-ocr page 1-
*mtpmwj0aif*&:.*i.
, \'^JÜ»ü«-* \'
-ocr page 2-
win* \'^5°
-ocr page 3-
-ocr page 4-
\'
.
-ocr page 5-
oiJe-o-i. y.\'^-
LIP & * &F"
en j
-ocr page 6-
-ocr page 7-
.
-ocr page 8-
jjruit P. W. v. d Weger, Utreclit.
-ocr page 9-
-ocr page 10-
-.! \'i
-ocr page 11-
I
|nm.
chumi
«loopt
estor^fn.
.y
J                                                                                                L
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029498023B
2949 802 3
-ocr page 12-
i
HET LEVEN
VAN ONZEN HEER EN ZALIGMAKER
%tw dl)rjftu0
EN ZIJNER
MAAGDELIJKE MOEDER MAEIA
TOX OITIDEIIRIOIÏT EÏT STICHTING
IN DEN GEEST VAN DEN EERWAARDEN f3. MarTINUS VAN CoCHE/W,
KEWKRKT DOOR
L. C. BUSINGER,
Regent van het Seminarirte Solothurti, weleer Pastoor Ie Arleshe\'m.
Met eene inleiding van Zijne Doorl. Hoogw. Dr. Karel Johan Greith, Bisschop van St. Gall,
en met de goedkeuringen van Zijne Eminentie Kardinaal Joscf Othmar von Rauscher, Prins-
Aartsbisschop van Weenen en van hunne Doorl. Hoogwaardigheden de Aartsbisschoppen
en Bisschoppen van Salzburg, Munchen-Freisingen, Meintz, Augsburg, Paderborn,
Trier, Eichstadt, Ermeland, Rottenburg, Cincinnati, Milwaukee, La Crosse,
Chur, Bazel en St. Gall.
Dit bet MM ii Het MerlaiJscH rcrtaali
F. F. L. VAN DER WEE,
Pastoor te Reusel.
\'s Hei^togenbosch ,
W. VAN GULICK, Uitgever.
18 7 4.
or.R
«».. .                ;tiöT
UTRECHT
00 \'. »•"\'••,. «ï*
-ocr page 13-
AANBEVELING
van Zijne Eminentie Kardinaal Josef Othmar von Rauscher,
Prins-Aartsbisschop van Weenen.
ij het nalezen van Het Leven van Jezus
en Zijner maagdelijke MoederMa-
ria door den Eerw. Heer Businger, regent
van het Seminarie te Solotkurn heeft men
de overtuiging opgedaan , dat in dit werk de ge-
heele H. Geschiedenis met benuttiging van de
Overlevering in hare betrekking op het leven van
den goddelijken Zaligmaker zeer doelmatig behan-
deld is, zoomede dat de zin en beteekenis van
hijzondere gebeurtenissen toegelicht verschijnen,
Weenen 28 Februari 1873.
en valsche voorstellingen , die onder het volk ver-
spreid zijn, eene behoorlijke wederlegging krijgen,
en er gestreefd wordt naar bevordering van ware
godsvrucht.
Het Prins-Aartsbisschoppelijk Ordinariaat hoopt,
dat Busingers Leven van Jezus en Maria een
Katholiek volksboek worde , en wenscht vurig
dat het eene wijde verspreiding erlange en de
rijkste vruchten van christelijk gevoel en leven
voortbrenge.
Het Prins Aartsbisschoppelijk Ordinariaat.
AANBEVELING
van Zijne Excellentie Max. von Tarnoczy, Prins-Aartsbisschop van
Salzburg, Primaat van Dnitschland.
"jwe onderneming: De uitgave van het
zoo volkomen aan de tegenwoordige toestanden en
behoeften beantwoordt, en door zijne bevattelijk-
heid en uitmuntende degelijkheid even algemeen
toegankelijk en aantrekkelijk, als beschavend en
stichtend is.
Dit werk heeft alle vooruitzicht van veel zegen
te zullen verspreiden en moet dus iedereen, bijzon-
der de christelijke huisgezinnen ten zeerste aan-
bevolen worden.
tMAXIMILIAAN JOSEPH,
Prins-Aartsbisschop van Salzburg.
Ir
ff
a
* Leven van onzen Zaligmaker en
Zijner Maagdel ij keMoederdoorL.
C. Businger, eene uwer drukkerij waar-
dige oplage is zeer piijzenswaardig, niet alleen om
de hooge belangrijkheid van het onderwerp, maar
vooral, hetgeen men in een werk van dien aard
zoo zelden aantreft, omdat het om zijne, in
verschillende opzichten, voortreffelijke behandeling
Salzburg den 3 September 1873.
-ocr page 14-
AANBEVELING
van Zijne Doorl. Hoogw. Grcgorius, Aartsbisschop van Munchen-Freisingen.
et schoone werk : Het Leven van o n-
y/ro zen Heer en Zaligmaker Jezus
1^y Christus en Zijner maagdelijke
*         Moeder beveel ik te liever aan, omdat
reeds de naam van Bnsinger eeneeven waardige
als bevallige en geestvolle behandeling van dit
Munchen den 19 November 1873.
onderwerp verzekert. Moge dit werk in alle Katho-
lieke huisgezinnen ingang vinden!
Bij dezen wensch voeg ik mijn aartsbisschop-
pel y ken zegen voor U en uwe ondernemingen en
blijf met de meeste hoogachting
Uw
Sig. fGREdORIIIS,
Aartsbisschop van Munchen-Freisingen,
AANBEVELING
van Zijne Doorl. Hoogw. Willem Emmanuel, Vrjjheer von Ketteler.
Bisschop van Meintz, betrekkelijk Het leven van Jezus
en Zijner maagdelijke Moeder Maria.
et levendige belangstelling begroet Zijne
Doorl. Hoogw. het genoemde Boek, omdat
het naar inhoud en vorm zoo degelijk bewerkt
is, in eene behoefte van den tegenwoor-
digen tijd voorziet, en zeer veel zal bijdragen tot
onderricht en stichting van het volk. — Daarom
heeft het Zijne Doorl. Hoogw. reeds in de Kerke-
lij ke Courant en andere veelgelezene bladen warm
doen aanbevelen en zal het bij voortduring blij -
ven doen.
Overigens houdt Zijne Doorl. Hoogw. de be-
oordeelingen der in hun schrijven aangehaalde
Hoogwaardige Bisschoppen over het werk zelve
zoo belangrijk en gegrond, dat eene verdere be-
ooi deeling, om ter aanbeveling er in te worden
opgenomen, niet meer noodig schijnt.
Meintz den 28 Februari 1873.
Namens hel Bisschoppelijk Ordinariaat Ie Meintz,
(Sig.) Dr. IIE1NRICH.
-ocr page 15-
AANBEVELING
van Zpe Doorl. ïïoogw. Pancratius, Bisschop van Augsburg.
ij hebben het ter drukkerij van de Gebr.
\\\'ir Karel en Nicolaas Bensinger te Einsiedeln
verschijnende werk: Het Leven van on-
zen Heer en Zaligmaker Jezus
Christus en Zijner maagdelijke Moeder
Maria, door L. C. Businger, regent van
het SeminarieteSolothurn met het grootste
genoegen gelezen, en kunnen niet dan van harte
wenschen, dat dit in de uitvoering zoo volkomen
geslaagde werk, in zeer vele Katholieke huisgezinnen
ingang moge vinden , om daar dien zegen te ver-
spreiden , waartoe zijn inhoud , naar onze innigste
overtuiging, in de rijkste mate geschikt is. Gelijk
het Titelblad het reeds laat vermoeden , is het
eene aan de toestanden en eischen van onzen tijd
beantwoordende omwerking van Het Leven en
Lijden van Jezus, enz. van P. Martinus
van Cochem, een werk , dat in den loop van
nagenoeg twee eeuweD, in ontelbare Katholieke
huisgezinnen , een waar huisboek geworden is en
buitengewoon veel tot stichting en bevestiging
van den Katholieken geest heeft bijgedragen.
Overigens denke men niet, dat in deze nieuwe
uitgaaf van het Leven van Jezus en Zijner
maagdel ij ke Moeder van Cochems boek alleen
wordt omgezet in een meer met onzen tijd stroo-
kenden schrijftrant; want het is veeleer eene vol-
ledige omwerking van het oorspronkelijke met
wezenlijke uitbreiding van inhoud. Daartoe moet
"vooral gerekend worden het gedeelte , dat handel t
Augsburg den 22 April 1873.
over de algemeene voorbereiding tot de komst
van Jezus of de grondslag van het verlossings-
werk van Jezus, alsook dat andere, waarin de
voortzetting van het verlossingswerk in de Kerk
wordt uiteengezet. Ook wordt er rekening ge-
houden met den modernen, antichristelijken tijd-
geest en de latere uitkomsten en stellingen der
wetenschap, in zooverre dit noodig schijnt; daarbij
is de taal volkomen zuiver en edel en in den
waren zin van het woord populair, zoodat zoo-
wel de meer als de minder beschaafde het boek
tot het zijne kan maken, lloewel er voortdurend
aan des lezers onderricht wordt gedacht, is het
geheel nochtans met een zoo verwaï menden adem
van bevalligheid en godsvrucht doortrokken, dat
men zich zeer dikwijls bij het lezen voelt aan ge-
daan , en gedurig tot de meest nuttige overwegingen
wordt aangezet.
De drukkers zei ven hebben, en door de nieuwe
uitgave van dit werk en zijne schoone uitvoering,
hunne voor de Katholieke zaak reeds verkregen
verdiensten nog vergroot. — Door de groote letter
is de lezing voor het zwakste oog mogelijk ge-
maakt. Meer dan 500 illustratiën, die den tekst
opluisteren, doen zien, dat de uitgevers geene
kosten ontzien hebben, om aan het Katholieke
volk een uitmuntend boek tot onderricht en
stichting te bezorgen.
Moge de rechtmatige verwachting op eene tal-
rijke deelneming vervuld worden.
t PANCRATIUS,
Bisschop van Augsburg.
-ocr page 16-
AANBEVELING
van Zjjne Doorl. Hoogw. Dr. Conrad Martin, Bisschop van Paderborn.
[? ok wij kunnen niet nalaten, u ten volle
onze opperherderlij ke erkentenis te betui-
gen voor het bij U verschenen prachtwerk:
Het leven van onzen Heer en Zalig*
maker Jezus Christus en Zijner maagde-
lij ke Moeder Maria door L. C. Businger
De uitvoering van het werk is zijn verheven
inhoud waardig, de geheele bewerking natuurlijk
en bevattelijk, de taal krachtig en tevens edel.
Paderborn 25 November 1873.
Alles werkt mede, om den christelijk geloovigen
Lezer diep in de Levensgeheimen van den goddelij-
lijken Zaligmaker en Zijner onbevlekte Moeder in
te leiden. Beschaafden en onbeschaafden, aanzien»
lijken en eenvoudigen, geestelijken en leeken
zullen uit de vlijtige lezing van dit werk, dat
waarlijk een huisboek en familiegoed verdient te
j worden, voor geest en hart het grootste nut
putten.
(Sig.) 1 CONRAD,
Bisschoj) van Paderborn.
AANBEVELING
van Zjjnc Doorl. Hoogw. Matthias Eberhardt, Bisschop van Trier.
Het werk van den Heer regent Businger waar genoegen zijne goedkeuring geven kan, en
behoort tot dezulken, waaraan een Bisschop met daarom verleen ik die bij deze vol gaarne.
Trier den 25 November 1873.
(Sig.) t MATTHIAS EBERHARDT,
Bisschop van Trier.
-ocr page 17-
AANBEVELING
van Zjjne Doorl. Hoogw. Philippus, Bisschop yan Ermeland,
medebroeders in de bisschoppelijke bediening. —
Ongetwijfeld zal dit boek eene rijke bron van
onderricht en stichting voor ons Katholiek volk
worden, en ik zal niet in gebreke blijven het aan
mijn onderhoorige geloofsgenooten aan te bevelen.
£5 k kan niet nalaten mijne blijdschap te be-
over de verschijning van het Le-
" \\ ven van onzen Heer en Zaligmaker
Jezus Christus door den Eerw. Heer
regent Businger en mij aan te sluiten bij de
menigvuldige aanbevelende goedkeuringen mijner
Frauenburg in Oostpruissen den 4 December 1873.
(Sig.) t PHILIPPUS.
Bisschop van Ermeland.
AANBEVELING
van Zijne Doorl. Hoogw. Frans, Leopold, Bisschop van Eichstadt.
aar in onzen tijd de strijd om het geloof aan
li^ö^ Gr°cl en de geopenbaarde waarheid steeds
voortduurt, wordt de overweging van het
leven van Jezus Christus meer dan anders
eene heilige plicht voor eiken christen in\'t bij zonder.
Op Hem moeten wij het oog van onzen geest onaf-
gebroken vestigen, opdat wij in het gewoel van
dit leven niet van den eenig waren weg afdwalen.
Daarom begroeten wij de bewerking van het
Leven van onzen Heer en Zaligmaker
Jezus Christus en Zijner maagdel ij ke
Moeder Maria door L. O. Businger des te
hartelijker, omdat het, door de ruimte van op-
vatting , wavmte van bewerking en zuiverheid
van taal, aan de grootheid der taak beantwoordt,
en wij wenschen dat het voor duizenden en duizenden
eene mijn van waarheid en eene opwekking van
christelijke volmaaktheid moge worden.
Eichstadt op het feest van den H. Apostel Andreas 1873.
f FRANS LEOPOLD,
Bisschop van Eichstadt.
-ocr page 18-
AANBEVELING
van Z}jne Doorl, Hoogw. Karel, Josef von Hefele, Bisschop van Botte nburg.
jKfc a genomen inzage spreken wij gaarne
Ob de overtuiging uit , dat Het Leven
van onzen Heer en Zaligmaker
Jezus en Zijner maagdelijke Moe-
der Maria door regent Businger en ingeleid
door eene belangrijke voorrede van Dr. Greith,
bisschop van St. Gall, (over de godsdienstige
Schriften van Duitschlands verleden) volkomen
geschikt is, om voor ieder in het bijzonder zoowel
als voor geheele huisgezinnen, voor den aanzien-
lijken als voor den lageren stand, eene bron van
veelvuldig onderricht, stichting en versterking in
het geloof te worden. Vóór de geschiedenis des
Heeren en Zijner maagdelijke Moeder is eene
beknopte en bondige Geschiedenis van het O. T.
geplaatst, om, wat de grondgedachte en het
hoofddoel van het gansche werk is , klaar en dui-
delijk, en om zoo te zeggen handtastelijk aan te-
Rottenburg den 3dea zondag van den Advent
toonen, dat Christus, de reeds van den beginne
in het O. T. beloofde, honderden malen voorafge-
beelde en aangeduide Verlosser en Zaligmaker,
de uit liefde voor de menschen menschgeworden
Zoon Gods is.
De geschiedkundige bewerking is overal opge-
lukkige en natuurlijke, gansch ongedwongen wijze,
met stichtende opmerkingen verbonden, en in het
eigenlijk geschiedkundige is ook de legende om
haar stichtend en dikwijls hoog dichterlijk karak-
ter veelvuldig ingelascht. Meerendeels wordt
er echter de opmerking niet vergeten, dat wij
daarbij slechts op het gebied der vrome vertel-
lingen en niet op dat der eigenlijke geschiedenis
staan.
De taal is edel, de uitvoering zeer schoon, de
druk uitmuntend en vele der talrijke illustratiën
zijn zeer fraai,
1873.
(Sig) t KAREL, JOSEF V. HEFELE.
Bisschop.
AANBEVELING
van zijne Doorl. Hoogw. Joannes Baptista Purcell, Aartsbisschop
van Cincinnati, Ohio.
Dit werk, dat door de Bisschoppen van Duitsch-
land en Zwitserland sterk aanbevolen en door
de Katholieken van Duitschland hoog geacht
wordt, hebben ook wij door eenen priester van
onze kathedrale kerk laten onderzoeken en ver-
leenen het insgelijks onze goedkeuring , en bevelen
het aan onze eerwaardige Geestelijkheid en de Lee-
ken van ons Aartsbisdom ten dringendste aan.
t J. B. PURCELL,
Aartsbisschop van Cincinnati, Ohio.
?q! ooeven verscheen bij de Heeren Gebr.
iftf Karel en Kicolaas Benziger , drukkers
F van den H. Apostolischen Stoel te Ein-
siedeln, Nieuw-York en Cincinnati: Het
Leven van onzen Heer en Zaligmaker
Jezus Christus en Zijner maagdelijke
Moeder Maria, geschreven door Regent L.C.
Businger.
Cincinnati den 21 Juni 1873.
-ocr page 19-
AANBEVELING
van z|jne Door]. Hoogw. Johann Martin, Bisschop van Milwankee.
oor alle heillievende zielen en bijzonder
voor de christelijke huisgezinnen kunnen
wij niet nalaten H e t Leven van onzen
*
         Heer en Zaligmaker Jezus Chris-
tus en Zijner maagdelijke MoederMarin
door L. C. Businger ten zeerste aan te bevelen.
Daar toont zich Christus onloochenbaar, zoo-
wel door de oorkonden der H. Schrift van het
Oude en Nieuwe Testament, als in de Geschie-
denis der Christelijke Kerk , als den wezenlijken
Stichter en Voltooier van ons geloof.
Milwaukee den 14 Juni 1873.
Inderdaad, dit voortreffelijk werk verdient te
recht den eeretitel van een echt Katholiek volks-
boek — zonder nog te letten op de grondige
onderrichtingen , die het den aandachtigen lezer
over de geloofs- en zedeleer mededeelt.
Wij vertrouwen dan ook, dat dit onderrich-
tings- en stichtingsboek zoo ernstig door
het Duitsche Episcopaat in Europa aanbevolen,
en zoo prachtig gedrukt, ook hier in America,
in de Katholieke huisgezinnen de verdiende ach-
ting en opname zal vinden.
t JOHANN MARTIN,
Bisschop van Milwaukee.
AANBEVELING
van zjjne Doorl. Hoogw. Michaè\'1 Heisz, Bisschop van La Crosse, America.
a inzage genomen te hebben van het
werk: Het Leven van onzen Heer
en Zaligmaker Jezus Christus
en Zijner maagdelijke Moeder
Maria door L. C. Businger met eene inlei-
ding van Zijne Doorl. Hoogw. den Bisschop van
St. Gall, sluiten wij ons volgaarne aan bij het
oordeel der Doorluchtige Aartsbisschoppen en
Bisschoppen, die het den geloovigen reeds zoo
dringend hebben aanbevolen.
La Crosse den 27 Juni 1873.
Sign. t MICHAËL HEISZ,
Bisschop van La Crosse.
America.
-ocr page 20-
AANBEVELING
van zijne Doorl. Hoogw. den Wijbisschop van Chur.
Het leven van Jezus Christus zelven is naar de
verschillende verhalen der vier Heilige Evange-
listen schoon en bevattelijk voorgesteld, de lee-
ringen van Jezus zijn zeer passend met zijn daden
verbonden en met schoone opmerkingen en onder-
richtingen doorvlochten, zoodat de goddelij ke
Leeraar even levendig voor ons staat alsof Hij
voor onze oogen handelde en leerde.
In hel laatste deel, in de geschiedenis der
christelijke Kerk, wordt wezenlijk treffend en
schoon aangetoond, hoe Jesus in de Heilige Kerk
voortleeft, voortwerkt en tot aan het einde der
tijden werken en leven zal.
Die dit boek oplettend en waarheidlievend leest
moet duidelijk inzien, dat Jezus niet alleen de
oorsprong van al het geschapene is, maar ook de
ware Messias, die gekomen is om de gevallen
wereld wederom op te richten en te vernieuwen ,
dat zoowel de geheele menschheid, als iedere
menscli afzonderlijk, slechts in Jezus het ware
geluk kan vinden, dat eindelijk de grond en
de oorzaak van elke ramp onder het mensch-
dom alleen in de afscheiding van Jezus moet
wordeu gezocht.
Moge het kostbare zaad, dat dit werk bevat;
in zeer vele harten, die waarheid, troost en heil
zoeken, vallen, en daar honderdvoudige vruchten
voortbrengen.
e H. Paulus zegt: „Gezegend zij God
„en de Vader van onzen Heere Jezas
„Christus, die ons met allen geestelijken
«         „zegen in den hemel gezegend heeft in
„Christus, gelijk Hij ons vóór de grondlegging der
„wereld in Hem heeft uitverkoren." Eph. 1: 3. 4.
„Want in Hem werd alles geschapen, wat in den
„hemel en wat op aarde is.....en Hij zelf is
„vóór allen, en alles hestaat in Hem, en Hij is
„het Hoofd van het lichaam der Kerk." Coloss.
I. 16—18. — Wat de H. Paulus in deze geheim-
volle woorden beknoptelijk zegt, wordt in het
werk: Het leven van onzen Heer en Zalig-
maker Jezus Christus en Zij ner maagde-
lijke Moeder Maria aan het christelijk volk\'
klaar en aanschouwelijk voorgesteld. Daar wordt
Jezus als de Stichter en Voleinder van ons
geloof op eene onloochenbare wijze aangetoond. —
Elke rechtzinnige ziel ontwaart daar, hoe Gods
barmhartige Voorzienigheid, in de tijden vóór
Christus, de wereld op den Verlosser voorbe-
reidde, en door eene wonderbare leiding het uit-
verkoren volk in \'t geloof aan den toekomstigen
Verlosser bevestigd hield. Daar vinden wij de
voorzeggingen der Heilige Profeten, die in de
menschwording, in het lijden, den doodendever-
rijzenis van Christus vervuld zijn. — Daartreden met
bemicnenswaardige duidelijkheid voor onze oogen
die voorafbeeldingen, die nog duidelijker dan de
woorden der Profeten onzen Verlosser verkondigen.
Chur den 13 April 1872.
t CASPAR Bisschop van Antipatris.
i. p. Wijbisschop van Chur.
-ocr page 21-
AANBEVELING
van zjjne Doorl. Hoogw. den Bisschop van Bazel.
iJSytf emis aan grondige en omvattende kennis
£3-2*\' der waarheden, feiten en geheimen van
j*V onzen heiligen godsdienst, is een boofdge-
brek van onzen tijd, die zoo geheel en
alleen aan de stoffelijke belangen is overgegeven, en
is bovendien eene bron van onbeschrijfelijk nadeel
voor het christelijk gevoel en leven. — Hij dus,
die het onderneemt, door een degelijk geschrift
den H. Godsdienst van Jezus Christus, inzonder-
heid, diens hoeksteen, het Verlossingswerk van
Gods Zoon, voor het verstand en het hart van
het volk genietbaar te maken, hij levert eene
zegenrijke bijdrage tot heeling der zware gebreken
van onzen tijd en tot bevestiging van Gods ltijk
onder ons.
Zulk een werk hebben wij voor ons liggen. —
"VYij bedoelen: Het leven van onzen Heer
en Zaligmaker Jezus Christus en Zijner
maagdelijke Moeder Maria door 11 eg. C.
Businger. De schrijver heeft in hetzelve bo-
vengenoemde taak grondig en richtig opgevat en
op voortreffelijke wijze uitgewerkt. — Het ver-
dient den eeretitel van een echt katholiek
volksboek, en wel onder drievoudig oogpunt,
als geschiedenis als leer- en alsgodvruch-
tig leesboek. Immers het verhaalt, en wel in
eene taal, die den stempel van goedigen eenvoud,
verstandige duidelijkheid en edele waardigheid
draagt, de verhevei.ste aller geschiedenissen, die
geen menschenhart onverschillig laat, namelijk de
hemel en aarde, tijd en eeuwigheid omvattende
geschiedenis van Jezus en Zijn Kijk op
aarde. Zeer juist worden bij het geschieakundige
grondige onderrichtingen over de ge-
loofs en zedeleer volgens de verklaringen der
H.H. Vaders en der Kerkelijke overlevering aan-
. gesloten; doch dat alles geschiedt volstrekt op geen
droogen leertoon of alleen om het verstand te
verlichten. — Integendeel heeft men alles, wat
men in de waarheden en geheimen van Gods Rijk
tot stichting van hethartentotopwekking
van den wil aantreft, doen uitkomen en den heil-
, zoekenden lezer aangeboden, nu eens als lof en
dank voor de goddelijke gaven , dan weder als een
rouwmoedig gebed voor menschelijke ondankbaar-
heid en zonde, op een anderen keer als eene vurige
i smeekverzuchting om licht en kracht.
Uitvoering en taal beantwoorden aan den ver-
| heven inhoud en de stof van het boek. De
woorden der H. Schrift zelve worden in rijke
mate benuttigd, en het strekt het werk zelven tot
eene wezenlijke verdienste, dat de tekst der
vier HH. Evangeliën volledig en in tref-
fende overeenstemming daarin is nedergelegd.
Het geheele boek ademt zuiveren godsdienstzin ,
en een vurige ijver voor de eer van God en het
heil der onsterfelijke zielen stroomt er on3 uit tegen.
De rijke versiering met schoone platen, waarmede
de uitgever het boek doet prijken, is juist geschikt
om zijn leerrijken en stichtenden inhoud door
; de deur van het oog in den geest inteleiden,
; en onuitwischbaar in het hart te prenten.
Wij heeten dan, met hartelijke vreugde en
innigen dank aan den Eerw. schrijver en aan de
Heeren uitgevers, het voor ons liggend werk wei-
kom, en wenschen van harte, dat het een lieve-
lingsboek der christelijke huisgezinnen en van
alle heilzoekende zielen worde.
Solothurn op \'tfec-st van H. Kruisvinding 1872.
t BÜGENIÜS
Bisschop van Bazel.
-ocr page 22-
AANBEVELINGEN.
Gezien hel «Imprimatur" van den librorum Censor van het aartsbisdom van Utrecht,
hebben wij goedgevonden onze goedkeuring aan deze vertaling van Businger\'s »leven van Jezus
en Maria" te verleenen, zooals wij doen bij deze en de lezing daarvan aan de geloovigen als
zeer nuttig aan te bevelen.
\'s Bosch 7 Mei 1875.
De Aartsbisschop Bisschop van \'s Bosch
t J. ZWJJ8EN.
Wij voegen volgaarne onze aanbeveling bij die van Z. I). H. Mgr. den Aartsbisschop
Bisschop van \'s Bosch.
Mechelen den 12 Mei 1875.
t VIOT. AUU CARD. DECMMPS
Aartsbisschop van Mechelen
IMPRIMATUR.
Trajeeti a/K. 1 Maii 1875.
J. H. WENSING
Emer. Prof. Libr. Cens.
Om den eigendom dezer Vertaling te verzekeren is aan de vereischten der
Wet voldaan.
-ocr page 23-
VOORWOORD VAN DEN VERTALER.
Het behoeft geen betoog, dat er, vooral in onze eeuw
van louter stoffelijk genot, tal van arme weezen gevonden
worden, die, om de geheele verwaarloozing hunner op-
voeding, naar ziel en lichaam ongelukkig zijn en, helaas,
veelal blijven.
Wel is waar heeft de lieldadigheid der geloovigen ten
allen tijde over de geheele Katholieke wereld, en zeker
niet het minst in ons dierbaar Nederland, de schoonste
inrichtingen voor die ongelukkigen in het leven geroepen,
die nu nog de rijkste vruchten dragen, ik heb de menig-
vuldige Katholieke Weeshuizkn genoemd. Doch ondanks
hun groot getal, voorzien die in verre na niet in de steeds
klimmende behoefte, omdat bijna allen slechts dienen voor
bepaalde plaatsen en vandaar moeten wij het nog altoos
betreuren, dat zoo vele arme en wel bijzonder vrouwe-
lijke weezen, vooral ten platten lande, maar ook in
meerdere oi mindere mate in plaatsen zelf, die het geluk
hebben hunne eigene weeshuizen te bezitten, om de be-
perkende vereischten tot opname, van dit groot geluk
verstoken blijven.
Bewogen met hun treurig lot, sprak ik daarover met
liefdadige menschen, of er geene middelen zouden kunnen
gevonden worden, om nog een katholiek meisjes-weeshuis
ten nutte van het algemeen tot stand te brengen, en zie,
mij werd tot dit doel cune belangrijke gift ter hand gesteld.
Daardoor bemoedigd, meende ik de gansche zaak aan
mijne geestelijke Oversien te moeten onderwerpen, die
het plan volkomen goedkeurden en daaraan hunne be-
scherming beloofden, en wel met dit gunstig gevolg, dat
reeds een uitgebreid en alleszins goed gelegen terrein is
aangekocht en betaald, waarop de gebouwen, voor een
katholiek meisjes-weeshuis, in deze parochie moeten wor-
den opgetrokken.
Het doel daarvan is, Katholieke arme weezen uit alle
oorden des lands tegen ecnc zeer matige bijdrage van
weinige jaren op te kunnen nemen en hun eene echt
godsdienstige en maatschappelijke opvoeding te geven,
zoodat zij, bij het verlaten van het gesticht, ook in eigen
behoeften kunnen voorzien. Zij komen onder uitsluitende
leiding van religieuzen.
Zoodra die inrichting voltrokken is en ik hoop daar-
mede nog in den loop van dit jaar een begin te maken,
zullen in uitvoerige prospectussen de voorwaarden tot
opneming worden medegedeeld.
Dan, omdat alles onder Gods Zegen tot stand te bren-
gen , worden nog aanzienlijke uitgaven gevorderd, die ik
zondei ondersteuning niet kan dekken. Daartoe behoef
ik de welbekende liefdadigheid van Neêrlands gegoede
Katholieken. Aanvankelijk kwam bij mij de gedachte op,
met vergunning der geestelijke Overheid, daartoe per-
soonlijk inzamelingen te gaan doen ; doch mijne betrek-
king als pastoor dezer parochie maakt eene lange en ge-
durige afwezigheid niet wenschelijk; vooral echter ben ik
daarvan teruggehouden door de gedachte, dat ik soms,
onbekend met de behoefte der plaats , waar ik liefdegiften
voor dit gesticht zou verzoeken, eer liefdadig otfer zou
aannemen, dat ter plaatse zelve, om bijzondere omstan-
digheden, beter en noodzakelijker kan worden besteed.
Om mijn doel echter te kunnen bereiken , heb ik een
ander en, naar het mij toeschijnt, zeer bescheiden en ,
voor den liefdadigheidszin van het katholieke Nederland-
sche volk, zeer gemakkelijk middel beproefd, namelijk
deze prachtuitgave van Busingek\'s ,leven van jezus bn
mama" in onze moedertaal, waarvan de baten geheel aan
dit gesticht komen. De verspreiding daarvan onder het
; katholieke ^ederlandsclie volk wordt door de geestelijke
Overheid hoogst wenschelijk geacht; mocht daaraan nu
door algemeene deelneming een gunstig onthaal ten deel
vallen, dan zou het reeds schoone baten voor het gesticht
opleveren.
Daarom doe ik een beroep op den waren godsdienstijver
van alle gegoede Katholieken met de bede, de verspreiding
van hetzelve bevorderlijk te willen zijn; ik doe dit vooral
j thans met te meer vertrouwen, nu onze H. Vader Pius IX
zelf bij gelegenheid van het Jubilé de geloovigen aanmaant
tot het vlijtig beoefenen van alle soort van liefdewerken,
en, voegt zijn H. er bij, opdat de vrucht der liefde
; zich wijder uitbreide en langer van duur worde
zal het zeer dienstig zijn, dat de liefdegaven
1 tot het steunen of oprichten van zulke ges tichten
gebruikt worden, waarvan men denkt, dat zij
in dezen tijd het meest tot het lichamelijk en
geestelijk heil bijdragen, wat meer is, zeer zeker
zullen er vele brave zielen in ons katholiek Nederland
, worden aangetroffen, die, bewogen met het lot dier vele
I ongelukkige weezen, uit liefde Gods een steentje tot dat
edel godsdienstig werk van naastenliefde willen bijbreu-
gen. Welnu, zij die minstens dertig gulden, voor België
vijf en zestig francs
daartoe zouden willen bijdragen ,
worden niet alleen als bijzondere weldoeners , maar ook
als MEDEOPRICHTERS VAN HET KATHOLIEK MEISJES-WEESHUIS
, te reusel in een daartoe opzettelijk aangelegd register in
i perpetuam rei memoriam opgenomen, maar ontvangen
! daarenboven van mij uit dankbare erkentelijkheid een
: present-exemplaar van dit werk met prachtband.
Natuurlijk wordt elke liefdegift, hoe gering ook, met
dankbaarheid aangenomen.
Hiermede heb ik u met het doel mijner onderneming be-
kend gemaakt. Moge onder Gods zegen en uwe liefdadige
medewerking het genoemde werk veelvuldige inteekenaren
i verwerven, en ik in staat gesteld worden een present-
exemplaar aan vele mede-oprichters te mogen aanbieden,
dan zal dit boek zelf het echt godsdienstig huiselijk
leven wederom bij velen aankweeken en verlevendigen,
en de baten er van een gesticht in het leven helpen
roepen, waarin tal van arme weezen niet alleen een veilig
schuiloord voor hunne bedreigde onschuld, maar tevens
eene kweekschool voor hunne echt christelijke en maat-
schappelijke vorming zullen vinden.
Daarom zij deze zaak aan uwe christelijke liefde ten
warmste aanbevolen door
uw bij voorraad dankbare broeder in J. C.
F. F. L. VAN DER WEE,
Pastoor.
REUSEL, (bisdom van \'s-Bosch)
16 Juni 1875. (Dag der plechtige en algemeene
toewijding der Katholieke geloovigen aan het H. Hart
van Jezus.)
-ocr page 24-
INLEIDING
OVKR DE
I           KERKELIJKE GODSDIENSTIGE GESCHRIFTEN UIT DEN
6^.          . k,.                                       DUITSCHEN VOORTIJD.
et is nauwelijks noodig,
dat ik, een herhaald
verzoek opvolgend, het
werk: ïHet Leven van
Onzen Heer en Zalig-
raaker Jezus Christus
en Zijner maagde-
romans, tijd- en vlugschriften van allerlei naam,
strekking en vorm bij het voik schier onbekend
waren. Sedert die dagen echter heeft zich eene
teugellooze pers gevestigd, die met onvermoeide
werkzaamheid de Pandoradoos ulier anti-chrisle-
lijke loocheningen en zedenbedervende elementen
dagelijks over het volk uitstort, en de stroom
der lasteringen tegen Gods waarheid en wet,
tegen Christus en zijne Kerk, steeds gevoed en
opgedreven uit de kolken der diepte, rolt over
alle landen heen en zet op de eens bloeiende
velden onophoudelijk zijne verwoestende massa\'s
steen en slib neder, om alle planten, bloemen en
vruchten van het oude, christelijke geloof, van
vroomheid en voorvaderlijke zeden lot op den wortel
uit te roeien. Welke kostbare schatten van godde-
lijke kennis, van troost en sterkte in het lijden,
van bovennatuurlijke genade verloren gaan voor
ontelbarcn, die de bronnen van hel levend water,
dal in de goddelijke openbaring der menschheid
toevloeit, verlaten, en bij de waterputten cener ver-
wilderde pers met dood en vergiftigd water hun
leer- en leesdorst zoeken te stillen; dat alles be-
klaagt de Kerk diep met duizenden stemmen, en
daarom weel zij ook de verdiensten zoo hoog te
schatten van hen, die moed en bekwaamheid be-
zitlen, om zich tegen den losgebroken storm
op te werpen en zijne woede te temmen door
het opstellen van goede en degelijke volksschriflen
in christelijken geest, len einde zoo de heer-
schende behoefte of liever de algemeen geworden
leeslust te bevredigen.
] ijk e Moeder Maria,\'
hij zijn naderend bezoek
aan de Katholieke huisgezinnen en alle godvree-
zende geloovigen, met eenc aanprijzende inleiding
doe vergezeld gaan: want ik ben overtuigd, dat het
belangrijke werk, hetwelk Ihans verschijnt, zelf
het beste getuigenis zal geven, zoowel van zich-
zelven, als van de beide meesters, waarvan de
een door het verhaal van de geschiedenis der
goddelijke Openbaring, de ander door de prachtige
illustraliën en den schoonen druk aan hetzelve eene
blijvende waarde verzekerd hebben. — Met zulke
voorrechten toegerust kan het in gansch Duitsch-
land blijmoedig voor zijne lezers optreden en des
te zekerder eene groole verspreiding verwachten,
daar het onbetwistbaar, op een even grondige als
bevallige wijze, in eene dringende behoefte van het
christelijke volk voorziet, en dat wel juist ineen
tijd, waarop de grondslag der christelijke maat-
schappij, het huiselijk leven door ontelbare ver-
derfelijke schriften ondermijnd en door aanslagen
van de openbare macht uitgaande lot algeheele
omverwerping voorbereid wordt.
Er was een tijd, en die is in \'t geheel nog
zoo lang niet voorbij, waarop couranten, novellen,
-ocr page 25-
XII
INLEIDING.
Door de buitengewone beproeving, die volgens
Gods ondoorgrondelijk raadsbesluit tbans op de
Katholieke Kerk en liet ganschc menschdom drukt,
zien wij vooral bet christelijk huisgezin ge-
weldig gelroflen en geschokt. Evenals de baren
torenhoog opsteken en hier of daar legen eene
vuurbaak aanbruisen, wanneer een hevige storm
de zee beroert, en de donkere onweêrsnacht de \'.
sterren des hemels bedekt, zoo ook verhefl\'en
zich in onze dagen de gevaren in reuzengestalte
tegen al het bestaande en richten hun ver-
eenigden aanval tegen den grondsteen der men-
schelijke maatschappij, tegen de eenheid en het
beslaan van het familieleven. Immers de macht |
van den booze ziel het duidelijk in, dat de
burgerlijke orde en de Kerk, innig met elkander
verbonden, noodzakelijk moeten in duigen vallen,
zoodra het baar gelukt, het christelijk geloof in
het huisgezin te vernietigen, en daardoor dit in
zichzelvcn te ontbinden.
Daarom hebben de zendelingen van den Anti-
christ daar het eerst hun vernietigingswerk be- \\
gonnen; de vuurvonken der meest verderfelijke
leeringen, die vroeger (en ook bier slechts bij
uitzondering) in de scholen der geleerden of bij
de hoogere standen hun verderfelijk spel dreven,
worden allengs aan den elektrieken draad eener
anti-christelijke volkslitleraluur in allerlei richtin-
gen over de maatschappij en ontelbare huisge*
zinnen verspreid, om oveial, zelfs in de hutten
der meest afgelegen dalen en bergen, het oud
geloof door middel van het nieuwe ongeloof
weg te knagen, de oude tucht en eetbaarheid
te bespotten en de pest der hedendaagsche
zedeloosheid in het vroeger daarvan gevrijwaarde
christelijk huisgezin te verspreiden. En zij heb-
ben hunne verleidingskunst niet zonder belang-
rijke gevolgen uitgeoefend. Wie kan de steeds
voortgaande verwoesting van alle hoogere over-
tuigingen, en de anarchie der grondstellingen
loochenen, waarin een zoo ontelbare menigte
onzer tijdgenoolen zelfs de onuitwischbare begrip-
pen van het natuurlijk verstand omtrent God en
onsterfelijkheid , omtrent deugd , recht en verant*
woordelijkheid geheel en al verloren heeft? Wie
kan de scharen van bedrogenen overzien, die de
volheid van de eeuwige waarheden der godde-
lijke wijsheid verwisseld hebben met de onge-
loovige leegte des geestes, die leidt tot volkomen
verwildering van het gemoed, tot verstomping
van plicht en rechtsgevoel, tot zoo groote af-
dwalingcn en, reeds in deze wereld, om niet
van de eeuwigheid te spreken, tot zoo vreeselijke
misleidingen.
Wel is waar, heeft tot nu toe verre weg het
grootste gedeelte des volks aan den geest der
verleiding moedig wederstaan; maar het wordt
toch onophoudelijk tot openbaren afval van het
Christendom aangezocht, en legio heeten de boden
des verderfs, welke hunne vliegende blaadjes,
hunne vlugschriften, novellen, almanakken da-
gelijks aanbieden en aanprijzen. Daarmede be-
werken zij in de christelijke huisgezinnen aan-
vankelijk de godsdienstige en zedelijke omwenteling,
om daarna des te zekerder de kerkelijke en bur-
gerlijke in de maatschappij te kunnen doorzetten.
Maar nu is Hij, die zich als den Weg,deWaar-
heid en het Leven heeft geopenbaard, tot aan
het einde der wereld niet slechts de eenige Zalig-
maker der menschheid voor het eeuwige leven,
en in zijn godsdienst en Kerk het onbedriegelijke
onderpand der heiligste genaden en hoop; maar
het goddelijke Christendom is ook voor het tijdelijk
geluk van ieder in het bijzonder, van huisgezinnen
en volken, en vooral thans om de toenemende
algemeene ellende van dezen lijd, onmisbaarder
dan vroeger, omdat het alleen in staat is den
dieperen oorsprong der maatschappelijke wonden
te heelen, de ontvlamde hartstochten en begeer-
ten te stillen en de deels verscheurde, deels
verbroken banden der huisgezinnen en der maat-
schappelijke orde te bevestigen en weder samen
te binden, en zoodoende beiden voor een alge-
heelen ondergang te behoeden.
Zoodra de geest van ongodsdienstigheid en on-
verschilligheid het huisgezin eens beheerscht,
wordt het middelpunt van het huiselijk leven
weggenomen; zijne ledematen, ouders, kinderen
en huisgenooten verliezen zin en smaak voor de
vreugde van den huiselijker! haard en gaan in
-ocr page 26-
XIII
INLEIDING.
het verlangen naar de geestelijke spijze der eeuwige
wijsheid immer onverzwakt in de zielen der ge-
loovigen onderhouden.
De behoede aan znlke volksboeken, die in den
huiselijken kring opwekking en onderricht, ge-
loovige stemming en christelijk leven moeten
bewaren en versterken, werd ook reeds van
oudsher erkend, en de oversten en schrijvers
der Kerk hebben dit nooit, naar de mate der
behoefte en volgens de toenmalige toestanden , ver-
waaiioosd. Wel is waar, was het christelijke volk
van dien tijd nog niet in die male zooals thans
in de nevelvolle ruimte eener woelige en naar
zingenot strevende wereld verspreid en niet zoo
koortsachtig verzot op het doen en drijven der rus-
telooze menigte; het was toen meer gekeerd naar
zijne naaste omgeving op aarde en naar Hem,
die daar boven heerscht en, als de sterrenbeelden
aan het hooge uitspansel, op zijn geloovig hart
nederzag. Het leidde grootendeels een huiselijk
leven, in wiens eentonigheid de groote herinne-
ringsdagen der Wereldverlossing naar de opvolging
der kerkelijke feesten eene verkwikkende afwisse-
ling, eene zinvolle verscheidenheid en troostelijke
opwekking aanbrachten.
In dien ouden tijd waren ook reeds de letter-
kundige voortbrengselen van wereldschen en gods-
diensligen inhoud bestemd, om, verbonden met
mondelinge vertellingen der huisgenootcn, gilden ,
genootschappen en vereenigingen van allerlei aard,
scherts, uitspanning en stichting te verschaf-
fen. — Hoe zou ik, bij zoo eng begrensde
ruimte, daarvoor ook slechts uit de geschiedenis
der letterkunde van het Duitsche volk volkomen
het bewijs kunnen leveren? Eene menigte volks-
schriflen van wereldschen en geestelijken inhoud
werden reeds toen ter tijd opgesteld en in om
loop gebracht, ofschoon hunne vermeerdering en
verspreiding door het eenige middel van over-
schrijving met zoovele bezwaren verbonden was.
Op de burchten der adellijken werden de werken
der meesters en minnezangers, oude kronijken
en opwekkende geschiedenissen gelezen, terwijl
men bedoelde boeken elkander mededeelde. Zij
waren ook veeltijds in de gildenhuizen der
wijderen kring, ten einde zich in de verstrooiingen
van wereldsche geneugten en lusten voor den
verloren vrede schadeloos te stellen. Veelvuldig
en gegrond is de klacht, dat het familieleven
in ontelbare huishoudens is verloren gegaan, en
dat de huiselijke haard niet langer het verzame-
lingspunt is der ledematen van het gezin, van
onderlinge vreugde en uitspanning. Maar hoe
kan bij zulk cene vervreemding en verwijdering
der ledematen nog de eenheid van het gemeen-
schappelijk leven bestaan, hoe eene christelijke
opvoeding der kinderen nog gelukken? Immers
met de oude huiselijke godsvrucht en christelijke
kindertucht moet ook de vrede en Gods zegen
verdwijnen, en ligt hierin niet eene der voor-
naamste oorzaken, welke niet slechts het steeds
toenemend zedehederf van het opgroeiend ge-
slachl, maar ook den immer grooteren achteruit-
gang van de welvaart der huisgezinnen in allerlei
kringen bevordert?— De afzonderlijke ledematen
der christelijke huishouding verbreken reeds in
vele streken den band van het huiselijk leven,
zij loopen, evenals afgebroken zonnenstralen, ver-
ward en ongeregeld uit elkander in de gevaarlijke
doolhoven van het wereldsch gewoel, waar dan
ieder voor zich, zijne ongeregelde neiging vol-
gend, op Zon- en Feestdagen bij de woelige
menigte buiten op de groote wereldmarkt zijne
genoegens zoekt en zoeken zal, indien in huis zelve
geen geschikte hand aanwezig is, om hem tegen-
over alle verleidingen aan den huiselijken haard
te verbinden, met andere woorden, indien hem geen
geschikt middel wordt aan de hand gegeven, om
de feesluren tot zijne onderrichting en uitspanning
op aangename wijze door te brengen. Tot de
beste middelen hiertoe behoort ontegenzeggelijk
allerlei uitspanningslectuur in christelijken zin
en op onderrichtenden, opwekkenden en slichten-
den toon geschreven, als ook geschiedkundige
verhalen en novellen van gelijksoortigen aard, en
vooral de geschiedenis van den christelijken gods-
dienst met zijn oneindig verheven waarheden,
feiten en voorbeelden, die, evenals het dagelijksch
brood van den Hemel geschonken, ondanks hetveel-
vuldig gebruik nooit walging veroorzaken, maar
-ocr page 27-
XIV                                                                INLEIDING.
latere steden te vinden, waar buitendien steeds
voor ieder eerzaam ambacht der onderscheidene
handwerksgilden, het boekje van zijn oorsprong
en ontwikkeling openlag, waarvan het begin
grootendeels tot feiten van het Oude en Nieuwe
Testament werd teruggebracht, om door deze
hoogere verklaring aan het beschreven ambacht
glans en achting hij het volk te geven. Men
merkt nog heden ten dage met weemoedige aan-
doening in alle dergelijke boekjes op, dat een
geest van godsdienstig geloof, tucht en ernstige
strengheid, van onderlinge verbinding en huise-
Iijk palriolisme, van de oude tijden overgeërfd,
in die genootschappen leefde, die helaas, vroe-
ger dan de lichamen zeil, welke hel eens be-
zielde, mei de andere goede invloeden is verdwenen,
om voor hel geeslelooze en verwarde onlbin-
dingssysteem en de oplossing van alle onderscheid
van stand plaats te maken. Voorwaar, toen had
de verslikkende lucht van het fabriek- en machinen.
wezen het gemoed onzes volks nog geenszins
zoo geheel en al van zijn gevoel beroofd, en
het zuchtte evenmin, gedrukt door een dampkring
van ontkenning, onder een ondragelijk aslhma.
Toen vloeiden, niet ongelijk aan de waterrijke
bronnen van de bergen, in veelvoudige veriak-
kingen, de lceringen van het christelijk Geloof en
de geschiedkundige herinneringen en overleverin-
gen, veel frisscher en levendiger door het gezellige
leven, en ademde hel volk vrijer en genoegelijker
in de lucht van den openbaren geest, die destijds
nog in het algemeen christelijk was. Eene rijk-
gcvulde zaal met oude overleveringen stond nog
voor hetzelve open, waaruit het verkwikking en
voedsel voor zijn gemoed in blijde en droevige
oogcnblikken putten kon. En die verkwikking en
dal voedsel werden het door mondelinge ver-
lellingen ook in de huiskamer of in gezelligen
kring aangeboden. Laler kwamen daar nog bij de
gedrukte volksboeken; en wat het Duitsch verleden
in overleveringen, in fabelen, in ernst en boer-
terij, in lieftallige onderrichtingen of ernstige
vermaningen had overgeleverd, bleef door middel
van schriftelijke aanteekeningen of mondelinge
voordrachten eeuwenlang een gemeenschappelijk
goed en erfenis van het volk, waaruit het steeds
nieuwe krachten tot versterking van zijne goede
gezindheid en van zijn christelijk leven putte.
Op dezen weg wandelde sinds den grijzen
voortijd immer frisch »De gehoornde Sigfried\'\' met
j andere geschiedkundige lafereelen en stukken van
I het groot Nihelungenverhaal ook onder het volk
! rond en vond toegang in de huizen; zelfs Arlus
[ en de helden van zijne Ronde lafel worden door
| menigerlci bewerking nog in de volksherinnerin-
gen levendig gehouden, evenals het leven van
I Keizer Karel den Groole volgens de mythische voor-
stelling van Turpin, de geschiedenis van de »vier
j Heemskinderen", van Roland en zijne gezellen en
! andere beelden uit den grooten Sagenkring beschre-
! ven. De veel verspreide »Gesta Romanorum\'\'
[ en de j>Keizerskronyk" boden eene rijke stof
tot novellen volgens den toenmaligen smaak , en
1 lot bevallige geschiedenissen, die zelfs nog in
! eere waren, toen de beroemde Ridder van Monte-
! villa in zijne reisbeschrijvingen der Aziatische
Rijken en van het beloofde Land met zijne lol-
gevallen, ware en verdichte avonturen, het oog
i der VVestersche volken naar het Oosten richtte,
en hun van het H. Land, dat door onzen godde-
lijken Zaligmaker en Zijne Apostelen geheiligd en
verheerlijkt was, wist te verhalen: hoe daar
hunne voetstappen, in den harden steen afgedrukt,
nog te zien zijn; hoe de rotsen daar nu en dan
nog vveenen om de marteling des Ueeren, waarvan
zij eens getuigen zijn geweest; hoe zonderling
het meer van Galilea, waarop Christus eens ge-
wandeld heeft, golft en hoc wondervol hel er uitziet;
hoeveel wonders er op de H. Bergen van Palestina,
te Rcthlehem en Nazareth en op de Schedelplaats te
zien is en nog steeds gebeurt. En aan die H. genade*
[ plaatsen verbond zich de geschiedenis van het Oude
j en Nieuwe Testament met al hare uitverkoren man-
nen, al hare feiten, voorzeggingen en wonderen.
Ook vond de humor aan dit hartelijke gastmaal
van volkslectuur zijn eigenaardig voedsel. Forlu-
1 natus met zijn »Sakel und Wunschhüllein" sprak
voor iedereen den kinderlijken wensch uit, om
; snel en vlug als de gedachte door de wereld te
I gaan, en dan toch nog nooit een ledigen geld-
-ocr page 28-
INLEIDING.
XV
buil te bezitten, en hebben de >Stoompaarden\'\'
van onzen lijd ook nagenoeg de laarzen van zeven
mijlen vervangen, zoo is onze sneltrein voor velen
toch nog nooit snel genoeg , en de onverzadigbare
hebzucht drijft onlelbaren naar den bedriegelijken
Argonauten-tocht, naar het guldenvlies, dat immer
verder voor hen wegvlucht.
De ons hier gegunde ruimte is veel te eng,
om de menigvuldige soortgelijke boekjes ook maar
met hun titel aan te geven; ook tegenwoordig
blijven nog altoos bekend het aSteekboekje voor
jonge lieden\'\', de «edele Vinkenridder", »het vroo-
lijke Lalenbuch of de Schildburgers" en vele
anderen van gelijke richting, die werkelijke huis-
predikatiën vol boerterij bevatten, welke aan den
geestigen humor der vreugde en der lachlust geen
einde gunde. Deze volksschriften, welke veelal
hun ontstaan aan oude overleveringen dankten,
kregen een voor bun inhoud geschikten vorm, en
daarom waren zij, ofschoon meer dan duizend-
malen wederkeerende , steeds welkom. En daar.
zij onvermoeid mei hunne leeringen alle standen
doortintelden en door onlelbaren werden opgenomen
en toegeëigend, bleven zij steeds even aantrekkelijk,
onderwijzend en opwekkend. — De genius van
verscheidene geslachten heeft ze steeds als de
zijnen erkend; zij waren den besten immer wcl-
gevallig en de menigte liet ze nooit in de zee der
vergetelheid wegzinken. Zoover de Duilsche taal
reikt, waren zij overal door lijdgenooten geëerd
en bemind, door de jeugd werden ze verslonden
en door de ouden van dagen met de vreugde der
wedeiherinnering ten voorschijn gebracht; geen
stand was voor hun invloed uilgesloten, en terwijl
zij de lichtende lamp in de lieve avondeenzaamheid
van het vaderlijk huis vormden, waren zij destijds,
neven het kerkelijk onderricht, grootcndeels het
eenige voedsel van den geest voor de ledematen
der huisgezinnen.
En wat wij tot hier toe over de volksboeken
van wereldschen inhoud gezegd hebben, geldtin
nog hoogere mate van de godsdienstige
schriften, welke in het boekenrek van het
christelijk huishouden bewaard, in vrije oogen-
blikken ter hand genomen en gelezen werden.
Het is wel opmerkenswaardig, dat reeds ten tijde
der Carolingers eene duitsche bewerking van hel
leven van Jezus Christus volgens de vier Evan-
geliën werd ondernomen in dicht door Otfried
van VYeissenburg en in den nedersaksischen »He-
liand", en in proza door een onbekende volgens
de overeenkomst der Evangeliën van Tatiaan.
Eene soortgelijke (de zoogenaamde Gorlitsche) ver-
scheen in de twaalfde eeuw, en reeds in haar
begin werd de Thora van Mozes in hare betrek-
kingen op de geheimen en daden van het Christen-
dom dichterlijk bewerkt. Zeker waren in die
tijden zulke boeken groote kostbaarheden, diehoog-
stens op aanzienlijke burchten, of in de schatka-
mers van beroemde stiften en kloosters gevonden
en bewaard werden, en dus geene algemeene
verspreiding konden verkrijgen. Doch naarmate
het kloosterleven, evenals de ceder op den Li-
banon, zijne wortelen naar alle richtingen ver-
spreidde, en in de veelvuldige kloosters als in
zijne hoofd- en zijtakken zich vormde, begon ook
de godsdienstige volkslelterkunde zich rijker te
ontwikkelen, liet was in de dagen, dat de gods-
dienstige geestdrift, nog door het ééne, katholiek
geloof gevoed, als eene gloeiende zomerhitte over
Europa hing, en legers en volken als een onweder
naar het II. Graf van onzen Verlosser dreef, ten
einde zich daar op de ongcloovigen te ontlasten.
Daar was het, dat de Roomsche Pausen en Keizers
vereenigd met de Heidenen om het H. Sion den b!oe-
digen strijd gestreden hebben; daar dat alle christe-
lijke volkeren vol geloof naar hel heilaanbrengende
wonderteeken van hel II. Kruis opzagen, dat op Gol-
gotha was opgericht, gelijk weleer in voorafbeelding
de genezende slang van Mozes in de woeslijn; daar
dal de geheelc christenheid met vurig vrome aan-
dacht voor ieder dier geheiligde plaatsen nederlag,
waarop de God-mensch onze schuld op zich geno-
men en gedragen, en in Zijn bitter lijden en dood
voor ons boelend, wederom den hemel met de
aarde verzoend heeft.
Door hel licht van dit geloof beschenen en met
den warmtegloed van zulke liefde doordrongen,
ontloken de epische scheppingen der heerlijke
sage van den II. Graal volgens zijn grondslam en
-ocr page 29-
XVI                                                                INLEIDING.
al zijne vertakkingen, waarin bezongen werd de
godsdienst van Jezus en Zijne Openbaring, de Kerk
in innig verband met het christelijk Priesterschap
en met de vorsten en ridders, die geroepen waren
het genadegeheim der verlossing voor de volken
te bedienen, of tegen alle aanvechtingen der boo-
zen te beschutten en te beschermen. Boven op
den berg Salvaz werd in den verheven tempel
Gods de wonderbare bokaal, waarin volgens cene
vrome legende Josef van Ariamethea liet II. Bloed,
dat van het Kruis uil s\' Ileeren wonden op de
met zonden beladen aarde vloeide, bewaard; aan
een koor van uilgelezen priesters was er de hoede
en verheerlijking van toevertrouwd; slechts vorsten
en ridders van een rein en vlekkeloos leven inoch-
ten zich onder hen bevinden, om in dien dienst de
hoogste eerekroon te winnen.
Niet minder werd het leven der maagdelijke
Moeder Gods Maria toen en later door dichters
en andere schrijvers tot stichting der geloovigen
beschreven en verheerlijkt. Broeder Werner von
Tegernsee was een der eersten, die in zijn Maria-
leven ter harer eere in de snaren der Duitsche
dichterharp greep. — Hem volgde Walter von
der Vogelweide; ook hij heeft «Zijnen Lof aan
de reine zoete Maagd gezongen, uit wie ons de
zon der gerechtigheid in Christus verscheen; Zij
is de morgendeur, waardoor de Koning des He-
mels is in- en uitgegaan. Evenals de zon straalt
door glas, zoo bewaarde de reine Moeder-maagd
Christus, die ons van de schuld verloste." De
vrome Broeder Eberhard van Sax »wenschte
gaarne met schoone woorden de heerlijke kroon
te vlechten en in roode goudsieraden der Maagd
der maagden een loflied te zingen; maar Zij is
boven allen lof verheven, eene bloeiende bloem
van kuische schaamte. Hemel en aarde loven
haar als een wonder der natuur. Het vuur van
den H. Geest heeft geheel haar wezen verlicht,
en als uit een rein vat is uit haar de zon, die
ons allen verlicht, te voorschijn getreden." Ook
Meester Frauenlob zag de zaligste Maagd voor
zijne dichteroogen. «Zij droeg de wonderkroon
van twaalf heerlijk schitterende stenen op haar
hoofd. De rijkste hemeldauw is op dezen akker
Gods gevallen, en daarop is dan de bloem der
hoogste waardigheid, die ons de vrucht des levens
bracht, gegroeid. Langen tijd wachtten en smacht*
ten de tortelduiven op de bloeiende Meimaand,
die zij aanbracht, en Gods wijnberg droeg slechts
dezen wijnstok, die waardig was de hemelsche
druive volkomen te rijpen." Wat de vooraf.beeU
dingen van den aartsvaderlijken tijd hebben aan-
geduid: de roede, die in Aaron\'s hand op
nieuw bloeide, het braambosch op Horeb\'s beu-
velen , dat midden in Gods vuur ongedeerd
bleef, de heldinnen van Israël, de groolc beelden
der Profeten, en die van het Hooglied, kortom de
gansene luister van hel Oude en Nieuwe Verbond
werd door Gotfried van Straatsburg, door Conrad
van Wurzburg in zijne «Gulden Smidse" en door
vele anderen aangewend, om daaruit voor de
Gods Moeder eene schitterende kroon te vormen.
Daarbij werden volgens apociïeve bronnen de ge-
schiedenissen der kindsheid van Jezus, van som-
mige Apostelen, van Pilalus, van Judas, van Veronica
van Balaam en Josaphat en anderen bewerkt en
gelezen , evenzoo werd in het «Passionale", een ver-
zameling van Ileiligen-legenden aangelegd, waaraan
de grootste verspreiding ten deel viel. liet getal
van geestelijke of kerkelijke legenden, welke van
de twaalfde lot de vijftiende eeuw in Duitschland
geschreven en in omloop gebracht werden, is bijna
onoverzienbaar, en er bestaat nauwelijks een
Heilige, die niet in dicht of proza gevierd en op
die wijze bij het volk bekend geworden is.
Worden nu deze en andere godsdienstige ge-
schriften van dien tijd slechts naar den maatstaf
der geschiedkundige crilick beoordeeld , dan zeker
is er veel op aan te merken; doch zij verloonen
zich in een gansch ander licht, als men ze vol-
gens den geest van den lijd, waarin ze ver-
schenen zijn en volgens de bronnen beoordeelt,
waaruit voor velen hunner de gedeeltelijke of
geheele inhoud geput werd. Die lijd was hoog
dichterlijk en vol vrome hartelijkheid, zooals te
over bekend is; het koude van de redenerende
critiek was daaraan geheel vreemd. — Daar er
reeds in de eerste eeuwen, naast de echte Evan-
geliën der Apostelen, die de Kerk reeds vroeg-
-ocr page 30-
INLEIDING.
XVII
tijdig beschermend onder haren bijbelschen canon
opnam, ook apocrieve zijn ten voorschijn getreden,
welke deels uit oude overleveringen, deels uit j
eigen dichting putten, werd Christus de Heer
met zijne Apostelen, gelijk eens Theodorik , Arlus
en Ka rel de Groote tol het. middelpunt van eenen
kring van verhalen gemaakt, die aan de vrome
verbeelding eene rijke stof\' tot menigvuldige voor-
stellingen aanbood. Men moet in velen dezer
legenden noch eene nauwkeurige geschiedenis,
noch eene wereld van handelingen en hartstoch-
ten zoeken; het zijn reine, opwekkende beelden
van een stil tooneel, uit een geloovig, minnend
en den Heiligen geheel toegewijd gemoed gevloeid, j
wier schrijvers, geheel van hun onderwerp ver- I
vuld en doordrongen, aan hunne waarachtige
<;n warme gevoelens eene doodeenvoudige uit- j
drukking gaven en het als een onrecht be-
schouwden aan de geloovige richting van hun
vroom hart de minste beperking te stellen. Uit
zulken grond ontsproten vinden deze schriften
door hunne liefdevolle hartelijkheid, hun rusli-
gen en nederigen vorm en hun vroom gevoel
ook in onze dagen nog eene vriendelijke opname.
Wie heeft ooit in de gebedenboeken der middel-
eeuwen de vrome beelden, de eenvoudige on-
schuld, den ootmoed en kuischheid der H. Maagd
Maria, het stille geduld op het gelaal der Marte-
laren, de rustige, hemelsche helderheid der En-
gelen en Heiligen-beelden beschouwd, zonder door
de onopgetooide scliuldeloosheid en den ootmoed
dezer door de hand eens vromen kunstenaars ge-
vormde beelden te worden aangetrokken? Wie
heeft ze ooit beschouwd zonder deelneming, zonder
eene diepe ontroering in zich te ondervinden?
En dezelfde geesl, die deze beelden schiep, heeft
ook die godsdienstige gedichten, legenden en
volksschriften geschapen, dezelfde geest van vroom
geloof, innige godsvrucht en hemelsch verlangen.
Die schrijvers waren naar hunne leef-en denkwijze
niet ongelijk aan die nederige pelgrims, die mei
schelphoed en pelgrimsstaf op .lerusalem aanlrok-
ken, totdat zij aan het graf van den Verlosser mochten
nederknielen, en dan, zich gelukkig achtende de
H. aarde met hunne lippen te hebhen aangeraakt,
arm, zooals zij van huis gegaan waren, maar
vol zaligen troost, naar hun verafgelegen vader-
land wederkeerden. In deze schriften zochten
die heldinnen der goddelijke liefde hare lafenis,
die zich, in plaats van de heerlijkheden dezer
wereld , eene eenzame kloostercel kozen , die brui-
den des Verlossers, welke zonder te klagen over
de ten offer gebrachte vreugde dezer wereld,
waaraan zij geene behoeften hadden, in stille
godsvrucht en vrome onderwerping geheel hare
vreugde vonden in hunnen Zaligmaker, den eenigen
Bruidegom aller eenzame en verlatene zielen;
die met de H. Moeder Gods het Magnificat
zongen en mot oogen vol tranen onder het Kruis
traden, om het zwaard van hooger zielelijden
ook door haar hart te laten gaan; die eindelijk
met de II. Cecilia het snarenspel der Engelen
hoorden, en met de II. Teresia op de beemden
van het Paradijs wandelden.
Aan den adem van een nieuwe lente gelijk
wekten in den beginne der dertiende eeuw de
II. Franciscus en Dominicus in de Kerk de kiem
van het inwendig en werkdadig leven wederom
op, en de orden, door hen geslicht, droegen
het zaad van den eersten bloesem naar alle Ian-
den der Christenheid. De groote verandering,
alsdan lol hernieuwing der Kerk ondernomen,
werd door openbare Predikatiën ingeleid, die
de Broeders Franciscanen en Dominicanen onder
builengewonen bijval op velden en weiden voor
het volk hielden; tallooze afschriften werden er
van genomen en in omloop gebracht. Eene
menigte verhandelingen over God, de waarde
der ziel, de deugden, het beschouwende leven,
het II. Sacrament des Altaars enz. werden in de
Duilsche taal geschreven en in handschrift ver-
spreid. In de eerste plaats waren het de Fran-
ciscanen, die door hunne veldpreeken grooten
roem verwierven en zegenrijk werkten. Onder
hen munlte bijzonder uit Broeder Berchtold van
Regensburg, die het grootste deel van Duilsch-
land met zijne predikatiën vervulde, tot in Zurich
en Bazel doordrong, leerende en boetvaardigheid
verkondigende, en overal buitengewone vruchten
bij hel volk inoogslte. Zijn leermeester, Broeder
-ocr page 31-
XVIII
INLEIDING.
kondig dien aan de algevallenen, dit zal het be-
gin hunner bekeering zijn." Onderwijzing
met gebed verbonden was het geneesmiddel,
dat ook in die dagen de Kerk redden en hare
vijanden verstrooien moest. De II. Dominicus gaf
aan den Rozenkrans den vorm, dien hij tot heden
schier onveranderd behield. Hij bevat klaar en
kort in zijne gebeden en geheimen den ganschen
inhoud van het Evangelie en van het Leven, het
Lijden en de Verheerlijking van Jezus Christus
en zijner glorierijke Moeder, tot een wondervol
geheel verbonden. De Broeders van de Predik-
heeren-Orde verkondigden en verklaarden dien
aan het onwetend volk, en dit gebed zelve be-
zorgde het eene voortdurende en gemakkelijke
herinnering aan de grootste feiten van het Christen-
dom , bij wier overweging aan het hart tevens de
beste gelegenheid werd. geschonken tot over-
wegingen, vrome opwekkingen en voornemens.
De menigvuldige bekeeringen, de schitterende
overwinningen door de Kerk en de bewonderens-
waardige gevolgen getuigden voor de hooge waarde
van dit gebed. Reeds toen verzamelde zich het
volk bij scharen om den Rozenkrans gemeen-
schappelijk te bidden, eene ontelbare menigte
verdrong zich om de kansels, ten einde de ver-
klaring van de geheimen te vernemen, hunne
luide zuchten onderbraken de stille aandacht der
tallooze menigte, en deze genaderijke uitwerkse-
len der vervlogen eeuwen beschouwende, kon
de II. Alphonsus de Liguori getuigen: »Zoo snel
stortten de muren van Jericho niet in puin,
als de dwalingen op het gebed van den Rozen-
krans verdwenen; het badwater van Jerusalem
was niet zoo genezend voor lichamelijke ziekten
als dit gebed voor den in de ziel gewonden
zondaar. Ja, Eliseus heeft niet zoo vele gebeenten
opgewekt, als de H. Dominicus door dit gebed in
zonde en dwaling versteende zielen vermurwde en
wederom tot het leven der genade terugriep."
Behalve de Rozenkranspreeken hielden de Broe-
ders van de Predikheeren-Orde ook andere, naar vrije
keus, over de waarheden en feiten van het Evan-
gelie en over de geloofs- en zedeleer der Kerk.
De beroemde Johan Tauler verwierf op zijne
David van Augsburg schreef »over de zeven eerste
Regelen der deugd, den Spiegel der deugd,
het Leven van Christus, en over de vier Vleuge-
len der geestelijke overweging;" verder »over de
aanschouwing van God, over de vier Trappen
des gebeds\'\' enz. Beiden, meester en leerling
brachten, van heilige vervoering aangegrepen,
door woord en schrift de in de eenzame cel op-
gegaarde goddelijke leering en H. geschiedenissen
in de wereld, en spoorden het volk, dat ook
toen reeds naar troost en stichting dorstte, on-
afgebroken lot de deugd aan, terwijl zij de on-
deugd zonder toegeefelijkheid bestreden. Uit al
hunne predikatiën en verhandelingen waait u een
warme dichterlijke lucht tegen, die hen kenmerkt
als waardige leerlingen van den II. Franciscus,
naar wiens liederen en lofzangen, vol van wellui-
dendheid en liefde tot God, zooals zijne eerste kloos-
terzonen ons melden, zelfs de vogelen des velds en
de dieren van het woud met verrukking luisterden.
Toen destijds de verschillende sekten der Ma-
nicheërs en Catharren in westelijk Europa tegen
de Kerk in opstand kwamen, en deze niet alleen
in hare samenstelling en werkzaamheid, maar
ook in de diepste grondleeringen van haar ge-
loof over de II. Drievuldigheid, de Menschwording
van den Zoon Gods en de Wereldverlossing met
de grootste hardnekkigheid bestreden, zag zich de
H. Dominicus aangewezen, zijne II. Orde tegen-
over de aanvallen dezer nieuwe heidenen te stel-
len en daaraan de zending toetevertrouwen om,
door Gebed en Prediking, aan de in gevaar
verkeerende Christenheid, genezing en redding te
brengen. Immers toen de H. Kloosterstichter in
het bosch bij Toulouse de hulprijke voorbede
van Maria voor de in druk verkeerende Kerk in-
riep, hoorde hij de vermaning: sGij weet, mijn
Zoon, welke middelen God heeft aangewend, om
het menschelijk geslacht te verlossen. Het eerste
was de Groetenis, die de Aartsengel mij bracht,
het tweede zijn bitter Lijden en Dood, einde-
lijk zijne heerlijke Verrijzenis en Hemelvaart en
de zending van den II. Geest; deze geheimen als
omsloten door de Engelsche Groetenis en het
Gebed des Heeren, zijn mijn Rozenkrans; ver-
-ocr page 32-
INLEIDING.
XIX
Prediklochten overal de meest buitengewone ge-
volgen en zijne geschreven preeken, als ook zijn
»Boek over de navolging van liet arm Leven van
Christus," bijzonder het in cdu 11a animae, of
het boekje van de christelijke Volmaaktheid" von-
den overal, niet slechts in de kloosters, maar
ook in de leekenwereld, het gunstigste onthaal.
En wie kent den beminnelijken Hendrik Suso
niet, wiens boeken zooveel hartelijkheid, oprechte,
vrome en blijmoedige godsvrucht ademen, en wier
teederheid en welluidendheid alles van dien aard
verre overtreft? Reeds bij de eerste verschijning
noemt men hem »de verlichte Pater Ainandus,
en weet van zijne Schriften naar waarheid te
roemen," dat ze alle, goede geestelijke onder-
richtingen bevatten, als, hoe de mensch, wan-
neer hij zich van God tot het schepsel gekeerd
heeft, wederom tot God, zijn eersten oorsprong,
moet terugkeeren, hoe hij de gelatenheid moet
beoefenen omtrent zichzelven en alle schepselen,
alle vreugde, begeerlijkheid, wellust en gemak-
zucht dezer wereld en van zijn eigen lichaam
afsterven, God steeds voor oogen houden, Hem
4 zoeken en boven alles beminnen, zijn Lijden
overwegen en, altoos meester van zichzelven,
waarlijk nederig en gelijkmoedig blijven in alle
doen en laten, in alle lief en leed — en vele
andere kostelijke leeringen, die een beginnende
en tot inkeer gekomen mensch bijzonder nuttig
en dienstig zijn. Voor goedhartigen en verstan-
digen zijn ze tevens eene lichtrijke baak leidende
lot de goddelijke waarheid en een betrouwbaren
weg ter eeuwige zaligheid. Na Hendrik Suso
volgden anderen, die met mattere stemming en
minder begaafdheid de onderwijzende en stich-
lende letterkunde voor het volk met hunne schriften
verrijkten, zooals Herman van Fritzlar met eene
«Heiligenlegende," Otto van Passau met het boek
«Over de vierentwintig Ouderlingen\'\' of den «Gul-
den Troon der minnende Ziel;" wijders de on-
bekende schrijvers der boeken »Over de vieren»
twintig Harpen,\'\' «Over den Schatbewaarder of
de Kast der ware Rijkdommen"\' en vóór de ge-
loofsscheuring de beroemde Straatsburger predikant
Johan Geiler met zijne predikaliën en het veel
verspreide boek, «de Granaatappel, waarin hij
de christelijke Zedeleer reeds nauwkeuriger op
de II. Schrift grondvest. Met de uitvinding der
boekdrukkunst was ook het middel geschonken,
om de tot nu toe in handschrift bestaande wer-
ken veel gemakkelijker en goedkooper dan vroeger
te vermenigvuldigen en nieuwe op te leggen en
te verspreiden, welke weldaad der christelijke
letterkunde ook goed te stade kwam. Kon het
gulden boekje van Thomas van Kempen «Over de
navolging van Christus" tot dan toe slechts in
den oorspronkelijk latijnschen tekst gelezen wor-
den, het werd nu in eene Duitsche vertaling
door den druk voor het volk toegankelijk gemaakt,
en reeds ten jare 1483 verscheen te IJ lm met
houtsnee platen het boek «Der Zielen kruidluin",
waaraan eene groole verspreiding ten deel viel.
Het gelijkt op eene geschiedkundig leerstellige
verdediging van het Christendom, verbonden met
de voorstelling der voornaamste christelijke zede-
leeringen naar de behoefte van den toenmaligen
tijd. Dit werk handelt in vier deelen, over de
Schepping, de Geboorte van Christus, en over het
ongeloof; herhaalt de getuigenissen van de oude
Sybillen en der heidensche schrijvers vóór Christus,
bestrijdt de Joden, door een betoog uit het Oude
Verbond en de Profeten, aantoonende, dat Christus,
de ware Messias is en wederlegt hunne opwer-
pingen tegen den christelijken godsdienst; het
spreekt over de Verlossing, het Vagevuur, en
over het nuttige van het gebed en de oü\'erande
tot lafenis der overledenen, loont, door menig-
vuldige voorbeelden, het strafwaardige van den
woeker jegens de armen, van den diefstal en van
andere ondeugden aan en sluit in het vierde deel
met de geschiedenis van den Antichrist, de ver-
schijning van Elias en het laatste Oordeel. Naar
een gelijksoortig plan is «de besloten Rozenkrans-
hof aangelegd, die in twaalf boeken verdeeld,
reeds vóór het jaar 1500 met vele schoone platen
versierd in druk verscheen. Dit groot werk ont-
wikkell, in gedurige verbinding met de heilige
geschiedenis der katholieke geloofs- en zedeleer
en der liturgie het wetenswaardigste, wat daar-
over in de toen aanwezige bronnen te vinden
-ocr page 33-
XX
INLEIDING.
schrijven van het werk, waarvan wij hier spreken
heeft hij zich bediend van het beste der stichte-
lijke letterkunde uil vroegere dagen en vooral
daarbij tot grondslag genomen de heilige Evan-
gelien; ook verzamelde hij wat de II. II. Vaders
en vrome kerkelijke schrijvers over het Leven en
Lijden van Jezus Christus en Zijner glorierijke
Moeder Maria mededeelen, en maakte zich hier
en daar eveneens ten nutte, wat hij aantrof in
de Veropenbaringen van de H. Brigitta of in die
van de 11.H. Gertrudis en Mechtildis. Zoo doende
moest de inhoud van het boek buitengewoon rijk
worden; daarbij is zijn schrijftrant eenvoudig, maar
hartelijk; de voorstelling zeer duidelijk, levendig
en aantrekkelijk, en aan de meeste hoofddeelen
zijn buitengewoon liefelijke gebeden, vol van de
leedersle verlangens toegevoegd. Daarom ook
vond dit werk reeds bij het leven van den Schrij-
ver en ook later zoo groole verspreiding, dat
het in bijna alle katholieke huizen gevonden werd.
i Nadat het bij den aanvang dezer eeuw, in den
bekenden bloeitijd der kerkelijke paddenstoelen
en waterbloemen gedurende meerdere jaren in
misachting en vergetelheid was geraakt, hebben
katholieke schrijvers van den tegenwoordigen tijd
het wederom uit het stof der geel geworden boe-
| ken opgehaald, een nieuwen, meer met onzen tijd
overeenkomstigen vorm geschonken en in onder-
scheidene uitgaven in den leeskring van het kalho-
lieke volk terug gebracht. De gedachtenlooze
verlichtingsmanie heeft aan hel boek van P. Mar-
tinus van Cochem herhaaldelijk het verwijt gedaan,
dat het overladen is met verdichte sprookjes en
twijfelachtige openbaringen; doch met hen, die
op godsdienstige boeken alleen hunne verstands*
critiek vvenschen te oefenen, behoeven we niet
te twisten, en hoe de zaak moet worden opge-
nomen, heeft de schrijver zelve in de voorrede
van dit boek met deze woorden verklaard: »Nu
en dan heb ik Christus of Maria sprekend ingevoerd.
Als de woorden die ik Hun in den mond gelegd
heb, niet in de II. Schrift gevonden worden,
moeten ze niet verstaan worden, als hadden die
Heiligen juist die woorden gesproken; neen, het
wil alleen maar zeggen, dat zij zoo hadden kun-
was, en vormt op zichzelven een overtuigend
bewijs, hoe de Kerk zich reeds in dien tijd on-
ledig hield, met haren weelgierigen geloovigen een
geschikt voedsel te bereiden en aan te bieden.
In deze behoefte voorzagen ook op bevredigende
wijze de preekboeken over de Evangeliën van de
Zon- en Feestdagen, de »Planariën" of Evangelie-
boeken, waarin verzameld waren de Epistels en
Evangeliën van het gansche jaar met de gezangen
en de orde der heilige Mis, de kennis der II.II.
Oudvaders niet eene menigte platen en andere
levensbeschrijvingen van afzonderlijke Heiligen,
mystieke en ascetische boekjes enz. Deze en
andere vruchtplanten van onderwijzende en slich-
tende letterkunde groeiden in den uitgeslrekten
tuin der Kerk na den lijd der hervorming immer
in ontelbare menigte aan, doch dier afzonderlijke
bespreking ligt buiten het doel, dat wij ons heb-
ben voorgesteld. Wij willen op dat uitgebreide
bloemenveld ten slotte nog slechts bij een zegen-
rijken vruchtboom stilstaan, die evenzeer in schoon*
heid en overvloed als in zijne nimmer verouderde
vruchtbaarheid zoo menig voortbrengsel van die
soort verre overtreft, wij bedoelen daarmede het
werk van P. Martinus van Cochem over »het
Leven en Lijden van Jezus Christus en Zijne1\' glorie-
rijke Moeder Maria.\'\'
Deze waardige zoon van den H. Franciscus
begon, zooals hij zelf verhaalt, in het jaar 1075
het zooeven genoemde boek te schrijven, een
werk, waartoe hij zich sterk voelde aangedreven.
De jammerlijke gevolgen der verwoestingen, welke
de dertigjarige oorlog in steden en landen, bijzon-
der met belrekking tot de godsdienstige gevoelens
en zeden des volks, had te weeg gebracht, waren
tot wrange vruchten opgegroeid. Als een moe-
dig held, vol ijver en liefde voor God, wierp
zich P. van Cochem tegen den buiten zijne oevers
getreden stroom des verderfs met zijne talrijke
schriften op, die nog heden ten dage uitmunten
door eene eenvoudige en natuurlijke taal, door
rijke kennis van het menschelijk hart en der
heilige geschiedenis en niet minder door leven-
digheid en duidelijkheid van voorstelling. Bij het
-ocr page 34-
XXI
INLEIDING.
voor te bereiden. En gelijk er tusschen de ge-
schiedenis van het Oude Verbond en het Leven
van Jezus, de innigste samenhang bestaat, die,
ver buiten alle toedoen der menschen, door God
alleen ontworpen en voltrokken kan worden, even-
eens treedt er ten duidelijkste eene nauwe ver-
binding tusschen het Leven van Jezus en de ver-
schijning en het leven der Kerk, die Hij gesticht
heelt, aan het licht, en hij, wien God den vromen
ijver en de geschiktheid verleende, om dezen
wereld omvademenden boom der geschiedenis van
Gods Rijk volgens de innerlijke verbinding zijner
hoofd- en zijtakken en dier loten en bloemen in
eene voor het volk verstaanbare en aantrekkelijke
voorstelling te schilderen, hij bewijst aan de
Kerk een grooten dienst, hij zal met zijnen ar-
beid het christelijke volk voor de brandwonden
eener nutlelooze verlichting bewaren, en het heilig
geloof versterken, den geest der lucht en des
gebeds in hetzelve vernieuwen, zooals de god-
vruchtige I\'. Martinus van Cochem in zijne dagen
met zoo groot gevolg gedaan heeft.
Deze is dan ook de beproefde meester, dien
de schrijver van het voor ons liggend werk, de
heer Regent L. C. Businger, bij de uitvoering
van zijnen arbeid tot voorbeeld koos, en wiens
boek hij aan het zijne ten grondslag legde. Zijn
boek moest een Katholiek volksboek worden,
maar een volksboek voor de negentiende eeuw.
Het was hem duidelijk, dal, bij al de uilmuntend-
heid van zijn ouderen voorganger, diens voor-
stelling en schrijfwijze niet alloos moest nagevolgd
worden, alsmede dat sommige subjectieve op-
valtingen der 11. Schriftuur eenige wijziging ver-
eischten. De groote omwentelingen der laatste
twee eeuwen op allerlei gebied van wetenschap,
van kerkelijk, staalkundig en maatschappelijk
leven, hebben op de beschouwingen van hei Katho-
lieke volk van alle standen eenen machtigen invloed
uitgeoefend; ook heelt de katholieke wetenschap
sedert die dagen, menige zaak in \'l leven geroe-
pen, waarvan men ten tijde van van Cochem zelfs
geen voorgevoel had; de wijze van de dwaling en
het ongeloof te bestrijden is veel veranderd en heeft
daarom ook eene andere wijze van verdediging
nen spreken of een vroom christen kan zich
voorstellen, dat zij zoo gesproken hebben. Ik
heb mij van zulke samenspraken bediend, om-
dat zij er veel toe bijdragen, om aandacht,
medelijden of geestelijke vreugde op te wekken.
Want mijn hoofddoel bij het schrijven van dit
werk was, om godvruchtige zielen door deszelfs
lezing eene zooveel mogelijk volmaakte kennis
van het Leven van Jezus en iMaria te bezorgen
en hen tot medelijden met het bitter Lijden en
den Dood des goeden Zaligmakers op te wekken."
Intusschen de verschijning van een »van Cochem
onzer dagen," welken reeds mijn onvergetelijke
leermeester Josef von Görres voor het Duilsche
volk wensehle, is niets dan een eisch door de
nood der tijden aan de letterkundigen gesteld.
Want onderwijs en gebed zijn alleen in staat,
het christelijke volk tot geloof en gerechtigheid
terug te brengen, of beiden in hetzelve tebewa-
ren, en onder Gods bijstand, mede te werken,
om de christelijke wereldorde in de uit al hare
grondslagen gewekene maatschappij te herstellen.
Onze Heer en Zaligmaker Jezus Christus is,
zooals de II. Joannes leert, de goddelijke waarheid
en genade tevens; en het onderwijs over Hem
en zijn Verlossingswerk, grondig en geschiedkun-
dig behandeld, heeft op \'smenschen verstand en
gemoed immer eene wegslepende kracht en wer-
king. Christus is zoowel het middelpunt der
Heilige Geschiedenis als van de geschiedenis der
gansche wereld, en de duizende jaren, die Hem
zijn voorafgegaan en gevolgd, kunnen zonder
Hem noch verstaan noch verklaard worden, om-
dat zooals de Apostel leert, (Ephes I: 9. 10.)
Gods verborgen plan en raadsbesluit door alle
eeuwen heen gaat, ten einde de volheid der tijden
te doen aanbreken en alles, wat in den hemel
en wat op aarde is, in Christus te herstellen. Er
bestaat daarom in de geschiedenis «eene regeling
der Tijden\'\' door God op eene bijzondere wijze
bestemd en vastgesteld, om door afbeeldingen,
feiten en voorzeggingen de verschijning van Christus
in den loop der tijden in te leiden, Hem als den
waren Hedder en Verlosser der menschheid aan-
te wijzen en de volken op zijne werkelijke komst
-ocr page 35-
XXII                                                               INLEIDING.
noodzakelijk gemaakt. Overigens ziet ieder in ,     king zijner godsvrucht, van zijn christelijk geloof en
dat er met eene bloote verandering van woorden
     leven. Wat eindelijk de voorstelling zelve betreft, de
en zinsneden geen Cochem redivivus kan ont-
     schrijftrant is geheel zuiveren edel en algemeen ver-
staan, hoewel sommigen in de laatste jaren de
     staanbaar, en tevens van dien aard, dat hij ook
nieuwe oplagen van het gezochte werk als zoo-
     den beschaafden welgevallig moet zijn. De ont-
danig in het licht zonden. Zonder de aldus ver-
     wikkeling der rijke stof geschiedt zeer natuurlijk,
worven verdiensten in het geringste te willen
     duidelijk en met warmte, en zonder de minste
verkleinen, heeft men toch in de eene en andere
     senlimenteele affectatie, terwijl de praktische toe-
uitgave het »oude" en »nieuwe" meer slechts
     passingen der leeringen en voorbeelden aan den ken-
naast elkander geplaatst dan tot een nieuw
     ner overal den bekwamen Meester verraden. En opdat
geheel verbonden en daardoor het duidelijk over-
     aan de innerlijke waarde van dit boek ook het sieraad
zicht en de eenheid benadeeld, of het oude
     der kunst niet ontbreken zoude, hebben de Heeren
Testament volkomen verwaarloosd en daardoor
     Uitgevers geen offer gespaard, om het, bijzonder
de geheelc plant van zijn wortel afgescheurd,
     door rijke en voortreffelijke illustratiën, een aan-
Doch onze schrijver heeft niet alleen aan dit ge-
     zien te geven, dat hunne beroemde drukkerij ,
deelle van het Oude Testament met recht zijne
     maar vooral den verheven inhoud en der Gode
groote opmerkzaamheid gewijd, maar ook de afzon-
     welgevallige bestemming van dit belangrijk werk
derlijke deelen, zoowel als de daarin uitgewerkte
     waardig en passend is. Met zulke voorrechten
stoffen aan den draad der grondgedachten logisch
     versierd, moet het een blijvend en vruchtdragend
met elkander verbonden en zóó werkelijk eenheid en
     godsdienstig huis- en handboek voor het katho-
overzicht tot stand gebracht. Het wasbijhetschrijven
     lieke volk worden, waaraan wij niet alleen inde
vandit werk onvermijdelijk, dat daarin naar het voor-
     huizen van den beschaafden stand, maar ook dei-
beeld des ouden meesters mededeelingen uit minder
     minder bemiddelden toegang, gunstig onthaal en
zekere, deels zelfs onechte bronnen werden opge-
     vlijtig gebruik \'wenschen. Want dit boek zal
nomen; doch alles van dien aard, wat niet op
     overal, waar het benuttigd wordt, de meest rijke,
de II. Schrift of op de eenstemmige overlevering
     heilzame en troostvolle onderrichting en stichting
der Vaders steunt, wordt niet als ontwijfelbaar
     verspreiden, den geloovigen op Zon-en Feestdagen,
vaststaande, alsgeschiedkundige waarheid op-
     en in den heiligen tijd van den Advent en de
gegeven, maar slechts als eene, met de II. Schrift
     Vasten in de verhevenste leeringen en voorbeeb
en Overlevering overeenstemmende mogelijkheid
     den stof tot de schoonste overwegingen aanbieden,
of waarschijnlijkheid. En bovendien wie zal aan-
     het geloof aan de waarheden van het christendom
toonen, dat alles, wat apocrief is naar zijne
     in hen bevestigen, de Jiefde tot God en onzen
opteekening, ook levens valsch is naar zijn inhoud?
     Heer en Zaligmaker in hetzelven ontsteken, de
Doordien de schrijver met de II. Schrift, de kerke-
     godsvrucht tol de allerzaligste Maagd en Moeder
lijke Leer en Geschiedenis ook nog de rijke bron
     Gods Maria in den druk dezer tijden tot heil der
der legenden en vrome overleveringen op eene
     Kerk en der zielen bevorderen en op die wijze
verstandige wijze heeft weten te benuttigen, heefl hij
     bijdragen, om door een even aantrekkelijk als
aan zijn werk een beduidenden voorrang verzekerd,
     nuttig onderhoud de familieleden bij elkander te
Want, zooals hij zelf ergens opmerkt, al belmoren
     houden, en door de gedurige vernieuwing van ge-
die godvruchtige overleveringen niet tot het chrisle-
     loovige stemming, godsvrucht en zedetucht in vele
lijk geloof, ze zijn toch door Heilige mannen bij-
     huishoudens de verloren eenheid van het huiselijk
eenverzameld, geschreven en nagelaten, opdat
     leven tot heil der nakomelingschap te herstellen,
we ze met eerbied zouden overwegen. Eeuwen
          st- Gal1 den 25 November ^n.
lang heeft het christelijk volk daarin stichting ge-
                                 Dr. Karel Johan Greith,
vonden en er rijk voedsel uitgetrokken ter verster-
                                      Bisschop van St. Gall.
-ocr page 36-
EERSTE DEEL.
ALGEMEENE VOORBEREIDING
TOT DE
KOMST DES VERLOSSERS
OF VAN DE
WONDEREN EN OPENBARINGEN GODS
IN HKT
OUDE VERBOND
TOT AAN DE
„VOLHEID ü E H TIJDE NV\'
-ocr page 37-
IMPRIMATUR
Ultrajecti, 1 Maii 1874.
J. H. WENSING,
Emer. Prof. Lib. Censor.
-ocr page 38-
EERSTE HOOFDDEEL.
VAN GOD.
I.
oo lief heeft God de wereld gehad, dat
Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder die in Hem ge-
looft , niet verloren ga, maar het eeuwige
leven hebbe. Joan III: 16.
In deze weinige woorden is geheel het Evan-
gelie, d. i. de blijde boodschap besloten. Waar-
lijk een zoet, een troostvol Evangelie! De arme
ongelukkige en om de zonde gevloekte wereld
streeft te vergeefs naar geluk en waren vrede.
Dan de eeuwige Vader ziet op de troostelooze
wereld neder. Hij ontfermt zich over den inensch,
dien Hij in zoo onuitsprekelijke liefde geschapen
had. Maar de goddelijke rechtvaardigheid eischt
strenge voldoening 1 En zie, de eeuwige Vader
zendt Zijn eeniggeboren Zoon in de wereld,
opdat Hij den geheelen last der zonden van de
menschheid en hare rechtvaardige straf op zich neme. Gods Zoon komt in deze wereld, wordt
mensch en plaatsvervanger van de menschheid voor den rechterstoel der eeuwige gerechtigheid ,
Hij lijdt en sterft— en de goddelijke rechtvaardigheid is voldaan, de liefde zegeviert en het gezang
der Engelen klinkt door alle eeuwen heen: Vrede op aarde aan de menschcn van Zijne
goedwilligheid!
-ocr page 39-
4                                                                    VAN
O aanbiddelijke liefde van God den Vader! O
aanbiddelijke liefde van# God den Zoon! U zij
lof, eer en roem in eeuwigheid!
Beschouw nu, wie toch die zoo trouwe en
liefdevolle God is. Doch, wie kan met zijn
verstand het wezen Gods bevatten? Toen
men een heidensch wijsgeer eens vroeg, wat
God is, gaf hij tot antwoord: wal Hij niet
is, weet ik; maar wat Hij is, weet ik niet.
Gods natuur is oneindig: om die volmaakte-
lijk te kennen, moest men eveneens oneindig —
of God zijn. Wij begrijpen zelfs de natuur van
het vuur, het water en andere zaken niet; en
hoe zouden wij dan Gods natuur, die zelfs voor de
hemelsche Geesten ondoorgrondelijk blijft, kennen?
Hij bewoont een ontoegankelijk licht.
(1 Tim. VI: 10); daarom verzocht de oudewijs-
gecr Simonides een dag bedenkcns, toen hem
de tyran Iliero vroeg, wat God is. Daags daarna
vroeg hij twee dagen, en ging steeds voort met
het dagental te verdubbelen. Als nu de vorst
hierover zijne bevreemding te kennen gaf, zeide
hem Simonides: »Uoe meer ik over de zaak
nadenk, des Ie donkerder schijnt ze mij toe."
De rede echter leert ons, dat God van zich
zei ven, óu* oneindig volmaakt, eeuwig,
onveranderlijk, alom tegenwoordig, on-
eindig wijs, almachtig, waarachtig, hei-
lig, rechtvaardig, goed en barmhartig
is, en dat Zijne Voorzienigheid alles be-
sliert en tot ons welzijn leidt; doch het ge-
loof zegt ons bovendien, dat dezeGod, ofschoon
één in wezen, drievuldig in personen is.
2. God is dus het volmaaktste wezen. Daarom
zegt de Koninklijke Psalmist: De Heer is groot
en hoogst lofwaardig en van Zijne groot-
heid is geen einde. Ps. 144 : 3. En voegt
er de II. Thomas van Aquinen bij : alle goed-
heid, schoonheid, wijsheid en macht, die
in de schepselen slechts ten deele aan-
Avezig zijn, zijn in God, zonder de ge-
ringste onvolmaaktheid, in oneindige
volheid vereenigd.
GOD.
Godisduseenc onuitsprekelijke zee van
wezen en volmaaktheid. Deze heerlijkheid
Gods mogen wij beschouwen en bewonderen;
nimmer echter Zijne geheimen uit nieuwsgierig-
heid doorgronden, want die Gods heer lij k-
heid doorgronden wil, zal door zijne
glorie verpletterd worden. (Spreuk.
XXV: 27.)
De Heer verscheen eens aan Mozes in een
brandend braambosch en zond hem naar zijn
volk en naar koning Pharao. Toen zeide Mozes:
jAIs zij mij naar uwen naam vragen, wat moet
ik hun dan antwoorden?\'\' Alsdan sprak God, dit
beteekenisvolle woord: „Ik ben, die Ik ben.
Zeg aan de Kinderen Israels: Die is, heeft mij
tot u gezonden.\'\' Wonderlijk antwoord! »lk ben
die Ik ben," d. i. de God, die alleen werkelijk
en wezenlijk bestaat, terwijl de valsche afgoden
der heidenen niet zijn, wat zij in de oogen hun-
ner aanbidders schijnen, maar slechts hersen-
schimmen. »lk ben die Ik ben," d. i. Ik ben
het wezen , dat het oneindig zijn en leven
en wel uit zich zelven heeft, het wezen, waar-
van en waarin alle schepselen hun zijn en
wezen bezitten, en zonder hetwelk zij in het niet
terug zinken. »Ik ben die Ik ben," d. i. al wat
ik ben, behoort volstrekt tot mijn wezen, en
kan in eeuwigheid van Mij niet worden geschei-
den, terwijl bij den mensch duizenderlei toevallige
eigenschappen voorkomen, die niet lot zijn wezen
belmoren en daarom aan bestendige verandering
onderworpen zijn. »Ik ben die Ik ben," d. i. Ik
ben zonder verleden en zonder toekomst, altijd
dezelfde en onveranderlijk, terwijl de mensch
slechts dat is, wat hij in het verleden was en
in de toekomst zijn zal, daar hem het tegen-
woordige met bliksemsnelheid in de zee van het
verleden stort. »lk ben die Ik ben," d. i. het
wezen, hetwelk alle diepten en geheimen van
zijn eigen wezen kent, dus met volstrekt zelfbe-
wustzijn datgene is, wat hij werkelijk is, terwijl
Engelen en menschen niet slechts Gods wezen,
maar zelfs hun eigen wezen nooit volmaakt kun-
nen doorgronden, daarom niet volmaakt, d. i.
niet met bewustzijn, zijn, wat zij werkelijk zijn.
-ocr page 40-
VAN GOD.
5
i. Ofschoon derhalve dit geheim onbegrijpelijk
is, kan men zich toch van sommige voorstellingen
en gelijkenissen, die dit geheim verduidelijken,
bedienen. Zoo b. v. zeggen de Heiligen en God-
geleerden: Terwijl de eerste persoon in de God-
heid, namelijk de Vader, zich zelven kent en Zijn
goddelijk wezen ziet en wel onvergelijkelijk
klaarder dan de mensch zich in eenen spiegel ziet,
zoo teelt Hij door deze kennis in zich zelven
Zijn eigen beeld, dat aan Hem volmaakt gelijk is.
Dit levende^ beeld, die levende kennis van zich
zelven, is bij God niet zooals bij ons menschen,
slechts eene voorbijgaande daad, maar eene
blijvende werkelijkheid, het is Zijn Zoon,
of de tweede persoon in de Godheid, waarvan
de Apostel zegt: Hij is de lichtglans Zijner
heerlijkheid en het afbeeldsel van Zijn
wezen. (Hebr. I. 3.) Terwijl nu de Vader
dezen Zijn Zoon ziet, bemint Hij Hem oneindig ;
want Ilij ziet in Hem Zijne oneindige goedheid en
al Zijne volmaaktheden. Eveneens, terwijl de Zoon
den Vader ziet en diens oneindige schoonheid er-
kent, ontstaat in den Zoon eene oneindige liefde
lot den Vader. Die liefde, die van den Vaderen
den Zoon uitgaat, is bij God niet, zooals bij
ons menschen, slechts eene voorbijgaande daad,
maar eene blijvende werkelijkheid, zij is de
Heilige Geest of de derde persoon in de aller-
heiligsle Drievuldigheid.
5. Deze drie goddelijke personen zijn evenwel
God, en ofschoon zij ook niet gescheiden zijn,
zijn ze toch van elkander onderscheiden. De
Vader is van zichzelven van eeuwigheid. De Zoon
is van eeuwigheid voortgebracht van den Vader
en is met den Vader even eeuwig en gelijk in
wezen. De Heilige Geest komt van den Vader
en den Zoon te zamen voort.
Ieder der drie goddelijke personen, openbaart
zich in bijzondere werken: de Vader in de wer-
ken der almacht, de Zoon in die der wijs-
hei d, de Heilige Geest in die der liefde, zonder
i dat daarom de eene persoon van den anderen
kan gescheiden worden. „Wij zien de Zon,
zegt de II. Augustinus, aan den hemel loopen,
Doch genoeg. Erken, omensch, uwe onmacht,
om Gods Majesteit Ie bevatten. De Cherubijnen
en Serafijnen bedekken hun gelaat en roepen
vol eerbied en bewondering uit: Heilig, heilig,
heilig is de Heer, de God vanSabaoth.
Hemelen en aarde zijn vol van Zijne
heerlijkheid. Zing ook gij dezen lofzang mede en
aanbid met den diepsten eerbied uwen Heer en God.
3. Is echter deze God één in wezen,
zoo is Hij toch drievuldig in personen.
„Drie zijn het, die getuigen in den
hemel: de Vader, het Woord en de
Heilige Geest, en deze drie zijn één.\'1
(I Joan. V: 7). Maar als wij Gods wezen in het
algemeen niet kunnen begrijpen, hoeveel te on-
d oorgrondel ijker moet ons dan het geheim der
Allerheiligste Drievuldigheid niet voor-
komen !
Toen de groote kerkleeraar Augustinus eens aan
het zeestrand wandelde, en in ernstige overpeinzing
verzonken, het geheim der allerheiligste Drievul-
digheid zich duidelijk trachtte te maken, bemerkte
hij niet ver van den oever een goedig knaapje,
dat een kuiltje in het zand maakte en daarin water
uit de zee schepte. Verwonderd vroeg de Heilige
aan het jongetje: »Wat doet ge daar?" nik wil,
zei het kind, de zee in dit kuiltje scheppen"
Toen nu de Heilige met de eenvoudigheid van dit
kind lachte, richtte het zich op en sprak: Zoo-
min ik de zee in dit kuiltje scheppen
kan, zoo min is uw beperkt en bekrompen
verstand in staat het oneindig geheim
der Allerheiligste Drievuldigheid te be-
vatten. En bij deze woorden verdween het.
«Daarom zegt dan ook de Heilige bisschop Mar-
tinus: \'sMenschen verstand kan het geheim der
Heilige Drievuldigheid niet bevatten; geen nog
zoo bespraakte tong kan daarover volledig spreken,
en al schreef men er ook geheele boeken over
en er de geheele wereld mede vulde; zoo kan
toch de onuitsprekelijke wijsheid Gods niet uit-
gesproken worden."
-ocr page 41-
VAN GOD.
glinsteren en verwarmen; wij zien aan het
vuur drie zaken: Beweging, licht, en hitte.
Verdeel nu eens, als gij kunt, de Zon of
het vuur! even zoo min kan de Drievul-
digheid gedeeld worden".
Zoo ook wordt aan den Vader de Schepping,
aan den Zoon de Verlossing, aan den II. Geest
de Heiligmaking van
iederen mensch toege-
schreven ; maar dit moet
wederom niet zoo ver-
slaan worden, alsof de
andere personen bij ieder
der drie werken niet
hadden medegewerkt;
want de drie godde-
Hjke personen zijn maar
één God, even eeuwig,
even machtig, even wijs
en even goed.
6. Deze drieëenige
God leeft van alle eeu-
wigheid in eene onuit-
sprekclijke heerlijkheid
en geluk. Noch waren de
hemelen geschapen en
bestonden er engelen,
noch menschen, maar
God was alleen in en
met zichzelven. Toch
genoot Hij hetzelfde on-
eindig geluk, dat Hij
thans bezit, en al had
Hij ook nicis geschapen,
dan zou Hij eveneens in den schoot Zijner Drievul-
digheid alle geluk gehad hebben. „Gij zijt
mijn God, want (Jij hebt mijne goede-
ren niet van noode."
Toch wilde die almachtige en in zichzelven zoo
oneindig gelukkige God schepselen voorlbren-
gen, om hun Zijne wijsheid en heerlijkheid
te openbaren; Hij wilde redelijke wezens
naar zijn evenbeeld scheppen, die met Hem
ecuwig in zijne oneindige gelukzaligheid zouden
deelen: Engelen en Menschen. God had
aan deze schepselen geene behoefte, doch in
vrije liefde wilde Hij, dat ook andere wezens
in Hem gelukkig en zalig zouden worden.
Wat meer is, die liefderijke hemelsche Vader
voorzag in Zijne al welenheid, dat een deel der
engelen in schrikkelijke verblindheid en snooden
ondank tegen Hem zou
opslaan en ook de men-
schen verleiden. Hij
voorzag den gehee-
len treurigen val
der eerste men-
schen en al die bit-
tere ellende, waarin zich
de menschen zouden
storten. Maar van alle
eeuwigheid was Hij ook
bereid om Zijnen eenig-
geboren Zoon tot ver-
lossing van het mensch-
dom te schenken. En
van alle e e u w i g-
heid bood zich de
eeniggeboren Zoon
uil vrije liefde aan,
tot éénige offerande
voor de menschen,
ja lot het bloedig offer
aan het kruis. Met
vreugde en blijdschap
zag de hemelsche Vader
van alle eeuwigheid op
Zijn Zoon neder en
na in in Hem Zijn welbehagen; want Hij
voorzag al de oneindige verheerlijking en al den
oneindigen zegen, die door de verlossing over
de wereld zouden komen; Hij voorzag de
wonderbare heiligheid der maagdelijke moeder
Maria en van zoovele navolgers van Jesus Chris-
tus; Hij voorzag, hoe de menschelijke natuur
wederom zou verheven, en millioenen zouden
worden kinderen van God en deelgenoolen Zijner
heerlijkheid; Hij voorzag, hoe de oneindige
-ocr page 42-
VAN GOD.                                                                     7
geheel kunnen kennen ? Gij zijt langer dan de
aarde, breeder dan de zee: hoe zou ik U kun-
nen bevatten? Uwe werken zijn wonderbaar en
ieder uwer schepselen is een geheim:
hoe zou ik het geheim van den Schepper
zei ven kunnen doorgronden? Het ware vermetel
de verborgene afgronden Uwer wijsheid te willen
ontdekken, maar in U, o Heer, gelooven, is
vroomheid en U belij-
den is leven en eeuwige
zaligheid! Daarom o mijn
Heer en mijn God 1 werp
ik mij in ooimoed voor
U neder, en aanbiddend
zeg ik met den man van
uw Evangelie: Heer, ik
geloof, kom mijn onge-
loof te hulp, en met uwe
Apostelen bid ik U : Ver-
meerderin ons het geloof.
Mijn lieer en mijn God!
ik belijd U als mijn
Schepper en den Schep-
per van hemel en aarde,
ik belijd U, als den
Gever van mijn tijdelijk
en eeuwig geluk, ik be-
lijd U als de bron van
alle goed — ik belijd U,
als het begin en het einde,
het Alpha en Omega.
— Heer, moge ik in deze
belijdenis leven, in deze
belijdenis sterven, en
schenk mij in uwe Vader-
lijke goedheid, liefde en erbarming, opdat ik deze
belijdenis met al uwe Engelen en Heiligen in de eeu-
wige gelukzaligheid eeuwig moge herhalen. Amen!
liefde des Heiligen Geestes de wereld omvatten
en zich eeuwig met haar verbinden zou, en
hoe Hij zich, als een vruchtbaren regen over
de aarde uitstorten en haar aanschijn ver-
nieuwen zou. Hij zag al de wonderbare uit-
werksels en vruchten, welke deze Heilige Geest
in de harten der menschen zou voortbrengen,
en al de deugden, volmaaktheden en verdiensten,
waardoor de drieëenige
God van de brave men-
schen zou worden ver-
heerlijkt. Zoo moest
dan, gelijk God het
van alle eeuwigheid be-
sloten had, de schep-
ping der wereld
tol stand gebracht
worden.
7. Ontwaak dan, o
inensch, bij de herin-
nering aan die eeuwige
gedachten en raadsbe-
sluilen Gods, aan die
ontfermingen des Aller-
hoogsten, die van alle
eeuwigheid zijn , —
ontwaak ter blijde aan-
bidding ! Stort uwe ju-
beltoonen en heilige lof-
zangen uit, al zijt gij
ook niet in staat de
geheimen van uwen
Schepper ooit uit te
spreken ! Want, o Heer
en mijn God, Gij zijt
hooger dan de hemelen: Wat zou ik mij ver-
meten te ondernemen ? Gij zijt dieper dan de
afgrond aller afgronden: hoe zou de inensch U
-ocr page 43-
TWEEDE HOOFDDEEL.
SCHEPPING EN VAL DER ENGELEN.
Engelen, d.i. die edele, schoone, onsterfe-
lijkeenvan God met de heerlij kste gaven
versierde Geesten, die geen lichaam
hebben.
2.    Hunne schoonheid is zoo groot, dat God
zelve Lucifer (onder het beeld van den Koning
vanTyrus) aldus toespreekt: Gij waart het af-
druksel mijner gelijkenis, vol van wijs-
heid en volmaakt in schoonheid, gij
baaddet u in de zaligheden van het para-
dijs en ik had u met allerlei edele ge-
steenten bedekt (d. i. met alle gaven der
natuur en der genade overladen.) Gij waart
een uitgespreide overdekkende Cherubijn
en ik had u gesteld op mijnen heiligen
berg, volmaakt in uwe wegen van uwen
oorsprong af, totdat er booze handel in
u gevonden werd, want uwe schoonheid
heeft u trotsch gemaakt. (Ezech. XXVIII:
12—17). — Deze schoonheid en beerlijkheid der
Heilige Engelen vertoonde zich reeds in eene bloot
aangenomen gedaante, zoo dikwijls zij aan de
menschen verschenen. Zoo heet het bv. van den
Engel, die aan Maria Magdalena en de andere
Maria verscheen: Zijn gelaat was als een
bliksemstraal en zijn kleed wit als sneeuw.
(Matlh. XXVIII: 3).
3.    Deze Heilige Engelen zijn wezenlijk edele
Geesten. Daar zij Gods aanschijn altoos zien t
e II. Augustinus riep eens aan-
biddend uit: „0 Almach-
tige! uwe scheppershand
ris altoos een en dezelfde;
zij sehiep de Engelen in
s den hemel en de wormp-
jes op de aarde; zij is in
genen niet verhevener en
in dezen niet nederiger,
want evenals geene andere hand
een Engel scheppen kan, zoo
kan ook geene andere hand een
vvormpje scheppen.
Toch wilde God in zijne wijs-
heid, dat er van het stofje tot
den worm, en van den worm
tot den mensch, en van den mensch tot de ver-
heven Godheid eene reeks van schepselen bestond,
waarvan het eene het andere overtreft en op de
ladder der volmaaktheid het eene aan het andere
grenst. Zoo wilde het de goddelijke orde. Boven
op deze ladder nu der schepselen, zouden als
de voornaamste en verhevenste de heilige Engelen
staan, in ben zou Gods wonderbare almacht en
heerlijkheid het meest geopenbaard worden. In
den beginne schiep God hemel en aarde,
d. i., zooals de II. Augustinus zegt: het onzicht-
bare en het zichtbare, het geestelijke en
het lichamelijke. Tot de voor ons natuurlijk
oog onzichtbare wereld behooren de Heilige
-ocr page 44-
9
SCHEPPING EN VAL DER ENGELEN.
hemel, zonder nijd en ontevredenheid aan de meer-
deren onderdanig zijn! Mochten de meerderen in
hunne verheffing, evenmin als de zalige Geesten,
hun plicht verzuimen, de onder hun staanden
niet verachten en bij begeving van bedieningen
niet krenken! Dan voorzeker, dan zou
Gods wil op aarde ook zoo geschieden
als in den hemel!
„Laten wij daarom, zegt de II. Gregorius
de Groote, ons iets van het onderscheid
der hemelburgers eigen maken en ons
door een edel streven om met hen te
verkeeren, tot voortgang in de deugd
ontvlammen! Het is toch zeker, dat er
betrekking bestaat tusschen de verschil-
lende leefwijze der brave meuschen en
de verschillende koren der Engelen. Door
gelijkheid van leefwijze a\\ orden de men-
schen tot de rijen der Engelen verheven.
Velen van hen begrijpen slechts min-
der verheven waarheden doch zij ver-
kondigen die onmiddellijk aan de broeders
tot dezer welzijn. Zij vormen het koor
der Engelen.
Sommigen worden door de goddelijke
genadegaven zoo vervuld, dat zij in
staat zijn zeer groote geheimen des
hemels te bevatten en te verkondigen;
waartoe behooren dezen anders dan tot
het getal der Aartsengelen?
Anderen doen wonderen en machtige
teekenen. Dezen staan in de rij der
Krachten.
Anderen drijven door de macht van
hun gebed booze geesten uit. Behooren
zij niet tot de hemelsche Machten ?
En zult gij hen, die om hunne uit-
stekende verdiensten anderen verre over-
kennen zij Zijne volmaaktheden veel beter dan
wij, omdat wij die als in e enen spiegel, in
het duistere, zien. — Het zijn dus Geesten van
groote kennis, en het moet al, zooals de H.
Schrift zegt, een zeer groot geheim zijn, dat
voor de Engelen verborgen is, zooals b.v. de
dag van het laatste oordeel; en omdat zij God
beter kennen, dan wij, zoo beminnen zij Hem
ook meer dan wij, en in deze liefde zijn zij on-
eindig gelukkig. De zuiverste heiligheid en
vlekkeloosste rechtvaardigheid is hun gewaad, en
in hen brandt de vlam der reinste liefde. Ver-
mogend zijn zij in kracht, zoodat (IV Kon. XIX: 35.)
een enkele Engel op eenen nacht 185,000 man
van het Assyrische leger versloeg. — Zoo
ook redde een Engel Tobias uit den muil van
een visch; een Engel wentelde den steen van
Jezus\' graf, en het was ook een Engel, bij
wiens aankomst de ijzeren deuren der gevangenis
van den II. Petrus opensprongen.
4. God schiep eene ontelbare menigte van deze
heerlijke, onsterfelijke, hemelsche Geesten, zoo-
dat zelfs de II. man Job vraagt: wie kan Zijn
leger tellen? en de Profeet Daniël (V: 10)
antwoordt hem: Duizendmaal (luizend dien-
den Hem, en tienduizendmaal honderd
duizend stonden voor Hem.
Dan gelijk zon en maan in glans verschillen,
en de eene ster de andere in schoonheid en kleu-
renpracht overtreft, zoo is er ook onderscheid
tusschen de Heilige Engelen. — In eindelooze
reeksen en schakeeringen overtreft de een den
anderen in kennis en verstand, in heiligheid en
liefde, in schoonheid en macht. De H. Schrift
geeft negen koren van Engelen aan: 1. de Sera-
fijnen; 2. de Cherubijnen; 3. de Tronen; 4. de
Heerschappijen; 5. de Vorstendommen; 6. de
Machten; 7. de Krachten; 8. de Aartsengelen; 9.
de Engelen.
Wie kan in de geheimen dier wonderbare orde
doordringen. O, Mochten wij toch op aarde
deze schoone hemelorde navolgen! mochten de
minderen in talenten, bekwaamheden en ver-
diensten, volgens Gods orde, evenals in den
-ocr page 45-
SCHEPPING EN VAL DER ENGELEN.
10
bare wijze met dit vuur te ontsteken.
Waar anders behooren dezen, dan onder
het getal der Serafijnen?
En nu, mijne geliefden, keert in u
zelven terug, onderzoekt uwe gedachten
en verdiensten, en ziet, of gij eene plaats
onder het getal dezer hemelsche scharen
verdient. Wee de
ziel, die daarvan
niets in zich be-
speurt! Wee de ziel,
die zich beroofd ziet
van de heilige ga-
ven, zonder daar-
over te zuchten!
5. Al deze verheven
en onsterfelijke Geesten
schiep Gód tot Zijne
eer, ten dienste
der menschen en tot
hun eigen o n u i t-
sprekelijke g e 1 u k-
zaligheid. Hij wilde
echter, dal zij deze ge-
lukzaligheid ook eeniger-
rnate zouden verdienen
door vrije liefde en vrije
onderwerping. Daarom
gafllij hun Zijnen wil te
kennen en tevens de ge-
nade, dien te volbrengen.
En inderdaad erken-
den de meesten hunner, dat zij geheel hun be-
staan, hunne wonderbare schoonheid en onuit-
sprekelijk geluk alleen aan den Allerhoogste
hadden te danken; daarom verhieven zij in vurige
liefde en onbegrensde gehoorzaamheid hunne blik-
ken tot Hem.
Doch anderen, door hunne eigen schoonheid
verblind, gaven zich aan strafwaardige ijdelheid
en hoogmoed over; het goddelijk licht begon
langzamerhand in hun te verduisteren; de god-
treffen, niet onder de Vorstendommen
rekenen?
Sommigen heerschen zoozeer over hun
eigen wil, dat men ze als Goden onder
de menselien zou kunnen noemen. Be-
hooren zij niet tot het getal der Heer-
schappijen?
Anderen staan al-
toos in de vreeze
Gods; hun verstand
schouwt onafgebro-
ken in God; daar-
om zetelt de Heer
op hen , als op zijn
troon, door hen oor-
deelt Hij anderen
en deelt zijne gaven
uit. Zijn zij niet
de Tronen Gods?
Anderen zijn met
eene zoo groote lief-
de tot God en den
naasten vervuld, dat
men ze terecht Che-
rubijnen noemen
kan; want Cherubijn
wil zeggen: de vol-
heid der gerechtig-
heid, maar is de
liefde niet de vervulling van de wet?
Anderen smachten van liefde, ont-
stoken als zij zijn door de helbrandendc
vlam der hoogere bespiegeling; zij zoe-
ken in deze wereld niets, omdat hun
geest immer boven al het vergankelijke
zweeft. Zij branden van liefde tot God
en weten ook anderen op eene wondcr-
-ocr page 46-
WIE IS ALS BOD?
-ocr page 47-
SCHEPPING EN VAL DEK ENGELEN.
11
lijke natuur zoozeer zou worden verheven. Hij
wierp zijnen blik op zijne wonderbare schoonheid
en riep uit: Hoe, ik, een zoo verheven hemel-
vorst, zou mij aan een anderen onderwerpen of
aan een geheel zwak menschenkind gelijk zijn ?
Ten hemel wil ik opstijgen, boven
de sterren Gods mijnen zetel verheffen,
boven de wolkenhoogten wil ik klim-
men, gelijk worden aan den Allerhoogste
(Isaias XIV: 13, 14). Zijne trotsche gedachten
blies hij nog aan vele andere hemelsche geesten in,
en er ontstond een groote krijg in den
hemel (Openb. XII: 7), d. i. de ootmoedige Enge-
len streden door hunne onderwerping, hunne trouw
en gehoorzaamheid tegen de hoovaardige, oproc-
rige geesten. Michaël en zijne Engelen
streden met den Draak (d. i. Lucifer); en
de draak streed en zijne engelen; maar
zij konden er niet tegen op, en hunne
plaats werd niet meer gevonden in den
hemel. (Openb. XII. 7, 8). Wie is als God?
was het wachtwoord van Michaël en zijne
getrouwen. Wie is als God? zoo klonk het door
alle hemelen. En nedergeworpen werd hij,
de groote draak, de oude slang, die de
duivel en de satan genoemd wordt; en
zijne engelen werden nedergeworpen met
hem en de draak trok met zich in zijnen
val het derde deel van de sterren des
hemels, d. i. der hemelsche geesten. Hun val
was zoo snel, zoo vreeselijk als de bliksem; die
van den hemel valt. Immers Christus zegt zelve :
Ik zag den satan als een bliksem uit den
hemel vallen (Luk. X: 18) En waarheen? In
den diepsten afgrond der hel; want de Profeet
Isaias (XIV: lv2, 15) zegt reeds : Hoe zijt gij
uit den hemel gevallen, gij morgenster,
ja ter helle zijt gij neergeworpen in \'t
allerdiepst des afgronds.
2
(lelijke liefde verkoelde allengskens in hunne har-
ten; hun ijver voor de goddelijke gerechtigheid
werd steeds geringer, en zoo kwamen zij einde-
lijk allen ten val.
Verneem thans, wat vrome en geleerde man-
nen ons, naar aanleiding van de II. Schrift, over
de naaste oorzaak van den val der Engelen ge-
leerd hebbe.
De drieëenige God besloot aan de heraelscharen
bekend te maken, dat Hij nog andere redelijke
wezens wilde scheppen, van eene lagere orde dan
zij, maar evenals zij tot de kennis en liefde Gods en
tot deelgenootschap aan Zijne eeuwige zaligheid
geroepen, namelijk de menschen; dat de tweede
Persoon van de II. Drievuldigheid zelve men se h
zou worden, en dal de Engelen dezen God-
rnensch als hun Koning moesten erkennen.
Alle Engelen moeten Hem aanbidden;
want zijn zij niet alle dienstbare geesten,
die tot dienst afgezonden worden om
wille dergenen, die de zaligheid beërven
zullen? (Hebr. I : 6 en 14). Tegelijk toonde
hun de Heer vooraf de scharen der uit-
verkorene Heilige menschen, die het
voorbeeld van Christus volgend, zelfs met de
Engelen in deugd en geestelijke schoonheid zou-
den wedijveren, Hij toonde hun Gods Moeder,
Maria, die in genade, verdienste en heerlijkheid
verre boven de Engelen staan zou, en bijgevolg
door hen als Koningin vereerd moest worden.
Want er verscheen een groot teeken in
den hemel: eene vrouw bekleed met de
zon, en de maan was onder hare voc-
ten, en op haar hoofd eene kroon van
twaalf sterren. (Openb. XII: 1.)
Toen werden de getrouwe Heilige Engelen met
innige vreugde vervuld; zij aanbaden de wonder-
bare raadsbesluiten Gods, en waren doorgloeid
van vurige liefde tot Christus en Zijne maagde-
lijke Moeder.
Maar Lucifer, een der hoogste Cherubijnen,
schitterend in glans en schoonheid als de mor-
genster, was er over gebelgd, dat de mensche-
-ocr page 48-
42                                          SCHEPPING EN VAL DER ENGELEN.
tegen de wcreldbeheerschers dezer duis-
ternis, tegen de booze geesten in den
luchthemel. Van God gescheiden, en door de
martelingen van Zijn strafgericht gepijnigd, dwa-
len zij, als sterren buiten hunnen kring, rond,
en terwijl zij in eindeloozen nijd en hoogen
toorn verkwijnen, zoeken zij ook alle an-
dere schepselen Gods van hun Schepper al-
vallig en oneindig ongelukkig te maken. Want
de duivel is de vader der leugentaal en
een menschenmoorder van den beginne
(Joan. VIII: 44) en hij loopt rond als een
brieschende leeuw, zoekende wie hij zal
verslinden ( 1 Petr. V).
Maar de trouw gebleven Engelen verheugen
zich thans in een oneindig geluk, en geheel en
al aan den dienst van God gewijd, beijveren zij
zich Zijne raadsbesluiten — bijzonder als bewaar-
engelen — ook aan ons menschen te vol-
brengen. Hun zij eer en lof bij God in den
hooge 1 Daarom zullen wij met den II. Augustinus
bidden: 0 God! onuitsprekelijk zijn Uwe ontfer-
mingen jegens ons, terwijl Gij zelf Uwe Engelen
tot onzen dienst hebt afgezonden; al wat onder
de sterren is moet ons dienen, om tot U te
komen, maar wat onder de sterren is, scheen U
voor ons nog te gering; daarom hebt gij ook,
wat boven de sterren is, de Heilige En-
gelen, tot onzen dienst gegeven. Daarvoor, o
Heer, moeten Uwe Engelen U loven; alle uwe
schepselen U danken, alle uwe Heiligen U prij-
zen. Amen.
6.    Vreeselijke oordeelen Gods! om e en e en-
kele zonde van hoovaardij heeft God de
Engelen uit den hemel geworpen. Van de gelukkig-
ste schepselen als zij waren, zijn zij nu de ongeluk-
kigsle geworden. Zij, de schoonste, de verhe-
vensle, die van God zoo innig geliefde wezens,
zijn nu de verachtelijkste en eeuwig onge-
lukkigsle. O zonde, wat zijt gij toch een groot
kwaad! — »Schepsel" roept daarom bij deze over-
weging de beroemde bisschop Bossuel uit: «Schepsel,
hoe groot gij ook zijt, en hoe volmaakt gij ook
meent te zijn, denk, dat gij uit het niet zijt
voorlgebracht en uit u zelven niets zijt. Krachtens
dezen oorsprong zijt gij altoos aan de zonde
en daarom aan bet eeuwig, oneindig ongeluk
blootgesteld. Gij, hoovaardigen en oprocrigen ,
neemt een voorbeeld aan den vader des opstands
en der hoovaardij; ziet, wat eene enkele ge-
dachte van hoogmoed in hem en al zijne aan-
hangers uitwerkte. Vluchten, o vluchten wij ons
zelven; keeren wij in ons niet terug en laat
God alleen onze steun en het voorwerp onzer
liefde zijn."
7.     Van deze verworpen en ongelukkige geesten
verwijlen er nog velen onder ons. Want zoo
schrijft de II. Paulus aan de Ephesiërs (VI: 11,12)
Doet de wapenrusting Gods aan, opdat
gij bestand kunt zijn tegen de belagin-
gen des duivels; want wij hebben den
strijd niet tegen vleesch en bloed, maar
tegen de Overheden en de Machten,
-ocr page 49-
DERDE HOOFDDEEL.
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN EERSTEN DAG
HET LICHT.
PT.fÏTflK n
I.
>*Oi
zon tot het kleinste hemellichaam, alsmede alle
schepselen der aarde tot aan het kleinste wormpje
in hel stof: alles moest den mensch (deels voor
zijn lichaam, deels voor zijne ziel) dienen en
nuttig zijn — En de mensch zelve zou te midden
dier zichtbare schepping, in dat prachtvol wereld-
gebouw, de Koning en Heer van alle zicht-
bare Schepselen, het meesterstuk van Gods
wijsheid, goedheid en liefde, de afstraling en het
evenbeeld Gods zijn.
Hoe wij de geschiedenis van het ontslaan en
de voltooiing van het wereld-gebouw kennen?
Uit de openbaring van God in de boeken
van Mozes. God had reeds (zoo spreken be-
roemde Godgeleerden) aan onze stamouders in
het paradijs het geheele scheppingswerk geopen-
baard, en van de stamouders is die openbaring
op hunne kinderen en kindskinderen overgegaan,
doch veelzijdig verminkt. Alleen bij de Hebreen
schijnt die overlevering onvcrvalscht bewaard ge-
bleven te zijn tot aan Mozes toe, die 2500 jaren
na Adam leefde en de geschiedenis der schepping
schreef. Daarbij onderrichte hem God zelve —
door eene wonderbare veropenbaring — omtrent
de wonderen der schepping, hem met onfeilbare
zekerheid zooveel verkondigend, als noodig was,
om den mensch in het geloof aan den eenig
waren God te bevestigen en in zijn hart be-
wondering en liefde jegens de onuitsprekelijke
oen de onzichtbare Gees-
tenwereld, de Engelen, wa-
ren geschapen; wilde God ook
eene zichtbare wereld in
\'t leven roepen. Er moest nog
een wezen ontstaan, dat ver-
stand en liefde bezat, om, even-
als de Engelen, God te kennen,
t**.-
K«ï
te beminnen en in Hem onuit-
sprekelijk gelukkig te zijn.
Dat wezen zou geen zuivere geest
zijn; maar een zichtbaar hulsel,
een lichaam bezitten, en ook dit
lichaam zou , als werktuig
van den verstandelijken en be-
minnenden geest, God dienen
en daardoor gelukkig worden.
Niet slechts de geestenwereld, maar ook de licha-
melijke wereld zou in de oneindige gelukzalig-
heid van den Almachtige doelen, en daarom
besloot Hij den mensch te scheppen.
Maar eerst en vooral wilde God voor dien
mensch een zeer kostbaar woonhuis bereiden,
waarin hij de ongeschapen wijsheid, goedheid,
zorgvuldigheid, liefde en heerlijkheid Gods, als in
eenen helderen spiegel, zou leeren bewonderen,
aanbidden en looven. Dat woonhuis is het heer-
lij ke wereldgebouw, d. i. de zichtbare hemel
en aarde. Al wat daarin is, van de prachtige
-ocr page 50-
SCHEPPING DER WERELD.
14
2. In den beginne schiep God hemel
en aarde. Toen namelijk het oogenblik daar was,
waarop de Almachtige den mensch zijne toe-
wijsheid en goedheid zijns Scheppers te ontvlam-
men. Daarom zullen ook wij met kinderlijk geloof
naar zijn verhaal *) luisteren.
*) Hoovaardige menschen zijn wel is waar reeds in
vroegere tijden, maar bijzonder in onze dagen, tegen dit
verbaal opgekomen, en bebben met roekelooze verwaten-
beid beweerd: Dit verhaal is in strijd met de
natuur wetenschap, en is in \'t oog van eiken bc-
schaafden man slechts eene fabel. Daar wij bier, Lezer,
geen geleerd boek schrijven, maar slechts tot uwer
stichting eenvoudig Gods wonderen verhalen, zoo
kunnen wij onmogelijk al de opwerpingen, die sommige
natuurvorschers tegen het verhaal van Mozes gemaakt
hebben, wederleggen. Opdat gij echter door zulke op-
werpingen nooit verontrust, of zelfs in het geloof aan
de H. Schrift zoudt worden geschokt, behoort gij op
de vier volgende waarheden goed te letten.
Vooreerst is het dezelfde hand van den almachtigen
God, die zoo wel het onmetelijk wereldgebouw geschapen,
als de H. Schriftuur (door uitverkoren mannen) geschre-
ven heeft. Daarom staat het vooraf vast, dat het
boek der natuur evenmin in tegenspraak kan zijn met
het bock der H. Schrift, als de eenig ware God zich
/.elven kan tegenspreken. Als nu de natuurvorschers in
het innerlijke van de natuur doordringen en de afzon-
derlijke voorwerpen toetsen en vergelijken, dan lezen
en studeren zij daarmede in het boek der natuur, juist
zooals de godgeleerden in het boek der H. Schriftuur,
als zij er de verhalen van toetsen en verklaren. — Gelijk
men nu ook reeds gezien heeft, dat sommige Godgeleer-
den (maar niet de H. Kerk), ondanks al hunne weten-
schap, de fl. Schrift verkeerd verstaan en valsch uitgelegd
hebben, zoo kan het ook, en nog veel gemakkelijker,
gebeuren, dat de natuurvorschers, als zij in het boek der
natuur lezen, dwalen en geheel valsche beweringen voor-
opstellen , hetgeen reeds daaruit duidelijk blijkt, dat groote
natuurvorschers over de gewichtigste natuurverschijnselen
zeer verschillende meeningen zijn toegedaan.
Ten tweede kan de natuurvorscher het wereldgebouw,
en bijzonder de aarde met hare wetten slechts navorschen,
zooals die thans is. Of de toestand der wereld vóór
de schepping van den mensch en ook nog vóór den
zondvloed in menig opzicht anders was, of wellicht toen
ook nog andere wetten in de natuur werkten, daarover
kan de geleerde slechts gissingen maken, en hij heeft
bijgevolg geen recht om de bijbelverhalen over dat tijdperk
als in strijd met de wetenschap te verklaren.
Ten derde kent de natuurvorscher slechts de natuur-
lij k e ontwikkeling der dingen. Of God in zijne won-
derbare almacht niet aan vele dingen op eene bovenna-
t u ur 1 ij k e wijze het bestaan gegeven heeft, hierover kan
begrijpelijkerwijze de natuurwetenschap volstrekt niets
weten. Als zich desniettemin de natuurvorscher ook met
deze vragen bemoeit en daaromtrent uitspraak doet, dan
staat hij buiten de natuurwetenschap, en spreekt niet meer
als natuurvorscher. Vandaar komt het, dat menigeen, die,
als natuuronderzoeker, een zeer beroemd en ge-
loofwaardig geleerde is, veel als uitkomst der natuur-
wetenschap aangeeft, wat slechts een voortbrengsel zijner
al te levendige verbeelding of van zijnen haat tegen den
godsdienst is, en daarom, ondanks zijne bekwaamheid
in zijn vak, hierin niet het geringste geloof verdient.
Ten vierde eindelijk stelt ons gerust het feit, dat
velen der grootste natuurvorschers tevensde
vroomste en geloovigste Christenen waren en
bijgevolg de tegenstrijdigheid tusschen het boek der
natuur en dat der H. Schrift, waarmede looze mannen
ons willen beangstigen, in het geheel niet hebben
opgemerkt. — Zoo was b.v. Copernicus, de vaderder
sterrekunde, een geloovig, vroom Christen. — Newton
| riep vol kinderlijk geloof u it: Ja, goddelijk is het gezag
! vanMozes, van de Profeten en Apostelen ! Keppler be-
1 sloot een zijner beroemde sterrekundige werken met dit
hartroerend gebed: Ik dank U, Heer en Schepper, dat
Gij mij door uwe Schepping verblijd hebt, daar ik over
J de werken uwer handen in verrukking werd gebracht.
; Heb ik in mijne nasporingen gedwaald, vergeef het mij
dan genadig en barmhartig." Eu Ier, de grootste reken-
kundige van de 18e eeuw schreef zelf een boek over de
„waarheid der goddelijke Openbaring tegen de opwer-
pingen der vrijdenkers." — N. Wagner bekend blij-
moedig: „Bij de beschouwing der natuur ben ik nooit
in mijn immer sterker en hechter wordend geloof aan
de waarheden van de H. Schrift in verwarring geraakt." —
G. Bischof beweert: „De onsterfelijke schrijvers van
het scheppingsverhaal, zijn niet door natuurlijke waar-
neming , maar door goddelijke ingeving tot de waarheid
geleid." Dezelfde overtuiging vinden wij bij de grootste
fransche natuurkenners Deluc, Cuvier, Amperre en an-
deren, evenals bij de vermaardsten van Engeland. Indien
nu zulke mannen, die zich in de wetenschap een on*
sterfelijken naam verworven hebben, zich in \'t algemeen
zoo geloovig en demoedig voor Mozes en do H. Schrift
buigen, waarom zoudt gij u dan laten verontrusten
i door de beweringen van sommige natuurvorschers,
die den godsdienst vijandig gezind zijn F Met mannen
als Copernicus, Newton en Cuvier tot de „onweten-
schappelijken en niet beschaafden" te behooren, is waar-
lijk geene schande!
-ocr page 51-
HET WERK VAN DEN EERSTEN DAG: HET LICHT.                                15
vormlooze stofmassa, waarin de grondstoflen in
bonte mengeling verzameld lagen. — Zoo zou
zij ook gebleven zijn. — Dan Gods Geest
zweefde over de wateren, d. i. over deze
stofmassa, en blies haar de vatbaarheid in, om
tot eene schoone, welgeordende wereld ontwikkeld
te worden.
3. Nu sprak God in zijne Almacht: Het worde
licht! en ziet, het was
licht. En God zag, dat
het licht schoon was,
en hij noemde het licht
dag en de duisternis
nacht. 0 wonder! De
Almachtige spreekt een
nietig woord, en op
hetzelfde oogenblikdaagt
uit alle deelen van de
wereldstof, het licht te
voorschijn als een blik-
semslraal. — Dan hoe
weinig denken wij arm
dat wonder! Hoe zelden
overwegen wij de wei-
daad van het licht! Het
zonnelicht verlicht ons
telken dage, en als dit
in het avondrood onder-
gaat, hebben wij ontel-
bare middelen bij de
hand, om het nachtelijk
donker te vermijden. —
Daarom denken wij zoo
weinig aan den Gever
van het licht. Maar de
zieke, die in eenen langen, slapeloozen nacht
naar de eerste straal van den opkomenden dag
verlangt, of de gevangene, die in den duisteren
kerker van licht beroofd is, of de blinde , die
zijne oogen treurig opheft, zonder het zonne-
licht te aanschouwen en zonder te zien, hoe
schoon de schepping in haren kleurenpraal schittert;
zij allen erkennen, beter dan wij, de weldaad van
het licht. Zonder het licht ware alles in nacht
en duisternis begraven. De bloem en de plant
komstige woning wilde bereiden, d. i. in het be-
gin van allen tijd, schiep Hij hemel en aarde,
d. i. Hij riep het slof in het aanzijn, waaruit
de aarde en de hemel en alle hemellichamen be-
staan, die wij boven ons zien. — God heeft de
wereld van niets gemaakt, d. i. er was geene
stof, waaruit Hij ze schiep. De Almachtige deed
dit in zijne oneindige scheppingskracht. Daarom
zegt dan ook de moeder
der Macchabeën tot haar
kind: Ik bid u, kind,
aanschouw den he-
mcl en de aarde en
alles, wat daarin is,
en weet, dat God
ze uit niet gemaakt
heeft, en dat het
menschelijk geslacht
op gelijke wijze is
voortgebracht. (11
Macchab. VII: 28).
Kon God nu de stof,
waaruit het geheelewe-
reldgebouw bestaat, op
een enkel oogenblik uit
het niet voortbren-
gen, zoo heeft Hij ook
uit die stof op een enkel
oogenblik kunnen vor-
men die schoone wereld,
met hare heerlijke orde,
die thans ons oog ver-
rukt. Hij wilde haar echter die schoonheid en
pracht, die zij thans bezit, langzamerhand en
trapsgewijze, in den tijd van zes dagen, d. i.
zes afzonderlijke tijdvakken, geven, opdat wij ook
hierin de orde en oneindige wijsheid des Scheppers
die alles ter zijner tijd tot volkomenheid
brengt, zouden kunnen bewonderen en prijzen.
Onmiddellijk na de schepping was de wereld
woest en ledig en in dikke duisternis gehuld.
Zij was dus oorspronkelijk niets anders, dan een
-ocr page 52-
SCHEPPING DER WERELD.
16
keeren zicli naar het licht, en zuigen het gretig
in. — De bloem bederft en de boom verdort,
als het licht hen niet verkwikt. En een mensch,
die in het donker zit of in de mijnen werkt vcr-
liest zijne gezonde kleur en verbleekt als eene
verwelkte plant.
Leer hieruit, Lezer, hoe de Schepper, door
de kostbare gave des lichts, aan alles, wat op
aarde is, bloei en leven schenkt. Maar herin-
ner u ook, dat ook de ziel, zonder het
bovennatuurlijk licht der kennis van
den drieëenigen God, wegsterft; dat,
evenals de planten hunne takken en bladeren
naar het zonnelicht wenden, zoo ook wij ons
hart, ons verstand en wil naar het goddelijk
licht der openbaring moeten keeren. En bedenk
tevens, hoe oneindig veel lichteen en-
kcl woord des Scheppers voortbracht.
Duizenden en millioenen sterren zenden onafge-
broken hun licht op de aarde. Reeds duizende
jaren ontvangt de aarde van de zon een onmcle-
lijken stroom van licht. De oppervlakte der zon
bedraagt 118,140 millioenen vierkante mijlen en
uit alle punten dezer oppervlakte stroomt het
licht; wie kan het miriadenmaal miriaden van
zonnestralen uitspreken? En toch heeft God
de Heer ze geleld, en aan ieder dier stralen de
grens aangewezen, die zij op aarde verlichten
moesten! Maar nog is daarmede de bron van het
licht niet uitgeput. Heeft de Schepper aan den
mensch niet tallooze zaken ten gebruike gegeven,
die door te verbranden, licht en warmte verspreiden;
heeft Hij zelfs in den schoot der aarde niet onuil-
puttelijkc massa\'s brandbare stof opgestapeld ? Slui-
merl die lichtslof ook niet in den harden keisteen,
en wordt die door het staal daaruit niet ten voor-
schijn gebracht\'? En ontslaat er geen vuur en licht,
als er twee harde voorwerpen met elkander in wrij-
ving komen? Eveneens zijn er planten en meni"--
vuldige insecten, die des nachts licht van zich
afgeven, zooals bv. de Joannes-bcestjes, glimwor-
men, die in een schoonen zomernacht menigwerf
bij duizenden, als gouden en zilveren sterreljes
in allerlei kleuren op gras en struik schitteren. Ja
zelfs de zee licht dikwijls bij nacht, en hare stille
vlakte schijnt met duizenden flikkerende sterreljes
bezaaid te zijn; dan schijnt de weg van het schip als
een vuurgloed, en de visschen, die uit het water
opspringen, glinsteren in bonten lichlglans. Het
licht is dus over de geheele wereldruimte ver-
spreid ; maar haar wezen is nog nooit door eenig
mensch gekend ea begrepen. Doch zooveel weten
wij zeker, dat lucht en warmte door den hemel-
schen Vader uit aanbiddenswaardige liefde voor
ons menschen in den natuur gelegd zijn, en dat
wij den goeden Schepper om hunne voorlrcf-
felijke werkingen veel te weinig dankbaar zijn.
•4. Reschouw vervolgens wat een buitenge-
woon grootc weldaad de warmte voor ons is. Zij
is den mensch noodzakelijk lot bereiding van zijn
voedsel en onontbeerlijk voor uiloefening van de
meeste kunsten en bedrijven. Zij opent hem den
schal, welken de Schepper in de diepte der aarde
heeft weggelegd; want wal zouden goud en zilver,
wal ijzer en lood, wat de andere kostbare metalen
in den schoot der aarde ons balen, als God aan
den mensch geen vuur en daarmede de warmte
geschonken had, om ze te kunnen winnen, ver-
smelten en bearbeiden? Ja de mensch heeft zich
de warmte dienstbaar gemaakt, om met groole snel-
hied, zonder paard de landen, zonder zeilen de
zee over te steken! Nog grootere wonderen werkt
de warmte uit in hel rijk der natuur. Want als
een dichte sneeuwmanlel veld en land bedekt;
als de noordenwind ijskoud over de winlervclden
blaast, wanneer de laat opkomende zon reeds in
den vroegen namiddag hare matte stralen weder
verbergt, en de vogelen stom , de insecten verdwe-
nen zijn en alle leven als dood is — dan roept de eerste
straal der warme lentezon alle slapende levens-
kiemen wederom wakker; de sneeuw smelt weg,
het bosch wordt met frisch groen bekleed, het
vogelenlied zingt Gode duizendstemmigen lof,
ontelbare insecten snorren en gonzen door de
warme lucht, alles verheugt zich in het nieuwe
leven. Zoo grooi is de weldadige, bezielende kracht
der warmle!
Hieruit leeren wij, hoe God in Zijne goed-
heid het vuur en daarmede de warmle ge-
schapen heelt, tot groot nut van den mensch, en
-ocr page 53-
HET WERK VAN DEN EERSTEN DAG: HET LICHT.                                17
Ware het licht enkelvoudig en konde het niet in
kleuren ontbonden worden, dan zouden ons alle
voorwerpen, die het licht opvangen, zwart en al
degene, die het lerugslralen, wit voorkomen; en
zoo zou de gansche natuur een centoonig beeld
van wit, grauw en zwart voorstellen. Nu echter
ontbindt ieder voorwerp het licht in zijne kleuren,
neemt er eenige van in zich op, kaatst andere
in het oog terug, zoodat de geheele schepping
in eene wonderbare verscheidenheid van kleuren
pronkt. Zonder deze kleuren zou niets het men-
schelijk oog opwekken; maar door deze wordt
het met duizendc schoonheden betooverd, en ter-
wijl het in begeestering het groene van het land-
schap en het blauwe van de zee beschouwt en
over den gloed ecner ondergaande zon of de
pracht des noorderlichts verwonderd staat, ver-
helt zich het oog der ziel dankbaar tot den Schep-
per des lichts, bij de gedachte, welke won der-
bare, duizendvoudige werkingen, het
woord voorbracht, dat de Almachtige sprak: Het
worde licht! — Ja, het werd licht en God zag,
dat het schoon was. Ook wij kunnen over zijne
schoonheid slechts verwonderd staan en in diepe
aanbidding Gods almacht bewonderend, roepen
wij met den eerwaardigen kardinaal liona uit:
«O goddelijke helderheid, o waar, ongeschapen
licht, o eeuwige fakkel! Wee onze blindheid, als
Gij onzen nacht niet verlicht! Wee onze slape-
righeid, die het oog van ons gemoed verduistert,
zoodat wij Uw licht en Uwe waarheid niet kun-
nen zien! Ach, ook wij wandelen in het duistere,
als Gij ons niet van boven met krachtige stem toe-
roept : Het worde licht! Dal licht verdrijve de
groote zwarte wolk en den donkeren nevel, die de
oppervlakte van ons hart bedekken! O Zend ons dat
levenslicht, waarin wij dag en nacht mogen wande*
len, totdat wij komen tot den vollen dag Uwer eeu-
wige helderheid, tot dat licht, dat Gij bewoont:
het onvergankelijk, eeuwig licht." Amen.
B3ST
lioe alzoo alle schepselen verwarmd worden, en
daardoor in het leven blijven. Maar herinner u
ook, hoe hel bovennatuur!ijk vuur der
liefde Gods voor het geestelijk leven onzer
zielen eveneens volstrekt noodzakelijk is, en wij
zonder hetzelve niets welgevalligs voor God doen
kunnen.
5.   Dan in de kracht des vuurs toont zich niet
slechts Gods wijsheid en goedheid, maar ook Zijne
vreeselijke majesteit en heerlijkheid. Hoe dikwijls
is het vuur niet eene luchligingsrocde in de hand
des Almachtigen? Is het niet Gods schikking en
toelating, als het vuur de huizen der menschen
vernielt? Ligt de bliksemstraal niet in zijne hand,
om die te zenden, waar Hij wil? Is het rollen
van den donder niet eene waarschuwende en
bedreigende roepstem Gods lot het hart der zon-
daars? Ook de aardbevingen, die naarde
meening der geleerden uil het onderaardsche vuur
ontslaan, en de vuurspuwende bergen,
die het vuur met geweld uit hare ingewanden
werpen, zijn even verheven, als schrikkelijke
getuigen van de vreeselijke M.ijesleit Gods, die
eens onder donder en bliksem op den
berg Sinaï Zijne wet gaf. Dal alles moet
ons hetvrceselijk oordeel Gods Ie binnen
brengen, hclwelk wij Ie gemoel gaan, indien
wij deze Heilige wet niet betrachten.
O Almachtige en voor den onboelvaardigen
zondaar verschrikkelijke God! Geef, dat wij toch
niet doof zijn voor Uwe slem en den rollenden
donder, maar vreezen voor de overtreding van
Uwe Heilige Wet, en eenmaal niet onvoorbereid
voor Uwen rechterstoel verschijnen.
6.   Beschouw eindelijk de bovenmate liefelijke
schoonheid, die zich aan ons in het kleurenspel
des lichts openbaart. Het zonnelicht is in zich
wit. Maar er beslaan middelen, om het licht in
die zeven kleuren, die ons de regenboog in ver-
wonderlijke schoonheid vertoont, te ontbinden.
.
-ocr page 54-
VIERDE HOOFDDEEL.
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN TWEEDEN DAG:
DE LUCHT.
1.
verkondigen de oneindige macht en grootheid
Gods, zoodat wij, bij den aanblik van die hemel-
ruimte, vol eerbied en aanbidding met den En-
gelenzang instemmen: Gloria in excelsis
Deo.
Eere in de hoogste hemelen aan
God!
Beschouwen wij nu de lucht, hare eigenschap-
pen en de verschijnselen in dezelve, dan erkennen
wij dezelfde goddelijke almacht, wijsheid en
goedheid, als bij de beschouwing van het licht.
De luchtkring strekt zich onmetelijk uit even-
als eene grenzelooze zee en omvat als een mach-
tig kleed de aarde. — De mensch kan wel de
diepte der zee peilen, maar nog geen sterveling
heeft de hoogte, waartoe de luchtzee zich uitstrekt,
kunnen achterhalen. De Allerhoogste heeft die
luchtzee met een liefelijk zachtblauw gesierd,
wat voor ons oog even weldadig en aangenaam is,
als het schoone groen der aarde. Hij heeft aan
de lucht niet overal dezelfde dichtheid en warmte
gegeven. — De lucht is nabij de oppervlakte der
aarde dichter en warmer, daarentegen in hoogere
streken fijner en kouder. Vandaar , dat slechts in
lagere luchtstreken menschen, dieren en planten
kunnen leven, en in hoogere niet meer tieren.
Want beklimt men eencn berg van 10,000 voeten
hoogte, dan valt de koude niet alleen lastig,
maar gaat de ademhaling ook bezwaarlijk; en
stijgt men nog hooger, dan komt zelfs het bloed
uit neus en mond en de fijne openingen van
de huid.
oof, mijne ziel, den Heer!
want Hij heeft den hemel
uitgespannen als het dck-
kleed cener tent en de
volken daaronder heeft
Hij gemaakt tot zijn wa-
gen. Looft den Heer,
gij hemelen der hemelen!
(Ps. 103: 148). Nadat de A1-
lerhoogste het schoone licht
geschapen had, zeide Hij: Daar
zij een uitspansel! En zie,
over de nog vormlooze aarde
welfde zich — als een onmete-
lijk koepeldak — de blauwe
hemel, en terwijl het dichtere
en vloeibare — de van het vaste land nog niet
afgezonderde watermassa — omlaag bleef, steeg
het andere deel als lucht naar de hoogte en
vormde het uitspansel. Dat was het werk van
den tweeden dag.
Dit heerlijke uitspansel bestaat uit twee deelen,
een beneden deel, dat uit lucht en een boven-
deel, dat uit ether is gevormd, d. i. uit eene bui-
tengewoon fijne en dunne stof, zoo fijn, dat zij
de lucht ver in fijnheid overtreft en zoo dun,
dat menig geleerde de met ether gevulde ruimte,
als eene ledige ruimte heeft aangegeven. In die
onmetelijke ruimte zweven de ontelbare hemel\'
lichamen, die even zoovele werelden zijn, en
-ocr page 55-
SCHEPPING DER WERELD.
19
van de lucht veroorzaken den klank in ons
oor, en in het luchtledige wordt in het geheel
geen klank gehoord. Wij hebben het dus aan
de lucht te danken, dat wij de bevalligheden van
de muziek hooren en elkander onze gedachten,
gevoelens en wenschen door de spraak kunnen
mededeelen.
Hoe nauw is ook de samenhang tusschen
lucht en licht; zonder de lucht ware slechts daar
helder licht te hopen, waar de zonnestralen
heen schieten, en overal elders dikke duisternis.
Het licht van den dag kan ons niet opbeuren,
indien de wolken de zonnestralen verbergen —
geene schemering zou met haar prachtvol mor-
genrood de opkomende zon voorafgaan, noch
de ondergaande volgen; plolselijk licht na de
diepste duisternis van den nacht, en plotse-
lijke duisternis na het helle licht van den dag,
zou den verbaasden mensch moeten verrassen.
Maar thans hebben wij hel aan de lichtversprei-
dende lucht te danken, dat zich bij dag overat
eene zachte, weldadige helderheid verspreidt, en
dat de schemering langzamerhand de duisternis
in licht en het helle daglicht in duisternis ver-
andert en den dag eenige uren verrijkt.
0 Heer, gij hebt alles zeer wijs verordend en
Uwe vaderlijke goedheid is overal geopenbaard.
Maar de mensch denkt zoo weinig aan U! Hij
ademt de kostbare lucht in, en wordt er door
vernieuwd en verlevendigd; maar gedachtenloos
gaat hij zijnen weg en acht zijnen Schepper niet!
3. De lucht is in de hoogste mate bewegelijk:
wordt ze warm, dan verdunt ze; wordt ze koud,
dan krimpt ze in of verdikt. — Door die bewe-
ging ontstaan de winden, die, als ze zeer hevig
zijn, storm genoemd worden en in staat zijn de
sterkste boomen te ontwortelen. Maar gaat de
storm tot orkaan over, dan kan deze geheele
gebouwen doen ineenstorten, en op zee de grootste
schepen reddeloos op klippen en rotsen werpen
of in den afgrond begraven. Toont zich hierin
\'s menschen machteloosheid en de vreeselijke
Majesteit van den Allerhoogste, zoo zijn van
den anderen kant ook wederom de winden van
onberekenbaar nut voor den mensch, en ver-
Reizigers verhalen, dat menigmaal in heete
landen op een en dcnzelfden berg, bijna ter zei.
ver tijd, alle vier de jaargetijden worden aange-
irofïen. Want terwijl de voet van den berg in
den gloed der zonnenhilte smacht, pronkt het
midden van den berg met het schoonste groen van
een altijddurende lente en rijppen er het geheele
jaar door de herfstvruchten; maar op zijnen kruin
draagt hij het winterkleed in eeuwigen sneeuw
en ijs gehuld. Ook dit wonderbaar schouwspel
wordt door de ongelijke warmte der lagere en
hoogere luchtslrekcn verklaard. Daarenboven heb-
ben winden en wolken, regen en sneeuw en
vele andere hoogst nuttige luchtverschijnselen hun
ontstaan aan het verschil van warmte te danken.
Moeten wij dan Gods almacht, die den gehee-
len aardbol met eene zoo krachtige luchtzee om-
geven heeft, niet bewonderen? en verkondigt dit
werk van Gods almacht niet tevens, Diens goed-
heid en wijsheid ?
2. Thans begrijpen wij hoe veelzijdig nut ons de
lucht verzekert, bovenal voor ons lichamelijk leven,
daar ze tot de bereiding van het bloed
onvermijdelijk noodzakelijk is. Want slechts daar-
door, dat een zeker bestanddeel der lucht (zuur-
stof ook levenslucht genaamd) zich met de
verteerde spijzen in onze longen verbindt, ont-
staat het levenswarme bloed, zoodat een mensch
wiens longen ziek geworden zijn, allengs geen
bloed meer kan bereiden, en daarom wegteert
en sterft. Deze weldadige luchtsoort, de zuur-
stof, stroomt in ruime mate uit de groene planten,
als zij door de zon beschenen worden; daarom
het ons zoo goed doet, wanneer op eenen schoo-
nen zomerschen dag in het landelijk groen wan-
delen. Dezelfde soort van lucht hebben ook de
dieren van noode, en de meesten kunnen zonder
lucht zelfs geen minuut lang leven. Ook de plan-
ten tieren zonder lucht niet, en bezitten daarom
— in hunne bladeren en naden — eene menigte
kleine luchtvalen, waardoor zij de lucht (docli
niet de zuurstof, maar de koolslof) inademen.
Bedenk al verder, hoe zonder de lucht juist
de heerlijkste gave Gods, hel gehoor volkomen
nutteloos ware; want alleen de schommelingen
-ocr page 56-
20                                HET WERK VAN DEN TWEEDEN DAG: DE LUCHT.
uit de zeeën naar verre landen, waar anders
alles van droogte moest versmachten, begieten
de aarde met vruchtbaren regen en brengen aan
bronnen en stroomen steeds nieuw voedsel. In
den winter zijn ook de laagste luchtstreken koud,
dan worden de regendruppelen tot sneeuw ver-
dikt en vallen in zes- of twaalfstralige sterretjes
neder, die de zaden en tengere planten tegen
den vorst beschuiten.
Worden soms in den zomer ook de middelste
luchlslreken kouder dan gewoonlijk, dan bevrie-
zen de regendruppels, zoodra zij uit de wolken
vloeien, worden als ijskorrels vast te zamen ge-
drongen en vallen als hagel met stormachtig
geweld op de aarde neder, waar zij dikwijls op
enkele minuten de geheele hoop van den land-
man verwoesten; eene ernstige waarschuwing van
den alheiligen en rechtvaardigen God, Zijne ge-
schenken niet te misbruiken en deemoedig eiken
zegen van boven af te smeeken.
Ja, groote en wonderbare God! Ik erken U
als de bron van allen zegen en van
alle leven op aarde. Gij troont boven
het uitspansel, en gebiedt aan de stor-
men, de winden maakt Gij tot Uwe
boodschappers, en alle grondstoffen loven
U in heilige lofzangen. Uw lof is boven
aarde en hemel. Vuur, hagel, sneeuw,
ijs en stormwind, die Uwe bevelen vol-
brengen, en alle wateren, die boven de
hemelen zijn , zij moeten Uwen naam in
eeuwigheid prijzen. Alleluja! Ps. 148.
kondigen hem Gods oneindige vaderlijke goedheid.
Want zij zuiveren de lucht van vuile en schade-
lijke dampen, zij vereenigen de wolken, zoodat
op het verdroogde land een verkwikkende regen
nederdaalt, zij temperen de hitte van den zomer,
zij drijven de schepen voort, enz.
4. Als God het uitspansel schiep, steeg ook
een deel van het aardsehe water in wol-
ken omhoog, en zoo zijn dan ook de wolken
een werk van Gods vaderlijke goedheid. — Voort-
durend namelijk stijgen uit de zee, uit de rivie-
ren en moerassen dampen omhoog tot in de
koudere luchlstreken, daar worden zij door de
koude saamgelrokken en dicht gemaakt, d. i. van
dampen in wolken veranderd. Zij ver-
heffen zich soms lot eene hoogte van meer dan
30,000 voelen en nemen dikwijls de schoonste
vormen aan. — Ook hebhen zij menigmaal, naar-
mate zij tegen over de zon staan en haar licht
lerugkaalsen, de schoonste kleuren, zoodat het
verrukte oog door den heerlijken aanblik niet kan
verzadigd worden.
Wanneer nu deze dichlgeworden dampen, —
door snelle wisseling van warmte en koude en
uit andere nog niet gekende oorzaken — zich
lot druppelen verzamelen, kunnen zij om hunne
zwaarle in de luchl niet meer blijven en vallen
dan als regen op de aarde neder. O wonderbare,
hoogst wijze inrichting van den Schepper! Waren
er wolken noch regen, dan bestond alleen de zee
en een volkomen droog en dor land, waarop
niets kon groeien, maar nu dragen de wolken
op de vleugelen van den wind de vochtigheid
-ocr page 57-
VIJFDE HOOFDDEEL.
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN DERDEN DAG:
HET WATER EN DE AARDE MET HARE GEWASSEN.
1.
ehova sprak wederom: Dat
de wateren onder den
hemel vergaderd wor-
den in eene plaats, en
dat het droog gezien
worde, en het was al-
zoo. God noemde het
drooge aarde, en de ver-
gadering der wateren
noemde hij zee.
Het water was aldus van
het drooge afgescheiden en
zoo ontstonden de zee, de
bronnen, beken en rivieren.
Wenden wij in de eerste
plaats onze oogen op de zee,
en zij noodzaakt ons Gods
heerlijkheid en grootheid te loven. Want wie
sloot de sluisdeuren der zee, toen ze uit-
brak, toen ze uit den moederschoot te
voorschijn kwam? Toen Ik haar brak
door mijne verordening, en haar gren-
delcn en deuren stelde, en zei: tot hier-
toe zult gij komen, verder niet! en hier
zal uwer golven trots zich buigen! (Job.
XXXVIII: 8, 10, 11). Ik heb der zee het
oeverzand tot eindpaal gesteld, ten eeuwig-
durend perk, dat zij niet overschrijden
zal; haar golven mogen zich beroeren,
hier schiet haar macht te kort! ofschoon
ze onstuimig woeden, zij zullen het niet
overschrijden. Dat heb Ik gedaan, dwaas
volk, en gij wilt Mij niet vreezen. (Jere-
mias V: 22).
De zee omgeeft het vaste land van alle kanten
en men heeft berekend, dat ze het twee derde
deel van den aardbodem bedekt. Evenals op
het land vindt men ook op den bodem der zee
groole en kleine vlakten, hooge en lage bergen,
afgronden, holen en grollen. De eilanden zijn
niets anders als spitsen of bergruggen van hoog
zeegebergle. Men vindt in de zee ook zoelwaler-
bronnen en planten, en ontelbare diersoorten leven
in de zelve. Bijzonder merkwaardig zijn de zoo-
genaamde koraalriffen, die zich van den bodem
der zee menigmaal tot boven den waterspiegel
verheffen; zij zijn het werk van ongemeen kleine
maar oneindig talrijke diertjes, polijpen ge-
naamd.
De diepte der zee is verschillend, en op vele
plaatsen is zij van 12,000 vademen en meer.
Ofschoon het zeewater, bij eene kleine hoeveel-
heid beschouwd, geene kleur schijnt te hebben,
is toch de gewone kleur, waarin zich de zee aan
ons oog voordoet, grocnachlig blauw, die lraps-
gevvijze in eene wonderschoone mengeling met
rood, geel en wit afwisselt, een kleurenspel,
-ocr page 58-
22                     SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN DERDEN DAG.
volstrekt niets is; dan vouwt hij zijne handen
tot een godvruchtig gebed, en wendt vol ver-
trouwen zijn oog tot de verhevene Maagd, welke
de christenheid sedert eeuwen met het schoone
lied Ave ma ris stella — Wees gegroet, Ster
der Zee" — begroet!
Een merkwaardig zeeverschijnsel is de zooge-
naamde Ebbe en Vloed. De zee wast name-
lijk alle 24 uren tweemaal van acht tot tien, ja
zelfs in sommige streken tot twintig voet (Vloed)
en valt wederom eveneens tweemaal (Ebbe). De
was van het water duurt zes uren, en even zoo
lang het vallen, en dat wassen en vallen geschiedt
wel terzelver tijd aan de tegenovergestelde oevers.
De oorzaak van dit verschijnsel ligt in de aan-
trekkingski acht zoowel van de maan als van de
zon. Door ebbe en vloed wordt de zee telkens
gezuiverd, en zoo zien wij hierin ook Gods wijs-
heid en goedheid.
2. Hadde God echter alleen het zeewater ge-
schapen, dan ware daarmede voor menschen,
dieren en planten niet genoegzaam gezorgd, want
het zeewater is voor menschen en vele dieren
niet drinkbaar en om zijne delfstoffelijke bestand\'
deelen voor de landplanten niet dienstig. Daar-
om heeft de Alwijze Schepper ook zoet drink-
water geschapen.
Het waler namelijk, dal onophoudelijk als damp
uit de zee opstijgt, is zuiver en vrij van zout*
achtige bestanddeelen. Als wolken trekt het over
de landen heen, totdat het, bijzonder in het ge-
bergte en boschrijke streken, zich als sneeuw
en regen ontlast, door de oppervlakte der aarde
heendringt en zich onder de aarde langs menig-
vuldige aderen en kanalen bijeenverzamelt, om
als bronnen, beken en rivieren voort te stroomen,
menschen en dieren te drenken, en tuinen, wei-
den , velden, vlakten en wouden te verfrisschen.
Naarmate deze wateren door verschillende delf-
stoffen of aardsoorten vloeien en daarvan bestand-
doelen opnemen, bevallen zij genezende krachten.
Vandaar de gezondheidsbronnen, staal-, zwavel-,
zout- en andere baden, die der lijdende mensch-
heid, dikwerf zeer nuttig zijn. Zelfs ontspringen
dikwerf in streken, waar het water door onder»
dat in de spiegeling van hel blauwe uitspansel
op den reelkleurigen zeegrond zijne oorzaak heeft.
Met bijzondere ontroering beschrijven de zee-
vaarders het heerlijk schouwspel, dat de zee
dikwijls des nachts door hare wondervolle lichten
aanbiedt. Dan schijnt de zee, als stond zij van
alle kanten in licht laaie vlam; iedere baar, die
gebroken wordt, heeft een lichlgevenden zoom,
en waar het schip de zee doorklieft, laat het cene
vuurslreep achter zich. Millioenen kleine insecten
en vischjes bewegen zich als glinsterende vonken
op de oppervlakte van het water, verdwijnen
wederom, ol wentelen zich rond als de bliksem.
Zulk licht krielt van oneindig veel zeewormpjes,
polypen, die onder den spiegel der zee, evenals
Joannes-wormpjes, lichten.
Erkennen wij in het kleurenspel en in het prach-
tige licht van de onmelelijke oppervlakte der zee
eene ilauwe afstraling en weerschijn van dat
onuitsprekelijk, ontoegankelijk licht, waarin de
Schepper van hemel en aarde en alle zeeën woont
van eeuwigheid lot eeuwigheid.
Eene andere eigenschap van het zeewater is
zijne ziltigheid en wel in diermate, dat een pond
waler dikwijls tot vier looden zout bevat. Daar-
door heeft de goede God het water voor bederf
willen bewaren.
Ofschoon niet zoo spoedig als zoetwater, be-
vriest toch ook soms in eenige streken het zee-
water, ja aan de Noord- en Zuidpool is de zee
met ontzaggelijke massa\'s eeuwig ijs bedekt en
in den voorzomer ziet men dikwijls van de
schepen, die uit Europa naar Amerika varen,
drijvende ijsbergen van 2000 voet lang, 40Ovoet
breed en die tot 200 voet hoog boven het waler uit-
stcken. Als zij door de zon beschenen worden, schij-
nen die ijsblokken loutere tooverpaleizen te zijn.
Rij een zeestorm toont zich Gods grootlieid en
heerlijkheid vreeselijk, de baren verheffen zich
dikwijls huizen hoog, slingeren de schepen met
onweerstaanbare kracht in de hoogte en wederom
in duizelige, verschrikkelijke diepte, zoodat hunne
hooge masten, als dunne houtjes, tot splinteren
van een vliegen. Dan ook gevoelt de trotsche,
ruwe matroos, hoe de mensen als God boos is,
-ocr page 59-
HET WATER EN DE AARDE MET HARE GEWASSEN.                               23
oenen kubieke mijlen meet, dan moeten ook wij
in aanbiddende bewondering uitroepen: Wie
heeft de aarde gegrondvest? Wie heeft
hare maten gesteld en over haar het
meetsnocr getrokken? Hoe diep zijn hare
zuilen jrezonken en wie heeft haren hoek-
steen gelegd? (Job. XXXV1H.) En de Profeten
zullen ons antwoorden:
De Heer, die de he-
melen geschapen
heeft, is God. Hij
heeft de aarde ge-
maakt , Hij heeft ze
geschapen en ge-
vormd. Hij , de
Heer, en geen an-
der. Hem behoort
de aarde en haar
omkring: al hare
volheid heeft Hij ge-
grondvest , de he-
melen zijn zijn
troon en de aarde
is zijne voetbank.
Zijne hand draagt
haar gewicht over
de afgronden, en
zijn vinger vat de
eindpalen der aarde
te zamen. Als Hij haren grondsteen
legde, hebben de zonen Gods gejuicht,
en het hemelslicht heeft Hem den mor-
gen-Psalm toegejubelt. Hem zij eer en
aanbidding.
De aardbol is niet volkomen dicht, maar in-
wendig met vele holten en groeven doorsneden,
welker instorting, volgens de meening van vele
geleerden, de aardbevingen veroorzaakt, terwijl
aardsch vuur verwarmd wordt, warme en heete
bronnen.
Openen wij het oor van onzen geest, en uit
iedere bron, uit ieder beekje,\' en uil iedere
rivier zal ons de vermaning toeklinken: zie,
boe wijs de Schepper mijne druppelen ten
uwen nutte bijeengezameld heeft. Uit de versie
verte heeft mij zijne hand langs verborgen en
wonderbare wegen tot
U geleid, om U te ver-
kwikken, uwe leden te
verfrisschen en uw oog
te vermaken. Hij heeft
al mijne druppelen ge-
teld en iedere wending
in mijnen loop heeft
hij vooruit aangewezen;
daarom vereenigen zich
al de tonen van mijn
geruisch tot een loflied
op den driemaal Hei-
lige.
3. Wenden wij nu ook
onze opmerkzaamheid
aan het andere werk,
dat God op den derden
dag der schepping het
aanzijn gaf, namelijk
de aarde, die God
als woonplaats der
menschen van de zee
scheidde.
Wat is deze aarde
vergeleken met de ge.
heele wereld ? Een zand-
korrelije, een druppel aan eenen emmer! Onlel-
bare andere hemellichamen overtreffen in groolle
ver onzen aardbol; en toch als wij eens bedenken,
dat de oppervlakte van dezen aardbol 9,000,000
vierkante mijlen, *) en haar inhoud 2651 milli-
*) Europa heeft 168,000, Asië 883,000, Afrika 545,000,
Amerika 668,000, Australië 160.CC0, zoodat het vaste
land te zamen eene oppervlakte heeft van 2,424,000
vierkante mijlen; de zeeën tellen 6,856.000 vierkante
mijlen.
-ocr page 60-
24                   SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN DERDEN DAG:
dau en Lowerz in het kanton Schwijtz door een
bergval plotseling van een paradijs in eene kale
woestijn veranderd en 457 menschen onder het
puin begraven; — of het onderaardsche vuur
splijt het gebergte; met hevigen donder rolt een
vuurslroom uit zijn ingewanden en verwoest alles,
wat het in zijnen loop aantreft. Zoo gebeurde
het, dat ten jare 1822 op het Asialisch eiland
Java plotseling een berg zich opende, gloeiende
massa\'s uitbraakte en in drie uren tijds 124
dorpen met meer dan 5000 menschen begroef.
Door zulke gebeurtenissen herinnert nu en dan
de goede God de menschen, die Hem vergeten,
aan Zijne almasht en straffende gerechtigheid.
Wandel daarom voor God in heiligen eerbied en
liefdevolle gehoorzaamheid, opdat ook in u die
troostvolle voorzegging bewaarheid worde: Hij
heeft om u Zijne engelen bevolen, u op
hunne handen te dragen, opdat gij uwen
voet aan geenen steen zoudet stooten.
4. Doch genoeg. De Heer had op den derden
dag de heerlijke aarde gegrondvest. Doch Hij
had besloten deze aarde met eene groene planten-
wereld te bekleeden, en zoo betaamde het Hem,
dat deze planten ook op den derden scheppings-
dag, d. i. in het derde lijdvak der schepping tot
het bestaan geroepen werden, juist omdat zij
niet voor hun zelven bestaan, maar in den
moederlijken grond vastgeworteld zijn en daar-
aan toebehooren. Daarom sprak nu de Heer
in Zijne scheppingskracht: Dat uit de aarde
jonge planten ontspruiten, zaad-zaaiende
kruiden, vruchtgeboomte, dragende naar
zijnen aard vruchten, welker zaad daarin
zij over de aarde. (Gen. I : 11). Dan be-
kleedde zich de aarde met een heerlijk groen;
een lente van onuitsprekelijke pracht lag over de
gansche schepping verspreid; aan alle hoeken en
kanten ontsproten tenger gras, kruiden en struik-
gewas; uit den moederschoot der aarde ver-
spreidden duizenderlei bloemen hunnen welrie-
kenden geur, en rezen vruclilboomen en wouden
met een verwonderlijke groeikracht in de lucht
anderen denken, dat die groeven en geheel het
inwendige der aarde met vuur gevuld zijn. De
oppervlakte wordt door ontzaggelijke rotsmassa\'s,
de oorspronkelijke gebergten, bijeengehouden.
Deze gebergten verheffen zich dikwijls tien tot
twintig duizend voet boven de oppervlakte der
aarde; ja, een der reuzenhoofden van het Hima-
layagebergte in Asië, de berg Everest,is 27,122
voet hoog.
De gebergten zijn voor ons van veel nut, zij
zijn de voeders der bronnen, en zenden, jaar in
jaar uit, hun rijkdom van water langs beken,
rivieren en stroomen naar het vlakke land. Zij
dragen veel bij tot zuivering van de lucht en
dienen tot voortreffelijke bliksem-afleiders. In
koude streken zijn zij eene beschutting tegen den
scherpsnijdenden noordenwind en in heete landen
temperen zij de gloeiende hitte van den zuiden-
wind. Zij breken de woede der orkanen, die
soms vreeselijk en verwoestend over het vlakke
land heenloeicn; in hare laagten zijn ze met heer-
lijke wouden omgeven, die ons het noodige hout
leveren en vormen vruchtbare heuvelen, waarop
kostbaar voeder en genezende kruiden groeien,
die hunnen liefelijken en krachtigen geur ver
verspreiden. In den schoot der bergen vin-
den wij eene menigte nuttige delfstoffen, steenen,
zouten, edele en andere metalen, die voor ons
van onberekenbare waarde zijn.
Hoe majestueus staan zij daar de reusachtige
bergtoppen! Dat eeuwige ijs, dat hen bedekt, is
nog nooit door een menschenvoet betreden, de
arend alleen omkranst ze in zijn vlucht, van
die duizelige hoogte hoort men nooit eenig ge-
luid. Hoe onbewegelijk, hoe hecht gevest zijn
ze op de grondslagen der aarde, zoodat de slor-
men er vruchteloos sedert duizenden jaren om
rondloeien.
Maar ziet! de Almachtige hand Gods wenkt, en
nu beginnen de bergen te beven, te splijten en
met onweerstaanbaar geweld rollen honderden en
duizenden rotsmassa\'s huizengroot in het dal en
begraven de menschen met alles wat zij sedert
honderden jaren geplant en gebouwd hebben. Zoo
werd ten jare 1806 het bekoorlijke dal van Gol-
-ocr page 61-
HET WATER EN DE AARDE MET HARE GEWASSEN.
25
gevonden, en deze rijkdom der plantenwereld
is over de geheele aarde verspreid, zoowel op
bergen en steile rotsen, als op den bodem der
zee, der rivieren, vijvers en zeeën.
Alzoo heeft de Allerhoogste alles tot nut en
vreugde van den mensch ingericht, en hem op
deze aarde een woonhuis bereid, bij wier aanblik
wij met den II. Auguslinus in aanbidding en be-
wondering moeten uitroepen : »0 God, de gansche
aarde is een boek, dat ons den onuitputtelijken
rijkdom Uwer liefde verkondigt! Gij bezit de
geheele schepping zonder die van noode te heb-
ben. Gij beheerscht ze zonder inspanning; Gij
vernieuwt ze, zonder ze uit te putten, niets
is in staat de regeling Uwer inrichtingen in
den hemel, op de aarde of in de hel te ver-
nietigen. U zij daarom lof in eeuwigheid!
Door Uwe goedheid werden wij geschapen;
door Uwe gerechtigheid gestraft en door Uwe
liefde wederom verlost. Wees het voorwerp
onzer vreugde hier op aarde, daar Gij eens
onze zaligheid zult zijn in het andere leven;
mijne ziel zal U zoeken in de afbeeldsels Uwer
schepping: geef, dat zij nooit moede wordt in
het zoeken! Amen.
omhoog. Dan beschouwde de Schepper het werk
Zijner handen en zag, dat het goed was.
Lof zij den Heer, den wonderbaren Schepper,
die in een klein zaadkorrcllje hel plan van den
geheelen boom gelegd heeft! Hij gebiedt aan
de vochtigheid der aarde en de warmte, aan
de lucht en het zonnelicht, dat zij gemeen-
schappelijk de geheimnisvolle kracht van het
zaadkorrcllje ontwikkelen en den majestueusen
boom voltooien, die ons in de lente door zijne
bloemenpracht verlustigt, in den zomer door
zijn lommer verkwikt, in den herfst zijn rijk
beladen oogst naar beneden buigt, om ons zijne
vruchten aan te bieden, en ons in den winter met
zijn hout verwarmt. O wonderbare Almacht van
onzen God, die aan ieder der duizendvoudige soorten
van vruchten den eigenaardigen smaak geeft en
in hun zaad de kracht legt, opdat die bijzondere
smaak bij iedere soort bewaard blijve! O onein-
dige rijkdom des Scheppers, die uit een en
dezelfde zwarte aarde, duizenderlei zoo geheel
en al verschillende planten en kruiden en bloemen,
even verscheiden in kunstvolle teekening als in
kleur en geur doet ontspruiten! De mensch
heeft reeds over de 100,000 soorten van planten
-ocr page 62-
ZESDE HOOFDDEEL.
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN VD3RDEN DAG:
DE HEMELLICHAMEN.
Wla Tülhard ui hebben
ten einde toe, die zal
zalig worden.
1.
des daags, en dat kleine licht tot heer-
schappij des nachts; ook de sterren.
(Gen. 1: 14—16).
1. Wat vooreerst de zon betreft, wier grootte
wij reeds beschouwd hebben (bl. 16), zoo weet,
dat ze, evenals de aarde, een, in de onmetelijke
wereldruimte zich vrij bewegende bol is, die,
niet als de aarde, slechts in haar binninsle vuur
bevat, maar, volgens de uitspraak der sterrekun-
digen, een door en door gloeiende vuurkogel is,
omgeven door eene eveneens gloeiende atmosfeer,
door eene lichtzee.
Zal ik u nu eenigszins de heerlijkheid der zon
beschrijven — de onuitsprekelijke schoonheid
van dezen immer bewegelijken en kokenden
vuurbol, — die hare stralen in bonte klcuren-
pracht over geheel het uitspansel en over de
aarde zoo kwistig uitstort en alles met vreugde
en leven vervult, zoodat, als ze des morgens de
zomen der bergen verguit, zelfs de rcdeloosstc
schepselen, de lieve vogeltjes haar bij duizenden
en milliocnen tegen jubelen? 0 neen! vallen wij
liever neder, en zeggen wij tot hunnen en onzen
Schepper: 0 mijn God, o dierbare, liefdevolle
zoete Heer en Vader! Hoe groot moet toch uwe
schoonheid wel zijn, daar de zon in al hare pracht
slechts eene schaduw Uwer heerlijkheid is! 0 zalig
oogenblik, waarop ik U van aanschijn tot aan-
schijn aanschouwen zal! 0 Heer, laat mij toch
nooit, nooit door de duisternis eener zware zonde
van uw licht gescheiden worden!
ijn, Lezer, de wonderen
der lucht, de afgronden der
zee, en de heerlijkheden
der aarde, u niet voldoende
•^ om de almacht, wijsheid en
goedheid van uwen Schep-
per te bewonderen, keer
u dan naar boven, om in
het onmetelijk hemelruim
Gods rijkdommen te aan-
schouwen, en den jubel der
\'jêl-fcï^-S^^ aanbidding te hooren, die zon,
S«; w»kt, ÏSr maan en sterren hunnen
1 Ë omdat rf] |: /
Schepper brengen. Want na-
dat God reeds op den eersten
dag van het scheppingswerk
het licht had doen ontstaan, moesten thans de
afzonderlijke hemellichamen geschapen worden,
als de voornaamste bronnen van het licht voor
de aarde. Daarom sprak God: Dat er lichten
zijn in het uitspansel des hemels, om
scheiding te maken tusschen den dag
en tusschen den nacht; en dat zij zijn
tot teekenen en tijds-bepalingen, en tot
dagen en jaren, en dat zij zijn tot lich-
ten in het uitspansel des hemels, om
licht te geven op de aarde, en het was
alzoo. Alzoo maakte God die twee groote
lichten, dat groote licht tot heerschappij
-ocr page 63-
SCHEPPING DEP. WERELD. HET WEliK VAN DEN VIERDEN DAG:                    27
16 millioenen mijlen van de zon loopt de planeet
Venus, die niets anders is als onze morgen-en
avondster, en hare baan om de zon in 224 dagen
aflegt. — Onze aarde, als derde planeet is 20}
millioenen mijlen van de zon en draait om haar
in 365J dagen, zoodat zij nu eens meer naar het
hoogere of noordelijke, dan weder meer naar het
lagere of zuidelijke deel der zon zich keert,
waaruit de afwisseling van warmte en koude en
de vier jaargetijden ontslaan, in welke de ge-
wassen uitschieten, opgroeien, rijp worden, opdat
daarna de natuurkrachten wederom uitrusten en
zich vernieuwen kunnen. — Mars beweegt zich
op eenen afstand van 31,000,000 mijlen van de
zon om dit lichtmiddelpunt, en wel in 686
dagen. Nu volgen er nog meer dan 90 zeer kleine
planeten, welke allen bijna even ver van de zon
verwijderd zijn en in nagenoeg denzelfden tijd
hunnen weg om de zon maken. — Vele geleer-
den zijn van meening, dat het stukken zijn van
eene enkele groote planeet, die om onbekende
oorzaken in den loop der tijden gebroken is.
De afstand van de groote planeet Ju pi ter van
de zon bedraagt 108,000,000 mijlen, en tot haren
omloop heeft zij 12 jaren noodig. Saturnus
is 197,000,000 mijlen van de zon verwijderd,
en besteedt 29 jaren om zijn loopbaan af te leggen ;
Uranus, die 39(3,000,000 mijlen ver van de zon
is, voltooit zijne baan om dezelve, in 84 jaren;
en Neptunus, wier omloopstijd in \'t geheel nog
niet nauwkeurig bepaald is, bevindt zich op een
afstand van 625,000,000 mijlen van de zon.
Verschillende dezer planeten hebben, evenals
de aarde, op haren loop om de zon, ook haar
trouwe reisgezellen, d. i. maanen; zoo heeft b.v.
Uranus alleen acht maanen, die zich rondom
hem, en gemeenschappelijk met hem, om de zon
bewegen.
4. Behalve deze planeten (dvvaalslerren) zijn
er nog zoogenaamde kometen, ook staartsterren
genaamd. Zij zijn met eenen dunnen, lichtgeven-
den nevel omgeven, die, bijzonder aan de van
de zon afgekeerde zijde, menigmaal een lichten,
doorschijnenden staart vormt, die dikwijls ver-
scheidene millioenen mijlen lang is. — Zoo zou
4
2. Om de zon beweegt zich onze aarde in een
onafgebroken loop, dien zij in 365J dagen, d. i.
in een jaar voltooit. Op haren pelgrimstocht om
de zon heeft de aarde een trouwe gezellin, de
maan, die nagenoeg vijftig maal kleiner is dan
de aarde, doch slechts ietwat over de 50,000
mijlen van haar afslaat, zoodat ze ons even zoo
groot toeschijnt als de zon. Ook de maan heeft
uit haar zelven geen licht, maar onileent het
van de zon en werpt het des nachts over de
aarde, om in het donkere van den nacht eene
lielelijke afwisseling te brengen. Dan ziet zij als
als ware zij Gods oog in slillen glans op de sluime-
rende aarde neder: een zinnebeeld van de vader-
lij ke goedheid onzes Scheppers, die ook tijdens
de duisternis over al het geschapene waakt Hoogst
merkwaardig is de drievoudige beweging van de
maan? de eerste om zichzelve, d. i. om hare
as, de tweede om de aarde (in 29 dagen en 12-J
uren) en de derde met de aarde om de zon. —
Daar de maan haar licht van de zon krijgt, zoo
wordt ze verduisterd, d. i. er ontstaat eene m a a n s-
verduis tering, als de aarde tusschen haar en
de zon komt; maar komt de maan tusschen de
aarde en de zon, dan ontslaat er eene zons-
verdu is tering. — In de maan merkt men ook
hooge bergen op, die de hoogslc kruinen onzer
bergen overtreffen, en dalen, die verscheidene
mijlen breed zijn.
Evenals de aarde (in gezelschap van de maan)
om de zon loopt ea bijgevolg eene dwaalstcr of\'
planeet is, zoo zijn er ook nog andere donkere
hemellichamen of planeten, die hun licht van de
zon ontvangen en op verschillende afslanden zich
bijna cirkelvormig om de zon bewegen. De pla-
neten — bijgevolg ook onze aarde — wentelen
echter ook om zich zelven, waardoor de eene
door de zon beschenen bolhelft dag, de van haar
afgekeerde helft nacht geheeten wordt, endaar-
door hebben de schepselen lijd voor den arbeid,
om hun voedsel te zoeken, en voor de rust. Zulke
planeten zijn er door de sterrekundigen reeds
over de honderd ontdekt. De dichste bij de zon
(8 millioenen mijlen van haar verwijderd) is Mer-
curius, die zich in 88 dagen om de zon beweegt.
-ocr page 64-
DE HEMELLICHAMEN.
28
Want de vaste sterren, die wij als kleine,
blauwe, groene of violet kleurige sterren waar-
nemen, hebben allen, evenals de zon, haar eigen
licht; en juist daarom, omdat zij niet, evenals
de planeten, om de zon loopen, maar ons vast
en onbewegelijk aan den hemel toeschijnen, wor-
den zij vaste sterren genoemd. Zij zijn ontelbaar,
en alleen op de lichlzee, die wij melkweg
noemen, zouden er zich 4,000,000 zulke vaste
sterren bevinden! Ze zijn van onze aarde zoo
ver verwijderd, dat, volgens de berekening der
slerrekundigen, het licht van de dichtstbijgelegen
vaslc ster, al doorloopt ze 2,500,000 mijlen in
eenc minuut, toch achl volle jaren van noode heeft,
om op deze aarde te komen en hier gezien te
worden, terwijl, naar hunne berekening, de
stralen der verst afgelegen vasle sier eene reis zou
moeten maken van meer dan veertig milli-
ocnen jaren, om voor ons hier zichtbaar te
worden.
Als er van zulke onmetelijke alstanden sprake
is, dan slaat de menschelijkc geest verbaasd en
vraagt zich af: Hoe is het toch mogelijk, dat wij
ihans hel licht dezer vasle sterren kunnen zien,
wijl het toch, naar het verhaal der II. Schrift,
slechts 01)00 jaren geleden is, dat de sterren zijn
geschapen?
Dij deze vraag moogt gij niet uit het oog ver-
liezen, wat in de II. Schrift met gewisheid is aan-
gegeven, en wat niet. — Dat er namelijk sedert
de schepping van den mensch ongeveer
0000 jaar verloopen zijn, zegt de II. Schrilt
geheel bepaald; maar hoc lang die >zes dagen"
van \'s menschen schepping geduurd hebben, of
het dagen van 24 uren, dan wel zes onmcet-
bare lijdvakken van millioenen jaren zijn ge-
weest, \') hoeveel tijd er dus sedert de schepping
van de aarde eu den hemel verloopen is, dat zegt
ons de II. Schrift nergens bepaald. Doch ook al
houdt gij het met vele Godgeleerden, dat de
»Zes dagen," werkelijk dagen van slechts 24
uren geweest zijn, en de aarde met al hare
de schoone komeet, die in het joar 1811 ver-
schenen is, met zijnen slaart 22,000,01 0 mijlen
gemeten hebben en slechts alle 30C0 jaren zijn
omloop volbrengen. — Hel aantal kometen is zeer
groot; zij verschijnen echter gewoonlijk maar
voor korten tijd, komen dicht bij de zon en ver-
dwijnen dan wederom in de eindelooze hemcl-
ruimle. Veel weel men van de kometen nog niet;
de wederverschijning van sommigen is echter op
het nauwkeuiigst berekend.
Deze prachtvolle werken Gods moeten ons niet
als schrikbeelden voorkomen; want zij dooi loopen
hunne regelmatige banen, en zijn daarom geene
aankondigers van buitengewone straffen Gods.
Maar zij noodigen ons uit om Dengene te vcr-
heci lijken, die ons, — door deze nog niet on-
derzochle, onmetelijke groole hemclsverschijn-
sclen — zoo duidelijk laat vermoeden, hoevclc
wondere werken Hij geschapen heeft, die nog
geen sterfelijk oog gezien, geen mcnschengecsl
doorgrond heeft.
5. Zoo gij nu echter meendet dat met deze
aanwijzingen over de zon, de maan, de planc-
leh en kometen de geheele heerlijkheid van hel
uitspansel is opgesomd: hoe zeer zoudl gij u dan
bedrogen vinden! Weet veeleer, dat ons zonnc
stelsel, d. i. onze zon met alle de planeten en
kometen, die zich in een kring van meer dan
4000 millioenen mijlen bewegen, — slechts een
uiterst gering deel is van de gczamclijke hcmel-
lichamen. Soortgelijke zonnestelsels, doch nog
uitgebreider, heeft God er op den vierden schep-
pingsdag, ontelbaar velen door hel wcord zijner
Almacht doen ontstaan. Ja, de geleerd n zijn
van mecning, dat de millioenen maal millioenen
vaste sterren, die men des nachls aan den sler-
renhcmel, deels met het bloole oog, deels met
verrekijkers ziet, of allhans lol wier beslaan men
met zekerheid besluiten kan, — dat al deze
vaste sterren eveneens zonnen zijn, waarom zich
in even onmetelijke kringen, gelijk om onze zon,
talrijke planeten en kometen bewegen; en al
deze miïlioencn malen millioenen zonnestelsels
loopen om de groole middelpunlszon van het
heelal (universum) die ons nog onbekend is.
•) Duizend jaren zijn voor uwe oogen als een dag-
Ps. 89: 4.
-ocr page 65-
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN VIERDEN DAG.
29
hemellichamen niet meer dan sedert GÜOO jaren
bestaat, dan kan het toch niet bet wij leid worden,
dat de Schepper door een woord Zijner Almacht,
tegelijk met het beslaan van alle hemellieha-
men, ook de verlichting onzer aarde heeft kun-
nen bewerken. Hoe dwaas zijn toch al die
wereldwijzen en naluurvorschers, die wanen
den eeuwigen God en de onbegrijpelijke wer-
king Zijner Almacht binnen den kring hunner
zoo veranderlijke getallen en maten te kunnen
beperken!
Maar wij zeggen het luide: wie moet Degene
zijn, die deze myriaden van reusachtige hemel*
lichamen geschapen, ze vrij zwevend in de
hemelruimte geplaatst, en hun den eersten stoot
tot hun omloop gegeven heeft, waarvan zij sedert
duizende jaren nog geen haarbreed zijn afge-
weken! Wie moet Degene zijn, die op myriaden
van zonnen een buitengewoon vuur heeft ont-
stoken, dat zelfs bij ongehoorden afstand het
felste licht en de grootste warmte kan voortbren-
gen! Wie moet Degene zijn, die met zoo onein-
dige wijsheid onze zon, vuur- en lichtbron en
als het hart der gansche natuur, heeft geplaatst
in het middelpunt onzer planclenwereld : niet
te dicht bij de aarde, die anders verbranden,
niet te ver van de aarde, die anders van koude
verstijven zou! Waarlijk geheel het hemelgewelf
is een spiegel, waarin Gods almacht, goedheid
en schoonheid weerkaatsen, en met Koning David
roepen wij uit: „De hemelen vertellen
Gods eer, en het uitspansel vermeldt
Zijner handen werk; dag aan dag stort
overvloedig sprake uit en nacht aan
nacht verkondigt wetenschap. Er is
geene spraak, er zijn geene Moorden,
waar niet hun stem gehoord wordt, hun
snoer gaat over heel het aardrijk uit,
en hunne redenen tot aan het eind der
wereld; waar Hij der zon eenc tent heeft
opgeslagen: Ziedaar, treedt Zij voort
gelijk een bruidegom uit zijn slaapver-
trek, rent vrolijk als een h,eld, haar loop-
baan in. (Psalm XVIII: 2—7) Eere zij God
in den Hooge. Alleluja!
-ocr page 66-
ZEVENDE HOOFDDEEL.
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN VIJFDEN EN ZESDEN
DAG. DE DIEREN.
Hem heeft ITij Yoor ons
lol zonde gemnnltt, die geen?
/oude kende, opdat wij gerech
ligheid Gods zouden worden
in Hem.
nder alles, wal de lieer ge-
schapen had, bevond zich
^C~ nog geen levend wezen, noch
^j i in de hemelruimte, noch in
-ST de dicple der zee, in bosch
H en vloed was hel ledig en
I stil. Dan sprak God: dat
de wateren krielen van
een gewemel van leven-
|p dige zielen, en het gc-
J vogelte vlicgc boven de
7 aarde door het uitspan-
sel des hemels. Alzoo
schiep God de groote
zeegedrochten, ook alle levend wrieme-
lcnd gedierte, waarvan de wateren kric-
len, elk naar zijnen aard; en alle ge-
vleugeld gevogelte naar zijnen aard; en
God zag, dat het goed was, en God
zegende ze, zeggende: groeit en ver-
menigvuldigt. Dat was de vijfde dag.
Maar op den zesden dag schiep God
alle gedierte op aarde, alle vee en alle
gewormte. En God zag, dat het goed
was. (Gen. I: 24, 25).
1. 0 liefelijk, opgewekt en wonderbaar leven,
dat nu op eens in de lucht, in de diepte
van het water en op alle punten van den aard-
bodem zich ontwikkelde! 0 bewonderenswaar-
dige, heerlijke kleurenpracht! In den majestu-
eusen parad ijs vogel, wiens gevederte met al de
kleuren van den regenboog schittert, en de
trotsche pauw, die zijnen prachlvollen staart uit-
spreidt en in die duizende vogelen die zich nu
bewegen door de lucht en door hun bont geve-
derte en hunne vroolijke vlucht het oog van den
mensch verblijden. Ja, waar \'s menschen oog
dikwijls geen levend wezen ontdekken kan, daar
vliegen menigmaal de vogelen bij duizenden rond-
om het daar eenzaam heenglijdend schip, dob-
beren lustig op de baren op en neer, en schijnen
blijde, de menschen op hunne reizc te mogen
begeleiden. Wederom anderen , wellicht minder
rijk in kleuren, verrukken daarentegen het oor van
den mensch met hun zoet en liefelijk gezang; de
dofte leeuwerik slijgt boven de stroomen in de
hoogte en jubelt den lleere zijnen lofzang, en de on-
aanzienlijke nachtegaal zingt in de schoone lente*
nachlen zijne zachte en vurige klaagliederen in
bloemrijke boschjes, en wie kent en noemt en
teil de honderden andere gevleugelde zangers,
die, ieder volgens hunne wijze, hunnen Schep*
per loven?
En wie kent en noemt en telt de milliocnen
andere dierljcs , die in de lucht omzweven, in
blijden levenslust op hunne vleugelen drijvend,
nu luide, dan zachljes gonzend — van af de
kleine — nauw merkbare mug, tot aan den prachl-
-ocr page 67-
SCHEPPING DER WERELD. HET WERK VAN DEN VIJFDEN EN ZESDEN DAG.            31
3. Wat moeten wij nu nog zeggen van die
menigvuldige, buitengewone schoone dieren, zoo
fijn van ledematen, die zich op den aardbodem
bewegen! De hoogste bergtoppen, evenals de
diepste dalen, dienen tol woonplaats voor ontel-
bare soorten van dieren ; de onvruchtbaarste
eilanden en de meest dorre zandwoeslijnen heb-
ben hun gedierte; ja vele dieren leven zelfs inde
diepte der aarde, waaruit zij zelden of nooit
naar hare oppervlakte komen. — Kortom, over*
al vindt gij leven; en evenals bij de planten
heerschl ook in de dierenwereld, volgens Iucht-
en weergesteldheid, groole verscheidenheid. Het
koude klimaat toont zich eenvoudig, zonder praal
en behoeftig bij het voortbrengen van planten ,
zoo is ook het leven der hier voorkomende niet
prachtige dieren eenvoudig en armelijk; toch
voorziet hel onoogelijke rendier de bewoners
dezer streken bijna van alles, en verschalt hun
ontelbare voordeden. Hoe verder van de polen,
hoe meer de diersoorten toenemen en hoe rijker
en leniger, hoe fijner, zachter en schooner van
kleur zij steeds worden, leder klimaat en ieder
luchlslreek heeft ook wederom zijne eigene dieren,
zooals die juist voor deze streek het meest ge-
schikt en voor hare bewoners het nuttigst
zijn. Zoo b.v. is, wat voor den Laplander het
rendier is, de kameel voor de bewoners der dorre
steppen en zandwoeslijnen van Azië en Africa.
bij de brandendste hitte verdraagt deze dagen en
weken lang den dorst, en brengt men se hen
en lasten door de vreeselijke woestijnen.
De mensch heeft in verre na nog niet alle
diersoorten onderzocht, en toch zijn hem reeds
over de 100,000 soorten bekend. En wat al ge-
ledingen van af den reusachtigen olifant en den
trotschen leeuw lot aan het wormpje, dat zich
onder onzen voet buigt!
4. Zoo waren dan ontelbare dieren gescha-
pen; ieder in zijn soort schoon en volmaakt, —
het een kruipend, het andere gaande, eenderde
huppelend of springend, een vierde zwemmend,
een vijfde vliegend — alles vol leven en bevve-
ging. Slechts geen dezer aardsche schepselen
vollen vlinder, die den zoetslen honig uit de
bloemen zuigl? Waarlijk, die vrome oude kloos-
terling had recht, toen hij bij deze beschouwing
het volgende jubellied aanhief:
Hoe schoon is de natuur!
Wat wonder lieflijkheid,
Wat rijkdom en wat pracht
Heeft God op aard verspreid!
Wel kan uw oog, o mensuh,
In al die schepel en lezen:
Hoe schoon, oneindig schoon
Moet niet de Schepper wezen!
2. Eveneens is ook in het water een rijk en
veelsoortig dierenleven. Niet slechts in de zeeën
van pool tot pool, maar ook in beken, rivieren
en meeren wemelen ontelbare waterschepselen en
verheugen zich in hun bewegelijk bestaan — van
af de kleine vlugge forellen tot den walvisch,
en van de levendige hagedis, die zich in de
zon koestert, tot aan den met schubben be-
dekten krokodil, die zich in het modder van de
stroomen wentelt. — Zijn lichaam , zoo spreekt
God zelve van dit dier, is als gegoten schil-
den, nauw met schubben gesloten. —
Het zwaard bereike hem, \'t is niet be-
stand; noch lans, noch speer of spies.
Het ijzer acht hij als stroo; en hij lacht
met het drillen der lans. — De diepte
doet hij borrelen als een ketel. De
deuren zijns aangezicht», wie opent ze?
Rondom zijne tanden is schrik. Achter
hem licht zijn pad; het watervlak schijnt
grijs geworden. (Job. 41). Naast dat buiten-
gewone dier leven in het water de kleinste diertjes,
zoo klein, dat men ze slechts met een vergroot-
glas kan zien. Ja in ieder waterdroppel is, zooals
de naluurvorschcrs zeggen, eene kleine wereld van
dierljes aanwezig, die allen, hoe klein ze ook zijn,
toch hunne ledematen en organen hebben, zich
bewegen, zich voeden en in het leven verheugen.
-ocr page 68-
32                                                           DE DIEREN.
kende zijnen Schepper, geen enkel kon Hem met
bewustzijn voor zijne schepping danken. Zij ge-
voclden niet, waartoe zij bestonden. Hij ontbrak
nog, die ieder zijne plaats zou aanwijzen, die
de bestemming en bet doel der schepping er-
kennen en daarnaar alles regelen zou. — Dan
sprak God: „Laat ons den mensch maken,
naar ons beeld en gelijkenis; dat hij
heerschappij hebbe
over de visschen der
zee, en over het ge-
voirelte des hemels;
en over het vee,
en over de geheele
aarde, en over al
het kruipende ge-
dierte, dat op de
aardt\' kruipt. (Gen.
1: 20). Als wilde II ij dus
voor zich een plaatsbe-
kleeder op aarde schep-
pen, een aardschen Ko-
ning een Heer der Schep-
ping, voor wien al het
geschapene bestaan zou.
En deze Heer der aarde
zou zijn de mensch. Van
hem zingt David: „Wat
is de mensch, dat
gij zijns gedenkt? E$S|
des mensch en zoon, Ir^s^ -
dat gij op hein acht
slaat! Gij hebt hem een weinig minder
gemaakt dan de Engelen, en hebt met
eer en heerlijkheid hem gekroond! Gij
stelt hem tot een Heer over het werk
uwer handen; alles hebt Gij zijnen
voeten onderworpen. Schapen en run-
deren, allen! ja, ook het gedierte des
velds; \'t gevogelte des hemels, en de
visschen der zee, wat de paden des
oceaans doorwandelt! Heer, onze Heer!
hoe heerlijk is Uw naam over de gan-
sche aarde! (Ps. V1H: 5—10).
Alvorens wij nu de schepping van den mensch
gaan beschouwen, be-
wonderen wij nog eens
Gods wijsheid, die alles
in eene bekoorlijke orde
tijdig regelt, en verge-
lijk totdat einde de beide
doelen van het geheele
scheppingswerk , d. i.
de drie eerste met de
drie laatste scheppings-
dagen.
Op dan eersten dag
schiep God hel licht —
maar op den vierden de
voor den mensch zoo ge-
wichlige lichtlichamcn:
zon, maan en slotren.
Op den tweeden dag
werden de wateren der
aarde van die der heme-
li\'n, d. i. van de lucht
gescheiden. — Op den
vijfden dag vervulde de
Schepper de wateren
der aarde met visschen
en de lucht met voge-
len van allerlei soort.
Op den derden dag trad het vasteland met
hare planten ten voorschijn. — Op den zesden
dag bekwam het zijne bewoners , de landdie*
ren. En nu eerst, nadat die onmetelijke woon-
plaats trapsgewijze bereid, opgesierd en bezield
is geworden, komt hij tot stand, voor wien alles
bestemd is: de mensch!
-ocr page 69-
ACHTSTE HOOFDDEEL.
DE SCHEPPING VAN DEN MENSCE
zich te bewegen en op de aarde te leven. De
spieren bekwamen op eens gevoel en bewegings-
kracht, het hart begon te slaan, het bloed
stroomde door alle aderen, de zintuigen namen
waar, hel oog opende zich en zag met verruk-
king in de schoone schepping rond, en de
mensch sprong op en stond daar als de afstraling
van Gods Majesteit.
O groole en wonderbare God! in uwe ondoor-
gtondelijke raadsbesluilen hebt Gij van alle eeuvvig-
hcid besloten, dat uw Ecniggeboren Zoon eens
in de volheid der tijden de gedaante van een
mensch zou aannemen. Daarom, ter wille van
dezen uwen Zoon, onzen lieer Jesus Christus,
hebt Gij het menschelijk lichaam van den be-
ginne af met schoonheid en waardigheid ge-
looid, en zijne menigvuldige deelen zoo heer-
lijk bij elkander gevoegd, dal ieder afzonderlijk
lidmaat van den mensch uwe wijsheid looft!
Ja, van de 240 groote en kleine bcenen, waaruit
dit lichaam beslaat, is geen enkel doelloos. Zij
zijn allen door uiterst taaie banden, die door
krachtige spieren en gevoelige zenuwen bewogen
en bezield worden, tot een krachtvol geheel ver-
bonden, zoodal reeds de koninklijke Profeet David
in verwondering uilriep: „Alle mijne been-
deren, o Heer, zullen zeggen : wie is
aan U, o Heer, gelijk?" Beschouwen wij
verder den edelen stiind van het menschelijk
lichaam, zijne rechte houdingen richting naar
boven, het doel zijner bestemming. Op het
gelaat drukken zich alle gewaarwordingen der
oe nederig en eenvoudig zijn
de woorden, waarmede ons
if de II. Schrift het wonder-
baarsle werk Gods, de Schep-
ping van den mensch , die
het meesterstuk en de kroon
zou zijn der schepping ,
verhaalt! En God zeide:
Laat ons den mensch
naar ons beeld en gc-
lijkenis maken. Alzoo
JL maakte God de Heer
<r»*ro\'p\'a\'"*»>x<i den mensch uit het stof
* ïtffe \' der aarde en blies op
lh2|          zijn aangezicht een adem
van leven en de mensch
werd eene levende ziel. Maar op den
dag, dat God den mensch schiep, vormde
Hij hem naar Gods beeld en gelijkenis;
naar Gods beeld schiep Hij hem; man
en vrouw schiep Hij ze, en God zegende
hen en noemde hunne namen Adam"
d. i. uit de aarde geboren. (Gen. I, II).
1. Wat is nietiger en gewoner dan hel stol
der aarde? En toch vormde God daaruit het
schoonste en wonderbaarste beeld, hel hoogste
kunstwerk, het menschelijk lichaam. Nog lag het
stijf en levenloos op de aarde, dan biies God de
geestelijke ziel er in — en nu begon het
-ocr page 70-
M
DE SCHEPPING VAN DEN MENSCH.
ziel uit, vreugde en smart, hoop en vrees, liefde
en haat, zoodat men menig werf uit de gelaats-
trekken den innerlijken toestand der ziel kan
beoordeelen. De hoogste plaats aan het hoofd
nemen oog en oor in, als waren zij de wachters
van het gansche lichaam.
Oog des menschen, wonderbare spiegel,
waarin alle schoonheden en rijkdommen der
prachtvolle wereld Gods (door middel van de
millioenen lichtstralen, die van de afzonderlijke
voorwerpen uilgjan en de verschillende vliezen
en vloeisioflen van den oogappel doordringen) zich
afspiegelen, zoodal de mensen op het binnenste
vlies van het oog, het zoogenaamd netvlies, een
afbeeldsel, als ware het eene fotographie van
alle dingen, die hem omgeven, bezit! Wateenon-
schalbaar kleinood! Duizenden en duizenden voor-
werpen, oneindig verschillend van gedaante, grootte,
kleur en beweging, ja een geheele streek van
verscheidene mijlen in omtrek, leekent zich in
den kleinen cirkel van het oog af! Hoe buiten-
gewoon klein moet dat beeldje zijn; en toch hoc
volmaakt en gelrouw! Zonder zich te vermengen,
dringen de millioenen en nogmaals millioenen
lichtstralen van al deze voorwerpen gelijktijdig
door de zoo engen oogappel lot op het nel-
vlieeje, en verwekken door die verschillende ge-
waanvordingen, waaruit zich dan de ziel hare
voorstellingen van de uitwendige voorwerpen
vormt. En hoe vaderlijk wijs heelt de Schepper
voor het behoud van dit kleinood gezorgd! Met
welke verschansingen en beschuttingen heeft Hij
het omgeven! Het oog is in de diepe holte met
sterk gebeente omsloten; boschachlige wenk-
brauwen overwelven het, die het stof en zweet,
dat van het voorhoofd in de oogen zou loopen,
afwenden. Als schuldeuren openen en sluiten
zich de licht beweegbare oogleden, en zachte
oogharen, waarmede de oogleden omzoomd zijn,
keeren het geringste stofje of mugje af, dat aan
het oog nadcelig zijn kan.
Waartoe u dat kleinood, het oog gegeven is?
Om dat alles, wal lot uwe levensbehoefte noo-
dig is, te zien. Om u in alles, wat u vriende-
lijk en welwillend tegenlreedl, te vermaken, en
om u voor schade en onheil te bewaren; voor-
namelijk echter om de heerlijkheden der schep-
ping waar te nemen en Dengene te looven, die
de lichtstroomen in duizendkleurig tooisel over
den rijkdom Zijner schepping uitstort. Hoe on-
dankbaar en strafwaardig zoudl gij dus zijn,
als gij uw oog misbruikte , om uwe blikken
nieuwsgierig en schaamteloos te laten rondgaan
op eene wijze, die den alheüigen Schepper mis-
haagt. 0 bewaar uw oog; het is gelijk een
venster, waardoor de zonde, als een dief en
moordenaar, in uwe ziel binnensluipt, om ze te
rooven en te vermoorden.
Moet hier nu nog de buitengewoon merkwaar-
digc bouw van het menschelijk oor bespro*
ken en aangewezen worden, hoe de menigvuldige
toonen, golfsgewijze door onze oorschelp in den
zoogenaamden gehoorweg tot in de binnenste,
op eene wonderbare wijze gebouwde kamerkens
van het oor doordringen, en hier (evenals de
lichtstralen op het netvlies van den oogappel) in
het gehoorvlies de verschcidenste gewaarwordin-
gen verwekken, zoodat wij met de grootste zeker-
heid de duizendvoudige klanken en tonen, van
af het vreeselijk gerol van den donder tot aan
het vroolijk gekweel der boschvogelljes, op een
en denzelfden oogenblik, in staat zijn waar te nemen
en te onderscheiden? Of moeten de geheimen
der spraakwerktuigen, de wonderen dermensche-
lijke stem, nog verklaard en u aangetoond worden,
door welke zenuwen, banden, spieren en kraak-
becnen van het strottenhoofd, van de tong en
lippen het ons mogelijk is, de veelsoortigste gelui-
den en tonen, waaruit de vele duizenden woorden
onzer taal bestaan, voort te brengen en daardoor
elkander al onze gedachten, gewaarwordingen en
plannen even snel als gemakkelijk mede te
deelen? 0, Hij, die deze en de overige wondere
krachten en zeer wijze inrichtingen van het
menschelijk lichaam wilde beschrijven, hij zou
een zeer lijvig boek moeten schrijven, en dan
nog zou hij in verre na niet alles daarin kunnen
beschrijven.
Hoezeer zijn daarom die menschen te beklagen,
welke de rampzalige en godslasterlijke stelling heb-
-ocr page 71-
DE SCHEPPING VAN DEN MENSCH.
30
selen wederom lerugkeeren tot den heerlijken
Schepper en met den II. Ccrnardus uitroepen:
Welk een kunstenaar, op wiens wenk het
leem der aarde en de geest des levens tot
een zoo harmonicsch geheel samen vloeien! O
mensch, aarde zijt gij, maar ook levens geest,
die u uit Gods mond is ingeblazen. Erken daarom
uwe waardigheid! Gij hebt uw lichaam met de
wereld gemeen; want het bclaamt, dat hij, die
tot Heer over al het lichamelijke bestemd werd,
met hetzelve ook eenige gelijkenis hebbe. Maar gij
hebt nog iets verhevener, de onsterfelijke ziel.
Wat was, zonder deze, uw lichaam? Wat anders,
dan een gevoellooze klomp? Want alleen uit de
ziel komt de klare beschouwing der dingen, de
kennis der stem, des geluids en alle overleg.
2. Zoo is er dan in den mensch iets, dat
loch nog veel meer waarde heeft dan het, hoe
kunstig ook samengevoegde, wonderbare men-
schelijk lichaam: de menschclijke ziel, naar
Gods evenbeeld geschapen. 0 mensch wat is
dat een voortreffelijk en zeer gewichtig woord:
Gij zijt naar Gods evenbeeld geschapen! Ver-
diep u, zoover de menschelijke zwakheid dit ver-
mag, in dit genadevolle woord, en overweeg,
wat het zeggen wil: de ziel is een even-
beeld van God.
God is een Geest, d. i. een zich zelf bewust,
onzichtbaar wezen, vol kracht en innerlijk leven.
Deze geest Gods doorstroomt de geheele schep-
ping, en geeft aan alles, wat ademt en leeft,
adem en levenskracht; zoo zelfs, dat alles, wat
zich thans in duizendeilei gedaante in het be-
staan verheugt, door den dood zich zou op-
lossen en in het niet terugzinken, zoodra
deze alle leven schenkende Geest Gods, zich daar-
uil terugtrok. De menschelijke ziel is
ook een geest, die niet slechts zijn eigen,
innerlijk, rijkgevormd leven bezit, maar tevens
een kleine wereld doorstroomt en bezielt, name-
lijk het menschelijk lichaam, en wel zoo, dat dit
lichaam met al zijne ledematen en krachten ter-
stond tot dood en verstijving overgaat, als de
ziel het verlaat.
5
ben opgezet: >De mensch slaat werkelijk niet hoo-
ger dan het dier *) , hij is niets anders dan een vol-
maakte aap"! O dwaasheid van die gewaande
wereldwijzen! Van de eene zijde verheffen zij
zich, in trolschc zelfvergoding, tol aan den hemel,
van de andere zijde vernederen zij zich tot het
redclooze dier, en vervullen alzoo het woord van
den II. Geest: „Zij hebben zich voor wijzen
uitgegeven en zijn dwazen geworden."
(Rom. 1: 22). „De mensch, hoe hoog in
aanzien, als hij de (ware) wijsheid mist,
is \'t redeloos vee gelijk, en moet als dat
vergaan." (Ps. 48: 21).
Dan wij willen van het verhevenste aller schep-
*) Ah gij deze en soortgelijke beweringen van sora-
mige natuwrvorsehers hoort of leest, laat u dan toch
niet bang maken! Van het begin der wereld zijn er
menschen geweest, die verkeerde en dwaze dingen be-
weerd, en hunne bewering als „wetenschap en hooge
wijsheid" uitgebazuind hebben. .Neen niet de weten-
flehap zet zulke stellingen op, maar de ongeregelde
verbeeld ingskracht of de haat tegen den gods-
dienst, heeft mannen, die anders in hun eigen-
lijk vak ware geleerden zijn, tot zulke drogredenen
verleid. Zoo beweert b. v. een natuurvorscher (Karel
Vogt) „dat het zeer waarschijnlijk, ja zeker is, dat
sommige dieren na verloop van vele eeuwen zich tot
apen en deze langzamerhand zi.h tot menschen ver-
vormd hebben" en in denzelfden aden tegt hij verder:
„de menschenrassen, b .v. negers en kaukasiërs zijn in
wezen zoo onderscheiden, dat zo onmogelijk van hetzelfde
menschenpaar kunnen afstammen." Welke tegenspraak!
De geloovigo christen beeft diepen eerbied voor de ware,
grondige wetenschap, maar dat is gcene wetenschap ,
maar afdwaling des geestes! De wars natuurwetenschap
leert ons veeleer, dat niet alleen de redelijke, vrije en
onsterfelijke ziel, maar reeds het rechtop gaan, de naar
verhouding korte arm, de eigenaardigheid van den
voet, de groote en eigenaardig gevormde hersenen, de
langzame groei, het vermogen van de spraak, van het
lagchen, weenen enz.; — dat dit alles den mensch wezen-
lijk ook van de volmaaktsto apen onderscheidt, en er
daarom nergens, noch in de oudste, noc-h in de nieuwste
geschiedenis, daarvan eenig spoor te vinden is, hoe een
dier zich boven de grenzen van zijn aangeboren natuur
tot een mensch vervolmaakt heeft. Dit is de leer van
vele en beroemde natuuronderzoekers.
-ocr page 72-
36
DE SCHEPPING VAN DEN MENSC1I.
Terwijl alles in de zichtbare schepping uit
verschillende deelen is samengesteld, en zich
wederom in zijne deelen kan oplossen en sterven,
is Gods Geest één in zijn wezen, d. i. zonder
eenige samenstelling, en daarom onsterfelijk en
eeuwig. Ook de menschelijke ziel is eveneens
een enkelvoudig wezen, dal nooit gedeeld of
gescheiden worden, en bij gevolg nooit sterven
kan, maar bestemd is voor een leven zonder
einde, d. i. voor eene eeuwigheid.
De Schepper dei wereld is oneindig gelukkig)
en Zijn geluk kan door geene wisselvalligheden
beneveld, of Hem ontroofd worden, en gij, o
ziel, zijt ook gij niet eveneens daartoe geschapen,
in dat onuitsprekelijk geluk uws Scheppers te
deelen? Zoolang gij hier op aarde in uw lichaam
des doods rondwandelt, kunnen vele wederwaar-
digheden u overkomen; maar zijt gij recht innig
— met een vast geloof en trouwe kinderlijke
liefde — met God verbonden, dan kunnen al
deze wederwaardigheden u den inwendigen vrede
en het geluk in God niet ontrooven, en in elk
geval is voor u, zoo gij den strijd van ditaardsclie
leven zegevierend hebt doorgestaan, een geluk
bereid, dat u in eeuwigheid niet meer zal ont-
nomen worden.
Steenen en planten weten niets van zichzclven
en van de natuur, waarin zij bestaan; het dier
heeft ook maar donkere gewaarwordingen en
duistere voorstellingen. — Doch de eeuwige Geest,
die alles geschapen heeft, kent met volstrekte
helderheid zich zelven en alles wat Hij geschapen
heeft, zoomede alle betrekkingen en verhoudingen
der schepselen onderling en met hunnen Schepper.
Wat voor duizenden jaren geschied is, en wal in
tijd en eeuwigheid geschieden zal, — ja zelfs
wat nooit was, en nooit werkelijk zijn zal, dat
ziet Hij, als lag het afgewerkt voor zijn godde-
lijk oog.
Ook hierin o menscb, zijt gij een evenbeeld
van uwen God! — Ook in u heeft Hij het ken-
vermogen gelegd, zoodat gij duidelijke voor-
stellingen van lichamelijke en geestelijke dingen,
begrippen en oordeelen vormen, en al is het ook
niet alles, toch zeer veel van dat gene wat in
u, wat buiten en wal boven u is, kennen kunt.
Ja zelfs, wat de toekomst zal geven, kan de onder-
vindingrijke en schrandere mensch soms raden of
berekenen. En opdat de voorstellingen, beschou-
wingen en kennissen, die gij u in vroegeren
tijd hebt verworven, niet spoor- en nutteloos
zouden verdwijnen, heeft de Schepper u eene
kracht geschonken, om alles in uwen geest, als
in eene voorraadskamer, te bewaren: het her-
inneringsvermogen. Zelfs dingen en ver-
houdingen, die nooit werkelijk, maar bloot moge-
lijk zijn, kan de menschelijke geest zich voorstellen
en tot rijk gevormde, prachtvolle beelden zich
voorspiegelen: daartoe ontving hij de verbeel-
d i n g s k r a c h t of p h a n t a s i e.
Doch gelijk Gods ahvetenheid, volgens de men-
schelijke opvatting, nog niet de voornaamste zijner
eigenschappen is, zoo kan ook onze wetenschap
en kennis niet de hoogste der natuurlijke bc-
gaafdheden van de menschelijke ziel genoemd
worden. God is de liefde. Daarmede heb-
ben wij het hoogste en zoetste van God gezegd!
Gelijk God zich zelven, als de volheid aller vol-
maaklheden, in grenzelooze liefde bemint, zoo
omvat Hij ook met eene oneindige liefde de
menschen en al het edele, grootc, schoone en
werkelijk goede in de menschelijke wereld. De
geheele menschheid ligt aan het vaderlijk hart
van God evenals het kind aan de borst zijner
moeder. Door deze liefde treedt de Schepper in
de innerlijkste betrekking tot zijn schepsel, en
vormt dien wonderbaren , onuitsprekelijkcn zoeten
band, die hemel en aarde met elkander verbindt? En
de menschelijke ziel, ook zij, het evenbeeld Gods,
bezit het vermogen om te beminnen. En
door hel bezit van de goederen des levens, voelt
de mensch zich in verre na niet bevredigd. Zijn
hart is voor alle medemenschen open, met een
leeder medelijden gevoelt hij hunne smarten, en
wenscht uit alle kracht, dat ook zij tot geluk en
levenslust geraken, in hartelijke vriendschap sluit
hij met andere menschen onverbreekbare ver-
bindtenissen, en hij moet zich verheugen en
jubelen over al het schoone, goede en edele in de
menschheid. Bijzonder echter stelt \'s menschen
-ocr page 73-
DE SCHEPPING VAN DEN 1IENSGH.                                              37
hart zich open voor den hemelschen Vader. Al
ligt er ook eene oneindige klove tusschen den
Schepper en het schepsel; door de hrandende
liefde, waarmede gij u tot God wendt, legt gij
eene brug over deze klove; want gij gevoelt u
onrustig en zonder vrede, totdat gij rust in de
liefde van uwen God gevonden hebt. Zoo gaat
dan ook van de menschelijke ziel, door de liefde»
een wonderbaar heilige
band uit, die God en
de geheele menschheid
samen omvat, en dat-
gene, wat anders ge-
scheiden en afgezonderd
zou leven, tot de inner-
lijkste eenheid verbindt.
Wij aanbidden eindelijk
in God, behalve Zijne
alwetenhcid en vaderlijke
liefde, ook de almacht
van Zijn vrijen wil.
God wil, en wat Hij wil,
geschiedt en bestaat.
Geen macht kan Hem
dwingen. De Eeuwige
besluit in onbegrensde
vrijheid, en wal Hij be-
sloten heeft, volbrengt
Hij met onweerstaanbare
kracht. Hemel en aarde
buigen zich voor Zijnen
almachtigen wil en van
de verhevenste Cherubijn
tot aan het wormpje,
dat op het blaadje zich
beweegt, moet ieder schepsel zich aan Zijne rands-
besluiten onderwerpen. En zie , vol gunst en
genade heeft de Schepper het zoo geschikt, dat
ook de mensch in de almacht en vrijheid van
Zijnen wil deelt, en zich ook alzoo als Gods even-
beeld betuigt. Want ook u gaf Hij den vrijen
wil, waardoor gij in zeker opzicht, de eigen heer
uwer beschikkingen zijl, en vrije keus hebt in
uwe besluiten? Duizenderlei mogelijkheden doen
zich aan uwen geest voor; en gij kiest deze of die
in volle vrijheid. Duizenderlei levenswegen staan
er voor u open; vrij slaat gij dezen of genen in,
en hoeveel kan de kracht van den vrijen wil!
De wildste dieren weet de mensch te breidelen,
hij maakt zich alle elementen dienstbaar, buiten
hare oevers tredende stroomen damt hij in een
vastgemuurd vlocdbed, en boven over de schui-
mende rivieren bouwt hij bruggen, van wier hoogte
hij de machteloosheid
van het ingetoomde ele-
menl bespot. De mensch
bouwt drijvende huizen
met ijzeren wanden,
en zonder vrees vaart
hij daarmede, ondanks
afgronden en zeemon-
sters, over de afgronden
van den oceaan. De
bergen
openen hunne
geheimste kamers voor
het machlwoord van den
mensch, en hunne don-
kere holen trekt hij mei
de snelheid van den wind
in ijzeren wagens door.
Gelijk het kind den vlin-
dcr met den strik, zoo
vangt de mensch den
bliksemstraal, die onge-
regeld de lucht door-
klieft, aan de stalen spits
op en leidt dien scha-
deloos in de diepte der
aarde. Ja zelfs blaast
hij het doodc melaal
leven in, en maakt het tot gevleugelde dragers
van zijne gedachten.
Erkent gij nu, o mensch, dat uw Schepper waar-
heid gesproken heeft, toen Dij uilriep: Laat ons den
mensch naar ons evenbeeld en gelijkenis maken?
Den Allerhoogsten gelijk, zijt ook gij een geest, een-
voudig in wezen, onsterfelijk, voor de eeuwigheid en
zelfs voor een onuitsprekelijk geluk in de eeuwigheid
bestemd; en gelijk God, draagt ook gij in u kennis,
liefde en de kracht van den vrijen wil.
-ocr page 74-
38                                              DE SCHEPPING VAN DEN MENSClï.
3. Dat is het beeld Gods, dat wij van
nature bezitten, en dat ons zelfs door de zonde
niet kan ontnomen worden. Immers, de onver-
liesbare en onvernietigbare natuur, die God ons
gaf en schonk, deze voltooide de vrije boven*
natuurlijke genade reeds in onzen stamvader
Adam. Wat is toch de oorspronkelijke hei-
lighcid, welke den mensch, als een vrije gave
der genade, verleend werd, anders, als eenc
bovennatuurlijke lichtstraal, die hel ganschc wezen
der ziel met onbeschrijfelijke schoonheid en heer-
lijkheid doorstroomde, en de menschelijke ziel zelve
aan de goddelijke schoonheid en majesteit deel-
achtig, en voor de bovennatuurlijke bestemming
der zalige aanschouwing Gods bekwaam maakte?
Wat is de oorspronkelijke rechtvaardig"
heid, waarmede Adam door Gods genade werd
verrijkt, anders, als cene gelukkige neiging van
\'s menschen vrijen wil tol God, lot Zijne waar-
beid, Zijne geboden, en een levendige afschrik
voor de zonde en boosheid? Door deze genade-
volle gesteltenis van den wil, die God in onzen
stamvader bewerkte, nam deze deel aan Gods rccht-
vaardigheid.
Verder wat is de zoo lichte en volkomene heer-
schappij over alle schepselen , zooals God die
oorspronkelijk aan Adam verleend heeft, wat is zij
anders, als cene deelneming aan Gods koninklijke
almacht? En daar God aan onzen stamvader zelfs
onsterfelijkheid des lichaams en b e -
vr ij ding van ziekte en van alle leed geschonken
heeft, heeft Hij hem dan daarmede niet lol hel vol-
komen evenbeeld van de onsterfelijke en geluk-
zalige Godheid gemaakt? 0 aanbidderiswaardige
genade des Scheppers, die niet alleen al de krach-
ten der natuur, maar ook al de rijkdommen
Zijner bovennatuuilijke genade uitputte, alleen
om den mensch, in zooverre dit mogelijk was,
tot een volkomen evenbeeld des Schep-
pers te vormen!
Maar heelas!\'deze bovennatuurlijke ge-
lij ken is van den mensch met God werd op
eens vernietigd — door de zonde! Het witte
kleed der onschuld werd verscheurd; de recht-
vaardigheid van den wil ging verloren ; de
Maar God is drievuldig, dat wil zeggen één
in wezen en drievuldig in personen. De Vader
teelt van eeuwigheid zijnen ééngeboren Zoon, en
de II. Geest komt voort van den Vader en van
den Zoon. Zou nu de mensch ook in dit op-
zicht zich een evenbeeld Gods durven noemen?
Met deze vraag staan wij voor een groot ge-
heim; in heiligen eerbied en groole oolrnoedigheid
zullen wij die trachten te beantwoorden. Een
beroemd bisschop, de groole Bossuet zegt: »het
beeld der allerheiligste Drievuldigheid werpt een
prachtigen weerschijn in \'s menschen ziel terug:
gelijk de eeuwige Vader, heeft zij het bestaan
en de kracht; gelijk de eeuwige Zoon, heeft zij
de kennis; gelijkde eeuwige Geest, heeft zij de
liefde." Wat wil dat zeggen? De eeuwige kracht
Gods teelt in zich van eeuwigheid voort onein-
dige kennis en wijsheid; uil die eeuwige kracht
Gods en deze kennis en wijsheid samen stroomt
van eeuwigheid oneindige liefde; die eeuwig
teelcnde kracht Gods is de Vader; de van eeuwig-
heid voort geteelde wijsheid is God de Zoon,
en de van eeuwigheid uil de kracht Gods en de
wijsheid voortgekomen liefde is God de II. Geest.
Op gelijke wijze leeft in de menschelijke ziel de
kracht des geest es, dat wil zeggen, de
kracht van het denken en beminnen. Uit deze
kracht des geestcs worden voortdurend, in den
loop van het menschelijke leven, talrijke kennissen
geboren; maar uit deze kracht des geesles en uit
de verkregen kennis levens ontspruit velerlei
liefde: liefde lol God, tot de schepselen en tot
zicluelven. Die kracht des geestes nu in de
menschelijke ziel is een afbeeldsel van God den
Vader; de som van alle verkregen kennissen is
een afbeeldsel van God den Zoon; en de som
aller liefde van ons hart is een afbeeldsel
van God den II. Geest. Daarom maakt gij het
kruisleekcn Ier eere van den eeuwigen Vader op
uw voorhoofd, als den voornamen zetel van
de kracht des geestcs; ter eere van den eeuwigen
Zoon op den mond, als het voorname werktuig,
waardoor wij onze kennissen in woorden uit-
spreken; ter eere van den II. Geest op het hart,
als den zetel der liefde.
-ocr page 75-
89
DE SCHEPPING VAN DEN MENSCII.
planten- en dierenrijk, lucht, aarde, vuur en
water: van dat alles is iels in het mcnschelijk
lichaam opgenomen. Het is de wonderbare ver-
eenigingvan alle rijken der natuur — een klein, maar
getrouw albceldsel van het heelal, — de wereld
in het klein "), maar het lichaam is met den
menschelijken geest op het innigst verbonden.—
Gelijk deze geest het lichaam in al zijne deelen
en verrichtingen doordringt en bezielt, zoo neemt
ook het lichaam volstrekt in alles, wat de ziel
doet, in ieder harer gedachten, gevoelens en han-
delingen van den wil , zijn aandeel, omdat
lichaam en ziel tot eene onverbreekbare eenheid
van persoon zijn zamengevocgd. Als daarom
de ziel God kent, als haren Heer en Schcp-
per, als zij in vurige liefde en blijmoedigen dank
Hem looft, als het hoogste goed, dan neemt ook
het menschelijk lichaam —en in hetzelve de
geheele naluurl ij ke wereld —aan dien lof
van God wezenlijk deel. En zoo is het dan ook
waar, wat wij boven gezegd hebben, dal de mensch
de Priester is, van de geheele naluur.dat in den
mensch de rcdclooze schepping als tot bewusl-
zijn komt, en door hem, als haren tolk, den
almachtigen Schepper kent en Hem aanbidt.
Doch waartoe nog verdere nasporingen over
de hooge voorrechten en heerlijkheden van onze
menschelijke natuur? Herinner u veeleer in oot-
moed het woord van den Apostel: „En wat
hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt ?
En zoo ge het ontvangen hebt, wat
beroemt ge u dan, als of\' ge het niet
*) De wereldbeschrijvers, zegt een voornaam geestelijk
schrijver, zijn gewoon, gansche provinciën, rijken en
landen, ja zelfs den gcheelen aardbol in kleinen omvang
op een vel papier af te teekenen, en wel met zulke
kunst, dat men landstreken, die anders op eenen on-
overzienbaren afstand van elkander liggen, met eenen
enkelen oogslag volkomen kan overzien. Evenzoo heeft
ook God het geheele scheppingswerk, in den
mensch afgedrukt. Ja, wat meer is: in de stel van
den mensch heeft Hij hij zich zelven, als een afbeeldsel
der Godheid en van de allerheiligste Drievuldigheid
voorgesteld.
bovennatuurlijke heerschappij over alle schep-
selen werd hem ontnomen en hel mensche-
lijke lichaam aan de sterfelijkheid en ontelbaar
lijden overgeleverd. Door de genade der verlos-
sing in Christus en de ijverige medewerking van den
men se h kan deze verloren bovennatuurlijke ge-
lijkenis met God wederom gedeeltelijk hersteld
worden; want roept de Leeraar der Volken uit:
„Wordt vernieuwd ten aanzien van den
geest uws gemoeds, en doet den nieu-
wen mensch aan, die naar God gescha-
pen is in gerechtigheid en heiligheid
der waarheid. (Eph. IV: 23, 24) Luistert
dus de mensch, door Gods genade gesterkt en
opgebeurd, met een vastbesloten wil naar deze
vermaning, en beijvert hij zich door gedurigen
strijd om te gelijk met het kleed der onschuld, ook
de oorspronkelijke rechtvaardige gesteltenis van
den wil terug te kiijgen, dan zal het hem soms
gelukken, dal hij cene zekere vrijheid en verheffing
van het lichaam boven het lijden, en eene won-
derbare heerschappij over de natuur bekomt,
zooals het leven van vele Heiligen in hunne marte-
laarsgeschicdenis, of in hun verkeer met de
dierenwereld, ons aantoont.
4. Wenden wij nu, bij het slot dezer beschou-
wing, onze blikken nog eenmaal op de natuurlijke
gesteltenis van den mensch, dan zullen wij blij-
moedig moeten uitroepen: 0 genadige Vader, Gij
hebt niet alleen het lichaam van den mensch tot
een prachtvol kunststuk van de gansche schcp-
ping gevormd; Gij hebt niet alleen de mensche-
lijke ziel tot een roemvol evenbeeld van U zclven
verheven; maar Gij hebt den mensch ook tot
Priester van de gansche Schepping ge-
maakt.
Maar ach! de geheele zichtbare schepping in
hare schoone en buitengewoon rijke verscheiden-
heid, erkent haren Schepper niet, zij bemint Hem
niet, en hare lofgangen tot den Allerhoogste,
zijn, noch zelfbewuste, noch vrije bewijzen van
liefde. In het mensch el ijk lichaam nu
wordt de geheele zichtbare Schepping
vertegenwoordigd. — Het delfsloiïen-, het
-ocr page 76-
40
DE SCHEPPING VAN DEN MENSGH.
ontvangen hadt?" (i Cor. IV: 7.) Ureng
dus met de woorden van den II. Franciscus van
Sales den Allerhoogste uwe diepe hulde en bid
uit den grond uws harten: »0 afgrond van barmhar-
tigheid en goedheid van mijn God! Hoe ben ik
het toch waardig, dal Gij van alle eeuwigheid
de oogen uwer wijze voorzienigheid op mij ge-
vestigd, en IJ vernederd hebt, mij aan uwe heer-
lijkheid en uw evenbeeld deelachtig te maken!
Groote God, hemelsche Vader! Gij zijt het begin
en het einde van alle zaken. Daarom wil ik al-
tijd uwe heerschappij erkennen en U naar de
male mijner krachten mijne hulde brengen. U
alleen moet ik gehoorzamen! Laat dus eerder
mijn gebeente door de vreeselijksle smarten ver-
dorren en mijn gezicht verwelken, dan dat ik U
ontrouw zou worden, en in den jongsten dag
voor U niet zou kunnen bestaan. Amen.
5. Nadat Mozes ons verhaald heeft, hoe God
in zes dagen de aarde met al hare sieraden ge-
vormd en op hel einde er van nog de kroon
van de geheele schepping, den mensch geschapen
heeft, voegt hij er dat heteekenis- en gchcimnis-
volle woord bij: „En God heeft op den
zevenden dag gerust en heeft den zeven-
den dag gezegend en dien geheiligd."\'
(Gen. II: 2, 3.)
Het zesdaagsche werk des Scheppers met den
daarop volgenden goddclijken Rust- of Sahbatdag
is de groote Godsweek: hel oorspronkelijke-en
toonbeeld der menschelijke week. Want gelijk de
mensch zelf hel evenbeeld van zijnen Schepper is,
zoo zal ook zijn doen en laten, zijn arbeid en rust,
een beeld van de goddelijke Schepping en de god-
delijke rust zijn. Zes dagen zal de mensch wer-
ken en op den zevenden dag zal hij in den
Heer uitrusten. Dat is de H. Wet des AIler-
hoogsten voor zijne kinderen. Wee daarom den
mensch en het volk, die deze Wet, welke reeds
haren grond in de Schepping heeft, niet meer
achten, en den dag des Ileeien onteerende, de
goddelijke instelling verstoren! Daarmede scbeu-
ren zij zich van hunnen Schepper los, zij leggen
open en vormelijk hunne eigenschap van Kinde-
ren Gods af, zij verwijderen Gods zegen van zich;
maar ook de Schepper zal zich met zijne ge-
nade aan hen onttrekken, en ze door groote
straffen dwingen om tol de heilige en overoude
instelling terug te keeren.
Wat voor soort van dagen de dagen der schep-
pingsweek geweest zijn, en hoe lang ze geduurd
hebben, daarover zegt ons de H. Schrift niets;
en als sommige geleerden meenen, dat die zes
dagen, die de Schepping van den mensch voor-
af gingen, zes afzonderlijke groote tijdvakken
van duizenden of zelfs millioenen jaren geweest
zijn, dan is dit in het minst niet in tegenspraak
met de II. Schrift, daar deze het woordje dag
nog zeer dikwijls voor eene groote tijdruimte ge-
bruikt. Overigens zal hij, die aan de onbegrensde
Almacht van God gelooft, vastelijk overtuigd zijn,
dat Hij ook het onmetelijk wereldgebouw, zoo-
als het thans in zijne voltooiing voor ons staat,
op een enkel oogenblik, of ook in een paar dagen
van 24 uren, had kunnen scheppen, ofschoon
de natuurvorschers berekenen, dat deze voltooiing
duizenden of millioenen jaren gevorderd heeft.
Zoudet gij b.v. aan een mensch, die met de
nieuwste uitvindingen geheel en al onbekend is,
eene pholographie met verschillende portretten too-
nen, en hem vragen: hoe lang, meent ge wel,
heeft de kunstenaar gewerkt aan dat beeld, dat,
ondanks zijne geringe grootte, zoo opvallend ge-
lijkend, en zoo fijn afgewerkt is? — dan zou
hij zeker vele maanden of jaren raden. En toch
was het binnen eenige seconden klaar! — Zoo
kan bet ook den Almachligen Schepper goed ge-
dacht hebben, op korten tijd al die heerlijke
beelden van hel heelal te voltooien, waartoe vol-
gens de natuurvorschers millioenen jaren noo-
dig zijn. Want het woord van den H. Petrus
blijft eeuwig waar: „Voor God is een dag
als duizend jaren," d. i. Hij kan op eenen
dag volbrengen, wat duizend jaren schijnt te
vorderen.
-ocr page 77-
NEGENDE HOOFDDEEL.
VAN HET PARADIJS.
m
yCsM
\\.
angezien God zijn dierbaarste
schepsel, den mensch, op aarde
recht liefdevol wilde verzorgen,
had Hij reeds vooraf de schoonste
plaats tot een wonderschoonen
hof ingericht, die het Para-
dijs of Eden genoemd werd.
Daar stonden de heerlijkste
boomen, die in eene eeuwige
lente nooit ophielden te bloeien
en den mensch uit hun donker
loof de zoetste vruchten aanbo-
den; in bonte kleurenpraal bloei-
den de heerlijkste bloemen en
vervulden de lucht met balsem-
geur. De ruimte weergalmde
van het liefelijkst gezang der
bontgevederde vogelen. Eene
bron, die zich in vier heldere stroomen ver-
deelde, besproeide den tuin, die in zijne schoonheid
een beeld der onuitpultelijkste goedheid, liefde en
minzaamheid Gods was. — En dit gelukkig verblijf,
dat den mensch was aangewezen, zou voor hem
nog maar een voorsmaak zijn van het eeuwig
geluk en de hemelsche vreugde in de zalige aan-
schouwing Gods, waarvoor hij geschapen en door
de mededeeling der bovennatuurlijke genade ge-
roepen en bekwaam gemaakt was. De vier rivieren,
die door het Paradijs stroomden, worden door de
H. Schrift aldus genaamd: de naam des cenen
is Phison, de andere heet Gehon, de derde is
de Tiger en de vierde de Euphraat. Slechts de
twee laatslen zijn nog op de oppervlakte der
aarde aan te wijzen. Over het algemeen zijn
vele H.H. Vaders en Godgeleerden van meening,
dat de plaats van het Paradijs niet meer te vin-
den is, om de algeheele verandering, die de
oppervlakte der aarde ten gevolge van den zond-
vloed heeft ondergaan. Toch is het niet on-
waarschijnlijk, dat het in het schoonste gedeelte
van Opper Asië lag.
2. God nu bracht Adam in dezen prachtvob
len tuin, en Hij toonde hem daarin alle heerlijk-
heden, rijkdommen en schoonheden aan en gaf
hem dit alles in vollen eigendom. Hij zou de
Heer en Koning — evenals van de geheele schep-
ping, zoo ook in het bijzonder van dezen won-
derliefelijken grooten tuin zijn, en zich in het
genot van al zijne kostbare goederen verlustigen.
Slechts van eenen enkelen boom — den boom der
kennis van goed en kwaad — zou hij niet
eten, «anders moest hij sterven\'\'. Het werk,dal
God onzen stamvader in dezen lusthof aanwees,
-ocr page 78-
43
VAN HET PARADIJS.
was volslrek niet mocielijk en zonder eenigen
last; integendeel zou daardoor zijne vreugde
verhoogd, zijn geluk vermeerderd worden. Ook
bracht God alle dieren bij hem, en schonk
hem de wondervollc kennis van ieders eigeschap-
pen en lot welk doel hij ieder dier gebruiken zou,
van af de reusacluige Oiifanlen en den trotschen
Leeuw tot aan het nietigste dierije. En Adam
gaf aan ieder den passenden naam, welke in de
grondtaal nauwkeurig de natuur en de geslelle-
nis van ieder dier afzonderlijk aanduidde. —
Allen lagen aan zijne voel«n, of wandelden, hup-
pelden, sprongen en fladderden vroolijk en wel-
gemocd rondom hem heen; zelfs de wildste
monsters, die titans ver van de menschen in een-
zame woe>tenijcn verblijven, beminden den mensch,
verheugden zich in zijne nabijheid en onderwier-
pen zich vreedzaam aan zijne heerschappij, even-
zoo ook alle andere elementen. En de mensch
beminde wederkeerig alle schepselen; in allen
immers zag hij Gods goedheid, liefde en min-
zaamheid, en erkende in ieder de sporen van
Gods almacht en wijsheid.
3. Doch onder alle schepselen was er geen
enkel aanwezig, dat den mensch gelijk was;
volgens zijne edele natuur stond hij in het
heelal alleen. Dan sprak de Allerhoogste: „Het
is niet goed, dat de mensch alleen zij;
Ik zal hem eene hulpe maken, hem tot
een wederga." (Gen. 11:18). Daarom liet Hij
een diepen t-laap over Adam komen, en schiep
Eva uit eene zijner ribben. En God bracht Eva,
toen Adam ontwaakt was, bij hem ; — eene vrouw
van buitengewone groote bevalligheid en schoon-
heid. Nu was Adam niet meer alleen. Hij had eene
gezellin, die even als hij, met heerlijke eigen-
schappen naar ziel en lichaam versierd was; die
met hem de oneindige macht, wijsheid en liefde
des Allcrhoogsten kon erkennen; die met hem in
de liefde Gods en in de vervulling van Zijnen aller-
heiligsten wil zou wedijveren, en voor dezelfde
eeuwige gelukzaligheid bestemd was. Met deze
gezellin was hij door de banden der natuur en
der goddelijke genade ten nauwste verbonden,
zoodat zij, gelijk ze maar een vleesch waren,
ook maar een hart en een zin hadden, en elkander
allerhartelijkst beminden. Nu was hun geluk vol-
maakt, en de Heer gaf hun Zijnen zegen en
knoopte dezen onoplosbaar vast en heiligde den-
zelven. Zoo werd reeds het Huwelijk, hoewel
nog niet tot de waardigheid van een Sacrament
verheven, toch door God zelven geheiligd, en tot
eene onverbreekbare eenheid verbonden.
4. Wie zou nu kunnen beschrijven hoe on-
schuldig en gelukkig de twee eerste men-
schen in het Paradijs leefden! In het bezit der
bovennatuurlijke rechtvaardigheid en heiligheid,
wisten zij, evenals de onschuldigste kinderen,
van niets geen kwaad. Hun geest zag onbeneveld
Gods wonderbare volmaaktheden en erkende Zijne
onmetelijke liefde; hun wil was, evenals hunne
zinnen en oogen, onbedorven en alleen op Gods
wil gericht. Geene onreine begeerte benevelde hun
hart. Bovennatuurlijke liefde was in hunne ziel
gestort; daarom straalde hun inwendig van zoo
onuitsprekelijk hemelsche schoonheid, dat zelfs
Gods oog met welgevallen en tecdere Vaderliefde
op hun rustte, en de Allerhoogste zich verwaar-
digde, hen door Zijnen dagelijkschcn omgang ge-
lukkig te maken. Hij was immers hun Vader en
zij zijne veelgeliefde kinderen! 0 zoete dagen van
geluk in het Paradijs, toen nog geen vloek over
de aarde lag, en de mensch, in onschuld en
heiligheid, voor geen rechter behoefde te vreezen!
0 tijd van onuitsprekelijke vreugde, toen haat
noch vrees, trouweloosheid noch zelfzuchtige arg-
list, zonde noch ellende, ziekte noch dood de
zon van hel aardsche geluk verdonkerde, toen
loutere liefde, vreugde en geluk, hare woonstede
op aarde had, en de hemelsche Koning, als een
Vader met zijne kinderen, in den lusltuin rond-
wandelde! Diepe weemoed vervult ons bij deze
herinnering, en heele tranen vloeien uit onze
oogen, als wij bedenken, hoe dat geluk van het
Paradijs voor altoos van de aarde verdwenen is.
Maar kan er dan, ook al is het a a r d s c h
-ocr page 79-
VAN HET PARADIJS.
43
Paradijs verloren, nog niet ooit een geestelijk
Paradijs in liet hart van den mcnscli worden
opgebouwd? AYaar Gij, o God van heerlijkheid
en allen troost, woont, daar is immers in waar-
heid het Paradijs. Gelijk nu de zonde U van de
menschen verwijderd heeft, zoo trekt de kin-
dcrlijke liefde U wederom met onweerstaanbare
kracht aan. Dat toch heeft ons Uw ecniggeboren
Zoon duidelijk beloofd, toen Ilij zeide: „Zoo
iemand Mij liefheeft, zal mijn Vader hem
ook lief hebben, en Wij zullen tot Hem
komen, en ons verblijf bij Hem nemen.
(Joan XIV: 23). Leer mij dus, o Vader, datgc-
heimnisvol geestelijk Paradijs in mijne ziel op-
bouwen. Laat mij sleeds duidelijk inzien en be-
grijpen, hoe Gij de oorsprong zijt van al het goede,
al het schoone, van alles wat gelukkig maakt, en
slechts in U en in de onbegrensde overgeving aan
U het Paradijs, gevonden kan worden! Weg van
mij gij zoetsmakendc, maar vergiftigde vreugde
der zinnelijkheid: het Paradijs, dat gij den ver-
blinden mensch voorspiegelt, is een meibloemen
omkransde afgrond, vol ellende en tranen. Aan
God wil ik mij vasthouden, in Hem rusten en in
Zijne liefde verlustigen; dat zij mijn Paradijs!
0 Heilige Engel, bescherm mij, opdat ik dat
Paradijs nooit meer vcrlieze!
(i
-ocr page 80-
TIENDE HOOFDDEEL.
OVER DEN TREURIGEN ZONDENVA.L.
Wz
1.
\' 21
ijl de luslhof van het Paradijs | ligen verbeeldt, zoo is inzonderheid het Aller-
heiligsle Sacrament des Altaars het middelpunt
en het genaderijkste wonder der Kerk; ookdaar-
van staat geschreven: »die van dit brood eet,
ozijneners
stonden in zijn midden twee
hoogst merkwaardige boomen
van geheel verschillende soort,
de boom des levens en de
boom der kennis van goed en
kwaad.
In den boom des levens had
de Schepper de geheimvolle
kraclit gelegd, het lichamelijke
leven van den mensch te ver-
zal in eeuwigheid niet sterven."
Hoe geheel verschillend van dezen boom des
levens was die andere, de boom der kennis
van goed en kwaad, die eveneens in het mid-
den van het Paradijs stond! Van alle boomen
dezes hofs zult gij vrijelijk eten; maar
van den boom der kennis van goed en
kw aad, daarvan zult gij niet eten; want
ten dage als gij daarvan eet, zult gij
den dood sterven. (Gen. II: 16, 17). Zoo
had God tot Adam gesproken. Even als uit den
boom des levens lust, kracht en leven, zoo zou
uil den boom van kennis wee, onmacht en dood
voor de ongehoorzame menschen voortkomen. *)
T$7>
lengen, voor ieder ongeval en
smart te bewaren en het steeds
met nieuwe krachten, levenslust
en welzijn te doorslroomen. Daarom zeggen de
Godgeleerden: Indien Adam en zijn nakomeling-
schap van tijd tot tijd van de vrucht van dezen
wonderboom gegeten hadden, dan zou hunne
levenskracht nooit verzwakt, hunne gezondheid
nooit gestoord, hunne jeugd nooit verwelkt en
hun lichamelijke dood nooit hebben plaats gehad.
Dan zouden de Engelen des hemels de menschen
eens, na een buitengewoon lang en gelukkig
leven — zonder ziekte of dood — uit de vreugde
van het aardsch Paradijs in de heerlijkheden des
hemels hebben overgebracht. — Ziedaar, eene
voorafbeelding van het Allerheiligste Sacrament!
Want gelijk het aardsch Paradijs met zijne
liefelijkheid, met zijne vier rivieren en heerlijke
vruchtboomen de katholieke Kerk met hare ge-
naden, met hare vier Evangeliën en hare Hei-
*) Sommige Godgeleerden bemerken zeer scherpzinnig:
Gelijk de slang, door Gods ondoorgrondelijke raadsbe-
sluiten, meer dan de andere dieren voor de dood aan-
brengende invloeden van den helschen geest bestemd
was, zoodat de duivel zich van haar als van een werk-
tuig bedienen, en tot verderf der menschen cenigermate
van haar bezit konde nemen, evenzoo stond ook den
duivel, door Gods toelating, de weg tot den boom
van kennis, meer dan tot eenig anderen boom, open,
om zich diens levenssappen en vruchten dermate toe te
eigenen, dat ieder, die daar van at, in de hoogst onge-
lukkigc geestelijke levensgemeenschap met den duivel
trad en daardoor den geestelijken dood ten deel viel.
Daarom waarschuwde de algoede God onze stamouders
voor den onheilrollen boom.
-ocr page 81-
OVER DEN TREÜRIGEN ZONDENVAL.
/.r,
en zocht den mensch in zijn verderf te storten.
Daarom verborg hij zich op zekeren dag in de
gedaante eener slang, en sprak Eva, toen deze
in de nabijheid van den boom van kennis ging
wandelen, in menschelijke taal aldus aan: „Waar-
om heeft u God geboden niet van alle
boomen van het Paradijs te eten?" O
vloekwaardige sluwheid des verleiders! Met een
waarom zocht hij zich
ingang te verschaffen.
Ilij wil eerst aan Eva
haar kinderlijk geloof
aan Gods vaderlijke liefde
ontrooven en twijfel in
haar binnenste opwek-
ken.
Eva antwoordde: Wij
eten van de vrucht
der hoornen, die in
het Paradijs zijn;
maar van de vrucht
des booms, die in
het midden des hofs
is, heeft ons God
geboden, dat wij er
niet van zouden
eten, noch die aan-
raken, opdat wij niet
misschien zouden
sterven. (Gen. III: 2,3.)
Zie, hoe Eva reeds
den twijfel in haar hart heeft toegelaten! iMis-
schien sterven," zcide zij, en toch had God vol-
strekt gezegd: >gij zult sterven". Zoo had dan reeds
de helsche slang eene eerste overwinning op
haar behaald. Daarom ging deze boosaardig voort :
„Gij zult den dood geenszins sterven;
maar God weet, dat ten dage, als gij
daarvan eet, uwe oogen zullen geopend
worden, en gij zult als Goden zijn, ken-
Doch hoe is dat mogelijk? Waren dan niet alle
planten van de gansche aarde, uit Gods heilige
scheppende hand voorlgekomen en daarom ook
volgens hare natuur goed? Of was dan deze
boom van kennis volgens zijne natuur kwaad en
vergiftig? O neen, maar de ongehoorzaamheid,
d. i. het vrijwillig genot van de verboden vrucht
was kwaad. — Het verschrikkelijk onderscheid
lusschen goed en kwaad,
d. i. tusschen gehoor-
zaamheid en opstand,
tusschen leven en dood,
zou de mensch nooit bij
treuriger ondervinding
leeren kennen. God wilde
door dat verbod den
mensch in het gevoel
zijner afhankelijk-
heid, onderwerping
en dankbaarheid
jegens den Schep-
per houden, en hem
ook gelegenheid geven,
door vrijwillige gc-
hoorzaamheid eeni-
gerlei wijze het geluk
te verdienen, en al-
zoo het hem toebedeelde
geluk nog te verhoo-
gen. Tot hiertoe name-
lijk had God alles voor
den mensch gedaan,
maar de mensch nog
niets voor God. God
had hem met alle gaven
der natuur en der genade verrijkt. Nu moest
de mensch door zijn vrijen wil en gchoorzaam-
heid deze gaven zich persoonlijk toeeigencn en
God ten offer brengen. Hij moest de gehoorzaam-
heid, de dankbaarheid en liefde tot zijnen Schep-
per beproeven en toonen. Hoe oneindig goed was
dus Gods inzicht, en hoe licht de beproeving!
Maar ach! ondanks dat alles, stond de mensch
deze proef niet door.
2. Reeds lang loerde Satan met nijdige oogen,
-ocr page 82-
OVER DEN TREURIGEN ZONDENVAL.
M
matigen bezitter afwende, en aan de vleierijen
des duivels overgaf; daar de hoogmoed, omdat
de mensch zich boven zijnen rang wilde verheffen;
daar de ondank, omdat hij den wil van zijnen
trouwslen weldoener wcderslreefde; daar de hei-
ligschennis of Godsroof, omdat het schepsel
met zijnen Schepper gelijk wilde zijn; daar het
geloof weggenomen, hel vertrouwen en de hoop
verwoest, de liefde vcrnieligd. Daar wederom
is de heerlijke en genadevolle verbinding van het
kind met zijnen heinelschen Vader verscheurd;
daar eindelijk is het zegel, dat God zelve op den
band zijner gemeenschap met den mensch in
oneindige goedheid gedrukt had, verbroken. —
Zoo groot, zoo vreeselijk, zoo dood aanbrengend
was Eva\'s handeling en Adams deelname aan
dezelve!
Dedcnk het echter wel, o mensch, dat gij
telkenmale, als gij een der goddelijke geboden
overlrcedl, en zonden doel, hetzelfde kwaad be-
drijft als uwe stamouders. Djurom maak u niet
boos noch klaag over hen, maar over uzelven,
en zeg met den oolmocdigcn Esdras: „O Heer,
ik sta beschaamd voor U en in groote
vrees; want sedert de dagen onzer vade-
ren, zijn wij in eene groote zonde ge-
vangen , en om onze boosheid en om
de boosheid onzer ouders zijn wij in
slavernij en verwoesting gevallen. (I Esdr.
IX.) Maar Gij, o Heer, wees ons genadig vol-
gens de volheid Uwer barmhartigheid!
nendc goed en kwaad. Als een vergiftigde
pijl dringt ieder dier woorden der ongelukkige
stammoeder in \'t hart. Dij den twijfel aan Gods
volstrekte waarachtigheid voegt zich de II oog-
moed: »gij zult als Goden zijn\'\' en onmiddellijk
komt er de begeerlijke zinnelijkheid bij; want daar
zag de vrouw, dat die boom goed was
tot spijze, en schoon voor de oogen, en
dat hij een lust was voor het gezicht!
Twijfel, hovaardij en zinnelijkheid: daarmede is
de zonde reeds inwendig volbracht; nog maar
één slap, en de opstand legen God is ook uit-
wendig voltrokken. En Eva nam van zijne
vrucht en at, en zij gaf ook haren man,
en hij at. (Gen. 111: C)
3. Op dat oogenblik doorliep eene kille hui-
vering de gansche schepping. Gods Engelen trcur-
den, maar satan jubelde met helschc vreugde,
om de verschrikkelijke overtreding
der wet, waartoe hij den mensch verleid had.
Want in deze enkele zonde, liggen alle andere
zonden opgesloten, zegt de II. Augustinus. Daar
is het de begeerigheid, wijl de mensch naar
meer verlangde, dan hem voldoende was; daar
de diefstal, wijl hij zich eene vrucht eigende,
waarep hij geen recht bezat; daar de onmalig-
heid, omdat de mensch zich met de hem van
God aangewezen kostbare spijzen niet te vreden
was; daar de moord, omdat de mensch zich
zelven in den dood stortte; daar de geestelijke
echtbreuk, omdat de ziel zich van haren rcchl-
-ocr page 83-
ELFDE HOOFDDEEL.
STRAF DER EERSTE ZONDE.
^
zagen zij hunne lichamelijke en geestelijke naakl-
heid en onmacht. De ziel stond beschaamd voor
bet lichaam. Vóór de zonde, zegt de II. Chiyso-
stomus, waren zij met eene wonderbare heetlijk-
heid omgeven, en daarmede beter gekleed, dan
met hel kosibaarst gewaad; maar nu verdween
die heerlijkheid; de stamouders erkenden hunne
zonde en schande, en waren over zich zel-
ven beschaamd. Doch dat schaamrood was hel
morgenrood der verlossing. Dit schaam-
rood toonde, dat de menschen, na de zonde,
hunne ellende gevoelden, omdat ze nog niet ver-
steend waren, zooals de afgevallen Engelen, die
zich over hunne zonden niel hadden geschaamd.
2. Dan, niet alleen voor elkander, maar veel
meer nog schaamden zich de menschen voor
God. Door gcwelensangst gedreven, verborgen
zij zich onder een vijgenboom, en bedekten
hunne naaktheid mei zijne bladeren. Toen zij
den Heer in het Paradijs hoorden wandelen, ver-
schrokken zij zeer en waren erg voor llcm bevreesd,
en God riep tot Adam en zeidc: „Waar zijt
gij?" Deze antwoordde: „Ik hoorde uwe
stem in den hof, en ik vreesde, want
ik hen naakt; daarom verhorg ik mij."
De lieer zeide: „Wie heeft u te kennen
gegeven, dat gij naakt zijt, tenzij gij
gegeten hebt van den boom, van wei-
ken ik u gebood, dat gij daarvan niet
eten zoudt?" O hadde nu Adam zijne schuld
od heeft de vrije keus tus-
schen leven en dood, lust
of leed, zegen of vloek in
de handen onzer stamouders
gelegd. Hij zelve heeft ze
verlicht en in alle wijsheid
onderwezen; de rijkste ge-
naden sierden en beschutte-
den hunne zielen; in hunne
harten woonde de teederste
dankbaarheid jegens den
trouwslen Vader, en de vurig-
stc liefde tot den Koning aller
heerlijkheid en liefde. Hoe
groot geweld moesten zij zich
aandoen, om dien vierdubbe-
len, zoo heiligen en sterken
band , waardoor zij aan God gebonden waren,
te verbreken! Als zij desniettegenstaande dien
door de zonde verbroken, en vrijwillig vloek en
dood gekozen hadden, zonken zij\'oogenblikkelijk
van de hoogte der genade in hunne eigen
zwakheid en onmacht terug. De bovennatuurlijke
genadegaven gingen voor hen verloren, en de
voorrechten der natuur, die zij legen God misbruikt
hadden, werden verduisterd en verzwakt. De hun
bedreigde geestelijke dood was voor hen werke-
•ijkheid , en de straf der lichamelijke dood werd
hun deel.
Nu gingen, zoo als Satan hun voorzegd had,
hunne oogen open, maar op eene geheel andere
wÜze. Zij bemerkten, dat zij naakt waren. Nu
-ocr page 84-
48                                               STRAF DER EERSTE ZONDE.
maar openhartig en rouwmoedig beleden, dan
ware zijne straf zekerlijk verzacht geworden. Doch
ter zijner verontschuldiging zeide hij- „De vrouw,
die gij mij gegeven hebt, die heeft mij
van dien hoorn gegeven, en ik heb ge-
geten." En de Heer God zeide tot de vrouw:
„Waarom hebt gij dit gedaan?" Zij ant-
woordde: „De slang
heeft mij bedrogen,
moederschap verloren heeft, en dewijl zij den
man verleid heeft, moet zij hem voorlaan onder-
danig zijn.
Maar God zeide tot Adam: „Dewijl gij gc-
luisterd hebt naar de stem uwer vrouw,
zoo zij het aardrijk om uwentwil ver-
vloekt; met kommer zult gij daarvan
eten al de dagen
uws levens, ook zal
het u doornen en
distelen voortbren-
gen; in het zweet
uws aanschijns zult
gij uw brood eten;
totdat gij weder-
keert tot de aarde,
waaruit gij genomen
zijt; want gij zijt
stof en tot stof zult
gij wederkeeren.
(Gen. UI).
En aanstonds, nadat
de Heer Adam en Eva
met dierenvellen bekleed
had, dreef Hij hen uit
het Paradijs, op de on-
gastvrije aarde , om ze
te bebouwen. En vóór
het Paradijs plaatste God
den Cherubijn met het
vlammende zwaard, om
den weg naar den boom des levens te bewaren.
Eene godvruchtige overlevering zegt, dat God
Adam op denzelfden dag en op hetzelfde uur uit
het Paradijs verdreven heeft, waarop de tweede
Adam, Jesus Christus, 4000 jaren later, hetzelve
wederom door zijnen dood aan het kruis opende.
3. De Godgeleerden sommen zestien straffen
op, welke om de zonde over de stamouders
gekomen zijn: — 1. het verlies van het Paradijs;
2. het gemis van den gelukkigen onmiddcllijken
en ik heb gegeten."
Alzoo wilde niemand de
schuld hebben!
Dan sprak de Aller -
hoogste zijn vonnis uit,
en zeide tot de slang:
„Dewijl gij dit ge-
daan hebt, zoo zijt
gij vervloekt onder
alle de dieren dei-
aarde ; op uwen buik
zult gij gaan, en
stof zult gij eten
alle de dagen uws
levens;" maar zich bij-
zonder tot den duivel
wendende, die de slang
als werktuig misbruikt
had, zeide de Heer:
„Ik zal vijandschap
stellen tussehen u
en de vrouw; tus-
schen uw zaad en haar zaad; zij zal
u den kop vermorzelen en gij zult hare
verzenen beknagen."
Dan keerde zich de Rechter lot de ongelukkige
stammoeder Eva, en zeide: „In smarten zult
gij kinderen baren, en de man zal heer-
schappij over u hebben." Door groote
smarten zal zij nu leeren, dat zij (als liggende
onder het vonnis des doods) het recht van het
-ocr page 85-
STRAF DER EERSTE ZONDE.                                                  49
omgang met God, 3. de berooving van kindschap
Gods, 4. het verlies van het recht op den hemel, 5.
de dood der ziel, d. i. de scheiding, van God, en
de daaruit volgende onmogelijkheid iels verdienste-
lijk goeds te doen; 6. de vlek der ziel; 7. de
berooving van het hemelsch kleed der boven-
natuurlijke genade en geestelijke schoonheid voor
God; 8. de verduistering van het verstand; 9.
het bederf en de begeerlijkheid des harten; 10 de
opstand der zinnelijke driften tegen den geest;
14. de verzwakking van den wil ten goede; 12. het
verlies der zachte heerschappij over de schep-
selen; 13. de opstand van alle elementen tegen
den mensch; 14. de veroordeeling lot vermoeienden
arbeid, 15. hel ontelbaar lichamelijk lijden en
geestelijke moeielijkheden, en 16. de dood des
lichaams.
Zoo had dan de mensch, die lieveling en oogappel
Gods, de kroon der schepping, zijn verheven
standpunt niet lang bewaard. Een kwaadaardige
roestvlek was aan die kroon gekomen, en had
haren glans verduisterd. Nog altoos bleef de mensch
een edelgesteente in de scheppingskroon, maar
een edelgesteente, wier lichtslralende heerlijkheid
verduisterd en wier waarde verminderd was. —
Ook na de zonde was de mensch nog een af beeld-
sel Gods; maar de bovennatuurlijke gel ij -
kenis met God en het hoogere genadeleven
had hij verloren. Nu werd, in plaats van de
vreugde des Paradijses, moeielijkheid, kommer
en ellende zijn deel, totdat eindelijk de ver-
schrikkingen van den lichamelijken dood en de
nog grootere van den geestelijken dood, waaraan
hij zich had schuldig gemaakt, geboodschapt wer-
den. — O ontzettende zonde — klaagt derhalve
de II. Chrysologus — hoe zeer hebt gij toch alles
veranderd! Vroeger was de mensch als koning
over alle dieren gesteld, en water, aarde, lucht
en vuur waren aan zijnen wil onderworpen,
maar thans, nu hij een slaaf, een slaaf der zonde
geworden is, thans vreezen de dieren en de ele-
menlen hem niet meer, als hunnen koning; hij
moet ze duchten, en nauwelijks vermag hij thans
door kunst iels over hen, terwijl hij ze vroeger
door macht beheerschte.
4. Maar ach, met dat al is het ongelukkig
geheim der zonde nog niet uitgeput. Het belreu-
renswaardigste is, dat zij zich niet bij de stam-
ouders bepaalde, maar op hunne nakomelingen,
op alle men se hen overging.
Beschouw de wonderbare orde en de overeen-
stemmende samenwerking in geheel de geschapene
natuur. Is van het geringste insect, van de
laatste bloem des velds af, lot op de lichtvelden van
de sterrenwereld, niet alles naar de wijste, vol-
maaklste wetten geregeld? Vanwaar dan de
wanorde en tegenspraak bij de men-
schen «vanwaar die duisternis en dwalingen van
onzen geest," die toch voor licht en waarheid
geschapen is? Vanwaar de neiging van ons hart
tot het vergankelijke, terwijl het zich toch voor
een onvergankelijk genot bestemd gevoelt? Van-
waar de zedelijke onmacht van den wil, die toch
in zich eene zucht draagt, zich met hooger kracht
tot God en Zijne wet te verheffen? Vanwaar dat
verschijnsel, dat ik het goede ken, het kwade
veroordeel, de schoonheid der goddelijke zedewet
bewonder, de waarheid liefheb, en des ongeacht
het gekende goede niet doe, het kwade wel doe,
en de slechte daad schaamteloos loochen ? Vanwaar
dat het zoete juk der gehoorzaamheid mij een
zware last toeschijnt? Vanwaar die tegenspraak,
die verkeerdheid, deze zoo zware wonde der ziel,
waaronder zelfs een Apostel Pauius zuchtte en
uitriep: „Ik ben onder de zonde verkocht;
want het goede, dat ik wil, dat doe ik
niet; maar het kwade, dat ik haat, dat
doe ik. Ik zie in mijne leden eene andere
wet, die de wet van mijn gemoed Aveder-
streeft, en mij maakt een gevangene
onder de wet der zonde." (Rom. Vil.)
0 ziet eens rondom u. Vanwaar de Godver-
getenheid, de afgoderij, die het aanschijn der
aarde duizenden jaren lang zoozeer verduisterde,
de schanddaden, gruwelen en uitspattingen van
vorsten en volken, de ongerechtigheden en ver-
drukkingen, roof, moord, godslastering en meineed?
Vanwaar dat leger van allerlei ziekten en gebreken,
die moorddadige oorlogen, die verwoestingen door
-ocr page 86-
50                                               STRAF DER 1
hongersnood, brand, ovcrslrooming enz? Vanwaar
eindelijk de onvermijdelijke dood, waartegen de
mcnschelijkc natuur zich volgens haar innerlijkst
wezen verzet?
Hier gevoelt gij het diepe en schrikkelijke geheim
der erfzonde! Want het laat zich nooit den-
ken , dat de mensch zoo verminkt en ellendig uit de
hand zijns almachligen Scheppers voorlkwam. —
Dat streed tegen Gods wijsheid en goedheid. —
Neen, uit Gods scheppende hand kwarn al deze
tegenspraak, die lichamelijke en zedelijke ellende
niet, maar uit \'s menschen boezem zelven, uit het
misbruik van den vrijen wil onzer stamouders, uit
de erfzonde ontsproot dit alles. Want de zonde der
stamouders was de zonde van geheel het mensche-
lijk geslacht. De geheele mcnschelijke natuur,
de gansche menschheid was in Adam en Eva
vervat, ") in hen is de geheele menschheid ge-
E ZONDE.
vallen. De slamworlel der menschheid was door de
zonde vergiftigd, de hron verontreinigd. Daarom
moesten noodzakelijkerwijze ook de vruchten ver-
gifligd, de beeken troebel geworden zijn. Daarom
zegt de Heilige Leeraar der Volken in zijnen Brief
aan de Romeinen, (V.) dat door éénen mensch
de zonde in de wereld gekomen is, en
dat wij allen in den éénen mensch ge-
zondigd hebben, en dat wij daarom
allen in Adam sterven.
Hoezeer nu, o liefste Vader, heeft ook dit
nieuw geslacht uwe gunst zoo ondankbaar en
smadelijk misbruikt! In de plaats der ongelukkig
geworden Engelen hebt gij in groote barmharlig-
heid het mensehelijk geslacht geroepen en tot
gelijke eer en geluk bestemd. Nu is ook deze
tweede schepping van hare bestemming afgeweken,
en van haren weg gegaan. Door satans list en
boosheid is het gif der zonde van de eerste schep-
ping ook in de tweede schepping gedrongen; en
helaas, waar ik ook mijn oog werp op deze, eens
zoo begenadigde, menschen wereld, overal zie ik
ontaarding, tegenspraak, boosheid en ellende,
zoodal ik met Job mag klagen: mijne ziel
heeft een walg van het leven, en weenend
met den II. Pau lus uilroep: Ik ongelukkige
mensch, wie zal mij van de wet der zonde
en van het lichaam dezes doods bevrij-
den? Slechts dezelfde stem, die op de wee-
moedige vraag van den Leeraar der Volken het
antwoord gaf, deze klinkt met zachlen troost ook
in mijn oor: De genade Gods door Jezus
Christus onzen Heer.
•) Daartegen zijn wel is waar eenige geleerden opge-
komen en bebben beweerd: betmensehelijk geslacht, dat
wezenlijk zoo verschillend is in lichaamsbouw, bijzonder
van den schedel, in de huidkleur, in den haargroei en
de spraak, kan onmogelijk van een en hetzelfde menschen-
paar afstammen, vooral daar Amerika en Australio pas
zeer laat ontdekt en die werelddeelen toch ook met
menschen bevolkt zijn. Deze tegenwerpirg mag ons
echter niet op het dwaalspoor brengen, daar wij het
duidelijke woord der eeuwige waarheid voor ons hebben,
en talrijke, zeer beroemde r.atuurvqrsibers zooals b. v.
Linnens, Herschel, Oken, en bijzonder von Humbold bewe-
zen hebben, dat die verscheidenheden der bijzondere
zoogenaamde menschenrassen zich eerst in den loop
der eeuwen hebben gevormd — dat Amerika, Australië
en de eilanden van den Oceaan, deels door echipbreuke-
lingen, deels ook op andere wijze met nakomelingen van
het eenige stamouderenpaar bevolkt werden — en aldus
alle volken van den aardbol van één menschenpaar kon-
den zijn voortgekomen.
-ocr page 87-
TWAALFDE HOOFDDEEL.
DE BELOFTE VAN DEN VERLOSSER.
1.
llcen vrij geschonken Gods
genade, genade in een Verlosser
van boven kon den menseh
uit den afgrond redden. Die
verlossingsgenadc viel den op-
roerigen Engelen niet ten deel,
omdat zij, als zuiver geestelijke
| wezens, met v o I k o m e n b o o s-
heid gezondigd liaddcn en in
den opstand volhardden. Maar de
menseh was door verleiding en
bijgevolg meer uil overijling, dan
uit enkele boosheid gevallen, en
heilig berouw had ai spoedig na
de zonde de goddelijke barmhar-
tigbeid afgesmeekt. Daarom had
ook de hemelschc Vader, die
$ï.a. \'sinerschcn Ireurigen zondenval
van eeuwigheid voorzien had, ook van eeuwigheid
de verlossing bcslolen, om hierdoor, op eene veel
meer wonderbare wijze, dan bij de schepping zijne
rech tv aarheid en tevens ook zijncbarm-
hartigheid en wijsheid te openbaren.
De ééniggeboren Zoon Gods zou, in liefderijke
afdaling en zelfsverncdcring, met de goddelijke,
ook de mcnscbelijke natuur verbinden, een Zoon
des menseh en worden, en der goddelijke rccht-
vaardigbeid, door een offer van oneindige waarde,
alle schuld van het mcnschelijk geslacht overvloedig
belalen. De allerheiligste Drievuldigheid voorzag
de wonderbare heiligheid van den Zoon des men-
schen en zijner maagdelijke Moeder, alsmede de
heerlijke werken, welke de genade van den
Godmensch-Verlosscr in zijne ontelbare Marie-
laren en uitverkorenen van het begin lot aan
het einde der lijden zou uitwerken; deze onuil-
sprckelijke volheid van geestelijke rijkdommen,
wezenlijk een eigendom van het mcnschelijk ge-
slacht, zou der goddelijke rechtvaardigheid ter
verzoening aangeboden worden, en de eeuwige
Rechter wist, dat zijne Majesteit hierdoor veel
meer zou worden verheerlijkt, dan dit door alle
hciiigc werken der onschuldig gebleven mensch-
licid, zonder de verlossing ooit mogelijk ware
geweest. Daarom roept de II. Kerk blijmoedig
uil: 0 gelukkige schuld van Adam, die
ons zoodanigen en zoo grootcn V e r 1 o s-
ser verdiend heeft!
2. Zoo beloofde dan reeds de Almachtige God ,
in Zijne oneindige barmhartigheid, den Verlosser,
en wel in den vloek zelve, dien Hij over Satan
uilsprak: ik zal vijandschap stellen tus-
schen u en de vrouw, tusschen uw zaad
en baar zaad, en zij zal u den kop vcr-
plclieren. Deze uitspraak was, wel is waar,
voor de stamouders nog duister; zij konden
slechts door een zwak voorgevoel het groote
geheim bevatten, boe eens in de volheid der
lijden eene vrouw — de Iwccdc Eva —den kop
der helsche slang zou verpletteren, daar zij een
Zoon zou baren, die door zijn Kruisoffer de heer-
schappij van Satan vernietigen, en de menschheid
uit de bclschen banden verlossen zou. — Des
niettegenstaande hielden Adam en de beste zijner
-ocr page 88-
52                                             DE BELOFTE VAN DEN VERLOSSER.
op zijne komst voorbereidt, immer rijker aan
genade. — Üoor de Oudvadcrs, de Koningen en
Profeten van Israël vormt zich de doorluchtige
rij zijner voorvaderen tot een wondervollen stam-
boom van 4000 jaren, zooals geen aardsch hccr-
schcr er ooit een bezat.
Hebben wij nu in de eerste plaats op deze
voorbereiding van Christus in het Oude
Verbond ons oog gericht, dan is de nood-
zakclijkc voorwaarde vervuld tot begrip van zijn
genadenrijk leven in het vlcesch, van zijnen 3."1
j;nïgcn wandel op aarde. Dan zullen wij erkcn-
ncn, hoe Christus het middelpunt der gcheele
wereldgeschiedenis is, op wien alles betrekking
heelt, en wij zullen met den 11. Paulus vol eer-
bied en bewondering uitroepen: O diepte van
rijkdom der wijsheid en kennissc Gods.
(Dom. XI. 33.)
nakomelingen in blij vertrouwen aan deze buiten-
gewoon gewichtige en troostvolle helode vost;
zoodat nog 3000 jaren later de Psalmist van den
toekomsligcn Mescias voorzegt: Gij zult op de
slang en den adder treden, den leeuw
en draak vertrappen. (Ps. 90. \\i.)
Van nu al verwachtte de wereld haar tockom-
stigen Zaligmaker en Verlosser en de wonderbare
vrouw, die den trotschen geest des afgronds
overwinnen moest. Als een gouden draad toont
zich deze hoopvolle verwachting, van den cerslen
Adam al\', door de rij der eeuwen lot op de komst
van den tweeden Adam, Jesus Christus. Siccds
duidelijker treedt de oorspronkelijke belofte Ie
voorschijn; de profetiën worden altijd duidelijker,
de zinnebeelden aanschouwelijker, de goddelijke
leidingen, waardoor de Verlosser der menschheid
je&
-ocr page 89-
DERTIENDE HOOFDDEEL.
OVER HET BOETELEVEN VAN ADAM
1.
overgeving bogen zij zich onder de straffende
hand der goddelijke rechtvaardigheid; want zij
hadden nog erger verdiend! Zoo leidden dan
onze ecrslc ouders, gelijk de II. Auguslinus en
vele Keikleeraars verzekeren, een streng en
volkomen heilig boeteleven in veel ver*
mocicnis en arbeid, onder een rouwmoedig sme-
ken en overvloedige lianen, en gaven daardoor
aan al hunne zondige nakomelingen een voor-
beeld, hoe zij door boetvaardigheid weder tot
hunnen God konden en moesten terug kecren.
Eene sclioorie en leerrijke p nabel verhaalt ons:
Na den zonden val, had Ad.un met veel moeite
een huf vul hoouicn en planten aangelegd, de
aren zijner velden wiegelden in den glans der
avondzon, de hoornen stonden vol bloemen, ande-
ren vol vruchten. De stamouders rusllcn op
een heuvel, en beschouwden de pracht van het
veld en het avondrood. D.iar trad de Cherubijn
uit hel Paradijs, zonder zijn vlammend zwaard,
op hun toe. Zijn gelaal was vriendelijk. ïZiet,
zoo sprak Hij, olVclioon de vruclil niet meer van
zelf, zoo als vroeger, voor u groeit, zoo verblijdt
gij u toch des te meer, ze met veel moeile,zell\'
gewonnen te hebben Hoc liefelijk glinsteren de
volle aren! Jehova, de Barmhartige, heeft u
een middel gegeven, u zelven een Paradijs te
bouwen."
Adam antwoordde: illoc groot is toch zijne
goedheid, ook als Hij kastijdt! Maar vroeger was
Jehova bij ons, zijn aanschijn veriiclitie ons, en
wij konden, als kinderen lol hunnen vader, van
mond lot mond met Hem spreken. Dat zoet
ym ecrcn wij tot de geschiedenis
der stamouders terug. — Op
de vraag, waar zij na liet ver-
lies van hel Paradijs gewoond
hebben, kan geen bepaald ant-
woord gegeven worden. De
godvruchtige Cathruina van Em-
•vjj» merich verzekert, dat de ongc-
f lukkige stamvader het eerst de
onherbergzame aarde betreden
heelt bij den Olijfberg, en zij
heeft in den geest gezien, hoe
Adam en Eva in een hol van
den Olijfberg getreurd en ge-
beden hebben. Andere god-
vruchtige schrijvers verhalen
ons, dat onze eerste ouders toen
noordwaarts naar Syrië zijn getrokken en hun
vast verblijf genomen hebben in eenc rotsholta,
die nog heden ten dage aan de pelgrims getoond
wordt, in de nabijheid van de latere stad Damas-
cus. — Hier nu moesten zij het land in het zweel
huns aanschijns bebouwen. Ruwe dierenhuiden
waren hun kleed, boomvruchtcn en kruiden hun
voedsel. — Hoe diep en smartelijk eikenden zij
nu de zwaarte hunner zonde! Zij hadden Godin
het geluk vergeten; door ongeluk en smart moe-
sten zij wederom tot God teruggebracht worden.
Wat zij het bitterst beweenden, was, dat zij
thans zoo ver van God moesten leven en dal zijn
beminnelijk aanschijn hun niet meer verlichtte.
Daarom beweenden zij dagelijks met elkander
hunne gemeenschappelijke schuld en in stille
-ocr page 90-
54
OVER HET BOETELEVEN VAN ADAM.
geheel anders was zijn broeder Cain! Zijn hart
ontvlamde in toorn, omdat zij Gode offerande en
hulde schuldig waren; droevig zag hij naar de aarde,
en zoo was ook zijne offerande Gode niet aan-
genaam, en hare rook, in plaats van omhoog
te stijgen , slucg over de aarde heen. Toen grepen
nijd en snoode baat legen zijnen braven broeder
Abel hem aan, en sloeg bij dezen dood.
Wie zou de onverklaarbare smart en het hart-
vcrseheuiend weeklagen der stamouders kunnen
beschrijven, toen zij bunnen lieveling in zijn
bloed vonden liggen! O vloek der zonde! Nu er-
kennen zij eerst goed, dat satan niet alleen
een leugenaar, maar een menschen-
moordenaar is van den beginne. De doods-
reulel van Abel en zijn vcibleekt gelaat, zijn
gebroken oog en de met bloed gedrenkte aarde
bewezen bun Gods uitspraak : „Gij moet ster-
ven.\'\' Nu sidderden zij bij de gedachte aan
den eigen dood, die hun nog wachtte; en inliet
beeld van den lijdelijkcn dood hadden zij een
vooi gevoel van de verschrikkingen van den ceuwi-
j.en dood, waai aan zij alleen door een voortdurend
leven van boetvaardigheid konden ontkomen.
En toch zou de moord van den rechtvaardigen
Abel skclits een voorspel zijn der vervolgingen
van allerlei aard, welke voortaan de goede en
brave menschen op aarde, van den kant der
goddclooze wereldkiiideren zouden hebben te ver-
duren: Abel opende de schitterende rij
der Martelaren, welke door alle eeuwen heen
den hemel met hun bloed moesten winnen. —
Geheel bijzonder echter was Abels dooden-
offer bel eerste vooralbecldselvan den
verzocningsdood van Christus, vooral
omdat (zooals de godvruchtige Calharina van
Emmcrich in een geestverrukking zag) de rccht-
\\aardige Abel juist in den omtrek van den Calva-
ricberg verslagen werd. Gelijk bet bloed van
dezen rechtvaardige van de aarde tot den hemel
om wraak riep legen den biocdcrmoordcr Cain r
zoodal hij gecne rust of vrede meer had, en on-
ruslig en vlucblend ronddwaalde, zoo moest
ook eens bet bloed van den tweeden Abel, Jezus
verkeer is ons ontnomen; en wat gewerd ons
daarvoor?\'\' Het gebed, anlwoorddc de Chcru-
bijn. Door den arbeid geeft Hij u bet aardsche,
door bet gebed de hemelsche gave.
Ja, in liet gebed was den menscb een zoete
troost, eene vergoeding voor den vroegeren gc-
lukkigen omgang met God gebleven. Ook nu
nog kon Adam in liet gebed op vertrouwelijke
wijze met God spreken, Hem zijne beden en
vcrzucblingen opdragen; in bet gebed hoorde
hij de stem van den goeden Vader, die hem de
vergiffenis zijner zonde verzekerde, en de
troostvolle belofte van den Verlosser steeds
wederom vernieuwde. Dat varen de ver-
trooslingcn, die als bevallige sterretjes in den
donkeren nacht van zijn boetvaardig leven hier
beneden flikkerden.
Laat u, Lezer, ook deze slerreljes door bet
ongeloof van onzen bedroefden tijd nooit ont-
stelen! Als duisternis u omgeeft en groole drocf-
heid uw gemoed drukt, als gij de ellende en de
armoede van het aardsche leven van alle kanlen
bitter ondervindt en een s\'erk verlangen naar
eene andere schoonere wereld u onstuimig aan*
grijpt, O val dan neder en bid, —bid, gelijk een
kind, recht vurig èn vol vertrouwen; zeg met
Adam: „Mijn Verlosser komt\'\', cf met Job:
„Ik weet, dat mijn Verlosser leeft," en
het bittere hartcleed zal in stille, gelukkige vreugde
veranderen.
2. \'t Was goed, dat Adam en Eva zich door
bet gebed, op het groole leed hadden voorbereid,
dat nu over hen moest komen. In de blijde
hoop bij de geboorte van hun eersten zoon,
Cain, — of hij soms de beloofde Verlosser was —
zagen zij zich al zeer spoedig bedrogen; Cain
groeide als een ruw, wild menscb op. Toen hun
daarom een tweede zoon, Abel, geboren werd,
stelden zij op hem al hun vertrouwen, en
werkelijk werd deze een zacht, godvruchtig en
braaf jongeling, op wien God zelve welgevallig
nederzag, toen hij aanbiddend met gevouwen
handen voor zijn offeraltaar nederknielde; daarom
steeg de rook van zijn offer ten hemel. — Hoe
-ocr page 91-
OVER HET BOETELEVEN VAN ADAM.
55
jaren met Abraham leefde. De jaren waren toen
zoo lang als nu; maar het menschdom was toen
nog dicht bij zijnen oorsprong en daarom zoo
krachtig; zij ledden eenvoudiger en matiger dan
wij, en de aarde schijnt bovendien vóór den
zondvloed, eene andere, veel gezondere gcsteld-
hcid gehad te hebben, — misschien ook heeft het
genot van den boom des levens, die Adam wei-
eer in het Paradijs ten
dienste stond, tot aan
de dagen van den zond-
vloed, zijne uilwerking
gehad. In eik geval lag
die lange levensduur der
Oudvaders in Gods raad-
besluiten, omdat hici-
door de goddelijke open-
baringen, door monde*
linge overleveringen van
geslacht lot geslacht zeer
gemakkelijk en zeker
bewaard bleven. Maar
ook Cain had nakome-
lingen, die hun vader
waardig waren : gelijk
de Cainielen zich door
wereldlijke uitvindingen
onderscheidden , deden
zij dil nog meer door
hunne boosheid en bui-
ten.-poriylierlen, en wer-
den daarom kinderen
der wereld genoemd,
terwijl de 11. Schrift de
kinderen van Scth den
eeretitel van kinderen Gods geefl; twee
partijen, zooals die door alle eeuwen heen tot
in onze dagen toe, in stand gebleven zijn — de
stad Gods en de stad des duivels, hel leger van
hen, wier geest en gemoed op God gericht is,
en het leger van hen, die, in wcreldsche be-
slommeringen verzonken, God vergelen.
4. Zoo had dan Adam vruchteloos vele hon-
derde jaren op den Verlosser gewacht; maar
duizenden jaren moesten neg tot aan zijne komst
Christus, van de aarde tot den hemel roepen,
doch niet om wraak, maar om barmhartigheid
voor de zondaars, opdat zij den verloren vrede
des hemels zouden wcdervinden.
3. Volgens eene godvruchtige overlevering ge-
voelden de stamouders over den dood van hun-
nen lieveling Abel zoo naamlooze smart, dat zij
niet langer meer in het rotshol, waar hun de
beide zonen geboren
waren, konden wonen;
maar zich eene andere
woonstede in hel dal ten
westen van Damascus
uitkozen. Dit dal heet
heden ten dage nog liet
Dal van tranen, om-
dat de stamouders hier
honderd jaren lang hun
zoon Abel zouden heb-
ben beweend. Nog he-
den ten dage toont
men den vromen pel-
grim het rotsliol en het
rustleger met de bron,
waaruit Adam en Eva
dronken. Hier gingen
zij in hun boelvaardig
leven voort, en ontvingen
menigvuldige verlroos-
tingen van God. Hier
werd hun ook in de
plaats van den braven
Abel een ander zoon,
de vrome Se th, gcschon-
ken. De nakomelingen
van Scth, Oudvaders genaamd, dienden hunnen
God langen tijd getrouw; zooals Enos, die het
eerst den gemeenschappelijken ecredienst met
gebeden en offeranden invoerde — en Ilcnoch,
die zulke genade bij God vond, dat hij niet stierf,
maar levend in het Paradijs werd overgeplaatst.
De meesten dezer Oudvaders bereikten een builcn-
gewoon hoogen ouderdom, Adam 930, Scth
912, Mathusalem 969 jaren. — Zoodat Adam
nog 56 jaren met Noë\'s vader, en Noë nog 58
-ocr page 92-
OVEU HET BOETELEVEN VAN ADAM.
50
dierbaar bloed van Jezus is verlossend van het
kruis op de asch des ouden zondaars neerge-
druppeld.\'\'
Ach, laat ook mijne dood eens aan den dood
van dezen heiligen boeteling gelijk zijn! want
evenals mijn stamvader Adam heb ik ook in
hoogmoed, zinnelijkheid en menigcrlei onrecht
de wet van mijnen God overtreden — In de zonde
ben ik Hem gelijk geworden, maar van de boet-
vaardigheid heb ik een alschrik. De wckelijkheid
spiegelt mij voor, dal een rouwmoedig woord
! voldoende is; maar lol. eenc boelvaardige daad,
I tol vrijwillige versterving en onlhechling kan ik
I niet besluiten. O hemelsche Vuder, de schoone
\' lentedagen van mijn leven heb ik in velerlei
I dwaasheden gesleten en niet aan U gedacht.
! Geef dus ook aan mijne oogen beken van tranen,
om, evenals Ad;»m, in heiligen rouw de zon-
; den mijner jeugd te hewecnen. Maar schenk ook
I aan mijnen wil de kracht, om door versterving en
i offervaardige onthechting, door getrouwheid in
de vervulling der plichten van mijnen staat en door
werken van naastenliefde mijne zonden af te boe-
ten. 0 M ii ia, de tweede, maar onbevlekte Eva,
de ware stammoeder der verlokten en de toevlucht
aller zondaren, wees mijne voorspreekster! Amen.
voorbijgaan. De mensclien moesten de algchcelc
ellende der zonde ondervinden en door bittere
ervaring inzien, dal geen macht in de wereld,
maar God alleen ze redden kon. Vernederd en
gedwongen moesten zij des Ie vuriger om den
Verlosser verzuiiiien.
En tocli verloor Adain de lioop niet, en nog,
toen hij op zijn doodsbed lag, vermaande hij
zijne kinderen en kind>kindcren tot deze stand-
vastige hoop op den toekoms\'igen Verlosser der
wereld. In ootmoedige onderwerping offerde hij
de verschrikkingen en smarten des doods als
zoenoffer aan de eeuwige rechtvaardigheid op,
en stierf met een oprecht berouw in den ouder-
dom van 9^0 jaren. Zijn lichaam en dat van
Eva werden, zooals de godvruchtige C;ilharina
van Emmerich verhaalt, op den schedelberg bij
Jerusulem hegraven, zoodat het kruis van
Jezus loodrecht boven den schedel van
Adam te staan kwam Dit bevestigen de
oudste Kerkvaders, en zeer schoon schrijft daar-
over de 11 Auguslinus: »Wij houden hel er terecht
voor, dat duur de geneesheer verheven werd,
waar de zieke lag! daar heeft de goddelijke barm-
hartigheid haar hoofd gebogen, waar de menschc-
lijke hovaardij haar einde gevonden heeft, en het
-ocr page 93-
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
DE OUDVADER NOË EN DE ZONDVLOED
L£fe=
1.
Ï3g
SX?
hoogste, en hij zelve vermaande, predikte,
waarschuwde en dreigde. Poeh »e vergeefs. Dan
zcide de lieer lot hem: Alles vleeseheseinde
is gekomen voor mijn aangezicht; maak
U eene ark van betimmerd hout, 300
ellen lang, ö0 ellen breed, en 30 ellen
hoog: want Ik, zie, Ik breng een water-
vloed over de aarde, om alle vleesch
waar een geest des levens in is, van
onder den hemel te verderven. Maar
met IJ richt Ik mijn verbond op. (Gen. VI.)
Erkennen wij hierin de trouwe zorgvuldigheid
des hemehchen Valers voor de zijnen; al gaat
ook de gehcele wereld ten gronde, waakt toch
zijn vaderlijk oog over den rechtvaardige; en
ware deze met Daniël in den leeuwenkuil, of met
de diie jongelingen in den vuuroven: hij weet
ze door Zijne machtige hand te redden. Daar-
om al ziet gij ook rechts en lings de boosheid
der menschen, ja zelfs uwc vrienden en verwanten
zich met ondeugden en zonden bezoedelen en
den brceden weg, die ten verderve leidt, bewan-
delen: 0 blijf Ioch op den smallen weg, aan uwen
God onwrikbaar gelrouw, dan mist gij zekerlijk
uwe loon niet!
Als Noë den bouw der ark begon, zagen hem de
menschen verwonderd aan en vroegen hem al
spottend, wat hij daarmede voor had. Dan hij,
met Gods gecsl vervuld, predikte hun op nieuw
boetvaardigheid en verkondigde de dreigende straf.
Toen lachllen ze hem uit en gingen voort mei te
zondigen. — O betreurenswaardige toestand van den
dcrc hlgcvollcn van Adams nako-
rrelingen, dan deelt ons de II.
Schrift mede, dat ook de kinde-
ren Gods,d. i. de nakomelingen
van Selli, zich in den loop der
eeuwen immer meer van God
verwijderden, en zich met de kin-
deren der wereld, Cains na-
komclingcn verbonden, zoodat
allengs gansch het menschclijk
geslacht op de gruwelijkste wijze
ontaardde. Geheel hun doen en
Ül,
s=JM
ES
lalen was alleen op aardsche ge-
nietingen gericht; zij aten en
dronken, zegt Jezus zelve van
hun, en namen en gaven vrouwen ten
huwelijk. — In korten tijd werd de aarde
bevolkt. Er werden sleden, vlekken en dorpen
gebouwd, en allerlei kostbare vruchten geplant.
Dit geslacht had velerlei kennissen en bekwaam.
heden opgedaan; maar daarneven bedreven zij
allerlei ondeugden, ja zelfs de onnaluurlijkste
gruwelen. Daarom zcide God: Nog 120 jaren ,
en Ik zal de menschen van den aard-
bodem verdelgen.
2. Doch midden onder dat goddeloos geslacht
leefde nog een rechtvaardig en volmaakt man, de
Oudvader Noë. Met diepen weemoed beschouwde
hij het bederf zijner medemenschen, onder een
vloed van tranen bad hij voor hen lot den Aller-
-ocr page 94-
DE OUDVADER KOE EN DE ZONDVLOED.
58
slechts traag in het straffen is. Aanbidden s-
w aardige langmoedigheid van on zen God,
hoe waar zijn de woorden vanden wijzen Sirach:
God is geduldig met de menschen, en
barmhartig, als een herder, jegens al zijne
schepselen. Hij ziet, hoc vermetel en
boos hun hart is en hunne boeverij is
Hem bekend; en toch biedt Hij hun
volle vergeving aan, en toont hun den
rechten weg, (Sirach. XVIII) Zoo werd dan
ook in de dagen van Noë het woord des Predikers
indegoddeloozen ver-
\\uld: Ofschoon de
zondaar ook hon-
derdmaal kwaad
bedrijft, God zal
hemmctlangmoc-
mensch, die in onboetvaardige versteendheid vol-
liardt en naar heilzame vermaningen niet luistert.
(Jij meent o mensch, roept de II. Paulus
zulke versteenden toe, gij meent, dat gij het
oordeel Gods zult ontvlieden? Veracht gij
den rijkdom van zijne goedertierenheid
en geduldigheid en langmoedigheid?
Weet gij niet, dat Gods goedertierenheid
u tot bekeering leidt? Doch tengevolge
van uwc verstoktheid en uwe onboet-
vaardig hart, ver-
iiadcrt <re n een
schat van toorn
op den dag des
toorns en der
openbaring van
h et gerechtig oor-
deel Gods, die een
iegelijk vergelden
zal naar Zijne
werken: hun, die
door volharding
in «roede werken,
heerlijkheid en
eer en onbederfelijkheid zoeken, het
eeuwige leven, maar hun, die wcder-
spannig en ongehoorzaam aan de waar-
heid, gehoorzaam zijn aan de ongerech-
tigheid, (zal) toorn en verbolgenheid
(geworden). (Dom. II. 3 8). Daarom roept de
Psalmist allen zondaars toe: Heden, zoo gij
Zijne; stem hoort, verhardt uwe harten niet.
(Ps. 94. 8.)
Maar bovendien ook dit nog. Noë moest hon-
de rd jaren lang, onder aller oog, aan de
ark bouwen: De Heer had dit zoo gevoegd, opdat
niiddelerwijl het menschelijk geslacht steeds lijd
lot boetvaardigheid zou hebben, en allen erkennen
zouden dat God wel haastig in het vergeven, maar
dighcid
lra-
vei
gen. (Eccl. VIII. 12.)
3. Als nu na hon-
derd jaren de ark
voltrokken, en van
alles, wat menschen
en vee noodig had-
den , voorzien was,
ging Noë op Gods be-
vel in den ark met
zijne vrouw, zijne zonen en hunne vrouwen,
alsmede met dieren van elk hem bekend soort uit
het gansche land , dat overstroomd moest worden,
welke de Heer — door de Almacht van zijnen
wil hem, vóórdat de zondvloed losbrak, toevoerde.
Het was omslreeksch hel jaar 1600 na de Schepping
der wereld, in het G0U,le jaar van Noë\'s leven.
Doch zijne verstokte lijdgenoolcn waren vroolijk en
lustig, aten en dronken, speelden en dansten en
hielden in hunne wellusten den spol met Noë en de
zijnen. Dan spoedig zou hunne wilde vreugde in
bitier leed veranderd worden. De hemel bewolkte,
onder hevige aardbevingen begon het te hliksemen
en te donderen, te stormen, te regenen en te hage-
len, dikke duisternis bedekte de aarde, alle bronnen
en walerwellen der aarde braken los, en de sluizen
-ocr page 95-
EN DE ZONDVLOED.                                      59
als de straffen losbraken, keerden velen in zich
zelven terug, hadden berouw over hunne on-
dankbaarheid jegens den goeden en langmoedigen
God en bekeerden. Zoo moest hun de rampspoed
des vleesches tol boetvaardigheid dienen; Zij stier-
ven verzoend met God en kwamen in het voor*
geborgte der hel, waar ze, evenals al de recht-
vaardigen van het Oude Verbond, tot aan den
dood van Christus moesten wachten. Want de \'
II. Schrift zegt ook uitdrukkelijk van Christus:
„Hij kwam ook en predikte aan de
geesten, die in de gevangenis waren,
die eens onjjeloovifï waren geweest, toen
zij Gods langmoedigheid wachtten in de
dagen van Noë, terwijl de Ark vervaar-
digd werd." (I Pet. III: 19, 20).
4. Veertig dagen en veertig nachten lang had
het geregend, en het water klom 15 ellen boven
de hoogste bergen, zoodat alles, wat op aarde
leefde, omkwam. Maar de Ark dreef veilig en
heerlijk op de wateren; En al viel de regen
ook bij stroomen op haar neer en, al sloegen de
onstuimige baren verwoed tégen hare wanden;
Noë en de zijnen ondervonden geen enkel ongemak.
Erken in deze Ark een afbeeldsel van de
Heilige Kerk! Christus is de stuurman, het
Heilig kruis is de mast, Gods Geest spant de
zeilen en de hemelsche Vader bepaalt de richting,
zooals de II. Ambrosius leert. Wie zich altoos,
als een waar Christen, in deze Kerk bevindt,
wie altoos met dezen stuurman in verbinding
staal, wie zich altoos aan dat roer vasthoudt,
zal nooit vergaan; al breken ook vervolgingen
en druk van allerlei aard over deze Kerk los,
zij drijft in kalme heerlijkheid over de onstuimige
baren heen, en redl allen, die zich aan haar ver-
trouwen. Duld daarom niet, o Heer, dat ik mij ooit
van deze genadevolle Ark scheide; en breng in uwe
overgroote barmhartigheid ook hen in dezelve, die
nu nog buiten de Kerk zijn. Want niet slechts acht
zielen, zooals in Noë\'s ark, o neen, allen, die van
goeden wille zijn, vinden in deze ware Ark plaats
en onderkomen.
DE OUDVADER NOE
des hemels werden geopend. Overal vormden
zich onstuimige beken en stroomen, en rolden
rotsblokken en ontwortelde duizendjarige boomen
met ontzettend geraas mede. Tusschen beiden
doorkliefden vreeselijke bliksemstralen de duister-
nis, en verkondigde de rollende donder den toorn
des Allerhoogsten. Het water klom zoo snel,
dat niemand wist, waar te vluchten. De onge-
lukkigen! In hunne vertwijfeling klommen zij op
de daken, op boomen, op hoogten, heuvelen
en bergen; nu hellen zij hunne handen hemel-
waarts, en smeeken om genade. Ach, het was te
laat, en het woord van den II. Geest werd vervuld :
„Wijl Ik geroepen heb, maar gij gewei-
gerd hebt, Ik mijne hand heb uitgestrekt,
maar niemand luisterde, en ge al mijnen
raad verwerpt, en niet begeert mijn hcil-
zaain onderricht, zoo zal Ik ook in uwen
ondergang lachen, gij zult Mij roepen,
maar Ik zal u niet hooren, gij zult Mij
zoeken, maar niet vinden, omdat gij de
tucht gehaat en den spot gedreven hebt
met mijne strafbedreigingen. (Prov. I).
Schrikkelijk afbeeldsel van den grooten Oor-
d e e 1 s d a g! Ook dan zullen de wolken des Hemels
opengaan, en het teeken van den Zoon des men-
schen, het Kruis, dat nu van zoo velen veracht
wordt, in hellen glans schitteren, en alle volken zul-
len van vrees en verwachting der dingen, die
dan zullen gebeuren, vergaan. Wee u, wee u,
mijne ziel, als ge dan voor den rechtvaardigen
Rechter niet zult kunnen bestaan, en ook u dat
verschrikkelijke woord zal worden toegeroepen:
Het is te laat. 0, laat dan die dag van angst,
zooals de H. Hieronymus gedaan heeft, steeds
voor uwe oogen zweven; dan ook zult gij, even*
als de rechtvaardige Noë, uit den algemeenen
ondergang gered worden en door alle eeuwigheid
heen het olTer van uwe blijden dank opdragen!
Wat nu echter diegenen betreft, die in den
zondvloed omkwamen, mogen wij aannemen,
dat niet allen voor eeuwig verloren gingen; want
>.-.
-ocr page 96-
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
NOES REDDING EN DANKOPPER. — DE TOREN VAN BABEL
Wla volhard zal hebben
ten einde toe, die zal
zalig worden.
1.
oodra Gods raadsbesluiten ver-
vuld waren en de straf over
liet zondige menschdom vol-
trokken was, liet de Heer,
^j om het einde van den water-
vloed te bevorderen, een
zoelen wind over de wateren
waaien. Deze vielen dan van
lieverlede, en in de zevende
inaand bleef de ark op den
berg Ararat staan. Eeni-
gen tijd later liet Noë een
raaf uilvliegen, die niet terug
kwam, omdat hij in vele kren-
gcn op hel gebergte voldoend
voedsel vond. Later zond hij
eene duif uit; doch omdat
zij geene plaats vond, waarop zij haren pool
kon laten rusten, keerde zij dadelijk naar de
ark terug. Eene tweede duif, die Noë zeven
dagen daarna los liet, keerde met een groe-
nen olijftak terug, zoodat Noë, op Gods be-
vel, nu met al de zijnen en met alle dieren
jubelend en God dankend uit de ark trad. Hij
was er een vol jaar in geweest. Hoe geheel
veranderd lag thans de aarde voor hem! Van de
bloeiende steden en dorpen geen spoor meer.
Hooge bergen weggezonken, en dalen in reuzen-
gebergten veranderd — droog land, waar vroeger
water was, en onoverzienbare zeeën, waar vroe-
ger bloeiende landschappen lagen uitgestrekt.
Door deze wonderbare straf Gods, was, zooals
aanzienlijke geleerden het er voor houden, de
verhouding tussehen lucht, water, licht, kleur
en damp en daarmede ook zeer veel in de natuur
der planten, dieren en menschen, geheel veran-
derd, zoodat de natuurvorschers niet met vol-
strekte zekerheid kunnen bewijzen, wat zij ons
van de wereld vóór den zondvloed mededeelen.
Dan Noë had nu geen tijd, om al die veran-
deringen te beschouwen. — Doordrongen van de
innigste dankbaarheid en liefdevolle aanbidding,
was hij er vooral op bedacht een altaar op te
richten en daar den Heer een brandoffer
op te dragen. Als nu Noë, zijne vrouw en zijn
zonen Sem, Gham en Japhet en hunne vrouwen
aanbiddend en dankzeggend voor den lieer kniel-
den, verscheen hun de Heer en zegende hen en
zeide: Ik richt mijn verbond op niet U,
en dat er geen zondvloed meer zijn zal
om de aarde te verwoesten; en dit is
het teeken des verbonds, hetwelk Ik
stel tussehen Mij en tussehen u lieden:
-ocr page 97-
/
?ER. — DE TOREN VAN BABEL.                     Cl
hem een Knecht!" (Gen. IX.) Bedenk eens,
hoe letterlijk dit Testament van Noë vervuld
is. De nakomelingen van Cham, de bewoners
van het grootste deel van Africa zuchten tot op
den huidigen dag in de duisternis der afzich-
telijke afgoderij, van zedelijk verval en ellen-
dige slavernij. Maar van Sem stamden Gods uit-
verkoren volk, de Israëlieten, bij wie in het Oude
Verbond de ware godsdienst verbleef, en van wie
het Christendom is uitgegaan. Het geslacht van
Japhet is het machtigste en het meest verspreid
geworden, en nog heden swoont het in Sems
tenten," daar de Japheten meerendeels tot den
waren godsdienst bekeerd zijn. Alzoo ligt de
geheele wereldgeschiedenis in Noë\'s Testament
opgesloten. Als gij nu, deze geschiedenis met
diepen ernst nagaat, dan ontdekt gij daarin
een overvloed van genadevolle geheimen en de
heerlijkste voorafbeeldingen van Christus en zijn
Rijk. Want is de ark een afbeeldsel van onze
H. Kerk, dan erkent gij ook al dadelijk in
die d u i f, die naar de ark terugkeerde, het
zinnebeeld der goede zielen, die alleen bij den
Zaligmaker en in de genadeschatten zijner Kerk
troost vinden; terwijl de raaf, die buiten de
ark zich mei krengen voedde, den onboet-
vaardigen zondaar, die de Kerk van Christus
verlaat, en in de arme, ledige wereld bevrediging
zocht, voorstelt. — Maar de duif met het vrede-
teeken, den Olijftak, als een bewijs, dat de
aarde droog en Gods straf voorbij is, is het
zinnebeeld van den Vertrooster, den H. Geest,
waarvan de Apostel schrijft: „Deze Geest be-
tnigt aan onzen geest, dat Avij kinderen
Gods zijn." (Rom. VIII: 16.) Het bloedig
dank- en zoenoffer van Noë, waarover zich
de zevenkleurige regenboog uitspant, is een af-
beeldsel van de bloedige offerande van Christus
aan het Kruis, waaruit de zeven H.H. Sacramenten
al hunne kracht en genadevolle uitwerking heb-
ben. — En Noë zelve is een afbeeldsel
van Christus. Gelijk dio Oudvader het middel-
punt tusschen de oude wereld van vóór den
zondvloed en de nieuwe is, zoo staat Christus
NOE\'S REDDING EN DANKOF
Mijnen boog heb Ik gesteld (in de wol-
ken);
en (ah) deze boog zal gezien wor-
den in de wolken, dan zal Ik gedenken
aan mijn verbond, hetwelk is tusschen
Mij en tusschen U, en tusschen alle
levendige ziele onder alle vleesch. (Gen. IX.)
En zie op hetzelfde oogenblik scheidden zich
de wolken, de stralende zon trad te voorschijn,
en tegenover haar verscheen in zevenkleu-
rige pracht aan den hemel een vvonderschoone
regenboog.
2. Noë woonde voortaan met de zijnen aan
den voet van den Ararat in Armenië. Daaronder-
wecs hij zijne kinderen zorgvuldig in de heilige
overleveringen en in den dienst des Heeren. Want
hij zelve, die persoonlijk nog duizenden en dui-
zenden tijdgenooten van Adam gekend had, was
door onvervalschle overleveringen nauw-
keurig over het oorspronkelijk geluk van den
mensch in het Paradijs, over den zondenval en
de belofte eens Verlossers onderricht geworden.
Hij wist hoe Enos op Gods ingeving, den open-
baren Godsdienst had ingevoerd, en hoe de wil
des Allerhoogsten volbracht moest worden. Zoo
was dan Noë, die oudvader, die alle heilige
overleveringen der voorwereld als het ware onder
het nieuwe mcnschengeslacht voortplantte en ze
in het bijzonder aan zijne kinderen en kindskin-
deren mededeelde.
Dan de overgeërfde neiging tot het kwaad ver-
toonde zich al wederom spoedig. Cham reeds
was een boosaardig, ruw en schaamteloos mensch,
die zijn vader bespotte, toen deze eens — om-
dat hij de kracht van den wijn niet genoegzaam
kende — beschonken en naakt in zijne tent
lag. Daarom vervloekte Noë Cham en zij-
nen zoon Ganaan en zijn gansch geslacht, terwijl
hij Sem en Japhet, die hun vader kinderlijken
eerbied bewezen hadden, zegende en zeide:
„Gezegend zij de Heer, de God van
Sem. God breide Japhet uit, en hij
wone in iScm\'s tenten: en Canaan zij
-ocr page 98-
NOE\'S REDDING EN DANKOFKER.
DE TOREN VAN BAREL.
02
familiën geweest zijn: Melchior, een nakomeling
van Sem, Caspar van Cham en Balthassar van
Japhet. Zoodat, volgens Gods wondervolle schik-
king, bij de wieg van den Wereldverlosser, de
plaatsbekleders der overal verspreide drie groote
volksfamiliën, elkander weder in heilige eenheid
hebben aangetroffen en alzoo hebben zij bevestigd
zoowel de natuurlijke afstamming van geheel het
menschelijk geslacht van
den cénen lichamelijken
stamvader, Noë, als ook
de bovennatuurlijke af-
stamming van alle men-
schen uit den éénen
geestelijken stamvader,
Jesus Christus.
Alvorens echter de
verspreiding van Noë\'s
nakomelingen plaats had,
waren zij uit het bekrom •
pen, bergachtige Arme-
nië zuidwaarts afgezakt
in de onmetelijke groote
en heerlijke vlakte van
Senaar of Mesopolamië
tusschen de rivieren de
ïigris en Euphraat. —
Toen zeiden zij — en
wel, zooals vele Schrift-
verklaarders meenen, op
aandrang van den gewel-
digen Nimrod, kleinzoon
van Cham: Wolaan
laat ons eene stad
voor ons bouwen, en oenen toren,
welks opperste in den hemel zij, en
laat ons onze namen beroemd maken.
(Gen. XI). De stad moest tot vereenigingspunt
voor alle volkeren, na hunne verspreiding in de
verschillende landen, de toren daarentegen tot eene
beschutting van het menschelijk geslacht tegen
eenen herhaalden zondvloed, Gode ten trots,
dienen. Bovendien wilde de sluwe en heersen*
aan de grensscheiding tusschen het Oude en
Nieuwe Verbond. Gelijk in en door Noë geheel
het mcnschclijk geslacht voor een algeheelen
ondergang bewaard is, en hij zelve, door zijne
drie zonen, de stamvader van een nieuw geslacht
werd, zoo heeft Christus het menschdom van
den eeuwigen dood gered, en is door zijne II.
Apostelen, de stamvader van een nieuw geslacht,
der kinderen Gods, ge-
worden. En gelijk einde-
lijk Noë, door de kracht
van den wijn bevangen,
in zijne naaktheid voor
Cham een voorwerp van
bespotting, maar voor
Sein en Japhet eene
bron van zegen werd ,
zoo werd ook Christus,
bij wijze van gelijkenis,
door de overmaat zijner
liefde bedwelmd, in zij-
nen smaad aan het kruis
voor den Heiden eene
dwaasheid, en den Joden
eene ergernis, maar voor
ons is Hij tot zegen en
eeuwig heil geworden.
3. Zoo was dan Noë
de nieuwe stamva-
der van geheel het
menschelijk ge-
slacht, hetwelk zich
in de afstammelingen zij-
ner zonen als Semieten,
Chainieten en Japheten over de geheelc aarde
verspreidde. Slechts eens, toen in de volheid der
tijden de geestelijke Stamvader vtn hel mensche-
lijk geslacht in deze wereld kwam, zien wij de
drie groote volksfamiliën wederom bij elkander
komen. Eene godvruchtige overlevering zegt ons
namelijk, dat die II. Driekoningen, die uit het
verre Oosten gekomen waren, om Jezus te aan-
bidden, niet de zonen van éencn stam, maar
spruiten van drie verschillende groote volks-
-ocr page 99-
NOE\'S BEDDING EN DANKOFFER. — DE TOREN VAN BABEL.                        63
zuchlige Nimrod, zooais de H. Augusiinus ver-
zekert, slad en toren lol een werktuig zijner
geweldenarij benuttigen
De trotsche overmoed dier menschen mishaagde
den Allerhoogste, waarom Hij op eens hunne
spi aak, die tot dusverre over de geheele wereld
eene en dezelfde was, *) verwarde d. i. in
verschillende talen verdeelde, zoodat de bouw-
lieden elkander niet meer verstonden, en de
verschillende volks-
stammen, ieder naar
hunne taal, zich in
alle w e r e 1 d d e e-
1 en verspreidden. De
11. Kerkvader Epipha-
nius verhaalt, dat God
den reuzenbouw, in
zoover hij voltooid
was, door vreeselijke
aardbevingen en on-
weders grootendeels
heeft verwoest. En
de H. Hieronymus
verhaalt, dat volgens
oude overleveringen
de toren van Babel
*) Verschillende Kerkleeraars, aleOrigenes, Augustinus
en Hieronymus, beweren, dat de oorspronkelijke
taal de H ebreeuwsche geweeBt is, en dat alleen bij
Heber, den achterkleinzoon van Sem en voorvader der
iïebreeuwen, deze grondtaal bewaard gebleven is, omdat
hij en zijn geslacht geen deel aan den torenbouw genomen
hadden. — In vroegere tijden hield men de verschillende
talen, die thans gespreken worden, nis wezenlijk van
elkander onderscheiden, en daarom meenden sommige
geleerden, dat het onmogelijk is, dat al die volken, die
zoo verschillende talen spreken, van een en denzelfden
stamvader zouden zijn voortgekomen. Maar nieuwere
ten tijde dat God hem vernietigde, reeds de
ongeloofelijke hoogte van nagenoeg 10,000 voeten
bereikt had, en dat men nog in zijnen tijd
er overblijfselen van gezien had. De stad, waarin
de toren gebouwd is en de tulen verward zijn
geworden, heette voortaan Babel of Babyion
d. i. slad der verwarring. — De eerbiedwaar-
dige Aartsvader Noë moest nog in zijnen hoo-
gen ouderdom getuige zijn van al die merk-
waardige gebeurtenissen, en zien, hoe ook het
nieuwe geslacht zich
steeds meer van God
verwijderde, ja zelfs
tot Afgoderij ver-
viel, d. i., aan ver-
gankelijke schepselen,
levenlooze beelden
zijne hulde bracht,
die alleen aan den
levendigen God toe-
komt. Toen verlangde
hij naar den dood,
en hij stierf 350 jaren
na den zondvloed, in
den ouderdom van
950 jaren.
taalvorschers hebben bewezen , dat steeds meerdere dezer
verschillende talen elkander «eer gelijken en daarom met
elkander slechts ééne taalfamilie uitmaken. Daarna
heeft men in deze verschillende taalfnmilien weder zooveel
verwands gevonden, dat men beweren durfde, als zouden
al deze taalfamilicn slechts verbasteringen van eenige wei-
nigen taal stam men zijn. £n in den jongstcn tijd
heeft men ook aangetoond, dat sommigen dezer taalstanv
men velerlei overeenkomst hebben en het dus zeer
goed mogelijk, ja zelfs naarschijnlijk is, dat er oorspron-
keiijk maar eene, voor de geheele menschheid,
gemeenzame grondtaal heeft bestaan.
-ocr page 100-
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
DE ROEPING VAN ABRAHAM.
[~I)e Vader oordeelt niemand,]
maar bet panache oordeel i
1.
BEBBE3
en met zijne vrouw Sara en met zijns broeders
zoon Loth. En hier, waar Sara zelf de afgoderij
huldigde, hier ontving Abraham Gods bevel, en
welk een bevel ? Het bevel om van alles, wat
zijn hart lief en dierbaar was, te scheiden en
naar een geheel vreemd land, langs gansch onbe-
kende wegen te trekken; hij, een man van 75 jaren!
Wat een bewijs van betrouwen op God,
van gehoorzaamheid en offer vaar dig-
heid! Maar het is eene eigenschap der goddelijke
leidingen, dat juist den bijzonderen vrienden van
God, het hardste offer opgelegd, en alle banden, die
ons anders aan de wereld binden, afgesneden wor-
den. Daarom zegt de Zaligmaker: „Wit\' vader
of moeder meer bemint dan Mij, is
mijner niet waardig." Maar hoe troostrijk
is ook de bijgevoegde belofte: „Een ieder,
die huis, broeder, zuster, vader, moe-
der on akker om mijnentwil verlaat,
zal het honderdvoudig bekomen en het
eeuwig leven erven."
Wanneer dan de Heer van daag of morgen
misschien ook van u groole en zware offers ver-
langt : denk aan Abrahams onbeperkte onderwcr-
ping, maar denk ook aan Abrahams loon.
as vond de afigoderij—ook bij
de nakomelingen van den
edelen Sem, ja zelfs in de
familie van Abraham, dien
God, tot stamvader van zijn
uilverkoren volk, de Israëlie-
ten, had uitverkozen, ingang.
Nu moest de lieer tot redding
van het menschelijk geslacht,
eene scheiding maken. Daar-
om verscheen Hij aan Abra-
ham en zeidc hem: „Ga
gij uit uw land, en uit
uwe maagschap, en uit
uws vaders huis, en kom
in het land, dat Ik u
wijzen zal, en Ik zal u
tot een groot volk maken, en in u zullen
alle geslachten des aardbodems gezegend
worden." (Gen. XII).
Deze groote en Heilige Oudvader, Abraham,
omstreeks hel jaar 2000 na de Schepping der
wereld geboren, staat dus volgens den tijd juist in
het midden lusschen den eersten Adam en den twee-
den, Christus. Abraham was uit Ur in noord-
oostelijk Mesopotamië, naar de oorspronkelijke
woonplaats der Chaldeërs in zuid-oostelijke richting
Uaran getrokken met zijnen vader Thare *)
Thare.
1. Aram.
2. JS\'achor.
3. Abraham.
1
Loth.
Bethuel.
Isaao
ri
Laban. 2. Eebecca.
1. Esau. 2. Jacob.
*) De stamvaders van Abraham zijn: Som, Arphu-
xad, Sale, Heber, Phaleg, Eeu, Sarug, Nachor
en Thare. Zijne familie stamt volgendervrijze af:
-ocr page 101-
DE ROEPING VAN ABRAHAM.
65
Want Abraham onderwierp zich volraaaktelijk
en onbeperkt aan Gods bevel. Hij verliet met
Sara en Loth en met alle have zijne bloedverwant-
schap te Haran , om daarheen te trekken, waar
God hem zou roepen; en de Heer leidde hem naar
het land Canaün, in het aangename en vrucht-
bare dal van Mambre, in de nabijheid van
llebron. Daar wordt nog heden ten dage de
eikenboom getoond, waaronder Abraham eens do
drie Engelen als gasten zou hebben onthaald.
In het land zelven woonden echter zeer goddelooze,
geweldadige lieden, nakomelingen van Cham. De
godvruchtige Aartsvader leefde in hun midden
en hield zich onbevlekt van de gruwelen zijner
omgeving. Ofschoon hij zijn verblijf in het dal
van Mambre, nabij Uebron, gevestigd had, Irok
hij toch, naar den aard der rondtrekkende her-
dersstammen, met zijne kudden het land dan eens
op- dan eens afwaarts; eenmaal zelfs, tijdens
een hongersnood, kwam hij tot in Egypte; maar
God beschermde en zegende hem overal en voerde
hem steeds behouden naar zijne gewone woon-
plaats terug.
2. Abrahams rijkdom nam van jaar tot jaar
loe, zoodat hij al spoedig een aanzienlijk getal
knechten, kudden en tenten bezat. Loth even-
eens. Dan zij scheidden, om des vredeswille,
van elkander, en Loth kon de streek, die hij
wilde, kiezen: hij nam de streek van den Jor-
daan, een zeer bevallig en waterrijk dal, als een
Paradijs, waarin de sleden Sodoma en Gomorrha
lagen; en Abraham bleef in het bergachtige
gedeelte van Canaün uit zucht voor den vrede,
en zie, hij had inderdaad het beste deel verkozen,
terwijl Loth zich door den uiterlijken glans en
zijn eigenbelang had laten misleiden, zooals wij
later zullen zien.
Abraham gevoelde een diep leed, omdat hij
kinderloos was. Daarom zeide hij eens vol
weemoed tot den Heer: „Zie, mij hebt gij
geen kroost gegeven, en de knecht Elie-
zer, een vreemdeling, zal mijn erfgc-
naam zijn/ Toen deed God hem naar buiten
gaan en zeide: „Zie nu naar den hemel,
en tel de sterren, zoo gij ze tellen kunt,
zóó zal uw zaad zijn. Ik zal aan uw
zaad al dat land geven van at Egyp-
tens rivier tot aan den grooten rivier
den Euphraat, en uwc vrouw Sara zal u
eenen zoon baren." (Gen. XV.) — En nu
openbaarde hem de Heer in een wondervol ge-
zicht de toekomst van zijn volk : „Weet voor
zeker, dat uw nakroost vreemdeling zal
zijn in een land (Egypte), dat het hunne
niet is; en men zal hen dienstbaar maken
en verdrukken vierhonderd jaar. Maar
dan zal Ik het volk, \'t welk zij dienen
zullen, ook richten; en daarna zullen
zij uitgaan met groote have en weder-
koincn in dit land.\'" (Gen. XV.) Hoe, Abra-
ham moest de stamvader van een groot volk
worden, — hij, die reeds bijna 100 jaren oud
en nog kinderloos was ? Doch hij rekende niet
op zijn verouderd lichaam, en niet op zijne on-
vruchtbare vrouw, maar op de belofte van den
Almachtige, die zelfs het doode levend kan
maken. Daarom hoopte hij met vertrouwen tegen
alle hoop in, en dit werd hem, zooals de EI.
Schrift verzekert, tot gerechtigheid aangerekend.
Geef mij o Heer, ook zulk een rotsvast ge-
loof, zulke zekere hoop, bevrijd mij van allen
bedriegelijken schijn van menschelijke wijsheid,
veileen mij ook met het H. geloof de gaven van
wetenschap, wijsheid, raad en verstand, opdat
mijn geloof steeds helderder, levendiger en vol-
maakter worde, en ik met den Psalmist kunne
zeggen: „Uw woord is de lantaarn voor
mijne voeten en het licht op al mijne
wegen. Amen.
---------tt^\'cs^La-Q£>C3i5>r^si\'---------
-ocr page 102-
ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.
DE OFFERANDE VAN MELCHISE DEC H.
I.
Uit den omtrek kwamen
koningen, ten getale van
vijf, op zekeren keer in het
land, dat Loth bewoonde,
zij plunderden de steden So-
donia en Gomorrha en voer-
den ook Loth in gevangen-
schap mede. Nauwelijks
was Abraham daarvan ver-
wittigd, of hij — die reeds
lang Lolhs eigenbaalzuch-
tige handelwijs vergeven
had, — wapende zijne
318 knechten, overviel de
vreemde koningen des
nachts, versloeg ze, en
redde Loth met zijne vrouw
en al het volk. Een onbeschrijfelijk gejubel ver-
vulde nu den ganschen omtrek; van alle kanten
kwam men den overwinnaar blijmoedig te ge-
moet gesneld, en dankte hem voor de bevrijding
van het volk. „Ook Melchisedcch, koning
van Salem ging hem te gemoet en bracht
voor brood en wijn; want hij was Priester
van den Allerhoogste, en hij zegende
Abraham; maar deze gaf hem de tiende
van Alles. (Gen. XIV.)
Welk een wonder en gcheimnisvol verschijnsel
is die Melchisedech! De II. Schrift spreekt ner-
gens van zijne afstamming, van zijnen vader
en moeder; zij verhaalt ons niet, hoe en door
wien hij tot de priesterlijke waardigheid verheven
is, zoodat de II. Paulus hem noemt den Hooge-
priester zonder vader, zonder moeder,
zonder geslachtslijst, noch begin van
dagen, noch einde van leven hebbende,
en niet naar het voorschrift eencr vleesche-
lijkc bestemming priester geworden."
(Hebr. VII: 3).
Erkennen wij hierin een groot geheim! „Deze
Melchisedech is een afbeeldsel van Chris-
tus," zooals de II. Paulus betuigt, terwijl reeds
1000 jaren vroeger de Psalmist van Gods Zoon pro-
fetiesch had uitgeroepen : „Gij zijt priester in
eeuwigheid naar Melchisedechsordening."
(Psalm CIX: 4).
Want is Christus, de Heer, het ook niet bei-
den te gelijk, Koning en Priester! En is ook Hij
-ocr page 103-
DE OFFERANDE VAN MELCHISEDECH.
67
niet in zijne goddelijke waardigheid, zonder ge-
slachtslijst, zonder begin en zonder einde? Be-
zit ook hij zijn Priesterschap niet zonder over-
dracht door menschcnhand? — Melchisedech heet:
Koning der gerechtigheid; Koning van
Salem wil zeggen: Koning des vredes. Hoe
wonderlijk is dus in dezen geheimnisvollen man
den waren Hoogenpriester voorafgebeeld, van wien
de Psalmist met vreug-
de uitroept, dat in hem
barmhartigheid en
waarheid elkander
ontmoeten, gerech-
tigheid en vrede
elkander omhelzen.
(Psalm 84: 11).
Ja, de ware Melchise-
dech, d. i. de ware
Koning der gerech-
tigheidis Jezus Chris-
tus, van wien de H. Joan-
nes de Dooper verkon-
digde: „Zijne wan is
in zijne hand , en
Hij zal zijn dorsch-
vloer uitzuiveren;
en zijne tarwe zal
Hij in de graan-
schuur verzamelen,
maar het kat\'zal Hij
verbranden met on-
uit blusch baar vuur.
(Matth. III: 12.) Dan te gelijkertijd is Hij ook de
ware Koning van Salem, d. i. de ware Vrede-
vorst, die lot de zijnen zegt: „Vrede laat Ik
u, mijnen vrede geef Ik u." (Joan. XIV: 27).
2. En welke is nu de offerande, die de
oude Melchisedech opdroeg? Geen bloedig die-
renoffer, maar eene Offerande van Brood
en Wijn. De godvruchtige Calharina van Em-
merich beschrijft deze Offerande zeer schoon.
»Ze had," zegt zij, »plaals in het dal van Josaphat,
op een heuvel. Boven een schoon altaar, was
een lustpriëel opgeslagen. De Koning van Sodom
stond bij Abraham. Rondom was alles stil en
plechtig. Melchisedech was rank en groot, buiten-
gewoon ernstig en zacht. Hij had een lang
sneeuwwit kleed aan, waarbij Abrahams wit
kleed donker scheen. Hij was als glinsterde hij
geheel en al. Hij deed eenen gordel met letteren
om en plaatste eene
witte gevouwen muls op
zijn hoofd. Hij had
lange en helder blonde
haren, als lichte lange
zijde; zijn baard was
wit, zijn aangezicht
schitterde. Alles was je-
gens hem vol eerbied. Nu
trad Melchisedech bij
het altaar, droeg brood
en wijn op, zegende en
brak het. Daarop deelde
hij de spijs en drank
aan de aanwezigen uit,
en allen, die het brood
ontvingen, waren ver-
kwikt en tot God ge-
trokken. 0 geheimvolle
Offerande, waarin de on-
bloedige Offerande van
het Nieuw Verbond, het
H. Misoffer, wordt voor-
afgebeeld, waarvan de
H. Paulus getuigt: Wij
hebben een Altaar,
waarvan zij, dioden
Tabernakel dienen, geen recht hebben
om te eten, (Hebr. XIII: 10). Want is niet
de kelk, dien wij zegenen, eene gemeen-
schap met het bloed van Christus, en
het brood, dat Avij breken, is het niet
eene gemeenschap met het lichaam des
Heeren? (I Cor. X: 16). Waar anders als hier,
in het H. Misoffer, is Christus een Priester
9
-ocr page 104-
DE OFFERANDE VAN MELCHISEDECH.
68
in eeuwigheid volgens de Orde van
Melchisedech? Zekerlijk heeft Christus zijn
Hoogpriesterlijk Zoenoffer voornamelijk op eene
bloedige wijze aan het Kruis opgedragen, en
dit hoogwaardig Offeraltaar op Golgatha is en
blijft het middelpunt der Genade en der Verlos-
sing; maar welke gelijkenis heeft het offer des
kruises met de offerande van Melcliisedech? Boven-
dien is het Kruisoffer eene eenige Offerande,
waarbij zich Christus maar eens als Priester en
niet als Priester in eeuwigheid heeft ge-
steld. Maar hier, in het H. Misoffer, waar
Christus onafgebroken door alle eeuwen heen,
tot aan het einde der wereld, zijn Kruisoffer,
zoomede zijn Priesterschap voortzet, en wel on-
der de gedaanten van brood en wijn: hier is de
Offerande van Melchisedech, volgens de voorzeg-
ging van David, werkelijk vervuld.
Zóó wees de Heer Abraham en de vrome
Oudvaders op den toekomstigen Verlosser; Hij
onderrichtte hen met steeds duidelijkere voorafbeeb
dingen over het toekomend heil, en Gods Geest
opende hun het geestelijke oog, opdat zij deze
wonderlijke geheimen zouden kennen, en hun
verlangen naar den Verlosser der wereld steeds
levendiger en innerlijker zou worden.
-0-*
ACHTTIENDE HOOFDDEEL.
DE BESNIJDENIS.
1.
voortkomen." (Gen. XVII.) Tot teeken van
dit verbond beval God aan Abraham de Besnij-
denis: „Ieder kind van acht dagen zal
besneden worden, van al wat manne-
lijk is, zoowel de ingeborene knecht
van uw huis, als de gekochte zal bc-
sneden worden, en de onbesnedene
van het mannelijk geslacht zal uit het
volk uitgeroeid worden.\'\' (Gen. XVII.) On-
verwijld en vol blijden dank onderging Abraham
de smartelijke besnijdenis en ook al de mannen
van zijn huis werden besneden.
2. Daarin hebben de Leeraars onzer 11. Kerk
een groot geheim , namelijk de voora fbeelding
van hetH. SacramentdesDoopsels erkend,
en wel op de volgende vijf gronden: Vooreerst
kregen Abrahams nakomelingen door de besnij-
1 poedig na Abrahams overwin-
1 ning over de vijf Koningen ver-
;,.J- scheen de Heer hem andermaal
f en zeide: „Ik ben God de
I Almachtige; wandel voor
j Mij en wees volmaakt, en
Ik zal mijn verbond geven
tusschen U en tusschen
j\\Iij, een eeuwig verbond.
En Ik zal Sara, uwc vrouw
zegenen, en u ook uit
Tk ben de verrjj-
renis en het
leven;
die iti mij gelooft,
zal leven.
4*,
haar eenen zoon geven,
en gij zult zijnen naam
noemen Isaac, en hij zal
tot volken worden, en
Koningen der volken zullen uit hem
-ocr page 105-
69
DE BESNIJDENIS.
stigen Messias voltrokken werd, eene aanwijzing
en voorbereiding tot de Verlossing van de
Erfzonde door Christus in het II. Doopsel. —
Gelijk zich eindelijk de Jood , door de uitwendige
besnijdenis tot de inwendige besnijdenis
van het hart d. i. tot het afleggen van alle
onzuiverheid en boosheid, en tot getrouwe aan-
hankelijkheid aan Jehova en zijne Wet, verplichtte,
evenzoo nemen wij ook, door het Doopsel, op
ons de heilige verplichting, alle werken des doods
te vermijden en Christus na te volgen, waartoe
ons de Apostel met deze schoone en veel betee-
kenende woorden vermaant: „Ook hebt gij
de besnijdenis, niet eene besnijdenis,
die met de hand verricht is, maar de
besnijdenis van Christus, daar gij met
Hem begraven werdt in den Doop, waarin
gij ook verrezen zijt. Indien gij dan
met Christus verrezen zijt, zoo zoekt
Avat boven is, niet wat op aarde is;
legt af onkuischheid, hebzueht, toorn,
lastering, vuile taal, en doet aan ,
als uitverkorenen Gods, een hartelijk
medelijden, goedertierenheid, nederig-
heid, zachtmoedigheid en lan<>;nioe-
digheid. Trekt uit den ouden mensch
met zijne werken, en doet aan den nieu-
wen mensch onzen Heer Jezus Chris-
tus." (Colos.II: III).
denis een onderscheidingsleeken, waar-
door zij, boven alle andere volken, als Gods
uitverkoren volk moesten zijn aangeduid; zoo
wordt ook den christelijken doopeling, het on-
uitwischbaar merkteeken van een medelid der
heilige gemeente Gods, van de katholieke Kerk
ingedrukt, volgens de verzekering van den H.
Petrus (I Pet. II: 9). „Gij zijt een uitver-
koren geslacht, een koninklijk Priester-
dom, een heilig volk, een volk des
eigendoms." Ten anderen was de besnijdenis,
waarbij telkenmale op eene smartelijke wijze
bloed vergoten werd, het teeken van hel heilig
verbond en het zegel van Gods dienstbaarheid,
gelijk ook het doopsel het werkdadige teeken is
der opneming in dat verbond, dat Christus door
zijnen smartelijken en bloedigen kruisdood met
het menschdom gesloten heeft, zoodat de Apostel
uitroept: „Weet gij niet, datzoovelenwij
in Christus Jezus gedoopt zijn, wij tot
zijnen dood zijn gedoopt en dienstknech-
ten Gods zijn geworden?" (Rom. II: 3,6).
Ten derde verkreeg ieder nakomeling van Isaac
door de besnijdenis een recht op het be-
loofde land Canain, »dat van melk en honig
overvloeit;\'\' Eveneens verkrijgen wij in het Doop-
sel het recht op den Hemel, volgens de belofte
van Christus: »Die gelooft zal hebben en
gedoopt zal zijn, zal zalig worden." —
Ten vierde was de besnijdenis van het Oude
Verbond, welke in het geloof aan den toekom-
-ocr page 106-
NEGENTIENDE HOOFDDEEL.
ONDERGANG VAN SODOMA EN GOMORRHA.
en zeide: „Zie toch, ik heb mij onder-
avouden te spreken tot den Heer, hoe-
wel ik stof en assche ben. Misschien
zullen er van de vijftig rechtvaardigen
vijf ontbreken, zult Gij om die vijf de
gansche stad verdelgen? En de Heer zeide:
Ik zal ze niet verdelgen, zoo Ik er 45
vind. Dan nam Abrahams vertrouwen toe:
Wat, zoo er nog 40-, nog 30-, nog 20
rechtvaardigen gevonden worden? En de
Heer antwoordde: Ik zal ze niet verdelgen
om der twintigen wil. Dan zeide Abraham:
Dat toch de Heer zich niet vertoorne.
Wat, zoo er maar 10 gevonden worden?
En de Heer zeide: Ik zal ze niet verdelgen
om der tienen wil." (Gen. XVIII).
Alsnu erkende Abraham Gods oneindige barm-
hartigheid, maar ook zijne rechtvaardigheid;
daarom moest hij nu bedroefd zwijgen, wijl er
nog geen 10 rechtvaardigen in Sodoma waren.
Leer hieruit, hoeveel de Voorbede van een
Heilige bij God vermag. Erken, welk een
zegen de rechtvaardigheid en onschuld van eenigen
voor hun gansch land is. — Maar erken tevens,
dat er eene grens bestaat, waar onze Engelen-
bewaarders en de Heiligen des Hemels zwijgend
Gods oordeelen moeten aanbidden, en niets meer
voor ons kunnen doen, als wij namelijk in de
er zeker lijd als God met den
trouwen Abraham een Verbond
van Genade sloot, werd over
de roekelooze Sodomieten en
(ïomorrheën hel schrikke-
1 ij 1< e vonnis z ij n e r s t r a f-
chtigheid uit-
gesproken. De bewoners hadden
door hunne gruwelijke ondeug-
den, voornamelijk door hun
onnatuurlijken wellust, deheer-
lijke landstreek, die in pracht
en vruchtbaarheid een Paradijs
geleek, onteerd. Daarom zeide
de Heer tot Abraham: „Het
geroep van Sodoma en
Gomorrha is zoo groot,
zonde is uitermate zwaar ge-
Toen schrok de vrome Oudvader bij
aan de straf, waartoe de Heer
en hunne
worden.*\'
de gedachte
over ben besloten had, en vol leeder medelijden
sprak hij tot den Heer: „Zult Gij ook den
rechtvaardigen met den goddeloozen ver-
delgen? Hoe, als er nog 50 recht-
vaardigen in de stad waren, zoudt Gij
die dan ook verdelgen? En de Heer zeide:
Als Ik in Sodoma 50 rechtvaardigen
vind, zal Ik om hunnentwil de gansche
stad sparen. En Abraham vatte vertrouwen,
-ocr page 107-
71
ONDERGANG VAN SODOMA EN GOMORRHA.
Plotseling openden de wolken hunnen schoot en
een vuur- en zwavelregen viel van den hemel,
en de aarde opende haren afgrond en braakte
gloeiende steenen uit. Ach, nergens was er red-
ding voor de van God vervloekten! In een oogen-
blik kwamen zij allen in den zwavelkolk om. —
En de rivier de Jordaan, die door die vuurzee
heenstroomde, vond geen uitweg meer, en zoo
werd nu dat groote, weleer zoo bekoorlijke en
het paradijs gelijkende dal in een poel van
slinkend water, de doode Zee*) genaamd,
veranderd; een eeuwig gedcnkteeken van Gods
straffende gerechtigheid jegens een
ontuchtig geslacht, en een zinnebeeld
der Hel. — Xog he-
den ten dage wordt in
de nabijheid van die zee
de zoulzuil aangetoond,
waarin de vrouw van
Loth veranderd werd.
Toen zij namelijk Sodo-
ma verliet, was haar
hart nog steeds bij die
goddelooze inwoners en
hare verlaten goederen.
Ook twijfelde zij aan de
vervulling der woorden
van den Engel. Daar-
om zag zij ongeloovig
om, en op hetzelfde oogenblik werd zij in eene
zoutzuil veranderd.
3. Maar o allerrechtvaardigste God! hoe zal
het mij eens vergaan, als ik niet alleen, zooals
de vrouw van Loth, twijfelend en aardschgezind,
onboetvaardigheid versteend blijven. Gelijk Abra-
ham vol teeder medelijden schier als M i d d e 1 a a r
tusschen de met vloek beladen Sodomieten en
den vergramden Rechter optrad, zoo smeekte
ook Christus de goddelijke erbarmingen over het
gezamelijk met vloek beladen menschdom af. Abra-
ham zonder gevolg, omdat ook de goddelijke
rechtvaardigheid verzoend moest worden. — Chris-
tus met goed gevolg, omdat de vertoornde god-
delijke Rechter zijn eigen Godmenschelijk leven
ten offer bracht.
2. De Heer besloot in zijne barmhartigheid,
twee Engelen in mcnschelijke gedaante naar
Sodoma te zenden, om Loth en zijn huisgezin
te redden. Als beiden
s\'avonds, de stad binnen
traden , werden zij over
de onnatuurlijke afschu-
welijkheden van deSodo-
mielen gebelgd, en maak-
ten aan Loth Gods raads-
besluit bekend. Toen
ging Loth uit, en sprak
met zijne schoonzonen,
die zijne dochters zou»
den trouwen, en zeide
hun: „Staat op,
gaat uit deze plaats,
want de Heer gaat deze plaats verdel-
gen." Maar hij was in de oogen zijner schoon-
zonen als schertsende, en zij bleven. Ja Loth zelf,
traag van geloof en vol verkleefdheid aan zijne
schoone bezittingen, scheen te talmen. Toen drongen
de Engelen bij hem aan en zeiden: „Red uwe
ziel en zie niet achter uom." (Gen. XIX).
En zij namen hem bij de hand, en leidden hem
en zijne vrouw en twee dochters buiten de stad.
Als nu de morgen aanbrak, en de zon pas op-
ging, werden de goddelijke straffen over de vier
steden, Sodoma, Gomorrha, Adama en
Seboim vervuld. De hemel werd duister; don-
der van boven en brullend gekraak in de inge-
wandcn der aarde vervulden allen met ontzetting.
*) Deze doode Zee , ook Zoutzee genaamd, is nagenoeg
4 uren breed en 15 lang, de laagste van alle zeeön-
1235 voet onder den middelbaren waterspiegel der zee.
Haar water is slijmerig troebel en stinkend , zoodat geen
vischje daarin leven kan. Opstijgende zwaveldampen
verpesten de lucht in den omtrek, en op hare kale
oevers treft men slechts nu en dan den boom aan,
waaraan die Sodomsappelen groeien,, welke reeds
de Jood Josephus en de heidensche Romein Tacitug
beschrijven; uitwendig schoon en bekoorlijk, is hij van
binnen met asch gevuld.
-ocr page 108-
72
ONDERGANG VAN SODOMA EN GOMORRHA.
zondigen scherts, men zingt schaamtelooze Iied-
jes, speelt met ontuchtige oogslagen en gebaren,
en noemt dat vorming en fijne zeden. Men
loopt als een beschonken in de nelten der
zonde, roemt op schandelijke genietingen, en
denkt niet aan den eeuwigen zwavelpoel, van
wiens rand de verblinden er intuimelen, en ik
zelve? 0 Heer, gij kent mijne boosheid, en al
mijne gedachten, woor-
den en werken liggen
open voor U. O vree-
selijke Rechter van le-
vendenen dooden, treed
met mij niet in het ge-
recht, volgens de slreng-
heid uwer rechtvaardig»
heid, maar verlos mij
volgens den overvloed
uwer genade van de on»
zuiverheid in gedachten,
woorden en werken!
haat mij de dwaasheid
van den onluchtige in-
zien. Evenals de aanlok»
kende Sodomsappel, zoo
trekt hem de zondige
lust, en belooft hem alle
zoetigheid; maar opent
hij de vrucht, dan is
zij vergiftigd en vol on-
zalige bitterheid. Schep
dus, o Heer, een nieuw
hart in mij, en verleen
maar den Sodomieten gelijkend met de afschuwe-
lijke zonde van Onkuisehheid bezoedeld ben?
Ach, met ontzetting daal ik in den geest in de
donkere diepte van de doode Zee neder; daar
liggen ze op den bodem, de verteerde, de af-
zichtelijke geraamten dier ongelukkigen, die wei-
eer hunne ledematen tot een werktuig van af-
schuwelijkc zonde gemaakt hebben. Geen eervolle
graf heuvel, maar zwa-
vel en pek dekt reeds
vierduizend jaar hun
onwaardig gebeente. En
hunne zielen? Zij bran-
den in een zvvavel-
poel, die door geene
stroomen van den Jor-
daan meer gebluschl
kunnen worden. Een
worm, die nimmer sterft,
doorknaagt hun binnen-
ste ; een vuur, dat nooit
verdooft.brandt in hunne
ingewanden. Angst en
vertwijfeling, gelijk aan
den bangen, slcnen-
den angst der sterven-
den, maar duizendmaal
schrikkelijker, dan deze,
pijnigt de van God ver-
vloekten, sedert duizen-
den Jaren, en de helscho
geesten roepen hun aan-
houdend dal schrik-
woord toe: »Eeuwig,
eeuwig, geen Verlos-
sing!" O onuitsprekelijk jammer, en waarom?
Ach, om de Onkuischheid, om die hartstocht,
waaraan zich in onze dagen zoo tallooze men-
schen als slaven overgeven. — Men dartelt in
— door de voor-
mij
bede der onbevlekte
Maagd en Koningin des hemels, Maria, eene
heilige , krachtige en standvastige liefde tot de
schoonste aller deugden, tot de deugd van-
kuischheid. Amen.
-ocr page 109-
TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
ISAACS GEBOORTE EN OPOFFERING.
Wie volhard zal hebben
ten einde toe, die zal
zalig worden.
doorboort; doch Abraham toeft niet. Dien zelfden
nacht nog staat hij op, maakt den ezel gereed,
neemt twee knechten en Isaac mede. Als zij op
den derden dag aan den voet van den berg Moria
gekomen waren, legde Abraham het hout voor
het Brandoffer op lsaac\'s schouderen, hij zelve
droeg het vuur en het zwaard. Onderweg zeide
Isaac tot zijnen vader: „Zie hier vuur en
hout; maar waar is hot Slachtoffer?"
In stomme smart zag Abraham ten hemel,
dan zeide hij: „God zal zich het slacht-
offer voorzien, mijn zoon." Als zij op de
plaats gekomen waren, richtte Abraham het A1-
taar, legde er het hout op, en nadat hij er zijn
zoon Isaac op gebonden had, valle hij het
zwaard, om hem te offeren. Maar zie, de
Engel des Heeren riep van den Hemel: „Abra-
ham, Abraham, strek uwe hand niet
uit tot den jongen, en doe hem niets;
want nu weet Ik, dat gij Godvreezende
zijt, daar gij uwen eenigen zoon Mij
niet onthouden hebt." Toen hief Abraham
zijne oogen op en zag achter zich een ram, die
met zijne hoornen in de struiken was vastge-
raakt; hij nam dien ram, en offerde hem ten
brandoffer in zijns zoons plaatse. En de Engel
zeide: „Ik zweer bij Mij zei ven, spreekt
ooals de Heer het aan Abra-
ham beloofd had, verkreeg
hij van Sara een zoon, dien
hij op den achtsten dag be-
\\f& sneed, en noemde hem I saac,
d. i. zoon des lachs en der
vreugde. Want wie beschrijft
de vreugde van den II. Oud-
vader bij den aanblik van
dat knaapje? Hoe rijk was
nu zijn offer, zijn geloof,
*i£jp88^^pisj zijn vertrouwen op God be-
ïi ZZ?*! 7 loond! En hoe zou hij nu
nog, nadat hem God op
eene zoo wonderbare wijze
een zoon geschonken had,
hebben kunnen twijfelen, dat
niet\' ook de beloofde zegen in dezen zoon ver-
vuld worden en uit hem den Wereldverlosser
voortkomen zou ?
Maar hem stond de laatste en zwaarste beproe-
ving nog te ondergaan: „Neem uwen zoon,
uwen éénigen, dien gij lief hebt, Isaac,
en ga heen naar het land des geziehts,
en offer hem daar ten brandoffer, op
een der bergen, dien Ik u zeggen zal."
(Gen. XXII) Zoo beval God aan Abraham. Wat
een onbegrijpelijk, vreeselijk bevel! Ieder woord
is een tweesnijdend zwaard, dat zijn vaderhart
-ocr page 110-
ISAACS GEBOORTE EN OPOFFERING.
IA
land verbeurd hadden, werd voor het bloedgeld
van 30 zilverlingen een akker tot begraafplaats
voor de Heidenen gekocht; zoo was dan nu we-
derom eene grafstede heteersteeigendom
der heidenen in Jerusalem, een teeken,
dat het II. land hun spoedig weer zou toekomen!
Toen Abraham nu in het 175"" jaar zijns ouder-
doms stierf, werd hij naast zijne vrouw Sara,
op zijn eigendom, tègen-
over Mambre, begra-
vcn, en Isaac genoot
den zegen des Aller-
hoogsten.
3. Hoe eenvoudig en
zonder aanmatiging is
het uitwendige le-
ven van deze Hei-
lige Oudvaders. Zon-
der een stuk eigen gronds
te bezitten, trekken zij,
als wandelende vorsten,
met hunne gezinnen en
talrijke dienstknechten
door de uitgebreide vel-
den, gelegen tusschen
het volkrijke Babyion en
Egypte. Hun rijkdom
bestaat in groote kud-
den vee: geiten, scha-
pen , ossen, ezels en
kameelen. Al naar het
weiden van het vee dit
vordert, verwisselen zij
hunne woonplaatsen,
breken hunne lichte
tenten op, en slaan ze elders wederom neer.
Doordat omzwervend leven derOudvaderswordt
aangeduid, dat zij hier op aarde slechts pelgrims
zijn, die de vervulling van heerlijke beloften
eerst te gemoet gaan. Ook werd daardoor hun
hart voor al te groote verkleefdheid, aan de aarde
en hare weekelijke genietingen — hunne lichaams-
kracht voor verslapping bewaard. De eenvou-
digheid in spijs en drank zien wij ook aan
de linzenpap, waarnaar Esau zoo verlangde, en
de Heer, vermits gij deze daad gedaan
hebt, zal Ik uw zaad vermenigvuldigen
als de sterren des Hemels en als het zand,
dat aan den oever der zee is; en uw zaad
zal de poorten Zijner vijanden bezitten >
en in hem zullen alle volken der aarde
gezegend worden.\'\' (Gen. XXII.) Ziedaar
het loon der geloovige
offervaardigheid!
dus o Heer, uit mijne
ziel weg elke bekrom-
penheid van haat en
zelfzucht en geef, dat
ook ik, evenals Abra-
ham, zonder te twijfe-
len of te talmen, U alles
ten offer brenge, wat
Gij van mij verlangt.
i. Nog vóór zijnen
dood wilde Abraham aan
zijn dierbaren zoon Isaac
eene godvruchtige vrouw
bezorgen, om zoo zijn
nakomelingschap zuiver
te bewaren; want de
dochters in het land van
Ganaün waren erg be-
dorven. Zóó kreeg Isaac
tot vrouw Rebecca,
eene dochter van Ba-
thuel en kleindochter van
Nachor, een broeder van
Abraham.
Abraham nu bezat
nog geen vast eigendom in het land Canaan,
maar trok alleen als vreemdeling zijn voordeel
uit de weiderij. Daarom kocht hij den akker
van Ephron den Cananeër, tegenover Mambre,
voor 400 zilveren sikkels, tot grafstede voor
zich en zijne vrouw Sara. Deze graf stede
was dus het eerste bezit van Gods volk
in het H. land. Hoe merkwaardig! Als de
Joden, 2000 jaren later, door verwerping van
den Messias, Gods zegen en tegelijk ook het II.
-ocr page 111-
ISAACS GEBOORTE EN OPOFFERING.                                            75
lingschap had afgezien, zoodat zij verwonderd
uitriep: »Hoe kan dit gebeuren, daar ik
geenen man beken?" Toch onderwierp zich
Maria geloovig aan het Woord van den Allerhoog-
ste en zeide: »Zie, de dienstmaagd des
Heeren, mij geschiede naar uw woord.*\'
Toen nu de goddelijke belofte aan Abraham ver-
vuld werd, bevond hij zich niet in zijne gewone
verblijfplaats, in het dal van Mambre, maar als
Vreemdeling inGerara; hier werd hem Isaac
geboren en op den achtsten dag besneden—juist
zooals Maria haren ééniggeboren niet te Nazareth,
maar op hare reis te Bethlehem ter we-
reld bracht en op den achtsten dag liet be-
snijden.
Vervolgens ook van Maria, werd evenals van
Abraham, op denzelfden berg Mor ia het offer
van den ééniggeboren zoon gevraagd;
want op Moria, d. i. in den Tempel (die te Je-
rusalem op den berg Moria gebouwd was),
werd Maria\'s hart door de woorden van Simeon
over het goddelijk kind doorboord. Van Moria
immers, d. i. van de koningsburgt van Uerodes
(die op den berg Moria btond) ging het bloed-
bevel uit, het goddelijk kind te dooden. Maria
was aan Gods wil overgegeven en droeg reeds nu
haar offer op. En gelijk de ram in den doornen-
struik voor Abrahams zoon, zijn bloed vergoot,
zoo deden het de kinderen van Bethlehem voor
Maria\'s Zoon. — Eindelijk was het bij Moria, waar
ook Maria met haren Zoon den berg beklom, en
deze — de schouderen beladen met het oll\'erhout,
zelve gehoorzaam, geduldig en zwijgend als een
lam, of veeleer gelijk Isaac zijn Voorafbeeld-
sel, ter slachtbank werd geleid. Ook Maria of-
ferde op dezen berg, met onuitsprekelijke moe-
dersmart en heilige overgeving aan God, haar
ééniggeboren Zoon — maar zie, gelijk Abraham
zijn Isaac, zoo ook krijgt Maria haar Jesus,
na drie dagen, verheerlijkt door zijne verrij-
zenis terug.
aan de soberheid, waarmede Abraham weleer
de drie Engelen in menschelijke gedaante ont-
haalde: het vleesch van een pas geslacht kalf,
versch onder de asch gebakken brood, boter
en melk: daarin bestond de heerlijkste maal-
tijd! En toch waren deze Oudvaders Vorsten in den
volsten zin van het woord, aan niemand, tenzij aan
God onderworpen, vrije onbeperkte Vor-
sten! Zóó ging Abraham met andere Koningen
verbintenissen aan, sloot naar believen oorlog
en vrede en deed in macht en rijkdom voor geen
der naburige kleine koningen onder.
4. Was het uitwendig leven dezer Oudvaders
geheel en al zonder uiterlijken glans, des te
genaderijker en geheimvoller was hun inwen-
dig leven. Ja, in het leven van Abraham, Isaac,
Jacob en Josef wordt het leven van den Wereld-
verlosser, in zijne viervoudige afstamming afge-
spiegeld, d. i. zijne geboorte uit de maagd Maria,
zijn eerste verblijf in het Jodenland, zijne aan-
raking met de heidensche wereld, en eindelijk
zijn openlijk optreden als Profeet, Koning en
Priester.
Hier erkennen wij in Abraham een e Vooraf-
beelding van Maria; want Abraham was ten
tijde, dat hem zijn zoon Isaac, de stamvader van tal-
rijke volken, beloofd werd, in kinderloozen echt
oud geworden, en het scheen hem onbegrijpelijk,
hoe de goddelijke belofte in hem zou worden
vervuld; daarom zeide hij: »Hoe zoueenen,
die honderd jaren is, een zoon geboren
worden, en Sara, die negentig jaren oud
is, nog kinderen hebben?\'\' (Gen. XVII.)
Toch geloofde hij den Heer. — Ontving Maria
ook niet soortgelijke belofte? »Zie, gij zult
ontvangen en eenen Zoon baren, engij
zult zijnen naam Jesus noemen, en Hij
zal in het huis van Jacob eeuwig heer-
se hen. Was nu ook deze belofte niet on-
begrijpelijk, daar Maria door hare belofte van
zuiverheid vrijwillig van den zegen eener nakome-
i > oco I i
1U
-ocr page 112-
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE AARTSVADER JACOB.
]>e Vader oordeelt niemand,
maar het gansene oordeel
heelt lijjaao den Zoon gegeven
2. Als Esau zich bedrogen zag, werd hij
boos op Jacob. Daarom zei Rebecca tol hem:
»Maak u gereed, en vlucht naar mijnen broeder
Laban, te Haran, in Mesopotamië." Isaac nu
schonk aan Jacob, bij diens vertrek, zijn ze-
gen en zeide : „De Almachtige zegene u,
en make u vruchtbaar, en vermenig-
vuldige u, en Hij geve u den zegen
van Abraham." (Gen. XXVIII.) Zóó vluchtte
nu Jacob uit het beloofde Land naar het
heidensch Mesopotamië, eenzaam en zon-
der andere have dan zijn reisslaf. Toen de nacht
hem overviel, legde hij zijn hoofd op een
steen, en sliep in. Nu zag hij in den droom
eene ladder, die op de aarde stond, en met haar
opperste tot aan den hemel reikte, en Gods Engelen
klommen er op en af. Bovenaan stond de Heer en
zeide: „Ik ben de God van Abraham,
en de God van Isaac; het land, waar-
op gij slaapt, zal ïk uwen nakomelingen
geven, en in u en in uw zaad zullen
alle volken der aarde gezegend worden."
Toen Jacob uit zijnen droom ontwaakte, zeide
hij: «Waarlijk, de Heer is op deze plaats en
ik wist het niet! hoe ontzaggelijk is deze plaats!
\'t Is niets anders dan het huis van God en
de deur des hemels." — Een heerlijk af-
becldsel van onze christelijke Kerken!
Want al is de Heer ook overal tegenwoordig, heeft
Hij zich toch sommige plaatsen bijzonder uitge-
kozen, om ons daar zijne genaden overvloe-
diger uil te deelen. Zoo onze kerken, waar
eeds lang wachtte Isaac, de
erfgenaam der goddelijke be-
loften, op de vervulling van
het woord, dat de Heer ge-
sproken had. Want hij was
nog altijd kinderloos. Toch
wanhoopte hij niet aan het
woord van den Allerhoogste;
en zie, eindelijk werd zijn
gebed verhoord. Rebecca
bracht hem een tweeling,
Esau en Jacob, ter wereld.
Esau, de eerstgeborene, was
een ruw, en slechts op het
aardsche gezind mensch, die
eens, door eene ohvergeefe-
lijke onverschilligheid, zijn
eerslgeboorte-recht voor een
schotel linzenpap aan Jacob
verkocht: een afbeeldsel van die lauwe Christenen,
die hun erfrecht op den Hemel, voor een aardsch
genot, voor den lust van een oogenblik, om de
eer of eene zondige echtverbintenis willen ver-
liezen. Jacob daarentegen was zacht van inborst
en den God zijns vaders volmaakt getrouw.
Daarom ook had de Heer hem, in plaats van
Esau, tot zoon der belofte uitverkoren, en,
in plaats van Esau, zijns vaders zegen laten
ontvangen, terwijl Esau — door eene list van
zijne moeder Rebecca — dien zegen miste.
Uit Jacobs nakomelingen moest de Verlosser
geboren worden en hij moest het Geloof in den
waren God, zoomede de Heilige overleveringen
en goddelijke beloften voortplanten.
-ocr page 113-
DE AARTSVADER JACOB.
77
verbond, een afbeeldsel van den grooten afstam-
meling van Jacob, van Jesus Christus, die door
zijne twee naturen, de godheid en de mensch-
heid, hemel en aarde, wederom vereenigt. A1-
leen hij, die zich aan deze ladder, d. i. aan
Christus vasthoudt of daarop klimt, deze zal
lot de waarheid en het eeuwig leven opklim-
men, zooals Hij zelf gezegd heeft: „Ik ben
de Aveg, de waar-
heid en het leven."
3. Vol vreugde en
vertrouwen op God zette
Jacob zijne reis voort
en kwam gelukkig en
behouden bij zijne bloed-
verwanten te Haran. —
Daar nam hem Laban,
Rebecca\'s broeder, vrien-
delijk op. Jacob diende
hem verscheidene jaren
getrouw, en hoedde,
onder vele moeielijkhe-
den en bezwaren, zijne
kudde, totdat hij einde-
lijk Labans dochter, de
schoone Rachel, tot
vrouw bekwam. ün-
danks \'s menschen nijd,
afgunst en trouwe-
loosheid nam Jacobs
welstand buitengemeen
toe; want Gods zegen
rustte op hem. Daarom
trok hij, nadat hij twin-
tig jaren in Mesopotamië verbleven was, met
vrouw en kinderen, met zijne dienstboden en
talrijke kudden naar Canaan terug. God ver-
murwde Esau\'s hart, zoodat hij wederom vrien-
delijk jegens Jacob werd. En Jacob smaakte het
genoegen, zijn ouden vader nog in het leven
aan te treffen en zijne laatste oogenblikken te ver-
zachten, totdat deze eindelijk, uitgeput van krach-
ten en ouderdom, in het 180,te jaar van zijn leven
stierf en bij zijnen vader werd bijgezet.
de zalige Engelen werkelijk opklimmen, om
onze gebeden en offeranden voor den Aller-
hoogste te brengen, en wederom afdalen, om
ons daarvoor de goddelijke genaden over te bren-
gen; waar de Predikatien, de Heilige Missen
en de H.H. Sacramenten zoovele sporten zijn,
die ons van de aarde en hare ellende tot
God verheffen. Vraagt gij mij nu, naar de
geestelijke beteekenis
van de ladder van
Jacob, weet dan, dat
de Godgeleerden haar
eene viervoudige bedui-
denis toekennen. Voor-
eerst was zij een zoele
troost voor Jacob; gelijk
de afdalende Engelen
wedeu. opklommen, zoo
zou ook Jacob, onder
de hoede van God en
zijner Engelen, weder-
om in het land van be-
lofte terugkceren. —Ten
tweede is de ladder van
Jacob een beeld der god-
delijke Voorzienigheid,
die van uit den hemel
met behulp der Engc-
len, de lotgevallen van
alle menschen op aarde
leidt. — Ten derde be-
teekent deze ladder het
pelgrimschap der men-
schen op aarde; want
wat is ons leven hier
op aarde anders, dan een afwisselend opklimmen
en afdalen — een afdalen naar de werken, en bezwa-
ren en bekoringen van de wereld, en wederom een
opklimmen tot den Heer, om in Hem troost en
kracht en vergiffenis van de zonde te bekomen?
Bij dat opklimmen en afdalen vergezellen ons de
Engelen-bewaarders trouw en hulpvaardig, en boven
op de ladder reikt ons de eeuwige Barmhartigheid
hare krachtige vaderhand toe.—Eindelijk ten vierde,
was de ladder van Jacob, die den hemel met de aarde
-ocr page 114-
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
JOSEF EN ZIJNE VERNEDERING.
WÈSLa
weest zijn. Nu zond zijn vader hem eens uit
het dal van Hebron naar Sichem, om zijne
broeders op te zoeken, die hier gewoon
waren hunne kudden te weiden. Hij vond ze
ten laatste te Dothain. Nauwelijks hadden zij
hun broeder van verre gezien, of zij zeiden:
»zie, daar komt de droomer aan! Laten wij hem
dooden en in een kuil werpen en dan zeggen:
een wild dier heeft hem verslonden; dan zal men
zien, wat hem zijne droomen baten.\'\' Doch
Iluben, de oudste, kwam hier tegen op en zeide:
«doodt hem niet, maar werpt hem in dezen put."
En dadelijk vielen zij op Josef aan, trokken hem
zijne kleederen uit en wierpen hem in een
ledigen waterput.
Terwijl zij nu zaten te eten, trokken Ismaëlie-
tische kooplieden over den weg. Nu zeide
.1 u d a, de broeder van Josef: »Wat baat het ons,
onzen broeder te vermoorden ? \'T is beter hem
aan de Ismaëlieten te verkoopen." Daarop trok-
ken zij Josef uit den put
en verkochten hem
voor 20 zilverlin-
gen aan heidensche
Vreemdelingen. Toen
nu Ruben, die zich in-
tusschen verwijderd had,
terugkwam, en Josef
niet meer in den put
vond, werd hij ontsteld
en verscheurde zijne
kleederen van droefheid
en wanhoop. Doch de
andere broeders namen
den rok van Josef, doop-
hadden ook de twaalf zonen,
die God aan Jacob geschonken
had, van God de verheven roe-
ping ontvangen, de Stamvaders
der twaalf stammen Israëls
te worden, toch lieten zij,
hunner uilverkiezing niet ge-
dachlig, de boosheid in hunne
zielen binnen dringen, en wan-
delden volgens de lusten van
hun hart in velerlei zonden.
Slechts .losef en Benjamin maak-
ten om hunne onschuld den
troost huns vaders uit; daarom
beminde .lacob hen meer dan
zijne andere zonen. Nu schonk
hij eens aan .losef een kostbaar
bontkleurigkleed. Om deze
reden vieten Josels broeders een heimelijken haat
tegen hem op, vooral omdat hij hunne on-
deugden niet kinderlijke
vrijmoedigheid en op-
rechtheid aan zijn vader
bekend maakte. Deze
haat werd nog grooter,
toen Josef hun in de
onschuld zijns harten
een droom verhaalde,
volgens welken hij eens,
als koning, over zijne
broeders zou worden
verheven. »Wat," zei-
den zij, »wilt gij onze
koning worden ?" En zij
haatten hem nog meer.
Josel\' zal om dien tijd nagenoeg 1ü jaren oud ge- | ten dien in het bloed van een geslacht geiten-
-ocr page 115-
JOSEF EN ZIJNE VERNEDERING.                                            79
God!" Deze gedachte aan de tegenwoordigheid
van den Alheiligen God zal ook u voor de on-
tucht bewaren. Denk in dat geval aan het
heerlijk loon, dat Josef — al was het dan ook
eerst na eene driejarige vernedering — voor
de overwinning op zich zelven, daarvoor ver-
wierf. Zal uw loon kleiner zijn ? O luister naar de
goddelijke Belofte in het 2de en 3de Hoofddeel van
het boek der Veropenbaringen: „Wie over-
wint, dien zal Ik
geven te mogen eten
van den boom des
levens, die in het
Paradijs van mijnen
God is; Ik zal hem
geven van het ver-
borden manna —
hij zal met witte
kleederen bekleed
worden en met de
schoonheid der mor-
2\'cnstcr zal Ik hem
bcklceden. Ik zal
hem maken tot een
zuilstcen in den tem-
pel van mijnen God,
Ik zal hem geven
met Mij te zitten
op mijnen troon, ge-
lijk ook Ik o ver-
wonnen heb."
3. Zoodra Putiphar\'s vrouw zich vej?*maad zag,
veranderde hare onzuivere liefde in gloeienden
haat. Zij riep de huisgenooten, loonde hun
Josef\'s kleed, en beschuldigde hem van onzuivere
voorstellen, die zij zelve hem gedaan had. Daar-
om liet haar echtgenoot, toen hij t\'huis gekomen
was, den onschuldigen jongeling vastgrijpen en
in de gevangenis werpen.
bokje, zonden dezen zóó naar hun vader en lieten
hem zeggen: »Zie, of deze de rok van uwen
zoon is of niet." Op dit gezicht scheurde Jacob
met onbeschrijfelijke vaderlijke droefheid zijne
kleederen en beweende zijnen zoon langen tijd.
2. Intusschen waren de Ismaëlietische koop-
lieden naar Egypte getrokken, en hadden Josef
aan Putiphar, den overste der lijfwacht van koning
Pharaö, verkocht. De vrome jongeling won
spoedig de gunst van
zijnen heer, zoodat deze
hem over geheel zijn
huis stelde; en van dan
af zegende de Heer het
huis van Putiphar om
Josef s wille , en P u-
tiphar erkende, dat
de Heer met Josef
was. Maar er hingen
Josef nog andere be-
proevingen boven het
hoofd. Putiphar\'s vrouw
namelijk brandde van
onzuivere liefde tot den
beeldschoonen jongeling
en schaamde zich niet
hem tot zonde te willen
verleiden; Maar de edel-
aardige jongeling sprak
vol standvastigheid en
heilige trouw: „Hoc
zou ik dit grooto
kwaad kunnen doen
en zondigen tegen
mijnen God?" (Gen.
XXXIX). Van nu af vermeed hij zorgvuldig den
aanblik dezer vrouw. Doch zij greep hem eens
bij zijn kleed en herhaalde hare zondige begeerte;
maar Josef liet het kleed in hare handen en
vluchtte. 0 Christen , dat die zielegrootheid van
Josef u steeds voor oogen sta, zoo dikwijls de
bekoring ook u aanlokt. Of zou dat, wat de
joodsche jongeling kon, voor u onmogelijk zijn?
„Hoe zou ik kunnen zondigen tegen mijnen
i •
-ocr page 116-
JOSEF EN ZIJNE VERNEDERING.
80
gevangenis. Deze hadden er een merkwaardi-
gen droom. En Josef, door God verlicht, ver-
klaarde hun droom volgenderwijze : Na drie dagen
zal de Oppersehenker begenadigd en wederom
in zijne vorige betrekking hersteld, maar de
Opperbakker veroordeeld en gehangen worden. En
zie, op den derden dag werd de uitleg bewaarheid.
Zóó zuchtte nu de edele Josef in de diepste
vernedering. Doch de Heer was met hem
en deed hem genade vinden bij den Opzichter
der gevangenis, die zijne onschuld erkende, en
hem daarom over alle gevangenen stelde. Toen
kwamen ook twee voorname Hofbedienden, de
Üpperschenker, en de Opperbakker, in dezelfde
i I OOP t ii
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
JOSEP\'S VERHEFFING.
1.
schuren, om tot voorraad te dienen in de zeven
jaren van hongersnood."
2. Daarop zeide Pharaö: » Waar zoud en wij eenen
man vinden, vol van den II. Geest en wijzer dan
gij?" En hij stelde Josef over geheel zijn Huis,
en over het gansche land en stak den konink-
lijken zegelring aan diens vinger, en bekleedde
hem met een kleed van byssus, en hing hem
eenen gouden ketting om den hals, en liet hem
op zijn tweeden staatswagen rijden, en door
een heraut voor hem uitroepen: „Deze is de
opzichter van het gansche land, de lied-
der der wereld. Voor hem moeten alle
knieën gebogen worden." Hierop gaf Pha-
raö aan Josef de dochter van den Opperpriester
van Heliopolis (Zonnestad), A s e n e t h, tot vrouw,
die hem twee zonen, Manasses enEphraim,
schonk.
Toen Josef voor Pharaö stond, was hij 30
jaren oud, en zie, wat hij voorzegd had, werd
nauwkeurig vervuld.\' De overvloed van graan
rie volle jaren moest Josef in
den kerker zuchten. Toen riep
Pharaö, die twee raadselachtige
droomen gehad, en van Josef\'s
wijsheid gehoord had, hem voor
zijnen troon, om hem de droo-
men, die alle Wijzen en Waar-
zeggers van Egypte niet konden
-<
m
l
verklaren, uit te leggen. Josef
nu zeide: >Des konings droo-
, men zijn een en dezelfde. God
£ÊSf
verkondigt aan Pharaö, wat Hij
doen wil. Zie, er komen zeven
jaren van groote vrucht-
w^
baarheid in geheel Egypten-
land. Daarop volgen zeven
jaren van zoo groote on-
vruchtbaar hei d, dat men
allen vroegeren overvloed vergeten zal. De koning
stelle dus een wijzen en bekwamen man over
Egypte aan; deze vergadere in de zeven vrucht-
bare jaren het vijfde deel van de vruchten in
-ocr page 117-
JOSEF\'S VERHEFFING.
SI
geleek in de eerst volgende zeven jaren aan het
zand van de zee; maar wanneer de zeven dorre jaren
aanbraken, en het volk om brood riep, sprak
Pharaö: gaat tot José f, en doel wat h ij
u zeggen zal. Nu opende Josef overal de voor-
raadschuren, en verkocht het graan aandeEgyp-
tenaren. Doch de schaarschte werd steeds grooter,
en men kwam uit alle landen naar Egypte om
bij Josef graan te koo-
pen.
3. Ook in het land
Canaan heerschte hon-
gersnood, waarom .lacob
zijne zonen naar Egypte
zond, om graan te koo-
pen. Alleen zijn lieve-
ling Benjamin hield de
grijze vader t\'huis. Toen
de tien broeders bij Josef
in Egypte aankwamen,
en zich voor hem diep
lot aan den grond bogen,
erkende hij ze dadelijk
en herinnerde zijne droo-
men! Zijn edel broeder-
hart had alle geleden
onrecht reeds lang ver-
geven en klopte met
vurig verlangen, de zij-
nen — na zoo lange
scheiding — wederom
op te nemen. Maar hij
wilde hen eerst tot eene
rouwmoedige erkente-
nis hunner vroegere mis-
daad brengen; daarom sprak hij hen ruw aan, en
pas na eene lange beproeving, en nadat zij ook
Benjamin uit het ouderlijke huis hadden mede-
gebracht, en in JosePs tegenwoordigheid vol ver-
morzeling hadden uitgeroepen: »Wat wij thans
lijden, hebben wij aan onzen broeder verdiend;
wij zagen de zielesmart, waarmede hij ons smeek-
le, en hoorden er niet naar, daarom komt nu
dat wee over ons," eerst toen maakte hij zich aan
zijne broeders bekend. >lk ben Josef, — riep
hij onder luid snikken en weenen — Josef, uw
broeder, dien gij naar Egypte gezonden hebt;
vreest echter niet, want tot uw heil heeft
God mij naar Egypte "gezonden, op dat
gij op aarde behouden bleeft en spij-
zen hadt om te leven. Spoedt u nu en snelt
naar mijn Vader, en verkondigt hem al mijne
heerlijkheid, en brengt hem naar mij met al de
zijnen, opdat hij wone
in het land van Ges-
sen, en hij dicht bij
mij zij.\'\' Ook Pharaö
hoorde, wat er gebeurd
was, en hij verheugde
er zich over met al de
zijnen. En Jacobs zonen,
rnet rijke geschenken
van Josef en Pharaö be-
laden, vertrokken vol
vreugde naar hun vader
om hem al hel wonder-
bare, dal zij in het land
van Egypte gezien had-
den , te berichten.
Ja , wonderbaar, o
Heer, zijn uwe wegen,
en eindeloos prijzens-
waardig is uwe wijsheid!
Door den donkeren nacht
der tegenspoeden voert
Gij de uwen, en beproefi
ze; maar hebt Gij ze
goed bevonden , dan
verheft Gij hen, en ver-
blijdt hun hart met overvloedigen troosl.
Daarom, o Heer, wil ik op U mijn verlrou-
wen stellen en Uwe vaderhand kussen, ook
als zij slaat en wondt. Ik schenk mij geheel
aan U, leid Gij de lotgevallen van mijn
leven naar Uw welbehagen. — Om maar
ééne zaak bid ik U: geef mij een sterk en
edel hart, als aan uwen dienaar Jos^f, een
rein en kuisch hart, een verzoenend en liefdevol
hart. — Amen!
-ocr page 118-
VIERENTWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE KINDEREN ISRAËLS KOMEN NAAR EGYPTE.
1.
doopt ml zijn lal talig «oi.ien
elke sterfelijke tong is in
staat het gejubel van den
grijzen vader Jacob te be-
|T schrijven, toen hem, — na
zoo velerlei rampspoed — de
blijde boodschap gebracht
werd: »Uw zoon Josef, leeft?\'\'
Zijn geest ontwaakte als uit
een langen diepen slaap, en
hij zeide: \'T is mij genoeg,
als mijn zoon Josef nog leeft,
^^ik zal heengaan en hem zien,
eer ik sterve. — Nadat hij nu
God om verlichting en raad
!; gebeden en des Beereo stem
vernomen had: „Vreesniet
van af te trekken naar
Egypte, want Ik zal u
aldaar tot een groot volk stellen, en met
n zijn en uwe nakomelingen Aveder van
daar terug voeren." (Gen, XXXXVL), trok
Jacob met al de zijnen naar Egypte; zij waren
met inbegrip van Josef en zijne twee zonen,
zonder Jacobs schoondochters, ten getale van
zeventig zielen. Josef trok hen te gemoet en
voerde ze als in zegenpraal in de koninklijke
stad, waar Pharaö zelve hen vriendelijk ontving,
en hun de schoonste en vruchtbaarste streek
van Egypte, het land van Gessen, tot woonplaats
aanwees.
2. Jacob leefde nog 17 jaren in dit land, en
zijn geslacht vermenigvuldigde buitengewoon. Maar
toen hij 147 jaren oud was en den dood voelde
naderen, ontbood hij zijn zoon Josef met Ephraim
en Manasses, nam beide kleinzonen voor zijne
kinderen aan en zegende hen. Daarop liet hij ook
zijne overige zonen bij zijn sterfbed komen, en
voorzegde ieder hunner het lot van hun nage-
slacht en zegende ze. Maar vooral wendde zich
Jacob tot Juda en zeide tot hein: „U, Juda!
U zullen uwe broeders loven; uwe hand
is op den nek uwer vijanden; uws va-
ders zonen zullen zich voor U neder-
buigen. Een leeuwen-welp is Juda! van
roof, mijn zoon, zijt gij hoog opgescho-
ten. Hij legt zich neder als een leeuw
en als eene leeuwin, wie zal hem doen
opstaan? De Scepter zal van Juda
niet wijken, noch de aanvoerder
van zijne lendenen, tot dat Hij
korac, die gezonden moet worden,
op wien de volken wachten. 0 mijn
zoon! Hij bindt zijn veulen aan den wijn-
stok en zijne ezelin aan den wijnrank; Hij
wascht zijn kleed in den wijn en zijnen man-
tel in druivenbloed; zijne oogenzijnschoo-
ner dan wijn, zijne tanden witter dan melk.
-ocr page 119-
DE KINDEREN ISRAÈLS KOMEN NAAR EGYPTE.
83
Zoo dan is Juda de uitverkoren onder zijne
broeders, de belofte, die aan Abraham, Isaac en
Jacob gedaan is, gaat op Juda en zijn stam
over. Deze stam zal door edel krijgsgevoel, door
onverschrokkenheid en dapperheid den leeuw gelijk
zijn. De stam van Juda zal, na Josue\'s dood,
de overige stammen van het Isiaëlitiesch volk
voorgaan en ze ten zege leiden. (Jud. 1.) Uit
dezen zouden de toekomstige koningen van Israël,
zou David, Salomon en de groote Aanvoerder
van het volk uit de Babyloniesche gevangenis,
Zorobabel, voortspruiten. Helden uit dezen stam
zouden de groote overwinning op de Philistijnen,
de Idumeërs, Moübiten en Arabieren behalen;
daarom zouden de andere stammen van het volk
zich met eerbied en bewondering voor hem buigen.
Al deze toekomende heerlijkheid van Juda\'s
stam had God aan den stervenden Jacob geopen-
baard. Doch het brekend oog van dezen grooten
Aartsvader had nog veel meer verheven en geheim-
volle dingen gezien. Want zijne woorden hebben
kennelijk niet slechts betrekking op den persoon en
den stam van Juda, maar zeer bijzonder op den
groolsten en verhevenslen nakomeling van Juda,
op Jesus Christus, die eens, volgens zijne men-
schelijke natuur, uit den stam van Juda moest
voortkomen. Had Jacob, door God verlicht, in
den geest gezien, hoe al zijne broeders zich
vóór Jesus Christus, »den overwinnenden leeuw
uit den stam van Juda\'\' zouden buigen, en hoe Hij ,
als koning der Oudvaders en Proleten , der Apos-
lelen en Martelaren, der Belijders, Maagden en
van alle Heiligen zou worden aanbeden, — hoe Hij
met het zegevierend wapen van het II. kruis al
zijne vijanden overwint en onderdanen van zijn
rijk maakt; hoe Hij wel is waar sterft, maar
door zijn dood aan den dood zelven en aan
Satan en de hel hunnen buit ontneemt, zoodat
zijn dood op de rust van een overwin nen-
den leeuw gelijkt. Jacob zag in zinnebeeld hoe
de heerlijke telg uit Juda\'s stam, de Verlosser der
wereld, »Joden en Heidenen" aan den wijnrank
hinden zal, d. i. met zich en zijne H. Kerk ver-
binden; want Jezus zelf zegt: »Ik ben de wijn-
stok, gij de ranken". En de H.H. Vaders zeg-
gen, dat de aan het juk gewone lastdragende ezelin
; het afbeeldsel der Joden, het nog ongelemde
veulen, het afbeeldsel der Heidenen is. Aan
den stervenden Oudvader werd de bloedige offer-
ande op Golgotha en diens genadevolle uitwerking
aangetoond; want het kleed van Christus,
[ zeggen de Leeraars der Kerk, wat is dat anders,
als zijn menschelijk lichaam, dat van zijn
eigen bloed geheel en al doortrokken werd? En
wat beteekent het overkleed van Christus
anders, als zijne Kerk, die in zijn bloed zuiver
gewasschen werd? Maar het merkwaardigste is
de nauwkeurige aanwijzing van den tijd, waarop
: »de Gewenschte aller volken\'\', d. i. de Messias,
in deze wereld zou komen, namelijk dan, als de
koningen van het volk van Israël niet meer uit
den stam van Israël of uit hunne vrije keus
voortkomen, maar vreemde vorsten het volk be-
] heersenen zouden. En de eerste uitland-
I sche vorst der Joden was Her odes, ten
wiens tijde Jesus geboren werd.
3.    Nadat Jacob deze wondervolle voorzegging
gedaan had, legde hij zich neder en stierf. Toen
wierp zich Josef op zijns Vaders aangezicht,
weende en kuste hem. Daarop liet hij hem
balsemen en de Egyptenaren beweenden hem
70 dagen lang. Na dien tijd toog Josef met zijne
broeders en de voornaamslen van hel koninklijk
hof naar Canaiin en begroef Jacobs lijk te Hebron
in de spelonk zijns vaders. Josef werd 110 jaren
oud, en zag zijne kindskinderen tot in helderde
geslacht. Toen zijn einde naderde, zeide hij tot
zijne broeders: sNa mijnen dood zal God u be-
zoeken en u terugvoeren in het land, hetwelk
Hij aan Abraham, Isaac en Jacob beloofd heeft."
Daarop stierf hij, en zij balsemden hem en Ieg-
den hem in eene doodkist.
4.    Zoo wij nog eens op de H. Oudvaders
terugzien, dan grijpt ons verbazing en eene hei-
lige verwondering aan, om den geheimvollen
samenhang tusschen de lotgevallen van hun leven
en het leven van den Messias; want evenals in
Abraham, zoo wordt ons ook in Isaac, Jacob
en Josef het heilig afbeeldsel van Jezus Christus
voorgesteld, en wel in Isaac het tweede
-ocr page 120-
DE KINDEREN ISUAELS KOMEN NAAK EGYPTE.
*.\',
rijkdom vermeerderd. Evenals het kindeken Jezus,
na den dood van Herodes, in \'t H. land terug
keert, maar, om den nog levenden Archelaus,
niet naar Judea, maar naar Galileü trekt, en
dan te Nazarelh woont, zoo was ook Jacob na-
dat Esau\'s toorn bedaard was, uit Mesopotamië
teruggekeerd, maar had , uit mistrouwen , niet
bij Esau, maar in Socoth en Salem zijn verblijf
genomen.
De volmaakste voorafbeelding van Jezus — in zijn
optreden als Priester, Profeet en Koning — is
José f, de zoon van Rachel. Rachel reeds is,
evenals Sara en Rebecca, zoowel door hare uil-
gelezen schoonheid , als omdat ook zij, evenals
Sara en Rebecca , van nature onvruchtbaar , haren
zoon Josef slechts door eene bijzonder bes< hikking
van God verkreeg, eene voorafheelding van Maria,
zoodat de II. Moeder Maria bij voorafbeel-
ding in de drie moeders Sara, Rebecca
en Rachel is aangeduid, gel ij k haar
zoon Jezus in de drie zonen Isaac, Ja-
cob en Josef.
Josef hoedde de kudde zijns vaders : eene vooraf-
beelding van den goeden Herder, van den groot-
sten volksherder van het Nieuw Verbond , terwijl
zijne broeders ons verschijnen als de vertegen-
woordigers der Joodsche Hoofden, Priesters en
Schriftgeleerden. Jacobs zonen haten hun
broeder Josef om vierderlei reden: omdat hij
hen van eene zeer slechte handeling beschuldigde,
omdat hij de lieveling zijns vaders was, omdat
hij het kostelijk bont kleed gekregen had, en
omdat hij hun den droom zijner toekomstige
verheffing mededeelde. Zoo haten ook de Hoof-
den van het Joodsche volk hun stambroeder
Jezus, omdat hij hun hunne huichelarij en slech-
tigheid verwijt, omdat zijne wonderen Hem als
eenen bevoorrechten lieveling van God doen ken-
nen, omdat Hij in het bonte prachtgewaad van
allerlei deugden schittert, en eindelijk omdat Hij
in de duidelijkste bewoordingen zijne goddelijke
waardigheid en volmacht openbaart, terwijl Hij
zich zelven boven Mozes, Salomon, Jonas, ja
zelfs boven Abraham stelt, en zich Gods Zoon
noemt. Josef werd door zijnen vader uitgezon-
deel van het leven van den Verlosser
der wereld, zijne volbrachte kindcr-
jaren in het land der Joden. Ook Isaac was
de »Zoon der belofte" evenals Jezus, gelijk Jezus
ontvangen en geboren tegen den gewonen loop
der natuur in ; ook zijn naam, evenals de naam
van Jezus, werd vooral" aan zijne ouders opge-
geven, en ook de naam van Isaac beteekent, ge-
lijk de naam van Jezus , blijdschap , en verkondigt
vreugde. En gelijk Jezus in den tempel op den
berg Moria door zijne moeder werd opgedragen,
en in zijne plaats een paar tortelduiven geofferd,
zoo werd ook Isaac op denzellden berg Moria
door de hand zijns vaders geotterd, doch in zijne
plaals een ram geslacht.
In Jacobs leven wordt ons het derde
deel van Jezus\' leven (z ij n verblijfin het
heidensch Egypte en in het half heiden-
sche Galileü geopenbaard.*) Want hadde
ook Simeon den Messias niet slechts de ïEervan
Israël\'s volk\'\', maar ook het >Licht tot verlichting
der heidenen" genoemd, werd toch dit woord reeds
bevestigd in de aanbidding der drie heidensche i
Koningen uit hel Oosten. Niet Herodes, de dichst- I
bijwonende, en als Vorst, de vertegenwoordiger \\
van het joodsche volk, maar de Oostersche vorsten ,
als vertegenwoordigers der heidenen , ontvingen
den zegen van hel kindeken Jezus, gelijk ook niet
de eerstgeboren Esau maar Jacob Isaacs zegen ont-
ving; want de Idumeër Herodes, was, evenals
zijn voorvader Esau, de stamvader der Idumeërs
geweldadig, ruw en aardschgezind! Gelijk het !
kindeken Jezus voor de gramschap van den leleur-
gestelden Herodes naar het heidensch Egypte
vlucht, en daar woont en opgroeit, zoo was
ook reeds Jrcob voor den toorn van den te-
leurgestelden Esau naar het heidensche Meso-
potamië moeten vluchten, en had daar, onder
Gods bescherming, in vrede en veiligheid, zijn
*) Galileü , het noordelijk gedeelte van Palestina, was
door de Joden niet geheel en al veroverd en altoos nog
voor het grootste gedeelte door heidenen bewoond,
waarom dat land bij Mal th. IV, ló nog genaamd wordt
het „Galileü der heidenen".
-ocr page 121-
DE KINDEKEN ISRAËLS KOMEN NAAR EGYPTE.                                    85
den om zijne broeders optezoeken, en,
ofschoon hij hunne booze stemming kent, onder-
werpt hij zich met volmaakte gehoorzaamheid en
heilige liefde aan het vaderlijk bevel, en snelt i
uit hel ouderlijke buis zijne dwalende broeders :
na, evenals de goede Herder, Jezus Christus, I
die aan zijn hemelschen Vader gehoorzaam en i
vol hartelijke liefde, van den hemel lot bet zon-
dige, menschelijke geslacht nederdaalt, en de i
verloren schapen van Israël\'s huis opzoekt.
Josef\'s broeders maakten opzettelijk het plan,
Josefte dooden, gelijk het Joodsche Sanhe- !
drin tot den moord van den Messias besloot. —
Josef werd aangegrepen, van zijn bont kleed j
beroofd en in den put geworpen , dan aan Ismaë- ;
litiesche kooplieden en door dezen aan den hei-
denschen Egyptenaar Putiphar overge- |
leverd; juist zooals Jezus door de Joden gevangen,
gebonden, voor den Iloogenraad der Priesters I
en Schriftgeleerden gesleurd \') en hierop aan den
heidenschen Romein Pilatus overgeleverd werd.
Ruben had bewerkt, dat Josef in den put ge-
worpen werd ; doch het lag in zijne bedoeling
niet, dal zijn onschuldig bloed zou worden ver-
goten. Toen nu Josef\'s overlevering aan de
Isniaeliclen had plaats gehad, verscheurde hij
ook in wilde smart, van wanhoop zijne klecderen. ;
Zoo was hel ook Judas bedoeling niet, toen hij
den Zaligmaker verraadde, dal uien met Hem j
tot het uiterste zou komen ; daarom verviel bij
tot wanhoop en verhing zich. Evenals de hei- \'
densche Putiphar erkende, dat God met Josef en i
hem daarom goedgunstig was, zoo had ook Pila-
tus geheimen eerbied voor Jezus en wilde
hem vrijlaten; maar evenals de booze vrouw
van Putiphar, de edelaardige gemoedsstem- !
ming haars mans vergiftigde, terwijl zij Josef
van hare eigene snoodheid beschuldigde, en hem
aldus in het verderf stortte , zoo verijdelde ook de |
snoode Joodsche Synagoog de welwillendheid van
Pilatus, terwijl zij den Zaligmaker beschuldigde
van hare eigene oproerige gevoelens jegens den
*) Ook het Sanhedrin der Joden wns een doorrijgende, I
waterlooze put geworden, nadat het de levendige bron :
der waarheid verlaten had.
Romeinscbcn Keizer en zijn doodvonnis bewerkte.
De Overste der gevangenis, waarin Josef
zuchtte, erkende diens onschuld; riep ook niet
de hoofdman der romeinsche kohort bij de krui-
ziging van Jesus geloovig uit: „Waarlijk, deze
is de Zone Gods?" Van Josef in den kerker
heet het: „En al de gevangenen, die in
het gevangenhuis waren, werden in zijne
hand gegeven." (Gen. XXXIX: 22). „Ook
Jesus, in den kerker van het voon>*e-
borgte der hel, toonde zich aan de geesten
der Oudvaders, die in de gevangenis
waren," (I Petr. III: 19.), als bun Koning en
Bevrijder, zoodat Paulus uitroept: „Hij heeft
de gevangenis gevangen gevoerd." (Epb.
IV: 8.) Gelijk Josef in den kerker en later voor
den koninklijken troon raadselachtige droo-
men met groote wijsheid en onfeilbare zeker-
hcid verklaart en uitlegt, zoo geeft de goddelijke
Leermeester aan zijne Apostelen en alle volken
op de gewichtigste (voor heidenen en joden duistere)
vragen, over hel verledene, het tegenwoordige
en het toekomende, de duidelijkste antwoorden.
Josef in den kerker, naast den Opperschenker en
Opperbakker, voorzegt aon gene zijne weder-
verheffing, aan deze zijne straf; zoo hing ook
Jesus aan het kruis tusschen twee moordenaars,
den een beloofde Hij het Paradijs, terwijl de
andere verloren ging.
Gelijk al verder Josef, na eene driejarige ge-
vangenschap, beerlijk bevrijd en verheven werd,
en dien ten gevolge zoo wel zijne eigene familie,
als de Egyptenaren, dus Joden en Heidenen,
van hongersnood en ellende redde, zoo bezegelt
ook de Zaligmaker door zijne heerlijke Ver-
rijzenis ten derden dage zijn Verlossings-
werk voor Joden en Heidenen. Voortaan neemt
Hij zijne vijanden, als zij geloovig en rouwmoedig
tot Hem komen, in genade op en spijst ze met
het brood des eeuwigen levens in het Allerhei-
ligsle Sacrament. — En waarin bestond Josef\'s
verheffing? Daarin, dat hij, aan de zijde van
-ocr page 122-
DE KINDEREN ISRAËLS KOMEN NAAR EGYPTE.
86
alle namen, waarin alle knie moet gebogen wor-
den van die in den hemel, op de aarde en onder
de aarde zijn , en waarin men alleen kan zalig
worden." Gelijk eindelijk de Verlosser van Egypte
met Aseneth, de heerlijke priesterdochler uit de
Zonnestad werd uitgehuwelijkt, zoo is Christus,
de ware Verlosser der gansche wereld, met de
Kerk, als de vlekkelooze dochter uit de hemelsche
Zonnestad in onverbreekbaren bond vereenigd.
Daarom, Christus, zij U eer in den lloogc!
wij loven U , wij prijzen U, wij aanbidden U,
wij verheerlijken U en zeggen U dank om uwe
grootc heerlijkheid. Heere Jezus Christus, écnig-
geboren Zoon, Zoon des Vaders! Gij, die weg-
neemt de zonden der wereld, ontferm U onzer!
Gij, die wegneemt de zonden der wereld, ver-
hoor onze smeekingen I Gij, die troont aan de
rechterhand des Vaders, erbarm U onzerI Want
Gij alleen zijt de Heilige, Gij alleen, de Heer,
Gij alleen de Allerhoogste, Jezus Christus, met
den II. Geest in de heerlijkheid van God den
Vader. Amen!
koning Pharaö geplaatst, gesteld over gansch
Egypte, gekleed met het byssusgcwaadderPries-
ters, versierd met den koninklijken zegelring I
en de gouden halsketen, vereerd met den naam i
van «Verlosser der wereld" en uitgehuwelijkt
werd met Aseneth, de heerlijke priesterdochter
van Ileliopolis (d. i. Zonnestad). Deze heerlijk*
heid van Josef toont ons in zwakke trekken de
glorie van den verrezen Zaligmaker. Want ook
Hem is alle macht gegeven, niet slechts over
eene natie, maar over de volken van alle
weielddeelen, over hemel en aarde. Ook Hij is
in zijne allerheiligste menschheid verheven, gezeten
aan de rechterhand Gods, waar Hij zelve in het
>byssusgewaad der Priesters" op den troon zit,
d. i. als de Opperpriester in eeuwigheid, die
altoos de offerande zijner verlossing aan de godde*
lijke rechtvaardigheid opdraagt, en »versierd met
den koninklijken zegelring\'\' d. i. als de ware
Koning van het menschelijk geslacht. Evenals
aan den Egyptischen Josef, is ook aan den mensch*
geworden Zoon Gods »een naam gegeven boven
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE LOTGEVALLEN VAN ISRAËLS KINDEREN IN EGYPTE. MOZES.
1.
elijk de Heer altoos getrouw i
is in zijne beloften, zoo werd I
ook in Egypte aan Israëls
kindcrenhet woord vervuld,
dat Hij weleer tot Abraham <
gesproken had: „LT"\\vena-
komelingen zullen ver- \\
menigvuldigen als de !
sterren des hemels." In
de 400 jaren van hun verblijf in Egypte werden
Abrahams nakomelingen een zoo groot volk, dat
er bij hunnen uittocht uit dat land onder hen
600,000 strijdbare mannen gevonden werden!
Maar de Heer had lot Abraham ook nog eenan*
der woord gesproken: „Uw nakroost zal
vreemdeling zijn in een land, en men
zal het dienstbaar maken en verdrukken.
(Gen. XV: 13.) Ook dit woord werd vervuld.
Want na Josefs dood begonnen de Koningen van
Egypte zich voor het vreemde volk beducht te
-ocr page 123-
DR LOTGEVALLEN VAN ISRAELS KINDEREN IN EGYPTE, MOZES.
87
het Israëlitiesche volk buiten mate toe. Toen zeide
Pharaö tot zijne dienaren: «Werpt elk hebreeuwsch
knaapje, dat geboren wordt, in de rivier." Doch
wat is de mensen, dat hij Gods arm wederstaal?
Juist onder die knaapjes, die in het water ge-
worpen moesten worden, was de toekomstige
redder van Israël, en deze was Mozes.
2. Aan Jochabed namelijk, uit den stam van
Levi, was een wónder-
schoon jongetje geboren.
Dit verborg ze drie maan-
den lang, en toen ze
het niet langer verber-
gen kon, vlocht ze een
biezenkorfje, besmeerde
het met pek, legde het
kindje er in en plaatste
het in het riet van de
rivier de Nyl. En de
zuster van het kind,
.Maria genaamd, stond
van verre. — Nu voegde
liet God, dat de dochter
van Pharaö zich kwam
baden. Als zij het korfje
en het daarin weenende
kind bemerkte, riep zij
vol medelijden uit: »Ach,
dat is een van de he-
breeuwsche kinderen.\'\'
Tegelijk trad de zuster
van het kind toe en zeide
tot "s konings dochter:
AVilt ge, dat ik eene
hebreeuwsche moeder
roepe, om het kindje op te voeden?" zij antwoord-
de: »0 ja, ga maar!" Vol vreugde haalde het
meisje hare moeder. Pharaö\'s dochter zeide tot
deze: »Neem dat kindje en breng het voor mij
op; ik zal u uw loon geven." Jochabed voed-
de nu haar jongetje op, en toen het groot was
bracht zij het bij Pharaö\'s dochter. Deze nam den
jongeling als zoon aan en noemde zijn naam
Mozes, d. i. uit het water verlost. Mozes
maken, en om ze langzamerhand uit te roeien,
noodzaakten zij hen tot harde klei- en steenwer-
ken, ja stelden opzieners aan, die Israëls zonen
met de zweep tot den arbeid dwongen.
