-ocr page 1-
t T ^f\\^.
. ^ .a^            .1*. .^* ^ *
« v
*«.
158
-ocr page 2-
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
• ■.. i, ii i in i 11 |
3542 1217
-ocr page 3-
ADERMin GESCH1MIS
VOOR DE JEUGD,
i
INZONDERHEID TEN GEBRUIKE BIJ
IIUIS0NDERW1JS
EN VUUK DB
BIJZOIDERE &. K. SCHOLEI,
0 W. J. F. NUYENS,
sq. o. s. o. M.
Kerkelijk goedgekeurd.
JWEEDE pRUK.
l\'»^8IF-»-t-
O. Xi. VAN IjANGKNHüYSKN,
tb AMSTERDAM.
M
-ocr page 4-
yAf" l^2*)
-ocr page 5-
2o,
VOOR DE JEUGD,
INZONDERHEID TEN GEBRUIKE BIJ
HUIS0NDERW1JS
EN VOOR DE
BIJZONDERE R. K. SCHOLEN, m
DOOR
Dr W. J. F. NUYENS,
IQ. O. S. O. H.
.....-----— -----
Kerkelijk; goedgekeurd.
_------------------------------
JWEEDE pRUK.
[,,0-aa
C. L. VAN LANGENHÜYSKN,
te AMSTEUDAM.
-ocr page 6-
GOEDKEURING.
De Vaderlandsche Geschiedenis voor de Jeugd, bewerkt door den
erditïistvollcn Nu yens, wordt niet alleen gaarne door ons gocd-
ckeurd, maar tevens, om de vele voortreffelijke eigenschappen .
oor het gebruik op de R. K. Scholen bijzonder aanbevolen.
Haarlem, 19 Sept. 1870.                       H. VAN BEEK.
lib. eens.
-ocr page 7-
VOORREDE.
Een mijner vrienden, een man, die onder de katholieken
een algemeen en welverdiend vertrouwen geniet; een man,
die zich van de onderw ijskw estie eene studie heeft gemaakt,
en in eene der aanzienlijkste steden des lands, het katho-
liek onderwijs op alle mogelijke wijze behartigt en bevor-
dert: die vriend zeide tot mij, ruim een jaar geleden: > Schrijf
een dergelijk boekje (hij had de vaderlandsche geschiedenis
vrm het Nut van \'t Algemeen in de hand) voor onze katho-
lieke schooljeugd en ge doet er nog meer nut mede, dan
met uwe Geschiedenis der Nederlandsclie Beroerten."
Ik dacht daarover na: ik overwoog rijpelijk. hoe de geschiede-
nis aan eene jeugd, die katholiek en Nederlander te gelijk is,
diende onderwezen te worden: ik overwoog het rijp en ge-
ruiinen tijd. Toen nam ik het besluit, in een boekje, van
circa veertien vel klein 8°, eene schets van de vaderland-
sche geschiedenis te schrijven voor mijne eigene kinderen,
voor twee knapen van tien tot twaalf jaar. Ik beproefde wat
zij begrepen, of wat hun zonder moeite begrijpelijk kon ge-
maakt worden.
Zoo is dit boekje ontstaan.
Ik heb het als vader voor mijne eigene kinderen geschre-
ven, met het voornemen, om het onder bereik van geheel
de katholieke jeugd in Nederland te brengen.
In dit kleine boekje heb ik, voor kinderen, alles zoeken
neder te leggen, wat een langdurige beoefening van de ge-
schiedenis in het algemeen, en die mijns vaderlands in het
bijzonder, mij geleerd had daarin op den voorgrond te moe-
ten stellen, en naar de methode. die mij als de beste is
toegeschenen.
Ik zal hier mijne zienswijze beknopt uiteen zetten.
De wereldgebeurtenissen (= geschiedenis), worden geleia
-ocr page 8-
IV
door Gods voorzienigheid: de mensen kan, door zijnen vrijen
wil Gods raadsbesluiten voor een oogenblik zoeken tegen te
werken; maar God leidt de gebeurtenissen, ondanks des men-
schen verkeerdbeden, gelijk Hij besluit.
Van daar dat de geschiedenis der maatschappijen, en de
geschiedenis van den godsdienstigen toestand der maatschap-
pijen niet van elkander kunnen gescheiden worden.
In de geschiedenis des Nederlandschen volks is, sinds de
reformatie, het katholiek element te veel over het hoofd
gezien, de katholieke traditie vergeten of achterwege ge-
schoven.
In eene geschiedenis der Nederlanden, moet evenzeer ge-
let worden, op de Zuidnederlandsche gewesten van Neder-
landschen stam: b. v. op Brabant, Limburg, Vlaanderen,
als op de Noordnederlandsche, Holland enz. Dit is in nage-
noeg alle boekjes voor de jeugd veronachtzaamd.
De geschiedenis moet niet uitsluitend zijn. de geschiede-
nis van vorstenhuizen, of van oorlogen, maar van alles wat
den maatschappelijken toestand eener natie belangt.
Dit alles kan evenzeer tot grondslag strekken voor een
klein boekje voor de jeugd. als voor een uitgebreide geschie-
denis des Nederlandschen volks.
Ziedaar den draad mijner gedachten, bij het schrijven van
dit boekje.
Een ieder weet, dat de wijze waarop de geschiedenis des
Vaderlands, op niet-Katholieke scholen werd onderwezen,
eene der groote grieven der katholieken sinds jaren geweest
is, en nog is,
Wil men zich zelven gelijk blijven, dan moet men, ook
vooral bij het onderwijs der geschiedenis, den godsdiensti-
gen grondslag in het oog houden. Daarom is een schoolboek,
waarin alleen gezorgd wordt voor het niet-hwetsen der
Roomsch-Katholieken onvoldoende.
D\' VV. J. ¥. NUYENS.
Westwoud, 1 Sopt. 1870.
-ocr page 9-
HOOFDSTUK I.
WAT DE GESCHIEDENIS IS.
1.   De geschiedenis noemt men het verhaal van hetgeen vroe-
ger met eenen persoon, niet ecne stad of met een geheel
volk is voorgevallen\'. De geschiedenis van eenen persoon noemt
men levensbeschrijving; de geschiedenis van eene stad stads-
geschiedenis;
terwijl de geschiedenis van landen genoemd
wordt, hij voorbeeld. Engelsche, Fransche, Duitsche geschie-
denis.
Men heeft ook andere geschiedenissen, zooals de
Algemeene geschiedenis, die de gebeurtenissen verhaalt van
alle volken der wereld; de Bijbelsche geschiedenis, die het
verhaal geeft van de gebeurtenissen, in het Oude en Nieuwe
Testament vermeld; de Kerkelijke geschiedenis, die verhaalt
wat er voorgevallen is met onze heilige Kerk, sinds de
Zaligmaker in de wereld verscheen. Van al deze geschiede-
nissen willen wij u thans niet spreken. Wij willen u onder-
houden over de geschiedenis van ons vaderland, van het
tegenwoordige koninkrijk der Nederlanden. Wij noemen die
vadcrlandsche geschiedenis.
2.   liet is van zeer groot belang voor u, mijne kinderen!
daarvan althans iets te weten. Hoe zoudt gij zoo onver-
schillig kunnen zijn, dat gij u niet bekommerdet omtrent
hetgeen in vroegere tijden is geschied met het land, waarin
de goede God u heeft laten geboren worden? Het is een
heilige plicht voor ieder mensch, zijn vaderland te beminnen.
Groote, vrome mannen, van wie de II. Schrift spreekt,
beminden hun land met innige liefde. Hoe beminde koning;
David zijn vaderland! Hoe treurden profeten, als Isaïas, om,
het ongeluk van hun dierbaar land, van Judea! Hoe offerde
1
-ocr page 10-
2
de vrome held Judas de Machabeër zijn leven op voor zijn
vaderland! Dit alles zult gij wel in de Lijbelsche geschiede-
nis geleerd hebben of gij zult het nog leeren. Wij zullen
u evenwel een nog oneindig heiliger voorbeeld van liefde
voor het vaderland geven. Hoe bemiudc onze aanbiddelijke
Heiland het land, waarin hij op de wereld was verschenen;
hoe weende hij over het lot van Jeruzalem, dat hij in zijne
goddelijke wijsheid vooruit kende!
Hot is derhalve uw plicht dat gij uw vaderland bemint.
En hoe zou men iets beminnen, wat men niet kent ? En hoe
zou men niet willen weten wat er vroeger is geschied met
degenen, die men bemint ? Vraagt gij soms niet met b elangstel-
ling naar de vroegere lotgevallen uwer ouders? En zoudt
gij ook niet met belangstelling vragen naar de vroegere lotge-
vallen van uw vaderland?
3. Gij moet dus, zeg ik, uw vaderland beminnen; gij moet,
omdat gij het bemint, de geschiedenis van dat land begeeren
te kennen. Maar omdat gij uw vaderland bemint, behoeft
gij niet alle daden van onze voorouders, dat is van de
menschen, die vroeger in ons vaderland geleefd hebben, goed
te keuren. Gij weet dat de mensch gemakkelijk kan dwa-
len, dat hij niet altijd God en Gods geboden voor oogen
houdt, dat hij vaak in groote zonden vervalt. Nu zijn
onze voorouders meer dan eenmaal in groote verkeerd-
heden vervallen, evenals dit nu nog dagelijks met vele
volken geschiedt. Zulke verkeerdheden moet men niet goed-
keuren, al hebben onze voorouders die ook begaan. Kwaad
blijft altijd kwaad, door wien ol\' bij welke gelegenheid het
wordt bedreven. De daden van vele Nederlanders, die vroeger
leefden, mag men daarom veilig afkeuren; men moet het
doen wanneer zij kwaad zijn. De geboden Gods moeten
voor ons de maatstaf wezen, waaraan wij toetsen of iets
geoorloofd of ongeoorloofd is.
i. Wat meer is: mocht het geschied zijn dat soms uit kwade
daden heilzame gevolgen voortsproten, mag men evenwel
nog niet zeggen dat die daden goed waren, wijl zij goede
-ocr page 11-
3
uitkomsten opleverden. Goed blijft goed en kwaad blijft
kwaad. Het is de oneindige goedheid Gods, die meermalen
iets, wat de menschen verkeerd doen, ten goede doet uit-
komen; maar het is dan de wijze beschikking Gods, die
bet goede veroorzaakt, niet de kwade daad der menschen.
Dit moet gij bij het leeren van de geschiedenis van uw
vaderland altijd in het oog houden.
Ten tweede moet gij niet vergeten dat gij uw vaderland
moet beminnen, al hebben onze voorouders ook soms ver-
keerde daden bedreven.
5.   Er is nog iets, mijne kinderen ! wat gij nooit uit betoog
moet verliezen. Dat punt is zelfs van zulk groot gewicht, dat ik
enkel daarom voor ulieden deze geschiedenis schrijf, liet is
het volgende: de menschen stellen maar al te dikwijls zaken
en daden, die in vroegere eeuwen zijn voorgevallen, geheel
anders voor dan zij inderdaad geschied zijn. Dit is vooral het
geval geweest met de voorstelling van de geschiedenis van
ons vaderland.
De eerste oorzaak daarvan is de volgende: men heeft sinds
vele jaren de geschiedenis van ous vaderland beschouwd,
zooals die vroeger door voorname protestantsche man-
nen werd beschreven. Maar die mannen beschouwden de
zaken geheel anders als wij. Zij erkenden de roeping van
de heilige katholieke Kerk niet. Zij vermeldden niets van
de ongerechtigheden, welke onze katholieke voorouders
hebhen ondergaan. Nog meer: velen van hen stelden de
zaken in een geheel verkeerd licht. Door al te grootc liefde
voor de Protestanten van vroegere eeuwen gedreven, duid-
den zij alles, wat die gedaan hadden, ten goede. Door al te
groote vooroordeelen tegen de Katholieken verblind, duid-
den zij alles, wat die gedaan hadden, ten kwade. Nu was
daarvan het gevolg, dat vele kindereu reeds in hunne prille
jeugd -eene geheel verkeerde voorstelling van de gebeurte-
nissen, die in vroegere eeuwen in ons vaderland geschied
zijn, verkregen.
6.   Maar nu vraag iku, mijne kinderen! zoo iemand uit on-
-ocr page 12-
4
wetendheid of uit boosheid zeer veel kwaad van uwe moe-
der, die gij zoo bemint en die gij verplicht zijt zoo te be-
minnen , vertelde, zoudt gij het dan willen gelooven ? Neen. —
Ik zal nog meer zeggen: gesteld eens, zeer vele menschen ver-
telden u van haar zooveel kwaad, dat gij het inderdaad
begont te gelooven, zoudt gij dan nog diezelfde achting aan uwe
moeder blijven schenken? Gij zoudt haar willen blijven be-
minnen , omdat zij uwe moeder was, doch gij zoudt haar
minder achten, omdat gij meendet dat zij dikwijls zeer kwa-
lijk gehandeld had. Maar zoo er nu iemand kwam, die u
zeide: al het kwaad, wat men van uwe moeder gespro-
ken heeft, is onwaar; ik zal u de zaak eens recht duidelijk,
kort en bondig vertellen: zoudt gij dan niet opgetogen van
vreugde zijn ?
Welnu, men heeft meermalen vroeger aan kinderen ver-
teld dat onze moeder, dej heilige Kerk, in de Nederlanden
verkeerd gehandeld had: dit was eene dwaling. Vrome en
verstandige mannen wisten het wel beter. Zij hebben dan
\'ook gezorgd dat men u, kinderen! een onderwijs zou
geven, waardoor gij de waarheid zoudt hooren en opgeleid
worden tot deugd en plichtsbetrachting. Die mannen, die
zooveel zorg voor uw welzijn dragen, die onderwijzers, die
u zooveel nuttigs en zooveel waars loeren, moet gij hoogach-
ten en hunne lessen moet gij in uw geheugen prenten. Gij
zult er u wel bij bevinden.
Na u dit als eene kleine inleiding^geZegd „te hebben, zal\'
ik thans overgaan tot de eigenlijke geschiedenis van ons va-
derland.
II.
OVER DEN STAAT VAN ONS VADERLAND IN DE
VROEGSTE TIJDEN.
1. Ons vaderland, zooals gij op de kaart kunt zien, ligt
aan den noordwestelijken uithoek van het vasteland van
-ocr page 13-
5
Europa. Het wordt ten noorden en ten westen begrensd
door de Noordzee; ten oosten grenst het aan Duitschland,
ten zuiden aan België. Het wordt van alle kanten door-
sneden met rivieren, die uit andere landen naar ons vader-
land komen en zich daar in de zee uitstorten. De Rijn,
de Maas en de Schelde zijn de voornaamste dier rivie-
ren; hare verschillende zijtakken zullen wij niet noemen;
gij zult ze uit de aardrijkskunde leeren kennen. Die rivieren
nu, welke uit hoogere hergstrekcn van het tegenwoordige
Zwitserland en Frankrijk haren loop naar het noordwesten
nemen, hebben daar voor een tal van eeuwen, nog voor de
komst van onzen Heiland op deze aarde, telkens haar
slib achtergelaten. Zoo heelt zich later een groot gedeelte
van den bodem van Nederland gevormd. De vruchtbare klei-
streken van Holland, de zeeuwsche eilandenen andere ge-
deelten van ons land zijn op die wijze gevormd geworden.
Met recht kan men zeggen dat de grond van de Nederlanden
eerst door de wateren gevormd, toen door de wateren
overstroomd en later weder aan die wateren ontroold is
geworden.
2. Immers toen zich eenmaal in den loop van eeuwen, door
de aanslibbing der groote rivieren, de grond van het tegen-
woordige Nederland, althans voor een groot gedeelte, had
gevormd, bleven diezelfde rivieren toen, evenals nog heden,
langs onze landen haren weg naar de zee volgen. Nu geschiedde
bet dikwijls dat die rivieren overstroomden; bij die gele-
genheid vormden zij poelen, moerassen , ja, geheele meren.
Die overstroomingen moeten in vroegere qeuwen zeer dikwijls
plaats gehad hebben. Zooals u hekend is, bestaat ons va-
derland voor een belangrijk gedeelte uit droog gemaakte me-
ren , en die meren hebben zich voor eeuwen herwaarts, vooral
door overstroomingen van den Rijn, gevormd. Een ander ge-
deelte van ons vaderland, zooals een aanzienlijk deel der
provincie Limburg, is echter niet door die aanslibbingen der
nvieren gevormd geworden; ook is dat geen land, dat men
later droog gemaakt heeft; integendeel, het is van veel oudere
-ocr page 14-
6
dagteekening. liet is land, dat reeds aanwezig was, toen mis-
schien Holland en Zeeland nog niet bestonden.
Daarentegen is ook veel van hetgeen vroeger land was
later weder zee of water geworden. Wat thans de Zuider-
zee is, was voor achttien eeuwen voor een groot gedeelte
land. De Rijn stroomde met verschillende takken door dat
land heen en liep bij Texel en Vlieland in de Noordzee uit.
Midden in dat land, watthans de Zuideiv.ec is, lag het meer
Flevo (ofVliemeer). Allengs beeft de zee het land verzwolgen:
het meer Flevo heeft zich vereenigd met de wateren der zee, en
zoo is allengs de Zuiderzee ontstaan. Dit is niet op eeris, maar
misschien in den loop van verscheidene eeuwen geschied.
In het jaar 1250 bestond de Zuiderzee geheel en al; twee-
honderd jaren vroeger was er nog een zeer groot boscli,
waar in 1250 reeds alles water was.
Zoo heeft zicli ook de Dollart in de provincie Groningen
gevormd, waar vroeger land was. Zoo is ook in het jaar
1421 de Biesboscb, tusschen Zuid-Holland en Noord-Brabant,
door eene verschrikkelijke overstrooming gevormd geworden.
3.   De bodem van ons vaderland beeft derhalve, in den loop
van meer dan achttien eeuwen, eene zeer groote verandering
ondergaan. Waar thans zeer schoon en vruchtbaar land is,
was toen water. Zeer veel land van vroegere eeuwen is
thans water. Maar ook in andere opzichten hebben zeer
groote veranderingen plaats gehad. Voor negentien eeuwen
waren er nog geene steden en dorpen. Geheel het land was
overdekt met groote en dichte bosscben, waarvan bet Haag-
scbe bosch en de Haarlemmerhout nog overblijfselen zijn.
(Jok waren er zeer uitgebreide moerassen. In dat boscbrijke
en moerassige land leefden misschien niet eens zooveel men-
schen, als thans in de stad Rotterdam alléén.
4.  Nog lang voor de geboorte van Christus leefde in het tegen-
woordige Drenthe een volk, dat de Rimbren wordt ge-
noemd. Deze hebben die groote steenhoopen gemaakt, bekend
onder den naam van hunnebedden en waaronder waar-
schijnlijk hunne opperhoofden begraven werden. Later werden
-ocr page 15-
7
de verschillende gedeelten van ons vaderland door andere
volksstammen bewoond, die alle onder den gemeenschappe-
lijken naam van Germanen bekend geworden zijn. Die Ger-
manen bewoonden alle landen, die thans Duitschland, de
Nederlanden en België vormen. De Germanen waren in ver-
schillende kleinere volkeren of volksstammen verdeeld. De
grond van het tegenwoordige koninkrijk der Nederlanden
werd voornamelijk bewoond door drie volksstammen: de Frie-
zen, de Batavieren en de Menapiërs.
5. De Friezen bewoonden liet land, dat nu Noord-Holland,
Friesland, Groningen, Ovcrijsel en Drenthe wordtgelieeten,
en het land waar thans de Zuiderzee is. Ook bewoonden zij
een gedeelte der tegenwoordige provinciën Zuid-Holland,
Utrecht en Gelderland. De Bataven woonden vroeger iu
Duitschland, in de streek, die thans Hessen wordt gehee-
ten. Ongeveer cene eeuw voor de geboorte des Zaligmakers
verlieten zij dat oord en vestigden zich in het land tus-
schen den llijn, de Waal en de Maas. Dat land noemden zij
Bal-ouwe, wat in hunne taal goeden yrond beteekende. Zij
zei ven heetten Batouwcn, en de Betuwe, tusschen de Maas en
de Waal in Gelderland, heeft naai-hen haren naam behouden.
De Bataven (ook Batavieren geheetcn) bewoonden derhalve
een gedeelte van hetgeen nu de provincie Zuid-Holland,
Utrecht en Gelderland is. De Menapiërs woonden ten zuiden
van den Rijn en de Maas: inliet land, dat thans de provinciën
Zeeland, Xoord-Brabant en een deel van Limburg vormt.
Deze Menapiërs behoorden tot een grooter volk, dat ook
meerendeels van gennaanschen oorsprong was en Belgen
werd genoemd, liet koninkrijk België, dat ten zuiden van
ons vaderland ligt, heeft van die volken, welke vroe-
ger dat land bewoonden, zijnen naam verkregen. Behalve
de Friezen, de Batavieren en Menapiërs, woonden er op
onzen vaderlandschen grond nog eenige andere kleine volks-
stammen, waarover wij u evenwel niet behoeven te spre-
ken, wijl zij gering in getal waren en in het lot der drie
grootere volken deelden.
-ocr page 16-
8
G. De bewoners van den Nederlandschen grond waren voor
licgentien eeuwen nog zeer ruw en onbeschaald. Zij hadden
liet ongeluk den waren God niet te kennen en daardoor
misten zij ook de ware beschaving.
Zij waren Heidenen. Zij aanbaden de krachten der na-
tuur en de helden van hun voorgeslacht. Die belden
hielden zij voor ware goden, die over den hemel, de
aarde, de zee en alle natuurkrachten regeerden. Donar (in
het Noorden Thor geheeten) was de god des donders; Woden
(of Wodan) de god des oorlogs; Freya (want die ongelukkige!
heidenen meenden dat er godinnen waren evenzeer als
goden) was de godin, die de vruchtbaarheid schonk. Behalve
deze, hadden zij nog zeer vele andere goden en godinnen,
wien zij eer bewezen. Zij geloolden dat de dappere mannen,
die op het slagveld stierven, naar eene plaats, het AYalhalla,
gingen, dat hun hemel was en waar de grootste gelukzalig-
heid bestond in maal tijden en gevechten.
De hemel dier arme Heidenen was dus, naar hunne meening.
niet de belooning van vroomheid, deugd en zelfverlooche-
ning, maar van dapperheid in den oorlog! De boozen gingen
naar eene plaats van duisternis.
De Friezen, Batavieren en Mcnapiërs vereerden hunne
goden te midden van groote bosschen, in zoogenaamde heilige
plaatsen. Dikwijls brachten zij hun offers van nienschen.
Op zulk een dwaalspoor had de booze geest hen ge-
bracht! Zij hadden priesters, wien zij groote eer bewe-
zen en die zij als waarzeggers beschouwden. Ook bewezen
-zij groote eer aan de mannen, die de daden der dappere
helden bezongen. Die mannen noemden zij barden.
7. De Friezen, Batavieren en Mcnapiërs woonden niet in
steden of dorpen , gelijk wij. Zij woonden bier en daar langs
den zoom der rivieren of der bosschen. Op die plaatsen,
waar zij voor ov «rstroomiugen te vreezen hadden, bouwden
zij hunne woningen op hoogten, die terpen genoemd wer-
den. Zij kenden nog zeer weinig handel. Zij hadden gecne
iabrieken, geene winkels, leder moest in zijne eigene be-
-ocr page 17-
o
hoeften en in die van zijn gezin voorzien. Zij hadden zelfs
nog weinig akkerbouw. Zij leefden voornamelijk van de vee-
teelt, van de jacht en van de visscherij. Hunne woningen waren
niets anders dan tenten, vervaardigd van boomstaken en aan
elkander genaaide beestenvellen. Hunne kleeding bestond
insgelijks uit beestenvellen en zeer grof gewevene stoffen.
De jacht, de visscherij en veeteelt waren derhalve de
voornaamste bezigheden dier volken. Maar geen minder voor-
name bezigheid voor hen was de oorlog. Zij leefden in
voortdurenden strijd met hunne naburen. Zij waren zeer
dapper en geschikt tot het uitstaan der grootste vermoeie-
nissen en onverschrokken te midden der gevaren. Reeds
van hunne jongste jaren af werden zij in het paardrijden,
zwemmen, schieten met pijl en boog en worstelen geoefend.
Zoodoende werden zij geharde soldaten. Zij trokken te
velde onder opperhoofden, die later nu eens koningen dan
weder hertogen genoemd werden. Deze opperhoofden hadden
zoolang de krijgstocht duurde het hevel over het geheele volk ;
maar in vredestijd hadden zij weinig gezag. De straffen, op over-
tredingen gesteld, waren niet vele, en de meeste misdaden
werden met boeten in vee of andere zaken van waarde ge-
straft. Gelijk alle volkeren, die het goddelijke licht des
Evangelies niet kenden, werden vele menschcn, hetzij als over-
treders der wetten, hetzij als krijgsgevangenen , in slavernij ge-
bracht. Deze arme slaven werden, gelijk het redelooze vee,
als het eigendom hunner meesters beschouwd, die hen kon-
den mishandelen en als een os of paard verkoopen.
8. De heidensche bewoners van onzen vaderlandschen
grond maakten zich vooral ook schuldig aan het misbrnik
van sterke dranken, die zij uit koren en gerst brouwden.
Zij gaven zich over aan eene schandelijke dronkenschap
en aan een\' niet minder schandelijken hartstocht voor
dobbelspelen. Zij ontzagen zich niet om have en goed, ja
vrouw en kinderen te verdubbelen. Want bij die ongeluk-
kige heidenen hadden de vaders het recht, hunne eigene
vrouwen en kinderen te verkoopen! Aan het Christendom
-ocr page 18-
10
alléén hebben wij het te danken, dat alle menschen, arm
of rijk, mannen, vrouwen of kinderen, beschouwd wor-
den als gelijken, als «kinderen van onzen Vader, die in den
hemel is, allen verlost door den Zaligmaker!"
Die heidenen bezaten evenwel ook vele natuurlijke deug-
den. Zij waren oprecht en getrouw aan hun woord. De kin-
deren eerden hunne ouders en allen eerden den ouderdom.
De vrouwen waren zedig en ingetogen. Zij werden zeer
hoog geschat en niet, zooals bij andere meer beschaafde
heidenen, geminacht of dikwijls mishandeld en verstooten.
Zij waren dan ook zeer-arbeidzaam en huiselijk. In een woord:
hoe ruwen onbeschaafd onze heidensche voorouders waren,
zij muntten over het algemeen toch in vele opzichten uit boven
andere heidensche volken, die voor en omtrent de geboorte
van Christus leefden.
III.
DE KOMST DER ROMEINEN IN ONS LAND.
1. In die tijden, toen ons land nog met bosschen was be-
dekt, de grond voor een gedeelte nog niets anders was dan
moeras, toen eenige weinige ruwe en woeste bewoners er
slechts met moeite hun levensonderhoud vonden, heerschte
een machtig volk reeds over een groot gedeelte van Europa.
Azië en Afrika. Dat volk heette de Romeinen. Hunne hoofd-
stad was Rome in Italië. Even als alle andere volken,
de Joden uitgezonderd, waren zij heidenen en hadden allengs
gedurende zeven eeuwen nagenoeg alle toen bekende volken
aan zich onderworpen. Rome was de hoofdstad van een machtig
rijk, liet machtigste dat er ooit geweest is. De goede God had
dat Romeinsche volk, dat alle andere volken aan zich onder-
wierp, gebruikt als een werktuig, om de wereld des te
geschikter te maken voor de verkondiging en verspreiding
van het Evangelie. Want dat Romeinsche rijk was juist het
machtigste en uitgebreidste in de tijden toen de Zaligmaker
-ocr page 19-
11
der wereld te Bethlchem werd geboren, en in die eerste
eeuwen, waarin het Christendom overal werd verspreid.
2.   Achtenvijftig jaren voor de geboorte van Christus kwam
een machtig llomeinsch veldheer, Julius Caesar, en onder-
wierp het land, dat toen bekend was onder den naam van
Gallië en nu Frankrijk wordt gebeeten. Hij kwam ook oor-
log voeren in het land, dat door de Belgen werd bewoond
en nu België wordt genoemd. Door geweld van wapenen
onderwierp hij alle Belgische volken aan de heerschappij der
Romeinen. Hij wilde ook de Menapiërs, die Belgen waren en,
gelijk wij verhaald hebhen, het land bewoonden, dat thans
Zeeland. Noord-Brabanten het noorden van Limburg is. aan
zich onderwerpen; maar de Menapiërs verscholen zich in
hunne uitgestrekte bosschen en tusschen de moerassen van hun
land, waardoor Caesar hen niet tot onderwerping kon brengen.
Bij gelegenheid van zijne krijgstochten kwam Caesar ook in
het land tusschen de Maas en de Waal, het eiland der
Batavieren. Hij onderwierp de Batavieren niet, zooals an-
dere volken, maar sloot met hen een verbond van vrede en
vriendschap. De Batavieren beloofden hem te helpen met
hulptroepen. Van nu al\' trokken velen van hen met de
Romeinsche legers mede en voerden oorlog tegen de vijan-
den der Domeinen. Door hunne trouw en dapperheid wa-
ren zij zoo geacht, dat de Romeinsche keizers hunne lijf-
wacht voor een gedeelte uit de Batavieren kozen. De be-
woners van onzen voorvaderlijken grond beschermden dus
nagenoeg bijna achttien eeuwen de heidensche vorsten van
Bome reeds tegen hunne vijanden, even als vele dap-
pere Nederlanders in onzen tijd den Heiligen Vader, paus
Kus IX.
3.   De Friezen werden door Caesar niet bezocht; zij woonden
noordelijker dan hij ooit gekomen is. De Romeinsche veld-
heeren evenwel, die de grenzen des rijks tegen de invallen
der Germaansche volken moesten beschermen, kwamen wel-
dra in aanraking en spoedig in oorlog met de Friezen. Dru-
sus, een Romeinsch veldheer, kwam, tien jaren na de ge-
-ocr page 20-
12
boorte van Christus, in het land, dat thans Gelderland,
Overijsel en Friesland heet. Hij dwong de Friezen zich
aan het Ronieinsche rijk te onderwerpen en eene schatting
in dierenhuiden te betalen. Zoo arm waren onze voorouders,
dat zij geene schatting van goud of zilver konden opbrengen.
Drusus liet door zijne soldaten een kanaal lusschen den Rijn
en den IJsel graven, naar hem de Drususgracht genoemd.
4.   Het duurde evenwel niet lang of er ontstond een oorlog
tusschen de Romeinen en de Friezen, die zich aanvankelijk
onderworpen hadden. De geweldenarijen der eerstgenoemden
waren daarvan de oorzaak. Onder voorwendsel van de ver-
schuldigde schatting te vorderen, beroofden de Romeinsche
landvoogden de arme Friezen. Zoo deze de gevorderde schat-
ting niet konden opbrengen, verkocht men hun have en
goed, tot zelfs hunne vrouwen en kinderen als slaven. Dit
gedoogden de Friezen niet. Zij grepen naar de wapenen,
doch moesten voor het meerdere krijgsbeleid der Romei-
nen onderdoen en werden opnieuw overwonnen.
5.   De Batavieren leefden aanvankelijk in goede eensgezind-
heid met de Romeinen; maar deknevelarijen van de laatstge-
noemden brachten eindelijk het dappere Bataafsche volk ins-
gelijks tot opstand. Immers werden zij door de Romeinsche
landvoogden niet meer als vrije mannen en bondgenooten,
maar als overwonuelingen en slaven behandeld. Onder voor-
wendsel van hulptroepen, die de Batavieren volgens hun
verbond met de Romeinen leveren moesten, te lichten,
voerde men kinderen en grijsaards weg. Deze moesten zich
dan loskoopen of werden als slaven behandeld. Eenigen van de
voornaamsten onderde Batavieren werden ter dood gebracht/
anderen, onder welke Claudius Civilis, als gevangenen
naar Rome gevoerd, waar zij zich voor den, keizer moesten
verantwoorden, want zij werden beschuldigd van oproer.
De keizer, voor wien zij kwamen, was Nero! Deze vergenoegde
zich evenwel met de verontschuldigingen van Claudius
Civilis en zond hem en zijne gezellen naar hun land terug.
Toen Civilis in het land der Batavieren teruggekeerd was,
-ocr page 21-
13
zon hij op wraak tegen de Romeinen. Hij wist ettelijke andere
volken van Germaanschen stam, die langs den Rijn woonden,
tot een verbond tegen de Romeinen over te halen. Spoedig
weerklonk het oorlogsgedruisch bij alle volksstammen tusschen
den Rijn en de Maas. Verscheidene kasteelen der Romeinen
werden veroverd en de oorlog barstte uit. Dit geschiedde
in het jaar G9 na de geboorte van Christus. De Batavieren
behaalden met hunne bondgenooten aanvankelijk meer dan
eéne overwinning; maar hoe konden zij den strijd volhouden
tegen de Romeinen, die volleerd waren in de krijgskunde?
Eenige bondgenooten verlieten Civilis; hij en de Batavieren
leden op hunne beurt verliezen. Nu bood de Romeinsche
veldheer, Cerialis geheeten, hun den vrede aan. De Bata-
vieren waren geneigd dien aan te nemen, en het oude
bondgenootschap tusschen de beide volken werd weder
gesloten. De Batavieren bleven, als vroeger, hunne vrijheid
behouden, doch moesten aan het Romeinsche leger eene bende
hulptroepen leveren.
6.   Nu leefden de Friezen, Batavieren en andere volken, die
den nederlandschen grond bewoonden, in vrede met de Romei-
nen. Zij volgden het leger der Romeinsche keizers tot in de
verste landen, tot in Egypte, tot in Azië. De Bataafsche
ruiterij werd voor eene der dapperste al\'deelingen des romein-
schen legers gebouden. De keizers, die zoo vaak door hunne
wreedheid en dwingelandij hunne onderdanen verbitterden,
steunden altijd op de trouw der Bataafsche troepen, die
hunnen persoon beschermden.
7.   Gedurende de vier eerste eeuwen na de geboorte des
Zaligmakers heerschtcn dan de Romeinen, hetzij als meesters,
hetzij als machtige bondgenooten, over het land, dat thans
Nederland geheeten wordt. Zij lietenden volken, welke dien
grond bewoonden, hunne oude zeden, wetten en gewoonten
behouden. De Friezen en -Batavieren bleven voornamelijk
hun onderhoud zoeken in de jacht, vischvangst en veeteelt; bij
laatstgenoemden geraakte ook de landbouw meer in aanzien:
trouwens zij waren beschaafder dan de Friezen. De naam
-ocr page 22-
14
:
Menapiórs verdween in dien tijd geheel en al uit de ge-
schiedenis ; andere Gennaansche volksstammen, waaronder de
Tongeren, namen hun land in. Eene stad in Belgisch Lim-
burg, Tongeren, heeft haren naam aan dien volksstam ont-
leend.
Overal waar de Ilomeinen zich nederzett\'en, bouwden zij
versterkte legerplaatsen of kasteelen. Vele daarvan zijn in
het vervolg sleden geworden; andere zijn weder te niet
gegaan. Zoo is het bekend dat zij eene versterkte legerplaats
of kasteel gebouwd hebben ter plaatse waar nu het dorp
Voorburg bij \'s Gravenhage is. Ock op de plaats waar Leiden
ligt of in die omstreken hebben zij eene stad gesticht. Nijme-
gen, Utrecht en Maastricht hebben insgelijks hun allerecrsten
oorsprong aan de Romeinen te danken.
8. De Romeinen waren een heidensch volk; maar het Chris-
tendom was reeds zeer vroeg, gelijk een vruchtbaar zaad,
onder hen gezaaid. De UIL Apostelen Petrus en Paulus zelven
hadden in de stad Rome den gekruisigden en opgestanen Heiland
verkondigd. De goddelijke leer onzes Zaligmakers werd zeer
spoedig door geheel het Romeinsche rijk verspreid. Reeds
in de eerste eeuw na Christus\' geboorte werd het Evangelie
verkondigd in tiallië, die groote provincie des Romeinschen
rijks, die thans Frankrijk heet. Het zuiden van ons vader-
land, dat wil zeggen de provinciën Noord-Brabant en Limburg,
behoorde in die dagen tot Gallië. Wel is waar was dat gedeelte
juist bet ruwste en minst bewoonde, maar toch waren
er reeds steden gebouwd, zooals Tongeren en Maastricht. Nu
kwam in de vierde eeuw na de geboorte des Zaligmakers een
heilig man , Maternus gehceten, aan die ongelukkige volksstam-
men, die nog verstoken waren van het licht des Evangelies, de
leer des Zaligjnakers verkondigen. De II. Maternus werd bis-
schop van Tongeren en kwam later zijnen zetel in Maas-
tricht vestigen. Hij is dus de eerste christen-bisschop ge-
weest, die in ons vaderland de katholieke Kerk heeft ge-
grondvest te midden van nog ruwe en onbeschaafde vol-
ken. Men moet evenwel niet denken dat al onze heiden-
-ocr page 23-
15
sche voorvaderen, die het land, dat thans Noord-Brabant
en \'Limburg heet, bewoonden, zich terstond bekeerden; o
neen! de meerderheid, die in bosschen en afgelegen plaatsen
wuonde, bleef\' hardnekkig aan de oude gewoonten des hei-
dendoms vasthouden.
IV.
HET EVANGELIE WORDT IN DE NEDERLANDEN
VERKONDIGD.
1.   liet Romeinsclie rijk was een poel van ongerechtigheid
geworden. Het heidendom had de volken diep bedorven;
alleen de Christenen boden tegenstand aan het algemeene
bederf. De alwijzo God liet toe dat volken, die ook wel hei-
denen" waren, maar niet zoo diep bedorven als de Romei-
nen, het Romeinsche rijk aantastten, vele landen veroverden
en nieuwe rijken stichtten, die, het ecne voor, het andere
na, den christclijkcn godsdienst aannamen. Al die volken
waren Germanen: bijgevolg stamgenooten van de Friezen
en Batavieren. Onder hen zullen wij slechts de Franken en
de Saksen noemen, wijl deze alleen niet de geschiedenis van
ons vaderland in verband staan.
2.   De Franken, die weder in twee stammen verdeeld wa-
ren , woonden langs den Rijn en den IJsel in het tegen-
woordige Overijsel. Die, welke langs den IJsel woonden,
heetten Saliërs. Zij waren een zeer dapper, ruw volk, dat
bovenal zijne vrijheid beminde. Ruim drie en- eene halve
eeuw na de geboorte van Christus verspreidden zij zicli over
het land, dat door de Batavieren bewoond werd, en de
naam van Batavieren verdwijnt nu in de geschiedenis. Waar-
schijnlijk hebben zij zich met de Franken verecnigd. Onge-
veer vier en eene halve eeuw na de geboorte van Christus
hadden de Franken, nadat zij de Romeinen herhaaldelijk
feeslagen en andere kleine Gerinaansche volksstammen onder-
worpen hadden, een rijk gesticht, dat het Frankische rijk ge-
-ocr page 24-
16
noemd werd. Het zuidelijke gedeelte van ons vaderland, Bel-
gië, een gedeelte van Duitschland en geheel de noordelijke
helft van Frankrijk behoorden tot het Frankische rijk. Hun
koning Klovis had den christclijken godsdienst aangenomen,
en zijn volk met hem. De Franken bleven echter nog ecuwen
lang een woest en barbaarsch volk. dat alléén door de
II. Kerk en hare bisschoppen tot beschaving en zachtere
zeden kon gebracht worden.
3.  De Saksen, een ander Germaansch volk , spreidden zich uit
langs de kusten van de Noordzee; zij namen ook een ge-
deelte van ons vaderland, ten noorden van den Rijn, in. De
Friezen, die met de Franken in voortdurenden oorlog leef-
den, stonden daarentegen met de Saksen meestal in goede
verstandhouding. De Saksen, die in hunnen tijd reeds on-
verschrokkene zeevaarders waren, staken, ongeveer vier en
eene halve eeuw na Christus\' geboorte, over naar het eiland
Brittannië, dat thans Engeland beet, en veroverden dat land.
De Friezen badden een groot aandeel aan die verovering,
ofschoon zij onder den algemeenen naam van Saksen door-
gingen. Waarschijnlijk vertrokken de veroveraars van Brit-
tannië van de kusten van ons vaderland.
4.   Die Saksen waren de ruwste en onbeschaafdste volken
van den Germaanschen stam. Zij waren verharde heidenen.
De h. paus Gregorius de Groote te Rome had medelijden
met de blindheid des heidendoms, waarin de Saksen van
Brittannië leefden. Daarom zond hij , ruim vijf eeuwen na
Christus\' geboorte, vrome zendelingen naar dat verre land.
Deze bekeerden de heidensche Saksen, en binnen ééne eeuw
was geheel het volk van Engeland katholiek geworden. In
groote kloosters wijdden zich duizende vrome mannen aan
den dienst van God en aan het welzijn hunner evennaasten.
Deze vrome mannen waren er niet mede tevreden, dat
zij zelven het licht des waren geloofs hadden; zij wilden
het ook mededeelen aan hunne stamgenooten, aan de bewo-
ners van het land boven den Rijn, waar onze voorouders
woonden. Een gedeelte van dat land, bij voorbeeld dat waai\'
-ocr page 25-
17
thans de stad Utrecht ligt, gehoorzaamde aan de Frankische
koningen. Deze vorsten waren reeds katholiek. Ruim zes
eeuwen na de geboorte van den Zaligmaker regeerde een
koning over de Franken, met name Bagohert. Deze koning «
liet zich zeer veel gelegen liggen aan de verspreiding van
het Christendom onder de hcidensche stammen. De Heilige
Eligius en de II. Amandus, twee vrome mannen van Fran-
kischen stam, kwamen het Evangelie prediken aan de hei-
denen, die het zuidelijke gedeelte van on? vaderland bewoon-
den. Ruim zes eeuwen na Christus\' geboorte werd de eerste
Christenkerk boven den Rijn gesticht, ter plaatse waar thans
de stad Utrecht gelegen is. Deze stad was in dien tijd reeds
aanwezig, maar was nog zeer onaanzienlijk en bestond slechts
uit eenige schamele huizen.
5.   De voornaamste verkondigers Aan het Evangelie aan de
bewoners van ons vaderland kwamen echter, gelijk wij
reeds gezegd hebben. uit Engeland. De II. Wcrenfried , de
II. Adelbert, de II. Wolfram en vooral de II. Willebrord
verkondigden de leer des Zaligmakers aan de woeste vol-
ken, die nog te midden van de bossehen of\' in nietige dor-
pen en in zeer weinige onaanzienlijke steden leefden en nog
de afgoden aanbaden. De II. Adelbert predikte in de omstre-
ken van Velzen en waar thans Haarlem en Alkmaar liggen;
de II. Werenfried in de omstreken, waar men thans Medeinblik
en Enkhuizen vindt; de II. Willebrord door geheel Holland
en Utrecht en in nog andere streken. Hij trok naar Rome,
Waar paus Sergius hem tot eersten bisschop van Utrecht
wijdde. De h. man mag met recht de Apostel der Neder»
landen genoemd worden. In zijnen ijver voor bet heil der
zielen trok hij nog verder; hij stichtte in Luxemburg de
abdij van Echternach, waar hij begraven ligt.
6.   De II. Wolfram, een der getrouwe medehelpers van den
II. Willebrord, verkondigde het Evangelie aan Radboud, den
koning der Friezen. Deze wilde zich laten doopen. Dit zou
geschieden ter plaatse waar thans het dorp Hoogwoud in
Noord-Holland ligt. De koning was reeds gestapt in de
2
-ocr page 26-
18
wijde kom, die tot doopvo\'nt zou dienen, gelijk in die
dagen liet gebruik was. Er in staande, vroeg liij den II. Wol-
fram, waar zijne voorouders waren, in de hel of\' in
. den hemel. Toen de h. man antwoordde dat hij vreesde dat
zij in de hel waren, antwoordde Radboud, dat hij liever
met zijne voorvaderen in de hel, dan met de Christenen in
den hemel begeerde te zijn: en wilde zieh niet laten doopen.
7.   Welke moeite en inspanningen de vrome zendelingen
zich ook getroostten, bleel\' het Friesche volk evenwel nog
voor verreweg het grootste gedeelte aan de heidensche dwa-
lingen verslaald. Het ging nog voort in zijne barbaarschhe-
den en menschenoffers. De Friezen droegen den Franken
een bitteren haat toe, en die booze hartstocht bracht hen
er toe, de onwaardeerbare gave der waarheid te versmaden.
De verkondigers van het Evangelie hadden dan ook te mid-
den dier onbeschaafde stammen met de grootste gevaren te
kampen. Dit bewijst liet droevige uiteinde van den II. Bo-
nifacius. Deze, evenals zoovele andere vrome priesters
van zijnen tijd, uit Engeland gekomen, om aan de Frie-
-zen het Evangelie te verkondigen, was een man, bla-
kende van godsdienstijver, vroom, geleerd en bereid zijn
leven voor den Zaligmaker op te offeren. Hij werd bisschop
van Utrocht; hij reisde naar Rome tot den II. Vader, om
door dezen bevestigd en gesterkt te worden in zijne zware
taak: de bekeering der Friezen en van andere Duitsche
volksstammen. Hij stichtte het aartsbisdom van Mentz in
Duilschland. Eindelijk stierf bij als martelaar. Eene bende
woeste Friezen viel den 5 Mei 755 den II. Bonifacius en
diens metgezellen, priesters en Christenen, aan en vermoord-
de hen allen. Dit geschiedde in de omstreken van de stad
Dokkum in Friesland. De plaats zelve wordt thans nog
Mormerwoude, dat beteekent Moordenaarswoudc; genoemd.
8.   Het zuidelijke gedeelte van ons vaderland, en wel voor-
namelijk Limburg, was grootendeels bekeerd. De stad Maas-
tricht was zelfs een bisschopszetel, totdat de II. Lambertus
dien zetel overbracht naar Luik. Trouwens Limburg en
-ocr page 27-
19
Noord-Brabant behoorden geheel en al tot het rijk der
Franken. Utrecht en de streken van Zuid-Holland en Gel-
derland waren voor een gedeelte tot den christelijken gods-
dienst bekeerd, maar hadden altijd nog veel te lijden van
de heidensche Friezen. Deze, die het tegenwoordige Noord-
Holland, het laad waar thans de Zuiderzee ligt, Friesland,
Groningen en Drenthe bewoonden, bleven nog hardnekkig
den dienst der afgoden aankleven. Ruim eene eeuw was er
voorbijgegaan, sinds de eerste christen-prediking onder hen
plaats greep en den dag dat de II. Bonifacius vermoord werd,
en nog bleven zij grootendecls verhard in hunne dwaling.
Maar er hadden middelerwijl gewichtige veranderingen
plaats in het Frankische rijk. Het oude koningshuis. dat
afstamde vanden eersten christenkoning der Franken, Clovis
geraakte van den troon. Een ander aanzienlijk geslacht, de
afstammelingen van Pepin, werden op den koningstroon
geplaatst. Dit geslacht van Pepin was allerwaarschijnlijkst
afkomstig uit lirabaud, en tot de streken waar zij het meest
hun verblijf hielden behoorde dat gedeelte van ons vader-
land, dat thans een deel uitmaakt van de provincie Lim-
burg en niet ver van de steden Luik, Maastricht en Aken ligt.
De beroemdste vorst uit het geslacht van Pepin was kei-
zer Karel de Groote.
V.
KAREL DE GROOTE.
1. De afstammelingen van den frankischcn koning Clovis had-
den, door luiheid en weelde verleid, het rijksgebied ver-
waarloosd. Gelijk wij zoo even verhaald hebben, werd
daarom over de Franken een ander geslacht op den troon verhe-
ven: het geslacht van Pepin. Dit werd ook het Karoliiujisehe huis
genoemd naar twee groote vorsten uit dat geslacht, beide
Karel geheeten. De beroemdste van allen was Karel, die
naderhand de Groote is genoemd. Hij werd omstreeks de
-ocr page 28-
20
helft der achtste eeuw in de omstreken van de stad Luik
geboren. Zijne geliefkoosde verblijfplaats was te Aken, in
de onmiddellijke nabijheid van het zuidelijkste gedeelte van
ons vaderland; ook hield hij zich veel op te Nijmegen. De
taal, welke hij sprak, was dezelfde als die , welke in die
dagen in het grootste gedeelte van ons vaderland werd
gesproken. Karei de Groote was dus in vele opzichten een
Nederlander.
2.  Karel bezat het uitgestrektstc rijk, dat er na den ondergang
van het Romeinsche rijk in Europa geweest is. Geheel Frank-
rijk, België, de Nederlanden, geheel Duitschlaud, tot aan de
rivier den Oder, Zwitserland en het noorden van Italië ge-
hoorzaamden aan zijne bevelen. Dit alles behoorde, hetzij van
oudsher, hetzij door overwinningen van Karel, tot bet rijk
der Franken. Karel had gedurende geheel zijn leven onop-
houdelijk te strijden. In het zuiden van Europa hadden de
aanhangers van den valschen profeet Mohammed geheel Spanje
veroverd en ook Frankrijk wilden zij aan zich onderwerpen;
maar Karel trok tegen hen te velde en versloeg hen. Aan
de oostelijke grenzen zijns rijks moest hij strijden legen een
woest, heidensch volk, Slawen genoemd dat bet tegen-
woordige Oostenrijk bewoonde. In het noorden eindelijk
had hij voortdurende oorlogen tegen de Saksers en de Frie-
zen te voeren. Eerstgenoemden bewoonden dat deel van
Duitschland, hetwelk tusschen de Eems, de Wezer en nog
verder tusschen de Elbe ligt. Waar de Friezen woonden is
u bekend.
3.   Deze beide volken bleven, ondanks de ijverige pogingen
der christen-zendelingen, nog hunne heidensche goden
vereeren en een diepen afkeer koesteren van den gods-
dienst van onzen Zaligmaker. Zij overvielen de christelijke
gemeente aan de grenzen des Frankischen rijks, verbrandden
de kerken en vermoordden de geestelijken. Telkens de-
den zij invallen in het gebied der Franken. Karel besloot ben
door de wapenen tot onderwerping te brengen; maar dit ging
niet gemakkelijk. Herhaaldelijk trokken de dappere Franki-
-ocr page 29-
21
sche heerscharen te velde tegen de Friezen en de Saksers.
Deze werden iederen keer overwonnen; maar zoodra was niet
het leger der Franken teruggetrokken of de Saksers en Frie-
zen stonden weder op en begonnen opnieuw den oorlog.
Eindelijk werden zij echter zoo door Karel ten onder ge-
bracht, dat zij zich voor goed onderwierpen enden christe-
lijkcn godsdienst aannamen.
4.  liet was Karel niet genoeg, die woeste, krijgszuchtige vol-
ken ten langen laatste onderworpen te hebben; hij wilde hen
ook beschaven. Want daarom vooral is Karel de Grootc zoo-
veel bewondering en eerbied waardig, wijl hij niet slechts
een groot vorst en dapper veldheer, maar ook een weldoe-
ner zijns volks was en vdör alles de uitbreiding van het
rijk Gods onder de menschcn beoogde. Hij zond niet alleen
zijne landvoogden en rechters, die hertogen en graven ge-
noemd werden, om de onderworpene volken te bestieren,
maar bij zond ook vrome bisschoppen en priesters, om hun
den waren godsdienst te verkondigen: hij deed dit in overeen-
stemming en samenwerking met den Paus van Home. Te
utrecht was reeds een bisdom. Karel richtte ook andere bis-
dommen op in het land der Saksers en der Friezen. Wij
behoeven alleen van die van Munster en Osnabrug te spre-
ken; want een klein gedeelte van ons vaderland, met name
een deel van Groningen en een deel van Ovcrijsel werden
gebracht onder die beide bisdommen. Het kerkelijk rechts-
gebied van den bisschop van Utrecht strekte zich uit overliet
tegenwoordige Holland, Utrecht, Friesland en Gelderland.
\'Iet zuidelijkste gedeelte onzes vaderlands, de beide provin-
ciën Noord-Iirabant en Limburg, hoorden tot het bisdom van
Luik. Karel ondersteunde in al die bisdommen de bisschop-
pon en priesters in alles wat tot stichting en onderwijzing
der volken kon dienen, llij liet kerken en kloosters bouwen;
"ij richtte scholen op; hij hielp zendelingen uitzenden, die
de verspreide heidenen opzochten, om hen te bekeeren. Hij
\'«toonde zich een waar christen-koning.
5.   Ook in bet zuiden van zijn uitgebreid rijk betoonde Ka-
-ocr page 30-
22
rel zich als een beschermheer der Kerk. Een Germaansch
volk, de Longobarden geheeten, had, ongeveer vijf\' eeuwen
na de geboorte van Christus, in Italië een rijk gesticht, dat
het Lombardische rijk genoemd werd. Nu was de Paus te
Rome allengs een schier onafhankelijk vorst geworden; maar
de Lombardische koningen wilden Rome en den Paus aan
zich onderwerpen. De Paus evenwel, die door dezen on-
rechtvaardigen aanval der Lombardische koningen.bedreigd
werd, zocht hulp bij de koningen der Franken, en niet
het minst bij Rare] toen deze koning geworden was. Karel
beoorloogde meer dan eens de Longobarden, onderwierp
hen eindelijk en liet zich door hen koning kroonen, zoo-
dat ook geheel het noorden van Italië aan hem onderdanig
werd.