Zie, hoe merkwaardig de Heer met zijn uit-
verkoren volk omgaat. Hij leidt hen door druk
en harde slavernij. Dat is de gewone loop der
goddelijke Voorzienigheid. Zijl gij tot groote
zaken in Gods rijk be-
stemd, dan moet gij be-
vorens de school van
het kruis doorloopen en
geplelterd worden als
het graan, voordat het
tot eene smakelijke spijze
kan worden bereid. Ove-
rigens sommen ons de
Godgeleerden vier gron-
den op, waarom deAller-
hoogsle zijn volk in de
slavernij van Egypte liet
vallen. Vooreerst wilde
Hij daardoor de Joden
tegen elke vermenging
met de Egyptenaren en
hun afschuwelijken gods-
dienst bewaren. Dan
moesten zij zich zelven
van hunne algeheele on-
macht bewust worden,
al hun vertrouwen alleen
op den Heer leeren stel-
len en des te vuriger om
redding van boven ver-
zuchten. Ook konden zij,
die het leed der slavernij zoo diep gevoelden,
zich barmhartige liefde jegens dienstboden, armen
en vreemdelingen eigen maken. Eindelijk liet hun
God de macht der heidenen recht duidelijk wor-
den, opdat zij de overwinning des Heeren over
dezelve te meer bewonderen en zich geheel aan
Hem zouden overgeven. Dus waren de inzichten
van den Allerhoogste zeer wijs en vol genade;
maar het doel van de Egyptische Pharaö\'s slecht,
dwaas en ijdel; want te midden der slavernij nam
nu groeide
op en werd aan \'s Konings hof
-ocr page 124-
DE LOTGEVALLEN VAN ISRAËLS KINDEREN IN EGYPTE. MOZES.
88
in al de wetenschappen der Egyptenaren onder-
wezen.
8. Als Mozes veertig jaren oud was , en de
ellende der Israëliten zag, trok hij zich het lot
zijner verdrukte broeders sterk aan. Daarom stond
de Koning hem naar het leven. Maar Mozes vluchtte
naar het land van Madian, en hoedde daar de
schapen van den Priester Jethro, die hem zijne
dochter Sephora ten huwelijk gaf.
Veertig jaren lang had Mozes in de eenzaam-
heid verwijld en menigmaal onder warme gebe-
den en tranen tot den Heer om de redding van
zijn volk verzucht. Zie, toen verscheen
hem eens de lieer op den berg IIoreb,
in eene vuur vlam, midden in een bran-
dend braambosch, dat wel brandde, maar
niet verbrandde, het zinnebeeld der godheid,
die altoos werkt en in eeuwigheid niet
verteerd wordt.
Toen zeide Mozes met verbazing: »Ik wil daar
heen gaan en dat groot verschijnsel zien.\'\' Maar
toen klonk de slem des Ilccren tot hem uit bel
midden van het biaamhosrh: „Nader niet tot
hier, trek uwc schoenzolen van uwc
voeten, want <le plaats, waarop gij staat,
is heiliee grond. Ik hen de God uws
vaders, de God van Abraham, Isaaccn
Jacob. (Exod. III : 4—0). Nu verborg Mozes
zijn aangezicht vol eerbied. En de Heer zeide:
„Ik heb zekerlijk de verdrukking mijns
volks, dat in Egypte is, gezien en wil
het redden. Maar u wil Ik tot Pha-
raiï zenden. opdat gij Israëls kinderen
uit Egypte voert, naar een goed en ruim
land, overvloeidende van melk en ho-
nig, naar het land Canaün. (ib.) Toen
zeide Mozes: Wie ben ik, dat ik tot Pha-
raö gaan zoude, en dat ik de kinderen
Israëls uit Egypte voeren zou? En als
de kinderen Israëls mij vragen: welk is
de naam des Heeren. Wat zal ik hun
dan zeggen? Toen zeide God: Ik ben, die
Ik ben. Zoo zult gij zeggen tot de
kinderen Israël\'s. Maar Mozes antwoordde:
Zij zullen mij niet geloovcn en niet luiste-
ren naar mijne stem, als ik zeg: De
Heer is mij verschenen. Alsnu werkte de
Heer wonderen en teekenen voor zijne oogen en
zeide: Ik zal niet u zijn. Doch Mozes zeide
wederom: Och Heer, ik ben niet bespraakt,
en zwaar van mond en zwaar van tong.
Maar de Heer zeide: wie heeft den mensch
den mond gemaaktV ga henen; Ik weet,
dat uw broeder Aaron Avelbespraakt is.
Leg mijne woorden in zijnen mond; hij
zal voor u tot het volk spreken; maar
gij moet hem leiden in hetgeen God aan-
gaat. (Exod. III: IV).
Thans nam Mozes zijne vrouw en zonen en den
Staf Gods, waardoor de Heer wonderen en tee-
kenen gedaan had, en hij vertrok uil Jethro\'s
buis naar Egypte.
-ocr page 125-
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
MOZES VOOR PHARAO.
1.
"2. Nu liet de Heer tien plagen over Pharaö
en het gansene land komen. Aaron sloeg met zijn
staf op de rivier de Nyl; toen werd al het
water in bloed veranderd en stonk. Na zeven
dagen strekte Aaron, op Mozes last, zijne hand
i uit over al de wateren van Egypte ; toen kwamen
ontelbare kikvorschen te voorschijn , bedekten het
| land en drongen in de huizen, gemakken , bed-
den en spijskamers der Ëgyptenaren. — Daarop
werd het slof der aarde tot muggen, die menschen
j en vee plaagden, zoodat de Egyptische loove-
naars zelve verschrikt uitriepen : Dit is de vin-
ger des II eer en. Dan kwamen afschuwelijke
vliegenzwermcn in Pharaö\'s paleis en in geheel
het land van Egypte, en door deze werd alles be-
dorven. Eene zware ziekte ontrukte den Egypte-
naren een groot deel van hun vee, maar de
kudden der Israëlieten bleven vrij. Mozes strooide
asch hemelwaarts, en er ontstonden zweren
en etterbuilen onder menschen en vee. Daarop
strekte hij zijnen stuf uit naar den hemel, ener
viel hagel en vuur, zoodat al de velden der
Ëgyptenaren verwoest werden. En de Heer zond
eene menigte van sprinkhanen, die den grond
bedekten, en alles vernielden, wat de hagel nog
gespaard had. — Eindelijk strekte Mozes zijne
hand ten hemel, en er ontstond gedurende drie
dagen eene zoo schrikkelijke duisternis, dat de
een den anderen niet kon zien, noch van plaats
veranderen.
3. En Pharaö ? Ach , de ongelukkige vertoonde
ozes trof zijn broeder Aaron
Q9GI1\'
reeds onderweg aan; hij ver-
haalde hem, wat de Heer gezegd
en de wonderen, die Hij gedaan
en de last, dien Hij hem had
opgelegd. Beiden nu loofden
de barmhartigheid des Hccren,
omdat Hij zijn volk wilde be-
zoeken. En zoodra zij in Egypte
waren aangekomen, verzamelden
\\ zij de ouderlingen van het volk
Israëls, en Aaron droeg hun al
de woorden voor, die God ge-
ï^\\£?/f sproken had; en Mozes deed
\'^W§$ïït^ff wonderteekenen met den staf,
\' p||ff en het volk geloofde en aanbad
den Heer.
Hierop traden Mozes en Aaron, twee tachtigjarige
grijsaards voor Pharaö en zeiden: Zoo spreekt
do Heer van Israël: laat mijn volk trek-
ken, opdat het Mij in de woestijn eene
offerande opdrage. (Exod. VI). Maar Pharaö
antwoordde vol hoogmoed: »Wie is de Heer, naar
wiens stem ik hooien zou? ik ken geen Heer,
en laat ook Israël niet trekken." Op Gods bevel
gingen Mozes en Aaron ten tweedenmale naar
Pharaö. Aaron wierp zijnen staf voor hem op
den grond, en hij werd in eene slang veranderd.
Pharaö ontstelde, maar zijn hart bleef versteend,
en hij wilde het volk niet laten trekken.
-ocr page 126-
90                                                        MOZES VOOR PHARAÖ.
zich bij al deze plagen zoo juist het beeld
van den versteenden en onboetvaardi-
gen zondaar! Zoodra er eene nieuwe plaag
gekomen was, werd hij met vrees vervuld, riep
Mozes, beloofde huichelend alle goeds en smeekte
om zijne voorbede. Maar zoodra hield de plaag,
op het gebed van den trouwen dienaar Gods,
niet op, of hij was telkens weer de oude Pharaö,
en volhardde in zijnen spottenden trots: nik
laat het volk niet trekken.\'\' Lezer, vraag u
zelven eens af, of ook gij niet reeds meer-
malen , even als Pharaö, de geboden des lleeren
en de inspraken van den H. Geest wederstaan.
zelfs oogenblikkelijk in kruis en lijden beterschap
beloofd, maar daarna
wederom de vroegere
lichtzinnigheid en straf-
waardige boosheid ge-
huldigd hebt? — Be-
denk het wel, de barm-
hartigheid des Heeren
bezocht u door kruis en
lijden; maar ook deze
barmhartigheid, voor
zooverre ze den afzon-
derlijken mensch gege-
ven wordt, heeft hare
grenzen: overtreedt gij
deze, dan valt gij on-
slavernij niet wilde ontslaan, een beeld van
den boozen geest, die de ziel, die zich eens
aan hem, door eene doodzonde, tot slavin
heeft overgegeven, met alle hardnekkigheid in
zijne banden vasthoudt. O hoe moeielijk wordt
het voor zulke ziel, zich uit de strikken van Satan,
uit de banden eener jarenlange, zondige ge-
woonte los te maken!
Menigwerf schijnt de booze geest, e\\enals
Pharaö, zijne heerschappij geheel te willen op-
geven — de ziel begint zich reeds over hare be-
vrijding te verheugen — dan werpt satan haar
nieuwe boeien aan, en zegt op spottenden toon:
»De ziel, die mij behoort, laat ik niet trekken."
Doch de wezenlijk rouw-
moedige ziel wanhope
niet! volhardt zij in ge-
bed vol vertrouwen, in
een gedurig en waar-
dig gebruik der H. Sa-
cramenten en in de ver-
nieuwing harer goede
voornemens, dan zal ein-
delijk de Allerhoogste,
door Zijne onweerstaan-
bare macht den geest des
afgronds bedwingen, ge-
lijk Hij ook ten laatste
door de tiende en
vreeselijkste plaag, den Egyplischen Pharaö
gedwongen heeft, IsraëPs kinderen te laten trek-
ken. Amen.
vreeselijke, ja eeuwige
redbaar in de laatste,
straf van God.
Erken verder in Pharaö,
die het volk uit de
-ocr page 127-
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE SLAANDE ENGEL. - HET PA ASCHLA.M
1.
1 uwc hand, tot een tceken, dat gij tot den
uittocht bereid zijt; en gij zult het met
i spoed eten, want het is het Phase, d. i.
I de doorgang des Heercn. En in den zelf-
den nacht zal Ik n\'erecht houden door
i
f geheel Egypte en alle eerstgeborenen
van de menschen tot aan het vee verslaan.
Maar voor U zal het bloed tot een tee-
! ken zijn aan uwe huizen; als Ik dat
bloed zie, zal Ik voorbijgaan, en zal de
verderfelijke plaag onder LT niet komen.\'\'
(Exod. XII).
2. Dit voorschrift des Ileeren zou niet slechts
voor nu, maar voor alle volgende eeuwen hij
Israël\'s kinderen gelden, en daarmede moest,
tot eene eeuwige gedachtenis van den uittocht uit
Egypte het Paa sehleest ingesteld worden.
Want zoo had de Heer verder gezegd: „Deze
dag zal U tot een gedenkdag zijn, en
gij zult hem vieren als een feest des
Heeren van geslacht tot geslacht met
eeuwigen godsdienst. Van den veertien-
den der maand Nisan tot den een en
twintiirsten der zelfde maand aan den
avond zult gij ongedeesemd brood eten;
de eerste dag zal heilig en feestelijk zijn,
en de zevende zal met dezeltde feeste-
lijkheid gevierd worden; gij zult op de-
zelven geen werk verrichten. En als
gij in het land komt, dat de Heer LT
1-2
reeds voornemens
*as, van Pharaö te scheiden, ver-
ondigde hij hem nog de laatste
laag, die de Fleer over Egypte
ou zenden: Den dood aller
erstgeborenen. MaarPharaö
ileef versteend en zeide tot
lozes: Ga van mij en wacht
, voortaan voor mijn aangezicht
Nu trad Mozes
voor de kinderen Israëlsen zeide:
„Zoo spreekt de Heer: Op
den tienden dag dezer
maand *), neme ieder huis-
vader een eenjarig lam
zonder vlek en beware
het om het, tegen den
avond van den veertienden der maand
te slachten. Gij zult van zijn bloed nemen
en het aan de beide posten en aan den
bovendrempel uwer huizen strijken, maar
het vleesch zult gij eten in denzelfden
nacht, aan het vuur gebraden en on-
gezuurde brooden daarbij met wilde
latuw. Gij zult van het lam geen been
breken en er mag niets daarvan tot den
morgen overblijven. Gij zult het aldus
eten: met omgorde lendenen, met schoen-
zolen aan uwe voeten en met uwen staf in
*) Deze is de mannrl Nisan, die van den 16 Maart tot
den 13 April duurt.
-ocr page 128-
92
DE SLAANDE ENGEL. —
HET PAASCHLAM.
geven zal, onderhoudt dit gebruik, en
als uwc kinderen tot u zeggen: wat is
dat voor een godsdienst, dan antwoordt
hun: Het is het offer van den voorbij-
gang des Heeren, toen Hij de Egypte-
narcn sloeg en onze huizen spaarde."
(Exod. XII).
3. De Kinderen lsraëls bogen zich gehoorzaam
voor Gods hevel, en als de nacht van den 14
Nisan was aangebroken, deden zij, zooals hun
bevolen was: Heisvaardig, onder vurige gebeden
en lofliederen, namen zij hel Paaschlam. 0 waar-
lijk een allerheiligste nacht, waarin al de booze
raadsbesluiten hunner vijanden Ie schande gemaakt,
en de genadevolle beloften van den Allerhoogste
vervuld zouden worden! o waarlijk, een geluk-
zaligc nacht, waarin Israël\'s zonen uit de sla-
vernij in de vrijheid der kinderen Gods zouden
overgaan! 0 waarlijk heerlijke nacht, waarop de
morgen der verlossing aanbreken, en de eerste
stralen der morgenzon hun de oneindige erbar-
mingen Gods verkondigen zouden!
Hoc geheel anders was het in de huizen der
Egyptenaren gesteld! Want — zoo heet het in
het Doek der Doeken: „Zie, als zich ecne
diepe stilte verspreidde, en de nacht in
het midden van zijnen loop was, dan
viel Uw almachtig woord, van den he-
mcl, van den koninklijken troon, als
een gevreesd strijder, midden op het
land des verderf s neder. Het kwam en
vervulde alles met dooden. Want de
Heer sloeg alle eerstgeborenen in het
land van Egypte, van den eerstgeborene
van Pharaö tot den eerstgeborene der
gevangenen. De eene lag halfdood hier;
de andere daar. Heer en slaaf werden
met dezelfde straf bezocht, en de gemeene
man leed hetzelfde als de Koning, en
er verspreidde zich een akelig gekerm,
een klagend geween over den dood der
kinderen, die men betreurde. Maar de
kinderen der rechtvaardigen offerden in
\'t geheim, en besloten eenparig de Wet
te onderhouden , en zongen de lofzangen
der Vaderen." (Exod. XII. Sap. XVIII).
Nu was Pharaö\'s trots gebroken! Denzelfden
nacht nog ontbood hij Mozes en Aaron enzeide:
tMaakt u op, gaat uit het midden mijns volks,
en neemt uwe schapen en uw vee, volgens uw
verlangen, mede." En de Egyptenaren hielden
aan bij het volk, om hen met spoed uit het
land Ie doen heengaan en zeiden: »Wij allen zijn
dooden!"
4. Wel is waar, was het Paasehfeest, de
gedachtenis dezer wonderwerken Gods, het voor-
naamste en belangrijkste feest der Israëlieten; maar
nog belangrijker is het om zijne geheimvolle be-
trekking op Jezus Christus. Want zegt de Leer-
aar der Volken uitdrukkelijk: Ons Paaschlam,
dat geslacht is, is Christus. Eveneens ver-
maant de II. Petrus: Weet, dat gij zijt vrij
gekocht met het dierbaar bloed van
Christus, als van een vlekkeloos en on-
besmet Lam. (I Pet. I. 18. 19). En had niet
reeds de Heilige Ziener Isaias, op het Paaschlam
der Nieuwe Wel, op Christus gewezen en uitge-
roepen: Gelijk een schaap is Hij ter slacht-
bank gevoerd, en Hij is stom geweest
als een Lam? (53). Joannes de Dooper heeft
llem als met den vinger aangewezen en gezegd:
Zie het Lam Gods, dat wegneemt de
zonden der wereld. En de II. Evangelist Jo-
annes heeft in zijne verrukking de Hemelgeesten
gezien, die met luider stemme Christus lof zon-
gen en zeiden: „Het Lam, dat gedood is
geworden, is waardig te ontvangen de
macht en den rijkdom en wijsheid en
sterkte en eer, en heerlijkheid en dank-
zegging in alle eeuwigheid."(Apoe. V. 12.13.)
-ocr page 129-
DE SLAANDE ENGEL. — HET PAASCHLAM.                                       93
hij tot den Proconsul Egeas sprak: »Ik offer telken
dage aan den almachligen God, niet den rook van
ontbrande reukwerken en niet het vleesch van
brullende stieren, maar het Lam zonder vlek,
wiens vleesch door geheel het geloovige volk
genuttigd wordt.\'* Aanbidt dit Paaschlam, dat
niet slechts opgedragen, maar als werkelijke spijs
genuttigd worden moest d. i. Jezus Christus, die
zich in hel laatste Avond-
maal ons niet alleen als
eene gedurige offerande,
maar ook als eene ge-
durige spijs onzer zielen
in de II. Communie heelt
nagelaten, en verlangt,
dal wij allen aan die
hemelsche spijs deelne-
men, terwijl Hij zegt:
„Zoo gij het vleesch
van den Zoon des
menschen niet eet,
en zijn bloed niet
drinkt, zult gij het
leven in u niet heb-
ben." (Joan. VI) —
evenals ook de ecrslge-
borenen der ongeloovige
Egyptenaren, die van
hel Paaschlam niet aten,
en hunne huizen met
diens bloed niet gelee-
kend hadden, al tezamen
omkwamen! O aanbidt dit Paaschlam, dat met
ongedeesemd brood en bittere latuwkruiden ge-
nomen moest worden — d. i. Jezus Chrislus, die
in het allerheiligste Sacrament slechts door rnen-
schen van een rein en ongedeesemd hart ontvangen,
en eerst, na voorafgaande boetvaardigheid en billcr
berouw over alle bedreven zonden, mag genutiigd
worden!
Zoo was het Pascha, of het Paaschlam van
Israëls kinderen slechts de voorafbeelding van het
waar Paaschlam, van Jezus Christus, en hier
wordt voor ons oog een overvloed van gena-
derijke geheimen van het Nieuwe Verbond onl-
slolen. 0 aanbidt dat Paaschlam zonder vlek,
dat geslacht en op het vuur gebraden is, d. i.
Jezus Christus, den zondeloozen, die aan het
Kruis opgedragen en
door het vuur zijner
barmhartige liefde tot
ons zondaars verteerd
werd! O aanbidt dit
Paaschlam, dat ccn einde
maakt aan de Egypti-
sche slavernij en de Is-
raëlieten tot hunnen uit-
tocht naar het land van
belofte gesterkt heeft,
d. i. Jezus Chrislus, door
wien satans heerschappij
verbroken en de ingang
in het gelukkige rijk der
genade ons mogelijk ge-
worden is! 0 aanbidt
dat Paaschlam, wiens
bloed aan de deuren der
huizen de kinderen Gods
voor den engel des doods
bewaard heeft d. i. Jezus
Chrislus, met wiens
bloed wij de deuren on-
zer harten bestrijken, om
van den eeuwigen dood
bewaard te blijven. O
aanbidt dit Paaschlam, dat niet slechts eens, bij
den uittocht uit Egypte, maar door alle eeuwen
der joodsche geschiedenis heen werd opgedragen
d. i. Jezus Chrislus, die niet slechts zijne ver-
zoenings-offerande heeft opgedragen, maar in het
allerheiligste Misoffer door alle eeuwen heen tot
aan hel einde dit zijn olïer hernieuwt, gelijk dit
zoo roerend de H. Apostel Andreas betuigde, toen
-ocr page 130-
ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
UITTOCHT DER KINDEREN VAN ISRAËL UIT EGYPTE. — DOORTOCHT DOOR
DE ROODE ZEE.
•f*
n UËÊ& iir
I.
ten werkelijk uitgetrokken, en reeds aan den oever
van de Rood e Zee gelegerd waren, speet het
hem, dit volk te hebben laten gaan, daarom
zette hij hen met ruiters en krijgswagens na.
Wie beschrijft den schrik van Israëls kinderen!
Vóór zich hadden zij de zee, rechts en links
steile bergen en de woestijn, achter zich den
vijand. Maar Mozes zeide: „Vreest niet; de
Heer zal voor ulieden strijden en gij
zult Gods grootste daden zien." (Exod. XIV.)
Toen toog de wolkkolom in de hoogte en ging
achter hen, en stond tusschen hun en de Egyp-
tenaren. Voor dezen was ze donker en vreese-
lijk , zoodal zij den ganschen nacht door niet bij
de Israëliten konden komen. Het volk Gods echter
verlichtte ze des nachts; een zinnebeeld van den
Godmensch in het laatste Oordeel, die donrecht-
vaardigen vriendelijk en onuitsprekelijk minzaam
zal verschijnen. Nu strek»
te Mozes zijne hand uit
over de zee, en zie,
de wateren werden ge-
kliefd, en stonden van
weerskanten als een
muur, en de Israëlieten
trokken er droogvoets
door. De Egyplenarcn
zagen met verbazing en
verwondering het bui-
tengewoon heerlijk won-
der van den alleen-waren
God. Maar hun hart was
versteend, en zij zelte-
den de Israëlieten tol in
e Israëlieten — eene buitenge-
wone menigte van meer dan
GOO.OÜOmannen, benevenshunne
vrouwen, kinderen en ontelbare
kudden vee, trokken jubelend
en blijde uit het land der sla-
vernlj. Ook hadden zij Josef\'s
beenderen medegenomen, om
die in hel graf zijns Vaders, in
hel land van belofte te begra-
», ven. God zelve geleide hen op
eene wonderbare wijze — over-
dag door eene wolkkolom,
die hen legen de zonnenstralen
beschermde, des nachts door
eene vuurkolom, die hun
de
duisternis verlichtte. O
111
zinnebeeld der god-
delijkc Voorzienigheid ! geleid ook nat} op mijne
pelgrimsreize door het
aardsclie leven. Als de
zon des gcluks mij hare
verlokkende stralen toe-
werpt, o beschut mij
dan, goede Vader, tegen
overmoed en zelfver-
trouwen ; maar als de
duisternissen van den
tegenspoed mij over-
valien, laat dan uw va-
derlijk oog, het licht
der hemelsche vertroos-
ting, over mij schijnen,
opdat ik niet door klein-
moedigheid bezwijke.
2. Toen Pharaö echter vernam , dat de Israëlie
het midden der
zee met ruiters en krijgswagens
-ocr page 131-
UITTOCHT DER KINDEREN VAN ISRAËL UIT EGYPTE.                              95
na. Nu strekte Mozes andermaal, op Gods be- I
vel, zijne hand over de zee uit, en zie, de
torenliooge baren ontlastten zich en stroomden
onder schrikbarend geraas samen, en het gansche
leger van Pharaö met ruiters en krijgswagens
werd in den afgrond begraven.
3. Zoo verloslle de Heer zijn uitverkoren volk
uit de hand der Egyptenaren! Thans verhief zich j
Mozes en zong den Allerhoogste een loflied: »Dc j
Heer is mijne sterkte en mijn lof, Hem wil ik
loven. De Heer is een krijgsheld. De wagen i
van Pharaö en zijn uitgelezen vorsten heeft Hij |
in den afgrond der zee geslingerd. Uwe rechter»
hand, o Heer, is verheerlijkt in macht; in de j
volheid uwer heerlijkheid verpletlerdet Gij uwe
vijanden en uwe gramschap verteerde hen als
een stoppel. Voor uw volk waart Gij een gelei-
der; Gij hebt ze verlost en voert hen in uwe
macht tot uwe heilige woning. Gij zult hen
brengen en planten op den berg uws eigendoms,
dat uwe handen hebben toebereid; \'lis, o Heer,
het eigendom, dat uwe handen gevestigd heb-
ben." — Ook Maria, de Profelesse en zuster van
Mozes nam de pauken in de hand, en alle vrouwen
van Israël volgden haar, en zij zong hun voor
en zcide: »Laat ons den Heere lofzingen, want
hoog, hoog is Hij verheven, het paard en zijn
berijder wierp Hij in de zee!\'\'
. Herinneren u deze beide lofliederen van den
grijzen Mozes en der van God vervulde Maria
niet aan dat loflied van den grijzen Simeon in
den Tempel en aan het heerlijk Magnificat
der allerzaligste Moeder Gods, Maria, waarin zij
de overwinning des Ileeren over de machtigen
der aarde en de wonderbare redding en verhef-
fing der ootmoedigen vierde\'?
4. Doch erken met den II. Paulus in den
wonderbaren doortocht door de roode zee eene
voorafbeelding van den Christel ij ken
Doop. Gelijk Israël in dezen doorgang, uit het
leven der slavernij tot het leven der vrijheid in
God werd herboren, zoo worden ook wij in
den doorgang door het genadevolle water des
Doopsels, uit de slavernij van Satan tot kinderen
Gods herboren. Maar gelijk Israëls kinderen
ook na dezen doortocht, nog den grooten weg
door de woestijn, onder ontelbare gevaren, had-
den af te leggen, zoo blijven ook voor ons, na
het Doopsel, de aanvechtingen van het vleesch
en tallooze uitwendige vijanden der zaligheid te
bestrijden. Doch gelijk Israël, zoo menigmaal
het zich met kinderlijk vertrouwen en heilige
liefde, tol Dengene, die hel door de roode zee
geleid had, wendde, uit alle gevaren gered werd,
eveneens zal ook ons, zoo dikwijls wij ons de genade
des Doopsels dankbaar herinneren en ons vol
vertrouwen aan den Gever onzer Zaligheid aan-
sluiten, kracht en redding uit iedere bekoring
ten deel vallen.
Maar waaruit stroomt in het water des Doop-
sels zulke geheimvolle kracht en genade\'? Eenig
en alleen uit het purperroode bloed van Jezus
Christus, dat aan het H. kruishout gevloeid heeft.
O liefderijke Verlosser, geleidt ons dan allen door
de roode genadezee van uw dierbaar bloed, vei-
lig en behouden, uit het dal van ons aardsch
pelgrimschap, tot den heiligen berg, tot de ge-
lukzalige woning, die gij ons bereid hebt. Amen.
-ocr page 132-
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
HET MANNA.
Üif felooM ia
i hcliheo rn xc"
I
I
\'door* >al «jjn aal laljg worden.
él erkende de Heer, dat Is-
raëls volk nog niet geschikt
was, Gods volk te zijn;
daarom besloot Hij, hen ge-
durende een veertigja-
rig heen- en weertrek-
ken door de arabischc
w o e s t ij n, waar zij, ver van
alle verstrooiing, met hun
God alleen waren, tol Gods
volk opteleiden, en dit
_^^door velerlei beproevingen en
door heerlijke openbaringen
zijner almacht, rechtvaardig-
h beid en vaderlijke goedheid.
Zoo kwamen zij dan in de
woestijn. Zij reisden drie
dagen en vonden geen water.
Eindelijk ontdekten zij het bij
Mara, maar het was bitter en onbruikbaar,
zoodal het zwakgeloovige volk tegen Mozes be-
gon te morren. Nu riep Mozes tot den Heer,
die hem een houtgewas aanwees: hij wierp
het in het water, en het werd dadelijk
zoel en drinkbaar. In dit hout erkennen
de Kerkvaders de kracht van het Kruis
van Christus, dat alle bitterheden van
dit leven verzoet.
En toen eene maand later de levensmiddelen
begonnen te verminderen, morde het volk op
nieuw tegen Mozes en Aaron, en zeide: »Ach, of
wij maar in Egypte gestorven waren, toen wij
nederzaten bij de vleeschpotten, en toen wij
brood aten lot verzadiging! Waarom hebt gij ons
in deze woestijn gevoerd, om deze gansche menigte
door den honger te dooden?" Maar de Heer zeide
tot Mozes: „Zie, Ik zal ulieden brood doen
regenen uit den hemel." En zie, tegen
den morgen zagen zij in den dauw der woestijn
iets kleins, sneeuwwit als in een mortier ge-
stoten, gelijk aan den rijm op aarde. Als de
zonen van Israël dit zagen, riepen zij verwon-
derd uit: Manhu, d. i. wat is dat? En Mozes
antwoordde: „Dit is het brood, dat de
Heer u te eten gegeven heeft." Zij ver-
zamelden blijmoedig, de een veel, de ander wei-
nig; toen malen zij het, en zie, de een had niet
meer of minder dan de andere, maar ieder zoo
veel, als hij eten kon. Zij moesten het \'s mor-
gens vroeg voor zonnenopgang verzamelen. Van
dit manna, dat de joden gedurende al de 40 jaren
hunner reis door de woestijn aten, heet het in
het Bock der Wijsheid XVI: S20.: „Aan uw
volk, o Heer, hebt gij het voedsel der
Engelen gegeven, zonder arbeid bereid,
dat in zich bevatte alles wat aangenaam
en bevallig is voor den smaak; want
het schikte zich naar ieders wil, en het
werd veranderd in het geen ieder ver-
langde.
2. Wij staan verbaasd over deze wonderbare
-ocr page 133-
97
HET MANNA.
deelbaren Christus. Gelijk het manna zich naar
iederen leeftijd en ieder geslacht schikte, allen
overvloed van zoetigheid in zich besloot, en ieder
daarin dien smaak en dat genot vond , hetwelk hij
verlangde, zoo is ook de II. Communie voor
rijken en armen, voor geleerden en ongeleerden,
voor grijsaards en kinderen even genadevol en
zaligmakend. De onwetende put daaruit wijsheid,
de zwakke kracht, de bedrukte troost, de zieke
verlichting, de vermoeide verkwikking, de dwa-
lende raad; iedereen, wat hij voor zich noodig
heeft en wenschcu moet. Gelijk eindelijk de
Joden het manna niet konden verklaren, maar
met verwondering uitriepen: Man hu, d. i. wat
is dat? zoo zullen ook wij nooit in staat zijn
het H. Sacrament te begrijpen. Het is en blijft
voor ons een eeuwig Manhu, een aanbiddens-
waardig Geheim, gelijk zeker Communielied,
zoo waar als schoon uitdrukt:
Jesus! Menschgeworden God,
Die niet in uw woord kunt falen
Gij rust Lier in \'t Sacrament;
Kun \'t mijn geest niet achterhalen,
God der Waarheid! \'ktuig het nu,
Jesus ik geloof in U.
God vun almacht, liefde en\'trouw.\'
\'kBen beschaamd om al mijn zonden,
Maar Gij, Heer, hebt ze uitgewischt
In .het bloed van zooveel wonden,
Vol betrouwen kom ik nu,
Goede Jesus! \'k hoop op IJ.
God van liefde en opperst goed!
Gij wilt spijzen en ons drenken,
In \'t geheim der hoogste min
Heel U zelven aan ons schenken.
Liefste Jesus! kom, kom nu,
Ach mijn ziel verzucht naar U.
\'k Hen niet waardig, groote God!
Dat Gij ingaat in mijn harte;
Spreek, Heer! spreek een enkel woord.
En doorwond van liefde smart e,
Schrei ik: Jesus! kom toch nu,
Kom, o kom, ik smacht naar U.
eigenschappen van het manna des Ouden Ver-
bonds, maar zijn wij nog veelmeer verbaasd over
hel grool geheim van het Nieuwe Verbond, waar-
van het cene voorafbeelding was! Want gelijk de
II. Apostel van hel Joodsche manna schrijft: „Zij
allen hebben dezelfde geestelijke Spijze
gegeten tot een voorbeeld voor ons;
(1 Cor. X : 8, 6.); en de Zaligmaker zelve
tot de .loden zegt: Uwe Vaderen hebben
het manna gegeten; maar Ik ben het
levend brood, die uit den hemel ben
nedergedaald; zoo iemand van dit brood
eet, hij zal in eeuwigheid leven." (Joan.
VI: 49, 51.) Wie zou dan nog durven betwijfelen ,
dat het manna eene voorafbeelding is
van het ware hemelbrood in het Aller-
heiligste Sacrament des Altaars? Want
evenals de gedaante van dit Sacrament, zoo had ook
het manna de kleur en den smaak van een zoet brood.
Gelijk het manna den Joden eerst gegeven werd ,
nadat zij de vlceschpotten van Egypte verlaten
hadden, en de roode zee waren doorgetrokken, zoo
mag ook hij alleen hel Brood des Levens nuttigen,
die zich van de zondige wellust bekeerd heeft,
en gedoopt is. Gelijk het manna in den vroegen
morgen verzameld moest worden, zoo is ook ons
tot het ontvangen van het H. Sacrament het
morgenuur aangewezen. Gelijk het manna niet
door arbeid verkregen, .niet door gewone natuur-
kracht geteeld, maar op bovennatuurlijke wijze
gevormd werd en dagelijks (al was het getal der
gebruikers nog zoo groot) tijdens hunne reis door
de woestijn vernieuwd werd, zoo wordt ook het
hemcloche brood in het H. Misoffer op eene won-
derbare wijze in de hand des Priesters gevormd,
en zal onafgebroken zoo lang voortduren, lol-
dat wij uit de woestijn van dit leven in het be-
loofde land der eeuwige Zaligheid binnentrekken.
Gelijk niemand hunner, die hel manna inzamel-
den, meer dan de andere ontving, zoo ontvangen
ook alle Communiceerendcn, hel moge eene ge-
heele hostie, of in eenige deeltjes gebroken zijn,
evenveel, namelijk, den éenen, geheelen, onver•
-ocr page 134-
HET MANNA.
98
kregen. Ook hierin erkent de H. Paulus eene geheim*
volle voorafbeelding; want de rots — zoo schrijft
hij — wasChristus(I Gor. X: 4.) Ja uit Ghristus
stroomen de heerlijke wateren der zuivere leering
en der genaden, waarvan Hij zelve uitriep:
„Die gedronken zal hebben van het
water, dat Ik hem geven zal, zal in
eeuwigheid niet dorsten; maar het wa-
ter, dat Ik hem geven zal, zal in hem
eene bron worden van water, dat springt
tot in het eeuwige leven." (Joan. IV: 13,14)
Dan, gelijk het den Heer geviel, zich van Mozes
met zijn staf te bedienen, om hel water uit de
rots te slaan, zoo bedient Hij zich in het Nieuw
Verbond van den Priester en den Sa-
cramentcelen Vorm, om de wateren dei-
waarheid en der genade aan een ieder in het bijzon-
der te schenken. Ik echter roep uit het diepste van
mijn hart niet de Samaritaansche vrouw aan den put
van Jacob: „O Heer, geef mij dat water,
opdat ik niet meer dorste! Amen.
\'k Zal dan aan den heil\'gen disch
U, mijn Jesus! gaan ontvangen,
U, mijn God, mijn\' grooten God,
Aan mijn zalig harte prangen,
Goede Jesus! kom toch nu,
Kom, o kom, ik snel tot D.
(P. van der Ploeg. De Moeder Qoda maand.)
3. Hoe goed en wonderbaar zich God voor
lsraëls zonen toonde, toch morden zij al weer
spoedig schroomvallig en mistrouwend tegen
Mozes, als hun iets ontbrak. Zoo te Raphidim,
waar geen drinkwater was. Dan riep Mozes tot !
den Heer en zeide: „Wat zal ik dit volk
doen? weinig feilt er aan, dat zij mij !
steenigen!" En de Heer antwoordde in zijne
langmoedigheid: „Neem uwen staf, waar-
mede gij de rivier geslagen hebt, en
sla O]) de rots, en er zal water uit de-
zelve uitgaan.1 (Exod. XVII.) Mozes gehoor-
zaamde, en zie, er ontsprongen stroomen water j
uit de rots. zoodat menschen en vee te drinken
/#\'
-ocr page 135-
DERTIGSTE HOOFDDEEL.
AÏ AA.N HET VOLK VAN ISRAËL
GEBODEN.
GOD GEEFT OP DEN BERG SIK
DE TIEN
1.
aangebroken, begon bet te rooken, en te donderen,
en te bliksemen, en eene zware wolk omhulde
den berjt. En uit de wolk klonk het geluid eener
zeer sterke bazuine, zoo geweldig en vreeselijk
als in het laatste Oordcel! En Mozes leidde het
volk uit het leger, aan den voet des bergs Gode
te gemoel. Toen klonk de stem des lleeren van
den berg en sprak:
I.     „Ik ben de Heer, uw God. Gij
zult gecne vreemde goden voor mijne
oogen hebben. Gij zult U gecne gesne-
den beelden maken. Gij zult die niet
aanbidden of godsdienst aandoen. Want
Ik de Heer, uw God, Ik ben een sterk,
een ijverig God, die de misdaad der
vaderen straft tot in het derde en vierde
geslacht dergenen, die Mij haten, en
die barmhartigheid doe bij duizenden
dergencn, die Mij liefhebben en mijne
geboden onderhouden.
II.     Gij zult den naam van den Heer
uwen God niet ijdel gebruiken.
III.     Wees gedachtig, dat gij den
Sabbath heiligt. Zes dagen zult gij ar-
beiden en al uw werk doen: maar den
zevenden dag zult gij geen werk doen;
noch uw zoon, noch uwe dochter, noch
uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd,
13
„Als Israël mijne stem
hoort en mijnen bond bewaart, zult
gij mijn eigendom zijn onder alle vol-
ken, een priesterlijk koningrijk en een
heilig volk. Ga dan tot het volk, en
heilig hen heden en morgen; want op
den derden dag zal de Heer afkomen
voor al het volk. En gij zult den berg
rondom afperken voor het volk; want
ieder die den berg aanroert, zal den dood
sterven." (Exod. XIX).
Als nu de morgen van den derden dag was
-ocr page 136-
100                     GOD GEEFT OP DEN BERG S1NAÏ AAN HET VOLK VAN ISRAËL
den van God aan Israëls zonen over; toen antwoord-
den zij met luider stemme en spraken: »A1 de woor-
den, die de lieer gesproken heelt, zullen wij
doen." En Mozes schreef al de woorden des
Heeren in het Boek des Verbonds. Daarna richtte hij
onder aan den berg een allaar op tot een brand-
otTer en twaalf gedenksteenen naar de twaalf
stammen van Israël, en las het Doek des Ver-
bonds voor het gansche
volk. Als nu het volk
den bond des II e e-
ren bezworen had,
nam hij het bloed
van het offerkalf;
de eene helft goot
hij over het allaar,
en met de andere
helft besproeide hij
helvolkenzeide: »dit
ishetbloeddesver-
bonds, dal de Heer
melUgeslolenheeft."
3. Overweeg en be-
schouw nu die wetgeving
van Sinuï. — VVas het-
gene de Heer daar zelve
beval, iets nieuws ?
0 neen! Reeds had God
deze wet in het Paradijs
in hel hart van den
mensch geschreven,maar
dooide boosheid der men-
schen was dit oorspron-
kelijk goddelijk schrift in
het menschelijk geweien
uitgewischt en onleesbaar geworden." Daarom
— schrijft de II. Auguslinus — werd hun op Sinaï
ook uitwendig weder voor oogen gehouden, wat
zij inwendig in bun geweten zien moesten; en
terwijl Gods slem van buiten aan hun oor klonk,
werd de mensch in zijn binnenste terug gedreven."
Hieruit volgt, dat deze Wel des Heeren niet
alleen voor de zonen van Israël, maar voor alle
tijden en alle volken geldig was. Slechts
de vooraf beeldende, godsdienstige verordeningen
noch uw vee; want in zes dagen heeft
de Heer hemel en aarde gemaakt, en
Hij rustte den zevenden dag. Daarom
zegende God den Sabbathdag en heiligde
denzelvcn.
IV.      Eer uwen vader en uwe moeder,
opdat gij lang moogt leven en het LT
welga in het land,
dat de Heer u ge-
ven zal.
V.      (Jij zult niet
doodslaan.
VI.   Gij zult geen
overspel doen.
VIL Gijzultniet
stelen.
VIII.   Gij zult te-
gen uwen naasten
geen valsche getui-
genis geven.
IX.    Gij zult uws
naasten huisvrouw
niet begeeren.
X.    Gij zult uws
naasten goed niet
begeeren.
2. Sidderend en be-
vend hoorde liet volk
Gods stem, en zag in den
rookenden berg, in de donder- en bliksemslagen
en hel geluid der bazuinen, de vreeselijke Majes-
teit van den Allerhoogste. Daarom zeide het
tot Mozes: »spreek gij met ons, en wij zullen
luisteren; maar dat God niet met ons spreke, opdat
wij niet sterven!" Nu beklom Mozes andermaal
den berg en naderde lot het duister, waarin
God was, en de lieer gaf hem nog velerlei voor-
schrilten, godsdienstige, zedelijke en bur-
g e 1 ij ke wetten. — En Mozes bracht al de woor-
-ocr page 137-
DE TIEN GEBODEN.                                                         101
moedig uit: „Gene was een zinnebeeld van
den tcgenwoordigen tijd; want niet door
bloed van bokken of stierkalven, maar
door zijn eigen bloed is do Middelaar
van het Nieuwe Verbond, Christus onze
Hoogepricster, in het Heilige der Hei-
ligcn ingegaan, en heeft eene Eeuwige
Verlossing gekregen " (Uebr. IX 1-2).
4. Na de feestelijke sluiting van het Oude
Verbond nam Mozes zijn broeder Aaron en
Nadab en Abiu met zeventig van de Ouderen van
Israël, en zij klommen op den berg en zagen
den God van Israël en Zijne h e e r I ij k -
heid. Toen was het onder hunne voeten als een
kunstwerk van saffieren, en gelijk de hemel, als
die helder is. Dij het aanschouwen van den lieer
ontvlamden hunne harten, en zij hielden een
vreugdemaal. — En Mozes klom op de kruin
des bergs, en vervvijlle daar veertig dagen
en veertig nachten zonder spijs en drank.
In deze eenzaamheid en geheimvolle onderhouding
met God, ontving hij de onderi ichlingen des Meeren
over den bouw van het Tabernakel des Verbonds,
over de inrichting van den godsdienst, en de
twee steenen tafelen; waarop de vinger des
lleeren de tien Geboden tot eene blijvende ge-
dachtenis van het Verbond, wonderlijk gegrift had.
Intusschen echter — o onbestendigheid van het
menscbelijk hart! — vielen Israëls kinderen in eene
buitengewoon zware zonde: zij goten een gou-
den kalf en aanbaden hut en alen en dronken
en dansten om het afgodsbeeld. Toen Mozes dit
zag, ontstak hij in heiligen toorn en wierp de
tafelen uit zijne hand, lot een lecken, dat Israël
zijn Verbond met den Heer verbroken bad. Daarop
vernietigde hij het afgodsbeeld voor hunne oogen, en
liet vele duizenden afgodendienaren ncdersabelen.—
Toen nu de Heer deze verzoening zag en het smee-
kend gebed zijns dienaars Mozes hoorde, erbarmde
Hij zich wederom over het volk, en vernie uwde zij-
nen Bond, en gaf aan Mozes twee andere sleenen la.
felen, waarop Hij Zijne geboden geschreven had.
d. i de cercmoniëele wet is in het Nieuwe
Verbond, waarin de afbeeldingen van bet Oude
Verbond vervuld zijn, opgeheven; maar de zede-
wet van Sinaï blijft eeuwig van kracht. Daarom
zeide de goddelijke Leermeester: „Ik ben niet
gekomen, om de Wet op te heffen, maar
om ze te vervullen."
En hoe beert Christus de Wet van het Oude
Verbond vervuld! Door de liefde! De wet,
op Sinaï onder donder en bliksem en vreeselijk
bazuinengesebal aan de sidderende kinderen van
Israël gegeven, was meer op de vrees gegrond,
en belrof hoofdzakelijk het uiterlijk doen en laten
der menseben. De Stichter nu van het Nieuwe
Verbond verkondigde zijne Wet niet van de steile
hoogten eens trotschen bergs, maar van het
Kruis! De Zoon Gods, die uit oneindige liefde
tot de menschen onze natuur had aangenomen,
en nog stervende zijne armen uilgespannen hield ,
om alle menschen daarin op te nemen, wiens
hoofd gebogen was, om ons den kus van vrede
aan te bieden, — wiens hart doorsloken werd,
om den zondaren de vlammen zijner oneindige
liefde en barmhartigheid te openbaren: Deze is
de Wetgever van het Nieuwe Verbond! en wal
Hij verlangt, is voornamelijk de inwendige
gehoorzaamheid, een van liefde brandend, men-
schen minnend hart, zuivere gedachten en eene
onschuldige genegenheid: eene gehoorzaam-
heid in geest en in waarheid.
Dit is de vervulling van de Oude Wel en ook
de vervulling van het Oude Verbond.
Want dit bloed van liet offerkalf, dat tusschen
het ahaar en het besproeide volk, d. i. tusschen
God en de menschen verdeeld werd tot bekrach-
tiging van het wederzijds verbond, dit was slechts
eene zwakke voorafbeelding van het allerheiligst,
aanbiddelijk Dloed van Christus, waarin het Nieuwe
Verbond be/.cgeld, en waarmede eveneens — tot
een toeken van het verbond tusschen God en de
menschen — deels bet heilig altaar des kruizes,
deels de aardbodem der menschen besproeid
werd. Daarom roept de Lecraar der Volken blij-
<*z*$.sazO€9&ttz£j^»~------
-ocr page 138-
EEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
HET TABERNAKEL.
1.
de eene plaats naar de andere overbrengen, was
een lang vierkant, dertig ellen lang, tien breed
en tien hoog. Dit vierkant werd door een kost-
baar voorhangsel in twee deelen afgedeeld: het
Allerheiligste, tien ellen en het Heilige,
twintig ellen lang.
Deze tent was gebouwd op pilaren van onbe-
derfelijk acaziahout, die met goud overtogen waren,
op zilveren voeten stonden en gouden kapiteelen
droegen. Van binnen waren deze pilaren met
kostbare voorhangsels, waarin de beelden van
Cherubijnen geweven waren, uitwendig met vel-
len en dekkleeden van geitenhaar verbonden. —
Rondom deze tent was een Voorplein, hon-
derd ellen lang en vijftig breed. De vier zijden
van dit voorplein waren afgezet met kolommen
van vijf ellen hoog, en waren bij de twintig ellen
lang en tien breed. Deze kolommen waren met
geslagen zilver bedekt, hadden zilveren kapiteelen,
en koperen voetstukken en waren met voorhang\'
sels van gelwijnden byssus verbonden.
In het Allerheiligste mocht geen stervc-
ling komen, dan alleen de Hoogepriester, en
zelfs deze nog maar ééns \'sjaars, namelijk op
den groolen boete- en verzoeningsdag, d. i. op
den tienden dag van de zevende maand. Want
in het diep geheimvol donker van het Allerheiligste
stond de H. Ark of Bondskist, d. i. eene
kunstig bewerkte kist van zuiver acaziahout,
met het fijnste goud overtrokken, 2Vi el lang,
Vit el breed en even zoo hoog. In deze kist
waren drie heiligdommen: de tafelen der Wet
en priesterlijk k o n i n g-
rijk, een heilig volk moest
Israël zijn. Daarom gaf God aan
Mozes op den berg de nauw-
keurigste voor?chriften over den
godsdienst, dien dit volk en zijne
Priesters voor den Allerhoogste
moesten onderhouden, en waar-
door zij niet alleen in trouwe
aanhankelijkheid aan hunnen
God-koning gehouden, maar voor-
namelijk ook op het toekomstige
Godsrijk in Chrislusmoestenvoor-
hereid worden. Daarom bepaalde
God vooral eene plaats, waar
Hij zijne heerlijkheid op eene
bijzondere wijze openbaren, en
de oiferanden van het volk aan-
nemen zop : het Tabernakel of de Heilige Tent.
Om deze, naar Gods last, zeer waardig te bouwen
en te kunnen opluisteren, verzocht Mozes van
het volk allerlei geschenken in goud, zilver, ko-
per, edelgesteente, rood en blauw purper, kar-
mozijn en byssus, dekkleederen van geitenhaar,
huiden en acaziahout. Zij brachten alles in
overvloed met bereidwillige harten; uitgelezen
kunstenaars, met Gods geest vervuld, waren de
werklieden bij den bouw.
2. De gedaante van dit Tabernakel,
dat men gemakkelijk kon oprichten en afbreken
en, tijdens hunnen tocht door de woestijn, van
-ocr page 139-
HET TABERNAKEL.                                                         103
en het Allerheiligste verschillende, deels kostbare
tapijten hingen.
3. Beschouwen wij deze heilige tent der kin-
deren Israël\'s — de naauvvkeurigheid, waarmede
Jehova zelve alles in maat en gewicht, in stof
en kleur verordend heeft — en de offervaardig-
heid van het Joodsche volk, dat tot de rijke en
prachtvolle uitvoering *) van dezen reizenden
Tempel zijne schatten
gegeven had: — 0 dan
begrijpen wij de zorg en
heiligen ijver van onze
Pausen en Bisschoppen
in het bouwen en waar-
dig versieren onzer chris-
telijke Kerken; maar
dan b e g r ij p e n w ij
ook de o f f e r v a a r-
digheidonzer Voor-
vader enindech rist e-
lijkemidd e leeuwen,
die zich gelukkig
achtten tot den
bouw der heerlijke
Dom-en andere ker-
ken, hun goud en
zilver, hun ne sier a-
den en koslbaarhe-
d e n, d i k w ij 1 s zelfs
het zwaar verdien*
de dagloon te mo-
gen geven. Hoe blijde
zullen zij nu zijn en
jubelen daar boven in
de hemelsche Kerk, zij,
die eens hier op aarde zoo bezorgd waren, den
Allerhoogste een waardig woonhuis te bereiden!
Maar gaan wij nu eens met het oog des Geloofs
in het inwendige van het Tabernakel: O welke
geheimen en II. Symbolen van het Nieuwe Ver-
bond verschijnen ons daar! Immers het g e heele
Tabernakel is eene voorafbeelding van
*) Alleen voor de goud- en zilverwerken werden meer
dan 1,250,000 guldens besteed.
van Sinaï, de wonderbare staf van Aaron en een
gouden Vat vol manna ter eeuwige gedachtenis.
Op de bondskist was de genadetroon, d. i.
een gouden verzoendeksel van 2\'/* el lang en
l\'/j breed op wiens beide zijden twee Cheru-
bijnen met uitgestrekte vleugelen stonden. Boven
dezen genade-troon openbaarde zich de heerlijk-
heid Gods in eene wonderbare wolk. Van hier-
uit geschiedden Gods
openbaringen tot de kin-
deren Israël\'s en \'s volks
zuivering van zonden.
In het Heilige, waar
de Priesters dagelijks
den H. Dienst verricht-
ten, stond de gouden
zevenarmige Kan-
delaar, waarop altoos
zeven lampen rnet den
fijnsten olie brandden;
het Re uk al taai, waar-
op iederen avond en
morgen de zuiverste spe-
cerijen en kostbaarste
reukwerken gebrand en
als offeranden opgedra-
gen werden; eindelijk
de Tafel der Toon-
brooden, waarop —
naast gouden kelken
met wijn — aanhoudend
lagen twaalf ongedee-
semde brooden van het
fijnste tarvvemeel, die
eiken Sabbathdag op de
heilige plaats genuttigd en door nieuwe vervan-
gen werden.
Op het Voorplein kwam het volk tot de
godsdienstoefeningen te zamen. Hier stond het
koperen brandoffer-A Haar, waarop de offer-
dieren geslacht en de spijsoffers verbrand werden —
en niet ver van daar, was het koperen water-
bekken, waar de Priesters vóór de heilige han-
delingen handen en voeten waschten. Het Voor-
plein was niet overdekt, terwijl over het Heilige
-ocr page 140-
HET TABERNAKEL.
104
het Rijk van Christus op aarde, van de
II. Kerk. Evenals de Ark des Verbonds,
in het ondoordringbaar duister van hel Heiligdom,
als middelpunt van het Tabernakel, rustte met
de goddelijke openbaring in de tafelen der wet.
met de wonderbare genadespijs in het manna,
en met den Aaronsstaf als zinnebeeld van het
herders- en koningsambt; zoo is Jezus Christus,
de godmenschelijke Leermeester, de Iloogepriester
en koninklijke Herder, in het Allerheiligste
Sacrament het middelpunt van Gods Rijk op
aarde. — flondom Hem zijn geschaard: de Chris-
telijke Priesters, als de verkondigers zijner
Openbaringen, als de uitdeelers zijner Genaden,
als de plaatsbekleeders van zijn koninklijk Herders-
ambt, die gehouden zijn, Gods Kerk te bestieren
en daarin orde en tucht staande te houden. Rondom
de Priesters eindelijk: deGeloovigen. In den
Zevenarmigen Kandelaar, die vóór het
Allerheiligste brandde, zien wij het zinnebeeld
van die «zeven Geesten, die altijd voor den Heer
staan," waarvan reeds de Aartsengel Raphaël aan
Tobias sprak, en dien de Evangelist Joannes ge-
zien had, toen hij schreef: »En zie, een troon
stond in den hemel, en voor den troon brand-
den zeven lampen, welke zijn de zeven geesten
Gods." Deze kandelaar was tevens een vooraf beel-
ding van den Chrislelijken tijd; de voorafbeelding
der zeven gaven van den II. Geest, die de Kerk van
Christus altoos vervullen, en van de zeven H.H.
Sacramenten, waardoor aanhoudend het licht ,
de sterkte en de genade in het Christelijk hart
overvloeien. En de Toonbrooden en de Kelk
met wijn waren cene profetische heenwijzing op
het geheim der hoogste liefde Gods, op hetAller-
heiligste Sacrament, waar Jezus Christus zelve,
onder de gedaanten van brood en wijn, op het
altaar van het Tabernakel des Nieuwen Verbonds
tegenwoordig is. Eindelijk weten wij van de
reukwerken , die op het Reukaltaar verbrand wer-
den, dat zij een zinnebeeld van de aanhoudende
gebeden der Heiligen zijn. »Ik zag, — zoo schrijft
de II. Ziener Joannes, — en er kwam een En-
gel, en hij trad voor het Reukaltaar, en hij had
een gouden wierooksvat, en hij legde van de
gebeden van alle Heiligen op het gouden Altaar,
en de* rook van het reukwerk van de gebeden
der Heiligen steeg voor God.\'\' — Maar wanneer
zijn onze gebeden den lleere welgevallig? Als
zij uit een boetvaardig en door het water van
rouwmoedige tranen gezuiverd hart opstijgen.
Dit werd den Joden beduid door het Rrand-
off er-altaar en het Wat er bekken op het
Voorplein van het Tabernakel.
1%,
ï\'Jm
-ocr page 141-
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
HET PRIESTERSCHAP DER ISRAËLIETEN.
1.
die Mozes voor hen opdroeg, deelnemen. Daarna
werden zij met H. olie gezalfd, hun rechter
oorlel, de duim van de rechterhand, en de
groote teen van den rechtervoet met het bloed
van een geofferd Ram bestreken: tot een teeken,
dat zij geheel, van hel hoofd tot aan de teenen,
den Ileere waren toegewijd. Deze offeranden en
zalvingen werden zeven achtereenvolgende dagen
herhaald, en gedurende al dien tijd moesten Aaron
en zijne zonen, in de Tent verwijlen.
De priesterlijke kleeding bestond uit
een licht onderkleed om de lendenen, uit een
witten geweven rok, die van den hals tot aan
de enkels hing, uit een veelkleurig gestiklen gor-
del, en uit een hoofdzwachtel van byssus. De
voornaamste ambtsbezigheid dezer priesters was:
het verrichten van den godsdienst, en het on-
derwijs van het volk. Zij moesten de offerdieren
slachten, \'s morgens en \'s avonds het reukwerk
op het offeraltaar opdragen, de zeven lampen
van den gouden Kandelaar, evenals hel eeuwig-
durend vuur op het brandofferaltaar van het
voorplein onderhouden, wekelijks wijn en brood
op de tafel der Toonbrooden vernieuwen, het volk
zegenen, geschillen beslechten, de melaatschheid
en andere onreinigheden beoordeelen, in huwe-
lijkszaken en geloften rechtspreken, de heilige
trompenen blazen om den Sabbath en Feestdagen
aan te kondigen, de Doeken der Wet bewaren,
op reis de Ark des Verbonds dragen, enz.
3. De Priesters werden in deze hunne ambts-
bezigheid gewoonlijk door de Levieten ondersteund.
en Ujdc, dat de Israëlieten door
de schandelijke godvergetenheid
het gouden kali\' hadden aanbe-
den, en Mozes — ter vollrek-
king der goddelijke straf aan
deze booswichten — de Gode
gelrouw geblevenen te wapen
riep, waren het de mannen van
den stam van Levi, die onmid-
dellijk zijne roepstem volgden,
en in heiligen toorn de afgo-
dendienaars versloegen. Daarom
zeide Mozes tot hen: «lieden
hebt gij uwe handen den Ileere
gewijd, opdat de zegen overu
kome.\'\' Het duurde niet lang,
of dat woord werd vervuld,
daar God den stam van Levi lot het Priesterschap
verkoor, zoo zelf, dat Aaron en de eerstgebo-
renen zijner nakomelingen lol de waardigheid van
Hoogepriester, de overige mannen van zijn gezin
tot Priesters, en alle andere mannelijke nakome-
lingen van Levi (Jacobs zoon) tot medehelpers
der Priesters en Levieten verheven werden.
2. De Priesters moesten een onberispe-
lijken levenswandel leiden en zonder aanmerke-
lijke lichaamsgebreken zijn, en hunne afstamming
uit hel huis van Aaron kunnen bewijzen. Mozes
zelve had de wijding aan Aaron en diens zonen
toegediend. Met de priesterlijke gewaden uit-
gedoscht moe&ten zij aan veelsoortige offeranden,
-ocr page 142-
HET PRIESTERSCHAP DER ISRAËLIETEN.
106
Want ook de Levieten waren door offeranden
en besproeiingen met het reinigingswater, tot
hunne heilige bediening plechtig gewijd, moch-
ten echter het Heiligdom zelven niet betre-
den, maar alleen op het voorplein werkzaam
zijn. Zij moesten de Heilige Ark bewaken, het
Tabernakel opslaan, afbreken en zijne besland-
deelen en gereedschappen op de reislochlen door
de woestijn dragen, de Priesters bij het slachten
der offerdieren en in de uitdeeling van het volks-
onderwijs helpen en den godsdienst door zang
en snarenspel opluisteren.
Daar de stam van Levi uitsluitend tot den
dienst des Heercn verkoren was, bad God ver-
ordend, dat deze, bij de vcrdccling van Canaan,
geen bijzonder land zou bekomen, zooals de
andere twaalf stammen "); maar de Levieten
moesten in 35 afzonderlijke steden wonen, en
de Tienden der veldvruchten van het
geheel e land hebben. Van deze tienden
moesten zij echter wederom een tiende deel aan
liet buis van Aaron, d. i. aan de Priesters (waar-
aan 13 steden aangewezen werden) afstaan. Bui-
lendien hadden de priesters hun aandeel in iedere
offerande.
4. De Hoogepriester was het hoofd der
Joodsche Kerk, en levens als opperste Rechter
het hoofd des volks. Ook zijne kleeding had de
Heer aan Mozes tot in de kleinste bijzonderheden
voorgeschreven. Hij droeg over het gewoon
priesterlijk gewaad een hemclsblauwen rok
lot aan de knieën, aan den boord hongen
rondom 365 belletjes, opdat zich Israëls kinderen
bij het schellen dezer klokjes zouden herinneren:
Jehova vordert eiken dag van hun leven eene
getrouwe naleving van Zijne Wet. Boven dezen
rok schitterde het Ephod, d. i. een prachtig
schouderkleed, van een veelkleurig, heerlijk weef-
sel, dat op de schouderen met twee edelge-
steenten versierd was. Op ieder waren de
namen van zes stammen Israëls gegrift, tot her-
innering, dat de Hoogepriester als het ware de
*) Josef\'s stam werd voor twee Hammen gerekend:
Ephraim en Munassee.
zonden van al het volk op zijne schouders draagt,
en voor hen om verzoening bidt. En op de borst
droeg hij, bevestigd aan eene gouden keten,
hel groot vierkant borstschild, waarop in
vier reien twaalf kostbare edelgesteenten met de
namen der twaalf stammen glinsterden. Het hoofd
van den Hoogepriesler was gesierd met een
hoofd zwachtel van byssus en de gouden
voorhoofd plaat mei de woorden: »Den Heere
heilig."
Eens \'s jaars — op den groolen Verzoenings-
dag — moest de Hoogepriester in het Allerheiligste
gaan en voor zich en het volk de groote ver-
zocning doen. Buitendien moest hij ook in ge-
wichtige en twijfelachtige aangelegenheden, het
Heiligdom binnentreden; en hij droeg dan hel
borstschild met het geheimvol opschrift op de
borst en daar openbaarde hem Jehova, dooreene
wonderlijke inwendige verlichting, zijnen wil. —
Daarenboven had hij het oppertoezicht over den
godsdienst en den schat van het Heiligdom, evenals
de voorzittersplaats bij hel hoogst gerecht.
5. Wie zou in dit, door den lieer zelfs veror-
dend priesterschap, niet de voorafbeelding van het
priesterschap der Nieuwe Wet erkennen? Want
het is een en dezelfde God, die het Oude en
Nieuwe Verbond geslicht heefl, het eerste tot voor-
bereiding en afbeelding van hel laatste! — Daarom
heeft de Katholieke Kerk, geleid door den geest
Gods, ook voor het priesterschap van de Nieuwe
Wet de plechtige wijding onder offerande en
zalving, de verschillende klcederen, en ambts-
verrichtingen voorgeschreven en talrijke rangen
verordend. En was het \'s Heeren wil zelve niet,
gelijk in het Oude Verbond den boetvaardigen
Aaron, zoo in bet Nieuwe den Heiligen Boeteling
Petrus tot eersten Opperpriester aan te stellen ?
Want evenals Aaron, uit vrees voor het volk, den
Heer verloochende, terwijl bij het gouden kalf
liet aanbidden, maar laler door zijne trouw en
heiligen ijver voor de II. Wet, die verloochening
uitwischte, zoo heeft ook Petrus uit menschen-
vrees zijnen Heer verloochend, maar de drie-
voudige verloochening door de drievoudige be-
lijdenis zijner liefde en door den brandenden ijver
-ocr page 143-
HET PRIESTERSCHAP DER ISRAËLIETEN.
107
wijze op te dragen. Als hij het Altaar beklimt,
dan neemt hij als het ware de zonden van het
volk op zijne schouderen en de belangen der ge-
loovigen zijn in zijn hart neergelegd. Na de
woorden van de II. consecratie ligt het vlckke-
loos Lam voor zijne oogen op het altaar. Hij
offert het bloed van dit gezegend Lam, als den
kostbaarsten losprijs en het volmaakste Dank-,
Lof-, Zoen- en Smeek-
offer den Allerhoogste
op. Engelenkoren zwe-
ven om het altaar en
vereenigen hunne ge-
beden met de gebeden
des priesters en met de
verzoeningsgebeden van
den eeuwigen Oppei-
priester Jezus Christus.
Want de alleen ware
Opperpriester van hel
Nieuwe Verbond is en
blijft Jezus Christus. De
Katholieke priesters van
eiken rang zijn op aarde
slechts zijne werktuigen
en plaatsbekleders. Hij
heeft wezenlijk de zon-
den des volks op zijne
schouderen genomen en
op zijn voorhoofd de
afstraling der hemelsche
heerlijkheid, als de Eenig-
geboren des eeuwigen
Vaders, gedragen. Van
Hem schrijft de groote
Leeraar der Volken: „Hij trad het Hcilig-
doin in, niet door het bloed van bok-
ken en stieren, dat den mensch naar
de ziel toch niet kon zuiveren, maar
door zijn eigen bloed, en Hij heeft ons
eene eeuwige verlossing bezorgd, — Hij,
die heilig is en onschuldig, vlekkeloos
en van de zondaars afgezonderd, hoo-
U
voor het rijk van Christus wederom goed ge-
maakt.
O onuitsprekelijke waardigheid, o wonderbaar
ambt van den Katholieken Priester! Hij heelt de
rollen der Wet van het Oude Verbond voor te
lezen noch te verklaren, maar hij moet in den
naam van Christus het geloovige volk in de diepste
geheimen der eeuwige wijsheid onderrichten. Hij
moet het Manna niet bc-
waren, maar het ware
brood des levens aan
allen, die er naar hon-
geren, uitdeden. Hij
behoeft de zeven lampen
van het Heiligdom niet
te onderhouden; maar
hij moet de zeven H.H.
Sacramenten uitdeden ,
en de zeven gaven van
den II. Geest aan de
onsterfelijke zielen be-
zorgen. Hij moet niet
het bloote vooraf beel-
dende reukwerk, maar
het heerlijk Psalmengc-
bed van den Brevier
telken dage als morgen-
en avond offerande den
Allerhoogste voor de
Christenheid opdragen.
Hij behoeft de aanwezig"
heid der lichamelijke
melaatschheid niet te
verklaren, noch derzel-
ver genezing; maar hij
moet in den heiligen rechterstoel van boelvaar-
digheid door de wondervolle woorden van de
absolutie de geestelijke melaatschheid der dood-
zonde genezen. Hem is niet opgelegd lammeren
en rammen te slachten, en het bloed van kalve-
ren en stieren tot zuivering van het volk te ver-
gieten ; maar hij bezit de macht, om Jezus Christus
zelven, zoo waarachtig als Hij zich eens voor de
zonde der wereld aan het kruis heeft opgeofferd i
aan den hemelschen Vader op eene onbloedige
-ocr page 144-
HET PRIESTERSCHAP DER ISRAËLIETEN.
108
Hij in eeuwigheid blijft, een eeuwig-
durend priesterschap, weshalve Hij ook
voor eeuwig zalig maken kan degenen,
die door Hem tot God gaan, daar Hij
altijd leeft, om voor ons te bidden.
Want zoodanig een Hoogepriester bc-
taamde ons, een die niet dagelijks noodig
heeft, gelijk de priesters, eerst voor de
eigene zonden slachtoffers op te dragen,
daarna voor die des volks; want dit
heeft Hij eenmaal *) gedaan; door zich
zelven te offeren." De II. Paulus in zijnen
brief aan de Hebreürs.
ger dan de hemelen, de volmaakte Hooge-
priester in eeuwigheid. Daarom, heilige
broeders, medegenooten van de hemcl-
sche roeping, ziet op Jezus, den Hooge-
pricster onzer belijdenis. Alle Hooge-
pricster wordt, uit menschen genomen,
voor menschen aangesteld, in de zaken
bij God, om gaven en offers op te dragen
voor de zonden; en niet neemt iemand
zelf zich die eerc, maar wie van God
geroepen wordt, evenals Aaron. Zoo
heeft ook Christus zich niet zelven ver-
heer! ijkt, om Hoogepriester te worden,
maar die tot Hein sprak: Gij zijt mijn
Zoon, Ik heb U heden verwekt, Gij
zijt priester in eeuwigheid naar de orde
van Melchisedech. Deze heeft, omdat
*) Door het H. Misoffer wordt de êéne offerande van
Christus niet veelvoudig of verscheiden. Het is en blijft
overal en ten allen tijde het onscheidbaar ééne,
maar op verschillende tijden en op vele plaatsen open-
baar en tegenwoordig gemaakte offer.
-^c*>a>dC>6K>S>-
DRIE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
GODSDIENST EN FEESTEN DER ISRAËLIETEN.
heelen dag door brandde, terwijl men gedurig
enkele offerstukken van het geslachte lam bijlegde,
het andere \'s avonds, als offer gedurende den
nacht; een zinnebeeld van den voorldurenden
dank en bestendige toewijding aan God — maar
ook een zinnebeeld van de offerande van het
Nieuwe Verbond, dat op verschillende altaren dag
en nacht, zonder ophouden wordt opgedragen.
Evenzoo werden telken morgen en telken avond
op het Reukaltaar den Heere kostbare specerijen
ontstoken, en dit offer moest in den regel door
clioon ook werden, evcn-
als het priesterschap,
J.i £\' de gezamenlijke gods-
dienst van Israël\'s zonen
- en alle godsdienstige ver-
^J ...
richtingen een a f beeld-
sel van het offer des
Nieuwen Bonds, door God zelven verordend.
Dagelijks moesten op het Rrandofferaltaar twee
lammeren geslacht en verbrand worden; het eene
s\'morgens en wel zoo, dat het offerlam den ge-
-ocr page 145-
GODSDIENST EN FEESTEN DER ISRAËLIETEN.
109
zoo mede het lijk.van eenen mensch, de melaat-
sche en de moeder na de geboorte van een kind,
voor onrein gehouden en niet aangeraakt raoch-
ten worden. De Israëlieten moesten zich van deze
w e 11 e l ij k e zuiverheid tot de i n w e n d i ge
zuiverheid en ware heiligheid verheffen. —
Had zich nu iemand door onachtzaamheid of over-
haasting aan eene wettelijke onzuiverheid schuldig
gemaakt, dan moest hij een zuiveringsoffer op-
dragen en zich door de voorgeschreven alwasch-
schingen van de verkregen vlek bevrijden.
2. Vraagt gij nu, of door deze offers van
het Oude Verbond de zonden weggenomen en
de Israëlieten werkelijk gerechtvaardigd en ge-
heiligd zijn, dan antwoordt hierop de H. Paulus:
De wet kan nimmer de offeraars vol-
tooien; want het is onmogelijk, dat
zonden door bloed van stieren en bok-
ken weggenomen worden. (Hebr. X). De
zondaar werd slechts uiterlijk (burgerlijk en ker-
kelijk) verzoend, zoodat hij van het volk Gods en
den waren Godsdienst niet was uitgesloten; doch
inwendige rechtvaardigmaking kon hij
slechts dan bekomen, als hij met zijn
offer een waarlijk boelvaardig hart en
een vast geloof aan de goddelijke be-
loften en dus ook aan den Messias, ver-
bond. Dit uitwendige offer had slechts ten doel
die gesteltenis en dat geloof op te wekken en te
verlevendigen: de dood van het offerdier en het
vergieten van het bloed herinnerde er den Israë-
liet aan, hoe hij zelve door de zonde den dood
verdiend had, en zich nu van zijne zondige be-
geerlijkheid en zelfzucht moest losscheuren; en
hoe in de volheid der tijden het beloofde slacht-
offer alle zonden van het menschelijk geslacht in
waarheid en werkelijkheid op zich nemen, en op
het offeraltaar van het kruis verzoenen zou.
Zoo was de geheele, zoo beteekenisvolie en
eerbiedwaardige Godsdienst der Joden, met zijn
onafgebroken offers en ceremoniën, eene voorl-
durende vingerwijzing op het ware Offerlam aan
het Kruis, en op het niet onderbroken onbloedig
offer van het Nieuwe Verbond: een godsdienst,
den Hoogenpriester zelven opgedragen worden.
Buiten deze voorgeschreven dagelijksche offer-
anden, hadden de Joden nog vele andere offers,
bloedige uit het dierenrijk, en onbloedige
uit het plantenrijk, b.v. meel of brood, de eerste-
lingen der vruchten, van den wijnstok, van den
olijfboom enz. Voor de bloedige offeranden wer-
den runderen, schapen, geiten en duiven gebezigd,
hetzij als brand- of vrede- of zondenoffer. — De
offeraar moest zijne hand op den kop van het
offerdier leggen, en daarbij zijne zonden belijden, tot
een teeken, dat hij zich zelven in de plaats van het
offer stelde en daarin den Heere opdroeg.
De brandoffers waren het teeken der aanbid-
dende onderwerping en algeheele toewijding aan
God. — Daarom moesten de dieren, welke ge-
offerd werden, met uitzondering van het vel,
geheel verbrand en hun bloed rondom het altaar
uitgegoten worden, om aan te duiden, dat men
geheel zijn wezen, zijn hart nl. met alle zinne-
lijke neigingen en begeerten aan den wil van
God opofferde. Want hel bloed is de voornaamste
zetel van het dierlijk leven en daarom het zinne-
beeld der ziel in het algemeen met hare zelfzucht
en begeerlijkheid.
De Vredeoffers waren of Bid- of Dankoffers.
Hierbij werd slechts een gedeelte van het dier
verbrand; een gedeelte was voor de priesters,
en het andere werd tot offermaaltijden ge-
bruikt. — In deze heilige vreugdemalen, waarin
de Israëliet van het offer, dat hij Jehova opgedragen
had, zelve genieten en aldus een vertrouweling
en dischgenoot van zijnen God mocht worden,
lag de voorafbeelding der H. Communie.
Bij het Zondenoffer, dat of elk voor zich
zelven, of de oudsten voor de overtredingen en
zonden eener geheele gemeente opdroegen, werden
eerst de hoornen van het brandofferaltaar met
het bloed van het offerdier bestreken en het overige
bloed aan den voet des altaars uitgestort; het
Beinigingsoffer was een bijzonder soort van
zondenoffer. Om namelijk zijn volk goed voor
zonde te bewaren, had de Heer bevolen, dat
sommige dieren, die om hunne hatelijkheid en
natuurlijken afschuw een beeld der zonden zijn,
-ocr page 146-
110                                  GODSDIENST EN FEESTEN DER ISRAËLIETEN.
schuldig was, mocht dat jaar niet tot betaling
gemaand worden.
Het beteekenisvolste was het (na zeven weken
van jaren, d. i. na zevenmaal zeven jaren invab
lend) vijftigste of Jubeljaar. Ook dan mocht er
geen veldwerk verricht worden; alle Hebreeuw*
sche dienstboden, die zich uit nood verkocht
hadden, herkregen hunne vrijheid; alle schulden
werden kwijtgescholden
en de verkochte lande-
rijen kwamen kosteloos
tot hunne vorige bezit-
ters terug. Daardoor
wilde de Allerhoogste de
menschen herinneren,
dat niet zij de eigenaars,
maar slechts de gebrui-
kers der landen waren;
want zoo spreekt de
Heer: „Mijn is het
land, on gijlieden
zijt vreemdelingen
en pachters bij mij."
(Lev. XXV. 23).
Rust in den IIeere-
vrijheid en verlos-
sing: dit waren de
eigenaardigheden van
het Sabbath- en Jubel-
jaar , een voorsmaak
van de toekomstige ver-
lossing en eene troost*
volle heenwijzing op het
ware Jubeljaar in de
volheid der tijden, waarin de godmensche-
lijke Vredevorst Jezus Christus alle doodschuld
verzoenen, de aan de zonde en satan verkoch-
ten verlossen en de verlosten lot die eeuwige
rust zoude voeren, waar ons een gelukkig vreug-
demaal zonder moeite en last in het huis des Va-
ders bereid is. Daarom sloeg eens Jezus, als Hij
op den Sabbath te Nazareth in de Synagoog
leerde, het boek van den Profeet Isaias open, en
las deze plaats: „De Geest des Hoeren is
welke de ware Israëlieten met heiligen eerbied en
een vurig verlangen naar den beloofden Messias
vervulde. — Maar bedenk nu: als de Israëlie-
len reeds hunne oflers met zoo roerende nauw-
gezetheid en trouw opdroegen, en hun gods-
diensf. met zoo heiligen eerbied bijwoonden,
ofschoon dat alles slechts afbeeldsels en schadu-
wen waren, welken eerbied moeten wij dan niet
hebben, wij, die de
heerlijke vervulling al-
ler beloften voor ons
zien, en deel hebben
aan het ware en aanbid-
denswaardige offer van
den Godmensch !
3. Nog plechtiger dan
gewoonlijk was de Jood-
sche Godsdienst op die
dagen en tijden, die de
Heer zich geheel bijzon-
der had uitgekozen en
geheiligd, namelijk den
Sabbathdag, de Sabbath-
maand, het Sabbathjaar,
en in het Jubeljaar, zoo-
mede op de vier hoofd-
feesten van het Israëlie-
tiesch volk. Want niet
alleen moest de zevende
dag, de S a b b a t h, maar
ook de zevende maand,
de Sabbathmaand,
den Allerhoogste gehei-
ligd zijn. De eerste dag
dezer maand werd met
bazuinengeschal aangekondigd, en heette daar-
om de dag des geschals. In deze maand vielen
de meeste feesten. Nog gewichtiger was het
zevende jaar, het Sabbathjaar. De Israëlie-
ten mochten dat jaar noch zaaien, noch oog-
sten. Daarom beloofde hun de Heer, dat Hij
hunne akkers en velden \'sjaars te voren drie-
dubbel zegenen zou. Wat de grond van zelf
voortbracht, moest aan de armen en vreemdelingen
gelaten worden, en die aan iemand anders iets
-ocr page 147-
GODSDIENST EN FEESTEN DER ISRAËLIETEN.                                 111
op Mij , daarom heeft Hij Mij gezalfd:
om aan armen het Evangelie te prediken
heeft Hij Mij gezonden, om te genezen
die vermorzeld zijn van harte, om aan
gevangenen loslating te verkondigen ,
en aan blinden het gezicht, om ge-
wonden heen te zenden in vrijheid:
om liet jaar van \'s Hoeren welbehagen
te verkondigen en den dag der vergel-
ding. En als Jezus het boek had toegedaan,
zeide Hij: Heden is de H. Schrift in uwe
oogen vervuld." (Luc. IV: 22.)
4. Van het eerste der vier Joodsche hoofdfees-
ten, van het Paaschfeest hebben wij reeds
gesproken (bl. 92) en aangetoond, welk eene
voortreffelijke voorafbeelding van het christelijk
Paaschfeest daarin moet worden erkend.
Zulk eene voorafbeelding vinden wij ook in het
Joodsche Pinksterfeest *), dat tot een aan-
denken aan de Wetgeving op Sinaï is in gesteld,
en waarbij de Eersteling-brooden den Heere ge-
offerd werden. Want gelijk de Heer op Sinaï
vijftig dagen na den uittocht uit Egypte onder
donder en bliksem zijne Wet verkondigde en
het volk van Israël plechtig als zijn uitverkoren
volk erkende, zoo kwam vijftig dagen na de
verrijzenis van Christus uit het graf — de H.
Geest onder het geloei als van een aankomenden
hevigen wind en in vuurvlammen over de ver-
garlerde christengemeente, legde de Wet der ge-
nade in hun hart en bevestigde ze plechtig en
wonderbaar voor al hel aanwezige volk, als de
Gemeente des Heeren. En de Heilige eerstelin-
gen welke op dien dag den Heere werden opge-
dragen, waren die drieduizend, welke zich op
Pinksterdag op het woord van Petrus bekeerden 1
In de zevende maand werd het Loofhut ten-
of Oogst feest gehouden. De plechtigheid duurde
*) Pcntecoste of P i n k s t e r d. i. de vijftigste dag na
Pa»chen. Ook wordt liet het Feest der wekengenaamd,
omdat het zeven weken na het Paaschfeest plaats heeft.
het geheele octaaf, d. i. zeven dagen lang en de
achtste dag werd zoo plechtig als de eerste ge-
vierd. Dit feest, dat in hullen van groene boom-
takken gevierd werd, had de Heer verordend
tot herinnering aan de reis der Israëlieten door
de woestijn, alwaar het Heiligdom in tenten wonen
moest. Eene beduidenisvolle heenwijzing op het
I II. Sacramentsfeest met zijn octaaf, waarop de
groote processiën ons doen gevoelen, dat wij
! hier beneden, in de woestijn van het aardsche
] leven, slechts pelgrims zijn; waarop het uitge-
j lezendsle deel van den oogst, namelijk de ge-
! daante van brood van het II. Sacrament, zijne
\' hoogste verheerlijking vindt, en waarop dit Hei-
j ligdom zelve van het Nieuwe Verbond, namelijk
i het aanbiddenswaardig Sacrament midden onder
bloemen en boomtakken in Gods vrije natuur rust.
De eigenaardigste feestplechligheid der Joden
! was de groote Verzoendag, op den zevenden
; dag van de zevende maand, een algemeene Boete-
en Feestdag. Evenals de Sabbath en andere Feest-
dagen, begon die op den vooravond, zoodra de
sterren verschenen en duurde tol aan den avond
van den Feestdag, als de sterren zich wederom
| vertoonden. Jaarlijks op dezen dag trad de Hooge-
I priester met reukwerk en het olïerbloed van een
, jong rund in het Allerheiligste, en de Heer ver-
scheen hem in eene wolk. Hierop sprengde de
Hoogepriester zevenmaal het offerbloed tegen den
genadensloel, en keerde naar het voorplein terug,
i waar twee geilenbokken voor hem gebracht wer-
; den. De Hoogepriester wierp over hen het lot,
I wie van beiden »voor Jehova\'\' en wie xvoor
! Asasel" d. i. voor Satan bestemd was. Den bok,
; waarop het lot »voor Jehova" viel, droeg hij als
Zondenofl\'er voor het volk op, trad andermaal in
, het Allerheiligste en besproeidde ook met dit
bloed den genadensloel. Op dat plechtige oogen-
; blik, waarop de Hoogepriester in het Allerhei-
I ligste was en den Heer om verzoening voor Israël
bad, mocht geen mensch in het Tabernakel
zijn. Kwam hij er wederom uit, dan legde hij
i zijne handen op den geitenbok nvoor Asasel,"
, beleed de zonden van het volk en legde die als
ware het een vloek op den kop van den bok,
-ocr page 148-
112                                GODSDIENST EN FEESTEN DER ISRAËLIETEN.
in het jaar naar het Heiligdom deden, geweest
zijn! Wel werden zij op alle Sabbathdagen in
Gods Wet onderwezen, en in latere tijden ver-
eenigden zij zich op dezen Gode gewijden dag
in hunne synagogen, om bij afwisseling de II.II.
Psalmen te zingen en de Profeten en andere schrif-
ten van het Oude Verbond te hooren. Maar hoe
onvergetelijk dieper en krachtiger was de indruk,
als gansch Israël in David\'s stad om de Heilige
woning verzameld was! Met welken jubel wer-
den zij vervuld, als zij in de verte de torens der
Heilige Stad aanschouwden! Nog heden ten dage,
na zoovele eeuwen beslaat bij de onder alle na-
tiën verstrooide Israëlieten het vurig verlangen
naar Jerusalem, en de hoop, daar nog weder
hunne feesten te kunnen vieren, is niet uitge-
doofd. 0 hoe moeten wij dan vooral met
heilige vreugde en zielenjubel onze
feesten vieren! En hoe vurig behooren
wij het huis des Heeren te beminnen,
dat altoos in ons midden is, en waar
Gods majesteit dag en nacht onder de
gedaante van het II. Sacrament verblijft.
dan liet hij dien door een gereed staand man
naar de woestijn leiden, tot een zinnebeeld, dat
nu IsraëPs zonden weggenomen waren. Daarop
bekleedde bij zich met de kostbaarste hoogepriester-
lijke gewaden, en droeg voor zich en het volk
op het Brandofferaltaar verschillende offers op.
0 christen, hoe duidelijk erkent gij hierin de
profetische heenwijzing op den Verlosser der
wereld, „die onze krankheid gedragen en
onze smarten op zich geladen heeft, door
wiens wonden wij genezen worden en
die ons heeft vrij gekocht van den vloek,
zelve een vloek geworden zijnde voor
ons!" (Is. 53. Gal. III.)
5. Als God later Jerusalem tot zijne heilige
stad had uitverkoren, moesten alle mannelijke
Israëlieten naar deze vier hoofdfeesten gaan, ter-
wijl alleen zwakken, zieken, grijsaards en kin-
deren beneden de twaalf jaren, hiervan waren
uitgezonderd. Hoe verheven moet toch wel die
bedevaart, die Israëls kinderen zoo menigmaal
>-e:>süi5?>C«>tf55süï5>.--------
VIER EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
VERDERE LOTGEVALLEN DER ISRAËLIETEN OP
HUNNEN TOCHT DOOR DE WOESTIJN.
iD.
W
^ fschoon er reeds een
vol jaar sedert den
derwezen waren. Nadat zij nu hier voor den
eersten maal het jaarfeest van hun uittocht uit
Egypte, namelijk het Paaschfeest, gevierd had-
den, braken zij op en trokken naar de woestijn
van Pharan.
Vier maanden later — na velerlei ontrouw
en opstand tegen God en zijn dienaar Mozes,
maar ook naar menige rechtvaardige tuchtiging
van den kant des Heeren — kwamen de Israc»
uittocht der Israëlie-
I
ten uit Egypte ver-
vlogen was, vertoef-
den zij nog altoos aan
den voet van den
berg Sinaï, waar zij intusschen in de wetten des
Heeren en de godsdienstige verordeningen on-
-ocr page 149-
VERDERE LOTGEVALLEN DER ISRAËLIETEN OP HUNNEN TOCHT                 H3
lieten tot aan de zuidelijke grens van het land
Kanaan. Toen zond Mozes twaalf b e s p i e-
ders in het land Kanaan, één van iederen
stam, waaronder Josuë en Caleb. Dezen be-
spiedden het land veertig dagen. Daarna keer-
den zij terug en brachten van de vruchten des
lands een wijngaardrank met rijpe druiven, die
twee mannen aan eenen stok droegen, mede,
alsook granaatappelen en vijgen. ïHet land,
zoo spraken zij, vloeit waarlijk over van melk
en honig, maar het heeft ook sterke inwoners,
de steden zijn groot en tol aan den hemel om-
muurd, wij zagen reuzen, waartegen wij air, sprink-
hanen moesten opzien.\'\' Te vergeefs verscheurden
Josuë en Caleb hunne kleederen en riepen: ïHet
land, dat wij doortrokken, is zeer goed; als de
Heer ons genadig is, zal Hij er ons inleiden.
Vreest het volk van dat land niet; want hunne
bescherming is geweken, en de Heer is met ons."
Israëls kinderen luisterden niet naar de stemmen
dezer trouwe mannen , maar geloofden de boos-
wichten, en zij weenden en jammerden: »Ach
waren wij maar in Egypte gestorven of kwamen wij
in deze woestijn maar om, ten einde niet door het
zwaard onzer vijanden te sneven en onze vrouwen
en kinderen gevankelijk te zien wegvoeren! Laat
ons een aanvoerder aanstellen, die ons naar
Egypte terugbrengt!" Nu verscheen de heerlijk-
heid des Heeren in het Tabernakel voor geheel
het volk, en de Heer sprak tot Mozes: „Tot
hoe lang zal dit volk Mij versmaden?
Zie, Ik zal het vernielen, maar u wil
Ik tot vorst over een machtig volk maken.
Doch Mozes smeekte zoo dringend om genade
voor de ondankbaren, dat God zeide: Ik heb
het hun vergeven naar uw woord. Maar
voorzeker, zoo waarachtig als Ik leef:
zoo als zij gesproken hebhen, zoo zal
Ik hun doen. Hunne lijken zullen in
deze woestijn blijven liggen. Allen die
twintig jaren oud zijn en daarboven, en
de wonderen gezien hebben, die Ik in
Egypte en in de woestijn gedaan heb,
zullen het land niet zien, dat Ik aan hunne
Vaderen beloofd heb, geen enkele, be-
halve Caleb en Josuë. Veertig jaren
lang zullen zij in de woestijn ronddwa-
len, naar liet getal van veertig dagen
die zij aan de bcspieding van het land
besteed hebben. Een jaar zal voor eenen
dag gerekend worden en veertig jaren
zuilenzij hunne ongerechtigheden dragen."
(Num. XIV). En op denzelfden oogenblik werden
de tien bespieders met eenen plotselingen dood
getroffen.
0 Heilige God, gestrenge Rechter, hoe zal het
mij vergaan, die reeds zoo menigmaal trouwloos
met u gehandeld, en met buitengewone d\\vaas-
heid het land der eeuwige belofte vergelen of
om tijdelijke genoegens, gering geschat heb!
Straf mij niet volgens mijne misdaden, maar laat
mij eens — na den moeilijken pelgrimstocht door
dit ellendig leven, het gelukkige land, het hemelsch
Kanaan, aanschouwen en genieten!
2. Kort daarop stonden twee honderd en vijftig
van de aanzienlijksten en voornaamsten in Israël,
met Core, Dalhan en Abiron aan hun hoofd,
tegen Mozes en Aaron op «Waarom verheft gij
u, zeiden zij tot Gods dienaren, waarom verheft
gij u hoven het volk des Heeren ? De gansche
gemeente is heilig, en de Heer is in het mid-
den van hen.\'\' Ziedaar, de voorloopers dier
volksverleiders en oproermakers, die tegen de
van God gestelde overheid en tegen het door
God zelf ingesteld priesterschap in opstand ko-
men. Maar ziet ook Gods straffe! Want als
Mozes en Aaron en gansch Israël den volgenden
morgen voor het Tabernakel stonden, verscheen
de heerlijkheid des Heeren, en plotseling scheurde
de aarde en verslond de drie hoofden van den
opstand met hunne tenten en al hunne bezittingen.
De andere twee honderd en vijftig werden door
Jehova\'s vuur verteerd. En als daags daarop
eene groote menigte volks, die door de oproer-
-ocr page 150-
DOOR DE WOESTIJN.
114
I maar een ander dit volk in het land
i van belofte brengen." (Num. XX.)
Welke les voor u! Honderden en honderden ma-
len voedt gij gedachten van mismoedigheid, lief-
deloosheid en zondige zinnelijkheid in u, en als
de stem des gewetens u daarover verwijtingen
doet, dan zegt gij: o dat zijn kleinigheden! De
Heer neemt hel met ons zwakke menschen niet
zoo nauw; hoe zou Hij zich om zulke zaken op
mij vertoornen?" O bedrieg u niet! want groot
zijn \'s Heeren genaden, maar daarom zijne oor-
deelen ook streng. Slechts eens, en dien enkelen
keer nog maar uit bovenmatigen kommer en over-
haasting liet Mozes eene gedachte van mistrouwen
in zijne ziel sluipen, en daarvoor werd hij ge-
voelig gestraft, zoodat hij het doel zijner vu-
rigste wenschen, zijner jarenlange moeiten en
strijden niet mocht zien. Heeft God zoo met zijn
trouwsten dienaar, met zijn dierbaarsten vriend
gehandeld, hoe durft gij dan, in zaken van uw
geweien, zoo oppervlakkig en lichtzinnig handelen?
O zorg, zorg toch, dat gij op den oordeelsdag
niet moet uilroepen: »Weemij.hoezeerheb
ik mij misrekend!"
4. Intusschen kwamen de Israëlieten aan den
berg Hor. Mozes leidde, naar Gods bevel, Aaron
en diens Zoon, E1 e ïi z a r daarheen; want hier moest
Aaron sterven. Daarom trok deze, toen zij op
den berg gekomen waren, zijn hoogprieslerlijk
gewaad uit, en Mozes bekleedde daarmede Ele-
jizar. Toen Aaron nu verscheiden was, ging
Mozes met Eleazar van den berg, en al hel volk
beweende den eersten Hoogepriester, Aaron,
dertig dagen lang.
Zoo was dan Aarons verscheiden eervol en
zacht; en ofschoon hij meermalen had gezondigd,
zoo schouwen wij hem toch met gerustheid na,
als hij, op Gods bevel, in heiligen tooi, met
broeder en zoon op den berg Hor gaat, en daar
voor ons oog verdwijnt. Want reeds de woorden
van de II. Schrift »Hij zal lol zijn volk verzamtld
worden," doelen duidelijk op de vereeniging dei-
ziel van Aaron met de zalig gestorvenen van zijn
geslacht.
makers verblind waren, om deze verschrikkelijke
goddelijke straf morde, werd de Heer andermaal
toornig en doode er veertien duizend zeven hon-
derd. Vol priesterlijk medelijden snelde Aaron
nu voort, nam het wierooksvat en offerde reuk-
werk. Hij stond tussehen de dooden en leven-
den en smeekte den Heer voor het volk, en de
slaande engel rustte. Zoo openbaarde zich de
vreeselijke gerechtigheid Gods en de verzoenende
macht van het priesterschap.
Daags daarna nam Mozes op Gods bevel,
twaall dorre staven, en schreef op ieder den
naam van den vorst uit een der stammen Is-
raëls; maar op den staf van den stam van Levi
schreef hij den naam van Aaron, en God zeide:
»Dien Ik uil de stammen tot het priesterschap
verkiezen wil, diens staf zal groen worden.\'\' En
zie, daags daarop was de staf van Aaron groen,
en bloemen kwamen uit de knoppen, tol een
leeken, dat Aaron en de stam van Levi door
God was uitverkoren. Die wonderstaf werd in
de heilige Tente bewaard tot een altijddurend
teeken voor Israël.
3. Eindelijk stonden de Israëlieten bij het be-
gin van het veertigste jaar wederom aan de zuide-
lijke grens van Kanaün, van waar zij voor negen
en dertig jaren de bespieders hadden uitgezonden.
Het geslacht, dat uit Egypte getrokken was,
was in de woestijn weggestorven en een nieuw
geslacht opgegroeid. Maar ook aan dit geslacht
ontbrak veelzijdig het vaste, onwrikbare gelool
en de kinderlijke toewijding aan God. Daarom
morden ook zij tegen Mozes en Aaron, toen het
hun wederom eens aan water ontbrak, en wel
in zoo snoode en ondankbare uitingen , dat Mozes
zelve begon te twijfelen, of hun de Heer
zijne barmhartigheden wel betoonen zou. Als hij
daarom andermaal, op Gods bevel, op eene rots
moest slaan, riep hij kleinmoedig uit: »Uoort gij
nu rebellen, zal ik u uit deze steenrots water
kunnen voortbrengen?" Toen sloeg hij tol twee-
malen met zijn staf op de rots; en er kwam
eene menigte waters uit. Maar de Heer sprak
tot Mozes: „Omdat gij mijn woord niet
volkomen geloofd hebt, zult niet gij,
-ocr page 151-
VIJF EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE KOPEREN SLANG. — BALAAM\'S VOORZEGGING.
1.
gelijk zijn!" Zoo werd de eerste zonde bedreven.
Het was der helsche slang gelukt, den mensch
het doodelijke gif te doen innemen. O hoe snel
werd door dit slangengif der zonde, geheel de
menschelijke natuur verwoest en bedorven! Eu
zijn de gloeiende smarten, waaronder de Israë-
lietcn in de woestijn zoo jammerlijk stierven, niet
het beeld van alle oorlogen, opstanden, haat,
tweedracht, van armoede, ziekte, dood, van ge-
wetensknagingen, van wanhoop en van duizen-
derlei andere ellende, welke door dat slan-
gengift der zonde, over het menschdom is I00-
gebroken?
2. Betracht nu echter het wonderbaar ge-
neesmiddel, dat God in zijne barmhartigheid der
doodzieke, vergiftigde Israëlieten in de woestijn,
zoodra zij rouwmoedig tol Hem terugkeerden,
bereid had, en erken in dit geneesmiddel de
geheimvolle heenwijzing op den waren Zaligmaker
en Redder van allen, op Jezus Christus.
Maak eenc koperen slang en stel die
op eenen hoogen statig tot een teeken;
en al wie gebeten is, en die aanziet,
die zal in het leven blijven. Zoo sprak
de Heer tot Mozes, en Mozes deed, zooals hem
bevolen was; en zie, al die gebeten waren en de
koperen slang aanzagen, werden genezen. Doch
de eigenlijke geneeskracht lag niet in de koperen
slang zelve, maar in \'t geloof aan Christus, wier
voorafbeelding ze was. Want zoo staat er in het
Boek der Wijsheid geschreven. (XVI: 7.) „Die
goddelijke straffen, welke over
de tiouwelooze bespieders, zoo-
mede over Core, Dalhan en
|: Ahiron met hunnen aanhang,
gekomen waren, hadden de Isra-
$. ëlieten, althans velen onder hen,
niet gebeterd. Maar weinige
weken later, en wij zien zé
wederom in wilden opstand te-
gen Mozes. »Waarorn, zoo rie-
ffi\' pen die ondankbaren, waarom
j£"Jy-* hebt gij ons uit Egypte geleid, om
ons in de woestijn te laten .ster-
ven? Wij hebben een walg
aan het Manna, die buiten-
gemeen flauwe spijze!"
Om dezen gruwelijken ondank
te bestraffen, zond de Heer
Vuurslangen onder hen. Die van deze slan-
gen gebeten werd, diens geheele bloed werd in
korten tijd door het sterke vergif geheel bedorven
en moest onder brandende smarten jammerlijk
sterven.
Is deze giftslang van de woestijn niet een gruwe-
lijk afheeldsel van de zonde? Gelijk de Israëlieten
een bovennatuurlijk brood, het kostelijke Manna,
zoo hadden onze stamouders ook eens de rijkste,
bovennatuurlijke gaven bekomen. De Allerhoogste
had hen met al de heerlijkheid zijner genade
gesierd. Maar in hunnen overmoed, waagden
ook zij het, deze genaden geringteschat-
ten, zij wilden nog meer: zij wilden »den Goden
-ocr page 152-
DE KOPEREN SLANG. — CALAAM\'S VOORZEGGING.
110
(deze slang) aanzag, werd niet genezen
door hetgeen hij zag, maar door U, den
Zaligmaker van allen." De koperen slang
was dus de voorafbeelding van den gekruisigden
Zaligmaker, die ons van den beet der belsche
slang geneest. Daarom zeide Jesus: „Gelijk
Mozes in de woestijn de slang verhief,
alzoo moet de Zoon
des menschen ver-
heven worden, op-
dat ieder, die in
Hem gelooft, niet
verloren ga, maar
het eeuwige leven
hebbe." (Joan. III:
14, 15.)
Hoe eigenaardig! Het
geneesmiddel bad vol-
komen dezelfde gedaante
als de oorzaak van de
ziekte; de Israëlieten wa-
ren door vuurslangen ge-
wond, en bet beeld van
zulk eene slang was bet
geneesmiddel. Maar zoo
gelijkend de gedaante
was, zoo verschillend
was bel wezen! In bet
binnenste van iedere
slang lag bet schrikkelijk
verwoestend gif. — De
koperen slang daaren-
legen was geheel en al vrij van zulk gif; zij was
op Gods last, door Mozes onder gebeden en
zegenwenschen gereed gemaakt, dus rein, vlekke-
loos en heilig. Zoo nam ook de Messias, die
gekomen was, ons van den beet der helsche
slang, van de zonde te genezen, de gedaante van
een zondigen mensch aan, maar in zijne ge-
beele menschbeid, die door den II. Geest in den
schoot der allerheiligste Maagd Maria was ge-
vormd, was geen spoor van zonde te vinden, en
aldus kon Hij ons van de zonde en den eeuwigen
dood bevrijden.
O hoe troostrijk is dat verheven beeld! Overal
treft ons oog in de huizen Gods, aan de stralen,
in onze kamers: Christus aan het kruis
verbeven. Al is ons hart nog zoo gewond en
den dood nabij: O zien wij geloovig op hel kruis;
hierin is genezing en redding voor allen. Het
straalt bloedrood van den
Calvarieberg in den duis-
teren nacht van dit le-
ven, opdat niemand de
hoop verlieze. 0 bei-
lig, o eerwaardig kruis,
gij zijl mijn roem, mijne
hoop in \'tJeven, gij zijt
mijn toeverlaat in den
doodsnood.
3. Als de Israëlieten
hierop in hel land van
Moab kwamen, aan den
Jordaan, die hen nog
van bet beloofde land
scheidde, verschrok de
Moabiten koning Balac,
en bij liet een Pro-
feet, met name Balaam,
uit Syrië komen, die
wel een geldzuchlig hei-
den was, maar toch nu
en dan met goddelijke
openbaringen bekend ge-
maakt werd — gelijk het
in \'t algemeen den Ileere
geviel, ook in heiden-
sche landen Profeten te verwekken, die door
hunne leeringen en voorzeggingen hunne volkeren
voor algeheelen ondergang bewaren en op den
Messias voorbereiden moesten.
De Koning leidde dezen Profeet Baluam op een
hoogen berg" en beloofde hem groote rijkdommen,
als bij Israël vloekte en de Moabiten zegende.
Maar zoo dikwijls Balaam zijnen mond opende,
werd hij —tegen zijnen wil — genoodzaakt, het
woord des Heeren te spreken en de Israëlieten te
-ocr page 153-
DE KOPEREN SLANG. — BALAAM\'S VOORZEGGING.
117
Welke merkwaardige voorzegging.\' Want de
Ster, die uit Jacob uitgaat, die Ileerscher uit
Israël, zooals er geen tweede is; wie is dat an-
ders, als de toekomstige Messias, die zijn heer-
lijk rijk over de gansche wereld verbreiden, en
alle heidensche rijken vernietigen zal? Maar na
zijne dagen zullen de Romeinen van Italië komen
en Jerusalem verwoesten, tot ook eindelijk zij,
het laatste heidensch wereldrijk, ten gronde zullen
gaan. Dus wilde de Heer niet slechts door
de Oudvaders van het uitverkoren volk, maar
ook door den mond van heidensche Profeten,
anderhalf duizend jaren van te voren, op den
toekomstigen Verlosser wijzen, op dat het ge-
tuigenis volkomen, en ons geloof aan den éénig-
geboren des Vaders, onwrikbaar zij. Erken alzoo
en neem ter harte, hoe menigvuldig de Aller-
hoogste zijne waarheid bevestigd heeft, en hoe
onverschoonbaar zij zijn, die deze waarheid wei-
geren te gelooven!
zegenen. — „Hoe schoon, riep hij vol godde-
lijke geestdrift uit, hoe schoon zijn uwe
tenten, o Israël! Zij zijn als bosch-
rijke valleien, als hoven aan cene ri-
vier, als tenten door den Heer jrc-
plant, als Ceders aan de wateren. De
Heer is met Israël en al zijne vijanden
zal Hij verpletteren. Ik zie een gezicht
des Almachtigen; Ik zie Hem, maar
niet nabij; cene ster treedt voort uit
Jacob, een scepter komt op uit Israël;
uit Jacob zal de Hecrscher zijn. Maar
dan zullen zij in schepen van Italië ko-
men en de Assyriërs overwinnen en de
Hebreërs verwoesten en ten laatste zul-
len ook zij ten verdervegaan." (Num. XXIV.)
*->
«•^
ZES EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
o
lv
)__
DOOD VAN MOZES.
I.
hen, als een stervende Vader tot zijne kin <jeren
het hartroerendst afscheid. Hij hield \' ,en (jen
zegen der gehoorzaamheid, evenals d en vloek
der ongetrouwheid voor, en gaf I\\et rjog^ jer
goddelijke Wet, dat hij zelve geschreven had,
aan de Priesters over, om hrjt jn ^e ^r^Q te
leggen en op het Loofhutte ,nfeesl a] hel voik
voortelezen. Toen ging \'jct 00g van zijnen
geest open, hij zag het heerlijke licht, dat in
de verre toekomst over Israël en alle volken zou
opgaan, en riep, op den toekomstigen Messias
wijzend, uit: „De Heer zal u eenen Pro-
edagenvanlsra-
ëlspelgrimschap
waren, volgens
Gods raadsbe-
sluit, ten einde,
endaarmedewas
ook het groote levensdoel van Mozes volbracht.
God zelve maakte hem nu met zijn spoedig
sterven bekend.
Daarom vereenigde Mozes nog eens zijn — al
ware het dan ook wankelmoedig en ondankbaar,
toch altoos innig geliefd volk, en sprak tot
-ocr page 154-
DOOD VAN MOZES.
H8
ding van Jezus Christus — eene levendige Pro-
fetie op den toekomstigen Messias.
Want verschijnt ons Mozes als Wetgever van
het Oude Verbond, zoo is Christus de stichter
van het Nieuwe. Was Mozes de aanvoerder dei-
Joden, Christus is de koning van alle volken.
De lieer zeide tot Mozes: „Gij hebt voor Mij
genade gevonden; van Christus: Dit is
mijn welbeminde Zoon, waarin Ik mijn
welbehagen genomen heb." Mozes had de
afgoden der Hebreërs, Christus die van alle hei-
densche volken verbrijzeld. Mozes had door groote
wonderen het Oude Verbond bevestigd, Christus
door nog grootere het Nieuwe. Mozes had zijn
volk uit de slavernij van Egypte verlost, Christus
het geheelc menschdom uit de slavernij van Satan
vrijgekocht. Mozes had het land, dat van melk
en honig overvloeit, voor de- zijnen geopend,
Christus heeft alle menschen, die van goeden
wille zijn, den ingang in het land der eeuwige
Zaligheid mogelijk gemaakt. Mozes werd reeds
als een tenger wichtje aan den dood blootgesteld;
Christus moest in zijne teederste kindschlieid de
woede van Ilerodes ontvluchten. Reeds als knaap
was Mozes in alle wetenschappen der Egyptenaren
sterk ervaren; de wijsheid van het 12jarig kind
Jezus werd door de Joodsche Schriftgeleerden
bewonderd. Mozes bleef veertig dagen en veertig
nachten, zonder spijs op den berg, gevoed door
Gods Woord, Christus even zoo lang in de woestijn.
Mozes gaf den hongerigen in de woestijn het
manna, Christus geeft ons in de woestijn van
dit ellendig leven het waarachtige Brood des hemels.
Mozes trok met zijn volk ongehinderd door de
roode zee, Christus leidt zijne geloovigen won-
derbaar door het water des Doopsels in het Rijk
der kinderen Gods. Mozes heeft met zijnen staf
de wateren der zee gescheiden, Christus heeft
den wind en de baren der zee geboden. Mozes
schitterde op den berg met hemelschen glans, zoo-
dat de Israëlieten, toen hij terugkeerde, zijn
I aanschijn niet konden verdragen, Christus werd
op den berg verheerlijkt en glinsterde, zoodat
zijne Apostelen in aanbidding en ontroering ter
feet, als mij (d. i. den stichter van een nieuw
Verbond verwekken). Dezen moet gij ge-
hoorzamen, zoo gij dien niet gehoor-
zaamt, zult gij uit het volk uitgeroeid
worden." Met Josuë, die reeds te voren als
toekomstige aanvoerder aan liet gansche volk
was voorgesteld, trad Mozes nog eens in het
Heiligdom van het Tabernakel. Daar verscheen
hem de Heer in een Wolkkolom en verkondigde
hem de toekomstige lotgevallen van Israël.
\'i. De II. Schrift verhaalt ons in de volgende,
hartroerend eenvoudige woorden den dood van
dezen getrouwen vriend Gods: „Mozes ging
uit de vlakke velden van Moab naar
den berg Nebo, en de Heer deed hem
het gansene land zien, en zcide: Dit
is het land, waarvan ik Abraham, Isaac
en Jacob gezworen heb. Ik heb het u met
uwc oogen doen zien, want gij kunt
derwaarts niet over trekken. Alzoo stierf
aldaar Mozes de knecht des Heeren, in
het land van Moab, op den last des
Heeren, en de Heer begroef hem in een dal,
in het land van Moab, en niemand heeft
zijn graf geweten, tot op dezen dag.
Mozes nu was 120 jaren oud, toen hij
stierf. Zijn oog was niet donker ge-
worden en zijne tanden niet los, en zijn
kracht niet vergaan. En Iraëls kinde-
ren beweenden hem in de vlakke vel-
den van Moab dertig dagen. (Deut. XXXIV).
3. Doch zijn lof zal door alle eeuwen heen
niet vergaan! De heilige schrijvers van het Oude
Verbond prijzen zijne deugden; het Nieuwe Testa-
ment verkondigt zijnen lof, en de Kerkvaders
aller eeuwen herdenken dezen grootsten onder
al de Profeten, met eerbied; want hij was in al
zijne levcnslotgevallen de schitterende voorafbeeh
-ocr page 155-
DOOD VAN MOZES.                                                          119
Gij hebt met verheven mannenkracht en tevens
in onschuldig kinderlijken eenvoud uwe groole
levenstaak volbracht. 0 bidt, dat de mannelijke
kracht en kinderlijke eenvoudigheid, die in onzen
slechten tijd zoo zeer verloren gegaan is, ook in
onze harten wederkeere. Gods geheimen waren
u geopenbaard; o bidt, dat ook wij met eerbied
en vreugde steeds dieper in de waarheden des
geloofs ingaan, en zin en geest der Heilige Schriften
zich voor ons openen. Gij hebt den Heer op den
II. berg van aanschijn tot aanschijn gezien; o
bidt, dat ook wij eens, uit dit tranendal, den
eeuwigen berg bereiken, en daar boven van aan-
schijn lot aanschijn aanschouwen mogen, den
Vader, die daar heerscht en met den Zoon in
de eenheid van den II. Geest, gelijkelijk God van
eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
aarde vielen. Mozes had twaalf bespieders en
zeventig ouderlingen lot mcdelielpers gekozen,
Christus heeft twaalf Apostelen en zeventig leer-
lingen tot zijnen dienst verkoren. Mozes had
Josuë, Christus Petrus tot zijn opvolger en plaats-
bekleeder bij de Gemeente bestemd. Van Mozes
staat eindelijk geschreven: „Geen mensen "\\v eet
zijn graf tot op den huidigen dag, van
Christus getuigt de Engel bij het graf: Gij
zoekt Jezus den gekruisigden, hij is
niet meer hier."
4. 0 Heilige en uilverkoren vriend des Aller-
hoogsten, wees gij nu bij Hem onze voorspreker
en middelaar. Gij hebt in uwe getrouwheid
nooit gewankeld; o bidt, dat ook wij altijd in
het woord des Heeren vast gegrondvest blijven.
ZEVENENDERTIGSTE HOOFDDEEL.
EEN VOORAFBEELDSEL VAN CHRISTUS.
1.
Jezus, de Zoon van den levenden God, ons ge-
opend beeft. Na Mozes\' dood, aanvaarde Josuë
nu zijn ambt. Vooraf zond hij bespieders over
de Jordaan om het land en de stad Jericho te
verspieden. — Dezen namen hunnen intrek te
Jericho bij Rachab, eene bijzit, enuitmedc-
lijdcn veiborg deze de Joodsche bespieders, toen
ze door de dienaren des konings van Jericho ter
uitlevering werden opgeëischt, op hel platte ooster-
sche dak onder vlasstengels, terwijl zij zeide: ze
zijn reeds bij het sluiten der poort, toen hel
duister werd, de stad weder uitgegaan. Daarop
klom zij naar hare gasten en zeide: >ik weet.
es Heeren wil
was het dan, dal
niet Mozes zelve,
maar Josuë Isra-
ël\'s volk in het
bcloofdelandzou
leiden. Daardoor
moest worden aangetoond, dat de Wel van
Mozes uit haar zelve gcene zaligmakende kracht
had, en niet in staat was, in het eeuwige Kanaiin
binnen te voeren, wier toegang de ware Josuë *)
*) De naam van Josuë beteekend hetzelfde sis de
naam van Jezus, namelijk Zaligmaker of Eedder.
-ocr page 156-
JOSUË, EEN VOORAFBEELDSEL VAN CHRISTUS.
i<20
dat de Heer u heden dit land heelt gegeven;
want sedert wij gehoord hebben, hoe de Heer
de wateren der Roode zee voor uw aangezicht
heeft droog gemaakt tot eencn doortocht, is ver-
schrikking voor u lieden op ons gevallen; want
de Heer, uw God, is de ware God boven
in den hemel, en onder op de aarde. Nu
dan, zweert mij toch bij den Ileere, daar ik
barmhartigheid aan u gedaan heb, dat ook gij lieden
barmhartigheid doen en van den dood redden zult
mijnen vader en mijne moeder, mijne broeders
en mijne zusters, met alles wat zij hebben." Zij
zwoeren het en bevolen haar, bij den intocht
der Joden een Schar-
laken draden snoer
aan het vensier te bin-
den, om het huis te
erkennen en derzelvcr
bewoners te kunnen spa-
ren. —
Op zulke wijze ont-
kwamen de verspieders
en brachten verslag aan
Josuë in het leger, ter-
wijl zij zeiden: iGcwis
heeft de lieer dat gan-
sche land in onze han-
den gegeven, want alle
de ingezetenen des lands
zijn uit vrees voor ons (als) weggesmolten."
± Toen bracht Josuë het volk aan de Jor-
daan. Het was in de maand Maart, ten tijde
van den gersloogst, wanneer de Jordaan het
hoogst en breedste is, om den gesmolten sneeuw
van het Libanon gebergte. En Josuë sprak tot
de Priesteren: »Neemt de Arke des Verbonds op
en trekt over aan het hoofd des volks.\'\' En zie,
zoodra de Priesters in het water van den Jordaan
gelreden waren, vloeide het van hen af; maar
het water, dat van boven kwam, bleef staan,
en zwol hoe langer zoo meer, tot het als een
berg gerezen was. Als nu de Priesters met
de Arke des Verbonds midden in de Jordaan
stonden, beval Josuë aan twaalf mannen, ieder
eenen steen, Ier plaatse, waar der Priesters voeten
stonden, te nemen en ze daar, waar het leger
zich moest opslaan, tot eene eeuwige gedachtenis
neer te leggen. Ook liet hij in het midden der
Jordaan, ter plaatse waar de Priesters stonden,
twaalf steenen tot een aandenken oprichten. Nadat
nu al het volk en eindelijk ook de Priesters met
de Arke des Verbonds aan den tegenovergestelden
oever gekomen waren, keerde het water van de
Jordaan wederom terug en stroomde als vroeger.
.\'}. Deze wonderbare overtocht van de Israë-
lieten door den Jordaan vermeerderde den schrik ,
die hun reeds was voorgegaan, en de koningen
van het land van Kanaan verloren den moed.
Nagenoeg drie uren van
de Jorda3n lag de sterke
stad Jericho. Nu gelastte
de Heer door Josuë het
volk van Israël: Trekt
de stad eens daags
om, en doet dat zes
dagen lang, en op
den zevenden dag
moeten zeven Pries-
ters zeven trompet-
ten nemen, die men
in het jubeljaar ge-
bruikt, en moeten
voor de Arke des Verbonds gaan, en
gij zult zevenmaal om de stad trekken
en de Priesters de trompetten blazen.
Zoo gebeurde het. En zie, op den zevenden
dag, toen zij den zevenmaal om de stad getrok-
ken waren, en het gcschal der jubelbazuinen
klonk, riep Josuë: ïHeft het krijgsgeschrei op."
Dan hief al het volk een geweldig krijgsgeschrei
op, zoowel de krijgsscharen, die voor de Priesters
gingen als het overige volk achter hun, terwijl
de bazuinen tusschenin schetterden — en zie,
op denzelfden oogenblik stortten de stads-
muren van Jericho in, en het volk klom in
de stad en versloeg alles met de scherpte des
zwaards, van den man tot de vrouw, van het
-ocr page 157-
JOSUË, EEN VOORAFBEELDSEL VAN CHRISTUS.                                  121
kind lot den grijsaard; want dit was de straf
Gods over de stad Jericho om hare zonden. —
Alleen het huis vanRachah, waaraan een Schar-
lakcn draden snoer hing, hleefverschoond,
met allen, die er in woonden, om dal zij de
verspieders geherbergd en hun barmhartigheid
bewezen had.
4. Leer hieruit, wat een geloof vol ver-
trouwen vermag! Omdat de Priesters en het volk
het woord des Heercn onvoorwaardelijk geloofden,
stonden de wateren der Jordaan vast als een
muur, lot zoo lang Israël er doorgetrokken was,
en stortten de stevige muren bij liet geluid der
bazuinen in. En ofschoon Rachab een buitcn-
sporig leven geleid, en ook nog door hare leu-
gen (om de verspieders) cene dagelijksche zonde
bedreven had, verdiende zij toch om haar geloof,
zooals de Leeraar der Volken schrijft, gerechtvaar*
digd te worden. Zij is een levendig bewijs, dat
zelfs de grootste zondaar bij God genade kan
vinden, als hij van harte gelooft en God volgt.
Rachab geloofde aan den God van Israël en zijne
onbegrensde macht. Zij geloofde aan het godde-
lijk Woord, dat nu de lijd der straf over het
zondige Kanaan gekomen was; en zekerlijk maakte
zij op dal oogenblik hel besluit, met den afgoden-
dienst ook levens haar ontuchtig leven vaarwel
te zeggen. — Daarom werd zij gered en wel
door hel Scharlaken draden snoer, dat zij
als een erkenningsteeken van uit haar venster
liel afhangen. Dat roode snoer was, zoo als de
II.ILVaders bemerken, eene schoone voorafbeelding
van hel van \'l kruis afdruipend bloed van Chri s-
tus. Al degenen, welke — door het Geloof en
de H. Sacramenten — met dit rood bloed van
Christus geleekend worden, vinden redding en
genade in den dag des Oordeels.
En merk nu wel het geheim der aanbiddens-
waardige, goddelijke Barmhartigheid op: de be-
genadigde zondares Rachab.moestecne
stammoeder van Hem worden, die in
de volheid der t ij den, op deze wereld
kwam, om te zoeken en te redden, wat
verloren was! Want deze Rachab huwde later
met Salmon, uit den stam van Juda, uit welken
echt Booz, de man van Ruth geboren werd.
En de zoon van Booz was Obed, Davids groot-
vader. Aldus werd Rachab de oud-overgroot-
moeder van David, en bijgevolg cene slam-
moeder van den Verlosser der wereld, die uit
het geslacht van David ontsproot.
5 Op de tijding van Jericho\'s val verspreidde
zich groote schrik onder de naburige volksstam-
men, en hunne koningen verbonden zich ten
strijde legen Josuë. Maar wie wil den Almach-
tigen en hem, waarmede de Heer is, vvederslaan?
Josuë zegevierde overal, waar hij kwam. Hij
onderwierp eenendertig koningen en nam het
land van Kanaan in, zoo als de Heer tot Mozes
gesproken had. Nu verdeelde hij het land door
het lot onder de stammen van Israël, en zij
bewoonden hel in vrede. Zóó waren de al-
oudc beloften des Heeren vervuld! liet Taber-
nakel werd met de Arke des Verbonds in de
stad Silo opgeslagen, en daar moesten de Israë-
lieten voor de Openbare Godsdienstplegligheden
bijeen komen. Wel bleven er nog menige vijanden
te bevechten, en velen waren naar andere streken
gevlucht, om, zoomogelijk, later terug te keeren
en de Israëlieten op nieuw te beoorlogen. God
nu had dit in zijne groote goedheid en wijsheid
zoo toegelaten, om van den eencn kant de Is-
raëlieten tot aanhoudende waakzaamheid te nood-
zaken, opdat zij niet in dartele rust leven en
wederom in boosheden en vergetelheid van God
zouden vervallen, en van den anderen kant, om
deze volksstammen lijd lot boetvaardigheid te geven.
Als Josuë nu oud geworden was, verzamelde
hij nog eens alle Overheden en het gansche volk
om zich heen, en vermaande hen, ter gedachte-
nis aan Gods weldaden en wonderen, aan de
Heilige Wet getrouw te blijven. „Weest A\\aak-
zaam en sterk, — zeide hij,
          houdt
alles, wat in de Wet van Mozes ge-
schreven is, en wijkt daarvan noch ter
rechter noch ter linker zijde. Vermengt
u niet met de volken, die onder u zijn,
en zweert niet hij den naam hunner
-ocr page 158-
JOSUË. EEN VOORAFBEELDSEL VAN CHRISTUS.
122
afgoden; dient en aanbidt die niet. Zoo
gij volhardt in de Wet, zal u niemand
kunnen wederstaan. Een van u zal
duizend vijanden op de vlucht jagen,
omdat God zelve voor u zal strijden,
zooals hij beloofd heeft. Maar zoo gij in
de dwalingen van deze volken wandelt,
met hun huwelijken aangaat en vriend-
schap wilt sluiten, weet dan, dat de
Heer, uw God, ze niet zal uitroeiien,
maar zij zullen voor u kuilen en val-
strikken worden, ten aanstoot en prik-
kel in uwe oogen, tot dat hij u, uit
dat goede land, dat hij u gegeven heeft,
verdrijven zal. — Zie, ik ga spoedig
voort den weg van al het aardsche in,
en gij zult ondervinden, dat geen dezer
woorden vergeefs gesproken is, maar
allen vervuld zullen worden." Zoo sprak
.losuë met liefderijke vermaning en allen beloofden
op nieuw Jen Heer getrouw te dienen. Ach,
hadden zij het maar gedaan! Josuë stierf, toen
hij 110 jaren oud was.
6. Welk een voortreffelijk man is deze Josuë !
Daarom zegt de H. Geest van hern: „Josuë,
de zoon van Xun, was een held in den
strijd, de opvolger van Mozes in het
Profetenambt, groot, zooals reeds zijn
naam zegt, — een zeer groot helper
van Gods uitverkorenen in de bestrij-
ding der vijanden, opdat Israël zijne
erfenis verkrijge. Hij was den Almach-
tigen gehoorzaam. Welken roem bc-
haalde hij, als hij zijne handen ophief
en tegen de steden zijn zwaard trok!
Wie heeft „vóór hem zulken wederstand
gedaan." Want de Heer heeft hem zijne
vijanden aangebracht. Heeft hij in zij-
nen ijver de zon niet stilgehouden, zoo-
dat een dag zoo lang; werd als twee?"
(Eccl. 46: 1—5.) fnderdaad zoo groot en leven-
dig betrouwen op God bezat de edele held, dat,
toen hij eens tegen de Amorrheërs vocht, en
deze verslagen werden, hij uitriep: „Zon, be-
weeg u niet van Gabeon, en gij, maan,
niet van het dal van Ajalon!" En zon
en maan stonden stil,*) tot dat Israël\'s volk
zich aan zijne vijanden gewroken had, zoo dat
nog nooit van te voren of daarna een langere dag
was, daar de lieer aan de stem van een mensch
gehoorzaamde en voor Israël streed.
Maar ook, welk eene heerlijke voorafbeelding
vanJezusChristus isJosuë! Reeds zijn naam
Josuë beteekent, evenals de naam Jezus: Zalig-
maker of Verlosser. Josuë had het Israëlietisch
volk door de wateren van de Jordaan — en wel
op eene wonderbare wijze — uit de woestijn in
het beloofde land gebracht; ook Jezus wilde ons
door het wonderdoende, geheimnisvolle water
d c s D o o p s e 1 s, uit het natuurlijke leven der zonde
in het bovennatuurlijk leven der genade en van
kinderen Gods tot de eeuwige Zaligheid brengen.^
En gelijk Josuë door zijne kloekmoedige volhar-
ding in den strijd Israël\'s vijanden ter neder ge-
slagen had, zoodat het volk niets meer overig
bleef, als met die . vijanden geene vriendschap
weer aan te knoopen. Zoo heeft Jezus door zijnen
offerdood aan het kruis, onzen vreeselijksten
vijand, den duivel overwonnen. 0 mochten ook
wij nu met dezen onzen vijand weder geene ge-
meenschap maken, maar kloekmoedig tegen zijne
sluwe verleidingen strijden, opdat de vruchten
*) Josuë sprak hier van de beweging der zon, zoo-
als die aan ons oog toeschijnt. Eigenlijk stond
op dien wonderbaren dag, die zesendertig uren duurde,
niet de zon stil, maar de aarde; zoodat de groote dienaar
Gods over de geheele aardplaneet geboden, en deze aan
hem gehoorzaamd heeft. Hieruit zien wij wederom, wat
de mensch vermag, als bij met onvoorwaardelijk vertrou-
wen op God gelooft, en dat er voor God geen wonder
te groot is, als Hij zijne dienaren helpen wil.
-ocr page 159-
JOSUË, EEN VOORAFBEELDSËL VAN CHRISTUS.
1M
van Christus\' offerdood aan ons niet verloren
gaan! Opdat dit geschiede, verzuchten wij dan
dikwijls tot God met den Eerw. Lodewijk van
Grenada: »Zie, o Heer, het getal onzer
vijanden! zie de valstrikken, die zij ons
leggen! Wat zal er van ons worden,
midden onder devijanden, omringdvan
tegenwerkers, die den geest vervolgen
en ons tot zinnelijken lust verlokken,
wat zal er van ons worden, als Gij,
onze steun, ons verlaat? Wat vermag
het zwakke schepsel tusschen zoovele
vijandelijke zwaarden? O Heer, plaats
u aan onze zijde! O Heer, strijd voor
ons en voer ons ter overwinning door
dekracht van den a llerheil igsten Naam
uws Zoons, Jezus Christus." Amen!
<-«-
ACHT EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
BESCHRIJVING VAN HET BELOOFDE LAND.
at het land, waarvan nu de
Israëlieten bezit genomen had-
den, niet ten onrechte ihet land,
dat van melk en honig over-
vloeit," genoemd werd, bleek
maar al te duidelijk; want het
was schatrijk in allerlei voort-
brengselen van de natuur. De
vele prachtige weiden, waar
runderen en schapen het best
en sappigst voedsel in overvloed
vonden, kwam der veefokkerij
voortreffelijk te stade, en de bui-
tengewoon menigvuldige zwer-
men van wilde bijen brachten
in de hoornen en rotskloven
zoo veel honig, dat die in
menigen streek letterlijk over
<le aarde vloeide. Het beloofde land heette
Kanaan, omdat hel God reeds aan den stam-
vader Abraham, als loon voor zijn trouw ge-
loof, aan zijne nakomelingschap beloofd had.
Het droeg echter den naam van Kanaan, wijlde
meeste volksstammen, die bij den intocht der
Israëlieten daar woonden,\') van Kanaan, den
zoon van Cham alstamden. Wij noemen het \'t
Heilig land, omdat daar in den ouden tijd
de eenige Tempel van den waren God
met het Heiligdom van de Arke des Verbonds
stond; omdat daar in de volheid der tijden de
Zaligmaker Christus geboren werd, daar drie en
dertig jaren leefde en de Verlossing van het
*) De voornaamste dezer volksstammen waren de Sido-
niërs, Hcthieten, Jebusieten, Amorrheërs, Philistynen en
Amalecieten. — Daar al deze volksstammen, ondanks
hunne beschaving en burgerlijken welstand, door den
afgodendienst geheel en onherstelbaar verpest waren,
had God de Israëlieten volkomen scheiding van hen, en
hunne algeheele vernietiging aanbevolen.
16
-ocr page 160-
\\u
BESCMUJVING VAN HET BELOOFDE LAND.
ter, omdat zijne hoogste toppen den meesten
tijd met sneeuw bedekt zijn; op zijne schouders
de lente; want beneden de sneeuwvelden pron-
ken steeds groene dennenboomen, pijnboomen en
de beroemde ceders van den Libanon, de hoogsten
en schoonsten onder alle boomen op Gods aard-
bodem. Hun hout verspreidt een zeer aange-
namen geur en is bijna onvergankelijk. Tegen-
woordig nog staan er eenige zulke ceders, die
acht tot negen voel in doorsnede hebben, en die
er reeds gestaan moeten hebben ten tijde, dat
koning Salomon ceders op den Libanon liet om-
hakken voor den Tempel te Jerusalem. In zijnen
schoot draagt de Libanon den herfst;
want beneden het naaldhout ziet men geheele
bosschen van \\ijgen-, amandel-, citroen- en granaat-
boomen, met de edelste vruchten beladen. De
wijn, die aan de zijwanden van den Libanon
groeit, was reeds in den ouden lijd hoog geroemd.
Aan de voet van den Libanon sluimert de
zomer: in het zachte groen der weiden spreiden
hyacinten, narcissen en de schoonste tuinbloe-
men hun liefelijken geur; en in deze rijke
bloemcnwereld wentelen zich de insekten in de
bondsle kleuren en slurpen uit de bloemkelken,
het edele specerijenrijke sap; eene menigte kristal-
heldere beekjes vlieten langs met bloemen be-
kransde oevers naar de zee.
Ten zuiden van den Libanon verheft zich de,
in de Heilige geschiedenis zoo menigmaal genoemde
berg Carmel die — ofschoon maar 1200 voeten
hoog, toch een der schoonste en merkwaardigste
bergen van de wereld is. Die berg is zoo
doorkliefd, dat men er over de duizend holen in
lelt, waarvan sommigen twintig tot dertig voeten
lang zijn. Deze holen waren zeer dikwijls de
toevluchtsoorden der vervolgde Profeten en andere
braven, die in stille afzondering van de wereld
wilden leven. Aan weelderigheid en rijke ver-
scheidenheid van de plantenwereld geeft de Carmel
aan den Libabon niet toe, zoodat zijne vrucht-
baarheid in de H. Schrift spreekwoordelijk ge-
worden is.
Ook zijn de vlakten van het land van
Kanaan, die zich nu zuidelijk van deze twee
menschdom volbracht; omdat daar de wieg der
maagdelijke Moeder Gods Maria, van de meeste
Apostelen en der eerste Heiligen stond.
Dit land is niet zeer uitgestrekt, hoogstens zeven-
lig uren lang en veertig breed, maar door zijne
eigenaardige ligging van andere landen schier
geheel en al onderscheiden: zoo wilde het Gods
raadsbesluit, dat Israël van alle andere volken der
aarde zooveel mogelijk gescheiden zou leven, om
in zijn schoot de kiem van het ware Geloof en des
toekomstigen heils ongekrenkt te kunnen bewaren.
Tegen het Oosten liggen het Arabisch gebergte en
groote zandvlakten. In het Zuiden strekt zich de
vreeselijke zandwocstijn tot aan Egypte uit; in
het Westen wordt Kanaan door de Middellandsche
zee begrensd; en in het Noorden vormt het ge-
bergle van den Libanon, wiens hoogste toppen
zich tot 12000 voelen boven de zee verheffen,
een schier onoverkomelijken muur, — zoodat
de Proleet Isaias met recht het II. Land bij eenen
welomzoomden en door beschultingswerken van
alle kanten goed verzekerden wijnberg vergelijkt.
2. De reiziger, die heden ten dage dat land
bezoekt, zal ongetwijfeld niet begrijpen, hoe men
het over twee en drieduizend jaar een gezegend
en beloofd land heeft kunnen noemen. Gebroken
torens, verbrijzelde muren, ingcstorle gewelven,
aan wier overblijfselen ellendige hutten voor arme
herders gebouwd zijn, — steenen en aarden hoo-
pen waaruit distelen, doornen en schraal gras
groeien, als voeder voor de op de puinen om-
zwervende geiten en schapen: dat is de aanblik,
dien het II. land thans op vele plaatsen vertoont.
De vloek, die sedert den schrikkelijken Godsmoord
op het joodsche volk drukt, zoodat het zonder
Vaderland, zonder Vorst, zonder Priester en zon-
der Offerande in de wereld omdoolt, deze vloek
heeft ook dit eens, zoo schoone en gezegende
jodenland getroffen!
Maar wie beschrijft de heerlijkheid van dit land,
ten tijde, dat Israëls kinderen daarvan bezit namen?
In het uiterste Noorden verheft het Libanonge-
bergte zijne trotsche kruinen, en ziet verre over
land en zee heen. Van den Libanon zeggen de
dichters: Hij draagt op zijn hoofd den win-
-ocr page 161-
BESCHRIJVING VAN HET BELOOFDE LAND.                                      125
bergen uitstrekken, buitengewoon vruchtbaar.
Zelfs de korte streken, die men als woestijnen
aangaf, waren met heiden- en varenkruiden en
menigvuldige grassoorten begroeid. — Het klimaat
is voor die lucbtslreek gematigd; de lucht gezond.
De sneeuw bedekt zelfs in bel wintersaisoen enkel
de toppen der hoogste bergen. De regen valt
gewoonlijk maar in den winter en lente, en wordt
vervangen door den rijken dauw, die voor dat
land een groote zegen is. Op het eind van
Maart en April, als de sneeuw op de bergen
smelt, begint reeds in de lagere deelen de oogst.
De wijnlezing duurde van de maand Juli tot in
November en vele boomen, b.v. de vijgenboom,
droegen driemaal \'sjaars vruchten!
3. Gansch Kanaan was in drie deelen verdeeld:
Galilea in het Noorden, Sa mar ia in hel mid-
den en Judea in het zuiden. Het heerlijkste
van deze landen was Galilea. Groene valleien
in den bondsten kleurentooi van welriekende bloe-
men wisselden met heuvels, waarop gansche wou-
den van olijf- en dadelboomen koelte schonken.
De zang der vogelen die zich in de altoos groene
boomen bij scharen ophielden, wedergalmde van
alle kanten, maar bet wemelde ook overal aan
wild. Herten, reeën en hazen hielden zich hier op,
en de dicht begroeide struiken dienden voor pan-
ters, evers en andere wilde dieren tot verblijf.
Dan volgden bij afwisseling wederom de vrucht-
baarste korenvelden en akkers met de kostelijkste
specerijen beplant, die veeleer op eenen onaf-
gebroken tuin geleken.
Van het Noorden vloeit door het land van
Galilea de rivier, de Jordaan en vormt het
meer van Genezareth of Tiberias, aan
wiens oevers de Zaligmaker zoo menigmaal wandelde
en waar Hij zich meerendeels ophield. De Jor-
daan stroomt wederom uit dit meer en ontlast
zich eindelijk in de doode zee. Hoe prachtig waren
de omstreken van het meer van Genezareth!
Dit meer is zes uren lang en drie breed. Op
zijne wateren heeft de Zaligmaker zoo menigmaal
met Zijne leerlingen gevaren; daar heeft Hij zoo-
vele wonderen gedaan en zoo dikwijls aan het
vergaderde volk Gods woord verkondigd. De
donkerblauwe oppervlakte van het water, die in
het Westen tegen de groene met gras begroeide
vlakte van Genezareth zoo schoon afsteekt, maar
in het Oosten met een krans van steile berg-
toppen omgeven is, moest eens in haren spiegel
het allerheiligste gelaat voor Gods Zoon weder-
kaatsen, die zich in die landstreek, als een tweede
Adam in zijn Paradijs, wilde ophouden. En waar-
lijk, die gansche omstreek verdiende bijzonder
toen den naam van een Paradijs! Hier droegen
wijnstokken, aan vijgenhoomen geslingerd, drui-
ven van twaalf pond zwaar en bezien bijna zoo
groot als pruimen; en vijgen en andere vruchten van
de uitgelezenste hoedanigheid rijpten het gansche
jaar onder de liefelijkste zon. De joodsche ge-
schiedschrijver Flavius Josephus schrijft van deze
streek. »Er is geen gewas, dat het niet van
nature in staat is voort te brengen. Men ziet
hier eene menigte eiken, naaldhout en notenboomen,
die ook zeer goed in koude landen groeien. Daar-
neven palm-, vijgen- en olijf boomen, die zeer gaarne
eene weeke en zachte lucht hebben. Deze allen
vinden hier, wat zij lot hunne voortplanting
wenschen kunnen, zoodat het schijnt, als hadde
de natuur, uit bijzondere voorliefde voor dat land,
er een welbehagen ingevonden, hier de vreemd-
soortigste zaken te vereenigen." Daarbij denke
men zich nog dit schoone groote meer dat van
visschen wemelde — en iedereen zal uitroepen:
O gelukkig land, over wiens vlakten, valleien en
heuvels, God zoo rijken zegen heeft uitgestort!
maar nog oneindig gelukkiger, omdat zich Gods
Zoon zelve, hier in menschelijke gedaante wilde
ophouden!
4. Maar ook Samaria en Judea verheugen zich
over zoo wonderbaren, goddelijken zegen. Of-
schoon Judea bergachtiger is, was het toch rijk
aan olievruchten en wijnranken; want niet ver
van Bethlehem is het beroemde Druivendal,
waaruit de bespieders van Mozes de druiven namen,
die zij in de legerplaats brachten. Hier groeien
de therebinten, welke bladeren hebben als de
laurier en bloemen als de olijfboomen. In de
heete zomerdagen druipt uit deze boomen een
kostelijk, welriekend hars, wat zoo klaar enhel*
-ocr page 162-
126
BESCHRIJVING VAN HET BELOOFDE LAND.
der is als wijn, en voor velerlei ziekten en won-
den eene heilzame uilwerking heeft. — Ook hier
vond men toen in groote menigte de dadelplanten,
die in hunne kronen buitengewoon zoele en kosle-
lijke vruchten dragen. Pomeransen, limoenen en
vijgen van den keurigsten smaak, granaatappelen,
babylonische citroenen, dadels, balsem, olie en
honig had dit land in overvloed; zelfs vond men
er de boomwol en de papyrusstiuik. Eveneens
was het rijk aan goud, zilver en andere edele
metalen. Kanaiin was dus wezenlijk een gezegend
land. In hetzelve bloeiden over de 400 rijke en
bevolkte steden, en deze waren de zetels van
lijne beschaving, talrijke kunsten en van eenen
uitgestrekten handel.
Dit heerlijke land, dat de Heer aan Israël\'s
volk schonk, moest voor hen en ons allen eene
voorafbeelding zijn, van dat n o g o n e i n-
dig schooner Kanaiin, van het hemelseh
vaderland, dat de Heer ons beloofd heeft, als
wij hier op aarde trouw in zijnen dienst volhar-
den. O moge Hij, die eens in dat aardsche land
van belofte heeft omgewandeld, ons allen in het
beloofde land zijner eeuwige heerlijkheid binnen-
leiden! Roepen wij daarom dikwijls met den II. Gre-
goiïus lot onzen geliefden Verlosser: „O Jezus,
ontvlam mijn hart met een vurig, liefde-
vol verlangen naar het hcmelsch vader-
land, geen ongeluk brengc mij af van
het doel mijner begeerte, geen oneven
weg brengc mij op het dwaalspoor, gcene
liefkoozing van aardsch geluk vcrlamme
mijn ijver. Want dwaas is de pelgrim,
die, bij het zien van met bloemen be-
zaaidc weiden, vergeet daar naar toe te
gaan, waar zijn doel hem roept. Dat
mijn geest met het innigst verlangen
naar het hemelsch Kanaiin zoeke, op-
dat deze zich eens in die zalige beemden
moge verblijden! Amen.
-»t?*fe£>5<rï<3&^55«!£-
NEGEN EN DERTIG ST E HOOFDDEEL.
ISRAËL TEN TIJDE DER RECHTERS. — SAMSON EN SAMUËL.
1.
in, de heidensche bewoners van Kanaiin niet ge-
heel uitgeroeid, ja zelfs vriendschapsbanden en
huwelijken inet hun gesloten, en zoo werden ook
zij spoedig tot den afgodendienst en de heidensche
ondeugden verleid. Zij verlieten den alleen waren
God en dienden den zonnengod Baal en de maan-
godin Astaroth. Dan vertoornde de Heer op
het ondankbare, trouwelooze Israël, verwekte
het talrijke vijanden en slrafte het met oorlog
en hongersnood. In dezen nood riepen de Israë-
lieten weder tot den Heer, en de Heer erbarmde
od lang Josuë leef-
de, bleven de Israë-
v3 lieten den Heere
gelrouw, en vol-
hardden in zijnen
dienst. Maar toen
Josuë gestorven
was, vergaten hunne kinderen, die in het beloofde
land waren opgegroeid, God en de wonderen,
die Hij aan hunne Vaderen gewrocht had. Zij
hadden, legen het uitdrukkelijk gebod van God
-ocr page 163-
ISRAKL TEN TIJDE DER RECHTERS. SAMSON EN SAMUËL.
127
De Rechters\') en Redders, die God in dien
tijd — van Josuë tot aan de invoering van het
koningschap, aan zijn volk zond, en die door
zijne kracht legen de heidensche vijanden vnn
Israël zoo wonderbare heldendaden verrichtten,
waren de voorafbeeldingen der Twaalf Apos>
telen, welke in de kracht van Christus het
geheele Heidendom overwonnen hebben. De merk-
waardigsten onder hen
zijn Samson en Samuël.
2. Ondanks zijne men-
schelijke gebreken , is
Samson ecne voor tri ffe-
lijke voorafbeelding
van Jezus Christus.
Reeds werd zijne ont-
vangenis op eene won-
derbare wijze door een
Engel aan de moeder
bekend gemaakt, terwijl
hij haar zeide: j>Zie, gij
zult ontvangen en een
zoon baren, over wiens
hoofd geen scheermes
komen zal, want hij zal
een Nazareër Gods
zijn, en hij zal Israël
aanvankelijk verlossen
uit de handen der Phi-
listijnen.\'\' — De Naza-
reërs namelijk bij de Jo-
den legden de geloften
af, dat zij wijn noch
sterken drank zouden ge-
bruiken, noch hun hoofd-
haar laten scheeren — ten tceken hunner ont-
houding en losmaking van de ijdelheden der
wereld.
                      f
De jonge Samson groeide op en Gods Geest
was met hem. Reeds als jongeling schonk God
hem zulke sterkte, dat hij met losse hand een
zich en verwekte van tijd tot tijd onder hen
uitverkoren mannen, die hun volk op \\vonder-
bare wijze uit de slavernij der vijanden verlost-
ten. Zoo dreef eens de vrome en deemoedige held
Gedeon met 300 Israëlieten 135,000 Madianielen
op de vlucht en vernietigde hun leger dermate,
dat er maar 15,000 in hun land terugkeerden.
Deze Helden en Redders des volks werden Rech-
ters genoemd; want zij
spraken recht en gerech-
tigheid onder het volk,
en hielden Gods Wet on-
geschonden De II. Geest
zelve heeft hunnen lof
verkondigd: „Ieder
der Rechters is be-
roemtl naar zijnen
naam; hun hart is
niet verdorven, en
zij zijn van den Heer
niet afgeweken.
Hun aandenken zij
in zegening, en hun-
ne gebeenten zullen
in hunne graven wc-
derom bloeien. Hun
naam blijve in eeu-
Avigheid, de roem
der heilige mannen
blijve op hunne kin-
deren. (Eccl. XLVI:
13—15.) Nauwelijks echter was zulk een Rech-
ter gestorven, of de Israëlieten vervielen weder
in hunne oude ondeugden en de afgoderij, tot
zoo lang God ze wederom op nieuw kwam tuch-
tigen. Zóó dobberde dat trouwelooze volk 400
jaren lang. Een treurig beeld van die steeds
hervallende zondaars, die van daag berouw
hebben over hunne zonden, maar reeds morgen
weder de oude afgoden der zonden van gewoonte
naloopen en al hunne goede voornemens vergeten!
*) De namen dezer Eechters zijn: Othoniël, Aod,
Samgar, Barac, Gedeon, Abimelech, Thola, Jair, Jephte
Abeean, Ahialon, Abdon, Samson, Heli en Samuël.
-ocr page 164-
128                        ISRAËL TEN TIJDE DER RECHTERS. SAMSON EN SAMUÈL.
leeuw aan stukken scheurde. Man geworden,
verhief hij zich len strijde tegen de Pliilistijncn,
als ware hij een ganseh leger, slak hunne graan-
velden aan en verbrandde hunne wijnbergen en
olijftuinen; en toen hem eens zijne eigene land-
genooten en broeders in boeien geklonken aan de
vijanden overleverden en de Philistijnen hem reeds
juichend te gemoet gingen en zich verheugden,
hun vrceselijksten vijand in handen Ie hebben,
zie, toen verbrak hij zijne boeien als vlashalmen,
greep een ezelskakebeen en versloeg er duizend
vijanden mede. Ja, toen hij eens de Philislijnsche
stad üaza was binnengegaan, plaatsten zijne vijan-
den wachters aan de stadspoort en wilden hem
\'s anderen daags \'s morgens verworgen. Maar
Samson sliep tot middernacht rustig; toen stond
hij op, verjoeg de wachters, nam beide vleugels
van de poort met stijlen en grendels, droeg ze
op den kruin van den nabij gelegen berg en Hel
zijn vijand beschaamd en verlegen achter.
Na menigvuldige soortgelijke heldendaden, liet
Samsom zich, door eene, van de Pliilistijncn om-
gekochte vrouw, Dalila, misleiden en verklaarde
haar, dal het geheim zijner wonderbare sterkte
daarin lag, dat hij een Gode toegewijde Naza-
reër, en er daarom van af zijne kindsheid geen
scheermes op zijn hoofd geweest was. — De
trouwelooze vrouw wachtte nu tot Samson sliep;
toen schoor ze hem de zeven haarlokken van zijn
hoofd en riep in blijdschap uit: »De Philistijnen
over u, Samson!" Samson ontwaakte en de kracht
des Heeren was van hem geweken; de door
Dalila ontboden Philistijnen, grepen hem, slaken
hem de oogen uit en wierpen hem met ketenen
beladen in de gevangenis, waar hij nu den nede-
rigstcn slavcndienst verrichten en een handmo-
len draaien moest.
Thans had hij tijd zijne zonden te verfoeien en
te beweenen en in de bitterheid zijner ziel tot
den Heer te verzuchten! doch middelerwijl groei-
den ook wederom zijne haren aan, en zijne vroe-
gere sterkte kwam terug. Nu gebeurde het, dat
de hoofden der Philistijnen in den tempel van
hunnen afgod Dagon vergaderden en een kost-
baar oflermaal hielden. En toen zij bij het feest-
maal vroolijk geworden waren, lieten zij den
blinden Samson halen, die voor hen spelen, en
door zang en dans hen vermaken moest. Samson
stond tusschen twee kolommen, waarop het gansche
dak van den tempel rustte. Geheel het huis was
vol mannen en vrouwen , en op het dak en boven
in den tempel op de rondloopende gaanderijen
! waren bij de drieduizend menschen, die het feest
bijwoonden en Samsons spel beschouwden. Toen
bad Samson tot den Heer, greep de beide kolom-
men en zeide: »Mijne ziel sterve met de Philistij-
nen!\'\' Dan verwrong hij de pilaren en hel geheele
huis stortte in en begroef Israël\'s vijanden, de
hoofden met het volk.
Reschouw hier, hoe in het gansche leven,
! strijden, 1 ij den en sterven van Samson
! — zijne zonden uitgenomen — h e t L e-
| ven van den Verlosser der wereld op
zoo wonderbare, in het oog vallende
wijze was voorafgebeeld. Reeds door zij-
nen naam Samson, d. i. Zon, Gerechtigheid —was
hij eene voorafbeelding van Christus, de ware zon
der gerechtigheid. Ook werd de ontvangenis van
Jezus Christus zijne moeder vooraf geboodschapt
door een Engel. Ook van Jezus heet het: Hij
zal een Nazareër zijn, en zijn volk van diens vijanden
verlossen. Gelijk Samson door zijne eigene vrouw
Dalila, zoo werd Christus van zijn eigen leerling
en Apostel, van Judas verraden. Ook Christus
werd van zijn eigen volk, geboeid aan Israël\'s
vijand, den Romeinen, overgeleverd. Ook Christus
werd door zijne vijanden op de smadelijkste wijze
bespot, gehoond en tot den dood des kruizes
vernederd. Maar — gelijk Samson door zijn
grootmoedigen, vrij willigen offerdood aan Israël\'s
gezworen vijanden grootere schade berokend had,
dan tijdens geheel zijn leven — zoo heeft ook
Christus door zijn allerheiligsten offerdood de
macht der hel gebroken en Satan\'s heerschappij
verbrijzeld. Ook Christus werd, gelijk Samson
in de stad Gaza, in \'t graf gesloten en door
wachters bewaakt, maar ook Hij slond na mid-
dernacht op, verbrak de poorten des grafs, de
grendelen des doods en verrees — ter bescha-
ming zijner vijanden — levend en zegepra-
-ocr page 165-
ISRAËL TEN TIJDE DER RECHTERS. SAMSON EN SAMUËL.
129
lend op den eeuwigen berg, in de heerlijkheid
zijns Vaders!
Gelijk Samson eene voorafbeelding van Christus
was, zoo was Samuël eene voorafbeelding
van den Voorlooper van Christus, van
den H. Joannes den Dooper. Zijne moeder
was kinderloos, en had den Heer lang en vurig
om eene nakomelingschap gesmeekt. Toen werd
haar Samuël geschonken. Reeds als een driejarig
knaapje bracht zij hem bij den Rechter en Priester
Heli in den tempel te Silo, om hem daar zelve
aan den dienst des Heeren te wijden. Uier nu
rijpte Samuël, in de stille afzondering des Tem-
pels, tot eenen heiligen Jongeling, en werd
na Heli\'s dood tot Rechter over Israël aange-
steld. Tot aan zijn hoogen ouderdom regeerde
hij zijn volk, en \'s Heeren zegen rustte in die
dagen op het volk. Toen het volk een koning
wilde, zalfde hij, op Gods ingeving, Saül en
later David, tot koning over Israël. Bij zijnen
dood treurde het gansche land; en de II. Geest
getuigt van hem: „Samuël de Profeet des
Heeren is bemind geworden van don
Heer zijnen God, hij heeft een nieuwe
regecring ingesteld en hij zalfde de Vorsten
zijns volks. Hij heeft de gemeente ge-
vonnisd volgens de Wet des Heeren en
hij is beproefd in zijnen trouw. Hij is
getrouw bevonden in zijne woorden, om-
dat hij den God des lichts gezien heelt.\'\'
(Eccl. XLVI: 16—18.)
Wie erkent hierin niet de voorafbeelding van
Joannes den Dooper? Deiden, Samuël evenals Joan-
nes, werden door hunne ouders van God afgebeden
en vroegtijdig den Heere gewijd. Beiden sleten hunne
jeugdige jaren ver van de wereld, en bereidden
zich, in de eenzaamheid, tol hunnen staat; bei-
den zijn boetpredikers van hun volk geworden;
zooals Samuël de laatste.on der de Rechters
en de Voorlooper van den grooten ko-
ning David was, zoo was Joannes de
laatste onder de Profeten en de Voor-
loop er van den eeuwigen Koning, van
Christus. Samuël zalfde David, Joannes doopte
den Zaligmaker, en gelijk de II. Geest van Samuël
getuigenis gaf, zoo ook de goddelijke Zaligmaker
van Joannes, toen Hij zeide: „Voonvaar, Ik
zeg u, hij is meer dan een Profeet, en
ouder allen, die van vrouwen geboren
werden, is geen grooter opgestaan dan
Joannes de Dooper." (Matih. XI: 9)
-ocr page 166-
VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
ISRAËL VERLANGT EEN KONIN
HEERSCHAPPIJ OVER ISRAËL
VAN JUDA. DAV]
h SAUL. DE SCHEPTER EN DE
KOMT AAN HET GESLACHT
D EN GOLIATH
lijk hij toonde zich overgegeven en deemoedig
voor den Heer, rechtvaardig en edel voor geheel
het volk, sterk en dapper tegen de vijanden;
want God had hem een wezenlijk koninklijk hart
geschonken. Hij versloeg Israëls vijanden in ver-
schillende gevechten, en verwierf zich aanzien en
grooie macht.
Maar op het toppunt van zijn glans werd hij
overmoedig, en vergat den Heer. — Ondanks de
vermaningen van den Profeet Samuël, begon hij
\'s Heeren geboden te verachten, greep eigenmach-
lig in de rechten van het priesterschap, en liet
zelfs eens in zijnen toorn vijfentachtig priesters
te Nebo vermoorden. Daarom had de Heer hem
verworpen en beslolen zijn rijk aan een anderen,
die beter was dan hij, te geven.
2. Destijds weidde op de vlakte van Belh-
lehem een jong herder uit den stam van
Juda de schapen zijns vaders Isaï of Jesse;
\'t was een schoone jongeling, gouden haarlokken
omvlochten zijn hoofd, en uit zijne oogen straalde
loutere onschuld; hij was vol levenskracht en
gezondheid, vol vroolijkheid en immer opgeruimd.
Het liefst hield hij zich — in de eenzaamheid
van zijn herdersleven, met God bezig; hier zong
hij tot lof van den Allerhoogste heerlijke lof-
liederen, en begeleidde die met de harp. De
naam van den jeugdigen herder was David, en
de lofliederen die hij op Uelhlehems velden , gelijk
in zijn later leven, zong, zijn de heerlijke Psal-
gesproken had: ^Gehoorzaam aan de stem des
volks, zalfde hij den uilverkoren Gods, Sa ui,
zoon van Cis, tot koning.
Er was in Israël niemand zoo uitgelezen en ge-
schikt als Saul, en van zijne schouderen af stak
hij boven al het volk uit. Overigens was hij arm
en nederig, uit het kleinste geslacht van den ge-
ringen stam van Benjamin, en ten tijde, dat
Samuël hem lot koning over Israël zalfde, had
hij juist met groote moeite de ezelinnen zijns
vaders moeten zoeken en bezat geen stukje brood,
geen enkelen penning gelds meer. Daardoor moest
hij in nederigheid gehouden worden. En werke-
-ocr page 167-
ISRAËL VERLANGT EEN KONING. SAUL. ENZ.                               131
drager maakte. Dat hij echter van Samuël tot
koning gezalfd was, wist Saul niet.
3. In dien tijde gebeurde het, dat de Phili-
stijnen andermaal hunne strijdbare mannen in
een oorlog tegen de Israëlieten legerden. In
hun leger was de Reus Goliath, zes ellen en
eene hand breed hoog, gewapend met een borst-
harnas, dat meer dan een centenaar woog, met
koperen knieplaten, en een ijzeren schild boven
de schouderen. De schacht zijner lans was als
een weversboom. Deze kwam in de vallei voor
het leger der Israëlieten, bespotte ze en riep:
ïKiest onder U een man, die lot mij in twee-
gevecht kome. Ver-
slaat hij mij, dan zul-
len wij uwe slaven
zijn; maar versla ik
hem, dan zult gijlieden
onze slaven zijn en ons
dienen." Zóó deed hij
hel \'s morgens en
\'s avonds, veertig da-
gen lang. Toen David
bij het leger kwam en
hem hoorde, zeide hij:
»Wie is die Phili-
slijn, die onbesnede-
ne, dal hij de slag-
orden des levenden
Gods durft honen? Ik zal heengaan en strijden
tegen hem." Saul zeide: nGij zijt te jong, en
hij een krijgsman van zijne jeugd." Maar David
antwoordde: Ik, uw knecht weidde eens mijns
vaders schapen. Kwam er een leeuw of een beer,
en nam hij een ram van de kudde weg, dan ging ik
hem achterna, en sloeg hem en ontrukte hem
het ram uit zijnen muil; en als hij tegen mij
opstond, greep ik hem bij zijnen baard, en ver-
sloeg en doodde hem. Daarom zal ik gaan en den
smaad mijns volks wegnemen. De Heer, die mij
gered heeft uit den klauw des leeuws en uit
den klauw des beers, die zal mij ook redden
uit de hand van dezen Philistijn." Toen zeide
Saul: »Ga heen, en de Heer zij met u."
17
men, die nog heden len dage in onze kerken
gezongen en door het christelijke volk met vrome
aandoening gebeden worden. De Profeet Samuël
kwam bij dezen jeugdigen herder, den jongsten van
acht broeders, goot olie over zijn hoofd en zalfde
hem, op last van God, tot koning over Israël, nog
bij het leven van Saul. Zóó begon nu de voor-
zegging vervuld te worden, die de Aartsvader
Jacob meer dan zeshonderd jaren te voren gedaan
had, toen hij stervend tot zijnen Zoon Juda sprak:
„U Juda, zullen uwe broeders loven;
uwe hand is op den nek uwer vijanden;
uws vaders zonen zullen voor u neder-
buigen. Deschep-
ter zal van Juda
niet wijken, noch
de bevelstaf van
uwe lendenen, tot
dat Hij komt, die
gezonden moet
worden en Deze
zal de verwachting
der volken zijn.
(Gen. XLIX: 8. 9.)
De nederige jonge-
ling uit den stam van
Juda had niet ver-
moed, dat deze voorzegging hem en nog veel
meer de verhevendste spruit zijner familie, Jezus
Christus, gold. Hij begreep niet, wat hem thans
overkwam; met eerbied en kinderlijk vertrouwen
onderwierp hij zich aan den wil des Heeren, tot
alles bereid, waartoe de Heer hem wilde gebruiken.
Van dien tijd was Gods geest in hem.
Maar van Saul week Gods geest steeds meer,
en hij verviel in diepe zwaarmoedigheid;
een booze geest plaagde hem, zoodat hij menig-
maal tot razernij en wanhoop verviel. Dan brach-
ten zijne dienaren hem den jeugdigen herder
David, om den Koning door zijn harpspel op te
beuren. En David vond genade voor den Koning,
zoodat hij hem aan zijn hof hield en zijnen wapen-
-ocr page 168-
132                                 ISRAËL VERLANGT EEN KONING. SAUL. ENZ.
zich eindelijk zells aan Christus, den Gezalfde des
Ileeren. Gelijk Saul van God verworpen en David in
zijne plaats geroepen werd, zoo werd de Syna-
goog verworpen en trad de Christelijke Kerk in
hare plaats. Maar gelijk toch juist één zoon van
Saul de edele Jonathas, in de innigste vriendschap
van David had gedeeld, zoo waren het ook zonen
van de Synagoog (Paulus en de Apostelen) die
door »Davids zoon\'\', door Christus tot zijne ver-
trouwdsle vrienden werden uitverkoren.
David is niet alleen de slamvader, maar
ook de heerlijke voorafbeelding van
Christus; want ook Christus was, evenals
David, te Bethlehem geboren. Gelijk David
een Herder was en mei levensgevaar voor zijne
schapen tegen de wilde dieren vocht, zoo noemde
zich ook Christus zelve den goeden Herder,
die zijn leven voor zijne schapen ten beste geeft.
Gelijk David de jongste zijner broeders en van
gewonen stand was, zoo wilde ook Jezus slechts
voor een timmermans zoon gehouden worden,
en in het verachtelijksle stedeken van. Galilea,
in Nazarelh leven. — Geheel bijzonder echter
is David door zijnen strijd met Goliath een vooraf-
beelding van Jezus Christus geworden.
Want Goliath, de reusachtige Heiden
is hel beeld van het heidendom en der
goddeloozen in \'t algemeen. Tot welke
macht had zich in de dagen van Rome\'s wereld-
heerschappij het heidendom verheven ! Beschaving
en wetenschap, rijkdom en genot, het ruwe
zwaard en de hoogste fijnheid der kunst: alles
was aan het heidendom en der zonde dienstbaar
geworden. En tegen dezen, de wereldbeheer*
schenden kolossus verhief zich Jezus! Gelijk Goliath
met den stok van David, zoo spotte het heiden-
dom met het kruis van Christus; maar met
dezen stal des kruizes heelt Jezus Christus, door
Zijne Heilige vijf wonden, satan, de god-
dcloosheid en al de macht van hel heidendom
omvergeworpen, en de zijnen uit de slavernij
verlost. Daarom zij Hem lof, eer en dank in
eeuwigheid! Amen.
De koning deed nu David zijne wapenrusting
aan; maar David kon met helm en pantser niet
gaan. Daarom legde hij ze wederom af, nam
zijn staf, koos vijf gladde steenen uit de beek,
stak die in zijne herderstasch en ging met den
slinger in de hand den reus te gemoet. Toen
deze hem zag, sprak hij verachtend: »Ben ik dan
een hond, dal gij met een stok tot mij komt?
Welaan, kom, ik zal uw vleesch geven aan het
gevogelte des hemels en aan het gedierte des
velds.\'\' Maar David antwoordde: iGij komt tot
mij met een zwaard, en lans en spies, maar ik
kom tot u in den naam des Meeren." Als nu
de Philistijn naderde, greep David ijlings in
zijne herderstasch, nam een steen en wierp dien
met den slinger zoo hevig den Philistijn tegen
hel hoofd, dat deze op zijn aangezicht nederviel.
David trad nu op hein toe, trok hem het zwaard
uit de schede, en sloeg hem het hoofd af. Als
de Philistijnen zagen, dal de sterkste onder hen dood
was, gingen zij op de vlucht, maar de Israëlieten
zelten hen achterna, versloegen velen en plunderden
hunne legerplaats. Van dien tijd beminde Saul\'s
zoon, Jonathas David van harte, en beiden sloten
voor altoos een vriendschapsbond.
4. Saul, David en Goliath: hoe wonderbaar
is hun lot, en hoe beleekenisvol voor den christen!
Saul is de voorafbeelding der jood-
sche kerk, der Synagoge en in hel algemeen
het beeld van het Israëlieliscli volk. Gelijk Saul
al zijne medeburgers in lichaamsgrootte, zóó over-
trof Israël\'s volk alle andere volken in kennis
Gods en genade. — Gelijk Saul zonder eenige
verdienste, uil loutere genade door God lot koning
over Israël was verkoren, zoo ook Israël tot Gods
volk. Maar gelijk Saul allengs zoozeer ontaardde dal
hij verviel tol hovaardij, haat en vervreemding van
God, tot zelfs den moord der vijfentachtig priesters
en tot vermetelen aanval op David, den gezalfde des
Ileeren; zoo onlaardde ook allengs hel volk van Israël
en de Joodsche kerk in zelfsgerechligheid en huiche-
larij vervallen, steenigde de Profeten en vergreep
-ocr page 169-
EEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
BEPROEVINGEN EN LIJDEN VAN DAVID. ZIJNE VERHEERLIJKING.
A       1*
afbeeldsel van Christus is
David in zijne Uitverkiezing;
maar hij is het nog meer in zijn
Lijden en in zijne Verheer-
I ij k i n g. Als David Goliath over-
wonnen had, trokken de vrou-
wen van al de steden van Israël
hem en koning Saul te gemoet,
jubelden en zongen : »S a u l
heeft er duizend versla-
gen, maar David tiendui-
zend." Van toen af werd Saul
jaloersch op David, en zijne
zwaarmoedigheid sloeg dikwijls
over lot razernij. Als daarom
David wederom eens voor hem
sliep, zeiden Davids mannen tot hem : »Dood hem,"
maar David antwoordde: »De Heer beware mij,
dat ik de hand aan den gezalfde des Heeren
sla.\'\' Hij sneed maar een stuk van Saul\'s man-
tel, en toonde hem dit later van verre. Een an-
dermaal gebeurde het, dat Saul David vervolgde
en zich op een heuvel neder legde en insliep.
Toen ging David met zijn deelgenoot midden
door het leger tot \'s konings lente en vond hem
slapend, en Abner zijn veldheer en het volk sliep
rondom hem. Toen zeide Abisaï: «lieden heeft
God uw vijand in uwe hand geleverd; ik zal
hem dus met eene lans aan den grond vaststeken,
en een tweeden zal hij niet van noode hebben."
Maar David sprak: Zoowaar de Heer leeft, ik wil
mijne hand niet uitsteken tegen zijnen Gezalfde."
Daarna nam hij de spies en den waterbeker mede,
en toonde die den volgenden morgen van den
top eens bergs aan Saul, als een bewijs, dat hij
in zijne tent geweest was.
Eindelijk nam Saul een schrikkelijk einde. In
eenen strijd met de Philistijnen werd hij over-
wonnen, en zijne drie zonen, waaronder de edele
Jonathas, sneuvelden. De vijandelijke boogschul-
ters hadden Saul zelven zwaar gewond. Toen
sprak Saul tot zijnen wapendrager: »Trek uw zwaard
en doorsteek mij, opdat die onbesnedenen niet
soms komen en mij dooden en bespotten." Maar
zijn wapendrager wilde niet. Daarop stortte zich
Saul zelve in zijn zwaard.
Zóó stierf Saul, de vervolger van David. Zóó
zullen ook alle vervolgers van Christus»
van zijne Kerk en van zijne Gezalfden
"3U
op de harp speelde, greep Saul
zijne lans en wierp ze naar
David. Deze kon ontwijken, en de spies bleef in
den muur steken. Alle smeekingen van .lonathas
voor zijn vriend David waren vruchteloos. Soms
liet zich Saul wel bevredigen, maar spoedig keerden
gramschap en nijd wederom in zijn hart terug.
David vvas nergens meer veilig. Hij moest in
bosschen en woestijnen en op ontoegankelijke
bergen vluchten, ja zelfs bij zijne gezworen vijan-
den, de Philistijnen zijn toevlucht zoeken; en
werkelijk namen deze hem met de zijnen op.
Meermalen had David Saul kunnen dooden,
maar hij deed het niet. Saul zette hem eens met
drie duizend man na. David had zich met zijne
mannen in een hol verborgen. Zonder dit te
weten, gaat er Saul in, om te slapen. Toen Saul
-ocr page 170-
BEPROEVINGEN EN LIJDEN VAN DAVID. ZIJNE VERHEERLIJKING.
134
gij akkers der eerstelingen; want daar
werd het schild der helden ontheiligd,
het schild van Saul, als ware hij niet
gezalfd met olie! Zonder bloed der door-
boorden, zonder merg der helden spande
Jonathas nooit den boog; en het zwaard
van Saul keerde niet ledig terug. Saul
en Jonathas van
elkaar zoo bemind,
ten gronde gaan. Zóó ging ook Israël en bij-
zonder Jerusalem, dat Jezus vervolgd en gedood
had, ellendig ten gronde.
Gelijk David, enkel omdat hij van God tot
heerscher van Israël bestemd was, door Saul
vervolgd werd, zoo ook Jezus van de Joden, enkel
omdat hij zich als hun Messias en bovenaardschen
koning verklaarde. Gelijk David uit zijn vaderland
naar builenlandsche vij-
andcn moest vluchten,
zoo ook Jezus reeds als
kind naar de heidensche
Egyplenaren. En gelijk
David zijn aartsvijand
Saul verschoonde, zoo
bad ook Jezus nog aan
het kruis voor al zijne
vijanden en vervolgers.
2. Met diepe smart
vernam David den dood
van Saul en van zijnen
vriend Jonathas; en, ge-
dachtig aan de eenmaal
zoo heerlijke eigenschap-
pen des konings en aan
zijne vriendschap met
Jonathas, hief David dat
roerend klaaglied aan,
dat nog later door de
Joden tot lof van hunnen
eersten koning gezongen
werd:
„O hinde IsraëTs!
op uwe heuvelen
zijn zij gestorven de helden! Hoe zijn
de dapperen gevallen! verkondigt het
niet te Geth, boodschapt het niet op
de straten van Ascalon; dat de doch-
ters der Philistijnen zich niet verblijden,
der onbesnedenen dochters niet huppelen
van vreugde! Gij bergen van Gelboë,
dat dauw noch regen op u komen, en
elkander zoo geval-
lig
ook in hunnen dood
zijn zij niet geschei-
den! Sneller waren
zij dan arenden,
sterkerdanlecuvven.
Gij dochteren Isra-
él\'s, wreent over
Saul, die u kleedde
met scharlaken, met
kostbaarheden, die
met gouden kleinoo-
d iën uw feestgewaad
sierde. Hoc zijn de
helden gevallen in
den strijd? Jona-
thas is op uwe heu-
velen doorboord. O
mijn broeder Jo-
nathas, om u ben ik bedrocid ; boven
alles waart gij mij lief; machtiger was
mij uwe lieide, dan liefde der vrouwen.
Gelijk eenc moeder haren ecniggeboren
zoon bemint, zóó beminde ik u. Hoe
zijn de helden gevallen en verloren hunne
oorlogswapenen? (II Reg. I: 19—27.)
Wie herinnert zich bij dit liefdevol klaaglied
-ocr page 171-
BEPROEVINGEN EN LIJDEN VAN DAV1D. ZIJNE VERHEERLIJKING.                  135
hij het volk in den naam van den Heer
der heerscharen.
Als David nu naar zijn huis terugkeerde, kwam
Michol, de dochter van Saul en David\'s echt-
genoole hem te gemoet, en zeide op spoltenden
toon: »Hoe is Israëls koning heden versierd, die
voor het aangezicht zijner knechten en dienst-
maagden gehuppeld heeft als een potsenmaker!\'\'
De trotsche vrouw had zich de kinderlijke vroom-
heid van haren koninklijken gemaal geschaamd.
Doch hij zeide tot haar: „Voor het aange-
zicht des Heeren, die mij verkozen heeft
boven uwen vader, gebiedende, dat ik
opperhoofd zijn zon over liet volk des
Heeren, wil ik vreugde bedrijven en nog
nederiger worden dan ik geweest ben,
en gering zijn in mijne oogen." (II Reg.
VI: 21—22.) Tot straf nu harer trotschheid,
werd Michol geen kind geboren tot den dag van
haren dood toe.
Hoe hartroerend zijn die woorden van den
vromen koning, en hoe beschamend voor zoo-
velen, die zich voor anderen schamen Gode eere
te geven! Daarom zegt de H. Gregorius: »lk be-
wonder David meer in zijnen dans dan in zijne
gevechten; in deze overwon hij slechts zijne
vijanden, maar daür zich zelven," d. i. de natuur-
lijke ook brave menschen dikwijls aanklevende
vrees, God en den godsdienst openlijk te belijden.
En, als een zoo groot koning en held als David
zich zijn God en godsdienst niet schaamt, waarom
zoudet gij u dit dan schamen?
Davids hart was vol geloof, liefde en gehoor-
zaamheid jegens God, en daarom was de Heer
ook met hem en zegende al zijne ondernemingen.
David overwon in vele oorlogen zijne vijanden,
de macht zijns rijks nam van dag tot dag toe,
zijn volk was gelukkig en David verhief de trouwe
deelgenooten van zijn vroeger lijden tot hooge eer.
In dat alles toont zich David de voorafbecl-
ding van Jezus Christus. Gelijk David na
doorgestaan lijden op den troon verheven werd
en al zijne vijanden in den omtrek zegevierend
van David niet de tranen, die Jezus bij het zien
van zijne, ten ondergang gedoemde vijanden, der
stad Jerusalem, geweend heeft en de roerende
klacht, die toen over zijne heilige lippen kwam?
David werd nu in zijn dertigste jaar open-
lijk door het volk tot koning gekozen. Eerst door
zijnen stam van Juda, spoedig ook door het gansche
volk van Israël. Dit geschiedde bijna drieduizend
jaren na de schepping der wereld, ietwat meer
dan duizend jaren vóór Christus. Dadelijk zag
hij naar eene schoone en waardige residentie-
stad uit, en veroverde tot dat einde Jerusalem,
dal nog in hel bezit van den Jebusieter was. Daar
bouwde hij zich op Si o n s rots eene sterke en onver-
winbare burcht, de s t a d D a v i d \'s en rondom ver-
hief hij de stad Jerusalem tot steeds grooteren glans.
Maar Jerusalem moest ook Gods r e s i-
dentiestad op aarde worden. De arke des
Verbonds, in oorlogstijden nu hier dan daar
gedragen, moest nu van Cariathiarim naar Jeru-
salem overgebracht en hier een bestendige en
regelmatige ecredienst ingericht worden. Daarom
liet David in de nabijheid van zijn paleis eene
kostbare tent oprichten, en hierop de Arke des
Verbonds in zegenpraal afhalen. Het was een
plechtige optocht, — eene voorafbeelding
van onze II. Sacramentsprocessie. Gansch
Israël was bijeen. De hoofden der stammen in
purper gekleed, de Hoogepriester in feestgewaad.
Maar David had, uit eerbied voor God, de konink-
lijke sieraden afgelegd en zich, als een gewoon
priester, in wit lijnwaad gekleed. 30,000 ge-
wapende mannen en eene ontelbare volksmenigte
gingen vóór de Arke des Verbonds. Zegeliederen
en heilige Psalmen wisselden elkander af; nu
klonken cymbalen, harpen en cilhers, dan bazui-
nen- en trompeltenloonen daar tusschen. Zoo
dikwijls de dragers der Ark zes schreden hadden
afgelegd, offerde David een os en een ram.
Daartusschen danste hij vol vreugde vóór de Ark
heen, en schaamde zich niet, voor al het volk
van zijne vreugde te doen blijken. Het gejubel
was onbeschrijlelijk! Zóó brachten zij de Ark
des Ileeren in de kostelijke tent, en nadat David
Brand- en Zoenoffers had opgedragen, zegende
-ocr page 172-
BEPROEVINGEN EN LIJDEN VAN DAVID. ZIJNE VERHEERLIJKING.
130
onderwierp, zoo werd ook Jezus, na zijn bitter
lijden en dood, verheven en zit nu op den troon
zijner heerlijkheid aan de rechterhand van Zijnen
heraelschen Vader, en de volken heeft Hij door
de Apostelen aan zijn rijk onderworpen. David
was bij zijne troonsbeklimming dertig jaren oud;
ook Jezus begon met zijn dertigste jaar zich als
den goddelijken koning aan Israël Ie openbaren;
en evenals David eens de weinige getrouwen,
die hem in den tegenspoed niet verlaten hadden,
met de hoogste eereambten van zijn rijk beloonde,
zoo verheerlijkte ook Jezus zijne getrouwe leer-
lingen voor de geheele wereld.
O aanbidden wij den eeuwigen, al wijzen God,
die het grijze verleden met de verwijderde toe-
komst op zoo wondervolle wijze verbonden en
door Voorafbeeldingen en Voorzeggin-
gen de wereld en bijzonder het joodsche volk
op het heerlijk Middelpunt der Geschie*
denis, op Jezus, den godmenschelijken Wereld-
vernieuwer, heeft voorbereid, en aan ons, Chris-
tenen juist in die eerbiedwaardige vooraf beeldende
gedaante van het Oude Verbond de stelligste ver-
zekering en waarborg gegeven heeft, dat Jezus
van Nazareth waarachtig en wezenlijk de beloofde
en vierduizend jaren lang door alle volken ver-
wachte Verlosser der wereld is.
•f^A^i^r^r^ri^s^
TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
DAVID, DE HEILIGE BOETELING
I.
laar en duidelijk zien wij Davids
zedelijke grootheid in zijne on-
schuld, in zijn vertrouwen op
God, in zijn heldenmoed, in zijne
liefde lot zijn vijand, in zijn ijver
voor Gods eer; leeren wij nu
ook de zielegrootheid van
d|en H. Boeteling kennen.—
Want ook David, de uitverkoren
vriend en dienaar Gods, was
mensch en daarom niet bevei-
ligd tegen de bekoring: zijn
val is eene ernstige waar-
schuw ing, dat wij steeds
onze zwakke krachten
*3?S3pp\' mistrouwen en onze za-
ligheid in vrees enangst
bewerken moeten.
David deed eens in den lentetijd eene wandeling
op de tinne van zijn paleis, en beschouwde met
trotsche blijdschap de heerlijke stad Jerusalem
en den geheelen omtrek. Toen zag hij Bethsa-
bee, de vrouw van Urias. Verblind door
hare schoonheid, ontvlamde eene onzuivere be-
geerte in zijn hart, die hij niet dadelijk onderdrukte
— en David viel in de verschrikkelijke zonde van
echtbreuk! Daarom zegt de Wijze man niet te
vergeefs: »Sla uwe oogen niet op eene vrouw,
opdat hare schoonheid u niet ten val worde."
En bij de eerste verschrikkelijke zonde van
echtbreuk voegde David de tweede van doodslag.
Hij schreef namelijk aan zijn veldheer Joab, in
wiens leger Urias diende: «Plaats Urias geheel
vooraan in den strijd, opdat hij geslagen worde
en omkome!" Zoo gebeurde het, en David nam
Bethsabee tot vrouw.
2. Maar God wilde in zijne oneindige liefde
zich over den zondaar ontfermen en zond hem
-ocr page 173-
137
DAVFD, DE HEILIGE BOETELING.
den Profeet Nalhan, die hem —in eene tref-
fende gelijkenis zijne zonden voorhield, en hem
tol hoetvaardigheid vermaande. Nu erkende David,
door eene straal der goddelijke genade getroffen,
de afschuwelijkheid zijner zonden; nu hcleed hij
onder heete tranen zijn gruwel, en in zijn hart
ontwaakte een heilige geest van hoetvaardigheid,
waarin hij uilriep: „Ontferm U mijner o
God! volgens uwegroote barmhartigheid,
en volgens de grootheid Uwer barmhai -
tigheden, delg mijne overtreding uit.
Heer straf mij niet in Uwe vcrbolgcnheid
en kastijd mij niet in Uwe gramschap.
Erbarm U mijner, o Heer, want mijn
gebeente beeft. Asch eet ik als brood,
en meng mijn drank met tranen, ik
heb mij vermoeid van \'t zuchten en mijn
bed besproei ik iederen nacht met tra-
nen, mijne oogen zijn van het grijnen
duister geworden; ik ben onder mijne
vijanden verouderd. Er is niets gezonds
in mijn vleesch voor het aangericht van
uwen troon, en er is geen vrede in mijn
gebeente voor het aangezicht mijner
zonde; want mijne overtredingen zijn
mij boven het hoofd gegaan, zij zijn
gelijk een last mij zwaar, te zwaar ge-
worden , en in het gejammer van mijn
hart heb ik opgeschrceuwd. Mijne dagen
verdwijnen als rook en mijne bcenen
verdorren als dood hout. Ik gelijk aan
den pelikaan in de woestijn, ik ben als
een uil in zijn nest geworden. De slaap
is van mijne oogen geweken. Ik ben
als de eenzame mus op het dak. Waar
moet ik heengaan voor uwen geest en
waar vluchten voor Uw aanschijn? uit
de diepte roep. ik tot U, o Heer, Heer
hoor mijne stem. Dag en nacht strek
ik mijne hand uit naar den Heer; mijne
ziel wil niet getroost worden. Zal God
dan eeuwig verwerpen en zich hiervoor
niet laten verzoenen? zie, gelijk de oogen
des knechts op de hand van zijnen Heer.
en gelijk de oogen der dienstmaagd op
hare gebiedstcr; zoo ziet mijn oog op
den Heer, mijnen God, totdat hij zich
mijner erbarme, — o leid mijne ziel
uit den kerker; gelijk land zonder water,
zoo dorst mijne ziel naar U. Maak mij
den weg kenbaar, dien ik bewandelen
moet en voer mijne ziel uit de droef-
heid; want ik ben Uw knecht: verlos
mij, o God, van de bloedschuld, en wasch
mij meer en meer van mijne ongercch-
tigheid; want zie, in ongerechtigheid
ben ik ontvangen , en in zonden heeft
mij mijne moeder ontvangen. Haddet
Gij offers gewild, o ik had U die gegeven;
maar brandoffers gelusten U niet. Een
offer voor U is een bedroefde geest; een
vermorseld en ootmoedig hart zult gij
niet versmaden. O God! ja ik erken mijne
overtreding, mijne zonde staat altijd voor
mijne, oogen, en onder de geeselroeden
Uwer gerechtigheid buig ik mij, maar
verwerp mij niet voor Uw aanschijn.
Schep in mij, o God, een zuiver hart
en vernieuw in mijn binnenste den rech-
ten geest, want op U, o Heer, heb ik
gehoopt en gezegd: gij zijt mijn God,
mijn lot is in Uwe handen; verlos mij!
3. En de Heer versmaadde David\'s boelvaar-
digheid niet Nalhan onderhield hem andermaal
en zeide: De Heer heeft uwe zonden weg-
-ocr page 174-
DAVID, DE HEILIGE BOETELING.
138
broken! Mijne ziel, keer terug in uwe
rust, want de Heer heeft U welgedaan.
Hij redde mijne ziel van den dood, mijne
oogen van de tranen, mijne voeten van
den val; open mij de poorten der gerech-
genomen. O zoet, o onbeschrijfelijk zalig troost-
woord in het oor van den zondaar! Daarom
stortte zich nu ook Davids ziel in vreugdevolle,
dankbare lofzangen uit: „Heer, open gij
weder mijne lippen, en mijn mond zal
Uwen lof vermelden! De Heer is gc-
nadig en barmhartig, langmoedig en van
grooto erbarm ing.
Hij is niet altoos
toornig. Hij heeft
mij niet behandeld
volgens mijne zon-
den en niet vergol-
den volgens mijne
overtredingen. Vrol-
gens de menigte mij-
ner ellenden heeft
de vertroosting mij-
ne ziel verheugd.
Had de Heer mij
niet geholpen, dan
lag mijne ziel wel
in de hel; de Heer
heeft mij streng ge-
kastijd , maar den
tigheid:
ik wil ingaan en den Heer dan-
ken. Dit is de
dag,
dien de Heer
gemaakt heeft. Ik
wil blijde en opge-
ruimd zijn. De he-
mel verheugt zich,
en de aarde is blij-
de, de vlakte en
alles wat er op is,
is opgeruimd, alle
boomen der wouden
moeten juichen; lie-
felijk is de Heer
jegens allen, enZijne
barmhartigheid
gaat boven al Zijne
werken. De Heer
helpt de gevallenen,
de gebogenen richt
Hij op. Hij geneest
do van harte gesla-
gencn en verbindt
hunne wonden.
Wijkt van mij gij allen, die boosheid
doet; want de Heer heeft de stem van
mijn geween verhoord; de Heer heeft
mijne smecking verhoord; de Heer heeft
mijn gebed opgenomen; gelukkig dege-
nen, wier ongerechtigheden ontslagen,
en wier zonden bedekt zijn. Mijne
zonden heb ik U bekend gemaakt en
dood niet
overge-
gevcn: mijne ziel is i \\Wp
ontkomen als een
vogel aan de strik des jagers; de strik
is vernield, en ik werd verlost. Wat
zal ik den Heer wedergeven voor alles,
wat Hij mij gedaan heeft? Ik zal U
ecne offerande van lof opdragen en den
naam des Heeren aanroepen, wat ik
beloof heb, zal ik den Heere vervul-
len; want Hij heeft mijne banden ver-
-ocr page 175-
DAVID, DE HEILIGE BOETELING.
139
mijne ongerechtigheid niet verborgen.
Ik heb gezegd: Ik zal mijne boosheid
den Heere belijden, en Gij hebtdegodde-
loosheid mijner zonden ontslagen. 0
smaakt en ziet, hoe zoet de Heer is, en
zijne barmhartigheid gaat van geslacht
tot geslacht."
Zoudt gij, Lezer, als gij lot uwen Nathan,
d. i. tot den priester gaal, om door hem, in
den naam van God, van uwe zonden gezuiverd
te worden, zoudt gij dan een schooner gebed
kunnen spreken, dan hier de heilige hoeteling
David reeds voor drie
duizend jaren hel u
heeft voorgesproken?
Zeg niet: »Zoo zwaar,
als David heb ik niet
gezondigd, en daarom
behoef ik ook zoo
strenge boetvaardig-
heid niet te doen."
Wanl al is ook uwe
zonde op zichzelve
niet zoo schrikkelijk,
als David\'s over-
spel en manslag, be-
denk toch, dat er
voor David nog geen
Godmensen aan het
kruis gebloed had, zooals voor u, dat David het
beeld der Allerheiligste maagd Maria en van duizcn-
den en millioenen Heiligen van hel Nieuwe Verbond,
als voorbeelden van deugd, nog niet voor oogen
had, zooals gij — dat David de wonderbare ge-
naden der ILII. Sacramenten en kerkelijke zege-
ningen nog niet toevloeiden, zooals u. Aan wie
zooveel gegeven is als aan u, van dezen
zal ook veel gevorderd worden!
4. Ofschoon aan David de schuld der zonde
vergeven was, zou hij toch van de tijdelij ke straf
zijner zonden niet bevrijd blijven. Maar wie
is in slaat het hartroerend geduld, waar-
mede zich David onder de hand des
Heerenboog, te beschrijven! Vooreerst onl-
nam hem God het kind, dat Bethsabee hem ge-
schonken had, door den dood. Daarop brachten
zijne overige zonen grooten smaad over het konink-
lijk huis, en veroorzaakten hun vader diepe
smart. Eindelijk stond zijn eigen zoon Absolon
tegen hem op, en zocht hem van den troon te
verdrijven. Absolon was een beeld van schoon-
beid, zooals er in Israël geen te vinden was.
Maar in dat schoone lichaam woonde eene valsche,
eerzuchtige en met alle ondeugden bezoedelde
ziel. Door list en vleierij wist hij zich de volks-
gunst te verwerven, zoo zelfs, dat, toen hij zich
in Hebron lot koning liet uilroepen, bijna geheel
het volk van David
afvallig werd. Zelfs
A c hi t o p h e 1, Da-
vids raadsman, dien
hij met eer overla-
den, en voor zijn toe-
genegensten vriend
gehouden had, ging
tot Absolon over, en
verraadde zijnen lieer
— hing. zich echter
later uit wanhoop
op. E e n e v o o r a f-
beclding van den
verrader Judas.
Onder de getrouw ge-
blovenen onderscheid\'
de zich Ethaï de Getheër, die (gelijk duizend
jaren later Petrus tot Christus) tot David sprak :
«Zoowaar de Heer leeft: op welke plaatsen gij,
mijn Heer en koning, u ook bevinden moogt,
hetzij in den dood of in het leven, daar za!
ook uw dienstknecht zijn." Mei deze getrouwen
vluchtte David, voor hel aangezicht van Absolon, uit
de stad Jerusalem. Met bedekt gelaat en
bloote voeten ging hij over de beek
Cedron naar den Olijfberg en weende
en bad, en ook zijne geleiders ween-
den en baden. En David zeide: „Vind ik
genade in Gods oogen, dan zal Hij mij
terugbrengen, spreekt Hij echter tot mij:
18
-ocr page 176-
DAVID. DE HEILIGE BOETELING.
140
Toen David de dood zijns zoons vernam,
riep hij onder tranen uit: >0 Absolon, mijn
zoon Absolon, wie geeft mij, dat ik voor
u sterve!" De leedere vader beweende de ziel
van zijn kind, dat in zijne onboetvaardigheid zoo
ellendig te gronde gegaan was! In zegepraal keerde
hij nu naar Jerusalem terug en nam wederom
bezit van zijn rijk. Het trouwelooze volk, zelfs
Semeï, die hem gelasterd had, schonk hij ver-
giffenis.
Zoo was David, evenals in geheel zijn leven,
ook in zijne boetvaardigheid eene voor-
afbeelding van Christus. Ook Christus,
die de straf voor onze zonden op zich genomen
had, werd van zijne eigene kinderen, van het
uitverkoren volk, verworpen, en achter een
roover gesteld. Ook Hij werd van zijne naaste
vrienden verraden. Ook Hij besteeg, vergezeld
van zijne Apostelen, den Olijl berg, bad en weende
daar, en ook Hij werd daar — evenals David
door Chusai — door een Engel getroost. Ook
Hij overwon zijne vijanden, en keerde als over-
winnaar naar den hemel terug; maar ook Hij
had over Jerusalems ondergang en de verblind-
heid van zijn volk bittere tranen geweend.
Dan, moge David ook voor ons een voor-
beeld van boetvaardigheid zijn! O wij
verblinden! wij zondigen — en bezoekt ons de
Heer door tijdelijke straffen, dan roepen wij met
groote verblindheid uit: Waar heb ik het aan
verdiend? Met de lippen verklaren wij ons be-
reid boetvaardigheid te doen, maar dadelijk geven
wij ons wederom aan de verlokkingen der zou-
den over en meenen voortaan de boetvaardigheid
niet meer van noode te hebben. O Heilige
Boeteling, laat het beeld van uw boet-
vaardig leven en uwe verootmoediging
onder de hand Gods altoos voor onze
oogen zweven, opdat ook wij het v e r-
loren rijk der onschuld en Gods vriend-
schap mogen weder bekomen, en het
ons nooit meer laten ontnemen.
gij bevalt Mij niet, dan ben ik bereid.
Hij doe, wat voor Hem goed is." Zie,
toen verscheen hem Chusai, de Arachieler en
troostte hem. Maar de maat van zijn lijden was
nog niet vol. Op zijne vlucht werd hij van
Semeï met steenen geworpen, en met smaad-
redenen achtervolgd. En toch erkende de heilige
boeteling in Semeï een werktuig Gods tot zijne
vernedering, en zeide met zachtmoedigheid: iLaat
hem vloeken.\'\'
En Absolon trok met koninklijke pracht de
hoofdstad in en vervulde Sion\'s burcht mei schand-
daden. Doch terwijl gansch Israël trouweloos
werd en Absolon toejuichte, en zelfs David\'s
trouwste aanhangers den moed verloren, bewaarde
de edele koning zijn vertrouwen op God en hoopte
op de hulp des Heeren.
5. En werkelijk God wilde zijn dienaar voor
de bedrevene zonden zwaar kastijden, doch niet
ten gronde richten. David had aan de overzijde
van de Jordaan een leger bijeenverzameld, dat
nu tegen Absolon optrok. Doch hij had zijne
krijgers in trouwe vaderliefde scherp op het hart
gedrukt: «Behoud mij mijn zoon Absolon.\'\' In
Ephraïms wouden werd men slaags en David\'s
krijgers behaalden de overwinning. Bij de 20,000
man van Absolon\'s leger vielen onder het zwaard,
en nog veel meer kwamen in de moerassen van
het woud om. Absolon zelve, op een muildier
gezeten, wilde ijlings wegvluchten, maar bleef
met zijne lange haren in de lakken van een
eik hangen, en het muildier ging onder hem
weg. Toen kwam Davids veldheer Joab en door-
stak zijn hart met drie lansen. Daarop wierp men
zijn lijk in eenen kuil van het bosch, en slee-
nen op zijn graf, lot een blijvend aandenken
van schande voor dezen ontaarden zoon. En als
nog heden ten dage Joden of Turken die plaals
voorbijtrekken, toonen zij hunnen kinderen dat
gedenkteeken der schande, rapen sleenen op en
werpen ze onder verwenschingen op den hoop.
-ocr page 177-
DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
DAVID\'S UITEINDE. — SALOMON BOUWT DEN TEMPEL TE JERUSALEM.
1.
\'<*£
voor allerlei behoeften bereid." Daarop gaf
hem David het plan voor al de deelen des Tem-
pels en de teekeningen voor al deszelfs meubelen
en sieraden, zooals de Heer hem die, als een af-
beeldsel van den geestelijken Tempel in hel Nieuwe
Verbond, had geopenbaard.
Als de oversten der stammen Israëls en de
hoofden des volks dit gehoord hadden, gaven zij
tot den bouw van Gods huis vijfduizend talenten
goud en tienduizend talenten zilver en erts en
ijzer en edelgesteente in groote menigte. En zij
waren blijde en al het volk met hen, en zij droe-
gen den Heer in grooten overvloed slacht- en
brandoffers op voor gansch Israël, en tenzelfden
dage aten en dronken zij vol vreugde voor het
aanschijn des Heeren.
Welk schoon voorbeeld geven ons hier de vrome
koning David en zijn volk! Hunne grootmoedige
vrijgevigheid voor den Tempelbouw en de waar-
dige versiering van Gods huis moet ook ons aan-
sporen, al het mogelijke voor deze heilige zaak
bij te dragen. Hoeveel overtolligs is er niet in
onze woningen, in onze kleeding, in onze ge-
nietingen, dat wij zouden kunnen missen en aan
Gods huis besteden! En hoe ruimschoots zou
ons iedere zoodanige liefdegift beloond worden! —
Of zijn misschien onze kerken in Gods oog ge-
ringer dan de Tempel te Jerusalem?
avid\'s vurigste verlangen van
het oogenblik dat hij den troon
beklommen had, was, den Heer
^BCPl
          St een waardig huis, d.i. e en Te na-
pel te bouwen. Maar de Heer
h . zeide hem: „Gij hebt veel
bloed vergoten en zeer
vele oorlogen gevoerd,
daarom zult gij mijnen
naam geen huis bouwen.
Aan uwen zoon echter
I3KI
zal ik rust geven van
al zijne vijanden in den
omtrek; daarom zal hij
Salomon (de vreedzame)
heetcn. Deze zal mijnen naam een huis
bouwen, en Ik zal den Troon zijns Rijks
in eeuwigheid bevestigen." Toen liet David
zijn zoon Salomon bij zich komen, maakte hem
met \'s Heeren wil bekend en zeide: „Zoo heeft
de Heer gesproken, dat gij Hem een
huis bouwt, en zie, ik heb daartoe het
noodige bereid, honderd duizend talon-
ten goud en duizend maal duizend ta-
lenten zilver *) en erts en ijzer, dat niet
te tellen is. Ook heb ik hout en steen
toond, dat het bijeenbrengen van zulken buitengewone
schat voor koning David zeer wel mogelijk is geweest,
en dat voor den bouw van den zoo ongemeen kostbaren,
grootschen Tempel van Salomon zulke som zeer zeker
moest besteed worden. (Bible de Vence Tom. VI, pag.
301-319.)
*) Het geheele bedrag, dat David en de hoofden des
volks voor den Tempelbouw gaven, beloopt 5800 mil-
Hoen en guldens! Groote geleerden hebben aange-
-ocr page 178-
DAVID\'S UITEINDE. SALOMON DOUWT DEN TEMPEL TE JERUSALEM.
14J
2. Nadat koning David dit werk, het gewichtigste
zijns levens in Salomon\'s handen overgedragen
en hem de heilzaamste onderrichtingen en ver-
maningen gegeven had, ontsliep hij tot zijne
Vaderen, en werd in de stad van David begraven,
in den ouderdom van zeventig jaren.
David was ten allen tijde de (rotsen de eer van
Israël; want hij had Israëls volk uit zijne nede-
righeid tot de hoogste macht verheven. Gods
kracht had zich door hem in heldendaden en
groote werken van allerlei aard uitgestort; maar
zij stortte zich door hem ook uit in de godde-
lijke gezangen, de Heilige Psalmen, die hij
onder Gods ingeving vervaardigd heeft. Wie kan
zonder bewondering de honderd en vijftig Psal-
men lezen, die de hoogste wijsheid en reinste
godsvrucht in zoo onovertreffelijke schoonheid
ademen ! En in die heilige gezangen toont zich
David ook als een door God verlichten Ziener,
als Profeet; want vóór hem had niemand den
tockomstigen Messias en zijn Rijk zoo duidelijk
voorspeld. Hij zag in den geest het geheele
Lijden\' van Christus van af hel verraad van Judas,
tot aan den Kruisdood op Golgotha: „Zelfs de
man mijns vrcdes, op wien Ik hoopte,
die mijn brood at, bedreef groote snood-
heid tegen Mij. — Ja, als mijn vijand
Mij gevloekt had, zou Ik het wel ver-
dragen hebben. Maar gij, mijn disch-
genoot, mijn leider, en mijn bekende,
gij die met mij de zoetste spijzen naamt!
Een vreemdeling ben Ik geworden voor
mijne broeders. Zij hebben hunnen mond
tegen Mij opengespard, gelijk een rooi-
zieke en brieschende leeuw. Valschc
getuigen zijn tegen Mij opgestaan; zij
hebben onder zich mijne kleederen ver-
deeld, en het lot over mijn gewaad ge-
worpen. Zij hebben mijne handen en
voeten doorboord en al mime beende-
ren geteld. Zij hebben mij gal tot spijs
gegeven en in mijnen dorst gaven zij
Mij azijn te drinken. Ik ben een worm
en geen mensen, de spot der menschen
en de verachting der volkon. Allen die
Mij zien, spotten met Mij en roepen:
Hij heeft op den Heer gehoopt. Deze
redde Hem nu! Hij verlosse Hem, daar
Hij in Hem zijn welbehagen had. Mijn
God, mijn God, waarom hebt Gij Mij
verlaten? Li uwe handen, o Heer, be-
veel Ik mijnen geest."
En David zag ook de Verrijzenis en Hemel-
vaart des Zaligmakers vooruit: „Gij zult mijne
ziel niet in de benedenwereld laten, en
uw Heilige zal het bederf niet zien. In
de hoogte opvarend, voert Hij de ge-
vangenen mede en geeft den menschen
genaden. De Heer sprak tot mijnen
Heer: zit aan mijne rechter hand."
Overwegen wij, hoe David zelfs de allerheiligste
Oflerande van de Nieuwe wet, het II. Misoffer,
vooruil gezien, en dal met die korte, maar zoo
betcckenisvolle en inhoudrijke woorden: Gij zijt
de Priester in eeuwigheid, volgens de
orde van Melchisedech, vooraf heeft aange-
kondigd, *) dan gevoelen Wij den onmetelijken
rijkdom der geestelijke kennis van David, en er-
kennen, met hoeveel recht hij eens uitriep: Hel
geheimvolle en verborgene uwer w ij s-
heid hebt Gij mij, o Heer, geopenbaard!
*) Christus is dus niet slechts eens op voorbij-
gaande wijze, namelijk bij zijn Kruisoffer, offeraar ge-
weest, maar Hij ia blijvend Priester in eeuwigheid,
d. i. tot aan het einde der dagen. Deze voortdurende
priesterlijke offerande van Christus moet echter in don
zelfden vorm als de offerande van Melchise-
dech voltrokken worden, dus onder de gedaante van
brood en wijn, wat alleen in de II. Mis geschiedt, waar
Jezus door do handen van den priester zijn heilig Vleesch
en Bloed voortdurend onder de gedaante van brood en
wijn aan den hemelschen Vader opdraagt.
-ocr page 179-
DAVID\'S UITEINDE. SALOMON DOUWT DEN TEMPEL TE JERUSALEM.                143
Zoo was dus deze begenadigde Koning de
Stamvader, het Afbeeldsel en de Pro-
feet van den toekomstigen Verlosser!
3. Zijn zoon, Salomon beklom niet alleen
den koningstroon, maar hij trod ook in de voet-
stappen van zijnen godvruchtigcn vader David,
zoodat de Heer, nadat hij eens eene offerande
had opgedragen, hem in den droom verscheen
en zeide: „Begeer, wat zal Ik u geven?
En Salomon antwoordde: Zie, Gij hebt mij
koning gemaakt, en toch ben ik maar
als een kleine jongen, zoodat ik niet
weet uit te gaan en in te gaan. Geef mij
clan een gehoorzaam en opmerkzaam
hart. Deze bede beviel aan God, en Hij sprak tot
Salomon: Omdat gij niet om een lang
leven, noch om rijkdommen, maar om
wijsheid gebeden hebt, zie, zoo geef Ik
u een wijs en verstandig hart, dat er
niemand gewreest is vóór u, die u ge-
lijk was, en niemand u gelijk na u zal
opstaan. En ook Avaarom gij niet ge-
beden hebt geef Ik u; rijkdom en eere,
zoodat er niemand u gelijk zal zijn on-
der al de koningen, alle uwe dagen."
Hoe glansrijk is hier het woord van Christus
bewaarheid: «Zoekt eerst het Rijk Gods en zijne
gerechtigheid en al het overige zal u toegevvor-
pen worden!" Want voortaan was Salomon groot
en heerlijk, zooals niemand onder al de koningen
der aarde.
4. Maar het grootste werk, dat hij ondernam
was de bouw des Tempels, en wel op den
Berg Moria, waarop eens Isaac\'s offerande had
opgedragen moeten worden. 30,000 arbeiders
waren met het vellen en bewerken van het noo-
dige hout (Ceders van den Libanon) en 30,000
met het houwen der groote, kostbare vierkanten
steenen bezig; hun dienden 70,000 lastdragers,
en 3,300 opzichters stonden over de werklieden.
De Tempelbouw werd begonnen 1012 jaren vóór
Christus en duurde zeven jaren. De steenen en
het hout werd reeds bewerkt naar de bouw-
plaats vervoerd, zoodat daar tijdens het bouwen
geen slag van hamer of bijl of van eenig ander
ijzeren werktuig gehoord werd.
De Tempel zelve moest geheel naar de wijze
van het Tabernakel des Yerbonds (zie bladz. 102)
gebouwd worden, als ware het het vergroote
en in steen uitgevoerde Tabernakel.
Het eigenlijke Tempel hu is was een lang-
werpig vierkant, van zestig ellen lang, twintig
breed en dertig hoog en gelijk het Tabernakel
in twee afdeelingen gescheiden: hel Heiligdom
en het Allerheiligste, gene veertig, dit twin-
tig ellen lang. Het dak, zoo mede het bekleedsel
van de muren van binnen, was van het kost-
baarste cederhout, en de geheele Tempel van bin-
nen met fijn goud bekleed. De vlakke muren
echter en deuren waren met cherubijnen, palmen,
bloemen en allerlei snijwerk versierd. In het
Allerheiligste, dat door een buitengewoon koste-
lijk voorhangsel van het Heiligdom gescheiden
was, rustte de Arke met de Cherubijnen. In het
Heiligdom stond het gouden Reukoffer-altaar,
daarneven ter rechter- en linkerzijde vijf gouden
Tafelen voor de Toonbrooden en de Wijnschalen.
Ook de overige gereedschappen, als de kelken,
de wierooksvaten, vijsels enz. waren van het
fijnste goud.
Rondom het Tcmpelhuis liep hel groote zoo-
genaamde binnen-Voorplcin voor de Pries-
ters, met hooge muren omgeven — en eenige
trappen lager, rondom het Voorplein het nog
grootere Buiten-Voorplein voor het Volk.
Aan den muur, die dit Voorplein omgaf, waren
rondom heerlijke gaanderijen en zuilengangen
met ontelbare woningen en cellen aangebracht,
zoodat de Tempelbouw met de daaraan belendende
groote gebouwen voor de schatten des Tempels,
eene uitgestrekte rijk gebouwde stad geleek. —
In het Priester-voorplein was het groot Br and-
offer" Altaar, en het zoogenaamde Koperen
bekken, d. i. een reusachtig groote metalen
ketel, die op de ruggen van twaalf koperen run-
deren rustte, en wier water voor het wasschen
-ocr page 180-
144              DAVID\'S UITEINDE. SALOMON BOUWT DEN TEMPEL TE JERUSALEM.
der priesters diende. In het Voorplein van het
volk aan den ingang van den priester-hof stond
de koperen koningssloel, waarop ook Salomon
bij de inwijding van den Tempel zijne zit-
plaals had.
5. Salomon had voor deze Tempelwijding
de grootste toebereidselen gemaakt. Hij had alle
stamhoofden en ouderlingen des volks naar Jeru-
salem beroepen, om de II. Arke des Verbonds
uit de stad van David naar het huis Gods op
Moria te begeleiden. Daartoe koos hij den tijd
van het Loofhuttenfeest in het Rust- of Jubeljaar,
zoodat Israël\'s mannen des te gemakkelijker veer-
tien dagen lang in Jerusalem konden blijven.
Priesters droegen de Arke des Verbonds en de
Koning ging met gansch Israël voorop. Als de
Ark in het Allerheiligste onder de vleugelen der
Cherubijnen was geplaatst, stemden zij lofliederen
aan onder het geschal van psalters, harpen,
Cymbalen en andere snaarspelen; 120 trompetten
schetterden daar tusschen, en uit de mond van
duizenden en honderdduizenden weerklonk de
jubelzang: „Looft den Heer, want Hij is
goed, en zijne barmhartigheid duurt in
eeuwigheid." Zie, toen vervulde eene wolk
het huis des Ileeren , en Gods heerlijkheid open-
baarde zich. Nu stond Salomon van zijn koperen
koningssloel op, knielde voor al het volk, strekte
zijne armen ten hemel en zeide: „Heer, God
van Israël! niets is U gelijk, en de Heme-
len der Hemelen kunnen U niet om-
vatten , hoeveel minder dit Huis! Toch
heb ik het gebouwd, opdat gij het ge-
bed der uwen daar verhoort! Zoo merk
nu op het gebed van uwen knecht en
van uw volk Israël in deze plaats.
Wanneer de Hemel zal toegesloten zijn,
dat er geen regen is, omdat zij tegen
U zondigen en zij bidden in deze plaats,
wil hen dan verhooren en regen ver-
leencn over uw land. En als er honger
zal wezen in het land, of pest of brand,
en iemand zijne handen uitbreidt in dit
huis, wil hun dan wederom genadig zijn.
Wanneer uw volk zal uittrekken ten
oorloge tegen zijnen vijand, en zij bid-
den gewend naar dit huis, dat ik uwen
naam gebouwd heb, hoor Gij dan hun
gebed en handhaaf hun recht. En als
zij tegen U zondigen, en Gij vertoornd
hen aan hunne vijanden overgeeft, en
zij gevangen worden wreggevocrd in het
land hunner vijanden, en zij boete doen
in de plaats hunner ballingschap, en zij
bidden tot U gewend naar den Tempel,
dien ik U gebouwd heb, wil dan gena-
dig zijn uw volk en al zijne misdrijven.
En wanneer een vreemdeling, die niet
van uwr volk van Israël is, uit verre
landen om uwen naams Aville en in deze
plaats bidt, doe dan naar alles, waar-
om die vreemdeling tot U roept, opdat
hij ondervinde, dat uw naam over dit
Huis is aangeroepen."
Nadat Salomon gebeden had, zie, toen viel er
vuur van den hemel en verteerde het brandoffer
ten aanzien van het gansche volk. En de Heer
verscheen andermaal aan den Koning en zeide:
„Ik heb uw gebed verhoord; Ik heb
dit Huis geheiligd, en mijne oogen en
mijn hart zullen altoos daar zijn, en op
dengene letten, die daar bidt."
Hoe dwaas schijnen ons hierna die Christenen,
die zeggen: uGod is overal tegenwoordig. Ik kan
in de stilte mijner kamer, in de vrije natuur
Gods, in mijne werkplaats, of op liet bureau
evenzoo goed, of nog beter bidden, dan in de
kerk, en ben dus ook zonder kerkbezoek een
even goed Christen!" Neen, dal zijl gij zeker
-ocr page 181-
DAVID\'S UITEINDE. SALOMON BOUWT DEN TEMPEL TE JERUSALEM.              145
niet. Want heeft God reeds den joodschen Tempel
tot zijne bijzondere woonplaats uitgekozen, om
op die plaats de gebeden der vromen, de boete-
zuchten der rouwmoedige zondaars en het hulp-
geschrei der bedrukten op gansch bijzondere wijze
te verhooren, hoeveel te meer geldt dit van
onze katholieke kei ken, waarin God niet alleen,
als de oneindig altegenwoordige Geest, maar als
de Menschgeworden God, als de God
van ons Verbondendegodmenschelijke
Verlosser woont! — O arme, beklagenswaar-
dige Christenen, die thealerlucht, kamerdamp en
herbergwalm verdragen, maar zich in de kerk-
lucht onwel gevoelen!
• •
*-*-
VIER EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
SA LOMONS HEERLIJKHEID. ZIJN AFVAL EN DOOD.
I.
Is koning Salomon den Heer om
wijsheid gebeden had, werd deze
hem ook in de hoogste mate
geschonken, zoodat de H. Schrift
zegt: »Zijne kennis was zoo
uitgebreid, als zand, dat aan
den oever der zee is en zijne
wijsheid was grooter dan de
Hl wijsheid aller kinderen van het
i Oosten en alle de wijsheid van
Egypte, en hij vervaardigde drie
JkJ^&. duizend spreuken en zijne lie-
deren waren duizend en vijf.
Hij handelde ook over alle ge-
boomte, van den ceder, die op
den Libanon is, tot de hijsop,
die aan den wand opschiet,
zoomede over alle gedierte en
over het gevogelte, en over de kruipende dieren
en over de visschen."J (III [Reg. IV: 29—33.)
De WTijze man ook|t prijst Salomon\'s wonderbare
weienschap. „Gij zijt vervuld met wijs-
heid als een rivier en de geheele aarde
%t open voor uwe ziel. Gij hebt raad-
selen in eene menigte van gelijkenissen
opgesloten, en geheel de aarde heeft uwe
gezangen, uwe spreuken, uwe gelijke-
nissen en den uitleg, dien gij aan duistere
zaken gegeven hebt, bewonderd. Uw
naam heeft zich vermaard gemaakt tot
op de verste eilanden." (Eccl.XLVH: 16—
18.) Waarom had Salomon zoo grootc wijsheid?
Hij bekent dit zelve in nederigheid : „God heeft
mij de genade geschonken om met groote
wijsheid te spreken. Hij heeft mij de
ware kennis gegeven van alles, om de
gesteltenis der wereld en de krachten
der elementen te weten, het begin, het
einde en het midden der tijden, de ver-
anderingen, welke de verwijdering en
den terugkeer der zon veroorzaken, de
veranderingen der jaargetijden, de om-
wentelingen der jaren en den stand der
sterren, de natuur der dieren, het in-
-ocr page 182-
146                              SALOMONS HEERLIJKHEID. ZIJN AFVAL EN DOOD.
stinct der beesten, de kracht der win-
den, de gedachten der menschen, en
alles wat verborgen en onzichtbaar is."
(Spr. VII: 15-2I.)
2. Salomon kreeg te gelijk met deze wijsheid
ook den zegen van den lioogsten rijkdom,
onbegrensde macht, algemeene bewon-
dering en van cene
doorgaans v r e e d-
zame regcering. Van
zijne rijkdommen kun-
nen wij ons een denk-
bceld vormen, als wij
welen, dat zijne jaar-
lijkschc inkomsten —on-
gerekend de schattingen
der arahischc hoofden
en de schier onbereken-
bare tolgelden van door-
reizende handelslieden,
— nagenoeg 24,000,000
guldens bedroegen.
Westwaarts tot naar
Spanje en Oostwaarts tot
naar Indië zond hij zijne
Tyrische zeevaarders, en
bekwam zoo alle drie ja-
ren onmetelijke scheeps-
ladingen van goud, zil-
ver, elpenbeen, edclge-
s-lecnte, zeldzame dieren,
kostbaar hout en fijne
specerijen. Salomon
bouwde met schrandere
berekening nieuwe handelssteden en zocht van
zijne hoofdstad eene stapelplaats van vreemde
karavanen te maken. Deze waren de hulpbronnen,
waaruil hij de buitengewone sommen voor zijne
piachtgebouwcn pulle. Het koninklijk paleis, dal
hij bouwde, was in omvang, pracht en heerlijk-
heid maar weinig minder, dan de Tempel. Aan
de muren schitterden twee honderd zeer groote
en drie honderd ietwat kleinere krijgsschilden
van louler goud. Daarslond de beroemde konings-
troon van elpenbeen, met het fijnste goud be-
legd, en met veertien kunstig bewerkte leeuwen
versierd, \'s Konings tafelservics was geheel van
goud, wanl zilver — zoo heet het — werd in
zijne dagen niet geteld.
Gelijk over lallooze rijkdommen, zoo gebood
ook Salomon over de uitgeslreksle landerijen.
Alle volken van den Euphraal tot aan de Roode
Zee, waren hem onder-
worpen. Vele ooslcrsche
Vorsten waren hem
schatplichtig en betuig-
den jaarlijks hunne af-
hankelijkheid, door ge-
schenken in goud, kosl-
bare gewaden, oorlogs-
vvapenen, specerijen,
paarden en muildieren. In
zijn eigen landheerschte
Salomon onbeperkt, en
alle stamhoofden en
krijgsoversten volgden
hem op zijn wenk. En
in het buitenlandgenoot
hij eeneschierafgodische
bewondering. Geheel de
wereld, zegt de Heilige
Schrift, verlangde naar
Salomons aanschijn, om
zijne wijsheid te hooren.
Zoo kwam de Ronin-
gin van Saba met
een groot gevolg en
onmetelijke geschenken
naar Salomon, om zijne
wijsheid te hooren, zijne prachtige gebouwen te
bewonderen en zijne voortreffelijke instellingen
te leeren kennen. Hare verwachtingen werden
verre overtroffen, zoo dat ze, verrukt van al de
heerlijkheid, uitriep: «Gelukkig uwc lieden en
gelukkig de knechten, die altoos voor U staan
en uwe wijsheid hooren!"
Zoo regeerde Salomon zijn rijk en wel in den
diepste vrede. De II. Schrift zegt: „Hij had
vrede met alle vijanden rondom, en
-ocr page 183-
SALOMONS HEERLIJKHEID. ZIJN AFVAL EN DOOD.                               147
En gelijk Salomon, heelt ook Christus een Tem-
pel gebouwd, waarin niet slechts één volk,
maar alle volken van den aardbodem en alle gc-
slachten tot aan het einde der wereld, waarheid,
stichting en troost zouden vinden: De Christe-
lijke Kerk, een Rijk, dat niet door het zwaard,
maar door de vreedzame macht der overtuiging,
door liefde en heilig voorbeeld verbreid en in
vrede bestuurd moet worden, volgens het woord
van Christus: »Mijn vrede zij met u, Ik Iaat
u mijnen Vrede.\'\'
4. Wat echter bij den waren, volmaakten en on-
zondigbaren Salomon, bij Christus, nooit gebeuren
kan, dat gebeurde bij den Joodschen koning:
»Zijne eigene grootheid strekte hem ten
val" In hoogen ouderdom liet hij zich door
zondige liefde voor heidensche vrouwen verstrik-
ken, bouwde haar ten genoegen afgodsaltaren en
verbrak daardoor het II. Verbond tussebeu God
en het volk van Israël. Aldus werd de veertig*
jarige, zoo roemvolle regeering van Salomon op
het einde bezoedeld, en wat hij in hooge, heer-
lijke geestverheffing begonnen had, eindigde jam-
merlijk in wellust en dwaasheid, een waarschu-
wend voorbeeld voor alle geslachten!
Juda en Israël woonden zonder de minste
vrees onder zijn wijngaard en vijgen-
boom , van Dan tot Bersabee, al de dagen
van Salomon." Want niet door wapengeweld,
maar door kunst, handel en nijverheid zocht Salo-
mon de Aziatische rijken rondom zich tot een
vreedzamen volksbond te vereenigen en die voor
Israëls volk nuttig te maken.
3. Op zulke wijze is de naam «Salomon1\' d. i.
Vredevorst, waarheid, en hij zelve de v o o r a f-
beelding van Jezus Christus, den waren
Vredevorst, geworden. In David, den krijgvoe-
renden koning, was meer de koninklijke waardig-
heid van Christus en zijne overwinning over de
wereld en satan afgebeeld; maar in Salomon,
den wijzen Vredevorst, doet zich Christus als
Leeraar van hemelsche wijsheid en Drager van den
alle geluk aanbrengenden vrede voor. Want, even-
als Salomon, werd Jezus reeds als knaap van
de wijsten in Israël om zijne wijsheid bewonderd.
Evenals bij Salomon, zoo kwamen ook de Konin-
gen en Wijzen uit het verre Oosten bij Jezus,
om aan zijne voeten de schatting hunner aan-
bidding en rijke geschenken neder te leggen.
VU F EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
SCHEURING VAN HET JOODSCHE RIJK IN HET RIJK VAN JUDA EN VAN
ISRAËL. ELIAS, ELISEUS EN JONAS VOORAFBEELDINGEN
0
          \'I                          VAN CHRISTUS.
/         /
1.
^ie, tot straf voor i om David\'s, uwes vaders wil, laat Ik de
\'Salomon\'safvalhad j a.„,„„ „*.„_                                           »» r»
Vde Heer gezegd:
„Ik zal het Rijk
aan uwen zoon
ontnemen en
twee stammen aan uwen zoon Deze
goddelijke straf had dadelijk na Salomon\'s dood
plaats. Er stonden tien stammen van het Jood-
sche volk tegen zijn zoon, den onverstandigen
en hartvochligen Roboam op, kozen Jeroboam,
het geven aan uwen dienstknecht; doch j vroeger Salomon\'s dienstknecht, tot hun koning,
19
-ocr page 184-
148 SCHEURING VAN HET JOODSCHE RIJK IN HET RIJK VAN JUDA EN VAN ISRAËL.
en vormden het Rijk van Israël met de
hoofdstad Samaria. De twee stammen Juda
en Benjamin bleven alleen aan Roboam getrouw
en heelten van nu af aan hel Rijk van Juda
met de hoofdstad Jerusalcm.
Deze eigenmachtige scheuring der tien stammen
van den, zij het ook onbuigzamen, toch rechtmatigen
koning Roboam, is een afbeeldsel der scheuring
en de door Hem ingestelde Sacramenten.
De afgescheurde stammen vormden de meer-
derheid, en toch verdwenen zij, na eenige eeuwen,
spoorloos, terwijl God met de twee stammen
barmhartigheid had en ongeveer duizend jaren
na de scheiding, — den Verlosser uit hun mid-
den liet opdagen. Juist zoo gingen de sekten,
welke zich in den loop der eeuwen van de Katho-
van vele christelijke volken van de alleen recht»
matige Katholieke Kerk. Jerusalcm bleef de hoofd-
stad van het Rijk van Juda. Daar stond de
Tempel, waarin de Gode welgevallige offeranden
moesten worden opgedragen. Daar was de Arke
des Verbonds met hare heiligdommen. Daar was
het door God ingestelde priesterschap. Evenzoo
zijn en blijven alleen in de Katholieke Kerk, die
haar middelpunt in den II. Stoel van Petrus, of
in het primaat van den Roomschen Paus, dat is,
den Bisschop der stad Rome heeft, de ware offer•
ande, het door Christus ingestelde Priesterschap
lieke Kerk hadden losgescheurd (de Gnostieken,
de Manicheën, de Arianen enz.) immer na kor
teren of langeren tijd ten onder, en de katholieke
Kerk alleen trotseerde al de stormen van negen-
tien eeuwen.
\'i. Israëls koningen verleidden hun volk
tot afgoderij en lot al de gruwelen van het hei-
dendom; helaas, ook verschillende koningen
van Juda volgden hun slecht voorbeeld, en
zoo drong het bederf van alle kanten door tot
dat eenmaal uilverkoren volk Gods. Daarom ver-
wekte God in beide rijken van tijd tot tijd hei-
-ocr page 185-
ELIAS, ELISEUS EN JONAS, VOORAFBEELDINGEN VAN CHRISTUS.
U9
lige mannen, om door woord en voorbeeld boet-
vaardigheid te prediken en tegelijkertijd door
hun woord en levenslotgevallen op den Messias
te wijzen. Deze waren de Profeten.
De eerste dezer profeten in liet rijk van Israël,
de machtigste van allen, een tweede Mozes, die
met bovenmenschelijke kracht voor den waren
godsdienst streed, was E lias. Door de koningen
vervolgd, eenzaam en verborgen in de woes-
tijn, het brood (olie en
meel) der weduwe van
Sarepta wonderbaar ver-
meerderend , de pries-
ters van Baal onlmaske-
rend en beschamend,
dooden opwekkend,
boetvaardigheid predi-
kend en de wolken des
hemels gebiedend: in
dat alles is Elias de Voor-
afbeelding van Christus,
maar geheel bijzonder
in zijne keus van Eli-
seus en in zijne Mem e l-
vaart. Want gelijk
Elias den onbeschaaf-
den Eliseus van achter
de ploeg weghaalde, hem
tot zijn opvolger op
aarde uitkoos, tot pro-
feet zalfde en hem —
bij zijn verscheiden —
den eigen geest van
kennis en ijver wonder-
baar naliet, zoo heeft
ook Jezus mannen van
geheel gewone herkomst, zonder beschaving, van
het vischnet of van de tollenaarsbank genomen, hen
tot zijne plaatsbekleders op aarde gekozen,
lot profeten en priesters van de Nieuwe Wet
gezalfd, en na zijn terugkeer tot den Vader
over hen den goddelijken Geest uitgestort. En
gelijk de dood niets op Elias vermocht, maar
deze profeet, toen zijn uur gekomen was, op
een vurigen wagen, met vurige paar-
den ten hemel voer, zoo had de dood ook
geene macht op Christus, en als overwinnaar ver-
hief zich de godmenschelijke Verlosser op schit-
terende wolken, in den lichtglans van begeleidende
Engelenkoren , tot den troon des eeuwigen Vaders,
van waar Hij op den grooten oordeelsdag komen
zal, om ieder volgens zijne werken te vergelden,
zooals ook van Elias geschreven staal: „Zier
Ik zende ulieden Elias, eer die groote
geduchte
Dag
_, en
3
des Heeren zal ko-
men." (Mal. IV: 5.)
3. Ook Eliseus
deed groole en heer-
lijke wonderen, en was
— de boelprediker en
zederechter, zoomede
de trooster en redder
van Israël in oorlog en
hongersnood. Ons is hij
bijzonder merkwaardig
door de genezing
van den Syrischen
krijgsoverste Naa-
ma n. Als deze voor de
tent van den profeet
kwam, om van zijne
melaatsrhheid genezen
te worden, liet Eliseus
hem door zijn knecht
zeggen: »G a heen,
wasch u zevenmaal
indeJordaanengij
zullgereinigdwor-
den." Naarnan werd om dat antwoord boos, en
zeide: »Waarom moet ik mij in de Jordaan was-
schen? Zijn dan de wateren van mijn land niet
beter dan al de wateren van Israël. Ik dacht,
dat de profeet zelve bij mij zou komen en mij
genezen.\'\' Desniettemin trok hij af, waschte zich
zevenmaal in de Jordaan en werd gezuiverd. Lezer,
begrijp nu goed de diepe beteekenis van dit wonder.
Naaman moest zich verootmoedigen en het uit
-ocr page 186-
150 SCHEURING VAN HET J00DSGI1E RUK IN HET RIJK VAN JUDA EN VAN ISRAËL.
zichzelven krachtelooze Jordaan-water geloovig ge-
bruiken; zoo verschijnt Christus niet persoonlijk,
om ons te genezen, maar verwijst ons naar de
H.H. Sacramenten, waarin Hij de bovennaluur-
lijke geneeskracht voor de melaatscliheid en wonden
onzer ziel gelegd heeft. De h e i d e n s c h e Naaman,
moest zich in eene Joodsehe rivier wasschen,
ten leeken, dat de heidenen hunne redding niet
uit zich zelven, maar uit een spruit van het
Joodsche volk moesten vinden; het zevenmaal
wasschen doelt op het zevental H.H. Sacramen-
ten, waaruit wij kracht en reiniging voor onze
zielen putten.
Zelfs na zijnen dood deed Eliseus nog wonde-
ren; want toen men eens een lijk in zijn graf
wierp, werd dit, op het oogenblik,zelve, dat het
„het gebeente van den gestorven Hei-
lige aanraakte," wederom levend en ging
op zijne voeten slaan: — juist gelijk de zondaar
in het Sacrament van boelvaardigheid, zoodra
hij door de woorden van de absolutie met den
voor ons opgeofferden Christus in aanraking komt,
het geestelijke leven terug krijgt.
4. Omstreeks dien tijd leefde ook de profeet
Jonas. Wie weet niet, hoe hem God naar de
heidensche slad Ninivé zond, om daar boetvaar-
digheid te prediken en daardoor aan te duiden,
dat ook Christus eens de Heidenen tot het
Evangelie zou roepen? Jonas wilde zich aan Gods
bevel onttrekken, en naar Tarsis in Spanje scheep
gaan. Maar in den storm op zee beleed hij aan de
scheepslieden zijne zonde en zeide: «Werp mij
in de zee, dan zal hel kalm worden.\'\' Zoo ge-
beurde het. Doch God liet een grooten visch
komen, die Jonas levend verzwolg. Drie dagen
lag Jonas in den buik van den visch en op den
derden dag werd hij aan land gespuwd. Dade-
lijk begaf zich de profeet naar Ninivé, predikte
boetvaardigheid, en de Ninivielen bekeerden zich
en vonden genade. Christus nu heeft uitdrukke-
lijk geleerd, dat Jonas hierdoor zij n e won der-
bare Voorafbeelding geworden is. En in-
derdaad , evenals len tijde van Jonas een geduchte
storm op zee woedde, die door niets te be-
daren was — zoo werden Gods straffen over de
volken ten tijde van Christus vervuld; maar
evenals, doordat de schuldige Jonas opge-
offerd en in den afgrond der zee geworpen
werd, de storm bedaarde en de slille wederkeerde,
zoo werd door het offer des doods van
den onschuldigen Jezus de goddelijke wraak-
gerechtigheid verzoend en het tijdvak der genade
geopend. Gelijk Jonas drie dagen in den
buik van den visch geweest is, zoo lag
ook de Zoon desmenschen drie dagen in den
schoot der aarde. Evenals men Jonas voor
altoos verloren moest houden, maar hij toch ten
derden dage uit de dieple der zee weder voor
den dag kwam, zoo meenden ook de Joden na
de kruiziging, dat Jezus nu voor altoos dood
was — doch ten derden dage kwam Hij
uit het graf levend te voorschijn. En
gelijk nu eerst den heidenschen Ninivielen het
woord des heils verkondigd werd, en wonder-
bare vruchten voortbracht, zoo wendden zich
ook de Apostelen eerst na den dood en de verrijze-
nis van Christus, naar de heidenen, die zich
bekeerden en boetvaardigheid deden.
0 aanbiddenswaardige wijsheid Gods,
welke door al deze Voorafbeeldingen
op den Verlangde der volken, op den
Messias, Jezus Christus wijsdetl
-ocr page 187-
ZES EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
ONDERGANG VAN ISRAËLS RIJK IN DE ASSYRISCHE GEVANGENSCHAP.
JUDA IN DE BABYLONISCHE GEVANGENSCHAP.
1.
godvreezende mannen, die den naam des Heeren
en de beloften van een loekomstigen Verlosser
trouw in hunne harten droegen, ja ook zelfs aan
de rondom hen wonende heidenen verkondigden;
zoo b. v. de vrome Tobias, wiens daden en
heilige vermaningen aan zijnen zoon eeuwig ge-
denkwaardig blijven. Dan verreweg de meesten
vermengden zich allengs met de heidenen, want
de Heer had hen van voor zijn aanschijn ver-
worpen en hunne namen uitgewischl; daarom
kwamen de tien stammen nooit weder als óén
volk bijeen en ook nooit in hun land terug.
2. Nu was in hel beloofde land alleen nog
over het Rijk van Juda, d. i. de twee stam»
men van Juda en Benjamin, mcl hunne koningen
uil het geslacht van David. Soms dienden zij
den Heer en onderhielden zijne geboden; maar
dikwijls waren ook deze koningen goddeloos en
sleepten dan het volk met zich in de afgoderij.
Deze wispelturigheden duurden 400 jaren, d. i.
van Salomons dood tot hel jaar 006 vóór
Christus, toen vervuld werd, wal reeds de pro-
feet Jeremias voorzegd had: (XXV: 8 —11.)
„Zoo spreekt de Heer: Overmits gij niet
gehoord hebt naar mijne woorden, zoo
zal Ik mijnen dienstknecht, Nabucho-
donosor, koning van Baby Ion over dit
land en al zijne inwoners zenden, en dit
gansche land zal tot puinhoop, tot woest-
heid worden, en al deze volken zullen
den koning van Babyion dienen, zeven-
et heidensche Ninivé had zicli
op het woord van den pro-
feel bekeerd, maar Israël werd
van jaar tot jaar verstokter;
nu nam de hun toegemeten
genadetijd een einde! „Ik
was als een voedster-
vader voor Ephraïm —
zoo klaagt de Heer zelve —
en nam het op mijne
armen, maar zij erken-
[t den het niet. Met men-
r^V°p\'\'«\'v^ scholijke koorden hield
Ik hen vast aan de zeilen
der liefde. Nu zal de As-
syriër hun koning wor-
den, want zij willen zich niet bekeercn."
(Ose. XI: 3—5.) Zoo gebeurde het ook ten jare 722
vóór Jezus Christus. De Assyrische koning Salma-
nassar kwam plotseling mei een geweldig leger,
veroverde de hoofdstad Samaria en voerde de
bewoners van Israël\'s rijk met ketenen beladen
naar Assyrië. De achtergeblevenen of wederom
teruggekeerden, traden met de heidenen in
verbond, en hun godsdienst was een mengsel
van Joden- en Heidendom. Daarom werden zij
— de Samaritanen, — door de bewoners
van het rijk van Juda, steeds gehaat en veracht.
Overigens bevonden zich onder de Israëlieten
in de Assyrische gevangenschap, nog altoos cenige
-ocr page 188-
\\bi              ONDERGANG VAN ISRAÉLS RIJK IN DE ASSYRISGIIK GEVANGENSCHAP.
tig jaren.1\' — Nabuchodonosor kwam, ver-
overde Jerusalem en voerde den koning en het
volk van Juda gevangen naar Baby ion in Chal-
dea; later werd Jerusalem in puin gelegd, de
muren omvergehaald en de Tempel verbrand.
En Jeremias, die dat alles voorzegd had,
die eenzaam en bedrukt onder zijn volk had om-
gegaan , met eene keten aan den hals, en boet-
vaardigheid gepredikt, maar slechts vervloeking
en inisachting had ingeoogst — deze bleef nu
terug, om die arme overgeblevenen van zijn volk
te troosten en op Jerusalems puinhoopen teweenen.
„Ach, roept hij uit, hoc treuren de wegen
naar den bergMoria, wijl niemand meer
ten leeste komt! Al de poorten der stad
zijn verwoest, hare priesters zuchten,
hare dochters zijn zonder sieraad, en zij
zelve is met bitterheid overstelpt. O
gij allen, die op den weg voorbijgaat,
aanschouwt toch en ziet, of er eene
smarte is aan mijne smart gelijk! Allen,
die den weg overgaan, slaan van schrik
in de handen, schudden hun hoofd en
zeggen: is dat nu de heerlijke stad, die
schoonheid ten toon spreidde, de vreugde
van geheel de aarde?"
Nabuchodonoser was goed en minzaam voor
de bannelingen te Babyion, maar dezen dachten
altijd met vurig verlangen aan hun vaderland en
de eens zoo heerlijke stad Jerusalem. „Wij
zitten aan de rivieren van Baby Ion en
weenen, als wij aan Sion denken; daar
hebben wij aan de wilgenboomen onze
harpen opgehangen. Die ons gevanke-
lijk wegvoerden, eischen liederen van
ons: zingt ons een loflied uit Sion\'s lof-
liederen ! Hoe zouden wij in een vreemd
land den Heere jubelzangen zingen ?
Vergeet ik u, o Jerusalem, zoo verdorre
mijne rechterhand, mijn tong kleve
aan mijn verhemelte, als ik u niet ge-
denke, als ik Jerusalem niet verheffe
boven het hoogste mijner vreugden."
(Psalm 136.)
De wonderbaarste en liefelijkste gestalte, die
ons onder de Joden te Babyion legentreedt is
Daniël (zie lloofdd. 53) met zijne drie vrien-
den, Ananias, Misaël en Azarias, alle
drie van vorstelijken bloede, en in hoog aanzien
aan het hof van den Babylonischen koning. Door
zijne wijsheid, voorzeggingen, ontmaskering der
babylonische afgodenpriesters, zijn ongedeerd te
voorschijn treden uit den leeuwenkuil en einde-
lijk door zijn troostend verblijf bij zijne broeders
tot aan het einde der verbanning: hierdoor is
Daniël eene liefelijke voorafbeelding
van Jezus. En zijne drie vrienden, die kloek-
moedig geweigerd hadden, de afgoden te aan-
bidden, daarvoor dan in den vuuroven wonder-
baar getroost en in het leven behouden werden,
deze zijn eene voorafbeelding der christelijke
Martelaars.
3. Eindelijk liepen de dagen der gevangen-
schap ten einde. In den loop dezer zeventig
jaren had Gods volk zich de tuchtroede ten nutte
gemaakt en was wederom van ganscher harte
tol Jehova teruggekeerd. Met vurig verlangen
traden zij hunne verlossing te gemoet en dachten
aan de beloften van hunnen Messias. Ook vele
heidenen (Babyloniers, Meden en Perzen) die
destijds met de Joden in veelvuldige aanraking
kwamen, leerden de dwaasheid van hunnen af-
godendienst inzien, en vernamen uit den mond
der Joden, wat zij reeds — hoe duister en ver-
draaid ook — van hunne eigene voorouders ge-
hoord hadden, dat namelijk in de volheid der
dagen de hemelen zouden opengaan en een Ver-
losser zou verschijnen.
Thans waren de inzichten des Allerhoogsten
bereikt; daarom gaf hij aan den Persischen
koning Cyrus, die middellerwijl het babylo-
nische rijk veroverd had, in, het Joodsche volk
vrij te maken, 536 jaren vóór Christus. Dien-
-ocr page 189-
JUDA IN DE BABYLONISCHE GEVANGENSCHAP.
153
tengevolge sprak de Persische koning Cyrus:
„De Heer, de God des Hemels heeft mij
alle rijken der aarde gegeven, en Hij
heeft mij geboden, dat ik Hem een
huis bomve te Jerusalem, dat in Judea
is. Wie is nu onder u, van geheel zijn
volk? Zijn God zij met hem! Hij trekke
op naar Jerusalem, dat in Judea is, en
bouwe het huis des Heeren, des Gods
van Israël\' Deze is God, die te Jeru-
salem is. Jubelend en verheugd trokken te
gelijk over de 40,000 Joden met Zorobahel
op naar hunne oude bezittingen, en bouwden
met heilige vreugde den Tempel weder-
om op. Maar de grijsaards, die den ouden
Tempel van Salomon nog gezien hadden, ween-
den en jammerden, omdat hij in pracht ver achter
den ouden stond. Tachtig jaren na den uittocht
van Zorohabel, stond de II. priester Esdras, met
vele Joden, die nog te Babyion gebleven waren,
op, en zij logen eveneens naar het Joodsche land,
en bouwden ook Jerusalcms muren, met poorten
en torens weder op. En Esdras en zijn heilige
vriend Nehemias herstelden wederom den wet-
tigen godsdienst en verzamelden de II.II. Schrif-
ten, die voortaan vlijtig voorgelezen en verklaard
werden. Van af dien tijd keerden de be-
vvoners van het rijk van Juda nietmeer
tot de afgoderij terug.
«S>S>39^fc>£>~
ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
ESTHER EN JUDITH, DE VOORAFBEELDINGEN DER ALLERHEILIGSTE
fe
                                       MAAGD MARIA.
1.
Assuerus. Het verdroot den trotschen en al-
toos schier afgodisch vereerden hoveling, dat
Mardocheus voor hem niet knielde. Daarom
haalde hij den koning tot het gruwelijk bevel
over, door het geheele rijk alle Joden, van
den knaap tot den grijsaard, vrouwen en kin-
deren te vermoorden. Er ontstond een groot
geween en gejammer onder de Joden. Toen
liet Mardocheus aan Eslher weten, wal er was
voorgevallen, opdat zij naar den koning zou gaan,
en voor haar volk spreken.
Doch er bestond eene wet, dat niemand, en
wel op straffe des doods, ongeroepen voor den
koning mocht verschijnen. En loch waagde het
Eslher. \'s Konings oogen bliksemden haar von-
kelend van loom tegen; maar toen zij van schrik
in onmacht viel, werd \'s konings hart vermurwd,
ijlings slond hij van zijn troon op, hield de
ijl de heerschappij der Per-
sische koningen zeer zacht
was, bleven vele Joden onder
hunnen schepter in het baby-
Ionische i ijk. Onder anderen
ook de vrome Est her met
haren pleegvader M a r d o-
cheus. Eens zag koning
Assuerus deschoonemaagd,
en vond in haar zulk welbe-
bagen, dat hij ze koningin
maakte. Mardocheus, die
steeds voor haar welzijn
trouw bezorgd was, hield
zich dagelijks aan de deuren
van het koninklijk paleis op.
Destijds was A m a n eerste
kamerheer en gunsteling van
-ocr page 190-
154         ESTHRR EN JUDITH, DE VOORAFBEELDINGEN DER ALLER». MAAGD MARIA.
koningin in zijne armen, enzeide: »Vrees niel,
Esllier, gij zult niel sterven. Deze wet
is voor alle anderen, maar niet voor u
gemaakt. Wat is u w verlangen? Al vraagt
gij mij ook de helft van mijn rijk, gij
zult het liebben." Zij antwoordde: «Heb ik
genade gevonden in uwe oogen, schenk dan
aan mijn volk het leven, want wij moeten
vertrapt, gewurgd en
uitgeroeid worden, om-
dat deze goddelooze
Aman onze vijand is."
Toen sprak een der hove-
lingen: «Zie, er slaat bij
Amans huis eene galg,
van vijftig voeten hoog,
die hij voor Mardocheus
heelt laten oprichten."
En de koning gelastte:
»Laat er Aman zelven
aan ophangen." Zoo
stierf deze vijand van het
Joodsche volk, nadat hij
nog kort te voren Mar-
docheus — die den ko-
ning eens vroeger van
eene samenzwering ge-
red had — met konink-
lijke eer door de straten
van de stad had moeten
leiden. En Mardocheus
werd nog denzellden dag
tot de waardigheid van
Aman verheven en het
bevel tegen de Joden on-
middellijk ingetrokken.
2. Wat is die koningin Esther? De vooraf-
beelding van Maria! In den onbeschrijfelijken
glans harer maagdelijke onschuld en zielenrein-
heid heeft Maria zich het welbehagen van den
hemelschen Koning — meer dan alle Engelen en
Aartsengelen in den hemel en meer dan alle
Heiligen op aarde — verworven, want onder alle
stervelingen bleef zij alleen van de wet der
erfzonde volkomen vrij, en geen scha-
duw der zonde ging ooil over hare maagdelijke
ziel. Daarom heefl de Eeuwige ze tot zijne bruid
verkoren en koningin des Hemels gemaakt. O
zoete, o verheven Vorstin! Hoe groot is uwe
macht! Door een enkelen blik van uw smee-
kend Moederoog ontwapent gij Gods slrafgerech-
tigheid; en zijn wij, om onze boosheid, aan
satan en de zonden verkocht en tot den eeuwigen
dood bestemd, dan her-
innert gij u , dat gij van
ons geslacht zijt, dat wij
uw volk, uwe kinderen
zijn, en gij houdt niet op
voor Gods troon te bid-
den, tol dal de hemel-
sche Koning zich on-
zer erbarmt, en ons zijne
genade wedergeeft! En
Mardocheus, de trouwe
beschermer en hoeder
van Esther, de redder
des konings uit de sa-
menzwering is de v o o r-
afbeelding van den
II. José f. Want ook
de II. Josef heeft het
goddelijke kind Jezus
uil de belagingen van
Herodes gered en was
ten allen tijde de bescher-
mer van Maria. Daar-
om is hij ook nu, naast
Maria, in het hemelsch
rijk tot de hoogste waar-
digheid verheven.
\'S. Doch niet slechts den te Babyion gebleven
Joden, maar ook den in hun vaderland terugge-
keerden verleende de Almachtige te dien tijde
wonderbare bescherming door de hand
eener vrouw, tevens eene troostvolle
heenwijzing op Maria. Toen namelijk de
assyrische veldheer Holofernes in \'t Joodsche
land gevallen was, en de stad Bethulië zoo
nauw insloot, dat de ongelukkige bewoners zich
reeds op genade en ongenade wilden overgeven,
-ocr page 191-
ESTHER EN JUDITH, DE V00HAFBEELD1NGEN DER ALLERH. MAAGD MARIA.         155
eene voorafbeelding van Maria. Ja, Maria
is die heldinne, waarvan reeds voor 6000 jaren
was verkondigd: Z ij zal z ij n h o o f d ver-
pletten, — het hoofd van onzen gezworen
vijand. In de stilte harer kamer te Nazarelh,
had zij om de eindelijke verlossing van haar volk
gebeden. Toen trad de hemelbode tot haar, en
zij werd het werktuig, waardoor de Allerhoogste
den trolschen Lucifer vernederde, en de verlos-
sing van zijn volk voorbereidde. Daarom heeft
ook Maria, evenals Judith, haar zegelied aange-
heven: „Magnificat — mijne ziel maakt
groot den Heer, en mijn geest verheugt
zich in God, mij-
nen Zaligmaker,\'
omdat Hij de ge-
ringheid zijner
dienstmaagd heeft
aangezien; want
groote dingen
heeft Hij aan mij
gedaan, Hij, die
machtig is ! En
gelijk de Belhuliërs
hunne heldin, zoo
lovun ook wij Maria,
en onze lofzang klinkt sedert aclitien honderd
jaren en zal tol aan het einde der wereld klin-
ken: „Wees gegroet Maria, gezegend
zijt gij boven alle vrouwen! Gij, de
zoetheid van ons leven en onze hoop,
wees gegroet." En ook wij houden niet
op tot Maria te roepen: „Bid voor ons,
want gij zijt eene heilige Vrouw, eene
onbevlekte Maagd en de Moeder onzes
Heeren."
ging Judith, eene beroemde weduwe, zoowel
om haren rijkdom en schoonheid, als om haar
heiligen levenswandel, tot de ouderlingen der
stad, wekte hunnen gezonken moed op en
maande hen aan tot Jehova te verzuchten. „Al
wat gij zegt, antwoordden die mannen, is
waar; doch bid gij voor ons, want gij
zijt eene heilige vrouw." En Judith ging
in hare kamer, wierp zich voor den lieer neder
en smeekte om de redding haars volks. De Heer
verhoorde haar gebed, en maakte ze tot een
werktuig zijner straf over Holofernes
en der redding van zijn volk. Moedig ging
zij op het vijandelijk
leger aan, en terwijl
Holofernes sliep,
sloeg zij hem het
hoofd af. Als de As-
syriërs daags daarop
den bloedigen romp
van hunnen veldheer
zagen, namen zij
ijlings de vlucht^ En
Judith toonde aan al
het volk het hoofd
van Holofernes en
zeide: „Looft den
Heer, die al de-
genen , die op Hem hopen, niet ver-
laat , en den vijand zijns volks door mijne
hand gedood heeft." Toen zongen de Bethu-
liërs lofliederen en zeiden: „Gezegend zijt
gij, o Judith, van den Heer, onder alle
vrouwen op aarde, gij zijt de roem van
Jerusalem, de vreugde van Israël, de
eer van ons volk."
h. En wie is die vermogende voorspreekster
en heldin Judith ? Evenals Esther is ook zij
-ocr page 192-
ACHT EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE SCHEPTER WORDT VAN JÜDA WEGGENOMEN: TEEKEN DER SPOEDIGE
KOMST VAN DEN MESSIAS.
I.
ook Asmoneën\') genaamd werden. Deze
helden, gesteund door hemelsche heerscharen,
streden met zulken leeuwenmoed, en zoo groot
vertrouwen op God, voor godsdienst en vader-
land , dat de Syrische veldheercn, na vele neder-
lagen, terugtrokken en het Rijk van Juda —
onder de heerschappij der Macchaheën, wederom
vrij en zelfstandig werd.
et Rijk der I\'ersische konin-
gen, onder wier oppei heer-
schappij Gods volk, van Cyrus
of, geleefd had, werd in liet jaar
333 vóór Christus doorAlex-
ander den Groole vernietigd.
Nu kwamen de Joden eerst on-
der het gezag der Egyptische,
toen der Syrische koningen.
De ergste dezer Syrische
koningen was A n 11 o c ii u s
bijgenaamd Epiphanes, d. i.
de Doorluchtige, welke van
het jaar 175 tot 163 vóór
Christus regeerde, en de Joden
op de wrecdaardigsle wijze
onderdrukte. Door list en ge-
weld zocht hij hen van Jehova
en zijne II. Wet afkeerig, en der heidensche
afgoderij toegedaan te maken. En helaas! er waren
er velen, die zich door de ongehoorde marte-
lingen tot afval lieten bewegen. Maar des te
standvastiger wederstonden ook de anderen. Wie
denkt hier niet aan den it(J-jarigen grijsaard
Eleazar, en aan de zeven Macchabeësche
broeders, met hunne heldhaftige moe-
der, die liever den vrceselijksten marteldood
ondergingen, dan den alleen waren God en zijner
Heilige Wel ontrouw te worden?
In dezen nood verwekte God voor het bedrukte
volk een redder in den priester Mathalhias
enzijne v ij f zonen, dieMacchabeënen
*) Macchabeën , d. i. Hameraars, om hunne dap-
perheid; Asmoneën, naar den n/iam van den over-
grootvader van Mathathias. De vijf zonen van den laatste
vielen de een na den ander in den beldenstrijd voor
de vrijheid des volks, eerst Eleazar, toen Judas, daarop
Joannes en eindelijk Jonathas. Ku was er maar één
meer over, Sim on. Deze behaalde schitterende ovcr-
winningen, zoodat het Jocdsehe land algeheele vrijheid
van het juk der Syriërs verwierf en Simon, als Hooge-
priester en Vorst volkomen onafhankelijke macht ver-
kreeg, 141 jaren vóór Christus. Twee jaren daarna
besloten de priesters en het volk, tot dankbaarheid
aan Simon en zijn geslacht het JoodscheVors-
tendom en Hoogepriestcrschap erfelijk over
te dragen, tot dat de Profeet onder hen zou
opstaan. De oorkonden hiervan werden op koperen
tafelen geschreven. (I Macch. XIV : 41.) — Van dan af
hadden de Joden, gedurende ongeveer honderd jaren
hunne eigene Vorsten, en wel uit het geslacht
der Asmoneërs. Deze volgen elkander \\olgenderwijze
op: Simon\'s zoon was Joannes Hircanus I, wiens zonen
waren Aristobulus I en Alexander; Alexanders zonen
heetten Hircanusll en Aristobulus II. Eene klein-
dochtcr van den Macchabeër Hircanus II was Mari-
amne, welke later Herodes, den vorst der Idumeërs,
huwde ter bevestiging zijner heerschappij over Judefi.
-ocr page 193-
157
DE SCIIEPTER WORDT VAN JUDA WEGGENOMEN. ENZ.
Nu was de schepter van Juda w e g g e-
nomen en wel voor altoos. Dus moest, volgens
de aloude belofte, de tijd nabij zijn, waarop de
Messias zou geboren worden, —de Verlosser van
Israël en van alle geslachten der aarde, op wien
de Proleten gewezen hadden.
Beschouwen wij in het volgende deze w onder-
bare heenwijzingen der Profeten op den
Messias en op zijn Kijk!
2. Doch dit geluk was van korten duur! De
kleinzonen van de heldhaftige Macchaheërs leef-
den onderling in aanhoudende verdeeldheid, üroe"
ders beoorloogden en vermoorden elkander. Einde-
lijk riep flircanus II de Romeinen te hulp tegen
zijn eigen broeder Aristobulus II. Zij kwamen,
veroverden het land, en maakten omstreeks hel
jaar veertig vóór Christus een vreemdeling,
den heidenschen vorst der Idumeërs,
tierodes, koning van ludea.
NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE PROFETEN IN HET ALGEMEEN
Wie Tolhard zal hebben
ten einde toe, die zal
zalig worden,
oo menigmaal hebben wij in
den loop der H. geschiedenis
tot hiertoe door God be-
gunstigdc mannen aangetrof-
jejjj fen, die — door de lotge-
vallen van hun leven
en hunne werken, —
op den toekomstigen Messias
verwijzen en levendige
voorafbeeldingen zijn
van Christus, zooals b.v.
SQspÖ Adam, Abel, Noë, Abraham,
op zijne genaderijke komst voorbereidden. Men
noemt die mannen, de Profeten, d. i. mannen
Gods, waaraan de goddelijke Geest — in beteekc-
nisvolle, wonderbare beelden en geschiedenissen,
of door zuiver inwendige verlichting, — de ver-
borgen dingen en de toekomstige lotgevallen, van
Gods volk en andere volken, in het bijzonder
van de christelijke Kerk, openbaarde en hen aan-
dreef deze openbaringen, dan eens schriftelijk,
dan eens mondelings, aan andere menschen weder-
om kenbaar te maken.
Deze bevoorrechte Zieners der toekomst,
de Profeten met hunne leerlingen, zijn een der
grootste, wonderbaarste verschijnselen in de ge-
schiedenis van Gods volk. Zij zijn de levendige
getuigen der verbinding van God in den hemel met
de menschen op de aarde. Die hunne eerbied-
waardige gedaante zag, en hun wonderbaar woord
hoorde, kon er niet meer aan twijfelen, of de
koning des hemels was ook tevens de koning der
fc
wkt ïW Melchisedech, Isaac, Joscf,
omdat gij I. /
Mozes, David, Salomon enz.
noch den
weet
liet
dag|: \'
och .! j
r. Jil
--idl
Maar nu zal hier, tot uwe
stichting en versterking in
het geloof, ook sprake zijn van zulke mannen,
die — door hun woord en hunne schril-
ten — vele eeuwen vóór Christus op Hem wezen,
Hem vooruit aankondigden en daardoor de volken
-ocr page 194-
158                                        DE PROFETEN IN HET ALGEMEEN.
Zulke Profeten *) bezat het Joodsche volk menig-
vuldig; slechts het kleinste gedeelte heeft voor-
zeggingen opgeschreven of laten opschrijven. On-
der hen echter, die hunne woorden — allhans
ten decle, — opgeschreven hebben, zoodat zij
voor ons nog heden in de H. Schrift bewaard
zijn, staan boven aan de vier groote Profe-
ten, die men alleen daarom zoo noemt, omdat
hunne schriftelijke voor-
zeggingen grooter en
omvattender zijn, dan
de Profetiën der twaalf
kleine Profeten.
Hunne voorzeggingen
over den toekomstigen
Messias zijn zoo duide-
lijk en overeenstemmend
dat de tegenwoordige
Joden *\') in hunne ver-
steendheid daarvoor als
het ware bevreesd zijn,
en ze daarom in hunne
Synagogen, óf in het
geheel niet, óf maar bij
gedeelten lezen. Ja er be-
staat zelfs bij hen een
bijzondere vloek over
hen, die trachten, uit
de voorzeggingen dei-
Profeten den tijd der
komst van den Messias
te berekenen! Beschou-
wen wij thans de door
God bevoorrechteVoor-
loopers van Jezus
Christus, de Profeten afzonderlijk.
aarde; of Hij leidde de lotgevallen aller volken,
en bijzonder van de Joden met rechtvaardigheid,
wijsheid en vaderlijke goedheid en zou, in de
volheid der tijden, door zijn écnig geboren Zoon,
het aanschijn der aarde vernieuwen.
Het woord der Profeten was dikwijls scherp
snijdend en verpletterend als een tweesnijdend
zwaard; en daarom stonden zij aan vreeselijke
vervolgingen ten prooi.
Daardoor zijn zij de voor-
afbeeldingen der vrome
en heilige priesters van
de Nieuwe Wet. Maar
de strijders van God tel-
den, als ware helden,
al deze vervolgingen
niet, en deden slechts,
wat de Geest des Aller-
hoogslen hun had op-
gedragen. Hoe treffend
is de schildering, die
de II. Paulus van hen
geeft. „Sommigen
werden uitgerekt,
de bevrijding niet
aannemende, ten
eindt; eene betere
opstanding te ver-
krijgen. Anderen
ondervonden be-
spottingcn en gce-
selsla£cn endaaren-
boven boeien en
gevangenis — werden gesteenigd, door-
gezaagd, op de proei gesteld, stierven,
door het slagzwaard ter dood gebracht,
zworven rond in schapenvachten, en
geitenvellen, gebrek lijdende, verdrukt,
mishandeld, — de wereld was hunner
niet waardig, — omdolende in ïvoestij-
ncn op bergen en in spelonken en holen
der aarde. (Hebr. XI: 35-38.)
*) Keven de zestien Profeten hebben nog andere mnn-
nen Gods van het Oude Verbond, b v. Mozes, Darid enz.
goddelijke openbaringen der toekomst ontvangen en ze
ter nedergeschreven. Maar omdat hunne schriften voor
namelijk óf alleen geschiedenissen óf zedelijke onderrich-
tingen, óf den lof van God bevatten, en de voorzeggin-
gen van toekomstige dingen niet hunne hoofdzaak is,
telt men lien niet onder de eigenlijke Profeten.
**) Buxtorf. Synag. Jud. Cap 3.
-ocr page 195-
VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
DE PROFEET JESAIAS.
SIPÉÏ
„Vertroost u, mijn volk, vertroost u,
zoo spreekt uw God. Zijne boosheid
zal een einde hebben, en zijne misda-
den vergeven worden; want zie, er zal
eene stem klinken van hem, die roept
in de woestijn: Bereidt den weg des
Hecren, maakt recht de paden van onzen
God. Alle valleien zullen gevuld, alle
bergen en heuvelen verlaagd worden;
wat krom is, recht, en wat hobbelig
is effen worden; want de heerlijkheid
des Hoeren zal zich openbaren. (Isa. 40:
1—5. Vergl. Matth. III.) Hij zag vooruit, uit
welke familie en van wie de Messias zou geboren
worden: „Een tak zal uit den stam van
Jesse ontspruiten, *) die omgehakt zal
worden, **) en eene bloem zal uit zijne
wortel opgaan, en op Hem zal rusten
de Geest des Hecren. In die dagen
zal de wortel van Jesse tot een veld-
tceken zijn van alle volken. De natiën
zullen tot Hem bidden en zijn graf zal
heerlijk zijn. (Is. XI.) De Heer zelf zal
*) Jesse of Isai, was de rader Tan David, uit wiens
familie de Messias stamde.
**) De familie van David was ten tijde der geboorte
van Christus diep vernederd, als ware Let een f>mi;o-
hakte stam.
iemand onder alle Profeten
heeft de toekomstige ge-
heimen van het Rijk van
Christus zoo duidelijk ge-
zien als Isaias en ze —
als ware hij een Evangc*
list van de Nieuwe Wet —
zoo duidelijk geschilderd.
Van het jaar 759, heeft hij
gedurende meer dan zestig
jaren, als Profeet gewerkt,
en werd door koning Ma-
nasses tol den marteldood
veroordeeld. Van hem heet
het in het Boek van Jezus
Sirach: (Eccl 48:25—28)
„Isaias was de groote
en getrouwe Profeet voor Gods aan-
schijn. In zijne dagen keerde de zon
terug, en hij voegde verscheidene jaren
bij het leven zijns konings. Door eene
groote gave des Geestes zag hij het einde
der tijden, en troostte degenen, die in
Sion weenden. Hij voorzegde, wat moest
gebeuren tot aan het einde der tijden ,
en verkondigde de meest verborgen ge-
heimen der toekomst, voordat zij ge-
beurden, flij zag vooraf den Voorlooper van
Christus, Joannes den Dooper, en zeide:
-ocr page 196-
160                                                  DE PROFEET JESA!AS.
u ee» toeken geven: zie, de maagd zal
ontvangen en eenen zoon baren en noe- |
men zijnen naam, Emmannel d. i. God j
met ons. (Is. VII: 14. Vergl. Matlh. I: 22).
De geboorte van dezen Emmanuel, d. i. van
den Godmensen schildert Isaias met de woorden:
„Een klein kind is ons geboren en een
zoon is ons geschonken. Hij zal op
zijne schouderen de heerschappij dragen,
en Hij zal genoemd worden: de won-
derbare , de raadgever, God, de sterke
held, de vader der toekomende eeuw,
de vredevorst. Hij zal op den troon
van David zitten, en Hij zal zijn rijk
bevestigen tot in eeuwigheid." (Isa. IX:
6—7 ) Dit wonderbare kind is de hoeksteen van
den nieuwen heerlijken tempel, van het Rijk
Gods op aarde. Want nadat reeds de Psalmist
(117: 22—23.) met wonderbaar vooruitzicht vun
Christus gezongen had: „De steen, dien de
bouwlieden verwierpen, is tot een hoofd
des hoeks geworden; van den Heer is |
dit geschied, een wonder is het in onze ;
oogen, — zoo voorzegt nu ook Isaias: Zie
ik ga tot grondslag van Sion eensteen !
leggen, zoo spreekt de Heer, een bc-
proeiden steen, een kostbaren hoeksteen,
die zal zijn een hechte grondslag. Die
in Hem gelooft, behoeft niet te vree- \'
zen." (28: 26.)
En wal de Evangelist Mattheus ons verhaalt
(IV: 12), dat Jezus na de bekoring in de woes- I
lijn, de stad Nazareth verlaten en een tijd
lang zijne woning te Capharnaum aan de grenzen
van Zabulon en Nephtali had opgeslagen, om
ook deze volken op den nieuwen heerlijken tijd
der genade opmerkzaam te maken, heeft de
Profeet Isaias reeds 700 jaren te voren voor
zegd met de woorden: „Veracht is het land
van Zabulon, en het land vanXephtali;
maar in die dagen zal het verheerlijkt
worden, want voor het volk, dat in
de duisternis wandelt, zal een groot
licht opgaan; hun, die wonen in een
land van schaduw des doods zal het
licht opgaan." (Isa. IX.)
Hoe liefelijk beschrijft Isaias, als ware hij er
ooggetuige van geweest, de teedere barmharlig-
heid van den Messias. „Zie mijn uitverko-
rene in wien Ik welbehagen schep,
spreekt de Heer. Ik heb mijnen Geest
aan hem gegeven. Hij zal het recht den
volken stellen zonder geschreeuw. Het
gekrookte riet zal hij niet verbreken,
en het rookend lemmet niet uitdooven.
Ik geef Hem u den volke ten verbond,
den heidenen tot licht, om blinde oogen
te openen, gevangenen te voeren uit
den kerker, uit het gevangenhuis, die
in het donker zaten." (\'sa. 42.)
Dat Isaias in deze zijne schil leringen werkelijk
den Messias, en geen ander vooraf beschreven
heeft, heeft Christus zelve bevestigd, want: »als
Jezus naar Nazareth gekomen was, ging Hij op
een Sabbalhdag in de Synagoge en stond op
om te lezen. Toen werd Hem het boek van den
Profeet Isaias overhandigd. En als Hij het boek
ontrolde, vond hij de plaats (Is. 51), waar ge-
schreven staat: „De geest des Hoeren is
op mij, daarom heeft Hij mij gekalfd,
om aan armen het Evangelie te predi-
ken heeft Hij mij gezonden, om te ge-
nczen, die vermorseld zijn van harte,
om aan gevangenen loslating te verkon-
digen en aan blinden het gezicht te
geven, om gewonden heen te zenden
in vrijheid, om het jaar van \'s Heeren
-ocr page 197-
DE PROFEET ISAIAS.
161
„Opent uwe poorten, Jerusalem , en
wordt licht! want uw licht komt, en
de heerlijkheid des Hoeren gaat over u
open. Want zie, duisternis bedekt de
aarde en donkerheid de volken; maar
over u gaat de Heer op en zijne heer-
lijkheid schijnt in u. De volken wan-
delen in uw licht en de koningen in
den glans, die van u is uitgegaan. Ver-
heft rondom uw oog en zie: Zij allen
verzamelen zich en komen tot u, zonen
en dochters van alle kanten. De plaats
der heidenen worde woest en ledig;
maar voor Sion komt de Verlosser, voor
hen, die van hunne boosheid bekeeren.
Hij vernietigt den dood voor eeuwig
en wischt de tranen van ieders aange-
zicht. Op dien dag zal men zeggen:
Zie, dat is onze God, wij vertrouwen
op Hem, en Hij helpt ons. Dat is de
Heer, wij wachten op Hem en nu ver-
heugen en verblijden wij ons in zijn
heil. De zon zal u bij dag niet meer
tot licht zijn, noch de glans dor maan
u des nachts beschijnen; maar de Heer
zelve zal uw licht zijn. Uwe zon zal
niet moer ondergaan, en uwe maan niet
moor af; want de Hoor zal uw eeuwig
licht zijn en de dagen uws rouws heb-
bon oen einde. Maar zij, die zich aan
mij bezondigen, spreekt de Heer: hun
worm zal niet sterven en hun vuur niet
uitdoovcn." (Is. 25, 59, GO en 66.)
welbehagen te verkondigen en den dag
der vergelding. En Jezus rolde hel boek
loe en zeide: Heden is deze schrift in uwe
ooren vervuld." (Luc. IV: 1G—21.)
Het wonderbaarste is de duidelijkheid, waar-
mede Isaias den lijdenden Zaligmaker vooraf ge-
zien en geschilderd heeft. „Zie, er was geene
gedaante aan Hem noch heerlijkheid.
Hij werd veracht en van elk verworpen,
een man van smarten, voor wicn men
het aangezicht bedekt, zoo versmaad
was hij. Waarlijk Hij had onze ellende
op zich genomen en onze smarten torschtc
Hij, en wij, wij hielden Hem vooreen
melaatsche, door God geslagen en ver-
nederd. Maar Hij werd om onze over-
tredingen venvond, om onze ongerech-
tigheden verbrijzeld. De straf, die ons
tot heeling strekken moest, was op Hem.
Ons aller misdaad heeft de Heer op
Hem gelegd. Hij werd opgeofferd, omdat
Hij het zelf wilde en Hij deed zijnen
mond niet open. Als een lam werd
Hij ter slachting geleid, en als een schaap,
dat stom is voor het aangezicht zijns
scheerders. Hij is onder de boosdoeners
gerekend. Hij heeft de zonden van
velen gedragen en voor de overtreders
gebeden. Doch als Hij voor de zonden
zijn leven opoffert, dan ziet Hij eeuwig
kroost." (Is. 53)
Hoe prachtig is eindelijk de schilderij, die
Isaias van het nieuwe Jenisalcm, d. i. van de
toekomstige Kerk van Jezus Christus ons ontwerpt!
-*^AJ!t^>C9aX^>!L»n^*^-
-ocr page 198-
EEN EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL-
DE PROFEET JEREMIAS.
rende zijn leven bezielde, doofde met den dood
niet uit; in eene wonderbare openbaring zag
hem Judas de Macchabeër als „een man van
eerbiedwaardigen ouderdom, bewonde-
renswaardige gedaante eii met groote
heerlijkheid omstraald; en hij hoorde eene
slem, die zeide: Deze is de vriend der
broeders, van Israëls volk; hij is het,
die zoo veel voor het volk en de ge-
heele heilige stad bidt; Jeremias, de
Profeet Gods." (1! Macch. XV: 14.)
De meesle openbaringen, die dezen Profeet
ten deel vielen, en die hij, uit naam van den
Allerhoogste, aan het volk moest verkondigen ,
betreffen de straffen, welke over hel trouwelooze
volk en over Jerusalem hingen, en die namelijk
len lijde der verwoesting van Jerusalem door de
Romeinen, op eene zoo in het oog loopende
verschrikkelijke wijze voltrokken zijn: „Mijn
volk heelt dubbel kwaad gepleegd. Mij
den springader des levendigen waters
hebben zij verstoten, om zich bakken
uit te houwen, gebroken bakken, die
geen water houden. Van ouds hebt gij
mijn pik verbroken, losgereten mijne
banden en zeidet: ik wil niet dienst-
baar zijn. Kan eene jonge vrouw haren
tooi, eene bruid hare versierselen ver-
getcn? — Maar mijn volk heeft Mij
vergeten, dagen zonder getal. — Te
ij was van zijne ge-
boortc af tot Profeet ge-
wijd en bestemd om
omver te werpen, tever-
nietigen, om te verder-
ven en Avederom op te
bouwen en te vernieu-
wen. Zie daar, — volgens
de narichten van hel boek
Sirach (Eccl. 49: 9.) — de
groote, verheven beslemming
van den Profeet Jeremias.
V\\| Daarom heeft hem God gees-
telijke heldenkrachl verleend,
zonder vrees voor koningen,
vorsten en volken te slaan,
en hun Gods straffen te verkondigen. „Ik stel
u heden tot eene bevestigde stad, zegt
de Heer, en tot een ijzeren zuil, en
tot een koperen muur tegen de ko-
ningen van Juda, tegen hare vorsten,
hare priesters, en het volk des lands."
(Jer. I: 18.)
Zoo had Jeremias van het jaar 629, over de
42 jaren, als Profeet en strijder Gods gestreden,
en geleden, bedreigd en getroost, en op de puinen
van Jerusalem in die hartroerende klaagliederen,
die onze Kerk nog jaarlijks in de metten van de
Goede Week zingt, zijne heilige smart uitgestort.
Evenals Isaias, stierf Hij, martelaar. Doch de
brandende liefde voor zijn volk, die hem gedu-
-ocr page 199-
DE PROFEET JEREMIAS.
1Ö!Ï
niet beklaagd en niet begraven worden,
maar zij zullen tot mest op het aard-
rijk zijn, en zij zullen door het zwaard
en door den honger verteerd worden,
tot spijze voor het gevogelte des hemels,
en voor het gedierte der aarde. (Jer. XVI.)
Elk zal het vleesch zijns naasten eten,
(Jer. XIV.) en met
eigen hand kookt
de vrouw hare kin-
deren. (Ehz. IV: 10.)
Maar op den achtergrond
dezer straffen ziet ook
Jeremias den vrcugde-
dag van den Messias,
den tijd der genade, en
van een eeuwig, nieuw
verbond schitteren:
„Zie, de dagen ko-
men, spreekt de
Heer, dat Ik aan
David eene recht-
vaardige spruite zal
verwekken; als ko-
ning zal hij rcgee-
ren; Juda zal ver-
lost worden en Israël
veilig wonen; en dit
is de naam, waar-
mede men hem noe-
men zal: Jehova, onze gerechtigheid.
(Jer. XXIII: 5, 6.) Zie, de dagen komen,
spreekt de Heer, dat Ik met het huis
van Israël, en met het huis van Juda,
een nieuw verbond zal sluiten. Dan
doet de Heer een nieuw wonder op
aarde. Eene vrouw zal een man om-
sluiten. En allen zullen mij erkennen,
21
vergeefs heb Ik uwe kinderen geslagen,
die kastijding namen zij niet aan. Hun
zwaard at de Profeten. Als een ver-
woede leeuw is hun geslacht. Daarom
zult gij gewaar worden en ondervinden,
hoe kwaad en bitter het is, den Heer,
uwen God te verlaten. Zie, met u zal
ik richten en de
steunsels verbreken,
waarop gij leunt,
(Jer. II.) en Jerusa-
lem in eenen steen-
hoop veranderen.
Uwe lijken zullen
liggen als mest op
den akker, en als
achter den maaier
eene garve, die nie-
mand opraapt. (Jer.
IX.) De leeuw is op-
gekomen uit zijn
struikenleger en der
volken verdelger is
opgekomen; zie, hij
komt op als de wol-
ken , als een verzen-
gende wind, en als
een dwarrelwind
zijn zijne golven.
Sneller dan adelaars zijn zijne paarden.
Hij trekt op van zijne plaats, uw land
tot eene woestijn te maken en uwe ste-
den te verwoesten. Mijn hart, mijn
hart, hoe stormt het. Want mijne ziel
hoort de bazuin, — het oorlogsgeschrei.
(Jer. IV.) De zonen en dochters van Israël
sterven jammerlijke dooden; zij zullen
-ocr page 200-
DE PROFEET JEREMIAS.
164
het verbond des Heeren; ja, zij zal niet
meer opkomen in het hart, en men zal
aan haar niet denken en niemand zal
ze bezoeken — maar ter dier tijd zal
men Jerusalem noemen: des Heeren
Troon, en alle volken zullen tot haar
vergaderd worden." (Jer. UI: 16, 17.) —
heeft hij toen niet een zienersblik geworpen
in den Tempel van het nieuwe Jerusalem, en
daarin dat aanbiddenswaardig Sacrament,
dien waren Troon des Heeren, die in de plaats
van de arke des verbonds gekomen is, gezien?
De getrouwsle vriend en bestendigste deelge-
noot van Jeremias was de Profeet Baruch, die
zijns meesters voorzeggingen opschreef, en daar-
bij, onder ingeving van den II. (leest, nog an-
dere voegde. Wonderlijk is de juistheid, waarmede
Baruch de menschwording van Gods Zoon voor-
zegde. „Hij is onze God, en geen ander
is met Hem te vergelijken. — Hij vond
al de wegen der wijsheid uit. Hij ver-
scheen op aarde en wandelde onder de
menschen." (Baruch III.) Dat de Joden deze
bron van alle wijsheid, dezen godmenschelijken
Messias niet wilden erkennen, was hunne grootste
misdaad, waarom zij van God verworpen werden.
Ook dit voorzag Baruch, toen hij uitriep: „Hoe
komt het toch, Israël, dat gij in het
land uwer vijanden verstrooid zijt, dat
gij verouderd zijt in een vreemd land
en bezoedeld zijt als een lijk, gerekend
tot degenen, die in het graf gedaald
zijn. — Zie, gij hebt de bron der wijs-
heid verlaten." (Bar. 111: 10-12.)
zoo spreekt de Heer, van de kleinsten
tot de grootsten. Ja, hun misdrijf zal
Ik vergeven, en hunner zonde niet meer
gedenken." (Jer. XXXI.)
Verder: „Eene stem is gehoord in Barna, j
geklaag en bitter geween. Bachel be-
weent hare kinderen, zij weigert getroost
te worden over hare kinderen, omdat
er geen meer over is." (Jer. 31, 15.) Daar-
mede heeft de Profeet den kindermoord te Beth-
lehern voorzegd, zooals de Evangelist Mattheus j
uitdrukkelijk verzekert.
Ook zag Jeremias, — zoo duidelijk als ware
het een voldongen feit — het lijden en den ver-
lossingsdood van den Messias, in den geest voor-
uit, en en sprak daarom in den naam van den
lijdenden Zaligmaker: „Ik was echter als een
argloos lam, dat ter slachting geleid
wordt. Die aanslagen tegen Mij smeed-
den, zeiden: laat ons zijn lichaam aan
het hout brengen en Hem verdelgen
uit het land der levenden." (Jer. XI: 19.)
„O gij allen, die over den weg gaat,
aanschouwt toch en ziet, of er eene
smarte is aan mijne smart gelijk. (ïhren.
1: 12.) Al die over den weg gaan,
klappen in de handen over Mij; zij fluiten
en schudden hun hoofd; zij sperren hun-
nen mond open en knersen met de
tanden." (lb. II: 15, 16.)
Maar als Jeremias midden in deze klaagliederen,
vol verrukking uitroept: „In die dagen zal
men niet meer zeggen: ziet de arke van
-ocr page 201-
TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
DE PROFEET EZECHIEL
oet Isaïas bij uitnemendheid
p^j als de Profeet der toekomstige
vertroostingen, als de Evangelist,
de bootschapper van het
* goede en Jeremias als de pre-
diker van Gods straffen be-
^ga^ schouwd worden , E z e c h i e 1
vereenigt beiden te gelijk in het
boek zijner voorzeggingen. Maar
het punt, waarin ze alle drie
samengaan, is het geheim van
den toekomstigen Verlosser en
zijner Kerk. — Ezechiel was
\\ een tijdgenoot van Jeremias,
Sl<yi ? en> terwÜ\' deze bijzonder in
Judea profeteerde, was Babyion,
waar toen de Joden in de sla-
vernij der Ghaldeen leefden, het looneel voor de
werkzaamheid van den Profeet Ezechiel.
Ook hij zag met Profetenblik in den druk en
straffen der nabij zijnde en verwijderde toekomst;
want: „Ik zag, en zie, eene hand werd
tot mij uitgestoken, en zie, in dezelve
was een boekrol, en Hij ontrolde die
voor mijn aangezicht — en zij was be-
schreven op de voor- en achterzijde, en
wat daarop geschreven Mas, waren treur-
liederen en gejammer, en weegeklag.
(II: 9, 10.) Want zoo spreekt de Heer: Uw
derde deel zal sterven door de pest en
door den honger verteerd worden; de
vaders zullen hunne kinderen eten, en
de kinderen hunne ouders; — uw derde
deel zal vallen door het zwaard; — en
een derde deel zal Ik verstrooien onder
de volken, naar alle winden. Ik de
Heer, heb het gesproken " (V.)
Dan te midden der smarten, der verbanning
en der eindelijke verwoesting, ziet Ezechiel den
toekomenden Herder aller volken, en kondigt
Hem als een nakomeling van David, onder den
naam van David aan. „Zoo spreekt de
Heer: zie, Ik, ja Ik zelf zal Mij aan
mijne kudde laten gelegen liggen en
zal ze opsporen. Ik zal de redder van
mijne kudde zijn, en Ik zal over haar
een\' eenigen Herder verwekken, die ze
weiden zal, David mijn dienstknecht;
en Hij zal hun tot Vorst zijn in hun
midden eeuwiglijk, en Ik zal een ver-
bond des vredes met hen sluiten, dat
voor hen een eeuwig verbond zijn zal.
En Ik zal mijn heiligdom stellen in het
midden van hen en mijne woonplaats
zal onder hen zijn." (XXXIV, XXXVII.)
Dit Heiligdom zelve, d. i. de Kerk van
Jezus Christus met hare rijkdommen van genade
en waarheid, zag Ezechiel vooraf onder het beeld
van een heerlijken Tempel, wiens geheim-
volle, wonderbare bijzonderheden hij, in woor-
den vol verrukking en prachtvolle beelden, zoo
uitvoerig beschrijft: (40—45), dot van hem in
-ocr page 202-
DE PROFEET EZECIIIEL.
166
het Boek van Jezus Sirach terecht, gezegd kon
worden. (Ufd. 49, 10.) „Ezechiel zag de
heerlijkheid van het heiligdom in ge-
zichten en verkondigde het goede."
De ingang in dit Heiligdom, d. i. de
opneming in het Nieuwe Verbond, geschiedt door
het Doopsel. Dit Doopsel en zijne heer-
lijke uitwerksels, werden aan den Profeet
geopenbaard, toen de Heer tot hem sprak: „Ik
zal rein water op u sprengen, en gij
znlt rein zijn van al uwe onreinheden.
En Ik zal u een nieuw hart geven, en
een nieuwen geest zal Ik geven in het
binnenste van u, en Ik zal het steenen
hart uit uw lichaam wegnemen en ge-
ven u een hart van vleesch ; en Ik zal
mijn geest in uw binnenste geven, en
Ik zal maken, dat gij in mijne geboden
wandelt, en mijne rechten onderhoudt
en betracht." (XXXVI)
Ezechiel zag onder het beeld eens strooms de
zegeningen van dit nieuw Heiligdom in
haren langzaam toenemenden en gestadigen was-
dom: „Wateren kwamen voort van onder
den drempel des huizes aan de oostzijde.
En het water vloeide ruim, en het raakte
mij aan de enkelen
          daarop tot aan
de lendenen. Dan werd het eenebeek,
en de beek werd diep, en de wateren
groeiden aan, en toen ik mij omkeerde,
zie, zoo was er zeer veel geboomte aan
den oever der beek, aan deze en aan
gene zijde. En de stem zeide: al wat
leeft en wemelt, blijft in het leven en
gezond, waar de beek heenstroomt. Er
zullen visschen in groote menigte in zijn,
als groote zeevisschen; aan beide oevers
zullen allerlei vruchtboomen groeien, en
nooit zullen de vruchten ontbreken; om-
dat hare wateren uit de heilige plaats
uitvloeien. Maar in hare putten en kui-
len zal geen gezond water zijn; zij zijn
tot zoutgroeven bestemd. Zoo spreekt
God de Heer." (XLVII.)
De voltooiing van dit Nieuwe Ver-
bond is de opstanding der dooden in
den oordeelsdag, zooals dit in eene wonder-
bare openbaring aan den Profeet Ezechiel werd
getoond: „De hand des Hoeren kwam op
mij en voerde mij naar buiten in het
midden der vallei, en zie, zij was vol
doode beenderen en hij voerde mij langs
dezelve rond van alle kanten, en zie,
er waren er bovenmate vele op de op-
pervlakte der vallei, en zie, zij waren
geheel verdroogd. En de Heer sprak
tot deze beenderen: Zie, ik zal pezen
op u brengen, en vleesch over u doen
opkomen, en met eene huid u overtrck-
ken. En er geschiedde een geluid, en
zie, er was eene groote beweging, en
de beenderen naderden, been aan been,
tot elkander. En ik zag, en zie, er
kwamen pezen op hen en vleesch kwam
op en hij toog een huid boven over
dezelve heen, maar er was nog geen
geest in hen. En de Heer sprak tot
den Geest: kom aan van de vier win-
den, o Geest, en blaas deze dooden
aan, dat zij wederom levendig worden.
En er kwam geest in hen en zij her-
leefden, en zij stonden op hunne voe-
ten, een groot, bovenmate groot hen*.\'\'
(XXXVH)
-ocr page 203-
167
DE PROFEET EZECIIIEL.
Van de laatste lotgevallen en dood van dezen
Profeet zijn ons geene stellige narichten over-
geleverd. Volgens een onzeker verhaal zou hij
den martelaarsdood gestorven en in het zelfde
graf, waarin de beenderen van Sem en Arphaxad
rustten, gelegd zijn.
DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
DE PROFEET DANIEL.
--
Het beleid en de edele kloekmoedigheid, waardoor
hij, nog maareen jongeling zijnde, de onschul-
dige Susanna") van de valsche aanklacht be-
vrijdde, en de roekelooze rechters ontmaskerde,
vinden w
de H. Schril\'!
lotgevallen der drie
over de
Profeten
Ezechiel
Isaias, Jeremias en
maar zeer gebrek-
kige narichten, des te uitvoeri-
ger wordt ons daar de merk-
waardige levensgeschiedenis van
den vierden, grooten Profeet,
van Dan iel, verhaald.
Uit Juda\'s stam en vorste-
lijke familie ontsproten, werd
Daniel reeds in zijne prille jeugd
— in zijn I0de tot 15de levens •
jaar, — gevankelijk naar Daby-
lon vervoerd, om daar gemeen-
schappelijk met zijne heilige
vrienden en lijdgenooten Ananias,
Misael en Azarias, hofknaap
van koning Nabuchodonosor te worden.
*) In de de kuische Susanna zien wij een afbeeldsel
Tan de Christelijke Kerk. De twee ouderlingen,
die de kuische vrouw wilden onteeren, zijn het Ilci-
dendom en het Jodendom. De Christelijke Kerk
door beiden verdrukt, weigerde standvastig, zich door
heidensch en joodsch bijgeloof te laten bezoedelen, en
bleef de vlekkelooze, ongeschonden Bruid van Jezus
Christus. Van daar de haat en de lasteringen, waar-
mede Heidenen en Joden deze Kerk vervolgden. Maar
Daniel verhief zich, d. i. de door God verlichte
Kerkleernnrs, en verdedigden met kracht en wijs-
heid de „kuische Susanna" van het Nieuwe Verbond,
d. i. de Kerk, tot eindelijk in de dagen van Constan-
tijn den Groote de wereld erkende, dat de „beide
Ouderlingen" verwerpelijke leugenaars waren, en de
macht van Heiden- en Jodendom te gronde ging.
-ocr page 204-
168                                                 DE PROFEET DANIEL.
verwierf hem bij zijne landgenooten, de te Baby-
Ion in ballingschap levende Joden, groote ver-
maardheid. Doch toen hij kort daarop koning
Nabuchodonosor den droom van het geheim-
zinnig standbeeld profetisch verklaarde,
kwam hij ook aan het koninklijk Hof in groot
aanzien en verheugde zich tot aan den dood van
Nabuchodonosor, zoomede onder diens zoon en
kleinzoon, de koningen Evilmerodach en Baltas-
ser, in \'s konings gunst.
Ook de medische veroveraar Darius, die de
laatste vorsten der Ghaldeen van den troon stortte,
achtte Daniel hoog, en wel te meer, toen Daniel,
nadat men hem om eene boosaardige beschuldi-
ging in den leeuwen kuil geworpen had,
midden onder de leeuwen wondervol behouden
was gebleven. Als, na Darius\' dood, diens
neef, Cyrus, de drie groote wereldrijken der
Babyloniers, Meders en Persen, onder zijnen
scheptervereenigde, en den Joden den terug-
keer naar hun vaderland toestond, werd
Daniel de vriend en tafelgenoot des konings.
Toen ontmaskerde de heilige profeet de b e drie-
gerij en der priesters van Baal, doodde
hun goddelijk vereerden draak en wierp de
Baalskolom omver. Een, hierdoor veroorzaakte
volksoploop, noodzaakte Cyrus, Daniel ten twee-
den male den leeuwen te laten voorwerpen, uit
wier klauwen hij echter, even wonderbaar, als den
eersten keer, gered werd, en hij herwon op
nieuw de volle gunst des konings.
Vermoedelijk stierf Daniel eenige jaren later,
als een grijsaard van nagenoeg 90 jaren, te
Babyion of Susa, nadat hij de geheele 70jarige
gevangenschap der Joden had medegemaakt, dezen
intusschen vertroost en gesterkt en hunnen toe-
stand door zijn invloed bij de heidensche koningen
veel verlicht had.
Zijne voorzeggingen zijn buitengewoon menig-
vuldig. Eerst verklaarde hij aan Nabuchodonosor
het uit 4 verschillende metalen bestaande en door
eenen kleinen steen verbrijzelde beeld, terwijl
hij hem voorzegde: op de wereldheerschappij der
C h a 1 d e e n (het gouden hoofd) zal het rijk
der Persen onder Cyrus, (de zilveren borst),
dan het Grieksch-Macedonisch rijk onder
Alexander den Groote, (den buik van koper),
en eindelijk het ooslersch en westersch Romein-
se In\' rijk volgen (de ijzeren en leemen schenke-
len en voeten.) En de kleine steen van den
berg, die het beeld verbrijzelt, is het Rijk van
Jezus Christus: want „in die dagen zal
de God des Hemels een koningrijk ver-
wekken, \'t welk in eeuwigheid niet ver-
stoord zal worden; en dit koningrijk
zal aan geen ander volk worden over-
gedragen, en het zal alle die koning-
rijken vergruizen en te niet maken, maar
zelf zal het bestaan tot in eeuwigheid."
(Dan. 11: U.)
Later verklaarde Daniel aan den koning den
droom van den gevelden boom, terwijl hij
hem profeteerde: Nabuchodonosor zou, tot straf
zijner hoovaardij, door eene wonderbare straf
Gods, van den troon gestoten, waanzinnig en
tot een dier verlaagd, maar na zeven jaren we-
derom gezond en in zijne vorige heerschappij
hersteld worden — wat alles letterlijk vervuld
werd. —
Ook van den kleinzoon van dezen koning, den
wekelijken en snooden Baltassar, voorzegde Daniel,
terwijl hij hem het raadselachtige schrift ver-
klaarde, dat tijdens een gastmaal eene geheim»
zinnige hand op den muur schreef: „Dit is het
schrift, dat daar geschreven is: Mane,
Thekel, Phares. Dit is de uitlegging
der woorden; Mane: God heeft uw ko-
\\ ningrijk geteld en er een einde aan ge-
maakt; Thekel: Gij zijt in de schaal
gewogen, en te min bevonden; Phares:
Uw koningrijk is verdeeld en den Meden
en Persen gegeven. Want gij hebt u
tegen den Heer des Hemels verheven,
en men heeft de vaten zijns huizes voor
u gebracht, en gij, en uwe rijksgroo-
-ocr page 205-
DE PROFEET DANIEL.                                                  169
gezicht te verstaan. En hij kwam en sprak tot
mij: Wees oplettend, menschenkind. De ram,
dien gij daar gezien hebt, met zijne twee hoor-
nen, zijn de koningen der Meden en Persen,
maar de geilenbok is de heerschappij der
Grieken en de groote hoorn tusschen zijne
oogen, is de eerste koning. (Alexander de
Groole, de Stichter van het Grieksch-Macedonisch
wereldrijk.) Toen deze verbroken werd, stonden
er vier op in zijne plaats, dit zijn vier koning-
rijken, die uit dat volk zullen opstaan, maar
niet met zijne kracht; maar ais hun rijk ten
einde is, zal een koning opslaan, streng van
gelaat en raadselachtig in zijn bedrijf; en hij zal
sterk in kracht worden, doch niet in zijne kracht;
hij zal de sterken dooden, en het volk der hei-
ligen naar zijn welgevallen; dan zal hij zich in
zijn hart verheflen — maar ten laatste zal hij
verbroken worden zonder menschen-
hand. Maar het volk, dal zijn God erkent,
zal blijven en daden volvoeren en door geringe
hulp zal het opgeholpen worden." (Dan. VIII
en XI.)
Hier moeien wij met bewonderenden eerbied
Gods geest aanbidden, die door zijne profeten
al deze dingen aan zijn volk zoo duidelijk en
nauwkeurig vooraf verkondigde, om het in de
toekomende dagen van druk te troosten en in
het geloof te versterken. Ka den dood van den
machtigen koning Alexander verdeelden zijne
vier veldheeren het rijk: Antipater kreeg Mace-
donie; Ptolemeus Egypte, Seleucus Syrië en het
overige Oosten, Antigonus klein Azië. Uit een
dezer vier hoornen of rijken, uit het rijk der
Seleuciden, kwam door Gods schikking en niet
door eigen kracht voort, de zoo groot gewor-
den booswicht, Antiochus Epiphanes, de
geesel der Joden, die 2300 dagen of nagenoeg
zes jaren lang, d. i. van zijnen intocht in Jeru-
salem tot aan zijn vreeselijken dood, het hei-
ligdom verwoestte. De »g e ring e hulp," waren
de Maccliabeërs, die door Gods kracht zoo won-
derbare heldendaden verrichtten.
Doch de verwonderlijkste en gedenkwaardigste
openbaring had Daniel, nadat hij lang in vurig
ten, en uwe vrouwen, gij hebt uit dezelve
wijn gedronken. En gij hebt uwe zil-
veren en gouden Goden, die niet zien,
noch hooren, noch iets weten, daarbij
geprezen; maar den God in wiens hand
uw adem is en wien alle uwe paden
zijn, hebt gij niet verheerlijkt. Daar-
om is dat uiterste einde, eene hand van
Hem gezonden, en dat schrilt geschre-
ven. In dien zelfden nacht werd Bal-
tassar, de koning der Chaldeen ver-
moord, en de Meder, Darius, verkreeg
het koningrijk." (Dan. V.)
Al de groote wereldgebeurtenissen, die na de
omverwerping der persische monarchie, tot op
de laatste lijden der joodsche geschiedenis voor-
vallen en het verlangen des volks naar den Ver-
losser uit alle verdrukking, naar den Messias
vermeerderen moesten, voorzag Daniel op de
meest juiste wijze: »Ik verhief mijne oogen en
ik\'zag een\' Ram, die met zijne hoornen stiel
naar het westen, noorden, en zuiden en geen der
gedierten was tegen hem bestand. Terwijl ik
hierop lettede, zie, zoo kwam er een gei ten-
bok uit het westen, over de gansche aarde, en
hij had een aanzienlijken hoorn tusschen
zijne oogen, en hij kwam tot den ram, en liep
op hem aan in de woede zijner kracht en hij
versloeg den ram. En hij werd groot, buiten
mate zeer, maar toen hij in zijne kracht was,
werd de groote hoorn afgebroken en er kwamen
vier andere aanzienlijke op in deszelfs plaats,
naar de vier winden des hemels. En uit een
derzelven kwam een hoorn voort, die van klein
af uitnemend groot werd; legen het zuiden en
tegen het oosten en tegen het gewenschle land
(Jodenland) en hij verhief zich tot aan den vorst
des heirs, en hij ontnam hem het dagelijksch
ofier en wierp de woning zijns heiligdoms neder,
2300 dagen lang. Dan zal het heiligdom weder-
om gezuiverd worden. Toen hoorde ik eene stem,
die riep en sprak: Gabriel, geef aan dezen het
-ocr page 206-
DE PROFEET DANIEL.
170
de gruwel der verwoesting zijn en de
verwoesting zal duren tot het laatste
einde." (Dan. IX)
0 groot, wonderbaar en letterlijk vervuld woord !
Van af het twintigste regeringsjaar van koning
Artaxerxes Longimanus, die aan zijn schenker
Nehemias den last gaf, de stad Jerusalem weder
op te bouwen, tot aan hel dertigste levensjaar
van Jezus Christus, d. i. tol aan zijn openbaar
leven, verliepen juist 483 jaren of bij weken
van jaren, dus in de zeventigste en wel »in het
midden der week," bij gevolg nagenoeg drie
jaren na het begin van zijn openbaar leven, werd
Christus gedood en
door zijn offer, de
vroegere offeranden
van hel Oude Verbond
vervuld en bcwaar-
heid. Het godmoor-
dende Joodsche volk
werd van God ver-
worpen , de heilige
stad door de Romei-
nen verwoest en de
tempel, tot op den
huidigen dag »een
gruwel der verwoes-
ling".
Ten slotte denke
rnen hier nog aan de profetie van Daniel over
de Opstanding ten jongsten dage:
„En velen dergenen, die slapen in het
stof der aarde, zullen ontwaken. Dezen
tot een eeuwig leven, en genen tot
eeuwigen smaad en hoon; en die ge-
leerd hebben zullen schitteren als de
zonnenglans aan het uitspansel en die
velen in de gerechtigheid onderwezen,
als de sterren, eeuwig en altoos." (Dan.
XII: 2, 3.)
gebed voor God gebeden en gesmeekt had om
de verlossing van het volk: „En zie, toen ik
nog bad, toen kwam snellijk aangevlo-
gen de man Gabiïel en hij raakte mij
aan ten tijde van het avondoffer, en
hij onderrichtte mij en sprak: Daniel,
gij man der verlangens, let nu op het
woord en wees opmerkzaam op dit ge-
zicht. — Zeventig weken zijn over uw
volk verkort en over de heilige stad,
om de overtreding te sluiten, en de
zonden uit te del-
en de on-
gen.
gerechtigheid te
verzoenen, en
eeuw ïge
tighcid
brengen
Allerheiligste
ech-
te
den
te
zalven. Weet
voorts en versta:
van den uitgang
des bevels om we-
der te kceren en
Jerusalem op te bouwen tot aan Christus
den vorst, zullen zeven weken en twee
en zestig weken zijn. En na deze weken
zal Christus gedood worden, en het volk,
dat Hem loochenen zal, zal niet zijn zijn
volk. En in deze eenc week, zal hij
er velen in het Verbond sterken en in
het midden der week zal het slacht- en
spijsoffer ophouden. En een volk met
den komenden vorst zal stad en hci-
ligdom verwoesten. In den Tempel zal
-*€Sfe£Ü?T»aC\'C55ï2J8rf5»*-
-ocr page 207-
VIER EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
DE TWAALF KLEINE PROFETEN.
%
Hem heeft Hij voor ons
tot zonrie gemankt, die geënt
zonde kende, opdat wij gerech
tigheid Gods zouden worden
in Hem.
den ook zij zich tot Christus bekeeren: „Want
de kinderen Israëls zullen vele dagen
zijn, zonder Koning en zonder Vorst
en zonder Offer en zonder Altaar en
zonder Hoogepriester. En daarna zul-
len de kinderen Israëls zich bekeeren
en zoeken den Heer hunnen God en
David, hunnen koning (den nieuwen David,
Christus); en zij zullen bevende komen
tot den Heere, en tot zijne goedheid
hl latere dagen. (Os. III: 4, 5.)
Joel profeteert de ellende, die over Judea
komen zal, onder het beeld van buitengewone
zwermen van sprinkhanen, die alles vernielen,
doch op den achtergrond ziet hij de barmliartig-
heid Gods, die — in den Messias — een nieuwen
tijd van genade zal aanbrengen. „Zonen van
Sion, verheugt en verblijdt u in den
Heer, uwen God; want Hij geeft u de
leer der gerechtigheid. En daarna, zegt
de Heer, zal Ik mijnen geest over allo
vlecsch uitstorten, zoodat uwe zonen en
dochters profeteeren. Ter zelver tijd zul-
len de bergen van most drijven en de
heuvelen van melk wegvloeien; en er
zal eene bron ontspringen uit het huis
des Heeren, die de beek der doornen
drenken zal." (Joel 2, 3.) Ook zullen zich
22
nder de mannen, wier schrif*
telijke aanteekeningen korter
t\'të\'j_ ~~ zijn dan die der vier vorige
ég | Profeten, noemt de H. Schrift
in de eerste plaats den Pro-
feet Oseas (Hoschea). Be-
ï halve de goddelijke straffen
(f:Öj voorzegt hij ook het ontstaan
% van
een nieuw, geestelijk
Israël, de christelijke Kerk:
„Het getal harer kinde-
ren zal zijn als het zand
der zee, hetwelk niet
gemeten of geteld kan
worden; en de kinderen
Israël,
van
en de kinderen van Juda
zullen zich bijeenverzamelen, en zij zul-
len optrekken uit het land der verban-
ning; voorzeker groot zal de dag der
nieuwe uitzaaiing zijn, (de nieuwe schep-
ping in Christus.) (üs. I.) Om de zonde drukte
de eeuwige dood op de menschen, maar de toe-
komende Messias zal, door zijnen dood den dood
overwinnen, want: „Uit de hand des doods
zal Ik hen verlossen, van den dood be- [
vrijden. O dood Ik zal uwe dood zijn;
O hel, Ik zal uw beet zijn!" (Os.XIII: 14) |
De Joden zouden zich wel tegen hel Rijk van
den Messias verzetten, en daarom een verstoten
volk worden; maar op het einde der tijden zou-
-ocr page 208-
DE TWAALF KLEINE PROFETEN.
172
betrekking op de van ons gescheidene Christenen,
de ketters, die zich verblijden over de schijnbare
overwinning, die het ongeloof over de katholieke
Kerk behaalt. — „Ten dage, dat do vreem-
delingen (de ongeloovigen) het huis van
Jacobgevangen namen, en zijne poorten
(van Rome??) binnenkwamen, toen waart
gij, o Edom, als een van hen. Neen,
gij hadt in den dag uwen broeders uwe
verachting niet moeten laten blijken,
en gij hadt u niet moeten verheugen
over de kinderen van Juda, ten dage
huns ondergangs. Ik zal de wijzen
uit Edom verdelgen: uwe vrienden en
bondgenooten zullen zich van u meester
maken en u bespotten. Maar voor de kin-
deren van Juda, d. i. voor de katholieke Kerk,
is de dag des Heeren nabij, en op den
berg Sion zal ontkoming zijn. Verlos-
sers zullen op den berg Sion opstaan
en Jacobs huis zal zijn erfgoed weder
in eigendom bezitten, en eens zal het
koningrijk des Heeren zijn."
Van Jonas zegt de II. Augustinus, dat hij
niet zoozeer door woord, als wel door zijne
lotgevallen Christus voorzegd heeft; en de god-
delijke Zaligmaker vergelijkt zich met Jonas
(Matth. XII: 39), zoodat wij in Jonas eene daad-
werkelijke profetie van den Messias moeten er-
kennen, zooals dit in Hoofdd. 45 van dit boek
(bl. 150) uitvoerig is aangetoond.
Micheüs (Micha) voorzegt, hoe de Heer, na
dat Hij de volken gedurende 4000 jaren bezocht
heeft — „ze tot eene kudde in ééncn
schaapstal zal samenbrengen. En de weg-
wijzer, hun koning, de Heer zal hun
aan de spitse voorgaan. De berg van
het huis des Heeren zal staan op den
top der bergen, en verheven boven de
heuvelen, en de volken zullen tot den-
de Joden in de laatste dagen bekeeren: „En Ik
hunne bloedschuld zuiveren, (den moord
van den Messias), die Ik nog niet gezui-
verd had, en de Heer zal op Sion wonen."
(Joel III: 8I.)
A m o s beschrijft in vreeselijke trekken de ver-
woesting van hel IL Land door de Romeinen —
bijna 800 jaren vóórdat dit werkelijk gebeurde:
„Ik haat, spreekt de Heer, Ik versmaad
uwe feestdagen, en uwe verbods-dagen
mag Ik niet rieken; Ik weet hoe vcel-
vuldig uwe boosheden zijn, en hoe groot
uwe zonden. Daarom dood Ik hen met
liet zwaard; zij zullen vluchten, maar
geen vluchteling zal gered worden. Al
daalden zij diep in liet doodenrijk, van
daar zou mijne hand hen weghalen; en
al klommen zij op tot den hemel, van
daar zou Ik hen doen nederdalen. En
al verborgen zij zich op den top van
den Cannel, van daar zou Ik hen uit-
speuren en halen hen weg; en al ver-
scholen zij zich van voor mijne oogen
op den bodem der zee, van daar gebood
Ik de slang hen te dood en. Zie, de
dagen zullen komen, spreekt de Heer,
dat de ploeger den maaier, en hij, die
den zaadbuidel draagt, den druiventrc-
der zal vervangen; en de bergen zullen
druipen van most. — Bereid u, o Israël
en ga den Heer, uwen God te gemoet;
want te dien dage zal Ik de wanke-
lcnde hut van David weder oprichten,
spreekt de Heer." (Amos IV, V, IX.)
De voorzeggingen van Abdias (Obadja) wegens
de, den Joden wel stamverwante, maar toch zoo
vijandig gezinde Edumccrs, hebben, volgens de
verklaring van den II. Kerkleeraar Ilieronymus,
-ocr page 209-
DE TWAALF KLEINE PROFETEN.                                              173
t
heiligen Tempel; de gansche aarde zwijgc
voor Hem. (Hab. II: 14, 20.) Hij ziet ook
werkelijk de vijanden van dit nieuwe rijk (de
geheime anti-christelijke genootschappen!\') en be-
schrijft ze in levendige kleuren: Hunne paar-
den zijn sneller dan panters, vuriger
dan avond-wolven; zijn trotsche ruiter-
drommen rukken aan van verre, zij vlie-
gen, gelijk de adelaar stort op het aas!
Hun gelaat is als brandende Avind. Over
koningen vieren zij triomf, en de vorsten
worden hun ten spot. Zij vangen alles
met de angel, trekken het in hun net,
en verzamelen het in hun garen. —
Daarover hcerscht vreugde en zegenge-
jubel. — Doch Ik zal blijde zijn in den
I God mijns heils. Hij maakt mij voeten
als der hinden, en doet mij mijne hoogte
i bestijgen." (Hab. I, III.)
Sophonias (Sefanja) voorzegt het ware slacht-
offer Jezus Christus en de straffen over Jerusalem
I om den Godsmoord: „Zwijgt voor het aan-
I gezicht des Heeren! want de dag des
I Heeren is nabij, want de Heer heeft
een offermaal bereid. En ten dage des
slachtoffers zal Ik Jerusalem met lampen
doorzoeken, en men zal geschreeuw en
I          .
j gehuil en den klank van grooten moord
i lioorcn. Wee de verloste stad, die mijne
I gramschap wekt! (Soph I: III.) Maar zijn oog
werpend op den genadelijd van den Messias en
i op het begin der christelijke Kerk, roept de
I Profeet vol vreugde uit: Jubel, o Israël, wees
! vroolijk en spring op van vreugde, doch-
i ter van Jerusalem: want ik laat onder
I                                  7
u een arm, een behoeftig volk, dat op
I den naam des Heeren vertrouwt en in
zelven toevloeien. Want van Sion zal
de wet uitgaan en het woord des Hoeren
van Jerusalem. Te dien dage, spreekt
de Heer, zal Ik het afgedwaalde ver-
zamelen, en het weggedrevene bij een
vergaderen, al wat Ik voorheen be-
droefde die met moeielijkheden be-
laden zijn, maak Ik tot een machtig
volk en de Heer zal op Sion\'s berg over
hen koning zijn van dien tijd af in
eeuwigheid. Wel is waar slaan zij met
stokken op de kinnebakken der Rech-
ters, daarom, o moordenaarsdochter,
wordt gij verwoest. Toch zal Hij tot u
komen, tot u, bewolkte toren, der doch-
ters van Sion. En gij, Bethlchem Ephrata,
al zijt gij klein onder Judas duizenden,
uit u zal mij voortkomen, die Israëls
Heerscher zal wezen, wiens uitgangen
zijn van ouds, van de dagen der eeuwig-
heid!" (Mich. II, IV, V.)
Nahum, die den ondergang der stad Ninive,
als een afbeeldsel van den ondergang der god-
moordende stad Jerusalem voorzegt, ziet in den
geest het heerlijke tijdvak van den vrede Gods,
dien de Messias, door zijne afgezanten, de Evan-
gelisten, laat verkondigen: „Zie, op de ber-
gen zijn de voeten eens heil-herauts,
die vrede bootschapt, vier uwe feesten,
o Juda (Christelijke Kerk), en betaal uwe
geloften.1\' (Nah. I: 15.)
II a ba cue ziet — door al het duistere van de
verdrukking, die de Chaldeën over het vc!k Gods
zullen brengen — het toekomstige, heerlijke licht:
„Want eens zal de aarde vol zijn van
de kennis der heerlijkheid des Heeren,
gelijk de wateren het bed der zee be-
dekken. De Heer zal wonen in zijn
-ocr page 210-
DE TWAALF KLEINE PROFETEN.
174
zijn midden zal de Heer, de Koning I
van Israël wonen. (Soph. III.) Ook heeft
Sophonias den laatsten oordeelsdag gezien, en
het geschal der vreeselijke bazuin gehoord: „Die i
dag is een dag der vcrbolgenheid, een
dag des angst-es en dei benauwing, een
dag van jammer en ellende, een dag
van wolken en nachtelijk duister, de
dacr der bazuinc. Als blinden zullen de
menschen daar heen gaan en hun zilver
en goud zal hen in den dag van des
Heeren verbolgenheid niet kunnen red-
den." (SoPh I: 15-18.)
Aggcus (Ilaggai) zet de Joden aan tot den
wederopbouw van den Tempel, door de profe-
tische belofte: „Nog een weinig tijds, dan
zal Ik hemel en aarde beroeren, en dan
zal de verlangde aller volken komen,
en dan vervul Ik dozen Tempel met
heerlijkheid, spreekt de Heer der hoer-
scharen." (Agg. II.)
Zacharias (Sacharja) ziet de gansche schaar
der Oudvaders, maar hij erkent, hoe zij allen
slechts voorafbeeldingen van den Messias zijn.
Hij ziet den intocht van Christus in Jerusalem,
de instelling van het allerheiligste Sacrament des
Altaars, liet verraad van Judas, en hel besteden
der dertig zilverlingen, de wonden van Christus
en detzelver vereering in de katholieke Kerk.
„Hoor nu, Josea, gij Hoogepriestcr, gij
en uwc vrienden, die voor uw aange-
zicht wonen; gij zijt voorafbeeldingen.
Want zie, Ik zal mijnon dienstknecht,
het Oosten doen komen , hij is de steen;
Ik zal zijn graveerscl graveren, spreekt
de Heer der heerscharen en Ik zal de
schuld van dit land uitdelgen op óc\'ncn
dag. (Zach. UI: 8, 9.) Zie, een man zal
komen, zijn naam is het Oosten. Hij
zal uit zijnen eigen grond ontspruiten
en hij zal des Heeren Tempel bouwen.
(Gods Rijk op aarde). Hij zal zich in heer-
lijkheid verheffen en hij zal zitten en
heersenen op zijnen troon; ook zal hij
priester zijn op zijnen troon. (Zach. VI:
12, 13.) Verheug u zeer, o dochter van
Sion! juich Jertisalems dochter! Zie, uw
koning komt tot u, de rechtvaardige,
uw Zaligmaker. Hij is arm, en rijdt
op een\' ezel en op een jong ezelinnen-
veulen. Hij zal den volken vrede ver-
kondigen, en zijne macht zal zijn van
zee tot zee en van de rivieren tot aan
het einde der aarde. — Want wat is
zijn goed, en wat is zijne heerlijkheid?
Het brood der uitverkorenen en de wijn.
die maagden teelt. (Zach. IX.) En zij
wogen mij mijn loon toe, dertig zilver-
lingcn, een voortreffelijk loon, dat ik
door hen ben waardig geschat, en ik
wierp ze in het huis des Heeren voor
den pottenbakker. (Zach. XI: 12, 13.) En
ik zal over het huis van David den
I geest der genade en des gebeds uitstor-
I ten, en zij .zullen op mij zien, dengenen
dien zij doorstoken hebben. En men
zal tot hem zeggen: Wat zijn die won-
I den in uwe handen? dan zal hij zeggen:
Die zijn mij geslagen in het huis der-
genen, die mij lief hadden. (Zach. XII:
10; XIII: 6.)
Malachias eindelijk (in het Hebreeuwsch
Maleachi) is de verkondiger van een zuiver, altijd-
durend en overal gelijk offer van het Nieuwe
Verbond, het H. Misoffer, wat reeds 500 jaren
-ocr page 211-
17f>
DE TWAALF KLEINE PROFETEN.
ie voren koning David in den geest gezien had,
toen hij van den toekomenden Messias zeide:
„Gij zijt priester in eeuwigheid volgens
de orde van Melchisedech," d. i. gij zult
niet slechts eens aan het kruis eene offerande,
maar eene voortdurende offerande opdragen, en
wel gelijk Melchisedech — eene offerande onder
de gedaante van brood en wijn. — De eeuwig
gedenkwaardige profetie van Malachias luidt aldus:
„Ik heb geen welgevallen aan u, zegt
de Heer der heerscharen, en Ik zal de
offergave uit uwe hand niet aannemen.
Want van den opgang der zon tot haren
ondergang zal mijn naam groot worden
onder de volken, en op alle plaatsen
zal mijnen naam geofferd en een zuiver
spijsoffer opgedragen worden. En snel-
lijk zal tot zijnen tempel komen de
Heerscher, dien gij zoekt, en de Engel
des Verbonds, naar wien gij verlangt,
en alle volken zullen n gelukkig noemen."
(Mal. I, III.)
Zoo was dan de Messias, ofschoon nog niet
in \'t vleesch verschenen, toch reeds der mensch-
heid nabij. Mei verwonderlijke duidelijkheid had-
den de Profeten zijn beeld vooruit geteekend,
en het Rijk van den toekomenden Wereldver-
losser, zijne geheimen, de schatten zijner genaden
en lotgevallen verkondigd.
- » » nap (
VIJF EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
JERUSALEM EN HET JOODSCHE VOLK TEN
TIJDE DER KOMST VAN CHRISTUS.
I.
" S&ri                                          er wij nu de ge-
nadevolle komst
van dien Heer-
schcr, waarvan
maakt van den schepter van Juda; hij was een
wreed, bloeddorstig huichelaar, die zich nu eens
zóó aanstelde, als hadde hij voorden alleen waren
God en den wettigen godsdienst der Joden den
diepsten eerbied, dan wederom voerde hij den
gruwel der afgoderij in, en liet de aanzienlijkslen
onder het joodsche volk, nu door list, een an-
dcrmaal door openbaar geweld ombrengen. — .la
uit ijverzucht en bloeddorsl, vermoordde hij,
gelijk later de kinderen van Belhlehem, zijne
naaste verwanten, zelfs verschillende van zijne
eigene kinderen en hij maakte in het bijzonder
al de afstammelingen der Macchabeësche Vor-
sten en Hoogepriesters uit den weg.
Malachias profe-
teerdc, ovcrwe-
gen, moeten wij,
ons de stad Jerusalem, zoomcde den toestanden
de openlijke verhouding van het Joodsche volk,
waaruit deze Heerscher voortkwam en tol het-
welk Hij kwam , recht levendig voor den geest
brengen.
Zooals reeds in Hoofdd. 48 beschreven werd,
had de vreemdeling, Herodes zich meester ge-
-ocr page 212-
170
JERIJSALEM EN HET JOODSGHE VOLK TEN TIJDE DER KOMST VAN CHRISTUS.
liet einde van dezen schandelijken koning was
eene verzwering; wormen knaagden hem weg,
en de smarten, die zijne ingewanden doorwoeh
den, waren zoo brandend, dat hij in woeste
razernij naar een mes greep, om zich ie door-
steken. Maar de verzwakte grijsaard was niet
meer bij machte, zich een doodelijken steek te
t-even, — nog vijf dagen moest hij in onuit-
sprekelijke pijnen door-
brengen, totdat hij ein-
ilelijk in wanhoop stierf
— nadat hij de heer-
schappij over het Jood-
sche rijk onder zijne
drie zonen, Archelaus,
llerodcs Anlipas en Phi-
lippus verdeeld had.
2. Maar wie staat niet
verbaasd, als hij hoort,
dat deze goddelooze
dwingeland — om zijne
gedachtenis te vereeuwi-
gen en de Joden te
vleien — den Te na-
pel van Jerusalem
opbouwde, en wel
met zoo buitenge*
wone pracht, dat
hij veel grooter en
kostbaarder werd,
dan Salomon\'s Tem-
pel zelve? De Jood-
sche geschiedschrijver
Flavius Josephus levert
ons van dit gebouw de volgende grootsche be-
schrijving.
Herodes liet, om voor de vergrooting van den
Tempel plaats te winnen, in het dal van den
tempelberg Moria een muur optrekken van 400
voelen hoog en de ruimte tusschen dezen
muur en den berg met puin en aarde aanvullen.
De geheele muur bestond uit buitengewone sneeuw-
witte marmerblokken. Op dezen grondslag ver-
hief zich de Tempel platvormig — naar den
buitenkant het Voorplein der Heidenen,
omgeven met een marmeren muur, die vier
stadiën, of eene halve romeinsche mijl lang was.
Aan dezen muur waren verschillende poorten,
kostbare lusthuizen, gaanderijen en talrijke hooge
torens aangebracht, (ide tinnen des tempels"),
van waar de priesters met bazuinen het teeken
tot de dagelijksche morgen- en avond offeranden
en andere godsdienstige
feestelijkheden bliezen.
Dit voorplein mochten de
heidenen betreden. Ook
was hier de tempel-
markt, waar de offer-
dieren en andere offer-
voorwerpen, b.v. wijn,
olie, meel en dergelijken
te koop werden geboden
en de geldwisselhandel
gedreven werd. Binnen
dit voorplein, en eenige
trappen hooger, was het
zoogenaamde Voor-
plein van Salomon
of het Voorplein der
Joden, eveneens met
een muur omgeven,
waaraan overdekte zui-
lengangen en talrijke
woningen voor de tem-
pelbedienaars gebouwd
waren. Uier mochten
zich alleen Israëlieten
ophouden, en i n d i t
Voorplein, leer-
aarde Christus zoo dikwijls en deed
Hij wonderen. Van dit voorplein klom men
wederom verschillende trappen hooger, en kwam
in het Voorplein der Priesters, hetwelk
Jezus nooit betrad, omdat alleen Joodsche Pries-
ters en Levieten daar mochten ingaan.
Nog twaalf trappen hooger lag de e i g e n l ij k e
Heilige der
T
geheel
Heiligen
van sneeuvvwilten marmer-
steen opgebouwd, zoodat de vreemdeling, die
-ocr page 213-
JERUSALEM EN HET J00DSCI1E VOLK
SN TIJDE DEK KOMST VAN CHRISTUS. 177
zoodat de H. stad met recht genoemd kon wor-
den: nJerusalem, de koningin, die op de
bergen troont."
Want Jerusalem verhief zich op drie bergen
— Sion, Moria en Ac ra; — zoodat, van
welke zijde men ook kwam, men tot de stad
Gods moest opklimmen. Van af deze drie beu-
velen genoot men een wonderschoon gezicht en
den Tempel in de verte zag, een hoogcn, met
sneeuw bedekten en wonderlijk gcvormden berg
meende te zien. Het dak was van cypressen-
boul en gebeel met dikke goudplalen gedekt.
De opbouw van dezen Tempel was reeds zes-
tien jaren vóór Christus geboorte begonnen, en
werd ten tijde van Christus, en nog bij de dertig
jaren na zijne Hemelvaart voortgezet. Daarop
JERUSALEM EN
wezen de Joden, toen zij eens tot Jezus zeiden:
»Er is al 46 jaren aan dezen Tempel ge-
bouwd, en gij wilt die in drie dagen op-
trekken?"
3. En toch was de vergrooting van den Tem-
pel, niet de eenige bouw, die de prachtlievende
Ilerodes uitvoerde; — verschillende steden liet
hij van den grond af aan opbouwen en versierde
bij name de hoofdstad Jerusalem met paleizen,
burchten, torens en lusthuizen op zijn prachtigst
DE OLIJFBERG.
bet verrukte oog kon van hieruit bijna over ge-
heel het beloofde land ronddwalen. Van drie
kanten was de stad met stijlopgaande dalen
omgeven, ten Oosten door het dal van Cedron,
ten Westen door hel dal van Goh on en ten
Zuiden door hel kale en woeste dal van llinnom
of Gehenna, helwelk de Joden als eene plaats
van vervloeking beschouwden, omdat hier weleer
hunne voorvaderen aan den afgod Moloch hunne
kinderen geofferd hadden. In dit dal zou Judas,
-ocr page 214-
JERUSALEM EN HET JOODSCHE VOLK TEN TIJDE DER KOMST VAN CHRISTUS.
178
door arme daglooners bewoonde voorstad Ophla.
Op de westzijde verhief zich, van den tem-
pelberg door een diepen hollen v/eg gescheiden,
op eenen heuvel het sterke slot Acra, rondom
hetwelk de volkrijke Benedenstad gebouwd was.
Ten zuiden op het hoogst gelegen punt van
geheel Jerusalem, verhief zich de zoogenaamde
stad van David, op den berg Sion, en was,
door eene zeer sterke brug met den tempelberg
verbonden. Deze was de oudste wijk der stad,
oorspronkelijk Salem genaamd, en door koning
Melchisedech gebouwd. David, Salomon en an-
dere koningen van Juda, en ook in lateren tijd
Uerodes hadden hier sterke sloten en prachtige
paleizen gebouwd, die toen ter tijd wonderwer-
ken genoemd konden worden. Hier had David
zijne eerste residentie opgeslagen. Hier stond
dat verrukkend paleis, waarin Salomon zijne heer-
li.jk.heid ten toon spreidde. Hier verhief zich het
Irotsche koninklijke slot van Herodes, rondom
met wonderschoone tuinen, fonteinen en vijvers
omgeven; hier zag men het huis van den Hooge-
priester Caiphas; maar ook hier was het door
God begunstigde huis, waarin Jezus met zijne
leerlingen hel laatste Avondmaal vierde en het
Allerheiligste Sacrament instelde. Dit was dus
de stadswijk der Koningen, Hoogepriesters en
der voornaamsten van het volk.
De dalen, welke om de stadswijken liepen,
waren met ontelbare woningen maar bijzonder
met liefelijke tuinen en weelderige olijfboomen
beplant, eenigen als bezaaid. Om de geheele
stad liep eene gracht van 250 voeten breed, en
de stadsmuren van wit marmer waren 60 ellen hoog.
Werkelijk was dus Jerusalem de koningin der
sleden van Israël, en zekerlijk stortte Jezus eens
niet te vergeefs biltere tranen, toen Hij van den
Olijfberg deze buitengewone, prachtvolle stad,
met haren tempel, tinnen, torens en paleizen
beschouwde en haren ondergang voorzegde: „ Je-
rusalcm, Jerusalem, indien ook gij er-
kendet, toch nog op dezen uwen dag,
wat tot uwen vrede dient! (Luc.XIX: M.)
Mijn Jezus, hebben deze tranen ook.
na zijn verraad wanhopend omgedvvaald en zich
eindelijk verhangen hebben. Het dal der beke
Cedron of het dal van Josaphat scheidt den
tempelberg van den daartegenover liggenden
Olijfberg. Deze Olijfberg met zijne zacht-
klimmende vlakten en eenzame grotten, met zijne
olijfboomen en bloemrijke dreven, was het lieve-
lingsoord van onzen goddelijken Verlosser. Hier,
waar het oog zich naar de zich stout verheffende
gebouwen des Tempels en de II. stad verhief —
maar beneden aan zijne voeten in het dal van
Josaphat, waar zich de begraafplaatsen der Rechters,
der Koningen, van Josaphat, Salomon en der
voornaamste Joden in het geheimvol lommer der
olijfboomen uitbreidden; hier hield de Zoon des
menschen zich zoo gaarne op; hier bad Hij gansche
nachten voor het nieuwe Jerusalem en den won-
derbaren Tempel Gods, dien hij over het ge-
heele menschelijk geslacht was komen welven.
Van den Olijfberg werd Hij, in dien verschrikke-
lijken nacht — over de beek Cedron, door de
stadswijk Ophla naar het paleis van Annas en
Caïphas op den berg Sion gesleurd.
Ten tijde van Christus was Jerusalem in vier
wijken verdeeld, ieder met afzonderlijke muren,
torens en grachten ingesloten en met hooggelegen
burchten versterkt. Van het Noorden kwam men
schier gelijkvloers in de zoogenaamde Nieuwe
Stad, de laagst gelegen, bijna alleen door hand-
werkslieden bewoonde wijk der stad, die met
den aangrenzenden berg van Calvarie, — ten
tijde van Christus — nog buiten de eigenlijke stad
lag, en pas later met ringmuren omgeven werd.
Zuidoostelijk van hier kwam men op den lem-
pelberg of Moria, in de zoogenaamde S a l o m o n s-
stad, waar Jehova\'s Tempel met verheven majesteit
troonde, met talrijke woningen van Priesters en
Levieten omgeven. Ietwat hooger gelegen dan
de Tempel stond het, door Herodes I gebouwde
slot Anlonia en daar zeer dicht bij het pretorium
of de rechtzaal van Pilatus met zijne marmeren
portalen en Irotsche pleinen, waar de Romeinsche
landvoogden gewoon waren recht te spreken.
Aan de zuidelijke helling van den Moria, naar
het dal van Cedron, vertoonde zich de kleine,
-ocr page 215-
JERUSALEM EN HET JOODSCHE VOLK TEN TIJDE DER KOMST VAN CHRISTUS. 179
tijdens hunne dienslweek, die zij van tijd tot
tijd in den tempel moesten doorbrengen. Ook
de overige Priesters hadden nog dezelfde ambts-
bezigheden, die hun door de wet op Sinai waren
opgedragen, zij leidden namelijk met de Levieten
in de menigvuldige Synagogen van het Joodsche
land, den godsdienst op de Sabathdagen en lazen
en verklaarden voor het volk de heilige Boeken.
In het leven van onzen goddelijken Zaligmaker
is echter niet alleen sprake van de Levieten,
Priesters en Hoogepriesters, maar ook van de
Schriftgeleerden, Ouderlingen, Phariseërs, Saddu-
ceërs en Herodianen.
Leeren wij ook dezen kennen.
De Schriftgeleerden waren de leeraars der
wet en van den godsdienst, de uitleggers der
heilige Schriften. Esdras namelijk had na de
Babylonische gevangenschap eene eigene verga-
dering van zulke Schriftgeleerden ingesteld, die
de hebreeuwsche, grieksche en andere talen ver-
stonden. Deze mannen stonden bij het volk in
het hoogste aanzien, zoodat dit meende, dat zij
hunne leeringen door gedurige overlevering door
Josuë, Phineës, Heli, Samuël, David, de Profe-
ten en Esdras van Mozes zelven hadden. Werke-
lijk waren in vroegere tijden onder deze Schrift-
geleerden vele zeer heilige en van God verlichte
mannen, maar ten tijde van Christus waren zij,
en wel door de Phariseërs, bedorven en onder-
ling oneens, en in plaats van Gods Wet te on-
derzoeken, braken zij hun hoofd met de onge-
rijmste muggezifterijen, gaven allerlei menschelijke
beweringen en fabeltjes voor Gods gebod uit,
en verdienden dus te recht den blaam des Zalig*
makers.
Onder het woord «Ouderlingen," verslaat
de IL Schrift de wereldlijke Overheid, en de
Rechters, die op iedere plaats uit de oudste
en ervarenste mannen genomen werden. In
elke stad bestond deze Raad uit 23 mannen,
en van hen zeide eens de goddelijke Zaligmaker:
»\\Vie tot zijnen broeder zegt: Raka,
(d. i. wie zijnen evenmensch verwenscht), zal
schuldig zijn voor den Raad, (d. i. zal
voor den Rechter gebracht en gestraft worden.)
23
mij niet gegolden? want ach! gelijk Je-
rusalem zich op zijn macht, rijkdom
en aanzien verliet, en U verachtte, Uwe
beloften gering schatte en het zoete
juk Uwer gehoorzaamheid versmaadde,
zoo steun ook ik, dwaze mensch, zoo
dikwijls op mijne persoonlijke kracht
en mijn vermeend aanzien, en acht noch
Uwe vermaningen, noch Uwe beloften.
O zoete Jezus, laat die tranen een dauw
van hemelsche genade zijn, dieweek-
makend en bevruchtend op hel trotsche
en onvruchtbare Jerusalem mijner arme
ziel nederdaalt!
4. Keeren wij ons nu van Jerusalems beschou-
wing tot de bewoners van deze weleer door God
zoo bevoorrechte stad, dan zien wij daarin, ten
tijde van Christus, naast den koning en den
romeinschen landvoogd,*) de Hoogepriesters.
Van Mozes tot op de dagen van koning Herodes i
gedurende 1450 jaren, waren er achtervolgens
52 geweest, en allen uit Aarons geslacht ge-
sproten. Maar toen Herodes aan de regeering
kwam, stelde hij, naar willekeur als Hoogepriesters
aan, die hij wilde en ontzette ze eveneens van
hun ambt. De Hoogepriesters hadden nog altoos
dezelfde verplichtingen in den Tempel als in de
dagen van Mozes en waren ook de Voorzitters
van den Hoogen Raad of Sanhedrin, d. i.
van het Hoog Gerechtshof der Joden, waarin ten
tijde van Christus vele Priesters, Levieten, Schrift-
geleerden en Phariseën met Annas aan hun hoofd,
zitting hadden.
Behalve dezen eigenlijken Hoogenpriester, wer-
den ook de 24 voornaamsten uit de 24 priester-
geslachten Hoogepriesters genoemd. Deze
woonden niet allen te Jerusalem, maar alleen
*) In \'t jaar 6 na de geboorte van Christus, werd
Archelaus, zoon van Herodes, als koning van Judea
afgezet, en sedert zonden de Romeinen hunne Land-
v oog den, om Judea te regeeren. De zesde dezer land-
voogden was Pontius Pilatus, die van het jaar 27
tot 36 het land bestierde, terwijl Herodes Antipas, een
zoon van den kindermoordenaar, Vorst van GaJilea was.
-ocr page 216-
180 JERUSALEM EN HET JOODSCHE VOLK TEN TIJDE DER KOMST VAN CHRISTUS.
(Matth. V: 22.) Deze ouderlingen waren door
Josaphat, den vierden koning van Juda, inge-
voerd, en hadden van hem de vermaning ontvangen:
»Z i e t wel toe, hoe g ij handelt; want g ij
hedient het recht, niet den mensch, maar
den Heer." (II Par. XIX: 6) Helaas! velen
dezer ouderlingen hadden, ten tijde van Christus
deze vermaning van den vromen koning vergeten!
Ook noemde men ouderlingen des volks de voor-
naamsten of de hoofden van ieder geslacht en
van iedere familie.
Het grootste nadeel voor het volk waren de
Phariseërs, die eenigerlei wijze eene bijzondere
orde van Priesters en Leeken vormden, die, ten
tijde van Christus bij de G000 leden telde. Zij
vastten veel, baden, zonder hunne oogen, armen
of handen te bewegen, lange gebeden, gaven
vele aalmoezen, en de tienden, niet alleen gelijk
de Wet het voorschreef, maar ook van de on-
bcduidenste kruiden. Doch verreweg de meesten
hunner deden dit alles slechts uit huichelarij,
om van anderen gezien te worden, en bewezen
door hunnen trots en hunne hartvochtigheid, dat de
heilige liefde tot God en den naasten, niet in
hun woonde. Hel volk vereerde hen meerendeels
als Heiligen, en hun woord had dikwijls grootere
waarde dan dat van den Hoogenpiiesler. Dit aan-
zien wisten zij goed te gebruiken. Zij wisten in
de vergadering der Schriftgeleerden, zoo wel als
in den Doogen Raad en in alle openbare aange-
legenheden, zich heerschzuchlig te mengen, en
woedden met blinden vervolgingsgeest tegen allen,
die het met hen niet hielden, — de koningen
moesten zich dikwijls voor hen beducht maken.
Hunne schijnheiligheid was het doodend
gift, dat ten tijde van Christus geheel het Joodsche
volk had aangestoken. Nu echter is er voor God
geen grooter en strafwaardiger kwaad, dan als
men zijne Wet tot ijdelen trots misbruikt. Daarom
sprak ook Jezus de hardste woorden tegen de
huichelende Phariseërs, en daarom waren ook
zij zijne bitterste vijanden.
Eene andere partij , die onder de Joden leefde,
was die der Sadduceërs, meestal rijke, voor-
name vrijgcesten, die het voortbestaan der zie-
len na den dood, als ook de verrijzenis loochenden,
hel geloof aan Engelen, alsmede elke mondelinge
overlevering verwierpen en alleen de geschre-
ven Wet van Mozes — naar hunne eigene, wille-
keurige verklaring, — verbindend oordeelden.
Ofschoon zij met de Phariseërs in biltere vijand-
schap leefden, maakten zij toch met hen gemeene
zaak tegen den Zaligmaker, omdat ook zij, vleesche-
lijk gezind als zij waren, van den beloofden Messias
slechts aardsche goederen en bevrijding van het
Romeinsche juk verwachtten.
Zij hadden velerlei overeenkomst met de Hero-
dianen. Dezen hielden den gruwzamen, al\'-
schuwelijken Herodes voor den beloofden Messias.
Rij/onder hielden zij zich aan het koninklijk Hof
van dezen vorst op en leidden een uitgelaten en
woest leven, zoodat zij zich in hunne gesprek-
ken en handelingen maar weinig van de Heidenen
onderscheidden.
Eindelijk moeten wij onze aandacht nog vesti-
gen op eene geheel bijzondere klas van menschen
bij de Joden, op de Publicanen of Tolie-
naars. Deze Joden hadden de Romeinsche tollen
en belastingen gepacht, en werden van hunne
medeburgers, deels om hunne hebzucht en af-
persingen, als «openbare zondaars" veracht, deels
ook, omdat bij de Joden in het algemeen hel
Romeinsche juk en daarom ook de Romeinsche
tollen en belastingen zeer gehaat waren.
Zoo zien wij dan, hoe ten tijde der geboorte van
Christus het bederf van alle kanten onder hel Jood-
sche volk, en onder alle klassen en standen, was door-
gedrongen , zoodat de betergezinden onder hen, van
ganseber harte naar de vervulling der oude Voor-
zeggingen, naar den Messias moesten verzuchten.
-----"-^>ii-!^><!)0<ÏR5!£-»s»»
-ocr page 217-
ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
HET ROMEINSCHE RIJK TEN TIJDE VAN CHRISTUS.
dan ook bijna tot aan de tijden van Christus,
als wanneer Rome van een gemeenebcst een
Keizcrstaat werd. Julius Cesar namelijk, een
zeer beroemd veldheer, was omstreeks het jaar
GO vóór Christus Consul en 15 jaren later, om
zijne schitterende overwinningen , Imperator voor
zijn leven geworden. Maar reeds in \'t volgende
jaar werd hij door de Romeinsche raadsheeren
vermoord en trad Octavianus in zijne plaats.
Deze Octavianus was in al zijne ondernemingen
zoo gelukkig, en verhief Rome tot zulk aanzien,
dat de raad en het volk hem feestelijk de kei-
zerskroon en den naam van Augustus, d. i.
de doorluchtige, gaven.
Als keizer was deze Octavianus Augustus
schier almachtig; hij herstelde wederom den al-
gemeenen wereldvrede, en regeerde eene halve
eeuw, namelijk tot het jaar 14 na Christus.
Onder hem had de algemeenc volkstelling van
geheel het Romeinsche Rijk (in het Jodenland
door Quiiinus) plaats, en onder hem werd Christus
geboren.
4. Maar onder hem verviel ook de heidensche
Romeinen wereld in steeds diepere goddeloosheid.
Want alle volken van dit onmetelijk rijk, uitge-
nomen de Joden, erkenden den ecnig waren God,
die hemel en aarde geschapen had, niet, maar
bewezen aan vergankelijke schepselen, aan de
sterren des hemels, het vuur, ja, zelfs aan sterfe-
lijke menschen en redcloozc dieren goddelijke
eer, en aanbaden doode afgodsbeelden. Hun
eercdienst bestond in dwaze of wellustige gezan-
van een zoo
«Gods volk,"
de Joden, moet ons een ge-
voel van onuitsprekelijke
dankbaarheid jegens den Ver-
\'lUfcj\' losser, Jezus Christus uit
zoo vreeselijke ellende aan-
ijpen.
Dit heilig dankgevoel zal
Sf^?) echter nog toenemen, als wij
het nog veel akeliger verval
overwegen, waarin destijds
de heidensehc volken
van alle wcrelddcelen zuchl-
ten, namelijk de Romeinen,
liet machtigste volk der
aarde. Onmetelijke landen
waren aan dit volk onderworpen; geheel Italië,
Zwitserland , Duitschland lot aan den Donau,
Hongarije, Frankrijk, Spanje, Noord Afrika, Egypte,
Griekenland, Turkije, Klein Azië en de landen
tol aan den lüuphraat; alles was aan den schep-
ter van den Romeinschen Keizer onderworpen.
In liet midden van dat onmetelijk Rijk verhief
zich hare trotsche hoofdstad, Rome, de gebied-
ster van den aardbol. Omstreeks hel jaar 753
vóór Christus werd deze stad door de twee broe-
ders Romulus en Remus gebouwd, en een tijd
lang door Koningen geregeerd. Al spoedig verdreef
men de Koningen en stelde twee Consuls of
Rurgemeeslcrs, die jaarlijks gekozen moesten
worden, in hunne plaats aan. Dezen regeerden
-ocr page 218-
39
CAESAR\'S TRIOMFTOCHT.
-ocr page 219-
HET ROMELNSCIIE RIJK TEN TIJDE VAN CHRISTUS.                               183
man, die een ander werktuig voor zijn oogen-
blikkelijke lust zocht, om de nietigste redenen
versloten worden. Die onnatuurlijke ondeugden,
waarom Sodoma en Gomorrha door het vuur des
Hemels vernietigd waren, werden voor iets zeer
geoorloofds gehouden, en door de aanzienlijkste
Staatsmannen en VVijsgeeren zonder schaamte
bedreven. Duizenden ongelukkige meisjes werden
in openbare inrichtingen grondig tot de snoodste
wellust opgevoed. Ja er waren in Rome zelfs
tempels, waarin zich de jonge Romeinsche doch-
ters geheel aan den dienst der wellust toewijdden,
en waar de nachten in de schandelijkste ondeug-
den ter eere van zekere godheden werden door-
gebracht.
Was het menschdom op zulke wijze tot dier
vervallen, dan moest het door bloeddorstige wreed-
heid, ook nog tot een wild dier afdalen. Dit
vertoonde zich bijzonder in de bloedige kamp-
spelen der zwaardvechters. Deze vechters
waren of booswichten of slaven of ook wel strij-
ders van beroep en voor geld, en vochten in
hel amphiteater met elkander of met wilde dieren
ten bloede toe. Gansche dagen en nachten
kwamen de ontaarde Romeinen deze afzichtelijke
spelen zien, waar duizenden menschen zich tege-
lijktijdig doodsloegen, zoodal men dikwijls door
het bloed kon waden. Vóórdat de wedstrijd be-
gon , trokken zij voorbij den zetel, waar de keizer
zat en riepen: iDie naar den dood gaan, o keizer,
groeten U.\'\' Als nu reeds een gedeelte doode-
lijk gewond was en het bloed bij stroomen vloeide,
stonden de voornaamste Romeinsche vrouwen van
hunne plaatsen op, stampten met de voeten en
schreeuwden: »Nog meer, nog meer bloed!\'\' en
de spelen moesten op nieuw beginnen.
4. Aan het hoofd en als toongever van al die
afschuwelijke laagheden zien wij de Romein-
sche keizers zelven, namelijk Tiberius, Cali-
gula en Nero, de opvolgers van den grooten
Augustus. Dezen waren zoo afschuwelijke men-
schen, als waren zij lichamelijk van Satan bezeten I
Zij telden het leven der burgers niets, en het
ter dood brengen hunner tegenstanders zochten
zij met duivelsche lust zoo langzaam, smartelijk
gen, in dolle dansen, in eten en zweigerij, en in
afzichtelijke ontucht. Deze bontkleurige afgoden-
dienst der heidensche volken had zijn middelpunt
in Rome. Daar stond een tempel, het Pantheon,
die aan >a11 e godheden" gewijd was; in dien
tempel stonden bij de 300 afgodsbeelden, zooals
die bij de verschillende natiën aanbeden werden,
en elk een werd naar het gebruik en de ze-
den van het des betreffende volk vereerd. Maar
juist daardoor verviel Rome in het afschuwe-
lijkste ongeloof. De beschaafden namen geene
enkele meer voor wezenlijke godheid aan! ln-
tusschen werd het volk, dat zijn vroeger geloof
aan de afgoden verloren had, door een niet ver-
borgen, naamloos afgrijzen aangegrepen; allen
hadden een voorgevoel van de verschrikkelijkheden
der toekomst en van de naderende straffen, en
door die toekomst met angstige spanning te achter-
halen, vervielen zij in het donkerst bijgeloof;
want — ïwaar geene afgoden meer zijn, daar
regeeren de spoken\'\' — zegt een beroemd schrij-
ver. Op de dolzinnigste wijze zocht men het
geweten te bevredigen, en de toekomende dingen
vooraf te kennen, door tooverwoorden, amu-
letten, en talismannen, door voorspellingen uit
de ingewanden van opgegravene lijken, van uit-
gehongerde of geworgde kinderen, uit de vlucht
der vogelen of het eten van hoenderen, en door
duizenderlei soortgelijke dwaasheden. Tot dat
alles hielp Satan door verschillende begoochelingen
trouw mede, totdat de godsdienstige verwarring,
het on- en bijgeloof hun toppunt in de ver-
eering van den duivel gevonden hadden.
3. Daarmede ging noodzakelijker wij ze de
schandelijkste zedeloosheid gepaard.
Leugen, bedrog, diefstal, ongevoeligheid, om-
koopbaarheid, hoogmoed, zwelgeiïj, en allerlei
ondeugden bereikten te Rome hun hoogste top-
punt, met name echter de wreedheid en on-
tucht. De huwelijkstrouw werd in de werken
der dichters en bij de openbare toneelspelen,
evenals in de gesprekken van het gewone volk
als eene dwaasheid uitgelachen, en de echtbreuk
als eene godheid vereerd. De getrouwde vrouw
was eene slavin geworden, en kon door haren
-ocr page 220-
HET ROMEINSCHE KIJK TEN TIJDE VAN CHRISTUS.
184
en vreeselijk mogelijk te maken. Het maakte
liunne vreugde uit, zich in menschenbloed te
baden en eens riep een hunner uit: »0 hadde
het Romeinsche volk maar een hoofd om hel
met eenen houw te kunnen afslaan!" zij traden
alle zeden en weiten met voeten; met hunne
eigene zusters leefden zij in bloedschande en met
de voornaamste Romeinsche vrouwen in echt-
breuk. Ue overwonnen volken werden door schal-
tingen en belastingen ten bloede uitgezogen, om
de noodige gelden voor de keizerlijke dwaasheden
te leveren. Tiberius alleen verbraste aan zijne
maaltijden voor bij de 200,000,000 guldens! Van
de weelde, die hierbij ten toon gespreid werd,
kunnen wij ons een denkbeeld vormen, als wij
hooren, dal eens op één enkelen Romeinschen
maaltijd 2000 gerechten verschillenden visch,
en 70Ü0 gerechten vogelen van het kostbaarste
soort, weiden opgediend; op de hoofdlafel
pronkle eene buitengewone schotel, geheel ge-
vuld met — hersenen van pauwen en fezanten
en mei tongen van de zeldzaamste zingende vogels!
Daarbij werden de kostelijkste wijnen uit gouden
vaten gedronken, en de vertrekken waren zoo
weelderig met rozenbladeren bestrooid, dal men
letterlijk op rozen gelegerd was.
5. Daarneven stond het beeld der jammer-
lijksle armoede — de slaven! Want bij de
Romeinen, evenals bij de Heidenen in \'t alge-
meen, geldt als stelregel, dat onder de menschen
sommige voor de vrijheid, andere voor de
slavernij bestemd zijn, en dat de laatste, de
slaven, hoegenaamd geen recht hebben. Zulke
ongelukkige menschen, die deels als slaven ge-
boren , deels als krijgsgevangenen slaven gemaakt
werden, waren ontelbaar in alle steden van het
Romeinsche rijk. De stad Athene alleen telde
20,000 burgers en 200,000 slaven. Rome, dat
ten tijde van keizer Augustus bijna 1,500,000
inwoners telde, bestond voor de helft uit slaven,
wier toestand dikwijls slechter was, dan die der
dieren. Men huivert, als men leest, hoe die on-
gelukkigen behandeld werden. Om de nietigste
kleinigheid werden zij met roeden gegeeseld, of
aan \'t kruis geslagen. De voorname Romeinsche
dame die door hare slavin de haar liet kappen,
hield middelerwijl eene lange, spitse naald met
sierlijken elpenbeenen heft in de hand, en zoo
dikwijls de slavin hare zaken niet stiptelijk naar de
luim harer meesteres deed, slak haar deze met de
naald in hand, arm of aangezicht, zoodat het
arme schepsel dikwijls met bloed overdekt was
en toch nog niet den minsten zucht durfde slaken.
Werd een Romein, — man of vrouw, —
door zijne verbitterde slaven vermoord, dan
moesten al de slaven des huizes, onverschillig
of zij al dan niet schuldig waren, dit aan hel
kruis boeten; want voor de slaven was er geen
gerechtigheid!
Wel is waar bestond er ook ten tijde van dit
gruwelijk verval in het heidensch Rome, eene
school van zoogenaamde Wijsgeeren, de Stoï-
cijnen, die zeer veel over deugd, zedelijkheid
en inenschenwaarde spraken, en die nog heden ten
dage, door de vijanden van het Christendom
hoog geroemd worden. Maar wat was hunne
deugd? niets anders dan eene, grootcndeels on-
ware en gehuichelde verheffing boven smart en
vreugde, vrees en hoop, haat en liefde; eene
trotsche onverschilligheid voor geluk en ongeluk,
waarmede desniettemin, volgens de uitdrukkelijke
leer dezer wijsgeeren, de uiloefening der onna-
luurlijke ontucht en van andere afschuwelijke
ondeugden zeer goed vereenigbaar en bij gevolg
geoorloofd was. Een even duidelijk als af-
schuwelijk bewijs voor de nietigheid der Stoï-
cijnsche deugd levert ons de veel geroemde
Se n e ca. Zekerlijk had deze wijsgeer zeer be-
roemde en welklinkende spreuken gemaakt, en
in zijnen dood (hij stierf als zelf moor de-
naar) zien velen een bewijs van zijn onwrik-
baren moed en bewonderenswaardige vastheid
van karakter. Maar zij vergeten, dat dezelfde
Seneca, aan zijn leerling Nero allerlei uitspatlin-
gen en wellusten toestond, dat hij zelfs, in een
schrijven aan den romeinschen Senaat, diens
moedermoord verontschuldigde, dat hij eindelijk
de groote rijkdommen, die hij door afpersingen
had bijeen geschraapt, aan keizer Nero aanbood,
zoo deze hem zijne vriendschap weder schenken
-ocr page 221-
HET ROMEINSCHE RIJK TEN TIJDE VAN CHRISTUS.
185
en het tegen hem gevelde doodvonnis wilde in-
trekken. Zoodanig was het met de toenmalige
heidensche deugd en zielengrootheid gesteld! De
heidenschc schrijver Plu ta re hu s getuigt: nln ieder
gezin zijn talrijke voorbeelden van vermoorde
kinderen, moeders en vrouwen; de broedermoor-
den zijn ontelbaar, en het is eene uitgemaakte
waarheid, dat een koning, om zijner eigene vei-
ligheids wille, zijnen broeder moest ombrengen."
En van de gewetenloosheid, waarmede te dier
tijde de grondslag van het huisgezin, het huwe-
lijk, behandeld en door willekeurige scheiding-
en verstooling der vrouwen geschonden werd,
levert ons de II. Ilieronymus een denkbeeld, als
hij van een heidenschen Romein verhaalt, die
zijne een en twintigste vrouw begroef, welke
laatste twee en twintig verschillende mannen ge-
had had!
Zóó waren de toestanden in het romein sche
rijk en in \'t algemeen in de heidensche wereld;
de zwarte ondoordringbare nacht der goddeloos-
heid, der zonden en diepste ellende had zich
over het aardrijk uitgestrekt, en alle mensche-
lijke kracht was verbroken. — Zie, toen daagde
het wondervol morgenrood van een nieuwen
tijd, een tijd van hemelschc genade en godde-
lijke erbarming; want nu was aangebroken: „De
volheid der tijden, waarin God besloot,
zijn eeniggeboren Zoon in de wereld
te zenden, opdat alles in Christus Jezus
vernieuwd wordt." (Gal. IV: 4. Eph. I: 10.)
ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
DE VOLHEID DER TIJDEN.
\'s menschen hart — de liefde, het medelijden,
de achting voor de menschelijke waardigheid, de
eerbied voor het recht, de liefde voor de waar-
beid, de afschuw voor de ondeugd , — al deze
kiemen waren aan het verstikken ; n u w a s d e
tijd vervuld, nu moest de redding beginnen,
zou niet het menschelijk geslacht zooals weleer
in den zondvloed, te gronde gaan!
Elke menschelijke kracht en ieder goed, dat
den sterveling eigen is, bleek ter redding on-
toereikend. Het zwaard van den grooten Wereld-
veroveraar, het gulzig zingenot van het Oos-
ten, de wetenschap der Egyplenaren, de kunst
en zoogenaamde humaniteit der Grieken, de
wijsheid der Romeinsche Wetgeving, alles, alles
was uitgeput, en de menschheid was steeds
dieper gezonken. Nu was de tijd vervuld,
edenkwaardig en alles be-
slissend tijdvak! De voor-
bereidingen , zoo wel der
menschelijke boosheid, als
der goddelijke genade waren
gemaakt en de wegen, zoo
wel tot volledigen ondergang
van het menschelijkgeslacht,
als tot openbaring van het
grootste geheim der godde-
lijke barmhartigheid waren
bereid. Nu kon en moest
de beslissing volgen!
De menschelijke boosheid
had haar hoogste toppunt be-
reikt, al de banden, die het
menschelijk geslacht verbon-
den , waren verbroken; al die edele kiemen in
-ocr page 222-
18G                                                   DE VOLHEID DER TIJDEN.
kwamen, hadden deze overleveringen in den
schoot der heidensche wereld levendig gehouden;
en door hunne heilige Boeken allerwegen op den
toekomenden Vredevorst en Verlosser op nieuw
opgewekt, zoodat ook de edele zielen in het
Romeinsche rijk zich veelal aan de blijde hoop
overgaven, dat het heil — een wonderbaar heil —
van uit het Oosten over de geheele aarde komen
zou.*) Nu was de tijd vervuld, nu moest
de ware »Zoon Gods" nederdalen, en — als Be-
heerscher der elementen, als Heer over leven en
dood, als God der boven- en benedenwereld,
bovenal echter als God der heilige liefde — de
valsche godheden te schande maken en hunne
tempels vernietigen. En Gij kwaamt, o aanbid -
denswaardige Godheid der liefde, ééniggeboren
des eeuwigen Vaders! Gij daaldet van den hemeb
troon af op de arme, arme menschenwereld, om
alles te verlichten, te genezen, te troosten en te
redden, wat zich geloovig en vol vertrouwen tot
u zou wenden. En te midden der dikke duis-
ternis van den nacht klonk op eens uil de hoogte
des Hemels de blijde boodschap:
nu moest de redding, en wel uit den hoogen
Hemel aangebracht worden!
Gods volk had zijn geschiedkundige loop-
baan voleind; de voorzeggingen over den Mes-
sias en zijn Rijk waren voor hetzelve immer
duidelijker geworden; zijne voorafbeeldingen
waren immer heller te voorschijn gekomen;
de schepler was van Juda geweken, en wat
nog altoos bij het Joodsche volk voor redding
en verheffing vatbaar was, sloeg verlangend de
oogen ten Hemel, en riep: sDaalt hemelen den
Rechtvaardige! De aarde brenge Hem voort."
Nu was de tijd vervuld, nu moest Hij ver-
schijnen, de beloofde en voorafgebeelde Messias,
de ware Koning van Davids stam, wiens heer-
schappij duurt van eeuwigheid lot eeuwigheid!
Ook de heidensche volken waren op zijne
komst voorbereid. Van hun algemeenen stamvader
Noë waren nog duistere overleveringen over de
oorspronkelijke Messias-belofte bij hen over ge-
bleven; de Joden die in Babylonie, Assyrie, Medie,
Pcrsie en Egypte met de heidenen in aanraking
Gloria in Excelcis Deo!
Eere zij God in den hooge en vrede den menschen op aarde,
die van goeden wille zijn!
tijden Spruiten uit het Jodenland de wereldheer-
schappij bemachtigen zouden." En de heidensche dich-
ter Virgilius bezong dit ten tijde van keizer Augustus
in merkwaardige verzen.
*) De heidensche geschiedschrijvers Tacitus en Sueto
nius zeiden reeds: „Door geheel liet Oosten en in \'t
algemeen op vele plaatsen hcerschte de overtuiging, dat
het in den raad van het noodlot besloten was, en in de
oude boeken der priesters opgeteekend, dat in die
-ocr page 223-
TWEEDE DEEL.
ONMIDDELLIJKE VOORBEREIDING
ior de
KOMST DES VERLOSSERS
OF OVER
MARIA, HARE VOOROUDERS
KN
HAREN BRUIDEGOM DEN H. JOSEF
TOT AAN
DE GEBOORTE VAN JEZUS OHJRISTTJS.
-ocr page 224-
\'
-ocr page 225-
EERSTE HOOFDDEEL.
DE HEILIGE EMERENTIANA, MOEDER
VAN DE HEILIGE ANNA.
1.
n de weinige rechtvaardigen, die nog op Gods
beloften hoopten, verdubbelden vol verwachting
en verlangend hunne vurige gebeden en verzucht-
ten in hartroerenden ijver tot den God hunner
vaderen:
O wijsheid uit den mond des Heeren !
Die aller dingen wezen kent,
Omvaamt en peilt van end tot end
Bij zacht en krachtig al regeeren ,
Doordring ons hart, dat u erkent,
Kom ons den weg der wijsheid leeren.
:;.
O schoonste spruit van Jesses twijgen,
Naar wie het oog dier volken staart,
Eens biddend om (J heen geschaard,
Bij aller vorsten nedrig zwijgen!
O toef niet langer daal op aard ,
En kom de vrijheid ons verkrijgen!
0 Heer, de trouwe leidsman blijvem»
Van \'t huis van Isrel en zijn volk!
In \'t vuur verschenen aan uw tolk,
En hem de Wet op Sina schrijvend!
Verlos ons uit des afgronds kolk,
Den vijand met uw arm verdrijvend!
O licht van \'t Oosten, dat de stralen
Der zonne van gerechtigheid
In u vereent en verder spreidt,
Kom op ons buigend voorhoofd dalen f
Verlicht wie in de duisterheid
Der schaduwen des doods verdwalen!
O sleutel Davids, die daar buiten,
En binnen Isrêls huis geboodt!
Geen, die er opent, waar gij sloot,
Noch waar g\' ontsloot, vermocht te sluiten!
Dring in de schaduwen der dood,
Ontkluister Jacobs droeve spruiten!
-ocr page 226-
DE HEILIGE RMERENTIANA, MOEDER VAN DR HEILIGE ANNA.
190
6.
O Heer en Koning der geslachten!
Gij , Heiland, God van Israël!
Gij hoeksteen van het voetgestel,
Waarop twee volken d\'eenheid wachten!
O red die Ge in de leemen cel
Hebt toegenist met Engleri krachten!
7.
O God, o Koning t\' allen tijden
Wiens Wet ons bleef ten plicht gebod!
Der volken uitzicht in hun lot,
Hun hoop en vurig ziels verblijden!
O neig liet oor, Heer, onze God!
Kom, Heere God, kom ons bevrijden.")
Met deze en soortgelijke gebeden smeekten de
vromen van dien tijd tol den Allerhoogste. En
zie, hun gebed werd verhoord, en het woord
klonk: „Dit zegt de Heer der heerscharen:
nog een korte tijd, en Ik zal hemel en
aarde bewegen, de zee en het drooge,
en Ik zal alle volken bewegen, en dan
zal de Verlangde aller volken verschij-
nen." De dag was gekomen, waarop de lieer
zijn goddelijk raadsbesluit vervullen en liet huis
van David, zooals Hij beloofd had, wederom
verheffen wilde.
2. Want de nakomelingen van David heersch-
ten niet meer met glans en heerlijkheid; de kroon
was hun afgerukt, en de schepter uit de
hand genomen. Van Isaï\'s of Jesse\'s zoon, d. i.
van David was niets meer dan een wortel
overgebleven, die onschijnhaar en verborgen in
de aarde rustte, en waaruit de Messias als een
zwakke lak geheel verborgen moest voortkomen,
•) A. Thijm, oude en nieuwe Kerstliederen IV.
De zeven strophen van dit lied zingt de H. Kerk op
de zeven dogen, die den vooravond van het geboorte-
feest onzes Heeren Jezus Christus onmiddellijk vooraf-
gaan; daardoor veil zij onB aan de oude beloften van den
Messias, en aan het heilig verlangen, waarmede de ware
.Israëlieten Hem verwachtten, herinneren.
zooals Isaïas voorzegd had: „Een tak zal uit
Jesse\'s wortel voortkomen en eene bloem
uit zijn wortel ontluiken." Het geslacht
van David had alle aanzien voor de wereld ver-
loren, en was tot diepe armoede vervallen, wat
wij ook bijzonder uit de narichlen van den ge-
schied schrijver Hegesippus zien. Toen namelijk
de Romcinsche keizer Domitianus gehoord had,
dat er nog afstammelingen van koning David in
leven waren, werd hij naijverig en mistrouwend;
zij moesten hem eens van den troon stooten.
Daarom liet hij ze naar Rome brengen. Doch
toen de keizer de spruiten uit dat weleer zoo
doorluchtige koninklijke huis, arm en met ver-
scheurde kleederen, voor zich zag, en als zij hem
de door harden veldarbeid ruw geworden han-
den toonden, werd hij gerust, en liet wederom
de zoo diep gevallen afkomelingen van David, met
onverschillige verachting heengaan.
3. Toch schitterde in dat geslacht nog eene
liefelijke ster, die door haren glans den geheelen
hemel verblijdde. Zooals ons namelijk eene eer-
biedwaardige overlevering*) verhaalt, leefde toen
*) De H. Evangelisten zelve verhalen ons volstrekt
niets bijzonders over de voorouders van Maria, en laten
over het algemeen de ganseho geschiedenis der jeugd
van deze door God zoo bevoorrechte Maagd in heilige
duisternis. Want zij beoogden slechts het all er voor»
naam s te uit het leven, de leer, verlossingsdood en
verheerlijking van Christus op te teekenen, en moesten
zeer veel, zooals de H. Joannes uitdrukkelijk verklaart,
aan de mondelinge overlevering overlaten. Dit alleen
zeggen zij uitdrukkelijk, datMaria uit het geslacht
van David was. Maar voor het christelijk gemoed,
dat zich met tecdere liefde in de beschouwing van
Jezus en Maria verdiept, is ook do geringste bijzonder»
heid uit het leven van Jezus en Maria belangrijk, en
daarom danken wij die wijze en heilige mannen der
christelijke oudheid, die deze mondelinge overleve-
ringen verzameld, beschreven en ons — al is het dan
ook niet als voorwerp van het christelijk ge.
loof, dan toch ter eerbiedvolle overweging hebben na-
gelaten. Sedert eeuwen is het christelijke volk in deze
overleveringen gesticht, zooals ook de katholieke priester
stichting vindt in sommige in den brevier opgenomen
overleveringen, al wordt daar ook door de geschied"
-ocr page 227-
DE HEILIGE EMERENTIANA , MOEDER VAN DE HEILIGE ANNA.
19!
I anders, dan de stem der lorlelduif, die de nade-
\': rende lente des geestes aankondigde?
Emerentiana leefde in de stad Sephor, in het
, bevallige, groolc en vruchtbare dal van Zabulon
i in het land van Galilea, niet heel ver van Naza-
reth. Nagenoeg achl uren van daar verhief zich
de berg Carmel met zijne talrijke grotten en holen,
; die steeds aan de vervolgden en kluizenaars een
j welkom toevluchtsoord aanboden. Op dien berg
had de Profeet Elias een aanlal leerlingen om
i zich vereenigd, om ze in Gods openbaringen te
: onderwijzen, en lot een heilig leven op te leiden.
In de eenzame groeven van den berg leidden
| dus deze leerlingen, die men de kinderen
; der Profeten noemde, en bij liet volk in hoog
! aanzien stonden, een vroom en beschouwend
boeteleven en onderwezen ook anderen in de
volmaakte naleving der goddelijke Wet. Zoo was
de berg Carmel sedert eeuwen eene II. plaats,
waarheen de vrome Joden dikwijls ter bedevaart
gingen, om in de dagen van druk en godde-
j loosheid, troost, stichting en sterkte te pulten.
i Ook Emerentiana kwam menigmaal op dezen II.
berg, om haar hart in een gebed vol verlangen
uit te storten. Hier dacht zij aan dien lijd,
waarop Elias juist op dezen berg Carmel het af-
I vallige volk weder met zijnen God verzoende,
nadat het diie jaren en zes maanden niet meer
geregend had, en waar de II. Profeet de be-
loofde Maagd onder de gedaante eener lichte
wolk, die van de zee omhoog zweefde en den
nabij zijnden regen verkondigde, in den geest
vooruitzag. »Ach, — zoo zuchtte dan Emeren-
tiana bij deze herinnering — ach, mijn volk is
\' ook in deze dagen van den Heer, zijnen God
afvallig geworden en kwijnt in gebrek aan geloof
en in zonde weg. O Heer, laat de wolke des
heils verschijnen, de bevallige, genadevolle wolk,
waaruit de regen der verlossing nederstroome!"
&. Hoe beschamend voor ons, lauwe Christe-
nen, is deze vurige liefdevlam van de god-
vruchtige maagd Emerentiana en van andere
vrome zielen des Ouden Verbonds. — Ons is het
bijna Ie veel, hem minstens alle zon- en feest-
dagen in zijnen II. tempel te bezoeken en vol
d. i. nagenoeg 77 jaren, voordat liet eeuwige
Woord op aarde verscheen en vleesch aannam,
in hel land van Galilea, eene vrome maagd uil
het geslacht van David, Emerentiana ge-
naamd. Zij was buitengewoon bevallig en liefe-
lijk van gelaal en ongemeen schoon van ge-
slalte, minzaam van zeden, rijk aan goederen
en slerkle des geestes, maar nog meer trok
de adel des harten en de glans der deugd
Gods welbehagen op haar. Als eene welriekende
en liefelijk geurige lentebloem bloeide zij in het
midden der doornen. Zij diende den Heer in
slille eenzaamheid en haar hart was eene zuivere
vlam van begeerte en verlangen naar den Ver-
losser. Menigmaal verdiepte zich haar geest in
de voorzeggingen der Profeten over den toekomen-
den Messias en zij verzuchtte met de bruid van
het Hooglied: „Zegt mij toch, gij, dien
mijne ziel bemint, waar gij op den mid-
dag weidt en uitrust! — Ik zoek u,
dien mijne ziel lief heelt, ik zoek u,
maar ik vind u niet!" Dan verdubbelde zij
hare gebeden, vastte en legde zich de hardste
boetewerken op, om het hart van haren God te
vermurwen.
En zie, de Allerhoogste wilde aan zulk vurig
smeeken niet langer wcderstaan. Er moest ver-
vuld worden, wat de Druidegom in het Hooglied
zegt: „Sta op, ijl, mijne vriendin, mijne
duif, mijne schoone, en kom! want de
winter is voorbij, de regentijd is over
en de bloemen zijn verschenen in ons
land. De stem der tortelduif heeft men
gehoord. Sta op, mijne vriendin, mijne
schoone, en kom!" .la de barre winter der
zonde zou thans een einde nemen. Emeren-
liana was onder de lentebloemen eene der beval-
ligsle, en wat was haar gebed en verzuchtingen
kunde aan getwijfeld. Daarom meenden wij ook deze
schoone legenden over de voorouders van Maria in
dit werk van godsdienstige stichting niet ter zijde te
mogen leggen.
-ocr page 228-
192                   DE HEILIGE EMERENTIANA, MOEDER VAN DE HEILIGE ANNA.
aandacht te groeten. Zij vermoeidden zich, in
geheimvolle, duistere profetieën, den dag zijner
komst en de wonderwerken zijner liefde uit te
vorschen: — ons is dikwijls het dwaaste wereld-
sche onderhoud dierbaarder dan eene overweging
of geestelijke lezing uit het leven van dezen Ver-
losser, hetwelk de Evangelisten duidelijk en met
onuitsprekelijke schoonheid voor ons hebben open-
geslagen! Zij jubelden in het binnenste hunner
ziel bij het bloote voorgevoel der geestelijke
schatten, die de Messias aan de behoeftige wereld
brengen zou: — wij blijven koud, op het oogen-
blik zelf, dat Hij ons werkelijk zijne rijkste
genaden aanbiedt, en ons hart ontwaart dik-
wijls geen spoor van vurig verlangen naar de
liefde van Christus! Ontwaak, o ziel, ontwaak
uit uwen slaap en roep met alle vurigheid des
harten met den 11. Kerkvader, Eplirem, uit:
„O waar Licht, geef, dat ik naar u
vcrlangc, en stort in mijn hart een
druppeltje heilige begeerte naar uwe
genade! Moge mijn hart door de vlam-
men uwer liefde, als een dicht bosch
door het vuur, ontstoken, en mogen
mijne slechte gedachten, als doornen en
distelen, verbrand worden! Schenk mij
als Koning en God ruimschoots en zon-
der maat; geef mij in overvloed als een
goedig vader! En al heb ik als een
aardschgezinde, uwe genade verworpen,
of stoot ik ze nog van mij af J o lesch
toch, Gij, die de waterkruik met uwen
zegen gevuld hebt, mijnen dorst met
uwe genade en liefde. Verhoor, o liefde-
volle, het gebed van uwen dienstknecht,
die tot u smeekt. Gij, die de twee
penningen dor wreduwe in den tempel
geprezen en aangenomen hebt, neem
ook de smeeking van uwen dienaar aan,
opdat ik een tempel uwer genade worde,
en uw licht mij altijd verlichte. Amen.
->OSJ^^»C9D<SSs£J^P**~
TWEEDE HOOFDDEEL.
HET HUWELIJK VAN DE H EMERENTIANA
MET STOLLANUS.
1
en harer onuitsprekelijke geheimen verdiepte, en
hoe gemeenzamer zij met de eerwaarde bewoners
van den berg, de grijze kluizenaars, de voor-
zeggingen der Profeten en de tot nu verschenen
voorafbeeldingen van den Messias besprak, des
te heviger ontvlamde in hare zuivere ziel het
verlangen, »den grooten dag des Hceren" te zien,
den »Opgang uit den Hooge" te begroeten en
merentiana ging
zeer dikwijls
naar den berg
Carmcl ter bede-
vaart. En hoe-
meer zij haar
rein gemoed en
helderen geest in de overweging der heilige liefde
-ocr page 229-
HET HUWELIJK VAN DE II. EMERENTIANA MET STOLLANUS.                     193
meisje een groote strijd. Van den cenen kant
erkende zij, hoe ze met diepen eerbied en
heilige gehoorzaamheid de wenschen harer ouders
en wclmeenende bloedverwanten, moest opvolgen;
van den anderen kant beschouwde zij de maag-
delijkheid met haar schitterenden hemelglans,
en de veelvuldige en zware plichten van den
nieuwen staat slechts met bange bezorgdheid.
Daarbij kwam nog de voorzegging van den eer-
waarden vader Archos, die zij, ondanks alle
inspanning van haren geest, niet vergeten kon.
Wat moest zij nu doen? „Bij den Almach-
tige is wijsheid en doorzicht, bij Hem
is raad en verstand." Gedachtig aan deze
leer van Job, wendde zich Emerentiana in hare
besluiteloosheid vol vertrouwen tot den Vader
des lichts, verdubbelde hare gebeden en verzuchtte
met den Psalmist: »Zcnd uwen geest af, opdat
hij mij op den rechten weggeleide; neem, o Deer,
den sluier van voor mijne oogen weg en verlicht
mijne duisterheden, want Gij kent de wegen der
godvreczenden.\'\'
Maar de schrandere maagd dacht ook aan de
vermaning van Sirach, toen hij zeide: „Hoe
schoon is het juiste oordeel van een
grijs hoofd en de verstandige raad der
ouden! Hoe schoon de wijsheid der be-
jaarden! De kroon der grijzen is veel-
vuldige ondervinding. Daarom doe niets
zonder raad, dan zult gij u naderhand
niet hebhen te berouwen." Daarom wilde
Emerentiana wederom naar den voor haar hart
zoo dierbaar geworden heiligen berg Carmel gaan,
om de vaders van den Carmel hunnen raad te
verzoeken.
Zie, toen hadden Archos en twee zijner broe-
ders een wonderlijke verschijning: zij zagen in
vervoering een schoonen boom, waaruit twee
heerlijke takken op groeiden; de eene tak droeg
drie bevallige vruchten, de andere had er maar
eene, maar een buitengewoon edele vruclit, wier
uitwaseming hemel en aarde met aangenamen geur
zich met liefdevolle aanbidding te kunnen neder-
werpen voor den gezegenden nZoon van David",
die de zware schuld en den drukkenden last der
zonden van Adams kinderen moest wegnemen.
Emerentiana wendde zich onder al de vrome
vaderen van den berg met een geheel bijzonder
vertrouwen tot den grijzen Archos. Deze had
van zijne prilste jeugd tot aan zijn tachtigste
levensjaar op die Gode gewijde plaats een buiten-
gewoon boeteleven geleid, en was voor al zijne
broeders een voorbeeld van volmaaktheid gcwor-
den. Ook verhief hij telken dage zijne verlan*
gende blikken naar den hemel en wachtte met
eene vurige begeerte op den troost van Israël,
op den beloofden Messias. Zoo dikwijls hij hier-
over met Emerentiana sprak, ontbrandde zijne
ziel in een wonderlijken liefdegloed en de vrome
maagd luisterde dan met verrukking naar de
door God ingegeven woorden, die van de lippen
des eerbicdwaardigen grijsaards vloeiden. Na
zulk een gesprek viel hem eens Gods openbaring
ten deel: Juist deze maagd Emerentiana
is door God tot stammoeder van den
Verlosser der wereld bestemd.
Als Archos haar dit geheim kenbaar maakte,
werd zij met heiligen schrik vervuld. Hare diepe
oolmoedigheid liet haar niet toe aan zulke uit-
verkiezing te gelooven; en zelfs kon zij dit te
minder begrijpen, omdat zij besloten was, haar
leven in ongeschonden maagdelijkheid te slijten.
2. Maar Gods wegen zijn dikwijls geheel ver-
schillend van de wegen en inzichten der menschen ;
en als hel den Allerhoogste gevalt, hetgeen voor
de menschen verborgen en nederig is, tot ver-
vulling zijner raadsbesluiten te gebruiken, weet
Hij alles met groote wijsheid en liefde daartoe
voor te bereiden. Emerentiana bloeide steeds
schooner, en veler oogen waren op de beminnens-
waardige, rijke en deugdzame maagd gevestigd,
om ze ten huwelijk te verlangen; doch zij kon
maar\' niet besluiten, het maagdelijke leven te
verlaten. Toen zij eindelijk haar achttiende jaar
bereikt had, wilden hare bloedverwanten, dat
zij met een deugdzamen man in het huwelijk zou
treden. Nu ontstond er in de ziel van het edele
-ocr page 230-
HET HUWELIJK VAN DE II. EMERENTIANA MET STOLLANUS.
194
welke wijze gij door dit aardsche leven komt T
Vertrouw op den Heer, Hij kent uwen naam,
Hij heeft u van eeuwigheid lief gehad en u een
bijzonder einde bestemd, dat gij op aarde moet
bereiken; zijn oog merkt u op, en zeker, zeker
zal Hij al uwe levensverhoudingen zóó leiden,
als het goed en noodig is, opdat gij tot dat
einde geraakt, zooals gij ziet in de geschiedenis der
vrome maagd Emereliana. Doch leer van haar
zelve drie zaken.
Vooreerst verlaat u, bij gewichtige levensvra-
gen en in hare gevolgen gewichtige besluiten,
niet op uw eigen verstand of zelfs op uwe eigene
luimen en lust, maar neem uw toevlucht tot
de goddelijke Wijsheid, zooals Salomon ver-
maant: uWees niet wijs in uwe oogen en
verlaat u niet op uwe schranderheid,
maar heb vertrouwen op den Heer van
ganscher harte, dan zal Hij uwe schre-
den goed geleiden, gij zult veilig op
uwen weg wandelen en uwen voet niet
stooten." Daarom smeek den Allerhoogste in
uwe duisterheid en besluiteloosheid om raad,
terwijl gij u, zooveel mogelijk in de eenzaam-
beid afzondert, uwe gewone gebeden verdubbelt,
de II. Sacramenten ontvangt en andere godvruch-
lige werken verricht.
Ten tweede luister naar den raad van verslan-
dige, godvreezende en zedenreine menschen, bij-
zonder naar den raad van diegenen, die door
een lang leven rijke ondervinding hebben opge-
daan, en keer u niet weerbarstig van hen af, als
zij uwe eigene inzichten en plannen afkeuren,
en u iets raden, wat u niet bevalt. Hoor ze aan,
beproef en overweeg alles, wat zij u zeggen.
Ten derde wees aan uwe ouders en bloedverwan-
ten oprecht gehoorzaam, en handel, ook als gij
reeds volwassen en lot geene onbegrensde ge-
hoorzaamheid meer gehouden zijt, niet lichtelijk
tegen den raad of wil uwer ouders.
vervulde. Te gelijker tijd werd hem door den
Geest geopenbaard, dat deze boom de maagd
Emerentiana was, en dat uit haar zoovele en edele
vruchten zouden voortkomen. Emerentiana durfde
zich tegen den duidelijk uitgesproken wil Gods
niet verzetten. Met ootmoedige overgeving voegde
zij zich naar het raadsbesluit van den Allerhoogste,
en zoo werd zij dan — volgens den wil harer
ouders en bloedverwanten, aan S tol l anus, een
godvreezend en rechtvaardig man uit den stam
van Levi in het jaar 77 vóór de geboorte van
Christus uitgehuwelijkt.
De beide echtelieden leefden met elkander in
hunne geboortestad Sephor in trouwe liefde en
eendracht, en God zegende het verbond, dat zij
op zijn ingeven gesloten hadden.
3. Zoo weet het de hemelsche Vader altoos
op zijn liefelijkst te schikken, dat zijne getrouwe
kinderen het hun bestemde levensdoel gelukkig
bereiken, en reeds hier op aarde daartoe komen,
waartoe zij volgens de raadsbesluiten der eeuwige
Wijsheid — komen moeten. Zijne vaderlijke hand
grijpt de onbeduidenste levensverhoudingen der
menschen aan, en ordent alle uitwendige om-
standigheden zóó, dat ze — vroeg of laat — lot
het einddoel leiden. Duizenden en millioencn men-
schen doorwandelen het aardsche dal, en Gods
vaderlijk oog rust op ieder in het bijzonder, Hij
leidt de lotgevallen en levenswegen van iedereen
met aanbiddenswaardige wijsheid, en uit de zon
van zijn liefdevlammend hart stroomen op ieder
in het bijzonder zoo vele stralen der teederslc
en meest bezorgde vaderlijke liefde, als hadde
Hij juist maar alleen aan dezen te denken — even
gelijk de zon des hemels, als zij een deel der
aarde beschijnt, dit zoo volmaakt verlicht, als
bescheen zij de aarde op geene andere plaats, maar
stortte zij haar licht over dit deel alleen uit.
Wat zegt gij dus, kleinmoedige ziel, en zijt
in angstige besluiteloosheid en zorg, hoe en op
-ocr page 231-
DERDE HOOFDDEEL.
GEBOORTE EN KINDERJAREN DER H. ANNA, DE GROOTMOEDER
VAN ONZEN HEER JEZUS CHRISTUS.
Dl« geloofd Ikl helj I>en en „•<:•
oont sal lijn ml tuli? irorrleïi.
aarschuwend en onderrich-
tend had weleer de Engel
Raphael aan Tob ia s, toen
deze volgensGods raadsbesluit
Sara ten huwelijk moest ne-
men, gezegd: »Neem de maagd
indevreezedeslleeren,
niet door de drift geleid,
opdat gij zegen bekomt in
de nakomelingschap." Tobias
volgde de hemelsche verma-
\'\' ning en sprak in den bruids-
nachl tot Sara: »Sta op, Sara,
en laten wij God van daag
: en morgen en overmorgen
bidden , want gedurende deze
drie nachten verbinden wij
ons met God, immers wij zijn
kinderen der Heiligen, en kunnen niet te zamen
komen, zooals de heidenen, die God niet ken-
nen." Toen stonden zij op en baden te gelijk
dringend, opdat hun gezondheid mocht verleend
worden.
En eerst nadat zij de drie eerste nachten
van hunnen huwelijken slaat wakend
en biddend hadden doorgebracht, be-
zegelden zij het verbond, dat zij »in de vreeze
des Heeren\'\' gesloten hadden. En daarop ont-
vingen zij ook den rijksten zegen des hemels en
beleefden eer en vreugd in hunne kinderen en
kindskinderen tot in het vijfde geslacht. Dit
treffend voorbeeld van vrome stemming en kloek-
moedige onthouding stond ook duidelijk en leven*
dig voor de oogen van Tollanus en Emerentiana,
toen zij den heiligen huwelijksbond sloten. Even-
als die heiligen van vroegere dagen, waren ook
zij in Gods welgevallige stemming, na lange en
vurige gebeden, te zamen gekomen, en daarom
ook ging hun huwelijke slaat van Gods zegen
vergezeld. Daar hun echt in den hemel ge-
sloten was, leidden zij ook meer een engel-
achtig, dan een menschelijk leven — hunne da-
gen gingen in werken van liefde tot God en den
naasten voorbij. Op alle hooge feestdagen be-
gaven zij zich naar Jerusalem, ofschoon zij daar-
aan drie goede dagreizen besteden moesten. Voor
de armen waren zij buitengewoon mildadig en
troostten gaarne de bedrukten. Daarom waren
zij bemind bij God en de menschen en voor alle
toekomende eeuwen een voorbeeld van Gode
gevallige echtelieden.
2. Toen de dagen gekomen waren, dat Eme-
renliana moeder zou worden, baarde zij eene
dochter, die Ismeria *) genaamd werd. Hoe
blijde was de gelukkige moeder! Hoe verheugd
*) Ismeria was de eene tak van dien wonderbaren
boom, die drie vruchten droeg, want zij had uit haren
echt met Eliud drie van God bevoorrechte kinderen:
Elisabeth, Emne en Eliud. Elisabeth, met den jood-
schen priester Zacharias gehuwd, was de moeder van
den H. Joannes den Dooper. — Anna was de tweede
tak van den wonderboom; uit haar ontsproot slechts êêne
vrucht, maar de liefelijkste en gezegendste van allen:
Maria.
25
-ocr page 232-
190                                GEBOORTE EN KINDERJAREN VAN DE II. ANNA,
bracht zij den Heer "hol ofl\'er van hare met dank-
baarheid vervulde ziel!
Maar de Heer, die in zijne wijsheid en barm-
hartigheid iederen beker der menschclijke vreugde
met de noodige druppelen van bitteren alsem
vermengt, en ook zijne heiligen niet van smar-
ten verschoont, had der gelukkige moeder Eme-
renliana reeds de zware beproeving bereid, die
haar weder van het toppunt van vreugde in het
diepe dal der vernedering en heilige bezorgdheid
leiden moest. Twintig jaren gingen voorbij, zon-
der dat zij van God met een tweede kind ge-
zegend werd. Gelijk alle vrome zielen, die »met
angst en vrees hunne zaligheid b e w e r-
ken,\'\' vreesde ook Emerentiana, dat zij God
door eene of andere ongetrouwheid beledigd en
met zijne genade niet genoeg had mede gewerkt,
en dat daarom God nu zijne belofte aan haar niet
wilde vervullen. Zeker de smartelijkste toe-
stand van eene heilige ziel. Gansche nachten
stortte zij heete tranen, verdubbelde hare ge-
beden en aalmoezen, en verging van droelheid
door vasten en andere boetcwerken. Doch mid-
den in dezen nacht van druk ging de ster van
kinderlijk vertrouwen op God niet onder; en ge-
lijk zij nu en dan niet den geduldigen Job uitriep:
„Al verbrijzelt mij de lieer, zoo als Hij
begonnen is — al strekt Hij zijne hand
uit en hakt mij om, zal ik toch het
woord van den Alheilisre niet tegen-
spreken" — zoo verhief zij ook weder van den
anderen kant hare ziel in zalige hoop tot God
haren Vader, en verheugd zong zij met den
Psalmist: „Wie is als de Heer onze God?
erbarmend ziet Hij op het nederige, ver-
heft den arme uit het stof en laat de
onvruchtbare wonen in het huis als
vroolijke moeders der kinderen.\'\'
Toen eindelijk het uur sloeg, dal God van eeuwig-
beid als een uur van troost voor zijne dienares
Emerentiana bestemd had, boe bovenmate rijk
werd toen al haar dulden en smeeken, hare vol-
harding en hoop beloond! Een Engel des Ileeren
verscheen in wonderlijken hemelglans aan het
vrome echtpaar en sprak: «Verheugt u! uwe
tranen en gebeden heb ik voor het aanschijn des
Allerhoogsten gebracht en uwe smeeking is ver-
hoord; gij zult eene dochter ontvangen, die groot
zal zijn voor God en de menschen, en de vrucht
die uit haar moet voortkomen, zal lot troost
zijn voor alle bedrukten. De Heer geeft u een
teeken: de naam van het kind zult gij met gou-
den letteren aan het hoofd uwer slaapstede ge-
schreven vinden.\'\' Toen verdween de Engel.
Stollanus en Emerentiana slonden op en lazen
aan het hoofd hunner legerstede in stralenschrift
den naam: Anna, d. i. ïgenade Gods."
Gij gevoelt hel blijde verlangen, waarmede het
heilig echtpaar den dag verbeidde, waarop het
woord des Engels vervuld moest worden. Einde-
lijk kwam die, en Emerentiana bracht — op eenen
Dinsdag, zooals de overlevering zegt — het kind
der belofte ter wereld; een wonderschoon doch-
terlje vol genade en aanminnigheid, dat dadelijk
den naam van Anna kreeg, zooals de Engel het
bevolen en met gouden tellers opgeschreven had.
Zoo was dan nu de moeder der allerzuiverste
maagd Maria geboren! Geplant was nu de uitge-
lezen wijnstok, uit wiens rank, de druif des
hei Is, wier allerzoetst bloed de geheele wereld
verkwikt en ten eeuwigen leven verstrekt, moest
voortkomen.
3. In de dagen der beproeving had Emeren-
tiana de belofte gedaan: Bijaldien de hemel haar
een tweede kind schonk, zou zij het naar Jeru-
salem brengen en daar aan den dienst des Aller-
hoogsten opdragen. Deze belofte waren Anna\'s
ouders met teedere nauwgezetheid gedachtig, en
daarom brachten zij hun dochtertje, toen het
nauwelijks 3 jaren oud was, in de II. stad. Hier
namelijk werden in een aan den tempel gren-
zend gebouw, talrijke meisjes van vrome ouders
óf voor altoos, óf slechts voor den bestemden
duur der belofte, onder toezicht van eerwaardige
vrouwen, opgevoed en tot een godvruchtigen,
deugdzamen levenswandel opgeleid. Zij voerden
bij openbare godsdienstoefeningen de gezangen
-ocr page 233-
* DE GROOTMOEDER VAN ONZEN HEER JEZUS CHRISTUS.                            197
dwaasheid en lichtzinnigheid van hunne uit zulke
gestichten huiswaarts keerende kinderen verslom-
men 1 En wat een kapitaal van zedelijke waarde,
edelen ernst en geestelijke kracht zou hiermede
voor de menschheid gewonnen worden!
h. Nadat Anna bij de twaalf jaar in den tem-
pel had doorgebracht en de lijd harer belofte
voorbij was, keerde zij , uit gehoorzaamheid,
naar het ouderlijke huis terug, waar zij nu zelve
in godsvrucht en allerlei deugden met hare god-
vruchtige ouders wedijverde en den avond huns
levens door de teederste en opmerkzaamste kin-
derliefdc verzachtte. Eenige jaren later werd
Emerentiana ziek, en loen zij gevoelde, dat haar
uur gekomen was, riep zij hare geliefde dochter
aan baar sterfbed, en ontdekte haar het wonder
geheim, hetwelk vader Archos haar eerst ken-
baar gemaakt en later Gods Engel bekrachtigd
had. Met stille ontroering aanbad Anna, op de
mededeeling der stervende moeder, Gods raads-
besluiten, neigde zich toen, onder eenen vloed
van tranen, over het gelaat harer veelgeliefde
moeder, drukte minzaam den afscheidskus op
haar voorhoofd, en Emerentiana gaf in de armen
van haar kind den geest. Haar lijk werd te
Sephor neven haren man begraven. Lalcr bouwde
de H. Keizerin Relena eene Kerk over dit graf,
die echter, evenals de stad Sephor zelve, in den
loop der eeuwen verwoest werd.
Hoe liefelijk geurt ons uit dit leven der II.
Emerentiana en harer van God bevoorrechte doch-
ter de bloem der godsvrucht, de ware vroom-
hei d legen! Deze leefden onder hel Oude Verbond,
het verbond der Wet — en gij, Christelijke lezer,
gij leeft onder het Verbond der Genade, en weet
misschien nauwelijks, waarin de ware godsvrucht
bestaat! De II. Franciscus van Sales zij hierin
uw leermeester. De godsvrucht, zegt hij, be-
slaat niet daarin, dat men zich strenge vasten
en boelewerken oplegt, lange en vele mondge-
beden verricht, vele en groote aalmoezen geeft,
bij dat alles zou de ware, hartelijke godsvrucht
nog kunnen ontbreken. Zij bestaat veelmeer daarin,
dat men zich in gestadig liefdeverkeer
met God houde, en uit vurige liefde tot
uit, woonden de dagelijksche offeranden hij en
hadden bepaalde uren, die zij aan het gebed en
de overweging der H. Schrift wijdden. Den ove-
rigen lijd verrichtten zij allerlei handwerken,
leerden het spinnewiel draaien, vlas en wol spinnen,
fijn linnen en zijde weven, priesterlijke gewaden
van goud en zilversloffen zeer kunstig stikken
en prachtige tapijten maken. — Onder deze god-
gewijde maagden leefde en schitterde nu Anna,
als de maan onder de sterren, een voorbeeld van
elke deugd. Geheel bijzonder vervulde hare maagde-
lijke ziel de deugd der liefde, het vurig verlangen
naar den door de Profeten beloofden Verlosser
der wereld. Nauwelijks had zij in de Boeken
der heilige voorzeggingen gelezen, dat de Ver-
losser uit eene zuivere en onbevlekte maagd zou
worden geboren, of haar hart ontvlamde van
verlangen naar Hem. Hem en die hoog bevoor-
rechle Maagd te zien, dit was voortaan haar
eenige wensch en daarop hadden al hare gebeden,
al hare oefeningen van godsvrucht en vroomheid
belrekking. Gelijk een sterke magneet al de kleine
ijzerstukjes, die in zijnen omtrek liggen , aan zich
trekt en met kracht beheerschl, zoo beheerschte
ook deze ééne groote gedachte aan den Messias
alle overige gedachten, wenschen en plannen der
door God bevoorrechte maagd en verleende ook
aan haar uiterlijk wezen zulken glans van boven-
natuurlijke schoonheid en zachten ernst, dat
de harten van al de gezellinnen harer jeugd in
den tempel lot Anna gelrokken werden.
O mochten degenen, die in onze dagen aan
het hoofd van scholen en opvoedingsgestichten
gesteld zijn, er zich goed aan laten gelegen lig-
gen, de nog tengere en vatbare zielen hunner
pleegkinderen op groote en heilige gedachten,
op ernstige en verheven beelden te vestigen en
aan hun gemoed een middelpunt te geven, dat
alle geestelijke krachten van het pleegkind be-
heerscht en verlevendigt! Welke onberekenbare
weldaad konden zij daarmede aan die jonge!in-
gen en jonge dochters bewijzen! Hoe gelukkig
hun geest en hart voor latere verbrokkeling
en bederf bewaren! Hoe zeer zouden dan de
klachten van zoo vele ouders over de kinderlijke
-ocr page 234-
198                            GEBOORTE EN KINDERJAREN VAN DE H. ANNA, ENZ.
tot deugd opklimt, terwijl men daarentegen af-
klimt door den naaste met goede werken te helpen
en zijne zwakheden te verdragen, of door de
beschouwing tot de innigste vereeniging met
God omhoog klimt. En die zich op de ladder
bewegen ? Deze zijn engelen met menschelijke
lichamen of menschen met engelenharten. — Uit
hun straalt eeuwige jeugd, want zij zijn vol gees-
telijke kracht en beweegbaarheid in alle goed.
Zij hebben vleugelen, om door heilig gebed tol
God op te vliegen; maar ook hebben zij voeten
om in vriendschappelijken omgang met de men-
schen te wandelen. Hun gelaat is opgeruimd en
minzaam, omdat zij alle gebeurtenissen van dit
leven met zachtmoedigheid en kinderlijke onder-
werping aan God aannemen. De godsvrucht is
het liefelijkste onder al het liefelijke, de koningin der
deugden, de werkdadige liefde in hare volmaakt-
beid. Is de liefde te vergelijken met de melk, dan
is de godsvrucht haar room; is zij een kostbaar
edelgesteente, dan is de godsvrucht haar glans,
die de menschen versterkt en den hemel verheugt.
O II. Anna, vereerenswaardige grootmoeder
van mijn Verlosser, die reeds in uwe prilste
jeugd altoos voor God met onuitsprekelijke liefde
en gloeiend verlangen wandelde: Verwerf ook
mij de genade der godsvrucht, opdat ik reeds
hier op aarde smake, hoe zoet en liefelijk het
is, met God te verkeeren, en mij daardoor voor-
bereide tot het aanschouwen van Gods
aanschijn tot aanschijn in de gelukkige
eeuwigheid. Amen.
God alles doe, wat Hij en de il. Kerk, wat stand
en beroep van ons vorderen. Voor den waarlijk
godvruchtige is het ongetwijfeld eene eerste
behoefte de gewone godsdienstoefeningen nauwge-
zet te verrichten, d. i. aan de Allerheiligste drie-
vuldigheid dagelijks het Morgen* en Avond-
o f f e r met heilig liefdevuur op te dragen, de II. Mis
zoo dikwijls mogelijk bij Ie wonen, de Sacramenten
vlijtig te ontvangen enz. Maar dat alles is niet
voldoende. Ook midden onder zijn dagwerk en
in liet verkeer met de menschen zal hij gedurig
zijn hart tot God, in Wiens gestadige tegenwoor-
digheid hij leeft, aanbiddend verheffen, met god-
vruchtige schietgebeden den hemelschen Vader
groeten en geloof, hoop en liefde als ook zijn
verlangen naar het Rijk der Hemelen in zich
vernieuwen. De natuur en al de zoo menigvul-
dige voorwerpen der schepping herinneren hem
aanhoudend aan den prijzenswaardigen Schepper;
alle menschen, alle evenbeelden Gods wijzen hem
op hun heilig grondbeeld — en zóó is geheel zijn
dagelijksch beroepsleven een groote spiegel, waarin
hij voortdurend God ziet, en vol liefde met God
verkeert.
Deschouw, roept Franciscus van Sales u loe,
beschouw de ladder van Jacob, met de Engelen,
die daarop op- en af klimmen, — deze is een
trouw beeld der ware godsvrucht, — de beide
zijden zijn het gebed, dat om Gods liefde smeekt,
en de Sacramenten, waardoor wij die onlvan-
gen. De sporten zijn de verschillende Irappen
der werkdadige liefde\', waarop men van deugd I
-ocr page 235-
VIERDE HOOFDDEEL.
HUWELIJK VAN DE H. ANNA MET JOACHIM.
i^P    -1^^^_
I.
j ad Anna hare moederlijke
.fels raadgeefster, Emerentiana
** verloren, nu wierp zij zich
met des .te minder achter-
houdenheid in de armen van
hem, die de Vader en raad-
gever van alle hulpeloozen
en wezen is. Zóó verwachtte
zij kalm en geheel overge-
geven in Gods II wil, wat
de Heer met haor voor had,
en bereidde haar hart tot
een waardig vat der godde-
lijke genade. Toen eindelijk
de tijd gekomen was, waar-
op Gods raadsbesluiten in
haar vervuld moesten wor-
den, huwde zij met Joachim, die ook Heli *)
genoemd werd, een godvreezend en kuischjonge-
ling uit het geslacht van David te Nazareth.
Daar het nu van eeuwigheid in hel raadsbe-
sluit der goddelijke wijsheid lag, dat uit deze
beide echtelieden het volmaakste en genadevolste
onder alle schepselen in den hemel en op aarde,
Maria, de maagdelijke Moeder Gods, moest voort-
komen, zoo werd ook over dit huwelijks*verbond
de rijkste overvloed van hemelsche genaden uit-
gestort, gelijk dit door den II. Geest aan de
II. Brigitta werd geopenbaard: »Alle rechtvaar-
dige en eerlijke huwelijken, die van de schep-
ping des eersten mensch tot aan den jongsten
dag zouden worden gesloten, heelt de almachtige
God, voor wiens oogen de toekomst zoowel als
het tegenwoordige open ligt, beschouwd; maar
geen enkel zag Hij, dat in goddelijke helde en
eerbaarheid liet huwelijk van Joachim en Anna
evenaardde; want de Heer zelve heelt ze met
zoo groote kuischheid verbonden, dat geen kui-
schere echt op aarde gevonden werd." Anna
kon dus in waarheid zeggen, wat weleer Sara,
de vrouw van den jongen Tohias, van haar zelve
zeide: »Gij weet, o mijn God, dat ik nooit
begeerlijken lust naar eenen man heb
gehad, en dat ik mijne ziel zuiver be-
waard heb van allen hartstocht. Ik heb
mij nooit onder de spelendcn gemengd,
noch onder diegenen, die in 1 ich l vaa r-
digheid wandelen. En dat ik heb toe-
gestemd eenen man te nemen, is in uwe
vrees geschied, en niet uit v 1 e e s c h e-
lijke begeerte."
Joachim en Anna onderhielden en versterkten
zich in de echtelijke kuischheid door gestadig
verkeer en innerlijke liefdegemeenschap met God.
Hun gebed geschiedde gemeenschappelijk, en
op bepaalde uren van den dag. Drieinaal\'sjaars
*) De naam Heli is slechts de verkorting van 11 e 1 i-
acim, en had dezelfde beteekenis als Joachim. De
naam Heli, als vader van Maria, noemt ons de H. Lucas,
die in zijn Evangelie III, 23—38, volgens de verklaring
der meeste schriftuitleggers, het stamregister of den
geslachtsboom van Maria beschrijft, terwijl de H.
Mattlieus zijn Evangelie begint met den geslacht6-
boom van den H. Josef. Hiernaar zijn beiden, Josef
en Maria, afstammelingen van David. Josef een afstam me-
ling van Salomon, den eerstgeboren zoon van David,
en Maria eene afstammelinge van Nat hun, den twec-
den zoon van David.
-ocr page 236-
HUWELIJK VAN DE II. ANNA MET JOACIHM.
200
komt van verre, van de uiterste gren-
zen der aarde. Het hart haars cchtge-
noots vertrouwt op haar, en aan goederen
zal het hem niet ontbreken. Zij doet
hem steeds goed en nimmer verdriet
aan alle do dagen haars levens. Zij
zoekt naar wol on vlas. en werkt vol-
gons de kunst harer handen; zij staat
op als het nog nacht is, en deelt het
verkregene uit aan hare huislieden, en
de spijs aan hare maagden. Zij gordt
hare lendenen met kracht en hare armen
sterkt zij; ook des nachts wordt hare
lamp niet uitgebluscht. Zij steekt hare
hand uit naar den spinrok, en hare
vingers vatten het spinnenwiel vast.
Zij opent hare hand voor den arme
en strekt hare handen uit naar den nood-
druftige. De sneeuwtijd boezemt haar
«reene vrees in voor haar huisgezin: want
heel haar huisgezin heeft dubbele klee-
deren. Zij maakt voor zicli tapijt-sieraad;
wit lijnwaad en purper zijn haar gewaad.
Haar echtgenoot is in eer en aanzien,
als hij zit in de poorten met de oud-
sten des lands. Sterkte en eer zijn haar
gewaad, en in den jongsten dag zal zij
lachen. Zij opent haren mond met wijs-
heid en de wet der mildadigheid is op
hare tong. Zij heeft acht gegeven op
de gangen hares huizes, daarom komen
hare kinderen omhoog en roemen haar
zeer gelukkig en haar man prijst haar."
(Spreuk. XXXI.)
2. Dan hoe vlekkeloos en heilig ook het leven
van dit eerwaardig echtpaar was, zij mochten
toch niet vrij blijven van kruis en lijden. Want
reisden zij naar Jerusalem naar \'s Meeren fees-
ten, en menigmaal gingen zij naar den berg
Carmel te bedevaart, om daar, in vereeniging
met de vrome zielen van den omtrek, door
psalmgezang en gebed den Heer te loven en
de godvruchtige onderrichtingen der kluizenaars
met kinderlijke leerzaamheid te aanhooren. O,
hoezeer werden dan hunne harten lot vurig
verlangen naar den dag des Heeren, naar de
komst van den Messias en zijner maagdelijke
Moeder ontstoken! Hoezeer keerden zij telken-
male gesterkt en op nieuw verlevendigd naar hunne
beroepsbezigheden terug!
Want Anna was ook in getrouwheid van haren
staat en in huiselijken vlijt het voorbeeld aller huis-
moeders; en terwijl haar echtgenoot zijne talrijke
kudde verzorgde, was zij met het inwendige
des huisgezins onvermoeid bezig, hield het oog
over hetzelve en bewaakte en regelde met vricnde-
lijken ernst den dagelijkschen arbeid.
En merk nu wel op, welk edel gebruik de
II. Anna, met toestemming van haren man, van
de tijdelijke goederen, die door zulken vlijt en
den zegen des Hemels haar toestroomden , maakte.
Het gezamelijke bedrag, werd jaarlijks in drie
deelen afgezonderd. Het eerste deel offerde zij
in den tempel tot het waardig vieren der feesten
van den godsdienst en tot onderhoud der priesters;
het tweede deel was het eigendom der armen,
die in dit van God gezegend huis een vriendelijk
toevluchtsoord, troost en lafenis vonden; en alleen
bel derde deel werd tot eigen levens onderhoud
voor \'t loopende jaar terug gelegd.
Beschouwen wij nog de vier beminnelijke deug-
den, in wier glans het II. echtpaar schitterde
— hun echtelijke kuischheid, hun gods-
vrucht, hun vlijt, en hunne barmhartige
naastenliefde — clan zien wij, dat Joachim
en Anna, de hooge vereering, die hun het christe*
lijk geloovig volk sedert zoovele eeuwen bewijst,
volkomen waardig zijn, en dat bijzonder de II.
Anna die sterke vrouw is, die koning Salomon
in het boek der Spreuken beschrijft: „AVie
vindt eene sterke vrouw? Hare waardij
-ocr page 237-
201
HUWELIJK VAN DE II. ANNA MET J0AGI1IM.
sprak zij lot haren man Joachim, laat ons doen,
gelijk Anna, de moeder van Samuel gedaan heeft;
ga ook naar den tempel, en beloof voor \'s Ileeren
aanschijn, wat deze beloofd heeft, wie weet, of
niet dan de Heer zijn oor neigt naar onze smee-
kingen."
Joachim volgde vol vertrouwen op God den
raad zijner vrouw en trok naar Jerusalem. Dan
zie, hier juist wachtle hem de felste beproe-
ving! Nauwelijks naderde de eerwaardige man
den tempel, of hem trad een der aanzienlijkste
priesters vol verachting en toornig te gemoet en
zeide: »Hoe durft gij het beslaan, God een offer
op te dragen, daar gij een onvruchtbaar, nutte-
loos mensch zijl? Maak u weg, om niet door
uw offer de gramschap des Allerhoogsten te ont-
steken.\'\' Zóó werd de grootvader van onzen
Verlosser voor het gansche volk met smaad be-
laden. Zonder tegenspraak of klagen trok zich
de edele lijder terug. Doch loen barslle hij,
door onbeschrijfelijke smart vermeeslerd, in een
vloed van tranen los en riep met Job: „Wat
is mijne .sterkte, o Heer, dat ik liet
uithoude, geene rotsenkracht is mijne
kracht, en mijn vleeseh is niet van metaal!
Mijne ziel walgt het leven, en gelijk
een knecht verlangt naar de schaduw,
en gelijk een daglooner verlangt naar
het einde van zijn dagwerk, zóó ver-
langt mijne ziel naar het graf. Waar
vind ik hem, die mij troost? Ga ik naar
het Oosten — hij laat zich niet zien;
ga ik naar het Xoorden — ik zie hem
niet."
Eindelijk stond Joachim op en begaf zich over
den olijfberg naar Uelhanie en van daar in de
woestijn naar zijne herders, waar hij vijf maan-
den lang biddende en vastende verwijlde, zoodat
niemand wist, waar hij gebleven was; want om
de smart en de schande mocht hij niet meer
voor de menschen verschijnen. Middelerwijl zat
gelijk het goud in het vuur, zoo moet iedere
menschelijke deugd in de vlammen van den tegen-
spoed beproefd en gelouterd worden; en gelijk
Christus de doornenkroon wilde dragen en met
den kelk der bitterheid gelaafd worden, zoo
moesten ook zijne II. voorouders met zware ver-
drukking bezocht en hierdoor hunner verwand-
schap met Gods Zoon waardig gemaakt worden.
De tegenspoed, waarmede beiden bezocht werden,
bestond daarin, dat hun vurigst verlangen naar
een kind twintig jaren lang onverhoord bleef.
Wie meet de smart af, die de goede ouders
daarover ondervonden? Wie telt de tranen, die
zij daarom voor het aanschijn des Ileeren ge-
stort hebben? Want bemerk, dat namelijk in
het Oude Verbond het voor de ouders, als de
grootste smaad gold, kinderloos te blijven. Zulke
ouders hieldt men als uilgesloten van de ge-
lukkige hoop, Voorouders van den Messias te
worden. Hun echt werd aangezien als van God
verworpen en met den vloek van den Allerhoogste
gebrandmerkt. Daarbij kwam nog, dat Anna
van hare brave moeder Emerenliana vernomen
had, welke edele vrucht zij zou dragen, wier
schoonheid hemel en aarde met vreugde vervul-
len moest. Nu, zoo vreest zij, heeft God zijn be-
sluit veranderd en om mijne onvolmaaktheid mij
zoo groote genade niet waardig geacht. Daarom j
vernederde zich Anna in een onophoudelijk ge-
bed voor God; en zooals weleer die Anna van
het Oude Verhond, die later de moeder van den
grooten profeet Samuel werd, over den smaad
harer jarenlange onvruchtbaarheid weende, en
onder biltere tranen voor het heiligdom des Ileeren !
zuchtte: »Ik ben eene buitengewoon on-
gelukkige vrouw, en stort mijn hart
uit voor den Heer. En als gij nu het
leed uwer maagd aanziet, en mijner ge-
denkt en aan uwe maagd een kind schenkt,
zoo zal ik het den Heere geven al de da-
gen zijns levens" — zoo zuchtte ook Anna,
de vrouw van Joachim, om verlossing uit den
smaad der onvruchtbaarheid. —Maar juist in deze
herinnering van de moeder van Samuel lag ook
een zoete troost voor beiden. »Laat ons, zoo
-ocr page 238-
HUWELIJK VAN DE H. ANNA MET JOACH1M.
202
Anna vol angst en kommer in haar huis, en ge- | Engel van vertroosting tot de diep bedroefden;
lijk Joachim van den priester, zoo moest zij van en had het veel beproefde echtpaar in Job\'s klach-
hare eigene dienstmaagd snoode vervvijtingen over ten ingestemd, nu naderde hel oogenblik, waarop
hare onvruchtbaarheid hooren. Maar toen het zij ook met .lob in bovenmatigen troost zouden
offer van haar vernederd en vermorzeld hart vol- j juichen,
maakt bevonden werd, zond de Allerhoogste den \'.
VIJFDE HOOFDDEEL.
JOACHIM EN ANNA VERKRIJGEN DEN ZEGEN DER BELOFTE.
jr
A
/;:
o^
i.
Hpkèg)
haalt, en begon onder een vloed van tranen te
bidden: „Heer, Gij zijt rechtvaardig, en
al uwe oordeelen zijn vol billijkheid en
al uwe wegen zijn slechts barmhartig-
heid, waarheid en gerechtigheid. En
nu, o Heer, gedenk mijner, en neem
geene wraak over mijne zonden, en her-
inner U niet mijne overtredingen, noch
die mijner ouders; want omdat wij aan
uwe geboden niet hebben gehoorzaamd
en wij voor U niet oprecht gewandeld
hebben, zijn wij voor allen ten spot en
smaad geworden. En nu, o Heer, han-
del met mij volgens uwen wil en laat
mijne ziel in vrede worden opgenomen;
want het is mij beter te sterven dan te
leven." (Tob. III.)
En in dezelfde ure, dat Tobias in Ninive zoo
bad, gebeurde het, dat ook Sara te Rages in het
e nederige onderwerping
in dagen van tegenspoed
is de zekerste weg tot
geluk, eer en allen voor-
spoed. Duizendmaal hceft.de
ondervinding deze gewichtige
waarheid bevestigd! Zoo was
het vele honderden jaren vóór
\\l>. de dagen van .loachim en Anna,
gedurende de Assyrische gevan-
genschap gebeurd, dat twee
vrome en zwaar beproefde zie-
len op hetzelfde uur — hoewel
ook vele mijlen van elkander
verwijderd — den Heer hun
bitter leed klaagden. Het wa-
ren de zielen des oudvaders
Tobias in Ninive en van Sara
te Rages in het land der Mediërs.
Om het groot lijden, dat de Allerhoogste over
Tobias had laten komen, werd deze zelfs door
zijne eigene vrouw versmaad. Toen zuchtte de
vrome lijder, zooals ons de II. Schrift ver-
-ocr page 239-
JOACHIM EN ANNA VERKRIJGEN DEN ZEGEN DER BELOFTE.                      203
zal worden, niet voortkomt uit de be-
geerlijkheid van het vleesch, maar een
geschenk des hemels is. Want het zal
gebeuren, dat gij den zegen der belofte
v e r k r ij g t; een heilig kind zult g ij ter
wereld brengen en deze zal Moeder vvor-
den van Hem, op wien de volken wach-
ten, en haar naam zult gij noemen, zoo
als u die zal worden kenbaargemaakt.\'\'
Alsdan vervulde eene onbeschrijfelijke vreugde
het hart der godvruchtige Anna. Zij sloeg hare
oogen op — de Engel was verdwenen, maar op
den muur stond met groote, schitterende letters
de naam van Maria geschreven.
2.    En gelijk de Engel het beloofd had, werd
alles vervuld. Toen Anna te Jerusalem bij de
gouden poort was aangekomen, trof zij haren man
Joachim, die zooeven in den Tempel op last
van den Engel, die ook hem verschenen was,
zijn offer had opgedragen. Wat een gelukkig
wederzien, na eene zoo lange en smartelijke
scheiding! Hoe minzaam had de Engel der ver-
troosiing hunne tranen gedroogd en de klachten
hunner ziel in blijden jubel en dankbaren lof aan
de eeuwige goedheid veranderd. Hoeveel hadden
zich nu de vreugdedronken echtelieden te ver-
halen over al de droevige» maar ook over al de
blijde en wondere gebeurtenissen in die dagen
van scheiding! Hoe dankbaar verhieven zij, op
hunne terugreis naar Nazarelh, hunne harten
lot den hemelschen Vader, en hoe hartroerend
klonken nu hunne gemeenschappelijke dank- en
jubelliederen!
3.    Zie daar het loon van het geduld,
dat ten einde toe volhardt! Waarin het
eigenlijk wezen van dit geduld bestaat, leert ons
de koninklijke Psalmist met de woorden: „Mijne
ziel, wees Gode onderworpen, want van
daar komt mijn geduld." Dus is het ge-
duld, naar zijn innigst wezen, niets anders, dan
eene onbegrensde, kinderlijke onderwerping van
onzen wil aan den goddelijken wil, waarna de
mensch, over wien een groot en voortdurend
leed komt, met Job uitroept: „De Heer heett
26
land der Mediërs in grooten druk tot den Heer
smeekte. Want de hand des Ileeren, die de zij-
nen beproeft, drukte loodzwaar op haar, zoodat
zelfs eene harer dienstmaagden zich verhief en
haar met spot- en smaadwoorden overlaadde. Toen
begaf zich de diepbedroefde maagd naar hare een-
zame kamer, at of dronk niet in drie dagen,
maar volhardde in het gebed, terwijl zij met
tranen tot God smeekte: TotU, o Heer, wend
ik mijn aangezicht, op U vestig ik mijne
oogen, opdat Gij mij verlost van den
smaad, waaraan Gij mij ziet blootge-
steld, of dat Gij mij van de aarde weg-
neemt. (Tob. III.)
En de II. Schrift voegt er bij: Ter zei ver
ure is het gebed van beiden verhoord
voor het aangezicht der heerlijkheid
van den Allerhoogsten God. De Heer heeft
beiden uit de verdrukking gered en hen met de
zoelheid zijner vertroosting bezocht.
Even zoo gebeurde het ook bij Joa-
chim en Anna. Terwijl hij in de woestijn op
den berg Hermon tot God verzuchtte, en ter
zei ver ure zijne vrouw te Nazareth den Aller-
hoogste haren nood klaagde, werd beider gebed
verhoord. Een Engel Gods, met glans en hemel-
sche schoonheid omstraald, stond plotseling voor
Anna en zeide tot haar: ïüwe tranen en ge-
beden zijn tot voor Gods troon opge-
klommen, ook zijn de verzuchtingen
van Joachim verhoord. Daarom heeft
de Allerhoogste mij gezonden, om u te
troosten. De boodschap nu, die ik u
breng, is deze: Sta morgen met hel krie-
ken van den dag op, en ga naar Jerusa-
lem, om in den Tempel te offeren; daar
zult gij uwen man ontmoeten, want ook
hij heeft dezelfde boodschap ontvangen,
en ook hij zal naar den Tempel komen.
Bij de gouden poort zult gij elkander
ontmoeten, en uw offer zal worden aan-
genomen. En weet, dat u we onvr ucht-
baarheid door den Allerhoogste werd
vastgesteld, opdat de geheele wereld
erkenne, dat hetgene uit u geboren
-ocr page 240-
JOACIHM EN ANNA VERKRIJGEN DEN ZEGEN DER BELOFTE.
201
is veel groot er voor God dan de sterke, die
groote werken onderneemt en door zijn verstand
en wcikkracht veel lot stand brengt. Hoc mcnig-
maal geraken dan die roemrijke en gelukkig ge-
voerde ondernemingen plotseling in \'t riet —
omdat de Heer de ncdeiigheid der sterken door
wederwaardigheden beproeven wilde, maar die niet
behouden vond! Hij verslond alles wat hem eer
en winst bezorgde, maar om zich kinderlijk aan
I den Heer des Hemels te onderwerpen en van
zijne hand ook den kelk der bitterheid aan te
nemen, dat verslond bij niet. Daarom verliet
hem in dagen van tegenspoed de kracht en de
wijsheid, en zijn werk viel in duigen. Hoeveel
beter ware hel hem gcwcesl, indien bij, in plaats
van groole kracht lol werken, zich meer kracht
lot lijden, d. i. geduld verworven had!
Oefen u daarom vlijtig in deze zoo voorlrefle-
lijkc school des gedulds. Wordl niet boos, moede-
loos of wanhopig als zich zware wolken aan den
hemel van uw tegenwoordig geluk samenpakken
en op den zonnenschijn sloiliegen volgt. O laat
de moed niet zinken. Hij, die al de ellerbuilen
van zijn trouwen dienaar Job genezen en Hem van
den mcesthoop opgenomen heeft; die de vader-
lijke lianen van den Oud vader Jacob gedroogd
en hem den inniggcliefden en doodgewaanden
zoon Joscf met koninklijke eer weder lerugge-
voerd heeft; die de blindheid van zijn dienst-
knccht Tobias wederom Ier rechter lijd weg-
genomen en voor het korte leed hem lange jaren
van geluk geschonken heeft; die de kuische
Susarina uil de handen harcr lasteraars bevrijd,
en haar de eer van haren naam, na de dagen
van smaad, voor de geheele wereld heeft weder-
gegeven; die Daniël uit den leeuwenkuil en de
11. drie jongelingen uil den vuuroven \\von-
dcibaar verlost heeft — meent gij misschien,
klcinmocdigc mensen, dat deze God, onze Vader
gestorven of zijn vaderlijke arm verkort, of zijne
barmhartigheid verminderd is? O vertrouw op Hem
uit geheel uwe ziel, laat het aan Hem over, het
uur uwer verlossing uit den rampspoed te be-
palen, volhardt, ook al laat Hij u maanden en
jaren lang wachten. Het loon zal daarom te rijker.
het gegeven, de Heer heeft het geno-
men; zooals het den Heere behaagt,
zoo gebeurt het; de naam des Heeren
zij gezegend. Hij, die begonnen is,
verbrijzcle mij, Hij strekkc zijne hand
uit en hakke mij om. Dit is mijn troost,
dat Hij het is, die mij met smart be-
zoekt; het woord des Heeren spreek ik
niet tegen!" Of mecnl gij soms, dat gij zulke
onderwerping van uwen wil aan den Allerhoogste
niet verschuldigd zijl? Wat zijl gij dan voorden
Heer? Een schepsel uit hel slof der aarde. Heeft
misschien de Schepper, aan wien gij geheel en al
in eigendom behoort, niet het onbeperkte recht
met u ie handelen naar zijn goeddunken? Wal
zijt gij voor den Hoer? Een arm, met zonden
besmeurd wezen. Of staal het misschien der
goddelijke slrafgercchligheid niet vrij, in druk
en lijden u te luien gevoelen, hoc billcr en boos
het is, zich legen den wil van den Allerhoogste
te verzeilen? Wat zijl gij voor den Heer? Een
kind: weet soms uw alwijze en algocde Vader
niet heler dan gij, wal u tol uw wezenlijk ge-
luk noodig is, en langs welke wegen gij uw
doel het zekerst bcrerkt ?
Trek het u dus slerk ter harle, het ge-
duld Ie leer en. Wie ophruischt en bij wcder-
waardighcden toornig wordt, of hopeloos jr,m-
mcrklaagt, en de goddelijke hand, die den
tegenspoed veroorzaakt heelt, miskent, die is
gelijk aan een dwaas kind. In het geduld ligt
groole wijsheid, zooals koning Salomon leert:
„Die geduldig is wandelt in groote wijs-
heid."
De menschen wanen zich dikwijls groot en
wijs, als zij veel weten te doen en hooge wcik-
kracht bcziltcn; maar er is nog eene kracht,
die hooger slaat, dan de kracht tot werken
— dal is de kracht tot lijden, waarom de
wijze Salomon zegt: „Een geduldig man is
beter dan een sterke." Ja die rustig weet
te lijden en in overgeving aan God te volharden,
-ocr page 241-
JOACniM EN ANNA VERKRIJGEN DEN ZEGEN DER BELOFTE.
203
beproefde is geworden, zal hij de kroon
des levens ontvangen, die God beloofd
heeft aan die Hem liefhebben." (I, 12).
de troost te zocler, de kroon te schitterender
zooals geschreven slaat in den Brief van
zijn,
den II. Jacobus: „Zalig de man, die de
verzoeking verdraagt; want daar hij een
» )i i3Q» •
ZESDE HOOFDDEEL.
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
1.
eloovend aan de genadevolle
belofte waren Juaihim en
Anna wederom te Nazarcth
gekomen. Wat de Engel hun,
op Gods last vcikondigd had,
maakte voortaan het voor-
werp uit hunner aanhou-
dende overweging, en was
tevens de krochiigstc ?poor-
slag, zich steeds meer te
heiligen, en elke onvolmaakt-
hcid in hun in- en uitwendig
leven af te leggen. Daarom,
zooals aan de II. Biïgitla gc-
openbaard werd, is het ook
met gecne mcnschclijkc woor-
den uit te spreken , hoc heilig
en eerbaar hun echtelijk leven was, en hoc
kuisch en rein Maria, het gezegende kind der
belofte, ontvangen werd. Gecne onwaardige ge-
dachle en gcenc zondige, vlceschelijkc bcgceilc
ontsierde bet allerheiligste oogenblik dezer ont-
vangenis. Op dal allerheiligste oogcn-
blik doorliep zeker eene blijde rilling
de schepping — enhoogcrcnhartclij-
kcr klonken de jubelzangen der hemel*
schc heerschaaren — en eene grimmige
siddering door woelde de ongelukkige
geesten van den afgrond; want op dat
oogenblik werd bet reine en vlckkelooze
kindje ontvangen — het kindje, schoo-
ncr dan alle Engelen en Aartsengelen,
glorierijker dan alle Cherubijnen en
Se r a pb ij n en. — Maria, de glorie van de
m en se h cl ij k e natuur, en de v erh eer 1 ij-
kin g der eerste Eva. — Maria, die den
kop der helse bc slang verpletteren, —
Maria, wier vrucht de zware erfschuld
verzoenen, de doodelijkc wonde van
het menschdom genezen en aan de
gansehe wereld het eeuwig leven brcn-
gen zou? II. Joachim en Anna, gelukkige ouders
van het gezegend kind, wecst duizenden malen
gegroet! Uit u is de hcmclsclic roos, wier geur
hcrr.cl en aarde verblijdt, de zuivere lelie onder
de doornen, de bloem uit de wortel van liet
koninklijk geslacht van David, voortgekomen.
Omdat gij kuisch en vlekkeloos in uwen huvve-
-ocr page 242-
200
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
lijksstand bevonden werdt, is de allerzuiverste en
onbevlekte maagd en Moeder Gods Maria u lot
kind geschonken. Verwerft daarom voor alle
christelijke echtelieden de kuischheid overeen-
komstig hunnen slaat! Ach, eene schandelijke
zinnclust en eene onwaardige slavernij der vleesche-
lijke begeerte ontsiert zoo menig huwelijksbed,
berooft de gehuwden van de geestelijke kracht
en den zegen des hemels, en draagt de schuld,
dat hunne arme kinderen met de giftkiem van
latere ontaarding in dit leven komen. Heilig
huwelijkspaar, Joachim en Anna, smeekt voor
alle christelijke huisgezinnen den zegen der hei-
lige liefde, de kuischheid des lichaams en de
vrijheid des geestes af!
2. Maar hoe kunnen wij u de schoonheid
der allerzuiverste ziel van Maria, die
aanstonds op het oogenblik der genadevolle ont-
vangenis door de Allerheiligste Drievuldigheid
geschapen werd, met waardige woorden be-
schrijven ? — Van eeuwigheid stond het beeld
van al de millioenen schepselen, die eens \\verke-
lijk zouden beslaan, voor het oog van God; maar
uit die beelden slraalde er een, om zijne onuit-
sprekelijke heerlijkheid, boven alle anderen uil;
dit was het beeld van haar, die, volgens het
eeuwig raadsbesluit voorbestemd was, in de vol-
lieid der tijden, de Moeder van God, van den
Verlosser der wereld te worden. Wat de eeuwige
Vader in zijne almacht, de Zoon in zijne wijs-
heid, de II. Geest in zijne liefde aan een schep-
sel ooit vermocht te geven, dat legden zij in
de ziel van Maria, zoodat, toen deze aller-
heerlijksle ziel voor haren Schepper stond, ieder
andere geschapene schoonheid voor dezen licht-
glans verbleekte, en een godvruchlig geestelijk
schrijver, die zich dikwijls in de beschouwing
dezer onuitsprekelijk schoone ziel verdiepte, uil-
roept in verrukking: »Vat al den kleurentooi der
bloemen, al de sierlijke beweegbaarheid der liefe-
lijkste vogelijes, al de stille pracht der zeeën en
rivieren, al de majesteit der bergen, al de heer-
lijkheden der schepping en de stralen der mor-
genzon, al het zachte licht van maan en sterren,
al den gouden glans der zon, alle bevalligheid
van de schoonste kinderen der menschen, ja alle
glorie der hemelsche heerscharen; vat al deze
schoonheid in één ecnig beeld te zamen, dan is
dit beeld toch nog slechts eene matte afstraling
van de schoonheid der ziel van Maria, omdat
zij werd uilverkoren tot Moeder van
den Koning der heerlijkheid!
3. En onder de heerlijkheden van Maria moet
gij er van daag voornamelijk eene beschouwen:
de heerlijkheid harer Onbevlekte O n t-
vangenis.
Sedert Adams zonde treedt ieder menschenkind
met zonde besmeurd in dit leven. Op het eerste
oogenblik van ons aardsch bestaan wordt de
zware vlek der erfzonde op onze ziel gelegd,
en hiermede sluipt gelijktijdig de kiem van den
geestelijken opstand tegen God, der zinnelijke
begeerlijkheid en van den lichamelijken dood in
gansch ons wezen binnen; wij staan onder de
heerschappij der zonde.
Dit is de algemeene Wet, die sedert Adam
op de gcheele menschheid drukt, en lot aan het
laatste oordeel op allen drukken zal. Moge ook
— door Gods genade — deze heerschappij der
zonde, deze vloek der erfzonde wederom van de
menschen worden weggenomen, er was en er
is toch bij den aanvang des levens van ieder mensch
een tijd, waarop de smaad der zonde op hem
drukt; en de gevolgen van dezen donkeren en
beklagenswaardigen tijd (de slechte neigingen en
de heerschappij van den lichamelijken dood met
al zijne voorboden) doen zich tot aan het einde
van ons leven gelden en gevoelen. Maar ééne ziel
onder allen, die leefden en nog zullen leven,")
maar ééne werd van deze algemeene Wet uitge-
zonderd; maar over ééne ziel heeft de zonde
nooit, — ook maar voor een enkel oogenblik —
geheerscht; en deze ziel is die van Maria, het
sieraad der menschheid, de vreugde der Engelen,
de overwinnares van Satan! Zij is die vrouw, die
de II. Evangelist Joannes in zijne verrukking zag:
♦) Het spreekt van zelf, dat de allerheiligste
mensehei ij kc ziel van onzen Heer en Zalig-
m aleer onder deze gewone zielen niet wordt gerekend.
-ocr page 243-
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.                                  207
jin den vroegen morgen,1\' d. i. op het eerste
oogenblik van haar leven, bij hare ontvangenis,
haar voor de erfzonde beschut en zuiver bewaard.
Nu werd het profetisch loflied uit den mond
van Salomon vervuld: „Geheel schoon zijt
gij, mijne vriendin, en er is geen vlek
in U." (Hoogl. IV: 7.) Al is ook het, door de
genade des Verlossers
herboren menschenkind,
zuiver en heilig, en al
bewaart het zich door
Gods genade van elke
latere zonde zuiver,
minstens ééns was toch
zijne schoonheid door
de erfzonde bezoedeld.
Maar Maria is altoos en
immer schoon en vlekke-
loos geweest, omdat het
den hemelschcn Vader
geviel zijne uitverkorene
dochter ook van de erf-
zonde te bewaren.
Nu werd in zijn
hoogcren, profetischen
zin het heilig spreek-
woord van den wijsslen
„En er verscheen een groot teeken in
den hemel: Ecno vrouw bekleed met de
zon, en de maan was onder hare voe-
ten, en op haar hoofd eene kroon van
twaalf sterren. En de groote draak, de
oude slang, die geheel de wereld ver-
leidt, trad voor de vrouw — maar hij
overwon niet en ne-
dergeworpen werd
hij de groote draak.
(Apoc. XII.)
Nu werd de oude
belofte vervuld: jD e
vrouw zal den kop
der slang verplet-
te r e n." Want wat is die
slangenkop? Als ons de
H. Schrift leert, dat door
>de oude slang\'\' de dui-
vel zelve moet worden
verslaan, dan is zijn kop
duidelijk de eerste scha-
kel in de onafzienbare
keten der menschelijke
ellende, welke Satan te
weeg gebracht heeft,
namelijk de eerste zonde
van het menschdom, de
erfzonde! Maria heeft
reeds op het oogenblik
harer Ontvangenis haren
voet op dien slangenkop
gezet, terwijl zij van
elke vlek der erfzonde vrij en ongedeerd bleef.
Thans werd het woord van den Psalmist ver-
vuld: „De Allerhoogste heeft haren zetel
geheiligd. God is in haar midden, zij
kan niet wankelen; God helpt haar in
den vroegen morgen." (XLV: 5, G.) Maria
was uitverkoren, om in haren zuiveren moeder-
lijken schoot, als in eene heerlijke woonplaats,
Gods Zoon te dragen; daarom heeft de Heer reeds
26
der koningen vervuld:
„Vrcle dochters heb-
ben zich rijkdom-
men vergaderd,
maar gij gaat alle
die te boven." (Prov.
XXXI: 29.) Het Oude Testament toont ons wel
eene schitterende schare van doorluchtige vrouwen,
de bevallige Rebecca, de heldin Debbora , de kuische
Susanna, de deugdzame Sara, de kloeke Judith,
de vrome koningin Esther; maar Maria over-
schaduwt hun glans en al den rijkdom ha-
rer geestelijke schoonheid, omdat zij alleen,
zelfs niet een enkel oogenblik, in de armoede der
verwijdering van God gezucht heeft, maar reeds
bij hare ontvangenis in Gods oogen veel liefe-
-ocr page 244-
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
208
dezelfde Verlosser, die den kinderen eerbied voor
hunne ouders beveelt, het niet durfde verzuimen
zijne eigene moeder op de hoogst mogelijke wijze
te eeren, en het daarom onmogelijk kon dulden,
haar — ook maar voor een enkel oogenblik —
in de oneer der erfzonde te laten.
4. Verheugen wij ons dus over die onbeschrijfe-
lijke schoonheid van de koningin des hemels en
vieren wij met geloovige stemming en vromen ijver
het feesl harer onbevlekte Ontvangenis,
dat jaarlijks op den 8 Deccmbsr in de katholieke
Kerk gevierd wordt. Deze dag is een dag van
eer en heiligen trots voor geheel het mensche-
lijk geslacht, hetwelk op dien dag met zalige
vreugde daarom jubelt, omdat althans één
harer ledematen in onbevlekte zuiverheid schit-
tert, omdat levens de zuiver menschclijke natuur,
ondanks de in haar ingedrongen ellende der zonde,
nog voor zulke glorie en volmaakte schoonheid
vatbaar is.
Wij vinden de sporen van dit feest reeds in
de grijze oudheid. Reeds ten jare 500 werd de
gedachtenis van Maria\'s ontvangenis, zooals wij
uit het Typicon van den II. Sabas, met volkomen
zekerheid welen, in de Ooslcrsche Kerk feestelijk
gevierd. Te Napels vond men een in marmer
gebeiteiden kalender van het jaar 800, die be-
vvijst, dat men toen ook hier reeds het schoone
feest vierde. Te gelijkcr lijd treffen wij het
aan in Spanje bij de Noormannen en spoedig
daarop in Engeland. Een kalender, die ten jare
iiöi door cen klooslcrbrocder in Schaffhausen
geschreven werd, noemt het feest eveneens, en
bewijst, dat de katholieken van ZuidDuilschland
en van hel tegenwoordige Zwitserland — in liefde
en vcrecring der allerheiligste, onbevlekte Moe-
der Gods — voor hunne broeders in de overige
katholieke wereld niet onderdeden. Dij gevolg
is de vereering van het genadevolle geheim der
Ontvangenis van Maria niels nieuws, maar reeds
in de christelijke oudheid gegrondvest; en de
lasteringen onzer vijanden tooncn slechts, hoe
weinig zij met de overleveringen van de oudheid
en de gcdenkteekencn der geschiedenis bekend zijn.
En toch was het geloof aan de onbevlekte Ont-
lijker was, dan alle heerlijkheid van hel Paradijs,
omdat zij de ware tempel Gods, liet geestelijk
rustbcd van den 11. Geest, de Iroon des Aller-
hoogslcn, hel koninklijk paleis der Allerheiligste
Drievuldigheid was, en de volheid der hcmelsche
genade bezat. Daarom heeft ook later de Aarts-
engel haar met den beleekenisvollen groet ver-
eerd: „Wees gegroet, gij vol van genade,"
d. i. de Schepper heeft u alle bovennatuurlijke
voorrechten, waarmede Hij een schepsel kon
versieren, geschonken, en bij gevolg ook de
bevrijding van de crlschuld.
Als nu iemand vraagt: Waarom die wonderbare
en geheel eigenaardige uitzondering van Maria?
dan hoorc deze hierop het onbedriegelijk ant-
woord des Engels: „Omdat het Heilige, dat
uit u geboren zal worden, Gods Zoon
genoemd wordt." (Luc. 1: 3j.) Dus alleen
om Jezus, alleen met het oog op Jezus, alleen
tot verheerlijking van Je/.us, den koning der
eeuwige heerlijkheid, werd Maria zoo uitnemend
schoon van ziel, zoo voorbecldcloos treffelijk uit*
gedoschl. 0 de dwazen, die wanen, dat de
heilige katholieke Kerk den aanbiddenswaardigen
Zoon Gods onteert en vernedert, als zij diens
Moeder zoo hoog eert en om hare onbevlekte
Ontvangenis looft! Integendeel, juist omdat deze
Kerk met den teedersten, onbegrensdsten eerbied
voor Cliiislus, den Alheilige, doordrongen is,
stuit het tegen haar gevoel, te denken, dat Hij
de mcnscliclijke naluur heeft aangenomen uit
ecne moeder, die door de schaduwc der zonde
verduisterd was. Zeker kan Cliiislus zijne wo-
ning ne in en in cene ziel, die vroeger on-
der de heerschoppij der zonde heeft geslaan;
maar nocit en nimmer kan het den Alheilige
betamen van ecne zondares geboren te
worden, d. i. zijn eigen wezen, zijne mcnsch-
heid, die met de godheid op de onafschcidelijkste
wijze verbonden is, uil ecne moeder te ontvan-
gen, die ook maar voor één enkel oogenblik
door de zonde bevlekt is. Dus jui^l uit eerbied
voor den Zoon ccren wij op zulke wijze de moe-
der — daar wij vooral ontwijfelbaar weten, dat
-ocr page 245-
20!)
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
ren van Maria zagen voorlaan met klimmende
liefde op hunne onbevlekte koningin.
5. Dierbare lezer, keer ook gij het oog uwer
ziel tot Maria, die zonder vlek der erfzonde ont-
vangen is, en leer uit die aanschouwing, de
hooge waarde der onschuld, en de bevrijding der
zonde goed waarderen. Want al zijn wij ook
met de erfzonde ontvangen en geboren, zoo heeft
ons toch het grootc en wonderbare Sacrament
des Doopsels daarvan gezuiverd en ons bevrijding
der zonde en onschuld verleend, zoodal ook ons
hart een tempel werd van den drieëenigen God.
O gelukkige en benijdenswaardige ziel, die de
onschuld des Doopsels bewaard, en het
schillerend kleed der bovennatuurlijke, heilig-
makende genade, waarmede zij in het Doopsel
bekleed werd, door gcene doodzonde bezoedeld
heelt! Zij is een voorwerp van Gods bijzonder
welbehagen, cene vi iendin der engelen, een sieraad
en genade voor de gelieclc Kerk. En , Godc zij
dank, zulke zielen zijn er nog altoos in iedcreu
stand en bij elk geslacht, buiten in de wcield
en binnen in de kloostercel, in paleizen en hut-
ten, in steden en dorpen. — Zielen die van den
i giftbeker der zonde ongedeerd gebleven zijn,
| zielen, waarop Salan te vergeefs de kunst zijner
verleiding beproefd heelt, zielen, die door den
glans der rijkdommen en der eer niet verblind, door
den nood van lijdelijke ellende niet ter neer ge-
slugcn, door de begecilijkhcid des vlccfches niet
geketend, door de verlokkingen eencr ontaarde
wereld niet zijn mcdegcslecpt, en van de liefde
van Jezus Christus niet losgescheurd konden wor-
den. — Maar de bcminnenswaardigslen dezer zielen
zijn dezulke, die de lengersle bloem van alle
menschelijkc heiligheid, de kuisebheid tegen
elke bezoedeling het volmaakst bewaard hebben.
Waai lijk deze zijn engelen in den vlcescbe! Op
haar gelaat zetelt cene onbeschrijflijke bevallig\'
beid; uit bare oogen sliaalt een zoo levendig
en toch zoo zachl, wonderbaar licht, dal het,
als cene geheimvolle macht, zelfs tol in de har-
ten van ben die in den nacht der zonden liggen ,
doordringt en ze mei schaamte en weemoed ver-
vult; een hooge adel en tevens eene kinderlijk
vangenis van Maria nog geen eigenlijk geloofspunt,
ofschoon het altijd en overal in de Kerk gchou-
den was; waarom nog menig christelijk gemoed
daarover in duisterheid en onrust verkeerde, en
vurig wenschle, dat de opperste, onfeilbare leer-
meester der Kerk, de II. vader te Home, om-
geven door de bisschoppen van de katholieke
wereld, eene plechtige, geldige eindbeslissing mocht
nemen. Dit deed de grootc Pius IX. Zes jaren
lang had men met onvermociden vlijt en nauw-
gezeltc zorgvuldigheid de vraag door de grootste
godgeleerden en door alle bisschoppen van de
wereld laten onderzoeken, en alle gcloovigen tot
bijzondere gebeden om den bijstand van den II.
Geest uilgenoodigd. Eindelijk brak de groole en
eeuwig gedenkwaardige dog, de 8 December
1854, aan. De Opvolger van Petrus stond in het
schitterend gewaad van Opperpiiesler voor hel
allaar van den prins der Apostelen. Cij de 200
bisschoppen, aartsbisschoppen en kardinalen uit
alle werelddeclen waren rondom hem geschaard,
duizenden en duizenden vrome pelgrims verbeidden
zijn woord. Teen verhief hij zi< h en sprak door
de kracht des II. Gecsles: „De leer, die houdt,
dat de allerheiligste maagd Maria, van
den eersten oogenblik harer ontvan<re-
nis af — krachtens een bijzondere ge-
nadc en voorrecht van God, niet het
oog op de verdienste van Jezus Christus
— van elke vlek der erfzonde vrij bc-
waard is, is door God geopenbaard, en
moet daarom door alle gelooviffen vast
en standvastig gelooid worden. Die an-
ders denkt, heeft zich van de eenheid
der Kerk gescheiden, heelt schipbreuk
geleden in het geloof en is door zijn
eigen oordeel gedoemd."
Deze uitspraak werd door geheel de katholieke
wereld met onuitsprekelijke vreugde opgenomen.
Zij werd in alle landen met de schitterendste
feesten ter eere van de onbevlekt ontvangene
Moeder van God begroet, en de gelrouwe kinde*
-ocr page 246-
210
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
onschuldige en beminncnswaardige eenvoud spreekt
uit al hare handelingen en bewegingen, waar-
door aller harten zich met eerbied naar hen ge-
trokken gevoelen; hun geest is helder en vrij en
buitengewoon gevat — even als het vischje in
den helderen stroom — omdat deze zich in zijn
eigenaardigst element (de bevrijding van de zinne-
lijke lusten) beweegt. Hun hart klopt altoos
rustig en onbevreesd, omdat zij zich zelven in
zalige vreugde bewust zijn, den sterksten vijand
van den mensch, de zinnelijkheid des vleesches,
door de genade van Christus te. hebben over-
wonnen, en bijgevolg geen anderen vijand op
aarde behoeven te vreezen. Gode zij dank zulke
zielen zijn er nog op aarde!
En gij, christelijke lezer, vrome lezeres, be-
hoort gij ook tot de schitterende schare van zulke
zielen? Glinstert ook gij nog in den lichtglans
van de onschuld uws doopsels? Zoo ja, werp u
dan op uwe knieën neder, en dank den Almach*
tige, wiens genade u, zonder eenige verdienste
uwerzijds, over den gapenden afgrond des ver-
derfs heeft heen gedragen, en roep met den
Psalmist uit: „Niet ons, o Heer, niet ons,
maar uwen naam geef eer!" (Ps. 113, 1.)
Heeft echter het bederf der doodzonde ook toe-
gang tot uwe ziel gevonden, ween dan — gij
hebt den koslbaarsten schat en het edelst kleinood
verloren — ween, maar laat den moed niet zin-
ken! Al kunt gij ook geen II. Joannes, Aloysius,
Agnes en Cecilia meer zijn, — gij kunt toch
door boetetranen in de heerlijke voetstappen van
een II. Augustinus treden; gij kunt van eene
groole zondares eene Maria Magdalena worden,
die, ondanks hare vroegere zonden, bel voor-
recht ontving, met de onbevlekte Maagd en den
engelachtig kuischen Joannes onder het kruis van
den Verlosser der wereld te staan. O bedenk,
dat Maria niet alleen de zonder vlek der erfzonde
ontvangen koningin der maagdelijke zielen is,
maar ook de toevlucht der zondaren en zeg met
kinderlijk vertrouwen lot haar: O heilige en on-
bevlekt ontvangene Maagd Maria! Evenals het
gevallen kind aan de borst zijner moeder, neem
ik met tranen van berouw mijn toevlucht lot
u — \'t is nacht in mijne ziel, en het vuur der
booze hartstochten heeft de bron mijner vreugde
opgedroogd. Ik mag mij onder de schare der
brave, onschuldige zielen, die u heden met jubel-
liederen begroeten en feestelijke leliekransen vlech-
ten, niet mengen; daarom sluit ik mij boetvaardig
en weenend bij die ongelukkigen, wier moeder
en beschermster gij toch ook wilt zijn, bij de
arme zondaars, aan. O Moeder, zie genadig op
mij neder! Maak mijne noodwendigheden aan het
aanbiddelijk kind, dat gij op uwe moederlijke
armen draagt, bekend, en smeek voor mij, wat
ik behoef; een grootmoedig vertrouwen op zijne
genade, eene standvastige boetvaardigheid, een
onwankelbaar geloof, volhardende hoop, en vooral
het vuur eener sterke en teederc liefde. — 0 mijne
machtige beschermster, leg de doopbeloften,
die ik thans vernieuwen wil, voor zijnen troon
en verwerf voor mij de kracht ze onverbreekbaar
tot aan het einde mijns levens getrouw te bewaren.
ü. Nadat ik, o mijn God, in uwe tegenwoor-
digheid overwogen heb, hoe ik op den dag van
mijn II. doopsel aan u werd opgedragen en toe-
gewijd, om uw kind Ie zijn; maar ondanks de
in mijnen naam afgelegde plechtige beloften, mijne
zie! zoo menigmaal wederom door de zonde ont-
sierd heb, keer ik eindelijk weder in mij zelven
terug, en werp mij vol berouw en schaamte in
de armen uwer oneindige barmhartigheid. Oot-
moedig smeek ik u om genade, verschooning
en erbarming, ja om algeheele kwijtschelding
van mijne schuld door de verdiensten van het
bitter lijden en dood van Jezus Christus, den
Verlosser mijner ziel. En op Hem, als de eeuwige
grondzuil mijner hoop steunend, bevestig en ver-
nieuw ik het heilig verbond van trouw, dat bij
het doopsel in mijnen naam, met u, o mijn God,
gesloten werd.
Ik verzaak den duivel, der wereld en het vleesch,
en vervloek hunne rampzalige inblazingen, ijdel-
heden en zinnelijke lusten voor geheel mijn tegen-
woordig leven en de geheele eeuwigheid. En op
u, o goede en meêdoogende Vader, gegrondvest,
-ocr page 247-
211
DR ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
te staan en onverwijld o God, tot uwe barmhar-
tigheid, terug te keeren.
Dit is mijn wil, mijne meening, mijn onver-
breekbaar en onherroepelijk besluit, dat ik nu,
in uwe heilige tegenwoordigheid, o God, enten
aanzien van alle Engelen en Heiligen des hemels
en voor het oog der heilige katholieke Kerk,
zonder eenig voorbehoud en uitzondering maak en
bevestig. Hezegel, o God, eeuwige, almachtige
Vader, Zoon en II. Geest, goedgunslig dit mijn
besluit, en gewaardig dit mijn hartelijk en innig
offer aan te nemen, opdat het als een zoete geur
tot U opstijge. En gelijk Gij mij de verlichting
en den wil gegeven heht U dit mijn offer mijner
gelofte op 1c dragen, verleen mij eveneens de kracht
en de genade, die ik noodig heb, om het ook
werkelijk tot uwe eer en mijne zaligheid te vol-
brengen.
O allerheiligste Drievuldigheid, Gij zijt mijn
God, de God van mijn hart, de God van mijn
geest, de God van geheel mijne ziel. Daarom
erken en aanbid ik U — zoo geschiede het nu en
in alle eeuwigheid. Amen.
wil, kies en besluit ik onherroepelijk, u nu en
in alle eeuwigheid te dienen en te beminnen.
Tot dat einde geef, wijd en heilig ik u toe
mijne ziel met al hare vermogens, mijn geest
met al zijne krachten, mijn hart met al zijne
neigingen, en mijn lichaam met al zijne zinlui-
gen. Daarom verklaar ik luide, dat ik nooit eenig
deel van mijn wezen zal misbruiken of tegen
uwe allerhoogste Majesteit aanwenden. In de nede-
righeid des harten offer ik U mij zelven geheel
en al op, om eeuwig uw goed, gehoorzaam,
trouw kind te zijn, zonder mij ooit weder
van u te verwijderen, of berouw over mijn be-
sluit te gevoelen.
Maar ach, mocht door ingeving van den boozen
vijand of door menschelijke zwakheid het mij over-
komen, eenigerleiwijze in strijd met dit mijn
besluit en heilige toewijding te handelen, dan
verklaar ik mij van nu af aan en bij voorbaat
daar tegen, en maak het oprechte voornemen,
zoodra ik mijnen val indachtig word, met de
genade van den H. Geest, op nieuw weder op
-*-*»
ZEVENDE HOOFDDEEL.
DE GEBOORTE DER ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
--Xiï\\
k-D
m
^) tel u nu het ge-
voel van het lief-
devolle en moe-
derlijkverlangen
eens voor, waar-
mede de II. Anna
het gelukkig
oogenblik verbeidde, waarop het wonderkind het
licht der wereld aanschouwen zou! Hare heer-
1.
lijke, met al de schatten der goddelijke genade
versierde ziel is reeds geschapen; het lichaam,
dat die allerkostbaarste ziel moet opnemen, treedt
zijne voltooiing te gemoet. Spoedig, spoedig zal
de dag aanbreken, waarop de lofwaardige Moeder
het vurig verlangde kind, dat zij nog onder haar
hart draagt, van aanschijn tot aanschijn zal zien.
0 gelukkige dag van verwachting!
Steeds verdiept zich Anna meer in de be.-chou-
27
-ocr page 248-
»
21 2                             UE GEBOORTE DER ALLER
wing harer nederigheid, en vraagt zich zelve
met onuitsprekelijken ootmoed af: »Van waar
komt het toch, dat ik zulke genade in de oogen
des Allerhoogslen gevonden heb, en dal de moeder
van mijnen Heer, als mijn kind, onder mijn
harle rust? In zonde ben ik ontvangen en uit
mij moet de vlekkelooze en immer onbevlekte
lelie ontspruiten! Ik ben eene arme, aardschc
vrouw, en ik moet de moeder worden van de
Koningin des Hemels! O groote barmhartigheid!
O onvatbare, onverdiende gunst van mijnen God. !
Dan hoe meer de brave moeder Anna zich in die j
dagen van verwachting vernederde, des te vuriger i
werden hare gebeden en te brandender hare ver- j
langens, des te rijker overstroomde de genade
des hemels hare ziel, en des te meer werd het
haar vergund de hooge bestemming van haar kind
te kennen en in de geheimen der toekomst door ;
te dringen.
Hoe geheel anders brengt zoo menige onzer ;
moeders de dagen harer verwachting door! j
Zonder aan het haar door den hemel toever-
trouwde onderpand te denken, haakt zij — ook
gedurende den tijd harer moederschap — naar
de verstrooiingen en ijdelheden der wereld —
van een stillen terugkeer in haar zelve, van
ernstige beschouwing der moederlijke waardig-
heid en verplichting, van verdubhelde gebeden, van
dagelijksche en gedurige opolfering van haar kind
aan den hemelse hen Vader, uit wien alle leven
voortvloeit. Ach, van dat alles weet zoo menige
dwaze moeder niets! Haar levenswandel is in
deze voor haar en haar kind, dat ze ter wereld
moet brengen, zoo hoogst gewigtige dagen mis-
schien nog lichtzinniger en darleler, dan vroeger,
misschien ook geeft zij zich aan smartelijke zor-
gen wegens de toekomst over. Maar dat dit
kind, van den eersten oogenblik van
zijn bestaan in den moederlijken schoot
eene onsterfelijke ziel heeft, een bij-
zonder voorwerp is van Gods vaderlijke
zorg en door het vurig gebed en de
vrome zegewenschen der moeder reeds
vooraf tot de genade van het Doopsel
HEILIGSTE MAAGD MARIA.
moet worden voorbereid; daaraan denkt
de moeder misschien in het geheel niet.
Arme moeder! Hoe onnoemelijk veel goeds
kondel gij uw kind reeds voor zijne geboorte
bewijzen! Gedurende de dagen van uw moeder-
schap staat gij met uw kind op eene geheel bij-
zondere wijze in de innigste levensgemeenschap
en vormt werkelijk met hetzelve maar één leven;
zoo zeer zelfs, dat iedere edele gedachte, iedere
vrome stemming, iedere christelijke zelfbeheer-
sching, ieder offer van liefde ook op uw kind
overgaan, en op diens geestelijken en zedelijken
natuurlijken aanleg den heilzaamsten invloed moet
uitoefenen. 0 bedenk het beslissend gewicht van
die dagen, opdat, als het geboorteuur slaat, gij
getroost kunt zeggen: »Ik heb het mijne met
liefde en bereidwilligheid gedaan, de Heer doe
nu in zijne barmhartigheid het overige."
°2. Eindelijk sloeg dit gelukkige uur voor de
II. Moeder Anna — het uur, waarop zij haar
van God vervuld kind ter wereld brengen, en
het morgenrood van het Nieuwe Verbond in vollen
glans opdragen zou.
Lang genoeg had nu de nacht geduurd, de
nacht van zonde en goddeloosheid, de nacht van
dwaling en afgoderij, de nacht, door wiens dui-
sternissen zelfs het uitverkoren volk Gods, de
Israëlieten, zoo dikwijls waren oveiheerscht. Vol
vurig verlangen hadden de weinige rechtvaardigen
op aarde met den Profeet Isaias uitgeroepen:
„Wachter, wat is er van den nacht.
Wachter, wat is er van den nacht?"
En heden wordt de voorzegging van den Profeet
vervuld: „De wachter zegt: zie de mor-
gen komt!" (Is. XXI: 11, 12.)
Ja verblijd u, menschelijk geslacht, de nacht
verdwijnt en de dag breekt aan. Het morgen-
rood breekt door: het uur van Maria\'s geboorte
is het slot van uw lijden en het begin van uwen
troost; hel einde van uwen nood en het begin
van onsterfelijke vreugde.
En welke was nu dan de dag dier geluk-
kige geboorte? De oude legende verhaalt ons,
dat een kluizenaar, die in zijne kinderlijke ziel
-ocr page 249-
DE GEBOORTE DER ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
213
reeds op het oogenblik uwer geboorte de geheelc
hemel vol liefde en lof tot u afdaalt, om zijne
toekomstige Koningin te huldigen; ik hoor, hoe
de lagere koren der II. Engelen vol verwondering
en eerbied met den wijzen Zanger uitroepen:
„Wie is zij , die daar te voorschijn treedt,
als de opkomende dageraad?" (Hoogl.
VI: 9.) En ik hoor, hoc de hoogste koren der
zalige Geesten in vreugdevolle opgetogenheid ant-
woorden: «Deze is Maria, de dochtervan David,
de gezegende, de uitverkorene, de zuivere duif,
de bloesem van Aaron\'s staf, de bloem uit Jesse\'s
wortel, de tempel en troon der eeuwige God-
heid." — Allerminnelijkst kind Maria, ook ik ver-
eenig mijne stem met al die jubelzangen der
hemelsche geesten, en herhaal met hart en mond :
Wees gegroet, wees gegroet Maria!
Zoo begroetten ook de daar aanwezige god-
vruchtige vrouwen het kindje vol van genade,
toen zij van hare verrukking waren bijgekomen.
Vol blijdschap riepen zij den gelukkigen vader,
den II. Joachim er bij; o blijdschap! vréugde-
dronken hief hij het kind in de hoogte, en droeg
het dankbaar Gode op. Toen drukte hij het met
den grootsten ootmoed en hartelijkheid tegen zijn
vaderlijk hart en kustte bet onder eenen vloed
van liefdelranen.
3. Er was dus op dat genaderijk oogenblik
van Maria\'s geboorte vreugde in den hemel en
op de aarde. En die vreugde moest door alle
eeuwen heen lot aan het einde der wereld blijven
voortduren. — Daarom wil onze Moeder de H.
Kerk ons jaarlijks door het feest van Maria\'s
geboorte aan deze troostvolle gebeurtenis her-
inncren. Wij onlmoeten dal feest zeer vroeg bij
de christenen van het Oosten, namelijk dadelijk
na de derde algemeene Kerkvergadering, (te
Ephese 431), waar tegen den ketter Neslorius
werd besloten, dat Maria waarlijk de Moeder
Gods is. Wij bezitten nog heden ten dage de
preek, welke weleer de patriarch Proclus van
Constantinopel, die in het jaar 446 gestorven is,
op dien feestdag ter eere van Maria\'s geboorte
gehouden heeft. Ten jare 1245 werd bij dit feest
eene bijzondere godsvrucht voor Maria gevoed
had, telkenjareop den achtsten der Herfst-
maand een geheel wonderlijk muzijk in de lucht,
als waren het harmonieën van Engelen hoorde, een
zoo aangenamen, zaligen jubelzang, dat het hem
toescheen, als of zelfs het oor der uitverkorenen
in het Rijk der Hemelen geen zoeteren klank kon
hooren. Nu vroeg hij eens oan zijn Engelbe-
waarder, wat toch zulke jubelzang op dien dag
te beduiden had, en hij kreeg ten antwoord:
»Weet, dat weleer op dezen nacht de zoele Konin-
gin des Hemels, Maria geboren werd. Daarover
zijn de hemel en alle koren van hemelsche geesten
in vreugde, en daarom stijgt er op dien lofwaar-
digen stond door al de tenten der zalige heer-
scharen een gejubel en muzijk op, haar ter eere,
die nu verheven is boven de Engelen en Aarts-
engelen, boven de Serophijnen en Cherubijnen.\'\'
Verder verhaalt de legende, dat in dien nacht
de kamer, waarin zich de gelukkige moeder Anna
bevond, met zulke heerlijkheid en zoo onbe-
schrljfelijken lichtglans vervuld werd, dat de vrome
vrouwen van hare familie, die men geroepen
had, van verrukking geheel en al builen zich zelve
waren, en het niet durfden wagen de met licht
omstraalde moeder te beschouwen. En op eens
weergalmden de jubelzangen der Engelen, om
den dagenraad, waaruit de eeuwige geestelijke
zon moest ontspruiten, de lockomende moeder
van den Verlosser, te begroeten: — want op
dit uur werd Maria geboren.
O allerliefst, beminnenswaardig kind, vol van
genade, wees ook duizend en duizenden malen van
mij gegroet! Ach, ware mijn hart nog zuiver en
onschuldig, ware mijne tong rein en heilig, om
u waardig te groeten en te loven! — Ik zie u
in den geest, hoe gij — wel is waar als een
onmondig kind — op de armen van uwe vréugde-
dronken moeder Anna ligt; maar ik erken tevens,
hoe reeds in dit uur de volheid der genade over
u is uitgestort, en hoe de hemelsche Vader op
u, met grooter welbehagen dan op al het overige
geschapene nederziet, omdat Hij u tot den Tcm-
pel van zijnen medezelfstandigen, ééniggeboren
Zoon heeft uitverkozen; ik zie in den geest, hoe
-ocr page 250-
2U                             DE GEBOORTE DER ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
nog een octaaf gevoegd; en van dien tijd wed-
ijverden de verschillende volken der christenheid
met elkander, om dit Maria-feest wezenlijk plech-
tig te vieren.
Derzelver hooge bediedenis is in de kerkelijke
gebeden van dien dag zeer schoon en beleekenis-
vol uitgesproken. »Uwe geboorte, zoo jubelt de
Kerk, uwe geboorte, o maagdelijke Moeder Gods,
heeft aan de gansche wereld vreugde verkondigd;
want uit u is voortgekomen de Zoon der gerech-
tigheid, Christus, onze God, die ons van den
vloek verlost en den zegen gebracht, den dood
overwonnen en ons het eeuwig leven geschonken
heeft. Heden is bet de geboortedag van de II.
Maagd Maria, wier gezegend leven een licbtglans
voor de geheele Kerk en alle eeuwen is. Laat
ons daarom de geboorte der glorierijke Maagd
Maria, die doorluchtige spruit uil Abraham\'s zaad,
uit den stam van Juda, uit de nakomeling-
schap van David vieren. Zij beeft de waardig-
beid van Moeder verkregen, zonder den glans
harer maagdelijkheid te verliezen. Laat ons daar-
om op zijn waardigst en met vreugde hare ge-
boorte vieren, opdat zij voor ons bij den troon
van den Heer Jezus Christus eene voorspreek-
ster zij. Laat ons op dezen heiligen feestdag
met geest en hart de hoogverheven Moeder Gods
Maria, die ons heden uil hel koninklijk geslacht
verschijnt, lofzingen; want door baar is der
geloovigen het heil der wereld verschenen!"
Evenzoo betcekenisvol en roerend zijn de be-
schouwingen en liefdegroeten van den kerkleeraar
Augustinus, die de Kerk op dezen dag den
priesters in den brevier te lezen aanwijst: »AUer-
liefslen, de gewenschle feestdag der gelukzalige
en immer eerwaardige Maagd Maria is voor ons
aangebroken. Daarom verblijdt zich onze aarde in
hoogere vreugde, die met de geboorte van zulk
eene heilige Maagd is verheerlijkt! Zij is de bloem
des velds, waaruit de kostbare lelie der dalen
ontsproten is. Door hare geboorte is de natuur
onzer stamouders veranderd en de erfschuld ver-
nietigd. In haar is de rampzalige voorzegging
over Eva weggenomen: sGij zult uwe kinderen
in smarte baren.\'\' Want Maria heeft in de verruk-
king der vreugde den Heer Ier wereld gebracht.
Eva heeft gejammerd, maar Maria gejuicht. Eva
heeft in haren schoot de tranen, Maria daarentegen
de blijdschap der geheele wereld gedragen, om-
dat de eerste een zondig mcnschengeslacht, maar
de laatste den Heilige en Onschuldige heeft
voortgebracht. De moeder van ons geslacht heeft
straf en leed over de geheele wereld gebracht,
maar de moeder des Heeren heeft heil en zegen
over al het geschapene uitgestort. Eva is de
stichsler der zonde, Maria de slichster der ver-
dienste. Eva heeft dood en verwerping, Maria
leven en zaligmaking aangebracht. Gene heeft
gewond, deze genezen. Ter verzoening der on-
gehoorzaamheid verschijnt de gehoorzaamheid,
ter wegneming der trouweloosheid, de getrouw-
heid. — Dat Maria nu juiche en jubele en hare
ziel zich uilslorte in heilige lofzangen, omdat zij
de Moeder van den Verlosser is. Dat nu alle koren
der zaligen eenstemmig in hun jubellied jui-
chen! Neem, o Maria, onzen lof en dankzeg-
gingen aan, ofschoon zij zwak zijn en met uwe
verdiensten in geene verhouding staan. Neem
onze geloften aan, en bevrijd ons, door uwe
voorbede, van onze schulden. Doe ons in de
verzoening deelen."
Als wij deze taal der Kerk en van haren leeraar
hooien en getuigen zijn van de geestdrift, waar-
mede onze, in God rustende vaderen het feest
van Maria gevierd hebben, o hoe smartelijk valt
ons dan de gedachte, dat de Kerk zich in onzen
tijd genoodzaakt zag in verschillende streken dien
schoonen feestdag af te schaffen of op den daarop
volgenden zondag te stellen! Hoe smartelijk valt
ons de gedachte, dat de hedendaagsche wereld,
ondanks al haar spreken over en jacht naar tijdelijk
gewin, en ondanks al de schitterende uitvindin-
gen, zoo dood arm geworden is, dat zij die
dagen niet meer, zooals vroeger, in rust en
verheffing des geestes kan vieren! — Verdragen
wij, wat niet te veranderen is! — Maar gij,
Lezer, moogl nooit vergeten, dat, ondanks elke
verplaatsing van den feestdag, de geboorte van
Maria, volgens oudkerkelijke overlevering steeds
op den 8 September heeft plaats gehad. Al zou
-ocr page 251-
215
DE GEBOORTE DER ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
oefening zijn, en hebt gij het u tot eer
gerekend, den geboortedag van Maria altijd op recht
waardige wijze te vieren, dan moogt gij met het
volste vertrouwen hopen , dat zij door hare lief-
derijkc voorbede ook u de genade zal verwer-
ven, eens uwe geboorte in het Rijk der hemelen
te vieren.
dus ook in liet land, dat gij bewoont, deze dag
zelfs geen geboden feestdag meer zijn , verzuim
toch niet, voor zoover liet u doenlijk is, den-
zelven wezenlijk plechtig te vieren. Hoe meer
het door de Kerk aan uwen vrijen wil wordt
overgelaten deze en dergelijke dagen niet te vieren,
des te verdienstelijker en Gode w e 1 g e-
valliger zal uwe vrijwillige godsdienst-
ACHTSTE HOOFDDEEL.
DE ALLERHEILIGSTE MAAGD ONTVANGT DEN NAAM VAN MARIA.
TO\\\\cn rnr^rhi:
1.
eeiticn dagen na de geboorte
v&n hun kind, moesten haar Joa-
chim en Anna, plechtig en on-
der verschillende gebeden en
godsdienstplechtigheden, zooals
dik bij de Joden gebruikelijk
was, een naam geven. En zij
gaven haar dien zoeten, be-
leekenisvollen naam, welkende
allerheiligste Drievuldigheid
zelve voor het kind bestemd en
door een Engel aan de ouders
bekend gemaakt had: den naam
van Maria, zooals geschreven
staat bij den II. Evangelist Lucas:
„En de naam der maagd
was Maria." Nu, moogt gij
u, Lezer, met kinderlijke weetgierigheid aan de
voeten der heiligen en kerkleeraars nederzetten
en uil hun gezegenden mond zelf hooren, wat
zij over de beleekenis, schoonheid en wonder-
Jtracht van dezen naam gehouden hebben.
»Maria, — zoo leert de II. Isidorus — heet
licht of ook ster der zee; want uit haar is
Christus, het licht der wereld, voortgesproten.
In de Syrische taal beteekend Maria de Heer-
scheres, omdat zij den Heer van hemel en
aarde ter wereld heeft gebracht."
»Maria, — zoo schrijft de II. Thomas van
Aquinen, — beteekent ster der zee; want
evenals de zeevaarders door de ster der zee naar
de haven gevoerd worden, zoo komen de christe-
nen, door Maria\'s moederlijke voorbede, tot de
eeuwige heerlijkheid."
«Maria, — zoo zegt de II. Ronaventura —
heet de bitterheid der zee; wanl Maria was
in den geest met Christus, den koning der marte-
laren, in al zijne smarten ten nauwste verbonden
en met Hem in eene zee van bitterheid gedom-
peld. Met den gevangene werd ook zij gevangen,
met den bespotte werd ook zij bespot, mei den
gewonde werd ook zij gewond, met den ge-
kruizigde werd ook zij gekruizigd, met den
doorboorde werd ook zij doorboord."
-ocr page 252-
DE ALLERHEILIGSTE MAAGD ONTVANGT DEN NAAM VAN MARIA.
21G
En deze drievoudige beteekenis van den H.
naam van Maria samenvattend, schrijft dezelfde
kcrkleeraar: • »Maria heet de bitterheid der
zee; bitter en vrceselijk is zij voor de helsche
geesten. Maria heet ster der zee: zij is
eene lichtende en troostende ster voor de men-
schen. Maria heet heerscheres: zij is eene
heerscheres en koningin voor de hemelsche
geesten en alle schep-
selen.\'\'
Door de heerlijkheid
van dezen naam in ver-
rukking gebracht, roept
dezelfde II. Bonaventura
ons toe: » Verheft u in
den geest lot in den
hemel! Al hebben de
heilige uitverkorenen bij
den troon Gods op deze
aarde kronen gedragen
of zijn ze onderdanen
geweest, aan hun hoofd
staat Maria de koningin
der heiligen. Ziel rondom
u heen op de aarde!
gij ziet alle werelddee-
len dezen naam vereeren,
deze verhevene vrouw
verheerlijken; gij ziet
haar door koningrijken
tot patrones verkiezen,
vorsten hunne macht aan
de voeten van Maria
nedcrleggen. Daalt neder
tol in de hel! de groote
naam van Maria is tot in de diepte van de afgrond
doorgedrongen en heeft de hel in verwarring
gebracht. Denken wij alle tijden terug: wij
zullen — na den naam van Jezus — geen groote-
ren en heerlijkeren vinden dan den naam van
Maria!
Al is — zoo spreekt de IL Jordanus — al is
een hart nog zoo versieend, al wanhoopt een
mensch nog zoo sterk aan Gods barmhartigheid,
als hij u, o teederste maagd Maria, maar noemt,
dan zal de kracht van uwen naam op wonder*
bare wijze zijn verstokt hart verweken, en hem
met nieuwe hoop bezielen, want gij boezemt den
zondaren de hoop in, dat God hun vergeven zal."
»Dc aanroeping der II. namen van Jezus en
Maria, — zoo bemerkt de godvruchtige Thomas
van Kempen, — is een kort gebed, gemakkelijk
te onthouden, liefelijk tevens voor de herinnering
en in slaat, hem, die
het gebruikt, tegen al
de vijanden zijner zalig-
heid te beschermen.\'\'
»Geen naam — schrijft
de gelukzalige Canisius
— is na den allcrheilig-
slen en aanbiddclijksten
naam van Jezus kracht-
dadiger en schitterender
dan de naam van Maria.
Om dezen naam verheu-
gen zich de engelen en
sidderen de duivels: bij
hel aanroepen van dezen
naam verkrijgen de zon-
daars genade en sterkte
tot alle goed."
Maar de vurigste en
welsprekendste vereer-
der van den II. Naam
van Maria is de 11. kerk-
leeraar Dernardus: —
«Terecht — zoo roept
hij uit — wordt de
maagdelijke moeder van
God genoemd: Ster der
zee. Want gelijk de ster hare stralen uitschiet,
zonder haren glans te verduisteren, evenzoo
heeft deze IL Maagd haren Zoon ter wereld ge-
bracht, zonder hare maagdelijke zuiverheid te
kwetsen. De uitschietende lichtstraal vermindert
den glans der ster niet en de maagdelijkheid van
Maria verloor niets door de geboorte van Jezus.
Uit haar is voortgesproten die doorluchtige ster
van Jacob, wier stralen den gansenen aardbol
verlichten, wier glans aan den hemel schittert,
-ocr page 253-
DE ALLERHEILIGSTE MAAGD ONTVANGT DEN NAAM VAN MARIA. 217
om zijne bevalligheid eene hooge beteekenis en
waarde, ware het dan wel vermetel, daaraan ook
eene bovennatuurlijke waarde, evenals aan onze
heilige Sacramentaliën toe te kennen? Watisb.v.
geringer en nietswaardiger dan een waterdrup-
pellje? En toch welen wij, dat in dit water-
druppellje, als het door het gebed der Kerk
gezegend en vv ij w a t e r geworden is , eene
bovennatuurlijke kracht ligt voor ieder, die het
geloovig en godvruchtig gebruikt. En wat is
geringer en nietswaardiger dan twee lijnen, die
elkander in een kruis doorsnijden? En toch weten
wij, dat, als de priesters of de geloovigen zich
van dit kruisteeken godvruchtig bedienen,
daaruit een hemelschc zegen voortkomt. Zoo
zijn ook vijf letters die den allerheiligsten naam
van Jezus, of die, welke den naam van Maria
vormen, op zich zelven geheel iels nietigs. Maar
omdat de Allerhoogste juist deze vijf letters, als
een onderscheidings- en erkenningsteeken, d. i.
voor de namen van den Verlosser der wereld en
zijner boven allen gezegende Moeder, heeft uilge-
kozen, gelooven wij met kinderlijk vertrouwen,
dat in die twee hoogst verhevene namen, voor
ieder, die ze godvruchtig uitspreekt en aanroept,
eene geheimvolle kracht tot zaligheid der men-
schen ligt.
3. Met het oog hierop heeft onze Kerk het
feest van den allerheiligsten naam van
Maria ingesteld. Dit feest bestond in verschil-
lende landen reeds lang, totdat het eindelijk ten
jare 1684 door Paus Innocenlius XI tot de ge-
heele katholieke Kerk uitgestrekt en jaarlijks op
den eersten zondag na Maria\'s geboorte werd
vastgesteld. De aanleiding daartoe was wonder-
lijk en eerwaardig tevens.
De Turken, de aartsvijanden van Duitschland
en der Christenheid, waren onder aanvoering
van den vreeselijken Kara Mustapha, met 300,000
man zegevierend en verwoestend tot in Hon-
gaiïje doorgedrongen. In Julij 1683 stonden zij
voor het laatste bolwerk van Duitschland, voor
de oude Duitsche keizerstad Weenen. In dezen
druk noodigdc Paus Innocenlius XI alle Christe-
nen uit, de bescherming des hemels, bijzonder
tot in de hel doordringt, de aarde verlicht, de
harten doorgloeit, de deugden verlevendigt en
vermeerdert en de harsttochlen doodt. Maria is
die voortreffelijke ster die over deze onmelelijke
zee in deugden en verdiensten haar licht verspreidt.
O zondaar, als de golven en stormen van dit
leven zoo rondom u heen woeden, dat gij geen
vasten voet meer zetten kunt, wend dan uw oog
niet af van den glans dezer ster! Als slormach-
tige bekoringen tegen u opdagen, en de rotsen
der droefheid uw scheepje dreigen te verbrij ze-
len, zie dan op deze ster, roep Maria aan! Als
de schuimende baren der hoovaardij, eerzuchten
laster u willen verzwelgen, zie dan op deze ster,
roep Maria aan. Als gramschap, hebzucht, vleesche-
lijke lust den vrede van uw hart schokken, zie
dan op deze ster, spreek den naam van Maria
uit! Als uwe zonden, gelijk dreigende monsters,
zich voor u verheffen, als gewetensknagingen u
folteren, als de verschrikkingen van het oordeel
u met doodsangst vervullen, als donkere treurig-
heid u omvat, als gij u reeds op den rand der
helsche wanhoop bevindt, schep moed, denk aan
Maria, en gij zult bij u zelven ondervinden, !
hoe terecht geschreven staat: De naam der
maagd is: Ster der zee; de naam der maagd
is: M a r i a.
                                                             \\
2. In het Hebreeuwsch luidt deze naam Mir-
jam, en beteekent volgens zijne afleiding, of de
bedrukte, met smarten beladene, of de
heerlijke, de prachtige, de heerscheres. — \'
De eerste, die in de geschiedenis van het Oude j
Testament dezen naam gedragen heeft is de zuster
van Mozes: »de bedrukte," omdat tijdens hare j
geboorte het droevig bevel van Pharaö werd uit-
gevaardigd, alle hebreeuwsche knaapjes in\'t water j
te werpen; — de «heerlijke," als zij later aan
het hoofd der Joodsche vrouwen door de roode
zee trok, en aan den tegenovergeslelden oever
gekomen, met deze een heerlijk loflied zong: —
hier, zoowel als daar eene sprekende voorafbeeU
ding van Maria, de moeder van smarten onder
het kruis en de heerscheres op den troon van
haar goddelijken Zoon!
Heeft nu de eerwaardige naam van Maria reeds
-ocr page 254-
218                  DE ALLERHEILIGSTE MAAGD ONTVANGT DEN NAAM VAN MARIA.
door de voorspraak van Maria, de >hulp der
Christenen," af te smeeken. De belegering had
reeds zestig dagen lang geduurd. De nood der
Christenen had haar hoogste toppunt bereikt.
Toen daagde hun de edele koning van Polen,
Joannes Sobieski, ter bulp, zoodal nu het leger
der Christenen 50,000 man sterk was. Maar wat
was dit tegen 300,000 Turken? En toch waagde
de heldenmoedige Christenschaar den slag. Het
was den 12 September 10i?3, op welken dag in
Oostenrijk bet naamfecst van Maria gevierd werd.
Er werd in het leger der Christenen met baast
een altaar opgeslagen, waarop bet onbloedig offer
van het Nieuwe Verbond werd opgedragen. Met
de diepste stilte knielden de duizenden christelijke
krijgers rondom bet altaar. De koning van Polen
diende den priester, en ontving uit zijne hand
de H. Communie. Met God bezield stond hij aan
het einde van de Mis op, wendde zich naar zijne
trouwe soldaten en riep: »Nu, met Jezus en Maria,
voorwaarts ten strijde!" En onmiddellijk wierpen
zich de scharen in den strijd onder de krijgs-
leus van: jJezus en Maria." En zie, de roem-
rijkste overwinning werd behaald, Duitscliland en
de Christenheid waren gered! De trotscheMuslapha
ontvluchtte, en met hem alles, wat het wreekend
zwaard der Christenen ontkomen kon. Het vijan-
delijke leger viel met een ontzaggelijken buit
in de handen der overwinnaars. Sobieski, de
vrome held en dienaar van Maria begaf zich
met zijne generaals en officieren vol godsvrucht
naar de Kerk, dankte op zijne knieën de »hulp
der Christenen," die haar naamfeest door zoo
groote gunst en macht verheerlijkt had, en droeg
van dan af tot aan zijnen dood steeds het beeld
der II. Maagd op zijn hart. Dit was de aanlei-
ding, bet feest van den H. Naam van Maria als
geboden feestdag over de geheele Kerk uit te
strekken.
Heeft nu de Heer der heerscharen, op de aan-
roeping van den eerwaardigen naam van Maria
Duilschland en de geheele Christenheid uit de
handen der Turken en van het dreigend bederf
willen redden, hoe zoudt gij, Lezer, dan nog, in
het belang uwer ziel, aan de wondermacht van
dezen naam durven twijfelen ? Vier daarom jaarlijks
met een godsdienstig gemoed, als een getrouw kind
van Maria, hel feest van haren naam. Verzuim
nooit, in allen nood naar lichaam en ziel dezen
doorluchtigen naam met godvruchtig vertrouwen
uit te spreken en bid zeer dikwijls dit gebed van
een godvruchtig geestelijk schrijver:
ïO genadige maagd Maria! Ik arme zondaar
roep u uit den grond mijns harten aan, en bid
u door de heerlijkheid en kracht van uwen H.
Naam, voor mij barmhartigheid te willen ver-
werven. Uw naam is eene toevlucht voor de
zondaars, en een troost voor allen, die bedrukt
van harte zijn. Help mij daarom, Maria, en troost
mij in mijnen nood! 0 naam van Maria , de vreugde
der Engelen, de troost der braven, de hoop der
zondaars, u bemin ik, u loof ik, u eer ik uit
geheel mijne ziel. U wil ik in mijn hart dragen,
u wil ik in mijnen mond hebben, want door u
hoop ik genade te verwerven en in al mijnen
nood getroost te worden. O beminnelijke en zoete
naam, als ik u hoor, verblijdt zich mijn hart,
en als ik u uitspreek, zijt gij in mijnen mond
zoeter dan honig. O goede, o genadige, o
zoete maagd Maria, wees mijne hulp en troost
in dit leven, maar bijzonder in mijn laatsten
nood, als ik door den boozen vijand aangevallen
en beangstigd word. O Maria, kom mij dan te
hulp, en jaag door de kracht van uwen naam
den vijand van mij weg. Als ik dan misschien
uwen II. Naam niel meer kan uitspreken, bid ik
u nu reeds met kinderlijk vertrouwen, mij Ie
willen bijslaan en niet te verlaten, totdat ik
mij in den hemel eeuwig verheugen en uw
eerwaardigen naam met al de koren der zaligen
kunne loven. Amen."
-ocr page 255-
NEGENDE HOOFDDEEL.
DE OPDRACHT VAN MARIA.
~-U8*r-^- ——-™*m heeft Hij voor ons
~1otb\\^ r\\ tot zonfl<e gemankt, «be geene |É\\
--\'I-ï=\'1 " * * zonde kende, opdat wij gerech- \'**
. ua tiglieid Gods zonden worden * .
» het heilig huisgezin rustte
den berg Moria moest gaan opofferen! Inzonderheid
werd het hart der godvruchtige moeder Anna,
zoo menigmaal zij aan de zoo nabij zijnde op-
dracht van haar kind dacht, met diepen weemoed
vervuld. — Want ach, zij moest voor langen tijd —
wellicht voor altoos — afscheid nemen van het
kind, waaraan hare ziel met zoo onuitsprekelijke
moederlijke liefde hing en aan wiens geluk aan-
brengend verkeer zij nu drie jaren lang zoo
geheel en al gewoon was! Zij moest scheiden van
het grootste goed, dat zij op aarde bezat, van
het licht harer oogen, van den troost en steun
van haren ouden dag ! Die oogen, waaruit hemcl-
sche wijsheid en onschuldig kinderlijke eenvoud
stroomden, zouden haar niet meer aanzien; dat
goedig gelaat, waarover immer de helderste vrede
Gods was uitgestort, zou zij niet meer zien en
die wondervolle woorden, waarin zich nu en dan
de volheid Gods van het uilverkoren meisje open-
baarde, niet meer höoren! 0 hoe droevig en
duister zou voortaan haar leven zijn! En hoe
zou zij den aanblik van haar dierbaren echtge-
noot, den reeds bejaarden Joacliim, verdragen,
als hij — eenzaam en kinderloos geworden — wel
geen klaagtoon over zijne lippen zou laten komen,
maar toch om het verloren kind des te dieper
en knagender de smart in de ziel zou dragen?
En toch, ofschoon nooit een trouwer en lief-
dcrijkcr mocderhart geklopt heeft, toch is de
11. Moeder Anna bereid, hel offer van haar kind
aan den Allerhoogste te brengen. — Want zij
28
vrede en vreugde in den
Neer. Maria ontwikkeldenaar
lichaam en ziel op de voor-
treflelijkste wijze onder de
trouwe verzorging, die Joa-
chim en Anna aan hun dier-
haai kind besteedden, zoo-
dat nergens een meisje van
zulke bevalligheid, wijsheid
en goedhartigheid werd aan-
getroffen, en allen, die het
door dien blik geluk-
kig gemaakt en verrukt wer-
den. De ouders beminden
hun van God begunstigd kind
met onbeschrijfelijke liefde; maar tegelijkertijd
werd ook hun hart met heilige vrees vervuld,
zoo dikwijls zij het goedige kind beschouwden
en zich de goddelijke beloften herinnerden.
Zóó waren er drie jaren voorbijgegaan, en
eindelijk was het oogenblik daar, waarop het
godvruchtige ouderenpaar, hunne vroegere belof-
ten gedachtig, het zoete kind naar Jerusalcm
brengen en daar den Ileere voor den tcmpeldienst
opdragen en toewijden moest, alwaar reeds de
II. Moeder Anna zelve in hare kinderjaren was
opgedragen, (hl. 196). Welke droevige reis voor
de tot nu toe zoo gelukkige ouders — zeker
niet minder smartelijk als de reis van den
aartsvader Abraham, toen hij zijn zoon Isaac op
-ocr page 256-
DE OPDDACIIT VAN MARIA.
22c
Ofschoon Maria pas drie jaren en twee maanden
oud was, bezat zij toch reeds, als het wonder-
kind der uitverkiezing, het gebruik harer rede;
daarom kon zij, om de nabij zijnde scheiding,
zeer goed de smart harer ouders afmeten, en,
o hoe gaarne hadde zij hen opgebeurd, en dit
bitter leed gespaard! Maar de Geest Gods, tot
wiens bruid zij was uitverkoren, had haar ook
zeker geopenbaard, dat dit leed tot groote
vreugde zou leiden, en het beloofde offer opge-
dragen moest worden. Daarom brandde haar
hart, door een vurig verlangen, zich eindelijk
geheel en al aan God te geven, en met volkomen
onthechting van de wereld, slechts voor Hem en
zijn heiligen dienst, te leven.
Zoodanig was de stemming, waarmede de drie
heilige personen — Joachim, Anna en Maria —
Nazareth verlieten om in den tempel te Jerusalem
het offer te volbrengen.
2. Hier, christelijke ouders, wordt voor u
eene school van wijsheid en eene bron van troost
geopend, als soms de stem der goddelijke genade
zich aan een uwer kinderen doet hooren en het
in de eenzaamheid van het kloosterleven of tol
de priesterlijke waardigheid geroepen wordt. —
Gods wegen zijn wonder! Onze eeuw heeft plaats
en verdraagzaamheid voor alles; maar niet voor
priesters en kloosterlingen. — Alle standen en
vrijwillige vereenigingen genieten de erkenning,
bescherming en veelal zelfs de krachtdadige on-
dersteuning vanwege den modernen slaat; maar
in vele streken zijn de priesterlijke stand en de
kloostervereenigingen vogelvrij verklaard. Den
priester- en kloosterlijken staat door woorden en
geschriften te vervolgen, door bespotting en leu-
gcnlaal verachtelijk te maken, dien door laster
aan den openbaren haat prijs te geven, door
wetten en besluiten te belemmeren, door beroo-
ving zijner ledematen uit te roeien: dit is het
dagelijkscbe werk van den tijdgeest. De indus-
trieele zwendelaar, die ontelbare kleine bedrij-
ven vernietigt, en millioenen toevertrouwde
schatten verzwolgen heeft, mag zich in het
paleis, dat hem het gerecht als zoogenaamd tucbu
huis liet bouwen, de uitgezochste spijzen en de
weet, dat de lieveling van haar hart niet haar onbe-
perkt eigendom, maar slechts een leengoed is, den
ouders door den oppersten leenheer tot zoo lang
toevertrouwd, als het zijner goddelijke Majesteit
behaagt. — Zij weet, dat haar, nu vier jaren
geleden, de goddelijke voorzienigheid het groot-
moedig besluit tot die belofte heeft ingegeven,
en thans derzelver vervulling verlangt; maar zij J
weet ook, dat de wegen dezer goddelijke voor- j
zienigheid, ofschoon donker en vol geheimen voor
ons sterfelijk oog, toch altoos tot een goed einde |
leiden. — Zij weet, dat de ouders in Gods han-
den slechts werktuigen zijn tot geluk hunner
kinderen; dat zij dus niet zoozeer het eigen
geluk en de eigene bevrediging, als wel alleen
het ware geluk hunner kinderen moeten zoeken
en behartigen-------en hoe kon nu de god-
vruchtige moeder het betwijfelen , dat haar dier-
baar kind Maria in den tempel, onder de eer-
waardige leermeesteressen, in den dienst van den
Allerhoogste niet haar geluk zou vinden ?
Daarom wankelen de heilige ouders dan ook
geen enkel oogenblik in hun eindbesluit, en uit
de diepte hunner ziel stijgt het gemeenschappelijk
offergebed ten hemel: slleer, eeuwig God, on-
beperkt Gebieder over alles, wat wij zijn en
hebben! Wij hebben het kind, dat Gij ons met
onbeschrijfelijke genade geschonken hebt, door \',
eene belofte aan uwen dienst gewijd. Het be- !
boort U toe, en wij geven het U wederom terug j
onder dankbetuiging voor het geluk, dat wij in \'
haren omgang genoten hebben. Ons hart wel
is waar bloedt, als wij aan het offer denken; i
want met dit gelukkig kind verliezen wij alles,
wat de dagen van onze aardsche pelgrimsreis ver-
zoet heeft. Maar Gij, Heer, kunt de wonde onzer j
harten genezen; daarom handel met ons naar uw
welgevallen in den overvloed uwer barmhartig*
beid. Uw naam zij in eeuwigheid geprezen!"
Op zulke wijze baden de heilige echtgenooten
Joacbiffl en Anna en dachten met aandoening aan
die vrome Anna van het Oude Testament, die
eveneens haar driejarig kind, den jeugdigen Samuel
naar het tabernakel te Silo gebracht had, om
hem den Heere toe te wijden.
-ocr page 257-
DE OPDRACHT VAN MARIA.
221
dan als gij uwe dochter den vrede eener kloostercel
| gegund had? En de zoon, die als priester iederen
dag voor u en de gansche familie bidt, en voor
u nog bidden en het II. Misoffer opdragen zal,
I als gij al lang zult zijn gestorven, — de zoon,
I die voor het eenige, wat midden in de stormen
en wisselvalligheden van het aardsche leven on-
, veranderlijk bestaan blijft — voor de Kerk en
hare II. waarheid — werkt en strijdt, om een-
i maal aan de zegekroon der H. Apostelen deel-
I achtig te worden: is soms deze uw zoon, als
: priester of monnik, er erger aan toe, voor u
meer verloren, dan wanneer hij zijne dagen aan
de vergankelijke goederen dezer wereld, misschien
zelfs aan hare vergiftigde vreugden en ondeug-
[ den gewijd hadt? — O bezondigt u niet tegen
i Gods besluit! Laat aan uw kind in deze zoo
: heilige en gewichtige aangelegenheid zijn vrijen
wil; er mocht anders eens een tijd komen, waarop
j Gods straf u daarvoor zwaar bezocht, en gij onder
I jammer en weeklagen zoudt moeten uitroepen:
I was ons kind toch nu maar in een klooster of
I in den II. priesterlijken staat! En als ook het
offer en afscheid van het dierbaar kind eenc diepe
i wond in uw hart slaat: ach, het is de laatste
niet, die het in dit tranendal geslagen wordt!
De Heer zal u troosten en zegenen, zooals hij
eens de godvreezende ouders van Samuel — en
zooals hij ook .loachim en Anna getroost heeft,
toen zij hun innig geliefd, eenig kind, het be-
vallig meisje Maria in den tempel opdroegen.
3. Maar hoe zouden wij in staat zijn, het
treilend en opvallend schouwspel, dat deze op-
dracht van Maria in den tempel aanbood, naar
waarde te beschrijven? Oude legenden, zoowel
als latere openbaringen, waarmede godvruchtige
zielen begunstigd werden, zeggen hierover ge-
heel merkwaardige dingen, die wij hier, tot
stichting, in alle eenvoudigheid willen verhalen.
Toen de II. ouders met het kind te Jeru-
salem gekomen waren, namen zij bij hunne ver-
wanten daar ter plaatse hun intrek en werden
door hen allerhartelijkst ontvangen. Ten zeilden
dage was ook de priester ZScharias uit zijne
woonplaats Ilebron naar Jerusalem gekomen.
fijnste wijnen laten brengen; de gelddief wordt,
als een offer zijner ongeregelde neigingen, wee-
moedig beklaagd; de zelfmoordenaar, die zich
zelven en zijn huisgezin ten onder gebracht heeft
wordt »een ongelukkige, door den slag van het
noodlot verbrijzeld mensch" genoemd; de straat-
roover wordt door den rechter zelven aan de
genade van zijn vorst aanbevolen: voor allen,
allen is de menschheid verschoonend, vol mede-
lijden en barmhartig, alleen niet voor den pries-
ter, die zich aan het zielenheil van den zon-
daar heeft toegewijd — alleen niet voor den monnik,
die het prediken en de heilige wetenschap tot
zijne levenstaak gekozen heeft — alleen niet voor
de kloosterdochter, die in stille verborgenheid
voor de wereld bidt, of in hospitalen en armen-
huizen den nood der ongelukkigen wil verzachten!
En toch beleven wij het wonderlijke schouwspel,
dat zonen en dochters van gegoede, ja dikwijls
van de rijkste en aanzienlijkste familiën, datjonge-
lingen en jonge dochters, voor wie de wereld met
al hare genietingen open stond, de goddelijke roe-
ping hooren en met evangelische kloekmoedigheid,
den sterk gelaakten en vurig gehaten klooster- of
priesterlijken staat aanvaarden. Evenals weleer
Maria, willen ook dezen zich aan den Allerhoogste
opofferen en aan den tempeldienst toewijden.
En hunne ouders? Ach, deze beklagen zeer
dikwijls het besluit hunner zonen en dochters;
zij noemen de gehoorzaamheid, waarmede hunne
kinderen Gods roeping volgen, halstarrigheid; zij
rekenen met aardschc getallen en kunnen het
daarom niet begrijpen, hoe men afscheid kan
nemen van de wereld, die toch zooveel belooft,
en zich «levendig begraven;" zij mcenen, dat
men God ook in de wereld kan dienen, en
het bijzonder hartvochtig en liefdeloos is, zich
van zijne ouders los te scheuren. — 0 gij
kortzichtigen! En als uwe dochter trouwt, als
moeder van een eigen huisgezin zich dag aan
dag al meer van u losmaakt, misschien onder
het juk van een hartvochligen echtgenoot in
onwaardige slavernij zucht en den huwelijksband,
dien gij u kind gevlochten hebt, beweent en ver-
wenscht, zult gij dat lichter verdragen kunnen,
-ocr page 258-
222                                              DE OPDRACHT VAN MARIA.
Zacliarias had Elisabeth, de nicht van de II. moe-
der Anna tot vrouw en stond dus in nauwe ver-
wantschap met de II. Familie. Onder de priesters
in den tempel bekleedde hij een voornamen rang.
Deze Zacliarias was heden zelf naar Jerusalem
gekomen, om het kind Maria, van wier wonder-
bare heiligheid hij reeds veel gehoord had, in
den tempel op te nemen.
Die opneming zelve had daags daarop, den
21 van wintermaand, plaats. Maria werd in feeste-
lijken optocht naar den tempel geleid. In feesl-
gewaad gekleede meisjes en jonge dochters met
bloemkransen op het hoofd en brandende kaarsen
in de hand openden den trein; daarop volgde
Maria aan de hand harer ouders; de trein werd
besloten door vele verwanten, als ook door ecnige
vrome priesters en Levieten. 0 hoe liefelijk was
het, dit lofwaardig kind Maria te zien, daarheen-
gaande in hare bescheidenheid en alles overstra-
lende bevalligheid! Waarlijk, deze is de bruid,
die de bruidegom in het Hooglied toeroept: ,,Hoe
schoon is uw <ran<r o koningsdochter. "
Deze is de uitverkorene, waarvan koning Salomon
tot haren lof zegt: „Vele dochters hebben
zich rijkdommen verzameld : gij hebt
ze allen overtroffen." En de woorden die
Maria bij dezen feestelijken optocht uit de diepte
harer ziel gesproken heeft, staan bij den pro-
l\'eet Isaias opgetcekend: „Hartelijk verheug
ik mij in den Heer, mijn geest ver-
blijdt zich in mijnen God; dat Hij
mij met de kleedercn des heils be-
kleed, en inet den mantel der gerech-
tigheid omhangen heeft; gelijk een brui-
el egom zich met de kroon siert, gelijk
eene bruid zich tooit met hare kleinoo-
diën." Os. 61: 10.) Nooit werd den Aller-
hoogste eene zoo heerlijke bruid gebracht, als
Maria op dezen dag; nooit werd tot nu toe den
hemelschen Koning een zoo dierbaar en heilig
offer opgedragen, als de zelfopoffering van dit
meisje. Want de vlekkelooze onschuld, de liefde-
gloed en nederigheid, waarmede thans Maria hare
opdracht deed, had van het begin der wereld
af nog in geene ziel gewoond. Daarom verheug-
den zich alle brave menschen, die aan dezen
treffenden optocht deelnamen, of dien beschouw-
den: daarom ook jubelden van verrukking\' de
H. Engelen, die rondom de koningin des hemels
en de toekomstige Moeder Gods zweefden.
Zoo stelde zich de heilige optocht naar den
tempelberg in beweging. Aan de zoogenaamde
gulden tempelpoort kwam de eerwaardige priester
Zccharias het kind der genade te gemoet tre-
den, om het op te nemen en in den tempel te
leiden. Joachim droeg de voorgeschrevene offers
op en leidde toen de teedere maagd naar een
plechtig versierd altaar, waar de opdracht van
Maria, moest geschieden, .loachim en Anna met
Maria de zuiverste aller maagden, die ooit dezen
tempel betreden hadden in hun midden, knielden
ootmoedig aan den voet des altaars neder. De
II. ouders spraken met vurigheid en treffende over-
geving aan God het offergebed uit, terwijl alle
omstanders van aandoening en liefde weenden. De
eerwaardige priester Zacliarias, van zijne Levieten
omgeven, trad met heiligen ernst en in plechtige
stilte tot Maria en sneed haar eenige haarlokken
af, die hij in het vuur verbrandde ten teeken,
dat. zij voortaan geen deel meer had met de wereld
maar geheel en al aan den dienst des Heeren
was toegewijd. Middelerwijl speelden de kinde-
ren in wit gewaad op Huilen en harpen, terwijl
eene schare van tempelmaagden jubel- en loflie-
deren ter eere van den Allerhoogste zongen.
Maria lag gedurende dit alles in heilige verruk-
king voor het altaar neergeknield. Het was, als
daalde de II. Geest over haar af. Geheel en al
in Gods aanschouwing verzonken, offerde zij aan
de allerheiligste Drievuldigheid haar lichaam en
ziel, hare vreugden en lijden, het tegenwoordige
en hare toekomst. — Werkelijk een allerheiligst
offer, kostbaarder dan de offeranden van Abel,
Noë, Abraham, Mozes, David en van alle heiligen
van het Oude Testament, voor het aanschijn des
Heeren welgevalliger, dan alle offergiften, die van
het begin der wereld af opgedragen zijn, zoowel
-ocr page 259-
223
DE OPDRACHT VAN MARIA.
Nadat de heilige godsdienstplechtigheden in den
tempel volbracht waren, moesten Joachim en Anna
van hun zoo dierbaar kind afscheid nemen. O
welke scheiding! Reiden waren reeds op jaren
en hadden zeker gegronde redenen van vrees,
dat zij den dag, waarop Maria naar het ouder*
lijke huis zou wederkeeren, niet meer bele-
ven zouden. Daarom omhelsden en kusten zij
hun geliefd kind met
onuitsprekelijke aandoe•
ning, zegenden het dus
evenals stervende ouders
hunne kinderen zegenen
en namen eindelijk van
de bevoorrechte bruid
des Hecren afscheid.
De priesters brachten
nu Maria in het voorhof
der tempelmaagdcn en
gaven haar aan de edele
vrouwen van die plaats
ter opvoeding en \\crzor-
ging over.
Ter herinnering aon
de aandoenlijke gcbeur-
lenis van dezen dag heb-
ben vele katholieke vol-
ken reeds lang op den
21 November het feest
van M aria\'s opdracht
in den tempel ge-
vierd. Zij wisten, hoe
om de heiligheid der offergift zelve als om het
zuiver liefdevuur, waarmede ze werd opgeollerd.
O Maria, die nu als glorierijke koningin boven
alle hemelen verheven zijl, gedenk dit allerhei-
ligst offer in den tempel te Jerusalem en verwerf
mij, bid ik u ootmoedig, de genade, dat ook
ik mij zelven geheel en al en volmaakt, zoo
als gij, en voor altijd, aan mijn lieven God
moge opofferen. Ach,
dikwijls reeds heb ik
Hem mij zelven opge-
dragen, maar even zoo
dikwijls heb ik mij we-
derom aan Hem onttrok-
ken. Menigmaal heb ik
geroepen: ïO Jezus ik
schenk U mijn hart/\'
en ik heb inderdaad aan
niemand minder dan aan
Hem mijn hart geschon-
ken. Aan alles wat liefe-
lijk, en aangenaam en
welgevallig is, wat mijne
zinnen streelt en mijne
hoo vaar dij prikkelt, heb
ik plaats in mijn hart
verleend; maar Jezus al-
leen, wien ik zoo menig-
maal met de lippen mijn
hart geschonken heb,
heeft altoos moeten ach-
lerstaan. Doch nu doet
mij die snoode ondank-
baarheid van harte leed
S~lt. *&^=r.~-" i "" \'
. uV \\J^ \'ifflkw.
«K/
fgf\\\\.,--- - ^ > ™:_^;;--"\'-;E: : -_-;ëb-~;-?_ .-ris
..--------------(tï.(1_¥-.-lvï^
*~- -
r.mu/.. w.\'^i.\'iimraïfl.HflRifliuiinii!
:::::\',v~^~^-.
w Tl mifr
belangrijk en beslissend
voor het geluk der huis-
en gaarne zou ik heden,
op den dag uwer heilige opdracht, o Maria, ook
mij nog eens uit alle krachten aan God geven en
opdragen. En omdat ik, om mijne groote zwak-
heid, niet in slaat ben, dit na behooren te doen,
bid ik u, Maria, dat gij u gewaardigt in mijne plaats
mijn hart aan uw goddelijken Zoon op te dragen,
opdat Hij het met Zijne liefdeontvlamme, melde
schatten der hemelsche genade verrijke, en het zoo
sterk aan zich verbinde, dat geene macht in leven
en in dood mij Hem ooit weder kan ontnemen!
gezinnen de godsdien-
stige opvoeding van het kind en de vrome
en offervaardige stemming der ouders is! Daarom
is ook dit feest, (sedert 1585) ofschoon niet
als geboden feestdag, tot geheel de roomsch
katholieke kerk uitgestrekt, opdat zich jaar-
lijks op dezen dag alle godvruchtige vereerders
en kinderen van Maria in den geest zouden ver-
eenigen en onder de voorbede der genadevolle
»tempelmaagd" voorbereiden, om eens glorierijk
in den hemelschen tempel opgenom en te worden,
-ocr page 260-
224
DE OI\'DKACHT VAN MA UIA.
zooals dit zoo schoon in het kerkgebed van dit
feest wordt uitgedrukt\' sO God, die de H.
maagd Maria, de woonstede van den
II. Geest, op dezen dag in den tempel
hebt willen laten opdragen, verleen,
bidden wij u, dat wij door hare voor-
spraakeensindentempeluvverheerlijk-
heid mogen opgedragen worden. Door
Jezus Christus, uwen Zoon, onzen Heer,
die met u leeft enheerschtindeeen-
heid van den H. Geest, God door alle
eeuwen der eeuwen." Amen.
-*€=%2_S!!?S>Oe^>5^&iï>*-
TIENDE HOOFDDEEL.
HET HEILIG LEVEN VAN MARIA GEDURENDE HAAR VERBLIJF
IN DEN TEMPEL
1.
nemen en het voortaan eene oprecht gelrouwe
leidster en meesteres te zijn.
O allerminzaamst en gezegend kind Maria, laat
mij u in godvruchtige overweging beschouwen
en nagaan, hoe gij in den tempel van Jerusalem
de werken van godsdienstigheid verrichtet; laat
mij u in den kring uwer tijdgenooten en tempel•
vrouwen in den geest navolgen, om uwe zacht-
moedige verdraagzaamheid, uwe nederige vriende-
lijkheid, uw vlijt en leerzucht te bewonderen;
laat mij u vergezellen in de eenzaamheid uwer
cel, waar gij u in geheimvollen omgang met ue
zalige Geesten onderhielde, en door hunne bemid-
dcling met goddelijke openbaringen vereerd werdt;
laat mij, — in zoo verre aardsche bekrompenheid
en behoefte dit vermag — o laat mij gevoelen,
hoe de volheid der genade, die in u verborgen
lag, zich van dag tot dag al heerlijker ontwik-
kelde, en hoe gij ook toenaamt in wijsheid en
genade bij God en de menschen.
De II. kerkleeraars Hieronymus en Bonaven-
tura schrijven over de dagorde van het uit-
aria werd volgens de ecrbied-
waardige legende, bij hare op-
IZ name in den tempel aan de
bijzondere zorg eener heilige
" profetes toevertrouwd. De Evan-
gelist Lucas spreekt ons van
haar, als van eene buitenge-
woon godvreezende weduwe,
die ter dier tijde in den tem-
pcl van Jerusalem verbleef.
Evenals de moeder van Maria,
03^ | heette ook zij Anna, en stond,
\'[Jyti0 als eene van God bevoorrechte
profetes in hoog aanzien. Zij
3ÉS^at- was toen reeds meer dan 70
Mm
            jaren oud. Aan deze eerwaar-
dige profetes — zoo luidt de
overlevering — werd Maria bij hare opname in den
tempel bijzonder toevertrouwd; en ook Anna, nu
de tweede moeder van Maria, voelde zich door
eene openbaring van den II. Geest aangedreven,
dit kind met bijzondcren eerbied en liefde op te
-ocr page 261-
HET HEILIG LEVEN VAN MARIA GEDURENDE HAAR VERBLIJF IN DEN TEMPEL. 225
en opgewekt, als de diepe zin en de geheimvolle
beteekenis van die schier ontelbare godsdienst-
plcchtigheden, welke den godsdienst van het
Oude Verbond opluisterden, door de wijze leer-
meesters verklaard werd! — Zoo ging het jeug-
dig leven van Maria, in gebed, onderrichting en
aanhoudende werkzaamheid voorbij.
2. Als wij dezen onvermoeiden en brandenden
ijver, waarmede Maria haar werk verrichtte, over-
wegen en bedenken, hoc zij, als uitverkorene
dochter van den eeuwigen Vader, met alle gaven
der natuur en der genade versierd was, dan
kunnen wij bij voorraad afmeten, hoe wonder-
vol zij — onder zulke leiding der eerwaardige
tempelvrouwen en priesters — in deugd, heilige
wetenschap en allerlei nuttige bekwaamheden is
vooruitgegaan, en werkelijk verhaalt ons de oude
legende, dat de H. Maagd al hare medegczcllinnen
in kunstvolle handwerken verre heeft overtroffen.
Ook getuigt van haren grootcn kunstzin en won-
derbare bekwaamheid, het ongenaaide en gestikte
kleed, hetwelk zij volgens eene eerbiedwaardige
j overlevering — later voor het kindje Jezus ge-
maakt heeft, en dat, naarmate het kindje Jezus
tot knaap en jongeling opgroeide, met Hem aan-
gegroeid en grooler geworden is.
Alle lessen van wijsheid en alle overleveringen
der II. geschiedenis, die Maria dag aan dag uit
den mond harer leermeesters hoorde, vestigden
zich onuitwischbaar in haren helderen geest en
vereenigden zich tot een schal van heilige en
hemelsche kennissen, zooals nog nooit in de
ziel van eenig mensch was voorgekomen, zoodat
zij toen reeds met recht de zetel der wijs-
beid genoemd mocht worden; daarenboven mag
men niet vergeten , dat al de kennissen, die Maria
langs den natuurlijken weg verwierf, door de
voortdurende bovennatuurlijke openbaringen op
eene wonderbare wijze vermeerderd en opgeheh
derd werden.
O beminnelijke voorbereiding van de toekom-
stige Koningin des hemels, van de uitverkorene
Bruid Gods! Wij lezen van de oostersche konin-
; gen, dat, als zij zich eene voorname en uit-
| stekende maagd tot gemalin gekozen hadden,
verkoren meisje: »Van den vroegen morgen tot
op de derde uur, d. i. tot 9 ure, bracht Maria
in het gebed door; van de derde tot de negende
uur hield zij zich bezig met handenarbeid en het
lezen der II. Schrift. Dan woonde zij het avond-
offer, dat dagelijks in den tempel werd opgedra-
gen, bij, waarop haar een Engel gewoonlijk te
eten bracht." — Zoo wisselde zich handenarbeid
niet geestelijk werk, het aardsch met het boven-
aardsch af, en het gebed kruidde eiken arbeid.
Wij hebben over den handenarbeid der tem-
pelmaagden gesproken. Denken wij slechts aan
het buitengewoon groot aantal priesters en Le-
vieten, wier heilige gewaden allerkunstigst ver-
vaardigd en allerzorgvuldigst onderhouden moesten
worden; dan verder aan de ontelbare menigte
voorhangsels van allerlei soort, van kostbare doe-
ken enz. die tot versiering van den tempel bij de
offeranden en andere godsdienstplechligheden ge-
bruikt werden: — en wij kunnen ons een denk-
beeld van de menigvuldige werkzaamheden, die
de godvruchtige tempelmeisjes te verrichten had-
den, vormen. Met al die vrouwelijke werken,
als spinnen, weven, breien, naaien en stikken
wilde het zoo heilige kind Maria zich met den
diepsten ootmoed onledig houden, al scheen haar
ook soms het opgelegde werk nog zoo nietig en
gering toe. Maria deed het steeds met vroolijken
ijver, omdat dit alles voor het huis des Heeren,
voor de eer van den Allerhoogste gedaan werd.
Met nog grootere vreugde legde zich Maria met
de andere tempelmaagden toe op den zang der
Psalmen en Jubelliederen, wier verrukkelijke tonen,
namelijk op de feestdagen, door de onmetelijke
tempelwanden galmden. Maar haar liefste werk
van den ganschen dag was het lezen van de
H. Schrift en het onderwijs, dat de in de wet
vergrijsde priesters gaven. O hoezeer hrandde
haar hart, als er gesproken werd over de on-
eindige majesteit van Jehova, en over de wónder-
werken zijner barmhartigheid jegens Israël! Hoe
vloeide hare ziel over van verlangen, als de
voorzeggingen over den toekomstigen Messias
besproken en op hare nabijzijnde vervulling
gewezen werd! Hoezeer voelde zij zich gesticht
-ocr page 262-
230 HET HEILIG LEVEN VAN MARIA GEDURENDE I1AAH VERBLIJF IN DEN TEMPEL.
----------------------------------------.---------------------x~---------------------
Kerkleeraar Alfonsus de Liguori: «Evenals een
opkomende dageraad immer helderder wordt, zoo
neemt Maria immer meer in elke volmaaktheid
toe, en geene pen is in staat te beschrijven, hoe
hare deugden, hare ootmoedigheid, hare stilzwij-
gendheid, hare versterving en zachtmoedigheid
telkendage helderder schitteren." — De II. Joan-
nes Damascenus noemt Maria: »een schoonen
olijfboom, geplant in het huis des Heercn, besproeid
door den H. Geest en van dag tot dag met den
tooi van bloemen en vruchten rijk beladen." —
De H. Kerkvader Hicronymus schildert deze bloe-
men en vruchten afzonderlijk, als hij schrijft:
»Maria was onder hare gezellinnen de eerste in
het opstaan, de nauwgezetste nalecfster der godde-
lijke wet, de nederigste en volmaakste in de
beoefening van elke deugd. — Nooit zag men
haar boos, en ieder harcr woorden verraadde de
bevalligste zachtmoedigheid en gloeide van hemel-
sche liefde, zoodat men in alles, wat zij zeide,
aan God herinnerd werd.\'\' — Eveneens getuigt
de groole kerkleeraar Anselmus: «Maria sprak
zeer weinig, was altoos ingetogen, lachte nooit
luide en toonde nooit een prikkelbaar en onrustig
gemoed. Zij beoefende het gebed, het lezen van
de II. Schrift, het vasten en andere heilige wer-
ken met de grootste volharding." — Het schoonste
beeld over de deugden van het door God bevoor-
rocht mei?je levert ons haar groote vereerder de
II. bisschop en kerkleeraar Ambrosius: >Zij
was maagd — zoo schrijft hij — en niet
enkel naar het lichaam, maar ook naar
het hart, en heeft de zuiverheid van
haar gemoed door geene schaduwevan
zonde bezoedeld. Zij was ootmoedig
in haar gemoed, gepast in haar spre-
ken, schrander in hare denkbeelden,
gierig op hare woorden, leerzuchtig
in het lezen. Zij was vlijtig in het
werk, bescheiden in hare gesprekken,
en zocht voor geen enkelen mensch,
maar voor God alleen haar hart bloot
te leggen. Zij bcleedigde niemand,
beminde allen, eerde den ouderdom,
benijdde niemand van haren I e e f-
deze lang vóór haar huwelijk door de leermeesters
van het hof en door wijze vrouwen in allerlei
wetenschappen onderwezen en op de hooge waar-
digheid eener koningin voorbereid werd. — Even-
eens wilde nu ook de hemelsche koning, de geest
Gods, dat zijne uitverkorene bruid vooraf in de
heilige tent gebracht en daar met het tooisel der
wijsheid versierd werd, opdat zij van dag tot
dag, gelijk in jaren en bevalligheid van gestalte,
evenzoo in beminnelijkheid der ziel en hemelsche
wijsheid zoude opgroeien. Daarom gelden ook
van de allerheiligste Maagd en van den tempel van
Jerusalcm de woorden van de II Schrift hij Jezus
Sirach: „Ik heb mijne woning gevestigd
in de vergadering der heiligen, Ik heb
mij verheven als de Ceder op den Li-
banon en de Cipres op den berg Sion.
Ik ben opgegroeid als een palmboom
van Cades en als een rozenstruik van
Jerieho. Ik groeide als een schoone
olijfboom in het veld en als een ahorn
aan het Mater. Ik heb een welrie-
kenden geur verspreid, als de kaneel
en als de kostbaarste balsem, en een
aangename reuk als die van de fijnste
mirre. Ik heb mijne takken uitge-
spreid, als een terebinth, en mijne tak-
ken zijn takken van eer en bevalligheid.
Als een wijnstok droeg ik welriekende,
zoete vruchten en mijne bloemen zijn
een heerlijk gewas." (Eocl. XXIV: 16—\'23.)
o. Maar als het meisje, gedurende haar ver-
blijf in den tempel zoozeer in heilige wijsheid,
kennis en bekwaamheid is toegenomen en zich
zoo beminnelijk ontwikkeld heeft, hoe moet het
dan toch wel zijn toegegaan met haren was-
dom in de deugd en iedere volmaaktheid. De
heiligen Gods verhalen ons daarvan zeer voortref-
fclijke dingen, die wij met diepen eerbied moeten
overwegen en behartigen. — Zoo schrijft de II.
-ocr page 263-
HET HEILIG LEVEN VAN MARIA GEDURENDE HAAR VERBLIJF IN DEN TEMPEL. 227
tijd, vluchtte de ijdelheid en beminde
den omgang met God, hare blikken
draaiden niet naar alle kanten, geen
har er woorden was uitgelaten, geen
harer handelingen oneerbiedig; hare
houding was niet lichtzinnig, haar gang
niet dartel, hare stem niet weekelijk.
Op deze wijze vervulde het meisje hare
plichten met zoo teedere nauwgezet"
heid, dat zij niet zoozeer de leerlinge,
dan wel — om het voorbeeld harer
deugden — de leermeesteres van allen
scheen te zijn."
4. Zeker heeft zich sedert de schepping der
wereld, naast de aanschouwing van den drie-
werf heiligen God, voor de II. Engelen geen
heerlijker schouwspel opgedaan dan de aanblik
van hel vereerendswaardigste hart van Maria en
de duizendvoudige bloemen van deugden, die uit
dezen kostbaren, heiligen bodem ontsproten zijn.
Maar onder al deze deugden is zeker in de oogen
van den Allerhoogste en van geheel hel hemelsch
hof geen beminnelijker en welgevalligcr geweest
dan de lelie der maagdelijke zuiverheid,
die Maria — volgens de algemeene overlevering —
in den tempel te Jerusalem haren goddelijken
bruidegom beloofd had.
Zelfs de edelste vrouwen en heldinnen van
vroegere eeuwen hadden geen voorgevoel van
zulke gelofte. In het Oude Verbond werd de
moederlijke waardigheid ver boven de maagde-
lijke zuiverheid geacht. Toen wisten de maagden
van niets hoogers, dan rijk Ie worden in kinde-
ren, en in vele klein- en achterkleinkinderen
voort te leven. Maria was de eerste op aarde,
die uit vrijwillige en onbeperkte liefde voor haren
Schepper, het besluit nam, reeds op deze wereld
een Engelen-leven te leiden, volgens de woorden
van Christus: „Men zal noch huwen, noch
uitgehuwd worden; maar men zal zijn
als Gods Engelen in den hemel." (Malth.
XXII : 30.) Maria zou aan het hoofd van dit
doorluchtig, schitterend geslacht staan, waarvan
de H. Geest zegt: „O hoe schoon is een
kuisch geslacht in den glans der deugd,
want zijne gedachtenis is onsterfelijk en
het staat in eere bij God en bij de
menschen en in eeuwigheid zegeviert
het met de kroon der overwinning."
(Sap. IV: 1, 2.)
De wereld met hare lusten mocht ook niet het
geringste aandeel hebben in het lichaam, dal tot
tempel van Gods Zoon bestemd was. — De ziel,
die onder alle zoo begunstigd en uitverkoren was ,
wilde haar verlangen alleen op \'iet eeuwig genot —
de geheelc kracht harer liefde — alleen op den
onsterfelijken God vestigen.
Daarom bracht Maria, in dit gedenkwaardig
uur, toen zij voor het heiligdom des tempels in
verrukking verzonken lag, haar lichaam en ziel
door eene plechtige gelofte den Heere ten offer!
Volmaakte, ongerepte zuiverheid en vrijheid van
eiken vleeschelijken lust is de eigenschap der Enge-
len — eene bloem, die God het eerst alleen in
den hemel geplant heeft. En Maria, de mnagd
der maagden, heeft deze bloem van uit den hemel
op de aarde overgeplant, en sedert vervult zij
den tuin der Kerk met haren geur. De immer
maagdelijke Maria is de hemelsche koorge-
leiJster geworden ; duizenden en duizenden der
edelaardigstc jongelingen en jonge djchters zijn
haar nagevolgd, en hebben, met edelmoedige
onthechting, lichamelijke schoonheid, rijkdom van
hel minnend gemoed, levensgeluk ja alles aan
den hemelschen bruidegom ten offer gebracht.
De immer maagdelijke Maria is de vorstin; eene
met leliën bekransde schaar van dienaars en
dienaressen is rondom haar opgedaagd, om haar
Ie eeren, en den aangenamen geur harer maagde-
lijkheid na te volgen. De immer maagdelijke
Maria is de zon: sinds haren opgang zijn duizenden
en duizenden sterren in haren kring verschenen —
zuivere, ecuwig aan God gewijde maagden, die
een onmelelijken stralenkrans om haar vormen.
5. Hebt gij nu dit geheim der genade, dat
29
-ocr page 264-
228 HET HEILIG LEVEN VAN MARIA GEDURENDE HAAR VERBLIJF IN DEN TEMPEL.
hare zondige neigingen te overwinnen; als zij
zich geene moeite gegeven heeft, om met de
wereldsche kennissen ook nederigheid, zachte
toegevendheid, hartelijke vergevensgezindheid,
trouwe werkzaamheid, kinderlijke gehoorzaam-
heid en maagdelijke zuiverheid in hare ziel op
te nemen — dan is al het andere maar een slecht
vernis, dat spoedig wederom zal afvallen, als
eenmaal de jaren der jeugd voorbij zijn en de
dochter echtgenoote en moeder geworden is. Dan
zal men zien, hoe de vroeger zoo ranke, zoo be-
vallige, zoo fijn beschaafde jonge dochter, van
dag tot dag ruwer, eigenzinniger, hartvochtiger,
trager, lastiger, behaagzieker ea ontrouwer wordt,
en dan zullen ouders en echtgenoot deze be-
schaving verwenschen, maar — te laat!
Gelukkig daarom die ouders, die het bij tijds
begrepen hebben, dat in de opvoeding hunner
kinderen beiden onafscheidelijk met elkander moe-
ten verbonden zijn: beschaving van den
geest en veredeling van het hart door
godsdienst en ware zedelijkheid. Geluk-
kige ouders, die zich door uiterlijken schijn,
wereldsch klatergoud, en gewetenlooze raadslie-
den niet laten verblinden, maar in de dagen,
dat de opvoeding hunner opgroeiende meisjes
aan eigen haard of in een vreemd opvoedings-
gesticht moet worden voltrokken, het voorbeeld
van Maria in den tempel te Jerusalem voor
oogen houden. Zulke ouders zullen in hunne
kinderen — evenals Joachim en Anna in Maria —
den zegen voor hunnen ouden dag en den zoet-
sten troost in het uur des doods vinden.
in Maria, tijdens hare opvoeding in den tempel
voltrokken is, overwogen, o, keer dan thans weder
uwen blik naar buiten en beschouw, hoe soms
in de opvoeding onzer dochters en
maagden zich geheel andere verschijnselen voor-
doen. Ook de meisjes onzer dagen worden in
al het wetenswaardige onderwezen, hetzij in de
scholen harer inwoning, of in opvoedingsge*
stichten, die men pensionaten noemt. Daar oefenen
en spannen zij zich in van den morgen tot den
avond. Zij leeren goed en schoon lezen, neljes
schrijven, goed gestelde brieven en opstellen
maken; zij leeren geschiedenis, aardrijkskunde,
teekenen, muzijk, vreemde talen, houding en
goede manieren in \'t gezelschap, en allerlei fijne
vrouwelijke handwerken. 0 hoe goed en prijzens-
waardig is dit alles! En hoe gelukkig is de jonge
dochter, als haar in de lente haars levens zulk een
leertijd gegund wordt!
                               /
Maar is daarmede nu alles gedaan ? Menig meisje
meent het, en rekent zich tot de beschaafde, zeer
beschaafde, fijn beschaafde klas, als zij oneerbare
romans in hare eigene of zelfs vreemde taal weet
te lezen, bevallige brieven te schrijven, fraai te
zingen en allerlei fijn handwerk te verrichten.
Groote en schadelijke dwaling! Eene jonge dochter
moge dit alles kennen, en toch is zij misschien
wezenlijk een ruw, gewoon en nietig wezen.
Verstand, verbeelding en vlugge handen zijn de
hoofdzaak niet, maar het hart! Als het hart
in de dagen der jeugd niet is gevormd; als de
jonge dochter niet geleerd heeft zich door de harte-
lijkste liefde aan Jezus aan te sluiten en uit liefde
tot Hem en uit eerbied voor zijne II. wet
m&p*
-ocr page 265-
ELFDE HOOFDDEEL.
DE H. MAAGD STAAT HARE DIERBARE OUDERS IN DEN DOOD BIJ.
I.
\'crwijl de allerheiligste Maagd
zich in den tempel Ie Jerusalem
bevond, leefden Joachim en Anna
in het stille Nazareth geheel en
al afgezonderd van de wereld.
\'Zij hadden immers niets meer,
dat hun aan de aarde bond,
dan het aandenken aan hun zoo
dierbaar kind Maria , en zij \\vis-
ten, dat zij zich alleen in den
) ijverigen dienst van God en in
zijne liefde op eene geestelijke
wijze met hunne heilige dochter
vereenigen en ze in Gods hart
wedervinden konden.
Slechts nu en dan, bij gelegen-
heid der hooge feestdagen kwa-
men zij — in zooverre het hunne hooge jaren
met derzelver gebreken toelieten, — weder naar
Jerusalem en mochten dan hunne dochter bezoe-
ken. Want de woningen der maagden in den
tempel waren niet zoo streng afgesloten, of het
werd haren ouders van tijd tot tijd vergund,
namelijk op de hooge feestdagen daar te komen
Wie- nu zal de zalige gewaarwordingen der ouders
beschrijven, als zij na eene lange scheiding weder
hun heilig dochtertje mochten zien! — Hoezeer
ontvlamde dan hun hart, als het meisje haren
mond opende en stroomen van wijsheid en bran-
dende liefde Gods over hare lippen vloeiden! Dan
ontwaakte in het hart der ouders dat steeds vuriger
verlangen, alleen maar meer voor God te leven
en zich nooit meer van den tempel te moeten
scheiden, om de zoete en hemelsche gesprekken
met hunne dochter menigvuldiger te genieten.
Daarom besloten zij, zooals de overlevering ver-
haalt, hunne laatste levensdagen in Jerusalem door
te brengen en kozen hunne woning nabij den
tempel.
2. Negen jaren lang had de uitverkorene maagd
in den tempel gediend, en in nog rijkere mate,
dan koning David, had zij ondervonden, hoe zoet
en aangenaam het is te wonen in het huis des
Heeren. Maar nu begon de heldere hemel in haar
hart te bewolken. Zij kende in haar inwendig
gebed, dat een zware slag haar boven het hoofd
hing, en nu verviel hare ziel in diepe droefenis.
Daar echter Gods wil de eenige leiddraad van haar
leven was, onderwierp zij zich onmiddellijk aan
den wil der voorzienigheid, en riep met haren
koninklijken voorvader, David uit: „Mijn hart
o God is bereid, mijn hart is bereid!
Beproef mij, o Heer en bewaar mijne
ziel door het vuur." (Ps. 56). Nu ontvangt,
zij de treurige boodschap: dat haar dierbare vader
Joachim zijn einde nadert, en zijn verscheiden
nabij is. De H. Maagd werd diep bedroefd; want
ofschoon zij haren wil immer en in alle omstan-
digheden aan den wil van haren Schepper onder-
wierp , zoo koesterde toch haar hart, zooals dat
van een wezenlijk braaf kind , de teedersto gevoe-
lens, en kon de smart over den nabij zijnden
dood van een vader, dien zij zoo innig liefhad,
-ocr page 266-
DE II. MAAGD STAAT HARE DIERBARE OUDERS IN DEN DOOD BIJ.
230
weemoed; zij viel gelijk het der gelukzalige Maria
van Agreda geopenbaard werd — voor den Heer
neder, bedekte haar aangezicht en smeekte voor
hare moeder onder een vloed van tranen om de
verlroostingen des hemels, maar voor haar zelve
smeekte zij om sterkte en standvastigheid bij het
verlies van diegene, die haar op aarde boven alles
dierbaar geweest was. Wie is in slaat de gemoeds*
slemming der allerheiligste maagd in dal uur des
gebeds te beschrijven? Zij gevoelde met de vreese-
lijksle levendigheid den aanstaanden doodstrijd
harer moeder; eene onmeetbare smart doordrong
al de plooien harer ziel bij de gedachte, dal zij
nu eene vader- en mocderlooze weeze ging worden,
en toch straalde in hare ziel, over al die duister-
nissen van rouw en schrik, de helderste zon van
vreugde in God, en van algeheele, verlrouwvolle
onderwerping aan zijn heiligen wil. — Ten laalsle
stond de maagd van haar gebed op, droogde
hare tranen af, en begaf zich naar de woning
harer heilige moeder.
Bij haren aanblik werd het oog der stervende
met bovenaardschen glans verlevendigd en er had
tusschen de twee uitverkorene zielen een zoo
zoet en wonderlijk gesprek plaats, alsof de
hemelsche koren bij afwisseling hunne psalmen
zongen. O wat moeten dat wel voor zoete, ver-
hevene, wondervolle woorden geweest zijn, welke
die twee op dit scheidensuur lot elkander gespro-
ken hebben? Woorden van vreugde, van aanbid-
ding en lof Gods met het oog op de volheid der
tijden en op den groolen, gloiierijken dag der
openbaring van Gods barmhartigheid in Christus.
Woorden van liefde, die zich lot aan geene zijde
van het graf uitstrekt en in alle eeuwigheid voort-
duurt. Woorden van troost, dien de Allerhoogste
voor hen bereidt, die zich wederkeerig in zijn
allerheiligst hart beminnen.
Langzamerhand hield die wondervolle samen-
spraak op — hel oog der stervende begon te
breken, de banden des lichaams werden onlbon-
den, en de ziel werd opgenomen in het ge*
zelschap der heiligen en rechtvaardigen van het
Oude Verbond.
4. O gelukkig, heilig ouderenpaar, Joachim.
niet onderdrukken. Zij gaf dus aan de naluur,
wat der naluur behoort; maar ook aan de genade,
wat der genade toekwam. Nogmaals vernieuwde
zij liare overgeving aan den allerheiligsten wil
van God en bad met ai hel vuur van haar hart:
Sta toch, o Heer, uw trouwen dienaar in zijn
ster fuur bij ; daarop snelde zij naar het sterfbed
van haren innig geliefden vader.
Treurig stonden de bloedverwanten en vrienden
rondom den stervenden rechtvaardige. Maar op
zijn gelaat straalde hemelsche vrede en boven-
natuurlijke vreugde. Troostvol zag hij zijne ont-
binding te gemoet. Hij stierf immers in het geloof
en in de hoop zijner voorvaderen en hij verlangde
naar het ware vaderland, dat God aan zijne die-
naren beloofd had.
Als hij nu zijn einde voelde naderen, liet hij
zich nog eens oprichten, om zijne dochter, volgens
het gebruik der brave Isiaëlielen, nog zijn laal-
sten vaderlijken zegen te schenken. En zie,
evenals weleer de oudvader Jacob, toen hij stervend
zijne zonen zegende, op eene wonderbare wijze
verlicht werd, en, in de versie toekomst ziende,
ieders lolgeval vooruit zag, zoo werd ook het
oog des geesles van den stervenden Joachim ge-
opend en hij erkende op het oogenblik, dat
hij zijne zegenende hand over Maria uitstrekte,
duidelijker dan ooit de toekomstige heerlijkheid
zijner dochler. Hij zag al den zegen, die in dai
kind aan het menschdom geschonken was, en hij
zag in den geest den Allerhoogste, die uit haar als
wortel ontschieten en de aarde vernieuwen zou.
Bij zulke aanschouwing van Gods geheimenis werd
zijn gelaat nog meer verheerlijkt en in verrukking
riep hij uit: »De Heer is wondervol en zijne barm-
harlighcid duurt van geslacht tot geslacht."
Toen werden de banden der naluur verbroken
en zijne heilige ziel vertrok naar die plaats, waar
hij met de overige rechtvaardigen van het Oude
Verbond de vervulling moest afwachten.
3. Nauwelijks had Maria hel rouwgewaad om
haren overleden vader afgelegd, of haar werd ook
het nabij zijnde ein de har er heilige moe-
der geopenbaard. Toen ontlastte zich het liefde-
rijke hart van het trouwste kind in smartelijken
-ocr page 267-
DE H. MAAGD STAAT HARE DIERBARE OUDERS IN DEN DOOD BIJ.                  23*
Wat zeg ik? Maria behoeft zelfs haren mond niet
eens te openen; met een enkelen oogslag beweegt
zij reeds, menschclijkerwijze gesproken, het hart
van haren Zoon. Zij toont dat hart, waar-
onder de Zoon gerust heeft, en waar is de Zoon
die bij dezen oogslag de moeder verloochent?
Jezus ziet zijne moeder aan, en—hij die reeds
als rechter wilde optreden, loont zich nog eens
het lam der verzoening. Zij bidt en te mid-
den der verstijvende doodskilie voelt de zondaar
de weder levendig wordende vonken der godde-
lijke liefde. Natuur en genade geraken in strijd,
of het hart meer van angst dan wel van berouw
klopt. De tranen der oprechte boetvaardigheid
vermengen zich met het doodszweet, en de zon-
daar sterft als een boeteling, terwijl hij onder
den mantel der bescherming sierft van haar, die
eene moeder van barmhartigheid, de toevlucht
der zondaren is. — »Zoo klimt, — zegt de H.
Augustinus, de zondaar tot Jezus op door Maria,
langs welke de Verlosser tot hem is afgedaald."
O II. Maagd Maria, zoete moeder van barm-
harligheid, ik smeek en bid u, bij de teedere
en ongemeen werkdadige liefde, waarmede gij
uwe heilige ouders, Joachim en Anna in den
dood hebt bijgestaan, kom mijne arme ziel te
hulp, als mijn laatste uur slaat, als de krachten
mij begeven, als mijne tong uw zoeten naam
niet meer kan uitspreken, als mijne brekende
oogen uw beeld niet meer aanschouwen, en mijne
ooren de teedervolle woorden nJezus en Maria"
uit den mond des priesters ten laatslen male
hooren. Dan, o goede maagd, kom mij te hulp,
verlaat mij niet in dat al beslissend oogenblik
des doods. Nu reeds beveel ik u door
uwe heilige handen en uwe moederlijke
voorspraak mijn lichaam en ziel aan
uw aanbiddelijken Zoon, mijnlleeren
Zaligmaker Jezus Christus, aan wie lof
en eer in eeuwigheid!
en Anna, aan wie het vergund was een zoo
liefderijk trouw kind aan hun sterfbed te zien
en in diens armen te sterven! En gelukkig alle
ouders, die bij hunnen dood godvruchtige kin-
deren achterlaten! Dan hel kind dezer heiligen
was niet alleen een trouw, liefderijk en god-
vruchlig kind, het was de Moeder des levens
zelve. Daarom moeten Joachim en Anna gelukkig
genoemd worden, omdat het hun gegeven was,
in de armen te sterven van haar, die eens in
haren moederlijken schoot de bron van alle leven,
den overwinnaar des doods zou dragen.
Maar ook voor ons is die teedere liefde, die
Maria haren stervenden ouders bewees, buitenge-
woon troostrijk. Wij weten, dat deze machtige
maagd niemand, die haar in\'t leven vereerd heeft,
in den dood verlaat. Onmiddellijk na dal oogen-
blik worden de boeken van den rechter geopend,
en dan wordt op eens hel raadsel opgelost, óf
wij als kinderen Gods liefde waardig zijn, dan wel
óf wij als voorwerpen van Gods gramschap voor
alle eeuwigheid den vloek moeten dragen. In
dat laatste, angstvolle oogenblik zal de helsche
slang geene poging, geen list onbeproefd laten,
om ons geloof aan \'t wankelen te brengen en de
liefde Gods in ons uil te dooven. Zij weel im-
mers, dal haar gift tot in de eeuwigheid voortwerkt
en dat hij door den eeuwigen dood verslonden
wordt, die met het helsche vergif besmet sterft;
maar in dat laatste, beslissende uur zal ook
Maria de zijde niet verlaten van hem, die haar
in zijn leven gediend heeft, of althans haar in
dat laatste oogenblik nog vol vertrouwen en
rouwmoedig om haren bijstand aanroept, Daar-
om zegt de II. Bernardus, dat Maria eene moeder
van geheel bijzondere bezorgdheid is, en dat
alle moeders te zamen voor hunne kinderen niet
zoo veel zorgvuldige moederlijke trouw bezitten.
Wil de Bruidegom — zoo schrijft hij — de deur
reeds sluiten, dan wendt zij, als moeder des
bruidegoms nog een goed vermogend woord aan.
<<*>=*>=»>*>«>--------
-ocr page 268-
TWAALFDE HOOFDDEEL.
HUWELIJK VAN DE H. MAAGD MET JOSEF.
1.
___jrelnnM iil hchli.\'n en *e-
doopt lal njn i»l mlig worden.
u met zoo heerlijke genaden niet gesierd, om u
altoos te verbergen, maar opdat gij voor de wereld
verschijnen en door woord en daad van Mij getui*
genis zoudt afleggen!
Maria sidderde echter bij de gedachte, dat zij in
de groote, wijde wereld zou moeten komen —zij,
de weeze, zij die hare maagdelijke zuiverheid aan
haren Schepper beloofd had. Ach, zij vond immers
evenals de duif, die Noë uit de ark gelaten had,
niets, waarop zij in de ellendige wereld uitrusten,
j niets, waaraan zij zich verzaden kon! Daarom
wendde zij zich lol hare eerwaardige opvoedster,
de profetes Anna, en tot de priesters, aan wier
leiding zij was toevertrouwd, en openbaarde hun
hel geheim harer ziel: hoe zij namelijk niet ver-
langde in de wereld terug te keeren, maar vast
besloten was, altoos den Heer te dienen, en vrij
van aardsche banden, een zuiver maagdelijk leven
te leiden.
Hoe zeer stonden de priesters en de heilige
pleegmoeder Anna over dit besluit verbaasd!
Want ofschoon zij in het meisje iels hoogers
vermoedden, toch was Maria voor hen een ver-
zegeld boek. — Ook scheen hun het besluit tot
aanneming van den maagdelijken staat in strijd met
de wet, omdat men het in Israël voor zondig hield,
het geslacht zijns vaders te laten uitsterven. Daar
nu Maria de laatste spruit harer familie en boven-
dien erfdochter was, moest zij zich aan de wet on-
derwerpen en kon men hare bede niet toestemmen.
In dezen druk wendde zich Maria van de men-
schen tol den Allerhoogste en bracht het door
bidden en zuchten, door tranen, vasten en boet-
asdom en lichamelijke zoowel
als geestelijke ontwikkeling
van den mensen gaan in het
oosten veel sneller dan bij
ons; en zoo was ook Maria,
nadat zij elf jaren in den
tempel doorgebracht en haar
veertiende jaar bereikt had
tot eene bloeiende dochter op-
gegroeid, die nu den tempel
verlaten en met een jongeling
van haren stam, volgens het
voorschrift der wet, in het
huwelijk treden zou. Als
men de kuische , engelreine
maagd deze boodschap bracht,
verschrikte zij in haar hart.
Gelijk eene duif in de een-
zame rotsklove had zij, — voor de wereld ver-
borgen en onbekend met hare gevaren — vol
heiligen vrede in den tempel geleefd en zich
alleen in de zoele gesprekken en den liefdevollen
omgang met God en zijne engelen verheugd, maar
nu klonk haar het woord van het Hooglied: „Sta
op en kom, mijne duive, verscholen in
de kloven der rotsen en steilten, toon
mij uw gelaat, laat uwe stem in mijne
ooren klinken." (Iloogl. 11: 10, 14), d. i. de
Heer sprak nu tot Maria: »0 maagd, gij, die tot
nu toe in stille eenzaamheid verborgen waart,
kom nu te voorschijn, opdat de menschen uw
gelaat zien en uwe stem hooren. ^Yant ik heb
-ocr page 269-
HUWELIJK VAN DE H. MAAGD MET JOSEF.
233
gebleven. Van zijne prilste jeugd had hij in de
vreeze Gods een zuiver en heilig ieven geleid,
en evenals de allerheiligste maagd had hij, door
ingeving van den geest Gods, het besluit gemaakt
de maagdelijke zuiverheid te bewaren, en onge-
huwd te blijven. Nu moest hij op last van den
Hoogenpriester in den tempel verschijnen; en
zie, toen nu ook hij zijn amandeltak biacht,
werd deze oogenblikkelijk groen en eene buiten-
gemeen schoone bloera kwam aan den weleer
dorren tak. Thans erkenden allen, dat deze
kuische jongeling het was, aan wien do maagd
volgens Gods raadsbesluit moest worden verloofd,
wat dan ook, naar het volksgebruik, in detegen-
woordigheid der aanwezige verwanten geschiedde.
3. Dadelijk werden de noodige loebereidselen
voor het bruiloftsfeest, dat naar Joodsch gebruik
dikwijls pas vele maanden later plaats had, ge-
maakt. *) Waarlijk, eene heilige bruiloft.
Want hier werd op wondervollc wijze de huwe-
lijke staat met den maagdelijken verbonden, zooals
dit de allerheiligste maagd zelve aan de H. Dri-
gilla geopenbaard heeft, toen zij haar zeide: »Gij
moet weten, dat Josef, alvorens hij met mij huwde,
door den II. Geest wist, dat ik aan God de maagde-
lijkheid beloofd had, en zuiver was in gedachten,
woorden en werken. Hij huwde mij dus met
plegingen zoover, dat de Heer haar in het in-
wendig gebed beloofde: Hij zou hare gelofte onder
zijne hoede nemen, en haar een zoo heiligen en
rechtvaardigen bruidegom geven, dat zij aan de
wet van haar volk voldoen en toch hare gelofte
onderhouden kon.
2. Middelerwij! hadden — zooals een eerbied-
waardig schrift verhaalt, — de priesters Jehova
over den bruidegom, die aan het onschuldig meisje
gegeven moest worden, geraadpleegd, en tot ant-
woord gekregen het woord van den Profeet Isaias:
„Een reisje zal uit de wortel van Jesse
voortkomen, en de Geest des Heeren
zal op hem rusten." (Is. XI: 1, 2.)
Als nu de jongelingen uit het huis van David,
die men, om naar hare hand te dingen, had
uitgenoodigd, in den tempel verschenen waren,
schreef de Hoogepriester voor, wat weleer Mozes
op last des Heeren verordend had; hij liet ieder
aanwezige een dorren amandeltak, waarop de
naam des jongelings stond, geven, legde de ge-
zamenlijke takken op het allaar voor het Aller-
heiligste neder en smeekte tot den Heer, dat Hij
de tak van hem, die hij tot bruidegom van de
maagd had uitverkoren, zou laten groen worden.
Doch zie, toen de priester den volgenden dag in
het heiligdom trad en naar de amandeltakken
zag, was geen enkele groen geworden; centeeken,
dat niemand hunner, die naar hare hand dongen,
door God tot bruidegom der maagd bestemd was.
Nu onderzochten de priesters nauwkeurig, wie
der weinige jongelingen uit het huis van üavid
bij het dingen naar hare hand mocht heb-
hen ontbroken, en zie, men bevond, dal een
arm timmerman, de zoon van Jacob, uit het ge-
slacht van David, Josef*) genaamd, was weg-
*) Ofschoon Josef een arm timmerman was, kon hij
zich toch op de aanzienlijkste afkomst beroemen, omdat
de H. Evangelist Mattheus hem van koning Dnvid en
van den patriarch Abraham doet afstammen. — Josefs
vader heette Jacob en kwam uit Bethlehem van het ge-
slacht van David door de linie van Salomon, terwijl
Maria eveneens uit het geslacht van David, maar door
de linie van Kathan, afstamde. Josefs broeder heet
Cleophas of Alpheus. Ook de vrouw van dezen Cleo-
phas, eene naaste bloedverwante van de moeder Gods,
heet Maria, en wel ter onderscheiding van Josefs echt-
genoote, Maria Cleophas. Deze Maria Cleophas was
de moeder van Jacobus den minderen, van Judas
Thaddeus, van Simon en Josef den te chtvaar-
dige, die een der 72 leerlingen werd. Deze vier
zonen van Cleophas, de neven van den H. Josef, wor-
den in het Evangelie de broeders van Christus
genoemd, omdat bij de Joden de naaste verwanten over
het algemeen broeders en zusters genoemd werden.
*) Uitstekende schriftverklaarders van den nieuwen
tijd zeggen, dat het eigenlijk huwelijk van de aller-
heiligste maagd met den BI. Josef pas na hunne terug-
komst van het bezoek bij hunne nicht Elisabcth heelt
plaats gehad, en dat zij, toen Gabriël haar do hemel*
tijding bracht, nog maar de verloofde en niet de ge-
huwde van den U. Josef was. Ondanks de gewichtige
bewijsgronden, die voor deze bewering worden aange-
voerd, mcenen wij in dit boek do gewono opvatting en,
overlevering te mogen volgen.
-ocr page 270-
HUWELIJK VAN DE II. MAAGD MET JOSEF.
234
en prachtige sandalen aan hare voeten en ver-
sierde zich met armbanden, gespen, oorringen
en andere kostbaarheden. En omdat zij al
dien tooi niet uit ij delheid maar met
een vroom inzicht aandeed, schonk de
Heer haar een wondervollen glans, en vermeer-
derde hare schoonheid, zoodat zij in aller oogen
onvergelijkelijk bevallig scheen."
Deze beschrijving geldt ook van Maria op haren
trouwdag. Calharina van Emmerich schildert
ons af, hoe zij in eene verwonderlijke openbaring
de gelukkige bruid gezien heeft. Over een zeer
schoon, rijk bewerkt en geborduurd onderkleed
droeg Maria een bemelsblauwen mantel, die
op de borst met een slot was vastgemaakt, de
randen waren met gouden bloemen geborduurd.
Haar haar was door de tempclmaagden met veel
kunst opgeschikt en met witte zijden linten voor-
zien van parelen vastgebonden. Op haar hoofd
droeg de dochter van David eene schoone kroon
versierd met kostbare gesteenten.
Ook Josef, de bruidegom van Maria was op
dezen dag op zijn feestelijkst uitgedost. Hij was
toen, volgens de legende, ongeveer ïi\'3 jaren oud,
en een goed gevormd, zeer schoon man. Want
daar hij in heiligen bond vereenigd zou wor-
den met haar, die schoon is als de maan, en
uitverkoren als de zon, moest hij ook in licha-
melijke en geestelijke schoonheid haar zoo nabij
mogelijk gelijken en in hem tevens het woord
van den Psalmist vervuld worden: iSchoon van
gestalte zijt gij voor de kinderen der menschen,
bevalligheid is over uwe lippen uitgestort, daar-
om heeft God u in eeuwigheid gezegend? Zóó
was het uitverkoren bruidspaar, gelijk het zich
op den bruiloftsdag, vergezeld van vele blocdver-
wanten, zoomede van Maria\'s meesteressen en
gezellinnen, naar den lempel begaf, alwaar — te-
gen de gewoonte der Joden — een priester
het huwelijk plechtig inzegende, daar het anders
gebruikelijk was, dat slechts een der naaste
bloedverwanten of der voornaamste bruiloftsgasten
over de gehuwden een zegewensch uitsprak Nadat
de priester een plechtig en vurig trouvvgebed ge-
sproken en alle aanwezigen met diepe aandoening
het doel, mij Ie dienen en mij voor zijne meesteres,
niet voor zijne vrouw te houden. Ook wist ik
door de verlichting van den II. Geest zeker, dat
mijne maagdelijkheid door Josef niet zou worden
geschonden, ofschoon ik, naar Gods wil, aaneen
man gehuwd werd.\'\'
Daar nu beiden door ingeving van den II. Geest
wisten, dat zij ook in den huwelijken staat de
gelofte van eeuwige maagdelijkheid zouden onder-
houden, en hunne gelofte door het huwelijk niet
geschonden maar zelfs gekroond zou worden,
vierden zij hun huwelijk met onbeschrijfelijke
vreugde, en wel — volgens eene oude overlevering
— den 23 Januari.
O wie is in slaat de schoonheid en beminnens-
waardigheid der beide uitverkoren echtelieden te
beschrijven, bijzonder de hemelsche bevalligheid
van Maria, die wel is waar op haren trouwdag in
\'toog der menschen als de bruid van Josef optrad,
maar werkelijk de bruid was van den II. Geest. De
godvruchtige Calharina van Emmerich schildert
ons de gestalte der hemelsche bruid met de vol-
gende woorden: uZij had rijke, blondgele haren,
verhevene en fijne wenkbrauwen, een zeer boog
voorhoofd, een groot oog, wiens blik evenwel schier
altoos ootmoedig was neergeslagen. Hare neus
was langwerpig recht en zeer fijn, de mond edel
en liefelijk, de kin smal, de gang bevallig, zedig
en statig." En eene andere godvruchtige zienster
(Maria van Jezus) voegt er bij: »De lichaamsbouw
was volmaakt schoon ontwikkeld, eenigszinsgroo-
ter dan gewoonlijk bij jonge dochters van hare
jaren. Haar bevallig gelaat was de trouwe spiegel
der schoonste ziel, haar oog schitterde met de
lieltalligsle majesteit en onuitsprekelijke bevallig"
heid." —
Moeten wij ook het bruilofts tooisel, waar-
mede Maria op dezen haren dag van eer pronkte,
vermelden, dan zullen wij ons aanstonds hare
voorafbeelding van het Oude Verbond, de schoone
heldin Judilh herinneren, waarvan geschreven
staat: »En zij legde haar boetekleed af, bestreek
zich met de uilgezochste zalven, bracht hare
haren in orde, tooide haar hoofd met eene dia-
deern , deed hare kostbaarste feestkleederen aan,
-ocr page 271-
HUWELIJK VAN DE H. MAAGD MET JOSEF.
m
en luider stemme hun »Amcn" gezegd hadden,
stak de heilige bruidegom onder eerbiedigen groet
den huwelijks- of trouwring") aan den vinger
der bruid, terwijl vroolijk Psalmengezang weer-
galmde, en op het offeraltaar vele lammeren ge-
slacht en tot offeranden opgedragen werden.
Hierop begaven zich de nieuw gehuwden en al
de genoodigde bruiloftsgasten naar het bruilofts-
maal, dat — volgens het
verhaal van Catharina
van Emmerich te Jeru-
salem bij den berg Sion
in een huis, dat men
dikwijls voor zulke om-
standigheden huurde,
gehouden werd. Naar
het joodsch gebruik
duurden defeestelijkhe-
den zeven dagen lang,
doch met zulke eerbaar-
heid en wezenlijk gceste-
lijke vreugde, dat ook
God en de engelen daar-
in zeker hun wclbeha-
gen namen.
De kerk nu, waarvoor
alles vol beteekenis en
eerwaardig i«, wat op de
zoo gezegende Moeder
Gods betrekking heeft,
hernieuwt sedert vele
eeuwen op den i:\\ Janu-
ari de blijde herinnering
aan deze gebeurtenis
door het f e e s t van
Maria\'s h u w e 1 ij k.
4. .Van het slot van dit verhaal, moeten wij,
nog eenc vraag beantwoorden, die misschien reeds
van den beginne hij u is opgekomen. Waarom
wilde de goddelijke voorzienigheid, dal Maria
trouwde, en was hot niet waardiger en voor Maria
eervoller geweest, indien zij toen reeds door hare
tijdgenooten als eene zuivere maagd erkend ware,
in plaats van den schijn eener gewone getrouwde
vrouw te moeten hebben ?
De leeraars der kerk bewonderen in dit raads-
bcsluit der goddelijke voorzienigheid eene groote
wijsheid, terwijl zij daartoe vijf redenen bijbrengen.
Vooreerst moest reeds op den drempel van het
Nieuw Verbond — door
het heilig en vlekkeloos
huwelijk van Josef en
Maria de gee ste I ij ke
verheffing en hei-
lig i n g van den h u-
w e 1 ij k e n slaat 1 n \'t
algemeen v o o r b e-
reid worden. Want
in het verloop van vier-
duizend jaren vóór
Christus had het huwe-
lijk bij de heidenen en
zelfs in het Jodendom
veel van zijne oorspron-
kelijke waardigheid ver-
loren ; de ware, geeste-
lijke grondslag van het
huwelijk werd door de
meeste menschen geheel
en al miskend, en het
zinnelijke en vleesche-
lijke werd daaibij voor
hoofdzaak gehouden.
Teen nu de Verlosser
in de wereld kwam om
alle menschelijke le-
vensslanden te heiligen, was het ook begrijpelijk,
dat Hij den huwelijken staal uit zijne ontaarding
wederom verheffen en tol zijne oorspronkelijke waar-
digheid en heiligheid terug brengen zou. — Hoe pas-
send en wijs was het dus, juist bij don aanvang van
het tijdvak der genade het kuisch en zoo heilig
huwelijk van Josef en Maria voor te stellen en
daarop werkelijk te wijzen, dal geen zinnelijke
lust en vleeschelijke neiging, maar de geestelijke
liefde, die op wederzijdsche achting en eerbied
30
*) Deze ring wordt nog heden ten dage in de kerk
van den 11. Laurcntius te Perugia in Italië benaard en
den rolke getoond.
-ocr page 272-
HUWELIJK VAN DE II. MAAGD MET JOSEF.
236
der cblgenooten gegrond is, de ziel en de hoofd-
zaak van het huwelijksleven is!
Ten Iweeden wilde Jezus, zooals de II. Paulus
in zijnen brief aan de Hebreen leert, in alles aan
ons gelijkvormig worden, behalve in de zonde.
Daarom wilde Hij ook, als een zwak kind, even-
als andere kinderen der menschen den schijn aan-
nemen, als haddc Hij de hulpvaardige ondersteuning
eens beschermers en pleegvaders van noode.
Ten derden moest door het huwelijk van Maria
met Josef\' voor den hclsehen geest hel geheim
der menschwording van Christus verborgen \\vor-
den, terwijl hij in Maria eene wezenlijk gehuwde
vrouw, en daarom in haren Zoon, niet den beloof-
den ïZoon der maagd" kon zien.
Ten vierden moest Maria in de menigvuldige
kwellingen haars levens en bijzonder op de vlucht
naar Egypte in den 11. Josel\' een trooster, een
steun en tegen de boosheid der menschen een
trouwen en sterken beschermer hebben.
Eindelijk moeten wij ten vijfden overwegen, dat
de maagdelijke geboorte noodzakelijkerwijze onder
de schaduw eener huwelijksverbinding verborgen
moest zijn, wilde de allerheiligste maagd voor
schande en slechte opspraak bewaard blijven.
Hierover schrijft de II. Bernardus zeer schoon:
»IIoe zouden de Joden de zwijgende, en nog
in den schoot zijns moeders verborgen waarheid
geloofd hebben, die zij later, als zij in den tempel
luide sprak en werkte, verachtten"? Immers,
de ongeloovige en steeds tot tegenspraak geneigde
Phariseën en Schriftgeleerden hadden zeker het
diepe geheim der maagdelijke geboorte geloochend,
en ongetwijfeld zelfs de steeniging van Maria, als
van eene gevallene vrouw geeischt, als zij bij de
geboorte van haar kind niet gehuwd geweest was.
Daarom loven wij, o goddelijke voorzienigheid,
uwe wijsheid en de wonderbare wegen, waarop
gij uwe uitverkorenen tot hun doeleinde leidt.
Vele zaken komen ons wel is waar — en dikwijls
langen lijd in een ondoordringbaar geheim gehuld
en aan het mcnschelijk versland onverklaarbaar
voor: — maar in de geschiedenis der Heiligen
hebben wij den troostelijken borgtocht, dat uwe
vaderlijke goedheid en wijsheid alles ten beste
voor hen, die u liefhebben, laat gedijen. O laat
dat troostrijk en schoon geloof dan bijzonder in
ons werken, als gij zware en smartelijke offers
van ons verlangt en uwe hand ons op geheim-
volle en ruwe wegen door den nacht van tegen-
spoed en ongelukken heen leidt!
-------->^^L^^n^9G^S^sL^^
DERTIENDE HOOFDDEEL.
HET HEILIG LEVEN VAN MARIA EN JOSEF TE NAZARETH
pelmaagden, van hare eerwaardige pleegmoeder
en meesteres Anna, en van de oude godvruchtige
priesters, wier onderricht over de wetendepro-
felen zij met bijzondere voorliefde genoten had.
Met den zegen dier mannen Gods verrijkt, trokken
de nieuw gehuwden naar Nazarelh, om nu daar
hun vast verblijf in het kleine fraaie huisje te
adat de dagen van het
huwelijksfeest voorbij
waren, nam Maria met
diepe aandoening en vu-
rigen dank afscheid van
den tempel, die haar nu
^/X\'
nagenoeg twaalf jaren gehuisvest had, van de tem-
-ocr page 273-
HET HEILIG LEVEN VAN MAHIA EX JOSEF TE NAZARETH.                        237
bovennatuurlijke wijding; de aanhoudende liefde-
gemeenschap met God gaf aan haar gelaat eene
zoo wonderbare, heilige uitdrukking, dat ook
Josef\'s hart steeds meer tot liefde Gods ontstoken
werd, en hij te recht voor Maria de woorden,
die zijn koninklijke voorvader Salomon van de
hemclsche wijsheid gesproken had, gebruiken
mocht: ilk gaf haar de voorkeur boven alle koning-
rijken en tronen, en hield den rijkdom voor niets,
bij haar vergeleken. Want goud en edelgesteente
is, met haar vergeleken, slechts nietig zand, en
zilver legen haar in waarde als slijk. Ik beminde
haar meer dan gezondheid en schoonheid en koos
haar mij tot licht; want haar glans is onuitblusch-
baar. Alle goed is mij toen met haar ie gelijk
gekomen en ontelbare eer door hare hand. Ik
heb haar lief gehad, uitgezocht en mij tot bruid
gekozen; want ik heb bevonden, dal in hare
vriendschap goed vermaak, in hare redeneeringen
wijsheid en in de deelname aan hare gesprekken
roem gelegen is. Zoo werd ik een minnaar harer
schoonheid, want haar omgang met God verheer-
lijkt haren adel en de Heer aller dingen heeft ze
lief. Ik heb ze als gezellin mij toegevoegd, want
haar omgang heeft niets bitiers en haar gezel-
schap niets afkeerigs, maar vermaak en vreugde.
Ik wist wel, dat zij mij in hare rijkdommen zou
laten deelen en bij zwaai moedige gedachten troosten.
Om harentwil zal ik roem, eer en onsterfelijkheid
bij het volk verwerven, en hij allen, die na mij
zijn zullen, in eeuwig aandenken blijven." (Sap. VII.)
Was er wel ooit een bruidegom op aarde, die
deze schoone woorden van de II. Schrift met zoo
volkomen recht op zich en zijne bruid kon toe-
passen, als de II. Josef, die uitverkoren vriend
en gelukkige minnaar van Maria?
3. Als wij nu het huiselijk leven der IL echt-
genoolen nagaan, dan moeten wij vooral hunne
vrijwillige armoede en onbaatzuchtige werk-
zaamheid bewonderen.
Naar hel voorbeeld harer ouders had Maria,
onmiddellijk na de terugkomst in hare geboorte-
plaats, hare erfenis in drie deelen verdeeld, liet
eerste besteedde zij, met toeslemming van haren
echtgenoot, aan den tempel te Jerusalem; het
nemen, hetwelk aan de 11. ouders Joachim en
Anna had toebehoord.
De eerste en gewichtigste zorg, die de bruid
Gods op het harte lag, was: den II. Josef het
geheim harer gelofte van eeuwige maagdelijkheid
mede te deelen. 0 wie is in staat de nederig-
heid, de heilige beschroomdheid en de aandoen-
lijke liefde te bevallen, waarmede zij hem van
deze gelofte kennis gaf. »0 laat het u, — zoo
zal zij gesmeekt hebben, — laat het u niet tegen-
strijden, wat ik den Heere beloofd heb! Mijn
maagdelijk lichaam moet ongeschonden blijven,
dan alleen zal mijne ziel u met II. liefde te
inniger en trouwer beminnen. Wij zijn uit konink-
lijken stam gesproten: geen zinnelijk, laag genot
moet ons de koninklijke waardigheid ontrooven.
Ik wil u met alle nederigheid als mijn echtge-
noot en gebieder eeren; slechts eene zaak ver-
zoek ik u, dat gij mij toelaat, mijne gelofte trouw
en onverbreekbaar te houden.
Dan hoe zeer stond Maria verbaasd en ont-
gloeide haar hart van dankbaarheid en blijdschap,
als de II. Josef haar antwoordde, dat ook hij
reeds sinds vele jaren op ingeving Gods dezelfde
gelofte had afgelegd, en alleen uit gehoorzaam-
heid aan het voorschrift der wet en van den
Hoogepriester in den echt getreden was. Boven-
dien had hij zich van den beginne af de liefde
van eene zoo uitstekende maagd geheel en al
onwaardig gerekend, en daarom was het hem ge-
noeg, als hij haar geheel zijn leven een trouwe
vriend, een broeder en een dienstvaardig inedegezel
mocht zijn. Toen kon Maria den Allerhoogste
niet genoeg bedanken, dat Hij haar vertrouwen
zoo wonderlijk bekroond en haar een zoo II. echt-
genoot geschonken had.
2. Telken dage leerde zij nieuwe deugden in
hem bewonderen; zijne nederigheid, zijn kinder-
lijk eenvoud, zijne liefde Gods en maagdelijke
onschuld vervulde de II. Maagd met steeds hoogeren
eerbied en teedere liefde. Maar ook de 11. Josef
zag dag voor dag al beter, welk onschatbaar
kleinood hem de Allerhoogste had toevertrouwd.
Op alles, wat de maagdelijke echtgenoote sprak
of deed, lag eene hemclsche bevalligheid en eene
-ocr page 274-
238                         HET IJK1LIG LEVEN VAN MARIA EN JOSEF TE NAZAIiFTII.
tweede deelde de «Moeder van baimhartigheid"
onder de armen en noodlijdenden uil; en alleen
liet derde gedeelte bestemden de II. cchtge-
noolcn lol liun eigen gebruik. Trouwens Maria
was door God tot Moeder van Hem veikoren,
die zelf nog zoo veel niet bezat, om er zijn ver-
inoeid boofd op neer te leggen; daarom bad baar
ook nu reeds de goddelijke Geest zoo groote
liefde voor de armoede ingestort, dat zij
in spijs en drank, in Meeding en gemakken des !
levens alleen bet allernoodzakelijkste bezitten en
baar liail van alle vcrklccfdlieid aan de goederen
dezer wereld volkomen zuiver wilde bewaren.
De II. Josef oefende liet bedrijf van tim-
nierman uil in eene werkplaats, diclit bij bet
buisje van de II. Familie, waarvan de plaats nog !
op dezen dag wordt aangetoond. — Hier werkte
bij met noesten vlijt den gebcelen dag door: bij
maakte timmerwerk en verscbillende landbouw-
gereedsehappen enz. AVat de II. Familie van
deszelfs opbrengst voor hunne beperkte behoefte
niet gebruikte, werd dadelijk aan den arme
gegeven.
Maria ook was den gansclien dag door nooit
/onder bezigheid. Ofschoon van koninklijken bloede
deed zij toch de eenvoudigste en nederigste buis-
werken met verwonderlijke nederigheid en trouwe
nauwgezetheid. O wonderbaar schouwspel voor
de Engelen in den hemel, hunne Koningin en
Meesteres, de toekomende Moeder Gods te zien,
boe zij bet spinnewiel draaide, vlas en wol spon,
de kleederen voor haar en baren man maakte,
den eenvoudigen maaltijd bereidde, en met eigen
hand water putte! Want evenals wel eer bare
>tammoeder, de vrome en bevallige Rebecca,
zich niet schaamde, niet de kruik naar de bron
lo gaan, om water te pulten, rekende bet ook
Maria niet beneden hare waardigheid, zelfs naar
de bron te gaan, water te putten en in eene
sleenen kruik naar huis te diagen; en nog tot
op den buidigen dag wordt te Nazaretb de zoo-
genaamde »Maria bron" aangewezen, waaruit vol-
gens overoude overlevering Maria placht te putten.
4. Alzoo was het leven der II. echl-
^enooien te Nazaretb hei liefelijkste
voorbeeld voor allee hrislel ij keechle*
lieden. II. godsvrucht, die zich namelijk
ook in gemeenschappelijk gebed loonde, kuisch-
heid overeenkomstig bunnen staal, waardoor
de echtelieden den bijzondcren zegen des be-
mels over hunne nakomelingschap verwierven,
leedere eerbied, waarmede de gehuwden zich
wederkecrig als kinderen Gods en lempels van
den II. Geest beschouwden, irouwc liefde, die
niet zoo zeer uit vleeschelijke toegenegenheid,
dan wel uit persoonlijke hoogachting en onder-
werping aan Gods wil voortkomt, genoegzame
bescheidenheid en gemeenschappelijke werkzaam-
beid. O als deze deugden wederom tot alle huis-
gezinnen toegang vonden, boe geheel anders zou
hel dan mei ons geslacht gesteld zijn! — Hel
grootste kwaad van onzen tijd is niet gelegen in
bet gering loon der handwerkslieden, niet in
de verdrukking en afpersing van den armen man
door geldzuchtige en sluwe woekeraars, zelfs
niet in de vervolging onzer II. Kerk door godde-
looze regeeringen: neen daarin ligt het grootste
kwaad niet! Dat alles zijn zeker zaken, die wij
diep moeien betreuren, maar het ergste zijn ze
niet. Hel ergste en vreesclijkste is de veront-
christelijking van bel huwe 1 ijk, bet ver-
breken der II. banden, waardoor de
gehuwden onverbreekbaar met elkander
moeten verbonden zijn, de ontbinding van
bet familieleven.
Evenals hel eeuwig Woord met de incnschelijke
natuur, Christus zich onafscheidelijk met de Kerk
vereenigd en met onbegrensde liefde voor dezelve
heeft opgeofferd en met baar nu en in alle eeuwig-
beid verblijft, zoo moeten man en vrouw met
II. onverbreekbare, offerwilligc liefde met eik-
ander verbonden zijn. — Daarom noemt de Apos-
tel bet huwelijk een groot geheim in Christus
en in de Kerk," een sacramenteel af beeldsel der
vereeniging van Christus met de Kerk. — Ach,
hoe zeldzaam zijn heden ten dage de echtelieden,
die deze waarheid in hare algeheele uitgestrekt-
heid vatten en ter harte nemen! En vandaar
hoe vele ongelukkige, met zonden en vlek beladene
huisgezinnen! neemt gij allhans,christelijkeechte-
-ocr page 275-
239
HET HEILIG LEVEN VAN MARIA EN JOSEF TE NAZARETH.
en het geweten u zegt, dat gij van hoovaardij,
behaagzucht, nieuwsgierigheid en praalzucht niet
geheel en al meer vrij zijl: denk aan de zwij-
gende, onvermoeide, nederige, en liefdevolle huis-
vrouw van Nazaieth, en vermeerder in u den
rijkdom van onschuld, offeiwillige goedheid des
harten en ware godsdienstigheid, opdat uwe be-
minnenswaardigheid van dag tot dag in de oogen
van uwen man toenemc.
Den vrede van God over alle echtelieden, den
geestelijken omgang van den II. .loscf en Maria
bevorderen, en zich de zoete beelden uit dat heer-
Iijkc familieleven zich steeds voor oogen stellen!
lieden, die nu deze beschrijving van Josef\'s en
Maria\'s leven gelezen hebt, neemt gij dit aan-
doenelijk voorbeeld ter harte. Christelijke man,
als u soms uw handwerk en de armoede van uwen
levensstaat zwaar mocht vallen en de duivel der
zinnelijke genietingen, de lichtzinnigheid en onte-
vredenheid aan uwe deur aankloppen: o denk dan
aan den vromen, stillen, trouwen timmerman
van Nazarclh en zorg, dat ook uwe vrouw u
van dag tot dag booger achten en vuriger be-
inionen moge.
Christelijke vrouw, als uwe huiselijke bezigheid
u soms al te eentonig en vermoeiend toeschijnt,
-*€^Jjj<?S>C»<555i&i^» -
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
HET GEHEIM DER MEN SC H WORDING VAN DEN ZONE GODS
dvGÏJ
ftè\'S
ot nu toe hebben wij de twee
heilige en eerwaardige namen
van Maria en Josef zoo dik-
wijls uilgesproken; thans inoe-
ten wij van het heiligdom op-
klimmen tot bet allerheiligste,
d. i. tot dien derden naam, die
van Maria en Josef niet kan
gescheiden worden, tot den lof-
waardigsten naam van Jezus.
| In dit zoo wonder en glorierijk
geheim in het geheim der
menschwording van Gods
Zoon, moet gij nu ingeleid
worden, want van dit geheim
gaat al de glans uit, waarmede
de namen van Maria en Josef
schilleren, en alle vereering, welke wij de zoo-
zeer bevoorrechte eebtgenooten van Nazareth
1.
bewijzen, heeft haren grond alleen daarin, dat
zij in Gods hand de uitverkoren vaten en werk-
tuigen waren bij de menschwording van Gods
Zoon. Maria, als de waarachtige Moeder van
dezen menschgeworden Zoon Gods. — De 11.
Josef, als de maagdelijke echlgenoct van deze Moe-
der en als voedstervader van haar goddelijk kind.
Een verheven, aanbiddelijk geheim, waarvoor
zich alle knieën in den hemel en op de aarde
buigen. Daarom heeft de II. Kerk het schoone
en bcteekcnisvolle gebruik ingevoerd, dal telkens
in de II. Mis. als bij het Credo de woorden: E t
incarnatus est de spiritu sancto d. i.
>En Hij is mensch geworden van den II. Geest"
en in het laatste Evangelie de woorden: »E l
Verbum caro fa et urn est; d.i. »En het Woord
is vlcesch geworden" gebeden worden, de prie-
ster en de vergaderde geloovigcn vol ootmoed
hunne knieën tot op den grond buigen------ten
-ocr page 276-
240                        HET GEHEIM DER MENSCHWORDING VAN DEN ZONE GODS.
treden, om ons het geheim der menschwording
van Christus steeds nauwkeuriger en duidelijker
voor den geest te stellen.
2. Eerst en vooral moeten wij vragen: Wie
is die Christus die voor de zaligheid der wereld
mensch geworden is? Is Hij waarlijk en
wezenlijk Gods Zoon, of is II ij maareen
uitstekend mensch, wien goddelijke ver-
lichting en goddelijke genade op eene bijzondere
wijze zijn ten deel gevallen? O wordt niet boos,
dat hier in een godsdienstig boek, zulke ongods-
dienste vraag gedaan wordt! Daarom is de vraag
niet gedaan; gij hebt ze immers reeds lang in
uw geloovig hart beantwoord, als gij met Petrus
uwen lieven Heer en Zaligmaker toeroept: »Gij
zijl de Christus, de Zoon van den levendigen
God!\'\' maar het antwoord op deze vraag, het
welk u hier zeer nauwkeurig, duidelijk en ver-
standig zal worden gegeven, dit antwoord is voor
u, dit antwoord moet gij ernslig overwegen en
getrouw bewaren — tot uwe eigene stichting,
tot bevestiging van uw geloof, maar ook tot on-
derricliting en wederlegging der ongeloovigen.
Wie is Hij dus, die voor ons is mensch ge-
worden? En de II. Evangelist Joanncs zal u hierop
antwoorden: „Iii den beginne was het
Woord, en het Woord was bij God, en
het Woord was God. Dit was in den
beginne bij God. Alles is door hetzelve
geworden; en zonder hetzelve is niets
geworden, dat geworden is. In hetzelve
was leven, en het leven was het licht
i der menschen. En het licht schijnt in
de duisternis, en de duisternis nam het
niet op. Het ware licht was dat, het-
welk iederen mensch verlicht, die komt
in deze wereld. Hij was in de wereld,
en de wereld is door Hem geworden,
en de wereld heeft Hem niet gekend.
Hij kwam in zijn eigendom, en de zij-
nen namen hem niet aan. Doch zoo-
teeken, dat bij de overweging van liet geheim
der menschwording van Christus het menschelijk
hart zijne ongenoegzaamheid gevoelt, om waardig
aan dit geheim te denken, en het menschelijk
verstand zijne onmacht erkent, dit geheim te be-
grijpen, want vragen wij, waarin de genade-
volle menschwording van Gods Zoon
bestaat, dan moeten wij vooral vasthouden,
dat dit een II. geheim van het geloof is. —
Het haarklievend verstand van den ongodsdien-
stigen mensch vindt hier niets als verwaande
raadsels en akelige tegenstrijdigheden; en het is
alleen aan het geloovige hart, dat met een vroom
kinderlijk gevoel en in biddende gemoedstemming
deze vraag doet, gegeven, het hooge antwoord te be-
grijpcn. Want hoe zou de ongeloovige mensch, die
gewoon is, alles naar maat en gewicht te berekenen,
die gcenerlei werking erkent, wier oorzaak hem
niet duidelijk en volkomen blijkt, en die meent, in
de wetten, waarnaar het aardsche en geschapene
bestaat en werkt, de grenslijn te hebben ontdekt,
waar builen alleen het ledige Niet ligt: hoe zou
zulke mensch hel begrijpen, als men hem zeidc:
»De oneindige, ongeschapene, eeuwige
Zoon van den hemelse hen Vader heeft
de eindige, in den tijd geschapene men-
se hel ij k e natuur aangenomen en wel in
den maag delijk en moederschoot van
Maria onder medewerking van den II.
Geest; de twee naturen, de goddelijke
en de mensche 1 ijke hebben zich nu in
den Godmensch Christus op onafscheid-
bare wijze, toch zonder wederzijdsche
vermenging of opheffing, tot eenheid van
persoon verbonden, opdat voorlaan alle
menschen, door hunne deelneming in
Christus weder kinderen Gods en erf-
genamen van het 11 ij k der Hemelen
kunnen worden gemaakt. — Hoe zou het
beperkt, menschelijk verstand in staat zijn zoo
iels te begrijpen? En toch is juist hierin de
grondslag van alle christelijk geloof gelegen! En
het geloof is bij uitnemendheid eene goddelijke
gave. Laat ons dus nu onder den bijstand dier
genadegave, vol eerbied stap voor stap voorwaarts
-ocr page 277-
HET GEHEIM DER MENSCHWORDING VAN DEN ZONE GODS.                      241
en duidelijker had kunnen uitdrukken, dat Degene,
die in de volheid der tijden lot zaligheid der
menschen onze naluur heeft aangenomen, waar-
lijk de Zoon van den levenden God is!
Ja, heeft Christus zelve niet op de ondubbelzin-
nigsle wijze zich den waarachtigen Zoon Gods
genoemd? Hij zeide tot Nicodemus: „Zoo lief
heeft God de wereld gehad, dat Hij
zijn ééniggeboren Zoon gegeven heeft,
opdat een ieder, die in Hem gelooft,
niet verloren ga, maar het eeuwige leven
hebbe." (Joan. III: 10.) Hetzelfde bevestigt
Hij, als Hij voor geheel hel volk zegt; „Ik en
de Vader wij zijn één." (Joan. X: 30.)
Met deze woorden beeft Christus zijn goddelijk
wezen zoo duidelijk uilgesproken, dat de Joden
Hem wilden stcenigen , omdat Hij »zich zelven
God maakte.\'\' En dit herhaald getuigenis heeft
Christus plechtig en openlijk voor den Hooge-
priester bekrachtigd: „Zijt gij de Christus,
de Zone Gods des GezegendenV (Mark.
XIV: 61.) had Caiphas Hem gevraagd, en Jezus
antwoordde hem zonder achterhouding: „Ik ben
het." (Ib. 02.)
Wel is waar, zijn de boosheid der menschen en
de hoovaardij van de wijzen dezer wereld tegen
dit getuigenis van den Zaligmaker opgekomen en
hebben gezegd: »IIij was een dweeper, die zich-
zelven bedroog." 0 gij huichelaars! Gisteren nog
noemdet gij Hem een uitstekend, edel mensch,
den wijzen leermeester, den grooten Nazarener —
en van daag houdt gij Hem voor een dweeper,
die zichzelven bedroog: hoe rijmt dal? Gij noemt
Hem een dweeper om het getuigenis, dat Hij
van zijn goddelijk wezen ailegt. Maar zegt u
dan de onwederlegbare geschiedenis niet, dat
deze Christus zijn getuigenis, door de grootste,
ten aanzien van geheel het volk bewerkte en
daarom volstrekt onloochenbare wonderen be-
krachtigd heeft? O, die stormen en zeeën ge-
biedt, die zieken , lammen, doofstommen en hlind-
geborencn met een enkel woord geneest, die
velen Hem aannamen, aan die gaf Hij
macht om kinderen Gods te worden,
hun, die in zijnen naam gelooven, die
niet uit bloed, noch uit den wil des
vleesches, noch uit den wil eens mans,
maar uit God geboren zijn. En het
Woord is vleesch geworden en heeft
onder ons gewoond." (Joan. I: 1—5,9—14.)
In deze verhevene woorden schildert ons de
Evangelist Dengene, die uit de allerheiligste
Maagd Maria de menschelijkc natuur wilde aan-
nemen: — het is het eeuwige Woord, d. i.
de wijsheid van den hemelschen Vader, die \\vijs-
heid, die van eeuwigheid is, die niet de Vader
zelfs is, maar van eeuwigheid bij en in Hem is,
die in de volmaakste levensgemeenschap tot Hem
staat, en door wie de eeuwige Vader, alles, wat
beslaat, geschapen heeft. Wie kon dat anders
zijn, als de ééniggeboren Zoon Gods één in wezen
met God? Deze Zoon Gods is niet alleen een
persoonlijk, levend wezen, maar Hij bezit ook
het leven, de bron des levens in Zich zei ven;
Hij is het leven en de wijsheid zelf, en daarom
ontspruit alle hooger geestelijk leven en alle licht
van ware en heilige kennis bij joden en heidenen
uit Hem. Want, al had zich ook de menschheid
door de zonde van God afgescheiden, toch was
van den beginne af de Verlosser beloofd, en werd
het menschdom tot deze verlossing voorbereid —
door de openbaring der goddelijke wijsheid en
heiligheid in de patriarchen, profeten en andere
door God verlichte mannen. Maar het wonen en
werken der goddelijke wijsheid onder de menschen
gedurende de 4000 jaren van voorbereiding was
nog niet persoonlijk zichtbaar. Nu eerst, in de
volheid der tijden, moest het in een zichtbaar
lichamelijk wonen overgaan, en wel daardoor,
dat juist deze goddelijke wijsheid, dit eeuwig
Woord, deze Zoon vjn God de menschelijke
natuur aannam, — zooals dit de II. Evangelist
in de zoo zinrijke stelling uitdrukt: »En hel Woord
is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond."
Overdenk nu zelf, of het de II. Joannes beter
-ocr page 278-
242                        HET GEHEIM DER MENSCHWORDING VAN DEN ZONE GODS.
reeds verrotte dooden tot liet leven verwekt; hoe
kan het getuigenis van zulken woenderdoencr
betwijfeld worden!
Daarom hebben de II. Apostelen, de ooggctui-
gen zoowel van hel getuigenis als van de won-
deren van Je/.us Christus onbeschroomd de godheid
van hunnen Meester beleden en dit hun geloof
met hun eigen bloed bezegeld. Wat Petrus wei-
eer tot zijnen Heer gezegd heeft: »Gij zijt de
Christus, de Zoon van den levendigen God," dat
heeft hij later openlijk voor geheel het volk ver-
kondigd en het toegeroepen: »llcm, den oor-
sprong des levens hebt gij gedood!\'\'
(Hand. lil: 15.) En in den aanvang van zijn
tweeden brief looft hij Christus, als onzen God
en Zaligmaker. —De II. Paulus noemt Jezus
»den eenigen Zoon Gods, in Wien en door VVien
alles geschapen is, en in Wien de geheele volheid
der godheid lichamelijk woont." Dit geloof van
ile II. Prinsen der Apostelen is het geloof van
geheel de christelijke Kerk geworden en gebleven,
en al waren er ook in iedere eeuw ongelukkige
geesten, die uit hoovaardij op hunne vermeende
wetenschap de goddelijke heerlijkheid van den
beminden Verlosser geloochend en daardoor groote
ergernis gegeven hebben, dan denken wij aan
hel woord van Christus: »Het is noodzakelijk dat
er ergernissen komen; nogtans wee dien mensch,
door wien de ergernis komt!" (Matlh. XVIII: 7.)
8. Zoo belangrijk hel echter is, dat wij on-
verzcttelijk de waarachtige godheid van
Hem geloovcn, die voor ons is mensch geworden,
zoo belangrijk is het ook, zijne waarachtige
Mensch wording zonder den minsten twijfel
aan te nemen, en nooit te vergeten, dat de Zoon
Gods niet slechts een schijnlichaam, zooals de
oude dwaling der Doceten beweerde, maar een
waarachtig menschelijk lichaam, en
levens ook e ene waarachtige mensch el ij kc
ziel (wat de Apollinaristcn loochenden) aange-
nomen en met zijne goddelijke natuur op ecne
onafscheidelijke wijze verbonden heeft. »IIet is
beiden eenc dwaling, zegt de II. Cyrillus
van Jerusalem, den blooten mensch in
Christus te vereeren, of God alleen te
noemen zonder de mensch beid. Als
Christus enkel God is en de menschheid
niet heeft aangenomen, dan zijn wij niet
verlost.\') Men aanbidde Hem dus als
God, maar men geloove ook, dat II ij
mensch geworden is. Want het is noch
nuttig, Hem mensch te noemen en de
godheid uit te sluiten, noch heilzaam
de menschheid van de belijdenis der
godheid te scheiden!" Wij erkennen dus in
Christus niet alleen den Zoon Gods maar ook den
Zoon des mensch en — Dengene, die de
geheele menschclijkc natuur heeft aangenomen
en aan ons in alles is gelijk geworden, met uit-
zondering alleen van de zonde. Wij erkennen,
dal hij wezenlijk een aardseh, menschelijk
lichaam heelt aangenomen, waarin hij honger,
dorst en behoefte lot slaap gevoelde, juist als
andere menschen, zoodat de Apostel Paulus uil-
roept: „Wij zijn uit zijn vleesch en van zijn
gebeente." (Eph. V: 29.) Wij erkennen, dat
hij wezenlijk eene menschelijke ziel heeft aange-
nomen, waarin Hij vreugde en droefheid, vurig
verlangen en rechtmatigen toorn ondervond, even-
als andere menschen — eene ziel, die bij het
graf van Lazarus ontstelde en in den hof van
Olijven bedroefd werd tot den dood — eene ziel,
die voor verbazing en bewondering vatbaar, die
zachtmoedig, ootmoedig en gehoorzaam was tot
den dood des kruises. Vandaar komt het, dat
er van den wasdom en de ontwikkeling van Jezus
Christus sprake kan zijn, zooals later uitvoerig
zal worden beschreven. ")
4. De beschouwing van dit groot geheim zou
nu zeker onzen geest in de war kunnen brengen
gelijk ook werkelijk vele menschen voor dit ongc-
hoord wonder ongeloovig terug schrikten en uitric-
*) Want is Christus geen wezenlijk mensch, dan is
Hij volgens de natuur niet onze broeder, bij gevolg ook
niet onze plaatsbcklceder bij de gerechtigheid Gods.
door zijne verzoening. — Is Christus geen wezenlijk
mensch, dan kou Hij ook niet werkelijk lijden en ster-
ven , en bijgevolg ons ook niet verlossen.
**) Zie III deel, 15 Hoofddeel. — De wasdom van
Christus.
-ocr page 279-
HET GEHEIM DER MENSCHWORDING VAN DEN ZONE GODS.                        243
pen: Dat woord is hard en wie kan het aanhooren ?"
(Joan. VI : 62). Is dat niet eene miskenning
van God? Hoe, de eeuwige, aanbiddelijke godheid
zou zich zoo diep vernederen, om met het ellendig
menschdom in de innigste verbinding, in persoon-
lijke levensgemeenschap te treden-------de god-
heid, waarvan in het boek der Psalmen geschreven
staat: nlloog boven alle volken is de Heer, boven
de hemelen is zijne heerlijkheid? (Ps. 112. 4).
En ware zoo onbegrijpelijke miskenning van God
niet daarenboven een geheel en al onnoodig
werk? Of had de Almachtige, voor Wien niets
onmogelijk is, niet nog andere, minder opvallende,
veel eenvoudigere en daarom ook geschikter mid-
delen en wegen, om het gevallen menschdom
te verlossen, dan juist de zending en mensch-
wording van zijn eeniggeboren Zoon ? Was
niet een enkel woord uit den mond van den
hemelschen Vader, een woord van genade en
barmhartigheid voldoende geweest, om het men-
schelijk geslacht van schuld en s.traf te bevrijden?
Waarom dan, in stede van dat eenvoudig woord,
zulk eene volheid van onbegrijpelijke wonderen ?
En ligt in die wonderen, die met de menschwor-
ding van Gods Zoon onafscheidelijk verbonden
zijn, niet de grootste tegenstrijdigheid
opgesloten? De Zone Gods is mensen geworden;
wil dat niet zeggen: de oneindige eeuwigheid is
beperkte tijd geworden — de zoo heerlijke almacht
is tot verachtelijke machteloosheid afgedaald —
de goddelijke majesteit is in menschelijke nietig-
heid veranderd — de onsterfelijke God is door
de wet des doods verwonnen — de Alomvattende,
dien hemel en aarde niet kunnen insluiien, ligt
in de nietige gestalte van een klein kind gevan-
gen? ja waarlijk, dat is een hard woord en wie
kan het aanhooren?
Oppervlakkige menschen kunnen zeer gemakke*
lijk op een enkel uur honderd zulke vragen doen,
en daardoor den schijn aannemen, als waren zij
de wijste menschen van de wereld; maar zij die
zoo spreken en de menschwording van Gods Zoon .
betwijfelen, vergeten in hunne gewaande wijsheid
drie gewichtige zaken. —
Vooreerst vergelen zij, dat er volstrekt geene
sprake is van eene vermenging en oplossing
van de goddel ij ke natuur in de menschc-
lijke , maar alleen van eene vereeniging der beide
naturen in Christus. Onze II. Godsdienst leert
ons geenszins: De Zone Gods heeft opgehouden
God te zijn, de onsterfelijke is sterfelijk geworden
en zijne goddelijke Majesteit en Almacht zijn in zijne
menschheid verloren gegaan , dal ware ongetwijfeld
eene tegenstrijdigheid en godslastering; maar hij
leert: De heerlijkheid van Gods Zoon heeft zich
met de nederigheid van de menschelijke natuur
vereenigd en 33 jaren lang onder de gedaante
van een sterfelijk mensch als het ware verbor-
gen, om daarna, na de heerlijke verrijzenis en
hemelvaart, juist die menschelijke natuur voor
alle eeuwigheid te verheerlijken en onsterfelijk
te maken en daardoor ook voor de menschen
den toegang tot eeuwige heerlijkheid en onsterfe-
lijkheid open te stellen.
Ten tweeden vergeten deze Christusloochenaars,
dat God niet alleen oneindig genadig en barm-
hartig, maar ook oneindig heilig en rechtvaardig
is, en dat aan die goddelijke rechtvaardigheid
noodzakelijkerwijze een genoegzaam zoen-
offer voor de onmetelijke zondensclmld moest
opgedragen worden, zou de mensch wederom
met God verzoend worden. Wel is waar had
zich de goede God in Zijne almacht ook door
andere middelen zulk een zoenoffer kunnen berei-
den; maar te recht zeggen de kerkleeraars, dat
de menschwording van Gods Zoon onder al dozo
middelen juist het werkzaamste, het meest ge-
schikte en in zooverre dan ook het nood zake-
lij k e middel geweest is.
Ten derden vergelen die ongelukkige menschen,
dat, wat in hunne verblinde oogen eene mis-
kenning van God schijnt, met ons wezen het
volmaakst overeenstemt. — Want Gods wezen is
de goedheid. Nu is het der goedheid eigen,
zich aan anderen mede te delen, en het is der
hoogste goedheid eigen, zich zoo volmaakt moge-
I ij k mede te deelen. Bijgevolg heeft God zich zelven
geenszins miskend, maar geheel en al overeen-
komstig zijne goddelijke waardigheid en wezen
gehandeld, toen Hij zich aan de menschelijke natuur
31
-ocr page 280-
m
HET GEHEIM DER MENSCHWORDING VAN DEN ZONE GODS.
knecht aannemende, verschijnende in de
gelijkheid aan menschen, en in zijn uiter-
lijk bevonden wordende als een mensch.
Hij vernederde zichzelven, daar hij ge-
hoorzaain was tot den dood, en wel den
dood des kruizes. Daarom hectt ook
God Hem verheven, en Hem een naam
geschonken, die boven allen naam is;
opdat voor den naam van Jezus alle
knie zich buige van die in den hemel,
die op de aarde, en die onder de aarde
zijn, en alle tong bclijde, dat de Heere
Jezus Christus is in de heerlijkheid van
God den Vader. (Phil. 11: 5—11.)
Eindelijk moesl hierdoor ook den mensch de
hooge waardigheid van zijne natuur zoo diep
mogelijk worden ingeprent, opdat hij deze \\vaar-
digheid voortaan niet meer door zonde en ondeugd
bezoedele. — Daarom zegt de 11. Auguslinus:
»0mdat God ons in de gedaante van een wezen-
lijken mensch verschenen is, heeft Hij ons ge-
toond, welken hoogen rang onder alle gescha-
pene wezens de menschelijke natuur inneemt."
En de 11. Paus Leo de Groote roept ons toe:
«Eiken, o christen, uwe tegenwoordige waardig*
heid, en nadat gij aan de goddelijke natuur deel-
achtig geworden zijl, wacht u voortaan door
slechten levenswandel tol vroegere laagheid weer
te keeren." De van bel juk des duivels en der
zonde bevrijde mensch moest nu tot kind van
God en tot heiligheid des levens verheven worden:
hoe bad ook dit de hemelsche Vader volmaakter
kunnen bewerken, dan door de menschwording
van zijn eeniggeboren Zoon. Daar Gods Zoon
onze natuur aannam, zijn wij werkelijk zijnebroe-
ders — maar als zijne broeders ook kinderen
Gods en erfgenamen van het Rijk geworden,
zooals de 11. lecraar der volken, Paulus aan de
Galatiërs schrijft: „Gij allen zijt zonen Gods
door het geloof in Christus Jezus. Want
toen de volheid des tij ds gekomen was.
mededeelde, terwijl Hij met dezelve in levens-
gemeenschap trad.
Heschouw dus nu, hoe de Almachtige door Zijne
menschwording niet alleen overeenkomstig zijne
goedheid , maar ook overeenkomstig zijne wijsheid
handelde, terwijl gij onderzoekt en nagaat:
5. Waarom Gods Zoon, om ons te ver-
lossen, juist onze mcnschelijke natuur
wilde aannemen. Waarin beslaat onze ver-
lossing? In deze twee zaken, dat de mensch uil
de slavernij des duivels en der zonde verlost en
tot kind van God en tot deugd zou worden ver-
heven. De goddelijke wijsheid heeft beiden het
best door de menschwording bereikt. — Over-
wegen wij op de eerste plaats de verlossing uit
de slavernij des duivels en der zonde.
De duivel had over éi\'nen mensch — onzen eersten
vader Adam — de overwinning behaald; bijgevolg
moest hij weder door (\'énen mensch overwonnen
worden. Maar de bloote mensch, door de zonde
verzwakt en van geenc waarde, kon zulke over-
winning niet behalen. Vandaar wilde Gods Zoon
mensch worden, om door de nederige gchoor-
zaamheid van den Zoon des menschcu de trolsche
ongehoorzaamheid van den mensch te verzoenen
en den duivel te overwinnen. Hierover schrijft
de H. Ambrosius zeer schoon: sllij wilde als een
mensehenkind in windsels gebonden worden, opdat
gij, o mensch, van de banden des eeuwigen
doods zoudt worden bevrijd ; de tranen van dit men-
schenkind moeten de vlekken van uwen zondigen
toestand afwasschen."
Wij weten dus, dat de boovaardij de eigenlijke
grondslag en de kern van elke zonde is. Van-
daar wilde Gods Zoon zich, door de menschwor-
ding op eene onuitsprekelijke wijze vernederen,
opdat door hel gedurig opzien naar Christus aan
den mensch elke grond tot trolsche zelfverheffing
zou worden ontnomen, zooals geschreven slaat:
„Want die gezindheid zij in u, welke
ook in Christus Jezus was, die in Gods
gedaante zijnde, het geenen roof achtte
aan God gelijk te zijn, maar zich zei ven
ontledigtc, de gedaante van een dienst-
-ocr page 281-
HET GEHEIM DEI! MENSCHWORDING VAN DEN ZONE GODS.                        245
tot aan ons verscheiden naar de eeuwigheid zou-
den kunnen volharden. Daarop wijst ons de Apostel
als hij de nicuwbekeerden vermaant: „De nacht
is voorbij gegaan, en de dag is nabij;
laat ons dan de werken der duisternis
afleggen, en doet den Heere Jezus Christus
aan. Doet aan een hartelijk medelijden,
goedertierenheid, nederigheid, zachtmoe-
digheid, langmoedigheid. Eu de vrede
van Christus juiche in uwe harten, en
het woord van. Christus wone overvloe-
dig onder u in alle wijsheid. Al wat
gij doet in woord of werk, doet het
alles in den naam van den Heer Jezus
Christus." (Rom. XIII: 11, 14. Coloss. III: 12,
15, 16), d. i. met het oog op Christus en zijn
voorbeeld.
Zie, dit heeft uw Verlosser door zijne mensch-
wording bedoeld ! Dat alles heeft Hij om uwenl-
wil gedaan, opdat uwe ziel van den dood zou
vrijgekocht, en het ware, bovennatuurlijke leven
deelachtig worden I
0 groole, goede en barmhartige God, o God
van liefde en oorsprong van alle genade, ik be-
wonder en loof IJ, en wensch, dat alle engelen
en heiligen des hemels U loven, om het zoo
heerlijk en genadevol geheim uwermenschwording!
En u, o allerheiligste en vlekkeloossle maagd
Maria, bruid van den II. Geest, u breng ik met
eerbied en kinderlijke liefde mijne gelukwenschen,
omdat de Allerhoogste uwen maagdelijken moe-
derschoot tol hel heiligdom heeft uitgekozen, ten-
einde daarin het geheim zijner menschwording te
voltrekken. 0 maagd, o koningin, o bruid van
God , gedenk, dat gij in het oogenblik, waarop
gij tot moeder van mijnen Verlosser verkoren
werd, ook mijne moeder geworden zijt. Wend
daarom nooit liet oog uwer moederlijke barm-
hartigheid van mij af en bid voor mij, opdat ik
de verdiensten der menschwording van het eeuwig
Woord niet verlieze. Amen.
zond God zijnen Zoon, geworden uit
eene vrouw, geworden uit cene wet,
opdat Hij hen, die onder de wet waren,
zoude vrijkoopen, opdat wij de aan-
neming tot kinderen verkrijgen zouden.\'
(Gal. III: 26, IV: 4, 5.) — En de H. Ambrosius
zegt: »Ilij kwam op deze aarde, opdat wij in
den hemel zouden komen. Hij vond geene plaats
in de herberg, opdat wij plaats zouden vinden in
de menigvuldige woningen van zijn hemelsch Rijk.\'\'
En in deze eeuwige woningen komt ook dan
eerst de verloste mensch, als hij wandelt in den
glans der drie heilige sterren — in den glans
des geloofs, der hoop en der liefde. Nu leert
ons de II. Augustinus: «Opdat de mensch geloo-
viger tot de waarheid opklimme heeft de eeuwige
waarheid zelve de menschelijke natuur aangeno-
men, en is dus de diepste en onverzeltelijkste
grond van ons geloof geworden. En om ons
hart lot blijde hoop op te wekken, was het
eveneens noodzakelijk, dat ons de oneindigheid
der goddelijke liefde voor den mensch kenbaar
werd; maar deze liefde heeft zich daardoor het
heerlijkst kenbaar gemaakt, dal Gods Zoon zelf
zich verwaardigde, met onze menschelijke natuur
te huwen. Gevoelt gij u nu te zwak, om God
om zich zelven te beminnen, schenk Hem dan
minstens voor deze oneindige, voorkomende liefde,
uwe wederliefde."
Het heilig voorbeeld der patriarchen, delessen
der wijsgeeren, de vermaningen der profeten:
dit alles was niet voldoende, om den mensch op
het pad der deugd en tot een heilig leven terug
te brengen. Daarom wilde nu de Allerhoogste
zelf de menschelijke gedaante aannemen en ons
voorlichten. Uit zijn godmenschelijken mond zou
nu het menschdom de heilige wet der ware zede-
lijkheid hooren, zijn godmenschelijk woord zou
ons de heerlijkheid der deugd verkondigen, zijn
heilige levenswandel zou ons in alle voorvallen
en verhoudingen des levens een voorbeeld zijn,
opdat wij in de gelukkige vereeniging met God
-ocr page 282-
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
DE VOORBEREIDING VAN MARIA TOT HET GEHEIM DER MENSCHWORDING
VAN DEN ZONE GODS — EN ONZE VOORBEREIDING IN DEN ADVENT.
a^?
u moeten wij beschouwen,
hoe de hemelsche Vader —
ter uitvoering van dat on-
\',£ uitsprekelijk geheim der
menschwording — van alle
0,iJ eeuwigheid de maagd Maria
j als het zuiverste en aller-
waardigsle werktuig heeft
uitverkoren. Is dit zoo,
dan mogen wij zeer goed
van de vrome mannen God>
van vroegere tijden aanne-
men, wat zij over de voor-
bereiding van Maria
in hunne overwegingen
vermoed en ons beschre-
ven hebben.
Hoc dichter namelijk het
genadevolle oogenblik naderde, waarop het eeuwig
geheim te dien tijde èn zichtbaar beginnen èn in
de menschbeid vervuld worden zou, destemenig-
vuldiger en duidelijker werden de openbaringen,
waaraan de Allerhoogste de allerheiligste maagd
deelachtig maakte. Hoe langer zoo duidelijker
gevoelde en erkende baar geest, dat de beloofde
en gewenschtc Messias geen bloot mensch, maar
een hemelsei), ja goddelijk wezen zijn moest. Zij
ging steeds dieper in den zin en beteekenis dei-
oude voorzegging, haar verlangen naar den grooten
en heerlijken dag van dezen Messias werd steeds
grooter en vuriger, en immer harlelijker smeekte
zij met de vrome oudvaders: »Dauwt, hemelen,
den Rechtvaardige, gij wolken, regent Hem at!
De aarde opene haren schoot en brenge den Ver-
losser voort! Hij kome de beloofde dag, waarop
de waarheid en de barmhartigheid elkander ont-
raoelen, waarop de gerechtigheid en vrede eik-
ander op aarde omhelzen T\'
Zoo smeekte weleer Maria op hare knieën om-
streeks middernacht. En zie, toen ging haar
geestelijk oog open, en duidelijker, dan ooiteen
der heilige zieners en Profeten, zag zij nu het
geheim der allerheiligste Drievuldigheid. De
onuitsprekelijke betrekkingen van den Vader tot
den Zoon en den H. Geest, den aanbiddelijken
band der Eenheid, die de drie goddelijke Perso-
nen omsluit, en de vurige liefdestroomen, die
uit hel hart der drie goddelijke Personen op de
arme menschenwereld vloeien; dat alles stond met
gezegende helderheid voor het oog des geestes
van de zuivere Maagd. Zij zag den Vader, wiens
eeniggeboren Zoon zij ontvangen zou; den eenig-
geboren Zoon Gods, die in haar zoo kuischen
schoot de gedaante van den mensch wil aannemen;
den H. Geest, die het onuitsprekelijk geheim in
haar zal uitwerken.
En aanstonds vertoonde zich een ander beeld
aan haren geest. Zij zag de eerste ouders van
het menschelijk geslacht, Adam en Eva, in hunne
oorspronkelijke heerlijkheid, in het schitterend
gewaad der bovennatuurlijke genade Gods; zij
erkende de helderheid van hunnen geest en de
volheid hunner wonderbare kennis; zij werd ver-
rukt over den schat van liefde, waarmede deze
-ocr page 283-
247
DE VOORBEREIDING VAN MARIA TOT HET GEHEIM DER MENSCHWORDING
twee stamouders hunnen Schepper beminden; zij
bewonderde de macht, die hun over alle schep-
selen der aarde gegeven was. — Daarop verdui-
sterde plotseling eene donkerheid, als de schaduwe
eener voorbijtrekkende wolk, hunne gedaante, en
als de Wolk voorbij was, kon zij geen spoor meer
van de vorige heerlijkheid der eerste ouders ont-
waren. Alle boveanatuurlijke glans was van hun
verdwenen, hunne kracht gebroken, en uit hun
hart vloeide een donkere stroom, die tot aan hunne
voeten opzwol, — Waar nu de donkere stroom
heen liep, daar werd alle leven vergiftigd en alle
vreugde in rouw en weeklagen veranderd. En
Maria hoorde het weeklagen van alle einden der
wereld, het weeklagen van den verslagen Abel,
en het weeklagen van hen, die door den zond-
vloed verslonden waren, en het weeklagen der
door hunne meesters als honden met zweepen
voortgedrevene slaven, en het weeklagen van die in
den strijd sneuvelden, en het weeklagen van hen,
die men aan de afgoden offerde, en het Wee-
klagen der kinderen, die van hunne vaders gewurgd
waren , en het weeklagen der aanzienlijke vrouwen,
en het weeklagen der wijsgeeren, die als dwazen
geworden waren, en het weeklagen der in wan-
hoop stervenden. — Toen verhief zich uit dien
afgrond van groote ellende eene stem, en de
stem werd immer luider en luider, en riep en
weergalmde van alle kanten der aarde: Heer,
red het werk uwer handen, Heer, erbarm
u over het werk uwer handen, Heer,
zend, dien Gij zenden wilt!
Alsnu werd Maria\'s hart met een onuitsprekelijk
medelijden vervuld, en zij vereenigde hare stem
met de stem der weeklagenden en riep uit: Heer
red het werk uwer handen, Heer erbarm
U over het werk uwer handen, Heer,
zend, dien Gij zenden wilt! o Heer, ge-
denk mijn vader, Abraham en mijn vader
David, en laat de dagen onzes jammers
ten einde gaan. Laat de ster uit Jacob,
waarnaar de volken zoo verlangen, op-
gaan! Laat de bloem uit Isai\'s wortel
bloeien. Op dat oogenblik van hooge begeerte
en vurig verlangen voelde Maria in haar hart de
verzekering, dat haar wensch nu bevredigd en
haar gebed verhoord werd, en dat de Verlosser
der geheele wereld nabij was. Thans was de
tooi van Gods bruid volbracht! Het vuur der
liefde, dat uit die wonderbare beschouwing ont-
brandde, had het maagdelijk hart met dien
glans van hemelsche schoonheid overgoten, die
haar tot werktuig der menschwording — in zoo-
verre een schepsel zijnen schepper waardig zijn
kan — waardig maakte: Thans werd het uil-
verkoren vat voorbereid, waaraan de
Eeniggeboren des Vaders zou worden
toevertrouwd!
2. En nu wil de II. Kerk, dat ook wij allen
op gelijke wijze als Maria — tot de geestelijke
opname van Gods Zoon worden voorbereid. Want
niet alleen ter wille van de allerheiligste Maagd
is Gods Zoon mensch geworden, maar ter wille
van geheel het menschelijk geslacht, en in het
geluk, dat Maria genoot, moeten allen, die van
goeden wille zijn, deelen, als zij op eene geeste-
lijke wijze — door het geloof en de liefde — den
Verlosser der wereld in zich opnemen.
Wel is waar kan nu die geestelijke opneming
het geheele jaar door geschieden; maar het Kerst*
feest, waarop wij jaarlijks de genade*
rijke volvoering der menschwording
vieren, bevat voor ons dan eene geheel
bij zondere genade, waarop wij op dezen
dag tot opname van den m e n s c h g e w o r-
den Zoon Gods bij uitnemendheid in
staat gesteld worden. Opdat echter deze
groote en buitengewone genade van het Kerst-
feest ons dan ten deel valle, moeten ook wij —
evenals Maria en alle Heiligen van het Oude
Verbond — op eene bijzondere wijze ons daartoe
door boetvaardigheid, verlangen en verdubbeld
gebed voorbereiden.
Dit is de beteekenis van den H. tijd van
den Advent. — Advent wil zooveel zeggen
als komst en de vierweeksche adventtijd is, in
den zin der kerk, de voorbereiding tot Kerstmis
d. i. tot het feest der komst van Christus. —
Gedurende dien tijd moeten wij ons dikwijls in
den geest terugplaatsen in de tijden vóór de g<;-
F
-ocr page 284-
VAX DEN ZONE GODS - EN ONZE VOORBEREIDING IN DEN ADVENT.
U8
boorte van Christus, in die tijden, toen de dui-
sternis van het afgodendom de geheele aarde
overdekte, toen het heilig vuur van Gods liefde
in de harten dor meeste menschen was uitgedoofd
en de akelige koude van den haat en de verwijde-
ring van God heerschte. En wijst ons ook het
jaargetijde vóór Kerstmis niet op zulke beschou-
wingen? Het leven der natuur is uitgestorven,
ruwe winden kondigen
den naderenden sneeuw
en wintervorst aan, en
de lange nachten den
zegenpraal der duister-
nis over het licht: —
dat alles in een zinne-
beeld van dien lijd van
vierduizend jaren van
geestelijke en zedelijke
duisternis!
Maar gelijk dan tocli
in dat donkere jaarge-
tijde ook nog niet allo
licht is uitgedoofd en de
levenskracht van de na-
tuur in \'l verborgen voor
de aanslaande lente
voorlworkt, zoo schijnt
ons ook in die vierdui-
zendjarige tijdruimte een
troostvol s c h e m e r-
licht legen, en wordt
ons een geheimvol gees-
telijk leven geopenbaard:
namelijk de vurige ver-
zuchting der edele
harten in het Joden- en Heidendom naar de toe-
komende lente der volken, naar den Verlosser.
Zoo moeten ook wij gedurende de vierweekschen
Adventlijd in ons het gevoel van een heilig ver-
langen opwekken en ons door ootmoedige belij-
denis van onze zondige ellende en boetvaardigheid,
tot de komst van den verzoener, tot den kerstdag
voorbereiden. — Da.irom roept ons de 11. Kerk bij
den aanvang van den Advent de ernstige verma-
ning van den II. Paulus toe: »Rroeders, het is
thans de ure om uit den slaap te ontwaken; want
nu is onze zaligheid naderbij, dan toen wij geloovig
werden. De nacht is voorbij gegaan, en de dag
is nabij. Laat ons dan de werken der duisternis
afleggen en de wapenen des lichts aandoen. Laat
ons als bij dage betamelijk wandelen, niet in
brasserijen en dronkenschap, niet in ontucht en
onkuischheid, niet in twist en «ijd, maar doet den
Heere Jezus Christus aan,
en verzorgt het vleesch
niet tot begeerlijkheden."
(Rom. XIII. 11—14.)
Om deze stemming
van ootmoedigheid en
boelpleging in ons op
te wekken en te onder-
houden verbiedt de Kerk
in dien lijd de openbare,
luidruchtige vermake-
lijkheden, danspartijen,
enz., als ook plechtige
bruiloften. Op de zon-
dagen van den Advent,
zoomcde op de dagen in
de week, waarop geen
feest van een Heiligen
valt, blijft de blijde lof-
zang Gloria achter, en
begeeft zich de priester
in paarsch misgewaad,
d. i. in de kleur van rouw
en boetvaardigheid, naar
het altaar. — Met dit
gevoel van boetvaardig-
heid, rouw en heilige
verwachting naar Christus stemmen ook de Evan-
gelien der vier Advent-zondagen overeen: — het
Evangelie van de tweede komst van Christus ten
oordeel, — het Evangelie van den heiligen en
boelvaardigen man in de woestijn, die den weg
des Ileeren bereidt, — het Evangelie van .loan-
nes, die in nederige vreugde op Christus wijst,
— het Evangelie van den »Doop der boetvaardig-
heid tot vergeving der zonde." Doch de schoonste
en aandoenlijksle plechtigheid in den Advent is
-ocr page 285-
DE VOORBEREIDING VAN MARIA TOT HET GEHEIM DER MENSGHWORDING ENZ. 249
des Vaders bezoekt ons met zijne genade en wordt
aan ons gelijk, opdat wij door Hem aan God gelijk
en kinderen Gods worden!" — «Jezus Christus is
voor ons geworden de weg des levens, vol licht
en hemelschen glans, opdat wij in dit licht tot
zijn hemelschen Vader opwandelen. Laat ons nu
reeds den weg, dien de Heer ons geloond heeft,
bewandelen!"
Laten we de lampen van ons hart met den
olie van godvruchtige oefeningen van boetvaar-
digheid vullen, opdat wij — niet gelijk de dwaze,
maar gelijk de wijze Maagden — den Bruidegom
onzer zielen afwachten. Laten we den ouden
slaap der zonden van onze oogen schudden;
laten we naar de hemelsche glorie van onzen
Verlosser opzien en Rem blijmoedig tegen gaan.
De nacht is voorbij en de dag is aangebroken:
Jezus Christus is de dag onzes levens! Op dan,
met kinderlijke liefde Ilcm te gemoet! Want allen,
die Hem liefhebben, en op Hem wachten, zal
Hij met den olijftak van den eeuwigen vrede,
die in de tenten zijner eeuwige heerlijkheid bloeit,
omwinden.\'\'
Laten we met verlangen op de komst des Heeren,
die we spoedig vieren, wachten. Laten we voor
Hem nedervallen en Rem aanbidden; want ons,
die vroeger bij God geen welbehagen vonden,
wordt nu door Hem genade bewezen, en wij,
die arme zondaars geweest zijn, verkrijgen nu
door Hem verlossing en reclitvuardiguiuking. En
wij, die verstrooid, naakt en stof der aarde ge-
weest zijn, wij worden nu in den schoot der
aarde, in het zichtbaar rijk van God op aarde
vereenigd, bekleed met het kleed des heils en
geroepen lot erfgenamen Gods."
Op dan, Allerliefste, sieren we met de bloern-
kransen des gebeds en der goede werken de deuren
van ons hart, opdat het worde eene heilige kribbe,
waarin de Schepper en Koning van het heelal
zijne menschwording op eene geestelijke wijze
vernieuwt."
de Rorate oi\' de gulden Mis, die in som-
mige groote katholieke plaatsen tijdens den Advent
dagelijks in den vroegen morgen gedaan wordt.
Deze Rorate of gulden Mis wordt aldus genaamd ,
omdat ze begint met de woorden van den Profeet
lsaias: »Rorale — dauwt, Hemelen den
Rechtvaardige! — Wolken regent Hem
af! De aarde opene haren schoot en
brenge den Verlosser voort!" Woorden
van verlangen dier eerwaardige Patriarchen van
het Oude Verbond naar den Verlosser. Nog
heden ten dage is het bijwonen van deze Rorate
of gulden Mis eene lievelingszaak van het volk
in echt katholieke streken. Nog is het nacht;
nauwelijks heeft de kerkklok het teeken gegeven,
of men ziet van alle kanten en van de verst af-
gelegen gehuchten menigvuldige wandelende lan-
taarnen: Dat zijn de fakkels der godvruchtigen,
die familiesgewijze naar Gods huis stroomen, om
daar gemeenschappelijk met den eerwaardigen
priester aan het altaar — hun verlangen naar de
komst des Heeren, naar de genade van het
kerstfeest door godvruchtige gebeden en aandoen-
lijke gezangen uit te storten. O wie ooit van dat
treffend schouwspel getuige is, die moet aan de
parabel van de wijze Maagden denken, die ter
rechter tijd hunne lampen in de hand namen en
den Bruidegom te gemoet gingen.
Sla ook gij clan op, Lezer, en bereid u tot
de ontvangst van den hemelschen Bruidegom!
Neem ter harte de treffende woorden van den II.
Ephrem, die ons toeroept: «Verheft u in den Geest,
en "looft den Heere, gij alle verlosten! Bereidt u
voor tot zijn loon, gij zonen des lichts. Luis-
tert naar de genadevolle stem van onzen Verlos-
ser: iKomt, gezegenden mijns Vaders, en bezit
het Rijk, dat voor u bereid is." Dat niemand
onzer van deze gelukkige erfenis berooid worde!
Snelt daarom uwen Zaligmaker te gemoet, want
Hij staat voor de deur; het licht van het licht
daalt tot ons af, om ons het licht der eeuwige
zaligheid mede te deelen. De eeuwig geborene
- -—• 6^£JfeS^>C»«55s£«S^»*-
-ocr page 286-
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
DE GROETENIS DES ENGELS
wonderen plaats, dat de II. Evangelist Lucas ons
volgender wijze verhaalt: — »In de zesde maand *)
nu werd de Engel Gabriel door God gezonden
naar eene stad van Galilea met name Nazareth
tot eene maagd, die ondertrouwd was aan eenen
man met name Josef, uit het huis vanDavid;en
de naam der Maagd was Maria. En de Engel
kwam tot haar binnen, en zeide: „Wees ge-
groet gij vol van genade! De Heer is
niet n: gij zijt de gezegendste der vrou-
wen! — Zij hem gehoord hebbende ontstelde
op zijne rede, en peinsde, wat voor eene begroeting
deze mocht zijn. En de Engel zeide tot haar:
„Vrees niet, Maria, want gij hebt ge-
nade gevonden bij God: zie gij zult in
uwen schoot ontvangen en eenen Zoon
baren, en zijnen naam zult gij Jezus hee-
ten. Deze zal groot zijn, en de Zoon
des Allerhoogsten genoemd worden: en
de Heere God zal Hem den troon geven
van David Zijnen vader; en Hij zal heer-
schen over Jacobs huis in eeuwigheid,
en Zijn koningrijk zal geen einde hebben."
En Maria zeide tot den Engel: Hoe zal dit geschie-
den, dewijl ik geenen man bekenne? En de
Engel antwoordde en zeide tot haar: „De H.
e voorbereiding van Maria was
volbracht. Zij schitterde nu met
onuitsprekelijke schoonheid, als
het Paradijs, dat de Aller-
hoogste voor Zijn eeniggeboren
Zoon, den tweeden Adam, tot
usthof bestemd had; zij was
nu gesierd met bovennaluur-
lijken rijkdom, als de troon
waarop de Zone Gods, gedu-
f^3
rende de eerste negen maanden
van Zijn aardsch leven wilde
rusten; zij was nu volgens den
wil des Allerhoogslen, als de
voltrokken Arke waarin de Red-
der van het mensehelijk geslacht,
de Noë van het Nieuw Verbond
kan ingaan; zij was nu als de met
pracht en heerlijkheid, de volbouwde Tempel
waarin de grootste geheimen gebeuren, hemelen
aarde elkander den kus van vrede geven en het
grootste werk onzer vrijkooping en van den alge-
meenen wereldvrede moest worden ten einde
gebracht.
Te dier tijde kan Maria haar 16 jaar zijn inge-
treden. Toen knielde zij, terwijl de II. Josef in
zijn werkhuis aan het werk was, in hare kamer,
beschouwend, biddend en brandend van H. ver-
langen naar den Verlosser der wereld neder. En
zie, plolselings wordt de stille kamer met een
wonderbaren lichlglans vervuld. Het van eeuwig-
heid bestemde oogenblik was aangebroken, de
hemelen gaan open en nu had hel wonder aller
*) Dat wil zeggen zes maanden van den dag af der
ontvangenis van den H. Joannes den Dooper.
-ocr page 287-
MARIA BOODSCHAP.
-ocr page 288-
DE GROETENIS DES ENGELS.                                                 251
hel aanbreken van een zoo heerlijken dag bood-
schappen.
Merk nu wel op, indien een der voornaamste
hemelvorsten met zalige vreugde naar Maria snelt,
om haar vol eerbied en seraphijnsche liefde te huldi-
gen en te loven, toen zij nog als een arme meisje op
de aarde woonde: — hoc zou het u dan tol zonde
aangerekend worden , als gij u dikwijls voor dien
troon van heerlijkheid nederwerpt, waarop deze
maagd nu verheven is, om ze te loven en liefde-
volle hulde te bewijzen?
2. En hoe zeer moet die eerbiedige liefde tot
Maria in u ontvlammen, als gij ieder woord des
Engels zorgvuldig overweegt!
Ave - Wees gegroet! De schriftver-
klaarders zeggen ons, dat hel woord Ave was de mor-
gengroet der Ouden, en zooveel belcekende als: «ver-
heug u, leef gelukkig!\'\' en bcvallc eene aanwijzing
op den naam Eva, d. i. smoeder van alle leven-
den." De eerste stammoeder had zich dezen
naam onwaardig gemaakt, terwijl zij door de
zonde den dood over hare kinderen bracht; maar
de tweede stammoeder, Maria, is de moeder van
hel ware leven geworden, daar zij Dengene ter
wereld bracht, die van zichzelven zeide: »lk ben
het leven."
Ave! o troostvolle morgengroet, waarmede de
hemelsche gezant, na den 4000-jarigen nacht der
zonde, het menschdom begroet en daarmede
het verlangd aanbreken van den nieuwen dag
verkondigt! Ave, zoo klonk het uit den mond
des Aartsengels; en nauwelijks had hij dit woord
gesproken, of het werd door alle hemelen her-
haald en duizenden en nogmaals duizenden En-
gelen zongen met Gabriel: Ave, Ave, Ave Maria !
Gedenk, o Christen, dezen morgengroet, met
II. godsvrucht zoo dikwijls gij in de lente of
den zomer de vogelen des hemels hoort, hoe
zij, hoog in de lucht zwevend, door hun jubellied
den opkomenden dageraad begroeten. Hun groet
is een zinnebeeld, hun groet is de in bet rede-
looze schepsel achtergebleven echo van dien mor-
gengroel, dien Gabriel aan den waarachligen dage-
raad, de allerheiligste Maagd, gebracht heeft! —
32
Geest zal over U komen, en de kracht
des Allerhoogsten zal u overschaduwen;
en daarom ook zal het Heilige, dat uit
U zal geboren worden, Gods Zoon ge-
noemd worden." Enzie,Elisabeth uwebloed-
venvanlc, ook zij heeft een zoon ontvangen
in haren ouderdom, en deze maand is voor liaar,
die onvruchtbaar heet, de zesde; want geen ding
zal bij God onmogelijk zijn. (Luc. 1: 20—38.)
Wie is toch die wondervollo, heerlijke afgezant
die aan de Maagd te Nazareth den groet des
Allerhoogsten en de onuitsprekelijke belofte over.
brengt? Een Engel: want gelijk een slechte
engel de eerste moeder Eva tot ons bederf mis-
leid had, zoo moest nu een goede Engel melde
tweede, zondclooze Eva het werk onzer zaligheid
inleiden en voorbereiden. Een Engel; want be-
haagde het den goeden God de oude b?loflen van
den Messias, door de aanzienlijkste menschen,
door EI. Patriarchen en Profeten te laten ver-
kondigen, dan betaamt het, dat de laatste dezer
beloften en daarom het slot van hel Oude Ver-
bond aan een Engel wordt opgedragen. Een Engel;
want gelijk de Apostel Paulus leert (llebr. 1:14),
»zijn de Engelen tot dienst afgezonden geworden
om wille dergenen die de zaligheid beërven zullen.
Een Engel; want de engelen hadden van den
beginne af hel vurigst verlangen naar den Ver-
losser, door wien de afval der kwade engelen her-
steld en de hemelsche woningen met verloste
zielen van menschen gevuld moesten worden. —
En wat voor een Engel is het? De aartsengel
Gabriel, wiens naam ikracht Gods" belee-
kenl. Gabriel; want het betaamde, dat ook een der
voornaamste hemelvorsten tol de voornaamste en
onder alle dochteren der aarde uitverkorene ge-
zondenwerd. Gabriel, want bad hij, zes maanden
vroeger, de geboorte van den vooiiooper van
Christus aangekondigd, dan moest hij nu ook zelf
de komst des lleeren aankondigen. —Gabriel;
want had hij reeds voor meer dan vijf eeuwen,
aan den Proleet Daniel den toekomstigen dag des
heils, den grooten en zoo heerlijken dag beloofd,
dan moest hij nu ook de vervulling dezer belofte,
-ocr page 289-
252                                                  DE GROETENIS DES ENGELS.
eeuwigen Schepper zelven welgevallig wordt. En
volhardt de ziel getrouw in Gods wet, oefent zij
zich vlijtig in het gebed en de overweging, maakt
zij zich menigmaal aan de Sacramenten en andere
middelen ter zaligheid deelachtig, dan vermeer-
dei t zij van dag tot dag dezen wondervollen licht-
glans, en de inwendige mensch schittert met
steeds toenemende geestelijke schoonheid. — Deze
bovennatuurlijke voortreffelijkheid en schoonheid
der ziel, deze lichtglans, die den geheelen in-
wendigen mensch doorstroomt en hem welgevallig
en beminnelijk in Gods oogen maakt, is de hei-
ligmakende genade. — Met dit van goud schit-
tcrend, koninklijk gewaad werd Maria reeds van
den eersten oogenblik baars levens bekleed; dit
was, van den kant van God een vrijwillig
geschenk, En met dit geschenk der heilig-
makende genade werkte Maria ieder uur van haar
leven — door geloof, hoop, liefde en onbegrensde
gehoorzaamheid — zoo gelrouw mede, dat deze
genade ook door hare persoonlijke ver-
dienste van uur lot uur toenam en allen geeste*
lijken lichtglans der overige schepselen in zoo
groote male overslraalde, dat zij, zooals de H.
Kerk leert, eenigermale waardig werd lot woning
van Gods Zoon te worden gemaakt — wat anders
nooit eenig sterfelijk schepsel, wat noch Serafijnen,
noch Cherubijnen ooit verdiend hadden. In dezen
zoo verheven en voorlreiTelijken zin moeten wij
het woord des Engels opvallen, dat hij tot Maria
sprak : «Gij, vol van genade!\'\'
Maria gebiedend over alle r ij k d o m-
men der werkelijke genade! — Het moet
namelijk wel overwogen worden, dat dit aller-
voortreffelijkst geschenk van God, hetwelk wij »ge-
nade\'* noemen, niet slechts een toestand van
bovennatuurlijke schoonheid en kracht uitwerkt,
maar deze kracht ook in bijzondere gevallen en
verhoudingen tot wezenlijke werkelijkheid leidt,
zoodat alle natuurlijke krachten van den inwen-
digen mensch naar het goede gelrokken en tot
deugdzame handelingen in staat gesteld wor-
den. Deze geheimvolle kracht van boven, waar-
door ons verstand verlicht, ons hart tot liefde
en geestdrift voor alle goed ontvlamd, de christe-
Ave Maria! Gedenk, Gillisten, dezen hemel-
sche-n groet, zoo menigmaal gij, — alleen of in
de vergadering der geloovigen — de maagdelijke
Moeder Gods vereert, en stel u telkenmale zeer
levendig voor, hoe de Aartsengel Gabriel, als
hemelsche koorleider, aan het hoofd van al die
menschen, die Maria groeten en loven, slaat,
en den groet en lof der menschen blijmoedig aan de
koningin des hemels overbrengt. — Ave Maria!
Spreek dezen troostvollcn groet uit, Christen,
als gij in droefheid verzonken ligt en met den
geduldigen Job mocht uitroepen: sMijne ziel is
des levens moede." (Job. XII: 1.) Gij zijl immers
een kind van Maria; welaan: Ave, verblijd ook
u, met uwe glorierijke Moeder! Wend u vol
vertrouwen tot haar, en smeek, dat zij, de moe-
der van het waar, schoon, gelukzalig leven, ook
voor u blijden levensmoed en sterke levenskracht
bij haren goddelijken Zoon vei krijge!
3. Gratia plena (Jij vol van <>^e-
nade! Wij lezen in de II. geschiedenis van
meerdere groote en beroemde mannen, dat zij
vol van genade waren; maar hoezeer heeft de
volheid van genade van Maria in glans en heer-
lijkheid al de genaden van andere Heiligen over-
Iroffen! Ook de sterren in het firmament zijn een
licht; maar wat is hun lichtglans vergeleken bij
de maan, als ze met heerlijke pracht haar vol
licht over de aarde uitstort? Zoo is Maria onder
alle geschapene wezens de genadevolle ineen
geheel eigenaardigen en alles overtreflenden zin.
De geheele volheid van Gods welbehagen en Zijner
zegeningen rusten op haar. Gij vol van ge-
na de! De godgeleerden onderscheiden drieër-
1 ei genade: de heiligmakende (habitueele) ge-
nade, de werkelijke (aclueele) genade, en die
genade, die ons niet zoo zeer lot ons eigen, als
wel tot heil van anderen gegeven is. Deze drie-
voudige genade bezat Maria in de hoogste mate.
Maria, schitterend in het gewaad der
heiligmakende genade! — Door het II.
Sacrament des Doopsels stroomt eenbovennaluur-
lijke glans in onze ziel en verlicht en verheer-
lijkt die dermate, dat ze in het oog van den
-ocr page 290-
DE GP.OETENIS DES ENGELS.
253
lijke deugd in \'t harte gelegd en gemakkelijk
gemaakt, en eindelijk de wil tot daadwerkelijke
volbrenging van liet goede gesterkt wordt — deze
kracht noemt men de werkelijke genade.
Denk aan David: welke genaden van verlichting
legt hij in de Psalmen niet bloot. Denk aan
Daniel: zijn hart was zóó door vurige liefde ont-
stoken, dat de Engel des Ileeren zelf hem den
»man der heilige verlangens" noemde. Denk aan
de Profeten: hoe wonderbaar werd hun wil ge-
slerkt en gestemd om — door alle hinderpalen
en vervolgingen heen — de hun opgelegde god-
dclijke zending te vervullen! En al deze II.
mannen hebben de hun verleende werkelijke ge-
naden door trouwe medewerking, tien- ja hon-
derdvoudig vermeerderd. Maar wat is Salomon,
wat Daniel, wat alle Profeten, als wij ze met
Maria vergelijken ? Nooit ontving een geschapen
geest zulke bovennatuurlijke verlichting tot kennis
van alle goddelijke geheimen; nooit werd in een
geschapen hart zulke volheid der zuiverste en
brandendste liefde gestort; nooit werd de wil
van een schepsel ten goede zoo bevestigd en met
zoo heerlijke kracht tot vervulling van Gods wet
verrijkt. In dezen zoo verheven en voortreffe-
lijken zin moeten wij, het woord des Engels
opvatten, dat hij tot Maria sprak: »Gij vol van
genade!"
Maria, uitstekend door overvloedige
genade tot heil der menschen! Deze derde
soort van genade bezaten reeds vóór Maria de Pro-
feten, de wonderdoeners en bezitten nog heden
ten dage de Priesters, de verlichte leeraren des
geestes en nog meer anderen. Als de Profeten van
het Oude Verbond de geheimen der verste toe-
komst zagen en aan het volk Gods verkondig-
den — als de Priesters door het sacramentele
woord de zonden vergeven en de natuurlijke
offergaven in het allerheiligste lichaam en bloed
van Christus veranderen — als verscheidene IIei-
ligen verbazende wonderen doen, als van God
bezielde predikers en schrijvers met bovennatuur-
lijke kracht de harten der geloovigen weten aan
te grijpen en ze voor waarheid en deugd te ont-
vlammen, dan is dat alles genade, doch niet zoo
zeer eene genade lot hunne eigene heiliging dan
wel genade tot welzijn der overige menschen.
En ook in dit opzicht is Maria de koningin
van alle begunstigden! Wie kan het be-
twijfelen? Aan de Profeten, Priesters en Leeraars
der geesten is het door den Vader des lichts ge-
geven, de hemelsche waarheid in de harten van
velen toegang te verschaffen; en de allerheiligste
Maagd werd het gegeven, de eeuwige waarheid
zelve, de bron aller wijsheid aan geheel het
menschelijk geslacht te schenken!
Aan de wonderdoeners is de macht verleend,
door hun gebed zieken te genezen, bedroefden
te troosten, die in gevaar zijn te redden, en zon-
daars te bekeeren: maar wie zou al die millioenen
wonderlijk genezenen, gelroosten, geredden en
bekeerden kunnen tellen, die hunne redding aan
de »machtige Maagd\'\' d. i. aan hare alvermogende
voorbede bij den troon van den goddelijkcn Zoon
danken? In dezen zoo verheven en voortreffe-
lijken zin moeten wij het woord des engels opvat-
ten , dat hij tot Maria sprak: «Gij, vol van genade!"
4. „Dominus tecum, benedicta
tu in mulieribus. Do Heer is met
u, gij zijt de gezegendste dor vrouwen!"
Hier vraagt het christelijke hart: Heeft dan de Heer
niet reeds tot Josuë gezegd: «Zie, gelijk Ik met
Mozes was, zoo wil Ik ook met u zijn?" en tot
Gedeon: »De Heer is met u, den dappersten der
mannen?" en lot Jeremias: »lk ben met u?" en
tot Paulus: «Vrees niet, want Ik ben met u?"
Hoe en op welke wijze is dan de Heer met Maria?
Antwoord: Op de waarachtigste, innerlijkste en
heerlijkste wijze, die men maar denken kan! Niet
slechts krachtens zijne alomtegenwoordigheid en
almacht, zooals met alle schepselen; niet slechts
krachtens zijne werkelijke genade, zooals met
allen, zelfs met den zondigen mensen; niet
slechts krachtens zijne hciligmakende genade, zoo-
als met de braven en rechtvaardigen; niet slechts
met zijn buitengewonen, wondervollen bijstand,
zooals met de uitverkoren mannen en heldinnen
Gods. Niet slechts op zulke wijze is de Heer
met Maria maar krachtens de van alle eeuwigheid
-ocr page 291-
254                                                DE GROETENIS DES ENGELS.
te Bethlehem, in Egypte, in den tempel te Jeru-
salem, op de bruiloft te Ganaiin, op Golgolha en
thans in de zaligheid des hemels; wie zou het
mij dan euvel durven duiden, als ik u, o Maria,
in den geest naast mijn zoo lieven Jezus plaats
en slechts in gezelschap van de moeder voor den
Zoon gewoon ben te verschijnen?
Gij zijt de gezegendste der vrouwen!
Ja haalt uit het verleden van al de zoo edele
vrouwen en maagden, die van Eva tot op Maria\'s
tijden op aarde geleefd hebben, de doorluch-
lige Sara, de zorgvuldige en schrandere Re-
becca, de schoone Rachel, de offerwillige dochter
van Jephte, de IL profetenmoeder Anna, de
wijze Abigail, de bevallige Noëmi, de getrouwe
Ruth, de heldin Debora, de kloeke Judith, de
smekende Eslher, de kuische Susanna; — haalt
de roemwaardigc heldinnen van het christendom
tot op den huidigen dag aan, en brengt daar in
den geest nog uit de toekomst bij alle deügd-
zame en heerlijke vrouwen en maagden tot aan
het einde der wereld: welke ontelbare schaar!
En onder die allen munlerééneuit,
boven allen verheven, als deglorierijke
Koningin van haar geslacht, Maria!
En waarom is Maria de gezegendste van haar
gansch geslacht? Omdat het haar alleen gegeven
was, de voortreffelijkheid aller levenstoestanden
van het vrouwelijk geslacht in zich te vereenigen;
de vlekkelooze onschuld en argeloosheid eener
maagd, de getrouwheid eener echtgenoole, de
waardigheid eener moeder en opvoedster, en de
vrijheid van geest eener weduwe. Waarom is
Maria de gezegendste van haar gansch geslacht?
Omdat zij alleen van den vloek, dien God inliet
Paradijs over de zondige stammoeder en geheel
haar geslacht had uilgesproken, bevrijd werd.
In Maria was geene onderwerping aan de heer-
schappij des vleesches en de begeerte van eenen
man; zij behoefde hare maagdelijkheid niet aan
de waardigheid van moeder len offer te brengen;
zij had haar aanbiddelijk kind zonder zinnelijke
besmetting ontvangen en zonder smarten ter wereld
gebracht. In hel gansche leven van Maria vindt
men geen spoor van zwakke toegeefelijkheid en
vastgestelde menschwording van Gods Zoon in den
raaagdelijken moederschoot van Maria, waai door
de Zoon Gods — uit liet wezen van Maria zelve
dit allerheiligst lichaam, dat voor ons gekrui-
zigd is, en dat hloed wilde aannemen, hetwelk
het christendom door alle tijden heen als losprijs
voor de schulden der wereld, aanbidt! Laat mij
dus, o allerzaligste Maagd, de onuitsprekelijk in-
nige verbinding, die de Heer met u gesloten heeft
loven! De hemelsche Vader is met u —
en wel zooals de teederste vader met zijne eenige
dochter door de onverbreekbaarste liefde verbonden
is. De Zoon Gods is met u — en wel gelijk
het kind met zijne natuurlijke moeder, wier innigste
gevoelens, neigingen en gemoedstemming het reeds
met de moedermelk, zoo sterk en onverstoorbaar
heeft aangenomen, dat het met zijne moeder als
tot één leven is opgegroeid. De IL Geest is
met u — en wel gelijk de bruidegom met zijne
zoo dierbare, onder duizenden uitverkorene bruid,
gelijk de Koning met de Koningin, die hij door
het huwelijk tot gelijke geboorte en deelname aan
de heerlijkheid van zijnen troon verheven heeft.
De Allerheiligste Drievuldigheid is met
u — en wel gelijk de zon met de maan, die uit hare
lichtzee de rijkste stroomen opneemt, lot hare
eigene heerlijkheid en verlichting der aarde! Maar
ook gij, o Maria, waart toen reeds onafschei-
delijk met den Heer verbonden! Zijn aandenken
heeft u van de vroegste jaren uwer kindsheid
niet veilaten. Op Hem waren alle uwe gedachten,
de neigingen van uw hart en al het streven uwer
ziel gericht. Ten allen tijde was het uw zoetst ge-
noegen en de aangenaamste bezigheid, zijne troost-
rijke beloften te overwegen, zijne volmaaktheden
te beschouwen, zijn lof te verkondigen en zijne
wet na te gaan, zoodat gij ook in dit opzicht
de groetenis des Engels Dominus tecum on-
vergelijkelijk waardiger waart, dan eenig ander
schepsel.
Daarom, o allerheiligste Maagd Maria, gedenk
ik ook uwer altijd met eerbied, zoo dikwijls ik
den Heer aanbiddend loof. Is dat zonde of dwaas-
heid ? O als het den Heere zelven behaagde,
onafscheidelijk bij u te zijn — in den stal
-ocr page 292-
255
DE GROETENIS DES ENGELS.
noemd worden;" en Zoon des menschen tevens,
want »God zal Hem den troon zijns vaders David
geven — dus een Godniensch. Hij zal vooral
tot de verloren schapen van Israël komen; maar
zijne heerschappij zal den geheelen aardbol om-
vallen, »aan zijn rijk zal geene grens, en geen
einde zijn.\'\' Thans wordt vervuld, wal Gods
j Zoon reeds duizend jaren te voren door den mond
van den koninklijken zanger uitsprak: »Als koning
! ben ik gesteld over Sion. De Heer heeft tot Mij
gezegd: Gij zijt mijn Zoon; Ik heb u heden (d. i.
van eeuwigheid af) verwekt. Eiscli van Mij, zoo
geve Ik u volken ten erfdeel, en des aardrijks
einden tot bezitting. (Ps. Il: G—8.)
O merk op, hoe getrouw de Heer is in
zijne beloften, en, hoe oneindig wijs en won-
der in derzelver vervulling. Thans brengt Hij
ten uilvoer, wat Hij aan koning David beloofd en
door de Profeten gesproken heeft. — Davids troon
wordt op zijn puin opgetrokken, maar niet als
een troon van aardsche heerlijkheid en majesteit,
niet als een troon, om welken maar een enkel
volk, een machtig Jodenrijk moet worden gegrond-
vest — maar als een veel hoogere troon, wiens
heerlijkheid geestelijk en bovenaardsch is; als een
troon, om welken alle volken en naliën vereenigd
worden! Op dezen troon zal een afstammeling
uit hel huis van David zillen; maar geen koning,
wiens machl op aardsche wijsheid, op rijkdom en de
kracht van zijn zwaard steunt, maar een koning
die zijn rijk op waarheid, liefde en ollervaardig-
heid grondt. En deze koning, uit Davids buis,
zal in eeuwigheid nooit meer van den troon afda-
len, doch eeuwig in het huis van Jacob heersenen.
God had zijnen dienaar Da\\id groole dingen
beloofd: en zie, hoe Hij nu nog veel grootere
geefl! De meeste Joden wachtten slechts opeen
aardsch koning, die hun van het hatelijk juk der
Romeinen bevrijden, en een buitengewoon mach-
tig llebreënrijk , zooals ten tijde van David, vestigen
zou. Maar Gods beschikking is ontwikkeling
en vooruitgang! De hemelsche Vader heeft
reeds hier op aarde den mensch een waardig en
verheven doel gegeven, en hel menschdom moet
van eeuw tol eeuw dat doel nader bijkomen —
weekheid; zij alleen was van den vloek, die het
wezenlijke geslacht getroffen heeft, uitgezonderd!
Waarom is Maria de gezegendste van haar
gansch geslacht? Omdat zij Dengene moest ter
wereld brengen, die in deze wereld kwam, om
den ouden vloek in zegen te veranderen. O groote,
hemelsche zegen van Maria\'s moederschap! Moe-
der zijn is vreugde; moeder zijn van een zoon
is bijzondere vreugde; moeder zijn van een zoon,
die tot hooger aanzien, misschien tot de koninklijke
waardigheid geroepen is, is de grootste vreugde.
Maar wat is alle moederschap bij het geluk van
Maria, die moeder moest worden van Hem, voor
wien alle knieën, in den hemel, op de aarde en
onder de aarde buigen! Hoe onvergelijkelijk meer
dan Judith, de verwinnares van Holofernes, ver-
dient Maria dien lof van Achior en der mannen
van Bethulië: »0 dochter, gezegend zijt
gij door den Heer boven alle vrouwen
op aarde; want heden heeft [lij uwen
naam zoo verheven, dat uw lof ni mm e r
uit den mond der menschen wijkt! Door
God zijl gij gezegend in al de tenten
van Israël; want onder alle volken die
uwen naam zullen hooren zal men om
uwentwille den God van Israël verheer-
lijken." (Judith XIII, XV.)
Loof gij dan ook, mijne ziel, deze zoo geze-
gende der vrouwen, en roep met de vrouw van
het Evangelie: Zalig, Heer, de schoot, die
U gedragen heeft, en de borsten, die
Gij gezogen hebt. (Luc. XI: 27.) Zalig en
gezegend onder alle vrouwen!
5. Nadat wij nu den persoon van den hemel-
schen afgezant beschouwd, en ook de bcminne-
lijke, rijke en diepe beteckenis van zijnen groet
overwogen hebben, laten wij den inhoud zijner
goddelijke boodschap met vrome opmcrkzaam-
heid onderzoeken. Wat heeft hij dan verkondigd?
Niets minder dan het herstel van den vrede tus-
schen God en den mensch, de vernietiging des
doods, de vernieuwing van het leven! En Hij,
die dat alles met groole macht en heerlijkheid
bewerkt, zal Maria\'s Zoon zijn: de Zoon Gods,
want »Ilij zal de Zoon van den Allerhoogste ge-
-ocr page 293-
DE GROETENIS DES ENGELS.
256
en de onmiddellijke werking van den Allerhoogste
wordt zij, zonder menschelijk toedoen, moeder;
de Zoon Gods neemt uit haar maagdelijken moeder-
schoot werkelijk de menschelijke natuur aan; maar
de aard en wijze, hoe dit menschelijk lichaam
van den Verlosser, door de werking van den schep-
penden Geest, uit het maagdelijk bloed van Maria
gevormd wordt, is een geheim! Daarom zegt de
II. Bernordus zeer schoon: »De Aartsengel Gabriel
gebruikt op goeden grond het woord overscha-
duwen, om aan te duiden, dat de hemelsche
Vader den aard en de wijze der menschwording van
Zijn eeniggeboren Zoon in ondoordringbare scha-
duwen en geheimvol duister hullen wilde."
De eenige vraag, die de geestelijke leeraars in
dit geheim hebben trachten op te lossen, heeft
betrekking op het woord des Engels: De II. Geest
zal over u komen. Waarom de II. Geest?
Waarom wordt de wonderlijke ontvangenis van
het lichaam van Christus bij uitnemendheid als
een werk van den II. Geest aangegeven? Hierop
geeft de H. Thomas een drievoudig antwoord. —
Vooreerst is de menschwording van Christus de
hoogste openbaring der goddelijke liefde; de II.
Geest nu is juist de liefde des Vaders tot den
Zoon en des Zoons tot den Vader. Ten tweeden
is de verlossing door Christus een werk van ge-
nade en de grondslag van alle overige genaden;
de uitdeeling nu der genade is altoos het werk
van den Geest Gods. — Ten derden is het doeleinde
der menschwording van Christus geen ander, als
onze heiligmaking en aanneming tot kin-
deren Gods door de deelname aan Christus.
Nu is het de II. Geest, die ons heiligt, en de
goddelijke Meester zegt uitdrukkelijk, dat alleen,
wat uit den Geest geboren is, geest is en tot
aanneming van kinderen Gods brengt.
Bewerk dan ook in mij, o verheven Geest Gods
zulke heiligheid en de gelukkige volharding in de
aanneming tot kind van God tot aan het einde
mijns levens! Daar echter de grondslag van alle
heiligheid het geloof, het nederig, onveranderlijk,
rotsvast geloof in Christus is, bevestig mij door
uwe genade in dat geloof. — Zie, mijn hart is
bereid: stort steeds overvloediger de genade des
al is het ook langs wegen, die ons beneveld oog soms
in \'l geheel niel begrijpt. Het goede oude moet
niet terugkecren: het betere en volmaakter
moet komen! God is niet de Schepper en Heer
van slechts één volk, maar van het gcheele mensch-
dom. De grenzen der natiën moeten vallen, de
afsluiting der afzonderlijke volken moet verbroken
worden, alle volken moeten maar een eenig groot
huisgezin Gods, een groot Godsrijk vormen.
En de wereld kon ing, die over dal Godsrijk
heerscht, is de Godmcnsch Jezus Christus!
En zie, in eene stille kamer te Nazareth moet,
door middel eener arme, hebreeuwsche Maagd,
ten tijde eener algemeene vervreemding, van de
grootste ellende en het diepste verval, hel werk,
dal de wereld geheel en al veranderen, heiligen
en gelukkig maken zal, beginnen! — Leer bier-
uit, vol moed op den Heer vertrouwen, ook
als de tijden zeer slechl worden en zich nergens
eenigc schemering van hoop vertoont. Denk: de
hand des Almachligen grijpt soms juist in de
dikste duisternissen, en zie — het wordt klaar
lichte dag! Zijn woord klinkt dikwijls juist in het I
midden van den woedenden storm, en zie, er volgt
eene groote stilte! 0 laai Hem begaan! Hij weet i
zich van de geringste middelen lol het verhevenste
doel te bedienen, en op de neteligste paden wan-
delt hij met kalme majesteit zijn doel te gemoet.
6. Zoo gebeurde het hier! Of wie hadde ooit
een arm meisje, dat eeuwige maagdelijkheid be-
loofd had, voor een bekwaam werktuig der mensch-
wording van Gods Zoon kunnen houden? En toch
heeft de Heer juist deze maagd uilgekozen, om
daardoor de oude profetieën over eene maagde-
lijke moeder te vervullen en de heerlijkheid zijner
wondermatht bekend te maken.
De II. Geest zal over u komen en de
kracht des A 11erhoogsten zal u over-
schaduwen; en daarom ook zal het hei-
lige, dat uit u zal geboren worden, Gods
Zoon genoemd worden.
Een geheim, waarvoor de trotschc rede ver-
schrikt en verward terugdeinst, maar dat het geloof
in ootmoed en bewondering aanbidt! De maagd
blijft ongehinderd en ongeschonden; door de kracht
-ocr page 294-
457
DE GROETEN\'IS DES ENGELS.
geloovig als mijnen lieer en Koning aanbid, en
eens als mijn Zaligmaker van aanschijn tot aan-
schijn hoop te aanschouwen. Amen.
geloofs in hetzelve, opdal noch inwendige twijfel,
noch de lasteringen der goddeloozen ooit in staat
zijn mij van Hern te scheiden, dien ik thans
ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.
HET ANTWOORD VAN MARIA.
0> f*lo©M i.-. : het.,en en •_•\'
pt jal lijn i»l *»Ü ; tordeii.
ij hebben den groet en de
boodschap des Engels geboord
en overwogen: maar boe
heeft Maria beiden op-
genomen en beant-
woord? Daarop antwoordt
ons de H. Evangelist Lucas
in drie woorden: eerstens
schrikte Maria om bel woord
des Engels en peinsde, wat
voor eene begroeting deze
mocht zijn. Tweedens heeft
zij, nadat baar de Engel de
waardigheid eener moeder
Gods beloofd had, dadelijk
gevraagd: »IIoe zal dit gc-
schieden, dewijl ik geenen
man bekenne ?" En ten der-
den \'heelt zij, op de verklaring van den Engel,
met groote nederigheid geantwoord: «Ziehier,
de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar
uw woord!" — Let hier wel op den zin en de be-
teekenis van ieder dezer drie evangelische woorden.
1. (Maria) hem gehoord hebbende,
ontstelde op zijne rede, en peinsde, wat
voor eene begroeting deze mocht zijn.
De Evangelist zegt uitdrukkelijk, dat zij bij bel
hoor en der boodschap en niet op het ge-
zicht van den afgezant ontstelde. Bij
gevolg moet men aan die uitlegging, die zegt:
Maria is ontsteld, omdat haar de Engel in de
gedaante van een bevalligen jongeling verschenen
is, geen gewicht hechten. Want welen wij uit
het leven van vele heiligen, dat bun menigmaal
hemelsche geesten zijn verschenen, om hun god-
delijke leer en troost te brengen, dan mogen wij
er niet aan twijfelen, of de zoozeer bevoorrechte
Koningin aller heiligen was van hare prilste jeugd
aan de verschijning van Engelen gewoon. Wat
baar onlsleltenis veroorzaakte was ook niet bet
gezicht eens Engels, maar veeleer diens woorden —
woorden van hulde en den eerbiedigsten lof. Hoe
kon Maria, die met buitengewonen ootmoed zich
voor bet nietigste en geringste kind der menschen
hield, hoe kon zij zoo beerlijken lof verdienen ?
Lag in die begroeting des Engels niet een soort
van vleierij opgesloten? Maria wist, dat vleierij
de gevaarlijkste strik voor de menschclijke deugd
is, en dat zich zelfs de geest des afgronds soms
in een geest des lichts vertoont, om ons te mis-
-ocr page 295-
HET ANTWOORD VAN MARIA.
258
sterkte van geloof, en heldhaftige vastheid van
karakter treden ons uit deze woorden te gemoet.
Tecdere maagdelijkheid! Maria had de
wondcrvolle boodschap gekregen; de grootste ge-
beiinen, die het aanschijn der aarde vernieuwen,
en de geheele wereld veranderen moesten, zijn
haar geopenbaard ; zij heeft geboord, dat zij zelve,
volgens Gods raadsbesluit, dat uilverkoren vat,
en het zoo bevoorrechte werktuig dezer geheimen
is. Maar de gedachte aan al die eer kon haar
harl niet boeien; bij dat alles denkt zij voorname-
lijk en op de eerste plaats aan ééne zaak: aan
hare gelofte van eeuwige maagdelijkheid! Dit is hare
eerste, hare hel naast aangelegene, de gewich-
tigsle gedachte! Gebeure, wat er wille, — slechts
eene zaak mag niet gebeuren: de beloften van
haren maagdom mag niet geschonden worden!
Merk hieruit op, dal de liefde lot de maagde-
lijke zuiverheid bij Maria, hel geestelijk middel-
punt van geheel haar bestaan was, —de rijkste
schat, op wier bewaring zij voor alles en tol
eiken prijs bedacht was. O gelukkige christelijke
maagd, die zoo teeder gevoel, zoo geestdriftige
zorg voor hare onschuld in \'t hart bewaart!
\' En — Gode zij dank — ofschoon de verleiding
\' van alle kanten loert, zijn er toch altoos nog
1 zulke maagden, op wier voorhoofd de koninklijke
diadeem der heilige onschuld schittert, en in
wier blikken, woorden en gebaren de bekoorlijk-
\' beid der maagdelijke schaamte woont.
Verhevene sterkte van geloof! Maria
vraagt niet, boe zou dat wonder en alle voorge-
i voel overtreffend werk, de menschwording van
; den Zoon Gods, mogelijk zijn? Zij vil niet over
! den onmetelijken omvang en den eindeloozcn duur
van bet Rijk van den Messias, dat de Engel aan-
kondigt. Zij twijfelt niet het minst aan bel, hoe
onmogelijk dan ook schijnend herstel van den
troon van David. — Zij geloofl eenvoudig weg
i als een kind! Slechts over datgene, wat haar
persoonlijk aangaat, bidt zij om oplossing: Hoe
| zal (niet: boe kan) dal geschieden, dewijl
ik geenen man bekenne?
Heldhaftige vastheid van karakter!
»IIoe zal dat geschieden, dewijl ik geenen man
leiden. En was ook niet de ecrsle moeder Eva
juist door de vleierij van dezen geest misleid,
toen hij liaar toefluisterde: »Gij zult als Go-
den zijn." (Gen. 111 : 5). Daarom ontstelde
de tweede, wijzere stammoeder, Maria, en pas,
nadat de Engel haar herinnerd liad, dat niet
zoozeer liarc verdienste, als wel de goddelijke
genade dezen groet uitwerkte («Gij hebt genade
gevonden bij God"), berustte zij, en stemde er
in toe, de boodschap te aanhooren.
II. ontsteltenis, lofwaardige schroomvalligheid
van den christelijken ootmoed! Hoe zeldzaam
is zij onder ons, dwaze menschen te vinden!
Hoe spoedig geloovcn en vertrouwen wij, als een
vleier onze eigenliefde weel Ie prikkelen en ons
schoone en zoeten loftuitingen toczwaait! De
wijsheid van kalme overpeinzing ver-
dwijnt, omdat ons .de nederigheid van zelf-
kennis ontbreekt. Hoe menig jongeling is van
den koninklijken weg der deugd afgeweken, en
in de netten dervalscbe, huichelende verlichting,
in de strikken der geheime genootschappen ge-
vallen, omdat hij niet bestand was den vleienden
lof, die men ann zijne talenten, inborst en be-
slemming gaf, in zijne nietigheid te doorzien en
nederig af te wijzen! Wij hebben bel zelfs beleefd
dat mannen, eerbiedwaardig om hunne jaren, na
een langen in wetenschap en deugd doorge-
brachten levensloop door zoodanige strikken len
val gebracht werden! Maar gij bijzonder,christe-
lijke maagd, wees op uwe hoede, en keer onlsteld
terug, zoodra uwe schoonheid en beminnelijkheid
geprezen wordt: zoodanige nederige onsteltenis
is het veiligste middel, de strikken, die slechte
en wellustige menschen uwe maagdelijke onschuld
leggen, te ontgaan.
2. „Hoc zal dit geschieden terwijl ik
geenen man bekenne?" Zoo vroeg Maria,
nadat de Engel haar de waardigheid eener moe-
der Gods beloofd en verkondigd had. Dit is
het eerste woord, wat ons de II. Evange-
listen uit den mond van Maria hebben overge-
leverd, en hoezeer is het eener moeder Gods
waardig! Tecdere maagdelijkheid, verhevene
-ocr page 296-
HKT ANTWOORD VAN MARIA.
259
Groot, verheven fiat, vergelijkbaar met de on-
metelijke kracht en beteekenis van dat fiat in
den beginne der tijden, toen de Schepper der
wereld sprak: fiat lux, ïhet worde licht!" Ge-
lijk toen de nog in de duisternis van den chaos
begravene kiemen der heerlijke schepping naar
het almachtig fi a t verlangden, waardoor zij uit
het donkere graf verlost en tot heerlijke ont-
wikkeling in den glans van het hemellidit ge-
roepen werden, zoo verlangde nu de gevallen
Adam met zijne in het voorgeborchte wachtende
kinderen, zoo verlangden alle Patriarchen en Pro-
felen, zoo verlangden Abraham, David en alle
zielen der rechtvaardigen naar het f i a t der Maagd.
Want op hel zelfde oogenblik, dat Maria
met dit »fiat" bare toestemming uit-
sprak, begon de Mens eb wording van
Gods Zoon. De Zoon des Allerhoogste daalde
van den troon der eeuwige heerlijkheid *) in den
maagdclijken schoot van Maria neder, een licht-
stroom uit Gods hart stortte zich over de nu
Moeder Gods wordende Maagd uit, en de II. Geest
bewerkte in haar dat onuitsprekelijk geheim.
Thans echter klonk door alle hemelen het ju-
bellied der zalige heerscharen. „Het woord
is vleesch geworden, en wij aanschouwen
zijne heerlijkheid, eene heerlijkheid als
des eeniggoboronen van den Vader, vol
genade en waarheid." (Joan. I: 14.)
4. Begrijpt gij nu, Lezer, waarom de katho-
lieke Kerk ons de gedurige herhaling van de
*) I)e ncderdaling van Gods Zoon moet gij echter
niet zoo opvatten, als hadde Hij nu den Hemel ver-
laten en opgehouden, als God in de heerlijkheid des
Vaders en des H. Geestes te wonen. Zoomin als de
ster, die op aarde zichtbaar is, en daarmede als ware
het voor ons menschelijk oog begint te zijn, daarom van
het firmament wijkt; — zoomin als onze gedachte, wanneer
die in woorden wordt uitgedrukt en dan in de harten
der toehoorders of van een ver verwijderden lezer woont,
daarom belet wordt, in onzen geest te blijven, zoomin
ia het eeuwige Woord, de Zoon Gods, door zijne
meuschwording verhinderd geworden met zijne godde-
lijke alomtegenwoordigheid hemel en aarde te vervullen.
33
bekenne?" Zie, hoe kinderlijk kalm en onbevangen,
maar ook hoe mannelijk, onbuigzaam en vastbe-
sloten Maria deze vraag doel!
Zelfs komt het bij haar in de verte niet op,
het offer dat zij den Heere beloofd heeft, te-
rug te nemen. De Engel biedt baar de \\vaardig- \'
heid van Moeder Gods, de kroon eener koningin I
des hemels aan; doch Maria denkt er nog niet
eens op, om aan deze eer haar eenmaal voor
God genomen besluit, de maagdelijkheid ten offer
te brengen. Ja zij was vast besloten, aan alle
haar door den Engel verkondigde onderscheiding
vaarwel te zeggen, als zij de parel van baar ;
wezen, den maagdom daarbij moest opgeven.
Welke onbuigzame vastheid in de nederige,
vreesachtige Maagd-------en welke beklagens-
waardige, veile toegevendheid bij zoo menige, ;
anders boovaardige en zich voorbarig tegenkan-
tende vrouw, die haar grootslen schat, de maagde-
lijke onschuld, om de linsenbrei eener zooge- |
naamde «Verzorging" d. i. van een door wei-
lustige verleiders voorgespiegeld huwelijk prijs
geeft!
Kloekmoedige maagd Maria, wees mijne Leer.
meesteres, en verwerf mij de genade van sland-
vastigbeid, opdat ook ik in het besluit, dat ik
na rijp overleg in Gods II. tegenwoordigheid ge-
maakt heb, onverbreckbaar volharde, en mij nooit
noch door verlokkingen, noch door moeielijkheden
en offers van het erkende goed late aftrekken!
3. Nadat Gabriel eindelijk aan de H. Maagd
de verheven verklaring gedaan, en haar den
aard en de wijze, hoe dat groot geheim — zon-
der schennis harer maagdelijkheid, — vervuld
zou worden, had aangeduid, klinkt uit haren
mond dat eeuwig gedenkwaardig en allerheiligste
Fiat, d. i. het geschiede. „Zie do dienst-
maagd des Hoeren, mij geschiede naar
uw woord!" — Zij wordt door den Engel als
Moeder van den Allerhoogste geprezen, maar zij
noemt zich, in het diep bewustzijn harer nederig-
heid, de dienstmaagd des Heer en!
Fiat — »mij geschiede naar uw woord!"
-ocr page 297-
HET ANTWOORD VAN MARIA.
260
zelver plaats klinkt de schrille fabriekklok, en
dikwijls zeer dicht daarneven — de hongerklok!
Maar gij, christen, gij moet u dat gebed nooit
schamen; en al knielt gij ook ter voorkoming van
spotternij, niet op de openbare straat neder,
ontdek althans, zoodra het lieve Ave Maria-klokje
luidt, nederig uw hoofd, en zeg met den Engel,
Wees gegroet Maria. Zeg bet echter altijd —
hetzij in den Rozenkrans of anders — met god-
vruchtige aandacht en niet, gelijk zoovelen gewoon
zijn, zonder oplettendheid en godsvrucht, zoodat
ook nog heden Maria ontstellen en vragen moet,
wat dat dan toch voor eene begroeting is!
De kerk heeft nog een tweede gedenkteeken
tot gedurige herinnering aan de hemelsche begroe-
ling en de Menschwording van Christus opgericht:
namelijk het Feest van Maria\'s boodschap.
Een verheven en beteekenisvolle dag, een feest-
dag, waarop wij ons niet alleen om de heerlijke
uitverkiezing van Maria verheugen, maar ook het
wezenlijkbeginonzerverlossingvieren
d. i. de werkelijke komst van Gods Zoon in deze
wereld als de Zoon des menschen. Jaarlijks wordt
dit dubbele feest den 25 Maart gehouden, omdat,
volgens eene overoude overlevering en het getui-
genis van den H. Augustinus, op dezen dag
de begroeting van Maria door den Engel plaats
had. — Als daarom in lateren tijd ook dat feest
op vele plaatsen op den Zondag is moeten gesteld
worden, dan geldt daarvan, wat wij hier boven
(blz. 214) over de verplaatsing van bet leest van
Maria\'s geboorte gezegd hebben. — Hoe oud eer-
biedwaardig dit feest is, kan men daaruit afleiden,
dat reeds Paus Gelasius I in het jaar 492 daarvan
melding maakt, en de H. Kerkvergadering van
Toledo in het jaar 656 dit feest bij uitnemendheid
noemt: »het feest der Moeder Gods."
engelsche groetenis, het zeer dikwijls en vurig
bidden van liet »Wees gegroet\'\' zoo dringend
aanbeveelt? Dit gebed is niet slechts eene ver-
heerlijking van de allerheiligste Maagd, maar
tevens ook de liefelijkste en krachtdadigste ber-
innering aan het geheim dor menschwoording
van Christus; en daarom verblijdt zich ieder katho-
liek christen bij hel luiden van het Ave Maria-
klokje, als hem dit \'s morgens vroeg, \'s mid-
dags en \'s avonds tot gebed roept.
Het middagluiden geschiedt sedert hetjaar 1471,
toen de christenen bij Belgrado — onder aanroe-
ping van Maria eene even groote als wonderlijke
overwinning op de vijanden der christenen, de
Turken, behaalden. Nog veel ouder is het Ave
Maria-klokje *s morgens en \'s avonds; want het
dagteekent van Paus Urbanus II ten jare 1095.
En opdat dit schoone driemaal herhaalde gebed
in het christendom te algemeener en blijmoediger
zou worden gebeden, hebben de plaatsbekleders
van Christus, de Pausen van Home, aan allen,
die het dagelijks bidden een Aflaat van 100
dagen, en maandelijks eens (mits men de II. Sacra-
menten waardig onlvange) een vollen Aflaat
verleend. Een waarlijk schoon en treilend schouw-
spel, als op hel luiden van het Ave Maria-klokje
de landman op het veld, de moeder bij de wieg
van haar kind, de werkman op straat, de geleerde
in zijne studiekamer, de bedelaar in zijne hut, I
en de vorst in zijn paleis, — als die allen neder-
knielen, en met H. eerbied de menschwording
van Christus en de glorie zijner allerheiligste Moe-
der gedenken ! Ten tijde onzer edele en gelukkige
voorouders had men het voor eene groote zonde
gehouden, dat godvruchtig gebruik achter te laten.
Tegenwoordig is dat in vele streken geheel en al
anders: De Ave Maria-klok is stom, en in der-
-ocr page 298-
ACHTTIENDE HOOFDDEEL.
HET BEZOEK VAN MARIA.
1.
ie feloAM ui lieliIn-u en xe\'
jit i*l liju i»l iftlig worden.
dat hij dooi\' het lot, volgens de gewoonte
van het priesterdom, bestemd was ge-
worden , om te reukofferen; en hij ging
in den tempel des Heeren. En de gan-
sche meniffte des volks was buiten. bid-
dende in het uur des reukoffers. Eu
hem verscheen een Engel des Heeren,
staande ter rechterzijde van het reukal-
taar. En Zacharias ontstelde, toen hij
hem zag, en vreeze overviel hem. Doch
de Engel zeide tot hem: Vrees niet,
Zacharias! want uw gebed is verhoord.
en uwe huisvrouw Elisabeth zal u een
zoon baren, en gij zult zijn naam noe-
men Joannes; en blijdschap zal hij voor
u wezen en verheueinff, en velen zul-
len zich over zijne geboorte verblij-
den: want hij zal groot zijn voor den
Heer ; noch wijn, noch sterken drank
zal hij drinken; en met den H. Geest
zal hij vervuld worden, terwijl hij nog
wezen zal in den schoot zijner moeder;
en vele van de kinderen Israëls zal hij
bekeeren tot den Heer hunnen God; en
hij zelf zal Hem voorafgaan in Elias\'
geest en kracht, om de harten der vade-
ren (d. i. der H. Patriarchen) terug te
ij hebben reeds hierboven
aangemerkt, dat er een half
jaar vóór de mensrhwording
va« Christus eene andere,
hoogst merkwaardige gebeur-
tenis plaats had: De aan-
kondiging der geboorte
van den voorlooper van
Christus, den II. J o a n-
nes den Dooper. De II.
v Evangelist Lucas verhaalt ons
wmi^mM^0 die wonderbare gebeurtenis
met de volgende woorden:
„In de dagen van He-
rodes, den koning van
Judea, was er een zeker
priester, niet name Za-
charias, van de beurt van Abia; en zijne
huisvrouw was uit de dochters (d. i. afstam-
melingen) van Aaron, en haar naam was
Elisabeth. En zij waren beiden recht-
vaardig voor God, wandelende in al de
geboden en voorschriften des Hoeren,
onberispelijk. En zij hadden geen kind,
dewijl Elisabeth onvruchtbaar was, en
zij beiden verre op hunne dagen geko-
men waren. — Nu geschiedde het, ter-
wijl hij, naar de orde van zijne beurt,
voor God in priester-bediening was,
-ocr page 299-
HET BEZOEK VAN MARIA.
262
hij Jerusalem veroverd had. — In deze merk-
vvaardige bergstad,*) eenige uren zuidelijk van
Jerusalem, in het bergachtig gedeelte van Judea,
leefde de priester Zacharias met zijne huisvrouw
Elisabeth. Deze was, evenals Maria, eene klein-
dochter van de II. Emerentiana, \'*) vandaar
beide zusters-kinderen. Dus stamt ook Elisa-
betli, langs moeders zijde, van David af; hare
moeder was de godvruchtige Ismeria uit de familie
van David, terwijl haar vader Eliud een Aaroniet
was. Ofschoon de beide echtelieden Zacharias
en Elisabeth op zoo hoogadelijke en doorluchtige
afkomst mochten roemen, leidden zij toch maar
een zeer eenvoudig, geheel verborgen, Gode wel-
gevallig leven; en slechts zelden, d. i. als de prie-
sterlijke bediening hem riep, verliet hij zijne
verborgen woonplaats, om naar Jerusalem in den
tempel te gaan en daar zijne bediening te verrichten.
Dij zulk eene gelegenheid, toen Zacharias in
de gouden schotel, die boven het reukaltaar
stond, de H. reukwerken moest opdragen — het
was in den loop der maand September, zooals
de christelijke overlevering zegt — werd hem in
den tempel de wondervolle boodschap door den
Aartsengel Gabriel gedaan. Merk hier echter
tevens op het groot onderscheid tusschen Zacharias
en Maria. Aan beiden boodschapt de Engel won-
deren en onbegrijpelijke dingen. Maria gelooft
en verzoekt slechts om de oplossing van ééne
zaak: op welke wijze zij de gelofte der maagde-
lijkbeid met het beloofde moederschap zou kunnen
vereenigen? Zacharias mistrouwt en verlangt
een teeken, en zie, tot straf, omdat hij niet on-
voorwaardelijk aan de goddelijke belofte gehoor
geeft, wordt hem de gave van het lichamelijk
gehoor benomen;***) en de tong, die den ver-
*) Sommigen zeggen, dat Zacharias even buiten de
stad Hcbron, in de nabijheid van het gehucht Jutta
gewoond heeft.
**) Zie bladz. 190. Het huwelijk van den Aaroniet
Eliud en Ismeria uit den stam van David was niet tegen
de wet van Mozes. Want huwelijken tusschen aanver-
wanten van verschillende geslachten waren dan slechts
verboden, als de bruid erfdochter was, zooals b.v. Maria.
***) Want uit de omstandigheid, dat de geburen en
verwanten met Zacharias door teekenen spraken, heeft
voeren tot de kinderen en de ongehoor-
zamen tot de wijsheid der rechtvaardigen
om den Heere een gereed volk te berei-
den. En Zacharias zeide tot den Engel:
Waaruit zal ik dit weten? want ik ben
een oud man, en mijne huisvrouw is
verre op hare dagen gekomen. En de
Engel antwoordde en zeidetothcm: Ik
hen Gabriel, die voor Gods aangezicht
sta, en ik ben gezonden om tot u te
spreken, en u deze blijde boodschap te
brengen. En zie, gij zult zwijgende
zijn en niet kunnen spreken tot op den
dag toe, dat dit zal geschieden, daar-
voor, omdat gij niet geloofd hebt aan
mijne woorden, welke vervuld zullen
worden op hunnen tijd. — En het volk
stond te wachten op Zacharias, en zij
verwonderden zich over zijn vertoeven
in den tempel. Toen hij nu uitgekomen
was, kon hij niet tot hen spreken; en \\
zij begrepen, dat hij een gezicht gezien ;
had in den tempel; en hij zelf wenkte
hun dit toe; en hij bleef stom. En het \\
geschiedde, toen de dagen van zijnen
dienst vervuld waren, dat hij wegging j
naar het huis. Na die dagen nu ont- |
ving Elisabeth, zijne huisvrouw, en zij \\
hield zich vijf maanden lang verborgen, !
zeggende: Omdat de Heer aldus aan mij \\
gedaan heeft ten dage dat hij neder ;
zag, om mijnen smaad onder de men- I
schen weg te nemen." (Luc. I: 5—25).
Volgens de legende hield Zacharias zijn gewoon
verblijf in de overoude stad II eb r on, de graf- \'
stede der II. Patriarchen Abraham, Isaac en Jacob
en den lateren koningszetel van David, eer
-ocr page 300-
263
HET BEZOEK VAN MARIA.
i heid, die bij de Joden als de grootste smaad
voor eene gehuwde vrouw werd aangezien, van
i haar had weggenomen — en ook om door vrome
overweging en verdubbeld gebed zich zelve
en het kind, dat onder haar hart rustte, te
heiligen.
2. Maar de Geest Gods, die de bevoorrechte
| moeder Elisabeth in zulke mate op de trappen
| der godsdienstigheid en volmaaktheid steeds hooger
j verhief, had daarbij nog een ander, geheimvol
| doel. Zij moest, naast Maria, onder al de kin*
! deren der menschen op aarde, de eerste zijn
die van de Menschwording van Gods Zoon kennis
droeg, en den Verlosser der wereld mocht be-
j groeten, nog voordat Hij ter wereld gekomen
I was! Op deze genade moest Elisabeth, onder de
leiding van den H. Geest, zich vijl\' maanden lang
in stille afzondering voorbereiden.
Eindelijk moest haar in de zesde maand *) de
onuitsprekelijke genade ten deel vallen. „In die
dagen, zoo schrijft de 11. Lucas, stond Maria
op en ging met spoed naar de berg-
streek, naar eene stad van Juda. En
trad in het huis van Zacharias en groette
Elisabeth.\'\' (Luc. 1: 39, 40.)
Omstreeks het 1\'aaschfeest, wilde de 11. Josei
naar Jerusalem gaan. Op ingeving van den
Geest Gods besloot Maria haren echtgenoot
naar Jerusalem te vergezellen, en dan van daar
uit, in gezelschap van een godvruchtigen vei-
wante, nog tot Hebron te gaan. Het was eene
lange en moeielijke reis, door Galilea, Samaria
en bijna geheel Judea. Maar als gedragen op de
vleugelen der liefde ging Maria met verwonder-
lijke geinakkelijkheid aan de zijde van haren
echtgenoot over berg en dal; de overmaat van
zalige liefde die in hare ziel brandde, deed haar
alle ongemakken vergeten. Onophoudelijk waren
de twee H. personen in hemelsche beschouwing
*) \'t Was op het einde van Maart of in het begin van
April, eenige dagen nadat de Aartsengel Gabriel aan de
H. Maagd hare uitverkiezing tot Moeder Gods gebood-
schapt had.
rnetelen twijfel had uilgesproken, verstomt! Op
gelijke wijze had weleer Mozes (zie blz. 114)
het woord des Heeren mistrouwd, en werd daar-
om van den ingang in het land van beloften
uitgesloten. Zoo straft de lieve God in zijne
heiligste en uitverkorene dienaren zelfs het ge-
ringste mistrouwen!
Zulke bestraffing echter sluit de genade en
vriendschap Gods niet uit; op hetzelfde oogen*
blik, loen Zacharias gestraft werd, ontving hij
de genadevolle en wonderbare belofte van eenen
zoon, en deze zoon moest juist Joannes heeten,
d. i. >zoon van genade, geschenk van barmhar-
tigheid." Deze Joannes zal groot zijn voor
den lieer — groot door zijne heiligmaking in
het lichaam zijns moeders, groot door zijn ootmoed
en zijne boetvaardigheid, groot door zijne maagde-
Hjke zuiverheid, groot door zijne innemende
predikatien als voorlooper van Christus, groot
door zijne voorzeggingen, groot eindelijk door
zijnen marteldood! Hij zal gelijk zijn aan den
grootsten Profeet, aan Elias — gelijk
door zijne strenge levenswijs in de woestijn,
door zijne armoede en verachting der wereld,
door zijnen moed en verachting van den dood
en door zijn vurigen ijver, zoodat Christus zelf
hem noemt de brandende en lichtende
lamp, (Joan. V: 35.) terwijl Jezus Sirach van
Elias zegt: „Hij voer op als een vuur en
zijn woord brandde als eene fakkel."
(Eccl. 48, 1.)
Welke verrukkelijke boodschap voor Elisa-
beth! Nauwelijks had zij de wonderbare be-
lofte — het eindelijk verhooren harer jarenlange,
vurigste wenschen — vernomen, of zij zondert
zich zelfs van hare bekenden en naaste bloed-
verwanten af, niet zoo zeer uit schaamte, om-
dat zij pas op haren hoogen leeftijd moeder ge-
worden is, als wel, om in de stille eenzaamheid
God te bedanken, dat Hij de onvruchtbaar-
jnen met grond aangenomen, dat de godvruchtige man
ook een tijd lang niet alleen het gebruik der tong, maar
ook het gehoor verloren heeft en dus doofstom geweest is.
-ocr page 301-
264                                                   HET BEZOEK VAN MARIA.
kwam haar de godvruchtige Eiisabeth reeds van
verre te gemoet. Maria erkende haar oogen-
blikkelijk, snelde op haar toe, en ontmoette ze
bij eene bron, die nog heden ten dage aan de
pelgrims als een H. gedenkteeken wordt aan-
getoond. Met stille, onuitsprekelijke vreugde
omhelsden de II. vrouwen elkander. Maar zie,
nauwelijks had Maria het woord der begroeting
uitgesproken, (— en merk hier de beminnelijke
nederigheid op van de Koningin des hemels,
die zich niet vooraf laat groeten, maar met kin-
derlijken eenvoud zelve het eerst groet —) of
het geestelijk oog van Eiisabeth wordt op eene
wonderbare wijze geopend en hare minzaamheid
wordt op eens in diepen, aanbiddenden eerbied
veranderd.-------„En het geschiedde, zegt
de Evangelist, als Eiisabeth den groet van
Maria hoorde, dat het kindje opsprong
in haar lichaam; en Eiisabeth werd
vervuld met den H. Geest; en zij
riep uit met luider stemme en zeide:
Gij zijt de gezegendste der vrouwen,
en o-eze<rend is de vrucht uws lichaams!
En van waar geschiedt mij dit, dat de
Moeder mijns Heeren tot mij komt!
Want zie, toen de stem van rnven groet
in mijne ooren kwam, sprong het kindje
in vreugde op in mijn lichaam. En zalig
zijt ge, die geloofd hebt, dewijl ver-
vuld zullen worden de dingen, welke u
van wege den Heere gezegd zijn." (Luc.
I: 41—45.)
Zie, welke onmetelijke en wondervolle genade
over Eiisabeth en het kindje, dat zij onder haar
hart draagt, wordt uitgestort! Nu wordt vervuld,
wat den grijzen priester Zacharias in den tempel
over zijnen beloofden Zoon was aangekondigd:
»Met den H. Geest zal hij vervuld worden, ter-
wijl hij nog wezen zal in den schoot zijner moeder."
Op dat oogenblik werd Joannes van de erfzonde
gezuiverd en met het geestelijk prachlgewaad
verdiept, of onderhielden elkander met godvruch-
tige gesprekken en loofden den Heer. Hemelsche
heerscharen begeleidden op onzichtbare wijze het
eeuwig Woord, dat thans, in den maagdelijken
moederschoot, den eersten pelgrimstocht
op deze wereld deed en voor den eersten keer
naar buiten gedragen werd in het heelal tol heilsbe-
geerige zielen. Hoe zou een sterfelijke mond in
staat zijn uit te drukken met welke godsvrucht
en verheerlijkenden eerbied Maria den Zoon des
eeuwigen Vaders in haren schoot droeg! Noch
David noch andere mannen Gods in het Oude
Verbond hadden ooit de H. arke des Heeren
met zulken eerbied vergezeld, als nu Josef zijne
maagdelijke echtgenoote Maria, die levende arke
des Heeren, die den kostbaarsten schat van hemel
en aarde droeg. Want ofschoon Josef niet wist
welk heiligdom zij onder haar hart verborg, zag
hij toch, hoe uit geheel haar wezen, eene won-
derbare heiligheid straalde. Al haar doen en
laten, hare woorden en gebaren geleken meer
op die van een Engel dan van een mensch Hoe
zou ook Josef zoo dicht bij de Zon van gerech-
tigheid hebben kunnen zijn, zonder door haar
vuur te ontgloeien? En daar hij den spiegel
aller heiligheid steeds voor oogen had, moest
hem dat schouwpel zeker met onbeschrijfelijk
geluk vervullen.
Zoo kwamen dan eindelijk de H. pelgrims
op den vierden dag te Jerusalem. Hier moest
nu Josef ter viering van het Paaschfeest, dat
zeven dagen duurde en reeds begonnen was,
achter blijven. *) Nadat echter Maria, de H.
plaats, het geliefkoosd verblijf harer jeugd, god-
vruchtig bezocht en den Ileere haar dankgebed
had opgedragen, reisde zij in gezelschap van een
godvruchtig bloedverwant verder naar Hebron,
waar het huis van Zacharias op een eenzamen
heuvel stond.
Door den Geest Gods verlicht en aangezet,
*) Verschillende geestelijke leeraars zijn van meening,
dat de H. Josef de II. Maagd tot Hebron heeft ver-
gezeld , waarom op schilderijen , die het bezoek van Maria
voorstellen, ook gewoonlijk de H. Josef aan hare zijde
te zien is.
-ocr page 302-
HET BEZOEK VAN MARIA.                                                    265
Heeren nadert, als na eerst Maria hartelijk te
hebben aangeroepen. O dan zal u deze moeder
van zaligheid ook zeker de genade verwerven,
dat gij, zooals weleer Joannes, de onder de
gedaante van brood verborgene tegenwoordigheid
van uwen Zaligmaker met zalige vreugde, aan-
biddende verrukking en overvloedige genadegun-
sten gevoelt! — En merk nog eene zaak wel
op: „En Elisabeth
werd vervuld met
den H. Geest; en
zij riep uit met lui-
der stemme en zeide:
Gij zijt degezegend-
ste der vrouwen ,
en gezegend is
de vrucht uws li-
chaams." Dus komt
de onmiddellijke verbin-
ding der verheerlijking
van Maria en der aan-
bidding van Christus van
den II. Geest zelven
voort. En waarom heeft
Elisabeth deze vereeni-
ging zoo luide uitge-
roepen, — waarom an-
ders dan dat ze door
alle eeuwen heen in den
mond der Verlosten zou
weergalmen ?
der heiligmakende genade bekleed. Op dat oogen-
blik voelt hij de nabijheid van den godmensche-
lijken vriend, wiens wegen hij eens bereiden
moet. Op dat oogenblik stroomt de volheid van
genade, die dat kindje ten deele viel, ook in de
ziel van de moeder. Zij ziet het geheim van het
Evangelie, de Verlossing van het menschelijk ge-
slacht, en erkent in Maria de Moeder van Gods
Zoon. Van waar komt
al die genade? Zeker
geheel en al van Jezus!
Maar van welke midde-
len heeft Hij zich daar-
toe bediend? Dit zegt
ons de II. Evangelist met
de woorden: Als Eli-
sabeth den groet
van Maria hoorde.
Zóó was dan de II.
Maagd reeds op dat
oogenblik de midde-
lares der eerste
genade ter z a 1 i g-
heid. De Zaligmaker
had zich van hare voeten
bediend, om het eerste
kind dergenade op tezoe-
ken. Hij had zich van haar
groetend woord bediend,
om Elisabeth met het
licht van zijn goddelijken
Geest te vervullen. Zie,
dat is de houding van
Maria van den aanvang
van het Verlossings-
werk tot aan hei einde der tijden; middelares
der genade ter zaligheid! Daarom zegtdegroote
kanselredenaar Bossuet: «Daar ons God eens
door de H. Maagd Jezus Christus heeft \\vil-
len schenken, blijft Hij ook bij deze verorde-
ning en zal nooit meer tot uitdeeling zijner gaven
een anderen weg inslaan, omdat Hem de ingesla-
gene nooit berouwen kan."
Maak hieruit de gewichtige en heilzame lee-
ring op, dat gij nooit anders tot de tafel des
Maar klim nu nog hooger op! Elisabeth\'s lof-
zang verstomt; doch de Koningin des hemels
verheft daarentegen hare stem, en — volgens
het evangelisch verhaal — klinkt uit haren mond
dien zoeten lofzang, dien de kerk sedert 18 eeuwen
steeds met blijden jubel heeft nagezongen en tot
aan het einde der wereld nazingen zal.
Magnificat — Mijne ziel verheft den
Heer! want alle eer, die mij ten deel valt, en
-ocr page 303-
266                                               HET BEZOEK VAN MARIA.
aan een schepsel doen kunnen. Dan niet alleen
aan mij heeft de Almachtige en Heilige groote
dingen gedaan.
„Zijne barmhartigheid is van geslachte
tot geslachte, voor degenen, die Hem
vreezen." Want ik zie in den geest, hoe de
kinderen der menschen van Oost en West, van
Noord en Zuid te zamen stroomen om Hem te
aanbidden, dien ik onder mijn harte draag; en
ik zie, hoe van Hem het licht der waarheid uit-
straalt, dat den nacht van hunnen geest verlicht,
en de troost, die hunne harten gelukkig maakt,
en de kracht, die hun ter gerechtigheid versterkt,
en het leven, dat hun tol gelukkige onslerfelijk-
heid doordringt. Ik zie de nieuwe, de genadevolle
tijd aankomen, en ik zie de wonderen van barm-
harligheid, die in duizenden en millioenen harten
[ worden uitgewerkt — maar ook de straf der
gerechtigheid, die over allen, die in de hoovaardij
huns harten het rijk van den Zoon des menschen
tegenwerken, zal komen. Ja „kracht heelt
j Hij uitgeoefend door zijnen arm; hoog-
I moedigen in de gedachten huns harten
| heeft Hij verstrooid; machtigen heeft Hij
afgezet van den troon, en geringen heeft
Hij verheven; nooddriiftigen heeft Hij
met goederen overladen, en rijken heeft
I Hij ledig weggezonden! De afgoden zal Hij
van hunnen troon storten, de macht des zwaards
zal Hij breken, den hoogmoed der wijsgeeren zal
Hij vernederen, en die op hunne rijkdommen
bouwen zal Hij te schande maken. De armen en
eenvoudigen zal Hij tot verkondigers van Zijn
woord uitkiezen, de verdrukte vrouwelijke kunne
zal Hij verheffen uit hare nederigheid en de sla-
venketenen verbreken. Ik zie in het midden van
zijn Rijk een boom des levens ontspruiten, een
wonderbrood, en daaraan zullen zich allen verza-
digen, die belast en beladen zijn en naar den
Verlosser verzuchten.
„Hij is Israël, zijnen dienstknecht te
hulp gekomen, indachtig zijner barm-
alle genade, die mij doorstroomt, is niet mijne
verdienste, maar liet werk van den oneindig Barm-
hartige. Daarom verheft mijne ziel den Heer.
En verheugd heeft zich mijn geest
over God, mijnen Zaligmaker. Gelijk het
kindje zich in den moederschoot verheugd heeft
en opgesprongen is, zoo verheug ik mij in God,
mijnen Zaligmaker; want alleen in Hem — en niet
in de goederen, genietingen en eer der wereld —
is vreugde en ware blijdschap des geestes. Want
de vreugde des vleesches moet met het vleesch
ten gronde gaan. Daarom zij het verre van mij,
mij in iets anders Ie verheugen of te beroemen,
dan alleen in God, mijnen Zaligmaker.
Omdat hij neder zag op de nederig-
heid zijner dienstmaagd — En omdat ik,
als een schepsel zijner handen mijne zwakheid
erkende, heeft Hij mij tot een val Zijner genade
uitverkoren. O rampzalige Eva, die uwen oor-
sprong vergat en u in hoogmoed verheugende aan
de goden gelijk wilde zijn: hoe zijt gij voor allen
een vat van bederf geworden! Maar mij heeft
Hij ten zegen voor allen gemaakt, en „zie, van
nu af zullen alle geslachten mij zalig
noemen!\' Een hemelvaart is daarmede begon-
nen, Elisabeth heeft den lofzang voortgezet en
zoo zal dit het waarmerk voor allen zijn, die
door alle tijden heen mijn goddelijken Zoon aan-
hangen: dat zij ook mij zalig noemen — zalig
noemen, niet om mijnentwille, maar om Hem,
die mij met genade overladen heeft.
„Dewijl Hij groote dingen aan mij ge-
daan heeft, de Machtige, en heilig is
Zijn naam." Hij heeft mij van den beginne
der dagen geheiligd, en met de maagdelijkheid
de moederlijke waardigheid in mij vereenigd;
boven alle Engelen en Aartsengelen, boven Cheru-
bijnen en Seraphijnen heeft Hij mij verheven en
Dengene mij wezenlijk tot kind gegeven, voor
wien de heuvelen zich aanbiddend nederbuigen.
Zóó groote dingen heeft Hij aan mij gedaan, als
de almacht en heiligheid des Eeuwigen maar ooit
-ocr page 304-
HET BEZOEK VAN MARIA.
267
jaar 1385 door Urbanus VI, die in die dagen van
groolen druk der Kerk zijne oogen vol vertrouwen
tot de maagdelijke Moeder Gods verhieven haar
smeekte: gelijk weleer haar bezoek bij Elisabeth
zoo heerlijke uitwerking gehad had, zoo mochte
ook de invoering van het feest harer bezoeking
der verdrukte Kerk heil brengen!
S. Nadat Maria drie maanden lang hare nicht
Elisabeth met trouwe toegenegenheid alle liefde-
diensten bewezen had, brak de tijd aan, dat zij
afscheid nemen en weder naar haten geliefden echt*
genoot den II. Josef terugkeeren moest. Voor
Eiisabeth echler — „werd, zooals de H.
Lucas verhaalt —, de tijd oin te baren
vervuld, en zij baarde eenen Zoon. En
hare geburen en bloedverwanten ver-
namen, dat de Heer zijne barmhartig-
heid grootelijks aan haar betoond had,
en zij A\'erheugden zich met haar. En
het geschiedde op den achtsten dag, dat
zij kwamen om het kind te besnijden;
en zij noemden het naar den naam zijns
vaders, Zachaiïas. En zijne moeder nam
het woord enzeide: Volstrekt niet! maar
hij zal Joannes heeten. En zij zeiden
tot haar: Niemand is er in uw maag-
schap, die met dezen naam genoemd
wordt. En zij wenkten zijnen vader toe,
hoc hij wilde, dat hij zoude genoemd
worden. En hij vroeg om een schriji-
bordje en schreef, zeggende: Joannes is zijn
naam. En zij verwonderden zich allen.
En terstond werd zijn mond geopend
en zijne tong ontbonden en hij sprak,
God lovende. En vreeze kwam er over
al hunne geburen: en over de ganschc
berffstreek van Judea werden al deze
dingen ruchtbaar. En allen, die ze ge-
hartigheid; (gelijk Hij gesproken had
tot onze vaderen) met Abraham en zijn
zaad in eeuwigheid." (Luc. I: 47—55). Hij
zal den smaad van Israël wegnemen en de arge-
loozen en geloovigen van zijn volk afzonderen.
Hij zal aan dezen de macht geven, een nieuw,
heerlijk Israël te grondvesten, dat zich zal uit-
strekken tot aan de eindpalen der aarde — een
rijk van waarheid en genade, zoodanig dat het
heil aller natiën van Israël uitgaat, opdat de oude
belofte met heerlijkheid vervuld worde!
*
Zoo zong Gods bruid! Met welken eerbied en
opgetogenheid heeft Elisabeth wel naar dezen
wonderlijken lofzang geluisterd en hoe innig ge-
lukkig heeft zij zich, de drie maanden lang,
die Maria bij haar doorbracht, gevoeld! want drie
volle maanden, d. i. tot aan de bevalling van
Elisabeth, bleef Maria — volgens het verhaal van
den Evangelist — in dat huis. Juist zoo lang
verbleef weleer de arke des Verbond in het huis
van Obededom, den Gelheër, en Obededom en
geheel zijn huis werd om de arke gezegend. Welke
volheid van genade heeft dan wel de waarachtige
Ark des Heeren, de Moeder Gods, Maria, aan
de H. familie te Hebron, en bijzonder aan den
toekomstigen Voorlooper des Heeren gebracht!
Want is reeds bij den eersten groet van Maria
het kindje in den schoot zijns moeders opge-
sprongen en Elisabeth met den II. Geest vervuld,
wat heeft dan wel de driemaandelijksche, aanhou-
dende tegenwoordigheid van Maria bij Elisabeth
uitgewerkt!
Dit bezoek en verblijf van Maria bij Elisabeth,
en hel groot geheim der genaden, die daarbij
geopenbaard zijn, hebben onze II. Kerk zoo be-
langrijk toegeschenen, dat zij tot dankbare her-
innering een eigen feest instelde, hel feest van
Maria\'s bezoeking, dat jaarlijks den i Juli
gevierd wordt. De eerste en voornaamste bcwon-
deraar van dit feest is de H. Bonaventura, die
in het jaar 1263 diens plechtige viering in alle
kloosters der orde van den 11. Franciscus beval.
De algemeene invoering volgde pas omtrent het
-ocr page 305-
HET BEZOEK VAN MARIA.
268
dat Hij ons zou geven, dat wij, uit de
hand onzer vijanden verlost, Hem zon-
der vreeze dienen, in heiligheid en ge-
rechtigheid voor Hem, al onze dagen.
En gij kind , een profeet des Allerhoogste
zult gij genoemd worden; want gij zult
den Heere voorafgaan, om Zijne wegen
te bereiden, om aan Zijn volk kennis
des heils te geven ter vergiffenis hunner
zonden door de groote barmhartigheid
van onzen God, door welken ons de Op-
gaande uit den hooge bezocht heelt, om
te verlichten die in duisternis gezeten
zijn en in schaduwe des doods, ten einde
onze voeten te richten naar den weg des
vredes." (Luc. 1: 57—79). Door zulke wondere
gebeurtenissen en voorzeggingen heeft de hemel-
sche Vader de geboorte van hem verheerlijkt,
dien Hij als voorlooper van zijnen Zoon had uil-
verkoren, den H. Joannes den Dooper.
hoord hadden, dachten er over na, zeg-
gende: wie zal toch dit kind eens zijn?
Want ook de hand des Hoeren was met
hem. En Zaeharias, zijn vader, werd
vervuld met den H. Geest; en hij prote-
teordo. zeggende:
Gezegend zij de Heer, de God van
Israël, omdat Hij zijn volk bezocht en
verlossing heeft gewrocht, en een red-
el ingshoorn d. i. een machlig toevluchtsoord
voor ons opgericht in het huis van David,
zijnen dienstknecht, gelijk Hij gesproken
had door den mond van zijne heilige
aloude proleten, redding van onze vijan-
den, en uit de hand van allen, die ons
haten; om barmhartigheid te doen aan
onze vaderen, en gedachtig te wezen aan
zijn heilig verbond, aan den eed, dien
Hij zwoer aan Abraham, onzen vader,
NEGENTIENDE HOOFDDEEL.
ZWAKE BEPROEVING VAN DEN H. JOSEP.
\'tf
1.
--r<^v-aakten wij in het
\\JJ vorige hoofdstuk
melding van de
,"\'./.• wondere gebeur*
-" tenissen te He-
heid des H. Josefs, maar ook van zijne recht-
vaardigheid en zegepraal.
Er waren nagenoeg vier tot vijf maanden ver-
loopen, sedert de gezegende Maagd des Heeren
de vrucht van den H. Geest in haren schoot
droeg. Haar toestand kon zelfs voor het arge-
looze oog van haren kuischen bruidegom niet
meer verborgen blijven. Ach, wie is in staat
de onuitsprekelijke smart, die deze waarneming
in de ziel van den nauwgezetten trouwen man
t
bron en van de ge-
-0-
boortedesvoorloopers
van Christus, nu kee-
ren wij in den geest wederom naar Nazareth terug,
om hier getuigen te zijn van de bittere droef-
-ocr page 306-
ZWARE BEPROEVING VAN DEN II. JOSEF.
209
veroorzaakte, te beschrijven? Wat moet hij den-
ken? Waartoe moet hij besluiten? Welke uit-
vlucht moet hij kiezen? Duizenderlei gedachten
en vermoedens dringen zich aan zijnen geest op;
wat is het juiste? — Doch hooren wij, wat ons
de II. Evangelist Mattheus uit die dagen verhaalt:
„Als Maria ondertrouwd was aan Josef,
werd zij, vóór hun samenkomen, be-
vonden bevrucht te zijn uit den Heiligen
Geest. Josef nu, haar man, daar hij
een rechtvaardige was en toch niet wilde
haar in opspraak brengen, was van zin
in \'t geheim van haar te scheiden.\'\'
(Matth. I: 18—20.)
Bij dit verhaal doen zich voornamelijk drie
vragen voor: 1. Waarom heeft Maria den II. Josef
en haar zelve den groolen kommer niet bespaard,
door hem de ware toedracht der zaak en de ;
hemelsche gunst bekend te maken? 2. Waarom
wilde de goede God zijn trouwen dienaar eene
zoo smartelijke beproeving laten overkomen?
3. Waarom besloot de II. Josef zijne echtgenoote
te verlaten, en hoe moeten wij hierin zijne »recht-
vaardigheid" verstaan ?
2. Eerstens schijnt het ons toe, dat de H. Maagd
maar een enkel woordje had behoeven te spreken,
en dan had zij haren echtgenoot den grootsten
kommer gespaard; en verbaasd vragen wij, waar-
om zij dat woordje, dat ons in gelijke omstan-
digheden dadelijk op de lippen gelegen zou hebben,
niet heeft uitgesprokken? Maar als wij ons de
nederigheid, het beleid, en de algeheele over-
geving van Maria aan God herinneren, dan is
onze twijfel dadelijk opgelost.
Het geheele geheim, dat in Maria gewrocht is,
was een werk van God, het wondervolste, hei-
ligste werk Gods, zonder eenig menschelijk toe-
doen hoegenaamd: hoe zou het nu de nederigste
Maagd bestaan door woorden van menschelijke
berekening in dat werk Gods in te grijpen? Teedere
ootmoedigheid! Nauwgezet stilzwijgen! Maria
is de Maagd des Heeren: dan alleen als Hij be-
veelt, mag zij spreken en handelen, vooral in
eene aangelegenheid, die de Allerhoogste lot hier-
loe zoo wonderlijk geleid en oogenschijnlijk aan
zich had voorbehouden. Maria is de n,ederige
Maagd, op wie de Heer in zijne barmhartigheid
heeft neèrgezien; hoe mocht zij den sluier der
wondervolle gunst, zonder goddelijken last, op-
heffen en de haar ten deel gevallene waardigheid
kenbaar maken?
Maar Maria is ook de w ij z e Maagd: Hoe zou
zij woorden spreken, die klaarblijkelijk haar doel
niet bereiken ? Of ligt het vermoeden niet voor
de hand, dal de pijnlijke onzekerheid uit het
hart van den H. Josef toch niet zou zijn geweken,
al had ook Maria het woordje, dat onze mensche-
lijke berekening van haar verlangt, gesproken en
baren echtgenoot met de wonderlijke toedracht
der zaak bekend gemaakt? Eene bekendmaking,
die alle menschelijke ondervinding en begrip zoo
oneindig te boven ging, moest noodzakelijk door
eene goddelijke bekrachtiging geloofwaardig ge-
maakt worden.
En op deze bekrachtiging wachtte de II. Maagd
vol vertrouwen en met algeheele overgeving
aan God. Zij wist immers, hoe Gods liefde op
zoo wonderbare wijze het geheim van haar moeder-
schap Gods aan de H. Elisabeth en dezer kind
in den moederschoot had geopenbaard. Waarom
zou Hij dat nu ook niet ter rechter ure aan den
H. Josef openbaren? Dit uur wilde de aan God
overgegevene Maagd gelaten afwachten, ook al
wondde het zien van haren bedrukten echtgenoot
haar gevoelig hart met nog zoo onuitsprekelijke
smart. Leer ook gij hieruit van Maria de deugd
i van nederige, wijze en geheel al op God ver-
trouwende stilzwijgendheid! Hoe weinig nauwgezet
| zijt gij soms in uwe gesprekken en mededeelingen,
die alleen uwe eer voor de menschen beoogen!
; Hoe menigmaal spreekt gij, zooals het u de luim
van het oogenblik ingeeft, zonder u eerst ernstig
af te vragen, of uw gesprek ook volgens Gods
H. wil is! Ach, hoe zult gij u misschien in de
! eeuwigheid menig uwer woorden, die gij nu
lichtzinnig en ondoordacht spreekt, moeten be-
j rouwen! Ja hoe dikwijls hebt gij nu reeds reden,
i u over vele uwer woorden en gesprekken te be-
-ocr page 307-
270
ZWARE BEPROEVING VAN DEN H. JOSEF.
rouwen — terwijl gij zeker nog nooit in liet
preval gekomen zijt, dit over een nederig en op
God vertrouwend stilzwijgen te moeten doen!
Hemelsehe leermeesteres, leer ons ter rechter tijd
zwijgen en spreken.
S. Op de tweede vraag: Waarom wilde de goede
God zijn trouwen dienaar eene zoo zware, en
voor zijn geweten zoo gevaarlijke beproeving laten
overkomen — geven ons de geestelijke leeraars
de volgende antwoorden:
Vooreerst moest de H. Josef reeds van den
beginne ondervinden, dat met zijne hooge waar-
digheid eens voedstervaders van Hem, die ge-
koinen was, om ons door zijn bitter lijden te
verlossen, bitter lijden en rampspoeden onafschei-
delijk verbonden zijn. Hij moest worden voor-
bereid op den tegenspoed bij de vlucht naar
Egypte, bij hel smartelijk zoeken naar het twaalf-
jarig kind Jezus en op zoo vele andere weder-
waardigheden, die het christelijke gemoed in het
leven van den II. Josef ontdekt, ook al maakt
de II, Schrift er geene melding van.
Ten tweeden moest hij de hooge waardigheid
eens voedstervaders van Christus door getrouwe
onderhouding zijner rechtvaardigheid in zware
beproeving, voor zoo verre hij daaitoe in staat
was, als ware het van den beginne verdienen.
Ten derden moest hij reeds bij de vestiging van
Gods Rijk op aarde er oplettend op gemaakt
worden, hoe ook lusschen H. personen, die
in Gods Rijk eene aanzienlijke plaats bekleeden,
(door gebeurtenissen, toestanden en schikkingen,
die op den oogenblik onbegrijpelijk schijnen),
misverstand kan komen — misverstand, dat
ons niet behoeft te ontstellen — misverstand,
dat alleen door langmoedig geduld en een wezen-
lijk christelijke handelwijze kun worden over-
wonnen, en ook ongetwijfeld ter rechtertijd zal
worden overwonnen, als wederkeerig — gelijk
bij Maria en Josef — de ware, nederige, chrisle-
lijke liefde aanwezig is.
Ten vierden moest ons in den II. Josef een
meester der christelijke wijsheid gegeven worden
— van die wijsheid, die langzaam is in het
oordeel en. Hoe menige gebeurtenis of toestand
is voor ons in het menschelijke leven raadsel*
achtig en onverklaarbaar — omdat bijzondere
omstandigheden of oorzaken, die alles verklaren
en in het helderste daglicht plaatsen, voor ons
beneveld oog verborgen zijn! Lezer, aan deze
menschelijke bekrompenheid en ongenoegzaamheid
moet gij altoos denken; dan zult gij in uwe
oordeelvellingen niet met overhaasling te werk
gaan. lladde de 11. Josef in die dagen van druk
aan al de wonderbare gunsten van Maria, waar-
van hij reeds getuige geweest was, gedacht, en
zich de profetie van het Oude Verbond over eene
nmaagdelijk Moeder" herinnerd, dan zou hij moge-
lijk op de wezenlijke verklaring gekomen zijn,
en juist in Maria de hoogbevoorrechte maagde-
lijke Moeder hebben kunnen ontdekken. Maar
God schikte het zoo, dat dit alles voor hem ver-
borgen bleef. — Juist opdat Josef voor ons een
leermeester zou worden van die wijsheid, die,
bij voorkomende tegenstrijdigheid, die ze oogen-
blikkelijk niet kan oplossen, haar oordeel zoo
lang mogelijk schorst.
Ten vijfden eindelijk moest juist deze onwetend-
heid van den II. Josef voor alle toekomende ge-
slachten eene bron van de troostrijkste zeker-
hei d zijn, zooals later juist het ongeloof van
den II. Apostel Thomas voor de christenheid een
steun van geloof geworden is. Ware de II. Josef
alleen uit den mond van Maria over haren toe-
stand onderricht en hadde hij die mededeeling
zonder verder aangenomen, dan had men hem
later van lichtgelovigheid kunnen beschuldigen
en die mededeeling betwijfelen. Nadat wij echter
getuigen van zijne onzekerheid en twijfel geweest
zijn, en dan zien, hoe op eens — ten gevolge
eener wonderlijke verschijning van den Engel —
elke opkomende twijfel verdwijnt, dan moet ook
ons geloof aan het bovennatuurlijk moederschap
van Maria bevestigd worden!
Wees er niet om geërgerd, dat de hemelsehe
Vader zoo bange onzekerheid en groolen druk
over den II. Josef heeft laten komen, maar zeg
integendeel: wal gij doel, Heer, is altoos wijs
en wel gedaan, tot verheerlijking van uwen naam
en tot heil uwer schepselen!
-ocr page 308-
271
ZWARE BEPROEVING VAN DEN* 11. JOSEF.
te worden! Dat is de zegepraal, die hij be-
haald heeft.
5. Het loon echter der overwinning bestond
daarin, dat de bittere smart nu op eens in den
zoetsten troost veranderd werd. Hierover schrijft
de II. Mallheus (I: "20—24): „Doch terwijl
hij dit dacht te doen, zie, zoo verscheen
hem in den droom een Engel des Heeren
en zeide: Joset, zoon van David, schroom
niet, Maria, uwe vrouw, tot u te nemen,
want wat in haar geboren is, is van
den heiligen Geest. En zij zal eenen
Zoon baren, en gij zult zijnen naam
heeten Jezus. Want hij zal zijn volk
zalig maken van hunne zonden. — Dit
nu geschiedde, alles, opdat vervuld zou
worden, wat van den Hecre gesproken
is door den Proleet, die zegt: Zie, de
Maagd zal bevrucht worden en eenen
Zoon baren, en men zal zijnen naam
heeten Emmanuel: \'t welk, overgezet
zijnde, is: God met ons. — Joset nu
uit den slaap opgestaan zijnde deed zoo-
als de Engel des Heeren hem bevolen
had, en nam zijne vrouw tot zich,"
d. i. hij hield diegene, die bij reeds in den
geest verlaten had, wederom bij zich; hij sloot
den bond, dien hij reeds in den geest verbroken
had, wederom op nieuw.
Welke geheimen van genade liggen er in de
dood eenvoudige woorden van het bijbelsch ver-
haal opgesloten! Hoe wordt de zwaar beproefde
man nu bovenmate begunstigd, daar hein de Engel
de boodschap zijner veihevene waardigheid brengt,
(de waardigheid eens voedstervaders van Christus)
van eene waardigheid, waaraan de belanglooze,
nederige man zelfs in de verste verte nooit had
durven denken! 0 hoc schatrijk is hij nu op eens
geworden! Nog maar eenige uren geleden lag op
Maria den schijn van ontrouw en der grootste
4. Maar ook daarom moogt gij u niet ergeren,
dat Josef op het punt stond zijne echtgenoote
heimelijk te verlaten, integendeel moet gij juist
hierin de rechtvaardigheid van den dienaar
Gods erkennen. Waarom wil hij zijne vrouw
verlaten? O zeker niet uit grammoedige op-
gewondenheid! De II. Josef bemint in dien stond
Maria met zoo teedere en eerbiedvolle liefde als
op den dag van zijn huwelijk. De wet echter
van het Oude Verbond belast (volgens de ver-
klaring van den II. Ilieronymus) hel verlaten en
verstoten eener ontrouwe vrouw. — Maar gelooft
Josef dan aan eene ongelrouwheid van Maria?
Volstrekt niet; maar wat hij met zijne oogen
ziet kan en mag hij niet loochenen: zijne vrouw
is Moeder. Hoe is dat gekomen? Dat weet Josef
niet, daarover veroorlooft hij zich ook geen oor-
deel, geen argwaan! Maar de uiterlijke omslan-
digheden zijn van dien aard, dat hij, als trouw
Israëliet, in zijn geweten verplicht is, die wet
van het Oude Verbond op Maria toe te passen.
En onmiddellijk — hoe zeer ook het minnend
hart hem bloedt — neemt hij het besluit ze op
te volgen. Doch hoe? Naar het voorschrift
der edelmoedigste en teederste liefde.
Hij wil Maria verlaten, maar slechts in \'t geheim,
d. i. door eenen scheidbrief, zooals die bij de
Joden gebruikelijk en geoorloofd was, en waarin
de reden van scheiding niet behoefde opgegeven
te worden. Daardoor bad hij zich zeker in het
oog der wereld als een lichtzinnig en hartvochtig
man aangesteld, die zijne vrouw, en in zulken
toestand , zonder gewichtige redenen verliet. Maar
de edele, goede man wilde liever den schijn van
harlheid en trouweloosheid op zich laden, dan
zijne vrouw in slechten dunk brengen.
Degrijpt gij nu de handelwijze van den II. Josef?
Gewetenshalve is hij aan de strenge wet ge-
hoorzaam, maar hij vervult die met off er-
willig e liefde. Daardoor heeft hij de zware
beproeving op de schitterendste wijze doorge-
slaan: wijs in oordeel — onverzettelijk getrouw
aan de II. wet — offerwillig in de liefde; dal
is de rechtvaardigheid van den H. Josef, die
voortaan door alle eeuwen verdient geprezen
-ocr page 309-
27-2
ZWAKE BEPROEVING VAM DEN H. JOSEK.
overtreding van de wet. Arme en van smart
verteerde man! En nu? Maria is onder alle schep-
selen de uitverkorene des Heeren. Maria is de
beloofde Moedermaagd, Maria is de wezenlijke
Moeder van den Messias — (dat alles weet nu
de H. Josef uit den mond van den Engel) — en
deze Maria is zijn eigendom, zijne wezenlijke vrouw!
En deze Messias is zijn voedsterzoon! Een on-
metelijke rijkdom, welks waarde en beteekenis,
wij in bet volgende hoofddeel zullen overwegen.
- *=^&5!£%>€lfCXS!*£J!^**~
TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE VERHEVENE WAARDIGHEID EN WONDERLIJKE MACHT
VAN DEN H. JOSEF.
(VU het feest va» den H. Josef 10 Maart.)
,«_$&
•SSgSKS&x.
i.
Of boe laat het zich denken, dat de II. Geest
door den zoo nauwen band des huwelijks een
ander hart met Maria verbonden heeft, als het-
gene in deugd haar \'t meest gelijk was\'?
Het huwelijk immers bevestigt de innigst moge-
lijke levens- en goederengemeenschap, zoodat,
volgens de verklaring van Christus, de twee ge-
huwden maar één persoon uitmaken , en bijgevolg
de H. Josef ook in de waardigheid en den schat
van genade van Maria wezenlijk deelde. Is
nu Maria, volgens de leer der Heiligen, het
volmaaktste schepsel, dat ooit in den uitgebreiden
kring der schepping verschenen is — is zij het glo-
rierijkste wonder van Gods almacht, — heeft zij
in onschuld en zuiverheid alle maagdelijke zielen,
in levendig geloofde Patriarchen, Apostelen en
Martelaren, in vurigheid en liefde de Cherubijnen
en Seraphijnen overtroffen; wat moet hij dan wel
geweest zijn, die onder alle stervelingen alleen
waardig bevonden werd, haar als echtgenoot en
beschermer harer onschuld ter zijde gesteld te
worden!" Daardoor, zegt de H. Joannes Damas-
. e II. Schrift vat den lof van den
Hl H. Josef in deze korte woorden
te zamen: „Hij was recht-
vaardig." Welke diepe en
veel omvattende beteekenis ech-
tër deze woorden hier hebben,
d. i. hoe onuitsprekelijk vol-
maakt de rechtvaardigheid van
Josef was, en welke volheid van
heiligheid en geestelijke schoon*
beid in zijne ziel lag opgesloten,
dat beduidt ons de H. Schrift
slechts, als zij ons verhaalt,
dat hij de Bruidegom van
Maria en de Voedstervader
van Christus geweest is.
«Wilt ge weten, schrijft de H. Ber-
nardus, hoe verheven Josef is, overdenk dan maar dit
(\'éne punt, dat de Heer hem tot bruidegom van Maria
en Voedstervader van Christus, en tot medewerker
van zijne grootste geheimen op aarde bestemd beeft.
-ocr page 310-
DE VERHEVENE WAARDIGHEID EN WONDERLIJKE MACHT VAN DEN II. JOSEF. 273
te heeten? Dienaren en vrienden Gods werden zij
genoemd; er is echter maar een, onder allen maar
een, de Vader van Jezus Christus, gelijk er
maar eene, onder alle dochters van Eva, maar
eene, de Moeder van Jezus was."
Wel is waar zegt gij op goede gronden,
dat de H. Josef niet naar het vleesch de
vader van Jezus Christus geweest is. Maar daarop
antwoorden u de schrift-
verklaarders : Ten ge-
volge der verordening
Gods moet men hem te
recht voor den vader
des Zaligmakers houden;
want als bruid en echt-
genoote heelt zich Maria
geheel en al aan den II.
Josef gegeven, zij is
zijn eigendom geworden,
en dien tengevolge ook
met haar het kind der
genade, dat uit haren
maagdelijken moeder-
schoot geboren werd.
Daarom worden ook
de voorouders van
den H. Josef door de
Evangelisten met volle
recht als de voorou-
ders van den Ver-
losser der wereld
aangegeven. — O met
welken aanbiddelijken
eerbied beijverde zich
Josef, aan zijne waardig-
heid van vader te beantwoorden, en hoe gelukkig
gevoelde hij zich in zijne verhevene bediening.
sWelk geluk voor hem, zegt de II. Rernardus,
den Verlosser der wereld niet alleen te aanschou-
wen, maar ook de woorden der wijsheid en genade
van de lippen van dat kind des hemels te hooren,
het aan zijn hart te drukken, op zijne armen te
dragen en te liefkoozen, te voeden en tebescher-
men, en door dat alles deelachtig te worden aan
die onuitsprekelijke geheimen, die voor de wereld
cenus, heeft de H. Josel eene waardigheid verkre-
gen, waar boven niets hooger gedacht kan worden."
Het laat zich denken, welke volheid van hemeU
schen zegen, uit deze innige betrekking tot Maria,
over den H. Josef moest worden uitgestort. —
Zooals wij reeds vroeger gezegd hebben, lezen
wij in de H. Schrift, dat de Arke des Verbonds
drie maanden lang in het huis van Obededom
gebleven is, en dat de
Heer hem en zijn huis
daarom met den rijksten
zegen heeft begunstigd.
Welnu, Maria is de arke
van het Nieuwe Ver-
bond ! Zij verborg wer-
kelijk in zich het »Aller-
heiligste": niet het aard-
sche manna, maar Jezus,
den eeuwigen Wetgever
zelven. — Deze arke
nu van het Nieuwe
Verbond, namelijk Maria,
werd aan den H. Josef
toevertrouwd; ze woonde
onder zijn dak, niet
slechts drie maanden,
maar vele jaren: wie kan
de hemelsche genade-
schatten begrijpen, die
Josef daardoor ten deel
vielen ? Op welke meer
voorbeeldelooze eer
mocht hij zich roemen,
de wezenlijke Obededom
van het Nieuwe Verbond!
2. Met deze waardigheid eens bruidegoms van
Maria was echter ook het voorrecht van Josef
verbonden, den vader van Christus te hee-
ten en in zekeren zin ook te zijn. — De
H. Schrift zelve geeft hem op verschillende plaatsen
den eerelitel van jvader van Christus" — een
eeretitel, die hem boven alle Profeten, Apostelen
en Heiligen verheft. — «Want, zoo vraagt de IJ.
Rasilius — wie heeft ooit onder alle Heiligen en
Engelen de eer gehad, den vader van Gods Zoon
-ocr page 311-
274 DE VERHEVENE WAARDIGHEID EN WONDERLIJKE MACHT VAX DEN H. JÜSEF.
is! Zoo rijke vergelding heeft de Zaligmaker
zelfs voor het geringste werk van naastenliefde
en voor den kleinsten dienst, dien men aan een
zijner minste medebroeders bewijst, beloofd:
welk loon moet Hij dan voor hem in het rijk
der zaligen niet hebhen weggelegd, die voor Hem
gedurende zijn godmenschelijk leven op aarde
zorgde en waakte, werkte en leed!
Op zijne reistochlen wijzende, sprak weleer
de jonge Tobias, nadat hij van de lange reis in
zijns vaders huis was teruggekeerd: «Vader,
welk loon zullen wij hem geven, en waarmede
kunnen zijne weldaden naar verdienste beloond
worden ? Hij heeft mij gezond heen en weer
geleid, en mij van de verslinding van den visch
gered. Verzoek hem daarom of hij van alles,
wat is medegebracht, de helll wil aannemen.\'\' —
Zou nu de Zaligmaker, nadat Hij zijn aardsch
verlossingsleven volbracht had, en tot zijnen hemel-
schen Vader was teruggekeerd, jegens zijnen
vroegeren, trouwen beschermer op aarde zich
minder dankbaar hebben getoond ? — Daarom
zegt de H. Bernardus, dat Josefs eerelroon in
den hemel boveu alle Apostelen , ja boven alle
koren van hemelsche geesten verheven staat;
want nimmer hadde het betaamd, dat hij, die
na Maria den Zaligmaker het naaste was, nu in
de heerlijkheid des hemels meer dan anderen
van Hem verwijderd zou zijn.
4. Gij Lezer, moet deze heerlijkheid van den
II. Josef niet slechts bewonderen, maar er u ook
oin verblijden, en daarover in uw hart een zoet
en troostvol vertrouwen gewaar worden. Want
verzoekt iemand bij den troon van een vorst om
eene gunst, en heeft hij een beschermer en voor-
spreker, dien de vorst hoogacht en bemint, dan
is de verzoeker reeds vooraf zeker verhoord te
zullen worden. — Welnu, de II. Josef is deze
uw beschermer en voorspreker, hij, dien God
reeds op aarde zoo wonderbaar verheven en thans
in den hemel met de hoogste heerlijkheid gekroond
heeft. Hem, zegt de H.Thomas, is het gegeven,
ons in elk voorval en in elke wederwaardigheid bij
te slaan, en allen, die tot zijne voorspraak hunne
toevlucht nemen, te beschermen. Of zou de Zalig-
nog verborgen lagen!\'\' Een vrome Simeon kan
van verrukking nauwelijks tot zichzelven komen,
en wil nu gaarne sterven, omdat hem liet geluk
den Zaligmaker te zien en Hem op de armen te
houden — ook maar voor een enkelen keer
in zijn leven is ten deel gevallen. En dat geluk
kan de 11. Josef in veel hoogere mate geheel zijn
leven lang genieten. Jezus is niet slechts altijd
in zijn bijzijn, hij kan Hem niet alleen op zijne
armen dragen: Hij staat hem zelfs in zijn werk
by, en is hem gehoorzaam en onderdanig!
Daarmede heeft de verhevene waardigheid van
den H. Josef zijn toppunt bereikt. sO wonder
van verheffing, roept hier de godvruchtige Gerson
uit, o onvergelijkelijke waardigheid! De Moeder
van God, de Koningin des hemels noemt u haren
Heer, en de menschgeworden Zoon Gods noemt
u zijnen vader en is u gehoorzaam" Wat kan
men hier op aarde wel zoo groot, zoo hartroerend,
zoo verheven en gelukkig denken? Hij, aan wiens
wenken later winden en zeeën gehoorzaamden,
op wiens bevel de booze geesten vluchtten, op
wiens woord de zwaarste ziekten ophielden, op
wiens slem zelfs de dooden uit het graf te voor-
schijn kwamen: Hij is aan het werk zijner handen
onderdanig en dient Josef als een gehoorzaam
Zoon. — Wat moet ik het meest bewonderen,
of wel den ootmoed van Hem, die aldus gehoor-
zaamt, of de onuitsprekelijke waardigheid van
hem, waaraan die gehoorzaamheid bewezen wordt?
Josef van Egypte had gedroomd, dat zon, maan
en elf sterren zich voor hem neerbogen. Hoe
schitterend is deze droom in den II. Josef ver-
vuld! Jezus, de zon der eeuwige gerechtigheid,
Maria, die schoon en uilverkoren is als de maan,
en de naaste vrienden van Jezus, du elf gelrouwe
Apostelen, die glinsteren als de slerren: zij allen
bogen met eerbied en minnende gehoorzaamheid
voor den H. Josef neder.
3. Heeft nu echter de Allerheiligste Drievul-
digheid den II. Josef reeds op aarde tot zoo hooge
bediening en zulke alles overtreffende waardigheid
geroepen: hoe groot moet dan toch wel de glorie
zijn, die in den hemel voor den bruidegom van
Maria, voor den Voedstervader van Christus bereid
-ocr page 312-
DE VERHEVENE WAARDIGHEID EN WONDERLIJKE MACHT VAN DEN II. JOSEF. 275
maker, die op aarde aan zijne geringste wenschen
gehoorzaamde en zijnen bevelen onderdanig was,
hem nu in den hemel een verzoek kunnen weigeren?
Zijne grootste vereerster, de II. T e r e s i a
geefl ons het schoonste getuigenis over de kracht
der voorspraak van den H. Josef. sik heb, zegt
ze, den II. Josef tot patroon gekozen; ik heb mij
hem altijd dringend aanbevolen, en ik herinner
mij niet, hem ooit tot nu toe te vergeefs te
hebben gesmeekt. Ik kan, zonder verbazing niet
aan de genaden denken, die mij God op zijne
voorspraak verleend, en aan de gevaren naar
lichaam en ziel, waaraan hij mij onttrokken heeft.
Ik weet bij ondervinding, dat bij in eiken nood
hulp verleent, alsof de Heer wilde toonen, dat
Hij hem, nadat Hij hem op aarde onderdanig
geweest is, ook in den hemel niets kan weigeren.
Andere personen, die ik eveneens op mijn goeden
Beschermheilige in hunnen nood wees, hebben
hetzelfde ondervonden, en ik ken ook niemand,
die hem wezenlijk en met volharding vereert,
die niet de schoonste vorderingen in de deugd
gemaakt heeft. Dat alles deed in mijne ziel het
verlangen ontstaan, dat ik toch de gansche we-
reld bewegen mocht, eene innige godsvrucht tot
dezen zoo groolen Patriarch te hebhen. Daarom
verzoek ik allen, die soms aan mijne woorden
geen geloof hechten, in den naam van God zelven
de proef te nemen: ongetwijfeld zullen zij er de
voordeden van ondervinden."
Beschouwen wij zoodanige en soortgelijke getui-
genissen van de verlichtste en heiligste zielen, dan
begrijpen wij, waarom Paus Pius IX, in overeen-
stemming met de Vaders van het Valicaansch
Concilie, door een plechtig decreet den II. Josef
Beschermheilige van de gansche kerk
heeft verklaard en bevolen, dat voortaan zijn
naam in de II. Mis en de geestelijke getijden bij-
zonder aangeroepen en daardoor zijne machtige
voorspraak ten gunste der van alle zijden zoo
zwaar beproefde Kerk afgesmeekt zou worden.
Gaat tot Josef — zoo sprak weleer Pharao
tot de Egyplenaren, die om brood riepen. Gaat
tot Josef — kan men nog met veel meerrecht
tot iederen christen, die zich in druk bevindt,
zeggen. Josef van Egypte kon immers alleen
aardsche korenschuren ontsluiten; maar voorden
voedstervader van Jezus staan de schatkamers des
hemels ten dienste, en zijne trouwe voorspraak
dringt niet slechts door tot voor den troon van
een sterielijken Pharao, maar tot voor den troon
van den onsterfelijken Koning der koningen.
5. Gene Pharao had er echter nog deze andere
woorden hijgevoegd. En doet wat hij u zeg-
gen zal. Een gewichtig en behartigendswaardig
woord ook voor ons! Want om aan de werke-
lijke voorspraak van den II. Josef, zooals de II.
Teresia, deelachtig te worden, is hel niet genoeg,
hem slechts te bewonderen, te prijzen en aan te
roepen; maar gij moet doen, wat hij u zegt,
doen, wat zijn voorbeeld u leert.
Gaat dan tot hem, jongelingen en jonge
dochters, gaat tot Josef, en beveelt de lente
uws levens, uwe jeugdige jaren aan zijne voor-
spraak — opdat hij den vuilen worm der onkuisch-
heid, die de lentebloesem in zoo menig menschelijk
harl af knaagt en verwoest, nooit bij u late komen.
Maar doet, wat Josef u zegt: leefl afgetrokken
en bescheiden, zooals hij, onderhoudt zooals hij,
alleen vriendschappelijke omgang met onschuldige
menschen; bidt en werkt, zooals hij. Dan zal
hij uw getrouwe voorspreker zijn; en evenals
hij, gelijk eene lelie, onder Israëls zonen bloeide
en geen vlek zijn engelzuiver hart bezoedelde,
zult ook gij, onder zijne hoede, als een kuisen,
krachtig, voor God en de menschen beminnens-
waardig geslacht opgroeien.
Gaat tot Josef, christelijke echtgenooten.
Maar voordat gij u smeekend tot den hemel-
schen Josef wcndl, bezoekt eerst den rechtvaar-
digen Josef op aarde; bezoekt beminden kring
van zijn huisgezin en let er wel op, of uw huiselijk
leven met het zijne overeenkomt. Josef en Maria
leven volkomen eendrachtig, daar werd men geen
onvriendelijk oogslag gewaar, daar boorde men
geen hard, pijnlijk woord, nooit werd er in dat
verblijf van vrede gemord of geklaagd. Zij zijn
wel arm in aardsche goederen, maar rijk in tevre-
denheid , rijk in vertrouwen op God en hemelsche
liefde. Hunne band is aan den arbeid, maar hun
35
-ocr page 313-
276 DE VERHEVENE WAARDIGHEID EN WONDERLIJKE MACHT VAN DEN II. JOSEF.
en met zorg beladenen, doet ook gij zoo; roept
dan in uwe kruizen den II. Josef aan, en hij
zal, als een vermogend helper, u kracht en troost
van den hemel verwerven.
Gaat tot Josef, gij allen die u zelven en al de
uwen met uwen handenarbeid voedtI Gij
staat in uw bedrijf met hem gelijk, hij zal u dan
ook gaarne bijstaan, als gij de stille nederigheid ,
den onverdroten ijver en getrouwheid in het werk
van den timmerman van Nazarelh navolgt.
Gaat tot Josef, gij allen, die het ongeluk hebt,
den Heer door eene zware zonde te verlie-
zen! Evenals hij Jezus drie dagen lang vol zorg
en harteleed heeft opgezocht, zal hij ook u met
berouw en boetvaardigheid den Zaligmaker leeren
opzoeken, en door zijne voorspraak in dat moeie-
lijk werk ondersteunen — indien ook gij even-
als Josef, een vurig verlangen naar den Zalig-
maker hebt.
0 gaan wij allen tot Josef en smeeken wij voor
ons zijn vermogenden bijstand af in het alles
beslissend uur des doods! Want reeds sedert
eeuwen roept de christenheid hem werkelijk niet
te vergeefs als bijzonderen Patroon der ster-
venden aan. Hen vooral —als zij hem wezen-
lijk in hun leven vereerd hebben — staat hij met
zijne hulp bij, en gelijk zijn eigen einde onuit-
sprekelijk gelukkig was, toen hij in de armen
van Jezus en Maria stierf, zal ook ons einde ge-
lukkig zijn. — Dan immers scheiden wij getroost
en gesterkt, vergezeld en beschermd door
Jezus, Maria en Josef!
O, II. Josef! in uwe gelukzalige handen, waar-
mede gij bij uw huwelijk de hand uwer maagde-
lijke bruid naamt, en later het kindje van genade
gedragen hebt, beveel ik mijn lichaam en ziel,
nu en in het uur van mijnen dood. En gelijk
gij het allerheiligste huisgezin hebt voorgestaan,
smeek ik u vol vertrouwen, ook mijn huisgezin
te willen bijstaan en mijne huishouding te leiden,
mij te willen helpen, om mijnen tegenwoordigen
staat volmaakt naar Gods welgevallen te onder-
houden, opdat ik eens gelukzalig sterven en met
I u in het huis van God eeuwig moge leven. Amen
Gebed van de Kerk. Wij bidden U, Heer,
hart bij God. De zorg voor het hun toevertrouw de
kindje Jezus is hunne vreugde, zijn gelukkig ge-
zelschap maakt hun geluk uit. De stille, rustige
avond-uren worden in vertrouwelijke, godvruch-
tige gesprekken doorgebracht, en voor elke vreugde
van den dag stijgt hun dank als een heilig avond-
offer ten hemel. — Beijvert u, christelijke echte-
lieden, uw leven naar dit voorbeeld in te richten ;
roept dan den II. Josef aan, en weest verzekerd,
dat hij de trouwe beschermer van uw huis zijn zal.
Gaat tot Josef, gij die hier met kruizen en
wederwaardigheden bezocht zijt: Hij
zal u troost en blijden, sterken moed verwerven.
Maar onderzoekt vooraf zijn eigen leven. Ook
daar wisselden vreugde en leed elkander af, de Heer
heeft hem door velerlei kruizen beproefd, maar
hem altoos ter rechter ure wederom getroost en
opgebeurd. Josef is ongerust — zoo schrijft de
II. Kerkvader Chrysostomus — als hij het geze-
gend lichaam van Maria aanschouwt; maar een
Engel des Ileeren troost hem, en verandert zijnen
kommer in de grootste vreugde. Met een gewond
hart gaat Josef te Dethlehem in het ruwe jaargetij
van hui* lol huis, en vreeselijke smart vervult
hem, als hij overal aan geslotenc deuren komt
en alleen eenen stal lot onderkomen aan zijne
van God begunstigde Bruid kan aanwijzen; maar
de hulde, die goedhartige herders en machtige
koningen aan zijn kind brengen, biedt hem eene
rijke schadeloosstelling voor den geleden smaad.
Herodes en geheel Jerusalem zweren tegen het
leven van het kind zamen, en de zwaar beproefde
vader moest naar een vreemd land de vlucht ne-
men; maar de liefde des Heeren openbaart zich
ook op de wonderlijkste wijze aan den pelgrim,
totdat hij weder door Gods trouwe vaderhand
in zijne geboorteplaats werd teruggeleid. Nog
grootere smart maakte zich van zijn hart meester,
toen hij drie dagen lang den dierbaren Zoon ver-
miste; maar het uur van het gelukkig wedervin-
den in den tempel slaat ook. Josef erkent in
alles Gods leiding; daarom volhardt hij in ver-
trouwen en geduld, en zoowel vóór den troost
als voor de bezoeking brengt hij den Ileere het
offer zijner dankbaarheid. Doet ook gij, bedrukten
-ocr page 314-
DE VERHEVENE WAARDIGHEID EN WONDERLIJKE MACHT VAN DEN H. JOSEF. 277
gaat worden, als het laatst en beslissend uur
aanbreekt, II. Josef, sta mij dan bij, gewaardig
u dan van uwen troon op mijn sterfbed neer te
zien; zie dan op mij af met dat trouwe en waak-
zame oog, waarmede gij in dien tijd op uw
goddelijk voedsterkind gezien hebt. Zie op mij
neder, wanneer de gezworene vijanden mijner ziel
op mij aanvallen, en op nieuw het bloed , dat voor
mij vergoten is, willen belagen. Zie dan neder
en bescherm mij tegen het geweld der bekorin-
gen, die zelfs voor den rechtvaardige in zijn ster-
vensuur zoo vreeselijk zijn. Zie op mij neder, als
ik uit vrees voor den Rechter in angstzweet weg-
smelt, en wend u dan tot uwen verheerlijkten
pleegzoon, die aan de rechterhand des Vaders
in glorie zit, en spreek voor mij. Bid voor mij
om de gave van een volmaakt berouw over al
mijne zonden, otn vergiffenis en genade. En Hij,
die u op aarde onderdanig was, zal u niets wei-
geren, om uwentwil zal Hij mij genadig zijn —
Zie op mij neder, wanneer ik in den doodsstrijd lig,
en laat mij maar één druppeltje van die zoetig-
heid proeven, waarmede u de tegenwoordigheid
van Jezus en Maria op uw sterfbed verkwikt
heeft. Verlaat mij niet, Patroon der stervenden!
Verlaat mij niet in dat gevaarlijk uur, waarop
eene enkele fout het eeuwig ongeluk na zich
sleept. Verhoor mijn gebed, o groote Heilige!
Bid voor mij, bid voor mij in mijn laatst oogen-
blik! Dat mijn laatste woorden zijn :
dat wij door de verdiensten van den Bruidegom
uwer Allerheiligste Moeder geholpen worden, op-
dat, wat wij door ons zelven niet kunnen ver-
krijgen, ons door zijne voorspraak geschonken
worde. Die leeft en heerscht met God den Vader
in de eenheid van den Heiligen Geest, God door
alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Bid hier, Christen, tot uwe stichting en als
eene geheel en al bijzondere voorbereiding tot
een gelukzalig uur van sterven, het godvruchtig
en krachtig gebed, dat een eerwaardig klooster-
ling van Maria Einsiedeln over meer dan tachtig-
jaren ter eere van den H. Josef gemaakt heeft.
Het luidt aldus:
H. Josef, die niet alleen uit uw volk, maar
uit geheel het menschelijk geslacht zijt uitver-
koren, om Voedstervader van onzen Verlosser
te zijn, die voor ons het Offerlam voor onze
zonden hebt opgevoed, Zijn leven tegen de ver-
volgingen van den wreeden Herodes door de
vlucht naar Egypte in veiligheid gebracht hebt,
om Zijn bloed tot op den grooten Verzoendag
te sparen; die in de trooslelijke tegenwoordig-
heid van uw goddelijk Voedsterkind en uwer
zuiverste Bruid den geest gegeven hebt, maar
nu zoo dicht nabij Gods troon staat, erbarm,
erbarm u mijner! Ach als het voor mij avond
Jezus! Maria! Joset\'!
-ocr page 315-
-ocr page 316-
DERDE DEEL.
OEBOORTE,
KINDSHEID EN JONGELINGSJAREN
VAN\'
JEZUS CHRISTUS.
-ocr page 317-
-ocr page 318-
EERSTE HOOFDDEEL.
MARIA EN JOSEF REIZEN NAAR BETHLEHEM.
1.
an Jerusalcm naar het Zuiden reizend, ontmoet
de pelgrim, na een weg van nagenoeg twee uren,
de overblijfselen van die heilige en lofwaardige
plaats, van dat oord van bevoorrechting en genade,
waar het geheim der mensrhwording het eerst ge-
openbaard , en de Zaligmaker der wereld geboren zou
worden: de oude koninklijke hergstad Beth-
-----
W\\
—fvï\'A
"" "\'
rfc
——ÏL.
Trrrz
-
\\ZT_
—.
^«—~..
\\—
-\'zrz
vr——
2_ \\—
^A\\--
lehem.
Zij prijkte op eenen heuvel, wier hellingen met
heerlijk plantsoen van olijf- en vijgenboomen be-
dekt waren, terwijl zich rondom in de vallei weelderige
weilanden uitbreidden. De stad zelve bood den pel-
grim, die haar van Jerusalems zijde binnen trad, een
verrukkelijk schoon gezicht, en hel uitzicht, dat
men van de stadsmuren genoot, was onbeschrijfe-
lijk schoon en rijk. Naar het Noorden zag men
10
tot in het Terebinthendal, waar David Goliath
verslagen had; — naar het Oosten vertoonden zich
aan het oog van den reiziger de wateren van de doodc
zee, en brachten deze Gods vreeselijke straffen in
herinnering; naar het Zuiden zag mende oud eerbied-
waardige stad Hebron en de streek , waar Zacharias
en Elisabeth woonden, en de II. Joannes de Dooper
het eerste levenslicht aanschouwde; naar hel Westen
eindelijk zweefde het oog over de vijvers en tuinen
van Salomon, en rustte op de bergen, die door de
baren van de middellandsrhe zee baspoeld werden.
De oude koningstad lag dus in eene verrukkelijk
schoone streek, en was voor de vrome Joden dubbel
eerwaardig; zoowel om hare geschiedenis, nis om
de glorierijke voorzegging, die over deze slad gedaan was.
Immers in Bethlehems vlakte had Rachel, de vrouw van den Patriarch Jacob haren tweeden
-ocr page 319-
MARIA EN JOSEF REIZEN NAAK BETHLEHEM.
282
gangen zijn van ouds, van de dagen der
eeuwigheid!" (Micheas V: 1. Matth. II: 6.)
Hier dus, te Bethlehem, de geboortestad van
dien David van het Oud Verbond, moest de
David van het Nieuw Verbond, de Koning boven
alle koningen, Christus Jezus geboren worden:
zoo had het Gods wijsheid van alle eeuwigheid
vastgesteld.
2. Maar hoe zou dit goddelijk raadsbesluit
ten uitvoer gebracht worden\'? De tot moeder
van den Verlosser der wereld verkorene Maagd
woonde immers vier dagreizens ver van Bethle*
hem! Toen schikte het God, dat de Romeinsche
wereldheerscher, Keizer Augustus zelf het werk-
tuig ter vervulling van de oude Profetie zou zijn.
„En het geschiedde in die dagen, dat
er van Keizer Augustus een gebod uit-
ging, dat de gansche wereld opgeschreven
zou Morden. En allen gingen, om zich
te laten opschrijven, een iegelijk naar
zijne stad." (Luc. II: 1—3). De trotsche heiden
wilde door eene algemeene volkstelling over geheel
het Romeinsche rijk (waaraan ook de Joden onder-
worpen waren) zijn troon verheerlijken en openlijk
bekend maken, wie zijne schatplichtige onderdanen
waren. Omdat ook de stadhouder van Judea deze
volkstelling doen en gelasten moest, dat alle Joden
zich naar de hoofdstad van hunnen stam zouden
begeven, moeten deze ten laatsten duidelijk inzien
en erkennen, dat nu ook de laatste schijn
hunner vorige heerlijkheid verdwenen en de tijd
aangebroken was, waarop de Scepter van Juda
weggenomen en de beloofde Messias gezonden
zou worden. Als Josef dit bevel vernam, werd
hij zeer bedroefd, en deelde met een beklemd
hart deze tijding aan de allerheiligste Maagd mede.
Want ofschoon hel voldoende was, dat hij alleen
naar zijne geboorteplaats Bethlehem ging, om zich
daar te laten opschrijven, was hij toch bevreesd
voor zijne vrouw, haar medenemen, durfde hij
nauwelijks, omdat hare verlossing iederen dag
verwacht werd; en ze in dien staat alleen te laten,
liet hem zijne liefde, eerbied en teedere bezorgd*
zoon [er wereld gebracht, en hem Ben on i d. i.
zoon van smarten genoemd, terwijl de vader
hem Benjamin heette, d. i. zoon mijner
rechterhand: eene voorafbeelding van Chris-
tus, die in zijne nederigheid werkelijk een «Benoni,\'\'
een man van smarten, maar in zijne verheer- j
lijking, als de ware Benjamin, door alle eeuwen (
>aan de Rechterhand zijns Vaders\'\' troont.
In Bethlehems vlakte stierf onder smarten de
-choone Rachel, de voorafbeelding van Maria,
en nog heden ten dage wordt haar graf*) door
Christenen, .loden en Turken met diepen eerbied
bezocht.
In Bethlehems vlakte gaf Ruth, de edele
iirenlezeres, het treffend voorbeeld van kinder-
lijke trouw jegens hare schoonmoeder N\'oëmi,
en daarvoor verdiende zij de stammoeder van
den Verlosser der wereld te worden.
In Bethlehems vlakte eindelijk weidde David
in zijne jongelingsjaren de kudden zijns Vaders.
Bethlehem was de geboortestad van dezen uit-
verkoren man, en heet daarom ook de stad van
David. Vroeger was haar naam Kphrata d. i.
de vruchtbare; later werd zij Bet lil e hem, d. i.
de stad des broods, genoemd.
Over deze gedenkwaardige stad in den stam van
luda was — meer dan 700 jaren vóór Christus —
de voorzegging gedaan: „Gij, o Bethlehem
Ephrata, land van Juda! Gij zijt wel
klein onder de vorsten van Juda; doch ;
uit u zal uitgaan een vorst, die mijn
volk, Israël besturen moet, wiens uit-
*) Een godvruchtig pelgrim van onzen tijd schrijft over ;
dit graf: Deze plaats is in zeker opzicht de eigen- |
aardigste in de wereld. Hier is eene vrouw op hare
reis onder weg gestorven en begraven en haar graf wordt j
reeds vijfendertig honderd jaren bewaard en vereerd, en
wel tegelijk door vereerders van drie godsdiensten; \'t is !
niet denkbaar, zoo iets aan het toeval alleen toe te
schrijven; er moet eene geheimvolle rede toe bestaan, I
dat God het aldus geschikt heelt — misschien omdat
Kachel, de moeder van den Egyptischen Josef, tevens j
eene voorafbeelding van Maria was. Bezoek bij
Sem, Cham en Japhet door Alban Stolz.
-ocr page 320-
iüS
MARIA EN JOSEF REIZEN NAAI; BETHLEHEM.
j en andere vruchtboomen, die nu echter reeds van
hunnen praal ontdaan waren , — in de onafzienbare
j vlakte van Esdrelon. — Deze vlakte strekt zich
; meer dan zestien uren ver uit, tot aan de hergen van
Samaria, die zich in de donkere verte verloonen.
In dal da! had weleer II oio Ier nes zijn leger
neergeslagen, maar door de hand der heldhaftige
.1 u d i t h van Rethuiie zijnen dood gevonden: thans
Irok Maria, de ware Judith, door deze streken
om door de geboorte van haren Zoon de wereld
van den wreedsten vijand, van satan, te bevtij-
den. — Op een ander jaargelij was deze vlakte
een paradijs, niet koornvelden bezaaid en in den
groenen dos van ontelbare boonien pronkend;
thans was zij kaal en eentoonig, en ofschoon de
weg gelijk en goed was, was hij toch buiten*
j gewoon vermoeiend, omdat het oog niets opbeu-
. rends ontwaarde.
De reizigers kwamen voorbij den berg Tha-
bor, waar de leerlingen een^ den lieer in zijne
verheerlijking zouden zien; — dan voorbij de
stad Naïm, waar later Jezus, de lieer des levens,
den zoon eener weduwe van den dood verwekte; —
en daarna kwamen zij in het vijandelijk Samaria,
wiens bewoners de Joodsche gebruiken met af-
goderij vermengden en met de Joden in de bit-
terste vijandschap leefden, en inzonderheid hen
vervolgden, die naar Jerusalem gingen, om daar
in den tempel den waren God te aanbidden. De
weg werd allengs ruwer en steenachtiger; zij
waren tot in het eigenlijk gebergte gekomen.
De moeielijkheden en bezwaren vermeerderden. —
De H. Maagd ging dikwijls te voet, en gedurig
moest zij rusten. Soms namen zij hunnen intrek
bij goede lieden, die zij van vroeger kenden —
meerendeels arme, godvruchtige herders, die zon-
der diepe aandoening deze twee H. personen
niet konden aanschouwen, en bijzonder over de
wonderbare zedigheid en wijsheid der II. Maagd
diep verbaasd stonden. Bij anderen daarentegen,
namelijk hij rijkere lieden werden de beide pel-
grims dikwijls met harde woorden bejegend en
zonder verkwikking weggezonden.
Zoo geschiedde het, gelijk de vrome legende
verhaalt, dal zij op een «< herp kouden nacht
heid voor haar welzijn niet toe. Maar Maria die
Josefs onrust zag, erkende onmiddellijk dat liet
Gods H. wil was te zamen naar Ilethlehem te
gaan. Want zij herinnerde zich de voorzegging
van den Profeet Micheas, en wekte daarom haar
maagdelijken echtgenoot op tot algeheele en ver-
trouwelijke onderwerping aan Gods wil. De
gedachte, Hem spoedig met hare oogen te zien,
in hare armen te sluiten, aan haar hart te kunnen
drukken, die nu nog onder haar hart verborgen
rustte: deze gedachte deed haar alle moeielijk-
heden van de lastige reis vergeten en vervulde
haar met onbegrijpelijke kloekmoedigheid.
3. De dag tot de afreis werd dus bepaald,
de H. echlgenoolen voorzagen zich van het nood-
zakelijkste; want zij wisten, dat zij gedeelte-
lijk door onherbergzame streken moeslen trekken.
Daarbij naderde het ruwe jaargetij, en de voor-
boden van den winter verschenen. Gure dagen
en koude nachten wisselden elkander af; de hemel
was in donkere wolken gehuld, en de ruwe hérfst-
winden huilden door de toppen van de hooge
terebinthen. De gansche schepping was reeds
begonnen haren tooi af te leggen en als het ware
te treuren: en toch nu juist moest de heerlijkste
bloem in Israël, de tak uit de wortel van Jesse
ontspruiten!
De U. Maagd ging op een lastdier zitten; en
Josef nam den toom, en ging — met den reisstok
in de hand — voorop. Een wonderlijke pelgrims-
tocht ! De oneindige Zoon Gods in den schoot
eener maagd opgesloten; — de maagd zoo onuit-
sprekelijk rijk in schoonheid en genade, dat de
eeuwige Schepper zelf met oneindige liefde en
welbehagen op haar neerzag; — een arme tim-
merman, tol de hoogste waardigheid op aarde
verheven; — en Engelenscharen, den tocht ver-
gezellend en den nog ongeboren Godmensen door
wonderschoone lofzangen verheerlijkend ! Zoo trok
de maagdelijke Koningin met haar II. bege-
leider nederig en onbekend voor het oog der
menschen voort, en het wondergeheim bleef voor de
hoovaardigen verborgen, zooals dit nog tot op dezen
stond voor de vleest helijke wijsheid verborgen is.
Van Nazarelh liep de weg — tusschen vijgen*
-ocr page 321-
MARIA EN JOSEF REIZEN NAAR BETHLEHEM.
284
door een lang dal, niet ver van Sichem, trokken,
en de H. Maagd van de lange reis zoo vermoeid
was, dat zij niet verder kon. Op het oogenblik,
dat zij dit den H. Josef kenbaar maakte, bleef
het lastdier onder een ouden hoogen Terebinth-
boom slaan, in wiens nabijheid eene bron was.
Hier rustten ze uit, Josef hielp zijne vrouw van
het lastdier, en maakte voor haar eene rustplaats
onder den Terebinth gereed. Deze was zelf
lijke arke des Verbonds onder dezen boom neder
en rustte. Zij leed geduldig en met volle over-
geving aan Gods wil. Doch de II. Josef was
zeer bedroefd, omdat hij de lasten zijner allerdier-
baarste bruid niet kon verminderen, en trachtte
haar met de teederstc deelneming te troosten.
Maria echter bad inwendig tot God, dat haar
deze koude niet zou schaden. Zie, toen open-
baarde haar de Heer, in eene wonderlijke ver-
^BETHLEKEM.-----------
een overoude, merkwaardige boom. Toen Abra-
ham naar Chanaan trok had hij reeds onder dezen
boom den Heere een altaar gebouwd, en de godde-
lijke belofte gekregen. (Gen. XII: G, 7.) Hier
had Jacob, toen hij naar zijn vaderland terug
keerde, de afgodsbeelden van Laban begraven.
(Gen. XXXV: A.) Onder dezen boom was Abime-
lech koning gezalfd. (Jud. IX : 0.) Ook Josuë
had onder dezen boom het tabernakel met
de arke des Verbonds laten opslaan en het ver-
gaderde volk de afgodsbeelden doen afzweren.
(Jos. XXIV.) Thans legde zicli Maria, de wezen-
rukking, het grootste geheim, dat onder dezen
uitverkoren boom reeds voltrokken is, en den
geheelen samenhang met haar eigen leven en
de toekomstige werken van den Verlosser. Met
hemelschen troost vervuld, gevoelde zich Gods
Moeder op nieuw versterkt; het vuur der god-
delijke liefde, dal in haar harl wonderlijk ont-
vlamde, doorliep ook haar lichaam, zor.dat zij
God met luiden jubel begon te loven. Zij ver-
kwikten zich nu nog met eenige spijzen, dronken
uit de bijgelegen bron en zetleden toen hunne
reis verder voort.
-ocr page 322-
MARIA EN JOSEF REIZEN NAAI! BETHLEHEM.
u285
dat nu de voorzeggingen der Profeten gingen
vervuld, en de Messias te Bethlehem in het land
van Juda geboren, en dat daar zelfs zijn
naam in het openbaar register o p g e-
nomen zou worden, om der wereld de
letterlijke vervulling der voorzeggingen
plechtig aan te kondigen!
5. Het schijnt ons hard toe, dat Josef en
Maria in dat ruwe jaargetij eene zoo verre, moeie-
lijke en lastige reis moesten ondernemen; en toch
genoten zij daarbij, ondanks alle uitwendige
wederwaardigheden, in het binnenste van hun
hart den zoetsten vrede — omdat zij geheel
en al aan den wil van God waren over-
gegeven.
Een groot en zeer schoon voorbeeld voor ons
allen! De ware godsvrucht van een christelijk
huisgezin en van eiken dienaar Gods toont zich
nooit schitterender, dan in de stipte vervulling
van Gods wil en in de gehoorzaamheid jegens
geestelijke en wereldlijke overheid om God. Daar-
om zeide reeds de wijze man: Zij, die getrouw
zijn in zijne liefde, zullen Hem gehoor-
zamen. (Sap. III: !).) De zielen namelijk, die
God trouw beminnen, zijn met alles te vreden,
wat God wil, en worden daardoor zielen «naar
Gods hart". Dat is het, wat God zoo dringend
van ons verlangt, als Hij zegt: «Zoon, geef mij
uw hart," d. i. uwen wil. Het offer van onzen
eigen wil is Gode het aangenaamst, omdat
wij niets bezitten, dat ons dierbaarder is.
Sommigen, — zegt de H. Alfonsus de Liguori —
stellen al hunne heiligheid in werken van boet-
vaardigheid, anderen in dikwijls te communiceren,
anderen in vele mondgebeden. En de II. Thomas
zegt, dat de volmaaktheid niet bestaat in deze
zaken, maar in de volmaakte onderwerping aan
Gods wil. Werken van boetvaardigheid, gebeden
en communiën zijn in zooverre goed en van waarde,
als ze ons tot vereeniging met den goddelijken
wil helpen; maar de volmaaktheid en heiligheid
zelve bestaan alleen in de vervulling van datgene,
wat God verlangt: Gods wil is uwe heilig-
making, leert ons de Apostel. Zelfs de onver-
schilligste werken, die men verricht, om Gode
Eindelijk na eene reis van bijna acht dagen,
bereikten zij de H. stad Jerusalem en eenige
uren later beschouwden zij de eerwaardige
koningslad Bethlehem.
4. Josef en Maria barstten in luiden jubel uit,
toen zij de vorige woonplaats hunner voorouderen,
der koningen van Juda, aanschouwden. Een godde-
lijk licht doorstraalde den geest van den vromen, I
eenvoudigen man en vol heilige vervoering riep
hij uit: «Wees gegroet, Bethlehem Ephrala,
want uil u zal de Heerscher over Israël, wiens
uitgang van eeuwigheid is, voortkomen!" Nu
was voor hem de zin dezer voorzegging ten eene-
male ontsluierd, en Gods inzichten, die hen in
die dagen naar Bethlehem geroepen hadden, ston- I
den duidelijk voor zijnen geest. Onder godvruch- i
tige overwegingen en Psalmengezang naderden zij j
de stad van den westerkant, alwaar Bethlehem j
tegen de vlakte afdaalt.
Eerst en vooral, — zoo verhaalt ons de eer-
waardige Catharina van Emmerich — naar het
llomeinsch belastingshuis, waar allen,
die aankwamen , zich dadelijk moesten aanmelden,
om opgeschreven te worden. Het was het oude j
huis van David, en stond eenige minuten
buiten de stad, nu het ambthuis van de romein-
sche belastings-mannen. Hier nu kwamen Maria
en Josef, om in de eerste plaats aan \'s keizers
hevel te voldoen, alvorens zij aan onderkomen
en verkwikking dachten. Daar waren vele ro-
meinsche en joodsche ambtenaren, die zich
met het opschrijven en de belasting onledig hiel-
den; soldaten, die de orde handhaafden, en een
gedrang van allerlei volk uit alle streken en
standen, van wie ieder, omdat het reeds avond
was — gaarne de eerste zou hebben willen zijn.
Het ging er zeer woelig toe. — Ieders geslachts-
register werd opengeslagen, en dan de belasting
bepaald. Eindelijk kwam ook de beurt aan Josef
en Maria. Nadat zij, volgens het voorschrift op-
geteekend waren, werden zij ontslagen. Ach, j
niemand dacht er aan, dat de eeuwige Voor-
gierigheid het gebod des keizers benuttigde, om |
haar eeuwig raadsbesluit ten uitvoer te brengen, ]
-ocr page 323-
280                                   MAMA EN JOSEF REI
Ie behagen, en omdat <jod ze van ons hebben
wil, worden daardoor geheiligd en verdienstelijk
gemaakt. Hel is de grootste troost voor allen,
die een moeielijken en lastigen slaat hebben,
bijzonder voor christelijke echtgenooten! Want
nergens wordt de ware liefde tot God heerlijker
door bewezen, dan dal wij in lijden en weder-
waardigheden aan den allerheiligsten wil van God
zijn overgegeven, en allen druk — als een ge-
schenk van Gods hand — gewillig en dank-
baar aannemen. 0 daarin is een onuitsprekelijke
zegen gelegen! In die school van bet kruis
leeren wij die wonderbare bovennatuurlijke wijs-
heid , die de kinderen Gods van de kinderen dezer
wereld onderscheidt. nZoo gij, zoo heet het in
het gulden boekje over de navolging van Christus
(II Boek , 12 Iloofdd. 5.), »zoo gij het kruis gaarne
draagt, zal hel u dragen; immers als gij u daar-
aan gewillig\' onderwerpt, verandert de last der
kwelling in vertrouwen op de goddelijke ver-
troosting. Aan velen komt het woord hard voor:
«Verloochen u zelven, en neem uw kruis
op en volg mij na." (Luc. IX: 23.) Maar veel
harder zal het u zijn, dat laatste woord te hooren:
»Gaat van Mij, vervloekten, in het eeuwig
vuur! (Malth. XXV: 41.) Die nu gaarne het
woord van het kruis hoort en volgt, heeft dan
voor de uitspraak der eeuwige verdoemenis niet
te vreezen."
Of zou er iets verstandiger kunnen zijn dan
de algeheele berusting van bet schepsel in den
wil van zijn alwijzen, almachtigen en besten
Schepper? Niemand immers kan met zooda-
nigc wijsheid afmeten, wat ons wezenlijk ten
heil dient, tenzij God; niemand kan met zoo-
danige almacht aile uitwendige toestanden en
levensloigevallen len beste leiden, tenzij God; en
niemand met zoo teedere liefde in alles ons wei-
zijn bevorderen. — Gods wijsheid, almacht en
goedheid: ziedaar de drievoudige, onverbreekbare
ZEN NAAM BETHLEHEM.
I borg, dat alles wat God wil, steeds in ons voordeel
| is, en dat alles wat Hij ons laat overkomen —
I voor- en tegenspoed, geluk en ongeluk, gunst van
| vrienden en haat van vijanden — dat dit alles tot
I ons welzijn gedijt. O hoevele zaken komen ons
heden nog voor als een groot ongeluk, als eene
i betreurenswaardige ramp — en later zullen wij
i erkennen, dat het loutere genade en barmhartig»
I beid Gods was!
| In dezen geest beschouwden Maria en Josef
| hunne mocielijke reis — en moest niet werkelijk
daardoor dat geheimvol, reeds van eeuwigheid
l\' vastgesteld goddelijk raadsbesluit — de geboorte
van den Zaligmaker der wereld in de stad van
David — bereikt worden? Daarom waren zij
overgegeven aan den wil van den Allerhoogste:
: tot een voorbeeld voor ons allen in de verschil*
lende toestanden van deze aardsche pelgrimsreis.
0 bidt voor ons, Josef en Maria, opdat ook
I wij geen offer, geene wederwaardigheid schuwen,
die de Heer ons oplegt. Hidl voor ons, opdat
wij vol ootmoed en vertrouwen ons hoofd buigen,
zoodra het den Hcere behaagt, ons met rampen
, en moeielijkheden te bezoeken. Hidt voor ons,
opdat wij onze inzichten en wenschen altijd aan
de beschikkingen van onzen wijsten en besten
• Vader ondergeschikt maken en opofferen. Want
| het is zeer gemakkelijk, ten dage van geluk en
! voorspoed, waarop als het ware de Schepper zijn
j schepsel ter wille staat, Hem te belijden en Zijnen
naam Ie loven. Maar op het oogenblik, dat Hij
van ons offers verlangt, die met onze zinnelijke
natuur en eigenliefde strijden, dan zich, evenals
Josef en Maria, aan Zijn allerheiligsten wil zon-
der talmen en klagen onderwerpen, en met een
kloekmoedig hart uilroepen: Gelijk de Heer
het gebiedt, zoo geschiede het, dat heet
in God gelooven en Z ij n aller heiligs te
| naam eeren — niet enkel met de lippen, maar
! met de daad en in waarheid!
-ocr page 324-
TWEEDE HOOFDDEEL.
MARIA EN JOSEP VINDEN IN BETHLEHEM GE ENE HERBERG.
1.
\'oen Josef en Maria van het belas-
tingshuis waren teruggekomen,
hadden zij den heuvel geheel be-
klommen en waren Bethlehem
binnen gedaan. Dadelijk traden zij
! de bij den ingang der stad gelegen
algemeene herberg binnen.
• Dit was een groot gebouw met
vele woningen, hoven en stal-
len, zooals men er nu nog der-
gelijke in het Oosten, ter opname
van ganscbe karavanen van rei-
zigers met hunne lastdieren
aantreft. Hier nu werden anders
alle vreemdelingen opgenomen;
maar voor Josef en Maria was
er, — gelijk de Evangelist zegt —
geene plaats in de herberg, (Luc. II: 7.)
misschien omdat men voorname en rijke gasten
verwachtte — zoodat men het arme echtpaar met
ruwheid afwees.
Josef was over deze smadelijke bejegening diep
bedroefd, vooral om zijne maagdelijke echtge-
noote, die erg vermoeid was. Daar hij echter
in Bethlehem geboren was en daar nog bloedver-
wanten had, hoopte hij zeker in \'t een of ander
huis gastvrije opneming te vinden, en besloot —
terwijl zijne vrouw onder den vrijen hemel een
weinig rustte — bij bloedverwanten en vrienden
naar een onderkomen om te zien. Doch deze
wilden hem nauwelijks kennen, en wezen hem
eveneens onder allerlei uitvluchten en verontschub
digingen af.
O hoe diep griefde hem deze teleurstelling! —
»Ach, zeide hij met weemoed tot Maria — onze
vrienden en bloedverwanten kennen ons niet!
Wij zullen ons dus naar vreemden wenden; mis-
schien wordt ons daar eene deur bij goedhartige
menschen geopend, waar wij dit het minst ver-
moeden." Zij trokken van straat tot straat door
de stad, van deur tot deur, maar niemand toonde
eenig gevoel voor hunne dringende bede. Zóó
kwamen zij aan het andere einde van het stadje.
De angst van den II. Josef klom met ieder oogen-
blik; want de nacht viel reeds in, met onbeschrij-
felijkc droefheid hoorde hij de lichte zuchten,
die uit bet hart van de geheel en al uitgeputte
Maagd voortkwamen. O wreede inwoners van
Bethlehem! gij stoot de Moeder van den Messias
van uwe deuren weg! (De Zoon des menschen)
kwam in zijn eigendom, en de zijnen
namen Hem niet aan (Joan. 1:11)! Hij, Wien
de hemelen behooren, vindt op deze aarde geen
plaatsje. — Ze zingen en jubelen in Bethlehems
huizen, eten en drinken, en de Zaligmaker van
de gansche wereld slaat aan de deur.
O hoe gaarne — zoo meent de christelijke
ziel — hoe bereidwillig en blijde hadde zij Hem
opgenomen, — en ze denkt niet, dat die Jezus
nog tot op den huidigen dag niets anders ver-
langt, dan in onze harten zijn intrek te nemen,
dat Hij reeds zoo menigmaal door Zijne genade
en inwendige inspraken, alsook door de verma-
ningen zijner Priesters — ingang tot onze zielen
verlangd heeft, en dat wij — in onze zinnelijkheid
en zelfzuchtige verblinding — Hem nog tot op
37
-ocr page 325-
MARIA EN JOSEF VINDEN IN BETIILEIIEM GEENE HERBERG.
-2ÓS
van een kleinen heuvel, die met therebinthen
en ceders begroeid was. De overoude lommerrijke
boomen spreidden hun beschermend bladerendak
ver over den ingang der grot, en verschaften
beschutting tegen storm en onweder. De grot
verdeelde zich nog in vele zijgrotlen en holen ,
zooals die in de bergen van dit land veel voor-
komen, maar binnen was niets te vinden, dan
een weinig hooi en stroo, dat de herders hadden
daargelaten, en op den achtergrond was eene
houten krib, waarin anders het voeder voor het
vee gelegd werd.
Dit was het paleis, dat de eeuwige Koning des
hemels en der aarde voor zijn ééniggeboren be-
reid had, om daar voor de zaligheid der wereld
te worden geboren! Dit was de eerste tem-
pel der Christenheid, waar den Godmensch
de eerste hulde moest worden gebracht! Nauwe-
lijks waren Maria en Josef deze ellendige schuil-
plaats binnen getreden, of zij werden met hemel-
schen troost vervuld. De maagd viel dadelijk op
hare knieën en dankte den hemelschen Vader voor
de gevondene schuilplaats. En Josef maakte de
noodzakelijkste toebereidselen, om voor zijne
heilige gezellin, een ruslbed in gereedheid te
brengen. Met teedere zorgvuldigheid richtte hij
de grot zoo bewoonbaar mogelijk in, spreidde
biesen over den grond, en legde er eenige vloer-
kleederen, die zij medegebracht hadden, over.
Voor zich zelven maakte hij in een der aangren-
zende zijgrotlen eene rustplaats.
3. Beschouw nu het merkwaardig onderscheid
dit uur geweigerd hebben te herbergen! — En
zij denkt er niet aan, dat, zoo dikwijls zij een
arm kind, een gebrekkig mensch, een hulpe-
loozen grijsaard, aan wien zij verlichting en troost
verschaffen kan, van zich afstoot, de goddelijke
. Zaligmaker het beschouwt, als hadde zij Hem
zelven geweigerd te herbergen!
Leer dus uwe ongevoeligheid des harten en
ondankbaarheid jegens Jezus rouwmoedig erken-
nen; maar leer ook — uit het voorbeeld der H.
Familie — aan de gemakken des levens, als de
nood zich voordoet, grootmoedig vaarwel zeggen,
en leer inzonderheid niet veel verwachten
van de wereld en van hare trouw en dank-
baarheid. —
Zeer vele menschen zijn nu eenmaal zoo, dat
zij met eens anders leed geen medelijden hebben;
zijn zij zelf gelukkig en geborgen, dan kunnen
zij vreemden nood niet begrijpen. Gewen u,
over deze ellende van de menschelijke natuur
u niet te verwonderen, en bouw nooit onbeperkt
op menschelijke hulp en dank, zelfs niet eens op
de trouw uwer vrienden en bloedverwanten,
anders zoudt gij soms bitter kunnen worden te
leur gesteld.
2. Als de nood op \'t hoogst gekomen was,
herinnerde zich Josef, dat oostwaarts van de stad
eene eenzame grot was, waar de herders dikwijls
hunne schapen tegen weder en wind plachten te |
beschutten. Misschien — zeide hij tot Maria —
staat deze grot nu ledig, en geeft ons de rots,
wat de menschen ons weigeren, eene vreedzame
schuilplaats."
Maria was geheel en al aan de heilige be-
schikkingen van God overgegeven, en de wónder-
volle zielenvrede, die over haar schoon, maagde-
lijk gelaat verspreid lag, stortte ook zachten
troost in Josefs hart. Spoedig hadden zij de
stadsmuren achter zich en gingen de grot bin-
nen. *) Ze ligt naar het oosten, aan den voet
*) Beeds in de eerste eeuw stond boven deze grot eene
kapel, die door Constantijn den Groote in eene aanzienelijke
kerk werd herbouwd. Omstreeks het jaar 550 liet de
oostersche keizer, Justinianus ook deze wegbreken, en
trok nu op die zoo heilige plaats een zoo heerlijken,
kostbaren tempel op, als zelfs Jeruzalem er destijds
geen bezat. Deze tempel heeft den storm van 13
eeuwen doorgestaan en bestaat nog op dit oogenblik.
Naast het hoog altaar leidt een wenteltrap naar de grot
der geboorte. Deze is 30 lang 12\' breed en 9\'hoog,
een in marmer gevatte serpentijnsteen, en eene eertijds
met edelgesteenten bezette ster met het opschrift: „Hier
werd Jezus Christus uit de Maagd Maria geboren",
duidt de plaats der geboorte aan. Uit de hoofdgrot leidt
een gang naar meerdere grotten, waarvan de grootste
diegene is, welke weleer do H. Hieronymus bewoonde,
en waar hij zijne onsterfelijke verklaringen van de H.
Schrift schreef. Met deze kerk is een Franciscanen-
klooster verbonden.
-ocr page 326-
MARIA EN JOSEF VINDEN IN BETMLEHEM GEENE HERBERG.                       289
schen en verlangens van de eeuwige goederen
afwenden, om ze op de nietige en slechte te
slellen.
Zij bewaart ons van den aanhoudenden, pijn-
lijken angst, hartstochtelijk beminde goederen te
verliezen; zij bespaart ons de onbeschrijfelijke smart,
van dalgene gescheiden Ie worden, waarin het
hart zijn eenig geluk en zaligheid gezocht had.
Zij behoedt ons tegen den bespoltelijken hoog-
moed, tegen de vrouwelijke weekheid, beklagens-
waardige ongevoeligheid des harten en tegen de
nimmer ruslende zucht naar genot, die met den
rijkdom zoo dikwijls vereenigd zijn, dat de Zalig-
maker zelf uilriep: «Gemakkelijker gaat een kameel
door het oog eener naald, dan een rijke in het
Rijk der Hemelen."
En heeft de armoede ons op zulke wijze van
de verkleefdheid aan het aardsche en verganke-
lijke verlost, dan verheft en wekt zij het hart
op tot beschouwing der geestelijke goederen, die
hier in de Kerk voor ons zijn weggelegd, en
daar in de zalige eeuwigheid voor ons bewaard
worden. Zij teelt dien gelukkigen vrede, die
kostbare gerustheid, die de heiligen in kerkers
en op de pijnbank bezielde, zoodat zij grimlachend
op alle beloften en bedreigingen nederzagen. Zij
ontsteekt in den arme, die hier op aarde niets
als God bezit, eene brandende liefde tot dien
God en eene onbegrensde onderwerping aan Hem.
Zij verwekt eindelijk in het hart dat schoon,
sterk en alles overwinnend verlangen naar hel
Rijk der Hemelen — dat 1 ïeimwee naar het ware
vaderland, dat het onderpand der uitverkoring
is: Zalig, die arm van geest zijn!
Daarom heeft de tweede Adam, in plaals van
hel Paradijs, den armen stal verkozen. Daarom
heeft Hij de heilige armoede van Rethlehem tot
Golgotha, van de kribbe tot aan het kruis, tot
zijne onafscheidelijke gezellin uitverkozen en van
zijne geboorte tot aan zijnen dood niet zooveel
eigendom willen bezitten, dat Hij er zijn mat
hoofd op kon nederleggen.
Op dezen armen Jezus in zijne kribbe moei
gij, arme mensch, uwe blikken werpen, en u
verheugen, dat de Koning der eeuwige heerlijk-
tusschen de woonstede van den eersten en die
van den tweeden Adam. De Allerhoog?le had
het Paradijs met eigen hand en buitengewoon
schoon geschapen, om den eersten mensch bij
zijne intrede in de wereld op te nemen, en opdat
deze daarin allen rijkdom en lust zou genieten!
Maar voor de menschhcid van zijn ééniggeboren
Zoon, den tweeden Adam, heeft Hij een armen
stal ter opname bestemd. Waarom dat? Heeft
misschien de eeuwige Vader zijn eigen Zoon minder
liefgehad, dan den eersten Adam ? In tegendeel!
Daaruit volgt, dat de ellendige woonplaats, die
Hij zijn ééniggeboren aanwees, den rijkdom van
het Paradijs aan innerlijke, geheimvolle waarde
zoo verre overtreft als de liefde van God tot zijn
eeuwigen Zoon zijne liefde lol Adam moest over-
treffen.
Hierin ligt het geheim over de waarde der
heilige armoede opgesloten. De wereld,
o in eeuwigheid begrijpt ze dit niet. Zij jaagt
naar rijkdom, glans en pracht, zij loopt en zwoegt
en tobt zich af, om goud en zilver op een te
stapelen, en heeft geen medelijden met of veracht
dengene, wien dat niet gelukken wil. Het woord
van de kribbe en het kruis, de leering over de
heilige armoede, is haar eene dwaasheid. Maar
die edele en heilige harten, die, zooals de groote
volksleeraar Paulus, alle aardsche goederen voor
drek en vuilnis houden, alleen om Christus te
winnen, die hunne rijkdommen aan de armen
uitdeelen, den vorstelijken manlel met de ruwe
monnikspij en hunne paleizen met de arme klooster-
cel verruilen, — en die armen, die hunne ar-
moede gelukkig noemen, en hel stukje brood,
dat zij in het zweet huns aansohijns verdiend
hebben, onder blijde dankzegging genieten, deze
begrijpen de onmetelijke, innerlijke waarde der
heilige armoede.
En waarin bestaat dan deze waarde der heilige,
d. i. der christelijk verdragen en wezenlijk be-
nultigde armoede? Zij bevrijdt ons van de be-
treurenswaardige, hartstochtelijke verkleefdheid
aan dingen, die vergankelijk zijn als de rook en
verwelken als de bloemen, die daarom der on-
sterfelijke ziel niet waardig zijn, en hare wcn-
-ocr page 327-
MARIA EN JOSEF VINDEN IN BETHLEHEM GEENE HERBERG.
290
spilling zijn, wat gij aan noodlijdenden besteedt,
en het zou ook geen zegen over geheel uw huis-
gezin brengen, wat gij uit naam van geheel uw
huisgezin op het allaar der naastenliefde offert?
Hoe, gij hebt de vaderlijke macht over de uwen,
en gij zoudt ook niet, krachtens deze macht,
voor God en de menschen het recht hebben,
over een klein gedeelte uwer tijdelijke goederen
ten gunste der armen te beschikken? Zeg ook
niet: Ik zal goed doen, als ik ga sterven en in
mijn testament zal ik de armen gedenken. Zeker
is zulke beschikking eene goede zaak; maar de
gift van den levende is in het oog van den
hemelschen Vader onvergelijkelijk kostbaarder,
dan de aalmoezen des stervenden, die toch niets
van al zijne tijdelijke bezittingen naar de eeuwig-
heid kan medenemen. Geef daarom nu, in uw
leven, dan oogst gij den zegen in \'t leven, den
dood en de eeuwigheid.
O gelukkige handel, als wij drek en vuilnis
(d. i. aardsche goederen) geven, om daarvoor
het zuivere goud van hemelsche genaden en
eeuwige belooning in te ruilen! — Hoe zoudt
gij toch het heilig Kerstfeest waardiger en zegen-
rijker kunnen vieren, dan als gij juist in dien
bijzonderen tijd van genade ook bijzondere rijke
aalmoezen uitdeeldet, arme kinderen kleeddel, of
aan weeshuizen en hospitalen in uwe nabijheid
rijke geschenken gaaft?
heid uw levensgezel, uw slandgenoot wilde zijn.
Laat den rijke zijne goederen en benijd ze hem
niet. Vroeg of laat worden toch al zijne rijk-
dommen in ellendige, brandende kolen veranderd,
terwijl gij, met de éóne kostbare parel der ar-
moede , u de eeuwige zaligheid koopt. Is uwe
hut ook al bekrompen en zonder eenig sieraad,
de stal van uwen Verlosser was toch,nog armer.
En zie, in uw doodsuur zal uwe enge hut ver-
licht en uitgebreid worden in de oneindigheid
des hemels — terwijl het pronksicraad van den
goddeloozen rijke voor den kerker ineenkrimpt,
waaruit in alle eeuwigheid geene verlossing meer
is. 0 hoe snel gaat al het aardsche voorbij, en
hoe oneindig lang is de eeuwigheid!
Maar ook gij, welgestelde landman, rijke koop-
ïnan, ook gij moet op den armen Jezus in zijne
kribbe nederzien, en in aanbidding en heilige
vrees het besluit nemen: arm te worden van
geest, d. i. iedere hartstochtelijke verkleefdheid
aan de aardsche goederen uit uw hart te verban-
nen en uwe rijkdommen zoo te bezitten, alsof
gij ze niet bezat. Dit zult gij dan het zekerst tot
stand brengen, als gij u dagelijks van een ge-
deelte uwer rijkdommen ontdoet, en ze aan
Christus in den arme geeft.
Zeg niet: ik ben vader eens huisgezins, ik heb
talrijke kinderen, en mag dus hun goed niet aan
den arme verspillen. Hoe, dat zou eene ver-
-ocr page 328-
DERDE HOOFDDEEL.
DE GEBOORTE VAN ONZEN ZALIGMAKER
JEZUS CHRISTUS.
I.
Jlet een zuiver hart en een geloovig kinderlijk gemoed, moeten
wij nu die wonderlijke gebeurtenissen van dien zoo heiligen
nacht overwegen, zooals ons die in den glans der H. Schrift
en in de veropenbaringen van bevoorrechte zielen worden voor-
gesteld.
Met heilige verrukking knielde de hooggezegende Maagd voor
de kribbe neder. Het bovennatuurlijk licht, waarin zij de god-
delijke geheimen begreep, schitterde immer helderder en rijker,
en nog nooit had zij den hoogsten, driemaal heiligen God in
zijn wezen zoo volmaakt aanschouwd, als nu. —Nogmaals werd
het groote geheim der menschwording van het eeuwig Woord
voor haren geest gebracht, en zij erkende den diepen grond,
waarom de ééniggeboren Zoon van den almachtigen Vader vleesch
wilde aannemen, en waarom juist op die wijze de gevallen men-
scheiijke natuur wederom tot hare oorspronkelijke waardigheid
teruggebracht, ja ver boven dezelve verheven, en den vloek
der zonden, die op de geheele aardsche schepping lag, uit-
gewischt moest worden. Toen sidderde haar ootmoed voor
het verhevene van het oneindig geheim, een menschgeworden
God ter wereld te brengen en dien als moeder te voeden en
te verzorgen. Zulk een ambt achtte zij zich geheel onwaardig,
omdat zij enkel eene dienstmaagd des Heeren wilde zijn. —
Maar juist de nederigheid vermeerderde de wondervolle begunsti-
ging en geestelijke verheffing van haar wezen. — Zij was als
geheel verlicht en schitterde met zoo geestelijke en lichamelijke
schoonheid, dat zij zelfs geen aardsch schepsel meer scheen te
zijn. Zij had met de handen kruislings op de borst, hare oogen
ten hemel geslagen, en haar geest was geheel en al in de
godheid verslonden.
2.
Zie, tegen middernacht nam ook de uiterlijke lichtglans in de grot toe. De steenen van het
gewelf en der muren verdwenen bij de naderende glorie. De hemel ging open en talrijke hemelsche
heerscharen daalden van den troon der allerheiligste Drievuldigheid op de aarde neder, om het
woord van den H. Geest te vervullen: >AUe Engelen Gods zullen Hem aanbidden." —
Want op dit oogenblik trad de Koning der koningen, schitterend als de zon,
uit zijn bruidsvertrek. De Zoon Gods was als mensch geboren, en lag, in de
-ocr page 329-
DE GEBOORTE VAX ONZEN ZALIGMAKER JEZL\'S CHRISTUS.
292
vo11)eid van het hemeIsch licht schit-
terend, en alle glorie van Maria en
Engelen o ver stralend als een wonder
1 i e f e 1 ij k kindje v o o r z ij n e M o e d e r. Maria
echter was nog altoos in heilige ver-
rukking verzonken.
3. Het kind van genade hegon zich echter
te bewogen en te weenen. Toen ontwaakte Maria
uit hare verrukking. O
onbeschrijfelijke, zalige
moedervreugde hij het
zien van haar kind !
O eerbiedvolle en aller-
nederigste onderwer-
ping hij het zien van
haren Heer en Ko-
n i n g! O vurige aanbid-
ding bij het lichamelijk
aanschouwen van haren
God en Schepper.
Plat ter aarde nederlig-
gende kusle zij de hei-
lige voeten van het
kindeke. — Hij immers
was haar God en Schep-
per. Onder diepe buiging
kuste zij de heilige han-
den van het kind —
Hij immers was haar
Heer en Koning. En
dan stond zij op en
drukte met de gevoe-
lens der zaligste moe-
derlust warme kussen
op den mond van het
kind — want deze God en Schepper, deze Koning
en Heer was immers in waarheid haar eigendom,
haar kind, haar allereigensl kind geworden. O,
zoo roepen ook wij met den eerwaardigen Lode-
wijk van Grenada uit: Koningin des hemels, deur
des hemels, tempel van den H. Geest, stoel der
eeuwige, ongeschapen wijsheid — maak ons uw
godvruchtig en teeder gevoel kenbaar, dat uw
hart, bij het zien van zoo vele en zoo heilige
geheimen, overstroomde. Hoe waart gij te moede,
als gij Dengene, die de hemelen en de grondzuilen
der aarde ondersteunt, in uwe armen droegt\'?
Wat dacht gij, toen gij zaagt, lioe Hij als een
zwak en bevend kind weende, wiens gelaat de
hemelsche geesten met lust en zaligheid vervult?
Wat werd gij gewaar bij de gedachte, dat gij,
onder alle vrouwen, die geboren zijn, de eenigste
waart, die tot Moeder van den Messias, endaar-
door tot Koningin des
hemels verkoren zijt ?
Met welke gevoelens aan-
schouwdet gij Hem,
wiens eerste blik op
aarde zoo liefderijk op
uw moederlijk gelaat
rustte? Hoe godvrueh-
lig draagdet gij u zelve
j als een vrijwillig offer
aan Hem op, die zich
tot zoenoffer voor de
gansche wereld wilde
opofferen!
Middelerwijl was ook
de II. Josef in de zijgrot,
waar hij het genadevol
geheim in den geest ge-
zien had, van zijne knieën
opgestaan en kwam nu
bij het kind. Hij viel in
de diepste aanbidding
voor hetzelve neder,
dan begon hij zich te
verheugen en onder tra-
nen van vreugde den
Allerhoogste te loven. Hij
nam het kindje in zijne armen, en sloot het vréugde-
dronken aan zijn hart. Zijne ziel kon nauwelijks al
den jubel, die haar doorstroomde, begrijpen. —
En nu wikkelde Maria het kindje in windsels,
die zij medegebracht en gereed gemaakt had, en
legde het in de met hooi gevulde kribbe.
4. Gaan ook wij nu in den geest aan de zijde
van het met genade vervulde paar. Beschouwen en
aanbidden wij, wat zij met zoo onuilsprekelijke
aandoening beschouwd en aanbeden hebben.
-ocr page 330-
DE GEBOORTE VAN ONZEN ZALIGMAKER JEZUS CHRISTUS.                      21)3
tot op den huidigen dag niets anders verlangt als
in \'t hart van eiken mensch op eene geestelijke
wijze geboren te worden. Waarlijk nutteloos
en te vergeefs ware voor u de geboorte van het
eeuwig Woord in de stal van Bethlehem, nutle-
loos en te vergeefs het Kerstfeest met al zijne
pracht, als Christus niet ook in uw hart herboren
werd. Overweeg daarom, waarin die geestelijke
geboorte van Christus bestaat.
Als de zondige mensch een ernstigen blik op
de vervlogene jaren van zijn anrdsche pelgrimsreize
werpt, en met schaamte en huivering nagaat,
hoeveel kostbaren tijd hij in ijdele, vergankelijke
beuzelarijen verkwist, en met hoe schandelijke
vlekken van hebzucht, zingenot en hoovaardij hij
zijne onsterfelijke ziel bezoedeld heeft; — als hij
onderzoekt en berekent, wat hij uit zuivere liefde
tot God en voor zijne eeuwige zaligheid gedaan
heeft, en dan weinig of in \'t geheel niets vindt; —
als hij zijne onmacht en ellende duidelijk in-
ziet, en het hem, met het oog op de menig-
vuldig gevormde maar niet ten uitvoer gebrachte
besluiten, klaar en helder wordt, dat hij zich in\'t
geheel niet meer uit den afgrond kan opheffen,
zoodat hem het verleden en de toekomst in dikke
en vreeselijke duisternis gehuld toeschijnen; —
en als dan plotseling eene straal van boven-
natuurlijk licht door die duisternis heen dringt,
en de ongelukkige in dien glans het godmensche-
lijk hart van Jezus met de afgronden zijner trouwe
liefde, barmhartigheid en overvloedige genaden
aanschouwt — en als hij de stem van den goe-
den herder hoort: » Vertrouw, volg Mij na, Ik
heb u geholpen en Ik zal u helpen;\'\' als de zon-
daar op dit oogenblik zijne armen verlangend en
vol vertrouwen naar dat allerheiligste hart uit-
strekt en roept: »Heer, red mij, ik verga —
Heer, ik geloof, dat Gij de Christus, de
Zoon van den levenden God zijt; — Heer
ik vertrouw op uwe hulp; laat mij aan
de schatten van genade, die Gij in uwe
Kerk hebt neder gelegd, deelachtig
worden. — O Heer, ik wensen en ver-
lang u te beminnen uit al de krachten
van mijne ziel; — als hij dan, sterk in ge-
Wie is Hij, die daar naast het redelooze vee in een
armen stal ligt, en wien tevens alle koren van zalige
geesten lofzingen? Wie is Hij, die zich onder ellen-
dig hooi verbergt, en tegelijk de hemelen verlicht?
\'T is een kindje naar den vleesche, een kindje in de
krib; maar Hij is groot in de hemelen, waar de
sterren Hem dienen en de Engelen met zege- en ju-
belliederen Zijnen lof verkondigen ; Hij is groot op
aarde, waar Herodes om Zijne geboorte siddert, en
met hem gansch Jerusalem. 0 arme stal, gelukzalig
verblijf van den Allerheiligste! O hoeveel glorie-
rijker, dan alle kasteelen der koningen, en heer-
lijker, dan alle vorstelijke paleizen! Hier weent
een kind — en dat weenen en klagen heeft
grootere waarde, en is zoeter, dan elk aardsch
muzijk, dan de gezangen der hemelsche heer-
scharen. — Hier wordt de lichtglans der glorie
van den eeuwigen Vader in windsels gewikkeld,
en de verzadiging der Engelen met eenvoudige
melk gevoed. O gelukkige geboorte van eenen
God in het vleesch, waardoor de geboorte van
alle menschen hernieuwd, hunne ellende verzacht,
hunne gevangenis geëindigd en de schuldbrief van
de veroordeelde natuur vernietigd wordt — zoo-
dat ieder, die tot den geestelijken dood geboren
werd, nu bij machte is, wederom lot het ecu-
wig leven geboren te worden. Want aan allen,
die U aannemen, geeft Gij de macht, kinderen
Gods te worden. Wrezenlijk Gij zijt een barm-
hartig kindeke, wien alleen de barmhartigheid tot
kind schiep. Gij zijt niet voor u zelven, maar
voor ons geboren; want Gij hebt ons welzijn,
niet uw voordeel door uwc geboorte gezocht.
Daarom hebt Gij u zoo diep vernederd om door
uwe vernedering de diep gevallenen op te heffen,
en ons te verheerlijken. — O genadevolle, heilige
nacht, waarin de hemel tot de aarde afdaalde en
aan het menschdom — als het zekerste onder-
pand der goddelijke barmhartigheid — de hemel-
sche Koning als menschenkind geschonken werd!
5. En dit genadevolle geschenk zal voortdurend
door alle eeuwen vernieuwd worden. Wat in dien
zoo heiligen nacht der gansche wereld ten deel
viel, daaraan zal voortdurend ieder mensch in
het bijzonder deelen, daar het barmhartig kindje
-ocr page 331-
DE GEROORTE VAN ONZEN ZALIGMAKER JEZUS CHRISTUS.
294
6. Minzaam kindeke Jezus, laat mij die zoe-
tigheid ook proeven! Stoot mij niet terug. Ik
ben wel is waar een arm zondaar, — maar zijt
Gij dan niet juist om des zondaars wille op de
I aarde gekomen en mensch geworden? Ik werp
. mij daarom vol vertrouwen voor Uwe kribbe
| neder, en loof U in heilige aanbidding, zooals
U Josef en Maria eens aanbeden hebben. — O
laat mij hier voor Uwe kribbe wederom kind,
een goed, argeloos en onschuldig kind worden!
Verbreek mijnen trots, smelt allen haat in mijn
hart, vernietig eiken onzuiveren lust — o laat mij
wederom kind worden!
Wees van mij gegroet, armoede van mijnen
Verlosser! In die armoede hoop ik de schatten
der hemelsche genade te vinden: Wees van mij
gegroet, tranen in de oogen van het pas geboren
kindje. In U moeten mijne zonden afgewasschen
worden. O allerliefst kindeke Jezus, gedenk, hoe
Gij in dezen heiligen nacht reeds zoo menigen
zondaar tot een nieuw leven verwekt en met het
kleed der heiligmakende genade versierd hebt.
Gedenk de duizenden, in wier harten Gij op eene
geestelijke wijze werd herboren en Iaat Kerstmis
voor mij niet vruchteloos voorbijgaan.
O allerheiligste, zuivere, vlekkelooze Maagd Maria,
bid voor mij, opdat ik heden een druppeltje uit
de zee van genade verwerve en uw minzaam
kindje thans ook zijn intrek bij mij neme. O H.
goede en getrouwe Josef, maak uw aanbiddelijk
voedsterkind met mijne ellende bekend, opdat
het met de oogen zijner barmhartigheid op mij
nederzie. O II. Engelen, die in dien genade-
rijken nacht het zoete lied van den vrede des
hemels gezongen hebt, vereenigt uwe smeekingen
met de mijne, opdat ook voor mij dat lied waar-
heid worde, en de vrede uit het hart van het
kindje Jezus in mijn arm en onrustig hart stroome.
De inwoners van Bethlehem hebben hunne her-
bergen voor U gesloten: Zie o Jezus, ik open U
met een vurig verlangen mijn hart tol herberg.
Gij hebt den vuilen stal niet versmaad: versmaad
dus ook mijn hart niet. O Jezus ik leef voor U;
o Jezus, ik sterf voor U; o Jezus, U behoor ik
toe in leven en in dood. Amen!
loof, hoop en liefde, moedig opstaat, met liet
heilig besluit, den strijd des geestes tegen de
wellusten van het vleesch standvastig te strijden,
en in den geest en naar het voorbeeld van Christus
te wandelen:-------dan is Christus geeste-
1 ijker wij ze in den mensch herboren,
en dan is het ook wezenlijk kerstnacht
in de ziel van den mensch geworden!
Ook bij deze geestelijke geboorte heerscht
jubel en buitengewoone dankbaarheid. Ook bij
deze geboorte verheugen zich de Engelen des
Hemels en verkondigen der ziel hemelsrhen vrede.
Want, voert die ziel eenmaal vastberaden uit,
wat zij, vol vertrouwen op Christus, heiligs en
en goeds besloten heelt, is het vleesch aan den
geest en de geest geheel en al aan Christus on-
derworpen, dan komt ware, onverstoorbare rust
in de ziel, en met onuitsprekelijk geluk onder-
vindt zij de waarheid van Gods woord: »Leert
van Mij! want ik ben zachtmoedig en
nederig van harte; en gij zult ruste vin-
den voor uwe zielen; want mijn j uk is
zoet en mijn last is licht." (Malth. XI: 29.)
Wilt gij nu, — zegt de H. Donaventura — Christus
op zulke wijze in uw hart doen geboren worden,
dan moet gij eerst »Maria\'\' worden. Want het
woord Maria heeft drieërlei beteekenis: eene bit-
te re zee, eene lichtende ster, eene
meesteres. Wees ook gij eene bittere zee
door de smart van het berouw; eene lichtende
ster door het stichtend voorbeeld van een braven
levenswandel, een kloekmoedig beheerscher van
uwe zinnen, vleeschelijke begeerten, gedachten,
woorden en werken. Zijt gij op zulke wijze
•Maria\'1 geworden, dan laat zich de lieer gaarne
uit u op eene geestelijke wijze geboren worden,
en gelijk Maria in den heiligen nacht, zult ook
gij ondervinden, hoe zoet de Heer is. Ja waarlijk,
Hij is zoet, als Hij door heilige overweging gevoed,
in het bad van godvruchtige tranen van berouw en
liefde gewasschen, in de zuivere windsels van kui-
sehe begeerten gewikkeld, in de armen der christe-
lijke sterkte gedragen, met de kussen van een vroom
verlangen geliefkoosd en eindelijk in de krib van
een liefdevol hart gelegd en daarin verwarmd wordt.
-ocr page 332-
VIERDE HOOFDDEEL.
BESCHOUWING OVER EENIGE MERKWAARDIGE OMSTANDIGHEDEN BIJ DE
GEBOORTE VAN ONZEN LIEVEN HEER EN ZALIGMAKER.
Dif geloofd ui ii. \'..\'ii cn ;c-
rtoopt i*l ign ial ««lij wortlen.
heeft, en dat geheel zijn leven op aarde slechts
eene reis, een korte pelgrimstocht naar het ware,
eeuwige vaderland is. — Groote dwaasheid van.
de menschen. Hoe stapelen zij buitengewone
hardsteenen op elkander, en bouwen kasteelen en
paleizen, en rusten niet, voor dat zij alles met
rijke sieraden, en allerlei gemakken hebben in-
gericht? Dan verheugen zij zich met grooten
hoogmoed over hunne kostbare woning en kleven
er hun hart zoo hartstochtelijk aan vast, als
konden zij door de geheele eeuwigheid daar ver-
blijven. — Maar zie, nu komt er een ongeluk
of zelfs de dood — — en men draagt hen stil
en koud naar het enge graf op het kerkhof!
O lief kindeke Jezus, reeds een pelgrim in den
schoot uwer moeder, doe mij altoos gevoelen,
dal ik een vreemdeling en een pelgrim ben,
die deze aarde doortrekt!
2. In een stal, waar anders de herders hunne
schaapskudden plaatsten — in eene grot, waarin
wellicht reeds zijn voorvader, als herdersknaap
zijne kudde gedreven en zijne liederen van den
goeden herder gezongen had — daar wilde het
kindje Jezus geboren worden.
En met alle recht! Hierdoor moest reeds in
het uur zijner geboorte het menschdom bekend
gemaakt worden, dat Hij de goede herder is, die
het verloren schaapje opzoekt en zijn leven voor
de kudde ten beste geelt. —Tusschen twee rede-
38
erkelijk is het eene zeer troost-
rijke en aangename bezigheid,
in aanbidding en beschou-
vving bij de kribbe van het
kindeke Jezus te verwijlen,
daarom, Lezer, zal het u wel
niet hinderen, als wij die
H. plaals niet zoo spoedig
verlaten , maar zorgvuldig
zelfs de kleinste bijomstan-
digheden van dit groot ge-
^f\' heim overwegen. Want niets
is hier toeval. Alles, zelfs
\'Uv •! het geringste, is door de
|j P eeuwige Wijsheid zoo vast-
gesteld, en heeft daarom
zijn diepen zin en heilige
beteekenis.
1. Of was het wellicht bij toeval, dat de Messias
niet in de eigenlijke woonplaats zijner ouders,
maar op reis, gedurende hun pelgrimsreis,
ter wereld kwam? Geenszins! Christus wilde niet
slechts in de eerwaardige stad van David, te
Bethlehem geboren worden, om de oude voor-
zeggingen te vervullen, en zich als den waren
David, als den heerlijken koning van het Nieuwe
Verbond bekend te maken, maar Hij wilde ons
daardoor ook aan de gewichtige en veelal ver-
geten waarheid herinneren, dat de mensch hier op
aarde in \'t algemeen geen blijvende woonplaats
-ocr page 333-
290           BESCHOUWING OVER EEN1GE MERKWAARDIGE OMSTANDIGHEDEN RIJ DE
looze dieren, een os en een ezel ") moest —
volgens de oude overlevering — zijne eerste rust-
plaats zijn: ten teeken dat het menschdom van
zijne oorspronkelijke waardigheid tol het dier
was afgedaald, en alleen door Hem wederom ver-
heven en veredeld kon worden. —
En zie ik eerst de tranen, die het kindeke Jezus,
in dezen kouden, vuilen stal vergoten heeft,
dan denk ik aan dit wanschapen heeld en harte-
leed, dat die menschen Hem aandoen, die zijn
allerheiligst Sacrament in een koud, liefdeloos en
met doodzonden hesmeurd hart durven ontvangen.
3.    Heeft Christus ons op dit allerheiligste Sacra-
ment, dat Hij in het laatste uur van zijn aardsch
leven, in den avond vóór Hij den Golgotha be-
klom, heeft ingesteld — niet reeds wonderbaar
gewezen en als ware het den menschen beloofd,
terwijl Hij dadelijk na zijne geboorte in eene
kribbe gelegd wilde worden? O mijne zieli
beschouw met heiligen eerbied de geheim-
volle overeenkomst tusschen de kribbe
en het tabernakel. De kribbe is immers de
plaats, waar der kudde het voeder wordt voor-
gelegd. Christus dus in de kribbe, wat wil dit
anders beduiden en zeggen, als: Christus ons
voedsel, Christus het brood des levens, Christus
het hemelsch Manna, Christus waarlijk onze spijs
en drank? En als het kindje Jezus van uit de
kribbe zijne armpjes uitstrekt en ons zijne teedere
handjes toereikt, ligt dan niet reeds de leedere uit-
noodiging op zijne tong: „Komt tot Mij.
allen die vermoeid en beladen zijt, Ik
zal u verkwikken: die mijn vleesch eet
en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en
Ik in hem." (Matlh. XI: 28. Joan. VI: 57.)
4.    En overwegen wij nu, wanneer de Ver-
losser der wereld wilde geboren worden. Onder
keizer Augustus, d. i. in dien lijd, dat de volken
hechter dan ooit te voren ol later — door den band
eener gemeenschappelijke heerschappij
onderling verbonden waren. Was deze eenheid
der wereld onder de heerschappij des Romeinschen
Keizers niet het zinnebeeld der nieuwe geestelijke
eenheid, waarin de volken van alle landen en
talen onder hun waren koning, Jezus Christus,
moesten worden vereenigd? Ja allerzoetst en mach-
tig kind, reeds in de kribbe »rustte de heerschappij
op uwe schouderen", terwijl de hemelsche
Vader U alle volken der aarde in eigendom
gaf, zooals er geschreven staat: „Ik geef u
de volken der aarde tot erfenis." (Ps. II: 8).
Hoe zoo? Dit hadt Gij duidelijk genoeg gezegd,
toen Gij uw hemelschen Vader bad: sLaat allen,
die Gij mij gegeven hebt, een zijn, gelijk Wij
een zijn", (Joan. XVII). De geestelijke eenheid en
innige verbroedering van alle menschen en volken,
en wel onder uwen stedehouder en plaatsbekleeder,
den Bisschop van Rome lag in de raadsbe-
sluiten uwer wijsheid en barmhartigheid. En
dit moest het menschdom reeds door den tijd
uwer geboorte bekend gemaakt worden, terwijl
Gij juist in de dagen van den romeinschen
Wereldheerscher onder ons verscheent.
5.    In het jaar van den algemeenen wereld-
vrede wilde het kind Jezus geboren worden,
om ons aan te duiden, dat nu ook de vrede tus-
schen den Schepper en hel schepsel wederom zou
hersteld, en allen, die van goeden wille zijn, den
vrede deelachtig zouden worden. Er was name*
lijk in de stad Rome een oude tempel, die aan
den God Janus was toegewijd, en wiens deuren
gesloten moesten worden, als de oorlog geëindigd
was, en vrede en eendracht tusschen de volkeren
hersteld zouden worden. Merkwaardigerwijze
had dit onder Keizer Augustus plaats; de bloe-
dige oorlogen hielden voor eenen tijd op en de
tempel van Janus kon gesloten worden: een zeer
liefelijk, beduidend zinnebeeld van den genade-
vollen, hemelschen vrede, die thans de aarde
gelukkig maken zou. Want nu verscheen Em-
manuel, de vredevorst en hoorden de menschen
het gezang uit den hooge: „Vrede aan de
menschen op aarde van zijne goedwil-
ligheid." (Luc. II: 14.)
6.    Het kindeke Jezus wilde midden in den
*) „Een os kent zijnen meester, en een ezel zijns
heeren kribbe." (Is. 1: 3).
-ocr page 334-
GEBOORTE VAN ONZEN LIEVEN HEER EN ZALIGMAKER.                          207
winter geboren worden, d. i. eenige dagen nadat
de zon in den winternacht is weggezonken, en
dan langzaam wederom aan den hemel begint te
klimmen, om zich naar ons te keeren, wanneer het
rijk des lichts over de duisternis in de natuur de
overhand begint te krijgen. Een trooslelijk toeken!
Want gelijk alle natuurleven van de zon kracht en
opwekking krijgt, zoo ook hel menschdom alleen
van de geestelijke zon, d. i. van de verbinding
met God. Het menschdom echter had door de
zonde hare verbinding met God verbroken, de
geestelijke zon was van haar geweken, en deze
begon eerst weder in Christus lot het mensche-
lijk geslacht te naderen en door hare stralen licht
en opwekking en een rijk leven te verspreiden!
Daarom wilde onze goede Zaligmaker juist in dit
jaargetij verschijnen, waarop jaarlijks de heidenen
in Rome Ier eere van de weder »zegenvierende
zon" openbare spelen hielden — de zoogenaamde
natales invicti se. solis.
7. Op den zelfden grond heeft ook het eeuwig
Woord den Zondag — volgens een oude grieksche
overlevering — als zijn geboortedag in den vlee-
sche uitverkoren. Want de Zondag is de eerste
dag van de week. En op den eerslen dag der
scheppingsweek had de Heer gezegd: „Hot licht
worde!" Daarom was deze dag des lichts en
der zon, de gezegende, eeuwig lofwaardige dag,
waarop Hij in de wereld kwam, die later van
zich zelven zeide: „Ik ben het licht der
wereld: die Mij navolgt, wandelt niet
in de duisternis." (Joan. VIII: 12). — O kind
vol glans en heerlijkheid, laat uwe stralen diep
in mijn geest en hart doordringen. Ach, er is
nog zoo menige duisternis, die mij verhindert,
mij zelven, mijn eeuwig einde, en den weg, die
daar heenleidt, duidelijk te kennen. Ik hoor wel
is waar de woorden der waarheid en des levens,
maar juist omdat de ziel, waarin zij ingaan, in
nog zooveel donker gehuld is, kan ik die woor-
den niet levendig genoeg vatten en verstaan, en
blijft mij veel, wat uwe heiligen in gelukkige
klaarheid voor de oogen zweefde, een onopgelost
raadsel. Eeuwig, ongeschapen licht, ware zon
des geestes, verlicht mij steeds meer en meer!
8. Maar waarom, o Jezus, hebt Gij dan het
uur uwer duisternis, den donkeren middernacht
tot het uur uwer geboorte gekozen? Zeker om
geene andere reden, als om ons de weldaad uwer
menschwording goed aanschouwelijk te maken.
Hoe dichter en ondoordringbaarder de duisternis
is, des te blijder richten zich de blikken van den
reiziger naar het licht, dat hem van verre legen-
schijnt. De duisternis van den middernacht was het
zinnebeeld van den geestelijken toestand der
menscliheid. Van God gescheiden en aan zich
zelven overgelaten, had de menschelijke natuur in
hel heidendom haar eigen weg gezocht en was
in al de gruwelen der afgoderij en van den dienst
, des satans vervallen. Toen het bederf zich steeds
i verder uitbreidde, toen zelfs de braafslen aan het
j menschdom begonnen te wanhopen en de nacht
I des geestes zijn toppunt bereikt had —
ging de hemel open; een wonderbaar licht
verspreidde zich over een land, te midden der
drie bekende werelddeelen gelegen, en hel slicht
van het licht" werd in menschelijke gedaante
geboren. Overweeg nu, of er wel een geschikter
uur ware geweest, om de genadevolle beteekenis
der geboorte van het kindeke Jezus uit te druk-
ken, dan juist de donkere middernacht?
Wees daarom gegroet, o II. middernacht, uit
welks schoot zulk licht is voortgesproten! Wees
gegroet, teedere vredevolle nacht, waarin de
hemelboden het einde der 4000-jarige ellende en
het herstel van den gelukkigen vrede aangekon-
digd hebben! Wees gegroet, verheven, plech-
tige nacht, glansrijker dan de helderste middag:
Want in u is dit groot geheim geopenbaard.dat
de Engelen sedert duizenden jaren verlangd hebben
te zien! — 0 heilige, genadevolle nacht! Moge
het licht, dat uit uwen schoot is voortgekomen,
mij door de duisternissen des levens geleiden,
in de verschrikkingen van mijnen doodsnacht troos-
! ten, en voor den eeuwigen nacht bewaren! Amen.
-------^Dïxy&ytt&ï-------
-ocr page 335-
VIJFDE HOOFDDEEL.
WONDERLIJKE GEBEURTENISSEN INDEN HEILIGEN NACHT.
i.
Van deze afgevaardigden des hemels zingt de
katholieke Kerk op het H. feest van kerstnacht:
>Ileden heeft zich de koning deshemels
verwaardigd uit eene Maagd geboren
te worden. Daarom verblijden zich de
Engelenscharen, omdat voor het mensche-
1 ijk geslacht het eeuwig heil verschenen
is." Dit had reeds de Psalmist voorzegd, toen
hij zeide: »Sion zal het hooren en zich
verblijden. (Ps. 96: 8.) En alle Engelen
Gods zullen Hem aanbidden." 0 wie is
in staat dit gejubel van Sion, van het hemelsch
Jèrusalem te beschrijven! O wat een onuitspreke-
lijk vreugdefeest werd daarboven in de ruimten
der eeuwige gelukzaligheid gevierd, toen de hemel-
sche Vader den Cherubijnen en Serafijnen en allen
koren van zalige Geesten openbaarde, dat de
Verlosser der wereld geboren was! Met welke ver-
rukking daalden zij naar de aarde neder, om
voor de kribbe van den pasgeboren Koning des
hemels hunne hulde te brengen. Met de liefe-
lijkste gezangen, zooals er sedert de schepping
des hemels geen aangenamer gehoord waren,
loofden zij het kind der genade, en verheer-
lijkten zijne oneindige barmhartigheid.
2. Middelerwijl toog er een uit de vreugdedron-
ken koren der Engelen naar de herders, om
ook hun de blijde boodschap te verkondigen. De
11. Evangelist Lucas verhaalt ons deze wonder-
bare gebeurtenis volgender wijze: »En er waren
herders in datzelfde oord, wakende en
de nachtwachten houdende over hunne
kudden. En zie, een Engel des Heeren
e II. Apostel Paulus leert, dat
in den naam van Jezus Christus,
den Godmensen, alle machten
in den hemel, op de aarde en
onder de aarde moeten gebogen
worden. Want Hij opende door
zijn 11. kruis de geslotene deu-
ren des hemels, zoodat de ruimte
^BM^fc^S ; van gelukzaligheid, die door den
val van Lucifer en zijnen aan-
hang ledig geworden was, we-
derom met de zielen der recht-
vaardige menschen wordt aan-
gevuld. Hij nam zegenend den
vloek weg, die op het menschelijk
geslacht, en ook daarom op de
geheele aarde drukte. Hij ver-
hrijzelde de macht der hel, en
zegevierend ontnam Hij van de geesten des af-
gronds de vierduizendjarige heerschappij over de
ongelukkige nakomelingen van Adam. Daarom,
kon het ons niet bevreemden, dat er in dit ge-
naderijke uur zijner geboorte eene geheimvolle,
wonderbare beweging in den hemel, op de aarde
en in de jammervolle ruimte van de hel ontstond.
Terwijl de helsche machten in dit uur sidderen
en beven, verheugen zich hemel en aarde en bren-
gen den nieuwgeboren Koning blijde hunne hulde.
Die koning is immers waarlijk de Godmensch.
God van den hemel, mensch van de aarde. Hemel
en aarde deelen in Hem, en daarom zien wij bij
de kribbe de afgevaardigden des hemels en de
plaatsbekleders der aarde.
-ocr page 336-
WONDERLIJKE GEBEURTENISSEN IN DEN HEILIGEN NACHT.                     299
stond bij hen, en Gods lichtglans om-
straalde hen, en zij vreesden met groote
vreeze. En de Engel zeide tot hen: vreest
niet! want zie, ik verkondig u eene
groote blijdschap, welke voor het
gansche volk zijn zal. Heden is U een
Zaligmaker geboren, welke is Christus
de Heer, in Davids stad. En dat zij u
het teeken: Gij zult een kindeken vin-
den in doeken gewonden, en liggende
nederige en kinderlijk eenvoudige mannen, die
met vroom verlangen op de komst van den Messias
wachtten.
Eene oude overlevering verhaalt ons, dat er
onder deze herders bijzonder drie waren, die
door hunne godsvrucht en vurige liefde en de
onschuld van hunnen levenswandel boven alle
anderen uitmuntten, en in dit heilig middernachts-
uur zich met zeer vrome en vurige gesprekken
over den Messias onledig hielden. — Deze drie
in eene kribbe. — En plotseling was
daar bij den Engel eene menigte van
het hemelsch heir, God lovende en zeg-
gende: Eere in de hoogste-hemelen aan
God, en op aarde vrede aan de menschen
van zijne goedwilligheid." (Luc. II: 8—14.)
In Bethlehems velden namelijk werden de kud-
den van lammeren, schapen en runderen geweid,
die voor de dagelijksche offeranden in den tempel
te Jerusalem bestemd waren, en de herders, die
ze hoedden, waren meerendeels godvruchtige,
heeft de hemelsche Vader — onder al de milli-
oenen menschen van den aardbol — verkoren,
uit naam van het gansche menschdom, als de
afgezanten en plaatsbekleeders der aarde, aan
den Godmensch het eerste offer hunner aanbid*
ding en aan de maagdelijke Moeder Gods hunne
vereering te brengen.
0 welke uitverkiezing, welke gunst! Hen die
arm waren in geld en goed, in vormingen weten-
schap , maar daarentegen rijk in liefde en ver-
langen, in onschuldig en gcloovig kinderlijk ge-
-ocr page 337-
WONDERLIJKE GEBEURTENISSEN IN DEN HEILIGEN NACHT.
300
I
i en liefkozing te huldigen Eindelijk stonden zij
op, en offerden de medegebrachte geschenken,
die de allerheiligste Maagd met hartelijken dank
aanvaarde. Daarop namen zij onder lof- en dank-
gebeden afscheid. Maar Maria bewaarde alles,
wat er gesproken was in haar hart.
3. Zoo heerschte er dan jubel en vreugde in
den hemel bij de gelukzalige Geesten; jubel en
vreugde op aarde bij de vrome herders — maar
ook jubel en vreugde in het voorgeborgte
der hel. Want vele geestelijke leeraars zeggen
ons, dat de hemelsche boodschappers in dit hei-
lig middernachtsuur ook naar die plaats werden
afgezonden, waar de II. Oudvaders en Profeten
en alle gestorven rechtvaardigen van het Oude
Verbond op de komst van den Verlosser wacht-
ten. j>Vrede en vreugde ook aan u — zoo klonk
op eens de blijde boodschap — vrede en vreugde
ook aan u, die zoo vurig en vol liefde verlangd
hebt, den dag des Heeren te zien! De Beloofde
is verschenen, de Verwachte is er, en hel Kin-
deke is geboren, op Wiens schouderen de heer-
schappij rust. Nog een luttel tijds en gij zult
den verwinnaar van dood en hel in het rijk der
eeuwige gelukzaligheid in zegepraal navolgen."
Troostrijke boodschap, woorden van zaligheid
en genade! Nu wordt de voorzegging van den
profeet Isaias vervuld: »Het volk, dat in de
duisternissen wandelde, heefteen groot
licht aanschouwd; hun die wonen in een
land van schaduw des doods is het licht
opgegaan." (Is. IX: 2.)