6.   Nu was sinds hetzelfde tijdstip, waarop de Zaligmaker
geboren werd, do hoogste wereldlijke macht op de aarde
die der Romeinsche keizers. Nadat de Roineinsche heerschappij
door de Germaansche volken vernietigd was, bleef het Ro-
meinsche rijk in naam voortbestaan in die landen, welke
thans tot Turkije behooren; maar inderdaad was het Romein-
sche rijk in geheel westelijk Europa vernietigd. De Paus be-
sloot toen om Karel, die de machtigste christen-vorst was,
die ooit bestaan had; die de Mohammedanen in het zuiden
van Europa en de heidensche Saksers en Friezen in het
noorden had overwonnen; die den Heiligen Stoel beschermd
had tegen onrechtvaardige aanvallen, tot keizer te verheffen.
Dit geschiedde in Kerstnacht van het jaar 800. In dien
nacht plaatste de Paus van Rome de keizerskroon op het
hoofd van Karel den Groote. De nieuw verkoren keizer be-
vestigde den Paus in zijn tijdelijk gezag over de stad Rome
en schonk hem het gebied over eene uitgebreide streek van
Italië, die later de Kerkelijke Staat is genoemd.
7.   Keizer Karel bleef evenwel in zijne zeden en gewoonten
geheel en al een man van Duitschen stempel. Hij was en bleel
eenvoudig. Zijne geliefkoosde woonplaats bleef Aken en
de zuidelijkste streek van ons vaderland. Van uit die stad
-ocr page 31-
23
Aken rcjgcerde liij zijn machtig rijk. Hij gaf wijze wetten;
hij bevorderde de verspreiding der christelijke leer; hij
stichtte steden; hij beschermde kunsten en wetenschappen
en regeerde met verstand en vroom heleid de volken, die
door God aan zijne zorgen waren toevertrouwd. Hij stierf
in het jaar 814 en werd te Aken begraven;
8.   Zijne opvolgers geleken hem op verre na niet in dapper-
heid en wijsheid. Zijn eenige zoon Lodewijk was een goed-
hartig en vroom vorst; maar hij was niet in staal zulk een
groot rijk zoo te bestieren als keizer Karcl dit gedaan had.
Lodewijk (wien de bijnaam van de Godvruchtige werd ge-
geven) verdeelde liet al te uitgestrekte rijk tusschen zijne
drie zonen. De oudste kreeg dat gedeelte, waartoe het zui-
den van ons vaderland behoorde; de jongste dat gedeelte,
wal hoven den Rijn ligt en waartoe bijgevolg het land der
Friezen moet gerekend worden, liet grootste gedeelte van hel
tegenwoordige Frankrijk werd het deel van den tweeden der
zonen van keizer Lodewijk. De oudste, tot wiens deel de zuide-
lijke provinciën van ons vaderland, België en het oostelijke
gedeelte van Frankrijk behoorden, welk deel Lotharingen
genoemd werd, bekwam ook Italië en den titel van keizer.
9.   Maar de opvolgers van deze drie kleinzonen van Karel
den Groote waren vorsten van niet groote geestkracht.
Bovendien hadden zij met groote moeiclijkhcden te kampen.
In het noorden namelijk van Europa, in het tegenwoordige
Noorwegen en Denemarken; woonden volksstammen, die
nog ruwe. woeste heidenen waren: zij werden Noor-
mannen geheeten. Die Noormannen, een der dapperste vol-
ken die ooit bestaan hebhen, waren zeer stoutmoedige zee-
lieden. Up kleine scheepjes, niet grooter dan onze visschers-
schuiten, waagden zij de gevaarlijkste tochten op den Oceaan.
Zij overvielen de kusten van andere landen, voeren de ri-
vieren op en plunderden, roofden en moordden. Niets was
Voor hen veilig. Hun grootste genot was de oorlog; hun
middel van bestaan was roof. en zij dachten dat zij hunnen
heidenschen hemel (die geen hemel was) verdienden door
-ocr page 32-
24
dapperheid in liet gevecht. Ons vaderland had zeer veel
van hen te lijden. Zij voeren de rivieren op. Wijk hij Duur-
stede, dat in die dagen eene rijke koopstad was, werd door
hen verbrand. Alom vernielden zij de kerken en vermoord-
den zij de priesters. Zoo vermoordden zij te Noordwijk
den heiligen Jeroen, een vroom en deugdzaam priester. In
de omstreken van Alkmaar vestigde zich een hunner opper-
hoofden; anderen deden dit weder op andere plaatsen. Dit
deden zij langs de kusten van België en van Frankrijk; ja, zij
drongen plunderende en roovcnde door tot in de Middel-
landschc ze;:, liet schijnt dat ook vele Friezen onder die
veroverende Noormannen behoord hebben, want een groot
deel van de Friezen beminde nog boven alles avonturen, en de
Germaansche volksstammen, die aan de Noordzee woonden»
waren met elkander zeer nauw verbonden.
VI.
HET LEENSTELSEL.
1. Zoolang Ka rel de Groote leefde had hij zijn\'uitgebreid rijk
met beleid en kracht welen te regecrcn en te beschermen;
maar dit was het geval niet met zijne opvolgers. Noch zijn
zoon Lodewijk, noch diens opvolgers konden alle landen,
die onder bun gebied stonden, verdedigen tegen de talrijke
aanvallers. Hieronder behoorden, gelijk wij gezegd hebben,
in de voornaamste plaats de Noormannen. In onzen tijd stelt
een koning zijne gouverneurs aan over de verschillende
gewesten, om die te bestieren; zendt hij generaals aan het
hoofd van zijn leger, om die tegen den vijand te verde-
digen, en stelt hij rechtbanken aan, die recht uitspreken. Dit
was niet het geval in die tijden , waarover wij thans spre-
ken. De toestanden waren geheel anders, en onder de op-
volgers van den grooten keizer Karel ontstond allengs een
regeeringstelsel, dat bijna zeven eeuwen heeft geduurd en
het leenstelsel werd genoemd.
-ocr page 33-
25
2. De keizers en koningen , die Karel den Groote opvolgden
in zijne heerschappij, konden natuurlijk niet alles zelven be-
Stieren, niet alle plaatsen huns rijks verdedigen of overal
recht spreken. Zij stelden derhalve ambtenaren aan. Dit had
keizer Karel de Groote ook wel gedaan; maar er was groot
onderscheid tusschen de ambtenaren en veldoversten , die hij
aanstelde, en die door zijne opvolgers werden aangesteld.
Üit was hierin gelegen, dat de laatstgenoemden zich in vele
opzichten bijna geheel en al onafhankelijk gedroegen en de
waardigheden erfelijk in hunne fainilién wisten te maken.
De keizers en koningen, opvolgers van Karel den Groote,
benoemden dan over uitgestrekte landstreken als bestierders
en vooral om hevel over de legers te voeren hertogen.
liet land werd verdeeld in verschillende onderdeden , die
men gouwen noemde. Over deze gouwen werd een ambte-
naar aangesteld, wiens voornaamste taak liet was, recht te-
spreken: die ambtenaren noemde men graten. Gewoonlijk
werden tot hertogen en graven van een land mannen be-
noemd, welke in dat land zelve grooten invloed en uitge-
breide bezittingen hadden. Karel de Groote hield die ambte-
naren in groote afhankelijkheid van zijn gezag; maar dit
vermochten zijne opvolgers niet. Die ambtenaren (hertogen
en graven) begonnen al zeer spoedig, naar gelang de keizers
en koningen hunne macht zagen verminderen, hunne eigene
macht te vergrooten. Zij wisten gedaan te krijgen dat hunne
zonen hen in hunne macht zouden opvolgen , of die zonen
zelven stelden zich in liet! bezit dier macht, zonder dat de
■\'icizers of koningen dit konden beletten. Zoodoende werden de
waardigheden van hertogen en graven allengs erfelijk in
een geslacht.
In die tijden, waarvan wij thans spreken, was het geld
uiterst schaarsch. Het was ook geene gewoonte, ambtena-
ren des vorsten met geld te betalen; evenmin deden die
Hl»blenaren het hunne onderhoorigen. Nu werd de grond
voor verreweg het grootste gedeelte beschouwd als de
eigendom van den vorst, hetzij keizer of koning. Ge-
-ocr page 34-
2G
schiedde het nu clat de keizer een ambtenaar, als graaf bij
voorbeeld, naar eene streek zond, dan trok deze voor zijn
onderhoud, en dat zijner onderboorige ambtenaren of\' krijgs-
knechten, een opbrengst van den grond. Allengs werd liet eene
gewoonte dat de vorst gebcele landstreken alstond aan dezen
of\'genen hertog of graaf tegen bepaalde voorwaarden. Die voor-
waarden kwamen gewoonlijk hierop neder, dat de graaf het land,
waarover hij gesteld was , moest bestieren, verdedigen en het
recht handhaven. Hiervoor werd het gezag over en het bezit
van die landstreek aan hem overgelaten. Hij mocht die
overdoen aan zijne opvolgers; maar hij moest aan den vorst
cenen eed afleggen van trouw; hij moest, wanneer zijn
vorst in oorlog geraakte, hem bijstaan in eigen persoon en
gevolgd door zijne onderhoorigen; hij moest eindelijk zekere
schatting betalen of zeker bewijs van hulde betoonen aan den
vorst. Daarvoor stelde deze hem in bet erfelijk bezit van
meer of minder uitgestrekte landstreken. Den vorst noemde
men leenheer; den hertog of graaf, die op deze voorwaarden
in het bezit van eene landstreek gesteld werd, noemde men
leenman of rastaal.
3. Die leenmannen echter hadden op hunne beurt weder
hunne onderhoorigen, die onder hen het land bestierden
of met hen aan het hoo!d der gemecne lieden ten strijde
togen. Aan deze stonden nu die leenmannen, hertogen of
graven of hoe zij heetten, op hunne beurt weder landerijen
af. Ook deze landerijen werden op voorwaarde van eed van
trouw, van zekere dienstbetooningcn en van hulde erfelijk
afgestaan. Men noemde dit achterhenen. Wij zullen u dit
door een voorbeeld ophelderen. De keizer van het Duitsche
rijk was leenheer van al het land, dat thans ons vaderland
uitmaakt; maar de keizer had dat gedeelte, hetwelk thans
Holland heet, in leen gegeven aan den graaf van Holland.
Dus Holland was een leen. De graaf\' van Holland had de
omstreken van Haarlem weder in leen gegeven aan de hee-
ren van Brederode; Gorkum met zijne omstreken aan de hoeren
van Arkel; Velzen aan de bceren van Velzen. Dus Brederode,
-ocr page 35-
27
Arkcl en Velzen waren achterleenen. Dergelijke heeren, als die
van Arkel enz., werden soms ook wel vrijheeren, baronnen
genaamd.
Al deze personen, die de regeerders des lands waren ,
noemde men te zamen genomen den adel.
4.   In lateren tijd, ongeveer in de elfde en twaalfde eeuw ,
kwam de gewoonte in zwang, dat mannen van adellijke
geboorte, die zicli bijzonder verdienstelijk maakten in den
oorlog, met zekere plechtigheden tot ridders geslagen wer-
den. Ook werden er toen vercenigingen van mannen, allen
ridders, gevormd met zeker doel, bij voorbeeld om bet
heilige graf van den Zaligmaker te verdedigen, of de Moham-
medanen te bestrijden. Deze vercenigingen noemde men
ridderorden.
5.    \'n de tijden der opvolgers van Karel den Groote en
later nog, berustten nagenoeg alle wetenschap en beschaving
bij de geestelijkheid. Die geestelijkheid en vooral hare hooi-
den, de bisschoppen, verwierven allengs groote macht en
aanzien. Zij hadden gewoonlijk bunnen zetel gevestigd in
de voornaamste steden, en de inwoners dier steden gevoel-
den zich onder hunne bescherming veiliger dan elders.
Het gebeurde vaak dat die bisschoppen mannen waren van
aanzienlijken huize en bezitters van uitgestrekte goederen.
Hunne bloedverwanten nu schonken dikwijls aan de bis-
schoppen uitgebreide bezittingen, bosschen, landhoeven enz.
Die bisschoppen gaven hunne eigene goederen aan hunne
kerken, zooals zij zich uitdrukten: dat is, dat die goederen
voortdurend beheerd zouden worden door den persoon, die
op den bisschopszetel gevestigd was. Keizers, graven, bij-
zondere personen vermeerderden die bezittingen door hunne
goedgevigheid. Zoo geraakten de bisschoppen allengs in
het bezit van zeer groote goederen. Nu gold in die eeuwen
hrt recht, dat de bezitters van den grond te gelijk het ge-
zag over de bewoners uitoefenden, en zoo werden de bisschop-
pen tijdelijke vorsten, evenzeer als de hertogen en graven.
6.   Die bisschoppen bezaten nu een groot gedeelte van de be-
-ocr page 36-
28
zittingen hunner kerken als leenen van de keizers en konin-
gen. Als dusdanig, namelijk als tijdelijke vorsten, bij voorbeeld
van het bisdom Utrecht, moesten zij den eed van trouw eu
hulde doen aan hunnen leenheer, den keizer; zij moesten
dit niet doen als geestelijken. Want geen koning of keizer
ter wereld heeft het recht, zich heerschappij over de gees-
telijke macht der Kerk aan te matigen; maar als bezitters
van tijdelijke goederen waren de bisschoppen leenmannen
des keizers. Ook zij gaven, evenals de graven op hunne
beurt, goederen in achterleen aan andereu. Zoo was, bijvoor-
beeld, de burgtvoogd van Koevorden, zoo was de heer van
Zuylen een leenman van den bisschop van Utrecht.
7.  Evenals de bisschoppen in het bezit van uitgestrekte heer-
schappijen kwamen, zoo kwamen kloosters en abdijen in het
bezit van belangrijke goederen, niet minder dan aanzienlijke
baronijen. De abdijen en kloosters kwamen in dat bezit door
arbeid en noeste vlijt. Ilonderde bunders woeste gronden
werdendoor hen ontgind en vruchtbaar gemaakt. Vrije eige-
naars van hoeven, te zwak om zich zclven te verdedigen
tegen het geweld van machtigen, plaatsten zich onder be-
scherming dier kloosters en namen hunne bezittingen als
leenen uit de banden der abten. Vrome lieden schonken land
Cn goed: zoo werden de kloosters en abdijen aanzienlijke
grondbezitters. Veel hadden zij in bezit als achterleenen.
eu als dusdanig deden zij weder hunnen eed en hulde aan
hunnen leenman, bijvoorbeeld aan den hertog van Brabant
of aan den graaf\' van Holland.
8.   De groote menigte des volks leefde, van de negende lot
de twaalfde eeuw, in den staat van lijfeigenschap, dat is:
zij was geen meester over haar eigen doen en laten, maar
afhankelijk van den adel. Zij, die den grond bebouwden of
de weinige nijverheid, die er bestond, dreven, moesten dit voor
een gedeelte doen ten voordeele van hunnen heer. Een ge-
deelte slechts van de opbrengst van hunnen arbeid mochten
zij als het hunne beschouwen; de grond behoorde hun
«iet toe. Een lijfeigene mocht niet eens den grond, dien hij
-ocr page 37-
29
bewoonde, verlaten en eene andere woonplaats kiezen,
ponder goedkeuring zijns meesters. Deze toestand was het
gevolg van de verovering van het Romeinsche rijk door de
Gcrmaansche volken. De overwinnaars, van welke de
adel afstamde, hadden de overwonnelingen onder het juk
gebracht en tot lijfeigenen gemaakt, die voor hen den grond
moesten bearbeiden en handwerken uitoefenen.
9.   De lijfeigenschap drukte hard op de groote menigte des
volks; maar de Kerk, die de beschaveresse der ruwe over-
winnaars en de beschermster der bedrukten was, verzachtte
dat lot. De kerken en abdijen waren de toevluchtsoorden
voor de zwakken en onderdrukten. Ieder, die door de Kerk
onder hare geestelijkheid werd aangenomen, werd een vrij
man; ieder , die leenman der Kerk werd of\' zelfs haar lijf-
eigene, werd zachtzinniger behandeld en met klem beschermd.
De Kerk verbood dat de heer\'en de huwelijken der lijfeige-
nen zouden scheiden, door echtgenoolen van elkander te
verwijderen; ja, zij beschermde de onderdrukten nog
het meest van allen, door de sterkeren en machtigen der
wereld te wijzen op de straffen, die God hier namaals be-
reid heeft voor hen, die geweld en onrecht plegen en dit
niet naar hun vermogen herstellen.
10.   Het leenstelsel was de maatschappelijke vorm van bijna
geheel ons land gedurende de middeleeuwen. Het werd
echter allengskens meer gewijzigd en zachter. Er ontstonden
steden. De inwoners dier steden wisten van de graven en
hertogen voorrechten te verkrijgen, privilegiën genaamd.
De voornaamste dier voorrechten waren: dat de be-
woners der steden hunne eigene overheden en rechters moch-
ten kiezen; dat zij niet zonder hunne toestemming mochten
beladen worden met belastingen; dat de persoonlijke veilig-
iieid en eigendom zouden gewaarborgd worden.
11.   Allengs geraakten die steden tot macht en aanzien, en
begonnen zij zelfs deel te nemen aan bet bestuur des lands.
Kleinere steden verkregen» dezelfde rechten als de grootere.
De lijfeigenen, die burgers der steden konden worden, wer-
-ocr page 38-
30
den vrije mannen. De steden bloeiden door handel en nij-
verheid en boezemden ontzag in aan den machtigen adel door
de geoefendheid der burgeriien in den wapenhandel. Zij regeer-
den zich zelven, zij verdedigden zich /.elven, en zoo ontstond
in den loop der eeuwen de derde stand, de stand der burgerijen.
In enkele; streken van ons vaderland, te weten in Fries-
land en in dat gedeelte van Noord-Holland . dat wel eens
West-Friesland genoemd wordt, heeft het leenstelsel nooit
geheerscht. De verschillende gouwen of streken werden be-
stierd door de ingezetenen zelven, aan wier hoofd mannen
stonden, die in Friesland Grietmannen (dat is: groote man-
nen) genoemd werden.
VII.
HET GRAAFSCHAP HOLLAND EN ZEELAND ONDER HET
HOLLANDSCHE HUIS.
1. De voornaamste landschappen, waarin ons land gedurende
den tijd van het leenstelsel verdeeld was, waren: het
graafschap Holland, waarmede Zeeland was verbonden; het
bisdom Utrecht; in het hertogdom Gelder; terwijl het hertog-
dom Brabant, waarmede dat van Limburg nauw verbonden
was, voor het grootste gedeelte tot het tegenwoordige België,
maar toch ook voor een deel tot ons vaderland behoorde.
Algemeen wordt aangenomen dat de gift van eene streek
gronds langs de Noordzee-kusten, door den Frankisehen koning
Karel den Eenvoudige, als koning van Lotharingen in 922
aan zekeren Dirk of Diederik gedaan, den grond heeft gelegd
tot het graafschap Holland. Zoowel door veroveringen op de
Friezen als door aanhechting van andere heerlijkheden heeft
dat graafschap allengs den omvang der tegenwoordige pro-
vinciën, Noord- en Zuid-Holland verkregen. Van de drie
eerste graven: Dirk I, Dirk II en Arnoud, weet men weinig.
De abdij -goederen van Egmond mSaktcn toen het belangrijkste
en verreweg meest beschaafde deel van het graafschap uit.
-ocr page 39-
31
De graven waren beschermheeren dier abdij, en dit was
het. eerste begin van hun aanzien en van hunne macht.
Zij hadden veel te oorlogen met de West-Friezen, die
het noordoostelijke gedeelte van het tegenwoordige Noord-
Holland bewoonden. Graaf Arnoud kwam in een gevecht
tegen hen, bij het dorp Winkel, om het leven. De oor-
zaak dier oorlogen was, dat de graven meenden dat de
West-Friezen hun onderwerping schuldig waren; terwijl
deze hunne onafhankelijkheid handhaafden.
2.   Den derden graaf, die den naam van Dirk voerde, kan men
beschouwen als den eigenlijken stichter van het graafschap
Holland. Deze bouwde in het jaar 1018 op een moerassi-
gen grond, waar verschillende rivieren, de Lek en de Maas
samenvloeien, eene stad. Dordrecht gcheeten: de oudste stad
van Holland. Hij deed dit om tol te heffen van alle sche-
pen, die de rivieren zouden komen afvaren. De grond, waarop
Dirk die stad bouwde, behoorde aan het bisdom van Utrecht.
Deze omstandigheid en ook dat graaf Dirk op eigen gezag de
kooplieden, die de rivier afvoeren, tol betalen liet, haalde
hem het ongenoegen des keizers van Duitscbland op den
hals. Dirk moest dezen als zijnen leenheer gehoorzamen,
doch de leenmannen waren weinig gewoon zich om recht
te bekommeren; zij deden wat hun gocddacht. zoolang zij
de stcrksten waren. Dirk wist zich, ondanks zijne vijanden,
in het bezit van Dordrecht te handhaven. Hertog Gode-
vaert van Neder-Lotharingen, dat later Brabant genoemd is,
werd door den keizer opgedragen, den graaf van Holland tot
zijnen plicht te brengen; doch de hertog werd in een gevecht
door Dirk gevangen genomen. Hij stelde hem echter in vrij-
heid, waarop hertog Godevaert de verzoening tusschen den
keizer en graaf Dirk wist te weeg te brengen.
3.   De opvolgers van Dirk III waren zijne zonen Dirk IV en
Ploris I. Ook deze voerden aanhoudend oorlog met de bis-
schoppen van Utrecht. Want,niet tot eer der graven van
Holland, zochten deze nu dit, dan weder dat,hetgeon dien
bisschoppen toebehoorde, te overmeesteren. Aangezien nu
-ocr page 40-
32
-die bisschoppen te gelijker tijd wereldlijke vorsten waren
moesten zij hunne onderdanen beschermen.
De graven, die op Floris I volgden, voerden alle, op één
na, de namen van Floris, Dirk of Willem. Wij zullen ze u
straks naar volgorde opgeven. Gedurende de minderjarigheid
van Dirk V voerde Godevaert (bekend als Covert met den
bult) van Neder-Lotharingen de voogdij over hem en stichtte
de stad Delft.
4. Opliet einde der elfde eeuw, in het jaar 1000. begonnen
de kruistochten. Gelijk u bekend zal wezen, was het land.
waar onze Heer Jezus Christus op aarde geleefd bad, in de
banden van ongeloovigen, volgelingen vanden valschen pro-
feet Mohammed, gevallen. Nu was het eene vrome gewoonte
van velen. het Heilige Graf des Zaligmakers als pelgrims te
gaan bezoeken en daar te gaan bidden. Maar de Moham-
medanen mishandelden de Christenen, die derwaarts gingen,
vreeselijk. Dit wekte de verontwaardiging hunner geloofs-
genooten in Europa op. Koningen, hertogen, graven en edel-
lieden, duizenden en duizenden ontzagen moeite noch geva-
ren om het Heilige Graf te verlossen uit de macht der
ongeloovigen. Zoo ontstonden die verbazende krijgstoch-
ten der westersche volken naar bet Heilige Land. die wij
kruistochten noemen, omdat zij, die daaraan deelnamen, tot
teeken een kruis op hunne klecdercn droegen.
De Christenen van bet westelijke Europa werden bet eerst
tot het ondernemen der kruistochten ontvlamd door de predi-
katién van eenen vromen man. Peter de Kluizenaar gehee-
ten, afkomstig uit Amicns in Frankrijk. Deze reisde groote
gedeelten van Europa door, om den Christenen den deer-
lijken toestand van het Heilige Land te schetsen. Duizenden
en duizenden namen daarop het teekcn des kruises aan uit
iijne handen en uit die van andere geestelijken. Al die
duizendtallen togen gewapend naar Azië, om de Mohammeda-
nen te bestrijden en Jeruzalem en het Heilige Graf uit de
macht der ongeloovigen te verlossen. Het voornaamste hoofd
van den eersten kruistocht was Godfried van Bouillou, mark-
-ocr page 41-
33
graaf van Antwerpen: een Zuid-Nederlander of\' Belg. Onder
lijn beleid namen de kruisvaarders Jeruzalem in (1091) en
stichtten een christenrijk in Palestina.
De kruistochten duurden ongeveer twee eeuwen. Bijna ieder
jaar togen gewapende mannen naar het Heilige Land\'; maar
tot zeven keoren toe beproefden groote en machtige legers, de
Mohammedanen uit Palestina te verdrijven. Eindelijk waren
de Christenen, na een bijna tweehonderdjarigen strijd, genood-
zaakt Jeruzalem en alle volkplantingen der Christenen in
Azië geheel en al in de macht der ongeloovigen te laten.
De Christenen hadden evenwel te weeg gebracht dat de vol-
gelingen van den valschen proleet Mohammed Europa voor
langen tijd met rust lieten.
De graven en edelen van Holland, vrome en dappere
mannen. namen een werkzaam deel aan de kruistochten.
Kloris 111 toog derwaarts, maar stierf eer hij nog het heilige
land bereikte (1190). Graaf\' Willem I was tegenwoordig bij
de verovering van Damiate, eene stad in Egypte, die in 1219
door de kruisvaarders werd ingenomen. De Hollanders en
Zeeuwen, toen reeds bekwame zeevaarders, behaalden bij
die verovering grooten roem.
Willem 1 was een broeder van graaf\' Dirk VII. Deze had
cene dochter, Ada, achtergelaten. Ada had haren vader
moeten opvolgen; maar algemeen was de hollandsehe adel
van meening, dat het graafschap Holland was een zwaard-
ken
, waartoe alleen mannen gerechtigd waren, en geen spil-
kleen,
waarin ook vrouwen konden opvolgen. Willem I wist
zich in het bezit van het graafschap te handhaven tegenover
zijne nicht, gravin Ada.
De graven van Holland waren allengs toegenomen in
nacht en aanzien, zoo zelfs dat Willem II, kleinzoon van
graaf Willem I, door den invloed van paus Innocentius IV
(1247) tot roomsch koning werd verheven. Deze waardigheid
Was zooveel als bestierder en vorst van geheel het inach-
hge duitsche rijk. Was die vorst eenmaal door den paus ge-
hoond, dan was hij duitsch keizer. Nu hadden, sinds meer
3
-ocr page 42-
34
dan ceno eeuw, verschillende duitsche keizers beproefd, den
paus van Rome van zich afhankelijk te maken en hein
vervolgd en beoorloogd. De paus echter had alléén het recht
den duitschen keizer-te kroonen; hij mocht dien ook, om
groote misdaden, vervallen verklaren van den keizerstroon.
Dit deed paus Innocentius IV don duitschen keizer Frede-
rik 11, een groot vervolger der Kerk. Willem II werd hierop
door hen, die het met de Kerk en den paus wel meenden,
tot opvolger van Frederik II verkozen: zoo groot in aan-
zien was toen reeds het hollandsche gravenhuis! Ongeluk-
kigerwijze leefde Willem II niet lang. Hij beoorloogde in
den winter (1256) de Westfriezen. Bij die gelegenheid ver-
loor hij het leven in het ijs nabij Hoogwoude, een dorp in
Noordliolland. De Westfriezen vonden het lijk en begroeven
bet op eene onbekende plaats. Later kwam graaf Floris V,
zoon van Willem, de Westfriezen heoorloogen. Toen hij hen
onderworpen had, vorderde hij het lijk zijns vaders. Een
oude Westfries wist de plaats waar Willem II lag begraven,
en zoo vond Floris het overschot zijns vaders, dat hij in
de abdij te Middelburg liet ter aarde bestellen.
Deze graaf Willem II bouwde in een boschrijk oord van
Zuidholland een slot. Om dat slot vestigde zich allengs be-
woners. De graaf en zijne opvolgers hielden daar vaak hun
verblijf, en zoo ontstond rondom het hof van graaf Willem
de plaats, die thans het schooue \'s Gravenhage is!
Ook andere steden waren allengs in het graafschap Hol-
land en Zeeland opgekomen en tot bloei gestegen. Dordrecht,
Delft, Haarlem, Alkmaar, Middelburg, Zierikzee en meer
andere plaatsen hadden reeds vroeger belangrijke voorrech-
ten ontvangen of ontvingen die van graaf Willem II en
diens zoon en opvolger Floris V. Die steden kregen van
hunne vorsten het recht om door hunne eigene schepenen
recht te laten spreken; zij verkregen belangrijke voordeden
voor hunnen handel en hunne markten. De inwoners, die
men poorters noemde, omringden hunne steden met muren,
oefenden zich in den wapenhandel en leerden hunne eigene
-ocr page 43-
35
stad beschermen en verdedigen. De burgerijen dier ste-
den hadden menigmaal geschillen met de edelen en wer-
den dan door graaf Willem en graaf Kloris V begunstigd.
Deze laatste was zoo in aanzien bij de Imrgcrijcn, dat men
hem »der keerlen god" noemde. Dit wekte grooten wrok
der edelen tegen Floris op. iV\'u geschiedde hel dat "de graaf
in onmin was met den koning van Engeland. Eenige edelen
spanden verradelijk met dien vreemden vorst samen, om
hunnen eigen wettigen leenheer gevangen te nemen en naar
Engeland te voeren. Gerard van Velsen, Herman van Woer-
den en Gijsbrecht van Amstel waren de voornaamste dier
edelen. Zij overvielen den graaf op een valkenjacht, na cenen
maaltijd, waaraan zij zelven met hein aangezeten hadden. Zij
voerden hem gevankelijk naar het slot te Muiden , waar men
nog de gevangenkamer van graaf Floris V kan zien. Zij wil-
den hem van hier naar Engeland voeren.
Zoodra evenwel de Westfriezen, de mannen van Water-
land en van het Gooy vernomen hadden hoc meineedige
edelen hunnen beminden graaf gevangen hielden, snelden die
mannen gewapend toe , om hunnen heer te verlossen. De
edelen begrepen dat zij het slot niet lang tegen de veront-
waardigde burgers zouden kunnen verdedigen. Zij wilden nu
den graaf naar Braband voeren, doch op hunnen tocht door de
burgers achtervolgd, vermoordden zij den edelen Floris,
hunnen wettigen heer, wicn zij trouw gezworen hadden
v129ü). De moordenaars werden later door de verbitterde
burgers vervolgd en zwaar gestraft. Hunne kasteelen wer-
den onder den voet gehaald en hunne geslachten gingen
\'e niet.
Onder de moordenaars van Floris V was ook Gijsbrecht
van Amstel. Hij was heer van eenc moerasachtige strook
lands waar de Amstel in het 1.1 uitloopt. Hier ontstond eerst
een klein dorp onder bescherming der hoeren van Amstel,
"\'t werd langzamerhand cene stad, die in 1300 stadsrechten
ontving en thans Amsterdam is.
Floris V, de edele en dappere graaf, de beschermer der*
-ocr page 44-
3(i
Steden en burgers, kwam zoo noodlottig aan zijn einde. Hij
werd opgevolgd door zijnen jongen zoon Jan I. Deze stierf
drie jaren later. Zijn naaste erfgenaam was de graafv van
Henegouwen, Jan van Avesnes, de zoon van ccne zuster van
graaf Willem II. Met Jan I stierf, in 1299, het gravcngeslacht
in liet hollandsche huis uit.
Graven van Holland zijn geweest: Dirkl, Dirk II, Arnoud,
Dirk III, Dirk IV, Florisl, DirkV, Kloris II. Dirk VI, Klo-
ris III, Dirk VII. gravin Ada, Willem I, Kloris IV, Wil-
lem II en Jan I (922—1299).
VIII.
HET HENEGOUWSCIIE EN BEYERSCHE HUIS.
In vroegere eeuwen hadden de volken eene zeer groote
achting voor het recht van erfopvolging. Zij zouden gerekend
hebben dat zij eene groote zonde begingen, indien zij den wetti-
gen erfgenaam van-hunnen overledenen vorst niet op zijne
beurt als hunnen vorst erkenden. Nu heerschte er dikwijls
zeer veel verschil over de vraag wie tot de erfopvolging ge-
rechtigd was. In sommige vorstendommen mochten vrouwen
de regeering aanvaarden, bij voorbeeld in Vlaanderen, in
Draband; in audeio weder niet; in andere weder bleef de
zaak onbeslist. Dit was het geval met Holland en Zeeland. De
een beweerde dat alléén een man regeerend graaf kon wezen
dat Holland een zwaardlecn was, gelijk men dit noemde;
de andere beweerde dat ook eene vrouw de rcgecring kon
voeren, wijl Holland een spilhleen was. Dit gaf aanleiding tot
groote twisten en hevige burgeroorlogen, gelijk wij zullen zien.
Jan II, ook wel naar zijne geboorteplaats Jan van Aves-
nes gehecten, was de naaste mannelijke bloedverwant van
den overledenen graaf Jan I. Hij wist zich in het bezit van
het graafschap Holland en Zeeland te stellen; maar dit ge-
schiedde niet zonder vele moeielijkhcden. De graven van
Vlaanderen meenden recht te hebbeu op een groot gedeelte
-ocr page 45-
37
van Zeeland en \'wilden dit met de wapenen veroveren. Zij
drongen zelfs door tot in Holland in de nabijheid van Haar-
lem; doch hier werden zij overwonnen (1303). Slechts\'wei-
nigen keerden naar hun land terug. Jan II kon zoodoende
in het rustig bezit v%n liet graafschap Holland en Zeeland
blijven en dit aan zijnen zoon Willem III laten erven.
Deze Willem III werd de goede bijgenaamd. Hij was een
zeer goed en wehncenend vorst. die het welzijn zijner onder-
danen beoogde. Hij oefende gerechtigheid uit en beminde den
vrede. Hij werd dan ook algemeen door zijn volk geëerd en
geacht. Hij zelf genoot in zijn land en daar hui ten groote
eer en aanzien, en zijn volk leefde gelukkig. De handel en
nijverheid bloeiden in Holland en Zeeland: Dordrecht was
eeue belangrijke koopstad, die grootcn handel op Duitschland
dreef. Ook steden van andere gewesten, als Tiel, Deventer,
Harderwijk, bloeiden door den handel. De gerechtigheid, die de
goede graaf uitoefende, de vrijheden, die hij aan de burge-
rijen schonk, waren oorzaak van dien grooten bloei; want
gerechtigheid loont alreeds zich zelve. De burgers der
steden . overtuigd dat hun vorst voor \'s lands welzijn
waakte. waren nijver en arbeidzaam en verwierven zich
daardoor groote rijkdommen. De sleden verkregen vele rech-
ten van den goeden graaf: waaronder een van de voornaamste
was, dat de burgers hunne eigene overheden mochten kiezen,
voor hunne eigene rechters te recht staan, zich zelven door
schutterijen mochten verdedigen, zich te zamen mochten
vcreenigen tot gilden.
Die gilden oefenden een grooten invloed uit op den bloei
en de welvaart der steden. Gilde», zoo noemde men de ver-
eeniging van lieden, die hetzelfde ambacht dreven, eu hunne
eigene belangen verzorgden. Zij werden bestuurd door rfe-
kens en overmannen, die zij uit hun eigen midden kozen. Zij
zonden in de meeste steden hunne bestuurders in de stads-
regeering, om daar hunne belangen voor te staan. Ieder gild
had zijn eigen vaandel: meestal in de hoofdkerk zijne eigene
kapel en stelde zich onder de bescherming vau ecnen hei-.
-ocr page 46-
:j8
lige als patroon. Zoo heette het schildersgild dikwijls het
St. Lucasgild, omdat de II. Lucas de patroon der schilders was.
Na den dood van Willem III volgde diens zoon Willem IV
hem op. Deze was oorlogzuchtiger en sneuvelde (1345) hij
Stavoren in een gevecht tegen de Friezen, die hij wilde
onderwerpen. Hij liet geene kinderen na. Zijne naaste erf-
gename was zijne zuster Margareta. Deze was gehuwd niet
Lodewijk van Beyeren, die duitsch keizer was. Eigenlijk
kon. naar de meeniug van velen, geene vrouw regeiyeud gra-
vin van Holland zijn; doch haar man. dit" als keizer ook in
Holland groote rechten bezat, bevestigde haar in liet bezit
van de erfenis haars broeders. Daar Margareta zelve het
bestuur moeielijk kon waarnemen over Holland en Zeeland,
liet zij dit over aan haren zoon Willem, op voorwaarde dal
hij haar jaarlijks de som van 10,000 schilden (toen eeue zeer
groote som) zou uitkeeren. Het hleek alras dat Willem die
som niet kou of wilde betalen, of dat de hollandsche
onderzaten, die dat geld moesten opbrengen, er weinig ge-
neigdheid toe betoonden. Willem kwam de voorwaarden niet
na, en dit gaf aanleiding tot de ergerlijkste oneenighcdeu
tusschen moeder en zoon.
Margareta, die weduwe geworden was. wilde de heer-
schappij over Holland en Zeeland weder aanvaarden: haai\'
zoon wilde deze niet afstaan. Ieder van hen werd bijgestaan
door steden of door adellijke personen. Hierop ontvlamde
een vreeselijke, onnatuurlijke oorlog, tusschen burgers van
hetzelfde land. tusschen moeder en zoon. Volgens de ge-
woonte dier tijden, nam iedere partij eene eigene kleur en
een bijzonderen naam aan: de aanhangers van Margareta kozen
de roode kleur en noemden zich Hoekschen. De aanhangers
van Willem kozen de grijze kleur en noemden zich Kabel-
jauwtchen.
De oorzaak dier namen vindt men in de volgende
omstandigheden: even als de kabeljauw de kleine vischjes
verslindt, zoo beweerden de aanhangers van Willem, zouden
•zij hunne vijanden vernietigen. De audere partij noemde
zich hoehschcn, omdat de kabeljauw met een hoek gevau-
-ocr page 47-
39
gen wordt. Na hevige gevechten tusschcn beide partijen
bleef Willem overwinnaar en in het bezit van Holland en
Zeeland, terwijl zijne moeder tot aan haren dood Henegou-
wen bleef besturen. Dit erfde Willem ook na haren dood.
Hij had er echter weinig genot van . want hij werd krank,
zinnig, moest het beheer over alles, wat het zijne was. aan
zijn broeder Albrecht overlaten, en stierf na dertig jaren
als krankzinnige te zijn opgesloten geweest! Zijn gedrag
jegens zijne moeder, tegen wie hij was opgestaan, had hem
geen zegen gebracht!
Willem IV was de eerste graaf, van Holland, Zeeland en
Henegouwen, uit het geslacht of huis van Beyeren gewcest.~Oat
geslacht was in Holland niet inheemsch. Het was in zeden
en gewoonten meer fransen, want Henegouwen, waar het bij
voorkeur zich ophield, volgde fransche taal en zeden. De
graven van Holland en Henegouwen behoorden tot de mach-
tigste heeren van hunnen tijd. Daardoor werden zij gevreesd
en zocht men hunne vriendschap. Zij sloten nauwe verbinte-
nissen niet de fransche koningen en groote fransche heeren.
De groote heeren van het fransche hof en ook do adel zagen
gewoonlijk met minachting op de burgerijen der steden neder.
Zij benijdden de opkomende macht en rijkdom van deze,
en poogden die te onderdrukken. Dit gaf aanleiding tot
groote onlusten en burgeroorlogen, niet alleen in ons land,
maar ook in vele andere landen. De graven van Holland en
Henegouwen uit het beyersche huis trokken de partij van
den adel tegen de burgerijen , en van de Hoekschen tegen
de Kaherjaiiwsch.cn.
Want die noodlottige burgeroorlog bleef zelfs na den dood
van Margareta en haren zoon Willem voortduren. De Hoek-
schen waren meest machtige en aanzienlijke edellieden, die
\'tiet konden gcdoogen dat de burgerijen der steden in aan-
zien en macht toenamen. Tot de Kabcljauwschen behoorden
meest de deftige burgerschappen der steden, die door handel
en nijverheid rijk geworden waren en den adel ter zijde wilden
streven. Enkele steden, zooals Gouda, trokken echter het meest
-ocr page 48-
40
partij voor de Hoekschcn. Enkele edellieden, zooals de mach-
tige heeren van Arkel en van Egmond, trokken daarentegen
partij voor de Kabeljauwschen. Onistreeks denzelfden tijd
werden ook andere gewesten van ons land door burgeroor-
logen geteisterd, die uit dezelfde oorzaken voortkwamen.
Onder Albrecht en diens zoon Willem VI bleven die bur-
gertwisten \'voortduren. Het hevigst ontbrandden zij onder
Jacoba van Beyeren. Deze was de eenige dochter van Wil-
lem VI; haar vader stierf, toen zij nog maar zestien jaren
oud was. Zij was reeds vroeg gehuwd met een zoon van den
koning van Frankrijk: deze stierf ook zeer jong. Jacoba
kwam toen naar Holland, om bezit van haars vaders erfenis
te nemen; de Hoekschen erkenden haar als gravin, doch de
Kabeljauwschen niet. Deze beweerden dat Jan van Beyeren.
broeder van Jacoba\'s vader, de wettige vorst was. Nu ontstond
er een hevige burgeroorlog, tusschen Jacoba , aan het hoofd
der Hoekschcn en Jan van Beyeren, dien de Kabeljauwschen
■waren toegedaan. Jacoba huwde met Jan , hertog van lira-
band, doch deze was een onbekwaam vorst; en Jacoba was
eerzuchtig en lichtzinnig genoeg, om zich al spoedig, tot
groote ergernis van alle weldenkcnden. van haren man te
laten scheiden , ja zelfs gedurende diens leven met een cn-
gelschen prins in. het huwelijk te treden.
De levensloop van Jacoba van Beyeren was zeer ongeluk-
kig. De lichtzinnigheid, waarmede zij een huwelijk sloot, dat
tegen de geboden van God en van de 11. Kerk streed, ver-
dient zeker eene gestrenge afkeuring, maar het is toeh een
aandoenlijk schouwspel eene zoo jonge vorstin, die meende
haar goed recht te verdedigen, te zien vervolgen door hen.
die hare natuurlijke beschermers waren, namelijk door
haren oom Jan van Beyeren en haren neef. Filips van Bour-
gondië, die, elk op hun beurt, haar van haar erfdeel wilden
ontzetten, op den bcdenkelijken grond, dat in Holland de
vrouwenregeering door de staatsregeling werd uitgesloten
(bl. 38, 36). Waarheid blijft intusschen, dat de oorzaken dei-
meeste rampen , waarmede de menschen bezocht worden.
-ocr page 49-
41
hunne eigene Looze hartstochten of die van anderen zijn.
Henegouwen. Holland en Zeeland waren jaren lang diep
ongelukkig door deze burgeroorlogen. Beide partijen voerden
den oorlog zeer wreed: zij schenen vergelen te hebben dat
zij Christenen waren. Men verhaalt, dat toen de Hoekschen
de stad en het kasteel van Schoonhoven , waar men het niet de
Kabeljauwschen hield, belegerden, zij den bevelhebber van het
kasteel gevangen namen. Deze man, Albrccht Beyling gehee-
ten, zou door de wreede Hoekschen veroordeeld zijn om levend
hegraven te worden ! Hij had een uitstel van vier weken ver-
zocht om zijn gezin te bezoeken en zijne zaken te regelen,
en beloofde op zijn woord dan terug te keeren. Dit werd hein
door den bevelhebber der Hoekschen toegestaan. Albrecht
Beyling vertrok — en kwam, gelijk hij beloold had. terug,
en werd levend begraven. Aan de waarheid van dit bekend
verhaal wordt echter met grond getwijfeld.
Jan van Beyercn stierf, terwijl hij nog tegen Jacoba oor-
log voerde. Hij benoemde Filips, hertog van Bourgondië,
een vollen neef van moeders zijde van Jacoba, tot zijnen
erfgenaam. De Kabeljauwschen erkenden nu Filips als graaf.
Filips, een der machtigste vorsten van zijnen tijd, beoor-
loogde Jacoba. Deze was tegen hem (die nog wel den bij-
naam van de Goede droeg) niet bestand. Zij moest vrede
sluiten, op voorwaarde van het beheer harer landen aan
Filips af te staan en niet zonder zijne voorkennis te huwen;
want haar gemaal, Jan van Braband, was reeds dood, en
de engelscbe prins, hertog van Gloucestcr geheeten, had
haar reeds verlaten! Jacoba huwde echter in stilte met een
zeeuwschen edelman. Frank van Borselen, die haar. in haar
ongeluk, met goed en bloed had bijgestaan. Filips, hierover
vergramd, wilde Frank van Borselen ter dood laten bren-
gen; hij deed dit echter niet, op voorwaarde dat Jacoba hem
(den hertog) als graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland
zou erkennen: wat zij deed. Zij ging nu meestal op het slot
van Tcylingen bij Leiden of bij Goes wonen , en stierf in
het jaar 1436.
-ocr page 50-
42
De regeering van de graven uit liet henegouwsche en
beyersche huis bracht Holland en Zeeland onder vorsten,
die. zoo als wij reeds opmerkten, in taal fin zeden veel
van den hollandschen eenvoud verschilden; doch geluk-
kig wisten onze vaderen, ondanks alle rampen, die hen
troffen, toch hunne eigene voorvaderlijke taal te be-
waren: wat onze zuidelijke naburen niet zoo goed deden.
Onder die graven werd ons land wreed geteisterd» niet
alleen door dien rampzaligen strijd tusschen inwoners van
betzelfde land, maar ook door hevige watervloeden. De
dijken waren toen op lange na niet zoo wel ingericht als
thans. Op zekeren nacht, voo\'r den feestdag van de II. Elizabeth
(18 November 1421). braken de dijken bij Dordrecht en Geer-
truidenberg door een hevigeu storm. Twee en zeventig dor-
pen werden door het water overstroomd en geheel en al
vernield: honderd duizend menschen verloren daarbij het
leven. Al dat land werd door het water verzwolgen, en
zoodoende de Iliesbos gevormd. Men verhaalt dat bij
dien storm een kind in eene wieg kwam aanspoelen aan den
dijk, die nu nog Kinderdijk heet. Eene kat, die in dat wiegje
was gaan liggen, had door heen en weder te springen het
evenwicht weten te bewaren, waardoor het wiegje niet om-
sloeg — God had het kind behouden!
Terwijl Jacoba gravin van Holland was, werd door Lou-
rens Janszoon, Schepen te Haarlem, en die aan het door
hem of door zijn voorvaderen bekleede kostersamht (toen-
maals een aanzienlijke post) den familienaam van Coster ver-
schuldigd was, de boekdrukkunst uitgevonden!
Graven en gravinnen uit het huis van Henegouwen, 1299—
1350:
Jan II, Willem III, Willem IV, Margareta;
Graven en gravinnen uit het huis van Beyercn, 1350—1433!
Willem V, Albrecht, Willem VI, Jacoba.
-ocr page 51-
43
IX.
HET BISDOM VAN UTRECHT EN DE LANDEN DIE DAAR
ONDER BEHOORDEN.
Gedurende de middeneeuwen hadden de geestelijken over
het algemeen eene zeer groote macht. Zeer vele bisschoppen
en abten van kloosters, vooral in de landen, die tot het
duitsche rijk behoorden, waren tegelijker tijd geestelijken en
tijdelijke vorsten. liet is niet ondienstig, dat wij u een be-
knopt, maar duidelijk inzicht van deze zaak geven. Vooral in
de tijden, die op den dood van Karel den Groote volgden,
waren de geringen en zwakken zonder verdediging over-
geleverd aan het geweld der machtigen en sterken. Nu
oefende de geestelijkheid op het gcloovige volk een grootcn
invloed uit, en gebruikte dien ter bescherming van de ver-
drukten. Deze namen dan ook hunne toevlucht tot de bisschop-
pen en tot de abten der kloosters. Zij maakten zich tot hunne
leenmannen, gelijk men het noemde; dat is: zij erkenden hen
voor hun hoofd, mits zij op hunne bescherming konden
rekenen. Zoodoende ontvluchtte!! zij het geweld; want ieder,
die de bezittingen der Kerk of hare dienaren aanrandde,
werd in den ban gedaan en door alle geloovigen geschuwd.
Zeer velen maakten zich zoo tot leenmannen van dezen of
genen bisschop. Dit was eene eerste oorzaak hunner macht.
Eene tweede was, dat de bisschoppen en kloosters zich
reeds vroeg op het ontginnen van woeste landen, op het
leggen van dijkeu, als anderzins, toelegden. Ongelooflijk veel
dorpen en verscheidene steden hebben hieraan hun eerste
ontstaan te danken. Dit land werd natuurlijk de eigendom
van hen, die het vruchtbaar maakten.
Eene derde en voorname oorzaak was de schenkingen der
keizers. Toen na den dood van Karel den Groote zijne opvol-
gers hun gezag niet meer wisten te verdedigen en te handhaven,
schonken zij groote gedeelten hunner landen aan graven. maar
-ocr page 52-
44
ook aan bisschoppen. Gohcelc landstreken werden op die wijze
onder het onmiddellijk gebied van geestelijken gebracht. Daar,
deze in de nabijheid waren en algemeen werden ontzien.
waren zij beter in staat de armen en geringen te bescher-
men en hun recht te bedcelen dan de keizer, die ver af
was. Dat toekennen van wereldlijk rechtsgebied aan bisschop-
pen en abten door verschillende keizers, zoowel van hetfran-
kische als naderhand van het duitsche rijk, duurde eeuwen
lang.
Nu bestond boven den Rijn. sinds het jaar 635, de bisschops-
zetel van Utrecht. Al het land, dat tegenwoordig tot ons
vaderland behoort, ten noorden van de Schelde en de Maas,
erkende dien bisschop als zijn geestelijk opperhoofd. Vele heilige
en vrome mannen hebben dien bisschopszetel beklommen,
zooals de H. Bonifacius en later de II. Gregorius, en meer
anderen. Terwijl geheel het noordelijk gedeelte van ons vader-
land . met uitzondering van het graafschap Holland (dat toen
veel kleiner was dan later), in regceringloosheid was. gaven
de duitsche keizers aan de bisschoppen van Utrecht het gezag
over die landen, liet gedeelte, dat thans de provincie Utrecht
vormt. toen het Benedensticht geheeten . kwam het eerst onder
het wereldlijk gezag der bisschoppen; in de elfde eeuw ook het
zoogenaamde Borensticht, thans de provincie Overijsel. Ook
Groningerland, Drenthe, Frieslanden een gedeelte van Gelder-
land, dat thans de Veluwe heet en aan Holland behoorde, kwa-
men, althans in naam, krachtens de schenkingen der duitsche
keizers, aan het bisdom van Utrecht. Die duitsche keizers,
vooral 0Ito II, Hendrik II en Hendrik IV, hielden de bis-
schoppen van Utrecht in groot aanzien en namen menig-
maal hun verblijf in de stad.
De bisschop werd gekozen door de geestelijken der vijf
kapittelkerken: dat zijn de kerken waaraan kollegiën van
kanunniken verbonden zijn. De kapittels vormden den bis-
schopsraad, zoowel in tijdelijke ais geestelijke zaken. ledere
bisschop echter, zou hij wettig bestierder der Kerk zijn,
moest door Z. II. den Paus bevestigd worden. Deze gaf
-ocr page 53-
45
liem dan den mijter en staf, tcu teeken dat hij de kudde
van don Zaligmaker moest hoeden. De keizer hczat alleen
het recht om den hisschop het tijdelijk gezag te geven.
Evenwel wilden vele keizers zich het recht aanmatigen.
zeken de bisschoppen te benoemen. Dit was eeue onrecht-
vaardige aanmatiging; want zij luidden daartoe geen gezag
van üod ontvangen. Die aanmatiging des keizers gaf gele-
genheid tot vele twislen.
De bisschoppou van Utrecht hadden ook dikwijls moeie-
lijkhcden met hunne eigene onderdanen. Over het algemeen
waren zij zeer zachtzinnige vorsten; zij gaven aan de meeste
steden uitgebreide vrijheden, zoodat deze bijna onafhanke-
lijk werden van hunnen vorst, den bisschop. Groningen,-»
Zwol, Kampen en Deventer werden door hunne eigene stads-
raden, bijna geheel en al onafhankelijk van den bisschop,
geregeerd; ook de stad Utrecht zelve. Nu geschiedde het dik-
wijls, dat vooral de burgerij der laatstgenoemde stad zich
wat veel aanmatigde en vandaar in onmin met den bis-
schop kwam.
liet meest evenwel hadden de bisschoppen te kampen met
de wereldlijke vorsten, hunne naburen, de graven van
Holland en Gelderland. Ecrstgcnoemden ontnamen hun Gooi-
land en het land rondom Dordrecht; de laatstgenoemden de
Veluwe. Wat meer is, de graven van Holland maakten zich
hi Utrecht zelve eene partij "en wilden dikwijls, bij de keuze
van oenen nieuwen bisschop, door verkeerde middelen
deze naar bunnen zin doen uitvallen: dit gelukte hun soms,
maar mislukte ook meer dan eens. De bisschop Jan van
Arkel, die omstreeks 1350 den zetel van Utrecht bekleedde,
had zeer veel te kampen mot die heerschzucht der holland-
sche graven.