De eerste vader Adam jubelde en juichte: im-
mers nu was de tweede Adam verschenen, die
den vloek van den eersten ophief, en de groote
Schuld atloste. De vrome Oudvaders jubelden en
juichten; immers uit hun geslacht was de groote
Koning, die .den schepter over Israël en al het
volk der aarde voerde, voortgekomen. De Pro-
feten jubelden en juichten, want nu werden de
i beloften van vorige eeuwen vervuld. — Alle recht-
vaardigen jubelden en juichten, en ofschoon zij
j nog niet waardig waren, den Verlangde aller
\' volken in \'t vleesch te aanschouwen, verhieven
j zij toch hunne harten met blijde hoop en zij
voel, heeft de Allerhoogste tot zulk een eereambt
uitverkoren, opdat het woord van den Psalmist
vervuld worde: illit den mond der kinder-
kens en zuigelingen hebt Gij uwen lof
bereid." (Ps. 8: i.)
De goede herders geloofden in ootmoed en
eenvoud des harten aan het woord van den hemel*
schen boodschapper. Nog sloegen zij hunne blik-
ken hemelwaarts en luisterden naar het gezang
der Engelen. Toen verdween allengs de licht-
glans, die de zalige Geesten omstraald had, en
de hemelsche liederen hielden op. Alleen sterren
schitterden nog liefelijk aan den donker blauwen
hemel en fonkelden met wondervolle pracht, als
verheugden zij zich ook in dezen II. nacht, en
als wilden zij ook heden op eene geheel bijzon-
dere wijze hunnen schepper verheerlijken. De
herders zagen elkander verwonderd aan en zeiden:
sLaat ons doorgaan tot Bethlehem, en
deze zaak zien, die geschied is, welke
de Heer ons heeft bekend gemaakt. (Luc.
Il: 15.) IJlings namen zij eenige herdersge-
sc hen ken, om ze het kindeke te vereeren,
want zij konden wel denken, dat het zeer arm
moest zijn, omdat de Engel hun gezegd had,
dat zij het in eene kribbe zouden vinden. Zij
begaven zich dan op weg en kwamen onder zoete
gesprekken bij de grot. Nog nooit was een Hooge-
priester met zulke vrees en eerbied in den tem-
pel te Jerusalem het Allerheiligste binnengetreden,
als deze vrome herders den stal te Bethlehem.
Zij traden met ontdekte hoofden en gevouwen
handen in de grot, vielen met den diepsten oot-
moed op hunne knieën voor de kribbe, bogen
hunne hoofden tot op den grond en aanbaden
het kindeke. En hunne harten werden niet zoo
groote liefde en godsvrucht tot het aanminnig
kind ontstoken, dat ze van blijdschap weenden
en den grond met zoete tranen besproeiden. De
legende zegt, dat hierop de goede herders hunne
tluiten en schalmeien namen, en daarop ter eere
van het lief kindeke — zoo goed ze maar
konden — godvruchtige liederen speelden. Zij
konden maar niet verzadigd worden, het godde-
lijk kind te aanschouwen en hel door aanbidding
-ocr page 338-
WONDERLIJKE GEBEURTENISSEN IN DEN HEILIGEN NACHT.                       301
goddelijke eer wilde bewijzen, ontbood deze de
Sibyllen ") van den Tiber, en vroeg haar hij
deze eer mocht aannemen. Hel was omstreeks
den middag. Toen zag de Sibylle naar den hemel
en ontdekte rondom de zon een gouden kring,
in wiens midden eene maagd, die een aanminnig
knaapje op haren schoot droeg.
De waarzegster toonde dit aan den Keizer en
zeide: »Dit knaapje is nog grooter dan gij, val
neder en aanbid hel." Nu viel de keizer op
zijne knieën, aanbad het kind, en liet Ier zijner
eere op het romeinsche raadhuis een altaar op-
richten met hel opschrift: ara primogeniti
Dei, d. i. altaar van den eerstgeboren
God, waar ter plaatse later tot een eeuwig aan-
denken eene kerk gebouwd werd, die nog heden
ten dage Ara coeli d.i. »Altaar des hemels"
genoemd wordt.
De vrome legende verhaalt, dat ten tijde der
geboorte van Christus op vele plaatsen de blik-
sem in de heidensche tempels geslagen is, zoodat
de afgodsbeelden nedervielen en verbrijzeld wer-
den; en inzonderheid, dat vele orakels, waaruit
de duivelen voorzeggingen gedaan hadden, voor
altoos stom zijn gebleven. Toen reeds gevoel-
den zij de geweldige macht van Hem, die ge-
komen was, om de heerschappij van satan te
vernietigen.
Wij zien dus, hoe de geboorte van den Zalig-
maker der wereld in den geheelen omvang der
schepping, eene groote, wondervolle beweging
deed ontstaan: Hoe kunnen wij nu nog verwon-
derd staan, als wij zien, hoe blijde en feestelijk
deze genadevolle geboorte in alle landen van de
christenheid tot op dezen dag toe gevierd wordt?
loofden en aanbaden het kindeke, wien de macht
en heerlijkheid in den hemel, op de aarde en
onder de aarde gegeven is.
h. Zeer vernuftig en hartroerend is het ver-
haal der oude legenden over de vreugde, welke
zich zelfs bij redelooze dieren over de geboorte
van den Wereldverlosser openbaarde. Niet slechts
zijn de os en ezel, die stomme dieren bij de kribbe
neergevallen en hebben op hunne wijze den Schep-
per aanbeden, maar de lammeren in \'t veld zijn
begonnen op te springen, en de vogelen des
hemels, als op een zonnigen lentemorgen te jubi-
leeren; wonder schoone bloemen zijn ontloken en
welriekende bloesems in de wijnbergen bij Relh-
lehem. Op vele plaatsen zijn bronnen uit de aarde
ontsprongen; zoo b.v. eene bron in de slad Rome,
aan de overzijde van de rivier, de Tiber, waar-
uit, in plaats van water, een heldere, geurige olie
voortkwam, en wel in zoo groote hoeveelheid,
dat die zich tot in den Tiber uitstortte, ofschoon
menigeen daarvan geschept had. Op deze plaats
werd later, ter eeuwige gedachtenis aan dit won-
derlijk voorval, eene kerk gebouwd »aan de II.
Maria over den Tiber" genaamd, de eerste open-
bare kerk van Rome, en die nog heden, om
deze gebeurtenis, fons olei, d. i. de oliebron
genoemd wordt. Zoo had zich dan bij de geboorte
van onzen lieven Zaligmaker die wonderlijke
vreugde, die door den Psalmist was voorzegd,
zelfs over de levelooze natuur uitgestort: »Dat
de hemelen zich verblijden en de aarde
vr ooi ijk ten reie ga! dat de zeebruische
met hare volheid. Dat de velden van
vreugde opspringen, met al wat daarin
is; dat al \'t geboomt derbosschenjuiche
voor het aangezicht des Heeren, want
Hij komt." (Ps. XGV. 11-13).
5. Maar zelfs in de heidensche wereld
en in het rijk van satan kondigde deze pas
geboren Koning in dien nacht zijne komst door
merkwaardige teekenen aan. Toen namelijk te
dier tijde de Romeinen hun keizer Augustus de
*) Zoo heetten bij de heidenen, bijzonder bij de
Grieken en Romeinen, maagden, die in strenge ont-
houding leefden, volgene het volksgeloof in nauwe ver-
binding met de godheid stonden, en daarom waardig
geoordeeld moesten worden met geheimvolle openbaringen
te worden begunstigd. Hare voorzeggingen stonden,
bijzonder in Home, in zulk aanzien, dat ze als romeinsche
staatsorakels gevraagd werden, zoodra deze stad eenig
gevaar dreigde.
-ocr page 339-
ZESDE HOOFDDEEL.
OVER DE CHRISTELIJKE PLECHTIGHEID VAJf
HET KERSTFEEST.
ellicht meent ge,
christelijke Le-
zer, dat er onder
al de feesten van
het katholieke
Aartsengelen; heden verblijden zich de
rechtvaardigen en roepen: Eere zij aan
God in den Hooge! Alleluja!
Laat u dus, door deze gevoelens van heilige,
dankbare vreugde geheel doordringen, bijzonder
in het II. middernacht
uur zelven, waarop gij
misschien het geluk heb
de zoo plechtige gods
dienstoefening in uwe
parochiekerk bij te wonen.
Gelukkig uur! Aandoen-
lijke, hartroerende gods-
dienstplegtigheid van onze
II. Kerk! Hoe klinken
de klokken plechtig en
ernstig door de nachte-
lijke stille-------als afge-
zanlen Gods, die nog
heden aan de geloovige
gemeente het grootste
heil verkondigen, gelijk
weleer aan de herders
te Dethlehem! Het huis
Gods schittert van licht.
Nooit rolt de orgeltoon
voller en majestueuzer
langs de geweide gewelven; nooit klinken de H.
gezangen blijder en opwekkender; nooit heft de
priester aan het altaar het «Gloria in excelsis"
met meer aandoening en verrukking aan; nooit
valt bij de II. Consecratie — waarna het altaar
werkelijk eene kribbe wordt — de vergaderde
gemeente gelooviger en godvruchliger op de
kerkelijk jaar geen zoo
schoon, zoo troost- en
vreugdevol is als het Kerst-
feest, weet dan, dat reeds
de oude eerwaardige leer-
aars der Kerk juist uwe
overtuiging deelden; zoo-
danig zelf, dal de II. Chryso-
stomus dit feest genoemd
heeft het feest aller
feesten. Daarom jubelt
heden de II. Kerk en zingt
vol vreugde: »II e den
is ons de ware vrede
van den hemel a f g e-
daald; heden zijn de
hemelen over de ge-
heele wereld honig-
vloeiend geworden;
heden is voor ons de dag der oude en
steeds nieuwe verlossing en de eeuwige
gelukzaligheid aangebroken; heden is
ons de Koning des hemels van de maagd
geboren, om die verloren waren tot het
Rijk terug te brengen; heden zingen op
aarde de Engelen, en verheugen zich de
-ocr page 340-
-ocr page 341-
304                    OVER DE CHRISTELIJKE PLECHTIGHEID VAN HET KERSTFEEST.
knieën; maar ook nooit slroomt de genade Gods
rijker en heilzamer in de harten van alle braven,
als bij deze nachtelijke godsdienstplechtigheid.
Immers nog in onze dagen bereidt men zich
in goede en waarlijk christelijke huisgezinnen zoo
zorgvuldig mogelijk in het nachtelijk uur door
gemeenschappelijk gebed, godvruchtige lezing en
stichlende gesprekken — tot deze godsdiensloefe-
ningen voor. \') En al zijn er ook in elke ge-
meente eenige ongelukkige en diep gevallene
menschen, die zoo zeer alle liefde tot Jezus en
alle dankbaarheid voor zijne genadevolle mensch-
wording verloren hebben, dat zij die kostbare
uren in dwaasheden en buitensporigheden mis-
bruiken, zult gij u toch door hun voorbeeld niet
op het dwaalspoor laten brengen, maar daaren-
tegen in stille afzondering of wel in den kring
van uw huisgezin, geest en hart op de verheven
geheimen bereiden, die in de nachtelijke gods-
dienstoefening gevierd worden.
Want deze eerste der drie II. Kerstmissen
in het donkere, nachtelijke uur — wordt gevierd
ter gedachtenis van de geboorte van Christus
in het vleesch; de tweede bij de eerste sche-
mering van den dageraad doelt op de geestelijke
geboorte van Christus in de harten der
menschen; de derde eindelijk, op klaarlichten
dag, wijst op de eeuwige geboorte van
den Zoon uit den schoot van zijnen he-
melschen Vader.
2. En omdat op dezen dag de Zoon Gods als
een onmondig, kind in deze wereld gekomen
is, werd deze van oudsher als een bijzondere
vreugdedag voor brave, onschuldige
kinderen gehouden, en hun doorbel maken
eener kribbe en van een Kerstboom vreugde
bereid.
*) In de eerste tijden van het Christendom had dat I
vroom nachtwaken (vigiliën), die nachtelijke voorbereiding
voor alle hooge feestdagen plaatB. Mnar toen in vele
streken lauwheid en lichtzinnigheid de overhand kre-
gen, en de gemeenschappelijke, nachtelijke vigiliën tot
buitensporigheden misbruikt werden, vond de kerk het
goed, ze te verbieden en alleen de vigilie Tan Kerstmis |
te behouden.
Gelukkig christelijk huisgezin, waar nog zoo-
veel kinderzin en vrome hartelijkheid woont, dat
de ouders er zich nog aan laten gelegen liggen
j de geboorte van het kindeke Jezus aan hunne
kinderen door een kribbeke goed aanschouwelijk
en slichtend voor te stellen! Een paar ruwe
steenen, hier en daar met mos bekleed, verbeel-
den den heuvel; takken van most of hulst lusschen
de steenen gesloken, zijn de terebinthen en ceders
van den heuvel, waarop — op eenige zaamge-
voegdc planken — de stal gebouwd wordt.
Roven den stal schittert de goude ster; de aan
de takken vastgemaakte lichtjes zijn de Engelen
in slralenglans, een roodgemaakte, van onder met
mos bedekle slecn nabij den stal is de vervallen
heiderstorcn, aan wiens voel een paar schaapjes
weiden. En in den stal zelven ligt het kindeke
Jezus in de kribbe op hooi en stroo, rechts staan
! Maria en Josef, lings os en ezel, en ook de drie
! vrome herders, die het kindeke aanbidden, ont-
breken niet. — 0 blijdschap van de onschuldige
; kinderen, als eindelijk de deur van de geheim-
I volle kamer, waar vader en moeder of een bekwaam
• bloedverwant dat kribbeke bereid hebben, opengaat!
O zoete tranen van den vader, als hij van bezijde
slaande hoort, hoe de vrome moeder de luiste-
rende kinderen het kribbeke uitlegt, en hun met
moederlijke welsprekendheid veel, zeer veel weet
te verhalen van de onuitsprekelijke liefde van het
kindeke Jezus voor alle brave kinderen, van
zijn buitengewoon groote armoede, van de lee-
deiheid en goedheid der lieve Moeder Gods, van
de getrouwheid des II. voedstervaders en van
de zalige vreugde der goede herders! Op dat
oogenblik worden allen, die daarbij tegenwoordig
zijn, vader en moeder en de grootere leden van
het huisgezin, allen worden wederom kinderen,
en daarom ook deelachtig-------aan het hemel-
iijk van den vrede der ziel! En in de ziel der
onschuldige kinderen wordt de gedachtenis aan zul-
ken kerstnacht nooit uitgewischt, en als zij al lang
volwassen en ver van het ouderlijk huis verwijderd
zijn, en de kerstavond aankomt, dan zullen zij
in stille aandoening de zoo lang vervlogen uren
-ocr page 342-
OVER DE CHRISTELIJKE PLECHTIGHEID VAX NET KERSTFEEST.
305
goed de diepe en heerlijke beteekenis van den
kerstboom op, en zijt gij zoo gelukkig huisvader
of huismoeder te zijn, verzuim dan zeker niet,
uwe kinderen deze beteekenis in bevattelijke woor-
den te verklaren. De kerstboom mei zijne lichtjes
en menigvuldige geschenken is een zinnebeeld
en gelijkenis van Jezus Christus, den waren
boom des levens. De boom in het Paradijs
had den mensch den dood aangebracht — maar
Christus bracht ons leven, licht en overvloedige
genade.
O zoet kindeke Jezus, ware boom des levens,
laat mij altijd onder uwe schaduw rusten, Iaat
mii door uw licht verlicht, en met de vruchten
uwer genade verzadigd worden — totdat de
dag aanbreekt, waarop ik geene zinnebeelden of
gelijkenissen meer behoef, maar U zelven in uwen
hemelglans van aanschijn lot aanschijn mag fian-
schouwcn. Amen!
van den kerstnacht gedenken, en dankbaar de ouders
zegenen, die hun zulke vreugde bereid hadden.
Wil echter de vreugde der kinderen op kerst-
avond volkomen zijn, dan mag naast het krib-
beke den kerstboom ook niet ontbreken! In
de takken schitteren de lichtjes en daartusschen
hangt het bekoorlijk lokaas der kleinen: vruch-
ten, speelgoed en andere geschenken, al naar de
gegoedheid der ouders. Deze geschenken heeft
het kindeke Jezus zelf werkelijk voor de kin-
deren bereid. Want van dat kindje schrijft im-
mers de Apostel, dat door hetzelve alles ge-
maakt is, wat op aarde bestaan en wezen heeft.
En de liefde der ouders, die deze geschenken
doet, en de onschuldige vreugde, die daardoor
in het kinderlijk hart wordt opgewekt, en de
kinderlijke dankbaarheid, welke de kleinen
hunnen goeden ouders bewijzen : is dat ook geene
genade van het kindeke Jezus? — En merk nu
fcNVo
ZEVENDE HOOFDDEEL.
HET GODDELIJK KINDEKE WORDT BESNEDEN
EN JEZUS GENOEMD.
het goddelijk kindeke wilde zijn zoo heerlijken
naam Jezus, d. i. Verlosser, riet anders als in
de smartelijke opoffering van zijn allerheiligst
bloed verdienen, inwijden en bevestigen en daar-
mede het nieuwe wereldjaar, het verbond
der genade openen. Dat alles moet nu met een
geloovig hart overwogen, en in de eerste plaats
de bloedige besnijdenis, dan de naam Jezus, en
ten slotte de beteekenis van het nieuwe jaar be-
schouwd worden.
I. Wat de besnijdenis betreft, weet, dat
de Heer zelf in het Oude Verbond ze heeft voor-
geschreven , en wel om drie redenen: Voor eerst
als een leeken van het Verbond en de uitverkiezing-
voor zijn volk; ten tweeden, als eene zinnebeeb
Is de acht da-
gen vervuld
waren, dathet
kind zou be-
sneden w o r-
den werd zijn
naam g e-
n o e m d »J e-
zus," welke
genoemd was door den Engel, voor dat
II ij in den moeder schoot ontvangen werd.
(Luc. II : 21.) Zie daar de korte en eenvoudige
woorden, waarmede de Evangelist Lucas eene
buitegewoon gewichtige, beteekenisvolle en aan
geheimen zeer rijke gebeurtenis verhaalt. Want
-ocr page 343-
:m                 HET GODDELIJK KINDEKE WOHDT BESNEDEN EN JEZUS GENOEMD.
bond openlijk en plechtig erkennen. Ten derden
wilde Hij zijne afstamming van Abraham naar
hel vleesch voor de geheele wereld bekend maken.
Ten vierden gaf Hij ons door de besnijdenis een
voorbeeld van de nauwgezette en stipte gehoor-
zaamheid aan al de voorschriften der Kerk, zelfs
| dan als deze iets van ons verlangt, dat der zinnc-
lijke natuur zwaar valt, of eene ijdele, uiterlijke
! plechtigheid schijnt. Ten vijfden wilde Hij zijn
! bitter lijden, waardoor Hij ons verlost heelt,
reeds op den dag, waarop Hij den naam sJezus"
, d. i. Verlosser, ontving, met bloedstorting be-
| ginnen. Ten zesden wilde Hij het juk der wet
\' van het Oude Verbond dragen, om ons daardoor
\' van dezelve te bevrijden, zooals in den brief van
den 11. l\'aulus aan de Galatiers, geschreven staat:
I »God zond zijnen Zoon, — geworden on-
: der de wet, opdat Hij hen, die onder de
wel waren, zou vrij koop en." (Gal. IV: 4.)
Eindelijk en hoofdzakelijk wilde Hij, door zich
als een gewoon zondaar aan de wet te onder-
, werpen, zich openlijk als dengene toonen, die
I de zonden der wereld op zich neemt — als
I plaatsbekleeder van geheel het zondig
j menschdom. Gods Zoon had in zijne mensch-
j wording en geboorte slechts in \'t algemeen de
! gedaante van een mensch aangenomen; maar hier
in de besnijdenis de gedaante van een zondaar,
: van een plaatsbekleeder aller zondaren, om als
zoodanig den vloek te dragen en de groote mis-
, daad van allen Ie boeten.
O Jezus, daarvoor zij U dank gezegd door alle
1 eeuwen! Met teeder medelijden en vurige liefde
! begroet ik U, als mijn bloedbruidegom, die zich
op den eersten oogenblik van zijn leven, zoo
wel als op den laats ten door het bloed heelt
i willen verbinden! O Zoon der gerechtigheid, hoe
; schittert Gij bij uwe opkomst en uwen ondergang —
in de grol te Delhlehem en op Golgotha — in
bloedig purper! Een rooskleurige dageraad kon-
,\' digi een avondregen aan: — wal beteekent de
! bloedige dageraad uwer besnijdenis anders, dan
j dat uw bloed aan den avond van uw leven, als
i een regen uil al de aderen van uw lichaam stroomen
, zal? — 0 lief kindeke Jezus, hoe zijl Gij in uwe
dige vermaning lot de geestelijke besnijdenis van
het liart en de bestrijding van de onzuivere lusten
des vleesches; en ten derden tot eene ootmoedige
herinnering, dat reeds het pasgeboren kind een
zondaar is, en dus van rechtswege zijn leven —
»dat in den bloede is" verbeurd heeft.
Deze besnijdenis was eene zeer smartelijke
verwonding van het knaapje, waarom de teer-
harligste Moeder Maria met bange vrees het uur
Ie gemoet zag, en reeds vooraf de smart van
haar dierbaarst kind in haar moederlijk hart ge-
voelde. Met het aanbreken van den dag — zoo
als de godvruchtige Catharina van Emmerich be-
schrijft — had de besnijdenis plaats. Er waren
in de grot te Rethlehem lampen ontstoken en
verschillende brave lieden uit de buurt, namelijk
herders, waren gekomen, om in de heilige hande-
ling te deelen. De Moeder van Jezus was zeer
bedroefd ; zij zelve had de doekjes gereed gemaakt,
om hel bloed op te vangen en de wonden te
verbinden. Nadat de priester de besnijdenis vol-
bracht had, sprak hij het voorgeschreven gebed:
»Geloo/t zij de Heer, onze God, die zijne gelief-
den van den moederschoot af geheiligd heeft,
die ons zijne wet in \'ivleesch gedrukt en zijn
Zoon geteekend heeft met het teeken van zijn
II. verbond, tot opname in den zegen van onzen
vader Abraham!" — waarop de omstanders de
woorden baden van den Psalmist\' »Heil aan hem,
dien Gij hebt uitverkoren en tot uwen Zoon aan-
genomen." De leedere lianen der Moeder van
smarten bleven vloeien, terwijl het eerste bloed
van haar goddelijken Zoon voor de vergiffenis
der zonden stroomde. Zij mengde hare tranen
met de lianen van het onschuldig Lam.
Maar waarom die tranen? Waarom wilde het
onschuldig kind Jezus zich aan eene wet, die
alleen voor de zondaars gegeven is, onderwerpen
en laten besnijden? Daarop antwoorden de God-
geleerden het volgende: Vooreerst wilde de Zalig-
maker hierdoor bewijzen, dat Hij wezenlijk een
menschelijk lichaam had, en niet slechts een
schijnlichaam, zooals latere dwaallceraars meen-
den. Ten tweeden wilde Hij de van God zelven
uitgegane wet en instellingen van het Oud Ver
-ocr page 344-
307
HET GODDELIJK KINDEKE WORDT BESNEDEN EN JEZUS GENOEMD.
besnijdenis te moede geweest! Ach, zeker dacht I naarn »Jezus" genoemd. Van waar komt die
Gij toen ook aan de menigvuldige schaamteloos* \' zoele, wonderbare Naam? Gij weet het. Menschen
heid en onzuiverlieid, waarmede de kinderen der hebben dien niet uitgevonden, geen eindige geest
heeft dien bedacht, ook de aarde beeft dien niet
voortgebracht: zijn oorsprong is goddelijk!
menschen zich zoo schandelijk bezoedelen, en
badt Gij ook voor die ongelukkigen tot uwen
hemelschen Vader om erbarming. Uwe oncin-
dige liefde zij dus gezegend, en U zij dank ge-
zegd voor al de smarten naar lichaam en ziel,
die Gij, bij uwe besnijdenis, voor ons zondaars
wildet onderstaan.
2. Als nu het kind besneden was, werd zijn
En nadat deze verheven, geheimvolle naam in
den schoot der allerheiligste Drievuldigheid over-
legd en bepaald was, ontving een hemelvorst
den last, dien aan de wereld te verkondigen, en
wel vóór allen aan de uitverkorene Maagd Maria:
Zie gij zult... . eenen Zoon baren, en
-ocr page 345-
308                 HET GODDELIJK KINDERE WORDT BESNEDEN\' EN JEZUS GENOEMD.
zijnen naam zult gij Jezus heeten. (Luc.
I. 31). — dan aan den II. Jozef: Gij zult zijnen
naam Jezus heeten; want IIij zal zijn
volk zaligmaken van hunne zonden.
(Matth. I. 21.) — Ja, dit is de bete eken is
van den naam Jezus: de Redder! De
Redder uit de diepten eens afgronds, waaruit
anders geen verlossing mogelijk was; de Redder
van den vloek, die sedert 4000 jaren op de
gansche schepping lag; de Redder van het juk
der zonde en van de slavernij des duivels, waarin
alle hoogere kracht van de menschclijke natuur
verbroken was; de Redder uit de duisternis des
geestes, uit de versteendheid des harlen, en de
onmacht van den wil; de Redder van den
eeuwigen dood, waartoe wij allen om de zonden
veroordeeld waren: — dit beteekent de naam
Jezus! Daarom roept de eerwaardige Lodewijk
van Grenada vreugdedronken uit: »\\Vees ge-
prezen, gelukkige dag, waarop ons deze naam
verkondigd is! De Heer heeft reeds vóór dezen
dag menigen Jezus, d. i. menigen Redder in
de wereld gezonden; maar zij waren slechts
Redders van het lichaam en \'tvleesch, van hui
zen, goederen en landerijen; niemand was bij
machte het koslbaarste, namelijk de ontsterfelijke
ziel, van den druk der zonde, en van de heerschappij
des duivels te redden. Voor zoodanige redding
moest een nieuw, geheel eigenaardig en god-
menschelijk Redder gezonden worden, en deze
ééne is Jezus, Christus de Heer, hooggeprezen
in eeuwigheid!"
Jezus ! dit is de naam, waarvan de Bruid in het
Hooglied tot haren geliefden Bruidegom spreekt:
Uw naam is een uitgegoten olie. (Hoogl.
I. 3.) Daarom begroet de honigvloeiende kerk-
leeraar Bernardus Uwen naam met de van liefde
brandende woorden: »0 gezegende naam! o olie,
die over de geheele aarde wordt uitgestort! Hij
werd van den hemel over Judea uitgestort, en
van Judea stroomde hij over den geheelen aard-
bol, en van de aarde dringt hij zelf door tot in
de hel, zoodat in de naam van Jezus alle knieën
gebogen worden, in den hemel, op de aarde en
onder de aarde! Wat treffende overeenkomstbe-
staat er lusschen den olie en den naam des
Bruidegoms! De olie heeft drie eigenschappen:
Rij verlicht, voedt en geneest. Hij onderhoudt
het vuur, voedt het vleesch en hij verlicht de
pijn. Zóó dient hij lot licht, spijs en genees-
middel. — Zóó verlicht ook de naam van Jezus,
als Hij verkondigd — zoo voedt Hij, als Hij
overwogen — zoo verzacht en geneest Hij, als
Hij wordt aangeroepen. Want van waar anders
over den geheelen aardbol, dat zoo plotselinge
licht des geloofs, dan omdat de naam van Jezus
verkondigd werd? En wal voedt het gemoed
krachtiger, wat sterker de deugd, wat onderhoudt
de goede zeden, wat bevordert de kuische be-
wegingen, wal vervult de ziel met zulke zoelig-
heid en zoo moed volle kracht, als de naam van Jezus,
wanneer die godvruchtig wordt nagegaan en over-
wogen? En is iemand onzer bedroefd, of klein-
moedig, of in gevaar, of in zonde: — zie,
zoodra de naam Jezus in zijn hart en van daar
in zijnen mond komt, wijkt voor het opgaande
licht alle droefheid, en Rij bezielt den benauw-
den en den zondaar met een nieuw leven. De
spijs der ziel is draderig als ze met den olie
van den zoeten naam niet is begoten — zij is
zonder deze kruiderij onsmakelijk — wat gij ook
ooit schrijven moogt, het bemoedigt mij niet,
als ik er den naam Jezus niet in lees; wat gij
ook moogt verklaren of zeggen, het wekt mij
niet op, als ik den naam Jezus niet hoor. Jezus
is honig voor den mond, welluidendheid voor
het oor, balsem voor het hart. Draag dien naam
altoos in uw hart, want hiertoe vermaant u de
hemelsche Bruidegom zelf, als Hij in het IIoog-
lied zegt: »L e g mij als een zegel in uw
hart, als een zegel op uwen arm." (Hoogl.
VII: 6.)
O dwaze mensch, dat ik mij tot dusverre van
zoo menigen zoeten troost beroofd heb, terwijl
ik het verzuimde, den allcrheiligsten naam Jezus
godvruchtig uit te spreken, te overwegen en aan
te roepen! Ach, geheel andere namen hielden
soms mijne ziel bezig. En welke ellendige winst
: hebben zij mij gebracht! — o gezegende naam
I van mijnen Jezus, U zal ik voortaan in druk en
-ocr page 346-
T BESNEDEN EN JEZUS GENOEMD.                ,109
door welken w ij moeten zalig worden.
(Hand. IV: 1-2).
De Apostelen en de eerste christenen hebben
met zoo onwrikbaar geloof dezen naam aange-
roepen, en een zoo wonderlijk voordeel in de aan-
gclcgenheden van lichaam en ziel daaruit getrokken:
waarom is dit bij ons anders geworden? Gij
weet u zelven niet te raden en te helpen — en
gij vergeet den naam van Jezus godvruchtig uit te
spreken, en daarin licht en raad te vinden! Gij
zijl om een verlies zoo kleinmoedig geworden
dat onovei winbare droefheid uwe ziel gevangen
houdt, en gij komt niet op de gedachte door den
zoeten naam van Jezus uwe ziel wederom vrij en blij
te maken! Gij wordt door bekoringen geplaagd,
en gij denkt er niet aan, in den naam van Jezus
de overwinning over de duistere machten te be-
halen!
Gij zijt ziek en stelt in de bekrompen kunst
van sterfelijke geneesheeren onvergelijkelijk grooter
vertrouwen dan op den naam van den onsterfc-
lijken Zaligmaker! Ja het valt zelfs menigen
priester niet in, a!s hij uren lang de zieken be-
zoekt en troost, met apostolisch geloof den naam
van Jezus over hen aan te roepen en ze in dien
naam te zegenen!
0 verhel u, christelijke ziel, tot dal beerlijk
geloof der eerste christenen; vertrouw op de nim-
mer opdroogende, nimmer verouderende kracht
van den naarn Jezus en gelijk die naam over-
winning aankondigend en lichtend boven de deur
van het n i e u w e W e r e 1 d j a a r slaat, dat Christus
door zijne menschwording geopend heeft, begin
dan ook op den huidigen dag, op den feestdag
der besnijdenis van uwen Verlosser het nieuw
burgerlijk jaar in den allerheiligsten naam van
Jezus.
3. Of kan men op het eerste uur van het
nieuwjaar wel een geschikteren groet uitdenken
dan: Geloofd zij Jezus Christus in alle
eeuwigheid! Op den huidigen dag immers is
ons die zoo kostbare naam gegeven en aan de
wereld verkondigd — als ware het "\'t beste
nieuwjaars geschenk. Daarop wees reeds Isaias,
toen hij in profetischen geest uitriep: Een
HET GODDELIJK KINDERE W
moedeloosheid gedenken, U zal ik in het uur der
bekoring aanroepen, L\' zal ik in alles, wat ik
.doe, spreek en schrijf, verheerlijken!
En dan ook zal al de zegen en de won der-
ba re kracht, die in dezen glorierijken naam
verborgen ligt, over mijn doen en laten worden
uitgestort. Of twijfelt gij soms, mijne ziel, en
meent ge, dat er in de v ij f letters van dezen
naam zoo bijzondere kracht niet kan liggen?
Hoe, in de vijf ellendige kiezelsteentjes, die de
herdersknaap David op Goliath geslingerd heeft,
lag zoo hooge kracht, dat de geweldige reus
daarmede op den grond geworpen werd; en de
vijf letters van den naam, dien de II. Drievuldig-
heid zelve ons verkondigd heelt, zouden zonder
kracht zijn? Gelijk aan de 11. Sacramentaliën,
zijn wel is waar ook deze vijf letters eigenlijk
maar een uitwendig leeken; maar zelfs in dit
teeken, als het met geloof en vrome godsvrucht
gebruikt wordt, ligt geheimvolle, hooge werking.
Want zoo heelt het de mond der eeuwige waarheid
zelve verkondigd: In mijnen naam zullen
zij booze geesten uitwerpen; nieuwe
talen zullen zij spreken; slangen zullen
zij opnemen; en hebben zij iets d o o d e-
1 ij k s gedronken, het zal hun niet s c h a-
den; aan kranken zullen zij de banden
opleggen, en zij zullen gezond worden.
(Mare. XVI: 17, 18) en wederom: Al wat gij
den Vader in mijnen naam zult vragen,
dat zal Hij u geven. (Joan. XV: 10). En de
groote volksleeraar schrijft: Hij vernederde
zich zelven, daar II ij gehoorzaam was tot
den dood, en wel den dood des krui ses•
daarom heeft ook God Hem verheven,
en Hem eenen naam geschonken, die
boven allen naam is, opdat voor den
naam van Jezus alle knie zich buige
van die in den hemel, die op de aarde
en die onder de aarde zijn. (riiill. II: 8—10).
Ja de Prins der Apostelen verzekert ons uildruk-
kelijk: In niemand anders is de zalig-
heid; want er is onder den hemel geen
anderen den menschen gegeven naam,
-ocr page 347-
m
HET GODDELIJK KINDERE WORDT BESNEDEN EN JEZUS GENOEMD.
kind is ons geboren, een Zoon is ons
gegeven en zijn naam zal zijn: Vader
van den toekomenden tijd. (Is. IX: 6.) En |
de Apostel bevestigt deze profetie, als hij schrijft:
Indien erin Christus een nieuw s c h e p-
sel is, zijn de oude dingen voorbij ge-
gaan, en zie, het is alles nieuw ge-
worden. (II: Cor. 5: 17.) Dus kan de overgang
van het oude tot het nieuwe, zal het ons geluk
aanbrengen , slechts in Jezus Christus en onder
aanroeping van zijn allerheiligsten naam plaats
hebben. Gelijk derhalve de brave Christen met
Kerstmis zijn hart in dank en liefde voor den
Zaligmaker geopend heeft, zoo wendt hij zich
heden tot vrienden en bloedverwanten met den
blijden wensch: Gelukzalig Nieuwjaar! >
d. i Hij wenscht uit den grond van zijn hart,
dat al zijne vrienden mogen deelen in de in
Christus verschenen genade, in de op nieuw
geopenbaarde menschgewordene liefde, en in alle
geestelijke en lichamelijke weldaden, die het god- •
delijk Kind aan de wereld gebracht heeft Want
eeuwig waar blijft hel woord- Zoekt eerst het
Rijk Gods en zijne gerechtigheid d. i de
bovennatuurlijke genade in Christus, en dit alles
d. i. ook elke natuurlijke gave, die voor het
aardsch leven noodzakelijk is, zal u toegegeven
worden. (Matth. VI: 33.) Ja, o goed kind
Jezus, zoo bovenmate rijk in genade en erbar-
ining, doe mij heden en hel geheel nieuwjaar
door in de volheid uwer zegeningen deelen —
mij en al mijne dierbare vrienden en bloedver-
wanlen. Ik leg in uwe zoo milddadige hand
alles — geluk en ongeluk, vreugde en leed —
alles, wat dit nieuwjaar mij brengen zal —
Lieve Jezus, ik kom op het eerste morgenuui
van dit nieuwjaar voor den troon uwer kribbe:
Gij moet de eerste zijn, wien ik mijne wenschen
uil. Ik wensch U van ganscher harte, dat geen
mensch U in den loop van dit jaar door zonde
en ondeugd beledige. Ik wensch van harte dat
alle menschen I\' beter mogen kennen, vuriger
beminnen en oprechter dienen Ik wensch van
harte, dat de ongeloovigen en dwalenden zich tot
Uw licht wenden en de zondaars zich bekeeren.
Ik wensch van harte, dat Uw Rijk ons toekome
en Uwe heerschappij zich in de harten van alle
menschen bestendige. Ik wensch van harte, dat
Uw allerheiligste wil geschiede op aarde, als in
den hemel. Lief kindeke Jezus, neem mijne
wenschen welgevallig aan en zooals ik nu dit
nieuwjaar in L\' heb begonnen, in geloof aan
Uwe hartelijke liefde tot U, verleen nu mij en
allen, die mij bijzonder aangaan, de genade, dat
wij het geheele jaar door, met onverbreekbare
trouw aan U gehecht blijven, opdat, als eens hel
laatste van de ons verleende aardsche jaren zal
zijn afgeloopen, dan voor ons moge aanbreken
het groote onvergankelijke nieuwjaar in
de gelukzalige eeuwigheid. Amen.
-ocr page 348-
ACHTSTE HOOFDDEEL.
DE WONDERBARE ROEPING DER HEILIGE DRIE KONINGEN
UIT HET OOSTEN.
1f
! De Vader oordeelt niemand,
maar het gansene oordeel ,
heeftliüaau\\leuZoougegeren
1.
In deze profetie erkenden de heidenen, dat er
eens een machtig koning uit het .loodsche volk
zou geboren worden, die hen en geheel het land
onder zijne heerschappij zou brengen. — Lang-
zamerhand .wel is waar vergaten velen, zooals
het der mcnschelijke lichtzinnigheid eigen is, de
wonderbare voorzegging; maar eenige edele en
voorname mannen, die in .de sterrekunst goed
ervaren waren, namen die kennis sterk ter harte; de
gedachte aan den tockomstigen grooten Heerscher
vervulde hun hart met eerbied en verlangen, en
daarom stelden zij — zooals de oude overlevering
meldt, — er eenigen uit hun midden aan, die op
zekere tijden den berg Victoria lis beklimmen,
de sterren waarnemen, en waken en bidden
moesten dat God de beloofde ster zeer spoedig
zou willen laten opgaan. Doch die mannen stier-
ven , zonder de ster gezien te hebben; maar het
heiliï verlangen stierf met hen niet uit; dit was —
door het verhaal der ouders — op hunne kin-
deren en kindskinderen verschillende eeuwen lang
overgegaan, zoo zelfs dat de vrome wachters zich
altijd op den berg Victorialis bevonden.
Zie, nu gebeurde het in den heiligen Kersnacht,
dat in de lucht boven het Joodsche land, eene
nieuwe ongewone ster van een onbeschrijfelijk
schoonen lichtplans opging. Wel is waar zijn
vele geleerden van gevoelen, dat deze ster eigen-
lijk slechts een hoogst merkwaardige, edoch natuur-
lijke verbinding en vereeniging van verschillende
sterren geweest is: doch, daar deze geleerden
zelven onderling het over de nadere gesteld-
heid van deze ster en den tijd harer ver-
40
ijke en machtige koningen
ontmoeten wij zoowel als
arme voor de wereld onbe-
kende herders hij de kribbe
van den Verlosser der wereld.
Gelijk genen door een Engel,
zoo werden dezen door eene
wonderbare ster van den
hemel ter aanbidding van het
goddelijk kind geroepen. Van
deze wonderster, die in
de volheid der tijden, in de
ïdagen van den grooten ko-
ning\'\' verschijnen moest,
werd reeds 1500 jaren vóór
Christus in het vierde boek
van Mozes gesproken. De
merkwaardige geschiedenis
luidt aldus: Ten tijde, dat de Israëlieten door
het land van Moab naar Canaan wilden trekken, riep
koning Dalac een heidenschen profeet, met name
Balaam, om het Israëlietische volk te vervloeken.
Doch de Heer dwong den valschen profeet tegen
zijnen wil het volk te zegenen. En Balaam ver-
hief zijne stem en in de verre toekomst schou*
wende, sprak hij: Ik zie Hem, maar niet nu;
ik aanschouw Hem, maar niet nabij;
eene ster treedt voor uit I acob, een
schepter komt op uit Israël, en zal de
aanvoerders van Moab slaan en al de
kinderen van Seth verpletteren. — Uit
Jacob zal de heers e her uitgaan. (Xum.
XXIV: 17, 19.)
-ocr page 349-
312 DE WONDERBARE ROEPING DER HEILIGE DRIE KONINGEN UIT HET OOSTEN.
schijning zeer oneens zijn, oordeelen wij het
passend, bij de oude, eerwaardige overlevering
en de godvruchling meening der II. Kerkvaders
te blijven en te gelooven, dat de almachtige
Schepper tot verheerlijking der eerste komst
van zijn goddelijken Zoon op aarde, eene geheel
nieuwe, bijzondere ster geschapen heeft, zooals
wij immers ook in het Evangelie van den II.
Mallheus lezen, dat, bij de tweede komst van
Christus om de wereld te oordeelen, ihet leeken
van den Zoon des menschen aan het firmament
verschijnen zal." De Kerkvaders, namelijk de II.
martelaar Ignatius, en ook de schrijver van het
overoude »Boek van Selh\'\', zeggen dan ook dat de
ster, die aan de vrome Wijzen op den Viclorialis
verschenen is, schooner dan zon, maan en alle
andere sterren geweest is. Midden in de ster
zag men de gedaante van een buitengewoon
schoon kind, met eene gouden kroon op hel
hoofd, en een kruis in de handen.
2. Alsdan begaven zich verschillende vrome
Oosterlingen op reis, om dezen nieuwen Koning op
te zoeken en te vereeren. Inzonderheid echter
waren het drie aanzienlijke Vorsten van het Oosten,
Melchior, Gaspar en Balthazar, die zich
hiertoe door Gods geest voelden aangedreven. Zij
waren in de slcrrekunde en andere wetenschap-
pen goed ervaren, waarom men hen ook de drie
Wijzen of .Magen noemt; ook zij waren melde
voorzegging van Balaam nauwkeurig bekend, en
verlangden vurig naar den beloolden Koning. Toen
nu deze voorname vorsten in den II. Kerstnacht,
ieder in zijn land, den loop der sterren be-
schouwden, en verlangend en biddend — zooals
hunne voorouders sedert eeuwen — naar het
onmetelijk (iimament schouwden, zagen ook zij
die wonderlare sier boven het Joodsche land, en
erkenden dadelijk door goddelijke verlichting, dat
nu de zoo lang verwachte ster der belofte was
opgegaan.
Liefelijk wonder! Heerlijk gedenkteeken van
Gods barmhartigheid, die niet alleen het Joodsche
volk, maar ook de Heidenen, onze voorvaders ter
aanbidding van den Koning des hemels geroepen
heeft: — de Joden in de geloovig vrome Herders
| te Bethlehem, de Heidenen in de drie Wijzen
J uit het Oosten; de Joden door Engelen, als boden
i der bovennatuurlijke openbaring, de Heidenen
j door eene ster, als zinnebeeld der natuurlijke
I openbaring. Daarom roept de II. Leo in zijne
I preek over het II. Driekoningen-feest met god-
vruchlige ontroering uit: lAllerliefstcn, verheugt
u in den Heer! Ja ik zeg u wederom: verheugt
u! — want kort na het geboorte-feest van Ghris-
lus is het leest zijner verschijning gekomen en
Hij, dien de Maagd op dien dag ter wereld ge-
bracht had, is op dezen dag door de wereld er-
kend. Toen hebben de hemelen Gods heer-
lijkheid verkondigd, en het geluid der waarheid
is over de geheele wereld gegaan, terwijl de
Engelen den herders de geboorte van Christus
bekend gemaakt en de sier de Wijzen naar de
kribbe geleid hebben. — Daarom laat ons, aller-
lielslen, in de drie Wijzen het begin van onzen
roep tot het geloof erkennen en met een blij hart
hel begin van deze schoone hoop vieren: want
van dezen tijd al, zijn wij, die heidenen waren,
begonnen de eeuwige heerschappij in te gaan."
Onbeschrijfelijk was de vreugde der drie vorsten,
loen zij mei hunne lichamelijke oogen de lich-
lende ster zagen, en met de oogen des geesles —
door inwendige veropenbaring Gods — erkenden,
dat nu het verlangen hunner Vaderen vervuld en
I de morgenster der verlossing, de Messias, wezen-
lijk verschenen was. Maar de vreugde huns ge-
loofs moest zich nu door daden toonen. Daarom
besloten zij onmiddellijk op reis te gaan, enden
pasgeboren Koning — ondanks de nioeielijke,
meer dan honderd uren verre reis, midden in
den winter — in het land der Joden op te
zoeken en te aanbidden.
Mei het oog hierop zegt de II. Leo: «Dezelfde, die
hun de ster als een leeken gegeven had, gaf hun
levens den moed, om datgene op te zoeken, wal Ilij
hun had leeren kennen" — o! zoo als de 11. Fulgen-
j tius zegt: iDezelfde, die in de kribbe lag, lichtte
j in de hemelen, en Ilij die den Wijzen uitwendig
j licht zond door de ster, verlichtte hen inwendig
I door zijne inspraak.\'\'
-ocr page 350-
DE WONDERBARE ROEPING DER HEILIGE DRIE KONINGEN UIT HET OOSTEN. 813
I bazing aan; maar niemand wilde van den pasge-
I boren koning, naarwien de vreemdelingen vroegen,
j iets weten.
3. Op den twaalfden dag eindelijk zagen zij ,
• na ontzaggelijke moeite en bezwaren, in de verte
| de II. stad Jerusalem. O hoe blijde begroetten
i zij die plaats, het doel, zooals zij meenden,
\' hunner reis! Want hier, in de wijd beroemde
hoofdstad van het Joodsche land, dachten zij
! den pasgeboren koning van Israël te vinden.
Doch zie, op eens verdwijnt de ster uil hun oog.
1 De vorsten ontstelden, en het scheen hun geen
goed voorteeken. Toch besloten zij naar het
koninklijk slot van Ilerodes te gaan. In al de
straten, die zij doortrokken, ontstond een groote
volksoploop; de bewoners zagen hen uit alle
huizen en vensters met nieuwsgierige verwondering
na; want sedert jaren was het niet gehoord, dat
drie koningen gelijktijdig met zoo groot gevolg
in de stad gekomen waren.
Ilerodes ontving de vreemdelingen, naar den
I uiterlijken schijn, zeer vriendelijk, leidde ze in
de koninklijke zaal, en vroeg hen naar het doel
hunner vermoeiende reis. — Toen antwoordde
i hem de oudste en eerwaardigste der drie en
: zeide: »Wij zijn uit het verre Oosten gekomen,
[ om den pasgeboren koning der Joden te aanbid-
| den; want wij hebben zijne ster, waarop onze
vaderen reeds sedert eeuwen wachtten, gezien
j en in den wonderlijken glans dezer ster zijn wij
1 en de overigen naar hier gekomen. En gij, o
koning, gelief ons nu te zeggen, waar de pasge-
I boren Ileerscher over Israël woont."
Lezer, let hier wel op het onwankelbaar ge-
loof van deze vrome Heidenen aan Gods open-
baring. Zij vragen niet lang, of de Beloofde
: geboren is, maar zeggen kloekmoedig en zonder
] wankelmoedigheid, terwijl zij zonder den minsten
: twijfel op de goddelijke belofte bouwen: Waar
is Hij geboren\'?—Hoezeer ontstelde de trotsche,
i argwanende, wreede tiran op deze onverwachte
j lijding! Doch hij verborg zijne ontsteltenis, zoo
| goed mogelijk, en antwoordde den koninklijken
I vreemdelingen: »Uwe vraag is zeer gewichtig en
| vol beteekenis; maar gij zijl zeker erg vermoeid
Zóó trokken dan de vrome vorsten — ieder in
zijn vaderland — op, en namen kostelijke ge-
schenken mede, om ze den pas geboren koning
te ofTeren. Ieder hunner had nog aanzienlijke
vrienden of bloedverwanten bij zich, en daarcn-
boven kameeldrijvers en soldaten in hun gevolg;
lieden van verschillende stammen — verschillende
kleur en kleederdracht — zoodat nu het woord
van den proleet Isaias vervuld werd: »Sta op,
vertoon u glansrijk, Jerusalem, want
uw licht komt, en de heerlijkheid des
Heeren gaat over u op, want zie, duister-
nis bedekt de aarde, en donkerheid de
volken; terwijl de lieer over u opgaat,
en zijne heerlijkheid u bestraalt. Doch
de volken wandelen in uw licht, en de
koningen in den glans, die voor u daagde.
Hef op uwe oogen, en zie in het rond;
die allen verzamelen zich en komen tot
u; van verre heen komen uwe zonen,
en aan hunne zijde uwe dochters. Dan
zult" gij de volheid zien en uw hart zal
verwonderd staan en zich verwijden, als
der zeeën menigte zich lot u gekeerd
heeft en de macht der volken tot u ge-
komen is. Driften van kameelen zullen
u bedekken, dromedarissen vanMadian
en Epha: al die uit Saba komen, offeren
goud en wierook en vermelden des Heeren
lof. (Is. LX: i— G.)
Toen alles gereed was, stelde zich de stoet in
beweging en zie, het licht, dat zij in het vader-
land gezien hadden, begeleidde hen als eene
lichtster en trouwe reisgezel op den geheelen
pelgrimstocht. De vrome vorsten waren in god-
vruchtige gemoedsstemming; met zalige aandoening
zagen zij onafgebroken naar den lichtenden hemel-
bode op, en onderhielden elkander met II. ge-
sprekken en lofzangen. Zij trokken door afgelegene
streken, zandige woestijnen zonder weg of pad;
als stormwinden gingen de kameelen en drome-
darissen vooruit, en het woestijnzand stoof in
dikke wolken onder hen op. Kwamen zij door
eene stad of dorp, dan zagen de bewoners de
eigenaardige pelgrims met verwondering en ver-
-ocr page 351-
HU DE WONDERBARE ROEPING DER HEILIGE DRIE KONINGEN LIT HET OOSTEN.
van de lange reis, en licbl behoefte aan ver-
kwikking. Daarom rust u met de uwen uiten ter
gelegener ure zal ik uwe vraag beantwoorden.\'\'
Toen gingen de koningen heen en deden wat
llerodes hun gezegd had.
Deze nu belegde dadelijk eene vergadering van
Hoogepricsters en Schriftgeleerden, om hun de
onverwachte lijding en de merkwaardige vraag
der Oosterlingen mede te deelen. — Deze waren
spoedig bijeen. Zij droegen hunne priesterlijke
kleeding en borstschilden, en in hunne hand de
boekrollen der wet en profeten. II i 11 e 1, de Groot-
meester en zachte Wijze, was voorzitter van dit
Synedrium. In denzelfden raad zat ook Rabbi
Samnas of Simeon, de profetische grijsaard en
Rabbi Ilakkana, de zoon van Nehumia ben
Hakkana. Deze had een merkwaardig boek, ide
onthulling der geheimen\'\' genaamd, over den
Messias geschreven, en in de laatste jubelweek
vóór Christus de profetische uitspraak gedaan:
>nog vijftig jaren en Israëls koning, waarop de
volken wachten, zal verschijnen!" En in zijn
stervensuur zeide hij tot zijnen zoon: »IIeil u,
Hakkana, want uw oog zal den dag des Ileeren
zien.\'\' Al deze merkwaardige woorden van den
edelen Nehumia werden nu vervuld, en zijn zoon,
Hakkana was thans, als medelid van den raad,
getuige van de wondervolle roeping der Oostersche
koningen. Als nu de Schriftgeleerden de boek-
rollen der Profeten geopend hadden, zeiden zij
tot Herodes: Als Degene verschijnt, die komen
moet, dan is zijn uitgang van Gelhlehem in het
land van Juda; want aldus staat er geschreven
in het boek van den Profeet Micheas: nGijtoch, !
o Bethlehem Ephrata, al zijt gij klein !
onder Juda\'s duizenden, uit u zal mij
voortkomen, die Israëls Ileerscher zal
wezen; wiens uitgangen zijn van ouds,
van de dagen der eeuwigheid. (Mich. V:2.)
Toen werd Herodes andermaal zeer onrustig
en bloeddorstige gedachten kwamen in zijn hart
op. Zijn besluit stond vast. Sterven moest het
hebreeuwsch kind, al had het ook duizend levens!
Dadelijk, doch in het diepst geheim, liet hij de
drie koningen bij zich komen en polste hen met
de meest mogelijke zorg uit: waar en onder welke
omstandigheden hun de ster verschenen was. —
Daarna stond hij op en zeide andermaal met gehui-
chelde vriendschap: »Er is in de heilige boeken
van mijn volk zeker sprake van den Ileerscher
over Israël, dien gij zoekt; begeeft u dus zuid-
waarts, naar de stad Delhlehem, en onder-
vraagt zorgvuldig naar het kind;en als
gij het zult gevonden hebben, boodschapt
het mij dan, opdat ook ikkomeenhet
aan bid de." (Matlh. II: 8).
0 lief kindeke Jezus, hoe diep moet u toch deze
afschuwelijke huichelarij van den bloeddorstigen
llerodes wel gesmart hebben! AVant Gij zaagt
immers in zijn hart en wist, dat hij slechts daarom
de plaats uwer geboorte wilde kennen, om U te
dooden! Ach, hoe vroegtijdig zijt Gij uw bitter
lijden begonnen! Welk snood welkom viel U van
het menschdom, dat Gij toch zoo onuitsprekelijk
lief hadt, ten deel! Gij kwaamt in uw eigendom —
en niemand der uwen nam U in eene fatsoenlijke
menschelijke woning op! Het werd aan de Joden,
uw uitverkoren volk door de Oostersche koningen
ter kennis gebracht, dat de lang verwachte Messias
geboren was — en in plaats van zich daarover
te verheugen, ontstellen zij: en hun Koning neemt
koelbloedig het besluit, U door bloedigen moord
uit den weg te ruimen! O Jezus, heden wil ik
mij met de H. Driekoningen vereenigen, om U,
door het huidige feest op eene waardige wijze te
vieren — eenige vergoeding voor die gruwelijke
beleedigingen aan te bieden.
4. Overwogen wij daarom de beteekenis van
dit eerwaardig feest, en waarom het zelfs in de
kerkelijke taal het feest der verschijning
heet. Op dezen dag namelijk wordt de drievou-
dige verschijning van onzen lieven Heer en
Zaligmaker gevierd, d. i. vooreerst de dankbare
herinnering, dat de Zoon van den levenden God
zich ook aan onze voorvaderen, de Heidenen heeft
geopenbaard, en wel door eene wonderster; ten
tweeden de gedachtenis, dat Rij zich aan de Joden
door de stem des hemels, die Hem den welbe-
minden Zoon des eeuwigen Vaders verklaarde bij
den doop in den Jordaan, heeft bekend gemaakt;
-ocr page 352-
DE WONDERBARE ROEPING DER HEILIGE DRIL\' KONINGEN UIT HET OOSTEN.
315
kinderen deel in Hem gehad hadden? Maar nu
zien wij heden met dankbare vreugde omhoog
naar de ster des hemels, die voor de Heidenen
verschenen is: Deze is immers onze ster, de
lichtende ster onzer hoop, de glorierijke borg,
dat ook wij, dat alle volken en natiën ter zalig-
heid in Christus uitverkoren waren.
O verheven ster vol van de diepste en genade-
rijkste beleekenis, zinnebeeld der goddelijke barnv
hartigheid en minzaamheid voor de menschen, die
voor alle menschen verschenen is: O moge ook
ik in uwen lichlglans wandelen en nooit door het
dwaallicht van bedriegelijke hoop van U worden
afgetrokken! O kloeke geloofshelden van het
Oosten, II. Driekoningen, verwerft mij de genade,
standvastig zooals gij , op het erkend heilig doel
af te gaan en het gelukkig, zooals gij, daar
boven, in het eeuwig huis des Heeren te bereiken!
ten derden de gedachtenis van het eerste wonder
te Cana in Galilea, waar Christus door de ver-
andering van water in wijn den leerlingen zijne
waardigheid en almacht geloond heeft. Deze drie
geheimen vieit de 11. Kerk sedert den grijzen
ouderdom onder den gemeenschappelijken naam
van »Epiphanie" d. i. der «verschijning onzes
Heeren Jezus Christus", en wel als een zeer
hoog en eerwaardig feest met eene Octaaf,
onder welke geen ander feest van Heiligen gevierd
mag worden, ja zelfs als een dankfeest van den
eersten rang. — Of moet op den huidigen dag
niet uit alle landen der christenheid aanhidding
en dank ten hemel stijgen, voor de ons ten deel
gevallene roeping ter zaligheid in Christus? Welk
nut zou ons de menschwording van Gods Zoon
hebhen aangebracht, zoo Hij maar als Messias
der Joden verschenen ware, en alleen Abrahams
ïirïz&yv^ ^ï^o—
NEGENDE HOOFDDEEL.
HOE DE H. DRIE KONINGE
GEVONDEN EN AA
N HET KINDEKEN JEZUS
NBEDEN HEBBEN.
1.
binnen trokken, weiden zij wederom door vele
nieuwsgierigen omringd, en alles stond over den
vreemdsoortigen, prachlvollen stoet verwonderd.
Doch de ernstige Wijzen sloegen er geen acht op.
Zij bleven onafgebroken de ster aanschouwen,
die haar licht steeds schitterender in stroomen
van prachtige kleuren scheen uit te storten, tot-
dat ze eindelijk bezijden Rethlehem boven den
heuvel der grot bleef stilstaan.
Nu wisten de Wijzen, dat hier de plaats was,
waar de pasgeboren Koning woonde. — WTel
stonden zij verbaasd, toen zij geen ander huis,
dan een ellendige grot zagen; wel konden zij
niet begrijpen, hoe Hij, wiens heerlijkheid de
auwelijks hadden de 11.
Driekoningen van Hero-
des afscheid genomen en
Jerusalem verlaten, of
zie, zij zagen wederom
op eens den heerlijken
reisgezel en wegwijzer, de liefelijke wonderster.
Rij dat zien begon geheel het godsdienstig gezel-
schap, met vreugde en jubelzangen, den hemelschen
koning , die hun in genade zoo klaarblijkelijk ge-
negen was, te loven; en met klimmend verlangen
snelden zij naar Belhlehem voort. Al spoedig
zagen zij op den berg de oude torens en muren
der eerwaardige stad van David. Als zij de stad
-ocr page 353-
31G
HOE DE II. DRIE KONINGEN HET KINDEKEN JEZUS GEVONDEN
hemel verkondigd had, hier in de donkere grot
kon verborgen liggen. Maar de hemelbode kon
hen toch niet misleiden! Daarom zagen zij met
onuitsprekclijken eerbied op de grot; en Gods
geest verlichtte hen inwendig over de vrijwillige
zelfvernedering en de aanbiddelijke oolmoedigheid
van bet allerheiligst kindeke, zoodat zij in hun
hart ontstelden bij de gedachte, zoo dicht bijden
allerhoogslen Koning te
staan, en oogenblikke-
lijk voor Hem te ver-
schijnen.
Zij reinigden en kleed-
den zich op hun best,
brachten hunne geschen-
ken in orde en maakten
zich zoo ootmoedig en
eerbiedvol mogelijk ge-
reed om waardig voor
het hemelsche kind te
verschijnen, zooals dan
ook nog heden ten dage,
naast de groote kerk te
Bethlehcm, eene kapel
en het altaar ter eere van
de II. Driekoningen te
zien is, op dezelfde
plaats, waar zich de
koningen liadden ge-
reed gemaakt, alvorens
in de grot te gaan. Zie,
dicht bij dit altaar is
ook nog de put (die
nu droog is), waaruit
toen de dienaren der
koningen, voor zich en hunne dieren water ge-
put hadden.
2. Nadat het gansche gezelschap zich alzoo
had voorbereid, gingen zij met onuitsprekelijke
godsvrucht en hartelust de grot binnen. Maria
zat op een kleed en had het kindeke Jezus in
eenen breeden sluier op den schoot; de II. Josef
zag met stille en zalige aandoening op zijne maagde-
lijke echtgenoote en haar allergezegendst kind,
en verblijdde zich in de eenvoudigheid van zijn
trouw hart, dat aan het arme en door de bewoners
van Bethlehem zoo snood verachte kindeke Jezus
zoo hooge eer ten deel viel.
Geheel en al door dit schouwspel overweldigd,
vielen de wijze Ouderlingen voor het kindje op
hunne knieën neer, en waren niet in slaat een
enkel woord te spreken. Doch in hun hart klonk
het van aanbidding en lof, van hymnen en psal-
men, zoeter en wellui*
dender dan de gezangen
van David.
O allerliefst, hoogst
gezegend kindeke, wal
mogen die vrome door
den II. Geest verlichte
koningen in hunne spra-
kelooze godsvrucht tot
b\' wel gezegd hebben!
Hoezeer zullen zij uwe
eeuwige heerlijkheid in
den schoot van den he-
melschen Vader bewon-
derd, uwe almacht in
de schepping aanbeden,
uwe onvatbare wijsheid
met verbazing aangezien
en — in vereeniging
met de negen koren van
zalige Geesten — uwe
oneindige Godheid ge-
loofd hebben! En als ze
dan wederom op uwe
arme menschelijke ge-
daante, op uwe zwakke
handjes en voeljes zagen
en bij zich zelvcn overwogen, hoe de onbegrensde,
barmhartige liefde tot de zondaars de Majesteit
van Gods Zoon tot zulke vernedering gebracht
heeft: o welke blijken van dankbaarheid en vurige
liefde zijn dan uit het heiligdom van hun hart
tot u niet opgegaan! En gij, o maagdelijke Moeder
van dit kind, de beminnelijkste en liefde waar-
digste aller vrouwen, hoezeer zal uw leedere blik
het hart der Oostersche pelgrims met kuische
verrukking vervuld hebben. Gij stond daar voor
-ocr page 354-
317
EN AANBEDEN HEBBEN.
i namen de schallen en legden die met gebogen
j knieën en hoofden, als offers van aanbidding voor
de kribbe van den hemelschen Koning neder:
Goud, wierook en mirre.
Met deze offergiften en geschenken bekrach-
tigden deze wijze koningen van het Oosten ook
uitwendig alle hulde, die zij reeds inwendig aan
hel kind Jezus betoond hadden. Want, volgens
Oostersch gebruik, waren zulke offergiften het
zinnebeeld van vrijwillige onderwerping en oot-
moedige erkentenis. — Verblijd u dus, met het
kind Jezus; niet slechts arme, verachtelijke en
onwetende herders, maar ook de wijzen en koningen
dezer wereld buigen voor Uem, en erkennen zijne
heerschappij als die van den Koning der koningen.
En merk nu de diepe, geheimvolle beteekenis
dezer drie geschenken op. Goud is het konink-
lijke onder de metalen en beteekent de konink-
1 ij k e waardigheid; wierook wijst op de
goddel ij k e natuur en de priesterlijke
waardigheid; mirre is de biltere specerij,
die lot balseming van gestorven menschenlijken
gebezigd werd, en herinneit aan de wezen-
lij ke menschheid van Christus, die zich voor
ons in zijn bloedigen kruisdood opoffert. — Dus
beteekende de opdracht van dit drievoudig offer
even zoo veel, als hadden de vrome koningen ge-
zegd: »Wij erkennen, o wondervol kind, en aan-
bidden allerootmoedigst uwe goddelijke Majesteit,
uwe koninklijke Macht, uwe priesterlijke VVaar-
digheid maar ook het wezen van uw menschelijk
lichaam, dat zich voor de zonden der wereld
door den dood heeft opgeofferd."
Bovendien beteekent goud de zuivere liefde,
mirrlie de bitterheid des lijdens, wierook de aan-
biddende onderwerping. — Wanneer nu de drie ko-
ningen, gelijk de overlevering zegt, dit alles op den
I derlienden dag, d. i. op den tweeden vrijdag
na Christus geboorte, Uem opofferden; lag daarin
dan niet eene beteekenisvolle, profetische aanwijzing
op dien 11. vrijdag, waarop hij zijn aanbiddelijk
oller aan den hemelschen Vader, met de zuiverste
liefde, met de diepste bitterheid en naam-
looste smart, maar ook met de volmaakste on-
der werping wilde opdragen; en daardoor alle
hen, vol van genade, de uitverkorene boven alle
schepselen, de Koningin van Cherubijnen en Sera-
fijnen, de wonderbare Moeder van uw eigen
Schepper, schitterend van bevalligheid en maagde-
lijke teederlieid. — Onverklaarbare moedervreugde
doorstroomde uw hart, als gij thans niet slechts
arme herders, maar voorname koningen ter hul-
diging en aanbidding voor uw kind zaagt. O Maria,
de gedachtenis aan deze uwe moedervreugde ver-
vult ook mijn harl met vreugde en jubel. De
armoede en verlatenheid van het kindeke Jezus
had immers in die twaalf dagen uw moederlijk
hart zoo dikwijls met onuitsprekelijke droefheid
vervuld: hoe gaarne gun ik het u dan, dat de
hemelsche Vader u op dal uur zoo troostrijke
vergoeding bereid heeft.
Ook in uw geluk, II. Josef, eerwaardige en
gezegende voedstervader van mijnen Verlosser,
neem ik liet innigste en hartelijkste deel! Met
welken eerbied hebben zich de koninklijke Ooster-
lingen ook voor u neer gebogen, daar zij wisten,
dat gij door den Allerhoogste tot voedstervader
van zijn ééniggcborcn Zoon en tot maagdelijken
Bruidegom van de Koningin des hemels waart
uilverkoren! Beiden stonden immers duidelijk voor
hunne oogen: de waardigheid uwer uitverkoring
— en de nederige bescheidenheid en kinderlijke
eenvoud van uw hart. Daarom werd bij dit
schouwspel voor hunnen geest het nieuwe groote
geheim van het Christendom ontsluierd, namelijk
het geheim van kinderlijk gevoel en ware oot-
mocdigheid!
Zóó lagen de H. koningen geruimen tijd op
hunne knieën in stille, zalige beschouwing, en de
hemelsche Vader vervulde hunne harten met zoo
vurige gevoelens van aanbidding lot het kind in
de kribbe — en van eerbied voor Maria en Josef,
dat bet hun voorkwam, als waren zij reeds aan
deze ellendige aarde onttogen en de vreugden der
hemelsche zaligheid ingegaan.
3. Eindelijk stonden zij van hunne verrukking
op, en nadat zij met den hoogslen eerbied de
voetjes en handjes van het goddelijk kind ge-
kust hadden, openden zij hunne reiskoffers, en
-ocr page 355-
318                    HOE DE H. DRIE KONINGEN HET KINDEKEN JEZUS GEVONDEN
Jerusalem terugkeeren, om Herodes bericht Ie
geven. Doch zie, te middernacht, toen de konin*
gen in hunne tenten op uitgespreide kleeden
sliepen, verscheen hun plotselings een Engel,
die hun zeide: »Staat dadelijk op en trekt naar
uw land, doch niet over Jerusalem, maar door
de woestijn; want Herodes mag uw aanschijn
niet meer zien, en geen woord uit uwen mond
hooren." — Gehoorzaam en zonder nieuwsgierig
naar de oorzaak van dit bevel te vragen, staan
de koningen onmiddellijk van hunne legerstede
op, laten de tenten afbreken, de lastdieren pakken,
en snellen op hunne kameelen en dromedarissen
naar hun land, langs den weg, dien de Aller-
hoogsle hun had aangewezen. Na eene lange en
moeielijke reis kwamen zij in hun land terug,
en verkondigden aan allen, wat zij gehoord en
gezien hadden, en hoe wonderbaar zij door de
ster waren geleid.
Zij leidden een zeer godsdienstig leven, dach-
ten onophoudelijk aan het bevallig kind en
zijne maagdelijke Moeder, en putteden uit die
herinnering geheel hun leven lang onuitspreke-
lijke vreugde en zoetigheid. Een oud schrijver
zegt, dat, na de Hemelvaart van Christus, de
II. Thomas in het Oosten gekomen is en de drie
Koningen gedoopt heeft, waarop zij nog in hun
ouden dag het Evangelie gepredikt, als bis-
schoppen veel ter eere Gods gedaan en eindelijk
I in den hoogsten ouderdom door een II. dood het
loon voor hun geloof hebben geoogst. Hunne H.
lichamen kwamen eerst naar Constanlinopel, daarna
! naar Milaan, en eindelijk door keizer Frederik
Barbarossa naar Keulen, waar zij nog heden ten
dage in groote eer gehouden worden.
5. En gij, Lezer, leer drie zaken van deze
I vereerenswaardige koningen van het Oosten. In
I de eerste plaats gehoorzaam ook gij dadelijk,
onbeperkt en offerwillig aan de stem der genade,
; die u tot Jezus roept: want wat hebt gij —ook
1 dan zelfs als wetenschap, rijkdom, eer en zinne-
lijk genot uw aandeel waren —wat hebt gij voor
waren, onvergankelijken, en uwer onsterfelijke
ziel waardigen troost, als gij Jezus Christus niet
gevonden hebt?.. — Leer u dus voor al die
liefdeloosheid, allen wellust en hoovaardij van het
zondig menschdom uitwisschen ?
Nog beteekent het goud de liefde, de biltere
mirre daarentegen de versterving der zinnen, en
de wierook, de heilige, ten hemel klimmende
godsvrucht. Bijgevolg wilden de door God ver-
lichte Wijzen met hun drievoudig offer ons leeren
en zeggen: »Wilt gij waardig voor uwen Ver-
losser verschijnen, dan moet dit geschieden uit
II. liefde, met groote versterving en hemelsche
godsvrucht.
Eindelijk beteekent nog het goud de aalmoezen,
waarmede wij den nood der armen verlichten,
de bittere mirre hel vasten, en de wierook het
gebed — zoodat de drie II. mannen ons onder-
wijzen en zeggen: Drie trappen leiden tot de
zalige aanschouwing van het kind Jezus, d. i.
lot het hemelrijk: Bidden, vasten en aalmoezen
geven!
Waarlijk edele geschenken, kostelijke offeran-
den, zooals nooit oudvaders of koningen in
het Oude Verbond met zoo heilig vuur hadden
opgedragen! — Maar hoe bevallen deze kinderlijke
nederigheid en zinrijke hulde der wijze koningen
aan het lief kindeke ? Hij zag met zijn aan-
minnig oogje vriendelijk op hen neder, stak zijne
handjes naar hen uit, en liet zich zoo blijde van
hen kussen dat zelfs Gods Moeder daarover ten
hoogste verwonderd stond. Met die kussen ver-
geldt Hij hun tevens overvloedig de drie geschenken;
want voor het goud gaf hij hun zijne ware godde-
lijke liefde, voor den wierook de genade der
hemelsche godsvrucht, en voor den mirre eene
standvastige boelvaardigheid en het geduld.
4. De vrome koningen hadden nu het doel
van hun verlangen en het einde van hunnen pel-
grimslochl bereikt. Zij hadden met hunne lichame-
lijke oogen Jezus, den Verlosser der wereld gezien,
Maria, de gezegende onder alle vrouwen en den
II. Josef, den voedstervader van Christus gegroet.
Zij hadden hunne geschenken geofferd en daar-
voor \'s hemels zegen en wonderbare verlichting
ontvangen. Na een langdurig onderhoud met
Maria en Josef, namen zij eindelijk afscheid, en
wilden geheel in stilte en zonder opzien naar
-ocr page 356-
EN AANBEDEN HEBBEN.
31 <J
geeseling, zijner smadelijke doornenkroning en
kruisdraging.
In plaats van den wierook offer ik aan uwe
oneindige Majesteit de allerheiligste en gezegende
ziel van Jezus Christus met al den gloed harer
onuitsprekelijke liefde en vereering. Ik offer U
op het geurig reukwerk van al de vurige gebeden
waarmede U de ziel van Christus op aarde ver-
heerlijkl heeft. Ik offer U op de kostbare spece-
rijen harer nederigheid, geduld en gehoorzame
onderwerping, wier geur als een zeer aangenaam
reukwerk tot 1\' is opgestegen.
In plaats van goud offer ik aan uwe onein-
dige Majesteit, uw óéniggeboren, voor ons mensch
geworden, goddclijken Zoon, met al de genjden en
verdiensten, welke deze onze Verlosser voor ons
arme zondaars in zirh besluit. Ik offer U de
sieraden der godmenschelijke deugden en vol-
maaktheden, wier beschouwing de Engelen en
Heiligen in den hernel in verrukking brengt. Ik
offer U op het goud der koninklijke waardigheid
van Christus, krachtens welke*niet alleen herders
en koningen maar alle knieën voor Hem in den
hemel, op de aarde en onder de aarde moeten
gebogen worden. Dat alles, hemelsche Vader,
breng ik U met een godvruchtig hart ten offer,
en bid I\', door de overvloedige volheid van gc-
nade van dit offer, alle zondaars te willen verge-
ven, de vreugde van alle godvruchtige navol-
gers van Jezus te vermeerderen en ons tot
de eeuwige vreugde van hel hemelsch Paradijs
te roepen. Amen.
hooggezegende plaatsen, waar de ster van een
eeuwig licht in liefelijken glans schittert, d. i.
voor het tabernakel van het allerheiligste Sacra-
ment des Allaars met geloovige godsvrucht buigen:
O de Majesteit van Gods Zoon is onder den sluier
der gedaante van brood niet meer verborgen, dan
ze het was voor de oogen der Drie Koningen
onder de gedaante van een arm en machteloos
kind 1 — Leer eindelijk van hen, na uwe be-
keering niet meer naar uwen vorigen weg, niet
meer naar Ilerodes terug te keeren: en uw IIcro-
des, merk dit goed op, die u door zijne voor-
spiegelingen reeds bedrogen heefi, en u nog geheel
en al in het verderf storten wil, is de doodzonde!
O bid voor mij, II. Koningen, dat ik uw voorbeeld
diep in mijn hart griffe! En nu o allerheiligste
en lofwaardigste Vader in den hemel, neem ook
mijn offer met dezelde liefde en welgevallen aan,
als Gij het diicvoudig geschenk, dat de Wijzen
uit het Oosten aan het lief kindeke Jezus g"ge-
ven hebhen, aannaamt. In plaats van mirre offer
ik aan uwe oneindige Majesteit het allerheiligst
lichaam van mijnen Verlosser, mei al liet lijden en
de verstervingen, die Hij aan het zelve heeft onder-
gaan. Ik offer U op den bitteren mirre van al
zijne tranen, welke Hij van de kribbe tot aan
het kruis gestort heeft, om de onboetvaardige ver-
steendheid, en de zondige zelfverblinding van zoo-
vele ongelukkige zondaars, die aan de verdiensten
van Christus geen deel willen nemen en eeuwig
verloren gaan. Ik offer l! op den bitteren mirre
zijner snoode gevangenneming, zijner vreeselijke
41
-ocr page 357-
TIENDE HOOFDDEEL.
HET KIND JEZUS WORDT IN
DE ZUIVERING VAN
DEN TEMPEL OPGEDRAGEN,
YIARIA OF LICHTMIS.
Gods Maria van beide deze wetten ge-
heel en al vrij was, zoowel van de wet der
vrijkooping als van die der zuivering. Want de
II. Ililarius bemerkt te recht: »Als de Zoon eens
konings en de erfgenaam eener kroon van eiken
last en dienslplichtigheid, waartoe de overige
landskinderen gehouden zijn, is uitgezonderd;
met hoeveel meer recht was dan Jezus Christus,
de ééniggeboren Zoon van den hemelschen Vader
en de Verlosser der wereld niet vrij van elke ver-
plichling om zich af te koopen ?" — Verder
had Maria niet op menschelijke wijze, maar door
de werking van den II. Geest ontvangen en door
een wonder gebaard, en zij was door de zoo heilige
baring niet onrein geworden, maar veeleer door
den Gever aller zuiverheid nog meer geheiligd.
En toch wilde de allerheiligste Maagd zich aan
de wet onderwerpen en met de gewone moeders
gelijk staan. Zij kende immers de geheimvolle
bcteekenis van haar opgaan naar den tempel: den
hemelschen Vader moest een ofler, rijker dan
allen, die tot nu toe in den tempel gedaan waren,
worden opgedragen — een ofler, dal zijner on-
eindige Majesteit volkomen waardig was. Nu
wilde zij haar ééniggeboren als een morgen-
offer opdragen, Hem, die eens als avond offer
de goddelijke gerechtigheid verzoenen en Adams
met zonden beladen geslacht van den ecu\\vi-
gen dood verlossen moest. En ook zij wilde
— gelijk haar goddelijk kind — door de oot-
moedige en vrijwillige onderwerping aan de wet,
ons allen een schitterend voorbeeld van gehoor»
0
olfer, en daarenboven nog eene duive ol torlclduive,
als offerande voor de zonde opdroeg. Behoorde
echter de moeder tot de klasse der armen, dan
kon zij volstaan, in de plaats van liet lam, eene
tweede duif of tortelduif te otteren.
Bovendien beval de wet, dat alle eerstgeborenen
in den tempel vertoond, den llecre geolïird, en,
indien bet jongentje, niet \\an den stam van Levi
was, met vijf zilveren sikkels vrijgekocht werd.
Dit had de lieer bevolen, ter aanboudende her-
inneiing aan dien nacht, waarin de slaande engel
alle eerstgeborenen van Egypte gedood , maar die
van Israël gespaard had.
\'t Is duidelijk, dat de II. Maagd en Moeder
-ocr page 358-
HET KIND JEZUS WORDT IN DEN TEMPEL OPGEDRAGEN.                          321
Nazareth naar Bethlehem, hield ook hier het dier
op eens onder een ouden terebinlhenboom, die
langs den weg stond, slil; de boom neigde en boog
de uitgestrekte takken over zijnen Schepper heen,
als wilde deze Hem zijne hulde bewijzen. — Maria
rustte wal onder den boom; toen stelde zich de
11. stoet op nieuw in beweging en spoedig ston-
den zij voor Jerusalems poorten.
Overwegen wij hier de schoone en beteekenis-
volle woorden, waarmede de eerwaardige Lodewijk
van Grenada het kindje Jezus en zijne godde-
lijke Moeder bij hunne intrede in Jerusalem begroet:
«Treed dan binnen — spreekt hij — o Maagd,
en breng uw lief kindje in de stad. O kind,
zie hier deze groote stad, die Gij eens met zoo
groote wonderen zult verheerlijken. Hier zult
Gij het grootste en wonderbaarste werk vcrrich-
ten, grooter en heerlijker dan zelfs de schepping
van het heelal. Want het is der Almacht lichter
eene wereld te scheppen, dan ze te verlossen.
Zie, o liefderijke zuigeling, hier is het slagveld,
waarop Gij dien buitengewonen reus Goliath be-
strijden zult: met vijf steenen, d. i. met de vijf
wonden van uw allerheiligst lichaam en met de
lans van uw II. kruis zult Gij hem verslaan. Hier
zult Gij hem overwinnen, hier het hoofd afslaan,
hier hem van zijnen prooi ontdoen, hier den
dood door den dood dooden, en de zonden door
de straf der zonden verdelgen. Zie hier de strijd-
plaats, waar Gij eens als de sterke held zult
optreden; bezie die goed en meet nauwkeurig
hare lengte en breedte, opdat Gij die goed kent.
Thans wordt Gij op de teedere armen der Maagd
daar heen gedragen — maar dan zult Gij zelf
optreden en het kruis met den vloek, die daar-
op rust, er heen dragen. Hef uwe zachte, on-
schuldige oogjes op naar dien berg voor de stad;
daar moet Gij geven en ontvangen; Uw leven
geven, den zegepraal ontvangen! Daar zult Gij
door uwen dood hel rijk der zonde vernietigen
en de vorsten der duisternis naar buiten werpen.
0 hoe zeer zal dit offer van het huidige ver-
schillen! Heden wel is waar wordt Gij ook op-
geofferd, maar dadelijk wederom vrijgekocht. Maar
daar wordt Gij opgeoflerd en moet ge zelf de
zaamheid nalaten, opdat zich voorlaan niemand
te groot, te heilig of te beschaafd zou achten,
om zich aan de wetten der Kerk te onderwerpen.
2. De II. Moeder maakte zich dus met haar
maagdelijkcn gemaal gereed om naar Jerusalem
te gaan. Nogmaals bezochten zij de grot der
kribbe, om van deze II. plaats van genade af-
scheid te nemen. Nogmaals baden zij vurig op
de plek, waar het goddelijk kind geboren was,
en dankten den hemelschen Vader uit het binnenste
huns harten, voor al de weldaden, die Mij hun
en der geheele wereld op deze plaats bewezen
had. Zij kustten de eerwaardige steenen, die
hel II. lichaam van hun kind had aangeraakt, en
stortten tranen van aandoening bij de gedachte
aan de vele, zoo wonderbare en onuitsprekelijke
voorvallen in de grot. Ach, hoe smartelijk viel
het hun, zich van deze arme grot te scheiden,
die de Allerhoogste zelf tot geboorteplaats voor
zijnen Zoon uilgekozen, en de II. Geest door
zoo heerlijke wonderen van genade tot een hei-
ligdom voor alle eeuwen gewijd had.
Met het aanbreken van den dag begaf zich de
II. Familie op reis. Maria zat op het lastdier,
en had het goddelijk kind, dat ze in den sluier
gewikkeld had, op haren schoot. Josef leidde
het dier, en verblijdde zich in stille, zalige
vreugde, dat hij waardig bevonden was de be-
schcrmende leidsman van den Allerheiligste en
de trouwe bewaarder van den kostbaarslen schat
in hemel en op aarde te zijn. Zóó trokken zij
langzaam den heuvel af, waarop Bethlehem lag.
Tranen kwamen hun in de oogen, toen zij over-
dachten, welk groot geluk deze oudeerwaardige
stad van David was overkomen, en hoe weinig hare
inwoners dit hadden erkend. — Ach, toen was
er — met uitzondering van eenige vrome herders-
gezinnen, — geen enkel mensch, die den pas-
geboren Koning de verschuldigde eer bewees.
Niemand bekreunde zich om het bevallig, ge-
nadevol kind. Maria alleen drukte het aan haar
liefdewarm hart. Doch wat de menschen in
hunne hartvochtigheid en verblinding verzuim •
den, dat trachtte het redeloos schepsel te ver-
goelijken. Want zie, evenals op de reis van
-ocr page 359-
DE ZUIVERING VAN MARIA OF LICHTMIS.
32-2
andere lot zoenoifer slachtten. Aan dien gang
| naar den tempel en de aller lofwaardigste nede-
righeid van Maria tijdens hare zuiverings-offerande
moet gij, christelijk katholieke moeder, denken,
als gij, eenige weken na de geboorte van uw
kind, wederom voor den eersten maal Gods lem-
pel belreedl. Want, al is de zuiverings-offerande
van het Uude Verbond in de Kerk van Christus
niet meer verplichtend, toch bestaat nog tot
op onze dagen het even aandoenlijk als betee-
kenisvol gebruik van den zoogenaamden kerk-
gang der kraamvrouwen. De eerste uitgang
eener moeder, na hare bevalling, is ter kerke,
naar hel huis des Ilceren. Daar spreekt de priester
de schoone, door de kerk uitgekozene zegenings-
gebeden over haar uit; en zij bidt met teedere
moedertrouw de genade des Allerhoogslen over
haar pasgeboren kind af, en terwijl zij hel kleine
offergeld op het altaar legt, denkt zij mei gods-
vruchl aan het armmocdigc duivenoffer, dat Maria
in het uur harer zuivering heeft opgedragen.
4. Nadat de plechtigheid der zuivering was
afgeloopen, leidde de grijze Simeon de allerheiligste
Moeder met haar kind naar het altaar, waar de
opdracht en vrijkooping van den eerstgeborenen
plaats had. Zij legde het kindeke op de offer-
lafel. Een bovennatuurlijk licht scheen den gan-
schen tempel te vervullen: ihans immers was
Gods heerlijkheid waarlijk in het heiligdom, en
het oog des geloofs zag den hemel daarover open
slaan, en eene zeestraal zich van den troon
der allerheiligste Drievuldigheid over het kind
van genade uitstorten. Op dat oogenblik werd
de voorzegging van den Profeet Aggcus vervuld:
»Nog eenmaal en dit in weinig lij ds dan
zal Ik den hemel en de aarde en de zee
en hel drooge beroeren En Ik zal alle
volken beroeren, en de verlangde aller
volken zal komen, en Ik zal dit huis met
heerlijkheid vervullen, zegt de Heer der
heerscharen, en de latere heerlijkheid
des huizes zal grooter zijn dan de vroc-
gere, op deze plaats zal ik vrede geven."
(Agg. II: 7-10).
Maria nu had dezen verlangden vredenvorst op
vrijkoopcr zijn; heden wordt Gij met vijl zilveren
stukken afgekocht; maar daar zult Gij de wereld
met uwe vijf II. Wonden vrijkoopen; heden wordt
Gij op de armen van Simeon opgedragen, maar
daar zult Gij u zelven aan de armen van het
kruis opdragen; — heden, lief kind, zult Gij
als een morgenoffer, maar dan als een avondoffer
opgedragen worden."
3. Stil en onopgemerkt trok de II. Familie
door de straten van Jerusalem lot aan den tem-
pel. Doch reeds van verre kwam hun de eer-
waardige, grijze Priester Simeon te gemoet. De
II. Geest had hem geopenbaard, dat hij den dood
niet zou zien, voordat hij Israëls troost, den
beloofden Messias had aanschouwd. Door 11. ver-
langen aangedreven kwam de van Gcd verlichte
man op den huidigen dag reeds vroeg naar den
tempel, en zoodra hij bij den ingang de II. Fa-
milie ontmoette, erkende hij, door ingeving van
den 11. Geest, onmiddellijk, dat dil het kind der be-
lofte was, want Maria kwam hem voor als met
een wonderlijken lichtglans omstraald, en hel
goddelijk kind schitterde in zijn oog vol hemel-
sche schoonheid.
De II. Maagd werd naar de plaats geleid, waar
gewoonlijk de wettelijke zuivering der
moeders geschiedde. 0, allerzuiverste, onbevlekt
ontvangene Bruid van God, die zuiver waart vóór
de geboorte van Christus, zuiver in de geboorte
en zuiver na de geboorte. — 0 Maagd, die alle
hcmelsche geesten in heiligheid overschaduwt,
wat hebt gij wel gedacht, toen gij daar slondt
als eene gewone zondares, en als de armste vrouw
twee duifjes voor een zuiveringsoffer opdroogt?
Gij wist zeker, dat er geene vlek in U was; en
toch vernederdet gij U met de hartelijkste oot-
moedigheid in den afgrond uwer nietigheid, terwijl
gij overdacht, dat eenig en alleen Gods overvloe-
dige vrije genade U zoo genadig van den zondigen
toestand van andere kinderen der menschen be-
vvaard heeft! — In zulke nederige gedachten
verzonken, stond Maria voor het zuiveringsallaar,
middelerwijl de Priesters de voorgeschrevene ge-
beden en zegeningen over haar verrichtten, en
de twee duifjes — hel eene tot brand — het
-ocr page 360-
MS
HET KIND JEZUS WORDT IN DEN TEMPEL OPGEDRAGEN.
5. Nu was aan elk kerkelijk voorschrift vol-
daan, de offers waren opgedragen en de plechtig-
heid afgeloopen, nu mocht ook de grijze Simcon
aan het vurig verlangen van zijn hart voldoening
geven. O hoe verlangend had hij dal oogcnblik
verbeid! De II. Evangelist veihaalt van hem:
»En zie, daar was een mensen in J e r u-
salem, die tot naam had Simeon, en deze
was rechtvaardig en
godvreezend, ver-
wachtende de ver-
troosling Israëls,
en de 11. Geest was
in hem. En hij had
een antwoord o n t-
vangen van den II.
Geest, dat hij den
dood niet zou zien,
voordat h ij eerst
den Christus des
II e e r e n gezien had.
En h ij k wam d o o r
den geest in den
lempel. En toen het
kind Jezus door zijne
ouders werd bin-
nen gebracht om
met Hem t e d o e n
naar de gewoonte
der wet, nam hij het
in zijne armen, en
looide God, en zei-
de: Nu laat gij, Ileere
uwen dienstknecht
heenengaan in vrede
naar uw woord; want mijne oogen heb-
ben uw heil gezien, dat gij bereid hebt
voor het aangezicht van al de volken,
een licht ter openbaring voor de IIeide-
nen, en een luister voor uw volk Israël."
(Luc. II: 25—32).
Wie zou in staat zijn de gedachten van dezen
eerbiedwaardigen grijsaard uit te spieken en de
zalige vreugde van zijn hart te schilderen, als
hij thans zijne menigvuldige gebeden en vurige ver-
hare armen, en droeg het kind aan den hemel-
schen Vader op. God was nu lichamelijk in
dezen tweeden tempel gekomen, en daardoor werd
deze tempel veel meer verheerlijkt, dan toen God
in het Oude Testament in eene lichtende wolk
nederdaalde, en den tempel met zijnen glans ver-
vulde. Dien God, wien hemel en aarde niet
bevatten, omvatten de leedere moederarmen van
Maria, en Hij was als een
klein kind in de groote
ruimte van den tempel.
Overweeg nu, Lezer,
en betracht het goed.
De moeder des Heeren
van dezen tempel, van
wien geschreven slaat:
«Mij is de hemel en Mij
is de aarde en hare vol-
heid" — zij is — in vrij-
willige armoede — aan
die hebrecuwsehe moe-
ders van de laagste volks-
klasse gelijk geworden,
die op den dag harer
zuivering zelfs geen lam,
maar slechts een paar
duiven konden offeren!
Dus wilden ons hier
Jezus en Maria weder-
om een voorbeeld hun-
ner liefde voor de ar-
moede geven. De muren
van uw huis, lieer,
schitteren van goud en
zilver: maar Gij, o Heer
van dit huis, gaat in uw heiligdom, gedragen op
de handen eener arme Maagd!
Bij de plechtigheid der opdracht waren ver-
schillende priesters tegenwoordig. Een hunner nam
het kind uit de armen der Moeder in zijne handen,
verhief het boven de offertafel, zag opwaarts ten
hemel en sprak de voorgeschrevene gebeden en
zegeningen, waarop de ouders van Jezus de vijf
zilveren stukken offerden, en daarmede hun zoon
vrijkochten en wettiglijk aflostten.
-ocr page 361-
DE ZUIVERING VAN MARIA OF LICHTMIS.
SU
zuchlingen, het voorwerp van zijn jarenlang en
brandend verlangen verboord, als hij den Messias
mei zijne lichamelijke oogen zag! Met welke ge-
voelens van brandende liefde slak hij zijne bevende
armen naar bet aanminnig kind, naar dezen
allerhoogsten schat van God uit! Waarlijk, de
tranen van dezen edelen in God geheel verslon- i
den man, zijn vroom, vreugdedronkcn gelaat ten
hemel geheven, en de heete kussen, die hij vol
eerbied en aanbidding op de lippen van het kin-
deken drukte: dit alles was een dankolïer, —
zoo zuiver, zoo waar en Gode welgevallig, als
ooit een in het Oude Verbond was opgedragen.
Gij hebt wel recht, o gelukkige grijsaard, dal
gij wenscht ontbonden te worden en deze aarde
te verlaten. Want wat kon die ellendige aarde
u nog aanbieden, nadat gij de zoetigheid van
uwen Zaligmaker zoo onmiddellijk gesmaakt hadt?
En hoe kon de dood u nog afschrikken, nadat
gij met den Gever en Hersteller des levens een
zoo innerlijken en onverbreekbaren bond gesloten
hadt? O moge ik ook mijn stervensuur zoo rustig
en getroost te gemoet zien! En moge ook ik
dan — gelukkig gemaakt door het genadevolle
bezoek van mijnen Verlosser in de II. Communie —
met een blij vertrouwen het gezang van Simeon
aanheffen: Nu laat gij, lleere, uwen dienst-
knecht heenengaan in vrede; want mijne
oogen hebben uw heil gezien!
Dit heil in Christus beteekent Simeon als een
licht ter openbaring der Heidenen. Hij
herinnerde zich namelijk de oude voorzegging van
den Profeet Isaias, die, op den toekomstigen
Messias wijzende, had uitgeroepen: Zie, tot een
licht der Heidenen heb ik u gemaakt,
opdat gij het oog van den blinden opent,
en de gevangenen uit kerker en duister,
nis verlost — en de volken zullen in uw
licht wandelen. (42. 60.). Dit heerlijk, won-
derbaar licht ziet nu Simeon, dit lofwaardig
licht looft de van ouderdom verzwakte grijsaard
met de vurige geestdrift eens jongelings, op
dit gelukkige licht wijst hij alle toekomstige ge-
slachten.
Vandaar, dat hel feest, hetwelk de kerk tot gedach-
tenis aan deze gebeurtenis heeft ingesteld en voor-
gesebreven, niet alleen het feest der opdracht
van Jezus of wel van Maria\'s zuivering,
maar ook van Maria Lichtmis genoemd wordt.
De kaarsen, die dien dag gezegend, ontstoken
en in plechtige processie omgedragen worden,
zijn juist het zinnebeeld van Christus, het waar-
aebtig licht des hemels, dat plechtig door Simeon
erkend en als het heil en de heerlijkheid van
zijn volk geprezen was.
Maar als van dit hemelsch licht de heerlijkheid
uitstroomt en het heil, hoe komt het dan, dat
Simeon zich nu tot Maria wendt, en haar moeder-
hart wondt met de woorden: »Zic, Deze is
gesteld lot val, en tot opstanding van
velen in Israël, en tot een\'teeken, dat
wedersproken zal worden, — (ook door
uwe eigene ziel zal een zwaard gaan)
opdat uit vele harten de gedachten zich
openbaren? (Luc. 11: 34—35). Ach, dat is
de profetie van dit ongelukkig feit, dat de II.
Evangelist Joannes honderd jaren later verhaalt
met de woorden: «Het licht schijnt in de
duisternis, en de duisternis nam het
niet op." (.loan. I: 5.) d i. wilde het niet
begrijpen. Allen, die van goede wille waren en
met vermorzeling over hunne dwalingen in de duis-
ternissen van het ongeloof, over hun dwaalgeloof en
boosheden treurden, ontvingen genade, zich lot
het licht in Christus te wenden, uit de schadu-
wen des doods op te staan en kinderen Gods te
worden. Zij daarentegen, die hunnen nacht des
geestes licht, en hunne verblinding wijsheid noem-
den, stonden vol hoovaardij en gramschap tegen
het licht in Christus op, spraken Hem legen, en
verwierpen Hem: van nu af werd de nacht van
hunnen geest nog donkerder en hun val nog die-
per en verschrikkelijker dan vroeger.
O Maria, lieve Moeder van smarten, hoe zeer
heb ik medelijden met u om deze profetie van
Simeon, die gij nooit meer vergeten kunt, en u
voorlaan elke moedervreugde verbitteren moet!
Maar anders kan het toch ook niet zijn: als de
volmaakste onder de volmaakslen moest gij met
Christus, uwen Zoon, door de innigste levensge-
-ocr page 362-
HET KIND JEZUS WORDT IN DEN TEMPEL OPGEDRAGEN.                         325
meenschap verbonden zijn; gelijk nu uw godde-
lijke Zoon zijn bitier kruis en al de schrikkelijke
wonden, die Mem eens geslagen zouden worden,
onafgebroken voor oogen had, en ze reeds vooraf
in den geest leed, zoo moest ook gij, zijne
hooggezegende Moeder, uw lijden bestendig voor
oogen zien, om ook eens in zijne oneindige
glorie op de volmaaksle wijze te declen.
Staakt dus uwe klachten, zieken, armen en
bedroefden! De hemelsche Vader behandelt u
immers op dezelfde wijze, als Hij zijn oneindig
dierbaren Zoon en diens Moeder behandeld heeft.
De knecht houdt het geneesmiddel, dat een vader
voor zijn innig geliefden zoon bereidt, voor zeer
goed: hoe zoudt gij het geneesmiddel van aard-
schen tegenspoed als te bitter verwerpen, terwijl
toch de hemelsche Vader ze voor Zijne twee
hoogst uitverkorenen gereed gemaakt en hun
voorgezet heeft?
6. En op dien gedenkwaardigen dag, dat. het
goddelijk kind in den tempel te Jerusalem als
het licht der wereld erkend werd, moesten niet
alleen de mannen, maar ook de vrouwen hunne
plaatsvervanging hebben. Daarom verhaalt de
H. Evangelist Lucas verder: »Ën er was eene
profetesse Anna, eene dochter van Pha-
nucl, uit den stam van Aser. Deze vrouw
was verre op hare dagen gekomen, en
had van haren maagdoma f, zeven jaren
met haren man gelee f d. En zij was eene
weduwe van 8 k\' j a a r, welke niet week
uit den tempel, met vasten en bidden
God dienende nacht en dag. Ook zij,
terzelfder ure, daar verschijnende,
loofde den Heere, en sprak van Hem
tot allen, die lsraéls verlossing ver-
wachtten. (Luc. II: 30—38) O die gelukkige
edele weduwe, die waardig bevonden werd, de
eerste onder alle vrouwen van Jerusalem, den
Messias te zien en te erkennen, nadat ze reeds
in vroegere jaren waardig bevonden was, de
meesteres en opvoedster van Maria in den tempel
te zijn! Waarom viel haar wel zoo groote genade
ten deel ? Vooreerst om hare onthouding —
zooals geschreven staat: «Zalig die zuiver van
harte zijn, want zij zullen God zien." Ofschoon
namelijk Anna na den dood van haren man nog
in den bloei harer jeugd, en zooals gewoonlijk
de jonge dochters uit den stam van Aser, bui-
tengewoon schoon was, scheen het haar toch
verre verdienstelijker in onthouding en afzonde-
ring te leven, dan ten tweeden male in het huwelijk
te treden. Ten tweeden om haar vurig verlangen
naar den beloofden Rechtvaardige — zooals
geschreven staat: ïZalig die hongeren en dorsten
naar de rechtvaardigheid, want zij zullen ver-
zadigd worden.\'\' — Ten derden eindelijk om
| haar bidden en vasten, zooals dit de godde-
i lijke Zaligmaker zelf zoo nadrukkelijk en dringend
i zijnen leerlingen bij Matlh. XVII had aanbevolen.
\\ Want het vasten doodt het vleesch, maar het
I gebed verheft den geest; het vasten heiligt het
lichaam, het gebed zuivert den geest; hel vasten
breidelt de hartstochten, hel gebed vervult het
! hart met goede begeerten; het vasten spant de
j snaren en slemt ze, maar het gebed speelt het
I snarenspel en ontlokt aan de ziel de zoetste har-
; monie; het vasten zuivert het hart van ondeug-
; den, het gebed versiert hel met deugden; door
het vasten overwint de mensch den duivel, door
het gebed zelfs den Allerhoogsten. Anna vol-
hardde in die heilige oefeningen tot op haar
848tl levensjaar, en zie, nu viel haar daarvoor
; een zoo rijk loon ten deel!
Als Maria en Josef de merkwaardige gezegden
i uit den mond van Anna en Simeon gehoord
hadden, stonden zij er over verwonderd, dat de
II. Geest reeds nu al de heerlijkheid van hun
kind wilde bekend maken. Alle vier looiden Gods
barmhartigheid, waarop de ouders van Jezus af-
scheid namen van Simeon en Anna en terstond
naar hunne woonplaats te Nazarcth terug keerden.
O Jezus, licht der wereld, die heden plechtig
en openlijk in den lempel te Jerusalem voor mij
wildel opgedragen worden: geef mij iels van den
geest dier vier IL personen, die getuigen van
die opdracht mochten zijn. Geef mij de nederig*
! heid van Maria, de vrome eenvoudigheid des
-ocr page 363-
32G
DE ZUIVERING VAN MARIA OF LICHTMIS.
Iiarlen van Josef, de vurigheid van Simeon en
den boetenijver van Anna, — opdat ik, gelijk zij,
in den glans van uw hoogheerlijk licht wandele,
en eens in liet hemelsch Jerusalem, in den on-
vergankelijkcn tempel uwer eeuwige heerlijkheid
opgenomen worde. Amen.
• «=5^S_£<s2>Q*3<y>efes»«-
ELFDE HOOFDDEEL.
DE VLUCHT NAAR EGYPTE EN DE MOORD DER ONNOOZELE
KINDEREN TE BETHLEHEM.
I.
van hel kindeke Jezus niet nauwkeurig wist, en
toch zijn doel tot eiken prijs en volkomen zeker
wilde bereiken, moesten niet alleen de pasgeboren
zuigelingen, maar ook de jongentjes tot den ouder-
dom van twee jaren gedood worden. Zoo, meende
hij, zou hem het Messiaskind in geen geval ont-
snappen.
Doch wat vermogen alle, hoe slim en vermetel
ook uitgedachte plannen der booswichten, als de
Heer des hemels besloten heelt, de zijnen te
beschermen en te redden? Zie, zoo verhaalt de
II. Maltheus II: 13, 14, zoo verscheen aan
José f in den droom een Engel en zei de:
Sta op, en neem het kind en zijne moe-
der met u, en vlucht naar Egypte, en
wees aldaar, tot dat ik het u zeggen zal;
want Herodes gaat hel kind zoeken om
het te dooden. — Wat is dit voor een harde,
smartelijke last, dien hier de trouwe voedster-
vader van Christus ontvangt! Thans, midden in
den nacht moet hij opstaan — hij en de maagde-
lijke echlgenoote, en het teedere kind — en
zij moeten alles verlaten — vaderland, verwanten,
vrienden en bekenden — om langs onbekende
wegen naar een ver, vreemd land te trekken!
Doch Josef weigert niet. Gewoon zich onbepaald
naar den wil van den hemelschen Vader te voe-
iet lang mocht de II. Fami-
lie in rust en vrede te
Nazarelh wonen. Want de
merkwaardige berichten
over het wonderkind van
Relhlehem, dat door Her-
ders en Koningen aanbeden
en in den tempel te Jeru-
salem opgedragen was,
vlogen van mond tot mond,
en spoedig erkende de arg-
wanende en heerschzuch-
tige Herodes, dat dit kind
de Messias was, dien de
Joden verwachtten, om
hen van het juk van den
romcinsclien vreemdeling
te\' bevrijden en zijn rijk
over den gebcelcn aardbol uit te strekken. Van
den anderen kant zag hij, dal hij door de (k>sler-
sche koningen was teleurgesteld; want sedert
hun bezoek te Jerusalem was reeds een geruime
tijd vervlogen, en Herodes had alle hoop, dat zij
nog bij hem zouden aankomen, opgegeven. Toen
gaf hem de helsche geest het zwart en afschu-
welijk besluit in, tot verzekering van zijnen troon,
alle jongetjes te Bethlehem en in den omstreek
te laten vermoorden. En daar hij den ouderdom
-ocr page 364-
DE VLUCHT NAAR EGYPTE EN DE MOORD DER ONNOOZELE                     327
jaren lang — de goddelijke voorzeggingen over
den toekomstigen Messias beschreven en alle levens-
omstandigheden van den Beloofde aan het volk
bekend gemaakt hadden. Nadat de Joden op
iedere bladzijde hunner II. Schrift aan den Messias
herinnerd werden, zoodat nog heden hunne Rab-
bijnen en Schriftgeleerden verzekeren, dat het
geheele Oude Testament in zijn diepste beteeke-
nis niets anders is dan eene doorloopende profetie
van den toekomstigen Verlosser, en nadat nu in
dien Christus, dien de Apostelen en Evangelisten
aan de wereld verkondigd hebben, al die voor-
zeggingen van hel Oude Testament zoo letterlijk
en klaarblijkelijk mogelijk vervuld zijn: — hoe
beklagens- en strafwaardig is dan niet de ver-
blindheid van hen, die desondanks den Messias
niet willen erkennen en de waarheid des heils
verwerpen.
Eene tweede reden, waarom de Zoon des men-
schen in de dagen zijner kindsheid naar Egypte
wilde vluchten, is deze, dat Christus vooral de
Messias en Koning van het Israëlietische volk is.
Als dusdanig wilde Hij , dat er tusschen zijn leven
op aarde en de lotgevallen van zijn volk een
geheimvol verband en gelijkheid zou beslaan,
waarop zoo menigmaal door de geestelijke Leer-
aars gewezen wordt. — Zoo had b. v. dil Israë-
lielisch volk de jaren zijner kindsheid, verre van
het beloofde land, in Egypte doorgebracht, en
daarom wilde ook Christus een gedeelte van zijne
kindsheid in Egypte doorbrengen.
Eindelijk was het misdadige Egypte, met zijn
afschuwelijk afgodendom, dat lot den laagsten
dierendiensl, ja tot den gruweiijken duiveldienst
was weggezonken, de eigenlijke plaatsbekleeder
van het heidendom —en moest, volgens de onna-
speurlijke raadsbesluiten der goddelijke barmhar-
ligheid het schouwtoneel van den heerlijkste n
zegepraal van Christus en zijner II. Kerk worden.
Juist, omdat Hij dit land met zijne werkelijk
zichtbare tegenwoordigheid vereerde, daar als
kind zijn verblijf nam en de volheid van zijnen
zegen over dat ongelukkige land uitstortte, wilde
Hij den diepen en geheimvollen grond tot die
wonderbare verandering leggen. Daarom zegt de
42
gen, staat hij ijlings van zijn bed op, gaat naar
Maria, en deelt haar Gods hevel mede.
En Maria? Zeker doorboort die onverwachte
last haar moederlijk hart; en toen zij op haren
geliefden zuigeling zag, die zoo rustig aan hare
zijde sliep, en dien zij nu moest wekken om
uit hun land te vluchten en eene lange en gevaar-
volle reis te ondernemen, kwamen ongetwijfeld heete
tranen uit hare trouwe moederlijke oogen. Maar
zij denkt aan het zwaard, dat Simeon haar voor-
zegd had; zij denkt aan het woord, dat zij zelve
weleer in het genaderijk uur aan den Aartsengel
geantwoord had: »Zie, de dienstmaagd des
Heeren, mij geschiede naar uw woord."
Thans komt het er op aan, dat 11. woord ge-
trouw te blijven. Daarom beurt zich de maag-
delijke Moeder op, geene tegenspraak, geene
klachte komt over hare lippen. Spoedig brengt
zij het onmisbaarste voor de reis bij elkander,
en midden in den donkeren nacht verlaten zij
het huis des vredes om naar Egypte te reizen.
2. Naar Egypte? Maar waarom juist naar
dit land? De eerste rede toont ons de H. Evan-
gelist zelf: het woord des Heeren moest ver-
vuld worden, dat door zijn profeet Oseas verkondigd
was: »Uit Egypte heb ik mijnen Zoon
geroepen.\'\' (Os. XI :1.) Herinneren wij ons, hoe
geheel het leven en lijden van onzen dierbaren
Verlosser reeds vele eeuwen vooraf, door de
eerwaardige Profeten van het Oude Verbond be-
schreven, ja zelfs hunne geringste omstandigheden
voorzegd waren. *) Daardoor wilde de II. Geest
de gemoederen lot den dag der genadevolle komst
van Christus voorbereiden, en een onwrikbaren
grondslag aan ons geloof geven. Immers, ware
de Christus, wiens leer de Apostelen verkondigd
en wiens .wonderbaar leven de Evangelisten be-
schreven hebben — ware die Christus voor de
wereld eene geheel nieuwe, onverwachte ver-
schijning geweest, dan liet het zich begrijpen,
dat velen Hem het geloof zouden weigeren. Maar
nadat, van de dagen van Mozes af, vrome en
met God vervulde mannen, gedurende duizend
*) Zie bladz. 157-175.
-ocr page 365-
KINDEREN TE BETHLEHEM.
SM
II. Paus Leo: »Re Verlosser wilde naar Egypte
gedragen worden, opdal dit volk, dat in den
aiouden waan van het bijgeloof verkeerde, reeds
nu door de verborgene genade tot het toekomstig
heil zou worden aangeduid! 0 hoe heerlijk heeft
zich dit heil in de volgende eeuwen geopenbaard!
Het verblijf van het kindeke Jezus in Egypte was
het zaad der genade: en de opvolgende glorie van
het christelijk Egypte,
zijne beroemde christe-
lijke scholen, zijne roem-
rijke geleerden, zijne
standvastige martelaars,
de vrome kluizenaars in
zijne woestijnen en de
duizenden zijner II. mon-
niken, wat zijn zij an-
ders dan de geestelijke
oogst van dit geheim-
vollezaad? Wij kunnen
ons een denkbeeld over
den rijkdom van dezen
oogst vormen, als wij
het woord van den II.
Ghrysostomus overwe-
gen: sDe sterrehemel
schittert niet door zoo
onderscheidene koren
van lichtende sterren,
als Egypte in bontkleuri-
gen deugdenpraal zijner
ontelbare monniken en
Gode gewijde Maagden."
En de II. Augustinus
leert ons de- wonder-
bare genadewerking van het verblijf van Christus
in Egypte, als hij ons het woord van een nog
anderen schrijver mededeelt, die met het oog op
de groote Heiligen van Egypte had uitgeroepen:
Egypte is werkelijk het evenbeeld des
Hemels en het huis Gods voorde geheele
aarde geworden.
3. Naar dat land van Egypte nu moest de
allerheiligste Familie voor de lagen van Herodes
vluchten. Het was middernacht, toen Josef en
Maria met het goddelijk kind Nazareth verlieten.
Rondom lag alles in rusligen slaap. —Eene wee-
moedige stilte heerschte in de geheele schepping.
De II. Maagd — met het kindje op hare armen zat
op den vrouwenzadel van het dier, hetwelk reeds
eenige malen hun trouwe geleider geweest was. In
twee korven hangend aan de zijden van het dier be-
vonden zich eenige wollen dekens, de noodzakelijkste
kleederen, eenige broo-
den en gedroogde vruch-
ten en een lederen zak
met water. Zoo trokken
zij langzaam en voor-
zichtig den heuvel af,
waartegen Nazareth ligt.
Maar waarheen moe-
sten zij zich nu wenden ?
De gewone weg naar
Egypte had hun weder-
om over Jerusalem en
Bethlehem geleid; maar
hoe zouden zij dien in
hunne vrees voor He-
rodes durven kiezen?
Daarom verlieten zij de
gewone heirbaan, ver-
meden alle steden en
openbare berbergen, en
trokken door Galilea,
Samaria en Judea langs
eenzame, van mensche-
lijke woningen verwij-
derde, moeielijke voet-
paden. Dikwijls moest
de moeder Gods met
het kind van het dier afstappen en lang te
voet gaan. Dikwijls brachten zij den nacht onder
den vrijen hemel door, of leden honger en dorst,
en de gezegende onder alle vrouwen voelde zich
soms van vermoeienis en ellende zoo uitgeput,
en bij het zien van haar onschuldig, vervolgd
kind in zoo bittere droefheid verzonken, dat
het haar voorkwam, alsof nu reeds de voorzeg-
ging van Simeon in haren geheelen omvang vervuld
werd. — Lieve Moeder van smarten, ach, dit alles
-ocr page 366-
DE VLUCHT NAAR EGYPTE EN DE MOORD DER ONNOOZIÜLE
329
koningen geprezen, in den tempel te Jerusalem
als het licht der wereld erkend-------en heden
door de geheele wereld verlaton, voortvluchtig,
midden in de verschrikkingen van de woestijn!
4. Intusschen was in Jerusalem de onrust van
den wreedaard Uerodes van dag tot dag geklom-
men; aan de vlucht der II. Familie had hij inde
verste verte niet gedacht, en meende, den gevreesden
«lleerscher over Israël\'\'
nog ter rechter tijd on-
der de overige jonge-
tjes van Bethlehem met
zijn moordhevel Ie tref-
(en. Thans moest het
helsche plan, dat hij
reeds vroeger had be-
raamd, worden uitge-
voerd! Hij had reeds zoo
vele moorden op zijn
hart\'), dat hem het
gejammer der onnoo-
zele kinderen van Beth-
lehem , die hij besloten
had te dooden, niet kon
ontstellen. — De legende
verhaalt, dat de listige
dwingeland, om zich het
bloedig werk gemakke-
lijker te maken, alle
moeders van Bethlehem
en ondiggende plaatsen
had uilgenoodigd, zich
met hunne jongeljes tot
aan den ouderdom van
twee jaren naar lul
ambtshuis van Bethlehem te begeven, om daar
een genadegeschenk voor hunne kinderljes
te ontvangen. Hoezeer zullen zich de nrgelooze
is nog maar een begin van uw lijden: Wat zult
gij dan eerst een leed in uw allerheiligst hart
gevoelen, als gij met uwen Jezus den Galvarie-
berg beklimmen en getuige van zijnen doodsangst
zijn zult?
Eindelijk kwam de H. Familie te Gaza aan de
grenzen van het Joodsche land. Nu waren zij
de lagen van Uerodes wel ontkomen, maar nieuwe
gevaren stonden hen te
wachten. Pas buiten
Gaza lag voor hen de
onmetelijke arabische
zandwocstijn open, die
zij nu (nagenoeg drie
weken lang) moesten
doorreizen. Deze woe-
stijn is een uitgestrekt,
woest graf, bezaaid met
beenderen van menschen
en dieren, die hier door
den dood werden ach-
terhaald. Want deze
droge zandzee is gevaar-
lijker en onveiliger dan
de stormachtigste zee:
waar van daag vlak land
is, pakt misschien de
storm in de volgende
uren geheele heuvels en
bergen van zand op cl-
kander, zoodat dikwijls
gansche karavanen daar-
onder onredbaar begra-
ven worden. Niets als
zand en lucht, zoover
het oog reikt! En treft men nu en dan in die
gloeiende zandzee groene plaatsten, waarop vrucht-
dragende dadelboomen aan den oever van opwel-
lende bronnen den reiziger tegenlachen, dan zijn
deze oasen de verzamelplaats van wilde dieren,
die hier hunnen dorst lesschen.
Zoodanig was de streek, die de Zoon des men-
schen reeds als een onmondig zuigeling moest
doortrekken. Welke verandering! Nog zeer on-
langs van vreugdedronken herders aanbeden, van
*) HerodeB had zelfs zijne eigen drie zonen later,
vermoorden, zoodat de fleidensche keizer Augustus te
Rome zelf dien gruwel verachtte en spottend de opmerking
maakte: „Hij wilde liever het varken dan het kind van
Herodea zijn", — omdat namelijk de Joden geen varkens
slachtten.
-ocr page 367-
KINDEREN TE RETHLEI1EM.
330
moeders wel op dezen dag verblijd, en zich
en hunne kinderen op het best opgeschikt heb-
hen, om voor den koning of zijnen plaatsbe-
klcedcr waardig te verschijnen! Hoe vroolijk
en vol zalige hoop begaven zij zich , toen het
uur gekomen was, met hunne zuigelingen naar
liet amhlshuis! Jammerlijke teleurstelling! Nauwe-
lijks waren de moeders in het voorhof vereenigd,
of de deuren werden achter hun loegegrendeld,
de moordknechten van Herodes storten zich naar
buiten, overvallen de weêiiooze vrouwen, rukken
de kinderen uit hunne armen, en worgen, door-
steken of verpletteren ze tegen den grond. —
Denken wij hier eens aan de verschrikkelijke ont-
stcltenis der verraschte moeders. Zeker moet dit
alles aan menigeen, als een bloote, verschrikke-
lijke droom zijn voorgekomen. Maar toen zij van alle
kanten het bloed zagen stroomen, en het gekerm
en den doodsreutel der kinderen hoorden, ont-
waakten zij uit hunne bedwelming, erkenden het
onmetelijke leed, wat de booze vorst over haar
bracht, en hieven een zoo jammerlijk, harlverscheu-
rend weeklagen aan, dat zeker meer dan een
der aan moord gewone knechten van Herodes
zich had mogen erbarmen. Nu werd de klacht
van Jeremios vervuld: sEene stem werd in
Ra ma gehoord, geween en veel gekerm.
Rachel\') beweende hare kinderen; en
z ij wilde niet vertroost worden, omdat
zij niet meer zijn.\'\' (Matlh. 11: 18)
Ach, gij arme, met bitteiheid gestrafte moe-
ders van Belhlehem, denkt gij nu misschien aan
die arme, met bitterheid gelaafde moeder, die,
nog maar weinige maanden geleden, aan uwe
deuren aangeklopt en om gastvrije herberging
gebeden had, omdat haar uur gekomen was?
Ciij zaagt haar leed en tranen, gij hoordet hare
weeklacht, maar toen gevoeldet gij geen mede-
*) Kachel, wier graf in Eethlehems velden, nabij het
dorp Rama is, word als de patrones, de beschermende
geest van Bethlehem gehouden. De profeet ziet in den
geest deze Kachel uit haar graf komen, en weenend en
kermend over het ongeluk harer pleegkinderen, de hoog-
ten der bergen betreden.
lijden, en die moeder moest voor haar en haar
kind in de grot een onderkomen zoeken.
Beschouwen wij in het ongeluk der moeders
van Bethlehem het raadsbesluit der goddelijke
rechtvaardigheid; maar in het lot der vermoorde
onnoozele kinderen het geheim der godde-
lijke barmhartigheid. Want waarlijk, deze kin-
deren , die na een zoo kort lijden, als de eerste
martelaars voor Christus, onder het getal der
uitverkorenen werden opgenomen, zijn niet te
beklagen, maar te benijden en gelukkig te prijzen.
De overvloedige genade van Christus had aange-
vuld, wat hun aan verstand en vrijen wil bij
hunnen dood voor Jezus ontbrak. En in hun
bloed gedoopt, zijn zij nu werkelijk deelachtig
geworden aan het beloofde genadegeschenk,
namelijk aan die heerlijkheid, die de Zoon des
menschen bereid heeft voor hen, die Hem in
kruis en dood navolgen.
Een vroom geestelijke van onzen tijd \') voegt
aan het verhaal over den kindermoord te Beth-
lehem eene even ware als treffende vermaning toe,
die ook wij, ernstig moeten overwegen. — De
oude Herodes — zegt hij — is gestorven; die
wreedaard, die niet terugdeinsde, eene geheele
schaar van onnoozele kinderen te dooden, leeft
niet meer. En toch, christelijke ouders, moet
gij op uwe hoede zijn! Want helaas, vindt niet
ieder kind hoe onschuldig ook, zijnen Hero-
j des, die wel niet naar zijn bloed, maur wel
j naar zijne deugd, naar zijne onschuld, naar den
I hemel in zijn hart staat en daarna zal trachten
! dat onschuldig kind door verleiding geeste-
lijk te dooden? Daarom, christelijke Moeder,
als gij met trots en zalige blijdschap op uw
goed, en in zijne onschuld thans nog zoo be-
minnenswaardig kind nederziet — denk aan diens
toekomst! Wie zal de Herodes, wie de Herodias
van uw kind zijn en het leven zijner ziel be-
lagen? O christelijke Moeder, vouw zeer dikwijls
met oprechte godsvrucht uwe handen over het
hoofd van uw kind en bid: »0 God, bewaar dit
onschuldig kind voor de lagen der boozen; doe
*) Dr. Hirscher. Leven van Maria.
-ocr page 368-
DE VLUCHT NAAR EGYPTE EN DE MOORD DER ONNOOZELE KINDEREN TE BETIILEHEM. SS\\
mij weten, als de verleider rondsluipt; geef mij
en dit kind ter juister tijd de genade der
vlucht." — Wee u, zorgelooze Vader, dwaze,
verblinde Moeder, als gij voor uw onschuldig
kind niet bidt en waakt! Wee u, als gij misschien
zelf, in plaats van met hetzelve te vluchten, den
moordenaar te gemoet gaat, terwijl gij
het ten toon stelt en naar openbare gezelschappen
brengt! Uw Herodes zal zeker niet in een met
bloed bevlekt gewaad, maar veeleer in schoonen
tooi en met een vriendelijk gelaat verschijnen. —
Slechts in eene zaak zal hij den ouden Herodes
gelijken: in huichelarij!
-») oCo < w
TWAALFDE HOOFDDEEL.
WONDERE VOORVALLEN OP DE VLUCHT NAAREGYPTE.
Die jeloofrt iftt hebben en je*
doopt ttl ïu\'n iftl mlig worden.
enden wij nu onze blikken
weder naar de II. Familie
op hunne moeite- en gevaar-
volle reis door de woestijn
van Arabie. Rij den ingang
Ij! van deze verschrikkelijke
woestijn had — weleer een
Engel Gods de tranen eener
verstotene moeder, Hagar
afgedroogd en eene rijke wa-
terbron doen ontspringen om
"I^\'haren vcrsmachlenden zoon
smaël te verkwikken. Hier
had een ander Engel den voor
Jesabel vluchtenden en ver-
smachtenden Profeet Elias ge-
troost en hem onder de asch
gebakken brood gegeven, dat
den Profeet zoo wonderlijk versterkte, dat hij
den langen weg door de woestijn tot aan den
berg \'Iloreb zonder andere spijs aflegde. Maar
de Heiligen, die zich nu hier bevonden, waren
meer dan de Profeet, meer dan Hagar en Ismaël!
Daarom waakte de Allerhoogste zeker ook met
de grootste zorg over deze allerheiligste Familie,
en zijne Engelen moesten haar helpen, als alle
menschelijke hulp ontbrak. Daarom mogen wij
gewis ook de aandoenlijke legenden, die ons over
de wonderen Gods in die dagen door oude schrij*
vers zijn overgeleverd, met een vroom hart na-
gaan, al hebben zij ook geene aanspraak op
evangelische zekerheid.
Zoo wordt ons verhaald, dat op zekeren dag
de tl. Familie aan den voet van een donkeren
berg was aangekomen, en nergens een pad, dat
over den berg leidde, had kunnen vinden. — In
dezen nood zagen zij smeekend ten hemel, —
en zie, wilde dieren, die anders in de woestijn
verstrooid leefden, verlieten op Gods bevel hunne
schuilhoeken en kwamen rondom de II. Familie
staan. Deze dieren, voor wier vreeselijk gebrul
anders de reizigers sidderen, naderden nu \\rien-
Jelijk de II. personen, als wilden zij zich tot
hunnen dienst aanbieden; als wegwijzers liepen
zij vooruit, en Josef met de maagd en het kind
volgde werkelijk hun spoor en vond gelukkig het
pad door het gebergte.
Een anderen keer, als zij tot diep in den
-ocr page 369-
332                           WONDERE VOORVALLEN OP DE VLUCHT NAAR EGYPTE.
nacht waren doorgegaan en reikhalzend naar een
onderkomen verlangden, waar zij zich van de
vermoeienissen der reis hadden kunnen verkwikken,
zagen zij in de verte een licht, dat hen in den
donkeren tegen scheen; zij volgden den schijn, en
spoedig zagen zij zich — voor een roovershol,
waar anders voorbijtrekkende reizigers en kara-
vanen werden uitgeplunderd. Het opperhoofd
der roovers kwam naar buiten, en wierp bloed-
dorstige blikken op de sidderend naderenden.
Toen hij echter het goddelijk kind op de armen
der bevallige maagd zag, was het hem, alsof
een lichtstraal van hetzelve uilging en, als een
pijl, zijn hart doorboorde. Op eens was hij ver-
anderd en een teeder medelijden maakte zich
van zijn hart meester. Hij leidde de pelgrims in
het hol, waar zijne vrouw de gasten hartelijk en
vriendelijk opnam en met allerlei spijs en drank
verkwikte. Maria echter was bijzonder verheugd
over deze welkome gelegenheid, om haar zoo
dierbaar kind goed te verzorgen. Zij baadde het,
waschte zijn linnen en droogde het aan het vuur,
dat in de hut brandde. Met stille aandoening en
onuitsprekelijke verwondering over de lieftallig-
heid en bescheidene zachtmoedigheid der maagd
zagen haar de roover en zijne vrouw aan, en als
ze haar werk volbracht had, verzocht haar de
rooversvrouw, te willen toestaan haar eigen me-
laatsch kind in het water, waarin het kindje
Jezus gebaad was, te wasschen. O wonder!
nauwelijks was het jongetje, dat geheel en al
met melaatschheid overdekt was in het water ge-
zet, of het werd zuiver en volkomen van die vreese-
lijke ziekte genezen. — Des anderen daags \'smorgcns
bood de rooversvrouw aan de allerheiligste Maagd
de beste levensmiddelen, die zij bezat, voor onder
weg, en de man vergezelde de II. Familie nog
een eind ver, en bracht ze op den rechten weg.
Toen hij eindelijk afscheid van hen moest nemen
zag hij nog eens met groote vermorzeling op het
aanminnig kind, en zeide het: »Gedenk mijner
als Gij in uw land komt." — De overlevering nu
zegt, dat de goedhartige rooverman niemand an-
ders geweest is, als die Dismas, de goede
moordenaar, die dertig jaren later, naast
Christus aan het kruis hangende tot Hem zeide :
»Gedenk mijner, als Gij in uw rijk komt." Verder
verhaalt de legende zeer veel over de vreugde,
welke de redelooze schepselen betoonden, als hun
Heer en Schepper op de armen van de Koningin
des hemels hen voorbijging. Zoo gebeurde het
soms, dat een zeer bevallige en zoete muzijk inde
lucht werd gehoord, en het hart der heilige pel-
grims, dat zooeven in diepen kommer verzonken lag,
met troost en genoegen vervulde ; als ze dan naar
de geheimvolle zangers omhoog zagen, waren
het gansche drommen van wonderschoone, bont-
gekleurde zangers, die daar jubelden en zich om
hunnen hemelschen koning verblijdden.
En een andermaal gebeurde het dat, als de
wegen geheel en al onder gewaaid waren, en
de II. Familie radeloos naar weg en richting zocht,
op eens rechts en lings langs hen Jericho-
rozen in bonte kleurenpracht uit het zand dei-
woestijn ontstonden en hun een heel eind wegs
eene bloemenstraat vormde. — Ook wordt ver-
haald, dat, als Maria en Josef door honger en
dorst gekweld werden, zeer dikwijls plotseling
j een dadel- of palmboom langs hunnen weg stond,
voor hen zich vol eerbied neigde, en den top
met de sappigste vruchten zoo diep neerboog,
dat ze zich daaraan konden laven. Op zulke wijze
gebeurde, wat de Profeet verkondigd had: »De
woest ij n en het dorre land zullen zich
verheugen, en de wildernis zal van
vreugde huppelen; want bloeien zal ze
als eene lelie. Ja bloeien zal ze, bloeien
en huppelen en juichen." (Is. XXXV: 1,2.).
Maar ook die andere voorzegging werd nu ver-
vuld: »Zie, de Heer zet zich op eene lichte
wolk en is in aantocht naar Egypte. De
afgoden van Egypte zullen beven voor
zijn aangezicht en het hart der Egyple-
naren zal in hun binnenste smelten."
(Is. XIX: 1.) Want nauwelijks had de II. Familie
bij het verlaten van de woestijn den Egyptischen
bodem betreden, of de afgoden van het land be-
I gonnen de kracht van het goddelijk kind te voelen,
en te erkennen, dat hunne heerschappij nu ge-
eindigd was. Op vele plaatsen stortten hunne
-ocr page 370-
WONDERE VOORVALLEN OP DE VLUCHT NAAR EGYPTE.                          33S
beelden in de tempels en op openbare plaatsen in
elkander, zooals dit zeer geloofwaardige schrijvers
van den ouden tijd getuigen. Daarover ontstelde
bet blinde heidensche volk en verviel in de grootste
moedeloosheid. Maar juist deze moedeloosheid
was bet begin des b e i 1 s voor Egypte! De
onmacht van het bijgeloof, dat tot nu toe heerscbte,
begon zich te openbaren en daarmede ontwaakte
in bet hart bel vurig verlangen naar iets beters,
naar de kennis van die waarheid, die nooit faalt —
naar dat wonderbaar licht, waarin alleen de
menschelijke geest zijne rust en de oplossing
van twijfel vindt. En dit licht is Christus
de Heer!
*-c*
DERTIENDE HOOFDDEEL.
HET VERBLIJF DER H. FAMILIE IN EGYPTE.
ren van de heidensche zonnestad had aangeklopt
om huisvesting te bekomen, vonden zij eindelijk
in het vervallen muurwerk van eenen ouden af-
godstempel een onderkomen. De II. Josef richtte
de kleine plaats zoo bewoonbaar mogelijk in, en
was in zijn kinderlijk hart innig verblijd, toen
hij na eenige dagen het werk voltooid had en hij
de allerheiligste Maagd met het goddelijk kind in
de voor hen in orde gebrachte woning kon brengen.
Ach, het was eene recht armoedige plaats, en
hoe rijk aan lijden en ontberingen was het leven,
dat de Heiligen hier nu anderhalf jaar lang leid-
den! De H. Josef ging wel om werk uit, en vond
het ook eenigszins als timmerman; maar dit was
ook maar voor de noodzakelijkste levensbehoeften
niet toereikend. Doch de H. Maagd stond hem
trouw bij. Tijdens baar verblijf in den tempel
te Jerusalem bad zij tapijten en vele andere kost-
bare werken leeren maken. Thans kwam haar
dit goed te stade. Van lieverlede leerde zij eenige
medelijdende Joodsche vrouwen kennen, die in
de nabijheid der stad woonden, en haar allerlei
vrouwelijk werk bezorgden. Zoo werkte Maria,
terwijl de H. Josef buitenshuis bezig was, den
lie is volgens de over-
j der kerkleeraars, toen
ze in Egypte gekomen was, recht
naar de groote stad II e 1 i o-
polis, d. i. zonnestad, gelrok-
ken. Deze stad was eene der
prachtigste van Egypte en daar-
om bijzonder merkwaardig, dat
ze ecnen Joodschen tempel be-
zat, waarin de godsdienst,juist
als in Jerusalem gehouden werd.
De Hoogepriester Onias had
dezen tempel gebouwd, toen
hij gevlucht was; en al spoedig
hadden zich vele uitgewekene
Joden rondom denzelven neer-
gezet. Hier hoopten Josef en
Maria, bij hunne landgenoolen,
de eerste hulp en ondersteuning te vinden; daarom
kozen zij ook deze stad voor hunne woonplaats.
Beschouwen wij nu, wal de vrome legende
over hun leven en lotgevallen tijdens hun verblijf
in Egypte heeft nagelaten.
Nadat de II. Familie te vergeefs aan vele deu-
-ocr page 371-
3M                                    HET VERBLIJF DER II. FAMILIE IN EGYPTE.
ganschen dag door, en dikwijls tot diep in den
nacht, in hare eenzame woning. Naast haar lag
het kind Jezus in eene wieg, en de hemelsche
vrede, die van het aanminnig gelaat van het
goddelijk kind haar tegenstraalde, troostte haar
te midden der verlatenheid en ellende van haren
toestand. En nu werd de voorzegging van den
profeet Isaias vervuld: »Te dien dage zal er
voor den Heer een altaar zijn \'t midden
van Egyptenland." (Is. XIX: 19.)
Zooals we gezegd hebben, had zich de II. Maagd
door hare nederige en voorkomende houding en
liefderijke vriendelijkheid het vertrouwen van ver-
schillende buurvrouwen gewonnen. Menigmaal
viel het gesprek op de wondere teekenen des
tijds, den ondergang der afgoden, het verval
hunner tempels en het stilzwijgen der orakels.
Dan nam de Moeder der eeuwige wijsheid met
een heilig verlangen zulke gelegenheden te baat,
het hart dezer vrouwen lot den allerhoogsten en
alleen waren God te verheffen. Zij toonde haar
de nietigheid der afgoden, die oogen hebben en
niet zien, oorcn en niet hooien, onderrichtte haar
over de boosheid en arglist der duivelen, en
sprak met zoo hemelsche lieftalligheid en geest-
drift, dat verschillende tot den waren God terug-
keerden. Want evenals van haren goddelijken Zoon,
ging ook van haar eene goddelijke kracht uit, die
aller harten wonderbaar verkwikte en genas. —
Zelfs kwamen sommige afgodische priesters,
door hetgeen zij van de II. Familie zagen en
hoorden, tot nadenken, verlieten den vloekwaar-
digen dienst hunner machtclooze afgoden, deden
boetvaardigheid over hunne zonden en begonnen
den alleen waren God te aanbidden.
Toch zou het der II. Familie ook in Egypte
niet aan vervolgingen ontbreken! Vele huidenen,
wier hart aan den ouden bijgeloovigcn waan vasl-
gekeetend lag, waren kwaad en gebelgd op de
II. Vreemdelingen, hielden hen voor spionnen en
toovenaars, en brachten het door hunne vervol-
gingen zoo ver, dat de teedere en vredelievende
Moeder Gods besloot, met haar echtgenoot en
kind de zonnestad te verlaten, en een ander
verblijf te zoeken.
Zoo kwamen zij te Memphis, de oude hoofd-
stad van het land, en van hier — omdat zij
nergens een onderkomen vonden — in een arm
dorpje Mat ha ra (Matarna) genaamd. Daar leden
zij in den beginne groot gebrek aan goed drink-
water. In haren nood wendde zich de II. Maagd
tot den hemelschen Vader, en zie, terwijl zij
nog weenend bad, ontsprong aan hare rechler-
zijde, uit den dorren zandigen grond eene rijke
bron van frisch drinkwater, dat tot op den dag
van heden nog den naam draagt van Maria-bron.
Spoedig werd alles rondom de bron groen, en
de tot nu toe onvruchtbare zandvlakte langzamer*
haini heerlijk tuinland.
üok hier beijverde zich de II. Josef voor de
maagdelijke Moeder en haar kind eene woning
op te slaan, waarin zij nu eenige jaren verbleven.
Het kindje Jezus, dat zich volgens zijne
menschelijke natuur, evenals andere
menschen slechts langzamerhand lichame-
1 ijk en geestelijk wilde ontwikkelen,
groeide tot vreugde zijner ouders op, en hier-
over schrijft de II. Thomas van Villa Nova: »Wie
is in slaat den liefdegloed van het maagdelijk
moederhart te schilderen, als zij haar lief kindje
aanschouwde, wanneer het in hare nabijheid
speelde, ze met zijn bevallig gelaat aanlachte, en
dan wederom van het spel — met nog onzekeren
tred — in de armen der overgelukkige moeder
vloog!" Zachtjes aan bewees het kind zijne
ouders zeer oplettend en voorzichtig allerlei kleine
diensten. ïlk zag ook, zoo verhaalt de godvruch-
tige Catharina van Emmerich, ik zag ook in den
geest, hoe Jezus den eersten keer voor zijne
Moeder water haalde. Maria lag geknield in hare
woning te bidden, als Jezus met een emmer naar
de bron sloop en water haalde, het was de eerste
maal. Maria was diep bewogen, toen zij Hem
zag terugkomen, en alloos neergeknield blijvende,
smeekle zij Hem zoo iets niet meer te doen, om
niet in het water ie vallen. Jezus zeide haar,
dat Hij voorzichtig zou zijn, maar dat Hij ver-
langde voor haar water te mogen halen, zoo
dikwijls zij het noodig mocht hebben. De menig-
vuldige, leelijke beesten die men in hel land dik-
-ocr page 372-
HET VERBLIJF DER H.
wijls ontmoet, deden Hem geen het minste leed,
ja toonden zich met Hem gemeenzaam. Ik zag
Hem zelfs met slangen spelen."
2. Op die wijze leefde de H. Familie — vol-
gens de meening van verschillen Ie Schriftvcr-
klaarders — eenige jaren in ballingschap, ver
van hun H. geboortegrond, als arme vreemde-
lingen. En, Lezer, wat is geheel uw leven op
aarde anders dan een ballingschap? Nu en
dan valt het u zwaar en smartelijk, dat hier
op aarde uw waar vaderland niet is. De men- I
schen begrijpen u zoo weinig, en ook hun doen |
en laten schijnt u dikwijls zoo onbegrijpelijk, zoo !
grillig veranderlijk, en als een spel van het blinde
toeval toe. Uw hart verlangt naar helderheid en
licht, naar liefde en geluk; en ach, al uwe kennis
is duister, uwe wetenschap brokwerk, de liefde
der menschen zoo veranderlijk, en het geluk zoo
onbestendig. — Nu ja, hier ook zijt ge zeker
niet te huis, en zeer heilzaam en noodzakelijk
is het, als gij er u ernstig en levendig van over-
tuigt, dat gij hier op aarde maar een doortrek-
kend pelgrim zijt — in den diepsten grond van
uw wezen — en niet voor dit aardsche loven
geschapen.
Maar nu zijt ge, volgens Gods H. beschikking
in dit aardsch leven geplaatst, nu moet gij hier
in uwen staat en in uw huisgezin werken, nu
moet gij hier zoo lang volharden, totdat gij
door uwen Schepper in het ware vaderland terug
geroepen wordt; — en het ware een erg afdwalen,
als gij u, gelijk zoovele onverstandige menschen
doen, slechts onder aanhoudend klagen aan Gods
raadsbesluit wildet onderwerpen. Zeker is liet
leven hier op aarde in zich zelven zeer ellendig
en met duizenderlei tegenstrijdigheden en ramp- I
spoeden doormengd. Indien gij het echter goed
weet aan te leggen, dan zult ook gij — evenals
de II. Familie tijdens hun ballingschap in Egyp-
tenland — Gods zoeten troost ondervinden. Want j
waarlijk, de hemelsche Vader wil zich reeds hier j
op aarde niet geheel en al aan zijn schepsel ont- i
FAMILIE IN EGYPTE.                                     335
trekken en verbergen; en al kunnen wij Hem
ook, tijdens onze aardsche pelgrimsreize, niet van
aanschijn tot aanschijn zien , toch treffen wij
overal de sporen der Godheid, de sporen der
goddelijke barmhartigheid, wijsheid en liefde aan,
en juist daarin beslaat de kunst van \'t leven:
deze goddel ij ke sporen hier op aarde
met een vroom hart op te zoeken en ons
daarin te verheugen.
Leer en beoefen dus deze kunst. In dezen
ganschen kring der natuur, waar ooit uw blik zich
wendt, vindt gij de liefelijke sporen van uw hcmel-
schen Vader. Het vvormpje in het slof en de
dauwdroppelen aan de grashalmen, evenals de
glinsterende zon aan het hemelruim en de milli-
oenen vonkelende sterren, zij allen verhalen u
de Almacht, Wijsheid en Goedheid van uwen
God, en de pracht van het vaderlijke huis, dat
u daar eens te wachten staat. Ieder vriendelijke
blik, die uit het oog van een goed mensch uw
hart treft, ieder onderrichtend woord dal uit den
mond van een wijzen mensch in uw oor klinkt,
ieder voorbeeld van deugd, dat u in hel leven
van II. menschen tegenkomt, wat is dat anders
als een spoor van God, een geschenk van uw
hemelschen Vader, een vriendelijk blijk, dat Hij
uwer gedenkl en over u waakt ? Wend dan ver-
der uwen blik naar het Rijk der genade,
naar de Kerk. Elke hemelsche waaiheid, die
u verkondigd wordt, elke 11. zegening, die gij
krijgt, elk II. sacrament, dat u wordt toegediend,
elk II. Misoffer, dat gij moogt bijwonen, is een
onderpand van de geheimvolle, genaderijke iegen-
woordigheid van uwen God. 0 verdiep u steeds
meer en meer in dit schoone, zaligmakende ge-
loof; gewen uw geestelijk oog overal uwen hemel-
schen Vader te vinden, te aanschouwen en te
beminnen; dil was de kunst der lieve heiligen!
Daardoor verzoetten zij de dagen van hun aardsche
ballingschap, en daardoor bereidden zij hunne
zielen voor lot het gelukzalig wederkeeren naar
het vaderland, naar Gods aanschouwing van aan-
schijn lot aanschijn.
-ÏJ
-ocr page 373-
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
TERUGKOMST VAN DE H. FAMILIE UIT EGYPTE.
1.
ondeugd vervulde hun gemoed met huivering en
schrik en zij voelden in hun hart een steeds
grooter verlangen naar hun vaderland. Doch zie,
nadat Maria en Josef op zekeren dag zeer be-
droefd geweest waren en met groote smart over
den langen duur van hunne ballingschap uit het
II. land met elkander gesproken hadden, ver-
scheen des nachts de Engel des Ueeren in den
droom aan Josef en zeide hem: »Sta op, en
neem het kind en zijne Moeder met u,
en trek naar het land van Israël. Want
zij zijn gestorven, die het kind zochten
te dood en." (Matlh. II: 20.)
Ja, gestorven was de bloeddorstige vervolger
van het lieve kindeke Jezus — een huivering-
wekkenden dood, in jammer en wanhoop gestor-
ven ! Eene ongewone ziekte namelijk was te dier
tijde Ilerodes overvallen, eene brandende koorts
verteerde zijne ingewanden, een onverzadigbaar
verlangen naar spijs kwelde hem en elke genie-
ting vermeerderde den brand. Zijne voeten waren
dik gezwollen, en walglijke wormen kwamen uit
de verrotting van den onderbuik. LSij de ellende
van het lichaam kwamen nog de verschrikkingen
der ziel, de folterende gedachte aan die tijden,
waarop hij den eenen gruwel op den anderen,
den eenen moord op den anderen gestapeld had.
En de herinnering aan de straf Gods in de eeuwig-
heid. In deze hellesmarl, die de vijand van Christus
reeds hier op aarde naar lichaam en ziel ondervond,
wilde hij zich zelven om \'t leven brengen, doch
zijne dienaren hielden hem hiervan terug. Ein-
delijk blies hij zijne zwarte ziel in razernij en
wanhoop uit. Zoo stierf Herodes, de eerste
vijand en vervolger van Jezus Christus.
n Egypte had de hemelsche
Vader der II. Familie menig
wonderbaren troost ver-
leend. En toch viel hun
het verblijf onder het af-
godisch heidenvolk van
Hel zien van den afschuwelijken
dog tot dag lastiger.
afgodendienst en de hemeltergende, onnatuurlijke
-ocr page 374-
337
TERUGKOMST VAN DE II. FAMILIE UIT EGYPTE.
naamste der booze geesten tot hunnen dienst
hadden. — Ik zag onder de brave lieden, die
hun geschenken brachten, moeders met bare
kinderen, die de speelmakkers van Jezus geweest
waren. Als Josef de noodwendigste dingen op
den ezel gepakl had, begaven zij zich, van
al die vreemden vergezeld, op weg. Eindelijk
namen de begeleiders een hartroerend afscheid.
Het kind Jezus, Maria en Josef hadden, om
zich tegen de zon te beschutten, een breed stuk
dunne schors in de gedaante eener schijf op het
hoofd, dat met een lint onder de kin was vast-
gebonden. Jezus had zijn klein bruin kleedje
aan, (dat de allerheiligste Maagd voor Hem ge-
maakt had) en droeg schoenen van schors, die
Josef voor Hem vervaardigd had. Maria droeg voet-
zolen. Zij was dikwijls ongerust, omdat het kind
Jezus moeielijk door het brandend zand kon gaan ;
zeer dikwijls zat Hij op den ezel, terwijl Maria
en Josef aan zijne zijde gingen.
0 allerliefst kind, hoe duidelijk zie ik U in
den geest met den kleinen stok in de hand daar
heen wandelen, nu eens aan de hand van Maria,
dan van Josef! Ach, ik zie in den geest de stille
tranen, die U nu en dan langs de wangen rol-
den, om de pijn van uwe gewonde, bloedende
voetjes. Ach ik hoor in den gcesl die bedroefde
zuchlen, welke honger, dorst en vermoeienis U op
deze lastige terugreis afpersten. Maar ik zie ook
het hemelsch geduld, waarmede Gij de smarten
leedl en ze den goddelijken Vader als een zoen-
ofler voor de weekelijkheid der menschen opdroegt.
0 Jezus, hoezeer hebt Gij mij toch bemind! Hoe-
veel hebt Gij toen reeds voor de zaligheid mijner
onsterfelijke ziel geleden en verdragen! — En
ik, ongevoelige, ondankbare, weekelijke mensch,
ik heb zoovele jaren van mijn leven laten voorbij
gaan, zonder ooit ernstig aan die oneindige liefde
en barmhartigheid te denken! En hoe menigmaal
— als de plicht van mijn staat vervuld moest wor-
den, of ik anderen nultig behoorde te zijn — hoeme-
nigmaal en hoe spoedig heb ik mij om lichamelijke
vermoeienis of pijn verschoond gehouden en den
plicht van mijn slaat of der liefde verzuimd. 0 van
liefde brandend, kloekmoedig kind, kom mijne wee-
Ook zijne zonen — Arislobulus, Alexander en i
Antipater — waren van hel wereldlooneel ver- |
dwenen, en wel op liet moordbevel van hun
eigen vader. De vervolgers van den Zaligmaker
waren weg, en nu klonk uit den mond van den
Engel de zoo lang verwachte blijde lijding: »Sta
op, neem het kind en zijne moeder met u, en
trek • naar het land van Israël." Een zoet en
buitengewoon troostvol woord voor den lang en
zwaar beproefden voedstervader van Christus!
Dadelijk stond hij op, dankte den hemelschen !
Vader voor de verlossing uit het land der heidc-
nen, en snelde naar Maria, om ook haar de blijde
boodschap mede te deelen. Hij vond haar op
hare knieën biddend, zooals dit »uitverkoren vat
van godsvrucht\'\' zeer dikwijls het groolste deel
van den nacht in gebed en beschouwing van
hemelsche zaken doorbracht. »\\Vees gegroet —
zoo sprak de vreugdedronken Josef tol zijne mangde-
lijke echlgenoote —• wees gegroet, gij zuivere,
de Heer is met u en zijne genade is dezen nacht
over ons geopenbaard. Verheug en verblijd u,
want de dagen van onze ballingschap zijn ten
einde en de goddelijke barmhartigheid voert ons
naar het land onzer vaderen terug. Sla op, o
Maagd, en laai ons nu alles, wat tot de afreis
noodig is, in gereedheid brengen.\'\' Toen begon
zich ook Maria te verheugen en den Heer te
danken.
2. De godvruchtige Catharina van Emmerich
geeft ons eene buitengewoon liefelijke beschrijf
ving van het vertrek der II. Familie uil Egypte.
»Des anderen daags \'s morgens — zoo verhaalt
de zienster — nadat het besluit lot hun vertrek be-
kend was geworden, kwamen er vele lieden zeer
bedroefd afscheid nemen en hun alle soorten
van geschenken brengen in kleine kastjes van
schors. Deze mensehen waren oprecht bedroefd.
Er waren ecnige Joden bij, doch voor het
grootste deel bekeerde heidenen.\' De Joden, die
in dit land woonden, waren zoodanig in afgoderij
vervallen, dat zij bijna niet meer kenbaar waren.
Ook werden er gevonden, die het vertrek der
H. Familie met vreugde vernamen, want zij be-
schouwden hen als toovenaars, die den voor-
-ocr page 375-
338                                TERUGKOMST VAN DE II. FAMILIE UIT EGYPTE.
kelijkhcid te hulp. Genees en bevrijd mijne ziel
van liare slechle gewoonten en lauwheden, ver-
sterk mijn hart en wil — opdat ik standvastig
den weg bevvandele, dien Gij mij liebl aangewezen,
en liet werk volbrenge, dat Gij mij hebt opgelegd!
3. Eindelijk kwam de II. pelgrimssloet aan
de grenzen van Egypte en ging Gaza, de eerste
Joodsche stad, binnen. Nu was de voedstervader
van Jezus Cluisüis voornemens, naar Bethlehem
te gaan, om mei den Messias in de stad van zijn
dooiluchtigen voorvader, koning David, zijne
woning te vestigen «Maar hoorende, dat
Archelaus in Judca regeerde in de plaats
van II er odes, zijnen vader, vreesde hij
derwaarts Ie gaan." (Matth. II: 22). Naden
dood van llerodes\') werd namelijk zijn rijk onder
zijne ih ie zonen verdeeld. Archelaus behield .ludea
Samaria, en Idnmea, llerodes Anlipas (de latere
moordenaar van Joannes den Dooper en verachter
van Christus) bekwam Galilea en Perea; Philippus
het overige Palestina. Archelaus nu was even
wreed als zijn vader, en liel dadelijk na zijne
troonsbeklimming, 301)0 Joden, die om het Paasch-
leest vergaderd waren, doodslaan. Pas tien jaren
later verkreeg hel volk van den romeinschen Kei-
zer de afzetting van den dwingeland, waarna
het een romeinscli wingewest onder romeinsche
Stedehouders of landvoogden werd.
Toen nu de voedstervader van Christus te Gaza
de boosheid en den blocddorst van dezen Archelaus
vernam, werd hij andermaal zeer onlsteld, en
vreesde voor het goddelijk kind, tot wiens be-
sclierrncr hij was uilverkoren. De hemelsche Vader
verhoorde echter de smceking van zijn trouwen
dienstknecht, en terwijl Josef sliep zond IIij hem
andermaal zijnen Engel, die hem dit deel van
het II. land loonde, waarheen hij trekken moest.
In den droom — zoo meldt de II. Mat-
theus, II: 22 — onderricht zijnde vertrok
hij naar de streken van Galilea, waar
namelijk llerodes Antipas vrij zacht bestuurde.
Dadelijk ondci wierp zich de 11. Josef asn het
welkome hevel, en zooals de 11. Evangelist
*) Zie blaJz. 175.
v. 23 verder verhaalt — daar gekomen zijnde
woonde hij in de stad, Nazareth genoemd:
opdat vervuld zou worden wat gesproken
is, door de Profeten: Hij zal een Naza-
reër genoemd worden.
Een Nazarenerl d i. de inwoner van een ellen*
! dig en door geheel het Joodsche land veracht
| stadje, — opdat de vrijwillige vernedering en
grenzclooze zelfverloochening van den Koning des
i hemels zijnen aanbidders en navolgers door alle
j eeuwen heen voor oogen slaan, en hen reeds de
bijnaam van hunnen koning aan de gronddeugd van
het christendom, aan de ootmoedigheid herinneren
zou! EenN\'azarenerid.i.deGodegewijde, Godetoe-
geheiligde (zie hl. 129) en in onthouding levende
— zooals geschreven staal: nik heilig mij
zelven voor hen, opdat ook zij geheiligd
zijn in de waarheid." Een Nazarcner! d. i.
de lak, de bloem — zooals voorzegd is: »Er
I zal een tak uil de wortel van Jesse voort-
i komen en eene bloem uit zijne wortelen
j schieten! (Is. XI: 1.) d. i. een behoeder en
| beschermer van allen, die tot Hem hunnen loe-
j vlucht nemen. Deze viervoudige heteekenis heeft
j het woord uNazarener", en daar deze heteekenis
in onzen lieven lieer en Zaligmaker volkomen
vervuld is, wilde Hij — overeenkomstig de raads-
besluilen der eeuwige wijsheid te Nazareth wonen.
De II. Familie begaf zich dus, zoodia zij de
boodschap van den Engel ontvangen had, van
Gaza op reis naar Nazareth. Wie zal de vreugde
beschrijven der zoovele jaren lang verbannenen,
loen zij wederom in de verte den dierbaren ge-
boorteplek, de geliefde vaderstad aanschouwden,
toen zij de welbekende straten doortrokken,
hunne arme hut binnentraden en vrienden, beken,
den en aanverwanten, na eene zoo lange schei-
ding, wederom mochten groeten. O welke zoete
tranen van liefde, dank en vreugde hebben zij
toen niet gestort! Zij.jubelden op dat oogenblik in
de zaligste vreugde en hun hart storlie zich in
I heilige dankzegging uil, omdat de lieer hen uil
j het vreemd land lerug gevoerd en naar het zoo
; vurig verlangde, innig dierbare vaderland lerug-
j gebracht had. —
-ocr page 376-
TERUGKOMST VAN DE II. FAMILIE UIT EGYPTE.                                 339
4. Christelijke lezer, moge voor u ook eens
dit uur van jubel slaan! want ook uw aardsche
pelgrimstocht zal misschien vroeger, dan gij nu
meent, — zijn einde bereiken, en dan ook moet
gij naar het vaderland, naar het eeuwig ouder»
huis lerugkeercn. Richt daarom ook, zooals de
II. Laurentius Juslinianus ons vermaant, uw oog
reeds nu zeer dikwijls op die hoogte daarboven,
waar de hemel, ons waar vaderland, ons wenkt.
Daar is alles groot, volmaakt, zeer veiblijdend
ongestoorde liefde te zamen wonen. Gelukkig is
dit vaderland, omdat in \'het aanschouwen der
eeuwige heerlijkheid, en in het bezit der onein-
dig schoone Godheid, elk verlangen der ziel be-
vredigd is. Dit vaderland is gevrijwaard tegen
eiken vijand, ver van elke smart, bewaard voor
onrust, vrij van allen dood. Daar is niets meer
wat aan ontbinding en bederf zou kunnen onder-
hevig zijn; want in hetzelve is alles met het waar, het
overvloeiend, het eeuwig leven doortrokken, alles
~ NAZARETH.
en gelukkig. Groot is immers de glansrijke stad
Gods, het hemelsch Jerusalem met de tallooze
woningen, die de Koning der heerlijkheid voor
de zijnen bereid heeft. Dit vaderland is volmaakt,
en door gecne scheiding meer te verliezen; want
de ziel is onsterfelijk, onsterfelijk evenzoo het een-
maal verrezen en met de ziel in verheerlijking ver-
eenigd lichaam \\an den mensch. Zeer verblijdend is
daar de zoete eendracht der hemelburgers, waar elk
vroeger onderscheid van rijk en arm, van aan-
zienlijk en nederig is opgeheven, en allen in
straalt in het licht des vredes. Dit vaderland
behoeft geen zonneglans of maneschijn, want
de oneindige heerlijkheid Gods verlicht het en
haar licht is het Lam Gods, dat de zonden der
wereld wegneemt. — Vervult het gezicht van dit
vaderland u met vurig verlangen? Welaan, laat
u dan in de dagen van uw pelgrimschap door
de moeielijkheden van den weg niet afschrikken
of verlammen! Zonder strijd behaalt niemand de
kroon, en eerst na ballingschap kan men het
vaderlijke huis binnentreden. Verdraag en zwijg
-ocr page 377-
340                                 TERUGKOMST VAN DE II. FAMILIE UIT EGYPTE.
strijd en lijd. Alleen hij, die zegevierend door
al die bekoringen, die God iedereen naar de mate
zijner kraclilen heeft toebedeeld, is heengegaan,
zal tot bet gelukkig bruiloftsfeest van het eeuwig
Woord worden opgenomen.
O Maria, hcrnclkoninginne, opperste en voor-
naamste van die gelukzalige bewoners van het
vaderlijke huis, ik bid u om de vreugde, die gij
op het oogenblik van uwc intrede in de geboorte-
plaats Nazarelb ondervondt, wil mij een alles
overwinnend verlangen naar hel hemelsch vaderland
verwerven; en wil mij in bet uur des doods
door uwe voorbede beschermen, opdat de vijand
mijner zaligheid geen deel in mij hebbe, en ik
dan die zaligheid, die voor mij bewaard is, niet
verlieze. Amen.
-H30CK-
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
DE WASCHDOM VAN HET KIND JEZUS.
s^-^.
i£f v*5
!.
n gelijk het II. Evangelie ons
lieven Heer en Zaligmaker ten nauwste en onaf-
scheidelijkvereenigd: de wezenlijke Godheid
en de waarachtige menschheid. Volgens
zijne goddelijke natuur kon Christus ongetwijfeld
op geenerlei wijze toenemen of groeien. Van
den eersten oogenblik zijner Ontvangenis tot op
het uur zijner Hemelvaart droeg Hij in zich den
oneindigen rijkdom van Gods Almacht, Wijsheid
en Liefde, en had bijgevolg reeds als klein kind
alle slechts denkbare wonderen kunnen doen.
Als men sch daarentegen wilde Christus in alles
aan ons gelijkvormig worden, met uitzondering
alleen van de zonde, die ook blijkbaar niet tot het
wezen van de menschelijke natuur behoort. Hij
wilde niet slechts een menschelijk lichaam aan-
nemen, om het door zijne Godheid te bezielen,
en daarin den glans en majesteit zijner Godheid
te verbergen, zooals sommige dwaalleeraars der
oudheid beweerd hadden; maar Hij wilde op het
oogenblik zijner menschwording ook eene waar-
achtige menschelijke ziel aannemen, dus
een menschelijk kenvermogen, een niunschelijk
hart en een menschelijken wil in zich dragen,
[<
uitvoerig de aanleiding tot de
vlucht naar Egypte en den terug-
keer naar Nazareth verhaalde,
zoo deelt het ons uit de gc-
schiedenis der jeugdige jaren
van Jezus Christus nog drie din-
gen mede: Ten eersten den gelei-
delijken waschdom van het kind,
ten tweeden zijne Paaschreis
naar Jerusalem en ten derden
zijne gehoorzaamheid aan Maria
en Josef.
En het kind groeide op
— zoo schrijft de II. Evan-
gelist Lucas — in sterkte,
zijnde vol van wijsheid,
en de genade Gods was
in Hem. (II: 40.) En Jezus nam toe in
wijsheid en jaren, en in genade bij God
en menschen. (52.)
Letten wij hier goed op het verschil der twee
naturen in Christus. Want beide zijn in onzen
-ocr page 378-
341
DE WASCIIDOM VAN HET KIND .JEZUS.
zooals Maria en Josef Hem in dien tijd erkend,
lofgeprezen, en met de meeste hartelijkheid be-
mind hebben.
2. Het was hun immers gegeven de gelukkige
toeschouwers en getuigen van dien geheimvollen
waschdom van Christus in zijne menschheid te
zijn. Dag aan dag zagen zij, hoe de lichamelijke
gestalte van het kind Jezus zich in kracht
en schoone bevalligheid
ontwikkelde, hoe op
zijne gelaatstrekken de
innerlijke wijsheid en
goedheid des harten zich
steeds liefelijker altee-
kenden, en de inwendige
waardigheid en heilig-
heid — zoowel in spreek-
loon, als in elke uit-
wendige houding immer
helderder te voorschijn
traden.
En nu weet ge, dat
er reeds voor gewone
ouders geen grooter en
reiner geluk bestaat, dan
getuigen te zijn van
den groei en de gelijk-
tijdige ontwikkelingvan
hun kind; want deze
onlwdikeüng is werke-
lijk iets goddelijks;
zij is de geleidelijke onl-
wikkeling van die kiem,
waaruil het evenbeeld
Gods van den mensch
gevormd wordt. O hoe schittert dan ook het
oog des vaders, als hij ziet, hoe zijn kind van
dag tot dag beminnelijker, vatbaarder, sterker
en minder vreesachtig wordt— hoe het nu eens
door een verrassend, wijs, passend woord, dan
door eene edele, grootmoedige handeling blijken
van zijne geheimvolle ontwikkeling in zijn bin-
nensle geelt. O hoe klopt het moederhart van
onuitsprekelijke vreugde, als zij bemerkt, hoe
het langzaam aan helder en steeds helderder
opdat Hij, als onze wezenlijke medebroeder met
ons in volmaakte levensgemeenschap zou staan
en ons daardoor kunnen verlossen. En omdat
de menschclijke natuur nu eenmaal zoo ge-
sleld is, dat lichaam en ziel zich slechts lang-
zamerhand ontwikkelen, wilde ook onze
goede Verlosser, als Zoon des menschen, zich
ontwikkelen, d. i. groeien en toenemen, zoo in
jaren, als in wijsheid
en genade bij God en
de menschen.
Wij moeten ook zeker
zonder den minsten twij-
fel aannemen, dat de
Godheid in Christus zijne
menschhcid doordron-
gen, verlicht en door-
straald heelt en dit niet
slechts eens, namelijk
bij zijne verheerlijking
op den berg Thabor;
maar altijd en ieder
oogenblik van zijn leven
op aarde. Op welke wijze
echter de menschelijke
natuur van Christus —
zonder vernietiging van
haar wezen-------door
de goddelijke Majesteit
boven zich zelve ver-
heven, voltooid en ver-
heerlijkt is, en in hoe-
verre deze menschelijke
kennis, kracht en genade
van Jezus Christus —
zooals die zich uitwendig voor het oog der mcn-
schen slechts langzamerhand ontwikkeld heeft —
ook inwendig in zichzelve voor ontwikkeling vat-
baar geweest is; dit alles is een geheim en kan
door geen menschelijk verstand bevat en begrepen
worden. En zoo iets is ook volstrekt niet nood-
zakelijk! Maar wel is het noodzakelijk, dat gij
Jezus Christus als den waarachligen Zoon des men-
schen en tevens als den waarachligen Zoon Gods
meteen geloovig hart erkent, lolprijst en bemint,
-ocr page 379-
DE WASCIIDOM VAN HET KIND JEZUS.
342
wordt in den geest van het kind, hoe zijn streven
om zich welgevallig te maken aan zijne lieve moeder
immer met meer bewustzijn, zijn doen en laten
met meer welvoegelijkheid en oveileg geschiedt!
Wat zou het vader- en moederhart dan nog grooter
en gelukkiger kunnen wenschen? \'
Maar wendt gij nu van zulke gewone ouders
uwe beschouwing tot Maria en Josef, dan moogt
gij niet vergeten, dat de natuur van hun
kind, de menschhcid van Christus —
juist omdat die zonder bederf der zonde, en tot
de innigste levensverbinding met de Godheid be-
stemd was — reeds op zichzelve de allervoor-
trcffelijkste en heerlijkste menschheid was, zoodat
zelfs Adam in het paradijs noch in schoonheid
des lichaams, noch in helderheid van geest, noch
in goedheid des harten de voortreffelijkheid der
menschelijke natuur van Christus had bereikt.
Yandaar kunt gij u een denkbeeld vormen van
de onuitsprekelijke blijdschap, die de van God
bevoorrechte ouders ondervonden, zoo dikwijls
hunne blikken op het heerlijk kind ruslten, zoo
dikwijls zij zich met Hem onderhielden. Hoe
minzmm was Hij voor andere kinderen, hoe
voorkomend jegens volwassenen, hoe eerbiedig
voor oude lieden, hoe mildadig en vol medelijden
voor den arme, hoe gehoorzaam aan zijne ouders!
Hoe stilzwijgend op zijn dagelijksch werk, hoe
kalm en onverdroten! Hoe kinderlijk eenvoudig
en wijs tevens in zijne vragen en antwoorden,
boe bescheiden, rondborstig en volwaardigheid!
Doch bijzonder op die oogenblikkcn, dat het
kind Jezus, gemeenschappelijk met Josef en Maria
Gods lof zong en zijne ziel in vrome gebeden uit-
storlte. Wal hebben toen die gelukkige ouders
wol ondervonden, welken gloed van heilig vuur
werden zij alsdan in hun hart gewaar! En dit hun
geluk moest van dag tol dag toenemen, naar-
mate de volmaaktheid der menschelijke natuur
van Jezus zich van dag tot dag duidelijker ver-
toonde d. i. naarmate II ij opwies en toenam
in wijsheid en genade voor God en men-
schen.
o. O Jezus, laat ook mij opgroeien en toe-
nemen in wijsheid en genade, in kennis en zedelijke
kracht, in mildadigheid en kloekmoedigheid, in
de eenvoudigheid der duif en de slimheid der
slang, in vriendelijke toegevendheid en heiligen
ernst, in kuischheid, matigheid en ijver voor
alle goed. Hierin immers beslaat mijne Ievcns-
plichl. Want, al is ook de menschelijke natuur
door de zonde veelzijdig bedorven, en van de
jeugd af tot liet kwade geneigd, toch liggen in
onze ziel vele heerlijke gesteltenissen en kostbare
kiemen, die, — met Gods bijstand — aange-
kweekt, gezuiverd, en ontwikkeld moeten worden.
Er wordt in een oud boek verhaald, hoe een
stervende vader aan zijnen zoon geene andere
erfenis had nagelaten als een goed gesloten kistje.
Toen de vader begraven was, verbrak de zoon
het ijzeren beslag van het kistje, maar vond er
niets anders in dan eenige stukken metaal,
die door den roest verteerd en met vuilnis be-
dekt waren. Dan werd h ij zeer bedroefd en wierp
het kistje met al, wat er in was, in eenen hoek.
Al spoedig was de karige voorraad levensmiddelen
opgeteerd en de jongeling geraakte in grooten
nood, mismoedig haalde hij eindelijk liet kistje
wederom uit den hoek, om het aan eenen oud
kleederkooper voor eenige centen te verkoopen.
Maar daar hij eerst de stukken van stof en vuilig-
heid wilde zuiveren, zie toen ontdekte hij dadelijk
aan de metaalstukken die hij afwiesch en afvreef,
lichtende en schitterende punten — ieder oogen-
blik nam de glans toe — en als het werk, na
eenige uren, was afgeloopen, toen lagen voor het
oog van den hoogverbaasden, verrukten jongeling
de heerlijkste schatten van goud, paarlen en edel-
gesteenten!
Dit is de geschiedenis van de menschelijke ziel.
Beijvert gij u met gepasten vlijt, de onzuivere
grondstoffen, die zich daaraan vastgezet hebben,
te verwijderen, en de in de ziel verborgene goede
krachten nauwkeurig op te sporen, te oefenen
en daardoor te volmaken; o hoe rijk zal die arbeid
dan beloond worden! Zeker is dat werk niet
licht, noch in een enkel uur afgeloopen. Op
het goud van het kenvermogen heeft zich eene
zekere neiging tot dwaling en leugen als een
walgelijk vuilnis, neergezet; het diamant der
-ocr page 380-
DE WASCHDOM VAN HET KIND JEZUS.
3A:i
slechts uw geestelijk oog van dag tot dag hel-
derder, en uwe kennis rijker, maar ook uw hart
steeds zuiverder en reiner, uwe zedelijke kracht
immer vrijer, machtiger en werkzamer wordt. —
Laat geen dag, geen uur nutteloos voorbijgaan,
\'t is uw levensplicht de kostbare schatten, die
de Allerhoogste in uwe menschelijke natuur gelegd
heeft, te ontwikkelen, te benuttigen en op zulke
wijze te doen groeien en toenemen in wijsheid
en genade voor God en de menschen. Nog eens,
het werk is groot, de strijd moeielijk, en de
duivel ijverig in de weer, om ons te verlammen en
in onverschilligheid en zorgeloosheid te doen in-
slapen. O ontwaak, laat u niet omwinden, werk
en strijd; aan werktuigen ontbreekt het u niet,
gij hebt de wapenen bij de hand: gebed, god-
vruchtige lezing, ontvangen der H. Sacramenten,
het voorbeeld van Christus en zijne lieve Heiligen.
0 denk altoos aan de vermaning, die de Leeraar
der volken aan de Ephesiërs gegeven heeft: »Laat
ons opgroeien en toenemen in Christus,
ons opperhoofd, opdat wij niet meer
kinderen zijn, geslingerd en rondgevoerd
worden met iederen wind der leer ing
door de boosheid der menschen; maar
laat ons voortschreiden tot een volwas*
sen man, tot de ouderdomsmate van
Christus* volheid." (Eph. IV).
heilige schaamte is met het stof van onzuivere
begeerten bedekt; de offerwillige naastenliefde is
door het kopergroen der zelfzucht ingevreten en
de levendige werkkracht en lust tot den arbeid
is erg door den roest der traagheid beschadigd.
Hier, hier is uw werk — een moeielijk, maar
rijk beloond werk f Verlies geen moed: God helpt
den ijverigen en moedigen 1 Alleen langs dezen
weg, alleen door zulken noesten arbeid, maar
ook alleen door zoodanige hulp van God, zijn de
Heiligen heilig geworden. — Zeker zijn er vele
menschen, die ijverig in de weer zijn, om
hunne geestvermogens te ontwikkelen en zich van
dag tot dag rijkere en uitgebreidere kennissen
in wereldsche wetenschap te verschaffen. Zij
bezoeken met lofvvaardigen ijver de gehoorzalen
van beroemde meesters. De scholen der weten-
schap bloeien; maar de school der deugd staat
ledig. De kracht van den geest wordt regelmatig
opgewekt, verzorgd en bevorderd; maar de rijk-
dommen van het hart worden door ontelbare
menschen volstrekt geene oplettendheid waardig
geoordeeld, alles richt zich naar het licht der
verlichting en wetenschap; maar om de heilige
warmte der christelijke liefde en deugd bekom-
meren zich zoo weinigen.
Wees dus van het getal dier weinigen! 0
hoe gelukkig zuil gij u dan gevoelen, als niet
44
-ocr page 381-
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
HET TWAALFJARIG KIND JEZUS IN DEN TEMPEL.
I.
stad Jerusalem, over de heerlijkheid des tempels ,
over de leeringen en onderwijzingen der Priesters,
over het zoelluidend Psalmengezang, over de
buitengewoon rijke offeranden, die in den tempel
werden opgedragen, over de godsvrucht, die nog
bij zoovele vrome, oudgeloovige Israëlieten op die
feestdagen zich vertoonde! En hoe zal het kind
Jezus altijd naar die verhalen zijner lieve Moeder
met gespannen aandacht en hartelijke vreugde
geluisterd hebben!
Christelijke moeder, bestaat er lusschen u en
uw kind wel een zoeter en heilaanbrengender ge-
sprek, dan als gij het vertelt van den hemelschen
Vader, van den lieven Jezus, van onze kerken
en godsdienstplechtigheden, die daar plaats heb-
ben? ü dartel met u kind niet zooveel, verhef
u! wek in uw hart, geloof, eerbied en liefde op.
Waar het hart vol van is, daar spreekt de mond van.
Spreek met u kind gedurig over God, over de
wonderen der schepping, over de H. Geschiedenis,
inzonderheid over Christus, de kerk en den gods-
dienst. Dan zal uw kind ook worden opgewekt
en het in hem verborgen, godsdienstig verlangen
ontwaken; het zal met belangstelling naar u lui-
sleren, en zijn hart zal zich dikwijls in stilte met
hetgeen het gehoord heeft bezig houden. Christe-
lijke moeder, uw kind is u van God geschonken;
gij moet het naar God terug brengen en zijne
zinnen en verlangens van zijne jeugd af op Hem
richten!
Toen eindelijk Jezus den ouderdom van twaalf
jaren bereikt had, en het Paaschfeest aanstaande
was, mocht en moest Hij ook zijne ouders op
ij de Joden was het voorschrift,
dat ze driemaal \'sjaars(met
Paaschen, Pinksteren en hel
Looverhultenfccsl) te bede-
vaart moesten gaan naar hun
heiligdom, den tempel tcJeru-
salem, om daar God ge-
meen scha ppel y*k te oan-
bidden en zich openlijk en
plechtig als het volk des
^ Heeren te vertoonen. —
iPP^x. i^)/SéïS eveneens verlangt ook de Heer
::£ ? in het Nieuw Testament, dot
wij ons niet moeten levreden
stellen, verborgen in het stille
kamertje te bidden , maar dat
wij ook van lijd tol lijd,d. i.
minstens op alle Zon- en feestdagen in bet huis
des Ileeren bijeen komen, en door gemeenschap-
pclijk gebed en deelneming aan de allerheiligste
offerande, ons als de gemeente van Christus
toonen.
De II. Schrift zegt ons van de ouders van Jezus,
dat zij zich volgens geweten aan elke wet van
het Oud Testament onderwierpen, en bij name
alle jaren met Paaschen naar Jerusalcm Ie
bedevaart gingen. — Eer het kind Jezus den
ouderdom van twaalf jaren bereikt had, mochl
Hij hen zeker op die II. reis niet vergezellen,
omdat de weg van Nazareth naar Jerusalem drie
volle dagreizen duurde. Maar wat zal Maria toen,
bij hare tchuiskomst van de bedevaart, aan haar
•lierbaarst kind wel verhaald hebben over de II.
-ocr page 382-
HET TWAALFJARIG KIND JEZUS IN DEN TEMPEL.                                345
De plechtigheden van het Paaschfeesl, waar-
aan de IL Familie deelnam, duurden zeven dagen.
Gedurende dien tijd werd op eene bijzondere
plaats van den tempel de II. Schrift voorgelezen,
besproken en door de Wetgeleerden aan het volk
uitgelegd; daar werden plechtige offeranden op-
gedragen, gemeenschappelijke gebeden verricht;
— en al hadden de Joden — zoowel die van
het II. Land, als die onder de heidensche volken
verstrooid leefden — in de gewone Synagogen
hunner inwoning, voldoende gelegenheid, elkan-
der te stichten en in de waarheid van den gods-
dienst te onderrichten, gevoelde zich toch de
ware Israëliet, als hij — omgeven van duizenden
en honderd duizenden zijner geloofsgenoolen, in
Jerusalem was en voor het uitverkoren hei-
ligdom zijne gebeden en offeranden kon opdra-
gen, geheel anders opgewekt, geslicht en voor
God en godsdienst bezield, als te huis.
Dit juist is de zegen der bede vaar l-
[ plaatsen! Zeker kan God overal aanbeden
worden, in de nederige dorpskapcl zoo goed als
in de prachtigste kerken. Hij is overal dezelfde.
; Het majeslueuse der godsdienstoefeningen, hel
i woord Gods uit den mond van beroemde predi-
i kanten, het zien dier onlelbarc scharen van pel-
grims, die in gemeenschappelijke godsvrucht mei
• ons bidden, hunne zonden bcwccncn, hunne
I belangen aan God voorstellen: dit alles wekt ons
geheel anders op, dan dat wij nog zoo godvruch-
lig de gewone godsdienstoefeningen bijwonen,
i Vandaar zien wij ook de kalholieken jaarlijks
| in onoverzienbare pelgrimstochten naar de be-
I roemde bedevaartsplaatsen stroomen — naar het
i IL Graf te Jerusalem, naar het graf van den
i prins der Apostelen te Rome, naar Lorelle in
: Italië, naar Compostella in Spanje, naar het graf
! der II. martelaars van Gorcom in Nederland,
j naar Kevelaar, Scherpenheuvel, Holle enz. Fn be-
! wijzen de lallooze, wonderbare gebedsverhooringen
! op die plaatsen niet, dat God, evenals Hij som-
mi ge tijden, als bijzondere, heilige feosttijden
heeft uitverkoren, zoo ook sommige plaatsen,
als plaatsen zijner genade en barmhartigheid heeft
willen uitkiezen? — Hij dus, die met een zuiver
de IL bedevaart vergezellen. Met de grootste
vreugde ltadden Maria en Josef dezen dag te ge-
moet gezien. Ook het kind was blij, en ofschoon
de weg lang en moeielijk was, stapte Hij toch
rustig en opgeruimd aan de zijde zijner ouders
heen; \'t was immers ter verheerlijking van zijn
hemelschen Vader, en ter gedeeltelijke open-
baring zijner Godheid, dat Hij deze reis onder-
nam! Zij deden den weg onder vurige gebeden
en godvruchtige gesprekken. Toen hun eindelijk
de gouden tinnen van den tempel tegenschitter-
den, werd het gelaat van het goddelijk kind van
vreugde als verheerlijkt en vreugdedronken hief
Hij met zijne ouders hel gezang van den Psal-
mist aan: »Hoe liefelijk zijn uwe woningen,
Heer der heerscharen! Mijne ziel versmacht, ja
bezwijkt van verlangen naar de voorhoven des
Hecren. Mijn hart en mijn vleesch roepen uil
tot den levendigen God. (Ps. 83: 2, 3.) Eene
enkele zaak heb ik van den Heer gevraagd; daar
zal ik steeds naar trachten; dat ik mag wonen
in des Ileeren huis al de dagen mijns levens."
(Ps. 2ü: 4.)
Nauwelijks waren de II. Pelgrims Jerusalem
binnengetreden, of zij begaven zich naar den
tempel. Welke gewaarwordingen zijn er toen
wel in het hart van Maria ontstaan? Als zij hier
in die buitengewoon groote voorpleinen van den
tempel gansch Israël vergaderd zag, — die buiten-
gewonc, zich bewegende en biddende menigte, dan
zag zij steeds wederom met eerbied en \\erruk-
king op haren Zoon en zeide in haar hart: »Dit
kind is uw koning, die offeranden zal Hij vol-
tooien, dit heiligdom zal Hij uilbreiden, en cencn
tempel bouwen, waarin niet alleen het Joodschc
volk, maar alle volken en naliën zullen bidden."
Maar wie zou de gedachten kunnen zeggen, die
hier den Geest van het kind Jezus vervulden!
Alle leed, dat dit volk Hem eens zou aandoen,
de smaad, waarmede de stad Jerusalem Hem
builen hare poorten zou stooten — maar ook de
gruwel der verwoesting, die daarom over de
stad en dezen tempel zou komen; dit alles lag
klaar en duidelijk voor het oog van het godde-
lijk kind.
-ocr page 383-
BID VOOR ONS, H. MOEDER flODS!
-ocr page 384-
JEZUS IN DEN TEMPEL.
had het kind Jezus zich, met vergunning zijner
ouders, bij eenige bloedverwanten gevoegd, en
de II. voedstervader was nu in de vaste verbeel-
ding, dat Jezus met deze verwante vrouwen,
onder het oog van Maria, zou huiswaarts trekken ,
terwijl Maria van haren kant er niet aan twijfelde,
of haar dierbaar kind was bij hel reisgezelschap
der mannen, aan de zijde van den II. Josef. Zoo
gingen beiden met hunne groep rustig en onbe-
zorgd door tot Machmas ongeveer 4 uren ten
noorden van Jerusalem waar het eerste nachlver-
blijf gehouden moest worden. Hoe verlangend
wachtten de liefdevolle ouders bet avonduur af,
waarop zij, in Machmas aangekomen, hunnen
Jezus hoopten te zien!
Het avonduur kwam. Dan hoe verbaasden en
schrikten de ouders, als zij, toen ze bij elkander
kwamen, hel verlangde goddelijk kind niet von-
den! Zij zogen elkander stil en slijf met den
groolsten weemoed aan; ieder gaf in zijne ool-
moedighcid zich zelven de schuld en jammerde
over de nalatigheid, Jezus niet onder hun oog
te hebben gehouden! Hoe zouden zij, in dien
toestand, aan rust of nachtverblijf hebben kunnen
denken! De bedrukte ouders klopten bij ieder
pelgrimshuis in Machmas aan, ondervroegen ver-
wanten en kennissen — maar alles te vergeefs!
Toen gingen zij, ofschoon het reeds nacht geworden
was, wederom naar Jerusalem terug, dwaalden
door alle stralen en stegen der stad, meldden
zich bij alle huizen aan, waar zij maar ergens
den vermisten hoopten te vinden — doch alles
te vergeefs! Zoo ging de tweede dag, de tweede
nacht en de morgen van den derden dag voorbij.
Christelijke Lezer, stel u de moeder van smarten
in hare droefheid recht levendig voor oogen,
hoe zij vol angst en beklemd van harte, naar
alle kanten heen gaat, hoe ontelbaar dikwijls zij
den zoeten naam van baar goddelijk kind roept,
als zij kinderen van zijne jaren in de straten van
Jerusalem bij elkander ziet, en dan telkenmale,
als hare hoop verijdeld is, met onverklaarbare,
moederlijke smart naar den hemel staart en den
Almachtige haar leed klaagt! Met de Druid van
het Hooglied zal de smartvolle Maagd hebben uit-
BU\'                                HET TWAALFJARIG KIND
i
inzicht en cene godvruchtige meening zonder ver-
waarloozing zijner huiselijke plichten of die van
zijnen slaat, zulke bedevaart doet, verdient zeker
geene afkeuring; zoo iemand handelt in den geest
van het Christendom. — En al sluipen er ook al mis-
bruiken in, daarom mag men de bedevaarten op I
zichzehen nog geen bijgeloof of misbruik noemen
— evenmin als de jaarlijksche feesllochlen der
Joden van het Oude Verbond naar den lem-
pel te Jerusalem, ofschoon ook toen reeds de ,
boosheid van sommige menschen de bedevaart
lot zonde misbruikte.
•2. Maar de bedevaart, die Maria en Josefmel ,
hun kind naar Jerusalem ondernomen hadden,
moest hun een verschrikkelijk leed berokkenen:
het verlies gedurende drie dagen. De
II. Schrift verhaalt ons deze gebeurtenis met de
volgende woorden: »En als zij, de dagen vol-
eind i g d hebbende, terugkeerden, bleef j
het kind Jezus in Jerusalem achter; en ;
z ij n e ouders wisten het niet; doch v e r-
moedende, dat II ij onder het gezelschap
was, gingen z ij e cn e d a gr ciz e ver, en
zochten Hem onder de bloedverwanten
en de bekenden, en dewijl zij IIcm niet i
vonden, zoo keerden zij naar Jerusalem
terug, IIcm opzoekende. (Luc. 11:43—45).
Hier moeten wij voornamelijk de vier volgende j
punten overwegen. Vooreerst, hoe is het toch
mogelijk geweest, dat zoo trouw bezorgde ouders,
hun innigst geliefd kind zonder hunne schuld
konden verliezen; ten tweeden hoe groole en
diepe smart Maria en Josef om dit verlies onder-
vonden; ten derden waarom het goddelijk kind
zijnen ouders die droefheid wilde veroorzaken, en
eindelijk, welke heilzame en troostrijke leering
het zwaar beproefde en christelijke hart uit dit
geheimvol voorval moest trekken. —
Als de Jocdsclie pelgrims hunne terugreis van
Jerusalem naar huis aanvaardden, waren zij gewoon
zich in verschillende groepen te verdeden; man-
nen en vrouwen, jongelingen en jonge dochters
gingen afzonderlijk; de kinderen konden zich aan-
sluiten, bij wie zij wilden. Voordat nu de pel-
grimstochlen zich_naar Galilea in beweging stelden , !
-ocr page 385-
HET TWAALFJARIG KIND JEZUS IN DEN TEMPEL.                               347
het moederhart doorboren zou, in zijne geheele
scherpte vervuld worden? Was soms het kind
in de handen gevallen van Archelaus, den zoon
van den kindermoordenanr llerodes? Of wilde
Hij zich nu reeds aan zijne ouders onttrekken,
om in Jerusalem zijne roeping als leeraar des
volks en Verlosser van het rnenschdom te vol-
brengen ? Hadden zich soms de ouders door eeno
of andere onachtzaamheid of onvolmaaktheid den
toevertrouwden schat onwaardig gemaakt, en was
Gods Zoon wederom van deze met zonden bczoe-
delde aarde naar het rijk van zijn hemclschen
Vader wedergekeerd? Met zulke en soortgelijke
bange twijfelingen werd nu het hart dcrmaagdc-
lijke Moeder Gods onophoudelijk gefolterd.
En nu kan de vraag opkomen: Waarom heeft
dan het genadig en gehoorzaam kind
Jezus zijne II. ouders in zoo diepe droe-
fenis willen brengen? Waarom heeft Hij
hun zijne verwijdering en derzelver oorzaken niet
te voren medegedeeld? Ook dit is een geheim,
waarin wij — zooals in zoovele geheimen uil het leven
en lijden van onzen Heer — hier op aarde nooit
met volkomen helderheid kunnen zien. Toch onl-
waart het kinderlijk geloof cenige beweeggronden
die den Zaligmaker aanleiding gegeven hebben,
tegenover zijne zoo dierbare ouders aldus te
handelen. Of ware het vermetel ie zeggen: Christus
wilde door de driedaagsche, onverwachte ver-
wijdering van zijne ouders, dezen hel onmetelijk
geluk, zulk eenen hemclschen schat te bczillen,
nog gevoeliger maken? ongetwijfeld waren te dier
tijde Maria en Josef van de levendigste gevoelens
van dankbaarheid doordrongen, omdat hun de
Zoon van den levenden God was toevertrouwd.
Maar ieder menschelijke deugd is voor volma-
king vatbaar, en zoo was de onverdiende tijde-
lijke scheiding van het kind Jezus een krachtig
middel, het liefdevuur der H. ouders nog sterker
te ontsteken, en hunne dankbaarheid voor dit
hun toevert\'.ouwd kind des hemels te vervol-
maken. — Ware het vermetel te zeggen : Christus
wilde, omdat Hij zich te Jerusalem aan de ge-
hoorzaamheid jegens zijne ouders scheen te ont-
trekken, hen over zijn tweevoudige natuur en
geroepen: &Ik ben opgestaan en rondgegaan
door de stad in de straten en wijken; ik
zocht Hem, dien mijne ziel liefheeft;
ik zocht Hem, maar vond Hem niet. Ik
bezweer u, gij dochters van Jerusalem!
Zoo gij mijnengeliefdevindt, wat zult
gij Hem te kennen geven? dat ik krank
ben van liefde. Ik ben mijns beminden
en naar mij is al zijn verlangen."
(Hoogl. III. V. VII).
Maar gcene der «dochters van Jerusalem" kan
de jammerende Moeder over haar zoo innig dier-
baar kind eenig naricht geven, en met ieder
oogenblik nam de door het hart snijdende angst
van Maria toe.
De II. Schrift verhaalt van de moeder van den
jongen Tobias, dat, toen haar zoon van zijne
reis langer uitbleef, dan de ouders gehoopt
hadden, ze in ongeneeselijke droefheid verviel
en in vertwijfeling uilriep: nAch mijn zoon,
waarom hebben wij u zoo ver oprcislaten
gaan, u, het licht onzer oogen, den staf
van onzen ouderdom, den troost van
ons leven, de hoop van on ze nakomeling-
schap. In u hadden wij alles te gel ij k,
wij hadden u nooit van ons moeten la-I
ten heengaan." (Tob. X: 4. 5.).
Haar man wilde haar troosten, maar de »bekom-
merde Moeder — zoo zegt ons het boek Tobias
— kon niet getroost worden, zij liep naar buiten , i
zag in \'t rond en ging op alle wegen, langs waar
zij hoopte, dat haar zoon kon terug komen."
Ondervond nu deze moeder zoo diepe smart, wat
moest dan de gezegende moeder van onzen lieven
Heer en Zaligmaker ondervinden? Immers geen
menschelijk hart heeft ooit zoo trouwe, teedere,
vurige liefde in zich omgedragen, als de liefde
van Maria voor haar goddelijk kind — en nu
was het voorwerp dezer liefde haar ontnomen!
Nooit heeft een menschelijk hart zoo gelukkige
verrukking genoten, als het hart van Maria bij \'
het zien van haar goddelijk kind — en dit kind
was haar nu op eens ontroofd! Ach, waar zou :
dat lief kind nu toch wel zijn? Zou nu reeds
de profetie van Simeon over hel zwaard, dat
-ocr page 386-
HET TWAALFJARIG KIND JEZUS IN DEN TEMPEL.
848
hemelsche zending onderrichten ? Wij moeten name-
lijk in Christus, in zijne II. menschlieid twee hande-
lingen goed onderscheiden: hel zuiver mcnsche-
lijkc, als zijn eten, gaan, werken, uitrusten en
dergelijken, en het godmenschelijke, als leera-
ren, zich openbaren, wonderen doen, Apostelen roe-
pen , zich in den verlossingsdood opdragen, enz. Met
betrekking tot de zuiver
menschelijke handelin-
gen, wilde zich Jezus
geheel en al aan zijne
maagdelijke Moeder Ma-
ria en den II. voedster-
vader Josef ondcrwer-
pen, en aan de jeugd
van alle eeuwen het
treffendst voorbeeld van
volmaakte gchoorzaam-
heid nalaten. — Maat-
met betrekking tot de
godmenschelijke hande-
lingon moclil Christus
niet aan sterfelijke men-
schen gehoorzaam zijn,
maar alleen aan Denge-
ne, die Hem gezonden
had, namelijk den hemel-
schen Vader. Pi t moes;.
Maria bij deze gelegen-
beid duidelijk erkennen,
zooalshel baar ook later,
op de bruiloft te Can3 op
het harl gedrukt werd.
— Ware bet eindelijk ) \'
vermetel, met den II.
Ambrosius te zeggen: door deze driedaagsehe
smartvolle scheiding van haren Zoon, moest Maria
op die andere, nog veel smartelijkere driedaagsehe
scheiding voorbereid worden, als de Verlosser,
door de roekclooze Joden gedood in het graf der
steenrots drie dagen opgesloten zou worden?
En ons biedt de ernstige beschouwing dezer
geschiedenis zeer zacht en, zoeten troost
in de droefheid aan. Het gebeurt zoo dik-
wijls dat het eene leed na het andere ons over-
komt; cene smartelijke ziekte werpt ons op het ziek-
bed, — vrienden, die wij voor onveranderlijk
trouw hielden, verraden ons — dierbare bloedver*
wanten rukt de onverbiddelijke dood van onze zijde
weg — ons werk en onze ondernemingen mislukken
— ofschoon ons hart zich aan gcene zware zonden
schuldig kent, is het toch vol angst, dor en verlaten
—  de vroegere vreugde
in ons werk verdwijnt —
de gedachte aan Gods
straffen vervult ons met
onbescbiijfelijken angst,
— met een woord: de Za-
ligmaker schijnt zich ten
eencmaol aan ons ont-
trokken, ons voor altijd
verlaten te hebben. I)
zwaar beproefde ziel,
sta op, en zie naar Maria
en Josef, hoe ook zij,
de heiligste en van God
de meest begunsligde
zielen, drie lange dagen
in dezelfde verlatenheid
zuchtten. Als de Heer
het goed, heilzaam en
noodig geoordeeld heeft,
zelfs deze incest uitver-
korenen aldus te bezoe-
ken en te beproeven,
boe moogl gij dan kla-
gen? O zie op Maria en
Josef. De verwijdering
van Jezus duurt maar
een kort tijdje, — spoe-
dig zal hij zich ook weder met zijne oneindige
liefde en toegenegenheid voor de menschen aon u
vertoonen en Hij zal u voor die dagen van druk
rijkelijk weten schadeloos te stellen, als gij die
in stille, met vertrouwen op God doorgebracht
en de bezoeking trouw doorgestaan hebt.
3. Maai\' waar was dan het kind Jezus in die
drie dagen? In den tempel te Jerusalem. En
het geschiedde, zoo meldt ons de II. Lucas,
na drie dagen, dat zij Hem vonden in
-ocr page 387-
m
HET TWAALFJARIG KIND JEZUS IN DEN TEMPEL.
Aandoening en eerbied maakten zich van alle
aanwezigen meester, toen zij het heerlijk kind
aanschouwden, dat zoo bescheiden en kinderlijk
onbeschroomd lot de vergrijsde Leermeesters op-
zag, en op wiens gelaal eene zoo wonderbare
leederheid en goddelijke Majesteit lag uil gestort.
Het kind Jezus plaatste zich in den kring der
Ouden en zeide — zooals men uit de lijdsom-
standigheden mag afleiden en geestelijke leeraars-
te kennen geven — nagenoeg het volgende:
»Gij zijt de leermeesters in Israël, en aan u
zijn de voorzeggingen over de heerlijkheid van
den Messias verkondigd. Maar mij dunkt, dat
de Profeten niet alleen over de heerlijkheid, maar
ook over de vernedering gesproken hebben
van Hem, die gezonden moet worden, of noemt
Hem de Psalmist niet den hoeksteen, dien de
bouwlieden verworpen hebben? En zegt
de Profeet Sophonias niet: Jubel, Israël, ver-
heugt en verblijdt u, dochters van Jerusalem,
want ik laat onder u een arm en behoeftig volk
over, dal op den naam des Ileeren vertrouwt,
en te midden van dit arm en behoeftig
volk zal de Heer, de Koning van Israël
wonen? En staat er in het boek der voorzeg*
gingen van Zacharias niet geschreven: Jubel, gij
dochter van Jerusalem! Zie, uw Koning komt
tot u, de Rechtvaardige, uw Zaligmaker. — Arm
is Hij, en Hij rijdt op eene ezelin? —En
spreekt de ziener Isaias niet van den Messias,
als hij uitroept: Zie, Hij heeft geene ge-
daante en geene schoonheid. Hij is de
verachtste en minste onder de menschen,
een man van smarten, die zijn aangc-
zicht van smaad bedekt; als een schaap
wordt Hij ter slachtbank geleid, en Hij
zwijgt als een Lam voor hem, die het
scheert? En is het de klacht van den Messias
niet, die in de klaagliederen van den Profeet
Jeremias slaat opgeteekend: O Gij allen die
langs den weg voorbijgaat, geeft acht
en ziet of er eene smart gelijkaanmijne
smart is?"
«Daarom komt het mij voor, o Leermeesters
in Israël, dat de Beloofde reeds zeer goed onder
den tempel, zittende in het midden der I
leeraars, hen hoorende en hen vragende. I
En allen, die Hem hoorden, waren ver- ]
baasd over zijn verstand en z ij n e a n t-
woorden. (Luc. II: 40, 47.)
Er was, zooals wij reeds gezegd hebben, in
den buitengevvonen tempelbouw te Jerusalem ook
een voorplein, waar de Wet- en Schriflgeleer-
den bijeen kwamen, om de boeken der H.
Wet en Profeten voor te lezen en over den zin
en de beleekenis voor het vergaderde volk te
raadplegen. liet stond den toehoorderen vrij
hunne vragen en twijfelingen voor te stellen en
opwerpingen te maken. In deze leerschool bracht
het kind Jezus een groot deel van die uren door,
gedurende dewelken de diepbedrukte ouders Hem
zochten. Ach, zij dachten er niet aan, dat Hij
nu reeds, in het huis zijns Vaders, eene hoogere
zending te volbrengen en zijn volk tot het heil
had voor te bereiden! Zij dachten er in \'t geheel
niet aan, dat Jezus, — terwijl hun hart door de
duisternis der bitterste droefheid omgeven was — j
stralen van zijn goddelijk licht in de harten van
vele Israëlieten en hunner weigeleerden uitstortte,
en hun een gedeelte van die goddelijke heerlijk-
heid en wijsheid, die Hij onder de menschelijke
gedaante verborgen droeg, openbaarde! —Want
ongetwijfeld werd in die dagen in den tempel
de hoogst gewichtige vraag, die alle gemoederen
in Israël bezig hield — de vraag naar den
Messias — besproken. Het meerendeel der
Schriftgeleerden kan wel van gevoelen geweest
zijn, dat de beloofde dag des heils nog niet ver-
schenen, en de Messias ook nog niet gekomen
was; want de Profeten hadden Ilcm immers als
een Koning der heerlijkheid afgeschilderd, die op
den troon van David zitten, zijn volk redden, en
het voor alle volken verheerlijken zou — maar nu
zuchtte toch Israël in zoo diepe vernedering,
dat er aan geene verheffing te denken viel. Toen
stond op eens het kind Jezus op, dat tot
nu toe bescheiden en stilzwijgend onder het
volk gezeten had, trad voor de wetgeleerden,
en verzocht met buitengewone nederigheid om
de vergunning, eene vraag te mogen voorstellen.
-ocr page 388-
351)
I1KT TWAALFJARIG KIND JEZUS IN DEN TEMPEL.
ons kan zijn verschenen, daar de tijden zeer
slecht zijn, en alle heerlijkheid van Israël ge-
weken is en de vreemdeling op den troon van
David zit."
»0f wal dunkt u van den groolen dag, die
voorzegd is? Loopen de zeventig jaarvvcken
van den Profeet Daniel niet zachtjes aan ten
einde, zoodal er maar cenenlwingtig jaren meer
aan ontbreken ? En is
de schepler van Israël
thans niet van hel huis
van Juda weggenomen,
zooals Jacob van de da-
gen van den Messias had
voorzegd! En is niet
reeds de sier opgegaan,
die üalaam had aange-
kondigd? Gij zelven im-
mcrsheblnu twaalf jaren
geleden die wonderbare
lijding uil den mond der
Oosterlingen gehoord,
die in uwe stad kwamen
en zeiden : Geboren is
de koning der Joden,
want wij hebben zijne
ster gezien en zijn ge-
komen, Hem te aanbid-
dcn. Gij zelven hebt den
priester Simeon en de
profetes Anna nog ge-
zien, die in dezen tempel
eene merkwaardige ge-
tuigenis van den Messias
hebben afgelegd. Ook
kent gij Zacharias uit den priesterstam van Abias,
die ten dage, dat zijn zoon Joannes besneden
werd, de verlorene spraak herkregen en voor-
zegd heeft, dat deze zijn zoon den weg van den
Messias zou bereiden."
«Deze en andere dergelijke zaken zijn u niet
onbekend, want niels van dit alles is in het ge-
heim geschied, maar de kennis daarvan weêr-
galmde over geheel het Joodsch gebergte. —
Daarom geloof ik, dat ook thans op Israëls volk
en al zijne leermeesters de woorden van den
Psalmist passen: Als gij heden zijne stem
hoort, verhardt uwe harten niet." (Ps.
94: 8.)
Deze en dergelijke gezegden kan het kind
Jezus in den tempel te Jerusalem gesproken heb-
ben. — Met ieder woord, dat uit zijnen mond
kwam, nam de verbazing en de verwondering
van allen, die Hem hoor-
den, toe. Uit de scha-
ren van hel aanwezige
volk, zoowel als uit de
reien der wetgeleerden
ontving het bevallig kind
blijken van eerbied en
hulde. En al mochten
zich ook sommigen der
oude Schriftgeleerden
ergerlijk en ijverzuchtig
tegen de geestdriftige
goedkeuring, die het
kind ten deel viel, ver-
zetten, verstomden toch
hunne boosaardige te-
genwerpingen zeer spoe-
dig tegen de vcreenigde
stemmen van lof en er-
kentenis.
4. Op dit oogenblik
kwamen de ouders bij
den tempel. Heden was
het de derde dag, dat
zij liet kind zochten, en
hunne droefheid was op
zijn hoogst geklommen.
Thans iraden zij den lempel binnen. Welk
schouwspel! Het lieve kind Jezus, dal zich anders
zoo nederig verborgen hield, en overal zichzelven
verootmoedigde, hier, in den kring der geleer-
den zitlend, hen aanhoorend, vragend en onder-
wijzend, als de grootste onder alle Leermeesters
in Israël! Dit alles scheen der allerheiligste Maagd
en den II. Josef een droom.
Dan zoodra de lieve Zaligmaker hen bemerkte,
stond Hij uit den kring op en snelde vol kinder-
-ocr page 389-
851
HET TWAALFJARIG KIND JEZL\'S IN DEN TEMPEL.
was; maar hoe en op welke wijze deze Zoon
Gods optreden en zijne zending vervullen zou,
daarvan had zij nog geene heldere kennis; maar
slechts donkere gewaarwordingen. En heden
zocht het hemelsch kind het geestelijk oog zijner
begenadigde Moeder van zijne aardsche natuur
hooger op zijne goddelijke natuur en hemelsche
beslemming te richten. In dalgene, wat zijns
vaders is, d. i. in den diensl der waarheid, ge-
rechligheid en heiligheid — in datgene, wat zijns
vaders is, d. i. overal, waar zich de gelegenheid
voordoet, het van den hemelschen Vader losge-
scheurde menschdom wederom tot zijnen oor-
sprong en laatste einde terug te brengen — in
datgene, wat zijns vaders is, d. i. vooral in het
middelpunt van dat Rijk, dat zich de hemelsche
Vader onder de Joden gevestigd had ter voorbe-
reiding tot dat hoogheerlijk Rijk der genade in
Christus, dus in den tempel te Jerusalem, daar
moet de Godmensch zijn en werken — ook al
wordt daardoor aan de aardsche natuur zijner zoo
geliefde Moeder droefheid en hartzeer veroor-
zaakt. Daarom zeide Jezus met een blik vol
hemelschen ernst en met de teederste kinderliefde:
Weet gij dan niet, dat Ik in de dingen mijns
Vaders moet wezen? Zeker vatte Maria het ge-
heim, dat in deze woorden lag, ook thans nog
niet volkomen; maar wat haar hart begreep, dat
was haar voldoende: zij geloofde, vertrouwde,
beminde en aanbad met al het vuur harer ziel!
lijke liefde hel H. paar te gemoet. Hel uur des
Heeren was voorbij, — de hemelsche zending —
in zooverre zij Hem nu reeds te beurt was ge-
vallen, — was vervuld, Gods Zoon had gedaan,
wat zijner bediening was; nu behoorde hij weder
als Zoon des menschen, in gehoorzaamheid en
ooimoed, aan zijne zoo geliefde ouders. O vatte
en beschrijve, wie daartoe in staat is, de blijde
trilling en het zielenjubel van Maria en Josef! Zelfs
de H. Evangelist gevoelt, dat geene menschelijke
beschrijving hier voldoen kan. Daarom schildert
hij het onuitsprekelijk gelukkig wedervinden met
de eenvoudige woorden: En toen zij Hem
zagen, stonden zij verwonderd. En zijne
Moeder zei de tot Hem: Kind, waarom
deedt Ge ons alzoo? Zie, uw vaderen ik
zochten u met smart e. En II ij zeide tot
hen: Waarom zocht gij Mij? Wist gij niet,
dat Ik in de dingen mijns Vaders moet
wezen? En zij begrepen het woord niet,
dat Hij tot hen sprak. (Luc. II: 48—50.)
Ligt soms in de woorden, die Jezus tot zijne
allerheiligste moeder sprak, eene berisping? Vol-
strekt niet, maar eene rechtvaardiging zijner
handelwijze en eene onderrichting. — Maria had
er zich, gedurende haar stil afgetrokken leven te
Nazareth, aan gewoon gemaakt, in Jezus op de
eerste plaats slechts haar kind te beschouwen.
Zij had wel is waar geen enkel oogenblik ver-
geten, dat dit kind ook wezenlijk Gods Zoon
45
-ocr page 390-
ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.
DE H. FAMILIE TE NAZARETH.
zal wel geprezen worden, en die zijns
Heeren wachter is, zal verheerlijkt wor-
den. (Prov. 28: 27.) Zoo zingt de Kcik op
den feestdag van den II. voedstervader Josef.
Josef was het hoofd der II. Familie. Moeder en
Zoon waren aan zijne zorgen vertrouwd, met
zijn handenarbeid moest hij hen voeden en
klecden, voor nood en ongemak bewaren, tegen
boosheid en onkunde beschermen. Een hoogst
dierbare schat was hem ter hand gesteid, een
kostbaar kleinood toevertrouwd. Met welken eer-
bied en liefde moesten die zijn hart vervullen!
Hoe menigwerf dankte hij God, dat hij Maria en
Jezus de zijnen mocht noemen! Hoe gaarne
hadde hij zijn leven voor hen ten beste gegeven! —
En hij moest dat ook ten beste geven, doch niet
door zijn bloed te storten, zooals later de marte-
laars, maar door elk uur, elk oogenblik van dit
leven tot hunnen dienst te besteden, al de krach-
len van lichaam en ziel onbeperkt voor hun wei-
zijn op te offeren. Nog had de II. Paulus niet
gesproken, nog had hij den christelijken huisvader
dit groote voorbeeld, Christus den Heer zelven
niel voorgesteld, en niet van den echtgenoot ge-
vorderd, dat, gelijk Christus zich voor zijne ge-
liefde Bruid de II. Kerk heeft opgeofferd, ook
hij zich voor zijne vrouw en huisgezin geheel
en al moest opofferen. Doch de II. Josef vervulde
dezen plicht dat zijn zuiver en edel hart zoo gaarne
aan de inspraken der goddelijke genade beant-
woordde, en hij vervulde dien dag aan dageene lange
reeks van jaren. Hij weet wel, dat hij den Zoon
des Allerhoogsten in zijn huis heeft; maar daar»
ezus nu leefde van zijn twaalf* ;
de tot zijn dertigste jaar bij
Maria en Josef in liet huisje ;
van Nazareth. Nooitwaserzoo* l
lang de wereld stond op aarde j
iets grooler of heiliger dan |
deze aardsche Drieëenheid, j
de II. Familie te Nazareth. j
Menigvuldig waren zeker |
hunne uitwendige ondervin-
dingen, diep en wonder de
geheimen van \'l inwendige
leven, die zich in den om-
gang dier H. personen voor-
deden. Reeds in de jeugdige
jaren van Jezus, in den engen
kring van buren en ver-
wanten moest het bevestigd
worden, dat Ilij tot val en
opstanding voor velen gesteld was. Maar de II.
Lucas vat de geheele tijdruimte van achttien jaren
in de eenvoudige woorden te zamen: Rn Hij
was bun onderdanig — en zijne Moeder
bewaarde al deze dingen in haar hart.
En Jezus nam toe in jaren en wijsheid
en genade bij God en menschen. (Luc. II:
51, 52.) In deze weinige woorden hebben wij
een even getrouw als inhoudvol en teeder beeld
van de II. Familie te Nazareth. Zij schilderen
ons in duidelijke grondtrekken den trouwen
Vader, de beminnende Moeder, den ge-
hoorzamen Zoon.
1. Een man van onwrikbare trouw
-ocr page 391-
UE II. FAMILIE TE NAZARETH.
35J
de moeielijkheden zullen niet achterwege blijven.
Ook uwe trouw moet op de proef gesteld wor-
den, al is het dan misschien ook niet op dezelfde
wijze als die van den II. Josef. Wees God dank-
baar, als Hij uwe taak verlicht, als de naluur-
lijke gevoelens van uw hart overeenstemmen met
uwen plicht, als de lieer u met tijdelijke gocde-
ren gezegend heelt en de zorg voor de uwen,
u eene vreugde, een zich dagelijksch hernieuwend
genot is. Maar laat den moed niet zinken, als gij
met gebrek en armoede te kampen hebt, als gij
het onderhoud van uw huisgezin in het zweet
uws aanschijns moet zoeken. Hoe zwaardere ar-
beid, hoe rijkere loon ! Laat den moed niet zinken,
als uwe huisgenooten geheel en al verschillen
met die van den il. Josef, als vrouw noch kin-
deren heilig en beminnenswaardig zijn, maar
misschien voor u een last, eene bron van velerlei
kommer en zware zorgen zijn. Herinner u, dat
gij de plaats van den hemelschen Vader bekleedt,
die zijne zon over goeden en kwaden laat opgaan.
Hij heelt u dien last opgelegd , of Hij heelt het in
zijne wijsheid en goedheid ten minste toegelaten, dat
gij dit kruis op u zoudt nemen. Tot Hem kunt
gij dus uw toevlucht nemen, op zijne beloften
kunt gij rekenen, want Hij is gelrouw en Hij
zal uw loon zijn, indien ook gij trouw bevonden
wordt aan uw woord en plicht, indien gij voor
deze zielen bidt en werkt, indien gij lol hun
dienst en welzijn in ootmoed en armoede de
dagen en krachten van uw leven besteedt. Gods
wil is uw steun, Gods genade uw vertrouwen,
Gods belofte uw troost; op u past werkelijk het
woord van Jezus: Wie een zoodanig kind
in mijnen naam ontvangt, ontvangt Mij,
en wat gij aan één van deze mijner ge-
ringsle broeders doet, dat hebt gij aan
Mij gedaan. (Matlh. 18 en -25.) Hoe blijde
zult ook gij eens aan den avond van uw leven
op uw volbracht dagelijksch werk met zijne zor-
gen en moeiten terugzien, hoe vreedzaam zult gij,
terwijl uwe kinderen in het leven blijven, in het
huis uws vaders ingaan, hoe gelukkig zullen u de
woorden in de ooren klinken: Zeer wel, gij
goede en getrouwe dienstknecht; om-
om verwacht hij van God geene tijdelijke rijk-
doramen, hij mort niet tegen de Voorzienigheid,
hij eischt van Hem geene wonderen, hij wil het
den Engelen niet overlaten om Zijn en Hunnen Heer j
in zijne gedaante van slaaf te voeden. O neen!
Josef acht zich huitengewoon gelukkig, dat eene
zoo groote en heilige taak hem ten deel gevallen
is, hij rekent ongetwijfeld op Gods bescherming
en zegen; maar hij slaat ook zelf ernstig de
hand aan \'t werk, hij bidt, maar verzuimt daar-
om zijn werk volstrekt niet. — Gebed en ar-
beid en beiden uit liefde; zie daar de geschie-
denis van zijn dagelijksch leven in het huisje te |
Nazareth! En om zijnen plicht, als hoofd des j
huisgezins en plaatsbekleeder van den hemelschen j
Vader, geheel en al aan vrouw en Zoon te ver-
vullen, leidt en regelt hij ook het geheele huis-
houden. IIij beveelt, doch niet om zijnen, maar
om Gods wil te volbrengen. Hij bestiert zijn
huis, doch niet naar luim en willekeur, maar
volgens de wet des Heeren. Het Woord des
Heeren, zooals hij het in zijn hart hoort, is zijn
leiddraad. Josef kent en gevoelt zich elk uur
als een werktuig in de hand van den hemelschen
Vader.
En als nu zijne taak vervuld en de tijd ge-
komen was, dat Jezus de volheid der jaren be-
reikend zijn leerambt zou beginnen, werd Josef
weggenomen. Hij sterft in de armen van !
Jezus en Maria. Hij geeft zijne ziel recht-
streeks over in de handen van zijn goddelijken
Voedsterzoon, die tevens zijn Verlosser en Rechter
is. Hij werd slechts voor een kort tijdje bij zijne
vaderen verzameld in het voorgeborgte der hel,
om daarna met Jezus te gelijk zijnen intocht te
houden in de heerlijkheid des hemels, in het
eeuwig vaderland van den Zoon des timmermans.
Welk schooner voorbeeld, christelijke huisvader,
kan er voor u zijn, dan dit leven en deze dood? •
Ook u heeft God onsterfelijke, door Hein oncin-
dig beminde zielen, zijne kinderen toevertrouwd.
Zij behooren Hem nog meer dan u, voor Hem
moet gij ze voeden, beschermen en opvoeden.
God heeft u deze taak opgelegd, Hij wil u, zoo
gij die trouw vervult, daarvoor beloonen, maar
-ocr page 392-
354
DE H. FAMILIE TE NAZARETH
! deele de vervulling harer huiselijke plichten, Jezus
hield haar hart en hare handen gelijkelijk bezig.
! De gclicele dertig jaren lang was Maria huismoeder,
haar huisgezin niet groot maar arm. Wij vinden
i daar, zegt de godvruchtige Lodewijk van Grenada,
\', noch knecht, noch meid; Maria is nooit ledig, zij
bidt ol werkt, zij naait, bereidt wol of spint, zij
kookt een eenvoudigen maaltijd of verricht ander
werk van eene geringe
dienstmaagd. Want zij,
die nu alle Engelen in
den hemel dienen, had
op aarde geene dienst-
bode. Zij is alleen in de
kamer, alleen in de keu-
ken , alleen in de werk-
plaats, overal tot wer-
ken gereed, en dient
als de armste dicnst-
bode, opdat haar leven
aan het leven van Hem
gelijkvormig zij, die
van zich zclven zegt:
»De Zoon des men-
schen is niet geko-
uien om gediend te
worden, maar om
te dienen.\'; (Malth.
XX : 28).
Wat echter dezen ver-
moeienden en eentooni-
gen loop van het dage-
lijksch leven in eenen
hemel veranderde, was
de dagelijks zich ver-
nieuwende, dagelijks toenemende liefde van haar
zuiver en God minnend hart. Het hart van Maria
zocht zijne verstrooiing niet in nutteloos spre-
ken, zij had geene behoefte aan kennissen of
vriendschappen van buiten, zij was rijk genoeg
in huis, in haar zelve, of veel meer nog in haren
Heer en God. Maria bleef vreemd aan en verre
van de wereld, zij sprak weinig, haar hart had
te veel bezigheid. Die veel te denken heeft, kan
weinig praten! En daar nu haar Jezus toenam
dat gij over weinig getrouw zijl geweest,
zal ik u over veel stellen. (Matlh. XXV: 21.)
Eer en bemin den II. Josef, beschouw dikwijls
zijn voorbeeld, beveel u en de uwen dagelijks
in zijne bescherming aan, neem in lijden van
bekooring, nood en gevaar uw loevlucht tot
zijne voorspraak en bij zal u zeker lot uw einde
brengen.
2. De voedstervader,
Josef is liet hoofd van
dell Familie.Maria der-
zelverhart. En wat vin-
den wij in dat hart?
De II Lucas antwoordt:
5>en Maria bewaar-
de al deze dingen
in baar hartc"(v.51)
— in het hart, dat zich
reeds te voren had uit-
geslort in de woorden:
\'«Mijne ziel verheft den
lieer, en verheugd heeft
zich mijn geest over
God, mijn Zaligmaker."
Van hare jeugd in den
tempel te Jerusalcm .
daarna in het stille huis
te Nazarelh, was haar
hart vol van liefde, haar
geest altijdbezigmetde
goddelijke woorden en
beloflcn, hare ziel im-
mer verzuchtend naar
de komst des Heercn.
Maar thans, nu haar oog
zich dag aan dag baadde in de liefelijke gestalte van
het vlceschgcwordcn Woord, nu haar oor zich
verzadigde in den wondervollen klank van zijne
bekoorlijke slem, nu Jezus\' doen en laten het aan-
houdend voorwerp barcr verhoogde beschouwing
was, nu bewaarde zij ieder woord van zijne lippen
goed, en plaatste elke aandoening en beweging
van zijn godmenschelijk leven en wezen, als een
kostbaren schat, in haar harte. — En dit opge-
togen hart vol van die gedachte stoorde in geenen
-ocr page 393-
DE II. FAMILIE TE NAZARETH.                                                355
ontrukken wil, als gij naast het zaad van het
goddelijk leven ook het onkruid van den ouden
Adam\'in het hart van uwen man en uwc kinderen
ziet opschieten, dan zult gij uwe eigene zwakheid
niet vergeten, en des te dikwijlder en met des te
meer vertrouwen tot Maria uwe toevlucht nemen,
gij zult haar dagelijks uwen man aanbevelen , haar
bidden de moeder uwer kinderen te zijn, en gij
zult ook die kinderen opleiden tot liefde en ver-
trouwen jegens die Moeder, die de oude slang
den kop verpletterd heeft, die langer leeft en
meer vermag dan gij.
in jaren, alsmede in wijsheid en bevalligheid
voor God, hoe moet Hij dan wel hebben toe-
genomen in de oogen en in het hart zijner Moeder!
Christelijke huismoeder, gij kunt zeker die stille,
zedige, nimmer rustende werkzaamheid, die altoos
aangroeiende liefde, dat ieder oogenblik toenc-
mend innig zielsgcluk hel diepst vatten, het best
verstaan. Ook gij zoekt uw geluk niet in de wereld,
het voorwerp uwer gedachten en gesprekken is
niet het doen en drijven der menschen. uw hart
is alleen geopend voor het hemelschc, groot ge-
noeg voor het eeuwige, en toch is het vol, want
het geluk uwer geliefden, het tijdelijk en eeuwig
welzijn van uwen echtgenoot, Gods beschikking
over het tegenwoordige en de toekomst uwer kin-
deren houdt uwe gedachten en zorgen, uw hart
en handen vroeg en laat bezig. Wclu, indien ook
gij vreugde in uwe kinderen geniet, indien hunne
dankbare toegenegenheid u troost, en hunne ge-
willige gehoorzaamheid u ondersteunt, indien gij
hunne woorden en werken als blijde herinnering
in uw sidderend hart kunt wegleggen, indien gij
getuige moogl zijn, hoe Gods gunst en genade zich
openbaren, hoe zijne kennis en liefde zich ont-
wikkelen in de onschuldige zielen der kinderen!
En dit schoone werk zal zeker niet mislukken,
als gij slechts uw eigen hart bewaakt en vormt,
als gij uwe kinderen niet daarom alleen lief hebt,
omdat zij de uwen en om zoo ie zeggen een gc-
deelte van u zelve zijn, maar vooral, omdat zij
kinderen Gods zijn, omdat uw hemelschc Vader
ze u geschonken heeft, omdat Hij zich in hen
aan u openbaart, omdat gij ze voor Hem vormt,
in wiens liefde zij met u hunne zaligheid zoeken
en vinden moeten. Zóó zal uw hart u niet ver-
leiden, uw gevoel u niet hinderen in het groot
en heilig werk der opvoeding; daarbij zult gij
veeleer nauwgezet te werk gaan, gij zult even-
als Maria, veel nadenken, overwegen, bepeinzen
en bidden; en terwijl gij uwen man en uwe kinderen
tot God leidt, zult gij zelve tot Hem naderen;
terwijl gij den grondslag tot de heiligheid uwer
geliefden legt, zult gij zelve heilig en zalig worden.
En als gij misschien ook al veel te strijden hebt
met de verleidelijke wereld, die u uwe kinderen
3. En Jezus was hun onderdanig. Hij,
de Koning der Koningen, leefde achttien jaren lang
in het bekrompen huisje, onder het armmoedige
dak van den timmerman te Nazareth. En Hij
was ook de timmermanszoon, de gewillige en
werkzame helper van zijn grijzen voedstervader,
de ijverige en bedaarde dienaar zijner maagdelijke
Moeder. Zoodra het de krachten zijner teederc
jaren toelieten, schrijft de godvruchtige Lodewijk
van Grenada, ging Hij met .losef in de werkplaats;
nu eens slijple Hij voor hem den bijl, dan hielp Hij
hem de lijn trekken, een andermaal verzamelde Hij
spaanderen, of bewees soortgelijke diensten. Dan
hielp Hij wederom zijne geliefde Moeder, Hij bereidde
den armmoedigen disch, regelde dit of dal in het
woonvertrek. Op eiken wenk van vader o! moe-
der lettend, trachtte Hij al hunne wenschen te
voorkomen. Zijne wijsheid rn machl wendde Hij
thans alleen daartoe aan, om al hunne bevelen
ten stipste (e volbrengen. Achttien jaren lang ge-
hoorzaam in de verborgenheid van een stil berg-
dorp, sedert achttien eeuwen gehoorzaam in de
duisternis van het verlaten tabernakel: ziedaar
wat .lezus gekozen heeft, als het meest dienstig voor
de eer zijns Vaders, als het gewichtigste voor de-
zaligheid van het menschdom!
Christelijke jongelingen en jonge dochters, deze
is dan ook de weg, langs welken gij uw verheven
doel bereiken kunt. — Groot zijn misschien uwe
plannen en gedachten voor de toekomst, schilte-
rend de verwachtingen en uitzichten, die de wereld
u aanbiedt, — menigvuldig en veel belovend, de
-ocr page 394-
DE H. FAMILIE TE NAZARETll.
350
gaven en talenten, de voorrechten van geest en
lichaam, waarmede de Schepper u heeft toegerust.
En uw hart is zeker edel genoeg om te gevoelen,
dat gij dit alles niet enkel in uw eigen voordeel
en belang moogt aanwenden. \'T is uw voornemen
voor God en uwen medemensen te leven en te
werken. Maar gij kunt niets grooters doen, niets
beter» willen, dan Jezus uw God en Zaligmaker
gewild en gedaan heelt, die tot zijn dertigste jaar
op aarde zijnen ouders onderdanig geweest is en
zijn zoo kostbaren tijd alleen daartoe heelt aan-
gewend om de groote leer van gehoorzaamheid te
beoefenen, en ze door Zijn voorbeeld, in plaats
van door woorden te verkondigen.
De leer der stille, ootmoedige, arme gehoor*
zaamheid is het geheim des levens, alleen in haar
is heil voor de jeugd, heil voor liet huisgezin,
heil voor de volken. Wal den mensch groot en
gelukkig maakt, is niet zijn uiterlijke glans, niet
zijn aanzien bij de menschen, niet zijne uitwen*
dige werkzaamheid, maar de grootheid zijner in*
wendige zielskracht, de grootheid zijner liefde, die
verkregen en bewaard wordt, door dagelijksche
zelfverloochening, en de volle waarde dezer ver-
loochening ligt in hare verborgenheid. — Op de
gehoorzaamheid steunt het geluk van het huisgezin
en van elk harer leden, de inwendige vrede, het
uiterlijk aanzien, de zegen van boven. — De
groote massa menschen blijft ten allen tijde arm,
zonder beroemdheid en aan anderen onderdanig.
Hoe grooter liet getal van hen is, die naar onge-
bondenheid, eer en rijkdom streven, des te alge*
meener het misnoegen en de onrust, des te
menigvuldiger oorlog en opstand onder de volken.
Vrede en welvaart zullen te meer verzekerd zijn,
hoe grooter het aantal van hen is, die het leven
van den Zaligmaker lot hun leven, zijn deel in
deze wereld tot hun deel kiezen. Niet de fijne
staatkundigen noch de gelukkige oorlogvoerders,
niet de onderzoekende geleerden noch de groote
speculanten maken het geluk en de ware grootheid
der natiën uit, maar de vlijtige landbouwer, de werk*
zame en in zijne stille beroepsbezigheid zedige
burger. Daarom was ook ten alle tijde de zegen
zoo groot van die genootschappen, die het leven
van hunnen Zaligmaker navolgende, zijne voor-
beelden van vrijwillige armoede, nederige verbor*
genheid en onverbreekbare gehoorzaamheid tot
aan onze dagen hebben voortgezet.
Christelijke jongeling en jonge dochter, volgt
ook gij dan de voetstappen van den Zaligmaker,
die voor ons de weg, de waarheid en het leven
is. Ziet niet naar de voorbeelden, betrouwt de
beloften niet, volgt niet de grondstellingen der
wereld, want de wereld vergaat met haren luister;
maar die de wil Gods doet, blijft in eeuwigheid.
mm
-ocr page 395-
VIERDE DEEL.
JEZUS
IN ZIJN HEILIG LEERAMBT.
-ocr page 396-
-ocr page 397-
I.
O N M ID D E L L IJ K E VOORBEREIDING.
EERSTE HOOFDDEEL.
DE BOETPEEDIKING
VAN JOANNES AAN DE
JORDAAN.
(Matth. III: 1-12; Mare. /: 1—8;
Luc. JU: l-20.y
spraken van Isaias, den Proleet: Zie ik
zend mijnen Engel voor uw aangezicht,
die uwen weg zalbereiden voorn henen:
de stem eens roependen in de woestijn: \')
Bereidt den weg des Heeren, maakt zijne
paden recht! Alle dal zal aangevuld, en
alle bergen heuvel zal geslicht worden.
En de kromme negen zullen lotrechie
worden; en de oneffene tot effene we-
gen, en alle vleesch zal het heil Gods
aanschouwen,
.loannes nu had een kleed aan van ka-
n hel vijftiende jaar nu der
regeer ing van keizer Tibe-
rius, toen Pontius Pilatus
landvoogd was van Judea,
Herodes vier\'vorst van
Galilea, zijn broeder Phi-
lippus, viervorst van Itu-
rea en de landstreek van Trachonitis,
en Lysanias viervorst van Abilene,
onder de Hoogepriesters Annas en Gaï-
phas, geschiedde \'s Heeren woord tot
.loannes, den zoon van Zacharias, in
de woestijn. En hij kwam in de gan-
sche omstreek der Jordaan, eenen boet-
doop predikende tot vergevingderzon-
den. Want deze is het, van wie er ge-
schreven staat in het boek der God
*) Daarom werd Joannesmet den leeuw, den koning
der woestijn vergeleken, en omdat de H. Marcuszijn
Evangelie met de optreding van Joannee begint, krerg
hij den leeuw tot zinnebeeld.
46
-ocr page 398-
DE BOETPKEDIKING VAN JOANNES AAN DE JORDAAN.
3G0
m e 1 s h a a r en een ledernen gordel om
En de scharen vroegen hem, zeggende:
zijne lenden, en sprinkhanen en wilden
wat zullen wij doen? En hij antwoordde
honig at hij. Alsdan liep Jcrusalem lot
en zeide tot hen: wie twee klecdcren
hem uit, en gansch Judea, en de gansche
heeft, geve er een aan die er geen heeft;
landstreek om de Jordaan, hunne zon-
en wie spijzen heeft, doe even eens.
den helijdende.
En er kwamen ook Tollenaren om ge-
Toen hij nu vele der Phariseërs en
doopt te worden. En zij zeiden tot hem:
Sadduceërs tot zijn doopsel zag komen,
Meester! wat zullen wij doen? En hij
zeide hij tot hen: Gij adder en-gebroed-
zeide tot hen: vordert niets meer af,
sel, wie heeft u bewezen, dat gij den
dan u bevolen is. Ook krijgslieden vroe-
— DE JORDAAN.
toekomstigen toorn ontvliedt? Ilrengt
dan vrucht voort, der bekeeringe waar-
dig! En wilt niet zeggen bij u zelven:
Wij hebben Abraham tot vader! Want
ik zeg u, dat God machtig is, om uit die
steen on daar kinderen voor Abraham
te verwekken. Want reeds ligt de bijl
aan den wortel der boomen; alle boom
alzoo, die geene goede vruchten voort-
brengt, zal uitgehouwen en inhetvuur
geworpen worden.
gen hem, zeggende: En wij, wat zullen
wij doen? En hij zeide tot hen: Doet
niemand overlast noch onrcchtaan; en
weest te vreden met uwe bezoldiging.
Als nu het volk weende, en allen in
hunne harten van Joannes dachten, of
hij niet misschien zelfde Christus ware,
nam Joannes het woord op en zeide tot
allen: Ik, ik doop ulieden met water;
maar er zal een komen, die sterker is
dan ik, wiens schoenriem ik niet waar-
-ocr page 399-
361
DE DOETPREDIKING VAN JOANNES AAN DK JORDAAN.
hemel en de voorzegging van den Proleet Malachias
werd vervuld: »Z i e ik zend mijnen Engel,
die den weg bereidt voor mijn aangezicht."
(Malach. III: 1.) En op drieërlei wijze bereidde
Joannes den weg des Heeren en volbracht de
bediening eens Voorloopers van Christus: door
zijne boetprediking, door zijn Doopsel en door
zijne verwijzing op den in Jezus van Nazarelh
verschenen Messias.
1. Wat is Roetvaardigheid? Hel rouw-
moedig bewustzijn van eigen schuld, de bereid-
willigheid, deze zelf — zoo verre ons dit mogelijk
is — af te lossen ; en het ootmoedig verlangen naar
den Redder, in wien en door wien alleen zulke
aflossing mogelijk is. Zonder zulk eene boetvaar-
digheid was de verlossing van bet menschelijk
geslacht onmogelijk. In de eerste plaats moest de
aarde van hare buitengewone schuld doordrongen
zijn en naar den Verlosser van boven verzuchten;
dau eerst kon de hemel geopend worden. Daarom
had God vierduizend jaren lang de menschen tot
zoodanige boetvaardigheid aangespoord en het
bewustzijn van schuld opgewekt. En daarom zond
Hij thans, nu de volheid der tijden gekomen was,
den groolslen aller Profeten, den II. Joannes,
om — al de vermaningen, waarschuwingen en
strafpreken van al de Profeten als in eene
groole waarschuwende en strafpredicatie te za-
men vallend — hun werk te voltooien en het
menschdom voor de verlossing rijp te maken.
Phariseërs en Sadduceërs komen naar de Jordaan
en hooien deze wonderlijke preek. De voor-
koinende genade heeft gewerkt: het »slangenge-
broedsel" heeft in Joannes den weg ter zaligheid
d, i. tot Christus gevonden. Daarom vermaant
hij het nu ook ernstig door werken van boet-
vaardigheid met de genade getrouw mede te
werken, en zich niet enkel met Abrahams afko-
melingsschap te troosten. En de boetvaardigheid,
die Joannes met zooveel aandrang en kracht predikt,
predikt hij nog veel nadrukkelijker door het voor-
beeld zijner eigene boetvaardigheid. Zijne woning
is eene nrakte grot; zijne kleeding een ruw ge-
waad en eene dierenhuid ; zijn voedsel wilde honig
en sprinkhanen; zijn diank het waler van de
dig ben te ontbinden; deze zaludoopcn
met den Heiligen Geest, en met vuur;
zijn wan is in zijne hand, en hij zal zijne
dorsen vloer uitzuiveren; en de tarwe
zal hij verzamelen in zijne schuur, maar
het kafzal hij met onuilbluschbaar vuur
verbrandden. Hij dan ook nog vele an-
dere vermaningen doende,verkondigde
aan het volk de blijde boodschap.
Wij ontmoeten dus bij den aanvang van Jezus,
openbaar leven, den H. Joanncs den Dooper,
dien merkwaardigen, om zijne nederige een-
voudigheid en verslondenheid in God zoo ver-
heven man, dien de hemelsche Vader zelf tot
voorlooper van zijn goddelijken Zoon bestemd
had. Van zijne prilste jeugd had hij in de woestijn
geleefd, zooals de II. Lucas uitdrukkelijk zegt:
«Hij bleef in de woestijn tot aan den dag zijner
optreding voor Israël". Want zooals de oude
overlevering meldt, waren zijne ouders vroeg-
tijdig gestorven, en was hij zelf in de grot, waarin
hem zijne II. Moeder Elisabeth tijdens den kin-
dermoord van Herodes gevoerd had, door cenen
Engel des Heeren op eene wonderdadige wijze
gespijsd en opgevoed. Verwijderd van alle men-
schen, omgeven door de woeste schoonheid en
eentonige majesteit der woestijn, uitwendig geleid
en onderwezen door den Engel Gods, inwendig
verlicht door dien hooglieerlijken Geest, die hem
reeds in den schoot zijner moeder, bij het be-
zoek der maagdelijke Moeder Gods te Hebron,
doorstroomd en bezield had. Onbekend met de
gebeurtenissen der wereld, schouwde hij des te
dieper en helderder in de geheimen des hemels
en in de toekomstige lotgevallen van Gods Rijk
op aarde. Zóó groeide Joannes op let man,
rijk in diepe wonderbare kennis, in zedelijke
kracht, in onbuigzamen moed en heiligheid des
levens.
Met zijn dertigste jaar trad hij openlijk aan
den oever van de Jordaan op. Alles stond vcr-
baasd. Niemand had hem lot hiertoe gekend .of
ook rnaar gezien. Onbekend waren zijne herkomst
en geboorteplaats. Zijn verschijnen was dus de plot-
selinge verschijning van een Engel uit den hoogen
-ocr page 400-
DE BOETPREDIKING VAN JOANNES AAN DE JORDAAN.
362
Jordaan, zijn dagelijksch werk is de boelprediking,
zijne nachtrust gebed en overweging.
Wat zegt ge hiervan, Lezer? Vergelijk melde
getrouwheid van dezen onschuldigen, van den
reeds in den schoot zijner Moeder geheiligden
hoeteling Joannes, het gedrag van zoovele christe-
nen. Welke wekelijkheid in kleederen! Welke
uitgaven in de bemeubeling hunner huizen! Welke
gemakken in hunne nachtrust! Welke weelde
in spijs en drank! Hoe
kan zulke wekelijkheid
den gevallen mensch,
den zondaar betamen?
Hoe kan die aan den
vriend van den met
doornen gekroonden,
met azijn en gal gelaaf-
den Jezus passen? Hoe
kan ze hem betamen,
die dagelijksch bidt:
»Heer leid on~ niet in
bekoring" terwijl juist
in zulke wekelijkheid de
grootste bekoring tot
zonde gelegen is. Dit zijn
ernstige, zeer ernstige
vragen, die niemand
gaarne hoort, en waar-
over duizende christenen
lachend heenstappen.
Zeker verontschuldigen
velen hunne wekelijk-
heid daarmede, dat hun
sf and eene zekere weelde
vordert, maar zij beden-
ken niet, dat de rijke en
de mensch, die zich wascht, daardoor twee din-
gen belijdt, vooreerst dat hij besmeurd is, en ten
tweeden, dat hij zuiver wenscht te worden; zoo
beleed ieder doopeling in de Jordaan, dat hij de
inwendige afwassching van de vlek der zonde van
noode had, en vurig verlangde door de genade
der verlossing in Christus aan zijne ziel zoo ge-
zuiverd te worden, als hij door het doopwater
aan het lichaam gereinigd werd. Dit is de
diepe beteekenis van het
Doopsel van den 11. Jo-
annes. Zij is eene schuld-
bekentenis en tevens de
uitdrukking van het in-
wendig verlangen naai
zuivering en verlossing
— alsmede eene zeer
geschikte en werkdadige
voorbereiding tot Chris-
tus. En toch is het slechts
eene voorbereiding! Het
doopsel in Christus kon
eerst den boetvaardigen
mensch werkelijk van de
zonde zuiveren, omdat
alleen in dit doopsel de
ziel aan het verzoenings-
bloed van Christus deei-
achlig wordt. Het Doop-
sel van Joannes was maar
een afbeeldsel: Christus
eerst ndoopt met den
II. Geest en met vuur"
d. i. met dien Geest,
die in de gedaante van
vurige tongen over de
DE BOETPREDIKING VAN JOANNES,
voorname man die van
goeden wille is en eene wezenlijk boetvaardige nei-
ging bezit, middelen en wegen genoeg vindt, om zijne
zinnen in \'t geheim te versterven en ten opzichte
van zijn eigen lichaam in spijs, drank, kleeding
enz. eene heilzame gestrengheid te onderhouden.
2. De II. .loannes verbond met de boelpredb
king den Doop als een uitwendig teeken van
inwendige gesteltenis tot boetvaardigheid, (lelijk
Apostelen nedeidaalde.
met dien goddelijken Geest, die het verstand ver-
licht en hel hart dooi gloeit, met dien Geest, die
de menschelijke ziel zóó van vlek en zonde zui-
vert, als de vuurvlam het metaal van zijn bezinksel.
Tot dien doop van vuur en geest in Christus moest
de doop van Joannes voorbereiden.
3. Doch bedenken wij hier nu, hoe de volks-
scharen, die met eerbied naar de woorden van
-ocr page 401-
DE BOETPREDIKING VAN JOANNES AAN DE JORDAAN.
363
den woeslijnprediker luisterden, niet verbazing
vervuld werden, toen hij hun plotseling op een nog
veel verheveneren prediker wees, op eenen, wiens
schoenriemen hij niet waardig was te ontbinden —
op het Lam Gods, dat de zonden der wereld weg-
neemt — op den van God gezondene, die van
den hemel afstamt — op den Rechter, die met
goddelijke majesteit de wan in de hand houdt,
en de goede menschen naar het hemelsch vaderland
brengt, maar de boozen tot het eeuwig vuur ver-
oordeelt. Welke getuigenis voor Christus
uil den mond van den man, dien geheel het
volk als den groolsten onder de Proleten ver-
eerde! Zóó werd de opmerkzaamheid van het
volk krachtdadig op Christus gevestigd en de har-
ten en gemoederen op Hem voorbereid; zóó werd
de Verlosser der wereld, bij den aanvang van zijn
openbaar werkzaam leven, door den geloofwaar-
digsten en aanzienlijkslen man, aan het volk van
Israël voorgesteld, en bij hetzelve als de beloofde
Messias ingeleid.
-o—>• oOc <!•»         ---------------
TWEEDE HO O.F D D E E L.
DE DOOP VAN JEZUS CHRISTUS
(Mailt,. III: 13—17; Mare. /: 0—11; Luc. III: 21—23.
J";rnilirr;;rf,\'.
fcttl * B
\'•fi evorens nu Christus als de
Messias optrad, wilde Hij zich
^g| als den plaatsbekleeder van
\\\\^^^-^lr£* • I? \'iet zoncn? menschdom , als
K^*i~P\' het Lam, dat de zonden der
B^i wereld op zich neemt, open-
Joannes liet Hem niet toe, zeggende: Ik,
ik moet door U gedoopt worden, en Gij
komt tot mij? Doch Jezus antwoordde en
zei de tot hem: Laat het nu toe; want zoo
betaamt het ons, alle gerechtigheid te
vervullen. Toen liet hij Hem toe!
Jezus nu gedoopt zijnde, klom terstond
het water uit. En zie, de hemelen wer-
den voor Hem geopend, en Hij zag den
Geest Gods nederdalen, als eene duive,
en op Hem komen. En zie, eene stem
uit de hemelen sprak: Deze is mijn wei-
beminde Zoon, in wien Ik mijn behagen
heb gesteld.
En Hij, Jezus, was, toen Hij aanving,
omtrent dertig jaren oud zijnde, naar
men meende, een zoon van J o s e f.
Volgens die oude overlevering was bet op
Nieuwjaarsdag, dat onze goddelijk"? Verlosser
"j&
^4 baren. Dit had onze lieve
i^Wik^J^^Cs l\'eei* en Zaligmaker daardoor
\'^Miik^ê^WHIj) bewerkt, dat Hij zich zelvcn
l.\'f^K^ vernederde, en evenals elk
^ifc^h?*\'\' aiu\'el\' zondig mensch zich
^ "al^ aan den Doop van Joannes
ju onderwierp.
En het geschiedde, dat
Jezus in die dagen van
Nazareth, eene stad van
Galilea naar de J o r-
daan tot Joannes kwam, en Hij liet zicli
van Joannes doopen in de Jordaan. Doch
-ocr page 402-
DK DOOP VAN JEZUS CHRISTUS.
36V
van zijne dierbaarste Moeder, Maria, van den
II. voedstervader Josef en van de arme limmer-
manshul te Nazarelh in Galilea afscheid nam,
om zijne openbare werkzaamheid te beginnen,
en naar Judea te gaan. — Op den zesden dag,
d. i. den G Januari, kwam Hij te Ennon aan den
Jordaan, waar Joannes doopte. Hoe zal de H.
Dooper den lieven Zaligmaker met liefde, eerbied
en aanbidding te voetzijn
gevallen, toen hij Hem
hier voor den eersten
maal persoonlijk aan-
schouwde, en door god-
delijke ingeving erkende!
En hoezeer zal hij ver-
schrokken zijn, toen de
Allerheiligste zich der-
mate vernederde, dat
Hij, als een gewoon zon-
daar, van hem wilde
gedoopt worden! Dan
Jezus wist zeer goed,
wat Hij deed. Melgroote
wijsheid had hij besloten,
zijne openbare werk-
zaamheid juist zóó en
niet anders Ie beginnen.
Want vooreerst wilde Hij
ons daardoor toonen,
dat elke deugd rnet de
zelfvernedering begin-
nen moet; ten tweeden,
dat het Sacrament des
Doopsels de deur tot het
Rijk Gods op aarde zijn
zou; ten derden, dat hij waarlijk in de plaats
van hel zondig en heilbehoevend menschelijk ge-
slacht getreden is, en het werk der verlossing
daardoor begint, dat hij diens schuld op zich
neemt. Door zijnen Doop in de Jordaan wilde
Christus het Doopsel in \'t algemeen heiligen; en
gelijk hij op \'t eind van zijn aardsch leven, in
hel laatste avondmaal, de voorafbeelding van het
Oud Testament door de zaak zelve d. i. hel Paasch-
lam door het allerheiligst Sacrament des Altaars
vervangen heeft, zoo wilde Hij reeds nu, bij het
begin van zijne openbare vverkdadigheid, in de
plaats van het voorafgeheelde Doopsel van het
Oud Testament het Sacramenteel Doopsel van het
Nieuw Testament instellen.
De wondcrvolle verschijning, die bij hel Doop-
sel van Christus plaats had, is het bcteckcnisvolle
zinnebeeld van de genade der verlossing. Christus
vernedert zich, en Hij
wordt op hetzelfde
oogenblik verheerlijkt.
Zóó wordt iedereen, die
in Christus en naar het
voorbeeld van Christus
zich zelven vernedert,
ook in Christus vcrhe-
ven. Aan Christus wordt
de uitwendige Doop vol-
trokken, en ter zelver
lijd wordt de hemel bo-
ven Hem geopend. —
Zóó wordt ook telken-
male boven iederen
mensen de hemel geo-
pend op het oogenblik,
dat hij hel uitwendig
teeken van een II. Sa-
cranicnt waardig ont-
vangt, en de onzichtbare
bovennatuurlijke genade
daall in zijne ziel. Tot
nu toe was de hemel ge-
sloten. Thans wordt hij
geopend,ten teeken, dat
nu het Rijk Gods geko-
men is. Tot dusverre stond het menschelijk geslacht
onder Gods strafgerecht, maar in Christus wordt
Gods gerechtigheid verzoend en de mensch een
kind van God, in wien Hij zijn behagen heeft. Tot
nu toe was de hemelsche waarheid omsluicrd in
zinnebeelden en gelijkenissen en maar ten deele
geopenbaard, en wat Gods Geest aan de Oud-
vaders en Profeten had bekend gemaakt, was, om
zoo te zeggen, slechts de uiterlijke schets van
dat wonderbaar, geheimvol schilderij, waarin.
-ocr page 403-
DE DOOP VAN JEZUS CHRISTUS.
305
lijksle van alle geheimen, dal der allerheiligste
Drievuldigheid voor de gehcele wereld Ie voor-
schijn. De hemelsche Vader spreekt verstaanbaar
van den hemel het woord van getuigenis en be-
vestiging over zijn ééniggeboren Zoon: Gods
Zoon zelf staat daar in menschelijke gedaante
en wordt gedoopt; en de II. Geest verschijnt in
de gedaante cener duive, en zweeft zichtbaar
over den Gedooplen.
volgens het getuigenis van den Leeraar der vol-
ken, zelfs de Engelen hun genoegen vonden ie
schouwen. Maar in Jezus Christus moest de
hemelsche waarheid vleesch en hloed aannemen,
en zoo vol en helder, als dit het sterfelijk oog
maar ooit vermocht te hesrhouwcn, moest dit
hoogheerlijk geheim ons geopenbaard worden.
Daarom treedt reeds bij den Doop van Christus
in de Jordaan juist het diepste en ondoorgronde-
--------~e*$SJe&?*€XyC5Z>2&£Z>-
DERDE HOOFDDEEL.
JEZUS VAST VEERTIG DAGEN LANG IN DE WOESTIJN EN WORDT
DOOR DEN DUIVEL BEKOORD.
(Matth. IV: 1—11; Hare. I: 12, 13; Luc. IV: 1—1 sï.)
door den Geest geleid naar de woestijn,
om beproefd te worden door den duivel.
En IIij was met de wilde dieren. En
toen Hij veertig dagen en veertig nach-
ten had gevast, en niets in die dagen
had gegeten, had Hij daarna honger.
En de bekoorder toegetreden zijnde,
sprak tot Hem: Indien Gij Gods Zoon
zijt, zeg dan, dat deze steenen brood en
worden. Doch Hij antwoordde en zeide:
Er staat geschreven: De mensch leeft
niet van brood alleen, maar van alle
woord, dat uitgaat uit Gods mond. Toen
nam de duivel Hem op naar de heilige
stad Jerusalem, en stelde Hem op de
tinne des tempels, en zeide tot Hem:
Indien Gij Gods Zoon zijt, werp u naar
beneden; er staat immers geschreven:
Want Hij heeft zijne Engelen aangaande
U een bevel gegeven, en op de handen
|ceft de Zoon des menschen
ons van de slavernij des
vleeschcs en des duivels wil-
lcn verlossen, dan was het
ook zeer passend en belt oor-
Ij lijk, dal Hij vooraf voor zijn
eigen persoon vleesch en
duivel overwon. Beiden heeft
Hij in de woestijn gedaan:
door zijn veertigdaagsch vas-
tcn zegevierde Hij over de
zinnelijkheid des vleesches;
on door de drievoudige af-
\'i wijzing van den helschen
veileider loonde Hij zich den
overwinnaar des duivels. De
H. Evangelisten verhalen ons
die merkwaardige gebeurtenis volgenderwijze:
En Jezus, vol van den Heiligen Geest,
keerde terug van de Jordaan, en werd
-ocr page 404-
JEZUS VAST VEERTIG DAGEN LANG IN DE WOESTIJN
306
zullen zij U nemen, opdat Gij niet soms
uwen voet aan eenen steen mocht stoo-
ten. En Jezus antwoordde en sprak tot
hem: Daar slaat ook geschreven: Gij
zult den Heer, uwen God niet beproe-
ven. Wederom nam de duivel Hem op
naar een zeer hoogen berg, en toonde
Hem al de koningrijken der wereld en
hunne heerlijkheid,
en zeide tot Hem:
U zal ik al deze
Macht geven en de
heerlijkheid dezer
koningrijken; want
mij z ij n ze o v e r g e-
geven, en ik geef
ze, aan wien ik wil.
Indien Gij dan ne-
derva 11 en mij aan-
bidt, zullen zij alle
de uwen zijn. Toen
antwoordde Jezus
en zeide toi hem:
Ga weg, Satan! want
er staat geschreven:
\'JenHeer, uwen God
zult gij aanbidden,
en Hem alleen die-
nen. En de duivel
alle beproeving vol-
bracht hebbende,
week van Hem voor
een tijd. En zie,
de Engelen k w a-
men toe, en be-
dienden Hem.
Het veertigdaagseh verblijf van Christus in
de eenzaamheid der woestijn is eene vermaning
voor ons allen. Ook wij moeten telkenmale, als
wij ons in een bijzonder gewichtigen levenstoestand
bevinden, of als ons eene nieuwe, groote plicht
wordt opgelegd, ons, zoo mogelijk, te voren van
de menschen en het geraas der wereld afzonde-
ren, en in stille eenzaamheid dooi overweging
en gebed voorbereiden. Zóó hebben het wijze
en godvruchtige menschen ten allen tijde gehou •
den. — Veertig jaren lang bereidde zich Mozes
in de woestijn, als schaapherder, tot bevrijding
van zijn volk voor, en veertig dagen lang op
den berg Sinaï tot de ontvangst der wel. Veertig
jaren lang moest het volk van Israël zich in de
woestijn voorbereiden, om Gods volk te worden ;
en veertig dagen lang bereidde er zich Elias op
voor, Gods openbarin-
gen te ontvangen. Zoo
wilde ook de Zoon des
menschen, gedurende
veertig dagen, in de
woestijn zich op zijn
leerambt voorbereiden,
en als de veertig dagen
voorbij waren, kwam
Je bekoorder. Maar
waarom werd het den
onzuiveren geest toege-
staan, den Allerheilig-
sle te naderen, en
waaromonderwierp zich
Christusaande bekoring?
De beantwoording dezer
vragen toont ons de aan-
doenlijke liefde van den
Verlosser voor het
menschdom en moet ons
mei dankbaarheid en
vurige wederliefde tot
Hem vervullen. Want
vooreerst wilde Hij als
plaatsvervanger van het
zondig menschdom ons
in alles gelijk worden en in zijn eigen persoon ,
alle wee en smart van het menschdom, alle
lichamelijke en geestelijke droefheid ondervinden.
Ten tweeden wilde Hij ons, door zijn voorbeeld,
toonen, hoe ook wij — kalm, onbevreesd, be-
slissend en in de kracht van Gods woord — in de
bekoring des duivels moeten handelen, om ze te
overwinnen. Ten derden is Christus de nieuwe
Adam. Onze tweede stamvader wilde tegenover
den on gelukkigen tweestrijd der stamouders met
-ocr page 405-
EN VVOHDT DOOD DEN DUIVEL BEKOORD.
3G7
tinne des tempels afwerpen. Dit is de bekoring
onder hare drie voornaamste gedaanten, bekoring
lot zondig genot, lot onrechtvaardig bezit, tot
trolsche zelfverheerlijking. In elk dezer drie ge-
daanlen werd de zonde, waarin onze cersle
ouders zoo schandelijk gevallen waren, door den
tweeden Stamvader roemrijk overwonnen, en zoo-
doende ook aan alle verlosten de kracht verleend,
ze te overwinnen.
O schoon, heerlijk loon aan den overwinnaar!
De hemelsche heerscharen dalen neder om Hem
met hulde en eerbied Ie dienen. Denken wij aan
dat loon, in het uur van bekoring.\' De duivel
belooft u al wat schoon is; maar geloof hem
niet; hij is de vader der leugentaal, en zal u,
zoodra gij in zijne strikken gevallen zijt, spot-
tend uitlachen. Onrust, schande en gewetens-
angst zal uw aandeel zijn. Volhardt gij echter
in het uur van bekoring standvastig, dan zullen
de hemelsche Geesten ook tot u aldalen; de geesi
van inwendige vertroosting, de zalige vreugde
in den Heer, de gegronde hoop op de hemelsche
kroon der overwinning!
Je slang van hol Paradijs een wedstrijd stellen,
de oude nederlaag door zijnen zegenpraal goed-
maken en de maclit van den lielsrlien bekoorder
voor alle verlosten breken. Daarom zien wij ook,
dat er tusseben die eerste bekoring van liet
menschelijk geslacht in het Paradijs en die van
den Verlosser in de woestijn de grootste over-
eenkomst bestaat. Onze eerste ouders werden
tot vleeschelijken lust verleid; naar de ver-
boden vrucht, die zoo »schoon was in het oog
en zoo goed voor den smaak" moest hunne be-
geerte opgewekt worden. Zóó ook de tweede
Adam, Christus- Hij moest niet vasten, maar
genieten. Onze eerste ouders werden tol de
zinnelijkheid der oogen bekoord; ook die
boom, die God zich maar alleen, onder alle in
het Paradijs aanwezige planten had voorbehouden ,
moest hun eigendom worden. Zóó ook de tweede
Adam: Al de glans en heerlijkheid der wereld
werd Hem aangeboden. Onze eerste ouders wer-
den tot de hoovaardij des levens verleid;
zij moesten den goden gelijk worden. Eveneens
de tweede Adam. Tot roem en verheerlijking
van zijn eigen persoon moest Hij zich van de
47
-ocr page 406-
VIERDE HOOFDDEEL.
HET GETUIGENIS VAN DEN H. JOANNES DEN DOOPER.
DE EERSTE LEERLINGEN VAN JEZUS CHRISTUS.
(Joon. 1: 19—51;.
uide en zonder omwegen belijdt
Joannes inlnssclicn, zoowel zijne
ondei geschikte betrekking als de
heerlijkheid van den verschenen
Messias en bezorgt dezen door
die belijdenis zijne eerste lccr-
lingen :\' [Andreas, Joannes en
Sinion Petrus, Tliilipj us en Na-
iliantiöl — liefelijke eerstelings-
gaiven, die de laatste Pro/eet
van liet Oude Verbond tanden
groot en en cenigen Ilocgepi ie-
sler van het Nieuw Testament
wijdt!
1. En deze is de gelui\'
g e n i s van Joannes, toen
il c Joden uil .1 er usalcm
priesters en Levieten tot
hem afzonden, om hem Ie vragen: Wie
zijl gij? Rn hij beleed en loochende hel
niet; en hij beleed: Ik, ik ben de Christus
niet. En zij vroegen hem: wat dan? zijl
g ij EI i a s ? En hij z e i d c: ik ben hel n i e l.
Zijl gij de Profeet? en hij antwoordde:
neen! zij zeiden dan tot hem: wie zijl gij?
opdat w ij een antwoord geven aan die
ons gezonden hebben: wal zijl gij van u
zclven? Hij zcidc: Ik ben de stem eens
roepende in de woest ij n: Maakt den weg
des Hoeren rechll gelijk Elias, de pro-
fcet, gezegd heeft. En de afgezondenen
waren uit do Phariseërs. En zij vroegen
hem en zeiden lot hem: wal doopt g ij dan
indien gij de Christus niet zijl, noch
Elias, noch de Profeet? Joannes ant-
woordc hun, zeggende: Ik doopmetwa-
ter, maar midden onder u staat, dien gij
niet kent: Hij is het, die na mij komen
zal, die vóór mij geworden is, wiens
silioenriemcn ik niet waardig ben te ont-
binden. Dit geschiedde Ie Ucthanic over
de Jordaan, alwaar Joannes was doopendc.
Des anderen daags zag Joannes Jezus
lot zich komen, en zcidc: ziedaar het
Lam Gods, ziedaar die de zonde der wc-
reld wegneemt! Deze is het, van wien
ik zcidc: Na mij komt een man, die voor
m ij geworden is, omdat II ij eer was dan
ik. En Ik, ik kende Hem niet; maav toch
opdat hij in Israël geopenbaard zou de
worden, daarom ben ik gekomen, met
water doopendc. En Joannes g a f g e t u i •
genis zeggende: Ik heb den Geest zien
nederdalen, als cene duive, uit den hc-
mcl, en hij bleef op Hem. En ik, ik kende
Hem niet; maar die mij gezonden heelt
om met water te doopen, deze heeft tot
mij gezegd: Op wien g ij den G e e s l zult
zien nederdalen en op Hem blijven, deze
is het, die doopt met den II. Geest. En
ik heb het gezien, en heb getuigd, dat
deze de Zone Gods is.
Met de grootste ootmocdighcid weet Joannes
zich geen anderen naam te geven als »de stemme:
-ocr page 407-
II. JOANNES DEN UOOPER.                            809
is: de Christus). En hij bracht hem tot
Jezus. Kn Jezus hem aanziende zeide:
G ij zijl S i m e o n, de z o o n v a n .1 o n a, g ij
zult C e p h a s genaamd worden, \'t welk
overgezet wordt: Petrus.
Den volgenden dag wilde 11 ij weggaan
naar Galilea; en Hij vindl Philippus. En
Jezus zegl lot hem: Volg mij! Philippus
nu was van Uethsaïda, de slad van A n-
dreas en Petrus. Philippus vindl NaI lia-
naël, en zegl tot hem: Dien, van wien
Mozes in de wel geschreven heeft en de
P r o f e t e n, dien h e b b e n w ij gevonden,
Jezus, .1 o s e f s zoon, van N a z a r e t h. En
Na I ha na el zei de lot hem: Kan er uil N\'a-
z ar e Ih iets goeds zijn? Philippus zegt
lol hem: kom en zie! Jezus zag N a l h a-
naël tol zich komen, en zei de van hem:
ziedaar in waarheid een Israëliet, in wien
geen bedrog is! Nalhanaël zegl lol hem:
v,an waar kent Gij mij? Jezus au l woord de
en zeide lot hem: vóór dal Philippus u
riep, terwijl gij onder den vijgenboom
w aart, z a g I k u. N a l h a n a ë I a n l w o o r d d e
II e in, en zeide: Rabbi, Gij zijl de zone
Gods, Gij zijl de Koning van Israël! Jezus
antwoordde en zeide tol hein: O nul al ik
u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgen-
hoorn, gelooft gij; groot er dan dil zult
gij zien. En Hij zegt tol hem: Voorwaar
voorwaar, zeg Ik u lieden: G ij zult den
hemel geopend zien, en de engelen Gods
opklimmende en neder da lende op den
Zoon des men se hen.
Onder de talrijke leerlingen, die zichomJoan-
nes den Dooper geschaard hadden, verdienen
vooral die vijf onze vereering, die zich het eerst
aan den Verlosser der wereld aansloten. Andreas,
Joannes\') en Simon, wien de Heer reeds bij\'de
eerste ontmoeting den beleekenisvollen naam van
IIKT GETUIGENIS VAN DEN
des roependen in de woestijn." En toch had hij
zich met recht en billijkheid een Profeet mogen
noemen: Christus zelf had hem als »Profeet en
nog meer dan een Profcel" aangeduid. Met recht
en billijkheid had hij zich Elias *) mogen noemen:
Christus zelf had hem zoo genoemd: en de engel
had reeds bij zijne geboorte voorzegd, dal\'hij
in den geest en de kracht van Elias den Verlosser
der wereld zou voorgaan. Maar hij zelf noemt
zich slechts eenen adem, eene stemme. Met des
te minder achterhouding verheft en looft de ooi-
moedige man den Messias zelven, en loonl Hem
aan als den beloofden Verlosser der wereld met
de hartroerende en beleekenisvolle woorden : »Zie-
daar het Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt."
2. Des anderen daags stond .1 oannes
wederom daar, en Iwee van zijne leer-
lingen. Rn op Jezus ziende, die daar
wandelde, zegt hij: ziedaar het Lam Gods!
En de twee leerlingen hoorden hem spie-
ken, en zij volgden.fezus. Jezusnuzich
omkecrende, en ziende, dat zij Hem volg-
den, zegl tol hen: Wat zoekt gij? En zij
zeiden tol hem: Rabbi, (wat overgezet
z ij n d e, gezegd is: M e e s l e r!) waar woont
Gij? Hij zegl tot hen: komt en ziet Zij
kwamen en zagen, waar Hij zijn verblijf
had, en bleven dien dag bij Hem. Kn
het was omtrent de tiende ure. Andrcas
nu, de broeder van Simon Petrus, was
één van de twee, die hel van Joannes
gehoord hadden, en Hem gevolgd waren.
Deze vindt het eerst zijnen broeder Si-
me on, en zegt tot hem: wij hebben den
Messias gevonden, (wat overgezet zijnde
*) De Joden verwarden de eersl e met de tweede komst
van Christus Daar nu door den Profeet Malachiis voor-
zegd was, dat Elias „vóór den grooten en schrikkelijken
dag des ITeercn" d. i. voor de tweede komst van Christus
ten oordeel, van het Paradijs zou wederkeeren, om den
weg des Heeren te bereiden, meenden de Joden, dat
thans, toen Joannes de eerste komst van Christus aan-
kondigde, voor Elias het uur zijner wederkomst Mas
aangebroken.
*) De moeste kerkvaders zijn van gevoelen , dal deze
tweede Joannes, wiens naam niet genoemd wordl.
geen ander is, als de latere Evangelie .lonnnes zelf,
die deze gebeurtenis heeft verhaald.
-ocr page 408-
370
ÜE EEHSTE LEERLINGEN VAN JEZUS ClllUSTUS.
Petrus, slccnrotsman, gal\';dan IMiilippus on Nalha-
nacl; welke laatste (zooals het er vele kerkvaders
voor houden) later lot de waardigheid van Apostel
verheven en Harlholomcus bij genaamd werd. O
gelukkige eerstelingen van den goddelijken Mec-
stcr, die van nu al tol zijn bijzonderen dienst
geroepen zijn! 0 gelukkige eerstelingen des gclool\'s,
die het woord van Christus zoo argeloos en vol
vertrouwen in hun hart hebhen op- en aange-
nomen! Hoc verstandig en wijs hebben zij gc-
handcld, zieh met hart en geest gevangen Ie
geven, en ontwijfelbaar te gelooven, daar waar
de eeuwige wijsheid zelve zegt: «Voorwaar,
voorwaar ik zeg u!" Nog heden klinkt dit
woord van den onfeilbaren godincnsehclijkcn Leer-
meester in zijne kerk, en helaas! verblinde men-
schen mcenen, zich te vernederen, als zij zich
aan dit woord onderwerpen! Treedt ergens een
lichtvaardig mensen, een gewetenloos oppervlakkig
schrijver, een laffe vleier, een hoovaardig laster-
aar , een laag oorblazer bij hen ook op en verzekert
hij hen: »Voorwaar, voorwaar ik zeg u" hoc spoedig
en bereidwillig gelooven zij dan aan zijn woord!
Maar de Kruid van Christus, de H. Kerk, wier
woord door wonderen en leekenen bekrachtigd,
door het bloed der H. martelaren bezegeld, en
door wetenschap en ervaring duizendvoudig be-
vcsligd is: daaraan weigeren zij te gelooven!
Welke dwaasheid! H. eerstelingen des geloofs,
bidl voor mij, dal ik mij altijd zoo trouw en innig
aan den goddelijken Meester en Zijne kerk aan-
sluilc, als gij u weleer aan Hem hebt aangesloten!
>SL^c*&ky\\
VIJFDE HOOFDDEEL.
JEZUS OP DE BRUILOFT TE CANA IN GALILEA
;;N
(Joan. II: 1—13.)
")ArJ c
sproken: Christus is niet gekomen, om den in-
houd van het Oud Testament te vernietigen, en
nieuw te scheppen, maar om het te veredelen
en te volmaken; Hij is nicl gekomen, om de
menschclijkc naluur met hare neigingen en be-
geerlen te dooden, maar om die, door hoven-
natuurlijke genade te zuiveren, te verheffen en
te volmaken. Zóó heeft Hij bij de bruiloft van
Cana, dien koslclijken wijn, niet van niels, als iets
geheel nieuws geschapen, maar alleen het geringe,
zwakke, aardsche element des waters, in een
hoogcr, krachtig en geestrijk clement veranderd.
alilca, hel vader-
land van den Zoon
des menschen,
moest van zijn
eerst wonder ge-
tuige zijn, lei wijl
Hij hier, bij gele-
genhcid van een
feestmaal, het wa-
ter in wijn veranderde. In dit eerste wonder was
de gehcelc aard van Jezus werking, als in eenc
profetische voorafbeelding, aangeduid en uilge-
-ocr page 409-
371
JEZUS 01» DE MtUILOFT TK CANA IN GALILEA.
Dit begin zijner teekenen maakte Jezus
te Cana van Galilea, en Hij openbaarde
zijne heerlijkheid, en zijne leerlingen
geloofden in Hem. Daarna kwam Hij al"
naar Ca pb ar na urn, Hij, en zijne Moeder
en zijne broeders, en zijne leerlingen;
en zij bleven aldaar niet vele dagen.
Itij den eersten oogslag schijnt het gedrag van
Jezus jegens zijne ge-
zegende Moeder hard en
liefdeloos. »\\Vat heb Ik
met u te doen, vrouwe ?"
Zijn dit gecne onvriem
delijkc woorden uit den
mond van Hem, die zijne
M o e d e r anders zoo
liefderijk en vol eerbied
behandelt ? Doch wij
moeten den zin endebe-
leekenis dezer woorden
goed vatten. Wonderen
doen is wezenlijk eene
openbaring van Gods
Zoon en niet van den
Zoon des menschen,
d. i. Christus heeft niet
uit kracht zijner men-
sohelijke, maar alleen
zijner goddelijke natuur
wonderen gedaan. Daar-
nm wendt Hij zich niet
als Zoon tot zijne Moe-
der, maar als God tot
zijn schepsel, tot de
«vrouwe," en leert ze
juist daardoor, als Hij het verzochte wonder
doet, dat Hij het niet als haar Zoon, maaralleen
als God doet. Dan reeds op het oogenblik zelf,
dat Christus zijne Moeder aldus leert, is hare
teedcre voorspraak ook reeds verhoord; dit weet
Maria met ontwijfelbare zekerheid, waarom zij
ook de dienaren vermaant: «Doet al, wat Hij u
zeggen zal."
Uit hel wonder, dal Jezus onmiddellijk na dit
En op den derden dag\') was er cene
bruiloft te Cana van Galilea, en de moe-
der van Jezus was aldaar. Ook Jezus nu
en zijne leerlingen werden tot de b r u i-
loft genoodigd. En toen er wijn ont-
brak, zeide de Moeder van Jezus tot Hem:
Zij b eb ben gecnen wijn. En Jezus zegt
tot baar: Wat heb ik met n te doen, vrouw!
M ij n e ure is nog
niet gekomen. Zijne
Moeder zegt tot de
dienaren: Doet al,
wal II ij u zeggen
z.a I! Nu waren a l-
daar om de rcini-
ging der Joden zes
stecnen kruiken
geplaatst, houden-
d e ieder twee of
drie m c t r e t e n. J c-
z u s zegt tol hen:
Vult de kruiken
mei water! En zij
vulden ze lot boven
toe. En Jezus zegt
tot ben: Schept nu
en brengt het aan
den hofmeester!
En zij brachten bet.
Als nu de hofmcc-
sler het water procf-
d e, dal w ij n was
geworden, en hij
wist niet van waar
die was, maar de
dienaren, die het water geschept had-
den, wisten het wel, zoo riep de hof-
meester den bruidegom, en zeide tot
hem: leder mensch zet eerst den besten
wijn op; en wanneer ze goed gedron-
ken hebben, alsdan den minderen;
maar gij hebt den besten wijn tot nu
toe bewaard.
*) d. i. Na Christus\' vertrek van Bcthanic naar Galilea.
18
gesprek met zijne allerheiligste Moeder gedaan
-ocr page 410-
JliZUS OP DE BRUILOFT TE CANA IN GALILEA.
372
hccfl, volgen vijf zeer schoone, beteekenisvolle
en troostrijke leeringen:
Vooreerst, dal de Zaligmaker eene eerbare
vreugde, zooals die in familiekringen of in ge-
zelschap van vroolijke vrienden plaats heelt, niet
alleen niet afkeurt, maar zelfs door zijne genade-
volle tegenwoordigheid heiligt; ten tweeden, dat
de opgeruimden echter niet moeten nalaten, den
goddelijken Zaligmaker in hun vroolijken kring
te noodigen, d. i. dat zij de vreugde met een
vroom en dankbaar aandenken aan Hem en in
zijnen geest genieten, en bij scherts en spel de
wet der liefde en der christelijke welvoegelijk-
beid niet builen de deur sluiten; ten derden,
dal. Christus — ofschoon Hij zelf altoos maagd
gebleven en den maagdelijkcn staal hoog gepre-
zen hccfl, toch den huwelijken staat de grootste
eer aandoet, terwijl Hij bij de sluiting van het
huwelijk te Cana tegenwoordig zijn en daar zijn
eerst wonder doen wil; ten vierden, dat echter
het bruidspaar niet vergeten moei, den godde-
lijken Zaligmaker lot sluiting van hunnen huwe-
lijksband Ie noodigen, d. i. dat zij slechts in
zijnen naam, volgens de voorschriften zijnei Kerk
en onder aanroeping van zijnen zegen den huwe-
lijken staal aangaan; ten vijfden, dal de maagde-
lijke Moeder Gods Maria, eene zeer gelrouwe,
mciledoogende en krachtige voorspreekster voor
alle noodlijdende, hulpbehoevende menschen is,
imi dal wij niet alleen in den nood onzer ziel,
maar ook in lichamelijke en aardsche aangelegen-
beden, lol haar, als tol eene barmhartige Moeder
onzen toevlucht moeten nemen.
De 11. Evangelist Joannes sluit zijn verhaal over
bet wonder te Cana met de woorden: »I)il begin
zijner leekenen maakte Jezus (e Cana van (ialilea
(bij gevolg hcell Hij later nog een grooter aan-
lal wonderen gedaan) en Hij openbaarde zijne
heerlijkheid (zie hier de bel eek en is der won-
deren), en zijne leeilingen geloofden in Hem
(ziedaar het nut der wonderen!")
Wat het getal van .lezus wonderen belieft: wie
is in staal die op Ie sommen? Hij heeft wonderen
gedaan aan de geesten, aan de hemellichamen,
aan de menschen, aan de rcdclooze schepselen
op aarde. Hij heeft de Engelen zijne boodsehap-
pers gemaakt, de duivelen uitgedreven, de zon
verduisterd, den stormen geboden, de baren der
zee bedaard, water in wijn veranderd, zieken
van allerlei soort genezen, zondaars bekeerd, gra-
ven geopend, rotsen doen barsten en dooden lot
het leven verwekt. Jezus heeft zijne wondermacht
in al de krachten der naluur, in alle schepselen
geopenbaard.
En wal hebben al die verbazende wonderen van
Jezus voor eene beleekenis? Zij «openbaarden
zijne heerlijkheid" als die van den Zone Gods. —
Want wal zijn wonderen? Werken, die de bloote
kracht der naluur te boven gaan, en daarom dooi
geen schepsel, het zij inensch, engel of duivel
uil eigen macht gedaan kunnen worden. Het
zijn openbaringen van de goddelijke Almacht.
Zeker hebben ook de Profeten van bet Oude
Verbond wonderen gedaan , doch niet door eigen
macht, maar alleen in de kracht van God, zoo
als zij zelvcn ootmoedig beleden. Maar Christus
heelt zijne wonderen uit eigen, goddelijke macht
gedaan, gelijk Hij zoo ondubbelzinnig getuigt
met du woorden: Want gelijk de Vader de
dooden opwekt en levend maakt, al zoo
maakt ook de Zoon levend wie Hij wil.
(.loan. V: 21.) Kik wonder is dus eene open-
baring van de goddelijke almacht en heerlijkheid,
en onbedriegelijk, omdat hel een goddelijk ge-
luigenis is voor de waarachtigheid van Hem,
die hel wonder doet, eene bevestiging zijner leer.
Omdat nu Jezus voor hel oog zijner leerlingen
bel eerste wonder Ie Cana deed, «geloofden zij
in Hem" Dit is bet, wat de wonderen onder
bet menschdom bewerken moeien : Het geloof in
Christus! Hoc had anders de leer van Christus, die
aan bet verstand ondoorgrondelijke geheimen voor-
legt, en aande menschclijkehartstochten zoo onver-
biddelijk den oorlog verklaart, ingang en opname
bij de menschen kunnen vinden, als die niet ten
aanzien van de geheele wereld, door volstrekt
onloochenbare wonderwerken van den leermeester
bevestigd ware geworden ? Dan immers zou, zoo-
als de 11. Auguslinus zoo juist opmerkt, deze
opneming der leer van Christus zelfs van den kant
-ocr page 411-
JEZUS OP DE BRUILOFT TE CANA IN GA.LILEA.                                 373
der in ongeloof, bijgeloof en ondeugd verzonken
mcnschcn liet grootste wonder geweest zijn!
En welk verstandig mensch, die vrij is van
vooroordcelcn, zou deze wonderen van onzen
lieven Zaligmaker, zooals de II. Evangelisten ons
die verhalen, kunnen in twijfel trekken? De II.
Evangelisten hebben de wonderen in den tijd
beschreven, dat er in het .loodschc land nog
vele mcnschcn leefden, die Christus persoonlijk
gekend hadden. Nu echter waren de mceslen
dezer Joden juist de bitterste vijanden van Christus.
Hoe spoedig zouden zij dus tegen deze ovcrcen-
stcmmende wonderverhalen der Evangelisten zijn
opgekomen, en de II. schrijvers gelogenstraft
hebben, als zij onwaarheid hadden verhaald? En
heeft niet Jezus zijne wonderwerking in de Apostelen
en eerste christenen, alsook in zijne uitverkorenen,
door alle eeuwen heen voortgezet, zooals de
kerkelijke geschiedenis op de onloochenbaarste
wijze verzekert? Waarlijk, die de wonderen van
Christus in twijfel zou willen trekken, die zou
gevolgelijk elk feil, dat ons de wereldgeschiedenis
uil vroegere ecuwen mededeelt eveneens in twijfel
moeien trekken.
Daarom verblijdt zich de christen, dat de leer
van zijn goddelijken Meester, niet slechts door de
voorzeggingen van het Oud Testament, niet slechts
door hare innerlijke schoonheid, ovcrcenstem-
ming en voortreffelijkheid, niet slechts door het
getuigenis van vele millioencn martelaren, maar ook
door talrijke, onloochenbare wonderen, als waar*
achlig goddelijke leer bevestigd werd, en daarom
is hij ook bereid met Gods genade liever goed
en bloed op te offeren, dan ecne enkele leering
van het Evangelie van Christus en zijner II. kerk
zich te laten ontnemen. O Jezus, laai mij getrouw
verkleefd blijven aan, en leven en sterven in uwe
troostvolle openbaring! Amen.
-ocr page 412-
II.
DE LEERINGEN EN WERKEN VAN JEZUS CHRISTUS SINDS HET
EERSTE PAASCHFEEST NA ZIJNEN DOOP IN DE JORDAAN
TOT HET TWEEDE PAASCHFEEST.
ZESDE HOOFDDEEL.
JEZUS OP HET PAASCHFEEST TE JERUSALEM. HIJ DRIJFT DE EOOPERS
EN VERKOOPERS UIT DEN TEMPEL, ONDERWIJST NICODEMUS,
ONTVANGT WEDEROM GETUIGENIS VAN JOANNES.
DE GEVANGENNEMING VAN JOANNES.
(Uatlh. XIV: 3—ft; Mare. v7. 17—°20; Lm. III: 19-20; Joon. II: 13—2ft; ///: 1-30.)
1
w ijver, Heere,
voor uw lmis
heeft u verteerd!
En li cl Paasch-
feesl der Jo-
den was nabij,
on Jezus Ring
op naar Jeru-
salem. En Hij
vond in den
y
                                        tempel dic-
genen, die ossen en schapen en duiven
verkochten, en de wisselaars daar zit-
tende. En toen 11 ij uit koorden e ene
soort van .zweep gemaakt had, dreef
Hij allen uit den tempel, ook de schapen
en de ossen; en het geld der wisselaars
stortte Hij uit, en de ta fels wierp Hij
omver. En tol hen, die de duiven ver-
kochten, zeidc Hij: IN e e uit die dingen
weg van hier, e n m a a k l h e l h u i s m ij n s
Vaders niet lot een ver koop hu is! Zijne
leerlingen nu herinnerden zich, dat er
geschreven stond: De ijver voor uw
huis heeft mij verleerd.
Geloof toch niet, dat Jezus zonder heleekcnis en
door een bloot toeval bij het begin van zijn optreden
en ook wederom bij het slot van zijn openbaar
werkend leven \') de plaats der godsdienstoefening,
den tempel te Jerusalem, van onleering zuivert:
daarin ligt eene ernstige vermaning en eene zinne-
beeldige voorbeduidenis; —de vermaning name-
lijk, dat wij vooral Gods tempel in eere houden,
*) De H. Evangelisten verhalen ons namelijk van een
dubbel optreden van Christus tegen den tempelsehennerB
niet het eerste Paaschl\'eest na zijnen Doop en ook nog
\'b maandags in de Lijdensweek,
-ocr page 413-
JEZUS OP HET PAASCIIFEEST TK JERÜSALEM.                                   375
en daar tot geen ander doel als tot aanbidding I
van den Allerhoogste en tot hel ontvangen zijner \\
leer en genade moeten bijeenkomen; gelijktijdig
wilde hierdoor de goddelijke Meester als in een
beteekenisvol zinnebeeld, er op wijzen, dat Hij
voornamelijk gekomen is, om den godsdienst der
Joden en der Heidenen van zijne onvolmaaktheid,
bezoedeling en verkeerdheid te zuiveren, en het
menschdom lot waardige aanbidding van God in
geest en waarheid op te leiden. Maar ook de
tegenspraak, die Jezus bij dit zijn eerste optreden
ondervond van den kant der Joden, is een zinne-
beeld: zooals heden, zullen ook de meesten hun-
ner den Messias, evenals in den aanvang, lot
aan het einde van zijn werkend leven met hoo-
vaardij en ongeloof legen spreken !
2. De Joden namen dan het woord op
en zeiden tot Hem: Welk teeken toont
Gij ons, dewijl Gij deze dingen doet?
Jezus antwoordde en zcidc tot hen:
Breekt dezen tempel af, en in drie da-,
gen zal Ik hem oprichten. De Joden
zeiden dan: Zes en veertig jaren is er
aan dezen tempel gebouwd, en Gij, gij
zult dien in drie dagen oprichten? Doch
Hij sprak van den tempel zijns lichaams.
Toen II ij dan van de dooden was o p g e-
staan, herinnerden zijne leerlingen
zich, dat Hij dit zeide, en zij gaven ge-
loof aan de Schrift, en aan het woord,
dat Jezus gesproken had.
Terwijl Hij nu te Jerusalcm was op
het Pascha gedurende het feest, ge-
loofden velen in zijnen naam, zijne lee-
kenen ziende, die IIij verrichtte. Doch
Jezus zelf vertrouwde zich niet aan
hen, omdat IIij allen kende, en omdat
Hij niet noodig had, dat iemand gclui-
genis gave van den mensch; want zelf
wist Hij, wat in den mensch was.
Zooals Christus zelf te kennen geeft, bevatten
de aangehaalde woorden over de verwoesting en
wederopbouw van den tempel eene voorzegging
over zijnen dood en zijne verrijzenis ten derden dage.
Zulke voorzeggingen heeft de Heer, gedu-
rende de driejaren van zijn leerambt er vele gedaan.
Hij heeft den aard en de wijze van zijnen dood,
zijne verloochening door Petrus, zijn verraad door
Judas, het lijden zijner Apostelen, den kruisdood
van Pelrus, de lotgevallen der kerk en Jerusalems
verwoesting voorzegd; en al deze voorzeggingen
van toekomstige gebeurtenissen zijn letterlijk ver-
vuld. Daarom zijn ze, evenals de wonderen,
eene schitterende bevestiging der leer van Jezus
Christus; want evenals de wonderen eene open-
baring zijner goddelijke almacht zijn, zijn de
voorzeggingen eene openbaring zijner goddelijke
alwetendheid.
\'1 En er was een mensch uit de Pha-
riseërs, met name Nicodemus, een overste
der Joden. Deze kwam tot Jezus bij
nachtc en zeide tot Hem: Rabbi! wij we-
ten dat Gij als Leeraar van God gekomen
zijt; want die teekenen, die Gij verricht
kan niemand doen, tenzij God met Hem
is. Jezus antwoordde en zeide tot hem:
Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: zoo iemand
niet op nieuw geboren wordt, hij kan hel
Rijk Gods niet zien. Nicodemus zegt tot
Hem: Hoe kan een mensch geboren wor-
den, als hij een oud man is? Kan hij wel
andermaal in den schoot zijner moeder
ingaan, en herboren worden? Jezus ant-
woordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u:
Zoo iemand niet herboren wordt uil
water en den H. Geest, hij kan het Rijk
Gods niet ingaan. Wat uit het vleesch
is, is vleesch, en wat uit den geest ge-
boren is, is geest. Verwonder u niet,
omdat ik u gezegd heb: Gij lieden moei
op nieuw geboren worden. De wind waail
waar hij wil; en zijn geluid hoort gij
wel, maar gij weet niet, van waar h ij
komt, of waar hij henen gaat, alzoo is
een iegelijk, die uit den\'geest geboren
is. Nicodemus antwoordde en zeide tot
Hem: Hoe kunnen deze dingen geschieden?
Jezus antwoordde en zeide tot hem: Gij
zijl een leeraar in Israël en kent toch
deze dingen niet? Voorwaar, voorwaar
48
-ocr page 414-
37t>                 HIJ DRIJFT DE KOOPERS EN VERKOOPERS UIT DEN TEMPEL, ENZ.
mensen in Christus, de verandering en ver-
helling van den bloot natuurlijken mensch in een
bovcnnatuurlijken mensch des geesles — door
de verdiensten van den kruisdood van Jezus
Christus in het II. Doopsel. Nicodemus hoort
j deze hooge, beteekenisvolle woorden, zonder ze
te begrijpen. En toch neemt hij ze leerzaam in
zijn hart op, denkt daar, ook na zijn afscheid
; van Jezus, ernstig over na, loldat hem der-
j zelver beteekenis duidelijk en steeds duidelijker
: werd, en geloof, hoop en liefde in zijn harl
ontstaan. Den langzamen wasdom des geesles
van den edelen man duidt ons de Evangelist
Joannes zeer schoon aan, als hij verhaalt, hoe
Nicodemus twee jaren later ten tijde van hel
I Looverhultenfeest, toen de Priesters en Phariseërs
den Zaligmaker wilden veroordeeten, Dezen voor
I den ganschen raad in bescherming durfde nemen,
en hun toeriep: lüordeelt onze wet wel een
mensch, tenzij zij hem eerst verhoord hebbe,
| en wele wal hij doet?\'\' (Joan. VII: 51.) Dit was
hier zeker nog een angstvallig en beschroomd
! optreden ten gunste van den goddelijken Meester.
En toch ontving Nicodemus hiervoor zijne loon:
\\an al dit oogenbnk weid zijn geloof zoo be-
vesligd, dat hij bij den dood van Christus elke
vrees allegde, en Joor de openbare en ofler-
willige deelneming aan zijne begrafenis, eeneven-
zoo aandoenlijk als moedig getuigenis voor den
Verlosser der wereld allegde. De Kerk vereert
Nicodemus als een Heilige ; want volgens oude
ovei levering veroordeelden hem de Phariseërs en
Joodsche Priesters als aanhanger van den Gc-
kruizigden, wierpen hem uil den raad, verbanden
hein uit de stad Jciusalem en spraken den ban-
vloek tegen hem uit; maar Nicodemus was ver-
heugd, voor den naam van Jezus versmading
te lijden.
4. Hierna kwam Jezus en zijne leer-
lingen in hel land van Judea;") en aldaar
verbleef 11 ij met hen, e n d o o p t e. Ook
Joannes doopte toen te Eunon, nabij
zeg Ik u: Wij spreken wat wij weten, en
w ij getuigen wat w ij gezien hebben;
doch gij lieden neemt onze getuigenis
niet aan. Indien Ik u lieden aardsche
dingen gezegd heb, en gij niet gelooft;
hoe zult gij dan gelooven, als Ik uhcmel-
iclie dingen zeggen al? En niemand is
opgestegen ten hemel, dan Hij, die uit
den hemel is nedergedaald, de Zoon des
mens ch en, die in den hemel is. En ge-
lijk M o z e s in de woest ij n de slang ver-
hief, alzo o moet de Zoon des menschen
verheven worden; opdat ieder, die in
Hem geloofi, niet verloren ga, maar het
eeuwig leven hebbe. Want zóó liefheeft
God de wereld gehad dat IIij z ij n é é n i g-
g e boren Zoon gegeven heeft, opdat een-
ieder, die in Hem geloof!, niet verloren
ga, maar het eeuwige leven hebbe. Want
God heeft Zijnen Zoon in de wereld niet
gezonden, opdat Hij de wereld zoude
oordeelen, maar opdat de wereld door
Hem zou b e h o u d e n w o r d e n. D i e i n H e m
gelooft wordt niet geoordeeld; maar die
niet gelooft, is al reeds veroordeeld,
omdat hij niet gelooft in den naam des
éénig geboren Zoons van God. Dit nu
is het oordeel: dat het licht inde we-
1 eId is gekomen, en de menschen de
duisternis meer hebben liefgehad dan }
het licht, want hunne werken waren
boos. Want al wie kwaad doet, haat j
het licht, en komt niet tol hel licht, op
dat z ij n e werken niet berispt worden;
maar die de waarheid doet, komt tol
het licht, opdat zijne werken openbaar
worden, dewijl zij in God gedaan zijn.
Gewichtige en beteekenisvolle woorden! De ge- |
leerde Nicodemus veilangde naar wetenschap, en
wal hij hij den Zaligmaker zocht was juist alleen
wetenschap. Want hij hield Hem maar voor een
nieuwen, buitengewonen leeraar. Doch Jezus ver- I
klaart hem, dat in het nieuwe Rijk Gods de l
wetenschap in verre na de hoofdzaak niet is,
maar de geheele vernieuwing van den
*) d. i. Tan uit de hoofdstad Jeruzalem in de om-
liggeude streken ran Judea.
-ocr page 415-
37^
JEZUS OP MET PAASCPFEEST TE JERÜSALEM.
verbonden zou worden. Is Joannes zelf nu de vriend,
die den godmenschelijken Bruidegom lol de Druid
brengt, d. i. het menschdom op den Verlosser
voorbereidt ? Zijne bediening duurt maar zoolang,
als de Bruidegom komt; dan treedt hij ootmoedig
af. Daarom is hij niet bedroefd, als zijne ijver-
zuchlige leerlingen op des meesters eer hem melden,
dal ook Jc/.iis *) aan de Jordaan als Dooper is
opgetreden. Dan is de II. Joannes in de woestijn
een voorbeeld van bevallige ootmoedigheid,
die gaarne in zijne bescheidene, ondergeschikte
betrekking blijft, en nijd noch ijverzucht kent,
maar ook een voorbeeld van die onwrikbare, met
ware ootmoedigheid zoo innig verbondene, evan-
geüsche sterkte.
5. Doch Herodes, de Viervorst, door
hein beripsl, zijnde over Herodias zijns
broeders huisvrouw, omdat hij haar ge-
trouwd had, en over al het booze dal
Herodes gedaan had, voegde bij alles
nog dit, dat hij .1 oannc "• üet gevangen
nemen en geboeid in den kerker sloot.
Want Joannes zeide tot Herodes: het is
u niet geoorloofd, u w s broeders h u i s-
vrouw te hebben. Il er odes nu belaagde
hem en wilde hem dooden, maar kon
niet. Want II er odes vreesde het volk,
dewijl zij hem voor eenen Profeet hiel-
den, en h ij vreesde Joannes, wetende,
dat hij een rechtvaardig en heilig man
was, en hij bewaakte hem; en als hij hem
gehoord had, deed hij .cel, en hij hoorde
hem gaarne.
Is dit niet opmerkelijk? Joannes, de arme, weor-
loozc gevangene is onverschrokken en onwrikbaar
en roept den koninklijken echtbreker in zijn ge-
weten: «liet is niet geoorloofd.\'\' En deze
een hoogst aanzienlijk Heer en machtig Koning
op den troon, is overal vol vrees; hij vreest voor
Salim, omdal aldaar veel vvaler was; en
men kwam en liet zich doopen, want Jo-
annes was nog niet in de gevangenis ge-
zet. Doch er ontstond van den kant der
leerlingen van Joannes een geschil n\\et
sommige Joden over de reiniging. En zij
kwamen tot Joannes en zeiden lot hem:
Rabbi! die bij U was over deJordaan,
van wien gij getuigen gegeven hebt, zie,
deze doopt, en allen komen tot hem.
Joannes antwoordde en zeide: Een mensch
kan niets nemen, tenzij het hem gegeven
is uit den hemel. G ij z e 1 v e n z ij t rn ij ge-
tuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de
Christus niet, maar ik ben vóór Hem uil
gezonden. Die de bruid heeft is de brui-
de gom; doch de vriend desbruidegoms,
die daar staat en hem hoort, verblijdt
zich zeer om de slem des bruidegoms.
Deze mijne bl ij de\'hap dan is vervuld
geworden. Hij moet groot er worden,
maar ik kleiner. Die van boven komt is
boven allen; die van de aarde is, is van
de aarde, en spreekt van de aarde. Die
van den hemel komt is boven allen, en
wat hij gezien en gehoord heeft, dat ge-
tuigt hij; en niemand neemt zijne g e t u i-
genis aan! Die zijne getuigenis aan ge-
nomen heeft, heeft bezegeld, dal God
waarachtig is. Want II ij, dien God
gezonden heeft, spreekt de woorden Gods;
want niet met mate geeft God den Geest.
De vader heeft den Zoon lief, en heeft
alles in zijne hand gegeven. Wie in den
Zoon gelooft, heeft het eeuwig leven,
doch wie niet gelooft in den Zoon zal
het leven niet zien, maar de toorn Gods
blijft op hem.
Een duidelijk en oprecht getuigenis voor den
Zaligmaker! De van God vervulde Dooper ziet
in den geest het. gansche werk van Christus. Hij
ziet, hoe het van God vervreemd menschdom
hem in Christus als Bruid weder teruggevoerd,
hoe de aarde met den hemel weder vereenigd,
hoe de schepping met haren Schepper wederom
*) Jezus was niet gewoon persoonlijk te doopen, maar
door zijne leerlingen, Een oude overlevering zegt, dat
Christus alleen zijne allerheiligste Moeder Mam. en de
vier voornaamste Apostelen — Petrus, Andreas, Joannes
en Jacobus — met eigen hand „"\'doopt heeft.
-ocr page 416-
HU DRIJFT DE KOOPERS EN VERKOOPERS UIT DEN TEMPEL, ENZ.
378
Herodias, hij vreest voor het volk, hij vreest voor
Joannes! Hoe komt dit? Joannes is sterk in God,
zijnen Heer, en in het bewustzijn der vervulde
plicht; Herodes is zwak en bevreesd om het ver-
wijt van zijn geweten. — Kloekmoedige Joannes,
verwerf voor hen allen, die waarheid, deugd en
recht erkennen, ook den kloekmoedigcn zin,
daarvoor in te staan en voor de wereld op te
treden, zonder menschelijke vrees, zonder omme-
zien op tijdelijke schade, verachtingen vervolging.
Uw kloekmocdig woord in de gevangenis is voor
het nieuwe Rijk Gods vruchtbaarder en heilzamer
gefeest, dan al uw invloed op Koning Herodes
het had kunnen zijn, als gij zijne koninklijke
genade door veile toegevendheid gekocht had: bid
voor ons, opdat wij die leer diep ter harte nemen l
^^<^<^>€fO<^S^J^=**--
ZEVENDE HOOFDDEEL.
JEZUS EN DE SAMARITAAKSCHE VROUW AAN DE BRON VAN JACOB.
(Joan. IV: 1—42.)
schoon Jezus zelf niet doopte, maar zijn e
leerlingen), zoo verliet Hij Judea, en
ging wederom naar Galilea. En Hij
moest door Samarië gaan. Hij komt
dan aan eene stad van Samarië, Sichar
genaamd, nabij het landgoed, \'t welk
Jacob gaf aan zijnenzoonJosef. Aldaar
nu was de bron van Jacob.
Jezus dan, vermoeid van de reis, ging
zoo zitten aan de bron. Het was om-
trent de zesde ure. Er komt eene vrouw
uit Samarië, om water te putten. Jezus
zegt tot haar: Geef mij te drinken!
(want zijne leerlingen waren naar de
stad gegaan, om spijs te koopen.) Die
Samarilaansche vrouw dan zegt tot
Hem: Hoe vraagt Gij, daar ge een Jood
zijt, te drinken van mij, die eene Sama-
ritaansche vrouw ben? Want de Joden
houden gcene gemeenschap met de Sa-
maritancn. (Vgl. blz. 151 ) Jezus anlwoord-
de en zeide tot haar: Indien gij de
aar het Lam, dat geslacht
en wederom is opgestaan
lot het onsterfelijk leven —
igS
•te*.
naar het Lam Gods op den
H. Rerg, uit wiens hart
de bron van hcmelsche
wijsheid en genade voor
alle verlosten ontspringt —
naar het offerlam, dat voort-
aan noch op Sion noch op
Garizim, maar overal opge-
dragen, en in geest en w aar-
heid aanbeden zal wor-
den; richten wij daarheen
onzen blik en overwegen
wij eerbiedig de belceke-
nisvolle woorden , waar-
mede Christus aan de bron
van Jacob dit geheim verkondigd heeft!
Toen dan Jezus vernam, datdePhari-
seërs gehoord hadden: Jezus maakt en
doopt meer leerlingen dan Joannes (of-
-ocr page 417-
JEZUS EN DE SAMARITAANSCHE VROUW AAN DE BRON VAN JACOB.                379
dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen
hebben op dezen berg aangebeden, en
gijlieden zegt, dat te Jerusalem de plaats
is, waar men aanbidden moet. Jezus
zegt tot haar: Vrouw! geloof Mij, de ure
komt, dat gij noch op dezen berg, noch
te Jerusalem den Vader aanbidden zult.
G ij lieden aanbidt, wat gij niet kent; wij
aanbidden wat wij
kennen, omdat het
heil uit de Joden
is. Maar de ure komt
en is nu daar, dat
de ware aanbidders
den Vader zullen
aanbidden in geest
en waarheid; want
ook verlangt de Va-
der zulke aanbid-
ders. God is een
geest, en die Hem
aanbidden, moeten
Hem aanbidden in
geest en waarheid.
De vrouw zegt tot
Hem: Ik weet, dat
de Messias komt. Hij
die Christus ge-
noem d wordt. Als
die dan zal g e k o-
men zijn, zal Hij
ons allen ver kond i-
gen. Jezus zegt haar:
Ik ben het, die tot
u spreekt.
Beschouw hier wel de oo(moedigheid en be-
gcerle naar heil van de arme zondares. Nauwe-
lijks had Jezus haar getoond, dat Hij als Profeet,
haar binnenste doorschouwt, of zij denkt maar
alleen meer aan het heil harcr ziel, aan de ware
vereering Gods. Zij beproeft het met geen enkel
woordje, zich wegens het verwijt, dat de Heer
haar gedaan had, te verontschuldigen. Daarom
vindt zij ook zoo groole genade, en ontvangt
uit den mond van den goddelijken Leermeester
gave Gods kendet, en wist wie Hij is,
die tot u zegt: Geef Mij te drinken, —
gij zoudt Hem wellicht gevraagd heb-
ben, en Hij zou u levend water hebben
gegeven. — De vrouw zegt tot Hem:
Heer, Gij hebt niets, om mee te put-
ten, en de put is diep. Vanwaar hebt
Gij dan dat levend water? Zijt gij groo-
ter dan onze vader
Jacob, die ons den
put gegeven heeft en
zelfdaaruit dronk,
en zijne zonen en
zijnvee?Jezusant-
woordde en zeide
tot haar: Al wie
van dit water drinkt
zal wederom dor-
slen, doch wie ge-
dronken zal hebben
van het water, dat
Ik hem geven zal,
zal in eeuwigheid
niet dorsten. Maar
het water, dat Ik
hem geven zal, zal
eene bron worden
van water, dat
springt tot in liet
eeuwig leven. De
vrouw zegt tot Hem:
Heer, geef mij dat
water, opdat ik geen
dorst hebbe, noch
hier moet komen
om te putten.
Jezus zegt tot haar: Ga heen, roep
uwen man, en kom hier! De vrouw ant-
woordde en zeide: Ik heb geen man.
Jezus zegt tot haar: Gij hebt te recht
gezegd: Ik heb geen man. Want gij hebt
vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt,
is uw man niet; dit hebt gij naar waar-
heid gezegd.
De vrouw zegt tot Hem: Heer! Ik zie,
-ocr page 418-
380                JEZUS EX DE SAMARITAANSCIIE VROUW AAN DE BRON VAN JACOB.
verzochten zij Hem aldaar te blijven. En
Hij bleef aldaar twee dagen. En nog veel
(meerderen geloofden in Hem om zijn
! woord. En zij zeiden tot de vrouw: wij
igelooven nu niet meer om uw zeggen;
j want zelven hebben wij gehoord en weten,
I dat deze waarlijk de Zaligmaker der we-
j reld is.
Zie, hoe ook de verachte, beruchte, half hei-
! densclie Samaritanen tol het heil in Christus
; geroepen zijn, en reeds velen in Hem gelooven!
Zie, hoe eene zondige vrouw waardig geoor-
I deeld wordt, om eene der eerste het grootste geheim
! van het Rijk uit den mond van den Verlosser te
j hooren! Hieraan erkent gij den getrouwen Her-
der, die gekomen is, om te zoeken wat verloren
was; den Barmhartige, die om der zondaren
wille gekomen is, den oneindig goede, die zijne
| armen ook naar u uitstrekt en u genade bewijzen
wil! Twee korte dagen zijn voor zeer veel
Samaritanen voldoende, een zoo volmaakt geloof
te bewerken, dat zij bereids in Christus den Ver-
losser der wereld erkenden! Daarom verblijdt
zich de goddelijke Meester, en voorzegt zijiieii
Apostelen den grooten geestelijken oogst
onder de heidenen, waartoe zij geroepen zijn
ie gaan, terwijl Christus zelf door zijn Verlos-
singsbloed aan het kruis, het eigenlijk geheimvol
zaad tol dien oogst zal zaaien. — Verheugd ziet
Hij vooruil, hoe de tempel op Sion op eene
wonderlijke wijze uitgebreid zal worden tot een
tempel voor alle volken en natiën — tot een
geestelijken tempel, wiens eerwaardige voor-
; pleinen zich over alle werelddeelen zullen uit-
I strekken — tot een geestelijken tempel, waarin
Joden en Heidenen, onder de ééne wet der
waarheid en genade in Christus zich vereenigen;
en reeds boort Hij de millioenen gebeden, die
: voortaan over den ganschen aardbol in geest en
waarheid den Allerhoogste worden opgedragen!
zoo heerlijke openbaringen. Dit is liet loon van
de werkelijke en oprechte gehoorzaamheid na
goede vermaningen!
En terstond kwamen zijne leerlingen;
en zij verwonderden zich, dat Hij met
eene vrouw sprak. Niemand echter zeide:
Wat vraagt gij? of: wat spreekt Gij met
haar? De vrouw liet dan hare waterkruik
staan, en ging naar de stad, en zeide
tot die menschen: Komt, en ziet een
mensch, die mij alles gezegd heeft, wat
ik gedaan heb! Zou deze niet de Chri.ti s
zijn? Zij gingen dan de stad uit en kwa-
men tot Hem.
Ondertusschen baden Hem de leerIin-
gen, zeggende: Rabbi eet! Doch Hij zeide
tot hen: Ik heb een e spijze te eten, die
gij niet weet. De leerlingen zeiden dan
tot elkander: zoude iemand Hem te eten
gebracht hebben? Jezus zegt lot hen:
.Mijne spijs is, dat Ik den wil doe van
Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik zijn
werk volbreng e. Zegt gij niet: Nog vier
maanden en de oogst komt? Zie, Ik zeg
u: helt uwc o o gen op, en aanschouwt de
velden, hoe zij al reeds wit zijn tot uen
oogst. En de maaier ontvangt loon en
verzamelt vrucht v.)or het eeuwig leven,
opdat en de zaaier en de maaier te za-
inen zich verblijden Want hierin is de
spreuk waai\': Een ander is de zaaier, en
een ander de maaier. Ik heb u uitgezon-
den om te maaien wat gij niet gearbeid
hebt; anderen hebben gearbeid, en gij
zijt lol bunnen arbeid ingegaan.
lïit die stad nu geloofden velen der
Samaritanen in Hem, om hel woord der
vrouw, die betuigde: H ij heeft mij aldus
gezegd, wai ik gedaan heb. Toen dan
<le Samaritanen tot Hein gekomen waren,
-ocr page 419-
ACHTSTE HOOFDDEEL.
DE EERSTE PREDIKING VAN JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE VADERSTAD
NAZARETH. HIJ GENEEST DEN ZOON VAN DEN KONINKLIJKEN
BEDIENDE TE CAPHARNAUM EN HERHAALT DE AAN PETRUS
EN ANDREAS, JACOBUS EN JOANNES REEDS GEDA.NE
ROEPING. WONDERE GENEZINGEN.
(MattA. IV: 12—35; VUJ: 14—17; Mare. J: 14—89; Luc. IV: 14—44; Joan. IV: 43—54.)
gatten roorh/f
I.
/uilen niet voorbügaan.
gelie van hel Rijk Gods, zeggende: De
tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij
gekomen. Bekeert u, en gelooft aan het
Evangelie. En goed gerucht van Iiem
ging uit door geheel de omstreek. En
Hij leerde in hunne Synagogen, en werd
door allen hooggeprezen. En II ij kwam
te Nazarelh, waar IIij opgevoed was. —
En IIij ging, naar zijne gewoonte, op den
Sabbathdag in de Synagoog, en Hij stond
op, om te lezen. En Hem werd het boek
van den Pro f e et Isaias toege reikt. En
toen IIij het boek had opengedaan,
vond Hij de plaats waar geschreven stond:
De Geest des II eer en is op Mij, daarom
heeft Hij Mij gezalfd: om aan armen het
Evangelie te prediken, heeft Hij Mij ge-
zonden, om te genezen die vermorzeld
zijn van harte, om aan gevangenen 1 o s-
lating te verkondigen, en aan blinden
het gezicht; om gewonden heen te z e n-
den in vrijheid; om het jaar van \'slleeren
welbehagen te verk\'ondigen, en den dag
der vergelding. En het boek toegedaan
hebbende, gaf Hij hel aan den dienaar
weder, en ging zitten; en aller oogen in
de Synagoog waren op Hem gevestigd.
an Samaria begeeft zich de god-
delijke Leerraeesler naar Galilea.
Schier met dezelfde verachting
als op Samarie, zien de be-
woners van Judea ook op Galilea.
Maar juist daarom heeft ook
de Heer, die hel nederige uil-
kiest, cm het hoovaardige te
beschamen, Galilea tot zijn vader-
land er het schouwlooneel van
zijne gewone werkzaamheid
voorbestemd. Overigens loon-
den zich de Galileërs, hoewel
ook vleeschelijk gezind, en on-
bestendig , toch over \'t algemeen
voor Gods woord vatbaar, en
vol welwillendheid en eerbied
voor den Zoon des menschen. Na die twee
dagen nu, toen Jezus gehoord had, dat
Joannes was overgeleverd, ging Hij
heen, en keerde in de kracht des Geestes
naar Galilea. Toen Hij dan in Galilea
gekomen was, ontvingen Hem de Gali-
leërs, daar zij alles gezien hadden, wat
Hij te Jerusalem op het feest verricht
had; want ook zij waren op het feest
gekomen. — En Hij predikte het Evan-
-ocr page 420-
382 DE EERSTE PREDIKING VAN JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE VADERSTAD NAZARETH.
En Hij begon tot hen te zeggen: Heden
is deze Schrift in uwe ooren vervuld.
En allen gaven Hem getuigenis, en
waren verwonderd over de aangename
woorden, die uit zijnen mond v o o r t-
kwamen. En zij zeiden: Is deze niet de
zoon van Joscf? En Hij zeidetothen:
Voorzeker zult gij Mij dit spreekwoord
toevoegen: Geneesheer, genees u zel-
ven! Al wat wij gehoord hebben, dat in
Capharnaum is geschied, doe dat ook
hier in uwe vaderstad. En Hij zcide:
Voorwaar, zeg Ik u: Geen Profeet is
aangenaam in zijne vaderstad. In waar-
heid zeg Ik u: Er waren vele weduwen
in Israël, in de dagen van Elias, toen
de hemel drie jaren en zes maanden lang
gesloten bleef, als er groote hongers-
nood gekomen was over de gansehe
aarde; en tot g e e n e van haar werd Elias
gezonden, dan naar Sarepta in Sidonië,
tot eene weduw-vrouw. En vele melaaU
schen waren er in Israël, onder Eli seus,
den Profeet. En niemand hunner werd
gereinigd, dan Na a man, den Syriër. En
allen in de Synagoog werden met toorn
vervuld, als zij dit hoorden; en zij ston-
den op, en dreven Hem buiten de stad,
en voerden Hem tolopden top des bergs,
op welken hunne stad gebouwd was, om
IJem van boven neder Ie werpen. — Maar
Hij ging midden door hen heen en vertrok.
Deze snoode en builcngewoon bclecdigende
handelwijze van de Nazareners tegen den Zoon des
rnenschen had een tweevoiidigen grond. Vooreerst
hunne vleeschelijkc voorstelling van den Messias,
dien zij hielden voor een machtig koning vol pracht
en heerlijkheid, en dien zij daarom in den armen
timmermans zoon niet wilden erkennen. Dat was
het gevaarlijk bedrog, waarin voor het grootste
gedeelte het volk van Israël gevallen was. Ten
tweeden waren de inwoners van Nazarclh ijver-
zuchlig op hunne medeburgers, en wilden Hem
den roem en de onderscheiding, dia Hem reeds op
vele plaatsen was ten deel gevallen, niet gunnen
zooals dit nog heden ten dage bij de medeleden
van een en den zelfden stand, bij de inwoners
van een en dezelfde plaats gewoonlijk geschiedt.
0 gelukkige en beminnenswaardige rnenschen, die
goed en groot genoeg zijn, om zich van ganscher
harte in de voortreffelijke bewijzen en onderschei-
dingen hunner makkers te verblijden, en in plaats
van de schitterende en in gevolgen rijke werk-
zaamheid van anderen, door ellendige bedilling
te ondermijnen, ze door oprechte erkentenis te
bevorderen!
2.    En de stad Nazareth verlaten heb-
bende, kwam II ij en woonde te Caphar-
naüm, aanbel meer gelegen, op de grenzen
van ZabuIon en Nephlalim. En Hij leerde
hen aldaar op de Sabbnthdagen, opdat
vervuld zou worden, wat gesproken is
door lsaias, den Profeet: Het land van
Zabulon en het land van Nephtalim, op
den zeeweg over de Jordaan, het Galilea
der Heidenen het volk, dat in de duis-
ternis zat, heeft een groot licht gezien:
en hun, die gezeten waren in een land
van de schaduwe des doods een licht is
hun opgegaan. Van toen af begon Jezus
reeds te prediken, en te zeggen: Rekeert
u, want het rijk der hemelen is genaderd.
Capharnaum het middelpunt van het werkdadig
leven van onzen goeden Verlosser, was de rijkste ,
grootste en vroolijkste stad van Galilea, gelegen
aan den oever van het meer van Galilea, daar
waar de Jordaan zich in het zelve uitstort. Dat
deel van Galilea, waarin Capharnaum lag, heette
Opper Galilea, ook wel het Galilea der Heidenen,
omdat het aan Phenicië grensde, en door vele
Heidenen bewoond was. Daarentegen lag Naza-
relh in het zoogenaamde Bencden-Galilea.
3.    Jezus kwam dan wederom te Cana
van Galilea, alwaar Hij het water tot wijn
had gemaakt. En er was een zeker hof-
beambte, wiens zoon ziek lag te Caphar-
naüm. Deze gehoord hebbende, dat Jezus
uit Judea in Galilea gekomen was, ging
lot Hem, en verzocht Rem, dat Hij wilde
afkomen, en zijnen zoon genezen; want
-ocr page 421-
HIJ GENEEST DEN ZOON VAN DEN KONINKLIJKEN BEDIENDE TE CAPHARNAÜM ENZ. 383
hij lag op sterven. Jezus zeide dan tot j
hem: Als gij lieden geene teekenen en
wonderen gezien hebt, zoo gelooft gij niet.
De hofbeambte zegt tot Hem: Heer kom
toch af, eer mijn zoon sterft! Jezus zegt
tot Hem: Ga, uw zoon leeft. De mensch
geloofde het woord, dat Jezus tot hem
gesproken had, en ging heen. —En ter-
wijl hij reeds afkwam ontmoetten hem
zijne dienstknechten, en boodschapten
hem, zeggende, dat zijn zoon leefde. Hij
vroeg hen dan naar de ure, waarin hij
beter geworden was. En zij zeiden tot j
hem: Gisteren te zeven uren heeft de j
koorts hem verlaten. De vader bemerkte ;
dan, dat het die ure was, waarin Jezus
tot hem zeide: uw zoon leeft! En hij ge-
loofde, hij, en geheel zijn huisgezin. Dit
tweede teeken deed Jezus wederom,
toen Hij uit Judea in Galilea gekomen was.
Let hier op de almachtige kracht van Christus\'
woord! Een adem van zijn mond, eene lichte
beweging zijner lippen, een enkel woordje :
en de zieke, die vele uren van den Zaligmaker
verwijderd wegkwijnt, wordt door dat woord
op eens gezond! Zoo spreekt Hij dagelijks, door
den mond zijner priesters, een woord, een
geheimvol, almachtig woord: — en de aardsche
offergiflen op het altaar zijn in eens in een boven-
aardsch manna, in het brood der Engelen ver-
anderd! O mijn Zaligmaker, geef, dat men ook
altijd van mij, evenals van den hofbeambte in
waarheid zeggen kunne: »Hij geloofde het woord,
dat Jezus tot hem gesproken had."
A. En Jezus langs het meer van Galilea
wandelende, zagtwee broeders, Simonge-
naamd Petrus, en Andreas zijnen broeder
een net in het meer werpende; want het
waren visschers. En Hij zeide tot hen:
volgt Mij, en Ik zal u visschers van men-
schen doen worden. Zij nu verlieten ter-
stond de netten en volgden Hem. En van
daar voortgegaan zijnde zag Hij twee
andere broeders, Jacobus, den zoon van
Zebedeus en Joannes zijnen broeder, die
in het schip met hunne vader Zebedeus
hunne nelten vermaakten; en hij riep
hen. En zij lieten hunnen vader Zebe-
deus in het schip met de huurlingen, en
volgden Hem.
Petrus, Andreas en Joannes hadden reeds vroe-
ger de roeping van Christus gevolgd, zonder Hem
échter aanhoudend te vergezellen, wat eerst na
hunne verkiezing tot het eigenlijk Apostelambt
geschiedde. Te voren kwamen en gingen zij
volgens de ingeving van den Geest en het bevel
van Christus.
5. En zij komen binnen Capharnaum,
en terstond ging Hij op de Sabbath-dagen
in de Synagoog, en leerde hen. En zij
stonden verbaasd over zijne leering; want
Hij leerde hen als macht hebbende, en
niet gelijk de Schriftgeleerden. En er
was in hunne Synagoog een mensch met
een onreinen geest; en hij schreeuwde
zeggende: wat hebben wij met U te doen,
Jezus, de Nazarener! zijt Gij gekomen om
ons te versterven? Ik weet, wie Gij zijt:
de Heilige Gods. En Jezus bestraftehem
zeggende: verstom, en ga uit van den mensch!
En de onreine geest hem als van een
scheurende en zeer hard schreeuwende,
ging uit van hem. En allen stonden ver-
wonderd, zoodat zij onder elkander vroe-
gen, zeggende: wat is dit toch? welk is
deze nieuwe leer? want met macht gebiedt
Hij ook aan de onreine geesten, en zij
gehoorzamen Hem. En het gerucht van
Hem ging aanstonds uit in de gansche
landstreek van Galilea.
Dat in de dagen van den Verlosser der wereld
het getal bezetenen zoo buitengewoon groot was,
behoeft ons niet te verwonderen. De hel voelde
het namelijk goed, dat het einde harer heerschappij
gekomen was. Daarom verzamelde zij nog eens
al hare krachten, om den godmenschelijken over-
winnaar nog eens te trotseeren, zooals dit ook
nog heden ten dage in heidenschc landen, waar
het christendom pas gepredikt wordt, gewoonlijk
gebeurt. En de goede God liet aan deze machte-
40
-ocr page 422-
384 ÜE EERSTE PREDIKING VAN JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE VADERSTAD NAZARETH.
U. En de scharen kwamen tot bij Hem,
en zij hielden Hem tegen, dat Hij niet
van hen zou weggaan. Doch Hij zeide
tot hun: Laat ons in de naast gelegen
vlekken en steden gaan, want ook aan
de andere steden moet Ik het Evangelie
van het Rijk Gods verkondigen, want hier-
toe ben Ik gezonden. En Jezus ging ge-
heel Galilea rond, leerende in hunne
Synagogen, en predikende het Evangelie
des Rijks, en genezende alle ziekte en
alle krankheid onder het volk. En de
roep van Hem ging uit in geheel Syrië.
En zij brachten tot Hem allen, die kwa-
lijk vaarden, van verschillende krank-
heden en smarten bevangen, en bezetenen
van den duivel, en maanzieken, en ver-
lamden, en Hij genas hen. En Hem volg-
den vele scharen van Galilea, en van
Decapolis, en van Jerusalem, en van
Judea, en van over de Jordaan.
Was dit alles niet eene duidelijke en troost-
volle heenwijzing, dat Christus gekomen was,
om de heerschappij der zonde, en juist daardoor
ook allen jammer en menschelijke ellende weg
te nemen, en dat gelukkige Rijk te stichten,
waar geen traan meer geweend wordt? Want
wat zijn ziekte, droefheid en alle lichamelijke
en geestelijke gebreken anders, dan het treurig
gevolg der zonde? Daarom, arme, zwaarbeproefde,
zieke man, ware het van u zeer wijs gehandeld,
indien gij u vooral van de zonden zocht te ontlasten.
Dan zou ook zeker in de meeste gevallen uwe
lichamelijke ellende weggenomen, of altans ver-
zacht worden. Niets is duidelijker en eenvou-
diger! Doch de duivel, die den mensch noch tijde-
lijk, noch eeuwig geluk gunt, tracht hem ten
opzichte van deze waarheid te verblinden. Vandaar
komt het, dat duizenden menschen in hunnen nood
er volstrekt niet aan denken, zich in de eerste
plaats — door berouw en belijdenis — van de
zonden te bevrijden, maar liever gansche jaren
lang aan de raadgevingen van bedriegelijke vrien-
den, aan machtelooze artsenijen, en aan de dienst-
betooningen van listige menschen zich toever-
looze woede van de onreine geesten toe, om van
den eenen kant den mensch zijne diepe vernedering
door de zonde goed te doen gevoelen, en van
den anderen kant den Zoon des menschen te
verheerlijken en diens macht over de hel voor
de gansche wereld te openbaren.
G. En terstond gingen zij de Synagoog
uit; en zij kwamen in het huis van Simon
en Andreas, met Jacobus en Joannes. De
schoonmoeder nu van Simeon was met
zware koortsen bevangen. En zij baden
voor haar. En Hij trad toe en over haar
heengebogen staande, gebood Hij aan de
koorts, en richtte haar op, haar bij de
hand vattende. En de koorts verliet haar
terstond. En oogenblikkelijk stond zij
op, en bediende hen.
En toen het avond was geworden, en
de zon was ondergegaan, brachten allen,
die krank en hadden aan verschillende
kwalen, ze tot Hem. En Hij legde aan
ieder hunner de handen op en genas hen,
opdat vervuld zou worden wat gesproken
was door Isaias, den Profeet, die zegt:
Hij heeft onze krankheden genomen en
onze ziekten heeft Hij gedragen. Ook
booze geesten gingen er van velen uit,
schreeuwende en zeggende: Gij zijt de
Zoon Gods! En hij bestrafte hen en liet
hen niet toe te spreken, omdat zij wisten
dat Hij de Christus was.
De schoonmoeder van den II. Petrus, die door
Christus op wonderdadige wijze genezen is, heette
Concordia; en hare dochter, de vrouw van Simon
Petrus heette Perpetua. De laatste had den H.
Petrus een kind geschonken, met name Petronilla.
Perpetua en Petronilla stierven als heiligen, gene
als martelares, deze als onbevlekte Godgewijde
Maagd.
7. En zeer vroeg opgestaan zijnde,
ging Hij uit, en begaf zich naar eene
woeste plaats; en Hij bad aldaar. En
Simon ging Hem achterna, en zij die met
hem waren. En toen zij Hem gevonden
hadden, zeiden zij tot Hem: Allen zoeken
-ocr page 423-
HIJ GENEEST DEN ZOON VAN DEN KONINKLIJKEN BEDIENDE TE CAPHARNAÜM ENZ. 385
trouwen. Zóó blijven zij èn in de zonde èn
in de aardsche droefheid; en aan hunne el-
lende komt geen einde. — Doch gij, christe-
lijke lezer, moet vooral, als nood en onge-
luk over u kornen, boetvaardig aan uwe zonden
denken, en dan vol vertrouwen opzien tot den
godmenschelijken Geneesheer en Redder, Jezus
Christus. Dan zullen de natuurlijke genees- en
hulpmiddelen den zegen van boven en daardoor
de gewenschte geneeskracht bekomen.
-<^^A^i^>ri9f}ye^>SJ^^>-
NEGENDE. HOOFDDEEL.
DE WONDERBARE VISCHVANGST.
(Lmc. V: 1—11.)
ezus Christus is niet slechts
de Almachtige, die ontelbare
wonderen en teekenen doet,
maar ook deAlwijze, die aan
alles, wat Hij doet zijne diepe
beteekenis geeft voor het
tegenwoordige of voor de
toekomst. Zoo bevatten al
de werken en wonderdaden
van Christus tevens ook eene
onderrichting of eene voor-
zegging, en wanneer het
christelijke hart zich het een
of ander wonderwerk van
Christus herinnert, denkt het
er gaarne over na, welke de
geestelijke bediedenis van dit
wonder wel mag geweest zijn.
En het geschiedde,
terwijl de scharen op Hem aandrongen,
om het woord Gods te hooren, dat Hij
stond aan het meer van Genezareth. En
Hij zag twee schepen aan den oever van
het meer liggen; en de visschers waren
er uitgegaan en spoelden de netten af.
En Hij ging in het eene schip, dat van
Simon was, en verzocht hem, een weinig
van land af te steken. En Hij zat neder
en leerde de scharen uit het scheepje.
En toen Hij ophield met spreken, zeide
Hij lot Simon: Steek af naar de diepte,
en werp uwe netten uit ter vangst. En
Simon antwoordde en zeide tot Hem:
Meester, den ganschen nacht door heb-
ben wij gearbeid en niets gevangen,
doch op uw woord zal ik het net uitwer-
pen. En toen zij dit gedaan hadden
sloten zij eene groote menigte visschen
in, en hun net scheurde. En zij wenk-
ten hunne medegezellen, die in het an-
dere schip waren, dat zij zouden komen
en hen helpen; en zij kwamen. En zij
vulden beide de schepen, zoodat ze
bijna zonken. En Simon Petrus, dit ziende
viel neder aan de knieën van Jezus,
zeggende: Ga uit van mij! want ik ben
een zondig mensch, o Heer! Want hij
was van verbaasdheid bevangen, hij
en allen, die met hem waren, om de
vischvangst, die zij gedaan hadden. En
evenzoo Jacobus en Joannes, de zonen
van Zebedcus, die Simons gezellen waren.
En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet!
Van nu aan zult gij menschen vangen.
-ocr page 424-
OE WONDERLIJKE VISCHVAN8ST.
-ocr page 425-
DE WONDKRRARE VISCHVANGST.
386
! aan zult gij menschen vangen ?\'\' Waarom koos
Hij van de twee scheepjes, die aan den oever
lagen, juist dat van Simon Petrus, om daarin te
prediken? Door dit alles, zeggen de H. vaders,
wilde de Heer openlijk de geheel bijzondere uit-
verkoring en glorierijken voorrang van den H.
Petrus boven zijne medeapostelen aantoonen en
doen zien, hoe Hij zelf in het scheepje van
Petrus, d. i. in de Roomsche Kerk door alle
eeuwen heen de onfeilbare waarheid verkondigt.
Evenmin als het dus den overigen Apostelen,
medehelpers van den II. Petrus, geërgerd heeft,
dat de Heer zich bijzonder van zijn scheepje
bediend, zich tot hem gewend, en door zijne
handen de wonderlijke vischvangst bewerkt heeft,
evenzoomin ergert het den medehelpers en op-
volgers van Petrus, den Ri s s c h op p en , en
achten zij zich beleedigd of teruggesteld, omdat
aan den opvolger van Petrus, den Paus, de
opperste leiding van het scheepje der H. Kerk
is toevertrouwd, omdat bijzonder door den stoel
van Petrus de waarheid des heils verkondigd
wordt, en de zending van hen allen, die als
Missionarissen »menschen vangen\'\' d. i. tot het
Rijk van Christus brengen, van het middelpunt
der katholieke eenheid d. i. van den H. Vader
te Rome uitgaat.
En toen zij de schepen op het land had-
den gebracht, verlieten zij alles, en
volgden Hem.
Tweemaal heeft de Verlosser door de handen
zijner Apostelen eene zoo wonderbare vischvangst
bewerkt. Hier en na zijne verrijzenis. De Apostelen,
die Christus tot menschenvisschers bestemd en
uitverkoren had, moesten in dit wonderwerk er-
kennen, hoe zij eens, als zij in den naam van
Jezus de netten van het goddelijk woord zouden
uitwerpen, ontelbare, onsterfelijke zielen voor het
Rijk der hemelen zouden winnen. Zij zelven
immers waren noch vermogende, noch geleerde,
noch voor de wereld aanzienlijke lieden, maar
slechts arme visschers, die door eigen kracht
niets hadden kunnen uitwerken. Doch in de
wonderbare vischvangst voorzegt hun de godde-
Lijke Meester, wat zij eens door zijne kracht en
met zijnen zegen zullen volbrengen. En om ze
in die troostrijke hoop op de kracht van zijnen
zegen te bevestigen, herhaalt Hij de voorzegging
op gelijke wijze, d. i. door eene wonderbare
vischvangst, nog kort voor zijne hemelvaart. Maar
waarom deed de goddelijke Zaligmaker de won-
dervolle vischvangst bijzonder door de handen
van den II. Petrus? Waarom deed Hij bijzonder
aan hem de merkwaardige voorzegging: »Voort-
-ocr page 426-
TIENDE HOOFDDEEL.
DE LAMME. DE TOLLEN AAR, MATTHEUS. O VE R HE T VAST EN.
(Matth. IX: 1—7; Mare. IJ: 1—2-2; Luc. V: 17—39.)
mMÊÏ
tichelen; en eene opening gemaakt heb-
bende, lieten zij het bed neder, waarop
de verlamde lag, in het midden voor
Jezus. En Jezus hun geloof ziende, zeide
tot den verlamde: Heb betrouwen, zoon!
uwe zonden worden u vergeven. — En
de Schriftgeleerden en Phariseërs be-
gonnen te denken, zeggende: Wie is deze
die aldus spreekt en godslasteringen
spreekt? Wie kan zonden vergeven dan
God alleen\'? En Jezus door zijnen Geest
het aanstonds wetende, dat zij zóó bij
zich zelven dachten, zegt tot hen: Waarom
denkt gij aan iets kwaads in uwe harten?
Wat is gemakkelijker tot den verlamde
te zeggen: De zonden worden u verge-
ven? of te zeggen? sta op, neem u bed
op, en wandel? Doch opdat gijlieden
moogt weten, dat de Zoon des men-
schen macht heeft om op aarde zonden
te vergeven, sprak Hij tot den ver-
lamde: Ik zeg u: Sta op, neem uw bed
op, en ga naar uw huis! En oogenblikke-
1 ijk stond hij op, nam zijn bed op, waar
hij op gelegen had en ging naar zijn
huis, God verheerlijkende. En verba-
zing beving allen, en zij verheerlijkten
God, die zoodanige macht aan de men-
schen gegeven had. En zij werden ver-
vuld van vrees, zeggende: wij hebben
heden wonderbare dingen gezien! Zoo
iets hebben wij nog nooit gezien!
rankheid des lichaams, geeste-
lijke ellende, onwetendheid en
zonde: al die distelen en doornen
van ons tranendal schenen ten
tijde van Christus slechts daarom
te bestaan, opdat Hij daaraan
zijne goddelijke wondermacht
toonen, en daaruit lust, opge-
ruimde sterkte en zielengeluk
zou kunnen laten voortkomen.
En het geschiede op een
der dagen, dat Jezus in
het scheepje ging, o ver-
voer en in zijne stad Ga-
pharnaum kwam. En als
men vernam, dat IIij in
huis was, vergaderden er
velen, zoodat zelfs de plaats bij de deur
hen niet meer bevatten kon. En Hij zat
te leeren, ook zaten daar Phariseërs en
Wetgeleerden, die gekomen waren uit
alle vlekken van Galilea en Judea,en
uit Jerusalem. En de kracht des Heeren
was er, om hen te genezen. En zie, daar
kwamen er tot Hem, die eenen verlamden
brachten, welke door vier op een bed
gedragen werd. En zij zochten dien bin-
nen te brengen, en voor Hem neder te
leggen. En daar zij, van wege de schare,
niet vonden langs welken kant zij hem
konden binnen brengen, zoo klommen
zij op het dak, en ontblootten het van
-ocr page 427-
DE LAMME. DE TOLLENAAU, MATTHEUS. OVER HET VASTEN.
388
lingen: Waarom eet en drinkt gij en uw
Meester met de tollenaren en zondaars?
En Jezus dit hoorende, antwoordde en
zeide tot hen: De gezonden hebben geen
geneesmeester van noode, maar de zie-
ken. Doch gaat heen, en leert wat het
is: Barmhartigheid wil Ik, en geen offer;
want Ik ben niet gekomen om rechtvaar-
digen, maar om zon-
daars te roepen tot
bekeering.
De tollenaars waren
de verachtelijkste klasse
van menschen bij de
Joden, zoowel, omdat
zij bij de invordering
van den tol, dien zij van
de romeinsche regeering
gepacht hadden, vele
onrechtvaardigheden be-
dreven, alsook omdat
de Joden de romeinsche
heerschappij en cijns-
plichtigheid over \'t alge-
meen slechts met hevigen
toorn verdroegen. On-
bedachtzaam braken de
Phariseërs en Schriflge-
leerden den staf over de
tollenaren, omdat hunne
onrechtvaardigheid we-
reldkundig was. Daarbij
dachten zij niet aan
hunne eigene, hoewel
voor \'t menschelijke oog
verborgene, doch even strafwaardige ongerech-
tigheden. Hoe vele christenen doen juist het-
zelfde! Wij veroordeelen openbare schelmen en
bedriegers, en houden ons zelven voor geheel
redelijke, rechtschapene lieden, maar bedenken
niet, dat wij ons door voorbarige, overdrevene.
liefdelooze en lasterlijke oordeelvellingen over de
medemenschen dikwijls aan onredelijkheid en
onrechtschapenheid schuldig maken. Want hoe
dikwijls verzwakken, ondermijnen of ontrooven
In de genezing van den verlamde geeft ons
Jezus eene nieuwe krachtdadige vermaning, dat wij
bij lichamelijk lijden vooral op de genezing en
zuivering der ziel bedacht zouden zijn. Daarom
ontbied, zoodra ge ernstig ziek zijt, den plaats-
bekleeder en gevolmachtigde van Christus, den
Priester, opdat hij het woord der verzoening ook
over uw zondige ziel uitspreke: nu we zonden
worden u vergeven":
Welk woord in den mond
vaneen sterfelijk mensch!
En zoo dikwijls de ka-
tholiekc priester het uit-
spreekt, moesten wij
daarover, als over eene
godslastering, verschrik-
ken, zoo wij niet wisten,
dat Gods Zoon zelf hem
daartoe de volmacht ge-
geven en gezegd heeft.
«Wiens zonden gij ver-
geeft, dien worden ze
vergeven!"
2. En Hij ging
wederom uit naar
het meer, en al het
volk kwam tot Hem,
en Hij leerde hen.
En inhetvoorbij
gaan zag Hij eenen
Tollenaar met name
L e v i M a 11 h e u s den
zoon
van Alpheus,
aan het tolhuis zit-
ten. En Hij zeide tot
hem: volg Mij! En hij stond op, verliet
alles en volgde Hem. En Levi richtte in
zijn huis een groot gastmaal voor Hem
aan. En het geschiedde, terwijl Hij aan
tafel zat, dat vele tollenaars en zondaren
mede aanzaten met Jezus en zijne leer-
lingen; want er waren velen, die Hem
ook volgden. En de Schriftgeleerden en
Phariseërs ziende, dat Hij at met de tol-
lenaren en zondaars, zeide tot zijne leer-
/
-ocr page 428-
DE LAMME. DE TOLLENAAR, MATTHEUS. OVER HET VASTEN.
380
wij eer en aanzien aan onze tegenpartij en mede-
dingers, door dubbelzinnige, listige of hevige
gesprekken! En nu is eer en aanzien minstens
een even waardvol goed en eigendom, als geld en
handelsgoederen; en daarom is hij, die zich daar-
aan vergrijpt, even zoo onredelijk en onrecht-
schapen, als de gewone schelm en bedrieger.
S. Nu kwamen de leerlingen vanJoan*
nes en de Phariseërs, die vasten hielden
en zeiden tot Hem: Waarom vasten de
leerlingen van Joannes en die van de
Phariseërs dikwijls en doen gebeden,
en vasten uwe leerlingen niet, maar
eten en drinken? En Jezus zeide tot hen :
Kunnen dan de vrienden des Bruidegoms
treuren, en de bruiloftsvrienden vasten,
zoo lang de Bruidegom bij hen is? Zoo
langen tijd zij den Bruidegom bij zich
hebben, kunnen zij niet vasten. Doch
er zullen dagen komen, dat de Bruide-
gom van hen zal weggenomen worden;
en dan zullen zij vasten in die dagen.
Hij zeide ook eene gelijkenis tot hen:
Niemand zet eenen lap van een nieuw
kleed op een oud kleed, want de nieuwe
lap past niet op het oude kleed, maar
maakt het een brok werk, want die nieuwe
lap
neemt aan het kleed zijne heelheid
af, en erger wordt de scheur. Ook doet
men geen nieuwen wijn in oude zakken;
anders bersten de zakken, en de wijn
loopt uit, en de zakken gaan verloren.
Maar nieuwen wijn doet men in nieuwe
zakken, en beiden worden behouden.
En niemand, die ouden wijn gedronken
heeft, wil terstond nieuwen; want hij
zegt: De oude is beter.
0 wijsheid, mildadigheid en menschlievendheid
van den Verlosser! De tijd, waarop zijne uitver-
koren leerlingen niet slechts gedeeltelijk, maar
geheel en al herschapen en vernieuwd worden
in de kracht van den Pinkslergeest, die tijd zal
ook komen. Daarom wil Hij hen, die eenvoudig
en argeloos naar galileesche zeden waren opge-
groeid, niet ontijdig met nieuwe voorschriften,
en werken van godsvrucht en versterving, waar-
toe de wet niet verplichtte, ontmoedigen en
in verwarring brengen. Is eenmaal geheel hun
geestelijk inwendig leven, door den Geest van
boven veranderd, dan zullen ook de uitwendige
werken, die bovendien thans noch beteekenis noch
waarde hebben, van zelf volgen. — Merk hier
wel op, dat wij zacht, verstandig en mensch-
lievend met de kinderen en al de ons toever-
trouwden moeten omgaan, ze nooit door ontijdige
en al te strenge eischen ontmoedigen, maar steeds
de verhoudingen, gewoonten en trappen van be-
schaving op eene verstandige wijze in aanmerking
behooren te nemen. Het eene is niet geschikt voor
allen — en alles moet zijn tijd hebben! Er is
een tijd van vasten en H. boetoefening, maar
er is ook een tijd van onschuldig vermaak, en
van dankbaar, blij genot der geschenken Gods.
Hebt gij kinderen of dienstboden, leg hun nooit
al te zware lasten op en verbitter hun dit ellen-
dig, aardsch leven niet onnoodig door zwartgalligen
ernst en overdrevene gestrengheid! 0 weiger hun
ter goeder ure geene onschuldige vreugde! Maar
zorg goed, dat hierbij de grenzen der christe-
lijke betamelijkheid en matigheid nooit overschre-
den, en God, de Gever van alle goede gave,
nooit door dwaasheid of liefdeloosheid van de
vroolijken worde beleedigd. Vreugde en scherts
zijn slechts eene specerij van het aardsche
leven, evenals men die bij den maaltijd slechts
karig en bij goede keus gebruikt, zoo mogen
ook vreugde, scherts en spel nooit de hoofdzaak
worden.
«^ssLStf^x^vcrss^ü»
-ocr page 429-
III.
DE LEERINGEN EN WERKEN VAN JEZUS CHRISTUS VAN HET
TWEEDE PAASCHFEEST NA ZIJNEN DOOP IN DE JORDAAN
TOT AAN HET DERDE PAASCHFEEST.
ELFDE HOOFDDEEL.
DE ZIEKE IN HET BAD VAN BETHSAIDA
ZIJNE GODHEID.
(Joan. V: 1—47.)
JEZUS GETUIGT
zijne krankheid al acht en dertig jaren
lang had. Toen Jezus dezen had zien
liggen, en verstond, dat hij reeds lan-
gen tijd krank was, zeide II ij tot hem:
Wilt gij gezond worden? De kranke ant-
woordde Hem: Heer, ik heb geen mensch,
die mij, wanneer het water bewogen
wordt, in het bad werpe; want terwijl
ik kom, gaat een ander vóór mij er in.
Jezus zegt tot hem: Sta op, neem uw
bed op, en wandel! En terstond werd
die mensch gezond; en hij nam zijn bed
op, en wandelde. En het was Sabbath
op dien dag.— De Joden zeiden dan tot
hem, die genezen was geworden: Het
is Sabbath, het is niet geoorloofd uw
bed te dragen. Hij antwoordde hun: Die
mij heeft gezond gemaakt, die heeft het
mij gezegd. Neem uw bed op, en wan-
del! Zij vroegen hem dan; wie is die
mensch, die tot u gezegd heeft: Neem
uw bed op, en wandel? Doch de gene»
zene wist niet, wie Hij was; want Jezus
ïeropwaser
een feest der
Joden, en J e-
zus ging op
naar Jerusa-
lem. Te Jeru-
salem nu is
het zoogezegde
Schaapsbad,
in het II e-
breeuwsch
b ij genaamd
Bethsaïda, hebbende vijf gaanderijen.
In deze lag eene groote menigte van
kranken, blinden, kreupelen, lammen,
wachtende op de beweging des waters.
Een Engel des He er en nu daalde van
tijd tot tijd in het bad neder en het wa-
ter werd bewogen. En die, na de be-
weging des waters, het eerst in het
water nederkwam, werd gezond, van
welke krankheid hij ook bevangen was.
En aldaar was een zeker mensrh, die
-ocr page 430-
DE ZIEKE IN HET BAD VAN BETI1SA1DA. JEZUS GETUIGT ZIJNE GODHEID.          391
dan hetgeen II ij den Vader ziet doen;
want al wat die doet, dat doet ook de
Zoon desgelijks, want de Vader heeft den
Zoon lief, en toont Hem alles, wat Hij
zelf doet; en grootere werken, dan deze,
zal II ij Hem toonen, opdat gij U verwon*
dert. Want gel ij k de Vader de dooden
opwekt en levend maakt, alzoo maakt
ook de Zoon levend, wie Hij wil. Want
de Vader oordeelt niemand, want het
gansche oordeel heeft Hij aan den Zoon
gegeven, opdat allen den Zoon eeren,
gelijk zij den Vader eeren. Wie den Zoon
niet eert, eert den Vader niet, die Hem
gezonden heeft. Voorwaar, voorwaar
zeg Ik u: Wie mijn woord hoort en ge-
loof geeft aan Hem die Mij gezonden
heeft, hij heeft het eeuwige leven, en
komt in het oordeel niet, maar is over-
gegaan uit den dood in het leven! Voor-
waar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt
en is nu daar, dat de dooden de stem
van den Zoon Gods zullen hoo\'ren, en die
haar gehoord zullen hebben, zullen leven.
Want gelijk de Vader het leven heeft in
zich zelven, zoo heeft Hij ook aan den
Zoon gegeven het leven in zich zelven
te hebben; en Hij heeft Hem macht ge-
ge ven om gericht te houden, omdat Hij
een mensch en zoon is. Verwondert u
hierover niet! Want de ure komt, dat
allen, die in de graven zijn, de stem van
den Zoon Gods zullen hooren; en zij zul-
len hunne graven uitgaan, die het goede
gedaan hebben, tot de opstanding des
levens, maar die het kwade gedaan heb-
ben, tol de opstanding des oordeels. Ik
kan van Mij zelven niets doen, gelijk Ik
hoor, zoo oordeel Ik; en mijn oordeel
is gerechtig, omdat Ik niet mijnen wil
zoek, maar den wil van Hem, die Mij
gezonden heeft.
Indien Ik van Mij zelven getuigenis
geve, is mijne getuigenis niet waarachtig.
Er is een ander, die van Mij getuigenis
50
was geweken uit de schare, welke zich
op die plaats bevond. — Daarna vindt
Jezus hem in den tempel, en zegt tot
hem: Zie, gij zijtgezond geworden, zon-
dig nu niet meer, opdat u niet wat ergers
overkome! Die mensch ging heen, en gaf
den Joden bericht, dat het Jezus was,
die hem had gezond gemaakt. Daarom
vervolgden de Joden Jezus, omdat Hij
deze dingen op den Sabbath deed.
Al het overige doet die huichelaars niet aan! \'
De menschlievendheid van den Zaligmaker, die
zich de ziekten aantrekt, waaraan zij sedert jaren
medelijdenswaardig onderhevig zijn, — zijne al- :
macht, die den ongeneesbare op een enkel
oogenblik zóo volmaakt genezen heeft, dat hij ;
het bed, waarop hij lot dan toe gekluisterd lag, j
nu met zijnen sterken arm kan dragen, — de
blijdschap van den genezene, die nu uit de |
slavernij der ziekte, aan zichzelven en de mensche- i
lijke maatschappij is teruggegeven, dat alles doet |
hen niet aan, maar alleen de schijnbare over-
treding van de Sabbalhwet! Daaraan erkennen
wij de Phariseërs van alle tijden — ook de onzen
zijn blind voor al het waarlijk goede, groote en j
nuttige, dat de Kerk, hare getrouwe dienaren ;
en hare kloosters sedert eeuwen gedaan hebben :
en nog doen, en weten slechts met argus-
oogen de werkelijke of schijnbare gebreken daarin
op te sporen! — Doch Christus treedt in zijne
gansche grootheid en majesteit voor de huiche-
laars, terwijl Hij zich nu met duidelijke woorden
als den Zoon van den levenden God openbaart,
die niet enkel over den Sabbalh, maar over lijd
en eeuwigheid, over levenden en dooden macht
heeft.
2. Doch Jezus antwoordde hen: Mijn
Vader werkt tot nu toe, en Ik werk e.
Hierom dan zochten de Joden Hem nog
meer te dooden, omdat Hij niet alleen
den Sabbath brak, maar ook God zijnen
Vader noemde, zich gelijk makende aan
God. Jezus antwoordde dan, en zeide
tot hen: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u:
De Zoon kan van zich zelven niets doen
-ocr page 431-
DE ZIEKE IN HET MD VAN BETHSAÏDA. JEZUS GETUIGT ZIJNE GODHEID.
392
Als Zoon Gods is en werkt Hij slechts in en
met den eeuwigen Vader, wel is waar zelfstandig in
zijn goddelijken Persoon maar onafscheidelijk van
den Vader volgens de goddelijke natuur, d. i.
in de Almacht, Wijsheid en Liefde, die Hij als
de Ééniggeboren des Vaders, van eeuwigheid uit
Hem ontvangen heeft.
En als Zoon des menschen is Hem niet
alleen de macht over de elementen, over de ziek-
ten en booze geesten gegeven, maar ook nog
eene hoogere; ja zelfs de hoogste macht: de
dooden op te wekken en de wereld te oordeelen.
En de Zoon des menschen zal niet eerst in den
jongslen dag de dooden opwekken, maar reeds
nu vele overledenen van de doodsbaar en uit het
graf te voorschijn roepen — als inleiding tot dit
groot schouwspel op het einde der wereld.
En het algemeen oordeel der wereld is Hem,
den Zoon des menschen, om drie redenen gege-
ven. Vooreerst betaamt het, dat Hij het mensche-
lijk geslacht oordeele, die in zijne eigene mensche-
lijke natuur alle hoogten en diepten van het
menschdom werkelijk gemeten, en alle moeielijk-
heden en beproevingen van het menschelijk
leven geleden heeft. Ten tweeden moest Hij,
die in zijne allerheiligste menschheid de offer-
ande der verlossing opgedragen heeft, ook in
zijne menschheid ten oordeel zitten over diegenen,
die zich dit offer ten nutte gemaakt of het ver-
worpen hebben. Ten derden verdiende de aller»
diepste vernedering en zelfverloochening, waaraan
zich de Zoon des menschen onderworpen heeft,
ook de grootste verheffing en verheerlijking als
wereldrechter. — En aan de rechtvaardigheid
van dezen rechter zal niemand kunnen twijfelen,
omdat de Zoon des menschen — als altijd, zoo
ook op den dag des oordeels — slechts in de
volmaakste overeenstemming met de godheid zal
handelen. Dan, op dien groolen, hoogheerlijken
dag zullen Hem alle menschen zonder uitzondering
als den Zoon van den levenden God moeten er-
kennen, — en wel diegenen, die Hem nu de
hulde weigeren, tot hunne wanhoop; maar die-
genen, die nu in Hem gelooven, tot hun heil,
terwijl hun dan het oordeel niet tot verdoemenis
geelt; en Ik weet, dat de getuigenis,
welke IIij van Mij geeft, waarachtig is.
Gij hebt tot Joannes gezonden, enhij
heeft der waarheid getuigenis gegeven.
Doch van een mensen neem Ik de g e t u i-
g e n i <; niet; maar Ik zeg dit, opdat gij
nioogt zalig worden. Hij was de bran-
dende en lichtende lamp; en gij hebt u
voor °cn oogenblik in zijn licht willen
verblijden. Maar ik heb eene getuigenis,
^ r o o t e r dan die van Joannes; want de
werken, die de Vader Mij gegeven heeft
om ze te volbrengen, die werken zelven,
die Ik doe, getuigen van Mij, dat de
Vader Mij gezonden heelt. En de Vader,
die Mij gezonden heeft, IIij zelf heeft
van Mij getuigenis gegeven. Gij hebt
noch zijne stem ooit gehoord, noch zijne
gedaante gezien; en Zijn woord hebt gij
niet in u blijvende, want Hem, Dien Hij
gezonden heeft, dien gelooft gij niet.
Gij onderzoekt de schriften, omdat gij
meent, dat gij in haar het eeuwige leven
hebt; en die zijn het, die van Mij g e t u i-
gen; en toch wilt gij niet tot Mij komen,
om het leven te hebben. Eere van men-
schen neem ik niet; maar Ik ken u, dat
gij de liefde tot God niet in u hebt. —
Ik ben gekomen in den naam mijns vaders
en gij neemt Mij niet aan; zoo een ander
komt in zijn eigen naam, dien zult gij
aannemen. Hoe kunt gij gelooven, gr//\',
die eer van een elk ander neemt, en de
eer niet zoekt, die van God alleen komt.
Meent niet, dat Ik u zal aanklagen bij
den Vader; uw aanklager is Mozes, op
wien gij uwe hoop gesteld hebt. Want
indien gij Mozes geloofdet, gij zoudt wel.
licht ook Mij gelooven; want van Mij heelt
hij geschreven. Doch als gij zijne schrif-
ten niet geloofd, hoe zult gij Mijne woor-
den gelooven?
Dit is de groote, duidelijke, heerlijke zelfopen-
baring van den Zoon Gods en van den Zoon
des menschen!
-ocr page 432-
DE ZIEKE IN HET BAD VAN BETHSAÏDA. JEZUS GETUIGT ZIJNE GODHEID.
$93
verklaard. Ondanks al deze getuigenissen keerden
zich de Joden, d. i. hunne aanvoerders, raad-
gevers en Priesters van Hem, den zoo geloof-
waardigen gezant des hemelschen Vaders, af,
om zich — lichtgeloovig en dwaas in de armen
van eigenmachtige bedriegers te werpen, die den
algeheelen ondergang van het Rijk dooi de Ro-
meinen zullen veroorzaken! Wordt dit niet door
j alle ceuwi.n bij velen, die op hoogere beschaving
i en wetenschap roemen, herhaald? Aan Christus
en zijne Kerk weigert men hoovcardig te gelooven,
! en werpt zich in derzelver plaats in de armen
i van mnrkfschreeuwers en zelfzuchtige bedriegers!
ten deel valt, maar zij van den dood des licliaams
en uit het graf tot het waarachtig leven, de
eeuwige gelukzaligheid zullen opstaan. Dit is de
groote, duidelijke, heerlijke zelfopenbaring van
Gods Zoon en van den Zoon des menschen! Aan
getuigenissen en bewijzen voor de waarheid dezer
zelfopenbaring van Christus kan het den Joden niet
ontbreken. Joannes de Dooper had van Hem
getuigd; de II. Schriften hadden Hem vooruit
aangekondigd; bijzonder had Mozes over Hem
geschreven, en als zijne voorafbeelding gewerkt.
De wonderen, die Hij deed, kenmerkten Hem.
Ja de hemelsche Vader zelf had bij den Doop
in de Jordaan, Hem als zijn welbeminden Zoon
TWAALFDE HOOFDDEEL.
DE LEERLINGEN VAN JEZUS PLUKKEN EN WRIJVEN KOORNAREN OP DEN
SABBATH. - CHRISTUS GENEEST VELE ZIEKEN.
(Malth. XII: 1—21; Mare. II: 23; III: 1—12; Luc. VI: 1—11.)
f)J
1.
nhetgeschied-
d e op een
tweeden eer-
sten Sabbath,
dat de Heer
door het ge-
den tot Hem: Zie, uwc leerlingen doen
wat niet geoorloofd is te doen op den
Sabbath. En Jezus antwoordde hun en
zeide: Hebt gij ook dal niet gelezen,
wat David deed, toen hij gebrek had,
en hij en die bij hem waren, honger had-
den? Hoe hij ging in het huis Gods ten
tijde van den Hoogepriester Abiathar,
de toonbrooden nam en at, en gaf aan
degenen, die met hem waren, welke te
eten niet geoorloofd is, dan aan de
Priesters alleen. Of hebt gij in de wet
zaaide ging.
Vv
En zijne leer-
lingen, honger hebbende, begonnen, al
voortgaande, de aren te plukker., en te
eten, ze wrijvende met de handen. En
eenige der Phariseërs dit ziende, zer
-ocr page 433-
39i DE LEERLINGEN VAN JEZUS PLUKKEN EN WRIJVEN KOORNAREN OP DEN SABBATH.
Doch Hij kende hunne gedachten. En
\' Hij zeide tot den mensch, die de dorre
I hand had: Richt u op, en ga in het mid-
i den staan! Toen zeide Hij tot hen: Is
I                                                                                     J
j het op den Sabbath geoorloofd goed te
doen of kwaad te doen? Een leven te
redden of te dooden? Doch zij zwegen.
En Hij zeide tot hen: Welk mensch zal
er onder u wezen, die één schaap
heeft, en als dit op den Sabbath in den
put valt, het niet zal aangrijpen en daar-
uit
h e f f e n? Hoeveel is niet een mensch
beter, dan een schaap? Het is dan ge-
oorloofd op den Sabbath goed te doen!
En Hij zag hen in het rondmet toorn aan,
tevens zich bedroevende over de ver-
blindheid van hun hart, en Hij zegt tot
dien mensch: Steek uwe hand uit! En
hij stak haar uit; en zij was wederom ge-
zond, gelijk de andere.
En nu, Christen, beschouw ook uwe hand,
beschouw ze ernstig en oprecht. Is zij ook
niet eenigszins lam en dor in de oogen van God?
De hemelsche Vader heelt u die gegeven, opdat
ze arbeide, weldoe en als eene zuivere,
onbevlekte band zich tol het gebed verheffe.
Treed nu met haar ernstig in \'t gericht! Legt
gij ze ledig en traag in den schoot, sluit ge ze
koud en ongevoelig in den nood uwer mede-
menschen, bezoedelt gij ze door onkuischheid
en onrechtvaardigheid, schaamt gij u voor de
menschen ze biddend tot God op te heffen: waar-
lijk, dan is ook uwe hand geestelijk verdord! —
0 goede en genadevolle geneesheer Jezus Christus,
spreek uw almachtig woord ook over mijne met
zonden bezoedelde hand uit, opdat zij gereinigd
worde, en ik ze eens in de ure des doods ge-
troost en zonder schaamte den Priester moge
toereiken om met den H. olie gezalfd Ie worden!
3. En de Phariseërs werden vervuld
van razernij, en, uitgegaan zijnde, hiel-
de n zij aanstonds met de Herodianen
raad, en besproken onder eikander tegen
Hem, hoe zij Hem zouden kunnen om-
brengen. Doch Jezus, dit wetende ver-
niet gelezen, dat op de Sabbathdagen de
Priesters in den tempel den Sabbatli
breken, en toch onschuldig zijn? En II ij
zeide tot ben: De Sabbath is om den
mensch gemaakt, en niet de menscbom
den Sabbatb. En indien gij wist, wat
het is: Barmhartigheid wil Ik, en geen
offer, nooit zoudt gij de onschuldigen
veroordeeld hebben, want de Zoon de£
mensch en is Heer ook van den Sabbat h.
De gestrengheid der Wet van het Oude Ver-
bond moest in het Nieuwe Verbond voor den
geest der liefde en vrije kindschap \\an God wijken,
zooals dit de Heer bij verschillende gelegenheden
en ook bij de boven verhaalde beschuldiging der
Phariseërs, te kennen geeft. Daarom is ook aan
den Christen op Zondagen veel meer geoorloofd,
dan aan de Joden op de Sabbathdagen veigund
was; in het bijzonder alles, wal de eer van God,
de liefde van den evennaaste en de nood vor-
deren; zoo b.v. het versieren van Kerken en A1-
taren, de ziekendienst, het handenwerk van
dienstboden en van den arme in \'t algemeen,
voor zooverre zij daartoe geen anderen tijd
Kunnen vinden, of zij, ten opzichte hunner
meesters, niet zonder groot nadeel mogen wei-
geren. Hoe zachter echter de wetgeving van
Christus en zijner Kerk, met betrekking tot licha-
melijke heiliging van den Zondag is, des te ge-
trouwer en oprechter viert de ware Christen de
geestelijke heiliging van den Zondag door ver-
dubbeld gebed, het godvruchtig bijwonen der
godsdienstoefeningen en het ontvangen der H.
Sacramenten, als ook door werken van christelijke
barmhartigheid.
2. En het geschiedde, vandaar voort-
gegaan zijnde, op nog eenen anderen
Sabbathdag, dat Hij in de Synagoog ging
en leerde. En zie er was aldaar een
mensch, wiens rechterhand dor was. De
Schriftgeleerden nu en de Phariseërs
sloegen Jezus gade, en vroegen Hem:
Is het geoorloofd op den Sabbath te ge-
nezen? opdat zij iets mochten vinden,
waarvan zij Hem konden beschuldigen.
-ocr page 434-
CHRISTUS GENEEST VELE ZIEKEN.                                            395
Zoon Gods! En Hij gebood hun scherpelijk,
dat zij Hem niet bekend zouden maken,
opdat vervuld zou worden, wat g e s p r o-
ken is door Isaias, den Profeet, die zegt:
Ziehier mijn dienstknecht, dien Ik ver-
koren heb, mijn geliefde, in wien mijne
ziel behagen heeft; Ik zal mijnen Geest
op Hem leggen, en Hij zal den volkeren
het recht verkondigen. Hij zal niet twisten
noch schreeuwen, noch zal iemand op
de straten zijne stemme hooren. Een
geknakt riet zal Hij niet breken, en een
rookend lemmet niet uitdooven, tot dat
II ij het recht uitleidt ter zegepraal, en
op Zijnen naam zullen de volkeren hoopen.
trok met zijne leerlingen van daar naar
het meer. En veel volk van Galilea en
ludea volgde Hem, en van Jerusalcm en
van Idumea, en van over de Jordaan;
ook die uit den omtrek van Tyrus en
van Sidon, eene groote menigte, gehoord
liebb en d e, wat werken Hij verrichtte,
kwamen tot Hem. En II ij zeide tol zijne
leerlingen, dat Hem een scheepje moest
ten dienste staan, om de schare, opdat
zij Hem niet verdringen zouden. Want
Hij genas er velen, zoodat allen, die
kwalen hadden, Hem overvielen, om Hem
aan te raken. En de onreine geesten,
als zij Hem zagen, vielen voor Hem
neder, en riepen, zeggende: Gij zijt de
<—*
DERTIENDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS DE TWAALF APOSTELEN VERKIEST, EN HUN HEILZAME
VERMANINGEN EN ONDERRICHTINGEN GEEFT.
(Matth. X: 1—42; Mare. Il f. 13—19 VI. 7—13; Luc. VI: 12—16; IK: 1-0.)
^ CV)\'\'
!.
te zijn en, opdat Hij hen zoude uit-
zenden om te prediken. En Hij gaf hun
de macht om de ziekten en krank heden
te genezen, en om de booze geesten uit
te werpen, namelijk: — Simeon, aan wien
I Hij den bijnaam gaf van Petrus, — en
j Jacobus, den zoon van Zebedeus.en Jo-
annes, den broeder van Jacobus, en aan
deze twee gaf II ij de namen Doanerges,
dat is, zonen des donders, en Andreas,
en Philippus en Bartholomeus, en iMat-
theus, en Thomas, en Jacobus, den zoon
tot God. En toen het dag geworden
was, riep Hij zijne leerlingen; en Hij
koos er van hen twaali\' uit, die IIij ook
Apostelen, zendboden noemde, om metllem
-ocr page 435-
396             HOE CHRISTUS DE TWAALF APOSTELEN VERKIEST, EN HUN HEILZAME
wicht, als Judas de Iscarioter, door den Alwetende
en Alheilige tot die waardigheid is verheven?
Zóó iets heefl Jezus om drie redenen gedaan.
Vooreerst wilde Hij zijne menschlievende barm-
hartigheid en onmetelijke liefde op iederen trap
en in iedere gedaante openbaren, dus ook jegens
den snoodste aller menschen. Verder wilde Hij
de zijnen, vooral de huisvaders en kerkoversten,
troost en onderrichting nalaten voor het geval,
dat ook hun dit jammerlijk lot overkomt, door
eigen vrienden en naaste bloedverwanten verraden,
onteerd en verkocht te worden. — Eindelijk wilde
Hij het menschelijk leed in elke, zelfs in de
afzichtelijkste gedaante op zich nemen en den
kelk der bitterheid tot op den bodeui ledigen,
zoodat geen menschelijke rampspoed kan bedacht
worden, of onze lieve Heer en Zaligmaker heeft
ze onderstaan.
2. Deze twaalf zond Jezus uit, twee
en twee. En Hij gebood hun, dat zij niets
zouden medenemen op den weg, dan
alleen een staf. Zij zouden met voet
zolen geschoeid zijn. — En Hij gebood
hun zeggende: Slaat niet den weg in tot
de Heidenen, en treedt niet binnen in
de steden der Samaritanen; maar gaat
liever tot de verloren schapen van het
huis van Israël. En daar gaande zoo
predikt en zegt: Het Rijk der Hemelen
is genaderd! Geneest kranken, wekt doo-
den op, reinigt melaalsehen, drijft booze
geesten uit! Voor niet hebt gij het ont-
vangen, geeft het voor niet. Bezit noch
goud,noch zilver, noch koper geld, noch
brood in uwe gordels, noch reiskorf,
noch twee onderkleederen, noch voet-
zolen, noch wandelstok; want de ar bei-
der is zijnen kost waardig.
En in wat stad of dorp gij moogtinge-
gaan zijn, onderzoekt, wie daarin waar-
dig is; en blijftdaar,tot datgij die plaats
uitgaat. En als gij in het huis ingaat,
zoo begroet het, zeggende: Vrede zij
dezen huize! En als het huis het waar-
dig is, zal uw vrede daarover komen;
van Alpheus, en Thaddeus, en Simeon
den Cananieler, enJudas,denIscarioter,
die Hem ook geleverd heefl.
In hot twaalftal Apostelen vinden de Leer-
aren der kerk eene geheimvolle aanduiding over het
imbl der Apostelen: zij immers waren geroepen;
den driemaal II. God, d. i. de almacht des
Vaders, de wijsheid des Zoons, en de liefde van
den II. Geest aan de volken der vier werelddeelen
te verkondigen! En van ieder waren de getallen
3 en 4, uit welker vermenigvuldiging het getal
12 ontslaat, als bijzonder beteekenisvolle getal-
len aangezien: 3, het getal der allerheiligste
Drievuldigheid, als het goddelijk getal; 4, het
getal der werelddeelen, der jaargetijden, en van
den leeftijd der menschen, als het menschelijk
getal. Daarom wordt ons het goddelijk men-
schelijke van onzen II. Godsdienst, namelijk de
geheimen der zaligheid en derzelver uildeelers,
d. i. de Sacramenten en de Apostelen in de ver-
binding van deze twee veelbeteekende getallen
voorgesteld. Ook geeft ons zelfs de II. Schrift ir.
het twaalftal zeer schoone en zinrijke aanduidingen
over de waardigheid en de laak der Apostelen,
zij zijn de geestelijke stamvaders van hel christen-
dom, gelijk de 12 zonen van Jacob de stamvaders
der Joden waren: zij zijn de zendboden des Heeren,
ter geestelijke navorsching van den aardbol, even-
als de 12 bespieders, die Mozes naar bet land
van Canann gezonden had; zij zijn de twaalf
edelgesteenten in het borslschild van den IIooge-
pricsler, tl. i. de doorluchtigen, die onmiddellijk
uil het hart van den goddelijken Hoogepriester
Jezus Christus de hemelschc wijsheid geput heb-
ben; zij zijn de 12 sterren in den stralenkrans
van die vrouw (de Bruid van Christus de Kerk),
• iie Joannes in de geheime Openbaring beschrijft;
zij zijn de 12 hooghcerlijke grondsteencn van
de nieuwe stad Gods, de 12 poorlen van het
hemelsch Jerusalem, waaruit het nieuw geestelijk
ieven over de gansche wereld gevloeid is.
Overdenkt nu het christelijk hart deze hooge
waardigheid en voortreffelijkheid der Apostelen,
dan vraagt het verwonderd, hoe het toch moge-
lijk geweest is, dat ook een zoo schandig boos-
-ocr page 436-
VERMANINGEN EN ONDERRICHTINGEN GEEFT.
397
gezins Beëlzebub genoemd, hoeveel
te meer zijne huisgenooten? Vreest
hen dan niet; want niets iserbedekt,
dal niet ontdekt, noch iets verborgen,
dat niet geweten zal worden. — Wat
Ik 11 zeg in hel duister, zegt dat in
het licht; en wat gij hoort in hel oor,
predikt dat op de daken. En weest
niet bevreesd voor hen, die het lichaam
dooden, doch de ziel niet kunnen d o o-
den; maar vreest veeleer hem, die én
ziel én lichaam kan verderven inde
hel. Worden niet tweemusschen voor
een penning verkocht? En toch zal éen
van haar niet op de aarde vallen, zon-
der uwen Vader. En van ulieden zijn
de hoofd haren allen geteld. Vreest dan
niet! Beter dan alle menschen zijl gij.
Een iegeliik nu, die Mij bel ij den zal
voor de menschen, dien zal Ik ook be-
1 ij den voor Mijnen Vader, die inden
hemel is; maar die Mij verloochend
zal hebben voor de menschen, dien
zal Ik ook verloochenen voor Mijnen
Vader, die in den hemel is. — Meent
niet, dal ik gekomen ben, om vrede
te brengen op aarde; Ik ben niet ge-
komen om vrede, maar om het zwaard
te brengen. Want Ik ben gekomen, om
tweedracht te verwekken tusschcn een
mensch en zijn vader, en tusschen de
dochter en hare moeder, en tusschen
de schoondochter en hare schoonmoe-
der, en eens menschen huisgenooten
zullen zijne v ij anden wezen. Wie vade»
o f m o e d e r meer bemint dan M ij, is M ij-
nei niet waardig; en wie zoon of doch-
ler bemint boven M ij, is M ijner niet
waardig; en wie zijn kruis niet op-
nee m t e n M ij volgt, i s M ij n e r nietwaar»
dig. Wie zijn leven gevonden heeft
zal het verliezen; en wie zijn leven
zal verloren hebben om mijnentwil,
zal het vinden. — Wie u ontvangt, ont-
vangt Mij; en wie Mij ontvangt, ont-
doch is het dat niet waardig, zoo zal
uw vrede tot u terug keer en. En wie
dan ook u niet hebbe ontvangen, en niet
gehoord naar uwe woorden, gaat dat huis
ofdie stad uit, en schudt hel stofvan
uwe voeten af. Voorwaar, zeg Ik u: Ver-
dragelijker zal het voor \'t land der So-
domeërs en Gomorreërs zijn, op den
dag des oordeels dan voor die stad.
Zie ik zend uals schapen temidden
van wolven. — Weest dan voorzichtig ge-
I ijk de slaugen, en argeloos gelijk de
duiven; maar neemt u in acht voor de
menschen; want zij zullen u overleveren
aan rechtbanken, en in hunne Synago-
gen zullen zij u geeselen. En ook voor
Landvoogden en Koningen zult gij ge-
bracht worden om mijnentwil, tot
eene getuigenis voor hen en voor de
Heidenen. Doch als zij u zullen o v e r-
leveren, weest dan niet bezorgd, hoe
of wat gij spreken zult; want het zal
u in gegeven worden in dien stond,
wat gij spreken moet. Niet gij toch
/. ij t het, die dan spreekt, maar het is
de Geest uws Vaders, die spreekt in
u. De broeder nu zal zijnen broeder
ter dood overleveren, en de vader zij-
nen zoon;en kinderen zullen opstaan
tegen hunne ouders, en hen dooden.
En gij zult gehaat wezen bij allen om
mijnen naam. Doch wie volhard zal
hebben ten einde toe, die zal zalig
worden. En wanneer zij u vervolgen
zulien in de ééne stad, zoo vlucht
naar de andere; voorwaar zeg Ik u:
Gij zult de steden Israëls niet afreizen,
tot dat de Zoon des menschen komt
ten tjerichte over Jemsalem.
Een leerling is niet boven den meester
noch een dienstknecht boven zijnen
heer; het is voor den leerling genoeg,
dat hij zij gel ij k zijn meester, en voor
(i e n d i e n s t k n e c h t dat hij sij g e I ij k z ij n
Heer. Hebben zij den vader des huis-
-ocr page 437-
HOE CHRISTUS DE TWAALF APOSTELEN VEHKIEST, EN HUN HEILZAME
898
volgers in den H. strijd, den bisschoppen en
priesters geldt! Het eerste wat Hij hun aanbeveelt,
is de II. armoede, de eenvoudigheid en beschei-
dene tevredenheid. Dit moet zeker iets hoogst
gewichtig zijn, en in het geheim der apostolische
armoede moet wel een groote zegen en een geheel
bijzondere waarborg voor de zegepraal liggen,
dat de Veldheer, Christus zijnen generaals in de
eerste plaats daarover spreekt, Hij, die zelfs
zooveel eigendom niet bezat, dat Hij er zijn hoofd
op kan nederleggen! Het tweede is de wei-
willende menschlievendheid die groet, zegent
en weldoet, zelfs in het huis van den vijand,
liet derde is de Evangelische sterkte, die voor
Koningen noch Machthebbers schrikt, maar ten
einde toe volhardt, als volharding haar van nut
kan zijn. Het vierde is de Evangelische wijs-
heid, die toegeeft, wijkt en ontvlucht, waar
volhouden vruchteloos zou zijn. Het vijfde is
het ootmoedig geduld met het oog op de ver-
nedering van den goddelijken Meester Het zesde
is het onbegrensd vertrouwen, op Dengene,
die zijne geringste schepselen zich met oneindig
vaderlijke getrouwheid aantrekt, en bijgevolg ook
zeker zijn uitverkoren dienaren, den aanvoerders
in den II. strijd steeds behulpzaam ter zijde zal
staan. Het zevende eindelijk is de blijde hoop
op de zegekroon, waarmede de veldheer hen,
die trouw en moedig onder zijne vanen gestaan,
en Hem zonder schrik voor de menschen beleden
| hebben, op den grootcn triomfdag verbeerlijken
zal. Dit is de groote dagorder van den Godmen-
1 schelijken Opperbevelhebber aan zijne Generaals,
I het overoud en eeuwig nieuw wetboek der chris-
1 lelijke priesters van eiken rang!
Maar ook het overoud en eeuwig nieuw wet-
boek der geloovigen, waarin hunne plichten
jegens de Priesters verval zijn. Zij moeten
! hunne zielzorgers met eerbied en liefde opnemen,
! als Christus den Heere zelven, wiens afgezanten
! en gevolmachtigden zij zijn. Want die hen niet
opneemt, maar oor en hart voor hunne woorden
sluit, dezen zal het in den oordeelsdag schrikke-
lijker gaan dan den inwoners van Sodoma en
vangt Hom, die Wij gezonden heeft.
Wie een Profeet ontvangt, omdat hij
een Profeet is, zal hel loon eens Pro-
feten ontvangen; en wie een rccht-
vaardige ontvangt, omdat hij r e c h t-
vaardig is, zal het loon eens recht*
.vaardigen ontvangen. En al wie alleenlijk
een beker koud water aan één van
deze geringsten zal te drinken g e g e-
ven hebben, omdat hij cenleerlingis,
voorwaar zeg Ik u: Hij zal zijn loon
niet verliezen.
Evenals een veldheer, die op den vooravond
van eenen slag zijne generaals en hoofdofficieren
om zich vereenigt, hun het krijgswoord geeft,
het plan van den slag mededeelt en ieder zijne
stelling in den heslisscndcn strijd aanwijst, zoo
heeft bier de goddelijke Zaligmaker zijne Apostelen
om zich vereenigd, om ze voor te bereiden, te
onderrichten en aan te moedigen. Want de grootste
en bloedigste, maar ook de meest beteckenende
en roemrijkste veldlochl moet nu geopend wor-
den — die veldtocht, die aan den vadsigen,
bcdriegelijkcn vrede der zonde een einde maken,
en den waren, door God beloofden, gelukkigen
vrede der kinderen Gods aanbrengen moet. —
Het rijk, dat vernietigd moet worden, is in een
4000-jarig bestaan slerk en onmetelijk geworden,
en de vorst, die het bestiert en verdedigt is Luei-
fer. Het heidensch bijgeloof, de Pharisecsche
hoogmoed, de wellust, leugen, blocddorsl en alle
hartstochten van het menschelijk hart en alle
scharen van den helschen afgrond zijn zijne tra-
wanlen. Dezen vijand wil Christus ter nederslaan,
hem den buit ontnemen, en op de puinhoopen
zijner heerschappij een nieuw rijk stichten: het
rijk der waarheid, gerechtigheid en liefde. Waar-
lijk, een veldtocht, zoo groot, zoo beduidend en
zoo roemrijk, als sedert de stichting der wereld
niet gevoerd is en tot aan den laatstcn oordce!s-
dag nooit meer gevoerd zal worden!
En de twaalf Apostelen zijn de generaals van
den Godmenschclijken veldheer. O Wonderbare
krijgsleus, die Hij hun geeft en die niet hun alleen,
maar — volgens zin en geest — ook hunnen op-
-ocr page 438-
VERMANINGEN EN ONDERBICIITINGEN GEEFT.                                   399
kend worden, als Gods woord strijd en scheiding
onder de geesten veroorzaakt. De leugentaal,
wereldgezindheid en de menschelijke hartstochten
zullen zich tegen de leer van het kruis en tegen
de geheimen van Gods Rijk verzetten; maar de
oorzaak van dit verzet en van dezen strijd ligt
noch in Gods woord, noch in diens verkondigers,
maar in de boosheid van die menschen, die oogen
hebben en niet zien — ooren en niet willen hooren.
Gomorra. Maar die ze opneemt en ondersteunt,
die deelt werkelijk in al hunne verdiensten en
in het loon, dat aan den Priesters zelven als aan
de Profeten en Leeraars der waarheid heloofd is.
De geloovigen moeien met minzame wehvïllend-
heid in de tijdelijke behoeften hunner zielzorgers
te gemoet komen, want »de arbeider is zijn kost
waardig." Eindelijk moet het den Priester niet
ten laste gelegd, noch hun tot misdaad aangere-
—CS^LT^S^CJWr**"------
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
DE BERGREDE.
{Malth. V: I. VII: 2«); Lm. VI: 17—49.)
Hem heeft Hij yoor ons
t zonde gemaakt, die geene ]
zonde kende, ojjdat wy gerech
ligneid Gods zouden worden >\\".
in Hem.
                    _\\j
nmiddelijk na de dagorder,
die de Godmenschelijke veld-
heer zijnen Apostelen, en in
hen der gansche leerende
kerk had medegedeeld, maken
ons de Evangelisten die twee-
de dagorder bekend, die de-
zeilde goddelijke Meester, als
de wet van het nieuw
verbond van den berg aan
het gansche menschdom ver-
kondigde, d. i. de Bergrede.
Zoet als het geluid der harp
klinkt hel woord van deze
zoo verhevene, zoo heilige
en menschlievende rede, als
een menschelijk oor ooit gehoord heeft. Dit woord
is duidelijk en eenvoudig, evenals de taal van
een onschuldig kind — en eerbiedwekkend, won-
1.
derlijk en vol majesteit, als het geluid der bazuinen
op Sinaï. De hoogten en diepten van de men-
schelijke ziel, hare verhevene waardigheid en
diepen val, de vreeselijke grootheid van den
Almachtige, en zijne oneindige mildadighcid en
vaderlijke goedheid, de rechtvaardigheid vanden
Alheiligen rechter en de inschikkelijkheid van den
Barmhartige: dal alles openbaart ons deze Berg-
rede, en leidt hem, die ze met geloovigen eerbied
in zich opneemt, tot de reinste mensthlievendheid
en de hoogste volmaaktheid, tot de edelste naasten-
liefde en de zuiverste liefde Gods. Verstomt,
gij leeraren der wijsbegeerte van Egypte, Grie-
kenland en Rome! Gelijk de glans der sterren
voor de lichtzee van de zon, zoo verbleekt al
uwe wijsheid voor deze rede op den Galileeschen
berg, en den Leeraar van Nazareth behoort de
zegepalm!
En Jezus met de Apostelen van den berg
51
-ocr page 439-
DE BERGREDE.
400
zij zullen kinderen Gods genoemd
worden!
Zalig zijl gij, wanneer de menschen
u gehaat hebben, en wanneer zij u heb-
ben afgescheiden, en smaadlijk bejegend,
en uwen naam, als een booze v e r w o r-
pen, om den Zoon des menschen; ver-
hl ijdt u te dien dage, en juicht! want
zie, uw loon is groot
in den hemel: want
desgel ij ks deden
hunne vaders aan
de Profeten.
Teeder en hartroerend
begin van deze Rede!
Hij die zoo spreekt, is
immers om niets anders
in deze wereld gekomen,
dan om den menschen het
verloren geluk terug te
brengen en ze wederom
met den hemel te ver-
zoenen. Maar daarom
ook moest het Evangelie,
dat Hij verkondigt, juist
het tegendeel van die
leer zijn, die hemel en
aarde gescheiden had.
De wereld prijst de rij-
ken, de machtigen, de
hoovaardigen, de vol-
gens de aarde gelukki-
gen, zalig. — Christus
de armen, de vervolg-
den, de ooimoedigen en
weenenden. Christelijke Lezer, neem het ter
harte, welke tegenspraak er beslaat lusschen de
leer van Christus en die van den geest der wereld,
en hoe gij onmogelijk beiden te gelijk kunt die-
nen, maar u — óf voor Christus — óf voor den
geest der wereld moet besluiten!
En wederom is armoede het eerste, wat
Christus, gelijk zooeven aan zijne Apostelen en
hunne opvolgers, hier zijnen leerlingen en allen
gcloovigen op \'t harte drukt. Armoede inden
afgekomen zijnde stond op eene vlakke
plaats, en bij hem eene schare van zijne
leerlingen, en eene groote menigte volks
van gansch Judea, en van Jerusalem,
en van de zeekust van Tyrus en Sidon,
die gekomen waren, om Hem te liooren,
en om genezen te worden van hunne
ziekten, ook die van onreine geesten
gekweld waren, wer-
den genezen. En
de gansche schare
zocht Hem aan te
raken, omdat er
eene kracht van Hem
uilging, en allen
genas.
Jezus nu de scha-
ren ziende klom we-
derom
den herg op,
en toen Hij zich had
nedergezet, kwamen
zijne leerlingen tot
Hem: En zijnen mond
geopend hebbende,
leerde Hij hen, zeg-
gende:
2. Zalig zijn de
armen van geest,
want hunner is het
rijk der Hemelen!
Zalig zijn de zacht
moedigen, want zi
zullen de aarde be
zitten!
Zalig zijn zij, die
treuren en wecnen; want zij zullen
vertroost worden, en lachen!
Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten
naarde rechtvaardigheid, want zij zul-
len verzadigd worden!
Zalig zijn de barmhartigen, want zij
zullen barmhartigheid verwerven!
Zalig zijn zij, die van reinen harte
zijn, want zij zullen God zien!
Zalig zijn zij, die vrede stichten, want
-ocr page 440-
DE BERGREDE.
401
den. Gij zijt het licht der wereld: eene
stad, die boven op een berg ligt, kan
zich niet verborgen houden; ook steekt
men geene lamp aan en zet haar onder
de korenmaat, maar op den kandelaar,
opdat zij schijne voor allen, die in
het huis zijn: zoo schijne uw licht
voor de menschen, opdat zij uwegoede
werken zien, en uwen Vader, die in
den hemel is verheerlijken.
5.    Bij deze vermaning aan de Leeraars en
Profeten van het Nieuw Verbond gedenkt ook
Jezus de vroegere Profeten en het Oud Verbond
in \'t algemeen. Dit verbond moet niet verbro-
ken of vernietigd, maar veeleer uitgebreid, ver-
volmaakt en geheiligd worden, terwijl thans de
ceremonieële wetten, die op Christus moesten
wijzen en voorbereiden, hunne vervulling bereikt
hadden, en bijgevolg vervallen moesten, maar
de zedewet van het Oud Testament in Christus
J zijne nieuwe bevestiging (op den grondslag der
; liefde) verklaring en voltooiing heeft.
Meent niet, dat Ik gekomen ben om
J de Wet of de Profeten af te schaffen;
j Ik ben niet gekomen om ze a f t e s c h a f-
fen, maar om ze te volmaken. Want
voorwaar, zeg Ik u: totdat hemel en
aarde vergaan, zal er niet ééne Jota
I of óéne stip van de wet vergaan, tot-
dat alles geschiede; wie dan één van
die geringste geboden verbroken, en
de menschen aldus geleerd zal heb-
ben, zal een geringste genoemd w o r-
den in het Rijk der Hemelen. Doch
wie ze gehouden en geleerd zal heb.
ben, die zal groot genoemd worden
in het Rijk der Hemelen. Want Ik zeg
u: Indien uwe gerechtigheid niet over-
vloediger is, dan die der Schrift ge-
leerden en Phariseërs, zoo zult gij in
het Rijk der Hemelem niet ingaan.
6.    De algemeene grondstelling, dat in het
Nieuw Testament de wet van het Oude niet wordt
afgeschaft, maar uitgebreid, vervolmaakt en ge-
heiligd, deze grondstelling verklaart nu de Zalig-
geest, d. i. die II. armoede, die niet zoozeer daar-
in bestaat, dat wij niets bezitten, dan wel, dat
ons hart zich aan niets aardsch hecht, en de geest
vrij en ledig van de hartstochtelijke liefde tot
aardsche goederen, naar de onvergankelijke rijk-
dommcn der waarheid, genade en zaligheid in
Christus streeft. In deze II. armoede en vrijheid
des geestes alleen is reeds al het goede, heilige
en waarachtig gelukkige opgesloten: de beschei-
dene zachtmoedigheid, de teedere vreedzaamheid,
de kuischheid van lichaam en ziel, de honger
en dorst naar de rechtvaardigheid, het gelukkig
treuren over eigen zonden, zoowel als over de
dwalingen der medemenschen, de sterkte in de
vervolgingen; dat alles is in en met de II. ar-
moede reeds gegeven.
3. En juist daarom ook moet volgens de uit-
ilrukkelijke leer van den II. Paulus — in de
gierigheid en in het hartstochtelijk streven naar
de goederen dezer wereld, de wortel van alle
boosheid en van elk ongeluk gezocht worden!
Vandaar dat verschrikkelijk woord van den god-
delijken Meester:
»Maar wee u, gij rijken, want gij hebt
uwen troost al weg!\'\'
»Wee u, gij verzadigden, want gij zult
hongeren!"
»Wee u, die thans lacht, want treuren
zult gij en weenen!"
AVee, wanneer de mensen en u gepre-
zen hebben, want desgel ij ks deden
hunne vaderen aan de valsche profeten!
A. Nu wendt de goddelijke Leermeester zijne
blikken van de schare zijner Leerlingen op de
naast Hem staande Apostelen, die Hij heeft uit-
verkoren, om het zedelijk bederf der aarde te
genezen, overal de blijde boodschap te verkon-
digen, de hemclsche genade en geheimen ter
zaligheid uit te doelen en daardoor behouders
van het mensen dom te worden. G ij z ij l
het zout der aarde: zoo nu het zout
smakeloos geworden is, waarmee zal
het gezouten worden? Het deugt tot
niets meer, dan om buiten geworpen
en van de menschen vertreden te wor-
-ocr page 441-
DE BERGREDE.
mi
richt van het Sanhedrin of de Hooge Raad der
72 Rechters, en eindelijk het gericht der hel.
Reeds het louter inwendig, vrijwillig verlangen
naar wraak zal gestraft worden, nog veel meer
ieder woord van verachting, zooals b. v. Raca,
gij deugniet; maar het allermeest de uitdruk-
kingen van volkomen haal en afschuw, zooals
b. v. gij dwaas, gij booswicht.
7. Gij hebt gehoord, dat tot de oude
gezegd is: gij zult geen overspel doen.
Doch Ik zeg u; al wie eene vrouw aan-
ziet, om haar te begeeren, heeft reeds
overspel met haar gedaan in zijn hart.
Indien nu uwe rechter oog u ergert,
ruk het uit, en verwerp het van u; want
het is beter voor u, dat één uwer leden
verloren ga, dan dat geheel uw lichaam
in de hel geworpen worde. En indien
uw rechter hand u ergere, houw h a a r
af, en werp haar van u; want hel is beter
voor u, dat één uwer leden verloren
ga, dan dat geheel uw lichaam ter helle
ga. Voorts is er gezegd: wie zijne vrouw
versloot, die geve haar een scheidbrief.
Doch Ik zeg u; al wie z ij n e vrouw ver-
stoot, uitgenomen uit hoer er ij, maakt,
dat zij overspel doet; en wie eene ver-
stootene trouwt, doet overspel.
Zie, hoe de Zaligmaker het huisgezin in
zijnen grondslag, namelijk in het huwelijk en de
huwelijkstrouw op nieuw grondvest en heiligt!
Voortaan is het huwelijk onverbreekbaar, of het
zou in echtbreuk moeten gesloten zijn, d. i. dal
een der echtgenoolen reeds door een vroeger,
nog rechtens bestaand huwelijk gebonden ware.
Voortaan kan noch wereldlijke noch geestelijke
macht meer een rechtmatig gesloten huwelijk
scheiden. Voortaan welen de gehuwden, dat zij
onder de zwaarste zonden verplicht zijn, de
huwelijkstrouw niet alleen met de daad, maar
ook in hunne gedachten en oogslagen heilig te
houden. — Ja zij mogen zelfs de zwaarste offers *)
maker in bijzonderheden en wel vooreerst in
de vijf hoofdpunten over de verzoeningsgczind-
heid, de kuischheid, de trou\\v- en eenvoudig-
heid in de gesprekken, de toegevendheid en de
liefde voor de vijanden.
Gij hebt gehooid, dat tot de ouden
gezegd is: Gij zult niet doodslaan, en
wie doodslag begaat, zal schuldig zijn
voor het gerecht. Doch Ik zegu: Al
wie zich vertoornt op zijnen broeder,
zal schuldig zijn voor het gerecht. En
wie tot zijnen broeder zegt: Raca! zal
schuldig z ij n voor den Raad. En wie
zegt: Gij dwaas! zal schuldig zijn voor
de Ge henna des vuurs. Zoo gij dan
uwe gifte naar het altaar toebrengt,
en aldaar u herinnert, dat uw b r o e-
der iets heeft tegen u; laat uwe gifte
daar vóór het altaar, en ga u eerst
verzoenen met uwen broeder; en dan
weer gekomen, zult gij uwe gifte o f f e-
ren. Stem met uwen tegenstander spoe-
d i g overeen, t e r w ij 1 g ij nog met hem
op den weg zijt,*) opdat niet soms de
tegenstander u over Ievere aan den
rechter, en de rechter u overlevere
aan den dienaar, en gij in de gevange-
n i s geworpen wordt. Voorwaar, zeg
Ik u: Gij zult daar niet uitkomen, tot
dat gij den laatsten penning betaalt.
Zie nu eens, boe Christus aan de gewichtigste
verhoudingen des levens een geheel nieuwen, vol-
maakten vorm geeft, en wel vooreerst doordat
Hij voor den afzonderlijken mensch zijne
eer en persoonlijke waardigheid veel hooger stelt,
dan die in het Oud Testament gesteld was, zelfs
de geringste beleediging is veel scherper verbo-
den en wordt strenger bestraft, wat de Zaligmaker
bij wijze van vergelijking door de drie trappen
van het gericht aanduidt. Hel lager gericht of
de vergadering der 23 rechters, hel Hoogst ge-
*) d. i. Zoolang gij nog onder de levenden wandelt,
omdat, als ge zonder verzoening sterft, u het goddelijk
gericht in het vagevuur of zelfs in de hel ten deel valt.
*) Volgens de eenstemmige verklaring der kerkvaders,
moet de vermaning, het rechter oog uit te rukken, de
-ocr page 442-
403
DE IiERGREDE.
kleed nemen, laat hem ook den mantel,
en wie u dwingen mocht duizend sehre-
den met hem te gaan, ga er nog twee andere
duizend met hem. Geef den gene, die
iets van u vraagt, en keer u niet af van
hem, die van u leenen wil; en die u het
uwe ontneemt, vraagt het hem niet terug;
en gel ij k gij wilt,datdemensc hen udoen
doet ook g ij hun d e s g e 1 ij k s.
Beschouw, hoe hier de Verlosser den chrislelij-
ken staat heiligt, terwijl Hij diens grondslag, het
strenge recht, door de christelijke liefde volmaakt
en verklaart en den zijnen inprent, om des vredes
wille zelfs van hun goed recht af te zien, waar
dit in minder gewichtige zaken zonder aanmer-
kelijke schade voor zich en anderen geschieden kan.
10. Gij hebt gehoord, dat er gezegd
is: Gij zult uwen naaste liefhebben, en
uwen v ij and zult gij haten! Doch Ik zeg
u, u die dit hoort: Hebt uwc vijanden
lief, doet wel aan die u haten, zegent
die u vloeken, en bidt voor hen, dieu
vervolgen en belasteren; opdat gij kin-
deren moogt zijn van uwen Vader die
inden hemel is, die z ij ne zon doet op-
gaan over goeden en kwaden, en rege-
nen doet over rechtvaardigen en on-
rechtvaardigen. Want indien gij lief
hebt d ie u liefhebben, wat 1 o o n z u 11 g ij
hebben? Doen ook de tollenaars dat
niet? Ook de zondaars hebben lief, die
hen liefhebben. En indien gij uwe broe-
ders alleen groet, vy a t d o e t g ij dan voor-
tref f el ijk s? Doen ook de Heidenen dat
niet? En indien gij wel doet aan hen,
die u weldoen, wat dank hebt g ij ?
Want ook de zondaars doen dit. En in-
dien gij leent aan hen, van wie gij hoopt
weder te leen te ontvangen, wat dank
hebt gij? Want ook de zondaars 1 e e-
nen aan zondaars, opdat zij gel ij kei ij k
weder te leen ontvangen. Maar hebt
u we vij an den lief; doet wel, en geeft
te leen, zonder iets daarvan te hopen.
En groot -zal uw loon wezen, en gij
niet schuwen, om de naatste gelegenheid tot
vrijwillige, overspelige gedachten en begeerten te
ontvluchten. Welke verklaring van den huwe-
lijken slaat!
8.    Ook hebt gij gehoord, dat tot de
ouden gezegd is: Gij zult geen meineed
doen, maar den Ueere uwe eeden h o u-
den. Doch Ik zeg u, in \'tgeheel niet te
zweren; noch bij den hemel, want het
is de troon van God; noch bij de aarde,
want het is de rustbank zijncr voeten;
noch bij Jerusalem, want het is de stad
des groolen Konings; noch bij uw hoofd
zult gij zweren, want gij kunt niet één
haar wit ot\' zwart maken, maar uw
woord zij: ja, ja; neen, neen; wat daar
nog bij komt, is uit den booze.
Zie, hoe hier de Verlosser het hand els ver-
keer der menschen heiligt, terwijl Hij trouwen
geloof onder de menschen zoo hoog plaatst, dat
Hij aan het eenvoudig christelijk jawoord de kracht
van den eed toekent! Zeker wordt hierdoor —
met het oog op de menschelijke onvolmaaktheid
— de gerechtelijke eed, alsook in \'t algemeen
de met waarheid en volle zekerheid afgelegde eed,
voor zooverre die in gewichtige aangelegenheden
noodzakelijk is, niet verboden. — Maar de Zalig-
maker verwerpt met allen ernst de dwaasheid der
Phariseërs, die slechts dien eed, die bij God,
den Schepper gezworen werd, voor geldig en van
kracht hielden, terwijl zij het geoorloofd be-
schouwden, den eed, die op den naam van bloole
schepselen gedaan werd, te verbreken.
9.    Gij hebt gehoord, dat er gezegd is:
oog voor oog, en tand voor tand. Doch
Ik zeg u, geen wederstand te bieden aan
den kwaaddoener; maar mocht iemand
u op de rechter wang geslagen hebben,
keer hem ook de andere toe; en die met
u voor het gerecht wil gaan, en uwonder-
rechter hand af te houwen enz. niet letterlijk worden
opgenomen, maar alleen in den zin, dat men over \'t
algemeen de zwaarste offers moet doen, om de naaste
gelegenheid tot doodzonde te vermijden.
-ocr page 443-
DE BERGREDE.
404
zult kinderen zijn van den Allerhoogste;
want IIij is goedertieren over de on-
dankbaren en boozen. Weest dan barm-
hartig, g e 1 ij k uw Vader barmhartig
is. Weest volmaakt, g e 1 ij k uw h e m e 1-
sche Vader volmaakt is.
Zie, hoe hier de goddelijke Verlosser de
menschelijke m a a t s c h a p p ij in \'t alge-
meen heiligt, terwijl Hij den band, die alle
menschen omvat, de natuurlijke liefde, door
heenwijzing op den hemelschen Vader en het
loon in het ander leven, tol eene bovennatuur-
lijke liefde verheft, en het schuim der zelfzucht,
dat zich zoo gaarne op het goud der liefde zet,
uitbrandt. O hielden de menschen zich bij deze
grondregels, waarop de Zaligmaker zijn Rijk ge-
bouwd heeft, hoe veilig waren dan de afzonder-
lijke personen, hoe innig verbonden de huisge-
zinnen, hoc geregeld het handelsverkeer, hoe
vreedzaam hel staatsieven, hoc gelukkig de ge-
heele menschelijke maatschappij! Dan waren wij
allen maar éen lichaam, doortrokken en bezield
met den Geest van Jezus Christus, in waarheid
eene gemeente van Heiligen! En dan waren al
die brandende vraagpunten opgelost, die het
mensclidom in vijandelijke legers verdeelen, en
hunne beste krachten in nulteloozen strijd ver-
slinden!
11. Nu gaat de goddelijke Leermeester over
tot de drie voornaamste werken van christelijke
liefde, namelijk tot het geven van aalmoe*
zen, bidden en vasten. Vooral onderwijst
Hij hen , dat deze drie werken dan alleen waarde
voor God en het Rijk der Hemelen hebben, als
die niet om den lof der menschen, maar uil
liefde tot God en met de hoop op goddelijk
loon gedaan worden. Want de grondslag van
alle wezenlijk goed is de zuivere beweegreden,
de goede meening.
Ziet toe, dat gij uwe gerechtigheid
niet doet voor de menschen, om van
hen gezien te worden; anderszins zult
gij geen loon hebben bij uwen Vader,
die in den hemel is. Wanneer gij dan
een aalmoes geeft, bazuin /*et dan niet
voor u uit, gel ij k de huichelaars doen
in de Synagogen en op de straten, om
door de menschen geeërd te worden;
l voorwaar, zeg Ik u: Zij hebben hun
i loon a/ ontvangen. Maar als gij eene
, aalmoes geeft, dat uwe linkerhand
dan niet wete, wat uwe rechter doet,
opdat uwe aalmoes in \'t verborgen zij,
J en uw Vader, die in \'t verborgen ziet,
zal het u vergelden.
En dit niet eerst in den dag des oordeels,
want — volgens het getuigenis van den H.
Paulus — zal de Heer het verborgene
j der duisternis aan het licht brengen,
en de raadslagen der harten openba-
\' ren; en alsdan zal een iegelijk zijn
lof geworden van God. (I Cor. IV: 5.)
j Neen reeds op aarde zal de Heer uwe aalmoezen
zegenen en het duizendvoudig in uw lichaam en
i ziel, in uw huisgezin en in geheel uwe huis-
houding beloonen, zooals duizende voorbeelden
en de dagelijksche ondervinding bewijzen. O die
stille, verborgene, geheimvolle zegen, die zich
I over al die goede menschen uitstort, die barm-
i haitigheid aan hunne noodlijdende medebroeders
bewijzen. Christelijke lezer, maak u dien zegen
deelachtig, zoo veel u dit mogelijk is. Hebt gij
veel, geef dan ook veel. Wees niet gierig met
uwe goederen; aalmoezen zijn een kapitaal, dat
bij de hemelsche schatkist op woekerrente wordt
uitgezet! — Hebt gij weinig, geef dan ook van
dat weinige gaarne, en gedenk, boe de Zalig-
maker het penningske van de arme weduwe te
Jerusalem verheerlijkt heeft. — Geef in stilte en in
\'l verborgen — ofschoon het soms ook raadzaam
zijn kan, bij sommige gelegenheden, tot opwek-
king van anderen, de werken van naastenliefde
in het openbaar te doen.
\\± En wanneer gij bidt, zult gij niet
zijn gel ij k de huichelaars, die houden
van in de Synagogen en op de hoeken
der straten staande tebidden, omvan
de menschen gezien te worden; voor-
waar, zeg Ik u: Zij hebben hun loon
al ontvangen. Maar gij, wanneer gij
-ocr page 444-
DE BERGREDE.
405
bidden gaat, treedt in uwe b i n n e n k a-
mer, en de deur gesloten hebbende,
bidt uwen Vader in het verborgen; en
uw Vader, die in het verborgen ziet,
zal het u vergelden. En als gij lieden
bidt, wilt dan niet veel spreken, ge-
1 ij k de Heidenen; want zij meenen, dat
zij om hunne vele woorden verhoord
zullen worden. Wilt
dan niet aan hen
gelijk worden; wanl
uw Vader weet,
wat gij noodig hebt,
vóórdat gij Hem
bidt. Zoo dan zult
gij bidden: Onze
Vader, die in de
Hemelen zijl! Uw
naam worde ge-
hei 1 i g d ! Uw r ij k
kome! Uw wil ge-
schiede, gel ij kin
den Hemel, zoo
ook o\'p aarde! Geef
ons heden ons da-
gelijksch brood! En
vergeef ons onze
s chulden, gelijk ook
wij vergeven onze
schuldenaren! En
leidonsnietinbe-
koring, maar ver-
los ons van den
kwade! Amen.
Want indien gij
de menschen hunne misdrijven ver-
geeft, dan zal uw hemelsche Vader u
ook uwe misdrijven vergeven; maar
indien gij den menschen niet vergeeft,
dan zal ook uw Vader u uwc misdrij-
ven niet vergeven.
Een allerheerlijkst gebed heeft de goede en
barmhartige Heer den zijnen nagelaten, een ge-
bed vol aandoenlijken eenvoud, zoete welluidend-
heid en diepe beteekenis, een gebed, dat alle
gebeden, die ook van de heiligste menschen zijn
uitgedacht, verre overtreft! De Zoon van den
levenden God heeft het ons zelf gegeven; \'t is
bijgevolg eene gedachtenis, die Hij zijnen gelief»
den beeft nagelalen! Reeds achtien eeuwen lang
hebben het onze voorvaderen in vreugde en leed,
in jammer en jubel gebeden; \'t is bijgevolg ook
eene ontegenzeggelijk zeer eerbiedwaardige gedach-
tenis onzer voorvaderen!
De Apostelen, de mar-
telaars en kerkvaders,
de doorluchtige keizers
en koningen van het
Christendom, de wijs»
geeren en godgeleerden,
zoowel als deonweten-
den, de rijken zoowel
als de armen, zij allen
hebben het op dezelfde
wijze gebeden; \'t is bij-
gevolg een H. band , die
alle Christenen omvat,
een kostbaar bewijs der
christelijke eenheid! —
Zie, christelijke Lezer,
met welken eerbied,
godsvrucht en blijd-
scbap uw hart vervuld
moet zijn, als gij het
gebed des Heeren bidt!
Opdat gij het echter ten
allen tijde met verstan-
dige meening en vurige
liefde bidt, moet gij
het hier, in de even
vrome als krachtige omschrijving van den H.
Franciscus en andere lieve Heiligen overwegen:
Onze Vader, allerheiligste Schepper, Verlosser
en Trooster, algemecne Vader van alle menschen,
die daarom juist mijne broeders en zusters zijn,
die in den hemel zijt, onder de Engelen en
Heiligen , die gij tot de kennis uwer volmaaktheid
verlicht en tot de liefde uwer oneindige schoon-
heid ontsteekt, en met onuitsprekelijke gelukza-
ligheid vervult! Uw naam worde geheiligd!
-ocr page 445-
406                                                            DE BERGREDE.
oefeningen en godsdienstige vergaderingen (waar-
van zoowel in het Oud als Nieuw Verbond zoo
menigmaal gesproken wordt) niet uitgesloten. Het
een moet men doen, en het ander niet laten;
maar beiden in geest en waarheid, d. i. niet bloot
uitwendig en met de lippen, maar inwendig en
met het levendig bewustzijn van Gods alheilige
tegenwoordigheid! Daarop wijst ook Christus met
de vermaning: niet op de vele woorden een dwaas
vertrouwen te stellen. \'T is de geest, die levend
maakt, de geest van II. eerbied, kinderlijke liefde
en van onbegrensd vertrouwen op God, en de
langere gebeden, die de christenen gewoon zijn
Gode op te dragen, hebben dan alleen waarde,
als ze van dezen geest uitgaan, daarmede bezield
zijn. Maar tot zulk aanhoudend gebed vermaant
ons niet alleen het gebod van Christus, maar ook
zijn voorbeeld in de woestijn en op den berg,
alsook het voorbeeld zijner Apostelen en van
alle Gods lieve Heiligen.
13.    En wanneer gij vast, toont dan
geen treurig gezicht, gel ij k de huiche-
laars doen; want zij mismaken hunne
aangezichten, om zich als vastende aan
demenschen tevertoonen. Voorwaar,
zeg Ik u: zij hebben hun loon o/ ont-
vangen. Maar gij, als gij vast, zalft uw
hoofd en waschtuwaangezicht,opdat
gij den menschen niet toeschijnt te
vasten, maar aan uwen Vader, die in
het verborgen is. En uw Vader, die in
het verborgen ziet, zal het u vergelden.
14.    En wederom komt de goddelijke leermee-
ster op de armoede van geest terug. Ach
hoe duidelijk doorschouwt Hij de menschelijke
natuur en hare gebrekkelijkheid, en hoc nauw-
keurig weel Hij, dat de mensch, dikwijls zonder
het zelf te willen erkennen, eene zeer buiten*
sporige neiging in zich draagt, aardsche goederen
te verkrijgen en in eigendom te bezitten. Het
schepsel vertrouwt zijnen Schepper, het kind is
bang van de goedheid en vrijgevigheid zijns vaders
af te hangen, en wil, door opeenstapeling van
aardsche goederen, zich zelven voor de toe-
komst verzekeren. Een snood vergrijp, dat juist
onze geest en ons verstand worde verlicht, opdat
wij van dag tot dag duidelijker inzien de breedte
uwer weldaden, en de lengte uwer beloften, en
de hoogte uwer majesteit, en de diepe afgronden
uwer gerechtigheid, — en wij in deze kennis uwe
heerlijkheden lofprijzen! Uw rijk kom e! opdat
Gij hier op aarde in ons heerscht door uwe
waarheid en genade, en ons eens opvoert tot
uw hemelsch rijk, waar wij U van aanschijn tot
aanschijn zien, U volmaakt beminnen en U in
de eeuwige zaligheid genieten zullen! Uw wil
geschiede, gel ij k in den hemel, zoo
ook op aarde! terwijl wij ons ootmoedig en
vol vertrouwen voor de ondoorgrondelijke raad-
slagen uwer wijsheid buigen en U in vreugde en
leed danken; terwijl wij U uit al onze krachten
lief hebben en onzen naasten als ons zelven,
omdat dit de gcheele wet en uwc wil tol onze
heiligmaking is! Geef ons heden ons dage-
lij k s c h brood, en alles, wat ons in de dagen van
onze aardsche pelgrimschap, tol lichamelijk engees-
telijk leven , en tot getrouwe vervulling van onzen
slaat noodig is! En vergeef ons onze schul-
den! door uwe barmhartigheid en de oneindige
verdiensten van het bitter lijden en den dood onzes
Heeren Jezus Christus, door de voorspraak van
de allerheiligste Maagd Maria en van alle lieve
Heiligen — gelijk ook wij vergeven onze
schuldenaren! En omdat wij door eigen
kracht niet in staal zijn, geheel en volmaakt te
vergeven, verleen ons dus, de vijanden te bemin-
ncn, voor hen te bidden, en hun goed te bewijzen
om uwentwille. En leid ons niet in beko-
ring; laat ons tegelijk de vijanden onzer zaligheid
en hunne kunstgrepen kennen en standvastig
bestrijden, opdat wij noch het tijdelijk, noch het
eeuwig verderf ten prooi vallen; maar verlos
ons van den kwade, van verleden, tegen-
woordig en toekomend leed en ellende Amen!
Het zij zoo, hel geschiedde zoo door uwe genade,
zoo wil ik ten einde toe in geloof, hoop en liefde
volharden! Vermaant ons nu de goede Verlosser
dit en soortgelijke gebeden in de stille binnen-
kamer te doen, dan wordt hierdoor toch het
gemeenschappelijk gebed bij openbare godsdienst\' I
-ocr page 446-
DE BERGREDE.                                                       407
kleeding? lieschouwt de lelieën des
velds, hoe ze groeien: zij arbeiden niet
of spinnen niet: En Ik zeg u,datzelfs
Salomon in al zijne heerlijkheid niet
gekleed was gel ij k ééne van deze. In-
dien nu God het kruid des velds, dat
heden is, en morgen in den oven ge-
worpen wordt, alzoo kleed t, hoe veel
te meer zal Hij u kleeden gij klein g e 1 o o-
vigen? Weest dan niet bezorgd zeggende:
wat zullen wij eten, of wat zullen wij
drinken, of waarmede zullen wij ons
kleeden? want dit alles zoeken de Hei»
denen, want uw Vader weet, dat gij
dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst
het Rijk Gods en zijne
gerechtigheid, en dil
alles zal u toegegeven
worden. We es t d an
niet bezorgd voor den
dag van morgen, want
de dag van morgen zal
bezorgd zijn voor zich
zei ven, elke dag heeft
genoeg aan zijn eigen
kwaad.
15. Nici, minder dan de
armoede ,\'an geest en hel
kinderlijk vertrouwen is oc l_oedigheid, liefde en
eendracht der zijnen voor den Verlosser eene
aangelegenheid des harten. Daarom waarschuwt
Hij zoo dringend voor het kwetsen dezer liefde
door hoogmoedige en eigenmachtige vilterij:
Oordeelt niet, opdat gij niet g e o o r-
deeld wordet! Veroordeelt niet en gij
zult niet veroordeeld worden; spreekt
vrij en gij zult vrij gesproken worden.
Geeft en u zal gegeven worden; eene
goede, en neergedrukte, en g e s c h u d-
de, en overloopende maat zal men in
uwen schoot geven; want met dezelfde
maat, waarmede gij gemeten zult
hebben, zal u terug gemeten worden.
En IIij zeide tot hen ook eene gelij-
kenis: Kan een blinde wel eenen blinde
52
het wezen van het christendom — geloof, hoop
en liefde — vernietigt. Daarom vermaant de
Verlosser zoo ernstig:
Vergadert u geene schatten op de aarde,
waar roest en mot ze verderven, en waar
dieven ze uitgraven en stelen, maar
vergadert u schatten in den hemel, waar
noch roest, noch mot ze verderft, en waar
geen dieven uitgraven, noch stelen, want
waar uw schat is, daar is ook uw hart.
De lamp van uw lichaam is uw oog. *)
Indien uw oog zuiver is, dan zal geheel
uw lichaam verlicht zijn; maar indien
uw oog kwaad is, dan zal geheel uw
lichaam duister wezen. Indien dan het
licht, dat in U is, dui-
sternis is, hoe groot
zal de duisternis zelve
wezen? Niemand kan
twee Heeren dienen;
want hij zal of den
éénen haten en den an-
deren lief hebben, of
den éénen voorstaan
en den anderen verach-
ten: gij kunt niet God
dienen en Mammon:
Daarom zeg Ik u: weest
nietbezorgdvooru w leven, watg ij eten,
noch voor uw lichaam, waarmede gij u
kleeden zult; is het leven niet meer dan
het voedsel, en het lichaam meer dan
de kleeding? Aanschouwt de vogelen
des hemels, dat zij niet zaaien, noch
maaien, noch in schuren vergaderen:
en uw hemelsch e Vad er voedt ze toch;
zijt gij lieden niet veel beter dan zij?
En wie van u kan met bezorgd te zijn,
ééne elle aan zijne lengte toevoegen?
en waarom zijt gij zoo bezorgd voor
*) Christus bedoelt Let oog, dat niet genoeg ziet, en
steeds meer wenscht, als de zetel der hebzucht, dat
juist ook daarom de zinnelijkheid der oogen ge-
noemd wordt.
-ocr page 447-
-\'.08
DE BERGREDE.
leiden? Vallen zij niet beiden in den
kuil? Een leerling is niet boven
den Meester; maar volmaakt zal alle
leerling z ij n, indien h ij is g e 1 ij k z ij n
Meester. En wat ziet g ij den splinter
in bet oog uws broeders, en bemerkt
g ij niet den balk in uw eigen oog? Of
li o e kunt gij tot uwen broeder zeggen:
Droeder! laat mij den splinter uit uw
oog trekken, daar gij zelf den balk,
die in uw o o g i s, n i e t z i e t ? G ij b u i c h e-
laar, trek eerst den balk uituweigen
oog, en dan moogt ge toezien, om den
splinter te trekken uit uws broeders
oog. —
Geeft bet heilige niet aan de hon-
den, en werpt uwe paarlen niet voor
de zwijnen, opdat zij ze somsniet ver-
treden met hunne voeten, en zich o m-
keerendc u verscheuren.
16. Vraagt, en u zal gegeven wor-
den; zoekt, eng ij zult vinden; klopt,
un u zal open gedaan worden. Want
al wie vraagt, verkrijgt; en wie zoekt,
vindt; en wie aanklopt, d i e n z a 1 w o r-
den open gedaan. Of welk een mensch
is er onder u, die als zijn zoon hem
om brood vraagt, hem een steen zal
geven? Of als hij om een visch vraagt,
hemeene slang zal geven? Indien gij
dan, die toch booszijt, goede giften
weet te geven aan uwe kinderen, hoe-
veel te meer zal uw Vader, die in den
hemel is, goede dingen geven aanhen
die er om vragen? Alles dan, wat gij
wilt dat de mensch en u doen.doetook
gij hun zoo; want dit is de Wetende
Profeten.
17. Gaat in door de enge poort; want
wijd is de poort, en ruim is de weg,
die ten verderve leidt; en velen zijn
zij, die daar langs ingaan. Hoe eng is
de poort, en hoe nauw de weg, die ten
leven leidt! En hoe weinigen z ij n z ij,
die hem vinden!
18. Den aardschgezinden mensch mishaagt deze
leer over de enge poort en den smallen, moeie-
lijken weg, die ten hemel leidt. Zij zouden wel
gaarne het Rijk der Hemelen hebben, maar ook
tevens de lusten van hun bedorven hart bevre-
digen. En ach, wat het beklagenswaardigst is:
nooit ontbreekt het aan leeraars, die deze ver-
keerde neigingen van den mensch streelend te
gemoet komen. Onder het masker van mensch-
lievendheid, en in naam der verlichting komen
zij tegen de ernstige grondstellingen van het
Evangelie op, en roepen met honingzoete woor-
den: uGod is de reinste liefde, en loutere goed-
heid; daarom juist heeft Hij de wereld zoo
wonderschoon gebouwd en zoo buitengewoon rijk
versierd, opdat wij ze met lust genieten en een
vroolijk leven leiden zouden. Daarom geniet,
waarin gij genoegen hebt, en veracht de droef-
geestige waarschuwingen dier zwarte mannen,
die het menschelijk leven en zijne behoeften en
rechten niet kennen! Hoe groot is het getal van
hen, die in woord en schrift aldus spreken!
Ach het zijn rampzalige Profeten, wier woord
ten verderve leidt! Daarom waarschuwt de ge-
trouwe Zaligmaker:
Wacht u voor de valsche Profeten,
die in schaapskleederen tot u komen,
maar inwendig roofzuchtige wolven
zijn. Aan hunne vruchten zult gij ze
kennen: plukt men wel druiven van
doornen, of v ij gen van distels? Zóó
brengt alle goede boom goede vruch-
ten voort; maar de slechte boom
brengt slechte vruchten voort. Een
goede boom kan geene slechte vruch-
ten voortbrengen, noch een slechte
boom goede vruchten voortbrengen.
Alle boom, die geene goede vruchten
voortbrengt, zal uitgehouwen en in
hetvuur geworpen worden. Aan hunne
vruchten dan zult gij ze kennen. —
De goede mensch brengt uit den goe-
den schat zijns harten, het goede
voort; en de kwade mensch brengt uit
den kwaden schat, het kwade voort.
-ocr page 448-
DE BERGREDE.
409
op zingenot, rijkdom, kunst en wetenschap, op
j eer en aanzien bij de menschen. Rij hunnen
I bouw denken zij aan alles, maar niet aan Christus
! en zijne H. wet. En zie het gebouw van hun
! geluk rijst hoog en stout, en velen bewonderen
on benijden den gelukkigen bouwmeester. Jaren
gaan heen. — Maar nu ontslaan er plotseling
stormen: uitwendige, ongelukkige voorvallen, of
ook de gevolgen van eigene, langzaam toegeno-
mene boosheid. En zie! het gansche gebouw van
geluk door den zondaar opgetrokken valt in puin, en
de vroegere vrienden gaan hem nu met verachting
of althans met afschrik voorbij. — De andere grond-
vestcn hunnen bouw op het woord Gods en de
nauwgezette inachtneming van zijne II. wet. Hel
gebouw rijst langzaam en onmerkbaar, maar vei-
lig en onwrikbaar. Want zie, de stormen van
ziekte, ouderdom, uitwendige rampen en eindelijk
van den dood breken los, maar het geluk van
den deugdzame houdt stand, de avond van zijn
leven is als een heerlijke zonnenondergang inden
zomer, en het gebouw zijner gelukzaligheid duurt
van geslacht lot geslacht in alle eeuwigheid!
20. En het geschiedde, toen Jezus deze woor-
den geëindigd had, dat de scharen verwonderd
stonden over zijne leering: want Hij leerde hen
als macht hebbende, en niet gelijk hunne Schrift-
geleerden en de Phariseërs.
Zeker een groot onderscheid! De rede der Schrift-
geleerden was armzalig, was een woordentwist;
maar de goddelijke Zaligmaker besprak de grootste
vragen van den lijd en de eeuwigheid. De Schrift-
geleerden spraken, maar hun leven was in strijd
met hunne woorden; de Zaligmaker was echter
het schitterend voorbeeld van alles, wat Hij anderen
predikte! De Schriftgeleerden zochten alleen hun-
nen roem bij de menschen, maar Christus de
verheerlijking van Zijnen heraelschen Vader en
de zaligheid der menschen. Het woord der
Schriftgeleerden was koud en zonder leven, omdat
het alleen uit het verstand voortkwam; maar de
Zoon des menschen sprak uit de volheid van zijn
hart, en met de diepste overtuiging, nadat Hij
een ganschen nacht eenzaam in het gebed door-
gebracht en Zijne menschlievende goedheid aan
Want uit den overvloed des harten
spreekt de mond.
En wat noemt g ij M ij: II eer e, Ileere!
en doet niet, wat Ik u zeg? Niet ieder,
die tot Mij zegt: Heere, Ileere! zal in-
gaan in het Rijk der Hemelen; maar
wie den wil doet mijns Vaders, die in
den hemel is, hij zal ingaan in het
Rijk der hemelen. Velen zullen op
dien dag tot Mij zeggen: Ileere, Ileere!
hebben wij niet door uwen naam g e-
profeteerd, en door uwen naam duive-
len uitgedreven, en door uwen naam
vele wonderen gedaan? En dan zal Ik
hun betuigen: Nooit heb Ik u gekend!
gaat weg van Mij, gij werkers van on-
gerechtigheid!
19. Een ieder dan, die tot Mij komt,
en deze mijne woorden hoort en ze
ook doet, Ikzalutoonen, wien hij ge-
lijk is. Hij is gel ij k aan eenmensch,
die een huis bouwde, die diep uitgroef,
en de grondvesten legde op de steenrots.
Toen er nu een watervloed kwam, en
de stroomen afkwamen en de winden
waaiden, en tegen dat h u i s a a n s t o r m-
den, kon het dit niet doen wankelen,
en hel viel niet in; want het was ge-
grondvest op de steenrots.
En een ieder die deze mijne woor-
den hoort, en ze niet doet, zal gelijk
zijn aan een dwaas man, die zijn huis
op het zand zonder grond vest; en de
regen viel, en de stroomen kwamen
af, en de winden waaiden en storm-
den aan tegen dat huis, en het viel in,
en groot was zijn val.
Deze gelijkenis is het slot der Bergrede. Eene
hartroerende gelijkenis! Zij bevat de levensge-
schiedenis van eiken mensch. Wij allen vermoeien
ons van af onze jeugd, wij bedenken en over-
leggen, wij wenschen en streven, wij leeren en
werken — waarom? Iedereen wil het gebouw
van zijn geluk optrekken. Maar hoe verschillend
bouwen de menschen! Sommigen gronden het
-ocr page 449-
JEZUS GENEEST DEN MELAATSCHE EN DEN DIENSTKNECHT
410
de ongeiukkigen bewezen had. Daarom drong
Zijn woord met hemelsche kracht door in de
harten van allen, die van goeden wille waren,
en ontstak in hen het vuur der heilige geestdrift.
Groote, wondere, aanbiddelijke Leermeester! op
mijne knieën nedergeworpen dank ik U voor ieder
uwer woorden. Ik neem ze met een kinderlijk
geloof aan en wil ze in vreugde en droefheid,
nu en in het uur van mijnen dood houden. Want
het zijn woorden des eeuwigen levens voor allen
die van goeden wille zijn. Druk ze diep en steeds
dieper in mijn hart! Doordring geheel mijn
wezen, mijn verstand en hart met hunne godde-
lijke kracht! Doe ze ook werkzaam worden in
teedere liefde en in menschlievendheid, in kloek-
moedige onthechting en in onschuld des levens.
-<*
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
JEZUS GENEEST DEN MELAATSCHE EN DEN DIENSTKNECHT
VAN DEN HOOFDMAN TE CAPHARNAÜM.
(Matth. VJfl: 1—13; Mare. 1: 40—45; Luc. V: 12—1G; Vil: 1—10.)
^«b»
I.
ren aangedaan en biedt een zoo vreeselijk gezicht,
dat de melaatsche Joden reeds daarom — zelf
afgezien van het gevaar van besmetting — zich
niet in de steden mochten ophouden, maar ver
van de menschen hun jammerlijk beslaan moesten
rekken. In het beeld van den melaatsche ont-
moet gij den zondaar! De innigste levenskracht
van de ziel is het geloof, waaruit de rechtvaar-
dige leeft, en alle goed voortkomt. In den zon-
daar nu is het geloof óf door het vergif van het
bijgeloof of ongeloof bedorven, óf althans
verzwakt, krachteloos en dood. Daarom is het
geheele geestelijk leven het verderf ten prooi.
Krachteloosheid en volkomen onmacht voor alle
bovennatuurlijk goed is begonnen. De onsterfe-
lijke ziel, die heerlijk en vlekkeloos uit Gods
scheppende hand is voortgekomen, is het voor-
werp van afschuw in de oogen van God en de
11. Engelen, en voor de medemenschen eene
bron van besmetting geworden. Wie kan ze ge-
oen de mensch van de eerste
bron des levens was afgescheurd,
was ziekte en dood zijn deel.
Dit was het loon der zonde. In
ziekte en dood heeft de zonde
haar eigenlijk wezen geopen-
baard, en als ware het, hare
lichamelijke uitdrukking gevon-
den, zoodat het kranke en zieke
lichaam het sprekend zinnebeeld
der met zonde bevlekte ziel is
geworden. Dit geldt inzonder-
heid van Melaatschen.
Waarlijk een beeld van ellende!
De innigste levenskracht, het
bloed is aan volkomen bederf
onderhevig, en omdat het ge-
heele lichaam uit het bloed gevormd wordt, is
het lichaam van den melaatsche in al zijne lede-
maten met ongeneeselijke, kankerachtige zwe-
-ocr page 450-
VAN DE.N HOOFDMAN TE CAPHARNAÜM.
4H
l
eenzame plaatsen bleef en bad. Doch
de mare aangaande Hem liep deste\'
meer rond, en vele scharen vloeiden
samen van alle kanten, om Hem te hoo-
ren en van hunne krank heden genezen
te worden.
2. Toen II ij nu al zijne woorden ten
aanhoor en des volks voleindigd had,
ging Hij Capharna-
üiii binnen. En een
dienstknecht van
zekeren Hoofdman,
was ziek en lag op
sterven, een d i e
hem dierbaar was.
En van Jezus ge-
boord hebbende,
zond hij tot Hem
eenige Ouderlingen
der Joden, en bad
Hem en zeide: Heer,
mijn dienstknecht
ligttehuisaaneene
verlamd li eid, en
1 ij d t zware p ij n e n.
Zij dan bij Jezus
gekomen zijnde,
baden Hem d r i n-
gend, tot Hem zeg-
gende: IIij is waar-
dig, dat Gij hem
dit doet; w a n t h ij
heeft ons volk lief,
en de Synagoog
heeft hij voor ons
gebouwd. Jezus zeide: Ik zal komen,
en hem genezen. En Jezus ging met
hem. En toen hij reeds niet verre
meer van het huis af was, zond de
Hoofdman van zijne vrienden lot Hem,
zeggende: Heer geefu de moeite niet;
want ik ben niet waardig, dat Gij on-
der mijn dak ingaat; daarom heb ik
ook mij zelven niet waardig geacht,
0m tot U te komen! Maar zeg het met
nezen en redden ? Memand dan de geneesheer,
die van den hemel gekomen is. Om nu het arm,
zondig menschelijk geslacht te troosten en het
op handtastelijke wijze te doen zien, dat Hij de
macht en den wil heeft, het menschdom van de
melaatschheid der zonden te bevrijden, geneest
Hij in zijne wonderkracht, ook de melaatschheid
des lichaams, zooals ons de II. Evangelisten vol-
genderwijze verhalen:
Toen Jezus nu van
den berg was afge-
komen, volgden
Hem vele scharen
volks. En zie, er
was een man vol
melaatschheid. En
als hij Jezus zag,
viel hij op zijn aan-
gezicht, en bad
Hem, zeggende:
H e e r e, indien G ij
wilt, G ij kunt m ij
reinigen! En Jezus
zich over hem e r-
barmende, strekte
zij ne hand uit, raak-
te hem aan en zeide
tot hem: Ik wil,
word gereinigd!
En terstond ging
de melaatschheid
van hem weg, en
hij werd gereinigd.
En H ij bedreigde
hem, en deed hem
aanstonds weggaan, en zeide tot hem:
Zie toe, dat gij het aan niemand zegt!
Ma ar ga heen, vertoon u aan den op-
perpriester, en offer voor uwe reini-
ging, wat Mozes bevolen heeft, tot
eene getuigenis voor hem. Doch hij
uitgegaan zijnde, begon het te ver-
kondigen, en de zaak te verbreiden,
zoodat II ij niet me er in het openbaar
de stad kon ingaan, maar buiten op
-ocr page 451-
JEZUS VERWEKT DEN JONGELING VAN NAIM.
uitgeworpen worden in de duisternis
daar buiten; aldaar zal geween zijn
en geknors der tanden. En toen de
afgezondenen in het huis terug kwa-
men vonden zij den zieken dienstknecht
gezond, en hij genas in die zelfde ure.
Hoe helder en groot is het geloof van dezen
Hoofdman, en hoe roerend eenvoudig spreekt
hij het uit! Christus is Heer en Koning van alle
elementen, van gezondheid en ziekte; en evenals
de krijgslieden aan hunnen krijgsoverste, zoo
gehoorzamen de elementen aan hunnen koning,
Christus. Dit was de geloovige overtuiging van
een Heiden, van den romeinschen Hoofdman,
nadat hij eenmaal van de leering en wónder-
werken van Christus gehoord had! Welke be-
schaming voor de Joden — en voor menig
Christen!
een enkel woord, en mijn dienstknecht
zal gezond worden. Want ook ik ben
een mensch, onder de macht van anderen
gesteld, en wederom krijgsknechten heb-
bende onder mij; en ik zeg tot dezen:
Ga, en hij gaat. En tot een anderen,
kom, en hij komt. En tot mijnen dienst-
knecht: Doe dat, en hij doet het. En
Jezus, dit gehoord hebbende, was
verwonderd, en zich omkeer end e,
zeide Hij tot de scharen die Hem volg-
den, voorwaar zeg Ik u: Zelfs in Israël
heb Ik zoo groot een geloof niet ge-
vonden. Doch Ik zeg u, dat velen van
het Oosten en het Westen zullen ko-
men en aanzitten met Abraham en
Isaac en Jacob in het R ij k d e r h e m e-
1 en; inaar de kinderen des Rijks zullen
~fl—\\-OQO-*—t-
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
JEZUS VERWEKT DEN JONGELING VAN NAIM.
(Luc. VII: 11—18.)
en met Hem gingen zijne leerlingen
en ecne groote schare. Als Hij nu de
poort der stad naderde, zie, zoo werd
er een doode uitgedragen, een e enige
zoon zijner moeder, en deze was eene
weduwe; en eene groote schare uit de
stad was met haar. En de Heer, haar
ziende, werd van medelijden over haar
bewogen en zeide tot haar: Ween niet!
En Hij trad toe, en raakte de lijkbaar
aan (de dragers nustondenstil), enllij
zeide: Jongeling! Ik zeg u, sta op! En
de doode zat overeind, en begon te
" e dood zelfs is
aan Christus on-
derworpen , en
waar alles red-
deloos verloren
schijnt, en de
mensch voor
zijne eigen onmacht schrikt en troosteloos ncder-
valt, daar verschijnt de Zoon des menschen in
zijne wonderkracht, beurt op en troost. En zie,
de droefheid verandert in blijde verheerlijking!
En het geschiedde, dat Hij daarna
ging naar eene stad, genaamd Naïm;
-ocr page 452-
JEZUS VERWEKT DEN JONGELING VAN NAM.
413
den jongeling op het zien der weenende moeder;
de dochter uit medelijden met den diep bedroef-
den vader; Lazarus uit hartelijke deelneming in
het ongeluk zijner zusters. Ziedaar de mensch-
lievendheid van onzen goeden Verlosser en leer
ook gij van Hem, u altoos medelijdend te er-
barmen over allen, die weenen en klagen. Maar
gelijk Christus\' medelij-
den geene vruchtelooze,
maar eene werkdadige
was, zoo moet gij u
ook niet te vreden stel-
len, bij het zien van
eens anders nood te
zuchten. De Apostel
lacobus schrijft:
Als een broeder
ofzuster naakt is,
en het dagelijksch
voedsel ontbeert,
en iemand van u
tot hen zegt: Gaat
in vrede, warmt en
verzadigt u! Maar gij hun niet geeft,
wat voor het lichaam noodigis, wat
zal dat baten? (Jac. II: 15, 16.) Dus niet
alleen met vriendelijke woorden, maar door wer-
ken en de daad, door hulpverleening, aalmoezen
en zooals het u maar mogelijk is, moet gij uw
christelijke medelijden toonen.
spreken. En II ij gaf hem aan zijne
moeder. En vreeze beving allen, en
zij verheerlijkten God, zeggende: Een
groot Profeet is onder ons opge-
staan! en: God heeft zijn volk bezocht!
En deze spraako ver Hem ging uitover
geheel Judea, en in
de gansehe om-
streek. EnaanJo-
annes gaven diens
leerlin gen bericht
van dit alles.
H. Evangelisten
De
maken van drie \\vonder-
volle dooden-verwekkin-
gen, die de Zaligmaker
deed, melding. Eerst
verwekte Hij denjonge-
ling van Naïm, toen de
dochter van Jaïrus, den
overste der Synagoog,
eindelijk Lazarus. De
dochter was zooeven
gestorven; de jongeling
werd reeds naar het kerkhof gedragen; en Laza-
rus lag al vier dagen in het graf: Christus kan
ook den geestelijk doode, den zondaar, uit eiken
trap zijner geestelijke ontbinding en verrotting
weder tot het bovennatuurlijk leven verwekken,
mits de zondaar slechts den roep der voorko-
mende genade volge! Christus verwekt den doo-
-ocr page 453-
ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.
DE LEERLINGEN VAN JOANNES VRAGEN JEZUS, OP HIJ
DE MESSIAS IS. — JEZUS VERHEERLIJKT JOANNES EN
BETREURT HET ONGELOOF DER JODEN.
(Mallh. XI: 2-30; Lucas VII: 19—35.)
I.
op uwe werken wijzen? Toonen uwe werken u
een nauwgezet huisvader, eene trouwe huismoe-
der, een gehoorzaam kind, een waar katholiek?
Joannes had zijne leerlingen alleen om hunnent-
wille naar Jezus gezonden; hij immers had reeds
bij den doop van Christus de stemme Gods gehoord,
en den Verlosser der wereld erkend; maar de
leerlingen moesten uit den mond van Christus
zelven de groote boodschap des heils vernemen,
en daardoor tot Christus gebracht worden.
2. En toen de boden van Joannes
waren weggegaan, begon Jezus tot de
scharen aangaande Joannes te zeggen:
om wat te zien zijt gij uitgegaan naar
de woest ij n? om riet te zien, dat door
den wind bewogen wordt? Maar om
wat dan te zien zijt gij uitgegaan? om
een mensch te zien met zachte kleederen
gekleed? zie, die in een kostelijk kleed
gaan en in weelde leven, zijn in de hui-
zen der koningen. Maar om wat da» te
zien, zijt gij uitgegaan om een Profeet
te zien? Ja, zeg Ik u, en meer nog dan
een Profeet hebt gij gezien. Deze is het
van wien geschreven staat: zie Ik zend
mijnen Engel voor uw aangezicht die
uwen weg zal bereiden voor u henen.
Want Ik zeg u: onder de kinderen der
vrouwen is niemand grooter Profeet.
oannes nu, in de gevan-
Wfc g e n i s de werken van
Christus vernomen heb-
bende, riep twee van
zijne leerlingen tbt zich,
en zond hen tot Jezus,
zeggende: zijt gij, die
komen zou, ofverwach-
ten wij een anderen? Als
nu de mannen tot IIem
gekomen waren, zeiden
zij: Joannes de Dooper
heeft ons tot u gezon-
[den, zeggende: z ij tg ij
degene, die komen zou,
of verwachten wij een
anderen? (Ter zelfder
ure genas Hij velen van
krankheden en kwalen
en booze geesten en gaf aan vele blinden
het gezicht). En hij antwoordde en zeide
tot hen: Gaat heen en boodschapt aan
Joannes wat gij gehoord en gezienhebt:
blinden zien, kreupelen gaan, melaat-
schen worden gereinigd, dooven hooren,
dooden verrijzen, aan armen wordt het
Evangelie verkondigd. En zalig is hij,
die zich aan mij niet zal geërgerd hebben!
En als men u, christelijke Lezer, vraagt, wie
gij zijt — durft gij dan ook, voor alle antwoord,
-ocr page 454-
415
DE LEERLINGElN VAN JOANNES VRAGEN JEZUS OF HIJ DE .MESSIAS IS. —
baar. Zij geleken dwaze kinderen, die altoos
gelijk willen hebben, en in kinderlijken overmoed
kwaad worden, als hun het spel in alles niet
meegaat.
En al het volk, dat Jezus hoorde, ook
de Tollenaars hebben God gerechtvaar*
digd, en lieten zich doopen met den
doop van Joannes. Doch de Phariseërs
en Wetgeleerden hebben, tegen zich zel-
dan Joannes de Dooper, doch de kleinste
in het Rijk Gods, is groot er dan II ij.
Van de dagen nu van Joannes den Doo-
per aftot nu toe lijdt het rijk der h e me-
len geweld, en geweldigen rooven het.
Want al de Profeten en de Wet hebben
tot aan Joannes toe voorzegd. En als
gij het wilt aannemen, hij is Elias die
komen zou. Wie ooren heeft om te I100-
KOMT ALLEN TOT MIJ, DIB VERMOEID EN BELADEN ZIJT. EN IK ZAL f VERKLIKKEN.
ven, den raad Gods veracht en lieten
zich niet van Hem doopen. En de Heer
zeide: waarbij dan zal ik de menschen
van dit geslacht vergelijken? En waar-
aan zijn zij gelijk? Zij zijn gelijk aan kin-
deren, die op de mar kt zitten, en elkander
toeroepen en zeggen: wij hebben voor
u op de fluit gespeeld en gij hebt niet
gedanst; wij hebben een treurlied opge-
53
ren, die hoore!
Joannes de Dooper is in zooverre de Elias, als
hij aan de eerste komst van Christus op aarde vooraf
gaat, en diens wegen bereidt gelijk Elias de
tweede komst van Christus ten oordeelsdage zal
vooraf gaan.
3. Doch de Phariseërs en Schriftgeleerden waren
noch voor den strengen ernst van Joannes, noch
voor de menschlievendheid van den Verlosser vat-
-ocr page 455-
JEZUS VERHEERLIJKT JOANNES EN BETREURT HET ONGELOOF DER JODEN.
416
zongen, en gij hebt niel geweend Want
Joannes de Doop er kwam, at geen brood
en dronk geen wijn; en gij zegt: Hij heeft
een boozen geest in. De Zoon des men-
schen kwam, at en dronk; en gij zegt:
ziedaar, een vraat, een w ij n d r i n k e r, e e n
vriend van Tollenaars en Zondaars! Doch
de wijsheid is gerechtvaardigd gewor-
den van al hare kinderen, (d. i. erkent en
opgenomen van allen, die waarlijk een kinderlijk
hart hebben en van goeden wille zijn).
Toen begon IIij de steden, waarin zijn
meeste wonderen geschied waren, te
verwijten, dat zij zich niet bekeerd had-
den. Wee u, C o r o z a ï n, w e e u, D e t h s a ï da!
Want indien in Tyrus de wonderen ge-
schied waren, die geschied zijn in u,
overhing zouden zij in haren-kleed en
asch zich bekeerd hebben. Doch Ik zeg
u: het zal voor Tyrus en Sidon verdra-
gel ij ker zijn op den dag des oordeels,
dan voor u. En gij Capharnaüm! zult
gij tot den hemel toe verheven worden?
Tot de hel toe zult gij nederdalen! Want
indien in Sodoma de wonderen geschied
waren, die geschied zijn in u, het zou
gebleven zijn lot op dezen dag. Doch
Ik zeg u, het zal voor het land van So-
doma verdragelijker zijn op den dag des
oordeels dan voor u.
In dien tijd nam Jezus het woord op
en zeide: Ik loof U, Vader, Deer van
hemel en aarde! datgijdezedingenvoor
wijzen en verstandigen verborgen, en
ze aan kleinen geopenbaard hebt; ja,
Vader! Ik loof U, dat het U alzoo beha-
gelijk is geweest. Alles is Mij overge-
geven door Mijnen Vader, en niemand
kent den Zoon dan de Vader; noch kent
iemand den Vader dan de Zoon, en hij,
wien de Zoon het wil openbaren. Komt
tot Mij allen, die vermoeid, en beladen
zijt, en Ik zal u verkwikken. Neemt mijn
juk op u, en leert van Mij! want Ik ben
zachtmoedig en nederig van harte; en
gij zult ruste vinden voor uwe zielen;
want mijn juk is zacht enmijnlastis
licht.
ACHTTIENDE HOOFDDEEL.
DE BEKEERING VAN DE H. MARIA MAGDALENA.
:<&
(Luc. VU: 36; V1JI: 3.)
4, O) r !
m i
der menschen gedaan hebt! Gij hebt de zieken
genezen, en melaalschen gezuiverd, die onder
de macht der helsche geesten zuchtten, verlost,
ja zelfs de dooden tot het leven verwekt. Doch
in ééne zaak hebt Gij uwe mildadige barmhartig-
heid en wonderkracht nog veel lofwaardiger be-
wezen: in de vergeving der zondenl —
ieve Jezus,
mijn Verlos-
ser! Wonder
en lofwaar-
dig, mildadig
onbarmhartig
füii#
zijt Gij in alles, wat Gij den ellendigen kinderen
-ocr page 456-
417
DE BEKEEIHNG VAN DE II. MARIA MAGDALENA.
en steeds luider in haar hart. Ach, zij bezat
zoo veel, zoo velen vleiden haar op de meest
mogelijke wijze, en schenen haar met de vurigste
liefde te beminnen. En toch gevoelde zich de
zondares arm en verlaten, en een onuitsprekelijk
verlangen verteerde haar hart, terwijl haar ge-
weten door de gedachte aan de ontelbare zon-
den gepijnigd werd. Nu was de tijd van ont-
ferming daar! »Komt allen tot Mij, die vermoeid
en beladen zijl!" Deze troostrijke vermaning was
tot in het oor en het hart der zondares doorge-
drongen: zij had die gevolgd en werd gered!
En iemand van de Phariseërs ver-
zocht Hem, dat Hij met hein wilde eten.
En IIij trad het huis van den Phariseër
binnen, en zat aan. En zie, eene vrouw,
welke in de stad eene zondares was,
vernomen hebbende, dat II ij in het huis
van den Phariseër aanzat, bracht een
albasten flcsch met zalf; en van achtc-
ren, bij zijne voeten staande, begon
zij zijne voeten nat te maken met hare
tranen, en met de haren van haar hoofd
droogde zij die af, en zij kuste zijne
voeten, en zalfde ze met de zalve. Toen
nu de Phariseër, die Hein genoodigd
had, dit zag, sprak hij bij zich zelven,
zeggende: Indien deze een Profeet was,
zou Hij wel weten, wie en hoedanig
eene, de vrouw is, die Hem aanraakt,
dat zij eene zondares is. En Jezus nam
het woord op, en zeide tot hem: Simon,
Ik heb u iets te zeggen. En hij zeide:
Meester, zeg hel! Zeker schuldeischer
had twee schuldenaars; de eene was
vijfhonderd denariën schuldig, en de
andere vijftig. Daar zij niet hadden om
te betalen, schonk Hij het aan beiden.
Wie van hen dan heeft Hem het meest
lief? Simon antwoordde en zeide: Ik
meen, aan wien II ij het meest geschon-
ken heeft. En Hij zeide tot hem: Gij
hebt juist geoordeeld. En zich koerende
tot de vrouw, zeide Hij tot Simon: Ziet
gij deze vrouw? Ik ben in uw huis ge-
Als ik dit bedenk, en mij voor den geest breng,
hoe Gij geheel en al ontstelde zielen genezen,
van de schandelijke slavernij des duivels verlost,
van den geestelijken dood tot het heerlijk leven
van kinderen Gods verwekt, en met de zoetste
banden der liefde tot U getrokken en onverbreek-
baar met u verbonden bebt. — 0 dan, aller-
liefste en minzaamste Jezus, dan ook, werp ik,
arme zondaar, mij weenend voor uwe voeten
neder, en kus die met de eerbiedigste liefde en
een geloovig vertrouwen. Wat moet ik u zeggen ?
Al mijne ellende en de ontelbare gebreken van
mijn hart liggen voor U open: genadige, barm-
hartige Jezus, ontferm U mijner!
De eerste mensch, van wien wij in de Evan-
gelien lezen, die eenig en alleen om hare on-
sterfelijke ziel naar Jezus gekomen, om ont-
ferming en verlossing der zonden gesmeekt heeft,
is Maria Magdalena. Zij was de zuster van La-
zarus en Marlha. Oude verhalen zeggen, dat
haar vader een Syriesch vorst geweest is, en in
het joodsche land drie grootc bezittingen had.
Een te Jerusalem, een te Uelhanic, en een te
.Uagdalum aan het meer van Galilea. Vandaar
was de bijnaam van Maria: de Magdaleneres.
Zij was groot en welgebouwd van lichaam, en
buitengewoon schoon van gelaat. Maar lichamc-
lijke schoonheid en groote rijkdommen zijn een
gevaarlijk goed, en Magdalena bezweek voor de
verleiding. Dij kostbare maaltijden, weelderige
spelen en wellustige danspartijen werd haar hart
door de ketenen der zonde omkneld, en weder*
keerig was zij voor anderen eene valstrik. De
schandelijke levenswijze hunner zuster was voor
de maagdelijke Marlha en voor Lazarus een on-
uitsprekelijk hartcleed. Al hunne vermaningen
waren vruchteloos, en de losbandige zondares
scheen met iederen dag meer uitgelaten en ver-
steender te worden.
En toch ontstond er in de verborgen diepte
van haar hart iets geheimzinnigs, dat haar te
midden harer lusten en vreugden benauwd en
treurig maakte. ïMaria wat is er van u gewor-
den? En als dat alles eens voorbij is, wat zal
er dan van u komen\'?\'\' Deze stem klonk luide
-ocr page 457-
DE BEKKERING VAN DE H. MARIA MAGDALENA.
418
hom en: water voor m ij n e voeten hebt
gij niet gegeven; maar deze, met hare
tranen maakte zij mijne voeten nat, en
met hare haren droogde zij ze af. Geen
kus hebt gij Mij gegeven; maar deze,
van dat zij binnen kwam, heeft niet op-
gehouden mijne voeten te kussen. Gij
hebt mijn hoofd niet gezalfd met olie;
maar deze heeft
met z a 1 v e m ij n e
voeten gezalfd. Daar-
om zeg Ik u: Hare
vele zonden w o r-
den haar vergeven,
omdat zij veel heeft
lief gehad; maar
h ij, w i e n minder
vergeven wordt,
heeft minder lief.
En II ij zeide tot
haar: Uwe zonden
worden u v e r g e-
ven. En zij, die mede
aanzaten, b e g o n-
nen bij zich zelven
te zeggen: Wie is
deze, die ook zon-
den vergeeft? En
Hij zeide tot cl e
vrouw: uw geloof
heeft u behouden;
ga heen in vrede!
En het geschiedde
vervolgens, dat Hij
steden en dorpen L-
doorreisde, predikende en ver kond i-
gende het Evangelie van het Rijk Gods.
En de twaalf waren met Hem; ook eenige
vrouwen, die van booze geesten en
krankheden genezen waren. Maria, ge-
naamd Magdalena, van welke zeven
geesten waren uitgevaren, en Joanna,
de huisvrouw van Chusas, hofmeester
van Herodes, en Susanna, en vele an-
deren, welke IIcm dienden van hare
goederen." /
Zie degene, welken alle
legioenen van hemelsche
geesten dienen, laat zich
op zijne vermoeiende
wandelingen door de
steden en dorpen van
Judea, van eenige goed-
hartige vrouwen dienen.
Wat een treffend voor-
beeld der inschikkelijk-
heid van Christus! —
maar ook van vrouwe-
lijke offerwilligheid. —
Moge deze offerwillig-
heid, als een bloesem
van het vrouwelijk ge-
slacht, in den kring der
christelijke maagden en
huismoeders, steeds on-
derhouden en beoefend
worden! Moge de vrouw,
die met de goederen
des geluks gezegend is,
zich nooit te beschamen
hebben, bij het zien van
vrome dienstmaagden
en arbeidsters, die het
zich lot eene eer rekenen, Christus en de die-
naren zijner Kerk en de godvruchtige ondernemin-
gen met hunne spaarpenningen te hulpe te komen!
-ocr page 458-
NEGENTIENDE HOOFDDEEL.
GENEZING VAN EENEN BEZETENEN, DIE BLIND EN STOM IS.
DE LASTERINGEN EN HET ONGELOOF DER PHARISEËRS.
(Mallh. XII: 22—45; Mare. III: 20—30.;
niet uit, dan door Beëlzebub, den over-
ste der booze geesten. Maar Jezus,
hunne gedachten kennende, riep hen
tot zich, en zcide tot hen in geli]kenis-
sen: Alle koningrijk, dat tegen zich
zelf verdeeld is, zal verwoest worden;
en alle stad of huis, dat tegen zich zelven
verdeeld is, zal geen stand houden. En
hoe kan de Satan den Satan uitdrijven?
En indien de Satan tegen zich zelven
is opgestaan, en de Satan den Satan
uitdrijft, zoo is hij tegen zich zelven
verdeeld. Hoe zal dan zijn rijk stand
houden? Dan heeft het een einde. En
indien Ik door Beëlzebub de booze
geesten uitdrijf, door wien drijven ze
uwe zonen dan uit? Daarom zullen zij
uwe rechters zijn. Doch indien ik door
den Geest Gods de booze geesten uit-
drijf, dan is ook het Rijk Gods tot u ge-
komen. Of hoe kan iemand in het huis
van den sterke gaan, en zijn huisraad
wegrooven, tenzij hij eerst den sterke
gebonden hebbe? En alsdan zal hij zijn
huis uitplunderen.
De Zaligmaker is gekomen om Satan zijnen
buit te ontnemen, en de onder zijne heerschappij
zuchtenden te verlossen. Hoe kon Hij dat an-
ders, dan door den vorst der hel zelf ter neder
te werpen. Dus Christus is niet in de kracht
van Satan, maar juist tegen Satan opgetreden.
rankzinnigheid , bezetenheid,
gulzigheid en dronkenschap,
volksopruiing en al wat slecht
is werd den Verlosser ten laste
gelegd, en wel door zijne eigen
landgenooten en naaste verwan-
ten. — Hoe zoudt gij u dus
kunnen kwellen en plagen, als
men ook u soms een onver-
diend verwijt doet! Verdraag
met Christus en gij zult ook
ter goeder ure met Christus
verheerlijkt worden!
En zij komen te huis;
en wederom kwam er
eene schare samen, zoo-
dat zij zelfs hun brood
niet konden eten. En toen de zijnen
het gehoord hadden, gingen zij uit om
Hem te vatten; want zij zeiden: Hij is
dolzinnig geworden.
Toen werd er voor IImbo een bezetene
gebracht, die blind en stom was; en Hij
genas hem, zoodat hij zag en sprak. En
al de scharen verbaasden zich daarover
en zeiden: Zou deze niet de zoon van
David zijn?
Doch de Phariseërs, dit hoorende, en
de Schriftgeleerden, die van Jerusalem
waren afgekomen, zeiden: Hij heeft
Beëlzebub in en drijft de booze geesten
-ocr page 459-
420                      GENEZING VAN EENEN BEZETENEN, DIE BLIND EN STOM IS.
De godslasterlijke verblinding der Schriftgeleerden
alleen kon dit loochenen. Maar juist die akelige
loochening en boosaardige verwisseling der kracht
van Gods Geest met de kracht van den helschen
geest maakt elk geloof in Christus, en daarmede
ook elke bekcering juist onmogelijk en kan in
zooverre noch nu, noch hiernamaals vergeven
worden; daarentegen schijnt de meer ondoor-
dachtc misslag van het volk tegen den Zoon des
menschen no^ eerder vergiffenis te verdienen.
Die niet met Mij is, is tegen Mij, en
die niet mot Mij vergadert, verstrooit.
Daarom voorwaar zeg Ik u: Al de zon-
den zullen van de kinderen der m e n-
schen vergeven worden, en de lasteringen,
waarmede zij gelasterd zullen hebben;
maar wie den Heiligen Geest zal ge-
laste rd hebben, zal in der eeuwigheid
geene vergiffenis hebben, maarschul-
dig wezen aan cene eeuwige zonde.
Want zij zeiden: Hij heeft eenonrei*
nen geest. En al wie een hislcrwoord
zal gezegd hebben tegen den Zoon des
menschen, het zal hem vergeven w o r-
den; maar wie hel gezegd zal hebben
tegen den Heiligen Geest, het zal hem
niet vergeven worden, noch in deze
wereld, noch in de toekomende, óf,
maakt den boom goed, en zijne vrucht
goed; óf, maakt den boom slecht, en
zijne vrucht slecht; want aan de vrucht
wordt de boom gekend. Gij adderen-
gebroedsel, hoe kunt gij spreken wat
goed is, daar gij kwaad zijt? Want uit
den overvloed des harten spreekt de
mond. De goede mensch brengt uit den
goeden schat goede dingen voort; en
de kwade mensch brengt uit den kwa-
den schat kwade dingen voort. En Ik
zeg u: Van alle ijdel woord, \'t welk de
menschen zullen gesproken hebben,
zij zullen rekenschap daarvan geven op
den dag des oordeels. Want uit uwe
woorden zult gij gerechtvaardigd, en
uit uwe woorden zult gij veroordeeld
worden.
Deze strenge rede van den goddclijken Meester
| hitst de Phariseërs op, en zij eisenen van Hem,
dat Hij zijn recht lot zulk optreden door een
wonder bekrachtigt. Doch Hij wijst hen op het
grootste zijner wonderen, op de verrijzenis.
Als toen namen cenige der Schriftge-
leerdcn en Phariseërs het woord op,
zeggende: Meester! wij willen een teeken
van U zien. Hij antwoordde en zeide
tot hen: Een boos en overspelig geslacht
vraagt een teeken, en geen teeken zal
hun gegeven worden, dan het teeken
j van Jonas, den Profeet. Want gel ij k
Jonas, drie dagen en drie nachten gc-
j weest is in den buik van den walvisch,
alzoo zal de Zoon des menschen in het
! hart der aarde zijn drie dagen en drie
nachten. De Niniviters zullen in het
oordeel opstaan met dit geslacht, en
het vcroordeelen, omdat zij zich be-
j keerden op de prediking van Jonas; en
I zie, meer dan Jonas is hier! De konin-
| gin van het Zuiden zal in het oordeel
! opstaan met dit geslacht, en het v e r-
lOordeelen, omdat zij kwam van het
einde der aarde, om Salomons wijsheid
te hooren; en zie, meer dan Salomon
is hier! Doch als de onreine geest van
den mensch is uitgegaan, zoo gaat h ij
om door dorre plaatsen, rust zoekende,
en vindt haar niet. Dan zegt hij: Ik zal
terugkeeren in mijn huis, waarvan ik
ben uitgegaan. En daar gekomen, vindt
hij het ledig, «ritgeveegd en versierd.
| Dan gaat hij heen, en neemt met zich
zeven andere geesten, nog boozer dan
hij zelf, en zij gaan in en wonen aldaar;
en de laatste toestand van dien mensch
wordt erger dan de eerste. Zóó zal het
ook gaan met dit boos geslacht.
De Joden waren in hunnen stamvader, Abra-
j ham tot Gods volk uilverkoren, terwijl de overige
| heidensche volken onder de heerschappij van
-ocr page 460-
DE LASTERINGEN EN HET ONGELOOF DER PIIARISEERS.
421
Satan bleven. Maar nu verwerpen de Joden den
Messias, liet doeleinde hunner uitverkoring, het
sieraad, den glans en de heerlijkheid van hun
volk. Zoo kceren zij onder de heerschappij des
duivels terug, veranderen hunne uitverkoring in
verwerping, en op die wijze is hunne boosheid
nog zevenmaal erger geworden, dan die der
Heidenen.
TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE MOEDER EN DE BROEDERS VAN JEZUS.
(Mallh. XII: 40—50; Mare. III: 31—35; Luc. VIII: 10—21.)
steeds verder te verspreiden, en bijgevolg ook
Christus in de harten der ongeloovigcn en zon-
daars als ware hel te doen geboren worden.
O onwaardcerhaar geluk, tot deze familie Gods
op aarde, tot dat zoo heerlijk broederschap van
Christus te behooren!
Terwijl Jezus nog sprak tot de scharen,
kwamen zijne moeder en zijne broeders
en zochten Hem te spreken. En zij,
buiten staande, konden niet bij Hem
komen, wegens de schare. En zij zon-
den tot Hem, en lieten Hem roepen.
En er zat eene schare volks om Hem
henen; en zij zeggen tot Hem: Zie, uwc
moeder en uwe broeders staan buiten,
en verlangen naar U. Doch dengene,
die Hem dit zeide, antwoordt Hij, zeg-
gende: Wie is mijne Moeder, en wie
zijn mijne broeders? En zijne oogen
rondom slaande op hen, die om Hem
henen zaten, en zijne hand naar zijne
leerlingen uitstekende, zeide Hij: Zie-
daar, mijne moeder en mijne broeders!
Want al wie het Woord Gods hoort, en
den wil doet van mijnen Vader, die in
e Joden hadden hunne uitver-
koring verijdeld, en daarom was
de natie, als dusdanig, onder
de romeinsche heerschappij te
niet gegaan. Doch Christus had
enkelen uit het midden dezer
natie uitverkoren, om ze tot
geestelijke stamvaders van een
nieuw, over alle werclddeelen
verspreid, onsterfelijk volk te
maken. Dit volk van uilver-
korenen is de e i g e n 1 ij k e
familiekring van den Ver-
losser. Tot deze grootc fami-
lie behoort Jezus veel meer,
dan tot den beperkten familie-
kring , waaruit Hij, volgens zijne
II. Menschheid , ontsproten was.
De medeleden van dezen bovennatuurlijken fami-
liekring noemt Hij zijne Rroeders en Zusters,
omdat zij, door het geloof en de werkende liefde,
met Hem ten nauwste verbonden, kinderen van
den hemelschen Vader, en medeërfgenamen van
het Rijk der Hemelen geworden zijn. Hij noemt
ze zijne Moeder, omdat ze geroepen zijn, door
woord en voorbeeld het Evangelie van Christus
-ocr page 461-
DE MOEDER EN DE BROEDERS VAN JEZUS.
422
den Hemel is, die is mijn broeder, en
zuster, en moeder.
De christelijke ziel weet, dat de Zaligmaker
noch broeders, noch zusters in den letterlijken
zin van dit woord gehad heeft, omdat Zijne aller-
heiligste Moeder Maria altijd Maagd gebleven is.
Onder het woord «Broeders" moeten hier vol-
gens het Ilebreeuwsch spraakgebruik zijne naaste
bloedverwanten verstaan worden, zooals wij reeds
vroeger *) verklaard hebben.
»\\Vie is mijne moeder, en wie zijn mijne broe-
ders?" Stem bij deze woorden de dwaze gedachte
niet toe, als hadde Hij, van
wien geschreven
staat, dat Rij zijne ouders onderdanig geweest is,
en die nog stervend aan het kruis voor zijne zoo
innig geliefde Moeder bezorgd was, hier zijne Moeder
en naaste bloedverwanten geringschattend behan-
deld, of zelfs verloochend; als schaamde Hij zich
hunne armoede en geringheid. O neen , hier geldt
het veeleer voor al het volk te toonen, dat Hij,
als Leeraar der hemelsche wijsheid en als hoogste
Wetgever, niet enkel een Zoon des menschen,
maar de van den hemel nedergedaalde Zoon Gods
is, die niet slechts tot troost van een beperkten
kring van lichamelijke bloedverwanten, maar tot
zaligheid van alle menschen en van alle volken
de menschelijke gedaante heeft aangenomen.
*) Bladz. 233 aanm.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE SCHEEPSFBEDIKING.
(Matlh. XIII: 1—53; Mare. IV: 1-34; Luc. VIII: 4—18.)
1.
r J- p den berg Tabor heeft
ij Christus de wet van
Gods rijk van het
Nieuw Testament ver-
digt ze de goddelijke Meester in gelijkenissen,
wier diepe beteekenis alleen voor de geroepenen
en ingewijden duidelijk wordt.
Op dien dag ging Jezus het huis uit,
en zat neder aan het meer, en wederom
begon Hij te leeren. — Ener verzamelden
zich tot Hem vele scharen volks en uit
al de steden liep men naar Hem toe, zoo-
dat Hij in het scheepje ging en daar zich
nederzette. En de gansche menigte
stond op den oever. En Hij leerde hun
vele dingen in gelijkenissen, en in zijne
leering zeide Hij tot hen: Hoort toe! zie
een zaaier ging uit om te zaaien. En
f
Mj^ï^^ kondigd:
ftlÈS\\                duidelijk
en wel in
e en eenvou-
dige woorden, omdat
de kennis dezer wet allen ter zaligheid noodzakelijk
is. In het scheepje op de zee van Genezareth
verkondigt Hij nu de geschiedenis van dit Nieuw
Rijk, deszelfs begin, waschdom, verborgenheid,
waarde en einde op den dag des oordeels. Doch
deze toekomstige lotgevallen van de Kerk zijn juist
de »geheimen van het Rijk\' , en daarom verkon-
-ocr page 462-
DE SC1IEEPSPREDIKINÜ.                                                      423
hun hart, en zich bekeeren, en Ik hen
mocht genezen. Maar uwe oogen, zalig
zijn ze, omdat zij zien, en uwe ooren,
omdat ze hooren. Want voorwaar zeg
Ik u: vele Profeten en rechtvaardigen
hebben begeerd te zien walg ij ziet, en
zij hebben het niet gezien, en te hooren
wat gij hoort, en zij hebben hel niet
gehoord.
Wil dan nu de goddelijke Meester, dat de
Joden zijn woord niet verstaan, en daarom ver-
loren gaan? Integendeel: maar zij hebben zijne
duidelijke en goed vatbare reden veracht, en
zich bijgevolg, door eigene boosheid, onwaardig
gemaakt Gods woord te verstaan. Doch de ge-
trouwe leerlingen leidt de Meester door vatbare
onderrichtingen in den zin der gelijkenissen in.
En Hij zeide tol hen: Weet gij deze
gelijkenis niet? En hoe zult gij dan al
de gelijkenissen verstaan? Gijlieden dan,
hoort de gelijkenis van den zaaier. Het
zaad is het woord Gods. En die langs
den weg zijn gezaaid, z ij n z ij, die het
hooren; daarop komt de duivel en neemt
het woord uit hun hart weg, opdat zij
niet gelooven en zalig worden. En die
op de rots, zijn zij, die als zij h e t g e-
h o o r d hebben, met vreugde het woord
aannemen; doch zij hebben geenenwor-
tel; maar zij gelooven slechts vooreent ij d,
en in een tijd van beproeving en vervolging
worden zij terstond geërgerd en vallen
af. En wat in de doornen viel, dat zijn
zij, die het woord gehoord hebben; doch
de zorgen, en rijkdommen en vermaken
des levens komen binnen, en verstikken
het woord, en het wordt onvruchtbaar.
En wat in de goede aarde viel, dat zijn
zij, die het woord hooren en verstaan,
hetzelve in een goed en braaf hart be-
houden, en vrucht voortbrengen in lijd-
zaamheid, en het eene geeft honderd,
het andere zestig, het andere dertig
voor een.
2. Ziet hier de aanvangende kiem van Gods
54
terwijl hij zaaide, viel een deel langs
den weg, en de vogelen des hemels kwa-
men, en aten het op. En een ander deel
viel op den steengrond, waar het niet
veel aarde had, en het sproot terstond
uit, omdat het geen diepte van aarde
had; doch toen de zon was opgekomen,
verschroeide het, en omdat het geen
wortel had verdorde het. En een ander
deel viel onder de doornen, en de door-
nen schoten op, en verstikten het, en
het gaf geene vrucht. En een ander deel
viel in de goede aarde, en het gaf vrucht,
die opschoot en groeide; en het eene
bracht dertig op, het andere zestig, en
hel andere honderd voor een. En Hij zeide:
wie ooren heeft om te hooren, die hoore!
En toen Hij alleen was, vroegen Hem
die twaalf, die met Hem waren, welke
deze gelijkenis was, en zeiden tot Hem:
waarom spreekt Gij tot hen in gelijk e-
nissen? En Hij antwoordt en zegt lot
hen: omdat hel ulieden gegeven is, de
verborgenheden van hel Rijk der Hemelen
te kennen: maar hun, die buiten z ij n d. i.
die niet vatbaar en niet van goeden wille zijn
,
is het niet gegeven, maar hun gewordt
alles in gelijkenissen. Want die heeft,
dien zal gegeven worden, en hij zal o ver-
vloed hebben, maar die niet heeft, dien
zal ook ontnomen worden, wat hij heeft.
Daarom spreekt Ik tot hen in gelijkenis-
sen, omdat zij ziende niet zien, en h o o-
rende niet hooren, noch verstaan, opdat
zij niet soms zich bekeeren, en hun de
zonden vergeven worden. En vervuld
wordt aan hen de voorzegging van Isaias,
die zegt: Hoorende zult gij hooren, en
niet verstaan; en ziende zult gij zien
en gij zult niet inzien. Want verstokt
is het hart van dil volk, en met hunne
ooren waren zij hardhoorend en hunne
oogen sloten zij dicht, opdat ze niet soms
zouden zien met hunne oogen, en h o o-
ren met hunne ooren, en verstaan met
»
-ocr page 463-
424
DE SCIIEEPSPREDIKING.
Rijk op aarde: het Woord van Christus! De be-
ginselen van het Rijk zijn niet merkbaar, ver-
borgen, evenals een zaadkorrellje, dat in de aarde
gelegd is; maar in zijne ontwikkeling zal het een
licht worden, dat den gchcelcn aardbol \\erlich- |
ten zal.
En IIij zcide tot hen: Niemand steekt
cene lamp aan, en bedekt haar met
eenig vat, of zet haar
onder de korenmaat,
of onder een bed;
maar hij zet haar op
den kandelaar, op-
dat de inkomenden
het licht kunnen
zien. Want er is
niets verborgens,
dat niet openbaar
moet worden; noch
iets verholens, dat
niet bekend moet
worden, en in het
openbaar komen.
Zoo iemand oor en
heeft om te hooren,
die hoor e!
y. De Kerk zal zich,
evenals het zaadkorrellje
onophoudelijk in den
loop der tijden en eeu-
wcn ontwikkelen. En al
kwamen ook talrijke vij-
anden, zoo in- als uit-
wendige tegen haar op,
zaden van onkruid, zal
zij toch opgroeien tot ecnenboom, die de geheele
wereld ovcrlommeren zal! Want in haren schoot
draagt zij de kiem des levens: de goddelijke
waarheid en de goddelijke genade. Dit bovenna-
tuurlijk element zal het menschdom doordringen,
evenals de zuurdecscni, die het meel doortrekt,
doet rijzen en smakelijk maakt.
En IIij zcide: ZooishetRijkGods, ge-
1 Ijk of een mensch het zaad in de aarde
werpt, en slaapt en opstaat, na ebt en
dag, en het zaad ontkiemt en opschiet,
t e r w ij 1 h ij niet weet hoe. Want van zelve
brengt de aarde vrucht voort: eerst
den halm, vervolgens de aar, vervolgens
het volle graan in de aar. En wanneer
de vrucht zich aanbiedt, terstond slaat
hij er de sikkel in, omdat de oogst
daar is.
Eene andere ge-
lij k e n i s stelde H ij
hun voor, zeggende:
Het R ij k der II e m e-
len is gel ij k g e w o r-
den aan een mensch,
die goed zaad ge-
zaaid bad op zijnen
akker. Doch terwijl
de menschen sliepen,
kwam zijn vijand
en zaaide onkruid
midden onder de
tarwe en ging heen.
Toen nu het kruid
was opgeschoten en
vruchten droeg, toen
vertoonde zichook
het onkruid. En de
dienstknechten van
den huisvader kwa-
men en zeiden tot
Hem: Heer! hebt gij
geen goed zaad ge-
zaai d op uwen\'ak-
ker? Vanwaar heeft
h ij dan onkruid?
En Hij zegt lot hen: Een vijandig mensch
beeft dat gedaan. En de dienstkneeh-
ten zeiden tot Hem: Als ge wilt, gaan
wij heen en verzamelen het. En Hij zei-
de: Neen! opdat gij het onkruid verza-
mclende niet soms tegelijk daarmede
ook de tarwe ontwortelt. Laat beide
opgroeien tot aan den oogst. En inden
oogsttijd zal Ik tot de maaiers zeggen:
Verzamelt eerst het onkruid, en bindt
-ocr page 464-
DE SCHEEPSPREDIKING.                                                     425
des menschen zal zijne Engelen uil-
zenden, en zij zullen uit zijn Rijk ver-
zamelen al de ergernissen en degenen,
die ongerechtigheid doen; en zij zul-
lcn hen werpen in den oven des vuurs;
daar zal geween zijn en gekners der
tanden. Alsdan zullen de rechtvaar-
digen blinken, als de zon in het Rijk
huns Vaders. Wie oor en heelt om te
hooren, die hoore.
4.    De bovennatuurlijke rijkdommen der waar-
beid en genade ter zaligheid, die Christus in
zijn Rijk op aarde, in de Kerk heelt nedcrge-
legd, hebben de meeste waarde, ja zijn het
eenig waarachtige goed. Kunst noch wetenschap,
geld noch goed, eereplaalscn noch zinnelijke ge-
noegens, kunnen met deze hemelsche goederen
vergeleken worden. 0 mocht ook gij, christelijke
Lezer, hereid zijn voor deze goederen alles op te of-
feren, zoo als het de martelaren en alle Heiligen Gods
gedaan hebben? Want zoo spreekt de Verlosser:
Het Rijk der Hemelen is gel ij k aaneen
in den akker verborgen schal, welken
iejhand vond en verborg; en van vreugde
daarovergaathij heen, en ver koopt alles
wat. hij heelt, en koopt dien akker.
Nog is het R ij k der Hemelen gel ij kaan
eenen koopman, die naar schoone paar-
I e n zocht. Kn toen h ij eene kostbare
parel gevonden had, ging hij heen, en
verkocht alles wat hij had, en kocht haar.
5.    En nog is het Rijk der Hemelen ge-
lijk aan een sleepnet, dal in de zee was
uitgeworpen, en allerlei soort van vis-
schen b ij een haalde. En toen het vol
was trokken zij het op, en neergezeten
op den oever, zochten zij de goede vis-
schen
uit en deden ze in korven; maar de
slechte wierpen zij weg. Zoo zal het
zijn in de voleinding der wereld. De En-
gelen zullen uitgaan, en de boozen al-
scheiden uit het midden der rechlvaar-
digen, en hen werpen in den oven des
vuurs; daar zal geween zijn en gekners
der tanden. Hebt gij dit alles verstaan?
hel in bossen om te verbranden, maar
brengt de tarwe b ij een in mijne g r a a n-
schuur.
En IIij zcide: Waarmede zullen wij
het Rijk Gods vergelijken, ol door welke
gelijkenis zullen wij het afbeelden\'?
Het is\'gel ij k een korrel mostaardzaad,
die, als zij in de aarde gezaaid wordt,
het kleinste is van al de zaden, die op
aarde zijn; en wanneer zij gezaaid is,
schiet zij op, en wordt het grootste van
al de moeskruiden, en maakt groote tak-
ken, zoodat de vogelen des hemels komen
en onder zijnen lommer kunnen wonen.
Eene andere gelijkenis sprak Hij tot
li en: Het Rijk der Hemelen is gel ij k aan
zuurdeeg, \'t welk eene vrouw nam en
kneedde onder drie maten meel, totdat
het meel geheel gezuurd was. En door
vele zulke gelijkenissen sprak Jezus
tot hen het woord, gel ij k zij het konden
hooren. En zonder gelijkenis sprak Hij
tot hen niet, opdat vervuld zou worden
wat gesproken was door den Proleet,
die zeidc: Ik zal mijnen mond openen
in gelijkenissen; Ik.zal uitspreken wat
verbolgen was van de grondvestingder
wereld al Maar afzonderlijk aan zijne
leerlingen verklaarde Hij alles. Alstoen
zond Jezus de scharen van zich weg, en
ging naar huis. En zijne leerlingen
kwamen tot Hem en zeiden: Verklaar
ons de gelijkenis van het onkruid des
akkers! En Hij antwoordt en zegt tot
hen: Die het goede zaad zaait, is de
Zoon des menschen; de akker is de
wereld; het goede zaad, dit zijn de
kinderen des Rijks; het onkruid zijn
de kinderen des boozen, en de vijand,
die het zaaide, is de duivel; de oogst
nu is de voleinding der wereld, en de
maaiers zijn de Engelen. Gel ij k dan
het onkruid verzameld en door het
vuur verbrand wordt, zóó zal het zijn
in de voleinding der wereld. De Zoon
-ocr page 465-
DE SCHEEPSPREDIKING.
-H6
eens de genade ter zaligheid in Christus verwor-
ven, maar later weder veracht heeft, welk ander
lot staat dezen rampzalige te wachten, zoo hij
in zijne lichtzinnigheid volhardt, dan het lot der
«slechte visschen?" Ook hij zal weg geworpen,
voor alle eeuwigheid weggeworpen worden. O
vat en versta ook gij goed het woord van Christus!
Denuttig den gevonden schat der christelijke waar-
heid, bewaar de parel der goddelijke genade als
uw kostbaarst kleinood, werk rusteloos en onver-
droten, zoo lang het dag is, aan het werk uwer
heiliging\', opdat ook gij op den dag des oordeels
«nieuw en oud" uit uwen schat kunt voortbrengen
en onder de rechtvaardigen opgenomen worden.
Zij zeggen tol Hem: Ja! — Hij zegl tot
hen: Daarom is ieder Schriftgeleerde,
die in het Rijk der Hemelen onderwezen
is, gelijk aan eenen huisvader die uit
zijn schat voortbrengt nieuw en oud.—
En het geschiedde, toen Jezus deze ge-
1 ijkenissen geëindigd had, dat Hij van
daar vertrok.
Christelijke Lezer, neem bijzonder het laatste
dezer geheimen, wel ter harte! Die eens den
«schat in den akker\'\' gevonden, maar in dwaas-
beid verspild heelt, — die eens de «kostbare
parel" gekocht, maar door lichtzinnigheid en zor-
geloosheid weder verloren heelt, d. i. die zich
»£=ssüi5?>CJO<55s£i!»*—
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE STORM OP HET MEER.
(Matlh. VIII: 18—27; Mare. IV: 35-40; Luc. VIII: 23-26.)
bestand; en juist ter rechter ure, als, volgens
menschelijke berekening, alles verloren schijnt,
gebiedt Christus den vervolgers der Kerk op te
houden. Dit is de geheimvolle, troostrijke be-
teekenis van het wonder, dat de Zaligmaker in
den zeestorm gedaan heeft.
En te dien dage, als het avond gewor-
den was, en Jezus vele scharen om zich
henen zag, zcide Hij tot zijne leerlin-
gen: Laat ons oversteken naar de an-
dere zijde van het meer! En een zeker
Schriftgeleerde trad toe, en zeide Hem:
Meester! Ik zal U volgen, waar Gij ook
moogt henen gaan. En Jezus zeide tot
hem: De vossen hebben holen, en de
vogelen des hemels nesten; maar de
ewijsl onze II.
katholieke Kerk,
door haren oor-
sprong , haren
bovennaluurlij-
ken rijkdom, en
onophoudelij-
ken groei, dat
zij het Rijk Gods op aarde is, dan zal ze toch
ook wel van de stormen der vervolging niet ver-
schoond blijven, omdat zij te midden der boos-
heid van de wereld geplaatst is. Maar ook midden
in den storm zal zij niet wankelen noch ten
onder gaan. Onafscheidelijk aan het reddings-
anker, dat Christus is, vastgebonden,\'Lis de arkc
van het Nieuw Testament tegen wind en baren
-ocr page 466-
DE STORM OP IIKT MEER.
427
Zoon des menschen heelt niet, waar
Hij het hoofd kan nederleggen. En een
ander van zijne leerlingen zeide tol
Hem: Ileere, sla mij toe eerst nog heen
te gaan en mijnen vader te begraven.
Doch Jezus zegt tot hem: Volg Mij, en
laat de dooden de
dood en begraven.
(Vgl. Hfd. XXXVII.)
En zijne leerlin-
gen lieten de scha-
ren van zich en
namen Hem mede,
zooals Hij daar wa s
in het schip; er
waren ook nog an-
dere schepen met
Hem. En terwijl zij
voeren, viel Hij in
slaap. En zie, er
ontstond een groo-
ten storm op het
meer, zoodat het
scheepje overdekt
werd van de golven, en zij in gevaar
waren. Hij zelf nu was in het achter-
se hip, slapende op het hoofdkussen.
En zijne leerlingen kwamen tot Hem,
wekten Hem, en zeiden: Meester! be-
kommert het U niet, dat wij vergaan?
II eer e! behoed ons, wij vergaan! En
Jezus zeide tot hen: waarom zijt gij zoo
bang, gij kleinge-
loovigen? Toen
stond II ij op, b e-
strafte den wind,
en zeide tot het
meer: Z w ij g, v e r-
stom! Kn de wind
hield op, en er
kwam eene groote
kalmte. En IIij zei-
de tot hen: Waar
is uw geloot? En
zij waren van vrees
bevangen en in
verwondering: en
zeiden tot elkan-
der: Wie is toch
wel deze, daar Hij
ook aan winden en meer bevel geeft, en
zij Hem gehoorzamen?
i > aao < u
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE TWEE BEZETENEN IN HET LAND DER GERAZENERS.
(Matlh. VIII: 28—34; Mare. V: 1—20;
Lnc. VIII: 20-39.)
n zij voeren naar de land-
streek der Gerazeners,
welke gelegen is tegenover
Galilea. En toen Hij uit
liet schip aan land gegaan
was, kwam Hem een zeker
man") \'uit de gral\'steden te gemoet, die
*) De H. Mattheus verhaalt nog van eenen tweeden
reeds sedert langen tijd met eenen
onreinen geest bezeten was. En hij
droeg geen kleed, en verbleef niet in
een huis, maar had zijne woonplaats
in de graf steden, en was zeer woest,
bezetene, die zich bij den ongelukkige, van wien
Marcus en Lucas verhalen, had aangesloten, en met
dezen Jezus is te gemoet gekomen.
-ocr page 467-
42,s
DE TWEE BEZETENEN IN HET LAND DER GERAZENERS.
zoo dat niemand langs dien weg kon
voorbijgaan. En z e 11\' s met ketenen
kon niemand hem meer binden. Want
menigmaal, als h ij met v o e t k 1 u i-
sters en ketenen geboeid was, had hij
de ketenen verbroken, en de voclklui-
sters verbrijzeld, en niemand vermocht I
hem te temmen. En altijd, dag en nacht
was hij in de grafsteden, en op de ber-
gen, schreeuwende en zichzelven slaande
met steen en. En toen hij Jezus van verre i
zag, liep hij toe en aanbad Hem. En met
een e forse h e stem schreeuwende, zeide
liij: Wat heb ik met U te doen, Jezus,
Zoon Gods, des Aller hoog sten? Zijt Gij
hier gekomen, om vóór den tijd ons te
pijnigen? Ik bezweer U bij God, pijnig
mij niet.*) Want 11 ij gebood den onrei-
nen geest, dat hij van den mensch zoude
uitgaan. Jezus nu vroeg hem, zeggende:
Hoe is uw naam? En hij zeide: Legioen
is mijn naam! Want er waren velebooze
geesten in hem gevaren. En zij baden
Hem zeer, dat II ij hen toch niet builen
die landstreek zou uitdrijven, en hun
niet zou gebieden, naar den afgrond
der hel te varen. Nu was aldaar e en e
kudde van vele zwijnen, die weidden op
den berg. En de geesten baden Hem,
zeggende: Indien Gij ons van hier uit-
driji\'t, zend ons in de kudde zwijnen,
opdat wij in deze mogen varen. En ter-
stond liet Jezus hen dit toe. En de on-
reine geesten uitgevaren zijnde, voeren
in de zwijnen, en de kudde stortte zich
met groot geweld van boven neder in
het meer — omtrent twee duizend, —
en zij versmoorden in het meer.
In deze gruwelijke gebeurtenis, die aan het ongc-
lool\' eene zinnelooze dwaasheid schijnt, erkent
de christelijke ziel een groot geheim: het ge-
*) De ongelukkig bezetene spreekt deze woorden niet,
rnanr de duivel uit hem, of de overste dezer booze
geesten. De bezetene is hierbij het onwillekeurig
werktuig.
heim van de macht der hel en van de macht
van Christus. Omdat de mensch, door de zonde,
tegen den Alheilige is opgestaan, is hij, door
de goddelijke straf, onder de macht van den
onreinen geest gevallen — hij zelf, en in hem
ook de overige zichtbare schepping, wier koning
hij was. En wat een vreeselijke macht de helsche
geest, zoowel over het redeloozc schepsel, als
over het geheel lichamelijk leven van den mensch
kan uitoefenen, indien God in zijne ondoorgronde-
lijke raadsbesluiten dit toelaat, loont ons het
schouwspel der bezetenen van Geraza. Maar voor
de macht van Christus siddert en stort de macht
van Satan ineen. Hij is gekomen, om de mensche-
lijke ziel weder tot hare oorspronkelijke waardig*
heid te verheffen, en dan slaat Hij zelf zijne
woning in haar op, en maakt ze tot ecnen tern-
pel zijner heerlijkheid. En de duivel, die uit
de zielen der uitverkorenen verdreven is, ziet
zich verbannen in den kring dier rampzaligen,
die — evenals de onreine, knorrende varkens —
van God, geloof en deugd, van geest en on-
sterfelijkheid niets willen weten, liet lot dier
ongelukkigeu is in dat der zwijnen van Gene-
zareth zinnebeeldig voorgesteld.
En de hoeders, ziende, \'tgeen gebeurd
was, namen de-vlucht, en gaven kennis
in de stad en op het land van alles ook
van het gebeurde met die bezeten waren
geweest. En zie, de gansehe stad ging
uit, o in te zien wat er geschied was.
En zij kwamen tot Jezus, en vonden den
mensch, van wien de booze geesten waren
uitgevaren, gekleed en goed bij zijn
verstand aan de voeten van Jezus zitten;
en vreeze beving hen. En ook die het
gezien hadden, verkondigden hun, hoe
hij van het Legioen was hersteld gewor-
den, en hoe het met de zwijnen wa s toe-
gegaan. En de gansche menigte van de
landstreek der Gerazeners verzocht
Hem, dat Hij van hen wilde weggaan,
want zij waren van groote vrees bevan-
gen. En Hij ging in het schip en keerde
terug. — En toen Hij in het schip ging,
-ocr page 468-
42<J
DE TWEE BEZETENEN IN HET LAND DER GERAZENERS.
begon die mensch van wien de booze l dingen de Heer aan u gedaan heeft, en
geesten waren uitgevaren, Hem te bid- hoezeer Hij zich over u on t Term de. En
den, dat hij bij Hem mocht wezen. Doch hij ging heen, en begon te verkondigen
Jezus stond het hem niet toe, maar in Decapolis, wal grootc dingen Jezus
zeide tot hem: Ga naar uw huis tot de aan hem gedaan had; en allen waren er
uwen, en maak hun bekend, wat groote over verwonderd.
g" vopo (•<
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS GENEEST DE BLOEDVLOEIENDE VROUW EN VERWEKT DE
DOCHTER VAN JAÏRUS VAN DEN DOOD.
(Matlh. IX: 18—30; Mare. V: 21 — 43; Luc V11J: 40—56.)
igt soms in de wonderwerken
die de levensgeschiedenis van
Jezus ons in eenen adem open-
boart, slechts een dood aan-
denken aan eene vervlogere
gebeurtenis? O neen, maar een
zeer zachte troost voor be-
drukten en noodlijdenden van
alle tijden — een zeker onder-
pand van zijne aanhoudende
barmhartigheid. Geloei\' en ver-
trouwen ! De arm van Tengenc,
die voor achticn eeuwen de
ongeneeselijke zieken door een
enkel woord, ja door de aan-
raking alleen zijner kleederen
gezond gemaakt, en de dooden
den adem des levens weder in-
geblnzen heelt — zijn arm is nog niet verkort,
en zijne barmhartigheid nog niet verminderd.
En toen Jezus in het schip wederom
naar de overzijde van het meer was o ver-
getrokken, verzamelde zich tot Hem eene
groote schare, — want zij waren allen
Hem verwachtende. — En Hij was aan
het meer. En zie, er kwam een man,
wie|ns naam was Jaïrus, en deze was een
overste der Synagoog. En valt, Hem zien-
de, aan zijne voeten neder, en bidt Hem
zeer dat Hij in zijn huis wilde komen,
zeggende: M ij\' n e d o c h t e r I i g t o p h a a r
uiterste: kom, en leg haar de handen op,
opdat zij behouden worde en leve. En
Mij ging met Hem heen; en eene groote
schare volgde Hem, en zij drongen Hem.
En eene vrouw, die al twaalf jaren
lang eene bloedvloeiing had, en veel had
geleden van vele geneesheer en, en heel
haar vermogen daaraan te koste gelegd
had, en ge en e baat had gevonden, maar
veeleer erger geworden w;ts; deze van
Jezus gehoord hebbende, kwam, onder
het volk, van achteren, en raakte zijn
kleed aan; want zij zeide: Als ik ook
maar zijn kleed heb aangeraakt, ik zal
genezen zijn. En terstond was de bron
-ocr page 469-
JEZUS GENEEST DE BLOEDVLOE1ENDE VltOUW EN VERWEKT
430
van li aar bloed opgedroogd, en zij
gevoelde aan haar lichaam, dat zij van
de kwaal genezen was. En Jezus in zich
zelven terstond de kracht erkennende,
die van Hem was uitgegaan, keerde zich
om tot de schare, en zei de: wie heelt
mijne kleederen aangeraakt? Toen nu allen
het ontkenden, zei de Petrus en die met
hen waren: Mee-
ster! de scharen
dringen en d r u k-
ken U, en Gij zegt:
wie heeft Mij aange-
raakt? D o c li Jezus
zcide: Iemand heeft
M ij aangeraakt,
want Ik weet, dat
er van M ij e e n e
kracht is uitgegaan.
E n II ij schouwde i n
het rond, om haar
te zien, die dit ge-
daan had. De vrouw
nu, bewust van liet-
ge en aan haar ge-
s c h i e d was, kwam
vreezen de en be-
vende, en viel voor
Hem neder, en ver-
klaarde in t e g e n-
w o o r (1 i g h e i d v a n a I
het volk, om welke
reden zij Hem had
aangeraakt, en hoe
zij terstond was
genezen. En Hij zei de tot haar: Doch-j
ter! uw geloof heeft u gezond gemaakt;
ga heen in vrede, en wees genezen van
uwe kwaal.
Bedenk hier, christelijke Lezer, hoc het u
niet slechts vergund is, hel kleed van den god-
delijken Meesier, maar zeil zijn Allerheiligst
Sacrament, zoo menigmaal gij communiceert, aan
te raken! Welke genade zou Hij u bij die troost-
rijke aanraking kunnen weigeren , als gij daarom
met liefde en vol vertrouwen bidt?
2. Terwij 1 Hij nog spreekt, komen er
uit hef huis van den overste der Sy na-
goog en zeggen: uwc dochter is gestor-
ven; wat valt gij den Meester nog lastig?
Doch Jezus het woord hoorende, dat
daar gesproken werd, zegt tot den
overste der Sy na-
goog: vrees niet,
geloof maar en zij
zal behouden w o r-
den. En toen Hij aan
bet huis gekomen
was, liet II ij n i e-
mand met zich bin-
nen gaan dan Petrus
en Jacobus en Joan-
nes, en den vader
en de moeder van
hel meisje. En zij
komen in hot huis
van den overste
der Synagoog; en
11 ij ziet het m i s-
baar, en w e e n e n-
d e n en luid jam-
merenden. En Hij
ging binnen, en
toen II ij de treur-
pijpers gezien had,
en bet misbaarma-
kend volk, zeide
II ij, waarom maakt
g ij misbaar en
weent gij? Het meisje is niet gestorven,
maar slaapt! En zij hela ch ten Hem, we-
tende, dat zij gestorven was. Doch Ilij,
nadat Hij allen had doen uitgaan, neemt
den vader en de moeder van het meisje
en hen, die bij Hem waren mede, en gaat
binnen, waar het meisje lag. En de
hand vattende, zegt Hij tol haar: Talitha
Kurai dat is, vertaald: Meisje Ik zeg u,
sta op! En haar geest keerde weder en
-ocr page 470-
DE DOCHTER VAN JAÏRUS VAN DEN DOOD.                                      431
ongelukkig kind niet! Doet veeleer zoo als de
Joodsche overste der Synagoog Jaïrus gedaan heeft :
Valt Christus te voet, en bidt Hem dringend en
aanhoudend — jaren lang, als het moet — dat
Hij ook in uw huis moge komen en het geestelijk
gestorven kind tot het leven der genade weder
opwekken. Doet zeil\' de werken van boctvaar-
dighcid , die het dolend kind op dit oogenblik
nog versmaadt; doet zelf de gebeden, die de
ontaarde zoon in de bedwelming zijner harts-
tochten nog verzuimt: Tranen, werken van boet-
vaardighcid en gebeden van christelijke ouders
voor hunne kinderen kunnen zeker, zeker niet
verloren zijn!
dadelijk stond liet meisje op en wan-
dolde, want zij was twaalf jaren oud,
en hare ouders stonden verbaasd met
groote verbazing. En Hij gebood hun
zeer, aan niemand te zeggen, wat er
geschied was; en Hij zeide dat men
haar te eten zou geven. En de mare
hier van ging uit door geheel dat land.
Christelijke vader, diep bedroefde moeder,
die den geestelijken dood van uw kind, de dwalingen
eener verwaande dochter, den trots van een uit-
gelalen zoon beweent, ook in uw hart moet deze
mare doordringen. 0 wanhoopt niet! vloekt uw
~»^^J^z>f^a^3^!^s^^-
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
WONDERBARE GENEZING VAN TWEE BLINDEN EN EEN BEZETENEN.
HERHAALD OPTREDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE
VADERSTAD NAZARETH.
(Matih. IX: 27—38; XIII: 54—58; Mare. XI: 1—0.)
1.
zeggen tot Hem: Ja, Heere! Toen raakte
Hij hunne oogen aan, zeggende: u ge-
schiede naar uw geloof. En hunne oogen
gingen open. En Jezus dreigde hen
zeggende: ziet toe, dat niemand het
wete! Doch zij, uitgegaan zijnde, maak-
ten Hem bekend in geheel dien land-
s treek.
Als dezen nu uitgegaan waren, zie,
zoo bracht men voor Hem een stommen
mensch, die van een boozen geest beze-
ten was. En toen de booze geest was
55
n als Jezus
van daar
voortging,
volgden Hem
twee blinden,
roepende en
zeggende:
ontferm U
onzer, Zoon van David! En toen Hij in
huis gekomen was, kwamen de blinden
tol Hem. En Jezus zegt tot hen: Ge-
looi\'l gij, dat Ik u zulks doen kan? Zij
-ocr page 471-
WONDERBARE GENEZING VAN TWEE BLINDEN EN EEN BEZETENEN.
A:il
uitgedreven, sprak de stomme, en de
scharen verwonderden zich, zeggende:
Nooit is het zoo in Israël gezien! Docli
de Phariseërs zeiden: Door den overste
der booze geesten drijft Hij de booze gce-
sten uit.
Dezen zoo gruwelijken als zinneloozen laster heeft
Christus reeds eens allerbondigst wederlcgd (vgl.
lil. 419). Toch herhalen hem de Phariseërs even onbe-
schaamd, als hadden zij van de wederlegging niets
gehoord! Daarom verwonder noch vertoorn u,
christelijke Lezer, als de boosaardige Phariseërs
onzer dagen voor den tienden en hondersten maal
onrechtvaardige klachten en lasteringen tegen
Christus en zijne II. Kerk herhalen, die hen reeds
lang en allergrondigst zijn wederlegd. Hartstocht
maakt blind- en vergeetachtig.
i. En in zijne vaderstad gekomen zijnde
volgden Hem zijne leerlingen. En toen
hel Sabbath geworden was, begon Hij in
de Synagoog te Ie eren. En velen II cm
aanhoorende, waren verwonderd over
zijne leer ing, zeggende: van waar heeft
Deze dit alles? en welke is die wijsheid,
die 11 em gege v en is? En vanwaar zulke uon-
(/«•krachten, die door Zijne handen ge-
scbieden? Is deze niet de zoon van den
timmerman, de zoon van Maria? een broe-
der van Jacobus en Josef en Simon en
.ludas? (vgl. bl. 421). Zijn ook zijne zus-
ters niet allen hier bij ons? Van waar
heeft dan deze dit alles? En zij ergerden
zich aan Hem. Doch Jezus zeide tot hen:
Een Proleet is niet ongeëerd dan in zijn
vaderstad, en in zijn huis, en bij zijne
maagschap! En II ij deed aldaar niet vele
wonderen, om hunne ongeloovigheid;
behalve dat II ij aan weinige kranken de
handen oplegde, en hen genas. En 11 ij
verwonderde zich om hun ongeloof.
En Jezus ging al de steden en vlekken
rond, 1 e e rende in hunne Synagogen,en
predikende het Evangelie des Hijks, en
genezende alle ziekte en alle krankheid.
En de scharen ziende, had II ij deernis
met hen, omdat zij gedrukt waren, en
daar lagen als schapen, die geen herder
hebben. Alsdan zegt Hij tol zijne leer-
lingen: De oogst is wel groot, maar wei-
nigen zijn de arbeiders; bidt dan den
Heer des oogstes, dat Hij arbeiders in
zijnen oogst uitzendc!
En het geschiedde, toen Jezus geein-
digd had, Zijne twaalf leerlingen te ver-
manen, dat IIij van daar wegging, omin
hunne steden te leeren en te prediken.
En zij gingen uit, trokken rond door de
vlekken en predikten het Evangelie, dal
zij zich zouden bekecren. En vele booze
geesten wierpen zij uit, en zij zalfden
met olie vele kranken en genazen hen.
Evenals destijds de Apostelen, zalven nog heden
de priesters, op last van den goddelijkenMeester,
de zware zieken met olie. Kan die olie, door de
wonderkracht van Christus, de zieken van hunne
lichamelijke machteloosheid bevrijden, zoo geeft
de Sacramentele zalving vooral sterkte aan de
ziel legen de verschrikkingen van den doodstrijd,
zuivering van zonden, ook zeer dikwijls verlich-
ting in de smarten en soms volkomen genezing.
Zeker een minzaam blijk der mcnschlievendheid
van onzen Heer, die ons op het verschrikkelijkste
oogenblik van ons leven zoo milden troost verleent.
Zeker een voortreffelijk geneesmiddel, waarnaar de
waarachtig geloovige in zijne ziekte met alle vurig-
heid verlangt! 0 goede Heer Jezus, laat mij zonder
dat koslbaar genadevol Sacrament niet sterven!
-ocr page 472-
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
DE ONTHOOFDING VAN JOANNES.
(Maüh. XIV: 1—13; Mare. VI: 14—29; Luc. IX: 7—9).
» volhard zal liefabrn
ten einde toe, die xal
ttlig worden.
de Dooper, hij is opgestaan van de doo-
den, en daarom werken die krachten
in hem!
Want hij, Ilerodes had dienaars alge zon-
den en Joannes gevangen genomen, en
hem in don kerker geboeid om Iferodias,
de vrouw van zijnen broeder Philippus,
omdat hij haar getrouwd had. En toen
er een geschikte dag gekomen was, de
geboortedag van Ilerodes, gaf deze zijn
ver jaar maal aan de rijksgrooten en de
krijgsoversten, en de aanzienlijkstcn van
Galilea. Toen nu llcrodias\' dochter was
binnen gekomen en in het midden voor
allen gedanst had, en behaagd had aan
Ilerodes, en aan hen, die mede aanzaten,
zeide de koning tol het meisje: vraag
van mij wat gij wilt, en ik zal het u ge-
ven? En hij zwoer haar: wat gij ook vra-
gen mocht, ik zal het u geven, al ware
het de helft van mijn rijk.
En zij ging uit en zeide tot hare moe-
der: wat zal ik vragen? En deze zeide.
het hoofd van Joannes den Dooper! En
zij aanstonds met spoed binnengegaan
zijnde tot den koning, vraagde, zooals
zij door hare moeder vooraf onderricht
was en zeide: Ik wil, dat gij mij terstond
hier geeft, op een schotel, het hoofd van
Joannes den Dooper! En de koning werd
ooals reeds boven (blz. 377)
verhaald is, had llerodesden
II. Joannes den Dooper in de
gevangenis geworpen. Nage-
\\%noeg twee jaren lag de man
Gods in den kerker. Einde-
lijk sloeg het uur, waarop
het zwaard van den heul hem
den zegcpalm bezorgde, en
het hem gegeven werd, ook
door den bloedigen marlc-
laarsdood den weg van Hem
te bereiden, die gekomen was,
om tot aan den kruisdood loc
der waarheid en deugd gelui-
genis te geven.
In dien tijd hoorde Ilerodes, de Yier-
vorst, de faam van Jezus — want zijn
naam was openbaar geworden; — en hij
hoorde alles wat door Hem verricht werd.
En hij was twijfelmoedig, omdat er door
sommigen gezegd werd: Joannes is ver-
rezen van de dooden — en door sommi-
gen: Elias is verschenen — en door
anderen: Een van de oude Profeten is
verrezen. — Als Ilerodes dit hoorde, zeide
hij: Joannes heb ik onthoofd, doch wie
is deze, van wien ik zoodanige dingen
hoor? En hij zocht Hem te zien. En hij
zeide lot zijne dienaars: Deze is Joannes
-ocr page 473-
DE ONTHOOFDING VAN JOANNES.
434
bedroefd; doch om den eed, en om hen,
die mede aanzaten, wilde hij haar geen
smart aandoen; maar hij zond een scherp.
rechter uit, en beval, dat r
men zijn hoofd op een
schotel zou aanbrengen.
En deze onthoofdde hem
i
in d e g e v a n g e n i s, en
bracht zijnhool\'daanop
een schotel; en hij gat dit
aan het meisje, en het
meisje gal\' het aan hare
het Oud Verbond, en sloot die roemwaardige
reeks van martelaren des ouden Testaments,
welke de Profeet Isaias geopend had. Het chris-
tendom viert jaarlijks op den
29 Augustus de plechtige ge-
dachlenis van zijnen triomf,
en door alle eeuwen heen tot
aan het einde der tijden zal
de naam van Joannes den
Dooper geloofd en verheer-
lijkt worden van al degenen,
die in ootmoedigheid, zuiver*
lieid van zeden, getrouwheid
aan zijne plichten van staal,
en onwrikbare kloekmoedig-
heid de ware grootheid en
de hoogste volmaaktheid van
de menschelijke natuur erkennen!
moeder. Entoenzijne
leerlingen dit vernomen
hadden, kwamen zij, en
namen zijn lichaam weg,
en legden het in een graf.
Zoo stierl\' de laatste en grootste Proleet van
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS SPIJST VIJF DUIZEND MENSCHEN OP WONDERLIJKE WIJZE.
(Malth. XIV: 13—21; Mare. VI: 30—44; Luc. IX: 10—17; Joan. VI: 1—14.)
ven als Jezus
onmiddellijk
vóór hel eerste
Paaschfeest van
zijne openbare
werkzaamheid
bij de bruiloft
te Cana water
in wijn veran-
derd, daarop
onmiddellijk
vóór het tweede Paaschfeest, vol liefde enbarm-
hartigheid met tollenaars en zondaars in hel huis
van Maltheus gastmaal gehouden heeft, zoo
zien wij thans, onmiddellijk vóór het derde
Paaschfeest, hoe Hij het brood zegent en
wonderdadig vermenigvuldigt, en daar-
aan de belofte verbindt van dat aanbiddelijk
brood, hetwelk Ilij op den vooravond van het
vierde Paaschfeest aan de zijnen geven en dei-
Kerk voor alle lijden nalaten zal. — In dezen
door God vaslgeslelden samenloop gevoelt gij,
Christelijke Lezer, de onuitsprekelijke waardig-
hcid van het christelijk Paaschmaal, van
het allerheiligst Sacrament des Allaars; maar tevens
ook hoe aan alle- gebeurtenissen in het leven van
-ocr page 474-
JEZUS SPIJST VIJF DUIZEND MENSCHEN OP WONDERLIJKE WIJZE.
435
1 in gen. Het Pascha nu, het leest der
Joden, was nabij. En II ij begon hun
veel te leeren, en sprak tot hen over
het Rijk Gods, en die genezing van
node hadden genas Hij. De dag nu be-
gon te dalen. En de twaalf traden toe
en zeiden tot Hem: Eene woeste plaats
is deze, en het uur is reeds voorbij.
____________________ Zend de scharen weg,
opdat zij heen gaan
naar de naaste d o r-
p e n en vlekken,
hunnen intrek n c-
men en spijze vin-
den. Doch Jezus zeide
lot hen: Zij hebben
niet noodig om heen
te gaan; geelt g ij
hun te eten! En zij
zeiden tot Hem: Laat
ons heengaan en
voor 200 denariën
brood koopen, en
w ij zullen hun te
eten geven. Jezus
dan zijne oogen op-
heffende en ziende,
dat er eene zeer
groote menigte tot
Hem kwam, zeide
tot Philippus: Van
waar zullen wij broo-
den koopen, opdat
deze mogen eten?
Doch Hij zeide dit,
om hem te beproeven; want II ij wist
zelf wel, wat Hij doen zoude. Philip-
pus antwoordde Hem: Voor 200 dena-
riën brooden is hun niet genoeg, opdat
ieder een weinig krijg e.
Een van zijne leerlingen, Andreas,
de broeder van Simon Petrus zeide tot
Hem: Er is één jongen hier, die vijf
gersten brooden heeft en twee vis-
Jezus eene geheimvolle beteekenis ten grondslag
ligt. Hoe meer gij door godvruchtige lezing,
overweging en gebed u in de levensgeschiedenis
van den Verlosser verdiept, des Ie duidelijker zal
deze geheimvolle beteekenis zich aan uwe ziel
vertoonen, en uw hart met vreugde vervullen!
Toen Jezus dit nu hoorde, namelijk de
onthoofding van den H. Joannes den Dooper,
ging Hij van daar
weg. En de Aposte-
Ie n keerden terug
en verzamelden zich
bij Jezus, en ver-
haalden Hem alles
wat zij gedaan en
wat zij geleerd had-
den. En IIij zeide
tot hen: Kornt al\'-
zonderlijk naar eene
eenzame plaats, en
rust een weinig uit!
Want die kwamen
en die gingen, wa-
ren velen; en zij
hadden ze U\'s geen
tijd om te eten. En
zij gingen in het
schip, en voeren
over het meer van
Galilea, waaraan de
stad Tiberias ligt,
naar eene woeste
plaats in de e e n-
zaamheid van Deth-
s aï d a.
En zij zagen hen weg gaan, en velen,
die de leekenen gezien hadden, die Hij
aan de kranken deed, vernamen het, en
te voet uit al de steden liepen zij der-
waarts samen, en kwamen hen voor. En
uitgaande, zag Jezus eene groote schare
en Hij had medelijden met hen, omdat
zij waren als schapen, die geenen her-
der hebben. Jezus ging dan op den berg
en aldaar zat Hij neder met zijne leer-
-ocr page 475-
436                 JEZUS SPIJST VIJF DUIZEND MENSGHEN OP WONDERLIJKE WIJZE.
se hen; maar wat is dit onder zoo velen?
En IIij zeide tot iien: Krengt ze Mij hier.
Verregaande bekrompenheid der Apostelen! Hoc
arm aan liefde en geloof! De 5000 mannen met
hunne talrijke vrouwen en kinderen, die Jezus
in de woestijn gevolgd hebben, moeten nu bij
het vallen van den avond heengaan, ieder voor
zich zelven zorgen en zien, hoe ze geholpen kun-
nen worden! En dat die menigte anders, dan met
klinkende munt kan geholpen worden, dat Hij,
die de gansche natuur met al haren rijkdom uit
niets geschapen heeft, en jaarlijks met een paar
zaadkorreltjes millioenen vruchtschoven laat groeien
en den horen van zijnen vruchtbaren zegen over
de geheele schepping uitstort, — dat Hij ook
hier met een enkel woord helpen kan, dat valt
hun in \'t geheel niet in. Hoe zeer gelijken wij
liefdelooze, arme van geloof, en alles naar maat
en gewicht berekenende menschen op die twaalf
mannen!
En Hij gebood hun, dat zij allen zouden
doen aanzitten, bij wijze van gezelschap-
pen, op het groene gras. Er was veel
gras nu op die plaats. En zij zaten aan
bij partijen van honderd en van vijftig.
En Jezus n a in de v ij f b r o o d e n en twee
visschen, en opziende naar den hemel,
zegende Hij, en Hij brak de brooden, en
gaf ze aan zijne leerlingen, opdat zij hun
die zouden voorzetten; ook de twee vis-
schen deelde Hij voor allen, zooveel zij
wilden. En zij allen aten en werden
verzadigd. Hierop zeide Hij tot de leer-
lingen: Verzamelt de overgeschoten
brokken, opdat zij niet verloren gaan.
Zij verzamelden dan, en vulden twaalf
korven met brokken van de vijl gersten-
brooden, welke hun, die gegeten hadden,
waren overgeschoten. Zij nu die gege-
ten hadden, waren vijfduizend mannen,
vrouwen en kinderen uitgenomen. Toen
die menschen dan het teeken gezien had-
den, dat Jezus verricht had, zeiden zij:
Deze is waarlijk de Profeet, die in de
wereld komen moet.
Uitstekende heerlijkheid van den Verlosser der
wereld! Hoe rijk aan liefde en wonderkracht!
De bedrukte huisvader en de arme huismoeder,
ieder ongelukkige en hulpbehoevende wende zich
tot dezen almachligen en goeden Heer, doch met
een onbegrensd vertrouwen en een vast geloof:
Zeker, de lieer zal zijnen dienaar niet verlaten;
maar door zijnen hemelschen zegen daar hulp
verleenen, waar de mensen met zijne inspanning
en spaarzaamheid te kort schiet! — »Ik wil toch
zien, wie het eerst moede is, gij lieer, met uwen
zegen, of ik in het geven van aalmoezen!" Zóó
riep eens in heilige opgetogenheid de Patriarch
van Alexandrië, Joannes de Aalmoezenier uit,
omdat de lieer hem altoos zoo wonderlijk met
lijdelijke goederen zegende.
-ocr page 476-
ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS WANDELT OP HET MEER EN GEBIEDT TEN TWEEDENMALE
DEN STORM. OOK PETRUS WANDELT OP HET MEER.
(Matth. XIV: ±1—M; Mare. VI: 45—53; Joan. VI: 15—24.)
in het meer geslingerd door de golven,
want de wind was tegen, en het meer
verhief zich, naardien er een hevige
wind waaide. En Jezus zag, dat zij mei
groote moeite t\'oor^roeiden.
Toen z ij dan ongeveer v ij f en twintig
of dertig stadiën ver geroeid hadden,
bijna een uur kwam Hij omtrent de vierde
nacht wake bij hen,
wandelende op het
meer, n a b ij het
schip, en Hij wilde
henvoorbij gaan.
Z ij nu, Hem ziende
wandelen op het
meer, werden ont-
steld, zeggende:
het is een spook! En
zij schreeuwde van
vrees. Want zij za-
gen llcm allen, en
on tstelden. En ter-
stond sprak Hij mei
hen, en zeide tol
hen: weest gerust
Ik ben het! vreest
niet!
Petrus nu ant-
woordde en zeide:
Heer! indien Gij het
zijt, beveel mij dan
tot u te komen op
het water. En IIij
zeide: Kom! En Pe-
trus vanhet scheepje
ezus dan verstaan heb-
bende, dat zij komen
zouden om Hem weg te
voeren en Koning te
maken, noodzaakte II ij
zijne leerlingen terstond
in het schip te stijgen,
opdat zij Hem vooruit
zoudon gaan naar
de overzijde van liet
meer, naar Beth-
saïda , ter \\v ij I Hij
zelf het volk zou
wegzenden. En toen
11 ij het volk had
weggezonden,
vluchtte Hij weder-
om, en klom op den
berg, om in de een-
zaamheid te bidden.
Toen het nu avond
b
gin
worden was,
gen z ij n e 1 e e r-
1 in g e n
afwaarls
naar het meer. En
in het schip ge-
klommen zijnde,
kwamen zij over
het meer naar C a-
pharnaüm. En het
was al reeds duis-
ter geworden en
Jezus was niet tot
hen gekomen maar
Hij was alleen op
het land. Het scheepje nu werd midden afgeklommen zijnde, wandelde op het
-ocr page 477-
438 JEZUS WANDELT OP HET MEER EN GEBIEDT TEN TWEEDENMALE DEN STORM.
de baren van het stormachtig meer is een buiten-
gevvoon verschijnsel: de woede der elementen
buigt zich onder zijne voeten. Doch zie, ook
Petrus wandelt op het meer: ook voor den ster-
felijken mensch buigt zich de macht der elementen,
als hij met onwrikbaar geloof en vurige
liefde als ware het één geworden is met
Christus! Hartroerende liefde van den leerling
| die zoo vurig naar den goddelijken Meester ver-
langt! Heerlijk geloof van den man der steenrots,
die zelfs de laatste reddingsplank verlaat, en zich
1 geheel en al, zonder eenige achterhouding den
Heere toevertrouwt. Doch zie, de Pinkstergeest,
I de geest van volharding is nog niet over Petrus
gekomen! Daarom begint zijn vertrouwen wederom
; te wankelen, en ook op het zelfde oogenblik zijn
voet. Gelooven en met vasten tred zelfs op
het onstuimig meer wandelen. — Twijfelen en
te gelijk zinken: eene groote veel beteckenende
leering!
water, om tot Jezus te komen. Doch den
licvigen wind ziende, werd hij bang. En
toen hij begon te zinken schreeuwde
hij, zeggende: lieer e, behoud mij! En
Jezus terstond zijn hand uitstrekkende,
greep hem, en zeide tot hem: Gij klein
g e 1 o o v i g e! waarom\'hebt g ij getwijfeld?
En toen Hij met Petrus bij hen in het
schip geklommen was, hield de wind op.
Zij nu, die in het scheepje waren, ston-
<len uitermate zeer verbaasd bij zich
zelven, want zij hadden niet gelet op
het wonder van de brooden, want hun hart
was blind. En zij kwamen en aanbaden
Hein, zeggende: waarlijk Gij zijt Gods
Zoon! En terstond was het schip aan
land, en zij kwamen in den streek van
Genezareth, en legden daar aan.
Dit wandelen van den Zoon des menschen op
-ocr page 478-
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS HET BROOD DES LEVENS. BELOFTE VAN HET HEILIG
SACRAMENT DES ALTAARS.
(Joan. VI: 22; Vil: 1; Mare. VI. 54—56.)
ooft den Hoer, maakt
groot en verheerlijkt zij-
ncn Naam, aanbidt Hem
in zijn Heilig Huis! —
Waar is dan dit II. huis des
Heeren, het huis van den On-
eindige, wien Hemel en aarde
niet kunnen bevatten? Dit is
het tabernakel onzer altaren!
Hier woont de Heer, de God-
mensch, wiens genoegen het
is, te zijn bij de kinderen der
menschen. Hier woont Hij in
het geheim zijner liefde, als
het waarachtig brood des levens,
hetwelk Hij op den vooravond
van zijn bitter lijden en dood in
de eetzaal te Jerusalem ingesteld, maar een jaar
vroeger, in de Synagoog te Capharnaüm beloofd
heeft. Lees, Christen, de gedenkwaardige \\voor-
den dezer belofte, die de leerling van liefde,
Joannes ons in zijn Evangelie bewaard heeft,
lees die met bijzondere godsvrucht, dankbaar-
heid en liefde: het zoetste geheim ligt in die
eerbiedwaardige woorden opgesloten!
Des anderen daags de schare, die aan
de overzijde van het meer stond, dewijl
zij gezien had, dat geen ander scheepje
daar geweest was behalve één, en dat
Jezus niet met zijne leerlingen in het
scheepje was gegaan, maar zijne leer-
lingen alleen waren vertrokken,—(doch
er waren andere scheepjes van Tiberias
aangekomen nabij de plaats, waar zij
het brood gegeten hadden na \'slleeren
danken.) — Toen dan de schare gezien
had, dat Jezus daar niet was, noch zijne
leerlingen, klommen zij in de scheepjes
en kwamen naar Capharnaüm om Jezus
te zoeken. — En toen zij Hem aan de
overzijde van het meer gevonden had-
den, nadat Hij met zijne leerlingen uit het
scheepje gegaan was, herkenden zij Hem
terstond, en zeiden tot Hem: Rabbi! wan-
neer zijt Gij hier gekomen? Jezus anl-
woorddehun en zeide: Voorwaar, voor-
waar, zeg Ik u: Gij zoekt Mij, niet omdat
gij teekenen hebt gezien, maar omdat
gij van de brooden hebt gegeten, en
verzadigd zijt geworden. Werkt, niet
om de spijs die vergaat, maar om de
spijs, die blijft tot in het eeuwig leven,
welke de Zoon des menschen u geven
zal; want dezen heeft God de Vader
bezegeld.
Zie hier, hoe de wijsste Leermeester het volk
van de aardsche spijze op eene hemelsche, van
het natuurlijk brood op een bovennatuurlijk wijst
en voorbereidt! Dit was het doel der wonder-
dadige vermenigvuldiging van brooden, die Hij
daags te voren gedaan had: gevoel en begrip der
50
-ocr page 479-
440                                             JEZUS HET I3UOÜD DES LEVENS.
Zijnen voor liet hemelsei) manna van het Nieuw
Testament te openen.
Zij zeiden dan tot Hem: wat moeten
wij doen om de werken Gods te werken?
Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit
is het werk Gods, dat g ij g e 1 o o f l i n II c m,
dien 11 ij gezonden heelt. Zij zeiden dan
tot Hem: welk t e e k e n *) doet Gij dan ,
opdat wij het zien en IJ gel o o ven? AYat
w e r k t G ij ? Onze vaderen aten h e t m a n n a
in de w o e s t ij n , g e 1 ij k er geschreven
staal: iirood ui t den hemel gaf II ij hun
te eten. Jezus zeide dan tot hen: Voor-
waar, voorwaar, zeg Ik u: niet Mozes
heeft u het brood uit den hemel gegeven,
maar mijn Vader geeft u het ware brood
uit den hemel; want het brood Gods is
dat, \'t welk uit den hemel nederdaalten
leven geeft aan de wereld. Zij zeiden
il a n tot Hem: II e e r e ! g e e f o n s a 11 ij d dat
brood!
En Jezus zeide tot hen: Ik ben het
brood des levens, die tol M ij komt zal
niel hongeren, en die in AI ij gelooft,
zal nimmer dorsten. Maar Ik heb het
u gezegd: G ij hebt M ij gezien, e n n o c h-
tans gelooft gij Mij niet. Al wal de Vader
Mij geeft, zal tol Mij komen; en hem,
die tot M ij k o m t, z a I I k n i e t b u i l e n w e r-
p e n; want Ik ben van d e n h e m e 1 n e d e r-
gedaald, niet om mijnen wil te doen,
maar den wil van Hem, die M ij g e z o n-
den heeft. En dit is de wil des Vaders,
die Mij gezonden heeft, dat Ik niets van
al wal II ij Mij gegeven heeft, late ver-
lorcngaan, maarhetopwekke ten jon g-
sten dage. En di t is de wil m ijn s Vaders,
die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk,
die den Zoon z ie t en in Hem gelooft,
*) Pe zinnelijke en zelfzuchtige Joden zijn met de
eenmalige vermenigvuldiging der brooden van gisteren
niet te vreden, maar willen een blijvend wonderteeken
van Christus, gelijk aan het manna, tot onderhoud van
het lichamelijk leven.
het eeuwig leven hebbe; enlkzalhcm
opwekken tenjongsten dage.
Dat is juist het doel van het Allerheiligste Sa-
crament des Allaars: ons zoo innig mogelijk met
1 Christus te verbinden, zoodal wij deelnemen aan
i zijn Godmenschelijk leven en nooit verloren gaan,
\' maar voor lijd en eeuwigheid met Hem verbon-
j den blijven!
De Joden morden dan over Hem, dat
j Hij gezegd had: Ik ben het levend brood,
dat uit den hemel ben nedergedaald.
En zij zeiden: Is dezenietJezus.de
zoon van Josef, wiens vader en moeder
wij kennen? Hoe zegt deze dan: Ik ben
uit den hemel nedergedaald? Jezus
antwoordde dan en zeide lot hen:
Mort niet onder elkander! Niemand
kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die
Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik
zal hem opwekken tenjongsten dage.
! Er staal geschreven in de Profeten:
En zij zullen allen onderwezenen van
God zijn. Een iegelijk, die van den
Vader gehoord en geleerd heeft, komt
lot Mij. Niet, dat iemand den Vader
gezien heeft, dan Hij, die van God is:
deze heeft den Vader gezien. Voor-
waar, voorwaar, zeg Ik u: die inMij
gelooft, heeft het eeuwig leven.
Want alleen de waarachtig geloovige, d. i. hij
die van den hemehchen Vader de gaven des
geloofs ontvangen heeft, en daarmede getrouw
werkt, kan het brood des hemels waardig — en
daarin ook werkelijk het onderpand van heteeu-
wig leven ontvangen.
Ik ben het brood des levens. Uwe va-
deren aten het manna in de woest ij n,
en sterven: dit is het brood, hetwelk uit
den hemel nederdaalt, dat, zoo iemand
| daarvan eet, hij niet sterve. Ik ben het
I levend brood, die uit den hemel ben ne-
! der gedaald; zoo iemand van dit brood
J eet, hij zal in eeuwigheid leven. En het
brood, dat Ik geven zal, is mijn vleesch,
voor het leven der wereld.
-ocr page 480-
BELOFTE VAN HET II. SACRAMENT DES ALTAARS.
441
valsche uitlegging; want, vooreerst heeft de uil-
drukking: »het vleesch van eenen mensch eten"
in de Ilebreeuwscbc en alle oostersche talen, als
hel zinnebeeldig gebruikt wordt, zeker nooit den
zin: »In dezen mensch gelooven en Hem bemin-
nen" — maar juist omgekeerd: »hem haten,
vervolgen, lasteren." Zoo heet het b. v. in het
boek Job: waarom vervolgt gij mij als God
De Joden streden dan onder elkander,
zeggende: Hoe kan deze ons zijn vleesch
te eten geven? Jezus zcide dan tol hen:
Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Tenzij
gij het vleesch van den Zoon des men-
schen eet en zijn hloed drinkt, zult gij
het leven in u niet hebben. Die mijn
vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft
het eeuwig leven,
en verzadigt gij u
aan mijn vleesch,
Job XIX : 22 en in
Psalm XXVI : 2. Als
degenen, die mij
schaden doen, na-
deren, om zich met
mij n vleesch te voe-
den enz.
Ten tweeden behoefde
Christus het xgeloofaan
zijn vleesch en bloed"
d. i. aan zijne mensch-
heid in \'t geheel niet
te eischen. Daaraan ge-
loofden de Joden vol-
komen, omdat zij die
met hunne oogen zagen.
Iladde de Zaligmaker
hun alleen gesproken
van een zuiver geeste-
lijk gelooi\', dan had Hij
niet het geloof aan zijn
vleesch en bloed, maar
aan zijne godheid moe-
ten eischen en zeggen:
«Tenzij gij de godheid
en Ik zal hem op-
wekken tenjongsten
dage. Want mijn
vleesch is waarlijk
sp ijs, en m ij n bloed
is waarlijk drank.
Die mijn vleesch
eet en mijn bloed
drinkt, blijft in Mij,
en Ik in hem. Gelijk
de levende Va dei-
Mij gezonden heeft,
en Ik leef om den
Vader, zoo zal ook
hij, die Mij eet, om
Mij leven. Dit is het
brood, dat uit den
hemel is n e d e r g e-
daald; niet gel ij k
uwe vaderen het
rn a n n a (vgl. bl. 96)
aten, en stierven:
wie dit brood eet,
zal in eeuwigheid
leven. Dit zeidc
Hij in de Synagoog, i__ _____--------------
leerende te Capharnaüm.
Met de duidelijkste en voor gecne twee betee-
kenissen vatbare woonden heeft hier de goddelijke
Meester het allerheiligste Sacrament des Altaars
beloofd. Wel is waar beweren de dwaalleeraars:
»het vleesch van Christus eten en zijn bloed drin-
ken", deze woorden moeten hier niet letterlijk
maar alleen zinnebeeldig genomen worden,
en willen niets anders zeggen dan: In Christus
gelooven en Hem beminnen. Doch dit is eene
van den Zoon des menschen eet en drinkt, enz."
Ten derden was deze Christus, waaraan men
gelooven moest, reeds van den hemel nedergedaald,
Hij was reeds daar tegenwoordig. Maar Christus
spreekt van het geheimvol brood, als van iets
toekomstigs: »IIet brood, dat Ik geven zal."
Eindelijk verstonden de Joden het woord van
den Zaligmaker letterlijk, en desniettegenstaande
gaf Hij hun geerie andere verklaring, zooals
anders de goede Leermeester zeker zou gedaan
-ocr page 481-
U\'2 JEZUS HET BROOD DES LEVENS. BELOFTE VAN HET II. SACRAMENT DES ALTAARS.
hebben, en ook werkelijk bij hun onschuldig mis-
verstand gewoon was te doen. In tegendeel, Hij
herhaalt en bevestigt zijne, den Joden zoo aan-
stotelijke woorden, ofschoon Hij den afval van
velen voorzag, en verwijst hen alleen op een
ander oogenschijnlijk nog grooter wonder, op het
wonder zijner Hemelvaart.
Velen dan van uit zijne leerlingen dit
gehoord hebbende, zeiden: Dat woord
is hard, en wie kan het aanhooren?
Jezus nu, bij zich zelven wetende, dat
zijne leerlingen hierover mompelden,
zeide tot hen: Ergert u dit? Indien gij
dan den Zoon des menschen zult zien
opvaren, waar Hij te voren was...? De
Geest is het, die levend maakt, het
vleesch is van geen nut. De woorden,
die Ik tot u gesproken heb; zijn geest
en leven; maar er zijn sommigen van u,
die niet gelooven. Maar Jezus wist van
den beginne, wie ongeloovigen waren,
en wie Hem zoude leveren. En Hij zeide:
Daarom heb Ik u gezegd: Niemand kan
tot Mij komen, tenzij het Hem gegeven
z ij van m ij n e n Vader.
Als Jezus hier van nutteloos vleesch spreekt,
bedoelt Hij daarmee niet zijn eigen vleesch, zijne
menschheid; anders hadde Hij geen menschelijk
lichaam aangenomen, en waren de zieken niet
reeds door de aanraking zijner kleederen geheiligd
geworden? Zoo menigmaal de II. Schrift het
«vleesch " tegenover den »Geest" stelt, verstaat
zij altoos door het laatste, het edele, het verhc-
vene in den mensch, de geestelijke genegenheid
en vaardigheid des geloofs, maar door het vleesch
het lagere en het zinnelijke in den mensch, dat
zich tegen het geloof aan hel onzichtbare verzet.
In dezen zin schrijft de II. Apostel Paulus aan
de Romeinen VIII. liet trachten des vlee-
sches is de dood maar het trachten des
Geestes leven en vrede.
Van toen af gingen vele zij nerleer-
lingcn terug, en wandelden nietmeer
met Hem. Jezus zeide dan t o t d e t w a a 1-
ven: wilt gij ooknietheengaan? Simon
Petrus antwoordde Hem dan: Heere!
tol wien zullen wij gaan? Gij hebt de
woorden des eeuwigen levens; en wij,
wij hebben geloofd en erkend, dat gij
de Christus, de Zone Gods z ij t. Jezus
antwoordde hun: Heb Ik niet u twaal-
ven uitgekozen? en éón uit u is een
duivel! En II ij zeide dit van Judas
lscarioth, Simons zoon; want deze zou
Hem overleveren, ofschoon Hij een uit
de twaalven was.
Daarna nu wandelde Jezus inGalilea;
want Hij wilde niet in Judea wandelen,
omdat de Joden Hem zochten te doo-
den. — En zij doorliepen die gansche
landstreek, en begonnen de kranken
op bedden rond te dragen, waar zij
hoorden, dat Hij was. En overal waar
Hij inging, in vlekken of in dorpen, of
in steden, legden zij de zieken op de
straten; en zij baden Rem, d a t z ij a 1-
leenlij k maar het boordsel van zijn kleed
mochten aanraken; en zoovelen Hem
aanraakten, worden gezond.
go} 9E&Jta
-ocr page 482-
IV.
DE LEERINGEN EN WERKEN VAN JEZUS CHRISTUS VAN HET
DERDE PAASCHFEEST NA ZIJNEN DOOP IN DE JORDAAN,
TOT HET VIERDE PAASCHFEEST, DAT IS, TOT AAN
DE LIJDENSWEEK.
DERTIGSTE HOOFDDEEL.
OVER DE BLOOT UITWENDIGE, WETTELIJKE ZUIVERHEID,
EN OVER DE ZUIVERHEID DES HARTEN.
(Malth. XV: 1—20; Mare. VIf: 1—23.)
Die geloofd «al hebben en "t—
doopt i*l njii tal lalig worden.
ettelijke, bloot in uitwendige
inachtnemingen en onthou-
dingen bestaande zuiverheid
—  — en inwendige zuiver-
heid des harten in ware on-
schuld en werkdodige liefde:
—  dit is het groote onder-
scheid lusschen de zedeleer
der Phariseërs en die van
den Verlosser der wereld. —
De Phariseërs meenden, dat
reeds het uiterlijke werk der
wet den mensch heiligt; doch
Christus wil vooral de heili-
ging jan den inwendigen
mensch, en houdt slechts
de uitwendige werken in
zooverre welgevallig en ver-
dienstelijk in het oog van God, als zij uit het
geloof en de liefde voortkomen. Dit is de zin
zijner ttral\'prediking tegen de Phoiïseè\'rs. E n
bij Hem verzamelden zich de Phariseërs
en eenige Sch r i f t g e 1 e e r d en, die van
Jerusalem gekomen waren. Rn gezien
hebbende, dat sommige van zijne 1 e e r-
lingen brood aten, met onheilige, dat
is, met ongewasschen handen, laakten
zij dit. Want de Phariseërs en al de Jo-
den eten niet, als zij niet meermaals
zich de handen gewasschen hebben;
vasthoudende aan de overleveringen der
Ouderlingen; en van de markt terugko-
mende,
eten zij niet, dan na zich gebaad
te hebben, en vele andere dingen zijn
er, die hun overgeleverd zijn te onder-
houden, zooals het afspoelen van bekers
en kruiken, en koperen vaten en tafel-
banken. En de Phariseërs en Schrift-
geleerden vroegen Hem: Waarom over-
treden uwe leerlingen de overlevering
-ocr page 483-
444                       OVER DE BLOOT UITWENDIGE, WETTELIJKE Zl\'IVEWIEID.
geroepen hebbende, zeide Hij tot hen:
Hoort Mij allen en verstaat! Er is niets
van buiten den mensch in hem ingaande,
dat hem kunne besmetten; maar de
dingen, die van den mensch uitgaan,
die zijn het, welke den mensch besmet-
ten. Zoo iemand ooren heeft om te hoo-
ren, die hoore!
En toen Hij van de schare weggegaan en
in huis gekomen was, traden z ij n e 1 e e r-
lingen toe, en zeiden totHem:weetGij
wel, dat de Phariseërs, toen zij dit
woord gehoord hebben, geërgerd zijn
geworden? Doch II ij antwoordde en
zeide: Alle plant, welke mijn hemelsche
Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid
worden. Laat hen begaan! Het zijn
blinden en leidslieden van blinden. En
als de blinde den blinden leidt, val-
len zij beiden in den kuil. En Petrus
nam het woord op en zeide: verklaar
ons die zinspreuk. En Hij zeide: z ij t
ook gij lieden nogverstandeloos? Be-
grijpt gij niet, dat al wat van buiten in
den mond ingaat, den mensch niet be-
smelten kan, omdat het niet in zijn
hart, maar in den buik komt, en uit-
gaat in het geheim gemak, hetwelk al
de spijzen reinigt? Maar wat van den
mensch uitgaat, zeide Hij, dat besmet
den mensch, want van binnen, uit het
hart der menschen, gaan uit de kwade
gedachten, overspelen, hoererijen,
doodslagen, diever ij en, h e b z u c h t i g-
heden, snood heden, bedrog, ontuchti g-
heden, afgunst, lastering, hoogmoed
onbezonnenheid. Al deze booze din-
gen gaan van binnen uit, en besmetten
den mensch. Doch het eten met onge-
wasschen handen besmet den mensch niet.
De Phariseërs waren in den waan, dat het
eten met onreine handen zich ook aan de spijs
mededeelde, en daardoor ook aan het hart. Dit
was eene bespottelijke verwarring van lichaam
en ziel, van uitwendige en inwendige besmetting.
der Ouderlingen? Want zij w a s s c li e n
hunne handen niet, als zij brood eten,
maar eten het met onreine handen. Doch
Hij antwoordde en zeidc tot hen: Waar-
om overtreedt ook gij het gebod van
God om uwe overlevering? Want God
heeft gezegd: Eer uwen vader en uwe
moeder! en: Wie vader of moeder vloekt,
dat hij den dood sterve! Doch gij zegt:
Als iemand tot vader of moeder zal ge-
zegd hebben: Gorban,*) dat is, een
offer zij het wat u ook van mij zou nuttig
kunnen wezen, zijne belofte is geldig, en h ij
zal zijnen vader en moeder niet eeren,
en gij laat hem niet meer toe, iets aan
zijnen vader of zijne moeder te doen.
En verijdeld hebt gij het gebod van
God om uwe overlevering. Treffend
heeft Isaias van u, huichelaars, gepro-
fetcerd, als geschreven staat: Dit volk
eert Mij met de lippen, maar hun hart
is verre van Mij! Doch te vergeefs eeren
zij Mij, daar zij leeringen en geboden
van menschen leeren. Want het gebod
van God laat gij na, en onderhoudt de
overlevering der menschen, zooals het
afspoelen van kruiken en drinkbekers;
en andere dergelijke dingen doet gij vele.
Om voor den tempel talrijke aalmoezen en ge-
schenken te bekomen, hadden de hebzuchtige
Phariseërs en Joodsclie Priesters de stelling ge-
maakt: Tempel-offeranden zijn Gode welgevalliger,
dan ondersteuning van eigen, hulpbehoevende
ouders, en God zal de ouders, juist omdat hunne
kinderen aan den tempel geofferd hebben, op
eene andere wijze uit bunnen nood redden. Eene
afschuwelijke leering! Vandaar zeggen ook de
kerkleeraars: om de ondersteuning van hulpbe-
hoevendc ouders moet zoon of dochter elk an-
deren, ook nogzoogodvruchligen wensch opofferen,
ja zelfs het verlangen om in een klooster te gaan.
En Jezus de schare wederom lot zich
*)Corbnn! is eene Taste uitdrukking voor: God
zij u genadig! God zal u helpen!
-ocr page 484-
445
EN OVER DE ZUIVERHEID DES HARTEN.
zelfs de overtreding van Adam in het Paradijs
verschoond! — Dit is de leer van alle kerkvaders.
»Het vasten, schrijft de II. Cyprianus, temt den
opstand van het vleesch, en ontwapent de woede
der booze lusten." En de II. Zeno zegt: sDoor
het genot eener verbodene spijze, is God belee-
digd, maar door het vasten weder verzoend.\'\'
Ja de II. Ilieronymus leert openlijk dat de veertig»
daagsche vasten van Apostolischen oorsprong is"
en de II. Paus Leo voegt er bij: »omdat het bitter
lijden en dood van Christus in zijne glorierijke
verrijzenis tot de verhevenste geheimen van onzen
11. godsdienst gerekend worden, is het ook plicht,
dat wij ons niet slechts door gebeden en het
geven van aalmoezen, maar ook door lang vasten
daartoe voorbereiden, om waardig te worden,
deze zoo verhevene geheimen te vieren", — of,
volgens de uitdrukking van den II. Ilieronymus som
onze zielen tot het waardig ontvangen der godde-
lijke Sacramenten met Paaschcn voor te bereiden."
Hetzelfde leerden de Manicheërs. Zij hielden
sommige spijzen" in zich zondig en den boozen
geesten toegedaan: Deze dwaasheden verwerpt
Christus, als Hij zegt: »niets, wat van buiten den
mond ingaat, besmet den mensch.\'\' Evenzoo de
Apostel Paulus in zijnen eersten brief aan Timo-
theus IX: 4., waar hij hen veroordeelt, die de
onthouding van sommige spijzen gebieden, want
alle schepsel Gods is goed. Daaruit volgt
van zelf, dat de godvruchtige en zoo oud christe-
lijke oefening van den vasten en de onthouding
van vleeschspijzen op sommige dagen niet ver.
boden is, omdat daardoor immers niet de ver-
achting van Gods gaven, maar de versterving der
zinnelijkheid en de heerschappij van den geest
over het vleesch beoogd wordt. Zou men de
woorden van Christus: »niels wat van buiten den
mond ingaat, hesmet den mensch! in eenen geheel
algemeenen en onbepaalden zin opnemen, dan
ware daarmede gulzigheid en dronkenschap, ja
EEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS GENEEST DE DOCHTER EENER CHANANEESCHE VROUW
EN EEN DOOFSTOMMEN.
(Miüh. XV: 21—29; Mare. VII: <U—37.)
!.
EL, -- „^
<K4^?P\\-"n Jezus van
een huis en wilde, dat het niemand zou
d a a r
vvegge-
weten. Doch 11 ij kon niet verborgen
gaan zijnde, ! blijven, want zie, eene Chananeesche
vertroknaar vrouw, wier dochter een\' onreinen
de streken I geest had, had van Hem gehoord, en
van ïyrus en
Si don. *) En echter maar een voorbijgaand bezoek; want de tijd was
ij jj o- i n tr in n0£ n\'et S*5!*0111611\' om den vollen zegen der verlossing
ook op de heidenen over te brengen. Daarom stelde de
Zaligmaker door de schijnbaar zeer harde woorden, hot
•] d. i. In Let heidensch land van Fhenicii:. Dit was
geloof der chananeesche vrouw zoo ernstig op de proef.
-ocr page 485-
44G
JEZUS GENEEST DE DOCHTER EENER CHANANEESCHE VROUW
onmiddellijk kwam zij van die grenzen,
kwam binnen, en viel neder aan Zijne
voelen. Deze vrouw nu was ecne Hei-
din, eeneSyrophenisischevangeboorte.
En zij riep luid, tot Hem zeggende: ont-
ferm U mijner, lleere, Zoon van David!
mijne dochter wordt deerlijk geplaagd
van een boozen geest. En zij verzocht
Mem, dat Hij den
boozen geest uit
hare dochter wilde
u i l d r ij v e n. Doch
Hij antwoordde haar
geen woord. — En
zijne leerlingen tra-
den toe, en verzoen*
ten Hem, zeggen-
de: Zend haar weg!
want z ij schreeuwt
ons achterna. Doch
11 ij antwoordde en
zeide: Ik ben niet
gezonden dan tot
de verloren schapen
van het huis van
Israël. Maar z ij
kwam, en aanbad
Hem, zeggende:
lleere help mij! En
Hij antwoordde en
zeide: Laat eerst
de kinderen d. i. de
kinderen van Israël
verzadigd worden;
want het is niet
wel, het brood der kinderen te nemen,
en het te werpen voor de honden. En
zij zeide: Zoo is het, Heer e! want ook
de hondjes eten, onder de tafel, van de
kruim el tjens die van de tafel hunner
meesters vallen. Toen antwoordde
Jezus en zeide tot haar: O vrouw! groot
is uw geloof; u geschiede, gelijk gij
wilt! De booze geest is uitgevaren uit
uwe dochter. En hare dochter was van
dien stond af genezen. — En heenge-
gaan zijnde naar haar huis, vond zij
het meisje op het bed liggen, en den
boozen geest uitgevaren.
En Jezus ging de grenss treken van
Tyrus wederom uit, en kwam door Si-
don aan het meer van Galilea, midden
door de streken van Decapolis. En Hij
klom op den berg
en zette zich daar
neder.
2. En zij brengen
tot Hem iemand,
die doof en stom
was; en zij verzoch-
t e n Hem, dat II ij
hem de hand wilde
opleggen. En IIij
nam hem van de
schare af tot zich
afzonderlijk, en
stak zijne vingeren
in deszelfs ooren;
en gespuwd heb-
bende, raakte II ij
zijne long aan. En
opziende naar den
hemel, verzuchtte
Il ij, en zeide tot
li em: Ephphcta! dat
is: word geopend!
En terstond w e r-
den zijne ooren ge-
opend, en de band
zijner tong werd
los, en hij sprak goed. En Hij gebood
hun, dat zij het aan niemand zouden zeg-
gen. Doch hoezeer Hij hun dit ook ge-
bood, zij maakten het zooveel te meer
bekend. En destemeer waren zij in ver-
wondering, en zeiden: Il ij heeft alles
welgedaan, en de dooven heeft Hij doen
hoor en, en de stommen doen sp reken.
Evenals de doofstomme, is iedere mensch
van nature doof, d. i. onbekwaam de hemelsche
-ocr page 486-
EN EEN DOOFSTOMMEN.
447
waarheid te bevatten, en stom, d. i. onbekwaam,
God in alles de eer te geven. Kerst in het II.
Sacrament des Doopsels wordt het oor van den
geest geopend en de long voor het bovennatunr-
lijke los gemaakt. Door het Doopsel heeft er in
het binnenste van den mensch eene wondere
verandering plaats: hij ontvangt de bekvvaam-
heid, de waarheid ter zaligheid niet slechts uiter-
lijk te hooien, maar ze ook met bovennatuurlijk
verstand en overtuiging in zijn hart op te nemen,
en »uit het geloof (aan deze waarheid ter zalig-
heid) te leven". Hij wordt in staat gesteld, deze
godsdienstige overtuiging niet slechts uiterlijk
met den mond uit te spreken, maar het geloof
zóó te belijden, dat in deze belijdenis eene gc-
heimvolle kracht woont, die ter zaligheid leidt.
Om dit zinnebeeldig aan te duiden raakt de priester
oor en mond van den Doop el ing met spcek-
sel aan en zegt het woord, Ephpheta over
het kind.
-~►-S0C», i ,.
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS SPIJST 4000 MAN MET ZEVEN BROODEN. HET TEEKEN VAN JONAS
DE KLEINGELOOVIG3EID DER LEERLINGEN. DE BLINDEN TE BETHSAÏDA.
[Matlh. AT: 30; XVI: 1 — 1:5; Mare. VIII. 1—i(i.)
^JH
dend bij Mij zijn, en niets te eten hebben.
En hen nuchter van Mij wegzenden wil
Ik niet, opdat zij niet bezwijken op den
weg; want sommige van hen z ij n van
verre gekomen. En de leerlingen zeg-
gen tot Hem: Vanwaar dan in eene
woest ij n ons zoo vele brooden aangc
schafl
, dat wij eene zoo groote schare
verzadigen? En Jezus zegt tot hen: Hoe-
vele brooden hebt gij? En zij zeiden:
Zeven, en weinige vischjes. En Hij be-
val de schare aantezitten op den grond.
En Hij nam de zeven brooden, en als Hij
gedankt had, brak en gaf Hij ze aan
zijne leerlingen, opdat zij die zouden
voorzetten. En zij zetteden ze aan de
scharen voor. Ook de vischjes zegende
Hij, en beval ze voor te zetten. En ze
aten allen en werden verzadigd. En wat
van de brokkelingen overbleef, namen
zij op, /.exen manden vol. Zij die nu ge-
57
n [ d i e dagen kwamen
er wederom vele scha-
en bij Hem, hebbende
bij zich stommen, blin-
den, kreupelen, lam-
men en vele anderen.
En zij wierpen ze aan
Zijne voeten neder, en
II ij genas hen; zoodat
de scharen zich ver-
wonderden, daar zij
stommen zagen spre-
ken, kreupelen wande-
len, blinden zien; en
zij verheerlijkten den
God van Israël.
En toen zij niets te
eten hadden, riep Jezus
zijne leerlingen tot zich,
medelijden met de scha-
eds drie dagen aanhou-
en zeide: Ik heb
re, omdat zij re
-ocr page 487-
JEZUS SPIJST 4000 MAN MET ZEVEN BKOODEN. HET TEEKEN VAN JONAS.
448
geten hadden, waren 4000 mannen, be-
halve de kinderen en de vrouwen. En
toen Hij de schare had weggezonden, ging
11Ij terstond met Zijne leerlingen in het
scheepje, en kwam op de grenzen van
Magedan, in de streken van Dalmanntha.
Leer hieruit, Lezer, dat hun, die oprecht naar
het geestelijk brood, d. i. naar het woord Gods
verlangen, ook het lichamelijk brood niet zal
ontbreken; dat dus hun, die eerst het Rijk Gods
en zijne gerechtigheid zoeken, het overige nood-
zakelijk op den hoop toe zal worden gegeven.
Gelijk Christus eens met 7 brooden 4000 man-
nen lichamelijk gevoed
heeft, zoo voedt en
onderhoudt Hij opeen
geestelijke wijze nog
heden ten dage met de
7 11. Sacramenten de
menschen van al de
vier werelddcelen.
<i. En de Phari-
seërsenSadduceërs
kwamen tot Hem
uit, om Hem te be-
proeven, en begon-
nen met Hem te
twisten en zij vroe-
gen Hem, dat Hij
hun een teeken uit
den hemel zouvertoonen. En in zijnen
geest verzuchtende, zegt Hij: wat be-
geert dit geslacht nog een teeken! Voor-
waar zeg Ik u: indien aan dit geslacht
een teeken gegeven zal worden! En Hij
zeide tot hen: Als het avond geworden
is, zegt gij: morgen schoon weder, want
de hemel is rood. En des morgens: van
daag onweder, want droevig rood ziet
de hemel. Het gelaat dan des hemels weet
gij te beoordeelen, maar de teekenen der
tiiden kunt gij niet verstaan? Een boos
en overspelig geslacht begeert een tee-
ken, en geen teeken zal aan hetzelve
gegeven worden, dan hel teckenvanJo-
nas den Profeet. En 11 ij verliet hen.
Welke verblinding! De wonderen van Christus
op aarde schrijven zij aan duivelswerk toe, en
begeeren, dat Hij door een wonder aan de hemel-
lichamen zich als afgezant van den hemel bewijst.
De dwazen! zij spreken van hemelsche verschij-
ningen en zijn uitmuntend bekend met de teekenen
van het weder aan den hemel; maar de teekenen
der tijden, d. i. de vervulling der voorzeggingen
van het Oud Testament in het optreden en de
wonderwerken van Christus zijn voor hen ge-
sloten. Daarom zullen zij ook voor hel grool-
ste wonderleeken van
Christus, voor zijne
verrijzenis ten derden
dage, blind zijn.
3. E n H ij g i n g
wederom in het
schip en vertrok
naar de overzijde
van het meer. En
toen zijne 1 eerIin-
gen gegaan waren
naar de overzijde
van het meer, ver-
gaten zij brooden
mede te nemen; en
niet meer dan een
brood hadden z ij
b ij zich i n h e t s c h i p. E n II ij g e b o o d h u n,
zeggende: Ziet toe, en wacht u van het
zuurdeeg der Phariseërs en Sadduceërs,
en van het zuurdeeg van llerodes. En
zij dachten en .spraken tot elkander, zeg-
gende: Hel is, omdat wij geene brooden
hebben medegenomen. En Jezus, dit
wetende, zeide tot hen: Wat zijt gij in
gedachten bij u zelven, gij kleingeloovigen!
Omdat gij geene brooden hebt? Begrijpt
gij nog niet en verstaat gij nog niet? Is
uw hart nog blind? Hebt gij oogen en
ziet toch niet? En hebt ge ooren, en
hoort toch niet? En zijt gij niet indach-
-ocr page 488-
DK KLEINGELOOVIGHEID DER LEERLINGEN. DE BLINDE TE BETHSAÏDA.
449
tig? Toen Ik de vijl\' brooden brak, voor
de 5000, hoevele korven vol brokkelin.
gen naaml gij op? Zij zeggen tot Hem:
twaalf. En toen Ik ook de zeven broo-
den brak voor de 4000, boevele manden
met brokkelingen naamt gij op? En zij
zeggen tot Hem: zeven. En Hij zeido
tot hen: Waarom begrijpt gij niet, dat
Ik niet van brood lot u zeide: wacht u
van het zuurdeeg der Phariseërs en
Sadduceërs! Toen begrepen zij, dat Hij
niet gezegd had, dat zij zich moesten
wachten van het zuurdeeg der brooden,
maar van de leer der Phariseërs en
Sadduceërs.
4. En zij komen te Bethsaïda, en men
bracht tot Mem een blinde; en men ver-
zocht Hem, dal Hij hem wilde aanraken.
En Hij vatte de hand van den blinde, en
leidde Hem uit buiten het vlek. En Hij
spuwde in zijne oogen, legde hem de
handen op, en vroeg hem, of hij iets
zag. En hij opziende, zeide: Ik zie de
mensehen wandelen, als of hel boomen
waren. Daarop legde Hij andermaal de
handen op zijne oogen, en hij begon yoed
te zien; en hij werd zoo geheel hersteld,
dat hij alles duidelijk zag. En Hij zond
hem naar huis, zeggende: Ga naar uw
huis; en zoo gij het vlek mocht ingaan,
zeg het aan niemand. En Jezus en zijne
leerlingen vertrokken naar de vlekken
van Gesaréa Philippi.
In dit wonderwerk geeft de Verlosser aan de
christelijke leermeesters eene zeer schoonc les
tot geduld. De blinde wordt niet op eens ge-
nezen. Aanvankelijk ziet liij slechts de voor-
werpen zonder ze nauwkeurig te onderscheiden.
Eerst na herhaalde handcnoplegging van Christus,
ziet hij nauwkeurig en goed. Zoo behoort ook
de christelijke leermeester de geduldige liefde en
den moed niet te verliezen, als de onwelenden
en dwalenden slechts langzaam aan tot de volle
kennis der waarheid komen.
•"O.
DRIE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
CHRISTUS KIEST PETRUS TOT OPPERHOOFD DER KERK, VOORZEGT ZIJN
BITTER LIJDEN, EN EISCHT VAN ZIJNE LEERLINGEN ZELFVER-
^jv
             LOOCHENING EN KLOEKMOEDIGE BELIJDENIS.
\'M
(Matlh. XVI: 13-28; Mare. VII: 27—39; Lac. IX: 18—27.)
I.
n het geschiedde t e r w ij l
Jezus alleen op den weg
biddende was, dat met Hem
ook de leer linden waren.
een van de oude Profeten is van de dooden
opgestaan. En Hij zeide tot hen: Doch
gij lieden, wie zegt gij, dat Ik ben? Si-
ra on Petrus antwoordde en zeide: Gij
En II ij ondervroeg hen, zij t de Christus, de Z oon van den levende
zeggende: wie zeggende
menschen dat de Zoon des menschen is?
En zij antwoordden Hem en zeiden: Som-
migen: Joannes de Dooper; anderen: Elias;
God! En Jezus antwoordde en zeide tot
hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jonas! want
vleesch en bloed heeft u dat niet geo-
penbaard, maar mijn Vader, die in den
anderen: Jeremias, en wederom anderen: - hemel is. En Ik, Ik zeg u: Gij zijt Petrus
-ocr page 489-
CHRISTUS KIEST PETItUS TOT OPPERHOOFD DEP. KERK.
450
eene steenrots —, en op deze steenrots
zal Ik m ij n e Kerk b o u w e n, e n d e p o o r-
t e n der helle zullen haar niet o v e r w e 1-
digen. En aan u zal Ik geven de sleutelen
van hel Rijk der Hemelen. En al wat gij
zult gebonden hebben op aarde, zal ook
in den hemel gebonden zijn! En al wat
gij zult ontbonden hebben op aarde, zal
ook in den hemel
ontbonden wezen!
Alsdan gebood 11 ij
zijne leerlingen, dat
zij aan niemand zou-
den zeggen, dat Hij
Jezus de Christus
was.
Met deze eeuwig ge-
denkwaardige woorden,
die de Zaligmaker tot
Petrus zeide, heeft Hij
het Primaat van Petrus
en van zijne opvolgers,
het Pausdom, ingesteld.
Christus was gekomen,
om bet gansche mcnsch-
dom tot een gezin te ver-
eenigen; Hij gaf het in
Petrus den Huisvader;
alle menschen moesten
de ledematen van een
cénig, geheimvol lichaam
worden; de lieer gaf aan
dat lichaam in Petrus
het zichtbaar Hoofd.
Christus wilde op aarde
een rijk slichten; Hij gaf aan dat rijk in Petrus
zijnen Koning. Hij wilde voor alle volken een
tempel Gods bouwen. Rij gaf aan dien tempel in
Petrus zijnen grondsteen. Eene gemeente van
verlichte kinderen Gods moest zich om Christus
scharen; Hij gaf die in Petrus een onfeilbaren
Leermeester. De Zaligmaker riep .loden en
Heidenen tot éi\'ne II. kudde te zamen; Hij gaf
hen in Petrus den Opperherder! Petrus is
dus in alles, wat op de Kerk Gods betrekkin?
heeft, de zichtbare plaatsbekleeder van den ten
hemel gevaren, onzichtbaren Verlosser der wereld.
Als zoodanig werd hij bij elke gelegenheid vóór
de overige Apostelen aangeduid, en zelfs na zijne
drievoudige verloochening van den Meester, ver-
kreeg hij, als een gevolg der Drievoudige belij-
denis zijner liefde, de bevestiging van zijnen
voorrang. (Zie Dl. VI, Hoofdd. IV, 8.) En omdat
de Kerk van Christus,
onder al de aangegeven
betrekkingen, ook na
den dood van Petrus tot
aan het einde der tijden,
moet voortduren, zoo
moet ook het II. ambt
van Petrus in zijne wet-
lige opvolgers voortdu-
ren. (Zie Dl. VI, Hoofdd.
III.) Hetgeen, naar het
eenstemmig getuigenis
der oudheid (Zie Dl. VI,
Hoofdd. XI.) van den
beginne af in de room-
sche Pausen plaats had.
2. Van toen af be-
gon Jezus zijnen
leerlingen te leeren
en te kennen te ge-
ven, dat II ij naar
Jerusalem moest
gaan, en veel zou
moeten 1 ij den en
verworpen worden
van de Ouderlingen,
en de S c h r i f l g e-
leerden, en de Opperpriesters, en dat
Hij gedood moest worden, en na drie
dagen zoude verrijzen. En openlijk
sprak Hij dit woord. En Petrus Hem tot
zich nemende, begon Rem te berispen,
zeggende: Dat zij verre van U, Heere! Dat
zal U niet geschieden. Doch Hij keerde
zich om, en zijne leerlingen ziende, be-
strafte Hij Petrus, zeggende: Ga weg
van Mij, Satan! gij zijt Mij een aanstoot,
-ocr page 490-
CHRISTUS KIEST PETRUS TOT OPPERHOOFD DER KERK.
451
mensch baten, indien II ij de geheele
wereld wint, maar zicli zei ven verliest,
en de schade lijdt van zich zei ven? 01
wat zal de mensch in ruiling geven
voor z ij n leven? Want wie zich over
Mij en mijne woorden zal geschaamd
hebben bij dit overspelig en zondig
geslacht, over dien zal ook de Zoon
des menschen zich schamen, wanneer
II ij zal komen in zijne heerlijkheid en
in de heerlijkheid zijns Vaders met
zijne heilige Engelen, en dan zal IIij
een iegelijk vergelden naar zijne wer-
ken. — En Hij zeide tot hen: Voorwaar
zeg Ik u: van hen, die hier staan, zijn
crecnigen, die den dood nietzullen
smaken, tot dat zij den Zoon des m e n-
schen met kracht zien komen in zijn
koningschap.
want gij ziet niet op dat wat God es is;
maar op hetgeen de mensclien zoeken.
Petrus nog niet door den 11. Geest verlicht
kon hel geheim van het lijdensoffer van
Christus, dat hier ten eersten male geopen-
haard werd, nog niet vatten. Chrislus verwijt
hem met diepen ernst zijne aardschgczinde stem-
ming, en verkondigt hem en den Apostelen, dal
ook van hen een lijdcnsofler zal gevorderd worden.
3. En de schare met zijne leerlingen
tot zich geroepen hebbende, zeide Mij
tot allen: Indien iemand Mijn volgeling
wil wezen, hij ver loochen e zichzeh
ven, en neme zijne kruis op, en volge
Mij. Want wie zijn leven zal hebben
willen behouden, die zal het verliezen.
Doch wie om Mij en om hel Evangelie
zijn leven zal verloren hebhen, die zal
hel behouden. Wat toch zal helden
VIER EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE VERHEERLIJKING VAN CHRISTUS
(Matlh.XYU: 1—13: Mare. JX: 1 — 12: Lxic. IX: 28—30.)
goddelijke majesteit verschijnen, en ze voor een
oogenblik een voorsmaak geven van dat geluk,
dat zij eens, als ook hun lijdensoffer volbracht
zou zijn , in Gods aanschouwing zouden genieten.
En het geschiedde omtrent acht *) da-
gen na deze woorden, dat Hij Petrus,
Jacobus en diens broeder Joannesmede
Ivorens het lijdens-
oiïer voor Christus
en zijne uitverko-
renen beginnen
moest, en de leer-
lingen hunnen god-
delijken Meester in
de diepste verne-
dering en naam-
loozen smaad beschouwen zouden, wilde Hij, tot
hunnen troost en versterking in hel geloof—op
den berg Tabor in schitterende verheerlijking en
*) De H. Evangelisten Mattheus en Marcus tellen
maar zes dagen, vermoedelijk omdat zij den dag „dezer
woorden" zelven, en den dag der gedaante-verandering niet
mede rekenen.
-ocr page 491-
DE VERHEERLIJKINi VAN CHRISTUS.
-ocr page 492-
DE VERHEERLIJKING VAN CHRISTUS.
452
j vaders van de oude kerk (Mozes en Elias,) even-
j als de vaders van de nieuwe kerk (de drie voor-
I naamstc Apostelen) nemen dat getuigenis eerbiedig
. aan, en verheerlijken den voltrekker van het Oud
; en den Stichter van het Nieuw Verbond. Nu is
het Oude Verbond voltooid: Mozes, de wetgever,
en Elias, de aanvoerder der Profeten bevestigen
de vervulling der voorafbeeldingen in den kruis-
dood van Christus. Thans is hel Nieuw Verbond
gesticht. De Zoon des menschen wordt door den
hemelschen Vader als degene verklaard, in
wien het menschdom zijnen Verzoener en Leer-
meester gevonden heeft.
En toen zij van den berg afgingen, ge-
bood 11 ij hun, dat zij aan niemand, wat
zij gezien hadden, zouden verhalen, dan
wanneer de Zoon des menschen van de
dooden zoude opgestaan zijn. En zij
zwegen en behielden dit woord bij zich
en zeiden in die dagen aan niemand iets
van hetgeen zij gezien hadden. En zij
vroegen onder elkander wat dat was: wan-
neer 11 ij van de dooden zou zijn o p g e-
staan? En zij vroegen Hem, zeggende:
wat zeggen de Phariseërs en Schrift ge-
leerden dan, dat Elias eerst moet komen?
En 11 ij antwoordde en zeide tot hen:
Elias zal ook, eerst gekomen zijnde, al-
Ics herstellen; en gelijk er geschreven
staal van den Zoon des menschen, dat
Hij veel zal lijden en veracht worden;
zoo zal het ook hem gaan. Maar Ik zeg u,
dat Elias reeds gekomen is gel ij k er van
hem geschreven staat; en zij hebben hem
niet erkend, maar aan hem gedaan, al
wat zij wilden: Zóó zal ook de Zoon des
menschen van hen te lijden hebben.
Toen begrepen de leerlingen dat II ij
van Joannes den Dooper tot hen gespro-
ken had.
nam, en geleidde hen op eenen h o o g e n
berg afzonderlijk om te bidden. En ter-
wijl Hij bad, werd II ij voor hen van ge-
daante veranderd, en zijn aangezicht
schitterde als de zon, en zijne kleederen
werden blinkend en zeer wit als sneeuw,
zóó ivit als geen voller op aarde in staat
is kleederen wit te maken. En zie, twee
mannen spraken met Hem, en het waren
M o z e s en EI i a s, die in h e e r 1 ij k h e i d ver-
schenen. En zij spraken van zijnen uil-
gang, dien Hij zou volbrengen in Jerusalem.
Petrus nu en die met hem waren, waren
van slaap bezwaard. En ontwakende
zagen zij zijne heerlijkheid, en de twee
mannen, die bij Mem stonden. En hel
geschiedde, toen zij van Hem weg gin-
gen, dat Petrus tot Jezus zeide: Meester,
wij zijn hier goed! En laat ons drie ten-
ten maken, voor U eene, en voor Mozes
e e n e en eene voor E1 i a s. Want h ij wist
niet wat Hij zeide; want zij waren ont-
steld van vrees. En terwijl hij dit sprak
kwam er eene lichte wolk en overscha-
duwde hen. En zij werden bevreesd,
toen dezen, Wozes en Elias in de wolk in
gingen. En zie, er kwam eene stem uit
de wolk die zeide: Deze is mijn we 1 be-
minde Zoon, in wicn Ik mijn welbehagen
heb gesteld; hoort naar Hem! En de
leerlingen deze slem hoorende, vielen op
hun aangezicht en waren zeer bevreesd.
En Jezus trad toe en.raakte hen aan. en
Hij zeide tot hen: Staat op en vreest niet!
En terstond hunne oogen opslaande en
rondom ziende, zagen zij niemand meer,
dan Jezus alleen bij zich.
Dit was de verhevenste en geheimvolste ver-
schijning van den Zaligmaker! De hemclsche
Vader geeft Hem de goddelijke getuigenis; de j
<sg£g£KÏSgto.,
-ocr page 493-
VIJF EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS GENEEST EEN MAANZIEKEN JONGELING, VOORZEGT OP NIEUW
ZIJN BITTER LIJDEN EN DOOD EN BETAALT VOOR ZICH EN PETRUS
DE TEMPEL-SCHATTING.
(Matth. XVII: 14—20; Mare. IX: 13-32; Luc. IX: 37—45.)
Iïem heeft Hg Toor ons
tot zonde gemaakt, die geene
zonde kende, opdat wij eereeh
i/yW tiflu-id Cods 70uden worde
r*&                 in Hem.
1.
"%
verschrokken; en toeloopende begroet-
ten zij Hem. En Hij vroeg hen: \\Vaar-
over twist gij met elkander? En zie,
een man van de schare kwam tot Hem,
die voor Hem op de knieën viel, ant-
woordde en zeide: Meester! ik heb tot
U mijnen zoon gebracht, die een stom-
men geest heeft. Ik bid U, ontferm U
en zie opmijnenzoon, want bij is mijn
eeniggeborene en teert uit, en is maan-
ziek en lijdt deerlijk. En zie, waar de
geest hem ook aangrijpt, schreeuwt
hij terstond; en hij slaat hem neer, en
sleurt hem heen en weder, dat hij
schuimt en knerst met de tanden; en
met moeite wijkt hij, hem verscheu-
rende. En ik heb hem voor uwe 1 e e r-
lingen gebracht, en ze verzocht, dat
zij hem zouden uitdrijven, en mijnen
zoon
genezen, en zij hebben het niet
kunnen doen. Jezus nu antwoordde
hem en zeide: O ongeloovig en v e r-
keerd geslacht! Tot hoe lang zal Ik bij
u zijn? Tot hoe lang zal Ik u ver dra-
gen? Breng uw zoon hier tot Mij. En
zij brachten hem. En toen hij Hem za.g
scheurde de booze geest hem terstond
als vaneen, en ter aarde geworpen,
wentelde hij zich op den grond, al schui-
p nieuw stellen ons de 11.
evangelisten eenderaandoen-
lijkstc en tevens verschrikke-
lijkste beelden van de men-
schelijke ellende vooroogen:
Het beeld van een bezetene.
Nergens zien wij den diepen
val en de behoefte aan ver-
lossing van liet menschelijk
geslacht duidelijker dan in
deze verschrikkelijke ver-
schijnselen — en ook ner-
gens duidelijker het ongeluk
van cene ziel in staat van
doodzonde. Want de macht
die, door Gods toelating, aan
Satan op het sterfelijk lichaam van den bezetene
gegeven is, oefent hij in iemand die doodzonde
doet, op diens onsterfelijke ziel en hare vermogens
uit. Geen treffender beeld van den mensen, die
zich eenmaal aan zijne driften heeft overgeleverd,
dan het beeld van dezen bezetene.
En het geschiedde den volgenden dag,
als zij van den berg waren afgekomen,
en Hij bij zijne leerlingen kwam, dat
Hij eene groote schare om hen heen zag,
en Schriftgeleerden, die met hen rede-
twisten. En de geheele schare, zoo ras
zij Jezus zag, stond verbaasd, en zij
-ocr page 494-
454                                 JEZUS GENEEST EEN MAANZIEKEN JONGELING,
in e n il e. En 11 ij vroeg z ij n e n vader: II o e
lange tijd is het, sedert hem dit is
overgekomen? En deze zeide: Van
z ij n e kindsheid at\'. En d i k w ij 1 s heelt
hij hem in het vuur, en in hel water
geworpen, om hem te doen omkomen;
maar, indien Gij iets kunt, erbarm U
onzer en help ons. En Jezus zeide tot
hem: Indien gij kuntgelooven, alles
is mogelijk voor he m die gelooft. En
terstond riep de vader van het kind
uit en zeide met tranen: Ik geloof,
lleere! kom mijn ongeloof te hulp!
Toen nu Jezus zag, dat er nog meer volk
bijeenkwam, bestrafte Hij den onrei-
nen geest, tot hem zeggende: Doove
en stomme geest! Ik gebied U, ga uit
van hem, en kom niet meer in hem!
En al schreeuwende, en hem geweldig
als van een trekkende, ging hij van
hem uit; en hij werd als een doode,
/. oodat velen zeiden: Hij is dood. Doch
Jezus zijne hand vattende, richtte hem
op. En hij stond op, en van dien stond
af was de jongeling genezen, en Hij
gaf hem aan zijnen vader terug. En
zij stonden allen verbaasd over de
grootheid Gods, en allen verwonde r-
den zich over alles wat 11 ij deed.
En toen Hij in huis gegaan was, kwa-
men zijne leerlingen tot Hem en vroegen
Hem afzonderlijk: waarom hebben wij
hem niet kunnen uitwerpen? Jezus
zeide tot hen: om uwe ongeloovigheid.
Want voorwaar zeg Ik u: Indien gij ge-
loof zult hebben, als een korrel mostaard-
zaad, zult gij tot deze bergen zeggen:
ga van hier daarheen, en hij zal heen-
gaan; en niets zal u onmogelijk zijn,
doch deze soort wordt niet uitgedreven
dan door bidden en vasten.
Daarop geve de ongelukkige acht, die zich in de
netten van een zondigen hartstocht verward heeft,
en ondanks alle inspanning niet los kan komen.
Slecht drie dingen kunnen hem redden: een
levendig gelooi\', vurig gebed, en nu en dan ont-
houding van spijs en drank. Waar deze drie-
voudige bezwering wordt aangewend, moet ook
de sluwste geest der hel wijken, en de sterkste
kelen der drift breken.
\'1. En van daar vertrokken zijnde,
reisden zij door Galilea; en Hij wilde
niet, dat iemand hel zou weten. Hij
nu onderrichtte zijne leerlingen en
zeide tot hen: Legt g ij lieden deze
woorden in uwe harten. De Zoon des
menschen zal overgeleverd worden
in de handen der menschen, en zij zul-
len Hem dooden, en gedood zijnde,
zal Hij ten derden dage verrijzen. Doch
zij verstonden dit woord niet, en het
was voor hen verborgen, opdat zij het
niet zouden begrijpen, en zij vreesden
Hem over dit woord te ondervragen.
En zij werden zeer bedroefd. En zij
kwamen in Capharnaüm.
3. Zorgvuldig en vol verschooning, evenals de
trouwste vader, bereidt de Zaligmaker door lang-
zame openbaring zijne leerlingen tot de dagen
van druk en smart voor. Doch opdat die lang-
zame openbaring van zijn toekomend lijden hun
geloof niet schokke, troost en bemoedigt Hij ze
steeds weder door de openbaring zijner godde-
lijke macht en wonderkracht. Aldus bij de inning
van de tempel-schatting. Jaarlijks moest ieder
Israëliet, ten teeken zijner onderhoorigheid aan
de wet, de tempel-schatting betalen. Voor Christus
den Zone Gods, en hun, die in Hem tot de
geestelijke vrijheid en het kindschap van God
gekomen zijn, heeft deze belasting zeker geene
beteekenis. Toch wil ze Christus ootmoedig vol-
doen, maar openbaart te gelijkertijd zijne godde-
lijke majesteit door een wonderwerk.
En toen zij te Capharnaüm gekomen
waren, gingen de ontvangers der di-
drachmen tot Petrus en zeiden tot
hem: Betaalt uw Meester de didrachmen
niet? Hij zegt: Wel zeker! En toen hij
in huis was gekomen, voorkwam hem
Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon?
-ocr page 495-
VOORZEGT OP NIEUW ZIJN BITTER LIJDEN EN DOOD, ENZ.
455
Van wie nemen de koningen der aarde
tol of schatting, van hunne zonen o 1\'
van de vreemden? En hijzeide: Van
de vreemden. Jezus zeide tot hem:
Derhalve zijn de zonen vrij. Doch om-
dat wij hun geen aanstoot geven, ga
naar het meer, en werp den angel uit,
en dien visch, die de eerste naar bo-
v en komt, haal dien op, en als g ij z ij-
nen mond open gedaan hebt, zult gij
een stoter vinden; neem dien, en geel
h e 111 hun voor M ij en u.
ZES EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS NOEMT DE KINDEREN GELUKKIG, EN PRIJST DE OOTMOEDIGHEID,
DE GROOTMOEDIGE VERSCHOONING, HET VERMIJDEN VAN ERGER-
NISSEN , DE BROEDERLIJKE BERISPING EN HET SCHENKEN VAN
VERGIFFENIS AAN.
(Malth. XVIII: 1; XIX: 2; Mare. IX: 32; X: 1; Luc. IX: 40—50.)
I.
«P^SS» n er \'iwam eene gedachte
bij de leerlingen op, wie
van hen wel de grootste
waren in het Rijk der he-
melen. En toen zij te
huis waren, vroeg II ij
hen: waarover spraakt gij
op den weg? Doch zij
zwegen; want zij hadden
op den weg met elkander
getwist, wie van hen de
grootste was. Jezus nu,
de gedachten huns harten
ziende, zette zichneder,
riep de twaalf en zeide
tot hen: Indien iemand
de eerste wil zijn, zoo
""" \'*""" zij hij de laatste van al-
len, en aller dienaar. En Jezus riep een
kind tot zich, stelde het in hun mid-
den, en het in zijne armen nemende,
zeide II ij: Voorwaar zeg Ik u: indien
gij u niet bekeert en wordt als kinderen,
gij zult het Rijk der Hemelen niet in-
gaan. Al wie dan zich z e 1 v e n zal v er-
nederen, gel ij k dit kind, die is de
grootste in het Rijk der Hemelen. En
wie één zoodanig kind, op mijnen naam
ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ont-
vangt, ontvangt niet Mij, maar Hem,
die Mij gezonden heeft. Want wie de
kleinste is onder u allen, die is de
grootste.
Kinderlijke onschuld, kinderlijke eenvoud, arge-
loosheid en ootmoedigheid, ziedaar de hoofdver-
eischle tot opname in het rijk van Christus! —
Eene oude overlevering zegt, dat het gelukkig
kind, hetwelk de Zaligmaker in zijne armen ge-
nomen, en den Apostelen ten voorbeeld gesteld
heeft, niemand anders is geweest dan de later
zoo beroemde leerling der Apostelen en kerkvader
Ignalius (vgl. Dl. VI: Hoofd. X: 1.)
58
-ocr page 496-
450            JEZUS NOEMT DE KINDEREN GELUKKIG, EN PRIJST DK OOTMOEDIGIIEID,
dronken worde. Wee der wereld wegens
de ergernissen, want het is noodzakelijk,
dat er ergernissen komen, nochtans
wee dien mensch, door wicn de ergernis
komt! En indien uwe band u ergert,
houw baar af, het is u beter, verminkt
het eeuwig leven in te gaan, dan beide
handen hebbende naar de hel te gaan
in het on u itblus< hbare vuur, waar hun
worm niet sterft, en bet vuur niet wordt
uitgebluscht! En indien uw voet u er-
gert houw hem af en werp hem van u;
het is u beter, kreupel het ecu wig leven
in te gaan, dan
beide voeten
hebbende gewor-
|ien te worden
in de Ge hen na
van h e t o n u i t-
bluschbaar vuur,
waar hun worm
niet sterft, en
bet vuur niet
wordt u i t g e-
bluschtl En in-
dien uw oog u
ergert, werp het
uit: het is u
beter, met één
oog het Rijk Gods
in te gaan, dan beide oogen hebbende,
geworpen te worden in de Ge henna des
vuurs, waar bun worm niet sterft, en
het vuur niet wordt uitgebluscht! Want
een ieder zal met vuur gezouten w o r-
den, en ieder offer zal met zout gezou-
ten worden. Het zout is goed; doch
indien het zout zouteloos geworden is,
waarmede zult gij het smakelijk maken?
Hebt zout in u, en hebt vrede onder
elkander!
De offeranden van het Oude Testament moesten
i met zout bestrooid worden; evenzoo zal ook de
j verworpeling, als bet slachtoffer van Gods straf
± En Joanncs nam liet woord op en
zeide: Meester! wij hebben iemand op
uwen naam booze geesten zien uit wc r-
pen, en hebben bet hem verboden, om-
dat bij ons niet volgt. En Jezus zeide
tot hem: verbiedt het hem niet. Nie-
mand toch is er, die op mijnen naam
een wondertceken doet en spoedig kwa-
I ij k van M ij spreken kan, want wienict
tegen u is, die is voor u, want wie u
eenbeker watertedrinkengegevenzal
hebben om mijnen naam, omdat gij lcer-
lingen
van Christus zij t, voor waar zeg
Ik u: hij zal zijn
loon niet verlie-
zen.
Eene treffende ver-
maning, om groot-
en edelmoedig te
zijn en den mensch
geene te hooge ei-
schen te stellen! Is
iemand het met
Christus en zijne
Apostelen, d. i. met
de Kerk in het ge-
loof eens, dat moet
bij met toegevend-
beid behandeld, en
zijne vrome stem-
ming en goede werken erkend worden, al bezit
bij op dat oogenblik de kracht nog niet, Christus
in alles na te volgen.
3. Met des te minder inschikkelijkheid moeten
wij de ergernis bestrijden, en, zooals Christus
reeds bij eene vroegere gelegenheid vermaand
heeft, (zie Dl. IV: Hoofd. U, 8) zelfs de zwaarste
offers niet ontzien en ons de grootste onlbeerin-
gen opleggen, als wij ons aan de naaste gele-
genheid lot doodzonde moeten onttrekken.
E n w i e é é n v a n d e z e k 1 e i n e n, d i e i n M ij
gelooven, ergert, het is hem beter, dat
hem een ezels-molensteen om denhals
gedaan en hij in de diepte der zee ver-
-ocr page 497-
DE GROOTMOEDIGE VERSCHOONING, HET VERMIJDEN VAN ERGERNISSEN, ENZ 457
nog één of twee, op dat door den mond
v\'an twee of drie getuigen alle zaak
bevestigd worde. En indien hij naar
hen niet luistert, zeg het aan de Kerk
en luistert hij naar de Kerk niet, zoo
zij hij u als de heiden en tollenaar.
Voorwaar zeg Iku: A l w a t g ij g e b o n-
den zult hebben op aarde, zal ook ge-
---------------------1 bonden zijn in den
hemel; en al wat
gij ontbonden zult
hebben op aarde,
zal ook ontbonden
zijn in den hemel.
Met deze woorden geelt
de Zaligmaker aan zijne
Apostelen de kerkelijke
macht om te straffen,
wier strengheid echter
eerst dan moet begin-
nen, als de liefde hare
middelen vruchteloos
heeft uitgeput. Gelijk-
tijdig bereidt Hij hier-
mede de Apostelen voor
tot het II. Sacrament van
boetvaardigheid, waar-
van de werkelijke in-
stelling plaats had op
den avond zijner ver-
rijzenis. (Vgl. Dl. VI,
Hoofd. III, 2)
Voorts zeg Ik u:
Als twee van u op
aarde zullen o v e r-
cengestemd hebben omtrent iets, wat
het ook zij, dat ze vragen mochten,
het zal hun geworden van mijnen Va-
der, die in den hemel is. Want waar
twee of drie in mijnen naam vergaderd
zijn, daar ben Ik in hun midden.
6. Alsdan trad Petrus tot Hem en zeide:
Heer e! hoe menigmaal zal mijn broe-
der tegen mij zondigen, en ik hem ver-
geven? Tot zevenmaal toe? Jezus zegt
met vuur gezouten worden. Voor dit verschrik-
kelijk vuurzout moeien de Apostelen — door
het goed en heilig zout hunner prediking — de
menschen trachten te bewaren. Daarom moeten
zij het zout der wijsheid zorgvuldig in zich be-
waren, en niet, zooals trotsche dwazen, onder
elkander over den voorrang twisten.
4. Ziet toe, dat gij niet één van deze
kleinen veracht! -
Want Ik zeg u, dat
hunne engelen in
den hemel alt ij d
zien het aangezicht
mijns Vaders, die
in den hemel is;
want de Zoon des
menschen is g e k o-
men, om zalig te
maken, wat v erlo-
ren was. Wat dunkt
u? Zoo iemand hon-
derd schapen heeft
en één van deze
verdoolt, laat hij
niet de negen en
negentig op de
bergen, en gaat hij
niet het verdoolde
opzoeken? En ge-
beurt het, dat hij
het vindt, voor-
waar zeg Ik u, dat
hij zich meer over
hetzelve verheugt,
dan over de negen
en negentig, die niet verdoolden.
E ven zoo is het de wil niet van uwen
Vader, die in den hemel is, dat er
een van deze kleinen verloren ga.
5. Als nu uw broeder tegen u gezon-
digd mocht hebben, ga heen, en b e-
risp hem tusschen u en hem alleen;
indien hij naar u luistert, zult gij uwen
broeder gewonnen hebben. Doch zoo
hij niet luistert naar u, neem met u
-ocr page 498-
45b JEZUS NOEMT DE KINDEREN GELUKKIG, EN PRIJST DE OOTMOEDIGHEID, ENZ.
tot dat hij al het verschuldigde zoude
betalen. Aldus zal ook mijn hemelsehe
Vader u doen, indien gij niet, een iege-
1 ijk zijnen broeder, van harte zult ver-
geven hebben.
Dit is de grondleer van het Christendom. Met
de mate, waarmede gij uitmeet, zult gij toege-
meten worden. Wilt gij vergiffenis van uwe
zonden ? Dan moet ook gij vooraf uwe beleedi-
gers vergeven. Dit is een onvermijdelijk vereischte!
En hoe klein en gering is het eigenlijk wat gij
te vergeven hebt! Hoe groot daarentegen en on-
metelijk de schuld, die God u moet kwijtschel-
den! Komt het u voor, dat gij uwen belecdiger
in het geheel niel kunt vergeven, dat hel u on-
mogelijk is met hem genadig en harmhartig af
te rekenen? Welnu, werp u dan eerst op de
knieën, en begin met God af te rekenen. Denk
aan de ontelhare genaden, die gij verkwist hebt,
aan de inspraken van den II. Geest, die gij zoo
snood veracht hebt, aan de onverantwoordelijke
lichtzinnigheid, waarmede gij sterfelijke schepsels
voor den eeuwigen Schepper gesteld hebt, aan
de vermetele boosheid, waarmede gij bereidwillig
oor en hart geopend hebt voor de inblazingen
van den duivel, en tegen de geboden van uwen
God en Schepper zijt opgestaan. Overdenk dat
alles, reken het bij elkander, en dan, sla dan
uwe oogen hemelwaarts, en beproef het te zeg-
gen: slleere! vergeef mij mijne zonden!\'\' Zeker,
op dat oogenblik zal het u gemakkelijk vallen,
zelfs uwen gezworen vijand te vergeven!
En het geschiedde, toen Jezus deze
rede geëindigd had, dat IIij vertrok
van Galilea, en kwam op de grenzen
van Judea, over de Jordaan. En Hem
volgden vele scharen en kwamen we-
derom tot Hem; en gelijk Hij gewoon
was leerde IIij hen wederom, en ge-
nas hen aldaar.
totliem: Ik zeg u niet tot zevenmaal,
maar zeventigmaal zevenmaal. D a a r-
om is het Rijk der hemelen gel ij kaan
e enen koning, die rekening wilde hou-
den met zijne dienaren. En toen hij
begonnen had rekening te houden,
werd er een voor hem gehracht, die
hem tienduizend talenten schuldig was.
En daar hij niet had om te betalen, gebood
zijn heer, dat hij verkocht zou wor-
den, hij, en zijne vrouw en kinderen,
en al wat hij had, en dal er betaald
zou worden. Die dienaar nu viel neder
en bad hem, zeggende: Heb geduld
met mij, en ik zalu alles betalen! De
Heer dan van dien dienaar werd met
in edel ij den bewogen en liet hem gaan;
en de se huid schold hij hem kwijt.
Maar die dienaar uitgegaan zijnde,
vond een van zijne mededicnaars, die
hein honderd denariën schuldig was;
en hij greep hem aan en ver worgde
hem, zeggende: Betaal wat gij schuldig
zijt. En zijn mededienaar viel neder
en smeekte hem, zeggende: Heb geduld
niet mij, en ik zal u alles betalen! Doch
hij wilde niet, maar ging heen en wierp
hem in de gevangenis, tol dat hij het
verschuldigde zou betalen. Toen nu
zijne mededicnaars zagen wat er ge-
beurde, werden zij zeer bedroefd; en
zij kwamen en verhaalden hunnen
Heer alles, wat er geschied was. Toen
riep zijn Heer hem tot zich, en zeide
tot hem: Gij booze dienaar, de geheele
schuld heb ik u kwijt gescholden, de-
wij 1 gij m ij gesmeekt hebt; moest ook
gij dan u niet ontfermen over uwen
mededienaar, zooals ik mij over u ont-
fermd heb? En zijn heer vertoornd
zijnde, gal\'hem over aan de pijnigers,
-ocr page 499-
ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS WORDT VAN DE SAMARITANEN NIET OPGENOMEN. OVER DE
BEPAALDE NAVOLGING VAN CHRISTUS. — ZENDING EN TERUGKEER
DER TWEE EN ZEVENTIG LEERLINGEN.
(Lm. JX: 51; A\': 24.)
1.
Zaligmaker liad zicli nu al
lang en aanhoudend aan het
.Joodsche volk geopenhaard, en
het zaad van Gods woord uit-
gestrooid. Doch de oogst was
in verhouding gering. Het volk \'
was juist wel niet slecht ge-
zind : integendeel hing het Hem
.\'jjjs met liefde en bewondering aan.
Doch aardschgezind en onbe-
stendig, als het was, wisten
zijne Opperhoofden, de
Phariseërs en Sadduceërs, de
Priesters en Schriftgeleerden
dit volk maar al te zeer in de
war te brengen, zijn mistrouwen
tegen den goddelijken Meester
op te wekken en zijnen naijver
tegen Dezen te prikkelen. Daarom besloot nu
Jezus zijne vijanden en die van het volk in Jeru-
salem zelve op te zoeken, om hen daar te be-
schamen en te ontwapenen.
En het geschiedde, toen de dagen
zijner opneming vervuld werden, dat
Hij het besluit nam om naar Jerusa-
lem te gaan. En Hij zond boden voor
zich uil. En zij vertrokken zijnde, g i n-
gen eene stad der Samaritanen binnen,
om voor Hem een verblijf te bereiden.
En zij ontvingen Hem niet, omdat zijne
bedoeling was naar Jcrusalem te gaan.
Toen nu z ij ne leerlingen, Jacobusen
Joannes dit gezien hadden, zeiden zij:
Heere! wilt Gij, dat wij zeggen, dat er
vuur van den hemel nederdale, en hen
verslinde? Doch II ij, zich omkeerende,
bestrafte hen zeggende: Gij weet niet
van hoedanigen geest gij zijt. De Zoon
des mens e hen is niet gekomen om zie-
len te verderven, maar om ze te b e h o u-
den. En zij gingen naar een ander vlek.
De inwoners der samaritaansche stad weiger-
den den Zaligmaker te ontvangen niet uit haat
tegen zijn persoon, maar uit nationale afgekeerd-
heid legen de Joden in het algemeen. Dit was
verblindheid en geen zondige versteendheid, zoo-
als bij de Phariseërs. Maar de geest van het
Evangelie is barmhartigheid en teedere verschoo-
ning jegens de dwalenden!
2. En het geschiedde, terwijl zij op
den weg voortgingen, dat iemand tot
Hem zeide: Ik zal U volgen, waar Gij
ook mocht henen gaan. Jezus zeide tot
hem: De vossen hebben holen en de
vogelen des hemels nesten; maar de
Zoon des menschen heeft niet, waar
Hij het hoofd kan nederlcggen. En tot
een anderen zeide Hij: Volg Mij! Doch
deze zeide: Heere! sta mij toe eerst
heen te gaan enmijnenvader tebegra-
-ocr page 500-
460                        JEZUS WORDT VAN DE SAMARITANEN NIET OPGENOMEN.
ken, die daarin zijn, en zegt lol hen:
Het Rijk Gods is tot u genaderd. Maar
in wat stad gij ook mocht ingaan, en
ze u niet ontvangen, gaat uit op hare
straten en zegt: Ook het stof, dat ons
uit uwe stad heeft aangekleefd, vegen
wij aftegen u; weet nochtans dit, dat
het Rijk Gods genaderd is. Ik zegu,
het zal voor Sodomie dien dage ver-
dragel ij ker zijn, dan voor die stad.
Wee u, Gorozaïn! Wee u, Dethsaïda!
Want indien in Tyrus en Sidon de won-
deren geschied waren, die in u zijn ge-
schied, overlang zouden zij, in haren
kleed en asch gezeten, zich bekeerd
hebben. Toch het zal voor Tyrus en
Sidon verdragelijker zijn in het oor-
deel, dan voor u. Engij.Capharnaüm
tot den hemel toe verheven, tot de hel
toe zult gij worden neergestort. Die
naar u hoort, hoort naar Mij; en die
u versmaadt, versmaadt Mij; en die Mij
versmaadt, versmaadt Hem, die Mij ge-
zonden heeft.
Evenals vroeger aan zijne Apostelen, zoo geeft
hier Christus aan zijne 7:2 leerlingen de regelen,
waarnaar zij zich te gedragen hebben. Op de-
zelfde wijze had Mozes vijftien honderd jaren
vroeger de twaalf vorsten van Israël, en daarna
de 72 rechters, uit ieder der twaalf stammen
zes, tot medehelpers en plaatsvervangers uitge-
kozen. — Het aantal der Apostelen komt met
dat der twaalf stammen van het volk van Israël;
het aantal leerlingen met de 72 heidensche vol-
ken overeen, in welke (volgens de oudjoodsche
overlevering, als ook volgens de berekening der
Kerkvaders) het menschelijk geslacht bij den
torenbouw van Rabel is verdeeld.
4. En de twee en zeventig keerden
terug met blijdschap, en zeiden: Heere!
ook de booze geesten zijn ons onder-
worpen op uwen naam. En Hij zeide
tot hen: Ik zag den Satan, als een blik-
sem, uit den hemel vallen. Zie, Ik heb
u de macht gegeven, om op slangen en
ven. En Jezus zeidc tot hem: Laaide
dooden hunne dood en begraven; maar
gij, ga heen en verkondig het Rijk Gods!
En een ander zcide: Ik zal U volgen,
Meere! maar sta mij toe eerst afstand
te doen van wat te huis is. Doch Jezus
zcide tot hem: Niemand, die zijne hand
aan de ploeg geslagen heeft, en ach-
terwaarts ziet, is voor het Rijk Gods
geschikt.
De goddelijke Zaligmaker herhaalt hier eene
reeds vroeger gegeven vermaning (zie bl. 426).
Deze vermaning raakt allen, die zich aan de
uitsluitende navolging van Christus (in den kloos-
teilijkcn staat) en aan den bijzonderen dienst
der Kerk (in den priesterlijken staat) wijden.
Van dezen eischt Christus veel grootere ofler-
willigheid en onthechting, dan van de geloovigen
in \'t algemeen, omdat zij »het licht der wereld
en hel zout der aarde moeten zijn". Gelukkige
Kerk, als het getal der II. kloosterleden en plicht-
getrouwe priesters zeer groot is!
3. En daarna stelde de Heer nog
twee en zeventig anderen aan, en zond j
hen twee en twee vóór zich uit naar
alle stad en plaats, waar IIij z e 1 f k o-
men zou. En Hij zeide tot hen: De oogst
is wel groot, maar weinig zijn de ar-
beiders; bidt dan den Heer des o o g-
stes, dat Hij arbeiders in zijnen oogst
zende? Gaat heen, zie, Ik zend u als
schapen onder de wolven. Draagt geen
buidel, noch reiskorf, noch voetzolen,
en groet niemand op den weg! In wat
huis gij ook mocht ingaan, zegt eerst:
Vrede zij dezen huize! En zoo aldaar
een zoon des vredes is, zal uw vrede
op hem rusten; zoo niet, hij zal tot u
terugkeeren. En blijft in datzelfde huis,
etende en drinkende, wat zij hebben;
want de arbeider is zijn loon waardig.
Gaat niet over van het eene huis in
het andere. En in wat stad gij ook mocht
ingaan en zij u ontvangen, eet watu
wordt voorgezet; en geneest de kran-
-ocr page 501-
OVER DE BEPAALDE NAVOLGING VAN CHRISTUS. ENZ.
461
scorpioenen te treden, en over al de
dingen voor w ij zen en verstandig en
kracht des vijands, en niets zal u scha-
verborgen, en ze aan kleinen geopcn-
den. Nochtansverblijdtunictdaarover,
baart hebt; ja Vader! ik loof U, dat het
dat de geesten u onderworpen z ij n,
U alzoo be hagel ijk is geweest. Alles
maar verblijdt u, dat uwc namen o p g e-
is Mij overgegeven door m ij nen Vader;
schreven zijn in den hemel.
en niemand weel, wie de Zoon is dan
de Vader; en wie de Vader is dan de
Christus ziet in den geest, hoe Satan, wien
Zoon, en hij, wien de Zoon het wil
het verblinde heidendom goddelijke eer bewijst
openbaren. En zich tol zijn e leerlin-
en aanbeden heeft, door de overwinning des kiui-
gen keerende, zeide Hij: Zalig de oogen»
ses, van zijne heerlijkheid wordt nedergestort
die zien hetgeen gij ziet! Want Ik zeg
en zijne macht bij hen, die Christus toebehooren,
U: Vele Proleten en Koningen hebben
zich in machteloosheid oplost.
begeerd te zien hetgeen gij ziet, en
Terzelfder ure verheugde Hij zich in
zij hebben het niet gezien; e n t e h o o-
den II. Geest, en zeide: Ik loofu, Vader,
r en wat g ij hoort, en z ij hebben het
Heer van hemel en aarde! dat Gij deze
niet gehoord.
•®</®C^"
ACHT EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE BARMHARTIGE SAMARITAAN. DE ZORGVULDIGE MARTHA
I
(Luc. X: 25—42.)
1.
huichelarij. Maar zich ook aan tijdelijke zorgen,
al is het ook ten voordeelc van den medemensch,
overgeven, en daarbij inwendige vereeniging des
harten en toewijding aan God vergeten; ook dat
is er neven; — ofschoon het gedrag der zorg-
vuldige Martha, niet als zondig, maar slechts
als onvolmaakt mag worden aangemerkt, zooals
uit de teedere, en liefderijke terechtwijzing van
Jezus duidelijk blijkt.
En zie, zeker wetgeleerde stond op,
om Hem te beproeven, en zeide: Meester!
met wat te doen zal ik het eeuwige
leven bezitten? En Hij zeide tot hem:
Wat staat er in de wet geschreven?
~&i\'l<r venzoo treffend,
S^w^-als de werke-
lijkenaastelielde
in de geschiede-
nis van den
barmhartigen
Sama ritaan,
predikt Jezus de
onbeperkte lief-
de lot God in zijne heenwijzing op Maria Magda-
lena. Zich met uiterlijke werken van godsvrucht
te vrede stellen en de plichten van naastenliefde
verzuimen, zooals de Joodsche Priesters en Le-
vieten gewoon waren te doen, is afschuwelijke
-ocr page 502-
DE BARMHARTIGE SAMARITAAN. DE ZORGVULDIGE MARTIIA.
m
Draag zorg voor hem; en wat gij boven-
dien mocht te koste leggen, zal ik u
wedergeven als ik terugkom. Wie van
deze drie dunkt u de naaste geweest
tczijnvanhem, die onder de roovers
gevallen was? IIij nu zeide: die aan
hem barmhartigheid gedaan heeft. En
Jezus zeide tot
hem: Ga heen, en
doe gij desgel ij ks.
In deze gelijkenis heb-
ben de Kerkleeraars niet
alleen eene treffende
vermaning lol christe-
lijke naastenliefde, maar
ook de geschiedenis van
den zondenval en dei-
verlossing gezien. De
reiziger, zegt Origines,
is het mcnschelijk ge-
slacht, Jerusalem is het
paradijs, Jerieho de
wereld. De roovers zijn
de drieërlei vijanden van
den mensch: de in\\ven-
dige zondige begeerten,
de uitwendige bekoor*
ders en de duivel van
beneden. De berooving
is het verlies der bo-
vennatuurlijke genade
en der oorspronkelijke
rechtvaardigheid. De
verwonding is de gees-
telijke en zedelijke zwakheid, die der ziel,
len gevolge der zonde, is ten deel gevallen.
Priesters en Levieten zijn de leeraars dei-
wet van het Oude Testament. De b a r m-
hartige Samaritaan is Christus. De
wijn is het bloed der verlossing, de olie de
genade van Christus. De herberg is de Kerk;
de waard is de christelijke priester. De twee
denariën zijn de H. Sacramenten, (welke uit
twee zaken bestaan, uit het zichtbaar tee-
ken en de onzichtbare genade). De terugkomst
II o c 1 e e r t g ij daar ? II ij antwoordde en
zei de: Gij zult den Heer uwen God
liefhebben uit geheel uw hart, en uit
geheel uwe ziel, en uit al uwe krach-
len, en uit geheel uw verstand; en uwen
naasten als u zelve n. En II ij zeide tot
hem: Gij hebt goed geantwoord, doe
dat, en gij zult le- ____
ven. Doch hij, wil-
lende zich zelven
rechtvaardigen,
zeide tot Jezus:
En wie is m ij n
naaste? En Jezus
hervatte en zeide:
Zekermenschkwam
al\' van Jerusalem
naar Jericho; en hij
viel onder roovers,
die hem ook uil-
schudden, en nu
hem gewond te heb-
ben, henen gingen,
en hem hal Idood lie-
ten liggen. Nu ge-
beurde het, dat een
zeker priester dien
zelfden weg a f-
kwam; en t o e n h ij
hem zag, ging hij
voorbij. En even-
zoo ook een Leviet,
als 1) ij n a b ij die
plaats gekomen was
en hem zag, ging voorbij. Doch een
zeker Samaritaan, die op reis was,
kwam omtrent hem, en hem ziende,
werd hij van medelijden bewogen. En
hij ging naar hem toe en verbond zijne
wonden, olie en wijn daarop gietende;
en hij hief hem op zijn eigen lastdier,
en bracht hem in eene herberg, en
droeg zorg voor hem. En des anderen
daags haalde hij twee denariën uit,
en gaf ze aan den waard, en zeide:
-ocr page 503-
DE BARMHARTIGE SAMARITAAN. DE ZORGVULDIGE MARTHA.
463
Martha stelt het werkzame, Magdalena het bc-
schouwende leven voor. Het eerste is goed, het
laatste beter, de verceniging van beiden het
beste. En wie heeft deze beide richtingen van
het christelijk leven zoo volmaakt in zich ver-
ecnigd, als de allerheiligste Maagd Maria? Hoe
veel «moeite veroorzaakte zij zich" niet met het
lieve kindeke Jezus te Jiethlehem, in Egypte en
te Nazarelh! Doe was ze nvol zorg en kommer-
nis" om haren zoon in zijn bitter lijden en dood!
Maar te midden van al de werkzaamheid was
haar hart steeds in heilige beschouwing en uzette
zij zich neder aan de voeten des Heeren, en
aanhoorde zijn woord" en ïbewaarde al deze
woorden in haar hart," toen eindelijk, op den
dag harer hemelvaart, haar het Martha-deel ont-
nomen en het Maria-deel voor eeuwig bevestigd
werd. Daarom heeft de Kerk deze woorden van
het Evangelie voor het feest van Maria-hemelvaart
gekozen.
van den Samaritaau is de tweede komst van
Christus.
2. En het geschiedde, terwijI zij reis-
den, dat IIij in zeker vlek inging. En
e e n e vrouw, met name M a r t h a, ontving
Hem in haar huis. En deze had eene
zuster, met name Maria, welke ook
zich nederzette aan de voeten des
lieer en, en zijn woord aanhoorde. Doch
M a r t h a was druk bezig met veel d i e-
nens; en zij bleef staan, en zeide: Heere!
bekommert Gij er U niet om, dat mijne
zuster mij alleen heeft gelaten voor
het bedienen? Zeg haar dan, datzijmij
helpe? En de lieer antwoordde en zeide
tot haar: Mart ha, Mart ha! gij z ij t be-
zorgd en bekommerd over zeer veel;
doch een dingisnoodig. Maria heeft
liet beste deel verkoren, hetwelk haar
niet zal ontnomen worden.
NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.
OVER HET GEBED.
{Lnc. XI: 1 —lrj.)
annes zijne leerlingen geleerd heeft.
En Hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt,
zoo zegt: Vader! uw naam worde ge-
heiligd! uw Rijk kome! Geef ons heden
ons dagelijksch brood! En vergeefons
onze zonden; want ook wij vergeven
een iegelijk, die onschuldig is! En leid
ons niet in bekoring!
Als hier de Zaligmaker zijne leerlingen ten
tweeden male dat zoo voortreffelijk gebed voor-
59
- n het geschied-
-de, als Hij aan
zekere plaats
in gebed was,
dat, toen II ij
ophield, een
van zijne leer-
1i n g e n tot
Hem zeide:
Heere! Leer ons bidden, gel ij k ook Jo-
-ocr page 504-
OVEN HET GEBED.
uu
zegt, Iiclwclk Hij hun reeds in de bergrede ge-
leerd liad, zien wij daaruit, welke hooge waaide
Hij er aan hecht, dat wij dit allervoorlreflelijkst
gebed aanhoudend aan God opdragen. Met dit
gebed kunnen wij als het ware God geweld aan-
doen, zoodal Hij aan onze smeekingen niet kan
wederstaan! Vergeet echter hierbij nicl, dat niet
het woord, maar de geest levend maakt: de
geest van een onbegrensd vertrouwen op God
en van kinderlijke overgeving aan den hemel-
schen Vader, die alleen weet, wat ons waarlijk
goed en nuttig is!
En II ij zeide lot hen: Zoo iemand uwer
een vriend had, en te middernacht tot
hem ging, en hem zeide: Vriend! leen
mij drie brood en, daar een mij n er vricn-
(1 e n v a n d e r e i s b ij m ij i s a a n g e k o m e n, e n
ik niets heb om hem voor te zetten; en
zoo deze van binnen\'s huis antwoord-
de en sprak: Doe mij geen last aan; de
deur is reeds gesloten, en mijne kin-
deren z ij n m e t m ij t e b e d ; ik k a n n i e I
opstaan en ze u geven; en zoo gene
bleef kloppen: Ik zeg u: al zal hij ook
niet opslaan, en ze hem geven, omdat
hij zijn vriend is, nochtans om zijn on-
bescheiden aanhouden, zal hij opstaan
en hem geven zoovelen hij ernoodig
heeft. Ook Ik zegu: Vraagt en u zal
gegeven worden; zoekt en gij zult vin-
den; kloptaan, en u zal worden open-
gedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt;
en wie zoekt, vindt; en wie aanklopt,
dien zal worden opengedaan. En zoo
iemand uwer zijnen vader om brood
vraagt, zal hij hem wel een steen
geven? Of om een visch, zal hij voor
een visch hem eene slang geven? Of
als hij om een ei vraagt, zal hij hem
een scorpioen toereiken? Indien gij
dan, die toch boos zijt, goede giften
weet te geven ;ian uwc kinderen, hoe-
veel te meer zal uw Vader van den
hemel goeden geest geven aan die er
Hem om vragen.
^s^S.S^n~(^€i^^^Ai^*<-
VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
GENEZING VAN EEN BEZETENE. LASTERING DER JODEN. DE LOF
VAN MARIA UIT DEN MOND EENER VROUW VAN HET VOLK.
BERISPING TEGEN HET ONGELOOF DER JODEN, TEGEN
DE PHARISEËRS EN SCHRIFTGELEERDEN.
(Luc. XI: 14—54.)
en verschijnt voortaan, aan de zijde van den
aartsengel Gabriël, ais de aanvoerster der ver-
eerders van Maria.
En II ij wierp een boozen geest uit,
en deze was stom. En toen IIij den boozen
geest had uitgeworpen, sprak de
stomme; en de scharen waren ver won-
der d. Maar sommigen van hen zeiden:
e aanzienlijken en hoog-
geplaalstcn des volks vol-
harden in hunne verblind-
heid, en lasteren den zoo
gezegenden Zoon van Ma-
ria: maar de arme vrouw
uit het volk geeft aan den wonderdoener, Christus,
en aan zijne maagdelijke Moeder Maria de eer,
-ocr page 505-
465
GENEZING VAN EEN BEZETENE. LASTERING DER JODEN.
men, vindt hij haar uitgeveegd en v e r-
sicrd. Dan gaat hij heen en neemt met
zich zeven andere geesten nog b o o z e r
dan hij zelf is, en zij gaan binnen en
wonen aldaar, en de laatste toestand van
dien mensch wordt nog erger dan de
eerste.
Ten derden male (zie bl. 419 en 431) heb-
ben hier de Phariseërs
de wondermacht van
Christus als duivelswerk
uitgelegd. Christus \\ve-
deiiegt hel herhaald ver-
wijt op dezelfde wijze
als Hij dit in den be-
ginne gedaan heeft, en
wijst op den verschrik-
kelijken toestand van het
volk van Israël, dat eens
uit het midden van het
heidendom uitverkoren,
maar nu, door de ver-
werping van den Messias,
onder de heerschappij
van Satan was terug-
gekeerd.
2. En het geschied-
de, t e r w ij 1 II ij dit
sprak, dat eene
zekere vrouw, hare
stem verheffende
uit de schare tot
Hem zeide: Zalig
de schoot, die u
gedragen heeft, en
de borsten, die gij gezogen hebt! Doch
IIij zeide: Ja zalig zij, die het woord
Gods hooren, en het bewaren!
Uit den den mond eener arme, nederige vrouw
klinkt liefelijk en bevallig, als het gezang van
den nachtegaal, de blijde begroeting van Gods
Moeder! Maar uit den mond der hoovaardige
Schriftgeleerden en Phariseërs komt smaad en
laster tegen den Zoon Gods, luide en akelig als
pauwengekrijs. Een overoud en toch altoos nieuw
Door Beëlzebub, den overste der booze
geesten, drijft Hij de booze geesten
uit. En anderen, om Mem te beproe-
ven, vroegen van Hem een teek en uit
den hemel. Doch Hij hunne gedachten
ziende, zeide tot hen: Alle koningrij k,
dat tegen zich zelf verdeeld is, zal
verwoest worden, en het eene huis zal
op het andere val-
len. Zoo nu ook
Satan tegen zich
zelven verdeeld is,
hoe zal dan zijn
rijk stand houden?
Want gij zegt, dat
Ik door Beëlzebub
de booze geesten
uitdrijf, door wien
dr ij ven uwe zonen
ze dan uit? Daar-
om zullen zij uwe
rechters zijn. Doch
indien Ik door Gods
vinger de booze
geesten uitdrijf dan
is voorwaar het Rijk
Gods tot u gekomen.
Wanneer een s t e r-
ke, gewapend zijn
hof bewaakt, dan
is wat hij bezit in
zekerheid. Maar als
een sterkere dan
hij hem overvalt
en overwint, o n t-
neemt hij hem al zijn wapentuig, waar-
op hij vertrouwde, en zijnen buit ver-
deelt hij. Die niet met Mij is, is tegen
Mij; en die niet met Mij vergadert, ver-
strooit. Als de onreine geest van den
mensch is uitgegaan, waart hij om door
waterlooze plaatsen, rust zoekende;
en haar niet vindende, zegt hij: Ik zal
terugkeeren, naar mijne woning, van
waar ik ben uitgegaan. En daar geko-
-ocr page 506-
460 DE LOF VAN MAMA UIT DEX MOND EENER VROUW VAN HET VOLK.
hemels in Christus niet wil zien, die valt in de
duisternis!
De lamp uws lichaams is uw oog; in-
dien uw oog zuiver is, zal geheel uw
lichaam verlicht zijn; maar indien het
kwaad is, zal ook uw lichaam in \'t dui-
ster wezen. Zie dan toe, dat niet het
licht, dat in u is, duisternis zij! Indien
dan uw lichaam geheel is verlicht en
geen duister deel heeft, zoo zal het ge-
heel verlicht zijn en als eene hclschij-
nende lamp u verlichten.
4. Zulke verlichting miste de groole mcerder-
heid der toenmalige Phariseërs en Schriftgeleerden.
Zij waren blinden en leiders der blinden! Zij
wilden de wijzen en leermeesters in Israël zijn,
maar bleven bij de bloote letter van de wet, bij
de uiterlijke gebruiken en voorschriften staan,
en hielden daardoor ook het volk van die waar-
achtige, geestelijke, levende kennis Gods, die
de Profeten verkondigden, terug.
En terwijl Hij zoo sprak, noodigde
Hem een zeker Phariseër om bij hem
het middagmaal te houden; en Hij ging
binnen, en zat aan. De Phariseër nu
begon bij zich zei ven te denken en te
zeggen, waarom Hij zich voorden maal-
tijd niet gewassen en had. En de Heer
zeide lot hem: Gij Phariseërs, gij reinigt
nu het buitenste van beker en schotel,
maar het binnenste van u is vol van roof
en ongerechtigheid. Gij dwazen! Heeft
Hij, die het buitenste gemaakt heeft,
niet ook het binnenste gemaakt? Noch-
tans hetgeen overig is, geeft hel tot
eene aalmoes, en zie, alles is in u rein.
Maar wee u, Phariseërs! omdat gij moute
en wijnruit en alle moeskruid vertient,
terwijl gij het gerechtig oordeel en de liefde
tot God voorbijgaat. Dit behoorde men
te doen, en dat niet na te laten.
\'T is dus een erg misverstand, als sommigen
zeggen: Christus heeft elke onderhouding van
zoogenaamde men schel ij ke wetten verwor-
pen, en van de zijnen alleen de gehoorzaamheid
feit: »Oen armen wordt het Evangelie gepredikt.\'\'
Sedert achttien eeuwen herhaalt het Christendom
met de vrouw van het Evangelie den blijden groet
van Maria, en looft de Maagd, die waardig be-
vonden is, den koning van hemel en aarde in
haren schoot te dragen en aan hare moederlijke
borst te voeden. En daarbij vergeet de Kerk
ook hel beleekenisvolle antwoord van den godde-
lijken Meester niet, terwijl zij den Heiligen van
het hemclsch hof, die uGods woord gehoord en
bewaard hebben," met heldhaftige liefde, de
teederste eer bewijst en aldus beiden — de ver-
eering van Maria en der lieve Heiligen, naar aan*
wijzing van het Evangelie, met elkander ver-
kondigt !
3. Als nu de scharen samenvloeiden,
begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een
boos geslacht; het vraagt een teek en,
en geen teeken zal aan hetzelve gege-
ven worden, dan het teeken van Jonas,
den Profeet. Want gelijk Jonas een teeken
was voor de Ninivitcrs, zóó zal ook de
Zoon des menschen het zijn voor dit ge-
slacht. De koningin van het Zuiden zal
in het oordeel opstaan met de mannen
van dit geslacht en hen veroordeelen;
want zij kwam van de einden der aarde,
om Salomons wijsbeid te hooren; en zie,
meer dan Salomon is hier. De Niniviters
zullen in het oordeel opstaan met dit
geslacht, en het veroordeelen; want zij
bekeerden zich op de prediking van
Jonas; en zie, meer dan Jonas is hier!
Niemand steekt eene lamp aan, en zet
haar op eene verborgen plaats, of onder
de korenmaat, maar op den kandelaar,
opdat de inkomenden het licht mogen zien.
Het licht der wijsheid, hetwelk de ware Salo-
mon, Jezus Christus, het menschelijk geslacht
van den hemel gebracht heeft, schittert voor de
gansche wereld, en die zich altoos voor Hem
met een kinderlijk geloof ontsluit, diens leven
van hart en ziel is zuiver en helder, maar wiens
geestelijk oog duister is, d. i. die het licht des
i
-ocr page 507-
BERISPING TEGEN HET ONGELOOF DER JODEN, TEGEN DE PHARISEÈRS ENZ. 467
steden opbouwt der Profeten, die uwe
vaderen hebben gedood. Voorwaar gij
getuigt, dat gij genoegen neemt in de
werken uwer vaderen; d e w ij 1 z ij hen
gedood hebben, en gij hunne grafsteden
opbouwt. Daarom ook sprak de Wijs-
beid Gods: Ik zal lot de Profeten en
Apostelen zenden, en sommigen van hen
zullen zij dooden, en anderen vervolgen;
opdat van dit geslacht afgeeischt worde
het bloed van al de Profeten, dal ver-
goten is van de grondlegging der wereld
af; van het bloed van Abel tot het bloed
van Zacharias, die omkwam tusschen
het allaar en het tempel-huis. Ja, zeg Ik
u, het zal afgeeischt worden van dit ge-
slacht. Wee u, Wetgeleerden! omdat
gij den sleutel der kennis hebt wegge-
nomen; gij zelven zijt niet ingegaan, en
hen, die ingingen, hebt gij geweerd.
En als Hij dit tot hen zeide, begonnen
de Phariseèrs en de Wetgeleerden Hem
hevig aan te vallen en Hem over vele
dingen uittevragen, Hem belagende en
zoekende iets uit zijnen mond op te van-
gen, om Hem te kunnen beschuldigen.
aan de goddelijke wellen gevorderd. Zeker zijn
die geboden, die onmiddellijk van God komen,
de eerslc en hoogste wel, waarvan men nooit
of nimmer mag afwijken. Maar ook die wetten,
die door wellige kerkelijke of burgerlijke over-
heid zijn voorgeschreven, moeien onderhouden |
worden. >Dit bchoorl men ie doen, en dat niet j
na te laten!" En dan alleen ware het zondig, I
als men zich, om de kerkelijke of burgerlijke I
wetten, van de naleving der goddelijke zou wil- |
len vrijspreken.
Wee u, Phariseèrs! omdat gij het voor-
gestoelte in de Synagoge bemint, en de
begroetingen op de markt. Wee u, omdat
gij zijt als de graven, die zich niet aan
\'t oog
vertoonen, en demenschen, dicdaar-
over wandelen, weten het niet. — En een
van de Wetgeleerden antwoordde en
zeide tot Hem: Meester! met dit te z e g-
gen, doet Gij ook ons smaad aan. Doch
IIij zeide: Ook u, Wetgeleerden, wee u!
omdat gij de menschen belast met lasten,
welke zij niet dragen kunnen, en zelven
raakt gij met één uwer vingeren, die
lasten niet aan. — Wee u, die de graf-
-ocr page 508-
EEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
VERSCHILLENDE GEDRAGSREGELEN VOOR DE LEERLINGEN VAN JEZUS.
OVER DE VERACHTING DER AARDSCHE GOEDEREN EN
OVER DE WAAKZAAMHEDD.
XII: 4—59.)
1.
Doch tot u mijne vrienden zeg Ik:
Vreest niet voor hen, die het lichaam
dooden, en daarna niets meer kunnen.
Maar Ik zal u toonen, wien gij vreezen
moet: Vreest Hem, die na gedood te heb-
ben, macht heeft om in de hel te wer-
pen; ja, Ik zeg u; vreest Dien. Worden
niet vijfmusschen verkocht voor twee
penningen? En niet ééne van haar is
bij God in vergetelheid. Maar ook de
haren uws hoofd8 zijn allen geteld.
Vreest dan niet! Meer dan vele mus-
se hen zijt gij. En Ik zeg u: Een iegelijk
die Mij beleden zal hebben voor de men-
schen, dien zal ook de Zoon des men-
schen bel ij den voor de Engelen Gods;
maar wie Mij verloochend zal hebben
voor de menschen, die zal verloochend
worden voor de Engelen Gods. En al
wie een laslerv/oord zegt tegen den Zoon
des menschen, het zal hem vergeven
worden; maar die den H. Geest zal ge-
lasterd hebben, dien zal het niet vergc-
ven worden. En wanneer zij u brengen
zullen in de Synagogen en tot de over-
heden en de machten weest dan niet
bezorgd, hoe of wat gij zult a n t w oor-
den; of wat gij zult zeggen; want deH.
Geest zal u in die ure leeren, wat
gij zeggen moet.
mJf           Phariseërs en der slechte
\'Il              menschen in \'t algemeen,
maar kloekinoedig en vol ver-
trouwen op God voor de waarheid uit te komen.
Als nu vele scharen rondom stonden,
zoodat zij elkander vertraden, begon
II ij tot zijne leerlingen te zeggen:
Neemt u in acht voor het zuurdeeg der
Phariseërs, welke de huichelarij is.
(Zie bl. 4-48). Er is niets bedekt, dal niet
ontdekt, nocli iets verborgen, dat niet
geweten zal worden. Want wat gij in
de duisternis gezegd hebt, zalgezegd
worden in het licht, en wat gij aan het
oor gesproken hebt in de binnen-
kamers, zal verkondigd worden op de
daken.
-ocr page 509-
VERSCHILLENDE GEDRAGSREGELEN VOOR DE LEERLINGEN VAN JEZUS.             461)
en God voedt ze loch. Hoeveel beter dan
zij, zijt gij! En wie van u kan, met be-
zorgd te zijn, ééne e II e aan z ij nelengte
toevoegen? Indien gij dan zelfs het minste
niet kunt, waarom z ij t g ij omtrent het
overige bekommerd? Aanschouw de
leliën, hoe zij opgroeien; zij arbeiden
niet en spinnen niet. En Ik zeg u: Zelfs
Salomon in al zijne heerlijkheid was
niet gekleed gel ij k ééne van die. Indien
nu God hel kruid dat heden op het veld
is, en morgen in den oven geworpen
wordt, aldus kleedt, hoeveel te meer
zal Hij u Idecden, gij kleingcloovigcn! Ook
g ij lieden, vraagt niet, wat gij eten, ol
wat gij drinken zult, en wecsl niet hoovaar-
dig! Want dit alles zoeken de volken
der wereld; doch uw Vader weet, dat
gij die dingen noodig hebt. Maar zoekt
eerst het Rijk Gods en zijne gerechtig"
heid, en dit alles zal u toegegeven wor-
den. — Vrees niet, gij kleine kudde!
want het heeft uwen Vader behaagd,
u het r ij k te geven. Verkoopt wat g ij
\'bezit, en geeft het tot eenc aalmoes.
Maakt u buidels, die niet v e ronden een
onuitputlclijken schat in den hemel,
1 waar geen dief nadert, en gecne mot
i verderft. Want waar uw schat is, daar
j zal ook uw hart zijn.
Ziedaar, verheven leeringon zoo als geen
j mcnschelijk oor ze ooit vóór de komst van
j den Zoon des menschen gehoord heeft. Wie zal
j die kunnen opvolgen? Wie zal zoo kloekmoedig
] den zielcnvrcde kunnen bewaren Ie midden der
| vervolgingen, zooals hel Jezus van de zijnen
I verlangt? Wie zal met zulke vrijheid van geest
zich boven alle verkleefdheid aan de aardsche
i goederen kunnen verheffen, zooals het ons de
l Verlosser door woord en voorbeeld inprent? Slechts
| hij, in wien het vuur van boven ontstoken is —
| slechts hij, die het oog zijns geestes steeds op
. den grooten dag, waarop de brave en oflervaar-
] dige zielen het beloofd bovenmatig loon ont-
vangen zullen, zal gericht hebben. Deze dag
2. De Evangelische sterkte, die de goddelijke
Meesier van zijne leerlingen vordert, is ecne vrucht
der evangelische armoede! De dienaren van
Christus zullen dan slechts met onwrikbaren moed
voor waarheid en recht uilkomen, als hun hart
aan de goederen dezer wereld niet verkleefd is,
maar zij alle zorg voor de lichamelijke nood-
wendigheden vol vertrouwen op de Heer werpen.
En iemand uil de schare zeidc tot Hem:
Meester! zeg aan mijnen broeder, dal
hij de erfenis met mij dccle! Maar hij
zeide tot hem: Mensch! wie heeft Mij
lot rechter of crf-deeler over ulieden !
aangesteld? En Hij zeide lot hen: Ziet j
toe, en wacht u voor alle hebzucht; j
want niet in iemands overvloed is het i
gelegen, dat hij het leven heeft van hcl- I
geen hij bezit. En II ij sprak cene ge-
lij k e n i s tot hen, zeggende: De akker
van zeker rijk mensch bracht overvloe-
dige vruchten voort. En hij dacht bij,
zichzelven, zeggende: Wal zal ik doen,
dewijl ik niet heb, waar ik mijne vruch-
ten verzamelen kan? En hij zeide: Dit
zal ik doen; ik zal mijne schuren af-
breken en grootere bouwen, en daar zal
ik al mijn gewas en mijne goederen ver-
zamelen. En ik zal tol mijne ziel zeg-
gen: Ziel! gij hebt veel goederen liggen
voor vele jaren; rusl, eet, drink, maak
goede sier! Maar God zeide tot hem: Gij
dwaas, in dezen nacht eischt men uwe
ziel van u op; en wat gij bereid hebt,
voor wien zal het zijn? Zoo gaal hel met
hem, die voor zich schatten vergadert,
en niet rijk is bij God.
En Hij zeide tot zijne leerlingen: Daar-
om zeg Ik u: Weest niet bezorgd voor
uw leven, wat gij eten zult; noch voor
uw lichaam, waarmede gij u kleeden
zult. (Zie bl. 406). Het leven i smeer
dan het voedsel, en het lichaam
meer dan de kleeding. Aanschouw de
raven, dat zij noch zaaien, noch maaien;
zij hebben noch kelder, noch schuur;
-ocr page 510-
470 OVER DE VERACHTING DER AARDSC11E GOEDEREN EN OVER DE WAAKZAAMHEID.
dienstknecht komen op een dag, waar-
op hij het niet verwacht, en op een
uur, dat h ij n i e t k e n t; e n h ij z a 1 h e m
in tweeën deelen, en zijn lot stellen bij
de ongetrouw en. Die dienstknecht nu,
die de wil zijns heer en geweten heeft,
en zich niet bereid gemaakt en niet ge-
daan heeft naar zijnen wil, die zal vele
slagen ontvangen; maar wie dien niet
geweten, en gedaan heeft, wat slagen
waardig is, zal weinige slagen o n t-
vangen. En van al, wien veel gegeven
is, zal veel gevorderd worden; en wien
men veel heeft toevertrouwd, van dien
zal men meer vorderen.
Daarom moet het vuur van heiligen ijver en
vurige liefde, dal Christus bezield heeft, uil zijne
godmenschelijke ziel in alle menschen ontbranden
en hen voor waarheid en gerechtigheid bezielen.
De genade van het Pinksterfeest, dat de Heer
ons door zijnen Rloeddoop, d. i. door zijn bitter
kruis en lijden verdiend heeft, zal deze hoven-
natuurlijke liefde in ons ontsteken. — Doch verre
zij het van U, Christen, het wezen dezer boven-
natuurlijke liefde, die in Christus de wereld ver-
vullen moet, verkeerd uit te leggen; zij heeft met
de wekelijke liefde van de kinderen dezer wereld,
met den valschen, vuilen vrede dezer aarde niets
gemeens! Haar innigst wezen is waarheid en
gerechtigheid! Daarom zal tusschen haar en den
I geest dezer wereld tot aan den oordeelsdag strijd
j bestaan.
Ik ben gekomen om vuur op de aarde
te werpen; en wat wil Ik anders dan dat
het ontstoken worde? Doch Ik moet
een doopsel ontvangen, en hoezeer
word Ik geprangd, totdat het volbracht
zij. Meent gij, dat Ik gekomen ben om
vrede te geven op aarde. (Vgl. bl. 396).
Neen, zeg Ik u, maar verdeeldheid.
Want van nu aan zullen er v ij fin een
huis verdeeld zijn; drie zullen tegen
twee, en twee tegen drie verdeeld
zijn. De vader tegen den zoon, en
I de zoon legen zijnen vader; de m o e-
breekt voor u en mij en voor iederen mensch
in het bijzonder met onze stervensure aan —
en voor allen te zamen op het einde der wereld. —
Christen, wees waakzaam, en denk bij alles, wat
gij te doen, te offeren en te lijden hebt, aan
den dag des oordeels! Daarom zegt de Verlosser:
3. Dat uwe lenden o m gor d z ij n, en
de lampen brandende in uwe handen;
en weest gijlieden gelijk aan menschen,
die hunnen heer opwachten, wanneer
h ij van de bruiloft terugkeert, opdat
;t 1 s li ij koml en aanklopt, z ij h e m t e r-
stond opendoen. Zalig die diens t-
knechtcn, welke de Heer, wanneer Hij
komt, zal wakende vinden! Voorwaar
zeg Ik u: IIij zal zich omgorden, en
hen doen aanzitten, en toetredende hen
bedienen. En mocht hij gekomen zijn
in de tweede nachtwake, en mocht hij
in de derde nachtwake zijn gekomen,
en hen aldus gevonden hebben, zalig
zijn die dienstknechten! Doch verstaal
dit: Indien de huisvader w i s t o p w a t
uur de dief zou komen, h ij z o u v o o r-
zeker waken, en niet toelaten, dat zijn
huis werd doorgegraven. Ook g ij,
weest bereid; want op een uur, waar-
op gij het niet meent, zal de Zoon des
menschen komen.
En Petrus z e i d e tot Hem: II e e r e,
zegt Gij deze gelijkenis op ons, o look
op allen? En de Heer zeide: Wie is wel
de getrouwe en voorzichtige h u i s v e r-
zorger, dien de Heer stelt over zijne
dienstboden, om te zijner tijd hun de
mate spijs te geven? Zalig die diens t-
knecht, welken de Heer, als hij geko-
men is, zal vinden alzoo doende! Naar
waarheid zeg Ik u: Hij zal hem stellen
over al wat hij bezit. Doch zoo die
dienstknecht in zijn hart sprak: Mijn Heer
vertoe ft te komen; en begon de diens t-
knechten en dienstmaagden te slaan,
en te eten en drinken en zich dronken
te maken; dan zal de Heer van dien
-ocr page 511-
VERSCHILLENDE GEDRAGSREGELEN VöOIi DE LEERLINGEN VAN JEZUS, ENZ. 471
te beproeven; en hoe beproeft gij dan
dezen tijd niet? En waarom oordeelt gij
ook uit u zelven niet wat recht is. En
als gij met uwen tegenstander na de
Overheid gaat, doe onderweg uw best
om van hem bevrijd te worden; opdat
hij niet soms u betrekke voor den rech-
ter, en de rechter u overlevere aan den
gerechtsdienaar, en de gerechtsdienaar
u in de gevangenis werp e. Ik zeg u:
Gij zult daar niet uitkomen, tot dat gij
ook den laatsten penning betaalt.
der tegen de dochter en de dochter tegen
de moeder; de schoonmoeder tegen
hare schoondochter, en de schoondoch*
ter tegen hare schoonmoeder. En Hij
zeide ook tot de scharen: Wanneer gij
de wolk ziet opkomen uit het Westen,
zegt gij terstond: Er komt regen! (Vgl.
bl. 448.) En zóó geschiedt het. En
wanneer gij den Zuidenwind ziet
waaien, zegt gij: Er zal hitte zijn! En
het geschiedt. Gij, huichelaars! het
gelaat des hemels en der aarde weet gij
TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
VERMANING TOT BOETVAARDIGHEID. GELIJKENIS VAN DEN VIJGENBOOM.
GENEZING EENER INEENGEBOGENE VROUW OP DEN SABBATH.
GELIJKENIS VAN HET MOSTAARDZAAD EN VAN HET
ZUURDEEG. HET GETAL DER VERWORPELINGEN.
JERUSALEMS ONDERGANG.
(Luc. MI f: 1—35).
1.
£Q»
ls de zondaar met een rouw-
moedig hart lol zijnen Heer en
God terugkeert, zal hij leven
en niet vergaan, zegt de Heer.
Maar veracht hij de stem van
Hem, die hem tot boetvaardig-
heid vermaant, dan zal het ver-
derf hem inhalen en geene hand
Sis bij machte hem te redden,
is in Jerusalem vervuld.
J?<Zy Reeds drie jaren lang heeft de
TH^^y* Zaligmaker geleerd, vermaand,
gewaarschuwd — maar ach, te
vergeefs! Evenals een doode
boom, hebben de Phariseërs en
Schriftgeleerden, de Priesters en
Ouderlingen van het volk geene
vruchten van boetvaardigheid
voortgebracht. Aan dit ongeloovig volk wordt
nog een klein uitstel verleend; maar gaat ook dit
zonder henulliging voorbij, dan zal de dag des
Heeren, de groote en verschrikkelijke dag der
vergelding aanbreken!
En er waren op dien zelfden tijd eeni-
gen tegenwoordig, die Hem bericht
gaven van de Galileërs, wier bloed Pilatus
met hunne offers gemengd had. En ant-
woordende, zeide II ij tot hen: Meent
gij, dat deze Galileërs boven alle Gali-
leërs zondaars waren, omdat zij zulks
geleden hebben? Neen zeg Ik u; maar
indien gij u niet bekeert, zult gij allen
desgelijks omkomen, of gelijk die acht-
tien, op welke de toren in Siloë viel
en hen doodde, meent ge dat ook deze
schuldenaars waren boven al de men*
schen, die te Jerusalem woonden? Neen
60
-ocr page 512-
472           VERMANING TOT BOETVAARDIGHEID. GELIJKENIS VAN DEN VIJGENBOOM.
ook voor u, evenals voor de ineengebogene vrouw,
de Sabbath der verlossing aanbreken! Vertrouw!
Deze vrouw was ineengebogen en kon sedert
achttien jaren volstrekt niet opwaarts zien. Ver-
trouw! Het enkel genadewoord is bij machte ook
eene veeljarige gewoonte te verbreken!
Doch de overste der synagoog, mis-
noegd, omdat Jezus op den Sabbath ge-
nezen had, nam het woord en zeide tot
de schare: Zes dagen zijn er, op welke
men werken moet; komt dan op die en
laat u genezen, maar niet op den S a b-
bath! Doch de Heer antwoordde hem
en zeide: Gij huichelaars! Maakt niet
ieder van u op den Sabbath zijn os of
ezel (vgl. bl. 394) van de kribbe los, enleidt
hem heen om te drinken? En deze, eene
dochter van Abraham, welke de satan
nu reeds achttien jaren gebonden hield,
moest zij niet van dien band worden
losgemaakt op den Sabbath-dag? En
toen Hij dit zeide, werden al zijne tegen-
standers beschaamd; en al het volk ver-
blijdde zich overal de heerlijke dingen,
welke door Hem geschiedden.
3. Hij zeide dan: Waaraan is het Rijk
Gods gel ij k, en waarbij zal Ik het ver-
gel ij ken? Het is gel ij k aan eene korrel
mosterdzaad (vgl. bl. 425), welke iemand
in zijnen hof wierp: en zij wies op, en
werd tot een grooten boom, en de voge-
len des hemels rustten op zijne takken
En wederom zcide II ij: waarbij zal Ik
het Rijk Gods vergelijken? Het is gelijk
aan zuurdeeg, dat eene vrouw nam en
kneedde onder drie maten mee Is, totdat
het meel geheel gezuurd was.
Zoo zal het Rijk van Christus, d. i. het nieuw
Rijk der waarheid en genade overal ontluiken en
met zijne bezielende kracht het menschelijk geslacht
doordringen. En toch is het getal dergenen, die
door het Rijk der waarheid en genade tot het
Rijk der eeuwige gelukzaligheid geraken, een
klein getal, zooals Christus reeds in de Berg-
rede gezegd had, (vgl. bl. 408) klein in verhouding
zeg Ik u; maar indien gij u niet bekeert,
zult gij allen desgelijks omkomen.
En II ij sprak ook deze gelijkenis:
Zeker iemand had een v ij genboom ge-
plant in zijnen wijngaard; en hij kwam
vrucht daaraan zoeken, en vond er geene.
En hij zcide tol den wijn gaardenier:
zie, het zijn nu driejaren, dat ik vrucht
kom zoeken aan dezen v ij genboom, en
ik vind er geene. Houw hem dus om?
waarom ook beslaat hij den grond? Doch
deze antwoordde en zeide tot hem: Heer,
laat hem nog dit jaar staan, totdat ik
rondom hem gespit en mest gelegd heb;
en brengt hij vrucht voort, \'t is wel; zoo
niet, dan zult gij hem tegen het volgende
jaar o m h o u w e n.
2. En Hij leerde in hunne synagoog
op den sabbath. En zie, er was eene
vrouw, die sedert achttien jaren eenen
geest van verzwakking had; en zij was
ineengebogen en kon volstrekt niet
opwaarts zien. Toen nu Jezushaarzag,
riep Hij haar tot zich, en zeide tot haar:
Vrouw, gij zijl verlost van uwe krank-
heid. En Hij legde haar de handen op;
en terstond richtte zij zich op, en ver-
heer 1 ij k t e God.
Zondaar, erken in deze kranke ineengebogene
vrouw uw beeld! Helaas, lot God en zijn hemelsch
Rijk, waar de waarheid troont, en allen, die den
Heere dienen, onuitsprekelijk geluk bereidt, kunt
gij niet meer opzien: uwe jarenlange gewoonte
het aardsch genot na te jagen, heeft uwen geest
geheel en al naar beneden gebogen, maar uwe
onsterfelijke ziel is niet voor het stof der aarde
geschapen, en al de heerlijkheid dezer wereld is
niet bij machte haar verlangen te bevredigen.
Evenals het lichaam van den mensch rechtop
geschapen is, en hoofd en oogen zich naar boven
richten, zoo is ook onze ziel, voor datgene, wat
daarboven is, voor den hemel geschapen, en zij
moei zich ongelukkig gevoelen, zoolang zij, door
den band der zinnelijke lusten naar beneden ge-
trokken wordt. — Ongelukkige zondaar, moge
-ocr page 513-
GENEZING EENER INEENGEBOGENE VROUW ÜP DEN SABBATH. ENZ.              473
en al de Profeten in het Bijk Gods zult
gezien hebben, maar u zelven buiten
j geworpen. En er zullen komen van Oos-
ten en Westen,en Noorden enZ uiden, en
\' aanzitten in hel Rijk Gods. Enziecrzijn
laatsten, die eersten zullen zijn, ener
: zijn eersten, die laatsten zullen zijn.
5. Op dien zelfden dag traden er eeni-
gen van de Phariseërs toe, en zeiden tot
Hem: Ga weg, en vertrek van hier! want
Herodes wil U dooden. En Hij zeide tot
hen: Gaat en zegt aan dien vos: zie Ik
werp booze geesten uit, en verricht ge-
nezingen heden en morgen ") en op den
derden dag word Ik voleindigd. Even-
i wel moet Ik heden en morgen en den
\' volgenden dag op weg zijn, want het
j mag niet zijn, dat een Profeet omkome
buiten Jerusalem.
Jerusalcm, Jeru salem, gij, die de Pro-
, feten doodt, en steenigt die tot u gezon-
den worden! Hoe menigmaal heb Ik uwe
kinderen willen vergaderen, gelijk een
vogel zijn nest onder de vleugelen, en
I gij hebt niet gewild! Zie uw huis zal
I ulieden woest over gelaten worden. En
Ik zeg u: Gij zult Mij niet zien, totdat
| de lijd komt, dat gij zeggen zult: Geze-
Igend IIij, die komt in den naam des
II e e r e n!
lot de groote genaden van zaligheid, die de men-schen daarvoor ontvangen; klein in betrekking
tot het groot en vurig verlangen van den goeden
Herder, om allen, zelfs de afgedwaalde schapen tot
den schaapstal der uitverkorenen te leiden; klein
met betrekking tot den onmelelijken rijkdom der
eeuwige zaligheid, waartoe allen in Christus ge-roepen zijn. Bij de gedachte aan dit betrekkelijkgering getal van uitverkorenen schrikt onze ziel,
en herinnert zich de vermaning: met angst en
vrees hare zaligheid te bewerken. Maar ook vol
vertrouwen denkt zij aan het woord van den H.
Jacobus: Barmhartigheid roemt tegen het
oordeel. (Jac. II: 13).
4. En IIij trok door steden en vlekken,
al leerende en doorreizende naar Jeru-
salem. Iemand nu zeide tot Hem: Heere!zijn het weinigen die zalig worden?
Doch II ij zeide tot hen: Doet uw best
om in te gaan door de enge poort! Want
velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaanen bet niet vermogen. Als dan de vader
des huisgezins zal ingegaan zijn, en de
deur gesloten hebben, zult gij beginnen
buiten te staan en aan de deur te klop-pen, zeggende: Heere, doe ons open!
En antwoordende zal Hij tot u zeggen:
Ik weet niet, van waar gij zijl. Alsdan
zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben
voor uwe oogen gegeten en gedronken,
en op onze straten hebt gij geleerd. En
IIij zal tot u zeggen: Ik weet niet, van
waar gij zijl: gaat weg van mij allen gij
werkers der ongerechtigheid. Aldaar
zal geween zijn en gekners der tandent
wanneer gij Abraham en Isaac en Jacob,
*) d. i. Nog een weinig tijd, totdat het uur van mijn
verscheiden in den kruisdood, die van eeuwigheid af
bepaald is, zal zijn gekomen, en die Mij, niet hier in
Galilea of Perea, d i. in het gebied van Herodea.maar
te Jerusalem zelve zal overkomen.
-ocr page 514-
DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS GENEEST EEN WATERZUCHTIGE OP DEN SABBATH, EN PREDIKT
ZELFVERNEDERING EN BARMHARTIGHEID. DE GELIJKENIS VAN HET
GROOT AVONDMAAL, VAN DEN ONDERNOMEN TORENBOUW EN
OORLOG, VAN HET VERDOOLDE SCHAAP, VAN DE VERLOREN
DRACHME, VAN DEN VERLOREN ZOON EN VAN DEN
ONRECHTVAARDIGEN RENTMEESTER.
(Lnc. XIV: 1; XVI: 1—13.)
I.
zeer troostrijk hoofdstuk, dat gij, christelijke
Lezer, met groole aandacht lezen en ernstig over-
wegen moet!
En het geschiedde, als Jezus op een
Sabbath in een huis van een overste
der Phariseërs kwam om brood te eten,
dat zij Hem gadesloegen. En zie, zeker
waterzuchtig mensch was daar voor Hem
staande. En Jezus nam het woord en sprak
tot de Wetgeleerden en Phariseërs,
zeggende: Is het geoorloofd, op den
Sabbath te genezen? Zij nu zwegen.
Doch Hij hem aanvattende, genas hem,
en liet hem gaan. En Hij sprak tot hen,
en zeide: Van wien uwer zal een ezel
of een os in een put vallen, en hem
niet terstond daaruit trekken op den
Sabbath-dag? En zij konden Hem hier
op geen wederantwoord geven.
2. En Hij sprak ook tot de genoodig-
den eene gelijkenis, opmerkende, hoe
zij de eerste plaatsen uitkozen, en zeide
tot hen: Als gij ter bruiloft genoodigd
zijt, ga dan niet aanzitten op de eerste
plaats; er mocht misschien een aan-
zienlijker dan gij door hem genoodigd
zijn, en degene, die u en hem genoodigd
heeft, gekomen zijnde, konde tot u zeg-
e Zaligmaker gaat met Phari-
seërs en Tollenaars om. Maar
hoe verschillend toont Hij zich
in dien omgang! Hij geeselt de
zich rechtvaardig wanende Pha-
riseërs om hunne huichelarij
opzichtens de heiliging van den
.Sabbath, om hunnen hoog-
moed met betrekking tol de
eerste plaats bij de maaltijden
?, en om hun eigenbelang bij
de uitnoodigingen. In de ge-
lijkenis van het groot avond-
maal voorzegt Hij hunne ver-
werping en de uitverkoring van
de Tollenaren en Heidenen. De
tollenaren daarentegen en de
zondaren, d. i. zij, die hun
eigen zondigen toestand ootmoedig erkennen en
belijden, troost de liefderijke Verlosser door min-
zame gelijkenissen van den goeden Herder, die
het verdoolde schaapje op zijne armen naar den
schaapstal terugdraagt, van de hervonden drachme,
van den verloren en wedergevonden zoon, en
van den onrechtvaardigen rentmeester, die zich
door werken van barmhartigheid en liefdadigheid
van den ondergang weet te redden. — Een be-
teekenisvol en, voor den rouwmoedigen zondaar,
-ocr page 515-
JEZUS GENEEST EEN WATERZUCIITIGE OP DEN SABBATII, EN PREDIKT
475
reeds alles gereed was. En zij begon-
ncn gelijkelijk allen zich te verontschul-
digen. De eerste zeide tot hem: Ik heb
eene land hoeve gekocht en moet nood-
zakelijk uitgaan en haar bezichtigen;
ik bid u, houd mij voor v e r o n t s c h u 1-
digd! En een ander zeide: Ik heb vijf
koppel ossen gekocht, en gazebeproe-
ven; ik bid u, houd mij voor v e r o n t-
schuldigd! En een ander zeide: Ik heb
eene vrouw getrouwd, en daarom kan
ik niet komen. En de dienstknecht kwam
terug, en berichtte dit aan zijnen heer.
Toen werd de vader des huisgezins ver*
gramd, en zeide tot zijnen dienstknecht:
Ga spoedig uit naar de pleinen en stra-
ten der stad, en breng de armen en
lammen en kreupelen en blinden hier
binnen. En de dienstknecht zeide: Heer!
het is geschied, gelijk gij bevolen hebt,
en nog is er plaats. En de heer zeide
tot den dienstknecht: Ga uil naar de
wegen en heggen, en dwing, dat men
binnen ga, opdat mijn huis vol worde.
En Ik zeg ulieden: Geen dier mannen,
die genoodigd waren, zal mijn avond-
maal proeven.
5. Nu stelt de goddelijke Meester, de ware,
christelijke volmaaktheid tegenover de schijnhei-
ligheid der Phariseërs; en spreekt daarom in de
twee volgende gelijkenissen, van hen, die zich
als verkondigers van het Evangelie, of in den
kloosterlijken slaat — tot de christelijke voimaakt-
heid geroepen achten. Hoe groote eisch wordt
dezen gesteld! Zij moeten bereid zijn, al het
aardsche, ja zelfs hunne bloedverwanten en hun
eigen leven te »halen", d. i. achter Christus te
stellen en te verlaten.
Ten allen tijde waren en zijn er in de Kerk
zulke edele, naar de hoogste volmaaktheid stre-
vende zielen. Denk aan de christelijke missiona*
rissen, denk aan de broeders en zusters, die aan
zieken, gevangenen, weezen of arme schoolkinderen
hunne geheele levenskracht en al de liefde hunner
harten gewijd hebben, en daarvoor bij de wereld
gen: Maak voor dezen plaats! En alsdan
zoudt gij met beschaming de laatste
plaats gaan bezetten. Maar wanneer
gij genoodigd zijt, ga en zit aan op de
laatste plaats, opdat, als hij, die u ge-
noodigd heeft, gekomen is, tot u
zegge: Vriend! ga hooger op! Dan zal u
eere geworden in tegenwoordigheid
van hen, die mede aanzitten. Want al
wie zich verheft, zal vernederd, en wie
zich vernedert, zal verheven worden.
3.    En Hij zeide ook tot dien,dieHem
genoodigd had: Wanneer gij een mid-
dag- of avondmaal aanricht, noodig
niet uwe vrienden, noch uwe broeders,
noch bloedverwanten, noch rijke gebu-
ren, opdat niet soms ook zij u weder
noodigen, en u vergelding geschiede.
Maar wanneer gij een gastmaal aanricht,
noodig armen, lammen, kreupelen en
blinden; en zalig zult gij zijn, omdat
zij niet hebben om u te vergelden; want
het zal u vergolden worden i n d e v e r-
rijzenis der rechtvaardigen.
4.    De Phariseërs hielden zich voor de recht-
vaardigen. Daarom pasten zij het woord van
Christus, toen Hij van de verrijzenis der recht-
vaardigen sprak, geheel alleen op zich zelven en
het volk van Israël in \'t algemeen toe. Die ver-
blinden dachten er niet aan, dat zij door hoovaardij,
gierigheid en zinnelijkheid tot het aannemen
van den Messias onbekwaam geworden waren,
en zichzelven daardoor buiten Gods Rijk gesloten
hadden. Daarom voorzegt hun Christus door eene
beteekenisvolle parabel de verwerping van Israël\'s
volk en de uitverkoring der Heidenen.
En een van hen, die mede aanzaten,
dit gehoord hebbende, zeide tot Hem:
Zalig hij, die brood zal eten in het R ij k
Gods! Doch Hij zeide tot hem: Zeker
mensch richtte een groot avondmaal
aan, en noodigde velen. En hij zond
zijnen dienstknecht ter ure des a v o n d-
maals, om aan de genoodigden te zeg-
gen, dat zij komen zouden, want dat
-ocr page 516-
476 ZELFVERNEDERING EN BARMHARTIGHEID. DE GELIJKENIS VAN HET GROOT
niets anders inoogstcn, dan verachting en vervol-
ging. Zulke harten zijn de bloemen aan den
hoorn van het Christendom, het zout der aarde!
Maar die zich tot zulke volmaaktheid geroepen
acht, moet zichzelven en de vastheid van zijn
besluit en de mate zijner krachten ernstig be-
proeven, om niet soms midden in het werk als
een dwaas te struikelen en tot ergenis te worden!
Vele scharen nu
gingen met 11 e in :
e n z i c h o m k e e r e n-
<le, zeidc Hij tot hen:
Indien iemand tot
Mij komt, en niet
haat z ij n e n vader
en moeder en vrouw
en kinderen en hroe-
ders en zusters, ja,
ook nog zijn eigen
leven, h ij kan m ij n
leerling niet zijn.
E n wie niet z ij n
kruis draagt en
achter M ij komt,
kan m ij n leerling
niet zijn. Want wie
van u, als bij een
toren wil bouwen,
gaat niet eerst zit-
ten, en berekent
de noodige kosten,
of h ij w e 1 genoeg
heeft om te vol-
tooien? opdat niet,
als hij den grond- \'-------------------------------
slag gelegd heeft, en niet voleindigen
kan, allen, die het zien, hem beginnen
te bespotten, zeggende: Deze mensch
begon te bouwen, maar heeft niet kun-
nen voleindigen. Of welk koning, als
hij een anderen koning zal gaan b e o o r-
logen, zet niet zich neder en bedenkt
eerst, of hij wel in staat is, met tien-
duizend wan slag te leveren aan hem,
die met twintigduizend op hem aan- j
komt? En zoo niet, dan zendt hij, als
deze nog verre af is, een gezantschap
en vraagt om een vredesverdrag. Even-
zoo dan kan ook niemand van u, die niet
alles verzaakt, wat hij bezit, mijn leer-
ling zijn. liet zout is goed; doch heeft
het zout zijne kracht verloren, waar-
mode zal men het smakelijk maken?
Noch voor het land,
noch voor den mest-
hoop is het dienstig,
inaar men zal het
buiten werpen.
Wie ooren heeft om
te hooren, die
hoore!
G. Nu volgt in de
parabels van het ver-
doolde schaapje, van de
drachme en van den
verloren zoon het zoete
en troostvolle Evangelie
der goddelijke barm-
hartigheid; d. i. van
het onuitsprekelijk ver-
langen van Christus naar
de bekeering der zon-
daars, en van de lief-
derijke goedheid, waar-
mede Hij de verloren
ziel nagaat, ze opzoekt
en vergeving schenkt.
De tollenaars en
de zondaren nader-
den tot Hem, om Hem te hooren. En de
Phariseërs en Schrift geleerden morden,
zeggende: Deze ontvangt zondaars en
eet met hen. En Hij sprak tot hen deze
gelijkenis, zeggende: Welk mensch onder
u, die honderd schapen heeft, en één
daarvan verliest, laat niet de negen en
negentig in de woestijn, en gaat naar
het verlorene zoeken, totdat hij het vindt?
En als hij het gevonden heeft, legt hij
-ocr page 517-
477
AVONDMAAL, VAN DEN ONDERNOMEN TORENBOUW EN OORLOG, ENZ.
lecrd had, kwam er een zware h o n g e r s-
noodinditland, enhij begon gebrek
te 1 ijden. En hij ging heen, en hij ver-
bond zich aan een der burgers van
dat land; en deze zond hem naar zijne
hoeve, om zwijnen te hoeden. En hij
had gaarne zijn buik gevuld met het
voeder, dat de zwijnen aten; maar nie-
mand gaf het hem.
En tot inkeer geko-
men zeide hij : Hoe-
vele huurlingen in
mijns vaders huis
hebben brood in
overvloed, en ik
verga hier van hon-
ger! Ik zal opstaan
en tot mijnen vader
gaan, en ik zal tot
hem zeggen: Vader!
ik heb gezondigd
tegen den Hemel,
en tegen U; ik ben
niet meer waardig
uw zoon genoemd
te worden: maak
mij als een uwer
huurlingen, En hij
stond op en ging tot
zijnen vader. En
toen hij nog verre
af was, zag hem zijn
vader en werd met
medelijden b e w o-
gen; en toeloopende
viel hij hem om den hals, en kuste hem.
En de zoon zeide tot hem: Vader! Ik
heb gezondigd tegen denllemelen
tegen u; ik ben niet meer waardig uw
zoon genoemd te worden. Doch de vader
zeide tot zijne dienstknechten: Haalt
spoedig het eerste kleed, en trekt het
hem aan, en doet een ring aanzijne
hand, en schoenen aan zijne voeten; en
brengt het gemeste kalf, en slacht het,
het blijde op zijne schouderen; en te
huis gekomen, roept hij de vrienden en
geburen bijeen, en zegt tot hen: verblijdt
u met m ij; want ik heb m ij n verloren
schaap weder gevonden! Ik zeg u: Even-
zoo zal er in den hemel blijdschap zijn
over éénen zondaar, die zich bekeert,
meer dan over negen en negentig recht-
vaardigen, die geene
bekeering noodig
hebben. Of welke
vrouw, die tien
drachmen h eelt, als
zij één e drachme
verliest, steekt
niet de lamp aan,
en veegt het huis
uit, en zoekt zorg-
vuldig, totdat zij
die vindt? En als zij
die gevonden heelt,
roept zij de vrien-
dinnen en de gebu-
r innen b ij een, en
zegt: verblijdt u
met mij; want ik
heb de drachme ge-
vonden, die ik ver-
loren had! Evenzoo
zeg Ik u, zal er blijd-
schap zijn bij de
Engelen Gods, over
éénen zondaar, die
zich bekeert.
7. En IIij z eide:
zeker mensch had twee zonen: en de
jongste van hen zeide tot den vader:
vader, geef mij van \'tgoed hetgedeelte,
dat mij toekomt. En hij verdeelde het
goed onder hen. En niet veledagen
daarna, toen de jongste zoon alles bij-
een vergaderd had, reisde hij weg naar
een ver gelegen land; en aldaar v e r-
kwisttê hij zijn goed, een ongebonden
leven leidende. En toen hij alles ver-
-ocr page 518-
478              JEZUS GENEEST EEN WATERZUCIITIGE OP DEN SAHBATII, EN PREDIKT
en laat ons eten, en vroolijkzijn! want
deze mijn zoon was dood, en hij h er-
Jee fde; hij was verloren en is wederge-
vonden! En zij begonnen een vreugdemaal
te houden.
Zijn oudste zoon nu was op het veld.
En toen hij terug kwam, en hot huis na-
derde, hoorde hij gezang en gedans. En
hij riep een van de dienstknechten, en
vroeg wat dit was. En deze zeide tot
hem: uw broeder is gekomen, en uw
vader heeft het gemeste kalf geslacht,
omdat hij hem gezond teruggekregen
heeft. Hij nu werd toornig, en wilde
niet binnen komen. Zijn vader dan ging
naar buiten, en begon hem te bidden.
Doch hij antwoordde en zeide tot zijnen
vader: zie, zoovele jaren dien ik u, en
heb nooit uw gebod overtreden; en nooit
hebt ge mij een bokje gegeven, om een
vreugdemaal met mijne vrienden te h o u-
den; maar nu deze uw zoon, die zijn goed
met hoeren heeft doorgebracht, geko-
men is, hebt gij voor hem het beste kalf
geslacht. Doch hij zeide tot hem: kind!
Gij z ij t a 11ij d b ij mij, en al h et mij ne is
het uwe. Doch men moest wel een vreug-
demaal houden en blijde zijn; want
deze uw broeder was dood, en hij her-
leefde; hij was verloren, en is weder
gevonden!
Ach mijn God, zulke minzaamheid en over-
groote liefde ontroert en beschaamt waarlijk mijn
hart; en gaarne zou ook ik mij, evenals de
verloren zoon, in uwe vaderlijke armen werpen,
en wederom uw kind zijn; want door de zonde
ben ik aan een banneling, aan een vluchteling
buiten zijnen geboortegrond gelijk geworden, en
de zucht naar vrede en verzoening verteert mijn
hart. Maar, ach, hoe kan ik terug keeren? ik
zou immers met geheel mijn overig leven moeten
breken, en geheel een nieuw mensch worden. —
Den lust der zonden, die ik tot hiertoe bemind
heb, zou ik moeten haten en verafschuwen, en
kruis en versterving, die ik tot nu zoo angstig
ontvlucht heb, zou ik moeten opzoeken en op
mij nemen. Maar hoe kan ik dat?
Zie, ongelukkige ziel, die zoo in de strikken
der zondige gewoonte en der hartstochten ge-
vangen zit, uw Zaligmaker komt u te gemoet.
Hij kent de moeielijkheden van uwen toestand.
Let op zijnen raad. Laat u niet in de war bren-
gen! Wat Hij nu eerst en vooral van u verlangt is
zeer eenvoudig en gemakkelijk. Al het latere
zal van zelfs komen. Om der verandering uwer
zinnelijkheden den weg te banen, hebt gij de
voorkomende genade van noode. En hoe gemak-
kelijk kunt gij die verwerven! Doe iets goeds
aan den arme en hulpbehoevende ter liefde
Gods. Dit is voldoende. Hebt gij geld: Geef
aalmoezen! Hebt gij vrijen tijd: Bezoek dan dezen
of genen zieke! Hebt ge talenten: Gebruik ze
dan tot een o!\' ander werk van christelijke barm-
hartigheid. — Houd dal zoo een tijdje vol —
en ongemerkt zal de verandering uwer zinnen
begonnen zijn. Met Gods genade zal u het werk
uwer bekecring en heiliging veel gemakkelijker
worden, dan gij wel meent; en hebt gij tot nu
toe de u geschonken goederen en talenten in
zonden en hartstochten verspild, dan zal hel
goede gebruik, dat gij daarvan ten voordeele
van armen en hulpbehoevenden maakt, u redden.
Ziedaar de bediedenis der volgende gelijkenis.
8. En Hij zeide ook tot zijne leerlin-
gen: Er was een zeker rijk mensch, die
een rentmeester had; en deze werd bij
hem beticht, als die zijne goederen ver-
kwist had. En hij riep hem, en zeide
tot hem: Wat hoor ik daar van u? Doe
rekening van uw rentmeesterschap,
want gij zult niet meer rentmeester
kunnen zijn. De rentmeester nu zeide
bij zich zelven: Wat zal ik doen, daar
mijn heer mij het rentmeesterschap al-
neemt? Spitten kan ik niet, bedelen
schaam ik mij. Ik weet, wat ik doen
zal, opdat zij mij in hunne huizen ont-
vangen, als ik van het rentmeester-
schap ben afgezet. Hij riep dan elk een
der schuldenaars van zijnen heer tot
i
-ocr page 519-
ZELFVERNEDERING EN BARMHARTIGHEID. DE GELIJKENIS VAN HET GROOT ENZ. 479
ook in het grootere onrechtvaardig.
Indien gij dan in den ongereed tigen
mammon niet getrouw zijt geweest,
wie zal u het ware toevertrouwen?
En indien gij eens anders goed niet
getrouw z ij t geweest, wie zal u het
uwe geven? Geen dienstknecht kan
twee heeren dienen; want hij zal of
den eenen haten, en den anderen lief-
hebben, of den eenen aanhangen en
den anderen verachten: Gij kunt n iet
God dienen en den Mammon.
De Phariseërs en Opperhoofden van het Jood-
sche volk hadden zich in datgene, wat op zich
zelven klein en gering is, wat het wezen en de
bestemming der menschelijke ziel eigenlijk vreemd
is, namelijk in de tijdelijke goederen, ontrouw
getoond. Zij hadden die niet gebruikt ten behoeve
van armen en noodlijdenden, maar alleen om
hunne hebzucht te bevredigen. Daarom kunnen
zij nu ook aan die zoo verhevene en waarachtige
goederen, die zoo volmaakt aan het innigste wezen
en de behoefte van de menschelijke ziel beantwoor-
den, niet deelachtig worden, namelijk aan de
waarheid en de genade in Christus. Dit is de
vloek, die steeds en overal op den rijkdom ligt,
waar die niet ten bate van den medemensen,
bijzonder van den arme, wordt besteed!
De mensch, die van het glinsterend metaal
zijn afgod gemaakt heeft, wordt daaraan gelijk:
hard en zonder gevoel. De zin verstomt voor
de onzichtbare goederen, en zelfgenoegzaamheid
en trotsch vertrouwen op eigen bezit vervangt
de plaats der christelijke nederigheid.
zich, en zeide tot den eersten: Hoe-
veel zijt gij mijnen heer schuldig?
Deze nu zeide: Honderd vat olie. En
hij zeide tot hem: Neem uw handschrift,
en zet u spoedig neder en s c h r ij f v ij f-
tig. Daarop zeide hij tot een anderen:
En gij hoeveel zijt gij schuldig? Deze
zeide: Honderd mud tarwe. En hij
zeide tot hem: Neem uw schuldbrief en
schrijf tachtig. En de heer prees den
onrechtvaardigen rentmeester, om-
dat hij omzichtig gehandeld had. Want
de kinderen dezer wereld zijn, in hun
geslacht, omzichtiger dan de kinde-
ren des lichts. En Ik, tot u zeg Ik:
.Maakt u vrienden uit den mammon
der ongerechtigheid, opdat, wanneer
gij zult bezweken zijn, zij u o n l v a n-
gen in de eeuwige woningen.
Christelijke Lezer, merk goed op, dat de Heer
niet de ongerechtigheid, maar de schranderheid
van den rentmeester prijst en ons ter navolging
aanbeveelt. Ook wij moeten, door middel der
«onrechtvaardige rijkdommen\'\' d. i. door de tijde,
lijke goederen, die den mensch anders zoo lichte-
lijk tot allerlei onrechtvaardigheid verleiden, ons
vrienden maken, door daarvan armen en nood-
lijdenden mede te deelen. Dan zullen eens die
armen, waarvan ons de Zaligmaker in de Rerg-
rede gezegd heeft, dat »hunner het Rijk der
Hemelen is,\'\' ons door hunne voorbede de deuren
der eeuwige zaligheid openen.
Die getrouw is in het geringe, is
ook in het grootere getrouw; endie
in het geringe onrechtvaardig is, is
ïrt&
tfi
s©S
01
-ocr page 520-
VIER EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE PARABEL VAN DEN RIJKEN VREK EN
DEN ARMEN LAZARUS. DE ECHTSCHEI-
DING EN DE ONGEHUWDE STAAT.
VERSCHILLENDE CHRISTELIJKE
ONDERRICHTINGEN.
(Malth. XIX: ii-12; Luras X: 2—12;
Lm. XVI: 14; AT//: 1—10).
i.
Kr was een zeker rijk mensch, die in
purper en fijn lijnwaad gekleed ging,
en alle dagen een kostelijken maalt ij d
hield. En er was een zeker bedelaar,
met name Lazarus, die vol z vv e r e n a a n
zijne poort lag, w e n s e bende zich te
verzadigen van de kruimels, die van de
tafel der r ij ken vielen, en niemand gal
ze hem; maar ook de honden kwamen,
en likten zijne zweren. Het geschiedde
nu dat de bedelaar stierf, en door de
Engelen gedragen werd in den schoot
van Abraham. Enderijkestierfook,
en werd begraven in de hel. Enzijne
oogen opslaande, als hij in de folte-
ringen was, zag hij Abraham van verre,
en Lazarus in zijnen schoot. En hij riep
en zeide: vader Abraham! ontferm u
mijner, en zend Lazarus, opdat hij den
top van zijn vinger in water doop e en
m ij n tong v e r k o e l e, want ik word g e-
folterd in deze vlam! En Abraham zeide
tot hem: Kind! herinner u, dat gij het
goede ontvangen hebt in uw leven, en
Lazarus desgelijks het kwade; doch
nu wordt h ij vertroost en gij wordt
gefolterd. En bij dit alles, tusschen ons
ijl zij, die zichzeb
ven rechtvaardig
wanen, te gronde
gaan, verwerven de
boelvaardige zon-
daars barmhartigheid. Wijl de trotsche wijsheid
der Wetgeleerden, en alles, »\\vat groot is voor
de mensehen" , te schande wordt,bekomt kinder-
lijke eenvoud en onschuld liet Rijk der Hemelen.
Wijl de hartvochtige rijkaard de eeuwige ver-
doemenis inloopt, klimt de verachte arme mensch
op tot de hemelsche glorie. Ziedaar Christen,
het Evangelie der boetvaardigen, der kinderen en
der armen!
Dit alles nu, hoorden de Phariseërs,
die geldzuchtig waren, en beschimpten
Hem. En Hij zeide tot hen: Gij zijt het,
die u zelven rechtvaardigt voor de men-
schen, maar God kent uwe harten. Want
wat boog is voor de menschen, is een
gruwel voor God. De wet en de Profeten
tverden verkondigd tot op Joannes, van dien
tijd af wordt bet Rijk Gods gepredikt,
en een iegelijk doet geweld op het
zelve Doch het is lichter, dat hemel
en aarde voorbijgaan, dan dat ééne stip
der wet v e r v a 11 e.
-ocr page 521-
481
DE PARABEL VAN DEN KIJKEN VREK EN DEN ARMEN LAZARUS.
niet in e er twee, maar één vleesch. Wat
God dan heeft samen gevoegd, dat
scheide de mensch niet.
Z ij zeggen tot hem: Waarom heeft
Mozès dan bevolen eenscheidbriefte
geven, en zoo teverstooten? Jezusant-
woordde hun en zeide: Om uwe hard-
heid van hart heeft hij u dit gebod
voorgeschreven en
toegestaan uwe
vrouwen te v e r-
stooten; maar van
en u is eene groote klove gevestigd,
opdat zij, die van u tot hier willen over-
gaan, het niet kunnen, noch die van
daar herwaarts kunnen overkomen. En
hij zeide: Ik bid u dan, Va der, tl at g ij
hem zendt tot mijns vaders huis, (want
ik heb vijf broeders), teneinde hij hun
een getuige zij, opdat zij niet komen
in deze plaats der
folteringen. En
Abraham zeide tot
hem: zij hebben
Mozes en de Profe-
ten: dat zij naar hen
hooren! Doch hij
zeide: Neen, Vader
Abraham! maar in-
dien iemand van
uit de dooden zal
gegaan zijn tot hen,
zullen z ij zich b e-
keeren. Maar hij
zeide tot hem: In-
dien zij naar Mozes
en de Profeten niet
hooren, zullen zij
ook geen geloof ge-
ven, al stonde er
iemand uit de doo-
den op. —
2. En er kwamen
Phariseërs tot Hem,
om Hem te beproe-
ven, en zij zeiden:
Mag iemand zijne
vrouw verstooten, om iedere reden?
Hij antwoordde, en zeide tot hen: Wat
heeft Mozes u geboden?
Hebt gij niet gelezen, dat Hij, die de
mensch maakte, van den beginne, hen
man en vrouw heeft gemaakt? en Hij
heeft gezegd: Daarom zal een mensch
vader en moeder verlaten, en zijne
vrouw aanhangen, en zij twee zullen
tot één vleesch zijn. Zoo zijn zij dan
7360
den beginne is het
zóó niet geweest.
En te huis onder-
vroegen Hem zijne
leerlingen w e d e r-
om over hetzelfde.
En Hij zeide tot
hen: Ik zeg u, al
wie z ij n e vrouw
verstoot, tenzij om
hoererij, en eene
andere trouwt,
doet overspel tegen
haar. En wie eene
verstootene trouwt,
doet overspel. En
indien eene vrouw
haren man ver-
stoot, en e en an-
deren trouwt, doet
zij overspel.
De goddelijke Leer-
meester had reeds in de
Bergrede (bl. 4U2) de onverbreekbaarheid van
den II. huwelijksband verkondigd, en daarop ge-
wezen, dat het huwelijk, dat een gescheiden
echtgenoot met eene andere aangaat, eigenlijk
i geen huwelijk, maar slechts eene overspelige
samenleving is, waarom zulk eene onrechtmatige
echtgenote verstooten behoort en moet worden.
Het christelijk huwelijk moet onve rbreekbaar zijn:
hoe kon het anders het sacra menteele afbeeldsel
zijn van die eeuwig onverbreekbare vereeniging,
-ocr page 522-
482                              DE ECHTSCHEIDING EN DE ONGEHUWDE STAAT.
die Christus met de Kerk heeft aangegaan? Het
christelijk huwelijk moet onverbreekhaar zijn:
wat zou er anders van de arme, zwakke, zieke-
Hjke vrouw geworden, als haar echtgenoot met
het oog op een ander huwelijk zich gedreven
voelde, haar moede te worden? Het christelijk
huwelijk moet onverbreekhaar zijn : hoe ontzaggc-
lijk treurig zou het er anders uitzien met de
opvoeding der kinderen, en met de grondslagen
van alle gemeenschappelijk en staatsieven, met
het huisgezin ? Ongetwijfeld gaat de onverbreek-
baarheid van het huwelijk zeer dikwijls met veel
bitters en jarenlang leed vergezeld — ten ge-
volge der ziekelijkheid, of ook wel van de licht-
zinnigheid en ruwheid van een der echtgenooten.
Maar juist daarom heeft de Verlosser het huwe-
lijk tot de waardigheid van een Sacrament ver-
heven en aan de waardige ontvangst er van al
die bijzondere dadelijke genaden verbonden, die
de gehuwden, tot het kloekmoedig verdragen
van alle huwelijkskruisen, behoeven.
3. Zijne leerlingen zeggen tot Hem:
Als \'s mens ch en zaak met de vrouw
alzóó staat, dan is het niet raadzaam
te trouwen. Hij zeide tot hen: Niet
allen vatten dit woord, maar zij, aan
wie het gegeven is. Want er zijn o n t-
manden, die uit moederlijf zóó geboren
zijn; en er zijn ontmanden, die van de
menschen zoo gemaakt z ij n; en er z ijn
ontmanden, die zich zei ven ontmand
hebben om het Rijk der Hemelen. —
Die het vatten kan, vatte het!
Ongetwijfeld is de ongehuwde staat van hen,
die vrijwillig om Jezus Christus en het Rijk der
Hemelen maagd blijven, de volmaakstc en Gode
welgevalligste. Maar ook zij , voor wie óf door de
natuur zelve, óf wel door armoede en ziekelijk-
heid, óf eindelijk door de boosheid en bedrog
der menschen het huwelijk onmogelijk gemaakt
zou worden, kunnen zich uit dezen hunnen on-
vrijwilligen, ongehuwden staat de grootste ver-
diensten verschaffen, als zij zich geduldig en
overgegeven aan God in hunnen toestand voegen,
hunne harten voor onkuische gedachten en be-
geerten zuiver bewaren, en met blijde hoop de
komst van den hemelschen Bruidegom verbeiden.
0 gun allen, die trouwen, hun geluk! Want
waarlijk, \'t is gewoonlijk niet te groot. Hoeveel
biltere teleurstellingen dikwijls reeds in de eerste
dagen van hun huwelijken staat! Zijt gij niet
gehuwd, overdenk dan ernstig het woord van
den leeraar der volken: Aan de ongetrouw-
den nu en aan de weduwen zeg ik: het
is hun goed, indien zij zoo hl ij ven,
gel ij k ik zelf. Aangaande de maagden
nu heb ik geen bevel des Heeren; maar
ik geef mijn raad. Die trouwt, doet
wel; die niet trouwt doet nog beter.
(I Cor. VII.) — Maar bedenk daarenboven: Er
wordt eene groote genade gevorderd, om zuiver
en vlekkeloos in den ongehuwden staat te leven
en den maagdom te bewaren; en vreeselijk zijn
de ergernissen, die uit de onteering van dezen
stand voortkomen. En die genade wordt alleen
gegeven aan hem, die er vurig en met volhar-
ding om bidt.
4. En II ij zeide tot z ij ne leerlingen:
! Het is onmogelijk, dat er geene erger-
nissen komen; doch wee hem, door
wien ze komen. Het is hem nutter, dat
een molensteen* om zijn hals gelegd
en hij in de zee geworpen worde, dan
dal hij één van deze kleinen ergere!
Geeft acht op u zelven! Indien uw
broeder tegen u zondigt, bestraf hem;
en indien het hem berouwt, vergeef
hem. En indien hij zevenmaal daags
tegen u zondigt, en zevenmaal tot u
wederkeert, zeggende: het berouwt mij!
vergeef hem.— En de Apostelen zeiden
tot den Heer: Vermeerder ons het ge-
loof! En de Heer zeide: Indien gij ge-
loof zult hebben als een korrel mostaard-
zaad, zult gij tot dezen moerbeziën-
boom zeggen: Ontwortel u, en plant u
over in de zeel En hij zal u gehoor-
z a m e n.
En wie van u heeft een dienstknecht,
die ploegt of het vee hoedt, en zal, als
-ocr page 523-
483
VERSCHILLENDE CHRISTELIJKE ONDERRICHTINGEN.
dienstknechten; wij hebben gedaan,
wat wij schuldig waren te doen.
Als de Zaligmaker hier het strenge gedrag en
zonder aanzien van de aanzienlijke Joden jegens
hunne dienstboden tot eene gelijkenis gebruikt,
volgt daaruit niet, dat Hij zulke gestrengheid
der heeren jegens hunne dienstknechten en mei-
den billijkt. Hij toont maar aan wat bij de
Joden feitelijk gebeurt en in hunne gebruiken
ligt en daaraan verbindt Hij zijne vermaning tot
christelijke ootmoedigheid.
deze van het veld is teruggekeerd, tot
hem zeggen: Kom terstond, en zit aan?
en zal niet tot hem zeggen: Maak mij n
avondmaal gereed, en omgord u en be-
dien mij, tot dat ik gegeten en gedron-
ken heb, en daarna zult gij eten en drin-
ken? Dankt hij wel dien dienstknecht,
omdat hij gedaan heeft, wat hij hem
bevolen had? Ik denk het niet. Zoo ook
gij, wanneer gij alles gedaan hebt, wat
u bevolen is, zeg dan: Wij zijn onnutte
VIJF EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS OP HET LOOFHUTTENFEEST TE JERUSALEM.
(Luc. XVII. 11; Joan. VII: 2—53.)
1.
de zielzorger. — Al moet hij ook in tranen zaaien,
en al wil zich dikwijls jaren lang geene vrucht
zijner redelijke pogingen vertoonen, — wanhoopt
hij toch niet. Geduldig en zijnen plicht getrouw
werkt hij dag aan dag in zijne bediening; vroeg
of Iaat moet toch eens de dag aanbreken, waar-
op in vreugde zal worden geoogst.
En het geschiedde, terwijl Hij naar
Jerusalem reisde, dat Hij door het mid-
den van Samarië en Galilea ging. En
het feest der Joden, het Loofhutten-
feest, was nabij. Zijne broeders nu zei-
den tot Hem: Vertrek van hier en ga
naar Judea; opdat ook uwe leerlingen
uwe werken zien, die gij doet; want
niemand doet iets in het verborgen,
als hij zelf toch zoekt vermaard te
wezen. Indien gij deze dingen doet,
openbaar u aan de wereld! — VVantzijne
vergeefs hadden tol nu toe
zoovele Joden, ja zelfs ver-
schillende »Broeders," dat is,
bloedverwanten van Christus
zijne wonderwerken en hemel-
:sche leeringen gezien en ge-
hoord. Hun vleeschelijk gezind
JS- hart wilde de prediking over
het kruis, de armoede, de oot-
moedigheid, de zelfverlooche-
ning en algeheele onderwerping
aan God niet begrijpen. En
toch wordt het de goddelijke
Leermeester niet moede: —
zijne woorden, zijn goddelijke
zaadkorrels, die, zoo niet heden
of morgen, toch later honderd»
voudigc vruchten moeten voortbrengen. Zoo ook
handelt de ware dienaar van Christus, de priester,
-ocr page 524-
AU                           JEZUS OP HET LOOFIIUTTENFEEST TE JERUSALEM.
antwoordde en zeide: Gij hebt een boo-
zen geest in; wie zoekt u te dooden?
Jezus antwoordde en zeide tot hen:
Een werk heb Ik gedaan, en gij verwon-
derl u allen. Daarom heeft Mozes u de
besnijdenis gegeven, niet dat zij van
Mozes is, maar van de Vaderen, en gij
besnijdt een\' mensch op den Sabbath.
Indien een mensch op den Sabbath de
besnijdenis ontvangt, opdat de Wet van
Mozes niet verbroken worde, hoe z ij t gij
dan op Mij verstoord, omdat Ik een\' ge-
heelen mensch gezond gemaakt heb op
den Sabbath? Wilt niet oordeelen naar
het aanzien, maar velt een rechtvaardig
oordeel!
3.    Sommigen van Jerusalem zeiden
dan: Is deze het niet, dien zij zoeken
te dooden? En zie, Hij spreekt openlij k
en zij zeggen Hem niets. Hebben soms
de Oversten waarlijk erkend, dat deze
de Christus is? Doch wij weten van waar
hij is. Jezus riep dan in den tempel
leerende en zeggende: Gij kent Mij, en
weet ook van waar Ik ben; en toch ben
Ik niet uit Mij zelven gekomen; maar
Hij, die Mij gezonden heeft, is waar-
achtig, Hij, dien gij niet kent. Ik ken
Hem, want Ik ben van Hem, en Hij heeft
M ij gezonden.
4.   Zij zochten Hem dan te vatten; doch
niemand sloeg de handen aan Hem,
want zijne ure was nog niet gekomen.
Uit de Schare nu geloofden velen in
Hem, en zeiden: wanneer de Christus
komt, zal hij veel meer teekenen doen,
dan die deze doet? De Phariseërs hoor-
den de schare dit over Hem mompelen;
En de Overste en de Phariseërs zonden
dienaren af om Hem te vatten. Jezus
zeide dan tot hen: Nog een weinig tij ds
ben Ik met u, en Ik ga tot Hem, die Mij
gezonden heeft. Gij zult Mij zoeken
en niet vinden; en waar Ik ben, kunt
gij niet komen. De Joden zeiden dan
broeders geloofden niet in Hem. Jezus
zeide dan tot hen: Mijn tijd is nog niet
gekomen;maar uw tijd is altoos gereed.
De wereld kan u niet haten; doch Mij
haat zij, omdat Ik van haar getuig, dat
hare werken boos zijn. Gaat gij lieden
op naar dit feest; Ik echter ga niet op*)
naar dit feest; omdat mijn tijd nog niet
vervuld is.
En dit gezegd hebbende, bleef Hij in
Galilea. Doch toen zijne broeders wa-
ren opgegaan, toen ging Hij zelf ook
op naar het feest, niet openlijk, maar
als in het verborgen. De Joden dan
zochten Hem op het feest en zeiden:
Waar is Hij? En veel gemompel was er
over Hem onder de schare; want som-
mige zeiden: IIij is goed; doch anderen
zeiden: Neen, maar Hij verleidt het
volk. Niemand echter sprak openlijk
van Hem, uit vrees voor de Joden d. i.
voor de oversten der Joden, de Schriftgeleerden
en Iloogepriesters.
± Toen nu het feest reeds op zijn
midden was, ging Jezus op naar den
tempel, en leerde: En de Joden ver won-
derden zich, zeggende: Hoe kent deze
de Schriften, daar Hij ze niet geleerd
heeft? Jezus antwoordde hun en zeide:
Mijne leer is de mijne niet, maar des-
genen, die Mij gezonden heeft. Wil
iemand diens wil doen, hij zal van deze
leer erkennen, of zij uit God is, dan of
Ik uit Mij zelven spreek. Die uit zich
zelven spreekt, zoekt zijne eigene eer;
maar die de eer zoekt desgenen, die
llem gezonden heelt, die is waarachtig,
en in hem is geene ongerechtigheid.
Heelt Mozes u niet de wet gegeven?
En niemand van u doet de wet! Waar-
om zoekt gij Mij te dooden? De schare
*) d. i. Ik ga nu nog niet op, niet in den beginne
van het feest, maar pas op den derden feestdag; Ik ga
niet openlijk met n; maar in het verborgen.
-ocr page 525-
JEZUS OP HET LOOFIII\'TTEXFKEST TE JEHUSALEM.                              485
5. Nicodemus zeide tot hen, degene
die des nachts tot Hem kwam, e» die
één van hen was: Oordeelt onze wet
wel een mensch, tenzij zij hem eerst
verhoord hebbe en wete wal hij doet?
Zij antwoordden en zeiden tol hem:
Zijt gij soms ook een Galileër? Onder-
zoek de Schriften en zie, dat er geen
Profeet uit Galilea opstaat! En zij keer-
den een iegelijk naar zijn huis terug.
Vanwaar komt het, dat het ongeloof, hetwelk
de Hoogeprieslers en Phariseêrs reeds voor acht-
tien eeuwen met zoo trotsche woorden en snoode
volksverachting ten toon spreidden en het trot-
sche ongeloof van de zoogenaamde beschaafde
wereld, d. i. van zoo menig aanzienlijk man onzer
dagen, als twee druppelen waters op elkander
gelijken! Wel is waar hadden zich toen reeds ver-
schillige rijken en voornamen bij Jezus aange-
sloten, rijke tolbeambten, dan die edele, bij de
Heidenen en Joden zoo zeer gevierde hoofdman
van Capharnaüm, die zich in zijne nederigheid
onwaardig rekende, Jezus onder zijn dak te ont-
vangen; eveneens de rijke gezusters teBethanië,
Lazarus , Martha en Maria Magdalena, alsmede de
Wetgeleerden Nalhanaël en Nicodemus. Maar
over \'t algemeen was het toch meer het gewone
arme volk, dat Jezus aanhong, terwijl de groote
meerderheid der voornamen tegenover Hem jaloers
en ongeloovig waren, bij elke gelegenheid het
volk tegen Hem ophitsten en — als soms iemand
uit hun midden, zooals Nicodemus het waagde,
een woord ten gunste van den goddelijken Leer-
meester te zeggen, — dien met hoon en verachting
overlaadden. Waarlijk van toen tot op onze dagen
is het woord bewaarheid: Aan de armen
wordt het Evangelie verkondigd!
Hoe komt dot toch ? Waarom vindt men bij de
zoogenaamde aanzienlijke wereld, d. i. bij de be-
schaalden en geleerden , bij de rijken en machtigen
dezer aarde, zoovele flauwe, zwak geloovige Katho-
lieken, zoovele ongeloovige en hevige vijanden
van den godsdienst van Christus, en van zijne
Kerk? De reden is tweederlei: van den eenen
kant de Hoovaardij, van den anderen kant
tot elkander: waar wil deze heengaan,
dat wij Hem niet zul len vinden? Wil
Hij soms naar de verstrooiing onderde
Heidenen gaan*), en de Heidenen lee-
ren? Wat is dat woord, dat II ij sprak
Gij zult Mij zoeken, en niet vinden; en
waar Ik ben, kunt gij niet komen! Op
den laatsten dag nu, den grooten dag
van het feest, stond Jezus, en riep, zeg-
gende: Indien iemand dorst heeft, hij
kome tot Mij en drinke! Die in M ij ge-
looft, gelijk de Schrift zegt: Stroomen
van levend water, zullen uit zijn bin-
nenste vloeien. Dit nu zeide Hij van
den Geest, welken zij, die in Hem ge-
loofden, zouden ontvangen; want de
Geest was nog niet gegeven, omdat \'
Jezus nog nietverheerlijktwas. Uit j
die schare dan, toen zij deze zijne woor- !
den gehoord hadden, waren er, die zei-
den :Deze is waarlijk de Profeet! Anderen j
zeiden: Deze is de Christus! Doch som- I
migen zeiden: Komt de Christus dan uit
Galilea? zegt de Schrift niel, dat de
Christus komt uit Davids zaad, en van
het vlek Bethlehem, waar David was?
Er ontstond alzoo om Hem verdeeldheid
onder de schare. En sommigen uit hen
wilden Hem vatten; maar niemand sloeg
de handen aan Hem.
De dienaren kwamen dan tot de Op-
perpriesters enPhariseërs. En deze
zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem
niet opgebracht? De dienaren antwoord-
den: Nooit heeft een mensch zóó ge-
sproken, als deze mensch. De Phariseêrs
antwoordden hun dan: Zijt gij soms
ook al verleid geworden? Heeft wel
iemand uit de Oversten in Hem gelooid,
o f uit de Phariseêrs? Maar deze schare,
die de wet niet kent, zij zijn vervloekt!
*) d. i. Onder de griekscli sprekende Joden, of tot
onze volkegenooten, die onder de Heidenen verstrooid
leefden.
-ocr page 526-
48b\'                           JEZUS OP HET LOOF11UTTENFEEST TE JERUSALEM.
het bovenmatig genot van dit leven, de zinne>
I ij k h e i d.
De hoovaardij belet hen, hun verstand onder
het juk des geloofs te buigen, en, evenals het
arme, onwetende volk, godsdienstgeheimen te
gelooven, die zij niet kunnen begrijpen. Daar
zij in wetenschap, aanzien en macht boven het
gewone volk staan, schijnt het hun zeer ver-
lokkend, ja zelfs verstandig toe, zich ook, met
betrekking tot den godsdienst, boven het gewone
volk te verheffen, diens beschouwingen en geloof
als kinderdroomen te verachten en zich met het
bewustzijn te vleien: Zij hebben dat nederig stand-
punt overwonnen. — Zij hebben zich vele ken-
nissen en wetenschappen eigen gemaakt, en
daardoor hun verstand een zoo groot en uitsluitend
vertrouwen geschonken, dat zij zich zouden mee-
nen te onteeren, als zij iets geloofden, wat hun
verstand niet kan begrijpen. Zij maken geen
onderscheid tusschen aardsche waarheden, en den-
ken niet aan de vreeselijke dwalingen, waarin
noodwendig het menschelijk verstand vervallen
moet, dat aan zich zelven is overgelaten en zich
vergoodt.
De hoovaardij belet hen, uit den mond van
sterfelijke menschen, die zij dikwijls in wereld-
sche kennissen en bekwaamheid overtreffen, d. i.
uit den mond van priesters de waarheden ter
zaligheid te hooren, uit hunne hand de heilge-
naden en de Sacramenten te ontvangen. Als
dienaar van Jezus Christus en zijner II. Kerk moet
de priester van allen, die aan zijne zorg zijn
toevertrouwd, geloof en onderwerping in geeste-
lijke zaken vorderen en evenals weleer Joannes
de Dooper, het onrecht van den Machthebber,
zoowel als de zonden van het gewone volk be-
straiïen. De priester moge het ook met een
bloedend hart en slechts in \'t gevoel van zijn 11.
plicht doen; \'t is om het even! Zijn optreden
houden zij voor onverdragelijke aanmatiging,
heerschzucht en priestertrots. Zoo keeren zij
zich met verachting, dikwijls met haat en gram-
schap van den priester af, en daarmede helaas,
maar al te dikwijls ook van den godsdienst zelven.
Eindelijk belet hen de hoovaardij, hun geloof
openlijk te belijden, en daarnaar te leven. Want
zij zouden, bij huns gelijken den roem der ver-
lichting en vooruitgang verliezen! Menigeen van
die hooggeplaatste mannen is zijn spreken tegen
de Kerk en haar geloof in den beginne geen
ernst; in zijn hart denkt hij er nog anders en
beter over. Maar dikwijls wordt in hem de
menschelijke vrees en verloochening van Christen
te zijn daardoor gestraft, dat het ongeloof langza-
merhand ook werkelijk in zijn hart binnensluipt,
en hij ongelukkig ten slotte datgene wordt, wat hij
aanvankelijk slechts uit ijdelheid schijnen wilde.
De tweede oorzaak, waarom zoo menig aan-
zienlijk persoon, evenals de Joodsche Schrift-
geleerden en Phariseërs, in ongeloof en haat
tegen Christus en zijne Kerk vervalt, is de over-
dreven zucht naar de goederen dezer wereld.
Immers deze goederen zijn dikwijls — geheel of
althans gedeeltelijk op eene onrechtvaardige wijze
verkregen; en wil hun bezitter met Christus en
zijn geweten in vrede leven, moet hij van dit
onrechtvaardig bezit afstand doen. Om dezen
pijnlijken plicht te ontgaan, zoekt nu menigeen
dier ongelukkigen daardoor eenen uitvlucht, door-
dat hij Christus en zijne Kerk, het geloof en de
christelijke zedewet openlijk loochent. Maar al
is ook het aardsche goed rechtmatig verkregen,
houdt deszelfs behoud, vermeerdering en gebruik
\'s menschen geest en hart dermate bezig, dat hij
zeer dikwijls den zin voor het goddelijke en
eeuwige verliest, en de godsdienstige behoefte in
pracht, weelde en zingenot verdwijnt.
Christelijke Lezer, ziedaar de gevaren van den
rijkdom, en van alles, wat groot is voor de
wereld. Destemeer verdienen die rijken, be-
schaafden en aanzienlijken van de wereld onze
bewondering, en des te heerlijker zal het loon
in den hemel zijn van die aanzienlijken, die te
midden van deze gevaren en verleidingen, aan
den Yerlosser en zijne Kerk getrouw blijven, en,
behalve de vergankelijke goederen dezer wereld,
de onvergelijkelijk meer waardige goederen des
geloofs en der genade niet verliezen.
-ocr page 527-
ZES EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
CHRISTUS VERGEEFT EENE OVERSPELIGE VROUW. HIJ LEERT WEDEROM
IN DEN TEMPEL. DE JODEN WILLEN HEM STEENIGEN.
{.faan. VIII: 1—59.)
de vrouw daar in het midden staande.
Jezus nu richtte zich op, en zeide tot
haar: Vrouw! waar zijn ze, die u be-
schuldigden? Heeft niemand u veroor-
deeld? Zij zeide: Niemand, Heer! En
Jezus zeide: Ook Ik zal u niet v e r o o r-
deelen. Ga heen en zondig nu niet meer.
Wijsheid des Verlossers, die de boosaardige
aanklagers met een enkel woord tot zwijgen ge-
bracht en tegelijk hunne listige plannen te schande
gemaakt heeft! Barmhartige liefde van den Verlosser
die de overspeelster niet alleen van de tijdelijke
straf bevrijdt, maar haar ook tot een volmaakt
berouw gebracht en van hare zonden gezuiverd
heeft! — En gij, christelijke Lezer, leer uit dit
voorval langzaam en zacht te zijn in uw oordeel
over anderen en ootmoedig uwe eigene zonden
te gedenken.
2. Wederom dan sprak Jezus tot hen,
zeggende: Ik ben het licht der wereld;
die Mij volgt, wandelt niet in de dui-
sternis, maar hij zal het licht des levens
hebben! De Phariseërs zeiden dan tot
Hem: Gij getuigt van U zelven; uwe
getuigenis is niet waarachtig. Jezus
antwoordde, en zeide tot hen: Ook als
Ik van Mij zelven getuig, is m ij neg e-
tuigenis waarachtig, omdat Ik weet,
van waar Ik gekomen ben, en waar Ik
heen ga; doch gij lieden weet niet van
waar Ik kome, ofwaar Ik heenga. Gij
oordeelt naar het vleesch; Ik oordeel
62
ezus nu ging naar den
Olijfberg. En des mor-
gens vroeg kwam IILj
wederom in den t e m-
pel, en al het volk kwam
tot Hem; en Hij zat ne-
der en leerde hen. En
de Schrift geleerden en
de Phariseërs brachten
lot Hem eene vrouw, die
op overspel betrapt was;
en zij stelden haar in
het midden, en zeiden
|!> tot Hem: Meester, deze
vrouw is daar zooeven
op overspel betrapt ge-
worden. I n d e w e t n u
heeft Mozes ons g e b o-
den, de zulken te s t e e-
nigen. Gij dan, wat zegt Gij? Dit nu
zeiden zij om Hem te beproeven, ten
einde Hem te kunnen beschuldigen.
Doch Jezus bukte neder en schreefmel
zijnen vinger op den grond. Daar zij nu
aanhielden met Hem te vragen, richtte
Hij zich op, en zeide tot hen: Wie van
u zonder zonde is, werpc het eerst den
steen op haar! En wederom nederbuk-
kende, schreef Hij op den grond. Doch
zij, dit gehoord hebbende, gingen uit,
de één na den anderen, van de oudsten
te beginnen; en Jezus bleef alleen met
-ocr page 528-
488                              CHRISTUS VERGEEFT EEXE OVERSPELIGE VROUW.
• niemand; doch indien Ik oordeel, zoo
is mijn oordeel waarachtig, omdal Ik
niet alleen ben, maar Ik en de Vader,
die Mij gezonden heeft. En in uwe wet
staat geschreven, dat de getuigenis
van twee men s ch en waarachtig is. Ik
ben het, die van Mij zei ven getuig, en
van M ij getuigt de Vader, die M ij ge-
zonden heeft. Zij zeiden dan tot 11 cm:
Waar is uw Vader? Jezus antwoordde:
G ij kent noch M ij, noch m ij n e n Vader;
Indien gij Mij kendet, zoudt gij wellicht
ook mijnen Vader kennen. Deze woor-
den sprak Jezus bij de offerkist, leerende
in den tempel; en niemand greep Hem;
want zijne uur was niet gekomen.
3. Jezus zeide dan wederom tot hen:
Ik ga heen, en gij zult M ij zoeken, en
in uwc zonde zult gij sterven. Waar
Ik heen ga, kunt gij niet komen. De
Joden zeiden don: Zou IIij zichzelven
willen dooden, daar Hij gezegd heeft:
Waar Ik heenga, kunt gij niet komen?
En IIij zeide tot hen: Gij zijt vanbe-
ncden, en Ik ben van boven. Gij zijt
van deze wereld, Ik ben niet van deze
wereld. Ik heb u diensvolgens gezegd,
dat gij sterven zult in uwe zonden;
want indien gij niet gelooft, dat Ik
het ben, zult gij in uwe zonde sterven.
Zij zeiden dan tot Hem: WiezijtGij?
Jezus zeide tot hen: Volstrektelijk wat
Ik u ook zeg dat ik ben. Veel heb Ik van
u te zeggen cnteoordeelen; maar die
Mij gezonden heeft i s waarachtig: en
Ik, wat Ik van Hem gehoord heb, dat
spreek Ik in de wereld. En zij ver-
stonden niet, dat Hij God zijnen Vader
noemde. Jezus zeide dan tot hen:
Wanneer gij den Zoon des menschen
verhoogd zult hebben, dan zult gij ver-
staan, dat Ik het ben, en dat Ik uit
Mij zelven niets doe, maar datgene
spreke, wat de Vader Mij geleerd heeft.
En die Mij gezonden heeft, is met Mij;
en Hij heeft Mij niet alleen gelaten,
omdat Ik altijd doe wat Hem behage-
I ij k i s.
Hoe meer de ure van liet bloedig zoenoffer
nadert, des te duidelijker en heerlijker wordt
de openbaring van Christus. Hij is het licht der
wereld, de waarachtige Rechter, de almachtige
oorsprong en het begin van alle dingen, door Wien
alles is geschapen, de afgezant des Vaders, de
Zoon van den levenden God, degene, die is,
vóór dat Abraham werd. Maar ook met eiken
dag werd zijn woord strenger en grammoediger,
zooals het ongeloof zijner vijanden dit verdient.
Mochten zij, die bij ieder ernstig en gevoelig
woord van den christelijken Prediker wrokken
en hem steeds op het voorbeeld van den »zacht-
moedigen en teederen Leermeester van Nazarelh
wijzen, — mochten zij deze en de volgende
woorden van toorn uit den mond van Christus
overwegen, en dan bedenken, of het ook som>
voor den verkondiger van hel Evangelie geen plicht
wordt, eveneens te spreken!
4. Toen Hij dit sprak, geloofdenvelen
in Hem. Jezus zeide dan totdeJoden,
die Hem geloof gegeven hadden: In-
dien gijliedcn in mijn Woord blijft, zult
gij waarlijk mijne leerlingen zijn; en
gij zult de waarheid kennen, en de
waarheid zal u vr ij maken. — Zij ant-
woordden Hem: Wij zijn Abrahams
zaad, en nooit zijn wij aan iemand
dienstbaar geweest; hoe zegt Gij dan:
Gij zult vrij zijn? Jezus antwoordde
hun: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u:
Al wie de zonde doet, is een dienst-
knecht der zonde. De dienstknecht
nu blijft niet eeuwig in het huis; doch
de zoon blijft er eeuwig. Indien dan
de zoon u vr ij gemaakt zal hebben, zult
g ij waar 1 ij k vr ij zijn. Ik weet, dat gij
Abrahams kinderen zijt; maar gij zoekt
Mij te dooden, omdat er voor mijn
Woord bij u geene plaats is. Ik spreek,
wat Ik bij mijnen Vader gezien heb; en
gij, gij doet, wat gij gezien hebt bij
-ocr page 529-
HIJ LEERT WEDEROM IN DEN TEMPEL. DE JODEN WILLEN HEM STEENIGEN. 489
dat Gij een Samaritaan zijt, en een
boozen geest in hebt? Jezus antwoordde:
Ik heb geenen boozen geest in, maar
Ik eer mijnen Vader en gij onteerdet
Mij. Doch Ik, fkzoek mijne eer niet;
er is er een, die haar zoekt, en oordeelt.
Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Zoo
iemand mijn Woord bewaard zal heb-
ben, hij zal in eeuwigheid den dood
niet zien. De Joden zeiden dan: Nu
weten w ij, dat gij een boozen geest in
hebt: Abraham is gestorven en de Pro-
feten; en gij zegt: Zoo iemand mijn
Woord bewaard zal hebben, hij zal in
eeuwigheid den dood niet smaken.
Zijt gij grooter dan onze Vader Abra-
ham, die gestorven is? Ook de Profeten
zijn gestorven. Tot wien maakt G ij
U zelven? Jezus antwoordde: Indien Ik
Mijzelven eer, is mijne eere niets. Mijn
Vader is het, die Mij eert, Hij, van wien
gij zegt, dat Hij uw God is; doch gij
kent Hem niet; maar Ik ken Hem. En
indien Ik zeide: Ik ken Hem niet, dan
zou Ik aan u gel ij k zijn, een leugenaar.
Maar Ik ken Hem, en bewaar zijn Woord.
Abraham, uw Vader verheugde zich,
dat Hij mijnen dag zoude zien; hij heeft
dien gezien en zich verblijdt. De Joden
zeiden dan tot Hern: Gij zijt nog geen
vijftig jaren oud, en Gij hebt Abraham
gezien? Jezus zeide tot hen: Voorwaar
zeg Ik u: Eer Abraham werd, ben Ik.
Zij namen dan steenen op, om op Hem
te werpen; maar Jezus verborg zich en
ging den tempel uit.
uwen Va dei\'. Zij antwoordden en zei-
«Jen tot Hem: Abraham is onze Vader.\'
Jezus zeide tot hen: Indien gij Abra-
hams kinderen zijt, doet dan Abrahams
werken! Maar g ij zoekt M ij te d o o d e n,
eenen mensch, die tot u de waarheid
heb gesproken, welke Ik van God ge-
hoor d heb; zulks deed Abraham niet.
Gij, gij doet de werken van uwen Va-
der. Z ij zeiden d a n t o t II e m: W ij z ij n
niet uit hoererij geboren; wij hebben
éénen Va tl er, God. Jezus zeide dan tot
hen: Indien God uw Vader was, zoudt
gij voorzeker Mij liefhebben; want Ik
ben van God uitgegaan en gekomen;
want Ik ben niet van Mij zelven g e k o-
ni e n, maar II ij h e e f t M ij gezonden.
Waarom erkent gij mijne spraak niet?
Omdat gij mijn woord niet kunt hooren.
Gij, gij hebt den duivel tot vader, en
wilt de lusten uws vaders doen; d i, e
was een menschen moorder van den
beginne; en hij is in de waarheid niet
staande gebleven, want er is in hem
geen e waarheid. Wanneer hij de leu-
g e n spreekt, spreekt h ij uit het z ij n e;
want hij is een leugenaar, en de vader
daarvan. Doch Mij, als Ik de waarheid
zeg, Mij gelooft gij niet. AVie van u zal
Mij van zonde overtuigen? Indien Ik
u de waarheid zeg, waarom gelooft
gij Mij niet? Die uit God is, hoort Gods
woorden. Daarom hoort gij niet, om-
d a t g ij uit God niet z ij t.
5. De Joden antwoordden dan en z e i-
den tot Hem: Zeggen wij niet te recht,
-ocr page 530-
ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE OP DEN SABBATH.
JEZUS, DE GOEDE HERDER.
"\\(pl-->                                   
(Joan. IX: 1; A\': 1
—9<^
1.
ezus heeft zich waarlijk als
het Licht geopenbaard. Even-
als het licht door zijne helder-
heid verlicht, en door zijn zach-
ten glans het hart verblijdt,
zoo zocht de Zaligmaker de
Joden door zijne waarheid te
verlichten, en door zijne ge-
nade en minzaamheid liefderijk tot zich te trekken.
Toen zij waarheid en genade versmaadden, liet
Hij de stralen van zijn licht tot in den afgrond
hunner boosheid afdalen, en legde straffend de
verschrikkelijke ellende van de zonden hunner
ziel bloot. En toen ook dat niet baatte, liet Hij
zijne goddelijke wijsheid en waardigheid als eene
bliksemstraal schitteren, zoodat zij als verblind
stonden. Dit was het verdiende vonnis! Maar —
dit is nog niet het laatst, het beslissend, het
onherroepelijk vonnis! Want de Verlosser wil den
dood van den zondaar niet, maar dat hij zich
bekeere en leve; Hij is de goede Herder, die
zijn leven voor zijne schapen geeft. Daarom open-
baart Hij andermaal zijne liefde en barmhartigheid
of het nog gelukken mocht, de versteende harten
der Joden te vermurwen, en geeft hun in de
wonderlijke genezing van den blind geborene,
een bewijs, dat Hij ook nu nog bereid is, de
verblindheid van hunnen geest te genezen.
En in hel voorbij gaan zag Jezus eenen
mensch, die blind was van zijne geboorte
af. En zijne leerlingen vroegen Hem:
Rabbi! Wie heeft gezondigd, deze, of
zijne ouders, dat Hij blind geboren
werd? Jezus antwoordde: Noch deze
heelt gezondigd, noch zijne ouders;
maar dit is geschied, omdat in hem de wer-
ken Gods openbaar zouden worden. Ik
moet de werken doen van Hem, die Mij
gezonden heeft, zoolang het dag is. De
nacht komt, wanneer niemand werken
kan. Zoolang Ik in de wereld ben, ben
Ik het licht der wereld. Dit gezegd
hebbende, spuwde Hij op den grond en
maakte slijk van het speeksel; en Hij
streek hem het slijk op zijne oogen, en
zeide lot hem: wasch u in het bad van
Siloë (\'t welk overgezet wordt: Gezon-
den) Hij ging dan heen en wiesch zich
en kwam ziende terug. De geburen dan
en die hem te voren gezien hadden,
dat hij een bedelaar was, zeiden: Is
deze het niel,diezatenbedelde? S o m-
migen zeiden: Die is het! Doch anderen:
volstrekt niet! maar hij gelijkt op hem.
Doch hij zeide: Ik ben het. Zij zeiden
dan tot hem: Hoe zijn u de oogen geo-
pend? Hij antwoordde: Die mensch, die
Jezus genaamd wordt, maakte slijk, en
bestreek mijn oogen, en zeide, tot mij:
Ga naar het bad van Siloë, en wasch u!
En ik ging heen, en wiesch mij, en ik
zie. En zij zeiden tot hem: waar is die
mensch? Hij zeide: Ik weet het niet.
2. Zij brachten hem, den genezenen
blinde, tot de Phariseërs. En het was
een Sabbath, toen Jezus het slijk maakte
en hem zijne oogen opende. Wederom
dan vroegen hem ook de Phariseërs,
-ocr page 531-
GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE OP DEN SABBAT».                        491
ook zijne leerlingen worden? Zij be-
schimpten hem dan en zeiden: Wees gij
een leerling van Hem; wij, wij zijn Mozes
leerlingen. Wij weten, dat God tot Mozes
gesproken heeft; maar van waar deze
is, weten wij niet. Die mensch ant-
woordde en zeide tot hen: Dat is dan
wel wonderlijk, dat gij niet weet, van
waar Hij is, en Hij heeft toch mijne oogen
geopend! Wij weten immers, dat God
geen zondaars verhoort; maar zoo iemand
godsdienstig is en zijnen wil doet, dien
verhoort hij. Van alle eeuwen her is het
niet gehoord, dat iemand de oogen van
eenen blindgeborene heeft geopend! In-
dien deze niet van God was, Hij zoude
niets kunnen doen. Zij antwoordden,
en zeiden tot hem: Gij, gij zijt geheel in
zonden geboren, en gij leert ons? En zij
wierpen hem buiten.
Welk onderscheid tusschen den ziende gewor-
den in zijne nederige en toch zoo schrandere
eenvoudigheid, en de Phariseërs in hunne hoog-
dravendc en toch zoo dwaze wijsheid! Zij willen
het wonder maar niet gelooven, en daarom kan
het ook niet geschied zijn: dat streed al te zeer
tegen hun belang! Nu moest hunne wijsheid het
middel en den weg vinden om hunne ontkenning
te staven. Dan hoe armzalig zijn hunne redenen!
»Die den Sabbath door de genezing van eenen
zieken onteert, is een zondaar; nu kan echter
een zondaar niet uit God, bijgevolg ook geen
Profeet, veel minder nog de Christus zijn." Dat
is alles, wat hunne wijsheid kan uitvinden. Doch
het is den verlichten Phariseërs voldoende, hunne
oogen te sluiten, en een feit, dat door den ziende
geworden, door zijne ouders en al het volk ver-
zekerd wordt, eenvoudig te loochenen! Zoo zijn
zij, die zich voor zienden en hoogverlichten hiel-
den, blinde dwazen geworden. Eene oude en
immer nieuwe geschiedenis.
3. Jezus hoorde, dat zij hem buiten
hadden geworpen; en als Hij hem gevon-
den had, zeide Hij tot hem: Gelooft gij
in den Zoon Gods? Hij antwoordde, en
hoe hij ziende was geworden. Hij nu
zeidc tot hen: Hij legde mij slijk op de
oogen, en Ik wiesch mij, en ik zie. Som-
migen uit de Phariseërs zeiden dan:
Deze mensch, die den Sabbath niet
onderhoudt, is niet van God. Doch ande-
ren zeiden: Hoe kan een zondaar deze
teekenen doen? En er was verdeeldheid
onder hen. Zij zeggen dan wederom tot
den blinde: Gij voor u, wat zegt gij van
Hem, die u de oogen geopend heeft? Hij
nu zeide: Hij is een Profeet. De Joden
geloofden dan niet van hem, dat hij
blind was geweest, en ziende geworden,
totdat zij de ouders van die ziende was
geworden, hadden geroepen. En zij
ondervroegen hen zeggende: Is deze
uw zoon, van wien gij zegt, dal h ij
blind geboren is? Hoe ziet hijdannu?
Zijne ouders antwoordden hun, en zei-
den: wij weten, dat deze onze zoonis,
en dat hij blind geboren is; maar hoe
hij nu ziet, weten wij niet; of wie hem
zijne oogen geopend heeft, wij, wij we-
ten het niet. Ondervraagt hem zelven!
hij heeft zijne jaren: hij spreke zelf van
zich. Dit zeiden zijne ouders, omdatzij
de Joden vreesden; want reeds waren
de Joden overeen gekomen, zoo iemand
Hem erkende voor den Christus, dat die
buiten de Synagoog zou gedaan worden.
Daarom zeiden zijne ouders: Hij heeft
zijne jaren; ondervraagt hem zelven!
Zij riepen dan andermaal den mensch,
die blind geweest was, en zeiden tot
hem: Geef eer aan God! wij, wij weten,
dat deze mensch een zondaar is, Hij
dan zeide tot hen: of Hij een zondaar is
weet ik niet; één ding weet ik, dat ik
blind was, en thans zie. Zij zeiden dan
tot hem: Wat heeft Hij aan u gedaan?
Hoe heeft Hij u de oogen geopend? Hij
antwoordde hun: Ik heb het u reeds ge-
zegd, en gij hebt het gehoord; waarom
wilt gij het andermaal hooren? Wilt gij
-ocr page 532-
m-i
JEZUS, DE GOEDE HERDER.
zei de: Wie is Hij, Heer, opdat ik in Hem
yeloove? En Jezus zei de tot hem: Gij
hebt Hem gezien, en die met u spreekt,
il ie is liet. Hij nu zei de: Ik geloof, Heer!
en neder vallende, aanbad hij Hem. En
Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik in
deze wereld gekomen, opdat zij, die niet
zien, zien en zij, die zien, blind worden. En
sommigen uit de Phariseèrs, die bij Hem
waren, boorden dit, en zeiden tot Hem:
Zijn ook wij soms blind? Jezus zeide tol
hen: Indien g ij blind waart, z o u d t g ij
yeene zonden hebben; maar gij zegt:
W ij zien! Derhalve b 1 ij ft uwe zonde!
4 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wie
niet door de deur in de schaapskooi in-
gaat, maar van elders er inklimt, die is
een dief en een roover; maar wie door
de deur ingaat, is een herder der scha-
pen. Hem doet de deurwachter open,
en de schapen hooien zijne stem; en hij
roept zijne eigen schapen bij name, en
leidt ze uit. En wanneer hij zijne eigen
schapen heeft uitgedreven, gaat hij
voor hen uit; en de schapen volgen
hem, omdat zij zijne stem kennen. Doch
eenen vreemde volgen zij niet, maar
vlieden van hem, omdat zij de stem
van vreemden niet kennen. Deze ge-
1 ij ken is zeide Jezus tot hen; doch zij
begrepen bet niet, wat Hij tot hen sprak.
Jezus zeide dan wederom tot hen:
Voorwaar, voorwaar zeg Iku: Ik ben
de deur der schapen. Allen, zoovelen
er zijn gekomen, zijn dieven en roovers;
maar de s ch apen hebben naar hen niet ge-
hoor d. Ik ben de deur. Zoo iemand
door Mij ingaat, hij zal behouden wor-
den; en h ij zal in-en uitgaan, en wei-
den vinden. De dief komt niet, dan om
te stelen en te slachten en te verder-
ven; Ik ben gekomen, opdat zij het
leven hebben en o vervloedigl ijk heb-
ben. Ik ben de goede herder. De goede
herder geeft zijn leven voor zijn scha-
pen. Maar die een huurling en geen
herder is, wien de schapen niet t o c-
behooren, hij ziet den wolf komen, en
verlaat de schapen en vlucht; en de wolf
rooft en verstrooit de schapen. En de
huurling vlucht, omdat hij een huur-
ling is, en zich om de schapen niet
bekommert. Ik ben de goede herder;
en Ik ken de mijne, en de mijne kennen
Mij, gel ij k de Vader Mij kent en Ik den
Vader ken; en Ik geef mijn leven voor
mijne schapen. Ik heb noganderescha*
pen, die niet van deze kooi zijn; ook
deze moet Ik toeleiden, en zij zullen
naar mijne stem hooren; en het zal
ééne kudde worden en één herder.
Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat
Ik mijn leven afleg, om hel wederom
aan te nemen. Niemand neemt het Mij
af, maar uit Mij zelven leg Ik het af.
En Ik heb macht, om het af te leggen,
en macht heb Ik, om het weder aan te
nemen. Dit gebod heb Ik van mijnen
Vader ontvangen. Wederom ontstond
er verdeeldheid onder de Joden om
deze woorden. Velen van hen zeiden:
Dij heeft een boozen geest in, en raas-
kalt; waarom hoort gij Hem aan? An-
deren zeiden: Dat zijn geen woorden
van een\' bezetene: Kan een booze
geest wel aan blinden de oogen openen?
Reeds 200 jaren geleden heeft een godvruchtig
geestelijke, eveneens in den vorm ecner gclijke-
nis over de schoone parabel van den goeden
Herder, cene verklaring, ja eene hartroerende,
even kinderlijk eenvoudige als beleekenisvolle
en treffende verklaring gegeven. Mochtet ook
gij, christelijke Lezer, daarin die slichting vin-
den, die onze godvruchtige voorouders daaruit
reeds voor twee eeuwen geput hebben! Zij luidt
aldus:
Meer dan vijftien eeuwen geleden ging een
vroom pelgrim te bedevaart naar Jerusalem, om
den II. Tempel van Salomon te bezoeken en daar
eene beloofde offerande op te dragen. Toen hij
-ocr page 533-
GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE OP DEN SABBATH.                          493
omdat hij er zoo veel van houdt, kan hij dit
verlies niet verzetten. Daarom heelt hij mij ge-
last het te gaan zoeken, en hij heeft mij bevolen
niet onder zijn oog te verschijnen, voor en aleer
ik het schaapje gevonden heb.
Vol verbazing sprak de pelgrim: Heeft dan
uw vader niemand anders, dien hij uitzenden
kan, dat hij juist u, arm kind, in de ellende
moest jagen? Zeker, zei de jongeling, heeft mijn
vader lieden genoeg. Maar om te tooncn, hoe
dierbaar hem het schaapje is, heeft hij mij, zijn
eenigen zoon gezonden, om het te zoeken. De
pelgrim sprak: Hadde hij u nog maar eenen
knecht medegegeven, die u oppaste en het schaapje
hielp zoeken! Hij sprak: Ik heb geen knecht
willen hebben, om het arme diertje niet bevreesd
te maken, en het des te liever naar mij alleen
zou komen. Want ik dacht: Als het schaapje
ziet, hoe ik, de eenige zoon mijns vaders, een
zoo adellijk, schoon kind, half naakt en bloot-
voets, alleen en zonder knecht, in aanhoudende
vermoeienis en afmatting, over berg en dal, in
zonneschijn en regen rondloop om het verloren
schaapje te zoeken, dan zal het zich laten be-
wegen, en vrijwillig naar mij terug keeren.
De pelgrim zeide verder: Mijn kind, hoe lang
is het al geleden, dat gij uw schaapje zoekt?
Weenend antwoordde de jongeling: Ach, ik, arm
kind! Van den tijd af, dat ik gaan kon, heeft
vader mij weggezonden en zelfs geen bete brootls
voor onderweg medegegeven. Daarom moet ik
mij kommervol behelpen, en mijn stukje brood
bij goede menschen om Gods wil zoeken. Ja,
van den tijd af, dat ik buiten \'s vaders huis
ben, heb ik mij nog nooit aan brood verzadigd,
ofschoon ik vroeg en laat op de been was, en
menigen nacht op den harden grond onder den
blooten hemel mij heb moeten behelpen.
Dan sprak de pelgrim: Hebt gij dan in al dien
tijd nog nooit het spoor van het schaapje ge-
vonden ol\' het aangetroflen? De jongeling zeide:
Menigmaal meen ik het in de verte gezien te
hebben, doch ben er nog nooit bij geweest.
Want zoodra het ontaarde diertje mij merkt,
springt het weg, en wil niet op mij wachten.
in het II. Land kwam en in een bosch verdwaald
geraakte, hoorde hij in de verte een jongeling
weeklagend roepen: «Schaapje! Schaapje!\'\' De
pelgrim stond over die teedere stem verwonderd
en dacht niet anders of het was eene Engelen-
stem. Toen hij van verbazing blee!\' stil staan,
hoorde hij de stem veel duidelijker, en verbeeldde
zich, dat ze hem hoe langer hoe meer nabij
kwam. Eindelijk ziet hij een buitengewoon schoo-
nen jongeling, bloolvoets en bloolhoofds, door
heg en struik, met ecnen schaapherdersstaf in
de hand en eene tasch op zijde daar aan komen.
De jongeling was zoo schoon, als ware hij uit
den hemel gekomen — zijne oogen geleken twee
morgensterren, zijne haren als gesponnen goud,
lippen als rozen, wangen als melk en bloed, en
geheel zijn lichaam als elpenbeen, met saffieren
bezet. Kortom, hij was zoo schoon, dat zelfs
een steenen hart hem moest liefhebben. Maar
hij was zoo bedroefd, en weende zoo bitterlijk,
dat de tranen hem van de wangen vielen.
Vol verwondering over de schoonheid en tra-
nen van den jongeling, zeide hem de pelgrim:
Mijn kind, hoe komt gij zoo alleen in deze wil-
dernis, en wat is er toch voorgevallen, dat gij
zoo weent? De jongeling antwoordde: Ach, zou
ik niet weenen, daar ik zoo ongelukkig ben en
niet vinden kan, wat ik zoo ijverig zoek? Wat
zoekt gij dan? vroeg de pelgrim. Hij zeide:
Mijn vader heeft honderd schapen. Negen en
negentig zijn goed verzorgd. Maar het honderdste
en nog wel het schoonste is weggeloopen en in
de wildernis geraakt. Dit zoek ik en heb ik
reeds jaren lang gezocht. En omdat ik het niet
vinden kan, ben ik zoo bedroefd, dat ik mij
bijna de oogen uit het hoofd ween. De pelgrim
zeide: Wie zijl gij, mijn kind, en wie is uw
vader? Hij sprak: Mijn vader is een zoo groot
Heer, dat hij in zijne hofhouding duizend maal
duizend en tienduizend maal honderdduizend
dienaars heeft, en zijn rijkdom kent geen einde.
Toen hernam de pelgrim: Is uw vader een zoo
groot en rijk Heer, wat is hem dan aan een
enkel nietswaardig schaapje gelegen ? Er is hem,
zei de jongeling, wel niets aan gelegen, maar
-ocr page 534-
494                                                 JEZUS, ÜE GOEDE HERDER.
den ganschen hofstoet bijelkander roepen en zeg-
gen: Verblijdt u met mij! want ik heb mijn
schaapje, dat verloren was, terug gevonden.
De pelgrim kon deze liefde niet genoeg bc-
wonderen, en zeide met de tranen in de oogen:
O, allerliefst kind! hoe groot is uwe liefde voor
het arme schaapje! Als een hondje zijn heer zoo
lang zocht, als gij dit het schaapje doet, dan
zou immers de heer dat
hondje moeten lief heb-
ben, al ware hij ook
van ijzer en steen. —
En hoeveel te meer nu
is dit schaapje verplicht
u te beminnen, daar gij
het zoo lang gezocht
hebt! De jongeling zeide:
Ach, mijn vriend, gij
moet weten, dat ik het
schaapje zoo zeer be-
min, dat, als ik het
ook vinden mocht onder
eenc kudde wolven, ik
mij in hun midden zou
hegeven. Ja, hadde ik
honderd levens, dan
wilde ik ze allen voor
het schaapje ten beste
geven, om het maar van
den eeuwigen dood te
kunnen verlossen. Na
aldus te hebben gcspro-
ken, begon hij zoo bit-
ter te weencn, dat de
pelgrim met hem moest
weenen en weenend afscheid van hem nam.
De jongeling begaf zich wederom in \'t struik-
gewas van het woeste bosch, liep rond, weende en
klaagde, zuchtte en jammerde, riep en schreeuwde.
Schaapje, schaapje! Maar \'t arme beest was ner-
gens te vinden. Toen verliet hij het woud, be-
gaf zich in \'t open veld, ging berg op berg af,
zag overal rond, riep met beweende oogen en kla-
gende stem: Schaapje, schaapje! Maar nergens
kon hij het verloren schaapje zien. Eindelijk
Die ontrouw grieft mij zoo, dat ze mijn hart
verwondt, omdat ik zie, dat het schaapje mij
niet telt, en mij alleen uit kwaadwilligheid zoo
laat rondloopen. En toch wil ik er niet van
afzien het booze diertje na te jagen, tot het ten
laatste in zich zelven keere, en van zijne boos-
heid afzie.
De pelgrim stond hoe langer hoe meer verwon-
dcrd, en zeide: Maar
mijn kind, wat hebt gij
er toch aan, dat gij u
zooveel moeite en last
aandoet\'.\'Zulk een nuttc-
loos dier verdient zelfs
niet, dat men er ook
maar een halven dag
naar zoeke. De jonge-
ling zeide: Wel is waar
heb ik er niets aan, en
het verloren schaapje
verdient ook niet, dat
ik er mij zoo veel moeite
en last om aandoe. Maar
ile reden, waarom ik het
zoek, is deze: Omdat
ik er zoo groot mede-
lijden mede heb en vrees,
het mochte eens geheel
ten gronde gaan. Waut
nu is het nog maar ver-
loren; maar als ik het
niet vind, is het voor
eeuwig verloren. Daar
ik echter beter weet,
dan hel schaapje zelf,
wat het is, eeuwig verloren te zijn, daarom wil
ik niet afzien, het te zoeken, tot ik het eindelijk
gevonden heb, al moest het mij ook mijn eigen
leven kosten.
De pelgrim zeide: Maar als het verloren dier
u in handen viel, zoudt gij het zeker om zijne
misdaad straffen? Straften? voer de jongeling te
gemoet; integendeel, ik zou het naloopen, om
den hals vallen, minzaam omhelzen op mijne
schouderen leggen, naar mijnen vader dragen ,
-ocr page 535-
495
GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE OP DEN SABBATII.
dat mogelijk zijn? Immers een schaap bijt zijn
herder niet, zelfs geenen mensen, want zij zijn
gansch zacht van aard.
En toch, hernam de jongeling, heeft mij mijn
schaapje erger verscheurd, dan een leeuw het
een mensen kan doen. Want, nadat ik het drie
en dertig jaar nageloopen, en eindelijk onder
eenen troep wolven gevonden had, was ik vol
blijdschap, en wilde mij onder wolven wagen
om mijn arm beestje te redden. Maar het schaapje
was liever bij de wolven dan bij mij en hitste
de wolven allen tegen mij op. Ja, zelfs ging
het voor op, liep op mij aan, stiet mij dadelijk
op den grond, trapte mij met zijne poten, ver-
scheurde mij met zijne tanden, en hielp de wolven
mijn vleesch zoo zeer verscheuren, dat geen enkel
ledemaat van mijn lichaam ongedeerd bleef. En
ik leed dat alles en weerde mij niet hel minste.
Ofschoon mijn vader mij meer dan twaalf legi-
oenen ter hulp wilde zenden, wilde ik die niet,
maar dacht, mijn schaapje zal zich te eerder
laten bewegen, als het ziet, dat ik om zijnent-
wille zoo geduldig lijde.
Dan ach! liet verstokte schaapje werd steeds
slechter, en liet niet af alle wilde dieren tegen
mij op te hitsen, totdat het mij eindelijk aan
het kruis bracht. En zoo hang ik nu hier in
onuitsprekelijke ziel- en lichaamssmarten. Even-
wel roep ik onafgebroken en al de wonden van
mijn lichaam roepen met mij: Schaapje! schaapje!
Ach, lief beestje, kom toch naar mij! Ik wil u
alles vergeven, wat gij mij hebt doen lijden. Ja
zelfs wil ik mij op u niet vertoornen, maar zoo
handelen, als haddet gij mij nooit eenig leed
aangedaan. Ach, mijn lief beestje! ik kan niet
sterven, voor en al eer gij tot mij zijt terugge-
keerd. Want ik heb u zoo lief, dat ik hier nog
liever een gansch jaar in doodssmart zou willen
hangen dan zonder u te sterven. Maar als ik
zonder u sterven moet, dan sterf ik in de bitter-
heid mijns harten. Daarom bezweer ik u bij uw
geluk: Verlaat toch het gezelschap van wolven,
en keer naar mij uwen trouwen herder terug.
Dus riep de goede herder zoo lang, tot dat
hij den geest gaf; en daar het schaapje toch niet
63
doorliep hij sleden en sloten, vlekken en dorpen,
hulten en perken, klaagde en vroeg burgers en
herders: Hebt gij mijn beestje niet gehoord?
Hebt gij nergens mijn schaapje ontmoet? Maar
ach! God vergeve het! Niemand wilde iets van
het ontaarde dier weten.
Zoo zocht de trouwe herder zijn verloren
schaapje tol in het vier en dertigste jaar zijns
levens, toen hij het eindelijk vol blijdschap onder
een troep wolven vond. Daar hem nu geen ander
middel ten dienste stond, om het arme diertje
terug te bekomen, wierp hij zich met lichaams-
en levensgevaar in hun midden en ontrukte het
schaapje den wolvenmuil. Maar de wolven ver-
scheurden en verwondden den armen herder der-
mate, dat hij van het hoofd tot de voeten maar
eene wonde was. En met al die martelingen
waren zij nog niet tevreden, maar klaagden den
onschuldigen herder nog aan, als liaddc hij hun
het schaapje tegen recht en rede willen ontstelen,
en brachten hunne zaak door de onrechtvaardige
Overheid zoo ver, dat de vrome, onschuldige
schaapherder levendig aan een kruis geslagen werd.
Terwijl dit geschiedde kwam de bovengenoemde
pelgrim wederom bij toeval in het II. Land. Toen
hij den Calvarieberg voorbij ging en hij vele
menschen om den berg zag staan, drong hij met
geweld door het volk, om te zien, wat er op
den berg voorviel. Toen hij op den berg kwam,
vond hij den jongeling levendig aan een kruis
genageld en zoo misvormd, dat hij hem bijna
niet meer kon erkennen. Daarom sprak hij hem
aan en zeide: Zijt gij die schoone jongeling niet,
die mij voor jaren in de woestijn ontmoette en
een verloren schaapje zocht? De arme gekruisigde
antwoordde: Ach ja, ik ongelukkige, ik ben het
zelf. De pelgrim zeide: Maar hoe komt gij toch
in dezen ellendigen toestand? Wie heeft u zoo
verscheurd? De jongeling zeide: Dat heeft mijn
schaapje gedaan! De pelgrim hernam: Dat is on-
mogelijk ! Want dat zijn geene beten van een
schaap, maar wolventanden, leeuvvenklauwen en
hondsbeten. De jongeling antwoordde: Ach werke-
lijk zijn het maar beten van mijn schaapje! Toen
riep de pelgrim vol verwondering uit: Doe kan
-ocr page 536-
.1EZUS, DE GOEDE HEP.DEli.
496
ning van den goddelijken Meester, wat de Leeraar
der volken Pau lus na de dagen zijner vervol-
gingswoede, wat de rouwmoedige Moordenaar
na al zijne misdaden, wat Maria Magdalena
na eene in dwaasheid en buitensporigheden ver-
spilde jeugd, wat Augustinus na zijne jaren-
lange dwalingen, — wat hebben dezen en duizen-
den andere boetvaardige zondaars en zondaressen,
die de goede Herder uit de doornenstruiken der
zonden verlost heeft, Hem daarvoor gegeven?
Zich zelven, zich zelven, geheel en al zonder
eenige terughouding, zich zelven met al het
vuur der liefde van hun dankbaar hart, zich zelven
met al de opofferingen en onlbeeringen, die de
Heer van hen vorderde. Ziedaar, zondaar, wat
ook gij uwen Verlosser schuldig zijt: U zelven,
u geheel zonder eenige terughouding, als een
otter der liefde. Ach, hoe lang hebt gij getalmd,
dat offer te brengen! Ach, hoe lang heeft uwe
ziel aan het vuur der liefde van uw liefderijken
Verlosser weerstand geboden, en is zij, te mid-
den der omhelzing van haren hemelschen Bruide-
gom koud gebleven! O laat u toch heden door
de vlammen dier aanbiddenswaardige liefde door-
gloeien, en zeg uit de volheid van uw hart:
O Jezus, voor U leef ik; o Jezus, voor U sterf
ik; o Jezus, U behoor ik in leven en in dood!
wilde terugkomen, slaakte hij om zijn groot harle-
leed zulken kreet, dat er hemel en aarde van
beefden. Alzoo boog hij schreiend zijn hoofd en
gaf in de grootste smart zijnen geest.
Ziedaar de parabel, of liever de ware geschie-
denis van den goeden herder, die zijn leven voor
zijne schapen liet, en zich gcwaardigde, voor
zijne kudde te sterven. Uit deze gelijkenis kan
iedereen duidelijk zien, hoe trouw het Christus
met zijne ziel gemeend, en hoe vurig hij ze ge-
zocht heeft. — Gij, arme zondaar, gij zijt hel
verloren schaapje! De hemelsche Vader heeft zijn
eenig geboren Zoon van den hemel afgezonden
om u te zoeken, niet, als hadde hij aan u eenige
behoefte, of omdat gij dit verdiendet, maar om-
dat Hij uwe arme ziel lief had, en groot mede-
lijden met uw eeuwig ongeluk had. Zie toe,
hoe of gij Hem deze groole liefde vergeldt, en
u jegens uwen trouwen herder dankbaar toont!
Dat, rouwmoedige zondaar, dat is voortaan
de grootste en gewichtigste aangelegenheid uws
levens. En wie zou u hierin beter Leermeester
en Voorbeeld kunnen zijn, dan die doorluchtige
en van God bevoorrechte boelvaardige zondaars
en zondaressen, van wie ons de II. Schrift en de
kerkelijke geschiedenis spreken? Wat heeft de
prins der Apostelen Petrus na zijne verlooche-
ACHT EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
DE TIEN MELAATSCHEN. OVER DE WEDERKOMST DES
HEEBEN. OVER HET VOLHARDEND GEBED DER
WEDUWE EN OVER HET OOTMOEDIG GEBED
VAN DEN TOLLENAAR IN DEN TEMPEL.
CHRISTUS OP HET PEEST DER TEM-
PELWIJDING TE JERUSALEM.
(Luc. XVII: 11; XVJJI: 1—14; Joan. X: 22—42.)
1.
en trouwsten aller Herders. De blinden worden
genezen, maar Israël volhardt in zijne verblind-
heid. De melaalschen worden gezuiverd; maar
de Phariseërs bespotten Dengene, die gekomen
is, hunne besmeurde zielen van de melaatschheid
et schaapje hoort naar
de stem zijns herders;
maar Israël is zonder
gehoor en doof voor de
roepstem van zijnen Messias, den liefderijkslen
-ocr page 537-
DE TIEN MELAATSCHEN. OVER DE WEDERKOMST DES HEEREN.                 497
| zullen dagen komen, dat gij wenschen
zult een enkelen dag van den Zoon des
menschen te zien, en gij zult dien niet
zien. En men zal u zeggen: Zie, hier
is hij! en zie, daar is hij! Gaat niet en
volgt niet! Want gelijk de schitterende
bliksem van de ecne hemelstreek naar
de andere straalt, alzoo zal de Zoon
des menschen wezen op zijnen dag.
Doch eerst moet Hij veel 1 ij den,en ver-
worpen worden van dit geslacht.
Want eerst door de verwerping en kruisiging
van den Messias had Israël de maat zijner schuld
gevuld, en was het rijp geworden voor het schrik-
wrekend Godsgericht, hetwelk, in den ondergang
van Jerusalem, over dat Godmoordend volk komen
moest. Dit eerste oordeel is het zinnebeeld en
het afbeeldsel van het tweede, het laatste oor-
deel; waarom de Zaligmaker ook gewoonlijk, als
Hij van het eerste spreekt, op het ander wijst.
Beide wrekende oordcelen zullen zoowel openbare
als vreeselijke teekenen voorafgaan; en toch zullen
de menschen in hunne lichtzinnigheid en ver-
blindheid door hetzelve verrast worden.
En gelijk geschiedde in de dagen van
Noë, aldus zal het ook zijn inde dagen
vanden Zoon des menschen. Zij aten
en zij dronken, zij trouwden en werden
uitgetrouwd, tot op den dag, waarop
Noë in dearkeging; en de zondvloed
kwam, en deed allen omkomen. D e s-
gelijks ooAgelijk geschiedde in de dagen
van Loth: zij aten en dronken, zij koch-
ten en verkochten, zij plantten en
bouwden; doch op den dag, dat Loth
uit Sodom ging, regende de lieer vuur
en zwavel van den hemel, en deed allen
omkomen. Op gelijke wijze zal het z ij n
op den dag, waarop de Zoon des men-
schen zich openbaren zal. Wie in de
ure op het dak is, en zijne goederen in
huis heelt, kome niet af, om ze te halen;.
en wie op het veld is, keere insgelijks
niet terug. Gedenkt aan de vrouw van
Loth! Al wie zal zoeken zijn leven te
der zonde te zuiveren, en willen Hem steenigen.
De waarheid, genade en lieftalligheid des Ver-
lossers is verschenen. Maar zij vragen spottend:
Wanneer komt het Rijk Gods? De ongelukkigen!
De eerste komst van Christus in genade en
lieftalligheid willen zij zich niet ten nutte maken;
daarom kondigt Hij hun van nu af aan luide en
steeds luider zijne tweede komst ten oordeel —
ten oordeel over Jerusalem, en dan ten oordeel
over de gansche wereld. Alleen het volhardend
en ootmoedig gebed redt van de verschrikkingen
van dit oordeel en leidt tot het Rijk der genade.
Dit is de inhoud van dit hoofdstuk.
En het geschiedde, terwijl Hij naar
Jerusalem reisde, dat IIij door het m i d-
den van Samarië enGalileaging. En
toen Hij zeker vlek intrad, kwamen
Hem tien melaalschc mannen te gemoet,
die van verre bleven staan. En zij ver-
hieven hunne stem, zeggende: Jezus,
Meester, ontferm U onzer! En toen Hij
hen zag, zeide Hij: Gaat en vertoont
u aan de priesters. En hel geschiedde,
terwijl zij henengingen, dat zij g e r e i-
nigd werden. Een nu van hen, als hij
zag, dat hij gereinigd was, keerde
terug met luider stemme God v e r h e e r-
lijkende. En hij viel op zijn aangezicht
voor zijne voeten, Hem bedankende. En
deze was een Samaritaan. En Jezus
nam het woord op en zeide: Zijn niet
de tien gereinigd geworden? En de
negen waar zijn zij? Er is niemand ge-
vonden, die terugkeerde en eer aan
God gaf, dan deze vreemdeling. En
Hij zeide tot hem: Sta op en ga heen!
Want uw geloof heeft u behouden.
2. En ondervraagd zijnde door de
Phariseërs: Wanneer komt het Rijk
Gods? antwoordde II ij hun en zeide:
Het Rijk Gods komt niet zoo, dat het
opgemerkt wordt, en men zal niet z e g-
gen: Zie, hier is het! of, zie, daar is
het! Want zie, het Rijk Gods is onder u.
En Hij zeide tot zijne leerlingen: Er
-ocr page 538-
498 OVER HET VOLHARDEND GEBED DER WEDUWE EX OVER HET OOTMOEDIG GEBED
beliouden, zal het verliezen, en al wie
het verliezen zal, zal het behouden. Ik
zeg u: In dien nacht zullen er twee op
één bed zijn; de eene zal aangenomen
worden, en de andere achtergelaten.
Twee vrouwen zullen te zamen malen;
eene zal aangenomen worden, en de
andere achtergelaten. Twee zullen op
het veld zijn; de
eene zal a a n g e n o-
men worden, en de
andere a c h l e r g e 1 a-
ten. Zij antwoord"
den en zeiden tot
Hem: Waar, Recre?
En Hij zei de tot hen:
Waar ergens een
lichaam is, daar zul-
len ook de arenden
zich verzamelen.
Gaarne hadden deJo-
den geweten , wanneer
en waar de bedreigde
oordeelen Gods zouden
plaats hebben Zeker
is het antwoord van den
goddelljken Leermeester
niet zoo duidelijk en be-
paald , als de Joden het
gewenschlhadden, maar
toch beteekenend en vol
diepen zin. Het lichaam
is Jerusalem en in \'t
algemeen het Joodsche
volk. Door de verwer-
ping van den Messias heeft het zich zelven ge-
dood. Zijne wercldgeschiedkundige beduiding en
uitverkoring is daarmede opgeheven. \'T is maar
een lijk meer, waarop zich de Romeinsche ade-
laren onder den veldheer Tilus zullen verzamelen.
Maar ook de geheele wereld zal op den grooten
oordeelsdag een lichaam gelijken, waarover de
koninklijke Adelaar, Christus, ten oordeel ver-
schijnen zal.
3. En 11 ij zeide ook eene gelijkenis
tot hen, om te keren, dat men altijd moet
hidden en niet moede worden: en Hij
zeide: In zekere stad was een rechter,
die God niet vreesde, en geen mensch
ontzag. En er was eene weduwe in die
stad, en zij kwam tot hem en zeide: Ver-
schaf mij recht van mijnen tegenstan-
der! En langen tijd wilde hij niet. Doch
daarna zeide hij bij
zichzelven: Alhoe-
wel ik God niet
vrees; en geen
mensch ontzie,noch-
t a n s o m d a t d e z e we-
duwe mij lastig valt,
zal ik haar recht
verschaffen, opdat
z ij eindelijk niet
kom e en mij nog in
het aangezicht sla.
En de Heer zeide:
Hoort, wat de on-
rechtvaardige rech-
ter zegt! En zal nu
God geen recht ver-
schaffen aan zijne
uitverkorenen, die
dag en nacht tot
Hem roepen, en om-
trent hen langmoe-
dig zijn? Ik zeg u:
Hij zal hun spoedig
recht verschaffen.
Doch de Zoon des
men se hen, als Hij
gekomen is, zal Hij wel het geloof op
aarde vinden?
4. Ook tot sommigen, die zich zelven
rechtvaardig hielden en de overigen
verachtten, zeide Hij deze gelijkenis:
Twee menschen gingen op naar den
tempel om te bidden, de eene een Phari-
seër en de andere een Tollenaar. De
Phariseër stond, en bad bij zichzelven
aldus: God, ik dank u, dat ik niet ben
-ocr page 539-
VAN DEN TOLLENAAR IN DENTEMPEL. CHRISTUS OP HET FEEST DER TEMPEL WIJDING ENZ. 409
antwoordde hun: Staat er niet in uwe
wet geschreven: Ik heb u gezegd: Gij
zijt goden? Indien zij diegenen goden
noemden, tot wie het woord Gods ge-
schiedde, en de Schrift niet kan verbro-
ken worden, hoe zegt gij dan van Mij,
Dien de Vader geheiligd en in de wereld
gezonden heeft: Gij lastert God! omdat
Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? Indien
Ik de werken mijns Vaders niet doe, ge-
looft Mij niet! maar indien Ik ze doe, en
indien gij Mij niet wilt gelooven, gelooft
aan de werken, opdat gij moogt kennen
en gelooven, dat de Vader in Mij is, en
Ik in den Vader. Zij zochten dan Hem
te vatten, doch IIij ontging hunne han-
den. En Hij ging wederom over de Jor-
daan, naar die plaats, waar Joannes in
het eerst doopte, en Hij bleef aldaar.
En velen kwamen tot Hem, en zeiden:
Joannes heeft wel geen enkel teeken ge-
daan, maar alles wat Joannes van dezen
gezegd heeft, was waar. En velen ge-
loofden in Hem.
Sommigen willen Hem steenigen, anderen bid-
den Hem aan, en wel beiden om dezelfde reden:
omdat Hij zich ten duidelijkste als den ïZoon
Gods" had aangegeven. Zie hoe de oude voor-
zegging vervuld wordt, en een en dezelfde Christus
tot val en verrijzenis van velen werd!
De Phariseërs vinden er niets afkeurenswaardig*
in, dat zij zelven, ofschoon sterfelijke mensclien,
«goden" genoemd worden, — d. i. goden in den
oneigenlijken zin van het woord, om de even-
beeldigheid van God en de verhevene bestemming
van den mensch. Maar als Degene, wiens doen
en laten eene voortdurende openbaring van god-
delijke Wijsheid en Almacht is, zich in den eigen-
lijken zin des woords God noemt, dan zien zij
daarin eene overtreding, die den dood verdient.
Zie, hoe de menschen, in datgene, wat hunne
eigene eer betreft en in dat, wat de eer van
anderen aangaat, zoo geheel verschillend oor-
deelen!
gelijk de overige mensclien, roovers,
onrechtvaardigen, overspelers, of ook
gelijk deze tollenaar; ik vast tweemaal
in de week; ik geef tienden van alles
wat ik bezit. En de Tollenaar van verre
staande, wilde zelfs de oogen niet op-
heffen naar den hemel, maar sloeg op
zijne borst, zeggende: God, wees mij
zondaar genadig! Ik zeg u: Deze ging
af naar zijn huis, gerechtvaardigd meer
dan die. Want al wie zich verheft, zal
vernederd, en wie zich vernedert, zal
verheven worden.
5. En hetwas het feest der tempel-
wijding te Jemsalem; en het was winter.
En Jezus wandelde in den tempel, in
de gaanderij van Salomom. De Joden
dan omringden Hem, en zeiden tot Hem:
Hoe lang nog houdt Gij ons gemoed in
twijfel? Indien gij de Christus zijl, zegt
het ons dan openlijk. Jezus antwoordde
hun: Ik spreek lot u, maar gij gelooft
niet. De werken, die Ik doe in den
naam mijns Vaders, deze geven van Mij
getuigenis. Maar gij, gij gelooft niet,
omdat gij niet van mijne schapen zijt;
mijne schapen hooren naar mijne stem;
en Ik ken ze, en ze volgen Mij. En Ik
geef hun het eeuwige leven, en zij zul-
len in eeuwigheid niet verloren gaan,
en niemand zal ze uit mijne hand w e g-
rooven. Wat mijn Vader mij gegeven
heeft, is grooter dan alles; en niemand
kan ze uit de hand mijns Vaders wegroo-
ven. Ik en de Vader, wij zijn één.
De Joden namen dan steenen op, om
Hem testeenigen. Jezus antwoordde
hun: Vele voortreffelijke werken heb Ik
u getoond van mijnen Vader: om welk
van die werken sleenigt gij Mij? De Joden
antwoordden Hem: Wij steenigen u niet
om een ig voort reffel ij k werk, maar om
godslastering, en omdat Gij, een mensch
zijnde, U zelven tot God maakt! Jezus
»ez&Se&O&a-\'i
-ocr page 540-
NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS DE KINDERVRIEND. DE PLICHT VAN EEN CHRISTEN EN DE
CHRISTELIJKE VOLMAAKTHEDD. OVER HET LOON DER GETROUWE
NAVOLGING VAN CHRISTUS. DE GELIJKENIS OVER DE WERK-
LIEDEN, DIE OP VERSCHILLENDE TIJDEN VAN DEN DAG IN
DEN WIJNBERG GEROEPEN WORDEN.
[Matth. XIX: 13; XX: 1—16; Mare. X: 30—31;
Luc. XVIII: 15—30.)
1.
Hij hun de handen opleggen, aanraken
en over hen bidden zou. Doch als de
leerlingen dit zagen, berispten zij hen
die ze brachten. Maar toen Jezus hen
zag, nam Hij het zeer kwalijk, riep ze
tot zich en zeide: Laat de kindekens tot
Mij komen, en ver-
hindert hen niet;
want voor dezulken
is het Dijk van God.
Voorwaar zeg Ik u:
Alwie het Rijk Gods
niet ontvangt,gelijk
een kind, hij zal
het niet ingaan. En
Hij nam hen in zijne
armen, legde hun
de handen op, en
zegende hen.
"1. En toen Hij uit-
gegaan was op weg,
trad een zeker Over-
ste toe, viel voor
Hem op de knieën,
en vroeg Hem: Goede
Meester, wat moet
ik doen, om het
eeuwige leven te
verkrijgen? En Je-
zus zeide tot hem:
Wat vraagt gij Mij
naar het goede en
wat noemt gij Mij
ilt gij een oprecht ver-
trouwelijk vriend van
den lieven Verlosser zijn?
-\' Dan moet gij kind wor-
den — kind in argeloos-
heid en onschuld van
harte en u vol \\erlrou-
wen werpen in de armen
van den Vader. Wilt gij
een rechtvaardige zijn?
Dan moet gij de zede-
wet, die God door Mozes
gegeven, en in Christus
op nieuw bekrachtigd
heeft, onderhouden.
Wilt gij volmaakt zijn\'?
Onderhoud dan de Evan-
gelische Kaden, bijzon-
der de v r ij w i 11 i g e
armoede. Valt u de
rechtvaardigheid en
christelijke volmaaktheid
zwaar? Denk dan aan
het loon, het groot,
rijk loon, dat allen
bekomen, die zich aan
Christus toewijden, en
voor Hem — al ware
het ook maar in de
laatste uren van hun
leven, trouw gewerkt
hebben.
Alsdan werden er
ook kinderen tot Hem gebracht, opdat ] goed? Niemand is goed, volmaakt goeddan
-ocr page 541-
JEZUS DE KINDERVRIEND. DE PLICHT VAN EEN CHRISTEN ENZ.
501
moeielijk is het, dat zij, die op het geld
betrouwen, in het Rijk Gods ingaan!
Het is gemakkei ij ker, dat een kemel
door het oog der naald doorga, dan
dat een rijke inga in het Rijk van God!
Als de leerlingen dit hoorden, stonden
zij nog meer verwonderd, en zeiden
tot elkander: Maar wie kan dan zalig
worden? Doch Je-
zus zag hen aan,
en zeide: Bij de
menschen is dit on-
mogelijk, maar niet
b ij God; w a n t b i j
God is alles moge-
lijk.
De goddelijke Zalig-
maker komt aanhoudend
op de voortreffelijkheid
der christelijke armoede
en het gevaarlijke van
den rijkdom terug.
Want alleen sbij God",
d. i. uit kracht van eene
geheel bijzondere gena-
de van staat kan dcaard-
sche rijke ook het Rijk
der hemelen verkrijgen.
En waarin bestaat die
bijzondere genade van
staat voor de rijken?
In drie zaken: vooreest,
dat zij den rijkdom niet
als een persoonlijk voor-
recht, waarop zij groot
mogen gaan, maar als een onverdiende aalmoes
van Gods wege beschouwen; ten tweeden, dat
zij de rijkdommen niet anders dan met groote
matigheid voor hunne eigene behoeften gebrui-
ken; ten derden, dat zij zich de armen en nood-
lijdenden met werkelijke en onvermoeide liefde
aantrekken, en hunne rijkdommen tot lof van
God, tot verheerlijking der Kerk en tot bevor-
dering van het algemeen welzijn aanwenden.
4. Toen nam Petrus het woord op en
één alleen, God. Doch indien gij tot
het leven wilt ingaan, onderhoud de
geboden. Hij zegt tot Hem: Welke? En
Jezus\'zeide: Gij kent de geboden: Gij
zult niet doodslaan; gij zult geen over-
spel doen; gij zult niet stelen; gij zult
geene valsche getuigenis geven; gij zult
geen ongelijk aandoen; eer uwen vader
en uwe moeder; en:
gij zult uwen naaste
liefhebben als u
zelve n. D e j o n g e-
ling antwoordde
Hem: Meester, dat
alles heb ik onder-
houden van mijne
jeugd af; wat ont-
breekt mij nog?
3. En Jezus dit
hoorende, zag hem
aan en had hem
lief, en zeide tot
hem: Een ding ont-
breekt u nog: In-
dien g ij volmaakt
wilt zijn, ga heen,
verkoop alles wat
gij hebt, en geef
het den armen, en
gij zult een schat
hebben in den he-
mel; en kom, volg
Mij. — Doch toen de
jongeling dit hoor-
de, werd hij be-
droefd om dit woord, en ging bedroefd
heen, want hij had vele goederen.
En Jezus ziende, dat hij bedroefd ge-
worden was, zag in het rond, en zeide
tot zijne leerlingen: Voorwaar zeg Ik u:
Hoe moeiel ijk zullen zij, die geld heb-
ben, het Rijk Gods ingaan! De leerlin*
gen nu waren verbaasd over zijne
woorden. Doch Jezus wederomspre-
kende, zegt tot hen: Kinderen, hoe
-ocr page 542-
Ml                  JEZUS DE KINDERVRIEND. DE PLICHT VAN EEN CHRISTEN ENZ.
wijngaard. En uitgegaan zijnde omtrent
de derde ure, zag hij andere arbeiders
op de markt ledig staan, en hij zeide tol
hen: Gaat ook gij jn mijnen wijngaard,
en wat billijk is zal ik u geven. En zij
gingen heen. En omtrent de zesde en
de negende uur ging hij wederom uit,
en deed desgelijks. En omtrent de elfde
uitgegaan zijnde, vond hij anderen staan
en hij zegt tot hen: waarom staat gij
hier den ganschen dag ledig? Zij zeggen
tot hem: Omdat niemand ons gehuurd
heeft. Hij zegt tot hen: Gaat ook gij in
mijnen wijngaard! Als het nu avond ge-
worden was, zeide de Heer des wijn-
gaards tot zijnen opziener: Roep de
arbeiders, en geef hun het loon, van de
laatste beginnende tot de eersten. Toen
zij dan kwamen, die omtrent de elfde
ure gekomen waren, ontvingen zij elk
een denarie. En toen ook de eersten
kwamen, meenden zij, dat zij meer zou-
den ontvangen, doch ook zij ontvingen
elk een denarie. En als zij die ontvin*
gen, morden zij tegen den huisvader,
zeggende: Deze laatste hebben maar
één uur gearbeid, en gij hebt hen gel ij k
gemaakt aan ons, die den last van den
dag en de hitte gedragen hebben. Doch
hij antwoordde en zeide tot één van
hen: Vriend! ik doe u geen onrecht; zijt
gij niet voor één denarie met mij o v e r-
een gekomen? Neem wat u toekomt, en
ga heen! Ik wil aan deze laatste geven
looveel als aan u. Of staat het mij niet
vrij te doen, wat ik wil? Is uw oog boos,
omdat ik goed ben? Alzoo zullende
laatsten eersten zijn, en de eersten laat-
sten; want velen zijn geroepen, maar
weinigenzijnuitverkorenen.
zeidc tot hem: Zie, wij, wij hebben alles
verlaten, en zijn u gevolgd; wat dan zal i
ons geworden? En Jezus zeidc tot hen:
Voorwaar zeg Ik u; dat gij die mij ge- \\
volgd zijt, bij de wedergeboorte, wan-
neer de Zoon des menschen zal gezeten I
zijn op den troon zijner majesteit, dat j
ook gij zult zitten op twaalf tronen,
oordeelende de twaalf stammen van
Israël. En al wie huis of broeders of
zusters of vader of moeder of vrouw of
kinderen of akkers om mijnen naam en
om het Evangelie zal verlaten hebben,
hij zal honderdvoudig ontvangen, — nu
in dezen tijd, huizen en broeders en
zusters en moeders en kinderen bij ver-
volgingen, — en in de toekomende eeuw
het eeuwige leven. Doch vele eersten
zullen laatslen zijn, en laatsten eersten.
Verschillende geestelijke schrijvers zien in deze
belofte van Christus eene profetische zinspeling
op het kloosterleven. De klooslerlingen, die
vaderland, familie en tijdelijke goederen verlaten
hebben, zullen dat alles in de kloosterlijke ge-
meenschap verheerlijkt terug vinden, doch zeker
niet zonder zware vervolgingen van den kant dei-
wereld en des duivels. En toch mogen zij zich,
omdat zij het kloosterleven omhelsd hebben, niet
aan eene te dwaze gerustheid overgeven! Menig
arm kind van deze wereld, dat boetvaardig in
Gods genade sterft, zal het op den dag des oor-
deels beter vergaan, dan de lauwe kloosterling,
die geen ijver had.
5. Het Rijk der Hemelen is gelijk aan
een huisvader, die op den vroegen mor-
gen uitging, om arbeiders te huren voor
zijnen Wijngaard. En toen hij met de
arbeiders overeen gekomen was voor
een denarie daags, zond hij hen in zijnen
-ocr page 543-
VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS VERWEKT LAZARUS UIT HET GRAP. DE JODEN MAKEN
HET BESLUIT JEZUS TE DOODEN.
(Joan. XI: 1—56).
1.
ziet; maar wandelt h ij b ij nacht, h ij
stoot zich, omdat het licht niet bij hem is.
Dit licht is Christus, wandelt gij, christen, in
dit licht, dan behoeft gij geen vijandelijken nacht
te vreezen. De Allerhoogste heelt uw dagwerk
bepaald, en eerst na het volbracht te hebben,
zal voor u, volgens Gods verordening, de avond
van uw leven aanbreken.
Dit sprak Hij, en daarna zeide Hij tot
hen: Onze vriend Lazarus is in rust,
maar Ik ga, om hem uit den slaap te
wekken. Zijne leerlingen zeiden dan:
Heere! indien hij rust, zal hij gezond
worden. Jezus nu had gesproken van
z ij n e n dood, maar z ij meenden, dat II ij
sprak van de rust des slaaps. Alstoen
dan zeide Jezus hun klaarlijk: Lazarus
is gestorven; en om uwentwil, opdat
gij gelooven moogt, ben Ik blijde, dat
Ik daar niet was. Doch laat ons tot hem
gaan! Thomas dan, Didymus genaamd,
zeide tot zijne medeleerlingen: Laat
ook ons gaan, om met hem te sterven!
d. i. met Christus, als de Joden Hem zouden
ombrengen.
2. Jezus kwam dan, en bevond, dat
hij reeds sedert vier dagen in het graf
was. Dethanië nu was nabij Jerusalem;
omtrent vijftien stadiën van daar. En
vele uit de Joden waren tot Mart ha en
Maria gekomen, om haar te troosten
over haren broeder. Martha dan, toen
64
n er was 1 e-
mand krank,
Lazarus van
Bethanië, uit
het vlek van
Maria en hare
zuster Martlia
(Maria nu was
die, welke
den Heer met
balsem zalfde, en zijne voeten met liare
haren afdroogde; (Zie bl. 416) en haar
broeder Lazarus was krank). Zijne zus-
ter s zonden dan tot Hem zeggende:
Heere! zie, dien Gij lief hebt, is krank.
Jezus nu dit hoorende, zeide tot hen:
Deze krankheid is niet ter dood, maar
voor de eer van God, opdat de Zoon van
God daardoor verheerlijkt worde.
Jezus nu had Marlha en hare zuster
Maria en Lazarus lief. Als Hij dan g e-
hoord had, dat hij krank was toen bleef
Hij wel ter zelfde plaats nog twee dagen;
doch voorts daarna zeide Hij tot zijne
leerlingen: Laat ons wederom naar
Judea gaan! De leerlingen zeiden tot
Hem: Rabbi! Zooeven nog zochten de
Joden U te steenigen, en gaat gij weder-
om derwaarts? Jezus antwoordde: Zijn
er niet twaalf uren in den dag? Zoo
iemand bij dag wandelt, stoot hij zich
niet, omdat hij het licht dezer wereld
-ocr page 544-
504                                    JEZUS VERWEKT LAZARUS UIT HET GRAF.
zij li oor de, dat Jezus kwam, ging II e m
te gemoet; doch Maria zat te huis. Mar-
tha zeide dan tot Jezus: Ileere! waart
Gij hier geweest, mijn broeder zou niet
gestorven zijn; maar ook nu weet ik,
dat al wat Gij van God mocht vragen,
God het U geven zal. Jezus zeide tot
haar: Uw broeder zal verrijzen! Martha
zeide tot Hem: Ik weet, dat hij zal ver-
rijzen bij de verrijzenis ten jongsten
dage. Jezus zcidc tot haar: Ik ben de
verrijzenis en het leven, die in Mij g e-
looit, al is hij ook gestorven, zal leven,
en een iegelijk, die leeft en in Mij g e-
looit, zal in eeuwigheid niet sterven!
Gelooft gij dit? Zij zeide tot Hem: Ja
Ileere, ik geloof, dat Gij de Christus
zijt, de Zoon des levenden Gods, die in
de wereld gekomen zijt.
En toen zij dit gezegd had, ging zij
heen, en riep heimelijk hare zuster
Maria, zeggende: De Meester is daar en
roept u! Zij, dit gehoord hebbende,
staat haastig op en gaat tot Hem. Want
Jezus was nog niet in het vlek gekomen,
maar was nog op de plaats, waar Mar-
tha Hem te gemoet kwam. De Joden dan,
die met haar in huis waren en haar
troostten, ziende, dat Maria haastig
opstond en uitging, volgden haar, zeg-
gende: Zij gaat naar het graf toe, om
daar te weenen! Maria dan gekomen
zijnde waar Jezus was en Hem ziende,
viel aan zijne voeten neder, en zeide
tot Hem: Heere! waart Gij hier geweest,
mijn broeder zou niet gestorven zijn.
Jezus dan, toen IIij haar zag weenen,
en de Joden, die met haar gekomen
waren zag weenen, vergramde zich in
zijn gemoed, en ontroerde zich zelven.
En Hij zeide: Waar hebt gij hem gelegd?
Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie!
En Jezus weende. De Joden zeiden dan:
Zie, hoe lief Hij hem had! Doch sommi-
gen uit hen zeiden: Kan Hij, die de
oogen van den blindgeborene heelt ge-
opend, niet maken, dat deze niet sterve!
o. Jezus dan wederom in zichzelven
zich vergrammende, kwam aan het
graf. Het was eene spelonk, en een
steen lag er op. Jezus zeide: Neemt
den steen weg! Mart ha, de zuster des
gestorvenen, zeide tot Hem: Heer! hij
riekt al, want hij is van vier dagen. Jezus
zeide tot haar: Hebt Ik u niet gezegd,
dat, zoo gij gelooft, gij Gods heerlijk,
heid zien zult? Zij namen dan den steen
weg. En Jezus hief zijne oogen opwaarts,
en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij
verhoord hebt! Ik wist wel, dat Gij Mij
alt ij d verhoort, maar Ik zeide dit, om
de schare, die rondom staat, opdat zij
gelooven, dat Gij mij gezonden hebt.
Toen Hij dit gezegd had, riep IIij met
luider stemme: Lazarus, kom uit! En
terstond kwam de gestorvene uit, aan
voeten en handen met windeldoeken
gebonden, terwijl zijn aangezicht met
een zweetdoek omwonden was. Jezus
zeide tot hen: Maakt hem los, en laat
hem heengaan! — Velen dan uit de Joden,
die tot Maria en Martha gekomen waren,
en gezien hadden wat Jezus gedaan had,
geloofden in Hem.
Want in geen zijner menigvuldige wónder-
werken heeft Jezus zijne goddelijke zending en
onbeperkte macht over de onweerstaanbaarste
aller machten, over den dood, zoo klaar en
heerlijk geopenbaard, als in deze opwekking van
Lazarus, die niet slechts gestorven was, maar,
na een vierdaagsch verblijf in hel graf, reeds
tot ontbinding overging. Dit wonder was tevens
eene laatste grootsche openbaring van Christus
— eene openbaring, dat de goedertierendheid
en menschlievendheid van den beloofden Ver-
losser waarlijk op aarde verschenen is; eene
openbaring, dat Hij de Verrijzenis en het Leven
is; eene openbaring, dat Hij gekomen is, om
de heerschappij der zonde, wier soldij de dood
is, te verdelgen, en wat verloren was, op te
-ocr page 545-
DE JODEN MAKEN HET BESLUIT JEZUS TE DOODEN.
505
zichzelven; maar alzoo hij Hoogepriester
was in dat jaar, profeteerde hij, dat
Jezus voor de natie zoude sterven. En
niet voor de natie alleen, maar ook om
de verstrooide kinderen Gods tot één
te vergaderen. Van dien dag af dan
waren zij er op bedacht, om Hem te
dood en.
Jezus dan wandelde niet meer in het
openbaar onder de Joden, maarvertrok
naar het land, nabij de woestijn, naar
eene stad, Ephrem genaamd, en aldaar
verbleef Hij met zijne leerlingen. —
Het Paschen der Joden was nu nabij;
en velen uil het land gingen vóór het
Paschen naar Jerusalem op, om zich te
reinigen. Zij zochten dan Jezus, en zei-
den onder elkander, in den tempel
zoeken en te redden. Daarom wilde Hij dit
glansrijkste van al zijne wonderen nog kort vóór
zijnen dood doen, om zijne leerlingen in het
geloof te versterken, en sommige weifelaars te
bekeeren. Maar bij de volkshoofden voltooide
juist dit wonder de vreeselijke en zelfschuldige
verblindheid des geestes, daar nu de Hooge Uaad ,
op aanzetting van den Hoogepriester Caiphas,
tot den dood van den Zoon des menschen besloot.
A. Maar sommigen uit hen gingen lot
de Phariseërs, en zeiden hun wat Jezus
gedaan had. — De Opperpriesters en
Phariseërs dan vergaderden den Raad,
en zeiden: Wat staat ons te doen, daar
deze mensch vele teekenen doet? Als
wij hem zóó laten begaan, zullen allen
in Hem gelooven, en de Domeinen zul-
len komen en onze plaat» en ons volk
nemen. Doch één uit hen met name
Gaïphas, alzoo hij in dat jaar Hooge- staande: Wat denkt gij er van, dat Hij
priester was, zeide tot hen: Gij weet \'niet gekomen is op het feest? De Opper-
priester nu en de Phariseërs hadden
bevel gegeven, dat, zoo iemand wist
waar Hij was, hij daarvan kennis zoude
geven, om Hem gevangen te nemen.
niets, en gij bedenkt niet, dat het u
nuttig is, dal één mensch voor het
volk sterve, en niet de gansche natie
te gronde ga. Dit nu zeide hij niet uit
---eas*3<^>C!»<S^sLfe5**-------
EEN EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
CHRISTUS VOORZEGT ZIJN BITTER LIJDEN EN DOOD. HET HOOVAARDIG
VERLANGEN DER BEIDE ZONEN VAN ZEBEDEÜS.
(Matlh. XX: 17—28; Mare. X: 32—46;
Luc. XVIII: 31—34.)
1.
verscheuren zullen; maar de Apostelen droomen
van wereldsche tronen, die zij in het Rijk huns
Meesters hopen te beklimmen. De goddelijke
Meester is bereid, zich als de laatste der slaven
te vernederen; maar de leerlingen vleiden zich,
zich in pracht en heerlijkheid te verheffen. —
Bedenk hier, Christen, of ook zulke tegenstrijdig-
heid niet tusschen u en den goddelijken Meester
ezus denkt aan zijne
onmiddellijk naderende
vernedering; maar de
Apostelen peinzen hoo-
vaardig op hunne ver-
heffing. De\'Zoon Gods ziet voor zijne oogen
het kruis, de doornenkroon en al de marteltuigen,
die binnen weinige dagen zijn allerheiligst lichaam
-ocr page 546-
506                     CHRISTUS VOORZEGT ZIJN BITTER LIJDEN EN DOOD. ENZ.
U zullen vragen. Hij nu zeide tot hen:
Wat wilt gij dat Ik u doe? Zij spreekt
tot Hem: Zeg, dat deze mijne twee zonen
zitten mogen, — één aan uwe rechter-
en één aan uwe linkerhand in uw koning-
rij k. Doch Jezus antwoordde en zeide:
G ij lieden weet niet wat gij verzoekt.
Kunt gij den kelk drinken, dienlkdrin-
ken zal, of met den doop, waarmede Ik
gedoopt word, gedoopt worden? Zij
zeggen tot Hem: Wij kunnen het. Doch
Jezus zegt tot hen: Den kelk, dien Ik
drink, zult gij wel drinken, en met den
doop, waarmede Ik gedoopt word, ge-
doopt worden; doch het zitten aan mijne
rechter- of linkerhand komt Mij niet
toe, aan u te geven, maar aan dengenen,
wien het bereid is door mijnen Vader.
En toen de tien dit hoorden, begon-
nen zij zeer misnoegd te worden over
Jacobus en Joannes. Doch Jezus riep
hen tot zich, en zeide tothen: Gij weet,
dat zij, die als de Vorsten der Heidenen
worden aangezien, hen overheerschen,
en dat de Grooten hunne macht oefenen
tegen hen. —Doch niet aldus is het on-
der u. Maar al wie onder u groot wil
worden, zij uw dienaar. En wie onder
u de eerste wil zijn, hij zij de dienst-
knecht van allen. Want ook de Zoon
des menschen is niet gekomen, om ge-
diend te worden, maar om te dienen,
en zijn leven te geven tot een losprijs
voor velen.
En zij komen te Jericho.
bestaat! O buig u trotsch hoofd, breidel de hoovaar-
dige begeerten van uw hart, en verheug u, hier
op aarde met Christus den kelk van bitterheid
te drinken — ja, zoo noodig, u zelf aan den
bloeddoop van den martelaarsdood te onderwer-
pen, om een** als de ure komt, met Hem ver-
heerlijk t te worden.
En zij waren op den weg, wederom op-
gaande naar Jerusalem, en Jezus ging
hen voor, en zij waren verbaasd; en zij
vreesden, terwijl zij Hem volgden. En
wederom de twaalf leerlingen afzonde r-
lijk tot zich genomen hebbende, begon
Hij hun te zeggen, wat Hem zou over-
komen; en zeide tot hen: Zie, wij gaan
op naar Jerusalem, en alles zal vol-
bracht worden, wat door de Profeten
aangaande den Zoon des mcnschen ge-
schreven is. Want II ij zal overgeleverd
worden aan de Opperpriesters en de
Schriftgeleerden en de Ouderlingen;
en zij zullen Hem ter dood veroordeclen,
en Hem overleveren aan de Heidenen;
en zij zullen Hem bespotten, en geese-
len, en bespuwen. En na Hem gegee-
seld te hebben, zullen zij Hem kruisigen,
en ten derden dage zal Hij verrijzen.
En zij verstonden niets hiervan, en
dit woord was voor hen verborgen, en
zij begrepen niet wat hun gezegd werd.
2. Alstoen kwam tot Hem de moeder
iler zonen van Zebedeüs met hare
zonen, Jacobus en Joannes, Hem aan-
biddende, en zij zeiden: Meester, wij
wilden wel, dat Gij ons deed, wat wij
-ocr page 547-
TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
GENEZING DER BLINDEN BIJ DE STAD JERICHO. ZACHEÜS, DE TOLLENAAR.
DE GELIJKENIS DER TIEN DIENSTKNECHTEN, EN DER HUN
TOEVERTROUWDE TIEN PONDEN.
(Mullh. XX: 29—34; Mare. X: 4Ü—52;
Luc. XVJIJ: 35; XIX: 1—28).
aan den weg zat te bedelen. En hoo-
rende eene schare voorb ijgaan, vroeg
hij, wat dit was. En men zeide hem dat
Jezus de Nazarener voorb ij ging. En hij
riep, zeggende: Jezus, Zoon van David,
ontferm U mijner! En die vooraangin-
gen, berispten hem opdat hij zwijgen
zou. Doch hij riep nog veel meer: Zoon
van David, ontferm U mijner! En Jezus
stil staande, beval hem tot zich te bren-
gen. En toen hij genaderd was, vroeg
Hij hem, zeggende: Wat wilt gij dat Ik
u doe? Hij nu zeide: Heere! dat ik moge
zien. En Jezus zeide tot hem: Wees
ziende! uw geloof heeft u gezond ge-
maakt. En terstond was hij ziende, en
volgde Hem, God verheerlijkende. En
al het volk, als het dit zag, gaf lof
aan God.
2. En ingekomen zijnde, trok Hij Jericho
door. En zie, er was een man met name
Zacheüs; en deze was een oppertollenaar,
en hij was rijk. En hij zochttezien,
wie Jezus was; maar hij kon niet wegens
de schare, omdat hij klein van gestalte
was. En vooruit geloopen zijnde, klom
hij op een wilden vijgenboom, om Hem
te zien; want Hij moest daar langs voorbij
gaan. En Jezus aan die plaats gekomen
zijnde, en de oogen opslaande, zag hem,
en zeide tot hem: Zacheüs, kom spoedig
af! want heden moet Ik in uw huis ver-
aan naar Jericho! En
dan van Jericho op-
waarts naar Jerusalem!
Dat is de weg van den
Verlosser der wereld
------juist de tegen-
overgestelde weg,
dien die man, die
in de handen van
roovers viel (bladz.
462) gegaan was.
Zoo moest het zijn!
Die ongelukkige im-
mers, die van Jeru-
salem naar Jericho
ging, was het zin-
nebeeld van het
met zonden beladen
menschdom , dat de
oorspronkelijke
rechtvaardigheid en
onschuld verloren
had en in den donkeren afgrond der onge-
hoorzaamheid en zinnelijkheid verzonken lag.
Om het te verlossen, moest de ware Samaritaan,
de Godmensch, Jezus Christus, den tegenover-
bestelden weg inslaan, den weg der volmaakte
gehoorzaamheid en zelfverloochening, en zóó het
menschdom naar de stad Gods op den berg,
naar het hemelsch Jerusalem terugleiden.
1. En het geschiedde nu, toen Hij
Jericho naderde, dat een zeker blinde
-ocr page 548-
508 GENEZING DER BLINDEN BIJ DE STAD JERICHO. ZAGIIEÜS, DE TOLLENAAR.
blijven. En hij kwam spoedig at, en ont-
v i n g Hem mei blijdschap. En allen, loen
zij dit gezien hadden, morden, zeggende:
IIij heeft zijnen intrek genomenbijeenen
zondaar! Doch Zacheüs stond, enzeide
tot den Heer: Zie, de helft mijner goe-
deren, Meere! geef ik den armen; en zoo
ik iemand iels heb te kort gedaan, geel
ik het vierdubbel
weder. Jezus z e i d e
tot hem: lieden is
dezen huize z a I i g-
heid geworden, d e-
wijl ook hij een zoon
van Abraham is;
want de Zoon des
menschen is geko-
men, om te zoeken
en zalig te maken
\'tgeen verloren was.
3. Alszijditaan-
hoorden, ging Hij
voort en zeide e ene
gelijkenis, omdat
II ij n a b ij Jerusalem
was, en omdat zij
meenden, dat het
Rijk Gods terstond
openhaal\' zou w o r-
d e n. II ij z e i d e d a n :
Zeker racnsch van
hooge geboorte ver-
irok naar een ver-
gelegen land, om
voor zich een ko- [
ningrijk te ontvangen, en dan weder te
keeren. En zijne tien dienstknechten
geroepen hebbende, gaf hij hun tien
ponden, en zeide tot hen: Drijft er han-
del mede, terwijl ik ga. Zijne burgers
nu haatten hem, en zonden hem een g e-
zantschap achterna, zeggende: WijwiU
len niet, dat deze over ons koning zij.
E n het geschiedde, toen hij wederkwam,
na het koningrijk ontvangen te hebben,
dat hij de dienstknechten, aan welke
hij het geld gegeven had, gebood te
roepen, om te weten, hoeveel ieder had
gewonnen. En de eerste kwam enzeide:
Heer! uw pond heeft tien pond aange-
wonnen. — En hij zeide lot hem: Zeer
wel, gij goede dienstknecht! Omdat gij
over weinig zijt getrouw geweest, zult
g ij machthebber
zijn over tien ste-
den. En de tweede
kwam, en zeide:
lieer! uw pond heeft
vijf pond win.il ge-
daan. Ook tot de-
zen zeide hij: En
gij, wees over vijf
sleden. En er kwam
een ander, zeggende:
Heer! ziedaar uw
pond, dat, in een
zweetdoek w e g g e-
legd, ik bewaarde:
want ik vreesde u,
omdat gij een hard
mensch zijt: gij
neemt weg, wat gij
niet hebt n e ê r g e-
legd, en maait wat
gij niet gezaaid hebt.
Hij zegt tot hem:
Uituwenmondoor-
deel ik u, gijbooze
dienstknecht! Gij
wist, dat ik een hard
mensch ben, die wegneem wat ik niet
heb neergelegd, en maai wat ik niet ge-
zaaid heb; en waarom dan hebt gij mijn
geld niet aan de wisselbank gegeven, op-
dat ik het, terug gekomen zijnde, met
rente had kunnen invorderen. En tot
hen, die daarbij stonden, zeide h ij:
Neemt hem het pand af, en geeft het
aan hem, die de tien ponden heeft. En
zij zeiden tot hem: Heer! hij heeft al
-ocr page 549-
DE GELIJKENIS DER TIEN DIENSTKNECHTEN, EN DER HUN TOEVERTROUWDE ENZ. 5Ü«J
werkt ontvangt genade op genade in immer rijkere
en overvloedige mate.
A. En toen Hij Jericho uittrok, en mei
Hem
zijne leerlingen eneene gr oote
menigte volks, zie, daar zalen twee blin-
den, waarvan de eene ivas Bar time fis, de
zoon van Tinieüs, en bedelden. Toen
deze hoorden, dat Jezus voorbijging,
schreeuwden zij zeggende: Heere! o n t-
ferm U onzer, Gij, Zoon van David! En
het volk berispte hen, opdat zij zwijgen
zouden. Doch zij schreeuwden nog meer,
zeggende: Heer! ontferm U onzer, Gij
Zoon van David. En Jezus stil staande,
beval dat men hem roepen zoude. En
zij roepen den blinde en zijnen gezel, en
zeggen tot hem: Wees welgemoed, sla
op, Hij roept u. Hij nu wierp zijn o ver-
kleed af, sprong op, en kwam tot Hem:
En Jezus nam het woord, en zeide tot
\' hem: Wat wilt g ij dat Ik u doe? De
blinde nu zeide tot Hem: Rabboni! dat
ikzien moge! EnJezus zeide tot hem:*)
Ga heen, uw geloof heeft u gezond ge-
maakt! En terstond zag hij, en volgde
Hem op den weg.
Ziende worden en Christus navolgen, moei
ook in het geestelijk leven samengaan.\' Zeker is
het een groot ongeluk, blind te zijn naar den
geest, d. i. de waarheden der zaligheid, of in
het geheel niet te kennen, zooals de Heidenen,
of maar eenzijdig, verdraaid, en door de nevelen
der dwaling verduisterd, zoo als dit bij de meeste
Joden van dien lijd het geval was. Maar nog
veel beklagenswaardiger dan de geestelijke blind-
heid der Heidenen en Joden, is het ongeluk van
die christenen, die wel is waar zijn ziende ge-
worden door de genade onzes Heeren, d. i. die
wel onderwezen zijn in al de waarheden ter
zaligheid, maar uit luiheid of zingenot Christus
niet navolgen, d. i. niet volgens het geloof willen
leven. Run geest wordt door de stralen der II.
wetenschap verlicht, maar in hun hart heerscht
tien ponden! En ik zeg u: Aan ieder,
die heeft zal gegeven worden, en hijzal
overvloed hebben; maar die niet heeft,
dien zal ontnomen worden ook hetgene
hij heeft. Doch die vijanden van mij,
die niet wilden, dat ik koning over hen
wezen zou, brengt ze hier, endoodthen
voor mijne oog en! En dit gezegd heb-
bende, ging hij vóór hen uit, opgaande
naar Jerusalcm.
Wie is nu die man van hooge geboorte uil
bovenstaande gelijkenis? Deze is niemand anders
dan Jezus Christus, die, na zijnen kruisdood en
zijne verrijzenis uit het graf, glorierijk is opgevaren
naar het »verre land" het Rijk der Hemelen,
om daar den Troon van heerlijkheid aan de
rechterhand van den eeuwigen Vader in te nemen,
en op den laatsten dag des oordeels weer te komen.
De dienstknechten zijn de Apostelen en alle leer-
lingen des Heeren: zij moeten met het pand der
goddelijke Waarheid en Genade woekeren, d. i.
hunne eigen ziel en die der medemenschen red-
den. De weerspannige medeburgers zijn alle
slechte menschen, die aan Christus het geloof\'
en de gehoorzaamheid weigeren, maar voor-
namelijk de Joden. WTant, toen Pilatus hun den
Zoon des menschen, hunnen koning uit het ge-
slacht van David voorstelde, hebben toen de
Joden niet met duivelsche woede geroepen: wij
hebben geen anderen koning dan den keizer!
Weg met dezen! Wij willen niet, dat deze over
ons heersche! Aan \'t kruis met Rem! Maar daar-
om ook vallen zij in het wrekend strafgericht
van den overwinnaar. Want, evenals de mensch
van hooge geboorte uit het Evangelie, zal ook
Christus wederkomen en rekenschap vragen van
de goeden, van de tragen, en van de oproer-
makers. Dit heeft plaats bij ieders dood in \'t
bijzonder, en voor allen te zamen in den groo-
ten dag des oordeels. De goeden zullen rijk
loon ontvangen, maar den trage zullen de hem
toevertrouwde genaden ontnomen worden. Want
wie trouweloos de genaden verspilt, verliest ze
geheel, en wordt dan met verblinding en ver-
steendheid geslagen; maar die er getrouw mede
*) d. i. Tot DartimeÜB, alsmede tot zijnen gezel.
-ocr page 550-
510 GENEZING DER BLINDEN BIJ DE STAD JERICHO. ZACHEÜS, DE TOLLENAAR. ENZ.
met de Liefde ook de Hoop en het Geloof op-
houdt. O mijn God, God van \'t licht, en hron
van alle leven, die mij tot het licht in Jezus
Christus geroepen hebt, opdat ik het zie en daar-
in wandele. Bewaar in mij het Geloof, be-
veslig mijne Hoop, versterk mij tot getrouwe,
werkdadige Liefde!
de nacht der zonde. En zie, die schrikkelijke
nacht des harten werpt — wel langzaam aan,
maar onophoudelijk — hare schaduwen des doods
ook in den geest dezer ongelukkigen; het begint
in den kring hunner overtuigingen te schemeren,
de duisternis neemt toe, tot dat eindelijk de laatste
stralen der christelijke waarheid verdwijnen, en
"«o-i^evc*
DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDDEEL.
JEZUS OP DEN MAALTIJD TE BETHANIÈ, IN HET HUIS VAN SIMON DEN
MELAATSCHE. MARIA MAGDALENA ZALFT DE VOETEN VAN JEZUS.
(Mallh. XXVI. fi—VS; Mare XIV: 3—9; Joan. XII: 1—11.)
te Rethaniü, waar Lazarus gestorven
was, dien Jezus had opgewekt. En ze
rechtten voor Hem aldaar con avond-
maal aan, en Martha bediende; en La-
zarus was één van degenen, die met
Hem aanzaten. En als Hij aan tafel zat,
kwam er eene vrouw, Maria, tot Hem,
die bij zich had eene albasten flesch,
waarin een pond kostbare zalf van sp ij k-
nardus was. En zij brak de albasten
flesch, en goot haar uit op zijn hoofd
terwijl Hij aan tafel zat. En zij zalfde
de voeten van Jezus, en droogde zijne
voeten met hare haren af. En het huis
werd vervuld van den geur der zalve.
De leerlingen nu dit ziende, waren er
sommigen door Judas aangehitst die dit bij
zich zelven kwalijk namen en zeiden:
waartoe is deze verkwisting der zalf ge-
schied? En zij beknorden haar. En een
van zijne leerlingen, Judas de Iscarioter,
degene, die Hem zou overleveren, zeide
dan: Waarom is deze zalf niet voor drie-
anneer de huisvader
eene groole reis on-
derneemt, houdt hij
vooraf nog een ver-
trouwelijk en liefde-
rijk maal met al de zijnen. Eveneens doet de
goddelijke Meester op den Zaterdag, die de groole
lijdensweek voorafging. Wij ontmoeten den Zolig-
maker op een afscheidsmaal in het huis van een
Groole, dien Hij van de melaatschheid verlost
had, in het bevallige oord Relhanie, hetwelk de
Zoon des menschen zoo menigmaal met zijn be-
zoek en verblijf vereerd had, in den kring zijner
allerheiligste Moeder Maria, van zijne dierbare
Apostelen en der drie heilige zielen, Lazarus, Martha
en Maria Magdalena. Hier openbaart zich de
liefde der begunstigde zondares Magdalena op
eene treffende wijze; maar levens wordt hier
de haat van den verblinden Apostel Judas in
zijn toppunt geopenbaard; want hier ontstaat in
zijne zwarte ziel de afschuwelijke gedachte, om
zijn goddelijken Meester te verkoopen.
J ezus dan kwam zes dagen vóór Paschen
-ocr page 551-
JEZUS OP DEN MAALTIJD TE BETHANIË, IN HET HUIS VAN SI.MON DEN MELAATSCHE. ENZ. 511
liever aan den arme?" Ook hier geldt het woord
van Christus: iHet eene moet gij doen, en het
andere niet achterlaten.
Doch Jezus dit wetende, zeide tot hen:
waarom doet gij deze vrouw verdriet
aan? Laat haar met rust! want zij he eft
een goed werk aan Mij verricht. Altijd
toch hebt gij de armen biju, en wan-
neer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar
Mij hebt gij niet altijd. Wat deze vrouw
konde doen, heeft zij gedaan; want als
zij die zalf op mijn lichaam stortte, heeft
zij daardoor reeds mijn lichaam voor uit
gebalsemd ter begrafenis. Voorwaar
zeg Ik u: overal waar dit Evangelie zal
verkonrligd worden in geheel de wereld,
daar zal ook hetgeen deze gedaan heeft,
honderd denariën verkoel) t, en het geld
aan den armen gegeven? Dit zeide hij
echter niet omdat hij zich om den armen
bekommerde, maar omdat hij een dief
was, en, daar hij den buidel had, de
drager was van hetgeen daarin gestort
werd.
3>Waartoe deze verkwisting?" Vreeselijk woord
van den verrader! Hij noemt het dus verkwis-
ting, als den Zoon van den levenden God, den
Koning der heerlijkheid, den goeden Herder, die
zijn leven voor zijne schapen geeft — als Hem
door eene trouwe offerwillige ziel eer bewezen
wordt. Het geld, dat dit eerebetoon gekost mag
hebben, berekent hij als een koopman, en jam-
mert om de verkwisting. Opdat men echter uit
zijne klacht niet zou opmaken, dat ze uit onge-
loovige geringschatting van den Godmensch en
uit snoode gierigheid voortkwam, wil hij ze den
schijn van menschlievendheid en algemeen nut
geven. «Waarom heeft men het bedrag niet liever\'
onder den armen verdeeld. Ziedaar het on-
geloof, de gierigheid en de huichelarij
van Judas! — En bedenk nu, christelijke Lezer,
waarvoor men degenen moet houden, die ook in
onze dagen, zoo menigmaal zij de heerlijk ver-
sierde Tempels betreden en de prachtvolle gods-
dienstplechtigheid zien, uitroepen: »Waartoe die
verkwisting?" s Waarom geeft men dat geld niet
harer g e d a c h-
vermeld worden tot
te nis.
Eene groote schare uit de Joden ver-
nam dan, dat Hij daar was, en zij kwa-
men niet alleen om Jezus\' wil, maar ook
om Lazarus te zien, dien II ij van de
dood en had opgewekt. DeOpperpries-
ters nu overlegden om ook Lazarus te
dooden, omdat velen ter oorzaken van
hem van de Joden afvielen, en in Jezus
geloofden.
05
-ocr page 552-
-ocr page 553-
VIJFDE DEEL.
DE LIJDENSWEEK
ONZES HEERBN
JEZUS CHRISTUS.
-ocr page 554-
-ocr page 555-
EERSTE HOOFDDEEL.
DE SCHEPPINGSWEEK, DE LIJDENS-
WEEK EN DE GOEDEWEEK.
OVER HET LIJDEN VAN JEZUS CHRISTUS
IN HET ALGEMEEN.
DE GEBEURTENISSEN OP ELKEN DAG
VAN DE LIJDENSWEEK.
goddelijke heiligheid de wierooksgeur, die hier
het hart van den beschouwer met heilige huive-
ring vervult; maar de goddelijke liefde is de zon,
die den tempel met bovennaluurlijken lichtglans
doorstraalt. Laat ons nu in dezen geheimvollen
tempel van het bitter Lijden en Dood van Jezus
Christus binnentreden, en ootmoedig door de
zeven ingangen voorwaarts gaan, terwijl wij in
het bijzonder overwegen, hoe Jezus Christus in
de zeven dagen van de groote en heilige lijdens-
week het menschelijk geslacht uit de slavernij
van Satan heeft vrijgekocht.
Er waren sedert de Scheppingsweek vier
duizend jaren verloopen. Deze was de week der
goddelijke almacht, waarin de Allerhoogste de
wereld met al hare pracht, en den mensch als
koning van de gansche Schepping tot bestaan
geroepen had. Maar ach! Adam had voor zoo-
verre hij kon, door de zonde, het werk Gods
van de Scheppingsweek verwoest en vernietigd,
clioon het tot nu
verhandelde leven
van Onzen Heer en
Zaligmaker Jezus
Christus reeds diepe beteekenis en genaderijke
wonderwerken in zich bevat, is het toch nog
maar het voorplein van den eigenlijken, aller-
heiligsten tempel, waarin wij thans vol eerbied
en aanbidding binnentreden. Want deze is de
tempel onzer Verlossing, de tempel van het bitter
lijden en den dood van Christus, het heiligdom,
waarvoor de Engelen des Hemels en al de zielen
der Rechtvaardigen sedert achttien eeuwen in
heilige beschouwing en aanbiddende opgetogen-
heid op hun aangezicht liggen.
Nergens hebben zich de geheimen en vo!maakt-
heden van den oneindigen God zoo schitterend
geopenbaard als hier. — De goddelijke wijsheid
is de grondslag van dezen tempel; de goddelijke
rechtvaardigheid het dak, dat dien overdekt; de
-ocr page 556-
510                    DE SCHEPPINGSWERK, DE LIJDENSWEEK EN DE GOEDEWEEK.
en vierduizend jaren lang hadden de nakomelin-
gcn het vernielingswerk van hunnen stamvader
doorgezet. Toen erbarmde zich God, en de week
der genade, de lijdensweek van Christus, waar-
in de Schepping door den dood van den God-
mensch weder hersteld en de mensen wederom
tot zijne oorspronkelijke waardigheid verheven
werd, begon. O geheimvolle samenhang: even-
als het menschelijk geslacht op den zesden dag
der Scheppingsvveek is geschapen, zoo werd het
op den zesden dag der Lijdensweek in Christus
op nieuw geschapen en ten eeuwigen leven her-
boren.
2. Daarom komt de feestviering ter herinnering
aan deze eeuwig gedenkwaardige week jaarlijks
terug, en wel in de Goede week. Let hier tevens
op de diepe beteekenis van het woord Goede
week. De Grieksche, Latijnsche en Oudduilsche
taal wedijveren als het ware, om de oneindige
bediedenis van deze week in iets te openbaren.
Naar den klank der Grieksche taal Charis heet
Goede week de week van goedertierenheid en
genade: waar heeft zich die goedertierende Barm-
hartigheid van God heerlijker doen blijken, dan
in deze week? Naar luid van de Latijnsche taal
Chorus beteekent Goede week de lieve, dier-
bare week: welke dagen zijn het christelijke
hart dierbaarder, dan die eeuwig gedenkwaardige
dagen, waarop Christus door zijn kruis de ge-
heele wereld verlost, en ons in het allerheiligste
Sacrament des Altaars eene blijvende, genadevolle
gedachtenis aan zijne Verlossingsofferande heeft
nagelaten? Of ze beteekent ook Careo, Carina,
de week der ontbeer ing, versterving en
vasten.
Naar iuid der Oudduilsche taal Kar heet Goede
week, de week der marteling en voldoe-
ning; of ook Kahr, de uitverkorene week;
of ook nog Cliar, de week van rouw en
weeklagen. In de Kerkelijke taal eindelijk
heet deze week hebdomas major, de groote week,
omdat de grootste en gewichtigste gebeurtenis
sedert het begin der wereld, de Verlossing, in
deze week voorviel.
3. Reeds van oudsher zwegen de tonen van
het orgel en alle plechlige vreugdezangen in deze
week bij de godsdienstoefeningen; elk sieraad
verdween uit de Kerk, en ook daarbuiten was
alles rustig en stil. Het houden van rechtspraak,
markten en dergelijken was volstrekt verboden,
de gewone vasten was strenger, aalmoezen wcr-
den ruimer uitgedeeld, de kerken dikwijlder en
aanhoudender bezocht, zelfs werden gevangenen
vrijgelaten. In godvruchligen rouw, in werken
van boetvaardigheid en liefde vierde de christe-
lijke oudheid en vieren nog heden ten dage alle
oprechte geloovigen de Goede week.
De zoogenaamde Donkere metten mahitina
tenebrarum, zooals die Woensdag, Donderdagen
Vrijdag tegen den avond gezongen worden, zijn
eene lievelingsocfening van het christelijk volk in
deze week. Het zijn de Psalmen, die op het
geheim van het Verlossingswerk en op het bitter
Lijden en den Dood van Jezus Christus betrekking
hebben, en, daarmede verbonden, lezingen uit
de Kerkvaders en de IL Schrift, namelijk uit de
Lamentaties of Klaagliederen van den Profeet
Jereinias. Onder deze Metten ziet men in het
Koor een triangel op een stok met vijftien was-
[ kaarsen, waarvan alleen de middelste, die op
hel spits staal, wit, de overigen geel zijn. Na
eiken Psalm wordt eene dezer kaarsen uitgedaan.
En de eenigc nog brandende witte kaars wordt
onder hel zingen van het Benedidus achter
het Altaar verborgen en eerst aan het slot weder
brandend te voorschijn gebracht en voor het
Allaar geplaatst. Het opvolgend uitdoen der veer-
tien kaarsen is het zinnebeeld van het verraad
van Judas, der verloochening van Petrus en van
de vlucht en verdwijning van al de Apostelen te
zamen bij de gevangenneming van hunnen Meester.
De daardoor ontstaande duisterheid herinnert aan
de duisternis bij den dood van Christus en aan
den schrikkelijken nacht des geestes van het
Joodsche volk. De bovenste witte kaars stelt
Christus voor, die staan bleef, toen allen vlucht-
ten, en die, toen zijne vijanden Hem voor eeuwig
onschadelijk gemaakt waanden, wederom in zijne
verrijzenis met schitterenden glans voor de ge-
heele wereld verscheen.
-ocr page 557-
OVER HET LIJDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN HET ALGEMEEN.
517
en leeken — van vrienden (die Hem allen ver-
lieten) zoowel als van vijanden — van vorsten
en aanzienlijken zoowel als van het gewone volk —
van ongeloovigen zoowel als van geloovigen (die
zich in het uur van den tegenspoed lafhartig
verborgen).
En omdat de mensch al de goederen, die
God de Heer hem gegeven had, tot zonden had
misbruikt, wilde de lieve Verlosser ook in alle
goederen schade lijden: Zijn lichaam werd van
het hoofd tot de voeten een enkele wonde, zijne
ziel tot den dood bedroefd, zijn have en goed
werd Hem bij den kleedercn-roof ontrukt, de
vriendschapsbanden trouweloos verbroken, eer
en goede naam op de schandelijkste wijze be-
zoedeld, en Rem ten slotte het leven ontnomen.
Omdat al verder de mensch al zijne ledematen
en zinnen tot werktuigen der zonde gemaakt
had, wilde de lieve Zaligmaker ook i n a 1 z ij n e
ledematen en zinnen pijn lijden: het hoofd
werd doorwond van de nagelen der doornen-
kroon, zijn aanminnig gelaat bespuwd en ge-
slagen, handen en voeten met scherpe nagelen
doorboord, zijne zijde met eene lans geopend,
geheel zijn lichaam met geeselslagen overdekt. —
De lieve Zaligmaker wilde in al zijne vijf zinnen
bitter leed ondervinden: in \'t gevoel door de
gruwzame geeseling, door slagen en verwondingen,
in den smaak door zijnen brandenden dorst,
waarin Hij mei azijn en gal gelaafd werd, in
den reuk door den walgelijken stank van de
schedelplaats, in \'t gehoor door de lasteringen,
valsche beschuldigingenen venijnige spotternijen,
in \'t gezicht door den ongemeen smartelijken
aanblik der woedende scharen, en van de diep-
bedroefde, dierbare personen, die onder het
kruis stonden.
Eindelijk moet hier nog beschouwd en over-
wogen worden, hoelang de Zaligmaker dat
Lijden verdragen heeft, want in dit opzicht
bedriegen zich velen, en menigeen vergeet zijn
eigen lijden met de jammerlijke smart van
onzen dierbaren Verlosser te vergelijken en uit
te roepen: »Zeker heeft Christus ontzaggelijk
veel naar ziel en lichaam in al zijne zintuigen
Na de Metten wordt met houten ratels
een verward en wanluidend geraas gemaakt —
ter herinnering aan de verwarde en elkander
tegensprekende beschuldigingen, het geraas der
krijgslieden en de spotternijen der Joden tegen
den Gekruisigde. Deze ratels vervangen ook,
van de Gloria in de mis op Witter Donderdag
tot aan de Gloria in de mis op Zaterdag in
de Goede Week, de kerkklokken en de allaar-
schellen. Het vroolijke klokkengelui past in dien
ernstigen rouwtijd niet! In dat geval zijn de
klokken het zinnebeeld der Apostelen, die, vol-
gens den Psalmist, de geheele wereld met het
geschal van hun woord doorklinken. Bijgevolg
herinnert hel zwijgen der klokken in de Goede
Week zeer juist, hoe eens de Apostelen in de
Lijdensweek zoo bevreesd en beschroomd zwe-
gen. Eindelijk gedenken wij bij hel geraas der
houten ratels, die ons ter godsdienstoefening op-
roepen , hoe al de volken der aarde door het
kruishout tot de eeuwige zaligheid geroepen zijn.
Alvorens wij nu de hooge geheimen van de
Lijdensweek afzonderlijk beschouwen, moetende
vijf volgende punlen overwogen worden: Voor-
eerst de uitgestrektheid van het bitter Lijden
van Jezus Christus in het algemeen ; ten tweeden
de diepe smart, die de Zaligmaker om al dat
lijden moest ondervinden; ten derden het nut
van menigmaal het Lijden onzes Heeren te over-
wegen; ten vierden de oefening van den Kruis-
weg; en ten vijfden de reeks van gebeurtenissen
op iederen dag van de Lijdensweek.
A. Over de uitgestrektheid van het
bitter L ij den van Jezus Christus in het
algemeen. — Juist omdat Jezus in de wereld
gekomen was, om voor de menschen van allerlei
stand en voor al de verschillende zonden der
menschen te voldoen, moeten wij welbedenken,
dat Rij ook van de menschen van allerlei
stand en op alle mogelijke wijzen het bitterste
lijden wilde verdragen.
Daarom verdroeg Hij lijden van Joden en
Heidenen — van mannen en vrouwen (\'t was
immers eene vrouw, die Petrus ten val bracht) —
van volwassenen en kinderen — van priesters
-ocr page 558-
»
518                      DE GEBEURTENISSEN OP ELKE
en goederen geleden; maar zijn Lijden duurde !
maar eenige uren, terwijl mijn ongeluk reeds
jaren lang op mij drukt." Grove misleiding!
liet Lijden van Christus heelt alle uren en
oogenblikken van geheel zijn g o d m e n-
schelijk leven op aarde geduurd; want
krachtens zijne goddelijke Alwetendheid had Hij,
van het oogenblik zijner Ontvangenis, al de gee-
sclslagen, de doornensteken, de vuistslagen, de
bespottingen, het kruis en de bittere dood-
smart met zoo vreesclijkc duidelijkheid voor oogen. [
— en krachtens zijne waarachtige menschheid, j
ondervond Hij, van toen, onafgebroken al dat I
lijden zoo levendig, dat de geestelijke schrijvers i
met vol recht beweren, dat het leven van Jezus
een aanhoudende doodstrijd geweest is. — De
lieer heelt dit zelf bevestigd, toen Hij door den
mond van den Psalmist uitriep: Mijne smart
is alt ij d voor mijne oogen — mijn leven
is in smart vergaan, en mijne jaren in
zuchtingen. Ik ben ellendig en stervend
van mijne jeugd at\', dragende de ver-
schrikkingen des Hceren. En als de Verlos-
ser door denzelfden profelischen mond verzekert:
Den gchcelen dag hebben Mij mijne vij-
anden met voeten getreden, den gehee-
len dag hebben zij Mij met ver w ij ten
overladen, den gch celen dag hebben zij
Mij gegeeseld, den geheel en dag vloe-
ken zij mijne woorden — dan wordt bier-
mede geen andere dag bedoeld, dan de dag van
geheel hel godmenschelijk leven van Jezus Chris-
tus. Hieruit mag de Christen met ontwijfelbare
zekerheid besluiten, dat de Heer zijn bitter Lijden
en Dood drieëndertig volle jaren vooraf in zijne
godmcnscbclijke ziel gedragen heeft — als een
slachtoffer, dat van den eersten stond van zijn
bestaan het uur van offerande te gemoet zag.
Ach, zoo menigmaal klaagt gij over uwen
nood, en verbeeldt gij u, dat niemand in zoo
grooten druk verkeert dan gij: — O vergelijk
uw lijden en dat van elk anderen mensch met
het Lijden, dal uw Verlosser in zijn menschelijk
lichaam en in zijne menschelijke ziel geleden
heeft: — Waar was een zoo algemeen, zoo
N DAG VAN DE LIJDENSWEEK.
alomvattend, zoo onmetelijk — zoo aanhoudend
lijden? Waar was inzonderheid echter, een zoo
diep, zoo smartelijk Lijden?
5. Dier doet zich eene viervoudige reden van
hel ontzaggelijk Wee, dat de Heer om
zijn lijden moest ondervinden, aan onze
beschouwing voor. De alles overtreffende waar*
digheid van zijn persoon, het volmaakte vrij-
zijn van zonden van geheel zijn wezen, het
medelijden zijner maagdelijke Moeder Maria,
en eindelijk de vurige liefde van zijn hart
voor de zondaars.
Wordt een gewoon mensch, die van zijne jeugd
in nederigheid en armoede geleefd heeft, beschimpt,
bespol en wederrechtelijk in de gevangenis ge-
worpen, dan voelt ook hij ongetwijfeld het on-
recht; doch omdat tusschen zijne tegenwoordige
vernedering en de vroegere gewoonten en levens-
betrekkingen de afstand niet zoo onmetelijk is,
komt hem zijn ongeluk ook minder ondrage-
lijk voor. Maar hoe geheel anders doet zich de
zaak voor, als een koning of keizer, wiens leven
tot nu toe op een zegentocht geleek, en waar-
voor de volken en machtigen der aarde zich tot
in het stof bogen, zich op eens van zijnen Iroon
geworpen, en aan biltere armoede en algemeene
bespotting prijsgegeven ziet! O Jezus koning over
alle koningen, ééngeboren Zoon Gods, in eeuvvig-
heid aanbeden van de hemelsche heerscharen.
Ach, wat moest uw allerheiligste persoon wel
ontwaren, toen Gij U, evenals de geringste aard-
worm, verlaten en op den grond vertrapt ge-
voeldet!
Smart en ellende is door de zonde ons deel
geworden. Reeds duizenden jaren heeft er zich
onze lichamelijke en geestelijke natuur langzainer-
hand aan gewend, en is de gevoeligheid voor
den angel der smarte verminderd. Door de zonde
is de geheele aard van \'t menschelijk wezen ruwer
en om zoo te zeggen voor het verdragen van
wee en smart voorbereid en toegerust geworden.
Maar, o Jezus, hoe geheel en al anders is uwe
allerheiligste en daarenboven van alle zonde ge-
heel en al vrije persoonlijkheid! Doe zeer moest
geheel uw wezen zich tegen de aanraking der
-ocr page 559-
DE SCHEPPINGSWERK, DE LIJDENSWEEK EN DE GOEÜEWEEK.
519
zonde met hare gevolgen, d. i. met lichaams-
en zielesmarten, verzetten! Hoezeer moest Gij
niet ontstellen voor die onnoemelijke mishande-
lingen, waarmede men uw allerteederst, maagde-
lijk lichaam gemarteld heeft, en voor de bitterheid,
waarin vriend en vijand uwe ziel gedompeld hebben!
En ach, onze lieve Heer en Zaligmaker heeft
niet slechts in dezen zijn eigen Persoon geleden,
maar ook in de persoon zijner zoo innig geliefde,
maagdelijke Moeder Maria. Het zwaard van smar-
tcn, dat in deze pijnelijke uren het moederhart
doorboorde, heeft zijn scherp punt in \'t hart des
Zoons geslagen. De rechlschapenste Moeder leed
het lijden van haren Zoon mede, en dit mede-
lijden van de Moeder verdubbelde de pijn van
den minnenden Zoon. Elke zachte zucht der
Moeder van smarten onder het kruis doorsneed
het liefdevolste hart van den Gekruisigde, met
ontzaggelijke, nieuwe aandoeningen van smartc,
en elke blik, die het Moederoog op den sterven-
den Zoon wierp, vermeerderde zijn zielelijden:
En wat die smart nog onvergelijkelijk ver-
grootte en scherper maakte, was het zien dier
duizenden en millioenen zondaars, die met den
dood van Christus geen voordeel doen, en, on-
danks het allerkostbaarst zoenoffer, onverzoend
blijven, en voor alle eeuwigheid de straf der
goddelijke gerechtigheid zullen beloopen. O aan-
doenlijke Liefde en alles overtreffende Rarmhar-
tigheid, waarmede de Zaligmaker de zondaars
bejegend heeft! Om hunnentwille is Hij van den
hemel nedergedaald, heeft Hij ze bij voorkeur
tot zich geroepen, om hunnentwille hangt Hij
aan het kruis. Dan ach, midden in zijnen doods-
strijd ziet de Gekruisigde, krachtens zijne godde-
lijke Alwetendheid, de ontelbare zondaren aller
toekomstige eeuwen, die van Hem en zijne
Liefde niets willen weten. Hij ziet en hoort ze
in den geest, hoe ze Hem toeroepen: »Sterf maar
voor ons: wij willen en zullen toch niet in U
tot het leven komen! Te vergeefs strekt Gij uwe
armen naar ons uit: Uwe Liefde beweegt ons
niet, en de blikken uit uwe gebrokene oogen
dringen tot in onze ziel niet door!" Zie daar,
Christen, de ware reden van het allerbitterst
harleleed van onzen dierbaren Verlosser in zijn
doodsuur!
6. En gij? Behoort gij ook misschien onder
hel getal dier zondaren? — Schrikkelijke vraag!
Het zekerste teeken, het onwraakbaarstc bewijs,
| dat een mensch deze vraag zeker kan ontkennen,
! bestaat daarin, dat hij een godvruchtig verlan-
gen en eene levendige zucht heeft, de geschie-
denis van het Lijden onzes He eren en
Zaligmakers immer op nieuw te over-
wegen, en zich met hart en ziel in de gehei-
men van het kruis te venliepen.
Eens verscheen eene groote zondares in schrikke-
lijkc gedaante aan de H. Brigitta. De Heilige
meende, dat het eene verdoemde ziel was; maar
zij zeide haar: ïlk ben op den weg der Barm-
hartigheid. Want toen mijne dood naderde, kwam
mij het Lijden van Christus in de gedachte, als
veel zwaarder te zijn geweest, dan het mijne,
dat ik om mijne zonden zoo rechtmatig verdiend
had en thans leed. Door deze gedachte werd
ik tot tranen en zuchten bewogen, omdat Gods
liefde voor mij zoo groot, de mijne daarentegen
i voor Hem zoo gering is. Daarom zeide ik: Er-
\' barm U mijner, Zoon der Maagd, om uw bitter
I lijden; want van nu af zou ik gaarne geheel mijn
! leven nog willen beteren, als ik er den tijd maar
toe had! Op dat zelfde oogenblik werd een liefde-
vonkje in mijn hart ontstoken, waardoor mij het
lijden van Christus bitterder toescheen, dan mijn
eigen dood. Bij deze gedachte brak mijn hart,
en mijne ziel kwam in de handen van den dui-
] vel, om voor Gods oordeel gebracht te worden.
Als nu de duivelen tegen mij getuigden en schreeuw-
den, dat mijne ziel ter helle gedoemd moest
worden, zeide de Rechter: Ik zie in haar een
j liefdevonkje, dat niet mag uitgaan; daarom ver-
1 oordeel Ik die ziel naar het Vagevuur, totdat zij
behoorlijk gezuiverd is."
Kon nu zoo korte overweging van Christus
lijden eene stervende zondares van den eeuwigen
dood bevrijden, wat zal dan wel de gedurige,
! aanhoudende en vurige beschouwing van dit aller-
heiligst geheim tot geestelijke verandering, verhef-
fing en heiliging van den mensch moeten uitwerken?
66
-ocr page 560-
OVEH HET LIJDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN HET ALGEMEEN.
520
Het kruis — zoo roept ons de IL Kerkleeraar
Auguslinus toe — het kruis was niet enkel het
doodshed van Christus, maar ook zijn leerstoel."
Kom dan, christen, en plaats u, als een vlijtig
leerling, van den groolcn Leermeester aan den
voel van het kruis. Vestig uw oog op den ster-
venden Verlosser. Hier leert gij de menschelijke
ellende kennen, en uil die kennis kloekmoedige
bereidvaardighcid voor het lijden pulten. Hier
leert gij de rijkdommen der goddelijke erbarming
kennen en in 11 dankbaarheid ontvlammen voor
Hem, die u zoo onbeperkt heeft liefgehad. Hier
leert gij de waarde van hel lijden kennen, en u
verheugen met Hem te lijden, die zoo nameloos
voor u geleden heelt. Hier leert gij Gods strenge
rechtvaardigheid, en de afschuwelijke boosheid
der zonde kennen, waarvoor de Onschuldige een
zoo blocdigen losprijs moest betalen; hier begint
gij, in zalige vrees om uwe zonde en Gods
straffende gerechtigheid, te beven. Hier leert
gij het liefdevolle medelijden van uwen Verlosser
kennen, en, door die kennis overwonnen, u met
heilige onstuimigheid in de uitgestrekte armen
van den Gekruisigde werpen. Hier wordt de
rechtvaardige geslicht en in alle goed bevestigd.
Hier wordt de zondaar getroffen en tot godvruch-
lige tranen van berouw bewogen. Hier wordt
de bedroefde vertroost, de zwakke van geloof
versterkt, en de lauwe tot heiligen ijver ontvlamd,
begrijpt gij nu, waarom onze christelijke voor-
ouders hel eerbiedwaardig herinneringsteeken van
Christus\'bitter lijden en dood, het crucifix, overal
aan wegen en stiatcn, op openbare plaatsen en
aan de grenzen der gemeenten hebben opgericht?
Begiijpt gij nu, waarom de geleerdste mannen
van vroegere eeuwen konden getuigen, dat zij
meer ware wetenschap hadden opgedaan voor
het beeld van den Gekruisigde dan uit de boeken
der wijsgeeren? Begrijpt gij nu, waarom men
zoo dikwijls bij de eenvoudigste zielen, die geene
andere school dan die des kruises gehad hebben,
met betrekking tot de gewichtigste en verhevensle j
geheimen eene geestelijke duidelijkheid en diepte
van opvalling aantreft, waarvan de schoolwelen-
schap zelfs geen voorgevoel heeft?
7. Begrijpt gij nu ook, waarom de II. Kerk
van oudsher de staties* of kruis weg-oefc-
ning heeft ingevoerd, aanbevolen en met de
grootste aflaten verrijkt, zoodat ze de lievelings-
oefening van het katholieke volk geworden ist
en men schier geene enkele kerk of kapel kan
aantreffen waarin de staties van den kruisweg
ter verecring niet zijn opgericht?
Van toen af immers voelden zich de geloovigen
aangedreven, die hoogst eerbiedwaardige plaatsen
van hel Oosten, die de Verlosser door zijn lijden,
bloed en bitteren dood geheiligd had, te bezoe-
ken en met berouw en dankbaarheid te vereeren.
Zooals de overlevering ons verhaalt, hebben reeds
de 11. Apostelen met Maria, de lieve Moeder van
smarten, zoomede de Leerlingen en in \'t alge-
meen de eerste Christenen dien weg van het
Rechthuis van Pilalus naar den Calvarieberg zeer
dikwijls afgelegd, om zich steeds op nieuw al
de pijnen en martelingen van den lieven Heer
en Meester te herinneren en wederom in den
geest zijn Lijden mede te lijden; daarbij hadden
zij zich op enkele plaatsen, die door bijzondere
gedenkwaardige omstandigheden belangrijk waren,
— b. v. de ontmoeting der weenende vrouwen,
den herhaalden val van Christus onder den last
van het kruis enz. — op de knieën geworpen
en de II. plekken met eerbied en liefde vereerd.
Toen het ware kruis, waaraan de Verlosser
gestorven was, door de godvruchtige Keizerin
ilelena terug gevonden was, namen die bezoeken
op buitengewone wijze toe, en meer dan vijf
eeuwen lang stroomden uil alle landen der wereld
godvruchtige bedevaarders naar de lijdensplaatscn
van Christus Ie Jerusalem. — Het is zeerbegrij-
pelijk, hoe door dit bezoek, — niet alleen bij de
godvruchtige bedevaarders, maar ook, na hunnen
terugkeer, bij allen die hunne berichten en ver-
halen uit het II. Land hoorden — de liefde tot
den Gekruisigde, en de dankbaarheid voor de
oneindige verdiensten van zijn Lijden en Dood in
de hoogsle male toenam en in \'t algemeen door
de gansche christenheid heen de gedachtenis aan
de bijzonderheden van hel Lijden van onzen Heer
en Zaligmaker versch en levendig bewaard bleef.