Toen in Holland en Zeeland de bookscbe en kabeljauw*
sclie twisten uitbraken, geraakte bet sticht van Utrecht
insgelijks in burgeroorlog. Een gedeelte van don adel on de
steden hielp de Hoekschcn, een ander gedeelte de Kabel-
jauwscben. Dit gaf aanleiding tot treurige verdeeldheden,
-ocr page 54-
ÏG
zelfs zoo dat iedere partij ccncu bisschop koos. ofschoon
slechts een de wettig gekozene kon zijn. Men kon trou-
wens altijd weten wie de wettige was: te weten die door
den Paus van Rome als dusdanig werd erkend. Toen ein-
delijk Filips van Bourgondié\' graaf van Holland werd, kwam
ook een persoon uit het huis van Bourgondié\' op den bis-
schopszetel van Utrecht, en hielden de oneenigheden tus-
schen de graven van Holland en de bisschoppen op.
De provinciën Friesland en Groningen, die na den on-
dergang van liet frieschc koningrijk tot het rijk van Karel
den Groote kwamen, werden in de elfde eeuw en later dooi-
de duitsche keizers wel is waar aan den bisschopszetel van
•Utrecht gevoegd; maar over\'t algemeen oefenden de bisschop-
pen in die streken weinig gezag uit. Groningen werd eene
nagenoeg onafhankelijke stad. Het overige gedeelte werd door
edelen geregeerd, die weder een hoofdman, welken zïjpodes-
iaat
noemden, als hunnen algemeenen aanvoerder kozen; de
friesche steden werden geregeerd door hare eigene over-
heden. De Friezen, waartoe ook de Groningerlanders gere-
kend werden, waren langen tijd het onbeschaafdste volk van
deze landen. Zij waren zeer vrijlieidlievend , en kwamen
daardoor in hotsing met de heerschzucht der hollandschc
graven.
Deze toch beweerden dat hun de macht over Friesland
toekwam. Eeuwen lang voerden zij krijg, om de Friezen te
doen buigen. Eerst beoorloogden zijde West-Friezen, die het
tegenwoordige Noordholland bewoonden. Wij hebben u reeds
verhaald hoe Willem II, graaf van Holland, in een gevecht
tegen hen. hij Hoogwoude . gedood werd. Eindelijk werden
de West-Friezen onderworpen; zij hadden dit voornamelijk
te wijten aan de doorbraak der Zuiderzee, die hen van de
Friezen, van de tegenwoordige provincie Friesland, scheidde.
De graven uit het henegouwsche en beyersche huis, Wil-
lem IV en Alhreeht, trokken over de Zuiderzee, om de Frie-
zen tot onderwerping te brengen. Zij gingen niet groote
legers derwaarts. Willem IV werd bij Stavoren door de
-ocr page 55-
47
Friezen gedood. Albrecht bracht hen voor een oogenhlik lot
onderwerping; maar zoodra was de graaf\' van Holland niet
weder naar zijn land teruggekeerd, of\' de Friezen verjoegen
zijne ambtenaren en weigerden verdere gehoorzaamheid. Zoo
bleven zij vrij van vreemde overheersching.
Maar hunne eigene booze driften veroorzaakten hun veel
kwaad. Omstreeks denzelfden tijd dat de hoeksche en kabel-
jauwsche twisten in Holland uitbraken, geraakte Friesland
in groote verdeeldheid door de partijen der Schieringers
en Vetkoopers. Die twisten werden veroorzaakt door den
naijver van de kleine, behoeftige grondbezitters jegens de
rijken en machtigen en door de trotschheid der laatsten*
De schieraal, een zeer gaedkoope visch, was het voedsel der
belioeftigen; daarom noemde men de eene partij , die der
mindere mannen, Schieringers; de anderen werden, om hunne
rijkdommen in land en" vee, Velhoojiers genoemd. Deze beide
partijen bevochten elkander niet groote woede en wreed-
heid. Wanneer echter de hollandsche graven tegen Fries-
land optrokken, vergaten zij voor een oogenhlik hunne bin-
nenlandsche twisten; maar vervielen al spoedig weder
daartoe, zoodra de Hollanders naar hun eigen land terug-
gekeerd waren. Die burgeroorlog tusschen de Schieringers en
Vetkoopers duurde nagenoeg even lang als de hoeksche en
kabe auwschetwist en eindigde ongeveer terzelfder tijd.
X.
GELDERLAND.
Een ander gewest in ons vaderland, dat in vroegere eeuwen
zijne eigene vorsten had, is Gelderland. Hetgeen wij thans onder
de provincie van dien naam rekenen is slechts een gedeelte
van het voormalige hertogdom Gelderland, liet grootste ge-
deelte van Nederlandsch-Limburg met de steden Roermond
en Venlo behoorde vroeger er insgelijks toe; even zoo een
gedeelte, dat thans onder Pruissen behoort en waarin de
-ocr page 56-
18
stad Gelder ligt. Deze stad heelt den naam aan het geheele
gewest gegeven.
De eerste graaf van Gelder of Gelderland was een duit-
sche vorst uit het huis van Nassau: dus uit hetzelfde ge-
slaclii. waarvan onze tegenwoordige koning\'afstamt. Hij
heette ütto en vereenigde het graafschap Zutfen, naar de
stad van dien naam geheeten, met Gelderland, waarmede het
sinds dien tijd is vereeuigd gebleven. Deze graaf Otto regeerde
omstreeks liet jaar 1076. Zijne opvolgers breidden hunne macht
en hun aanzien uit. Zij vereenigden de landstreek, die de Veluwe
wordt genoemd, met Gelder, ütto II, die omstreeks denzclf-
deu tijd als graaf Willem 11 van Holland leelde, was een
zeer dapper vorst, die zijn land macht en aanzien wist te
geven. Hij ijverde voor de belangen der burgerijen en gaf
aan de steden Harderwijk, Wageuingen en Arnhem vele
voorrechten; ook vereenigde hij Nijmegen, dat vroeger tot het
duitsche rijk behoorde, met Gelderland.
Zijn opvolger heette lleiuoud I. Deze voerde met de her-
togen van Urabaud een oorlog om liet bezit van Limburg. Die
oorlog viel ongelukkig voor hein uit; hij werd niet zijn le-
ger bij Woelingen geslagen. Die slag bij Weeringen is in die
dagen zeer beroemd geweest. Dezelfde ltcinoud 1 gaf insge-
lijks aan de burgerijen der steden groote en uitgebreide voor-
rechten. Dit wekte bet ongenoegen en de afgunst van de
adellijke geslachten op, die in Gelderland zeer talrijk en
machtig waren. Deze beweerden dat graaf Reinoud krank-
zinnig was en wilden dat zijn zoon, insgelijks Heinoud ge-
heeten, de regeering zou aanvaarden. Die zoon was ontaard
genoeg om tegen zijnen vader op te staan, en hem niet behulp
van die adellijke geslachten van do regeering te berooven,
ja, hem in eene gevangenis te laten bewaren, waarin de
oude graai\' in 1326 overleed.
Reinoud II, die op zulke misdadige wijze tot de regec-
ring was gekomen, was de eerste hertog van Gelderland.
Zijne voorgangers hadden slechts den titel van graaf ge-
voerd. Heinoud II begeerde den hoogeren titel van hertog:
-ocr page 57-
dergelijken hoogcren titel moclit in die eeuwenalléén de paus of
de keizergeven. Reinoud ontving dien van den Duitsclien keizer
Lodewijk van Bcyeren, den gemaal van de hollandsche gravin
Margareta. Gelderland werd dus (in 1339) een hertogdom,
lleinoud II, die zijn eigen vader zoo oneerbiedig behan-
deld had, stierf, en onder zijne kinderen braken dezelfde
onnatuurlijke verdeeldheden en twisten uit, welke hem aan
de regeering hadden geholpen. Wat hij tegen zijn eigen
vader had gedaan, deden zijne zoons tegen elkander. Zijn
zoon lleinoud III was hem als hertog opgevolgd, docli diens
jongere broeder Eduard stond tegen hem op en vyildehem
van de regeering berooven. Dit gaf aanleiding tot een vrecse-
lijken burgerkrijg in Gelderland, welke die der Heeckerens
en Bronkhorsten wordt genoemd. Die burgerkrijg woedde
omstreeks dezelfde tijden als de hoeksche en kabeljauwscbe
twisten in Holland. De oorzaken waren ook dezelide. Rei-
noud III begunstigde sterk het adellijk geslacht der Bronk-
horsten; Eduard daarentegen het geslacht der Heeckerens.
Vandaar dat de namen dier twee geslachten aan de beide
partijen zijn gegeven. Maar lleinoud begunstigde ook voor-
namelijk de oude en machtige adellijke geslachten, die daarom
ook bij den burgeroorlog zijne zijde kozen. Eduard daaren-
tegen zocht hulp bij de minder aanzienlijke geslachten en
vooral bij de steden. De afgunst van den machtigen adel jegens
de opkomende macht en het aanzien "van de burgerijen der
steden gaf dus ook bier in Gelderland aanleiding tot
rampzalige twisten; want juist doordat ieder van de beide broe-
ders, die elkander beoorloogden, aanhangers vond, die el-
kander haat en afgunst toedroegen, konden zij elkander be-
oorlogen. Eduard overwon zijnen broeder Reinoud III in
1301 bij Tiel en wierp hem in eene nieuwe gevangenis op
\'iet slot Nyenbeek. Maar tien jaren later kwam diezelfde
Eduard in een gevecht tegen de Brabanders om het leven.
Hierop werd Reinoud III weder hertog, maar stierf spoedig
daarna in 1371, zonder kinderen na te laten, waarop het
"ertogdom Gelder in een ander geslacbt overging.
i
-ocr page 58-
50
Eene dochter namelijk van Reinoud II was gehuwd ge-
weest met eenen hertog van Gulik ia Duitschland. Nu
wilde de partij der Bronkhorsten dat een zoon der hertogin
van Gulik, Willem geheeten, als hertog van Gelderland zou
erkend worden; maar de partij der üeeckerens wilde dat
men eene andere dochter van Reinoud II, Mathilda gehee-
ten, die ouder was dan de hertogin van Gulik, als hertogin
zou aannemen, liet was derhalve ook hier alweder de
strijd of eene vrouw, als erfgename erkend, de regeering
zou kunnen voeren, dan wel of men den naasten mannelijken
erfgenaam tot opvolger van den overledenen vorst moest kie-
zen. De burgeroorlog tusschen de Bronkhorsten en Üeecke-
rens kwam derhalve geheel en al overeen met dien, welke
in Holland woedde: de Bronkhorsten kwamen overeen met
de Hoekschen, de Heeckercns met de Kabeljauwschen. Om-
streeks dienzelfden tijd had men insgelijks dezellde burger-
oorlogen in Vlaanderen, waar insgelijks eene partij het
voornamelijk met den adel, de andere het voornamelijk met
de burgerijen der steden hield.
In Gelderland behaalden eindelijk Willem van Gulik en de
Bronkhorsten , na zevenjarige verschrikkelijke oorlogen , de
overwinning op de partij der Heeckerens. Willem werd al-
gemeen als hertog erkend. Hij werd dit ook gedaan door
den keizer van het Duitsche rijk, die als leenheer het recht
bezat, bij uitsterven van bet regeerend vorstengeslacht, een
ander geslacht met het hertogdom te beleeuen, dat is, tot
hertog te maken. Deze Willem van Gulik liet gecne kinde-
ren na; derhalve volgde hem zijn broeder Reinoud IV als
hertog op. Toen deze in 1423 zonder kinderen stierf, ver-
gaderden de staten van Gelderland (dat is, de voornaamste
edellieden en afgevaardigden der steden) te Nijmegen en ver-
kozen Arnoud van Egmond, een verren bloedverwant van
den gestorven hertog, tot bunnen vorst.
Onder dezen duurden de rampzalige burgertwisten, waar-
door de Gelderscben onderling verdeeld werden, nog steeds
voort. De haat, afgunst en wraakzucht verdeelden de adellijke j
-ocr page 59-
51
geslachten eu de steden onderling. Door luitine booze harts-
tochten verblind, hoorden zij nocli naar do geboden van den
godsdienst, nocli naar hun eigenbelang en dat van hun
vaderland.
Het was alsof de vijandschap en haat, die burgers tegen
burgers, edelen legen edelen, geheel Gelderland door, op-
zett\'en, ook allijd het vorstelijk geslacht, dat hel landschap
regeerde, moesten verdeden. Een ontaarde zoon, Adolf, durfde
zijn eigen vader, hertog Arnoud van Gelderland, beoor-
logen, evenals vroeger dit Rehioud II zijnen vader Rei-
• noud I had gedaan. Geholpen door zijns vaders tegenpartij,
beproefde hij zich van de regeering meester te maken. IIoo-
rende naar den raad van laaghartige vleiers, sloeg de ont-
aarde Adolf de hand aan zijn eigen vader, nam hem ge-
vangen en sleepte hem in den barren winter over het ijs
naar het kasteel van Uuren en sloot hem daar op.
Maar de straf volgde spoedig op de misdaad. Karel, her-
tog van Bourgondie, over wien wij later zullen spreken,
trok partij voor den ouden hertog, nam op zijne beurt
den schuldigen Adolf gevangen en liet hem in een kas-
teel te Vilvoorden opsluiten. Dit geschiedde in 1470.
Zoo veroorzaakten familie-twisten, voortgesproten uit
heerschzucht en uit gemis aan eerbied van kinderen voor
hunne ouders of aan lielde tusschen broeders onderling, de
geduchtste rampen. Zij, die de schuldigen hielpen en bijston-
den, berokkenden zich zelven niet minder groote ongelukken,
^oo werd Gelderland gedurende meer dan honderd jaren
diep rampzalig ten gevolge van de misdaden der vorsten en
de verkeerdheden der aanzienlijken, wijl deze eerder gehoor
gaven aan booze hartstochten dan aan de bevelen des Evan-
gelies. Dit toch gebiedt eerbied voor zijne ouders, liefde voor
zijne broeders, en verbiedt allen nijd en afgunst jegenst
anderen.
-ocr page 60-
52
XI.
BRADANT EN LIMBURG.
Tot liet koninkrijk België, dat ook wel de zuidelijke Ne-
derlanden wordt genoemd, behoort liet grootste gedeelte
van het landschap, dat vroeger Brabant heette. Een gedeelte
daarvan echter behoort tot ons vaderland en heet thans
nog Noord-Brabant. Ook behoorde vroeger tot de zuidelijke
Nederlanden een landschap, met name Limburg. liet voor-
naamste gedeelte daarvan is thans het zuidelijk deel der Nc-
derlandsche provincie Limburg. Daarom moet men, bij het
behandelen van de geschiedenis van ons vaderland, ook over
Brabant en Limburg spreken.
Na den dood van Lodewijk, den zoon van Karel den Groote,
werd het groote Frankische rijk onder de zonen van Lo-
dewijk verdeeld (843). Het land, dat tusscheu de Maas eu
den lliju ligt, werd het deel van Lothaar, zoon van Lode-
wijk. Men noemde het Lother-rijkol\'Lotharingen. Later werd
bet weder verdeeld in Üpper-Lotbaringen, dat thans tot
Frankrijk behoort, en Neder-Lotharingen. Dit laatste strekte
zich uit over bet grootste gedeelte van het tegenwoordige
België.
Neder-Lotliaringen werd bestierd door hertogen. Onder
die hertogen muntte vooral uit Godfried, die, om zeker
lichaamsgebrek, de Bultenaar werd genoemd. Deze was een
zeer dapper en beroemd vorst, die in oorlog kwam niet den
Ilollandschen graaf Dirk V, omdat deze zich bezittingen van
den bisschop van Utrecht had toegeëigend. Godfried deed
reizen naar Italië en huwde daar met eenc zeer beroemde
vorstin, Mathilda van Toskane geheeten. Deze Mathilda is
daarom zoo vermaard, wijl zij paus Gregorius VII, toen deze
door zijn vijand, den Duitschen keizer Hendrik IV, vervolgd
werd, beschermde en ondersteunde. Godfried werd door
een sluipmoordenaar gedood, zonder kinderen na te laten.
-ocr page 61-
53
Ofschoon het grootste deel van het tegenwoordige België en
ook Noordbrabant tot Neder-Lotharingen behoorden, waren
er nog andere kleinere vorstendommen, zooals het mark-
graafschap Antwerpen en het graafschap Leuven. Het eerste
behoorde aan Godfried den Bultenaar. Na diens dood kwam
het markgraafschap Antwerpen, waartoe misschien een deel
van ons vaderland (deomstreken van Breda) behoorde, aan God-
fried van Bouillon, neef van Godfried den Bultenaar. Deze was
de groote held, die aan het hoold der kruisvaarders in 1099
het heilige graf uit de macht der Mohammedanen verloste.
Het hertogdom Neder-Lotharingen werd in verloop van
tijd in vele kleine landschappen verdeeld; als: het graaf-
schap Leuven, het hertogdom Limburg, het graafschap Na-
men en meer andere. De graven van Leuven strekten allengs
hun gebied uit over dat gedeelte Iands, hetwelk thans de
Belgische provinciën Zuid-Brabant en Antwerpen en de Ne-
derlandsche provincie Noord-Brabant vormt. Eenen van hen.
Godfried geheeten, werd door den Duitschen keizer in 110B
de titel van hertog gegeven. Hij noemde zich hertog van
Brabant. Hij woonde te Leuven. Later gingen zijne opvol-
gers in Brussel wonen, dat op die wijze de hoofdstad van Bra-
bant en eindelijk van geheel België werd. Godfried III. hertog
van Brabant, was een groot liefhebber van de jacht. Nu
was er in het noordelijkste gedeelte van zijn gebied een zeer
hoschrijk oord, Orten geheeten. Hier bouwde hij een slot,
om er te vertoeven wanneer hij ging jagen. Allengs bouwden
ook andere lieden huizen in de nabijheid van dat slot. Zoo
werd in 1184 eene stad gesticht, die den naam verkreeg van
\'s Hertogenbosch.
Limburg bleef geruimen tijd een afzonderlijk hertogdom,
üet strekte zich uit over het stadje Limburg, hetwelk thans
tot Pruissen behoort, en het zuidoostelijk gedeelte van onze
«ederlandsche provincie Limburg. waar men thans de dorpen
Waals, Kerkrade, Valkenburg enz. vindt. Toen in 1282 de
\'aatste erfgenaam der hertogen van Limburg stierf, voerden
de hertog van Gelder, Reinoud I, en de hertog van Bra-
-ocr page 62-
M
bant, Jan I, eeu verwoeden oorlog om hot bezit van
dat land. In 1288 kwam het bij Woeringen tot een slag,
waarbij de hertog van Brabant overwinnaar bleef\'.
Hierdoor kwam Limburg aan Brabant.
Brabant was langen tijd het aanzienlijkste gewest der Ne-
derlanden. Het bloeide door handel, maar vooral door fabrie-
ken. Leuven was eene der voornaamste fabrieksteden van
Europa. De Brabantsche burgers waren in het bezit van
zeer uitgebreide vrijheden. Iedere nieuwe hertog moest, wan-
neer hij door zijne onderdanen gehuldigd werd, zweren
dat hij die vrijheden zou ontzien en niets tegen de rechten
der burgers ondernemen. Hij moest bovendien beloven dat
hij geene belastingen zou hellen, zonder toestemming zijner
onderdanen. Men noemde? de vcêrzijdsehe verplichtingen ,
waaronder de hertog en zijne onderdanen zich legden, de
blijde inkomste,
omdat zij bezworen werden bij gelegenheid
van de plechtige komst van den nieuwen hertog in de
steden van zijn land.
Evenals Holland, Gelderland en andere gewesten, werd
ook Brabant in de veertiende eeuw geweldig door burger-
oorlogen geteisterd. In de steden waren de handwerkslieden
zeer machtig, maar ook zeer woelziek. Doordat zij veel geld ver-
dienden , waren zij zeer overmoedig geworden. Nu woonden in
de meeste steden oude en aanzienlijke geslachten, en deze voer-
den de regeering der stad. Dit konden de vereenigingen der
handwerkslieden of gilden, gelijk zij genoemd werden, niet ge-
doogen. Zij stonden op, maakten herhaaldelijk oproer, omdat
zij wilden dat de regeering der steden naar hunnen zin zou
handelen. Wanneer zij overwinnaars waren, maakten zij zich
aan vele buitensporigheden schuldig, terwijl zij, wanneer zij
overwonnen werden, zware straffen ondergingen. Ook was de
adel gewoonlijk in onmin met do steden. Zoodoende ont-
stonden er veel twist en strijd, die aan velen het leven en
aan nog meerderen hunne welvaart kostten. Ondanks die veel-
vuldige burgertwisten bleef Brabant toch bloeien. Dit kwam
door de buitengewone nijverheid der bevolking, die, even-
-ocr page 63-
55
als do bevolking van Vlaanderen, in f\'abriekwerkeu verre bij
andere Linden van Europa vooruit was. De Brabantsche
laken we verijcu waren vooral beroemd.
Nadat Jan iil zonder zonen gestorven was, kwam zijne
dochter Johanna aan de regeering. In de zuidelijke Nederlan-
den, Vlaanderen en Brabant, maakte men minder zwarigheid
ecne vrouw te gehoorzamen dan in Holland. Deze Johanna
benoemde den tweeden zoon van Filips I, hertog van Bour-
gondië, die in verre bloedverwantschap tot naar stond, tot
liaren erfgenaam. Deze zoon, Anlhonie gelieeten, volgde kaar
in 1406 als hertog van Brabant op. Aldus kwam het huis
van Bourgondié\' op den hertogszetel van Brabant.
De zoon van Anthouie was Jan IV. Deze huwde met Ja-
coba van Beyercn, die reeds gravin van Henegouwen, Hol-
land en Zeeland was. Brabant, Henegouwen, Holland en
Zeeland waren dus door het huwelijk van hunne vorsten
met elkander verbonden. Hadden Jan IV en Jacoba kinderen
gehad, dan zouden deze hen opgevolgd zijn. Dan waren al
die landschappen onder één vorst niet elkander vereeuigd
geweest.
Doch Jan IV en Jacoba van Beyeren kregen geene kinde-
ren. Hun huwelijk was hoogst ongelukkig. Hel was gesloten
geheel en al om wereldsrhe inzichten van macht en aanzien.
Hertog Jan was traag, onbekwaam en onwetend. Jacoba daar-
entegen eerzuchtig, lier en behaagziek. Dit gal\' groote verwij-
dering tusschen ben beiden. Nu trok een gedeelte des adels
en des volks in Brabant partij voor den hertog, de anderen
voor zijne vrouw. Zoodoende geraakte Brabant, evenzeer als
Holland, Zeelanden Henegouwen, in twist en verdeeldheid.
Eindelijk verliet Jacoba van Bevcren haren echtgenoot, den
hertog, en huwde met eenen Engelschen vorst, den hertog van
«loucester, gelijk wij reeds vroeger gezien hebben. Vele
uarer onderdanen keurden deze zondige handelwijze, die tegen
de geboden van God en van de II. Kerk streed, al\' en wil-
den haar niet meer ondersteunen. Jan IV stierf kinderloos,
ei> zijn broeder Filips, die hem opvolgde, insgelijks. Nu was
-ocr page 64-
56
de naaste bloedverwant van de overledene hertogen van Bra-
bant Filips, hertog van Bourgondië, die reeds graaf van
Vlaanderen was. Deze volgde hen in 1430 op.
XII.
VLAANDEREN.
Een gedeelte van ons Vaderland, dat thans onderde pro-
vincie Zeeland wordt gerekend en vroeger Staats-Vlaanderen
werd genoemd, behoorde tot Vlaanderen :\'een landschap,
waarvan verreweg het grootste deel thans tot het koninkrijk
België behoort. In dat landschap werd vroeger en wordt
thans nog de Nederdui tsche taal gesproken. Men heeft dus
redenen om de geschiedenis van Vlaanderen, bij het beoe-
fenen van de geschiedenis van ons vaderland, niet te vergeten.
Vlaanderen was in de middeleeuwen een zeer groot en
machtig landschap; het werd geregeerd door graven, van
Welke de eerste omstreeks het jaar 862 door den koning der
Franken, Karel, de Kale bijgenaamd, met een gedeelte van
het tegenwoordige Vlaanderen werd beleend. Deze eerste
graaf heette Boudewijn. Zijne opvolgers breidden hunne be-
zittingen uit over eene groote streek lands tusschen de
Noordzee, de rivier de Schelde en de zeeuwsche stroomen.
Zij maakten ook aanspraak op de zeeuwsche eilanden Wal-
cheren en Noord- en Zuid-Beveland. Waarschijnlijk hebben
die eilanden inderdaad een tijd lang tot het graafschap
Vlaanderen behoord.
Vlaanderen had in de middeleeuwen zeer vele machtige
en dappere edellieden en vele groote en rijke steden. Er is
een tijd geweest, tusschen 1300 en 1500, dat de Vlaamsche
koop- en fabrieksteden de rijkste en machtigste van ge-
heel het westelijk Europa waren. Vandaar dat Vlaanderen
wijd en zijd beroemd werd, zoo zelfs dat in verre landen
alle Nederlanders gewoonlijk Vlamingen werden genoemd.
De eerste roem van Vlaanderen werd door geheel Europa,
-ocr page 65-
67
ja tot in Azië verspreid door de kruisvaarders. Boudewijn van
Vlaanderen was een der voornaamste christcn-veldhceren ,
die in het jaar 1099 de Mohammedanen uit Jeruzalem verjoeg
en het graf van den Zaligmaker veroverde. Een andere graai\'
van Vlaanderen werd zelfs keizer van Konstantinopel.
Bij de kruistochten betoonden dus de Vlamingen een moed en
eene dapperheid, die door geen ander volk werden overtroffen;
doch onder die Vlamingen waren gewoonlijk zeer vele be-
woners van streken, die thans tot ons vaderland behooren.
Meer echter nog dan door de dapperheid zijner edellieden ,
werd Vlaanderen wijd en zijd vermaard door den handel en de
nijverheid zijner burgers. Brugge was een tijd lang de rijkste
koopstad van westelijk Europa, toen Amsterdam nog niet
meer was dan een zeer onaanzienlijk plaatsje, Londen dreef toen
veel minder handel dan Brugge. De haven van die wijdberoemde
koopstad was Sluis, hetwelk thans onder de provincie Zee-
land wordt gerekend. De rijkdom van de kooplieden van
Brugge was zoo groot, dat eene koningin van Frankrijk, die
de stad bezocht, verwonderd zeide: -ik meende alléén ko-
ningin te zijn, maar de vrouwen der kooplieden van Brugge
zyn rijk getooid als koninginnen." Gent was nog machtiger
dan Brugge. Het was bijna tweehonderd jaren lang (1300—1500)
de grootste fabriekstad van Europa. Het zond zijn laken en
linnen naar verre landen.
Maar evenals elders, verviel ook Vlaanderen in groote
rampen door den naijver tusschen don adel en de burgerijen.
De eerste graven van Vlaanderen betoonden zich voorstan-
ders van de rechten en den bloei der steden; zij gaven aan
Gent, aan Brugge en aan vele andere steden uitgebreide voor-
rechten. De burgers hielpen hunne vorsten dan ook getrouw
in hunne oorlogen, zooals bij voorbeeld in dien tegen Holland,
onder graaf Jan II, waarvan wij reeds gesproken hebben ;
maar andere graven hielden het meer met den adel. Daarbij
kwam dat de koning van Frankrijk, Filips, bijgenaamd de
Schoone, in 1301 zichzelven tot graaf van Vlaanderen wilde
maken. Een groot gedeelte van den adel koos toen de partij
-ocr page 66-
58
der Franschen: uien noemde hen Leliaerts, naar de lelie,
welke de Fransche koningen in hun wapen voerden. De
machtige steden: Brugge, Gent, Yperen, wilden echter niets
van de Fransche overheerschiug weten. Men noemde ze
en die met haar partij trokken Klauwaerts, naar den leeuw,
die in het wapen van Vlaanderen stond. Do burgerijen der
Vlaamsche steden, waartoe in die eeuwen ook Sluis, Sas
van Gent en Hulst behoorden, waren zoo manmoedig en
dapper, dat zij bij Kortrijk het geheele leger der Franschen
versloegen. Elfhonderd Fransche edellieden verloren daarbij
het leven. Daar de overwinnaars de gouden sporen, welke
die edellieden droegen, buit maakten, werd die slag de slag
der gouden sporen genoemd.
In het begin der veertiende eeuw was er een hardnekkige en
vreeselijke oorlog tusschen Frankrijk en Engeland uitgebarsten.
Vlaanderen werd daarin betrokken. De Fransche koning was
leenheer over Vlaanderen, evenals de Duitsche keizer het
was over Holland, Brabant enz. De graven van Vlaanderen en
de meeste edellieden trokken partij voor Frankrijk; maar
de burgerijen der rijke en machtige steden: Gent, Brugge en
Yperen, hielden het veel meer met de Engelschen. De reden
hiervan was, dat de Gcntsche fabrieken vooral uit lakenweve-
rijen bestonden; nu leverde Engeland, waar veel wol ge-
wonnen werd, die wol aan de Vlaamsche fabrieken. Was
er nu oorlog met Engeland, dan was de handel in wol ge-
stremd, dan kouden de Gcntsche fabrieken niet meer aan
den gang blijven, dan leden duizende werklieden ar-
moede; want Gent was zoo volkrijk, dat het vijftig duizend
man onder de wapenen kon brengen. Die duizende burgers
waren alle in den wapenhandel geoefend, en zij verzamel-
den, zoodra er onraad was, onder geleide van de gilden-
hooiden, ouder hun eigen vaandel. Wanneer de Gentenaars
dan zagen dat zij zoo groot in getal en zoo wel gewapend
waren, ontzagen zij niets. Dikwijls streden zij dan met
moed voor hun eigen recht, maar dikwijls ook uit trots en
uit naijver op Brugge of\' op hunnen vorst. Dan kozen zij
-ocr page 67-
50
zich een eigen opperhoofd, dat dikwijls meer niaclit bezat
dan de graai\'van Vlaanderen zeil\'. Het beroemdste dier hooi-
den was Jacob van Artevelde.
Toen de Franschen en Engelschen in 133ö elkander be-
oorloogden en Lodewijk, graal\' van Vlaanderen, partij voor
de Franschen trok, wilden de Gentenaars zijn gezag niet
meer erkennen, maar sloten een verbond met Ednard Hl,
koning van Engeland. Deze kwam zeil\', landde te Sluis en
ging van daar naar Gent. Hier sloot Jacob van Artevelde ,
die door de Gentenaars tot bun opperboofd gekozen was ,
met hein een verbond. Ieder vreesde en ontzag die mach-
tige stad Geut, omdat bare burgers zoo dapper en te gelijk
zoo arbeidzaam waren en zoo voor hunne vrijheid streden;
maar de Geutenaars waren ook twistziek, altijd naijverigop
anderen, wilden slecht gehoorzamen en leenden bet oor aan
valsche mannen, die beu van vrijheid spraken, maar wan-
orde stichtten. Uit berokkende Vlaanderen veel onheil: de-
zelfde Gentenaars, die Jacob van Artevelde tot hun opper-
hoold verheven hadden, vermoordden hem later.
De laatste graal\' van Vlaanderen was Lodewijk, naar zeker
kasteel Lodewijk van Male geheeten. Hij bad veel te kampen
met zijne eigene onderdanen. Uu oorzaak biervan was, dat
Lodewijk zeer onzedelijk leefde en grootc verteringen maakte ;
ook beminde hij de Franschen meer dan zijne eigene onder-
danen. Van deze vorderde bij zware belastingen. Hij zag ,
hoe de koning van Frankrijk zijn volk zooveel liet betalen
aan belastingen als bij begeerde, en wilde dit navolgen. De Vla-
mingen echter waren er niet toe geneigd, meer belastingen te
betalen dan zij goeddachten. Volgens hunne rechten mocht de
vorst hun geene belasting afvordereu, waarin zij zelven niet
toegestemd badden. Hadden de burgerijen zich hierbij gehouden,
dan hadden zij hun eigen recht verdedigd; maar zij waren dik-
wijls oproerig en halsstarrig. Zoodoende weid het land door
groote partijschappen verdeeld en ondervond vele rampen.
Dus was Vlaanderen tusschen Leliaarts en Klauwaarts
verdeeld en bet tooneel van burgeroorlogen, omstreeks de-
-ocr page 68-
GO
zelfde tijden toen de Hoeksclien en Kabeljauwschcn in Hol-
land en de Bronkhorsten \'en Heeckercns in Gelderland
elkander beoorloogden. De oorzaken waren ook dezelfde: de
naijver tusschen den adel en de burgerijen der steden, die
allengs meer macht en aanzien kregen , terwijl die van den
adel verminderden.
Lodewijk van Male liet slechts ccne dochter na, Mar-
gareta. Deze was gehuwd met Filips, bijgenaamd de Stoute,
hertog van Bourgondië. In Vlaanderen kon eene vrouw de
regeering voeren. Zoodoende werd de hertogin van Bour-
gondië gravin van Vlaanderen.
XIII.
VORSTEN UIT HET BOURGONDISCHE HUIS.
Bourgondië is een landschap in liet oosten van Frankrijk:
de hoofdstad heet Dyon. Fiiijis de Stoute, die, gelijk wij ge-
zien hebben, met de cenige dochter van den graaf van Vlaan-
deren huwde, was door zijnen vader Jan, koning van Frank-
rijk, tot hertog van dat rijke land gemaakt. Deze Filips de
Stoute werd door zijn huwelijk met Margareta insgelijks graad
van Vlaanderen en van Artois: een landschap, dat thans tot
Frankrijk behoort en Atrecht (Arras) tot hoofdstad heeft. Filips,
bijgenaamd de Goede, was de kleinzoon van dezen Filips den
Stoute. Hij kwam aan de rcgeering na den dood van zijn
vader, Jan van Bourgondië, in bet jaar 1419. Bij den aan-
vang zijner regeering was hij in hevigen oorlog met den
koning van Frankrijk en in nauw verbond met den koning
van Engeland, Hendrik IV, die bijna geheel Frankrijk ver-
overd had.
Filips de Goede was een der machtigste vorsten van
zijnen tijd. Zijn roem was over geheel Europa verspreid.
Zelfs bij de Turken was zijn naam vermaard. Deze noem-
den hemden «grooten hertog van het westen". Zeker is het
dat Filips de Goede machtiger was dan vele koningen van
-ocr page 69-
UI
zijnen tijd. Want niet allecu was hij hertog van Bourgondie
en hertog en graaf van vele andere streken van Frankrijk,
maar hij werd langzamerhand meester van hijna alle Neder*
landsche gewesten.
Zooals wij gehoord hebben, was zijn grootvader reeds
graal\' van Vlaanderen. Na den dood van zijnen neef Filips,
den laatsten hertog van Brabant en Limburg, werd hij
diens opvolger. Ook wist hij zich tot erfgenaam van het graaf-
schap Namen te maken; Luxemburg verviel insgelijks door
erfenis aan hem. Holland, Zeeland en Henegouwen warende
graafschappen van zijne nicht Jacoha van Bcycrcn, wier
moeder eene zuster van zijn vader was; doch bijgestaan
door de Kabeljauwschen, gelukte het Filips den Goede zich
meester te maken van hare bezittingen. Zoo waren in 1436
de meeste Nederlandsche hertogdommen en graafschappen in
zijn bezit, uitgezonderd Gelderland en het bisdom Utrecht
met de landschappen. die daartoe behoorden. Maar ook
in dat bisdom wist hij groote macht te verkrijgen door
een zijner zoons, David, tot bisschop te doen benoemen.
Gelderland alleen stond dus niet ouder het huis van Bour-
gondie.
Van nagenoeg alle Nederlandsche gewesten had Filips zich
dus meester gemaakt. Dit had hij grootendeels te danken aan zijn
recht van erfgenaam; want in vroegere eeuwen kon men land
en volk erven, evenals huis en hof: en door huwelijksver-
bintenissen was het Bourgondische huis zoo rijk en machtig
geworden. Om zich evenwel meester van al die landen te
maken, bedreef Filips vele oneerlijke daden. Immers hij wist
zijne nicht Jacoba van Beyeren nog meer door list dan door
geweld van haar erldeel te berooven. Ook beging hij veel
onrecht en vele wreedheden , om zich in het bezit van al
die landen te handhaven. Daarom zal het misschien verwon-
dering baren, dat hij de Goede is bijgenaamd. De reden hier-
van was dat hij groote zorg droeg voor den bloei en het
Welvaren zijner onderdanen. Hij legde dezen wel zware be-
lastingen op, die dikwerf oproeren veroorzaakten, maar hij
-ocr page 70-
02
zorgde voor de handhaving der justitie; hij wilde niet ge-
doogen dat machtige edelen de burgers en de plattelandsbevol-
king onderdrukten. Ook beschermde hij den handel zijner on-
derdanen. De Hollanders dreven toen reeds zeer grooten han-
del op de Oostzee, van waar zij veel graan haalden, datzij
op andere plaatsen met rijk gewin aan de markt brachten.
Nu rooiden de bewoners der Oostzeekusten in 1438 de Ilol-
landsche schepen. Onmiddellijk rustte hertog Filips eene vloot
uit, om den Hollandschen handel te beschermen. De veiligheid
der Hollandsche schepen werd aldus hersteld; en tot teeken
van hunne overwinning, voerden de schepen, die de roovers
der Oostzeekusten gestraft hadden, een bezem in den mast,
wijl zij de zee schoon geveegd hadden, gelijk zij zeiden.
Filips zorgde dus voor het welzijn van zijne onderdanen,
ofschoon de zware belastingen, welke hij vorderde, vele op-
roeren veroorzaakten. In Holland was de partij der Hoek-
schen zeer verbitterd op hem. Zij bracht oproeren te weeg
in Amsterdam en Leiden; deze werden echter bedwongen
en de aanleggers streng gestraft. Het machtige Gent geraakte
in nog grooter oproer en voerde zelfs oorlog tegen den her-
tog. Die ééne stad was toen zoo machtig, dat zij twee jaren
lang den oorlog tegen Filips en al zijne andere onderda-
nen volhield! Eindelijk werd zij overwonnen en streng ge-
straft.
Filips leefde somtijds in zijne Fransche staten, doch meestal
in de stad Brussel of Brugge in Vlaanderen als een rijk
vorst. Zijne hofhouding was de prachtigste van geheel Europa;
maar om die pracht te voeden, maakte hij zich dikwijls
schuldig aan het afpersen van geld van zijne onderdanen. En dit
gaf dan aanleiding tot die oproeren, waarover wij reeds gespro-
ken hebben. Om nog meer luister aan zijn hof bij te zetten,
stelde hij, naar de gewoonte dier tijden, eene nieuwe rid-
derorde in. Die ridderorde werd het Gulden vlies geheeten,
omdat de ridders tot kenteeken een gouden lammetje aan
eenen ketting om hunnen hals droegen. Alleen zeer aanzien-
lijke mannen konden ridders van het Gulden vlies worden:
-ocr page 71-
03
die liet, waren , moesten beloven , de macht en het aanzien
van het Bourgondische huis te vermeerderen.
In zeden en gewoonten waren Filips en zijn zoon Karel
Franschen, geene Nederlanders. Bijna de helft hunner staten
had eeue bevolking, die de Fransche taal sprak. Zij voer-
den te Brussel aan hun hof Fransche taal en zeden in, waar-
door de Nederdiütsche taal bij onze zuidnederlandsche nabu-
ren veel is verbasterd: iets, wat later nog erger is geworden.
Üok waren de Fransche zeden veel losser dan de Nederlaud-
sche. Op Holland en Zeeland oefende de Bourgondische heer-
schappij niet zooveel nadeel ten opzichte van taal en zeden uit als
op Vlaanderen en Brabant. Uit is daaraan toe te schrijven ,
dat Holland en Zeeland verder afgelegen waren en niet
zooveel met de hovelingen en het gevolg van Filips in aan-
raking kwamen. Ook bracht er toe bij, dat elk gewest zijne
eigene wetten en gewoonten behield. Want erkenden alle
die gewesten ook denzelfden man als hunnen vorst, toch
beschouwde ieder gewest zich bijna als een afzonderlijken staat,
die volgens eigene wetten en gebruiken geregeerd werd.
Filips de Goede stierf in 146", in den ouderdom van twee
en zeventig jaren.
Hij had slechts een zoon, Karel, die hem opvolgde. Deze
Karel was een zeer heerschzuchtig vorst; hij beminde niets
anders dan den oorlog. Daardoor heeft hij zijnen onderdanen
en anderen de grootste onheilen berokkend; eindelijk is
hij zelf het slachtoffer geworden van zijne krijgs- en heessch-
zucht. Het doel van Karel, die de Stoute werd bijge-
naamd, om zijne stoutmoedigheid in het gevecht, was een
machtig koninkrijk te stichten. Maar hij vergat de les van
de H. Schrift, dat koninkrijken bloeien door gerechtigheid-
Hij wilde door geweld zich het gebied van anderen toe-
eigenen.
Het eerst beproefde hij dit met Gelderland. Wij hebben
reeds vernomen, hoe de ontaarde Adolf zijn ouden vader Ar-
noud, hertog van Gelderland, in eene gevangenis wierp.
Adolf deed dit, om zijn vader van diens bezittingen.
-ocr page 72-
64
te bcroovcn. Toen Karel de Stoute dit vernam, wist hij Adolf
tot zich te laten komen, waarop hij hem in eene gevangenis
wiei\'i). Uit was de billijke straf\' voor den ontaarden zoon;
maar Karel maakte zich meester van het land van Arnoud
en Adolf, dat hem niet toebehoorde. Zoo kwam Gelderland
voor een tijd onder het bewind van het Bourgondische huis.
Na den dood van hertog Karel geraakte Adolf weder vrij;
maar kort daarop stierf hij een geweldigen dood op het
slagveld.
Ook Karel de Stoute kwam ellendig om. Hij wilde de vrije
Zwitsers met geweld onder zijne heerschappij brengen;
maar dat dappere volk liet zich geen geweld aandoen. Het
versloeg Karels leger bij Nancy, ccne stad in Frankrijk.
Karel zelf viel door het ijs en werd door een soldaat dood-
geslagen. De Zwitsers maakten een rijken buit en Karel ver-
loor alle zijne rijkdommen, zijne kroon en zijn leven. Dit ge-
schiedde in 1477. Karel was, wanneer zijne heerschzucht hem
niet vervoerde, een rechtvaardig vorst. Hij beschermde zijne
onderdanen tegen geweld en oefende streng recht jegens mis-
dadigers. Maar wat baatte dit wanneer hij de rechtvaardig-
heid vergat, zoodra zijne hartstochten en belangen in het
spel waren! De grootste overwinning, die de niensch be-
halen kan, is zijne eigene zondige begeerten te overwinnen.
Nu ontzag Karel niets wanneer bij eenmaal meende dat zijne
heerschzucht bevredigd kon worden. Daardoor werd hij, die,
wat «zijne zeden betrof, allen lof verdiende, een gcesel voor
zijne onderdanen; daardoor berokkende bij veel onheil aan
lieden, die hem nooit iets misdaan hadden; daardoor kwam
hij ellendig om het leven.
Karel de Stoute liet als eenige erfgename na eene dochter,
Maria van Bourgondië. Deze was bij baars vaders dood twintig
jaren oud. Het onverwachte afsterven van den hertog, haren
vader, bracht alle landen, die hem als vorst erkenden,
in de grootste verwarring. Karel de Stoute had de rechten en
vrijheden der burgerijcn geminacht. Aan de steden had hij wil-
lekeurig belastingen opgelegd. Nu rekenden zijne onderdanen
-ocr page 73-
ar,
de gelegenheid gunstig om hunne verlorene rechten te her-
winnen. De Hollanders wilden Maria niet als hertogin en
vorstin erkennen, voor en aleer zij een eed gedaan huddat
zij de rechten harer onderdanen zou eerbiedigen. Maria gat\'
hieraan gehoor en gat\' aau Holland eene verklaring, die het
i/root privilegie is genoemd.
Maar ook andere van hare onderdanen maakten misbruik
van den ongelukkigen toestand van Maria. De Gentenaars
vermoordden hare vrienden en dienaren en hielden haar
zelve gevangen. Zoo meenden zij, door zclvcu onrechtvaar-
digheden te plegen, het onrecht, dat Karel de Stoute hun
had aangedaan, te herstellen. Want oproer tegen zijnen vorst
is eene groote onrechtvaardigheid. Itc Gentenaars wilden Ma-
ria dwingen den ontaarden Adolf van Gelderland tot echt-
genoot te nemen ; maar Maria had een afschuw van den man,
die zijn eigen vader had mishandeld en wilde hem niet
huwen. Dit was ook niet noodig, want Adolf\'kwam zeer
spoedig daarna in eèn gevecht om het leven, gelijk wij reeds
verhaald hebben.
10.   Korten tijd daarna huwde Maria met Maximiliaan, aarts-
hertog van Oostenrijk. Deze was een zoon van den Duitschen
keizer. Maria, die eene deugdzame en vrome vorstin was,
leefde niet lang. Zij was eene groote minnares van de jacht
en van paardrijden. Op zekeren dag viel zij van het paard
en stierf ten-gevolge van dien val. Zij was pas zes en twintig
jaren oud. Zij stierf in 1482 en liet een zoon na, Fi-
lips geheeten. Zij was de laatste vorstin uit het Bourgon-
dische huis.
11,   Dit huis heeft aan Holland en Zeeland gegeven twee gra-
ven en eene gravin: Filips I of den Goede, Karel 1 of deu
Stoute en Maria;
5
-ocr page 74-
(ili
XIV.
BEGIN VAN HET OOSTENRIJKSCHE HUIS IN DE
NEDERLANDEN.
1.   Na den dood van Maria van Bourgondië kwamen de lan-
den , waarover zij vorstin was. aan haren zoon Filips. Deze
was nog maar een kind van vier jaren. Zijn vader Maxi/ni-
liaan werd daarom als voogd over hem aangesteld. Deze
Filips werd later, om zijnen schoonen lichaamsbouw, Filips de
Schoone geheeten. Hij was de eerste vorst uil het Oosteu-
rijk\'sche huis, die over de Nederlanden heeft geregeerd. Zijn
vader was de oudste zoon van Frederik, keizer van Duitsch-
land en aartshertog van Oostenrijk.
2.   Maximiliaan had, bij het aanvaarden der voogdij over zij-
nen zoon, met zeer vele inoeielijkheden te kampen. De
machtige stad Brugge, in Vlaanderen, vooral gedroeg zich
zeer oproerig. De burgers dier stad wilden hem dwingende
voogdij naar hunnen zin Ie voeren. Zij waren vermetel ge-
noeg om hem vier maanden lang gevangen te houden, ofschoon
Maximiliaan reeds roomsch koniity was (zoo noemde men deii
vorst, die tot opvolger van den keizer van Duitschland was
benoemd). Eindelijk kwam de vader van Maximiliaan, keizer
Frederik, met een leger hem verlossen. Nu werd Brugge
streng gestraft; de stad werd door de inneming van Sluis,
de havenstad van Brugge, geheel en al ingesloten en moest
zich overgdven. Ihe oproeren en oorlogen brachten te weeg
dat Brugge\'s handel geheel en al verliep en de kooplieden
uit die stad naar Antwerpen gingen verhuizen. Dit werd nu
de voornaamste koopstad der Nederlanden, wat Brugge vroe-
ger geweest was.
3. Terwijl Vlaanderen aldus door burgeroorlogen geteisterd
werd, braken de hoeksche en kabeljauwsche twisten ook
weder iu Holland en Zeeland en in het bisdom Utrecht los.
De Kaheljauwschen hadden de partij van Maximiliaan Se"
-ocr page 75-
67
rokken , terwijl de Hoekschen zich ))ij diens vijanden aan-
lotcu. Vooral in de provincie Utrecht werd de partijwoede
evig. Hel was bij die gelegenheid dat de heldendaad van
an van Schaffelaar geschiedde.
Deze Jan van Schaffelaar was de hoofdman van eenc bende
abeljauwsche soldaten. Door de Iiockschen vervolgd, nam
ij met negentien zijner soldaten de wijk op den toren van
iet Geldersche dorp Barneveld. Ook hier weid hij door de
loekschen vervolgd en aangevallen. .Tan van Schaffelaar en
ijne metgezellen verdedigden zich met den uitersten moed.
oen zij echter zagen dat zij niet tegen de overmacht der
ijanden bestand waren, wilden zij zicli overgeven, op-voor-
gaarde dat hun het leven zou geschonken worden. De
loekschen echter wilden dat de Kabeljauwschen hunnen
apperen aanvoerder zouden overleveren. of dat zij hem
juden dooden. Hierin wilden de belegerde soldaten niet
)esteminen. Doch Jan van Schaffelaar, die niet begeerde dat
jue lotgenooten om zijnentwil zouden sterven, besluit zich
\'Iven voor hen op te offeren. Hij springt uit den toren
aar beneden. De Hoekschen, wel verre van door die edel*
loedigiieid getroffen te worden, vermoordden den edelen man.
4. Dit was een der laatste gevechten, waarin de Hoekschen
n Kabeljauwsellen elkander uit haat en partijzucht om het
;ven brachten. De kabeljauwsche partij, die het met de graven
il het huis van Bourgondië en nu weder met Maximiliaan
ield, zegevierde. De Hoekschen hadden, sinds den dood van
ïcoba van Beyereu, geen vorst meer, aan wicn zij zich hiel-
en, en zoo zij hier en daar nog eens naar de wapenen
repen, deden zij dit als oproerigen. Zoo deden zij dit ook
-gen Maximiliaan, toen deze voogd over zijn zoon Filips
fas: Frans van Brederode stond aan hun hoold, doch zij
rerdcn verslagen. Sinds dien tijd hoorde men niet meer van
loekschen en kabeljauwschen spreken. Ook de burgerlwis-
sn in Gelderland en Vlaanderen eindigden; insgelijks die in
nesland, waar Albrecht van Saksen, een veldheer des kei-
ers, door geweld en groote wreedheden de Friezen dwong
-ocr page 76-
08
huuuc twisten van Schieriugers en Vetkoopers te staken.
Het einrle dezer burgertwisten in de noordelijke Nederlan-
den valt lusschen de jaren 1490 en 1500.
5. In het jaar 1492 geraakte echter geheel Noord-Holland in
rep en roei\' door den opstand van liet kaas- en broodvolk.
De /.ware belastingen, de vernielende burgeroorlogen, niis-
gewas en dure lijden hadden de mindere volksklassen wan-
hopend gemaakt. Niet bedenkende dat oproer altijd rampen
veroorzaakt, wilden de behoeftigen der steden en de bewo-
ners van het platteland zich zelven recht verschaffen. In
plaats van bescheiden en ordelijk aan de overheden herstel
van hunne grieven te verzoeken en geduldig te berusten in
liet lot, dat (lofl hun had overgezonden, schoolden zij samen,
gingen aan het muiten en plunderen en bedreven de grootste
baldadighedon. Zij gingen van stad tot stad en gedroegen zich
zeer oproerig. Zij hadden vaandels, op welke een kaas en
brood afgebeeld waren. Zij zeiden dat zij vochten voor hun
brood en liever wilden sterven in een gevecht dan door
honger.
Maar, gelijk altijd, baatten oproer en muiterij het volk "niet.
Het werd er des te erger door gesteld. Het kaas- en brood-
volk kon den strijd niet volhouden tegen de gewapende
macht, door de regeering afgezonden. De muiters werden
overwonnen en velen van hen streng gestraft. Zoo eindigde
het oproer van het kaas- en broodvolk. Het volk ondervond
de noodlottige gevolgen van zijne muiterij; maar vorsten en
regeeringen, die door onrechtvaardige oorlogen en onrecht-
vaardige belastingen die onlusten veroorzaakten, zullen aan
God verantwoording moeten geven.
6.   In 1493 stierf Frederik. de vader van Maximiliaan, en
deze werd hierop keizer van Duitschland. Hij liet daarom de
regeering der Nederlanden over aan zijnen zoon Filips den
Schoone. Deze was toen zestien jaren oud. Driejaren later huwde
hij met Johanna, de dochter van Ferdinaud en Isabella, koning
en koningin van Spanje.
                ,
7.   Gelijk wij reeds meer dau eens gezien hebben, werden ui
-ocr page 77-
G9
vroegere eeuwen geheele lauden evenzeer als erfenis*" van?
;én persoon beschouwd, als thans liuis en hoi\'. Vandaar dat
oen zoo dikwijls oorlogen door huwelijken van kinde-
•en van koningen en vorsten eindigden. Sommige vorste-
ijke huizen geraakten door zulke huwelijken tot groote
nacht en aanzien, gelijk dit het geval was met liet huis van
Jourgoudië. Nog machtiger werd het geslacht der aartsher-
togen van Oostenrijk door zulke, huwelijken. Dat vorsten-
mis bezat het landschap van Duitschlaud, dat thans nog
)ostenrijk heet. Maximiliaan, de aartshertog van dat land,
werd Duitsch keizer: dit werd een vorst echter door ver-
liezing, niet door erfenis; maar de rijke landen van het huis
/an Bourgondië kwamen door zijn huwelijk met Maria aan
muiicn zoon. Die Bourgondische erfenis strekte zich uit over
ïagenoeg geheel België, Holland en Zeeland en over het
ïoordelijkste gedeelte van Frankrijk, toen Artois geheeten.
Va den dood zijns vaders had Fdips de Schoone ook te ver-
wachten dat hij aartshertog van Oostenrijk zou worden;
naar zijn huwelijk met Johanna van Kaslilië maakte het
Jostenrijksche huis niet minder machtig.