-ocr page 561-
DE GEBEURTENISSEN OP ELKEN DAG VAN DE LIJDENSWEEK.
521
herders der zielen, ook in het toekomende, zoo-
als tot nu loc, onderhouden en bevorderd wor-
den — als een allcrkrachtigst middel in deze dagen
van valsche verlichting en hartledige Godvergeten-
heid om den geest van ware kinderlijkheid, van
hartelijkcn ootmoed en dankbare liefde voor den
Gekruisigde onder het christelijke volk te bewaren:
8. Alvorens wij dit hoofddeel sluiten en tot
de beschouwing der afzonderlijke gebeuitenissen
van de Lijdensweek overgaan, kan het zijn nut
hebben, deze gebeurtenissen ieder naar den dag
der week waarop die zijn voorgevallen, den lezer
bij wijze van overzicht voor te stellen.
In den morgen van Palmzondag \') verliet
Jezus Bethanië, waar Hij zelf den Sabbalh door-
gebracht, en met Lazarus in het huis van Simon
den Melaalsche het middagmaal gebruikt had,
kwam naar Bethphagc, en trok de stad Jerusalem
in, terwijl de menigte Hosanna zong. De Ver-
losser weent bij het ingaan der stad en voorzegt
haren ondergang. Dadelijk begeeft Hij zich naar
den Tempel, waar IIij een bünde en een lamme
geneest. — Eenigc heidenen, die juist naar het
Paaschfeest gekomen waren, wenschen — door
tusschenkomst van den IL Apostel Pliilippus —
den Zaligmaker te zien. IItj zelf wordt, door
eene wonderbare stem van den hemel, evenals
vroeger hij het begin van zijn openbaar leven aan
de Jordaan, verhee;lijkt. Nadat de Zaligmaker
ook deze gelegenheid had ten nutte gemaakt, om
de Joden allei nadi ukkelijkst lot geloof op te wek-
ken, verlaat 11 ij \'s avonds met de twaalfde H.
stad, om in Bethanië te overnachten.
Des Maandags morgens keert Hij met de zijnen
naar Jerusalem terug. Onderweg vloekt Hij den
onvruclitbaren vijgenboom. In den tempel ge-
komen, drijft Hij er de koopers en verkoopers
uit, zooal? Hij dit reeds drie jaren vroeger, bij
het eerste Paaschfeest van zijn openbaar leven,
Daarom verleende ook de Kerk aan de godvruchtige
bedevaarders zeer rijke Aflaten; zoo b. v. eenen
aflaat van zeven jaren en zeven quadragenen voor
hel bezoeken der II. plaats, waar Maria Jezus met
zijn kruis op de schouders had ontmoet; even-
eens voor een gebed ter plaatse, waar men Simon
van Cyrene gedwongen had, Hem hel kruis te
helpen dragen; eveneens voor de verccring der
plaats, waar het lot over zijn kleed geworpen
werd; en volle aflaten voor het bezoek van de
plaats der kruisiging, der Kerk van het II. Graf.
Maar toen de ongcloovigen het II. Land ver-
overd, en den bedevaarders van het Westen het
bezoek der Lijdensplaatsen steeds lastiger, ja bijna
onmogelijk gemaakt hadden, kwamen vrome hei-
lige mannen, bijzonder uit de Orde van den
H. Franciscus, op de gedachte, Ier vervanging
dier bedevaarten eene godvruchtige oefening in le
voeren, waarbij de eerwaardige Lijdensplaatsen
althans in den geest bezocht, en de heilzame
vruchten eener bedevaart naar\'t verre Oosten ook
in hun eigen land konden gewonnen worden.
Daartoe kozen zij uit de Lijdensgeschiedenis van
den Verlosser veertien voorvallen, lieten die door
godvruchtige schilders of beeldhouders in afbcel-
dingen voorstellen, en in kerken en landelijke
kapellen, zoomede langs openbare wegen, die
hier of daar naar eene op eenen berg of Heuvel
gelegen kerk leidden, oprichten. — Voor ieder
dezer veertien staties volbracht voortaan het ge-
loovige volk in overweging, medelijden en gebed
zijne godsdienstoefening zoodanig, als stonde het
werkelijk op de plaats, waar de in beeltenis aan-
geduide gebeurtenis metterdaad voor achttien
eeuwen is voorgevallen. En de Pausen verleen-
den aan allen, die zulk eenen, door een Eerw.
pater Franciscaan opgerichten kruisweg bezochten
en voortgaande bij iedere statie het bitter Lijden
van Christus godvruchtig overwogen en baden,
al die aflaten, die anders de bedevaarders in
bet II. Land konden verdienen.
0 moge deze heilzame, zoo beteekenisvolle als
aandoenlijke en echl christelijke oefening van
den Kruisweg onder het katholieke volk steeds
behouden blijven! Moge ze door godvruchtige
*) d. i. Den 10 April, want volgens de mcening van
geleerde mannen viel de sterfdag v:m Christus op den
15 April. Wel is waar is dit geene ontwijfelbare waar-
heid , en moet ook het gevoelen, dat den sterfdag onzes
Heeren op den 24 Maart stelt, in haar recht blijven.
-ocr page 562-
DE SCHEPP1NGSWEEK, DE LIJDENSWEEK EN DE GOEDEWEEK.
5-2-2
gedaan had. — Nadat JJij den geheelen dag in
den tempel geleerd had, keert Hij des avonds
weder naar Delhanië terug.
Dij zijne terugkomst in de stad op Dinsdag
morgen staan zijne leerlingen verwonderd, dat
de vijgenboom, die Jezus gisteren pas gevloekt
had, nu reeds verdord is. Jezus maakt van deze
gelegenheid gebruik hen over de kracht van een
gebed vol gelooi te onderrichten. De Schriftge-
leerden vragen Jezus naar zijne volmacht. Hij
wijst hen tot gemoedsrust, terwijl Hij hun naar
de volmacht van Joannes den Doopcr vraagt.
Daarop veroordeelt Hij hun ongeloof, door de
gelijkenis van de twee zonen, die de vader in
den wijnberg gezonden had, van den wijngaard
en den roekeloozen wijngaardenier, van het
feestmaal en de gasten, die de uitnoodiging niet
wilden aannemen. Hierover geheel in woede,
zoeken zij Hem door de vraag: ol\' het geoorloofd
is den Keizer cijns te geven? in verlegenheid te
brengen; maar Jezus beschaamt hen door de
wijsheid van zijn antwoord. Verder spreekt Hij
met de Sadduceërs over de verrijzenis en het
ander leven, met de Phariseërs over helgrootste j
gebod in de Wet en over de twee naturen in
Christus, als Zoon van God en Zoon van David.
Nu volgt de treilende veroordeeling over hel doen
en laten der Phariseërs en Schriftgeleerden en de
hernieuwde voorzegging van Jerusalems ondergang.
Dij hel verlaten van den Tempel ziel Jezus de
arme weduwe, en prijst de geringe gilt, die zij j
in de offerkist werpt; en aan de leerlingen
voorzegt Hij de algcheele verwoesting van den
Tempel.
Onmiddellijk daarop begeeft zich Jezus met de
zijnen naar den Olijfberg, en hier, het oog op
de tegenoverliggende stad en lempel gericht, be-
schrijft de goddelijke Meesier aan zijne leerlingen
de teekenen en voorboden der verwoesting van
Jerusalem, haar lijden en druk in die tijden, de
werkelijke verwoesting der II. stad en het einde
der wereld; waarop Hij hen —door de gelijkenis
van de wijze en dwaze maagden, van de trouwe
en ontrouwe dienstknechten — tot waakzaamheid
vermaant, en om altoos bereid te zijn, opdat ook
voor hen de troostrijke spreuk van den wereld-
rechter over de goede menschen moge gelden,
en hen niet zijn vloek over de slechten treffe.
s\'Woendags voorzegt Jezus aan zijne leer-
lingen, dat Hij over twee dagen zal worden ge-
kiuisigd, en openbaart ook volgens de christelijke
Overlevering, aan zijne allerheiligste Moeder Maria
zijn bitter Lijden en Dood. En de Joden nemen
in hunne raadsvergadering het besluit, Jezus, zoo
mogelijk nog vóór Paaschsabbath, gevangen te
nemen, en Judas biedt zich aan, hun den Meester
ter gelegener tijd voor dertig zilverlingen te
leveren.
Donderdag \'s morgens laat Jezus, door de
II. Apostelen Petrus en Joannes, de voorberei-
dingen maken tot het feest van het Paaschlam,
en begint op het bepaalde avonduur in den kring
der zijnen het II. maal. Na het Avondmaal wascht
Hij hun de voeten, en stelt het allerheiligste
Sacrament des Allaars in, waarop Hij het ver-
raad van Judas voorzegt. Alsnu verlaat de ver-
rader de eetzaal. En Jezus begint zijne afscheids-
rede, die Hij onderweg n; ar den Olijlberg voorlzet
en met het heerlijk hooge priester lij k ge-
bed sluit.
In den Olijlberg zelven strijdt Jezus, onder
vurige gebeden, met de verschrikkingen van den
aanstaanden kruisdood. Judas verschijnt aan het
hoofd eener groote schare in den hof van Olijven,
en verraadt zijnen Meester door eenen kus, waarop
de dienders van den Hoogepriester de hand
aan Jezus slaan. Petrus, die zich verweert,
wordt door den Zaligmaker terecht gewezen,
maar Deze geboeid, en ofschoon reeds laat in
den nacht, naar Annas, en van daar naar diens
schoonzoon, den Hoogepriester Caïphas geleid.
Na middernacht gaat de vergadering uiteen, en
Jezus blijft tot aan den morgen aan de willekeur
der soldaten blootgesteld. In dien tusschentijd
verloochent Petrus tot driemaal zijnen Heer en
Meester, maar beweent zijnen val nog denzelfden
nacht met heete tranen.
Vrijdag \'s morgens begint cene nieuwe ver-
gadering van den Hoogen Raad, die den Zalig-
maker des doods schuldig verklaart, en Hem aan
-ocr page 563-
523
OVEIl HET LIJDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN HET ALGEMEEN. ENZ.
mishandeld en ten laatste naar den Calvarieberg
geleid om daar gekruisigd te worden.
De kruisweg en de kruisiging duurden tot op
het einde van de tweede helft van den voormid-
dag. Tegen twaalf ure s\'middags werd het kruis,
waaraan Jezus hing, tusschen de kruisen van
twee booswichten, opgericht. Drie uren lang
hing de Verlosser der wereld in doodstrijd, van
de zijnen verlaten, door de Priesters en Schrift-
geleerden bespot. Eindelijk tegen drie ure in
den namiddag boog Hij zijn Hoofd en stierf,
waarop zijne allerheiligste ziel nederdaalde in het
vooigeborchte der hel lot de zielen der over-
leden rechtvaardigen.
Toen het avond geworden was opende een
soldaat de zijde van Jezus door den steek eener
lans; maar Josef van Arimathea en Nicodemus
met nog andere vrienden van Christus namen
het Lichaam van het kruis en begroeven bet.
Zaturdags rustte hel Lichaam des Heeren
in het graf. De Opperpriesters en Pbariseérs
verzochten van Pilatus eene wacht bij het graf,
en Pilatus stond hun verzoek toe. Ziedaar den
loop der afzonderlijke gebeurtenissen van de Ver-
lossingsweek.
den landvoogd Pilatu.s, ter bekrachtiging en vol-
trekking van het vonnis, overlevert. Als de ver-
rader Judas dezen alloop der zaak ziet, vervalt
hij tot wanhoop en hangt zich op.
Voor Pilatus gebracht, wordt Jezus door de
Joden als Volksverleider en Oproermaker aange-
klaagd en door den Landvoogd over dezer be-
schuldigingen onderhoord — daarop naar Ilerodes,
die juist in Jerusalem was, gebracht, en hier door
hem en zijne krijgslieden bespot, waarop de
dienders Hein wederom naar Pilalus terugsleuren.
Pilatus zou gaarne den onschuldig Aangeklaagde
vrij laten; maar de Joden eischen, dat L5arab-
bas losgelaten en Christus aan \'t kruis genageld
worde. Nu wordt Jezus gegeeseld, met door-
nen gekroond en van de soldaten bespot. Daarop
stelt Hem Pilatus in zijne jammerlijke gedaante
aan het volk voor, om het tot medelijden te be-
wegen; maar door de Hoogepriesters opgehitst,
eischen zij zijn bloed, en Pilalus, door de be-
dreigingen beangstigd, spreekt zijn doodsvonnis
uit, en levert Hem aan de soldaten over om ge-
kruisigd te worden. Het was toen op de tweede
helft van den voormiddag, na negen ure. Nu
werd Jezus op nieuw door de soldaten bespot,
TWEEDE HOOFDDEEL.
DE PLECHTIGE INTOCHT VAN CHRISTUS IN DE STAD JERUSALEM.
{Palmzondag) [Matth. XXI: 1—17; Mare. XI: 1— II;
Luc. XIX: 29—44; Joan. XII. 12—50.)
lïijk, dat Hij wilde vestigen, was juist niet van
deze wereld, ook niet volgens de grondstellingen
dezer wereld. De nederigste en zachtmoedigste
zou in dit Rijk de eerste en de hoogste zijn; want
het was op de grondzuilen der n e d e r i g-
heid en zachtmoedigheid opgetrokken,
zooals het de lieve, goede Zaligmaker zoo duide-
lijk gezegd had: Leert van Mij! want Ik ben
zachtmoedig en nederig van harte! — De
7) e leer, de zede-
"wet, geheel het
doen en laten
van Jezus Chris-
tus was buiten-
gevvoon en ver
verheven boven
de plannen en
berekeningen van de kinderen dezer wereld. Het
-ocr page 564-
DE PLECHTIGE INTOCHT VAX CHRISTUS IN DE STAD JERÜSALEM.
im
Heer wilde reeds op den eersten dag der groote
Verlossingsweek plechtige getuigenis afleggen van
dit zoo geheel buitengewoon kenmerk van zijn
Rijk, dat zoo lijnrecht in tegenspraak is met den
trotschen wereldgeest; daarom deed Hij, als de
nederige en zachtmoedige Koning, zijn plechti-
gen intocht in de stad Jerusalem op het veulen
ecner ezelin. Maar ook nu reeds wilde Hij den
zijnen een voorsmaak geven van het loon en
van de toekomstige zegepraal der christelijke
nederigheid, terwijl Hij de harten van het goed-
willige volk zoo leidde, dat het den Zoon van
David, bij zijnen nederigen intocht in de II. Stad
onder Hosanna geroep en jubelkreten, de tref-
fendsle hulde Lewees. Den dag vóór dezen zoo
merkwaardigen en heteekenisvollen zegetocht, d. i.
den Sabbath, had Jezus te Dethanië doorgebracht,
alwaar Hij met Lazarus en de andere vrienden
bij Simon den Melaatsche het avondmaal had
genomen. Den volgenden morgen, d. i. des Zon-
dags stond Hij met de zijnen op, om van uit
Dethanië — door het gewest Rethphagc, langs
den Olijfberg en door het dal van Josaphat —
zijnen intocht in Jerusalem te houden.
Geheimvolle samenloop! Te Dethanië had Jezus
Lazarus uit hel graf verwekt; lïethphage was de
plaats, waar de offerdieren bewaard en van
waar ze naar Jerusalem in den tempel gebracht
werden om geslacht te worden; van den Olijfberg,
wilde de Heer, veertig dagen na zijne verrijzenis
ten hemel varen; in het dal van Josaphat zou
eens, volgens de aanwijzing der Profeten *) het
algemeen oordeel gehouden worden.
Vat gij nu den diep profetischen zin van den
tocht van Christus door genoemde streken? Daar-
door wilde Christus zeggen: Ik, het eenig waar
en volmaakt Offerlaoi, word heden plechtig in
de stad en den tempel geleid, om daar over vijf
dagen als zoenoffer voor de gansche wereld ge-
slachtofferd te worden; maar eens zal ik met
heerlijkheid terugkomen, en alle dooden uit hunne
graven verwekken, en oordeel houden over hen
in waarheid en gerechtigheid, en de goeden zullen
met Mij ten hemel varen, waar het nieuw Jeru-
salem, het Rijk van den Zoon des menschen er
van zijne uitverkorenen, in alle eeuwigheid zal
bestaan.
Doch alvorens wij over den intocht van den
goddelijken Meester in de stad Jerusalem gaan
spreken, moeten wij eerst de voorbereidingen
tot dien intocht, volgens het verhaal der Heilige
Evangelisten, beschouwen.
\\. En het geschiedde den volgenden
dag, toen zij Jerusalem naderden, en
kwamen nabij Dethanië, aan den berg,
genaamd de Olijfberg, zond II ij twee
van zijne leerlingen uit, en zeide tot
hen: Gaat naar het dorp, dat tegenover
u ligt; en terstond als gij het ingaat,
zult gij een ezelinne vastgebonden vin-
den, en een ezelinneveulen bij haar ge-
bonden, waarop nog geen mensch ge-
zeten heeft. Maakt het los, en brengt
het bij Mij. En zoo iemand u iets mocht
zeggen en vragen: wat doet gij daar?
Waarom maakt gij het los? Zult gij tot
hem zeggen: De lieer heeft het van noode.
En terstond zal hij het herwaarts laten gaan.
En de afgezondenen gingen heen, en
vonden het veulen staan, gelijk Hij hun
gezegd had, vastgebonden, voor de deur,
buiten aan de wegscheiding. En zij deden
wat Jezus hun bevolen had, en zij maak-
ten het los. En toen zij het veulen los.
maakten, zeiden sommigen van die daar
stonden, diens eigenaars, tot hen: Wat
doet gij dat veulen los te maken? Zij nu
zeiden lot hen, gelijk Jezus hun bevo-
len had: De lieer heeft het van noode.
En zij lieten hen gaan.
En zij brachten de ezelin met het v e u-
len tot Jezus, en zij wierpen hunne klee-
deren op hetzelve en zetleden Jezus er
op, en Jezus zette zich op hetzelve. Dit
nu geschiedde alles, opdat vervuld zou
•) „Doch ziet, in die dagen zal Ik alle volken ver-
gaderen, en ben doen aftrekken Baar het dal van Josaphat,
t\'u daar zal Ik zitten, om gericht te houden over alle
volken van rondom" Joel III: 1, 2, 12.
-ocr page 565-
DE PLECHTIGE INTOCHT VAN CHRISTUS IN DE STAD JERUSALEM.
525
worden, wat gesproken is door den Pro-
feet, die zegt: Zegt aan Sions dochter:
Vrees niel! zie, uw koning komt tot u,
zachtmoedig gezeten op eene ezelin en
op een veulen, liet jong eenerjukd ra-
gen de. Dit verstonden zijne leerlingen
in het eerst niet; maar toen Jezus ver-
heerlijkt was, toen werden zij indach-
tig, dat dit aangaande Hem geschreven
was, en dat zij dit aan Hem gedaan
hadden.
Zie eens, hoe goedig de Heer de zwakheid
van ons geloof en onze ongevoeligheid reeds in
het Oud Testament is te hulp gekomen, daar Hij
zelfs de schijnbaar nie-
ligste omstandigheden
van hel leven van Chris-
lus, vooruit door zijne
Profeten liet verkondi-
gen, opdat ons geloof
in de zoo nauwgezette
vervulling van al die
voorzeggingen, een
hechten steun, een ze-
keren grondslag bezitte,
en wij met het volste
vertrouwen in Jezus
van Nazareth den zoo
lang aangekondigden en
belooiden Messias er-
kennen. Zoo had de Pi o-
1\'eet Zuchai-ias reeds meer dan vijftien honderd
jaren van te voren den intocht van Christus, als
van eenen Vorst van vrede, voorzegd: Ver-
heug u zeer, o dochter van Sion!Juich,
Jerusalems dochter! Zie, uw Koning
komt tot u, rechtvaardig, en als Zalig-
maker; II ij is arm en rijdendeopeen
ezel, en op een jong ezelinne veulen. —
En Ik zal de krijgswagens vernietigen
en de oorlogsboog zal verbroken worden:
En Hij zal den volken vrede verkondigen.
Zach. IX : i). 10.
Is hier van een eigenlijk lastdier, d. i. van eene
ezelin, en van een veulen, dat nog geen last
gedragen heeft, sprake, dan vinden de kerkva-
ders in het eerste het zinnebeeld van het Joodsclie
volk, dat reeds sedert vijftienhonderd jaren aan
het juk der wel van Mozes gewoon was; — en
in het veulen het beeld van het heidendom,
waarop nu eerst het zoete juk van Christus zou
worden gelegd. De Schriflverklaarders voegen er
bij, dat Christus van Bethphage den Olijfberg op
en in het dal van Josaphat tot in de nabijheid
der II. Stad eerst op de ezelin gezeten, maar den
eigenlijken intocht in de stad op het ezelinne
veulen gehouden heeft.
2. En terwijl Hij voortging spreidden
het meeste deel der scharen hunne klee-
deren op den weg
en anderen sneden
takken en loof van
de boomen, en
strooiden ze op den
weg. Kn als eene
groote schare, die
tot het feest geko-
men was, gehoord
had, dat Jezus naar
Jerusalem kwam,
namen zij palmtak-
ken en gingen Hem
te gemoet. En toen
Hij alreeds genaakte
aan den nedergang
van den Olijfberg,
begonnen al de scharen der Leerlingen
blijde met luider stemmen God te loven
over al de wonderkrachten die z ij ge-
zien hadden. Want de schare, die bij
Hem was, toen Hij Lazarus uit het graf
riep, en hem uit de dooden opwekte,
gaf Item getuigenis. Daarom ook ging
Hem de schare te gemoet, omdat zij
gehoord hadden, dat II ij dit teeken ge-
daan had. En de scharen, die Hem voor-
uit gingen, en die volgden, riepen luid
zeggende: Hosanna den Zoon van David
Gezegend de Koning diekomtindennaam
des Heeren den Koning van Israël! Ge-
-ocr page 566-
UE PLECHTIGK INTOCHT VAN CIIHISTUS IN DE STAD JERUSALEM.
520
zegend het li ij k van onzen Vader David,
dal nu komt! Heil in den hemel en heer-
lij kh ei d, Hosanna in den hoog e!
De Phariseërs dan zeiden lot elkander:
Merkt g ij wel, dal wij n i e l s vorderen?
zie, de heele wereld is Hem nageloopen!
En eenige Phariseërs uit de scharen
zeiden tot Hem: Meester! berisp uwe
leerlingen! Hij zcide tot hen: Ik zeg u;
indien dezen zwijgen, zullen de stee-
nen roepen.
Christen, beschouw nu eens nauwkeurig den
goddclijken Meester, hoe Hij thans zoo nederig
door het dal van Josaphat rijdt. Wat is
dat voor een nederigen optocht! Zonder kroon en
schepter, zonder hofsloet en Irawanten, zit hier
de koning der koningen, in plaats van op een
trolsch koninklijk ros, op ecne verachtelijke ezelin.
Zijn Hoofd is ongedekt, zijne voelen naakt en
bloot, zijn gelaat en geheel zijne houding builen*
gewoon nederig en minzaam. Daar rijdt Hij heen,
in \'t midden zijner arme, eenvoudige leerlingen,
die geheel zijn koninklijk gevolg uitmaken. Hoe
geheel anders zal Hij eens juist in datzelfde dal
weder verschijnen, om de wereld te oordeelcn,
gezeten op de wolken des Hemels, omgeven van
hemelsche heerscharen, in groole pracht en hccr-
lijkheid! Hoezeer zal dan zijn gelaat in vrcese-
lijken toorn schitteren over de zondaars en boos-
wichten, die zich de dagen des heils en der
barmhartigheid niet ten nutte gemaakt hebben,
en hoe zullen zich dan de mensehen allen te
zamen met eerbied en in bange verwachling voor
dezen koning nedenverpen! O geef Hem nu de
eer uit geheel uw hart! Veracht niet de schijn-
barc nederigheid van Hem, die op eene arme ezelin
de koningstad intrekt, maar sluit u in den geest
aan bij het vroom, kinderlijk gezind volk om uwen
Zaligmaker te verheerlijken; — en dit niet alleen
op dezen dag, maar ieder dag van uw leven zij
voor u een Palmzondag, waarop gij uwen Ver-
losser met eerbied en blijde aanbidding begroet:
«Hosanna den Zoon van David! Gezegend Hij,
die komt in den naam des Ileeren! Hosanna in
den hooge!"
Maar waarom zit de goddelijke Meester bij
zijnen intocht in de stad Jerusalem op een nog
onbereden dier, op het ezclinneveulen, dat
nog geen last gedragen heeft? Daardoor toont
Jezus zijne voorliefde voor de nog niet besmeurde
onschuldige zielen. D;iar zet Hij zich het liefst
neder. Hij neemt met zijne genade en heerlijk-
beid het liefst zijnen intrek in zuivere, maagde-
lijke harten, die zich nog voor geen anderen
heer en gebieder opengesteld, noch hunne kracht
in den dienst der wereld en van de zonden ver-
loren hebben. Gelukkig daarom de ouders, die
hunne kinderen door trouwe waakzaamheid, goed
voorbeeld, en dagelijksch gebed —• in de on-
schuld van hun doopsel trachten te bewaren!
Maar wee die ouders, die hunne kinderen dik-
wijls reeds in de prilste jeugd — door gewoonte
aan weelde, hoovaardij en wereldschen lust — in
plaats van tot Christus, als lastdieren lot den
duivel brengen. Het volk spreidde zijne kleede-
ren op den weg uit, om er Christus over heen
te laten rijden! Eene treffende hulde! Het beste
wat het voor de hand heeft werpt dit geloovig
volk onder de voeten van den Verlosser, om
Hem als Heer en Koning te erkennen. En dat
huldehewijs wordt tot op dit uur hernieuwd.
Want wat zijn de offers, die de godvruchligen
van allerlei stand — ondanks de spotternij en den
toorn van de kinderen der wereld— voor kerken,
kloosters en godvruchtige inrichtingen, evenals
voor den II. Vader en voor het onderhoud van
priesters ook nog heden ten dage zoo bereid-
willig doen, wat zijn het anders dan een hulde-
blijk, dat den Heere Christus zelven gebracht
wordt. Wat nog meer is! Het bloed der II.
Martelaren, de kastijdingen en boetplegingen der
II. Belijders, de ongeschonden zuiverheid der
Maagden: zijn dat ook geene scharlaken rooden,
purperen, en sneeuwwitte kleederen, die de Kerk
als blijk van hulde door alle eeuwen heen voor
haren goddelijken Druidegom uitspreidt?
De scharen, die den Koning der koningen in
de stad geleiden, zwaaien groene Olijf* en
Palmtakken. Wat heeft dat toch te beteeke-
nen? Op de eerste plaats zijn de sappige, weel-
-ocr page 567-
DE PLECHTIGE INTOCHT          CHRISTUS IN DE STAD JERUSALEM.                 527
mers daarmede luide en rondweg, dat hij aan
den Verlosser der wereld gelooft en Hem met
liefde, dank en vreugde voor heel de wereld
huldigt. Al ergeren zich ook het ongeloof, de
godsdienstige onverschilligheid en wereldgezind-
heid aan soortgelijke openbare huldeblijken; het
geloovig volk laat zich daardoor evenzoo min storen,
als de goedhartige leerlingen door de snoode op-
merkingen van de Phariseërs. De woorden: Ge-
zegend die komt in den naam des Heeren,
zijn uit den \\\\1 Psalm genomen, waarin ook
de merkwaardige, op Christus betrekkelijke voor-
zegging voorkomt: De steen, dien de bouw-
lieden verwierpen, is tot een hoofd des
hoeks geworden. Deze Psalm werd jaarlijks
gezongen, als de Paaschlammeren-vijf dagen voor
het Paaschfeest plechtig in processie in de stad
Jerusalem gebracht werden. Op denzelfden vijf-
den dag voor Paschen wordt nu Jezus, het ware
Paaschlam, ook in plechtigen optocht in de II.
stad geleid, en zeker is het eene leiding van
den 11. Geest, als het volk Hem juist dezelfde
woorden toejubelt, waarmede het wellicht maar
weinige oogenblikken te voren de voorafbeeldende
Paaschlammeren begroet had.
3. Dan helaas! Hoe groot is de onbestendig-
heid van \'s menschen hart! Hoe onzeker is volks -
gunst, erkeritenis en aardsche eer! Heden draagt
het volk als *t ware zijnen Messias op de schouderen
de hoofdstad binnen, heden bereidt het den lang
verwachten Koning den plechtigsten zegetocht,
heden roept het Hem van alle kanten het vréugde-
volste Hosanna toe — en na vijf dagen zal het,
door de Priesters en Schriftgeleerden op een
dwaalspoor gebracht en opgehitst, ïcrucifige"
schreeuwen, den Messias aan het kruis nagelen,
en zoodoende de vreeselijke straf Gods over Jeru-
salem afroepen. — Dat alles ziet de alwetende
Zaligmaker vooraf in den geeft, en daarom begint
Hij, midden onder dat gejubel, en die eerbetoo-
ningen, bedroefd te worden, te weenen en te
jammeren, zooals ons het H. Evangelie in het
volgende verhaalt:
En toen Hij genaderd was en de stad
zag, weende Hij over haar zeggende:
derig groene takken het zinnebeeld der goede
werken, bijzonder der werken van christelijke
naastenliefde en mildadigheid, waarmede de christen
zijr.en Heer en Meester ten allen tijde vergezellen,
en Hem eens op den dag des Oordeels te gemoet
gaan moet. Verder beteekenen de palmtakken
de heerlijke overwinning van Christus, en ook
onze overwinning in Christus over zonde, dood
en hel. Eindelijk wijzen de olijftakken op den
zoeten, gelukkigen vrede, dien Christus door zijn
verzoeningsofler aan de met den Schepper ge-
brokene schepping gebracht heeft. Ziedaai ook
de drievoudige beteekenis der groene takken, die
telken jare op Palmzondag met de grootste plech-
tigheid en onder lange gebeden door de katholieke
Kerk gezegend, door de geloovigen onder de zoo
beteekenisvolle processie*) in de hand gedragen,
en ook na Palmzondag door het godvruchtig ge-
loovige volk als een krachtig behoedmiddel in
lichamelijken en geestelijken nood "*) bewaard
worden.
Uit den mond der volksscharen, die met Jezus van
Bethphage gekomen of uit Jerusalem Hem te gemoet
gesneld waren, klonk de Hosanna-kreet. — Ho-
sanna is een Hebreeuwsch woord, een vréugde-
kreet, en tevens eene uitdrukking van geluk*
wensching, hulde en liefde. Is ook niet iedere
christelijke processie, zulk een Hosanna? Wie
ooit aan zulke Processie deelneemt bekent im-
*) Waarlijk eene beteekenisvolle Processie! Het leven
van den mensen op aarde is een pelgrimstocht, waarop
de christen zich met goede werken en verdiensten (de
groene takken) tracht te verrijken, om, na dien vol-
bracht te hebben, over dood en hel te zegevieren, en
in het Rijk van den eeuwigen vrede, (de olijftakken) te
worden opgenomon, wiens poorten de Zaligmaker door
zijn H. kruis en zijnen doodstrijd van drie uren, ge-
opend heeft. — (Het driemaal kloppen met den kruis»
stok aan de geslotene kerkdeur, die daarop wordt
opengedaan.)
**) Met dat doel immers bidt de Kerk uitdrukkelijk
bij do wijding van den palm: „Heer, zegen en heilig
deze takken, opdat zij, die ze ontvangen, daarmede
ook bescherming naar lichaam en ziel en een krachtig
teeken van genade ontvangen — — opdat, waar ze be-
waard worden, de bewoners dier plaats uwen zegen
verkrijgen, en uwe Rechterhand hen bescherme!"
-ocr page 568-
528                DE PLECHTIGE INTOCHT VAN CHRISTUS IN DE STAD JERUSALEM.
Indien ook gij erkendet, toch nog op
dezen uwen dag, wat tot uwen vrede
dient! Doch nu is het voor uwe oogen
verborgen. Want er zullen over u dagen
komen dat uwe vijanden u meteenen
wal zullen omgeven, en u omsingelen,
en u benauwen van alle kanten; en zij
zullen u tot den grond toe verdelgen, en
uwe kinderen in u; en niet eenen steen
zullen zij in u op den anderen laten, om-
dat g ij den tijd uwer bezoeking niet
erkend hebt.
Reeds eenmaal had de Zaligmaker soortgelijke
weeklacht over Jerusalem laten hooren en in bitte-
ren weemoed gezucht: »Jerusalem, Jerusalem, gij,
die de Proleten doodt, en steenigt die tot u ge-
zonden worden! Hoe menigmaal heb Ik uwe
kinderen willen vergaderen, gelijk een vogel zijn
nest onder de vleugelen, en gij hebt niet gewild 1
Zie uw huis zal u woest overgelaten worden.\'\'
(zie bl. 474). Nu is het uur nabij, waarop Jeru-
salem hare weerbarstigheid voltrekken en zich
aan den grootsten aller Profeten, aan den Zoon
van God zelven zich vergrijpen zal. Dat alles
staat met vreeselijke helderheid voor het oog van
den Zaligmaker, terwijl nog de Hosannakreet der
opgetogen menigte zijn oor doet ruischen. Palm-
zondag en Goede Vrijdag Hosanna enCrucil\'ige:
hoe dicht zijn beiden soms ook in ons leven bij
elkander! Christelijke Lezer , bereid u daarop
voor. — Als de menschen u roemen en uwe wer-
ken prijzen, als men uw aanzien bewondert en
uwe schoonheid verheft, als vrienden U van eeu-
wige trouw spreken en uwe goederen der fortuin
toenemen: vertrouw u dan op \'taardsch geluk
niet! Zeg dikwijls en dringend tot u zelven: Dat
alles kan in eenen nacht omslaan." Laat u niet
bedwelmen. Maak u nu reeds, in de dagen van uw
geluk, vertrouwd met de gedachten aan toekomende
teleurstellingen, vernederingen, misleidingen en
verliezen —echter niet met angst, moedeloosheid
en zwarten menschenhaat, maar met kinderlijke
onderwerping aan de hand van Hem, die de lot-
gevallen van ieder mensch in het bijzonder met
oneindige wijsheid en vaderlijke goedheid regelt.
4. En toen Hij Jerusalem was ingeko-
men, raakte de gansche stad in beweging
en zeide: Wie is deze? En de scharen
zeiden: Deze is Jezus, de Profeet van
Nazarcth in Galilea. En Jezus ging den
tempel Gods in. En er kwamen blinden
en kreupelen tot Hem in den tempel, en
Hij genas hen. Toen nu de Opperpriesters
en de Schriftgeleerden de wonderen za-
gen die Hij verrichtte, en dat de kinderen
in den tempel riepen, zeggende: Hosanna
den Zoon van David! waren zij zeer mis-
noegd, en zeiden tot Hem: Hoort Gij
wel wat dezen zeggen! En Jezus zeide
tot hen: Ja! Hebt gij nooit gelezen: uit
den mond van kinderen en zuigelingen
hebt gij lof toebereid?
Rij zijn intrede in Jerusalem, is het eerste be-
zoek onzes Heeren niet aan de burgt van David,
maar aan den tempel, om te toonen, dat, hoe-
wel Hij Zoon van David en wezenlijk Koning is,
toch zijne eerste en voornaamste bediening de
Opperpriesterlijke bediening van Middelaar en
Verlosser is. Zijn eerst bezoek is aan den tem-
pel, om daar al de hulde, die de volksscharen
Hem bewezen hadden, den hemelschen Vader te
brengen en op te offeren. Zijn eerst bezoek is
aan den tempel, om ons te leeren, dat ook wij,
bij de intrede in eene plaats, in de eerste plaats,
als tijd en omstandigheden het toelaten, een
oogenblik in de kerk gaan, God eere geven, en
zijnen zegen over ons verblijf en onze voorgenomen
werken moeten afsmeeken. — Ach, vele christe-
nen onzer dagen schijnen zich zoo weinig meer
om dezen goddelijken zegen te bekreunen, waar-
aan toch alles, alles gelegen is!
De Schriftgeleerden en Opperpriesters in den
tempel hebben geen enkel woord van lof voor
den Messias. Zij staan daar verdrietig en vol
gramschap, terwijl de onschuldige kinderen, door
Gods geest gedreven, den Wonderdoener, die zoo
even nog blinden en lammen genezen had, hun
opgetogen Hosanna toeroepen. Wonderlijke kracht
van een onbedorven kinderhart! Het gevoelt het
ware en goddelijke, dat de rijpe van jaren, maar
-ocr page 569-
DE PLECHTIGE INTOCHT VAN CHRISTUS IN DE STAD JERÜSALEM.                529
heeft, mijn Vader zal hem eeren! Nu is
mijne ziel ontroerd; en wat zal Ik zeggen?
Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar
daarom ben Ik in deze ure gekomen:
Vader! verheerlijkt uwen naam! — Er
kwam dan eene stem uit den hemel: Ik
heb Dien verheerlijkt, en Ik zal Hem
wederom verheerlijken. De schare dan,
die daar stond en het gehoord had, zeide
dat er een donderslag geweest was.
Anderen zeiden: Een Engel heeft tot
Hem gesproken. Jezus nam het woord
en zeide: Niet om Mij is deze stem ge-
komen, maar om u.
De goddelijke Meester had het bij den aanvang
van zijn openbaar leven zijnen leerlingen op \'t harte
gedrukt, alleen aan de Joden en niet aan de
Heidenen het Evangelie te verkondigen. Maar
nu, nadat de Joden het hun het eerst aange-
boden heil verwerpen, nu is de ure gekomen,
dat ook de Heidenen toegang tot Jezus hebben,
en de Zoon des menschen ook onder hen verheer-
lijkt wil worden. — Wel is waar verstonden de
leerlingen deze verheerlijking in eenen geheel
anderen zin. Zij hoopten, toen zij de Heidenen
zagen, die Jezus verlangden te zien, dat nu het
verlangde oogenblik nabij was, waarop de ge-
liefde Meester ook in \'t buitenland groot en heer-
lijk zou zijn. Ja zeker leert hun Christus, dat
de tijd nabij is, waarop de Zoon des menschen
verheerlijkt zal worden; maar evenals de tarwe-
korrel, die eerst in den schoot der aarde sterft,
alvorens zij vruchten voortbrengt, zoo moet ook
Christus eerst in \'t ongeloof der Joden sterven,
om zich in het geloof der Heidenen te kunnen
vermenigvuldigen. En inderdaad, die godmensche-
lijke zaadkorrel heeft een rijken, wonderbaren
oogst voortgebracht! Wat zijn de duizende Marte-
laren, Belijders, Maagden en Heiligen in \'t alge-
meen, wat zijn zij anders, als de kostbare vruchten,
die uit de verbrijzelde, gestorven en begraven
zaadkorrel, — uit den Gekruisigde — opgegroeid
zijn? Zóó heeft Christus het leven, dat Hij tot
verlossing der wereld aan den dood heeft prijs
gegeven, niet alleen in zijne persoonlijke Ver-
door hartstocht en vooroordeel verblinde man zoo
dikwijls niet meer in staat is te vatten. Het
voelt zich onmiddelijk met teedere liefde tot den
Zaligmaker getrokken, voor wien de rijk ervaren,
maar in zelfzucht verharde man zoo dikwijls geen
hart meer schijnt te hebben! Daarom is het een
diep en voor alle tijden veel beteekenend woord,
dat de Koninklijke zanger (Ps. VIII: 3) gesproken
heeft: Uit den mond van kinderen en
zuigelingen hebt Gij lof toebereid, om
den vijand en wraakgierigen te bescha-
men. O verheven taak der christelijke moeder,
aan wie de kinderlijke onschuld, het opgeruimd
geloof en de vrome liefde van het kind ter ver-
zorging is toevertrouwd, opdat wellicht —vroeg
of laat — de levengevende stralen uit hetkinderhart
ook wederom in het benevelde en verduisterde
hart van den vader indringen, en de geheimen
der goddelijke barmhartigheid zich ook aan hem
openbaren.\'------En wie zien wij in den tempel,
naast de onschuldige kinderen, liefdevol deel. in
Christus nemen en vol eerbied tot Hem naderen?
Goedige, argelooze heidenen, gelijk de Evangelist
verhaalt:
5. En er waren eenige Heidenen onder
degenen die opgegaan waren om op het
leest te aanbidden. Deze dan kwamen
tot Philippus, die van Bethsaïda in
Galilea was, en baden Hem, zeggende
Heer! wij zouden gaarne Jezus zien.
Philippus ging, en zeide het aan Andreas;
Andreas wederom en Philippus zeiden
het aan Jezus. — Jezus nu antwoordde
hun, zeggende: Zij is gekomen de ure,
dat de Zoon des menschen zal verheer-
lijkt worden. Voorwaar, voorwaar, zeg
Ik u: Als de tarwekorrel niet in de aarde
valt en sterft, zoo blijft zij alleen, maar
indien zij sterft, brengt zij veel vrucht
voort. Die zijn leven lief heeft, zal het
verliezen; en die zijn leven haat in deze
wereld, die bewaart het voor het eeuwige
leven. Zoo iemand Mij dient, hij volge
Mij; en waar Ik ben, daar zal ook mijn
dienaar wezen. Zoo iemand Mij gediend
-ocr page 570-
DE PLECHTIGE INTOCHT VAN CHRISTUS IN DE STAD JERUSALEM.
530
rijzenis op Paaschdag, maar als het ware duizend-
voudig in het leven der Heiligen terug bekomen.
Zoo ook de Heiligen. Zij hebben hun tijdelijk
leven en de vergankelijke goederen van dit leven
niet dwazelijk bemind, maar om Christus alles
opgeofferd. Daarom hebben zij ook niet alleen
hun persoonlijk leven voor de eeuwigheid be-
waard, maar uit hun offer is ook reeds dikwijls
hier op aarde duizendvoudig icven ontstaan, wat
eens op den dag di oordeels zal geopenbaard
worden. »Het bloed der Martelaren was hel zaad
van nieuwe christenen."
Zeker is die zelfopoffering, dat sterven iets,
waarvoor de nienschelijke natuur terugdeinst. Ook
de Verlosser heeft die huivering, die vrees van
den doodsangst in zijne menschelijke natuur willen
ondervinden — ja dieper en smartelijker, dan
ze ooit eenig mensch ondervonden heeft. >Nu
is mijne ziel ontroerd. En wat zal Ik zeggen?
Vader! verlos Mij uii deze ure." Eveneens sprak
Hij op den Olijfberg: sMijne ziel is bedroefd tot
den dood. Vader, indi a het mogelijk is, laat
dan deze kelk van Mij weggaan I" Hier zoowel
als daar heeft de lieve Zaligmaker ten duidelijkste
en nadrukkelijk willen b- lijzen, dat Hij de men-
schelijke natuur met al nare zwakheden, (de
zonde uitgenomen) en met al hare vatbaarheid
voor het lijden heeft aangenomen, dai Hij waar-
arhtig en in den volsten zin van het woord onze
lijdensgezel geworden is. Maar hier zoowel als
daar toont Hij ons ook. dat de mensch bij machte
is zich boven deze bange vrees van zijne natuur
te verheffen, en als Hij in den hof van Olijven
uitroept: »Vader, niet mijne, maar uw wil
geschiede" --- dan zegt Hij hier als ware het:
1\'; wil Mij aan al de angsten van het uur des
doods onderwerpen, en daardoor den naam van
mijnen Vader, zijne heiligheid en rechtvaardig-
heid verheerlijken! Daartoe ben Ik immers in de
wereld gekomen. Zie, Vader, Ik ben bereid! —
En nu toont de Vader plechtig, door eene won-
derbare stem des Ihmels, dat Hij deze verheer-
lijking — in de zelfverloochening van Christus
tot op dit oogenblik — heeft aangenomen, en
tot aan de voltrekking van het offer op den Gol-
gotha zal aannemen. En uit dit offer des doods
ontspringt het leven der wereld, d. i. de heer-
lijke zegepraal over satan, den vorst dezer wereld,
en de Verlossing van allen, die zich door geloof
en liefde in Christus inlijven. Daarom getuigt
de goddelijke Meester:
6. Nu is het oordeel dezer wereld daar;
nu zal de vorst dezer wereld worden
buitengeworpen. En Ik, wanneer Ik
van de aarde zal verhoogd zijn, zal alles
tot Mij trekken. (Dit nu zeide Hij, aan-
duidende welk eenen dood Hij sterven
zou.) De schare antwoordde Hem: Wij
hebben uit de Wet gehoord, dat de
Christus in eeuwigheid blijft; en hoe
zegt Gij dan: De Zoon des menschen
moet verhoogd worden? Wie is die Zoon
des menschen? Jezus zeide dan tot hen:
Nog een weinig tij ds is het licht onder
u; wandelt, terwijl gij het licht hebt,
opdat de duisternis u niet overvalle;
en die in de duisternis wandelt, weet
niet waar heen h ij gaat. T e r w ij 1 g ij het
licht hebt, gelooft in het licht, opdat
gij kinderen des lichts moogt zijn! Dit
sprak Jezus, en IIij ging heen en ver-
borg zich voor hen.
En na zoo groote teekenen voor hunne
oogen gedaan te hebben, geloofden zij
niet in Hem, opdat het woord vervuld
wierde van den Profeet Isaïas, dat deze
gesproken had: Heere! wie heeft aan
onze prediking geloofd? En aan wien is
de arm-des Ileeren geopenbaard? Daar-
om konden zij niet gelooven, omdat
wederom Isaïas gezegd had: Hij heeft
hunne oogen verblind, en hun hart ver-
hard, opdat zij met de oogen niet zien,
en met het hart niet verstaan, en zich
bekeeren, en Ik hen geneze. Dit zeide
Isaïas, toen hij zijne heerlijkheid zag,
en van Hem sprak. — Evenwel toch ge-
loofden zelfs uit de Oversten velen in
Hem; maar ter oorzake der Phariseërs
beleden zij het niet, om de Synagoog
-ocr page 571-
DE PLECHTIGE INTOCHT VAN CHRISTUS IX DE STAD JERUSALEM.
531
te maken; maar juist omdat Jerusalem- en de
i looiden des volks het Woord des heils verwer-
pen, omdat zij het hartnekkig loochenen, ofschoon
het door de treffendste liefdeblijken en de ver-
bazendste wonderwerken bevesligd is, daarom zal
dit VVoord zelf hun Rechter zijn.
Zeker was hel bij allen juist geene zondige
versteendheid, waardoor zij hun hart voor het
Woord des heils sloten. Want de Evangelist ge-
tuigt uildrukkellijk: Evenwel toch geloof-
den zelfs uit de Oversten velen in Hem;
maar ter oorzake der Phariseërs bele-
den zij het niet, om de Synagoog niet
uitgezet te worden; want zij hadden de eer
der menschen meer lief dan de eere Gods.
Betreurenswaardige menschenvrees I Nietige
ijdelheid! Is dat ook de kanker niet onzer dagen ?
Om aan arme, sterfelijke menschen niet te mis-
hagen, verloochent men, althans uiterlijk, den
Zoon van den levenden God, en stemt men in
met al de vervolgingen en verdrukkingen zijner
Kerk. Om nicl onvriendelijk aangezien en als
tot het gepeupel behoorende te worden gerekend,\'
onthoudt men zich van het kerkbezoek en neemt
men geen deel aan de godvruchtige en oudeer
niet uitgezet te worden; want zij had-
den de eer der menschen meer lief dan
de eere Gods.
Jezus nu riep en zeide: Die in Mij ge-
looft, gelooft niet in Mij, maar in Hem,
die Mij gezonden heeft; en die Mij aan-
schouwt, aanschouwt Hem, die Mij ge-
zonden heeft. Ik, als licht ben Ik in de
wereld gekomen, opdat >en iegelijk,
die in Mij gelooft, niet in du duisternis
blijve! En i, o o iemand mijne woorden
hoort en ze niet bewaart, Ik oordeel
hem niet: want Ik ben niet gekomen om
de wereld te oordeelen, maar om de
wereld zalig te maken. Die Mij ver-
smaadt en mijne woorden niet aanneemt,
hij heeft een\' die hem oordeelt: het
woord, dat Ik gesproken heb, dat zal
hem oordeelen ten jongsten dage. Want
Ik heb uit Mij zelven niet gesproken;
maar de Vader, die Mij gezonden heeft,
die heeft Mij geboden wat Ik zeggen en
wat Ik spreken zou; en Ik weet, dat zijn
gebod het eeuwige leven is; derhalve
wat Ik spreek, spreek Ik zóó, gelijk de
Vader het Mij gezegd heeft.
En toen IIij alles rondom bezien had,
verliet Hij hen, daar het nu reeds
avondstond was, en ging met de twaalf
de stad uit naar Bethanië, en verbleef
aldaar.
Als de Profeet Isaïas van de tijdgenooten van
Christus voorzeide: »De Heer heeft hunne oogen
verblind, en hun hart verhard\'\' en er de Evan-
gelist bijvoegt: iDaarom konden zij niet gelooven\'\',
mogen wij niet over het hoofd zien, dat deze
vreeselijkste aller straflen — verblinding van den
geest en versteendheid des harten — van den
kant der Joden eene straf was van hunne eigene
schuld. Ongetwijfeld lag deze straf in de onver-
anderlijke raadsbesluiten der Voorzienigheid; maar
daarom alleen, omdat God juist ook van eeuvvig-
heid de vrijwillige boosheid der Joden voorzien
had. Christus wel is waar is niet in de wereld
gekomen om ze te oordeelen, maar om ze zalig
waardige godsdienstoefeningen. i)ra niet uit de
gezelschappen der zoogenaamde verlichte mannen
gesloten te worden, sluit men zichzelven buiten
de gemeenschap met God. Waartoe moet dal
alles leiden? — O Jezus, ontferm U onzer, en
straf ons geslacht niet, zooals het zijne lafhar-
tigheid en menschenvrees verdienen. Laat wcder*
om de godvruchtige kloekmoedigheid en de hei-
lige vastberadenheid onzer christelijke voorvaderen
in onze harten terugkeeren, opdat toch soms
ook aan ons land, evenals weleer aan Jerusalem,
de goddelijke straf, die de goddeloosheid der
Hoofden en de menschenvrees van het volk ver-
diend hadden, niet vervuld worde! In den naam
der Vrijheid en Verlichting hebben de »Leiders
van het volk\'\' aan uwe IL Kerk den oorlog ver-
klaard — en ach, wij zwijgen! Duizenden en
honderdduizenden sidderen en staan stom door
laffe menschenvrees voor de — machtspreuken
van enkele booswichten!
-*i?s&3zZe>€SG<*$2££:£>* -
-ocr page 572-
DERDE HOOFDDEEL.
DE ONVRUCHTBARE VIJGENBOOM. DE EOOPERS EN
VERKOOPERS IN DEN TEMPEL.
(Maandag.) (Mallh. XXI: 12, 13; Mare. XI: 12—17; Luc. XIX: 45—48.)
en barm-
zijn volk te
redden, heeft Jezus op
Palmzondag nog eene
laatste poging gedaan, ten
einde hunne versteende har-
ten te vermurwen. Met de
diepste nederigheid, zacht-
moedigheid en menschlie-
vendheid had Hij zijnen
intocht in de stad Jerusa-
lem gehouden, in den
Tempel de grootste won-
deren verricht, aan blinden
en lammen barmhartigheid
bewezen; Hij haddengan-
schen dag door gepredikt
en zijne leer was door eene wonderbare stem van
den Hemel ten plechtigste bewaarheid geworden.
En hoe was de afloop van dezen dag! Hoe onuit-
sprekclijk treurig! De Phariseërs en Schrift geleer-
den bleven in hunne versteendheid volharden en
de weinigen, die geloofden, waren nog te laf,
om er openlijk voor uit te komen; en onder allen
was er geen enkele, die des avonds den Zoon
des menschen een onderkomen had aangeboden.
De Zaligmaker was dan genoodzaakt, naar Belhanië
terug te keeren, om van de gastvrijheid van Lazarus
en zijner godvruchtige zusters gebruik te maken.
1. En des anderen daags, toen zij
Belhanië uitgingen en naar de stad terug-
keerden, had Hij honger. En van verre
eene vijgenboom ziende, die bladeren
had, ging Hij er naar toe, of Hij soms iets
daaraan vinden mocht. En daarbij geko-
men zijnde, vond Hij niets dan bladeren;
want het was de tijd dervijgenniet. En
Hij sprak en zeide tot hem. Nooit meer
in eeuwigheid ele nu iemand vrucht van
u! En zijne leerlingen hoorden het. En
de vijgenboom verdorde terstond.
In dit eigenaardig voorval zien de kerkvaders
niet slechts een bewijs der wondennacht onzes
Heeren, maar ook een geheim zijner wrekende
rechtvaardigheid, het zinnebeeld van een vreese-
lijk vonnis. Gelijk namelijk de hongerige naar
spijs, zoo had Christus een vurig verlangen naar
het heil van zijn volk. Reeds tweeduizend jaren
waren vervlogen, dat dit volk in zijnen stam-
vader Abraham zoo genadevol was uitverkoren.
Eene aanhoudende reeks van wonderen, een
beteekenisvolle eeredienst, het roerend woord der
van God gezonden Profeten, beloften, vermaningen ,
bedreigingen, eindelijk de zending van den één-
geborenen Zoon Gods zelven. God had alles tot
heil van het volk gedaan. En welke vruchten
hadden nu deze zoo geheel buitengewone genade-
gunsten Gods voortgebracht? — »En daarbij ge-
komen zijnde, vond Hij niets dan bladeren,\'\'d. i.
slechts uiterlijke ceremoniën zonder den geest
van ware godsvrucht, slechts uitwendige heilig-
heid zonder inwendige deugdzaamheid, slechts
-ocr page 573-
533
DE ONVRUCHTBARE VIJGENBOOM.
beeldige handeling van hooge beteekenis. Of is
het geen wonder, dat de arme Nazarener, die
door de grooten zoo zeer veracht werd, het
wagen durfde, geheel alleen den strijd tegen de
volksscharen in den tempel en hunne eeuwenoude
misbruiken op zich te nemen? Dat de talrijke
koopers en verkoopers, wisselaars en tusschen-
handelaars en bedienden van den tempel voor
den vergramden Zoon des menschen vol schrik
en vrees heen gingen en niemand hunner zich ver-
weerde? »Een hemelsch vuur, zegt de H. Hiero»
nymus, straalde uit zijne oogen, en goddelijke
majesteit lag over zijn gelaat verspreid." Maar
waarom behandelde de anders zoo goedige en liefde-
rijke Jezus deze lieden zoo streng? Niet alleen
omdat de schuldige eerbied voor den Allerhoog-
ste belet en de godsvrucht der geloovigen ge-
stoord wordt, als de heilige stilte van den tempel
in markten en uitstallingen van kooplieden, in \'t
vastbinden en brullen der offerdieren veranderd
wordt; maar ook inzonderheid omdat zich de
joodsche Priesters, door de van hun aangestelde
verkoopers en wisselaars, allerlei snooden woeker
en bedrog veroorloofden, en Gods huis letterlijk
in een »roovershol" veranderden. De offerdieren
namelijk werden aan de geloovigen tegen woeker-
prijzen verkocht, en de menigvuldige vreemde-
lingen nog daarenboven bij de betaling, die enkel
in Hebreeuwsche munt geschieden mocht, van
wege de wisselaars overvraagd en bedrogen wer-
den. Zoo is en blijft de H. gramschap, waar-
mede Christus zich tegen deze tempelschenners
verhief, voor alle geslachten eene dringende waar-
schuwing, het huis des lleeren niet te onteeren.
Ach, hoevele Kerken zou de Heer ook nog heden
ten dage over de geheele christenheid vinden,
die gezuiverd moesten worden! Of is dat licht-
zinnig gepraat*) en gelach, dat ijdel en behaag-
*) Tot in den laatsten tijd zag men nog op de deuren
Tan sommige kerken in het Salsburgsch zeer oude bordjes
met eene zeer heilzame onderrichting over de rraag:
„Wat kwaad doet het praten in de Kerk?" Het ant-
woord luidde aldus: „Ten eereten berooft het aan God de
eer, aan de Engelen en Heiligen het welbehagen, aan de
arme zielen den troost. Ten anderen berooft het der ziel de
dwazen volkstrots en ijdel pralen op hunnen
stamvader Abraham en de belofte, maar de snoodste
verachting voor het middelpunt van alle beloften,
voor den Messias. Dus was het Joodsche volk
den vijgenboom gelijk geworden, waaraan, in
plaats van vruchten, slechts dorre, ruischende
bladeren stonden, en die daarom, als de tijd der
genade voorbij was, door den vloek moest wor-
den getroffen.
Dorre bladeren! Christelijke Lezer, treed
met u zelven in het oordeel, en beproef u wel,
of misschien ook geheel uw geestelijke rijkdom in
dorre bladen bestaat. Als de vrucht van kinder-
lijke nederigheid, van vurige liefde tot God en
barmhartige liefde tot uwen lijdenden medebroeder
in den tuin van uw hart niet rijpt, dan zijn al
uwe godvruchtige oefeningen slechts dorre bla-
deren, en in het lot van den onvruchtbaren
vijgenboom kunt gij uwe toekomst lezen! —
Denk er toch goed over na!
2. En zij komen wederom te Jerusa-
lem en Hij leerde dagelijks in den tempel.
En toen Jezus den tempel was ingegaan,
begon Hij allen uit te drijven, die daarin
kochten en verkochten, en de tafels der
wisselaars, en de stoelen dergenen, die
duiven verkochten, stiet Hij omver,
en Hij liet niet toe, dat iemand eenig
huisraad door den tempel droeg. En Hij
leerde, tot hen zeggende: Staat er niet
geschreven: Mijn huis zal een huis des
gebeds genoemd worden van al de vol-
keren! Doch gij hebt het tot een roovers-
hol gemaakt. Toen de Opperpriesters,
de Schriftgeleerden en de Hoofden van
het volk dit gehoord hadden, zochten
zij, hoe zij Hem zouden kunnen ombren*
gen; want zij vreesden Hem, omdat al
het volk Hem aanhing, naar Hem luis-
terde en verwonderd was over zijne lee-
ring. En toen het avond geworden was,
ging Hij de stad uit.
De Kerkvaders zien in die zuivering van den
tempel door Christus drie zaken: een heerlijk
wonder, eene dringende vermaning en eene zinne-
-ocr page 574-
DE KOOPERS EN VERKOOPERS IN DEN TEMPEL.
534
ziek rondzien, de onbetamelijke houding, die
wereldsche en geestelooze muziek, die onzindelijk-
heid en bekrompenheid van. kerksicraden, van
de II. gewaden en vaten; zijn deze en dergelijke,
die men helaas, maar al te dikwijls in de kerken
aantreft, ook niet eene verregaande ontheiliging
van den Tempel? En heeft Christus eens de
koopers en verkoopers met de geeselroede uit
den Tempel gedreven, »zul!en dan de heden-
daagsche tempelschenners hunne straf ontgaan?"
Eindelijk moeten wij bij de zuivering van den
Tempel, evenals bij den vloek over den onvrucht-
baren vijgenboom en zeer vele andere handelingen
van Christus, neven de uitwendige daad, ook
hare zinnebeeldige beteekenis beschouwen. Christus
heeft zijn openbaar leven met eene lempelzui-
vering geopend (zie blz. 374) en ook gesloten,
en ons daardoor ten duidelijkste het eigenlijke
doel van geheel zijnen werkkring op aarde bloot-
gelegd. Want de II. Paulus getuigt zeer schoon
en beteekenisvol in zijnen brief aan de Corin-
thiërs (I Cor. VI): Weet gij niet, dot uwc
leden een tempel zijn van den Heiligen
Geest? Gij zijt de tempel van den leven*
den God; gelijk God gezegd heeft: Ik
wil mijne woning in hen opslaan. Christus
nu was in de wereld gekomen, om dezen geeste-
lijken tempel Gods, den mensch, van de vuilnis
der zonde, en van alle dwaasheid der wereld en
van de slavernij des vleesches, en van de ver-
blindingen des duivels te zuiveren, en hem weder-
om lot zijne oorspronkelijke waardigheid te ver-
heffen. Daarom voegt er de Apostel (ib. III) deze
ernstige waarschuwing bij: Indien iemand
den tempel Gods verderft, dien zal
God verderven; want Gods tempel is
heilig, en die zijt gij!
godsvrucht van den geest, het geestelijk nut, en het
verhooren van het gebed. Ten derden ontneemt hot den
naasten de stichting en stoort hem nog in zijne gods-
vrucht, eindelijk is het eene zonde, die in het vagevuur
zwaar moet worden geboet."
>0O*-
VIERDE HOOFDDEEL.
OVER DE KRACHT DES GELOOPS. CHRISTUS STRIJDT TEGEN
DE PHARISEËRS. VERSCHILLENDE GELIJKENISSEN.
(Dinsdag.) (Matth. XXI: 20; XXII: 14; Mare.
XII:
1—12; Luc. XX: 1—19.)
A7: 20;
nacht van Maandag op Dinsdag geherbergd. Eene
zeer begenadigde herberging! >Vat al inner-
lijke gesprekken zullen daar wel tusschen Jezus,
zijne allerheiligste Moeder Maria, de drie H.
zieien en de Apostelen gehouden zijn! Hoe zal
Jezus daar zelf, in dat droevig avonduur, de
zijnen op het uur van zijn smartelijk afscheid
voorbereid, hun het zoele zijner liefde geopen-
baard, maar bijzonder hun geloof tegen de aan-
staande dagen van beproeving versterkt hebben.
ethanië, de gast-
vrije geboorte-
plaats der drie
u i t v c r k o r e n
zielen L? r.rus,
Magdalena en
Martha, had den
Zoon des men-
schen zoowel de
nachten, als in den
twee vorige en volgende
-ocr page 575-
OVER DE KRACHT DES GELOOFS. CHRISTUS STRIJDT TEGEN DE PHARISEERS. 535
oogst, en uit die in den winterslaap verdorde
boomen ontelbare bladeren, bloemen en vruchten
laat ontspruiten; zou voor Hem iets onmogelijk
zijn? En bedenk nu eens, dat deze Almachtige
tevens ook onze Vader is, en wel een oneindig
goede en getrouwe Vader voor al zijne
kinderen. Daaruit volgt van zelf, dat Hij ten
allen tijde alles kan doen en wil doen, wat tot
heil zijner kinderen dient, al moesten zich ook,
naar menschelijke berekening, de grootste zvvarig-
heden en hinderpalen daartegen opdoen.
Maar er volgt ook uit, dat alleen aan het kind
van God zulk een blij en onbegrensd vertrou-
wen toekomt, en dat wij slechts, naarmate wij
door onbeperkte trouw en algeheele overgeving
aan den henielschen Vader onze kindschap Gods
werkdadig maken, dus slechts naar de maatstaf
van de heiligheid onzes levens, op de machtvan
den Vader ten onzen gunste mogen rekenen. Dit
bevestigt de II. Joannes met deze woorden:
Zeer geliefden! indien ons hart ons niet
berispt, dan hebben wij vertrouwen je-
gens God; en al wat wij vragen, zullen
wij van Hem ontvangen, dewijl wij zijne
geboden onderhouden en doen wat Hem
behagel ij k is; en wie zijne geboden on-
der houdt, die blijft in Hem, en II ij in
hem (I Joan. III: 21, 22, 24). Thans kan de
christen het woord van Christus begrijpen! Alleen
door de kracht van die geheimvolle, innige ge-
meenschap, waarin de Heilige tot God staat, kan
zijn gebed alles, en deelt eenigerleiwijze in de
goddelijke Almacht, zooals dit in de levensge-
schiedenis van eiken Heilige blijkt.
2. En zij komen wederom te Jerusalem
in den tempel. En het geschiedde, ter-
wijl II ij in den tempel om wandelde, en
het volk leerde en het Evangelie verkon-
digde, dat de Opperpriesters en de
Schriftgeleerden met de Ouderlingen
bijeen kwamen, tot Hem kwamen en zei-
den: zeg ons, door welke macht doet Gij
deze dingen? Of wie is het, wie U die
macht gegeven heeft, opdat gij deze
dingen doen zoudt? Jezus nu antwoordde
68
Die versterking in het geloof was dan ook het
einddoel van die rede, die Hij Dinsdag \'s mor-
gens onderweg van Betlianië naar Jerusalem,
met zijne Apostelen hield, en die ons de Evan-
gelisten Matlhcus en Marrus volgenderwijze hebben
opgeteekend:
1. En des morgens voorbijgaande zagen
de leerlingen den vij genboom van de
wortelen al\' verdord. En Petrus het zich
herinnerende, zeide tot Hem: Meester!
zie, de vijgeboom, dien gij vervloekt
hebt, is verdord! En zij verwonderden
zich en zeiden: Hoe is hij zoo terstond
verdord? En Jezus antwoordde en zeide
tot hen: Hebt geloof in God! Voorwaar
zeg Ik u: Indien gij geloof zult hebben,
en niet zult twijfelen, gij zult niet al-
1 e e n doen wat met den v ij genboom ge-
beurd is;
maar ook als gij tot dezen berg*)
zult zeggen: Hef u op en werp u in de
zee! Het zal geschieden, indien hij
niet twijfelt in zijn hart, maar gelooft,
dat wat hij ook zeggen mocht, g e s c h i e-
den zal. Daarom zeg Ik u: Alles, wat
gij biddende mocht vragen, gelooft,
dat gij het verkrijgen zult, en het zal
u geworden. En wanneer gij gaat staan
om te bidden, vergeeft, indien gij iets
hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader,
die in de hemelen is, u uwe zonden
vergeve. Doch indien gijlieden niet ver-
geeft, dan zal ook uw Vader, die in de
hemelen is, u uwe zonden niet vergeven.
De Verlosser hecht ook hier, evenals bij eene
vroegere gelegenheid, eene groote, ja almachtige
kracht aan het geloof, zoodat wij met verbazing
vragen, hoe zoo iets mogelijk is. En toch moet
het zoo zijn! Of zeg eens: Is God, onze Heer,
dan niet almachtig, zoodat voor Hem niets te
moeielijk of te gemakkelijk is? Of zou voor Hem,
die de wereld uit niets heeft voortgebracht, en
telke lente uit het kleine zaadkorreltje, rijken
*) d. i. Tot den Olijfberg, waar Jezus met zijne leer-
lingen juist bij deze voorden voorbijging.
-ocr page 576-
VEHSCIIILLENDE GELIJKENISSEN.
530
heen. En hij kwam tot den anderen, en
zeide desgel ij ks. En hij antwoordde en
zeide: Ik ga, Heer! en hij gingniet. Wie
van de twee heeft \'s vaders wil gedaan?
Zij zeggen tot Hem: De eerste. Jezus
zegt tot hen: Voorwaar, zeg Ik u: De
tollenaars en de boeleersters zullen u
voorgaan in hetRijkGods. WantJoannes
is tot u gekomen op den weg der ge-
rechtigheid, en gij hebt hem geen ge-
loof gegeven; maar de tollenaars en de
boeleersters gaven hem geloof; terwijl
gij, die dit zaagt, zelfs daarna geen be-
rouw hebt gehad om hem geloof te geven.
Zoo hadden de Opperpriesters en Schriflge-
leerden hun eigen vonnis uitgesproken! Zij, die
steeds de Wet Gods in den mond hadden, en
zich als hare ijverigste en trouwste aanhangers
voordeden, zij verwerpen de Wet juist, op het
beslissend oogenblik, als hare voltooiing in
Christus gekomen is, en door Joannes den
Dooper zoo duidelijk verkondigd werd. Zij, die
zich, om hunne uitverkoring in hunnen stam-
vader Abraham, als de bevoorrechte kinderen
Gods, boven alle volken verheffen, verloochenen
nu het kindschap Gods op den dag, waarop ze
de Zoon Gods, door zijne vereeniging met de
menschheid, in waarheid bezegelde; maar der
»Vriend" van dien goddelijken Bruidegom, Joannes
den Dooper, verachtten zij, en waren in hunne
boosheid blijde, toen Ilerodes hem om het leven
liet brengen. Dus waren zij dien tweeden zoon
van de parabel gelijk geworden, die met den
mond gewillig, maar met de daad trouwe-
loos was. De openbare zondaars daarentegen, de
tollenaars en boeleersters, die eerst in zonden en
boosheden Gods Wel verworpen hadden, bekeeren
op de boetepreek van Joannes, waarom zij bij
Jezus ontferming en genade vinden. Verwer-
ping der Joden, en uitverkoring der
Heidenen. Ziedaar de groote waarheid, die
Christus in deze en de twee volgende parabelen
uitspreekt.
4. En Hij begon tot het volk deze ge-
lijkenis te zeggen: Hoort eene andere
en zeide tot hen: Ook Ik zal U één ding
vragen, en antwoordt Mij, en dan zal Ik
u zeggen, door welke macht Ik deze
dingen doe. De doop van Joannes van
waar was die? Uit den hemel, of uit de
m e n s c h e n, antwoordt M ij!
Zij nu dachten bij zich zelven, zeggende:
Indien wij zeggen; uit den hemel, dan
zal Hij zeggen: Waarom hebt gij hem
dan niet geloofd? En indien wij zeggen:
Uit de menschen; dan vreezen wij het
volk, en het gansche volk zal ons stee-
nigen; want zij zijn overtuigd, dat Joan-
nes een Profeet was, want allen hielden
van Joannes, dat hij waarlijk een Profeet
was. En zij antwoorden en zeggen tot
Jezus: wij weten niet, van waar? En
Jezus zeide tot hen: zoo zeg Ik u ook
niet, door welke macht Ik deze din-
gen doe.
De goddelijke Meester had door zijne wedervraag
de Opperpriesters en Schriftgeleerden in groole
verlegenheid gebracht, en hun, als in het licht
van een bliksemstraal, den geheelen afgrond hun-
ner huichelarij en tegenstrijdigheid aangetoond,
want zij hielden Joannes óf voor een dweeper
en volksverleider en dan was het, als volksleer-
aren, hunne plicht, hem openlijk te veroordeelen;
óf zij hielden hem voor eenen van den hemel
gezonden Profeet; maar dan moesten zij ook in
Jezus den beloofden Messias erkennen; want als
dusdanig had Hem Joannes openlijk en herhaalde
malen verklaard. In hunne halsstarrigheid wilden
de verblinden noch het een, noch het ander doen,
en zij verstouten zich niet, de vraag van Christus
met eene openlijke leugen te beantwoorden: »Wij
weten het niet." Daarom geeselt hen nu Jezus
naar verdienste in de volgende gelijkenis:
3. En IIij begon tot henin gelijkenis^
sen te spreken: Wat dunkt u? Zeker
mensch had twee zonen; en hij kwam
tot den eersten en zeide: Zoon, ga heden
en werk in mijnen wijnberg! Maar hij
antwoordde en zeide: Ik wil niet! Doch
daarna berouw hebbende, ging hij er
-ocr page 577-
OVER DE KRACHT DES GELOOFS. CHRISTUS STRIJDT TEGEN DE PHARISEERS. 537
zeiden z ij tot Hem: Dat z ij verre! Doch
Hij, hen aanziende, zeide: Hebt gij ook
niet deze Schril\'l-plaals gelezen? Wat is
dan dit, dat geschreven staat: De steen
dien de bouwlieden verworpen hebben,
deze is tot hoeksteen geworden, van
den Heere is dit geschied, en wonder-
baar is het in onze oogen? Daarom zeg
Ik u, dat het Rijk Gods van u zal worden
weggenomen, en gegeven aan een volk,
dat deszelfs vruchten voortbrengt. En
wie op dezen steen zal gevallen zijn,
zal verbrijzeld worden, en op wien hij
zal gevallen zijn, dien zal hij verpletteren.
Toen nu de Opperpriesters en Schrift-
geleerden, en de Phariseërs zijne gel ij -
kenissen gehoord hadden, zochten zij
Hem gevangen te nemen; want zij be-
grepen, dat Hij deze gelijkenis op hen
gezegd had; doch zij vreesden de scha-
ren, omdat zij Hem voor eenen Profeet
hielden.
Het kan ons niet vreemd voorkomen, als de
Schriftgeleerden zoo dadelijk begrepen, dat hun
deze gelijkenis raakte: immers de Profeet Isaias
had het reeds acht eeuwen vroeger als eene
gelijkenis of »Lied van zijnen geliefde, van zijnen
vriend, d. i. van Christus verkondigd, als hij
zeide: Ik wil een lied van mijnen g e I i e f-
de zingen, een lied vandenwijngaard
mijns vriends. Mijn geliefde had een
wijngaard op een vetten heuvel. En IIij
omtuinde dien, en zuiverde zijn grond
van steenen, en beplantte hem met uit-
gekozen wijnstokken, en bouwde een
toren in deszelfs midden, en maakte
een wijnpersbak daarin; en hij wachtte
dat hij druiven zou voortbrengen; maar
hij heeft gifbeziën voortgebracht. Nu
dan, gij immers van Jerusalem, en gij
mannen van Juda! Weest rechters tus-
schen mij en mijnen wijngaard. Wat
was er aan mijnen wijnberg meer te
doen, \'twelk ik daaraan niet deed? Waar-
om, daar ik op druiven wachtte, heeft
gelijkenis. Er was een huisvader, die
een wijngaard plantte; en hij zette er
eene haag om, en groef eene wijnkuip
daarin, en bouwde een toren, en ver-
huurde dien wijngaard aan akker lieden,
en vertrok buiten \'s lands. Toen nu de
tijd der vruchten genaderd was, zond
hij zijn dienstknecht tot de akkerlieden,
opdat hij zijne vruchten zoude o n t v a n-
gen. Doch zij namen en sloegen hem,
en zonden hem ledig weg. En wederom
zond hij tot hen een anderen dienst-
knecht. Doch ook dezen sloegen zij,
steenigdcn hem, kwetsten hem aan het
hoofd, deden hem smaad heden aan en
zonden hem ledig weg. En wederom
zond hij een derden. Maar ook dezen
verwondden zij, wierpen hem buiten
en doodden hem. Wederom zond hij an-
dere dienstknechten, meer in getal, dan
de eerste; en zij deden hun desgel ij ks,
sommigen slaande, anderen dood end e.
Daar hij nu nog één tcergeliefden zoon
had, zeide de IIeer des wijnbergs: Wat
zal ik doen? Ik zal mijn geliefden zoon
afzenden; wellicht zullen zij, dezen ziende,
hem eerbiedigen. En hij zond ten laatste
dezen tot hen, zeggende: Zij zullen eer-
bied hebben voor mijnen zoon! Doch
toen de akkerlieden den zoon zagen,
zeiden zij onder elkander: Deze is de
erfgenaam. Komt, laat ons hem dooden,
en wij zullen zijn erfgoed hebben. En
zij namen hem, wierpen hem buiten
den wijngaard en doodden hem. — Als
dan de heer des wijngaards zal g e k o-
men zijn, wat zal hij dien akkerlieden
doen? Zij zeggen tot hem: Hij zal dien
kwaaddoeners om het leven brengen,
en zijnen wijngaard verhuren aan an-
dere akkerlieden, die hem de vruchtzul-
len leveren op hare tijden. — Dan zeide
Jezus tot hen: Hij zal komen en die
akkerlieden ombrengen, en den wijn-
gaard aan anderen geven. Dit hoorende
-ocr page 578-
VERSCHILLENDE GELIJKENISSEN.
538
hij gif-bezien voortgebracht? Welaan,
zoo zal ik u te kennen geven, wat ik ga
doen met mijnen wijngaard: zijne om-
tuining wegrukken, dat hij zij ter afwei-
ding — zijnen se hutsmuur vernielen,
dat hij zij ter vertreding! En ik zal hem
tot eene wildernis stellen. (Isaias V: 1— 6).
In de gelijkenis van lsaïas beteekent de wijngaard
in \'t algemeen het Jood-
sche volk, wiens ontrouw
en vrceselijken onder-
gang de Profeet voorzegt;
in de parabel vanClnis-
tus is de wijngaard het
aan het Joodsche volk
toevertrouwde kleinood
des geloofs, des eere-
dienst, der genade, der
wet en beloften, in een
woord: de Kerk. Do
goddelijke bedreigingen
en straffen verbeeldden
de omluining van dezen
geestelijken wijngaard:
de wijnpersbak was het
altaar, waarop het bloed
der offerdieren, als van
versch geperstcn wijn.
vloeide; de toren in "t
midden van den wijn-
gaard was de II. Tempel
te Jerusalem, het gods-
dienstig middelpunt van
het volk; de akkerlieden,
waaraan de wijngaard
verhuurd was, waren de Priesters en Scbriftge-
leerden; de op verschillende tijden naar de akker-
lieden gezonden dienstknechten waren de Profeten,
en de ceniggeboren Zoon is Jezus Christus, dien
de rockelooze akkerlieden »buiten den wijngaard
wierpen en doodden." Met dit laatste wilde er
de Heer op wijzen, hoe zij Hem na drie dagen
huilen de stad Jerusalem sleuren, en buiten op den
Calvarieberg aan \'t kruis zouden hechten.
Onbedachtzaam, of liever reeds met de straf
van verblinding geslagen, spraken nu de Opper-
priesters en Schriftgeleerden andermaal hun eigen
vonnis uit: »Hij zal dien kwaaddoeners om het
leven brengen, en zijnen wijngaard verhuren aan
andere akkerlieden, die hem de vruchten zullen
leveren op hare tijden.\'\' Ja zeker zullen die
kwaaddoeners om het leven gebracht worden in
de dagen van Titus en Vespasianus, die Jerusalem
»in eene wildernis zullen
veranderen," zooals Isa-
ias verkondigd had! Ja
zeker zullen de kwaad-
doeners om het leven
gebracht worden door
de booze geesten in den
afgrond der hel, waarin
hunne misdadige zielen
voor alle eeuwigheid zul-
len worden geworpen!
Maar de wijngaard, d. i.
het kostbaar kleinood des
geloofs en der
genade
in Cbristus vernieuwd,
voltooid en verheerlijkt,
— zal aan andere akker-
lieden verhuurd, d. i.
aan de Apostelen en
hunne opvolgers loever-
trouw d worden, en zie:
het bloed der martelaren,
de vlekkelooze onschuld
der maagden, de kloek-
moedigheid der belij-
ders, de liefdewerken
van alle Heiligen zijn de
vruchten, die de nieuw verkoren akkerlieden aan
den Heer als voortbrengselen van den wijngaard,
d. i. als de uit de kostbare onderpanden des
geloofs en der genade voortgebrachte vruchten
door alle eeuwen heen zullen worden aangeboden!
Ongelukkige uitzinnigheid der Joden! Hun ge-
loof, hun godsdienst, hunne hoop, hunne waar-
dighcid en voorrang boven andere volken, dat
alles was eenig en alleen op den beloofden Messias
gegrond. Nu verwerpen zij dezen grond* en
-ocr page 579-
OVER DE KKACI1T DES GELOOFS. CHRISTUS STRIJDT TEGEN DE PHARISEËRS. 539
velen gij er vinden moogt, roept ze tot
de bruiloft. En zijne dienstknechten
gingen uit naar de wegen, en vergader-
den allen die zij vonden, kwaden zoo-
wel als goeden, en de bruiloft werd vol
aanzittende gasten. De koning nu kwam
binnen, om de aanzittenden in oogen-
schouw te nemen, en hij zag daar iemand,
die niet gekleed was met een bruilofts-
kleed. En hij zegt tot hem: Vriend! hoe
zijt gij hier binnen gekomen, zonder een
bruiloft skieed aan te hebben? En hij
verstomde. Toen zeide de koning tot de
dienaars: Bindt hem zijne handen en voe-
ten, en werpt hem uit in de duisternis
daar buiten; daar zal geween zijn en
geknars der tanden. Want velen zijn
geroepen en maar weinigen zijn u i l v e r-
korenen. — — Toen verlieten Hem de
Phariseërs, en gingen weg.
Reeds bij eene vroegere gelegenheid (zie blz.
475) had de goddelijke Leermeester den Joden
soortgelijke gelijkenis voorgesteld; heden her-
haalt en scherpt Hij die — met het oog op zijnen
aanstaanden kruisdood — nog meer aan door
er den moord bij te voegen, dien de roekelooze
genoodigdcn op de dienstknechten bedreven bad-
den, zoomede van den genoodigde, die zonder
bruiloflskleed ter bruiloft verschenen was. Tevens
beteekent Hij ook nu nader het gastmaal door
den beteekcnisvollen zin van het bruiloftsfeest!
Eene juiste beleekenis! Want wal is het Rijk
Gods op aarde in zijnen grondslag, in zijne voorl-
zelting en voltooiing — wat is het anders, dan
de verceniging van den goddelijken Zoon des
Konings met de menschheid? In zijnen grondslag
is hel Rijk Gods de Menschwording van het
eeuwig Woord, dat zich in den maagdelijken
schoot van Maria, met de menschelijke natuur
op de meest onverbrcekbare wijze en voor altijd
vereenigd heeft. — In zijne voortzetting en be-
staan is het Rijk Gods de katholieke Kerk, die
Christus zich tot bruid met het bloed van zijn
hart aan het kruis gekocht heeft, en waarmede
Hij al de dagen tot aan het einde der wereld
hoeksteen, en daarom moet liet gansche gebouw
instorten.
Pas nu echter, christelijke Lezer, diebeschou-
wing over het Joodsche volk op u zelven toe!
Ook u heeft de Heer een kostbaren wijngaard
toevertrouwd: den godsdienst met zijne geloofs-
waarheden, hcilmiddelen en beloften. Welke
vruchten hebt gij tol nu toe voortgebracht? —
En als gij de goddelijke afgezanten, die u sedert
jaren tot getrouwe vervulling uwer plichten moesten
aanmanen — de inwendige inspraken der genade,
de preek, het woord van uwen biechtvader, on-
gelukken, ziekten, enz. — als gij die goddelijke
afgezanten hebt verwaarloosd, en den wijngaard
van uw inwendig leven liet verwilderen; zal dan
ook niet voor u het uur slaan, waarop gij van
de u toevertrouwde genade beroofd, en ellendig,
evenals de kwaaddoeners van de parabel om het
leven gebracht zult worden? Bedenk dit toch goed!
5. En Jezus nam het woord op en
sprak wederom tot hen in gelijkeniss-en,
zeggende: Het Rijk der Hemelen is ge-
lijk geworden aan een koning, die een
bruiloftsfeest voor zijnen zoon had aan-
gericht. En hij zond zijne dienstknechten
uit om de genoodigdcn tot de bruiloft
te roepen; doch zij wilden niet komen.
Wederom zond hij andere dicnstknech-
ten, enzeide: zegtaandegenoodigden:
Zie, ik heb mijn middagmaal gereed ge-
maakt; mijne ossen en het mest vee zijn
geslacht, en alles is gereed; komt tot
de bruiloft! Doch zij gaven er geen acht
op, en gingen heen, de eene naar zijne
land hoeve, de andere tot zijnen handel,
en de overigen grepen zijne dienstknech-
ten, en mishandelden en doodden hen.
Toen nu de koning dit vernam, werd hij
vertoornd; en hij zond zijne krijgsben-
den, en verdelgde die moordenaars, en
hunne stad stak hij in brand. Alsdan
zegt hij tot zijne dienstknechten: De
bruiloft is wel gereed, maar de genoo-
digden waren het niet waardig. Gaat
dan op de uitgangen der wegen, en zoo-
-ocr page 580-
VERSCHILLENDE GELIJKENISSEN.
540
gast, die eene zoo verschrikkelijke straf kreeg,
had de roeping gevolgd, was door de groote deur
(hel zinnebeeld van het doopsel) binnen gekomen,
en had aan het gastmaal deelgenomen. Hij had dus
het geloof, maar geen bruiloftskleed; hij was
Gods dischgenoot, en toch werd hij verworpen.
Onderzoek dus nu met allen ernst, welke be-
trekking het met het bruiloftskleed heeft.
Het was in het Oosten (en veelal is het tegen-
woordig nog) gebruikelijk, dat rijke heercn hunne
genoodigden vóór het feestmaal feestelijke over-
kleederen zonden. De koning in de parabel had
dus ook door zijn hofmeester aan de genoodigden
zulke kleederen laten uitdeden. Doch een hunner
was te onverschillig en te vol gemakzucht, of achtte
zich te voornaam, het aangeboden bruiloftskleed
aan te nemen, en op de bruiloft te dragen.
Volgens de eenstemmige verklaring der Kerkva-
ders beteekent dit bruiloftskleed de geheele volle
gerechtigheid, de gerechtigheid, in zooverre wij
daaraan door de toepassing der verdiensten van
Christus in de Sacramenten des doopels en der
biecht deelachtig worden, en daarom door de
Godgeleerden als de gerechtigheid van
Christus wordt aangeduid, — en eveneens ook
de rechtvaardigheid, in zooverre die in de wer-
kelijke overeenstemming van ons hart en handel-
wijze met den geest en het voorbeeld van Jezus,
bijgevolg in de goede werken, in de onschuld en
heiligheid des levens bestaat, en de christelijke
rechtvaardigheid genoemd wordt *) In de-
zen zin zegt de II. Paus Gregorius de Groote:
«Diegene is zonder bruiloftskleed, die wel het
geloof bezit, maar de liefde niet heeft." De
II. Ireneus verzekert eveneens: tHet bruiloftskleed
zijn de werken der rechtvaardigheid."
*) Het spreekt van zelf, dat deze rechtvaardigheid,
welke door eigen werking verkregen wordt, onafscheid*
baar is van de rechtvaardigheid van Christus, waaraan
wij in de H. Sacramenten deelachtig worden. De laatste
is als ware het de bovennatuurlijke grondslag, waarop
de Christen, aanhoudend door de goddelijke genade on-
dersteund, het gebouw van ware heiligheid optrekken,
en dag aan dag zijne volmaking nader brengen moet
zoo als er geschreven staat: die gerecht is, oefene
nog gerechtigheid. (Openb, XXII: 11).
verbonden blijft. In zijne voltooiing op aarde is
het Rijk Gods de II. Communie, waarin zich
Christus, waarlijk, werkelijk en wezenlijk met
de mensclielijke ziel vereenigt, opdat zij in Hem
en door Hem leve. Zoo is dan in het Rijk Gods
de heerlijke belofte, zooals die in het boek van
den profeet Oseas staat opgeschreven, vervuld
geworden: Dan zal Ik Mij voor eeuwig aan i
u verloven. En Ik zal Mij aan u verloven i
naar gerechtigheid en recht, met ge- |
nade en erbarming. Ik zal Mij met u ver-
loven door waren trouw. (Oseall: 19—20.) j
Daarom vereert de Christen den maagdelij ken
Moederschoot van Maria, het Kruis en de Hostie, j
als het uitverkoren, drievoudig Bruidsbed, waar- !
op die geheimvolle en onuitsprekelijk genaderijke
vereeniging van den goddelijken Zoon des Konings i
met de menschheid voltrokken is, zich voortzet
en dagelijks voltooit.
Vóór allen waren de Joden, als het uitverkoren j
volk Gods, geroepen en uitgenoodigd, om aan
de genade dezer godmenscbelijke vereeniging deel
te nemen. Maar »de genoodigden waren het niet
waardig," omdat zij Gods Rijk versmaadden, en
de afgezanten van den hemelschen Koning om
het leven brachten. Daarom zond de koning zijne
krijgsbenden — de Romeinen — en liet, in de
verwoesting van Jerusalem, »die moordenaars ver-
delgen en hunne stad in brand steken." En nu
werden de Apostelen »naar de uitgangen der
wegen," d. i. naar de heidensche volken van
alle werelddeelen gezonden, om ze tot het Rijk
Gods te roepen. En zie, met duizenden en hon-
derdduizenden stroomden ze uit alle landen toe,
tot »de bruiloft van het Lam, dat geslacht is,"
zoodat ten huidigen dage er geene enkele be-
kende natie in al de vijf werelddeelen bestaat,
of zij hebben aan de bruiloftstafel van Jezus
Christus in de roomsch katholieke Kerk hunne
plaatsbekleeders.
Doch het bloot aanzitten aan het bruiloftsmaal,
de enkel uitwendige deelname aan het Dijk van
Christus door het geloof en het doopsel is niet
voldoende, zooals dit het tweede deel der ge-
lijkenis op eene ontzettende wijze aantoont. Die
-ocr page 581-
OVER DE KRACHT DES GELOOFS. CHRISTUS STRIJDT TEGEN DE PHARISEËRS. ENZ. 541
geschapen is, uitgeworpen in de duisternis
daarbuiten, gedompeld in den eeuwigen nacht
des doods, en de geheele eeuwigheid door wee-
nen en op de tanden knarsen en te Iaat,
wanhopend berouw, in machtelooze razernij tegen
God, tegen de medeverdoemden en tegen zich-
zelven, in eene smart, waarvan alle aardsch
leed maar eene zwakke schaduwe is.
O heilige, goede God, laat mij niet om het
leven brengen! Versterk mijnen wil. Gij hebt
mij uit zuivere genade, zonder mijne medewer-
king, tot de zaligheid geroepen; maar dan
eerst behoor ik tot het gelal der uitverkore-
nen, als ik tot aan den avond van mijn leven
met uwe genade medewerk. O wek mij uit mijne
lauwheid op! O verhef mij uit mijne zinnelijk-
heid! 0 versterk mij in mijne machteloosheid,
opdat ik werke, zoolang het dag is, en red mijne
ziel — mijne eenige ziel!
Christelijke Lezer, hoe slaat het nu met u,
met uw bruiloflskleed ? Gij bezit het geloof,
gij zijt gedoopt, en roemt er op lot de Katho-
lieke Kerk te behooren. — Ach, deze uwe roem
is niet goed, als gij u niet tevens bevlijtigt een
waar christelijk hart en handelwijze te hebben.
Twee zaken moeten te zamen gaan: hel lidmaat-
schap der Kerk van Christus en het leven naar
de voorschriften dezer Kerk, anders mist gij het
bruiloflskleed; en als de Heer ten oordeel komt,
zult ook gij, evenals die ongelukkige, van schrik
verslijven, verstommen en in de duisternis daar-
buiten uitgeworpen worden. Het Woord van
Christus geldt alle menschen en alle tijden, be-
grijp dat goed: het geldt ook u! O schrikkelijk
lot van eene ziel, die op den dag des oordeels
zonder dat bruiloflskleed bevonden wordt! G e-
bonden, d. i. niet in staat zich te helpen, zich
door boetvaardigheid te redden, zich door weer-
stand los te maken, wordt ze, die veor het licht
VIJFDE HOOFDDEEL.
DE CIJNSPENNING. HE T ANDER LE VEN. HET GROOT GEBO D.
JEZUS BESCHAAMT EN VEROORDEELT DE PHARISEËRS.
(Dinsdag). (Malth. XXII: 15; XXIII. 1—39:
Mare. XII: 13—40; Lm. XX: 20—47.)
^
Hem van eene zonde kon beschuldigen. Daarom
willen zij Hem nu in zijne rede verstrikken;
de arglistigen zoeken een woordje uit zijnen
mond te lokken, dal hun eene gewenschte aan-
leiding geeft om Christus te veroordeelen.
1. Toen gingen de Phariseërs weg,
en hielden te zamen raad, ten einde
Hem in zijne rede te verstrikken. En
zij zenden tot Hem hunne leerlingen
ewis konden de 0pper-
priesters en Schrift-
geleerden geene wer-
kelijke klachte" tegen
de handelingen van
Jezus inbrengen; dat
gevoelden ze hoe lan-
ger hoe meer. Zijn
leven was te zuiver en onbevlekt, dan dat iemand
-ocr page 582-
DE CIJNSPENNING. HET ANDER LEVEN. HET GROOT GEBOD.
542
vroegtijdig aan leugen, bedrog en list te ge-
wennen, deels om door den schijn van den eenvoud
en de leerzucht der jeugdige leerlingen, des te ze-
kerder een antwoord van den Zaligmaker te ont-
lokken. Welk een lage snoodheid! Doch dit is
nog niet alles! Tegelijkertijd verbinden zich de
Phariseërs met de Herodianen. De Herodianen
waren eenc sekte van Joodsche vrijgeesten die
sedert nagenoeg eene
halve eeuw geheel en
al der koninklijke familie
van Herodes was toege-
daan, en met deze in
bondgenootschap zich
beijverde om het onge-
loof en het romeinsch
heidendom bij het Jood-
sche volk in te voeren.
Tot dat einde bevorder-
den zij de heidensche
spelen en gebruiken —
keurden, als een na-
tuurüjk uitvloeisel van
staatsrecht, de gewel-
dadige inmenging van
den staat in kerkelijke
aangelegenheden en het
gebruiken van kerkelijke
goederen tot staatsdoel-
einden, goed, en hielpen
trouw mede, zoo dik-
wijls zich maar ergens
eene gelegenheid aan-
bood, de godsdienstige
en volksgebruiken, uit
te wisschen. Dus waren de Herodianen de ver-
lichte, nieuwgeloovige, romeinsch-heidensche partij
bij het volk, terwijl de Phariseërs als Joden en
Patriotten, de oudgeloovige, aan de wet streng ge-
hechte partij trachtte zich te doen gelden. Maar nu
vergaten beide partijen hunnen ouden haat, en
de klove, die hen van elkander scheidde; zij
vereenigden zich broederlijk, en boden elkander
de hand — om den goddelijken Leermeester te
doen vallen! Hoe snood! Nu wij gezien hebben,
met de Herodianen, zeggende: Meester,
wij weten dat Gij de waarheid spreekt,
dat Gij rechtmatig spreekt en leert en
den weg Gods naar waarheid leert, en
U aan niemand stoort; want Gij ziet niet
op den persoon der menschen, maar leert
den weg Gods naar waarheid. Zoo zeg
ons dan: Wat dunkt U? Is hel geoor-
1 o o f d den Keizer
cijns Ie geven, of
niet? Doch Jezus
hunne boosheid
kennende, zeide:
Wat beproeft gij
Mij, gij huichelaars!
Toont M ij d e c ij n s-
munt! En zij reik-
len Hem een denarie
aan. En Jezus zegt
tot hen: Wiens is
dit beeld en het op-
schrift? Zij zeggen
tot Hem: D e s K e i-
zers. Daarop zegt
Hij tot hen: Geeft
dan aan den Keizer
wat den Keizer toe-
komt, en aan God,
wat God toekomt.
En zij, dit hoorende,
konden zijn woord
in tegenwoordigheid
van het volk niet be-
rispen, z ij waren
verwonderd, en zij
verlieten Hem, en gingen heen.
Evenals hot antwoord van den goddelijken
Meester diepe wijsheid en eene, voor alle tijden
geldige zedeleer bevat, zoo verraden deJoodsche
vragers — zoowel door hunne vraag zelve, als
door de wijze, waarop zij die doen, het afzich-
telijk geheim hunner boosheid. Wie zijn de vra-
gers ? de leerlingen der Phariseërs en Herodianen.
De Phariseesche Schriftgeleerden zenden hunne
leerlingen ter bespieding, deels om deze reeds
-ocr page 583-
JEZUS BESCHAAMT EX VEROORDEELT DE PHARISEËRS.                         543
oog op, beziet de sluwe vijanden met eenen
doordringenden blik, en met een enkel woord
verbreekt Hij de kunstig gemaakte strikken, waarin
zij Hem reeds gevangen waanden. «Geeft aan
den keizer, wat den keizer toekomt, en
aan God, wat God toekomt.\'\' De dwazen!
Als zij toch de keizerlijke munt voor de eigen-
lijke landsmunt houden, ze bij zich dragen en
er zich in het dagelijksch verkeer van bedienen,
dan hebben zij immers juist daardoor ook reeds
de keizerlijke opperheerschappij erkent, waaruit
dan van zelf volgt, dat ook zij, ter bestrij-
ding der staatsuitgaven, mede belasting moe-
ten betalen. Dus moet Christus de belaslingsplich-
tigheid niet het eerst vaststellen. De keizerlijke
cijnspenning in de handen van de Joodsche
volksleiders is een genoegzaam bewijs, dat zij
zelven de belastingsplichtigheid reeds lang werke-
lijk erkend hebben!
«Geeft aan den keizer, wat den keizer
toekomt." Daardoor heelt Christus|eene alge-
meen geldige zedeleer vastgesteld. Want zeker
is er niets billijker, dan dat wij de weldaden en
voordeden der staatsregeling door onze weder-
keerige dienstbetooningen deels dankbaar genieten,
deels mogelijk maken. De bescherming van den
eigendom, de eer en het leven tegen bedriegers
en dieven, tegen lasteraars en moordenaren —
de bescherming van armen en zwakken, van
weduwen en weezen tegen den overmoed der
sterkeren — de geldigheid der verdragen, het
bouwen en onderhouden van wegen en middelen
van gemeenschap, de regeling der weerbaar-
heid tegen in- en uitwendige vijanden; heb-
ben wij deze en dergelijke zaken niet geheel of
grootendeels aan de staatsregeling, aan de bur-
gerlijke Regeering te danken? Dus vordert reeds
de natuurlijke plicht, dat wij door gehoorzaam-
beid, belastingen, en noodige dienstbewijzen het
der Regeering mogelijk maken zulke staatsrege-
lingen in stand te houden, en hel burgerlijk
welzijn van allen te bevorderen. Daarom ver-
dient het woord van den beroemden Jezuïet
Salmeron ernstige behartiging: >De weldaden der
09
hoe reeds over achttien eeuwen de boosheid zich
van alle kanten in bondgenootschap tegen Christus
vereenigd heeft, mogen wij dan nog wel ver-
wonderd staan, indien ook in onze dagen die partij-
en, die anders zoo scherp tegenover elkander
staan, zich dadelijk vereenigen, als het er maar
op aankomt, de Kerk van Christus te hinderen,
te verdrukken, te vervolgen ? !
En let nu eens op, hoe huichelachtig de Phari-
seërs met de Herodianen hunne vraag doen:
nMeester, wij weten, dat Gij de waarheid spreekt,
dat Gij rechtmatig spreekt en leert, en U aan
niemand stoort. Want Gij ziet niet op den per-
soon der menschen, maar leert den weg Gods
in waarheid.\'\' — Zij noemen Jezus hunnen Meester
om zijn vertrouwen te winnen, en Hem zorge-
loos te maken; zij prijzen zijne vrijmoedigheid
en onverschrokkenheid, om Hem juist daardoor
tot een ondoordacht en verkeerd antwoord uit te
lokken, waardoor Hij óf met de staatsmacht óf
met de oudjoodsche volkspartij in vijandschap
komen moest. Welke afschuwelijke list!
De vraag zelve was voor hun boosaardig doel
het best gekozen. Of — zoo redeneerden zij —
Jezus moest de vraag bevestigen, en daardoor
de schatplichtigheid van het Joodsche volk, tegen-
over den heidenschen keizer, erkennen — en dan
hebben de Phariseërs eene gewenschte gelegen-
heid, Hem als een keizersgezinde, als een vijand
van het volk, aan diens wraak over te leveren;
óf wel Hij moest de vraag ontkennen, en dan
zouden Hem de Herodianen als een volksopruier,
die den cijns aan den keizer weigert, aanklagen,
voor het gerecht brengen, en als plichtig aan
gekwetste majesteit zijne veroordeeling bewer-
ken. — Ach, mijn dierbare, en meedoogende
Heer en Verlosser! Hoe zeer moest U deze arg-
listige haat smarten! Gij zijl gekomen, om alle
menschen den vrede en vriendschap Gods te
brengen en hier ziet Gij rechts en links niets
dan vijanden om U geschaard! Gij zijt gekomen
om het menschelijk geslacht uit den afgrond der
zonde te trekken, en hier graaft U de boosheid
rechts en links kuilen, om er U in te storten!
Doch zie, de goddelijke Leermeester slaat zijn
-ocr page 584-
bU                     DE CIJNSPENNING. HET ANDER LEVEN. HET GROOT GEBOD.
macht, als deze verkeerde, onbillijke of onrecht-
vaardige maatregelen neemt, mag slechts binnen
de palen der bestaande wetten en met wettig
geoorloofde middelen plaats hebben. Waar zulk
wettig verzet niet tot het gewenschte doel leidt,
moei de Christen in ootmoed zijn hoofd buigen,
en de onrechtvaardigheid of dwaasheid der Re-
geerders beschouwen als eene goddelijke geesel-
roede, die de Heer ten behoorlijken tijde wederom
van zijn volk zal afwenden. Ziedaar het christelijk
begrip over de staatsregeling en over den plicht
der burgers jegens hunne rechtmatige Overheid.
2. Op dien zelfden dag kwamen er lot
Hem Sadduceërs, die zeggen, dat er
geene verrijzenis is; en zij ondervroegen
Hem, zeggende: Meester! Mozes heeft
gezegd: Indien iemand sterft zonder een
kind te hebben, en eene vrouw achter
laat, dat dan zijn broeder haar lol vrouw
zal nemen, en zijnen gestorven broeder
kroost verwekken. Nu waren er bij ons
zeven broeders; en de eerste nam eene
vrouw en stierf, zonder kroost na te
laten. En de volgende nam haar; en ook
hij stierf zonder kind. En de derde nam
haar, insgelijks ook al de zeven, en zij
lieten geen kroost na en stierven. Het
laatsl van allen stierf, ook de vrouw.
In de verrijzenis dan, wanneer zij zul-
len verrezen zijn, van wien uit die
zeven zal zij de vrouw zijn? want al de
zeven hebben haar tot vrouw gehad. En
Jezus antwoordde en zeide tol hen:
Dwaalt gij niet daarom, omdat gij de
Schriften niet kent, noch de kracht
Gods? want wanneer zij uitdedooden
verrezen zijn, zullen ze noch trouwen,
noch uitgetrouwd worden; maar zij zul-
len zijn als de Engelen Gods in den
hemel. De kinderen dezer wereld t r o u-
wen en worden uitgetrouwd; maar zij
die gene wereld en de verrijzenis uit
de dooden zullen waardig gekeurd wor-
den, zullen noch trouwen, noch uitge-
trouwd worden; want zij zullen niet meer
staatsregeling worden zelfs door de zwaarste offers
in verre na niel opgewogen."
Maar wat in dil opzicht reeds het eenvou-
dig natuurrecht eischt, is voor den Christen —
door het woord van Christus en zijne Apostelen —
een godsdienstige plicht geworden, zoodat eik-
een, die zich door ongehoorzaamheid, bedrog of
anderszins in zake van belastingen en dergelijken
tegen de Regeering verzet, zich daardoor ook
tegen een stelligen plicht van hel Christendom
vergrijpt. Want hel bevel van Christus is duidelijk
en klaar: »Geeft aan den keizer wat aan den
keizer toekomt.\'\' En evenzoo duidelijk is het
woord van den Leeraar der volken, den Heiligen
Paulus: Alle mensch zij aan de hoogere
Machten onderdanig; want er is geene
macht dan van God, en de bestaande
machten zijn van God verordend. Der-
halve wie zich tegen de macht verzet,
die verzet zich tegen Gods verordening;
en die zich daartegen verzetten, brengen
een st ra foor deel over zich zelve. — Weest
derhalve uit noodzakelijkheid onder-
danig, niet alleen om wille der straf,
maar ook om wille des gewetens. Geeft
(i ;i n aan allen wat gij schuldig zijt. ,
Schatting, wien gij schatting; tol wien
gij toljontzag, wiengijontzag;eerbied,
wien gij eerbied schuldig zijt. (Rom. XIII.)
Hierbij mogen wij niel uil het oog verliezen,
dat Christus zoowel als de Apostelen deze voor- i
schriften in eenen tijd gegeven hebben, waarop
slechts heidensche en meestal zeer slechte Keizers
en Overheden bestonden. — Dus al ware ook de
Regeering goddeloos en er op uit om den Christen
in zijne heiligste plichten te belemmeren, mag
deze zich toch niet gerechtigd achten haar de
gehoorzaamheid, de belastingen en dienstbetoon i
daarom te weigeren. Slechts dan als de burger-
lijke Regeering iets van hem eischte, dat open-
lijk met het Geloof en Gods Wet in strijd is,
zou hij naar de leering van den H. Petrus, zich
daartegen onbepaald mogen en moeten verzetten:
j>Men moet God meer dan de menschen gehoor-
zamen.\'\' Elk ander verzet tegen de gestelde
-ocr page 585-
JEZUS BESCHAAMT EN VEROORDEELT DE PHARISEÊKS.                           545
lijden, onsterfelijk, en in het bezit van de aan-
schouwing Gods.
Gelukkige toestand, waarin al de ellende, al
de vergankelijkheid en begeerlijkheid van onze
lichamelijke natuur overwonnen, en het verheer-
lijkte lichaam verheven zal worden om in de
heerlijke vrijheid des geesles te deelen. Groote,
alles overtreffende waardigheid van den christelijken
ongehuwden staat, en van de maagdelijke zuiver-
beid, die de menschen, volgens het getuigenis
van Christus reeds hier op aarde aan de Engelen
gelijk gemaakt en reeds in het land der slavernij
de gelukkige vrijheid des lirhaams voorbereidt.
3. Toen nu de Phariseërs hoorden,
dat Hij de Sadduceërs tot zwijgen had
gebracht, vergaderden zij bijeen. En
één uit hen, een Wetgeleerde naderde,
die hem had hooren r e d e t w i s t en, en
ziende dat hij hun goed geantwoord had,
vroeg hij Hem, Hem beproevende: Mees-
ter, welk is het grootste, het eerste
gebod in de wet? En Jezus antwoordde
hem: Het eerste van alle geboden is:
Hoor, Israël! de Heere uw God, is één
eenig God. En gij zult den Heer, uwen
God, liefhebben uit geheel uw hart, en
uit geheel uwe ziel, en uit geheel uw
verstand en uit geheel uwe kracht. Dit
is het eerste en grootste gebod. En het
tweede is daaraan gel ij k, gij zult uwen
naaste liefhebben als u zelven. Er is
geen ander gebod groote r dan deze.
Aan deze twee geboden hangt de gan-
sche wet en de Profeten.
En de Schriftgeleerde zeide tot Hem:
Voortreffelijk, Meester! Naar waarheid
hebt gij gezegd, dat Hij één eenig God
is, en dat er geen ander is buiten Hem;
en Hem lief te hebben uit geheel het
hart en uit geheel het verstand en uit
geheel de ziel en uit geheel de kracht,
en den naaste lief te hebben als zich zel-
ven, is meer dan al de brand- en slacht-
offers. En Jezus ziende, dat hij verstandig
kunnen sterven; want zij zijn gelijk aan
Engelen, en zij zijn kinderen Gods, daar
zij kinderen der verrijzenis zijn. Doch
dat de dooden verrijzen lieeft ook Mozes
aangetoond: — Hebt gij niet gelezen in
het boek van Mozes, in het braambosch,
hoe God tot hem sprak, en u zeide: Ik
ben de God van Abraham, en de God van
Isaac, en de God van Jacob? Niet een
God van dooden is Hij, maar van leven*
den; want allen leven in Hem. Gij dwaalt
dus grootelijks!
En sommige van de Schriftgeleerden
antwoordden en zeiden tot Hem: Mees-
ter! Gij hebt goed gesproken. En de
scharen dit hoorende, stonden verwon-
derd over zijne leering.
De zooeven aangehaalde wel van Mozes was
tot troost van kinderlooze weduwen gegeven in
een tijd, waarop het zonder kinderen te zijn de
grootste smaad en de moederlijke waardigheid
de hoogste zegen was. Overigens beoogden de
Sadduceërs door hunne vraag niets anders, dan
de leer over de verrijzenis en het eeuwige leven
te bespotten. Want zoo — meenden zij in hunne
bekrompenheid — was er een verrijzenis en
eeuwig leven, dan moest immers die vrouw of
slechts aan een harer vroegere mannen óf aan
allen tegelijk behooren: doch beiden waren in
strijd, het eerste met de rechtvaardigheid; het
tweede met de zedelijkheid. De dwazen! zij ver-
loren uit het oog, dat er nog een derde oplossing
van die vraag kan worden gegeven, die daarin
bestaat, dat de vrouw in de eeuwigheid aan geen
van allen behoort, omdat, na de verrijzenis het
huwelijk ophoudt te bestaan. Want dan is het
getal der uitverkorenen ten volle, en de dood is
verslonden door overwinning en eene vervanging
der overledenen door geboorte niet meer nood-
zakelijk. De verrezenen (namelijk de ter gerech-
tigheid heerlijk verrezenen, want van dezen alleen
spreekt hier Christus) zullen dan zijn als de
Engelen, d. i. zuiver en volkomen vrij van alle
begeerlijkheid des vleesches, onbekwaam om te
-ocr page 586-
DE CIJNSPENNING. HET ANDER LEVEN. HET GROOT GEBOD.
546
geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijl
niet verre van het Rijk Gods.
Ten tijde des Verlossers werd er onder de
Joden veel over den vraag, welke het grootste en
gewichtigste aller geboden is, gesproken en ge-
twist. De meesten namelijk, bijzonder onder de
Phariseërs, hielden de wetten over de offerande
en de godsdienstige verordeningen, dus de meer
uitwendige werken van godvruchtigheid en de
nauwgezette onderhouding der kerkelijke voor-
schriften voor de hoofdzaak; en maar betrekkelijk
weinigen dachten er aan, dat het middelpunt van
allen godsdienst in de liefdevolle toewijding aan
God en aan den naaste om God bestaat, en dat
alle uitwendige eeredienst en kerkelijke gehoor-
zaamheid slechts de noodzakelijke uitdrukking zijn
van de inwendige godsdienstigheid.
Hier doet zich aan ons een merkwaardig en
ook voor onzen tijd hoogst beleekenend verschijnsel
voor. De Schriftgeleerden hadden zich het nauw-
keurig onderzoek van den Dijbel tot levenstaak
gesteld; zij kenden de honderderlci beteekenissen,
die hunne grootste Leermeesters voor iederen
bijbeltekst hadden nagelaten; ja zij wisten ten
stipste aan te geven, hoe dikwijls iedere letter
in de II. Boeken voorkomt. Maar de eigenlijke
ziel van het II. Boek bleef voor hen een raadsel;
de hoofdzaak kenden zij niet. Over hel één, hei-
lig middelpunt, waarvan al de voorschriften van
de Wet, en al de leeringen der Profeten maar
afstralingen zijn, verkeerden zij in het duister.
Is dat ook in onze dagen niet het lot van zoovele
geleerden ? Gebeel hun leven is aan de wetenschap
gewijd; hun geest vorscht en wroet rusteloos in
de wetten der natuur, in de geheimen van de
menschelijke ziel, in de gedenkteekenen eener
vervlogene wereld, in de opteekening van vroe-
gere geslachten, maar het eenig gewichtige en
noodzakelijke, hel lichtend middelpunt en laatste
einde aller dingen vatten zij niet.
En welk is het middelpunt en het laatste einde
van alle goddelijke wetten? De Liefde, d. i.
die heilige vlam des harten, die zich aan het
licht der geloovigc kennis Gods als het hoogste
en volmaakste Wezen ontsteekt!
En is deze liefde niet het natuurlijkste en be-
grijpelijkste van wat men denken kan? Moet dan
het menschelijk hart, bij het zien der oneindige
schoonheid en volmaaktheid Gods, niet in on-
willekeurige liefde tot Hem ontvlammen? Kan
dus de mensch aan de goedheid, menschlievend-
heid en barmhartigheid van zijnen Schepper den-
ken, zonder Hem het dankoffer der liefde aan te
bieden ? Vergiffenis der zonden, inwendige vrede,
aanhoudende vervolmaking en verheerlijking van
al de krachten der ziel, eindelijk het recht op
de eeuwige zaligheid: ziedaar het loon van die
liefde. Kan dus de mensch dit heerlijk loon
willen verliezen? Waarom moet hem dan de
liefde tot eene vormelijke wet gemaakt, en uit-
drukkelijk bevolen worden: Gij zult? — Ach,
dit is juist het treurig gevolg van het bederf,
dat door de zonde in onze ziel gekomen is! Dui-
zendcrlei bedriegelijke gestalten doen zich aan
den menschelijken geest voor, begoochelen zijne
verbeeldingskracht en zoeken zich in de liefde
zijns harten te nestelen, zoodat het ten laatste
voor de eeuwige waarheid zelve, voor den alleen
Beminnenswaardige zin, noch plaats meer heeft.
Daarom moet de mensch — zinnelijk en aardsch
als hij is — aanhoudend wederom worden opge-
wekt door de donderende stem van Sinaï: Gij
zult den Heer, uwen God liefhebben
uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel,
uit geheel uw verstand en uit al uwe
krachten! — Reeft zich nu eenmaal de ziel
door dezen kreet ernstig laten wakker schudden
en lot verzorging der II. liefdevlam opbeuren,
is zij eenmaal begonnen zich in de beschouwing
van Gods onmetelijke schoonheid en beminnelijk-
heid te verdiepen, en te smaken, hoe zoet het is
den Heer lief te hebben, dan heeft zij de Wet
niet meer van noode, dan wordt de goddelijke
liefde hare innigste behoefte, hare hoogste vreugde,
de zoetste en uitsluitende bezigheid van haar
leven, zoodat ze met den II. Augustinus uitroept:
Hoe, Heer, Gij belast mij, U te beminnen? Was
het dan niet reeds genoeg, mij dit te veroor-
loven? Gij dreigt dengenc, die U niet lief heeft,
met groote ellende — ach, is er dan eene grootere
-ocr page 587-
JEZUS BESCHAAMT EN VEROORDEELT DE PHARISEÈRS.                          547
dat de geheele inwendige en uitwendige mensch
zich tot een werktuig van den goddelijken wil
gemaakt heeft. Maar waar die liefde niet is,
heeft al het overige voor God en de eeuwigheid
geene waarde. Daarom schrijft de Apostel (I Cor.
XIII: 1—3): Zoo ik.de talen dermenschen
en der Engelen spreek, maar geene liefde
heb, ik ben als een klinkend metaal ge-
worden of een klaterend bekken. En
zoo ik eene profetie-gave heb, en al de
verborgenheden weet en alle kennis be-
zit; en zoo ik alle geloof heb, zoodat ik
bergen verzet, maar geen liefde heb,
ik ben niets. En zoo ik geheel mijn ver-
mogen tot spijs voor de armen uitdeel,
en zoo ik mijn lichaam overgeef om ver-
brand te worden, maar geene liefde heb,
het baat mij niets.
In de liefde tot God is de liefde tot onzen
evenmensch reeds, als een wezenlijk bestanddeel,
besloten. Spreekt de Heer echter nog uitdruk-
kelijk van dezelve als van een »tweede gebod",
doet Hij dit om drie redenen. Vooreerst om den
innigen samenhang en de onafscheidbaarheid der
liefde van God en van den naaste kenbaar te
maken; verder om een gevaarlijk misverstand te
voorkomen en de phariseesche dwaalleer te be-
strijden, als hadde de brave mensch zich om het
wel en wee van zijnen evenmensch niet te storen;
eindelijk om ons, in de naasteliefde, den zeker-
sten toetsteen van onze liefde tot God aan de
hand te geven, zooals ons dit de II. Evangelist
Joannes verklaart, zeggende: Indien iemand zegt:
Ik heb God lief, en zijnen broeder haat,
die is een leugenaar. (I Joann. IV : 20).
Door het gebod der naastenliefde worden ons
drie zaken opgelegd: vooreerst eiken mensch, als
Gods evenbeeld, hoog te achten; ten tweeden in
zijne lotgevallen hartelijk te deelen; ten derden
naar ons vermogen in zijne behoeften tot zijn
tijdelijk en eeuwig geluk mede te werken. Hoe
schoon en hartroerend is de schildering, die de
II. Paulus ons van deze liefde geeft: De liefde
zegt hij, is geduldig, is goedertieren; de
liefde is niet na ijverig, zij praalt niet,
ellende dan U niet lief te hebben? Ja ik wil U
steeds beminnen, o schoonheid zonder begin en
zonder einde! Ach, hoe laat ben ik begonnen U
lief te hebben, en waarom kan ik U niet zoo
beminnen, zooals Gij verdient bemind te \\vor-
den?" Leert ons de IL Schrift, dat wij God zullen
beminnen suit geheel ons hart, uit geheel onze
ziel, uit geheel ons verstand en uit al onze krach-
ten," dan bevat deze opeenstapeling van schijn-
baar bijna gelijkbeteekenende woorden de drin-
gende vermaning, dat de hemelsche liefde geheel
ons zijn en wezen moet omvatten, doorgloeien
en verlevendigen. Uit geheel ons hart zul-
len wij God liefhebben, d. i. geheel het vermogen
van onzen wil zal op God gericht zijn, alle ge-
noegens en bevrediging in God zoeken, en eiken
zucht naar zondige genietingen bestrijden. Uil
geheel onze ziel zullen wij God liefhebben,
d. i. geheel onze kennis en vermogen zal Gode
zijn toegewijd, en verstand, rede en geheugen
daartoe dienen, om de beminnelijkheid van onzen
Heer en God steeds volmaakter te openbaren.
Uit geheel ons verstand zullen wij God
liefhebben, d. i. geheel ons verinogen van het
gevoel zal der hemelsche liefde dienstbaar gemaakt
worden, zoodat wij ons met de teederste inner-
lijkheid van een kind en zonder de minste achter-
houding aan den besten der vaderen overgeven.
Uit al onze krachten zullen wij God lief-
hebben, d. i. het geheel uiterlijk werkvermogen
van den mensch zal de van liefde brandende ziel
tot werktuig dienen, zoodat de inwendige liefde
zich in uitwendige werken van godsdienstigheid
— tot verheerlijking des Vaders en tot stichting
van den evcnmensch — kan openbaren. Dus-
danig moet de christen, in al zijne vrijwillige
gedachten en gevoelens, in al zijne woorden en
werken, God, d. i. de verheerlijking van God,
de volmaakte overeenstemming met Gods wil en
het geluk in God — als het laatste en hoogste
einde voor oogen hebben. Dan, maar ook dan
eerst is zijne liefde datgene, wat zij zijn moet,
d. i. den geheelen mensch omvattend.
Waar eenmaal deze liefde in cene menschelijke
zielheerscht, is de gansche Wet vervuld, om-
-ocr page 588-
548                      DE CIJNSPENNING. HET ANDER LEVEN. HET GROOT GEBOD.
zij is niet opgeblazen, zij is niet e e r-
zuchtig; zij zoekt het hare niet, zij ver-
bittert zich niet; zij rekent het kwade
niet toe; zij verblijdt zich niet over de
ongerechtigheid, maar verblijdt zich
met de waarheid; zij verdraagt alles?
gelooft alles, hoopt alles, verduurt alles.
(I Cor. XIII: 4—7).
Zulke naastenliefde volgt van zelf uit de liefde
Gods. Want bemin ik den Drieëenige, mijnen
Heer en God in den hemel; hoe zou ik dan zijn
evenbeeld op aarde kunnen verachten? Bemin ik
den hemelschen Vader; hoe zou mij dan zijn kind
onverschillig kunnen zijn? Heb ik Dengene lief,
die uit oneindige barmhartigheid jegens het men-
schelijk geslacht zijn bloed aan \'t kruis vergoten
heeft; hoe zou ik dan hem kunnen haten, dien
Hij met zoo teerharlige liefde bemind, en aan
zijn offerbloed deelachtig gemaakt heeft? Heb ik
den Koning van het Rijk der hemelen lief; hoe
zou ik dan degenen kunnen versmaden, die Hij
tot zijne deelgenooten en medeheerschers in het
Rijk der hemelen geroepen heeft? Het een kan
van het ander niet gescheiden worden.
Onderhoud en bewaar daarom, christelijke
Lezer, zorgvuldig met de liefde Gods ook de
heilige vlam der naastenliefde in uw hart. Gelijk
de hemelsche Vader zijne zon over goeden en
kwaden laat schijnen, zoo moet uw oog ook
vriendelijk zijn, en uw hart welwillend en uwe
hand hulpvaardig voor vrienden en vijanden, op-
dat gij volmaakt bevonden moogt worden, gelijk
uw Vader in den hemel volmaakt isl
4. Terwijl nu de Phariseërs verzameld
waren, leerde Jezus in den Tempel, en
ondervroeg hen, zeggende: Wat dunkt
u aangaande den Christus? Wiens zoon
is Hij? Zij zeggen tot Hem: Davids zoon.
En Hij zeide tot hen: Hoe zeggen de
Schriftgeleerden, dat de Christus de
zoon van David is! David zelve noemt
hem door den IL Geest eenen Heer, als
hij in het boek der Psalmen zegt: De
Heer heeft tot mijnen Heer gezegd: zit
aan mijne rechterhand, totdat Ik uwe
vijanden zette tot eene rustbank uwer
voeten. Indien David Hem dan Heer
noemt, hoe is hij diens Zoon?Ennie-
mand kon Hem een woord antwoorden,
en niemand durfde meer, van dien dag
af, Rem ondervragen. En de talrijke
schare hoorde Hem gaarne.
Want nooit hadden zij zulken Leermeester ge-
hoord. Hoe schrander had Hij heden de sluwe
vragen der Herodianen over den cijnspenning
beantwoord! Hoe treffend had Hij de ongeloovige
Sadduceërs op hunne plaats gezet en hunne op-
werpingen tegen de leer over de verrijzenis
wederlegd! En eindelijk toen ook de Phariseërs
beproefd hadden, Hem door de gewichtigste strijd-
vragen van dien tijd in verlegenheid te brengen,
hoe zeker en wijs was ook hier zijne beslissing!
Daarom zag de volksschare met verbazing en
geloovigen eerbied op den grooten Leermeester,
die achtereenvolgens de Herodianen, Sadduceërs
en Phariseërs beschaamd had.
Doch dit geloof is niet voldoende. Jezus is
nog onvergelijkelijk meer dan de grootste Wet-
geleerden. Hij is de Zoon Gods! Op dit zoo
verheven geheim zocht Hij nu de oplettendheid
van het volk te trekken door de vraag? »Wat
dunkt u aangaande den Christus? Wiens Zoonis
Hij? Hetzelfde had de Heer ook eens aan zijne
! Apostelen gevraagd: «Waarvoor houdt gij Mij?"
! en op Gods ingeving had Petrus geantwoord:
ïGij zijl de Christus, de Zoon van den levenden
God." De Phariseërs hadden, met het oog op
Psalm 109, ook hetzelfde antwoord kunnen ge-
ven. Want hier werd de Messias uitdrukkelijk
niet alleen als Heer van David, maar ook als de
van gelijke natuur, ééngeboren Zoon van den
eeuwigen Vader aangeduid: Uit den schoot
heb Ik U verwekt vóór den dagenraad.
Maar de aardschj-ezinden wilden zich tot deze
hoogte van het geloof niet verheffen, en zagen
in den Messias als Zoon van David slechts zijne
menschclijke en niet zijne hoogere natuur als
Zoon Gods.
Overweeg hier de buitengewone schuld en boos-
heid der Phariseërs en Schriftgeleerden. Zij had-
-ocr page 589-
JEZUS BESCHAAMT EN VEROORDEELT DE PHARISEERS.                         549
den het onderzoek en de verklaring der ÏI.
Schriften tot hunne levenstaak gekozen, en wilden
dat het volk hen onverwaardelijk als hunne leer-
meesters zou erkennen; zij hadden dus als het
ware de geheele verantwoordelijkheid voor het
godsdienstig geloof van hel volk op zich genomen.
En nu, nu de lang verwachte Messias werkelijk
verscheen, nu in Hem de voorzegging der Boeken
Mozes, van den Psalmist en der Profeten ten dui-
delijkste en klaarblijkelijk vervuld werden,—nu
staan zij zwijgend, met het hoofd schuddend en
ongeloovig voor dezen Messias, en verleiden door
hun voorbeeld ook het, althans gedeeltelijk ge-
loovige volk tot ongeloof en verwerping van den
Messias. Welke verantwoordelijkheid! Welke
schuld ! Vandaar nu die scherpe woorden van den
Verlosser en de veroordeelende weekreet legen
die volksverleiders.
5. Alsdan sprak Jezus, daar al hel
volk het hoorde, tot de scharen en tot
zijne leerlingen in zijne leering, zeg-
gende: Op den stoel van Mozes zijn de
Schriftgeleerden en Phariseërs gezeten.
Alles dan, wat zij u zeggen, onderhoudt
en doet het; maar doet niet naar hunne
werken; want zij zeggen, en doen niet:
want zij binden zware en ondragelijke
lasten samen, en leggen ze op de schou-
deren der menschen, maar zij willen die
met hunnen vinger niet verzoeren. En
al hunne werken doen zij om van de
menschen gezien te worden: breed ma-
ken zij hunne gedenk-cedels, en groot
de kwaslen van hun bovenkleed. En zij heb-
ben gaarne de eerste plaatsen op de
gastmalen, en in de Synagogen het voor-
gestoelte, en op de marktplaatsen de
begroetingen, en dat zij Rabbi genoemd
worden door de menschen. Doch gij lie-
den, wilt niet, dat men U Rabbi noeme;
want één is uw Meester, en gij allen z ij t
broeders. Wilt ook niemand op aarde
uwen vader noemen, want éénis uw
Vader, Hij, die in den hemel is. Laat U
ook niet meester noemen; want één is |
uw Meester, de Christus, wie de grootste
is van u, moet uw dienaar wezen. En
die zich zelven verheft, zal vernederd
worden, en die zich zei ven vernedert,
zal verheven worden. Wacht u voor de
Schriftgeleerden, die in tabbaarden wil-
len wandelen, en gaarne de begroetingen
hebben op de marktplaats, en het voor-
gestoelte in de Synagogen, en de eerste
plaatsen aan de maaltijden; die de h ui-
zon der weduwen opeten, onder voor-
wendsels van lang te bidden: een zwaarder
oordeel zullen dezen ontvangen.
Maar wee u, Schriftgeleerden en Phari-
seërs, gij huichelaars! omdat gij het
Rijk der Hemelen sluit voor de men-
sc.hen; want gij zelven gaat er niet in,
en hen, die willen ingaan, laat gij niet
ingaan. Wee u, Sch r if t g el eer d e n en
Phariseërs, gij huichelaars, omdat gij
de huizen der weduwen opeet, lange
gebeden biddende; daarom zult gij een
zwaarder oordeel ontvangen. Wee u,
Schriftgeleerden en Phariseërs, gij
huichelaars omdat gij zee en land door-
kruist, om éénen Joden-genoot te maken;
I en als hij het geworden is, maakt gij
hem tot een kind der hel, tweemaal
meer dan gij zelven het zijt. Wee u, gij
blinde leidslieden! die zegt: Wie ge-
zworen mocht hebben bij den tempel,
dat is niets; maar wie gezworen mocht
hebben bij het goud des tempels, die
is schuldig zijnen eed te houden. Gij dwa-
zen en blinden, wat toch is meerder,
het goud, of de tempel, die het goud
heiligt? En zegt gij nog wie gezworen mocht
hebben bij het allaar, dal is niets; maar
wie gezworen mocht hebben bij de gift
welke daarop is, die is schuldig. Gij
blinden! wat toch is meerder, de gift
ol\' het altaar, dat de gift heiligt? Der-
halve, wie bij het altaar zweert, die
zweert bij dit en bij alles, wat daarop
is; en wie zweert bij den tempel, die
-ocr page 590-
DE CIJNSPENNING. HET ANDER LEVEN. HET GROOT GEBOD.
550
zweert bij dien en bij Hem, die daarin
woont; en wie zweert bij den hemel, die
zweert bij Gods troon, en bij Hem, die
daarop gezeten is.
Wee u, Schriftgeleerden en Phariseërs,
gij huichelaars! die munte, kruid en
anijs en komijn vertient, en verzuimd
hebt de gewichtiger plichten der Wet,
het gerechtig oordeel en de harmhartigheid
en de trouw; dit behoorde men te doen,
en dat niet na te laten. Gij blinde 1 eids-
lieden, die de mug uitzuigt, en den
kemel doorzwelgl!
Wee u, Schriftgeleerden en Phariseërs,
gij huichelaars! Omdat gij het buiten-
ste reinigt van bekeren schotel, en van
binnen zijt gij vol van roof en onrein-
heid. 0 gij blinde Phariseërs! reinig
eerst het binnenste van beker en schotel
opdat het buitenste rein worde!
Wee u, Schriftgeleerden en Phariseërs,
gij huichelaars! Omdat gij gelijk zijl aan
gepleisterde grafsteden, die van buiten
wel schoon schijnen aan de menschen,
maar van binnen vol zijn van doodsbeen-
deren, en allerlei onreinheid. Zoo schijnt
ook gij den menschen van buiten wel
reeblvaardig, maar van binnen zijl gij
vol huichelarij en ongerechtigheid.
Wee u, Schriftgeleerden en Phariseërs,
gij huichelaars! Die de grafsteden der
Profeten opbouwt, en de gedenkteekenen
der rechtvaardigen versiert, en zegt:
Indien wij in de dagen onzer vaderen
geweest waren, w ij hadden met ben
geen deel genomen aan den moord dei-
Profeten! Gij getuigt derhalve tegen u
zelven, dat gij kinderen zijt van hen,
die de Profeten vermoord hebben. Gij
dan maakt de maat uwer vaderen vol!
Gij slangen, gij adderengebroed! hoe
zult gij het oordeel der hel ontvlieden?
Daarom zie, Ik, Ik zend lot u Profeten
en Wijzen en Schriftgeleerden; en som-
migen
van hen zult gij dooden en kruisi-
gen, en sommigen van hen zult gij geeselen
in uwe Synagogen en vervolgen van
stad tot stad; opdat over u kome al het
rechtvaardig bloed, dat op aarde ver-
goten is, van het bloed van Abel, den
rechtvaardigen, tot het bloed van Zacha-
rias, den zoon van Darachias, dien gij
vermoord hebt tusschen den tempel en
het altaar. Voorwaar zeg Ik u: Dat alles
zal komen over dit geslacht. Jerusalem,
Jerusalem, gij, die de Profeten doodt,
en hen steenigt die tot u gezonden zijn!
Hoe menigmaal heb ik uwe kinderen
willen vergaderen, gelijk eene hen hare
kiekens vergadert onder hare vleugelen,
en gij hebt niet gewild! Zie, uw huis
zal uw woest overgelaten worden. Want
Ik zeg u: Gij zult Mij niet zien van nu
af, tot dat gij zeggen zult: Gezegend
hij, die komt in den naam des Heeren!
Uit de beslraffingsrede zonder eenige verschoo-
ning, waarmede de anders zoo liefdadige en
zachtmoedige Zaligmaker de Phariseërs en Schrift-
geleerden voor het gansche volk geeselt, leeren
wij, dat de wet der liefde, hoe dringend ze ook
door Christus als de grondwet van zijn Rijk is
verklaard, den strengen, grammoedigen ernst
van het strafgericht niet uitsluit. — Hardnekkige
boosheid, die — onder den schijn van edelmoe-
digheid, rechtschapenheid en getrouwheid aan de
Wet, de zaligheid tegenwerkt, het geloof en den
goeden wil van het argelooze volk vergiftigt en
hel in zijn verderf leidt; zulke boosheid mag en
moet zonder eenige verschooning onthuld en on-
schadelijk gemaakt worden! Daarom ontmaskert
de Zaligmaker, evenals reeds eenige maanden
vroeger (zie blz. 4G7) ook thans in de uitdrukke-
lijkste bewoordingen, die volksleiders der Joden,
die door eigendunkelijke stellingen, en de strengste
verklaringen der mozaïsche voorschriften het volk
druklen, maar zicbzelven in \'t geheim de snoodste
overtredingen der Wet veroorloofden; die — meer
in het oogvallend dan de andere Joden — op
breede gedenk-cedels aan hoofd en armen, als
ook met grootere kwasten aan hunne kleederen,
-ocr page 591-
JEZUS BESCHAAMT EN VEROORDEELT DE PIIARISEKRS.
551
de symbolische herinneringsteekenen aan de god»
«lelijke wet droegen, maar inwendig vol hoog-
moed, zich boven den goddelijken Wetgever
verhieven, en daarom den ecretitel van »Meester
Vader, Leeraar" — niet zooals dit aan vcrdien-
stelijke mannen en kerkoversten zeer goed ge-
oorloofd is, met nederigheid aannamen, maar —
zich met godslasterlijken trots aanmatigden.
De waardigheid van het II. leerambt, waarmede
deze mannen bekleed zijn, moet het volk hoog-
schalten, en zich aan hen, in zooverre zij de
oud overgeleverde zede- en ceremoniële wet
voorhouden, onderwerpen; maar hunne ellendige
persoonlijkheid moet het nu leeren kennen, om
in \'t vervolg, door hunne arglistigheid, de zalig-
heid in Christus niet te verliezen.
Daarom roept nu Christus, tegenover de acht-
voudige zaligheden voor de goeden (zie bl. 400)
luide uit het achtvoudige wee over de Phari-
seërs en Schriftgeleerden. Wee over hen, omdat
zij hel Dijk der waarheid en genade in Christus
niet alleen voor hun eigen persoon versmaden,\'
maar ook, door hun aanzien, het volk daarvan
terug houden! Wee over hen, omdat hunne lange
niet gemeende mondgebeden geen ander doel
hebben, dan argelooze menschen rijke olïers al\'
te troggelen! Wee over hen, omdat zij, bij hunne
bekeeringsijver niet het Rijk Gods, maar alleen
de eer van hunnen naam en de meerdere inkomsten
van den tempel beoogden, en daarom de bekeerde
Heidenen, door hun eigen slecht voorbeeld, eerst
voor goed in het verder! leiden! Wee over hen,
omdat hun hebzuchtig verlangen naar offers en
liefdegiften voor den Tempel hen verleidt, zelfs
met den ernst en de heiligheid van den eed een
dwaas spel te drijven! Wee over hen, omdat zij
alleen de letter, en niet den geest der wet vatten,
en ceremonieele voorschriften, die enkel voor den
tijd der voorbereidingen gegeven zijn, hooger
achten, dan de eeuwige zedewet zelve! Wee over
hen, omdat zij, ter wille hunner afvvasschingen en
uiterlijke wettelijkheid, zich van de verplichting
der inwendige zuiverheid en heiligheid ontslaan!
Wee over hen, omdat zij, als bepleisterde, ver-
sierde graven, vóór het volk huichelen te zijn,
wat zij werkelijk niet zijn! Wee eindelijk over
hen, omdat zij voor de vermoorde Profeten graf-
steden opbouwen, maar tevens den moord van
den grootsten aller Profeten in hun hart besloten
hebben! — Zij hebben den tijd der bezoeking
verwaarloosd, den Messias verworpen — maar
met Hem tevens de uitverkoring en het heil van
heel de Joodsche natie; en hunne nakomelingen
zullen zich eerst op het einde der wereld be-
keeren, en zich geloovig wenden tol Dengene,
die komt in den naam des Heeren, als Rechter
van Levenden en Dooden. Want zoo staat er
geschreven bij den Profeet Oseas (III: 4, 5).
Want de kinderen Israëls zullen vele
dagen eenzaam nederzilten zonder koning
en zonder vorst, en zonder offer, en
zonder altaar, en zonder Ephod en zon-
der Theraphim. En daarna zullen de
kinderen Israëls zich bekeeren, en zoe-
ken den lieer hunnen God, en David,
hunnen Koning, en zij zullen bevende
komen tot den Heer, en tot zijne goed-
heid in het laatst der dagen.
70
-ocr page 592-
ZESDE HOOFDDEEL.
DE WEDUWE BIJ DE OFFERKIST. HET OORDEEL OVER JERUSALEM
EN HET LAATSTE OORDEEL OVER DE GEHEELE WERELD.
(Dinsdag.) (Mullh. XXIV: 1—40; Mare. XII: 41; XIII: 1—32; Luc. XXI: 1—33.)
1. Doch alvorens wij dat vreeselijk beeld der
verwoesting gaan beschouwen, stellen ons de
twee II. Evangelisten Marrus en Lucas een ander
zeer liefelijk beeld ter betrachting voor; namelijk
het ofler der arme weduwe in den Tempel.
En Jezus, nedergezeten tegenover de
offerkist, zag aan, hoe het volk geld
wierp in de offerkist. En vele rijken
wierpen veel daarin. En Hij zag ook zekere
arme weduwe komen, die er twee pen-
ningen in wierp, wat eene kwadrant is.
En Hij riep zijne leerlingen tot zich en
zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Deze
arme weduwe heeft er meer in gewor-
pen dan allen, die in de offerkist ge-
worpen hebben. Want allen wierpen er
in van hunnen overvloed; maar deze
wierp van haar gebrek alles wat zij had
er in, heel haar levensonderhoud.
De liefdegiften, welke men in de offerkist van
den Tempel wierp, waren bestemd voor het on-
derhoud der priesters, van den godsdienst en
der armen; en gelijk het nog heden ten dage
een godvruchtig en heilzaam gebruik is, als een
blijk van dankbaarheid voor de genade van den
godsdienst, dat ieder naar zijn vermogen, eene
gift in de offerkisten werpt, zoo plachten ook
de Joden, zoo dikwijls zij den Tempel van Jeru-
salem bezochten, een geldelijk offer te brengen.
Het is zeer prijzenswaardig als gegoede lieden
op deze of dergelijke wijze aalmoezen geven.
eitclijk vinden wij
reeds in de tot nu
toe gehouden reden
van den goddelijken
Meester menigvuldige
aanduidingen over de
verwoesting van den
Tempel, en over de
verschrikkelijke slraf-
fen, die over de stad
Jerusalem zullen ko-
men, maar de samen-
spraak, die Jezus nu
met de zijnen houdt,
bevat als het ware
eene verzameling van
^ al deze aanduidingen
tn eene volmaakte schildering van den gruwel
der verwoesting. Het was op den avond van
Dinsdag in de Lijdensweek. Christus had den
Tempel, waar Hij den gansenen dag tegen de boos-
heid en het ongeloof der Joden gestreden had,
en de stad Jerusalem verlaten, en zat nu, in
den kring zijner leerlingen, op den Olijfberg,
tegenover den Tempel. Hier geschiedde die
ontzettende voorzegging der straffen, die over
Jerusalem zouden komen, en van het algemeen
Oordeel, dat jaarlijks op den laatsten Zondag van
het kerkelijk jaar, evenals bij deszelfs begin,
d. i. op den eersten Zondag van den Advent aan
het geloovige volk verkondigd wordt.
-ocr page 593-
DE WEDUWE BIJ DF 0FFERK1ST. HET OORDEEL OVER JERUSALFM
553
Want wat tot godsdienstige doeleinden of tot onder-
steuning van armen gegeven wordt, neemt Christus
werkelijk aan, als werde het Hem persoonlijk
geofferd. En voor alle menschen van alle tijden
geldt de verzekering van den vromen Tobias,
werk. Wij zeggen: Ter eere Gods en met
nederige bescheidenheid! Menigeen geeft
rijke aalmoezen — opdat de wereld zijne groot-
moedigheid bewondere, en zijne mildadigheid
hem aanzien en vertrouwen verschaffe. Arh , van
dat »de aalmoes van alle zonde en den
dood verlost, en de ziel niet in de duis-
t er nis laat komen." (Tob. IV: 11.) Als dus
de rijke, ter eere Gods en met nederige
bescheidenheid zich een deel van zijn ver-
mogen tot welzijn van de Kerk of den armen
ontzegt, is dit zeker een loffelijk en heilzaam
al die giften zal geen enkele penning in het Boek
des eeuwigen levens worden opgeteekend, en op
den algemeenen oordeelsdag zal de zelfzuchtige
gever moeten hooren: )>Gij hebt reeds uw
loon ontvangen." Fr zijn anderen, die gewillig
en goedhartig hunne liefdegiften doen; maar nooit
komi het hun in de gedachte, de aalmoes ter
-ocr page 594-
554                      EN HET LAATSTE OORDEEL
eere Gods, uit liefde voor Jezus te geven. Zij
geven en offeren schier zonder gedachten, alleen
omdat de behoefte der menschen hun medelijden
opwekt. Welk eene schade voor de giften van
zulke goedhartige menschenvrienden! Zeker zal
de hemelsche Vader hun werk niet onbeloond
laten; maar voor de eeuwigheid heelt het geene
waarde, omdat het niet ter eere Gods gedaan
is. Wil dus de rijke, dat zijn offer verdienste-
lijk en den Ileere welgevallig is, behoort hij dit
te doen met het oog op en uit liefde tot Hem;
dan zal hem met\' het tijdelijk ook het ecuwig
loon niet ontgaan. — Hoe veel loffelijker en treffen-
der echter is de liefdegift van den arme zelven!
De arbeidsman, die wekelijks van zijn karig loon
nog eene zekere liefdegift voor Gods huis of een
aalmoes weet te besparen; de dienstbode, die,
zonder op de behoefte van hare eigen kleedij te
letten, zich verheugt, uit hare spaarpenningen
de kerken te versieren en armen te kleeden; het
onschuldig kind, dat zich zoo gelukkig gevoelt,
zijne penningskens in plaats van ze tot pronk of
snoeperijen te gebruiken, uit liefde tot Jezus in
de handen van een bedelaar te leggen. —
Waarlijk, een verheven, hartverheffend schouw-
spel! Een schouwspel, de heerlijke dagen van het
perste christendom waardig, toen een H. Paus
Clemens den armen mocht toeroepen: ïEn al hebt
gij geen vermogen, waaruit gij aalmoezen kunt
geven, vast dan en deelt de spijs, die voor u
alleen bestemd was, met de Heiligen.\'\' O ge-
lukkig zulke armen, want waarlijk: hun behoort
bet Rijk der Hemelen!
2. En Jezus den Tempel uitgegaan
zijnde, ging weg van daar. En zijne leer-
lingen traden toe, om Hem de Tempel-
gebouwen te toonen. En toen sommigen
zeiden van den Tempel, dat hij met
schoone steencn en geschenken versierd
was, maar een van zijne leerlingen tot
Hem zeide: Meester! zie eens, wat stee-
nen, en wat gebouwen! — antwoordde
Jezus en zeide tot hem: Ziet gij al deze
groote gebouwen? Voorwaar zeg Ik u:
Er zullen dagen komen, dat er van alles,
OVER DE GEIIEELE WERELD.
wat gij hier ziet geen steen op steen ge-
laten zal worden, die niet zal worden
afgebroken.
De geschiedenis verzekert ons, hoe letterlijk
deze voorzegging van Christns, bij de verwoesting
van Jerusalem is vervuld. De Romeinsche vero-
veraar Titus had den Tempel, als een pracht-en
wonderwerk zonder weerga, gaarne behouden,
daarom gaf hij zijnen soldaten het uitdrukkelijk
bevel, in de plundering en verwoesting der stad
den Tempel te sparen. Desniettemin wierp er
een soldaat een brandend hout in, en het gevecht
rondom den Tempel was zoo woedend, dat men niet
kon blusschen. — Driehonderd jaren later wilde
de Romeinsche Keizer, Juliaan, de Apostaat, zoo-
wel de Profetie van Daniel — dat de verwoesting
des Tempels tot aan het eind der wereld zou
voortduren, alsmede de voorzegging van Christus
te schande maken, en verkondigde den Joden
door geheel het Romeinsche Rijk: De tijd van
den herbouw des Tempels is gekomen, en de
Keizer zelf zal, door geldelijke bijdragen en er-
varen werklieden, den bouw ondersteunen. On-
beschrijfelijk was het gejubel der Joden! Zij
stroomden van alle kanten toe, om het werk des
Keizers door rijke geschenken te schragen. De
vrouwen gaven opgetogen hunne sieraden en
kostbaarheden; ja men zag voorname vrouwen,
die met eigen hand de steenen bijbrachten.
Middelerwijl zag zich de christelijke gemeente te
Jerusalem aan de bespotting van het vréugde-
dronken en overmoedig Joodsche volk weerloos
prijs gegeven. Maar Cyrillus, de H. Risschop van
deze stad zag op al die grootsche voorbereidingen
kalm neder, en troostte de zijnen, door hen te
wijzen op de onbedriegelijke voorzegging. En
zie! Toen men reeds de fondamenten gegraven
had, en de muren wilde beginnen te bouwen,
barstten van alle kanten vuurvlammen uit den
grond, en verslonden de werklieden met hunne
werktuigen en toebereidselen, en zoo menigmaal
zich op \'s Keizers last, andere bouwlieden aan \'t
werk begaven, deelden zij onmiddellijk in het lot
hunner voorgangers, zoodal de puinen van den
Tempel tot op den huidigen dag getuigen voor
-ocr page 595-
DE WEDUWE BIJ DE OFFERKIST. HET OORDEEL OVER JERÜSALEM               555
vingen zijn; en pestziekten en honger-
snooden, en schrik verschijnselen uit
den hemel, en groote teekenen zullen
er wezen. Dit alles nu is een begin der
weeën. Gij nu geeft wel acht op u zel-
ven! Want vóór dit alles zullen zij hunne
handen aan u slaan, en zij zullen u ver-
volgen, leverende U over aan de r e c h t-
banken en in Synagogen en gevangenissen
en in Synagogen zult gij gegeeseld w o r-
den, en voor landvoogden en koningen
zult gij terecht staan, om mijnentwil. Dit
nu zal U overkomen tot eene getuigenis-
ge ving voor hen. En wanneer zij U
zullen wegleiden om U over te leveren;
gaat dan niet vooruit bedenken wat gij
spreken zult; maar wat U in dien stond
zal ingegeven worden, spreekt dat, want
Ik, Ik zal u mond en wijsheid geven,
waaraan al uwe tegenstanders niet zul-
len kunnen wederstaan en wederspreken;
want niet gij zijt het, die spreekt, maar
de H. Geest. De broeder nu zal zijnen
broeder ter dood overleveren, en de vader
zijnen zoon, en kinderen zullen opslaan
tegen hunne ouders, en hen dooden. En
gij zult overgeleverd worden ter mis-
handeling door ouders en broeders en
bloedverwanten en vrienden; en sommi-
gen van u zullen zij dooden. En gij zult
gehaat wezen bij alle volkeren om mijnen
naam; doch niet een haar van uw hoofd
zal verloren gaan. En alsdan zullen er
velen geërgerd worden, en elkander
overleveren en elkander haten. En vele
valsche Profeten zullen er opstaan, en
zij zullen velen misleiden. En doordien
de ongerechtigheid dan overvloedig ge-
worden is, zoo zal de liefde van de
meesten verkoelen. Doch wie volhard
zal hebben ten einde toe, die zal zalig
worden. Door uwe lijdzaamheid zult gij
uwe zielen bezitten. En dit Evangelie
van het Rijk zal gepredikt worden in
geheel de wereld, tot eene getuigenis
de waarheid van Dengene, die voorzegd had:
Er zal geen steen op steen gelaten worden, die
niet zal worden afgebroken,"
3. De Apostelen verbonden in hunnen geest,
de voorzegging, welke zij zooeven uit den mond
van den goddelijken Meester gehoord hadden, met
zijne vroegere voorspellingen over de verwoesting
van Jerusalem, over het einde der wereld en hel
laatste oordeel, en lieten zich voorstaan, dat die
drie gebeurtenissen ter zelver tijd zouden plaats
hebben, Daarom vragen zij den Meester nieuws-
gierig, wanneer dat alles zal geschieden, en
welke de voorteekens van die gebeurtenissen zullen
zijn? De Heer, hunne wijze van opvatting vol-
gende, geeft hun in de eerste plaats oplossing
over de teekenen, die zoowel de verwoesting van
Jerusalem als het einde der wereld zullen vooraf
gaan; daarop bespreekt Hij afzonderlijk de straf-
fen over de Godmoordende slad, en sluit met de
beschrijving van het laatste Oordeel. Doch lui-
steren wij naar het Evangelisch verhaal.
En toen Hij op den Olijfberg was ge-
zeten, tegenover den Tempel, kwamen
de leerlingen tot Hem alleen, vroegen
Hem Petrus en Jacobus enJoannesen
Andreas afzonderlijk en zeiden: Meester!
zeg ons, wanneer zullen deze dingen
geschieden, en wat zal het teeken zijn
van uwe komst en van de voleinding der
eeuw, en wanneer dit alles zal beginnen
volbracht te worden? En Jezus antwoor-
dende begon tot hen te zeggen: Ziet toe
dat niemand u misleide! Want velen
zullen komen onder mijnen naam, zeg-
gende: Ik ben de Christus, en de tijd is
genaderd, en zij zullen velen misleiden.
Volgt hen dan niet! En wanneer gij zult
hooren van oorlogen en oproeren, en
van geruchten van oorlogen,verschrikt
niet. Deze dingen moeten eerst geschie-
den, maar nog is nietterstond het
einde daar.
Toen zeide Hij tot hen, volk zal opstaan
tegen volk, en Koningrijk tegen Koning-
rijk; en er zullen overal groote aardbe-
-ocr page 596-
556                      EN HET LAATSTE OORDEEL OVER DE GEHEELE WERELD.
tempel Gods nederzit, zich zelven voor-
doende als of hij God was. Dezen godde*
loozen zal de lic e io Jezus met den adem
, zijns monds ombrengen, en vernietigen
•  door de verschijning zijner komst, hem,
| wiens komst, naar de werking des Sa-
tans, met allerlei krachten en teekenen
en wonderen der leugen is, en met
allerlei misleiding der ongerechtigheid
] voor hen, die verloren gaan, omdat zij
de liefde voor de waarheid niet opge-
nomen hebben om zalig te worden.
Daarom zal God hun eene werkkracht
van dwaling toezenden ten einde zij
aan de leugen gelooven. (Hoofd. II.)
Ten tweeden zal er in de dagen vóór de ver-
woesting van Jerusalem veel spraak zijn van
\', «oorlogen, oproeren en geruchten van oorlogen;
j volk zal tegen volk en rijk tegen rijk opstaan."
Dit werd na den dood van Christus letterlijk ver-
vuld. Overal kwamen de volkeren tegen de on-
! der hun wonende Joden in opstand en vermoordden
hen — als in Alexandrië, Cesarea, Ptolemaïs,
Tyrus en andere plaatsen. En van hunne zijde
stond nu deze dan gene Joodsche landstreek
tegen de heerschappij der Romeinen op, en de
laatste dertig jaren vóór de verwoesting van Jeru-
salem hadden aanhoudende gevechten van de Sama-
ritanen, Syriërs en Romeinen tegen de Joden en
Galileërs plaats. Dit zal in nog grootere mate ge-
beuren vóór het algemeen Oordeel, zooals reeds
in de dagen van koning Asa, negen eeuwen vóór
Christus, de Profeet Azarias voorzegd heeft. Vele
dagen zullen er over Israël voorbijgaan
zonder waren God, en zonder onder-
wij zenden Priester, en zonder Wet. In
1 dien tijd zal er geen vrede zijn voor
•  dien, die uitging, of die inging, maar
overal beroerten onder al de ingezetenen
\' der landen; want volk zal vechten tegen
i volky en stad tegen stad; omdat God
hen door allerlei nooden zal schokken.
| (11 Paral. XV: 3, 5, 6.)
Ten derden voorzegt de goddelijke Leermeester
\\ pestziekten, hongersnood en aardbevingen als
voor al de volkeren, — en alsdan zal de
voleinding komen.
Zoools wij reeds gezegd hebben, schildert de
Heer in deze woorden beiden te gelijk: de aan-
kondiging der straffen over Jerusalem zoowel als
de voorteckenen van het groot algemeen Oordeel
op het einde der dagen. Zulke aankondigingen
en voortcekenen worden er zes opgesomd. Eerst
zullen er vele bedriegers en dweepers opstaan,
die zich voor den beloofden Messias zullen uit-
geven, en door hunne sluwe gesprekken en
begoochelingen velen zullen misleiden. De han-
delingen der Apostelen evenals de Joodsche ge-
schiedschrijver Josef bevestigen deze voorzegging.
Zoo stond kort na den dood van Christus zekere
Th e u das aan den oever van de Jordaan; hierop
zelf te Jerusalem een Jood uit Egypte, die
zich een aanhang van 4000 man verwierf, waar-
mede hij naar de woestijn trok; eindelijk de zoon
van den Galileeschen oproermakcr Judas, met
name Menahem, die zich in het jaar 66 als
koning van Jerusalem opdeed. Doch de meest
bekende dezer bedriegers was Simon, de toove-
naar, die niet slechts in het Joodsche land maar
zelfs in Rome zich door zijne booze kunsten aan-
hangers verwierf, en zich het Woord Gods en
den Beloofde noemde. — Deze waren de voor-
teekenen van Jerusalems ondergang. Maar ook
op het einde der tijden, vóór den grooten oor-
deelsdag zullen er valsche Christussen verschij-
nen, die, ten gevolge van Gods ondoorgrondelijke
toelating, met de hulp van Satan, opvallende
wonderteekenen zullen doen, zoodat zelfs de uit-
verkorenen, ware het mogelijk, door hen misleid
zouden moeten worden. Doch al deze bedriegers
zullen slechts voorloopers zijn van den boossten,
van den Antichrist zelven, d. i. van den
Tegenchrislus, waarvan de II. Apostel Paulus in
zijnen tweeden Brief aan de Thessalonikers aldus
schrijft: Eerst moet de afval (d. i. de groote
algerneene afval van God) komen, en geopen-
baard worden de mensch der zonde,
de zoon des verderfs, de tegenstander,
die zich verheft boven al wat God heet,
of wat vereerd wordt, zoodat hij in den
-ocr page 597-
HET OORDEEL OVER JERUSALEM               557
DE WEDUWE BIJ DE OFFERKIST.
voorteekenen van den nabijzijnden val van Jeru-
salem. Pestziekten en hongersnood, als de ge-
wone gevolgen van den krijg, zijn met de zoo
even aangehaalde oorlogen innig verbonden. En
werkelijk vermelden ons ook de Handelingen der
Apostelen »een grooten hongersnood over den
geheelen aardbodem, die ten tijde van keizer
Claudius ontstond," d. i. in het twaalfde jaarna
den dood van Christus, en waarmede inzonder-
heid Palestina geteisterd werd. Eveneens hadden
er onder keizer Claudius en Nero menigvuldige
aardbevingen plaats, voornamelijk in Klein-Azië.
Soortgelijke, maar veel vreeselijkere en alge-
meenere aardbevingen, peslzieken en hongers-
nooden zullen het laatste Oord cel voorafgaan.
Jammert overluid, zoo roept de Profeet
Isaias XIII, want des Heer en dag is nabij!
Angsten en weeën zullen hen aangrijpen,
en als eene barende vrouw zullen zij
I ij den; de een ziel den anderen o n t-
steld aan, hunne aangezichten zijn
gloeiend. Ziet, de dag des Hceren !
komt wreed en vol verontwaardiging,
gramschap en toorn, om dat land te
stellen tot verwoesting.
Ten vierden zullen, volgens de voorzegging
van Christus »schrikverschijnselen uit den Hemel
en groote teekenen\'\' Jerusalems verwoesting aan-
kondigen. Ook dit werd bewaarheid, en de reeds
aangehaalde Joodsche geschiedschrijver Flavius
Josef gewaagt van een lichtverschijnsel aan zwaar- |
den gelijk, dat een gansch jaar boven Jerusalem i
zichtbaar was; verder van een wonderlijken
Iichtglans, die op het Paaschfcest, eenjaar vóór-
dat de groote Joodsche oorlog uitbrak, om den
Tempel en het Allaar zweefde, en een half
uur lang den nacht en den dag verlichtte; einde- :
lijk van krijgswapens en krijgsscharen, die men,
eenige dagen vóór dit Paaschfcest, in de lucht
zag. — Van de hemelteekencn nu, die de voor-
hoden van het algemeen Oordeel zijn zullen,
voorzegde reeds de Profeet Ezechiel: Dan zal
Ik de hemelen bewegen en de aarde van
hare plaats nemen, omdat de dag van
den verbolgen toorn gekomen is. De
sterren en de reuzen des hemels laten
hun licht niet schijnen, de zon gaat
donker op, en de maan geeft haar
licht niet meer. (XXXII.)
Ten vijfden spreekt de Zaligmaker over de
schrikkelijke vervolging der christenen, die de
verwoesting van Jerusalem zal voorafgaan. Hoe
bloedig werd deze voorzegging bewaarheid! Het
Joden- en Heidendom wierpen zich met duivelschen
haat op de zendelingen en aanhangers van den
Gekruisigde: woedende vijanden en valsche vrien-
den, list en geweld, spot en marteling, vuur en
zwaard, alles had den ondergang van het Christen-
dom gezworen. En zie, twee jaren na den dood
van den dwingeland Nero stort Jerusalem in puin!
Maar op het einde der dagen, ten tijde van den
Antichrist, zal die woedende haat, waarmede
weleer het Joden- en Heidendom tegen het Christen-
dom gewoed hadden, zich met nog vreeselijker
kracht vernieuwen.
Eindelijk verzekert Christus, dat Jerusalem eerst
dan zal verwoest worden, als dit Evangelie van
het Rijk zal gepredikt worden in geheel de wereld,
tot een getuigenis voor al de volken! Eerst
moet het nieuwe Rijk Gods in Christus onder
Joden en Romeinen, onder Grieken en Barbaren
gevestigd zijn; dan stort het Joodsche Heiligdom
in puin! En zoo geschiedde het. Want de IL
Paulus kon reeds, zeven of acht jaren voor den
val van Jerusalem, in zijnen brief aan de Colos-
sers verzekeren, dat >het Evangelie in de
geheele Schepping onder den Hemel is
verkondigd, en in de gansche wereld
gekomen is, vrucht draagt en opwast."
Deze voorzegging geldt, en nog veel letterlijker
en grootscher, van de laatste tijden vóór het
algemeen Oordeel, terwijl er dan op den gan-
schen aardbodem geen enkel volk meer zijn zal,
dat het Evangelie van het Rijk niet zal hebben
gehoord.
4. Nadat de Heer op zulke wijze de vragen
zijner Leerlingen naar de voorteekenen der ver-
woesting van Jerusalem en van het algemeen
Oordeel beantwoord had, begon Hij over de werke-
lijke verwoesting van Jerusalem te spreken.
-ocr page 598-
EN HET LAATSTE OORDEEL OVER DE GEIIEELE WERELD.
558
Wanneer gij nu Jerusalem door een
krijgsleger ziet omsingeld worden, weet
alsdan, dat hare verwoesting nabij is.
Wanneer gij dan den gruwel der verwoe-
sting, van welken door Daniël, den Pro-
feet gesproken is, zult zien staan op de
heilige plaats, waar het niet betaamt —
die het leest, bcgrijpe het! — dat alsdan
die in Judca zijn, vluchten naar de ber-
gen; en die in haar midden zijn, dat zij
er uitgaan; en die in de landstreken zijn;
dat zij er niet ingaan. En die op het dak
is, kome niet afin het huis, en ga niet
binnen om iets uit zijn huis te halen;
en die op het veld zal wezen, keer e niet
weder terug, om zijn kleed te halen.
Want dagen van wraak zijn deze, opdat
alles vervuld worde wat geschreven staat.
Maar wee den bevruchten en den zogen-
den in die dagen! En bidt, dat uwe vlucht
niet geschiede in den winter, of op een
Sabbath! Want er zal alsdan ecne groote
verdrukking zijn op de aarde, en toorn
tegen dit volk — verdrukkingen, hoe-
danige er niet geweest zijn van het begin
der schepselen, welke God geschapen
heeft, tot nu toe, en niet meer zijn zul-
len. En zij zullen vallen door de scherpte
des zwaards, en gevankelijk weggevoerd
worden onder al de volken; en Jerusa-
lem zal door Heidenen vertreden wor-
den, totdat de tijden der Heidenen vervuld
zijn. En zoo de Heer die dagen niet ver-
kort had, geen mensch wierde behouden;
maar om de uitverkorenen, die Hij heeft
uitverkoren, heeft Hij die dagen verkort.
Alsdan, zoo iemand u zeggen zal: Zie,
hier is de Christus, of: daar is Hij! ge-
looft het niet. Want er zullen valsche
Christussen en valsche Profeten opstaan,
en zij zullen groote teekenen en wonde-
ren doen, zoodat misleid worden, indien
mogelijk, ook de uitverkorenen. Gij
dan, ziet toe! Zie, Ik heb u alles voor-
zeg d. Indien zij u dan zullen zeggen:
Zie, Hij is in de woestijn! gaat niet uit.
Zie, Hij is in de binnenkamers! gelooft
het niet Want gel ij k de bliksem uitgaat
van het Oosten, en licht tot in het Wes-
ten, zoo zal ook de komst van den Zoon
des menschen zijn. (zie bl. 497) Waar er-
gens een dood lichaam is, daar zullen
ook de arenden zich verzamelen.
De geschiedenis der verwoesting van Jerusalem
toont ons aan, hoe letterlijk de voorzegging van
Christus vervuld is! Tijdens de belegering in het
jaar 70 bereikten hongersnood, pest en weder-
zijdsche woede der verschillende partijen in de
ongelukkige stad zoo hoogen trap, dat er bij de
000,000 lijken van uitgehongerden, gesneuvelden
of aan pestziekten gestorven, over de stads-
muren geworpen werden; terwijl er meer dan
500,000, deels bij de uitvallen, deels bij de be-
storming om \'t leven kwamen, en nagenoeg 100,000
deels openlijk verkocht, deels in de mijnwerken
of tot voedsel der wilde dieren in den Circus naar
Rome gebracht werden.
Dan de Zaligmaker had niet alleen voorzegd, dat
Jerusalem eens zou worden verwoest, maar ook voor-
zegd tien bl ij venden vloek op het Joodse h e
volk tot aan zijne bekeering op het einde der
wereld, dat Jerusalem verdelgd zou worden en
verdelgd zou blijven. Ook dat werd door alle
eeuwen heen tot op onzen tijd bewaarheid. Toen
de Joden in Palestina, 00 jaren na den onder-
gang hunner hoofdstad, weder tegen de Romeinen
opstonden, werden er 58U.000 van de hunnen
gedood, en nu mochten voortaan de Joden jaar-
lijks maar eens, en nog wel tegen belasting, de
puinhoopen van Jerusalem betreden, om er op
te weenen.
Op deze wijze verspreidden zij zich over de
geheele wereld, doch waren en bleven onder de
verschillende volkeren een aanhoudend voorwerp
van wantrouwen en afgekeerdheid, dikwijls van
den doodelijksten haat. De kerkvaders zelven,
drukten zich met groote bitterheid tegen het god-
moordend volk uit; ja de IL Ambrosius noemde
het enkel spreken met hen eene bezoedeling van
den christen. En niet zonder reden! Want open-
-ocr page 599-
DE WEDUWE BIJ DE OFFERKIST. HET OORDEEL OVER JERUSALEM                559
maan en sterren. De zon zal verduisterd
worden, en de maan zal haar licht niet
geven, en de sterren zullen van den
hemel vallen. En op de aarde zal angst
zijn onder de volkeren, van ontsteltenis
over het gebruisch van zee en golven,
zoodat de menschen als verdorren van
vrees en bange verwachting van hetgeen
de gansehe wereld gaat overkomen;
want de krachten der hemelen zullen
geschokt worden.
En dan zal het tceken van den Zoon
des menschen verschijnen aan den
hemel, en dan zullen alle geslachten
der aarde schreien, en zij zullen den
Zoon des menschen zien komen op de
wolken des hemels met groote kracht
en heerlijkheid. En Hij zal zijne Enge-
len uitzenden met bazuin en groot ge-
schal. En zij zullen zijne uitverkorenen
verzamelen uit de vier winden, van het
uiterste der aarde tot aan het uiterste
des hemels en van de uiterste einden der
hemelen tot aan hunne uiterste einden.
Als nu deze dingen beginnen te geschie*
den, ziet dan opwaarts en heft uwe
hoofden omhoog, omdat uwe verlossing
nabij is.
En Hij zeide eene gelijkenis tot hen:
Aanschouwt den v ij genboom en alle
boom en, en leert deze gelijkenis: Wan-
neer zijn tak al reeds teeder geworden
is, en de bladeren zijn uitgesproten,
en zij al reeds vrucht uit zich doen uit-
komen, dan weet ge, dat de zomer nabij
is. Zóó ook gij, als gij deze dingen zult
zien geschieden, weet dan, dal het Rijk
Gods nabij is, voor de deur. Voorwaar
zeg Ik u: Dit geslacht*) zal niet voorbij
gaan, totdat al deze dingen geschieden.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan,
lijk kwam hun oude, ingewortelde haat tegen
tle christenen wederom te voorschijn, en dezelfde
Heilige verzekert, hoe zij ten tijde van Keizer
Juliaan, den afvallige, menigvuldige christelijke
Kerken in brand gestoken hebben. Vandaar, onder
de regeering van Thcodorik den Groole, de ver-
schrikkelijke volkswraak tegen de Joden, de ver-
woesting hunner Synagogen, hunne slachting te
liome, Ravenne en andere Italiaansche steden.
In de Middeleeuwen, toen de geldhandel veelal
nog als woeker veracht en verboden was,brach-
ten de Joden dezen en den handel in \'t algemeen
grootendeels in hunne handen, en verkregen
daardoor, evenals geneesheeren, macht en invloed.
Doch de vloek, dien hunne voorouders weleer
over zich en hunne kinderen hadden afgeroepen,
openbaarde zich onafgebroken weder. Nu eens
beschuldigd van kindermoord, dan van hostie-
schennis, dan van vergiftiging der waterbronnen
werden zij herhaaldelijk de slachtoffers der volks-
wraak, zooals te Straatsburg, Zurich, Bern, Basel,
Spiers, Keulen, Nurenberg, Wurtsburg enz.; waar
het volk schuldigen en onschuldigen bij honderd-
duizenden verbrandde, verdronk, vermoordde.
Dus zijn en blijven de Joden vreemdelingen onder
de volken. Eens hebben zij den moordenaar
Rarabbas voor Christus gesteld, en daarom — o
vreeselijke straf der eeuwige gerechtigheid! —
is ook het lot eens moordenaars het hunne ge-
worden : in hunne vroegere woonplaats de gru-
welen der verwoesting, vervolging van alle kanten,
ongestadige verhuizing door de wijde wereld, en
het onuilwischbaar kenmerk op hun aangezicht.
5. Ofschoon er duizenden jaren tusschenbeiden
liggen, verbindt de Zaligmaker met de voorzeg-
ging van Jerusalems ondergang onmiddellijk de
beschrijving van den ondergang der wereld. Im-
mers voor God zijn, volgens het woord van den
Psalmist, duizend jaren als één dag, en beide
gebeurtenissen behooren in zooverre bij elkander,
dat in de straf over Jerusalem de vreeselijke vooraf-
beelding der goddelijke straf op den jongsten dag
erkend moet worden.
En terstond na de verdrukking dier
dagen zullen er teekenen zijn, aan zon,
*) d. i. De JoocUche natie, verstrooid onder alle vol-
keren der aarde, zal tot aan het einde der wereld blijven
bestaan.
71
-ocr page 600-
EN HET LAATSTE OORDEEL OVER DE GEHEELE WERELD.
500
maar mijne woorden zullen niet v o o r-
b ij gaan. Doch van dien dag, ofdie ure
weet niemand, ook de Engelen des
hemels niet, ook de Zoon niet, maar de
Vader alleen. Doch gelijk hel ivas in de
dagen van Noë, zóó zal ook de komst
van den Zoon des menschen zijn. Want
gelijk zij in de dagen voor den zond-
vloed aten en dr on-
ken, trouwden en
uit trouwden; tol 0]>
dien dag, waarop
Noë in de arke ging,
en het niet er ken-
den, totdat de zond-
vloed kwam en allen
wegnam; zoo zal
ook de komst van
den Zoon des men-
schen zijn. Alsdan
zullen er twee op
het veld zijn; de
ééne zal a a n g e n o-
men worden, en de
andere ach tergela-
t e n ; twee vrouwe»
zullen malen aan
den molen; ééne zal
aangenomen w o r-
d e n, e n é é n e a c h-
tergela ten.
Uit deze voorzegging,
volgens welke het einde
der wereld «terstond
na de verdrukking dier
dagen," d. i. na de verwoesting van Jerusalem,
zou beginnen, maakten velen het besluit, dat de
voorzegde schrikkelijke gebeurtenis reeds binnen
weinige jaren moest plaats hebben. Maar toen
nu het eene jaar na het andere verliep en de
voorzegging onvervuld bied\', deden zich; (zooals
reeds ten tijde van den II. Petrus) boosaardige
spotters op en zeiden hoonend: Waar is de
belofte of zijne wederkomst? Want
sedert de vaderen ontslapen zijn blijft
alles zoo voortduren, van het begin dei-
Schepping af! Doch ook zeer passend ant-
woordt reeds dezelfde Prins der Apostelen aan
de verleiders, dat in het oog van Hem, die deze
voorzegging gedaan heelt, ééndagisalsdui-
zend jaren, en duizend jaren als één dag.
De lieer vertraagt zijne belofte niet, ge-
lijk sommigen meenen; maar Hij is om
uwentwil 1 a n g m o e-
dig, niet willende,
dat eenigen verloren
gaan, maar dat al-
len zich bekeeren.
Doch de dag des
Il eer en zal komen
als een dief, en op
dien dag zal de he-
mel met een groot
gedruisch vergaan,
en de elementen
zullen door hitte
ontbonden, en de
aarde en de werken,
die op haar z ij n,
verbrand worden.
Doch wij verwacb-
ten, ingevolge zijne
belofte, een nieu-
wen hemel en eene
nieuwe aarde waar-
in gerechtigheid
woont. (II Pet. III).
Evenals Christus het
laatste Oordeel, hebben
ook de oude Profeten
in hunne voorzeggingen de komst van den
Messias, zijn lijden en verheerlijking als on-
middellijk aanstaande, ja als reeds tegenwoordig
beschreven, ofschoon het nog vele eeuwen van
te voren was.
De goddelijke Zaligmaker heeft zich met opzet
von die uitdrukkingen bediend, om zijne leerlin-
gen en ons allen tot heilige waakzaamheid en
ernstige voorbereiding te vermanen, vooral om-
dat het lot, wat ons op dien dag van schrik
-ocr page 601-
HET OORDEEL OVER JERÜSALEM               561
De Engelen des Hemels vergezellen hunnen
koning bij het algemeen Oordeel. Als bazuinen-
geschal, dat de geheele schepping door weergalmt,
klinkt het uit hunnen mond. Deze zijn diezelfde
Engelen, die de Heer ons in zijne lofwaardige
menschlievendheid, ter bewaring van lichaam en
ziel, gegeven heeft. Nu roepen die Engelen —
in de kracht van den almachligen Schepper —
de lichamen hunner vroegere pleegkinderen uit
het graf, en zullen in het Oordeel voor of tegen
hen getuigen, al naar zij in het leven hunne
inspraken al of niet gevolgd hebben. E n d e
zee, zoo schrijft de H. Joannes in het Boek
zijner Openbaringen XX: 12, 13, gaf de doo-
den, die in haar waren, en de dood en
de onderwereld gaven de dooden, die
in hen waren. En ik zag de dooden,
grooten en kleinen vóór den troon staan,
en er werden boeken geopend, en er
werd een ander boek geopend, \'t welk
dat des levens is. En de dooden w e r-
den geoordeeld uit hetgeen in de boeken
geschreven stond, naar hunne werken.
Zeer leerzaam nu schrijft hierover de 11. Paulus:
De Heer zelf zal op een bevel, en op de
stem van een Aartsengel en op de ba-
zuine Gods, van den hemel nederdalen,
en de dooden in Christus zullen eerst
opstaan. (I Tess. IV: 15) Zie, eene ver-
borgenheid zeg ik u: Wij zullen wel
allen ver r ij zen, maar wij zullen niet
allen in heerlijkheid veranderd worden in
een stip, in een oogenblik, bij de laatste
bazuin; want de bazuin zal klinken, en
de dooden zullen onverderfelijk ver-
rijzen, en wij, wij zullen veranderd
worden. Want dit verderfelijke moet
on ver derfelij kh eid aandoen, en dit
sterfelijke onsterfelijkheid aandoen.
Er wordt gezaaid een dierlijk lichaam,
een geestelijk lichaam zal er verrijzen.
(I Cor. XV: 51—53; 44.)
En is geheel het menschelijk geslacht op het
algemeen Oordeel vergaderd, dan zal de Heer
met gerechtigheid en heiligheid het vonnis uil-
DE WEDUWE DIJ DE OFFERKIST.
treiFen zal, reeds in ons doodsuur beslist wordt.
Daarom blijft ook voor ons dag en uur van het
laatste Oordeel verborgen. Ongetwijfeld zijn bei-
den \'onzen aanbiddelijken Verlosser als Zoon één
in wezen met den alwetenden Vader volkomen j
bekend, maar niet in zijne hoedanigheid als Af- j
gezant des Vaders; want als dusdanig heeft Hij
slechts in last, om de waarheden ter zaligheid,
en niet dag en uur van het laatste Oordeel te
verkondigen. Daar nu de hemelsche Vader niet
wil, dat wij vooraf dag en uur van het laatste
Oordeel weten, handelen dan zij, die door bij-
zondere berekeningen en woordenvitterij tot
deze kennis willen geraken, niet zeer dwaas?
En ware het niet veel beter, met ootmoedig-
heid den dag des Heeren af te wachten, en
middelerwijl, volgens de vermaning van den
Apostel, onze zaligheid met vrees en angst te
bewerken?
Verschrikkelijke teekenen zullen, zooals de
Zaligmaker reeds vroeger had te kennen gegeven,
over den geheelen wereldbouw het laaste Oordeel
in zon, maan en sterren, evenals op den aard-
bodem, voorafgaan. De geheele schepping, zoo-
als zich die weleer in het werk der zes dagen
overeenstemmend ontwikkelde, zal nu uit hare
voegen gaan, en om zoo te zeggen, inden chaos,
waaruit ze ontstaan was, terugzinken; want de
mensch heeft door zijne zondige werken zoowel
bij dag als bij nacht zon, maan en sterren —
de zee door roof en hebzucht — alle elementen
door allerlei zonden misbruikt; daarom moet dit
heelal in puin vergaan, alvorens de nieuwe schep-
ping plaats heeft. Wie is in staat den zielen-
angst te beschrijven, welke de menschen, die
nog kort te voren zoo zorgeloos en ongeloovig
in hunne zonden daarheen leefden, bij dit ge-
zicht zal overvallen? Soortgelijken, vreeselijken
zielenangst kunnen wij ons voorstellen bij het
sterfbed van eenen wanhopigen zondaar! Het
teeken van het kruis zal met schitterende heer-
lijkheid den Zoon des menschen, in zijne vreese-
lijke majesteit als Rechter der wereld, voorlichten.
Wee dan allen, voor wie dit kruis eens eene
dwaasheid of ergernis geweest is!
-ocr page 602-
OVER DE GEllEELE WERELD.
geene andere hemelen noch eene and e re aarde,
maar oude vernieuwd en met beerlijkheid ver-
anderd.\'\'
Dan dat alles zijn diepe geheimen des geloofs,
tot wier begrip \'s menschen verstand zich vruchte-
loos vermoeit. — Geheimen, waarin de trotsche
wetenschap slechts onoplosbare tegenstrijdigheden
ziet. De geloovige echter ziet met onuilspreke-
lijken troost en bovenmatige vreugde op deze
geheimen; te midden van lijden en verdrukking,
die het leven medebrengt, denkt hij aan dieheer-
lijkheid, waartoe allen, die hier op aarde weenen
en klagen en «vervolging lijden om de rechtvaar*
digheid,\'\' geroepen zijn; en blijft voor hem, zoo
lang hij nog in de banden des lichaams gevangen
is, zeer veel duister, dan weet hij, dat al onze
kennis in \'t algemeen hier op aarde maar onvol-
maakt is, en met aanbiddenden eerbied verdiept
hij zich in de overweging dier heerlijke geheimen,
! die de II. Joannes in het Roek zijner Openbaringen
l aldus beschrijft: En ik zag een nieuwen
| hemel en eene nieuwe aarde; want de
| eerste hemel en de eerste aarde waren
| v oo rb ij gegaan, en de zee is niet meer.
: En ik, Joannes, ik zag de heilige stad,
I het nieuwe Jerusalem uit den hemel
i van God nederdalen, toebereid als eene
I bruid, die opgetooid is voor haren man.
En ik hoorde eene groote stem uit den
\' troon zeggen: Zie, de hutteGods bij de
menschen, en IIij zal bij hen wonen; en
I zij, z ij zullen zijn volk z ij n, en God zelf
f zal bij hun zijn als hun God. En God
l zal alle traan van hunne oogen afwis*
I se hen, en de dood zal niet meer zijn;
| noch rouw, noch geschrei, noch smart
zal er meer zijn: want de eerste dingen
zijn voorbijgegaan! En Hij, die op den
; troon zat, zeide tot mij: Zie, Ik maak
: alles nieuw. (Apoc. XXI: 1—5.)
562                      EN HET LAATSTE OORDEEL
spreken, en onherroepelijk voor de gansche eeuwig-
lieid scheiden de goeden van de kwaden, scheiden
mannen en vrouwen, scheiden ouders en kinderen,
scheiden vrienden van hunne vrienden, kennissen
van hunne kennissen, om de goeden eeuwig te
loonen, de kwaden eeuwig te straffen.
En na het algemeen Oordeel zal de nieuwe
schepping van hemel en aarde voltrokken wor-
den. Want gelijk liet menschelijk lichaam ver-
rijst, zoo zal ook op den algemeenen Oordeelsdag
het heelal door vuur vergaan, maar door de
kracht van den Almachtige met onuitsprekelijke
schoonheid en heerlijkheid op nieuw te voorschijn
treden.
Want koning Salomon getuigt reeds: Ik heb
geleerd, dat al de werken, die de Heer
gemaakt heelt, eeuwig duren; (Eccl. III: 1 i.)
hetgeen de II. Gregorius de Groote aldus ver-
klaart: »Wel is waar vergaan Gods werken, wat
hunne tegenwoordige gedaante betreft; doch vol-
gens hun wezen duren zij zonder einde. De
Heer zal niets anders scheppen, maar hel bestaande
vernieuwen, evenals de aarde in den lente. Daar-
om leert de II. Auguslinus, dat alsdan uhet ver-
heerlijkte heelal aan den verheerlijkten toestand
van \'s menschen lichaam zal beantwoorden.\'\' Deze
nieuwe schepping van hel heelal is reeds in het
Doek van den Proleet Isaïas voorzegd (LXV: 17, 18).
Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en
een nieuwe aarde, en aan de vorige din-
gen zal niet meer gedacht worden, enz ij
zullen niet meer opkomen in het harte.
Maar gij zult v rooi ij k en verheugd zijn
lot in eeuwigheid orn hetgeen Ik schep.
De IL Petrus beroept zich op deze voorzegging,
als hij schrijft: Doch wij verwachten, in-
gevolge zijne belofte, een nieuwen hemel
en e en e nieuwe aarde, waarin gerech-
tigheid woont (II Pet. III: 13); waarbij de
II. Ilieronymus zoo juist opmerkt: »Het heet
-ocr page 603-
ZEVENDE HOOFDDEEL.
OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS EN DEN
DAG DES OORDEELS. GELIJKENIS VAN DE WIJZE EN DWAZE
MAAGDEN, VAN DEN TROUWEN EN DEN ONTROUWEN
DD3NSTKNECHT. HET VONNIS VAN DEN WERELD-
RECHTER EN DE SCHEIDING VAN GOEDEN
EN KWADEN.
(Dinsdag.) (Matlh. XXIV: 42; XXV: 1—45; Mare. XIII: 33—37; Luc. XXI: 34—38.)
aft*
Wie volhard zal hebben
ten einde toe, die zal
zalig worden.
eker is het Woord des Heeren
over den dag des Oordeels
tweesnijdend en vreeselijk:
»De ééne zal aangenomen,
de andere achtergelaten wor-
den," d. i. de ééne zal tot
de eeuwige zaligheid uitver-
koren, de andere tot eeuwig
huilen en tandenknarsen ver-
doemd worden! Het een —
of het ander! — Welk zal
uw lot op den groolen dag
des Oordeels zijn ? Hierop
antwoordt u de II. kerkleeraar
Augnslinus: »In welken toe-
stand u uw laatste levensdag,
het doodsuur aantreft, daarin zal ook de jongste
dag u treffen; want evenals gij op dien dag ge-
storven zijl, zult gij op dezen dag geoordeeld
worden. Die zich door zijnen sterfdag in zonde
laat verrassen, dien zal ook de jongste dag met
zijne verschrikkingen verrassen. Daarom moet
de Christen waken, opdat de dag des Heeren
hem niet onvoorbereid treffe.\'\'
Bijgevolg bestaat er een innig verband tusschen
het algemeen Oordeel en het sterfuur van iederen
mensch in het bijzonder, en al de dringende ver-
maningen tot waakzaamheid, die de Zaligmaker
zijnen leerlingen gaf, hebben zoo wel op ons
sterfuur, als op het algemeen Oordeel betrekking.
1. Daarom ziet toe, waakt en bidt!
want gij weet niet, wanneer de tijd daar
is. Doch geelt acht op u zei ven, dat
uwe harten soms niet bezwaard worden
door brasser ij en dronkenschap en be-
kornrneringen dezes levens, en die dag
u onverwachts o v e r v a 11 e. Want als een
strik zal hij komen over allen, die op
den gansenen aardbodem gezeten zijn.
Waakt derhalve ten allen tijde biddende,
opdat gij verwaardigd moogt worden al
deze dingen, die geschieden zullen, te
ontvlieden, en voor den Zoon des men-
schen te staan. Want gij weet niet, op
wat uur uw Heer komen zal. Doch ver-
sta dit. Indien de huisvader wist, op
wat uur de diefkomenzou.hij zouvoor-
zeker waken, en niet toelaten, dat zijn
huis werd doorgegraven. Daarom weest
ook gij bereid; want op een uur, dat gij
het niet meent, zal de Zoon des men-
schen komen. Het is gelijk bij eenen
-ocr page 604-
564                   OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS
komen, en daarna nog vele jaren in den kring
hunner familie hebben doorgebracht."
Zoo droomt de mensch van zijne kinderjaren
af door zijne jongelings- en mannelijke jaren
ja door zijnen ouden dag heen, totdat hem —
de dood op eens als een dief overvalt, en het te
laat is!
O bedenk het wel: die dief staat op de loer;
nu reeds, misschien in uwe dichtste nabijheid.
En is uw hart niet goed gesloten en in de heilig-
makende genade bewaard, en hebt gij de heilige
wapenrusting van het gebed, van het dagelijksch
gewetensonderzoek en het gedurig ontvangen
der 11. Sacramenten afgelegd: — zie, dan over-
valt die dief u op eens, en ontrooft u alles, wat
gij krachtens het II. Doopsel bezat: het deelhebben
aan de verzoening in Christus, hel lidmaatschap
der II. Kerk, en het recht op de eeuwige zaligheid.
O bedenk het wel, bedenk het ieder uur, ieder
oogenblik van uw leven: gij zijt een huurder,
een dienstknecht van den hemelschen huisvader.
Al wat gij in lichamelijke en geestelijke goederen
bezit, is u slechts voor onbepaalden tijd toever-
trouwd. De huisvader heeft het recht, ieder uur
rekenschap van u te vorderen — in den morgen-
stond uwer jeugdige jaren, op den namiddag van
uwen mannelijken leeftijd, of op den middernacht
van uwen grijzen ouderdom, al naar het hem
goed dunkt. Wel u, als gij het u toevertrouwde
altijd in goede trouw hebt waargenomen! 0 gij zijt
gelukkig, als de huisvader u wel voorbereid vindt:
Hij zal u in het Rijk der uitverkorenen over al
zijne goederen stellen!
2. Nu vergelijkt de goddelijke Leermeester de
gesteldheid die er in het nieuw Rijk Gods tus-
schen de ernstige en waakzame en de lichtzinnige
en onverschillige menschen bestaan zal, met de
gesteldheid, die er op een bruiloftsfeest tusschen
de wijze en dwaze maagden bestaat!
Alsdan zal het Rijk der Hemelen gelijk
zijn aan tien maagden, welke hare lam-
pen namen, en uitgingen, den bruidegom
en der bruid te gemoet. Vijfnu van haar
waren dwaas, en de vijf overige wijs. Doch
toen de vijf dwazen hare lampen namen,
mensch, die buiten \'s la mis vertrokken,
zijn huis verliet, en aan zijne dienst- |
knechten de macht gaf tot alle werk,
en den deurwachter gebood, dat hij
waken zou. Wie is nu wel de getrouwe
en voorzichtige dienstknecht, dien zijn
heer stelde over zijne dienstboden, om
hun de spijs te geven te zijner tijd?
Zalig die dienstknecht, dien zijn heer,
als hij gekomen is, zal vinden alzoo
doende! Voorwaar zeg Ik u, dat hij hem
stellen zal over al zijne goederen. —
Doch zoo die kwade dienstknecht in zijn
hart sprak: Mijn heer vertoeft te komen,
en begon zijne mede knechten te slaan,
en at en dronk met de dronkaards, dan
zal de heer van dien dienstknecht ko-
men, op een dag, waarop hij het niet
verwacht, en op een uur, dat hij niet
kent; en hij zal hem in tweeën deelen, en
zijn lot stellen bij de huichelaars. Daar
zal geween en geknars der tanden zijn.
Waakt dan! (want gij weet niet, wanneer
de heer des huizes komt; des avonds
Iaat, oi\' te middernacht, of met het
lianengekraai, of des morgens;) opdat
hij niet, wanneer hij onvoorziens ge-
komen is, u slapende vinde. En wat Ik
tot u zeg, zeg Ik tot allen: Waakt!
Het ergste en het slechste, wat satan in zijne
arglistigheid den mensch aandoet, is, dat hij ons
de heilzame vrees voor den dood tracht te bene-
men en eene valsche gerustheid te bezorgen.
sZeker — zoo fluistert hij ons toe — zeker zult
ge sterven, dat spreekt van zelf; maar vóór de
dood komt, verloopt er zeker nog een geruime
tijd. Gij zijt immers nog zoo jong, of althans
op uwe beste jaren — óf, al doet zich de oude
dag aan u gevoelen, door het verminderen uwer
krachten, door hardhoorigheid en een zwak ge-
zicht; o, gij zijt toch nog zoo gezond van harte
— óf, al zijt gij ook al ziekelijk, zoodat ge het
bed houden moet; het gaat toch nog op geen
sterven aan; denk eens hoevelen er van uwe jaren
zijn, die in gelijken toestand wederom zijn opge-
-ocr page 605-
EN DEN DAG DES OORDEELS.
565
Rijk der Hemelen binnen te gaan. Wij dragen
de lamp in de hand: deze werd in het H. doopsel
door de ingestorte genade ontstoken: dit is het
Geloof. Dan helaas! Bij velen is het licht des
geloofs aan \'t uitgaan, of reeds uitgegaan. Wel
is waar bidden zij nog de apostolische geloofs-
belijdcnis — maar enkel uit oude gewoonte of
uit menschelijk opzicht; het schitterende licht der
innerlijke, blijde, levendige overtuiging van de
waarheden des geloofs is uitgegaan. Hoe is dit
gekomen? >Het geloof zonder de werken
is dood" — antwoordt ons de II. Apostel Jaco-
bus Evenals de lampen der dwaze maagden,
bij gebrek aan olie
uitgaan, gaat ook
het licht des ge-
loofs in onze har-
ten uit, als het
niet onderhouden
en gevoed wordt
door de, uit het
geloof voorlkomen-
de goede werken
van godsvrucht,
naastenliefde en
zelfbeheersching.
Niemand bcdrie-
ge zich,zeggende:
»Hct geloof wil ik
trouw in mijn hart
bewaren; maar wat de oefening van godsvrucht
en versterving, wat zachtmoedigheid, matigheid
en kuischheid aangaat, daarmede wil ik nog wach-
ten, tot ik ouder geworden ben!" Dit is bedrog!
Zonder de goede werken, zonder aanhoudend en
ernstig streven naar ware heiligheid en onschuld
des levens, krimpt uw geloof — met of tegen
uwen zin — tot eenen nietswaardigen en leven-
loozcn vorm in elkander. — Want evenals de
verzekering van den II. Paulus in zijnen Brief
aan de Hebreen: dat het zonder het geloof onmo-
gelijk is Gode te behagen, d. i. tot de hemelsche
bruiloft toegang te verkrijgen — even zoo waar
en onfeilbaar is de verzekering van den II. Jaco-
bus: dat bet geloof, zonder de werken, dood is,
namen zij geene olie met zich. Maar de
w ij zen namen met hare lampen ook olie
in hare kruikjes. Daar nu de bruidegom
vertoefde, begonnen zij allen te sluime-
ren en sliepen in. Doch te middernacht
geschiedde er een geroep: Zie, de brui-
degom komt, gaat uit, hem te gemoet!
Toen stonden al die maagden op, en
maakten hare lampen in orde. De dwa-
zen nu zeiden tot de wijzen: Geeft ons
van uwe olie, want onze lampen gaan uit.
De w ij zen antwoordden, zeggende: Er
mocht misschien niet genoeg zijn voor
ons en vooru;_________
gaat liever tot               riniiWM
de verkoopers,
en koopt voor
u. T e r w ij 1 z ij
nu henen gin-
gen om te k o o-
pen, kwam de
bruidegom, en
die gereed wa-
ren traden met
h em binnen tot
de bruiloft en
de deur werd
gesloten. Daar-
op kwamen ook
de overigemaag-
den, en zeggen: 11 eer e, Heer e, doe ons
open! Doch\'hij antwoordde, en zeide:
Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet! Waakt
dan, omdat gij noch den dag weet, noch
het uur.
Evenals de tien maagden zijn wij allen geroe-
pen om deel te nemen aan de bruiloft van het
Lam in de gelukkige eeuwigheid. Evenals de
maagden, die met de bruid den bruidegom ver-
wachtten, om dan, te zamen met hen in de
bruiloftszaal binnen te gaan, wachten ook wij in
en met de bruid van Christus, d. i. met de Katho-
lieke Kerk op de komst van den goddeltjken
Bruidegom Jezus Christus, om met Hem, in het
gezelschap van alle Heiligen uitverkorenen, in het
-ocr page 606-
566                    OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS
il. i. dat het onmogelijk is, zonder de goede wer-
ken het geloot\' levendig te bewaren. Daarom
vermaant ons de goddelijke Zaligmaker in de gelij-
kenis der tien maagden, de olie der goede werken
altoos gereed te hebben, opdat, als Hij ons voor
zijnen Hechterstoel daagt, wij Hem met de bran-
dende lamp van het levendig, Gode welgevallig
geloot\' kunnen te gemoet gaan. Anders breekt
voor ons ook dat schrikkelijk uur aan, waarop
al ons smeeken en jammeren vruchteloos is, de
deuren gesloten zijn, en het vreeselijke woord
zal klinken: «Voorwaar zeg Ik u: Ik ken
u niet!"
."{. Want hel is ge 1 ij k een raenscli, die
buiten \'slands gaande, zijne dienst-
knechten riep, en hun zijne goederen
overgaf. En aan den ecnen gal\' h ij vij f
talenten, aan den anderen twee, aan een\'
derden één: aan een\' iegelijk volgens
zijne bekwaamheid, en hij vertrok ler-
stond. Hij nu, die de vijf talenten ont-
vangen had, ging heen en dreef handel
daarmede, en won er vijf andere. Des-
gel ijk s ook die twee ontvangen had,
won er twee andere. Maar die het ééne
ontvangen had, ging heen en groefin
de aarde, en verborg het geld van zijnen
heer. Na langen tijd nu kwam de heer
van die dienstknechten, en hield r e k e-
ning met hen. En hij, die de vijf talen-
ten ontvangen had, trad toe, en bracht
hem vijf andere talenten, zeggende:
lleere! vijf talenten hebt gij mij over-
gegeven; zie, vijf andere heb ik daarbij
gewonnen. Zijn heer zeide tot hem: Zeer
wel, gij goede en getrouwe dienstknecht!
Omdat gij over weinig getrouw zijt ge-
weest, zal ik u over veel stellen: ga in
tot de vreugde uws heercnl Ook hij, die
de twee talenten ontvangen had, trad
toe en zeide, Heere! twee talen ten hebt
gij mij overgegeven: Zie, twee andere
heb ik gewonnen. Zijn heer zeide tot
hem: Zeer wel; gij goede en getrouwe
dienstknecht! Omdat gij over weinig ge-
trouw zijt geweest, zal ik u over veel
stellen: ga in lot de vreugde uws heeren!
En ook hij, die het ééne talent ontvan-
gen had, trad toe en zeide: Heere! ik
weet, dat gij een hard mensch zijt: gij
maait waar gij niet zaaide, en verzamelt
waar gij niet uitstrooide; en, bevreesd
als ik was, ging ik heen en verborg uw
talent in de aarde; zie, hier hebt ge,
wat u toekomt. En zijn heer antwoordde
en zeide: Gij kwade, en luie dienst*
knecht! Gij wist, dat ik maai waar ik
niet zaai, en verzamel waar ik niet heb
uitgestrooid; dan had gij mijn geld moe-
ten uitzetten bij de wisselaars, en zoo
hadde ik, thuis gekomen zijnde, het mijne
teruggekregen met rente. Neemt dan
van hem het talent af en geeft het. aan
hem, die de tien talenten heeft! Want
aan ieder die heeft, zal gegeven worden
en hij zal overvloedig hebben; maar die
niet heeft, dien zal ontnomen worden
ook wal hij schijnt te hebben. En werpt
dien onnutten dieustknechtin de duister-
nis daarbuiten! Daar zal geween zijn en
geknars der tanden.
Ecnigc dagen vóór zijn plcchtigen intocht in
Jerusalem had Jezus zijne leerlingen soortgelijke
gelijkenis voorgesteld (zie blz. 508), en daarbij
op de ontrouw der Joden gewezen, die de heer-
schappij van den Messias niet wilden erkennen,
en daarom onder de straf der terugkeerende ge-
bieders vielen. Heden herhaalt de goddelijke
Meester die parabel, doch alleen met hel doel
zijnen leerlingen — en ook u, christelijke Lezer
— de ernstige voorbereiding op den toekomstigen
dag des Oordeels en het trouw gebruik der toe-
vertrouwde gaven op het hart te drukken. Want
ook u heeft de Heer velerlei gaven en talenten
toevertrouwd: gaven der bovennatuurlijke genade,
als: Geloof, Hoop, Liefde enz.; gaven der natuur,
als: verstand, gevoel, wilkracht, gezondheid,
lichamelijke sterkte, vermogen enz.; gaven van
staat, als: vader of moeder of beambte, of leer-
aar of iets dergelijks. \'T is van het grootste
-ocr page 607-
567
EN OVER HET LAATSTE OORDEEL.
gezegenden mijns Vaders! neemt bezit
van het Koningrijk, dat voor u bereid is
van de grondvesting der wereld af. Want
Ik had honger, en gij gaafl Mij te eten,
Ik had dorst, en gij gaaft Mij te drinken;
Ik was een vreemdeling, engijnaamt
Mij op, Ik was naakt, en gij bedektet Mij;
krank, en gij bezocht Mij, Ik was in de
gevangenis, en gij kwaamt tot Mij. —
Alsdan zullen de rechtvaardigen Hem
antwoorden, zeggende: Heere! wanneer
zagen wij U hongerig, en spijsden U;
dorstig, en laafden U? En wanneer zagen
wij U, eenen vreemdeling, en namen U
op; of naakt, en bedekten U? of wanneer
zagen wij U krank of in de gevangenis
en kwamen lot U? En de Koning ant-
woordende, zal tot hen zeggen: Voorwaar
zeg Ik u: Voor zooveel gij dit aan één
van deze mijne geringste broeders ge-
daan hebt, deedt ge het aan Mij.
Hier ziet ge, dat alleen het levendig, het
door liefde werkdadig en vruchtaan-
brengend geloof zalig maakt! Onderde
vruchten van het II. Geloof somt hier de godde-
lijke Zaligmaker de zes lichamelijke werken van
Barmhartigheid op. Over het zevende gewaagt
het Boek van Jezus Sirach, met deze woorden:
«Mijn zoon, beween den dooden en verzuim zijne
begravenis niet." (Eccl. XXII: 10). Daarbij ge-
last ons de II. Schrift ook op verschillende plaatsen
de beoefening der zeven geestelijke werken
van barmhartigheid, als: De zondaars straf-
fen, de onwetende loeren, den twijfelachtigen
goeden raad geven, de bedroefden vertroosten,
het ongelijk geduldig lijden, hetgeen legen ons
misdaan is vergeven, voor de zaligheid zijns naas-
len, d. i. voor levenden en dooden bidden. Daar
over deze zeven geestelijke werken van barmhar-
tigheid reeds meermalen in den loop van dit werk
gesproken is, zullen wij hier uitvoerig en afzon-
derlijk de zeven lichamelijke werken van
barmhartigheid behandelen — temeer omdat
de goddelijke Meester zelf op den dag des oordeels
de uitverkoring bijzonder van deze zeven, uit
72
gewicht, dat ge over al deze u toevertrouwde
gaven zeer dikwijls een onderzoek instelt, of er een
zoogenaamden inventaris van maakt; niet om u,
bij zulke beschouwing, aan hoovaardij over te
geven; want wat gij bezit is slechts een aalmoes
Gods; ook niet, om anderen, die meer ontvangen
hebben, te benijden, of minder begunstigden te
verachten. De Heer heeft bij de verdeeling vol-
gens de raadsbesluiten zijner aanbiddenswaardige
Wijsheid, Liefde en Rechtvaardigheid gehandeld,
en een ieder dat gegeven, wat hem juist paste;
— maar om God te bedanken en om de belofte
van de u toevertrouwde talenten goed
te gebruiken onophoudelijk te vernieuwen.
Want een vreeselijk oordeel wacht den boozen
en luien knecht, die den Heer, bij zijne terug-
komst op den dag des Oordeels, geene winst kan
aanbieden, omdat hij zijn talent begraven heeft:
begraven, of in het zand der luiheid, terwijl hij
de plichten van zijnen staat door gemakzucht en
lafhartigheid verzuimd heeft; of in het modder
der zinnelijke lusten, terwijl hij de hem geschon-
ken gaven Gods enkel tot bevrediging van onzui-
vere lusten heelt gebruikt; of tot grondslag der
goddeloosheid, terwijl hij zijne talenten tot onder-
mijning van den godsdienst en bestrijding van de
II. Kerk Gods gebruikt heeft. Wee dien knecht!
Terwijl zijne medeknechten, tot loon van trouwe
plichtvervulling, het Rijk der Hemelen ontvangen,
wordt hij in de duisternis daar buiten geworpen.
Schrikkelijke scheiding! — Nu toont de godde-
lijke Meester het roerend beeld dezer scheiding
in de volgende woorden.
4. Als nu de Zoon des menschen zal
gekomen zijn in zijne heerlijkheid, en
al de Engelen met Hem, dan zal Hij gaan
zitten op den troon zijner heerlijkheid
En voor Hem zullen vergaderd worden
al de volken, en Hij zal ze van elkander
scheiden, gelijk de herder de schapen
van de bokken scheidt; en de schapen
zal Hij stellen aan zijne rechterzijde, en
de bokken aan zijne linkerzijde. Alsdan
zal de Koning zeggen tot hen, die aan
zijne rechterzijde zullen zijn: Komt, gij
-ocr page 608-
568                     OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS
liefde tol Hem verrichte werken van barmhartigheid
afhankelijk maakt.
De hongcrigen spijzen, d. i. den behoef-
tigen en hongerigen voedsel bezorgen — hun met
geld den aankoop mogelijk maken — in den zaai
en plantentijd arme menschen daarin behulpzaam
zijn, of hun ook hel land goed koop of voor
niet verhuren; in duurte en hongersnood den
behoefligen tegen billij-
ken prijs levensmiddelen
verschaffen, enz.
Hoe schoonevoorbeel-
den van zulke barmhar-
tigheid levert ons de II.
Schrift! Zoo lezen wij
van Tobias in de Assy-
rische gevangenschap:
Dagelijks ging hij naar
al zijne broeders en
troostte hen, en deelde
een ieder, naar zijn ver-
mogen , van het zijne
mede en spijsde de hon-
gerigen."(Tob.I:19,20).
Eveneens deed Job, die
daarom tot den Heer
durfde zeggen: »Heb ik
mijne bete dan alleen
gegeten? en at de wees
daarvan niet mede?\'\'
(Job. XXXI: 17). Zoo
ook wordt in het derde
Roek der Koningen ver-
haalt , hoe de arme we-
duwe van Sarepta, of- l
in de woestijn, en op wonderdadige wijze eens
5000, en bij eene andere gelegenheid 4000 man
spijsde?
Uit den nieuweren tijd wordt ons onder dit
opzicht een zeer aandoenlijker) trek uit het leven
van den Hertog van Rourgondië, kleinzoon van
Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk verhaald.—
Op zekeren dag ging deze Vorst eens door de
straten van Versailles.
Spoedig zag hij zich van
talrijke armen, die ten
gevolge van den alge-
meenen miswas, in den
groolsten nood gedom-
peld waren, omgeven,
maar ook spoedig was
zijne beurs ledig. En
toch waren er nog zoo
velen die om brood ba-
den! Dan slaal de prins
zijne oogen naar den
hemel, grijpt naar de
ordester op zijne borst,
breekt er verschillende
kostbare gesteenten uit,
en geeft ze aan een\'
zijner geleiders met de
woorden: «Verkoop ze,
en maakt dat die stee-
nen brood worden!\'
0 Lieve, allervvelda-
digsle Heer en Zaligma*
ker! Gij schenkt ons hel
kostelijke brood, het
waarachtig Manna, het
voedsel der Engelen, het Allerheiligste Sacrament
des Allaars, opdat wij reeds op aarde een voor-
smaak van dat gelukkig gastmaal hebben, wat
gij den uitverkorenen in het Rijk der Hemelen
bereid hebt. Hoe zou ik mij waardiger en nut-
tiger tot het ontvangen dezer Hemelspijze kunnen
voorbereiden, dan door de aardsche spijze, die
j Gij mij dagelijks zoo mildadig schenkt met den
armen en hongerenden medebroeder te deelen! Zoo
deden de eerste Christenen. — Voordat zij tot
schoon zij voor haar en haren zoon, »geen ander
brood meer had dan een handvol, meel in het vat
en een weinig olie in de kruik\'\', toch voor den
hongerenden Proleet Elias van dat weinige nog
een koekske bereidde — en daarvoor van den
Heer zoo gezegend werd, dat van dien dag af
aan het meelvat niet afnam en de oliekruik niet
ledig raakte" (XVII). En lezen wij van onzen
Heer en Zaligmaker zelven niet, hoe Hij herhaalde
malen medelijden had met het hongerende volk
-ocr page 609-
509
EN OVER HET LAATSTE OORDEEL.
God tot bruid van den oudvader Isaac en tevens
tot stammoeder van het Israëlitiesch volk, en tot de
voorouders van den Verlosser der wereld uitverko-
ren. Zie, hoe rijk haar de heinclsche Vader weet te
beloonen! Gij geeft een zwakken, dorstigen mensen
ter liefde Gods een glas wijn; daarvoor zal de
Heer u vergasten op den wijn van bovennatuur-
lijke sterkte en genade, die wezenlijk »\'s menschen
hart verblijdt" en de ziel
troost. Gij maakt voor
iemand, die de koorls
heeft, een verkoelen-
den drank gereed, en
het verveelt u niet, hem
daarvan gedurig over
dag en \'s nachts te laten
drinken. — Daarvoor zal
de Heer u »den kelk des
heils" schenken en dat
«levendige water, dat
tot in het eeuwig leven
vloeit", te drinken geven.
In een dorp van Tyrol
werd eene arme dienst-
maagd tijdens hare ziekte
van vele weken van eeni-
ge meisjes, die elkander
bij beurten aflosten, al-
lerliefderijkst opgepast.
Eindelijk week de ziekte,
maar het herstel vor-
derde uiterst langzaam,
omdat, volgens de ver-
klaring van den genees-
heer, het water van de
dorpsput voor de zieke niet goed was. De goede
meisjes wisten dadelijk goeden raad. Een groot
half uur van het dorp lag het zoogenaamde zil-
veren putje met het heerlijkste bronwater. Nu
maakten zij de volgende afspraak. Telken morgen
zou ieder hunner bij beurt een uur vroeger opstaan,
om voor de zieke den gezondheidsdrank uit het
zilveren putje te halen. Zoo gezegd, zoo gedaan,
en op korten tijd was de zieke volkomen hersteld.
Zie nu eens, hoe weinig rijkdom en welvaren er
de Tafel des Heeren naderden, hielden zij een
gemeenschappelijk liefdemaal, dat de rijken en
vermogenden onder hen aanlegden. Was zoo
iets voor mij, met goeden wil, ook niet mogelijk,
als ik den vooravond van mijnen Communiedag
door aalmoezen of het uitdeelen van spijze aan
een arm gezin heiligde?
De dorstigen laven, d. i. zieken, bedelaars,
reizenden, euz., in zoo
verre hel ons vermogen
en de omstandigheden
toelaten, met eene lafe-
nis te verkwikken, de
bij ons werkende diensl-
boden en arbeiders, Lij
zwaren arbeid door een
morgen- ofavónddrank,
boven het bedongen loon
te verheugen — tot her-
stel van openbare water-
putten, zoo de nood dit
vordert, gaarne iets bij-
Jragen, zijnen buurman
(ook al moesten wij
daardoor ook al iels in
ons recht of gerief lij-
den) zijne behoefte aan
water naar vermogen
vergemakkelijken, enz.
— Hoe hartvochtig en
stijfhoofdig zijn dikwijls
in dat opzichl de be-
woners van een en het-
zelfde dorp — van een
pn dezelfde straat —
<;n denken niet aan het woord van den godde-
lijken Verlosser: »al wie alleenlijk een beker
koud water aan één van deze geringsten zal te
drinken gegeven hebben, voorwaar zeg Ik u:
hij zal zijn loon niet verliezen!" (Matth. X: 42.)
De waarheid dezer altijd geldige belofte heeft
Hebecca ondervonden. Zij gaf aan Abrahams
dienstknecht, Eliëzer, die van de verre reis was
uitgeput, bereidwillig te drinken, en drenkte
eveneens zijne kameelen; daarvoor werd zij van
-ocr page 610-
570
OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS
gevorderd wordl, om de werken van christelijke
barmhartigheid te beoefenen. Ach, de ware,
christelijke liefde is vindingrijk en weet altoos
raad! —
De naakten kleeden, d.i. armen, die zich
de noodigc kleeding niet kunnen verschaffen,
daarvan voorzien, bijzonder in den winter —
dikwijls in kast en kist gaan schommelen, of we
soms niet een of ander
stuk kleeding of linnen
voor een arm gezin kun-
nen missen—deelnemen
aan die weldadige vrou-
wen- en meisjesveree-
nigingen, waarin voor
arme schoolkinderen en
voor behoeftigen in \'t
algemeen kleederen ge-
maakt worden, enz.
Ach, hoe menigmaal ge-
beurt het, dat in kasten
en kamers der rijken
beddengoed en kleeding-
stukken jarenlang nut-
teloos liggen en vertee-
ren , terwijl zoo menige
arme huismoeder niet
weet, hoe ze, met de
karige verdiensten van
haren man, de arme
kinderkens slechts met
de noodzakelijkste klee-
deren zal voorzien, ter-
wijl in zoo menig hutje
een talrijk arm huisgezin
in den zoo langen winternacht schier bevriezen
moet! Roe zal het met ons gaan in den dag des
oordeels, als wij het Bruiloftskleed, het
kleed der heiligmakende genade niet aan hebben?
En hoe durven wij den Heer om dit allerkost-
baarst kleed bidden, als wij, hoewel daartoe bij
machte, de naaktheid der medemenschen niet
dekken ? Ach , hoe zullen eens die gelukkige in
wol en pels gehulde rijken op den dag des oor-
deels in vreeselijke armoede, naakt en bloot moeten
staan, als zij zich nu over de halfnaakte mede-
broeders niet ontfermen! Integendeel hoe ge-
troost zullen zij dan zijn, als zij op aarde, zoo
als de goedhartige ridder, de II. Martinus, hun
kleed met den arme gedeeld hebben! Ook dan
zullen zij, gelijk de II. Martinus, het geschonken
kleedingstuk in de hand van Christus terug zien,
en uit zijnen mond het woord hooren: Met dit
kleed, dat gij den arme
gegeven hebt, hebt gij
Mij zelven gekleed.
De II. Evangelist Lucas
verhaalt ons in de Han-
delingen der Apostelen,
hoe wonderbaar de Heer
de beoefening van zulke
barmhartigheid beloon-
de. Te Joppewas eene
zekere leerling,
met name Tabitha,
\'t geen, overgezet,
beteekent: Dorcas.
Deze was vol van
goede werken, en
van aalmoezen, die
zij deed. En het
geschiedde in die
dagen, dat zij krank
werd en stierf. En
toen men haar ge-
wasschen had, leg-
de men haar in de
opperzaal. Dewijlnu
Lijdda nabij Joppe
was, zonden de leer-
lingen, gehoord h e b b e n d e dat Petrus
zich aldaar bevond, twee mannen tot
hem af met dit verzoek: Kom zonder
vertoeven tot ons! Petrus nu stond op
en ging met hen. En toen hij aangeko-
men was, bracht men hem in de opper-
zaal; en hem omringden al de weduwen,
weenende, en hem de rokken en k 1 e e-
deren toonende, welke Dorcas voor haar
maakte. Petrus nu, nadat hij allen had
-ocr page 611-
EN OVER HET LAATSTE OORDEEL.                                            571
vereeniging (die den jongen handwerksman in
den vreemde tracht schadeloos te stellen voor
het gemis van den geboorteplek en het ouder-
lijke huis) naar vermogen deelnemen, in oorlogs-
tijd de doortrekkende soldaten, vriend of vijand,
met christelijke liefde opnemen en verkwikken, enz.
De eisch, om een vreemd mensen in zijn eigen
huis optenemen, moge zeker hard schijnen; maar
wat logementhouders
om het lieve geld kun-
nen, kan dat ook de
Christen, in geval van
nood, niet uit liefde voor
zijnen Verlosser en om
het loon van God? —
De vreemdeling, die u
om herberging smeekt,
ziet er verplukt uit en
heeft geen gunstig uiter-
lijk; maar hoe, als de
Heer des Hemels legen-
over u met zonden be-
smeurden mensch, ook
eens zoo streng wilde
zijn?! O zie, telken
Zondag verleent Hij u
toegang in zijn huis,
in zijn H. Tempel, ja
dagelijks noodigt Hij u
door den klank der ge-
wijde klokken zoo min-
zaam uit, bij Hem uw
intrek te nemen en zijn
gast te zijn. Doe nu ook
zoo aan Hem, uit liefde
voor uwen mildadigsten Heer, en voor uwe arme
ziel. Heb medelijden met den vreemdeling, op-
dat ook gij eens in uwe doodsuur niet te ver-
geefs aan de herberg moet aankloppen!
Denk hierbij aan den oudvader Abraham, hoe
hij drie vreemdelingen in zijne woning opnam,
ze ruim onthaalde en hun de voeten wiesch. En die
hij voor vreemdelingen aanzag waren de Heer
zelf en zijne twee Engelen; en ter belooning voor
zijne gastvrijheid ontving Abraham nu de belofte,
doen buitengaan, knielde neder en bad;
en zich naar het lichaam toekeerende,
zeide hij: Tabitha, sta op! En zij deed
hare oogen open, en Petrus ziende, ging
zij overeind zitten. En hij reikte haar
de hand en richtte haar op; en hij riep
de heiligen en de weduwen, en stelde
haar levend voor hen. (Hand. IX: 36—41.)
Hierop maakt een vroom
geestelijk schrijver deze
bemerking: «Terecht kan
men aannemen, dat,
voor Tabitha zelve, deze
wederverwekking ten le-
ven, als loon harer \\vel-
dadigheid, eene genade
was ten doel hebbende,
het begonnen werk harer
heiliging op deze wereld
nog te volmaken; en
voor de Christenen van
Joppe, die in de van
den dood verwekte moe-
der der armen als ware
het eene hemelsche ver-
heerlijking van de chris-
telijkc barmhartigheid
moesten zien, was deze
opwekking van den dood
eene dringende waar-
schuwing, ook van hun-
nen kant, doordebeoe-
fening van goede werken
hunnen roep en uitver-
koring zeker maken."
De vreemdelingen herbergen, d. i. rei-
zende lieden, die geen onderkomen kunnen vinden
of betalen, uit liefde Gods in , ons eigen huis
opnemen en verzorgen — hulpelooze dienstboden
in het opzoeken van een onderkomen of vaneenen
dienst behulpzaam zijn — ter goede verzorging
van arme weeskinderen, die met hunne ouders
om zoo te zeggen ook hun vaderland verloren
hebben, naar vermogen bijdragen — aan de
schoone instelling van de katholieke Werkmans-
-ocr page 612-
OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS
572
dat hem in den loop van een jaar een zoon van
egen voor al de volken der aarde zoo geboren
worden. — Denk aan Lolh, die dezelfde twee
Engelen, als vreemdelingen, \'s avonds in zijn
huis opnam en ze moedig tegen de booze in-
woners van Sodoma beschermde; waarvoor zij
hem den volgenden morgen uit de brandende
stad leidden. Denk bijzondei aan de twee zusters
Maiiha en Maria Magda-
lena, die den Zoon des
rnenschen en zijnen Apos-
telen zoo menigmaal,
bijzonder in de vcek
van zijn Lijden, hun
huis tot verblijf aanbo-
den, hoe verheugen zij
zich nu in het huis des
\'loeren voor de gansche
eeuwigheid!
De gevangenen
verlossen, — d. i.
valsch beschuldigden bij-
staan, en zich niet ont-
zien, voor hunne on-
schuld getuigenis af te
leggen — zulken, die in
tijden van vervolging om
het geloof, de waarheid
en rechtvaardigheid on-
schuldig in de gevange-
nis zuchten, op recht-
matige wijze trachten te
verlossen, of althans hun
lot te verlichten — het
zijne er voor doen, dat
de gevangenissen, in plaats van enkel kerkers
te zijn, in werkelijke verbeteringshuizen veranderd
ivorden — met woord en daad die vrome klooster-
orden steunen, die zich tot liefde Gods en tot
zaligheid der onsterfelijke zielen aan den dienst
in de gevangenissen wijden, enz.
Ach, de lijden, waarop waarheid en rechtvaar*
digheid, waarop trouwe gehechtheid aan gods-
dienst en kerk zich aan geweldige vervolging
zag bloolgesteld — de tijden, waarop een II. Petrus
in den kerker zuchtte, terwijl de geloovige ge-
meente onophoudelijk voor hem tot God bad,
totdat de Engel des Ileeren hem wonderlijk ver-
loste, — de tijden, waarop een H. Paulus in
Damascus, als een gevangen, bewaakt werd, tot-
dat de leerlingen hem \'s nachts in eene mand
over de stadsmuren aflieten; — die tijden kunnen
ook voor ons terugkomen, zooals ze voor Frank-
rijk op \'t eind der zoo
hoog geprezen achttien-
de eeuw, in de ver-
schrikkelijke omwente-
ling teruggekomen
waren. Moge dan die
kloekmoedige, in hulp-
middelen zoo rijke,
christelijke liefde, zooals
zij zich ten tijde der
martelaren en van het
fransche schrikbewind
getoond heeft, zich ook
weder bevestigen!
Het was deze barm-
harlige liefde voor den
onschuldig gevangene ,
die in de Middeleeuwen
de kloosterorden der
Trinitarissen en Nolas-
cers in \'t leven riep,
terwijl deze edele monni-
ken het hunne levens-
taak maakten, de chris-
tenen, die bij duizenden
en nogmaals duizenden
in de slavernij der Sara-
cenen zuchtten, door vrome giften, die zij door
het gansche westen opzamelden, uit de handen
dier gruwelijke muzelmannen los te koopen, en
naar hun vaderland terug te brengen. Hoe dik-
wijls gebeurde het, dat deze kloosterbroeders,
zich als ware helden der christelijke barmhartig-
heid, als hun de gevorderde som tot losprijs
ontbrak, zelven als losprijs aanboden en gewillig,
de boeien, die zij op zulke wijze den gevangenen
ontnamen, voortaan zelven droegen! Maar de
-ocr page 613-
/
VTSTE OORDEEL.                                           573
ging van zieken zoo nadrukkelijk op het hart:
»Laat het u niet verdrieten een zieke te bezoe-
ken, want dit zal u in de liefde bevestigen. —
Trek u den zieke aan, en heb geduld met allen."
Niet te vergeefs geeft ons de lieve Verlosser,
door zijn eigen voorbeeld, de treffendste ver-
maning, ons over de zieken te erbarmen. Ziekte
immers is eene der zwaarste beproevingen, die
den mensch overkomen; het ziekbed is immers
zoo bijzonder geschikt, om de echtheid van ons
christendom en de volharding onzer liefde op de
proef te stellen; en hier vooral wordt zoo bij
zonder de spreuk bewaarheid, dat, gelijk wij uit-
meten, ons ook zoo zal worden toegemeten.
Daarom dan ook zijn de arme zieken steeds
uwer barmhartige liefde bijzonder aanbevolen.
Hoe weinig is dikwijls voldoende, den zieke te
verlichten! Een minzaam, geruststellend, deelne-
mend woord, een vriendelijk gelaat, een geringe
dienst, eene kleine verkwikking, maar bijzonder
waar dit noodzakelijk is aan de huisgenooten de
bescheiden vermaning: uit medelijdende liefde voor
den zieken zich te onthouden van hinderlijk leven
maken, ijdel gelach, en dwazen praat. Zeker
moet hij zeer gelukkig geprezen worden, die nog
tot meerder dienstbetoon in staat is, door bij den
zieken te waken, door hem verkwikkende spijs
en drank te bezorgen, door het verschalfen van
zuiver beddegoed enz. — en onze hoogste eer-
bied verdienen die engelen van christelijke zie-
kenverzorging, de barmhartige zusters, die uit
liefde voor Jezus, alle vreugde van het leven,
alle liefde van hun hart, gezondheid, vrijheid,
kracht en leven aan den zwaren dienst in de zie-
kenhuizen, of aan de verpleging van gewonden
en stervenden op het slagveld len offer brengen.
Hoe menig versteend hart eens zondaars, dat
anders voor smeekingen noch vermaningen vat-
baar is, is bij het zien van zulke opoffering reeds
bewogen! Hoe dikwijls heeft reeds de lichamelijke
aalmoes, die eene liefdadige hand den zieken
schonk, ook den weg gebaand in zijne met zon-
den beladene en onboetvaardige ziel, en ze voor
de waarheden des geloofs en voor de vertroos-
tingen van den godsdienst wederom toegankelijk
EN OVER HET LA
christelijke liefde moet zich ook naar vermogen !
die gevangenen aantrekken, die hun ongeluk aan
eigen misdaad te danken hebben. Ach, zoo wei-
nigen denken aan het ongeluk van die betreu-
renswaardigen, aan den schrikkelijken toestand j
van de veroordeelden, die, dikwijls op hunnen
besten leeftijd, uit den kring hunner gezinnen
en van hunnen staat gerukt, jaren lang hunne
misdaad in tuchthuizen boeten. Vandaar dat in
zoovele streken de tuchthuizen, hoezeer ook
prachtig en met de grootste kosten gebouwd,
in \'t wezen, in plaats van huizen van verbetering,
veeleer verblijven van bandeloosheid zijn, waar
menige boosdoener, op het eind van zijne straf
slechter en meer bedorven, dan toen hij er
in kwam, uit komt. De schoone bouw van het
tuchthuis doet niets! De geest maakt levendig,
de geest van Jezus Christus, de geest der christe-
lij ke liefde. Deze alleen is bij machte, het
treurig lot van onze veroordeelden te verlichten
en de kerkers in werkelijke huizen van verbetering
te veranderen. Zeker kan de afzonderlijke mensch
zoo iets niet te weeg brengen; maar waren j
wij met christelijk, voortdurend medelijden be- i
zield, spraken wij dikwijls en herhaaldelijk over
zulke zaken met personen, die evenzoo dachten,
gingen wij bij mannen van ondervinding en echt
christelijken stempel te rade, en verdroot het j
ons niet, het belang dier arme veroordeelden bij |
iedere geschikte gelegenheid steeds op nieuw op
het tapijt te brengen, dan zou bij zulke bemoeiingen
ook de zegen van boven en bijgevolg een gunstige
uitslag niet achterwege blijven!
De zieken bezoeken — d. i. de zieken,
bijzonder de arme en verlatene zieken met geeste-
lijken troost en lichaamelijke hulp bijstaan, de |
kommervolle zorgen van zieke huisvaders en j
huismoeders, door ondersteuning hunner gezin- !
nen, verlichten —den geneesheeren of zielzorgers
voor hulpbehoevende zieken, geldelijke giften
doen, — door schenkingen of vermakingen in
de stichting of bevordering van goed bestierde
ziekenhuizen deelnemen.
Niet te vergeefs drukt ons het Oude zoowel
als het Nieuwe Testament de liefderijke verzor- j
-ocr page 614-
574                   OVER DE BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS
Onder de edelaardige menschen, die zich met
godsdienstigen eerbied en barmhartigheid de over-
ledenen aantrekken, wordt in het Oude Testament
inzonderheid de vrome Tobias vermeld. Hij
stelde het zich gedurende de Assyrische gevan-
genis ten plicht, zijne geworgde landgenooten t
die men als honden op de openbare straten onbe-
graven liet liggen, te begraven. Daarom vaar-
digde Koning Sennache-
rib een bevel uit, den
man Gods ter dood te
brengen en zijne goe-
deren aan te slaan. Des
ondanks ging hij voort
\'s nachts heimelijk de
vermoorden ter aarde te
bestellen, zoodat zijne
geburen hem uitschol-
den en zeiden: ïOm
deze zaak heeft men
reeds een bevel uitge-
vaardigd, u ter dood te
brengen; en nauwelijks
zijt gij het doodvonnis
ontkomen, of gij be-
graai\'t reeds weder doo-
den! Maar — zoo ver-
haalt al verder de H.
Schrift. Tobias vreesde
God meer dan den ko-
ning, zamelde de lijken
der gedooden op, ver-
borg ze in zijn huis,
en begroef ze des nachts.
Ter belooning voor zulke
aanhoudende barmhartigheid zond hem de Aller-
hoogste »een der zeven, die voor den Heer staan ,"
met name den Aartsengel Raphaël, die tot Tobias
sprak: »Toen gij met tranen badt, en de dooden
begroeft, en uw eten liet staan, en de dooden
over dag in uw huis verborgt en \'s nachts ter
aarde bracht, droeg ik uw gebed voor den Heer.
En nu heeft de Heer mij gezonden, u te gene-
zen, en Sara, de vrouw van uwen zoon, van
den duivel te verlossen."
gemaakt! — Overweeg nu eens: hoe moet de
hand, die den zieke lichamelijk en geestelijk
verkwikt, die hem misschien van den tijdelijken
en eeuwigen dood door de beoefening der chris-
telijke barmhartigheid redt, hoe moet die wel
door den goddelijken Zaligmaker gezegend en
beloond worden!
De dooden begraven, d. i. voor eene ge-
paste begravenis van ar-
men met raad en daad
bezorgd zijn — de be-
gravenis van armen en
verlatenen bijwonen, en
voor de rust hunner
zielen de II. Mis laten
lezen — tot versiering
van graven en kerkho-
ven gaarne de hand lee-
nen, of het daartoe
noodige geld geven enz.
Want de beschouwing
van hen is onwaardig
en onchristelijk, die dat
alles verachten en mee-
nen: Het komt er niet
op aan, hoe of het lijk
van een mensch behan-
deld wordt. Want is en
blijft niet \'s menschen
lichaam — als het on-
middelijkste werktuig en
de trouwste gezel der
onsterfelijke ziel reeds
daarom hoogst eerbied-
waardig? En is dit li-
chaam niet geroepen, eens van God wederom
opgewekt te worden, en in de onsterfelijkheid der
ziel te deelen? Daarom is elke geringschatting
en onteering van een lijk een vergrijp tegen de
onsterfelijke ziel zelve, en ieder eerbetoon, die
haar volgens christelijk gebruik bewezen wordt,
een getuigenis van ons geloof aan de onsterfe-
lijkheid der ziel en hare gelijkenis met God, aan
de verrijzenis des vleesches en aan het eeuwig
leven.
-ocr page 615-
575
EN OVER HET LAATSTE OORDEEL.
de uitwendige oefeningen van godsvrucht nakomt»
de werken der naastenliefde, van christelijke barm-
hartigheid al te zeer verwaarloost en hart en
hand zelfzuchtig voor de behoefte van den even-
mensch sluit. 0 hoe geheel anders zou de II.
Godsdienst in eer en aanzien staan, als rijken en
armen, geestelijken en wereldlijken, als wij allen
daarvan steeds doordrongen waren, dat deliefde,
de heilige, grootmoe-
dige, welwillende, werk-
dadige broederliefde,
naast de liefde Gods, de
ziel van ellen godsdienst
is, en dat de hartvoch-
tigc en zelfzuchtige
menschen, die geen
woord van vriendelijke
belangstelling voor den
bedrukte, geen aalmoes
voor den bchoeltige,
geene behulpzame hand
voor den ongelukkige
hebben — dat zij Gode
niet welgevallige, on-
godsdienslige menschen
zijn, ook al wonen zij
dagelijks het II. Misoffer
bij en rozenkransen bid-
den! Waarlijk het gebed
van armen, van weduwen
en weezen, van ongeluk*
kigen en bedroefden,
waaraan wij hulp en
troost verleend hebben,
zou door de wolken
Wij lezen in het Nieuw Testament van Josef van
Arimathea, hoe hij het doode lichaam van onzen
lieven Meer en Zaligmaker (opdat het aan geene
onteering van den kant der Joden bloot zou staan)
van Pilatus verzocht, het, met behulp van Nico-
demus, in zuiver linnen wikkelde, en met den
meeslen eerbied in een nieuw stcenen graf be-
groef. — Hoe rijkelijk werden beiden voor dezen
liefdedienst beloond!
Ziedaar de leer over de
lichamelijke werken van
barmhartigheid, wier be-
oefening ons de Heer als
ware het tot zijn heiligst
Testament — schier on-
middellijk vóór zijn ver-
scheiden in den bitteren
kruisdood heeft aanbe-
volen. Was er wel een
geschikter tijd in het
leven van den Verlosser,
om ons zulkeenen last in
te prenten, dan juist de
zoo heilige week van
z ij n L ij d e n, waarin
Hij zich uit oneindige
barmhartigheid voor ge-
heel het mcnschelijk
geslacht heelt opgedra-
gen ? En was er voor u
wel een meer geschikte
ter overweging en be-
hartiging van dezen goddelijken last, dan juist
de Goede Week, d. i. de week der grootste
liefde en barmhartigheid? Daarom is de leering
over de werken van christelijke Barmhartigheid
juist in dit gedeelte van het Boek, als eene bij-
zonder geschikte lezing voor de Goede Week,
opgenomen. Mochtet gij die ernstig ter harte ne-
men! Want waarlijk, de hoofdoorzaak, waarom
zoovele menschen onzen II. Godsdienst smaden
en vervolgen, ligt daarin; dat menig belijder, die
heendringen en onzer II. Kerk veel rijkeren zegen
schenken, dan vele schoone, sierlijke redevoerin-
gen, die in hun belang en verdediging gehouden
worden.
En welk lot op den dag des Oordeels is weg-
gelegd voor hen die zulke vermaning tot christelijke
barmhartigheid in den wind slaan, kunt ge uit de
volgende woorden van den goddelijken Meester
opmaken.
5. Alsdan zal de koning zeggen ook
73
-ocr page 616-
576               OVER DK BEREIDING TOT DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS ENZ.
tot hen, die aan zijne linkerzijde zullen
zijn: Gaal weg van Mij, gij vervloekten!
in het eeuwige vuur, dat bereid is voor
den duivel en zijne engelen. Want Ik
had honger, en gij gaal\'t Mij niet te eten;
Ik had dorst, en gij gaaft Mij niet te
drinken; Ik was een vreemdeling, en
gij naamt Mij niet op; naakt, en gij be-
dektet Mij niet; krank en in de gevan-
genis, en gij bezocht Mij niet. Dan zul-
len ook zij Hem antwoorden: llccrc!
wanneer zagen wij U hongerig, of dorstig,
of een\' vreemdeling, of naakt, of krank,
of in de gevangenis, en dienden U niet?
Alsdan zal Hij hun antwoorden, zeggende:
Voorwaar zeg Ik u: Voor zooveel gij dit
niet gedaan hebt aan één van deze ge-
ringstcn, deedt ge het ook niet aan Mij.
En dezen zullen gaan in de eeuwige
straffe, maar de rechtvaardigen in het
eeuwige leven.
Zeker een schrikkelijk woord: Gaat weg van
Mij, gij vervloekten! in het eeuwige vuur, dal
bereid is voor den duivel en zijne engelen. Een
verschrikkelijk, maar welverdiend woord voor
de onmecdoogenden en onbarmhartige!)! God is
de eeuwige liefde: hoe zou Hij in zijn gelukkig
Rijk hen kunnen opnemen, die de liefde tot den
evenmensch in hunne harten verslikt hebben,
en maar alleen aan zich zelvcn en de bevredi-
ging hunner eigene lusten denken? Er bestaat
tusschen hen en God geene gemeenschap op
aaide, daarom kan er ook in het ander leven
geene gemeenschap beslaan. — De duivel is de
geest des haals, de ïmenschenmoordenaar van
den beginne," die zich aan het ongeluk van den
mensch wijdt. Van rechtswege behooren de on-
meedoogenden aan hem, evenals de kinderen aan
hunnen vader; daarom zal hun verblijf, de ge-
hecle eeuwigheid door, ook bij den duivel en
zijne engelen zijn, in de vlammen van het vuur,
dat niet uitdooft. Overdag nu was Hij in
den Tempel en leerde; maar des nachts
ging Hij uil en verbleef op den berg,\')
genaamd de Olijfberg. En al het volk
kwam \'s morgens vroeg tot Hem in den
Tempel, om Hem te hoor en.
*) d. i. In de, nabij den Olijfberg gelegen vlakte van
Betbauiö.
-ocr page 617-
ACHTSTE HOOFDDEEL.
DE JODEN NEMEN HET BESLUIT, JEZUS TER DOOD TE BRENGEN. JUDAS
DE ISCARIOTHER BIEDT ZICH AAN, HUN ZIJNEN HEER EN MEESTER
OVER TE LEVEREN. JEZUS OPENBAART AAN ZIJNE GELIEFDE
MOEDER ZIJN BITTER LIJDEN EN DOOD.
(Woensdag.) (Matth. XXVI: 1—10; Mare. XIV: 1—H;
Lm. XXII: 1—6.)
van Judas, en het smartelijk afscheid van Jezus,
en Maria.
I. En het feest der ongedeesemde
brooden, Paschen genoemd, was nabij.
En het geschiedde, toen Jezus al deze
reden geëindigd had, dat Hij tot zijne
leerlingen zeide: Gij weet, dat het na
twee dagen Paschen is; en de Zoon des
menschen zal overgeleverd worden,om
gekruisigd te worden.
Alstoen vergaderden de Opperpriesters
en de Ouderlingen des volks in het voor-
hof van den Iloogepriester, Caïphas ge-
naamd; en zij beraadslaagden o in Jezus
door list te vatten, en te dooden. Maar
zij vreesden het volk, en zeiden: Niet
op het feest! opdat er niet soms oproer
kwam e onder het volk.
Bijna tweeduizend jaren vroeger had er cene
soortgelijke vergadering plaats gehad, doch in
gecne zaal of rechthuis, maar in \'t veld onder
den blooten hemel. De vergadering namelijk der
zonen van Jacob tegen hun onschuldigen broeder
Josef, de voorafbeelding van Christus. Ach, de
nijd en \'bloedige wraakzucht dier stamvaders van
het Joodsche volk, ontvlamde heden, na twee-
duizend jaren, wederom in hunne nakomelingen,
ierigheid , trouweloosheid,
bedrog en verraad in het hart
van den uitverkoren Apostel
van Christus — versteendheid,
dui velsche haat en wilde bloed-
derst in de vergadering dier
mannen, die, als llooge
Raad, aan \'t hoofd van het
uitverkoren volk Gods ston-
den: ziedaar de twee schrikke»
lijke beelden, die ons Woens-
dag van de Goede week
openbaart, zoo schrikkelijke
beelden, dat de eerste Chris-
tenen, volgens het getuigenis
van den II. Augustinus, bij
de smartelijke herinnering aan
de twee schandelijke gebeurtenissen van dezen
dag, steeds den Woensdag als Boete- en Vasten-
dag hielden. En, ten gevolge eener schoone en
zeer aannemelijke legende, openbaart ons deze
dag nog een derde, ongemeen tredend beeld:
het beeld van het afscheid van Jezus van zijne
allerheiligste Moeder Maria. — Overweeg dus met
vrome liefde en hartelijke deelneming in het lijden
van Christus deze drie beelden: de raadsver-
gadering in het huis van Caïphas, het verraad
i
-ocr page 618-
578                DR JODEN NEMEN HET BESLUIT,
en sloeg de hand — evenals loen aan den On-
schuldige en Heilige — ook nu aan den Gever \'
van alle heiligheid zelf, aan den Verlosser der
wereld! Nu werd de voorzegging van den konink- i
lijken Zanger vervuld, toen hij zeide: De konin- \\
gen der aarde zijn te voorschijn geko-
men, en de vorsten zijn samen vergaderd j
tegen den Heer en tegen zijn\' Gezalfde.
(Ps. II: 2.) De Vorsten van het Joodsche volk, j
<1. i. de Hoogepriesters, de Schriftgeleerden en
de Ouderlingen vergaderen, als de werktuigen
van satan, den vorst der duisternis, om tegen
den Messias te beramen, hoe zij Hem met list j
konden vangen en Ier dood brengen; met list,
— want deze booswichten waren overtuigd, dat
eenc eerlijke, openbare rechterlijke behandeling
in waarheid en gerechtigheid niet tot het doel
kon leiden; met list, — want al hunne sling-
sche wegen, strikvragen, volksopruiingen enz. \'
waren tot nu toe zonder gevolg gebleven, dus i
hadden zij eene nieuwe, krachtige list vannoode, ;
om den goddelijken Meester in zijn verderf te
storten; met list, — want zij moesten devolks-
menigte vreezen, waarop de heiligheid van den
Meesier, de wijsheid van zijne leer, de barm- j
hartige liefde voor alle noodlijdenden en de on- I
telbare wonderwerken ecnen diepen indruk ge- |
maakt hadden. Maar de arglistigen wisten ook
zeer goed, hoe veranderlijk de volksmenigtc is,
en hoe licht zij eene verrassende daad, als die
door een aantal vermetele en invloedrijke mannen
is ten uitvoer gebracht, met blinde onsluimig-
lieid toejuicht. Ook moest de volksmenigte door
eene daad van geweld tegen Christus verrast,
bedwelmd worden, en ze dan, naar eene wel- j
berekende opruiing, met hen medesiepen.
De daad van geweld mocht ook niet openlijk,
niet op klaar lichten dag, dus niet op Paasch-
Sabbath ten uilvoer gebracht worden; onder de
menigte, die op dat Feest*) te Jerusalem was,
zouden er immers ongetwijfeld ook velen zijn,
namelijk van Galilea, waaraan Jezus goed gedaan
JEZUS TER DOOD TE URENGEN.
had, en die zich tegen zijne openlijke gevangen-
neming konden verzetten. Was echter zijne ge-
vangenneming eens een voldongen feit; waren
de talrijke dienstknechten van de Hoogepriesters
en een hoop gespuis, dat men voor wat geld
kon omkoopen, met het plan vertrouwd; was,
met hunne medchulp, eens het roekelooze plan
volbracht, en zag het volk, hoc de geprezen
wonderdoener machteloos en gebonden, als een
ontmaskerd booswicht voor den rechterstoel ge-
sleurd werd; dan (zoo berekenden de oproer-
makers) zou zich niemand meer ten zijnen gunste
durven verheffen, ja, bij velen zou de hoogach-
ting, die zij voor Jezus hadden, in verachting
overgaan, en de overigen, door het aanzien van
de Phariseërs zoowel als door het geschreeuw
van het omgekochte grauw beangstigd, zouden
zich uit menschelijke vrees bij hen aansluiten.
Vooral kwam het er dus maar op aan, het ge-
schikle oogenblik te vinden om Jezus zonder
luidruchtigheid te kunnen overvallen en gevangen
te nemen. Hierover beraadslaagden en spraken
de vergaderden heen en weer zonder het eens
te worden. Toen kwam hun de gewenschte raad
van eene zijde, waarvan zij dien het minst ver-
wachlen konden, van de zijde eens Apostels van
Christus zelf — van den rampzaligen, snooden
Judas, den Iscariolher.
2. Doch de Satan voer in Judas, bij-
genaamd de Iscariothcr, die een van de
twaalf was. En hij ging heen tot de
Opperpriesters om Jezus aan hen over
te leveren. En hij sprak met de Opper,
priesters en Hoofdmannen over de wijze,
waarop hij Hem aan hen zoude over-
leveren. Zij nu dit hoorende, verblij-
den zich. En hij zeide tot hen: Wat wilt
gij mij geven, en ik zal Hem uoverlcve-
ren? En zij verbonden zich hem geld
te geven, en beloofden hem dertig zilver-
lingcn. En hij beloofde het. En van toen
ai\' zocht hij eene goede gelegenheid om
hem zonder volksoploop over te leveren.
Zeker hebt gij telkenmale, als er van Judas
sprake was, over twee zaken verwonderd gestaan:
*) „Want deze was een groote Sabbathdag." (Joan,
XIX: 31.)
-ocr page 619-
JUDAS DE ISCARIOTHER BIEDT ZICH AAX, IIüN ZIJNEN HEER EN MEESTER ENZ. 571»
! H. geheim des Altaars begon — gelijk het ook,
! \'sjaars daarop met bet onwaardig en heiligschen-
! nend ontvangen van het allerheiligste Sacrament
eindigde.
Het eigenbaat" en hebzuchtige hart van Judas
was niet in slaat de grootmoedigheid van Christus,
die zich zelven waarachtig en werkelijk met onbe-
grensdc liefde aan de zijnen wilde geven, te vat-
ten. Daarom kwam hij ook vier dagen vóór hij
met de Opperpriesters den bloed koop sloot, tegen
de edelmoedigheid dier voortreffelijke boetelinge,
Maria Magdalena op, die den Zaligmaker een rijk
offer deed (zie bl. 510), en riep grammoedig uit:
» Waartoe die verkwisting?" O Judas, zoover is
het dan al met u gekomen; dal gij uwen godde-
lijken Meester zelfs de hulde van een minnend
hart niet meer gunt! dat gij den Zoon van den
| levenden God zulke eer niet meer waardig oor-
i deelt, Hem dus veracht en u vol haat van Hem
j afwendt! Ja van dit oogenblik klom zijne verach-
! ting voor Jezus lot openlijken duivelschen haat
i tegen Hem, en van dit oogenblik, zooals de
j Evangelist uitdrukkelijk zegt, zocht hij naareene
I gelegenheid, om Hem te leveren.
Nu hebt gij eenig denkbeeld, hoe zich hetge-
heim der boosheid in de ziel van Judas ont\\vik-
kelde; nu kent gij de ladder, waar langs hij van
de hoogte eens Apostels afdaalde tot de verwer-
ping van een verrader. De hebzucht verduisterde
zijn verstand en maakte hem voor de bovenatuurlijke
waarheden onvatbaar. In deze gemoedsstemming
kon hij aan het geheim der grootste liefde, aan
het geheim des Altaars niet meer gelooven en
dwaalde van den goddelijken Meester af. De
offervaardige hulde, die Maria Magdalena aan den
Zaligmaker bewees, verbitterde zijne schraapzucht
en deed zijne minachting voor Christus in eigen-
lijken haat overslaan , zoodat hij tot het onzellend
besluit kwam, den Meester te leveren. — En de
rampzalige sterkte zich door de onwaardigeiom-
munie om dit duivelsch besluit werkelijk ten uitvoer
te brengen!
Ziedaar den wasdom en de ontwikkeling van den
booze! Ziedaar de geschiedenis eener rampzalige
in haar begin niet bestredene hartstocht! — 0
Vooreerst hoe het zoover gekomen is,
dat Judas van een Apostel een zoo afschuwe-
lijk verrader van zijnen zoo onschuldigen en be-
minnelijken Heer en Meester geworden is — en
ten anderen waarom de goddelijken Meester, die
toch alles, ook het verraad van Judas van den
beginne af voorzag, dezen mensch toch nog tot
zijnen Apostel kon verkiezen. Voorname
geestelijke schrijvers antwoorden op deze twee
vragen, naar aanleiding van de II. Schrift, het
volgende.
Van de hoogte eens Apostels tot de verwerping
van een verrader: een verschrikkelijke val! Daar-
toe heeft hem de gierigheid gebracht. Judas
was getuige geweest van de vrijwillige armoede
des goddelijken Meesters; hij had uit zijnen mond
de menigvuldige treffende vermaningen tot vrij-
heid des geestes en verachting van aardsche
goederen gehoord. Maar in plaats van zijn hart
voor die liefderijke vermaningen te openen, werd
het van dag tot dag meer versteend, en zóó werd
het gezegde van Christus bewaarheid: »Gij kunt
God en den mammon niet te zamen dienen.\'\' De
kracht van het kinderlijk, eenvoudig geloof ver-
dween van lieverlede uit de ziel, die door de
hebzucht overmeesterd was — zoo zelfs, dat Judas
reeds een jaar vóór zijn verraad, inwendig
van Jezus was afgevallen, zooals wij dit
duidelijk bij den Evangelist Joannes (Ilfd. VI:
bl. 44-2) lezen. Want onder de Joden, die over
de belofte van hel allerheiligste Sacrament des
Altaars morden, was ook Judas; daarom zeide
de Heer reeds toen: Maar er zijn sommigen
van u, die niet gelooven (VI: 65). Met deze
woorden doelt de II. Evangelist uitdrukkelijk op
Judas; »want;" voegt hij er bij, »Jezus wist van
den beginne, wie Hem zou leveren.\'\' — Als
Petrus daarop, uit naam der II. Apostelen, de
kloeke geloofsbelijdenis aflegde en uitriep: ïlleere!
lot wien zullen wij gaan ? Gij hebt de woorden
des eeuwigen levens," — antwoordde Jezus: »Ileb
Ik u niet twaalven uitgekozen? en één uit u is
een duivel!" Hieruit blijkt duidelijk, dat de val
van den ongelukkigen Apostel met het ongeloof,
en wel met de ongeloovige verwerping van het
-ocr page 620-
580                   DE JODEN NEMEN HET BESLUIT JEZUS TEK DOOD TE BRENGEN.
dom en het slachtoffer ter hunner verlossing
geworden is. — Ten derden wilde Hij zijne H.
Kerk die in den loop der eeuwen zoo menigmaal
van hare eigene kinderen, ja zelfs van trouwelooze
priesters verraden werd door het voorbeeld van
datgeen, wat haren Stichter zelf overkomen is,
troosten en bemoedigen, tevens ook de bittere
smart van die ongelukkigen lenigen en verzach-
ten, die zich van hunne eigene kinderen of geliefde
vrienden snood verraden zien. — Ten vierden
wilde de goede Verlosser die drie volle jaren lang
den trouweloozen leerling vol liefde en mensch-
lievendheid aan zijne zijde verdroeg en hem met
weldaden overlaadde, ofschoon Hij ieder oogen-
blik zijne gansche boosheid doorzag, ons daardoor
vermanen, ook met slechte, vijandiggezinde
menschen geduld te hebben, en hun kwaad met
goed te vergelden. — Eindelijk heeft Hij ons
door het verraad van zijnen Apostel de onzeker-
heid van alle menschelijke vriendschap op \'t harte
gedrukt, en ons dringend tegen de ongeregelde,
hartstochtelijke verkleefdheid aan sterfelijke mcn-
schen gewaarschuwd.
Zie nu eens, hoe de goddelijke Barmhartig-
heid uit de slechtste daad van een mensch zoo
rijken zegen voor de géheele Kerk en voor alle
kinderen Gods wist te trekken! Judas, de Caïn
van het Nieuw Verbond verkoopt het onschuldig
bloed van den Abel van het Nieuw Testament,
van Jezus Christus; maar dit bloed schreeuwt
ten hemel-------om genade en barmhartigheid
voor geheel het menschelijk geslacht, en de aarde,
die dit godmenschelijk bloed gedronken heeft,
wordt daardoor van den ouden vloek verlost.
Gelijk de Judas van het Oud Testament, de
vierde zoon van Jacob, zijnen onschuldigen broe-
der Josef voor twintig zilverlingen aan de Ismaë-
lietische kooplieden veil heeft, en daardoor, builen
zijn weten, den grond legt tot Josef\'s vcrheer-
lijking en tot heil zoowel van Heidenen als Joden
in Egypte, zoo verkoopt de Judas van het
Nieuw Testament zijnen godmenschelijkcn broe-
der Jezus Christus voor dertig zilverlingen, en
hij vermoedt niet, dat op hetzelfde oogenblik,
dat hij het bloedgeld werkelijk gaat ontvangen,
onderzoek u zelven ernstig, of ook gij niet in-
wendig eene ongeregelde neiging voedt, die vroeg
of laat tot hartstocht zou kunnen aangroeien en
u ten val brengen!
Maar waarom heeft dan Jezus Christus, hoe-
wel Hij dezen schrikkelijken val van zijnen Apostel
voorzag, hem toch lot Apostel uitverkozen ?— Bij
de beantwoordiging dezer vraag moeten wij vooral
vasthouden, dat niet de uitverkiezing tot Apostel
maar de vrijwillige boosheid de oorzaak
was van zijnen val. Ook de andere Apostelen
waren, toen Jezus hen riep, nog aan menige on-
geregelde neiging onderhevig, maar zij openden
leerzaam hunne harten voor de vermaningen, het
voorbeeld en de genade van Jezus Christus, en
werden genezen. Die zelfde vermaningen hoorde
ook Judas; ook hij beschouwde hetzelfde heer-
lijke voorbeeld van den goddelijken Meester; ook
hij deelde in dezelfde genade: dus was het zijne
schuld, zijne eigene, zijne groole schuld alleen,
dat hij den weg des verderfs bewandelde. Heeft |
nu de Verlosser het eigenschuldig verderf, of- I
schoon Hij het van alle eeuwigheid voorzag, toch
toegelaten, dan geschiedde dit, omdat zijne \\vijs-
heid on ondoorgrondelijke barmhartigheid besloten
had uit de vloekwaardige daad voor de verlossing
en heiliging van geheel het menschelijk geslacht
den rijksten zegen te trekken.
Daar Christus zich van zijn eigen leerling liet
verraden en verkoopen, wilde Hij vooreerst den
hemelschen Vader voldoening geven voor het ver-
raad, dat het menschdom aan Hem gepleegd had.
Want hadden de stamvaders eveneens om eene
snoode nietigheid, om het genot van de verbo-
den vrucht niet God den Heer als het ware aan
de helsche slang geleverd en verkocht? En hebben
ook hunne nakomelingen niet tot op den huidigen
dag dit smadelijk verraad vernieuwd en doorgezet,
terwijl zij, om het genot van vergankelijke goe-
deren, zich van den hemelschen Vader losscheur-
den? — Omdat Hij openlijk aan de zondaars
verkocht werd, wilde Hij ten tweeden ons op de
handlastelijkste en treffendste wijze zijne liefde
openbaren en toonen, dat Hij voor de zondaars
op de wereld gekomen, en dus geheel hun eigen-
-ocr page 621-
JUDAS DE ISCARIOTHER BIEDT ZICH AAN, HUN ZIJNEN HEER EN MEESTER ENZ. 581
gebruik, en verlang iets van U, wat Gij mij wel
niet zult willen weigeren!"
Christus: »Hartelijk geliefde Moeder! Gij
weet, dat Ik u altijd eene kinderlijke liefde heb
toegedragen; zeg dus, wat gij wenscht, en Ik
zal het u niet weigeren."
Maria: »Ik weet wel, dat Gij van God den
Vader gezonden zijt, om de wereld te verlossen,
en uit de voorzeggingen der Profeten weet ik
ook wel, dat dit door uw Lijden en Dood moet
gebeuren; maar de tijd, wanneer dit zal plaats
hebben, weet ik niet. Daar ik nu echter zie en
hoor, dat de Joden thans meer dan ooit tegen
U verbitterd zijn, vrees ik erg, of zij U mij
eens onverwachts zouden ontrukken, eer ik het
gewaar werd.\'\'
Christus: »Lieve Moeder! Waarom vreest
gij dit? Gij kunt toch wel denken, dat Ik mijn
Lijden niet beginnen zal, zonder het u te voren
kenbaar te hebben gemaakt\'"
Maria: nik kan mij dit wel voorstellen; maar
ik vrees, dat Gij het mij niet zult willen zeggen,
om mij niet te bedroeven.\'\'
Christus: «Zeker, lieve Moeder, heb Ik het
u niet eerder willen zeggen, want Ik weet zeer
goed, dat uw harteleed dan al te lang zou heb-
ben geduurd, als Ik het u vroeger gezegd had.
Nu echter is de tijd gekomen, dat de Profetie
van Simeon zal vervuld en uw hart met het
zwaard doorboord moet worden. Daarom zal Ik
u alles zeggen, wat gij noodig hebt te weten.\'\'
Maria: »0 mijn Zoon! ofschoon dit zonder
het grootste lijden van mijn hart niet zal ge-
schieden, bid ik U toch, mij alles te willen zeg-
gen; want ik geloof, dat hel voor mijn hart een
troost zal zijn, als ik weet, wat Gij lijden zult
en wanneer."\'
Christus: «Hartelijk geliefde Moeder! Wel is
waar hebben wij met elkander veel vreugde ge-
had, maar nu zal al onze vreugde in bitterheid
veranderd worden; want Ik zal niet langer dan
van daag en morgen vroeg nog bij u blijven.
Dan zal Ik afscheid nemen, en tegen den nacht
door de Joden gevangen, geboeid, geslagen en
met de grootste onstuimigheid van den eenen
de verheerlijking van dezen Godmensen ") en de
verlossing van het menschdom begint! Voor
dertig zilvcrlingen! Dit is het, watdePro-
1\'eet Zacharias (zie Llz. 174) eeuwen te voren
op de bepaaldste wijze voorzegd had. Voor
dertig zilverlingen! Dit was bij de ouden
de prijs van een lijfeigen slaaf; want zoo staat
er in het tweede Bock van Mozes (Hfd. XXI)
geschreven , dat, wie schuldig is aan den dood
van een vreeraden slaaf, aan zijnen Heer derlig
zilverlingen tot vergoeding moest betalen. Voor
deze derlig zilverlingen wil de goddelijke Meester
verkocht worden, opdat het kennelijk worde,
na! ihj werkelijk de gedaante eens slaafs
beeft aangenomen.
3. Terwijl op zulke wijze Judas en de Opper-
priesters, de verworpelingen van hel Oude en
Nieuwe Testament, zich wederkeerig tot het werk
des doods de hand reikten, zien wij in het na-
bijgelegen Bethanië de heiligste personen, Jezus
en Maria tot het werk des levens — tot afscheid
vóór het vertrek van Jezus in den Verlossings-
dood — zich wederkeerig de hand bieden. Een
eerwaardig Geestelijke van den ouden tijd, heeft !
dit afscheid zoo treffend schoon, zoo getrouw
en aanschouwelijk beschreven, dat ook gij, Lezer,
uit deze schildering, mits gij ze met een god-
vruchtig, kinderlijk eenvoudig hart leest, groot
nut en heilzame slichting pullen zult. Hij schrijft:
Deze geschiedenis is zoo treurig, jammerlijk en
aandoenlijk, dat ze u, als ge ook maar een weinig
liefde voor Jezus en Maria hebt, tot de hartelijkste
medewaardigheid bewegen moet. Des Woensdags
namelijk leidde Maria haren Zoon in eene kamer
alleen, en wilde Hem met de meeste vertrouwe-
lijkheid haar harteleed klagen. Daarom zeide de
diep bedroefde Moeder, toen ze bij elkander zaten :
»Liefste zoon! ofschoon ik wel niet waardig ben,
met U, mijn Heer en God te spreken, maak ik
toch, omdat Gij ook tevens mijn ware lichame-
lijke Zoon zijt, van mijne moederlijke vrijheid |
*) „Toen Judas dan was uitgegaan, zeide Jezus: Nu
is de Zoon des menechen verheerlijkt." (Joan. XIII: 31.)
-ocr page 622-
DE JODEN NEMEN HET BESLUIT, JEZUS TER DOOD TE BRENGEN.
58-2
tuurlijkerwijze niet mogelijk is, van U gescheiden
te zijn. Maar de wil mijns Ileeren geschiede!
Bi bid U slechts, dat Gij U niet een zoo gruwe*
lijken dood, als de kruisiging, uitkiest; want
Gij weel zeer goed, dat men alleen de grootste
booswichten met de martelingen des kruises ge-
woon is te pijnigen. Welk een smaad ware het
voor U, als Gij zoo gruwelijk gegeeseld, ge-
kroond, gekruisigd, en als de grootste booswicht
ter dood gebracht moest worden. Een enkel
bloeddruppellje immers, dat door uw allerhei-
ligst lichaam vergoten wordt, is voldoende, om
de zonden van de geheele wereld af te lossen;
daarom bid ik U, dat Gij toch niet zooveel
pijnen zult willen lijden, maar U een lichten
dood uitkiezen."
Christus: «Hartelijk geliefde Moeder! De
; goddelijke gerechtigheid eischt, dat Ik de gru-
j welijksle martelingen, en den smadclijksten dood
zal lijden, om de zonden van Adam en van alle
j menschen volkomen al\' te lossen. Want evenals
de zondaars mijnen hemelschen Vader de grootste
oneer hebben aangedaan, moet ook Mij de grootste
oneer aangedaan worden. Evenals de zondaars
met al hunne ledematen gezondigd hebben, moet
ook Ik in al mijne ledematen gepijnigd worden.
Evenals de zondaars den eeuwigen en allersmar-
telijksten dood verdiend hebben, moet ook Ik,
om ze van dezen dood te verlossen, den bit-
tersten en gruwzaamslen dood ondergaan. De
Profeten hebben dit reeds lang voorzegd, zooals
gij dikwijls gelezen en overwogen hebt. Opdat
nu de Schrift vervuld worde, wil mijn Vader,
dat Ik niet met een enkel druppeltje, maar met
uitstorting van mijn laatste bloeddroppel de wereld
besproeiend verlosse."
Overdenk hier eens, wat Maria bij deze woor-
den van haren innig geliefden Zoon ondervond.
Met jammervol misbaar en onder eenen vloed van
tranen viel zij vóór Hem op hare knieën neder,
en kon om haar luid weenen geen woord uit-
brengen. Toen echter Jezus vol onbeschrijfelijke
teederheid zijne hand op het hoofd zijner Moeder
gelegd, en ze op dat oogenblik door de kracht
zijner godheid wonderbaar getroost had, sloeg
rechter naar den anderen gesleept worden. Zij
zullen Mij zeer slecht behandelen, Mij met geeseb
slagen gruwzaam verscheuren, mijn Hoofd met
doornen kronen, Mij onder de grofste bespotting
naar den Calvarieberg leiden en daar lusschen
twee moordenaren aan een kruis nagelen. Deze
en dergelijke mishandelingen zullen zij Mij aan-
doen en Mij als den grootsten booswicht be-
handelen."
Groote God in den Ilemel! Hoe diep drongen
deze woorden in \'t hart der lieve Moeder, en
hoe ellendig was het haar aan te zien! Elk der
woorden ging haar als een scherp mes in de
borst en drong haar met de ondragelijkste smart
door merg en been. Daarom stond ze geheel
krachteloos voor haren Zoon en kon om haar
bitter leed geen enkel woord spreken.
Toen Christus zag, dat ze zoo smartelijk be-
droefd was, sprak Hij lot haar: «Mijne aller-
zoctsle Moeder! waarom maakt ge u toch zóó
bedroefd? Wilt gij dan niet, dat Ik den kelk
drinke, dien Mij mijn Vader bereid heeft? Bevalt
het u dan niet, wat mijn hemelschen Vader be-
valt? Wel nu, onderwerp u dan aan Gods wil
en lijd kloekmoedig, wat Hij over Mij en u be-
schikt."
Maria: »0 allerliefst kind! Hoe zou het mij
mogelijk zijn, niet te weenen? Want ofschoon
ik met Gods wil te vreden en van ganscher hart
eens ben, ben ik toch uwe natuurlijke moeder,
en heb ik U negen maanden onder mijn hart
gedragen. Voor een moederhart nu is het eene
onmogelijke zaak, zich niet over de ellende van
haar dierbaar kind te erbarmen! — O zie, lief
kind! Het doel mij leed, dat ik door mijne diepe
droefheid en bittere tranen uw kruis vergroot;
\'t is mij nochtans niet mogelijk, mijne tranen
in te houden, of Gij moet mij in eene zaak, waarom
ik U bidden zal, verhooren."
Christus: «Allerliefste Moeder! Gij weet, dat
Ik tot nu toe in alles uwen wil gedaan heb;
zeg dus, wat gij verlangt, en is het niet tegen
den wil mijns Vaders, zal het u zeker geworden.\'\'
«Maria: «Hartelijk geliefd kind! Gij weet, hoe
groote liefde ik U toedraag, en dat het mij na- !
-ocr page 623-
JUDAS DE ISCARIOTHER BIEDT ZICH AAN, HUN ZIJNEN HEER EN MEESTER ENZ. 583
zij haar oog open sprak met onbeschrijfelijke ontroe-
ring en vertrouwen: «Liefste Zoon en aanbiddens-
waardigste Heer: Het geschiede naar uw woord!"
Toen Christus daags daarop maar korten tijd
meer met de zijnen in Bethanië verwijlen kon,
stond Hij van zijne plaats op en sprak tot hen:
•Dierbare vrienden! De tijd is gekomen, dat Ik
heen ga, om den wil mijns Vaders te volbrengen,
en daarom moet Ik van u afscheid nemen. Ik
dank u allen voor de liefde en den trouw, die
gij Mij en mijnen leerlingen bewezen hebt. Mijn
hemelsche Vader zal u loonen en alle bewezen
diensten rijkelijk vergelden. Ik dank u, god-
vruchtige vrouwen, die Mij zijt nagevolgd, en
Mij en mijne arme leerlingen zoo trouw met uwe
middelen hebt onderhouden. Inzonderheid dank
Ik u, dierbare Lazarus, Magdalena en Marllia, dat
gij Mij en mijnen leerlingen zoo dikwijls gastvrij-
heid verleend en gespijsd hebt." Eindelijk wendde
zich Jezus tol zijne allerheiligste Moeder en wilde
afscheid van haar nemen; maar om de groote
smart, die beider harten vervulde kon geen van
beiden een woord spreken. Wie ooit twee min-
nende harten van elkander heeft zien scheiden,
kan zich eenigszins voorstellen, hoe jammerlijk
de scheiding van deze twee heeft moeten zijn.
Nooit zijn er op aarde twee harten geweest, die
zich zóó lief gehad hebben als Jezus en Maria;
daarom heeft er ook, zoolang de wereld bestaat,
nooit eene zoo droevige scheiding plaats gehad,
als tusschen Jezus en Maria. De arme Moeder
scheen bij deze scheiding zoo jammerlijk en mede-
lijdenswaardig, dat de Engelen in den hemel en
de menschen op aarde medelijden met haar had-
den. Eindelijk sprak de Heer tot haar: »Aller-
liefste Moeder! Ik dank u ten hoogste voor al
de moederlijke liefde en trouw, die gij Mij be-
wezen hebt. Ik dank u, dat gij Mij negen maan-
den onder uw hart gedragen en Mij tot op mijn
vierendertigste jaar alle moederlijke trouw be-
toond hebt. Mijn hemelsche Vader zal uw loon zijn
en u al uwe liefde en trouw rijkelijk vergelden !"
Overweeg hier nu eens, hoezeer al die woor-
den in \'t hart der gezegende Maagd en van alle
aanwezigen indrongen, en welk een gesnik en
geween, klagen en jammeren er in \'t gansche
huis ontstond. Maar de maagdelijke Moeder Gods
herhaalde steeds alleen dit enkele woordje: »0
liefste Zoon! O aanbiddenswaardigste Heer! de
wil mijns Heeren geschiede!\'\' Zóó verliet de
minzaamste, liefderijkste Jezus het huis zijner
geliefde vrienden te Bethanië en ging met zijne
Apostelen naar Jerusalem, om hier het grootste
aller geheimen te volbrengen.
NEGENDE HOOFDDEEL.
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
(Donderdag.) (Maith. XXVI: 17—30; Mare. XIV: 12—26;
WM&k
               Luc. XXII: 7-39; Joan. XIII: \\—XIV: 1—31.)
O choon, goed en | op de beteekenisvolle godsdienslplechtigheden,
waarmede de Kerk den gedenkdag van dit Ge-
heim, den Witten Donderdag") viert, uwe
aandacht vestigt.
"<f^A~ onzes Heeren, dat
nu op dezen dag
nog voltrokken
wordt, diep in uw hart prenten, als gij vooral
*) In Duitschland Groene Donderdag genaamd naar
de kruiden, die de Joden bij het nuttigen van het
1\'aaschlam gewoon waren te eten. Het nuttigen der
74
-ocr page 624-
584
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
1. Deze godsdienstplechligheden schijnen met
elkander te strijden, daar zij deels tot vreugde,
deels tot droefheid stemmen. Doch het moet
juist zoo zijn, omdat juist deze IL dag beiden
vereenigt: de gelukkigste vreugde en het diepste
leed, den kelk der zegening en het kruis, d. i.
van den eenen kant de instelling van het IL Sa-
crament des Altaars en, als inleiding daartoe,
het nuttigen van het Paaschlam en de voetwas-
sching; van den anderen kant de benauwdheid
des doods van Christus op den Olijfberg en,
daarmede verbonden, de Judaskus en de gevan-
genneming van den goddelijken Meester. In iedere
Parochie- of Kathedrale Kerk wordt op Witten
Donderdag maar ééne H. Mis gelezen, waarbij
de dienstdoende Priester aan de overige aanwe-
zige Geestelijken en de andere geloovigen de
II. Communie uitdeelt — ter herinnering, hoe
de goddelijke Meester weleer op dezen dag voor
den eersten keer aan zijne lieve Apostelen de II.
Communie uitgedeeld heeft. De witte kleur van
het misgewaad, de versieringen van het altaar
en de jubelzang van het Gloria in excelsis
Deo, waarbij alle klokken van de kerk geluid
worden, herinneren aan de blijde bediedenis
van den dag, aan de genaderijke instelling van
het allerheiligste Sacrament, en de houten ratels
die voortaan tot Zaterdag de plaats van de klok-
ken vervangen, evenals de meeste daarop vol-
gende godsdienstplechligheden stellen den rouw
der Kerk en de gedachtenis der geloovigen aan
het Lijden van den Verlosser der wereld
voor. Na het Agnus Dei wordt de kus van
vrede niet gegeven (zelfs in vroegere tijden ge-
beurde ook het kussen van het Altaar en het
Misboek evenmin) ter herinnering, dat Christus
op dezen dag door den Judaskus verraden is.
In de kathedrale kerken wijdt de Bisschop on-
der de plechtige Mis van Witten Donderdag de
H. Oliën\') voor de parochie-kerken van zijn
eerste keukenkruiden van de lente, zooah dit in de
christelijke huisgezinnen op "Witten Donderdag gebrui-
kelijk is, is eene herinnering aan dit gebruik van het
Oude Testament.
*) De Kerk gebruikt de Olie der Catechumenen
bisdom, en wel de ziekenolie vóór het »Pater-
noster," het Chrisma en de olie der Catechumenen
na de Communie. De Kerk heeft eene tweevoudige
reden, waarom ze juist dezen dag uitkiest om
de II. Oliën te wijden. Vooreerst is het II. Sacra-
ment des Altaars, wier instelling op Witten Don-
derdag gevierd wordt, het middelpunt van al de
andere IL Sacramenten en kerkelijke zegeningen
(waarbij de H. Oliën veel gebruikt worden); wij-
ders heeft de Kerk de II. Oliën tevens op den
daarop volgenden Zaterdag bij de zegening van
den doopvont en het plechtig Doopsel der Cate-
chumenen van noode.
Na het einde van de H. Mis wordt het Aller-
heiligste in plechtige Processie uit het Taber-
nakel of naar de sacristie of naar eene zijkapel
van de kerk gedragen, waar eene geschikte plaats
om het waardig op te nemen bereid en met
bloemen versierd is. Waarlijk eene veelbeteeke-
nende en treffende processie; want zij herinnert
ons aan dien nachtelijken gang, die de godde-
lijke Zaligmaker, vergezeld van zijne Apostelen
na het laatste Avondmaal naar den hof van Olijven
gedaan heeft!
Hierop worden de Altaren ontbloot, d. i.
de altaard walen en alle sieraden weggenomen en
daarbij de Psalm XXI gebid: God, mijn God,
zie op mij; waarom hebt Gij mij verla-
ten? — Ik ben een spot der menschen
en de smaad des volks. — Deverdrukking
is nabij; want er is geen helper. Zij heb-
ben mijne handen en mijne voeten door-
graven, zij hebben mijne kleederen on-
der hen verdeeld en over mijn kleed
hebben zij het lot geworpen, enz. In
dit Psalmgebed is op de meest duidelijke en be-
vattelijke wijze uitgedrukt, wat de ontblooting
bij de zegening van den doopvont, bij het Doopsel,
bij de Altaarwijding, bij de Priesterwijding en bij de
Kroning van Koningen en Koninginnen. De zieken-
o 1 i e wordt bij het 11. Sacrament des Oliesela en de
klokkenwijding gebruikt. Eindelijk bedient zich
Kerk van het Chrisma in het H. Doopsel en Vormsel,
bij de Bisschopswijding en bij de wijding van kelken,
patenen en klokken.
-ocr page 625-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
585
geslacht worden. Toen kwamen de leer-
lingen tot Jezus. En Hij zond twee zijner
leerlingen, Petrus en Joannes, uit, en
zegt tot hen: Gaat heen en maakt ons
het Pascha gereed, opdat wij het eten.
Zij nu zeiden: Waar wilt Gij, dat wij
henengaan en voor U gereedheid maken,
opdat Gij het Pascha kunt eten? en Jezus
zeide tot hen: Gaat naar de stad; enzie,
als gij de stad ingaat, zal u een mensch
ontmoeten, dieeene kruik water draagt;
volgt hem in het huis, waar hij ingaat.
En waar hij ook zij ingegaan, spreek
daar tot den heer des huizes, tot den
huisvader: De Meester zegt: Mijn tijd
is nabij; waar is de eetzaal, waarlkmet
mijne leerlingen het Pascha kan eten?
want bij u houd Ik hetPaschametmijne
leerlingen. En deze zal ueene gespreide
bovenzaal wijzen; en maakt het daar
voor ons gereed. En zijne leerlingen
gingen heen, en kwamen in de stad; en
zij bevonden alles, gelijk Hij hun gezegd
had. En zij deden, gel ij k II ij hun be-
volen had, en bereidden het Pascha.
Toen het nu avond geworden was vóór
den feestdag van Paschen, daar Jezus
wist, dat zijne ure gekomen was, om uit
deze wereld over te gaan tot den Vader,
zoo heeft Hij, na de zijnen, die in deze
wereld waren, geliefd te hebben, hen
ten uiterste lief gehad. En Hij kwam,
met de twaalf, zette zich aan tafel en
de twaalf Apostelen met Hem. En IIij
zeide tot hen: Met groot verlangen heb
Ik verlangd dit Pascha met u te eten,
voordat Ik lij de! Want Ik zeg u: Ik zal
het voortaan niet eten, totdat het vervuld
worde in het Rijk Gods. En Hij nam
eenen kelk, en gedankt hebbende, zeide
Hij: Neemt en deelt dien onder u! Want
voorwaar Ik zeg u: Ik zal niet drinken
van deze vrucht des wijnstoks, tot op
dien dag, dat het Rijk Gods gekomen is,
der altaren beteekent, namelijk de vernedering
van den lijdenden Zaligmaker, die zich voor het
oog der menschen van alle schoonheid en god-
delijke majesteit ontdoen wilde, zijne naaktheid,
nadat Hij door de roekelooze dienders van zijne
kleederen beroofd is, eindelijk den onuitsprekelijken
rouw der kerk over het Lijden en Dood van haren
goddelijken Bruidegom.
Eindelijk heeft in de kathedrale kerken de gods-
dienstplechtigheid der voetwassching plaats,
ter herinnering aan de wonderbare ootmoedigheid
van den goddelijken Meester, waarmede Hij zijne
leerlingen de voeten wiesch. Welke heilige aan-
doening zoudt gij niet gevoelen, als gij het ge-
luk eens had op Witten Donderdag in Home den
Plaatsbekleeder van Jezus Christus, den II. Vader
te zien, hoe hij, ootmoedig op zijne knieën op
rij af dertien pelgrims*) de voeten wascht, en
ze zelf daarna aan tafel het eten toedient! In
de kathedrale kerken verricht de Bisschop, in
vele kloosterkerken de Abt deze hartroerende
handeling aan twaalf armen. Eertijds verrichtten
ook alle katholieke Vorsten, Koningen en Keizers de
voetwassching. Vooraf gaf de bisschop de ab-
solutie, en daarop wiesch en kuste de Vorst, van
zijne waardigheidsbekleeders omgeven, de voeten
der twaalf armen, bediende hen aan tafel en
schonk hun eindelijk een aalmoes. Gewoonlijk
deed de Vorstin hetzelfde aan twaalf arme meisjes.
2. Dit zijn de plechtigheden en eerbiedwaar-
dige gebruiken van Witten Donderdag, waarmede
de Kerk hare kinderen aan de gewichtige feiten
en gebeurtenissen van dien dag herinnert. Het
eerste dezer feiten ishetLaatsteAvondmaal,
d. i. de Paaschviering van hel Oude Testament,
dat de goddelijke Meester op den vooravond van
zijn bitter Lijden en Dood voor den laatsten keer
met zijne geliefde leerlingen gehouden heeft,
zooals ons dit de Evangelisten met de volgende
woorden beschrijven:
De dag nu der ongedeesemde brooden
was gekomen, waarop het Pascha moest
*) Ter herinnering aan de twaalf Apostelen en den
E. Paulus.
-ocr page 626-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
586
In deze eetzaal hield de Zaligmaker met zijne
Apostelen het Pascha, volgens het voorschrift der
wet (zie bl. 91). Gij nu, Lezer, moet u dit
schouwspel recht levendig voor den geest stellen
en uwe blikken eerbiedig op onzen lieven Heer
en Zaligmaker vestigen, hoe Hij hier met godde-
lijke waardigheid en onbeschrijfelijke menschlie-
vendheid en liefde in den kring der zijnen verwijlt
om het verhevendsle aller voorafbeeldingen van
het Oud Testament te voltooien en het hoogste
aller geheimen van het Nieuw Testament te stich-
ten. O hoe liefderijk en vurig heeft Hij daarom
naar dit heilig uur verlangd! Met welk gevoel
ziet Hij nu onder den maaltijd op het Paaschlam,
dal vóór Hem ligt, en waarin Hij zijne eigene
voorafbeelding erkent! Want evenals men dit
onschuldig lam gedood had, zonder echter een
harer beenen te breken, zoo zal ook de Zoon
des menschen morgen vermoord, maar, volgens
Gods raadsbesluit geen been aan Hem gebroken
worden. Evenals bij den uittocht der Israëlieten
uit Egypte het bloed van het lam de losprijs was
tot redding der eerstgeborenen, zal ook hetgod-
menschelijk bloed de losprijs zijn tot redding en
verlossing van alle menschen. Ten laatsten male
eet Hij het Pascha van het Oud Testament, omdat
nu in de plaats der voorafbeelding de waarheid
zelve, d. i. het Pascha van het Nieuw Testament
in het Rijk Gods op aarde, in de Kerk treden
zal. Ten laatsten male neemt Hij, volgens Joodsch
gebruik bij het Paaschlam, voor den laatsten
keer den kelk, om dien in den kring zijner
dierbare leerlingen te laten rondgaan, doch deze
kelk was nog niet de geheimvolle kelk van het
allerheiligste Sacrament, hetwelk eerst na vol-
brachten Paaschmaaltijd en voetwassching zouinge-
steld worden; want de dag is nabij, waarop Hij,
na voltooiing van zijn Rijk op aarde, met al de
uitverkorenen den geheimvollen wijn der eeuwige
zaligheid in den hemel zal drinken.
\'S. En het avondmaal gedaan zijnde,
toen de duivel al reeds in \'t hart gelegd
had, dat Judas, de Zoon van Simon de
Iscariolher, Hem zoude overleveren,
ofschoon II ij weet, dat de Vader Hem
wanneer Ik haar nieuw zal drinken in
het Rijk mijns Vaders.
Volgens eene oude overlevering was het huis
met de eeuwig gedenkwaardige eetzaal,
waarin Jezus zijn laatst Avondmaal hield, het
eigendom van den II. Evangelist Marrus, wiens
familie reeds toen met den goddelijken Meester
bevriend was. Hier waren de Apostelen na den
dood van Christus vergaderd; hier verscheen Hij
hun op den avond zijner verrijzenis; hier stelde !
Hij het II. Sacrament der Biecht in; hier ont- j
vingen de Apostelen op Pinksterdag den II. Geest; j
en ook hier nam later de H. Petrus, toen hij
door een Engel uit de gevangenis verlost was, {
zijnen intrek. *) Daarom werd dit eerbiedwaar- \'
dig huis, waarin zoo genaderijke geheimen had-
den plaats gehad, later in eene kerk veranderd,
die den naam van Sionskerk kreeg. De godvruch-
tige Calharina van Emmerik, die in eene harer
verrukkingen dit huis zag, beschrijft het op de !
volgende wijze: Aan de zuidzijde van den berg
Sion, niet verre van de burcht van David, ligt
een sterk, oud gebouw, tusschen boven bij el-
kander komende, lommerijke boomen, in een ruim
plein, dat met dikke muren omgeven is. Het
was het zeilde huis, waar weleer de helden, de
dappere bevelhebbers van David woonden en zich
in allerlei wapenkunsten oefenden. Vóór den bouw
van den Tempel heeft de Arke des Verbonds hier
een tijd lang gestaan, en hier schreef de Profeet
Malachias zijne Profetiën over het allerheiligste
Sacrament en over de oflerande van het Nieuw
Verbond. Het gansche gebouw is rondom met
een zuilengang omgeven. Uit de voorkamer komt
men in de binnenste, hooge, schoon beplankte
zaal, van welks plafon verscheidene lampen hon-
gen; de muren zijn met schoone matten en tapij-
ten behangen, in het plafon is een licht gemaakt
en als met een doorschijnend blauwachtig floers
overtrokken.
*) En Petrus ging naar het huis van Maria, de moe.
der van Joannes, bijgenaamd Marcus, alwaar velen
samen vergaderd en aan het bidden waren," (Hindi, der I
Apost. Mi 12).
-ocr page 627-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
587
vreden, door de twee beteekenisvolle stellingen,
waarmede hij zijne beschrijving begint, op deze
langmoedigheid en ootmoed te wijzen. sToen de
duivel al reeds in hel hart gelegd had, dat Judas,
de zoon van Simon de Iscariother, Hem zoude
overleveren," — d. i. ofschoon Jezus zeer goed
wist, dat er in den kring der Apostelen een was,
die Hem reeds verkocht had, en alleen maar
meer hel geschikte oogenblik bespiedt en afwacht,
Hem werkelijk aan zijne vijanden over te leveren,
wil Jezus toch dezen x\\postel, den verrader zei ven,
de voeten wasschen. — Bewonderenswaardige
langmoedigheid, bovenmatig geduldige liefde! —
«Ofschoon Hij weet, dat de Vader Hem alles in
handen heeft gegeven, en dal Hij van God is
uitgegaan, en tot God henengaat," d. i. ofschoon
de lieve Meester van zijne goddelijke heerlijkheid
en oneindige majesteit ten duidelijkste bewust
is, wil Hij toch zijnen onwaardigen dienstknechten
slavendienst bewijzen, terwijl Hij hun de voeten
wascht. Onbegrijpelijke ootmoedigheid en in-
schikkelijkheid! Doch zoo moest het zijn. De
Leermeester vertrekt; daarom herhaalt Hij met
zijne leerlingen nog eens door eene treffende en
beteekenisvolle handeling, wat Hij hun gedurende
drie jaren verkondigd, aanbevolen en ingeprent
heeft, namelijk de christelijke grondwet over de
oolmoedigheid en de zachtmoedigheid, over de
algemeene zelfvernedering en langmoedigc liefde.
Dit was het inzicht van Jezus bij de voetwas-
sching. Doch Hij had er nog een ander doel
bij: Hij wilde de Apostelen door de lichamelijke
zuivering, ook inwendig van alle overblijfselen
van zonde reinigen, om ze op het onmiddellijk
ontvangen van het II. Sacrament des Altaars voor
te bereiden, en daardoor alle toekomende ge-
slachten te leeren, dat hij alleen tot dit geheim
en genaderijk gastmaal mag naderen, die te voren
door de boetvaardigheid in Christus zuiver ge-
wasschen is.
Zie nu eens en behartig, hoe de Koning der
eeuwige heerlijkheid de dienstknecht zijner Aposte*
len wordt, en voor hen op de knieën nedervalt!
Hij legt het lange bruine overkleed, dat hij ge-
woonlijk over den rok zonder naad droeg, Ier
alles in handen heelt gegeven, en dat
Hij van God is uitgegaan, en tot God
henengaat, staat Hij op van het avond-
maal, en legt zijne kleederen af; en een
linnendoek nemende, omgordt Hij zich-
z e 1 v e n. D a a r n a g i e t II ij w a t er i n h et b e k-
ken, en begint de voelen der leerlingen
te wasschen en al\'te droogen met den
linnendoek, waarmede Hij omgord was.
Hij kwam dan tot Simon Petrus. En
Petrus zeide tot Hem: Heere! wascht Gij
mij de voeten! Jezus antwoordde en zeide
lot hem: Wat Ik doe, weet Gij thans nog
niet, maar gij zult het daarna weten.
Petrus zeide tot Hem: Gij zult mij in
eeuwigheid de voeten niet wasschen!
Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet
wassche, zult gij geen deel hebben met
Mij! Simon Petrus zeide tot Hem: Heere!
niet alleen mijne voeten, maar ook han-
den en hoofd. Jezus zeide tot hem: Die
zich gebaad heeft, heeft niet van noode
dan zich de voeten te wasschen, maar
hij is geheel rein. Ook gijlieden zijt rein,
maar niet allen! Want Hij wist wie het
was, die Hem zoude overleveren; daar-
om zeide Hij: Niet allen zijt gij rein.
Toen Hij dan, na hunne voeten gewas-
se hen te hebben, zijne kleederen g e n o-
men had, en weder aan tafel zat, zeide
Il ij tot hen: Weet gij wat Ik u gedaan
heb? Gij noemt Mij Meester en Heer; en
gij zegt wel, want Ik ben het. Indien
dan Ik uwe voeten gewasschenheb, Ik,
uw Heer en uw Meester, zoo moet ook
gij elkanders voeten wasschen; want Ik
heb u een voorbeeld gegeven, opdat
ook gij doet, gel ij k Ik gedaan heb.
Waarlijk een schouwspel, waarop de Engelen
des Hemels met aanbiddende verbazing nederzagen!
De H. Evangelist Joannes, die het zelf beschrijft,
weel schier geene woorden te vinden om zulke
grenzelooze ootmoedigheid en overvloeiende
1 a n g m o e d i g h e i d van zijnen lieven Meester
naar waarde te beschrijven, en stelt zich te
-ocr page 628-
JKZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
588
zijde, zoekt een linnen doek, omgort er zich
mede en begint de voetwassching — op de eerste
plaats bij het Hoofd der Apostelen, bij Petrus. Deze
was de hoogbevoorrechte, wien »vleesch noch
bloed, maar de hemelsche Vader zelf geopenbaard
had, dat Christus de Zoon van den levenden God
is." Deze diepe, duidelijke kennis, die hij op
zulke wijze over de godheid van Christus ver-
kregen had, was onvergelijkelijk grooler, dan die
wij door het gewoon geloof bezitten. Daarom
ontstelt de nederige man, toen hij zijnen Heer
en God voor zich zag nederknielen, gereed, om
den dienstknecht de voeten te wasschen. »Hoe
— roept hij uit — Gij, de Heer van hemel en
aarde, wilt mij, een nietigen aardworm, de voeten
wasschen, d. i. slavendienst bewijzen? Dat ge-
beurt in der eeuwigheid niet!" Doch de lieve
Zaligmaker voert hem met lieflalligen, nadrukke*
lijken ernst te gemoet: »Wat Ik doe, weet gij
thans nog niet." Want onder deze uitwendige
handeling ligt een dubbel geheim verborgen:
het geheim der christelijke ootmoedigheid, en
dat der voorbereiding tot het ontvangen van het
Allerheiligste Sacrament. Dit dubbel geheim moet
juist door de aandoenlijke handeling der voet-
wassching diep en onuilwischbaar in het hart
der Apostelen geprent blijven; daarom eischt de
goddelijke Meester bepaald, dat zij zich aan de
voetwassching onderwerpen, en dreigt, dat, zoo
zij den wil des Meesters niet opvolgen, hij hun
het geheimvol brood der belofte niet zal laten
toekomen: nIn dien Ik u niet vvassche, zult
gij geen deel hebben met Mij!" Een be-
teekenisvol woord, dat de Christen, zoo dikwijls
hij ter Communie wil gaan, ernstig moet over-
wegen: nadert gij tot de tafel des Heeren, zon-
der dat u Christus eerst van uwe zonden zuiver
gewasschen heeft, dan ontvangt gij werkelijk het
allerheiligste Brood, maar niet om te deelen
in de rijkdommen van genade in Christus, maar
om den dood te sterven.
Petrus begreep toen deze woorden nog niet
in hare geheele geheimvolle beteekenis; hij hoorde
maar, dat hij, zonder de voetwassching, door
Christus zou worden uitgesloten. Daarom roept
hij nu met de onstuimigheid van een van liefde
brandend hart uit: »Heere! niet alleen mijne
voeten, maar ook handen en hoofd" — d. i. Ik
wil niet slechts in \'t algemeen, maar het rijkste
deel met U hebben; ik wil niet slechts in \'t al-
gemeen met U in gemeenschap van liefde ver-
bonden zijn, maar in de allerinnigste, geheel mijn
wezen omvattende gemeenschap van liefde! —
Om het antwoord van den goddelijken Meester
goed te verstaan, moet gij weten, dat zij, die
bij de Joden ten gastmaal genoodigd waren, ge-
woon waren zich eerst te wasschen. — Daarom
werden hun vóór den maaltijd zelven slechts de
voeten nog gewasschen, om het rustbed, waar-
op ze onder den maaltijd uitgestrekt lagen, niet
te besmeuren. Op dit gebruik zinspeelde Jezus,
toen Hij den Apostel Petrus antwoordde: »Die
zich gebaad heeft, heeft niet van noode dan
zich de voeten te wasschen." Daarmede wilde
Hij zeggen: Gij zijt immers door het bad der
wedergeboorte reeds van de schulden van uw
vroeger leven gezuiverd, en hebt slechts noodig,
om het hemelsch Manna te genieten, dat Ik u
nu geven zal, de zuivering van >het stof der
voeten,\'\' d. i. van de kleine, dagelijksche zonden.
Nu ging Petrus zitten, en liet zich de voeten
wasschen; maar met welke gesteldheid: wie zal
dit zeggen? Zeker kwamen hem bij het zien van
den zoo diep ootmoedigen Meester op zijne knieën
warme tranen in de oogen; en toen de lieve
Zaligmaker hem met den linnen doek de voeten
afdroogde, en met zijnen allerheiligsten mond
kuste, ontwaarde hij inwendig zulke liefde en
zoetigheid, dat hij zich inbeeldde, ware het noodig,
voor den geliefden Meester bloed en leven veil
te willen hebben.
Nadat de II. Petrus gewasschen was, kwam de
Heer bij Joannes, toen bij Andreas, daarna bij
Jacobus en zoo verder tot bij den laatsten. De
lieve leerlingen werden niet enkel uiterlijk, maar
ook inwendig naar de ziel door Christus gewas-
schen; want Hij schonk hun onder de wassching
eene ware kennis en berouw van hunne zonden,
zooals zij die nooit in hun leven ondervonden
hadden. Hij schonk hun ook een inwendig licht,
-ocr page 629-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.                                      589
waardoor zij zijne bovenmatige liefde en oot-
moedigheid en hunne groote onwaardigheid, om
zulke eer van Christus te ontvangen, duidelijk
inzagen.
Ten laatste kwam Hij bij den verrader Judas,
en knielde ootmoedig voor hem neder. Overweeg
dit wonder van zelfverloochening en ootmoedig-
heid van Jezus. De duivel heerscht in Judas\'
hart als op zijne troon, en toch lag Christus,
de Zoon van den levenden God, voor dezen boos-
wicht op de knieën, om hem door het blijk zijner
teederste liefde te vermurwen en door zijne in-
wendige genade van de ongemeen schrikkelijke
boosheid te bekeeren. Hij legde zijne goddelijke
handen onder zijne trouweloozc, snoode voeten,
kuste ze, en zag dan met zijn menschlievend
oog geheel weemoedig en liefderijk op het don-
kere gelaat van den verrader. Maar alles was
vruchteloos; in die snoode ziel moest het geheim
der boosheid vervuld worden!
4. Maar ook het geheim van liefde, zooals het
van alle begin af in het allerheiligst hart van
Jezus lag opgesloten, zou nu vervuld en geopen-
baard worden — in de instelling van het
aanbiddelijk Sacrament des Altaars. Hier
is elke menschelijke taal ontoereikend, en zelfs
het woord van den wijsste is niet in staat de
heerlijkheid dezer wondervolle gebeurtenis uit te
spreken. Daarom is ook hier, hoe verhevener
het geheim, des te korter en eenvoudiger het
verhaal van de Evangelisten, en zoo ooit, dan
komt hier zeker het woord van den H. Joannes
te pas: «Doch er zijn nog vele andere dingen,
die Jezus gedaan — en gesproken — heeft voor
de oogen zijner leerlingen, die in dit Boek niet
zijn geschreven." Daarom zijn vele, geloofwaar-
dige en in de godgeleerdheid kundige mannen
het gevoelen toegedaan, dat de goddelijke Meester,
alvorens Hij nu van de voetwassching tot de in-
stelling van het allerheiligste Sacrament des Altaars
overging, zijnen leerlingen op het zelve, zoo goed
als zij het konden vatten, in \'t bijzonder heeft
voorbereid, en hun gezegd: nu is het uur geko-
men, waarop Hij zijne belofte volbrengen en hun
het hemelsch Manna (bl. 439 enz.) werkelijk
geven zou. Doch aanhooren wij vooral het woord
der eerwaardige Evangelisten!
En terwijl zij aten, nam Jezus brood
— en dankte — zegende — brak het —
en gaf het zijne leerlingen, zeggende:
Neemt en eet dit is mijn lichaam, h e t-
welk voor u gegeven wordt; doet dit tot
mijne gedachtenis.
Desgelijks nam Hij ook den kelk, na
den maaltijd, dankte, en gaf hun dien,
zeggende: Drinkt allen daaruit. En zij
dronken allen daaruit. En Hij zeide tot
hen: Deze is de kelk, het Nieuwe T e s t a-
ment in mijn bloed, mijn bloed des Nieu-
wen Testaments, dat voor u en voor velen
zal vergoten worden tot vergeving der
zonde.
Hetzelfde verhaalt en bevestigd ons, vier en
twintig jaren later, de H. Paulus, in zijnen eersten
Brief aan de Corinthiers (XI: 23—29): Want
ik, ik heb van den Heer ontvangen, \'t
geen ik u ook heb overgegeven, dat de
Heere Jezus in de nacht, waarin Hij ge-
leverd werd, brood nam, en gedankt
hebbende het brak en zeide: Neemt en
eet, dit is mijn lichaam, dat voor u ge-
leverd zal worden; doet dit tot mijne
gedachtenis! Desgelijks ook den kelk,
nadat II ij den maalt ij d genomen had,
zeggende: Deze kelk is het Nieuwe Tes-
tament in mijn bloed, doet dit, zoo dik-
wijls gij dien zult drinken, tot mijne ge-
dachtenis. Want zoo dikwijls gij dit
brood zult eten, en den kelk drinken,
zult gij den dood des Heeren verkondigen
totdat Hij komt. Derhalve, al wie onwaar-
diglijk dit brood zal gegeten of den kelk
des Heeren zal gedronken hebben, die
zal schuldig wezen aan het lichaam en
het bloed des Heeren. Doch de mensch
beproeve zich zelven, enzóóetehij van
dat brood, en drinke van den kelk; want
die onwaardiglijk eet en drinkt, hij eet
en drinkt zich een oordeel, omdat hij
het lichaam des Heeren niet onderscheidt.
-ocr page 630-
590                                         JEZUS OP HET \\A
lATSTE AVONDMAAL.
Eveneens schrijft dezelfde Apostel op eene andere
plaats (Hebr. XIII: 10). Wij hebben een al-
taar, waarvan zij die het tabernakel die-
nen, geen recht hebben om te eten d. i.
de Joden.
Want is niet de kelk der zege-
ning, dien wij zegenen, eene genieenschap
met het bloed van Christus? en het brood
dat wij breken, is het niet eene gemeen-
schap met het lichaam des Ileeren?
(I. Cor. X: 16).
Bijgevolg is dan in het laatste Avondmaal ver-
vuld, wat de goede Zaligmaker eenjaar tevoren
met Paschen zoo nadrukkelijk beloofd had. De
Heer heeft door het woord zijner almacht brood
en wijn (nadat Hij deze aardsche geschenken
dankend en zegenend aan zijnen heinelschen Vader
had opgedragen) in zijn allerheiligst lichaam
en in zijn dierbaar bloed veranderd, en beiden
aan de zijnen ter Communie gegeven. Nu
werd voor den eersten maal dat ééne, heilige,
geheimvolle offer van het Nieuwe Testament,
waarvan de Profeet Malachias voorzegd had, op-
gedragen, omdat juist in de gedaante van brood
het lichaam van Christus, in zooverre »het gele-
verd wordt" d. i. het offer lic haam — en in
de gedaante van wijn het bloed van Christus,
in zooverre »het vergoten wordt" d. i. het offer-
bloed waarlijk tegenwoordig was. Nu werd aan
de Apostelen en hunne opvolgers tot aan het
einde der tijden de macht verleend deze offerande
van het Nieuwe Testament op te dragen, *) daar
hun Jezus beval, de drie heilige handelingen, de
opoffering, verandering en communie evenzoo,
als Hij gedaan had, te volbrengen: »Doet dit tot
mijne gedachtenis."
O wie zal ons de diepe ootmoedigheid, den H.
eerbied, en vromen liefdegloed beschrijven, waar-
mede de lieve Apostelen deze heilige, geheel
bovennatuurlijke spijze genuttigd hebben! Zeker
*) Hoe de opvolgers der Apostelen reeds in de oudste
tijden van de Kerk deze macht uitoefenden, zal in het
6de deel van dit werk, Hoofd. IX, uitvoerig worden
aangetoond.
is de een na den anderen voor Christus op de
knieën gevallen, en heeft onder een vloed van
tranen uit de handen van den goeden Meester
het hemelsch brood ontvangen. Zeker hebben zij,
bijzonder de leerling van liefde Joannes, die op
dit gastmaal het voorrecht genoot, op de borst
van den goddelijken Meester te rusten — zeker
hebben zij, geheel in heilige vervoering verslon»
den, gedacht bereids die hemelsche zaligheden te
smaken, die de goddelijke Meester hun beloofd
had. O geliefde, eerwaardige, gelukzalige man-
nen, die het eerst op aarde het brood der Engelen
geproefd hebt, bidt voor mij, zoo dikwijls ik tot
de tafel des Heeren nader, opdat ook ik mijner-
zijds steeds zulke gewaarwordingen moge hebben,
als Gij! — Hoogwaardig Sacrament van liefde
van mijnen Verlosser, wees ten allen tijde geloofd
geprezen en aanbeden! — Tot U verzucht ik uit
het diepste van mijn hart. O brood der Engelen,
versterkt mij! O edele spijze, verzadig mij! O
krachtige artsenij, genees mij! O kostbare bal-
sem, verkwik mij! O brandend vuur, verwarm
mij! 0 heldere zon, verlicht mij! O voortreffelijkste
schat, verrijk mij! O hoogste goed, vervul mij in
den tijd en in de eeuwigheid! Amen.
De hooge beteekenis en voortreffelijkheid van
dit Sacrament zal ons nog duidelijker worden, als
wij overwegen, waarom het Jezus juist op den
avond vóór zijn bitter E ij den en Dood,
en wel, na het Paaschlam van het Oude
Testament genuttigd te hebben, heeft in-
gesteld. Het moest als het ware de afscheidsgroet
zijn, een geschenk tot gedachtenis van den goe-
den Meester, de bekroning en voltooiing van al
zijne tot nu betoonde blijken van liefde. En be-
denk nu eens, hoe mildadig Hij reeds in zijn
leven de Apostelen met de rijkdommen zijner
genade overladen heeft: Hij heeft hun de waarheid
zuiver en onvervalscht van den hemel gebracht,
Hij heeft ze tot zijne zendelingen uitgekozen, Hij
heeft ze van hunne zonden zuiver gewasschen,
Hij heeft hen met het gezicht zijner heerlijke
wonderwerken bevoorrecht; nu kunt ge afmeten,
van hoe hooge waarde het laatste, het geschenk
tot gedachtenis van een zoo rijken en mil-
-ocr page 631-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
59 f
5. O hoezeer heeft toch wel de kennis van
zulke waarheid de vergaderde Apostelen met hooge
hemelsche vreugde, en met onbegrensde dankbaar*
heid tot Jezus vervuld! Geheel verheerlijkt, en in de
aanschouwing van hunnen geliefden Meester ver-
slonden, zaten zij daar en luisterden naar elk
woord, dat uit zijnen mond kwam. Maar één
was er in hun midden, dien dit niet ontroerde,
wiens hart met haat en
ongeloof van Jezus was
afgewend, en wiens
boosheid nu door de
onwaardige Communie
geheel en al tot rijpheid
gekomen was. Deze was
Judas. Met het oog
op dezen ongelukkige
vangt nu de goddelijke
Meester vol ernst en
weemoed aan: Voor-
waar, voorwaar zeg
Ik u: een diens t-
knecht is niet meer-
der dan zijn h eer,
en een gezant niet
meerder dan die
hem gezonden heeft.
Indien gij dit weet,
zalig zult gij zijn,
zoo gij het doet. Ik
zeg dit niet van u
al len: Ik weet wie
Ik uitgekozen heb;
maar opdat de Schrift
vervuld worde: Die
met Mij het brood eet, zal zijnen hiel
tegen Mij opheffen! Van nu aan zeg Ik
het u, alvorens het geschiedt, opdat, als
het geschied is, gij gelooft, dat Ik het
ben. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zoo-
Ik iemand zende, wie dien ontvangt,
ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ont-
vangt Hem, die Mij gezonden heeft.
Toen Jezus dit gezegd had, en zij aan
tafel zaten en aten, ontroerde Hij in zijn
75
dadigen Heer moet geweest zijn. — Ach hoezeer
zijn zij dan te beklagen, die in den waan ver-
keeren, dal de Zoon des menschen aan zijne zoo
zeer bevoorrechte, innig geliefde vrienden in het
laatste uur geen ander geschenk tot aandenken
heeft kunnen geven dan — een weinig brood en
wijn tot gedachtenis aan Hem! Neen, niet louter
brood en gewone wijn, maar onder de gedaante
van brood en wijn, het
voortreffelijkste aller ge-
schenken, zichzelven
wilde de lieve Zaligma-
ker aan de zijnen geven;
en wel onmiddellijk vóór
zijn verscheiden in den
dood, om daardoor dit
liefdevol aandenken aan
den weggaande in hun
hart goed wakker en
levendig te houden —
gelijk immers in\'t alge-
meen het laatste steeds
het meest in het geheu-
gen en in \'t hart be-
waard blijft. Het uur
was gekomen, waarop
Hij, volgens zijne men-
schelijke gestalte, van
zijne leerlingen afscheid
zou nemen; daarom wil-
de Hij nu dit aanbidde-
lijk geheim instellen,
waardoor Hij in Sacra-
menteele gedaante bij
hen blijft. En Hij wilde
het zelfs onmiddellijk na de nuttiging van hel
Paaschlam instellen: op die vooraf beelding moest
de waarheid zelve volgen; in de plaats van het
lam, hetwelk met zijn bloed voor de Israëlieti-
sche eerstgeborenen betaald had, moest het waar-
achtig Lam Gods treden, hetwelk met zijn bloed
de schuld van het gansche menschdom betaald
had; de Paaschspijze van het Oude Testament
moest door het eucharistiesch Paaschmaal van het
Nieuw en eeuwig Verbond vervangen worden.
-ocr page 632-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
592
gemoed; en Hij betuigde en zei de: Voor-
waar, voorwaar zeg Ik u: Zie de hand
van hem, die Mij overlevert, is met Mij
aan de tafel, want één van u, die met
Mij eet, zal Mij overleveren. De 1 eer 1 in-
gen zagen dan elkander aan, niet wetende
van wien Hij sprak. En zij, zeer bedroefd
geworden, begonnen onder elkander te
vragen, wie uit hen het toch mocht zijn,
die dat doen zou?.En een iegelijk begon
te vragen: Ben ik het, Hecrc! Doch Hij
antwoordde en zeide tot hen: Één van
de twaalf, die met Mij de hand in den
schotel doopt, die zal Mij overleveren.
De Zoon des menschen gaat wel henen,
gelijk er van Hem geschreven staat, maar
toch, wee dien mensen, door wien de
Zoon des menschen zal overgeleverd
worden; hel ware hem beter, indien hij
niet geboren was, die mensch!
Judas nu, die Hem overleverde, nam
het woord op, en zeide: Den ik het Rabbi?
Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd!
Nu was er van zijne leerlingen één, aan-
liggende aan den boezem van Jezus, die
leerling,
dien Jezus liefhad. Simon Petrus
wenkte dan deze toe en zeide tot hem;
Wie is het van wien Hij spreekt? Deze
dan aan de borst van Jezus vallende,
zeide tot Hem: Heere! wie is het? Jezus
antwoordde: Die is het, wien ik het
brood, ingedoopt, zal toereiken. En
toen Hij het brood had ingedoopt, gaf
Hij het aan Judas Iscarioth, Simons zoon.
En na die beete broeds voer de satan in
hem. En Jezus zeide tot hem: Wat gij
doen gaat, doe dat spoedig! Doch nic-
mand der aanliggenden wist waartoe
II jj hen dit zeide. Want sommigen
meenden, omdat Judas den buidel had,
dat Jezus hem gezegd had: Koop wat wij
voor het feest noodig hebben! oldal hij
iets aan de armen zou geven. Hij dan,
als Hij de bete genomen had, ging ter-
stond uit, en het was nacht.
Zeker was het toen nacht — stik duistere
nacht in het hart van den rampzaligslen en boos-
aardigslen aller menschen! Het licht des geloofs
was uitgegaan, het laatste vonkje van II. liefde
verdwenen, en de schrikkelijke nacht der ver-
blinding en versteendheid had zich van Judas
meester gemaakt. En toch had hem de godde-
lijke Meester op dien avond nog met zoo hart-
roerendc menschlievendheid en verschooning be-
handeld, en hem, zonder dat de overige Apostelen
het bemerkten, zoo dringende, hartelijke ver-
maningen gegeven. Maar dit alles was vruchteloos:
de onwaardige, heiligschendende Communie had
den booswicht nog geheel en al versteend.
Als er over de Communie van Judas ge-
sproken wordt, mag men daaronder niet verstaan,
als ware het, zooals van eenigen gebeurd is,
van de «ingedoopte bete,\'\' waarover boven sprake
was; dit wat slechts eene bete gewoon brood,
gelijk de huisvader die, als een teeken van vriend-
schappelijke toegenegenheid den eenen of anderen
gast gewoon was te geven. Judas had reeds te
voren met de andere Apostelen het II. Sacrament
genuttigd. Wel is waar hebben enkelen uit de
omstandigheid, dat Jezus het II. Sacrament ook
aan den verrader gegeven heeft, aanstoot ge-
nomen, en daarom het Evangelisch verhaal zoo
verklaard, als hadde Judas wel de nuttiging van
het Paaschlam en de Voetwassching bijgewoond,
maar zich toen vóór de instelling van de Eucha-
ristie verwijderd. Zij bedachlten echter niet, dat de-
zelfde Zaligmaker toch ook nog heden bij goeden en
kwaden, bij rouwmoedigen en onboetvaardigen
zijn intrek neemt, ja dat God in \'t algemeen,
gelijk Hij den deugdzamen de kracht ten goede,
zoo ook den booswichten de krachten verleent,
die dezen ten kwade misbruiken, zonder dat God
hierdoor in de zonden der menschen deelt. Daar-
om leeren ook de Kerkvaders over \'t algemeen,
dat de verrader Judas in \'t laatste Avondmaal het
lichaam en bloed des Ileeren zoowel ontvangen
heeft als de leerling van liefde Joannes en de
overige Apostelen, — dezen tot hunne zaligheid,
maar Judas tot zijne verdoemenis.
Judas, — de verrader — en Joannes, de
-ocr page 633-
OM
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
gen; en Ik beschik u, gel ij k mijn Vader
Mij het Rijk beschikt heeft, dat gij in
inijn Ti ijk eet en drinkt aan mijne tafel,
en op tronen zit, oordeelende de twaalf
stammen Israëls.
Ziedaar de inleiding tot de inhoudrijke, hart-
roerende afscheidsrede, welke de goede Zalig-
maker, na het uitgaan van den verrader Judas,
tot zijne getrouwe Apostelen gericht had. Judas
is uitgegaan, om met de Joodsche priesters het
oogenblik, den aard en de wijze der overlevering
van zijnen Meester af te spreken; nu is dus het
uur van het Lijden en Dood van Jezus Christus,
maar ook tevens het uur der verheerlijking voor
den hemelschen Vader, evenals voor den Zoon
des menschen gekomen. Want het otter des doods
van onzen Heer is juist de heerlijkste hulde en
verhevenste erkenning van de majesteit, gerech*
tigheid en heiligheid, zoomede van de barmhar-
tigheid des hemelschen Vaders; maar ook tevens
de verheerlijking van den Zoon des menschen,
die aan het kruis dood, hel en duivel verwonnen
en de glorie der Verrijzenis en Hemelvaart ver-
diend heeft.
Doch de Apostelen konden dit nog niet begrij-
pen; zij hielden die verheerlijking van den Zoon
des menschen voor aardsche heerlijkheid in het
herstelde rijk van Israël; daarom bespraken zij
ook nu wederom, evenals vroeger, onder elkan»
der, wie wel van hen aan deze heerlijkheid van
den Meester het grootste deel zou hebben. Doch
Christus leerde hun vol langmoedigheid en wijs-
heid, dat de wezenlijke verheerlijking zijner ge-
trouwe leerlingen pas aan gene zijde van het
graf, in het Rijk der eeuwige gelukzaligheid kon
plaats hebben, en slechts hij, die reeds hier op
aarde in de voetstappen van den ooimoedigen en
dienstvaardigen Meester treedt, in deze heerlijk-
heid kan ingaan. 0 zalig rijk van licht en genoegen,
waar de trouwe dienaren van Christus, in de
plaats der trouwelooze eu afgevallene engelen,
in alle eeuwigheid zullen heerschen en juichen.
Met hevigen toorn en haat slaat de nijdige Lucifer
tegen de uitverkoren erfgenamen en eerstelingen
van het Rijk op, en tracht ook hun de beloofde
leerling van liefde! Beschouw deze beide gelijke-
lijk geroepene, maar zoo wezenlijk verschillende
mannen eens goed, en beproef u dan ernstig,
op wien van beiden gij het meest gelijkt, óf
wel op den verrader Judas, óf op Joannes,
den leerling van liefde. Welk een afgrond ligt
er tusschen deze twee! Het hart van Joannes
vloeit over van de teederste liefde tot den godde-
lijken Meester — in de ziel van Judas heeft zich
donkere haat en wraakzucht genesteld. Judas
heeft zijn hart aan de zilverlingen, aan de schatten
dezer wereld verkocht — Joannes houdt zilver
en goud voor vuilnis en verlangt eenig en alleen
naar de paarlen van hemelsche wijsheid en liefde
Gods. Joannes werd om zijne maagdelijke zui-
verheid, ootmoedigheid en hartelijkheid met de
bijzondere vriendschap van Jezus Christus be-
gunstigd — Judas bedelt orn de gunst der vijanden
van Jezus, der Phariseërs en Opperpriesters.
Joannes onderwerpt zich op de innigste wijze
aan zijnen Verlosser en rust in het laatste Avond-
maal met onuitsprekelijk geluk aan diens hart —
Judas moest naar buiten, uit de door de tegen-
woordigheid van Christus en der Apostelen ge-
heiligde plaats — naar buiten in den nacht!
6. Toen hij dan was uitgegaan, zeide
Jezus: Nu is de Zoon desinenschen v e r-
heerlijkt, en God isin Hem verheerlijkt.
Indien God in Hem verheerlijkt is, dan
zal ook God Hem verheerlijken in zich-
zelven, en terstond zal Hij Hem verheer-
1 ij k e n.
En er ontstond ook een strijd onder
hen, wie hunner scheen de grootste te
zijn. Hij nu zeide tot hen: De koningen
der Heidenen heerschen over hen, en
die gezag over hen voeren, worden wei-
doeners genaamd. \' Doch gij nietalzoo!
Maar wie onder u de grootste is, worde
als de kleinste, en, wie de overste, als
de dienaar. Want wie is grooter, die
aanzit, of die bedient? Is het niet die
aanzit? Ik echter ben in uw midden, als
een die bedient. Doch gij zijt het, die
Mij zijt bijgebleven in mijne beproevin- |
-ocr page 634-
JEZUS OP HET LAATSTK AVONDMAAL.
594
erfenis te ontrooven, zooals hem dit bij Judas
gelukt is. Daarom spreekt nu Christus tot Simon
Petrus.
7. Simon! Simon! Zie, de Satan heeft
ulieden zeer begeerd, om vlieden te zif-
ten als de tarwe; maar Ik heb voor u
gebeden, op dat uw geloof niet bezwijke.
En gij, eens u bekeerd hebbende, ver-
sterk uwe broede-
ren. — Kinderkens,
nog een luttel tijd"
ben Ik bij u. Gij zult
Mij zoeken, en ge-
lijk Ik tot de Joden
zeide: Waar Ik heen-
ga , kunt gij niet ko-
men, — zoo zeg Ik
het ook thans tot
u. Een nieuw gebod
geef Ik u: dat gij
elkander liefhebt;
dat, gelijk Ik u heb
liefgehad, ook gij
elkander liefhebt.
Hieraan zullen allen
erkennen, dat gij
mijne leerlingen zijt,
zoo gij liefde hebt
tot elkander.
Simon Petrus zeide
tot Hem: Heere! waar
gaat Gij heen? Je-
zus antwoordde:
Waar Ik heenga,
kunt g ij M ij thans
niet volgen, maar hierna zult gij Mij
volgen. Petrus zeide tot Hem: Waarom
kan ik U thans niet volgen? Heere! met
U ben ik bereid ook in den kerker en
in den dood te gaan. Mijn leven zal ik
voor U geven! Jezus antwoordde hem:
Gij uw leven voor Mij geven? "Voorwaar,
voorwaar zeg Ik u, Petrus: De haan zal
heden niet kraaien, voordat gij Mij drie-
maal verloochend hebt.
En Hij zeide tot hen: Toen Ik u uit-
zond zonder buidel enreiskorfen voet-
zolen, heeft u wel iets ontbroken? Zij
nu zeiden: Niets. Hij zeide dan tot hen:
Maar nu, wie een buidel heeft, neme
hem, desgelijks ook een reiskorf; en die
geen zwaard heeft, verkoope zijn kleed,
en koope een zwaard! Want Ik zeg u, ook
nog dit, wat geschre-
ven staat, moet aan
Mij volbracht w o r-
den: En onder de
boosdoeners werd
Hij gerekend. Want
de dingen, die Mij
betreffen, hebben
een einde. En zij
zeiden: Heere! zie
hier twee zwaar-
den! En IIij zeide
tot hen: Het is ge-
noeg.
Ach, hoe luttel kon-
den de Apostelen, en
zelfs de uitverkorenste
onder hen, Simon Pe-
trus, het geheim van het
aanstaande bitter lijden
en den dood van Chris-
tus bevatten, het geheim
van vervolging en smaad,
zooals het aan den Mees-
ter en den leerlingen
vervuld zou worden!
Tot nu toe hadden zij
in den omgang met den lieven Zaligmaker,
goede en gelukkige dagen beleefd; Hij had goedig
en wonderlijk in al hunne behoeften voorzien;
omdat Hij hunne geringe krachten goed kende, had
Hij hun vervolging en strijd gespaard; zijne zoete,
genaderijke tegenwoordigheid had hen getroost
en gelukkig gemaakt. Maar nu begint een gansch
andere tijd, een tijd van verachting, van haat en
vervolging tegen hen, zoodat zij, naar mensche-
lijke berekening, geheel op zich zelven, op het
-ocr page 635-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
595
den Apostelen, al hadden zij ook hun zin niet
geheel kunnen vatten, diep in \'t hart gegaan;
daarom troostte hen nu de liefderijke Jezus, ter-
wijl Hij hun oog van de ellende dezer bedroefde
wereld aftrok en richtte op dat gelukkig land,
waar zij van de vervolging en den strijd uitrus-
ten, en den Zoon des menschen, verheerlijkt in
de heerlijkheid van den Vader van aanschijn tot
aanschijn zien zouden:
Laat uw hart niet ontroerd worden!
Gij gelooft in God; gelooft ook in Mij!
In het huis mijns Vaders zijn vele wo-
ningen; zoo niet, Ik zoude u gezegd heb-
ben: Ik ga heen, om u eene plaats te
bereiden. En als Ik heengegaan ben en
u eene plaats bereid heb, dan kom Ik
weder, en zal u tot Mij nemen, opdat,
waar Ik ben, ook gij zijt. En waar Ik
heen ga, weet gij, en den weg weet gij.
Thomas zeide tot Hem: Heere! wij weten
niet, waar gij heen gaat, en hoe kunnen
wij dan den weg weten? Jezus zeide tot
Hem: Ik ben de weg en de waarheid en
het leven: Niemand komt tot den Vader
dan door Mij. Indien gij Mij gekend had,
gij zoudt voorzeker ook mijnen Vader
gekend hebben; doch van nu aan zult gij
Hem kennen, en hebt Hem gezien. Phi-
lippus zeide tot Hem: Heere! toon ons
den Vader, en het is ons genoeg. Jezus
zeide tot hem: Zoo langen tijd ben Ik
met ulieden, en hebt gij Mij nog niet ge-
kend? Philippus, die Mij ziet, ziet ook
den Vader: hoe zegt gij dan: Toon ons
den Vader? Gelooft gijlieden niet, dat
Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij
is? De woorden, die Ik tot u spreek,
spreek Ik niet uit Mij zelven; maar de
Vader, die in Mij blijft, Hij doet de wer-
ken. Gelooft gijlieden niet, dat Ik in
den Vader ben, en de Vader in Mij is? Zoo
niet, gelooft dan om de werken zelve.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: die in
Mij gelooft, hij zal de werken, die Ik doe,
ook zelf doen, ja, hij zal nog grootere
geld in hunnen buidel, op het brood in hunnen
reiskorf, en op het zwaard aan hunne zijde vver-
den gewezen, zoo niet de onzichtbare genadehulp
van Gods geest hen staande hield, en de inner-
lijkste, offervaardige broederlijke liefde hen midden
in de verdrukking sterk en rijk maakte. Maar
zooals we gezegd hebben, waren zij nu nog niet
in staat dat alles te vatten. De zinnebeeldige
rede van Christus over den buidel, over den reis-
korf en het zwaard verstonden zij letterlijk zonder
zich tot hare hoogere, algemeene beteekenis te
verheffen. Van de aanstaande verschrikkingen
hebben zij geen begrip, en van hunne algeheele
machteloosheid zijn ze zoo weinig overtuigd, dat
Petrus met vertrouwvolle geestdrift uitroept:
»IIeere! met u ben Ik bereid ook in den kerker
en in den dood te gaan!" — Arme Petrus, hoe
spoedig zult gij met bittere smart en onuitspre-
kelijke schaamte inzien, hoezeer gij u bedrogen
hebt, en hoe groot de menschelijke vergankelijk-
heid is, als hij in trots den hoogeren bijstand meent
te kunnen ontbeeren! Gij wilt met den goddelijken
Meester in den kerker en in den dood gaan ?
Arme Petrus! Eene zwakke vrouw zal u meteen
enkel woord tot verloochening van uwen Meester
brengen. Wel u, dat de goede Heer, die dit
alles in zijne goddelijke wijsheid voorziet, voor
u gebeden heeft, opdat uw geloof, dat ge uit-
wendig verloochenen zult, ook niet inwendig schip-
breuk lijde! Wel u, dat gij, door de kracht van
dit godmenschelijk gebed, u wederom van den val
hebt opgericht, en uwe broeders tot steun en
lichtstar strekken zult! Wel ons en de geheele
Kerk, tot wier zichtbaren grondsteen gij volgens
de goddelijke beschikking geroepen werd: door
de kracht van dit wonderbaar, godmenschelijk
gebed zal ook het geloof uwer opvolgers door
alle ecuwen heen, het geloof van onzen Opper-
herder, den Paus, nooit schipbreuk lijden, en,
wat zij aan de geheele Kerk als geloofswaarheid
verkondigen, is en blijft — door de kracht van
dit geheimvol, allerheerlijkst gebed van Christus —
vrij en zuiver van elke dwaling!
8. De woorden van Christus over de aan-
staande strijden en vervolgingen op aarde waren
-ocr page 636-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
596
doen dan deze; want Ik ga tot den Vader.
En al wat gij den Vader zult vragen in
mijnen naam, dat zal Ik doen, opdat de
Vader in den Zoon verheerlijkt worde.
Zoo gij Mij iets zult vragen in mijnen
naam, Ik zal het doen.
Indien gij Mij lief hebt, bewaart mijne
geboden, en Ik zal den Vader bidden,
en II ij zal u een anderen Helper geven
om in eeuwigheid bij u te blijven, den
Geest der waarheid, dien de wereld niet
kan ontvangen, omdat zij Hem niet ziet
en ook niet kent. Doch gij, gij zult Hem
kennen, omdat IIij bij u zal verblijven,
en in u zijn. Ik zal u niet als weezen
laten; Ik zal tot u komen. Nog een 1 u t-
tel lijds, en de wereld ziet Mij niet meer,
maar gij ziet Mij; want Ik leef, en gij
zult leven. Gij, te dien dage, zult gij
erkennen, dal Ik in mijnen Vader ben,
en gij in Mij, en Ik in u. Die mijne gebo-
den heelt en ze bewaart, die is het, die
Mij lief heeft. En die Mij liefheeft, zal
van mijnen Vader geliefd worden; ook
Ik zal hem liefhebben, en Mij zelven aan
hem openbaren.
Judas, niet de Iscariother, zeide tot
hem: Heere! wat is er geschied, dat Gij
u aan ons zult openbaren, en niet aan
de wereld? Jezus antwoordde en zeide
tot hem: Zoo iemand Mij lief heeft, hij
zal mijn woord bewaren; en mijn Vader
zal hem liefhebben, en wij zullen tot
hem komen, en ons verblijf bij hem ne-
men. Die Mij niet lief heeft, bewaart
mijne woorden niet; en het woord \'twelk
gij gehoord hebt, is niet het mijne, maar
des Vaders, die Mij gezonden heeft.
Dit heb Ik tot u gesproken, bij u ver-
blijvende; maar de Helper de H. Geest,
dien de Vader in mijnen naam zenden
zal, die zal u alles lecren, en u alles in-
d ach tig maken wat Ik u gezegd heb.
Vrede laat Ik u, mijnen vrede geeflk u:
niet zóó gelijk de wereld geeft, geel\' Ik
u. Laat uw hart niet ontroerd worden
noch vreezen! Gij hebt gehoord, dat Ik
tot u gezegd heb: Ik ga heen, en Ik kom
tot u. Indien gij Mij lief hadt, zoudt gij
gewis u verblijden, omdat Ik tot den
Vader ga; want de Vader is grooter dan
Ik. Ook nu heb Ikhet u gezegd, eer het
geschiedt, opdat, als het geschied is, gij
gelooven moogt. Ik zal niet veel meer
; met u spreken, wanl de vorst dezer we-
reld komt; aan Mij heeft hij nochtans
niets. Maar opdat de wereld erkenne,
dat Ik den Vader liefheb en zóó doe ge-
lijk de Vader Mij bevolen heeft. — Staat
j op, laat ons van hier gaan! *)
En na den lofzang gezegd te hebben,
. begaf Hij zich volgens gewoonte naar
! den Olijfberg; en Hem volgden ook de
leerlingen.
Daarmede had echter de lieve Zaligmaker in
verre na nog niet alles gezegd, wat Hij den
! Apostelen vóór zijn heengaan op \'t harte wilde
drukken. Veeleer zette Hij deze afscheidsrede op
! den weg naar den Olijfberg nog voort, en sloot
ze met dat lang, heerlijk gebed, wat gewoonlijk
het hoogpriesterlijk gebed onzes Heeren genoemd
wordt. Zeker eene diepzinnige, veel beteekenende
en voor de Apostelen troostvolle afscheidsrede!
Doch niemand is in staat ze te begrijpen, die ze
alleen met het vittend verstand en niet met de
vurige liefde van een kinderlijk geloovig hart
leest. Daarom moet gij, zoo menigmaal gij die
laatste woorden van den goeden Meester leest,
juist zoo gestemd zijn, als laagt gij voor Hem
*) De H. Augustinus en vele Schriftverklaarders mee-
nen dat Jezus bij deze woorden met de zijnen de eetzaal
werkelijk verlaten, en de volgende rede, evenals het
hoogpriesterlijk gebed op den weg naar den hof
van Olijven gesproken heeft. Andere Schriftuitleggers
zijn van gevoelen, dat de goddelijke Meester bij deze
woorden slechts van tafel is opgestaan, en nog in de
eetzaal de heilige rede heeft voortgezet, waarna dan de
woorden van den H. Mattheus: „En na den lofzang
gezegd te hebben enz." pas aan het slot van het hoog-
priesterlijk gebed zouden moeten worden gesteld. Wij
houden het met de uitlegging van de H. Augustinus.
-ocr page 637-
597
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
reeds hier op aarde, in zooverre het oog des
geesles daartoe in staat is, den hemelschcn Vader.
En nu verzekert de goddelijke Zaligmaker, dat
Hij zich aan de Apostelen en aan allen, die Hem
met werkelijk gehoorzame getrouwheid en van
harte beminnen, openbaren zal — inwendig,
door eene bovennatuurlijke verlichting, die
in helderheid toeneemt naar mate de liefde tot
Christus inniger, trouwer en sterker wordt. Ver-
hef u daarom, om met Philippus den hemelschen
Vader te mogen zien; bemin, bemin den aller-
beminnelijksten Zaligmaker! en Hij zal zich aan
u meer innerlijk en gelukkigmakend openbaren.
En in deze openbaring van Christus aanschouwt
gij levens den hemelschcn Vader; want in den
Zoon is, spreekt en werkt de Vader. — O zoet
en gelukkig geheim van Gods liefde.
De derde vertroosting heeft betrekking op de
Wondermacht van de katholieke Kerk.
Want evenals Christus in den hemelschen Vader
is en woont, zoo is en woont Hij ook in zijne
H. Kerk op aarde. Nu Hij met zijne II. mensch-
heid in de heerlijkheid des Vaders is ingegaan,
openbaart Hij aanhoudend deze zijne heerlijkheid
en macht ook in zijne Kerk. Hoe zoo? Door de
wonderwerken zijner Apostelen en Heiligen, en
door de dagelijksche, nog grootere wonderwer-
ken in het H. Misoffer en de Sacramenten. Deze
wonderwerken en groote daden des Heeren zijn
de vrucht van het gebed in den naam van
Jezus. Waarlijk, eene geheel nieuwe, glorie-
rijke wijze van bidden, die de goede Heer en
Meester den zijnen heeft nagelaten! De Apostelen
en hunne opvolgers bidden in den naam van
Jezus, d. i. als zij bidden, bidden zij in de in-
nigste gemeenschap met Jezus, als ware het in
den persoon van Jezus, zoodat zij het eigenlijk
niet zijn, die bidden, maar de verheerlijkte Zoon
des menschen in hen, onze Middelaar en Gevol-
machtigde bij den troon van God. Krachtens dit
verheven, geheimvol gebed doet de Kerk de won-
derwerken der genade, en krachtens dit gebed,
waarin ook de geloovigen op hunne wijze deelen,
wordt ieder onzer gebeden verhoord.
Eindelijk troost de heengaande Jezus zijne ge-
op de knieën, en kuslet gij met Magdalena zijne j
II. voeten, en aanbadt gij Hem. Zijt gij zóó in-
wendig, godvruchtig gestemd, dan kunt gij den
dieperen zin dezer II. woorden verstaan, dan
kunt gij begrijpen, hoe de viervoudige vertroos-
ting, waarvan hier sprake is, ook u geldt.
De eerste vertroosting heeft betrekking op het
Rijk der Hemelen, waar nood en vervolging
voor altijd ophouden, waar lijden en verdrukking
in vreugde en geluk veranderd zullen worden.
Christus gaat voorop; want omdat dit hemelsch
Paradijs door de zonde gesloten is, moet Hij,
door de verdiensten van zijn bitter lijden en dood,
het eerst wederom openen, en zoo voor eiken
uitverkoren, — naar de mate zijner heiligheid
en volmaaktheid — de woning gereed maken.
Ging Hij niet voorop, om met den geheimvollen
sleutel van het kruis, de hemelsche poorten te
openen, dan kwam niemand tot den Vader. Want
helaas, tusschen hemel en aarde, tusschen den
Schepper en het schepsel, tusschen God en \'den
mensch is eene verschrikkelijke klove ontstaan;
die klove heeft de Godmensch door het werk
zijner Verlossing aangevuld, Hij zelf is de brug
over dezen afgrond geworden, d. i. de Weg
ten leven door de waarheid!
En de Apostelen en alle trouwe dienaren van
Jezus Christus zullen reeds hier op aarde een
voorsmaak hebben van het geluk des hemels.
Wat is het geluk des hemels? God van aanschijn
tot aanschijn te aanschouwen! 0 schoonheid van
mijnen God, hoe overvloeiend en alomvattend
moet gij wel zijn, daar al het schoone, liefelijke
on verrukkelijke op aarde slechts eene flauwe
afstraling van U is! O volheid van leven, rijkdom,
schoonheid en gelukkig licht in God, met wien
te aanschouwen, de Cherubijnen en Seraphijnen
van eeuwigheid tot eeuwigheid niet kunnen ver-
zadigd worden! — Maar al die rijkdom van schoon-
heid en geluk van God is in Jezus Christus be-
sloten. Hoewel Hij volgens zijne menschelijke
natuur aan den Vader ondergeschikt is, is Hij
toch volgens zijne godheid één in wezen met
den Vader en de afstraling zijner heerlijkheid.
Die Christus ziet, als Hij zich openbaart, die ziet
-ocr page 638-
JEZUS OP HET LAATSTE AVONDMAAL.
598
trouwen door de belofte van den II. Geest,
die met Pinksterdag over hen zal nederdalen.
De wereld, d. i. de aardsch en vleeschelijk ge-
zinden, die louter zinnelijkheid der oogen, zinne-
lijkheid des vleesches en hoovaardij des levens
zijn en willen zijn, hebben geene gezindheid voor
den Geest van boven, zij kunnen Dien niet ont-
vangen en opnemen. Maar die Christus liefhebben r
zullen dien geest, den Vertrooster ontvangen, en
met Hem het hoogste aller goederen op aarde,
de verlangde en beloofde gave des hemels, waar-
van de Engelen in den IL nacht vol blijdschap
voorzegd hadden: »Vrede aan de menschen op
aarde van zijne goedwilligheid.\'\'
-«®o^<>«»-
TIENDE HOOFDDEEL.
VERVOLG VAN JEZUS AFSCHEIDSREDE OP DEN WEG NAAR
DEN OLIJFBERG.
f Donderdag.) (Joan. XV: 1; XVI: 1—33;
Mallh. XXVI: 31—35; Mare. XIV: 27—31.)
#,
kunt gij niets doen. Zoo iemand in Mij
niet blijft, zal hij buiten geworpen wor-
den gelijk de rank, en verdorren; en zij
zullen haar vergaderen, en in het vuur
werpen, en zij brandt. Zoo gij in Mij
blijft, en mijne woorden in u blijven,
zult gij vragen al wat gij wilt, en het
zal u geworden. Hierin is mijn Vader
verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt,
en mijne leerlingen wordt.
Eene liefelijke, beteekenisvolle en troostrijke
gelijkenis: Christus is de wijnstok, wij zijn de
ranken. Daar is de innigste verbinding
en levensgemeenschap! Gelijk uit den wijn-
stok sap en levenskracht in de ranken vloeien
en zóó knoppen, bladeren, bloemen en vruchten
voortbrengen, evenzoo is alles werkelijk goed en
voor den hemel verdienstelijk, wat de mensch
doet, mits het gedaan worde in de kracht van
den Godmensch Jezus Christus. Jezus is als het
ware de ziel van onze ziel. — Arme mensch,
die u van Christus hebt afgescheurd, gij zijt een
k ben de ware wijnstok,
en mijn Vader is de land-
man. Elke rank van Mij,
als zij geene vrucht
draagt, die zal Hij weg-
nemen; en elke, die
vrucht draagt, die zal
Hij reinigen, opdat zij
meer vrucht drage. Gij-
lieden zijt alreeds rein
om het woord, dat Ik
tot u gesproken heb.
Blijft in Mij, en Ik blijf
in u. Gel ij k de rank
geen vrucht kan dragen
uit zichzelve, indien zij
niet aan den wijnstok
blijft, zoo ook gij niet,
indien gij niet blijft in
Mij. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ran-
ken. Die in Mij blijft en inWien Ik blijve,
die draagt veel vrucht; want zonder Mij
-ocr page 639-
VERVOLG VAN JEZUS AFSCHEIDSREDE OP DEN WEG NAAR DEN OLIJFBERG.        599
mijne blijdschap in u zij, en uwe blijd-
schap volkomen worde.
Dit is mijn gebod, dat gij elkander lief
hebt, gelijk Ik u heb lief gehad. Niemand
heeft grootere liefde dan deze is, dat
iemand zijn leven geeft voor zijne vrien-
den. Gij zijt mijne vrienden, zoo gij
doet wat Ik u gebied. Ik zal u niet meer
dienstknechten noemen, want de dienst-
knecht weet niet wat zijn heer doet;
maar Ik heb u vrienden genoemd, om-
dat Ik u alles heb bekend gemaakt, wat
Ik van mijnen Vader gehoord heb. Niet
gij hebt Mij uitverkoren, en u aangesteld
opdat gij heengaat en vrucht draagt en
uwe vrucht blijve, opdat al wat gij den
Vader in mijnen naam vragen zult, Hij
u dat geve. Dit zeg Ik u, opdat gij elkan-
der lief hebt.
3. Ja, de onbaatzuchtige, vreedzame, olïer-
willige liefde, die zich zelve niet zoekt, de trouwe
en voortdurende liefde, die ook dan nog bestaat,
als ze miskend wordt, de ernstige en krachtige
liefde, die met geene zoete woorden vleit, maar
alleen het wezenlijk heil van den mensch wil,
in één woord: de naastenliefde om God,
dit is het heerlijk bewijs en het onbedriegelijk
kenteeken der kinderen Gods. Maar de wereld,
die niet uit God is, d. i. de booze machten dezer
wereld, en al die ongelukkige menschen, die zich
door de booze en Gode vijandelijke macht laten
beheerschen — de wereld kent zulke liefde niet,
en daarom zal ze, zoowel Christus als de afge-
zanten der hemelsche liefde, de Apostelen met
haat en woede tegenwerken. Eene smartelijke
voorzegging! Doch de heengaande Verlosser wil
ze de zijnen niet onthouden, opdat zij, bij het
losbreken van den storm, daarop zouden zijn
voorbereid en toegerust.
Indien de wereld u haat, zoo weet,
dat zij Mij eer dan u heeft gehaat. Indien
gij van de wereld waart, de wereld zou
het hare liefhebben, doch omdat gij van
de wereld niet zijt, maar Ik u nit de we-
reld heb uitverkoren, daarom haat u de
76
afgehakte rank; gij meent te leven, en gij zijt
geestelijk dood; gij laat u voorstaan zeer ver-
dienstelijk te werken, en toch is niets van alles,
wat gij doet, verdienstelijk voor de eeuwigheid,
want er staat geschreven: »Zonder Mij kunt gij
niets doen!" Arm huisgezin, dat u van Christus
hebt losgescheurd, gij zijt een afgehakte rank;
gij verbeeldt u uw geluk hecht te hebben ge-
grondvest, en zie, tweedracht zal u verdeelcn,
en uwe rijkdommen zullen in andere handen over-
gaan, want er staat geschreven: «Zonder Mij
kunt gij niets doen!"
Arm volk, dat u door trouwelooze leiders van
Christus hebt laten losscheuren, gij zijt een af-
gehakte rank; het aantal armen en verdrukten
zal vermeerderen, uwe vleiers zullen u uitzuigen
en tot slavernij brengen, en welstand en vrijheid,
die uwe voorouders u hebben nagelaten, zullen
ten gronde gaan, want er staat geschreven: «zon-
der Mij kunt gij niets doen!" In Christus alleen
is wijsheid, heil en vrede: prent dit diep in uw
hart, sluit u met de armen des geloofs en der
liefde aan Hem vast, en zeg altijd met den
Psalmist: Het is mij goed den II eer e aan
te hangen!\'*
2. Maar hoe komt het toch, dat de Zaligma-
ker zoo innig en onafscheidbaar met ons arme
menschen is vereenigd, zoo zelfs, dat wij met
Hem, evenals de rank met den wijnstok, als ware
het maar een geheel uitmaken, en nu uit zijne god-
menschelijke levenskracht leven en werken — hoe
komt dat toch zoo? Dat heeft zijne liefde gedaan!
En wil dat blijven voortduren, dan moeten ook
wij Hem wederkeerig liefhebben. En hebben wij
Hem lief, dan moeten wij ook allen beminnen,
wier Broeder door de menschwording, wier Ver-
losser Hij door den kruisdood geworden is.
Daarom zegt Hij: Gelijk de Vader Mij heeft
lief gehad, zoo heb ook Ik u lief gehad.
Blijft in mijne liefde. Indien gij mijne
geboden bewaart, zult gij in mijne liefde
blijven, gelijk ook Ik de geboden mijns
Vaders bewaard heb, en in zijne liefde
blijf. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat
-ocr page 640-
600        VERVOLG VAN JEZUS AFSCHEIDSREDE OP DEN WEG NAAR DEN OLIJFBERG.
wereld. Gedenkt aan mijn woord, hct-
welk Ik tot u zeide: Een dienstknecht
is niet meerder dan zijn heer. Hebben
zij Mij vervolgd, ook u zullen zij vervol-
gen; hebben zij mijn woord bewaard,
ook het uwe zullen zij bewaren. Maar
dit alles zullen zij u aandoen om mijnen
naam, omdat zij Hem, die Mij gezonden
heeft, niet kennen. Indien Ik niet ge-
komen was en tot hen gesproken had,
zij zouden geen zonde hebben, maar nu
hebben zij geene verschooning voor hunne
zonde. Wie Mij haat, haat ook mijnen
Vader. Indien Ik onder hen de werken
niet had gedaan, die niemand anders
gedaan heeft, zij zouden geen zonde heb-
ben; maar zij hebben die gezien, en toch
hebben zij én Mij én mijnen Vader ge-
haat. Doch opdat het Woord vervuld
wierde, dat in hunne Wet geschreven
staat: Zij hebben Mij zonder reden ge-
haat! Maar wanneer de Helper zal g e k o-
men zijn, dien Ik u van den Vader zenden
zal, den Geest der waarheid die van den
Vader uitgaat, — die zal van Mij g e t u i-
genis geven. O o k g ij z u 11 getuigenis
geven, omdat gij van den beginne met
Mij zijt.
Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij
niet geërgerd wordt. Zij zullen u buiten
de Synagoog doen; ja, de ure komt, dat
al wie u doodt, meenen zal, Gode eere-
dienst te bewijzen. En dit zullen zij u
doen, omdat zij noch den Vader, noch
Mij kennen. Maar dit heb Ik tot u ge-
sproken, opdat, wanneer de ure daarvan
gekomen is, gij gedachtig zijt, dat Ik
het u gezegd heb.
En hoe spoedig is dit uur van schrik en ver-
volging voor de dierbare Apostelen gekomen!
Joden en Heidenen, Grieken en Romeinen, Oost
en West, alles is met woedenden haat tegen de
kleine apostolische schare opgekomen; doch zie,
midden in den storm is het werk des Heeren
vooruitgegaan, en bij Joden en Heidenen, bij
Grieken en Romeinen, in \'t Oosten en \'t Westen
is het Rijk van Jezus gegrondvest. Ach de ure,
waarvan de heengaande Verlosser voorzegt, de
ure van schrik en vervolging, schijnt ook nu weder
geslagen te hebben. In alle landen gaat een woe-
dende kreet tegen Christus en zijne Kerk op. De
monnik in zijne cel, die zich door gebed en
versterving voor de wereld opoffert, de nederige
kloosterbroeder, die arme kinderen in nuttige
wetenschappen onderwijst, de eenzame dorpspas-
toor, die in den dienst des Heeren als leeraar,
herder en vader zijner gemeente vergrijst, de
barmhartige zuster, die zich in de weeshuizen
of kerkers, in hospitalen of gasthuizen voor de
armsten en ongelukkigsten opoffert; op hen allen
drukt de haat der wereld. Van menschen, die
van hunne jeugd af aan alleen het eigenbelang,
de eerzucht en lusten gediend hebben, worden
zij als vijanden van het volk, van het vaderland
en schuldig aan hoog verraad gebrandmerkt; zie
zelfs, de verblinden hebben de verschrikkelijke
voorzegging letterlijk vervuld: zij hebben het in
hunnen hartstocht werkelijk zoover gebracht.dat
zij zich inbeelden, hunnen God en het vaderland
eenen dienst te bewijzen, als zij Christus en de
Kerk vervolgen!-------Doch gij, die de vervol-
ging lijdt, weest getroost! De goddelijke Zalig-
maker heeft u dat alles voorzegd. Zoo moest het
komen, want ide knecht is niet meerder
dan zijn heer!\'\' Weest getroost! Ook te midden
van dezen storm zal het werk des Heeren stil en
op wonderbare wijze vooruitgaan, en Gods Rijk
in duizenden en duizenden zielen wortel schieten.
Want ook dit heeft de goddelijke Zaligmaker
voorzegd: »Zie, Ik ben met u alle de dagen
tot aan het einde der wereld — en de
poorten der hel zullen mijne Kerk niet
overweldigen. De Geest, die van den Vader
en van den Zoon uitgaat, de II. Geest zal aan de
Apostelen en allen, die hunne voetstappen volgen,
eene wijsheid en zegevierende kracht verleenen,
die de aanvallen der wereld te schande maakt.
Thans, bij het heengaan van den goddelijken Mees-
ter, thans is voor Hem het oogenblik daar, met
zijne geliefden niet enkel over deze aanvallen en
-ocr page 641-
OP DEN WEG NAAR DEN OLIJFBERG.         (501
VERVOLG VAN JEZUS AFSCHEIDSREDE
bekend maken: de zonde, de gerechtigheid en
het oordeel, Vooral de zonde, d. i. de heer-
schappij der zonde, en als een gevolg der zonde,
al de lichamelijke en geestelijke ellende. Dan
vooral zal de wereld het bestaan en de heer-
schappij van de ellende der zonde niet meer
loochenen, maar zich ook evenzoo min, ondanks
strijd en inspanning, daarvan kunnen bevrijden,
omdat zij ongeloovig is: want de onvermijde-
lijke voorwaarde om daarvan bevrijd te zijn is
het bepaald, nederig geloof in Christus. Waar
dit geloof heerscht, daar vertoont zich de heer-
lijke vrucht van het gaan van Christus tot
den Vader; d. i. van zijnen kruisdood; daar
werkt de goddelijke Geest gerechtigheid,
d. i. rechtvaardigmaking en bevrijding van den
mensch van de zonde, heiligheid des levens, en,
als een gevolg hiervan, vreugde, vrede en zalig-
heid in den Heer. De wereld kan onmogelijk
voor dit heerlijk schouwspel hare oogen sluiten,
en juist daardoor zal de nacht der zonde, die
op haar drukt, haar tot bewustzijn brengen: de
II. Geest zal ze zoowel van de gerechtigheid als
van de zonde overtuigen — maar ook tevens
van het oordeel! Immers door den dood des
kruises is de vorst dezer wereld, de duivel, reeds
geoordeeld, d. i. overwonnen, te schande gemaakt,
en van de heerschappij beroofd, die hij ten ge-
volge van den zondenval door goddelijke toelating
over het menschdom verkregen had. Deze eens
behaalde zegepraal van Christus zal, door de ge-
heimvolle werking van den IL Geest, een blij-
vende en in elk geloovige zich steeds hernieuwende
zegepraal zijn, zoodat de inspanningen en aan-
vallen der wereld tegen het Rijk Gods — ondanks
schijnbaar welslagen — steeds weder te schande
gemaakt en ten aanzien van allen in hunne on-
macht ontmaskerd zullen worden.
Dit alles is wel is waar voor het oog der
Apostelen nog raadselachtig en duister. Doch
dit en nog vele andere dingen zullen voor hen
en voor de gansche christenheid tot gezegende
waarheid duidelijk worden, als eens de Geest,
de Vertrooster zal gekomen zijn, en ons elk
woord van den goddelijken Meester — door boven-
vervolgingen, maar ook over dezen goddelijken
Geest den Vertrooster te spreken.
Dit nu zeide Ik u van den beginne niet,
omdat Ik bij u was. Doch nu ga Ik tot
Hem, die Mij gezonden heeft; en niemand
van u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen?
Maar omdat Ik dit tot u gesproken heb,
heeft de droefheid uw hart vervuld. Doch
Ik zeg u de waarheid: het is u nuttig,
dat Ik ga; want indien Ik niet wegga,
zal Ik Hem tot u zenden. En als die ge-
komen is, zal Hij de wereld overtuigen
van zonde, en van gerechtigheid, en
van oordeel; en wel van zonde, omdat
zij in Mij niet geloofd hebben; en van
gerechtigheid, omdat Ik tot den Vader
ga, en gij Mij niet meer zien zult: en
van oordeel, omdat de vorst dezer wereld
al reeds geoordeeld is.
Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij
kunt het thans niet dragen. Doch wan-
neer die Geest der waarheid gekomen
is, zal Hij u de gansche waarheid leeren;
want Hij zal niet uit zichzelven spreken,
maar hij zal spreken, al wat Hij hooren
zal; ook hetgeen toekomende is, zal Hij
u verkondigen. Die zal Mij verheerlijken;
• want Hij zal van het mijne ontvangen,
en het u verkondigen. Al wat de Vader
heeft, is het mijne: daarom zeide Ik: Hij
zal van het mijne ontvangen, en het u
verkondigen.
Verhevene en geheimvolle woorden ! Wat is
dit voor een heengaan tot den Vader? Dit is
het gaan van Jezus Christus tot den dood des
kruises en daardoor tot de verheerlijking. Voor-
zeker een gelukkig en genadwvol heengaan! Want
daardoor heeft ons de beminde Verlosser de heer-
lijke werking van den Geest, den Vertrooster
verdiend, en de menschen door de voltrekking
van het bloedig werk der Verlossing — tot op-
name zijner zevenvoudige bovennatuurlijke genade
in staat gesteld.
En aan de wereld, die van Christus niets wil we-
ten, zal deze II. Geest drie groote, gewichtige zaken
-ocr page 642-
<i02        VERVOLG VAN JEZUS AFSCHEIDSREDE OP DEN WEG NAAR DEN OLIJFBERG.
natuurlijke, inwendige verlichting — begrijpelijk
maken zal — niet als ware het eene nieuwe
openbaring, maar alleen als toelichting en
verklaring van liet woord van Christus.
A. Merk hier op, hoe liefderijk en vol ver-
schooning de Zaligmaker zijne dierbare Apostelen
op de zware tijding, — dat het uur van scheiden
nu werkelijk daar is — voorbereidt. Eerst heeft
Hij hun de genadevolle komst en werking van
den Geest, den Vertrooster, de overwinning van
Gods Rijk op aarde en hunne eigene toekomende
opneming in de hemelsche woningen voorzegd;
en nu nog, nu Hij hun de smartelijke tijding
moet medcdeelen, bedient Hij zich van de min-
zaamste woorden en troostvolste gelijkenissen,
om hun harteleed te verlichten:
Een luttel tijds, en gij zult Mij niet
meer zien; en wederom een luttel, en
gij zult Mij zien; want Ik ga tot den
Vader. — Sommige dan van zijne leer-
lingen zeiden tot elkander: Wat is dit,
dat Hij ons zegt: Een luttel tijds, en gij
zult Mij niet zien; en wederom een lut-
tel, en gij zult Mij zien? En dit: Ik ga
tot den Vader? Zij zeiden dan: Wat is
dit, dat Rij zegt: Een luttel tijds 1 Wij
weten niet, wat Hij zegt. Jezus nu wist,
dat zij Hem ondervragen wilden, en Hij
zeide tot hen: Daarover vraagt gij on-
der elkander, dat Ik gezegd heb: Een
luttel tijds, en gij zult mij niet zien; en
wederom een luttel, en gij zult Mij zien.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Gij, gij
zult schreien en weenen, maar de we-
reld zal zich verheugen; gij zult be-
droefd zijn, maar uwe droefheid zal in
blijdschap veranderen. Eene vrouw, wan-
neer zij baart, heeft droefheid, omdat
hare ure gekomen is; doch wanneer zij
het kind heeft gebaard, gedenkt zij hare
benauwdheid niet meer, uit blijdschap,
dat er een mensch ter wereld geboren
is. Ook gij lieden dan hebt nuweldroef-
heid; maar wederom zal Ik u zien, en
uw hart zal zich verblijden, en uwe
blijdschap, niemand zal ze u ontnemen.
En te dien dage zult gij Mij nietsvragen.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: indien gij
den Vader om iets in mijnen naam zult
bidden, Hij zal het u geven. Tot nu toe
hebt gij om nog niets gebeden in mijnen
naam. Bidt, en gij zult verkrijgen, op-
dat uwe blijdschap volkomen zij. Dit
heb Ik tot u gesproken in gelijkenissen.
De ure komt, dat Ik niet meer in gelij-
kenissen tot u zal spreken, maaru open-
lijk van den Vader verkondigen zal. Te
dien dage zult gij in mijnen naam bid-
den; en Ik zeg u niet, dat Ik den Vader
voor u vragen zal, want de Vader zelf
heeft u lief, omdat gij Mij lief gehad,
en geloofd hebt, dat Ik van God benuit-
gegaan. Ik ben van den Vader uitge-
gaan, en in de wereld gekomen; wederom
verlaat Ik de wereld, en ga tot den Vader.
Zijne leerlingen zeiden tot Hem: Zie,
nu spreekt Gij openlijk, en zegt geene
gelijkenis. Nu weten wij, dat Gij alles
weet, en niet noodig hebt, dat iemand
U vrage: daarom gelooven wij, dat Gij
van God zijt uitgegaan. Jezus antwoordde:
Thans gelooft gij?
Thans gelooft gij! Begrijpt ge dit wee-
moedig woord van den goddelijken Meester?
Thans — want ach, binnen eenige uren zal het
blijken, dat het geloof der Apostelen nog geen
levendig, geheel hunne ziel omvattend en be-
heerschend geloof was, geen geloof, dat in druk
en vervolging pal staat. Dit moet het nog eerst
worden. En het wordt dit door de nederdaling
van den goddelijken Geest. O met welke gansch
andere oogen zullen dan vooral de Apostelen den
goddelijken Meester wederzien, als Hij zich aan
hen — niet meer uitwendig in de gedaante van
een\' slaaf, maar inwendig (door de verlichting
van den II. Geest) in zijne heerlijkheid en god-
delijke majesteit openbaren zal! Deze verlichting,
ja dit recht op de grootste genaden en godde-
lijke liefdeblijken zal hun de Zaligmaker door
-ocr page 643-
VERVOLG VAN JEZUS AFSCHEIDSREDE OP DEN WEG NAAR DEN OLIJFDERG.         603
puttelijke bron van hemelschen troost en de oor-
sprong van dat heerlijk rijk van genade zijn en
voor alle eeuwen blijven.
5. Alsdan zegt Jezus tothen: Zie de ure
komt en is alreeds gekomen, dat gij ver-
strooid zult worden, een iegelijk naar
het zijne, en Mij alleen laat; doch Ik ben
niet alleen, want de Vader is met Mij.
Allen zult gij in dezen nacht aan Mij
geërgerd worden; want er staat geschre-
ven: Ik zal den Herder slaan, en de
schapen der kudden zullen verstrooid
worden. Maar nadat Ik zal opgestaan
zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilca. Dit
heb Ik tot u gesproken, opdat gij vrede
moogt hebben in Mij. In de wereld zult
gij verdrukking hebben; maar weest
welgemoed, Ik heb de wereld overwon-
nen. Doch Petrus antwoordende, zeide
tot Hem: Al wierden ook allen aanU ge-
ërgerd, ik, ik zal nimmer geërgerd wor-
den. Jezus zeide tot hem: Voorwaar
zeg Ik u, dat gij in dezen nacht, eer de
haan tweemaal gekraaid zal hebben, Mij
driemaal verloochenen zult. Toen zeide
Petrus nog des te meer: Al moest ik ook
tegelijk met U sterven, verloochenen zal
ik U niet. En desgelijks spraken ook allen.
zijn uheengaan tot den Vader," d. i. door zijn
verscheiden in den offerdood verwerven.
Dan is de dag aangebroken, waarop hun gebed
geen bloot bidden en smceken zijn zal, zooals
dit van een bedelaar, die er geen recht op heeft,
maar een verlangen vol vertrouwen; want
zij zullen de oneindige verdiensten van Jezus
Christus zich in geloof en liei\'de eigen maken,
en daardoor de »liefde des Vaders," het recht
om verhoord te worden verworven hebben. —
Groote, onbegrijpelijke waarde van de verloste
menschheid. Het schepsel heeft door Christus
recht op zijnen Schepper! De Opperheer des
hemels is schuldenaar van zijn slaai\' geworden.
Nadert dus de Christen tot den troon van Gods
majesteit, dan heeft hij een rechlstilel in zijne
hand, dien de oneindige God moet erkennen, de
goddelijke oorkonde van kind Gods in den II.
Geest, geschreven met het bloed van den aan
het kruis opgedragen Zoon des menschen!
Zeker moeien zich de Apostelen van den ge-
liefden Meester scheiden, alvorens dit Rijk der
heerlijkheid en genade in hunne zielen komt;
het gejammer om den gekruisigde en de jube-
lende spot zijner vijanden moeten voorafgaan. Doch
juist datgene, wat hun hart doorboren, en de
roekeloozen voor een oogenblik verblijden zal —
het verscheiden van den Zoon des menschen in
den bloedigen dood des kruises — zal de onuit-
/Sy*&P\\<SSa
ELFDE HOOFDDEEL.
HET HOOGEPRIESTERLIJK GEBED ONZES HEEREN.
{Joan. XVII: 1—26.)
christelijke oudheid het hoogepriesterlijk gebed
onzes Heeren genoemd heeft. Verschillende wijze
en geleerde mannen hebben zich beijverd dit ge-
bed bevattelijk te verklaren. Doch wie is daartoe
in staat? Dit gebed is eene zuiver hemelsche
liefdevlam: de vurige ziel kan ze wel gevoelen,
maar geen pen is bij machte ze te beschrijven. Dit
adat nu de lieve Zalig-
maker, als een vertrek-
kende vader de zijnen
,ór\\ onderricht had over het-
I V;
geen na zijn vertrek ge-
beuren zou, vangt Hij
gebed aan, hetwelk men reeds in de
-ocr page 644-
HET IIOOGEPRIESTERLIJK GEBED ONZES IIEEREN.
604
gebed is louter hemelsche zoetigheid; het zuiver
gemoed kan ze wel smaken, maar geen sterfe-
lijke mond is in staat ze te ontleden en te ver-
klaren. Dit gebed is een zuiver verheven, hemelsch
geheim: het geloovige hart kan er den diepen
zin wel van vermoeden, maar geen beperkt ver-
stand het verstaan en begrijpen. Volg dus den
raad van een godvruchtigen christelijken leeraar,
werp u ootmoedig op uwe knieën, maak god-
vruchtig het christelijk liefdeteeken van het kruis,
en lees dan met eerbied en kinderlijk gevoel de
hoogheerlijke woorden, zooals die de H. Evan-
gelist Joannes heeft opgeteekend. Zij luiden aldus:
Dit sprak Jezus; en zijne oogen naar
den hemel opheffende, zeide Hij: Vader!
de ure is gekomen; verheerlijk uwen
Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke,
gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over
alle vleesch, opdat Hij het eeuwige leven
geve aan allen, die Gij Hem gegeven
hebt. Dit nu is het eeuwige leven, dat
zij U kennen, den alleen waren God, en
Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
Ik heb U verheerlijkt op de aarde: Ik
heb het werk volbracht, dat Gij Mij ge-
geven hebt, om te doen. En nu verheer-
lijk Gij, Vader! Mij, bijUzelvenmetde
heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de
wereld was.
Ik heb uwen naam geopenbaard aan
de menschen, die Gij Mij uit de wereld
gegeven hebt: Zij waren de uwen, en
aan Mij hebt Gij zegegeven,enuw woord
hebben zij bewaard. Thans heb hen zij
erkend, dat al hetgeen Gij Mij gegeven
hebt, van U is; want de woorden, die
Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gege-
ven, en zij hebben die aangenomen, en
in waarheid erkend, dal Ik van U ben
uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat
Gij Mij gezonden hebt. Ik vraag voor
hen: niet voor de wereld vraag Ik, maar
voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want
zij zijn de uwen, — en al het mijne is
het uwe, en het uwe is het mijne, — en
in hen ben Ik verheerlijkt. En Ik ben
niet meer in de wereld, maar dezen zijn
in de wereld, en Ik kom tot U. Heilige
Vader! bewaar hen in uwen naam, die
Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn,
gelijk Wij. Toen Ik met hen was, be-
waarde Ik hen in uwen naam. Die Gij
Mij gegeven hebt heb Ik bewaard, en
niemand van hen ging verloren dan de
zoon des verderfs, opdat de Schrift ver-
vuld wierde. Doch nu kom Ik tot U; en
Ik spreek dit in de wereld, opdat zij
mijne blijdschap in zich volkomen heb-
ben. Ik heb hun uw woord gegeven, en
de wereld heeft hen gehaat, omdat zij
van de wereld niet zijn, gelijk ook Ik
van de wereld niet ben. Ik vraag niet,
dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar
dat Gij hen bewaart van den booze. Zij
zijn niet van de wereld, gel ij k ook Ik
van de wereld niet ben. Heilig hen in
de waarheid! Uw woord is waarheid.
Gelijk Gij Mij in de wereld gezonden hebt,
heb ook Ik hen in de wereld gezonden.
En voor hen heilig Ik mijzelven, opdat
ook zij in de waarheid geheiligd zijn.
Doch niet voor hen alleen vrage Ik,
maar ook voor degenen, die door hun
woord in Mij gelooven zullen, opdat zij
allen één zijn: gelijk Gij, Vader! in Mij,
en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn;
opdat de wereld geloove, dat Gij Mij ge-
zonden hebt. En Ik heb hun de heer-
lijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven
hebt, opdat zij één zijn, gel ij k Wij één
zijn; Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij
volmaakt tot één zijn; opdat de wereld
erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en
hen hebt liefgehad, gelijk Gij Mij hebt
liefgehad. Vader! Ik begeer, dat, waar
Ikben, ook zij, die Gij Mij gegeven hebt,
ook met Mij zijn; opdat zij mijne heer-
lijkheid aanschouwen, die Gij Mij gege-
ven hebt, omdat Gij Mij hebt liefgehad
vóór de grondlegging der wereld. Recht-
-ocr page 645-
HET IIOOGEPRIESTERLIJK GEBED ONZES IIEEREN.                            605
vaardige Vader! de wereld heeft U niet
gekend, maar Ik heb U gekend, en de-
zen hebben erkend, dat Gij Mij gezonden
hebt. En Ik heb hun uwen naam bekend
gemaakt, en zal dien bekend maken, op-
dat de liefde, waarmede Gij Mij hebt
liefgehad, in hen zij, en ik in hen.
Ziedaar het diepste geheim der vcrlos-
sing! — De hemelsche Vader wordt door
zijn eeniggeboren Zoon verheerlijkt.
Glorierijke verheerlijking, oneindige hulde: een
godmenschelijke Hoogepriester offert zich op en
sterft aan het kruis, om de goddelijke gerechtig-
heid voor de schuld van het menschdom te vol-
doen! Glorierijke verheerlijking, oneindige hulde:
een godmenschelijk Leermeester brengt de waar-
heid van den hemel op de aarde, en openbaart
aan den mensen de volmaaktheid des Vaders door
woorden en wonderen! Glorierijke verheerlijking,
oneindige hulde: een godmenschelijk Koning ver-
kondigt ons de Wet van den hemel, en zet ons
door woord en voorbeeld aan, onzen Vader in
den hemel waardig te worden en volmaakt zoo
als Hij!
De mensch geworden Zoon van God
wordt door zijnen hemelschen Vader
verheerlijkt. Glorierijke verheerlijking, on-
eindige hulde: deze Jezus van Nazareth, dien
de bewoners van Bethlehem bij zijne geboorte, de
Joden bij zijn openbaar optreden en de inwoners
van Jerusalem in zijn doodsuur loochenen en
verstooten, deze wordt daar door hemelsche heer-
scharen, in den Jordaan door eene stem uit den
hemel, aan \'t kruis door ontzettende wonderen
en teekenen in de gansche schepping, als de
eeniggeboren des Vaders, als de Zoon van den
levenden God verklaard ! Glorierijke verheerlijking,
oneindige hulde: deze Jezus van Nazareth klimt
uit de banden des doods en den nacht van het
graf ten hemel, waar Hem de eeuwige Vader
den troon van eeuwige heerlijkheid aan zijne
rechterhand bereid heeft.
En de verlosten zijn geroepen lot de ge-
na de volle deelname aan deze wederkeerige
liefdeverheerlijking van den Vader en den Zoon
op aarde — en tot gelukzalige deelname aan
deze verheerlijking in den hemel van eeuwigheid
tot eeuwigheid. Ziedaar de inhoud van het hoog-
priesterlijk gebed, het welk onze lieve Heer en
Zaligmaker, voordat Hij den bitteren dood des
kruises onderging — tot lof zijns Vaders en tot
zoeten troost der Apostelen — gebeden heeft.
-^^S^z^&&<5Z>l&ï>\'
TWAALFDE HOOFDDEEL.
CHRISTUS IN DEN HOP VAN OLIJVEN.
(Matth. XXVI: 36—56; Mare. XIV: 32—52; Luc. XXII. 40—53;
CN
                                     Joan. XVIII: i—U.)
begint op Donderdagavond de groote lijdensdag
met zijne vijf smartelijke statiën in den hof van
olijven, in het hoogpriesterlijk paleis, in het
rechthuis van Pilatus, in het paleis van Ilerodes,
en op de Schedelplaats. Beschouwen wij vooraf de
drie lijdensgeheimen van onzen Verlosser in den hof
van olijven, zijne onuitsprekelijke droefheid en zijnen
doodsangst, den Judaskus en de gevangenneming.
4-^et den plech-
tigen intocht
in Jerusalem
begon op Zon-
dag de lijdens*
week onzes Heeren;
met zijn stillen uit-
tocht uit Jerusalem
-ocr page 646-
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
60G
i. Als Jezus dit gezegd had, ging Hij
uit met zijne leerlingen over de beek
Cedron. Hierop komt Jezus met hen in
eene hofstede, Gethsemani genaamd.
Aldaar was een hof, dien Hij inging, Hij
en zijne leerlingen. En toen Hij aan de
plaats gekomen was, zeide Hij tot hen:
Zit hier neder, terwijl Ik derwaarts ga,
en bidde. Didt dat gij niet in bekoring
komt. En Hij nam met zich Petrus en
de twee zonen van Zebedeus, Jacobus
en Joannes, en Hij begon bedroefd en
treurig te worden. Alsdan zegt Hij tot
hen: Mijne ziel is bedroefd tot der dood
toe. Blijft hi er en waakt met Mij. En
een weinig voortgegaan zijnde, scheidde
II ij zich v a n h e n a f en ging een s t e e n-
worp ver, en geknield zijnde viel Hij op
zijn aangezicht ter aarde neder, en bad,
indien het mogelijk was, dat dan die ure
Hem mocht voorbijgaan. En Hij zeide:
Abba, mijn Vader! indien het mogelijk
is, laat deze kelk Mij voorbijgaan. Bij
U is alles mogelijk: indien Gij wilt, neem
dezen kelk van Mij weg; nochtansnietmijn
wil, maar de uwe geschiede! En Hij komt
tot zijne leerlingen en vond hen slapende
van droefheid. En Hij zeide tot hen: wat
slaapt gij? En Hij zegt tot Petrus: Zoo
vermocht gijlieden dan niet één uur met
Mij te waken? Slaat op, waakt en bidt,
opdat gij niet in bekoring komt! De geest
is wel gewillig, doch het vleesch is zwak.
En wederom ging Hij heen ten tweeden
male en bad, dezelfde woorden zeggende:
Mijn Vader! kan deze kelk niet voorbij-
gaan, tenzij Ik hem drinke, uw wil ge-
schiedc! En wederom keerde Hij terug
en vond hen wederom slapende, want
hunne oogen waren bezwaard — en zij
wisten niet, wat zij Hem zouden ant-
woorden. En hen verlaten hebbende,
ging Hij wederom heen, en bad ten der-
den male, dezelfde woorden zeggende:
En Hem verscheen een Engel van den
hemel, die Hem versterkte. En in doods-
angst geraakt zijnde, bad Hij meer. En
zijn zweet werd als druppels bloed, dat
ter aarde afdruipte. — En Hij komt ten
derden male tot zijne leerlingen, en zegt
tot hen: Slaapt nu en rust! Het is ge-
noeg! Het uur is gekomen, zie, de Zoon
des menschen zal overgeleverd worden
in de handen der zondaren. Staat op,
laat ons gaan! Zie, die Mij zal overleve-
ren is, nabij.
Bewonderenswaardige, vreeselijke geheimen!
Ik zie in den hof den tweeden Adam; de groote
beslissende slag tusschen leven en dood is be-
gonnen; de Zoon des menschen heeft zich, door
zijne schitterende overwinning over satan, voor-
bereid de nederlaag van den eersten Adam in den
hof van het Paradijs weder goed te maken. Ik
zie in de naaste omgeving van den Meester zijne
dierbaarste leerlingen, Petrus, Jacobus en Joan-
nes: zij, die de ooggetuigen der verheerlijking op
Tliabor waren geweest, moeten nu ook de oog-
getuigen zijn van de diepste vernedering van hun
goddelijken Meester en in die hoedanigheid door
alle eeuwen het geheim der diepe vernedering en
der hoogste liefde verkondigen. — Ik zie voor
mijne oogen een drie dubbel wonder: ik
zie den Koning der heerlijkheid ter aarde gewor-
pen, in droefheid en doodsangst met een bloedig
zweet overdekt; ik hoor tot driemaal toe een
wonderbaar gebed uit zijnen mond; ik zie een
Engel den Koning aller heerscharen troosten en
sterken. 0 Jezus, sta mij toe een blik in dit
driedubbel geheim te werpen, opdat ik voortaan
met heiligen eerbied voor hetzelve doordrongen,
ook tevens aan de zegeningen, die het in zich
bevat, voor de uren mijner eigene verdrukking,
benauwdheid en doodsangst moge deelen!
De Verlosser was bedroefd en treurig, Hij beeft
aan geheel zijn lichaam, Hij ontstelt en roept uit:
ïMijne ziel is bedroefd tot den dood!" Zeker is
deze droefheid niet, zooals bij gewone menschen
eene macht, die zich zonder en tegen den vrijen
wil van de ziel meester maakt; de Zoon des men*
schen heeft deze schrikkelijke macht als het ware
-ocr page 647-
6Ü7
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
zelf, ongelukkige mensch, gij zelf zondaar, zijl
de oorzaak van mijne onnoemelijke zielensmart
geweest. Ik had de straffen, die geheel het
mcnschelijk geslacht om de zonde verdiend had
en tot het einde der wereld verdienen zal, op
Mij genomen, en zag ze nu met vreeselijke
duidelijkheid voor mijne oogen. De boeien,
waarmede men Mij, als een booswicht, binden
en voor de rechtcrsloc-
len der onrechtvaardige!»
slepen zou — de kaak-
en vuistslagen, waar-
mede men Mij mishan-
delen—de versmadingen
en bespottingen, waar-
mede men Mij overladen
— de geesels, waarmede
de soldaten mijn maag-
delijk vleesch verscheu-
ren — de doornenkroon,
waarmede men mijn
hoofd doorwonden — de
schrikkelijke nagelen, die
men door mijne handen
en voeten slaan — het
kruis, waaraan men Mij
verheffen zou — mijne
ijselijke verlatenheid in
het uur des doods en de
verschrikkingen van den
dood zelven: dit alles
zag Ik zoo levendig voor
Mij; en omdat de men-
schelijke natuur in \'t
algemeen voor het lij-
den, bijzonder voor den dood ontstelt, en de
menschelijke natuur, die Ik had aangenomen,
de teederste, zuiverste en vohnaakstc was, ont-
stelde die om dat bitter lijden en dood zoo
geweldig, dat mijn lijden in den hof van Olijven
niet minder schrikkelijk was dan mijne marteling
op Golgotha. Op dat verschrikkelijk uur ving
werkelijk mijn doodstrijd aan, die onafgebroken
voortduurde, totdat Ik aan het kruis mijnen geest
gaf. Ik wilde de benauwdheden van dien zoo
77
uilgenoodigd; met de meest volmaakte vrijheid
wil Hij, dat ze over Hem kome, Hem aangrijpe, Hem
met de verschrikkingen des doods doordringe. En
toch is het eene wezenlijke droefheid, een lijden
zoo als geene menschelijke long kan uitspreken,
geen mcnschelijk hart vermoeden — een lijden
dat zich niet alleen van zijne allerheiligste ziel,
maar ook van zijn maagdelijk lichaam met zulk
geweld meester maakt,
en zijn aanbiddelijk Hart
zoo te zamen perst, dal
zijn bloed wezenlijk *)
langs alle poriën naar
buiten dringt en over
borst en aangezicht op
den grond vloeit. Zoo
wilde en verlangde het
de lieve Jezus: het ge-
heel
         buitengewoon
schrikkelijk gezicht van
het bloedig doodszweet
moest onze trage, on-
verschillige ziel uit ha-
ren slaap wakker schud-
den, en haar ten sterkste
doen zien, hoe vreese-
lijk en onmetelijk het zic-
lenleed geweest is, dat
de lieve Jezus om ha-
rentwil in den hof van
Olijven heeft willen
lijden.
Vraagt gij den godde-
lijken Meester naar de
reden van deze vreese-
lijke en onmetelijke droefheid in den hof van
Olijven, dan zal Hij u antwoorden: Ach, gij
*) Als ons de eerwaardige mannen van de christelijke
oudheid (Ireneus, Epiphanius, Hieronymus enz.) verzekeren
dat Christus in zijnon doodsangst waarlijk en werkelijk
Moedig zweet vergoten heeft, stemt hiermede overeen,
wat niet alleen de heidensehc wijsgeer Aristoteles, maar
ook latere geleerden, als Maldonatus, Calmet enz. over
de mogelijkheid van zulk bloedzweet in buitengewoon
zielenlijden mededeelen.
-ocr page 648-
608                                          CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
langdurenden doodstrijd in \'t bijzonder tot zalig-
heid van alle stervenden, tot verzachting
van uw eisen doodstrijd ondergaan. Op dat ver-
schrikkelijk uur zag Ik al de millioenen menschen,
die tot aan het einde der wereld zullen leven,
in hunnen doodstrijd voor mijne oogen. Ik
zag hun sidderen en beven bij het zien van de
onmetelijke eeuwigheid, die zich voor hun oog
opent; Ik zag hoe hun lichaam, dat door dui-
zenden handen aan de ziel verbonden is, bij hel
verbreken dier banden in het uur des doods, met
onuitsprekelijke smarten doordrongen wordt; Ik
zag do koude zweetdruppelen op het doodsbleeke
gelaat van die millioenen stervenden; Ik zag hoe
de booze geesten op dit beslissend oogenblik die
stervenden omringen en kwellen, om ze in hun
geloof te doen wankelen en tot wanhoop te bren-
gen; Ik hoorde hun laatst, bang gesteun en den
doodsreutel. Ach, al die stervenden zijn mijne
broeders, zijn vleesch van mijn vleesch, beende-
ren van mijn gebeente. Ik ben het hoofd, zij
de ledematen; hun doodstrijd is ook de mijne;
Ik wilde hen in den hof van Olijven en op Gol-
gotha bijstaan en droeg hen met warme gebeden
als een zoenoffer aan den hemelschen Vader op,
opdat voortaan elkeen, die gedurig en met vurig
medelijden in zijn leven mijn bitter lijden en dood
overweegt, en in de ure des doods mijnen naam
aanroept, glorierijk over dood en duivel zege-
viere, en in vrede sterve. Het is een groot en
ongemeen genadevol geheim, dat gij u met allen
ernst ten nutte moet maken; zoo gij eenmaal een
zochten en gelukkigen dood wenscht te sterven.
En toch moogt gij u niet laten voorstaan, dat
die doodstrijd van die millioenen menschen, dien
Ik voor hen eerst onderging, of dat het zien op het j
vreeselijk lijden van lichaam en ziel, hetwelk voor 1
Mij begon, de hoofdoorzaak van mijne zielensmart j
in den hof van Olijven geweest zijn. De zonden, 1
de ontelbare zonden van geheel het |
menschelijk geslacht, die Ik uit vrije, barm-
hartige liefde op Mij nam, en wier schrikkelijk-
heid en afschuwelijkheid Ik toen in de volste
mate wilde ondervinden, ziedaar, wat Mij ter
aarde nederdrukte! Al de godslasterlijke vloeken
en zweren, al de vijandschappen en vervolgingen,
alle huichelarij en leugentaal, alle dieverijen en
bedriegelijke handelingen, de ongerechtigheden
der machtigen, en hel vermetel verzet der onder-
geschikten, de ontuchtige gesprekken en hande-
lingen van de kinderen dezer wereld, de verdruk-
king van weduwen en weezen, de roekeloosheden
van ontaarde zonen en dochters tegen hunne ouders
en de hemeltergende zonden van plichtvergetene
ouders jegens hunne kinderen, moord en dood-
slag: ziedaar, o mensch, deze boosheden en
misdaden, heb Ik juist zóó op mijne onschuldige
ziel gelegd, als hadde Ik ze zelf gedaan. Mijne
allerzuiverste ziel schrok van die verschrikkelijke
aanraking; mijn hart dreigde onder dien buiten-
gewonen last te breken; en toch-------was dit
nog niet het verschrikkelijkste, dat Ik in den hof
van Olijven leed. Dat al mijne bittere doodsmart
voor zoovele duizenden verstokten en onboetvaar-
dige menschen vruchteloos, en het vuur mijner
godmenschelijke liefde niet bij machte is hun
versteend hart te vermurwen; dat vele duizenden
mijne leeringen verachten, met mijne geboden en
voorschriften den spot drijven, zich van de Sacra-
menten mijner genade verwijderd houden en,
ondanks mijnen verlossingsdood, den eeuwigen
dood der verdoemden zouden sterven, zie, dat
zag Ik op dat oogenblik met schrikwekkende
duidelijkheid voor mijne oogen; dat vervulde mijn
hart met de bitterste smart; dat veroorzaakte Mij
het bloedige doodzweet!
Ziedaar de viervoudige oorzaak der droefheid
en van den doodsangst van den Verlosser in den
hof van Olijven. Hoe ernstiger men dit vreese-
lijk geheim beschouwd en overwogen heeft, des
te dieper mag men ook in het tweede geheim
van den Olijfberg, in het geheim van het drie-
voudig, wonderbaar gebed van den godde-
lijken Meester doordringen.
Want het is niet genoeg, te gelooven, dat
Christus, als waarachtig mensch, dit gebed voor
zich zelven gesproken, of het zoo gebeden heeft,
om de verlosten een voorbeeld te geven, hoe ook
zij, in tijden van nood en druk hunnen toevlucht
moeten nemen tot een smeekend, volbardend en
-ocr page 649-
CHBISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
Ü0i>
aan God overgegeven gebed. Deze beide ver-
klaringen zijn volkomen waar; maar tevens staat
het vast, dat Christus in den hoi\' van Olijven
geheel bijzonder in zijne hoedanigheid van II o o f d
der Kerk gebeden heeft. Beijveren wij ons
nu den zin van dit woord goed te vallen!
Het geheele leven van de Kerk, de gansche ge-
schiedenis van Gods Uijk op aarde is eene aan-
houdende lijdensgeschiedenis, een onafgebroken
martelaarschap. Door de kinderen dezer wereld
miskend, door de machtigen vervolgd, door de
valsche wetenschap bespot, door trouwelooze vrien-
den verloochend en geleverd, treedt de Bruid
van den Gekruisigde, de 11. Kerk door alle eeuwen
heen. Jezus Christus is baar Hoofd, met haar
onafscheidelijk verbonden. Daarom is hel marte-
laarschap der Kerk ook zijn eigen martelaarschap;
en strijdt Hij op den Olijfberg, evenals weleer
Job, door een dringend gebed met den hemel-
schen Vader, dan is dal niet enkel een gebed
van den allcrheiligslen persoon van Jezus Christus,
maar een geheel bijzonder gebed van de strijdende
Kerk, een profetisch gebed. Ja in Christus op
den Olijfberg baden de millioenen toekomende
martelaren, baden de bedrukte pausen, baden de
vervolgde bisschoppen, baden de gelasterde pries-
ters, baden de onlroolde en verbande klooster-
lingen, baden alle geloovigen, die om de gerech-
ligheid versmaad en vervolgd worden. Voor dezen
en in aller naam roept Christus: »Vader! indien
het mogelijk is, laat deze kelk Mij voor-
bij gaan; nochtans niet mijn wil, maar
de uwe geschiede!"
En in het tol driemalen toe door Christus
op den Olijfberg herhaalde gebed ligt voor ons
de wenk, dat ook wij om drie zaken moeten
bidden: om de vergiffenis der bedrevene zonden,
om de verbetering van de ons ihans nog aan-
klevende slechte gewoonten en om de bescher-
ming tegen de toekomende gevaren der zonde;
dat wij ons, door volhardend gebed met een
driedubbel schild tegen de zinnelijkheid der oogen,
legen de zinnelijkheid van het vleesch en tegen
de hoovaardij des levens wapenen; dat wij op
gelijke wijze onze hulde bewijzen aan God den
Vader, aan God den Zoon en aan God den II.
Geest. Eu onmiddellijk vertoont zich een derde
geheim aan ons. De 11. Evangelist Lucas ver-
haalt het met dit kort, maar veelbeleekenend
woord: »En Hem verscheen een Engel van
den hemel, die Hem versterkte." Mijn
| Jezus, wal is dat nu? Gij draagt in U de vol-
i beid der godheid, ieder levend wezen schept uit
uwen rijkdom kracht en vreugde; en Gij zelf
wilt van een uwer schepselen, van een Engel
! versterking en troost aannemen. Wat is dat voor
j een groot, onbegrijpelijk wonder? Een wonder
van ootmoedigheid en een wonder van liefde?
De eeniggeboren Zoon van den eeuwigen Vader
\\ wilde zoo diep en volkomen lol ons afdalen, en
als Zoon des menschen zoo geheel en al aan de
I arme bewoners dezer aarde gelijkvormig worden,
dat Hij, die zich gewaardigd had van zijne ge-
zegende maagdelijke Moeder Maria mensehehjk
\' voedsel te ontvangen, in zijnen doodstrijd op
| den Olijfberg zelfs de vertroosting van een Engel
niet afwees, evenals Hij ook, in de kruisdraging
niet weigerde, de hulp van Simon van Cyrene
aan Ie nemen. Hier wilde ons de liefderijke Ver-
losser ter zelver lijd de voortreffelijkheid van het
gebed doen zien. Verlaten van alle menschen,
zelfs verlaten van zijne uitgelezendste Apostelen,
die zorgeloos en zonder deelneming in den slaap
verzonken zijn, wendt zich de Zoon des menschen
door een drievoudig, dringend gebed tot den
bemelschen Vader — en zie onmiddellijk nadert
een hemelbode en biedt den biddende den kelk
der versterking aan. Daarom, diep bedroefde ,
radelooze, van de menschen verlatene ziel, bid:
en de God aller vertroosting, die zich zelven door
een Engel liet versterken, zal zich uwer erbar-
men, en ook u zijnen Engel zenden, d. i. raad,
opwekking en hulp. Bid daarom, rouwmoedige
zondaar, en Hij, die de zonden van de geheele
wereld op zich genomen heeft, zal u zijn Engel
zenden, d. i. den biechtvader, die door de kracht
van den driemaal heiligen God den loodzwaren last
van u afnemen en u van uwe zonden ontslaan zal.
Zeer treilend schrijft de eerwaardige Beda:
ïEens lezen wij in de II. Evangeliën, dat de En-
-ocr page 650-
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
610
gelen kwamen en Hem dienden; hier, dat een
Kngcl Hem versterkte. Gene wijst ons op de
goddelijke natuur in Christus, dit op de
m e n s c h e 1 ij k e.
W a t de Engel met den lijdenden Zaligmaker ge-
sproken en hoe hij Hem getroost heelt, vermag
geen menschelijk verstand te doorgronden, geen
menschelijke tong uit te spreken. Dit is zeker,
dat deze versterking de smart van onzen dierba-
ren Verlosser niet verminderd, maar nog ver-
meerd heeft. De Engel versterkte Jezus, opdat
Hij met des te grootere standvastigheid zou lijden.
De Engel versterkte Jezus door Hem de rijke
vrucht van zijn
lijden voor te
stellen.maarniet
door het ie ver-
zachten. Daarom
schrijft ook de
Evangelist, dat
onmiddellijk na
de verschijning
van den Engel de
doodstrijd van
den goddelijken
Zaligmader aan-
ving en Hij over-
vloedig bloed
zweette, zoodat
de grond er me-
de bevochtigd werd: nEn in doodsangst geraakt
zijnde, bad Hij meer. En zijn zweet werd als
druppels bloed, dat ter aarde afdruipt."
Vereeren ook wij dus in den geest de eer-
waardige schouwplaats van zoo groote geheimen,
de met bloed doorweekte heilige plekken van den
hof van Olijven. Vereenigen wij ons geestelijker-
wijze met die gelukkige pelgrims, die nog heden
ten dage de grot van Christus\' doodstrijd *) bin-
nengaan, en zeggen wij tot onzen Verlosser. 0
lijdende Jezus, wij aanbidden U in uwen dood-
strijd. 0 eerwaardige grond met het bloedig zweet
van onzen Heer Jezus Christus besproeid! O hei-
*) Later werd deze grot in eene kapel vcvanderd.
lige gezegende rots, waarop de Zaligmaker der
wereld met zijn aangezicht gelegen en die Hij
met zijn bloed geverwd heeft! O lofwaardige grot
gezegend en gewijd door de droefheid en het won-
derbaar gebed van den Verlosser! Aanvaar, o
goede Verlosser, onzen hartelijk sten dank voor
de droefheid, die Gij uit liefde lot ons hebt
onderslaan, voor het gebed dat Gij voor ons ge-
beden, voor al de kostbare druppels bloedig zweet,
die Gij uit liefde tot ons vergoten hebt. 0 doe
ons gevoelen, wat Gij hier in uw hart geleden
hebt, wij leggen ons zondig hoofd op de plek,
waar Gij uw heilig Hoofd hebt neergelegd, klop
aan ons zondig
hart en wij zeg-
gemlleere Jezus\'
wees ons gena-
dig, sla ons bij
in onzen dood-
strijd, en ons
laatste einde zij
U aanbevolen.
Amen.
2. Ook Ju-
das nu de Is-
< ar i o t h e r,
één van de
twaalven, die
Hem overle*
verde, kende
deze plaats, dewijl Jezus aldaar dik-
wijls was samengekomen met zijne
leerlingen. En terwijl Hij nog sprak, zje
daar kwam Judas — nadat hij de krijgs-
bende en eenigc dienaars van wege de
Opperpriesters en Phariseërs genomen
had — en met hem eene groote schare
met lantaarnen en fakkels en wapenen,
met zwaarden en stokken, afgezonden
van de Opperpriesters, Schriftgeleerden
en de Ouderlingen des volks. — Hij nu,
die Hem overleverde, had hun een tee-
ken gegeven, zeggende: Wien ik kussen
zal, die is het, grijpt Hem, en leidt Hem
-ocr page 651-
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.                                          611
O welk een hart doordringend woord moet het
wel geweest zijn, als Hij tol hem zeide «Vriend
waarloc zijt gij gekomen ?" O welke blijdschap
heeft er wel in de hel geheerscht, toen de vij-
anden van Chrislus elkander spottend toeriepen:
«Iemand van zijn eigen volk heefl Hem door een
kus geleverd!" O hoe onuitsprekelijk moet de
droefheid van Chrislus geweest zijn, toen Rij zich,
in \'t bijwezen zijner vijanden, door zijn eigen
leerling zoo gehoond en geleverd zag! Zóó stond
nagenoeg 1000 jaren vroeger, Koning David op
dezelfde plek door zijn eigen, trouweloozen
zoon Absalon verraden en vervolgd. Want dus
staat er in het 2de Boek der Koningen Hfd. XV:
30 geschreven: En David ging op langs den
Olijfberg a! klimmende en weenende, en
zijn hoofd was omsluierd, en hij ging
barvoets, en al het volk, dal met hem
was, hadden elk hun hoofd omsluierd,
en gingen op al gaande en weenende.
Zoo huichelde de goddelooze Caïn 4D0O jaren
vroeger vriendschap en broederliefde jegens den
onschuldigen Abel om hem aan den gruwzamen
dood over Ie leveren.
Judaskus! dit is het ijzingwekkend woord.
Doch nog ijzingwekkender is de gedachte, dat die
Judaskus door alle eeuwen vernieuwd wordt, en
dat de Zaligmaker op den Olijfberg niet slechts
van dien Judas, die lichamelijk voor Rem stond,
maar van duizenden en duizenden Judaszielen
den verraderlijken kus vooraf op eene geestelijke
wijze ontving. Oordeel zelf. Als een dwaalleer-
aar, die zich door zijne vleeschelijkc lusten of
i hoovaardij des geestcs Gods genade onwaardig
I gemaakt heefl, tegen de lcering en de waarheden
van hel geloof zijner kerk in verzet komt onder
het huichelend voorwendsel, «de ware en onver-
valschte leer van Christus tegen den Paus en de
bisschoppfn Ie beschermen", en hij levert nu de
vlekkelooze Bruid van Chrislus aan hare verklaarde
vijanden over, terwijl hij onder duizenden eeden
zijne liefde jegens haar bevestigt: is dat ook geen
Judaskus? en helaas, hoe menigmaal is die Judaskus
reeds aan den goddelijken Zaligmaker gegeven
van af de dagen der oudste dwaalleeraars tot op
behoedzaam weg! En gekomen zijnde,
ging hij hun vooruit en trad terstond
naar Jezus toe om Hem te kussen, en
zeide: Wees gegroet, Rabbi! En Hij kustle
Hem. En Jezus zeide tot hem: Vriend,
waartoe zijt gij gekomen? Judas, levert
gij den Zoon des menschcn door eenen kus?
O Goddelijke langmocdigheid, onuitsprekelijke
liefde van mijnen Verlosser! Den roekeloozen ver-
rader groet Hij als «vriend." En toch is er onder
al de gruwelijkheden, die in dit uur der duister-
nis aan den Zoon des menschcn gepleegd werden,
geene enkele zoo verschrikkelijk, zoo onnatuurlijk
en vloekwaardig als het feit van Judas. Immers
in dit eenig feit van Judas liggen eenigerlei wijze
alle andere boosheden en gruwelen opgesloten.
Toen Christus geboeid, voor de rechterstoelen
gesleurd, bespot, bespuwd, in \'t aangezicht ge-
slagen, gegeeseld, en met handen en voeten aan
\'t kruis genageld werd, werd Rij aan al die marle-
lingen juist om het verraad overgegeven en zijn
al die duizenden martelingen het werk van den
verrader. En wie is die verrader? Hij is de
huisgenoot van Chrislus, zijn vriend, de met
ontelbare weldaden overladen leerling, de met de
teedersle liefde beminde zoon van den goddelijken
Meester! En hoe heeft hij dat snoode, afschuwe-
lijke werk volbracht? Door het heilig teeken der
liefde en vriendschap, door een kus. — Welke
afgrond van lafhartigheid, list, leugen, trouwe-
loosheid, ondank, huichelarij, haat, sluipmoord
en bloeddorst!
En aan wien heeft hij die afschuwelijkste aller
misdaden gepleegd? Aan Rem, die den booswicht
zelven drie jaren lang eene meer innige, teedere
en grootmoedige liefde bewezen had, dan ooit een
menschenhart vermag te begrijpen. Hiernaar kunt
gij hel leed van Chrislus bij den kus van Judas afme-
tcn. Hoe edeler, grootmoediger, trouwer en leeder-
der de liefde van iemand is, des te dieper de smart,
als hem, in plaats van wederliefde, haat en ver-
raad ten deel valt. O welke oogslag moet het
wel geweest zijn, waarmede de Zaligmaker zijn
trouweloozen leerling, op het oogenblik, dat deze
den verraderlijken kus ging geven, aangezien heeft!
-ocr page 652-
612                                          CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
tot hen: Ik ben het. Ook J udas, die Hem
overleverde, stond bij hen. Als Hij dan
tot hen zeide: Ik ben het! — weken zij
achterwaarts en vielen ter aarde.
Hier merkt de H. Kerkleeraar Auguslinus op:
»Zie, zoo iets vermocht een enkel woord van
den Godmensen: zonder slag of stoot valt Hem
de goedgewapende woedende bende te voelen.
Als Hij nu, die voor \'t gerecht gesleept moest
worden, zoo iels vermocht, wat zal Hij dan wel
doen, als Hij op de wolken des hemels zal komen
oordeelen? Als Hij, die nu naar den dood ging,
zoo iets deed, wat zal Hij dan wel doen, als
Hij in zijne heerlijkheid verschijnen zal?\'*
Andermaal dan vroeg Hij hen: Wien
zoekt gij? En zij zeiden, Jezus den Na-
zarener. Jezus antwoordde: Ik heb u
gezegd, dat Ik het ben. Indien gij dan
Mij zoekt, laat dezen gaan! Opdat het
woord vervuld wierde, dat Hij gezegd
had: Van die Gij Mij gegeven hebt, heb
Ik niemand laten verloren gaan. Toen
traden zij toe en sloegen de handen
aan Jezus, en grepen Hem. Zij nu, die
bij Hem waren, ziende wat er ging ge-
beuren, zeiden tol Hem: Ileere! willen
wij toeslaan met het zwaard? En zie,
één van hen, die met Jezus waren, Simon
Petrus, daar hij een zwaard had, stak de
hand uit en trok z ij n zwaard, hij sloeg
den dienstknecht des Iloogenpriesters
en hieuw hem het oor af. De naam nu
van den dienstknecht was Malchus. Doch
Jezus antwoordde en zeide: Laat het zoo-
ver komen! En Hij raakte het oor van
dien mensch aan, en genas hem. Hierop
zeide Jezus tot Petrus: Steek uw zwaard
in de schede, weder op z ij ne plaat s;
want allen, die het zwaard genomen
hebben, zullen door het zwaard omko-
men. Den kelk, dien de Vader Mij gege-
ven heeft, zou Ik dien niet drinken?
Meent gij, dat Ik mijnen Vader niet kan
bidden, en dat Hij Mij niet terstond meer
dan twaalf legioenen Engelen zal ver-
den jongslen tijd! En als een staatsman, onder
het huichelachtig voorwendsel, »de vrijheid van I
het volk en de rechten van den staat tegen de |
aanmatingen van de geestelijkheid te beschermen",
door wetten en staatsverordeningen de vlekkelooze !
Bruid van Christus, d. i. de Kerk bindt, berooft
en onteert: is dat ook geen Judaskus? En helaas,
hoevele zulke Judaskussen zijn den goddelijken
Zaligmaker in zijne Kerk reeds gegeven, van af
de oudste tirannen tot op den jongslen tijd! —
En als een geleerde, onder hel huichelachtig voor-
wendsel, »de weienschap en een gezuiverd chris-
lendom ie bevorderen\'\', in woorden en schriften
grondstellingen verspreidt, die geloof en deugd
beiden ondermijnen, en als een plicht vergelen
priester of kloosterling over de barmhartige liefde
en vrijwillige armoede van Christus predikt, ter-
wijl hij intusschen de kerkelijke inkomsten ver-
brast en het huis des Ileeren aan de verwoesting
en de armen aan hunne ellende overlaat; en als
een christen, ofschoon hij doodzonden, waarover
hij geen berouw heeft, in zijn harte draagt, zich
toch onder de schare van onschuldigen en rouw-
moedigen mengt, en tot het allerheiligste Bruilofts-
maal nadert: — zijn dut allen geene Judaskussen,
waarmede onze liefderijke Heer en Zaligmaker
onteerd en geleverd wordt?
O lieve Jezus, als ik mij met den valschen en
snooden Judas vergelijk, ontstelt mijne ziel. Want
helaas, aan hoe menige trouweloosheid heb ik
mij in uwen dienst schuldig gemaakt! Hoc dik-
wijls vloeide mijn mond van gebed en eerbetoon
over, terwijl mijne hand onmiddellijk daarop we-
derom zonde bedreef, en mijne voeten, met
onbegrijpelijke lichtzinnigheid, uwe II. wetten
overtraden! Lieve Jezus, hebt Gij den verrader
Judas den kus niet geweigerd, weiger dien dan
ook aan mij armen zondaar niet, nu ik tot U met
een vermorzeld en boetvaardig hart terug keer.
O Jezus, vergeef mij mijne trouweloosheid en
snoodheid! Jezus, laat mij niet verloren gaan!
3. Jezus dan, wetende al wat Hem zou
overkomen, trad voorwaarts, en zeidc
tot hen: Wien zoekt gij? Zij antwoordden
Hem: Jezus den Nazarener. Jezus zeide
-ocr page 653-
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.                                         613
schaffen? Hoe zullen dan de Schriften
vervuld worden, die zeggen dat hel zoo
geschieden moet?
In die ure zeide Jezus tot de scharen
die op Hem afgekomen waren, de Opper-
priesters en de Hoofdmannen van den
tempel en de Ouderlingen: Evenals tegen
een roover zijl gij uitgetrokken met
zwaarden en stok-
ken, om Mij g e v a n-
gen te nemen. Toen
Ik dagelijks met u
in den Tempel was
en leerde hebt gij
de handen tegen Mij
niet uitgestoken:
maar dit is uw uur
en dit de macht dei-
duisternis. Doch
dit geschiedde al-
les, opdat de Schrif-
ten der Profeten
vervuld zouden wor-
den. Alsdan namen
al de leerlingen.
Hem verla tende. de
vlucht. Doch Hem
volgde een zeker
jongeling, a a n g e-
daan met een 1 i n-
nenkleed over het
bloot e lijf en zij gre-
pen Hem. Maar hij
wierp het linnen
kleed van hem al\',
en vluchtte naakt van hen. De bende
dan en de Hoofdman endedienaren
der Joden namen Jezus gevangen en
bonden Hem.
Dus is nu vervuld, wat de profeet Jeremias
voorzegd had (Klaagt. IV: 20): »De Gezalfde,
de Heer is om onze zonden gevangen
genomen. Hij, tot wien wij zeiden: Onder
uwe schaduw zullen w ij leven onder
de volken." Terzelver lijd werd ook de voor-
zegging van den profeet Zacharias vervuld (XIII: 7):
»Sla den Herder, en de schapen zullen
verstrooid worden." O lijdende Jezus, hoe
gruwzaam werd uw hart verwond, toen Gij,
bij het zien van de laffe, vluchtende leerlingen,
U zoo geheel alleen en verlaten, zoo geheel in
de handen uwer woedende vijanden overgeleverd
zaagt en met den Psalmist (68, 9) moest uit-
, roepen: »Ik ben aan
mijne eigene b r o e-
ders vreemd ge-
worde n." En toch
wordt Gij op die blood-
aards niet loornig; ja
in uwe liefdevolle goed-
beid hebt gij zelf uwen
vervolgers bevolen, de
Apostelen ongedeerd te
laten wegvluchten. De
Pinkstergeest, de heer-
lijke Geest van wijsheid,
van sterkte en onwrik-
bare trouw was immers
over ben nog niet ne-
dei gedaald, en zij beza-
len dus de kracht nog
niet, om in gevangenis
en marteling voor U ge-
tuigenis te geven. «Indien
gij dan Mij zoekt, laat
dezen gaan!" Woorden
vol van de liefderijkste
langmoedigbeid! De Ver-
losser verlangt dan eerst
van de zijnen het offer
van heldhaftige trouw, als Hij hun daartoe tevoren
de noodige bijzondere genade geschonken heeft.
Hoe verschillend zijn wij gewoon in nood en
dreigend gevaar te handelen. Dan worden wij
onrustig en verward! Dan denken wij alleen aan
ons zelven, en beelden ons in, dat alle vrienden
en bekenden eveneens goed en bloed voor onze
redding zouden moeten veil hebben. O verheven
majesteit van den Zoon des menschen! Kalm en
bereid, overgegeven aan God en vol teedere be-
-ocr page 654-
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
6U
zorgdheid voor zijne dierbare leerlingen, treedt
Hij den vijanden te gemoet. Om het mensch-
dom van de boeien der zonde en van den eeuwigen
dood te verlossen, waarin onze eerste vader Adam
door het uitsteken zijner handen naar de ver-
boden vrucht ons gekeetend had, biedt nu de
tweede Adam, Jezus Christus den booswichten
zijne allerheiligste, onschuldige handen aan, om
ze te laten binden. Doch eerst moeten zij be-
merken, dat 1 lij waarlijk de Zoon van den leven-
den God is, die alleen wordt opgeoiïerd, omdat
Hij uit vrije liefde opgeofferd wil worden. Daar-
om toont Hij op het oogenblik zijner gevangen-
neming door een vierdubbel wonder zijne goddelijke
Majesteit.