8. Spanje was in dien tijd verdeeld in twee koninkrijken,
Kastilië en Arragon geheeten. De vader van Johanna was
Ferdinand, koning van Arragon\', hare moeder Isabella, ko-
ningin van Kastilië. Toen deze groote en deugdzame vorstin
in 1504 stierf, werd Johanna hare opvolgster; want alle an-
lere kinderen van Fordinand en Isabella waren gestorven.
Zoo Ferdinand stierf, zou ook Arragou aan Johanna kómen,
dus geheel Spanje: en dat Spanje had toen door de ontdek-
king van Amerika, in 1492, reeds buitengewone macht en
aanzien verkregen.
9 Zoodoende kwamen door eene reeks van huwelijken de
Nederlanden eerst aan een Fransch vorstenhuis, want de
hertogen van Bourgondië waren Fransche prinsen; toen aan
een Duitsch huis, dat van Oostenrijk; en dat Oostenrijksche
huis nam later zijn verblijf in Spanje en werd daar geheel
en al Spaansch. Op die wijze kwamen ook zeer verschil-
-ocr page 78-
70
lende landen onder lién vorst, en ous vaderland onder den-
zelfden vorst als Spanje en zelfs als Napels, gelijk wij straks
zullen zien. Dit gaf aanleiding dat ons vaderland moest deel-
nemen aan alle oorlogen van Europa.
Pilips de Schoone echter zou weinig genot hebben van
de rijke bezittingen. welke hij geërfd had. Hij vertrok in 1505
met zijne gemalin naar Spanje, om daar de kroon van Kastilié
voor zijne vrouw te aanvaarden. Doch hij overleed reeds in het
jaar 1500, in zes-en-twintigjarigen leeftijd. Zijne echtgenoot
Johanna, die hein zeer beminde, werd krankzinnig, doch over-
leefde in dien toestand hem nog meer dan veertig jaren.
10. De oudste zoon van Filips den Schoone en Johanna van
Kastilié was Karel: hij werd den 24 Februari van het jaar
1500 geboren.
XV.
REGEERING VAN KEIZER KAREL V.
1. Karel V, gelijk wij hem al dadelijk zullen noemen, was
geheel en al Nederlander. Hij v*as geboren te Gent, welke
stad hij altijd zeer bleef beminnen. Hij werd in de Neder-
landen opgevoed, en ofschoon hij zeer vele talen sprak, bleef
hij altijd liet liefst de Nederdui tsehe taal gebruiken. Ook
waren zijne onderwijzers Nederlanders. Onder die onderwij-
zers is het beroemdst geworden Adriaan Florenszoon. Deze
was uit eene eenvoudige Utrechtsche familie geboren; hij
werd priester en later, hoogleeraar aan de akademie van Leu-
ven. Zijne groote kundigheden en vroomheid deden keizer
Maximiliaan besluiten, Adriaan tot onderwijzer van Karel aan
te stellen. Karel bleef, nadat hij koning en zelfs nadat hij kei-
zer was geworden, zijnen leermeester achten en beminnen.
Toen Karel koning \\an Spanje werd, benoemde hij Adriaan
tot onderkoning, en wist door zijnen in\\loed te bewerken
dat zijn leermeester aartsbisschop van Toledo werd. Later
werd Adriaan kardinaal, en na den dood van paus Leo X
-ocr page 79-
71
zelfs Paus. Hij werd als opvolger van den H. Petrus gekozen
in 1521 en stierf\' in 1526. Hij is de cenige Nederlander, die
op den pauselijken troon verheven is geweest.
2.   Zoolang Karel minderjarig was, voerde zijn grootvader,
keizer Maximiliaan , de voogdij. Deze liet de Nederlanden
regeeren door zijne dochter Margareta, de tante van Karel.
Naar gelang de vorsten der Nederlanden ook vorsten van
andere machtige rijken werden, waren zij meer afwezig,
(iedureude hunne afwezigheid lieten zij de Nederlanden
regeeren door leden van hun geslacht, hij voorkeur door
vrouwen. Die regeerders in naam van den afwezigen vorst
werden algerneene landvoogden of landvoogdessen genaamd.
Twee hebben op die manier, gedurende Karels regeering,
het bewind over de Nederlanden gevoerd: eerst zijne tante
Margareta; later zijne zuster Maria, die weduwe was vanden
koning van Hongarije. Deze heide waren vorstinnen van
jroote begaafdheden. Zij waren bij de Nederlanders zeer
bemind, omdat zij met zachtheid regeerden en niet met
hoogmoed eu trotschheid, en omdat zij de vrijheden en oude
wetten eu gewoonten der Nederlanders eerbiedigden.
3.   Karel toch was veelal afwezig, want hij was vorst over
teer vele rijken eu voerde zware en langdurige oorlogen.
Hij was nog een kind van zes jaren. toen hij door den dood
MJns vaders heer der meeste Noderlandsehe gewesten werd.
Later werd hij, omdat zijne moeder Johanna krankzinnig was,
Jok als koning van Spanje erkend. Eu de koning van Spanje
was toen te gelijkertijd koning van Napels, Sicilië en Sar-
linie en heer en meester van alle die rijke Landen in A.me-
~ika . welke toen pas door de Spanjaarden ontdekt en veroverd
werden, Karel was dus op zijn negentiende jaar reeds de
nnchtigste vorst van Europa. Toen zijn grootvader, die kei-
ter van Duitschland was, stierf, werd hij in 1520 iu diens
plaats ook tot keizer verkozen. Hij was de vijlde Duitsche
keizer, die Karel heette, en daarom is hij meest bekend on-
ier den naam van keizer Karel V. Voor zijnen tijd was er
liet één vorst in Europa geweest, die zoo machtig was als
-ocr page 80-
72
hij, behalve keizer Karel den Grnote, van wien wij reeds
gehoord hebben en die ook een Nederlander was.
•4. Karel V had, geheel zijn leven door, veel te strijden
met de Franschcn. De oorzaak daarvan was de naijver.
die tusschcn den Franschcn koning en Karel was ontstaan.
Want ook de koning van Frankrijk, Frans I geheeten. dong
naar de Duitsche keizerskroon. Bovendien betwistten beide
vorsten elkander het bezit van Lombardije in Italië. Om die
schoone provincie van Italië, waarvan Milaan de hoofdstad is.
werd lang en bloedig gestreden; doch eindelijk behield Ka-
rel V de overhand, nadat zijne veldheeren in den slag bij
Pavia den koning van Frankrijk hadden gevangen genomen.
Zoodoende werd ook bet grootste gedeelte van Opper-Italië
een deel van keizer Karels rijken, die nu keizer, koningen
vorst was van Duitsche, Spaansche, Italiaansche en Neder-
landsche landen! Maar ofschoon de koning van Frankrijk
overwonnen was, bleef de naijver tnsschen beide vorsten
voortduren. Telkens verklaarden zij elkander opnieuw den
oorlog, tol groot nadeel van hunne onderdanen. Het is waal\'.
de koningen en vorsten zijn verplicht hunne onderdanen
tegen onrechtmatige aanvallen van hunne naburen te verde-
digen en te beschermen; maar de oorlogen, die gevoerd wor-
den uit heerschzucht en enkel uit naijver van de koningen
zijn zeer sterk al\' te keuren: En hoeveel goeds Karel ook
gedaan heeft voor zijne onderdanen door wijze wetten en
handhaving der gerechtigheid, heeft hij hun door die voort-
durende oorlogen ook veel leed berokkend. Echter ligt de
grootste schuld daarvan aan den koning van Frankrijk ,
Frans I, die bet eerst den oorlog uitlokte.
Dczi oorlogen tusschen keizer Karel en den Franschen koning
Frans I eb diens zoon Hendrik II duurden zoolang als Karel
regeerde. De iicrtogen van Gelderland trokken sterk partij
voor die Fransche koningen, totdat bet eindelijk Karel gelukte,
die hertogen geheel en al te onderwerpen en Gelderland
te veroveren.
5. Keizer Karel was het, die alle Nederlandsche gewes-
-ocr page 81-
73
ten, zoowel de noordelijke als de zuidelijke, onder de heer-
schappij van oenen vorst vereenigde. Dit was eene groote
weldaad voor die landen, want daardoor hielden de voort-
durende oorlogen, welke zij met elkander voerden, op; daar-
door eindigden de noodlottige burgertwisten en konden de
Nederlanders tot grooteren bloei en welvaart komen.
Karei kon dit vooral doen, omdat hij zoo machtig, maar
jok omdat hij Duitsch keizer was. Immers de Nederlanden,
net uilzondering van Vlaanderen, werden gerekend tot
iet Duitscue rijk te behooren. Daarom kon Karel als keizer
doen, wat, hij anders rechtens niet had mogen doen. Zoo
kon hij bewerken dat Friesland, hetwelk reeds vroeger tot
onderwerping was gebracht, geheel eft al erfelijk onder
de Nederlandsche vorsten geraakte. Zoo kou hij . de we-
reldlijke regeering over de landen van het bisdom van
Utrecht aan zich zelven en aan zijne opvolgers brengen. Hij
deed dit echter in overeenstemming met den Paus, den
bisschop van Utrecht en de vorsten van het Duitsche rijk.
Dit geschiedde in 1528.
6. Gelderland werd eerst in 1543 met de andere Nederlan-
den vereenigd. Na den dood van Adolf van Gelderland, van
wien wij vroeger gehoord hebben, kwamen achtereenvol-
gens twee hertogen uit het geslacht van Adolf aan de regee-
ring: Karel en Willem. Beide waren zeer dappere en krijgs-
suchtige vorsten, en de Geldcrschen hadden den na .in van
Ie beste soldaten der Nederlanden te zijn. Zij voerden
imstreeks twintig jaren oorlog tegen keizer Karel en tegen
liens onderdanen, vooral tegen de Hollanders. Langen tijd
naakten zij de Zuiderzee onveilig onder een aanvoerder,
ange Pier geheeten- Deze plunderde met een tal van kleine
ichepen den handel der Hollanders en deed veel nadeel aan de
ilollandsche kusten. Ook hadden de Geldersche hertogen
;en zeer stouten en dapperen aanvoerder van krijgsvolk te
ande. Maarten van Rossum gcheeten. Deze, wiens naam zeer
lekend is, dankt die bekendheid aan hoedanigheden, die
;roote rampen over ons vaderland hebhen gebracht. Hij
-ocr page 82-
74
was een dapper soldaat, maar roofzuchtig. Aan liet hoofd
zijner benden drong hij uit Gelderland door tot aan \'s Gra-
venhage, dat hij plunderde en inbrand stak. Dergelijke inau-
nen mogen bekend en beroemd geworden zijn, maar zulke
roem is niet te begecren. Alleen die roem is te begeeren ,
welke verkregen wordt door edele daden, rechtvaardigheid,
nuttige uitvindingen of\' ware geleerdheid.
De (ieldersehe hertogen hadden het nooit alleen zoo lang
tegen keizer Karel kunnen volhouden; maar deze was,
gelijk wij gezien hebben, steeds in oorlog met Frankrijk.
Bovendien had hij zeer veel te strijden met de protestant-
sche vorsten van Duitscliland. Van deze gelegenheid maakte
de (ieldersehe hertog Karel "gebruik. Eindelijk kwam hij
in 1538 te sterven. Hij maakte Willem, hertog van Gulik
eu Kleef, in Duitschland, tot zijnen erfgenaam. Ook deze
voerde een tijd lang den oorlog tegen den keizer; doch de
laatste trok eindelijk in persoon tegen hem te velde en over-
w on hem. In 1543 werd de vrede tusschen den keizer en
hertog Willem te Venlo gesloten. Deze moest Gelderland en
Zutfeii aan keizer Karel afstaan.
7. Zoo kwamen eindelijk in 1543 alle Noderlandsche gewes-
ten onder één vorst. Wij zullen zien, welke die gewesten
waren. Zij werden in 1545 door den keizer, bij een plech-
tig verdrag, te Augsburg gesloten, één eu van elkander
onafscheidbaar verklaard eu in sommige punten met het
Duitsche rijk in verbintenis geluncht. Te zanten werden zij
de Bourgondische kreits of landen genaamd: een zeer ver-
keerde naam, want Bourgondië was er reeds lang van ge-
scheiden en behoorde reeds tot Frankrijk. Die gewesten dan
waren, groote en kleine, zeventien in getal.
Eigenlijk waren die zeventien niet allen Nederlaudsche ge-
westen, want in sommige, die men de Waalsclie provinciën
noemde, werd eene taal gesproken, die een Fransche tongval
was. Deze vier Waalsche gewesten waren: Henegouwen. Door-
nik en Namen, die thans tot België behooren, en Artois,
dat tegenwoordig een deel van Frankrijk uitmaakt. Verder
-ocr page 83-
75
telde men tot de Nederlanden liet hertogdom Luxemburg,
Waai\' de Duitsclie taal gesproken werd.
8.   Tot de eigenlijk Nederlandsche provinciën of gewesten be-
hoorde in de eerste plaats Brabant. Hiermede waren bet
kleine hertogdom Limburg en de steden Mechelen en Ant-
werpen, die beide als afzonderlijke gewesten beschouwd
werden, ten nauwste vereenigd. Brabant strekte zich uit
overde provinciën Zuid-Brabant en Antwerpen van België,
Noord-Brahaiid en een deel van Limburg van ons vaderland.
Verder Vlaanderen, dat met Brabant het machtigste der
provinciën was. Dat Vlaanderen strekte zich uit over de
beide belgische provinciën Oost- en West-Vlaanderen en een
deel. dat thans tot Frankrijk behoort.
De zeven andere provinciën waren: Gelderland, Holland,
Zeeland. Utrecht, Friesland. Groningen en Üverijsel, waar-
onder Uren the gerekend werd.
9.  Eene eigenlijke; hoofdstad hadden dn Nederlanden nog niet.
De landvoogdes Margareta hield meestal haar verblijf te Meche-
len : hare opvolgster, de landvoogdes Maria, te Brussel. Ant-
werpen was onder keizer Karels regeering de machtigste en
rijkste koopstad; dan volgde als koopstad Amsterdam, dat
toen evenwel nog lang zoo groot niet was als nu. Gent was
bijna even sterk bevolkt als Antwerpen. De Nederlanden
waren in de laatste jaren der regeering van lvarel V zeker
hel rijkste en welvarendste land van Europa. De bevolking
was arbeidzaam en nijver en muntte vooral uit door fabriek-
4
arbeid. Geen volk. dat in dien tijd de Nederlanders daarin
gelijk kwam. De laken- en linuenfabriekcu van Vlaanderen ,
de lakenfabrieken van Leiden. de Huwcelfabrieker» van
Utrecht waren algemeen beroemd. Antwerpen dreef zeer
groeten handel op Spanje en Italië. De kooplieden dier stad
haalden alle voortbrengselen der zuidelijke! landen en ook
de voortbrengselen van Amerika en Azië, welke te Lissabon
en te Cadix aankwamen, en brachten die naar hunne stad.
De Eiigelschen, de Duitschcrs. de bewoners van de kusten
der Oostzee kwamen naar Antwerpen, om daar hunne waren
-ocr page 84-
76
te verkoopcn en die van de zuidelijke landen te koopen.
Zoodoende werd Antwerpen de rijkste stad van Europa.
Amsterdam dreef den grootsten graanhandel. Het haalde ko-
ren uit Pruissen en andere Oostzee-landen en voorzag er de
Nederlanden van. Dordrecht dreef zeer grooten handel op de
steden , die aan den Rijn lagen. Na deze twee steden was
Deventer de voornaamste liandelplaats der noordelijke pro-
vinciën. Behalve door handel en nijverheid, bloeide ons
vaderland ook door de visscherij. De Nederlanders alleen ver-
stonden toen de kunst van haringkaken, welke door Willem
Beukelszoon was uitgevonden. Ilonderde buizen gingen jaar-
lijks op de haringvangst uit en brachten deze naar ons land.
Van hier werd de haring door geheel Europa verzonden.
10. Zoo waren de Nederlanders onder keizer Karel door vlijt
en arbeidzaamheid, door de vrijheid der burgers en door een
goeden vorst een der gelukkigste volken, van Europa.
XVI.
KAREL V. — VERVOLG.
1. Het meest is de regeering van Karel V vermaard gewor-
den . omdat daaronder de groote gebeurtenis plaats greep, die
de Hervorming wordt genoemd. Het is u bekend hoe vroeger
alle Christenen tot de katholieke Kerk behoorden. Evenwel
stonden er haast iedere eeuw mannen op, die eene dwaal-
leer verkondigden. Zoo begon in 1517 een Duitsche monnik ,
Maarten Luther geheeten, eene leer te verkondigen , welke
in zeer vele punten van die der katholieke Kerk verschilde
Ook andere mannen stonden op, die dwalingen aan bet volk
leerden. Ouder de voornaamste dier dwaalleeraars behoorden.
Melanchtonin Duitschland, Zwingli in Zwitserland en Kalvijn
in Frankrijk.
Spoedig vonden deze dwaalleeraars of ketters, gelijk zij
genoemd werden, duizenden en honderd-duizenden aanhan-
gers., fieheele vorstendommen en koninkrijken, met hunne
-ocr page 85-
ï.7
geheele bevolking, vielen van de katholieke Kerk af\'. De
oorzaken van dien afval waren de hoogmoed des menschen,
die denkt dat hij zelf de waarheid alleen door zijn eigen
verstand kan vinden; dan het ongeloof en de zedeloosheid
van velen; en de ergernis, die door velen gegeven werd,
welke, ofschoon tot de katholieke Kerk behoorende, toch
een slecht leven leidden. Velen vergaten dat de leer der
H. Kerk altijd waar hlijft, al handelden ook katholieke menschen
verkeerd. Ook was eene voorname reden , waarom de Her-
vorming zoo snel toenam, dat vele vorsten en machtige heer-
ren, door zondige begeerlijkheid, de wetten der Kerk niet
meer wilden volgen of zich meester van de bezittingen
der priesters en kloosters wilden maken. Deze vorsten en
groote heeren dwongen dan hunne onderdanen met geweld,
soms op straffe des doods, de nieuwe leer te omhelzen. Dan
ook hadden de boeken van een geleerden Nederlander. Eras-
mus , veel bijgebracht om de Hervorming ingang te doen
vinden. Deze Erasmus was een groot geleerde; hij schreef
echter niet in zijne moedertaal, maar in het Latijn. Hij be-
spotte de geestelijken. Hij vergat dat anderen daardoor den
godsdienst zouden beginnen te verachten en naar dwaal-
leeraars zouden hooren.
2. Uit dit alles ontstond de Hervorming. Een der dwaalleer-
aars, die spoedig veel aanhang vond, was Munzer, een duit-
scher. Omdat zijne aanhangers zich voor de tweede maal lieten
doopen, gaf men hun den naam van Wederdoopers. Zij verkon-
digden zeer vele leerstellingen, die niet alleen strijdig waren
met den godsdienst, maar ook met de veiligheid en orde der
maatschappij. Zij weigerden gehoorzaamheid aan de regee-
ring; den rijken wilden zij hunne bezittingen ontnemen en
die vcrdeelen;• zij wilden zelfs, evenals de Turken, het
huwelijk ontheiligen, door te veroorloven dat een man ver-
scheidene vrouwen huwde. Sommige dweepers onder hen
beweerden zelfs dat men naakt moest loopen. Die Weder-
doopers verwekten groote oproeren , vooral te Amsterdam
waar zij het stadhuis bestormden en de regeering wilden
-ocr page 86-
78
afzetten. Anderen gingen naal\' de stac\' Muusler in üuitseh-
land, maakten zich meester van de stad en pleegden daar
vele gruwelen. Zij kozen daar eenen kleedennaker, Jan Aan
Leiden genoemd, omdat liij uit Leiden geboortig was. lot
hunnen koning. Die Wederdoopers verden zoodoende zeer
gevaarlijke menscheu en zeer gehaat bij hel volk.
Karel V vaardigde voornamelijk tegen hen zeer gestrenge
vetten uit: die vetten verden plakkaten genoemd. Allen
die overtuigd werden dat zij Wederdoopers varen, werden
met den dood gestraft, doch ook andere personen , die de
nieuwe leerstellingen aannamen, verden streng gestraft. Het
was toen eene algemeene vet onder alle volken, dat diege-
nen, die het geloof\', dat in een land beleden verd, verlie-
ten, streng gestraft werden. Dit deden niet alleen de katho-
lieke, maar ook de protestantsche vorsten. Ook bestond er
eene geestelijke rechtbank , die onderzoek deed naar de over-
tredingen van den godsdienst, zooals ketterij, drukken van
verboden boeken, predikatiën door andere personen dan de
geestelijken. Die rechtbank noemde men Inquisitie. Zij be-
stond in alle katholieke landen. Ook was er eene andere
Inquisitie, die de Spaansche Inquisitie genoemd werd. Deze
was veel strenger; doch zij was eene geheel andere dan de
Inquisitie, welke men de bisschoppelijke noemde. Vele lieden
hebben uit onkunde of\' met voordacht de eene met de andere
verward. Zij deden dit, om ook de bisschoppelijke Inquisitie
gehaat te maken; maar noch Karel V, noch zijn zoon Filips,
van vvien wij straks meer zullen hooren. heeft ooit de
Spaansche Inquisitie in ons vaderland ingevoerd.
3. Eene der redenen waarom Karel V zoo verstoord was op
de belijders van de nieuwe leerstellingen der Lutherschen
was , dat zij in Duitsehland hem veel moeite veroorzaakten.
Zeer vele Duitscue Aorsten omhelsden dadelijk de leer van
Luther. Velen van hen deden dit om een voorwendsel te
vinden om de rijke bezittingen der katholieke geestelijkheid
weg te nemen. Karel moest als keizer dit veroordeeleu en
straften. De luthersche vorsten van Duitsehland vereenigdeu
-ocr page 87-
79
zich toen tegen den keizer en deden hem den oorlog aan;
doch hij overwon hen en strafte eenigen van hen. Evenwel
bleef de dwaalleer van Lntlicr vele aanhangers tellen en
vielen de meeste inwoners van noordelijk Duitschlaiid van
de katholieke Kerk af.
4.   (Jok had keizer Karel V nog met andere moeielijkhcden
te kampen. De machtige stad Geut, zijne eigene geboorte-
stad, geraakte tegen hem in opstand. Het volk van die stad
was altijd zeer onrustig en gezind tot oproer. In 1515 maak-
ten zij het echter zoo erg, dat Karel genoodzaakt werd uit
Spanje over te komen en het oproer streng te straffen.
5.   De voortdurende oorlogen, die hij met de Fransclien, met
de Turken en de proteslantsche vorsten van Duitschland
had te voeren, hadden Karel reeds vroeg oud gemaakt;
want hij was geheel zijn leven lang met groote zorgen be-
laden geweest en had zeer vele vermoeienissen moeien ver-
duren. Bovendien had hij ondervonden hoe ijdel alle wcreld-
sche grootheid is Ook wilde hij de laatste jaren zijns levens
besteden om zich voor te bereiden tot den dood. Daarom
besloot hij afstand te doen van de regeering, Hij droeg die
van de Nederlandsche gewesten in het jaar 1555 te Brussel
op aan zijnen eenigen zoon Filijjs.
6.   Karel begaf zich daarop naar Spanje: daar ging hij in
stille afzondering in een kloosterJeven. Hier hield hij zich
bezig met het vervaardigen en herstellen van uurwerken.
Om steeds gedachtig te wezen dat de dood hem te wach-
ten stond, liet hij zijne eigene doodkist steeds voor zijne
oogen plaatsen. In die afzondering stierf hij in 1558.
7.   Karel V is een der grootste Nederlanders geweest. Het
nageslacht kan hem niet dankbaar wezen voor de vele oor-
logen, die hij gevoerd heeft. Want hoeveel roem een oor-
logsheld ook moge verwerven, het is een verkeerde roem,
wanneer hij niet verkregen is door eenen rechtvaardigen en
noodzakelijkou oorlog. Maar Karel V heeft den Nederlanden
groote weldaden bewezen door rechtvaardigheid , door het
Hoven van goede wetten en door het bevorderen van het wel-
-ocr page 88-
80
varen des volks. Ook lieeft hij zich zeer verdienstelijk ge-
maakt door alle Nederlandsche gewesten met elkander te
vereenigen.
7. Gelijk wij reeds gezien hebben, stelde hij eene algeineene
landvoogdes daarover aan. Drie raden werden door den keizer
ingesteld, om de landvoogdes in de regeering behulpzaam te
wezen. Deze raden noemde men den staatsraad . den geheimen
raad, die vooral over de rechtsbedeeling geraadpleegd werd,
en den raad der geldmiddelen. Iedere . provincie had hare
eigene staten : deze staten waren de algevaardigden van de
geestelijkheid, den adel en de steden van liet gewest. Die
staten werden geraadpleegd over de belangen van het ge-
west , en de vorst kon geene nieuwe belastingen in een ge-
west heffen , zonder de toestemming dier staten. Somtijds
riep Karel de afgevaardigden van alle die staten der ver-
schillende provinciën te zamen: die noemde men de alye-
meene staten.
XVIII.
FILIPS II EN DE LANDVOOGDIJ VAN MARGARETA
VAN PARMA.
1. Hoeveel anders zou misschien het lot van ons vaderland
geweest zijn, indien Karel V twee zonen had gehad in
plaats van één. Zoo hangt het lot der volken, evenzeer als
van iederen persoon, niet van het blinde toeval, maar van
de beschikking Gods af. Van de talrijke landen, die Karel V ge-
ërfd had, kwamen de Ooslenrijksche landen aan zijnen broe-
der Ferdinand. Deze werd door de Duitscbe vorsten tot kei-
zer gekozen. Zoodoende ontstonden een Duitsche of keizer-
lijke en een Spaansche of koninklijke tak van het huis van
Oostenrijk. Had keizer Karel twee zonen gehad, dan was
waarschijnlijk één van hen vorst der Nederlanden en te
gelijk Duitsch keizer geworden. Dan waren alle Nederlanden
waarschijnlijk ten nauwste met- Duitschland vereenigd ge-
-ocr page 89-
iil
raakt. Karel V had echter slechts één eenigen zoon. Deze was
zeven en twintig jaren oud, toen liij vorst der Nederlanden
en koning van Spanje te gelijk werd. De moeder van Filips
was eene Portugeescue .prinses. Hij zeil was in Spanje opge-
\\oed en in zeden en gewoonten geheel en al Spanjaard.
Evenals zijn vader Karel V altijd het meest de Nederlanders
bemind had, zoo beminde Filips het incest de Spanjaards.
Hij was stug, trotsch en volstrekt niet innemend, gelijk zijn
vader. Hij dacht dal alles het best ging. wanneer het op
zijn Spaansch ging. Dit kouden de Nederlanders slecht ver-
dragen en vooral de grooten des lands.
2.  Zoolang Filips nog in de Nederlanden vertoefde, ging alles
nog al wel. Hij bleet\' de eerste vier jaren zijner regeering
te Brussel wonen. Zijne tweede gemalin. Maria, dickoningin
van Engeland was, bleef in haar rijk. en gezamenlijk voer-
den zij zoo den oorlog tegen Frankrijk. In dien oorlog be-
toonden zich vooral de Nederlanders zeer dapper. Onder aan-
voering van den graat\' van Eginond sloegen zij de Franschen
bij Sint Quentin, in het noorden van Frankrijk, en nood-
zaakten den Franschen koning, Hendrik II, vrede te sluiten.
Toen die vrede gesloten was, besloot Filips naar Spanje te
vertrekken, waar hij liever was dan in de Nederlaudeu.
3.  In 1559 was eindelijk alles voor den koning in gereed-
heid om naar Spanje te vertrekken. Hij had zijne halve zus-
ter Margareta, die met den hertog van Panna was gehuwd,
tot landvoogdes der Nederlanden aangesteld. Ook gaf hij haar
verscheidene van de groote heeren des lands als raadslieden
ter zijde. Onder deze waren: de bisschop van Atreclit (of
Arras), Granvelle geheeten, een zeer ervaren rechtsgeleerde;
Viglius, die een Fries van geboorte was; verder een edel-
man uit Namen, Barlayraont; de graaf van Egmond, een
zeer aanzienlijk edelman van een lloüandsch geslacht; de
graal\' van Hoorne, die groote bezittingen had omstreeks Weert
in Nederlandsen Limburg, en Willem van Oranje.
4.  Deze Willem van Oranje was oorspronkelijk een Duitscher;
ziju vader was graaf van Nassau. Hij zelf werd de prins van
6
-ocr page 90-
82
Oranje genoemd naar het vorstendom Oranje, in Frankrijk ,
dat hij van een\' neef\' geërfd had. Willem van Oranje was door
Karel V met weldaden overladen geworden. Door diens tus-
schenkomst was hij aan de rijke erfenis gekomen , want Willem
had , behalve vele bezittingen in Frankrijk, zeer vele eigen-
dommen in Nederland , vooral in Breda en in de omstreken van
Geertruiden berg. Hij was opgevoed in de luthersche leer;
maar toen hij aan het hof van Karel V kwam, werd hij
roomsch-katholick. Later werd hij weder gereformeerd. Reeds
als jongman onderscheidde hij zich door de uitstekendste be-
kwaamheden. Hij was zeer ervaren in alles wat de regeering
betrof; hij was onvermoeid in den arbeid, stilzwijgend ,
voorzichtig; hij was nooit opgeblazen in voorspoed en nooit
ter neder geslagen in tegenspoed. Zijne goede hoedanighe-
den werden eehter zeer veel benadeeld door zijne groote
heerschzucht. Hij w ilde in alles de eerste en de voornaamste
wezen. Wat niet naar zijne wenschen geschiedde, werkte hij
tegen. Ook was hij zeer onverschillig omtrent den godsdienst,
en alle middelen waren hem welkom, als zij hem maar van
dienst konden wezen.
5. Willem van Oranje koesterde eene groote ijverzucht jegens
Granvelle, die, nadat hij kardinaal geworden was, kardinaal
Grauvelle werd genoemd. En deze was de eerste man in
den raad der landvoogdes. De koning had haar bevolen
voornamelijk naar Granvelle te luisteren. Willem van Oranje
kon dit niet gedoogen, vooral daar des konings bevelen zijne
goedkeuring niet wegdroegen. Hij wilde dat de Spaansche
soldaten, welke de koning in de Nederlanden gelaten had,
zouden vertrekken. Hierin kreeg hij zijnen zin. Toen hegeerde
hij dat de invoering der nieuwe bisschoppen geen plaats zou
hebben. In dit punt kon de koning niet toegeven, want de Ne-
derlanden hadden zeer groote behoefte aan bisschoppen.
Er waren over geheel het land, dat thans Nederland en België
en nog een gedeelte van Duitschland is, niet meer dan vier
bisschoppen; die van Utrecht alléén voor ons geheele vader-
land, voor zoover het boven de Maas ligt. Daarom stelde de
-ocr page 91-
8:t
Paus, in overeenstemming met den koning, verscheidene nieuwe
bisschoppen aan, zoodat er in liet geheel drie aartsbisschop-
pen en vijftien bisschoppen zouden wezen. Hel gemis aan
goede kerkelijke lucht was eene der redenen geweest. waar-
door de leer van Lutber zoo gemakkelijk iu ons vader-
land ingang gevonden had; want zeer vele mensehen wa-
ren slecht onderwezen in hunnen godsdienst en geloofden
daarom gemakkelijk aan de valsche leer. Dit was de reden
■waarom de Paus hel noodig oordeelde, dat er in de Neder-
landen meer bisschoppen weiden aangesteld; maar Willem
van Oranje en de graven van Egmond en Iloorne wilden
dit op alle mogelijke wijzen beletten, om de landvoogdes en
den koning lastig te vallen.
6.  Ook wilden zij dat de koningGranveile, die bij de nieuwe
instelling van bisschoppen aartsbisschop van Mechelen was
geworden, zou verwijderen. Dit werd hun toegestaan. Toen
Filips hierin toegegeven had. vorderden zij nog meer. Zij
begeerden dat de koning de inquisitie en de plakkaten zou
afschaffen. Het geroep tegen de inquisitie was maar een
middel om het volk in beweging te brengen. Want die
inquisitie bestond in verreweg het grootste gedeelte der
Nederlanden niet; zij was op verre na ook zoo streng niet
als men het wilde doen voorkomen. Ook was die inquisitie
eene geheel andere dan de Spaansche inquisitie. Deze heeft
nooit in ons land bestaan en is bier ook nooit door Filips II in-
gevoerd geworden. Evenwel geloofden velen alles wat men hun
vertelde. Ook begeerden de prins van Oranje en zijne vrienden
dat de koning de plakkaten, dat is de straffen tegen de
Lutherschen , Wederdoopers enz., zou opheffen. Dit wilde
Filips II, die plechtig gezworen had den katholieken gods-
dienst te zullen handhaven, niet toelaten; hij vreesde dat
dan de katholieke godsdienst in de Nederlanden zou verloren
gaan; want, dacht hij, de ketters (zooals men de aanhan-
gers der nieuwe leer noemde) zouden dan overal hunne dwa-
lingen verspreiden.
7.  Toen de koning niet wilde toegeven, besloot een groot
-ocr page 92-
84
getal edelen aan de landvoogdes Margareta niet zeer veel ver-
toon een verzoekschrift aan te bieden dat de koning de
inquisitie en de plakkaten zou opheffen. Zij zelven hadden
zich verbonden om gezamenlijk alles daartoe in het werk te
stellen. Dit verhond noemden zij compromis, dat zooveel be-
teekent als gezamenlijke belofte. Velen mogen hiertoe over-
gegaan zijn uit goede inzichten, maarniet weinigen deden het
om onrust te stoken. Velen onder den verarmden adel ook.
dewijl zij dachten dat wanneer eenmaal de Nedorlandeu in
opstand geraakten , zij zich zouden kunnen verrijken met den
buit der geestelijke goederen.
8.  De ^ oornaamste hooiden dier edelen waren : Hendrik van
Brederode, Lodew ijk van Nassau en nog tw ee anderen, de
graal\' van Kuilenburg en de graal\' van den Berg, beide Gel-
dersche edelen. Hendrik van Brederode was van een zeer
aanzienlijk Uollandsch geslacht, maar een woelziek man,
die niets liever deed dan onrust stoken. Lodew ijk van
Nassau was een broeder van Willem van Oranje. Lodew ijk
bezat hier in de Nederlanden geen\' akker gronds; hij was
een geboren Duitscher, met wicn men hier niets had uit
te staan; als hij brieven schreef, schroei\' hij die niet eens in
de Nederduitsche taal; maar hij wilde hier in ons land zijn
geluk beproeven.
9. Onder aanvoering van deze vier genoemdeheeren kwamen
meer dan driehonderd edelen, den 5 April 1566, te Brussel
binnen, om liet gemelde verzoekschrift aan de landvoogdes
Margareta aan te bieden. Misschien zal men denkeu dat het
aanbieden vaneen verzoekschrift eeue onschuldige zaak was.
Dit was dit aanbieden niet. Het geschiedde met het doel om
der landvoogdes vrees aan te jagen en haar, door vertoon van
zoovele gewapende edellieden, te dw ingen. Ook geschiedde het
om het volk in opschudding te brengen. Alle oproermakers en
warhoofden, die vast geloolden dat zij op de hulp der edelen
konden rekenen, werden nu stoutmoedig en durlden alles
vagen.
10. Toen al die edelen aan het hof te Brussel kwamen, was
-ocr page 93-
85
de landvoogdes inderdaad een oogenblik ontzet; maar Barlay-
jnont, die naast haar stond , zeide tot haar in liet Fransch:
schrik maarniet, Mevrouw, voor dien hoop bedelaars (yueu.r)!
Dit werd gehoord, \'s Avonds hielden al die edelen een groot
gastmaal. en hier noemden zij elkander toen ijuen.r of gemzen.
Ook droegen zij toen, om de zaak algemeen te maken , een zin-
nebeeld , bestaande in (ene soort van napje, zooals de bedelaars
in die tijden gewoon waren te dragen. Dit noemde men de geu-
zennapjes. De naam van geuzen weid toen algemeen voor
hen, die tegen den koning opstonden, en later als een scheld-
woord (het is leelijk dit te gebruiken} tegen de Gereformeer-
den. Deze begonnen toen insgelijks de Hoomscb Katholieken
papen te noemen (een naam, dien men in vroeger tijd, en
zonder beleedigendc bedoeling, aan priesters gaf).
11.   Het was den verbondenen7 edelen vooral te doen om de
Nederlanden in opstand tegen den koning van Spanje te bren-
gen. Daarom kwamen zij in de maand Juli van het jaar 1566
bijeen te Sint Truyen, eene stad in Belgisch Limburg. Hier
beraadslaagden zij te zamcn wat zij doen zouden , indien de
koning hen Om hunne oproerigheid straffen wilde. Ook be-
spraken zij hoe zij de nieuwe leerstellingen der Gereformeer-
den , die door Kalvijn verkondigd werden, aan hunne wenschen
zouden dienstbaar maken. Verrew eg de groote meerderheid van
de Nederlanders was katholiek. Zeer weinigen hadden de nieuwe
leer omhelsd; maar zeer velen waren onwetend of on-
verschillig in hunnen godsdienst. Om nu het volk van het
voorvaderlijk geloof af te trekken, ontboden de edelen Fran-
sche en Duitsche predikanten , die bij Kalvijn geleerd hadden.
Deze voerden zij in het land. Ook riepen zij veel saamge-
raapt volk uit Frankrijk, om hier in de Nederlanden de
onrust te vermeerderen.
12.  Toen de predikanten in het land gekomen waren, begon-
nen zij in het open veld te prediken: dit noemde mengras-
preeken. Zij hitsten het volk, dat deels uit nieuwsgierigheid
naar hen kwam luisteren, op tegen de Roomsche Kerk en
geestelijken. De landvoogdes durfde niets daartegen doen,
-ocr page 94-
8G
vaut de vreemde predikanten •werden beschermd door ge-
wapende benden. De verbondene edelen hadden beloofd dat
zij hen in hunne bescherming\' zouden nemen. Oranje, Eg-
mond en Hoorne, die de machtigste heeren in het land
waren, wilden ook niet dat de landvoogdes de overtreders
van de koninklijke wetten zoude straffen. Zoodoende gingen
de vreemde predikanten en het volk. dat hen volgde, hun-
nen gang. Zeer spoedig hadden zij de groote menigte opge-
hitst en den katholieken godsdienst en de geestelijkheid ge-
haat en veracht weten te maken.
13.  In Augustus 1566 sloeg die menigte tot de grootste bal-
dadighedcu over. Zij vernielde en plunderde binnen den
lijd van eenige weinige dagen meer dan vierhonderd ker-
ken. Dit noemt men den beeldenstorm. De heerlijkste en
schoonste kerken der Katholieken, zooals de Onze Lieve
Vrouwe kerk te Antwerpen, de Sint-Jans kerk te \'s Herto-
genbosch , de Dom te Utrecht, werden geplunderd. De beel-
den werden stuk geslagen, de heilige vaten ontwijd, de hei-
lige olie op de schoenen gesmeerd, de heilige reliquieén over
den grond geworpen. Eu overal lieten de regeeringsleden uit
begaan. Zoo groot was de vrees voor de beeldstormers!
14.  Wel verre van dadelijk haar te willen helpen, wilden
Oranje , Egmond en Hoorne de landvoogdes niet ondersteu-
nen om de beeldstormers te straffen , voor en aleer zij de
plakkaten had opgeheven. Nu herstelden deze heeren de orde
en straften eenige plunderaars.
Zeer vele edelen, die wel katholiek waren, doch uit haat
tegen de Spanjaarden tot het verbond der edelen waren
toegetreden, wilden er van uu af aan niet meer van weten.
Andere daarentegen besloten nu tot oog grooter oproer
over te gaan. Lodewijk van Nassau ging naar Duitschiand ,
of\' hij ook soldaten kon vinden, om den koning in de Neder-
landen te beoorlogen. Hendrik van Brederode beproefde Hol-
land in opstand te brengen. Anderen wilden zich meester
maken van de machtige stad AntwerpSu, doch de landvoog-
des had eenige soldaten bij de hand, en deze verjoegen die
-ocr page 95-
87
benden van geuzen, gelijk zij zich zelvcn noemden. Ook werd
een oproer, dat in Antwerpen zelf door de Kalvinisten was
begonnen, door het heleid van Willem van Oranje gestild.
15. Toen Filips II in Spanje gehoord had, hoe de edelen in de
Nederlanden onrust gestookt hadden en hoe daar de kerken
en kloosters vernield en geplunderd waren geworden, was hij
zeer vergramd. Hij besloot een leger al\' te zenden, om strenge
straf uit te oefenen. Toen Willem van Oranje hiervan kennis
kreeg , besloot hij het land te verlaten. Hij was wel niet recht-
streeks schuldig geweest aan het verbond der edelen of aan
den beeldenstorm, maar door zijne heerschzucht waren de
onlusten aangevangen : ook had hij de overtreders van
\'skonings wetten in de band gewerkt. Daarom was Filips
op hem en op de graven van Egmond en Hoorne zeer ver-
bitterd. Willem van Oranje begreep dit en verliet de Neder-
landen ; maar de graaf van Egmond, die vreesde zijne be-
zittingen te vcrliezm en zich minder ongerust maakte, om-
dat hij zuo schuldig niet was, bleef in de Nederlanden.
XVIII.
DE HERTOG VAN ALVA IN DE NEDERLANDEN.
1. In de laatste dagen van 15G7 kwam Alva met een leger
van tien duizend soldaten naar de Nederlanden, om daar
strenge straf uit te oefenen. Hij werd landvoogd in plaats
van Margareta van Patina. De hertog van Alva was een zeer
bekwaam veldheer, maar trotsch, streng en slug; hij koesterde
eene groole minachting voor allen, die geene Spanjaards waren.
Al dadelijk begon hij met onderzoek te doen naar de beeld-
stonners en naar allen, die zich op eenigerlei wijze aan onge-
hoorzaamheid aan den koning hadden schuldig gemaakt. Hij
lichtte eene rechtbank op. die de raad tan beroerte werd
genoemd, omdat zij de medeplichtigen aan de laatste be-
roerten moest straffen." Die raad ging zeer willekeurig en
*reed te werk. Daarom werd hij de bloedraad genoemd. Het
-ocr page 96-
83
is er echter verre van af, dat allen . die door deze recht-
bank ter dood veroordeeld werden, onschuldig waren: de
meesten «aren beeldstormers en oproerlingen, welke ook in
onzen tijd nog zwaar zouden gestral\'t zijn; inanr Alva\'s bloed-
raad kende geen genade en veroordeelde zeer velen voor
overtredingen, die niet zulke zware straf verdiend had-
den , als zij ondergingen. Daarom is de raad van beroerte te
recht in afschuw gebleven.
2. Onder de voornaamste personen , die door den raad van
beroerte ter dood veroordeeld w erden, behoorden de graven
van Egmond en lloorne: deze werden den 4 Juni 1568 te
Brussel op een schavot onthoold. Dit wekte groote veront-
waardiging op in de Nederlanden, want de graaf van Eg-
mond was zeer bemind en bad den koning groote diensten
bewezen.
Prins Willem van Oranje en zijn broeder Lodewijk van
Nassau waren naar Duitscbland gevlucht. Hier wisten zij een
leger bijeen Ie verzamelen, waarmede zij een inval in de Ne-
derlanden beproefden. Alva zond tegen Lodewijk van Nassau een
zijner veldhoren, den graaf van Aremberg, ook een Neder-
derlander; doch deze werd in een veldslag door Lodewijk
van Nassau geslagen. Dit geschiedde in de maand Mei bij
Heiligerlee, niet verre van Winschoten. Dit is het begin van
den taehtigjai\'igen oorlog. Toen Alva dit vernam, trok hij zelf
tegen Lodewijk van Nassau op en ontmoette hem met zijn
leger bij Jennnegum in Oost-Friesland. Hier raakten beide
legers slaags: Lodewijk van Nassau moest het veld ruimen
en vluchten.
3.  Niet beter ging bet Willem van Oranje zelven, die ook uit
Duitscbland een leger van vreemde soldaten gehaald had,
waarmede hij de Nederlanden wilde onderwerpen. Hij trok in
de nabijheid van Maastricht over de Maas; maar Willem van
Oranje was op verre na zulk een groot veldheer niet als Alva
en moest spoedig, met verlies van zijn leger, de Nederlan-
den weder verlaten. De prins ging hierop naar Duitschland
en zijn broeder Lodewijk naar Frankrijk, waar hij moeite
-ocr page 97-
89
deed om den Franschen koning te bewegen dat deze de
Nederlanden zou veroveren en grootendeels Fransch maken.
4.  Toen Alva den prins van Oranje en diens broeder over-
wonnen had, keerde hij naar Brussel terug. Hier gedroeg
hij zich neer trotsch en hoogmoedig. Hij wilde den Nederlanders
nieuwe belastingen opleggen, die zij nooit hadden betaald. Die
belasting noemde men den tienden penning, omdat zij bestond
in een tiende deel van de koopwaren die verkocht werden.
Deze soort van belasting was bij alle Nederlanders /eer ge-
haat. Vele uitstekende mannen raadden Alva dan ook aan,
die belasting niet te heffen en ook om de Nederlanders zacht-
moediger te behandelen. Onder degenen, die dezen wijzen raad
gaven, behoorde ook de bisschop van Yperen, Maarten van
Riethoven geheeten, naar het dorpje Riethoven bij Eindho-
hoven, waar hij was geboren. Deze Maarten van Riethoven
is een der vroomste en geleerdste mannen.van ons land ge-
weest; een man, die den koning van Spanje de waarheid
durlde zeggen en Alva durfde voorhouden dat hij recht-
vaardig moest zijn.
5.   De hertog van Alva wilde evenwel niet luisteren naar de
goede raadgevingen, welke hij ontving. Zijne hardvochtigheid
veroorzaakte verbittering; ook wist Willem van Oranje die
ontevredenheid aan te stoken en te vermeerderen. Nu en
dan beproefde de een of ander een oproer. Zoo maakte in
1570 zekere Herman de Ruiter van \'s Hcrtogenbosch , een
ossenkooper van beroep, zich meester van het slot Loeve-
stein. Met zeventig soldaten, die zich hij hem gevoegd had-
den, wilde hij dat slot verdedigen; maar toen hij geen kans zag
het tegen de Spaausche soldaten vol te houden, stak hij het kruit
in brand, zoodat hij met alle aanvallers om het leven kwam.
Deze daad van Herman de Ruiter heeft men dikwijls ge-
prezen. Maar ten onrechte. Hij mocht geen oproer maken, noch
het leven van anderen voor zijne eigene eerzucht wagen. Nog
minder mocht hij op zulke wijze aan zijn leven een einde ma-
ken. Het is waar, wanneer hij in de handen der Spanjaarden
was gevallen, hadden deze hem wreedaardig gedood; maar
-ocr page 98-
90
liel is grooter bewijs van moed , zich aan een «reeden en
smadclijkcn dood te wagen, dan door zelfmoord zich zelven
het leven te benemen.
6. De wijze, waarop de hertog van Alva met allen . die deel
aan de oproerige bewegingen of aan de verboden predikingen
genomen hadden, te werk ging, deed duizenden het vaderland
verlaten en ergens een gord heenkomen zoeken. Zeer velen van
deze gingen op zee het werk van zeerooverij drijven: zij noemden
zich wnlerijeuzen en roofden en plunderden de schepen niet
slechts van Spanjaarden . maar ook van Nederlanders, of hieven
van deze schepen een losgeld. Die watergeuzen hebben zeer vele
gruwelen bedreven . niet minder dan de Spaansche soldaten dit
gedaan hebben. Zij vonden meestal eene toevlucht in de En-
gelsche havens; maar toen in 1572 de Engclsche koningin
hun dit verbood, trokken die watergeuzen, onder bevel van
Willem Lumey, een losbandig en wreed man, met hunne
schepen naar de monden van de Maas en veroverden daar
de stad Brielle. Dit geschiedde den 1 April 1572. De inne-
ming van den Briol gaf het sein tot een algemeenen opstand
in Holland, waar prins Willem zeer vele vrienden had en
in stilte alles had voorbereid. Vlissingen en Enkhui/.en ver-
klaarden zich dadelijk voor den prins, tegen den hertog van
Alva. Bijna geheel Holland en Zeeland volgden dit voorbeeld.
Amsterdam echter bleef den koning, den wettigen Lands-
heer, getrouw.
7. De opstand van Holland en Zeeland ging terstond gepaard
met eene vervolging der katholieke geestelijkheid; want het
waren voornamelijk de hervormden, tot welke velen in het
geheim behoorden , die den opstand begonnen. Zij beloofden
aan de Katholieken volkomen vrijheid van godsdienst. mits zij
zelven ook die vrijheid hadden. De Katholieken van Holland,
die de dwingelandij van Alva haatten , lieten zich hierdoor
■nedesleepen; maar zoodra waren de opstandelingen niet er-
gens meester, of zij verjoegen de katholieke priesters en
namen de roomsehe kerken in bezit. Onder de priesters.
die door de watergeuzen vermoord werden, zijn vooral de
-ocr page 99-
01
heilige martelaren van Gorkuin bekend. Deze waren priester
uit Gorkuui en andere plaatsen uit Zuid-Holland. Lumey en
zijne wrecde watergeuzen hadden hen gevangen geuomen.
Zij beloofden hun het leven, indien zij de tegenwoordigheid
van den Zaligmaker in het II. Sacrament des Altaars wilden
loochenen. Doch de vrome priesters wilden liever sterven dan
den Zaligmaker verloochenen. Hierop liet Lumey hen allen,
negentien in getal, in eene schuur nabij den Briel ophangen!
8.  Willem van Oranje en zijn broeder Lodewijk hadden den
moed niet opgegeven om zich van de Nederlanden meester
te maken. In 1572 viel de prins weder niet een leger van
vreemde soldaten in Brabant; zijn broeder Lodewijk wist
met behulp van Fransche soldaten. Bergen in Henegou-
wen bij verrassing in te nemen. Aha kwam hem hier spoedig
belegeren, en Lodewijk moest de stad opgeven. Ook Willem
van Oranje kon het niet tegen Aha volhouden. Hij is op het
punt gew eest in de mach t der Spanjaarden Ie vallen: deze over-
rompelden \'s nachts zijn leger en waren bijna tot zijne tent
gekomen, toen hij door een hondje wakker gemaakt werd en
kon vluchten. Daarom heelt men op de graftombe van
Willem I te Delft en op zijn standbeeld in den Haag een
hondje algebeeld.
9.  Toen de hertog van Aha deze aanvallen van Willem van
Oranje en diens broeder verijdeld had, besloot hij de oproer-
lingen, gelijk bij de Hollanders noemde, streng te straffen.
Zijn zoon Frederik trok met een leger door Gelderland. Hier
werd bet eerst Zutfen door zijne soldaten veroverd: deze be-
dreven er de grootste wreedheden. Nog grootere wreedheden
liedreven zij te Naarden, waar zij bijna de geheele bevolking
vermoordden en de stad in brand staken. Van Naarden ging
Aha zelf naar Amsterdam, dat aan den koning getrouw ge-
bleven was en van den prins van Oranje niets wilde hooren.
Mva liet Haarlem in den winter van 1572—1578 belegeren.
In die stad waren zeer vele vreemde soldaten, welke onder
Lodewijk van Nassau gediend en beloofd hadden niet we-
der tegen den koning te dienen, doch die belofte verbro-
-ocr page 100-
i)2
ken hadden. Daarom hadden zij op geenc genade te hopen,
zoo zij in Alva\'s handen vielen. Ook waren er vele beeld-
stormers in de stad: onder anderen de bevelhebber der be-
zetting, Ripperda. Alle deze besloten tot het uiterste vol
te houden. Ook de burgerij , die bevreesd geworden was voor
de wreedheden der Spaanschc soldaten, wilde haar leven
wagen voor de verdediging der stad.
10.  Zeven maanden lang hielden de Haarlemmers en de sol-
daten , die binnen de stad waren, met den meesten moed
het beleg uit. Afgrijselijk woedde de hongersnood binnen de
Stad, maar niet minder de mensehen. Een oud burgemeester
en een geestelijke werden door het woeste volk op de muren
opgehangen, en toen de dochter van den vermoorden bur-
gemeester om haren vader jammerde, joeg men haar in de
gracht en liet haar daar verdrinken. De Spanjaarden buiten
de stad maakten het niet minder erg. Zoo sleepte de nood-
lottige burgeroorlog de grootste gruwelen na zich. De Haar-
lemmers weerden zich dapper; zelfs vrouwen, onder aan-
voering van Kenau Hasselaar , namen de wapenen op ter ver-
dediging der muren. Niets echter kon halen. Haarlem, door
hongersnood gedwongen, moest zich overgeven. De aanvoer-
ders der burgerij en allen, die aan bceldstormerij schul-
dig geweest waren , werden onthoofd. Alle vreemde soldaten,
die beloofd hadden dat zij niet meer tegen koning Filips 11
zouden dienen, maar dit toch gedaan hadden, liet Alva ter
dood brengen.