Eerst slaat Hij de oogen zijner vijanden met
blindheid, zoodal zij, ofschoon getuigen van den
Judaskus, en dus wetende wien zij moeten vatten,
toch den persoon van den Zaligmaker niet er-
kennen, en zij eerst dan, toen Jezus zelf uit vrije
beweging zich aan hun kenbaar maakte, aan Hem
de hand konden slaan. Daardoor wilde de Heer
hun het nuttelooze van het sluw verraad aan-
toonen zooals er geschreven staat: »Tegen den
Heer bestaat er noch wijsheid, nocli schrander-
heid, noch raad." — Ten tweeden werpt Hij de
benden met een enkel woord ter aarde, en toont
daardoor voor alle eeuwen, welk lot vroeg of laat
hun te wachten staat, die zich legen de waar-
heid en genade in Christus verzetten. Ten derden
belet Hij door zijn alvermogend gebod den Joden
de hand aan zijne leerlingen te slaan, ofschoon
zij tegen hen en bijzonder tegen Petrus ten zeerste
verbitterd moesten zijn. Hij zelf, en Hij alleen
wil, als de goede Herder zijn leven voor zijne
schapen geven. Ten vierden geneest Hij Malchus,
wien Petrus in zijn liefdevuur voor Christus het
oor had afgeslagen, op eene wonderbare wijze.
Zeker was die onstuimige ijver van den trouwen
leerling nog geen volkomen zuiver, gelouterde
ijver in den geest van Christus. Daarom laakte
de Heer ook de onbesuisde handelwijs, vooral
omdat zij niet zoozeer eene verdediging van den
aangevallen Meester, dan wel eene opwelling van
gramschap en wraak was. Desniettemin was ze
j een onbedriegelijk bewijs van een trouw en edel-
| moedig hart; en het is eene merkwaardige en
j leerrijke schikking der goddelijke voorzienigheid,
! dat, gelijk ze een brandenden ijveraar voor de
gerechtigheid en de eer van God, *) Mozes,
aan het hoofd der Kerk van het Oud Verbond
geplaatst had, een man van denzelfden Makenden
ijver het opperhoofd der Kerk van hel Nieuw
, Verbond geworden is. Daaruit zien wij, dat
| alleen die menschen, die van ganscher harte de
I waarheid en de gerechtigheid lief hebben, en
j leugen en onrecht uit geheel hun hart haten,
\' der goddelijke uitverkoring waardig en lot nut-
ligcn arbeid in het Rijk van God in staat zijn.
Leg daarom, o Jezus, ook zulk vast besluit,
j zulken blakenden ijver voor waarheid en recht
in mijn hart. Helaas, de ure der duislernis,
1 waarop men U gevangen neemt, uwe zoo on-
schuldige handen boeit en U van de eene naar
| de andere rechtbank sleept, die ure is wederom
[ aangebroken. Want elk wederrechtelijk geweld,
| elke smaad, die men uwe II. Kerk in onze dagen
aandoet, wordt U zei ven aangedaan. Wee mij,
als ik dit onverschillig aanzie en geen woord van
rechtmatige gramschap hebbe. Ik heb het geeste*
lijk doopsel omvangen, wee mij, als ik uit laffe
menschenvrees, en eigenbaatzuchtige schrander-
heid stom zou willen blijven, en voor kruis en
doornenkroon mij bloo verbergen! 0 Jezus versterk
mij in uwe kracht! O Jezus ontsteek in mij het
vuur van II. ijver, opdat ik getrouw pal sta aan
uwe zijde, en aan die van uwe heilige, vervolgde
en bedrukte Kerk, en ook eens in uwe en hare
zegepraal decle! Maar, o gevangen en geboeiden
Jezus, vooral bid ik U, dat Gij, door de kracht
*) „In die dagen ging Mozes uit tot zijne broeders,
en hij zag hunne ellende, en een Egyptisch man, slaande
een Hebreeuwschen man uit zijne broederen. Toen ver-
sloeg Mozes den Egyptenaar." (Exod. II: 11—12.)
„En Mozes keerdo zich om en kwam van den berg
af, met de twea tafelen der getuigenis in zijne hand.
En toen hij nabij het leger kwam, zag hij het (gouden)
kalf en de dansende reien; dan ontbrandde zijn toorn,
en hij wierp de tafelen uit zijne handen en verbrak ze
alzoo aan den voet des berge." (Exod. XXXII: 15, 19.)
-ocr page 655-
015
CHRISTUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN.
aan uwen geest, opdat wij door dezen drievou-
digen band der liefde zoo sterk verbonden zijn.
dat geene banden, noch van de wereld, noch van
het vleesch, noch van den boozen vijand in staat
zijn mij van U los te scheuren. Amen.
uwer II. boeien, mij losmaakt van de boeien der
zonde, der wereld en van Salan. Bind mij met
de boeien der liefde zoo vast aan U, dat ik voor
altijd uw gevangen blijve. — Bind mijn hart aan
uw hart, mijne ziel aan uwe ziel, mijn geest
DERTIENDE HOOFDDEEL.
DE NACHT VAN HET LIJDEN.
(Matlh. XXVI: 55—75; Mare. XIV: 53—72; Luc. XXII: 54—65; Toan. XVIII: 13—27.)
[Van Donderdag op Vrijdag.)
nacht van onuitsprekelijke droefheid
en ongerechtigheid. — Vergezel nu, rhriste-
lijke Lezer, uwen Verlosser door de verschrik-
kingen van dezen nacht; beschouw met de oogen
van uwen geest en overweeg in uw hart al den
smaad, die dit trouweloos en onverstandig volk
zijnen lieer en Zaligmaker in dien eeuwig ge-
denkwaardigen nacht heeft aangedaan. Daar ver-
toonen zich vijf buitengewoon jammerlijke beelden
aan uwe beschouwing: Vooreerst den lijdensweg
van den gevangen en geboeiden Zaligmaker uit
den hof van Olijven naar de stad Jerusalem, ten
tweeden het verhoor voor den Hoogenpriester
Annas, ten derden het verhoor voor diens schoon-
zoon Caïphas, ten vierden de eerste bespotting
van Christus in het voorplein van het Hoog-
priesterlijk Paleis, en ten vijfden de verlooche-
ning van Petrus.
1. Men kan afmeten, met welke duivelsche
blijdschap en gruwelijken overmoed de soldaten
en dienstknechten der Opperprieslers den Heer
uit den hof van Olijven, door het dal van Josa-
78
n t w o o r d M ij,
mijn volk, wat
heb Ik u gedaan,
of waarmede ben
Ik u lastig ge-
vallen? Ik heb
u uit Egypte ge-
I ei d, en u uit
het huis der sla-
vernij bevrijd.
Gelijk de arend
zijne jongen tot
vliegen aanzet,
en boven hen
zweeft, zoo heeft
de Heer zijne vleugelen over u uit-
geslrekt, en u op z ij ne schouderen
gedragen. Gij dwaas en onverstandig
volk, vergeldt gij den Heer aldus?" Zóó
heeft de Heer door zijnen dienaar Mozes en den
profeet Micheas uitgeroepen. Hij heeft den dag
der genade en des heils over zijn volk laten
opgaan, doch zij vergelden Hem met eenen
-ocr page 656-
016                                                 DE NACHT VAN HET LIJDEN.
phat, over de beek Cedron en bergopwaarts naar
Jerusalem in het Hoogpriesterlijk paleis gesleept
hebben. De Heer had denzelfden weg vijf dagen
vroeger nog afgelegd, maar in een geheel ander
gezelschap! Toen omringden Hem blijde volk-
scharen , die olijf- en palmtakken zwaaiden; maar
nu verheffen zich zwaarden en stokken tegen
den Zoon des menschen! Toen zongen zij Hem
lofliederen, als den Zoon van David en den Koning
van Israël: nu moest de lieve Zaligmaker den-
zelfden weg onder woest geschreeuw en snooden
spot zijner vijanden maken. De legende beschrijft
dien verschrikkelijken marlelaarsweg volgender
wijze: Van den hof van Gethsemani aan den
voet van den Olijfberg, waar de lieve Zaligmaker
gevangen genomen is, is een goed half uur gaans.
De Zaligmaker heeft dezen breeden, sleenachtigen
bergweg blootvoets gedaan, en dien op vele plaat-
sen met zijn bloed geverwd. De dienstknechten,
die de fakkels droegen, gingen voorop; achter
hen — stevig geboeid, door de Oversten der
priesters en door de Phariseërs aanhoudend be-
spot, en door de soldaten geslagen en gestoten
— de arme Jezus vol smart en droefheid als
een onschuldig lam onder razende wolven. Hij
viel zevenmaal ter aarde, en bijzonder bij de
steenen brug, die over de beek Cedron ligt, deed
Hij een zeer harden en smaiielijken val, omdat
de dienders Hem moedwillig stieten en heen en
weer trokken, en de arme Jezus geen hand vrij
had, om den val te voorkomen of zich daarbij
tegen te houden. 0 welk een jammerlijk gezicht,
toen de Zaligmaker der wereld daar hulpeloos
en bloedend op den grond lag, terwijl zijne \\ijan-
den in een woesten, wilden schaterlach uitbarst-
ten, Hem toen weder onbarmhartig oprichtten en
en met vuistslagen den ruwen, steilen berg Sion
opdreven. Ach, daar was geene enkele ziel tegen-
woordig, die zich met liefdevol medelijden over
den Zoon des menschen erbarmde!
•£. En zij leidden Hem weg, eerst naar
Annas; want hij was de schoonvader van
Caïphas, die Hoogepriester was van dat
jaar. Caïphas nu was degene die aan de
Joden den raad had gegeven: Het isnutlig
dat één mensch voor het volk sterve.
Simon Petrus nu en de andere leerling
volgden Jezus. En deze leerling was bij
den Iloogenpriestcr bekend, en ging met
Jezus in het voorhof des Iloogenpriesters
binnen; maar Petrus stond builen aan de
deur. De andere leerling dan, diebij den
Il oogenpriester was, ging uit en sprak
met de deurwachter, en bracht Petrus
binnen. De Hoogepriester dan onder-
i vroeg Jezus over zijne leerlingen en
over zijne leer. Jezus antwoordde hem;
Ik heb openlijk tot de wereld gesproken:
Ik heb alt ij d geleerd in de synagoog en
in den tempel, waar al de Joden samen
komen, en in het verborgen heb Ik niets
gesproken. Waarom ondervraagt gij Mij?
Ondervraagt hen, die gehoord hebben,
wat Ik tol hen gesproken heb: Zie, deze
weten wat Ik gezegd heb. En als Hij dit
gezegd had, gaf een der dienaren, die
daarbij stond, Jezus cenen kaakslag,
zeggende: Moet gij zóó aan den II o o g e n-
priester antwoorden? Jezus antwoordde
hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb,
getuig van het kwade; maar heb Ik wel
gesproken, waarom slaal gij Mij? En
Annas zond Hem geboeid tot den Hoo-
genpriester Caïphas.
Annas ondervraagt den Verlosser nover zijne
leerlingen." Hoe diep en smartelijk moest Hij
den venijnigen spot dezer vraag ondervinden!
Helaas zijne leerlingen! Een hunner had Hem
verraden, had Hem voor den schandelijken prijs
van dertig zilverlingen aan zijne vijanden over-
geleverd — en de overigen hebben Hem lafhartig
in den steek gelaten en zijn gevlucht. Dit weet
de oude booswicht, en daarom verheugt hij zich,
door deze hoonende vraag het hart van den ver-
laten, verraden en verkochten Meester te door-
boren. En zie, terwijl de Hoogepriester er zijn
gruwelijken lust in zoekt, den Zaligmaker door
venijnige woorden smaad aan te doen, beijvert
zich zijn dienstknecht op zijne wijze hetzelfde
te doen, de onbeschofte dienstknecht slaat met
-ocr page 657-
Cl 7
DE NACHT VAN HET LIJDEN.
zaten, stond Petrus ook bij hen en
warmde zich.
De Opperpriesters nu en geheel de Raad
zochtten een valsche getuigenis tegen
Jezus, om Hem ter dood te brengen; en
zij vonden die niet, ofschoon er vele
valsche getuigen waren opgetreden. Want
velen getuigden valschelijk tegen Hem,
en de getuigenissen kwamen n i e t o v e r-
een. Doch eindelijk kwamen er twee
valsche getuigen, legden getuigenis
tegen Hem af en zeiden: Wij hebben
Hem hooren zeggen: Ik kan dezen lem-
pel Gods, die met handen gemaakt is,
afbreken, en binnen drie dagen weder
opbouwen eenen anderen, — die niet
met handen is gemaakt. Doch hunne
getuigenis kwam niet overeen.
En de 11 oogepriester stond op in het
midden, en vroeg Jezus zeggende: Ant-
woordt gij niets op hetgeen deze legen
U getuigen? Doch Jezus zweeg, en anl-
woorddc niets. Wederom vroeg Hem de
IIoogepriester, enzeidetotllem: Ik be-
zwcer U bij den levenden God, dat Gij
ons zegt, of Gij de Christus, de Zoon
Gods. des Gezegenden zijt? En Jezus
zeidetot hem: Gij hebt liet gezegd, Ik
ben het. Doch Ik zeg ulieden: Van nu
aan zult gij den Zoon des menschen
zien, gezeten ter rechterzijde der kracht
Gods, en komende op de wolken des
hemels.
Toen scheurde de Hoogepriester zijne
kleederen, zeggende: Hij heeft God ge-
lasterd! Wat hebben wij nog getuigen
van noode? Zie, nu hebt gij de gods\\as-
tering gehoord. Wat dunkt u? En zij
allen veroordeelden Hem, des doods
schuldig te zijn.
»En zij allen veroordeelden Hem."
Overweeg bier, hoe letterlijk dit verschrikkelijk
woord vervuld is, hoe de goddeloosheid zich
verstoutte den rechterstoel te beklimmen en over
den Alheilige en Alrechtvaardige te recht te
zijn gebalde vuist den Heer van hemel en aarde
in \'t aangezicht, en verstout zich de eeuwige wijs-
heid te leeren en terecht te wijzen. Helaas, nu
wordt het klaaglied van den Profeet Jeremias
vervuld (Thr. III: 30). Hij zal zijne wan ge
geven dien, die Hem slaat; IIij zal van
hoon verzadigd worden.\'\' — En mijn Jezus
lijdt dien verschrikkelijken smaad? Mijn Jezus ver-
draagt dien ijselijken kaakslag, en spreekt geen
woord zijner almacht, om den snoodaard terneder
te slaan? De hand, die den Gever des levens zoo
goddeloos wondt, verdort niet, terwijl toch weleer
de hand, die koning Jerobeam tegen een Profeet
had opgeheven, onmiddelijk verdord was. *) O
neen, de langmoedige Jezus lijdt ook dezen smaad,
en als Hij den booswicht antwoordt, doet Hij dit
alleen, omdat Hij diens verwijt, als ware Hij aan
den schuldigen eerbied jegens den Hoogenpriesler
te kort gebleven, van zich moest afweren.
O mijn geliefde, zoo snood mishandelde Heer
en Meester, ik werp mij vol ootmoed en diepen
eerbied voor U in het stof, ik loof en prijs U uit
al de krachten van mijnen geest en van mijn hart,
en wensch U door mijne aanbidding eenigszins
schadeloos te stellen voor den ongehoorden smaad, !
dien de ruwe krijgsknecht U beeft aangedaan. 0
gewond, met bloed bedekt aangezicht van mijnen !
Jezus, ik aanbid en groet U met de hartelijkste
liefde; ach vergeef mij armen zondaar, dat ik \'<
door mijne zonden zoo dikwijls den kaakslag ver-
nieuwd heb.
3. En zij leiden Jezus weg naar den
Hoogenpriester Caïphas, en daar kwamen
bijeen al de Priesters en Schriftgeleer-
den en de Ouderlingen. En Petrus volgde
Hem van verre tot binnen in den voor-
hof des Hoogepriesters; en hij zal neder
onder de dienaren om het einde te zien.
En toen zij in het midden des voorhofs
vuur ontstoken hadden, en daar omheen
*) „En het geschiedde, toen de koning het woord van
den man Gods gehoord had, dat hij zijne hand tegen
hem uitstrekte, zeggende: grijpt hem! En zijne hand
verdorde, die hij tegen hem had uitgestrekt, zoodat hij
haar niet tot zich kon terugbrengen." (III fieg. XIII: 4.)
-ocr page 658-
DE NACHT VAN HET LIJDEN.
018
doch wee den mensch, door wien erger-
nis komt!"
Verheven, aandoenlijk schouwspel: terwijl val-
sche getuigen de onzinnigste en tegenstrijdigste
beschuldigingen tegen Jezus inbrengen, de eene
leugen op de andere, de eene valschheid op de
andere stapelen — zwijgt Jezus — en wordt
de voorzegging van den Psalmist (XXXVII: 13—15)
vervuld: Zij, die mijne ziel zochten, span-
den hunne strikken, en die naar mijn
onheil streefden, spraken verderving,
en smeedden listen al den dag. Doch Ik,
ik was als doof en hoorde niets, gelijk
een stomme, die zijn\' mond niet opent.
Ik, ik ben een\' man gelijk geworden,
die niet hoort en die in zijnen mond
geen tegenredenen heeft.
Onze eerste stamouders in het paradijs hadden
gesproken, om met vermetele woorden hunne
zonde te verschoonen, de tweede stamvader,
Jezus Christus zwijgt en rechtvaardigt zich met
geen enkel woord. Door deze nederige en aan
God overgegevene stilzwijgendheid verzoent Hij
niet alleen, zooals de II. Hieronymus schrijft,
de ijdele rechtvaardiging der stamouders maar
ook onze eigene ontelbare zonden van de tong
en predikt ons de innerlijke voortreffelijkheid en
de hooge waarde der stilzwijgendheid.
Christus zwijgt. Maar als de Iloogepriester
Christus in den naam van den levenden God over
zijne goddelijke waardigheid ondervraagt, als het
niet meer de woorden en daden van den Zoon
des menschen maar de eer van God geldt, ver-
breekt Jezus zijn stilzwijgen, en legt plechtig
die verheven duidelijke getuigenis af, die voort-
aan door alle eeuwen de huichelarij der Christus-
loochenaars te schande maakt: »Gij hebt het
gezegd, Ik ben het," d. i. Ik bezweer bij
den levenden God, dat Ik de Christus, de Zone
Gods, des Gezegenden ben. De Iloogepriester
Caïphas vat de geheele beteekenis van dit ant-
woord: Daardoor verklaart zich Christus niet
slechts voor een\' lieveling van God, voor een
kind Gods, zooals ieder heilig en rechtvaardig
mensch is, maar voor den eeniggeboren Zoon
zitten. >Zij allen veroordeelden Hem." De Hooge*
priesters Annas en Caïphas veroordeelen Hem,
als een godslasteraar, omdat Hij zichzelven God
maakte en den tempel des Heeren verachtte!
De romeinsche landvoogd Pilatus veroordeelt Hem,
omdat hij Jezus wel onschuldig, maar voor zoo
een geringen en nietsbeduidenden mensch houdt,
dat hij Hem onbeschroomd ter geeseling en kruisi-
ging durft overleveren, om de gunst des keizers
niet te verliezen, en een opstand van de Joden
te voorkomen! Herodes, de vorst van Galilea ver-
oordeelt Hem, en wel als een boosdoener, wien
spot en verachting behoort! De verrader Judas
veroordeelt Hem, en wel als eene nietige koop-
waar, die men voor ellendige dertig zilverlingen
geven mag! De Phariseërs en Schriftgeleerden
veroordeelen Hem, als een dwaalleeraar, als van
den duivel bezeten, als een vraat en wijndiinker,
als een vriend van de zondaren en tollenaars,
als een opruier des volks en vijand van den kei-
zer! De romeinsche soldaten veroordeelen Hem
als een dwaas, die zich voor koning uitgaf, waar-
om zij Hem met een purperen mantel, doornen-
kroon, rietstaf en kniebuiging bespotten! Eindelijk
veroordeelt Hem geheel het Joodsche volk als
den snoodsten, des doods waardigsten onder alle
menschen, slechter dan de oproermaker en moorde-
naar Darabbas! — nEn zij veroordeelden Hem."
Heeft men Christus aldus behandeld, moeten
wij dan nog verwonderd staan, als de slechte
en onwetende menschen van alle eeuwen ook over
de Bruid van Christus, over de H. Kerk, ver-
metel te recht zitten, valsche en elkander tegen-
sprekende getuigenis tegen haar geven en ze
veroordeelen? 0 laat u door zulke aanmatigende
veroordeeling niet op het dwaalspoor brengen.
Hinderen en bedroeven u de lasteringen, be-
schuldigingen en valsche getuigenissen tegen de
Kerk Gods, sla dan uw oog op den onschuldig
veroordeelden, op den van alle kanten en zoo
tegensprekend aangeklaagden Jezus, en zeg in
uw hart: Heeft de goddeloosheid over den Meester
zelven te recht gezeten, waarom zou zij het dan
ook niet tegen Diens leerlingen en plaatsbeklee-
ders doen? »Er moet ergernis komen, I
-ocr page 659-
DE NACHT VAN HET LIJDEN.
619
van en één in wezen met den hemelschen Vader.
Zóó verstaat Caïphas, zóó verstaat geheel de Hoogc
Raad het antwoord van Christus, en Christus be-
vestigt die opvatting, terwijl Hij, zijne godde-
lijke majesteit betuigende, er bijvoegt: Van nu
aan zult gij den Zoon des menschen zien, ge-
zo ten ter rechterzijde der kracht Gods, en ko-
mende op de wolken des hemels." — Verscheur
nu uwe kleederen, gij
ongelukkige booswicht
op den opperpriester-
lijken stoel, huichel met
eene heilige verontwaar-
diging over de gewaande
godslastering, spreek nu
de doodschuld uit over
helonschuldig Lam Gods!
0 dwaas, zelfs uw hui-
chelende ijver en uwe
leugenachtige handeU
wijze moesten, volgens
het raadsbesluit dereeu-
wige wijsheid, tol ver-
sterking van het geloof
aller eeuwen strekken !
En uw verscheurd op-
perprieslerlijk gewaad
is het profetisch teeken,
dat nu het priesterschap
van het Oud Testament
een einde genomen heeft,
en de ware »Hoogepries-
ter in eeuwigheid" Jezus
Christus, het heiligdom
binnentreedt.
4 Na de veroordeeling van Christus ging de
Uaad, want het was reeds voorbij middernacht,
uiteen; en Jezus werd aan de willekeur der sol-
dalen en aan de wacht in het voorhof van het
opperpriesterlijk paleis overgelaten.
Nu begonnen de mannen, die Hem in
bewaring
hielden, Hem te bespotten en
in het aangezicht te spuwen. Z ij b e d e k-
ten zijn aangezicht en sloegen Hem met
vuisten. En anderen sloegen Hem met
de vlakke hand in het aangezicht, zeg-
gende: Profeteer ons, Christus! wie is
het, die U geslagen heeft? En vele an-
dere dingen zeiden zij, al lasterende,
tegen Hem. En de dienaren gaven Hem
kaakslagen.
Komt hier, gij opgeblazene, roemzuchlige en
ijdele kinderen der menschen! Komt hier, gij
allen, die er alleen op
zint, uw aanzien te ver-
meerderen en in de
oogen der menschen
groot te schijnen! Komt
hier, gij allen, die uw
zoo dwaas genoegen
zoekt in door kleeding
en houding, door gang
en gebaren boven an-
deren uit te munten!
Hier kunt gij de boos-
heid van den hoogmoed
leeren. Want daarom
geeft hier de arme Jezus
aan den hemelschen Va-
der zoo schrikkelijke vol-
doening. 0 rampzalige
slechte mensch als ik
ben! Omdat ik hoovaar-
dig ben, zucht hier mijn
Jezus in onuitsprekelijke
vernedering en is Hij
de spot van het volk ge-
worden. De goddelijke
Meester laat zijn aange-
zicht door de laagste
menschen niet spuw bezoedelen, om mijne be-
haagzucht te verzoenen, en mijne, door de vuilnis
der zonden ontsierde en zoo schandig besmeurde
ziel te zuiveren. Hij doet boetvaardigheid voor
mijne hoovaardige, nieuwsgierige, begeerige oog-
slagen, terwijl Hij zijn minzaam gelaat door de
Joden laat bedekken, naar hetwelk hunne voor-
vaderen , de patriarchen zoo vurig verlangd hadden.
0 onteerd en bespuwd aangezicht van mijnen
Zaligmaker, ik groet en loof u; vergeef mij, o
-ocr page 660-
DE NACHT VAN HET LIJDEN.
6-20
Jezus, door dit geheim uwer vernedering, dat ik
mijne onsterfelijke ziel zoo menigmaal door den
boozen geest lieb laten bespuwen en bezoedelen,
die door allerlei zonden heb laten besmeuren!
0 onteerd en aan bespotting blootgesteld aan-
gezicht van mijnen Zaligmaker, ik groet en loof
U; vergeef mij, o Jezus, door dit geheim uwer
vernedering, dat ook ik U zoo menigmaal de
oogen gebonden heb, toen ik de eenzaamheiden
de duisternis opzocht, om des te onbeschaamder
te zondigen, alsof Gij mij daar niet kondetziea!
O meedoogende Jezus, ootmoedig en vermorzeld
roep ik met den boetvaardigen David: slleer, keer
uw aangezicht van mijne zonden af, en wisch al
mijne boosheden uit." (Ps. 50: 11).
5. Terwijl Jezus zulken ongehoorden spot en
smaad van zijne vijanden leed, werd zijn aller-
heiligst hart door een anderen smaad nog veel
dieper bedroefd en gewond — namelijk door de
drievoudige verloochening van zijn uitverkoren
vriend en Apostel Petrus, zooals ons de II. Evan-
gelisten met de volgende woorden verhalen:
Petrus nu zat buiten in het voorhof
in hun midden. En er kwam cenevan
de dienstmaagden des Noogepriesters,
de deur bewaarster. En Petrus bij de
vlam ziende zitten, die zich warmde,
zag zij hem aan en zeide: Zijt ook gij
niet een der leerlingen van dien mensch?
Ook gij waart met den Galileër, metJezus
den Nazarener! Ja, ook deze was bij
Hem. Maar hij loochende het in tegen-
woordigheid van allen, zeggende: Vrouw,
ik ken Hem niet, en versta ook nietwat
gij zegt. En hij ging uit naar buiten,
vóór den voor hol; en de haan kraaide.
En toen hij de voorpoort uitging, zag
hem eenc andere dienstmaagd, en zeide
tot degenen, die daar waren: Ook deze
was met Jezus den Nazareër! Zij zeiden
dan tot hem: Zijt gij ook niet van zijne
leerlingen. En een ander zag hem, en
zeide: Gij zijt ook een van hen. Maar
Petrus loochende het wederom met eenen
eed: O mensch, dat ben ik niet; ik ken
dien mensch niet. En na tusschenpoos
van omtrent één uur, verzekerde het
een ander, zeggende: Voorwaar! ook
deze was met Hem! want ook is hij een
Galileër. En een weinig daarna traden
toe die daar stonden, en zeiden tot Pe-
trus: Voorwaar! ook gij zijt een van hen,
want gij zijt eveneens een Galileër, en
uwe spraak maakt u bekend. En een van
des Hoogepriesters dienstknechten, een
bloedverwant van dien, aan welken Pe-
trus het oor had afgehouwen, zeide tot
hem: Heb ik u niet bij Hem in den hof
gezien? En wederom loochende het
Petrus en hij begon te vloeken, te ver-
wenschen en te zweren: Mensch, ik weet
niet wat gij zegt. Ik ken dien mensch
niet. van wien gij spreekt! — en ter-
stond, terwijl hij nog sprak, kraaide
de haan ten tweeden male. En de Heer,
zich omkeerende, zag Petrus aan. En
Petrus herinnerde zich het woord, dat
Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan
tweemaal kraait, zult gij Mij driemaal
verloochenen. En naar buiten gegaan
zijnde, weende hij bitterlijk.
Zeker had Petrus gegronde redenen bittere
tranen van boetvaardigheid en berouw te storten;
want, zooals het Evangelie zoo uitdrukkelijk me-
dedeelt, heeft hij tllem in de tegen woor-
digheid van allen geloochend\'\' — geloo-
chend door veinzerij — geloochend door eene
leugen, geloochend door herhaalde leugens, ge-
loochend onder bevestiging van eenen eed! O
behartig dit goed: Zoover kwam het zelf met
een Apostel des Heeren, omdat hij de vermaning
van zijnen Meester niet achtte, omdat hij te veel
op zijn eigene kracht en zijn goed hart ver-
trouwde, omdat hij, in plaats van door gebed
zich in de ure der bekoring voor te bereiden,
sliep, omdat hij zich onvoorzichtig in het ge-
vaar begaf.
Doch het zij verre van mij over den armen,
diepgezonken leerling ten gericht te zitten en de
grootheid zijner zonde af te meten. Veel liever
-ocr page 661-
DE NACHT VAN HET LIJDEN.
021
wil ik met hem weenen en mij van de veelvul-
dige verloochening van mijnen Heer, waaraan ik
mijzelven heb schuldig gemaakt, in de bitterheid
mijner ziel beschuldigen. Want helaas, o god-
delijke Meester, hoe menigmaal heb ik U verloo-
chend — verloochend de heiligheid van uw leven,
terwijl mijn eigen levenswandel tot nu toe zoo
weinig beantwoordde aan het voorbeeld, dat Gij mij
gegeven hebt; verloochend uwe leering, terwijl
ik die gering achtte, en slechts oppervlakkig
overwoog, misschien zelfs door de valsche grond-
slellingen der wereld misvormde; verloochend uw
H. Kruis, daar ik versterving en zelfverloochening
vluchtte en in oogenblikken van druk tegen God
en menschen morde; verloochend uwe genade,
terwijl ik met vrij wat grooter verlangen en vu-
righeid naar de genoegens en vertroostingen der
wereld haakte, dan naar de vertroostingen van
den godsdienst. Dit heb ik gedaan; en hoe zou
ik dan nog een steen op Petrus durven werpen?
Het betaamt mij veel meer, en het is mij voor
mijne onsterfelijke ziel veel voordeeliger de tra-
nen van berouw en de heilige boetvaardigheid
van den prins der Apostelen ernstig te over-
wegen.
Dit waren oprechte tranen van berouw, dit
was eene werkelijke boetvaardigheid, eene
boetvaardigheid van ganscher harte. »IIij ging
naar buiten — buiten de gevaarlijke omgeving,
weg van de plaats van zijnen treurigen val —
en weende bitterlijk." Dit was eene standva s-
tige boetvaardigheid. Tot aan het einde zijns
levens had hij berouw over zijne zonde, en hij
zeide met David: sik erken mijne boosheid en
mijne zonde is altijd tegen mij over (Ps. 50:5).
Eene vrome legende verhaalt, dat Petrus na de
verloochening tot aan het einde zijns levens nooit
meer gelachen heeft, en, zoo dikwijls hij een haan
zag of hoorde, hij wederom begon te weenen.
Dit was eene volmaakte boetvaardigheid, en
met vol recht mocht hij later betuigen: »Heer,
Gij weet alles, Gij weet, dat ik U liefheb."
Zeker eene ootmoedige, sterke en alles door-
staande liefde, eene liefde tot den dood. Voort-
aan ijverde de weder in genade opgenomen leer-
ling in vermoeienissen en lijden van allerlei aard
voor het Rijk van zijn vurig geliefden Meester, en
verwierf eindelijk, als laatste verzoening voor
zijne verloochening, met het hoofd naar beneden
gekruisigd te worden. Dit was eene gekroonde
boelvaardigheid: reeds hier op aarde was de
boeteling lot prins der Apostelen en tot opper-
hoofd der Kerk verheven, en in het andere leven
is hij met de heerlijkste kroon der overwinning
gesierd. Dit heeft de genad eb lik van den Ver-
losser, dit heeft de getrouwe medewerking
van Petrus met de goddelijke genade volbracht!
O getrouwe, langmoedige, barmhartige Herder
Jezus Christus, werp dien blik van genade, dien
levendmakenden, almachtigcn blik ook in mijne
ziel. Mijne ellende ligt open voor uwe oogen.
Ook tegen mij is de helsche slang opgestaan, en
evenals hel verloren schaapje ben ik in distelen
en doornen verstrikt. Mijn oog, o Heer, is op
U gericht. Zend den blik uwer genade in mijne
ziel, opdat ook ik, evenals Petrus opsta, en U
met kloeke liefde, gelijk hij, tot in den dood
getrouw blijve!
-ocr page 662-
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
HET MORGENGERECHT VAN DEN HOOGEN RAAD OVER JEZUS.
DE WANHOOP VAN JUDAS.
(Vrijdag.) (Matth. XXVII: 1—10; Mare. XV: 1; Luc. XXII: 66—XXIII: 1.)
1.
Ongetwijfeld hadden de Opperpriesters en de
Ouderlingen des volks reeds in hunne nachtver-
gadering het doodvonnis over den Zaligmaker
uitgesproken. Doch omdat, volgens de wetten
van den Hoogen Haad, een vonnis, dat s\'nachls
geslagen werd, niet rechtsgeldig was, vergader-
den zij in den vroegen morgen nog eens, in
grooteren getale en vollediger — doch niet om
volgens recht en gerechtigheid de woorden en
handelingen te toetsen, en de tegen Hem inge-
brachte beschuldigingen ie onderzoeken, maar
eenig en alleen, om de des nachts genomen be-
slissing vormelijk en plechtig te bevestigen. Caïphas
staat vol hoogmoed en zelfgerechtigheid van zijnen
zetel op, om den Zone Gods, als een boosdoe-
ner, te verhooren; te gelijkertijd stormen van
alle kanten de onrechtvaardige rechters met vra-
gen, beschuldigingen en bedreigingen tegen Jezus
los. Op listige wijze zoeken zij den Alwijze in
zijne woorden te vangen, en Hem een enkel
woord als bekentenis tot zijne veroordeeling te
ontlokken: «Zijt Gij de Christus?" roepen Hem
de snoodaards van alle kanten toe.
Overwegen wij het antwoord van Jezus goed:
het geldt voor alle tijden en plaatsen! De vij-
anden der waarheid en van den godsdienst, de
vijanden van Christus en van de Kerk, doen wel
is waar velerlei vragen, als wilden zij ophelde-
ring en terechtwijzing. Maar is dit bij hen ern-
stig gemeend? Helaas, de boosheid wil
n terstond des m o r-
gens vroeg als het nu dag
geworden was, hieldenal
de Opperpriesters met de
Ouderlingen des volks,
de Schriftgeleerden en
de geheele Vergadering
raad tegen J ezus, om Hem
ter dood te brengen; en
zij brachten Hem in hunne
vergadering, en zeiden:
Indien Gij de Christus
zijt, zeg het ons! En Hij
zeide tot hen: Indien Ik
het u zeg, zult gij Mij niet
gelooven; en zoo Ik u ook
ondervraag, zult gij Mij
geen antwoord geven, noch
Mij loslaten. Doch van nu aan zal de
Zoon desmenschen gezeten zijn ter rech-
terzijde der kracht Gods. Zij nu zeiden
allen: Zijt Gij dan de Zoon Gods? Gij
zegt het; want Ik ben het! En zij z e i-
den: Wat behoeven wij nog getuigenis?
want wij zelven hebben hetuitzijnen
mond gehoord.
En de gansche menigte stond op, en
Jezus gebonden hebbende leidden zij
Hem weg, en leverden Hem over aan den
landvoogd Pilatus.
-ocr page 663-
HET MORGENGERECHT VAN DEN HOOGEN RAAD OVER JEZUS.
623
ons dat aan? Gij moogt toezien. En hij
wierp de zilverlingen weg in den tem-
pel, en vertrok; en hij ging heen en
verhing zich.
Een gierigaard tot op het einde zijns levens!
Hij heeft voor de zilverlingen de angstigste zorg,
hij werpt ze in den tempel; maar zijn onsterfe-
lijke ziel stort hij — in de hel!
De Opperpriesters
nu namen de zilver-
lingen en zeiden:
II et is niet ge-
oorloofd die in de
schatkist te werpen,
omdat het een bloed-
prijs is. En beraad-
slaagd hebbende,
kochten zij daarvoor
den akker des pot-
tenbakkers, tot eene
begraafplaats voor
de vreemdelingen.
(Vgl. bl. 73). Daarom
werd die akker ge-
naamd Haceldama,
dat is: Hloedakker,
tot op den h u i d i-
gen dag. Toen is
vervuld geworden,
wat gesproken is
doorJeremias, den
Profeet, die zegt:
En zij namen de
dertig zilverlingen,
de waarde des ge-
waardeerden, dien van de kinderen Is-
raëls gewaardeerd hebben; en zij gaven
die voor den akker des pottenbakkers,
gelijk de Heere mij bevolen had.
Welke huichelarij van de Opperpriesters! de
II. Kerkleeraar Augustinus geeselt hen treffend
in de volgende woorden: De huichelaars! Zij
durven het bloedgeld niet in de schatkist van den
tempel te nemen — maar het bloed van den onschul*
dige nemen zij onbeschroomd op hun geweten!
79
maar geene terechtwijzing! Al houden
zich ook vrome en kundige mannen door woord
en schrift onledig om de vooroordeelen en het
misverstand der dwaal- en ongeloovigen uit den
weg te ruimen, en geest en leer van onze II.
Kerk naar waarheid voor te stellen; hoe nietig
is het getal van hen, die hun woord kalm, leer-
gierig en met een redelijk verlangen naar de
waarheid onderzoeken!
Hoe talrijk daarentegen
degenen, die er dade>
lijk over vallen, het
misvormen, verdraaien
en belasteren! Evenals
de Opperpriesters en
Schriftgeleerden, is het
hun niet om dekennis,
maar om de ver oor
deeling van de vvaar-
heid te doen. En brengt
gij ze met eene tegen-
vraag in het nauw, dan
geven zij er geen ant-
woord op, vallen op een
ander onderwerp, en,
in plaats van grondige
wederlegging, nemen
zij tot lagen spot ol
trotsche smaadredenen
hunnen toevlucht. Zóó
was het voor achttien
eeuwen, en zóó is het
altijd; en in onze dagen
nog kan de goddelijke
Meester die booswichten
toeroepen: tlndien Ik het u zeg, zult gij Mij
niet gelooven; en zoo Ik u ook ondervraag, zult
gij Mij geen antwoord geven, noch Mij loslaten.\'\'
2. Judas, die Hem geleverd had, als-
dan ziende dat Hij veroordeeld was,
kreeg berouw, en bracht de dertig zil-
verlingen aan de Opperpriesters en de
Ouderlingen terug, zeggende: Ik heb
gezondigd door u rechtvaardig bloed
te leveren! Doch zij zeiden: Wat gaat
-ocr page 664-
624                                              DE WANHOOP VAN JUDAS.
Volgens de overlevering heeft zich de verrader
in het dal des vloeks, in het Gehennadal (zie
bl. 177) ten zuiden van de stad Jerusalem, aan
eenen vijgenboom verhangen; in de Handelingen
der Apostelen (I: 18—19) wordt er nog bijge-
voegd: »En hij is door midden geborsten,
en al zijne ingewanden zijn uitgestort.
En het is bekend geworden aan allen,
die te Jerusalem woonden." — Merkwaar-
dig lot van den verrader! Het tweede boek der
Koningen (XVIII: 14—15) verhaalt ons van den
trouweloozen Koningszoon, Absolom, dat hij
aan een eik hangende stierf: »En daar hij nog
leefde, hangende aan den eik, liepen tien jon-
gelingen, wapendragers van Joab toe en hem
slaande, doodden zij hem." Zoo ook van Achi-
tophel, den vroegeren raadsman en verlrou-
weling van David, die zijnen Heer verraadde,
en tot Absolom overliep: »En Achitophel maakte
zich op, ging naar zijn huis in zijne stad; en
maakte bestellingen aangaande zijn huis, en ver-
worgde zich." (Ib. XVII: 23). Ziedaar de vooraf-
beeldingen van den verrader Judas en de straffen
Gods over de trouweloosheid!
Petrus en Judas hadden beiden tegen hunnen
Heer en Meester gezondigd; doch hoe hemels-
breed verschilt hun gedrag na de zonde en hun
lot! Petrus wendt zijn oog naar den Verlosser,
en zie, hem treft een blik der genade; Judas
richt zijne schreden naar de vijanden van Ghris-
tus, naar de Opperpriesters, en vindt daar en-
kel harlvochtigheid. Petrus erkent de grootheid
zijner zonde, maar omdat het oog zijns geestes
helder en zijn geloof levendig is, leert hij tot
zijnen troost, dat de barmhartigheid van den
Zaligmaker nog oneindig grooter is. In Judas
daarentegen is het geestelijk oog door de aan-
houdende boosheid en de onwaardige Communie
verduisterd, en de kracht van het geloof gebro-
ken; daarom is de nacht der wanhoop in zijne
ziel. Petrus verootmoedigt zich; hij is bereid,
de verachting zijner medeapostelen, het verlies
van zijne vroegere verheffing en al de gevolgen
en straffen zijner zonden te verdragen, en werpt
zich met boetvaardige onderwerping in Gods ar-
men. De hoovaardige Judas wil het verwijt der
leerlingen, de bespotting der wereld en de fol-
teringen van zijn geweten niet verdragen, wan-
hoopt en verhangt zich. De mannen, die zich
vroeger zoo inschikkelijk en minzaam jegens hem
geloond hadden, toen hel er op aankwam, hem
van zijn goddelijken Meester te vervreemden, en
zijn verraad te ondersteunen, bejegenen hem
thans, na het gepleegde feit, met hoogmoedigen
spot. sWat gaat ons dat aan? Gij moogt toe-
zien!" Zoo storten zij hem in wanhoop. Eene
overoude en toch nog altoos nieuwe geschiede-
nis ! Vóór de zonde vleien u booze menschen,
als waren zij uwe meest toegenegene vrienden;
maar hebt gij hunnen raad gedaan en het kwaad
gepleegd, dan trekken zij zich koud en spottend
van u af en laten u aan uwe ellende over. Deze
wijze van handelen hebben zij van hunnen leer-
meester, den duivel geleerd. Vóór de zonde be-
vredigt en troost hij uw geweien met sluwe
lieftalligheid, en fluistert u toe, dat, wat gij
voorhebt te doen, voor uw persoon en in uwe
omstandigheid, óf in het geheel geen kwaad is,
óf althans van luttel weinig beteekenis, duizen-
den anderen hebben ook reeds zóó gedaan en
de barmhartige God zal het u genadig vergeven.
Maar na de bedreven zonde neemt de duivel op
eens de banden weg, die hij u voor de oogen
gehouden heeft, de doortrapte verleider wordt
een wreed rechter, die u tot in het harle roept:
»Voor u is er geene barmhartigheid meer, de
maat der genade is voor u vervuld, vruchteloos
is uwe boetvaardigheid, gij zijt reeds gevonnisd
en voor eeuwig verloren.\'\' — Wilt gij zulke el-
lende ontgaan, wedersta dan van den beginne
den helschen geest, als hij u tot ontrouw jegens
uwen Zaligmaker, tot vijandschap tegen de Kerk,
tot verraad aan de plichten van uwen staat wil
overhalen! — Absolom aan een eik, Achitophel
aan den deurstijl van zijn huis, Judas aan een
vijgenboom: \'t is een vreeselijk maar heilzaam
gezicht in de ure der bekoring!
--------«5si£-57»e!irX55a2ü5»»----
-ocr page 665-
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
JEZUS VOOR PILATUS EN HERODES.
(Vrijdag.) (Malth. XXVII: 14—14; Mare. XV: 2—5; Lm. XXIII: 3—12;
Joan. XVIII : 18—38.)
1.
Joden op dien dag hebben aangedaan, het zoeir-
offer harer eerbiedigste aanbidding, harer innigste
liefde en medelijdende deelneming aanbieden. —
Daarom begint zij de godsdienstplechtigheid van
den Goeden Vrijdag met eene akle van nederig
eerbetoon, terwijl de priester met al de bedie*
naren des altaars zich voor de trappen van
het altaar op hun aangezicht nederwerpen en
eenigen tijd in stille aanbidding en heilige droe-
fenis het geheim der vernedering van Christus
op Golgotha overdenken. — Na eenige korte
lezingen en gebeden wordt de Passie, d. i.
de geschiedenis van het lijden onzes Heeren, en
wel volgens het Evangelie van den H. Joannes
voorgedragen, waarop volgt eene lange reeks van
openlijke en plechtige Gebeden voor alle stan-
den der Kerk, zooals voor hen, die op het
punt staan, ledematen der Kerk te worden, ver-
der voor de ketters en afvalligen, eindelijk voor
de Joden en heidenen. — Om het bijzonder vuur,
waarmede zij op dien dag voor vriend en vijand
bidt, aan te toonen, begint zij elk dezer gebeden
met eene kniebuiging *). Hiervan is alleen uit-
gezonderd het gebed voor de Joden, waarbij
geene kniebuiging plaats heeft, omdat hunne
voorvaderen op dien dag, terwijl zij spottender-
wijze voor Christus knielden, deze betuiging van
choonheid en gedaante
is van Hem geweken. Hij
- \'-J werd veracht en van elk
"\'§§ verworpen, een man van
smarten, die zijn aange-
zicht bedekt, zoo versmaad
was Hij. Waarlijk, Hij
heeft onze ellenden op
zich genomen en onze
smarten getorscht. De
straf, die ons tot heeling
strekken moest, was op
Ik ben de verrü*
zeni» en het leren;
die In mij gelooft,
zal leven.
Hem, en door zijne strie-
men werd ons genezing.—
0 gij allen, die langs den
weg voorbijgaat, geeft
acht en ziet, of er eene
smart gelijk is aan mijne
smart. — Gezegend de paal, waardoor
de gerechtigheid hersteld wordt! — Komt
dus en laat ons aanbidden en nedervab
len en weenen voor den Heer; — want
wij zijn door zijne wonden genezen."
Op deze en soortgelijke profetische woorden
van het Oude Testament steunt de kerkelijke
plechtigheid van den Goeden Vrijdag in
hare verschillende, beteekenisvolle en treffende
ceremoniën. De Kerk wil haren goddel ij ken Brui-
degom voor den smaad, dien Hem de laffe Pila-
tus, de boosaardige Herodes en de bloeddorstige
*) „Flectamus genua" d. i. Laat ons de knieën
buigen. — „Levate" d. i. Staat op.
-ocr page 666-
JEZUS VOOR PILATÜS EN HEKODES.
626
aanbidding geschandvlekt en onteerd hebben. Na
het laatste dier gebeden geschiedt de ontbloo-
ting en plechtige vereering van het II.
kruis. Dit eerwaardig teeken onzer verlossing,
dat van Passiezondag af op alle altaren bedekt
is, wordt op Goeden Vrijdag onder plecbtigen
zang *) ontbloot. Deze onlblooling geschiedt ach-
lervolgens, namelijk driemaal, ten teeken, dat
God de verlossing van het menschdom door bet
bitter lijden en den dood van Christus langzamer-
band heeft voorbereid, en dat ieder der drie godde-
lijke Personen aan het verlossingswerk heeft deel-
genomen. Nadat het ontbloote kruis voor bet
altaar op den grond gelegd is, gaat de priester
met de bedienaren van het altaar en geheel de
aanwezige geestelijkheid, het onder drievoudige
kniebuiging vereeren, terwijl intusschen door het
Koor de zoogenaamde im proper ia gezongen
worden, d. i. die hartroerende klachten en ver-
wijtingen, waarin de Verlosser den Joden en
allen menschen in \'t algemeen den snooden on-
dank voorhoudt, waarmede zij zijne liefde ver-
golden hebben.
Op Goeden Vrijdag wordt er geen misoffer
opgedragen: op den dag, dat de bloedige offer-
ande van Christus de harten aller geloovigen bezig
houdt, behoort de onbloedige plechtigheid daar-
van achterwege te blijven. Doch de daags te
voren geconsacreerde II. Hostie wordt wel, zoo-
als anders bij de consecratie, ter aanbidding in
de hoogte geheven, en daarop door den priester
genuttigd. — Doch, zooals we gezegd hebben,
is deze opheffing van de II. Hostie, verbonden
met de Communie en eenige gebeden (Bv. Pater
noster), die anders in de H. Mis voorkomen,
geene eigenlijke Mis, omdat er niet geconsa-
creerd wordt.
Op vele plaatsen worden al deze godsdienst-
plechtigheden besloten met de plechtige overbren-
ging van bet Allerheiligste naar het zoogenaamd
*) „Eccc lignum crucis" etc. d. i. „Aanziethet
hout des kruises waaraan Let heil der wereld gehangen
heeft. Komt het aanbidden" — d. i. hulde bewijzen,
omdat Hij ons aan het kruis verlost heeft.
II. Graf, d. i. naar eene hiertoe afzonderlijk
gereed gemaakte met bloemen en menigvuldige
lichten versierde plaats, waar het ter aanbidding
blijft uitgesteld *). Gelukkige parochie waar dit
aloud eerbiedwaardig gebruik jaarlijks met groote
deelneming geschiedt, en de geloovigen er zich
niet mede te vrede stellen, bloemen en kaarsen
ter waardige versiering bereidwillig te offeren,
maar het zich ook tot een zoeten en heiligen
eereplicht rekenen, den wezenlijk tegenwoor-
digen Verlosser, in die uren des heils met die
vurigheid te bezoeken, waarmede weleer de vrien-
den van Christus zijne werkelijke begrafenis vol-
bracht hebben. Want zijn deze vurige gebeden
en godsdienstige offers der geloovigen, als ware
het niet een zoenoffer, eene Gode gevallige vol-
doening voor de veelvuldige bespottingen, welke
weleer den Zaligmaker voor den rechterstoel van
Herodes en Pilatus zijn aangedaan?
Doch laten we tot de geschiedenis van het
lijden onzes Heeren en Zaligmakers terugkeeren,
en uit den mond der Evangelisten leeren, hoe
laf en plichtvergelen die Pilatus, hoe snood en
trots die Ilerodes tegen Hem zijn te werk gegaan.
2. Zij voerden dan Jezus vanCaïphas
naar het rechthuis; en het was vroeg
in den morgen. En zij zelven gingen
niet binnen in het rechthuis, om niet
ontreinigd te worden, maar het Pascha
te kunnen eten. Pilatus kwam dan uit
tot hen, en zeide: Welke beschuldiging
brengt gij in tegen dezen mensch? Zij
antwoordden en zeiden: Indien deze
geen boosdoener ware, zouden wij hem
niet aan u hebben overgeleverd. Pilatus
zeide dan tot hen: Neemt gij Hem, en
oordeelt Hem naar uwe wet! De Joden
zeiden dan tot hem: Ons is het niet ge-
oorloofd iemand ter dood te brengen.
Opdat het woord van Jezus vervuld wierde,
dat Hij gezegd had, aanduidende, welk
eenen dood**) Hij sterven zou.
*) Volgens de Komeinsche Liturgie geschiedt dit
op Witten Donderdag na de mis.
**) Namelijk door de hand der heidenen.
-ocr page 667-
627
JEZUS VOOR PILATUS EN HERODES.
leerende, na begonnen te hebben van
Galilea, tot hiertoe.
Driemaal zien wij den goddelijken Meester in
verhoor voor Pilatus (zie bl. 179): eerst onmid-
dellijk nadat men Hem uit het opperpriesterlijk
paleis naar het rechlhuis van den Sledehouder
gevoerd had; dan wederom na zijne terugkomst
uit het paleis van Herodes; eindelijk na zijne
wreede geeseling. Bij het eerste verhoor getuigt
de Stedehouder openlijk de onschuld van Chris-
tus. Bij het tweede verhoor neemt hij het be-
sluit, den Onschuldige te laten geeselen. Ten
slotte willigt hij bij het derde verhoor het ver-
langen van de Joden in, en levert hun Christus
over om Hem te kruisigen.
Zoo stond dus de allerhoogste Heer van hemel
en aarde met geboeide handen, en met zijn onder
afmatting en smart gebogen lichaam, het aangezicht
met bloed en fluimen bedekt, als een arm, plich-
tig boosdoener voor den heidenschen rechter!------
Eene ontelbare volksmenigte, deels burgers van
Jerusalcm, deels vreemdelingen, die naar het
Paaschfeest gekomen waren, overdekten het groote
marktplein voor het paleis van Pilatus. De pries-
ters, de Phariseërs en Schriftgeleerden hadden
zich wijselijk onder de scharen verdeeld, om aan
alle hoeken en kanten het volk tegen den On-
schuldige op te hitsen, en degenen, die Hem
soms genegen waren, en van zijne onschuld over-
tuigd zijn mochten, schrik aan te jagen. — In
de voorste reien stonden de Opperpriesters en
de voornaamste leden van den Hoogen raad, en
deden voor den Stedehouder (die boven op den
hoogen marmeren trap voor het rechlhuis stond)
de drievoudige beschuldiging tegen den Heer:
»Hij heeft het volk door dvvaalleeringen verleid;
Hij heeft verboden den Keizer schattingen te be-
talen; en Hij heeft zichzelven tol Koning willen
opwerpen." De huichelaars! Zij immers zelven
weten zeer goed, dat elk dezer beschuldigingen
eene leugen is! — Doch wenden wij onzen blik
van hen af, en overwegen wij uit dit eerste
verhoor van Christus voor Pilatus in het bijzon-
der twee woorden: het eene uit den mond van
Christus, het andere uit den mond van Pilatus.
En zij begonnen Hem te beschuldigen,
zeggende: Wij hebben Hem bevonden,
dal deze ons volk verleidt, en verbiedt
schattingen te betalen aan den Keizer,
en zegt, dat Hij zelf Christus, de Ko-
ning is. —
Pilatus ging dan het rechlhuis wederom
in; en hij riep Jezus. Jezus nu stond
voor den Stedehouder. En de Stede-
houder ondervroeg Hem, zeggende: Zijl
Gij de Koning der Joden? Jezus ant-
woordde: Zegt gij dit uitu zelven, of
liebben anderen het u van Mij gezegd?
Pilatus antwoordde: Ben ik dan een
Jood? Uw volk en de Opperpriesters
hebben U aan mij overgeleverd: Wat
hebt Gij gedaan? Jezus antwoordde:
Mijn Koningrijk isnietvandezewereld!
Indien mijn Koningrijk vandezewereld
ware, mijne dienaren zouden wel strij-
den, opdat Ik niet overgeleverd wierde
aa n de Joden; maar nu, mijn Koningrijk
is niet van hier! Pilatus zeide dan tot
Hem: Gij zijt dus een Koning? Jezus
antwoordde: Gij zegt het; Ik ben een
Koning. Hiertoe ben Ik geboren, en
hiertoe in de wereld gekomen, om ge-
tuigenis te geven aan de waarheid. Al
wie uit de waarheid is, hoortnaarmijne
stem. Pilatus zeide tot Hem: Wat is
waarheid? En toen hij dit gezegd had,
ging hij wederom buiten tot de Joden.
En Pilatus zeide tot de Opperpriesters
en de scharen: Ik vind geene schuld in
dezen mensch. En de Opperpriesters
beschuldigden Hem van vele dingen;
doch IIij antwoordde niets. Pilatus nu
ondervroeg Hem wederom, zeggende:
Hoort Gij niet hoeveel zij tegen U ge-
tuigen? Antwoordt Gij niets? Doch
Jezus antwoordde niets meer, zoodat
de Stedehouder, Pilatus zich verwon-
derde. Doch zij hielden aan, zeggende:
Hij ruit het volk op, door geheel Judea
-ocr page 668-
JEZUS VOOR PILATUS EN HEHODES.
628
Heiden tot Christus zeggen: O dwaas, wat wilt
Gij U met de waarheid bemoeien, ja om de ver-
kondiging der zoogenaamde waarheid U aan zul-
ken bitteren haat en zoovele gevaren blootstellen ?
Wat is waarheid? Waar is die te vinden? Ner-
gens op aarde! Hier op aarde heerscht slechts
twijfel, dwaling en leugen. Daarom is hij alleen
een wijs man, die zich om de waarheid niet
bekreunt, maar zich in het leven verheugt en
\' zich ongestoord aan het blijde genot van het
oogenblik overgeeft." — Welke treurige beken-
i tenis! Hier erkent het heidendom door den mond
\' van Pilatus zijne onmacht, tot de waarheid te
geraken. Het bekent, dat al de inspanningen
der beroemdste wijsgeeren tot niets dan tot twij-
| fel aan elke waarheid geleid hebben. Het bekent,
j dat het hier op aarde op de gewichtigste vragen
van den menschelijken geest geen antwoord geeft. —
»Wat is waarheid?" En zie, deze bekentenis
legt het heidendom op merkwaardige
I wijze juist af op den dag, waarop de we-
reld door het v e r z oe ni n g s o f f e r van
Christus in waarheid en genade v e r-
nieuwd moet worden!
Dan helaas, noch de romeinsche Stedehouder,
noch Herodes, de Vorst van Galilea hebben van
deze heerlijke vernieuwing eenig voorgevoel. Of-
schoon anders tot op dien dag de bitterste vïj-
anden, zijn beiden toch in hun optreden tegen
de waarheid gelijk: Pilatus wanhoopt aan de
waarheden, en Herodes drijft er den spot mede,
zooals ons het Evangelie in het volgende verhaalt.
3. Toen nu Pilatus van Galilea hoorde,
vroeg hij, of die mensch een Galileër
was. En vernemende, dat IIij uit het
gebied van Herodes was, zond hij Hem
tot Herodes, die ook zelf in die dagen
te Jerusalem was. Herodes (zie bl. 338)
nu, Jezus ziende, verblijdde zich zeer;
want sedert lang was hij begeerig Hem
te zien, omdat hij veel van Hem gehoord
had; en hij hoopte eenig wonder t e e k e n
door Hem te zien geschieden. En hij
ondervroeg Hem met vele woorden; doch
Hij antwoordde hem niets. De Opper»
»Ik ben een Koning; hiertoe ben Ik ge-
boren. Doch mijn Koningrijk is niet van
deze wereld." — Volmaakt overeenstemmend
zeggen ons alle vier Evangelisten, hoe Christus
voor den romeinschen Stedehouder van zijne
waarachtige koninklijke waardigheid getuigenis
heeft afgelegd. Ook in den toestand zijner
diepste vernedering is Hij Koning, ja de eenige,
waarachtige Koning van alle menschen; en de
Vader heeft Hem zelfs eene drievoudige, konink-
lijke heerschappij gegeven: de heerschappij over
den geest van den mensch door zijne waarheid,
de heerschappij over den wil van den mensch
door zijne geboden, de heerschappij over de ziel
van den mensch door zijne genade. Maar de
heerschappij is niet, zooals bij gewone Vorsten,
eene heerschappij van geweld; hetKoningrijk
van Christus is niet van deze wereld.
De Vorst die het gesticht heeft, het doel, dat
IIij beoogt, de goederen die in Hem zijn weg-
gelegd, en de machten, die het bewaken: dat
alles stamt niet van deze wereld, maar van bo-
ven. — Doch al is het Koningrijk van Christus
niet van deze wereld, is het toch in deze we-
reld en voor deze wereld, d. i. voor alle men-
schen. Daarom is het even onrechtvaardig als
uitzinnig, indien de goddeloozen hunne onderdruk-
king en berooving der Kerk daarmede willen
rechtvaardigen: »de Kerk is immers niet van deze
wereld, maar geestelijk en bovennatuurlijk, en
heeft daarom geene aardsche goederen, vrijheden
en rechten van noode." Juist als hadde de mensch,
omdat hij volgens zijne onsterfelijke ziel niet
van de aarde, maar van den hemel afstamt,
noch kleeding, noch voedsel, noch onderkomen
noodig! O dwaasheid! Doch staan wij hierover
niet verwonderd! De Zone Gods kwam van den
hemel, en zie, de staatsmachten, de Schriftge-
leerden en Phariseërs hebben Hem beschouwd
als een vreemdeling, die geen recht heeft, en
Hem zijne kleederen, zijne vrijheid en leven ont-
roofd: waarom zouden dan hunne navolgers de
Uruid van Christus, de Kerk beter behandelen?!
En let nu op het woord van Pilatus: »Wat
is waarheid?" Daarmede wil de ongeloovige
-ocr page 669-
JEZUS VOOR PILATUS EN HERODES.                                       62Ü
Verlosser de ijdele en leugenachtige zelfrecht»
vaardigingen der menschen, evenals de vervloe-
kingen, het zweren en de meineeden der god-
deloozen verzoenen en voor die rampzaligen de
genade der bekeering verwerven.
Dit volhardend stilzwijgen van Christus ont-
steekt den woedenden toorn van Herodes; hij ge-
voelt zich daardoor veracht en beschaamd gemaakt.
Doch hij weet zijne woede sluw te verbergen,
en begint zich nu daardoor te wreken, dat hij,
met zijne krijgslieden, den Zaligmaker bespot.
»IIerodes, met zijne krijgslieden, be-
spotte Hem. — Een wit narrenkleed, *) zoo-
als dit in het Oosten arme, onnoozele menschen
gewoon waren te dragen, werd aangebracht en
Christus aangedaan. Daardoor wilde Herodes zeg-
gen: »Zie den dwaze, Hij wilde zich tot koning
opwerpen, en omdat Hij zich bij zijne onbe-
schaafde metgezellen en het gewone volk zeker
aanzien wist te verschaffen, beeldde Hij zich groote
zaken in. Doch nu, voor beschaafde lieden, voor
de Opperpriesters en voor mij, den koning, nu
is het met zijne wijsheid gedaan, nu weet Hij
geen verstandig woord te spreken; nu staat Hij
daar verlegen en stom, als een onnoozele!\'\'
Eeuwige wijsheid, hoe wordt gij bespot! IIemel-
sche Leermeester, hoe wordt ge veracht! Maje-
steit van mijnen God, hoe wordt ge onteerd! —
En duurt die bespotting van Christus niet sedert
achttien eeuwen onafgebroken voort, terwijl on-
geloof, wereldgezindheid en onwetendheid onzen
Heer Jezus Christus in zijne II. Kerk met smaad
overladen, hare leerstellingen vervalschen, hare
pogingen verdacht, hare gebruiken belachelijk
*) Dit wit kleed bij de dubbele bespotting van
Christus mag niet verward worden met den purperen
mantel, dien de krijgslieden Christus bij de derde en
vierde bespotting omgeworpen hebben. Verschillende
Schriftverklaarders houden dit wit kleed voor den Can-
didatenmantel, zooals dien bij de Eomoinen gewoon waren
te dragen die naar hooge eere-plaatsen stonden. En
terwijl Herodes den Zaligmaker spottenderwijze daar-
mede bekleedt, en aldus naar Pilatus terugzendt, heeft
hij daardoor willen zeggen : Ziehier Pilatus, den ver-
waanden dwaas, die zich boven ons beiden meende te
verheffen en koning van Judea en Galilea te worden.
priesters nu en deSchriftgeleerden ston-
den daar, hevig Hem beschuldigende.
Doch Herodes met zijne krijgslieden
verachtte Hem; en Hem een wit kleed
omgedaan hebbende, bespotte hij Hem,
en zond Hem aan Pilatus terug. En op
dienzelfden dag werden Herodes en Pi-
latus vrienden; want te voren waren zij
met elkander in vijandschap.
Treurige vriendschap van de goddeloozen ten
koste van den Alheilige! Schrikkelijk verbond
van Heidenen en Joden legen den Gezalfde en zijne
II. Kerk. De heidensche Stedehouder, die zich
wel meermalen inbreuk op de regeering van den
Jodenvorst veroorloofd had , vindt hier een ge-
schikt middel om den vertoornde te bevredigen,
terwijl hij, door de toezending van Christus,
den hoogmoed, de wraakzucht en de ijdele nieuws-
gierigheid van Herodes Anlipas streelt. — Reeds
vroeger is het verhaald, hoe deze Herodes, de
zoon van den kindermoorder, een zeer lichtzinnig,
eerzuchtig, onkuisch, en slecht mensch geweest
is, die met zijns broeders vrouw in openbare
echtbreuk leefde, Joannes den Dooper onthoofde,
en ook meermalen Christus naar het leven ge-
staan had. De Alheilige moest nu dezen hui-
chelaar, moordenaar en echtbreker te woord
staan, — te woord staan tegen de lagen laste-
ringen van de Opperpriesters!
Doch Hij zwijgt, en verwaardigt zich niet tot
Herodes een enkel woord te spreken. Waarom dit
stilzwijgen? Eerstens is dit de welverdiende straf
voor den goddeloozen moordenaar van den laat-
sten en grootsten onder alle de Profeten, voor
den echtbrekenden wellusteling en huichelaar:
Hij, de Vorst der Joden, is duizendmaal onwaar*
diger, dan de heidensche Pilatus, uit den mond
van Jezus, zelfs maar een enkel woord te hoo-
ren. Ten tweeden spreken de beschuldigingen
der Opperpriesters elkander zoo tegen, zijn zoo
bespottelijk en openlijk gelogen, dat ze geene
wederlegging van noode hebben. Ten derden
wist Jezus vooraf, dat elke rechtvaardiging tegen-
over deze beschuldigers en voor dezen rechter
nutteloos was. Eindelijk ten vierden wil de goede I
-ocr page 670-
JEZUS VOOR PILATUS EX 1IER0DES.
630
maken en hare eerwaardigste bedienaren aan den
spot van hel volk overgeven? Onze goede Ver-
losser verwijlt vol zachtmoedigheid en liefde in
het II. Tabernakel; en helaas, zelfs onder hen,
die voor dit tabernakel komen, zijn er, die den
aanbiddelijken Zone Gods als een volstrekt niets
beteekenend mensch verachten en onteeren, ter-
wijl zij den tempel des Heeren door hunne bui-
tensporige oogslagen, ijdele gesprekken en dwaas
gelach ontheiligen!
Ach lieve Jezus, ik aanbid U, ofschoon Gij
met het witte spotkleed omhangen zijt en vereer
U daarin als de eeuwige wijsheid van den hemel-
schen Vader. Goede Jezus, ik bid U door het
geheim van dit uw wit kleed, geef mij de on-
schuld terug, die ik verloren heb. Ik bid U
door al den smaad en spot, die U van Herodes
en zijne krijgslieden in het witte kleed is aan-
gedaan, vergeef mij allen hoogmoed en dwaze
kleederdracht, waardoor ik zoo menigmaal mijne
onsterfelijke ziel onteerd en bezoedeld heb. Ik
bid U, door de hartelijke liefde en blijde ooi-
moedigheid, waarmede Gij het witte kleed hebt
aangenomen, bekleed mij in dit leven met het
gewaad uwer genade, en hiernamaals met het
kleed der eeuwige heerlijkheid. Amen.
-*otÉf<
.®s--
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
JEZUS WORDT VAN DE JODEN ACHTER BARABBAS GESTELD, EN VAN
PILATUS OVERGELEVERD OM GEGEESELD, BESPOT EN GEKRUISIGD
TE WORDEN.
(Malth. XXVII: 15—30; Mare. XV: 0—19; Luc. XXIII:
13—25; Joan. XVIII: 39; XIX: 1—16.)
i-i^h.
\'S"
#3
i.
uitgeput, ondervonden heelt! En toch volgt Hij
de bevelen, die Hem naar Pilatus terugbren-
gen, zonder klachten of tegenspraak. Pilatus was
van zijne onschuld overtuigd, en beproefde het
ook herhaaldelijk, Hem uit de handen van de
Joden te verlossen. Doch helaas, hoe besluite-
loos en laf!
Pilatus nu riep de Opperpriesters en
de Oversten en het volk te zamen, en
zeide tot hen: Gij hebt dezen mensch
tot mij gebracht als eenen die het volk
verleidt; en zie, ik heb Hem in uwe
tegenwoordigheid ondervraagt, en vond
in dezen mensch geene schuld aan de
dingen, waarvan gij Hem beticht. Maar
ook Herodes niet; want ik heb u tot
hem opgezonden, en zie, er is niets
door Hem bedreven, dat den dood ver-
dient. Ik zal IIem dan kastijden en los-
ezus was, na zijne bespot-
ting bij fierodes, tot den
romeinschen stedehouder te-
ruggevoerd. 0 wat heeft Hij
bij dit heen- en weergaan
wel geleden! Van den Olijf-
berg naar Jerusalem in het
huis van Annas, van Annas
naar Caïphas, van Caïphas
naar de rechtszaal van den
Hoogen Raad, van den Hoo-
gen Raad naar Pilatus, van
Pilatus naar Herodes, en
wederom van Herodes naar
Pilatus terug. Wie is in staat
de smarten en het zieleleed
te bevroeden en af te meten,
welke Jezus, door de nachte-
lijke mishandelingen geheel
-ocr page 671-
JEZUS WORDT VAN DE JODEN ACHTER BARABBAS GESTELD, ENZ.                631
laten. — Op het feest nu was de stede-
houder verplicht, het volk éénen ge-
vangenen lostelaten, welken zij wilden.
En hij had destijds een beruehten ge-
vangene, Barabbas genaamd, die om
een zeker oproer dat in de stad had
plaats gehad, met de op roer makers in
de gevangenis was geworpen, en in het
oproer een moord begaan had.
En de schare opgekomen zijnde, be-
gon te eisenen, dat Pilalus hun doen zou,
gelijk hij altijd hun deed. Pilatus nu
antwoordde hun, terwijl zij vergaderd
waren en zeide: Het is eene gewoonte
bij u, dat ik u op het Paaschfeest éénen
loslate; wilt gij dan, dat ik u den koning
der Joden loslate? Welken wilt gij dat
ik u loslate\'? Barabbas of Jezus, die
Christus genoemd wordt? — Want hij
wist, dat de Opperpriesters Hem uit
nijd hadden overgeleverd. Terwijl, hij
nu op den rechterstoel gezeten was,
zond zijne huisvrouw\') tot hem, zeg-
gende: Bemoei u niet met dien Recht-
vaardige; want ik lieb heden veel in den
droom geleden om Hem. Doch de Opper-
priesters en de Ouderlingen stookten
het volk op, dat zij Barabbas zouden
eischen, maar Jezus zouden doen om-
komen. En de stedehouder het woord
opnemende zeide tot hen: Welke van de
twee wilt gij dat u losgelaten worde?
Doch geheel de schare schreeuwt te
gelijk, zeggende: Niet Hem, maar Barab-
bas! Maak Dezen van kant, en laat ons
Barabbas los! Andermaal nu sprak Pilatus
hun toe, daar hij Jezus wilde loslaten:
Wat wilt gij dan, dat ik doe met den
koning der Joden, met Jezus, die ge-
noemd wordt Christus? En wederom
schreeuwden zij allen, zeggende:
*) Volgens de overlevering heette ze Claudia Pro-
cula. Men verhaalt, dat zij na de verrijzenis van
Christus het christelijk geloof aangenomen en in geur
Tan heiligheid gestorven is.
Ach veel geliefde Heer en Verlosser, hoe moet
Gij wel in uwe heilige menschheid gesidderd
hebben, toen Gij uit den mond dier woedende
volksmenigte dien vreeseltjken kreet hoordet:
»Kruisig, kruisig Hem!" Ue dood, de smarle-
lijkste marteldood, de dood der slaven en der
grootste boosdoeners. Ziedaar het loon, dat
U het ondankbare volk voor uwe liefde geeft! —
| Doch nog veel smadelijker en smartelijker was voor
j U dit andere woord van hel Joodsclie volk: »M aak
I Dezen van kant, en laat ons Barabbas
I los!" Het Joodsclie volk heeft medelijden met
den snoodsteu booswicht, met den oproermaker
en moordenaar Barabbas, aan dezen toont het
zijne liefde, dezen eisclit hel als een paaschge-
schenk — en U, zijnen Messias verwerpt het.
Aan het volk wordt de vrije keus gelaten, en U,
eeuwige schoonheid, lofwaardige liefde, stelt men
achter den goddeloozen booswicht. 0 onbegrijpe-
lijke, vloekwaardige verblindheid van het ondank-
bare volk! Overweeg hier eens hoe ontelbaar
dikwijls gij zelf misschien in den vreeselijken
kreet van dit volk hebt toegestemd, en u aan
zijne boosheid hebt plichlig gemaakt. Hoe dik-
wijls hadt ook gij te kiezen tusschen Christus en
Barabbas, tusschen de vriendschap van Christus
en de vriendschap van een verleider, tusschen
de genade van Christus en een zondig genot,
tusschen de inspraken van God en de ver!okkin-
gen van den duivel! Arme ziel, hebt gij niet
meer dan eens, op dit beslissend oogenblik,
Christus verworpen en de boosheid tot uw deel
verkozen? Maak u dus niet boos op het trouwe-
looze Joodsche volk, hetwelk zijnen Messias met
80
-ocr page 672-
032 JEZUS WORDT VAN DE JODEN ACHTER
zoo ijselijken smaad bejegent; ween veeleer over
u zelven en uwe zonden!
Maak dezen van kant, en laat ons Ba*
iabbas los! Dit woord bevat het geheim dei-
diepste vernedering, maar tevens hel wonder-
baarst geheim der goddelijke barmhartigheid. Op
den dag, dat de Joden dit schrikwekkend woord
uitspraken, vierden zij de gedachtenis hunner
verlossing uit de slavernij van Egypte, het Paasch-
l\'eest. Daarom en omdat ook eens (volgens eene
oude Joodsche overlevering) op dezen herinne-
ringsdag de tweede verlossing, de verlossing door
den Messias zou plaats hebben, was het gebruikelijk,
dat men jaarlijks op dezen dag een gevangene
los liet. En zie, nu werd op denzelfden dag
Harabbas, de oproermaker en moordenaar, ver-
lost en vrijgelaten, maar daarvoor moest Christus
sterven! Vat gij nu iets van dit geheim. Deze
liarabbas is het zinnebeeld van het
gansche menschdom; \'t welk op dezen dag
door het bloed van Christus verlost werd. De
mensch, die door de zonden tegen den Aller-
hoogste in opstand komt, die zijn eigen moorde-
naar geworden is, terwijl hij zich van het boven-
natuurlijk leven beroofd had, de mensch wordt
vrij, en in zijne plaats draagt Jezus de straffen
van den opstand en den moord. O groote,
wondervolle, heerlijke Vrijdag, dag van liefde
en der grootste erbarming,*) dag der wonder-
lijkste geheimen, waardoor de gruwelijkste boos-
beid van de menschen door de overmaat der
goddelijke barmhartigheid verwonnen en te schande
gemaakt is!
2. Beschouw nu de bloedige geeseling, de
doornenkroning en de drievoudige bespotting,
waaraan de aanbiddelijke Zaligmaker werd over-
geleverd en wel in den hof van het rechlhuis.
Toen dan nam Pilatus Jezus, en geeselde
Hem. En de krijgsknechten vlochten
eene kroon van doornen, en zelteden
die op zijn hoofd, en zij deden Hem een
*) In \'t latijn heet Vrijdag dies veneris, d. i. dag
der liefde, waaronder reeds de edele romeinen niet zoo
zeer de gewone aardsche, dan wel de hemelsche liefde
verstonden.
BABABBAS GESTELD, EN VAN PILATUS
purperen kleed*) aan. En zij kwamen
tot Hem, en zeiden: Wees gegroet, ko-
ning der Joden! En zij gaven Hem kaak-
slagen.
Jezus aan de kolom gebonden, voor al het
volk ontkleed, en nu door zes of acht krijgs-
knechlen hij afwisseling, met doornen roeden,
zwepen en riemen voorzien van ijzeren haakjes
zoo onbarmhartig gegeeseld, dat zijn H. Bloed
bij stroomen op de aarde vloeide en vel en vleesch
geheel verscheurd werden. — Ziedaar de verzoe-
ning voor onze vleeschelijke zonden, voor de
weekelijkheid, dartelheid en schandelijke lusten
der menschen! Helaas, nu is het profetisch klaag-
lied van den Psalmist vervuld: Op mijnen rug
hebben de zondaars gewerkt; zij heb-
ben hunne boosheid gerekt (Ps. 128: 3).
Nu is het woord van den profeet Isaïas vervuld.
(I: 6.) Van de voetzool af tot aan het
hoofd is in Hem niets gezonds meer
over; \'t zijn wonden, en striemen, en
builen, niet uitgedrukt, en niet verbon-
den, en niet verzacht met olie.-------AI-
grijselijke wonden in het allerheiligste lichaam
van mijn Verlosser, ik groet u vol eerbied en
liefde en besproei u met de tranen mijner oogen!
Allerminzaamst aangezicht, hoe erg door de on-
*) Daar het H. Misoffer niets anders is dan de on-
bloedige vernieuwing van de offerande des Kr idees, en
de priester aan het altaar de plaats van den godmensche-
lijken Hoogepriester bekleedt, draagt deze ook in de
H. Mis op zijn lichaam het herinneringsteeken van den
lijdenden Zaligmaker. De Amict d. i. die linnendoek,
waarmede de priester in vorige tijden zijn hoofd bedekte,
en die hij thans om hals en schouders bindt, herinnert
aan den doek, waarmede de Joden in het voorhof van
Caïphas het hoofd van Christus bedekten; de lange
witte Al ba aan het witte spotkleed bij Herodes, de
Cingel, Manipel en Stool, aan de boeien, die men
onzen Heer om het lichaam, handen en hals geworpen
heeft; het Misgewaad aan \'t purperen kleed bij
Pilatus; de Bonnet aan de doornenkroon, en de Her-
der staf van den Bisschop aan den rietstok, dien men
Jezus in de rechterhand gegeven had. Zoo volgt de
Kerk zelfs in de kleinste bijzonderheden de verordening
van haren goddelijken stichter op: Zoo dikwijls gij
dit doet, doet dit ter mijner gedachtenis.
-ocr page 673-
OVERGELEVERD OM GEGEESELD, BESPOT EN GEKRUISIGD TE WORDEN.
fctt
den Zoon des menschen diep in en om \'t hoofd.
0 ongehoorde pijn, die van den beginne der
wereld tot op dit oogenblik nog geen mensch
was aangedaan. Maar waarom die nieuwe, zoo
geheel en al ondragelijke pijn? De voorzegging
van het Hooglied moest vervuld worden (III: 11).
Ziet koning Salomon met de diadeem,
waarmede hem zijne moeder op den dag
zijner bruiloft ge-
telbare geeselslagen misvormd! Liefderijke oogen,
hoe bebloed en schier blind! Zoete mond, hoe
verbrijzeld en opgezwollen! — Ach, eeuwige
Vader, zie neder op uw gegeeselden Zoon, be-
schouw zijne erbarmelijke gedaante en zijn uiter-
sten nood! Gedenk, dat Hij die smartvolle geeseling
alleen geleden heeft, om voor mijne menigvuN
dige zonden, bijzonder van onzuiverheid, te vol-
doen en mijne zoozeer _____________________
verdiende straffen te boe-
ten. Daarom offer ik U
op deze zijne smartelijke
geeseling met al de pij-
nen, die Hij daarbij,
naar lichaam en ziel ge-
leden heeft, en roep met
een vermorzeld hart tot
U : Heilige Vader, aan-
vaar dit offer van on-
eindige waarde, en laat
mijne arme ziel niet ver-
loren gaan!
Pilatus had alleen de
geeseling van Jezus be-
volen; doch de krijgs-
lieden door de Pharisëers
en Joodsche Priesters
opgehitst, zijn daarmede
niet te vreden. Zelfs
thans gunnen zij den
halldooden niet de ge-
""*_,i_: ._ _ . ,, \'......"\' •\' _ ...
• ^8C"ï;v ^ \' y^apP^ vH-•\'
: \'\'\'rJgÈÈÈ
^Ëf^ffèX 1
IntfcJr ~j
m m
«P- _}"\'
^ 1 #•* , •" ;^\'%^-jj£
v^fl Hl \'•V\'\',K\' ~-M
: \'^ÉN^^^
V^^S^. \' --^g.gSgggLjjZ;
;----:_ „;__ " -
v. I
"~^^^^^s^^
I|ÉJhS^
^t \\
kroond heeft! Want
Christus de goddelijke
wijsheid is de ware Sa-
lomon: Den dag, waarop
Hij zijn eeuwigen bond
met het menschelijk ge-
slacht bezegelt, kroont
Hem zijne trouvvelooze
moeder, de Joodsche
Synagoge, met eene
doornenkroon. — Waar-
om die pijn*? Daardoor
wil de lieve, met door-
nen gekroonde Heer de
natuur zijner konink-
lijke waardigheid en de
lotgevallen van zijn Rijk
op aarde openbaren; Hij
is een koning der lijden-
den, wiens onderdanen
altoos op smart en lijden
moeten rekenen, zooals
er geschreven staat (II
Tim. III: 12). Allen,
die godvruchtig wil-
verkwikking,
nngsle
geen oogenblik rust. Wel
is waar zijn de geese-
len leven in Christus
Jezus zullen vervolging lijden. Waartoe
die pijn ? Om voor de ontelbare zonden te vol-
doen, die wij, zonder daarop te letten, met onze
gedachten bedrijven, bijzonder de zonden van
hoovaardij. — — Waarom die pijn? Ach ont-
staan niet de vreeselijkste vergrijpen tegen het
menschelijk geslacht, die het leven van dui-
zenden en het aardsch geluk van honderdduizen-
den vernietigen, die lichtvaardige oorlogsverklarin-
gen, ontstaan zij niet gewoonlijk ter wille eener
laars af van vermoeienis;
maar ach, wie is in staat de booswichten te
tellen, die met bloeddorstigen haat hunne plaats
innemen, en nu wedijveren, ook hunne gruwe-
lijke boosheid op Jezus uit te oefenen.
Er groeit in de omstreek van Jerusalem een
soort van doorn, wier takken met sterke, bij de
twee duim lange naalden voorzien zijn, en die
tegenwoordig nog Christusdoorn Spina christi
genoemd wordt. De monsters vlochten eene kroon
van zulke doornen, en drukten die den gegeesel-
-ocr page 674-
«34 JEZUS WORDT VAN DE JODEN ACHTER
kroon, in het zondig streven naor aardsche groot- i
beid? Aan die overtredingen en aan den duizend-
voudigen vloek in zijne gevolgen denkt de lijdende
Zaligmaker op den verzoendag, voor deze over-
tredingen voldoet Hij door de doornenkroon!
Met doornen gekroond hoofd van mijnen Heer
en Koning, ik buig mij voor U in hel stof neder,
en aanbid U. Wee mij, zoo ik onder zulk hoofd
een weekelijk en zingenot zoekend lidmaat wilde
zijn! Eerwaardige doornenkroon, kostbaarder
dan alle konings- en keizerskroonen van de we-
reld, uilverkoren werktuig tot boeling mijner
hoovaardij\', en ontelbare, zondige gedachten, ik
omhels en vereer U, en bid mijnen Heer, die U
op zijn hoofd gedragen heeft, dringend, om de
genade, na hier op aarde de doornenkroon van
verdrukking geduldig gedragen te hebben, daar-
boven de kroon der eeuwige zaligheid ie mogen
bekomen.
Ook U, Purperen mantel, bevochtigd met
het kostbaar bloed van Jezus Christus, vereer ik.
Hij wilde zich niet enkel in het witte spotklecd,
maar ook in den rooden koningsmantel laten be-
spotten, ten teeken, dat ons niet enkel het ge-
waad der onschuld, maar ook het kleed der
boetvaardigheid en verzoening in zijne oogen be-
hagelijk maakt. 0 Jezus, ik bid U door de i
barmhartige liefde, waarmede Gij U het purper-
roode spotkleed hebt laten omdoen, en U daarin
van de goddelooze soldalen bespotten, laat niet
loe, dat ik de heilige koninklijke waardigheid, |
die Gij mij in het H. Doopsel hebt medegedeeld, i
in \'t vervolg door de slavernij der zonde en harts- !
tocht ontecre!
3. Toen de krijgslieden den gegeeselden en [
met doornen gehoonden Zaligmaker wederom
naar Pilatus brachten, verschrikte en ontstelde
deze bij het zien van de jammervolle gedaante,
en dacht bij zichzelven: \'t is toch onmogelijk,
dat de Joden met Hem geen medelijden hebben,
als ze Hem in zulken toestand beschouwen.
Daarom ging Pilatus wederom builen,en
zeide tot hen: Zie, ik breng Hem totu
builen, opdat gij welen moogl, dat ik
geene schuld in Hemvind! (Jezuskwam
BARABBAS GESTELD, EN VAN PILATUS
dan buiten, dragende de doornenkroon
en het purperen kleed.) En hij zeide
tol hen: Ziedaar de mensch! Toen dan
de Opperpriesters en de dienaars Hem
zagen, schreeuwden zij, zeggende: Krui-
sig, kruisig Hem! Pilatus zeide tot hen:
Neemt gij Hem en kruisigt Hem; want
ik, ik vind in Hem geene schuld. De
Joden antwoordden hem: Wij hebben
eene wet, en volgens die wet moet Hij
sterven, omdat Hij zich tol Zoon van
God heeft gemaakt! Toen dan Pilatus
dit zeggen hoorde, vreesde hij nog meer;
en hij ging wederom in het rechthuis,
en zeide tot Jezus: Van waar zijt Gij?
Doch Jezus gaf hem geen antwoord. Pi-
latus zeide dan tot Hem: Spreekt Gij
tot mij niet? Weet Gij niet, dat ikmacht
heb om U te kruisigen, en macht heb
om II los te laten? Jezus antwoordde:
Gij zoudt tegen Mij geene machl hebben
ware u dit niet van boven gegeven;
daarom heeft hij, die Mij aan u overle-
verde, grooler zonde.
Ecce homo! Ziedaar de mensch! Welke
mensch! Zoo roept Pilatus, die neven Christus
op den hoogen marmeren trap voor zijn paleis
staat, de verzamelde volksmenigte toe, en noo-
digt ze daarmede uil, den man van smarten te
beschouwen ! Laat die uitnoodiging, zondige ziel,
aan u zelve gedaan zijn. Ecce homo! Be-
schouw Hem goed, hoe Hij daar staat met ge-
bogen hoofd en rug, met geboeide handen, met
een geheel verscheurd lichaam, met bloed be-
dekt, en misvormd, machteloos en bevend. O
beschouw Hem goed, en denk dan, dat gij, ja
gij zelf uwen Heer en Meester zoo jammerlijk
door uwe zonden gehavend hebt, zooals er bij
den profeet Isaïas (53:5) geschreven staat: Om
onze overtredingen is Hij verwond, om
onze ongerechtigheden verbrijzeld. Aan-
zie Hem en beschouw eiken Irek en elke beweging
van zijn allerheiligst gelaat; aanzie Hem, opdat
zijn beeld zich onuitwischbaar in uwe zielprente;
want — — op den dag des Oordeels zult gij
-ocr page 675-
OVERGELEVERD OM GEGEESELD, BESPOT EN GEKRUISIGD TE WORDEN.             635
Hem wederom zien! Ecce homo! Zóó zullen
dan de Engelen naar alle uiteinden der wereld
roepen: iZiedaar den mensch, die u zoo trouw
bemind heeft, dat Rij zich voor u aan \'t bitterst
lijden heeft overgeleverd; ziedaar den mensch,
die op het oogenblik van zijne marteling alleen
naar u verzucht, alleen over u geweend, alleen
voor u uit duizenden wonden zijn bloed vergoten
heeft! Zondige ziel, hoe zal het u dan ver-
gaan, als gij zulke barmhartigheid veracht en
den liefdenkreet van uwen Heer in den wind
geslagen hebt! Zie, Pilatus zelf schrikte, toen
hij van eenen >Zoon Gods" hoorde spreken. Wet
huivering dacht hij bij zichzelven: j>Hoe zoo dit
waar was, zoo Hij, dien ik heb laten mishan-
delen, een hooger wezen en van goddelijke af-
komst ware!" Wat den Heiden maar als een
twijfel door het harte ging, weet gij volstrekt
zeker. Christus is de Zoon van den levenden
God. En zoo waar er een God in den hemel
leeft, zoo waar zal ook eens deze Christus als
uw Rechter verschijnen! — Pilatus schrikte:
verschrik gij zelve, zondige ziel, veel meer bij
de gedachten aan dien roep des Engels op den
dag des Oordeels Ecce homo; ga thans, nu
het nog tijd is, met Hem in bet oordeel, werp
u in de armen van uwen Verlosser en maak u
zijn bitter lijden en dood door boetvaardigheid
en werkelijke verbetering van leven ten nulte.
4. Van toen af begeerde Pilatus Hem
los te laten; maar de Joden riepen, z e g-
gende: Zoo gij dezen loslaat, zijl gij
geen vriend des Keizers; want al wie
zich tot Koning maakt, verklaart zich
tegen den Keizer. Pilatus nu, als hij
deze woorden gehoord had, bracht Jezus
buiten, en zat neder op den r e c h l e r-
stoel, ter plaatse, genaamd Lcthostrótos,
in het Hebreeuwsch Gabbatha. En het
was voorbereiding van Paschen, om-
trent de zesde uur *); en hij zeide tot
*) Als hier de H. Joannes voor de veroordeeling van
Chrit-tus de „zegde uur," en Marcus voor de kruisi-
ging de „derde uur" aangeeft, ligt daarin geene tc-
de Joden: Ziedaar uw Koning! Maar
zij riepen: Weg, weg met Hem! Kruisig
Hem! Pilatus zeidetothen: Zalikuwen
Koning kruisigen? De Opperpriesters
antwoordden: Wij hebben geenen K o-
ning dan den Keizer.
Toen nu Pilatus zag, dat hijnielsvor-
derde, maar dat er meer opschudding
kwam, nam hij water, en wiesch zich
de handen voor de oogen van het volk,
zeggende: Ik ben onschuldig aan het
bloed van dezen Rechtvaardige! G ij 1 i e-
den moogt toezien! En al het volk a n t-
woordde en zeide: Zijn bloed kome over
ons en over onze kinderen! Pilatus nu
i willende aan het volk genoegen geven,
! velde het oordeel, dat hun eisch ge-
I schieden zou. En hem, die om d o o d-
slag en oproer in de gevangenis was
geworpen, dien zij eisch ten, liet hij hun
los, doch Jezus gaf hij, na Hem gegee-
seld te hebben over aan hunnen wil, om
gekruisigd te worden.
Nu is dan het vonnis geveld en de Alheilige
door den mond van den Stedehouder Pilatus als
een boosdoener ter dood veroordeeld. Eeuwig
gedenkwaardig vonnis, waarin de afschuwelijkste
j afgronden der menschelijke boosheid en de grootste
geheimen der goddelijke barmharligheid eikonder
ontmoeten en openbaren! De wispelturigheid van
het Joodsche volk, de geldzucht van den verrader
Judas, de huichelende sluwheid der Phariseërs,
de ongeloovige verblinding der Schriftgeleerden,
de bloeddorstige haat der Opperpriesters en de
laffe zelfzucht en het ingebeeld staatsbeleid van
den heidenschen Sledehouder: dat alles werkt
mede in het vonnis van Pilatus. En — o on-
genspraak. Ue Joden verdeelden den dog van den morgen
tot den avond in vier gelijke deelen of groote uren,
de eerste, derde, zesde en negende. Aldus kon men
den tijd tusschen de derde en zesde uur, naarverkie.
zing, of de derde of de zesde noemen. Volgens eene
oudchristelijke overlevering werd de Heer omtrent negen
ure veroordeeld, om twaalf ure gekruisigd on gaf Hij
om drie ure \'s namiddags den geest.
-ocr page 676-
JEZUS WORDT VAN DE JODEN ACHTER BARABBAS GESTELD, EN VAN P1LATÜS
CSÜ
Romeinschen wereldheerscher, alle macht, om
Christus los te laten; reeds zijn haat tegen de
trotsche Phariseërs zet hem aan, hun ten spijte,
Jezus het leven te laten. En toch levert hij met
sluw staatsbeleid den Rechtvaardige aan Herodes
uit; toch veroordeelt hij Hem tot de wreede geese-
ling; toch geeft hij Hem eindelijk aan den bloed-
dorstigen wil van de Opperpriesters over, en laat
Hem kruisigen. Ach,
Pilatus is een dier on-
gelukkigen, die, onder
den schijnvan rechtscha-
penheid, van mensch-
lievendheid en verstan-
dige toegefelijkheid zelfs
het edelste en heiligste
aan hun eigenbelang
opofferen. Hoevele waar-
schuvvingen had hij ge-
kregen ! De wondervolle
majesteit van Christus
boezemde hem eerbied
in; zijn eigen geweten
zegt hem: de beschul-
digde is onschuldig. Zijne
vrome echtgenoote Clau-
dia Procula waarschuwt
hem tegen de onrecht-
vaardige veroordeeling,
en wel op grond eener
verschijning in den
droom, waaraan anders
deheidenscheRomeinen,
als aan orakels van de
godheid het grootste ge-
wicht plachten te hechten. Ja de beschuldiging van
de Opperpriesters zelfs, dat Jezus zich »tot Zoon
Gods" gemaakt heeft, doet in hem voor een oogen-
blik heilzame vrees ontwaken. Doch al die godde-
lijke waarschuwende stemmen slaat de booswicht in
den wind — eenig en alleen, om de vriendschap
des keizers niet te verliezen I Daarom is ook zijn
einde aan dat van Judas gelijk. Pilatus wan-
hoopte en stierf, zooals de geschiedschrijver Euse-
bius verhaalt, den dood eens zelfmoordenaars.
begrijpelijk wonder, terzelver tijd spreekt ook
de eeuwige barmhartigheid door den mond van
Pilatus. Want »de lieer heeft ons aller
misdaad op Hem gelegd;" en opdat het
vonnis van den eeuwigen dood, waarin het mensch-
dom in zijn stamvader Adam gevallen was, op-
geheven en vernieligd zou worden, laat de
tweede Stamvader Christus het schrikkelijk von-
nis van Pilatus over zich
komen. —
Pilatus had dit vonnis
liever niet geveld, en
den Meere Jezus Chris-
tus losgelaten. Met dit
doel had hij openlijk en
plechtig verklaard, dat
hij in den beschuldigde
geene schuld vond; met
dit doel had hij den
laagsten booswicht, Ba-
rabbas neven Jezus ge-
plaatst , in de hoop,
dat, bij zulke keus,
zich het Joodsche volk
noodzakelijk ten gunste
van den onschuldige
zou verklaren; met dit
doel had hij hun Jezus
na zijne geeseling voor-
gesteld, en hun medelij-
den met den zoo on-
menschelijk verscheurde
trachten op te wekken;
met dit doel eindelijk
i___
had hij nog, door de
handwassching zijnen afschuw voor de terechtstel-
ling van den onschuldige aan den dag gelegd. Doch
dat alles verschoont zijne misdaad niet; en blijft het
woord van Christus ook eeuwig waar, dat de zonde
van Pilatus kleiner is, dan de boosheid der Opper-
priesters, die Hem geleverd hadden, dan is en
blijft toch de naam van Pilatus, evenals die van
Caïphas en Judas met den vloek aller eeuwen
gebrandmerkt. Pilatus is van Christus\' onschuld
overtuigd, en bezit, als stedehouder van den
-ocr page 677-
OVERGELEVERD OM GEGEESELD, BESPOT EN GEKRUISIGD TE WORDEN.             (537
ten, zeggende: Wees gegroet, koning
der Joden! En zij spuwden op Hem, en
zij namen den rietstok en sloegen Hem
op zijn hoofd. Zóo behandelden de krijgs-
knechtcn den Verlosser, middelcrwijl het kruis,
waaraan Hij sterven moest, gereed gemaakt werd.
Maar waarom, allerliefste Heer, waarom wilt Gij
ook nog deze vierde bespotling lijden, en — als
ware de schrikkelijke
dood des kruises nog
niet genoeg — vooraf
nog zoo ijselijk mis-
handeld worden ? Waar-
om die overmaat van
lijden, daar toch een
enkel druppeltje van uw
godmenschelijk bloed ter
verlossing van het gan-
sche menschdom vol-
doende geweest was? —
— «Daaruit, zondaar,
moet gij m ij n e o n e i n-
dige liefde tot u
Ie e ren! Al, wat ooit
op aarde kan geleden
en verdragen worden,
wilde Ik uil liefde tol
u op Mij nemen; al,
wat Ik bezit, wilde Ik
u uit liefde geven. En
toch is uw hart koud
en uwe liefde voor Mij
zoo gebrekkig en \\eran-
derlijk! — Uit de over-
maal van mijn lijden
moest gij de oneindige boosheid en straf-
waardigheid der zonde leeren! Zie Mij aan, en
beschouw goed, hoe mijn verscheurd lichaam eene
enkele wonde, en hoe mijne ziel tot den dood
bedroefd is. Dit heeft de zonde gedaan! En toch
speelt gij met de zonde en houdt gij uwe over-
tredingen voor kleinigheden! 0 mensen, wan-
neer zult gij toch eens wijs worden?"
Alvorens wij nu onzen Verlosser op den Cal-
varieberg volgen, moeten wij nog eens het
Nu hebben wij nog twee hoogst gedenkwaar-
dige woorden te overwegen: het woord der Op-
perpriesters en het woord van geheel hel Joodsche
volk. Wij hebhen geenen koning dan den
keizer, —zoo roepen, uit naam van het Joodsche
volk hunne opperhoofden en aanvoerders. Is dit
niet eene merkwaardige bekentenis? Daardoor er-
kennen zij, dat eens en vooral de schepter van
.luda weggenomen en
een vreemdeling koning
over Israël is, dat dus
de voorzegging van den
stervenden oudvaderJa-
cob vervuld en de tijd
van den Messias geko-
men is! En thans ver-
werpt geheel het Jood-
sche volk met dolzinnige
verblindheid dezen Mes-
sias: »Zijn bloed kome
over ons en over
onze kinderen!\'\'
Ijzingwekkende erfenis,
welke zij door dezen
kreet hunnen kinderen
en kindskinderen nala-
ten! Schrikkelijke ver-
wensching, die als eenc
profetie van voortduren-
den vloek, door alle ceu-
wen in dit rampzalig volk
bewaarheid is en tol het
einde der tijden bewaar-
heid zal blijven.
5. Toen namen de
krijgsknechten van den Stedehouder Jezus
en leidden Hem in den voorhof van het
rechthuis, en riepen de gansche bende bij-
een. En Hem ontkleed hebbende, deden zij
Hem een scharlaken mantel om, vlochten
op nieuw de doornenkroon, zetteden haar
op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok
in zijne rechterhand. En voor Hem op
de knieën vallende, dreven zij den spot
met Hem, en begonnen Hem te begroe-
-ocr page 678-
638 JEZUS WORDT VAN DE JODEN ACHTER BARABBAS GESTELD, EN VAN PILATUS
en smart vervuld werd: erbarm IJ mijner, den
ontrouwen vluchteling, en gedoog niet, dal ik
mij in \'t vervolg van U afscheide!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die, geboeid
als een boosdoener, van den eenen rechter naar
den anderen gesleept werd: geef mij de kracht,
dat ik mij noch door den duivel, noch door slechte
menschen tot zonde verleiden, maar in al mijn
doen en lalen mij door den goddelijken Geest
late leiden!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die den wreeden
kaakslag van den dienaar des Hoogepriesters Annas
geduldig verdragen hebt: verleen, datikomgeene
menschenvrees voor de verkondiging der waar-
heid en voor de vervulling mijner plichten terug-
deinze!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die uw aller-
heiligst aangezicht door het onzuiver Jodenvolk
op de snoodste wijze liet misvormen en bespuwen:
I bewaar mij voor het schrikkelijk ongeluk, uw
j II. beeld in mijne ziel door onzuivere gedachten
j te bezoedelen, of geheel uwe goddelijke majesteit
I in het II. Sacrament des Altaars door eene on-
waardige Communie te ontheiligen!
Allerliefste Heer Jezus Christus, wiens aan-
minnig gelaat de goddelooze spotters bedekten,
en door vuistslagen verwondden: laat, bid ik U,
dit uw gelaat met liefde en genade over mij
schijnen, opdat ik voor hetzelve in den dag des
oordeels niet behoef te beven!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die uw uit-
verkoren Apostel Petrus, nadat hij U verloochend
bad, vol barmhartige liefde heeft aangezien: ik
bid U, zie ook met uwe liefdevolle oogen op
mij, opdat ik IJ voorlaan nooit noch met woor-
den noch door werken meer verloochene, en mijne
vorige zonden met oprecht berouw bewecne!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die de be-
spollingcn van Herodes met langinoedigheid ver-
dragen en er geen woord legen ingebracht hebt:
geef, dal ik uit liefde lot l) eiken spot die mij
mocht worden aangedaan, met stil geduld ver-
drage en het mij lot eer reken, mei en om U
bespot te worden!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die in het
bilter lijden overwegen, dat Hij van zijnen doods-
angst in den hof van Olijven tot aan de kruis*
draging heell doorgestaan, en bidden wij tereere
van het lijden liet volgende gebed: «Allerliefste
Heer Jezus Christus, die voor mij armen zondaar
bedroefd wildct worden tot den dood: geel\', dat
ik al mijne droefheid en leed met de uwe vcr-
eenig, en ze in stille onderwerping aan den
hemelschen Vader opoffer!"
Allerliefste lieer Jezus Christus, die ons bevolen
hebt, te waken en te bidden: verleen mij hier-
toe de genade; want ofschoon de geest gewillig
is, is toch het vleesch zoo zwak, traag en slaperig,
dat ik zonder uwe bijzondere genade niet eens
in staat ben, met U een uur lang te waken en
te bidden!
Allerliefste Heer Jezus Christus die onder uw
gebed op den berg van Olijven door een Engel
getroost wildct worden: verleen mij door de ver-
diensten van dit uw gebed, dat ook onder mijn
gebed, altijd de Engel van troost en versterking
aan mijne zijde moge staan!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die in uwen
doodsangst op wonderbare wijze bloedig zweel
vergoten hebt: verleen mij in de overweging van
uw bitter lijden een zoo levendig en inwendig
gevoel, dat ik hartelijke tranen van medelijden
en berouw over mijne zonden vergiete!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die den kus
van den verrader Judas niet hebt versmaad: geef,
dat ik U nooit verrade, noch hun, die mij be-
lagen en lasteren, weigerc vriendschap en liefde
te bewijzen!
Allerliefste lieer Jezus Christus, die U vrij-
willig hebt laten gevangen nemen en boeien:
verleen, dat ik mij met al mijne zinnen en krachlen
gevangen geve en door uwe genade voor de boeien
van den duivel bewaard blijve. Ontbind mijne ziel
van de banden der zonde en bind mij zoo vol-
komen door de II. banden der liefde en van uwe
geboden, dat noch de ledematen van mijn lichaam,
noch de krachlen mijner ziel zich ooit ter ont-
binding tegen U mogen verheffen!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die bij hel
zien uwer laffe, vluchtende leerlingen met weemoed
-ocr page 679-
OVERGELEVERD OM GEGEESELD, BESPOT EN GEKRUISIGD TE WORDEN.            «39
zonder tegenspraak onderwerpe, en de wellusten
van hel vleesch door heilzame gestrengheid jegens
mijn lichaam breidel!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die ter be-
spolting met den purperen mantel omhangen en
met de doornenkroon gekroond werd: geef, dat
de heilige purperen mantel der liefde mijne ziel
bekleede, en ik hier op aarde, door de doornen-
kroon van zelfverloochening en boetvaardigheid,
mag deelen in de voor mij bereide kroon uwer
heerlijkheid!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die geduldig
den rietstok in plaats van den koninklijken schep*
ter, in uwe rechterhand droegt: geef, dat uwe
rechterhand mijne machteloosheid te hulpe kome
en het rijk der waarheid en genade zich in mij
vestige!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die het ge-
duldig geleden hebt spottenderwijze aanbeden en
als koning begroet te worden: geef, dat ik ü
altijd in geest en waarheid aanbidde, en U , als den
alleen waren Koning, de verschuldigde eer bewijze l
Allerliefste Heer Jezus Christus, die door den
onrechtvaardigen rechter Pilatus tot den dood
des kruises veroordeeld werd: geef, dat ik, voI-
gens de heiligheid uwer wel, met mijzelven ten
oordeel ga, en de oordeelen der menschen met
ootmoedigheid en boetvaardigheid verdrage!
witte spotkleed ootmoedig als een dwaas, voor
Herodes gestaan hebt: verleen, dat ik de wijs-
heid dezer wereld, die voor U dwaasheid is,
grootmoedig verachte, en tot U, de ware en on-
bedriegelijke wijsheid, mijnen toevlucht neme 1
Allerliefste Heer Jezus Christus, die het ge-
duldig verdragen hebt, dat Herodes en Pilatus
elkander tot uwen ondergang de hand boden,
en een goddeloos verbond aangingen: bewaar mij
voor de vriendschap der goddeloozen, en be-
scherm uwe kerk tegen de aanvallen van hen,
die tot haren ondergang zijn saamgezworen!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die het ge-
duldig verdragen hebt, door den Joden verwor-
pen en achter den straatroover Barabbas gesteld
te worden: verleen, dat ik U, als mijn lieer en
Koning, altijd de eer geve, en U nooit, ter wille
van een schepsel, achterstelle!
Allerliefste lieer Jezus Christus, die van uwe
kleederen beroofd en naakt ter verschrikkelijke
geeseling geleid wildet worden: geef, dat ik,toch
eindelijk eens den ouden mensch met de werken
der boosheid aflegge, en voor U met het sieraad
van verdienstelijke werken verschijne!
Allerliefste Heer Jezus Christus, die door on-
telbare geeselslagen op de gruwzaamste wijze
wildet verscheurd worden: verleen, dat ik mij
aan de tuchtroede van mijn hemelschen Vader
81
-ocr page 680-
ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.
DE KRUISWEG.
(Matlh. XXVI1. 31—32: Mare. XV: 20—21; Luc. XXIII: 26—32; Joan. XIX: 16—18.)
. i* gclonffl tal hffirim m (P-
dOQ)>t tal ii.in lal talig worde».
1.
ij zien thans den Eenigge-
boren van den hemelschen
^j Vader den berg Moria *) be-
klimmen, gelijk zijne voor-
afbeelding Isaac (zie bl. 75)
de eeniggeboren zoon van
Abraham 2000 jaren vroeger,
en ook, evenals deze, het
hout, waaraan Hij zijne offer-
ande vollrekken zou, op zijne
schouderen dragen. Want
zoo verhalen ons de II. Evan-
gelisten:
Nadat zij Hem bespot
hadden, namen z ij .1 e-
zus, deden IIem het pur-
peren kleed uit, deden
Hem zijne kleederen
aan en leidden Hem uit om Hemtekrui-
sigen. En Hij, zijnkruisdragende, ging
uit naar de plaats, die genoemd wordt
Schedelplaats, in het Ilebreeuwsch
G o 1 g o t h a.
*) De bergen Moria en Golgotha zijn eigenlijk
maar twee verschillende, naast elkander gelegen toppen
van een en denzelfden berg. Calvarieberg, Golgotha
en Schedelplaats zijn een en dezelfde benaming, die,
volgens de overlevering, daarvandaan komt, dat opdien
berg, waarop Christus gekruisigd is, de schedel van
Adam begraven lag (zie bl, 56).
Uitzinnig Jodenvolk, gij sloot dan uwen Messias
uit de H. stad en bezegelt daardoor uwe eigene
verwerping! Gij hebt den zegen niet gewild:
welnu die wordt u ontnomen, om aan alle vol-
ken der aarde gegeven te worden. Buiten, op
den berg, voor het oog der gansche wereld:
daar wil Jezus, de Hoogepriester, zijne offerande
volbrengen, ten leeken, dat de zegen van dit
Verlossingsoffer naar alle werelddeelen moet uit-
gestort worden. Zijn kruis is het allerheiligste
Altaar van het Nieuw Verbond. Dit altaar mag
niet aan ééne stad of aan één volk, maar het
moet aan de gansche wereld toebehooren; daar-
om moet het kruis volgens de raadsbesluiten der
eeuwige wijsheid buiten de stadsmuren van
Jerusalem opgericht worden.
Als de lieve Zaligmaker het aangebrachte kruis
zag, schrikte en ontstelde zijne mcnschelijke na-
tuur. Maar bij de gedachte aan de stroomen
van bovennatuurlijke zegening, die door alle lijden
van dit kruis zouden uitgaan, verblijdde zich zijne
ziel; met diepe aandoening strekte Hij zijne ar-
men naar hetzelve uit, omhelsde hel en legde
het op zijn geheel verscheurden rechterschouder,
waarna de stoet zich in beweging stelde. Welk
een schrikkelijke stoet moet dit wel geweest zijn!
Razend gespuis, snoode booswichten, priesters
die zich in zijne smarten verheugen, spottende
Phariseërs, ruwe krijgsknechten — en in hun
midden het Lam Gods, wankelend onder den last
-ocr page 681-
DE KRUISWEG.                                                        641
en naar het paleis van Herodes van verre gevolgd
en zij alzoo ooggetuige van zijne bespotting en
mishandeling is geweest! Ach, dierbaarste Moeder,
hoe moet gij u wel gevoeld hebben, toen gij
uwen Zoon zaget, als Hem Pilatus, jammerlijk
verscheurd en misvormd, aan den Joden voor-
stelde, en geheel bewogen uitriep: Ecce homo!
Wat moet gij wel gevoeld hebben, toen dat ijse-
lijk woord ïKruisig, kruisig Hem\'\' in uw ooi-
klonk en gij zijne veroordeeling hoordet! Wat moet
gij eindelijk wel gevoeld hebben, toen gij ge-
legenheid vondt tot Hem op zijnen kruisweg te
naderen, u aan zijne voeten te werpen en den
innig Geliefde in uwe moederlijke armen te sluiten!
-------Kloeke Maagd en
Moeder van smarten
Maria, bij al de tra-
nen, die gij op dit
oogenblik storttet,
smeek ik u: verwerf
voor mij armen zon-
van het kruis! Driemaal, zoo luidt de godvruch-
tige overlevering, driemaal viel de lieve Heer
onder dezen last op den grond, en driemaal rukten
Hem de wreedaards onder vloeken en woest gelach
wederom op, en dwongen Hem vooruit te gaan.
2. Wie is in staat het leed zijner allerheiligste
Moeder al\' te meten, als zij haar teeder geliefd kind,
haar aanbeden Zoon en God in die ellende zag!
De christelijke legende verhaalt, dat onmiddellijk
na de gevangenneming van den Zaligmaker in
den hol\' van Olijven, de Apostelen, bijzonder
Joannes naar Delhanië geijld zijn en daar aan de
vrienden en de maagdelijke Moeder des Heeren
de treurige boodschap gebracht hebben. Helaas,
de lieve Moeder van
smarten had reeds alles
vooral\' vermoed, en bad
nu den H. Apostel Jo-
annes dringend, haar
naar Jerusalem te verge-
zcllen om haar gelief-
den, zoo vreeselijk ver-
laten en aan zijne
gezworene vijanden
overgeleverdenZoon te
zien en Hem misschien
ergens behulpzaam in te
kunnen zijn. Ach, welke
gesprekken zijn het wel
geweest, die nu Maria en Joannes op deze nachte-
lijke wandeling van Belhanië over de beek Cedron
naar Jerusalem met elkander gevoerd hebben!
En toen ze in de stad gekomen waren, met welke
stemming zal de Moeder van smarten, als zij
voor het paleis van Caïphas stond, het woest
gelach en de goddelooze beschimpingen, waar-
mede ieder oogenblik de Joodsche dienaren en
krijgslieden den Heer mishandelden, aanhoord
hebben!
Verschillende godvruchtige leeraars zijn van
gevoelen, dat Maria (omdat de dienaars haar
steeds meer terugstieten) haren geliefden Zoon
op zijnen smarlelijken gang van de woning des
Hoogepriesters naar het rechthuis van Pilatus,
daar de
lijdenden
genade den
Zaligmaker
voor eens en voor al-
tijd met de armen des
geloofs en der liefde
te omsluiten, en met
Hem door onverbreek-
bare liefde verbonden
te blijven!
3. En terwijl zij Hem wegleidden von-
den zij eenen zekeren mensch daar voor-
bijgaande, van Gyrene, Simon genaamd,
die van het veld kwam, den vader van
Alexander en Rufus. Dezen legden zij
het kruis op, en dwongen hem, om het
achter Jezus te dragen.
Dit geschiedde echter geenszins uit medelijden,
maar omdat zij zagen, hoe de doodzwakke Jezus
onder den last van het kruis bezweek, en het
dus te vreezen was, dat Hij op den weg zou
blijven, en zoo de wreede kruisiging ontgaan.
Simon van Gyrene, een man van de lage volks-
klas, die jaarlijks met den lente naar Jerusalem
-ocr page 682-
042
DE KRUISWEG.
kwam, om daar tuinwerk te verrichten, ver-
schrikte hevig, toen men hem dwong, den Heer
hel kruis te helpen dragen. De arme Jezus zag er
immers zoo ellendig, door bloed en vuilnis bedekt,
er zoo misvormd uit, dat het geen wonder was,
indien Simon er een walg en afkeer van had. Mis-
schien schaamde hij het zich ook, als een boos-
doener met Jezus het kruis te dragen. Doch hij
ging niet lang aan de
zijde van den Verlosser,
of hij ontwaarde eene
diepe aandoening en een
hartelijk medelijden met
Hem; toen viel een oog-
slag van Jezus, zooals
de legende verhaalt, op
hem, en die blik van
genade voltooide zijne
inwendige verandering.
Simon van Cyrene werd
Christen. zijn zoon
Alexander verwierf de
martelaarskroon, Rufus
werd een H. bisschop,
en hij zelf stierf, na
een lang en heilig leven,
den dood der gelukza-
ligen. — Zie, hoe rijk
de lieer ook u zou ze-
genen, als gij in har-
lelijk medelijden en
vurige liefde tot Hem
ontvlamdet, en — door
sterk geduld in uwe
beroepsbezigheden, we-
derwaardigheden en droefenissen — met Hem
het kruis wildet dragen!
4. En Hem volgde eene groote schare
van het volk, ook van vrouwen, die Hem
beklaagden en beweenden. Doch Jezus
keerde zich tot haar, en zeide: Doch-
ters van Jerusalem, weent niet over Mij,
maar weent over uzelven en over uwe
kinderen. Want zie er zullen dagen komen,
waarin men zeggen zal: Gelukkig de on-
vruchtbaren, en de schooien, die niet
gebaard, en de borsten, die niet ge-
zoogdhebben! Alsdan zal men beginnen
te zeggen tot de bergen: Valt opons! en
tot de heuvelen: Bedekt ons! Want in-
dien zij dit doen aan het groene hout,
wat zal dan aan het dorre geschieden?
En er werden ook twee anderen, mis-
dadigers, met Hem
weggeleid om ge-
dood te worden.
Onder de medelijden-
de vrouwen, die — en
wel herhaalde malen —
den Heer op zijnen lij-
densweg naderden en
hare deelneming be-
tuigden, is er voor ons
eene, Veronica, bij-
zonder merkwaardig,
waarvan de christelijke
overlevering eene zeer
aandoenlijke handeling
mededeelt. Zij was eene
rijke, aanzienlijke vrouw,
eigenlijk Seraphia ge-
naamd, en zag van haar
huis, dat juist aan den
lijdensweg gelegen was,
den kruisdragenden Za-
ligmakcr in \'t gezicht.
Als nu de Heer, ver-
moeid en afgemat, het
aangezicht met bloed en
zweet bedekt, in hare
nabijheid kwam, ging der godvreezende, ge-
loovige vrouw het schrikkelijke leed van haren
Heer haar diep ter harte; spoedig loopt ze op
de straat, en drong door de rijen der krijgs-
lieden tot den kruisdragenden Jezus door. Dan
viel zij aanbiddend voor Hem op de knieën ne-
der, reikte Hem den doek van haren hoofd-
sluier en zeide: »Mijn Heer verwaardige zich met
den hoofdsluier zijner dienstmaagd het aangezicht
af te droogen!" Met onuitsprekelijke liefde en
-ocr page 683-
DE KRUISWEG.
643
het vroom medelijden zijner dienares
beloond! — Seraphia behield in de Christen-
heid den eerenaam van Veronica \'), en het won-
derbeeld kwam later uit hare handen aan den
H. Paus Clemens en bleef sedert eene kostbare
reliquie in het bezit der roomsche Kerk.
ontroering zag Jezus de vrome vrouw aan, en
deed wat zij verzocht, terwijl Hij den doek met
de vlakke hand tegen zijn bloedig gelaat drukte,
waarop Hij haar die wederom onder dankbetui-
ging terug gaf. O wonder! Als Seraphia in hare
woning teruggekeerd, den doek open deed, was
hel beeld van het bebloede, met doornen ge-
kroonde hoofd van Christus duidelijk in den doek
afgedrukt. Zóó had de goede Zaligmaker
*) Vera Icon d. i. het waarachtig afbeeldsel.
ACHTTIENDE HOOFDDEEL.
DE KRUISIGING.
(Matlh. XXVII: 33—43; Mare. XV: 22—32; Luc. XXIII: 33—38; Joan. XIX: 18—24.)
ezus wordt aan \'t kruis ge-
slagen! Christelijke Lezer,
hebt ge al eens ooit ernstig
er over nagedacht, waarom
de Verlosser juist den dood
des kruis es, en niet liever
onthoofding, steeniging of
een andere soort van dood
verkozen heelt? —Ook deze
omstandigheid, evenals alle
andere van zijn bitter lijden
en dood, heeft een diepe,
I genadevolle beteekenis. In
j? de eerste plaats immers was
de dood van het hout (van
den boom in het paradijs)
uitgegaan, daarom moest ook
het leven van het hout (van
den boom des kruises) uil-
gaan : en gelijk de helsche slang den eersten
stamvader aan het hout overwonnen had, moest
nu ook zij op hare beurt door den tweeden
Stamvader aan het hout overwonnen worden.
Ten anderen, om ons van de vlek der zonde
te verlossen, had de Heer dezen vloek op zich
genomen, en daarom wilde Hij den dood der
vervloekten sterven; daarom juist, besluit de II.
Kerkleeraar Alhanasius, moet Hij den kruisdood
kiezen, zooals in de II. Schrift (Deut XXI: 23)
geschreven slaat: »Ilij is van God vervloekt,
die aan het hout is opgehangen." Ten
derden wilde Jezus, als de Koning aller marie-
laren , in zijnen dood al de pijnen en smarten der
martelaren vereenigen, ep koos daarom den smar-
telijkslen, alle andere martelingen in zich bevat-
tenden dood van het kruis. Eindelijk betaamde
het, dat ook de Hoogepriester van het Nieuw
Verbond bij zijne offerande, volgens de wijze der
ofTergiften van het Oud Testament, in de hoogte
geheven, en zoo aan de goddelijke gerechtigheid
-ocr page 684-
DE KRUISIGING.
6U
sel. Zij zeiden dan tot elkander: Laat
ons dien niet scheuren, maar er om lo-
ten, wie hem hebben zal. Opdat do
Schrift vervuld wier de, die zegt: Zij
hebben mijne kleederen onder zich v e r-
deeld, en over mijn gewaad hebben zij
het lot geworpen. En dit dan deden de
krijgsknechten. En zij neder zittende,
bewaakten zij Hem. En het was de
derde uur, toen zij Hem kruisigden.
Zoo werd in Christus de eene voorzegging na
de andere van het Oud Testament vervuld. Zelfs
de duivelsche boosheid, waarmede de Joden den
tot lafenis en bedwelming der veroordeelden be-
stemden specerijen wijn aan den Verlosser niet
gunden, maar dien door vermenging met gal
onbruikbaar maakten, was door den Psalmist
(LXV1II. 22) voorzegd: »Zij hebben Mij gal
tot voedsel gegeven, en in mijnen dorst
hebben zij Mij met azijn gelaaid." Hel eerste
werd onmiddellijk vóór de kruisiging, het tweede,
toen de Gekruisigde vóór zijnen dood uitriep: >Ik
heb dorst," vervuld. — En waarom Heer, wildet Gij
dien galbitteren drank, wiens inhoud Gij toch te
voren kendet, proeven? Ach, uit liefde, uit barm-
hartige liefde tot mij, om mijne weekelijkheid in
spijs en drank, mijne onmatigheid en genotzucht
te boeten; uw proeven van dit bitter mengsel
was eene uitnoodiging, opdat ook ik den kelk
, van bitterheid en tegenspoed niet afwijze, zoo
| menigmaal Gij mij dien aanbiedt! — En waarom
I wildet Gij den aangeboden kelk niet ledigen? Ach,
1 uit liefde, uit barmhartige liefde tot mij, om de
smarten des doods in hunne volle bitterheid te
gevoelen, en door geene bedwelming de maat
\' van uw lijden en de waarde van uw zoenoffer te
verminderen! Den dierbaren Verlosser werd een
I tweede, onuitsprekelijke smaad aangedaan door
de berooving zijner kleederen en door de schan-
delijke ontblooting van zijn allerheiligst lichaam.
Ook rukte men Hem van \'t lijf dit eerwaardig en
I wondervol zinnebeeld der kerkelijke eenheid, den
j bruinen rok zonder naad, dien de maagdelijke
Moeder dertig jaren vroeger voor het kind Jezus
zoo buitengewoon kunstig geweven had, en die
opgedragen werd, dat Hij, hangende tussclien
hemel en aarde, zijne offerande volbracht, waar-
door hemel en aarde met elkander moesten worden
verzoend, dat Hij bij zijnen dood zijne armen
uitstrekte, om daarmede het verzoende menschdom
te omvatten.
Aan deze raadsbesluiten der goddelijke barm-
hartigheid moest zelfs de boosheid der Phariseërs
en van de Joodsche Priesters dienstbaar zijn.
Want dezen hadden in hun duivelschen haat tegen
Christus maar een wensch: Hem op de smade-
lijksle en tevens smartvolste wijze van kant te
helpen, zooals in het Boek der Wijsheid geschreven
staat (II: 20). »Laten we Hem tot den schan-
d el ijk sten dood veroordeelen." Zij weten
nu, dal de Romeinen voornamelijk de oproerma-
kers, en die naar heerschappij stonden, met den
kruisdood straften; daarom beschuldigen zij,
met sluwe herekening, den Heer als volksopruier,
en als iemand, die zelf koning wilde zijn. Den
oproermakei\' Rarabbas stond de dood te wachten;
nu, zoo eisenen het de wreedaards, moet Jezus
in zijne plaats komen, en daarom roepen zij op
het zelfde oogenblik, dat zij Rarabbas\' bevrijding
verlangen: »Aan \'t kruis met den Nazarener! Doch
hooien wij het verhaal der H. Evangelisten.
En zij brengen Hem naar de Golgotha-
plaats, hetwelk vertaald zijnde, is: Sche-
del- plaats. En zij gaven Hem wijn te
drinken met mirre en gal gemengd; en
geproefd hebbende, wilde Hij dien niet
drinken. En zij kruisigden Hem aldaar,
en met Hem de twee anderen, van beide
kanten de roovers, den eenen aan de
rechter en den anderen aan de linker-
zijde, en Jezus in het midden. E n v e r-
vuld werd de Schrift, die zegt: »En onder
de boosdoeners werd Hij gerekend."
De krijgsknechten, toen zij Hem ge-
kruisigd hadden, namen zijne kleede-
ren (en zij maakten vier deelen, voor
eiken krijgsknecht een deel) als ook den
rok. En zij wierpen er hetlot over, wat
ieder krijgen zou. De rok nu was zon-
der naad, van boven tot onder een weef-
-ocr page 685-
DE KRUISIGING.                                                            645
sedert, volgens de godvruchtige overlevering met
den Zoon des menschen was aangegroeid — ook
•dezen rukte men Hem van \'t lijf. 0 marteling
hoven alle verbeelding! al die kleedingslukken
waren door de hoeien en banden, en op rug en
schouders door het zware kruishout in het ver-
scheurde lichaam ingedrukt en aan de bloedende
wonden vastgekleefd ;
nu rukt men ze Hem
onder wreede bespot-
ting van het lichaam —
en sidderend staat daar
de Zoon des menschen,
met bloedbuilen, ver-
droogde en nog bloe-
dende wonden, met
siriemen en gezwellen
overdekt, in zijne naakt*
heid!
Onmiddellijk vallen
Hem de krijgslieden
aan, werpen Hem op
het kruis neder, rekken
zijn lichaam met vree-
selijk geweld op den
kruisbalk uit, en door-
booren Hem handen en
voeten met lange drie-
kantige nagels om ze
aan het kruis te klin-
ken, zooals door den
Psalmist (XXI: 17) voor-
zegd is: »Z ij hebben
mijne handen en
voeten doorboord,
en al mijne beenderen geteld." — Wie
kan de smart bevallen, die bij de ontzettende
hamerslagen en daarop bij de langzame
opheffing en oprichting van het kruis
het onschuldig Lam Gods doortrilde! O lof-
waardige, heilige handen mijns Heeren, die al-
leen goed gedaan en zegen uitgedeeld hebt,
maar nu zoo ijselijk doorboord zijt om de zon-
den, die ik van mijne kinderjaren af met mijne
handen gedaan heb. O weest duizenden malen
van Mij gegroet. 0 eerwaardige heilige voelen
mijns Heeren, die altijd de wegen der deugd be-
wandeld hebt, maar nu door de nagelen zoo
wreed verscheurd zijt om de zonden, die ik door
ijdelen gang en zondige bezoeken gepleegd heb:
O weest duizenden malen van mij gegroet. 0
aanbiddenswaardig bloed van mijn Verlosser, dat
uit die H. wonden der
handen en\'voeten ge-
vloeid is: reinig mij,
en heel de doodelijke
wonden van mijne arme
en met schulden bela-
dene ziel!
2. En Pi 1 a tus
schreef ook een
opschrift, en zijne
beschuldiging was
daarop gesteld. En
zij plaatsten dit
boven z ij n h o of d
aan het krui s. En
het opschrift was
geschreven in het
Hebreeuwsch , in
het Griekseh, en in
het Lat ij n: Dezeis
Jezus, de Koning
der Joden. Dit op-
schrift dan lazen
vele van de Joden;
want de plaats,
waar Jezus gekrui-
sigd werd, was dicht
bij de stad. De 0p-
| perpriesters der Joden zeiden dan lot
! Pilatus: Schrijf niet: De Koning der
Joden; maar dat Hij gezegd heeft: Ik
ben de Koning der Joden. Pilatus ant-
woordde: Wat ik geschreven heb, dat
heb ik geschreven.
Wonderlijke schikking! Het raadsbesluit van
den Eeuwige leidt de hand van den onrechtvaar-
digen rechter, zoodat hij in den schuldbrief geene
andere reden ter veroordeeling kan aanhalen, dan
-ocr page 686-
DE KRUISIGING.
Ü46
ten offer brengt, om daardoor de onmetelijke
schuld der zonden uit ie wisschen! Nu is de
eeuwige gerechtigheid verzoend en de armen van
God den Vader worden voor het in Christus ver-
loste menschdom geopend. Betreurenswaardige
verblindheid van het volk en zijn oversten? In
plaats van boelvaardig en naar de zaligheid ha-
kende het kruis te omhelzen, en zich die ver-
zoening deelachtig te maken, werpen zij, aan
vergiftigde pijlen gelijk, hunne spotternijen en
lasteringen tegen den Gekruisigde.
En die voorbij gingen, lasterden Hem
hunne hoofden schuddende, en zeggende:
Ha! Gij die den tempel Gods afbreekt,
en dien in drie dagen weder opbouwt,
verlos U zelven: Indien Gij Gods Zoon
zijl, kom dan afvan het kruis! — En het
volk stond het aan te zien en beschimpte
Hem. — Desgelijks bespotteden Hem
ook de Opperpriesters met de Schrift-
geleerden, en de Ouderlingen, zeggende:
Anderen heeft Hij verlost, zich zelven
kan Hij niet verlossen! Is Hij Israëls
Koning, dat Hij nu afkome van het kruis
en wij gelooven aan Hem. Hij verlosse
zich zelven, indien Hij de Christus is,
de uitverkorene Gods! De Christus, de
Koning Israëls, kome nu af van hel kruis,
opdat wij zien en gelooven! Hij heeft op
God vertrouwd: Die verlosse Hem nu,
indien Hij welgevallen aan Hem heeft.
Hij zeide immers: Ik ben Gods Zoon. —
En Hem bespolleden ook de soldaten,
toetredende en Hem edik aanbiedende,
en zeggende: Indien Gij de Koning der
Joden zijt, verlos U zelven. Gelijkerwijze
beschimpten Hem ook de roovers, die
met Hein gekruisigd waren.
dat Hij juist de door de Profeten als Nazarener
en Koning der Joden beloofde Messias werkelijk
is! Nog heden herinneren ons aan dit merkwaardig
opschrift de vier letters *), die wij boven aan de
crucifixen zien; doch zij herinneren ons ook nog
aan een ander opschrift van het kruis, waarvan
de II. Paulus in den Brief aan de Colossers (II:
14) aldus schrijft: Hij heeft het handschrift
des gebods, dat ons vijandig was, uitge-
wischt, en Hij heeft het uit hel midden
weggedaan door het aan \'t kruis te nage-
len: welk een handschrift is dit? Geen ander,
als de schuldbriel van den mensen, waarop —
als ware het door eigen onderteekéning van den
zondaar en door het zegel van de goddelijke straf•
gerechtigheid bevestigd — de zonden en misdaden
van geheel het menschelijk geslacht en de wel
verdiende straflèn stonden opgeteekend. Verheug
en verblijd u, zondig menschdom: die schrikke*
lijke schuldbrief is aan \'t kruis genageld en door
het verlossingsbloed van den Hoogenpriesler Jezus
Christus uitgewischt, zoodat voortaan geen enkel
mensen om zijne vroegere misdaden verloren gaat,
inaar, als desniettemin nog iemand in zijn ver-
derf valt, dit alleen daarom is, dat hij het ver-
smaadt, zich door geloof, hoop en liefdevolle gehoor-
zaamheid dit verlossingsbloed deelachtig te maken!
Zie daarom dankbaar en vol vertrouwen op den
Hoogenpriesler aan het kruis! Beschouw, hoe Hij
den hemelschen Vader zijn godraenschelijk leven
*) De vier letters J. N. R. J. zijn de eerste letters
der vier latijnsche woorden: Jezus Nazarenus
Kex Judaeorum, d. i. Jezus vanNazareth, de Koning
der Joden. Pilatus had deze woorden ook nog in de
Grieksche en Hebreeuwsche taal geschreven, en
daardoor, zonder het te vermoeden, getuigenis afgelegd
dat het zoenofl\'er aan het kruis voor Oost en West en
voor alle volken geldde.
-ocr page 687-
NEGENTIENDE HOOFDDEEL.
DE ZEVEN LAATSTE WOORDEN.
{Malth. XXVII: 45—50; Mare. XV: 33—37; Luc. XXIII: 34, 39—46; Joan. XIX: 25—30.)
lijden met zijne wreede beulen dan met zichzelven.
De gedachte aan de eeuwige verdoemenis van
deze verblinde menschen doorboort zijne ziel met
heviger smart dan al de lasteringen, die zij tegen
Hem uitbraken. Nog vóór Hij zich over zijn eigen
doodsangst en verlatenheid bij God beklaagt, nog
vóór Hij zijne Moeder en den geliefden leerling
Joannes troost, bidt Hij voor zijne woedende
vijanden, die uit eigen vrije schuld en mis-
dadige verblindheid zijne goddelijke heerlijkheid
niet erkennen: »Vergeef Inin, Vader, de schuld
hunner onwetendheid !\'\' — Vol liefde dus en barm-
hartigheid heeft mijn Jezus met zijne vijanden
gehandeld. Liefde voor den vijand is de
eerste wetenschap, die Hij mij van den kansel
des kruises verkondigt. Hoc zou ik Hem welge-
vallig kunnen zijn, als ik hen, die mij haten en
vervolgen, kwaad met kwaad wilde vergelden?
0 doorgoede Jezus, uit liefde tot U maak ik het
vaste voornemen, mijne beledigers telkenmale
dadelijk en van ganscher harte te vergeven. En om-
dat Gij U tegen uwe grimmige vijanden zoo liefde-
vol toont, bid ik U vurig, wil toch met uwe
vrienden volgens uwe strenge gerechtigheid niet
in het oordeel treden. Hebt Gij uwe vijanden
vergeven, o schenk dan ook vergeving aan uwe
vrienden! Zie, ik werp mij ootmoedig voor uw
II. kruis neder. Ik bespot U niet, zooals de Joden,
maar ik eer U, gelijk de godvruchtige christenen
doen. Ik laster U niet, maar ik loof II. Ik ver-
vloek uwe marteling niet, maar ik heb hartelijk
82
rie lange, verschrikkelijke uren
lag de lieve Heer Jezus Chris-
tus op het harde doodshed van
het kruis: Christelijke Lezer,
vermoedt gij wel het geheim-
vol, hoogpriesterlijk gebed, dat
Hij in die offeruren tot zijn
hemelschcn Vader opzond voor
zijne leerlingen en voor alle
toekomende geloovigen, voor
geheel de II. Kerk en hare
Hoofden, voor zijne tegenwoor-
dige vijanden en de toekomende
vervolgers? — Doch zie, Hij
wilde ons dit ondoorgrondelijk
geheim zijner liefde en barm-
hartigheid, om zoo te zeggen,
door de zeven laatste
woorden laten proeven. Wonderlijke en kracht-
volle woorden, ter versterking van ons geloof,
ter bevestiging van onze hoop, ter ontvlamming
van onze liefde ! Ontvang deze woorden uit den
zoeten mond van uwen stervenden Leermeester
met eerbied en leerzaamheid en prent ze, als
het Teslament des Heeren, onuitwischbaar in
uw hart.
1. En Jezus zeide: Vader! vergeef hun!
want zij weten niet wat zij doen!
Welk gebed! In lichaam en ziel gewond en
gemarteld, zooals het nog nooit iemand gedaan
was, heeft de Verlosser toch nog meer mede-
-ocr page 688-
648                                              DE ZEVEN LAATSTE WOORDEN.
medelijden met U. Daar Gij nu voor hen gebe-
den hebt, die in hunne zonden versteend waren,
wees dan ook hem genadig, wien zijne zonden
oprecht leed zijn, en bid ook voor mij tot uwen
hemelschen Vader: >Vader vergeef hem zijne zon-
den; want hij wist niet wat hij deed."
"1. En een van de roovers, die" daar
hingen, lasterde Hem, zeggende: Indien
Gij de Christus zijl, verlos Uzelven en
ons! Doch de andere antwoordende, be-
strafte hem, zeggende: Vreest ook gij
God niet, daar gij dezelfde straf lijdt?
En wij wel met recht; want wij ontvan-
gen loon naar werken; maar deze heeft
niets kwaads gedaan. En hij zeide tot
Jezus: Heere! gedenk mijner, als gij in
uw Rijk zult gekomen zijn! En Jezus
zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: lieden
zult gij met Mij in het paradij s zijn.
De voorafbeeldingen worden vervuld. Zóó ook
bevond zich eens de egyptische Josef, de vooraf-
beelding van Christus in de dagen zijner ver-
nedering tusschen twee misdadigers; (zie blz. 79
en 84) den eenen voorzegde hij zijne wederver-
hel\'fing, den anderen zijne terechtstelling. Doch
ook Christus tusschen de twee moordenaars aan
het kruis is eene voorafbeelding. Zóó zal Ilij op
den grooten dag des Oordeels verschijnen, met
de zaligen aan zijne rechter- met de verdoemden
aan zijne linkerzijde. Mochtet gij dan ook het
zoete woord van genade hooren: »V oorwaar
zeg Iku: heden zult gij met Mij in het
paradijs zijn!\'\'
Rn wie is hij, die het eerst waardig geoordeeld
werd, zoo troostrijke woorden te hooren? De II.
Schrift noemt ons noch zijn naam, noch zijne
vroegere lotgevallen, en duidt hem eenvoudig
aan als lijdcnsgezel en roover. De christelijke
legende heeft ons den naam van den rouwmoe-
digen moordenaar, van Dismas bewaard, en ver-
zekert ons, dat hij die zelfde roover is, die weleer
de II. Familie op hare vlucht naar Egypte gast-
vrijheid bewezen heeft (zie bl. 332.) Gelukkig de
mensch, die in het uur van zijnen dood zoo
genadevolle vergeving ontving! Overweeg hier de
gemoed5stemming van den rouwmoedigen moorde-
naar, waarom hem zulke vergiffenis ten deel viel.
IIij erkent zijne schuld, hij belijdt die rouw-
moedig voor de geheele wereld, hij is boetvaardig
bereid, de verdiende tijdelijke straffen te ondergaan:
ïVVij lijden met recht, want wij ontvangen loon
naar werken." O elke zondaar begrijpe het toch
goed welke waarde zulke ootmoedige zelf-
beschuldiging in het oog van den goddelijken
Rechter heeft!
Met hartelijk medelijden en sterke liefde treedt
hij voor Jezus op en weert, zooveel mogelijk, de
lasteringen van Hem af, terwijl hij Diens onschuld
betuigt: «Deze heeft niets kwaads gedaan." Be-
schouw het goed. Op het oogenblik, dat alle
omstanders niets dan smaad en laster tegen
Christus uitbraken, dat de eigen vrienden en leerlin-
gen hun Meester verloochend of althans laf verlaten
hebben, getuigt deze boosdoener onbeschroomd de
onschuld van Jezus. Wat schonk hem de kracht
tot zulke krachtige belijdenis? De liefde, de
liefde, die sterk is als de dood! Nu keert
hij zijn hoofd, ziet biddend op den Verlosser, en
zegt: nlleere! gedenk mijner, als Gij in uw Rijk
zult gekomen zijn." Welk levendig Geloof!
Hij ziet een ontbloten, aan het kruis geslagen,
door wonden misvormden mensch, die als boos-
wicht aan den bitlersten dood is overgegeven;
doch het oog van zijn geest ziet in dien mensch
den »Heer," den koning, aan wien het ïRijk"
behoort, den God, die macht heeft, genade te
verleenen en zonden te vergeven. — En hij, die
heel zijn leven in misdaden heeft doorgebracht,
wendt zich vol vertrouwen tot dezen goddelijken
Heer en Koning, en bidt vol troost om genade.—
Welke sterke Hoop! — Rij bidt om geen aardsch
goed, niet om verzachting van zijn lijden, niet
om verlossing van den dood: om een blik vol barm-
hartigheid uit het oog vanden Gekruisigde, zooals
Petrus heeft mogen ontvangen, om vergiffenis
van zijne menigvuldige misdaden en eene gena-
dige gedachtenis in het hemelsch Rijk. Ziedaar,
waarnaar zijne ziel verlangt. Welke heilige
begeerte!
Zóó is hij, die als zondaar den berg van
-ocr page 689-
DE ZEVEN LAATSTE WOORDEN.
649
lied van den Profeet Jeremias bewaarheid: (Thren.
II: 13.) »Groot als de zee is uwe droef-
heid; wie kan u helpen?" Doch mijne liefde
bevroedt wat gij geleden hebt. Al de wonden,
die Jezus in zijn lichaam had, de doornen zijner
martelaarskroon en de nagelen, die zijne II. han-
den en voeten doorboorden, draagdet gij werke-
lijk in uwe ziel; zijne smart was de uwe geworden,
omdat zijn hart ook uw hart was! En toch «staat"
gij recht, als eene heldin. Gij ziet uw hoogst
en eenigst goed, uw Heer en veelgeliefden Zoon
aan het kruis sterven, en toch bezwijkt gij niet
onder de vreeselijke moedersmart: als de waar-
dige Moeder van den Hoogenpriester vereenigl.
gij uw offer met het zijne en draagt het der
goddelijke gerechtigheid tot heil der wereld op.
Gij staat recht op, omdat de volmaakste onder-
werping aan Gods raadsbesluit u staande houdt
en de liefde lot het verloste mensehdom u troost.
Wees gegroet, Moeder van smarten, Koningin
der martelaren, trouwe, sterke lijderes Maria!
Van het oogenblik, dat gij onder het kruis van
uwen eeniggeboren Zoon gestaan hebt, zijt gij
de troosteres aller bedrukten en de toevlucht
aller verlatenen geworden. Zie daarom, o Moe-
der, op mij, armen mensch, die voor uwe voeten
ligt! Gij kent mijn lijden en den nood van hen,
die mij bijzonder dierbaar zijn. Meêdoogende en
liefderijke Moeder, neem mij onder uwe machtige
voorspraak — bijzonder in het uur van mijnen
dood. Dan, o Moeder, als mij alles verlaat, plaats
u dan aan mijne zijde, zooals gij bij het kruis
van uwen stervenden Zoon geslaan hebt, en be-
scherm mij in mijnen laalsten nood!
De stervende Zoon blijft aanhoudend zijne oogen
op deze Moeder van smarten onder het kruis ge-
vestigd houden. Ach hoe teeder heeft zij Hem
meer dan dertig jaren lang bemind, hoe trouw
voor Rem gezorgd en om Rem zoo menigen kom-
mer en naamloos leed verdragen! Arme, verlatene
Moeder! De II. Josef is gestorven, Jezus worstelt
met den dood: wie zal nu in de zorgen en kom-
mervolle omstandigheden van dit aardsche leven
haar steun en vertrouweling zijn? «Vrouwe,
ziedaar uw Zoon," — zoo klinkt het van het
Calvarie beklommen had, in een heilige veran-
derd, wiens ziel met den glans van alle deugden
schittert, en verbaasd vragen wij met den H.
Kerkleeraar Athanasius: »Uoe is het toch gekomen
dat een moordenaar een belijder en Evangelist
des Heeren geworden is?" Hierop antwoordt de
Psalmist (117, 23): »Van den lieer is dit
geschied, en wonder is het in onze
o ogen." Wie vermag Gods wonderen te vatten
of te verklaren? Het zij ons voldoende, in de
wondervolle bekeering van den moordenaar de
liefelijke eerstelingsvrucht van het hoogpriesterlijk
gebed van Christus aan het kruis te erkennen:
>Vader! vergeef het hun! want zij weten niet
wat zij doen!" Deze vergiffenis viel den rouw-
moedige ten deel, met de gelijktijdige verzekering,
dat hij nog heden met Christus in het paradijs
zou zijn. In welk paradijs ? In den kring der
Rechtvaardigen in het voorgeborgte der hel, tot
wie de ziel van Christus na zijnen dood neder»
daalde, om hun de volbrachte verlossing Ie ver-
kondigen en daardoor deze plaats van vurig ver-
langen in eene plaats van paradijsvreugdc te
veranderen.
3. Bij het kruis van Jezus nu stonden
zijne Moeder, en de zuster zijner Moe-
der, Maria, de vrouw van Cleophas, en
Maria Magdalena. Als Jezus dan zijne
Moeder zag en den leerling daar staan,
dien Hij liefhad, zei de Hij tot zijne Moe-
der: Vrouwe! ziedaar uw Zoon!
De Verlosser treft in zijnen doodsangst vier
getrouwe, deelnemende menschen aan den voet
van het kruis, d r i e vrouwen en é é n man. Van
de vier, die op dat schrikkelijk oogenblik moedig
en onbevreesd bij Christus blijven, behooren drie
tot het «zwakke geslacht." — Een eeuwige roem
voor de vrouwelijke kunne-------en zeker ook
eene feitelijke profetie voor alle volgende eeuwen.
0 Maria, Moeder van smarten onder het kruis,
hoe vreeselijk wordt de voorzegging vervuld van
den grijzen Simeon over het zwaard, dat uw
maagdelijk moederhart zou doorbooren! Waarlijk
ik kan met al mijne zintuigen en gedachten uw
lijden niet pijlen; want nu wordt aan u het klaag-
-ocr page 690-
DE ZEVEN LAATSTE WOORDEN.
650
kruis. De stervende Jezus geeft zijne Moeder
aan den maagdelijk onschuldigen en zuiveren
Joannes, den getrouw gebleven Joannes, aan den
in het geloof sterken en hoogverlichten Joannes
tot raadsman in de aangelegenheden van het
aardsche leven, lot beschermer en zoon. Waarlijk
eene smartelijke verwisseling voor Maria: in plaats
van den voorlreflelijken Leermeester de zwakke
leerling, in plaats van den Zoon Gods, de zoon
van een armen visscher, in plaats van het vurig
geliefd eigen kind een pleegkind! En toch neemt
Maria het woord van den Verlosser dankbaar aan,
en evenals toen haar het glorierijk geheim harer
uilverkoring geboodschapt werd, antwoordt de
nederige Maagd des Ileeren ook nu: »llet ge-
schiede naar uw woord.\'\'
4. Daarop zeide Hij tot den leerling:
Ziedaar uwe Moeder. En van die ure
nam de leerling haar lot zich.
Gelukkige IL leerling Joannes, dien zulke eer
en uitzondering ten deel viel, dat Hij de Koningin
van hemel en aarde als zijne Moeder begroeten
mocht! Maar ook gij, christelijke lezer, zijl ge-
lukkig; want volgens de verklaring der II. Leer-
aars wordt in het Evangelisch verhaal de naam
van den IL Joannes niet genoemd, maar alleen
de uitdrukking »leerling" gebruikt, om aan te
duiden, dat elk mensch, die wezenlijk een leer-
ling van Christus is en zich geloovig aan het
kruis van den Verlosser vasthoudt, waarlijk een
kind van Maria is, en als zoodanig op de tee-
derste moederliefde en machtige voorspraak van
Maria aanspraak heeft. Een groot, troostvol ge-
heim! De eeniggeboren Zoon van Maria sterft aan
het kruis — en op hetzelfde oogenblik wordt zij
de Moeder der verlosten en ontvangt in Joannes
geheel het menschelijk geslacht in de plaats van
haar Zoon! Dit is dus het testament, de laatste wil
van mijn Verlosser aan het kruis, datikU,geze-
gende, zoete maagd Maria, als mijne Moeder eere
en beminne, zoo ik zijn »leerling" wil zijn!
O dierbaar, welkom testament, ik wil het tot mijn
laatsten snik volbrengen.
5. En de zesde uur was gekomen. En
van de zesde uur kwam er eene duister-
nis over de gansche aarde tot de negende
uur toe. En de Zon werd verduisterd.
En omtrent de negende uur riep Jezus
met luider s t em, ze gg e n d e: Eli, Eli,
lamma, Sabbacthani! dat is, vertaald
zijnde: Mijn God, mijn God, waarom
hebt Gij Mij verlaten? En eenigen van
die daarbij stonden, dit hoorende, zei-
den: Zie, Hij roept Elias!
Zie, de schepselen zijn tegen hunner Schepper
opgestaan, het uitverkoren volk tegen zijn Messias,
om het eeuwig, ongeschapen licht aan het kruis
uil te doen. Voor dien gruwel verbergt de zon
haar aanschijn, en het ongeschapen licht hult
zich in de duisternis! Dit was eene zoo wónder-
volle en schrikkelijke gebeurtenis, dat zelfs de
heidensche volken daarover ontstelden, en dit
voorval in hunne jaarboeken opteekenden, hetgeen
inzonderheid blijkt uit het verdedigingsschrift —
dat Tertulliaan 164 jaren na den dood van Christus
tot de overheden van het romeinsche Rijk richtte,
en waarin hij, van deze wonderlijke duisternis
spiekend, den heidenen toeriep: »Gij immers hebt
zelven deze wereldgebeurtenis in uwe jaarboeken
opgeleekend." Want het was geene natuurlijke
zonsverduistering, gelijk die plaats heeft, als de
maan tusschen de zon en de aarde komt staan
(wat toen ten tijde der volle maan van Paschen
onmogelijk was); maar een wonder van de godde-
lijke almacht, die aan de zon beval, in den dood-
strijd van drie uren van Jezus Christus om zoo
te zeggen; hare stralen terug te houden; een
zinnebeeld van de geestelijke duisternis, die over
het Joodsche volk was neergeslagen! Nu was de
I oude voorzegging van den Profeet Amos (XIII: 0)
vervuld: Te dien dage, spreekt God de
Heer, zal de zon ondergaan op den vol-
len middag en op klaarlichten dag laat
Ik het land verdonkeren. Nu hadden de
Joden dit swonderteeken van den hemel", dat zij
weleer in de boosheid van hun ongeloof van Jezus
geeischt hadden, en waarvan de Egyptische dui-
sternis 1500 jaren vroeger slechts eene voorafbeel-
ding geweest was. De blinden! Het wondervolle
licht, dat 33 jaren te voren in den stillen mid-
-ocr page 691-
DE ZEVEN LAATSTE WOORDEN.
05t
bloed druppel voor druppel met al het vocht zijner
ingewanden afgetapt, en de bronnen in het hart
stonden op het punt te verdroogen ! De met smaad
overladene Verlosser mocht wel dorst hebben;
sedert twintig uren was Hij mishandeld, her- en
derwaarts gesleurd, gegeeseld en onophoudelijk op
allerlei wijzen gemarteld; de schrikkelijke nagelen
van het kruis brandden Hem als vuur in handen en
voeten; al zijne ledematen waren door de striemen
derwreede geeseling verscheurd; ontelbare doornen
staken als brandende punten in zijnen schedel;
armen en becnen waren door de geweldige uit-
rekking van het lichaam op den kruisbalk geheel
uit hunne gewrichten getreden, en de nageling
van het kruis veroorloofde Hem niet de minste
verandering in zijn smartvollen toestand. Ach,
tengevolge van zoo onverklaarbare pijnen moest
ongetwijfeld eene brandende koorts zijne ingewan-
den verteeren, zooals nog nooit een sterveling ge-
leden had. 0 ziet hier, onmatige en zingenot zoe-
kende menschen, die Gods gaven met strafwaardige
bedwelming misbruikt, ziet hier op de naamlooze
pijnen van den Zoon des menschen aan het kruis:
dit is uw werk! Om uwe schandelijke overdaad
te boeten lijdt de Gekruisigde dorst, en wordt in
zijnen dorst met edik gelaafd. Wee u, zoo gij bij
dit gezicht niet het vaste besluit maakt u van de
schandige slavernij der dronkenschap los te maken!
Wenden wij nu onze blikken naar Maria de
Moeder van smarten. »lk heb dorst" — roept
haar innig geliefde Zoon; en de Moeder, die Hem
ten allen tijde zoo onuitsprekelijk getrouw ver-
zorgd heeft, die elk uur van haar leven bereid
was voor Hem het bloed haars harten te geven,
zij ziet de verdroogde, opgezwollene, bevende
lippen — en mag haar Zoon niet bijstaan." — Zij,
de koningin van hemel en aarde heeft geen enkele
teug water voor haar innig geliefden Zoon! — »I k
heb dorst," roept Hij ongemeen weemoedig
van het kruis, en de Moeder mag haren éénigge-
borene niet helpen! 0 wie is in staat het hart-
verscheurend leed der Moeder van smarten te
bevatten! »lk heb dorst!" Zeker heeft de Ver-
losser dorst, doch niet enkel naar eene gewone
lafenis, maar naar het heil der zielen. Ach,
dernacht over Bethlehems vlakte verschenen was,
wilden zij niet erkennen; daarom overvallen hen
nu, op den vollen middag, duisternis en de nacht
des doods!
En te midden van dien verschrikkelijken nacht
klinkt wederom de stem van den Gekruisigde:
t>M ij n God, m ij n God, waarom hebt G ij
Mij verlaten!"
De Verlosser wilde uit vrije liefde lot het zondige
menschdom zóó volkomen de straffen des Heeren
dragen en al de bitterheid van den doodstrijd
proeven, dat Hij zelfs dien schrikkelijken nacht
van troosteloosheid en verlatenheid van God, dien
de zonde verdiend had, op zich nam en leed —
om ons eenmaal in den doodstrijd aan den zoeten
troost van Gods nabijheid des te rijker deelachtig
te maken. —Goede Jezus, laat de onuitsprekelijke
pijnen, die Gij in uwen doodstrijd aan al de ledema-
ten van uw gemarteld lichaam en in al de krachten
van uwe doorbedroefde ziel ondervonden hebt, voor
mij niet verloren zijn! Wees mij om uwe uiterste
verlatenheid en bittere tranen genadig en barm-
hartig, bijzonder in liet uur van mijnen dood!
6. Hierna, wetende dat alles volbracht
was, opdat de Schrift zou volbracht worden,
zeide Jezus: Ik heb dorst! Er stond dan
een vat vol edik; en er liep van hen een
toe, en eene spons met azijn vullende,
stak hij die aan een hijsopstengel, bracht
haar aan zijnen mond en gaf Hem te
drinken, terwijl hij en de overigen zei-
den: Wacht! laat ons zien, ofElias *)
komt om Hem af te nemen en te verlossen!
De goddelijke Lijder mocht wel dorst hebben,
want van af den kelk van het laatste avondmaal,
d. i. in twintig uren, was er niets meer aan zijne
II. lippen gekomen, als de paar druppeltjes gal-
wijn vóór de kruisiging en het eigen bloed, dat
van het met doornen gekroonde hoofd was afge-
druppeld. — De vol wonden geslagene mocht wel
dorst hebben; want Hem was zijn aanbiddelijk
*) Eene bespottende verandering der woorden Eli,
Eli, lemma Sabbacthani,
die Christus kort te voren
gesproken had.
-ocr page 692-
652                                               DE ZEVEN LAATSTE WOORDEN.
Profeten voor duizenden jaren door woord en
voorafbeelding voorzegd hadden. Nu is openbaar
geworden en volbracht wat de barmhartige God
van eeuwigheid besloten en aan de stamouders
in het paradijs beloofd had. Nu is gekomen en
volbracht wat de zielen der rechtvaardigen in
het voorgeborgte der hel en de godvruchtigen
op aarde met zoo vurig verlangen verwacht had-
den: de verlossing en eeuwige verzoening van
het menschelijk geslacht! — En zie, evenals de
vermoeide werkman na volbrachten arbeid rust
en slaap zoekt, buigt de Verlosser zijn hoofd,
Hij beveelt zijne H. ziel in de handen des Vaders,
en zóó scheidt zij (niet gedwongen door de wet
des doods, maar door eenen akt van zijn vrijen
wil) van \'t lichaam. Nu gaan zijne oogen dicht,
het aanbiddelijk hart heeft opgehouden te kloppen
en de strijd is volstreden.
Dood lichaam van mijn Verlosser, onafscheide-
lijk met de godheid verbonden, en daarom al-
heilig en aanbiddelijk aan hel kruis en in het
graf, evenals vroeger in de krib en op Thabor:
aanvaard de offerande mijner dankzegging en eer-
betooning! Aanvaard mijne nederige en vurige
bede. Hoe minzaam en liefderijk buigt Gij tot
mij uw gelaat van het kruis! Hoe liefdevol strekt
Gij uwe armen tot mij uil! Hoe barmhartig opent
Gij mij uwe ontelbare wonden, als zoovele toe-
vluchtsoordcn voor rouwmoedige zondaars! Ver-
hoor daarom nu, in dit genadevolle oogenblik,
mijne nederige, vurige, mijne eenigebede: Laat
eens mijn dood aan den uwen gelijk zijn!
Jezus, Gij hebt uwe scheidende ziel in de han-
den van den bemelschen Vader bevolen — geef,
dat ook mijn laatste gebed aldus luide: »Vader,
in uwe handen beveel ik mijnen geest!\'\' In dit
gewichtig, vreeselijk oogenblik wildet Gij uwe
gezegende Moeder Maria bij U hebben — geef,
dat zij ook mij, door hare moederlijke voorspraak,
in het uur des doods bijsta! Laat mij sterven,
dan, waar en gelijk het u behaagt, doch laai
mij niet onvoorbereid sterven, laat mij niet ster-
ven zonder Maria!
die geestelijke smart was onvergelijkelijk heviger
dan de lichamelijke dorst. Op dit oogenblik zag
de Verlosser de ontelbare rei van menschen, die,
ofschoon met het bloed der verlossing geteekend,
en door het Doopsel in den bond der verlosten
opgenomen, verloren gaan, omdat zij hun Ver-
losser vergeten.
De oneindige liefde van den Zoon des menschen
heeft dorst naar die ongelukkige zielen; en zie,
de moordenaar aan zijne linkerzijde wil Hem niet
eens zijne ziel overgeven!
7. Toen Jezus dan den edik genomen
had riep Hij wederom met luider stemme:
Het is volbracht! Vader! in uwe handen
beveel Ik mijnen geest! En dit gezegd
hebbende, boog Hij zijn hoofd, en gaf
den geest.
Groot en allerheiligst oogenblik, zooals er van
de schepping der wereld geen geweest is en ook
geen meer zijn zal! Op den Calvarieberg heerschl
nu doodsche stille, die alleen door de zuchten
van de Moeder van smarten, het licht steunen
van den leerling der liefde en de snikken der II.
boetelinge Magdalena onderbroken wordt, en op
dit oogenblik gaal door alle hemelen een blij ge-
jubel op en een koor van zalige Geesten roept
elkander opgetogen toe: »IIet Lam, dat ge-
dood is geworden, is waardig te ont-
vangen de macht en de godheid en wijs-
heid en sterkte en eer en heerlijkheid
en dankzegging! Groot en wonderbaar
zijn uwe werken, o Heere, almachtige
God, Koning der eeuwen! Al de volken
zullen komen en U aanbidden, omdat
uwe gerichten openbaar zijn geworden!"
(Openb. V, XV.)
Ite, missa est! Ja nu is de Hoogmis der
wereldverlossing, die de Koning aller martelaren
en ware Hoogepriester Jezus Christus, in de tegen-
woordigheid van ontelbare Engelenscharen, op
het altaar des kruises aan den bemelschen Vader
heelt opgedragen, ten einde en volbracht. Nu
is vervuld en volbracht wat de Oudvaders en
-«*SsS_S<R>CiO\'C5552^-»«---------
-ocr page 693-
TWINTIGSTE HOOFDDEEL.
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS. DE ZIJDE
VAN CHRISTUS WORDT GEOPEND. DE AFDOENING VAN HET KRUIS
EN DE BEGRAFENIS VAN CHRISTUS. CHRISTUS OPENBAART
ZICH AAN DE ZIELEN DER RECHTVAARDIGEN IN HET
VOORGEBORGTE DER HEL.
(Matth. XXVII: 51—66; Mare. XV: 38—47; Uc. XXIII: 45—56; Joan. XIX: 31—42.)
Hf"__
| ebben wij in den kruisdood
1 onzes Ileeren zijne vernede
ring gezien, dan openbaart
zich ons terzelver tijd ook
leeds de verheerlijking en
overwinning van het kruis
in de vijf wonderen, die
dezen kruisdood vergezelden.
En zie, het voorhang-
sel des tempels scheurde
van boven tot beneden,
in tweeën; en de aarde
beefde, en de steenrot-
sen scheurden, en de
grafsteden gingen open,
en vele lichamen van
ontslapen heiligen ston-
den op. En uit de grafsteden gaande na
zijne verrijzenis, kwamen zij in de hei-
lige stad, en verschenen aan velen. De
hoofdman nu, die tegen Hem overstond,
ziende wat er geschiedde, en dat Hij,
zóó roepende, den geest gaf, verheer-
lijkte God zeggende: Waarlijk, deze
mensch was rechtvaardig. De hoofdman
nu en die met hem waren, Jezus bewa-
kende, toen zij de aardbeving zagen en
wat er geschiedde, werden zeer bevreesd
en zeiden: Waarlijk, deze was Gods Zoon!
1.
En geheel de schare van hen, die bij dit
schouwspel samen tegenwoordig waren
en zagen wat er geschied was, keerde
weder, slaande op hunne borsten. En
al zijne bekenden, ook vrouwen, die
Hem uit GaliIea gevolgd waren, stonden
van verre dit aanziende. Onder hen
waren Maria Magdalena, en Maria de
moeder van Jacobus den minderen en
van Josef, en Salome, en de moeder dei-
zonen van Zebedeus, die Jezus uit Ga-
lilea gevolgd hadden, Hem dienende,
en vele andere, die tegelijk met Hem
waren opgegaan naar Jerusalem.
Overwegen wij nu vooral de vijf wonderen bij
den dood van Jezus. Het eerste of de duisternis
van drie uren gedurende den doodstrijd van Ch rislus,
is reeds boven verhaald. Het tweede wonder is
het plotseling scheuren van het voorhang\'
sel des tempels. Dit voorhangsel bedekte
het Allerheiligste en, maar eens in \'t jaar op het
verzoeningsfeest, mocht de Iloogepriester door
hetzelve ingaan. Volgens de joodsche overleve-
ring was het 40 ellen lang en 20 breed, van
goud- en purperdraad geweven, eene hand dik,
en zoo kunstig bewerkt dat vele duizenden maag-
den er een vol jaar aan besteed hadden. En nu,
o wonder, op \'t zelfde oogenblik, dat de ware
Iloogepriester Jezus Christus op Golgotha met
-ocr page 694-
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS.
654
zijn eigen bloed het Heiligdom ingaat en het
ware, alleen geldige zoenoffer opdraagt, scheurt
het voorhangsel des tempels van boven tot be-
neden — ten teeken, dat nu de toegang tot het
Allerheiligste, d. i. ter verzoening in Christus
voor alle menschen geopend, de voorafbeeldende
offerdienst van het Oude Testament geëindigd is
en het Joodsche heiligdom zijne beteekenis verloren
heeft. Eenige uren te voren had Caïphas met
huichelende ontsteltenis zijn gewaad verscheurd,
en daardoor, in naam van hel gansche volk, den
Messias, als Godloochenaar verworpen: nu ver-
scheurt de Almachtige in zijnen loom het ge-
waad van het heiligdom zelf, en verwerpt daardoor
hel Joodsche volk. De derde wonderbare gebeurte-
nis was eene verschrikkelijke aardbeving,
die, zooals geloofwaardige schrijvers verzekeren,
door geheel Palestina, Klein Azië en westelijk tot
in Spanje berg en dal schokte, en waarbij in
liet bijzonder de rotsen van den Calvarieberg
scheurden. Zóó toonde geheel de redelooze schep-
ping hare smart bij den dood van Christus; schrik
en onsteltenis doorliepen hunne ingewanden om
den ongehoorden gruwel, die de met rede en
verstand begaafde schepselen op hunnen Heer en
Schepper gepleegd hadden.
Het vierde wonder is de verrijzenis van
vele heiligen uit hunne grafsleden, eene
hoogst geheimvolle gebeurtenis, die door de uit-
leggers van de H. Schrift op velerlei wijze ver-
klaard en beschreven wordt. Men neemt algemeen
aan, dat deze uitverkorenen des Heeren toen nog
niet hunne eigenlijke, laatste verrijzenis vierden,
d. i. eene verrijzenis in verheerlijkte en onsterfe-
lijke lichamen, zoodat zij op den dag der IIemel-
vaarl van Christus te gelijktijdig met lichaam
en ziel in de eeuwige heerlijkheid zijn opge-
nomen; het is veeleer slechts eene tijdelijke ver-
rijzenis geweest, en nadat deze verrezenen aan
vele inwoners van Jerusalem verschenen waren
— tot troost van de geloovigen, tot bekeering
van de ongeloovigen, en voor allen tot getuigenis,
dat de Gekruisigde, de Verwinnaar des doods en
de Heer des levens is — zijn hunne lichamen
wederom tot hunne vorige rust van het graf
teruggekeerd, en zijn op hemelvaartsdag alleen
hunne zielen in de hemelsche gelukzaligheid op-
genomen.
Het vijfde wonder eindelijk is de geestelijke
verrijzenis, d. i. de bekeer ing van velen
hunner, die bij den dood van Christus
tegenwoordig waren. Zij zagen de won-
deren aan den hemel en op de aarde; zij hoor-
den, hoe Christus »luid roepend den geest gaf,"
en daardoor bewees, dat Hij niet, evenals an-
dere stervenden, gedwongen, maar vrijwillig in
den dood ging. Dit alles ging hun ter harte,
zoodat zij der waarheid getuigenis gaven, en met
vermorzeling beleden: »Waarlijk, deze was Gods
Zoon.\'\' — Erken ook hierin de vrucht van het
Hoogpriesterlijk gebed van Christus: sVaderl ver-
geef hun! want zij weten niet wat zij doen." —
Hoe ondoorgrondelijk zijn de raadsbesluiten des
Heeren en hoe wonderbaar ingewikkeld de wegen
der goddelijke gerechtigheid en barmhartigheid.
Het Joodsche priesterdom gaat in duisternis en
ongeloof verloren, terwijl de heiden, de romein-
sche soldaat tot het licht komt en geloovig
wordt! Vele geschiedschrijvers zeggen, dat deze
hoofdman Longinus heette en in Cappadocie
den martelaarsdood gestorven is.
2. De Joden dan (dewijl hetVoorbe-
reiding was), opdat de lichamen niet
aan het Kruis zouden blijven op den
Sabbath (want deze was een groote Sab-
bathdag), verzochten Pilatus, dat hun
de beenen mochten gebroken en zij af-
genomen worden. De krijgsknechten
kwamen dan, en braken de beenen van
den eersten en van den anderen, die
met Hem gekruisigd waren; doch tot
Jezus gekomen zijnde, toen zij zagen,
dat Hij alreeds gestorven was, braken
zij Hem de beenen niet; maar een van
de krijgsknechten opende zijne zijde
met eene speer, en terstond kwam daar
bloed en water uit. En die het gezien
heeft, heeft het getuigd*), en zijne ge-
*) d. i. De H. Evangelist Joannes, die als ooggetuige
onder het Kruis van Christus stond.
-ocr page 695-
1
,\':
sm
VI ï
\'%
F
to
m
DE AFDOENING VAN NET KRUIS,
-ocr page 696-
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS.                       055
des Zaligmakers voor alle menschen. Zijn II.
bloed moest tot den laatsten druppel voor ons
vergoten en zijn aanbiddelijk hart als toevluchtsoord
voor alle bedrukten, voor alle belasten en beladenen
geopend worden. Daarom roept ons de Kerk in
het officie van het II Hart van Jezus, blijmoedig
toe: ïGij allen, die in uwe wederwaardigheid en
verdrukking zekeren troost zoekt, gij allen, die
door knagingen van \'t geweten gefolterd, en in
de verwachting der verdiende straf ter neder
geslagen zijt: komt tot het liefderijkste hart van
Jezus, tot dit hart, dat voor u de steek der lans
wijd geopend heeft, tot het hart van Hem, die
zich als een onschuldig Lam voor u aan den
dood heeft overgegeven ! Hoort hoe Hij u met
de zoetste vermaning uitnoodigt: »Komt allen
die belast en beladen zijt en onder den last der
zonde gebukt gaal."
tuigcnis is waarachtig. En hij weet,
dat hij waarheid zegt, opdat ook gij
moogt gelooven. Wantdeze dingen zijn
geschied, opdat de Schrift vervuld zou
worden: Gij zult geen been van Hem
breken. En wederom eene andere Schrift zegt:
Zij zullen zijne oogen slaan op Hem,
dien zij doorstoken hebben.
Evenals aan het voorafbeeldende Paaschlam van
het Oude Verbond geen been gebroken mocht
worden, om als een geheel, ongeschonden en
volmaakt offer te verschijnen, zoo moest ook het
aanbiddelijk lichaam onzes Heeren, als het ware
Paaschlam, voor zulke onteering na den dood
bewaard blijven. Maar waarom dan de ver-
schrikkelijke lanssteek, die van de rechterzijde
tot voorbij de hartsteek doordrong ? De H.
Kerklecraars geven ons hiervan driederlei rede-
nen. In de eerste plaats moest die lanssteek,
die borst en hart van den Verlosser doorboorde,
zoodat er bloed en water uit vloeide, aan alle
twijfelaars bet onbedriegelijk bewijs leveren, dat
Christus niet slechts schijndood, maar waarlijk
gestorven, en de ontbinding van het in \'t hart
nog achtergebleven bloed reeds begonnen was.
Ten tweeden wilde hierdoor de lieve Verlosser
aan alle toekomende geslachten de voortreffelijkheid
en waarde van de II. Kerk te kennen geven. Want
evenals weleer uit de zijde van den eersten stam-
vader Adam, terwijl hij sliep, Eva, als moeder
der levenden voortkwam, zoo kwam nu uit de
zijde van den tweeden Stamvader Christus, ter-
wijl Hij den slaap des doods aan het Kruis sliep,
de nieuwe Eva, de geestelijke moeder aller ver-
losten, de II. Kerk voort. De Kerk is immers
met al hare rijkdommen en schatten van genade
slechts de vrucht van het bitter lijden en den dood
van Christus: bloed en water uit de wonde der
zijde van Christus zijn de zinnebeelden van deze
schatten van genade, zooals die op eene geheel
bijzondere wijze in de II. Sacramenten des Doop-
sels en des Altaars aanwezig zijn. Eindelijk ten
derden is voor ons de geopende zijde en het
doorboorde hart een treffend bewijs en een
sprekend zinnebeeld van de onbegrensde liefde
3. Daarna, toen het reeds avond was
geworden (dewijl het voorbereiding was,
dat is, Vóór-Sabbath), kwam een goed
en rechtvaardig man, met name Josef
van Arimathea, eene stad van Judea,
een rijk en achtbaar raadsheer (deze had
niet toegestemd in hunnen raad en hunne
daden), en die ook zelf het Rijk Gods
verwachtte. Deze ging stout tot Pila-
tus en verzocht het lichaam van Jezus,
omdat hij ook zelf een leerling vanJezus
was, maar in \'t geheim, uit vrees voor
de Joden. Pilalus nu verwonderde zich,
dat Hij reeds zou gestorven zijn. Enhij
liet den hoofdman roepen, en vroeg
hem, of Hij alreeds gestorven was. En
toen hij het van den hoofdman verno-
men had, schonk hij het lichaam aan
Josef, en beval, dat het zou afgegeven
worden. Hij kwam dan, en nam het lichaam
van Jezus af. Ook Nicodemus, die in\'t
begin des nachts tot Jezus gekomen was,
kwam en bracht een mengsel van mirre
en aloë, ongeveer honderd pond. Josef
nu lijnwaad gekocht hebbende, nam
het af, en zij bonden het met de spe-
83
-ocr page 697-
656                       WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS.
o e r ij e ii in zuivere linnen doeken,
gelijk het bij de Joden gewoonte is te
begraven.
Al deze eerbewijzingen, die men bet lichaam
van onzen lieven Heer en Zaligmaker bewees,
zijn door den profeet Isaïas (XI: 10) voorzegd,
de ledematen, die men bij de kruisiging zoo
schandig ontbloot had.
Behalve een rouwmoedig boosdoener, bad bij
de kruisiging het geene enkele ziel gewaagd,
een woord ten gunste van den Zoon des men-
schen te spreken; thans verklaren de mannen, die
zeggende: »En zijn graf zal heerlijk zijn.\'\'
Nicodemus, een «overste der Joden," en Josef
van Arimathea, een jrijk en achtbaar raadsheer,"
sloegen nu met den meesten eerbied hunne hand
aan het lichaam van Jezus, terwijl maar weinige
uren te voren de geringste mannen hun wreeden
moedwil aan Hem hadden bot gevierd; nu werden
eene menigte van kostbare specerijen aan Hem
gebezigd, dien men zooeven nog met gal en edik
gelaafd had, en nu bedekte het fijnste lijnwaad
lot nu toe hunne liefde tot Hem uit vrees voor
de Joden verborgen hielden, zich moedig en on-
verschrokken voor zijne vrienden. Zóó werd de
voorzegging van Isaïas vervuld.
De afdoening van Jezus van het kruis gebeurde,
als eene geheimvolle godsdienslplechtigheid, on-
beschrijfelijk roerend, met plechtige stilte, ter-
wijl legioenen van hemelsche Geesten onzichtbaar
rondom de II. handeling zweefden. De mannen
gingen hierbij in alles zoo voorzichtig en zacht
-ocr page 698-
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS.
657
1 sigd werd, was een hof, en in dien hof
t een nieuw graf, welke uit ecne steenrots
i was uitgehouwen, waarin nog niemand
gelegd was geworden. Aldaar dan, om
1 de Voorbereiding der Joden, dewijl het
grafnabij was, legden zij Jezus. En hij
wentelde een steen voor den ingang der
ï grafstede, en ging heen. En het was
; Voorbereidings-dag, en de Sabbalh brak
- aan. En vrouwen volgden, Maria Mag-
dalena, en de andere Maria, de moeder
te werk, als waren zij bevreesd, de smarten van
den Gekruisigde te vernieuwen, en waren meonbeschrijfelijke liefde en eerbied jegens den
Koning der martelaren doordrongen.
En met welke gevoelens, Maria Moeder van
smarten, hebt gij wel op dit oogenblik het geze-
gend lichaam van den ééniggeboren in uwe moe-
derlijke armen en op uwen schoot genomen en
zijn smartvol gelaat beschouwd! Wat heeft uw
inoederhart wel gevoeld, toen gij Hem de doornen-
kroon van zijn hoofd losmaakte, de lange afge-
KERK VAN HET II. GRAF TE JERUSALEM.
broken doornen uit het vleesch trokt, en de
schrikkelijke wonden afwiescht! Sterke Moeder
van smarten, laat een vonkje van die liefdevlam,
die uw hart bij het zien van het lichaam van
Christus doorgloeide, ook in mijn hart overgaan,
opdat het uit zijne wereldsgezindheid en lauw-
heid tot een II. leven ontwake! Maria Moeder
van smarten, Iaat mij met u weenen, beminnen
en aanbidden.
4. Op de plaats nu, waar Hij gekrui-
van Josef, welke met Hem uit Galilea
waren gekomen, zittende tegenover het
graf, en beschouwden de grafstede, en
hoe zijn lichaam gelegd was. En terug-
gekeerd zijnde, bereidden zij specerijen
en balsems; doch op den Sabbath rust-
ten zij, volgens het gebod.
Dus vond de Heer, gelijk zijne eerste, zoo
ook zijne laatste rustplaats op aarde op een
-ocr page 699-
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS.
658
vreemd eigendom: gene in de kribbe der
herders van Bethlehcm, deze in het steenen graf
van Josef van Arimathea: Hij zelf had niet eens
zooveel eigendom, dat Hij er zijn hoofd op kon
nederleggen. — Het was reeds nacht geworden,
de volksmenigte was uiteen gegaan, op den Cal-
varieberg heerschte eene plechtige doodsche stille
en het vreedzame schemerlicht van de volle Paasch-
maan lag op het land uitgestrekt. Nu zelte zich de
eerwaardige stoel in beweging. Josef en Nicodemus,
door eenige knechlen geholpen, dragen het aller-
heiligst lichaam, on-
middellijk daarop volgt
de Moeder van smar-
ten met haren pleeg-
zoon, den II. Joannes
aan hare zijde, dan
volgl Maria Magdalena
mei de overige god-
vruchtigc vrouwen.
Zoo begeeft zich de
sloet van den kruin der
schedelplaats in den
nabijgelegen hof naar
het steenen graf. De
trouwe Moeder regelt
met eigen hand de be-
grafenis van haar dier-
baarst kind, totdat zij
eindelijk op helbleeke
gelaat den laalsten moe-
derlijken afscheidskus \'------------ dl kapel van h
drukt en met de overigen de zoo heilige plaats I
verlaat.
                                                                   I
tempel, die zijns gelijken niet vindt, verheerlijkt; *)
en al werd de Kerk van \'tH. Graf in den
loop van 150 jaren lot viermaal toe geheel ver-
woest, zij verrees telkenmale wederom roemrijk
uil hare puinen. In het inwendige van dien eer-
waardigen tempel, om zoo te zeggen eene Kerk
in de Kerk, staat de, door christenen en maho-
medanen hoog vereerde kapel van het II. Graf
met de rotsbank, waarop weleer het lichaam van
den Gekruisigde gelegen heeft, maar nu dagelijks in
het H. Misoffer de onbloedige plechtigheid van
zijnen kruisdood ge-
vierd wordt.
5. Alvorens wij nu
de beschouwing der
genadevolle en won-
derbare gebeurtenissen
van den Goeden Vrij-
dag sluiten, hebben wij
nog een diep geheim
te overwegen, waar-
van de H. Schriften
dikwijls melding maken
en dat wij ons dage-
lijks in het Symbolum
des geloofs herinneren
bij de woorden: »Die
nedergedaald is
ter helle." De ziel
namelijk van onzen
Heer en Verlosser
daalde op hetzelfde
oogenblik, dat ze van het lichaam scheidde, in
het voorgeborgte der hel, d. i. in die
plaats, waar de zielen der H. Oudvaders en van alle
rechtvaardigen op den groolen dag der verlossing
en op de heropening van het Rijk der Hemelen
wachtten.
Het lichaam des Heeren rust dan nu in \'t graf,
en zijne aanbiddelijke ziel vertoeft in het voorge-
borgte, maar beiden slechts lot aan het heerlijk
uur der verrijzenis, gelijk dit reeds de Psalmist
•j Keizer Constantijn de Groote en zijne H. Moeder
Belena, van het jaar 32C tot 334.
Zeker eene II. plaats, waar de Heer des levens
den Sabbath der Verlossingsweek vieren
en »uilrusten wilde van al het werk, dat Hij ge-
daan bad.\'\' Zeker eene II. plaats, waar Hij
»drie dagen" wilde verwijlen, (d. i. de laatste
uren van den Vrijdag, den geheelen Zaterdag en
de eerste uren van den Zondag tot aan den dage-
raad) om daar de overwinning over dood en graf
te voltooien! Daarom hebben reeds de geloovigen
der christelijke oudheid deze II. plaats door eenen
-ocr page 700-
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS                        659
(XV: 10) voorzegd had: »Gij zult mijne ziel
niet laten in de hel, noch toelaten, dat
uw Heilige het bederf proeve." Vragen wij
nu, waarom Jezus in het voorgeborgte der hel
is nedergedaald, dan onderricht ons deswegens
de prins der Apostelen, als hij schrijft: (I Pet.
111: 18, 19): Christus is wel gedood naar
het vleesch, maar levend gemaakt naar
den geest; in welken Hij ook kwam en
predikte aan de geesten, die in de ge-
vangenis waren — en den dooden is de
blijde boodschap gebracht. (IX: 6). O
vatte wie kan het gejubel der zielen, toen zij de
gelukkige boodschap vernamen: »De zonde is uit-
gewischt, en de misdaad geboet, betaald de
schuld en de poort van het hemelsch Paradijs
wederom geopend: nog maar weinige dagen, en
de Zoon des menschen verheft zich in zijne heer-
lijkheid, en neemt bezit van den troon, die Hem
van eeuwigheid bereid is aan de rechterhand des
Vaders, en met Hem verheffen zich allen, die in
gerechtigheid op den Gezalfde gehoopt hebben."
O zoete boodschap voor de zielen der Oudvaders,
Profeten en van alle rechtvaardigen, die op dezen
dag met onuitsprekelijk verlangen gewacht had-
den! En wie is het, die de blijde boodschap
brengt? \'T is niet enkel de ziel van Christus,
maar werkelijk de Zone Gods die zich nu in zijne
menschelijke ziel aan die rechtvaardigen van het
voorgeborgte openbaart. en ze nu reeds door de
zalige aanschouwing van God in zijne heerlijkheid en
oneindige schoonheid laat deelen. O zalige blijd-
schap onzer eerste ouders Adam en Eva! 0 on-
beschrijfelijke vreugde van alle Oudvaders en
Profeten! O jubel van den H. Voedstervader Josef,
van den II. Joannes den Dooper, van den rouw-
moedigen moordenaar Dismas! O gelukzaligheid
van hen allen, die weleer in de dagen van den
zondvloed hunne zonden door een boetvaardigen
dood geboet hebben: Want, schrijft de II. Petrus
nadrukkelijk, ook hun is de blijde boodschap gepre-
dikt. Nu is de voorzegging van den wijzen Sirachs
zoon vervuld: Ik zal tot al de onderste
deelen der aarde doordringen; Ik zal al
de slapenden bezichtigen, en allen, die
op den Heer hoopen verlichten. (Eccli
XXIV: 45).
6. Overwegen wij nu, hoe het daags na de
kruisiging in Jerusalem is toegegaan, en hoe de
Kerk de gedachtenis van dezen dag, van Zaterdag
in de goede week viert.
Den anderen dag nu, den da<j. die na
de Voorbereiding is, verzamelden de
Opperpriesters en de Phariseërs en kwa-
men
tot Pilatus, zeggende: Heer! wij zijn
indachtig geworden, dat die bedrieger,
nog in leven zijnde, gezegd heeft: Na
drie dagen zal Ik verrijzen. Gebied
derhalve dat het graf bewaakt worde
tot op den derden dag, opdat niet soms
zijne leerlingen komen en Hem stelen,
en aan het volk zeggen: Hij is opgestaan
van de dooden: en het laatste bedrog
zal erger wezen dan het eerste. Pilatus
zeide tot hen: Gij hebt eene wacht; gaat
heen en bewaakt het graf, gelijk gij het
verstaat. En zij, heengegaan zijnde, ver-
zekerden, na den steen verzegeld te heb-
ben, het graf met de wachten.
Zie, de Phariseërs en Opperpriesters stellen
alles in het werk, grijpen elk middel aan, om
het werk hunner boosheid en van hun ongeloof
te voltooien — en toch moest alles, wat zij doen,
volgens de raadsbesluiten der goddelijke wijsheid,
slechts tot verheerlijking van Christus en tot be-
vestiging van ons geloof dienen! Zij verzegelen
het graf met den zegelring van den stedehouder
en plaatsen goedgewapende wachten bij het graf;
doch juist deze wachters moesten de eerste ver-
kondigers en getuigen der heerlijkheid van den
Verrezene bij al het volk en bij de Opperpriesters
zijn, opdat het woord van Job zou vervuld wor-
den: De Heer vangt de w ij zen in hunne
slimheid, en vernietigt de aanslagen
der boozen. (V: 13.)
Den dag, waarop dit alles is voorgevallen, vierde
de christelijke oudheid in stillen rouw als den
dag van de rust des Heeren in het graf. Pas in
den daaropvolgenden Paaschnacht begonnen
dan die beteekenisvolle godsdienstplechtigheden,
-ocr page 701-
WONDERBARE GEBEURTENISSEN BIJ DEN DOOD VAN JEZUS.
660
die nu (nadat de nachtvigilie van Paschen van
lieverlede in onbruik geraakt was) reeds op den
morgen van Zaterdag in de goede week
gesteld zijn.
De eerste dezer godsdienstplechtigheden is de
zegening van het nieuw vuur of van hel Paasch-
licht, hetwelk dicht bij de kerkdeur plaats had.
Met de kruisiging en begrafenis des Heeren scheen
het »Licht der wereld" uitgedaan; maar op Paasch-
nacht is om zoo te zeggen dit licht op nieuw
ontstoken en zijne heerlijkheid geopenbaard: van
Hetzelve gaat voortaan tot aan het einde der
tijden alle ware verlichting uit. Dit gedenkt de
Kerk, als zij aan het gezegend paaschlicht het
licht ontsteekt, dat voortaan het geheele jaar
door in de Godslamp en op het altaar brandt en
de ruimte van Gods huis verlicht. Hterop volgt
de zegening van de Paaschkaars onder het
zingen van het zegelied: sExultet." Deze Paasch-
kaars met de vijf daarin gebrachte wierookkorrels,
die nu veertig dagen lang, van Paschen tot Hemel-
vaart voor het altaar brandt, is een zinnebeeld
van het verheerlijkt lichaam van Christus met de
vijf wonden en doelt op het veertigdaagsch ver-
blijf des Heeren bij zijne leerlingen tot zijne
hemelvaart.
Op de zegening van de Paaschkaars volgt de
lezing der »twaalf Profetieën," d. i. van be-
teekenisvolle gedeelten uit de schritten van het
Oud Testament, die op de nieuwe schepping,
verlossing en verrijzenis van het menschelijk ge-
slacht in Christus en op de verwerping van het
Joodsche volk belrekking hebben.
Na de Profetieën begint, evenals op Zaterdag
voor Pinksteren, de zegening van den Doop-
vont; en de plechtigheid wordt gesloten met de
opdracht van het II. Misoffer, waarin het blijde
klokkengelui en de zegevierende Allelujazang de
geloovigen op de aanstaande Paaschvreugde wijst
en voorbereidt.
Willen wij nu in deze Paaschvreugde en Paasch-
genade in ruime mate deelen, dan moeten wij
ook in den namiddag van Zaterdag met geest en
hart voor het II. Graf verwijlen en onze oogen
— met godvruchtige overweging en vurige ge-
beden op het allerheiligst lichaam van onzen
Verlosser laten rusten. Danken wij Hem voor
elk lijden, dat Hij in zijne ziel en in al de lede-
maten van zijn lichaam voor ons geleden heeft;
overdenken wij in de bitterheid onzes harten en
met ware gevoelens van boetvaardigheid al de
overtredingen en zonden, waarmede wij onzen
goeden Heer zoo mishandeld hebben; en her-
halen wij dan steeds dit schoon gebedje van den
II. Bonaventura: «Zoete Jezus, ik bid u
door uwen dood aan het kruis en door
het geheim uwer rust in het graf om
een zalig sterfuur en de eeuwige rust!"\'
Amen.
-ocr page 702-
ZESDE DEEL.
DE VERHEERLIJKING
VAX
JEZUS CHRISTUS
KN
Z IJ N WONDERBAAR, GEHEIMVOL VOOR T L EVEN
IN DE KERK.
-ocr page 703-
-ocr page 704-
EERSTE HOOFDDEEL.
DE HEERLIJKE VERRIJZENIS ONZES HEEREN JEZUS
CHRISTUS, EN HOE HIJ AAN ZIJNE ALLERHEI-
LIGSTE MOEDER, DAAROP AAN DE HEILIGE
MARIA MAGDALENA EN DE OVERIGE
GODVRUCHTIGE VROUWEN VER-
SCHENEN IS.
(Mallh. XXVIII. 1—15; Mare. XVI: 1—11; Luc. XXIV: 1—12;
Joan. XX: 1—18.)
1.
andcsniartenrouw,
die in de Goede
week het christe-
lijkhartnederdruk-
ten, verrijst het
in den morgenstond
van den Paaschdag
tot blijdschap en
jubelende aanbid-
ding van den Vcr-
rezenc. Want de
Paaschklokken ver-
kondigen aan de
gansche wereld lui-
de en plechtig: De
bittere kelk, de be-
ker van lijden en
vernedering is ge-
ledigd, en vooralle
menschen is de kelk des heils, de kelk der heer-
lijkbeid en van het waarachtig leven bereid. De
geest des afgronds, de geest der duisternis is
verwonnen, en zie, een nieuw Rijk, de heer-
schappij des Geestes van boven, die het aanschijn
der aarde vernieuwt, begint. De macht van het
graf is gebroken, de dood is tot overwinning
verslonden, Jezus Christus is met onsterfelijke
kracht en schitterende heerlijkheid verhezen.
Alleluja!
Nadat de ziel van Jezus Christus van zijn sterf-
uur op Goeden Vrijdag tot den II. Paaschnacht bij
de Oudvaders in het voorgeborgte gebleven, en
nu het uur van middernacht nabij was, stond ze
op, om tot haar gezegend lichaam, dat nog in
het steenen graf rustte, terug te keeren. De
Schriflverklaarders zeggen, dat Christus toen ook
de zielen der Oudvaders heeft medegenomen,
opdat ook zij getuigen der Verrijzenis van zijn
allerheiligst lichaam zouden zijn. Zeker was het
een blijde jubelende pelgrimstocht, toen nu die
vrome Oudvaders, uit hunne veelhonderdjarige
gevangenis verlost, gemeenschappelijk met Christus
en de lieve Engelen naar het wondervol schouw-
spel der Verrijzenis mochten heenijlen. Onge-
twijfeld hebben zij bij dezen geheimvollen tocht
uit het voorgeborgte naar den Calvarieberg den
Psalm 113 gezongen: »Alleluja! Als Israël
uit Egypte trok, het huis van Jacob uit
een vreemd volk, werd Juda zijn h e i 1 i g-
dom, en Israël zijn rijk. De bergen spron-
gen op als rammen, en de heuvelen als
lammeren. Voor het aanschijn des Heeren
daverde de aarde; voor \'t aanschijn van
den God van Jacob. Het huis van Israël
84
-ocr page 705-
G64                    DE «EERLIJKE VERRIJZENIS ONZES 1IEEREN JEZUS CHRISTUS,
hoopt op den Heer; Hij is hun helper en
hun beschermer. De dooden zullen u
niet loven Heer, noch iemand hunner,
die in de hel dalen. Maar wij die leven
loven den Heer van nu af tot in eeuwig-
hei d. Alleluja!" — En de hemelsche heer-
scharen, die den stoet vergezelden, verheugden
zich en met blijde stemmen zongen zij: » Welaan
Iaat ons jubelen en vroolijk zijn; want de dag
der vreugde is gekomen, Alleluja! Nu is het heil
en de kracht en het rijk van onzen God, en van
Christus, zijnen Zoon ons geworden, Alleluja ! Het
Lam, dat gedood is, is waardig te ontvangen de
macht, en de godheid, en wijsheid, en sterkte
en eer en heerlijkheid en dankzegging. Alleluja!"
Toen de geheimvolle stoet op den Calvarieberg
aankwam, schitterde de berg in een wonderlijken
lichlglans, en de nacht werd zoo licht als de hel-
derste dag. Middellerwijl verzamelden de II. En- I
gelen met den diensten eerbied al het vergoten i
bloed van Christus mei de uitgerukte haren en \'
de bij de geeseling afgescheurde deelen der op- |
perhuid, en brachten ze op den Calvarieberg; !
de ziel van Christus leidde de zielen der Oudva- i
ders in het II. graf, en toonde hun het om de zonden
gewonde, verscheurde en misvormde lichaam. O
hoe vurig aanbaden zij liet lichaam, waarin de
verlossing van het menschdom voltrokken was
en boe hartelijk was hun medelijden met de mar-
teling van hun Verlosser!
Doch nu boog de godmensen el ij ke ziel
over het gezegend lichaam, vereenigde
zich met hetzelven — en zie: het doode
lichaam werd, als ontwaakte het uit den
slaap, levend door goddelijke glans om-
straa 1 d en verlicht, en stond met onuit-
sprekelijke heerlijkheid voor het aanschijn
der Oud vaders op. \'T was nagenoeg drie
uren na middernacht. O vreugde en jubel! o
troost en zoetigheid! De lieve Engelen en de zie-
len der Oudvaders beschouwden onafgebroken het
gelukzalig gelaat van den goddelijken Overwinnaar,
en konden zich maar niet genoeg over zijne schoon-
heid verwonderen! En Christus stond uit het graf
op om dadelijk na zijn verrijzenis de maagdelijke
Moeder Gods te begroeten.
Want ofschoon de H. Evangelisten er geene
melding van maken, dal Christus aan zijne
Moeder verschenen is, zegt ons dit reeds
de rede en getuigen het ook de H. Kerkleeraars ")
en geloofwaardige openbaringen. En hoe Christus
vóór alle anderen aan zijne hartelijk geliefde
Moeder verschenen is, verhaalt ons de legende
volgender wijze:
Den geheelen Paaschnacht was Maria in gebed
en overweging verzonken, en haar hart brandde
van vurig verlangen naar de verrijzenis van haar
zoo geliefden Zoon. Toen trad op eens de Aarts-
engel Gabriel in gezelschap van eene menigte
Engelen het kamertje van de II. Maagd binnen en
begon met de overige Engelen zoo liefelijk te
zingen: »Verheug u, Koningin des hemels, Alleluja!
want dien gij mocht dragen, Alleluja! is verrezen
Alleluja!" Nauwelijks hadden de Engelen hun zang
geëindigd, of zie, Christus zelf trad met den
grootslen glans in gezelschap van duizenden en
duizenden Engelen met gesloten deur hare kamer
binnen, richtte buitengewoon minzaam zijne oogen
op haar en zeide met een liefelijke stem: Harte-
lijk geliefde Moeder, wees gegroet en verblijd u,
want uw Zoon en Heer is waarlijk verrezen,
Alleluja! Op dit oogenblik werd de ziel van Maria
met zoo onbeschrijfelijk genoegen en vreugde
doorstroomd, dat zij haar zelve niet meer begrij-
pen kon: O hoe liefelijk klonk nu uit den mond
des Engels het woord: Vrouw, ziedaar uw Zoon
— uw waarachtigen, uw levenden, verheer-
lijkten , zegevierenden, onsterfelijken Zoon! Reeds
tweemaal was dit woord tot haar gesproken.
Vrouw, ziedaar uw Zoon — zoo hadden de En-
gelen in de vreugde van den II. Kerstnacht
de maagdelijke Moeder loegejubeld. Vrouw, zie-
*) De roomsche Kerk toonde van oudsher het vroom
geloof dat Christus onmiddellijk na zijne verrijzenis aan
de allerzaligste Maagd verschenen is, doordat zij op het
Paaschfeest de godsdienstplechtige statie in de Moeder
Godskerk Maria Major hield zooals dit nog heden
in onze Missalen wordt aangeduid.
-ocr page 706-
EN HOK HIJ AAN ZIJNE ALLERHEILIGSTE MOEDER , ENZ.                          665
zoo duidelijk geschreven had, dat zij zonder
schennis harer maagdelijkheid den godmenschelijken
| vredevorst ter wereld zou brengen! En eindelijk
! hoe vol zalige vreugde waren de II. Josef, Zacha*
i rias, Simeon en haar dierbare Vader, de II. Joacbim
! en alle verwanten, toen zij degene wederzagen,
die zij altijd zoo hartelijk bemind hadden! —Op
de mannen volgden de godvruchtige en H. vrou-
wen, Eva, Sara, Rebecca, Rachel, Judith, Esther,
«Emerentiana, Elisabeth en hare geliefde moeder
de H. Anna. Vol onuitsprekelijke minzaamheid
groetten zij de hoogwaardigste maagd en zeiden:
iGezegend zijt gij, dochter van den AIIerheilig-
slen Heer, want door u heeft God onze vijanden
te niet gedaan. Gij zijt het sieraad van Jerusalem,
de vreugde van Israël, de glorie van ons volk!
Gij zijt gezegend boven alle vrouwen en gezegend
is de vrucht uws lichaams Jezus; want door uwe
liefde en uwe nederigheid hebt gij den Zaligmaker
van den heinel doen nederdalen en zijt gij de mid-
, delares der verlossing van het menschelijk ge-
slacht geworden!\'\'
O Maria, heerlijke maagd, liefdadige troosteres
der bedrukten, ook ik vereenig mijne begroeting
met die dezer rechtvaardigen die tot u roepen!
Door het geheim dier zalige vreugde, waarmede
gij bij het zien van den Verrezene getroost
werd, bid ik u: wees ook eens voor mij, inliet
uur des doods, eene vermogende, liefderijke
troosteres. En als ik op den dag des oordeels
verrijs, om rekenschap van al mijn doen en laten
te geven, geleid mij dan tot de gelukkige aan-
schouwing van Hem, wiens gezicht op den mor-
gen van Paaschdag uwe ziel met onuitsprekelijken
jubel vervulde!
Middelerwijl stond de verheerlijkte Jezus op,
om nu ook zijne verrijzenis aan de boetvaardige
Magdalena, aan de godvruchtige vrouwen en aan de
11. Apostelen bekend te maken, en ze met zijne
tegenwoordigheid te vertroosten; gelijk ons dit
de II. Evangelisten aldus verhalen:
2. En toen de Sabbath was voorbij-
I gegaan, bij het aanbreken van den eer*
daar uw Zoon — zóó hadden de Engelen haar in
de schrikkelijkhedenvanden Goeden
Vrijdag toegeroepen, toen men het lichaam
van Christus van het kruis in den schoot dei-
Moeder had neergelegd. Nu, in de glorie van
den Paaschdag klonk dit woord ten derden
male door hare ziel. Geheel vervuld bij het zien
van haar zegevierend verheerlijkten, goddelijken
Zoon, zonk de gelukkige Moeder vol verbazing,
eerbied en aanbidding voor Hem neder, in de
onmogelijkheid een enkel woord te spreken. De
goede Heer boog zich vol teederheid over zijne
Moeder, omhelsde ze met beide armen, en sprak
met hemelsche zoetigheid de woorden: «Ave
Maria, Wees gegroet, Moeder!" Toen zij ein-
delijk, als uit een zoeten slaap, wederom tot zich
zelve kwam, begon de liefderijkste Jezus met zijne
maagdelijke Moeder een allerzoetst, wondervol ge-
sprek over de geheimen van zijn bitter Lijden en
zijner heerlijke Verrijzenis, en dat Hij nu nog
veertig dagen lichamelijk op deze wereld verblij-
ven en haar nog dikwijls bezoeken en vertroosten
zou. Daarop bracht Hij de verloste zielen der
Oud vaders voor, om de Moeder Gods te begroe-
ten, en haar, als aan de waarachtige Koningin
des hemels, bereids hun hulde en lof te kunnen
aanbieden. Onmiddellijk vormden deze zielen als
een helderlichtenden stralenkrans om de geze-
gende maagd, en het was eene blijdschap en
gejubel, dien geen menschelijke tong beschrijven
kan. O hoe verheugde zich op dit oogenblik de
II. boeteling en stamvader Adam, en hoe harte-
lijk wenschte hij haar geluk, dal zij die beloofde
vrouw was, die den kop der slang verpletterd
had! Hoe verheugde zich de vrome vader Abra-
ham, als hij degene zag, van wie God hem
beloofd had, dat in haar en haren Zoon alle ge-
slachten zouden gezegend worden ! Hoe verheugde
zich Mozes toen hij de onbevlekte Maagd zag, die
God hem in het zinnebeeld van het brandende
braambosch geopenbaard had! Hoe opgetogen was
David, toen hij zijne koninklijke kleindochter aan-
schouwde, van wie hij in zijne Psalmen zooveel
voorzegd had! Hoe blijde was de Profeet Isaïas,
toen hij in Maria de maagd erkende, van wie hij
-ocr page 707-
666                   DE HEERLIJKE VERRIJZENIS ONZES HEEREN JEZUS CHRISTUS,
sten dag der week\') gingen Maria
Magdalena en de andere Maria, demoeder
van Jacobus, en Salome, nadat zij spe-
cerijen gekocht hadden, zeer vroeg in
den morgen, terwijl het nog duister was,
om het graf te bezien en Hem te zalven.
En zeer vroeg op den eersten dagder
week kwamen zij aan de grafslede, toen
de zon reeds was
opgegaan, dragende
de specerijen, welke
zij bereid hadden.
En zij zeiden tot
elkander: Wie zal
ons den steen af-
wentclen van den
ingang der graf-
stede? — En zie,
er ontstond een e
groote aardbeving;
want een Engel des
II eer en daalde uit
den hemel; en t o e-
gclredcn zijnde, wen-
lelde hij den steen
af, en ging daarop
zitten. En zijn ge-
laat was als een
bliksem straal, e n
z ij n kleed wit a 1 s
sneeuw. En van
vrees voor hem
beefden de wach-
tcrs en werden als
d o o d e n. E n de vrou-
wen
opziende, zagen zij dat de steen van
het graf afgewenteld was; want hij was
zeer groot. Toen liep Maria Magdalena en
kwam bij Simon Petrus, en bij den an-
deren leerling, dien Jezus liefhad, en
zeidc tot hen: Zij hebben den Heer uit
bet graf genomen, en wij weten niet,
waar zij Hem gelegd hebben.
*) d. i. PaaBchzondag.
Waarlijk eene trouwe, standvaslige, sterke
liefde, die deze godvruchtige vrouwen Jezus
toonden! Eene vurige liefde, die bij de voor-
beeldelooze vernedering en den smadelijken dood
des kruises van den Geliefde bewezen is en tot
aan gene zijde van het graf heeft blijven voort-
beslaan. Den Levende kunnen zij geen bewijs
van liefde meer geven; dus moet zijn lijk allhans
het voorwerp harer tee-
derste bezorgdheid zijn.
Nicodemus had Hem
wel reeds gebalsemd,
doch slechts met twee
specerijen, namelijk met
mirre en aloë, iets wat
der godvruchtige vrou-
wen voor het allerhei-
ligsle lichaam van Jezus
al te min toescheen.
Daarenboven was de bal-
seming van Nicodemus
al te haastig toegegaan,
dewijl men om den aan-
vang van den Sabbatb
niet meer tijd had, ten
eindealles, wat tot debal-
seming behoort, nauw-
keurig te doen. Daarom
wilden nu de godvruch-
lige vrouwen dit op haar
gemak en stiptclijk op-
nieuw doen en dus
reeds met den vroegen
morgen haar werk be-
ginnen.
Christelijke Lezer, neem een voorbeeld aan de
zorgvuldigheid der godvruchtige vrouwen voor
het lichaam van Christus; en wordt ook gij soms
geroepen om het lichaam van een overledene,
misschien van een arme, om wien zich niemand
bekreunt, te verzorgen, en voor de begraving te
bereiden, laat u dan toch door geene dwaze
vrees voor den doode daarvan terughouden,
maar verheug u, zulk Gode welgevallig liefde-
werk te verrichten, en volbreng het met dien
-ocr page 708-
EN HOE HIJ AAN ZIJNE ALLERHEILIGSTE MOEDER, ENZ.                        667
den zij het lichaam van den Heere Jezus
niet. En het geschiedde, t e r w ij 1 z ij h i e r-
over twijfelmoedig waren, dat, zie, twee
mannen bij haar stonden in een wit,
schitterend gewaad. En toen zij ver-
schrikten en het aangezicht ter aarde
bogen, zeide deJongeling, die ter ree h-
terzijde zat, de Engel tot de vrouwen:
Vreest gij niet; want
ik weet dat gij Jezus,
den Gekruisigde
zoekt. Wat zoekt
gij den Levende bij
de dooden? IIij is
hier niet, maar Hij
is verrezen, gelij k
Hij gezegd heeft.
Herinnert u, hoe
Hij, nog in Galilea
zijnde, tot u sprak,
zeggende: De Zoon
des menschen moet
overgeleverd w o r-
den in de handen
der zondaars, en
gekruisigd worden,
en ten derden dage
verrijzen. Komt en
ziet de plaats, waar
zij den Heer gelegd
hebben. En gaat
spoedig heen, en
zegt aan zijne leer-
lingen en aan Pe-
trus, dat Hij ver-
rezen is. En zie. Hij gaat U voor naar
Galilea: daar zult gij Hem zien, gelijk
Hij u gezegd heeft. En zij herinnerden
zich zijne woorden. En zij gingen haas-
telijk en vloden weg van uit de graf-
plaats met vrees en groote blijdschap;
want sidder ing en ontstel ten is had haar
Magdalena, want de«s was middclerwijl naar Petrus en
Joannes geloopen.
teederen eerbied, die hel lichaam van den mensch
zelfs toekomt; want al is er de onsterfelijke ziel
uit gescheiden, toch is en blijft dit lichaam eer-
waardig, en wel om eene viervoudige reden:
Vooreerst om de liefde, waarmede God in het
Paradijs het lichaam van den mensch, als het
grootste kunststuk van de geheele zichtbare schep-
ping geschapen en in Christus Jezus het tot een
tempel van den II. Geest
gemaakt heeft; ten an-
deren om al de deugden
en verdiensten, die wei-
eer de ziel gedurende
haar leven in en door
dit haar lichaam bewerkt
heeft; verder om de H.
Sacramenten, die in en
door hetzelven aan de
ziel zijn toegediend; en
eindelijk om de glorie-
rijke verrijzenis, waartoe
de lieve Zaligmaker dit
lichaam op het einde
der dagen verwekken
zal. Daarom moet elk
lichaam van een over-
ledene, zoowel bij de
toebereiding als bij de
kisting en begrafenis met
teederen eerbied behan-
delt worden, en mag
het u niet rouwen, soms
voor het lichaam van
een verlaten arme, een
geschikt en zindelijk
doodskleed te bezorgen. De Heer zal u loonen,
gelijk Hij immers ook hel werk der godvruchtige
vrouwen te Jerusalem, dat zij aan zijn lichaam
doen wilden, beloonde, met haar eerst door
de verschijning van een liefelijken Engel, en
daarop door zijne eigene, liefderijke tegenwoor-
digheid te vertroosten. Want aldus schrijven
de IL Evangelisten:
3. En in het graf gegaan zijnde *) von-
*) Namelijk de godvruchtige vrouwen zonder Maria
-ocr page 709-
DE HEERLIJKE VERRIJZENIS ONZES IIEEREN JEZUS CHRISTUS,
668
leerling*), en zij kwamen naar hetgraf.
Zij twee liepen nu tegelijk; doch die
andere leerling liep sneller vooruit dan
Petrus, en kwam de eerste aan het graf.
En hij bukte neder, en zag de doeken
liggen; doch hij ging er niet in. Simou
Petrus, die hem volgde, kwam dan, en
ging het graf in. En hij zag de doeken
liggen, en den zweetdoek, die op zijn
hoofd was geweest, niet bij de doeken
liggende, maar op eene plaats afzon-
derlijk opgerold. Toen dan ging ook
die leerling er in, die de eerste aan het
graf gekomen was; en hij zag het, en
geloofde. Want zij verstonden nog de
Schrift niet, dal Hij uit de dooden moest
opstaan. De leerlingen gingen dan we-
derom naar huis, en Petrus verwon-
derde zich bij zichzelven over hetgeen
er geschied was.
Hoe komt het, dat Joannes, de jongere en
snellere, die Petrus vooruit geloopen was en
zoo nieuwsgierig in \'t open graf gezien had, het
toch niet waagde er in te gaan, maar den prins
der Apostelen den voorrang liet ? Leer hieruit
den eerbied, die reeds toen den galileeschen vis-
scher door zijne medebroeders bewezen werd,
zooals dit nog heden door al de bisschoppen van
de katholieke wereld aan den opvolger van Petrus
gedaan wordt. Uit de omstandigheid, dat de
doeken van het bloedig misvormde lichaam weg-
genomen, en bijzonder uit de zorgvuldigheid,
waarmede de zweetdoek die op zijn hoofd was
geweest, was opgerold, konden de Apostelen ge-
makkelijk opmaken, dat het lichaam niet ge-
stolen was; want een dief zou noch tijd noch
moeite genomen hebben, de doeken bij elkander
te leggen. En toch kon Petrus nog niet aan de
verrijzenis van zijn Meester gelooven; zoo weinig
had hij de beloften van Christus en de H. Schrif-
ten ter harte genomen. Daarom verliet hij de
grafstede met den II. Evangelist Joannes.
*) In gezelschap van de H. Maria Magdalena, die hen
gehaald had.
bevangen. En zij verkondigden dit alles
aan de elven, en aan al de overigen; en
anders
zeiden zij aan niemandiets; want
zij waren bevreesd.
Wie zich verwondert, dal de Heer eerst
aan de godvruchtige vrouwen, nog
vóór de Apostelen, zijne verrijzenis verkondigt,
en ook eerst aan haar verscheen, die bedenke,
dat de II. vrouwen zulke uitzondering om hare
vurige en sterke liefde wel verdienden. De
vreesachtige en bloode vrouw ijst anders voorde
eenzaamheid des grafs en de nachtelijke wande-
lingen, vooral in onrustig bewogen tijden, zooals
toen ter lijd het Joodsche Paaschfeest was. En
hoe verbitterd zouden de Joden, die onder woe-
dend geroep de kruisiging van den goddelijken
Meester geëischt hadden, niet tegen zijne getrouwe
vriendinnen zijn! Dit alles nu schrikt de sterke
liefde dezer vrouwen niet af; en terwijl de man-
nen, de Apostelen, zich uit doffe smart en laffe
vrees voor de Joden in hunne woning opsluiten,
ijlen de vrouwen naar het graf van den geliefden
Meester, om, al kunnen zij nu ook den Levende
niet meer begroeien, althans hare liefde en
hulde aan zijn lichaam bewijzen. — Ach, hoe
menigmaal gebeurt heizelfde nog in onze dagen,
en worden zij, die zich zoo gaarne het ssterke
geslacht" noemen, door den trouw, de sterkte
en offerwillige vastberadenheid van het vrouwe-
lijk geblacht overtroffen. De II. Gregorius de
Groote haalt nog eene tweede zeer gewichtige
reden aan waarom de Heer zijne verrijzenis eerst
aan de vrouwen en wel door deze aan de Apos-
telen verkondigde. In den beginne van het
Oude Testament, in het paradijs — zegt hij —
heeft de vrouw den man, door het geven van
de verboden vrucht, de lijding des doods ge-
bracht; nu moest in den beginne van het Nieuwe
Testament de vrouw ook aan den man de tijding
des levens mededeelen; en zie, die hem weleer,
door de verleidelijke woorden van de slang, had
neergeworpen, moest hem nu, door de waar-
achlige woorden van den Engel, wederom op-
richten.
4. Petrus ging dan uit en die andere
-ocr page 710-
669
EN HOE HIJ AAN ZIJNE ALLERHEILIGSTE MOEDER, ENZ.
5. Doch Maria Magdalena, de van liefdebran- I weest waren, aan de leerlingen, welke
treurden en weenden: Ik heb den Heer
gezien, en dit heeft Hij mij gezegd.
Troostvol geheim, dat de Verrezene, na zijne
allerheiligste Moeder, het eerst aan de rouwmoe-
dige boetelinge Maria Magdalena is verschenen!
De onschuld heeft ongetwijfeld het voorrecht!
Maar berouw en boetvaardigheid zijn in de oogen
van Hem, die om de zondaars gekomen is, schier
even zoo kostbaar en welgevallig: e en e zui-
vere maagd en eene rouwmoedige boe-
tel in ge zijn de eersten, aan wie Hij op
\'t Paaschfeest verschijnt!
De Heer spreekt een enkel woord tot deze
rouwmoedige boetelinge: Hij noemt haar, evenals
de bruidegom zijne bruid, vertrouwelijk met
haren naam. «Maria" klinkt het uit den mond
van den Meester. En zie, geheel haar wezen
is docr dit ééne zoete woord opeens als om-
gekeerd! Haar geest, die tot hiertoe maar niet
aan de verrijzenis gelooven kon, is door dit ééne
woord met bovennatuurlijk licht vervuld: nu
weet zij, dat haar lieve Verlosser leeft, haar hart
door onnoemelijke, bijna hopeloozc droefheid be-
kleind, verruimt zich bij den klank van dit ééne
woord, tot blijde, opgetogen verrukking. Blik-
semsnel keert zij zich om, valt den inniggeliefden
Meester te voet, en kan zich maar niet verzadigen,
zijne voeten in aanbiddende vereering te kussen,
totdat de Heer haar vermaant het zoo te laten,
omdat Hij toch nog niet zoo dadelijk ten hemel
varen, maar zij Hem nog meermalen hier op
dende boetelinge kon onmogelijk zoo spoedig
van het graf van haren Heer en Verlosser schei-
den. Zij bleef nog, toen de beide Apostelen al
naar huis teruggegaan waren. En zie, omdat
zij volhardde, werd zij ook waardig bevonden,
het eerst onder alle menschen na de Moeder Gods
Maria den Verrezene van aanschijn tot aanschijn
te zien. — Toen Jezus nu des morgens
op den eersten dag der wee.k verrezen
was, verscheen Hij eerstel ij k aan Maria
Magdalena, van welke Hij zeven booze
geesten had uitgedreven. Zij stond\')
weenende buiten het graf. Terwijl zij
dan weende, bukte zij neder en keek in
het graf, en zij zag twee Engelen zitten
in het wit gekleed, één aan het hoofd- en
één aan het voeteneinde, waar het.
lichaam van Jezus gelegen had. Deze
zeiden tot haar: Vrouw! waarom weent
gij? Zij zeide tot hen: Omdat ze mijnen
Heer hebben weggenomen; en ik weet
niet, waar ze Hem gelegd hebhen. Toen
zij dit gezegd had, keerde zij zich ach-
terwaarts, en zag Jezus staan; doch zij
wist niet, dat het Jezus was. Jezus
zeide tot haar: Vrouw! waarom weent
gij? Wien zoekt gij? Zij , meenende da t
het de hovenier was, zeide tot Hem:
Heer! indien Gij Hem hebt weggenomen,
zeg mij, waar Gij Hem gelegd hebt, en ik
zal Hem halen. Jezus zeide tot haar:
Maria! Zij, zich omkeerende, zeide tot. | aa,\'de z\'en za\'
Wonderlijke kracht van een enkel woord uit
den mond van Christus! Wees sterk in tegen-
spoed en laat den moed niet zinken: uw Heer
en Meester zal ook tot u, als het geschikte oogen-
blik daar is, het zoete woord van troost spreken.
Wacht en heb geduld! En als het rondom u
duisternis en ondoordringbare nacht van tegen-
spoed is, en alles verloren schijnt: wacht, heb
geduld en hoop! Hij, die het hart van de H.
boetvaardige Magdalena met wondervolle zoetig-
heid verkwikt heeft, zal ook u, als het oogenblik
daar is, zijn minnelijk gelaat wederom toekeeren.
Hem: Rabboni (dat is: Meester!) Jezus |
zeide tot haar: Raak mij niet aan! want
Ik ben nog niet opgevaren tot mijnen
Vader; maar ga tot mijne broeders, en
zeg hun: Ik vaar op totmijnen Va der en
uwen Vader, mijnen God en uwen God.
Toen kwam Maria Magdalena, en b e-
richtte het aan hen, die m e t II e m g e-
*) d. i. Als Petrus en Joannes, in wier gezelschap zij
naar het graf gekomen was, zich wederom verwijderd
hadden.
-ocr page 711-
670                    DE HEERLIJKE VERRIJZENIS ONZES HEEREN JEZUS CHRISTUS,
Zeker is zulke liefde en troost hier op aarde niet
volmaakt. Eerst in het huis van den hemelschen
Vader, tot wien Christus is opgevaren, is het
geluk in God geheel en al onvermengd en onze
zaligheid in de toewijding aan Jezus onbegrensd.
Wacht, heb geduld en hoop. Dit uur, waarop
u geene aardsche droefheid en geene mensche-
lijke vrees zal terughouden van de zalige omhel-
zing uws Zaligmakers, ;""""---------------------
zal ook voor u slaan.
Wacht, heb geduld en
hoop!
6. Nadat de Zalig-
maker de godvruchtige
boetelinge getroost had
en eindelijk uit het oog
der opgetogene verdwe-
nen was, kuste zij met
vurigheid zijne voetstap-
pen en besproeidde ze
met tranen van vreugde.
Toen stond zij op en
liep de andere godvruch-
tige vrouwen na, die op
weg naar de stad waren
om haar het geluk mede
te deelen, dat haar ten
deel gevallen was. Doch
op eens, als Magdalena
ze had ingehaald, — zie
Jezus ontmoelte oo
haar, en zeide: Weest
gegroet! En zij toe-
tredende, omarm- j
den zijne voeten,--------------------------------
en aanbaden Hem. Daarop zeide Jezus
tot haar: Vreest niet! gaat, bericht
m ij nen broederen dat zij naar Ga-
lilea gaan, aldaar zullen zij mij zien.
Het was Maria Magdalena, en Joanna,
en Maria, de moeder van Jacobus, en de
overige, die bij haar waren, welke dit aan
de Apostelen zeiden. En dezen als zij
hoorden, dat Hij leefde en van haar ge-
zien was, geloofden het niet, en deze hare
woorden schenen hun toe als onzin-
nige taal.
De omstandigheid dat de Apostelen zoo bezwaar-
lijk en langzaam tol het geloof aan de verrijzenis
van Jezus Christus kwamen, komt ons bijna onbe-
grijpelijk voor. Doch als wij de vier gronden
nagaan, die de Kerkvaders tot verklaring van dit
feit bijbrengen, zullen wij de Apostelen minder
—i hard beoordeelcn. Want
vooreerst waren zij over
het algemeen zeer ge-
wone, weinig beschaafde
lieden, mannen van be-
krompen verstand, die
zich maar zeer moeielijk
boven het zinnelijk waar-
neembare tot de boven-
natuurlijke verschijnse-
len konden verheffen.
Ten tweeden had de
schijnbare machleloos-
heid, waarmede zich
Christus in den hof van
Olijven aan zijne vijanden
had overgegeven, zoo-
mede de mededeelingen
van den II. Joannes over
den verschrikkelijken
doodstrijd en de verla-
tenheid van Christus aan
het kruis, over zijn af-
sterven en zijne begra-
fenis in een steenen
graf, een zoo diepen,
smartelijken indruk op
hunne zielen gemaakt, dat er bijna geene vreugde
meer ingang kon vinden. Ten derden dachten zij in
hunne bekrompenheid, dat men zoo lichtelijk aan het
woord van gemakkelijk prikkelbare vrouwen geen
geloof mocht hechten, vooral omdat Christus, zoo
Hij werkelijk verrezen ware, ongetwijfeld dade-
lijk in den kring der Apostelen zelf verschijnen,
en de zwakke vrouwen vóór de mannen niet
bevoorrechten zou. Eindelijk liet de Heer deze
twijfelzucht aan de Apostelen toe, om, daar ook
-ocr page 712-
EN HOK HIJ AAN ZIJNE ALLERHEILIGSTE MOEDER, ENZ.
071
blootleggen en de priesters als verleiders en be-
driegers ontmaskeren moeten? Zien zij het niet
in, dat deze Christus, wiens vvondervolle opstan-
ding hun de wachters zoo geloofwaardig bekend
maken, machtig genoeg is, geheel het weefsel
hunner leugentaal te verscheuren, en zich voor
de gansche wereld als den Verrezene te open-
baren? Ellendig, mach-
teloos bedrog van deze
Priesters — afschuwe-
lijke boosheid! Twee-
maal betalen zij met
geld de overtreding dei-
wet van anderen, eerst
het verraad van Judas,
en nu de leugen der
wachters. En telken-
male nemen zij het geld
tot hunne goddelooze
omkooperij uit de gehei-
ligde schatkist van den
tempel! Zóó sleept de
eene misdaad de andere
na, en zinkt de mensch,
die zich eenmaal door
den hartstocht laat ver-
blinden van de eene
dwaasheid in de andere,
van den eenen afgrond
in den anderen.
8. Dan waarlijk, hier
is het de plaats niet
langer bij die droevige
beschouwingen stil te
later deze twijfelzuchtige mannen tot geloof zou-
den gebracht worden, het menschdom des te
onwederlegbaarder van de waarachtige verrijzenis
te overtuigen.
7. Toen de vrouwen waren heengegaan,
zie zoo kwamen er cenige van de wach-
ters in de stad, en gaven aan de Opper-
priesters berichtvan
alles, wat er geschied
was. En zij verga-
derden met de Ou-
derlingen, en na
beraadslaagd te
hebben, gaven zij
veel geld aan de
soldaten, en zeiden:
zegt: zijne 1 e e r-
lingen zijn \'s nachts
gekomen en heb-
ben Hem gestolen,
t e r w ij I w ij sliepen.
En indien zulks | BR
mocht gehoord wor-
dendoordenStede-
houder, dan zullen
wij hem overreden
en maken, dat gij
gerust zijt. En zij
namen het geld en
deden, gel ij k huni
geleerd was. En dit
zeggen verspreidde
zich onder de Joden
tot op den huidi-
gen dag.
Zoo blind, dwaas
WANNEER CHRISTUS, UW LEV
ALSDAN ZULT GIJ OOK ME
HEERLIJKHEID.
EN, ZAL VERSCHENEN ZIJN,
T HEM
VERSCHIJNEN IN
CCOI.OSS. III : 4.)
staan. Verheffen wij ons
liever moedig en blijde
en gewetenloos
maakt de hartstocht! Zien dan de Joodsche
Priesters en Ouderlingen niet in, dat het bespotte-
lijk is van slapende getuigen te spreken, en dat
enkel doodeenvoudige menschen zulk verdicht-
sel kunnen gelooven? Zien zij het niet in, dat
de romeinschc wachters vroeg of Iaat, als men
licn om hun plichtvergelen slaap bespotten of
te recht stellen zal, de ware toedracht der zaak
en denken we aan den
jubel, waarmede de Kerk jaarlijks het Paasch-
feest viert. O hoeveel recht heeft de Kerk, op
dezen dag te jubelen en opgetogen te zijn! Im-
mers haar Christus, haar Rechter, haar Bruide-
gom heeft dood en hel verwonnen en is uit het
graf opgestaan! Zijne zegepraal is daarom ook
werkelijk hare zegepraal, zijne opstanding uit
den nacht van het graf is ook hare opstanding
85
-ocr page 713-
DE HEERLIJKE VERRIJZENIS ONZES I1EEREN JEZUS CHRISTUS, ENZ.
im
den Verrezene. Licht en kleur, glans en rijk-
dom, die in de Goede Week uit de Kerk ver-
dwenen waren, schitteren wederom in de Gode
geheiligde plaatsen, jubelende Paaschliederen weer-
galmen weder uit den mond van kinderen en
grijsaards; ja zelfs schijnt de natuur jaarlijks op
het Paaschfeest die liefelijke glorie van den dag
der werkelijke verrijzenis te willen vernieuwen,
die een oud Schrijver met kinderlijke godsvrucht
aldus schildert: »De lieve zon, die op Goeden
Vrijdag getreurd had ging nu veel schooner op
en scheen veel helderder dan anders. De wol-
ken waren zuiver en schoon, en de lucht was
helder en liefelijk. De lieve vogeltjes vlogen
vreugdevol rond, en zongen zoo liefelijk, dat ze
met hunne vroolijke zangen de lucht vervulden.
Wilde en tamme dieren sprongen van blijdschap
op en toonden eene ongewone vreugde. Loof
en gras, heggen en hoornen, tuinen en weiden,
die te voren hunne bladeren hadden laten han-
gen, als waren ze verwelkt en dood, werden nu
op nieuw friscli en schenen veel groener en
levendiger dan eerst. De bloempjes in velden en
tuinen daagden in nieuwen kleurentooi en gaven
zoo zoeten en sterken geur van zich af, dat ze
de geheele lucht daarmede vervulden. De bron-
nen en rivieren, die eerst langzaam en treurend
heenliepen, sprongen nu frisch en vroolijk op,
en stroomden in vollen loop helder en klaar. De
vischjes in alle wateren, die eerst van moede-
loosheid ziek waren, sprongen nu lustig op en
speelden samen in den helderen vloed. Korlom
alles wat leefde en zweefde, alle elementen, hemel
en aarde waren vol jubel, vreugde en blijdschap.
Alles zong en klonk, huppelde en sprong, juichte
en jubelde op dien vroolijken en glorievollen dag.
En dit wil ons de IL Kerk te kennen geven, als
zij op 11. Paaschdag zingt: »II e mei en aarde,
Heer, verheugen zich in uwe Verrijzenis.
Alleluia!"
uil de aandoenlijke overwegingen van de Goede
Week. In de heerlijkheid van Paschen erlangt
alles, wat Christus in de drie jaren van zijn
leerambt gepredikt en gedaan heeft, zijne beves-
tiging en verklaring. Hadde het stille, donkere
graf Hem, zooals de overige leeraars, ter ver-
rotting gehouden, dan was ons geen borg voor
de waarheid zijner leer gegeven en al zijne ge-
tuigenis over den Vader ware ijdel geweest. Maar
heden, nu hij de banden des doods verbroken
heeft en zegevierend uil het graf opslaat, toont
Hij zich boven allen twijfel den door de Profeten
Beloofde, Dengene, wien alle macht gegeven is
in den hemel en op aarde, wiens woord waar-
heid en leven is. — En zijne verrijzenis kan
niemand betwijfelen! De natuur verkondigt die
door eene aardbeving; de hemel openbaart die
door de stem van de Engelen; de deugd predikt
die door het woord der bevoorrechte vrouwen;
de boosheid getuigt die door de verklaring der
heidensebe wachters en de handelingen der Jood-
sche Priesters; het geloof bevestigt die in Petrus
en zijne gezellen; de ongeloovige twijfel erkent
die in den IL Thomas; de Apostelen eindelyk en
talrijke leerlingen bekrachtigen die door hunnen
marteldood. Daarom verheugt zich de geheele
christenheid! Want Christus is voor zich alleen
niet verrezen: Hij is de »eersteling der Verreze-
nen," en in zijne verrijzenis bezit ieder, die van
goeden wille is, den borg zijner eigene toekom-
stige verrijzenis.
Zeker heeft de Kerk alle recht op dezen dag
Ie jubelen en opgetogen Ie zijn! »Deze is de
dag, die de Heer gemaakt heeft: laat
onsopdenzelvenblijde zijn enjubelen!"
Nu klinkt de zegekreet wederom aanhoudend in
al de tempels van de christenheid en beeft zijn
echo in de harten van al de millioenen Christenen.
Als met Engelen-longen begroet het Paaschgelui
-ocr page 714-
TWEEDE HOOFDDEEL.
DE DERDE EN VIERDE VERSCHIJNING VAN JEZUS.
HIJ VERSCHIJNT AAN DE TWEE LEERLINGEN, DIE NAAR
EMMAUS GAAN, EN AAN SIMON PETRUS.
(Mare. XVI: 12—13; Luc. XXIV: 13—35.)
1.
waren en elkander vragen deden, dut
Jezus zelf hun nabij kwam, en met hen
ging. Doch hunne oogen werden \\veêr-
houden, opdat zij Hem niet zouden her-
kennen. En Hij zeide tot hen: Welke
zijn die reden, die gij, wandelende, met
elkander wisselt; en waarom zijt gij
droevig? En de ééne, die tot naam had
Cleophas, antwoordde en zeide tol Hem:
Zijt Gij alleen inJerusalemalsvreemde-
ling en weet niet wat daar in deze da-
gen geschied is? En Hij zeide tot hen:
Wat? En zij zeiden: Wat geschied is met
Jezus den Nazarener, die een Profeet
was, machtig in werk en woord voor
God en al het volk; en hoe onze Opper-
prieslersenOversten Hem terdoodstraf
hebben overgeleverd, en Hem gekrui*
sigd hebben. Wij nu hoopten, dat Hij
het was, die Israël verlossen zou; en
nu bij dat alles is het heden de derde
dag, sedert deze dingen geschied zijn.
Maar ook eenige vrouwen uit de onzen
hebben ons verbaasd: Zij waren voor
daglicht aan het graf geweest, en zijn
lichaam niet vindende, kwamen zij en
zeiden, dat zij ook eene verschijning
hadden gezien van Engelen, die zeggen
dat Hij leeft. En eenigen van de onzen
gingen heen naar het graf en vonden
het zoo, gel ij k de vrouwen gezegd had-
ust en hei-
lige Sab-
bathvrede
ligt over
Jerusalem.
Het woe-
dend ge-
schreeuw ,
dat nog
voor drie
dagen te-
gen den
Gezalfde des Heeren klonk,
heeft opgehouden, en de
leerlingen van Jezus dur-
ven het wagen zich we-
deroni op de straten van Jerusalem te vertoonen.
Dan gewaardigt zich de Verrezene, aan twee
hunner te verschijnen en zich aan hun in het
geheim der breking van het brood te openbaren,
gelijk ons dit de H. Lucas volgendervvijze beschrijft:
En daarna vertoonde 11ij zich in eene
andere gedaante aan twee van hen, t e r-
wijl zij naar eene landhoeve gingen.
Want zie, twee van hen gingen op den-
zelfden dag Paasehzondag naar zeker vlek,
Emmaus genaamd, dat zestig stadiën
ongeveer twee en een half uur gaans van Jeru-
salem lag. En zij spraken met elkander
over dal alles, wat er gebeurd was. En
liel geschiedde, terwijl zij in gesprek
-ocr page 715-
DE DERDE EN VIERDE VERSCHIJNING VAN JEZUS.
074
den, Hem echter vonden zij niet. En Hij
zeide tot hen: 0 gij onverstandigen en
tragen van harte om aan alles t e g e 1 o o-
ven, wat de Profeten gesproken hebhen!
Moest niet de Christus deze dingen lij-
den, en zoo ingaan in zijne heerlijkheid?
En beginnende van Mozes en van al de
Proleten, verklaarde Hij hun in al de
Schriften wat Hem
betrof.
Overwegen wij hier
den bedenkelijken ziele-
toesland der twee leer-
lingen, die op den weg
naar Emmaus waren, en
de liefdevolle genezing
hunner krankheid door
Christus. Het zien der
schrikkelijke vernedering
van hunnen Meester had
hun geloof aan \'t wan-
kelen en op een dwaal -
spoor gebracht: zij wa-
gen hel niet meer, de
moedige belijdenis van
Petrus aantekleven: »Gij
zijt de Christus, de Zoon
van den levenden God"—
maar noemen Hem enkel
meer een »Profeet."
Hunne hoop is aan \'t ster-
ven: »Wij hadden ge-
hoopt !" Hunne liefde
is aan \'t bezwijken: Zij
zijn droevig, d. i. hunne
vroegere vreugde in de navolging van den Zalig-
maker is weg, hun ijver is verkoeld, hunne op-
geruimdheid gebroken. Een gevaarlijke ziele-
loestand, waaraan zich zeer vele christenen
overgeven, als hunne lievelingsplannen mislukken,
de inwendige vertroostingen ophouden en hunne
verwachtingen en berekeningen slecht uitvallen.
O mochten ook zij, evenals de twee leerlingen,
allhans nog over Jezus spreken, over God en
goddelijke zaken elkander onderhouden en de ver-
kondiging van het Evangelie willen aanhooren.
Mochten ook zij nog, door II. gastvrijheid, aal-
moezen en andere werken van christelijke barm-
harligheid, zich Gode welgevallig toonen! Dan
zeker zou de god men schel ijk e Geneesheer hen
ook ter rechter ure vergezellen, en hun wanke-
lend geloof opbeuren, hunne hoop versterken en
hunne liefde op nieuw ontsteken, gelijk Hij dit
— door ernstige onder-
richting, zoeten troost
en bijzonder door het
toedienen van zijn aller-
heiligst Sacrament —
aan de beide leerlingen
gedaan heeft.
1. En zij naderden
het vlek, waar zij
heengingen; en Hij
hield zich, als of Hij
verder wilde gaan.
En zij dwongen Hem
zeggende: Hl ij f bij
ons; want het wordt
avond, en de dagis
reeds gedaald. En
Hij ging met hen
binnen. En hel ge-
schiedde, terwijl Hij
met hen aanzat, dat
II ij hel brood nam
en zegende; en het
gebroken hebbende,
reikte Hij het hun
toe. En hunne oogen
werden geopend, en
zij erkenden Hem. En Hij verdween uit
hunne oogen. En zij zeiden lot elkan-
der: Was niet ons hart brandende in
ons, terwijl Hij sprak op den weg en ons
de Schriften opende?
Een groot geluk viel beiden om hunne oot-
moedige leergierigheid en gastvrijheid ten deel.
De Zoon van den levenden God gewaardigt zich,
zijn intrek bij hen te nemen en hun het aller-
heiligste Sacrament toe te dienen, zooals Hij het
-ocr page 716-
HIJ VERSCHIJNT AAN DR TWEE LEERLINGEN, DIE NAAR EMMAUS GAAN, ENZ. 675
verschenen! En zij, zij verhaalden, wat
op den weg geschied was en hoe zij Hem
erkend hadden in het breken des broods. —
En ook hun geloofden sommigen niet.
Gelijk de Evangelist hier te kennen geeft, is
de Verrezene, nog vóórdat Hij zich aan de twee
leerlingen op den weg naar Emmaus had ge-
openbaard aan Simon Petrus den prins der
Apostelen verschenen. De oude legende ver-
haalt deze verschijning aldus: «Toen Maria Mag-
dalena en de godvruchtige vrouwen van het graf
naar de Apostelen terugkeerden en hun zeiden:
ïwij hebben den Heer gezien," werd Petrus boven-
mate droevig in zijn hart, terwijl hij dacht: of-
schoon ik even zoo goed, als deze gelukkige vrou-
wen bij het graf geweest ben, heeft zich de Heer
toch niet gewaardigd ook aan mij, evenals aan
haar, te verschijnen. Zeker is Hij nog boos op
mij, omdat ik Hem zoo dwaas verloochend heb.
Ach, ik arme mensch, wat heb ik toch ge-
daan! — — Zóó was Petrus bedroefd en ver-
morzeld in zijn hart. Daarom zonderde hij zich
van de overige Apostelen af, en ging in de grot
buiten de stad Jerusalem, alwaar hij gewoon was
te bidden, viel daar op zijne knieën neder en
beweende opnieuw zoo hartelijk zijne zonden,
dat de eene traan de andere verdrong. Toen
stond de Verlosser plotseling in den grootslen
glans voor den rouwmoedigen hoeteling, groette
hem allerminzaamst en zeide: »Wees gegroet,
mijn zoon, uwe zonden zijn u vergeven." En
Hij vergunde hem de glorierijke wonden zijner
voeten te kussen en zich in zijnen verheerlijkten
Meester te verheugen."
den Apostelen in hel laalsle Avondmaal had toe-
gediend. Daaraan, aan dit leeken der hoogste,
innigste liefde erkennen zij Hem, den trouwen
Herder, die Zichzelven voor zijne schapen ten
beste geeft.
De Communie, een II. erkenningstee-
ken! In de II. Communie erkennen wij Chris-
tus en kunnen wij den afgrond zijner liefde tot
ons aftneten. In de II. Communie erkent ook
Christus ons als de zijnen; want wie zijn vleesch
eet en zijn bloed drinkt, die blijft in Hem en
Hij in dezen. In de II. Communie erkennen wij
ons wederkeerig als broeders en zusters, en vor-
men allen, die van het éóne brood eten, maar
een lichaam in Christus. Ook voor u, christe-
lijke Lezer, komt eens de avond, het einde van
uwe aardsche pelgrimsreis, het Emmaus van uw
verscheiden. 0 maak het dan, zooals de twee
leerlingen; wend uw stervend oog liefderijk en
verlangend naar Christus en bid Hem uit den
grond uws harten: »Blijf bij mij, lieer, want
het wordt avond, en de dag mijns levens is
reeds ver gedaald!" Strek de armen van uw
geloof en van uwc liefde — als u de wereld met
al hare goederen verlaat, naar den onwankelbaar
irouwen vriend uit. Dan zal Hij ook u het brood
van zijn allerheiligst Sacrament breken, en met
deze hemelsche spijze gesterkt, zult gij getroost
en veilig den weg der eeuwigheid ingaan.
3. En terzelfder ureopstaande,keer-
den zij terug naar Jerusalem; en zij von-
den de elven, en die met hen waren,
bijeen vergaderd, welke zeiden: De Heer
is waarlijk verrezen, en is aan Simon
m
-ocr page 717-
DERDE HOOFDDEEL.
DE VIJFDE EN ZESDE VERSCHIJNING VAN JEZUS.
INSTELLING VAN HET H. SACRAMENT DER BIECHT.
DE ONGELOOVIGE THOMAS.
{Luc. XXIV: 36—45; Joan. XX: 19—30.)
>sjs>
Toen het dan avond was op dien dag,
den eersten dag der week, de deuren ge-
sloten zijnde, waar de leerlingen ver-
gaderd waren uit vrees voor de Joden,
kwam Jezus, terwijl zij deze dingen ver-
melden, en stond in hun midden en
zeide tot hen: vrede zij u! Ik ben het,
vreest niet! Doch zij verschrikt en be-
vreesd geworden, meenden eenen geest
te zien. En Hij zeide tot hen: Waarom
zijt gij ontsteld, en komen er gedachten
op in uweharten? B e s c h o u w t m ij n e h a n-
den en voeten, dat Ik het zelf ben; betast
Mij en ziet, dat een geest geen vleesch
en beenderen heeft, gelijk gij ziet dat Ik
heb. En als Hij dit gezegd had, toonde
Hij hun zijne handen en voeten en zijde.
Toen zij nu het nog niet geloofden en
van blijdschap verbaasd waren, zeide
Hij: Hebt gij hier iets te eten? En zij
gaven Hem een stuk van een gebraden
visch, en eene honigraat. En na voor
hunne oogen gegeten te hebben, nam Hij
het overschot en gaf het hun. En Hij be-
rispte hunne ongeloovigheid en hard-
heid des harten, omdat zij hun, die Hem
verrezen gezien hadden, niet hadden
geloofd. En Hij zeide tot hen: Dit zijn
de woorden, die Ik, nog bij u zijnde,
sprak, zeggende: het moet alles vervuld
idden onder het gesprek, het-
welk tusschen de Apostelen en
de van Emmaus lerugkeerende
twee leerlingen begonnen was,
vervulde opeens een bovenna-
luurlijke liehtglans de kamer,
en Christus, de Verrezene ver-
scheen in den kring zijner lieve
Apostelen. Evenals de tot hier,
door de II. Schrift verhaalde
verschijningen van Christus aan
Magdalena, aan de godvruchtige
vrouwen, aan Simon Petrus en
aan de twee leerlingen in Em-
maus, had ook deze vijfde open-
baring des Ileeren nog op den-
zelfden Paaschzondag plaats, en
de daarmede verbondene, eeuwig gedenkwaardige
gebeurtenis der instelling van het II. Sacrament
der Biecht heeft eveneens ook op dezen dag
plaats. Waarlijk, een gedachtenisdag vol diepe
beteekenis en zoeten troost voor de arme, rouw-
moedige zondaars. — In den morgen van Paasch-
zondag verschijnt de Verlosser aan de boetvaardige
Magdalena ; tegen den middag aan den boetvaar-
digen prins der Apostelen, Simon Petrus; en nog
op het late avonduur van denzelfden dag stelt de
trouwe Herder, tot troost voor de verdwaalde
schapen het Sacrament van Boetvaardigheid in!
Doch hooren wij dit verhaal van de Evangelisten:
-ocr page 718-
DE VIJFDE EN ZESDE VERSCHIJNING VAN JEZUS. ENZ.                          677
worden, wat in de We ivanMozeseninde
Profeten en in de Psalmen aangaande Mij
geschreven staat. *) Toen opende Hij hun
het verstand, om de Schriften te verstaan.
2. De leerlingen verblijdden zich dan,
den Meere ziende. Hij zeide dan tot hen
wederom: Vrede zij u: Gelijk de Vader
Mij gezonden heeft, zoo zende ook Ik u.
Als Hij dit gezegd
had blies Hij op hen
en zeide tot hen:
Ontvangt den Hei-
ligen Geest; wier
zonden gij v e r g e-
ven zult, dien wor-
den zij vergeven ;
en wier zonden gij
zult houden, dien
zijn zij gehouden.
Door deze beteekenis»
volle woorden heeft Jezus
Christus het goddelijk
recht om de zonden te
vergeven, wezenlijk en
plechtig aan de Apostelen
en hunne wettige opvol-
gers verleend. Als nu de
Allerhoogste, in zijne
ondoorgrondelijkeraads-
besluiten, zich van zwak-
ke, zondige, sterfelijke
menschen, als werktui-
gen om de zonden lever-
geven, heeft willen bedie-
nen, en Hij dus duidelijk
en ondubbelzinnig zijnen wil heeft uitgesproken,
wie zou zich dan tegen dezen wil durven ver-
zetten? De Apostelen waren ten duidelijkste van
dezen goddelijken wil en van hun daardoor ver-
kregen H. ambt overtuigd. Zoo immers noemt de
11. Paulus in zijn eersten brief aan de Corinthiërs
zich zelven en zijne medebroeders de bestierders
en uitdeelers der goddelijke geheimen. Doch nu
neemt, onder deze goddelijke geheimen met be-
trekking tol de menschen, dat der barmhartigheid
en van de vergeving der zonden blijkbaar de
eerste plaats in. In zijn tweeden brief aan de
Corinthiërs noemt hij zich en zijne uiedeapostelen
juist de afgezanten van God, aan wie het ambt
der verzoening is toevertrouwd. Aan deze ge-
nadevolle bediening van
middelaar, d. i. aan de
priester] ij kemacht
om de zonden te ver-
geven, heeft de Kerk
van toen af vastgehou-
den, zooals uit de Schrif-
ten der Kerkvaders ten
duidelijkste blijkt. *)
En vragen wij, waar-
om zich toch wel de
goddelijke Verlosser van
menschelijke werktuigen
om de zonden te verge-
ven heeft willen bedie-
nen, daar het toch ken-
nelijk in zijne macht lag,
den rouwmoedigen zon-
daar onmiddellijk , op
eene zuiver geestelijke
en inwendige wijze van
zijne zonden te reinigen,
dan geven ons de leeraars
der Kerk daartoe voor-
namelijk twee gronden
op: de heilzame \\eroot-
moediging van den zon-
daar en zijne geruststelling. Want omdat de zondaar
gehouden is, zich met den last zijner zonden tot
*) Zoo schrijft de H. Cyprianus omstreeks het jaar
250: „Ieder moet zijne zonden biechten, zoolang hij nog
op deze aarde is, zoolang zijne boetvaardigheid en ont-
binding door den priester van God goedgekeurd wordt.
En wij, Priesters Gods en, door de goddelijke barmhar-
tigheid, Oversten zijner Kerk, wij moeten het weten,
dat de ontbinding en vrijspraak der zonden alleen aan
de Kerk is toevertrouwd." — De H. Augustinus
*) d. i. Van zijn bitter lijden en dood, waardoor Hij
eerst tot de verheerlijking en verrijzenis komen zou.
-ocr page 719-
078                             DE VIJFDE EN ZESDE VERSCHIJNING VAN JEZUS.
de Apostelen en hunne wettige opvolgers te wen-
den, en van hen de kwijtschelding der zonden te
vragen, wordt hij tot oolraoedigheid aangezet.
Geen andere weg nu dan die der zelfvernedering
leidt lot verheffing in den slaat van genade en
van kind Gods. Vandaar schrijft de 11. Augusli-
nus: «God verlangt de belijdenis der zonden, en
bevrijdt den biechteling van de zonde, omdat hij
zich verootmoedigt; maar die zijne zonden niet
wil biechten, verwerpt Hij, omdat hij hoovaar-
dig is." — In dit geval verkrijgt de zondaar
gerustheid en zekerheid van zijne verzoening met
God, als hij uit den mond van een goddelijk
gevolmachtigd mensen, dien hij hooren en zien
kan, uitdrukkelijk de vrijspraak hoort. Daarom
dankt de katholieke christen zijn Verlosser voor
de genade, dat Hij hem, in den persoon van
den priester, niet slechts een vader, geneesheer
en vriend gegeven heeft, die den zondaar met
hartelijke liefde opneemt, onderricht, troost,
waarschuwt en opbeurt, maar ook een goddelijk
gevolmachtigde, die hem van de zonden werke-
lijk zuivert, en de ketenen der ondeugd, waar-
schrijft omtrent het jaar 400: „Wie zijne zonden biech-
ten en daardoor genade bekomen wil, zoeke ten dien
einde een priester op, die binden en ontbinden kan. De
heidenen spotten met ons gewoonlijk en verwijten ons,
dat wij ons zelven bedriegen, als wij gelooven, dat de
ondeugden, die wij werkelijk bedreven hebben, enkel
door woorden kunnen worden uitgewischt." — Omstreeks
bet jaar 380 roept de H. Ambrosius de Novatianen
toe: „Gij beweert, dat de menschen geene macht heb-
ben om van zonden te ontslaan. Maar waarom doopt
gij ilan\'r immers ook door het Doopsel worden de zonden
vergeven, en het is juist gelijk, of de priester de hem
verleende macht in het Doopsel of in de Biecht uitoe-
fent; in ieder dezer twee Sacramenten is het recht een
en hetzelfde." — Eindelijk getuigt de H. Chrysostomus j
omtrent het jaar 400: „De Joodsche Priesters hadden de j
macht om van lichamelijke melaatschheid te bevrijden —
doch neen, zij hadden de macht niet om daarvan te be-
vrijden, maar enkel, om over de bevrijding van dezelve
uitspraak te doen. Onze priesters daarentegen hebben
de macht ontvangen, niet om de lichamen van de me-
lautschheid, maar de zielen van de onzuiverheid, niet
enkel om ze daarvan bevrijd te verklaren, maar om ze
daarvan werkelijk te bevrijden."
mede zijne ziel geboeid was, door een almachtig
woord verbreekt.
Zeker is de belijdenis van afzonderlijke zonden,
die deze priesterlijke vrijspraak moet voorafgaan,
eene groote vernedering voor den christen. Doch
hij weet, dat het Christus zelf zóó heeft voor-
geschreven, en het dus lot zijne zaligheid dient.
Dit is hem voldoende! En hoe zou hij er ook
aan durven twijfelen? Christus heeft den Apostelen
eene dubbele macht gegeven: de macht om te
binden en te ontbinden. En welke menschen
zullen door den priester ontbonden, welke ge-
bonden worden? Dit kan de priester blijkbaar
alleen slechts opmaken uit de zelfbeschuldiging of
biecht van den zondaar. En heeft Christus zijne
priesters met het ambt der wederverzoening be-
last, hoe zouden zij dit dan kunnen uitoefenen
en de zondaars van de ziekten hunner ziel ge-
nezen, zoo deze hun de geheime ziekten niet
nauwkeurig mededeelden en bekend maakten \'i
Hieruit volgt duidelijk, dat Christus, de Heer
zelf deze belijdenis der zonden gewild en voor-
geschreven heeft. Daarom lezen wij ook in de
II. Schrift, dat de geloovigen reeds ten tijde van
de Apostelen hunne zonden biechtten. Zoo heet
het in de Handelingen der Apostelen van de Ephe-
siërs (XIX: 19). En velen dergenen, die
geloovig geworden waren, kwamen hunne
daden belijden en bekend maken. En de
II. Joannes schrijft in zijn eersten brief (I: 9) zeer
schoon: Indien wij onze zonden bel ij den,
is God getrouw en rechtvaardig om ons
onze zonden te vergeven, en ons van
alle ongerechtigheid te zuiveren. Wei-
pen wij daarenboven een blik op de Schriften
der oudste Kerkleeraars, die eer- en geloofwaar-
dige getuigen der apostolische overlevering, dan
vinden wij daar de overoude katholieke leer over de
sacramenteele belijdenis der zonden op de duide-
lijkste wijze bevestigd. *)
*) Zoo schrijft de H. Ephrem: „Wie zijne zonden
vrijwillig aan geestelijke mannen biecht toont daardoor
dat hij zijn leven veranderen wil, doch wie ze verbergt
bewijst een slechten wil." En Origenes leert: „Wie
-ocr page 720-
INSTELLING VAN HET II. SACRAMENT DER BIECHT. DE ONGELOOVIGE THOMAS. 679
i al toonen zich ook groote en uitverkoren man-
nen een tijd lang zwak in het geloof, en al
vergeten zij in oogenblikkelijke opgewondenheid
de aan het Woord Gods en aan zijne Kerk schul-
dige onderwerping, men toch niet dadelijk aan
hunne bekeering moet wanhopen, dat men de
zwakken toegevend behandelen en tijd tot be-
zinnen gunnen moet. Daarom heeft de Kerk van
toen af, alvorens over zulke menschen het vonnis
der verwerping uit den schoot der Kerk d. i. den
Kerkelijken ban of excommunicatie uit te spreken,
ze langen tijd vermaand en onderricht, voor hen
gebeden en hen in de gebeden der geloovigen aan-
bevolen. Eindelijk verdroeg de Heer de hardge-
loovigheid van den Apostel, zooals reeds hier-
boven werd aangemerkt, ook omdat juist in zijnen
zoo langen en hardnekkigen twijfel, alvorens zich
te onderwerpen, en door vooraf zoo duidelijke be-
wijzen te vorderen, voor alle volgende geslachten
het zekerst bewijs ligt van de werkelijke verrijzenis
van Christus.
4. En na acht dagen waren zijne 1 e e r-
I lingen wederom binnen, en Thomas met
hen. Jezus kwam, terwijl de deuren ge-
sloten waren, en Hij stond in het mid-
den: en zeide: Vrede zij ulieden! Daarna
zeide Hij tot Thomas: Breng uwen vin-
ger hier, en bezie mijne handen; en
breng uwe hand en steek haar in mijne
zijde; en wees niet ongeloovig, maar ge-
loovig! Thomas antwoordde, en zeide
tot Hem: Mijn Heer en mijn God! Jezus
zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt,
Thomas, hebt gij geloofd; zalig zij, die
niet gezien en toch geloofd hebben!
Jezus heeft voor de oogen zijner leer-
lingen nog wel vele en andere teekenen
verricht, die in dit boek niet opgesohre-
ven zijn; maar deze zijn opgeschreven,
opdat gij zoudt gelooven, dat Jezus is
de Christus, de Zoon Gods; en opdat gij,
geloovende, het leven moogt hebben in
zijnen naam.
Alzoo werd Thomas waardig bevonden te zijn, om
86
3. Bij het verleenen dezer wonderrijke macht
tot het ambt der wederverzoening aan de Apostelen
was een hunner afwezig, waarom de Zaligmaker
ze hem later, volgens het gevoelen der Kerk-
vaders, afzonderlijk moest geven. Deze was de
II. Thomas. — Thomas nu, één van de
twaalf, Didymus genaamd, was niet hij
hen toen Jezus kwam. De andere leer-
lingen zeiden dan tot hem: Wij hebben
den Heer gezien. Doch hij zeide tot
hen: Indien ik niet in zijne handen de
gaten der nagelen zie, en mijnen vin-
ger steek in de plaatse der nagelen, en
mijne hand steek in zijne zijde, ik zal
het niet gelooven! Waarlijk een hooge eisch!
Kenden wij de liefderijke langmoedigheid en de
geduldige menschlievendheid van onzen lieven
Verlosser niet, dan moesten wij billijkerwijze
verwonderd staan, hoe Hij een zoo twijfelzuch-
tigen en ongeloovigen mensch onder het getal zijner
Apostelen heeft geduld. Of was het niet een\'
hoogst zondige trols, en een erg gebrek aan
onderworpenheid bij Thomas, het eenstemmig
getuigenis zijner medeapostelen zoo rondweg
te verwerpen en acht dagen lang in \'t ongeloof
te volharden? Doch vooreerst moeten wij in
aanmerking nemen, dat de Pinkstergeest toen
nog niet over de Apostelen was uitgestort. Bij-
gevolg wilde de Heer door Thomas te ver-
dragen de troostvolle vermaning geven, dat,
in zijne maag eene onverteerde spijs heeft, of met slijm
en schadelijke zinkingen inwendig geplaagd is, vindt
dadelijk verlichting, als de bezwarende stofien verwijderd
worden. Evenzoo wordt ook de zondaar, die zijne mis-
daden verzwijgt en voor zich houdt, inwendig geplaagd
en door ziekte en zonde schier verstikt; doch als hij
aich zelven beschuldigt en zijne zonden biecht, verwijdert
hrj daardoor de zonden en neemt tevens zijne geestelijke
ziekte weg." — De waarschuwing van den H. A u g u s-
tinus is zeer schoon: „Niemand zegge bij zich zelven:
ik doe boetvaardigheid voor God, God, die mij kent en
weet, dat ik in mijn hart boetvaardigheid doe. In dat
geval ware dus vruchteloos gezegd: Al wat gij op aarde
ontbindt, zal ook in den hemel onbonden zijnp Te ver-
geefs dus waren de sleutels van het Kijk der Hemelen
aan de Kerk gegeven P
-ocr page 721-
DE VIJFDE EiN ZESDE VERSCHIJNING VAN JEZUS. ENZ.
G8U
op Gods bevel den grondslag te leggen van die
aandoenlijke en genadevolle godsvrucht tot
de H. vijf wonden van Christus, die sedert
de lievelings-devotie van het christelijk volk ge-
worden is! Want het laat zich begrijpen, met
welke liefde, eerbied en vermorzeling de rouw-
moedige Apostel de II. Wonden van Chrislus
zal hebben beschouwd en aangeraakt. Deze zijn
immers, zooals zij nu vol glans in het verheer-
lijkt lichaam van onzen Verlosser schitteren, de
eeuwige gedenkteekenen zijner barmhartige liefde
voor het menschelijk geslacht; zij zijn de bron-
nen van genade, waaruit het aanbiddelijk bloed
tot verzoening van het menschdom gevloeid is;
zij zijn de eerwaardige toevluchtsoorden, waarin
de bedrukte, de bekoorde, de vervolgde bescher-
ming en onderkomen vindt. Wenden wij daar-
om zeer dikwijls ons tot de H. vijf wonden
van onzen lieven Zaligmaker, vereeren wij die
eerbiedig in het beeld van den Gekruisigde, en
spreken wij daarbij met godsvrucht en liefdevol
berouw, die korte, maar veei beleekenende, krach-
tige woorden van den rouwmoedigen Apostel Tho-
mas: »Mijn lieer en mijn God!"
VIERDE HOOFDDEEL.
DE ZEVENDE EN ACHTSTE VERSCHIJNING VAN JEZUS. DE WONDERLIJKE
VISCHVANGST. JEZUS BEKLEEDT PETRUS MET DE OPPERHERDER
LIJKE WAARDIGHEID.
(Matlh. XXXIII: 16—17; Joan. XXI: 1—25.)
1.
Toen het nu dag geworden was, stond
Jezus aan den oever; doch de leerlin-
gen wisten niet dat het Jezus was. Jezus
dan zeide tot hen: Kinderen! hebt gij
eenige toespijs? Zij antwoordden Hem:
Neen! Hij zeide tot hen: Werpt het net
aan de rechterzijde van het schip, en gij
zult iets vinden. Zij wierpen het dan,
en konden het niet meer optrekken, om
de menigte der visschen. Die leerling,
dien Jezus liefhad, zeide dan tot Petrus:
Het is de Heer! Als Simon Petrus hoorde,
dat het de Heer was, omgordde hij zich
met zijn bovenkleed want hij was naakt, \')
en wierp zich in het meer. De andere
leerlingen nu kwamen met het schip
want zij waren niet verre van land, maar on-
geveer tweehonderd, ellen,
slepende het net
aarnaopen-
baarde Je-
zus zich
wederom
aandeleer-
lingen, bij
het meer
van Tibe-
rias; en Hij
openbaar-
de zich al-
dus: Er
waren bij-
een Simon Petrus, en Thomas, genaamd
Didymus, en Nathanaël, die van Cana
in Galilea was, en de zonen van Zebe-
deus, en twee andere van zijne leerlin-
gen. Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga
visschen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan
metu. En zij gingen uit, en stegen inhet
schip; en in dien nacht vingen zij niets.
*) d. i. Hij was alleen bedekt met zijn onderkleed.
-ocr page 722-
DE ZEVENDE EN ACHTSTE VERSCHIJNING VAN JEZUS.                          681
mei de visschen. Toen zij dan op het
land waren uitgestegen, zagen zij een
kolenvuur gemaakt en visch daarop 1 i g-
gen, en brood. Jezus zeide tot hen:
Brengt van de visschen, die gij nu ge-
vangen hebt! Simon Petrus steeg op het
schip en trok het net naar land vol
groote visschen, honderd drie en vijftig;
en ofschoon er zoo
vele waren, scheur-
de het net toch niet.
— Jezus zeide tot
hen: Komt en onl-
bijt! En niemand
van die aanzaten
durfden Hem vra-
gen: Wie zijt Gij?
wetende, dat het
de Heer was. En
Jezus kwam, en
nam het brood, en
gaf het hun, en den
visch desgelijks —
Dit was nu reeds
den derden maal,
dat Jezus zich aan
zijne leerlingen
openbaarde, nadat
Hij uit de dooden
was opgestaan.
De beide eerste ver-
schijningen hadden nog
inJudea en welinJeru-
salem zelve plaats ge-
had: de eerste op den
avond van den dag der verrijzenis, de tweede
acht dagen later. Thans begaven zich de H.
Apostelen naar hun vaderland Galilea, zooals
hun dit reeds vroeger door Christus bevolen was.
Hier nu, aan het meer van Tiberias, (ook wel
meer van Galilea genaamd) openbaarde zich de
Verrezene ten derden male aan de Apostelen.
Deze verschijning van Christus is daarom bijzon-
der merkwaardig, omdat hier het Primaatschap
van Petrus, d. i. zijne bediening als zicht-
baar opperhoofd der Kerk plechtig werd in-
gesteld.
In den beginne erkenden de zeven H. mannen
den goddelijken Meester niet. De Verrezene im-
mers behoorde niet meer als vroeger tot de aarde,
en zijne leerlingen moesten er van lieverlede
op voorbereid worden, Hem met de oogen des
lichaams volstrekt niet meer te zien. Daarom
hebben al deze verschij-
ningen en openbaringen
van den Zaligmaker na
zijne verrijzenis een ge-
heel eigenaardig karak-
ter: plotseling staat Hij
voor de zijnen; — zijne
gestalte (waaronder zich
de glans van het ver-
heerlijkt lichaam ver-
bergt) heeft iets raad-
selachtigs, geestelijks ,
zoodat zij Hem gewoon-
lijk pas langzamerhand
erkennen; — Hij spreekt
met hen, en evenzoo
plotseling als Hij geko-
men is, verdwijnt Hij
uit hun oog. En wie
heeft Hem heden het
eerst erkend ? De maag-
delijke Joannes! Zie, hoe
waar de goddelijke Zalig*
maker gesproken heeft,
toen Hij uitriep: sZalig
zijn die zuiver van harte
zijn; want zij zullen
God zien!"
Zeer passend en vol beteekenis is hier de won-
dervolle vischvangst. Christus wilde immers heden
Petrus, dien Hij reeds vroeger als den grooten
visscher van menschen had aangeduid, plechtig
in zijne waardigheid bevestigen, en hem betee-
kenen, hoe hij eenmaal ontelbare menschen van
allerlei stand,*) uit den stroom van het leven
•) Daar er, zegt de H. Hieronymns, 153 voorname
-ocr page 723-
682                  DE WONDERLIJKE VISCHVANGST. JEZUS BEKLEEDT PETRUS MET
boetpleging eischt nu de goede Zaligmaker van
zijnen Apostel? Niets, dan eene drievoudige akte
van liefde, eene drievoudige, plechtige belijdenis.
Groote, onbegrijpelijke kracht der liefde, die zulke
verloochening kon boeten! Nu is de prins der
Apostelen, door de wondervolle genadewerking
van Christus voor immer en altijd in de liefde
bevestigd, en daarom geeft Hij hem nu, in de.
tegenwoordigheid der Apostelen en leerlingen,
plechtig den geheimvollen herderstaf, ten einde
de gansche kudde, de groote gemeente Gods die
zich in alle werelddeelen zal vestigen, te hoeden
en te leiden, opdat Petrus ze op drieërlei wijze
weide: als Leeraar door de waarheid, als Hooge-
priesler door de genade, als Koning door geboden
en wijze voorschriften.
ij. Doch Petrus moet niet alleen de opvolger
van zijn goddelijken Meester worden in zijne
bediening, maar ook in zijnen marteldood. Even-
als Christus met onuitsprekelijke herdertrouw
zijn leven voor zijne schapen gegeven heeft,
moet het ook eens Petrus in zijn hoogen ouder-
dom, en wel op volkomen gelijke wijze, opofferen.
Ook hij moet eens met boeien en ketenen be-
laden ter rechtplaats gesleurd en aan het kruis
genageld worden, en dus ook op drieërlei wijze
zijn Heer en Meester navolgen; in de opperher-
derlijke macht, in de teedervolle herdersliefde en
inj de sterke herderslrouw tot den dood des
kruises. Daarom gaat Christus, in zijn gesprek
tot Petrus aldus voort:
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, toen
gij jonger waart, gorddet gij uzelven^
en gingt waar gij wildet; maar wanneer
gij oud geworden zijt, zult gij uwe han-
den uitstrekken, en een ander zal u
gorden, en leiden waarheen gij niet wilt.
Dit nu zeide Hij, aanduidende door welk
eenen dood hij God zoude verheerlijken.
En dit gezegd hebbende, zeide Hij tot
hem: Volg Mij.
Petrus zich omkeerende, zag dien leer-
ling volgen, dien Jezus liefhad, die ook
bij het avondmaal aan zijne borst lag,
en gezegd had: Heere! wie is het die U
dezer wereld in het II. net der Kerk zou opnemen,
en hoe de eenheid der Kerk, ondanks de onnoeme-
lijke menigte harer ledematen in alle deelen der
wereld, niet verbroken zou worden.
2. Toen zij dan ontbeten hadden, zeide
Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon
van Joannes! bemint gij Mij meer dan
dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij
weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem:
Weid mijne lammeren! Andermaal zeide
Hij tot hem: Simon, zoon van Joannes!
bemint gij Mij? Hij zeide tot Hem: Ja,
Heere! Gij weet dat ik U liefheb! Hij
zeide lot hem: Weid mijne lammeren!
Hij zeide tot hem ten derden male:
Simon, zoon van Joannes! hebt gij Mij
lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij
ten derden male tot hem zeide: Hebt
gij Mij lief? en hij zeide tot Hem: Heere!
Gij weel alles; Gij weet dat ik U liefheb!
II ij zeide tot hem: Weid in ij n e schapen!
Waarom eischt hier de goddelijke Zaligmaker
van den prins der Apostelen eene zoo plechtige
drievoudige belijdenis zijner liefde? De Heer wil
de gansche kudde, de lammeren en schapen,
d. i. de geloovigen en de priesters aan zijne hoede
vertrouwen; daarom moet Hij van Petrus en zijne
opvolgers, als het veiligst onderpand van een
goed bestuur, de grootste liefde vorderen. De
goede Herder, die zijn leven aan het kruis voor
zijne schapen gegeven heeft, kon die innig ge-
liefde kudde slechts aan hem vertrouwen, die de
sterkste, getrouwste, en offervaardigste liefde in
zijn hart draagt.
Petrus heeft zich in zijn trouw driemaal zwak
getoond, driemaal heeft hij den Heer verloochend.
Teedere menscblievendheid van den "Verlosser,
ook dan zelfs als Hij straft! De drievoudige ver-
loochening moet nu geboet worden, en welke
soorten Tan visechen zijn, heeft het de Zaligmaker zoo
geschikt, dat Petrus en zijne gezellen van ieder soort
één visch in het net kregen, om aan te duiden, dat de
Apostelen eens menschen van alle standen — arme en
rijke, beschaafde en onwetende, groote en kleine — in
\'t scheepje van de Kerk zouden opnemen.
-ocr page 724-
DE OPPERPRIESTERLIJKE WAARDIGHEID.                                    683
lem) komen, en Joannes, als hij eenmaal zijn loop-
baan voltrokken heeft, tot zich nemen zal.
4. De H. Schrift spreekt ons slechts over twee
verschijningen van den verrezen Zaligmaker in
Galilea. De eerste, die. aan den oever van
het meer van Galilea plaats had, in tegenwoor-
digheid van vier Apostelen en drie leerlingen,
hebben wij zooeven besproken. De tweede ver-
meldt de H. Mattheus met de volgende woorden:
De elf leerlingen nu gingen heen naar
Galilea, naar den berg, *) werwaarts
Jezus hun bevolen had te gaan. En toen
zij Hem zagen, aanbaden zij Hem; doch
sommigen twijfelden. — Volgens het ver-
haal van den II. Paulus (I Cor. XV: 6) waren
bij deze verschijning, behalve de elf Apostelen,
nog talrijke getuigen; want hij zegt uitdrukke-
lijk: Daarna is Hij verschenen aan meer
dan 500 broeders tegel ij k, van welke
vele tot nu toe leven, sommigen echter
ontslapen zijn. Onder deze vijfhonderd nu
waren er cenigen, die, zooals de II. Mattheus
zegt, ondanks de wondervolle openbaring van
Christus, nog altoos maar niet tol het volkomen
geloof aan zijne Verrijzenis konden besluiten, of
althans nog aan voorbijgaanden twijfel in hun
hart plaats lieten. Wijders is het zeer aanneme-
lijk, dat de lieve Zaligmaker, behalve deze twee
openbaringen, waarvan de II. Schrift melding
maakt, nog zeer dikwijls aan de zijnen in Galilea
verschenen is, om hen in de geheimen zijner leer
te onderwijzen en te troosten. Vooral is Hij
zeker dikwijls, gedurende de veertig dagen voor
zijne hemelvaart, aan zijne allerheiligste Moeder
Maria verschenen, om het moederlijke hart door
zijne woorden te verheugen, en ze, door de
openbaring zijner glorie, voor alle bitterheid te
beloonen, die zij in het leven van haren gelief-
den Zoon en bijzonder in zijn lijden en dood
doorstaan had.
*) "Waarschijnlijk is hier de berg T a b o r bedoeld.
Andere uitleggers meenen, dat het de zoogenaamde berg
der zaligheden is, waarop Jezus de bergrede gehou»
den heeft.
zal overleveren? Toen Petrus dezen dan
zag, zeide hij tot Jezus: Heerel maar
wat zal deze? Jezus zeide tot hem: Zoo
wil Ik dat hij blijve totdat Ik kome, wat
gaat u dat aan? Volg gij Mij. Er ging
dan onder de broeders dit zeggen uit:
Deze leerling sterft niet! Doch Jezus
had hem niet gezegd: Hij sterft niet;
maar: Zoo wil Ik dat hij blijve tot dat
Ik kome, wat gaat u dat aan?*)
Zal Joannes ook U in den marteldood, dien
Gij mij voorzegd hebt, volgen? Zoo vraagt hier
Petrus den goddelijken Meester. Waarom doet
hij die vraag? Vooral uit natuurlijke nieuwsgie-
righeid, als zijnde de bijzondere vriend vanJoan-
nes; doch ook zeker uit teedere belangstelling in
de tot nu toe bijzondere onderscheiding aan den
beminden leerling door Christus betoond.
Petrus die getuige was van de bijzondere liefde
welke Christus ten allen tijde aan Joannes be-
wezen had, kon niet begrijpen, dat Christus,
terwijl Hij hem zelven tot opvolger zoowel in de
opperherderlijke macht, als in den kruisdood
verklaard heelt, bij deze gelegenheid geheel en
al van Joannes zwijgt. De nederige had schier
schrik van de eigenaardige onderscheiding, die
hem ten deel gevallen was, en wilde Joan-
nes zulk eerbetoon gunnen. Maar Jezus wijst
hem op het geheim zijner raadsbesluiten, doch
beduidt hem tevens dat Joannes zóo blijven, d. i.
geen geweldigen dood sterven zal, totdat de Heer
(ten oordeel over de godmoordende stad Jerusa-
*) Na deze woorden sluit Joannes zijn Evangelie aldus:
„Die leerling is het, die dit getuigt, en dit geschreven
heeft; en wij weten, dat zijne getuigenis waarachtig is.
Doch er zijn nog vele andere dingen, die Jezus gedaan
heeft; en wierden ze een voor een beschreven, heel de
wereld, dunkt mij, zou de boeken niet kunnen bevatten,
die er te schrijven waren." — In deze woorden ligt een
duidelijk bewijs — eenerzijds voor de geloofwaardig\'
heid van den H. Schrijver, die oog» en oorgetuige van
de wonderwerken en leeringen van Christus geweest is,
en anderzijds voor de onvolkomenheid der H. Schrift
die daartoe de mondelingsche overlevering behoeft.
-ocr page 725-
VIJFDE HOOFDDEEL.
DE NEGENDE VERSCHIJNING VAN JEZUS. ZIJNE HEERLIJKE
HEMELVAART.
(Mallh. XXVIII: 18—20; Mare. XVI: 15—19; Luc. XXIV: 46—53; Hand. der Apost. I: 4—14.)
1.
niusschen was de veertigste
dag sedert de verrijzenis aan-
gebroken en had dus ook liet
uur geslagen, waarop de lieve
Heer en Zaligmaker Jezus
Christus van zijne leerlingen
afscheid nemen, en — in
gezelschap der zielen van alle
rechtvaardigen — zou op-
varen ter rechterhand van
den eeuwigen Vader, van
waar Hij den Geest, den
Vertrooster beloofd had te
zenden. Maria en de II. Apos-
telen waren — door den
Geest gedreven — te Jeru-
salem, op den berg Sion.
Plotseling stond de Verheer-
lijkte in hun midden, om
afscheid te nemen, en zijne dierbare zende-
lingen, met verhevene machten, lastgevingen en
beloften, voor het groot werk, waartoe Hij ze
verkoren had, toe te rusten.
En Jezus trad tol zijne leerlingen toe en
sprak tot hen, zeggende: Aan Mij
is gegeven alle macht in hemel en op
aarde. Gaat dan in de geheele wereld,
onderwijst alle volken, predikt hetEvan-
gelie aan alle schepsel, hendoopende
in den naam des Vaders, en des Zoons,
en des Heiligen Geestes, hen leerende
onderhouden alles, wat Ik u geboden
heb. En zie, Ik ben met u al de dagen,
tot aan de voleinding der wereld. Die
geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn,
zal zalig worden; maar die nietgeloofd
zal hebben zal veroordeeld worden. En
deze teekenen zullen hen volgen, die
geloofd zullen hebben: in mijnen naam
zullen zij booze geesten uitwerpen;
nieuwe talen zullen zij spreken; slangen
zullen zij opnemen; en hebben zij iets
doodelijks gedronken, het zal hun niet
schaden; aan kranken zullen zij de han-
den opleggen, en zij zullen gezond wor-
den.*) En Hij zeide tot hen: Zóó staat
er geschreven, en zóó moest de Chris-
tus 1 ij den, en ten derden dage van de
dooden verrijzen, en moet er in zijnen
*) De kerkelijke geschiedenis verzekert ons, dat niet
alleen de Apostelen, maar ook ontelbare geloovigen onder
de eerste Christenen zulke wonderen deden. Wijders
was, toen het christendom in de wereld ingevoerd moest
worden, de macht om wonderen te doen, ter bevestiging
der prediking van het Evangelie, onvermijdelijk nood-
zakelijk, terwijl voor de latere geslachten, die het won-
dervol eeuwenlang bestaan der Kerk en al den zegen
van hare werking en het getuigenis van meer dan drie
millioenen martelaren voor oogen hebben, het doen van.
zulke wonderen beter gemist kan worden.
-ocr page 726-
685
DE NEGENDE VERSCHIJNING VAN JEZUS. ZIJNE HEERLIJKE HEMELVAART.
in het huis te Jerusalem, deels ook in het huis
van Lazarus te Bethanië. — Thans stond Hij op
en begaf zich met Maria en de Apostelen naar
buiten, naar den berg van Olijven; want deze
berg die den doodsangst en de diepe vernedering
van den Zoon des menschen gezien liad, moest
ook getuige zijn van zijne heerlijke hemelvaart.
Vele leerlingen, zoomede de godvruchtige vrou-
wen, sloten zich bij den
stoet aan. — Zoete af-
scheidswoorden, waar-
mede hier de goddelijke
Zoon zijne maagdelijke
Moeder, zijne lieve Apos-
telen en alle leerlingen
troostte! Vrome, van
liefde brandende kussen,
waarmede deze ten laat-
sten male de heerlijke
wonden van den Meester
vereerden! Heilige tra-
nen van eerbied, liefde
en smart, die thans in
dien kring der meest
uitverkoren zielen ge-
vveend worden!
En de Heere Jezus,
na tot hen gespro-
ken te hebben, zijne
handen opheffende,
zegende hen. En
het geschiedde,
terwijl Hij hen ze-
gende, dat Hij van
hen scheidde, en
Hij werd voor hunne oogen opgeno-
men, en eene wolk nam Hem weg uit
hunne oogen, en Hij werd ten hemel
opgevoerd*) en is gezeten aan de rech-
naam boetvaardigheid en vergeving van
zonden gepredikt worden onder alle
volken, beginnende van Jerusalem. Gij
nu zijt getuigen van deze dingen. En
Ik zende de belofte mijns Vaders op u.
Doch blijft gij in de stad, totdat ge zult
aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.
En Hij leidde hen uil de stad Jerusalem
buiten naar Be thanië,
en IIij beval hun,
zich niet van Jeru-
salem te ver wij de-
ren, maar de belofte
des Vaders te ver-
beiden,die gij, zeide
Hij, uit mijnen mond
gehoord hebt; want
Joannes doopte met
water, maar gij zult
gedoopt worden met
den Heiligen Geest,
niet na vele van deze
dagen. Zij dan die
samengekomen wa-
ren, vroegen Hem,
zeggende: Heere!
gaat Gij in dezen
tijd het Koningrijk
voor Israël herstel-
len? Doch Hij zeide
tot hen: Het komt
u niet toe, tijden
of stonden te we-
ten, die de Vader
in zijne eigenemacht
gesteld heeft. Maar gij zult kracht ont-
vangen, als de Heilige Geest over u zal
gekomen zijn; en gij zult Mij getuigen
zijn in Jerusalem, en in ganseh Judea
en Samarië, en tot aan het uiteinde der
aarde.
± Vermoedelijk hield die goddelijke Zalig-
maker al deze gesprekken *) met de zijnen deels
*) De Schriftverklaardere verschillen van gevoelen om-
trent den tijd en de plaats dezer gesprekken. Voor ons
is het genoeg te weten, dat zij waarachtige woorden van
den goddelijken Leermeester en de slotwoorden van het
één, hoogheerlijk Evangelie zijn.
*) Met de zielen der rechtvaardigen uit het voor-
geborgte.
-ocr page 727-
08G          DE NEGENDE VERSCHIJNING VAN JEZUS. ZIJNE HEERLIJKE HEMELVAART.
terhand Gods. En zij aanbaden Hem.
En als zij op Hem staroogden, terwijl
Hij ten hemel voer, zie, zoo stonden er
bij hen twee mannen in witte kleederen,
die ook zeiden: Mannen van Galilea!
wat staal gij naar den hemel te zien.
Deze Jezus, die van u is opgenomen in
den hemel, zal alzóó komen, gelijk gij
Hem hebt zien heengaan naar den hemel.
Toen keerden zij met groote blijdschap
naar .lerusalem terug van den berg, ge-
naamd de Olijfberg, die nabij Jerusalem
is, cene Sabbath-reize van daar. En
toen zij ingekomen waren, gingen zij
op naar het bovenhuis, waar zij hun
ver b 1 ij t\' hadden. Deze allen waren e e n-
drachtelijk volhardende in het gebed,
met ccnige vrouwen, en Maria de moeder
van Jezus, en met zijne broeders. En
zij waren altijd in den tempel, God lovende
en dankende. Amen.
8. Jaarlijks op het blijde feest van \'s Heeren
hemelvaart, dat van de oudste tijden zeer plech-
lig gevierd wordt, verdiept zich het christelijk
hart in de overweging van dit geheim, dat door
het geloovig gemoed slechts vermoed, maar door
geen menschelijke tong uitgesproken kan worden.
Een feest van algemeene zegepraal! De recht-
vaardigen van het Oud Verbond zegevieren, die
nu, uit het voorgeborgte der hel verlost, hun
intocht in het hemelsch Paradijs met macht en
heerlijkheid houden. De II. Engelen zegevieren,
die heden ten eersten male getuigen zijn, hoe
de woningen der gevallene geesten zich nu weder-
om met uitverkorene zielen beginnen te bevolken.
De oude Profeten zegevieren, wier voorzeggingen
van de eerste komst van den Zoon des inenschen
op den huidigen dag volkomen vervuld zijn. De
allerheiligste Maagd zegeviert, die haren Zoon,
na den smaad van den Goeden Vrijdag, op den
allerheerlijksten troon van het Rijk der Hemelen
verheven ziet. De menschelijke natuur zegeviert,
omdat het nu een almachtigen voorspreker in
den hemel heeft, die voor allen, die van goeden
wille zijn, in het land der eeuwige gelukzaligheid
woningen bereidt. Jezus Christus zegeviert, die
gehoorzaam was tot den dood des kruises, en
daarvoor thans heerscht over alle volken der aarde,
totdat Hij eens zal wederkomen oordeelen de
levenden en de dooden. — Rij is van de aarde
wel verdwenen, waarom van daag na het Evan-
gelie in de hoogmis, de paaschkaars (het zinne-
beeld van den Verrezene) wordt uitgedaan; doch
in het H. Sacrament des Altaars blijft Hij ten
allen tijde met zijne Kerk, opdat voortaan ieder
christen, door de geheimvolle kracht van dit
Sacrament, werkelijk in de hemelvaart van Christus
kunne deelen.
Al die troostvolle waarheden herinneren zich
de geloovigen bijzonder op den feestdag van \'s
Heeren hemelvaart. En als zij heden aan de
schoone processiën, die in vele streken gehouden
worden, deel nemen, de geurige wierookwolken
ten hemel zien stijgen, den lichtglans der altaren
beschouwen, de jubelzangen in het heiligdom
hooren, dan herinneren zij zich daarbij niet slechts
die schitterende processie, waarin weleer de god-
menschelijke Overwinnaar, onder het gejubel der
hemelsche koren, ter rechterhand des Vaders is
opgevaren, maar zij denken ook aan de eigen
hemelvaart, die hun wacht, als zij den strijd des
levens trouw gestreden en zegevierend doorgestaan
hebben.
Wees daarom van mij gegroet, schoone, be-
teekenisvolle en troostrijke feestdag! Wees van
mij gegroet, eeredag van mijn Verlosser, dag
van jubel voor hemel en aarde, voor den Ver-
losser en de verlosten, voor Engelen en men-
schen! Wees van mij gegroet, Moeder Gods Maria,
op den triomfdag van uwen Zoon! Weest van
mij gegroet, hemelsche Geesten, in de heerlijk-
heid uws Konings! Maar vooral wees van mij
gegroet, mijn Heer en mijn God, mijn Jezus en
mijn al! Werp een blik van liefde en barmhar-
tigheid uit het zalig Rijk, waarin Gij zijt opge-
varen, op mij armen, armen zondaar. Zie, ik
heb U — beschouwend, biddend en overwegend —
in den geest door kruis en vernedering gevolgd
lot op den stond uwer hemelvaart. Laat mij in
-ocr page 728-
DE NEGENDE VERSCHIJNING VAN JEZUS. ZIJNE HEERLIJKE HEMELVAART.
G87
des levens — verhef mij tot u, opdat ik eenmaal
in den avond van mijn leven waardig hevonden
worde, U ook werkelijk uit dit tranendal in het
hemelsch Jerusalem te volgen. Amen!
kruis en lijden niel verlammen, laat mij in de
stormen van het leven niet verloren gaan!\' Ver-
levendig mijn geloof, verlicht mij, onttrek mij
aan den vleeschelijken wellust en de hoovaardij
|<>«*-
-"Z@-
ZESDE HOOFDDEEL.
LEVEN VAN DE H. MAAGD MARIA NA DE HEMEL
VAART VAN JEZUS, HARE HEERLIJKE DOOD,
HARE BEGRAFENIS EN WONDERVOLLE
OPNEMING TEN HEMEL.
1.
- bleef tot versterking der braven, en tot bekeering
der dwalenden; want zij was eene meesteres voor
de Apostelen, eene versterksler voor de marte-
laren, eene onderwijzeres voor de belijders, een
spiegel voor de maagden, eene troosteres voor de
weduwen en een gids voor de gehuwden. Als
de Apostelen bij haar kwamen, openbaarde en
verklaarde zij hun alles, wat dezen over haren
Zoon nog niet volkomen wisten. Want ofschoon
de Apostelen door den H. Geest in het geloof
verlicht waren, was toch Maria veel meer verlicht
dan zij. De martelaren bemoedigde zij , om voor
Christus alle verdrukking met blijdschap te lijden,
omdat ook Christus, voor hunne zaligheid, zich
vrijwillig aan allerlei ellende had onderworpen;
verder hield zij hun voor, hoe zij zelve drie en
dertig jaren lang, vóór den dood, van haren Zoon,
onophoudelijk zwaar harteleed met het grootste
geduld geleden had. Ook gaf zij vele onderrich-
lingen ter zaligheid aan de belijders, welke uit
haar onderwijs en haar voorbeeld geleerd hebben,
den nacht en den dag tot lof van God goed te
regelen, en in het slapen, eten en werken ver-
standige maat te houden. De maagden leerden
van Maria, zich eerbaar van zeden te gedragen,
87
laat het chrisle-
lijk oog zijne
blikken van den
heerlijkverrezen
goddel ij ken Zoon
op de gezegende
Moeder, en doorloopt het de lotgevallen van haar
leven sedert de hemelvaart van Christus, dan -indt
het daarover slechts twee feiten in de II. Schrift
opgeteekend: vooreerst, dat Maria met de Apos-
telen in de nauwste verbinding gebleven is, en
ten tweeden, dat Joannes, de leerling der liefde
haar als zijne moeder bij zich genomen heeft.
Doch uit oude overleveringen en uit de openba-
ringen van de H. Rrigitta zien wij, dat Maria na
de zending van den II. Geest nog 15 jaren en 3
maanden geleefd heeft en wel meerendeels in de
H. stad Jerusalem. Zij had hare woning op den
berg Sion, in een klein huisje, dat de Apostelen
later in een kerkje veranderd hebben.
Zeer aandoenlijk is de beschrijving, die de Engel
Gods daarvan aan de H. Rrigitta gegeven heeft.
»Toen de gezegende Zoon Gods — zoo sprak de
Engel — naar zijn heerlijk Rijk opvoer, wilde
Hij, dat zijne maagdelijke Moeder op de aarde
-ocr page 729-
688                LEVEN VAN DE H. MAAGD MARIA NA DE HEMELVAART VAN JEZUS.
hare maagdelijke zuiverheid lot den dood te be-
waren, praatzucht en ijdelheid te vermijden en
al haar doen en laten tot Gods eer in te richten.
Den weduwen verhaalde zij tot haren troost, hoe
smartelijk haar den dood van haren trouwen Brui-
degom, den II. Josef, en van haren dierbaren
Zoon Jezus Christus gevallen was; hoe zij echter
haren wil geheel aan den goddelijken onderworpen
had en vast besloten was, liever volgens Gods wil
allerlei leed ootmoedig te verdragen, dan in een
enkel punt uit eigen belang van Gods wil af te
wijken. Eindelijk vermaande zij de gehuwden,
elkander, naar lichaam en ziel, met oprechte en
zuivere liefde te beminnen, en den dienst des
Heeren onverdeeld te zijn toegedaan. Zij ver-
haalde hun van zich zelve, hoe zij en haar brui-
degom steeds een en denzelfden wil hadden en
elkander met onverdeelde liefde waren blijven be-
minnen.
2. Maria was dus, in woord en voorbeeld reeds
eene hulpe der christenen gedurende haar leven
op aarde. Volgens eene geloofwaardige overleve-
ring bleef zij niet altijd Ie Jerusalem, maar begaf
zich, gedurende de afwezigheid der Apostelen van
Jerusalem, met haren II. pleegzoon Joannes, naar
de stad Ephése in klein-Azie, alwaar zij langen
tijd verbleef, doch, alvorens zij het tijdelijke vaar-
wel zeide wederom naar Jerusalem terugkeerde.
En Maria heeft te Ephese evenals in Jerusalem,
als eene trouwe Moeder der geloovigen, en bijzon-
der als een machtige steun en wijze raadgeefster
der Apostelen gewerkt. Hoe zal toen vooral haar
inwendig leven wel gesteld geweest zijn? Wie
zou in staat zijn dit te begrijpen en met men-
schelijke woorden te beschrijven ? Gedurende
33 jaren had de Moeder Gods, in het leven van
haren Zoon de wonderlijkste dingen gezien; ge-
durende dien lijd had zij uit zijnen mond de ver-
hevenste geheimen gehooid; van den dag, dat
hel kind des hemels aan de borst zijner moeder
gerust had, tot op het uur, dat Christus, na de
afneming van het kruis, in den schoot der moeder
van smarten lag, was de hemelsche wijsheid uit
het hart van den Zoon — op onuilsprekelijke wijze
— in \'t hart van de zoo bevoorrechte moeder
overgevloeid. O rijkdom van kennis, wetenschap
en helderheid, die nu in den geest van Maria
verborgen lag! Zoo was thans het inwendig leven
van Maria eene voortdurende, zalige nederdompe-
ling in den afgrond dezer kennis — een aan-
houdende zalige aanschouwing van de geheimvolle,
zoo heerlijke beelden, die het leven, de wonde-
ren en de zoete mededeelingen van den Zoon in
den geest der Moeder hadden achtergelaten.
De II. Joannes was de gelukkige getuige van
dit leven. Immers aan zijne hoede en trouwe
verzorging was Maria aanbevolen. Hij mocht voor
de oogen der Moeder de offerande der Verlossing
van haren goddelijken Zoon dagelijks op onbloe-
dige wijze hernieuwen, en haar het brood des
levens toedienen. Om dit te beloonen ontsloot
hem Maria de geheimvolle wereld harer beschouwin-
gen, harer kennisse van God en van haar smach-
tend liefde-verlangen naar Christus;• en als hij,
bij hel dagelijksch bezoek der II. lijdensplaatsen
van Christus, Maria vergezelde, of zich in het
stille avonduur met haar over het leven en lijden
van den geliefden Meester onderhield, haar de
werkzaamheid en het lijden der Apostelen en den
bloei der Kerk medeelde, en daarvoor uit haren
mond zoete woorden van hemelsche wijsheid
vernam: hoe zullen dan de II. Engelenscharen
de beiden omzweefd en met eerbied en verruk-
king in de zalige geheimen van dit geestelijk leven
geschouwd hebben!
3. Hoe meer intusschen Maria\'s einde naderde,
des te meer nam bare begeerte toe, om ontbon-
den te worden. Met brandende liefde en moe-
derlijkc toegenegenheid verlangde zij steeds vuriger
om bij haar geliefden Zoon te zijn en verzuchtte
onophoudelijk met den Psalmist (XLI: 2, 3):
Gel ij k een hert naar waterbronnen
smacht, zoo smacht mijne ziel naar U,
o God! Wanneer zal ik komen en ver-
schijnen voor het aanschijn van God?
Eindelijk sloeg het uur, dat de Heer in zijne
ondoorgrondelijke raadsbesluiten tot verlossing
van Maria uit dit tranendal bestemd had. Hoe
dit uur aan de H. Maagd bekend is geworden,
wordt ons in een oudeerwaardig, roerend kin-
-ocr page 730-
HARE HEERLIJKE DOOD, HARE BEGRAFENIS EN WONDERVOLLE OPNEMING TEN HEMEL. 689
blijdschap met luider stemme uitriep: iGezegend
zijt gij, mijn Heer en Zoon, Jezus Christus, dat
gij mijne vurige bede verhoord hebt, en mij in
de eeuwige gelukzaligheid wilt opnemen!\'\' Daarop
zeide zij tot den Engel: »Hebbe ik genade gevonden
in de oogen van mijnen Zoon, dan wilde ik Hem
om drie zaken bidden. Vooreerst, dat Hij zich ge-
waardige, tot mij te komen en mijn laatste einde
bij te wonen; verder dat ook al de lieve Aposte-
len te zamen komen en
mijn lichaam begraven
mogen; ten laatsten, dat
ik op het oogenblik van
mijn verscheiden geene
booze geesten behoefte
zien\'\'. De Engel zeide:
Deze drie verzoeken zijn
u ingewilligd; want uw
Zoon zal zelf naar u
toe komen, en ook al de
Apostelen, die nu onder
de volken der aarde ver-
spreid zijn zullen hier
bijeenkomen; en de
booze geesten behoeft gij
niet te vreezen, want
sedert gij der helsche
slang den kop verplet-
terd hebt, zijn zij allen
aan uwe macht onder-
worpen." Nu gaf haar
de Engel een palmtak
en zeide: sNeem de-
zen tak uit het para-
dijs, tot een teeken van
overwinning over al uwe
vijanden. Dezen moet gij voor u uit laten dra-
gen, en geen booze geest zal u durven nade-
ren." En nadat de Engel wederom eene diepe
buiging voor de Maagd gemaakt had, voer hij
ten hemel.
A. Aan dit lief, in zijne kinderlijke eenvoudig-
heid zoo treffend verhaal sluit zich de tweede
evenzoo liefelijke, eenvoudige overlevering aan over
den zaligen dood van Maria. Zij luidt aldus: —
derlijk verhaal volgenderwijze beschreven: —
Toen de H. Maagd eens op den Olijfberg bad,
werd zij door zoo hevig verlangen, om bij haren
Zoon te zijn, aangegrepen, dal haar hart zich
in het lichaam omkeerde en heete tranen uit hare
oogen vloeide. Om hel vuur harer liefde kon zij
het niet meer uithouden zoolang van de aller-
minzaamste tegenwoordigheid van haren Zoon be-
roofd te moeten zijn. Daarom bad zij met allen
ernst, dat Hij haar toch
uit deze ellende mocht
wegnemen. Terwijl zij
aldusbad, zie, toen kwam
de Engel met groote
helderheid omstraald tot
baar, met een groenen
palmtak in de hand,
maakte voor haar cene
diepe buiging, en zeide:
tWees gegroet, Maria,
gezegende Moeder mijns
Heeren! Hij, die den ze-
gen van Israël gegeven
heeft, laat u zijnen ze-
gen verkondigen." Dan
zeide Maria: >Lieve En-
gel! Wal heeft dat te
beteekenen, dat gij mij
zoo minzaam groet?"
En de Engel hernam:
>Uw Zoon, onze God en
Heer zendt mij tot u,
om u te boodschappen,
dat de tijd nu gekomen
is, waarin gij voor Hem
verschijnen zult, orn
de kroon te ontvangen, die voor u bereid is. Al
de Engelen des hemels verlangen naar uwe komst."
Maria antwoordde: sllartelijk zeg ik u dank voor
deze aangename tijding, doch, bid ik u, wil mij
dag en uur van mijn verscheiden zeggen." De
Engel zeide: »Weet, gezegende Moeder mijns Hee-
ren, dat gij over drie dagen te middernacht zult
sterven, en in den hemel opgenomen worden."
Hierdoor werd Maria zoo getroost, dat zij vol
-ocr page 731-
LEVEN VAN DE II. MAAGD MARIA NA DE HEMELVAART VAN JEZUS,
690
«Nadat de IL Apostelen uit alle werelddeelen —
door Gods geest gedreven — te Jerusalem bijeen
gekomen waren, vonden zij de gezegende Moeder
Gods bedlegerig, buitengewoon zwak en ziek.
Toen zeiden zij: «Waardige Moeder van onzen
Meester, wat beteekent het, dat wij u ziek vin-
den , daar gij nooit in uw leven ziek geweest zijt?"
Iletvuur der goddelijke liefde heeft mij gewond, \'
en in mij een onuitsprekelijk verlangen opgewekt,
mijn goddelijken Zoon wederom te zien en altijd j
bij Hem te wonen. Het verlangen heeft de krach-
ten van mijn leven verteerd en de liefde heeft mij
ziek gemaakt." Dan zeiden de Apostelen, «Wij
zullen u met welriekende bloemen verkwikken,
evenals de bruid in het Hooglied verlangt, opdat
hun liefelijke geur u in uwe zwakte versterke."
Maria antwoordde: «Alleen die bloem, die uit de |
wortel van Jesse ontsproten is, mijn hartelijk ge- I
liefde Zoon Jezus Christus kan mij verkwikken;
naar Hem alleen verlangt mijn hart en mijne ziel, I
en de liefde tot Hem verteert het merg mijner !
beenderen. Hij heeft mijne bede verhoord en mij J
laten boodschappen, dat ik over drie dagen bij
Hem zal zijn. Ik heb Hem verzocht, dat gij naar |
mij mocht komen en mij begraven." Als de II. !
Apostelen dit hoorden, begonnen zij allen bitter i
te weonen en zeiden: «Allerliefste Meesteres, ook
gij wilt dus van ons scheiden en ons alleen laten?
In u alleen hebben wij nog troost op aarde; want
zoo menigmaal wij u aanzagen, of op onze toch-
ten aan u dachten, meenden wij onzen lieven
Meester nog bij ons te hebben; doch als gij nu
van ons scheidt, dan zijn wij arme, verlaten
weezen." Maria zeide: «Wecst getroost, lieve kin-
deren ! Ik blijf nog drie dagen bij u, en zal u
middelerwijl in den Heere troosten. En als ik bij
mijnen Zoen kom, -?al ik uwe voorspreekster zijn."
Nu plaatsten zich de Apostelen rondom het bed
van Maria, en luisterden met groole aandacht naar
hare zoete woorden. En de Maagd openbaarde
hun zoo verheven en zalige geheimen over God
er. het rijk der hemelen, dat al de harten der
Apostelen sterk door het vuur der goddelijke liefde
ontstoken werden. Zij lag op haar bed alscene
roos in haren vollen bloei en als eene zuivere
welriekende lelie in de lente. Al hare woorden
en gebaren waren zoo minzaam en bevallig, dat
men meende: zij ware een Engel van het Para-
dijs; daarom luisterden de Apostelen naar haar
met onuitsprekelijke vreugde.
Den dertienden Augustus \'s namiddags om drie
ure werd de Maagd zoo geheel en al in God
verslonden, dat ze als buiten zich zelve scheen
te zijn; in zulke hemelsche verrukking bleef zij
tot drie ure \'s nachts. Toen kwam de Heere Jezus
met de scharen zijner Engelen en Heiligen, door
zulk een heerlijkheid omstraald, dat het gansche
huis met een ongewoon licht vervuld werd. De
II. Apostelen en alle vrome lieden, die in huis
waren, zagen Christus en de Engelen met hunne
lichamelijke oogen, en erkenden uit dithemelsch
licht, welke goddelijke dingen toen met Maria
hebben plaats gehad. En Jezus trad tot de maag-
delijke legerstede, omhelsde zijne lieve Moederen
zeide: «Wees gegroet, allerliefste Moeder, en ver-
verheug u; want nu is het gelukkig uur gekomen
waarop gij met Mij het hemelsch Paradijs zult
binnengaan." Hierop antwoordde Maria: «Gezegend
zijt Gij, mijn allerhoogste God en Heer, dat Gij
U gewaardigt, tot mij te komen, en mij uit dit
ellendig tranendal weg te voeren!"
Nu verhieven de hemelsche koren hunne stern-
men, begonnen psalmen te zingen en te jubelen
en zeiden: «Geheel schoon zijt gij, Maria, en er
is geen vlek in u!;- Uwe lippen zijn als honig;
melk en honig is onder uwe tong; uwe oogen
zijn als duiven-oogen, uwe lippen als granaat-
appelen en de geur uwer deugden overtreft alle
specerijen. Zie, de winter is voorbij, de regenbui
is opgehouden, de bloemen zijn te voorschijn
gekomen, de bloeiende wijnbergen hebben hun-
nen geur verspreid en men heeft de stem van
de tortelduif in ons land gehoord?/\' Sta op en
kom spoedig, o Koninginne! Kom van den Li-
banon, kom, gij zult gekroond worden! Als het
middernachtuur nu gekomen was, noodigde de
liefdevolle Jezus zijne geliefde Moeder tot de
hemelsche vreugde uit met de woorden : «Sta op,
mijne vriendin, mijne uitverkorene, Ik wil u op
mijnen troon plaatsen, want naar u heb Ik ver-
-ocr page 732-
HARE HEERLIJKE DOOD, HARE BEGRAFENIS EN WONDERVOLLE OPNEMING TEN HEMEL. Ü9f
langd !" Maria antwoordde: uMijnc ziel verheft
den Heer, en verheugd heeft zich mijn geest over
God mijnen Zaligmaker! De Heer heeft neder-
gezien op de nederigheid van zijne dienstmaagd;
want zie, van nu af zullen alle geslachten mij
zalig noemen. Mijn hart is bereid, o God, mijn
hart is bereid. In uwe handen beveel ik mijnen
geest." — Hierop daalde de volheid der god-
delijke Majesteit in het
allernederigste hart der
Maagd, en vervulde het
zoo overvloedig met god-
delijke vreugde, dal hare
zoo II. ziel geheel en
al in God verslonden
werd.
Zóó scheidde deze on-
bevlekte ziel met onuit-
sprekelijk genoegen van
haar gezegend lichaam,
en werd door Jezus en
de II. Engelen tot den
troon der Allerheiligste
Drievuldigheidgedragen.
. \' Aldus luidt het oud,
in zijne diepe, geeste-
lijke beteekenis hoogst
geloofwaardig verhaal.
Onmiddellijk berreidden
drie onschuldige maag-
den het II. lichaam ter
begrafenis, bekleedden
het met frisch, sneeuw-
wit lijnwaad, terwijl de
Apostelen en de overige
geloovigen met Psalmgezang de glorierijke Koningin
des hemels verheerlijkten. Bij de begrafenis — zoo
verhaalt de legende — ging de II. Joannes met den
palmtak uit het paradijs in de hand, voorop. De
Prinsen der Apostelen Petrus en Paulus namen het
lijk op, en de overige Apostelen hielpen hen dragen.
Al de leerlingci. van Jezus met de geloovigen,
die te Jerusalem waren, volgden den stoet bid-
dend en psalmen zingend; en zelfs de Engelen-
scharen vereenigden hunne stemmen met de ge-
zangen dezer vromen. Zóó werd het lichaam
van Maria naar het dal van Josaphat, in de
nabijheid van den Olijfberg gedragen en in een
steenen graf gelegd. De Apostelen en vele ge-
loovigen bleven bij het graf in gebed, overweging
en hel zingen van lofliederen lol den derden
dag, d. i. tot den 15 Augustus, op welken dag,
volgens de christelijke overlevering, ook het ge-
zegend lichaam van Maria
ten hemel werd opgo
nomen.
5. Ter eere van deze
wondervolle opneming
van het lichaam en
de ziel van Maria ten
hemel viert de Kerk
jaarlijks het schoone
Keest der Hem el-
vaart van Maria.
Vele geleerden zijn van
gevoelen, dat dil feest,
reeds door de II. Apos-
telen is ingesteld; en
de geschiedenis verze-
kert, dat het in het
Oosten, ten tijde van
Keizer Conslantijn den
Groote, met de meeste
pracht gevierd, en in
het Westen in elk geval
van af de zesde eeuw
als een hoofdfeest ge-
houden werd. De Kerk,
zooals uit de kerkelijke
gebeden duidelijk blijkt,
viert op dezen hoogen dag niet slechts de op-
neming ten hemel van de allerzuiverste ziel maar
ook van het gezegend lichaam van Maria; want,
ofschoon de leer over de lichamelijke hemel-
vaart der lieve Moeder Gods tot nog toe geen
geloofspunt in den strengen zin van het woord,
maar enkel eene overoude kerkelijke overlevering
is, ware het toch (volgens de verklaring van den
geleerden Paus Benedictus XIV) evenzoo godde-
loos en lasterlijk, als onverstandig en dwaas, aan
-ocr page 733-
LEVEN VAN DE H. MAAGD MARIA NA DE HEMELVAART VAN JEZUS,
692
deze sehoone, troostvolle leer te twijfelen. Dit
blijkt uit de volgende negen punten.
dat ons door het verheven feest van dezen dag,
waarop de Moeder Gods wel voor het lijdelijke
gestorven is, maar door de banden des doods
niet gebonden blijven kan, voordeelige hulp
verleend worde."
d.    De grieksche Kerkvader Joannes Damasce-
nus verhaalt omstreeks het jaar 730 den dood en
de hemelvaart van Maria bijna met dezelfde woor-
den als de bisschop Juvenalis, en voegt er nog
bij: »0nder de Apostelen, die bij Maria\'s dood
bijeen gekomen waren, ontbrak alleen de H Thomas,
deze is drie dagen later gekomen, en verlangde
dadelijk het gezegend lichaam, dat den Heer ge-
dragen had, nog eens te zien en te vereeren.
Daarom werd het graf wederom geopend, doch
het lichaam was nergens meer te vinden; een
liefelijke geur vervulde het graf, en de Apostelen
waren eenstemmig overtuigd, dat God, die het
lichaam van Maria in en na de geboorte van haren
Zoon in maagdelijke ongeschondenheid bewaard
had, het ook in haren dood voor verrotting be-
hoed en door de opneming in het Rijk der he-
melen heeft willen verheerlijken."
e.    De grieksche Kerk hield de aloude leer
over de lichamelijke hemelvaart van Maria zoo
vast, dat ze op eene Kerkvergadering in Armenië,
ten jare 1342, de verklaring aflegde: »Doen te
weten aan elk en een ieder, dat de Kerk der
Armeniërs gelooft en er in volhardt, dat de H.
Moeder Gods door de kracht van Christus, met
lichaam en ziel ten hemel is opgenomen." — En
nog ten jare 1672 verklaarde de grieksche Kerk
plechtig op eene Kerkvergadering te Jerusalem,
dat tegen de aanhangers van Calvijn gehouden
werd: »Buiten allen twijfel is de allerheiligste
Maagd niet alleen een groot en wondervol teeken
op aarde, omdat ze God in het vleesch ter we-
reld gebracht heeft en zij ongeschonden Maagd
gebleven is; maar zij is ook een groot en won-
dervol teeken in den hemel, omdat zij daarin
met lichaam en ziel is opgenomen; want ofschoon
haar vlekkeloos lichaam in het graf gesloten werd,
is het toch ten derden dage, evenals het lichaam
onzes Heeren, ten hemel opgevaren."
f.    In de Roomsch Katholieke Kerk heb-
<;.
De Oostersche Keizer Marcianus ontbood ten
jare 451 den bisschop van Jerusalem Juvenalis bij
zich en vroeg hem, of het lichaam der Moeder Gods
al dan niet nog in Palestina begraven lag? In
het eerste geval immers wilde Marcianus hel in
de nieuwe Maria-kerk laten overbrengen, die zijne
gemalin Pulcheria te Constantinopel gebouwd had.
Juvenalis gal\' hem ten antwoord: »In de H. Schrift
wordt wel van den dood van Maria geene mei-
ding gemaakt, doch volgens eene zeer oude en
volkomen zekere overlevering zijn de Apostelen
toen Maria\'s dood naderde, uit de verschillende
landen, waar zij het Evangelie gepredikt hebben,
naar Jerusalem gekomen; en is het II. lichaam
van Maria onder het gezang van de Engelen en
Apostelen te Gethsemani begraven. En toen het
graf op den derden dag wederom geopend is,
hebben zij het H. lichaam niet meer gevonden,
maar alleen de lijkdoeken, die een onbeschrijfelijk
aangenamen geur verspreidden. De Apostelen
hadden toen wederom het graf verzegeld en wa-
ren overtuigd, dat de Heer het onbevlekt H. lichaam
van Maria, reeds vóór den algemeenen dag des
oordeels, met de onsterfelijkheid vereerd en door
de Engelen naar den hemel heeft laten overbren-
gen." — Deze mededeeling is van den griekschen
geschiedschrijver Nicephorus Callistus.
I). Volkomen hetzelfde verhaalt ons de H. bis-
sthop Gregorius van Tours, die in \'t jaar 595
geslorven is: — »Christus en de II. Apostelen
waren bij den dood van Maria tegenwoordig en
gene heeft de ziel van Maria bij hare scheiding
aan den Aartsengel Michael overgegeven, om ze
ten hemel te dragen. De Apostelen hadden nu
aan het graf wacht gehouden, en de komst des
Heeren afgewacht. Deze is wederom spoedig on-
der hen verschenen, en heeft de Engelen gelast,
het lichaam zijner allerheiligste Moeder naar den
hemel te brengen, waar het nu, in eeuwige ge-
lukzaligheid, met de ziel van Maria wederom
vereenigd is.
c. Het Misgebed van Gregorius den Groote
uit het jaar 600 luidt aldus: »Wij bidden U, Heer,
-ocr page 734-
HARE HEERLIJKE DOOD, HARE REGRAFENiS EN WONDERVOLLE OPNEMING TEN HEMEL. G93
heid geleid — de minzaamheid en goddelijke
omhelzingen, waarmede zij door haren goddelij-
ken Zoon opgenomen en boven alle schepselen
verheven is.
6. De Kerk verbindt met hel geheim der hemel-
vaart van Maria hare heerlijke Kroning in den
hemel. Want hel was billijk en passend, dat
zij, die weleer met Jezus de doornenkroon van
smaad en verachting
gedragen had, ook nu
met Hem in de Kroon
der onsterfelijke heer-
lijkheid deelde, het was
billijk en passend, dat
de vlekkelooze, die on-
der al de millioenen
schepselen des hemels
en der aarde tot waar-
achtige Moeder van den
Zone Gods was uilver-
koren , ook nu over al
de millioenen schepselen
des hemels en der aarde,
als Koningin van de
Engelen en menschen
plechtig werd aangc-
steld, en dat haar van
de negen koren der za-
lige geesten, zoomedc
van de zielen van alle
uitverkoren, II. men-
schen, hulde, lof en eer
gebracht werd. Het was
billijk en passend, dat
de doorluchtige, aan wie
weleer op aarde de Zoon van den levenden God
onderdanig geweest was, door Dezen nu ook
met de hoogste macht bekroond werd, zoodat
alles, wat zij Hem verzoekt, haar dadelijk wordt
toegestaan. Daarom arme en met zonden bela-
dene ziel sla uw oog omhoog op die schitterende ,
met glans omstraalde Koningin des hemels: haar
teeder moederoog zegt u, dat zij u helpen wil;
en de kroon, die zij op haar hoofd draagt, is
hel onderpand, dat zij u helpen kan. Versmaad
ben alle groote godgeleerden van de middeleeuwen
de leer der lichamelijke ten hemel-opneming van
Maria gehouden.
g. De soldij der zonde is de dood. Werd nu
Maria van den eersten oogenblik van haar bc-
staan voor elke, zelfs voor de erfzonde bewaard,
dan volgt daaruit, dat zelfs de dood gecne eigen-
lijke heerschappij over haar uitoefenen, noch haar
gezegend lichaam de ver-
rotting zien kon.
h. Dit vlekkeloos li-
chaam was de 11. werk-
plaats,waarin het lichaam
van Christus, den Ver-
winnaar over dood, graf
en verrotting, gevormd
werd. Hoe zou nu dit
maagdelijk lichaam de
prooi der dood en ver-
rolling hebben kunnen
worden!
i. Heeft Maria aan
den Heer van hemel en
aarde haar lichaam, haar
maagdelijk lichaam tot
woonplaats gegeven, dan
schijnt het ook passend,
dat ook deze haar zijn
Hemelrijk tot woonstede
gaf, gelijk dit de II.
Rernardus met deze
woorden zoo schoon
zegt: sToen onze Heer
in deze wereld trad,
had Maria Hem in de
edelste woning op aarde, in den tempel van
haren maagdelijken schoot opgenomen. Daarom
heeft de Heer ook haar heden op den schoonslen
troon van zijn hemelsch Rijk verheven. En welke
menschelijke geest is in slaat zich de heerlijk-
heid voor te stellen, waarmede de glorierijke
Koningin heden ten hemel gevaren — den eer-
bied en de liefde, waarmede de hemelsche heer-
scharen haar tegemoet trokken, de jubelliederen
onder wier geluid zij tot den troon der heerlijk-
-ocr page 735-
LEVEN VAN DE II. MAAGD MARIA NA DE HEMELVAART VAN JEZUS, ENZ.
694
nenkronen, die uit den ongelukkigen grond zijn
voortgesproten, wonden ons hoofd. Maria, heer-
lijke Moeder van Hem, die den vloek in zegen
veranderd, en de doornenkroon, tot boeting onzer
schuld op zijn eigen hoofd genomen heeft, Maria,
versierd met de stralenkroon van eeuwige heei-
lijkheid, vergeet ons niet. Genees de wonden,
die de doornen der zonden ons geslagen hebben,
verzacht het leed onzer zielen, en breng ons door
uwe moederlijke voorspraak tot de kroon der
uitverkorenen. Amen.
de liand dezer machtige, koninklijke vriendin
niet: zij trekt u uit den afgrond uwer ellende
naar boven, en geleidt u sterk en zegevierend
voorbij de klippen der bekoring in de armen van
baren goddelijken Zoon, opdat ook gij in Chris-
tus Jezus opgroeit tot een nieuw, bovennatuurlijk
leven en in de genadevolle geheimen van zijn
leven, lijden en verheerlijking deelt!
Groote, roemwaardige en met heerlijkheid be-
kroonde Koningin Maria! Vergeet ons niet! Om
de zonden werd de aarde vervloekt, en de door-
i e5sAèr?c>CJO<5^^fe»*-----
ZEVENDE HOOFDDEEL.
HET GEHEIM EN WONDERVOL VOORTLEVEN VAN ONZEN HEER EN
ZALIGMAKER JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE KERK OP AARDE
I.
ij hebben dan nu aan de band
der II. Evangelisten onzen lie-
ven Heer en Verlosser van de
kribbe indenstalteBethlehem
tot aan het kruis op Golgotha, ja
tot aan zijne heerlijke hemel-
vaart vergezeld, en gezien hoe
Hij aan de toen levende Jo-
den de hemelsche waarheden
verkondigd, aan allen, die van
goeden wille waren de genade
der verlossing geschonken, en
hoc 11 ij alles wat Hij verkondigd
en gedaan heeft, door zijnen
offerdood bezegeld heeft.
Doch nu vraagt men: Welke
beteekenis beeft deze Christus
voor ons, voor de geslach-
ten, die eeuwen en eeuwen na die dagen op-
treden? Niemand onzer heeft dien Christus met
lichamelijke oogen gezien; niemand heeft de he-
melsche boodschap uit zijnen mond gehoord, op
niemand onzer heeft FRj de zegenende, genade-
schenkende hand gelegd, en aan niemand onzer
werd het gegeven, met Maria, met Magdalena en
Joannes onder het kruis te staan en met zijn ver-
zoeningsbloed besproeid te worden. Hij is ten
hemel gevaren en zit aan de rechterhand van den
eeuwigen Vader in ongenaakbare heerlijkheid; wij
daarentegen zijn aan deze aarde gebonden; bij ge-
volg hebben wij geen deel aan de waarheid, aan
de genade, aan de zegeningen van dezen Christus?
Dwaze mensch, die zoo spreekt! Open het oog
des geloofs, en gij zult erkennen, hoe die-
zelfde Christus, met de geheele volheid zijner
wijsheid, macht en erbarming, op geheimvolle
wijze ook hier op aarde onder ons voort-
leeft. Want Hij heeft beloofd: Zie, Ik ben
met u al de dagen tot het einde der wereld.
Onderzoek dus en ga met de grootste oplet-
-ocr page 736-
HET GEHEIM EN WON DERVOL VOORTLEVEN VAN ONZEN HEER EN ZALIGMAKER ENZ. 695
bewustzijn van zich zelven konden zeggen: >Ieder
achte ons dus als dienaars van Christus en al?
uitdeelers van de geheimen der genade Gods."
Herinner u ten slotte, hoe de godmenschelijke
Koning, zijne geestelijke, koninklijke waardigheid
op de Apostelen heeft overgedragen, met de woor-
den: »Mij is alle macht gegeven in den hemel en
op de aarde. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft,
zoo zend Ik u." Daarom hebben de Apostelen
aan de volken, tot wie zij kwamen, met goddelijke
macht al die wetten.en voorschriften gegeven en
al die verordeningen gemaakt, die zij tot het
geestelijk welzijn en tot de eeuwige zaligheid
der menschen nuttig en noodzakelijk hielden.
Daaruit blijkt duidelijk, dat Christus, ofschoon
Hij ten hemel gevaren was, ons toch niet als
weezen wilde nalaten, maar onder ons blijven en
zijn drievoudig verlossingsambt — door de Aposte-
len, als zijne uitverkoren werktuigen — tot het
einde der wereld voorzetten. In vereeniging met
hun opperhoofd, den II. Petrus moesten de
Apostelen Gods woord verkondigend, de genade
uildeelend, en alles regelend over de geheele
wereld als II. smenschenvisschers" trekken, om
alle menschen aan de waarheid, de genade en de
verlossing in Christus deelachtig te maken, hen
met Jezus Christus in levensgemeenschap te bren-
gen, hen allen tot een groot, h e e r 1 ij k ge-
heel, tot een geheimvol lichaam waar-
van Christus het onzichtbaar opperhoofd
is, te verbinden.
Dezen last had Christus zijnen Apostelen opge-
legd. Doch aan de Apostelen maar alleen? De
Apostelen waren sterfelijke menschen, die slechts
weinige jaren na Christus de een na den anderen
ten grave daalden. Doch het drievoudige ambt,
dat de Heer hun had opgedragen, moest op aarde
tot aan het einde der wereld voortduren. Hier-
uit blijkt duidelijk, dat, toen Jezus Christus aan
de Apostelen de drievoudige macht gaf, om Zijn
verlossingswerk voort te zetten, Hij niet enkel
de twaalf mannen, die toen juist voor Hem ston-
den, op \'t oog had, maar dat zijn godmenschelijke
blik ook al hunne wettige opvolgers (de pausen, de
bisschoppen en hunne ondergeschikte medehelpers,
88
tendhcid na, welken maatregel onze lieve j
Zaligmaker genomen heeft, om onder ons voort
ie leven en het werk zijner verlossing in alle
landen en door alle eeuwen ten einde toe voort
te zetten.
Christus heeft ons verlost als Leeraar door de
hemelsche waarheid, die Hij ons gepredikt heeft;
als Priester — door de verzoenings-olïerande, die
Hij voor ons aan het kruis heeft opgedragen; als
Koning — door de geboden en voorschriften, die
Hij ons heeft ingeprent. De godmenschclijke
Leeraar heeft ons door de hemelsche waarheid
van de geestelijke blindheid verlost; de godmen-
schelijke Priester heeft ons door zijnen offerdood
van de schuld der zonden verlost; de godmen-
schelijke Koning heeft ons door zijne geboden en
voorschriften van alle dwaasheid en builensporig-
heid des levens verlost.
Welnu, leeft zijn leerambt, zijn priesterschap
en zijne koninklijke waardigheid op aarde wer-
kelijk voort, dan leeft ook immers de Verlosser
op aarde aanhoudend voort! Hoe zoudt gij het
eerste kunnen betwijfelen?
Herinner u, hoe de godmenschelijke Leermees-
ter zijne Apostelen heeft uitgezonden, om a! de
hemelsche waarheden, die zij van Hem gehoord
hadden, aan de volken der aarde te verkondigen,
en wel met dezelfde zekerheid en onfeilbaarheid,
waarmede Hij die zelf gepredikt heeft: nvie u
hoort, die hoort Mij."
Herinner u, hoe de godmenschelijke Hooge-
priester op den vooravond van zijn lijden de
offerande der verlossing op geheimvolle wijze vooraf
heeft opgedragen: «Dit is mijn lichaam, dat voor
u gegeven wordt — dit is mijn bloed, dat voor
u vergoten wordt." Herinner u, hoe Hij dit aller-
heiligst lichaam en bloed, d. i. zijne eigen offer-
ande voor alle tijden aan de handen zijner Apostelen
heeft toevertrouwd en overgegeven met de woorden
ïDoel dit (wat Ik gedaan heb) ter mijner gedach-
tenis!"
Herinner u, hoe Hij de Apostelen de volmacht
gaf, te doopen, zonden te vergeven, te zegenen,
in een woord: de genade in zijnen naam uit te
deelen, zoodat deze Apostelen later met vol
-ocr page 737-
696                 HET GEHEIM EN WONDERVOL VOORTLEVEN VAN ONZEN HEER EN
opvolgers den last en de macht gegeven heeft,
deze zijne H. Kerk in waarheid en heiligheid te
leiden en alle menschen in dezelve te brengen,
dan stuiten wij al dadelijk op eene groote moeie-
lijkheid. Zulk een werk is geheel en al boven-
menschelijk; de Apostelen nu en alle priesters
zijn maar bloote menschen, en bijgevolg sterfe-
lijke zondige, en aan dwaling en onbestendigheid
blootgestelde wezens.
Hoe konden en kunnen
zij dit bovenmenschelijk
werk volbrengen ? En
voorondersteld ook, de
II. Apostelen zijn door
Christus dermate in het
geloof, in de heiligheid
van leven en in ijver
voor het Rijk van God
op aarde bevestigd, dat
het hun gelukt het hun
toevertrouwd onderpand
van Christus zuiver te
bewaren en er de vol-
ken van dien tijd aan
deelachtig te maken:
waaruit zouden dan hun-
ne opvolgers door alle
eeuwen heen de noodige
kracht tot zulk werk put-
len? Ach, aan hoeveel
eigenzinnigheid, harts-
tocht en onbestendigheid
is de arme menschelijke
natuur onderhevig! Zal
dit algemeen bederf der
menschelijke natuur zich niet ook dermate van
de ledematen der Kerk meester maken, dat het
werk van Christus weinige jaren na den dood der
Apostelen aan \'t waggelen geraken en instorten
moet?
Iloevele broederschappen, genootschappen en
vereenigingen zijn er in den loop dezer achttien
eeuwen opgericht! En al hadden zij aanvanke-
lijk nog zoo goede strekking, en al waren zij
allerverstandigst ingericht, het kwaad is er met
de priesters) lot aan het einde der tijden om-
valte, als] stonden zij reeds toen voor Hem tegen-
woordig. En in dezen zin zeide Hij tot hen:
»Zie, Ik ben met u alle de dagen, tot aan het
einde der wereld."
De Apostelen en hunne wettige opvolgers: dat
zijn dus de mannen, aan wie Christus den last
gaf, Hem onder alle volken en uit alle tijden, een
H. genootschap, eene
gemeente Gods te vesti-
gen, ol liever de, door
Christus zelven gestichte
gemeente Gods bij alle
volken uit te breiden en
door alle tijden voort te
planten.
Deze gemeente Gods,
die oorspronkelijk slechts
uit de Apostelen en de
leerlingen van Jezus
bestond, en later —
als het wonderlijk zaad-
korreltje — tot een
de gansche wereld
overlommerenden boom
opgegroeid is: die ge-
meente is de alge-
meene of Katholieke
Kerk. In deze Kerk
zet Jezus Christus —
door de plaatsbekleders
den dienst der Apostelen
en van hunne wettige
opvolgers — zijne ver-
lossing voort, en past
die tot aan het einde der tijden op ieder in het
bijzonder toe. Zijne waarheid, zijne genade ter
zaligheid, zijn verlossingsoffer, al zijne godmen-
schelijke verdiensten van de krib tot aan het kruis,
dat alles zijn de hoogheerlijke rijkdommen dezer
gemeente, de II. corporatie-goederen, waarin eik-
een deelt, die door het Doopsel lidmaat van dit
II. lichaam der Katholieke Kerk geworden is.
2. Is het nu echter ook ontwijfelbaar zeker, dat
de Verlosser den Apostelen en hunnen wettigen
-ocr page 738-
ZALIGMAKER JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE KERK OP AARDE.                       697
Doch anderen zeiden spottende: Die
menschen zijn vol van nieuwen wijn!
Maar Petrus daar staande met de elven,
verhief zijne stem en sprak tot hen: Gij
mannen van Judea, en allen gij inwoners
van Jerusalem, bekend zij u dit, en opent
uwe ooren voor mijne woorden. Deze
menschen toch zijn niet dronken, gel ij k
gij vermoedt; want het is eerst de derde
uur van den dag; d. i. negen ure \'s morgens;
maar dit is het nu, wat gezegd is door
den profeet Joel: En het zal geschieden in
de laatste dagen zegt de Heer, dat Ik van mijnen
Geest zal uitstorten over alle vleesch; en uwe
zonen en uwe dochteren zullen profeteren, en
uwe jongelingen zullen visioenen zien, en uwe
ouden zullen droomen droomen. En ook over
mijne dienstknechten en over mijne dienstmaag-
den zal Ik in die dagen van mijnen Geest uit-
storten, en zij zullen profeteren. — Mannen
van Israël, hoort deze woorden. Jezus
den Na z aren er, een man onder uvan God
goedgekeurd door krachten en wonde-
ren en teekenen, welke God door Hem
in uw midden gedaan heeft, gelijk ook
gij wel weet; dezen man, toen Hij naar
Gods bepaalden raad en voorwetend-
heid was overgegeven, hebt gij doorde
handen van goddeloozenaan/je* kruis ge-
hecht en ter dood gebracht. Dezen Jezus
heeft God opgewekt, waarvan wij allen
getuigen zijn. Nadat Hij dan door Gods
rechterhand verhoogd was, en van den
Vader de beloften des Heiligen Geestes
ontvangen had, heeft Hij dien uitgestort,
welken gij ziet en hoort.
Nu kunt ge begrijpen, waarom de katholieke
Kerk — de eenige onder alle vereenigingen op
aarde — niet wankelt en niet instort, waarom
de waarheid in haar, te midden der duisternissen
van de wereld, nooit bewolkt, en waarom de
genade ter zaligheid in haar, te midden van het
bederf der menschen, nooit gelasterd wordt: —
door den adem Gods, die haar op het
Pinksterfeest werd ingestort, is zij voor
verloop van tijd ingeslopen, zij zijn geheel en al
veranderd of vervallen en spoorloos verdwenen-
Móest het der katholieke Kerk niet evenzoo ver-
gaan? Neen! Deze Kerk is door Christus niet
alleen gesticht, maar Hij heeft haar ook voor
alle tijden ecne goddelijke levenskracht
ingestort; Hij heeft haar werkelijk zijnen Geest
gegeven, gelijk ons dit door den H. Lucas in de
Handelingen der Apostelen (II.) verhaald wordt.
En toen de dagen van het Pinkster-
feest vervuld werden, waren zij allen
te zamen op dezelfde plaats. En plot-
seling ontstond er uit den hemel een
geluid als van een aankomenden hevi-
gen wind, en vervulde heel het huis,
waar zij gezeten waren. En er versche-
nen hun verdeelde tongen, als van vuur,
en op een iegelijk van hen zette zich
eene neder. En zij werden allen met
den IL Geest vervuld, en begonnen te
spreken in verschillende talen, naar
dat de Heilige Geest hun gaf uit te spreken.
Te Jerusalem nu waren Joden woon-
achtig, godvruchtige mannen uit alle
volken onder den hemel. Toen dan dit
geluid geschied was, liep de menigte
samen; en zij werden in hun gemoed
onthutst, omdat een iegelijk hen hoorde
spreken in zijne eigene taal. En zij wa-
.ren allen verbaasd, en zij verwonderden
zich, zeggende: Zie, zijn niet alle dezen,
die daar spreken, Galileërs? En hoe
hoorden wij dan, een iegelijk onze taal,
waarin wij geboren zijn? Parthers en
Meders, en Elamieten, en inwoners van
Mesopotamie, van Judea en Cappadocie,
van Pontus en Azië, van Phrygie en Pam-
phylie, van Egypte en de streken van
Lybie bij Cyrene, en vreemdelingen uit i
Rome, zoo Joden als Proselieten, Cre-
ters en Arabieren — wij hoorden hen in
onze talen de groote werken Gods ver-
kondigen. En allen stonden verbaasd
en waren verwonderd, en zij zeiden tot
elkander, wat mag dit toch wel zijn?
-ocr page 739-
HET GEHEIM EN WONDERVOL VOORTLEVEN VAN ONZEN HEER EN
698
;ille lijden ons ter lel ijk gemaakt! Ja de
(ieest Gods woont werkelijk in haar, die Geest,
die het aanschijn der aarde vernieuwt,
zooals de Psalmist zingt; die goede en zoete
Geest, van welken het Boek der Wijsheid mei-
ding maakt; die Geest van wij sh eid en ver-
stand, van goeden raad en sterkte, van
wetenschap en godsvrucht, welken Isaïas
voorzegde; die Geest, die onze zwakheid te
hulp komt, gelijk de H. Paulus aan de Ro-
mcinen schrijft; die Geest, dien Christus aan
zijne Apostelen heloofd heeft, opdat Hij hen
alles 1 e e r e, en in elke waarheid i n 1 e i d e.
Daar de Christelijke Kerk op Pinksterdag dezen
Geest Gods als haar eigendom en hare innerlijkste
levenskracht gekregen heeft, daarom kan haarde
persoonlijke vergankelijkheid harer zichlhare ge-
leiders en hestuurders geene schade veroorzaken;
daarom blijft zij zelfs — ook als sommige harer
ledematen door dwaling en ondeugd wegsterven
en zich van haar afscheiden — zuiver en onbe-
vlekt en onsterfelijk; zij blijft de igrondzuil
der waa rheid," zooalsde II. Paulus haar noemde,
en de poorten der hel zullen haar nooit over-
weldigen.
3. Daarover verheugt zich jaarlijks op het
Pinksterfeest de gchcele Christenheid, en dankt
haar lieven Heer voor het goddelijk geschenk,
dat Hij haar op dezen dag voor eeuwig gegeven
heeft.
Over hel II. Pinksterfeest en zijne hetcekenis
is reeds in het eerste deel van dit boek (hl. 111)
gesproken. \'T is evenals het christelijk Paasch-
ieest, uit het Jodendom in de christelijke Kerk
overgegaan, en is de eigenlijke en ware vervuh
ling van het Pinksterfeest van het Oud Testament,
(l. i. de gedachtenis van de plechtige en \\vondcr-
volle inzegening van de Kerk van het Nieuw Ver-
bond door den II. Geest, evenals het Joodsche
Pinksterfeest de gedachtenis was van de plechtige
en wondervolle inzegening der Kerk van het Oude
Verbond door de wetgeving op Sinaï.
De instelling en allerplechtigste viering van het
christelijk Pinksterfeest had reeds in de aposto-
lische tijden plaats, en de oudste vaders en schrift-
verklaarders der Kerk spreken ons van dit feest.
De christenen der eerste eeuwen waakten den
ganschen nacht voor het Pinksterfeest onder ge-
meenschappelijke gebeden, geestelijke gezangen
en godvruchtige lezingen, en bereidden zich daaren-
boven door strenge vaste tot de ontvangst der
feestgenade voor. Van dit godvruchtig nacht-
waken (Vigilia) komt onze Pinkster-vigilie,
d. i. de heiliging van den avond voor Pink-
sleren of Pinkster-Zaterdag als vastedag. In de
godsdienslplechtigheid van Pinkster-Zaterdag wordt,
evenals op Zaterdag voor Paaschen, plechtig het
Doopwater gezegend, omdat in de christelijke
oudheid, wanneer nog zeer dikwijls volwassene
nieuwbekeerlingen te doopen waren, het doopsel
in den regel op deze twee dagen werd toe-
gediend.
De roode kleur van het misgewaad, hetwelk
op het Pinksterfeest, zoowel als de daarop vol-
gende acht dagen, de Pinkster-octaaf, ge-
bruikt wordt, herinnert ons aan de gestalte der
geheimvolle vurige tongen in welke de II. Geest
over de Apostelen nederdaaldc. In vele Kerken
wordt deze genadevolle nederdaling van den II.
Geest ook daardoor zinnebeeldig voorgesteld, dat
men van het kerkgewelf het beeld eener zwevende
duif over het volk aflaat; ook worden in ver-
schillende streken bloemen van allerlei kleur in
het ruim der Kerk afgeworpen, ter herinnering
aan het wonder der verschillende talen, terwijl
trompetgeschal het geweldig geluid bij de neder-
daling van den II. Geest voorstelt, en de schoono
hymnus ïVeni Creator Spiritus" (Kom,
Schepper, Geest) afwisselend door den priester
en het koor gezongen wordt.
Middelerwijl ligt het gcloovig volk aanbiddend
op de knieën, en gedenkt met inwendige b!ijd-
schap de zevenvoudige gaven, die de II. Geest
op Pinksterdag aan allen, die van goeden wille
zijn, overvloediger dan anders mededeelt; het ge-
denkt de verwonderlijke verandering, verlichting
en sterkte der II. Apostelen die van nu af de
leer van het kruis voor vorsten en volken, voor
geleerden en ongelcerden, voor rijk en arm zoo
kloekinoedig en opgetogen verkondigd en de Kerk
-ocr page 740-
ZALIGMAKE1S JKZUS CHRISTUS IN ZIJNE KERK OP AARDE,                        699
Verlosser en Hoogepriester in het H. Mis-
offer, in de Sacramenten en genademiddelen, die
door de geloovige christenheid met immer grootere
plechtigheid, verhoogden glans en beteekenisvolle
ceremoniën omgeven worden;
3.   Hoe Christus in deze Kerk voortleeft als
Leer aar der waarheid en der hemelsche wijs-
heid, terwijl Hij de H. Vaders en Leeraars der
Kerk zoo wonderlijk over de geheimen van Zijn
Rijk verlicht, de Kerkvergaderingen door Zijnen
H. Geest leidt, en de Pausen in hunne geloofs-
beslissingen tegen elke dwaling bewaart;
4.   Hoe Christus in zijne Kerk voortleeft als
Koning, terwijl Hij zijne plaatsbekleders, de
Priesters, volgens hunne verschillende rangen be-
kleedt en door hen het Rijk Gods op aarde in
orde en II. tucht bewaart;
5.   Hoe Christus in zijne Kerk voortleeft als de
Heilige, terwijl Hij sommige menschen tot bui-
• tengewone heiligheid roept, en bij name in het
j kloosterleven, in de verschillende kloosters en
godsdienstige vereenigingen voor die geroepen zijn
eene school van de hoogste deugd en evangelische
volmaaktheid geopend heeft;
6.   Hoe Christus in zijne Ker!; voortleeft als
de Miskende, terwijl zijne leer ten allen tijde —
evenals in de dagen van zijn aardsch leven — door
slechte en verblinde menschen, door dwaallceraars,
misvormd, bestreden en verworpen wordt;
7.   Hoe Christus in zijne Kerk voortleeft als de
Gekruisigde, terwijl zijne getrouwe ledematen
in het bijzonder en de Kerk in \'t algemeen door
vijanden en valsche vrienden, openlijk of in \'t
geheim, met macht en list vervolgd, bespot, be-
roofd en veroordeeld worden;
8.   Hoe eindelijk Christus in zijne Kerk voort-
leeft als de zegevierend verheerlijkte, terwijl
de Kerk immer, te midden van haar grootst lijden
en druk de eene overwinning na de andere behaalt
en het wondervolle woord ten einde toe vervuld
wordt: »In dit teeken van het kruis zult gij
overwinnen!"
Ziedaar de inhoud der kerkelijke geschiedenis,
zooals u die in de volgende bladzijden tot uw
onderricht, stichting en troost zal worden verhaald.
Gods naar alle werelddeelen uitgebreid hebben;
doch met dankbare bewondering gedenkt het ook
den wondervollen bijstand dezer Kerk, waarin
nu door de werking van den H. Geest het ver-
lossingswerk van Christus door alle eeuwen heen
wordt voortgezet, zoodat elke mensch, die van
goeden wille is, ook heden nog in de waarheid,
in de genade en in den offerdood van Christus
even zoo waarlijk en wezenlijk kan deelen, als
hadde hij zelf in de dagen van Christus geleefd.
4. Is dit zoo, en leeft en werkt Jezus Christus
in deze zijne Kerk tol hel einde der wereld voort,
dan behoort blijkbaar de Geschiedenis der
Kerk noodwendig tot de geschiedenis van onzen
lieven Heer en Zaligmaker Jezus Christus, —
volkomen op dezelfde wijze, als de geschiedenis
van het Oude Testament daartoe behoort. Alleen
hij, die de verlossing in hare voorbereiding van
het Oude Testament — in hare vervulling op Gol-
gotha, en in hare voortzetting door de Kerk kent;
alleen hij, die den Zone Gods met het oog des
geloofs gezien heeft, hoe Hij het menschdom in
den ouden Bond door de uitverkiezing der Palri»
archen en Profeten en de wondere leiding van het
Joodsche volk op zijne komst heeft voorbereid —
— hoe Hij dan in den vleesche verschenen is,
en 33 jaren lang in menschelijke gestalte op aarde
geleefd, geleden en gezegenvierd heeft-------en
hoe Hij nu, als onze onzichtbare Heer en Ver-
losser, door alle eeuwen voortgaat, en de uilver-
korenen door de werking van de H. Kerk tot zich
trekt: — hij alleen kan zeggen, dat hij onzen
lieven Heer en Zaligmaker eenigermate kent, en
in dat groote geheim van zaligheid geschouwd heeft,
waarin de Engelen zelfs hun vermaak vonden.
Welaan dan, christelijke Lezer, vergezel met
godvruchtige stemming en H. deelneming uwen
Verlosser op dezen zijn geheimvollen tocht door
alle ecuwen tot op onze dagen. Daar zult gij zien:
4. Hoe Christus zich aan alle volken
openbaart door de prediking zijner zendelingen
en hoe zijne Kerk naar alle deelen der wereld
wordt uitgebreid;
2. Hoe Christus in deze Kerk voortleeft als de
-ocr page 741-
ACHTSTE HOOFDDEEL,
HOE CHRISTUS ZICH AAN ALLE VOLKEN OPENBAART DOOR DE PREDIKING
EN HOE ZIJNE KERK NAAR ALLE WERELDDEELEN ZICH UIT-
BREIDDE, OP DE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE
ZENDING.
1. Het zendelirujsiverk van den H. Petrus.
etrus en Paulus staan aan het hoofd en in hun
onmiddellijk gevolg de overige H. Apostelen en
Evangelisten, en zoo zien wij voor ons oog eene
i schare van voortreffelijke mannen, priesters en
JA± monniken heen trekken, die de Heer tot werktui*
jyf gen heeft uitgekozen, om zijne Kerk over alle
landen en deelen der wereld uit te breiden! Die
uitbreiding begon reeds door het wonder op
Pinksterdag. Want de godvreezende Joden uit
allerlei landen, die toen te Jerusalem waren,
brachten de tijding van Christus en zijne Kerk
naar hunne haardsteden over en bereidden dui-
zenden wclgestemde zielen tot aanneming van hel
Christendom, dat spoedig daarop de Apostelen,
op last van God, naar alle deelen der wereld
\'—c^rr-irs»: —\\
overdroegen. Vooral heerlijk was het zcndelings*
werk van den H. Petrus, den prins der Apostelen.
Op het Pinksterfeest werden er door zijne prediking bij de 3000 bekeerd en in de gemeente Gods
opgenomen. Als hij kort daarop den lamgeboren aan de poort van den tempel genezen had, groeide
-ocr page 742-
HET ZENDELINGSWERK VAN DEN II. PETRUS.
701
bloed bevlekten heidenschen keizerstroon zou zich
de vreedzame troon van den prins der Apostelen
verheffen. Vijf en twintig jaren lang, zoo zegt
ons de christelijke overlevering, namelijk van het
jaar 42 tot 67 na de geboorte van Christus, be-
stierde Petrus de roomsche Kerk, ofschoon hij
gedurende dien tijd ook menigmaal in andere
landen het Evangelie verkondigde, en de ver-
schillende nieuwe ge-
meenlen van christenen
bezocht — totdal hij
eindelijk den 29 van
Braakmaand (Juni) den
berg Janiculus *) te Rome
met zijn raartelaarsbloed
drenkte.
Thans was het pro-
felisch woord van Chris-
tus vervuld: »Gij zult
uwe handen uitste-
ken, en een ander
zal u omgorden:
volg M ij n a!" De
dienaars van den vvreed-
aard Nero omgordden
den man Gods met boeien
en bonden hem — even-
als 33 jaren vroeger den
goddelijken Meester —
aan het kruis; en de
trouwe leerling stak be-
reidwillig zijne armen
op het kruishout uit,
en was blijde, zijnen
Heer in den dood des
kruises »na. Ie kunnen volgen." Doch hij achtte
*) Op deze, nabij den Vatic.iansehen heuvel gelegen
hoogte werd reeds vroeg eene Kerk gebouwd. Deze
heet thans S. Pietro in Montorio. In vroegere
tijden heette ze S. Maria in Castro aureo, aldus ge-
naamd naar het nabijgelegen kasteel, hetwelk hier op
het hoogste punt van Kome stond. In den hof van het
met deze Kerk verbonden Franciscanen-Klooster staat
eene schoone kleine rotonde, die zich boven de plaats
van het kruis van den prins der Apostelen verheft. In
het beneden gedeelte van dit gebouw toont men nu
•de christelijke gemeente te Jerusalem aan lot
5000 man. Dan de prins der Apostelen moest
niet slechts de • eerste christelijke Kerk in het
Jodenland, maar ook de eerste christelijke ge-
meente onder de heidenen stichten. Want Gods
stem zeide hem, den heidenschen hoofdman Cor-
nelius te Casarea op te zoeken. En zie, nauwe-
lijks had Petrus hem, zijne huisgenooten en be-
kenden den dood en de
verrijzenis van Christus
gepredikt, of de H. Geest
kwam over allen neder
die zijn woord hoorden,
enPelrus liet hendoopen.
Zoo opende hij, aan wien
de sleutels van het Rijk
der hemelen gegeven
waren, ook voor de hei-
denen de intrede in de
gemeente Gods. Spoedig
daarop zien wij hem als
eersten bisschop van de
eerste groote gemeente
van bekeerde heidenen
in de wereldstad Antio-
chië, waar de leerlingen
en aanhangers van Jezus
Christenen genoemd
werden.
Van nu is de gali-
leesche visscher, dien
de Heer tot opper-
hoofd zijner Kerk ge-
kozen had, aanhoudend
op reis. Judea, Galilea,
Samaria, Klein-Azie, Halie; overal werpt hij zijne
netten uit om Joden en Heidenen voor Christus
te winnen.
Het meest beteekenend was zijn verblijf in de
keizerlijke stad Rome. Op Gods bevel verplaatste
Petrus het middelpunt der christelijke Kerk naar
Rome. De stad, welke tot nu toe de verzamel-
plaats van alle heidensch bijgeloof geweest was,
zou voortaan het licht van den christelijken aard-
bodem worden; en op de puinen van den met
-ocr page 743-
702
HET ZENDELINGSWERK VAN DEN II. PAULUS.
zich niet waardig op dezelfde wijze als de godde-
lijke Meester te sterven, en smeekte daarom zijne
beulen om de gunst van met het hoofd naar he-
neden gekruisigd te worden.
2. Eet zendeling swerk; can den E. Ptntlus.
«. De doorluchtige naam van den II. Paulus,
ook Saulus genaamd, is onafscheidelijk van den
roemrijken naam van den II. Petrus. Van dezen
grooten leeraar der volken heelt Christus zelfver-
zekerd: sDeze is mij een uitverkoren werk-
tuig, om mijnen naam bekend te maken
aan Heidenen en
Koningen en aan de
kinderen Israël s.
(Hand. IX: 15.) Opge-
voed in de school der
Phariseërs was hij aan-
vankelijk een hevig be-
strijder van het christen-
dom en verzocht zelf
van den Hoogenpriester
te Jerusalem brieven om
de christenen te Damas-
cus op te sporen en aan
het Joodsch gerecht over
te leveren. Op de reis
derwaarts trof hem de
straal der goddelijke ge-
nade. (Ib. 3—8). En terwijl hij op reis
was, geschiedde het, dat hij Damascus
naderde; en plotseling omstraalde hem
een licht van den hemel; en ter aarde ge-
vallen zijnde, hoorde hij eene stem, die
tot hem zeide: Saül, Saül! waarom ver-
volgt gij Mij? En hij zeide: Wie zijt gij,
lieer? En die zeide: Ik ben Jezus, dien
gij vervolgt. Het schaadt u, de hielen
nog de plaats aan, waar het kruis van den H. marte-
laar stond, die hier op de hoogte, dus recht in \'t ge-
zicht van de eeuwige stad, zijnen Heer en Meester in
den dood volgde. Zijn lichaam werd in de vaticaansche
catacomben, neven den circus van Nero, bijgezet.
tegen den prikkel te slaan. En hij,
bevende en ontroerd, zeide: Heere! wat
wilt gij, dat ik doen zal? En de Heer
zeide tot hem: Sta op, en ga de stad in;
en daar zal u gezegd worden wat gij doen
moet. — Die mannen nu, die hem verge-
zelden, stonden verbaasd, daar zij wel
de stem hoorden, maar niemand zagen.
En Saulus stond van de aarde op, en
met opene oogen zag hij niets.
Paulus bleef nu drie dagen in Damascus, blind,
zonder spijs of drank, en riep uit de diepte van
zijn hart om barmhartigheid tot den Heer. En
op den derden dag zond
God Ananias, naar de
meening van vele ouden,
een der 72 leerlingen,
tot Saulus. Hij zeide
tothem: Broed er Sau-
lus, de Heere heeft
mij gezonden, Jezus,
die u verschenen is
op den weg, dien
gij kwaamt, opdat
gij zoudet zien, en
vervuld worden met
den Heiligen Geest.
(Ib. 17.) En terstond
kreeg Paulus zijn ge-
zicht weder, stond op
en werd gedoopt.
Hoe verbaasd stonden de Joden te Damascus,
toen hij, weleer een zoo ijverig Phariseër en
vijand van de christenen, in hunne Synagoog op-
trad, en met hemelsche opgetogenheid den ge-
kruisigdcn Nazarener als den beloofden Messias
predikte! Doch Paulus verliet kort daarop de stad,
en leefde gedurende drie jaren stil en verborgen
in Arabië, zich tot zijne bediening voorbereidende.
I). Zijne eerste groote missie-reis begon
in het jaar 45, van uit Antiochie in gezelschap
van de II. Marcus en Barnabas. Deze reis duurde
ruim vier jaren en beslaat eene streek van nage-
noeg 000 uren. Op deze reis stichtte Paulus
-ocr page 744-
DE MARTELDOOD VAN DEN VORST DER APOSTELEN DEN H. PETRUS,
-ocr page 745-
HET ZENDELINGSWER.I
christelijke gemeenten op liet eiland Cyprus, als
ook in vele steden en streken van Klein-Azië, en
wijdde daarvoor, onder gebed en handenoplegging
priesters en bisschoppen.
De II. Lucas verhaalt ons in de Handelingen
der Apostelen (XIV: 5—1ü) over de strijden en
lotgevallen van dezen 11. missionaris een merk-
waardig voorbeeld: Doch toen-er door de
Heidenen en de Joden met hunne over-
sten een ontwerp gesmeed was om hem
te mishandelen en te stecnigen, vluchtten
zij naar Lystre. En er zat te Lystre een
zeker man, zonder kracht in de voeten
kreupel van den schoot zijner moeder af,
en die nooit had gegaan. Deze hoorde
Paulus spreken; en hij, hem aanstarende
en ziende, dat hij geloof had om gezond
te worden, zeide met luider stem: sta
overeind op uwe voeten! En hij sprong
op, en wandelde. En de scharen, ziende
wat Paulus gedaan had, verhieven hare
stem en zeiden in \'t Lycaonisch: De Go-
den hebben zich aan menschen gelijk
gemaakt en zijn tot ons nedergedaald!
En Barnabas noemden zij Jupiter, en
Paulus Mercurius, omdat deze de woord-
voerder was. En de priester van Jupiter
vóór de stad bracht slieren en kransen
van de voorpoort, en wilde met de vo 1 ks-
scharen offeren. Maar de Apostelen
Paulus en Barnabas dit vernemende,
scheurden hunne kleederen en wierpen
zich onder de scharen, roepende en zeg-
gende: Mannen! waarom doel gij dit?
Wij ook zijn stervelingen, menschen
gel ij k gij, die u verkondigen, dat gij
van deze ij dele goden u moet bek eer en
tot den levenden God, die hemel en aarde
en zee en al wat zij bevatten, gemaakt
heeft; die in de voorbijgegane leeftijden
al de volken hunne eigene wegen heeft
laten wandelen, alhoewel Hij zichzelven
niet onbetuigd liet, weldoende van den
hemel, regen en vruchtbare tijden ge-
vende, met spijze en vroolijkheid onze
i VAN DEN II. PAULUS.                                    703
harten vervullende. En ofschoon zij dit
zeiden, weerhielden zij toch nauwelijks
de scharen, dat zij hun niet offerden.
Doch er kwamen eenige Joden van An-
tiochië en Iconië aan, en de scharen
overreed hebbende, wierpen zij Paulus
met steenen; en zij sleepten hem, buiten
de stad, meenende, dat hij dood was.
Doch toen de leerlingen hem omringden,
stond hij op en ging de stad in.
Omstreeks het jaar 51 ontmoeten wij Paulus
op hel Concilie der Apostelen te Jerusalem, en
kort daarop begint hij zijne tweede groote
missie-reis naar Klein-Azië , Macedonië en Grie-
kenland. Bijzonder merkwaardig is zijn optreden
te Athene, waar hij tol de aanzienlijkste Grieken
in den Areopaag (/ƒ00.7 Gerechtshof) aldus sprak:
«Mannen, van Athene! In allen deele zie
ik u als godsdienstiger dan anderen.
Want de stad doorgaande en uwe goden-
beelden beschouwende, vond ikookeen
allaar, waarop geschrev en stond: Aan
een onbekenden God. Hetgeen gij dan
vereert, zonder het te kennen, dat ver-
kondig ik u. De God, die de wereld en
al wat daarin is, gemaakt heelt, Hij,
daar Hij Heer is van hemel en aarde,
woont niet in tempels met handen «• e-
maakt; Hij wordt ook niet door men-
schenhanden gediend als iets behoevende,
daar Hij zelf aan allen leven en adem
en alles geeft. En uit óénen heeft Hij
het menschengeslacht op den aardbo-
dem doen wonen, bestemde t ij den en de
grenzen van hun wonen bepalende, op-
dat zij God zouden zoeken, ofzij Hem
misschien tasten of vinden mochten;
ofschoon hij niet verre is van een ie ge-
lijk van ons; want in Hem leven wij, en
bewegen wij ons, en zijn wij; gelijk ook
sommige van uwe dichters gezegd heb-
ben: Wanl wij zijn ook zijn geslacht.
Daar wij dan Gods geslacht zijn, zoo
moeten wij nietmeenen, datdegodheid
| gelijk is aan goud of zilver of steen,
89
-ocr page 746-
HET ZENDELINGSWERK VAN DEN 11. PAULUS.
704
aan beeldwerk van eens menschen kunst j waarop II ij de wereld met gerechtig-
en vinding. God dan, de tijden dier on- ! heid zal oordeelen door eenen man,
t\';f i\'Jh\'":"v "\'i\'i\'" "v
\'f :
DE KPHESIËRS VERBRANDEN HUNNE TOOVERBOE KEN.-
wetendheid voorbijziende, vermaant de
menschen thans, dat allern overal boete
doen, dewijl Hij eenen dag heeft bepaald,
dien Hij tot rechter gesteld heelt, waarvan
Hij verzekering heeft gegeven aan allen,
door Hem uit de dooden optewekken.
-ocr page 747-
HET ZENDELINGSWERK VAN DEN II. PAULUS.
705
Toen deAtheners van ecne opstanding der dooden
hoorden, dreven eenigen den spot met hem. Toch
hingen velen den Leeraar der volken aan, en
werden geloovig. Onder dezen was de beroemde
Dionisius de Areopagiet.
Deze tweede missie-reis duurde bijna twee jaren
en bevatte eene streek van nagenoeg 1000 uren.
Op zijne derde missie-reis van het jaar 54 tot 58,
verwijlde de II. Paulus bijzonder lang te Ephese,
eene stad van Klein-Azië, en hier gaven de nieuw-
bekeerden een treffend en hoogst navolgenswaardig
voorbeeld van christelijke stemming. — De waar-
zeggerij namelijk en tooverkunst stonden te Ephese
in groot aanzien, en de lieden besteedden aan-
zienlijke sommen aan verwerpelijke tooverboeken.
Toen nu Paulus met groote kracht over den alleen
waren God sprak, keerden zij in zich zelven en
brachten de tooverboeken bijeen, en ofschoon
hunne waarde bij de 50,000 zilveren drachmen
(15,000 guldens) bedroeg, verbrandden zij die
onmiddellijk op de openbare plaats.
Mochten de christenen van onze dagen evenzoo
vastbesloten en offerwillig de gevaarlijke en zede-
bedervende boeken en tijdschriften opruimen,
zooals die, nauwelijks tot het Christendom be-
keerde Joden te Ephese!
Van hier reisde de Leeraar der volken weder-
om naar Macedonië, lllyrië en Griekenland, en
keerde eindelijk, na eenen weg van meer dan
1200 uren afgelegd en overal een rijken oogst
voor Christus verzameld te hebben, naar Jerusa-
lem terug.
c. Hier ontvlamde met vernieuwde woede de
Joodsche haat tegen den man Gods, en bracht
het zoover, dat Paulus te Cesarea in de gevan-
genis geworpen werd. Daar moest hij twee jaren
blijven, zonder eenige hoop, de vrijheid te her-
krijgen, vooral omdat de Joden zijne uitlevering
naar Jerusalem verlangden. Toen beriep hij zich
op den romeinschen Keizer. Kort daarop kwam
koning Agrippa van Jerusalem naar den romein-
schen landvoogd Festus te Cesarea, en daar hij
er maar enkele dagen bleef, werd, op last van
Festus, de Apostel voor hem gebracht. In de ge-
hoorzaa! waren, behalve koning Agrippa, zijne
zuster Cernice en Festus, de krijgsoversten en
voornaamste mannen van de stad, en allen luister-
den met gespannen aandacht naar de woorden
van den Heilige. Deze nu verhaalde met zoo
wegslepende welsprekenheid de wondervolle ge-
schiedenis zijner bekeering, van zijne apostolische
werken, en van zijn menigvuldig en groot lijden ,
dat koning Agrippa met ontroering uitriep: »Gij
kondet mij bijna bewegen, christen te worden."
De landvoogd Festus daarentegen zeide: >Gij raast
Paulus! Dit vele studeeren maakt u waanzinnig."
Daar zich nu Paulus op den Keizer beroepen had,
werd hij in den herfst van het jaar 61 naar Rome
gevoerd. Tegen Paaschen van het volgende jaar
trad hij de hoofdstad van de heidensche wereld
binnen en bleef er twee jaren gevangen, doch
zoo zacht behandeld dat de geloovigen van Rome
met hem omgaan en hij hun, ofschoon gevangen ,
de geheimen van het Rijk Gods ongehinderd kon
verkondigen.
Na zijne bevrijding reisde Paulus, zooals men
met grond vermoedt, westwaarts tot in Spanje,
daarop wederom terug naar het Oosten, stichtte
de Kerk van Creta, bezocht Ephese, trok ten
derden male door Macedonië, en keerde omstreeks
het jaar 67 met den H. Petrus naar Rome terug.
Hier wachtte hem wederom de gevangenis, maar
ook tevens de kroon der overwinning. En de
Apostel had er een voorgevoel van gehad! Ik
word alreeds geplengd — zoo schreef Hij
zijn innig geliefden vriend Timotheus — en de
tijd mijner ontbinding is aanstaande.
Ik heb den goeden strijd gestreden, den
loop voleindigd, het geloof bewaard.
Voorts is mij weggelegd de kroon der
gerechtigheid, welke de Heer, de recht-
vaardige Rechter mij te dien dage geven
zal. Dit voorgevoel had den trouwen strijder
niet bedrogen. Hij werd te gelijk met den H.
Petrus in de mamertijnsche gevangenis geworpen.
Doch ook deze gevangenis werd zijn leerstoel,
van welken de beide mannen Gods hunnen mede-
gevangenen, de waarheid, het heil en de geluk-
kige verlossing in Christus Jezus predikten, tot
dat eindelijk de ure sloeg, waarop de beide helden
-ocr page 748-
700                                  HET ZËNDEL1NGSWERK VAN DEN II. PAULUS.
den zegepalm zouden ontvangen. Evenals de II.
Petrus op den Janiculus gekruisigd werd, werd
de II. Paulus ter rechtplaats op den weg, die
naar üstia leidt, gesleept en onthoofd. Daar,
waar de wegen de beide prinsen der Apostelen
gescheiden hebhen, duidt een opschrift aan den
weg naar Ostia de plaats van het afscheid aan.
Volgens dit opschrift zeide de Apostel der volken
tot Petrus: »Vrede zij met u , den grondsteen der
Kerk en den herder van al de schapen van Christus;"
en de prins der Apostelen antwoordde hem: »Ga
in vrede, leeraar van alle goed en leider der
rechtvaardigen op de wegen des heils\'\'. De prach-
lige Sint-Pauluskerk *)
aan den weg, die naar
Ostia leidde staat over
het graf van den Leeraar
der volken, evenals de
Dom van St. Pieter op
den Vaticaanschen heu-
vel over het graf van
den II. Petrus, den prins
der Apostelen.
3. Hei zendelingsiceê\'k
der overige H. Apos-
telen.
zaligheid in hel Jodenland, en dit met zoo vuri-
gen ijver, dat hij geheel bijzonder den haat
der verblinde Phariseërs op zich laadde. Ten
hunnen believe liet hem koning Agrippa te Jeru-
salem gevangen nemen en 9 of 10 jaren na de
hemelvaart van Christus door het zwaard ter
dood brengen. Volgens de legende kwam het
lichaam van den Heilige op eene wondere wijze
in de spaansche provincie Galicic waar zich nu
de wereldberoemde bedevaart San Jago di Com-
postella bevindt.
De IL Evangelist Joannes, de broeder
van Jacobus werkte eerst in \'t joodsche land.
Daarop ontmoeten wij
hem in het middelpunt
der Kerk van Klein-Azië,
namelijk te Ephese, waar
hij eenen kring van uit-
gelezen leerlingen om
zich vereenigt, verschil*
lende gemeenten in den
omtrek bewaakt, en den
toevertrouwden schal
des geloofs tegen de op-
komende dwalingen der
Gnostikers verdedigt.
Volgens eene oude over-
levering kwam Joannes
ook naar Rome, en werd
hij daar voor de zoogenaamde latijnsche poort in
eenen ketel met kokenden olie geworpen, doch
door Gods wondermacht ongedeerd behouden.
Hierop werd hij naar het eiland Patmos verban-
nen, en schreef daar het wondervolle boek der
geheime openbaringen. Naar Ephese teruggekeerd,
vervaardigde hij zijn evangelie en verkondigde, hoe-
wel reeds tot hoogen ouderdom gekomen, de wet
der liefde (akinderkens, bemint elkander") met
rusteloozen ijver, totdat hij eindelijk omstreeks
het jaar 100 in den Heer ontsliep.
De IL Andreas, de broeder van Petrus, pre-
dikte in Scylhië d. i. in Zuid-Rusland en in de
gansche landstreek van de zwarte zee, van 13izan-
tium, het latere Constantinopel. Te Patros in
Terwijl de II. Petrus
on Paulus op zulke wijze voor den naam van
onzen lieven Heer Jezus Christus getuigenis af-
legden, waren ook hunne trouwe broeders, de
overige Apostelen — de eene hier, de andere
daar — voor de uitbreiding van de gemeente
Gods rusteloos werkzaam. De II. Jacobus de
meerdere verkondigde de blijde boodschap der
*) Nagenoeg een half uur zuidoostelijk van de St. Pau-
luskerk, ter plaatse, waar de H. Paulus onthoofd werd,
staat de Kerk S Paolo alle tre Pantane. (St. Paulus
bij de drie fonteinen). Volgens de overlevering sprong,
namelijk het hoofd van den Apostel, na de scheiding
van het lichaam, driemaal van de aarde op, en op de
drie punten, waar het den grond raakte, ontsprongen
op wondervollen wijze drie fonteinen, die nog vloeien,
en door de Kerk overbouwd zijn.
-ocr page 749-
IIKT ZENDELINGSWERK DER OVERIGE II. APOSTELEN.
707
eigenlijken bisschop van Jerusalem bestemd, waar
hij, door versterving, strenge zeden en vurig
gebed de jonge gemeente van christenen in den
geest van het Evangelie bevestigde en de Joden
in zoo groole menigte voor Christus won, dat
de hierom vergramde Hoogepriesler hem om-
streeks het jaar öi lot den dood door steeni-
ging veroordeelde. Hij werd mei een vollersstoic
doodgeslagen. Hij is de schrijver van een der
apostolische brieven, waarin hij de gezamelijke
Joden-christenen in het buitenland toteenwerk-
dadig Geloof aanzet.
Zijn broeder, den H. Judas Thaddeus zien
wij als missionaris in Arabië, Syrië, Mezopotamië
en Perzië, totdat hij, door de pijlen van woe-
dende vijanden der christenen vervolgd, de marte-
laarskroon verwierf. Ook van hem bezitten wij
nog een rondgaanden brief.
De tl. Simon, de chananeër of ijveraar gc-
naamd, heeft den bewoners van Egypte en Noord-
I Africa, van Perzië en Babylonië het Rijk Gods
\' gepredikt, en werd te Suanix gekruisigd, of —
volgens eene andere overlevering — in stukken
gezaagd.
De II. Matlhias, een der 72 leerlingen werd,
kort na de hemelvaart van Christus, in de plaats
van den verrader Judas tot Apostel verkozen.
Judea en later Ethiopië waren de schouwplaat?
zijner apostolische werken, en Sebastopol de
plaats van zijnen marteldood.
De II. Marcus, eigenlijk Joannes genaamd,
ging met Paulus en Darnabas naar Antiochië en
Cyprus, hierop naar Africa, (waar hij later de
Kerk te Alexandrië stichtte). Eveneens vinden
wij hem in Italië, waar hij de christen-gemeente
te Venetië en Aquilea vestigde, eindelijk in Rome
aan de zijde van den IL Petrus, den prins der
Apostelen, die hem zijn geestelijken zoon noem:,
en onder diens leiding zijn Evangelie schrijft.
De II. Lucas, een geneesheer en schilder uit
Antiochië in Syrië, werd door den H. Paulus ten
jare 53 tot zijn begeleider op de missie-tochten
verkoren en schreef onder zijne leiding hel derde
Evangelie, en ten vervolge de Handelingen der
Apostelen. — Reeds een hoogbejaard grijsaard werd
Griekenland werd hij voor den rechterstoel van
den Proconsul Egeas gebracht. lOffer den Goden"
— beval hem de Heiden. Doch Andreas sprak
de beteekenisvolle woorden: »Ik oller dagelijks
op het altaar van den éénen, almachtigen God —
niet het vleesch van stieren, noch het bloed van
bokken, maar het Lam zonder vlek. Geheel hel
volk der geloovigen geniet van zijn vleesch, en
toch blijft het oiïerlam geheel en levend." —
Hierop werd de edelmoedige belijder tot den dood
des kruises veroordeeld. Toen hij het werktuig
zijner marteling in \'t gezicht kreeg, begroette
hij het blijmoedig: »0 goed kruis, verheerlijkt
door het lichaam mijns Heeren, o lang verlangd,
vurig geliefd, immer gezocht kruis, neem mij
van de menschen weg, en geef mij aan mijnen
Meester terug!" Na een doodstrijd van twee dagen
werd hij in de vreugde zijns Heeren opgenomen.
Ook de H. Philippus doorreisde Scythië en
Phrygië, en sloot, volgens eene overlevering, zijn
leven, als 87jarige grijsaard aan het kruis te\'
Hierapolis.
De II. Uartholomeus (die Nathanaël, van
wien de Heer eens gezegd had: »Zie, een waar
Israëliet, waarin geene valschheid is") kwam op
zijne apostolische tochten tot in slndië\' (waar-
schijnlijk het zuidelijk Arabië), en stierf den mar-
teldood in de hoofdstad van Armenië, terwijl hij
door de gerechtsdienders van den koning levendig
werd gevild.
De II. Mattheus, vóór zijne roeping Levi ge-
naamd, zoon van Alpheus heeft het Rijk Gods
in Ethiopië, Arabië en Perzië verkondigd. Hij
was de eerste onder de vier Evangelisten, die de
leeringen en werken van Jezus Christus opschreef,
en nog wel in Palestina, alvorens hij zijne mis-
sie-reizen begon.
De II. Thomas bracht het licht van het Evan-
gelie bij de Parthen, Meden, Perzen en tot in
Indië, en werd te Calamina in Indië op last van
den koning met eene lans doorboord.
De II. Jacobus de mindere, de bloedver-
want des Heeren, ook de Recht vaardige -ge-
naamd, zoon van Alpheus, werd — bij de ver-
spreiding der Apostelen in alle landen — tot
-ocr page 750-
708                           HET ZENDELINGSWERK DER OVERIGE II. APOSTELEN.
hij waardig bevonden, het geloof, dat bij door
woord en schrift aan de volken verkondigd bad,
door zijn bloed te bezegelen.
Op zulke wijze heel\'t onze lieve Heer en Zalig-
inaker Jezus Christus, door zijne eerste zende-
lingen, zich aan de volken van den aardbodem
geopenbaard. O onsterfelijke heerlijkheid van deze
uitverkoren mannen Gods, die de Heer lot grond-
zuilcn zijner Kerk gelegd heeft! Zeker is het ge-
ring, wat er van hunne apostolische werken werd
opgeteekend; maar in het boek des levens schitle-
ren hunne namen in eeuwige heerlijkheid, en
«Hes zal op den grooten dag der vergelding open-
baar worden, wat deze roemrijke mannen ge-
tproken, gedaan en geleden hebben, om de gemeente
Gods over alle volken uit te breiden. Wij kunnen
ons daarvan een klein denkbeeld vormen, als wij
de treffende woorden van den II. Paulus aan de
Gorinthiërs overwegen, waarin het leven niet enkel
van den Leeraar der volken maar van al de Apos-
telen geteekend is: nDoor zeer veel arbeid,
door veel meer gevangenis, door slagen
uitermate, door menigvuldige doodsge-
varen. Vijfmaal heb ik van de Joden
veertig min één ontvangen. Driemaal
ben ik met roeden gegeeseld; eenmaal
ben ik gesteenigd; driemaal heb ik schip-
breuk geleden; een nacht en dag heb ik
in de diepte der zee doorgebracht; door
menigvuldige reizen, door gevaren op
rivieren, door gevaren van roovers, ge-
varen van mijn geslacht, gevaren van
de Heidenen, gevaren in de stad, geva-
ren in de woest ij n, gevaren op zee, ge-
varen onder valsche broeders; door
arbeid en zwoegen, door menigvuldig
waken, door honger en dorst, door
menigvuldig vasten, door koude en naakt-
heid. Behalve de dingen die van buiten
zijn is er mijn dagelijksch noodewerk,
de zorg voor al de gemeenten. Wie is
er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie
wordt geërgerd, dat ik niej^ brande?
God en de Vader onzes Heereq Jezus
Christus, die te prijzen is in eeuwigheid,
weel dat ik niet liege!
4. De uitbreiding van de Kerk in Europa.
Het middelpunt der christenheid is de Kerk
van Rome, en deze ontwikkelde zich zoo snel,
dat zij reeds in de derde eeuw, met haar Opper-
hoofd, bij de 150 geestelijken telde. — Eveneens
ontstonden ook in schier alle andere italiaansche
steden reeds toen christelijke gemeenten, zoodat
Italië, onder alle volken van de h uidige Christen-
heid de onsterfelijke roem toekomt, de eerste
christelijke natie te zijn geweest.
Ook in Spanje ontwikkelde zich het Rijk Gods,
hetwelk de II. Paulus zelf daar gesticht had, op
de voortreffelijkste wijze: Toledo, Leon, Tarra-
gona, Cordova en Elvira waren reeds omstreeks
het jaar 250 christelijke bisdommen.
Naar Gallië, het tegenwoordig Frankrijk brach-
ten christelijke volksverhuizers uit Klein-Azië, met
Pothinus en Ireneus aan hun hoofd, reeds om-
streeks het jaar 150, de boodschap des heils,
stichtten de Kerk van Lyon, en zonden van hier-
uit ijverige missionarissen in de overige deelen
van het land. Toen in de dagen der groote
volksverhuizing het heidensch Franken-volk op
Gallië neerviel, liep de Kerk dreigend gevaar;
doch de Heer beschermde zijnen wijnberg. Ten-
gevolge van de gedenkwaardige overwinning bij
Tolbiac bekeerde de frankische koning Clovis en
op het kerstfeest 496 werd hij met de voor-
naamsten van zijn rijk door het H. Doopsel in
de gemeente Gods opgenomen.
Het licht van het Evangelie drong ook in Enge-
land door en de oude overlevering gewaagt daar
van een christelijken koning (den II. Lucius) om-
streeks het jaar 180. Toen de heidensche Anglo-
saksen ongeveer het jaar 450 in Engeland vielen
dreigde de engelsche Kerk ten onder te gaan en
te verdwijnen. Doch Paus Gregorius de Groote
zond tegen het jaar 596 den abt Augustinus met
40 monniken als missionarissen derwaarts; en
zie, reeds 50 jaren later zien wij in Engeland
talrijke bisdommen en kloosters, waaruit zich II.
-ocr page 751-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN EUROPA.
709
zendelingen des geloofs naar alle landen van Europa
verspreidden. De II. Patricius is omstreeks het
jaar 530 de Apostel van Ierland, en zijne be-
moeiingen waren zoo gezegend, dat Ierland later
het eiland der Heiligen genoemd werd. Uit Ier-
land trok de II. Columbanus, de oudere zoo onge-
veer het jaar 505 naar Schotland; bij zijn dood
in 597 was bijna hel gansene volk tot het
Christendom bekeerd.
In Üuitschland ont-
vingen de Rijnstreken
het eerst de blijde bood-
schap van het Rijk Gods.
Reeds in het jaar 150
bestonden hier kerkelijk
geregelde gemeenten van
christenen; en toen de
11. bisschop Alhanasius
van Alexandrië in het
jaar 336 naar Trier in
ballingschap ging, trof
hij reeds katholieke bis-
schoppen aan in Straats-
burg, Keulen, Spiers,
Worms en Trier. Ook
in Zuid-Duitschland, in
de streken aan den Leek
en den Donau werd het
kruis reeds vroegtijdig
geplant; en beroemde
Heiligen, als bisschop
M; ixi mi liaan van Lorch,
Floriaan uit het land
van den Enus, bisschop
Lausane — in Windisch, later Constanz — in
Martinach, later Son — in Geneve en Chur.
De inval der Hunnen, Aüemannen en van an-
dere heidensche volksstammen verwoestten de
Kerk in Duitschland en Zwitserland wederom
grootendeels, totdat H. mannen Gods — als Fri-
dolinus, Columbanus de Jonge, Gallus, Trutpcr-
tus, Pirminus, Severinus, Rupertus, Emeranus,
Corbinianus, Kilianus,
enz. — van het jaar 500
tot 700 de Kerken van
Duitschland en Zwitser-
land wederom vernieuw-
den.
Doch de eigenlijke
Apostel van Duitschland
is de II. Boni fa ei us,
een man vol wonder-
lijke werkkracht, een
held des geloofs, van
vertrouwen op God en
der liefde, ja, evenals
de II. Paulus, een vat
van uitverkiezing. In
het jaar 680 in Enge-
land geboren, ontving
hij bij den II. Doop den
naam van Winfried, en
trad vroegtijdig in de
orde van den H. Bene-
dictus. Daar zeide hem
de stem Gods: >Draag
het licht van het Evan-
gelie naar de volken,
Dionisius van Augsburg
DE H. REMIG1ÜS DOOPT CLOVIS. (bl. 708.)
die in de duisternis en
de schaduwe des doods
en zijne nicht de II.
Afra, Victorinus van Petau hebben omstreeks
het jaar 300 Duitschland\'s bodem met hun mar-
telaarsbloed besproeid en vruchtbaar gemaakt. —
Zwitserland vereert, volgens de christelijke
overlevering, in den II. Beatus (gestorven in het
jaar H2) zijn eersten apostel; en reeds in de
christelijke oudheid bezat dit land bisschoppelijke
zetels in Augst, later Bazel — in Avenche, later
zitten.
Daar zal Ik u toonen, wat gij voor Mij
moet werken en lijden!" Vol vreugde gehoor-
zaamde Winfried aan de inwendige stem van
God, en gesterkt door den zegen van zijn abt
en van zijne medebroeders ving hij zijn missiewerk
aan, eerst bij de Friezen, daarna bij de Thu-
ringers en Hessen. Hier haalde hij den, door
de heidenen goddelijk vereerden dondereik te
Geismar omver, en bouwde van zijn hout eene
-ocr page 752-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN EUROPA.
710
II. bisschoppen en abten mei het wapen der II.
wetenschap en der christelijke liefde.
Ook onder de volken van hel noorden, d. i.
de Scandinaven in Denemarken, Zweden en
Noorwegen wilde onze Heer zijne tenten op-
slaan. Tot dit werk koos Hij, als apostel der
Scandinaven, den II. monnik Ansgarius, aarts-
bisschop van Hamburg-Bremen, die van hieruit,
omstreeks het jaar 850,
den Zweden en Denen
hel evangelie predikte,
en door het oprichten
van bisdommen en kloos-
ters het christendom on-
der hen bevestigde.
Van daaruit ving het
Kruis van den Verlosser
der wereld zijn zege-
tocht aan in het land
der Slaven, d. i. bij
de volken van Bohemen,
Polen en Rusland. De
eigenlijke Apostelen der
Slaven waren de griek-
sche monniken Metho-
dius en Cvrillus, om-
streeks het jaar 870;
en de bisdommen Posen,
gesticht 9(58, Praag 973,
en Gnesen 997 werden
de schitterende middel-
punten, van waar de
stralen van het licht
des hemels immer hel-
derder en heerlijker in
de Slavenlanden doordrongen.
Bij de Magyaren in Ilongarye ontmoeten wij
omstreeks het jaar 950, als eersten bisschop,
den monnik Hierotheus. Doch de II. bisschoppen
Piligrim van Passau en Adelbert van Praag vol-
tooiden eerst omstreeks het jaar 1000 de bekee-
ring van dit oorlogzuchtig volk, en hel aartsbis-
dom Grau werd alstoen het middelpunt der Kerk
in Hongarye. —
liet laatste volk van Europa, dat zich het licht
kapel ter eere van den II Petrus: daarmede
lag ook het heidendom in deze streek op den
Ljrond! Later werkte Winfried in Beieren, in
de Rijnlanden, zoomede in het eigenlijk Frank-
iijk, waar hij ten jare 752, op last van den Paus,
Pi pijn tot Koning van Frankrijk zalfde. In zijnen
hoogen ouderdom greep hem het vurig verlangen
van zijne jeugdige jaren wederom aan: missio-
naris te worden onder
de Friezen. Hij reisde
                 *•*
noordwaarts, doopte er
velen en ontving hier-
•oor den 2 Juni 753
de martelaarskroon, toen
hij te Dokkum dooreen
troep hcidensche Friezen
vormoord werd.
Driemaal had deApos-
tel van Duitschland de
moeielijke reis naarRome
ondernomen, om van
iien Plaatsbekleeder van
Christus den zegen, de
noodigc volmachten voor
;:ijn werk te verkrijgen,
on de Kerk van Duitsch-
land met het middelpunt
der christelijke eenheid
ten nauwste te verbinden.
Hij had van den Paus
den schoonen en betee-
kenisvollen naam van
Bonifacius — weldoener
— en de waardigheid
van aartsbisschop (van
Mentz) en van pauselijk Legaat van ganschDuitsch-
land ontvangen. Tallooze kloosters en bisdommen
danken hem hunne stichting of vernieuwing.
Toen Bonifacius stierf was er maar een groote
Duilsche volksstam meer heidensch; de Saksen
in YVestfalen, in Oostfalen en Engern. Doch ook
deze onderwierpen zich omstreeks het jaar 800
aan het Kruis, en wat Karel de Groote bij hen
met wapengeweld begonnen had, voltooiden de
-ocr page 753-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN EUROPA.                                    711
van het Evangelie deelachtig maakte, waren de
Pruisen. Te vergeefs hadden de II. bisschop
Adelbert van Praag en de II. Benedictijner monnik
Bruno, omstreeks het jaar 1000, hunne bekeering
beproefd: Beiden vielen als martelaren van hun-
nen ijver. Eerst nadat de naburige Pommeranen
en Lijflanders omstreeks het jaar 1150 het chris-
telijk geloof hadden aangenomen, nadat de monnik
Christiaan uit het klooster van Oliva, als eerste
bisschop van Pruisen, met onverdroten ijver aan
hunne bekeering gearbeid, en ten jare 1226 de
Duitsche ridderorden onder hunnen Grootmeester
Herman van Salza, te hulp geroepen had, schoot
de godsdienst van hel Kruis ook in dat land
hechte wortelen.
Doch na een bestaan van nauwelijks drie eeuwen
ging de Katholieke Kerk onder dit volk wederom
ten gronde, en — van het land, hetwelk het
\' laatst in de zegeningen van het Christendom ge-
! deeld had, ging die vreeselijke storm van de
zoogenaamde Hervorming uit, die in de zestiende
1 eeuw wederom een groot deel van Europa aan
1 de algemeene, apostolische Kerk onttrok.
|
Als wij nu, na de beschouwing van de gelij-
delijke uitbreiding der Katholieke Kerk in de ver-
schillende landen van Europa, een blik werpen
op de gezamenlijke landen van dit werelddeel,
het aantal hunner katholieke inwoners en der-
zelver kerkelijke instelling, dan leveren zij ons,
in hunnen tegenwoordigen toestand, het vol-
gende beeld:
A arts-
Bisdom mm
Apostol.
Vicariaten
kathol. Inwoners
Itisiliimini\'ii
i, t \\ ii i: \\
47
17
9
3
1
4
1
1
li
1
2
2
217
6!)
51
16
1\'2
24
5
4
49
1
11
5
i;;
o
o
I.
2.
::.
4.
5.
().
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
48.
49,
20.
Italië............
Frankrijk..........
Spanje...........
Portugal..........
Engeland..........,
Schotland...........
Ierland............
België............
Holland............
Luxemburg..........
Oostenrijk...........
Baden ............
Wurtemberg..........
Beieren............
Het overige Duitschland......
Zwitserland..........
Zweden, Noorwegen en de Poolstreken.
Europ. Rusland en Polen.....
Europ. Turkije.........
Griekenland..........
Europa ...........
\'27,000,000
36,000,000
13,951,000
3,750,000
2,060,000
400,000
5,250,000
4.600,000
1,300,000
190,000
29,500.000
915,000
566,000
3.300,000
7,725,000
1,071,000
7,000
7,300,000
650,000
30,000
1
3
3
2
fi
1
2
4
110
495
145,638,000
•20
Land: Hier hebben weleer de II. Oudvaders ge-
woond; hier werd gedurende 4000 jaren het
geheim onzer verlossing voorbereid; hier wandelde
in de gedaante van een\' slaaf de Koning der ko-
ningen, Jezus Christus, hooggeprezen in eeu-
wigheid!
Ook in dit werelddeel ontsproten uit het zaad,
90
5. De uitbreiding van de Kerk in Azië.
Wend nu het oog van uwen geest oostwaarts,
om het tweede werelddeel, Azië genaamd te be-
treden, en te beschouwen, hoe ook hier zich de
Kerk Gods heeft uitgebreid. Dit land moet gij
met diepen eerbied betreden, want het is het II.
-ocr page 754-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AZIË.
712
gelijk juk toe. Dan brak ten laatste Gods straf
over de azialische christenheid los. De perzische
Koningen, die bijna drie eeuwen lang (tot het
jaar 020) de Kerk van Azië te vuur en te zwaard
vervolgden, gaven den eersten schok; en den ge-
nadeslag gaf hun Mahomed (in 570 geboren en
in 632 gestorven,) wiens leer, een bont meng-
sel van heiden-, Joden- en christendom, met geweld
van wapenen overgansch
westelijk Azië en noor-
delijk Afrika verspreid
werd. Yan dan af is
Azië een dorre tak, die
van den boom des levens
van het christendom is
afgesneden. Eeuwen
lang heeft de macht des
doods dit werelddeel be-
dekt. *)
Toen verwekte de
Zaligmaker — die kas-
tijdt en vergeeft, die
ter neder werpt en weder
opricht — een Apostel
in den II. Franciscus
X a v e r i u s. Huis en
vaderland vaarwel zeg-
gende,gingdenaar zielen
dorstende wonderdoen-
der ten jare 1542 naar
Indië, riep daar eerst,
evenals de goddelijke
leermeester, de kinderen
tot zich, won ze, en
door hen langzamerhand
de heidensche ouders voor het christendom, en
dat Christus en de Apostelen gezaaid hadden,
rijke vruchten — Anliochië en Syrië, Tyrus en
Phenicië, Ephese en Smirna in Klein-Azië, Nisi-
bis in Mesopotamië, Sebaste in Armenië, Seleucia
in Persië, Bostra in Arabië, Salamis op het eiland
Cyprus waren reeds in de eerste drie eeuwen
van de christelijke tijdrekening de vruchtbare
volksplantingen, waaruit naar alle streken van
westelijk en zuidelijk
Azië kerkelijke regeling
en christelijk leven door-
drongen, ja zelfs tot in In-
dië *) en China \'*) scho-
ten toen reeds de stralen
van het evangeliesch
licht door.
Wie vermoedde toen,
dat dit christelijk Azië
wederom zoo spoedig
in den nacht en den
dood zou wegzinken, en
zich de zon des heils —
den loop der aardsche
zon volgende — van het
aziatisch Oosten naar
het Europeesch Westen
zou wenden? Dat zijn
de ondoorgrondelijke
wegen der goddelijke
wijsheid, maar ook —
der goddelijke gerech-
tigheid! want van lie-
verlede waren velen de-
zer azialische christenen
vergeten, wat zij aan
het evangelie te danken hadden. Hoogmoed en
en het duistere der wetenschap, dat tot dwaling
leidt, hadden de plaats van het kinderlijk geloof
ingenomen; en de wet der christelijke zuiverheid
van zeden scheen het weetgierig volk een ondra-
*) In \'t jaar 535 vond hier de monnik Cosmas christe-
lijke gemeenten, ja zelfs te Calliana een bisschop.
**) Gelijk uit een overoud, ten jare 1625 gevonden
Syrisch-chineesch schrift blijkt, heeft hier de priester Ja-
ballah omstreeks het jaar 640 het christendom verspreid.
*) Zeker hebben de Pausen in de middeleeuwen Azië,
zoo min als Afrika vergeten, en voornamelijk drongen
de door hen uitgezondene missionarissen in de 13a° en
Ufo eeuw tot in China door. Want in geene enkele
eeuw hebben de Opperherders der Zerk die heerlijke
voorzegging vergeten, die bij Isaias 66. 18—20 staat op-
geteekend: „Ik kom alle volken en alle tongen
verzamelen; zij zullen komen en zij zullen mijne
heerlijkheid zien. En Ik zal uit hen de gered-
den naar de volken, naar de zee, naar Afrika
-ocr page 755-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AZIË.
71 3
stichte Kerken en christelijke scholen. De Indi-
anen noemden hem voortaan »den Heilige, den
grooten Vader." — Van Indië snelde hij naar
Japan, waar hij door een arbeid van 2V2 jaar
vele duizenden bekeerde. Nu ging hij scheep,
om ook den Chinezen de zaligheid te verkon-
digen, doch stierf op de grenzen van dat land
den 3 December 1552, nadat hij, volgens eene
geloofwaardige overlevering meer dan 300,000
Heidenen gedoopt had!
Zijne Ordebroeders, de vaders van het Gezel-
schap van Jezus, zetteden het werk van den IIei-
lige in Indië en Japan door, bouwden in dit land
van het jaar 1552 tot 1500 bij de 250 nieuwe
Kerken, en maakten zich ook in China — door
de heiligheid van hun leven, de wijsheid hunner
leering en door het vuur hunner vindingrijke
liefde — meester van duizenden en hondcrdduU
zenden van onsterfelijke zielen voor Christus; en
ten spijt der bloedigste vervolgingen, bijzonder
in Japan, heeft het sedert dien tijd aan door
God bezielde mannen niet ontbroken, die de christe-
lijke missiën in Azië lot hunne levenstaak maak-
ten. Ondersteund door de liefdegiften van het
christelijk katholieke volk van het Westen, wed-
ijveren wereldsche priesters, Jezuiëten, Lazaristen,
Capucijnen en andere vrome kloosterlingen om het
Rijk Gods in het verre Oosten uil te breiden, ter-
wijl godvruchtige kloosterzusters in hospitalen,
weeshuizen en scholen voor het oog der verbaasde
en ontroerde heidenen het getuigenis afleggen
van de wonderlijke macht der christelijke liefde.
Velen dezer missionarissen vinden den martel-
dood — deels in bloedige vervolgingen, deels
door de overmaat van ontberingen en inspannin-
gen. Doch zie! spoedig worden de ledige plaat-
sen aangevuld, de katholieke landen van Europa
zenden hunne edelste en offerwilligste zonen, als
missionarissen, naar het Oosten, zoodat in on-
afgebrokene reeksen nieuwe helden des geloofs
in de plaats der naar den hemel geroepene over*
winnaars treden!
Zoo openbaart heden de katholieke Kerk in de
missiën *) van aziatisch Turkije (de Levant),
Persië, Indië, China en Japan een wakker en
bewonderenswaardig leven, waarvan ons de vol-
gende tabel een zeker maar oppervlakkig en
onvolledig denkbeeld kan geven:
Apostol.
Vicariaten
Bisdommen
LUI K >
Hathol. Inwoners
i. Britsch Indië .
% Fransch Indië .
3.  Portugeesch Azië
4.   Turkscli Azië .
5.   Persië. . . .
0. Birmanië. . .
7.   Siam ....
8.   Anam....
9.   China. . . .
A z i i:. . . .
729,000
230.000
220,000
068,000
6,000
5,000
6,000
M0,000
350,000
2
24
ir»
2,654,000
ennaarLydië, dat den boog s pandt, zenden; naar
Italië en Griekenland; naar de afgelcgcnstc
eilanden, die nooit van Mij hebben hooren spre-
ken, en mijne heerlijkheid niet hebben gezien.
En zij zullen mijne heerlijkheid aan de volken
bekend maken. En zij zullen al uwe broederen
uit alle volken, aanbrengen, den Hecre ten ge-
schenk e." — Doch de geschiedenis van de christelijke
zendelingen van dien tijd ligt in een ondoordringbaar
duister gehuld. Het uur, dat de Heer in zijne onna-
apeurlijke raadsbesluiten voor de wcdervcrlichling van
Azië bestemd heeft, is nog niet geslagen; en daarom was
de uitwerking van die missiën ook maar gering.
*) Wij kunnen ons van de werking en de uitkomsten
der Katholieke missiën in onze dagen een denkbeeld
vormen, als wij op eene der vele stichtingen voor mis-
-ocr page 756-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AFRIKA.
714
i met de Kerk van Azië, ook de weleer zoo bloeiende
I Kerk van Afrika.
Zeker is de gedachtenis van deze verdwenen
i Kerk bij de christenen van Europa nooit uitge-
; wischt en door geheel de middeleeuwen heen
; trachtten zielenijverige mannen — met de Kerk
van Azië — ook de afrikaansche gemeente Gods
te herstellen. Zoo trokken b.v. vijf medegezellen
van den II. Franciscus van Assisië ten jare 1212
naar Marocco: wat zij behaalden, was de marte-
laarskroon! Dezelfde pogingen wendde de on-
vermoeide Raymondus Lullus aan, die zich niet te
vreden stelde in Europa edele jongelingen tot
apostelen der Saracenen (Mahomedanen) te vor-
men, maar zelf driemaal naar Afrika overstak,
en eindelijk in het jaar 1315 den lang verlang-
den zegenpalm door zijn martelaars-bloed kocht.
Later treffen wij wederom zonen van den H.
Franciscus, Capucijnen, als missionarissen in Afrika
en wel aan de Oostkust te Mozambiek, Monomo-
tapa en Quiloa, zoomede aan de Westkust in
Congo, Anpola, Benguela en op de eilanden Bour-
bon en Ile- de France. Wij zien in 1838 een katho
liek bisdom (sedert 1867 aartsbisdom) in Algiers,
later ook in Oran, Constantine en in Ceuta ver-
rijzen; wij zien in Egypte, Abyssinië, Midden-
Afrika, zoomede aan al de afrikaansche kustlanden
missiën gesticht. Dan helaas! wat beleekenen ze, al
zijn het nog zoo blijde uilkomsten van al die
inspanningen, (nagenoeg 4Vj millioen geloovigen
onder 34 bisschoppen of apostolische vicarissen)
als wij ze vergelijken met de heerlijkheid dei
afrikaansche Kerk in dien tijd, toen over de 550
inlandsche, christelijke bisschoppen te Carthago
vergaderen konden 1
7. De uitbreiding van de Kerk in
Amerika.
a. Amerika. De bloote naam reeds moet u
met vreugde en heiligen trots vervullen! Want Ame-
rika dankt aan de katholieke Kerk zijne ontdekking,
zijne beschaving en ook groolendeels zijne bur-
gerlijke vrijheid en onafhankelijkheid in de Ver-
eenigde Slalen; zoodat onze II. Kerk, evenals op
G. De uitbreiding van de Kerk in Afrika.
In Alexandrië, de hoofdstad van Egypte had
de II. Marcus zelf eene gemeente van christenen
met een bisschoppelijken zetel gesticht; en spoe-
dig bloeide hier eene hoog beroemde christelijke
school, waar geleerde en heilige mannen de weet-
gierige jongelingen van Egypte en Klein-Azië om
zich vereenigden, ten einde ze — door het gebied
der heidensche wijsbegeerte — tot de weten-
schap des heils te leiden. Vandaar, dat om-
slreeks het jaar 300 reeds over de 100 Katholieke
bisschoppen in Egypte waren.
Van Rome uit drong het Christendom naar het
noordwestelijk Afrika door, en hier werd het oud
Carthago het middelpunt der Kerk van Chris-
tus, die zich op eene zoo wondervollc wijze uit-
breidde, dat de afrikaansche priester Tertuliaan
reeds ten jare 200 kon toeroepen: »Wij christe-
ncn zijn pas van gisteren, en toch vervullen wij
alles, wat tot nu toe het uwe was: de eilanden,
steden en dorpen, de gerechtszalen, en het leger;
wij maken nagenoeg de groole helft uit van iedere
stad.\'\' — Omstreeks het jaar 880 telde dit noord-
weslelijk Afrika met Abyssinië reeds over de 300
bisschoppen.
Met het jaar 429, toen de wilde Vandalen onder
hunnen koning Genserik naar Afrika kwamen , be-
gon hier voor de Kerk een tijd van zware ver-
volgingen en groote verliezen, totdat eindelijk de
grieksche veldheer Belisarius in 533 het rijk der
Vandalen vernietigde en de roomsche heerschappij
wederom herstelde. Doch reeds in de zevende
eeuw stortte zich het Mohamedanisme over Egypte
en geheel noordelijk Afrika neder, en begroef —
siën onze blikten werpen, met name op Let, voor twee
eeuwen in Parijs opgerichte Gezelschap der vreemde
missiën. Voor 50 jaren, d. i. in het jaar 1822 bediende
dit gezelschap in \'t geheel vijf aziatische missiën, waarin
zich toen 340.COO Katholieken onder de leiding van vijf
apostolische Vicarissen, 33 Europeesche missionarissen
en 135 inlandsche priesters bevonden; thans d. i. in het
jaar 1872 tellen we in die vijf missiën 625,338 katholie-
ken onder de leiding van 18 apostolische Vicariën, 358
Europeesche missionarissen en 311 inlandsche priesters.
-ocr page 757-
DE UITBREIDING VAN
DE KERK IN AMERIKA.                                 715
I daar ter plaatse tot christelijke beschaving te
brengen of in dezelve te bewaren. En wie kent
den naam niet van dien edelen zoon der Kerk,
. den doorluchtigen Dominikancr-monnik Bartho-
lomeus de las Casas? Vijfmaal toog de moe-
dige priester naar Amerika, om zijne dierbare
Indianen — zoo noemt men de inboorlingen van
Amerika — het heil te verkondigen, en vijfmaal
keerde hij wederom naar Spanje terug, om voor
de Koningen en Grooten van het rijk — monde-
ling en door menigvuldige schriften en boeken —
als advocaat der verdrukte Indianen op te treden.
Met onbeschrijfelijke smart zag hij al zijne pogin-
gen, om hun de burgerlijke vrijheid te verschaffen,
door de hebzucht en list der Spaansche bestuur-
i ders in Amerika verijdeld; en daarom nam hij
het besluit, om, als eenvoudig missionaris de
| zonen van de wildernis minstens de vrijheid van
j kinderen Gods te bezorgen. Zoo doorliep hij,
hoewel reeds een hoogbejaard grijsaard, de on-
rnelelijke velden van Amerika. Gansche nachten
smeekte hij door vurige gebeden den zegen des
hemels over zijne innig geliefde kinderen, de arme
Indianen af; en des daags zocht hij ze in hunne
bosschen en grotten op, en sprak hun van dat
waar, bovenaardsch vaderland, waar voor hen,
na de ellenden van dit kortstondig aardsch leven,
de ware, volmaakte vrijheid bloeien zou. In den
ouderdom van 92 jaren ten jare 1560 werd ook
hij na dit hemelsch vaderland opgeroepen.
Eindelijk durven wij beweren, dat ook de eer
der ontwikkeling van Noord-Amerika tot gods-
dienstige *) en burgerlijke vrijheid aan
de katholieke Kerk toekomt. Want evenals moe-
dige en voor de ware vrijheid bezielde katholie-
de oude wereld, zoo ook op de nieuwe aan gene
zijde van den Oceaan zich het grootste recht
verworven heeft!
Reeds de ontdekker van Amerika, Christoffel
Columbus was een zoon van deze Kerk, en
daarenboven een sterkgeloovig, vroom zoon van
de Kerk.*) Het doel, dat hem in zijne ontdek-
king bezielde en leidde, was katholiek. **) Katho-
lieke priesters waren de trouwste vrienden en
helpers van Columbus. *\'*) En dankte hij niet
al die wetenschappen, die hem tot de ontdekking
van Amerika leidden of daartoe behulpzaam ge-
weest waren, aan de katholieke Kerk, aan de
kloosterscholen en aan de door de Kerk gestichte
Universiteiten?
Op dezelfde wijze als de ontdekking, maakt
ook de beschaving van Amerika de eer der
Kerk uit. Deze was het, die het eerst en met
allen nadruk eene zachte behandeling en de vrij-
heid voor de amerikaansche inboorlingen eischte. f)
Deze was het, die gedurende 400 jaren uit de
oud-katholieke landen van Europa helden van
geloof en liefde overzond, om de inboor!in-
gen, zoowel als de europeesche landverhuizers
*) De groote, vrome Columbus maakte in zijn testament
<le uitdrukkelijke bepaling: „Ik verlang van mijnen zoon
don Diego, of van hem, die in het bezit van mijn ver-
mogen komt, dat in geval er eene scheuring of berooving
mocht plaats hebben, zij zich beijveren, hunne personen,
hunne macht en hunnen rijkdom aan de voeten van
zijne Heiligheid neer te leggen."-------Verder:
„Ook gelast ik mijnen Zoon don Diego, geene moeite of
kosten te sparen, om de inwoners van Indië (d. i. de
Amerikanen) tot ons H. geloof te bekeeren."
•*) In het aangehaalde testament zegt Columbus: „Toen
ik de ontdekking ondernam, geschiedde dit met het doel,
den Koning en de Koningin te verzoeken, al de gelden,
welke van de veroverde landen mochten komen, aan te
wenden, om Jerusalem te hernemen.\'*
***) Columbus verhaalt zelf: „Toen ik allen ten spot
was, bleven mij slechts twee monniken in hunne liefde
getrouw Deze waren de Franciscaner Parez de Marchena
en de Dominicaner Diego Deza.
f) Zoo b. v. gaf Paus Paulus III in \'t jaar 1537 een
eigen apostolisch schrijven, om de Amerikaansche inboor-
lingen als waarachtige en rrije menschen, die niet tot
slaven gemaakt mochten worden — te verklaren."
*) Het waren Katholieken, die hier het eerste voor-
beeld van godsdienstige verdraagzaamheid en
onbeperkte godsdienstvrijheid gaven, terwijl de
Katholieke lord Georgius te Baltimore in zijnen staat
I Maryland 1619 de zoogenaamde akte van verdraagzaamheid
voor alle belijdenissen uitvaardigde — op een tijd, dat
de Protestanten nog in de overige Staten van Amerika
door strafwetten dwongen, de Zondag-godsdieustoefening
in Protestantsche Kerken bij te wonen, ze onbekwaam
om te erven verklaarden enz.
-ocr page 758-
716                                DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AMERIKA.
ken in de vrijheidsoorlogen der Vereenigde Stalen
tegen Engeland 1773—1783 in de eerste gelede-
ren streden, *) zoo namen ook trouwe en uit-
stekende zonen der Kerk — zooals Thomas Fitz-
simon, Daniël Garroll enz. — aan het ontwerp
en de invoering der beroemde Staatsregeling van
de Vereenigde Staten een eervol aandeel — het-
geen ook de eerste President van den nieuwen
Statenbond, Georgius Washington, plech-
tig erkende. *)
b. Nadat wij in \'t algemeen de verhouding
tusschen onze H. Kerk in Amerika, het sland der
toekomst\'\' gezien hebben, moet de blik van onzen
geest de eerwaardige missionarissen opzoeken en
de werkzaamheid dier moedige mannen beschou-
wen, die deels den amerikaanschen inboorlingen,
JÖARTHOLOMEUS DE LA CASAS.
een groot leger, edele veldheeren en 1500 millioenen francs
voor den Amerikaanschen vrijheidstrijd, maar trad ook —
door den zedelijken invloed van zijn Koning—ten behoeve
van de amerikaansche vrijheid voor gansch Europa in de bres.
*) Op het „adres der Roomsch Katholieken van Ame-
rika," antwoordde Washington: Hij hoopte, dat Noord-
Amerika het vaderlandslievend aandeel, dat de Katholie-
ken aan de voltooiing onzer vrijheid genomen hadden,
evenals de gewichtige bijstand, die hun eene Koomsch
Katholieke natie verleend had, nooit zou worden vergeten."
*) De eerste zeeslag in dezen oorlog, 11 Mei 1775
werd door een Katholieken bevelhebber geleverd. Een
Iersch Katholiek is de „Vader der Amerikaansche Marine."