11.  In hetzelfde jaar 1573 liet hij ook Alkmaar belegeren;
doch de burgerij dier stad verjoeg de Spanjaarden, en van
Alkmaar begon de victorie, dat is: bij Alkmaar werden
de Spanjaarden het eerst geslagen. Hetzelfde jaar ver-
loor Bossu , die veldheer was in dienst van Filips II, den slag
op de Zuiderzee, niet ver van Hoorn. De Amsterdamsche en
Spaansche schepen werden door de Noord-Hollandsche sche-
pen geslagen. Kort daarna, m"hetzelfde jaar 1573, riep de
koning Alva naar Spanje terug. Hij vertrok, gehaat om zijn
hardvochtige inborst. Hij had, ondanks zijne macht, de rust
-ocr page 101-
93
in de Nederlanden niet kunnen herstellen. Men verhaalt dat hij,,
gedurende dezes jaren van zijn bewind, 18000 menschen door
heulshandeu had laten ter dood brengen. Dit is eene onwaar-
heid: het getal was ruim zesduizend, liet is wel te bejam-
meren, dal de misdaad van yek netste majesteit, waartoe zoo-
wel de prediking der kerkscheuring als \\an den opstand ge-
rekend werd te belmoren zulk een groot getal oftèrs gekost
heeft.
XIX.
LANDVOOGDIJ VAN REljUESENS.
1.   In plaats van Alva kwam als landvoogd don Louis de
Kequesens, ook een Spanjaard. Deze was een ervaren en
zachtmoedig krijgsman. Toen Filips zag dat strengheid niet
baatte, hoopte hij de Nederlanders door zachtheid te win-
nen ; maar ook dit gelukte niet. Evenwel bleven verreweg
de meeste Nederlanders nog den koning getrouw , ofschoon
zij de Spanjaarden haatten.
2.   Een van de eerste en beroemdste wapenfeiten, die ouder
het bestuur van llequesens plaats hadden , was het beleg van
Leiden. Dit «as reeds in den aanvang van 1574 begonnen
doch werd opgeheven om den inval van Lodewijk van Nassau
in de Nederlanden. Deze had w ederom een leger van vreemde
gehuurde soldaten bij elkander vergaderd; doch llequesens
zond hem een zeer kundig veldheer, d\'Avila geheeten, met
een leger te gemoet. Deze ontmoette Lodewijk met zijne sol-
daten op de heide niet verre vanMook in Limburg. Daar
kwam het tusschen beide legers tot een gevecht, en Lode-
w ijk werd geheel en al verslagen; hij zelf verloor het leven
en zijn lijk is nooit teruggevonden. Dit geschiedde 14 April
1571.
3.  Toen de slag op de Mokerheide gewonnen was, zond lle-
quesens ten tweeden male een Spaansch leger, onder bevel
-ocr page 102-
94
«
van Valdez, voor Leiden. De stad was zeer spaarzaam van
levensmiddelen voorzien. Spoedig werd Leiden door liet Spaan*
schc leger zoo ingesloten, dat er niets meer in nocli uit
Jton. Er ontstond dan ook spoedig het nijpendste gebrek. Eerst
moesten de burgers zich met een half pond brood daags be-
helpen, doch -weldra was er geen brood meer. Vele inwo-
ners moesten zich met den walgelijksten afval voeden; niel
weinigen stierven van honger en door ziekten , die het gevolg
van den honger waren. Evenwel wilden de Leidenaars nog
hunne stad niet overgeven: zij hoopten steeds dat Willem
van Oranje zou komen opdagen, om hen te ontzetten: maar
deze lag ziek te Delft. Toen hij hersteld was, bemerkte hij
wel dat er geen kans was om niet een leger de Spanjaarden
te verjagen; hij besloot dit door het water te doen.
4. Met dat doel liet hij de dijken van de rivier de Usel en
de Maas doorsteken; want zoodoende kon het water tot \\oor
Leiden komen. Ook liet Willem \\an Oranje veleplatbodmde
vaartuigen maken, om levensbehoeften en soldaten over het
overstroomde land naar Leiden te brengen. Eu liet was zeer
noodig dat dit geschiedde, want de stad kon het niet lang
meer uithouden. De nood was op zijn hoogst gestegen. Vele
burgers wilden dat de regeering de stad zou overgeven;
maar de burgemeester Pieter Adriaanszoon van de Werf
maande hen aan om moed te houden. Op het geroep: -wij
sterven van honger, geef ons eten!" antwoordde hij: «eet
mij dan op; ik kan u niets anders geven." De Spanjaarden
daarentegen, die buiten de stad lagen, zeiden verwaten ge-
noeg: «eerder zal men de sterren van den hemel halen,
dan Leiden uit onze macht." Zoo zeker meenden zij te zijn
Leiden tot de gehoorzaamheid des Konings terug te brengen.
Maar God, wiens wegen onnaspeurlijk zijn, had, in dezen,
anders beschikt. De wind, die altijd nadeelig voor de
Lcidcnaars geweest was, veranderde op eens, en een sterke
zuidwestewiud joeg het water door de doorgestoken dijken
over het land tot voor de muren van Leiden. Hierdoor kon-
den de platte vaartuigen der Hollanders, onder bevel van
-ocr page 103-
95
den admiraal Rondt, voor de stad komen. Datzelfde water
dwong de Spanjaarden hun leger te verlaten, wilden zij niet
verdrinken.
5.  Zoo was Leiden ontzet op Zondag 3 October 1574. De
uitgehongerde burgerij w erd door de schuiten, die over het
overstroomde land heen kwamen aanvaren, van levensmid-
delen voorzien. Sommigen waren zoo uitgelaten van honger,
dat zij uit gulzigheid te veel aten en daaraan stierven.
Het beleg van Leiden hehoort, in zekere opzichten tot
de schooue bladzijden uit de geschiedenis van ons vaderland.
Lof verdient een moed en volharding, die honger noch ge-
brek, noch den dood ontziet voor hetgeen men zijn plicht
rekent. Ook maakten de Leidenaars zich niet schuldig aan
den moord van onschuldigen, gelijk binnen Haarlem gedu-
rende het beleg geschiedde. Haar hier in Leiden waren het
ook eigene burgers; in Haarlem waren het grootendoels
vreemde soldaten, die het beleg volhielden en gruwelen
tegen gruwelen overstelden.
6.  Toen Leiden ontzet was, kwam Willem van Oranje in de
stad. Hij liet het der regeering in hare keus, wat zij wilde
hebben voor hare volharding. Zij koos eene hoogeschool.
Het kwam Willem van Oranje volstrekt niet toe, om zoo iets
te doen; want alleen de koning had daartoe het recht. De
prins wist dit zeer wel: en de stichting der hoogeschool ge-
schiedde werkelijk op \'s konings naam. Zoo beriep de prins
zich, zonder blozen. op \'s konings gezag, om eene hooge-
school te stichten, die vooral ten doel had hervormde pre-
dikanten op te leiden, teneinde het Nederlandsche volk van
den katholieken godsdienst af te trekken. Eenvoudigen w er-
den zelfs aanvanklijk in den waan gehracht, dat de prins
niet \'s konings gezag wilde benadeelen, maar het alleen op
<ie tyrannie der vreemdelingen geladen had.
7. Zoo kwam de Leidsche hoogeschool tot stand. En al moe-
ten wij, Katholieken , het niet goedkeuren, hoe en w aarom
zij werd opgericht, toch erkennen wij gaarne, dat zij een
groot getal geleerde mannen gevormd heeft; veel geleerd-
-ocr page 104-
9G
lieid verspreid heeft en geheel Europa door beroemd ge-
weest is.
8.  In het jaar 1576 beproefde Requeseus zich van de stad
Zierikzee en het eiland Schouwen meester te maken. Ge-
lukte dit, dan konden Zeeuwen en Hollanders elkander slecht
meer helpen. Een Spaanse!) veldheer, Mondragon, trok met
zes honderd soldaten, \'s nachts door eene ondiepte van de
Zeeuwsche stroomen , kwam zoo op Schouwen en ver-
overde dat eiland en Zierikzee. Dit bracht in Holland en Zee-
land de grootste ontsteltenis te weeg. Willem van Oranje
waande reeds alles verloren te zijn; doch daar stierf\'op het
alleronver»achtst de landvoogd Requeseus, zonder dat hij
een opvolger had.
9.   Dit bracht alles in verwarring; want de Spaansche solda-
ten wilden niemand dan een Spaanschen landvoogd gehoor-
zamen. En er was op dal oogenhlik geen Spaansche land-
voogd; maar de staatsraad, die uit voorname Nederlanders
bestond, had de regeering aanvaard, voor zoolang er geen
nieuwe landvoogd door den koning benoemd was geworden.
Nu waren die Spaansche soldaten zeer muitziek en onge-
hoorzaam, vooral omdat zij in langen tijd geene soldij hadden
ontvangen. Die soldaten werden daardoor oproerig en wilden
de regeering niet meer gehoorzamen. Zij plunderden de stad
Aalst in Oost-Vlaanderen. Hiermede niet tevreden, plunder-
den zij ook de stad Antwerpen en bedreven daar de grootste
gruwelen. Die plundering van Antwerpen door de Spaansche
soldaten in 1576 wordt de Spaansche furie genoemd.
10.  Toen de Nederlanders in alle gewesten, die nog niet h>
opstand tegen den koning waren, dit vernamen, werden
zij zeer verbitterd op de Spanjaarden. Zij beschouwden
hen als vijanden en besloten lijf en goed tegen hen te ver-
dedigen. Dit was niet meer dan billijk; want men mag geen
opstand maken tegen zijne wettige overheid, gelijk Willem
van Oranje en de watergeuzen in 1572 deden; maar men
mag wel zijn leven en goed verdedigen tegen roovers en
pluuderaars, gelijk de Nederlanders in 1576 deden. De sta-
-ocr page 105-
97
tcn, dat is, de afgevaardigden van den adel, de geestelijk-
heid en de steden van alle Nederlandsche gewesten, Hol-
land en Zeeland uitgezonderd, kwamen te Brussel bij elkan-
der. Die vergadering van de staten aller provinciën werd
de algenieene staten genoemd. Deze was met den staatsraad,
zoolang er geen landvoogd des konings was, de wettige over-
heid , en die wettige overheid verklaarde de Spaansche sol-
daten, die Aalst en Antwerpen geplunderd hadden, voor
vijanden. Zij bereidde zich ten oorlog. Bijna alle steden der
Nederlandsche gewesten joegen de Spaansche soldaten, die
hier en daar nog in bezetting lagen, weg.
11. Maar de zuidelijke provinciën en ook de noordelijke, die
nog niet in opstand tegen Filips 11 waren, wilden bovendien
een verbond sluiten niet de Hollanders en Zeeuwen. Dat
verbond kwam tot stand te Gent den 8 November 1576.
Daarom wordt het de Gentsche bevrediging genoemd. Daarin
werd bepaald dat Willem van Oranje en de Hollanders en
Zeeuwen de andere Nederlandsche provinciën zouden helpen
om de Spaansche soldaten te verjagen; maar dat zij niets
zouden mogen ondernemen tegen den katholieken godsdienst.
De hervormde godsdienst zou evenwel in Holland en Zeeland
blijven op den voet, waarop die was.
12.  Ter nairwernood was deze Gentsche bevrediging gesloten
of Don Jan van Oostenrijk kwam in de Nederlanden, als
landvoogd in naam des konings. Hij was een zoon van Ka-
rel V en een halve broeder van Filips II, maar niet van konink-
lijke geboorte: daarom kon hij niet mede erven met den ko-
ning. Deze Don Jan was een dapper vorst, die eene groote
overwinning op de Turken had behaald; hij was zeer min-
zaam en deed op last van Filips II al het mogelijke, om
den vrede in de Nederlanden te herstellen. Maar Willem
van Oranje wist de verdeeldheid aan te houden, en de
Kalvinisten (zoo noemde men de Hervormden) wilden mees-
ter blijven waar zij het waren, terwijl de koning hen niet
m het land wilde gedoogen. Hierbij kwam dat de Nederlan-
ders alles, wat van den koning kwam, zeer wantrouw-
7
-ocr page 106-
08
den. Van liet een en ander wist Willem van Oranje parlij te
trekken, om te maken dat het geen vrede werd. De algemeen*;
staten en nok liet geheele volk, op weinige uitzonde ringen
na, heehtten meer geloof\'aan /.ijtie woorden dan aan die van
Don Jan. Zoodoende werd de verdeeldheid steeds grooter. Zij
werd dit nog meer, toen sommige voorname Nederlanders
Matthias, aartshertog van Oostenrijk en neef\'van Filips, riepen,
om algemeen landvoogd te wezen: in welke hoedanigheid
hem de koning niet wilde erkennen.
13. Don Jan kon weinig uitrichten; want om den Nederlanders
genoegen te geven, had Filips 11 alle Spaansche soldaten te-
ruggeroepen. Toen Don Jan zich in het kasteel van Namen
in veiligheid wilde stellen (want men legde zijn leven lagen),
■werd hij voor een vijand der Nederlanden verklaard. Nu hegon
de burgeroorlog op nieuw. Willem van Oranje werd door
toedoen van zijne vrienden, die het volk bang voor Don Jan
wisten te maken, naar Brussel geroepen. Het gelukte hem
geheel het land in rep en roer te brengen. Zoodoende faalden
alle middelen, die door den koning in het werk gesteld wer-
den, om de Nederlanden weder tot rust en vrede te brengen.
Filips wilde alles toegeven, mits men hem als vorst bleef\'
erkennen en de ketterij weerde; maar het was Willem van
Oranje te doen om den koning alle gezag te ontnemen, en
de Hervormden om het katholiek geloof\' uit te roeien. Zoo
kon er geen vrede zijn. Don Jan werd mistroostig en stierf
in den leeftijd van drie en dertig jaar aan eene besmette-
lijke ziekte.
XX.
ALEXANDEK VAN PARMA.— AFZWERING VAN FILIPS II.—
DOOD VAN WILLEM I.
1. Na den dood van don Jan van Oostenrijk werd Alexander
van Pariua landvoogd. Deze was de zoon van Margareta van
Pariua, die van 1559 tot 1567 als landvoogdes het bevel voerde:
-ocr page 107-
99
bijgevolg moesl hij oom zeggen tegen Filipa II. Jlij aan-
schouwde het levenslicht in Italië, waar zijn vader hertog
van Parma was. Hij wordt gehouden \\oor een der uitmuu-
tcndste veldlieeren en der beste staatsmannen \\an zijn lijd.
Nooit zou hij iets niet geweld doen, wat hij door overre-
ding of list kon verkrijgen. Toen hij in 1578 landvoogd werd,
vond hij de Nederlanden in de grootste verwarring. Boven-
dien was het gezag des konings gansch en al verloren gegaan.
2.   De Kalvinisten hadden van de algemeene verwarring ge-
bruik gemaakt. Willem van Oranje was er in geslaagd een ver-
bond tot stand te brengen, dat de religievrede heette, waarbij
aan Kalvinisten en Katholieken gelijke rechten werden toege-
kend. Maar overal waar de Kalvinisten door dien religievrede
vasten voet wisten te krijgen, namen zij den Katholieken
hunne kerken af. verjoegen de geestelijken, verwijderden
de Katholieken uit het stadsbestuur en verboden hun de uit-
oefeningvan hunnen godsdienst. Zij deden dit ol met behulp
van baldadig volk of van gehuurde soldaten. In Haarlem ver-
moordden zij den priester in de kerk gedurende de gods-
dienstoefening. Overal beeldslormden zij in 1578, gelijk zij
dit gedaan hadden in 1566.
3.  Ken van degenen, die het meest er toe bijbrachten om den
katholieken godsdienst te onderdrukken, was Jan van Nassau
broeder van Willem van Oranje. Hij was door dezen en door
de algemeene staten tot stadhouder van Gelderland ge-
maakt. Hier liet hij door gehuurde soldaten de katholieke
kerken plunderen en den Roomschen de uitoefening van hunne
godsdienst beletten. Wat Jan van Nassau in Gelderland deed,
werd door anderen gedaan in Gent, Drussel, Antwerpen,
Utrecht, Amsterdam enz. De Kalvinisten maakten zich schier
overal meester van de regeering en vervolgden de Katholieken.
Dit kon geschieden, want er heerschte eene algemeene verwar-
ring en het gezag des konings werd niet meer erkend. Matthias,
die in het land geroepen was, om landvoogd te wezen in
plaats van Don Jan, had niet het minste gezag: Willem
van Oranje gebruikte hem als een speelbal en liet hem
-ocr page 108-
100
teekenen wat liij verkoos. Anderen wilden de Nederlanden
onder den hertog van Anjou, broeder van den koning van
Frankrijk, brengen. De Kalvinisten riepen Jan Kasimir,
een gereformeerd Duitsch vorst in liet land, en deze kwam
met eenige duizende vreemde soldaten, die niets deden dan
rooven en plunderen. Zoo was ons arm vaderland diep ramp-
zalig! Dit kwam, omdat velen het oor geleend hadden aan de
inblazingen van lieden, die vrijheid beloofden, maar slechts
eigen voordeel beoogden.
4. Alle die geweldenarijen, welkeden Katholieken werden aan-
gedaan, veroorzaakten eene scheuring tusschen de verschillende
Nederlaudsche gewesten. De zuidelijke, zoogenaamde Waal-
sche gewesten sloten te Atrecht (of Arras) te zanien een
verbond, om den katholieken godsdienst te handhaven en zich
tegen de geweldenarijen der Kalvinisten te weer te stellen;
de noordelijke provinciën daarentegen sloten den 23 Januari
1579 te Utrecht een verbond, om elkander bij te staan. Dit
verbond is de beroemde Unie van Utrecht, die de grondslag
van ouzc republiek geworden is. Jan van Nassau was er de
voorname bewerker van.
5.   Alexander van I\'arma maakte van die verbittering der zui-
delijke Nederlanders gebruik, om het gezag des konings we-
der te herstellen. Vele steden gingen uit eigen beweging tot
hom over, zooals \'s Hertogenbosch; andere bracht hij door
belegering onder zijne macht. De graaf\' van Rennenberg, die
in naam der algemeene staten stadhouder van Groningen
was, bracht in 1580 deze stad weder onder de gehoorzaam-
heid van Filips II. Men noemde dit een verraad: dit was
het niet; want Rennenberg keerde terug tot de gehoorzaam-
heid aan den koning, die zijn wettige vorst was. Bovendien
hadden de algemeene staten de voorwaarden , op welke hij tot
hunne partij overgegaan was, verbroken; want zij vervolgden den
katholieken godsdienst, dien zij gezworen hadden te handhaven.
0. Filips II, die vruchteloos beproefd had door vredesonder-
handelingen, te Keulen in 1579 gevoerd, tot den vrede te komen,
gaf Willem van Oranje de schuld van alles. Hij sprak (in
-ocr page 109-
101
1680) over hem den ban uit, dal is: hij. als koning, verklaarde
Willem van Oranje, ter zake van ontrouw aan zijn Heer.
voor een verrader en beloofde ecne rijk»; bclooning aan
dengenen, die hem zou dooden of gevangen den koning
in handen leveren. Van hunnen kant gingen de algeineene
staten iu 1581 tot een gcwichtigen stap over. Zij verklaar-
den Filips II als hertog en graal\' dezer landen vervallen
en zegden hein alle gehoorzaamheid op. Zoo nam de grafe-
lijke regeering in Holland en Zeeland en de regeering tier lier-
togen in Gelderland een einde. De zuidelijke provinciën, Vlaan-
deren, Brabant enz., keerden spoedig geheel en al onder de ge-
hoorzaamheid des konings terug en hieven hem als hunnen graaf
en hertog erkennen. Ook de Katholieken in Holland, Zeeland.
Utrecht, Gelderland enz. hieven dit doen, maar in stilte. Zij
waren van gedachte dat zij de gehoorzaamheid aan hunnen
wettigen vorst, wien zij den eed gedaan hadden, niet moch-
ten opzeggen. Eerst toen een andere vorst op den troon kwam,
aan wien de eed niet afgelegd was, rekenden zij zich van
den eed van trouw ontslagen. Zij moesten zich echter in
1581 stil houden, want zij werden vervolgd: zij mochten in
het openhaal* hunnen godsdienst niet meer uitoefenen, hunne
priesters werden uit het land gejaagd en het lioorcn der
II. Mis met zware geldboete of gevangenis gestraft.
7.  De algeineene staten, die Filips van de regeering vervallen
verklaard hadden, vertegenwoordigden slechts een gedeelte van
de JVederlaudsche gewesten. Bovendien hadden zij de Katho-
lieken geheel en al buiten gesloten. Toen zij Filips II had-
den afgezworen, besloten zij een anderen vorst te kiezen.
Zij kozen den hertog van Anjou , broeder van den koning
van Frankrijk, een zeer onbekwaam en trouweloos vorst.
In plaats van den wettigen vorst , die een Spanjaard was,
kozen zij dus een onwettigen vorst die een Franschman was.
Willem van Oranje bedong voor zich zelven dat bij graaf
van Holland en Zeeland moest worden, terwijl Matthias het
land verliet.
8.  Zeer vele steden en voorname mannen in de Nederlan-
-ocr page 110-
109
tien -«aren ontevreden met deze besluiten der algemeene
staten. Daardoor viel het den hertog van Parma ook des te
gemakkelijker, hen weder onder de gehoorzaamheid van den
koning van Spanje te brengen. Want evenals zij vroeger
ontevreden waren geweest op den koning van Spanje en
den hertog van Aha, waren zij thans ontevreden op \\\\ illem van
Oranje en de Kalviuisten. Hierbij kwam nog dat de hertog van
Anjou zich zeer trouw loos gedroeg. Hij verbrak spoedig de belof-
ten die hij gedaan had. Hij wilde zich meester maken van de
voornaamste steden, ouder andereu van Antwerpen; doch toen
zijne soldaten in die stad kwamen, werden zij door de bur-
gers met geweld daaruit gejaagd. De Antwerpenaars, die
vreesden dat de Fransehen de stad zouden plunderen, na-
men de wapenen op en sloegen zeer velen dood: dit noemt
men de Fransche furie. Dit geschiedde den 17 Januari 1583.
Na dien aanslag op Antwerpen wilden de Nederlanders niets
meer van den hertog \\au Anjou weten.
9. De hertog van Parma veroverde nu vele van de grootste
sleden in Vlaanderen en Brabant: eerst Brugge en Yperen .
later Gent, en na den dood van Willem van Oranje, ook
Antwerpen (1584) en Brussel (1585). Zoodoende keerden alle
provinciën beneden de Maas weder onder de gehoorzaamheid
van den koning van Spanje terug. In alle steden, waar de
hertog van Parma meester werd, herstelde hij den katholieken
godsdienst, die door de Kalviuisten vervolgd en verboden was
geworden. Hij gedoogde, op bevel deskouiugs. niet dat Hervorm-
den in de steden bleven, w elke hij ingenomen had. Al
die Hervormden trokken naar de noordelijke Nederlanden,
zoodat in deze de Hervormingsgezindeu sterk in getal toenamen
De koning en zijn plaatsbekleeders mochten inderdaad dé
prediking der valschc leer niet toelaten ; maar de Protestan-
ten, die de Katholieken vervolgden, handelden iii strijd met
hun eigen zeggen, volgens hetwelk ieder mensch dien Gods-
dienst uit den lüjbel mag afleiden, welke hij voor den waren
houdt. Wanneer men dus zegt dat de tachtigjarige oorlog
gestreden is om vrijheid van godsdienst, dan moet gij dit zoo
-ocr page 111-
103
begrijpen, dat er toen gestreden is voor rfe vrijheid tan god»\'
ilien.it der Hervormden alléén.
10. Wij hebben gehoord, hoe de koning van Spanje den ban
uitgesproken had over den prins van Oranje. Vele personen
hadden het geld willen verdienen, dat de koning beloofd
had aan hem, die den prins doodde. Die som was vijf en
twintig duizend dukaten. Doch tot nu toe mislukten alle
aanslagen op het leven van den prins. Eindelijk gelukte het
zekeren Ralthasar Gentrds hem te vermoorden. Deze Baltha-
sar (lerards was uit het graafschap Bourgondië, dat thans tot
Frankrijk behoort, maar toen nog Filips II als vorst erkende.
Den 10 Juli 1584 schoot de/.e op den prins te Delft met een
dubbel geladen pistool, zoodat hij terstond dood bleef. Men
verhaalt dat Willem van Oranje stervend zou uitgeroepen
hebbeu in de Fransche taal: •mijn (iod, ontferm u over mij
en dit arm volk"; maar dit is dooi\' zijn hofpredikant
Villiers verteld. die deze woorden wat opgesmukt schijnt
te hebben.
11.  Zoo stierf Willem van Oranje . een der schranderste man-
nen dieons vaderland ooit gehad heeft. Hij heeft de partij, die hij
voorstond, groote diensten bewezen, maar is ook de oorzaak van
vele rampen geweest. Wij. Katholieken, kunnen hem niet be-
minnen, want hij heeft onzen voorouders in het geloof veel
leeds veroorzaakt; maar men moet hem niet alle vervolgin-
gen wijten. Aan den moord , die aan priesters en monniken
gepleegd werd, had hij geen schuld. Hij bad de geestelijken
gaarne gered; maar hij kon de woestaards, die hem hiel-
pen, niet altijd in toom houden. Daarom is hij toch niet
geheel en al te verontschuldigen; want door zijnen opstand
geraakte hij in verbintenis niet zulke woestaards en wreede
vervolgers der Katholieken als Willem I.iuney en Dirk Sonoy,
welke laatste in Noord-Holland vele onschuldige Roomsch-
gezinden vermoorden liet,
12. Wat echter Willem van Oranje ook mocht gedaan heb-
hen , de liefde, welke w ij ons geëerbiedigd vorstenhuis, dat
in de vrouwelijke lijn van prins Willem afstamt, moeten
-ocr page 112-
104
toedragon, mag daarom niet verminderen. Het Huis van
Oranje is ons wettig vorstenhuis. In 1815 is de grootvader
van onzen koning lot wettigen koning der Nederlauden uit-
geroepen . en niemand mag legen zijne -wettige overheden
oproerig worden; integendeel, hij moet altijd denken aan
de woorden van den Zaligmaker: ■Geel\'Godwat God. enden
vorst wat den vorst toekomt."
13. Willem van Oranje was vier en vijftigjaren oud toen hij
Stierf. Hij was vier malen gehuwd geweest. Hij liet drie wet-
tige zonen en zes dochters na. Die zonen waren: Filips .
Maurits en Frederik Hendrik.
XXI.
ONOVERWINNELIJKE VLOOT.
1. Toen prins Willem I gedood werd, was zijn zoon Mau-
rits niet ouder dan zeventien jaar. Hij was dus te jong om
zijnen vader op te volgen : de opgestane provinciën waren
dus zonder hoold en in de grootste verlegenheid. Daarom
besloten de mannen, die aan het bestuur zaten en. hoe
ook, niet onder de gehoorzaamheid van hunnen wettigen
vorst, Filips II, wilden terugkeeren, een andoren vorst te
kiezen. Zij zonden daarom oen gezantschap tol den koning
van Frankrijk, of deze de heerschappij over de opgestane
Nederlanden wilde aanvaarden; maar deze weigerde. Toen
zonden zij naar Elisabeth, de koningin van Engeland, met
hezelfde aanbod; maar deze weigerde ook. Evenwel beloofde
zij, haren gunsteling, den graaf van Leycester, met 6000
soldaten te zullen zenden, om de Nederlanders in hunnen
opstand tegen den koning te holpen: vnat zij dan ook deed.
Om te zorgen dat deze Engelsche landvoogd niet al te veel
macht kreeg, "benoemden de staten van Holland den jongen
Maurits tot hunnen stadhouder en gaven hem het bevel over
hun leger. Middelerwijl onderwierp de hertog van Panna
alle zuidelijke Nederlanden weder aan de gehoorzaamheid
1
-ocr page 113-
105
des koniugs. Zoodra het hem gelukte de gehuurde soldaten
en ecnige kalvinislische onruststokers te verwijderen, waren
de Brabanders en Vlamingen terstond geneigd, weder
hunnen vorst te gehoorzamen. Overal waar de hertog van
Parma overwon, herstelde hij den katholieken godsdienst. In
vele plaatsen betoonden zich de burgerijen ook zeer afkeerig
van de Kalvinisten en van de vreemde soldaten, die in naam
der staten-generaal haar wilden overheerschen. Zoo joegen
de burgers van Nijmegen in 1585 de soldaten der staten-
generaal uit hunne stad en herstelden den katholieken gods-
dienst ; zoo joegen de burgers van \'s Hertogenbosch de solda-
ten vanden prins van Hohenlohe, luitenant van prins Maurits.
op de vlucht. Hieruit ziet men dat een aanzienlijk deel onzer
voorouders evenmin van de Kalvinisten en hunne vreemde huur-
troepen wilde weten, als anderen van de Spaansche soldaten.
2.  Wij hebben daar den naam van staten-generaal genoemd.
Deze waren de algevaardigden, welke de staten van iedere
provincie, die deel uitmaakte van de Unie van Utrecht, naar
\'s Gravenhage zonden. Die staten-generaal vertegenwoordigden
dus alle provinciën gezamenlijk en hadden het opperbewind.
Iedere provincie had hare eigene staten die het beheer
over de provincie voerden. Deze provinciale staten bestonden
uit algevaardigden van de edelen en van de steden van het
gewest. De steden werden geregeerd door de voornaamsten
der stad: deze\'noemde men de vroedschappen. Vroed bctee-
kent zooveel als verstandig, ledere stad had aan het hoofd
der vroedschappen de burgemeesters en raden, benevens
eene bank van schepenen, om. recht te spreken. Iedere stad
had eenen pensionaris die hare bevelen ten uitvoer bracht.
Zoo had ook iedere provincie haren raadpensionaris; die
van Holland werd in \'t begin de advokaat van Holland
genoemd. De stadhouder was de hoogste persoon in iedere
provincie; hij was bevelhebber van het leger en bezat grooten
invloed en macht.
3.  De advokaat van Holland, in 1585, heette Johan van 01-
denbarneveld, geboren te Amersfoort. Hij is een der uitste-
-ocr page 114-
106
keudste mannen van ons vaderland geweest. Hij heeft het
behoed om niet onder Engelsche heerschappij te geraken,
nadat Holland tegen de Spanjaarden was opgestaan. Hij
is de eigenlijke grondvester van de republiek der zeven
vereenigde provinciën geweest, veel meer dan Willem 1.
Hij heeft den grondslag gelegd tot den grooten bloei en
het welvaren van Holland.
4.  Al zeer spoedig geraakte hij in onmin met den Engel-
schen landvoogd Leycester. Deze wilde zich geheel en al
meester maken van de regeering en Hollands handel en
zeevaart vernietigen ten voordeele der Engelschen. Dit had
groot wantrouwen opgewekt, te meer daar een Engelsch
bevelhebber Deventer aan de Spanjaarden had overgeleverd.
Leycester werd voornamelijk gesteund door de hevige Kalvi-
nisten, hunne predikanten en vlaamsche en brabantsche uit-
gewekenen , die naar Holland een goed heenkomen gezocht
hadden. Deze wilden de koningin van Engeland tot gebiedster
maken, met veel hoogere oppermacht dan Filips II ooit be-
zeten had, en den onverdraagzaamsten Kalvinisten de regeering
in handen geven. Men noemde hen de Leycestcrsgezinden.
Oldenbarneveld en de regeeringen der Hollandsche steden
kantten zich hiertegen aan ; zij beweerden dat aan de staten
der gewesten de regeering toekwam. Deze noemde men
staatsgezindeu. Tusschen beide partijen ontstond veel twist
en tweedracht: doch Oldenbarneveld wist de rechten der
Hollanders tegen de Engelschen te handhaven. Toen Leyces-
ter zag dat hij geen onbepaald gebied over deze landen kon
verkrijgen, vertrok hij voor goed in December 1587.
5. Voorzeker zou de koningin van Engeland het den Hollan-
ders zeer euvel afgenomen hebben, ware het niet dat zij
zelve in groote vrees verkeerde. Filips II namelijk had,
de vijandelijkheden van de Engelsche koningin moede. eene
machtige vloot uitgerust, om haar in Engeland zelve te be-
oorlogen. Deze vloot, waaraan eenige jaren was gearbeid,
telde ruim 140 groote schepen, met 20,000 manschappen,
onder bevel van den hertog van Medina Sidouia. Zij kostte
-ocr page 115-
107
aan onderhoud alleen 30,000 dukaten daags: en toen was
hel geld veel meer waard dan thans. Vele van de voor-
naamste Spanjaarden waren aan hoord. Die vloot werd echter
door stormen en door de dapperheid der Engelsche en
Hollandsche en Zeeuwsche zeelieden geheel en al vernield.
Van die vloot, welke de onoverwinnelijke vloot genoemd werd,
kwamen slechts 53 schepen in de Spaansche haven terug.
Filips II vernam den ondergang van zijne vloot met groote
gelijkmoedigheid: -ik had haar uitgezonden om te strijden
tegen menschen, niet tegen de elementen," zeide hij.
6.  De ondergang van de onoverwinnelijke vloot had den ko-
ning van Spanje ontzaglijke schade toegehracht. Dit en de
omstandigheid dat hij ook met de Franschen in moeielijk-
heden geraakte, waren oorzaak dat de Hollanders vele voor-
deden op hem konden behalen. Daarbij wilde hel geluk voor
de opgestane Nederlanden, dat zij in Maurits een uitstekend
veldheer en in Johan van Oldenbarneveld een uitmuntend
staatsman hadden. Door handel en zeevaart verdienden de
Hollanders en Zeeuwen schatten , zoodat zij den oorlog konden
volhouden; door een slecht beheer zijner geldmiddelen was
de Spaansche koning, hoe ontzaglijk rijk ook, altijd in ver-
legenheid. Geen wonder dat de legers der republiek dan
ook voordeel op voordeel behaalden.
7.  Een der voornaamste wapenfeiten vas de inneming van
Breda door middel van een turfschip, in Maar! 1590. Eonige
dappere soldaten werden geborgen in het ruim van een
schip, dat geheel en al van boven met turf beladen was.
De schipper Adriaan van Bergen, die gewoon was het kas-
teel van Breda van turf te voorzien, bracht het schip binnen
de veste. Er was groot gevaar dat door het hoesten van
sommige soldaten, die zeer verkouden waren, de aanslag
zou ontdekt worden; maar de schipper liet met aanhou-
dend pompen zooveel gedruisch maken. dat het hoesten
niet gehoord werd. \'s Nachts kwamen de soldaten uit het
schip en overrompelden het kasteel en de stad.
8.  Prins Maurits behaalde nu jaar op jaar groote voordeden,
-ocr page 116-
108
vooral na den dood van den hertog van Parma, die in 1502
stierf. Maurits nam achtervolgens Zullen, Nijmegen. Steen-
■wijk en eindelijk in 1594 Groningen in. Na het innemen van
Groningen waren al de zeven provinciën geheel en al tot de
Unie gebracht en was de heerschappij van den koning van Spanje
in die gewesten vernietigd. Wij behoeven het eindigen van
die Spaansche heerschappij niet te betreuren: maar wij
moeten het veroordeclen. dat de overwinnaars overal de uit-
oefening van den katholieken godsdienst verboden. Zij joegen
de priesters en geestelijken weg, gaven de kerken aan de Her-
vormden, berooiden de kinderen van onderricht in onzen heili-
gen godsdienst en legden hun. wien het nog gelukte bier en
daar de Heilige Miste hooren , zware geldboeten op ol\' wier-
pen hen in de gevangenis. Zoo werd een zeer groot ge-
deelte van de bewoners van ons vaderland door geweld afval-
lig van den katholieken godsdienst gemaakt. Men verweet den
Roomschen dat zij spaauscbgezind , dat is koningsgezind wa-
ren; maar men dwong hen door mishandelingen om met
welgevallen naar den vroegeren tijd terug te zien. Evenwel ble-
ven zij rustige burgers en onderwierpen zich aan hunne
overheden zonder oproer te maken ; maar duizenden lieten
zich nooit door list . geweld of voordeel van hunnen gods-
dienst afbrengen. Vrome en ijverige priesters kwamen in
stilte hier en daar hun de heilige Sacramenten toedienen.
en zoodoende bleef bet geloof der katholieke Kerk bij onze
voorouders bewaard. Later nam de vervolging alen mochten
de Roomschen in stille hunnen godsdienst uitoefenen.
9. Het gelukte Filips II dan niet om de zeven provinciën
te onderwerpen. Hij stierf in 1598, in 71-jarigen ouderdom.
Voor zijnen dood huwelijkte bij zijne oudste dochter Isa-
bella uit aan Albert, aartshertog van Oostenrijk. Dezen
gaf hij de heerschappij over zijne iN\'ederlandsche Staten. Zijn
zoon. Filips III, volgde hem op in de Spaansche rijken.
Albert en Isabella kwamen naar de Nederlanden en werden
in alle zuidelijke Nederlandsche gewesten als vorst en vor-
stin gehuldigd; maar de zeven vereenigde provinciën hul-
-ocr page 117-
109
digden hen niet. Deze beschouwden zich, sinds de afzwering
van Filips in 1581, als onafhankelijk. Evenwel hieven zeer
velen in den lande Filips II als hunnen wettigen vorst be-
schouwen , wijl /.ij hein als dusdanig den eed hadden afge-
legd. Zij hadden dit Filips III niet gedaan. Vandaar dat
velen de wezenlijke scheiding der noordelijke en zuidelijke
Nederlanden van het jaar 1598 dagteekenen.
10.  Prins Maurits bleef, aan het hoofd van het leger der sta-
ten-generaal, dan ook tegen Albert en Isabella oorlog voe-
ren. Deze werden getrouw bijgestaan door hunne onderda-
nen, waartoe in dien tijd ook het grootste deel van het tegen-
woordige Noord-Brabant en Limburg behoorde. Nog voor den
dood van Filips II had Maurits diens leger in 1597 bij Turn-
hout verslagen. Maar nog belangrijker overwinning behaalde
hij in 1601 bij Nieuwpoort in West-Vlaanderen.
11. Duinkerken namelijk, dat thans in Frankrijk ligt, maar toen
lot Vlaanderen behoorde, werd bewoond door een stoutmoe-
dig zeevolk. dat groote afbreuk deed aan den handel der
Hollanders. Om nu die stad te veroveren, zonden de staten
van Holland. op raad van Oldenbarneveld, tegen den zin
van prins Maurits, een leger van 12000 man naar Vlaande-
ren. Het gelukte Maurits niet Duinkerken te belegeren en
in te nemen, want de onderneming was te gevaarlijk. Hij
vertrok dan weder met zijn leger naar Zeeland; echter na
alvorens het leger van den aartshertog Albert, bij Nieuw-
poort, op het zeestraud, geheel en al verslagen te hebben.
Deze allerbelangrijkste overwinning was voornamelijk te dan-
keu aan het groote veldheerstalent van prins Maurits. Deze
had zijn leger zoo weten te plaatsen , dat de heete zon (2
Juli 1601) de Spaansche soldaten in het gezicht scheen
en het zand der duinen hen in de oogen waaide: dit
belemmerde hen bij het gevecht en bracht hun zeer veel
nadeel toe.
12. De oorlog werd nu nog, jaar in jaar uit. gevoerd. Belang-
rijk vooral was het beleg van Osteude. Deze stad, die in het
bezit was der sta ten-generaal, werd drie jaren lang door
-ocr page 118-
110
<lcn aartshertog Albcrt belegerd en eindelijk ingenomen.
De grootste voordeelen werden door de Hollanders op zee
behaald. Zij en de Zeeuwen waren de beste zeelieden dier
tijden. In Oost en West hadden zij belangrijke tochten on-
dernomen, waarover wij later zullen spreken; maar ook in
Europa betoonden zij zich vooral manmoedig ter zee. Die roem
is de grootste krijgsmausroein onzer voorvaderen, want de
legers, die in dienst van de republiek der zeven provinciën
stonden , waren voor verreweg het grootste deel uit vreemde-
lingen samengesteld. Deze kwamen uit Duitschland, Engeland
en Schotland voor geld dienst nemen. Zelfs een groot getal
der oflicieren waren Franschen of Duitschers; maar bet zee-
volk bestond voor het grootste deel uit Hollanders en
Zeeuwen; ook waren al de aanvoerders Nederlanders. Onder
deze was een der dapperste Jakob Heemskerk. Deze trok
in 1007 met eene vloot van 27 schepen naar de Spaanschc kus-
ten en viel in de haven van Gibraltar de Spaansche vloot aan,
welke geheel en al door de Hollanders vernield werd.
13. De groote verliezen, welke de Spaansche koning en de
aartshertogen Albert en Isabclla gedurende den langen oor-
log geleden hadden, deed hen naar den vrede verlangen.
Ook de staten van Holland en Oldenbarneveld wensch-
ten dat er een einde aan den oorlog kuame , vooral om de
•ontzettende kosten , die deze na zich sleepte; want Hol-
land alleen betaalde thans aan belasting ïi maal zooveel,
als de belasting van den tienden penning eenmaal zou gekost
hebben. Maar de koning van Spanje en de staten-generaal kon-
den het over de vredes-voorwaarden niet eens worden. Eindelijk
werd er een wapenstilstand of bestand voor den tijd van
twaalf jaren gesloten. Dit bestand had men vooral te danken aan
den invloed van Oldenbarneveld en aan de staten van Hol-
land, welke inde staten-generaal de grootste macht bezaten.
-ocr page 119-
111
XXII.
TWAALFJARIG BESTAND.
1.  Er bestonden in de zeven provinciën vele kiemen van bur-
gertwist en godsdiensthaat. Zeer vele van de aanzienlijkste
personen benijdden Oldenbarneveld zijnen grooteu invloed
en macht; de kleinere provinciën, die men landprovinciën
noemde (in tegenstelling van Holland en Zeeland die de
zeeprovinciën geheeten werden), konden slecht gedoogen dat
Holland het meest te zeggen had in de regeering der re-
publiek; zeer velen, vooral de hervormde predikanten, wil-
den dat de prins van Oranje nog grootere macht zou hebben;
terwijl anderen wilden dat de stedelijke en provinciale re-
geeringen het eigenlijk bewind zouden voeren: de eersten
noemde men stadhoudersgezinden, de andere staatsgeziuden.
Daarbij kwam dat prins Maurits en Oldenbarneveld niet meer
met elkander eensgezind waren, doch elkander tegenwerk-
ten. Dit alles verwekte groote verdeeldheid in alle provin-
ciën. De rijke kooplieden, de aanzienlijke lamiliën in de ste-
den, waren meestal staatsgezind; de predikanten, het geringe
volk, de militairen .stadhouders- of oraujegezind. De Katho-
lieken, die nog altijd de meerderheid der bevolking uit-
maakten, werden zoo onderdrukt, dat zij niets te zeggen
hadden. Zij bemoeiden zich ook niet met de burgertwisten
dier dagen.
2.  Maar nog erger dan die burgerlijke verdeeldheid was de
verdeeldheid om den godsdienst onder de Hervormden.
Twee Leidsche professoren, Arminiusen Gomarus, waren met
elkander hevig aan het twisten geraakt over het vraagstuk
der voorbeschikking, dat is: of God de menschen vooruit tot
eeuwig geluk of eeuwige straf beschikt had. Arminius ont-
kende dit. Gomarus verdedigde die troostelooze leer. Nu
trokken de predikanten partij, de eene voor, de andere tegen
•Ie
voorbeschikking. Daardoor ontstond groote verdeeldheid,
-ocr page 120-
112
niet alleen onder de predikanten, maar ook onder hunne
toehoorders. Zij verketterden elkander; zij riepen tegen el-
kander de hulp van de burgerlijke macht in. Zoodoende
bewezen zij door hunne daden dat zij de gewetensvrijheid
alléén voor ziel» zelven, niet voor anderen begeerden. Naar
zeker geschrift, dat de aanhangers van Arminins ingeleverd
hadden, -werden deze Remonstranten genoemd; daarom
noemden zich de aanhangers van Gomarus Contra-Remonstran-
ten [contra beteekent tegen).
3. Oldenbarneveld en de meerderheid in de staten van Hol-
land waren vóór de Remonstranten: vooral daar deze hunne
toevlucht tot de burgerlijke regeering namen, om de gods-
dienstgeschillen te beslechten. Hierop trok prins MauritS
de partij der Contra-Remonstranten , ofschoon de prins zich
weinig met de godsdienst-geschillen bemoeide en zeide. dat
hij niet eens wist of de voorbeschikking (ook predestinatie
genoemd) er wit of zwart uitzag, hij alle deze verdeeldheden
riepen de Contra-Remonstranten om het bijeenroepen van eene
synode, dat is: eene vergadering van godgeleerden en alge-
vaardigden dei\' hervormde gemeenten. Deze synode moest de
geloofsleer vaststellen. De Remonstranten echter wilden van
geene synode weten.
4. Zoo werd iedere provincie, iedere stad , ieder dorp ver-
deeld. Er was niet één onder de Hervormden of hij trok
partij. In Holland en inde stad Utrecht werden de Remon-
stranten door de stedelijke regeeringen beschermd. Deze
stelden hen in het bezit der kerken en verboden de samen-
komsten der Contra-Remonstranten. Maurits begon echter meer
openlijk voor de laatsten partij te trekken. Alom ge-
raakten nu de steden in opschudding , hier en daar kwam
het tot volksoploopen; de staatsgezinde stadsregeeringen
begonnen omstreeks dezen tijd, nu het hervormde kerk-
genootschap zoozeer in zich zelve verdeeld was, eenige meer-
dere vrijheden aan de Katholieken te vergunnen, terwijl
zij aan den anderen kant den Contra-Remonstranten\' alle
inoeielijkheden in den weg legden.
-ocr page 121-
113
5. Oldenbarneveld en do staten van Holland begrepen dat
zij zich niet zonden kunnen handhaven zonder soldaten.
Hel leger nu stond geheel en al onder de gehoorzaamheid van
prins Maurits. Uit dien hooide besloten de staten van Holland en
ook die van Utrecht, zelven krijgsvolk te werven, om de rust te
bewaren en hunne macht te handhaven. Dit krijgsvolk noemde
men waardgelders, liet besluit, waarbij het aannemen der
waardgelders werd bepaald, werd genomen in 1617. Het
wekte bij de tegenpartij de grootste gramschap op. Prins
Maurits besloot nu tot doortastende maatregelen. Door zijne
oudu soldaten vergezeld, trok hij eerst naar Utrecht en dankte
daar de waardgelders af; dat is, zond hen naar huis. De
stadsregeering durlde uit vrees hiertegen niets doen. Van
Utrecht ging de prins de verschillende Hollandsche steden
bezoeken. Dit afschaften der waardgelders geschiedde overal.
Ook veranderde hij overal de stedelijke regeeringen. Die mannen,
van welke hij verwachtte dat zij zijne maatregelen zouden
dwarsboomen, werden (in strijd met alle rechten en privi-
legiën) uit de regeering gezet en andere, soms zeer onaan-
zienlijke personen daarvoor in de plaats gesteld. Zoodoende
geraakten de Remonstranten en staatsgezinden geheel uit de
stedelijke regeeringen. Daar deze de provinciale staten ver-
kozen, werden ook de staten geheel en al vervuld met man-
nen, die naar Maurits\' wil handelden.
(i. De vijanden en tegenstanders van Oldenbarneveld wa-
ren nu meester. Prins Maurits beval, inzonderheid op hun-
nen aandrang, Oldenbarneveld te laten gevangen nemen en
zijn proces te laten opmaken. Te gelijk met hem werden
ook eenige andere van de voornaamste staatsgezinden ge-
vangen genomen: Ledenberg, die secretaris van Utrecht
was., Hoogerbeets en Hugo de Groot. De laatste was een der
grootste rechtsgeleerden, die ons vaderland, ja Europa ge-
bad heeft. Om over deze mannen recht te spreken, werd
«ene buitengewone rechtbank aangesteld van vierentwintig
Wen. waarvan de eene helft uit Holland, de andere uit dezes
overige provinciën was genomen. De door ons genoemde man-
8
-ocr page 122-
114
nen werden in beschuldiging gesteld, wegens daden, die zij op
bevel der stedelijke regeeringen verricht hadden; Oldenbar-
neveld om hetgeen hij als uitvoerder van de besluiten der
staten van Holland had gedaan. De eigenlijke reden waarom
zij vervolgd werden was de haat en vijandschap van hunne
tegenstanders in het staatkundige en godsdienstige.
7.   Üldenharneveld werd ter dood veroordeeld en den 13"
Mei 1G19 ontdooid. Zijn dood is eene zwarte vlek in de ge-
schiedenis van ons vaderland. Hij is het ulier geworden van
partijzucht en godsdienslhaat. 1\'rius Maurits, die zijne ver-
heffing aan Oldenbarneveld had te danken, draagt de grootste
schuld aan zijnen dood. Hugo de Groot en Hoogerbeets werden
tot levenslange gevangenis veroordeeld. Ledenberg had zich
zelven van het leven beroofd.
8.   Middelerw ijl kwamen de hervormde godgeleerden te Dor-
drecht bijeen tol eene kerkvergadering, die de nationale sy-
node wordt genoemd. Daar werden de gevoelens van de Re-
monstranten veroordeeld; er werd eene geloofsleer voor de
Hervormden voorgeschreven. Ook werd er het besluit genomen
om van wege de hooge regeering den Bijbel te laten vertalen
Deze vertaling is later de Staten-bijbel genoemd geworden.
Zoo moesten de Protestanten , die beweerden alléén te ge-
looven aan hetgeen hun eigen onderzoek leerde, alweder
gelooven aan hetgeen hun voorgehouden werd om te geloo-
ven. Ook moesten zij den Bijbel gebruiken, zooals die voor
hen werd vertaald.
9. In 1621 eindigde het twaalfjarig bestand en de oorlog
begon opnieuw. Maurits bleef nog vier jaren stadhouder.
Hij stierf in 1625.
Zijne laatste levensjaren waren niet gelukkig. Hij had door
zijne vervolging der Remonstranten en der familie van Ol-
denbarneveld grooten haat opgewekt. Hoe mededoogenloos hij
ook gehandeld had, gaf dit evenwel geen recht om hem te
vermoorden. Dit wilde een der zonen van Oldenbarneveld
beproeven; doch de zaak werd ontdekt. De zoon van Olden-
barneveld , die de eigenlijke schuldige was, ontvluchtte; de
-ocr page 123-
115
andere 7.0011, die weinig schuld had, werd op het schavot
onthoofd.
10. Zijn broeder Frederik Hendrik, de jongste zoon van Wil-
lem van Oranje, werd zijn opvolger als stadhouder en op-
perbevelhebber des legers. Deze Frederik Hendrik was over
liet algemeen gunstiger gezind voor de Remonstranten dan
Maurits. Ofschoon de staatsgezinde partij door den dood van
Oldenbarneveld ten onder was gebracht, verkreeg zij toch
langzamerhand weder macht en invloed. Want zoodra was niet
iemand lid der stedelijke regeering geworden, of al spoe-
dig nam hij dezelfde begrippen aan als zijne ambtgenooten.
Die stedelijke regeeringen, samengesteld uit de aanzienlijk -
sten der stad, waren over het algemeen nog al bemind.
De burgerij, die zich aan handel en nijverheid wijdde, be-
moeide zich weinig met het bestuur, maar liet dit over aan
de regenten. Dit maakte dat de macht van die stedelijke
regeeringen bleef voortbestaan. Frederik Hendrik, die meestal
oorlog voerde, poogde ook zijn gezag als stadhouder niet
te vergrooten. Hij mocht zachtzinniger zijn dan Maurits,
toch kon hij den Remonstranten slechts zeer langzaam
hunne verlorene vrijheid teruggeven. Hugo de Groot bleef
op het slot Loevestein in de gevangenis, totdat hij, op raad
zijner vrouw (Maria van Reygersbergh), ontvluchtte. Van tijd
tot tijd ontving Hugo de Groot, voor zijne studie groote
kisten met boeken, welke hij dan terugzond. Op zekeren
dag verborg de Groot zich zelven in de kist en werd zoo
Loevestein uitgedragen. Hij verliet zijn vaderland en werd
later staatsdienaar van Zweden. Zoo moest een der grootste
geleerden, die ons vaderland ooit gehad heeft, buiten zijn land
vreemden dienen! En dat ten gevolge van rampzalige bur-
gertwisten en den godsdiensthaat der Contra-Remonstranten!
11. Dat gedeelte van ons vaderland, hetwelk thans Noord-Bra-
"»nt en Limburg is, was gedurende het twaalfjarig bestand
°og een deel van het gebied van Albrecht en Isabella. Deze
beiden voerden met groot beleid en rechtvaardigheid dn
regeering over de zuidelijke Nederlanden. Zij deden alles, wat
-ocr page 124-
116
in liuu vermogen was, om do rampen des oorlogs te lenigen
en hun land weder tot bloei te brengen. Isabella werd dan
ook veel meer door de Nederlanders bemind dan haar vader
Filips II. De bewoners van \'s Hertogenbosch, Maastricht,
Roermond en andere steden, die toen nog niet tot dezeven
provinciën behoorden, betoonden dan ook volstrekt geen lust
om eene andere regeering te gehoorzamen, die de uitoefe-
ning van hunnen godsdienst verbood en strafte.
XXIII.
VREDE VAN MUNSTER.
1.  Na het twaalfjarig bestand begon de oorlog opnieuw. Mau-
ritshad door de wapenen de verschillende gewesten der zeven
vereenigde provinciën tot elkander gebracht. Frederik Hendrik
veroverde van 1625 tot 1648 met de wapenen die deelen
van ons vaderland, welke thans een gedeelte van Zeeland,
de provinciën Noord-Brabant en Limburg vormen. De regeer-
ders der republiek wilden in het bezit dier landen zijn,
enkel om ze te gebruiken als zoogeuaamden voormuur: dat
is, om de eigenlijke landen der republiek des te beter tegen
vijandelijke aanvallen te beschermen.
2.   In de eerste plaats wilden de staten-generaal mees-
ter worden van \'s Hertogenbosch. Daarom sloeg Frederik
Hendrik in 1629 het beleg voor die stad. De burgerij van
\'s Hertogenbosch gevoelde volstrekt geene begeerte om deel
uit te maken van het gebied der zeven vereenigde provin-
ciën Zij hielp dan ook de bezetting getrouw de stad ver-
dedigen. De Zuid-Nederlanders stelden alles in het werk
om baar te verlossen; maar Frederik Hendrik bleef met
een leger van 211000 man de stad belegeren. De Oosten-
rijkers, die toen te gelijk met de Spanjaarden tegen de re-
publiek oorlog voerden, terwijl deze niet de Duitsche vijan-
den van Oostenrijk gemccne zaak maakten. beproefden een
aanval in de Nederlanden. Zoodoende hoopten zij Frederik
-ocr page 125-
117
Hendrik te dwingen tol liet opbreken van het beleg van \'s Her-
togenboseh. De Oostenrijkers trokken dan ook, 15000 solda-
len in getal, den Llsel over en kwamen zelfs tot voor Amers-
foort; maar de inname van Wezel door de staatsgezinde sol-
daten deed ben terugtrekken. Frederik Hendrik hield liet
beleg van \'s Hertogenbosch vol, en deze stad moest zirh
eindelijk overgeven.
3. Venlo, Roermond. Maastricht en Hulst werden achtereen-
volgens door Frederik Hendrik belegerd en ingenomen. Vooral
de belegering van de sterke vesting Maastricht kostte hein groote
moeite. Ook deze stad moest echter in 1632 voor hem hukken.
Frederik Hendrik geraakte door alle deze overwinningen tot
groote macht en aanzien. Hij werd stadhouder-generaal dei\'
Unie; dat is, dat hij het algemeene opperbevel over alle
land- en zeemacht der republiek had, en hij was stadhouder
van vijf gewesten, daar Friesland en Groningen Ernst Casi-
mir, kleinzoon van Jan van Nassau, broeder van prins Wil-
lem 1, als stadhouder erkenden. Frederik Hendrik had even-
wel soms nog al met tegenkanting te worstelqn, vooral van
Amsterdam. Deze machtige stad hield vooral hare handelsbe-
langen in het oog, en hare handelaars verkochten vaakkrijgs-
behoeften aan de inwoners van de zuidelijke Nederlanden.
De stadhouder beklaagde zich hierover, doch de stadsregee-
ring beschermde hare kooplieden. Hierop zeide Frederik
Hendrik verstoord: >als ik eenmaal Antwerpen maar heb .
zal ik Amsterdam wel klein maken." En inderdaad beproef-
de bij of hij Antwerpen ook kon bemachtigen, doch dit
mislukte hem. .
Zoo was er altijd eene kiem van tweedracht tusschen de stad-
houders en de machtige stedelijke regceringen: tusschen de
Oranjegezinden en de staatsgezinden. De prinsen van Oranje wil-
den hunne macht en aanzien in stand houden vooral door
het leger te velde; de staatsgezinden wilden liever het va-
derland verdedigen door de vloot ter zee.
4.   En inderdaad ter zee waren onze voorvaderen vooral op
Wine rechte plaats. Op het land streden onder hunne vaandels
-ocr page 126-
118
gehuurde soldaten, die degenen, welke hun het meest betaal-
den , dienden; maar ter zee waren hel de dappere Zeeuwen
en Hollanders zelven, die streden! Daar behaalden onze voor-
vaderen den grootsten roem; daar verzamelden zij zich schat-
ten, gelijk wij in een volgend hoofdstuk zullen zien.
5.   Het zou te wijdloopig wezen, zoo wij alle heldendaden
der Nederlanders ter zee wilden verhalen. Wij zullen u alleen
eeu paar mededeelen. In 1628 maakte de admiraal Piet Hein
zich meester van eene Spaansche vloot, de zilvervloot ge-
noemd. Deze kwam , met groote rijkdommen beladen , uit
\\merjka naar Spanje zeilen. De geheele vloot werd veroverd
en daardoor meer dan elf en een hall\' milliocn gulden buit
gemaakt. Deze daad. is algemeen verheerlijkt, en niemand
uwer, die niet gehoord heeft hel rijmpje: Piet Hein. Zijn naam
is klein. Zijn daden zijn groot. Hij overwon de zilvervloot.
Doch het nemen dier vloot was op zich zelve zulk eene
groote heldendaad niet, daar de Spanjaarden zich slecht ver-
dedigden en de koopvaardijschepen zich ook slecht konden ver-
dedigen. Maaj; omdat de buit voor de Hollanders en het
nadeel voor de Spanjaarden zoo groot was, heeft men van
deze overwinning zulken ophef gemaakt.
6.  Veel meer moed en dapperheid werd er vereischt om de
welgewapende en ten strijd uitgeruste Spaansche vloot te
overwinnen, die in 1631 op de Zeeuwsche stroomen zeilde
en eene landing wilde beproeven. Zij werd echter tusscheu
Tholen en Zuid-Bcveland door de Hollanders en Zeeuwen
aangevallen en geslagen. De geheele Spaansche vloot van
38 groote schepen viel in hunne macht.
7.  Maai\' nog grooler verlies leed de Spaansche scheepsmacht
door de overwinning, welke de Nederlanders in 1639 bij
Duins op de Engelsche kust op haar behaalden. De Hollaud-
sche en Zeeuwsche zeelieden werden aangevoerd door Maarten
liarpcrtszoou Tromp. Deze beroemde zeeheld had reeds menig
voordeel behaald op de Duinkerksche kapers, waarmede de
Hollanders in voortdurenden strijd waren. Tromp had steeds
de grootste blijken van moed en beleid gegeven. Hij was
-ocr page 127-
119 •
thans luitenant-admiraal van Holland (de stadhouder zelfwas
altijd admiraal en als dusdanig in naam de eerste hcvelheb-
bcr der zeemacht). Onder hem stonden de vice- (onder-)
admiraal van Zeeland. Kankert en Witte (Wncliszoon de
Wilh, vice-admiraal van Holland.
Toen men in ons vaderland het zekere bericht had dat
eene sterke Spaansche vloot in aantocht was, zonden de sta-
ten Tromp met 29 schepen in het Engelsche kanaal, om den
vijand aan te vallen. De Spaansche vloot, onder den admiraal
d\'Oqueudo, telde 67 groote oorlogscliepen met 24,000 man-
schappen en 1200 kanonnen. Het gelukte Tromp, teweeg te
brengen dat de Spaansche vloot op de reede van Duins ging
ankeren, tusschen de kust en de zandbanken. Hier sloot
Tromp haar in, zoodat zij de haven niet uit kon. Nu ging
Witte de With naar het vaderland, om nieuwe schepen te
halen. Binnen vier dagen wist men met de grootste bedrij-
vigheid in Holland en Zeeland meer dan zestig schepen uit
te rusten. Deze. waaronder groote en kleine waren , werden
gewapend en naar Tromp gezonden. De Engelsche koning
«as in vrede met Spanje en zeer gezind voor de Spanjaar-
den. Daarom dreigde hij de staten-generaal met oorlog, zoo
zij in eene Engelsche haven de Spaansche schepen durfden
aantasten. Tromp kreeg evenwel uit zijn land bevel, de
Spaansche schepen aan te tasten.
Deze schepen bleven onder de bescherming van het ge-
schut van Duins liggen. Tromp daagde hunnen admiraal uit,
de open zee te kiezen en den slag aan te nemen. D\'Oquendo
zeide dat hij gebrek aan buskruit had: en het zelfvertrouwen
van Tromp was zoo groot, dat bij den Spaanschen admiraal
aanbood hein van buskruit te voorzien, mits deze den zeeslag
aannam. D\'Oquendo deed dit niet. Daarop tastten de Hol-
landers en Zeeuwen zijne vloot aan en vernielden die, na
een zeer hardnekkig gevecht, bijua geheel en al. Slechts
twaalf schepen ontkwamen. Dit was de laatste groote vloot,
«elke de Spanjaarden tegen de Nederlanders uitrustten.
8. Gedurende de laatste jaren van den tachtigjarigen oorlog
-ocr page 128-
120
ondergingen de Spanjaarden verlies op verlies en behaalden
de stalen-generaal voordeel op voordeel. Men moet echter
niet denken dat de zeven provinciën steeds alléén de geheele
macht des Spaanschen konings weerstonden. Dit was het geval
niet. Verreweg den meesten tijd dat onze voorvaderen legen
de Spanjaarden streden, werden zij öf in het geheim óf in bet
openhaal\' bijgestaan door andere volken. Slechts gedurende de
eerste jaren hebben zij alléén gestaan. Nu was in het jaar
1618 in Duitschland een hevige oorlog tusschen den Duit-
schen keizer en de protestantsche vorsten uitgebarsten, wijl
laatstgenoemden den keizer het koninkrijk Bodemen wilden
ontrooven en zich zei ven verrijken met de kerkelijke goede-
reu. Deze oorlog werd de dertigjarige oorlog genoemd ; want
hij begon in 1618 en eindigde te gelijk met den tachtig-
jarigen oorlog\'door den vrede van Munster.
9. Nu maakte de regeering van de republiek, der zeven pro-
vinciën, na het eindigen van het twaalfjarig bestand, ter-
stond genieene zaak met de protestantsche, en Spanje met
de katholieke vorsten en den keizer van Duitschland. Latei-
kwam de koning van Zweden, Gustaaf Adoli\'. de Protestanten
helpen. In 1635 mengden zich ook de Franschen in den der-
tigjarigen oorlog. De koning van Frankrijk deed dit met.
oneerlijke bedoelingen. Het was om zich van sommige pro-
vinciën, die aan den koning van Spanje behoorden, maar welke
bij hegeerde, meester te maken. Ook geschiedde het uil jaloezij
op het keizershuis van Oostenrijk, hetwelk de Franschen
•wilde vernederen. Deze dertigjarige oorlog werd dus al uit
zeer onedele beweegredenen gevoerd. Tallooze verwoestingen
en rampen troffen onschuldige inenschen. om de hebzucht
en heerscbzucht der Duitsche vorsten en des Franschen ko-
nings. In de laatste dertien jaren van den tachtigjarigen oor-
log w erd dus die oorlog gevoerd; aan den eenen kant door den
koning van Spanje, den keizer van Duitschland en de katho-
lieke Duitsche vorsten; aan de andere zijde door de republiek der
vereenigde provinciën, de protestantsche vorsten van Duitsch-
land, den koning van Zweden en den koning van Frankrijk.
-ocr page 129-
121
Gij zi\'jt dus dat onze voorvaderen gedurende dien tachtig-
jarigen oorlog dikwijls met gelijke kans konden strijden.
De langdurige strijd begon eindelijk, gelukkig, aan alt-
partijen te vervelen. Na verscheidene onderhandelingen werd
er vastgesteld dat men te Munster gevolmachtigden zou zen-
den, om vrede te sluiten. Dit werd nog bepaald gedurende
het leven van Frederik Hendrik. Hij heeft evenwel het slui-
ten van den vrede niet beleefd.
10.   Dit had plaats op den 30" Januari 1648 ten stadhuize
van Munster, wijl te gelijker tijd de dertigjarige oorlog een
einde nam. De koning van Spanje erkende, tegenover de
staten-generaal der Vereenigde Provinciën, de Nederlanders
voor een vrij en onafhankelijk volk; hij kende hun het recht
toe, op Oost- en West-Indië te handelen, en liet toe dat
zij de Schelde sloten, dat zij door macht van oorlogsschepen
en forten beletten dat vreemde schepen dien stroom konden
bevaren. Het doel der Hollanders, met deze voorwaarde,
was, den handel van de zuidelijke Nederlanden te vernietigen.
11.   De koning van Spanje liet de staten-generaal in het bezit
van alle streken, die zij in Vlaanderen en Brabant veroverd
hadden. Zoodoende kwam het zoogenaamde Staats-Vlaanderen,
waarin Hulst, Sluis en Sas van Gent liggen, tot ons land.
Zoo kwamen er ook geheel Noordbrabant en Limbuig toe.
Gij moet echter niet denken dat de bewoners dier land-
streken gelijke rechten kregen als de Nederlanders der zeven
provinciën (wel te verstaan de hervormde Nederlanders dier
provinciën). Neen! Noord-Brabant, Nederlandsch Limburg en
Staats-Vlaanderen werden geheel en al als overwonnen land
in naam der staten-generaal geregeerd. Deze beschouwden
die landen. welke zij generaliteitslanden noemden, slechts
als een middel ter verdediging tegen hunne naburen. Ofschoon
nagenoeg al de inwoners dier landstreken katholiek en zeer
afkeerig van de hervormde leer waren, werden toch alom
hervormde predikanten gezonden en den Katholieken hunne
kerken ontnomen; zelfs mochten in de eerste tijden de
Katholieken niet eens volgens de wet hunnen godsdienst
-ocr page 130-
122
uitoefenen. Daar echter degeheele bevolking katholiek was,
kon men dit niet volhouden. Daarom vergenoegde de regee-
ring er zich mede, de Katholieken achteruit te stellen en
huilen het bestuur te houden.
XXIV.
HANDEL, ZEEVAART EN KOLONIËN.
1.   Wij hebben zoo lang van bijna niets anders moeten spre-
ken dan van oorlogen, die toch eene ramp voor een volk zijn;
laten wij nu iets hooren over zaken, die, wel gebruikt,
een zegen voor een volk zijn. Wellicht zult gijliedcn u ver-
wonderd hebben, hoe het kleine Holland en Zeeland soms
alléén, gedurende een\' langen tijd, zulke oorlogen heeft kun-
nen voeren en zulke ontzaggelijke onkosten dragen. De
reden is deze: in de zestiende en zeventiende eeuw werden
soldaten niet door loting verkregen, gelijk thans, maar
ieder vorst wierf troepen van lieden, die voor geld soldaat
werden. Die dus het meeste geld had kon de grootste legers
onderhoudep, en Holland en Zeeland waren in den tijd van
den tachtigjarigen oorlog het rijkste land van Europa.
2.   Wij hebben reeds vroeger verhaald hoe de Nederlanden
ouder het Bourgondische en Oostenrijksche huis door handel
en nijverheid bloeiden: de schrikkelijke Spaansche oorlog
bracht hierin wel vele veranderingen ; maar de Nederlanders
bleven toch een der eerste handeldrijvende volken der wereld.
Ook de voornaamste handel van Antwerpen en Vlaanderen
verplaatste zich naar Holland. Dit was daaraan toe te schrij-
ven, dat sinds 1578 Holland en Zeeland veel veiliger wa-
ven dan Vlaanderen en Brabant, en dat de Zeeuwen met
hunne vloot den geheelen handel vau Antwerpen wisten te
beinoeielijken, ja te vernietigen.
Zoodoende bloeiden de handel en nijverheid van Holland en
Zeeland, naar gelang die der zuidelijke Nederlanden verkwijn-
den. Trouwens de Hollanders en Zeeuwen waren toenmaals
-ocr page 131-
123
de stoutste zeevaarders en de bekendste handelslieden van
Europa. Daarbij kwam, dat, ten gevolge van de vreeselijke oor-
logen in Vlaanderen, duizendc handwerkslieden van daar
naar Holland waren verhuisd eu er hunne nijverheid over-
brachten.
3. De handel van de Hollanders en Zeeuwen nam dan met
ieder jaar verbazend toe. Reeds voor 1588 hadden Holland,
Zeeland en Friesland te zamen 2700 schepen in de vaart:
de haringbuizen en visschersvaartuigen niet medegerekend.
Acht honderd schepen voeren jaarlijks naar de Oostzee. Deze
haalden uit de Oostzeelanden graan, hennep, teer, enz. Am-
sterdam was de hoofdplaats van dezen handel. Andere schepen
haalden wijnen en andere voortbrengselen uit zuidelijk Europa
en brachten die naar Duitschland en het noorden van ons
werelddeel; terwijl zij haring, gezouten visch enz. naar het
Zuiden brachten. Ook dreven onze voorouders grooten handel
op Spanje. Van hier haalden zij specerijen, indigo en alle
voortbrengselen van Oost- en West-Iudie, welke zij weder
op hunne markten aan de bewoners van noordelijk Europa
verkochten.
1. Filips II liet dezen handel toe, vooral omdat hij de Ne-
derlanders nog altijd als zijne onderdanen bleef beschouwen.
Van tijd tot tijd echter verbood hij hun handel op Lissabon
en Cadix te drijven, of liet hij de Hollandsche schepen in
beslag nemen. De Engelsche koningin deed ook telkens
moeite om den handel der Hollanders op Spanje te belemme-
ren. \' Maar onze voorouders, die in dien handel de hoofd-
bron van hun bestaan vonden, zochten naar middelen om
/.elven onmiddellijk op Indië te varen. Zij besloten hiertoe vooral,
nadat Filips II Portugal in 1581 had veroverd eu den Hol-
landers en Zeeuwen de vaart op dat land verbood. Nu zoch-
ten de Hollanders zelven naar een weg, die tot Oost-Indië
leidde, en welke weg alleen nog maar aan de Portugeesche
zeelieden bekend was. Eerst beproefden zij of de weg ook
zou te vinden wezen langs het Noorden, dwars door de
IJszee heen. Heemskerk met zijn stuurman Willem Barends-
-ocr page 132-
\\n
zoon beproefde dien stouten tocht. welke zoo lierocind ge-
worden is. Maar daar bevroor hun schip in het ijs, en zij
moesten met hun scheepsvolk den geheelmi winter opliet eiland
Nova Zemhla overwinteren. Hier stonden zij de vreeselijksle
koude en,de grootste ontberingen uit. Vele hunner mei-
gezellen stierven, totdat zij eindelijk door Russische zee-
vaarders geholpen werden en weder naar hun land konden
terugkeeren.
5. Het gelukte eindelijk aan de broeders Cornelis en Frederik
Houtman , geboren te Gouda, den weg naar Oost-Indië te vin-
den. Zij waren te Lissabon in gevangenschap geraakt. Hier
kwamen zij in kennis mei Portugeesche matrozen. Deze
wisten zij uit te hooren. In hun vaderland teruggekeerd,
vertelden zij wat zij gehoord hadden aan eenige ondernemend
kooplieden. De laatsten rustten vier schepen uit, waarvan zij
liet bevel aan Cornelis Houtman opdroegen. In 1595 verliet deze
kleine vloot het vaderland en hereikte na vele wisselvallig-
heden Bantam, op hel eiland Java. Hier waren de Portu-
geezen uitsluitend in hel bezit van den handel. Deze zagen
zeer ongaarne die vreemde kooplieden aankomen; zij wisten
dan ook den Javaanschen vorsten wantrouwen in te boezemen
tegen de Hollanders, zoodat deze geen voordeeligen handel
konden drijven. Het groote doel, het vinden van den weg
naar Oost-Indië, was evenwel bereikt. Toen dan ook deze
ondernemende zeelieden in hun vaderland teruggekeerd wa-
ren, werd de ijver voor den handel op üost-lndië in hooge
mate opgewekt. Binnen den tijd van acht jaren vertrokken
ruim tachtig schepen uit Nederlandsche havens naar de verre
Oost, om daar handel te drijven.
J \'6. Die ondernemingen op Oost-Indië waren echter met groote
gevaren gepaard. Het was niet genoeg dat onze scheepvaar-
ders kochten en verkochten, zij moesten ook zich zelven
verdedigen tegen de Spanjaarden en tegen zeeroovers; zij
moesten in Oost-Indië dikwijls vechten met de Portugeezen
of met de inlanders. Ook benadeelden de verschillende koop-
lieden elkander door tegen elkander op te treden of te
-ocr page 133-
125
gelijk te veel op de Europeesche markten te brengen. Daarom
werd een besluit genomen, om gemeenschappelijk den handel
op de Oost te drijven en zich met elkander te verbinden
tot eene groote maatschappij, die uitsluitend den handel op
Uost-Indie zou voeren. Zoodoende zou men met meer voor-
deel kunnen handelen en groote zaken verrichten. Uiden-
barneveld was de man, die dit alles begreep; en door
zijne bemoeiingen vooral kwam die maatschappij in 1602
tot stand. Zij werd de Oost-Indische Compagnie genoemd eu
begon hare ondernemingen met een kapitaal van zes en eeu
half millioen gulden, waarvan Amsterdam alleen de helft
bijbracht.
7.  Deze Compagnie werd gesticht op oktrooi (dat is vergun-
ning) van de staten-generaal. Niemand dan de Compagnie
mocht uit de zeven provinciën op Oost-Indié\' handelen. Het
bewind werd gevoerd door 17 bewindhebbers. Over de bezit-
tingen der Compagnie in de Oost werd een gouverneur-ge-
neraal aangesteld. Al spoedig genoot de Compagnie aanzien-
lijke voordeelt\'ii. In ÏUOU werd op ieder aandeel van 100 gul-
den 75 gulden , en in het volgende jaar op ieder aandeel
\\an 100 gulden 40 gulden betaald. Zoodoende bracht deze
handel zeer groote rijkdommen in ons land. Duiten Europa
werd de Compagnie spoedig zeer machtig. Zij veroverde in
eene reeks van jaren Java, Ceylon, de Moluksche eilanden
en vele andere bezittingen in den Oostindischen archipel.
Uit alle deze landen verdreven de Hollanders de Portu-
geczen. die er vroeger alle macht in handen gehad hadden.
De Oostindische Compagnie dankte haar grooten bloei aan
de dapperheid en den moed van haar scheepsvolk en aan
het beleid van hare gezagvoerders. Ouder deze muntten uit
Matelief\', die de Portugeesche vloten vernielde, en Jan
1\'ieterszoon Koen, uit Hoorn, die in 1C19 Batavia stichtte.
8.  De zucht om verre, nog onbekende landen te ontdekken
was nu algemeen bij de Hollanders en Zeeuwen ontwaakt.
Een hunner. Abel Tasman, uit Hoorn, ontdekte het vijfde
werelddeel en nouiude het Nieuw-Holland: later is het
-ocr page 134-
126
Australië genoemd. Ook ontdekte hij een ander land, groo-
ter dan Engeland eh Schotland, en noemde dit Nieuw-Zee-
land. Schouten en Lemaire deden eene reis rondom de we-
reld en zeilden hij den zuidelijken uithoek van Zuid-Amerika
om: zij noemden dien uithoek Kaap Hoorn.
9. Ook in China en Japan knoopten de Hollanders handels-
betrekkingen aan. In Japan handelden tot nog toe alleen de
Portugeezen. Deze hadden er duizenden tot den katholieken
godsdienst bekeerd; doch er stond in Japan een Keizer op.
die een verbitterde vijand van het Christendom was. Deze
richtte eene bloedige vervolging tegen de Christenen in
zijn land aan: de Portugeezen werden verjaagd. Aan de
Hollanders werd het vergund, op het eilandje Decima een
handelshuis op te rigten, doch zij moesten alle teekenen
van den Christelijken godsdienst verbergen.
10.  De groote bloei en rijkdom der Oostindische Compagnie
deden het denkbeeld bij vele kooplieden ontstaan om ook
eene West-Indische Compagnie op te richten. Deze zou op
alle landen van Amerika handel drijven. De West-In-
dische Compagnie kwam in 1621 tot stand. Zij begon niet
alleen met handel te drijven, maar ook de Spanjaarden
en Portugeezen te beoorlogen. Piet Hein was haar admiraal
en veroverde voor haar in 1628 de Spaansche zilvervloot.
De West-Indische Compagnie stichtte verscheidene volkplan-
tingen , waaronder die van Suriname nog eene Nederlandsche
bezitting is. Zij veroverde ook vele eilanden, als: Curacaoen
Aruba. Wat meer is, zij veroverde op de Portugeezen ge-
heel Brazilië. De Nederlanders maakten zich echter aldaar aan
vele onrechtvaardigheden schuldig; vooral beleedigden zij
de bewoners, die den kattioliekeu godsdienst beleden in
hunnen godsdienst. Eenigen tijd gingen de zaken der West-
indische Compagnie voorspoedig. Zij rustte in de eerste
vijftien jaren van haar bestaan 800 schepen uit en had
24000 matrozen in haren dienst. Haar bloei duurde even-
wel niet lang: de Portugeezen verjoegen de Hollanders
weder uit Brazilië.
-ocr page 135-
127
11.  Ook in Noord-Amerika stichtten onze voorvaderen kolo-
niën. De machtige, groote stad Nieuw-York is door Hollan-
ders gesticht en had van hen den naam van Nieuw-Amster-
dam ontvangen. Vele voorname mannen van Nieuw-York
dragen nog Hollandsche namen. Bij latere oorlogen werd die
schoone kolonie ons door de Engelschen ontnomen.
12.  Otschoon de handel op Oost- en West-lndië den grootsten
bloei aan ons vaderland gat\', waren er echter ook nog andere
takken van handel en zeevaart, die veel welvaren verspreid-
den. Hiertoe behoorde in de eerste plaats de haringvisscherij.
Honderde buizen gingen jaarlijks ter haringvangst, en de
gekaakte haring werd geheel Europa door verzouden. Ook
hield de walvischvangst vele schepen in de vaart. In het
midden der zeventiende eeuw telde men in ons vaderland
180 walvisc\'hvaarders; en die visscherij noemde men nog maar
■ de kleine visscherij" , terwijl de haringvangst >de groote
visscherij" werd genoemd.
XXV.
WETENSCHAPPEN EN KUNSTEN IN DE XVII\' EEUW.
1.  Men kan zich voorstellen, welke algemeene welvaart door
•dezen handel in geheel Nederland verspreid werd. Weliswaar
plukten Holland en Zeeland de grootste voordeelen daarvan,
doch ook de andere provinciën deelden in die voordeelen. Im-
mers de nijverheid en het ldhriekwezen bloeiden door den han-
del , even als deze op hunne beurt de zeevaart bloeien doen.
Ieder, die werken kon en werken wilde, kon werk vinden,
zoodat de armoede in ons land veel minder bekend was
dan in andere landen.
2.  Hierbij kwam dat onze voorouders, over het algemeen ge-
nomen, zeer bedachtzaam en zeer spaarzaam waren. Zeer wei-
nigen verteerden meer dan hunne inkomsten toelieten; maar
zeer velen bespaarden ieder jaar wat op hunne inkomsten. Zoo-
doende was er weinig behoei\'te en gebrek in ons land. De
-ocr page 136-
12a
voornaamste mannen, die machtige steden, als Amsterdam,
ja, die eengeheel gewest bestierden, leefden als eenvoudige
burgers. De groote raadpensionaris Jan do Wit hield slechts
ééu knecht. En koningen en vorsten zochten de vriendschap
van Jan de Wit! Gedurende het twaalfjarig bestand ging
prins Maurits op zekeren dag wandelen met den gezant van
den Franschen koning. Zij zagen daar eenige mannen uit
eeue schuit gekomen, die, in het gras gezeten, hun brood met
kaas aten: prins Maurits groette hen, tot verwondering van
den Franschman. -Die mannen," hernam prins Maurits, «zijn
de afgevaardigden van West-Friesland ter vergadering van de
staten van Holland."
3.   Evenwel ontzegden zich de Hollanders der zeventiende
eeuw niet allen luister en pracht. Zij bouw den sterke en prach-
tige huizen, van binnen rijk versierd als kleine paleizen.
Men vindt er zoo nog velen (vooral van de 2e helft der eeuw)
op de Heeren- en Keizersgracht van Amsterdam. Meubelen
tapijten, linnengoed, kleederen, nagenoeg alles werd van
de beste stollen gekozen. Onze voorvaders beminden vooral
het duurzame en stevige. De rijke familiën spreidden ook
eene gioote pracht ten toon van kostbare gouden sieraden,
van paarlcn en juweelen, die van ouders op kiuders over-
gingen en in de familie bewaard werden.
Over het algemeen waren de Nederlanders der zeventiende
eeuw in hun dagelijksch leven zeer matig en eenvoudig. Zij be-
minden echter bij feestelijke gelegenheden groote en kostbare
maaltijden. De schutterijen, de gilden in de steden richtten ge-
woonlijk eenmaal \'sjaars dergelijke feest maaltijden aan, die
veel geld kostten. Ook bij bruiloften, bij doopplechtigheden,
bij begrafenissen werden groote maaltijden aangericht; maar
behalve bij die gelegenheden, heerschteu er algemeene zuinig-
heid en spaarzaamheid.
4.   In de achttiende eeuw begounen de Fransche manieren
meer ingang in ons laud te vinden en ging de aloude een-
voud en daarmede de welvaart te niet.
Even als het midden en de tweede helft der zeventiende
-ocr page 137-
129
eeuw de bloeitijd is Jvan de macht der Nederlandsclie repu-
bliek en de bloeitijd van baren handel, zoo is het ook die
van bare wetenschap en kunst.
5. Hoezeer onze voorvaderen ook het werkdadig leven, han-
del, zeevaart en nijverheid beminden, achtten zij tocli weten-
schap en kennis zeer hoog. Wij hebben u reeds verhaald
hoe de stad Leiden, na het ontzet in 1573, tot loon voor
hare dappere verdediging eene hoogeschool verlangde. Iedere
provincie wilde uu spoedig hare eigene hoogeschool hebben.
Groningen sticiitte er eene in 1614, Utrecht in 1630. Ook
te Franeker in Friesland, te Deventer in Overijsel, te
Harderwijk in Gelderland werden dergelijke boogescholen.
gesticht. De regeeringen der verschillende provinciën deden
haar best om aan die boogescholen geleerde mannen te roe-
pen. Onder deze muntte uit Justus Lipsius. die professor te
Leiden was, doch katholiek en later te Leuven een be-
roemd professor in de oude talen werd; verder Vossius,
insgelijks hoogleeraar in de letteren, en anderen, te veel dm
te noemen. De akademie \\an Leiden was beroemd door
haar uitstekend onderwijs in de Grieksclie en Latijnsche
taal en letteren; vant in de zeventiende eeuw waren die
talen en de daarin geschrevene boeken zeer geacht. Ieder,
die een geleerd vak beoefende, moest behoorlijk het
Latijn kunnen spreken en schrijven. Onze voorouders
waren dan ook zeer groote bewonderaars der oude letter-
kunde. Zij poogden de schoonste schrijvers in die talen na
te volgen: zoo wilde de Nederlandsche geschiedschrijver
Hooft den Latijnschen Tacilus {en de groote dichter Joost
van den Vondel de treurspeldichters der Grieken navolgen.
In schilderijen, in verzen, ja in aardigheden van het dage-
lijksche leven zinspeelden de Nederlanders der zeventiende
eeuw telkens op de oude heidensche fabelleer. Zij deden
niet anders dan hetgeen al hunne tijdgenooten deden; doch
de goede begrippen en de goede smaak leden daardoor wel
eens. Gelukkig was er bij de! Nederlanders in die tijden een.
echt Nederlandsch gevoel, en dit bracht te weeg dat diei
9
-ocr page 138-
130
navolging dor oude Grieken en Romeinen minder kv\\ aad deed
dan men had kunnen verwachten.
6.  Wij kunnen niet alle groote geleerden, dichters en kun-
stenaars der zeventiende eeuw noemen; zij zijn te veel in getal.
Wij zullen slechts op eenige Aan de voornaamsten uwe
aandacht vestigen.
7.   llugo de Groot is ureeds bekend, doordat hij te gelijk
met Oldenbarneveld w erd gevangen genomen en op zulkeene
zonderlinge wijze ontvluchtte. Hij was een buitengewoon groot
geleerde: in rechtsgeleerdheid, geschiedenis, talen en god-
geleerdheid muntte hij evenzeer uit. Hij heeft werken over
de rechtsgeleerdheid geschreven, die zelfs nu nog gezag
hebhen. Ook schreef hij eene geschiedenis van de voornaam-
ste gebeurtenissen, die gedurende zijn leven in de Neder-
landen hebben plaats gehad. Door geheel Europa was hij
vermaard: de Fransche koning Lodewijk XIII eerde hem
hoog en wilde hem naar Frankrijk lokken; de koningin
van Zweden\', Christina, wist hem te overreden naar haar
land te komen. En uit zijn eigen vaderland was hij ten ge-
volge van burgertwisten verbannen! Hij werd de afgezant
der Zweedsche koningin en vervulde zeer gewichtige staats-
betrekkingen. Eindelijk stierf hij te llostok aan de Oostzee.
Door zijne godgeleerde studiën kwam hij in de laatste jaren
zijns levens er toe, om meer geloof te hechten aan de waar-
heid der katholieke Kerk.
8. Pieter Hooft Cornolisz. was de zoon van een machtig
Amsterdamsch burgemeester. Hij schreef een boek: Neder-
landsche historiën, die nog algemeen bewonderd worden.
Hooft was een man van uitgebreide kundigheden. Hij schepte
er een groot vermaak in, geleerde mannen, dichters en letter-
kundigen om zich heen te zien. Hij was drossaard van Mui-
den : dat is, hij w as met de rechtsbedeeling en politie te Mui-
den en in de omstreken belast. Als dusdanig had hij het recht
het slot te Muiden te bewonen. Hier verzamelde hij de uit-
stekendste geesten om zich heen: Constantijn Huyghens, de
dochters van Roemer Yisscher, van w elke de jongste, begaaÖ
-ocr page 139-
131
niet vele vrouwelijke deugden en talenten, den bijnaam van
Tesselschade had (naar een verlies dat haar vader geleden had
door het vergaan van schepen bij Tessel), Kaspar van Baerle
ei* meer anderen.
9.   Maar boven allen blonk uit door grooten geest.loost van
den Vondel, de grootste dichter die Nederland en een
van de grootste dichters die Europa ooit gehad heeft.
Hij behoorde tot den deftigen burgerstand. Hij had een
kousenwinkel in de YVarmoesstraat te Amsterdam. Op zijn
ouden dag in behoefte vervallen, kreeg hij een postje aan de
bank van leening. Meer konden Burgeineestereu hem niet
geven, want Vondel had, na rijp beraad, den katholieken gods-
dienst omhelsd. Ofschoon dus niet de aanzienlijkste, was hij
stellig de grootste der mannen die op het slot van Muiden bij-
eenkwamen. Hij is de dichter vanden tïijsbreght van Aetnstel.
van den Lucifer, van de Altaergeheimnissen en andere heerlijke
dichtwerken. Hij stierf ruim negentig jaren oud. De tijd, waarin
hij leefde, was de tijd waarin Frederik Hendrik zijne over-
winningen behaalde, waarin de Nederlanders Oost en West
veroverden, waarin zij de nijverste burgers en grootste han-
delaars van Europa waren. Daarom moge men er ook van
zeggen: -dien gulden tijd moet Holland nooit vergeten!"
10.   Te gelijk met Vondel leefde een andere dichter, wiens
naam zeer bekend is, Jacob Cats. Hij is als dichter op verre
na niet bij Joost van den Vondel te vergelijken; doch onze
voorvaderen bielden zeer veel van zijne gedichten. Gedu-
rende geheelde achttiende eeuw vond men bij de Nederlan-
ders , die aan de oude zeden en gewoonten hechtten, bijna
altijd naast elkander: de Statenbijbel en de gedichten van Ja-
cob Cats. De katholieke Nederlanders echter hielden niet
veel noch van het eene, noch van het andere boek. Cats
was een tijdlang raadpensionaris van Holland, doch als
staatsman was zijne bekwaamheid niet groot.
11. Niet minder dan de dichters zijn de schilders der zeven-
tiende eeuw beroemd. Wien is de naam onbekend van Rem-
brand van Rijn ? Op het museum te \'s Hage vindt men zijne
-ocr page 140-
J32
schilderij de Snijkamer, op hot Trippenhuis te Amsterdam
de Nachtwacht, )>eide wereldberoemd. Rembrandt lieeft
echter nog vele andere prachtige stukken geschilderd. Hij is
Hollands grootste schilder. Van der Helst is beroemd door
zijne schilderij de Schuttersmaaltijd. Paulus Potter door zijne
landschappen niet vee, waarvan een. de Stier ran Potter ge-
heeten. een sieraad is van liet Haagsche museum. Verder
muntten uit Jan Steen, als schilder van kluchtige huiselijke
tafereelen; Hobbema en Ruysdael als landschapschilders;
Gerard Douw en meer anderen.
. 12. De bouw- en beeldhouwkunst werden in de eerste en
tweede helft der zeventiende eeuw in ons vaderland niet
minde1- beoefend: hiervan strekken de prachtige praalgraven
van Michiel de Ruyter, van Galen en anderen tot getuige:
de beroemdste bouwmeester was Jacob van Campen, die liet
stadhuis (nu Paleis) van Amsterdam heeft gebouwd.
13.  Een man moeten wij vooral niet vergeten, een eenvoudig
timmerman in het dorp de Ilijp, in Noord-Holland. Die man
heelt in ons land meer stoffelijk nut gesticht dan een groot veld-
heer of een groot kunstenaar: hij heette Leeghwater! Hij heeft
de watermolens, zoo niet uitgevonden, dan toch verbeterd.
Door zijn beleid heeft men er in kunnen slagen, een aantal
meren in Noord-Holland droog te maken. Het grootste daarvan
was de Beemster, die in 1614 is droog gemaakt; verder de
Purmer, de Wormer, de Schermer. Verscheidene \'duizende
bunders vruchtbaar land werden aldus van ouder het water te
voorschijn geroepen, om nijvere landbouwers te ontvangen.
14.  Te gelijker tijd verrijkten andere Nederlanders ons vader-
land en Europa met nuttige uitvindingen. Cornelis Drebbel
vond den thermometer en het microscoop uit; Christiaan
Huyghens de slingeruurwerken; Janssen te Middelburg de
verrekijkers.
15.  Terwijl de zeven provinciën aldus bloeiden, terwijl vooial
Holland een verbazend welvaren genoot, bleven Noord-Bra-
bant en het hedendaagsche Limburg van alle die voordeden
verstoken. Zij werden als overwonnen gewesten behandeld,
-ocr page 141-
133
de inwoners buiten bedieningen en waardigheden gehouden en
door Uoliandsche of\' andere baljuws geregeerd, die hun de
dierbaarste vrijheid, die van hunnen godsdienst te mogen uit-
oefenen, voor geld verkochten. De meeste steden waren ves-
tingen en dus garnizoensteden. Zij stonden als dusdanig on-
der hel beheerder gouverneurs, die door de sta ten-generaal
gezonden werden. Noord-ISrubaut en Limburg ble\\en zoo van
de voorrechten der andere provinciën verstoken.
XXVI.
WILLEM II, STADHOUDER.
1.  Na den dood van Frederik Hendrik werd diens zoon Wil-
lem II stadhouder van Holland, Zeeland. Utrecht, Gelder-
land en Overijsel. Groningen, Drenthe en Friesland hadden
een anderen stadhouder, Willem Frederik, die een kleinzoon
was van Jan, broeder van prins Willem van Oranje. Wil-
lem il. die in 1647 zijnen vader opvolgde, was-nog maar
een en twintig jaren oud. Hei: sluiten van den vrede van
Munster geschiedde niet met zijne volkomene toestemming;
, maar de staten van Holland en in deze de stad Amsterdam
dreven het sluiten van dien vrede door. De prins was vooral
tegen den vrede, omdat daardoor zijn aanzien en macht
verminderden, want hij was opperbevelhebber des legers. Er
ontstonden spoedig nog andere oorzaken van spanning tusschen
hem en de staten van Holland.
2.   Deze staten en daarin vooral de stad Amsterdam wilden
door afdanking van een groot gedeelte van het krijgsvolk
de onkosten, welke dat volk veroorzaakte, verminderen. De
prins was hiertegen. Hij werd ondersteund door de land-
provinciën, zooals Utrecht enz. Deze waren gewoonlijk ge-
williger om uitgaven voor het leger te doen, terwijl de zee-
provinciën die liever voor de vloot besteedden. Ook waren
die landprovinciën naijverig op het groote woord , dat Hol-
land in de staten-generaal voerde. Zij waren derhalve zeer
-ocr page 142-
131
verbitterd op Holland en vooral op Amsterdam. De prins
was dit niet minder; hij kon den tegenstand, dien de ste-
delijke regeeringen liein boden, niet verdragen. Daarbij
kwam dat ettelijke dier stadsregenten gezegd hadden, dat
men bet zeer wel buiten een stadhouder kon redden. Het
verschil over het afdanken van het krijgsvolk, dat eigenlijk
een geschil was over de vraag, wie meester waren, de staten-
generaal of\'de provinciale staten, werd heviger, Holland be-
sloot van de troepen, welke het betaalde, zooveel te ontslaan
als het vei koos. Hierop namen de staten-generaal het besluit,
eene bezending af te vaardigen, om de steden van Holland
van dit plan af te brengen. Prins Willem II zou aan het
hoofd daarvan staan. Men verwachtte dat zijne tegenwoor-
digheid in vele steden de regenten wel tot andere gedachten
zou brengen. Immers de menigte was gewoonlijk prins-
gezind,
terwijl de aanzienlijken in den regel staatsgezind wa-
ren; want geheel bet land was in die twee partijen verdeeld.
Ook vreesde men dat de prins soldaten onder zijn gevolg
zou opnemen, om de halsstarrige stadsregeeringen, met krijgs-
volk, naar zijnen zin to zetten. De bezending van Willem II
werd dan ook in de meeste llollandsche steden slecht ont-
vangen; sommige verzochten van zijn verzoek verschoond te
blijven. Amsterdam wilde hem wel ontvangen als stadhouder,
maar niet als afgevaardigde der staten-generaal: hetwelk be-
teekende dat die stad de macht der staten-generaal in de
punten van geschil niet wilde erkennen.
3. Willem II was driftig en voortvarend; hij bezat niet de
gematigdheid van zijnen vader, die gewoon was met de llol-
landsche stadsregeeringen om te gaan. Daarom besloot de
jonge prins geweld te gebruiken. Hij liet zes der voornaamste
mannen van de staatsgezinde partij, die hem het meest
tegenwerkten, gevangen nemen en naar Loevestein brengen.
De voornaamste van deze was Jacob de Wit, burgemeester
van Dordrecht en vader van den beroemden raadpensionaris.
Naar die gevangenis op Loevestein werden die heeren en hunne
aanhangers later de Loevesteinsche factie (partij) genoemd.
-ocr page 143-
135
i. Maar Willem II besloot nog heviger maatregelen te
nemen. Hij wilde Amsterdam met soldaten overrompelen
en er dan alles naar zijnen wil zetten. Was Amsterdam
eenmaal ten onder gebracht, dan zouden alle andere steden
wel uit vrees den stadhouder te wille zijn. Om zich dan
meester van die stad te maken, zond hij Willem Frederik,
stadhouder van Friesland, aan het hoofd van een troep sol-
daten af, die onverwachts dat krijgsvolk binnen de stad
zou brengen; maar het verdwaalde op de llilversumsche
heide. Een wachtpost, die het voorbijreed, bracht de tij-
ding naar Amsterdam dat er soldaten in aantocht waren.
Terstond lieten de burgemeesters de poorten sluiten, eenige
.schepen op het Y wapenen en alles in gereedheid brengen,
om tegenweer te bieden. Zelfs maakten zij zich gereed, het
land rondom de stad onder water te laten loopen. Toen
Willem Frederik zag dat de aanslag ontdekt was, trok hij
onverrichter zake terug. Dit alles geschiedde in 1650.
5.   Hierop kwam Willem II zelf voor Amsterdam, en nu
werd eindelijk de zaak in der minne geschikt. De stedelijke
regeering beloofde den prins met alle eerbetuigingen te ont-
\\angen: er zou niet meer krijgsvolk afgedankt worden, dan
<le staten-generaal vaststelden; de Loevesteinsche gevangenen
zouden in vrijheid gesteld worden en prins Willem II zou
zijn krijgsvolk laten terugtrekken.
Zoo werd de eensgezindheid tusschen den stadhouder en
de staatsgezinde partij, althans voor bet oog, hersteld. De
oorzaken van tweedracht bieren echter bestaan: hun weder-
zijdsche naijver en het geschil hoever zich hun gezag uit-
strekte. Had Willem II langer geleefd, dan zouden er waar-
schijnlijk weder nieuwe twisten zijn ontstaan. Hij stierf
echter nog datzelfde jaar 1650 aan de kinderziekte. Hij was
nog geen vijf en twintig jaren oud. Zijne echtgenoote, die
eene dochter was van Karel I, koning van Engeland, beviel
acht dagen na zijnen dood van cenen zoon, Willem III.
6.   De onverwachte dood van Willem II bracht eene groote
verandering in den toestand der zeven provinciën te weeg. De
-ocr page 144-
130
staatsgezinde paitij ratte nieuwen moed. Dordrecht benoemde
weder terstond Jacol) de Wit, die door den prins op Loevestein
gevangen gezet was, tot zijnen burgemeester. Uok andere
steden plaatsten veder groóte tegenstanders van de stadhou-
derlijke regeering in het bestuur. In geheel llollaud waren
de staalsgezinden wederom meester. Om de instelling der stad-
houderlijke regeering in het vervolg te voorkomen, noodigden
zij de andere provinciën uit tot eene groote algemeene ver-
gadering der staten van ieder gewest Op die vergadering
zou men besluiten nemen hoe men verder de regeering zou
instellen. Alle provinciën namen hierin genoegen, doch Gro-
ningen benoemde al vast den stadhouder van Friesland. Wil-
lem Frederik, tot zijnen stadhouder. De staten van Holland
namen insgelijks, nog voor de bijeenkomst der groote ver-
gadering, een belangrijk besluit: zij stelden namelijk vast,
dat voortaan de vroedschappen der steden zelven bare bur-
gemeesters en wethouders zouden benoemen en niet meer.
zooals vroeger , de stadhouders uit personen door de steden
voorgesteld. Door dit besluit maakten de voorname familiën
in de Hollaudschc steden zich geheel en al meester van de
regeering en ontnamen zoowel aan de stadhouders als aan
de burgerijen allen invloed op die benoemingen, tot onte-
vredenheid van velen.
7. De groote vergadering kwam den 18° Januari 1G51 te
\'s Gravenhage bijeen. De dichter Jacob Cats was raadpensio-
naris van Holland en leidde de vergadering. Daarin werden
besluiten genomen, waarvan het gevolg was dat er geen
nieuwe stadhouder werd aangesteld, evenmin als eennieuwe
kapitein-generaal der Unie, dat is, een opperbevelhebber
van hel leger der staten-generaal.
Het tijdvak van 1650 tot 1672, toen Willem III stadhou-
der werd, wordt gewoonlijk het eerste stadhouderlooze tijdvak
genoemd, wijl vijf provinciën, waaronder Holland, geene
stadhouders hadden. In Friesland en Groningen was er wel
een, Willem Frederik . en later diens zoon.
Op de groote vergadering van 1651 verschenen afgevaar-
-ocr page 145-
137
digden van Staats-Brabant (het tegenwoordige Noord-Brahant)
en van Drenthe. Deze moesten verzoeken dat beide gewesten
als leden der Unie zouden opgenomen -worden, dat is. dat zij
aandeel in de regeering der republiek zouden hebben. Drenthe
regeerde zich zelf\', doch mocht geene algevaardigden ter
staten-gcneraal zenden: dus het had niets te zeggen in het
algemeen beheer der republiek; maar Noordbrabant werd
geregeerd door mannen, welke daartoe uit de zeven provin-
ciën werden benoemd. De groote reden van dit onderscheid
was: dat men Noord-Brabant als overw onnen land behandelde,
wijl men den Katholieken geene gelijke rechten met de
Hervormden wilde vergunnen. Dit was ook het geval met
het tegenwoordige Limburg. Het verzoek der afgevaardigden
van Staats-Brabant en Drenthe werd dan ook afgeslagen.
8.   Gedurende het stadhouderlooze tijdvak namen de provin-
ciale staten nog meer de macht in handen, dan zij die reeds
bezaten. In iedere stad geraakte de regeering in het bezit van
eenige weinige voorname familiën, die elkander wederkeerig
ondersteunden en wel zorgden dat de burgerij geen aandeel
in het beheer van stad of\' gewest kreeg. Zoodoende werd
eerlang de bevolking der steden gesplitst in regenten-faini-
liën en burgers. De eersten hadden alle posten en bedienin-
gen in handen; de anderen legden zich toe op handel en
nijverheid; zij voeren er daarom niet te slechter bij. Het
was vooral de staatsgezinde partij, welke deze familie-regee-
ring bevorderde.
9.   Het hoofd der staatsgezinde partij in Holland, en men
mag zeggen in alle provinciën, was Jan de Wit. Deze was
de zoon van Jacob de Wit, den burgemeester van Dordrecht,
van wien wij reeds gehoord hebben. Op zijn acht en twin-
tigste jaar werd Jan de Wit raadpensionaris van Holland.
Als dusdanig was hij de man, die liet voornaamste beleid
der regeering in Holland in handen had. En Holland oefende
den grootsten invloed uit in de staten-generaal. Jan de Wit
verdiende die groote eer. Hij was een man van buiten-
gewone bekwaamheden; bij was ijverig, werkzaam, matig en
-ocr page 146-
133
eenvoudig in levenswijze. Ilij was hoogst eerlijk, »voor zich
zelven en voor den staat zuinig. Hoo ook overkropt met bezig-
heden, wist hij evenwel nog tijd voor studiën te vinden. De
wiskunde was zijne lievelingswetenschap. Men verhaalt van
hem, dat een zijner vrienden hem eens vroeg, hoe hij toch
zoovele zaken kon doen. Zijn antwoord was: door twee zeer
eenvoudige oorzaken: ik doe ieder ding op zijn tijd en ik
doe nooit twee dingen te gelijk. Eene verstandige les!
10.   Jan de Wit was zeer ingenomen tegen het huis van
Oranje; hij stelde alle pogingen in het werk om te zorgen
dat de jonge Willem III geen stadhouder zou worden. Men
verhaalt dat zijn vader dien afkeer bij hem opgewekt zou
hebben; dat de oude .lacob de Wit herhaaldelijk tot zijne
zoons zou gezegd hebben: «denkt aan Loevestein!" dat is,
aan de beleediging bunnen vader aangedaan. Het is veel
waarschijnlijker dat Jan de Wit zoo sterk tegen het huis van
Oranje zal geweest zijn, w ijl hij dacht dat dit zijn plicht was.
Als raadpensionaris was bij de dienaar der staten van Hol-
land: deze erkende hij als zijnen heer. Geen wonder dat hij
meende zijn plicht te doen , door voor de rechten van die
staten te strijden.
11.   Jan de Wit is negentien jaren lang, van 1G53 tot 1672,
raadpensionaris van Holland geweest. Die negentien jaren be-
hooren tot de schoonste bladzijden van de geschiedenis
onzes vaderlands: niet juist om den oorlogsroem dier da-
gen (want die roem wordt altijd zoo duur gekocht), maar
omdat in die tijden onze voorvaders door moed, volharding,
geestkracht, nijverheid en arbeidzaamheid zich de achting van
alle volken waardig betoonden.
XXVII.
EERSTE ENGELSCHE OORLOG.
1. In Engeland hadden gewichtige gebeurtenissen plaats
gegrepen, die op ons vaderland een grooten invloed uit-
-ocr page 147-
139
oefenden. Er was een burgeroorlog ontstaan tusschen den ko-
ning, Karel l, en een gedeelte zijner onderdanen. De partij
des konings had de nederlaag gekregen. Karel I zelf was ge-
vangen genomen en werd den 31" Januari 1649 voor zijn
eigen paleis onthoofd, alsof hij een genicenc misdadiger was
geweest. De overwinnaars verklaarden Engeland voor eene
repnhlick. Olivier Cromwell, de aanvoerder van het leger
der vijanden des konings, geraakte aan het hoofd der rcgee-
ring en oefende met groote bekwaamheid een gezag uit,
grooter dan dat eens konings. Nu was Willem III de zoon
cencr dochter van den onthoofden koning Karel I. De repu-
blikeinsche partij in Engeland begreep dat daarom de prins
van Oranje, zoo hij tot mannelijke jaren kwam en een-
maal stadhouder werd, voor haar gevaarlijk kon worden.
Daarom begeerde Cromwell de uitsluiting van den jongen
prins van alle waardigheden zijns vaders. Daarbij kwam dat
de Engelschen zeer jaloersch waren op den Hollandschen
handel. Zij konden niet verdragen dat de Hollanders het
eerste zeevarende volk der wereld waren. Alle maatregelen,
die derhalve door de Engelsche regeering genomen werden
om den handel van Holland te benadcelen, waren bij het
volk welkom. Cromwell stelde nu voor, dat de zeven provin-
ciën gezamenlijk met Engeland, Schotland en Ierland ééne
groote republiek zouden vormen. Dit werd, gelijk te verwach-
ten was, door de Nederlanders beleefdelijk van de band ge-
wezen. Zij begeerden een volk op zich zelve te blijven; zij
begeerden niet door eene machtige natie overheerd te wor-
den. Cromweli besloot nu de llollandsche scheepvaart zoo-
veel in zijn vermogen was te benadeelen. Hij gaf eene wet,
akte van navigatie (scheepvaartwet) geheeten. Hij deze wet
werd bepaald dat geene goederen in Brittannië mochten in-
gevoerd worden dan op liritsche schepen, of met schepen
uit liet land waaruit die goederen afkomstig waren. Om aan
die wet kracht te geven, onderzochten de Engelsche oor-
logschepcn alle koopvaardijschepen. Ook begeerden de En-
gelschen dat de schepen van alle natiën en voornamelijk
-ocr page 148-
110
de Hollandsche voor hunne schepen de vlag zoudeu strij-
ken , ten bew ijze van onderdanigheid.