Washington\'s eerste Adjudant, Generaal Stephan Moylan,
en vele der eerste, dapperste Generaals van dien tijd
waren Katholieken, en wel vast besloten, trouw geloo-
vige Katholieken. Katholieke priesters, als de patriot
Pater Gibault zegenden de wapenen der Amerikaansche
viijheidstrijdcrs. En het land van den „oudsten Zoon
der Kerk", het Oudkatholieke Frankrijk, gaf niet enkel
-ocr page 759-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AMERIKA.
717
den Indianen *) het Rijk Gods verkondigd,
deels de uit Europa overgehuisdekatho-
lieken in hun II. Godsdienst bewaard en tegen
de aanvallen der ketters gewapend en beschermd
hebben. Want beide deze zaken behooren tot de
grootsche taak der katholieke Kerk in de nieuwe
wereld.
Reeds in de eerste jaren na de ontdekking van
Amerika trokken twaalf priesters met den Bene-
diclijner-abt Bernard Boyl aan hun hoofd over
den Oceaan en wijdden den G Januari 1494 op
Haïti de eerste christelijke Kapel van Ame-
rika. Hierop traden weldra in hunne voetstappen
Franciscanen, later Dominicanen en het menigvul-
digst en werkzaamst de Vaders van het gezelschap
Jezus. Zij waren het, die het eerst zich door
de doornen en distelen der wouden een weg
baanden; zij waren het, die het eerst de gren-
zen van eiken afzonderlijken Indiaanschen stam
overschreden; zij waren het, die het eerst het kruis
in de bosschen geplant en aan diens voet blij-
moedig hun bloed vergoten hebben. Welke onster-
felijke roem voor onze II. Kerk: de geschiedenis
van bijna elke amerikaansche stad, van schier eiken
staat wijst ons in den beginne op een of anderen
zielenijverigen, katholieken missionaris, die hier
voor den Verlosser der wereld een Kerkje en
daarnaast eene armoedige cel voor zich zelven
gebouwd, eerst de Indianen en later de Europeesche
landverhuizers rondom zich verzameld, en op die
wijze den grondslag tot groote gewesten, steden
en staten gelegd heeft. En wie beschrijft ons
de ongemakken, het strijden en lijden dier man-
nen Gods! Zich met de aks in de hand met groote
moeite een weg banende, moesten zij de eeuwen
*) Nog heden ten dage zijn er in Amerika — op
nagenoeg 54 millioenen overgehuisde Europeanen, Negers
en Chineezen — bijna 20 millioenen Indianen en Indi.
aansck gemengd ras, die voor het grootst gedeelte tot
de Katholieke Kerk behooren, en in sommige streken
zoo hartelijk, dat een nieuw, en goed ingelicht schrijver
over sommige Indianen in het Rotsgebergte schrijft:
„Noemde men dit volk enkel godsdienstig, dan verkreeg
men slechts een zwak denkbeeld van hunne diepe vroom-
heid en godsvrucht die al hun doen en laten bezielen. Zij
zijn meer een volk van Heiligen, dan een troep wilden.
oude bosschen doorkruisen, de onmetelijke een-
zame en ongebaande prairiën doortrekken, over
opgezwollen boeken, geweldige stroomen en ge-
vaarlijke zeeën óf in gebrekkige bootjes oversteken
óf over het krakend ijs heengaan. Zij hadden
zoowel met honger, koude, hitte en ziekte als
met het wantrouwen, den list en den bloeddorst
der wilden te kampen. Maar weinigen hunner
— zooal b.v. Pater Antonius Vieyra, de apostel
van Brazilië — stierven een natuurlijken dood,
of vonden hunne rustplaats op eenen grond,
dien de Kerk had ingewijd. Sommigen — gelijk
pater Marquette, de ontdekker van de rivier de
Missisippi — bezweken onder hunne vermoeie-
nissen en ontsliepen buiten in de wildernis, en
hunne bedroefde medegezellen maakten hun een
graf in de weidevelden. Anderen vonden als het
offer van liefde hunnen dood aan de sponde van
pestlijders, gelijk de eerwaarde paters Turgis en
Dablon. Onnoemelijk velen stierven eenzaam en
\'verlaten, door geen sterveling gezien, in de wil-
dernis, en hunne lichamen waren de prooi van
gieren. Velen verwierven de nog heerlijker marte-
laarskroon, zooals de eerwaardige paters Jogues,
Corpo , Souel, Chabanel, Ribourde , Breboeuf,
Lallement en anderen, terwijl zij óf onder de
slagen der razende wilden nedervielen, óf moor-
dadig afgemaakt werden, óf aan vuurpalcn stier-
ven. Alleen de roode zonen van de wildernis
hadden in hunne doodsuur rondom hen gestaan
en het gebed van den stervenden missionaris
door hun wilden triomfkreet overschreeuwd.
Het heerlijkst bewijs, hoeveel de offervaardige,
vindingrijke liefde van den christelijken missio-
naris vermag, leveren de Jezuiëten in Chiquitos
en Paraguay aan de Plata-rivier. Evenals de
monniken van het Westen, na de dagen van de
groote volksverhuizing, vormden ook zij het
grootsche plan, daar de ruwe volksstammen niet
alleen tot het christelijk geloof te bekeeren, maar
ze ook tot burgerlijk vrije, beschaafde, gelukkige
natiën te maken. Philippus III van Spanje keurde
hun plan goed in het jaar 1610; en hierdoor
ontstonden en bloeiden gedurende 180 jaren de
beroemde 30 Jezuiëten-nederzettingen in
-ocr page 760-
718                                   DE UITBREIDING VAX DE KERK IN AMERIKA.
Zuid-AmeriKa. Onder de wijze leiding der Jezuiëten
werden de ruwe Indianen lot landbouwers, hand-
werkslieden en kunstenaars gevormd, zelfs in de
krijgskunst onderwezen, en van wapenen en ge-
schut voorzien om zich tegen hunne naburen te
beschermen. De vrome missionarissen waren ter
zelver lijd de leeraars, priesters, vaders en vor-
sten van het volk. Op die wijze werd het aan
vrome zeden, matigheid en huiselijk leven gewoon
gemaakt. De handhaving der wetten werd door
godsdienstige broederschappen bevorderd — en
in plaats van menscheneters, in ontucht van aller-
lei aard verzonken, gulzige , bijgeloovige wil-
den, zag men na ver-
Deze aangroei van onze II. Kerk is het merk-
waardigst in de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika. In het jaar 1790 telden deze staten
op 3 millioenen inwoners, nagenoeg 50,000 katho-
lieken, dus zoo wat het zestigste gedeelte; eene
halve eeuw later, 1840, telden ze op 17 milli-
oenen inwoners, nagenoeg 3 millioenen katho-
lieken, dus meer nog dan het zesde gedeelte!
De lersche Franciscaner Karel Whelan stichtte
de eerste vaste katholieke gemeente New-York
in 1783; thans telt deze gemeente ver over de
100,000 leden! De eerste aartsbisschop der Ver-
eenigde Staten was de door kennis , gods-
vruchten geestkracht
uitslekende Dr. Johan
Caroll. In het jaar 1792
hield hij te Baltimore
de eerste Synode in de
Vereenigde Staten:
naast hem waren zijne
drie vicarissen, de be-
stierder van zijn Semi-
narie en 16 priesters.
Vier en zeventig jaren
later, in October 1866
zien wij op hetnoord-
amerikaansch Natio-
naal Concilie (consili-
um plenarium) van
Baltimore om den
loop van enkele jaren
eene zachtmoedige,
matige, kuische, kin-
derlijk godvruchtige
schare van christenen,
c. Vraagt gij nu
naar de algemeene uit-
komst van deze apos-
lolische werken, dan
doen zich aan uw oog
voor de talrijke kathe-
dralen, de duizenden
en nogmaals duizenden
groote en kleine ker-
ken, de ontelbare kloos-
ters, de menigvuldige
bisschoppelijke zetels,
Dr. JOHAN CAItOLL, Aartsbisschop.
apostolischen Legaat 7
aartsbisschoppen en 36
de honderdduizenden
pastorieën en over de40 millioenen katholieken»
die in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika in een-
beid met den algeineenen Vader der christenheid,
met den paus verbonden zijn en wier getal met
eiken dag op verbazende wijze toeneemt.
bisschoppen geschaard!
Geheel Amerika telt ongeveer 74 millioenen
inwoners; daarvan zijn bijna het twee-derde ge-
deelte, namelijk 42 millioenen katholiek.
-ocr page 761-
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AMERIKA.                                   719
Apostol.
Vicariaten
Aarts-
Rissch oppen
Mathol. Inwoners
Bissehoppen
L A IS • E lü
I. Noord-Amefuka heeft 14,302,400 Ka-
THOLTF.KEN . 04 Kf.RKE1.IJKE OppERHER-
DERS.
1.  De vereenigde Staten .
2.  De Engelsche Koloniën
3.  De Fransche Koloniën.
4.  Mexico......
43
16
4,700,000
1,000,000
2.400
8,000,000
2
2
1
II.
Midden-Amerika heeft 5,440,000 Ka-
thol1eken , 24 kerkelijke opper-
herijers.
Centraal-Amerika........
Haiti.............
De Spaansche bezittingen.....
De Engelsche bezittingen......
De Fransche bezittingen......
De Hollandsche bezittingen.....
2,200,00(1
5(K),000
2,000,000
: 140,000
300,000
40,000
1
1
2
1
1.
2.
3.
1.
5.
0.
III
5
4
:i
1
->
•2
1
1
Zuid-Amerika heeft 22,300,000 Ka-
tholieken , 52 kerkelijke üpper-
HERDERS.
Venezuela...........
Nieuw-Grenada.........
Ecuador............
Peru.............
Bolivia............
Chili.............
De La Plata-staten........
Brazilië............
Paraguay...........
Uruguay ...........
Te zamen . . .
1,500,000
2,000,000
1,000,000
2,500,000
2,000,000
1,500,000
1,100,000
8,100,000
1,400,000
300,000
4
7
:;
7
3
3
i
11
I
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
132
25
42,042,400
in den weg. Doch het bloed der martelaren —
b. v. van de eerwaarde paters Ghanel en Mozzu*
coni, van den bisschop Epalle en van anderen, dat
den grond van Australië gedrenkt heeft, schijnt
ook hier het zaad der christenen te zijn gewor-
den en bijzonder geven ons de heerlijk bloeiende
missiën van de Benedictijnen *) in westelijk
8. De uitbreiding van de Kerk in Aii.slra/iê.
Veel minder bemoedigend, dan in Amerika is
het beeld, dat ons de Katholieke Kerk in Australië
aanbiedt ofschoon het eigenlijk Vastland (Nieuw-
Holland) al in het jaar 1616 ontdekt, en reeds
9ü jaren vroeger op de Philippijnsche eilanden
het bisdom Manilla gesticht is, verkrijgt de Kerk
daar toch eerst sedert het begin dezer eeuw eene
noemenswaardige uitbreiding. Het op vele plaat-
sen zeer ongezond moorddadig klimaat, de onhan-
delbaarheid der inwoners en bijzonder het drijven
der zoogenaamde Methodisten leggen den Katho-
lieken missionarissen de grootste moeielijkheden
*) De Spaansche Benedictijn Salvado, bisschop van
Porto Vittoria, en Serra, bisschop van Porth drongen
met 40 Kloosterbroedcrs de eeuwen-oude bosschen in, om
een Nieuw-Nursia als middelpunt van beschaving te
stichten. En zie, wat men in Europa voor onmogelijk
gehouden had, dat gelukte aan den apostoliachen ijver
dezer zonen van den H. Benedictus! De wilde men-
scheneters, van lieverlede aan het zwervend nomaden»
91
-ocr page 762-
i
DE UITBREIDING VAN DE KERK IN AUSTRALIË.
720
voudige kracht van eene en dezelfde genade Gods
in de II. Sacramenten — gelaafd uit de levens-
bron van een en dezelfde offerande, strevend
naar de heerlijkheid van een en hetzelfde doel.
Waarlijk een Rijk dat zijns gelijke in de ge-
schiedenis der wereld niet heeft!
En aan U, Koning der koningen, aan U, aan-
biddelijke en innig geliefde Heer en Verlosser,
Jezus Christus behoort dit Rijk! Gij zijl de ware,
hoogheerlijke Salomon, van wien de Psalmist (71)
zingt: Deze Koning zal blijven met de zon
en voor de maan van geslacht tot ge-
slacht. En al de Koningen der aarde
zullen Hem aanbidden, alle volken zul-
len Rem dienen. De Ethiopiërs zullen
zich voor Rem neder werpen, de Konin-
gen van Tarsis en de eilanden zullen
geschenken opdragen, de Koningen van
Arabië en Saba zullen giften brengen.
En Hij zal heersenen van de eene zee
tot aan de andere, tot aan het einde der
aarde. — Dit Rijk hebt Gij gevormd en be-
houdt het U voortdurend te midden van de te-
genspraak der wereld en van de hel. Waarom
hebben de Heidenen getierd, en de vol-
ken ijdele dingen beraamd? De Konin-
gen der aarde zijn te voorschijn gekomen
en de Vorsten zijn te zamen vergaderd
tegen den Heer en tegen zijn Gezalfde,
en zeggen: Laat ons hunne banden bre-
ken, en hun juk van ons afwerpen. Doch
Gij lacht hen uit; want Gij z ij t Koning
gesleld over Sion, den heiligen berg;
de volken zijn U tot uw erfdeel gege-
ven en het uiterste der aarde tot uwe
bezitting. Ps. IL — In dit Rijk leeft Gij voort
en volstrekt het werk uwer verlossing met ver-
wonderlijke, geheimvolle kracht tot het einde
der wereld. Daarom zij de naam uwer heer-
lij kheid eeuwig gezegend, en de gan-
sche aarde worde met uwe heerlijkheid
vervuld. Amen. Amen! Ps. 71: 19.
Australië het recht op de schoonste verwachtin-
gen. — Op dit oogenblik lelt geheel dit wereld-
deel (d. i. Nieuw-Holland met de overige groote
en kleine daartoe behoorende eilanden) bij de
5 millioenen Katholieken in 23 bisdommen of
apostolische vicariaten.
Op zulke wijze heeft zich dan Christus aan de
volken van al de werelddeelen geopenbaard en
overal zijn Rijk gevestigd. Dit Rijk telt over de
200 millioenen geloovigen, geleid en onderwezen
door nagenoeg 1000 *) aartsbisschoppen, bis-
schoppen of apostolische vicarissen en door meer
dan 280,000 wereldlijke priesters. Daarneven
ï-taan 7100 mannen-klooslers, waarin over de
100,000 kloosterlingen en OoOO Godshuizen, waarin
bij de 110,000 vrouwelijke kloosterlingen, door
de beoefening der drie Evangelische Raden, van
vrijwillige armoede, onbeperkte gehoorzaamheid
en heilige zuiverheid, naar de christelijke vol-
maaktheid dingen.
Welk Rijk! Hoe onmetelijk en tevens hoe
nauwkeurig geregeld en innig vereenigd, bestuurd
door een en denzelfden opperherder, den Paus —
verlicht door het zonnelicht van een en hetzelfde
geloof — verwarmd met de stralen van een en
dezelfde liefde — geregeerd door het gezag van
een en dezelfde wet, verlevendigd door de zeven-
leven ontwend, begeven zich onder de leiding der mon-
niken aan de lasten van den akkerbouw, leeren van hunne
meesters allerlei handwerken en vormen thans in al-
lerlei opzicht eene zoo voorbeeldige kolonie, dat een
protestantsch predikant, die hen bezocht, aan zijne over-
heid berichtte: Wat ik in de benedictijner miss ie
.Neu-Nursia gezien heb, heeft mij aan de eerste
tijden der Kerk herinnerd.
*) Volgens oflicieele opgave van den 1 Mei 1870 had-
den op het Vaticaansch Concilie te Itome (de abten,
Vicarissen-generaal enz. niet medegerekend) 51 Kardi-
nalen, 11 Patriarchen, 10 Primaten, 166 Aartsbisschoppen
en 739 Bisschoppen, zitting en stem.
-ocr page 763-
NEGENDE HOOFDDEEL
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS VERLOSSER
ENHOOGEPRIESTER DE ONTWIKKELING VAN DEN
CHRISTELIJKEN GODSDIENST.
1.
____PS^<--\'
hristus heeft zijn Rijk voor de
menschen van alle landen en
lijden gesticht, zij zijn zijn
wezenlijk eigendom: als Hooge-
I priester heeft hij ze door zijn
bloedig offer aan het kruis vrij-
gekocht. Doch evenals Hij ze
door dit offer tot zijn eigendom
gekocht heeft, bewaart Hij zé
ook altijd als zijn eigendom,
terwijl Hij zijn offer onophou-
!& delijk vernieuwt, en in zijne
Kerk, als Hoogepriester tot het
einde der wereld voortleeft.
Vandaar is het II. Misoffer
het middelpunt van den
christelijken godsdienst.
Daarbij is Christus zelf deOpper-
priester! Hij zelf vernieuwt, door de hand en
den mond van den priester, het offer zijner ver-
lossing op waarachtige wijze, stelt het op alle
plaatsen tegenwoordig, en zet door zijn II. Geest
de \' oversten der Kerk aan, dezen hoogpriester-
lijken godsdienst door zinrijke godsdienstplech-
tigheden, treffende godvruchtige oefeningen,
schitterende feesten en prachtige tempels te ver-
heerlijken.
De christelijke godsdienst is dus eigenlijk het
voortgezet huwelijk van den hemelschen Bruide-
gom met zijne bruid, van den Hoogepriester met
zijne Kerk, hunne wederkeerige, geheimvolle toe-
wijding van liefde: de godmenschelijke Bruidegom
geeft zich geheel en al aan zijne bruid door het
offer van zijn sacramenteel lichaam en bloed; en
de Kerk komt den hoogpriesterlijken Bruidegom
te gemoet en wijdt zich geheel en al aan Hem
toe door die aanbidding en dat liefde-betoon,
welke blijken uit de godsdienstplechtigheden, god-
vruchtige oefeningen, feesten en tempels — zoo-
als dit nu in dit hoofdstuk uitvoerig besproken
zal worden.
2. De plaats, waar de II. Apostelen en hunne
eerste opvolgers met de geloovigen te zamen kwa-
men om den godsdienst te vieren, waren een-
voudige kamers en zalen in particuliere huizen.
Rijke mannen of vrouwen, tot het christen-
dom bekeerd, waren blijde tot dat doel hunne
woningen voor de kleine gemeente van chris-
tenen te openen. Dan weldra braken verschrik-
kelijke vervolgingen tegen hen los, zoodat zij
de verborgenste schuilhoeken voor de viering
der II. geheimen moesten opzoeken, als holen,
onderaardsche kelders en grafsteden.
In dat opzicht zijn de romein sche Catacom-
ben het gedenkwaardigst; het zijn buitengewone,
veelvuldig kronkelende onderaardsche gangen,
waarin de christenen der drie eerste eeuwen
hunne dooden, bijzonder de II. martelaren, be-
groeven. In deze stad van graven vluchtte de
schare van christenen gedurende de vervolging.
Hier holden zij groote, dikwijls sierlijke kapellen
uit in den tufsteen, een in den kreits van Rome
en omstreken zeer verspreide steen: de altaarsteen
vormde het graf van dezen of genen II. martelaar;
een eerbiedwaardig grijsaard, wellicht reeds meer
dan eens om de belijdenis van Jezus Christus
-ocr page 764-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CIIRISTELIJKEN GODSDIENST.
722
gefolterd en met wonden overdekt draagt aan het
altaar de II. oflerande op. Hij is de bisschop
van Rome, die hier de gelrouwe schaar rondom
zich vergaderd heeft, om ze door de hemelsche
spijze tegen den nabij zijnden marteldood te ver-
sterken. Deze catacomben onder den grond van
Home zijn de onderaardsche, goed verschanste
legerplaatsen, waar zich de strijders van Christus
door Gods woord, offer-
anden, en wederkeerig
gebed tot den zegevie-
renden strijd tegen hel
heidensch Rome boven
den grond toerustten.
En zie, na een strijd van
300 jaren hebben zij de
overwinning behaald.
Het gebed, de ofleran-
den en het bloed der
martelaren hebben ge-
zegevierd! liet heidensch
Rome is gevallen, en
Keizer Constantijn de
Groole heeft de vaan
van het kruis geplant.
Sinds dit tijdvak zien
wij overal, zoo wel in
het Oosten als in het.
Westen heerlijke Kerken
van verschillenden bouw-
trant, ter eere van den
Verlosser der wereld
verrijzen. De gewone
grondvorm der kerken
is het kruis, en verte-
genwoordigt den aan
                 DE CATACOM
het Kruis hangenden Zaligmaker. Het voorste,
ietwat verlengd gedeelte, het koor met het al-
taar, stelt het hoofd van Christus voor; het
grooter verlengd gedeelte, het zoogenaamde schip
van de Kerk, het lichaam van Christus; de beide
zijvleugels rechts en lihgs, of het zoogenaamde kruis,
tusschen het koor en het schip verheelt de armen
van Christus. Ten hemel opgaande pilaren, waarop
de sterke bogen van het gewelf rusten, richten
gevoel en hart van de geloovigen hemelwaarts;
geweldige torens en hooge koepels verkondigen
den reiziger reeds van verre, dat hier de Koning
der Koningen zijnen troon heeft opgeslagen — ter-
wijl binnen in den tempel bouwmeesters, beeldhou-
wers en kunstenaars zich beijverd hebben om aan
de pilaren, aan de zijmuren, aan de ramen de heer-
lijkheid des Zaligmnkers en de buitengewone rijk-
dommen zijner barm-
hartigheden in zinne-
beelden voor te stellen.
Wie kan al de tem-
pels opsommen, die in
den loop van 1500 ja-
ren inde geheele chris-
tenheid gebouwd wer-
den? Gebouwd — niet
alleen met het goud van
inildadige vorsten en
koningen, maar ook van
de liefdegiften van mil-
lioenen en millioenen
eenvoudige landlieden,
van vrome ambachtslie-
den en arme daglooners,
die zich gelukkig acht-
ten, hun penningske,
tot verheerlijking van
den in zijne tempels
werkelijk tegenwoordi-
gen Hoogepriester, bij
te dragen I Op zulke
wijze wordt ook nog
in onze dagen aan den
eerbiedwaardigen Dom
bes TE rome.
                  te Keulen gewerkt; *)
op zulke wijze werd voor 250 jaren de heerlijkste
tempel op aarde de St. Pieterskerk te Rome op het
graf van den prins der Apostelen, den II. Petrus vol-
tooid: de 100 millioenen guldens, die aan dezen
bouw besteed werden, zijn de liefdegiften van ge-
heel de katholieke wereld! En nooit is het den
*) Zoomede in ons land aan de restauratie ran de pruc li-
tige St. Jan te s\' Bosch enz. (de vertaler).
-ocr page 765-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHRISTELUKEN GODSDIENST.                      723
streeks het jaar 325 kwamen de godsdienstplech-
tigheden en gebeden bij het II. misoffer grootendeels
met de tegenwoordige overeen.
De goddelijke dienst werd in twee hoofddeelen
onderscheiden: in de mis der Catechumenen,
waarbij de nog niet gedoopte leerlingen, verder
de boetelingen, ja zelfs de Heidenen mochten
tegenwoordig zijn — en in de eigenlijke mis,
waarin alleen de gedoop-
tegeloovigen tegen wooi-
dig waren. De mis dei-
Catechumenen begon
met Psalmen, die door
de aanwezige geloovi-
gen, in twee koren ver-
deeld, gezongen werden
(het tegenwoordig gebed
aan den voet van het
altaar, bij afwisseling
door den priester en de
misdienaren gebeden);
daarop volgde de smee-
king om barmhartigheid
(Kyrie eleyson), en
den lof van den driemaal
heiligen God (Gloria),
waarop de bisschop het
aanwezig volk groette
(Pax vobis of Do-
minus vobiscum) en
het zoogenaamd verza-
melingsgebed (Collee-
ta) in aller naam ver-
richtte. Nu trad de
armsten katholiek in de gedachte gekomen zulke
pracht verkwisting te noemen. Hij weet, dat,
waar de Hoogepriester Jezus Christus de volheid
zijner schatten en genade uitstort, hel de plicht
èn van den rijke èn van den arme is, Hem blij-
moedig en met een dankbaar hart het beste van
zijne bezitting te wijden.
3. Keeren wij ons nu van de geschiedenis
der Kerkgebouwen, tot
de kerkelijke handelin-
gen en godsdienslplech-
tigheden, dan vinden wij
ook hier eene geleide-
lijke, steeds heerlijkere
ontwikkeling; want het
Rijk Gods is gelijk aan
een zaadkorrellje, dat
opgaan en groeien moet.
o. Hoe het met den
christelijken godsdienst
ten tijde der Apostelen
gesteld was, leeren ons
de II. Lucas in de Hande-
lingen der Apostelen en
de II. Paulus in zijne
Brieven. Het middelpunt
vormde de plechtigheid
van het Avondmaal, het
H. Misoffer. Daarmede
waren verbonden ge-
meenschappelijke gebe-
den, voorlezingen uit de
II. Schriften en derzel-
ver verklaring, Psalmen-
gezang en christelijke
HËT-H. MISOFFER IN DE CATACOMBEN.
Lezer voor den lezenaar
om een gedeelte uit de
brieven van de Apostelen (E pi stola) ol\' uit het
Oud Testament voor te lezen. Daarop werd ge-
meenschappelijk een Psalm (Graduale) gezongen
en nu de voorlezing van het Evangelie door
den lezer of den diaken, hetwelk de bisschop on-
middellijk aan het volk verklaarde. Daarmede
was de mis der Catechumenen geëindigd, en de
diakenen verwijderden de ongeloovigen, de nog
niet gedoopte leerlingen en de boetelingen.
lofliederen en een ge-
meenschappelijk liefdemaal. De wijze, waarop dit
alles met den eigenlijken godsdienst (de offerande
van brood en wijn, — de Consecratie en de
Communie:) verbonden werd, was destijds in
verre na nog niet zoo nauwkeurig bepaald als
nu, doch werd dit in den loop der eerste zes
eeuwen door uitstekende bisschoppen, groote
pausen en Kerkvergaderingen — steeds meer; en
reeds ten tijde van Constantijn den Groote, om-
-ocr page 766-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CJIKISTELIJKEN GODSDIENST.
1U
Dei) en den kus van vrede, werd de II. Com-
munie aan alle aanwezigen uitgedeeld en daarop
een deel van het II. Sacrament in eene afzonderlijke
plaats of tabernakel bewaard. Eindelijk volgde een
herhaald dankgebed en dan de plechtige weg-
zending (Ite missa est).
Welk gevoel van geloovigen en blijden eerbied
moet zich van ons hart meester maken, als wij
zien, hoe de allerheiligste offerande, die wij te-
De eigenlijke mis begon met de afzondering
van brood en wijn uit de algemeene offers der
geloovigen. Het, tot den II. dienst afgezonderde
brood en wijn werd nu opgedragen, de diaken
reikte den bisschop het water om de handen te
wasschen en dan volgde de herhaalde vraag tot
de geloovigen: of soms den een tegen den an-
deren iets op het harte had. Daarop zong de
bisschop den lof Gods (Praefatio) en sloot
DB St. PIETERSKERK TE ROME.
genwoordig bijwonen, reeds voor 15, 16 en 17
eeuwen schier op geheel en al dezelfde wijze als
op dit oogenblik, door onze, in den fleer ont-
slapene voorouders, de eerste christenen, gevierd
werd — — als wij, ondanks den zorgvuldigen
eerbied, waarmede de christenen der vier eerste
eeuwen hunne II. geheimen voor de Heidenen en
Joden verborgen, desniettemin uit de Schriften
der oudste Kerkvaders, zoowel als uit de eer-
waardige overblijfsels, eeuwenoude opschriften en
met den lofzang der Engelen: »Heilig, heilig,
heilig is de Heer" enz. (Sanctus) waarmede
geheel het volk instemde. — Nu begon het hei-
ligste deel van de mis, de zoogenaamde Canon,
die sedert Gregorius den Groote, d. i. sedert
het jaar 600 tot op onze dagen geheel en al
onveranderd gebleven is. Na het gebed voor
alle levende geloovigen, de Consecratie en op-
heffing der II. gedaanten, het gebed voor de in
Christus overledenen, hel Onze Vader, het (Agnus
-ocr page 767-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CIIWSTELIJKEN GODSDIENST.                       725
telijke eeredienst niets anders is dan de werkelijke
voortzetting van het werk zijner verlossing.
b. De genade van dit offer der verlossing stort
zich, sedert weldra 2000 jaren, in den zevenvou-
digen stroom der II. Sacramenten, over de chris-
tenheid uit; en u, christelijke Lezer, kan het niet
anders dan hoogst welkom en aangenaam zijn,
als u hier verhaald wordt wat de geschiedenis
over de wijze van toediening der zeven 11. Sacra-
beelden in de Catacomben duidelijk zien, dat toen
reeds aan de wezenlijke tegenwoordigheid van
Jezus Christus in het II. Sacrament des Allaars
met onwrikbaar geloof vastgehouden, en de II.
Mis, juist zooals nu voor levenden en overledenen
opgedragen werd-------als wij eindelijk onder-
vinden, dat niet slechts het wezen van de H. Mis
door alle eeuwen hetzelfde gebleven, maar dat
ook hare ceremoniën, zooals die nu gebruikt
HET INWENDIGE VAN DE Si. PIETERSKERK TE ROME.
menten heeft overgeleverd.
Overeenkomstig de leer van Christus werd het
IL Doopsel van nu af niet alleen als de verlos-
sing van de erfzonde, maar in \'t algemeen als de
opname van den mensch in het Rijk Gods en tot
medelidmaatschap van de Kerk beschouwd. In
de christelijke oudheid werd de doopeling behoor-
lijk in het water gedompeld en sedert de vierde
eeuw bouwde men lot dat einde, in en buiten
de kerken, eigene doopkapellen, doch de zieken
worden, reeds in de eerste zes eeuwen van de
christelijke tijdrekening door II. mannen als Basi-
lius, Chrysostomus, Ambrosius, Gelasius, Leo
den Groote en Gregorius den Groote volkomen
naauwkeurig en geldig vastgesteld werden — hoe
wij dus, met onzen huidigen katholieken eere-
dienst geheel en al op den bodem van de oor-
spronkelijke Kerk staan! Dan wordt het ons
duidelijk, dat Christus waarlijk als Hoogepriester
in zijne Kerk voortleeft, en dat de geheele chris-
-ocr page 768-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST.
726
en zwakken (later alle doopelingen zonder onder-
sclieid) werden door afwassching met liet II. water
gedoopt. — Ofschoon ook reeds in de christelijke
oudheid de kinderdoop plaats had, werd toch dit
H. Sacrament voornamelijk aan volwassenen toe-
gediend, die van het Joden- ol heidendom tot het
Christendom bekeerden. Zij moesten zich gerui-
men lijd, dikwijls 2 tot 3 jaren lang, door de
deelneming aan hetchris-
telijk onderwijs tot den
doop voorbereiden en
heetten Katechumenen.
Oorspronkelijk waren in
den regel alleen de bis-
schoppen, later de ge-
wone priesters de be-
dienaars van het II.
Doopsel. Tiet werd wel
is waar op al de dagen
van de week, maar voor-
namelijk des Zondags
toegediend; later stelde
men de Paasch- en Pink-
sterzaterdag als bijzon-
der plechtige doopdagen.
Deeds ten tijde der
Apostelen werden den
doopeling de zoogenaam-
de dooppeten als borgen
voor de getrouwheid in
het geloof, gegeven; ook
de bezwering, het ge-
hruik van gewijd zout,
van de II. olie en van de
doopkaars, evenals de
plechtige zegening van het doopwater ontlee-
nen hunnen oorsprong reeds aan de christelijke
oudheid.
De doopeling moest zich, terwijl hij den duivel
en zijne werken verzaakte, naar het Westen, en
terwijl hij beloofde aan Christus toe te behooren
naar het Oostem keeren. Na het Doopsel werd
hij met een wit kleed omhangen, hetwelk zij, die
op Paaschzaterdag gedoopt werden, de geheele
paaschweek droegen, en eerst op den volgenden
Zondag — den «Witten Zondag" — onder gebed
en plechtige ceremoniën wederom aflegden.
c. Het II. Vormsel werd vroeger in den regel
met het doopsel verbonden, en daarom ook als
de voltooiing van het doopsel beschouwd, omdat
de Apostelen den gedoopten gewoonlijk de handen
oplegden, om ze de gaven van den H. Geest
mede te deelen, en niet alleen tot kinderen Gods,
maar ook tol soldaten van
Christus te maken. Met
deze handenoplegging
werd reeds in de vroegste
tijden het teeken van den
vormeling met het kruis*
teeken en de zalving met
olie en balsem (chrisma)
verbonden.
Met hel oog op het
laatste schrijft de H.
Kerkleeraar Cyrillus de
schoone en beteekenis»
volle woorden: »Zie wel
toe, dat gij die zal-
vingsolie niel voor bloo-
te olie en voor iets
gerings houdt. Want
evenals het brood van
het II. Sacrament des
Altaars, door de aanroe-
ping van den II. Geest;
geen gewoon brood meer
is, maar hel lichaam van
Christus; evenzoo is ook
deze II. zalvingsolie, na
de aanroeping, geen
bloote olie meer en eene gewone zalving, maar
de gave van Christus en van den II. Geest kracht*
dadig gemaakt door de tegenwoordigheid zijner
godheid." In de vierde eeuw begon men de beide
Sacramenten van het Doopsel en het Vormsel
afzonderlijk toe te dienen, en de toediening van.
het laatste bleef het bijzonder recht van den bis
schop. De naam zelf — Vormsel of confirmatie
— beteekent versterking, en doelt daarop, dat
de geloovige door dit H. Sacrament op bovenna*
-ocr page 769-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CURISTELIJKEN GODSDIENST.                        727
daante van brood, omdat men van den beginne
vastelijk geloofde, dat het bloed des Heeren van
zijn lichaam onafscheidelijk is, en dus ook onder
ééne gedaante den geheelen Christus ontvangen
wordt. Van lieverlede werd om gewichtige rede-
nen de Communie onder eene gedaante voor alle
geloovigen gebruikelijk, en van de 14de eeuw
tuurlijke wijze in het geloof versterkt, en tot
kloekmoedige belijdenis van hetzelve in staat
gesteld wordt. Omdat het een Sacrament der
levenden is, kan het alleen in slaat van genade
ontvangen worden, waarom de vormeling zich
daartoe door de biecht moet voorbereiden.
d. De II. Schrift, de zinnebeelden, teekenin-
gen en opschriften in de Catacomben, evenals
ontelbare plaatsen in de
werken der oude Kerk-
vaders leveren ons het
ondubbelzinnigst bewijs
van den hoogen eerbied,
die de eerste christenen
jegens het allerheiligst
Sacrament des Altaars
bezielden. Sterkte tot
christelijk leven, troost
in de wederwaardighe-
den, moed in de vervol-
gingen, blijmoedig ver-
trouwen in den martel-
dood: alles zochten en
vonden die eerstelingen
van ons geloof in die
hemelsche spijze. \'T was
een algemeen gebruik ze
dagelijks *) — als hel
dagelijksch, bovenna-
tuurlijk brood, te ont-
vangen. Den bij den
goddelijken dienst aan-
wezigen werd ze, ter
onmiddellijke nutting, op
de uitgestrekte rechter-
hand gelegd, en aan de zieken en gevangenen
werd ze door den diaken gebracht. Reizigers en
kluizenaars mochten het II. Sacrament in een zui-
ver vaasje met zich dragen. Dezen evenals de
zieken en gevangenen ontvingen alleen de ge-
*) Eerst eeuwen later moest de Kerk het minstens
driemaal ontvangen van de H. Communie — met Kerst-
mis, Pasehen en Pinksteren —voorschrijven; het vierde
algemeen Concilie te Lateranen beperkte zelfs dit gebod
tot de Paasch-communie.
voorgeschreven,
Aanvankelijk commu-
algemeen
niceerden de geloovigen,
evenals de Apostelen,
tegen den avond; doch
tengevolge van menig-
vuldig ingeslopene mis-
bruiken ontstond op het
einde van de tweede
eeuw de gewoonte, de
II. Communie \'s morgens
nuchter te ontvangen,
hetgeen sedert de vierde
eeuw door de besluiten
van verschillende Kerk-
vergaderingen tol alge-
meene wet verheven
werd.
e. Evenals nu, was
het echter toen den ge-
loovigen, die zich met
een zware zonde bezoe-
deld hadden, niet ge-
oorloofd de II. Communie
te ontvangen, alvorens
zij eerst waardiglijk ge-
biecht en hunne zonden
oprecht beleden hadden.
Zoo heet het in de Han-
delingen der Apostelen (XIX: 18), dal tengevolge
der wonderen van den II. Paulus, niet alleen
Joden en Heidenen, maar ook de geloovigen mei
heilige vreeze bevangen werden en dezen «hunne
daden kwamen belijden en bekend maken.\'\' Im-
mers verkondigt reeds de II. Evangelist Joannes
(XX: 23) aan de christelijke oudheid, dat de
Apostelen den last van Christus en de macht van
den H. Geest ontvangen hadden, om de zonden
te vergeven, en reeds in het eerste Hoofdstuk
92
-ocr page 770-
DK OMWIKKELING VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST.
728
van zijnen Brief (I: 9) drukte hij den zondaars
deze troostrijke waarheid op het hart: «Indien
wij onze zonden belijden, is God getrouw en
rechtvaardig, om ons onze zonden te vergeven.\'\'
Reeds omstreeks het jaar 200 spreekt de geleerde
Terluliaan van de II. Biecht als van iets dat alge-
ineen gebruikelijk was, en van de priesterlijke
vrijspraak (absolutie) als van eene onschatbare
genade; en voegt hij er
ook bij, werden er ten
zijnen tijde al velen ge-
vonden, dio zich »aan
het werk der eigene
belijdenis zochten te ont-
trekken, of het van den
eenen dag op den an-
deren verschoven, ter-
wijl zij meer acht gaven
op de valsche schaamte
dan op de zaligheid hun-
ner zielen." Naast de
oorbiecht vinden wij in
de christelijke oudheid
ook de openbare belij-
denis der zonden, die
echter om de daarmede
verbondene ongerieven
in de 5de en 6de eeuw in
onbruik geraakte. De
boetevverken, die te dier
tijd werden opgelegd,
komen ons zeer streng
voor. Moordenaars, echt-
brekers, godslasteraars
en dergelijken mochten
werd de boeteregeling voor afzonderlijke mis-
daden — in de zoogenaamde Penilentiaalboeken
— nauwkeurig bepaald, en eeuwen lang streng
gehandhaafd: hoe hadde anders de katholieke Kerk
in de vroege middeleeuwen de woestheid der ruwe
heidensche volken breken en hen tot de vrijheid
van kinderen Gods kunnen opleiden? Overigens
werd ook toen reeds daarop altijd gewezen, dat
al die uitwendige wer-
ken van boetvaardigheid
geene waarde voor God
hebben, als zij nietbe-
zield zijn met den geest
van ootmoedige vermor-
zeling en oprechte be-
ternis van leven.
/\'. Daar de Zaligmaker
zijnen Apostelen de zal-
v i n g met olie van
de zieken aanbevolen,
(Mare. VI: 13) en de
Apostel Jacobus (V: 14)
de geloovigen vermaand
heeft, de priesters
der Kerk te halen,
en zich met olie te
laten zalven in den
naam des Heeren
— beijverden zich de
priesters en geloovi-
gen vroegtijdig, die H.
vermaning op te volgen,
zooals ons bijzonderlijk
de II. Kerkvaders Chryso-
stomus en Augustinus
verzekeren. Ja, de H. Gregorius de Groote be-
schrijft reeds ten jare 600 geheel nauwkeurig de
II. gebruiken, die daarbij voorkwamen, en de
gebeden, waaronder de Sacramenteele olie ge-
wijd werd.
g. Was de godmenschelijke Hoogcpriester geko-
men, om al de betrekkingen van de menschen tehei-
ligen, dan moest Hij op geheel bijzondere wijze den
grondslag van de menschelijke maatschappij, het
h u w e 1 ij k, heiligen. Want helaas, hoezeer was
jaren achtereen bij de
goddelijke diensten niet
meer tegenwoordig
zijn
zij moesten, staande
of liggende voor de deuren van de Kerk, de binnen-
gaanden om hunne gebeden verzoeken, zich geheel
en al van het gebruik van vleesch en wijn ont-
houden, en waren zij rijk, aanzienlijke geldsom-
men aan den arme\\of aan de Kerk geven, zich
aan de lasten van verre reizen en bedevaarten,
b.v. naar Rome of Jerusalem onderwerpen enz.
Allengskens , bijzonder in de 6de, 7de en 8"c eeuw
-ocr page 771-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHR1STELÜKEN GODSDIENST.
729
dit bij de Heidenen en Joden onteerd! Christus
vernieuwde het tot zijne oorspronkelijke waardig*
heid, terwijl Hij het onverbreekbaar maakte, de
veelwijverij verbood, de echtgenoote — uit den
staat van dienstmaagd en slavin van den man —
tot diens levensgezellin van gelijke geboorte ver-
hief en den echtelieden de zuiverheid van zeden
en wederkeerigen eerbied ten plicht maakte. Nog
meer: Hij verhief het
huwelijk tot de \\vaardig-
heid van een Sacrament,
terwijl Hij het tot een
zinnebeeld stelde van do
innige liefdegemeen-
schap tusschen Hem en
zijne Kerk, *) en aan
het uitwendig teeken van
den huwelijksband, al
de onzichtbare, boven-
naluurlijke genaden ver-
leende, die de gehuwden
noodig hebben, om in
hunnen staat een Gode
welgevallig en gelukkig
leven te leiden.— Daarom
moest het christelijk hu-
welijk reeds van devroeg-
ste tijden, volgens hetge-
tuigenis van den leerling
der Apostelen, den 11.
Ignatius, voor den bis-
schop gesloten worden,
en Terluliaan looft het
christelijk huwelijk,om-
dat hel ïdoor de Kerk
gesloten, door de offerande gesterkt en door den
zegen bezegeld werd. — Toen in de middeleeuwen
de zoogenaamde geheime huwelijken, zonder de
tegenwoordigheid van den priester en den zegen
der Kerk, zich wilden doen gelden, ijverden daar-
tegen de Kerkvergaderingen als tegen een on-
waardig en gevaarlijk misbruik, en het algemeen
Concilie van Trente verklaarde nadrukkelijk, dat
tusschen katholieken de Kerk alleen die huwe-
lijken wettig kan erkennen, die voor den pastoor
der plaats en twee of drie getuigen gesloten wor-
den. — Huwelijken tusschen Heidenen, Joden of
dwaalgeloovigen en ka-
l liolieken werden reeds
in de christelijke oud-
heid streng verboden,
en de beleekenisvolle
woorden, waarmede Ter-
tuliaan eene christelijke
jonge dochter over het
huwelijk met Heidenen
vermaant, zijn in \'t al-
gemeen toepasselijk op
elkzoogenaamdgemengd
huwelijk. »Als er eene
bijeenkomst om te bid-
den moet gehouden \\vor-
den, zal de man den dag
tot gebruik van het bad
bestemmen; moet er
gevast worden, zal hij
een feestmaal aanleggen.
Nooit zullen er zich door
huiselijke bezigheden
meer hinderpalen voor-
doen, dan juist, als de
christelijke plicht van
liefde de vrouw tot een
uitgang noodigt. Waar
zal uw geloof voedsel vinden, waar verkwikking
des geestes, waar goddelijke zegen zijn?" Het-
zelfde zegt de H. Ambrosius: «Hoe kan het een
echtelijke band genoemd worden, waar beiden
niet in de eenheid des geloofs verbonden zijn ?"
En wederom: »Hoe kan de band der huwelijks-
liefde degenen omvatten, wier geloof met elkander
in strijd is?\'\'
h. Over de instelling van den priesterlijken
staat van het Nieuw Testament is reeds boven
*) „De man is het hoofd der vrouw, evenals Christus
het Hoofd der Kerk is. Gij, mannen, hebt uwe vrou-
wen lief, gelijk ook Christus de Kerk heeft lief gehad,
en zich zelven. voor haar heeft overgegeven. Dit geheim
is groot — ik zeg het met opzicht tot Christus en de
Kerk." (Eph. V: 23, 25 32).
-ocr page 772-
730                        DE ONTWIKKELING VAN DEN CIIRISTELUKEN GODSDIENST.
J Kerken den dienst der deuren verzorgden en daarbij
! toezagen, dat enkel bevoegden binnengingen. De
; plechtige wijding tot deze 7 kerkelijke bedienin-
| gen, van af den deurbewaarder tot den priester,
maakte en maakt nog heden het Sacrament van
; het priesterschap uit. Oorspronkelijk werd het
\'. alleen door handenoplegging en gebed toegediend,
later kwam daar nog bij de plechtige overgeving
van de daartoe strekken-
de bedieningsgewaden,
en, bij de zevende wij-
ding (tot het eigenlijk
priesterschap) de zalving
met de II. olie. Van
daar vermaant reeds de
II. Auguslinus de pries-
ters: »Gij moet u uwe
waardigheid gedurig her-
inneren en welke uwe
wijding geweest is, toen
men uwe handen door
de H. zalving wijdde,
om u te leeren, dat gij
zooheiliggewijde handen
door geene zonde bezoe-
delen moet." Naar eeu-
wenoud kerkelijk voor-
schrift heeft de priester-
wijding gewoonlijk op de
Zaterdagen van de qua-
tertemperdagen plaats;
daarom vast en bidt op
die dagen het katholieke
volk, zooals weleer ook
de gemeente te Antiochië
gevast en gebeden heeft, toen de H. zendelingen
Paulus en Barnabas door de Apostelen tot hunne
bediening gewijd werden.
4. Nadat er over de II. plaatsen en de han-
delingen van den goddelijken dienst gesproken
is, moeten nu nog de heilige tijden en feesu
dagen\') worden nagegaan.
*) „Waarom wordt de eene dag boren den anderen
gesteld, daar toch alles van de zon komt? — De wijs-
(blz. 694) breedvoeriger gesproken: Christus heeft
dezen staat ingesteld en daartoe de Apostelen
geroepen; en de Apostelen hebben door het Sa-
crament van het P r i e s t e r s c h a p, d. i. door han-
denopleg^ing en gebed, aan bekwame mannen
dezelfde machten gegeven, d. i. tot bisschoppen
gewijd, zooals b.v. de II. Paulus, Titus, Timolheus
en anderen. Van dit onderscheid tusschen priesters
en leeken spreekt reeds
de leerling der Apostelen
de 11. Clemens van Rome,
als hij zegt: »Aan den
Iloogepriester zijn zijne
eigenaardige bezigheden
opgedragen,aan de pries-
ters hunne bijzondere
plaats aangewezen en de
levieten hebben ook we-
derom hunne bijzondere
bezigheden. De leek is
door de voorschriften
der leeken gebonden."
De leerlingen der Apos-
telen, de II. Iguatius en
Polycarpus noemen den
bisschop den »IIeer der
gemeente in kerkelijke
zaken." — Dus stonden
de bisschoppen reeds in
de christelijke oudheid
aan hel hoofd der ge-
meenten of van de Ker-
ken, en werden door
de priesters en diakenen
geholpen. Met den tijd
namen de behoeften der geloovigen toe, en dus
ook de kerkelijke bedieningen en reeds ten jare
450 spreekt de II. Paus Cornelius ook van Sub-
diakens, die den diaken behulpzaam waren — van
lezers, die de II. boeken bewaren en daaruit bij
de godsdienstoefeningen gedeelten moesten voor-
lezen — van acolieten, als begeleiders en be-
dienaars van den bisschop — van exorcisten
(bezweerders), wie de verzorging van bezetenen
was toevertrouwd — en van ostiariën, die in de
-ocr page 773-
7.-31
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHIUSTELIJKEN GODSDIENST.
aarde uit het niet trok, en uit de duisternissen
van den chaos het licht liet stralen; de dag van
God den Zoon, die op dezen dag het werk zijner
Verlossing door de heerlijke verrijzenis uit het
graf bezegelde; de dag van den II. Geest, die
zich op dien dag aan de christenheid openbaarde
en mededeelde! En ook werkelijk de Zondag,
omdat op dezen dag voor de godvruchtige schare
van christenen, die in
het huis des Heeren
vergaderen, de zon der
goddelijke waarheid in
de predikatie — de zon
der goddelijke liefde in
het H. Misoffer — de
zon der goddelijke ge-
nade in het ontvangen
der II. Sacramenten,
schittert; — opdat zij,
door de stralen dezer
geestelijke zon verlicht,
verlevendigd en ver-
warmd , gesterkt en ge-
Iroost de lasten en krui*
sen van de week zouden
kunnen dragen. Hoc
heerlijk is nu vervuld,
waarvan weleer de hei-
densche Grieken een
voorgevoel moeten heb-
ben gehad, toen zij den
eersten dag van de week
aan de zon toewijdden!
b. Dehalve den Zon-
werden ook reeds
a. De wet van het Oud Verbond, dat een der
zeven dagen van de week, in gebed en heilige
rust, den Allerhoogste geheel bijzonder moest
worden toegewijd, geldt voor alle tijden en vol-
ken; vandaar hebben de Apostelen door de macht
die zij van Christus ontvangen hadden, deze bij-
zondere heiliging van den Zaterdag, den Sabbath
der Joden, op den eersten dag van de week,
op Zondag gesteld, ge-
lijk dit in de Handelingen
der Apostelen (XX: 7)
en in den eersten brief
van den H. Paulus aan
de Gorinlhiërs (XVI: 2)
wordt te kennen gege-
ven. De beleekenis van
den Zondag verklaart
reeds de II. Juslinus ten
jare 150 met deze woor-
den: sWij komen des
Zondags (ter viering van
de II. offerande) bij el-
kander, zoowel omdat
deze de dag is, waarop
God de wereld gescha-
pen en de duisternis in
licht veranderd heeft, als
ook omdat Jezus Christus
op dezen dag van de
dooden verrezen is."
Hierbij komt nog, dat
op dezen dag de II Geest
over de Apostelen is
nedergedaald en daar-
mede de- stichting der
Kerk is voltrokken. Dus is deze dag werkelijk de
dag des Heeren, van den driemaal heiligen
God: de dag van den eeuwigen Vader, die op
den eersten dag van de Scheppingsweek hemel en
heid des Heeren heeft die onder scheiding ge-
maakt; Hij heeft de tijden onderscheiden, en hunne
feestdagen geregeld die men tot nu toe plechtig viert.
Sommige dagen heeft God verheven en verheerlijkt, en
anderen onder het getal der gewone dagen geplaatst."
(Eccl. 37, 7—10).
in de christelijke oudheid nog sommige andere
dagen plechtig gevierd: de feestdagen des Heeren,
de feestdagen der allerheiligste Maagd Maria en
de feestdagen van Gods lieve Heiligen. De zeven
meest beteekenisvolle feestdagen des Heeren
hebben betrekking op zijne geboorte, zijne bc-
snijdenis, zijne verschijning, zijne verrijzenis,
zijne hemelvaart, de nederdaling van zijn II. Geest
en zijne blijvende tegenwoordigheid in hel aller-
heiligst Sacrament des Altaars. Het Kerstfeest
-ocr page 774-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST.
732
werd reeds in liet jaar 140 gevierd, toen echter
nog op den 6 Januari, tegelijk met het Drieko-
ningenfeest. De H. Paus Julius 1 liet eerst in
\'t jaar 340 in de romeinsche Hijks-archieven nauw-
keurig nazoekingen over den eigenlijken en waren
geboortedag van onzen Heer en Zaligmaker doen;
van dan af werd de 25 December (de Christus-
maand) als het feest der geboorte van Christus in
de geheele christenheid
allerplechtigst gevierd,
en eene voorbereiding
tot hetzelve van vier
weken, de H. tijd van
den Advent, voorge-
schreven. Het feest van
\'sHeeren besnijdenis
valt op den eersten dag
van het jaar. En al \\ve-
ten wij ook niet nauw-
keurig wanneer juist dit
feest is ingevoerd, is hel
toch zeker, dat het reeds
in de eerste christelijke
eeuwen gevierd werd;
want in het jaar 567
verklaarde de Kerkver-
gadering van Tours: »oin
de heidensche misbrui-
ken uit te roeien hebben
onze voorvaderen op de
1,te" Januari voorge-
schreven, bijzondere li-
taniën te bidden in de
kerken, de Psalmen te
zingen en het juiste
uur ter eere van den barmharligcn God de mis
van de Besnijdenis te vieren." — Ook het feest
der verschijning, gewoonlijk het Driekoningen-
feest genaamd, stamt uit de vroegste oudheid,
en stond reeds vroegtijdig in zoo hoog aanzien,
dat zelfs Keizer Juliaan, de afvallige ten jare 361,
tijdens zijn verblijf in Gallië, het niet wagen
durfde, op dien dag van den openbaren godde-
lijken dienst weg te blijven.
Nog tot het jaar 900 toe mocht er gedurende
het geheele Octaaf van dit feest niet gewerkt wor-
den en nog omstreeks 1200 moesten de geloovigen
gedurende dit Octaaf, dagelijks de H. Mis bijwo-
nen. — Het Paaschfeest (met de veertigdaag-
sche voorbereiding of den vastentijd) komt van
de tijden der Apostelen, en de Kerkvaders van de
christelijke oudheid noemden het reeds >den
Koning aller dagen, het feest der feesten, dat alle
andere plechtige feesten
in bovennatuurlijken
glans overstraalt." —
Evenzoo wordt door den
H. Augustinus het feest
der Hemelvaart van
Christus toegeschre-
ven aan eene verorde-
ning van de Apostelen
zelven of althans van
eene der oudste Kerk-
vergaderingen; en de H.
Chrysostomus riep reeds
in een feestpreek van
dezen dag opgetogen
uit: «Onze menschelijke
natuur, die zelfs der aar-
de niet waardig scheen,
is heden — in Christus
— tot in den hemel ver-
heven , en troont nirbo-
ven de Cherubijnen."
Van het Pinksterfeest
spreken reeds de zoo-
genaamde «Apostolische
constitutiën", als van
een reeds lang bekend
feest; Tertuliaan verzekert ten jare 200 dat het
een «eigenlijke feestdag" is, en heden nog bezitten
wij de feestreden, die de Kerkvaders van de vierde
eeuw op dezen feestdag gehouden hebben.
Doch het feest dat de Kerk jaarlijks 10 dagen
na Pinksteren met de grootste pracht en de in-
nigste blijdschap viert is het feest van II. Sacra-
mentsdag, d. i. het feest van het lichaam van
Christus in het allerheiligste Sacrament. En dit
met alle recht! want het is een feest, dat alle
-ocr page 775-
733
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHKISTELUKEN GODSDIENST.
overigen in zicli besluit, het feest der waarachtige
en genadevolle tegenwoordigheid van Hem, die
weleer in den stal te Bethlehem geboren werd,
die in de besnijdenis zijn eerste bloed vergoot,
zich aan de II. Driekoningen geopenbaard heeft,
na zijn bitter lijden en dood heerlijk van de doo-
den verrezen en ten hemel geklommen is, van
waar Hij ons den II. Geest gezonden heeft. Deze
lieve Heer en Zaligmaker woont immers waarach-
allerheiligste Sacrament al de vruchten en genade
van Zijn leven en dood heeft nagelaten: — Hij
heeft verlossing gezonden aan zijn volk;
Hij heeft een ge denk teek en zijner won-
derheden gesteld, de genadige en barm-
hartige Heer: Hij heeft eene spijze gegeven
aan die Hem vreezen. Hij zal in der
eeuwigheid gedenken aan zijn verbond.
(Ps. CX). — Wondervolle schoonheid van den
PROCESSIE OP H. SACRAMENTSDAG.
Katholieken eeredienst, die zich in den loop der
eeuwen zoo heerlijk ontwikkeld heelt! Weleer
moesten de christenen, arm en vervolgd, in de
onderaardsche Catacomben hunne II. geheimen
vieren, en de Verlosser der wereld zich als ware
het voor het aanschijn der wereld in het II. Sacra-
menl verbergen: heden trekt Hij, aanbeden, en
met luid gejubel verheerlijkt, als overwinnaar
door de straten en stegen onzer steden en dorpen,
land en menschen en al hunne bezittingen door
tig in het aanbiddelijk Sacrament, en dit ter eere
wordt jaarlijks het feest van II. Sacramentsdag
gevierd. — Talrijke wonderen, doch bijzonder
eene merkwaardige, hemelsche verschijning, waar-
mede de II. Juliana te Luik begunstigd werd,
gaven aanleiding tot dit feest. Doch de eigenlijke
reden, waarom Paus Urbanus IV in het jaar 1264
dit jubelfeest voor de geheele Katholieke wereld
voorschreef, ligt in het onwrikbaar geloof van
het christelijk volk, dat Jezus Christus ons in het
-ocr page 776-
DE ONTWIKKELING VAN DEN GHR1STELJJKEN GODSDIENST.
1M
zijne godmenschelijke tegenwoordigheid zegenend. I
Op dit feest ligt eene hemelsche bevalligheid, zoo-
mede op de daaraan verbonden plechtige proces-
sie, zoodat zelfs een godloochenaar de ongelukkige
Diderot zich gedwongen zag tot deze bekentenis:
»Nooit heb ik de lange reien van priesters in
hun eerwaardig gewaad, nooit de jonge dienaren
inet hunne witte koorhemden, nooit heb ik die
massa\'s van menschen,
die met godvruchtige
stilte vooruitgaan en vol-
gen , gezien, zonder diep
ontroerd te worden.
Nooithoordeikdenplech-
tigen, door den pries-
ter aangeheven en door
eene ontelbare menigte
van mannen, vrouwen,
meisjes en jongelingen
met hooge opgetogen-
heid beantwoorden zang,
zonder dat het binnenste
van mijn hart geschokt,
gebeel mijn wezen in
godsdienstige stemming
gebracht werd en warme
tranen uit mijne oogen
vloeiden. In dat alles
ligt iels onbeschrijfelijk
aandoenlijks, iets tref-
fends en tot godsvrucht
stemmend."
c. Om de feesten des
Meeren scharen zich —
evenals maan en sterren
om de zon — de feesten van de allerheiligste
Moeder Gods Maria en van Gods lieve Heiligen,
zoodat het katholiek kerkjaar, met zijne beteeke-
nisvolle feestdagen en feestoctaven met het uitspan-
sel kan worden vergeleken, op wier hemelsblauwen
grond de sterren in wonderlijke verscheidenheid
schitteren en j:ehcele eilanden en straten van licht
het oog verrukken.
Van de 16 feesten van Maria moeten hier
de 5 voornaamste overwogen worden. - Hel
leest van de Ontvangenis van Maria werd
zeker al in de vijfde eeuw gevierd, en strekte
zich van lieverlede over de geheele Kerk uit.
Doch het ontwikkelde zich in zijn vollen, onbe-
nevelden glans sedert het gedenkwaardig jaar
1854, toen paus Pius IX, omgeven door de bis-
schoppen van de gansche wereld de overoude
waarheid der onbevlekte ontvangenis van Maria
tot een wezenlijk punt
van het geloof verhief.
Van denzelfden tijd als
het feest van Maria\'s ont-
vangenis is het leest van
Maria\'s geboorte:
beiden zijn uit deOoster-
sche Kerk in de Wester-
sche overgeplant. Ouder
dan beiden, wellicht
reeds uit de apostolische
tijden, is het feest van
Maria boodschap,
om dat genadig oogen-
blik te vieren, waarop
Maria de boodschap des
Kngels ontving, en de
Zoon Gods, in haar
maagdelijken schoot, de
menschelijke natuuraan-
nam. Het feest van Maria
lichtmisofdezuivering
van Maria, in \'t Oosten
ontstaan, werd door paus
Gelasius ten jare 494
in de roomsche Kerk
-----------------------——\'• ingevoerd. De treffende
heen wijzing van den grijzen Simeon op het »Licht
der wereld" gaf aan dezen paus eene geschikte
gelegenheid, de processiën met brandende kaar-
sen in te voeren, en daardoor de heidensche
misbruiken der fakkeltochten in de maand Fe-
bruari, in eene beteekenisvolle, christelijke gods-
dienstplechtigheid te veranderen.
liet feest van de hemelvaart van Maria
ontmoeten wij al in de vroegste oudheid. Reeds
ten jare 550 werd het aan de christenen in Frank-
-ocr page 777-
DE ONTWIKKELING VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST.
735
ligen-dagen gevierd worden zijn: het feest van den
II. Stephanus, van den IL Josef, van den IL Joannes
den Dooper, van de II. Aposlelen Petrus en Paulus,
van den bijzonderen palroon van iedere parochie
en — zeker het liefelijkst van al deze feesten:
Het feest van Alle Heiligen. De chrislenen
van het Oosten hebben het reeds in de vierde
eeuw gevierd; de roomsche Kerk nam het onder
paus Bonifacius IV ten
jare610 onder hare fees-
ten op. Er bestond
namelijk te Rome nog
uit de lijden van het
heidendom een merk-
waardige, buitengewone
lempel, het pantheon,
ter eere der godheden
van al die volken, die
door Rome overwonnen
waren. Keizer Phocas
schonk dien lempel aan
paus Ronifacius; deze
zuiverde dien van de
laatste sporen der hei-
densche afschuwelijkhe-
den, liet, op 28 wagens,
de gebeenlen van IL ge-
loofsbelijders daar heen
brengen en ze op de
plechligsle wijze bijzet-
ten en wijdde den 12 Mei,
onder aanroeping van de
allerheiligste Maagd en
van alle II. Martelaren,
den tempel tot eene
christelijke Kerk. In het jaar 731 verstelde paus
Gregorius III de algemeene plechtigheid van deze
en alle andere Heiligen Gods op den 1 November.
Eene heerlijke en beteekenisvolle feestplechtigheid,
die jaarlijks de overwinning van den Zaligmaker
der wereld over de heidensche wereld der afgoden
verkondigt! De Heiligen hebben de plaats der
valsche afgoden vervangen. God is één, eenig
en ondeelbaar; doch in den hemel zijn op God
gelijkende, van Gods geluk vervulde wezens; dit
93
rijk en Duitschland op bijzonder plechtige wijze
gevierd — het plechligsle in Engeland, waarde
plechtigheden, met groolen luister acht dagen
lang duurden.
d. Menigvuldig zijn de feesten van Gods
lieve Heiligen, die in den loop der eeuwen
werden ingesteld. Bijna op eiken dag van het
kerkelijk jaar valt zulk een feest. Zeker zijn daar-
van maar weinige ge-
boden feestdagen voor
het christelijk volk, en
slechts de priesters zijn
verplicht in het II. Mis-
offer en dagelijksch Bre-
viergebed, in naam van
de geheele Kerk, aan
Gods lieve Heiligen op de
bepaalde dagen hunne
hulde te bewijzen. Doch
het vroom, geloovig
volk, geslicht en onder-
richt door de hartroe-
rende legenden, heeft
steeds door lezing,
gebed en godvruchtige
overweging aan dit hul-
debeloon deelgenomen,
om den geest en het
liefdevuur der Heiligen
ook in zich op ie nemen.
De oudste feesten der
Heiligen zijn die der
christelijke martelaars.
De scharen van christe»
nen vergaderden reeds
in de catacomben op de verjaardagen van hunnen
marteldood lol offerande, gebed en feestgezangen,
zooals ons dit de akten van de II. Ignalius en
Polycai pus, leerlingen van de apostelen, verzekeren.
Langzamerhand werd ook gelijke eer aan\'andere
Heiligen, die door godsdiensligen levenswandel en
wonderen uitgemunt hadden, door hunne landge-
nooten, eu later door de gansche christenheid be-
wezen. De voornaamste feesten van Heiligen, die
tegenwoordig nog in vele streken als geboden Hei-
-ocr page 778-
736                      DE ONTWIKKELING VAN DEN CIIRISTELIJKEN GODSDIENST.
zijn de zielen der verlosten, die weleer in den
strijd des levens ten einde toe trouw volhard
hebben, totdat bij hen de dood in overwinning
verslonden werd. De hemelsche heerscharen heb-
ben ze met zalige verrukking opgenomen en in
de eeuwige vreugde, voor den troon van den
Driemaal-Heilige gevoerd, opdat ook zij voortaan
aan de lofzangen der Cherubijnen en Seraphijnen
zouden deel nemen. Zij zijn de rijpe vruchten op
den wijnberg des Heeren. Zeer geschikt wordt dus
hun feest van de christenheid op het einde van
den herfst gevierd. Met blij vertrouwen verheft
de geloovige op dezen dag het oog zijns gees-
tes naar die verblijven der eeuwige gelukzalig-
heid; hij is immers aan de verheerlijkte uilver-
korenen ten nauwste verwand, vleesch van hun
vleesch, en been van hun gebeente; evenals hij,
zijn ook zij ledematen van de «\'éne groole Kerk
Gods, die zich van de zuiveringsplaals (het
vagevuur) over den ganschen aardbol, tot in de
onmetelijkheid des hemels uitstrekt. — En als
hij op dien dag het roerend gebed der Kerk, de
litanie van Alle Heiligen bidt, dan zegt hem een
schooner en troostrijker geloof, dat de Heiligen
daarboven zijn hulpgcschrei hooren en — krach-
lens die liefde, die zelfs aan gene zijde van hel
graf niet sterft — zijner voor den troon Gods
gedenken.
Zeer passend sluit zich bij dit feest aan de
gedaehlenisdag van Allerzielen. Want ook
met dezen, met de in Christus ontslapenen, die
hunne onvolmaaktheden nog in het vagevuur boe-
ten leeft de strijdende Kerk op aarde in innige
gemeenschap; en gelijk wij in onzen nood tot
onze broeders, die daarboven zijn, omhulpsmee-
ken, zoo richt zich ons oog vol medelijden en
barmhartigheid ook naar de broeders, die nog
in het vagevuur zuchten, en trachten wij voor
hen, door II. misoffers, gebeden en goede wer-
ken, hunne schuld te helpen betalen, opdat de
Engel der vertroosting weldra tot henafdale, en
hun de voldoening van de goddelijke rechtvaar-
digheid verkondige. Het feest dezer gedachtenis,
dat nog verhoogd wordt door het gemeenschappe-
lijk bezoek der graven, verspreidde zich omstreeks
het jaar 1000 van uit het fransch benedictijner-
klooster Clugni over de geheele Christenheid en
toont op de treffendste wijze het geloof, dat de
Verlosser der wereld ook hier op aarde, in den
christenlijken eeredienst, waarachtig als de Hooge-
priester voortleeft, die voortdurend zijne aanbid-
delijke offerande vernieuwt, en daardoor degenen
verlost, die Hij weleer, als Hoogepriester aan
het kruis, tot zich geroepen, uitverkoren, en
vrijgekocht heeft. Aan dezen Hoogepriester die
waarachtig in het allerheiligste Sacrament des
Altaars tegenwoordig en werkzaam is, Hem zij
lof en eer, hulde en aanbidding, zoowel van alle
koren der zalige Geesten in den hemel, als van
alle geloovigen op de aarde, nu en altijd. Amen.
-ocr page 779-
TIENDE HOOFDDEEL.
HOE JEZUS CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS LEERAAR DER
WAARHEID EN DER HEMELSCHE WIJSHEID. DE EEREVADERS
EN DE EEREVERGADERINGEN.
i.
Kerkvergaderingen, zoomede den opvolger van
Petrus, den paus, in beslissingen des geloofs
tegen elke dwaling bewaart!
Verplaatsen wij ons in den geest in de eerste
christelijke eeuwen, dan trekt voor ons oog eene
schaar van eerwaardige mannen voorbij, die niet
slechts door hunne mondelinge leeringen, maar
ook door hunne, even vrome als geleerde schril-
ten de Kerk Gods in hare kinderjaren groot
gebracht hebben, en daarom de Vaders der
Kerk*) genoemd werden. Zij zijn de doorluch-
luchtige en geloofwaardige getuigen der eeuwen-
oude, christelijke overlevering; en het katholiek
gemoed voelt zich onuitsprekelijk gerust gesteld
en getroost, als het ziet, hoe de Kerkvaders reeds
voor meer dan 1500 jaren, in hunne werken,
juist dezelfde waarheden getuigd, verkondigd en
verdedigd hebben, die wij nog heden ten dage
rie jaren lang heeft onze Ver-
losser openlijk in steden en
dorpen van het Joodsche land
de hemelsche waarheid gepre-
dikt; het gansche volk hoorde
zijne stem; bijzonder waren\'
r zijne Apostelen en Leerlingen
de bevoorrechte getuigen van
zijne leer. Daarom werd in het
vervolg door de Apostelen en
, Evangelisten veel opgeschreven,
" en zorgvuldig zoo in de Kerk,
als El. Schrift bewaard. Andere
zaken werden den lateren ge-
slachten mondeling overgele-
verd, en eerst in den loop der
eeuwen door de Kerkvaders op-
geteekend. Dcch de geheele
waarheid des heils, die in het hart van den god-
menschelijken Leeraar besloten lag, heeft Hij aan
zijne Kerk in eigendom gegeven, terwijl Hij be-
loofde zelf in haar te blijven, en door zijne zen-
delingen — in de kracht van Gods Geest —
ze alle waarheid te leeren. Ziedaar de boven-
natuurlijke macht van de H. Kerk tot het
leerambt onder alle volken! Ziedaar de grond,
waaruit die reuzenboomen gegroeid zijn, wier
schaduw en vrucht de christelijke volken sedert
eeuwen verkwikken, namelijk de Kerkvaders;
ziedaar de wondervolle kracht, die de algemeene
*) In de school onderscheidt men de Kerkvaders en
de Kerkleeraars van de eenvoudige kerkelijke schrijvers
der christelijke oudheid, en kent men aan hen, die
niet door heldhaftige heiligheid hebhen uitgemunt, of
ter eeniger tijd in sommige dwalingen vervallen zijn,
slechts den rang van kerkelijke schrijvers toe. Doch
het christelijk volk heeft van toen reeds af de beteeke*
nis der Kerkvaders in een ruimeren zin genomen, en ook
mannen, als Clemens van Alexandrië, Origines, Tertu-
lianus, om de uitstekende diensten, die zij der Kerk
bewezen hadden, als Kerkvaders vereerd, ofschoon zij
in sommige hunner werken bedenkelijke dwalingen heb-
ben opgenomen.
-ocr page 780-
DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.
738
hoofd. — Athenagoras, eersl heidensch, later
christelijk leeraar der wijsbegeerte te Athene,
maakte, evenals de II. Justinus, een voortreffelijk
verdedigingsschrifl voor de christenen. Hij stierf
omstreeks het jaar 180. — De H. Ireneusuit
Klein-Azië, leerling van de II. Vaders Polycarpus
en Papias, kwam omstreeks het jaar 1(50 naar
Galliè, waar hij de Kerk van Lyon mede stichtte
en haar tweede bisschop
werd. Hij stierf den
marteldood in het jaar
202. — Clemens van
Alexandrië, priester
en leeraar aan de be-
roemde christelijke hoo-
geschool te Alexandrië,
stierf in het jaar 217. —
Tertuliaan uit Car-
thago in Afrika, vroe-
ger rechtsgeleerde, later
priester, een man van
wegslepende welspre-
kendheid, rijk in talen-
ten en uitgebreide kennis
die metbrandenden ijver
het christendom tegen
Heidenen, Joden en
dwaalleeraars verdedig-
de. Helaas de zoo strenge
van zeden, maar niet
genoeg ootmoedige man,
viel later zelf in de dwa-
lingen der Montanisten.
Hij stierf in 220. Ori-
genes, om zijn ijzeren
vlijt Adamantius, d. i. »de man van staal" ge-
naamd, werd reeds in zijn 18dB jaar de opvolger
van Clemens op den leerstoel van Alexandrië,
en verwierf zich, ondanks sommige dwalingen,
onsterfelijke verdienste om het zuiver bewaren
en uitleggen van de II. Schrift. Zijn brandende
ijver voor het christendom, zijne rijke kennis en
zijn lijden hebben hem tot een der merkwaardigste
mannen van de kerkelijke geschiedenis gemaakt.
Hij stierf ten gevolge der gevangenis en folterin-
belijden.— De namen dier verdienstelijke mannen
zijn de volgende:
De II. Clcmcns van Rome, ten jare 10U gc-
marteld, de vriend en medehelper van den II.
Paulus, en de derde opvolger van den II. Petrus
op den panselijken stoel. — De H. Ignatius,
bisschop van Anliochië, leerling van den II. Evan-
gelist .loannes. Volgens de legende was hij dat
kind, hetwelk weleer de
goddelijke Zaligmaker
aan zijne Apostelen voor-
stelde, toen zij onder-
ling over hunnen voor-
rang twistten. Hij werd
te Rome den wilden
dieren voorgeworpen in
het jaar 107. — De II.
Polycarpus, bisschop
van Smirna , ook een
leerling van Joannes.
werd in het jaar 160
als een 80-jarige grijs-
aard tot den vuurdood
veroordeeld, doch om-
dat het vuur hem geen
letsel deed, met een dolk
doorboord. — De H.
Pa pias, bisschop van
Hierapolis, vriend van
iden II. Polycarpus en
zelfs waarschijnlijk nog
een leerling van Joannes.
In de verschillende
christelijke gemeenten
en met de leerlingen der
II, Apostelen rondreizend, legde deze Kerkvader
zich bijzonder toe, de mondelinge overleverin-
gen over het leven en de woorden van Jezus
bijeen te verzamelen en schreef die in vijf boe-
ken. Hij stierf omstreeks het jaar 150. — De
II. Juslinus, bijgenaamd de wijsgeer, omdat
hij lange jaren in de verschillende scholen der
heidensche wijsgeeren de waarheid gezocht had,
totdat hij die ten laatste in de christelijke Kerk
vond. Hij werd in het jaar 166 te Rome ont-
-ocr page 781-
DE KERKVADERS EN DE
gen onder keizer Decius in het jaar 249. — De
H. Cyprianus, bisscbop van Carlhago. De
grondgedachte, waarom zich al zijne werkzaam*
heid als bisschop en schrijver bewoog, was de
eenheid der Kerk. Van de eenheid aller geloo*
vigen met hunnen bisschop en van de eenheid
aller bisshoppen met de Moederkerk te Rome hangt
alle behoud en zegen van het Christendom af.
Hij werd in het jaar 258 onthoofd. — De IL
Alhanasius, patriarch van Alexandrië. Hoofd-
KERKVERGADERINGEN.
739
pende welsprekendheid uilmuntend, stierf in het
jaar 378; in zijne schriften vindt men de onwe-
derlegbaarste getuigenissen van de christelijke
oudheid voor de door de protestanten bestreden,
Katholieke Geloofsleer. — De II. Cyrillus, bis-
schop van Jerusalem bijgenaamd de Catecheet,
om zijn beroemd werk der 23 Catechesen, waarin
hij de christelijke geloofswaarheden voor de nieuw-
bekeerden beschreven en verdedigd heeft. Hij
stierf in \'t jaar 386. — De H. E p i p h a n i u s,
DE H. KERKL
i EER AARS.
aartsbisschop van Salamis, reeds in zijn leven om
zijne strenge zeden als een Heilige vereerd, schrij-
ver van de eerste, hoogst merkwaardige »ge-
schiedenis der ketters\'\', stierf ten jare 403. —
De II. Cyrillus, patriarch van Alexandrië,
Hoofdstrijder tegen den Ketter Nestorius, slierfin
het jaar AM. — De II. Paus, Leo de Groote,
de overwinnaar der dwaling van Eulyches, even
groot Kerkvorst door beleid en kracht, als Kerk-
leeraar door wetenschap en welsprekendheid,
strijder tegen den dwaalleeraar Arius, vijfmaal
om der geloofswille verbannen, stierfin het jaar
373. — De II. Hilarius, bisschop van Poitiers,
met den II. Alhanasius, een hoofdstrijder tegen het
Arianismus, waarvan de verwinning grootendeels
aan hun beleid en verlichten ijver moet worden
toegeschreven. Hij stierf ten jare 368. — De
H. Ephrem, een Syriër, priester te Edessa,
door zijn vurigen ijver tegen de dwalingen, zijne
goedheid jegens de dwalenden en zijne wegsle*
-ocr page 782-
DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.
740
den EL Ambrosius bekeerd, en van een zondaar
een Heilige, van een rietstok, die van de eene
dwaling naar de andere oversloeg, een steunpilaar
van de Kerk geworden is. In hel jaar ;>97 beklom hij
den bisschoppelijken zetel van Hyppone in Afrika, en
was voortaan, door
zijne zoó talrijke
als onschatbare ge-
schriften, door zijne
apostolische \\ver-
ken en de heiligheid
van zijn leven, het
schitterend middel-
punt, de raadsman
en vriend van alle
christelijke leeraars
van dien tijd. Hij
stierf in het jaar 430,
tien jaren later dan
zijnberoemdevriend,
— de IL Hier on y-
m u s van Slridonië
in Dalmalië. Menig-
vuldige reizen en een
veeljarig verblijfin de
woestijn bereidden
dezen Heilige lot dat
heerlijk werk voor,
dat God hem had aan-
gewezen. Van alle
kanten werden hem
vragen over de chris-
telijke wetenschap,
overdekerkelijke ver-
houdingen en rech-
tcn, en over de vol-
maaktheid des levens
stierf in \'I jaar 461. — De H. Joannes Da-
mascenus, priester te Jerusalem, de laatste
Kerkvader van hel Oosten, beroemd in den beel-
denstrijd, even kinderlijk godvruchtig, als grondig
geleerd. Hij stierf omstreeks het jaar 770.
Hoe beroemd deze
Kerkvaders en hoe
root hunne verdien-
sten
voor de Kerk
Gods ook zijn , wor-
<len zij toch overscha-
duwd door de v i e r
grootsteKerk-
leeraars van het
We sten: Ambrosius,
Augustinus,Hierony-
mus enGregorius den
Groote — en door
de viergrootste
Kerklceraars van
het Oosten: Basi-
lius, Gregorius van
Nyssa, Gregorius van
Nazianzc en .loannes
Chrysostomus. Dell.
Ambrosius, ge-
storvcn ten jare397,
vroeger een pleitbe-
zorger en keizerlijk
sltidhouder, werd ten
jarei374bisschopvan
Milaan en een voor-
beeld van apostoli-
schen ijver, van trou-
vve herderlijke liefde
en heilig van zeden.
Zijne preeken (name-
DOOD VAN DEN
HJERONYMUS
lijk over de waarde
en de schoonheid van het maagdelijk leven) waren
wegslepend; zijne" godvruchlige liederen weergal-
men nog heden in onze Kerken; thans nog putten
de mannen God* uit zijne boeken stichting en
heilige opgetogenheid ; en de Kerk dankt aan hem
haren groolsten Leeraar: — den II. Augusti-
nus, die door de hartroerende predikatiën van
gedaan; voorname-
lijk bediende zich Paus Damasus van den grooten
Kerkleeraar, om eene algemeene, geldige, latijn-
sche overzetting van de H. Schrift te maken.
Zijne grondige verklaringen van de II. Schrift, zijne
verpletterende strijdschriften tegen de dwaalleer-
aars, en zijne menigvuldige, gedenkwaardige brie-
ven zijn nog heden een kleinood van onze II. Kerk.
-ocr page 783-
DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.                              741
I onverzettelijke kracht, en bewonderenswaardig
gevolg aan de dwaling onttrok. Na jarenlange
| weigering beklom hij daar den bisschoppelijken
! zetel, doch verliet dien weder ten jare 381, om
! zijn veelbewogen, werkzaam leven in H. een-
i zaamheid te sluiten. Hij stierf in hel jaar 390.
Zeven jaren later zien wij op den patriarchalen
zetel te Constantinopel — den II. Joannes Chry-
sostomus, een man, uitstekend als redenaar en
schriftverklaarder, een bisschop van onvermoeide
werkzaamheid en liefderijke milddadigheid, maar
tevens van onwrikbaren geloofstrouw en priester-
lijke vrijmoedigheid. Een door gebed, verster-
ving en studie verborgen leven bij de monniken
; van de woestijn had hem die hooge kracht bezorgd,
j die hij later, in zijne veelvuldige strijden tegen
de dwaalleeraars, tegen valsche broeders en tegen
j de ondeugden van het keizerlijk hof van noode
| had. Hij stierf in ballingschap in het jaar 407.
Deze zijn de roemrijke mannen, in wie de Kerk
i hare geestelijke Vaders vereert. Geloof echter
| niet, dat nu de goddelijke Leermeester, sinds de
I christelijke oudheid, heeft opgehouden, zich zulke
uitstekende mannen uit te kiezen en mei de gaven
van zijn goddelijken geest toe te rusten. 0 neen.
Elke eeuw, tot op de onze toe, bezit II. geeste-
lijke leeraren van buitengewone begaafdheid; de
goddelijke leermeester verwekt ze in zijne barm-
hartigheid, om hun zijn aanhoudend voortbestaan
op aarde te openbaren. Doch ze zijn zoo min
onfeilbaar, als het de afzonderlijke Kerkvaders
waren. Al zijn zij ook uitverkoren en met Gods geest
bezield, blijven zij toch sterfelijke, aan dwaling
blootgestelde menschen en reeds meer dan eens
heeft de Kerk den droevigen val van een uit-
muntend leeraar moeten betreuren!
2. Gansch anders is het gesteld met die merk-
waardige vergaderingen van bisschoppen uit alle
landen, die de paus in tijden van buitengewonen
nood en strijd bijeenroept, en in eigen persoon
of door zijne plaatsbekleeders leidt. Deze alge-
meene Kerkvergaderingen of ecumenische
Conciliën maken dan de vereenigde leerende Kerk
uit. Daar nu aan deze de belofte gedaan is, dat
De laatste Kerkvader van het Westen is de
H. Paus Gregorius I de Groot e. De
schriften en onsterfelijke werken der drie laatst
genoemde Vaders waren de scholen, waarin hij
zich tot een uilverkoren werktuig van den god-
menschelijken leeraar vormde. Als paus voor de
behoeften der ganschc Kerk, zoowel als voor de
afzonderlijke landen met ware herderlijke liefde
bezorgd, staat deze van God bezielde man ook
met betrekking tot de H. wetenschap hoog in de
geschiedenis der Kerk aangeteekend; en zoo de
legende verhaalt: de H. Geest is den paus in de
gedaante eener duif verschenen, en heeft hem de
gedachten en woorden voor zijne talrijke geschrif-
len ingegeven, dan is daarmede de hooge bewon-
deiing van de christelijke wereld voor de buiten-
gewone wijsheid van dezen grooten man op de
voortreffelijkste wijze uitgesproken. Hij stierf in
het jaar 604.
De H. Rasilius, aartsbisschop van Cesarea
in Capadocië. Zijn naam beteekent: de Konink-
lijke; en werkelijk waren geest en hart, houding
en werkzaamheid van dezen Kerkleeraar koninklijk.
Ook hij was een bolwerk tegen de Arianen, tevens
een held der christelijke liefde en II. wetenschap
uitmuntend als godgeleerde en prediker, en ook
als zielbestierder der kloosterlingen, voor wie hij
den eersten eigenlijken kloosterregel ontwierp,
en als leider van den christelijken eeredienst, dien
hij geregeld en met verhoogden glans omgeven
heeft. Hij stierf in het jaar 379. — Zijn jongere
broeder, de II. Gregorius bisschop van Nyssa,
was eveneens een hechte steun van de Kerk tegen
de Arianen, daarbij een minzaam, vredelievend
man en geestig schrijver, wiens talrijke werken
nog heden een aanzienlijken schat van de Kerk
uitmaken. Hij stierf omstreeks het jaar 395. Met
dit II. broederpaar was door de innigste vriend-
schap verbonden de derde der drie groote Gappa-
dociërs, de H. Gregorius van Nazianze.
Deze had in Palestina, Alexandrië en Athene,bij
de beroemste leermeesters der wereldsche en heilige
wetenschap, zich tot den dienst der Kerk voor-
bereid. Hel tooneel zijner voornaamste werkzaam-
beid was de stad Constanlinopel, die hij met
-ocr page 784-
wmm
HET VATICAANSCH CONCILIE.
-ocr page 785-
DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.
743
eeuwen twintig algemeene Kerkvergaderingen ge-
houden. Op de eerste, te Nicea, in het jaar 325,
werd de dwaling van Arius tegen de godheid van
Jezus Christus verworpen, en op de tweede, te
Constantinopel, in het jaar 381, de dwaling van
Macedonius tegen de godheid van den II. Geest.
De derde Kerkvergadering te Ephese, in het jaar
4-31, verklaarde tegen Nestorius de geopenbaarde
waarheid, dat in Christus niet twee verschillende
personen, maar slechts één persoon, de godde-
lijke is, en bevestigde dien ten gevolge de waar-
digheid van Maria als de Moeder Gods tegen de
dwalingen van denzelfden ketter. De vierde, te
Chalcedonië, in het jaar 451, bevestigde tegen
den ketter Eutiches de geopenbaarde geloofsleer,
dat in Christus twee volmaakte naturen, de god-
delijke en de mcnschelijke zijn, vereenigd in één
goddelijken persoon. Soortgelijke geschillen wer-
den te Constantinopel, op het 5d0 en 6\'\'° algemeen
Concilie, in de jaren 553 en 080 beslist. Het
zevende in hel jaar 787 te Nicea bevestigde de
eeuwenoude, godvruchtige vereering der beelden.
Op de achtste Kerkvergadering te Constantinopel,
in bet jaar 869, werd de boosheid van Photius,
die de oostersche van de westersche Kerk scheiden
wilde, veroordeeld. Helaas, de rampzalige scheiding
werd wederom spoedig hernieuwd, en daarom is
deze Kerkvergadering de laatste in het Oosten.
De vier volgende hadden plaats te Rome in het
Lateraan: in het jaar 1123 werd de vrijheid der
Kerk van de wereldsche macht des Keizers uit-
gesproken, in het jaar 1139 werden de gevolgen
der kerkelijke scheuring, die Petrus Leonis ver-
oorzaakt had, naar vermogen uit den weg geruimd,
en de leer van den dweeper Arnold van Brescia
verworpen. In het jaar 1179 werden de dwalingen
der Albigenzen en Waldenzen veroordeeld; einde-
lijk in het jaar 1215 in de twaalfde algemeene
Kerkvergadering (de IV in het Lateraan) werd
eene vereeniging van de Grieksche Kerk beproefd,
de, vroeger door Berengarius bestreden Katholieke
leer over het allerheiligste Sacrament des Altaars
door de uitdrukking Transsubstantiatio, d. i. ver-
andering van een wezen in een ander, vastgesteld ,
en de vroeger reeds verklaarde leer over de god-
94
de machten der hel, of de dwaling en leu-
gen haar nooit zullen overweldigen, zijn zij door
een bijzonderen, bovennaluuilijken bijstand van
den H. Geest — onfeilbaar in al hunne besluiten,
het geloof of de zedeleer betreffende. Daarom
heeft de christenheid op iedere zoodanige Kerkver-
gadering, als op het beteekenisvolste en heiligste
schouwspel, steeds met diepen eerbied hare op-
merkzaamheid gevestigd, en middelerwijl hare
gebeden verdubbeld, om voor de Vaders van het
Concilie de verlichting des hemels, den vrede en
de overwinning in den H. Geest af te smeeken.
Wat de afzonderlijke bisschoppen op zulke ver-
gadering spreken is wel is waar slechts eene per-
soonlijke overtuiging, doch als (na dikwijls maanden
of jarenlange vergaderingen, waarin de Vaders
van het Concilie, door studie en wederzijdsche
Itespreking, het hun mogelijke gedaan hebben,
om de waarheid zuiver en onvervalscht voor te
stellen) de II. Vergadering haar plechtig geloofs-
besluit neemt, en de paus dit bevestigt, dan is
dat geen bloot menschelijk besluit meer: het is
de onbedriegelijke leer van Jezus Christus zelven,
en wie die niet zou willen aanhooren, zou Christus
niet aanhooren, en zich daardoor zelfs buiten zijn
Rijk sluiten: dus is het anatheem eigenlijk niets
anders, dan de plechtige verklaring van de Kerk,
dat deze of die zich van haar heeft afgescheiden.
Het eerste voorbeeld van zulk een Kerkverga-
dering vinden wij in het jaar 51. Menig christen
die van het Jodendom tot de Kerk bekeerd was,
beweerde, dat ook zij, die van het heidendom
bekeerd waren, zich moesten laten besnijden, en
de in de joodsche wet voorgeschreven gebruiken
en onthoudingen, ook als christenen, nog naleven.
Toen vergaderden de Apostelen en de ouderlingen
(priesters) te Jerusalem, om de zaken te onder-
zoeken. Petrus, de prins der Apostelen opende
de Vergadering. Na hem spraken de overige
Apostelen, met name Barnabas, Paulus en Jacobus.
Eindelijk werd gemeenschappelijk het besluit ge-
nomen, geen menschelijk feilbaar, maar een god-
delijk besluit: »Het heeft den II. Geest en ons
goed gedacht." enz.
Naar dit voorbeeld werden in den loop van 18
-ocr page 786-
744
DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.
delijke Dricëcnhcid en de menschwording van den
Zoon Gods wederom in \'l kort saamgevat, met
Ooslersche kerk tot stand; te Trente werden de
dwalingen der zoogenaamde hervormers verworpen.
Eindelijk beriep de roemrijke Paus Pius IX, in
het 24s,e jaar van zijn pausschap, de twintigste
algemecne Kerkvergadering te Rome in het Vati-
caan, en wel op het feest der Onbevlekte Ont-
vangenis, den 8 December 1869. Rij de 800
Kerkvorsten uit al de deelen der wereld volgden
de stem van den grijzen Opperherder; en ofschoon
ook de vijanden der
Kerk van alle kanten,
den rusligen gang der
Kerkvergadering, door
bedreigingen, leugen en
laster, trachtten te slo-
ren, vermochten zij
tegen de rots van Pe-
Irus niets! De bewon-
derenswaardige kalmte,
het groot vertrouwen
op God, en de heldere
zielcnvrcde die in deze
zoo stormachtige tijden
uil al de woorden en
handelingen van den
II. Vader uitschenen,
werden niet te leur
gesleld: de doorluch-
lige Kerkvergadering
hield haar ongestoorden
loop. De betrcurens-
waardigc dwalingen van
onzen tijd werden ver-
oordceld; de valsche,
dwalingen
veroordeeling
van verschillende
van
dien lijd.
De dertiende en veertiende Kerkvergaderingen
liadden te Lyon — 1245 en 1274 — de vijftiende
te Vienne in liet jaar 1311 plaats. Op de der-
tiende werd de christenheid tot den II. strijd legen
de Saracenen opgeroepen; in de veertiende de
oude leer over den Tl.
Geest, die van den Vader
en den Zoon voortkomt
op nieuw bevestigd; en
de wedervereeniging
der Grieksche niet de
roomsche Kerk, doch
helaas! voor korten
duur.lolsland gebracht.
In de vijftiende werd
de dweepciïj van ver-
schillende genootschap-
pen veroordeeld en de
orde der Tempeliers
opgeheven. Devicrvob
gende Conciliën werden
de Hervormings-conci-
liën genoemd, omdal
op dezelve cene wezen-
lijke hervorming, d. i.
zuivering van GodsKerk
van al de misbruiken,
die in hel leven der
geestelijken en van het
volk waren ingeslopen,
werd voorgenomen.
                                paus
Deze Conciliën hadden plaats — het zestiende
te Conslans van 1414 lot 1418; het zeven-
tiende te Basel, daarop te Fcrrara en Flo-
rence van 1431 tot 1447; het achttiende te
Rome in het Lateiaan, 1512; eindelijk het negen-
tiende te Trente van 1545 tot 1563. TeConstans
werd de nootlottige scheuring der Kerk onder
drie pausen opgeheyen, en de dwalingen vanWiclefl\'
en Hus veroordeeld; in Florence kwam eene helaas
spoedig weder verbrokene vereeniging met de
PIUS IX.
schijnheilige weten-
schap , die zoo vermetel haren troon op de puin-
hoopen van het geloof wilde opslaan, werd onl-
maskerd; de rechten en de vrijheid van Gods
Kerk op nieuw bevestigd, en den 18aen Juli 1870
de oude leer over de Onfeilbaarheid van den
Paus in geloofsbeslissingen tot een werkelijk ge-
loofspunt verheven.
3. Hierdoor heeft nu het hoogsteleerambl
van Petrus\' opvolger zijn plechtige bevesli-
ging voor het aanschijn van geheel de wereld
-ocr page 787-
DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.
745
verkregen! Zeker waren onmiddellijk dwaze en
booze menschen bij de hand, om deze bevesti-
ging door misverstand en verdraaiingen krachteloos
te maken, door de bewering, dat het Vaticaansch
Concilie daardoor een zondigen, feilbaren, ster-
ielijken mensch tol God gemaakt heeft. Welke
dwaasheid! De Paus is onfeilbaar — dat wil
niet zeggen, dat bij persoonlijk niet zondigen
kan: de geschiedenis immers verzekert ons, dal
de levenswijze van enkele pausen niet vlekkeloos
was; en geen wezenlijk Katholiek is zoo oneerlijk,
of zoo onnoozel, dalgene te ontkennen, wat de
geschiedenis verzekert. De Paus is onfeilbaar —
dat wil niet zeggen, dat de Paus persoonlijk niet
dwalen kan; ook hij is en blijft een sterfelijk
mensch, en kan in alles dwalen, wat hij in ge-
wone gesprekken, of als geleerde en schrijver
in zaken van gewijde en ongewijde wetenschap,
of wat hij als Paus in zaken van kerkelijk
recht, kerkbestuur en kerkelijke tucht bepaalt en
voorschrijft. «Alleen als hij ambtshalve,
als herder en leeraar van allo christe-
nen, krachtens zijn hoogst, apostolisch
gezag, een geloofs- of zedeleer als ver-
plichlend voor de gansehe Kerk ver-
klaart, bezit hij — uit kracht van dien
h ij stand, dien de goddel ij ke Zaligmaker
aan den II. Petrus beloofd heeft, de on-
feil b a a r h e i d." Ziedaar de leer van het Concilie.
En waarlijk, \'t is geene nieuwe, maar eene
overoude, welgegronde lecring, die den 18den Juli
door de te Rome vergaderde Vaders slechts nauw-
keuriger bepaald en tot een eigenlijk geloofspunt
verheven werd! Christus, de Heer heeft ze zelf
reeds vóór 18 eeuwen aan de wereld verkondigd,
toen Hij tot Petrus zeide: »Gij zijl Petrus,
eene steenrots, en op deze rots zal Ik
mijne Kerk bouwen, en de poorten der
hel zullen ze niet overweldigen — en
Ik heb voor u gebeden, opdat uw geloof
niet bezwijke." En al hebben ook in vroe-
gere tijden, toen deze leering nog niet nauw-
keurig bepaald was, sommige beroemde mannen
ze verschillend opgevat en verstaan, toch hebben
juist de grootste leeraars der Kerk in alle eeuwen
ze duidelijk uitgesproken, en de gansche Kerk
l heeft de geloofsbeslissingen der pausen ten allen
\'. tijde met dien geloovigen eerbied aangenomen,
dien men aan de hoogste leermacht verschul-
j digd is.
Kon het ook wel anders zijn? De goddelijke
, Zaligmaker heeft in zijne Kerk een onfeilbaar,
hoogst leerambt ingesteld, waaraan zich de ge-
j loovigen, ten allen tijde, zoo er geloofstvvisten
! ontstaan, met onbeperkt vertrouwen wenden en
j van hetwelk zij de onfeilbare beslissing vernemen
kunnen. En nu kunnen er dikwijls eeuwen ver-
loopen, eer het doenlijk is, een algemeen Concilie
: te beleggen. En toch moeten de geloovigen da-
| delijk gerustgesteld, bijgevolg moet onmiddellijk
\\ eene onfeilbare beslissing genomen worden. En aan
j wien komt het recht toe zulke beslissing te
nemen, tenzij aan den wettigen opvolger van hem,
i dien Christus tol grondsteen zijner Kerk gesteld
j en aan wien Hij de sleutels van zijn Rijk op
j aarde gegeven heeft, aan den Paus ? Doch hoe
i kon de Paus eene zekere, alle geloovigen bevre-
digende beslissing vellen, als hij niet voor dit
geval — door bovennatuurlijken bijstand — de
gave der onfeilbaarheid bezat?
Daarom dankt de christenheid haren goddelij-
ken Heer en Verlosser Jezus Christus voor dit
hoogst, onfeilbaar leerambt hetwelk Hij zelf —
in zijnen zichtbaren plaatsbeklecder op aarde, in
den Paus — door alle eeuwen uitoefent; en als
wij zien hoe rondom ons degenen, die buiten
de Kerk leven, gedurig nu deze dan gene mee-
ning zijn toegedaan, en elkeen de (I. Schrift naar
l zijne persoonlijke opvatting verschillend uitlegt,
dan verheugen wij ons over het schitterend en
vast middel- en eenheidspunt, dat aan onze Kerk
gegeven werd, over de onwrikbare rots, waarop
ze gebouwd is en luide en onbeschroomd belij-
den wij met den II. Kerkleeraar Ambrosius:
Waar Petrus is, daar is de Kerk! of met
j de Vaders van de algemeene Kerkvergadering van
I Florence (143U): De roomsche paus is waar-
-ocr page 788-
746                                DE KERKVADERS EN DE KERKVERGADERINGEN.
lijk de opvolger vandenprinsderApos-
telen, Petrus en de plaatsbekleedervan
Christus, het hoofd der gansene
Kerk, en evenals de Vader, zoo ook
de leermeester van alle christenen:
hij ontving inden H. Petrusdevolmacht
van onzen Heer Jezus Christus.
^<>Wm<>®*-
ELFDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING. DE HIËRARCHIE,
DE KERKELIJKE TUCHT EN HET KERKELIJKE RECHT. OVER DEN
KERKELIJKEN STAAT.
1.
pa
ad de romeinsche stedehou-
jj der Pilatus eens onzen lieven
^S1 Heer en Zaligmaker de vraag
wereld, het steunt niet op aardsche macht en
gezag, het heeft de burgerlijke regeling niet te
bewaken en te handhaven, doch moet ook niet
door de wetten van de burgerlijke regeering be-
heerscht en tol haren dienstknecht gemaakt wor-
den. Daarom is de macht, waarmede de over-
sten der Kerk bekleed zijn, eene geestelijke macht,
die van boven afstamt. De rangregeling dezer
kerkelijke oversten heet men de Hiërarchie,
en de wetten en verordeningen, waarnaar zij
hunne opperherderlijke bediening uitoefenen, zijn
het kerkelijke Recht en de kerkelijke
Tucht.
2. Wat de Hiërarchie betreft, haar vinden
wij reeds in de apostolische tijden, waaruit wij
met zekerheid besluiten, dat ze op goddelijk voor-
schrift steunt. Aan het hoofd van de kerkelijke
overheid zien wij den H. Petrus, en zijne wettige
opvolgers, de bisschoppen van Rome, die men
later Pausen noemde. De derde opvolger van
den H. Petrus, paus Clemens, schreef reeds een
opperherderlij ken brief aan de gemeente van Co-
rinthe, waarin hij hen, om hunne twisten, ernstig
te recht wijst en uitdrukkelijk zegt, dat hij hunne
«priesters, die hun ambt voorbeeldig en heilig
bekleed hadden, niet mocht afzetten.". En toch,
5
f gedaan: »Zijt gij koning?\'\'
werd hem door Christus be-
paald geantwoord: »Gij zegt
het. Ik ben koning, daartoe
ben Ik geboren en in de
wereld gekomen." En her-
liaaldelijk heeft Hij de Kerk
zijn »Rijk" genoemd. Leeft
nu deze Heer en Zaligmaker
in zijne Kerk tot aan het
einde voort, dan moet ook
natuurlijkerwijze zijn k o-
ninklijk ambt daarin
voortbestaan, d. i. de Kerk
moet, juist omdat, zij een zicht-
baar Rijk is en wel het Rijk van den Koning,
Christus, hare zichtbare regeering hebben. En
tot deze Kerk behooren niet enkel de daar-
mede belaste personen, maar ook de bepaalde
wetten en verordeningen, waarnaar zij de Kerk
Gods moeten regeeren. De Zaligmaker verklaarde
slechts uitdrukkelijk: >Mijn Rijk is niet van deze
wereld," d. i. het beoogt niet de goederen dezer
-ocr page 789-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING.
747
toen hij dezen brief van zoo verre aan de Co-
rinthiërs zond, leefde nog in hunne nabijheid de
H. Evangelist Joannes. Hoe zou het nu de H.
Clemens hebben durven wagen, zich in de aan-
gelegenheden van cene zoo verafgelegen gemeente
te mengen, en dal bij het leven van een Apostel,
indien niet toen reeds de christenheid in den bis-
schop van Rome haar gemeenschappelijk opper-
hoofd erkend had! Daarom noemt de IL Ignatius,
een leerling der Apostelen de roomsche Kerk juist
het «opperhoofd van den liefde-bond," d. i. van
de christenheid. Hetzelfde getuigen de overige
Vaders van de christelijke oudheid. De H. Ireneus
verklaart: Met de roomsche Kerk moeten, om
haren machtigen voorrang, alle geloovigen over-
eenstemmen. En ofschoon Terluliaan reeds in de
dwaling vervallen was, getuigde hij nog, dat de
bisschop van Rome als »de bisschop aller bis-
schoppen" gelde. De II. Cyprianus noemt den
bisschoppelijken si oei te Rome den ssloel van
Petrus, het middelpunt der kerkelijke eenheid,
waarmede alle bisschoppen in verbinding moeten
staan.\'\' — Zie nu eens hoe ten onrechte zij han-
delen, die u meenen te smaden, als zij u om
uwe gehoorzaamheid aan den opvolger van Christus
een paap of ultramonlaan *) noemen. Niet op
u valt die smaad, maar zij, die zoo slecht met
de H. Schrift en de geschiedenis der christelijke
oudheid vertrouwd zijn, en hunne voorouders,
die het nog voor weinige eeuwen trouw met den
paus hielden, deze zijn te beklagen.
Evenals de pausen de wettige opvolgers zijn
van den II. Petrus, zijn de bisschoppen de wet-
tige opvolgers der Apostelen, en hadden reeds
in de apostolische tijden den voorrang boven de
overige bedienaren der Kerk. Want ofschoon zich
b.v. op het eiland Creta, te Ephese, evenals in
de zeven gemeenten, tot welke zich de IL Joannes
in de geheime openbaring richtte, meerdere kerke-
lijke bedienaren bevonden, wendden zich toch
de IL Apostelen Paulus en Joannes, in hunne
brieven, maar alleen tot één en, die als bisschop
over de anderen stond, en aan wien de leiding
van de gansche gemeente was toevertrouwd. In
dit opzicht is een gezegde van Tertuliaan bij-
zonder merkwaardig: >Het recht om te doopen
— zegt hij — heeft alleen de opperpriester en
deze is de bisschop; eerst na hem de priesters
en de diaken, doch niet zonder machtiging van
den bisschop.\'\'
De afzonderlijke, naburige bisschoppen zochten
zich reeds vroegtijdig door een gemeenschappe*
lijken band onderling inniger aan een te sluiten,
terwijl zij aan den bisschop van de hoofdstad
der provincie of van de moederstad (Metropool)
den voorrang schonken. Zoo werden Jerusalem
(later Cesarea) Antiochië, Alexandrië, in \'t ver-
volg ook Constantinopel en andere als stam- of
moederkerken beschouwd, en hunne bisschoppen
Metropolitanen genoemd. Zelfs had onder
deze metropolitanen, om de snelle uitbreiding
van de Kerk spoedig eene verdere opklimming
plaats: de kerkvorsten der aanzienlijkste steden
kregen den naam van Patriarchen, en tevens
in verschillende punten een hooger gezag over
de Aartsbisschoppen, zooals deze laatsten
dit over hunne bisschoppen uitoefenden.
Reeds van den beginne hadden de bisschoppen
medehelpers, die wel is waar, volgens hunne
wijding, de volle priesterlijke macht bezaten,
maar die alleen op last van den bisschop moch-
ten uitoefenen — gewone priesters, die den
bisschop in zijne geestelijke bedieningen bij de
hoofdgemeenle of in de naburige plaatsen behulp-
zaam waren, zelfs soms ook zijne plaats moesten
bekleeden. Toen de Kerk, na de bekeering van
keizer Constanlijn in de vierde eeuw, zich snel
uitbreidde, en in de steden zich naast de bis-
schoppelijke hoofdkerk, evenals in de naburige
vlekken en dorpen kleinere kerken verrezen,
werden deze priesters eigenlijke pastoors, d. i.
zij werden bij de afzonderlijke kerken vast aan-
gesteld, met de macht, daar in naam van den
bisschop den godsdienst te leiden, en de zielen-
zorg in de gemeente waar te nemen. Zoo spreekt
reeds de H. Alhanasius van parochiën in den
*) Ultramontaan d. i. een christen, die met den
Paus aan gene zijde der Alpen (ultra montes) in kerke-
lijke gemeenschap staat.
-ocr page 790-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING.
748
omlrek van Alexandrië en ten tijde van hel
Concilie van Chalcedonië bestonden reeds overal
zulke landelijke parochiën.
Naast de priesters ontmoeten wij nog andere
geestelijke medchelpers van de bisschoppen, waar-
van reeds vroeger, toen het II. Sacrament des
priesterschap besproken werd, melding gemaakt
is. De diakenen, wier instelling in hel zesde
hoofdst. van de Handelingen der Apostelen ver-
haald wordt, hadden den voorrang. Vooral waren
zij belast met de verzorging van armen, zieken
en hulpbehoevenden, doch daarbij kwamen ook
nog geestelijke werkzaamheden, als prediken,
doopen en den bisschop bij de godsdienstplech-
tigheden behulpzaam te zijn.
Waren al deze hulpgeestelijken, priesters en
diakenen bij ecne bisschoppelijke kerk vast aange-
sleld, dan noemde men hen in de christelijke oud-
heid Kardinalen, omdat men de bisschoppelijke
kerken als het hoekpunt (cardo) beschouwde,
om hetwelk zich de gansche gemeente bewoog.
Natuurlijkerwijze waren ook zulke hulpgeeste-
lijken in groolc menigte bij de oude moederkerk
te Rome; en hoe meer deze Kerk in aanzien
toenam, werd het des te gebruikelijker, slechts
de voornaamste geestelijken van deze Kerk,
de onmiddellijke inedehelpers van den paus, kardi.
nalen te noemen. Ingevolge eene verordening
van paus Sixlus V, mag hun getal niet grooter
zijn dan 70. 6 Kardinaal-bisschoppen, 50 Kardi-
naalpriester en ii Kardinaal-diakenen. Zij maken
den hoogsten Senaat van de christenheid, den
Raad van den paus uit, en aan hun is — name-
lijk sedert de verordening van paus Nicolaas II,
van het jaar 1050 — het recht om den paus te
kiezen, geschonken.
3. Maar staat het nu aan deze kerkelijke over-
sten van hoogeren en lageren rang vrij, Gods
Kerk naar willekeur te regeeren? Volstrekt niet!
Want de godmenschelijke Koning, wiens werk-
tuigen zij zijn, is eenworst des vredes. Hij heeft
ons den vrede gebracht, en Hij wil, dat die vrede,
een ware, gelukkige vrede in zijn Rijk op aarde
hcersche. Doch vrede heerscht alleen daar, waar
heilige orde en wijze wetgeving is. Daarom be-
slaan in de christelijke Kerk van haar begin af
orde en wet. Daaraan zijn de oversten der Kerk
zoowel als de geloovigen gebonden, opdat, vol-
gens den wil van Clirislus, de gansche Kerk in
H. tucht gevestigd en behouden worde. De
kerkelijke orde, ook kerkelijk recht genaamd,
werd niet op eens zóó gevormd, als het heden
ten dage bestaat, en hoofdzakelijk in het groot
wetboek der Kerk, hetwelk de geleerden Gor-
pus juris Canonici noemen, is opgeleekend.
Deze orde ontstond van lieverlede, door debeslui-
ten der Kerkvergaderingen, door de voorschriften
van groote pausen en keizers en de uitspraken van
beroemde vaders en kerkleeraars. Ofschoon al
deze wetten niet, evenals het geloof, in zich on-
verandeilijk zijn, maar zich veelal naar omstan-
digheden van tijd en plaats regelen, berusten zij
toch op onveranderlijke, door Christus en de
Apostelen zelven in de Kerk neergelegde grond-
stellingen, waarvan hier sommigen tot uw onder-
richt zullen worden aangehaald.
a. De katholieke Kerk is de eenige en heilige
Bruid van Jezus Christus. Daarom moeten zij,
die het geloof der algemeene Kerk hardnekkig
verwerpen, of door groote misdaden en ondeug-
den der Kerk tot schande dienen, uit haar ge-
bannen, verworpen en geëxcommuniceerd
worden, totdal zij rouwmoedig in zichzelven
keeren, en voldoening gegeven hebben. — Dit heeft,
de lieer zelf vastgesteld, toen Hij zeide: >VVie
de Kerk niet hoort, zij u als een heiden,\'\' d. i.
hij worde buiten Gods Kerk gesloten. Daarnaar
handelden de Apostelen, b.v. de II. Paulus, als
hij aan Timotheus schrijft: (I Tim. I: 20) »Som-
migen hebben schipbreuk geleden aan het geloof,
onder welke Hymeneüs en Alexander zijn, die
ik aan den Satan heb overgegeven, opdat zij
leeren niet te lasteren.\'\' Ja, de Apostelen hiel-
den de rechtgeloovigheid en de overeenstemming
in de christelijke leer voor zoo belangrijk, dat
de II. Paulus niet aarzelt te verklaren: »Maar al
ware het ook, dat wij of een Engel uit den hemel
u predikte anders dan wij gepredikt hebben,
hij zij vervloekt (Anathema)!" Op dezelfde wijze
ging men tegen booswichten te werk. De IL
-ocr page 791-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KEI
Paulus gaf in den naam van onzen Heer Jezus
Christus den bloedschenner te Corinlhe" aan den
Satan over tot verderf des vleesches, opdat zijn
geest behouden worde." — Zoo bleef de geeste-
lijke ban of excommunicatie door alle eeuwen
tot op onze dagen toe, zij bet een droevig,
nochtans een noodzakelijk middel, om de zuiver-
beid des geloofs, zoowel als de II. lucht in de
Kerk te bewaren. Keerde de dwalende in zich-
zelven, dan werd hij, na kortere of langere boelple-
ging, van de excommunicalie ontslagen en wederom
in den schoot der Kerk, waar buiten bij zich
zelven gesloten had, opgenomen.
b.    Het is den Christen heilzaam, als bij naar
het voorbeeld van Christus en diens uitverkore-
nen, door vasten en onthouding van sommige
spijzen, de lusten van hel vleesch kruisigt; en
de Kerk heeft hel rechl algemeene vasten-
dagen en vastentijden voor te schrijven.
Dit heeft zij ook van den beginne af gedaan, en
de eerste algemeene Kerkvergadering van Nicea
spreekt reeds van het gebod van vasten, als van
een overoud voorschrift. Zeker is de tijd en de
gestrengheid van den voorgeschreven vasten in
den loop der eeuwen veelvuldig verzacht, doch
het heilzaam voorschrift zelf is nooit opgeheven.
c.    Daar het Huwelijk — in Christus en in
zijne Kerk — tot de waardigheid van een groot
Sacrament verheven is, komt het der Kerk toe,
de vereischten, waaronder en de wijze, hoe het
gesloten moet worden, vast te stellen. De Kerk
heeft bet immer voor een geloofspunt gehouden,
dat een wettig aangegaan en voltrokken huwelijk
tusschen geloovigen onoplosbaar is. Eveneens
heeft zij, overeenkomslig Gods wil, sommige be-
trekkingen, b.v. naaste bloedverwantschap, maag-
schap enz. als huwelijksbclelselen gesteld, en van
den beginne af voorgeschreven, dat het huwelijk
openbaar, d. i. voor het aanschijn der Kerk moet
worden voltrokken. Tol dat einde beeft reeds
de Kerkvergadering van Laleraan, ten jare 1215
de openbare afkondiging van elk voorgenomen
huwelijk voorgeschreven, en de Kerkvergadering
van Trente heeft besloten, dat deze buwelijks-
afkondiging driemaal op verschillende Zon- of
v VOORTLEEFT ALS KONING.
749
Feestdagen onder de godsdienstoefeningen moet
geschieden. Van oudsher heeft de Kerk de ge-
mengde huwelijken als een groot ongeluk en een
dreigend gevaar gehouden en die, ter voorko-
ming van nog grooter kwaad, dan eerst toe-
geslaan , als de katholieke opvoeding der kinderen
verzekerd werd. In het burgerlijk huwelijk, d. i.
in dat schijn-huwelijk, dal — met verachting van
de kerkelijke voorschriften en van den kerkelijkcn
zegen — alleen voor het burgerlijk gezag wordt
aangegaan, heeft de Kerk nooit een waar buwe-
lijk erkend, en het echtelijke leven van zulke
ongelukkigen, als eene aanhoudende zonde tegen
Gods heiligste wetten verafschuwd.
d. De ongehuwde staat der geestelij-
ken beantwoordt aan de hooge beteekenis en de
heilige verplichtingen van hunne bediening. —
De godmenschelijke Hoogepriester heeft zelf im-
mers aan den maagdelijken en aan den onge-
huwden staat de voorkeur gegeven! Hoe leven-
diger de Kerk doordrongen was van de onbe-
grijpelijke waardigheid van het II. Misoffer en van
de II. Sacramenten, des te nadrukkelijker moest
zij wenschen, dat deze II. geheimen alleen door
zuivere, maagdelijke priesters bediend werden.
De priester is de bruidegom van de gansche hem
toevertrouwde gemeente; al degenen, die hem
zijn toevertrouwd moet hij met H. liefde bemin-
nen; hij moet zijne inkomsten offervaardig met
den arme deelen. Onvermoeid moet hij dag en
nacht zijne bediening volbrengen; in tijden van
nood b.v. van besmettelijke ziekten mag bij noch
zijne gezondheid noch zijn leven sparen, het is
zijne II. plicht ten allen tijde onverschrokken en
zonder menschelijk opzicht de waarheid, de wet
van Christus en de rechten der Kerk te verdedL
gen, zelfs dan, als hij zich hierdoor aan het
gevaar zou blootstellen van haat, vijandschap, spot,
berooving, gevangenis en dood: — hoe zou de
priester al deze zware verplichtingen kunnen vol-
brengen, als hij door den huwelijksband en door
een huisgezin gebonden was? —Daarom hebben
reeds de Apostelen aan alles, zelfs aan hunne
vrouwen vaarwel gezegd, om zich geheel en uit-
sluitend aan het werk van Christus te wijden.
-ocr page 792-
750                        HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING.
en van toen af werd het gewoonte, dat zij, die
in den priesterlijken stand werden opgenomen,
ongehuwd leefden. Als dit schoon gebruik van
lieverlede dreigde in verval te geraken, werd het
te Elvira ten jare 305 door de vergaderde bis-
schoppen tot wet verheven en bepaald, dat ge-
huwden, die den priesterlijken stand aanvaarden,
zich van dan al\' van elke huwelijksomgang moesten
onthouden. Eveneens besloten de Kerkvaders te
Nieuw-Cesarea ten jare 314: »De priester, die
trouwt, moet van zijne bediening ontzet worden."
Drong nu en dan, in de stormachtige dagen van
de vroege middeleeuwen, ook het bederf in de
rangen der Kerkoversten door, dan traden on-
middellijk groote mannen, zooals b v. Gregorius
VII, Innocenlius III, en anderen op, en ver-
nieuwden met allen nadruk de II. wet van den
ongehuwden staat der priesters. En hebben ook
al ongelukkige priesters, door hunnen val, Gods
II. Keik in diepen rouw gedompeld, zoo heeft
zich de Kerk steeds herinnerd, dat hetzelfde ook
hij gehuwden — ja bij getrouwde geestelijken
van andersgeloovigen — maar al te dikwijls plaats
heeft, en dat, als de katholieke priester de hem
zoo ruimschoots aangeboden genademiddelen vol-
gens geweten gebruikt en aan zijne hemelhooge
waardigheid denkt, hij zeer goed in staat is, den
maagdelijken slaat zuiver en ongeschonden te be-
waren, en zich daardoor — niet slechts de schoone
kroon des hemels in het ander leven — maar
reeds hier op aarde het onbegrensd vertrouwen
en de teederste hoogachting van de aan zijne
zorgen toevertrouwden te verdienen.
e. De keuze der geestelijken tot een
bepaald kerkelijk ambt mag slechts aan dezulken
worden overgelaten, wier wettige stand tot de
desbetreffende kerkelijke bediening, of wier ver-
diensten jegens de Kerk een waarborg is, dat zij
oen geschikle en doelmatige keus zullen doen.
Daarom werden de eerste bisschoppen door de
Apostelen zelven, de latere door de gezamenlijke
geestelijkheid van de bisschoppelijke stad geko-
zen, onder medewerking echter van de naburige
bisschoppen en in de tegenwoordigheid en met
toestemming van de geloovige gemeente. Doch
nadat het kruis de overwinning over het Heiden-
dom behaald had en Vorsten en Regeeringen
christelijk geworden waren, kwam het recht van
goedkeuring en bevestiging, hetwelk vroeger aan
het volk behoorde, al meer en meer in de han-
den der Vorsten en Regeeringen; en omdat ook
later de bisschoppen meerendeels wereldlijke Vor-
sten werden, matigden zich de Duitsche Keizers
langzamerhand een vormelijk kiesrecht aan, waar-
door dan menigmaal hunne onwaardige gunste-
lingen op den bisschoppelijken stoel verheven
werden. Dit gevaarlijk misbruik bestreed de on-
verzetlelijke I\'aus Gregorius VII; doch eerst na
veel strijden kwam eindelijk ten jare 1122 tus-
schen Paus Gallixlus II en Keizer Hendrik V een
verdrag tot stand, waarbij de Keizer aan de
Domkapiltels de vrije keuze der bisschoppen over-
liet. Om echter aan \'s lands Vorsten en Regee-
ringen, als wettige plaatsbekleeders van het volk,
de schuldige eer te bewijzen, werd hun in den
loop der eeuwen veelal eene aanzienlijke mede-
werking bij de keuze der bisschoppen toegestaan,
daarentegen (om de keuze van onwaardige mannen
te beletten) aan den paus het recht van beves-
tiging voorbehouden.
De keus der overige geestelijken in de bis-
dommen behoorde van den beginne aan den bis-
schop. Dit grondbeginsel getuigt ons reeds de
11. Hieronvmus: »De bisschoppen hebbende macht
op bijzondere plaatsen geestelijken aan te stellen."
Doch reeds de oudste bisschoppen hielden in
deze aangelegenheid met de andere geestelijkheid
en de gemeente raad. In latere eeuwen verkre-
gen dikwijls die vorsten, kloosters en gemeenten,
die uit eigen vermogen parochiën stichtten, voor
hen en hunne opvolgers het recht, den geeste-
lijke aan te wijzen, waaraan door den bisschop
de parochie moest worden gegeven.
f. Omdat de geestelijke het altaar dient, be-
hoort hij ook van het altaar te leven, en moet
er voor zijn onderhoud overeenkomstig zijnen
stand gezorgd worden. — De eerste christenen
deden dit zonder eenige bepaalde wet hoe ook
genaamd.
Evenals in het Oud Verbond aan de priesters
-ocr page 793-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING.                        751
en levieten de tienden gegeven werd, zoo ver-
heugden zich ook die eerstelingen van de Kerk,
aan de zielzorgers het beste hunner have te I
schenken, wat deels in de Zondagsche en maan-
delijksche bijdragen, deels in de zoogenaamde
oiVers bij de godsdienstoefeningen (als brood,
wijn, koren, olie enz.) plaats had. Reeds vroeg-
tijdig werden de geheele kerkelijke inkomsten in
vier deelen verdeeld: voor den bisschop, voor
de hulpgeestelijken, voor de kerkgebouwen en
het onderhoud van den godsdienst en voor de
armen.
Toen in den loop der tijden de Kerk vele erfe-
nissen en zelfs aanzienlijke geschenken van de
christenen geworden Keizers verkreeg, en bijzon-
dere Kerkvergaderingen (zooals die te Tours in
560 en te Macon in 586) de betaling der tienden
eischten, ontstond van lieverlede het beneficie-
wezen, d. i. voor elke kerkelijke bediening wer- j
den zekere gronden bestemd, uit wier inkom- j
sten de betreffende geestelijken hun bestaan hadden., j
Omstreeks het jaar 580 was dit reeds algemeene
regel geworden. Doch tegelijkertijd werd het den
geestelijke door talrijke weiten ingedrukt, dat hij
zijne inkomsten niet als eigendom mocht be-
schouwen, maar alleen datgene daarvan genieten,
wat hij overeenkomstig zijnen stand van noode
had, en het overige ter eere Gods en ten bate
der armen en noodlijdenden besteden.
g. Ofschoon het Rijk Gods niet van deze we-
reld is, bestaat het toch in deze wereld, en is
het, tot bereiking van zijn II. doel op aarde,
ook veelal op de goederen dezer aarde gegrond.
Daarom mag de Kerk stichtingen, tienden en
erfenissen aannemen, en bezittingen verkrijgen.
Dezen allen moeten voortaan als onaanrandbaar
kerkelijk goed beschouwd, en mogen nooit aan
het heilig doeleinde van de Kerk onttrokken wor-
den. — Daar tegen zijn in vroegeren en lateren
tijd dikwijls fanatieke mannen opgekomen, en
hebben hel kerkelijk goed, als iets onchrislelijks
verworpen. Zij hebben den vroegeren rijkdom
der kloosters , de groote inkomsten der bisschoppen
bitter gelasterd, en niet bedacht, dat die rijk-
dommen grootendeels tot godvruchtige werken en
ten algemeenen nutte, tot opluistering van den
godsdienst, lot wetenschappelijke vorming van
de jeugd in de klooster- en kerkenscholen en
voor den arme besteed werden, *) en daarom
voor de vrije werking van de Kerk in den geest
van Christus van groote beteekenis waren. Alleen
op die wijze is het merkwaardig feit verklaarbaar,
dat juist de heiligste bisschoppen, die voor hun
persoon het armste en boetvaardigste leven leid-
den, den strijd voor de kerkelijke goederen met
onwrikbare kracht aanvaarden.
4. Voor alle andere kerken was die van Rome,
als het middelpunt der christenheid, reeds zeer
vroeg in het bezit van een aanzienlijk vermogen
in geld, in gouden en zilveren vaten, in huizen
en landerijen. Dit alles noemde men het eigen-
dom van Petrus.— Patrimonium Petri. Op
de geheele aarde beslaat er geen eerwaardiger
*) Een heerlijk voorbeeld ran zulk werkelijk aposto-
lisch gebruik van kerkelijk goed gaf weleer de bis-
schop van Pamiers, Franciscus, Stephanus. Door Koning
Lodewijk XIV werd hij in het jaar 1678 van zijne
kerkelijke inkomsten vervallen verklaard, omdat hij zich
tegen de onkerkelijke pogingen van den willekeurigen
Koning verzette. Hierop zond de grootmoedige prelaat
een brief aan den Koning, waarin hij zeide: „Het zij
mij enkel vergund van uwe Koninklijke Majesteit te
verzoeken, dat men mij, zoo ik in iets misdaan en eene
straf verdiend heb, tot straf slechts dat gedeelte mijner
inkomsten ontneme, dat tot onderhoud van mijn eigen
persoon bestemd is. Ik zal mij niet schamen de liefde
mijner geloovigen om aalmoezen te smeeken. Maar dat
geene andere onschuldigen in mijne straf en ellende dee-
len! Want ik moet uwe Majesteit verklaren, dat dio
inkomsten, die mij bij rechterlijk vonnis ontnomen wer-
den, bestemd zijn tot onderhoud van twee Seminariën,
waarin menigvuldige jongelingen voor den geestelijken
stand worden opgeleid — tot wederopbouwing van de
kathedraal, die door de woede der ketters verwoest is
— tot herstel en verfraaiing der andere kerken van mijn
bisdom, tot onderhoud van een groot getal armen, die,
van zulke ondersteuning beroofd, aan den uitersten nood
bloot staan — eindelijk tot aflossing der schulden, die
ik in deze bedrukte tijden, ter tegemoetkoming aan de
opgesomde behoeften, heb moeten maken. Wat mijn
persoon en mijn privaten toestand betreft, zal ik met de
volmaakste kalmte verdragen, wat de goddelijke Voor-
zienigheid ooit over mij moge laten komen."
-ocr page 794-
752                        HOE CHRISTUS IN ZIJNE KE
en rechtmatiger eigendom! Vele afstammelingen
van die doorluchtige, oud-romeinsche helden- en
senatoren-geslachten waren reeds in de eerste
300 jaren van onze lijdrekening christenen ge-
worden, en hadden hunne goederen — geheel
of gedeeltelijk — aan den godmensf heiijken koning
Jezus Christus, en zijne stedehouders op aarde,
aan de pausen opgedragen en in eigendom afge-
staan. Constantijn de Groote en zijne opvolgers
i VOORTLEEFT ALS KONING.
reeds een vorstelijk aanzien genoten. En inder-
daad welke vorstenkroon schittert met zulken
glans als die des pausen, die niet door verovering,
niet door list noch door het ijzeren recht van
den sterkste verkregen, maar door het vrijwillig
eerbetoon der edelste mannen — onder de blijde
toejuiching van alle bedrukten, armen en noodlijden-
den — aan den opvolger van Petrus gegeven, en
alleen lol zegen van alle volken gedragen werd?
GEZICHT VAN ROME I)E RIVIEK DE TIBER, St. PIETER EN DE ENGELENBURG.
bevestigden en vermeerderden die schenkingen;
zoodat reeds in de vijfde en zesde eeuw de paus,
zonder eigenlijk vorst en souverein te zijn, de
grootste grondbezitter van Italië was.. De uit-
breiding van dit grondbezit, deszelfs voorbeeldig
beheer en het waarlijk christelijk gebruik dei-
inkomsten ter eere Gods, ter verheerlijking van
de Kerk, tot welzijn van het volk en bijzon-
der van de armen, weduwen en weezen: dat
alles verhoogde de macht en den roem der
pausen zelfs in burgerlijk opzicht, zoodat zij toen
Dit vorstelijk aanzien der pausen klom naar-
mate de romeinsche keizers (die hunnen zetel
van Rome naar Constanlinopel hadden overgebracht
en maar een keizerlijken stedehouder te Ravenne
meer hielden) Rome en Italië aan hun lot over-
lieten, en de pausen, in die tijden van allerlei
rampen, aanvallen en wederwaardigheden door
de invallende barbaren, genoodzaakt waren zelfs
in burgerlijke zaken de bescherming van Rome
en Italië op zich te nemen. Toen b.v. Attila,
koning der Hunnen in het jaar 449 een groot
-ocr page 795-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING.                         753
tinopel om Ilalië en Rome te beschermen. Vruchte-
loos! Het grieksche keizerschap liet de oude
wereldstad zonder bescherming, en deed hierdoor
afstand van zijne opperheerschappij. Een persoon-
lijk bezoek van den paus bij den Longobardischen
koning Aistulf bleef eveneens zonder gevolg. In
dezen nood besloot de paus, als »Vader van
Rome en van Italië," over de Alpen te trekken
naar Pipyn den koning der Franken. \'T was in
November van het gedenkwaardig jaar 753. *)
De frankische afgezanten kwamen hem in het
klooster van den H. Mauritius (in \'t Zwitsersch
Walliserland) vol eerbied te gemoet en leidden
het opperhoofd van de christenheid naar het ko-
ninklijk paleis Pontignon ten noorden van Parijs.
Pipyn willigde het verzoek van den paus ter be-
vrijding der Romeinen uil de handen van Aistulf
in, trok naar Italië op, overwon de Longobarden
en schonk aan den paus Rome en geheel het
romeinsche gebied met vele steden, als een eeuwig-
durend eigendom van de roomsche Kerk, en dit,
zooals schrijvers van dien tijd verzekeren, als
»eene teruggave\'\': zoozeer was toen reeds de
christenheid overtuigd, dat de pausen de eigen-
lijke vorsten van Rome zijn! Keizer Karel de
Groote bevestigde en vergrootte de schenking van
zijnen vader Pipyn; en van nu af is de opvolger
van Petrus de rechtmatige vorst, de Priester-
koning van den kerkdijken staat.
Zeker werd deze koningskroon, in de stormen
van de middeleeuwen en van den lateren tijd,
den pausen menigmaal ontnomen, en meer dan
eens moesten zij, voortvluchtig en vervolgd, de
H. stad verlaten en in ballingschap rondzwerven.
Maar ten allen tijde heeft de godmenschelijke
koning, die in zijne Kerk voortleeft, zijne plaats-
bekleeders op aarde wederom zegevierend in hun
gewijd eigendom teruggevoerd. En zoo hoopt
deel van Italië verwoest had, en hij op het punt
stond ook hetzelfde met Rome en het overig Italië
te doen, verscheen voor hem de aardsche stede-
houder van den godmenschelijken koning, paus
Leo de Groote. De waardigheid zijner verschij-
ning en de wonderlijke kracht zijner woorden
vermurwden het hart van den wereldverwoester
en bewogen hem tot den terugtocht uit Italië.
Attila had — zoo verhaalt de legende — terwijl
de II. paus met hem sprak, twee wonderbare
mannen (de prinsen der Apostelen Petrus en
Paulus) met getrokken zwaarden, zwevend in de
lucht, gezien, die hem met ondergang dreig-
den, zoo hij het wagen dorst de priesterlijke
koningstad te verwoesten! Het volgende jaar ver-
scheen de schrikwekkende koning der Vandalen
Genserik voor Rome. En het was wederom paus
Leo, die hem te gemoet ging, en althans zooveel
bewerkte, dat bij de plundering van Rome de
stad niet verwoest en hare inwoners niet ge-
marteld noch afgemaakt werden. — Evenals\'
Leo I waren ook zijne onmiddellijke opvolgers
de bescherm-engelen van Rome en Italië. Zij
bouwden van hunne inkomsten de muren van
Rome, de huizen en kerken uit hunne puinen
wederom op, zonden geheele vloten met graan
naar de uitgeplunderde gewesten, en hielpen met
raad en daad, met troost en bemoediging, waar
geene aardsche hulp meer te vinden was.
In de strijden van de achtste eeuw tusschen
de Longobarden, die in Italië gevallen waren, en
de macht der keizers van Constantinopel, voor
zooverre deze nog in Italië bestond, trachtten de
pausen als bemiddelaars op te treden. De Longo-
barden waren overwinnaars. Vele steden, zelfs
Ravenne vielen in hunne handen; doch hun koning
Luitprant gaf aan paus Zacharias in het jaar 742
de stad en het gebied van Sutri — ïals recht-
malig eigendom van den II. Petrus." — Deze was
de eerste schenking van eene stad aan de Kerk,
en de kiem van den eigenlijk kerkdijken staat.
Doch kort daarop vernieuwden de Longobarden
hunne vijandelijkheden tegen Rome en tegen Be-
neden-Ilalië. Paus Stephanus III wendde zich met
de dringendste beden tot den keizer te Constan-
*) Hoe wonder zijn Gods wegen. In \'t jaar 763
vóór Christug werd het heidensch Rome door twee
broeders Komulus en liemus gebouwd: in \'t jaar 763
na Christus had din reis plaats, waaraan het christelijk
Home zijne nieuwe burgerlijke grondvesting onder de
heerschappij van de prinsen der Apostelen Petrus en
Paulus dankt!
-ocr page 796-
754                        HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS KONING.
ook de christenheid van onze dagen — nadat
een eervergeten, en zijn woord niet nakomend
koning in het bloedig schrikjaar 1870 aan den
grijzen priester-koning Pius IX de eeuwige Stad
en hare wereldlijke opperheerschappij ontroofd
heeft — dat de dag des heils en der gerechtig-
heid wederom spoedig zal aanbreken. Want al
is er ook eene driehonderdjarige, roemvolle tijd-
ruimte van het christendom voorbijgegaan zonder
wereldlijke heerschappij van den paus, en al
wordt ook daarom zulke wereldlijke heerschappij
voor het opperbestuur van de Kerk niet volstrekt
noodzakelijk geoordeeld, hebben het toch de katho-
lieke volken van alle vverelddeelen steeds met
treffende eenstemmigheid uitgesproken, dat zij in
de wereldlijke heerschappij en burgerlijke onaf-
hankelijkheid van hel opperhoofd der Kerk den
waarborg zien voor de vrijheid der Kerk, de
plechtige erkenning van het geschiedkundig recht
en het welverdiend eerebetoon voor de waardig-
heid en de achttienhonderdjarige, van God ge-
zegende werkzaamheid van het pausdom.
!-«s^_2i?2>Qe^>5ai&i»<
TWAALFDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
DE KLOOSTERS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIGINGEN.
1.
de heiligheid des levens uil Christus ook in de
afzonderlijke geloovigen en in Gods Kerk in \'t
algemeen. Daar nu Christus de Alheilige en de
Bron van alle heiligheid, in zijne Kerk voortleeft,
moet ook de Kerk heilig zijn. Ten allen tijde
moeien er heilige menschen in deze Kerk zijn.
Christus de Alheilige, maakt zich in hun bekend
en openbaar. Zij zijn de levende, onbedriegelijke
getuigen van het waarachtig bestaan en leven van
Christus in zijne Kerk; want ieder spreekt in
waarheid met den Leeraar der volken: uNiet ik
leef meer, maar Christus leeft in mij." Ja, Chris-
tus leeft in zijne Heiligen — vooreerst door zijn
voorbeeld. De geloovige, wien het beeld van den
nederigen, van den gehoorzamen, van den kui-
schen, van den van liefde brandenden Zaligmaker
diep in de ziel gedrukt is, voelt zich aangetrok-
ken en opgewekt, aan Hem gelijkvormig te wor-
den; — ten tweeden door zijne beloften: het
zien op de overvloeiende gelukzaligheid des hemels
oe onze lieve Heer en
Zaligmaker met alle leven-
de ledematen der Kerk
verbonden is, en hoe Hij
onder hen voortleeft, heeft
Hij door eene zeer tref-
fende gelijkenis uitgespro-
ken: >Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken."
De rank groeit uit den wijnstok, en blijft er,
zoolang zij leeft, onafscheidelijk mede verbonden.
In beiden is slechts één leven. Al die krachten
en sappen, die,in de rank werken, en bladeren,
bloemen en vruchten voortbrengen, vloeien uit
den wijnstok in de rank. Christus is de ware
wijnstok. In Hem lag en ligt alle heiligheid des
levens in de rijkste, oneindige volheid; daarom
zeide de hemelsche Vader: »Deze is mijn welbe-
minde Zoon, in wien Ik mijn welbehagen geno-
men heb.\'\' Maar, gelijk de groeikracht van den
wijnstok zich in de ranken uitstort, zoo vloeit
-ocr page 797-
DE KLOOSTEUS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIGINGEN.                          755
wereld overschaduwen! De drievoudige wortel
van dezen boom moet in Jezus Christus gezocht
worden: inzijne vrijwillige armoede, in zijne
heilige gehoorzaamheid, in zijne maag-
del ijk e zuiverheid. In den glans dezer drie-
voudige schoonheid wil Christus hier op aarde
gedurende alle eeuwen voortleven; en daarom
heeft hij van ouds-
her grootmoedige
en edele zielen met
geheimvolle ban-
den tot zich ge-
trokken en ze op
gewekt tot het
heilig besluit: te
leven als Christus
— vrijwillig arm,
onvoorwaardelijk
gehoorzaam en
maagdelijk zuiver.
En wat wil dan
die uitverkoren
schare, gekroond
met de naakte
doornen van vrij-
willige armoede,
beladen met de
ketenen der H.
gehoorzaamheid ,
de lelie der maag-
delijkheid in hun-
ne rechterhand—
wat wilden en wat
willen die zielen?
Zich los en vrij-
in de toekomst verzoet de moeielijkheden van
den tegenwoordigen tijd; ten derden door zijne
geheimvolle genade: deze doorstroomt melboven-
natuurlijke levenskracht de zielen der geloovigen
en helpt hen tot de overwinning over vleesch en
wereld en hel.
Doch wat uit Christus, den Alheilige, met wonder-
lijke groeikracht
voortkomt, zijn
niet enkel de dui.
zenden en milli-
oenen heilige
zielen, die alle
eeuwen door zijne
Kerk tot sieraad
gestrekt hebben
en nog strekken;
dat zijn ook de
i nr i chlingen
des heils, waar-
in en waardoor
die zielen heilig
worden: god-
vruchtige oefenin-
gen, eerwaardige
volksgebruiken,
vrome vereeni-
gingen en broe-
derschappen, het
tweesnijdend
woord van krach-
tige zedepredikers
en heilige schrij-
vers,volksmissiën
en dergelijken.
DE BIDDENDE MONNIK
Want ofschoon
al deze inrichtingen des heils voornamelijk aan
stedelijke menschen hun ontstaan te danken
hebben, moogt gij toch niet miskennen dat in
deze menschen en in hunne werken de geest van
Jezus Christus tot heiliging zijner uitverkorenen
werkzaam is.
2. Onder al deze inrichtingen ter zaligheid is
het kloosterleven de voortreffelijkste: een
wónder-liefelijke boom, wiens takken de geheele
maken van de
arme, vergankelijke wereld, van de zinnelijkheid
der oogen door bezittingen, van de zinnelijkheid
des vleesches, van de hoovaardij van den eigen
wil. Vrij zijn van de wereld en geheel aan Jezus
Christus toebehooren, om met Hem te kunnen
uitroepen: »Ons rijk is niet van deze wereld!"
Doch hoewel Jezus Christus ook niet van deze
wereld, nochtans geheel en al voor deze wereld
was en zich voor het leven der wereld opgeofferd
-ocr page 798-
756                     HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
heeft, zoo willen ook die zielen, hoewel niet van
deze wereld, zich nochtans geheel en al voor
de wereld opofferen, terwijl zij deels, in hunne
stille afzondering, door gebed, overweging en
strenge boetvaardigheid den Allerhoogste een on-
ophoudelijk zocn- en bidofler opdragen, en aan
de goddelijke Majesteit, die aanbidding en dank-
zegging wijden, die de wereld haar verschuldigd
is en zoo menigmaal
verwaarloost (het b e-
schouwend klooster-
leven) — terwijl zij
deels door handenarbeid,
wetenschap, onderwijs,
ziekenverzorging en lief-
dewerken van allerlei
aard aan de menschheid
nuttig zijn en voor de
armen , hulpbehoeven-
den en verlaten en toe-
vluc.htsooiden openen
(het werkdadig
kloosterleven). Dit
kloosterleven is zoo
oud als de christe-
lijke Kerk en zal, als
de schoonste bloem van
den christelijken geest,
zoo lang duren, als de
Kerk duurt. Aanvan-
kelijk bleven zij, die
Christus hiertoe had
uitverkoren, in hunne
familiën en gemeenten
en beoefenden daar de
te laten leiden. Rondom zijne hut verhieven zich
dan honderden hutten, waarin zijne leerlingen
woonden en die naar de voorschriften van hunnen
zielbestierder leefden.
De eerste dezer mannen, waarvan de geschie-
denis ons melding maakt is de II. Antonius,
in het jaar 251 geboren, de eigenlijke stichter
van het monnikenwezen. Doch de eerste, die
zijne leerlingen uit de
afzonderlijke cellen in
een gemeenschappelijk
klooster vereenigde, en
ze daar naar een vasten
kloosterregel leidde, was
de II. Pachomius,
omstreeks het jaar 325.
Op gelijke wijze stichtte
de zuster van den II.
Antonius voor de maag-
den bel eerst gemeen-
schappelijk klooster. Snel
bloeide nu de monniken-
orde in het Oosten,
gebouwd op de drie ge-
loften van armoede, ge-
hoorzaamheid en maag-
delijke zuiverheid, en
de grootste mannen,
zooals de II. Basilius
van Cesarea, kweekten
deze hemelsche plan-
ten met de meeste zorg.
In het Westen vereert
de monnikenorde haar
DE VIJF H. ORDESTICHTERS.
eigenlijken patriarch in
werken der christelijke
volmaaktheid. Ten tijde van de vervolging der
christenen onder keizer Decius, omstreeks het
jaar 250, vloden velen hunner naar de woestijn,
en bleven daar als II. Kluizenaars. Zóó werd de
woestijn, voornamelijk in Egypte (zie bl. 328)
met ontelbare Heiligen bevolkt. Trad in hun
midden een man van geest op met buitengewone
begaafdheid, dan schaarden zij zich om hem, ten
einde zich door hem op den weg der volmaaktheid
den persoon van den H.
Benedictus, en ook hier ontwikkelde en ver-
spreidde zij zich van nu af over den geheelen
aardbodem in de meest verschillende gestalten,
zoodat nog heden ten dage, ondanks de vervol-
ging en opheffing van ontelbare kloosters, in de
verschillende deelen der wereld 7100 Godshuizen
met 100,000 kloostermannen en 9300 Godshuizen
met 110,000 kloostervrouwen bestaan.
Onder de talrijke kloostervereenigingen, die
-ocr page 799-
DE KLOOSTERS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIGINGEN.                           757
onvermoeide monniken waren in Gods hand het
uitverkoren werktuig, om Europa uit depuinen,
die de barbaren gedurende de volksverhuizing
overal hadden achtergelaten, wederom te verhel-
fen, en wel door wetenschap, opleiding
der jeugd en landbouw. De Benedictijner-
monnik in zijne stille cel beeft de schatten der
heidensche wijsbegeerte, evenals de II. weten-
schap der christelijke oudheid gered. De burger,
zoowel als de ridder en de vorst gaf zijne
zonen aan den Benedictijnermonnik ter weten-
schappelijke en zedelijke vorming; het waren
Benedictijnen, die onmetelijke bosschen gerooid,
kanalen gegraven, wegen aangelegd, wilde woes-
tenijen in vruchtbare landouwen herschapen, door
hunne vrome volksplantingen tallooze vlekken en
bloeiende steden gevormd, en alzoo het bewijs
geleverd hebben, dat sde godsvrucht tot alles
nuttig is," zelfs tot het aardsch geluk der vol-
ken ! Daarom stonden zij bij bet volk in achting,
dat in hen zijne Vaders vereerde, zoomede bij
de Vorsten die zich van hunne kennissen en wijze
raadgevingen bedienden. Daarom groeiden hunne
rijkdommen door aanzienlijke schenkingen aan;
het getal h inner kloosters klom tot 37,000, waar-
uit 24 pausen en meer dan 50,000 Heiligen
voortkwamen.
4. In de Benedictijnerorde toont de godde-
lijke Verlosser, hoe Hij den arbeid des vredes
heiligt; en in de geestelijke Bidder orden,
hoe Hij ook de helden van het zwaard met
bovennatuurlijk leven doordringt, en aan den
bloedigen wapenhandel godsdienstige wijding ver-
leent. Deze merkwaardige orden danken gedeeb
telijk hun ontstaan, voornamelijk hunne vaste
vestiging en groote uitbreiding aan de Kruis-
tocht en, d. i. aan die zeven heilige oorlogen,
die het christelijk Westen van de I1de tot de
13de eeuw tegen de Sarazenen in het Oosten
ondernam, om in de eerste plaats de vrome pel-
grims, die naar de eerwaardige plaatsen, waar
weleer onze lieve Heer en Zaligmaker gewandeld,
geleerd, geleden en gezegepraald bad, te bede-
vaart wilden gaan, legen de woede en hebzucht
der ongeloovigen te beschermen; ten tweeden,
zich in het Westen ontwikkeld hebben, en (met
uitzondering van de geestelijke ridderorden) tot
op den huidigen dag in door God gezegende
werkzaamheid voortbestaan, verdienen bijzonder
de Benedictijnen, de geestelijke Ridderorden, de
Franciscanen, de Dominicanen, de Jezuïeten en de
Liguoristen, zoowel als de mannen- en vrouwen-
kloosters voor het volksonderwijs, en de verzorging
der armen, zieken en weezen, onze opmerkzaamheid.
3. De stichter van de Benedict ij nero r de en
de patriarch van het westersch monnikendom in \'t
algemeen is de II. Benedictus van Nursia in
Italië, in het jaar 480 geboren. In Rome be-
zocht hij de openbare scholen. Doch spoedig
kreeg de jongeling een afschuw van de wereld
en bare uitspattingen; bij vluchtte naar de woes-
tijn van Subiaco en leidde hier het leven eens
kluizenaars. Dan de roep zijner heiligheid ver-
spreidde zich, zoodat de monniken van Vicovaro
hem tot abt verkozen. Doch zijne gestrengheid
van zeden beviel hun niet, zoodat sommige boos-
wichten onder hen het gruwelijk plan maakten,
hem te vergeven. Toen echter Benedictus, vol-
gens zijne gewoonte, over den hem aangeboden
wijn, alvorens hij dien gebruikte, het teeken
van het II. Kruis maakte, sprong die beker in
stukken en de snoodaards beleden hunne misdaad.
De heilige vergaf het hun, doch keerde naar
Subiaco terug, waar hij menigvuldige leerlingen
om zich vereenigde. Van hier begaf hij zich
naar Monte-Cassino. Daar stichtte hij het moeder-
klooster van zijne orde, en maakte dien beroem-
den kloosterregel, waarin de christelijke ernst
met vaderlijke lieflalligheid, de ijver voor de eer
van God met de teederste zorg voor het welzijn
der medemenschen, de diepste levenswijsheid met
kinderlijken eenvoud gepaard gaan. Toen de man
Gods zijnen dood voelde naderen, liet hij zich
tot het ontvangen van de H. Sacramenten der
Stervenden, in de Kerk dragen, nam een hart-
roerend afscheid van zijne leerlingen, bad met
gevouwen handen en gaf den geest rechtopstaande,
op een zijner leerlingen leunend, den 21 Maart 5-43.
Doch zijn werk, de roemrijke Benedictijnerorde
leeft door alle eeuwen voort. De eenvoudige en
-ocr page 800-
758                     HOR CI1IUSTUS IN ZIJNE KERK VOORLEEFT ALS DE HEILIGE.
nigvuldige, zelfs bij dit werk Gods ingeslopen mis-
bruiken en buitensporigheden waren er de schuld
van — doch het onschuldig, rein zoenoffer voor deze
zonden is de II. L ode wijk van Frankrijk! Nadat
hij reeds ten jare 1248 een kruistocht had onder-
nomen, begon hij nog op zijn ouden dag, in
het jaar 1270, een tweeden, waarin hij het plan
had eerst de Sarazenen in Tunis te bestrijden.
Doch hier brak de pest onder de kruisvaarders
uit. De koning zelf werd door de ziekte aan-
gelast. Nu bleek de geheele zielegrootheid van
den christelijken held. Geen enkele klacht kwam
over zijne lippen. >Geef, o Heer, — zoo bad
hij aanhoudend —
dat wij het aardsch
geluk verachten en
zijn ongemak niet
schuwen.\'\' Toen hem
de priester het li-
chaam des Heeren
toediende, openbaar-
den zich de laatste
trekken van den ster-
vende, en met H.
verrukking riep hij
uit: »Heer, ik ga
in uw huis. In uwen
om dat II. land voor de geloovigen te veroveren;
ten derden om de macht der halve maan *) te
breken en het kruis den zegen te bezorgen.
De edelste helden, Koningen en Keizers, zien
wij aan het hoofd der kruistochten; vooral ver-
dienen twee eerwaardige gestalten, wier namen
met de kruistochten onafscheidelijk verbonden
zijn onze opmerkzaamheid: de II. Rernardus
van Clairvaux, f 1153, en de II. Koning Lode-
wijk IX van Frankrijk.
Frankrijk en Duitschland doortrekkend, pre-
dikte de II. monnik van Clairvaux den kruistocht.
Met wegsleepende welsprekendheid schilderde hij
den plicht der chris-
tenheid: het land
onzer verlossing aan
de onteering van het
ongeloof te onllrek-
ken en tol dat ver-
heven doel èn kracht
én geld èn bloed èn
leven ten offer te
brengen. Alsgloeien-
de pijlen drongen
die woorden van den
man Gods in aller
harten. »God wil
het!" riepen de scha-
BEZIGHEID DER MONNIKEN.
eeuwigen tempel zal
ren, en Vorsten en
Ridders, zoowel als de burgers van de steden
verdrongen zich om den van God bezielden man,
om uit zijne handen het kruis te ontvangen, en
zich daardoor bij de II. krijgsschaar in te lijven.
Wel is waar had noch deze noch de volgende
kruistocht hel gewenscht gevolg. Jerusalem, dat
den 15 Juli 1009 veroverd en tot een christelijk
koningrijk verheven werd, viel weder in de handen
der ongeloovigen, en den 18 Mei 1291 bezweek ook
Plolemnïs, het laatste bolwerk van de christenen in
het Oosten. Het bedrog der Grieken, de lrouweloos-
heid van sommige^kruisvaarders zelven, en de me-
ik U aanbidden en
mij in uwen naam verheugen!" Als hij dit ge-
zegd had, ontsliep hij in den Heer den 25 Augus-
tus 1270!
Al hadden de kruistochten hun eigenlijk doel
niet bereikt, waren zij toch in de hand der godde-
lijke voorzienigheid het middel tot vele groote
en heerlijke zaken in de geschiedenis. De vrijere
bloei van den burgerstand, de vestiging van nieuwe
staten en meer geordende regeeringen, groote
vooruitgang in verschillende wetenschappen, eene
nooit vermoeide uitbreiding en ontwikkeling van
den europeeschen handel: deze waren de vruch-
ten der kruistochten. Doch de heerlijkste vrucht
was die innige geestdrift voor Christus en zijn
Rijk, die in den loop van twee eeuwen het christe-
*) l)c halve maan is het teelen van het Mahomeda>
n i6m e.
-ocr page 801-
DE KLOOSTERS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIG1NGEN.                        759
Nadat Palestina wederom voor de christenen ver-
loren gegaan was, verplaatsten de Joannieten hun-
nen hoofdzetel naar Cyprus, daarop naar Rhodes,
en in het jaar 1530 naar Malta. De orde zelve
strekte zich over alle landen van Europa uit; en
de diensten die zij aan de christenheid in de
turksche oorlogen en tegen de zeeschuimers van
Tunis, Tripoli en Algiers bewezen heeft, strek-
ken haar tot onsterfe-
lijken roem.
Hugo de Paganis
stichtte in het jaar 1118
de orde der Tempe-
liers eveneens te Jeru-
salem, waar zij dicht bij
den zoogenaamden Tem-
pel van Salomon hunne
eerste woning hadden.
Al spoedig werden zij
de meest geduchte vij-
anden der Sarazenen.
Op het laatst van de
kruistochten bezaten zij
hunne meeste ordehui-
zen en da grootste goe-
deren in Frankrijk. Deze
laatslen verlokten de
hebzucht van den ge-
wetenloozen koning Phi-
lips den Schoonen; hij
liet de afschuwelijkste
beschuldigingen tegen
de Tempeliers versprei-
den en dwong ten jare
lijk volk eu zijne aanvoerders bezielde, den Adel-
en den Ridderstand christelijk beschaafde en ver-
edelde en bijzonder inde drie groote geeste-
lijke ridderorden voortleefde.
De heerlijke geest, die deze eerwaardige »mon-
niken in den krijgsmantel\'\' bezielde, teekent zich
het schoonst in de vragen die aan den ordebroe-
der bij zijne aanneming gedaan werden: sLieve
broeder, belooft gij voor
God en de II. Maagd
Maria, uw leven lang
gehoorzaam te zijn aan
al uwe oversten? Be-
looft gij voor God en
de II. Maagd Maria
kuisch van harte te zijn
en ongehuwd te blijven ?
Belooft gij, voor altoos
aan uwe eigene bezit-
tingen vaarwel te zeggen
en de orde te dienen
als een slaaf en lijfeigen
en uw leven te wagen
voor het beloofde land?
— Als gij dit alles be-
looft nemen wij u in de
gemeenschap der orde
op, en belooven u —
brood en water en het
arme kleed des huizes,
en moeite en werk in
overvloed."
De Joannieten later
ook ridders vanRho-
DE H. BERNARDUS PRED
1312 den ongelukkigen
paus Glemens V, dien hij te Avignon in zijne
macht had, tot de opheffing van de orde. *)
d e s of M a 11 a genaamd
vormen de eerste dezer Orden. Zij ontleenen
hunnen oorsprong aan italiaansche kooplieden,
die in het jaar 1048 te Jerusalem een kloo-
ster stichtten ter verzorging van zieke bede-
vaarders. Dit klooster kreeg gedurenue de
krijgstochten vele geschenken en vele ridders ver-
zochten in de orde opgenomen te worden. Van-
daar dat het omstreeks het jaar 1120, onder
zijnen overste Raymond Puy in eene ridder-
orde overging om de ongeloovigen te bestrijden.
*) De schrijver volgt hier nog de oude gesebiedbe-
schcuwing die echter voor goed verlaten is sinds de
ware opheffingsbul een tiental jaren geleden bekend is
geworden. Daaruit blijkt duidelijk dat de Paus, in
overeenstemming met de kerkvergadering van Vienne,
de orde der Tempeliers, in volle vrijheid, bij wijze
eener eenvoudige apostolische voorzorg en regeling heeft
opgeheven. (Vertaler.)
96
-ocr page 802-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
760
orde, Markgraaf Albrecht van Brandenburg aan
zijne orde en den katholieken godsdienst ontrouw
en veranderde het ordeland Pruisen in een wereld-
lijk Hertogdom. Toch bleef de orde in de ove-
De duitsche orde heeft denzelfden oorsprong
als de twee vorige. Deze orde ontstond omstreeks
het jaar 1190 uit een toevluchtsoord van pelgrims,
nl. het sDuitseh huis van onze lieve Vrouw te
DOOD VAN DEN
.lerusalem.\'\' Na liun vertrek uit het Oosten wer-
den de duitsche Ridders tegen de heidensche
Pruisen te hulp \\ geroepen. Zij onderwierpen
het land, en, dank hunnen onvermoeiden ijver,
bloeide ook spoedig hier de Kerk van Christus.
In het jaar 1525 werd de grootmeester van de
H. LODEWIJK.
rige duitsche
landen aan de Kerk en den keizer
getrouw, en bewees in de Hervormings- en in
de Turksche oorlogen groote diensten.
5. Was nu de stempel dezer orde: Christe*
lijke moed en ridderlijke offervaardigheid op het
slagveld, (»Held en Christen"), dan is christelijke
-ocr page 803-
761
DE KLOOSTERS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIGINGEN.
dit verbood Franciscus aan zijne broeders. Zij
moesten enkel van de dagelijksche aalmoezen der
geloovigen leven, geenerlei kloostergoed bezitten,
en wat ze, van de hun aangeboden aalmoezen,
niet tot eigen onderhoud gebruikten, moest aan
de armen en zieken worden uitgedeeld. Deze
zoo strenge armoede moest de grondslag van
de orde vormen;
nederigheid en stille offervaardigheid het voor-
naam kenmerk van de orde, welke de H. Fran-
ciscus van Assisië in het jaar 1212 gesticht
heeft. De liefde tot vroolijke scherts en ridder-
spel waarin deze man in zijne jongelingsjaren
uitscheen, maakte in eens plaats voor de vol-
maakste verachting van al het aardsche en voor
den brandenden
ijver voor het Rijk
Gods. Hij schonk
Franciscus noemde
deze deugddebruid
al zijn have en goed
aan den arme, zijn
vader onterfde hem,
de wereld hield hem
voor een dwaas. Hij
daarentegen zon-
derde zich af in
het vervallen kerkje
»Maria ter Enge-
len,\'\' dat hem een
Benedictijner abt
geschonken had,
herstelde het we-
derom van de aal-
moezen, die hem
goedhartige lieden
gegeven hadden, en
noemde het voor-
taan zijn erfdeeltje
(Portiuncula). —
Zijne liefde voor
de boetvaardigheid
gepaard met kin-
derlijkeopgeruimd-
heid en nederige »
van Christus, den
wortel en koningin
van alle deugden!
In 1223 werd de
kloosterregel door
Paus Ilonorius be-
vestigd. En zie,
toen de Heilige drie
jaren later, op den
4 October 1226 in
den Heer ontsliep,
telde hij zijne orde-
broeders reeds bij
duizenden.\' En de
groote waarheid,
dat Christus waar-
achtig in zijne Hei-
ligen en in hunne
stichtingen voort*
leeft, wilde de god-
delijke Zaligmaker
aan zijn uitverko-
ren dienaar Fran-
dscus voor de gan-
sche wereld toonen,
-r
HELD EN CHKISTKN.
bescheidenheid be-
zorgde hem talrijke deelgenooten. Met hen trok
hij het land door, boetvaardigheid predikend,
doch niet in hooge en geleerde woorden, maat-
nederig en eenvoudig de taal des harten spre-
kend. Doch de indrukwekkendste preek was het
voorbeeld hunner H. armoede en zelfversterving.
Hadde de Benedictijner-orde ook ieder harer lede-
maten tot armbede verplicht, mochten toch de
kloosters, als dusdanig, rijkdommen bezitten. Ook
door hem, twee
jaren voor zijnen dood, op wonderlijke wijze,
zijne II. wonden in handen, voeten en zijde te
drukken. Acht en dertig jaren na zijnen dood
telde de orde reeds bij de 8000 kloosters met
200,000 ledematen. Men noemde ze ook de Sera-
phijnsche broeders om de Seraphijnsche liefde van
hunnen stichter, zoomede, om hunne nederig-
heid, Minderbroeders of Minorieten. Onder de
leiding van de II. Clara sloten zich ook vrome
-ocr page 804-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
762
maagden als Franciscanessen of Clarissen aan den
II. kloosterregel aan. Daarneven vormde zich
nog een derde orde, die van den derden Regel,
die in de wereld, volgens den geest van dezen regel
en onder de geestelijke leiding van de orde leven.
Toen na verloop van tijd de wereldlijke geest
en daarmede het zedebederf in menig klooster
van de orde doordrong, vormden zich uit haren
schoot talrijke verlakkingen, die den geest van
den II. Franciscus in zijne oorspronkelijke zuiver-
heid en strengheid onder hen levendig wilden
de seraphijnsche vlam der christelijke
liefde bij het volk onderhouden, en de Domi-
nicanen het lichtdesgeloofs tegen de verduis-
tering door demiddeleeuwsche dwalingen bewaren.
Want juist op den tijd, 1170, dat de II. Domi-
nicus in Spanje het eerste levenslicht aanschouwde
verwoestten de gruwelijke dwalingen der Albi-
genzen de Kerk Gods in Spanje, Engeland, Duitsch-
land, Italië en vooral het zuidelijke deel van Frank-
rijk. Dominicus van hoogen geestdrift voor de
ongeschonden zuiverheid van het geloof doordron-
DOOD VAN DEN H. FRANCISCUS.
gen, trok als priester en reizend prediker door
die ongelukkige streken. Edele mannen sloten
zich bij hem aan. Wonderlijk waren de uilwerk-
selen van zijne predikatien: De zegen van het
liefelijk gebed, dat die ernstige mannen Gods on-
ophoudelijk daarmede verbonden, het Rozenkrans-
gebed , maakte het woord van hunnen mond werk-
zaam. Zóó werd de Dominicanen- of Pre-
dikheeren-orde gesticht en door paus Honorius
tegelijk met de Franciscanen-orde bevestigd.
Evenals bij de laatsten sloten zich ook bij de Domi-
nicanen eene tweede orde van maagden en eene
derde of van den derden regel aan. De H. l)omi-
houden. De belangrijkste lak is de orde der
Capucynen, omstreeks het jaar 1526 door Mat-
theus van Rassi gesticht. De onvermoeide, apos-
tolische werkzaamheid dezer nederige, liefderijke
mannen had aan hunne orde de grootste versprei-
ding verzekerd, en hen tot op onze dagen de
lievelingen van het volk gemaakt.
G. Onze goddelijke Verlosser heeft elke kerke-
lijke orde als van den beginne hare bijzondere
taak aangewezen. De Renediclijnen moesten Europa
uit de barbaarschheid der volksverhuizing
redden, en de geestelijke Ridderorden het tegen
de Saracenen beschermen; de Franciscanen moesten
-ocr page 805-
DE KLOOSTERS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIGINGEN.                          763
nicus stierf vijf jaren vroeger dan zijn geliefde
vriend de H. Franciscus, den 4 Augustus 1221.
En zijne orde werd een steunpilaar van de Kerk.
Aan hem dankt zij den groolsten en diepzinnig"
sten van alle latere Kerkleeraars, den grooten
«Meester der school," den H. Thomas van
Aquinen. — Werden meerendeels de leden van
deze orde door de pausen met de Inquisitie be-
last, d. i. met de taak ernstig te waken, dat elke
ontkiemende dwaling in de verschillende landen
der christenheid spoedig ontdekt en het H. ge-
loof in zijne ongeschonden zuiverheid bewaard
blijve: dan is deze kerkelijke, geheel rechtmatige
inquisitie volstrekt niet te verwarren met de
koninklijke inquisitie in Spanje, die meer
tot burgerlijke en staatkundige doeleinden werd
aangewend en tegen wier ontaarding de pausen
menigmaal gestreden hebben.
7. Evenals in de twaalfde en dertiende eeuw
tegen de Albigenzen, had de Kerk van af de
zestiende eeuw tegen het gift der zoogenaamde.
Hervormers te strijden. Doch evenals Christus
zich daar in den H. Dominicus en zijne monniken
openbaarde, deed Hij dit hier in den H. Jgna-
t i u s en zijne orde als de trouwe en machtige
beschermer der Kerk. Deze zoo hevig gelasterde,
zoo vurig gehate, zoo zwaar vervolgde orde werd
omstreeks het jaar 1535 gesticht, en in het jaar
1540 door paus Paulus III bevestigd. Haar oor-
spronkelijk doel was de missie bij de Heidenen,
als ook bij de, door de dwaling verblinde chris-
tenen, waarbij later nog kwam, als tweede hoofd-
taak, de opvoeding der jeugd. De II. Ignatius
in het jaar 1491 op het spaansch kasteel Loyola
geboren (en den 31 Juli 1550 te Rome gestorven),
trad uit de trotsche ridderschap dezer wereld
omstreeks het jaar 1522 in de ridderschap van
Christus, en slichtte met zijne zes uitverkoren
vrienden — Franciscus Xaverius, Petrus Lefevre,
Jacobus Lainez, Alphonsus Salmeron, Nicolaas
Robodella en Alphonsus Rodriguez — dat eer-
waardig Gezelschap van Jezus, aan wien
de katholieke landen van Europa, en vooral Zuid-
Duitschland, ~voor het grootst gedeelte hunne
reinbewaring of wederbevrijding van de protes-
tantsche dwalingen, het christelijk volk zijne
grootste missie-predikers, de beschaafde jeugd
van Europa hare wetenschappelijke opvoeding,
de Kerk hare moedigste en geleerdste verdedigers,
onnoemelijk veel zondaars hunne bekeering, en de
godvruchtige zielen hunne verlichtste en trouwste
bestierders op den weg der volmaaktheid danken.
Vragen wij naar de middelen, waardoor de
Vaders van het Gezelschap van Jezus zoo groote
dingen bewerkt hebben, zijn het de drie volgende:
a. De strengste, onbeperkte gehoor»
zaamheid onder de kerkelijke overheden, over
alles en in alles, wat geen zonde is. De meest
gehoorzame kloosterling wordt ook het zekerst
door hen, die aan zijne zorgen zijn toevertrouwd,
gehoorzaamd.
6. De langzame, grondige vorming der
Jezuïeten: eene twintigjarige, trapsgewijze voor-
bereiding schijnt hem voor zijnen lateren werk-
kring niet te lang; en duurt de laatste dan slechts
vijf of tien jaren, verwacht hij daarvan veel rijkere
vruchten, dan van een veertig- of vijftigjarige
werkzaamheid, waartoe geest en gemoed slechts
gebrekkig waren voorbereid.
c. De II. geestelijke oefeningen van den
stichter. Terwijl Ignatius zich in de eenzame
grot bij Manreza tot het groote werk der stich-
ting van de orde voorbereidde, gaf hem de godde-
lijke Geest dat wondervol heilmiddel in (sedert
de geestelijke exercitiën genaamd), waardoor de
mensch in werkzamere, meer ordelijke overwe-
ging der eeuwige waarheden, gebed en godvruch-
tige lezing, zijne wereldlijke gezindheid verande-
ren, en door trapsgewijze zuivering en geeste*
lijke verlichting tot de innigste en duurzame ver-
eeniging met God kan geraken. Het gebruik
van dit waarlijk hemelsche heilmiddel voor zich
en anderen heeft aan de Vaders van het Gezel-
schap van Jezus die buitengewone kracht over
de gemoederen verleend, die de vijanden van God
en der Kerk van oudsher met zoo bespottelijken
afkeer en gloeienden haat tegen het Gezelschap
van Jezus vervuld heeft.
Aan deze vijanden gelukte het — door hunnen
invloed bij de koningen van Portugal, Spanje,
-ocr page 806-
VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
764
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK
Napels en Frankrijk — in het jaar 1773 paus
Clemens XIV tot de opheffing van de orde te dwin-
gen; doch reeds, ten jare 1814 herstelde hen paus
Pius VII wederom plechtig in hunne vorige rechten.
8.    In het jaar 1732 stichtte de II. Alphon-
sus Maria de Liguori in Napels de orde van
den allerheiligsten Verlosser (ss. Redemptoris)
gewoonlijk de orde der Redemptoristen of
Liguoristen genaamd en door paus Benedic-
tus XIV in het jaar 1759 bevestigd. Evenals de
godvruchtige stichter zelf jaren lang de meest
verlatene armen opzocht, om hun, met de aardsche
hulp, ook den troost van den godsdienst te bren-
gen, moesten zijne leerlingen, als «Missionarissen
van de armste en meest verlatene zielen" de Kerk
van Christus dienen. Wel is waar moest Alphon-
sus in het jaar 17G2 den bisschoppelijken zetel
van St. Agatha der Gothen beklimmen; doch hij
bleef immer met de door hem gestichte Klooster-
vereeniging, als algemeen Overste, in de innigste
verbinding, verrijkte de Kerk met talrijke, even-
zoo grondig geleerde als zalvingvolle schriften,
en stierf als 91-jarige grijsaard den 1 Augustus
1787. Zijne ordebroeders verspreidden zich in
Polen, Oostenrijk, Duitschland en Zwitserland (door
den Eerw. pater Hofbauer) als ook in Frankrijk,
België, Holland en Amerika en verworven zich
— voornamelijk gedurende de opheffing van het
Gezelschap van Jezus — door de zegenrijkste
volksmissiën, door bevestiging van kerkdijken
zin in de geloovigen en hunne zielzorgers, als-
mede door de opleiding van godvruchtige jonge-
lingen tot de herderlijke bedieningen, de grootste
verdiensten jegens onze II. Kerk. *)
9.    De oneindige volmaaktheid en heiligheid
van onzen lieven Heer en Zaligmaker Jezus Christus
heeft zich weleer, gedurende zijne lichamelijke
verschijning op aarde, niet slechts in zijnen ijver
voor de eer van den hemelschen Vader geopen-
*) Den 15 Maart 1875 werd door zijne Heiligheid
Paus Pius IX de eerste zoon van den H. Alphonsus de
Liguori, in den persoon van Mgr. Victor, Augustus
Dechamps, Aartsbisschop van Mechelen en Primaat
van België, tot de waardigheid van het romeinsch purper
verheven. (Vertaler.)
baard, maar ook in zijne barmhartige liefde tot
de arme en hulpbehoevende menschen: — even-
zoo openbaart Hij zich voortdurend in de Kerk,
en wel voornamelijk in het kloosterleven, niet enkel
in de godsdienstige toewijding aan God, maar ook
in de zoo medelijdende toewijding aan de menschen
en aan hunne aardsche behoeften ter wille Gods.
Beiden, de christelijke school en de
armenverzorging zijn van oudsher de
taak en het geliefkoosd werk van de
Kerk geweest; en met de diepste smart ziet
deze onze H. Moeder, hoe men in onze dagen
de lieve kleinen en de armen aan hare moeder-
lijke verzorging onttrekt, en door eene gods-
dienstlooze staatsschool en door burgerlijke armen-
verzorging vervangen wil, wat zij weleer —
verlicht door de wijsheid van Christus en vervuld
met de liefde van Christus — aan de scholen en
de armen gedaan heeft. De vijanden der Kerk
weten zeer goed waarom zij aldus handelen; zij
maken de scholen en de armenverzorging van de
Kerk los, om de Kerk verachtelijk te maken en
aan het volk te kunnen zeggen: «Ziet hoe traag
en nutteloos die Kerk is!" Doch zoo eenmaal
de maat der dwaasheid, die van dag tot dag toe-
neemt, ten boorde vol is — als eens die kinde-
ren, die men nu meer wetenschappelijk vormt,
en niet meer zedelijk-godsdienstig opvoeden wil,
groot geworden zijn, en deze alle burgerlijke en
maatschappelijke orde vernietigd, en het verder!
der bloote wetenschap zonder godsdienstigen zin
en hechte grondbeginselen geheel en al zullen
hebben getoond; als eenmaal de armen, die de
burgerlijke ondersteuning niet meer als vrije aal-
moezen, maar als een wettig recht eischen, ge-
heel en al verontzedelijkt zijn, en daarom de
armoede hen des te afzichtelijker omknelt: —
dan zal op de dagen van jammer en ellende de
dag aanbreken, waarop men zich wederom ver-
langend naar de Kerk wenden en nederig beken-
nen zal: »Wij hebben te vergeefs gearbeid: Chris-
tus en zijne Kerk komen ons te hulp!"
Want aan haar, aan de Kerk zijn de kinderen
en de armen door Christus en de Apostelen als
bijzonder eigendom aangewezen en zij heeft zich
-ocr page 807-
DE KLOOSTERS EN DE GODSDIENSTIGE VEREENIGINGEN.                         765
die ook ten allen tijde aangetrokken. De kin-
deren: dit bewijst de volksschool, hoe deze
gedurende de christelijke oudheid en de middel-
eeuwen in de paleizen der bisschoppen, in de
gewijde kloostercellen, evenals in de nederige
woning van den dorpspastoor verzorgd, en door
menigvuldige kerkelijke verordeningen aanbevolen
en bevorderd werd, zoodat zelfs een geleerd protes-
tant*) bekennen moet:
»De verdienste dei-
stichting en onderhou-
ding der school komt
schier uitsluitend aan de
geestelijken toe." — De
armen: Geheel de chris-
telijke oudheid en mid-
deleeuwen door, treffen
wij eene onafgebrokene
reeks aan van voorschrif-
ten van Conciliën, van
pausen en bisschoppen
overde kerkelijke armen-
verzorging: het kerkelijk
vermogen was hoofdza-
kelijk bet goed der armen
en zieken, der hulpbehoe-
vende weduwen en wee-
zenjdebisschop moest in
zijnbisdom de verzorging
van armen en zieken be-
waken en bevorderlijk
zijn; elk pastoor moest
in zijne gemeente een
nauwkeurigen staat van
dragen, enz. En hoe konden beiden aan meer
trouwe en zaakkundige handen toevertrouwd
worden dan aan die van godvruchtige kloos-
terbroeders en kloosterzusters? Vrij van de zor-
gen voor een eigen huisgezin, vrij van de ver-
strooiingen der wereld, vrij van eigenbaat en
hebzucht, door gebed en overwegingen steeds
in den geest der christelijke offervaardigheid ver-
________________ nieuwd, bewaakt en ge-
leid door wijze klooster-
oversten, vol geestdrift
door het voorbeeld van
edele medebroeders en
ijverige medezusters, ge-
heel en al aan Jezus
Christus gewijd, in de
waarheden en vertroos»
tingen van den II. gods-
dienst goed ervaren: —
hoe ware het anders
mogelijk, dan dat een
schoolkind onder zulke
hoede goed opgeleid, dat
de arme en zieke onder
zulke handen op de tee-
derste en beste wijze ver-
zorgd werde? Daarom
hebben zich ook de
meeste kloostervereeni-
gingen van oudsher aan
de opvoeding der jeugd
en de verzorging van
armen met bijzondere
voorliefde gewijd, en
JOANNES BABTISTA DE LA SALLE.
voornamelijk zijn in de
de armen houden en voor
hun onderhoud uit de
kerkelijke inkomsten, stichtingen en giften zorg
*) Raumer. Geschichte der Hohenstaufen, VI, S. 428.
Bloeide de volksschool weleer niet op die wijze, zooals
dit thans mogeiijk en wenschelijk schijnt, mag men niet
vergeten, dat toen de noodzakelijke middelen der volks-
school, als boeken, perkament (linnenpapier kende men
toen volstrekt niet) buitengewone kosten veroorzaakten,
en dat over het algemeen vóór de uitvinding van de
boekdrukkunst de volksbeschaving noodzakelijkerwijze op
veel lageren trap moest staan.
laatste tijden talrijke
geestelijke orden tot dat einde gesticht. En zoo
voor de volksscholen: de Somaskers, ge-
sticht in het jaar 1528 door den II. Hieronymus
Aemilianus; de Piaristen of de Vaders van
de godvruchtige scholen in het jaar 1597 door
den II. Josef van Galasanze gesticht; de ver-
eeniging der Onwetende Rroeders (zij
noemden zich zelven zoo uit nederigheid) door
Joannes Raptista de la Salie in 1681 gesticht; de
-ocr page 808-
766               HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE. ENZ.
Broeders van Maria ontstonden omstreeks
hel jaar 1810 in het aartsbisdom Lyon; de En-
gelsche Jufvrouwen in 4585 door Maria
Ward gesticht; de Urselienen in het jaar 1544
door de II. Angela van Brescia; de Visitandienen
in het jaar 1610 door de II. Francisca van Chan-
tal; vele vertakkingen van de Schoolzusters
in Frankrijk en Duitschland; de Zwitsersche Leer-
zusters van het II. Kruis in Menzingen, ont-
stonden in liet jaar 1844. Wij kunnen ons van
de werkzaamheid dezer orden een denkbeeld vor-
men, als wij vernemen, dat er in een enkel land,
in Frankrijk, over de 16,000 scholen met meer
dan een millioen kinderen door schoolbroeders
en zusters bestierd worden!
Van de menigvuldige vertakkingen van klooster-
vereenigingen, die zich aan de verpleging van
weezen, armen en zieken wijden, noemen wij
hier slechts: de barmhartige Broeders door
den H. Joannes de Deo in het jaar 1540 gesticht,
en de barmhartige Zusters in \'t jaar 1633
door den II. Vincentius van Paulo. Wat deze
offerwillige zielen in de hospitalen, armenhuizen
en gevangenissen, als ook in de hutten der ar-
men tot leniging van zoo velerlei menschelijke
ellende doen, is alleen aan God bekend; wij
kunnen er ons echter een zwak denkbeeld van vor-
men, als wij weten, dat de barmhartige broeders
slechts in één land, in Oostenrijk, in het jaar
4845, zonder op godsdienst of herkomst te letten,
24023 zieken kosteloos hebben opgenomen en
verpleegd!
Beschouw nu eens, christelijke Lezer, de ge-
heele volheid van heiligheid, die sedert eeuwen
in de duizenden en nogmaals duizenden kloosters
van de christenheid bloeiden, dan ook kunt gij
den haat begrijpen, waarmede de wereld sedert
eeuwen deze kloostervereenigingen vervolgt. In
den Apostel — de zinnelijkheid der oogen, de
hebzucht, de zinnelijkheid des vleesches, het
zingenot, en de hoovaardij van den eigen wil;
doch in het kloosterleven heeft juist het tegen-
overgestelde plaats; vrijwillige armoede, maagde-
lijke zuiverheid en heilige gehoorzaamheid, d. i.
de volmaaktheid van Christus. Daarom moest de
wereld immer kloosters en kloostervereenigingen
vervolgen, zooals zij Christus vervolgd heeft. >De
wereld zal u haten, omdat zij Mij eerst
gehaat heeft." De «wereld\'\' is niet in staat
aan zuivere, heldhaftige deugd te gelooven,
omdat zij de bovennatuurlijke kracht van de
deugd noch kent, noch veel minder aan zich-
zelve beproefd heeft. Daarom zal zij altijd de
deugd van den kloosterling voor volksbedrog en
schijnheiligheid verklaren. De >wereld" gevoelt
zich door de vrijwillige armoede van de klooster-
broeders, door den zielenijver der missionarissen,
door de offervaardige liefde der barmhartige zusters
beschaamd en in hare zelfzucht veroordeeld; daar-
om wil zij zich van den lastigen rechter ontdoen.
Lage spotternij en boosaardige laster, verdraaiing
der kloosterregels en belastering van bijzondere
kloosterlingen, onrechtvaardige wetgeving en open-
baar geweld; ziedaar de wapenen, waarvan zij
zich in den strijd tegen het katholiek klooster-
leven bedient. Doch, christelijke Lezer, laat de
haat dezer wereld u niet op het dwaalspoor
brengen; en al moogt gij ook de onvolmaaktheid,
de ontaarding en den val van sommige klooster-
lingen, ja van geheele kloosters ten diepste be-
treuren, zult gij u toch altoos verheugen, hoe
uw Zaligmaker zich in het kloosterleven open-
baarl, en vol vertrouwen van Hem verwachten:
Hij zal dat zoo liefelijk sieraad van zijne Kerk,
die geurige bloemen aan den boom van het christen-
dom — al hebben ze ook de stormen der eeuwen
deels verwoest en omgewaaid — in zijne onsterfe*
lijke kracht Gods, wederom heerlijk vernieuwen!
de wereld heerscht
volgens het woord van
-^<0>\'&Êi<C>m\'-
-ocr page 809-
DERTIENDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN RIJK BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.
van veroveraars en de ver klinkende woorden van
trotsche wijsgeeren. — Daarom, christelijke Lezer,
sla uw oog opwaarts en bezie zeer dikwijls den
geestelijken sterrenhemel, waar de heiligen, vol-
gens het getuigenis van den Apostel, als lichtende
sterren schitteren en met elkander in helderheid
en pracht wedijveren! Beschouw zeer dikwijls
hier op aarde de verschillende standen van de
menschelijke maatschappij, en laat uw hart zich
verzadigen in het zalig genot bij het zien der
heiligheid, welke Christus hier in het leven zij-
ner uitverkorenen openbaart!
2. Boven alles zal dan uw oog die met de
kroon der overwinning gesierde schare onlmoe-
ten, wier gewaad in hun martelaars bloed
purper geverwd is. Zij hebben het woord van
onzen lieven Heer en Zaligmaker ter harte ge-
nomen : »Niemand heeft eene grootere liefde, dan
wie zijn leven geeft voor zijne vrienden." Gelijk
Christus zich nu voor ons heeft opgeofferd, zoo
hebben ook zij zich voor Christus in den martel-
dood opgeofferd en met hun bloed niet slechts
de waarheid zijner leer, maar ook het vuur hunner
liefde bezegeld. Welk een getuigenis voor de
christelijke waarheid! Zoo nu in den loop der
drie eerste eeuwen van de christelijke tijdreke-
ning over de drie millioenen van de edelste en
voorzichtigste menschen voor deze waarheid den
dood hebben ondergaan, den dood onder de
vreeselijkste pijnen, den dood met een vroolijk
gelaat en blij hart, hunne beulen zegenend, den
dood zonder hoop op roem bij \'t nageslacht —
wie zou dan nog, met een gezond verstand,
97
iet slechts in het christe-
lijk kloosterleven openbaart
rAr^djÈ\'P^
Christus zijne heiligheid,
maar ook in de heilige en
rijk begenadigde zielen van
eiken stand der mensche-
lijke maatschappij. De
trotsche wetenschap dezer
wereld wil niets van deze
zielen weten; de H. Le-
gende, d. i. de christe-
lijke overlevering over het
leven en de deugden der
Heiligen, is voor de kin-
deren der wereld iets ge-
heel verachtelijks, en zij
meenen, dat de namen van
hen, die niet als wijsgeeren
of krijgshelden schitteren,
hoegenaamd geene waarde hebben voor de ge-
schiedenis en zeer goed aan de vergetelheid kun-
nen worden overgegeven. Welke dwaasheid!
Het onafgebroken, vurig gebed eener schul-
delooze ziel voor den troon van den Almach-
tige — de stille werkzaamheid van een door God
begenadigden mensch in zijnen kring — de on-
wederstaanbare invloed van zijn H. voorbeeld op
de medemenschen — de woorden van hemelsche
wijsheid, die nu en dan van zijne lippen vloeien
en als van God gezegende kiemen in de harten
van ontelbaren nederdalen: dit alles is toch zeker
voor het heil der wereld en de welvaart der Kerk
van veel meer beteekenis, dan de overwinningen
-ocr page 810-
768                   HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
aan deze waarheid durven twijfelen? En zoo het
vuur der liefde voor Christus in \'t hart van meer
dan drie millioenen H. slachtoffers zich sterker dan
de dood getoond heeft: — wie zou dan nog aan
dat hemelsch vuur zijne vereering durven ont-
zeggen? Daarom vereerden reeds de eerste chris-
tenen het gebeente der II. martelaren met harte-
lijke liefde; en daarom verheugt zich ook heden
nog de katholieke chris-
ten, als hij in het bezit
komt van eene dier kost-
bare reliquicën, en met
godvruchtig eerbetoon
denkt, hoe eens dit eer-
waardig gebeente met
eene zoo grootmoedige,
met God verbondene hel-
denziel bezield was.
De Kerk vereert als
aanvoerder van deze hcl-
denschaar den IL mar-
telaar Stephanus. Hij
was de eerste van die
zeven diakenen, die len
dienste der II. Apostelen
gekozen werden, een
man vol van geloof en
van den II. Geest, vol
genade en kracht, die
wonderen en groote
teekenen onder het volk
deed. De over zijne
vrijmoedige redevoering
verbitterde Joden sleep-
ten hem voor den II00-
gen Raad en stelden valsche getuigen, die zei-
den: »Deze menscb houdt niet op woorden te
spreken tegen de heilige plaats en tegen de Wet.\'\'
En allen die in den Raad zaten, hem aanstarende,
zagen zijn aangezicht als het aangezicht eens En-
gels. In deze vergadering hield de van God be-
zielde diaken die1 heerlijke, hartroerende rede-
voering, die de IL Lucas in de Handelingen der
Apostelen (VII: <i—53) heeft opgeteekend. De
vergaderden nu, dit hoorende, werden verscheurd
in hunne harten en knarsten met de landen tegen
hem. Doch hij, daar hij vol was van den II.
Geest, staarde den hemel aan, en zag de heer-
lijkheid Gods, en Jezus staande aan Gods rech-
terzijde. En hij zeide: »Zie, ik zie de hemelen
geopend, en den Zoon des menschen, staande
aan de rechterzijde Gods!" Doch zij met luider
stemme schreeuwende, stopten hunne ooren, en
vielen gezamenlijk op
Hf®1
hem aan; en zij dreven
hem builen de stad, en
steenigden hem. En de
getuigen legden hunne
kleederen neder aan de
voeten van eenen jonge-
ling, Saulus genaamd. *)
En zij steenigden Ste-
phanus, terwijl hij uit-
riep en zeide: »Heere
Jezus! ontvang mijnen
geest!" En nederknie-
lende, riep hij met lui-
der stemme: »Heere,
reken hun deze zonde
niet toe!\'\' En toen hij
dit gezegd had, ontsliep
hij in den Heere. Zoo
stierf de eersteling dei-
christelijke martelaars:
een voorbeeld van den
vurigsten ijver voor de
waarheid en de meê-
waardigste liefde voor
de dwalenden!
3. Ten tijde der H.
martelaren zien wij in den tempel des hemels
die mannen, die weleer in de tempels op aarde
de plaatsbekleders van den waren Hoogepriester
geweest zijn: de H. Bisschoppen. Wie kent
al de namen van die Gezalfden des Heeren, die
eens met onwrikbare trouw, onder strijd en
*) Uit dezen Saulus, die in den dood van den H. Stepha-
nus mede stemde, kwam later de H. Faulus, de groote
leeraar der volken, die zelf voor de waarheid, die 8tepha-
nus met zijn bloed bezegeld had, den dood onderging.
-ocr page 811-
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN RIJK BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.            7G9
ze in hunnen druk. Door hel stichten van kloosters
voor de paters Jezuiëten en Capucijnen, zorgde
hij — in die dagen van verwarring, toen zoovele
wereldlijke priesters hunner bediening ontrouw
geworden waren — voor de godsdienstige ver-
zorging van het volk, zoodat voornamelijk midden
Zwitserland het behoud van den katholieken gods-
dienst bijzonder aan den II. Karel Borromeus
dankt. De uitgebreide briefwisseling, die hij met
de bisschoppen van de verschillende landen, met
de kloosteroversten en vorsten van zijnen tijd
onderhield, had geen ander doel, dan ze allen
door raad en vermaningen, in de getrouwheid
jegens God en de Kerk te bevestigen.
Vooral echter waren zijne blikken op het mid-
delpunt der christenheid, naar Home gericht. Des»
tijds zat zijn doorluchtige oom paus Pius IV op
den stoel van Petrus. Deze had met helderen
blik de wondervolle wijsheid en heiligheid van
zijnen neef doorzien en schonk hem dus den
grootschen invloed op het geheel bestuur van de
Kerk. Het gewichtigst werk van zijnen tijd, de
gelukkige voltooiing van de Kerkvergadering van
Trente (1561—1563) werd grootendeels door den
II. aartsbisschop van Milaan geleid. — Op die wijze
had de lieve Zaligmaker in dat gevaarvol tijdvak
der zoogenaamde Hervorming zijn trouwen dienaar
Keirei tot een steunpilaar van zijne zoo hevig ge-
teisterde Kerk en tot een schitterend voorbeeld
van alle latere bisschoppen gemaakt. Hij stier!\'
den 3 November 1584 in den ouderdom van 46 jaren.
4. Aan de verheerlijkte schare van II. bis-
schoppen sluiten zich hunne van God begenadige
medehelpers, de II. Priesters aan. Hun werd
op aarde het allerheiligst lichaam toevertrouwd,
maar nog altoos gehuld en geheimvol verborgen
onder de gedaanten van het Sacrament. Wel hun,
die dit aanbiddenswaardig Sacrament weleer trouw
bediend, het in het II. Misoffer met een schulde-
loos hart opgedragen en het met priesterlijke
vreugde aan de geloovigen uitgedeeld hebben.
Nu is de sluier van het Sacrament voor hunne
oogen weggenomen, en vreugdedronken zien zij
dat verheerlijkt lichaam des Ileeren, wiens aan-
blik weleer de Apostelen op Thabor in verrukking
tranen, den herderstaf gevoerd hebben, en thans
bij den godmenschelijken Herder voor alle eeuwig-
heid uitrusten? Sommigen onderscheiden zich door
hooge wetenschap, anderen door heldenmoed in
den II. strijd; dezen door kinderlijke bescheiden^
heid in \'t midden van geluk en voorspoed, genen
door vrome onderwerping aan God in ongeluk
en vervolging. En allen door heiligheid van leven
en rein bewaarde herdertrouw. Elk land en elke
eeuw heeft hare II. bisschoppen gehad; en in den
laatsten tijd staat de II. kardinaal en aartsbisschop
van Milaan, Karel Borromeus als een der
grootsten voor ons.
In het bestier van zijn bisdom had hij steeds
het voorbeeld van zijnen grooten voorganger,
den II. kerkleeraar en bisschop Ambrosius voor
oogen. Elke behoefte, eiken nood en elk mis-
bruik van zijn bisdom trachtte hij te leeren ken-
nen en te verhelpen. Daartoe bediende hij zich voor-
namelijk van de Gonferenciën en Synoden d. i.
der bijeenkomsten zijner geestelijkheid en mede-
bisschoppen. De raadgeving van ervaren mannen
met nederige bescheidenheid aanhoorend, wist
hij zich, door zijne grootheid van geest en zijn
brandenden zielenijver hun onbegrensd vertrou-
wen te verwerven en het vuur der apostolische
liefde in hen te vernieuwen. Schier uitsluitend
besteedde hij zijne groote rijkdommen, alsook de
kerkelijke inkomsten voor de behoeften van Gods
Kerk en de armen. Menigvuldige seminariën ter
vorming van degelijke zielzorgers, vele armen-
en ziekenhuizen zijn zijn werk. Hij zelf leefde
zoo arm, dat hij eens, toen hij ten tijde van de
vreeselijke pest te Milaan, den geheelen dag door
de zieken en stervenden getroost had, \'s avonds
in zijn paleis noch brood noch geld meer vond
om het te koopen!
Ja, de grenzen van zijn bisdom waren voor
den ijver van dezen apostel nog te klein; geheel
Italië, ja zelfs de ruwe bergdalen van midden
Zwitserland waren de schouwplaats zijner werk-
zaamheid. Het onbegaanbaar gebergte van hut
tot hut doorgaande bevestigde hij de bewoners in
het II. geloof hunner voorvaders, waarschuwde
hen tegen de dwalingen van de eeuw, en troostte
-ocr page 812-
770                    HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
gebracht had! — Hun was op aarde het genade-
volle woord van de vergeving der zonden, de
bekeering der zondaars toevertrouwd. Wel hun,
die met dit woord de banden van ontelbaren ver-
broken en met herderlijke trouw het verloren
schaap tot de kudde van Christus teruggebracht
hebben. Nu jubelen zij, in vereeniging met alle
boetvaardige, geredde zondaars, in die zalige
oorden, waar geene be-
koring meer lokt, waar
geen zondenlast meer
drukt, waar zoete vrede
voor eeuwig heerscht!
Onder al deze pries-
ters denke men bijzon-
der aan dengene, wei-
ken de christenheid
sedert nagenoeg vijf
eeuwen, als den marte-
laar van het geheim der
biecht, met bijzondere
voorliefde vereert, en
met wiens beeld hare
bruggen zoo gaarne ver-
siert: den II. Joannes
Nepomucenus uit
Bohemen. De godvruch-
tigc koningin Sophia had
hem tot biechtvader ge-
kozen. Eens nu wilde
haar echtgenoot, de
de Moldau werpen. Dit had plaats in den nacht
van den 20 Maart 1393. Op hetzelfde oogenblik
verspreidde zich een bovennatuurlijke lichtglans
over de rivier. Het lijk van den Heilige werd
uit de rivier gehaald, (die onmiddellijk daarop
en dagenlang droog bleef) en door het volk en
de geheele geestelijkheid naar de bisschoppelijke
Kerk gedragen, waar het met de grootste plech-
tigheid begraven werd
Meer dan 300 jaren later,
den 15 April 1719, werd
het graf van den Heilige
wederom geopend —
en zie! de tong, die
gewetenshalve het ge-
heim der biecht gezwe-
gen had, was nog
ongedeerd en ongeschon-
den. Zóó had de Heer
in zijnen trouwen die-
naar Joannes, aan de
geheele christenheid een
waarborg voor het ge-
heim der biecht en aan
de biechtvaders van alle
eeuwen een voorbeeld
van II. stilzwijgendheid
gegeven!
5. Wenden wij ons
van hen, aan wie de
opdracht der ééne of-
ferande van het Nieuw
Testament is toever-
trouwd, tot de heilige
Kluizenaars. In de-
woestijn verborgen hebben zij den onsterfelijken
koning Jezus Christus ontelbare offeranden van
gebed en versterving opgedragen. De geheim-
volle zucht van zijn hart, of liever den roep van
Gods genade volgend, verlaat de kluizenaar de
woelige wereld met hare zoo zoete verlokkingen
en nog smartelijker teleurstellingen. Waar ter
plaatse in de woestijn eene bron ontspringt, waar
eene grot een veilig onderkomen aanbiedt, waar
eenige kruiden en wortelen het onontbeerlijk
goddelooze
en
nende koning Wences-
laus IV weten, wat zijne
echtgenoote wel gebiecht
had, en in zijne verblinding waagde hij het dit
den Heilige te vragen. Deze schrok op zulke
zondige vraag en verklaarde den koning met
apostolische vrijmoedigheid, dat hij liever wilde
sterven, dan het II. geheim der biecht ook
maar met een enkel woordje te verbreken. Om
deze weigering ontstak de wreedaard tegen den
man Gods in razernij, liet hem op de pijnbank
leggen en — toen beloften en bedreigingen vruchte-
loos waren — van de brug te Praag in de rivier
-ocr page 813-
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN RIJK BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.         771
sterfelijken mensch te zien. Twintig jaren lang
was de vrucht van een palmboom zijn eenig voed-
sel, en het water, dat uit de rots zijner grot
ontsprong, zijn eenige drank. De daarop vol-
gende zeventig jaren zond hem God, evenals wei-
eer aan den profeet Elias, dagelijks eenen raaf
met een half gerstenbrood. Toen hij 113 jaren
oud was, bezocht
hem, op ingeving
Gods, de H. klui-
zenaar Antonius,
die toen 90 jaren
telde. De beide
eerbiedwaardige
grijsaards groetten
elkander, door God
verlicht, op het
eerst gezicht met
hunnen naam, vie-
len elkander om
den hals en loof-
den den Heer. Er
was eene II. vriend-
schapgesloten. Ter-
wijl zij elkander
met godvruchtige
gesprekken onder-
hielden, kwam een
raaf aanvliegen en
bracht hun een heel
gerstenbrood.
Toen bezag An-
tonius met verba-
zing den vogel:
maar Paulus zeide
levensonderhoud verschaffen, daar sloeg zich de
H. vluchteling neder. Terwijl zijne hand nuttig
werk voor anderen verricht, of het nederig tuintje
bebouwt, is het hart met zijne liefdevlam bij
Christus, en is gebed en overweging het voedsel
zijner ziel. Wel is waar leeft hij gescheiden van
de zijnen en van de wereld, maar hij denkt aan
hen, aan hunne ge-
varen en beproe-
vingen , bidt en
offert zich voor hen
op. Misschien ook
is zijn verblijf den
menschen bekend:
zij komen naar zijne
kluis, en aanhooren
met eerbied en ver-
trouwen zijne on-
derrichtingen en
wijze raadgevingen
De kinderen der
wereld veroordee-
len en bespotten
zijne levenswijze,
als eene verlorene,
en denken er niet
aan , dat menig
vroom kluizenaar
(zooals er in de
christelijke oudheid
en in de middel-
eeuwen tot op onze
dagen ontelbare
waren) door raad,
gebed en opoffering
aan de wereld meer
DE LEEUW WORDT EEN LAM
lachende: »Zie,hoe
voordeel gedaan
heeft, dan het woord der geleerden en het zwaard
van overwinnaars.
De beroemste dezer kluizenaars was de II. Pau-
lus, een Egyptenaar, in het jaar 227 geboren.
Onder de vervolging van keizer Decius vluchtte
de evenzoo vrome als wetenschappelijk gevormde
jongeling in dè woestijn, en bracht daar negentig
volle jaren door, zonder in al dien tijd een enkel
liefderijk onze God
is! Sedert meer dan zestig jaren zendt hij mij
op die wijze dagelijks een half brood, maar nu
gij bij mij gekomen zijt, heeft Christus de soldij
voor zijne strijders verdubbeld." Zij aten, dron-
ken van de bron en dankten den Heer. Den
volgenden nacht brachten zij in gemeenschappe-
lijk gebed door. Den daaropvolgenden morgen
zeide Paulus: Mijn einde is gekomen. Ga in de
-ocr page 814-
772                    HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
grot den mantel halen, dien de bisschop Athana-
sius (de II. kerkleeraar van Alexandrie) u gegeven
heeft; daarin moet gij mijn lichaam wikkelen,
eer gij het begraaft." Antonius gehoorzaamde.
Toen hij terugkwam, vond hij Paulus geknield,
met het hoofd omhoog en de handen naar den
hemel geheven, zoodat hij meende, dat hij bad.
Doch de Heilige was niet meer: biddend was hij
in den Heer ontslapen. Nadat Antonius het lijk
in den mantel van Athanasius gewikkeld had,
zie toen kwamen twee struische leeuwen uit de
woestijn, en maakten, onder een weeklagend ge-
brul, met hunne poolen het graf. Antonius be-
groef zijnen vriend; daarop keerde hij naar zijn
klooster terug, waar hij aan zijne leerlingen de
geheele toedracht van het voorgevallene verhaalde^
Aldus beschrijft een der vertrouwbaarste getuigen»
de II. kerkleeraar Hieronymus, het uiteinde van
den grooten dienaar Gods.
6. Het lief kindeke Jezus heeft niet alleen de
arme herders, maar ook de wijze koningen uit
het Oosten bij de kribbe geroepen. Zoo gaat
ook voortdurend de roep der genade van den
Verlosser der wereld niet alleen aan arme klui-
zenaars en vrome priesters, maar ook aan de
machtigen dezer aarde. De hemelsche koning wil
ook zijne heiligheid openbaren in godvruchtige
Vorsten en Koningen. Waarlijk eene won-
derbare openbaring. Zeker is de kroon roem-
waardig, die niet in eerzucht en bloeddorst, maar
in ootmoed en christelijke volmaaktheid ter eere
Gods en tot heil der volken gedragen wordt, —
des te roemrijker, hoe grooter de verleidingen
van de hoovaardij, de ongerechtigheid en den wei-
lust op den troon der koningen zijn! Lof en eer
dus aan hen, aan den II. Ladislaus, Stephanus
en Emericus van Hongaryë, aan den II. keizer
Hendrik van Duitschland, aan den II. Eduard
van Engeland, aan den II. Ferdinand van Caslilië,
aan den IL Guntram van Burgondië, aan den IL
Canutus van Denemarken, aan den IL Wences-
laus van Bohème, aan den II. Leopold van Oosten-
rijk, aan den IL Lodewijk van Frankrijk: lof
en eer aan die vorstelijke beschermers van de
Kerk, aan die vaders van het hun toevertrouwd
volk, aan die schitterende voorbeelden in elke
deugd. En erken, christelijke Lezer, in het leven
van den roemrijksten hunner, den II. keizer
Hendrik II, hoe regenten-wijsheid met ehriste-
lijken eenvoud, hoe heldenmoed met christelijke
zachtmoedigheid, hoe vorstelijke majesteit met
christelijken ootmoed zeer wel gepaard kan gaan,
en hoe uit deze vereeniging stroomen van hemel-
schen zegen over Kerk en Staat voortvloeien.
De grondslag der christelijke volmaaktheid werd
reeds vroegtijdig door godvruchtige ouders en
een heiligen opvoeder, bisschop Wolfgang van
Regensburg in het hart van den II. Hendrik ge-
legd; zijn huwelijk met de II. Gun e go n dis en
de gedurige omgang met groote en godvruchtige
mannen hebben de heerlijkste zaden tot de schoonste
ontwikkeling gebracht. »Aan God de eer! Alles
om God en alles door God!\'\'
Dit was de spreuk van geheel zijn leven. Het
huis des Heeren was zijn liefst verblijf, derzelver
versiering zijne voornaamste zorg. Daarvan ge-
tuigen de rijke tempels, die hij gebouwd of zoo
prachtig mogelijk vernieuwd heeft. Toen hij in
het jaar 1014 te Rome de Keizerskroon ontving,
had hem paus Benedictus VIII plechtig afgevraagd:
»Wilt gij volgens geweten beschermer van de II.
Roomsche Kerk zijn?" Hendrik beloofde het —
en hield woord, zoodat een godvruchtig geschied-
schrijver te recht uitroept: De broederlijke kus
van den hoogsten geestelijken en van den groot-
sten wereldlijken Heer moest als toen de wereld
met een gelukkig vreugdegevoel vervullen." De
bisdommen van Bamberg, llildesheim, Maagden-
burg , Meissen, Mersenburg en Bazel werden door
hem deels op nieuw opgericht, deels wederom
hersteld en met koninklijke geschenken begiftigd.
Verslappende kloosters bracht hij wederom door
zedenstrengc monniken uit Clugny, die hij van
zijnen vriend, den H. abt Odilo verzocht, tot ker-
kelijke orde en tucht terug. IJverige missionarissen
zond hij naar Bohème, Moravië en Polen, om
daar de Kerk te bevestigen en uit te breiden.
Hoe rijk gevoelde zich de godvruchtige Keizer
beloond, toen zijn doorluchtige vriend, Paus Bene-
dictus VIII in het jaar 1020 aan zijne uitnoodiging
*
-ocr page 815-
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN RIJK
beantwoordde, en persoonlijk naar Bamberg kwam
om daar het II. Paaschfeest te vieren en de nieuw
gebouwde Stephanus-Kerk te wijden! Bij dat alles
vergat de Heilige den gewichligsten tempelbouw,
den tempelbouw van zijn eigen hart, de inwen-
dige heiliging, geen enkel oogenblik. In gebed,
overweging en boelpleging verkreeg en bewaarde
hij die wonderlijke kracht der zelfbeheersching,
die hem in staat stelde met zijne echtgenoote tot
aan den dood maagdelijk te leven, zoodat hij ze
stervend aan hare bloedverwanten kon overgeven
met de woorden: »Als maagd heb ik ze ontvan-
gen, als ongeschondene maagd geef ik ze u
wederom terug!"
Mocht het u nu, christelijke lezer, soms voor-
komen dat aan zulk een man beter het klooster-
kleed dan de Keizerskroon gepast had, en dat
hij met al die godsvrucht de waardigheid van het
Rijk en de belangen van den staat verwaarloosd
heeft, hoor dan, wat de wereldgeschiedenis onder
dat opzicht verhaalt. Reeds bij zijne lroonsbe-
klimming deden zich machtige mededingers op,
zelfs zijne eigene vrienden en zwager waren tegen
hem. In het bewustzijn van zijn goed recht be-
strijdt ze Hendrik als held en fnuikt hunnen
overmoed. Harduin van Ivrea doet zich als koning
van Italië op; maar Hendriks zwaard velt hem
neer. In het westen van het Rijk staat hertog
Boleslaus van Polen tegen den Keizer op; de beide
legers staan tegenover elkander; Hendrik werpt
zich met de zijnen op den grond neder, allen
ontvangen het allerheiligste Sacrament, door God
versterkt staat de held op en behaalt de schitte-
rendste overwinning. Door zijn staatsbeleid weet
hij het Koningrijk Burgondië aan het Duitsche
rijk te verbinden. Oude tweedracht verdeelt de
volken van Frankrijk en Duitschland. Keizer
Hendrik belegt met koning Robert van Frankrijk
de beroemde bijeenkomst te Ivois; hier beramen
de vorsten de welvaart hunner volken en beloven
elkander eeuwige vriendschap; een algemeene
landsvrede zal voortaan de wereld gelukkig maken
en het recht de plaats innemen van de ijselijk-
heden der wetteloosheid. Eene zeer oude kronijk
dier dagen zegt van den Heilige: Al de zonen
BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.          773
der wereld buigen zich voor hem; te recht ver-
heugt hij zich over de volheid van zijnen roem,
en met Gods bijstand zegeviert hij over alle
andere vorsten. De landman is vergenoegd op
zijnen akker, de geestelijke blijde in zijn koor;
Iedereen oefent de hem door Gods genade ver-
leende gaven uit, en onder des Keizers bescher-
mende hoede acht zich de armoede rijk." — En
bij zijnen dood, die den 13 Juli 1024plaats had,
schreef een schrijver van die dagen: *De bloem
der menschheid, de prijs der Koningen, het sie-
raad van het Keizerschap, de leider van Gods
Kerk; de vreedzame voorvechter van de christen-
heid; onze Keizer Hendrik, is niet meer! — Dus
geldt van hem de spreuk van Salomon: »lk heb
gebeden en de geest der wijsheid is in mij ge-
komen; ik heb haar hooger geacht dan koning-
rijken en tronen, en de rijkdommen in vergelijking
van haar heb ik als niets gerekend. Ik heb ze
boven gezondheid en schoonheid bemind. Doch
met haar is mij tegelijk alle goed aangekomen en
ontelbare rijkdom." (Sap. VII: 7, 8 10 11.)
7. Laat ons nu uit den glans van het keizerlijk
paleis in het liefelijk helderdonker eener Kerk
binnen gaan! Wat krijgen wij daar te zien ? De
tafel des Heeren, en daarvoor nederknielen Vorsten
en grooten dezer aarde — en naast hen, zonder
onderscheid van stand, arme handwerklieden,
landbouwers en daglooners. Zij allen ontvangen
het ééne, hetzelfde brood des hemels, denéénen,
zelfden Heer en Zaligmaker Jezus Christus. O
zoete wonderlijke oplossing van het groot geheim
der christelijke eenheid! «Dewijl het één brood
is, zoo roept de Leeraar der volken uit (I Cor.
X: 17), zijn wij, de velen, één lichaam, allen
wij die deel hebben aan het eene brood." Nu
immers leeft de ééne op dezelfde wijze in allen,
die van goeden wille zijn, en daarom openbaart
hij ook zijne heiligheid op dezelfde wijze in den
godvruchtigen ambachtsman of landbouwer
als in de godvreezende Vorsten en Koningen.
Want wat is in het oog van Hem, voor wien de
gansche aarde met al hare grootheid en pracht
maar neen druppeltje water\'\' is, groot, en wat is
klein? En toen Hij in menschelijke gestalte onder
-ocr page 816-
774                    HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
het geloovige volk van den omtrek als heiligen
geprezen. In zijn doodsuur, den 15 Mei 1170
schitterde zijn gelaat met hemelschen glans, en
allen, die bij zijn sterfbed stonden, riepen met
vromen eerbied uit: »een heilige, een heilige is
gestorven!"
De II. Crispijn, een aanzienlijk romein leefde
90U jaren vroeger als patroon der christelijke
ambachtslieden. Na zijn vermogen aan den arme
te hebben uitgedeeld, trok hij met zijnen broe-
der naar Gallië, om het Rijk Gods te verkondigen.
De II. broeders vestigden zich in de stad Soissons.
Hadden zij over dag het evangelie verkondigd,
dan brachten zij een groot deel van den nacht
met handenarbeid door. Zij maakten schoenen,
om de opbrengst met hunne geliefde broeders in
Jezus Christus, met de armen te deelen. Spoe-
dig werd de hooge afkomst der mildadige vreemde-
lingen bekend, en menig rijk man, van eerbied
over zulke nederige naastenliefde getroffen, be-
zorgde hun kosteloos de noodige stoffen voor hun
handwerk *) opdat de Heiligen des te vrijer en
ongehinderd zich aan hun liefdewerk zouden kun-
nen wijden. Zoo eerden en heiligden beiden vele
jaren lang het christelijk handwerk totdat ze ein-
delijk in het jaar 287 de martelaarskroon verwierven.
8. Door de vrouw kwam de zonde en alle
bederf in de wereld; doch volgens eene oude
belofte, moest ook door de vrouw de redder van
de zonde en van het bederf in de wereld komen.
Daarom is ook de vrouw zoowel als de man in
Christus tot een vat van genade uitverkoren, en
openbaart zich de Alheilige zoowel in het manne-
lijk als ook in het vrouwelijk geslacht, in de
II. moeders, echtgenooten en maagden. Doch de
schitterende Koningin der vrouwen, der moeders
en echtgenooten, is de boven alle gezegende
dochter van David, Maria. In haar schittert
Christus zelf, evenals het zonnenlicht in den glans
der volle maan: Al hare geestelijke schoonheid is
niets anders dan de weerschijn der heerlijkheid
ons wandelde, heeft Hij toen niet in de werk-
plaats van zLjn II. voedstervader handenarbeid ver-
richt, nederige werklieden op de twaalf tronen
van Zijn rijk verheven, en zichzelven zoo gaarne
met eenen zaaier, met eenen herder vergeleken?
Daarom verblijde zich de zedelijke werkman, die
in het zweet zijns aanschijns zijnen akker of dien
van zijnen heer bebouwt! Daarom verblijde zich
de nederige ambachtsman, die in de getrouwheid
van zijn stil beroep het levensonderhoud voor
zijn huisgezin verdient. Draagt hij zijn werk aan
den Heer op, en denkt hij aan Hem in liefdeen
godsvrucht, dan openbaart zich Christus in hem
met dezelfde helderheid als in de godvreezende
Vorsten van de Kerk en van den Staat.
De christelijke landman vereert in den II. Isi-
dor us van Madrid zijn voorbeeld, en de Kerk
een doorluchtigen Heilige. Arm en zonder eenige
letterkundige vorming, trad hij reeds als knaap
in den dienst van eenen edelman, om zoo den
last zijner ouders te verlichten. — In den beginne
deed men hem menig verwijt, omdat hij later dan
de andere werklieden op zijn werk verscheen.
»Heb geduld met mij, zeide Isidorus dan gelaten
tot zijnen Heer — en let er op, of mijn werk
met den oogst niet meer gezegend zal zijn, dan
dat der anderen!" En zie, toen het oogst was,
brachten de velden, die hij bebouwd had, veel
meer op dan de omliggende. — Daartoe had
Isidorus dagelijks de vroege morgen-uren besteed
om de Kerk te bezoeken en de Mis te hooren!
Onder zijn werk bij het zien van de natuur met
hare schoonheid en rijke verscheidenheid, dacht
hij aan zijnen Schepper, aan zijne wijsheid en
vaderlijke goedheid, en stille, gelukkige opgetogen-
heid in God heerschtc altijd in zijne ziel. Des
Zondags versterkte hij zich tegen het werken van
de week met het woord Gods en de II. Sacra-
menten. — Van zijn gering inkomen deelde hij
bereidwillig den arme mede en de redelooze
dieren zelfs ondervonden de liefderijke barmhar-
ligheid van den heMige. Daarom ook stortte zich
een wondervolle zegen uit over alles, wat aan
zijne hand was toevertrouwd, en Isidorus en zijne
vrouw Torribia werden reeds in hun leven door
*) De fabel, als hadden zij van gestolen leder schoenen
voor den arme gemaakt, is door latere wijsneuzen uitge-
vonden, en eene bespotting yan de werkelijke naastenliefde.
-ocr page 817-
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN RIJK
van Dengene, dien zij ter wereld gebracht heeft.
En op dezelfde wijze, als in zijne allerheiligste
Moeder Maria, openbaart zich Christus voortdurend
in alle plichtgetrouwe, heilige Moeders. Wanneer
namelijk de christelijke moeder haar kind met
onuitsprekelijke liefde aan haar hart drukt, als
zij het aan hare moederlijke borst voedt, als zij
iedere schrede en stap van haar kind zorgvol
bewaakt, als zij het eerste onderricht met moe-
derlijke wijsheid mededeelt, en zich in gezonde
en zieke dagen voor haar kind opoffert: is dat
alles niet de weerschijn van die onuitsprekelijke
liefde, wijsheid en trouw, waarmede Christus de
verloste menschheid behandelt, verzorgt en op-
leidt? Daarom zijn christelijke moedertrouw en
zuivere moederliefde van oudsher in de Kerk Gods
het voorwerp van den liefdevolsten eerbied en lof
geweest, en moeders, zooals de II. Monica, Feli-
citas, Blanca, Brigitta enz. als sieraden van Gods
Rijk beschouwd.
De H. Monica is de moeder van den grooten
Kerkleeraar Augustinus — zijne moeder in den
schoonsten en volraaaksten zin van het woord:
zij heeft hem ter wereld gebracht, zij heeft
hem, toen hij door dwaling en zonde dood was,
door de geheimvolle kracht van het voorbeeld,
der vermaning en van het gebed, voor God en
de Kerk herboren! Want, ondanks eene zorgvuU
dige opvoeding, die de H. Monica zich ten taak
stelde haren zoon te geven, had hij zich noch-
tans, verleid door zijne losbandige begeerlijkheid,
aan schandelijke buitensporigheden overgegeven,
en daarenboven door eene valsche wijsbegeerte
en de dwalingen der Manicheërs verblind, het
geloof verloren. Wie is in staat de smart te be-
grijpen, die de II. moeder daarover leed! Doch,
zalig die weenen en jammeren, want zij zullen
getroost worden! En zoo sloeg de ure der hemel-
sche vertroosting ook voor Monica: haar zoon
bekeerde, werd een voorbeeld der volmaakste
zuiverheid van zeden, bisschop, leeiaar en een
steunpilaar van de Kerk! Hoe is dit wonder wel
geschied? Voornamelijk om drie redenen. Ten
eersten lag in Augustinus, ondanks allerlei dwa-
lingen, een diepen grond van hoogachting voor
BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.         775
de deugd en waarheid, die hem wederhield, zijne
ziel zonder wederhouding aan den hartstocht en
de leugen te verkoopen. Zelfs te midden van
het bedwelmend zingenot voelde hij een diepen
weemoed, een verlangen naar hooger, reiner,
volmaakter genot. De bekoorlijkheid der dwaling
boeide zijne verbeeldingskracht en zijn verstand;
doch in de geheimvolle diepten van zijne ziel
weerklonk steeds eene stem: »Dit is de waarheid
niet!\'\' — Ten anderen ontbrak het den dwalende
ook niet aan gedurige en dringende vermaningen
van buiten. En ten derden was het de onver-
diende genade des hemels, die hem eindelijk zóó
opnam, uit den afgrond trok en met kracht ver-
vulde, dat hij de schitterendste overwinning over
zichzelven, den hartstocht en de leugen behaalde.
Merk nu wel op, christelijke Lezer, aan wie
Augustinus dit drievoudig geluk te danken heeft:
aan zijne H. moeder Monica! De godvruchtige
onderwijzingen en het aanhoudend voorbeeld harer
teedere liefde, van haar grootmoedig geduld, van
de zuiverheid harer zeden en godsvrucht hadden
op den jongeling reeds vroegtijdig een onuitwisch-
baren indruk gemaakt, en in zijne ziel dien on-
schatbaren grond gelegd, die hem onrustig maakte,
tot dat hij eindelijk in Christus en zijne Kerk
rust gevonden had. Van zijnen vader immers —
een ruwen heiden, dien de II. Monica alleen uit
gehoorzaamheid jegens hare ouders gehuwd had,
kon de zoon een zoo groot goed niet geërfd
hebben. — Ja de aanhoudende en dringende ver-
maningen had Augustinus zelfs aan zijne trouwe
moeder te danken. Zij was haar zoon over land
en zee nagereisd, toen hij Afrika heimelijk ver-
laten en naar Rome en Milaan vertrokken was;
en twee volle jaren lang hield zij niet op, hem
te vermanen, te smeeken en te bezweren. Wie
anders eindelijk dan zijne H. Moeder had de ge-
nade des hemels voor den diep gezonken afge-
smeekt? In Afrika evenals te Milaan verzuchtte
zij dag en nacht ten hemel, en smeekte om ver-
lichting en kracht voor Augustinus. Hare droo-
men zelfs waren een aanhoudend bidden en smeeken.
Eens zocht zij bij een vromen bisschop troost in
hare droefheid; dan antwoordde haar de man
98
-ocr page 818-
VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
H. gezangen. Meer dan eens — zoo verhaalt de
legende — als hare ziel zich in lofliederen voor
God uitstortte, en de tonen van een muzijkin-
strument, dat aan een orgel geleek, haar lied
begeleidde — daalden de hemelsche heerscharen
neder bij de maagdelijke kunstenares en vereenig-
den hun zalig gejubel met de gezangen der Hei-
lige. Tegen haren wil was de bruid Gods aan
den aanzienlijken, heidenschen jongeling Valeriaan
uitgehuwd. Doch toen deze op den avond van
den trouwdag de bruidskamer binnentrad, zeide
zij: »Wacht u wel mij aan te raken; ik ben eene
Gode gewijde maagd, en heb een Engel des
Heeren aan mijne zijde tot beschermer mijner
onschuld.\'\' Verbazing en eerbied bevongen den
heiden; hij liet zich doopen; zoomede zijn broe-
der Tiburtius en diens vriend Maximus. Dan kort
daarop werd Cecilia ten marteldood gesleept en
stierf den 22 November 230.
Zooals wij reeds gezegd hebben. wordt de ver-
heerlijkte bruid Gods als patrones van de t o on-
kun s t en van de christelijke kunst in \'t
algemeen vereerd. Want al het menschelijk edele
en schoone heeft van oudsher in de Kerk opname
en bescherming gevonden. De paleizen der bis-
schoppen evenals de eerwaardige kloosters stonden
ten allen tijde voor de meesters van de christe-
lijke kunst open. De pausen wedijverden om
beroemde kunstenaars tot zich te trekken en hen
door groote onderscheiding in hun verheven beroep
op te wekken. En inderdaad, waar voelt zich
de kunstenaar zoo goed en zoo te huis als in den
wondervollen kring der Kerk? De hemelsche
leeringen, die zij verkondigt, de H. geschiede-
nissen, die zij den volken overlevert, de ver-
hevene en beteekenisvolle plechtigheden, waar-
mede zij haren eeredienst viert, de tempels,
waarin zij hare geloovigen vereenigt: waar kan
de dichter, de toonkunstenaar, de schilder, de
beeldhouwer en de bouwmeester een waardiger
voorwerp voor zijn\' geestdrift en kunstzin vinden
dan hier ? Daarom waren het voornamelijk zonen
der Kerk, katholieken, welke die onsterfelijke
meesterstukken der kunst geschapen hebben waarop
776                     HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK
Gods: »Ga, bid en ween, zooals gij tot nu toe
gedaan hebt: een zoon van zoovele tranen kan |
onmogelijk verloren gaan." Gij weet, christelijke
Lezer, hoe heerlijk deze belofte vervuld werd.
Leer hieruit, wat trouwe moederliefde vermag!
— De Heilige stierf Ie Ostia bij Rome in het jaar
387, nadat zij den Heere voor de bckeering van
haren innig geliefden zoon bedankt, en «hare ziel
in zijn godvruchtig aandenken aan hel altaar\'\'
aanbevolen had.
9. Toont ons het leven van christelijke, gehuwde
vrouwen en moeders zoo schitterenden glans
van heerlijkheid, welke heraelsche schoonheid en
zaligheid moet dan wel die schare met leliën om-
stralen, waarvan de H. Joannes schrijft, dat zij
in het henielsch Jerusalem dat geheimvol lied
zingen, hetwelk, buiten hen, niemand zingen
kan — die schare, wier stand, volgens het ge-
tuigenis van Christus en van zijnen Apostel, veel
verhevener is dan die der gehuwden: — de schare
van II. Maagden! De maagdelijke schoonheid
van Jezus Christus; hare volbrachte overwinning
over de vleeschelijke lusten, de reine liefdegloed
van haar geheel in God verslonden leven: Waar
spiegelt dit alles zich zoo getrouw en volmaakt
in af, dan in het leven eener maagdelijke ziel?
Zulke zielen heeft de Kerk in alle eeuwen — in
en buiten de kloosters — in groote menigte ge-
kweekt. Twee der edelste en merkwaardigste
zijn de II. Cecilia en de II. Ca thari na, gene
uit de wereldstad Rome, deze van de wereldstad
Alexandrië in Griekenland. Cecilia, als patrones
der christelijke kunst vereerd, Catharina, als
patrones der christelijke wijdheid, beiden te zamen
kunnen vergeleken worden bij die twee ranke
olijfboomen en bij die twee geheimvolle luchters,
waarvan in de geheime openbaringen melding ge-
maakt wordt. Cecilia omstreeks het jaar 205
geboren, uitmuntend ön door maagdelijke schoon-
heid èn door bevalligheid en rijkdom van geest,
was reeds in har^e kinderjaren met de bron van
alle schoonheid en van allen rijkdom, met den
godsdienst van Jezus bekend. Zij vond haar
vermaak in de overweging der Evangeliën en in
-ocr page 819-
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN KIJK BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.          777
uil kerkelijke goederen gesticht en onderhou-
den en door menigvuldige kerkelijke instel-
lingen, vrijheden en voorrechten begunstigd en
bij de chris-
lenheid in
eer en aan-
zien gebracht
werden; zij
denken er niet
aan, hoe de
grootste ge-
leerden en de
diepste den-
kers uit den
schoot der
Kerk zijn
voortgeko-
men. En is
de algeineene
vereering die
de patrones
der christe-
lijke weten-
schap, de II.
Gatharina,
sedert eeu-
wen in alle
landen geniet,
ook geen be-
wijs voorden
diepen eer-
bied, die de
Kerk voor de
ware weten-
schap bezielt?
En dat deze
Heilige als
patrones der
wetenschap
vereerdwortlt
heeft zijnen
grond in de
de wereld trots gaat; ") en het katholieke volk
van alle eeuwen heeft gaarne en bereidwillig zijne
ollers voor deze meesterstukken bijgedragen.
Eveneens is
het met de
christelijke
wetenschap
gelegen. On-
wetende en
slechte men-
schen noemen
onze Kerk de
vijandin der
wetenschap
enverlichting,
en denken er
niet aan, wat
de Kerk met
de trouwste
liefde voor de
volksscholen
gedaan heeft
en heden nog
doet; zij den-
ken er niet
aan, hoe de
wetenschap,
eeuwen lang,
nergens een
toevluchts-
oordvond.dan
in de kloos-
ters, in de
Dom-enKloos
ter-scholen;
zij denken er
niet aan, dat
juistde edelste
planten der
wetenschap,
DE H. CE C
rendeels door pausen en bisschoppen opgericht,
volgende gebeurtenis.
*) Wat de muziek betreft denke men aan den ouden,
majestueusen kerkzaug, aan Gregorius den Grooteu; ver*
-ocr page 820-
778                     HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE HEILIGE.
Toen op zekeren dag Keizer Maximinus een
groot afgodenfeest in Alexandrië had aangelegd,
trad op eens eene teedere maagd in bovenaardsche
schoonheid voor hem en geheel het heidensch
volk en sprak met zoo wegslepende welsprekend-
heid en diepe wijsheid over hel onzinnige van
het afgodisch geloof, en van den alleen waren,
almachtigen God, dat de Keizer en het gansche
volk er niets tegen in konden brengen. Deze
maagd was de H. Catharina: Doch Keizer Maxi-
leerden en redenaars bij elkander en gelastte
hun, de redevoering van de Heilige te wederleggen.
Doch zij waren daartoe niet bij machte; daarente-
gen vielen hun de schubben van de oogen, het
woord der maagd verdreef de duisternissen hun-
ner tot nu gevolgde dwaling en zij verklaarden
zich openlijk vereerders van den Gekruisigde.
Op die wijze had de christelijke wetenschap, d. i.
de wetenschap, gepaard met maagdelijke onschuld
en nederig kinderlijk gevoel de overwinning over
DE DOM VAN KEULEN.
de trotsche wijsbegeerte behaald! Doch Catharina
schilders hebben zich Fiesole, Leonardo da Vinci, Ea-
phael Sancio van Urbino, verder Joannes en Hubertus
van Eijk, Jan Hemmeling, Rubens, van Dijck, Albrecht
Dürer, zoomede ontelbare andere meesters tot aan den
eerbiedwaardigen Overbeck, een onsterfelijken naam
verworven. — Eveneens waren de groote beeldhouwers
Nicolaas Pisano, Margaritone van Arezzo; Michael Angelo
Buonarotti, Sebaldus Schonhofer, Adam Kraft, de bei-
den Jörg Stijrlin, Canova, Schwanthaler enz. zonen van
de H. Kerk. — Wat eindelijk de bouwkunst aan deze
Kerk te danken heeft, toonen de ontelbare, heerlijke
minus riep 50 van de beroemdste heidensche ge-
der aan denamen van een\'Palestri na. Allegri, Clierubini,
Mosart, Haydn enz. — De geschiedenis der dichtkunst
noemt ons de oud-ehristolijke hymnen-dichters Ambro-
sius, Prudentius, Paulimis van Nola en Sedulius; verder
de godvruchtige zangers der duitsehe middeleeuwen
Conrad van Queinfort, Joannes van Salsburg, Hendrik
van Meissen, Walter ^van de Vogelweide, Gotfried van
Straatsburg, Wolfram van Eisenbach, de Spanjaards
Lope en Calderon; den heerlijken Dante en Torquato
Tasso; de Engelsche Schakespeare; de Duitschers Diepen-
brock, Görres, Redwitz, Schrott enz. —Als christelijke
-ocr page 821-
VOORTZETTING: DE HEILIGE EN RIJK BEGENADIGDE ZIELEN IN DE KERK.
779
werd naar den marteldood geleid, en wel door
het zwaard (nadat het rad, waarop de beuls-
knechten haar binden wilden, in stukken gesprongen
was) ter dood gebracht den 25 November 307.
oog uws geestes opwaarts richt, en de stand-
vastigheid der II. martelaars, de herderlijke
trouw der II. bisschoppen, de apostolische werk-
zaamheid der II. priesters, de zelfverloochening
der H. kluizenaars, de grootheid van geest der
H. Vorsten, de liefde tot God der H. land-
lieden, de stille nederigheid der H. handwerkers,
de kracht der liefde der H. moeders, de volmaakt-
heid der II. maagden overweegt: — moge bij
deze overpeinzing ook in u het verlangen opko-
men, en het heilig besluit in u rijpen, uw den-
ken en spreken, uw doen en laten naar het
voorbeeld van deze in Christus verheerlijkten in
te richten, opdat ook in u de onsterfelijke Koning
aller Heiligen verheerlijkt en geopenbaard worde!
Ziedaar de negen uitverkoren koren van Chris*
tus in welke Hij de glorie zijner heiligheid ge-
openbaard heeft. Christelijke lezer, als gij het
tempels van de christenheid, de Straatburger dom van
Krwin van Steinbach, de kathedraal Tan Milaan van
Hendrik van Gmiind en Jan Riesenberger. — En eene
Kerk, die zulke reuzen van geesten voortgebracht, geëerd
en met geestdrift bezield heeft, zou de vijandin van de
kunst en van de beschaving zijnP!
• •^O^^O®»\'"
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
OVER DE DWALINGEN EN DERZELVER BESTRIJDING.
menschen die blijde en onvoorwaardelijk belijden?
Ach, zoo moest en kon het zijn! Doch wij weten
dat reeds de Joden ten tijde van Christus de
duisternis meer bemind hebben dan het licht; dat
Joden en Heidenen reeds van den beginne zich
beijverd hebben, om de omvergehaalde afgoden
wederom op het altaar te plaatsen, en de waar-
heid in Christus te bestrijden. Als hij op zijne
goddelijke waardigheid en zijne eenheid in wezen
met den hemelschen Vader wees, hielden zij dit
voor godslastering. Als Hij verklaarde ouder te
zijn dan Abraham, ja dat Hij zelfs van alle eeuwig-
heid is, wilden zij Hem steenigen. Als Hij hun
van het brood des eeuwigen levens sprak, en de
instelling van het allerheiligste Sacrament des
ijl Christus
het licht is,
dat de duis-
ternissen der
wereld ver-
licht, moet zich dan
niet alles met blijd-
scbap tot dat licht
wenden? Wijl Hij gekomen is, om het rijk der
leugen te vernietigen en de afgoden van het bij-
geloof en der dwaling omver te halen, wie zou
het dan durven bestaan, ze wederom te willen
oprichten? Wijl de waarheid, die Hij verkondigt,
van den hemel, uit den schoot zelfs van den
eeuwigen Vader voortkomt, zullen dan niet alle
-ocr page 822-
780                   HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
in dit leven en hunnen troost in het uur des
doods gevonden hebben! En hoe beklagenswaardig
is het lot van duizenden en millioenen, die door
de hoovaardij der dwaalleeraars van de bron der
waarheid, van de genade en het leven van Christus
en zijne Kerk afgescheurd worden! En toch,
christelijk lezer, is het gezicht van dat beeld ook
voor ir heilzaam! Immers te midden in het ge-
raas van den strijd ziet gij den veldheer, Christus,
in groote, goddelijke majesteit, hoe Hij zijne Kerk
tegen de hel bewaakt, terwijl Hij zijne getrou-
wen bijeen vergadert, hen verlicht, versterkt en
met geestdrift vervult, hen met het schild der
groote Kerkleeraars en H. Conciliën beschudt,
en het goud der christelijke waarheid uit het
vuur, dat de dwaalleeraars ontstoken hebben,
slechts des te zuiverder en te meer gelouterd laat
te voorschijn treden.
2. Onder de menigvuldige dwalingen van de
christelijke oudheid zijn er bijzonder vier
van groote beteekenis, omdat zij tegen de vier
voornaamste artikelen van het geloof, nl. tegen
de schepping der wereld, de allerheiligste Drie-
vuldigheid, den godrnenschelijken persoon van
Christus en de genade gericht waren.
a. Tegen de christelijke leer over de schep-
ping der wereld verhieven zich in de drie
eerste eeuwen de Gn o stik en d. i. mannen, die
zich eene groote wijsheid toeschreven en met
verachting op de eenvoudige geloovigen neerzagen,
en daarom in de bespoltelijkste droomerijen ver-
vielen. Zoo scheen het hun onmogelijk, dat God,
de verheven, oneindige Geest ruwe wereldstof
geschapen zou hebben. Daarom beweerden zij:
deze wereldstof heeft evenals God zelf reeds van
eeuwigheid bestaan. En uit God is een tweede,
nochtans onvolmaaktere geest voortgekomen, uit
dezen tweeden een derde, en zoo verder nog onnoe-
melijk velen, ieder minder in waardigheid en wijs-
heid dan de voorgaande; nu is een dier mindere
geesten tegen den allerhoogsten God in opstand
gekomen en heeft een eigen Rijk willen vestigen;
tot dat einde heeft hij zich meester gemaakt van
de wereldstof, en daaruit de wereld met de drie
rijken der natuur gevormd; bijgevolg heeft de
Altaars aankondigde, hielden zij dit voor onmo-
gelijk en verlieten morrend de H. gemeenschap
met Hem en de Apostelen. Zij loochenden zijne
wonderen, of trachtten ze op even zoo boosaar-
dige als bespottelijke wijze te verdraaien, omdat
de feiten voor al het volk hadden plaats gehad.
Indien nu onze lieve Heer en Zaligmaker Jezus
Christus in zulke mate reeds miskend werd toen
Hij het verlossingswerk op aarde volbracht, dan
mogen wij ons ook niet verwonderen, dat ook
zijne II. Kerk, de leermeesteres der volken mis-
kend en hare leer in alle eeuwen bestreden wordt;
Christus immers leeft in deze Kerk voort; en Hij
is en blijft tot aan den grooten dag des oordeels
uhet teeken, dat wedersproken zal worden!"
Evenals toen zal ook voortdurend het men-
schelijk verstand machteloos blijven de diepe ge-
heimen van den godsdienst van Jezus in hun
geheelen omvang te begrijpen; en daarom zal het
met trolsciie verblinding daar tegen opkomen:
aan schijngronden en tegenwerpingen kan het
nu zoo min ontbreken als toen! — Evenals
toen, zal het menschelijk hart ook voortdu-
rend tot het kwade geneigd zijn, en daarom de
geloofwaardigheid van den Leermeester loochenen,
die hel ootmoed, gehoorzaamheid en zelfover-
winning predikt: nu zoowel als toen wil het
geweten zich zelven rechtvaardigen en veronl-
schuldigen! — Gelijk toen, zal ook altijd de
trotsche mensch ijverzuchtig en nijdig zijn op
hen, die op last van een onzichtbaren Koning
geloof en onderwerping eischen, hoeveel te meer
als persoonlijke vlekken en groo\'e onvolmaaktheid
dezen plaatsbekleeder van den Onzichtbare aan-
kleven!
Ziedaar den oorsprong van alle ketterijen of
dwalingen. De geschiedenis dezer dwaalleeringen
ontrolt aan ons oog een donker beeld. Ach hoe
zinneloos is de mensch, die zich altoos als rech-
ter over de waarheid opwerpt, welke de Zoon Gods
van den hemel gebracht, door ontelbare wonde-
ren bekrachtigd en met zijn bloed bezegeld heeft,
waarvoor raillioenen van de heiligste menschen
bereidwillig bloed en leven geofferd, waarin de
edelste en voortreffelijkste menschen hun geluk
-ocr page 823-
OVER DE DWALINGEN EN DERZELVER BESTRIJDING.
781
van Samosate, Berillus van Boslra, de afrikaan-
sche priester Sabellius enz., die beweerden: »In
God is maar één persoon, die zich echter
op drieërlei wijze, als Vader, Zoon en II. Geest
openbaart." — Arius, priester te Alexandrië,
wilde deze dwaling bestrijden, doch daarbij ver-
viel hij in de tegenovergestelde: om de drievul-
digheid van personen te bewijzen, verbrak hij de
eenheid van het godde-
lijk wezen, en leerde:
»De Zoon Gods is niet
slechts volgens zijn per-
soon, maar ook volgens
zijne natuur van den
Vade" onderscheiden;
Hij is niet uit het we-
zen van den Vader ge-
horen, maar uit niets
gemaakt, en daarom niet
even eeuwig en even
volmaakt als de Vader,
maar slechts het eerste
en voornaamste zijner
schepselen.\'\' —Daarom
werd Arius de voorIoo-
per van de tegenwoor-
dige zoogenaamde ver-
standsgeloovigen, (Ra-
\' ion al is ten), die de
godheid van Christus
loochenen. Doch God
verwekte in den persoon
van den II. Kerkleeraar
Athanasius voor zijne
Kerk een roemrijken
belijder en verdediger der waarheid tegen deze
schrikkelijke dwaling, die in de algemeene Kerk-
vergadering van Nicea, 325, plechtig verworpen
werd. Desniettegenstaande liet God toe, dat zich
het Arianismus onder een groot deel van het chris-
tendom verspreidde, en bij verschillende volken —
deels door list en huichelarij der dwaalleeraars,
deels door de ondersteuning, die zij bij het kei-
zerlijk hof vonden (de H. Athanasius werd vijfmaal
verbannen) nagenoeg 300 jaren kon slaande blijven.
lichamelijke wereld haar ontstaan aan een min-
deren, slechten geest (demiurg) te danken, waar-
om dan ook al het lichamelijke slecht en zondig
is; daarom moet de mensch, die tot God opklim-
men wil, zich zooveel mogelijk van al het lichame-
lijke verwijderd houden, namelijk van het viee-
schelijk genot, van wijn en van het huwelijk; daar-
om ook heeft Jezus (eveneens een, van den hoogsten
God ontsproten, min-
dere geest) geen wer-
kelijk, maar slechts een
schijn-lichaam gehad.
Zulke en soortgelijke
ongerijmdheden sierden
de Gnosliken met uit
hun verhand gerukte
teksten uit de H. Schrift
en de boeken der hei-
densche wijsgeeren op,
en meenden zoodoende,
de ware, geestelijke we-
tenschap verkregen te
hebben! Hunne zedeleer
scheen zeer streng; doch
de levenswijze der mees-
ten onder hen was
vol buitensporigheid en
gruwelen; zoo ietsnoem-
den zij dan eene Gode
welgevallige verachting
van het lichamelijke! De
voornaamste leeraars van
deze gnosis waren Go-
rinthus, Basilides, Va-
lentijn, Marcion en de
Persiaan Manes; de leer van den laatste is het
Manie hei\'smus. De II. Apostelen Joannes en
Paulus streden tegen hen, als ook de eerste leer-
lingen der Apostelen en de oudste Kerkvaders,
en waakten zorgvuldig, dat de kerkelijke leer
door zulke droomerijen niet misvormd en bezoe-
deld werd.
b. Tegen het geheim van de allerheiligste D r i e-
v u 1 d i g h e i d waren reeds in de derde eeuw ver-
schillende dwalleeraars opgekomen, b. v. Paulus
-ocr page 824-
782                 HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
Met deze dwaling is die van Macedonius ver-
want, die ook van den II. Geest beweerde: ïllij
is niet één in wezen met den Vader, maar min-
der dan de Vader en de Zoon." De Kerkver-
gadering van Gonstantinopel heeft deze lastering
tegen den H. Geest in het jaar 381 veroordeeld.
c. Honderd jaren na de optreding van Arius
bestreed Nestorius, patriarch van Constantino-
pel op boosaardige wijze de katholieke leer over
de eenheid van persoon in Christus. Het
geheim der innige en onafscheidbare vereeniging
der beide naturen in Christus — van de godde-
lijke en van de menschelijke natuur — in de
eenheid van persoon hield hij voor eene dwaas*
heid en beweerde: »In Christus zijn twee per-
sonen, de goddelijke en de menschelijke; en
omdat Maria alleen den menschelijken persoon van
Christus ter wereld gebracht heeft, kan zij geene
Moeder Gods genoemd worden." Deze leer pre-
dikte hij openlijk te Constantinopel in het jaar
428. Onbeschrijfelijk was de beweging en de
smart van het geloovig volk. Hoe, Maria zou
niet meer als de hoogverhevene Moeder van God
mogen geprezen worden ? En als in Christus de
goddelijke en de menschelijke natuur niet onaf-
scheidelijk verbonden zijn, als dus aan het kruis
slechts de menschelijke persoon van Christus ge-
leden heeft en gestorven is, welke waarde kan
dan het verlossingsoffer op Golgotha nog hebben?
Daarom werd deze dwaling door menigvuldige
bisschoppen en priesters, en bijzonder door den
11. patriarch Cyrillus van Alexandrië bestreden,
en op het derde algemeen Concilie te Ephese in
liet jaar 431 verworpen.
De abt Eutyches verviel in de tegenoverge-
stelde dwaling. Om Nestorius te bestrijden, be-
weerde hij: sDe menschelijke natuur is in Christus
zoo innig met de goddelijke vereenigd, dat zij
zich geheel in dezelve heeft opgelost, zoodat men
eigenlijk maar meer van één enkele natuur
in Christus, van de goddelijke kan spreken. Hij
bedacht niet, dat als de menschelijke in Jezus
Christus opgeheven wordt, Hij niet meer onze
waarachtige broeder, dus ook niet meer onze
Verlosser zijn kan! Daarom verhief zich bijzonder
de II. Paus Leo de Groote met apostolischen
ijver tegen de Monophysiten (d. i. de aan-
hangers der leer van één eenige natuur in Christus)
en het vierde algemeen Concilie van Chalcedonië
sprak daartegen in het jaar 451 de veroor-
deeling uit.
d.    Nagenoeg terzelver tijd viel de Britsche
monnik Pelagius te Rome (later te Carthago)
de christelijke leer over de genade en over
de vrijheid van den menschelijken wil
aan, terwijl hij dezen al te zeer verhief en gene
verkleinde. Volkomen op dezelfde wijze als de
rationalisten onzer dagen, beweerde deze ver-
blinde monnik reeds voor 15 eeuwen: »Adams
zonde heeft aan zijne nakomelingen geene schade
berokkend, daarom is er ook geene erfzonde, het
doopsel is voor de zaligheid van den mensch niet
noodzakelijk, en de mensch heeft in zichzelven
zooveel zedelijke kracht, om zelfs zonder de
genade volkomen deugdzaam en Gode welge-
vallig te leven, en het Rijk der hemelen te kun-
nen verdienen." De voorname bestrijder dezer
dwaling was de II. Kerkleeraar Augustinus.
Hij verdedigde tegen de Pelagianen de noodzake-
lijkheid der bovennatuurlijke genade, en tegen
de Manicheën de vrijheid van den menschelijken
wil: al onze deugd en heiligheid kan slechts
uit de vereeniging van het goddelijke en hel
menschelijke, d. i. de genade des hemels en
van de vrije werking van den mensch voortko-
men, en het is de goddelijke genade, die den,
door de zonde van Adam gewonden en verzwakten
wil van den mensch wederom vrijmaakt, verle-
vendigt, versterkt en tot waarachtige (bovenna-
tuurlijke) deugd bekwaam maakt.
Deze oud-christelijke leering van den IL Augus-
tinus werd in verschillende Conciliën bevestigd en
de dwalingen der Pelagianen nogmaals op de derde
algerneene Kerkvergadering te Ephese plechtig
verworpen.
e.    Op het einde van de christelijke oudheid
ontvlamde nog in de Oostersche Kerk de Beel-
denstrijd. De oosterlingen hadden namelijk de
vereering, welke aan heilige beelden toekomt,
veelal op bijgeloovige wijze overdreven; en zoo
-ocr page 825-
OVER DE DWALINGEN EN DERZËLVEK BESTRIJDING.
783
meende de grieksche Keizer Leo, de Isauriër, in
het jaar 727, den beeldendienst als iets afgodisch
geheel te moeten verbieden. De strijd duurde
bij de 120 jaren, en verschillende grieksche kei-
zers vergaten alle zorg voor de burgerlijke wei-
vaart hunner volken, om slechts in de Kerk Gods
te heerschen, en de christelijke beeldenvereering
door keizerlijke verordeningen, pijnbanken endood-
straffen uit te roeien.
Doch de godvruchtige
keizerinnen Irene en
Theodora trokken zich
het op dwaze wijze zoo
bovenmatig vervolgd oud
christelijk gebruik aan
en de zevende en achtste
Kerkvergaderingen te
Nicea en Gonstantinopel
verdedigden de vereering
(niet aanbidding) der
beelden als iets volko-
raen geoorloofd en voor-
deelig voor het christe-
lijk volk.
8. In de christe-
lijke middeleeuwen
waren het hoofdzake-
lijk drie stormen, die de
eenheid van de Kerk
bedreigden en menig-
vuldige belijders aan
hare moederlijke armen
ontrukte: het grieksch
schisma, de manichee-
sche dweeperijen van de
dertiende eeuw en de Hussiten-strijd.
a. De vader van het grieksch schisma,
hetwelk de oostersche of grieksche Kerk van de
romeinsche Hoofd • of Moederkerk losscheurde,
is P h o t i u s. Deze arglistige man, gesteund door
de listen en gewelddadigheden van het keizerlijk
hof, beklom ten jare 858 den patriarchalen zetel
van Constantinopel. In den beginne trachtte hij
zich, door onwaardige vleierijen en geschenken,
de pauselijke erkenning te verschaffen. Toen hem
dit echter niet gelukte, wierp hij het masker af,
en verstoutte zich, over de westersche of roomsche
Kerk, als ware zij van het geloof en de christe-
lijke gebruiken der voorvaderen afgeweken, den
banvloek uit te spreken. Wel is waar werd de
huichelaar later door keizer Leo VI van zijne
waardigheid ontzet en stierf in het jaar 891; doch
het vuur der tweedracht, dat hij ontstoken had,
bleef onder de asch smeu-
len, totdat de eerzuch-
tige Michael Cerula-
rius, die in het jaar
1043 tot patriarch van
Constantinopel verheven
werd, het op nieuw tot
eene machtige vlam ont-
stak. Hij hernieuwde
de vroegere klachten van
Photius tegen de Kerk,
en wist het volk en de
geestelijkheid dermate
op te ruien, dat het de
volledige scheuring der
oostersche Kerk van de
westersche ten gevolge
had. — Sedert hebben
de pausen en de, op
algemeene Conciliën
vergaderde bisschoppen
altijd getracht, de af-
gescheidenen wederom
tot de kerkelijke een-
heid terug te brengen.
Dan ofschoon die be-
moeiingen belangrijke
gevolgen schenen te beloven, en zelfs enkele bis-
dommen werkelijk tot de Moederkerk terugkeerden,
(de vereenigde grieken) duurt echter de scheuring
in hare algemeenheid tot op dit oogenblik steeds
voort. En de grieksche Kerk, waaruit weleer
de grootste leeraars en de beroemste heiligen
zijn voortgekomen, is sedert als eene, van den
wijnstok afgesnedene rank, verdroogd en verdord;
en de vloek van het Cesaropapismus, d. i. van
de keizerlijke opperheerschappij over de Kerk,
99
-ocr page 826-
784                   HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK
VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
zooals die weleer van de keizers te Constantinopel
uitging, ligt nog heden — nadat de stad tenjare
1453 in de macht der mahomedaansche Turken
gevallen was — over de ongelukkige grieksche
Kerk, waar de hoogste geestelijke en de hoogste
burgerlijke macht in handen is van een Keizerpaus,
van den Csaar van Rusland.
h. Nauwelijks anderhalve eeuw na dezen treu-
rigen afval van het Oosten, werd het christelijk
Westen zelfs door de dweeperij der Catharren
en Albigenzen geschokt. Deze waren geene
twee verschillende godsdienstige partijen, maar
veeleer eene gansche menigte van manicheesch-
gnostieke sekten, die bijzonder in Spanje en in
het zuiden van Frankrijk in het begin van de
dertiende eeuw hunne wanorden veroorzaakten.
Om hunne hoovaardige schijnheiligheid heetten
zij Catharren (»de reinen"), doch naar hunnen
hoofdzetel, de stad Albi in het zuiden van Frank-
rijk, kregen zij den naam van Albigenzen.
Zij verwierpen alle christelijke hoofdwaarheden
over de schepping der wereld, over de mensch-
wording van Christus, over zijne verrijzenis, als-
mede allen uitwendigen eeredienst, en bijzonder
het huwelijk. »NTiet de God des lichts — zoo
leerden zij — heeft de wereld geschapen, maar
Jehova, de God der duisternis; de menschen,
die van dezen afstammen zijn daarom, volgens
hunne natuur, vijanden des lichts; doch de God
des lichts heeft zijn voornaamsten Engel, Jezus
met een schijnbaar lichaam in de wereld gezon-
den, om de menschen van het slavenjuk van
Jehova en van zijne tien geboden te bevrijden.
Deze bevrijden vormen eene hoogere klasse van
menschen, en aan hen alleen is men gehoorzaam-
heid verschuldigd, omdat zij alleen in de strengste
onthouding van het lichamelijke leven. Elk een,
die belooft, zich nog vóór zijnen dood in die
hoogere klasse te laten opnemen, kan zich mid-
delerwijl alle genietingen veroorloven, en behoeft
zich aan geene geboden te storen, vooral omdat
deze van den God der duisternissen, van Jehova
komen".
Zulke afschuwelijke stellingen moesten natuur-
lijk niet alleen alle grondslagen van de Kerk,
maar ook van den Staat vernietigen. Als daarom
de middelen van goedheid en onderricht, die de
groote paus Innocentius III met hen gebruikt
had, vruchteloos waren; als zelfs de geestelijke
kruistocht der prediking en van den Rozenkrans,
dien de H. Dominicus en zijne monniken onder-
namen, hel vreeselijk kwaad niet volkomen over-
won; als de oproermakers zich in hunne ver-
metelheid zelfs aan den persoon van den pauselijken
legaat, Petrus van Castelnau vergrepen, en hem
onder de preek den 15 Januari 1209 doodsloe-
gen, moest ook tegen hen het zwaard worden
aangegrepen. Een kruisleger, met Graaf Simon
van Montfort aan het hoofd, trok tegen hen uit,
en er ving eene reeks van gruwelijke oorlogen
aan — na welker afloop, omstreeks het jaar 12291
de Inquisitie in het leven trad, die de hard-
nekkigen, als vijanden van de burgerlijke orde,
aan het burgerlijk strafgericht overleverde.
c. Met de wanordelijkheden der Albigenzen
stonden in de middeleeuwen nog vele andere
dweepzieke verschijnselen in verband. De uit-
wendige majesteit van de Kerk, de vorstelijke
pracht en rijkdommen harer oversten, de erger-
lijke levenswandel van vele geestelijken; dit alles
bracht menig goedige maar zwakke ziel, die het
toevallige van het wezenlijke en de uitzonderingen
niet van den regel wist te onderscheiden, in ver-
warring. Zulke zielen vervielen dus lichtelijk in
argwaan en twijfel tegen de Kerk. Hun zwak
oog zag slechts het uiterlijke; en zoo beeld-
den zij zich in, dat het innerlijke, de geest
van Jezus Christus geheel en al van de Kerk
geweken was. In dien argwaan werden zij zeer
dikwijls nog versterkt door de strafpredikatiën
van H. mannen en door God bevoorrechte vrouwen
tegen plichtvergetene bisschoppen en priesters;
dikwijls ook kwalijk begrepene of valsche pro-
fetieën. Daardoor dus ontstond bij hen van lie-
verlede verachting jegens de Kerk, hare voor-
schriflen en haren eeredienst; zij wilden geheel
en al geestelijk worden, om in onmiddellijke
verbinding met Christus en de andere wereld te
-ocr page 827-
785
OVER DE DWALINGEN EN DERZELVER BESTRIJDING.
menschlievendste bisschoppen drongen met sraee-
kingen en onderricht bij hem aan, zijne dwaze
en gevaarlijke dwalingen te laten varen en de
Kerk Gods van zoo schrikkelijke ergenis te bevrij-
den. Doch de trotsche en hardnekkige man sloeg
elke vermaning van de hand, en werd daarom
den 6 Juli 1415 als ketter en oproermaker ver-
brand. \') Nu begonnen de Boheemsche edellieden
— onder voorwendsel, Huss te wreken en den
leekenkelk, d. i. de communie onder beider ge-
daanten, af te dwingen — tegen den duitschen
koning Sigismond den schrikkelijken Hussieten-
oorlog, die eerst twintig jaren later met de
onderwerping der Boheemsche en Moraviesche
Hussieten een einde nam.
4. Op den drempel van den nieuwen t ij d,
d. i. in het begin van de 16ae eeuw — zien wij
drie mannen, die de Kerk van Christus wilden
reformeeren, d. i. hervormen en verbeteren, doch
ze in werkelijkheid verscheurd en voor een groot
gedeelte de christenheid van haar afgescheiden
hebben. Deze drie zoogenaamde Hervormers
zijn Luther, Zwingel en Calvijn. Hun strijd tegen
de Kerk ging aanvankelijk slechts over uiterlijke
zaken en werkelijke misbruiken; maar hun bene-
velde geest, de hoovaardij van hun hart en de
gevaarlijke lof, die hun van sommige grooten
dezer wereld ten deel viel, leidde hen steeds ver-
der, totdat ten laatste hunne leeringen al de
grondslagen en geloofswaarheden van de Katho-
lieke Kerk schokten. Zij zelven waren het onder-
ling niets minder dan eens, en bestreden elkander
*) Als booze en onwetende menschen beweren, dat de
Kerk, d. i. het Concilie van Constans Huss verbrand
heeft, is dit volstrekt onwaar. Het Concilie heeft alleen
gedaan, wat het als opperste rechter der Kerk, nood-
zakelijk doen moest: het heeft Huss ketter verklaard,
van zijn ambt ontzet en buiten het lidmaatschap der
Kerk gesloten. Meer heeft de kerkelijke rechter niet
gedaan! Thans behoorde hij aan het burgerlijk ge-
richt, en dit sprak, volgens de bloedige rechtsple-
ging van dien tijd, het doodvonnis over hem uit, ofschoon,
de bisschoppen van het Concilie (volgens het uitdrukkelijk
verhaal van den ooggetuige, Ulrich Eeichenttral) Koning
Sigismond en het wereldlijk gerecht verzocht hadden»
den veroordeelde het leven te laten.
treden en vervielen daardoor in een hoogst ge-
vaarlijk My sticismus. *)
Dit was het lot der Waldenzen in de 12de eeuw,
der broeders en zusters van den vrijen
geest, zoomede van de Apostelbroeders in
de dertiende. — Ook de Engelschman Joannes
Wicleff behoorde lot deze diep verderfelijke
dweepers. Hij ijverde met hevigen hartstocht tegen
het bezitten van goederen door de Kerk en tegen
den Paus, en stelde (evenals later de hervormers)
de rede en hel vrome hart van iederen mensch
in het bijzonder, die de II. Schrift leest, als
derzelver onfeilbare verklaarder en hoogste scheids-
rechter des geloofs aan. Hij stierf in hel jaar
1384. Doch zijne leer werd wederom opgenomen
en verspreid door den Boheemschen ketter Jo-
annes Huss. »Sommige menschen — zoo leerde
deze — zijn van God tot de eeuwige zaligheid
voorbestemd (de gepredestineerden), en deze
kunnen niet anders dan zalig worden. Doch an-
deren zijn tot de verdoemenis voorbestemd, en
kunnen die niet ontgaan. Alleen de gepredesti-
neerden zijn ledematen van de Kerk; deze kunnen
alleen overslen van de Kerk en van den Staat
zijn; aan de anderen is men geene gehoorzaanv
heid verschuldigd. Daarom werd Huss de gevaar-
lijkste opruier tegen Kerk en Staat. Met een
geleibrief **) van Keizer Sigismond voorzien,
verscheen hij voor de algemeene Kerkvergadering
te Constans. De vorsten en de geleerdste en
*) Mystiek ia de leer, hoe do mensch door de wer-
ken van godvruchtigheid, (gebed, overweging, boetple*
ging onz.) in de meest mogelijke innige verbinding met
God, tot hoogere waarheid en meer buitegewone genade
geraakt. Wordt deze leer eenzijdig gevolgd, en ver-
acht men daarbij de andere middelen (wetenschap en
studie, het aanhooren van Gods woord, nederige gc-
hoorzaamheid aan de Kerkelijke voorschriften enz.), dan
ontstaat de valsche of tegenmystick die gewoonlijk
— na al te hoovaardig in den geest begonnen te zijn,
schandig in het vleesch eindigt.
**) Door dezen geleibrief moest Huss slechts bescher*
ming en veiligheid op zijne reis van Bohème naar Constans
en (in geval van zijne vrijspraak) op de terugreis beko-
men; doch geenszins straffeloosheid in geval hij veroor-
deeld werd.
-ocr page 828-
786                   HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
Christus." — Daar tegenover leert ons de Katho*
lieke Kerk, dat Christus den H. Petrus en zijn
wettigen opvolger, den Paus, tot zijn zichtbaren
plaatsbekleeder en tot opperhoofd der II. gemeente,
tot het middelpunt der geloofswaarheid heeft aan-
gesteld.
5.    »Er zijn maar twee eigenlijke Sacra-
menten: het Doopsel en het Avondmaal." —
Daar tegenover leert ons de Katholieke Kerk,dat
er zeven H. Sacramenten door Christus zijn inge-
steld , die in alle eeuwen aan de geloovigen zijn
toegediend.
6.     »Voor den geloovige is er geen ander
offer dan het bloedig zoenoffer onzes
Heeren." — Daar tegenover leert ons de Katho-
lieke Kerk, dat dit bloedig kruisoffer, volgens het
voorschrift van Christus in het laatste Avondmaal
tot het einde der wereld op onbloedige wijze in
de II. Mis vernieuwd moet worden, als het, door
de Profeten voorzegde zuiver spijsoffer volgens
de orde van Melchisedech.
7.    nDaar God slechts in geest en waarheid wil
aanbeden worden, kunnen bij den christelijken
eeredienst noch godvruchtige beelden, noch ver-
schillende ceremoniën geduld worden." —
Daar tegenover leert ons de Katholieke Kerk, dat
godvruchtige beelden en beteekenisvolle H. cere-
moniën de inwendige aandacht en de aanbidding
Gods in geest en in waarheid krachtig opwekken
en bevorderen, en daarom met den christelijken
eeredienst gepaard moeten gaan.
8.    »De zondaar heeft tot vergiffenis der
zonden niets anders van noode dan het geloof
aan de verzoening in Christus en het ernstig be-
sluit zijn leven te verbeteren." — Daar tegenover
leert ons de Katholieke Kerk, dat Christus zijne
Apostelen en hunne opvolgers belast heeft, de
rouwmoedige zondaars, nadat zij in de II. Biecht
hunne zonden nederig beleden hebben, daarvan
te ontslaan.
9.     iHet avondmaal is slechts een zinnebeeld
en genadevol aandenken aan den verlossingsdood
van Jezus Christus." — Daar tegenover leert ons
de Katholieke Kerk, dat in het allerheiligste
Sacrament des Altaars het beloofde waar-
allerliarlstochtelijkst in de gewichtigste punten.
Deze strijd is zelfs onder hunne aanhangers blij-
ven voortduren. Heden ten dage waarop het
ongeloof onder de laatsten op de verschrikkelijkste
wijze toeneemt en geloovige en ongeloovige pro-
testanten zich steeds scherper afscheiden, kan de
leer der eersten, in zooverre die van het katholiek
geloof afwijkt, nagenoeg in de volgende stellingen
worden uitgedrukt:
1.     »De grondslag van alle christelijk geloof is
de Bijbel, en ieder die daarin met een goe-
den wil leest en daarnaar leeft, wordt aan alle
waarheid en aan alle genade in Christus deelach-
tig.\'\' — Daar tegenover leert ons het Katholiek
geloof, dat Christus de zijnen niet op doode lel-
ters, maar op de Apostelen en hunne navolgers
gewezen heeft, dat Hij niet een geschreven boek,
maar eene levende Kerk tot onfeilbare leer-
meesteres der volken ingesteld heeft; en dat deze
alleen last en volmacht bezit, den waren zin van
den Bijbel en den rijken inhoud der mondelinge
overlevering aan alle volken mede te deelen en
te verklaren.
2.    »Het geloof alleen maakt de menschen
zalig." — Daar tegenover leertde Katholieke Kerk,
dat Christus van de zijnen niet enkel het geloof,
maar ook de uit het geloof voortkomende wer-
ken van christelijke liefde als onvermij-
delijke vereischten voor de eeuwige zaligheid
vordert.
3.    «Christus alleen is de priester in eeuwig-
heid, en daarom heeft zijne Kerk geene priesters
van noode, maar enkel zekere mannen, die het
woord Gods verkondigen, en de kerkelijke tucht
onder de geloovigen handhaven." — Daar tegen-
over leert ons de Katholieke Kerk, dat de Hooge-
priester, Christus ook de Apostelen en hunne
opvolgers met zijne priesterlijke macht bekleed
en hen belast heeft, niet alleen zijne leer te pre-
diken, maar ook zijne allerheiligste offerande
op eene onbloedige wijze te vernieuwen, de
H. Sacramenten toe te dienen en in zijnen naam
te zegenen.
4.    »De Kerk van Christus heeft niet noodig,
noch bezit een ander opperhoofd dan Jezus
-ocr page 829-
OVER DE DWALINGEN EN DERZELVER BESTRIJDING.                           787
Den 30 Maart 1519 schreef hij nog naar Rome,
dat bij hem het gezag van den paus na Christus
ging boven alles in den hemel en op aarde; ja
zelfs nog den 15 Januari 1520 verzekerde hij
aan keizer Karel, als getrouwe en gehoorzame
zoon van de Kerk te willen leven en sterven.
Doch de geest van verzet had hem reeds al te
zeer verblind. De eene christelijke waarheid na
de andere loochenend, viel hij in den kerkelijken
ban, verbond zich met al de vijanden der Kerk,
lasterde en bespotte schriftelijk en mondeling in
de ruwste uitdrukkingen de katholieke geloofs-
leeringen, de zedelijke voorschriften en gebruiken
en trad eindelijk in Juni 1525 zijne II. kloos-
tergeloften met voeten, terwijl hij met eene
weggeloopene non, Catharina Bora huwde. Hij
stierf den 22 Februari 1546; nadat hij het nog
met eigen oogen had moeten aanzien en beklagen,
hoe het Duitsche volk sedert den aanvang van de
nieuwe leer zedeloozer en buitensporiger gewor-
den was!
b. Ulrich Zwingel, den 1 Januari 1484
te Wildhausen in Zwitserland geboren, aanvaardde
den priesterlijken staat en werd pastoor te Glarus,
later te Einsiedlen, een, hoewel geleerd, toch
onwaardig zielzorger, die, volgens zijne eigene
bekentenis, door ontuchtigen levenswandel groote
ergernis gaf. En toch werd hij in 1518 als pastoor
naar Zurich gekozen alwaar hij zelf spoedig, door
de regeering gesteund, tegen de oude katholieke
leering opkwam, in het huwelijk trad, de H. Mis
afschafte, de godsdienstige beelden vernielde en
de kloosters ophief. Met groote heftigheid trad
hij tegen Luther op, die de waarachtige tegen-
woordigheid van Christus in de II. Communie
wilde behouden, zoodat deze, toen hij Zwingels
dood in den slag van Kappel (11 October 1531)
vernam, blijde uitriep: »Zie, dat is het einde
hunner heerlijkheid, welke zij door lasteringen
tegen het avondmaal onzes Heeren gezocht heb-
ben ! Nu zullen zij Zwingel zelf nog wel tot een
martelaar van Christus verheffen, om de maat
hunner godslasteringen zoo vol te maken, dat ze
moet overloopen." — Evenzoo vijandig gezind
gedroegen zich ook van den anderen kant de
achtig brood des levens, d. i. Jezus Christus zelf
werkelijk en wezenlijk tegenwoordig is.
10.    >Den Heere alleen komt aanbidding, eer
en lof toe; daarom is het een onchristelijk gebruik
zich met gebeden tot Maria en de Heiligen te
wenden." — Daar tegenover leert ons de Katho-
lieke Kerk dat het goed en voordeelig is, Maria
en de lieve Heiligen te vereeren en ze om
hunne Voorspraak bij de troon van God aan
te roepen.
11.    >In het andere leven zijn slechts hemel
en hel.\'\' — Daar tegenover leert ons de katho-
lieke Kerk, dat er daarenboven nog eene zuive-
ringsplaats (Vagevuur) bestaat, en er dus voor
de zielen der afgestorvenen gebeden en offeran-
den opgedragen moeten worden.
Hieruit ziet ge, christelijke Lezer, hoever deze
nieuwe leer van de oude, van de oorspronkelijk
christelijke waarheid afwijkt, en hoe diep zij te
beklagen zijn, die (met of zonder hunne schuld;
daarover kunnen wij niet oordeelen: God is de
Rechter!) tot het «nieuw Evangelie" zijn over-
gegaan! — Verlangt gij nu over de drie onge-
lukkige mannen, hun optreden, en hunne lotge-
vallen, iets naders te weten, dan zij u dit zeer
beknopt hier medegedeeld.
a. Martinus Luther, den 10 November
1483 teEisIeben in Saksen geboren, werd Augus-
tijner-monnik, priester en professor te Wittenberg.
Te dier tijde werd in Duitschland de aflaat ge-
predikt, en de geloovigen tevens uitgenoodigd
eene godvruchtige bijdrage te willen geven tot
den heerlijksten tempel van de christenheid, tot
den opbouw van de St. Pieterskerk te Rome. Het
optreden van den aflaat-prediker ergerde Luther
en hij hing op de deur der Kerk van alle Heili-
gen te Wittenberg een thesis op, waarin hij in
95 stellingen zijne zienswijze over den aflaat bloot-
legde. Dit geschiedde den 31 October 1517. De
stellingen verwekten door gansch Europa een
ongehoord opzien, en vele, anders rechtgeloovige
mannen trokken partij voor den stouten monnik,
in wien zij slechts een ijveraar tegen de on-
christelijke misbruiken zagen. Luther zelf wilde
zich in den beginne niet van de Kerk scheiden.
-ocr page 830-
788                   HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
aanhangers van Zwingel tegen Lulher, wiens
»kortc geloofsbelijdenis\'\' zij een zeer >onzuiver,
lasterlijk , woedend en een duivelsboek" noemden,
zoodat het necnig en zonder voorbeeld in zijn soort"
en eene schande van de Christenheid is.
c.    JanCalvijn, den 10 Julij 1509 te Noyon
in Frankrijk geboren, werd te Parijs met hel
Lutheranisme bekend, en trad onmiddellijk met
vurigen ijver op als verdediger van de nieuwe
leer. Kort daarop zag hij zich genoodzaakt Frank*
rijk te verlaten en kwam, na een kortstondig
verblijf te Bazel, naar Geneve. Hier gelukte het
hem zich door zijne kennis en zijn ijzeren wils-
kracht tol hoofd, schier tot onbeperkt Heer in
geestelijke en wereldsche zaken te verheffen, en
de nieuwe leer in te voeren. Deze sombere en
geweldige mensch kwam openlijk voor de strengste
leer der predestinatie uit, d. i. voor de ijzing-
wekkende meening: God heeft sommige menschen
tot het eeuwig leven, anderen onherstelbaar tot
den eeuwigen dood voorbestemd. Allen, die zich
niet geheel en in alle stukken aan zijne leer on-
derwierpen, vervolgde hij met den woedendsten
haat. Hij liet den geneesheer Bolsee, den raads-
heer Ameaux, Gentilis enz. in de gevangenis wer-
pen en verbannen, Jacob Gruet liet hij herhaaldelijk
op de pijnbank brengen en toen onthoofden, den
geneesheer Michael Servet verbranden, alleen om-
dat zij in kerkelijke zaken een ander gevoelen
waren toegedaan dan hij. Hij zelf stierf den 27
Mei 1564
d.    Deze waren de drie mannen, die den gods-
dienst van Jezus Christus verbeteren en de Kerk
Gods hervormen wilden! Te recht riep hun de
geleerde en hooggeprezen Erasmus van Rotter-
dam toe: >Wat wilt ge toch? Gij wilt dat de
wereld zoo maar op eens datgene verachte, wat
de voorouders ons al van over duizend jaren
hebben overgeleverd. Aan uw nieuw Evangelie
ontbreekt alles, de voorzeggingen, de wonderen,
de zuiverheid van levenswandel, de innerlijke
redelijkheid der leer, de overeenstemming der
leermeesters, de martelaren: — en toch verlangt
gij, dat wij dat nieuw evangelie met handen en
voeten omhelzen! Gij wilt ons wijs maken, dat
de Kerk gedurende veertien eeuwen haren Chris-
tus mist, en dat, toen de Bruidegom zoo lang
sliep, de Bruid maskers en afgoden vereerd heeft.
-------O er is geene schrikkelijker ondeugd dan
de afval van de Kerk. Als ge al den wellust
hoovaardij en gierigheid, en wat men ook den
priesters te laste leggen kan, opeenstapelt, dan
I is die veelhoofdige slang van ondeugden nog niets
| bij den enkelen gruwel der losscheuring van de
! Kerk. — De Apostelen onthielden zich óf geheel
i en al van den echt, óf leefden met hunne wet-
tige echtgenooten als broeders en zusters, enkel
om zich onverdeeld aan het Evangelie te wijden.
Nu ontluikt er een Evangelie volgens hetwelk
priesters en monniken tegen de wet en hunne
j geloften in het huwelijk treden! Weleer veran-
derde het Evangelie de ruwe, slrijdzuchtige en
i opbruischende menschen in zachte en vreedzame
| lammeren; maar de aanhangers van het nieuw
i Evangelie verwilderen, rooven, vervloeken hunne
; weldoeners en prediken oproer. Ik zie nieuwe
\\ huichelaars, nieuwe tirannen, maar geen spoor
i van den Evangelischen geest! Toont mij slecht
een eenigen, die door dit Evangelie een beter
mensch geworden is; ik voor mij heb er nog
geenen gekend, die er niet slechter op gewor-
den is, dan hij vroeger was. — Waar dit nieuw
Evangelie heerscht gaat de wetenschap ten gronde.
— De schriften der ouden liggen veracht. De
wijsbegeerte van Aristoteles wordt door Luther
het werk des duivels genoemd, en hij veroor-
deelt de wetenschap. Melanchton ijvert tegen
de universiteiten. Pharel lastert alle menschelijke
geleerdheid als eene uitvinding van den duivel.
Hier wilde men de schuld, dat hel aantal stude-
rende vermindert, zoo gaarne ten laste van de
geestelijkheid leggen, want men beweegt zich zoo
gaarne op dit terrein — en denkt niet aan de
menigvuldige collegiën in Engeland, Holland,
Frankrijk en elders, die door bisschoppen en
priesters zoo rijk gesticht en zoo mildelijk met
stichtingen voor de kweekelingen begiftigd wer-
den. \'T is waar in den laatsten tijd hebben
sommige (protestantsche) steden professoren laten
komen; maar \'t is ook noodig leerlingen te ont-
-ocr page 831-
OVER DE DWALINGEN EN DERZELVER BESTRIJDING.                           789
kostbaar onderpand des geloofs en der genade
ongeschonden te beschermen en manmoedig te
verdedigen, met dezelve in meerdere of mindere
mate heulen, en nu eens dit, dan wederom dat
deel van de Katholieke waarheid en van het ker-
kelijk recht prijs geven, met de goede meening,
de hoofdzaak te redden en den kerkdijken vrede
te bewaren. Zij bedachten niet, dat de christelijke
waarheid geen mensdielijk werk, noch eene koop-
waar is, waarmede men, naar koopmansgebruik
kan gaan venten en dingen! Zij bedachten niet,
hoe ernstig de Heer ons gelast, zelfs het geringste
deel van zijne leer en voorschriften met onwrik-
bare trouw te behouden! Zij bedachten niet, dat
de vijand door zulke toegevendheid toch nooit
wordt te vreden gesteld en bijgevolg het vermeend
beleid ten slotte op dwaasheid en trouweloosheid
moet uitloopen. — Wel is waar oogsten zulke
menschen een tijd lang den lof der wereld in.
Zij worden als verdraagzame, vrijzinnige, ver-
lichte katholieken geprezen, terwijl men hunne
medebroeders, die standvastig en onwrikbaar aan
de Kerk gehecht blijven, als U 1 tram on tanen
beschimpt, veracht en vervolgt. Doch juist deze
lof der vijanden van de Kerk moest hen bezorgd
maken! Want Christus de Heer heeft gezegd:
nGedenk aan mijn woord, hetwelk Ik tot u zeide:
een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer.
Hebben zij Mij vervolgd, ook u zullen zij vervol-
gen. Indien gij van deze wereld waart, de wereld
zou het hare liefhebben, doch omdat gij van de
wereld niet zijt, maar ik u uit de wereld heb
uitverkoren, daarom haat u de wereld."
Ter bestrijding van dit valsch liberalisme heeft
de goddelijke Zaligmaker in onze dagen vele
groote, geleerde en kloeke mannen verwekt: aan
hun hoofd staan de bisschoppen van Duilsch-
land en Zwitserland. Omgord met de wapen-
rusting des geloofs , onwrikbaar in hun vertrouwen
op God, uitmuntend door ondervinding en weten-
schap , ontoegankelijk voor de vleiende verleidingen
zoo min als voor de bedreigingen van wege de
machtigen dezer aarde, doordrongen van hunnen
plicht, eensgezind en steeds met de bisschoppen-
martelaren van vroegere eeuwen voor den geest,
bieden — zulke traagheid van geest heeft ons
het nieuw Evangelie bezorgd."
Rekenen wij bij de verwilderingen en veront-
zedelijking van dien tijd, zooals ons die hier
de anders zoo toegevende Erasmus schildert, nog de
verschrikkelijke godsdienst-oorlogen in Engeland ,
Frankrijk, Duilschland en Zwitserland, verderde
geweldenarijen, waarmede in de meeste streken
de nieuwe leer werd ingevoerd en gevestigd, en
«indelijk de treurige scheiding die nu reeds sedert
drie eeuwen het christelijk Europa in twee vijan-
delijke legers verdeelt, tot vreugde van het onge-
loof en van de hel: — dan zullen wij de hervorming
als een der zwaarste beproevingen, die de Heer
over zijne Kerk heeft laten komen, moeten houden.
Doch wij vertrouwen onwrikbaar op zijn woord:
»De poorten der hel zullen de Kerk niet over-
weldigen — en het zal één herder en ééne
kudde zijn!"
e. Als wij de aanvechtingen en bestrijdingen
beschouwen, die sedert de dagen der Hervorming
tot nu toe van sommige Katholieken tegen de H.
Kerk uitgaan, berusten die grootendeels op een
valsch Liberalisme. *) Beijver u, christelijke
Lezer, de beteekenis van dit gewichtig woord
naauwkeurig te vatten. De Katholieke Kerk wordt
hoofdzakelijk door drie vijanden bestreden, door
de Staats al macht d. i. door de Staatsmacht,
die alles, ook het kerkelijk leven beheerschen en
almachtig zijn wil; door het bijbelgeloovig Pro-
testantisme, en door het Ongeloof. Nu
waren er ten allen tijde en zijn er tot op onze
dagen enkele Katholieken, enkele geleerden en
professoren, zelfs hooggeplaatste geestelijken, die
in plaats van tegenover deze drie vijanden het
*) Hiertoe behooren het zoogenaamd Gallicanisme in
Frankrijk, het Josefisme en Febronianisme in Duitsch-
land, de pogingen van den bisschop Bicei van Pistoie
in Italië, het fiermesianisme in Bonn enz. — Eene
uitzondering vormt het Jansenisme in Frankrijk
(1640—1718). Deze dwaling was uit een verkeerd begrip
der schriften van den H. Augustinus over de goddelijke
genade ontstaan. Zij beschuldigde de Kerk van te groote
toegefelijkheid, loochende de vrijheid van den mensche*
lijken wil, en beweerde, dat men aan de goddelijke
genade in het geheel niet kan wederataan.
-ocr page 832-
790                 HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE MISKENDE.
Sterk is de trots onzer vijanden, en het is een
tijd van kastijding, van verwoesting en gram-
schap en verontwaardiging. Daarom o broeders,
toont u mannen, en handelt moedig voor de wet!"
— In menigvuldige apostolische zendbrieven, toe-
spraken en pauselijke vergunningen heeft hij den
Antiochus eener goddelooze verlichting ontmas-
kerd, en het met luider stemme den volken ver-
kondigd, dat geene valsche toegevendheid en
buigzame beginselloosheid ten vrede leidt; dat
ware, duurzame en heilaanbrengende vrede eenig
en alleen in Christus is, en hij alleen dien vrede
vindt, die in alles geheel en onverdeelt Hem hul-
digt en eert. Want eeuwig onafscheidelijk blijft
de groet des Engels: »Eer aan God in den
hooge — en vrede aan de menschen op
aar del"
strijden deze doorluchtige mannen tegen de aan-
vallen van het valsch liberalisme en verdedigen
in woord en schrift, door handhaving van het
recht en herderlijke brieven het onderpand des
geloofs, de vrijheid der Kerk en de rechten van
het geloovig volk.
Hun aanvoerder in dezen H. strijd is de Vader
der christenheid, is de roemrijke Paus Pius IX.
Goedertierend en minzaam jegens de menschen,
heeft hij van den beginne van zijn pausschap
niet opgehouden, de valsche grondstellingen
met heldenmoed te bestrijden. Gelijk weleer de
grijze Mathathias, in de dagen van den trouwe-
loozen en hoovaardigen Koning Anliochus, riep
ook Pius IX: »Dat al wie de ijver van de wet
heeft, en het verbond getrouw bewaart, mij volge.
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE GE-
KRUISIGDE. DE VERVOLGINGEN DER KERK
Christen-vervolgingen! In het wezen der zaak is
het niet de Kerk, zijn het niet de ledematen en
oversten der Kerk, die men in alle eeuwen ver-
volgd heeft en tot aan den grooten dag des oor-
deels vervolgen zal, maar \'t is Christus zelf —
nChristus in hen," d. i. Christus in zijne
Kerk. Zijn vroeger, drieëndertigjarig martelaars-
schap zet de thans zegevierend aan de rechter-
hand des Vaders Verheerlijkte — hier op aarde
in zijne Kerk ten einde toe voort. »0 gij onver-
standigen! Moest niet de Christus deze dingen
lijden, en zoo ingaan in zijne heerlijkheid?" Dit
is de weg, dien ook zijne Kerk doorloopen moet.
ndien de wereld u haat,
zoo weet, dat zij Mij eer
dan u heeft gehaat. Heb-
jSfben zij Mij vervolgd, ook
," t*^~\' : u z u 11 e n z ij vervolge n.
-JS(frp,
        Vader! de ure is g e k o-
~\\)            men; verheerlijkuwen
Zoon! Rewaar hen in uwen naam, die
Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn:
Ik in hen en Gij in Mij, en Ik ben in hen
verheerlijkt!"
In deze woorden van onzen lieven Verlosser
ligt de oplossing van het geheele geheim der
-ocr page 833-
791
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE GEKRUISIGDE.
profeten tegen de heerschappij der Romeinen had-
den laten opruien. Onbeschrijfelijk en zonder
voorbeeld was de ellende, die thans, gedurende
een beleg van drie maanden, over de ongelukkigen
kwam — waarlijk eene ellende shoedanige er van
het begin der wereld tot nu niet geweest is,
noch meer zijn zal." Het zwaard en ander oor-
logstuig der vijanden voor de muren, evenals de
Evenals tegen Christus moet zich den haat der
booze wereld ook tegen de zijnen openbaren:
eerst het zwaard en dan de zegepalm en de kroon
der onsterfelijke zegepraal!
i. De eerste vervolging der Kerk ging van de
Joden uit. Zij hadden den goddelijken Meester
aan de heidenen overgeleverd om gekruisigd te
worden; nu viel hunne woede op zijne leerlingen.
De Hooge Raad liet ze
gevangen nemen, ver-
bood hun de vrije pre-
diking van het Evangelie,
liet ze geeselen en zond
zijne dienaren in aller-
lei richting, om de leer-
lingen van Christus op
te zoeken en met ketenen
beladen naar Jerusalem
te brengen. Het waren
de Joden, die den II.
Stephanus steenigden,
die bewerkten, dat de II.
Jacobus de meerdere ter
dood gebracht werd, die
Jacobus den minderen
vermoordden, te Lystris
de heidenen tegen den
leeraar der volken zoo
opwonden, dat zij hem
steenigden; het waren
de Joden, die hem later
te Cesarea in de gevan-
genis wierpen, om hem
aan het heidensch ge-
I
1
\', \\
gJL-j;
luP^v^S
lp@&^
M; -
M
W$Wi .
%y
i%
H**V
ml i
Mj^^^BL-_ j^-jgaj
ÖJÉ
u|HSe|S x
."^jfcr" —=7,"3awi^
yi
m\\ Yi-
t^^ÊË^^S Mm^ a
fik: Y fS^^B 1
m
Ü
mk kHmk Aa3
m
H*^H
I^^W^
tt ft^ Cr\\ i
K*3
jKhssi
^s.^s^lisS^>
Wk
WH
Tlw1
L *3^5l
^/^H^H \'--r
É?*»
\'X " \\
Mr - <"^\'^-Sfc!v\\
WKm
tSL Tr
9^|
IW.w& »^H 1^*^^
pëÜ^s
^_j|
* vfl
f vJ5*i
^^^^
±**r \'" ^ ^S-^^Ji
^.^^JH^pHftik^J
j ft\'ii " \'J
Mfcte
__<a^t)JZi>4^^
^StjBöfcte^J
.—. .1 .
razende moordenaars-
benden in de stad zelve,
de verpestende stank der
aanstekelijke ziekten en
de hongersnood: alles
werkte samen om den
oogst des doods onme-
telijk te maken! Zeven
en dertig jaren te voren
had de Zoon des men-
schen bij het zien der
stad geweend, en alles
voorzegd, wat nu met zoo
ijzingwekkende nauwge-
zetheid gebeurde: Je-
rusalem, Jerusalem, in-
dien ook gij erkendet,
toch nog op dezen uwen
dag, wat tot uwen vrede
dient!.. . Doch nu is
het voor uwe oogen ver-
borgen. Want er zullen
over u dagen komen,
dat uwe vijanden u met
eenen wal zullen om-
geven, en u omsingelen,
richt over te leveren.          DE drie plagen
Toen echter ten laatste de maat vol was, brak
de dag der wrake over de godmoordende stad
Jerusalem los. Het bloed der Profeten, het bloed
van den "Verlosser der wereld en van zijne Hei-
ligen moest geboet en de verschrikkelijke voor-
zeggingen van Christus vervuld worden. En het
werktuig der goddelijke straffen waren de Romeinen.
Onder aanvoering van den veldheer Titus be-
legerden zij in het jaar 70 na Christus de ver-
worpene stad, wier bewoners zich door valsche
over jerusalem.          en u benauwen van alle
kanten; en zij zullen u tot den grond toe ver-
delgen, en uwe kinderen in u, en niet eenen
steen zullen zij in u op den anderen laten, om-
dat gij den tijd uwer bezoeking niet erkend hebt!
Wee de bevruchten en de zogenden in die dagen! —
En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards,
en gevankelijk weggevoerd worden onder alle vol-
ken, en Jerusalem zal door Heidenen vertreden
worden, totdat de tijden der Heidenen vervuld zijn.
Helaas, de Joden hadden in hunne verblindheid
100
-ocr page 834-
DE VERVOLGINGEN DER KERK.
794
op die voorzegging niet gelet, nu werd met hunne
boosheid ook hun ongeluk vervuld! Elk spoor
in die drie verschrikkelijke maanden ten gronde,
97,000 werden er gevankelijk weggevoerd. Stad
\'DE UITTOCHT VAN HET CHRISTENDOM ÜIT JERUSALEM.
en tempel werden een prooi der vlammen, en
Titus liet zelfs hunne puinen slechten. Zie
daar de goddelijke strai voor deeerste
van mensehelïjk gevoel scheen verdwenen. Moe-
ders verslonden het vleesch harer zuigelingen.
Rij de elfmaat honderd duizend menschen gingen
-ocr page 835-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE GEKRUISIGDE.
703
tig, gruwelijk en bloeddorstig in \'s menschen borst
sluimert scheen een bond gesloten, en de hel met
al haren haat in dien vreeselijken bond opgenomen
te hebben, om het christendom te verstikken en
uit te roeien. Kinderen en grijsaards, teedere
maagden en moeders, arme daglooners, zoowel
als staatsambtenaren en krijgers, - kortom, die
slechts Christus beleed werd vastgegrepen, voor
den rechterstoel des Keizers (of van des Keizers
stedehouder) gesleept, en — als vleitaal en belofte
vervolging der Christenen! Zóó stortte de
weleer door God uitverkorene en hoog bevoor-
rechte stad Jerusalem, de bakermat van het
christendom, in puin; en het christendom met
zijne zegeningen, met zijnen vrede Gods en zijne
geheimen ter zaligheid trok uit, om zijnen tocht
door de wereld te doen, en die volken gelukkig
te maken, die nog in de duisternis en in den
nacht des doods zaten.
2. Maar ook bij deze volken mocht het het Rijk
EENE BEGRAFENISFLECHÏIGHEID IN DE CATAKOMBEN.
niets vermochten — op de pijnbank gelegd, met
ijzeren haken en scherven verscheurd, verbrand,
onthoofd, gekruisigd, levendig gevild, den wilden
dieren voorgeworpen, met kokende olie of lood
gemarteld, levendig begraven enz. En de christe-
nen die tot hiertoe de vervolging nog ontkomen
waren, beijverden zich dan met de liefderijkste
zorg, de H. lichamen, of wat er van de marte-
laars nog was overgebleven, in \'t geheim van de
beulsknechten te koopen, om ze in de Catacomben
te begraven. Treilende, hoogheilige plechtigheid
Gods niet aan vervolgingen ontbreken. In het
bijzonder noemt ons de geschiedenis tien romein-
sche Keizers \'), die van het jaar 64 tot 313 tegen
de christenen woedden, en deze twee en eene
halve eeuw tot het tijdvak der martelaren maakten.
Al wat verwaand, slecht, onrechtvaardig, wellus-
*) Nero, Domitianus, Trajanus, Hadrianus, Marrus
Aurelius, Septimus Severus, Maximinua, Decius, Vale-
rianus en Diocletianus, (zoomede zijne regenten Maxi-
ininianus en Galerius).
-ocr page 836-
794                                           DE VERVOLGINGEN DER KERK.
den en honderdduizenden in hunne plaats, en
getuigden voor de waarheid: dat hoezeer Jezus
Christus in zijne Kerk ook vervolgd en gemarteld
wordt, Hij toch door alle eeuwen heen on-
sterfelijk blijft.
als de christelijke gemeente in de donkere onder-
aardsche gangen bij het licht eener fakkel verga-
derd was, om den II. martelaar de laatste eer te
bewijzen, door gebeden en vereering van hem
afscheid te nemen en — misschien reeds morgen
DE MARTELDOOD VAU DE H. AGNES.
Nadat het romeinsch Rijk zijne woede, maar
ook tevens zijne onmacht tegen Christus en zijne
Kerk getoond had, onderging het ook zijne recht-
matige straf. Onbekeerde volken van het Noorden
kwamen over zijne grenzen, verwoestten het Rijk
te vuur en te zwaard en wierpen in het jaar 476
of overmorgen, door dcnzelf den marteldood, \\ve-
derom met hem vereenigd te worden! — Doch
het bloed der martelaren, waarin het christendom
verstikt moest worden, was het zaad van nieuwe
christenen. Duizenden vielen er als helden des
geloofs en der liefde; daarvoor traden duizen-
-ocr page 837-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE GEKRUISIGDE.                 795
\' drukkers en vervolgers. Zoo benoemden zij dik-
wijls geheel willekeurig onwaardige mannen tol
I bisschoppen, en trachtten door list en geweld
dezer erkenning en bevestiging af te dwingen.
Eeuwen lang — voornamelijk in den zoogenaamden
investituurstrijd van het jaar 1074 tol 1122 —
duurde deze strijd tusschen paus en bisschoppen
eenerzijds en de Koningen van Duitschland , Frank-
rijk en Engeland anderzijds. Op de meest ver-
waande en hartstochtelijke wijze gaan tegen de
Kerk, hare oversten en wetten te werk de arg-
listige en geweldadige Keizer Hendrik IV, de
hohenstaufische Keizers, Hendrik II van Engeland
en Philips de Schoone van Frankrijk. — Vele
bisschoppelijke zetels werden door de, van de
Staatsmacht beschermde indringers onteerd, en
ontelbare kloosters gingen hunnen ondergang te
gemoet door de zoogenaamde leeken-ablen, d. i.
door mannen zonder godsdienstige vorming en
kerkelijke wijding, dikwijls soldaten, die tot loon
voor wereldlijke diensten van de vorsten die abdyen
verkregen, en dan plaatsbekleders aanstelden om
hunne kloosterlijke bediening uil te oefenen ^er-
wijl zij zelven, in of builen het klooster wonend
derzelver goederen verbrasten!
5. Zulke aanmatiging van den Staat nam nog
toe ten tijde der Hervorming en in het
daarop volgend tijdvak. Want van den eenen
kant hadden de hervormers zelven, om hunne
nieuwe leer uit te breiden, de hulp der vorsten
ingeroepen en aan dezen daarvoor de uitgestreksle
rechten in kerkelijke aangelegenheden ingewilligd.
Nu dwongen deze vorsten hunne katholieke onder.
danen te vuur en te zwaard, van het geloof af
te vallen en maakten de betreurenswaardige grond-
stelling: ïdie over het land gebiedt gebiedt ook
over den godsdienst van het land." Van den an-
deren kant beschouwden zich vele katholiek ge-
bleven vorsten, die de hervorming legen gingen
en hunne onderdanen met geweld van wapenen in
het oude geloof der vaderen gehouden hadden, als
de alvermogende beschermers der Kerk, en veroor-
loofden zich — onder voorwendsel de Kerk te
beschermen, en naar de behoefte van den tijd te
hervormen — allerlei denkbare aanmatigingen in
den laatsten romeinschen Keizer van het Westen
Romulus Augustulus van den troon.
S. Minder bloedig, doch nog gevaarlijker en
onheilvoller waren de vervolgingen, waaraan de
Kerk van den kant der Oostersche Keizers
te Constantinopel bloot stond. De meesten
hunner waren onwaardige opvolgers van Constantijn
den Groote, het arianisme en andere dwalingen
toegedaan en met eene dwaze verwaandheid be-
zield. De keizerlijke macht strekte zich èn over
burgerlijke èn over kerkelijke aangelegenheden
uit. In die hoovaardij waagden zij het kerkelijke
besluiten en openlijke geloofsbcslissingen uit te
vaardigen, en wee den bisschoppen en priesters,
die hun wederstonden! Zij werden van hunne
bediening ontzet, verbannen, in de gevangenis
geworpen, gefolterd, onthoofd of geworgd. Deze
Keizers eischten voornamelijk van de patriarchen
te Constantinopel onbeperkte gehoorzaamheid; in
godsdienstige aangelegenheden moesten zij slechts
de blinde werktuigen van de keizerlijke wille-
keur zijn. — Menigeen leende zich daartoe; doch
ook velen wederstonden manhaftig en werden
martelaars van hunne apostolische vrijmoedigheid
en hun herderlijke trouw. Zulke vervolging woed-
de voornamelijk ten tijde van den beelden strijd,
toen de Keizers Leo de Isauriër, Constantinus
Copronymus, Leo de Armeniër, Michael de Sta-
melaar en Theophilus de christelijke vereering
der beelden door verminking en het ter dood
brengen der standvastige belijders meenden te
smoren.
Ook deze Kerkvervolgers ontkwamen het godde-
lijk strafgericht niet. De Persen van den eenen
kant en de Hoofden der volksverhuizing van den
anderen kant ontnamen aan de grieksche Keizers-
pausen, terwijl deze het met theologische twisten
en de Kerk onder voogdij ie stellen druk hadden,
het eene gedeelte hunner macht na het andere,
totdat eindelijk de Saraeenen en Turken den ver-
molmden keizerstroon geheel en al afbraken.
h. Ook in het Westen matigden zich verschib
lende Keizers en Vorsten in de middeleeuwen
het recht aan, zich in het bestuur der Kerk te
mengen, en werden daardoor hare hevige ver-
-ocr page 838-
796                                              DE VERVOLGINGEN DER KERK.
het kerkelijk bestuur. Vele bisdommen en kloos-
ters werden opgeheven, de kerkelijke inkomsten
en kloostergoederen gerooid en door allerlei wet-
ten de waardigheid en vrijheid der Kerk werke-
lijk benadeeld.
Over de Kerk van Frankrijk braken met het
jaar 1790 de schrikkelijkste tijden los. De revo-
lutie verklaarde alle kerkegoed Staatseigendom
en de kloosters opgeheven. De geestelijken, die
den eed op de der Kerk vijandige grondwet wei-
gerden, moesten in ballingschap. Na de terecht-
stelling van den edelen Koning Lodewijk XVI in
Januari 1793 werd het christendom afgeschaft
verklaard, de zoogenaamde godin der Rede op hel
altaar geplaatst, priesters en kloosterlingen bij
duizenden ter dood gebracht en het bloed der
standvastige belijders met stroomen vergoten; en
de Vader der christenheid Paus Pius VI stierf
den 29 Augustus 1799 in ballingschap. *)
Toen Napoleon I in het jaar 1801 met den
opvolger van dezen eerwaardigen martelaar, met
Pius VII een concordaat sloot, scheen de druk
der Kerk zijn einde te hebben bereikt. Doch
spoedig ontvlamde de vervolging op nieuw. Pius
VII zag zich genoodzaakt aan de onkerkelijke
eisenen van den trotschen Keizer te wederstaan,
en sprak in het jaar 1809 den ban over hem uit.
Daarvoor werd hij naar Frankrijk vervoerd en
vier jaren lang, tot aan den val van Napoleon in
den slag te Leipzig, smadelijk gevangen gehouden.
6. Napoleon I viel en stierf op het rotsenei-
land St. Helena in ballingschap, terwijl de in vrij-
heid gestelde paus roemrijk naar de eeuwige stad
terugkeerde. Het onrecht, dat de machtige Keizer
der Kerk en haar doorluchtig Hoofd had aange-
daan, was op de ijsvelden van Rusland handtastelijk
en vreeselijk gewroken. Hebben de vorsten en
staatsregeeringen daaraan eene les genomen?
Helaas, de kerkelijke geschiedenis van den jong-
sten tijd leert ons het tegendeel. Want bijna in
alle landen van Europa schijnen de machldragers
geen meer gehaten vijand te kennen, dan de katho-
lieke Kerk? Vooral zijn het de kloosters, waar
tegen de vervolging gericht is. Deze geheiligde
toevluchtsoorden van vrede, wetenschap en christe-
lijke liefde zijn een gruwel in het oog der revo-
lutie en van het ongeloof. Daarom wordt het
argelooze volk door leugen, spot en laster zoo-
lang tegen de kloosterlingen opgewonden, dat de
machthebbers het uur gekomen achten, de kloos-
ters — onder voorwendsel van den volkswil en
van de volkswelvaart — op te heffen en de Gode
gewijde verblijven in tuchthuizen, kasernen, fa-
brieken en gekkenhuizen te kunnen veranderen.
De werkzaamheid der bisschoppen en pastoors
wordt op vele plaatsen door even onrecht-
\' vaardige als verderfelijke wetten verlamd, en
ofschoon de Staat openlijk en grondwettig voor
hel ongeloof uitkomt, matigt zich deze toch de
keuze der zielzorgers aan. Alle invloed op de
volksscholen wordt aan de Kerk, deze van ouds-
her eerwaardige leermeesteres der volken, met
geweld ontnomen, om de lieve kleinen, die de
goddelijke Kindervriend eens zoo liefderijk tot zich
geroepen heeft, van hunnen Zaligmaker en van
zijne leer zeer vroeg te vervreemden. Op de Hooge-
scholen, die uit kerkgoederen en godvruchtige
vermakingen van onze christelijke voorouders ge-
sticht werden, verheft men ongeloovige leermees-
ters tot de hoogste waardigheden, opdat de toe-
komstigerechtsgeleerden, geneesheeren en staals-
ambtenaren reeds in den bloei hunner jeugd het
gif der goddeloosheid en den haat der kerk zouden
inzuigen. De grondslag van het maatschappelijk
leven, het huwelijk wordt door de wetgeving zoowel
als door de valsche wetenschap op de snoodste
wijze onteerd, terwijl men het van zijn heilig,
sacramenteel kenmerk ontdoet, en het, als een
zoogenaamd burgerlijk huwelijk, tot op den trap
van een heel gewoon verdrag verlaagt.
*) Hoevele duizendtallen zijn als martelaren gestorven
om hunne gehechtheid aan de Moederkerk! Honderden
priesters, alleen in de gevangenissen van Parijs, 1135
onder de guillotine in diezelfde stad, 700, die alleen
door Carrier te Nantes zijn ter dood gebracht! Wie
telt de honderdtallen gezalfden des Heeren, die elders I
den marteldood hebben geleden? Alleen 1)00,000 Ven- |
deërs hebben den dood gevonden op het slagveld of j
door beulshanden! (De Vertaler naar Chateaubriand, j
Etudes histoiiques, Préface en anderen.)
-ocr page 839-
797
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE GEKRUISIGDE ENZ
kruisigen, en evenals men den H. Stephnnus uit
de stad Jerusalem geworpen had, om hem buiten
te steenigen, zoo heeft de Slaat in verband met
de revolutie jaren lang gewerkt, om den paus
uit de II. Stad, uit Rome te verdrijven, opdat
ook hij builen zijne schedelplaats vinde, en met
het pausdom de Kerk en met de Kerk de geheele
godsdienst van Jezus Christus te niet ga.
Zie, christelijke lezer, zoo heell men achtien
eeuwen lang.met de Kerk gehandeld! Vuur en
zwaard hebben legen haar gewoed; de Staat heeft
ze bestreden, de valsche wetenschap heeft de tan-
den aan haar gewet; de list heeft plannen tegen
haar gesmeed; de spotternij heeft ze verlaagd;
ontrouwe priesters hebben haar den Judaskus
gegeven. Verhef nu uwen blik, en zie rondom
u: Vindt gij in al de deelen van de wereld en
in alle eeuwen eene andere instelling, die men
aldus vervolgd heeft? Nergens, nergens! Welnu
dan, in deze onafgebrokene vervolging zonder
voorbeeld ligt het onbedriegelijk bewijs, dat in
de Katholieke Kerk waarachtig dat goddelijk licht
woont, dat de duisternissen der wereld van het
begin gehaat hebben — die Christus, dien de
wereld aan het kruis geslagen heeft, en die te
midden der verdrukking, op den vooravond van
zijnen kruisdood de armen over zijne getrouwen
heeft opgeheven en hen vol moed op de over-
winning en vol vertrouwen heeft toegeroepen:
«Vertrouwt: Ik heb de wereld o v e r-
wonnen!"
En lerwijl de machtdragers en wetgevers van
zulk gehalte godsdienst en kerk vervolgen, rege-
len, verdrukken en vernederen, verleenen zij aan
de slechte pers de onbeperksle vrijheid, en in
verschillende streken zelfs nog staatsondersleu-
ning. Millioenen van slechte dagbladen, vlug-
schriften, almanakken en blauwboekjes worden
van huis tot huis rondgedragen. Het wordt den
argeloozen huisvader voorgespiegeld, dat het tot
de zoogenaamde beschaving behoort eene courant
van den zoogenaamden vooruitgang te lezen en
ze zelfs aan zijne kinderen mede te deelen. Dan
helaas, wat houden de meeste dier bladen in?
Het gif van slechte en verderfelijke grondstellingen,
de vuilnis van walgelijke anekdoten, en oneerbare
verhalen, beschimpingen van de Kerk en openlijke
godslasteringen. — En zoo iets wordt door menigen
christen, die door den tijdgeest verblind is, met
zijne zuur verdiende penningen betaald, en meent
daarbij dan nog, eens — als een goed christen
en trouwe Katholiek te kunnen sterven!!
Tegen al deze vervolgingen door den Staat, door
de valsche wetenschap en de goddelooze pers zijn
de pausen van den jongsten tijd, en is inzonder-
heid paus Pius IX opgekomen. Wat is hem
daarvoor ten deel gevallen? Wat anders, dan wat
weleer aan Christus, den Koning der martelaren,
en wat aan den II. Stephanus, den eersten mar-
telaar ten deel gevallen is. Evenals men den
Verlosser der wereld uit de stad Jerusalem naar
de schedelplaats gedreven had, om Hem daar te
-ocr page 840-
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE ZEGEVIEREND
VERHEERLIJKTE. DE ZEGEPRAAL VAN HET KRUIS.
sproken, toen hij in den Hoogen Raad der Joden
uitriep: nlndien dit plan of dit werk uit de men-
schen is, dan zal het te niet gaan; maar is hel
uit God, gij zult het niet kunnen v e r-
nieligen!\'\'— Achttien eeuwen lang hebben de
poorten der hel tegen dit werk gewoed; en toch
is het niet gevallen: dit is de eerste, roemrijke
zegepraal der Kerk!
2. Het christelijk hart brengt zich dat ver-
heven schouwspel der drie eerste eeuwen voor
den geest, toen de belijders van Christus voor
de rechterstoelen der keizers gesleurd werden.
De tiran op zijnen troon doet den belijder van
Christus de schoonste beloften: de belijder spot
er mede! De tiran bedreigt hem met folteringen:
de belijder spot er mede! De tiran gelast den
beulen hem voor de wilde dieren te werpen: en
nu klinkt van de lippen des belijders een blijde
triomfzang en, de beulen omhelzend, gaat hij naar
den dood. Was de marteldood van al die milli-
oenen belijders niet een zegepraal der Kerk ? Want
de onzichtbare, geheimvolle macht, waardoor alle
geweld en woede der wereldbeheerschers zoo
erbarmelijk te schande gemaakt werd f wat is die
anders, dan de waarheid van Christus, de genade
van Christus, de wet van Christus — de boven-
natuurlijke schat, dien Hij in zijne Kerk heeft
nedergelegd?
3. Dit begreep ten laatste de beroemdste dezer
wereldheerschers Keizer Constantijn de Groote.
Met de voortreffelijkste talenten van een veld-
heer, heerscher en wetgever begaafd, leidde hem
roote, almachtige Koning,
zoete en wondervolle Heer
Jezus Christus! Ja aan U was,
is en zal tot op den dag des
oordeels de overwinning en
heerlijkheid zijn! Het brood
des levens, dat Gij ons ge-
geven, de kelk der zegening,
dien Gij voor ons gezegend,
en het woord der waarheid,
dat Gij ons hebt nagelaten;
met deze wapenen werd de
wereld, die op U en uwe
Kerk storm loopt, immer en
altijd ter neder geworpen.
»De leeuw van den stam van
Juda heeft overwonnen," en
Hij zal in zijne Kerk tot aan de groote, laatste,
volkomen zegepraal op den dag des oordeels
overwinnen! Want is het niet een groote, won-
dervolle en onafgebroken zegepraal der Kerk, dat
zij nog bestaat, onveranderd in haar wezen,
vol levenskracht en frisschc jeugd, evenals in de
dagen der Apostelen heerschend over geest en
hart van millioenen der edelste en wijsste men-
schen? Dat zij nog bestaat na achttien eeuwen
van den verbitterdsten, onafgebroken verdelgings-
strijd, dien wereld en hel, staatsgeweld en dwaling,
ongeloof en valschè wetenschap tegen haar ge-
voerd hebben? Waarlijk, die wetgeleerde Gama-
liël, van wien de Handelingen der Apostelen (V:
38, 39) gewagen, had een profetisch woord ge-
-ocr page 841-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE ZEGEVIEREND VERHEERLIJKTE. 795?
waren ontelbare scharen opgebroken, om schoo-
nere woonsteden te verovere\'n. Die zich legen
hen verzette, was des doods. Stroomen bloeds,
verwoeste landschappen en rookende steden toon-
den den weg, waar langszij tegen het Romeinsche
rijk in Gallië, Spanje en Italië voortgedrongen
waren. En wie heeft die ruwe, ongemeen sterke,
maar onbeschaafde volken, wier nakomelingen het
tegenwoordig Europa bewonen, gebreideld, en
voor den vrede, beschaving, kunst en wetenschap
opgeleid? En wie heeft al dat heerlijke en groot-
sche, dat de oude romeinenwereld in slaatkun-
dig en wetenschappelijk opzicht en dat van kun-
sten had, uit die stormen van de volksverhuizing
voor den lateren tijd
gered ?
de goddelijke Voorzienigheid langs wondervolle
wegen in den schoot der Kerk. Reeds vroegtijdig
was hij, deels door zijne II. moeder Helena,
deels door de vele christenen, die aan het kei-
zerlijk hof van zijn heidenschen vader Constantius
Chlorus waren, met het christendom bekend en
voor de leer van den Gekruisigde met geestdrift
bezield; doch eerst de wondervolle overwinning
bij de Milvische brug, den 28 October 312, vol-
tooide de inwendige overwinning van het Kruis
over zijn hart. Hij was den Antikeizer Maxentius
met een zwak leger te gemoet getrokken. Bij
de Milvische brug voor de poorten van Rome werd
de hoofdslag geleverd. Kort te voren had Con-
stanlijn met bange be-
zorgdheid zich de meer-
dere strijdkrachten van
zijne tegenpartij te
binnen gebracht: toen
verscheen hem op eens
aan den hemel een
schitterend kruis met
het opschrift: »In hor
Signo vinces" — In
dit teeken zult gij
overwinnen! — Door
eene verschijning van
Christus vermaand ver-
Kerk gedaan! Zij heeft
de overwinning
over de barbaren
der volksverhuizing
behaald, zij alleen.
En als wij zien, hoe
die wilde krijgers in
lustige en vredelieven-
de volksplanters ver-
anderd worden , hoe zij
de bosschen uitroeien,
wegen aanleggen en
KEIZER CONSTANTIJN
tot rijksbanier,
bruggen bouwen, ste-
en stichten, kunsten en wetenschappen
klaarde de Keizer on-
middellijk het kruisteeken
beoefenen, en hoe orde, beschaving, burgerlijke
welvaart en vrijheid uit de puinhoopen van de ten
ondergegane romeinsche wereld opbloeien, dan ver-
zekert ons de geschiedenis, dat het de kerk, dat
het hare vrome dienaren, de groote bisschoppen
de zielenijverige missionarissen, de onvermoeide
monniken waren, welke dien trotschen wederop-
bouw van Europa begonnen , leidden en doorzetten.
5. Wel is waar ontving hiervoor de kerk reeds
in de middeleeuwen veel ondank, terwijl, zooals
wij reeds in de geschiedenis der vervolgingen
gezien hebben, trotsdie koningen en keizers tegen
de kerk opkwamen, om hare goed verkregene
rechten te vernietigen , hare vrijheid te onderdruk-
101
behaalde onder dit teeken de schitterendste over-
winning. Thans werden de bloedbevelen tegen
de christenen plechtig herroepen, de Kerk als
vrije bondgenoote van den Staat erkend en heer-
lijke tempels gebouwd. Zoo had de romein sche
staatsmacht na eene vervolging van het Kruis van
twee en eene halve eeuw, zich voor hetzelve
gebogen; en de Bruid van den Gekruisigde, de
Kerk van Christus behaalde er de roemrijke zege-
praal bij.
4. Doch de buitengewone volksverhuizingen
hadden reeds een aanvang genomen, die ander-
halve eeuw na Constantijn het romeinsche Rijk
vernietigden. Uit het Oosten en het Noorden
-ocr page 842-
DE ZEGEPRAAL VAN HET KRUIS.
80(1
ken, hare goederen te rooven. Dikwijls zien wij
de Rruid van Christus ter nedergeslagen, weenen
en jammeren. Doch telkenmale, als de ure der
duisternis voorbij was, stond zij wederom in den
zegepralenden glans van haren godmenschelijken
Rruidegom op en was getuige van den val harer
hoovaardige tegenstanders. Zoo zien wij in het
jaar 1077 den onwaardigen Keizer Hendrik IV, van
de zijnen verlaten, in een boetekleed voor Grego-
rius VII te Canossa verschijnen, ten einde dien
paus, dien hij vroeger zoo schandelijk vervolgd
had, om bescherming en hulp te smeeken! Zoo
zien wij den 24 Mei 1814 den doorluchtigen lijder
paus Pius VII, onder psalmgezang en hosanna-
kreten wederom de hoofdstad der christenheid
binnentrekken, terwijl zijn vervolger, keizer Napo-
leon I, bijna in hetzelfde uur op het kasteel te
Fontainebleau, waar hij vroeger den paus mis-
handeld had, zijn troonsafstand onderteekende.
Van Gregorius VII tot Pius Vil zijn er meer dan
zeven eeuwen vervlogen: hoevele zulke overwin-
ningen hebben middelerwijl de wijsheid en onwrik-
bare standvastigheid van groote pausen behaald!
»Uit den nacht tot het licht, door het kruis tot
de overwinning! Dit was van oudsher de leus der
uitverkoren stuurlieden van het scheepje van Petrus.
6. En hoe menigmaal zien wij deze opvolgers
van de galileeschen Visscher, aan het hoofd van
groote Kerkvergaderingen, evenzoo onver-
wachte als schitterende overwinningen op de
ketterijen behalen! Merkwaardig schouwspel! Er
treedt een dwaalleeraar op. Wat hij verkondigt
streelt de zinnelijkheid en hoovaardij. Gansche
volken, zelfs priesters en bisschoppen worden
medegesleept. De kerk Gods schijnt uiteen te
moeten vallen en instorten. De vijanden verblij-
den zich reeds om haren val. Daar roept de
opvolger van Petrus de getrouwe bisschoppen van
alle deelen der wereld te zamen en bespreekt met
hen — dikwijls maanden, dikwijls jaren lang —
de beslredene waarheden des heils. Eindelijk
worden in plechtige zittingen van de kerkvaders
de heilige besluiten wettig genomen, aan de chris-
tenheid verkondigd en de dwaling veroordeeld.
De wereld staat verbaasd. Trotsche geleerden
verzetten zich. Vorsten en regeeringen nemen
hunne maatregelen tegen de besluiten. De vijan-
den der kerk razen. Maar zie, één jaar, eenige
jaren gaan voorbij, en — de storm heeft uitge-
woed, de tegenstanders zijn verstomd, eenheid
en vrede zijn wederom hersteld. De geschied-
vorscher tobt zich vruchteloos af om na te gaan,
hoe dat alles zóó gekomen is, doch de geloovige
christen weet, dat het Christus is, de zegevierend
verheerlijkte, die aan zijne kerk de zegepraal
verleend heeft. Hoe dikwijls is dit wondervol
schouwspel sinds het Concilie van Niceë tot aan de
laatste Kerkvergadering in het Vaticaan vernieuwd!
En nooit was het de zoogenaamde wetenschap
die de overwinning behaalde, maar »dat is de
overwinning, die de wereld overwint,
ons gel ooi." (1 Joan. V: 4.)
7. Doch de schoonste overwinning, die Chris-
\' tus in zijne Kerk behaalt, zijn de Bekeerlingen,
d. i. de terugkeer van edele mannen, vrouwen
I en maagden uit den doolhof der dwaling in den
I moederlijken schoot van onze H. Kerk. *) En
i welke macht werkt dit uit? Geene vleeschelijke
lust, geene hebzucht, geene eerzucht, die zoo
menigen ongelukkigen katholiek van zijne Kerk
vervreemdt. O neen! Dat is de macht der ge-
nade, de majesteit en alles overtreffende schoon-
heid van ons geloof. Verreweg de meeste dezer
*) Wie zou de namen van al die gelukkige, door de
Kerk verwonnen krijgers kunnen opsommen? Het zijn
leden van allerlei stand; groote redenaars, zooals de
Weener Domprediker J. S. Veith; geniale kunstenaars
als de schilder J. F. Overbeck en de bouwmeester H.
Hübsch; beroemde geschiedvorschers, als graaf F. L. von
Stolberg, H. Schlosser, F. Hurter, F. Gfrörrer; gevierde
dichters, als F. von Schlegel en E. von Schenck; gees-
tige schrijvers, als F. Daumer; grondige rechtsgeleerden
en staatsmannen, als C. L. von Halier, Jarke en Fhi-
lips; doorluchtige vorsten, als prins August, Karel van
Hessen-Gotha, hertog Frederik, Ferdinand van Anhalt-
Kothen met zijne gemalin en zijn zwager (broeder en
i zuster van Koning Frederik Willem III van Fruissen,)
: de badensche prinses en hertogin Maria van Hamilton
| prins Faulus, broeder van Koning Willem van Wurten-
I berg. — Al de hier opgenoemde zijn slechts bekeerlingen
I van deze eeuw en nog maar enkelen uit de ontelbare
I menigte van beroemde bekeerlingen
-ocr page 843-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE ZEGEVIEREND VERHEERLIJKTE. 801
deze zijn het, die wij voor dezen uitge-
lachen en tot schimp in een ieders mond
gesteld hebben. Wij dachten dat hun
leven eene dwaasheid was, en hun einde
zonder eer e. Zie, hoe zij onder Gods
kinderen gerekend zijn en hoe hun lot
onder de Heiligen is. Wij zijn dan afge-
dwaald vanden weg
der waarheid, het
licht der rechtvaar-
digheid heeft ons
niet beschenen. Wat
heeft de hoovaardij
ons gebaat? Of wat
liebben wij met het
pochen over onze
rijkdommen o p g e-
daan? Al deze din-
g e n z ij n v o o r b ij g e-
gaan als eene seha-
duwe en in onze
boosheid zijn wij
vergaan. Maar de
rechtvaardigen
ontvangen een heer-
I ij k r ij k en eene
schoone kroon van
de hand des Heeren.
(Sap. V: 3, 17.)
De kerkelijke geschie-
denis van de christelijke
oudheid levert ons een
zwak afbeeldsel van deze
bekeerlingen zijn edele, zedelijke, rijkbegaafde
menschen, die edelmoedig het verlies hunner
ambten, eereplaatsen, rijke inkomsten enz.onder-
gingen, aanzien en vriendschap opofferden en
allerlei vervolgingen moedig te gemoet gingen,
eenig en alleen om dikwijls na een inwendigen
strijd van jaren achtereen — de stem der waar-
heid en van hun gewe-
ten te volgen. Nadat zij
in de wereld een schit-
terenden naam gevoerd
hadden, verlieten velen
hunner, na hunne be-
keering, de wereld, om
hunne overige levens-
dagen hier of daar in
eene verborgene kloos-
tercel met gebed en
boetplegingen — voor
hunne verblinde, dwa-
lende medebroeders en
zusters aan God op te
dragen. — Ziedaar, gee-
ne leven makende maar
kostbare zegepralen dei-
Kerk ! Terwijl de vijan-
den van God met een
verwoed getier op de
Kerk instormen, behaalt
deze in stille bedrijvig-
heid duizenden zulke
overwinningen, wier be-
teekenis en heerlijkheid
eens op den dag des
DE VINDING TAN HET H. KRUIS.
zegepraal, die het kruis,
d. i. de Kerk van den
Gekruisigde op den dag des oordeels vieren zal.
Het was in het jaar 326. De II. keizerin Helena
had van hare jeugd af in haar hart het vurigst
verlangen gehad, dat eerwaardig kruis, waaraan
onze lieve Heer en Zaligmaker hel werk der ver-
lossing volbracht had, weder op te zoeken. Met
dat doel ging zij, vergezeld van de zegewenschen
van haren zoon, Constantijn den Groote, naar
Jerusalem. Dan helaas, de heilige plaats, waar
Christus geleden had, was sedert meer dan 200
oordeels openbaar ge-
maakt zullen worden.
8. Groote, hoogheerlijke dag, waarop alle strijd
geëindigd, de dood in zegen verwonnen, en het kruis
met hemelsche majesteit over de volken van de aard-
bol schitteren zal! Hoezeer zullen dan die ongeluk-
kigen, die er nu hunne eer in zoeken, de Bruid
van Christus te smaden en de getrouwe dienaars
der Kerk te vervolgen, verbaasd staan en machte-
loos op hunne tanden knarsen en wanhopen! Wij
uitzinnigen — zoo zullen zij dan uitroepen —
-ocr page 844-
DE ZEGEPRAAL VAN HET KRUIS.
802
jaren door de heidenen aan de ontheiliging prijs
gegeven, daar keizer Iladrianus, ter bespotting
van het kruis, een afgoden-tempel op Golgotha
had laten bouwen. —Doch de godvruchtige keizerin
was vol moed en vertrouwen op den goddelijken
bijstand, liet den Venustempel afbreken en het
puin wegruimen, totdat men ten laatste de rots-
grot van het II. graf ontdekte en dicht daarbij de
drie kruisen met de nagelen en het opschrift van
het kruis gevonden werden. Doch welk van de
drie kruisen was dat van onzen Heer Jezus Christus?
Alsdan kwam de II. bisschop van Jerusalem, Ma-
carius, op de gedachte, de drie kruisen bij eene
aanzienlijke, doodzieke vrouw in de stad te laten
brengen. De zieke raakte in tegenwoordigheid
van de keizerin en van vele hofbeambten twee
kruisen aan; doch zonder gevolg. Dan nauwe-
lijks had zij het derde aangeraakt, of zij voelde
een nieuw leven door hare reeds versteven lede-
maten vloeien, en stond volkomen hersteld van
hare legerstede op. Wie is in staat het gejubel
te bevatten, dat op dit oogenblik het hart van
de II. Helena en van alle aanwezigen vervulde?
Het kruis van Christus, weleer eene dwaasheid
voor de Heidenen en eene ergernis voor de Joden —
het kruis van Christus, die smaad- en schand-
paal — het kruis van Christus, eeuwen lang on-
der het puin begraven en door de gruwelijkheden
in den tempel van Venus onteerd: — dit kruis
kwam nu schitterend uit zijne vernedering te
voorschijn, en verhief zich verheerlijkt voor het
oog der volken! En toen de H. keizerin met vrees
en eerbied maar tevens met onuitsprekelijke vreugde
het gezegende hout omhelsde, terwijl de H. bis-
schop Macarius Gods wonderen verkondigde, en
de voornaamsten van het Rijk aanbiddend op hunne
knieën lagen, ontstond er eene zalige vreugde
en luide blijdschap onder de scharen der ver-
gaderde geloovigen en uit duizenden en nogmaals
duizenden monden klonken vreugdekreten en tri-
omfliederen tot lof van Hem, die aan den kruis-
boom dood en hel Verwonnen had!
Zeg nu eens, christelijke Lezer, als het kruis
van Christus reeds in die dagen van strijd en
verdrukking zulke zegepraal viert — hoe heerlijk
zal dan wel zijn triomf zijn, als het op den dag
des oordeels verschijnen, en op de wolken des
hemels over geheel het menschelijk geslacht schit-
teren zal. Dezen laatsten, grooten, volkomen
triomf van den Gekruisigde en van zijne Kerk
heeft de II. Ziener Joannes vooruitgezien, zooals
hij in het Boek der Veropenbaringen (XIX: 1—16)
getuigt: »Hierna hoorde ik als de stem van
vele scharen in den hemel, zeggende,
Alleluja! De zaligheid en de heerlijk-
heid en de kracht is aan onzen God. En
de vierentwintig Ouderlingen en de vier
wezens vielen neder en aanbaden God,
die op den troon zat, zeggende: Amen:
Alleluja! En ik hoorde als de stem van
eene groote schare, en als het gebruisch
van vele wateren, en als het geluid van
zwaren donder, en de stem die ik hoorde,
was als van harpenaars, die harptenop
hunne harpen. En zij zongen als een
nieuw lied: Alleluja! Hij heerscht de
Heer, onze God, de Almachtige: Geval-
len is het groote Babyion.\') Laat ons
blijde zijn en juichen en aan God de
eere geven. Want de bruiloft van het
Lam is gekomen en zijne vrouw heeft
zich toebereid; en het werd haar gege-
ven zich te kleeden met blinkende en
reine byssus. Het byssus namelijk zijn
de gerechtigheden der heiligen. En ik
zag den hemel geopend, en zie, een wit
paard, en die er op zat, heet de Getrouwe
en Waarachtige en hij houdt gericht en
voert krijg met gerechtigheid. En zijne
oogen waren als eene vuurvlam, en op
zijn hoofd waren vele diademen, en Hij
had een geschreven naam, dien niemand
kent dan Hij. En Hij was bekleed met
een gewaad, dat met bloed besprengd
was; en zijn naam wordt genoemd het
Woord van God. En de heirlegers, die
in den hemel zijn, volgden Hem op witte
paarden, en waren gekleed met wit en
•) d. i. Het Heidendom, het oude en het nieuwe.
-ocr page 845-
HOE CHRISTUS IN ZIJNE KERK VOORTLEEFT ALS DE ZEGEVIEREND VERHEERLIJKTE. 803
tempel van Christus;" ik weet, dal alleen daar
de ééne, oude, onsterfelijke Kerk van mijnen
Verlosser zijn kan, waar de grondsteen ligt,
waarop ze de Heer gebouwd heeft. Aan dezen
grondsteen, d. i. aan den prins der Apostelen
Petrus en aan zijne opvolgers sluit ik mij onal-
schciilelijk aan, overtuigd, dat al de poorten der
hel, al de woede der machthebbers, al de listen
der dwaalleeraars dezen
grondsteen nooit kun-
doen wankelen. Zoomin
het nietig Joannes-
wormpje de nacht in den
dag veranderen, noch
de schitterende hemel-
zon vervangen kan, zoo-
min kan de ellendige
tent van den dwaal -
leeraar den tempelbouw
van onzen Heer Jezus
Christus vervangen,noch
zijne II. Kerk vernietigen.
Daarom ook reken ik
het mij, met den H.
Bernardus »l o t eene
groote eer en tot
roem voor God en
de men schen mei
vrije liefde en nede-
rige onderwerping
mij voor het g o d d e-
lijk gezag der H. Kerk
te buigen\'\' — en mei
den II. Augustinus be-
lijd ik vol vreugde: »Gij,
o Kerk, zijl waarlijk de moeder en de
toevlucht van alle geloovigen! Gij on-
derwijst de kinderen met kinderlijken
eenvoud, de jongelingen met kracht,
de grijsaards met rustige wijsheid. Gij
onderwerpt de zwakke vrouw aan den
sterken man, niet als het verachtelijk
werktuig van snoode lust, maar als zijne
kuische vriendin en trouwe medehulpe
in het bestier van het huishouden. Gij
rein bissus. En op zijn gewaad en op
zijne heup stond geschreven: Koning
der koningen en Heer der heeren!"
Deze is de dag des Heeren, de dag van zijne
laatste, groole, volkomene zegepraal.
O Jezus, geliefde, zoete Heer en Koning van
mijn hart: erbarm U
mijner op dien groolen
dag! Laat ook mij dan
in uwe zegepraal en in
de zegepraal uwer heer-
lijke Rruid deelen! Ge-
lijk ik U nu met liefde
en aanbidding in uw
drieëndertigjarig aardsch
leven, in uw lijden en
bitteren dood vergezeld
heb, laat mij ook dan
U werkelijk vergezel"
len en U in de heer-
lijkheid uwer zaligheid
navolgen!
H. Kerk, zoete, beval-
lige, onsterfelijke Bruid
van mijnen Jezus: U
wil ik behooren en tot
den laatsten snik van
mijn leven trouw aan-
hangen. Anderen mogen
U bespotten; ik wil U
als de Bruid van den
hemelschen koningeeren
en loven! Anderen mo-
gen u haten; ik wil u liefhebben, gelijk het kind
zijne moeder Hef heeft! Anderen mogen uwe leer
vervalsenen, en als eene dwaasheid verachten;
ik wil die als het woord des levens belijden,
want gij zijl de schatbewaarster der waarheid!
Moge een verrader Judas, van zijn goddclijken
Meester en zijne medeapostelen afgevallen, zijne
eigen tent opslaan en met schijnheilige aanmati-
ging uitroepen: »Hier is de ware, oude, oor-
spronkelijke Kerk des Heeren, de vlekkelooze
-ocr page 846-
DE ZEGEPRAAL VAN HET KRUIS.
804
waarin Gij schittert, zij het licht mijner voeten
op den pelgrimstocht door het leven. »Door U
is alle genadehulp, om tot den weg en
waarheid te komen: door U is alle hoop
van \'t leven en van de deugd te verwer-
ven. (Eccli XXIV: 25) Gij zijt eene zuivere
uitvloeiing van den glans des almogen-
den God: en daarom valt er niets in dat
besmeurd is. Gij zijt een glans van het
eeuwig licht, en een onbevlekte spiegel
van Godsopperheerlijkheid, en een beeld
van zijne goedheid. (Sap. VII: 25, 26).
Ik heb met H. eede gezworen en in eeuwig-
heid zal het mij niet berouwen: Vergeet ik U,
hemelsch Jerusalem, dat mijne rechterhand ver-
dorre; mijne tong kleve aan mijn verhemelte,
zoo ik uwer niet gedenke, kruis van mijnen Ver-
losser! Ik wil U bij nacht en storm navolgen.
Dan zal dit kruis, als de duisternis van het uur
des doods over mij komt, in schitterende heer-
lijkheid voor mijne oogen oplichten en in den
glans van dit kruis zal ook ik ingaan bij de ver-
heerlijkte scharen, die weleer in dit teeken den
goeden strijd gestreden hebben! Dan, o heilige
Maagd en Moeder Gods Maria, zal ik U vinden
en erkennen, die eens onder dit kruis gestaan
hebt! Dan zal ik U van aanschijn tot aanschijn
aanschouwen, die aan dit kruis de wereld, den
dood en den duivel overwonnen hebt: m ij n
lieven Heer en Verlosser Jezus Christus,
aan wien zij lof, eer en aanbidding van
alle Schepsel, nu en in alle eeuwigheid.
Amen, Alleluja!
leert de kinderen zich uit vrije liefde
aan hunne ouders onderwerpen, en de
ouders den kinderen met eene welda-
dige en heilige macht gebieden. Gij
verbindt broeders en zusters zoo innig
mogelijk door een veel edeleren en
hechte ren band dan die des bloed s. Gij
legt in het hart van den dienstknecht
de blijde gehoorzaamheid jegens zijnen
heer, en den Heer wijst gij naar boven
op ons aller Heer en Meester, en ver-
vult hem met zorgvuldige vaderlijke
liefde voor zijnen dienstknecht. Den
burger verbindt gij met zijnen mede-
burger; den eenen stam met den and e.
ren, een volk met zijne naburige volken
— niet slechts door den band van maat-
schappelijk belang, maar door de her-
jnnering aan den gemeenschappelijken
stamvader en aan den éónen medebroe- •
der van allen, .lezus Christus. Gij on-
derwijst ons, wien eere, wien gehoor-
zaamheid, wien vermaning, wien straffe
toekomt, en gij toont ons aan, dat niet
alles aan allen, maar aan allen onze
liefde toekomt."
Heilige, Uoomsch Katholieke Kerk, zoete, be-
vallige, onsterfelijke Rruid van mijnen Jezus, U
verkies ik, als de geliefde van mijn hart, tot mijne
beschermster in leven en in dood. Uw kruis
zij mijn staf, de kelk van zegening, dien Gij
zegent, zij mijn troost, en het licht des hemels
-ocr page 847-
INHOUD.
BISSCHOPPELIJKE AANBEVELINGEN VAN HET WERK.
EERSTE DEEL.
Algemeene Voorbereiding tot de Komst van Christus.
Blad;..
Eerste Hoofddeel. — Van God . .       3
1.  Inleiding..........       3
2.  Het Wezen van God......       4
3.  De H. Drievuldigheid is onbegrijpelijk.       5
4.  Men kan de H. Drievuldigheid verstaan.        5
5.  De drie goddelijke Personen ....        5
6.  Het werken van God......       6
7.  Slot............       7
Tweede Hoofddeel. — Schepping en
Val der Engelen.......       8
1.  Stand der Engelen in de Schepping .       8
2.  Hunne schoonheid.......       8
3.  Hunne eigenschappen......       8
4.  Getal en Orde der Engelen ....       9
5.  Val der Engelen........      10
6.  Toepassing..........      12
7.  De werken der goede en der booze
Engelen...........
      12
Derde Hoofddeel. — Schepping der
wereld. Het werk van den eersten
dag: Het licht.......      13
1.  De zichtbare Schepping in het alge-
meen ............
      13
2.  De wereldstof.........      14
3.  De lichtstof in het algemeen....      15
4.  De warmte ..........      16
5.  Het vuur . ........      17
6.  De kleuren. Het ongeschapen, eeuwig
licht...........
      17
Vierde Hoofddeel.— Het werk van
den tweeden dag: De lucht ...      18
1.  De luchtlagen.........      18
2.  Het nut der lucht.......      19
3.  De winden..........      19
Blwli.
4. De beweging der wolken.....      20
Vijfde Hoofddeel. — Schepping der
wereld. Het werk van den derden
dag: Het water en de aarde met
hare gewassen........      21
1.  De zee...........      21
2.  Het zoetwater.........      22
3.  De aarde met hare bergen ....      23
4.  De planten..........      24
Zesde Hoofddeel. — Het werk van
den vierden dag: De Hemel
lichamen...........      26
1.  De zon...........      26
2.  De maan..........      27
3.  De planeten.........      27
4.  De kometen.........      28
5.  De vaste sterren........      28
Zevende Hoofddeel. — Het werk
van den vijfden en zesden dag:
Dedieren..........      30
1.  De vogelen..........      30
2.  De visschen.........      31
3.  De viervoetige dieren......      31
4 Slot............      31
Achtste Hoofddeel. — Schepping
van den mensch........      33
1.  Het menschelijk lichaam.....      33
2.  De menschelijke ziel......      35
3.  De bovennatuurlijke gelijkenis van den
mensch met God........
      38
4.  De mensch, het spiegelbeeld der ge-
heele Schepping........
      39
5.  De zes dagen en de zevende dag . .      40
Negende Hoofddeel. — Van het Pa-
-ocr page 848-
INHOUD.
806
Bladz.
radijs............     41
1.  Het Paradijs.........      41
2.  De dieren in het Paradijs.....     41
3.  Schepping van Eva.......     42
4.  Leven der stamouders in het Paradijs.      42
Tiende Hoofddeel. — De treurige
Zondenval..........      44
1.  De hoorn des levens en de boom van
kennis...........
      44
2.  De eerste zonde........     45
3.  De menigvuldige overtredingen van deze
zonde............
      46
Elfde Hoofddeel. — Straffen der
eerste Zonde.........      47
1.  Schrik voor God........      47
2.  Het goddelijke vonnis ......      47
3.  De zestien straffen der zonde ...      48
4.  De Erfzonde.........      49
Twaalfde Hoofddeel. —Belofte van
den Verlosser........     51
1.  Het wezen der Verlossing.....     51
2.  De Belofte. De 4000-jarige voorherei-
ding in het O. V........
      51
Dertiende Hoofddeel. — Het Boete-
leven van Adam........
      53
1.  Adams Boetvaardigheid en Gebed . .     53
2.  Caïn en Abel.........      54
3.  De Aartsvaders. Nakomelingen van
Seth. De Caïnieten ......
      55
4.  Adams dood en begrafenis op Golgotha.      55
Veertiende Hoofddeel. — Noë en de
Zondvloed..........      57
1.  Verbastering van den mensch ...     57
2.  Noë\'s uitverkoring. De Ark ...      57
3.  Ondergang van het menschelijk geslacht     58
4.  De Ark, eene voorafbeelding van de
Kerk............
     59
Vijftiende Hoofddeel. — Noë\'s Dank-
offer. De Toren van Babel ...      60
1.  Het verbond van God met Noë. . .      60
2.  De zonen van Noë. Geheimen in de
geschiedenis van Noë......
      61
3.  De Torenbouw........      62
Zestiende Hoofddeel. — De Koeping
van Abraham.........      64
1.  Abraham vertrekt naar Canaün ...      64
2.  De goddelijke belofte......      65
Zeventiende Hoofddeel.— De offer-
ande van Melchisedech.....      66
1.  Melchidedech, eene voorafbeelding van
Christus...........
      66
2.  De offerande van Melchisedech, eene
voorafbeelding van het H. Misoffer .
     67
Achttiende Hoofddeel. — De Be-
snijd e n i s...........
      68
1. Hare instelling........      68
Blwlz.
2. De Besnijdenis, eene voorafbeelding van
het H. Doopsel........68
Negentiende Hoofddeel. — Ver-
woesting van Sodomaen Go-
morrha............70
1.  De voorbede van Abraham .... 70
2.  De redding van Loth......71
3.  De zonde van Onkuischheid .... 71
Twintigste Hoofddeel. — De geboorte
en offerande van Isaac.....73
1.  De offerande van Isaac......73
2.  Zijn huwelijk. — Het eerste eigendom
der Joden in het Heidendom — en het
eerste eigendom der Heidenen in het
Joodsche land. — Dood van Abraham. 74
3.  Het leven der Oudvaders.....74
4.  Abraham, eene voorafbeelding van de
Moeder Gods.........75
Een en twintigste Hoofddeel. —De
Oudvader Jacob........      76
1.  Jacob en Esau........      76
2.  De Ladder van Jacob......      76
3.  De terugkeer van Jacob uit Mesopo*
tamië............
      77
Twee en twintigste Hoofddeel — Jo-
sef en zijne vernedering .... 78
1.  Josef van zijne broeders gehaat en
verkocht...........78
2.  Josef in het huis van Potiphar... 79
3.  Josef in de gevangenis......79
Drie en twintigste Hoofddeel----Jo-
sef\'s verheffing........      80
1.  De droom van Pharaö......      80
2.  De verheffing van Josef.....      80
3.  Josef erkent zijne broeders ....      81
Vier en twintigste Hoofddeel. — De
kinderen van Israël komen naar
Egypte...........82
1.  Intocht in Egypte......82
2.  Voorzegging van den stervenden Jacob. 82
3.  Dood van Josef........83
4.  Sara, Rebecca en Kachel, de vooraf*
beeldingen van Maria, — en Isaac,
Jacab en Josef, de voorafbeeldingen
van Jezus..........83
Vijf en twintigste Hoofddeel. — De
kinderen van Israël in Egypte.
Mozes............86
1.  Voordeelen der slavernij van Egypte. 86
2.  De jongelingsjaren van Mozes ... 87
3.  Mozes, herder. — „Ik ben die Ik ben". 88
Zes en twintigste Hoofddeel. — Mozes
voor Pharaö........ .      89
1.   Wonderen voor Pharaö......      89
2.  De negen plagen........      89
3.  Versteendheid van Pharaö.....      89
-ocr page 849-
I N H O IJ D.
807
Blidt.
. Balaam...........    115
1.  De giftige slangen en hare zinne-
beeldige beteekenis.......
    115
2.  De koperen slang en hare voorafbeel-
dende beteekenis........
    115
3.  Balaam, Profeet.......    116
Zes en dertigste Hoofddeel. — Dood
van Mozes..........    117
1.  Laatste handelingen van Mozes. .    117
2.  Zijn dood..........    118
3.  Mozes eene voorafbeelding van Jezus.    118
I 4. Gebed tot Mozes......
             119
Zeven en dertigste Hoofddeel. —
Josuë, eene voorafbeelding van
Christus...........    119
1.  De Bespieders bij Rahab.....    119
2.  Doortocht door den Jordaan ....    120
3.  Instorting der muren van Jericho . .    120
4.  Kracht van het Geloof. De roode koord
van Rahab..........    121
5.  Overwinningen en dood van Josuë.         121
6.  Beteekenis en voorafbeelding van Josuë.    122
Acht en dertigste Hoofddeel. — Be-
schrijving van het Beloofde land
    123
1.  Algemeene Beschrijving.....    123
2.  De Libanon en de Carmel ....    124
3.  Galilea...........    125
4.  Samaria en Judea.......    125
I Negen en dertigste Hoofddeel. —
De Rechters.........    126
1.  Beteekenis der twaalf Rechters . . .    )26
2.  Samson, eene voorafbeelding van Jezus.    127
3.  Samuël, eene voorafbeelding van Jo-
annes den Dooper.......
    129
j Veertigste Hoofddeel. — Het Ko-
ningschap. Saül. David en Go-
liath............    130
1.  Saül...........    130
2.  David, de herdersknaap . . .    130
3.  Zijn strijd met Goliath......    131
4.  Zinnebeeldige beteekenis van Saül,
David en Goliath .......
    132
j Een en veertigste Hoofddeel. —
Lij den en Beproevingen van Da-
vid. Zijne Verheerlijking . . .    133
1.  David, door koning Saül vervolgd. .    133
2.  Overwinning en Regeering van David.    134
Twee en veertigste Hoofddeel. —
David de Heilige Boeteling. . .    136
1.  Zonde van David.......    136
2.  Boete van David. Gebed vóór de H.
Biecht...........
    136
3.  David krijgt vergiffenis. Gebed na de
Biecht...........
    137
4.  David door zijnen zoon Absolon ver-
volgd............
    139
5.  Dood van Absolon.......    140
102
Rladi.
91
91
91
92
92
Zeven en twintigste Hoofddeel. — De
slaande Engel. Het Paaschlara .
1.  De tiende Plaag........
2.  Instelling van het Paasohfeest . . .
3.  De Heilige en vreeseliike nacht. .
4.  Jezus, het ware Paaschlam ....
Acht en twintigste Hoofddeel. — Uit-
tocht uit Egypte.......
1.  De wolk- en de vuurkolom ....
2.  De roode Zee.........
3.  Lofliederen van Mozes en Maria . .
4.  De doortocht door de roode Zee, eene
voorafbeelding van het H. Doopsel
Negen en twintigste Hoofddeel. —
Het Manna..........
1.  Het aardsche Manna ......
2.  Het bovenaardsch Manna in het aller-
heiligst Sacrament des Altaars . . .
3.  Water uit de Rots.......
Dertigste Hoofddeel. — De Wetge-
vingopSinaï.........
1.  De Tien geboden........
2.  Verbond van God met Israël . . .
3.  De joodsche en de christelijke Wet.
Het Oud en het Nieuw Verbond . .
4.  Het gouden Kalf........
Een en dertigste Hoofddeel. — Het
Tabernakel des Verbonds . . ,
1.  Voorbereidingen tot den bouw van het
Tabernakel..........
2.  Zijn vorm en heilig toebehooren . .
3.  Beteekenis van het Tabernakel voor
het Rijk van Christus......
Twee en dertigste Hoofddeel. — Het
Priesterschap der Israëlieten. .
1.  De stam van Levi.......
2.  De Priesters.........
3.  De Levieten.........
4.  De Hoogepriester. ...        ...
5.  Het Priesterschap van het Nieuwe
Testament..........
Drie en dertigste Hoofddeel. — De
eeredienst der Israëlieten . . .
1.  De verschillende Joodsche offeranden .
2.  Beteekenis der Joodsche offeranden. .
3.  Sabbath, Sabbathmaand, Sabbathjaar,
Jubeljaar..........
4.  De vier Joodsche Hoofdfeesten . . .
5.  De Pelgrimstocht naar Jerusalem . .
Vier en dertigste Hoofddeel. — De
40 jaren in de Woestijn.....
1.  De trouwelooze Bespieders ....
2.  Core, Dathan en Abiron.....
3.   Twijfel van Mozes.......
4.  Dood van Aaron........
Vijf en dertigste Hoofddeel. — De
koperen Slang. Voorzegging van
94
94
94
95
95
96
96
96
98
99
99
100
100
101
102
102
102
103
105
105
105
105
106
106
108
108
109
110
111
112
112
112
113
114
114
-ocr page 850-
808                                                                IN IIO U D.
Blsdi.
Blad;,.
3.  Geschiedenis van Judith.....154
4.  Eene voorafbeelding van Maria. . . 155
Acht en veertigste Hoofddeel. —
De scepter wordt van Juda ge-
nomen ............156
1.  Antiochus. De Macchabeërs. . . . 156
2.  Herodes...........157
Negen en veertigste Hoofddeel. —
De Profeten in het algemeen . . 157
Vijftigste Hoofddeel.— De Profeet
Isaias............159
Een en vijftigste Hoofddeel. — De
Profeet Jeremias.......162
T,wee en vijftigste Hoofddeel. — De
Profeet Ezechiël.......165
Drie en vijftigste Hoofddeel — De
Profeet Daniël........167
Vier en vijftigste Hoofddeel. — De
twaalf kleine Profeten.....171
Vijf en vijftigste Hoofddeel. — J e-
rusalem en het Joodsche volk ten
tijde der komst van Christus . . 175
1.  De dwingeland Herodes.....175
2.  De Tempel van Hcrodes.....176
3.  Beschrijving van de stad Jerusalem . 177
4.  De Opperpriesters, de Schriftgeleerden,
de Ouderlingen, de Phariseërs, de Sad-
duceërs, de Herodianen en de Tolle-
naars............179
Zes en vijftigste Hoofddeel. — Het
romeinsche Rijk ten tijde van
Christus...........181
1.  Het romeinsche Rijk. Keizer Augustus. 181
2.  Het godsdienstig verval. Bijgeloof. . 181
3.  Het zedelijk verval. Wellust en wreed-
heid............183
4.  De Keizers..........183
5.  De Slaven.........184
Zeven en vijftigste Hoofddeel. —
De volheid der Tijden.....188
Drie en veertigste Hoofddeel. —
Laatste levensdagen van David
Saloraon bouwt den Tempel.
141
den bouw van den
David voorzegt den
Voorbereiding tot
141
142
143
143
144
145
145
146
147
147
Tempel . . .
2.  Dood van David
Messias . . .
3.  Salomon bidt om Wijsheid .
4.  De bouwing van den Tempel
5.  De inwijding van den Tempel
Vier en veertigste Hoofddeel. -
Heerlijkheid en val van Saloraon
1.  Wijsheid van Salomon.....
2.  Rijkdom, Macht, Aanzien en vreed
zame Regeering van Salomon . .
3.  Salomon, een e voorafbeelding van Jezus
4.  Afval van Salomon
V ij f en veertigste Hoofddeel. —
Scheuring van het Kijk. Elias,
EliseusenJonas.......147
1.  Het Rijk van Israël en het Rijk van
Juda. — Vooral beeldende beteekenis
dezer scheuring........147
2.  Elias eene vooraf beelding van Christus. 148
3.  Eliseus geneest Naaman. — Vooraf-
beeldende beteekenis van dit Wonder. 149
4.  Jonas, eene vooraf beelding van Christus. 150
Zes en veertigste Hoofddeel. — De
assyrische en babylonische Ge-
vangenschap .........151
1.  Ondergang van het Rijk van Israël.
De Samaritanen. Tobias.....151
2.  Juda in de babylonische Gevangenschap.
Jeremias. Daniël........151
3.  Einde der babylonische Gevangenschap
en Terugkeer.........152
Zeven en veertigste Hoofddeel. —
Est her en Judith, voorafbeeld in-
gen van Maria ........153
1.  Geschiedenis van Esther.....153
2.  Eene voorafbeelding van Maria. . . 154
^om<>»-
Onmiddelljjke Voorbereiding tot de Komst van den Verlosser.
Bladi
190
191
192
192
Black.
Eerste Hoofddeel. — De H. Emeren-
tiana, MoedW van de H. Anna. . 189
1.  Vurig verlangen naar de komst van
den Verlosser.........189
2.  De Nakomelingen van David. . . . 190
3.  Het godvruchtig leven van de H. Maagd
Emerentiana . . . -.....
4. Vurig verlangen naar het ware Licht.
Tweede Hoofddeel. — Huwelijk van
de H. Emerentiana met Stollanus .
1.  De kluizenaars van den berg Carmel.
2.  Besluiteloosheid en eindelijk besluit van
-ocr page 851-
809
INHOUD.
llladt.
dracht van Maria.......219
1.  Joachim en Anna reizen met het H. kind
naar Jerusalem........219
2.  De plichten der Vaders, wier kind de
goede God tot den geestelijken staat of
het kloosterleven geroepen heeft. . . 220
3.  Hoe Maria in den Tempel wordt op-
gedragen ..........221
Tiende Hoofddeel\' — Het H. leven
van Maria gedurende haar verblijf
in den Tempel.........224
1.  Het werk van Maria in den Tempel . 224
2.  Hoe Maria in wetenschap en nuttige
kundigheden toenam......225
3.  Hoe Marie opgroeide in deugd en vol-
maaktheid..........226
4.  De Belofte van zuiverheid.....227
5.  De ware en valsche beschaving. . . 227
Elfde Hoofddeel. — De H. Maagd
staat hare ouders in hunnen dood bij.    229
1.  Joachim en Anna in hunnen ouden dag.    229
2.  De dood van den H. Joachim . . .    229
3.  De dood van de H. Moeder Anna. .    230
4.  Maria, de troosteres der stervenden. .    230
Twaalfde Hoofddeel. — Huwelijk
van de H. Maagd met Josef. . . . 232
1.  Maria vreest in de wereld terug te
keeren en het huwelijk aan te gaan . 232
2.  Hoe de H. Josef de Bruidegom van
Maria geworden is.......233
3.  Eene H. Bruiloft........233
4.  Waarom Maria, volgens Gods raadsbe-
sluit het huwelijk heeft aangegaan. . 235
Dertiende Hoofddeel. — Het H. le-
ven van Maria met Josef te Na-
zareth............236
1.  De maagdelijke zuiverheid der H. echt-
genooten...........236
2.  Hunne wederkeerige eerbiedvolle liefde. 237
3.  Het huiselijk leven.......237
4.  Jozef en Maria, voorbeelden der christe-
lijke echttelieden........233
Veertiende Hoofddeel. — Het ge-
heim der Menschwording van den
Zoon Gods..........239
1.  Wat het zeggen wil: De Zoon Gods
is mensch geworden.......239
2.  De waarachtige Godheid van den Ver-
losser der wereld........240
3.  De waarachtige menschheid van den
Verlosser der wereld......242
4.  De bezwaren, die men tegen de leer
over de menschwording van Gods Zoon
heeft ingebracht........242
5.  Waarom wilde de Zoon Gods mensch
worden........
         . . 244
Vijftiende Hoofddeel. — De Voor-
Bladi.
Emerentiana.........193
3. Onderrichting over de goddelijke Voor-
zienigheid..........194
Derde Hoofddeel. — Geboorte en
jeugd van de H. Anna, de Groot-
moeder van O. H. J. C......195
1.  Het leven van Emerentiana en Stol-
lanus.......... . 195
2.  Geboorte van de H. Anna na eene lange
onvruchtbaarheid harer ouders . . . 195
3.  Anna bij de Maagden in den Tempel
te Jerusalem.........196
4.  Dood van hare godvruchtige Moeder
Emerentiana . .
        ......107
5.  Onderrichting over de ware godsvrucht. 197
Vierde Hoofddeel. — Huwelijk van
de H. Anna met Joachim . . . . 199
1.  Het heilig leven der Ouders van Maria
en bijzonder de deugden van de H.
Moeder Anna.........199
2.  Hare zware beproeving......200
Vijfde Hoofddeel. — Joachim en
Anna verkrijgen den zegen der
belofte............202
1.  De genadevolle beproeving van Joa-
chim en Anna.........202
2.  De blijde terugkomst naar de geboorte-
plaats............203
3.  Onderrichting over de voortreffelijkheid
van het geduld......\' . . 203
Zesde Hoofddeel. — De Onbevlekte
Ontvangenis van Maria . . . . 205
1.  Het genadevolle oogenblik.....205
2.  De alles overtreffende schoonheid der
ziel van Maria........206
3.  De heerlijkheid van hare Onbevlekte
Ontvangenis en de oorzaak dier won-
derbare vlekkeloosheid......206
•4. De geschiedenis van het Feest der On-
bevlekte Ontvangenis......208
5.  Onderrichting over de hooge waardig-
heid van de onschuld des Doopsels . 209
6.  De vernieuwing der H. Doopbeloften 210
Zevende Hoofddeel. — De geboorte
der Allerheiligste Maagd Maria.    211
1.  De dagen der verwachting ....    211
2.  De dag der genade .        .....    212
3.  Het geboortefeest van Maria. . . .    213
Achtste Hoofddeel — De H. Maagd
ontvangt den naam van Maria. . 215
1.  Gevoelens der H. Kerkleeraars over de
beteekenis en de wonderbare kracht
van den H. Naam van Maria . . . 215
2.  Verklaring van den H. Naam van Maria
en van zijne geheimvolle kracht . . 217
3.  Het feest van den H. Naam van Maria. 217
Negende Hoofddeel. — De Op-
-ocr page 852-
INHOUD.
810
Bladr.
geboorte van den H. Joannes den Dooper. 261
2.  Het bezoek van Maria aan hare H.
Nicht Elisabeth........263
3.  De geboorte van den H. Joannes den
Dooper ....
        ......267
Negentiende Hoofddeel. — Zware
beproeving van den H. Josef . . 268
1.  De droefheid van den H. Josef. . . 268
2.  Waarom Maria hem de ware toedracht
der zaak niet heeft medegedeeld . . 269
3.  Waarom de goede God eene zoo zware
beproeving over zijn trouwen dienaar
liet komen..........270
4.  Waarin de rechtvaardigheid van den
H. Josef bestond........271
5.  Hoe de H. Josef van de droefheid ver-
lost en met hemelschen troost vervuld
werd........., . . 271
Twintigste Hoofddeel. — De ver-
hevene waardigheid en wonder-
lijke macht van den H. Josef . . 272
1.  De H. Josef, de Bruidegom van Maria. 272
2.  De H. Josef, de „Vader" van den Ver-
losser der wereld........273
3.  De H. Josef in de heerlijkheid des
hemels...........274
4.  De H. Josef, onze voorspreker . . . 274
5.  De H. Josef, ons voorbeeld .... 275
>* .----------------
Bladi.
bereiding van Maria op het Ge-
heim derMenschwording van den
Zoon Gods — en onze Voorberei-
dingindenAdvent......246
1.  De Voorbereiding van Maria . . . 246
2.  De H. Advent.........247
Zestiende Hoofddeel. — De Groete-
nisvandenEngel.......    250
1.  De Aartsengel Gabriël......    250
2.  „Wees gegroet"........    251
3.   „Gij zijt vol van Genade\'\' ....    252
4.   „De Heer is met u, en gezegend zijt
gij boven alle vrouwen".....    253
5.  De Heerlijke belofte van den Engel .    255
6.   De wonderbare wijze waarop deze be-
lofte vervuld zou worden.....
    256
Zeventiende Hoofddeel. — Het ant-
woordvan Maria.......257
1.  Hoezeer Maria op den groet van den
Engel ontstelde.........257
2.   „Hoe zal dit geschieden?" .... 258
3.  „Zie, de dienstmaagd des Heeren: mij
geschiede naar Uw woord.....2511
4.  Het Ave Mariaklokje en het Feest der
Boodschap van Maria......251*
Achttiende Hoofddeel. — Het be-
zoekvanMaria ........261
1. De Aartsengel Gabriël boodschapt de
--------------------- » >ic;
DERDE DEEL.
Geboorte, Kindsheid en Jongelingsjaren van Jezus Christus.
Bind/..
Eerste Hoofddeel. — Maria en Jo-
sef reizen naar Bethlehem . . .    281
1.  Bethlehem..........    281
2.  Aanleiding tot de reis......    282
3.  Van Nazareth naar Bethlehem . . .    283
4.  De aankomst in de stad van David .    285
5.   Overgeving aan den goddelijken wil .    285
Tweede Hoofddeel. — Maria en Jo-
sefvinden in Bethlehem geen on-
derkomen ..........287
1.  De hardvochtigheid der inwoners van
\' Bethlehem ..........    287
2.  De stal te Bethlehem......    288
3.  De waarde der H. armoede ....    288
Derde Hoofddeel. — De geboorte
van onzen Zaligmaker Jezus
Christus...........291
1. De stemming van Maria vóór de ge-
boorte van haar goddelijk kind. . . 291
Bladt.
2.  Het heilig uur.........    291
3.  De Hulde, die Maria en Josef hetpas-
geboren kind brachten......
    291
4.  Overweging voor de kribbe ....    292
5.  De geestelijke geboorte van Jezus Chris-
tus in het hart van den mensch . .    293
6.  Godvruchtige begroeting van het kin-
deken Jezus.........
    294
Vierde Hoofddeel. — Overweging
over eenige merkwaardige bijzon*
derheden bij de geboorte van on-
zen lieven Heer en Zaligmaker .    295
1.  Op de reis.........;    295
2.  In den stal..........    295
3.  In de kribbe.........    296
4.  Het oogenblik der geboorte van Christus    296
5.  Het jaar...........    296
6.  De maand..........    296
7.  De dag...........    297
-ocr page 853-
INHOUD.                                                                811
Bladx.
297
298
298
Bladi.
6. Anna...........325
Elfde Hoofddeel. — De vlucht naar
Egypteendemoordder onnoozele
kinderen van Bethlehem. . . . 326
1.  De vermaning van den Engel om te
vluchten...........326
2.   Waarom naar Egypte?.....327
3.  De reis door het Joodsche Land en door
de Woestijn.........328
4.   De Kindermoord........329
Twaalfde Hoofddeel. — Won der-
lij ke voorvallen op de vlucht naar
Egypte...........331
Dertiende Hoofddeel. — Het ver-
blijf der H. Familie in Egypte . 333
1.   Vreugde en lijden der H. Familie in
de dagen hunner bannelicgschap . . 33.3
2.  De troost der christelijke zielen gedu-
rende hun bamielingschap uit het ware
vaderland..........335
Veertiende Hoofddoel. — Terug-
keer van de H. Familie uit Egypte
    336
1.  De Boodschap des Engels. .         . .    336
2.  De terugreis.........    337
3.  De H. Familie komt weder in haar
vaderland terug........
    338
4.  Het verlangen naar ons waar vaderland. 331)
Vijftiende Hoofddeel. — De was-
dom van het kind Jezus .... 340
1.  De twee naturen in Christus en dege-
lijktijdige ontwikkeling zijner mensche-
lijke krachten.........340
2.  De vreugde der ouders van Jezus over
den wasdom van het kind Jezus . .341
3.  Hoe de mensch altoos naar volmaakt-
heid moet streven.......342
Zestiende Hoofddeel. — De twaalf*
jarige Jezus in den Tempel. .. . 344
1.  De Bedevaart naar Jerusalem . . . 344
2.  Hoe Maria en Jozef het kind Jezus
verloren en gezocht hebben .... 346
3.  Het kind Jezus en de Schriftgeleerden
in den Tempel ........34^
4.  Hoe Maria en Jozef het kind Jezus op
den derden dag in den Tempel hebben
teruggevonden.........350
Zeventiende Hoofddeel. — De H. Fa-
milie te Nazareth. Dood van den
H. Josef...........    352
1.  De trouwe Vader.......    352
2.  De beminnelijke Moeder.....    354
3.  De gehoorzame Zoon......    355
8. Het uur...........
Vijfde Hoofddeel. — Wonderlijke
gebeurtenissen in den H. Nacht .
1.  De Hulde des hemels: de Engelen .
2.  De Hulde der aarde: de godvruchtige
Herders .
        .........
3.  De Hulde der rechtvaardigen in het
voorgehorgte der hel......
4.  De Hulde der redelooze schepselen .
5.   De Hulde, die de hel aan het kinde-
ken Jezus betuigen moest.....
Zesde Hoofddeel. —Het christelijk
Feest van Kerstmis......
1.  In de kerk .........
2.  In den huiselijken kring.....
Zevende Hoofddeel. — Het god de-
lijk kindeken wordt besneden en
Jezus genaamd........
1. De Besnijdenis en waarom het kindeken
Jezus zich daaraan wilde onderwerpen.
2 De H. Naam Jezus. Beteekenis, zoe-
tigheid en wonderbare kracht van dezen
Naam...........
3.  De beteekenis van het Nieuwe jaar .
Achtste Hoofddeel. — De wonder-
bare roeping der drie Wijze K o-
298
300
301
301
302
302
304
305
305
307
300
311
311
ingen uit het Oosten
1.  De ster der belofte.......
2.  De H. drie koningen begeven zich op
reis............
3.  Herodes en de Joodsche llaad . .
4.  Het H. driekoningenfeest of Epiphanie.
Negende Hoofddeel. — Hoe de H.
Driekoningen het kindje Jezus
gevonden en aanbeden hebben.
1.  Hoe de koningen bij den stal te Beth-
lehem kwamen en zich tot de aanbid-
ding van den Zaligmaker voorbereidden.
2.  De Hulde bij de kribbe.....
3.  De drievoudige Offerande.....
4.  De terugkeer der drie koningen.
5.  Toepassing en godvruchtige opwekking.
Tiende Hoofddeel. — Het kindje
Jezus wordt in den Tempel ge-
bracht. (De zuivering van Maria of\'
Lichtmis.)
...........
1.  De wet der Opdracht in den Tempel
en der zuivering........
2.  Van Bethlehem naar Jerusalem. . .
3.  Het zuiveringsofter van Maria. De in-
zegening der Kraamvrouwen. . . .
4.  De opoffering van Christus in den Tempel
5.  Siraeon (de Lic/dmis)......
312
313
314
;;i5
315
316
317
318
318
320
320
321
322
322
323
-ocr page 854-
812                                                               INHOUD.
VIERDE DEEL.
Jezus in z y 11 Heilig Leerambt.
liladi.
Blad*.
I. Onnii ddellijke Voorbereiding.
Eerste Hoofddeel. — De boetpre-
diking van den H. Joannesaande
Jordaan...........359
1.  De boetprediking........361
2.  Het Doopsel van Joannes.....362
3.  De heenwijzing van Joannes op Christus 362
Tweede Hoofddeel. —Het Doopsel
van Jezus Christus......363
Derde Hoofddeel. — Jezus vast
veertig dagen lang in de woestijn,
en wordt door den duivel bekoord 365
Vierde Hoofddeel. — Het getuige-
nis van den H. Joannes den D o o-
per. De eerste Leerlingen van
Jezus Christus........368
1.  Wat Joannes van zich zelven, en wat
hij van Christus getuigt.....368
2.  Andreas en Simon Petrus, Philippus
en Nathanaël komen bij den Zaligmaker. 369
Vijfde Hoofddeel. — Jezus op de
bruil oft te Cana in Galilea over de
wonderen van Jezus Christus. . 370
II. De lecriiigen eu werken van Jezus Christus van het
eerste Paaschfeest na zijnen Doop in de Jordaan
tot aan liet tweede Paaschfeest.
Zesde Hoofddeel. — Jezus op het
Paaschfeest te Jerusalem. Hij
drijft de koopers en verkoopers
uit den Tempel, onderwijst N i c o-
demus, ontvangt wederom getui-
genis van Joannes den Dooper.
De gevangenneming van Joannes. 374
1.   Jezus drijft de koopers en verkoopers
uit den Tempel........374
2.  Jezus voorzegt zijnen dood en zijne
verrijzenis. — De voorzeggingen van
Jezus............375
3.  Jezus en Nicodemus......375
4.  Herhaald getuigenis van Joannes over
Christus...........376
5.  Joannes wordt in de gevangenis ge-
worpen . y..........377
Zevende Hoofddeel. — Jezus en de
Samaritaansche vrouw aan de
bron van Jacob........378
Achtste Hoofd deel. — Deeerste pre-
diking van Jezus Christus in
zijne Vaderstad Nazareth. Hijge*
neest den zoon van den konink-
lijkenbediendeteCapharnaumen
herhaalt de roeping der eerste
leerlingen. Wondere genezingen.
1.  Jezus in de Synagoog te Nazareth .
2.  Capharnaum, het gewoon verblijf van
Christus...........
3.  De koninklijke bediende te Capharnaum.
4.  Petrus en Andreas, Jacobus en Joannes.
5.  Genezing van den bezetene in de
Synagoog te Capharnaum.....
6.  Genezing van de schoonmoeder van
Petrus...........
7.  Jezus leerten geneest door geheel Galilea
Negende Hoofddeel. — De wonder*
lijke vischvangst.......
Tiende Hoofddeel. — De lamme.
Mattheus, de tollenaar. Overhet
vasten............
1.  De genezing van den lamme . . .
2.  Jezus roept Mattheus en eet met tolle-
naars en zondaars.......
3.  Over het vasten. De nieuwe vlek op
het oud kleed.........
381
381
382
382
383
383
384
384
385
385
387
388
389
III. De lecriugen en daden van Jezus Christus van het
tweede Paaschfeest na zijnen Doop in de Jordaan
tot aan het derde Paaschfeest.
Elfde Hoofddeel. — Genezing van
den zieke in het bad van Beth-
saïda. Jezus openbaart zijne heer-
lijkheid als Zone Gods en des
menschen..........390
1.  Genezing van den zieke.....390
2.  Het getuigenis van Christus. . . . 391
Twaalfde Hoofddeel. — De leerlin-
gen van Christus plukken en
wrijven koorenaren op den Sab-
bath. Verschillende genezingen
van zieken..........393
1.  Jezus verdedigt zijne leerlingen tegen
het verwijt van Sabbathschennis Over
de ongeoorloofde werken op Zondagen. . 393
2.  Jezus geneest op den Sabbath den zie-
ke met de verdorde hand.....394
3.  Menigvuldige wouderen van Christus . 324
Dertiende Hoofddeel. — Ho.e Chris»
-ocr page 855-
813
INHOUD.
BMl,
Joden............413
1.  De leerlingen van Joannes vragen Jezus
of Hij de Messias is .... . .    414
2.  Jezus verheerlijkt Joannes.....    414
3.  Jezus beschuldigt het ongeloof der Joden    415
Achttiende Hoofddeel. — De be-
keering van de H. Maria Magda-
lena.............416
Negentiende Hoofddeel. — Gene-
zing van een bezetene, die blind
en stom is. De lasteringen en het
ongeloof der Phariseërs, eene
zonde tegen den H. Geest. . . . 419
Twintigste Hoofddeel. — De Moe-
der en de broeders van Jezus. De
bovennatuurlijke familiekring
van den Verlosser der wereld. . 421
Een en twintigste Hoofddeel. — De
Scheepsprediking.......421
1.  De kiem en het begin der Kerk. De
gelijkenis van het zaad op goede en
slechte aarde.........422
2.  De bestemming van de Kerk. De ge-
lijkenis van het licht op den kandelaar. 423
3.  De onafgebroken wasdom der Kerk.
De gelijkenis van het opgroeiend zaad,
van het goed zaad en van het onkruid,
van het zaadkorreltje en van den zuur-
deesem...........424
4.  De waardigheid der Kerk. De gelijke-
nis van den schat in den akker en van
de paarlen..........425
5.  Het einde van Gods Kerk op aarde.
De gelijkenis van de goede en slechte
visschen...........425
Twee en twintigste Hoofddeel. —
De storm opZee........426
Drie en twintigste Hoofddeel. —
De twee bezetenen in het land
der Gerazeners........427
Vier en twintigste Hoofddeel. —
Jezus geneest de bloedv loeiende
vrouw en verwekt de dochter
van Jaïrus van den dood .... 42\'J
Vijf en twintigste Hoofddeel. —
Genezing van tweeblinden en. een
bezetene, die stom was. Her-
haald optreden van Jezus Chris-
tus in zijne vaderstad .Nazareth. 431
Zes en twintigste Hoofddeel. — De
onthoofding van Joannes. . . . 433
Zeven en twintigste Hoofddeel. __
Jezus spijst 5000 menschen op
wonderlijke wijze . .
        .... 434
Acht en twintigste Hoofddeel. __
Jezus wandelt op het meer en ge-
biedt ten tweeden male den storm.
Blidt.
tus de twaalf Apostelen uitkiest
en hun heilzame vermaningen
geeft............395
1.  De verkiezing der twaalf Apostelen.
Het H. twaalftal........395
2.  Vermaning aan de Apostelen. De plich-
ten van de priesters, en de plichten
der geloovigen tegenover de priesters. 396
Veertiende Hoofddeel. — De berg-
rede.............399
1.  De bergrede in \'t algemeen, en de ge-
loofwaardigheid van haar inhoud be-
wezen door de wonderraacht van den
Leeraar...........3!>9
2.  De acht Zaligheden.......400
3.  Het viervoudig Wee over de „gelukkige\'\'
zondaars...........401
4.  Het zout der aarde en het licht der
wereld...........401
5.  Christus behoudt de wet van het Oud
Testament en volmaakt ze ... . 401
6.  De hoogachting voor de waardigheid
van iedeven mensch in het bijzonder . 401
7.  De heiligheid en onverbreekbaarheid
van het huwelijk........402
8.  Over het zweren en de eenvoudigheid
in gesprekken.........403
9.  Het recht en de liefde......403
10.  De liefde der vijanden. De bovenna-
tuurlijke beweegreden der christelijke
liefde............
    403
11.  Over het geven van aalmoezen . . .    404
12.  Over het gebed. Het „Onze Vader".    404
13.  Over het vasten........    406
14.  Over de armoede in geest en het ver-
trouwen op God........
    406
15.  Over de muggenzifting.....• .    407
16.  Over het mondgebed......    408
17.  Over den smullen en breeden weg. .    408
18.  Over de valsche Profeten en de ware
dienaars van Christus......408
19.  Over het huis, dat op de rots — en
over het huis, dat op het zand ge-
bouwd is..........409
20.  De leerwijze van Christus en die der
Schriftgeleerden........409
Vijftiende Hoofddeel. — Jezus ge-
neest den melaatsche en den
knecht van den hoofdman te Ca-
pnarnaum . . . . ......410
1.  De melaatsche.........410
2.  De knecht van den hoofdman ... 411
Zestiende Hoofddeel. —Jezus ver-
wekt den jongeling te Naïm . . 412
Zeventiende Hoofddeel. — De wer-
ken van Christus. De grootheid
vanJoannes en het ongeloof der
-ocr page 856-
8H                                                               INHOUD.
Bladz.
grootmoedige verschooning, het
vermijden van ergernissen, de
broederlijke berisping en het
schenken van vergiffenis aan . . 455
1.  Kinderlijkheid.........455
2.  Edelmoedigheid en verschooning. . . 455
.\'5. Ergernissen..........456
4.  De waarde eener ziel......457
5.  Broederlijke terechtwijzing. De kerke-
lijke straftnacht........457
6.  Verzoenlijkheid. De hartvochtige dienst-
knecht...........457
Zeven en dertigste Hoofddeel. —
Jezus wordt van de Samaritanen
niet opgenomen. De christelijke
volmaaktheid. De 72 leerlingen . 459
1.  De onberaden ijver van Joannes en
Jacobus...........459
2.  De bepaalde navolging van het arm
leven van Jezus........459
3.  De uitzending der 72 leerlingen. . . 460
4.  De terugkomst der 72 leerlingen . . 460
Acht en dertigste Hoofddeel. —De
barmhartige Samaritaan. De
zorgvuldige Martha......461
Negen en dertigste Hoofddeel. —
Hot gebed het „onze Vader\'\'. . . 463
Veertigste Hoofddeel. — Genezing
van een bezetene. Laster der Jo-
den. De lof van Maria uit den
mond eener vrouw van het volk.
Berisping tegen het ongeloof der
Joden, tegen de schijnheiligheid
der Phariseërs en Schrift geleer-
den ......*......464
1.  De laster der Joden tegen Christus,
naar aanleiding der genezing van een
bezetene...........464
2.  De lof van Maria........465
3.  Het ongeloof der Joden, vergeleken
met het geloof der Ninivieten en der
koningin van Saba. Het teeken van
Jonas, het licht van het lichaam . . 466
4.  De schijnheiligheid der Phariseërs en
Schriftgeleerden........467
Een en veertigste Hoofddeel. — Ver-
schillende gedragsregelen voor
de leerlingen van Jezus. De ver-
achting der aardsche goederen en
de werkzaamheid.......468
1.  Vermijdingvanhuichelarij. Standvastig-
heid in de vervolgingen.....46<S
2.  De verachting der aardsche goederen.
De verdeeling der erfenis. De gelijkenis
van den rijken mensen, wiens hoop te
schande gemaakt wordt. De kommervolle
zorg voor klecding en voedsel .... 469
BI«dr.
Ook Petrus wandelt op het meer. 437
Negen en twintigste Hoofddeel. —
Jezus het brood des levens. Be-
lofte van het H. Sacrament des
Altaars...........4:50
IV. Dr lecringen en werken va» Jezus Christus van het
derrie l\'nasehfeest na zijnen Doop in de Jordaan,
tot het tierde Paasehfeest d. i. lot aan de
lijdensweek.
Dertigste Hoofddeel. — Over de
bloot uiterlijke, wettelijke zui-
verheid, en over de zuiverheid
des harten. Wat beteekent: „Wat
den mond ingaat, besmet den
men se h niet.\'\'. .
        ......44.\')
Een en dertigste Hoofddeel. —
Jezus geneest de dochter eener
Chananeesche vrouw en een doof-
storamen: „Epheta."......445
Twee en dertigste Hoofddeel. —
Jezus spijst 4000 man met zeven
brooden, en maakt den blinde te
Bet hs ai da ziende .
        .....447
1.  "De wondervolle vermeerdering der zeven
brooden...........447
2.  Het teeken van den hemel en het tee-
ken van Jonas........448
;». De kleingeloovigheid der leerlingen . 448
4. Trapsgewijze genezing van den blinde
te Bethsaïda........449
Drie en dertigste Hoofddeel. —
Christus en Petrus. De christe-
lijke zelfverloochening en de be-
lijdenis van Christus.....449
1.  Petrus ontvangt de sleutels des he-
roels. — Het pausdom......449
2.  Petrus kan het gelieim van hetlijdens-
offer van Christus niet begrijpen . . 450
.\'i. De zelfverloochening en de kloekmoe-
dige belijdenis van Christus .... 451
Vier en dertigste Hoofddeel. — De
Verheerlijking van Christus . . 451
Vijf en dertigste Hoofddeel. — De
genezing van den maanzieken
jongeling. De belastingspenning. 453
1.  De bezeten maanzieke, een beeld des
hartstochts......... . 453
2.   Jezus voorzegt op nieuw zijn bitter
lijden en dood en zijne verrijzenis . . 454
3.  Jezus betaalt voor zich en voor Petrus
de tempelschatting.......454
Zes en dertigste Hoofddeel. — Je-
zus noemt de kinderen gelukkig,
en prijst de ootmoedigheid, de
-ocr page 857-
IN NOU I).
815
Itla-lx. i
illatfi.
482
dienstknechten.........
Vijf en veertigste Hoofddeel. —
Jezus op het looverhuttenfeest te
Jerusalem..........
1.  Jezus reist buiten weten van zijne ver-
wandten naar het loofhuttenfeest te
Jerusalem..........
2.  Hij leeraart in den tempel
3.  Christus is de afgezant van den eeuwigen
Vader ...........
4.   De Phariseërs en Opperpriesters trach-
ten Jezus gevangen te nemen
5.   Nicodemus verdedigt Jezus en wordt
beschimpt. Het ongeloof der grooten.
Zes en veertigste Hoofddeel. —
De overspelige vrouw. Jezus leert
wederom in den tempel. De Joden
willen Hemsteenigen.....
1.  Er wordt eene overspelige vrouw voor
Jezus gebracht, en door Hem bego-
nadigd...........
2.  Jezus is het licht der wereld en degene
van wien de Vader getuigt ....
3.  Jezus spreekt van zijn heengaan. Da
Phariseërs zullen in hunne zonden
sterven...........
4.   Kinderen van Abraham. Kinderen Gods
en kinderen des duivels.....
5.  De Joden willen Jezus steenigen, om-
dat Hij zich boven Abraham stelt.
Zeven en veertigste Hoofddeel. —
Genezing van den blindgeborene
op den Sabbath. Jezus, de goede
herder.
         .              .......
1.  De blinde wordt genezen.....
2.   De Phariseërs stellen daarover een on-
derzoek in ..........
3.   De blindgeboren ziet Jezus, en aan-
bidt Hem, als den Zone Gods; doch
de zienden d. i. de Phariseërs worden
blind............
4.   De goede herder en de huurling. De
geschiedenis van den Zoon des Konings,
die het verloren schaapje opzocht .
Acht en veertigste Hoofddeel. —
De 10 melaatse hen. De weder
komst des Heer en. Het volhar-
dend en ootmoedig gebed. Christus
op het feest der tem pel wij ding te
Jerusalem..........
1.  Jezus geneest 10 melaatsehen         . .
2.  Hij spreekt over zijne komst ten oordeel.
3.   Parabel van den goddeloo^en rechter.
Kracht van het volhardend gebed . .
4.  Parabel van den Phariseër en den Tolle-
naar in den tempel. Het ootmoedig
gebed............
103
3. De waakzaamheid op den dag des oor-
deels. De waakzame en lichtzinnige
dienstknecht . .         ......
Twee en veertigste Hoofddeel. —
Vermaning tot boetvaardigheid.
Gelijkenis van den Vijgenboom,
van het zaadkorreltje en van den
zuurdeesem. Genezing eener in-
eengebogene vrouw. Het getal der
verworpelingen. Ondergang van
Jeru8alem......
         . .
1.  Het ongeluk der onboetvaardigen. IV
onvruchtbare vijgenboom . . . .
2.   De ineengebogene vrouw, een beeld van
den zondaar .........
3.   De gelijkenis van liet zaadkorreltje en
van den zuurdeesem. .
         ....
4.   Het klein getal van uitverkorenen. De
dag des oordeels .
         ......
5.   De vos, Herodes. De ondergang van
Jerusalem..........
Drie en veertigste Hoofddeel. —
Jezus geneest een waterzuchtigu
op den Sabbath, en predikt z e 1 f-
vernedering en barmhartigheid.
Verscheidene gelijkenissen.
1.  De waterzuchtige. De huichelarij der
Phariseërs met betrekking tot het hei-
ligen van den Sabbath......
2.   De hoogmoed der Phariseërs met be-
trekking tot de hoogste plaatsen bij de
maaltijden..........
3.   Het eigenbelang der Phariseërs bij hot
noodigen ter maaltijden......
4.  De gelijkenis van liet groot avondmaal.
De verwerping der Phariseërs
5.   De christelijke volmaaktheid. Gelijkenis
van den ondernomen oorlog en van den
begonnen torenbouw......
6.   De gelijkenis van liet verdoold schaap
en van het verloren drachme
7.   De gelijkenis van den verloren zoon .
8.   De gelijkenis van den onrechtvaardigen
rentmeester..........
Vier en veertigste Hoofddeel. —
De parabel van den rijken vrek
en den armen Lazarus. De echt-
scheiding en de ongehuwde staat.
Verschillende christelijke onder-
richtingen ..........
1.   De rijke vrek en de arme Lazarus
2.   De echtscheiding De onverbreekbaar-
heid van het christelijk huwelijk . .
3.   De drie soorten van den ongehuwden
staat............
4.   De ergernissen. De verzoenlijkheid. De
kracht des geloof». Wij zijn nuttelooze
470
483
483
484
484
484
485
48 7
4*7
487
488
488
48\'. I
i
471   |
471
472
472  i
473
474
474
474
474
475
475
47f>
476
477
478
4!»0
490
490
491
492
496
496
497
498
480
480
481
482
498
-ocr page 858-
816                                                                      INHOUD.
Blndz.
4. De Joden besluiten den dood van Jezus.
Jezus onttrekt zich aan hunne lagen. 50f>
Een en vijftigste Hoofddeel. —
Christus voorzegt zijn bitter lij-
den en dood. Het hoovaardig ver-
langen derbeidezonen van Z e b e-
deus.............505
Twee en vijftigste Hoofddeel. —
De wonderwerken van Christus
bij Jericho vóór den aanvang van
delijdensweek. .
         .....507
1.  Christus geneest een blinde voor de
poort van Jericho.......507
2.  Zacheus, de tollenaar......507
3.  De parabel van de tien dienstknechten. 50H
4.   Bij zijn vertrek van Jericho geneest
Jezus twee blinden.......509
Drie en vijftigste Hoofddeel. —
Jezus op den maaltijd te Betha-
nië, in liet huis van Simon, den
melaatsche. Jlaria Jlagdalena
zalft de voeten van Jezus. Judas
is daarover geërgerd......510
Blad».
5. Christus leert op het leest der tempel-
wijding te Jerusalera zijne eenheid van
wezen met den Vader. De Joden willen
Hem steenigen.........499
Negen en veertigste Hoofddeel. —
Jezus, de kindervriend. De ver-
eischten en de loon der getrouwe
navolging van Christus . .
         . 500
1.  Jezus zegent de kinderen.....500
2.   De christelijke rechtvaardigheid. . . 500
3.  De christelijke volmaaktheid en de vrij-
willige armoede. De genade van staat,
die voor de rijken noodzakelijk is . . 501
4.  Het loon der getrouwe navolging van
Christus...........501
5.  De werklieden in den wijngaard, die
op verschillende uren geroepen werden. 502
Vijftigste Hoofddeel. — Jezus ver-
wekt Lazarus uit het graf. De
Joden maken het besluit om .Te-
zus te dooden.........503
1.  Lazarus is ziek en sterft.....503
2.  Jezus bij ilartha en Maria .... 503
8. Jezus verwekt Lazarus......504
-^^A3<^>C9G<5^i^s^*~-
De Lydoiisweek onzes Heeren, Jezus Christus.
Blacli.
1.  De voorbereiding tot den intocht . . 524
2.   De plechtige intocht.......525
3.   Christus weent over Jerusalem. . . 527
4.  Christus in den tempel De Schriftge-
leerden worden boos over het Hosanna
roepen der kinderen.......528
5.  De heidenen wenschen Jezus te zien.
De wonderlijke stem van den hemel
6.  Christus leert in den tempel en gaat
\'s avonds naar Bethanië.....530
Derde Hoofddeel. — Christus keert
naar Jerusalem terug. De on-
vruchtbare vijgeboom. De k o o-
pers en verkoopers in den tem-
pel. (Maandag).........532
1.  Christus vloekt den onvruchtbaren
vijgeboom..........532
2.  Christus drijft de koopers en verkoopers
uit den tempel........533
Vierde Hoofddeel. — Over de
kracht des geloofs. Christus strijdt
tegen de Phariseërs. (Dinsdag). . 534
Bladi.
Eerste Hoofddeel. — De goede week
en het 1 ij den van onzen lieven
Zaligmaker in het algemeen .
         515
1.  De scheppingsweek en de lijdensweek. 515
2.  De beteekenis van het woord Goede-
week............516
3.  De christelijke plechtigheid van de
Goedeweek..........516
4.  De grootheid van het bitter lijden van
Jezus Christus in \'t algemeen . . . 517
ö. De diepe smart, die Hij om dit lijden
ondervond..........518
6.  Het groot nut, dikwijls de geschiedenis
van het lijden onzes Heeren te over-
wegen...........519
7.   Geschiedenis en beteekenis van de H.
oefening van den kruisweg .... 520
8.  Reeks vari gebeurtenissen op iederen
dag van de lijdensweek.....521
Tweede Hoofddeel. — De plechtige
intocht van Christus in de stad
rusalem {Palmzondag).....523
-ocr page 859-
817
INHOUD.
BUdi.
Judas de Iscariother. Jezus\' af-
scheid van Maria. (Woensdag) . . . 577
1.  De leden van den Hoogenraad nemen
het besluit, Jezus met list te vangen
en om het leven te brengen .... 577
2.  De trouwelooze Judas biedt zich aan,
hun zijnen Heer en Meester te leveren. 578
3.  Jezus maakt aan zijne allerliefste Moe-
der zijn bitter lijden en dood bekend
en neemt van haar afscheid .... 581
Negende Hoofddeel. — Jezus op het
laatste avondmaal. (Donderdag) . . 583
1.   De kerkelijke plechtigheid van Witten-
Donderdag..........584
2.  De toebereiding en het eten van het
Paaschlam..........585
3.  De voetwassching.......586
4.  De instelling van het H. Sacrament
des Altaars..........589
5.  Jezus voorzegt het verraad van Judas. 491
G. De afscheidsrede van Jezus. Wie de
grootste is onder de leerlingen . . . 593
7.  De afscheidsrede van Jezus. Vervolg.
Christus voorzegt de verloochening van
Petrus......... . 594
8.  De afscheidsrede van Jezus. Vervolg.
De vier vertroostingen......595
Tiende Hoofddeel. — De rede van
Jezus op den weg naar den 01 ij f-
berg (Donderdag)........598
1.  Christus is de ware wijnstok, de leer-
lingen zijn de ranken......598
2.  Over de oorzaak der innige gemeen-
schap van Jezus met de zijnen, of over
de liefde...........599
3.  Strijd en overwinning. Christus voor-
zegt de vervolgingen, die over zijne
leerlingen zullen komen, en hunne
overwinning in den H. Geest . . . 599
4.  Droefheid en vreugde. Christus voor-
zegt zijn verscheiden, — en de heer-
lijke vruchten van hetzelve .... 602
5.  Nacht en morgen. Christus voorzegt
den val en het opstaan der Apostelen 60.\')
Elfde Hoofddeel. — Het hoogpries-
terlhk gebed onzes Heeren . . . 603
Twaalfde Hoofddeel. — Christus
in den hof van 01 ij ven.....605
1.  De doodsangst, het drievoudig gebed,
de Engel der vertroosting.....    606
2.  De Judaskus.........    610
3.  De gevangeneming van Jezus . . .    612
Dertiende Hoofddeel. — De Lijdens-
nacht van Donderdag op Vrijdag . 615
1. De lijdensweg van den gevangen en
gebonden Zaligmaker uit den hof van
Olijven naar de stad Jerusalem. . . 615
Bl.di.
1.  Over de kracht des geloofs .... 535
2.  Over de volmacht van Christus en die
van Joannes den Dooper.....535
3.  Gelijkenis van de twee zonen, die de
vader in den wijnberg gezonden had . 536
4.  Gelijkenis van den wijngaard en van
den ontrouwen wijngaardenier . . . 536
5.  Gelijkenis van de bruiloft en van de
roekelooze gasten........539
Vijlde Hoofddeel. — De Cijnspen-
ning. Het ander leven. Het groot-
ste gebod. Jezus beschaamt en
veroordeelt de Phariseërs en
Schriftgeleerden. (Din/dag). . . . 541
1.  De Cijnspenning. Over de plichten
jegens de wereldlijke overheid . . . 541
2.  Gesprek van Christus met de Saddu-
ceërs over de verrijzenis en het ander
leven............544
3.  Het grootste gebod in de wet . . . 545
4.  Jezus, Zoon van David en Zoon van
God............ 548
5.  Het achtmalig wee van Christus over
de Phariseërs en Schriftgeleerden . . 549
Zesde Hoofddeel — De weduwe bij
de offerkast. Het gericht over
Jerusalem en het algemeen oor-
deel. (Dinsdag).........552
1.  Het offer der weduwe......552
2.  Christus voorzegt de verwoesting van
den tempel (dien keizer Juliaan de
apostaat later weder wilde opbouwen). 554
3.  De zes teekenen en voorboden van de
verwoesting van Jerusalem en van het
algemeen oordeel........555
4.  De voorzegging over de verwoesting
van Jerusalem........557
5.  De voorzegging over het eindederwereld.
Het algemeen oordeel......552
Zevende Hoofddeel. — Over het be-
reid zijn op de tweede komst van
Christus en tot den dag des oor-
deels. Over de scheiding der goe.
den en kwaden. De zeven werken
van barmhartigheid. (Dinsdag) . . 563
1.  Men moet altijd bereid zijn .... 563
2.  De gelijkenis van de wijze en van de
dwaze maagden........564
3.  De gelijkenis van de getrouwe knech-
ten en van den ontrouwen knecht. . 566
4.  Het vonnis van den wereldrechter over
de goede menschen. — De werken der
christelijke barmhartigheid .... 567
5.  Het vonnis van den wereldrechter over
de slechten..........575
Achtste Hoofddeel. — Het besluit
van den Joodschen Hoogenraad.
-ocr page 860-
818                                                                      INHOUD.
Uladi
2.  Christus voor den Hoogepriester Annas. 616
3.  Christus voor den Hoogepriester Caï-
phaa............617
4.   De eerste bespotting van Christus in
het voorplein van het hoogpriesterlijk
paleis............ 619
5.   De verloochening van Petrus. . . . 620
Veertiende Hoofddeel. —Het raor-
genvonnis van den Hoogenraad
over Jezus. De wanhoop van Ju-
das. (Vrijdag)........622
Vijftiende Hoofddeel. — Jezus voor
Pilatusen Herodes......625
1.   Do kerkelijke plechtigheid van goeden
Vrijdag. \'.........625
2.  Jezus in liet verhoor van Pilatus . . 626
3.  Jezus voor Herodes. De tweede bespot-
ting van Jezus in het paleis van Herodes. 628
Zestiende Hoofddeel. — Jezus
wordt door de Joden achter Ba-
ra bb as gesteld, en van Pilatus
aan de geeseling, bespottingen
kruisiging overgeleverd.
          . . 630
1.   Pilatus wenscht Jezus te bevrijden.
Jezus wordt achter den roover en moor-
denaar Barabbas gesteld.....630
2.   De geeseling, de doornen kroning en de
derde bespotting van Christus in het
voorplein van het rechthuis .... 632
3.   Ecce homo..........634
4.   Pilatus veroordeelt Jezus tot den dood
des kruises. De schuld van Pilatus . 635
5.   De vierde bespotting van Christus in
het voorplein van het rechthuis. . .    637
Zeventiende Hoofddeel. — De
Kruisweg..........    640
1. Jezus neemt het kruis op zich . . .     640
Btafc.
2.  Jezus ontmoet zijne diepbedroefde Moe-
der ............941
3.  Siinon van Cyrene helpt Jezus zijn
kruis dragen.........641
4.  Veronica en de weeuende vrouwen van
Jerusalem..........642
Achttiendelloofddeel —De kruisiging 643
1.  Jezus wordt aan het kruis genageld.
De soldaten verdeelen zijne kleederen
onderling...........643
2.  Het opschrift van het kruis. Jezus
wordt aan het kruis bespot .... 645
j Negentiende Hoofddeel. — De
zeven laatste woorden.....647
1.  „Vader, vergeef het hun, want zij
weten niet wat zij doen".....647
2.   „Voorwaar zeg Ik u, heden nog zult
gij met mij in het paradijs zijn" . . 648
3.   „Vrouw, ziedaar uwen Zoon\'\' . . . 649
4.   „Ziedaar uwe Moeder"......650
5.   „Mijn God, mijn God, waarom hebt
gij mij verlaten\'\'........650
6.   „Ik heb dorst".......651
7.   „Het is volbracht. Vader, in uwe han-
den beveel ik mijnen geest".... 652
Twintigste Hoofddeel. — Wondere
gebeurtenissen bij den dood van
Jezus. De zijde van Christus
wordt geopend. De afdoening
van het kruis en de begrafenis
van Christus. Christus openbaart
zich aan de zielen der rechtvaar-
i digen in het voorgeborgte van de
hel. De wacht bij het graf. De
kerkelijke plechtigheid van Za-
terdag in de Goede week. . . . 653
~» E=SS-Ss5^>C«<S5££££SH>--------
De Verheerlijking en Wondervolle   Voortduring van Jezus Christus
in zyne  Kerk.
I! uu. \'                                                                                                                                   Blada.
Eerste Hoofddeel. — De heerlijke                   3. De Engel bootschapt haarde verrijze-
ver rij ze nis O. H. J. C......663 J           nis des Heeren........667
1.   Christus staat uit het graf op en ver-                   4. Petrus en Joannes gaan naar het graf. 668
schijnt aan zijne allerheiligste Moeder
                   5. Christus verschijnt aan de H. Maria
Maria ...........663 I
           Magdalena..........669
2.  De godvruchtige vrouwen gaan naar                   6. Christus verschijnt aan de godvruch-
het graf en zien hoe de steen is afge-                        tigo vrouwen.........670
wenteld...........665 I      7. Het sprookje van de slapende wachters. 671
-ocr page 861-
1 N li O U Ü.
B!nÜ7.
Klad/.
Achtste Hoofddeel. — Hoe Chris-
tus zich aan alle volken open-
baart door de prediking zijner
zendelingen, en hoe zijne Kerk
zich naar alle deel en der wereld
uitbreidt.......
         . .
1.   Het zendingswerk van den H. Petrus
2.  Het zendingswerk van den H. Paulus
3.   Het zendingswerk der overige Apostelen
4.   De uitbreiding van de Kerk in Europa
Aantal katholieken en bisdommen van
Kuropa ....
         .....
5.   De uitbreiding der Kerk in Azië. Aan
tal katholieken en bisdommen in de
afzonderlijke landen in Azië .
6.   De uitbreiding der Kerk in Afrika
Aantal katholieken en bisdommen in
Afrika..........
7.  De uitbreiding van de Kerk in Amerika
8.   De uitbreiding der Kerk in Australië
Aantal katholieken en bisdommen in
Australië. Slotbeschouwingen .
Negende Hoofddeel. Hoe Chris
tus in zijne Kerk voortleeft als
de Verlosser en Hoogepriester
De ontwikkeling van de christe-
lijkeeeredienst.......
1.   Wat de christelijke eeredienst volgens
zijn wezen is . .
         .....
2.   De heilige plaatsen......
3.   De eigenlijke viering van den ceredienst
4.   De H. tijden en feestdagen . . .
Tiende Hoofddeel. — Hoe Christus
in zijne Kerk voortleeft als
leer aar der waarheid en der
h e m e 1 s c h e w ij 8 h e i d......
1.   De Kerkvaders........
2.   De algemeene Kerkvergaderingen . .
3.  Het onfeilbaar leerambt van den paus.
Elfde Hoofddeel. - Hoe Christus
in zijne Kerk voortleeft als koning.
1.  De koninklijke bediening in de Kerk.
2.   De hiërarchie.........
3.  Het kerkelijk recht en de kerkelijke
tucht........
4.  Het patromonium van Petrus en de
wereldlijke macht van den paus . .
Twaalfde Hoofddeel. — Hoe Chris-
tus in zijne Kerk voortleeft als
de Heilige. De kloosters en de
godsdienstige vereenigingen .
1.   De heiligheid in de christelijke Kerk
2.  Het kloosterleven. ...
3.   De Benedictijnen.......
4.   De geestelijke Ridderorden (De Kruis
tochten.)......
5.   De Franciscanen. (De Oapucijnen.»
8. Het christelijk Paaschfeest .... 671
Tweede Hoofddeel. — De derde en
vierde verschijning van Jezus . 673
1.  Christus en de twee leerlingen op den
weg naar Emuiaus.......678
2.  Christus herkend bij het breken van
het brood..........674
3.  Christus is aan Simon Petrus verschenen 675
Derde Hoofddeel, — De derde en
vijfde verschijning van Jezus. . 676
1.  Christus verschijnt aan de vergaderde
Apostelen..........676
2.   De instelling van de Biecht .... 677
3.   De ongeloovige Thomas.....679
4.   Ook Thomas ziet den Heer .... 679
Vierde Hoofddeel. — De zevende en
achtste verschijning van Jezus . 680 j
1.  Jezus verschijnt aan de leerlingen bij
het meer van Tiberias. De wonder-
lijke vischvangst........680
2.   Jezus bevestigt Petrus als opperhoofd
der Kerk..........6«2
3.  Jezus voorzegt aan Petrus den kruisdood 682
4.  Jezus verschijnt aan de Apostelen op
den berg in Galilea.......683
Vijfde Hoofddeel. — De negende
verschijning van Jezus. Z ij n e
glorieus e hemelvaart.....084
1.   De laatste beloften, voorschriften en
vermaningen van Christus.....684
2.  De hemelvaart van Christus .... 68f>
3.  Het feest van hemelvaart.....686
Zesde Hoofddeel. — Leven van de
allerheiligste .Maagd Maria na
de hemelvaart van Jezus, hare
heerlijke dood, hare begrafenis
en wondervolle opneming ten
hemel .............687 j
1.  De uitwendige levenslotgevallen van
Maria.......
         .... 687
2.  Het inwendig leven van Maria . . . 688
3.   De boodschap van haren dood . . . 688
4.  Het godvruchtig afsterven van Maria. 689
5.  De glorieuse hemelvaart van Maria . 691
6.  Het geheim der Kroning van Maria in
den hemel.....                             691
Zevende Hoofddeel. — Het geheim-
en wondervol voortleven van on-
zen Heer en Zaligmaker Jezus
Christus in zijne Kerk op aarde. 694
1.  De stichting en het wezen der Kerk. 694
2.   Het wondervol leven der Kerk door
den H Geest.........695
3.  De plechtigheid van het christelijk
Pinksterfeest.........668
4.   Inhoud der geheele kerkelijke geschie-
denis...........699
700
700
702
706
709
711
714
714
.12
721
721
721
723
730
737
741
742
746
746
746
748
751
754
754
755
757
757
760
-ocr page 862-
INHOUD.
82U
BUdz.
6.   T)e Dominicanen........    762
7.  De Jezuiöten.........    763
8.  De Liguoristen........    764
9.  De kloostervereenigingen voor de volks-
school
en de ziekenverzorging ....
    764
Dertiende Hoofddeel. — Hoe Chris-
tus in zijne Kerk voortleeft als
de Heilige. De heilige on hoog-
bevoorrechte zielen in de Kerk . 767
1.  De Heiligen Gods in het algemeen . 767
2.  De H. martelaars. (De H. Stephanus). 767
3.  De H. bisschoppen. (De H. Karcl Bor-
romeus.). .
        ........768
4.  De H. priesters. (De H. Joannes Ne-
pomucenus.).........770
5.  De H. kluizenaars. (De H. Paulus van
Thebe.)...........770
6.  De H. vorsten. (De H. keizer Hen-
drik II.)..........772
7.  De H. handwerkers en landbouwers.
(De 11. Crispijn en Isidorus.) . . . 773
8.  De H. Moeders. (De H. Monica.) . . 774
9.  De H. maagden. (De H. Cecilia en
Catharina, patronessen der christelijke
kunst en wetenschap......776
Veertiende Hoofddeel. — Hoe
Christus in zijne Kerk v o o r t-
leeft als de miskende. De dwa-
lingen en derzelver bestrijding . 779
1.  Het wezen en de oorsprong der dwa-
Kngen............779
2.  De dwalingen in de christelijke oudheid. 780
3.  De dwalingen in de christelijke mid-
deleeuwen..........783
4.  De dwalingen van den jongsten tijd.
De zoogenaamde onderscheidingsleerin-
Bladi.
gen van de katholieken en de protes-
tanten...........78f>
Vijftiende Hoofddeel. — Hoe
Christus in zijne Kerk voortleeft
als de Gekruisigde. De vervol-
gingen der Kerk.......79()
1.  De Kerkvervolging van den kant der
Joden. — Verwoesting van Jerusalem. 791
2.  De tien vervolgingen van de christe-
nen op den keizerstroon te Rome . . 79.\'5
3.  De Kerkvervolging van wege de ooster-
sche keizers.........795
4.  De Kerkvervolging in de middeleeuwen 795
5.  De Kerkvervolging in den lateren tijd. 79:")
6.  De Kerkvervolging van den jongsten tijd. 795
Zestiende Hoofddeel.—Hoe Chris-
tus in zijne Kerk voortleeft als
de zegevierend verheerlijkte.
De zegepraal van het kruis. . . 798
1.  De zegepraal der Kerk in haar acht-
tienhonderdjarig bestaan.....798
2.  De zegepraal der Kerk in hare marte-
laren...........798
3.   De zegepraal der Kerk over de hei-
densche staatsmacht........798
4.  De zegepraal der Kerk in de dagen
der volksverhuizing.......799
5.  De zegepraal der Kerk in de groote
pausen ....
         ......799
<i. De zegepraal der Kerk over de ketterijen 800
7.  De zegepraal der Kerk in de bekeer-
lingen
        - .........800
8.  De zegepraal der Kerk op den grooten
dag des oordeels . •......801
EIND K.
EIGENDOM V AIS DEN VERTA-LEK.
\\