2.   Het laat ziel» begrijpen dat de Nederlanders met deze
wet niet tevreden konden zijn: want het was er voorname-
lijk op gemunt, hunnen handel ten voordeele der Engelschen
te vernietigen. Zij toch hadden verreweg de meeste koopvaardij-
schepen ; uien begrootte die op duizend . en een zeer groot
gedeelte daarvan voer met handelsartikelen uit andere lan-
den naar Engeland. De staten zonden derhalve gezanten naar
Engeland, om de gehate ak te van navigatie vernietigd te krijgen!
Vruchteloos. De Engelschen gingen voort met de Hollandsche
koopvaardijvloot te onderzoeken en aan te houden. Dit kon-
den de staten niet gedoogen. Zij gaven den admiraal Maarten
Harpertszoon Tromp bevel, met eene vloot zee te kiezen , om
de scheepvaart der Nederlanders te beschermen. Tromp ontving
echter last, alle vijandelijkheden te vermijden. Zijne vloot
ontmoette op zee die der Engelschen onder Blake. Deze be-
weerde dat Tromp voor hem de vlag moest strijken. en
dewijl hij dit niet spoedig genoeg deed, tastte hij hem aan.
Het kwam tot een gevecht, waarbij de overwinning niet be-
slist werd. Hiermede! begon de eerste Engelsche oorlog.
3.   De tijd der Engelsche oorlogen is de tijd van den
grootsten roem der Nederlanders op zee. Nooit heeft ée\'n
land drie zulke groote zeehelden te gelijk kunnen aanwijzen
als de oude Maarten Tromp, diens zoon Cornelis Tromp en
Michiel Adriaanszoon de Ruyter. Over eerstgenoemde hebben
wij reeds gesproken. Cornelis Tromp deed weinig voor zijn
vader onder; maar Michiel de Ruyter overtrof hen beiden. Hij
was te Vlissingen geboren: zijne ouders waren behoeftige
lieden. Als knaap moest hij in eene lijnbaan zijn brood ver-
dienen. Later ging hij op een koopvaardijschip. In die tijden
werden niet, als thans, jongelingen op eene kadettenschool tot
den zeedienst opgeleid, maar zij moesten op zee van onder
af aan beginnen. Zoo klom Michiel de Ruyter op van scheeps-
jongen , totdat hij eindelijk admiraal werd. Hij \\erdient de
achting aller Nederlanders niet alleen om zijue heldendaden.
-ocr page 149-
lil
maar ook om zijne eenvoudigheid en nederigheid. Hij vloekte
nooit en wist dus het scheepsvolk de grootste achting in te
boezemen.
4. Behalve deze drie telde ons vaderland in de dagen der
Engelsche oorlogen nog verscheidene andere bevelhebbers,
die zich ter zee grooten roein verworven hebhen. Hieronder
de Evertsen. die admiralen van Zeeland Maren. De vad.er en
vijf zoons dienden hun vaderland op zee en stierven allen
den dood in het gevecht; verder Jan van Galen, die in 1653
de Engelsche vloot niet ver van Livorno aan de Italiaansche
kust overwon en daarbij het leven verloor. Een prachtig
praalgraf in de Nieuwe kerk te Amsterdam herinnert ons
nog aan hem.
Het zou moeielijk vallen, alle gevechten mede te deelen,
die gedurende den eersten Engelschen oorlog voorvielen.
Overal handhaafden de Nederlanders den roem van hunnen
naam; overal betoonden zij zich de uitnemendste zeelieden.
.Maar over liet algemeen hadden de Engelschen grootere en
talrijker schepen, en in den eersten Engelsche oorlog werden
zij ook uitmuntend bestuurd, zoodat alles in orde was. Dit
was het geval niet tijdens den tweeden Engelschen oorlog, waar-
over wij later zullen handelen.
5. Onder de zeegevechten van den eersten Engelschen oorlog
is vooral de driedaagsche zeeslag vermaard. De admiraal Maar-
ten Tromp was in het begin van 1653 met eene vloot van
63 oorlogschepen uit Hellevoetsluis uitgezeild. Hij moest eene
rijke vloot van 150 koopvaardijschepen, die door het En-
gelsche kanaal zou komen, beschermen, opdat zij niet in de
handen der Engelschen zoude vallen. Den 28" Februari ont-
moette hij den Engelschen admiraal Blake met 70 oorlogsche-
pen. Nu begon er een allervreeslijkst gevecht tusschen de
heide vloten. Van beide zijden werd met de grootste dapper-
heid gestreden. De nacht scheidde de strijders, die den vol-
genden dag het gevecht weder begonnen. Insgelijks werd het
den daaropvolgenden dag herhaald. Tromp had eindelijk ge-
brek aan kruit en lood, doch gelukkig hielden toen de En-
-ocr page 150-
142
gelschen af. De Hollandsche admiraal slaagde er In de koop-
vaardijvloot behouden binnen te brengen; doch ter nauwer-
nood waren nog vijf en twintig oorlogschepen in staat om
te vuren. Zoo eindigde de driedaagsche zeeslag, eenderver-
maardste in onze geschiedenis. Den 8n Augustus geraakte
Tromp wederom in gevecht met de Engelsche vloot die de
Hollandsche kust onveilig maakte, en twee dagen later weder
niet ver van den Hoek van Holland. Hier werd hij door een
kogel doodelijk getroffen. De Ruyter en Evertsen, die onder
Tromp dienden, namen nu het opperbevel op zich; de En-
gelschen deinsden af\' en lieten het gevecht onbeslist, doch de
Hollandsche kust was van hunne aanvallen bevrijd.
6.   Over het algemeen kan men niet zeggen, dat een van
de beide oorlogvoerende volken eone beslissende overwinning
over het andere behaalde; maar onze koophandel had verba-
zend veel van den oorlog te lijden. De nering en nijverheid
stonden stil, zoodat in Amsterdam drie duizend huizen ledig
stonden. Dit bewoog de Nederlandsche staatslieden met En-
geland over den vrede te onderhandelen. Deze werd in het
jaar 1654 gesloten. Holland verbond zich daarbij in het ge-
heim, den prins van Oranje nimmer als stadhouder noch als
kapitein-generaal der Unie te erkennen. Deze overeenkomst
noemde men de akte van seclusie (uitsluiting). Ook moesten
de staten-generaal de navigatie-akte erkennen.
7.   Deze akte van seclusie wekte onder de vrienden en aan-
hangers van den prins van Oranje groote ontevredenheid op;
maar de staatsgezinde partij , die het huis van Oranje geen
goed hart toedroeg , was er volstrekt niet ontevreden over.
De wrok der stadhoudersgezinden liet zich ook eerst later
gevoelen. Thans was ieder blijde dat de vrede v\\as gesloten
en dat de handel, zeevaart en nering herleefden. De handel
was het groote voorwerp van zorg van de regeering der ze-
ven provinciën, maar vooral van Holland. Daardoor werd
zij in menigvuldige oorlogen gevukkeld. Zoo. geraakte zij in
1658 in oorlog met Zweden. De koning van dat land deed
Denemarken den oorlog aan. Nu vreesden de staten-generaal
-ocr page 151-
ltó
dat in geval de koning van Zweden overwinnaar bleef, hij
geheel en al meester zou ■worden van de Sont. Dit zou zeer
nadeelig voor den handel der republiek geweest zijn, die
groote scheepvaart op de Oostzeelanden had. Immers de
koning van Zweden kon dan, indien hij meester van de Sont
was, onzen schepen beletten die door te varen. Daarom be-
sloten de staten-generaal de Denen te helpen. De admiraal
Wassenaar van Obdain werd hiertoe met eene vloot naar de
Oostzee gezonden. Ook Michiel de ltuyter werd in 1659
derwaarts gezonden. Door deze hulp der Nederlanders
kouden de Denen zich tegen den koning van Zweden
verdedigen en in 1G60, een voor hen voordeeligen vrede
sluiten.
8.   In datzelfde jaar 1660 veranderde de staat van zaken in
Engeland. Olivier Cromwell was gestorven en de Engelschen
riepen den zoon van hunnen koning Karel I terug, om ko-
ning te zijn. Hij aanvaardde de regeering onder den naam
van Karel II. Hij had van de staten-generaal gastvrijheid ge-
noten, toen hij vervolgd werd, en had onder hunne bescher-
ming stil in Breda geleefd. Hij nam het hun echter euvel
af, dat zij hem niet krachtdadig hadden w illen ondersteunen,
om zijn rijk te herwinnen. Ook was hij ontevreden over de
akte van scclusie, waarbij de prins van Oranje, de zoon zijner
zuster, buiten de regeering der republiek gesloten werd.
Ook was Karel II zeer ondankbaar van aard. Toen hij koning
geworden was, werd door zijne bemoeiingen de akte van
seclusie
opgeheven; maar de prins van Oranje was nog te
jong om eenige waardigheid te verkrijgen. Daardoor bleef de
regeering en de republiek op den ouden voet. Jan de Wit
was alvermogend.
9.   Hoezeer, na het eindigen van den eersten Engelschen
oorlog ons vaderland wederom tot grooten bloei geraakte,
zoo nam dit niet weg, dat het ook nog in die dagen te lij-
den had van het oude gebrek: burger- en godsdiensttwisten.
De burgertwisten waren wel niet zoo belangrijk als vroeger;
maar toch berokkenden zij hier en daar nog al haat en ver-
-ocr page 152-
Ui
deeldheid tusschen burgers van dezelfde stad. De groote oor-
zaak van die twisten was, dat bijna in iedere stad eenige
weinige voorname familiën zich de geheelc regeering aanma-
tigden en andere buitensloten, die dit niet wilden gedoo-
gen. In den regel bleven de voorname familiën, voor liet
grootste deel staatsgezinden, meester. In Groningen vielen
er omstreeks den tijd, waarover wij thans spreken, dergelijke
hevige twisten voor, omdat de gilden aandeel in de stads-
regeering verlangden, hetgeen hun geweigerd werd.
10. Het hervormde kerkgenootschap was in die dagen ver-
deeld door de twisten tusschen twee professoren in de her-
vormde theologie, Voetius en Coccejus. Eerstgenoemde ver-
dedigde de oude gereformeerde leer in al hare gestrengheid,
terwijl de andere gematigder inzichten had. De staatsgezinde
partij hield het in den regel met de Coccejanen. Dit gaf
aanleiding dat vele predikanten tegen de stadsregeeringen
op den predikstoel smaalden; want zeer vele predikanten
mengden zich in hunne predikatiën in regeeringszaken. Wan-
neer dit aan de overheden begon te vervelen, zetteden
deze hen af of joegen hen de stad uit. Zoo maakten zich beiden,
predikanten en stedelijke regeeringen, herhaaldelijk schul-
dig aan misbruik van den kansel of misbruik van gezag. Ook
de katholieke Kerk, die nog verdrukt was, werd in die
tijden bovendien bedroefd door eene sclieuring. liet Jan-
senisme veroorzaakte die. Sommige priesters omhelsden
leerstellingen, die door den Paus veroordeeld werden en
wilden zich niet onderwerpen. Zij stichtten afzonderlijke ge-
meenten en riepen de hulp der overheden in. Deze begun-
stigden hen en wilden meer dan eens de getrouwe priesters
uit hunne kerken verjagen, om die aan de Jansenisten te
geven. Dit belette niet dat de groote menigte Katholieken
aan den Itoomschen Paus gehoorzaam bleef en het getal Jan-
senisten steeds kleiner en kleiner is geworden.
-ocr page 153-
145
XXVIII.
■ TWEEDE EXGELSCHE OORLOG.
1.   Wij hebhen reeds verhaald dat de nieuwe koning van
Engeland. Karel II, weinig gevoel van dankbaarheid herat:
hij vergal volkomen dat de Nedcrlandsche republiek hein
herbergzaamheid verleend had, toen hij geheel verlaten
in de wereld was. Wij hebben ook verhaald hoe de Engel-
schen zeer naijverig waren op den bloei van den handel en
zeevaart der Hollanders: zij benijdden dien en wilden die bron-
nen van welvaart tot zich trekken. Alles, wat den Hollandsehen
handel kon benadeelen\'. was welkom in het oog van het Engel-
sche volk. Aan dezen naijver moet men het wijten, dat ons
vaderland in vroegere tijden zooveel keeren in oorlog met
de Engelsehen is geraakt. Dit geschiedde ook al weder spoedig
nadat Karel II koning van Engeland was geworden.
2.   De Engelsehen begonnen met llollandsche koopvaardij-
schepen weg te nemen, voor buit te verklaren en te ver-
koopen: wat niets anders was dan roof in het groot. Doch
in vroegere eeuwen werden er schier bij lederen oor-
log dergelijk geweld en onrechtvaardigheid gepleegd. Daarom
en ook om andere redenen moet men den oorlog altijd als
eene zeer noodlottige zaak beschouwen.
Nog voor de oorlog verklaard was, maakten zich de En-
gelsehen meester van Nieuw-Amsterdam, eene volkplanting
der Nederlanden in Noord-Amerika. Zij behielden die in
lateren tijd en noemden die stad New-York. Toen was
het nog eene kleine, onbeduidende plaats: maar thans is het
eene stad, viermaal zoo groot als Amsterdam. Onze voor-
ouders , hoe werkzaam ook en hoe vol beleid, waren op den
duur niet in staat al die volkplantingen te bewaren. Ons
land was te klein en telde te weinig inwoners, om vele
landverhuizers op te leveren Waren de noordelijke en zuU
10
-ocr page 154-
ÜU
delijko Nederlanden maar niet van elkander gescheiden ge-
weest! Dan waren Brabanders en Vlamingen met Hollanders
en Zeeuwen medegegaan, om nieuwe volkplantingen te stich-
ten! Dan waren deze talrijk en machtig geweest! Dan ware
misschien nu Nederduitsch in plaats van Eugelsch de taal
van een groot deel dor Vereenigde Staten van Noord-Amerika!
Maar de haat der Kalv misten tegen de Katholieken had den
band der eenheid in 1578 verscheurd, gelijk wij u reeds bij
vroegere gelegenheid verhaald hebben;
3.   Toen de staten-generaal zagen dat de oorlog door, de
geweldenarijen der Engelscheu onvermijdelijk was, rustten zij
-zich dadelijk uit ten strijde. Het was toen in de dagen van
de grootste kracht van ons land en bet had zijnen Tromp
en zijnen de lluyter. De republiek vreesde dan ook den oor-
log ter zee met de Engelscheu niet. Daarbij kwam dat de
raadpensionaris Jan de Witt de bestuurder der republiek was!
De tweede Engelscbe oorlog duurde, evenals de eerste, twee
jaren; hij werd gevoerd van de jaren 1665 lot 1667. Wij
kunnen u niet van alle heldendaden onzer voorouders in
dien gedenkwaardigc\'u oorlog verhalen; v\\ ij zullen ons alleen
bepalen tot den vierdaagschen zeeslag en den tocht naai
(Jhattam.
4.   In het jaar 1665 had de republiek op zee groote ver-
liezen geleden: eene der machtigste vloten, die zij ooit uit-
gerust heeft, was ouder het bevel van Wassenaar van Ub-
ditiu uitgezeild en met de Engelscheu slaags geraakt. Het
schip van Wassenaar vloog in de lucht door het vuur vatten
van hel kruit, en de Hollandsche vloot werd verstrooid. Nu
benoemden de staten-generaal Michiel de lluyter tot bevel-
hebber eener vloot, die zij opnieuw uitrustten. In de
maand Juni van het jaar 1666 ontmoette deze vloot die der
Engelscheu, onder den admiraal Monk. Weldra geraakten
heide vloten met elkander in een woedend gevecht, dat twee
dagen duurde. Toen kwamen vijf-cn-twintig versche Engel-
sche schepen, die de Teems uitgezeild waren, deelnemen
•aan het gevecht. Dit duurde nog twee volle dagen. Nadat ei
-ocr page 155-
147
nu vier dagen met groote lievigheid was gestreden. gelukte
het de Ruytcr door zijn meesterlijk beleid de Engelsche
schepen te verstrooien en een e glansrijke overwinning te
behalen. De overwinning werd echter door het verlies van
veel menschenbloed gekocht. De zee was bedekt met stukken
van verbrande en verbrijzelde schepen en alleen meer dan
5000 Engelschen waren gesneuveld of verdronken Ook de
Nederlanders hadden allerbelangrijkste verliezen geleden.
Rust niet eene groote verantwoordelijkheid op hen, die aan-
leiding geven tot oorlogen ? Evenwel vervult een soldaat, die
zijnen oversten gehoorzaamt, eenen heiligen plicht, en zijne
dapperheid en opoffering verdienen lof. hoe men ook den
oorlog moge betreuren.
5. Michiel Adriaanszoon de Ruyter mag aanspraak maken op
aller lol\'en bewondering; bij zocht den oorlog niet en lokte dien
niet uit; hij gehoorzaamde steeds aan zijne wettige overheid.
die hem gebood zich aan het hoold \\an de scheepsnnicht der
staten te plaatsen. Hij voerde den schrikkelijke!] oorlog zoo
menschlievend als in zijn vermogen -was; hij zou nooit hel
leven zijner onderhoorigen roekeloos wagen: hij was dapper
en onversaagd en betrachtte zijnen plicht tot het welzijn
van zijn land. Hetzij hij overwon, hetzij hij overwonnen werd.
steeds toonde hij beleid\'en moed. Die toonde hij bij gelegen-
heid van een zeegevecht, dat in Augustus 1666-voorviel.
Toen voerde de Ruyter het opperbevel over een gedeelte van
de vloot en Comelis Maartenszoon Tromp over het andere.
Doordat de beide bevelhebbers elkander niet goed verston-
den en Tromp de Ruyter niet bijscboot, werd de Holland-
sche vloot door de Engelschen geslagen; doch de Ruyter
wist met zooveel beleid zijne schepen behouden uit het
gevecht te brengen . dat -de Ruyters aftocht\'\'. gelijk men het
noemde. hem grooten roem aanbracht. De Engelsche vloot had
echter gelegenheid op het eiland Terschelling te landen,
waar zij alles verbrandde en vernielde.
C. Het volgende jaar besloten de staten-generaal de Engel-
schen op hun eigen gebied te bestoken. Het plan van den
-ocr page 156-
148
gcdenkwaardigen tocht naar (\'hatham (zoo heet eene Engel-
sche stad aan de Teems, waar toen de Engelsche vloot
lag) werd beraamd en ten uitvoer gebracht. Het beleid van
dien tocht werd opgedragen aan Micliiel de Ruyter als be-
velhebber en aan Cornelis de Witt, broeder van den raad-
pensionaris, als gevolmachtigde der staten. De Nederlandsche
schepen gingen er moedig op los, doch stuitten op groote
moeielijklioden. De Engelschen hadden eenige oude schepen
doen zinken en een ijzeren ketting door de rivier gespannen
om den Hollanders te beletten verder door te varen. De
Hollanders wisten tusschen de gezonkene schepen heen te
varen. De kapitein van Brakel tastte een groot Engelsen
linieschip aan, dat er lag, om de gespannen keten te be-
schermen; hij veroverde dat schip en middelerwijl voer een
ander Hollandsch schip, onder den kapitein van Rijn, met
zulk geweld tegen de keten aan dat deze gebroken werd.
Nu gingen de Hollanders door en vernielden de Engelsche
vloot, die daar lag: een groot oorlogsschip met 100 kanon-
nen, de Royal Charles geheeten, werd door hen genomen
en mcdegevoerd.
7. De tocht naar Chatham deed de Engelschen naar den
vrede verlangen. Ook hadden zij andere belangrijke verliezen
geleden. In het \\orige jaar had een verschrikkelijke brand een
groot gedeelte van de stad Londen in de ascli gelegd; in hetzelfde
jaar had eene vreeselijke ziekte de inwoners dier stad ge-
teisterd. Alle deze rampen deden de zoo trotsche Engelsehen
naar den vrede verlangen. Ook de Nederlanders deden dat, want
ook zij hadden belangrijke verliezen op zee geleden; handel
en nijverheid kwijnden door den oorlog en het land moest
voor den krijg groote lasten opbrengen. Zoodoende verlangde
een ieder naar den vrede, die dan ook in het jaar 1667 te
Breda gesloten werd.
De tijd van den tweeden Engelschen oorlog was een tijd,
waarin ons vaderland eene reeks van uitstekende mannen
telde, die der republiek door hun verstand en beleid een
grooten invloed op de gebeurtenissen van geheel Europa
-ocr page 157-
119
gaven. Behalve Jan de Wit, waren het van Beuningen en van
Beveruingk: beiden groote staatslieden, die in de moeielijk-
ste omstandigheden hun land bij vreemde vorsten gewich-
tige diensten bewezen. Zij voerden onderhandelingen met
Frankrijk, met Engeland en andere rijken, die van het
grootste belang voor ons land waren. Jan de Wit zelf was
de voorname bewerker van een staatsstuk, dat ten doel had
om in Holland voor altijd hel stadhouderschap al\' te schaffen-
Dit werd het \'eeuwig edikt" genoemd, omdat het van voort-
durende kracht moest wezen. Doch dit was het niet, want
in 1667 werd dat -eeuwig edikt" gemaakt en reeds vijfjaren
later, in 1672, werd Willem III algemeen als stadhouder
erkend. Zoo ijdel is (in het tijdelijke) alles wat menschen
■ eeuwig" noemen!
8. Van zeer groot belang was ook de triple alliantie ol het
drievoudig verbond, dat in 1668 tusschen Engeland, Zweden en
de republiek der zeven vereenigde provinciën werd gesloten en
ten doel had om door de gezamenlijke macht dier drie staten
paal en perk te stellen aan de plannen van Lodewijk XIV.
Deze Lodewijk XIV, van wien wij in de geschiedenis onzes
vaderlands zooveel hooren spreken, was koning van Frank-
rijk. In 1668 was hij nog jong. Hij was een zeer trotsch en
lieerschzuchtig vorst, die zijnen hoogmoed, welken hij de eer
van zijn troon noemde, meer telde dan recht en plicht. Hij
had zich geheel en al laten verblinden door zucht naar roem
en glorie. Deze wilde hij verwerven door een groot oorlog-
voerder en overw innaar te worden. Ook hier ziet men alweder
hoe dat verheerlijken van oorlogsroem, als de grootste lof
dien eenmensch verwerven kan, eigenlijk zeer verkeerd is;
want het verleidde vele vorsten tot oorlogen, die eene ramp
voor het menschdom zijn geworden. De grootste, de eenige
ware roem, dien een mensch moet begeeren, is die van gods-
dienstig , rechtvaardig en deugdzaam te zijn en te werken voor
het heil zijner evenmenschen. Maar Lodewijk XIV wilde beroemd
worden als veroveraar, en daardoor werd hij de oorzaak van
den rampspoed van honderd duizenden zijner medemenschen
-ocr page 158-
150
<n beging liij groote onrechtvaardigheden: terwijl hij toch
groot en machtig had kunnen wezen door den vrede in
Europa te bewaren.
9.   Lodewijk XIV was gehuwd met eene dochter van deu
koning van Spanje, Filips IV. Gelijk ulieden bekend is,
had Filips 11 de zuidelijke Nederlanden aan Alberl en lsa-
bella afgestaan. Na den dood van deze, die geene kin-
deren hadden, werd België weder een deel van de Spaan-
sche monarchie. De koning van Spanje liet het bestieren
door landvoogden. Maar men zou zich deerlijk vergissen,
wanneer men dacht dat die landen op zijn Spaansch geregeerd
werden. Zij werden geheel en al geregeerd naar de oude
wetten en gebruiken van die provinciën, evenals de noorde-
lijke provinciën dat gedaan werden volgens hare wetten en
gebruiken. Het eenige onderscheid was dat de noordelijke
Nederlanden eigenlijk gezegd geregeerd werden door den
stadhouder en eenige regenten-fajniliën; de zuidelijke pro-
vinciën door des konings landvoogd en de afgevaardigden.
die in de provinciale stalen verschenen, welke ook bestonden
uit personen van eenige weinige familiën. De noordelijke
provinciën bloeiden vooral door handel en zeevaart; maai-
de zuidelijke door fabriek»ezen, landbouw en tnijnwerken;
want de Hollanders en Zeeuwen beletteden wel dat zij geen
zeevaart konden uitoelenan.
10.   Nu wilde\'Lodewijk XIV, omdat zijne echtgenoote eene
Spaansche prinses was, zich meester maken van de zuidelijke
Nederlanden. Dit was echter iets wat de staten-generaal
zeer ongaarne zagen. Zij begrepen dat de Spaansche konin-
gen, wier macht steeds verminderd was, hun geen kwaad
zouden doen. maar dat, zoo Lodewijk XIV België veroverde,
hij voor hen een zeer gevaarlijke buur zou wezen. Toen deze
koning nu de zuidelijke Nederlanden veroveren wilde, wist
JandeWitt met Engeland en Zweden dat drievoudig verhond
te weeg te brengen, om den Franschen koning te noodzaken
van zijne veroveringsplannen af te zien. Hij moest dit dan
ook doen. Hij sloot vrede niet den koning van Spanje door
-ocr page 159-
151
lusschcnkonist van de mogendheden van liet drievoudig ver»
bond. Dit geschiedde te Aken in 1668.
XXIX.
HET JAAR 1672.
1.   Lodewijk XIV kon liet der republiek nooit vergeven dat
zij hem in zijne plannen gedwarsboomd had. Dat drie-
voudig verbond toch was oorzaak geweest dat hij de zuide-
lijke Nederlanden niet kon veroveren. Hij besloot wraak te
nemen. Hij vtist spoedig den zwakken Karel II, koning van
Engeland, over te balen om met hem gemeene zaak te ma-
ken. Ook wist bij den aartsbisschop van Keulen en den bis-
schop van Munster te overreden om te gelijk met hem den
oorlog aan de republiek te verklaren. Deze beide bisschop-
pen waren tevens met hunne kerkelijke waardigheid ook
wereldsche vorsten. Hun gebied grensde aan dat der repu-
bliek. De bisschop van Munster had meer dan ééne reden lot
klachten tegen de regeering van ons land.
2.   Toen Lodewijk XIV deze verbonden gesloten had, ver-
klaarde hij in den aanvang van het jaar 1672 den staten-
generaal den oorlog. Dit jaar is zeker een der gedenk-
waardigste in de gebeele geschiedenis van ons vaderland. Nog
nooit hadden wij in zulke gevaarlijke omstandigheden verkeerd.
De Franschen trokken langs een omweg, door het gebied
van den aartsbisschop van Keulen, op naar de Nederlanden.
Hun leger was meer dan 100,000 man sterk. De Muusterscbe
en Keulsche troepen, ten getale van 20,000 man, zouden
in Gelderland en Overijsel vallen; de Engelsche schepen
zouden de Hollandsche kust bestoken. Zoo werd het land van
alle zijden bedreigd!
3.   Het leger en de vloot der republiek waren in ongun-
stigen toestand. In het geheel hadden de staten-generaal
50,000 soldaten in hunnen dienst. Zoo dacht men: maar eigen-
lijk badden zij niet meer dan de helft; want deadministra-
-ocr page 160-
152
tie was in die tijden op verre na niet zoo nauwkeurig als
thans, en de officieren pleegden veel bedrog door meer sol-
daten op te geven, dan zij onder hun bevel liaddeu, en zoo-
doende meer soldij te trekken. De regeering der republiek
kon in bet geheel maar 14,000 man in bet veld brengen
tegenover de 100,000 Franscben. En die Franscben werden
aangevoerd door Conde, Tureune en Lu\\embourg, de drie
grootste veldheeren van hunnen tijd.
4.   De Nederiandsche vloot verkeerde in niet minder slech-
ten staat. Zij was na den tweeden Engelscheii oorlog, ter be-
sparing van onkosten, tot op een derde verminderd. Want
men bad toen niet, gelijk thans, oorlogsschepen die ten allen
tijde uitgerust waren. In tijd van oorlog huurde men groote
koopvaardijschepen of kocht die en ontdeed zich er weder
van wanneer het vrede werd. Nu had de laatste Engelsche
oorlog den staat verbazend veel gekost; daarom was men na
den vrede aan het bezuinigen en afschaffen gegaan, wat thans
echter duur te staan kwam.
5.   Terwijl de vijand dus den slecht voorbereiden staat
bedreigde, heerschte er binnen \'s lands groote verdeeldheid.
Gelijk gij u zult herinneren, was de staatsgezinde partij sinds
de groote vergadering van 1651 aan de regeering. Zij had
door bet eeuwig edikt het stadhouderschap vervallen ver-
klaard; maar de prins van Oranje, Willem lil, was thans 21
jaren oud; zijne familie had zeer vele aanhangers en vrien-
den. Deze wilden, vooral nu het leger een opperbevelhebber
noodig had, dat men den prins de waardigheden zijner fa-
milie zou geven. De staatsgezinden wilden hiervan evenwel
niets welen. Dit veroorzaakte geheel het land door veel ver-
deeldheid. Eindelijk werd er besloten, den prins voor éénen
veldtocht kapitein-generaal der unie (dat is opperbevelheb-
ber van het leger) te maken. Wel raadden hevige stadhou-
dersgeziuden den prins aan, dit aanbod vau de hand te wij-
zen, opdat, door nood gedrongen, men hem alle zijne be-
geerten zou inwilligen; doch hij sloeg dit af en aanvaardde
het opperbevel over het leger, thans 22,000 man sterk
-ocr page 161-
153
om den Franschüu den inval in het land te beletten.
6.   Maar de Franschen trokken den Rijn over bij Lobitb:
hier had een Geldersche boer hun eene doorwaadbare plaats
in de rivier aangewezen. Nu kon liet kleine leger des prin-
sen het groote leger van Lodewijk X.IV niet meer tegen-
houden. Dit drong terstond door en was weldra meester van
Utrecht. De schrik maakte zich van geheel hel land meester;
het was alsof de vrees voor de Franschen alle geestkracht
van de natie voor een oogenblik verlamd had; handel, be-
drijf en nering stonden stil. l)e koning van Frankrijk was
reeds te Utrecht en zou nog verder doordringen: zoo klonk
de mare door geheel Holland. En inderdaad, de Franschen
waren weder te Utrecht, en Lodewijk XIV liet door zijnen
kapellaan de II. Mis opdragen in den Dom. De Katholieken
echter, ofschoon zij door de regeerende partij in de zeven
provinciën onderdrukt werden, hielden zich stil en betoon-
den door niets dat zij den vijand van hun vaderland met
vreugde ontvingen. Zij zuchtten in stilte om de verdrukking
hun aangedaan, maar zochten die niet door hulp van een
vreemden vorst te doen eindigen.
7.   De staten-generaal zonden nu afgevaardigden naar den
Franschen koning die zijn leger bij Zeist had opgeslagen. Zij
vroegen om den vrede: maar de trotsche Lodewijk stelde voor-
waarden die niet konden aangenomen worden. Hij vorderde af-
standvan geheel Noord-Brabant, behalve nog van eenige andere
streken, en betaling van eene som van meer dan 7,000,000 gul-
den, terwijl bovendien de republiek dan nog alle jaien een
gezantschap naar Frankrijk zou moeten zenden, om den ko-
ning voor zijne goedertierenheid te bedanken. De Engelschen
wilden bovendien nog den afstand van Vlissingen, den Briel
en Sluis en betaling van twaalf niillioen gulden. Dan ook
eischten beiden zaken, die zeer uadeelig voor den Nederland-
scheu handel waren. Deze voorwaarden kwamen den re-
geerders en het volk van Holland zoo onaannemelijk voor,
dat zij besloten liever het uiterste te wagen; de wanhoop
gaf hun krachten, de oud Hollandsche geestkracht ontwaakte
-ocr page 162-
154
•weder, men besloot zich te verdedigen. Amsterdam zette
zijne geheele omstreken onderwater; alle steden versterkten
hare muren en vesten; Holland besloot door het openlaten
van zijne sluizen den Franschen het verder doordringen te
beletten. De eene bood zijn eigen persoon aan, om in het le-
ger te dienen, de andere zijn geld: ieder -wilde doen wat
hij kon en meer dan hij kon.
8.   Gelijk wij wel meer hebben aangemerkt, was de kleine
burgerij in de steden over het algemeen zeer oranjegezind.
Nu liet land in zulk een groot gevaar verkeerde, ïneendede
burgerij dat er alleen heil te verwachten was, wanneer Wil-
lem III tot stadhouder werd uitgeroepen. Anderen gaven
•lan de Witt de schuld van den grooten nood waarin
het vaderland verkeerde. Nu begonnen bijna alle steden eene
beweging ter gunste van bet stadhouderschap. Overal riep
men -Oranje boven". De stedelijke regeeringen en ook de
staten van Holland begrepen dat zij aan die begeerte der
menigte moesten toegeven. Nu werd den 3" Juli 1672 het
eeuwig edikt herroepen en Willem III lot stadhouder ver-
klaard: dit geschiedde voornamelijk door den invloed van
Amsterdam. Jan de Witt nam nu zijn ontslag als raadpen-
sionaris van Holland.
9.   Willem III. vanwien wij thans spreken, is een der voor-
naamste mannen in de geschiedenis van ons land. Hij was
ongeveer twee en twintig jaar oud toen hein de hoogste
waardigheid in de republiek werd opgedragen, en toch was
hij reeds voor die zware taak berekend. Hij was altijd zeer
ijverig en naarstig geweest en had zich vooral op de wis- en
krijgskunst toegelegd. Hij was van eene zeer zwakke gezondheid,
aamborstig en in gedurige vrees voor gevaarlijk borstlijden;
maar hij was zeer krachtig van geest. In zijn dagelijksch leven
was hij stug en onvriendelijk; maar hij was zeer gehecht aan
zijne vrienden. Hij was een groot staatsman; maar zijne
heerschzucht verloor, in gewichtige omstandigheden, eer en
plicht uit het oog, gelijk wij later zullen booren.
10.   Maar het was velen niet genoeg dat Willem III thans
-ocr page 163-
1.">
stadhouder was. Zeer velen droegen Jan de Wilt en zijnen
broeder Cornelis een lievigen haat toe. Zekere Tichelaar,
een man van een zeer berispelijk karakter, ontzag zich niet
eene valsche beschuldiging tegen Cornelis de Witt in te
brengen, om dezen in het verderf te storten. Hij klaagde hem
valschehjk aan van eenen moordaanslag op den prins van
Oranje beraamd te hebben. Dit kon -wel is waar niet bewe-
zen worden; maar partijdige rechters lieten Cornelis de
Witt toch op de pijnbank brengen en toen in de gevangenis
terugvoeren. Door eenige personen opgeruid, wist nu een
woeste hoop de gevangenis in te breken. Middelerwijl had-
den anderen door eene valsche boodschap den vroegeren
raadpensionaris bij zijnen broeder ontboden. Dit was gedaan
met de bedoeling om hem in de handen van zijne moorde-
naars te leveren. Deze vielen op de beide broeders aan,
mishandelden hen vreeselijk, sleepten hen naar het zooge-
naamde "groene zoodje", de plaats waar het schavot stond,
en vermoordden hén daar. De beide lijken werden op eene
wijze mishandeld en verminkt, die een beschaafd volk tot
schande strekte.
Zoo stierf Jan de Witt, een der grootste mannen van zijne
t\'euw en \\an ons vaderland. Hij had het inderdaad niet ver-
diend, door zijne landgenooten zoo behandeld te worden;
maar hij had den haat van velen op zich gehaald o. a. ook door
te weigeren te trachten genade te verwerven voor personen,
die het op zijn leven, of gezag hadden toegelegd.
11. De moord van de gebroeders de Witt is eene zwarte
vlek op onze geschiedenis; maar de edele Michiel de Ruyter
zorgde dat de roem en eer van zijn vaderland niet verloren
gingen. Hij had tot twee keeren toe een hevig gevecht aan de
Engelschen geleverd: den eersten keer bij Solebaay aan de
Kngelsche kust; den tw eeden keer bij Kijkduin, niet ver van
de. Helder. Beide keeren was hij als overwinnaar uit het ge-
vecht teruggekeerd. Door het tweede gevecht belette hij de
landing, welke de Engelsche vloot voornemens was op de
Hollandsche kusten te doen. Deze beide overwinningen, ter zee
-ocr page 164-
156
behaald, deden den moed van de Nederlanders niet weinig
klimmen. Door het onder-water-zetten van een groot ge-
deelte des lands konden de Fransche troepen niet verder in
Holland doordringen.
12.   Niet minder heuglijk was het. dat de Munstersche sol-
daten, die Groningen belegerden, voor die stad het hoold
stieten en moesten terugtrekken. De bisschop van Munster,
Bernard van Galen, had een leger van 20,000 man afgezon-
den, om de stad te belegeren; deze werd slechts verdedigd
door 2,000soldaten, onder een dapperen bevelhebber, Raben-
haupt geheeten. Zoo het den Munsterschen gelukte Gronin-
gen in te nemen, konden zij rekenen spoedig meester te zijn
van de beide provinciën Friesland en Groningen; maar de
stad werd manmoedig verdedigd. De bezetting werd bijgestaan
door de studenten en de burgerij en wist zeer goed den vijand
weerstand te bieden. Acht weken lang verdedigde zich de
stad, totdat het Munstersche leger aftrok. Nog jaarlijks
wordt de herinnering aan Groningens verlossing in die stad
gevierd.
13.   Dit alles geschiedde in het jaar 1672. Dit jaar was be-
gonnen onder vooruitzichten dat de. republiek der zeven
provinciën voor hare talrijke vijanden zou bezwijken. Lode-
wijk XIV had gedacht met zijne groote veldlieeren en mach-
tige legers ons land gemakkelijk te zullen veroveren; maar
dit was hem niet gelukt. Wel waren onze voorvaderen een
oogenblik door schrik verbijsterd; doch welhaast vattéden zij
weder moed: allen sloegen de handen aan het werk; ieder
deed wat hij kon doen. Zoo geschiedde het dat. eer het jaar
ten einde was, liet grootste ge\\aar reeds was geweken. Lo-
dewijk XIV was naar Frankrijk teruggekeerd. Wij zullen zien
■wat er verder geschiedde.
-ocr page 165-
ir.r
XXX.
DE VREDE VAN NIJMEGEN.
1.   De zucht tot veroveringen van Lodewijk XIV was oor-
zaak dat de meeste vorsten van Europa hem niet wantrou-
wen gadesloegen. Zij vreesden dat, zoo hij eenmaal de
Nederlanden had veroverd, hij nog heerschzuchtiger zou wor-
den. Daarom waren zij zeer geneigd hem in zijne overwin-
ningen te stuiten. Hel waren vooral de Duitsche keizer, de
koning van Spanje en de keurvorst van Brandenhurg, die la-
ter koning van Pruisen werd, welke voor Lodewijk XIV be-
vreesd waren. Deze vorsten besloten hem te voorkomen in
zijne veroveringen en de republiek te helpen. Zij sloten dan
een verbond met ons vaderland, hetgeen eene andere wen-
ding aan den oorlog gaf.
2.   Willem III beproefde nu, in den winter van 1672 op 1673,
of hij zich ook van Charleroi in Henegouwen kon meester
maken. Deze stad was het voorname punt, waardoor de Fran-
sche legers in gemeenschap met hun land stonden. Nu ge-
lukte VVillems plan wel niet. maar reeds de poging daartoe
maakte de Franschen behoedzamer. Zij begrepen dat derge-
lijke onderneming, een andermaal ondernomen, kon geluk-
ken. Middelerwijl was de Fransche veldheer, toen de rivieren
bevroren waren, Holland binnengetrokken; maar de onver-
wacht opgekomen dooi maakte het hem uiterst gevaarlijk.
Hij moest terugtrekken. Dit zou hem niet gelukt zijn, in-
dien een paar officieren, in dienst der staten-generaal, goed
op den hun toevertrouwden post gepast hadden. Zoo deze
hunnen plicht gedaan hadden, zou de Fransche veldheer met
geheel zijn leger gevangen genomen zijn; maar nu wist hij
te ontsnappen. De Franschen moesten evenwel in 1673 ons
land ontruimen.
3.   Een ander geluk voor de Nederlanders was, dat het En-
gelsche volk zeer ontevreden was over den oorlog, dien zijn.
-ocr page 166-
158
koning als bondgenoot van Frankrijk voerde, want de
Engelschen waren nog jaloerscher op de Franschen dan op
de Hollanders. Deze afkeer der Engelschen van den oorlog
noodzaakte Karel II in 1674 met de republiek vrede te
sluiten. Ook kwam dat jaar de vrede niet Munster en Keulen
tot stand. Derhalve hadden de staten-generaal thans Spanje
en Duitschland tot bondgenooten tegen de Franschen. die
alleen nog niet Zweden in bondgenootschap waren.
4.   De oorlog nam nu een geheel ander karakter aan. want
zij werd niet meer gevoerd op Nederlandschen grond , maar
voornamelijk in België. Dat land had het ongelukkige voor-
recht, het gewone oorlogstooneel in de zeventiende eeuw
te zijn. Dit is daaraan toe te schrijven, dat de Franscbe ko-
ningen steeds eene onrechtmatige begeerte koesterden om
dat land te veroveren. zoodat zij telkens met de vorsten
van de zuidelijke Nederlanden in oorlog waren. Dit en de
omstandigheid dat de Hollanders, uit jaloezie op den han-
del van Antwerpen, alle zeevaart voor de zuidelijke Neder-
landen onmogelijk maakten, is de reden geweest waarom die
gewesten niet zoo bloeiden als de noordelijke Nederlanden
of de zeven vereenigde provinciën.
5.   Gij zult u misschien herinneren dat Filips 11, koning
van Spanje, ook koning van Napels en Sicilië was. De kroon
van deze landen was dan ook op zijne nazaten overgegaan.
Nu geraakten in 1675 de inwoners der stad Messina op Si-
cilië in opstand tegen den koning van Spanje. De Franschen
kwamen terstond met soldaten èn schepen de opstandelin-
gen helpen. De koning van Spanje, die op verre na niet zoo
machtig meer was als zijne voorgangers, verzocht aan de
staten-generaal om hulp. Deze zonden hem die, omdat hij
hun bondgenoot was. Michiel de Ruytcr kreeg bevel om met
eene vloot naar de Middellandsche zee te gaan tot hulp
van de Spanjaarden. De vloot, waarmede de Ruyter de zee
instak, was niet zód goed uitgerust als hij wel wenschte:
want de ontzaggelijke onkosten van dien oorlog liepen zelts te
hoog voor het rijke Holland. Evenwel aarzelde de dappere
-ocr page 167-
150
man niet om aan den last van zijne overheid te gehoor-
zamen. Deze zeetocht zou echter de laatste van den grooteu
zeeheld wezen: hij geraakte in 1670, niet ver van Syracuse,
op het eiland Sicilië, in een gevecht met de Fransche vloot.
Hij behaalde de overwinning, maar werd doodelijk gewond;
een kogel nam hem zijne heide heenen weg, waaraan hij
acht dagen later bezweek. Hij was negen-en-zestig jaren oud.
De staten-generaal richtten voor hem een schoon praalgraf
op in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Hij wordt te recht ge-
rekend ouder de grootste mannen van ons land; want of-
schoon een man van den oorlog, beminde hij de rechtvaar-
digheid; hij bleef zedig en nederig en voerde deti oorlog,
omdat zijn plicht het hem gebood, doch niet uit heerschzucht.
6.   Wij zullen u niet over de verschillende gevechten, welke
in die jaren gevoerd werden, onderhouden. Prins Willem Hl
gedroeg zich als een dapper veldheer en een groot staats-
man; maar hij behaalde weinige overwinningen, daar de
Franschen steeds groote legers en uitmuntende veldheeren
hadden.
7.   De oorlog tusschen Franki ijk en de republiek der zeven
vereenigde provinciën heeft geduurd van 1672 tot 1678. In
dat jaar werd de vrede tusschen deze heide landen te Nijme-
gen gesloten. Dit wekte groot misnoegen op bij de bondge-
uooten van ons land. Immers de keizer van üuitschland en
de koning van Spanje hadden zich gewaagd in een oorlog
met den machtigen Franschen koning, om onzen staat te
helpen. En nu sloot deze eenen afzonderlijken vrede, terwijl
hij de beide bondgenooten in den steek liet; maar onze voor- ■
ouders waren te verontschuldigen. De oorlog had hun on-
noemelijke schatten gekost. In de vijl jaren, \\au 1673 tot 1678,
had de provincie Holland alléén vijf-en-dertig millioen gul-
den aan oorlogskosten betaald, behalve de gewone belas-
tingen: dit was op den duur niet te dragen. Daarbij
kwam dat de Hollanders een aanzienlijken handel op Frank-
rijk dreven, die door den oorlog geheel en al stilstond.
Aelen verlangden daarom naar den vrede en wisten einde-
-ocr page 168-
160
lijk door Ie drijven dat die gesloten werd. Dit was vooral
het werk van de staatsgezinde partij, welke in den regel
met Frankrijk op een goeden voet wilde blijven.
• Nu moeten wij uwe aandacht vestigen op iets, wat in Frank-
rijk geschiedde, doch een grooten invloed op ons vaderland
uitoefende. Wij bedoelen de herroeping van het edikt van
Nantes.
8.   Zooals u bekend zal zijn. belijdt verreweg het grootste
deel van het Fransche volk den roomsen-katholieken gods-
dienst. In de tweede helft der zestiende eeuw hadden ech-
ter in Frankrijk hevige godsdienstoorlogen plaats gehad, want
de Hugenoten (zoo noemde men daar de Hervormden) wil-
den zich meester maken van de heerschappij. Eindelijk had
koning Hendrik IV een einde aan die godsdienstoorlogen ge-
maakt. De roomsch-katholieke godsdienst werd als de heer-
srhende godsdienst erkend; doch aan de Hervormden werden
zeer ruime vrijheden toegewezen. Het koninklijk besluit, waarbij
die vrijheden bevestigd werden, ontving den naam van het
edikt van Nantes. naar de stad Nantes, waar het werd uit-
gevaardigd. Spoedig evenwel geraakten de Hervormden
weder in opstand tegen de koningen, en deze wenscbten
hunne rechten in te krimpen.
9.   Nu moet men wel in aanmerking nemen dat in de eeuw,
waarin Lodewijk XIV leefde, in verscheidene landen velen
om den godsdienst, onderdrukt en vervolgd werden. In het
protestantsche Engeland werden, eenige jaren voor de her-
roeping van het edikt van Nantes, de afgescheidene Pro-
testanten door de heerschende protestantsche Kerk gruw-
zaam vervolgd; de Katholieken werden nog erger vervolgd,
want op het lezen van de H. Mis door eenen priester werd
de doodstraf gesteld. In Duitschland mocht geen Katholiek
leven in een luthersch land, maar hij moest het verlaten;
zoo ook gedoogden de katholieke vorsten geene Protestan-
ten in hun land.
10.   Lodewijk XIV wilde in Frankrijk den katholieken gods-
dienst handhaven. Daarom gebood hij dat de Hervormden hunne
-ocr page 169-
1U1
godsdienst moesten vaarwel zeggen; duizenden gehoorzaam-
den, maar ook duizenden deden dit niet. Nu werden zij zeer
onrechtvaardig vervolgd. De Paus (op dat oogenblik Innocen-
tius XI) ried den Franschen koning billijkheid en gema-
tigdheid jegens zijne hervormde onderdanen aan; maar de
trotsche koning volgde zijne eigene inzichten. Duizenden ea
duizenden Protestanten verlieten Frankrijk. Zeer velen
kwamen zich vestigen in ons land. Hier werden zij door
hunne geloofsgenooten welwillend ontvangen. Te gelijker
lijd begonnen de predikanten van den kansel uit te varen
tegen de Katholieken, die in de zeven provinciën waren,
en vorderden dat de regeering, om de vervolging der Fran-
sche Hervormden, thans ook de Nederlandsche Katholieken
zou vervolgen. Bij zeer velen bestond wel de lust tot der-
gelijke vervolging; maar het ging toch niet om twee vijfde ge-
deelte der bevolking met geweld te bekeeren of\' ai deze menschen
te noodzaken het land te verlaten. Ook waren zeer velen in
ons land wars van dergelijke geloofsvervolgingen, die door
heethootden werden begeerd.
11.   Die Fransche Hervormden vestigden zich alom in ons
land, voornamelijk echter in de groote steden. Daar sticht-
ten zij kerken, in welke in de Fransche taal gepredikt werd:
men noemde deze de Waalsche gemeenten. Zij bestaan nog
in eenige steden van ons land. Die Fransche vluchtelingen
brachten hunne nijverheid niet zich. Verscheidene takken van
bestaan dankten aan hen hun begin in ons land; onder an-
deren de zijdeweverij , die later evenwel weder is te niet
gegaan. Anderen brachten hunne handelsbetrekkingen mede;
sommige groote handelshuizen te Amsterdam, wier lirma
nog bestaat , zijn door Fransche vluchtelingen gevestigd gewor-
den. Ook zult gij hier endaar familiéu aantreffen, die thans
geheel en al Nederlauders zijn, doch wier familienaam Fransch
is. Verreweg de meeste van deze stammen af van Fransche
vluchtelingen, die na 1685 zich in ons land zijn komen vestigen.
12.   Deze vluchtelingen brachten ons vaderland vele dade-
lijke s voordeden aan door hunnen handel en nijverheid, maar
11
-ocr page 170-
162
zij berokkenden ook vele nadeelen. Zij waren en bleven
Franschen: de Hollandsclie deftigheid beviel hun niet; in
hunne Fransche lichtvaardigheid vonden zij den ernst onzer
voorvaderen stijf\' en plomp. Zij wilden hen beschaven, gelijk
zij dat noemden. Nu is het maar al te zeer eene zucht
van ons, Nederlanders, dat wij te veel andere volken
willen navolgen! Zijn er ook nu nog niet zeer velen dwaas
genoog, hunne eigene moedertaal niet schoon genoeg te vinden,
ofschoon zij veel schooner taal is dan het Fransch! Zijn er
nu nog niet velen, die liever gebroken Fransche woorden
gebruiken dan goede Nederduitsche! Zijn er nu nog niet
velen, die alles wat uit Frankrijk komt mooi vinden, al is
het nog zoo leelijk! Welnu, in de zeventiende eeuw vervie«
len onze voorouders in datzelfde gebrek! Zij lieten zich door
de Fransche vluchtelingen verleiden tot navolging van Fran-
sche manieren en Fransche begrippen. Dit oefende een ver-
keerden invloed uit op het degelijke Nederlandsche volks-
karakter, waarvan de gevolgen later zichtbaar werden.
13. liet is niet recht te bepalen hoevele Fransche vluchte-
lingen zich wel in ons land hebben nedergezet; maar zij zijn
duizenden in getal geweest. Zij vermeerderden het aantal
Hervormden in ons land. Honderd jaar vroeger, in 1585, wa-
ren ook duizenden en duizenden Hervormden uit Vlaanderen
en Brabant naar Holland gekomen. Zoodoende werd het
getal Hervormden in die provincie sterk vermeerderd en
bijgevolg dat der Katholieken betrekkelijk verminderd. Toch
is het waar dat de katholieke Nederlanders altijd een aller-
belangrijkst deel van de bevolking des lands hebben blijven
uitmaken en nog wel van de oorspronkelijke.
-ocr page 171-
163
XXXI.
WILLEM III WORDT KONING VAN ENGELAND.
1. Ons vaderland werd eerlang wederom in een langdurigen
en kostbaren oorlog gesleept. Dit geschiedde meer ten wille van
Willem III dan wel in het belang des lands. Evenals wij
zoo even over Frankrijk hebben moeten spreken, om u de
gebeurtenissen in ons land duidelijk lc maken . zoo moeten
wij dit thans over Engeland doen.
In dat land regeerde thans Jacob II, broeder van Karel II.
Nu moet gij weten dat in Engeland een koning op verre na
niet alles zoo maar op eigen gezag kon doen als in Frank-
rijk. De koning van Engeland moest in alle gewichtige zaken
handelen in overleg met zijn parlement, dat is: met de
aanzienlijken des lands en de vertegenwoordigers der natie.
Gedurende den geheelen loop der zeventiende eeuw hadden
er dikwijls geschillen plaats gehad tusschen den koning en
dat parlement. Die geschillen liepen over het gezag en de
rechten, welke ieder van hen toekwamen. En men zou u
eene zeer verkeerde voorstelling van den gang der zaken
geven, wanneer men zeide óf dat altijd de koning, öf dat
altijd het parlement gelijk had. Jacob II was zeer stijfhoofdig
en dikwijls zeer onverstandig; het parlement was zeer eigen-
zinnig en bevreesd dat de koning zich al te veel zou aan-
matigen. Maar er kw am meer bij. Jacob II had den katholieken
godsdienst omhelsd: nu was er eene dweepzieke partij , die
hem daarom vinnig haatte en hem van den troon wilde
stooten. Jacob 11 wist dit en was daardoor zeer wantrouwend
geworden; hij dacht dat hij door toe te geven zich zel-
ven in gevaar bracht. Ook wilde de koning zijnen katho-
lieken geloofsgeuooten vrijheid van godsdienst geven, en dit
wekte hevige verbittering bij velen op. die der katholieke
Kerk een onverzoenlijken haat toedroegen. Zij wisten het te
doen voorkomen, alsof Jacob II de protestantsche Kerk van
-ocr page 172-
164
Engeland wilde vernietigen. Dit wilde de koning nu wel
niet, maar hij gedroeg zich zeer onvoorzichtig en onverstan-
dig; ook handelde hij dikwijls zeer willekeurig. Hij lietzicli
bedriegen door den sehijn van valsche personen, die zich
noemden bekeerd te zijn, doch van den godsdienst een spel
maakten. De Paus ried den koning dan ook aan, zich niet
op zulke wijze te gedragen, doch Jacob II hoorde niet naar
dien wijzen raad.
2.  Nu troostte zich de meerderheid van het Engelsche volk,
die protestantsch was, dat zoo Jacob II eenmaal stierf, zijne
opvolgster weder eene protestantsche vorstin zou zijn. En
die opvolgster was de oudste dochter van Jacob II, Maria,
de echlgenoote van Willem III. Hoe groot was derhalve
hare teleurstelling, toen de tweede vrouw van Jacob II iu
1687 van eeuen zoon beviel. Nu besloten de vijanden des
konings middelen te beramen om hem van den troon te be-
rooven. Zij strooiden den laster uit, dat de jonggeboren zoon
van Jacob II het kind van een ander was, maar dat men zeide
dat het van den koning was, om de gemalin van Willem lil
van de erfopvolging te berooven. Eenigen van des konings
bitterste vijanden, waaronder de protestantsche bisschop
Burnet, beraamden nu met Willem III hoe zij koning
Jacob II van den troon zouden stooten. De verkeerdheden
en onvoorzichtigheden van Jacob II maakten hun dit gemak-
kelijk. Ook werd het hun gemakkelijk gemaakt door verra-
ders, die den koning van Engeland om zich had en die
niet Willem III in verstandhouding stonden.
3.   De prins van Oranje wist in stilte alles gereed te maken
en met aanzienlijke mannen des lands te overleggen. Hij
maakte een leger van 14,000 man en eene vloot gereed en stak,
vergezeld van eenige aanzienlijke Engelschen, over naar En-
geland. Dit geschiedde in November 1688. Toen Willem III
op de Engelsche kust geland was, liepen velen naar hem
over; zeer velen verraadden den koning en deze gedroeg
zich zeer onbekwaam. Het gevolg hiervan was dat Jacob II
weldra naar Frankrijk moest vluchten en Willem III en
-ocr page 173-
165
zijue gemalin Maria lot koning en koningin van Engeland
werden uitgeroepen. "
i. Willem 111 had evenwel met groote moeielijkheden te
kampen. Ue Ieren bleven hunnen wettigen koning getrouw;
daarom ging Willem hen bevechten, en hij behaalde de
overw inning in eenen veldslag op zijnen schoonvader, koning
Jacob II. Daarop onderwierp hij gelieel Ierland. Hij gaf dat
land eene wetgeving, die eene der onrechtvaardigste is
welke ooit bestaan hebben. Degeheele wetgeving was er op
ingericht om het katholieke volk van Ierland arm, onwetend
\'en rampzalig te maken. Eerst in onzedagen is men begonnen dat
onrecht te herstellen. Nog noemen zich de personen, die in Ier-
land de oude onderdrukking der Katholieken willen behouden,
Orangisten! Gelukkig dat men dien naam niet behoeft toe te
passen op de vijanden der katholieke Kerk in ons vaderland!
Immers hier is ons koninklijk huis van Oranje steeds bereid
oin alle onderdanen, van welken godsdienst ook , even recht-
vaardig te behandelen.
5. De daad van Willem III en zijne gemalin Maria kan
nooit verschoond worden. Men moet in de geschiedenis de
zaken niet beoordeelen naar de belangen van partijen, maar
naar de wetten Gods! En God zeil\'heeft gezegd: .Eert uwen
vader en uwe moeder, opdat gij lang ïnoogt leven op aarde!"
En tegen die wet Gods hebben Willem III en Maria zwaar
gezondigd! Al zouden honderd duizenden zeggen dat zij wèl
gedaan hebben; zij hebben het niet gedaan! Al had ieder
ook recht gehad legen koning Jacob II op te staan (wat op
verre na het geval niet was), zijne eigene kinderen hadden
het niet mogen doen! — Er is dan ook voor hen geen zegen
op geweest. Willem lil en Maria hebbeu den onrechtvaardig
veroverden troon niet aan hunne kinderen kunnen nalaten,
want God heeft hen niet met nageslacht gezegend. Maria
heeft er weinig genot van gehad, want zij is, nog jong, acht
jaren later gestorven. Aan Willem lil heeft de kroon van
Engeland slechts verdriet en zorg gegeven. En Anna, de
luster van Maria, die na haar koningin werd, die toege-
-ocr page 174-
166
sten ui had in de vervolging va» haren vader, heeft al hare
kinderen voor zich ten grave zien dalen. En de kroon is
niet overgegaan in hun geslacht!
6.   De overweldiging van den Engelschen troon door Wil-
lem III veroorzaakte eenen oorlog in Europa, die negen jaren
heeft geduurd. Lodewijk XIV was een bondgenoot van Jacob II.
Doordat Engeland zich niet tegen hem te weer stelde, zoo-
lang Jacob koning was, had Lodewijk op het vasteland ruim
spel. Thans Mas evenwel alles veranderd, want Willem lil
was een hevige vijand van den koning van Frankrijk. Hij
wist al zeer spoedig Brittannië en de republiek der zeven
vereenigde provinciën in den oorlog legen Lodewijk te wik-
kelen. Deze had dien weder uitgelokt door zijne geweldenarijen
tegen het Duitsche rijk. Willem III werd opperbevelhebber
van het Engelsche en Duitsche leger, dat in de zuidelijke
Nederlanden tegen de Franschen streed. Hij was aan het
hoofd der legers van de bondgenooten, die in 1690 bij Fleu-
rus, in 1692 bij Steenkerken en in 1693 bij Neerwinden
tegen de Franschen slag leverden. Overliet algemeen was hij
gelukkiger in zijne onderhandelingen dan in zijne veldslagen.
Eene der belangrijkste gebeurtenissen van den geheelen
oorlog was het beleg van Namen. Het welslagen hiervan
was vooral Ie danken aan den Nederlandschen vesting-
bouwkundige Coehoorn. In 1690 leed de vereenigde Engel-
sche en Hollandsche vloot eene nederlaag, niet ver van
Bevesier aan de Engelsche kust. De Nederlanders weerden
zich zeer dapper; doch de Engelsche admiraal Torrington
liet hen in den steek. Willem lil was hierover zeer ver-
gramd; maar de Engelschen verdedigden hunnen landgenoot.
Zoodoende werd de naijver, die tusschen het scheepsvolk der
beide natiën bestond, eer vermeerderd dan verminderd. Dit
belette niet dat zij twee jaren later, bij kaap La Hogue aan
de Fransche kust, gezamenlijk zeer dapper streden en eene
glansrijke overwinning op de Fransche zeemacht behaalden.
7.   De oorlog, die in 1689 begonnen was, eindigde in 1697
met den vrede van Rijswijk. Lodewijk XIV erkende daarbij
-ocr page 175-
167
Willem III als koning van Engeland. Maar al zeer spoedig
deden zich weder nieuwe oorzaken tot ecnen algemcenen oorlog
op. De heersclizucht van verschillende vorsten maakte in-
derdaad Europa tol een oorlogsveld. Al die oorlogen berok-
kenden rustigen, vreedzamen burgers vele rampen, om
denkbeeldige rampen te voorkomen. Want de groote zaak
waarom er zoovele millioenen schats en zoovele duizenden
menschenlevens opgeofferd werden. «as hel Europeesche even-
wicht! Dit beteekent dat de eene vorst niet al te machtig
werd. zoodat hij aan anderen te veel de wel zou kunnen
voorschrijven. Dit Europeesche evenwicht was dan ook de oor-
zaak van den oorlog over de opvolging van den Spaanschen
troon of van den Spaanschen successieoorlog, gelijk men dien
oorlog noemde, welke in 1702 begon en elf jaren duurde,
gelijk wij spoedig zullen hooien.
8.   Willem III zag slechts het begin van dien oorlog, want
hij stierf in 1702. Hij was altijd van eene zeer zwakke gezond-
heid geweest, doch zijn sterke geest maakte dat hij verba-
zend vele moeiten kon trotsceren. Zijne zwakke borst deed
evenwel* de vrees koesteren dat hij niet oud zou worden.
Zijn dood werd verhaast door eenen val van het paard.
Dit dier struikelde over een molshoop. Vandaar dat de vij-
anden van Willem 111 in Engeland later (wat niet zeer edel
was) soms eene gezondheid dronken op den kleinen heer
in zwart fluweel. Dit betoekende den mol, die de oorzaak
geweest was van den dood van Willem lil. Hij stierf juist
toen hij zich gereed maakte om den veldtocht tegen de
Franschen te beginnen.
9.   Willem III is een der grootste mannen in de geschiede-
nis van ons land; dat wil zeggen: een van diegenen, welke den
grootsten naam gehad hebben en den grootsten invloed hebben
uitgeoefend op de gebeurtenissen van hunnen tijd. Maar de
mannen zijn niet altijd de edelste en deugdzaamste! In
ons land is het Willem III gelukt eene macht te verkrijgen,
grootër dan ooit een stadhouder voor hem bezeten had. Hij ge-
bruikte die macht om ons vaderland mede te sleepen in den
-ocr page 176-
168
oorlog tegen Lodewijk XIV. Hij zette ook in de verschillende
provinciën, waarvan hij stadhouder was, allesnaar zijne hand.
En hij bekommerde zich weinig om de voorrechten van de
steden, wanneer die voorrechten voor hem een hinderpaal
waren. Hij was dan over het algemeen ook veel meer in ons
land gevreesd dan bemind. Men zeide dikwijls dat hij zich
gedroeg als koning van Holland en als stadhouder van Enge-
land. Dit wilde zeggen dat hij zich in de Republiek eene
koninklijke macht aanmatigde, maar in Engeland zijne macht
liet beperken.
10.   Het is waar ook, dat de Engelschen hein in zijne macht
als koning zeer beperkten. Zij zagen met wantrouwen op
hem neder. Zij wilden niet eens hebben dat hij zijne vrienden te
zeer begunstigde of hun invloed schonk. Want Willem Hl was
een wanne vriend, en hij poogde zijne Nederlandsche vrien-
den in Engeland tot machtige mannen te maken. Een zeer
aanzienlijk Engelsch geslacht, de graven van Portland, stammen
af vanden baron Bentinck, den vriend van Willem Hl. De En-
gelsche grooten en het Engelsche parlement maakten het den
koning zeer moeielijk, vooral omdat hij een vreemdeling was.
Daarentegen kon Willem III zijne eigene landgcnooten bij de
Engelschen weinig bevoordeclen. De gehate navigatie-akte.
die zooveel nadeel aan den llollandschen handel deed, kon hij
niet eens afgeschaft krijgen. Zoo hadden de Nederlanders er
geen voordcel en groote moeielijkheden van dat hun stad-
houder koning van Eugeland, Schotland en Ierland was
ge» orden.
11.  Met Willem III stierf de laatste mannelijke afstamme-
ling van Willem I. prins van Oranje. Jan Willem Friso.
een neef van Willem III van vrouwelijken kant, afstamme-
ling van Jan, broeder van Willem I, was stadhouder van
Friesland en Groningen en werd door Willem III lot zijnen erf-
genaam gemaakt.
-ocr page 177-
1G9
XXXII.
♦.                       VREDE VAN UTRECHT.
1.   Ons vaderland werd nu al-weder in eencn oorlog getrok-
ken, dje elf jaren duurde en in 1713 door den vrede van
Utrecht eindigde. Het was de oorlog over de Spaausche
erfopvolging. Wij hebben u zoo even verhaald, dat die oorlog
gevoerd v\\erd om te bewaren, wat men het Europeesche even-
w iclit noemde. Karel II, koning van Spanje, was gestorven,
zonder zonen of broeders na te laten. Nu was de koning van
Spanje te gelijkcr tijd koning van Napels, Sicilië en het
eiland Sardinië, hertog van Milaan en vorst der zuidelijke
Nederlanden. Daarenboven was de koning van Spanje heer
van zulke uitgebreide bezittingen in Amerika en in Azië.
dat men gewoon •was te zeggen: -de zon gaat nooit onder in
het rijk van den koning van Spanje."
2.  De naaste erfgenamen van den overleden koning Karel II
waren de keizer van het Dititsche rijk en de koning van
Frankrijk, Lodewijk XIV, benevens den hertog van Beyeren.
Nog bij het leven van Karel 11 waren tusschcn Lodewijk XIV,
Willem III en andere mogendheden schikkingen getroffen om
de staten van den Spaanschen koning te verdeelen. Ware
deze beschikking behouden gebleven, zij zou misschien een
vrecselijken oorlog bespaard hebben; doch Karel 11 maakte,
eer hij kwam te overlijden, een testament. Hierbij benoemde
hij den hertog van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV, tot
erfgenaam dei\' Spaansche monarchie. Lodewijk XIV nam de
erfenis voor zijnen kleinzoon aan. De Spanjaarden erkenden
dezen als hunnen koning; want, hoewel alle die afgelegene
staten in Italië en de Nederlanden de macht van den Spaan-
schen koning eer verzwakten dan versterkten en hem in
voortdurende oorlogen wikkelden, zoo konden de Spanjaar-
den toch geene verdeeling gedoogen. Zij meendeu dat zoo
iets tegen de eer der natie streed.
-ocr page 178-
170
3.   Willem III beleefde nog de toebereidselen tot den oorlog,
die gevoerd zou worden, om Lodewijk XIV te dwingen af-
stand voor zijnen kleinzoon te doen. Hij stierf echter eerde
veldtocht begon. In de Nederlandsche republiek volgde hem
geen stadhouder op; gelijk wij straks zullen hooren; in
Groot-Brittannië en Ierland werd hij opgevolgd door Anna,
de zuster zijner overledene gemalin Maria. Ofschoon Willem
III gestorven was, bleef echter alles in dezelfde orde als
hij den oorlog tegen Frankrijk had vastgesteld. Want de
drie mannen, welke voornamelijk dien oorlog leidden, han-
delden geheel en al in zijnen geest. Die drie mannen waren:
de hertog van Marlborough. veldheer van het Engelsche
leger; prins Kugenius, opperbevelhebber van het leger des
Duitschen keizers, en Heinsius, raadpensionaris van Holland.
Deze drie mannen handelden steeds zeer eensgezind in alles
wat ondernomen werd.
4.   De hertog van Marlborough was een van de grootste veld-
heeren zijner eeuw; hij beheerschte geheel en al de zwakke
koningin van Engeland, Anna. Overigens was hij een man van
een zeer berispelijk karakter, die zich vroeger vrij ondank-
baar jegens zijnen meester, Jacob II, had gedragen. Prins
Eugenius was een vorst uit het geslacht der hertogen van
Savoye, die in dienst des Duitschen keizers was getreden: hij
■was een even groot veldheer als Marlborough, maar van een
veel edeler karakter. De raadpensionaris Heinsius had reeds
het vertrouwen van Willem UI genoten; hij was een man
van uitstekende bekwaamheden; hij wist na den dood van
den stadhouder de slaten-generaal te bewegen om voort te
gaan met deel te nemen aan den oorlog tegen de Franschen : een
voornaam gedeelte van de leiding van den krijg werd aan
hem overgelaten.
5.   Ons vaderland toch bad een groot gedeelte van de lasten
daarvan te torsenen. De republiek der zeven vereenigde pro-
vinciën bracht daartoe een machtig leger in het veld, meest uit
huurtroepen bestaande, dat naar België trok, om daar den krijg
te voeren. Dat leger werd vergezeld van gedeputeerden te velde,
-ocr page 179-
171
gelijk men het noemde, dat is: vanpersonen, door de staten-
generaal daartoe aangewezen, die in alles de Republiek ver-
tegenwoordigden en in haren naam handelden. Uet geschiedde
echter vaak dat die gedeputeerden te velde de krijgsbewe-
gingen eerder bemoeielijkten dan bevorderden, doordat zij
zich te veel mengden in zaken waarvan zij geen verstand
hadden. Gedurendeden Spaansclien erfopvolgingsoorlog was dit
evenwel minder het geval; in de krijgstochten, waarbij Wil-
lem UI opperbevelhebber was, in het geheel niet. Want
Willem III beheerschte de staten-generaal, zoodat de gevol-
machtigden van deze weinig te zeggen hadden.
8.  Wij zullen u niet al de veldslagen noemen die gedurende
dezen elfjarigen oorlog geleverd werden. In Spanje, in Italië,
in Duitschland, in België, in Amerika, op den Oceaan werd
gestreden. Ontzaglijk groot is het getal menschen, wier
leven werd opgeofferd, om te beslissen wie koning van Spanje
zou worden: een kleinzoon van den koning van Frankrijk
of een zoon van den Duitschen keizer. Men mag echter
niet vergeten, dat oorlogen vaak alleen de uiterlijke open-
baring zijn van diep liggende en met geheel het maat-
schappelijk leven verweven oorzaken.
9.  Onder de vreeselijkste veldslagen van den Spaanscheneri-
opvolgingsoorlog behooren die bij Oudenaarde in 1708 en
die bij Malplaquet in Henegouwen in 1709. liij deze twee
voerde de hertog van Marlborough het opperbevel en was de
stadhouder van Friesland , Jan Willem Friso, tegenwoordig:
bij Malplaquet alléén verloor het Nederlaudsche leger 10,000
man. De Franschen leden bij deze gelegenheden de nederlaag.
10.   In 1704 hielp de Nederlaudsche vloot de Engclschen
de sterke vesting Gibraltar veroveren, welke deze voor zich
zelven behielden. Reeds in 1702 iiadden de Nederlanders, on-
der den admiraal Almonde, de Engelschen geholpen in het
vernielen van eene Fransche vloot en een aantal Spaan-
sche koopvaarders in de baai van Vigos. Ook dit baatte
slechts den Engelschen; want alleen de" mededinging van de
Franschen betwistte hun nog de heerschappij ter zee. Hoe
-ocr page 180-
172
meer de Franseho vloten vernield -werden. des te meer wer-
den de Engelsclien machtig ter zee, des te meer werden zij
later voor de Nederlanders geducht.
11.  Gedurende dezen oorlog leed ons vaderland een belang-
rijk verlies door den dood van Jan Willem Friso. stadhou-
der van Friesland en Groningen. Deze was nog niet ouder
dan vier en twintig jaren en reeds had hij getoond een er-
varen krijgsoverste te wezen, llij was over het algemeen
om zijn karakter bemind. Hij was in 1711 van het leger ge-
reisd naar \'s Gravenhage. Op den terugkeer slapte hij met
stormachtig weder bij den Moerdijk op eene vcerschuit. Doorden
sterken wind kantelde deze en de prins viel in hel water en
verdronk. Zijne weduwe werd kort daarna moeder van eeuen
zoon, die later als stadhouder Willem IV is genoemd. Dooi-
den dood van Jan Willem Friso waren nu ook Friesland en
Groningen zonder stadhouder en heeft het tweede stadhou-
derlooze tijdvak zoo lang kunnen duren.
12.   Lodewijk XIV was in den Spaanschen erfopvolgingsoorlog
ongelukkig geweest. Zijne legers werden herhaaldelijk ge-
slagen; geldgebrek, misgewassen, zelfs hongersnood, alle
deze rampen verspreidden zich over Frankrijk. Geen won-
der dat de trotsche koning, na de nederlaag, die zijn
leger in 1709 bij Malplaquet geleden had, dringend naar
vrede met de bondgenooten begon te verlangen. De slaten-
generaal waren daartoe wel geneigd, maar de bondgenooten
wilden den oorlog voortzetten. Intusschen was in 1712 de
staat van zaken veranderd. In Engeland namelijk had de
koningin zich geheel en al laten beheerschen dooi- de vij-
anden van den hertog van Marlborough. De partij, die
den vrede verlangde, verkreeg de overhand, Marlborough
werd teruggeroepen; zijn opvolger kreeg van de Engelsche
regeering bevel, geen veldslag tegen de Frauschen meer te
leveren, Daar de koningin van Engeland en\' de staats-
dienaren, welke zij thans had, dien vrede wenscbten. kwam
deze weldra tot stand. Evenals de Nederlandsche republiek ,
toen zij in 1709 den vrede wenschte, toch den oorlog moest
-ocr page 181-
173
blijven voeren, wijl hare bondgenoot™ dit begeerden, zoo
moest zij thans wel den vrede sluiten of zij wilde ol\' niet.
Uit begrepen de andere mogendheden dan ook zoo wel, dat
de Fransche gezant tot de Nederlandsche staatslieden durfde
zeggen: ■ wij zullen onderhandelen—bij u, over u en zonder
u!" De vrede kwam in 1713 te Utrecht tot stand.
13.   Bij dien vrede werd de kleinzoon van Lodewijk XIV als
koning van Spanje en de bezittingen buiten Europa er-
kend; de zuidelijke Nederlanden ol\' België, in den regel
de Spaansche Nederlanden geheeten, kwamen aan het huis
van Oostenrijk. Van nu al\' werden zij gewoonlijk de Oos-
tenrijksche Nederlanden genoemd. Olschoon door landvoog-
den geregeerd, die door den Oostenrijkschen keizer gezon-
den waren, werden die zuidelijke Nederlanden toch geheel
en al geregeerd volgens hunne oude wetten en gewoonten,
en men zou zich zeer vergissen wanneer men dacht dat zij
in onderdrukking verkeerden.
14.  De republiek der zeven vereenigde provinciën was sinds
het jaar 1672 altijd zeer bevreesd geweest voor de macht
van den koning van Frankrijk. Daarom had zij steeds waar-
borgen willen hebben, dat deze vorst haar niet al te gevaar-
lijk zou kunnen worden door de verovering der zuidelijke
Nederlanden. Nu meende zij dit te kunnen voorkomen door
een sterk garnizoen te leggen in de vestingen van België, die
aan de Fransche grenzen liggen. Het recht om bezettingen
in de vestingen Namen, Doornik, Yperen enz. te leggen
kregen zij bij den vrede van Utrecht. Men noemde dit het bar~
rière-traktaat.
Dit kostte ons land zeer veel geld en baatte
het weinig.
-ocr page 182-
171
XXXIII.
TWEEDE STADHOUDERLOOZE TIJDVAK.
1. Het tweede stadhouderlooze tijdvak begon met het jaar
1702. Met dien tijd begint ook liet verval der Neder-
landsche republiek, ofschoon dit eerst na den Utrechtschen
vrede merkbaarder werd. Met moet dit echter niet wijten
aan het gemis van eenen stadhouder, maar aan andere oor-
zaken. Immers de zeven provinciën zijn nooit grootcr en
machtiger geweest dan gedurende de een en twintig jaren
van het eerste stadhouderlooze tijdvak: van 1651 tot 1672.
Na den Utrechtschen vrede kwam het voor den dag, dat
de republiek van hare vroegere grootheid was vervallen; zij
was geheel en al machteloos. Gelijk wij zoo even gehoord
hebben, durfden de gezanten van den Franschen koning
haar dit ook zeer wel laten gevoelen. De republiek had den
voor dien tijd ongehoorden schuldenlast van 350,000,000 gul-
den, en dan waren de belastingen nog zoo zwaar als maar
eenigszins kon! De reden hiervan is gemakkelijk te verklaren
Ons land had zich in oorlogen gemoeid, die ontzettende
kosten eischten. Het bracht legers op de been , alsof zij kwa-
men van een land, dat vijf- a zesmaal zooveel bevolking telde
als het grondgebied der republiek. Dat leger werd groo-
tendeels op de been gebracht door vreemde soldaten, voor-
namelijk Duitschers die voor geld in dienst traden. Hoe
rijk ons vaderland ook door handel en nijverheid ware, ging
dit toch op den duur de krachten des lands te boven. Het
ging er mede als met een fatsoenlijk burgerman, die den
staat wil voeren van een groot heer: hij steekt zich in
schulden en in ïnoeielijkhedeu en kan het toch onmogelijk
op den duur blijven volhouden. Zoo ging het met ons vader-
land! Het mengde zich te veel in de Europeesche oorlogen;
en de oorlog vernielt schatten en brengt op den duur een
land tot ondergang.
-ocr page 183-
175
2. Wanneer w ij van het verval van de republiek der zeven
vereenigde provinciën omstreeks den vrede van Utrecht spre-
ken, dan moet men dit niet zdó opnemen, dat al de ver-
schijnselen van dat verval zich zoo maar op eens tenzelfden
tijde voordeden. Neen! dat verval ging langzamerhand voort.
Het ontsproot uit vele oorzaken die niet alle te gelijk
werkten. Ook moet men wel degelijk in aanmerking nemen,
dat in sommige opzichten dat verval slechts schijnbaar was;
namelijk in den invloed dien de republiek op Europa uitoe-
fende. Immers Engelands vloten, Engelands handel waren
sinds 1672 ontzaglijk toegenomen. Aangezien nu Groot»
Biittannië veel meer bevolking telt en veel machtiger is,
moest ons vaderland, daarbij in vergelijking, in verval ge-
raken, al ware het ook in het wezen der zaak op dezelfde
hoogte gebleven.
3. Als eene voorname oorzaak van dat verval hebben wij
genoemd, dat ons land zich te veel in de Europeesche oorlogen
bad gemengd en daardoor in zware schulden was gekomen.
Die zware schulden veroorzaakten geldgebrek. En het geld-
gebrek bracht te weeg dat leger en vloot in verval geraak-
ten. Nu was het voor een handeldrijvend volk als het onze
volstrekt noodzakelijk, dat het goede vloten onderhield ter
bescherming van zeevaart en handel. Vooral was dit noodig
in de Middellandsche zee. Zeer vele Nederlandscue schepen
handelden op het Turksche rijk, op Italië en Spanje. In die
tijden was de vaart op de Middellandsche zee zeer onveilig.
In Algiers, Marocco en Fez heerschten Mohammedaausche vor-
sten , die zich een tak van inkomsten maakten uit het rooven
van de schepen der Christenen. Alle Christenen, die hun in
liauden vielen, werden als slaven op de markt gebracht
en verkocht. Die zeeroovers van de Barbarijsche kust en van
Algiers rekenden het een verdienstelijk werk.de Christenen
te beoorlogen, te berooven en als slaven te verkoopen. In
den tijd van Michiel de Ruyter had Holland dezen zeeroovers
laten gevoelen dat het zich niet ongestraft liet beleedigen;
maar hoe spoedig waren de tijden veranderd! In 1725 zon-
-ocr page 184-
170
den de staten-generaal in plaats van oorlogsschepen, om
Algiers te tuchtigen, een gezantschap naar den Uey (zoo heette
de vorst van den roofstaat), om hem tevreden te stellen en door
aanbod van rijke geschenken te bewegen dat hij onzen handel
niet weder zou benadeelen. En de woeste Mohammedaan durfde
tegen do gezanten der republiek zeggen . toen zij hem den
vrede door geschenken wilden afkoopen: -Voor mij zou hel
aannemen van uw voorstel eene schande zijn. Voor u is het
eene schande, dergelijk voorstel te doen. Ik heb u niet ge-
vraagd van te komen om vrede te maken: gaat weg zooals
gij gekomen zijt!" En er was geen llollandsche vloot meer
om die roovers te tuchtigen! Want alles was in verval: de
■vloot werd niet behoorlijk meer uitgerust; ook het leger was
in slechten staat. Doch dit was niet zoo nadeelig voor \'s lands
welvaren als het verval van de vloot: een volk toch dat,
gelijk de Hollanders, voornamelijk van de zeevaart bestaan
moest, diende voor alle zaken eene goede scheepsmacht te
hebben.
i. Geldgebrek was eene der voorname oorzaken van dat ver-
val; maar dat geldgebrek ontstond weder uit twee oorzaken.
De eerste hebben wij u reeds medegedeeld, namelijk dat ons
land zicli in te groole en te kostbare oorlogen te land had
gewikkeld. We andere oorzaak lag in de regeeriug van de
republiek zelve.
Gedurende het tweede stadhouderlooze tijdvak geraakte
ons land al meer en meer onder iietgeen men gewoon is
familieregeering te noemen. Gelijk u bekend is, werden de
staten-generaal samengesteld uit de afgevaardigden der zeven
provinciën; de staten der provinciën, uit de afgevaardigden
vBn den adel en van de steden. In de beide vergaderingen
kon geen lid tot eenig gewichtig besluit medewerken, tenzij
den wil zijner lastgevers eerst gehoord te hebben, dat is
voor de staten-generaal de provinciale staten, en voor deze de
stedelijke regeeringen, Zoo konden, eigenlijk gezegd, die ste-
delijke regeeringen alles bemoeielijken. De regeering nu van
schier alle steden onzes lands was sinds 1588 al meer en
-ocr page 185-
177
meer in handen van eenige weinige familiën geraakt. Deze
familiën ondersteunden elkander over en weer. Zij beschik-
ten elkander en haren verwanten alle winstgevende betrek-
kingen. Ook wisten zij de overige burgers geheel en al bui-
ten de regeering te houden. * Zoodoende vormden zij lang-
zamerhand eenen geheel en; al .bijzonderen stand, afgeschei-
den van de burgerij , en regenten-iiimiliën geheeten. Iedere
stad, of het Amsterdam of een klein stadje als Medemblik
was, had zulke regenten-familiën, die alles beheerschten.
Toen de oude eenvoudigheid van zeden en eene krachtige
liefde voor het vaderland nog algemeen waren, gelijk in den
tijd van den grooten raadpensionaris Jan de Witt, merkte
men nog weinig hoe verderfelijk die familieregeering was;
ook was zij toen op verre na nog zoo sterk niet als later.
Maar na den Utrechtschen vrede begon het zichtbaar en dui-
delijk te worden, hoe noodlottig voor het land dergelijk stelsel
van regeering was. Die weinige regenten-familiën, welke in de
verschillende steden het bewind uitoefenden, vormden door
hunne afgevaardigden de staten der provinciën en deze
weder de staten-generaal. Zoodoende kon de geheele lands-
regeering niets doen dan iu acht nemen, wat die familiën
voor haar belang noodig oordeelden. De gewichtigste posten
en bedieningen werden begeven niet naar bekwaamheid, maar
aan den zoon of neef van dezen of genen machtigen heer.
Dit was ook het geval met de aanstellingen op de vloot of
met de olïiciersplaatsen in4 het leger. Die personen, welke zoo
door gunst vooruitgekomen waren, zochten in den regel
meer hun eigen voordeel dajj \'s lands belang. Uok behoefden
zij niet bevreesd te zijn ^Rr straf, indien hunne familie
slechts machtig genoeg was om hen te beschermen.
5. De gevolgen van dit stelsel ^van regeering deden zich
dan ook gevoelen, toen in 1740^ ons vaderland gemengd werd
m den Oostenrijkschen erfopvolgingsoorlog. De koningen van
Frankrijk en Pruisen namelijk wilden Maria Theresia, de
dochter van den laatsten mannelijken afstammeling van het Oos»
tenrijksche keizershuis, >an hare \'erflanden berooven. Dit
12
-ocr page 186-
178
veroorzaakte een algemeenen oorlog door geheel Europa. Ons
land wilde er zich wel buiten houden, doch werd er in ge-
mengd door het Barrière-traktaat, waarover wij u in het
vorige hoofdstuk gesproken hebben. In dezen oorlog kwam
het aan het licht dat ons leger en onze vloot geheel en al
verwaarloosd en de officieren van het leger en van de vloot,
door gunst bevorderd, onbekwaam en laf waren.
6.   Toen de Fransche legers in 1747 zich meester maakten
van de vestingen van Staats-Vlaanderen, geraakte het volk,
geheel ons land door, in rep en roer. De kleine burgerstand
in de steden was ten allen tijde zeer stadhoudersgezind:
gelijk ulieden bekend is, waren dit ook de hervormde pre-
dikanten, en deze oefenden steeds een grooten invloed uit.
Zoolang geene groote algemeene rampen het vaderland be-
dreigden, liet de burgerij, over het algemeen, de regenten
hunnen gang gaan; maar wanneer het vaderland bedreigd
werd, gaf zich de ontevredenheid lucht. Zoo geschiedde het
ook iu 1747. Binnen zeer korten tijd geraakte bijna in
iedere stad het volk in beweging en vorderde een stadhou-
der. In Friesland en Groningen was dit Willem, de zoon
van Jan Willem Friso; ook Gelderland had hem reeds vroe-
ger tot zijnen stadhouder gekozen; maar Holland, Zeeland
Utrecht en Overijsel waren tot nog toe zonder stadhouder
gebleven. De beweging des volks werd echter in 1747 op
eens zoo sterk, dat de staten dier verschillende gewesten
besloten toe te geven en Willem IV, gelijk hij genoemd
werd, tot stadhouder uit te roepen.
7.   Zoo eindigde het tweede ^adhouderlooze tijdvak. Om te
voorkomen dat er geen derde™u plaats vinden, werd het
stadhouderschap erfelijk verklaard in de familie van Willem
IV. Bij gemis aan mannelijke nakomelingschap, konden ook
vrouwen tot het stadhouderschap geraken. Door deze bepaling
werd de stadhouderlijke macht zeer uitgebreid.
Ook gaf zich het ongenoegen der burgerijen lucht tegen
sommige zeer gehate maatregelen, vooral tegen de pachte-
rijen. In dien tijd werden de belastingen niet, gelijk thans
-ocr page 187-
179
door rijksontvangers geïnd; maar de regeering verpachtte die
voor vaste sommen aan de hoogstbiedenden of voor eene be-
paalde som aan begunstigden, zooals men thans een tolhek
verpacht. Deze pachters maakten zich aan grove misbruiken
schuldig. Hier en daar, vooral in Friesland, kwam het volk
in opschudding over die pachterijen. Willem IV bewerkte
dat ze grootendeels afgeschaft werden. Voor \'t overige bleef
alles op den ouden voet. De familiercgeeringen hadden overal
zulke diepe wortels geschoten, dat het scheen dat zij niet
uit te roeien waren. Ook was Willem IV een goedhartig
persoon en er de man niet voor om tegen zulke diep inge-
wortelde misbruiken te velde te trekken.
XXXIV.
MAATSCHAPPELIJKE TOESTAND IN DE ACHTTIENDE EEUW.
1.    In het begin der achttiende eeuw had ons vader-
land, geheel Europa door, nog den naam van het land te
zijn, Maar alles, wat scheepsbouw, scheepvaart en handel be-
trof, op de grootste hoogte was. Een bewijs daarvoor is dat
de Czaar van Rusland, l\'eter, later de Groote bijgenaamd,
naar Holland kwam, om daar zelfden scheepsbouw te leeren.
Deze vorst, die de kunsten en kennis der westelijke volken
bij de ruwe Russen wilde invoeren, hechtte vooral veel
waarde aan de scheepsbouwkunst. Hij kwam in 1697 naar
Holland en ging te Zaandam op eene scheepstimmcrwerf als
handwerksman zich oefenen. Zijne woning is in die stad nog
aanwezig en bekend onder den naam van het huisje van
Czaar Peter den Groote. Later, in 1717, bezocht deze vorst
voor de tweede maal ons land. Verscheidene Nederlanders
vestigden zich op zijn aanzoek in Rusland en leerden aan
het volk van dat land kunsten, die daar nog onbekend
waren.
2.   Sinds het begin der achttiende eeuw begon de han-
del van Holland langzamerhand af te nemen. Men moet dit
-ocr page 188-
180
echter niet alléén wijten aan vermindering van ondernemings-
geest onzer voorvaderen, maar voornamelijk aan de omstan-
digheid, dat andere volken voor Holland geduchte mededin-
gers werden en steeds in macht en aanzien toenamen. Het
meest van alle deed dit Engeland. Gedurende de zeventiende
eeuw was onze republiek nog de eerste handels- en zeeva-
rende mogendheid van Europa; in de achttiende eeuw was
Engeland dit geworden. Ook noordelijk Duitschland begon
mede te dingen. Was vroeger Amsterdam de stad geweest,
die bijna alléén de groote handelstad van noordwestelijk
Europa was, ook Hamburg en Breinen werden gedurende de
achttiende eeuw belangrijke mededingers van Amsterdam.
3. De allervoornaamste tak van handel der republiek bleef
echter nog geheel en al haar uitsluitend eigendom; namelijk
die op Oost-Indië. Allengs had de Oost-Indische Compag-
nie op de eilanden van Azië hare macht uitgebreid, zoo-
dat zij er inderdaad een machtig rijk had gesticht. Dit was
het werk geweest van verscheidene gouverneur-generaals van
Neèrlands Indië, als: Maatsuiker, Ryklof van Goens, Speel-
man, enz. In bet begin der achttiende eeuw was dan ook
de toestand der Oost-Indische Compagnie allergunstigst. Ge-
heel de handel in specerijen voor geheel Europa was uit-
sluitend in hare handen. Ook ondernam de gouverneur-gene-
raal Zwaardekroon het bevorderen van een anderen tak van
handel, die later een van de voornaamste van Java gewor-
den is: de kollie. Deze plant werd uit Arabië naar Java
overgebracht: in 1712 werd de eerste bezending koilieboonen
door de Oost-Indische Compagnie naar Holland gezonden. In
het midden der achttiende eeuw begon de Oost-Indische
Compagnie te kwijnen en het verval nam met ieder jaar
toe: alle jaren kwam zij millioeuen guldens te kort. De han-
del bracht niet zooveel meer op; de ondernemingszucht der
kooplieden scheen verminderd. Bovendien leed de Compagnie
zeer veol door de oneerlijkheid harer beambten. Deze werden
gewoonlijk door voorspraak van aanzienlijke f\'aiuiliën, van
leden van het bewind der Compagnie, benoemd, en rekenden
-ocr page 189-
181
zich daardoor gerechtigd tot velerlei soort van oneerlijkhe-
den, terwijl toch de bescherming hunner machtige vrienden
hen voor vervolging bewaarde.
4.  De oude West-Indische Compagnie was in 1674 ontbon-
den; maar eene andere spoedig weder opgericht. Zij bezat
in Amerika de eilanden Curanao en Sint Martin en nog
eenige andere; op het vasteland de volkplantingen Suri-
name, Demerary, Essequebo en Berbice. De drie laatsten,
benevens ettelijke eilanden, werden haar later door de En-
gelschen ontnomen. De West-Indische Compagnie kwijnde
gedurende het geheele verloop der achttiende eeuw en is in
1794 te niet gegaan.
5.  De zeden en gewoonten onzer voorouders ondergingen
insgelijks gedurende den loop der achttiende eeuw eene be-
langrijke verandering. Gij moet u niet voorstellen dat dit op
eenmaal geschiedde. Neen! het ging langzamerhand en schier
ongemerkt. Vooral omstreeks het midden der achttiende
eeuw begonnen de Fransche zeden en manieren een merke-
lijken invloed in ons land uit te oefenen. In levenswijze, in
kleeding, in manieren trachtte men de Franscben na te boot-
sen : iets wat dikwerf zeer nadeelig was voor de goede zeden
en den goeden smaak. De oude Hollandsche kleederdracht moest
plaats maken voor de modes van Parijs, en lange pruiken,
gepoederd haar, wijde hoepelrokken namen de plaats in
van de eenvoudiger kleeding uit de tijden van Jan de Witt.
6. Ook in de kunsten begon men meer en meer de vreem-
delingen na te volgen; terwijl de Hollandsche oorspronke-
lijkheid verdween. De achttiende eeuw telt op verre na niet
zulke groote dichters en kunstenaars als de zeventiende. In
die eeuw kan ons vaderland niet meer op een Vondel o*
Rembrandt wijzen. Echter had ons vaderland toch nog ett.e"
lijke verdienstelijke mannen, zooals de dichter Antonides
van der Goes, die nog in het begin, Toot en Langendijk,
die een weinig later, Onno Zwier van Haren, die in het
midden der achttiende eeuw leefde. Antonides van der Goes
was de vervaardiger van een gedicht, de Ystroom; Poot be-
-ocr page 190-
182
zong den landbouw; Langendijk maakte blijspelen; van Harens
\'beroemdste stuk is, de Geuzen getiteld. In het laatste ge-
deelte der achttiende eeuw waren Bellamy en van Alphen
als dichters beroemd.
Onder de prozaschrijvers van de eerste helft der acht-
tiende eeuw maakte zich vooral de zedeschrijver Justus van
Eflen met zijnen Nederlandschen Spectator een naam. In de
tweede helft Elizabeth Bekker met bare romans, Jan Wage-
naar met zijne vaderlandsche geschiedenis, Simon Stijl met zijn
fraai boek over de opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden.
7. Onder de mannen, die in de wetenschappen zich in ons
vaderland beroemd gemaakt hebben, verdient vooral Boer-
haave genoemd te worden. Hij was hoogleeraar in de genees-
kunde aan de Leidsche akademie en stierf in 1738. Hij was
geheel Europa door om zijne geleerdheid vermaard, en de
Leidsche akademie ontving door hem weder een nieuwen
luister. In het begin der achttiende eeuw maakte zich Byn-
kershoek en op het einde dier eeuw Adriaan Kluit als rechts-
geleerde beroemd. Wij zouden u nog vele andere mannen
kunnen noemen. die in deze eeuw door wetenschap en ken-
nis hun vaderland tot sieraad strekken. Betoonden onze va-
derlandsche dichters en kunstenaars der zeventiende eeuw
meer kracht en oorspronkelijkheid; dit was niet slechts hier
te lande het geval, maar ook in andere landen van Europa.
Het ongeluk wilde dat in het midden dier eeuw de Fran-
sche smaak den toon gaf aan alles wat aanspraak op bescha-
ving wilde maken en wat voor den éenen landaard past,
deugt daarom nog niet voor den anderen. Voor geen volk
zouden trouwens de leerstellingen dienstig zijn, door een
Voltaire in Frankrijk gepredikt. Deze Voltaire is de man
geweest, die den heiligen godsdienst van Jezus Clnistus
veracht en bespottelijk wilde maken en de menschelijke
hartstochten verheerlijkte! Ongelukkigerwijze heeft hij duizende
en duizende navolgers gevonden, waaronder ook in ons land.
8. In ons vaderland maakte men zich op eene bijzondere
wijze, en wel uit zucht naar gewin medeplichtig aan de
/
-ocr page 191-
183
bevorderiug van de verderfelijke leerstellingen van Voltaire
en andere Fransche ongeloovigen en spotters met God en
godsdienst. In Frankrijk, moet gij -weten, bestond de cen-
suur, dat is: niets mocht gedrukt worden, voordat van
\'s konings wege was toegezien of\' het gedrukte tegen de
goede zeden en het staatsbelang streed. Alles, wat nu
de staatsinstellingen, den godsdienst, de goede zeden aan-
tastte, lieten de Franschen in Holland drukken. De meeste
boeken der Fransche schrijvers van dien tijd, die zoo
verderfelijk gewerkt hebben, zijn van de Hollaudschsche
drukpersen gekomen. Van uit ons land werden die boeken
bij duizenden in Frankrijk in het geheim ingevoerd en
verkocht. Zoo bevorderden de Hollanders het ongeloof.
9.  In de zeven vereenigde provinciën was en bleef het her-
vormde kerkgenootschap nog het alleenheerschende. Men
kon tot geen post of bediening geraken of men moest daartoe
behooren. Echter genoten thans de dissidenten, dat is dege-
nen die niet tot het heerschende kerkgenootschap behoorden,
meer vrijheid. Remonstranten, Lutherschen, Mennonieten,
Joden, allen konden vrij hunnen godsdienst uitoefenen. Ook
de Katholieken mochten dit thans doen, doch ouder de meest
beperkende voorwaarden. Van tijd tot tijd hadden zij te lij-
den van de onverdraagzaamheid der predikanten, die her-
haaldelijk van de overheid vorderden om de paapsche stoutig-
heden
, gelijk zij het noemden, te keer te gaan. De Katholieken
mochten in bijzondere huizen, in schuren, in achterbuurten
kerk\' houden; de katholieke priesters konden op eigen naam
of op dien van een hunner gemeentenaren dergelijk gebouw
huren of koopen en daar het H. Misoffer opdragen. Maar
zij moesten wel toezien dat zij dit in stilte deden, anders
werden zij beboet. In zeer vele plaatsen moesten zij aan de
baljuws of schouten jaarlijks eene som gelds betalen voor het
ongestoord uitoefenen van hunnen godsdienst; doch behalve
deze vernederingen en geldelijke lasten, hadden zij weinig
te lijden.
10.  Zoo was de toestand van de republiek der zeven pro-
-ocr page 192-
184
vinciën in den loop der achttiende eeuw. Hierbij moet gij wel
ia aanmerking nemen, \\ dat er alweder een groot verschil
tusschen het begin en het einde dier eeuw was. Want evenals
het goede zich niet op][eens ontwikkelt, zoo zal het ver-
keerde insgelijks niet op eens zich met alle kracht openba-
baren. Wanneer wij\'derhalve over het verval der Nederland-
sche republiek in den loop der achttiende eeuw moeten spre-
ken, zouden wij dat verval aldus verdeelen: het verval be-
gint zich duidelijk te openbaren na den Utrechtschen vrede
in 1713; na het eindigen van het tweede stadhouderlooze
tijdvak in 1747 is het reeds in alles doorgedrongen; en na
den Engelschen oorlog\']van 1780 brengt hel den ondergang
der republiek te weeg.
XXXV.
WILLEM IV EN WILLEM V, STADHOUDERS.
1. Willem IV was dan erfstadhouder van al de zeven pro-
vinciën geworden. Zijne macht was grooter dan die van
eenigen stadhouder voor hem. Evenwel bezat hij niet de macht
en ook niet de geschiktheid om de ingeslopene misbruiken
te verbeteren. De familie-regeeringen in de verschillende ste-
den bleven bestaan, gelijk vroeger, ja, breidden zich nog meer
uit. En zoolang dat gebrek niet hersteld was, kon men niet
verwachten dat het beter met het land zou gaan.
Voor het overige was Willem IV een goed vorst; hij was
minzaam en inschikkelijk; hij beoogde het welzijn van den
staat, doch hij miste de gaaf om zich alleen bezig te houden
met het groote en gewichtige en de kleinere zaken aan zijne
staatsdienaren over te laten. Bovendien was juist de toegeeflijk-
heid van zijn karakter de oorzaak dat overal de oude misbruiken
bleven voortbestaan. Hij mocht niet lang in het bezit zijner
waardigheid wezen, want hij stierf reeds in 1751. Hij liet
een zoon van drie jaren na.
2. In de eerste jaren van zijn stadhouderschap was ons
-ocr page 193-
185
vaderland gewikkeld in den oorlog\' om de Oostenrijksche-
troonsopvolging, waarover wij reeds gesproken hebben. Van,
onzen kant werd die oorlog niet gelukkig gevoerd. De repu-
bliek hield de zijde der keizerin Maria Theresia tegen Fre-
derik II, koning van Pruissen, en tegen Frankrijk. De legers
van laatstgenoemde mogendheid trokken België\' weder in en
veroverden de steden van Staats-Vlaanderen, Maastricht en
Bergen op Zoom. De meeste verliezen, welke wij onder-
vonden, waren voornamelijk te wijten aan het slechte beheer
onder den invloed der familie-regeering. Gelukkig dat de
vrede in het jaar 1748 te Aken gesloten werd. Bij dien.
vrede kreeg de republiek alle plaatsen, welke de Franschen
op haar veroverd hadden, terug.
3. Na den dood van Willem IV, werd zijne gemalin Anna,,
dochter van George II, koning van Engeland, tot regentes
benoemd. De hertog van Brunswijk w erd tot plaatsvervanger
van den jongen prins, als opperbevelhebber van het leger
der republiek aangesteld. De hertog van Brunswijk stond de
regentes bij in de regeering. Toen zij in 1759 stierf, werd.
hij met de voogdij over den jongen Willem V belast. In
1767 werd deze meerderjarig en aanvaardde zelf het stad-
houderschap. Het volgende jaar huwde hij met eene pruis-
sische prinses, Wilhelmina geheeten. De hertog van Bruns-
wijk bleef den jongen stadhouder nog een tijd lang ter zijde
staan, doch moest zich eindelijk verwijderen, omdat zijn
invloed op het bewind groote ontevredenheid bij eene mach-
tige partij opwekte.
i. Oischoon Europa van 1756 tot 1763 geteisterd werd
door een wreeden oorlog, die zeven jaren duurde en bekend
is onder den naam van den zevenjarigen oorlog, genoot ons
land, na den vrede van Aken, een tijdvak van twee en
dertig jaren van vrede! Het had, wel is waar, gedurende
den zevenjarigen oorlog, waarbij Engeland en Frankrijk
elkander op zee bevochten, in zijnen handel nu en dan te
lijden; doch over het algemeen voer het land wel. Toen de
vrede gesloten was tusschen de oorlogvoerende mogendhe-
-ocr page 194-
186
den, namen handel en nijverheid in hooge mate toe. Er -was
overvloed van handel en overvloed van geld in het land.
Ja, behalve Engeland, kon niet één land in Europa met het
• rijke Holland", zooals men het noemde, gelijk gesteld wor-
den in algemeene welvaart en rijkdom.
5.  Echter stonden ons vaderland groote rampen te wach-
ten. Evenals soms moeielijkheden en wederwaardigheden
een mensch tot heil zijn, doordat zij hem tot arbeid en
gematigdheid aansporen, zoo wekken weelde en overdaad
dikwijls bij hem verkeerde driften op. Zooals dit het geval
is met enkele menschen in het bijzonder, is dit ook het
geval met geheele volken. Ons vaderland, dat zich gedurende
den druk van de Spanjaarden en Franschen in 1672 zoo
moedig had gedragen en groote rampen was te boven ge-
komen , zou thans de grootste wederwaardigheden en ellende
ondervinden, ten gevolge van twist, haat en jaloezie van
burgers van hetzelfde land.
6.  Om u deze heillooze burgertwisten duidelijk te kunnen
maken, moet gij u herinneren wat wij u reeds meermalen
verhaald hebben, dat de burgers onzer republiek bijna altijd
in twee partijen verdeeld waren: stadhoudersgezinden en
staatsgezinden. Eerstgenoemde partij wilde aan de stadhou-
ders meer macht geven en zoodoende meer eenheid in het
bestuur brengen; de staatsgezinde partij wilde die macht
meer in handen geven aan de gewestelijke en stedelijke be-
sturen. Nu was, na de instelling van het erfstadhouderschap
in 1747, de stadhouderlijke macht zeer toegenomen; maar
een tijd lang moest eene vrouw, bijgestaan door een vreem-
deling, den hertog van Brunswijk, de regeering voeren: die
vrouw was Anna, de moeder van Willem V. Toen deze zelf
het bewind aanvaardde, bleek het al spoedig, dat hij op
verre na niet zoo bekwaam was als de groote stadhouders,
die vroeger het bestuur gevoerd hadden. Al mocht dus ook
de stadhouderlijke macht toegenomen zijn, die macht werd
niet meer door zulke uitstekende mannen als vroeger uitge-
oefend. Dit moest natuurlijk zeer nadeelig voor die macht wezen.
-ocr page 195-
187
Van den anderen kant had de staatsgezinde partij on-
gemeen veel macht en invloed verkregen, doordat er van
1702 tot 1747 geen algemeene stadhouder van alle gewesten
■was. Zooals wij u reeds verhaald hebhen, hadden de familie-
regeeringen zich vooral gedurende het stadhouderlooze tijd-
vak sterker gegrondvest. Zij hadden zich in bijna alle steden
des lands zoo geheel en al meester gemaakt van het be-
wind, dat,-zelfs toen Willem IV erfstadhouder was gewor-
den, hij die fainiliën in de regeeringen moest laten. De
talrijke misbruiken dier familieregeeringen hadden echter
een groot gedeelte der burgerijen van haar atkeerig ge-
maakt.
7. Ora nu de geschiedenis dier burgertwisten te kunnen
begrijpen, moet men wel degelijk iets van veel belang in
het oog houden. Het is het volgende: de mensch is geest
en lichaam. Alles, wat op den geest werkt, oefent een
grooten invloed op hem uit. Zijn doen en laten zal op den
duur gewijzigd worden, volgens hetgeen hij denkt. Wan-
neer een mensch geleid wordt door goede gedachten, zal
hij goed handelen; wanneer de mensch geleid wordt door
kwade gedachten, zal hij verkeerd handelen. Wanneer zijne
gedachten omtrent personen en zaken veranderen, zal hij
ook in zijn gedrag omtrent die personen en zaken veran-
deren. Uit dit alles zult gij begrijpen, van hoe groot ge-
wicht het voor des menschen welzijn is, dat zijne gedach-
ten op den goeden weg, op dien van godsdienst, recht-
vaardigheid en deugd.
Nu geschiedde het, dat er in het midden der achttiende
eeuw een groote invloed op geheel Europa werd uit-
geoefend door een zeker aantal Fransche schrijvers. Deze
schrijvers, die zich philosofen (dat is wijsgeeren) noemden,
tastten de geheele maatschappelijke orde, vooral in zijn
gezags-beginsel, aan. Zij stelden wel alle gebreken van
de verschillende regeeringen in het licht; doch zij zagen
niet welke gebreken er kleefden aan hetgeen zij voorstel-
den. Die philosofen wilden alles afbreken; maar zij hadden
-ocr page 196-
188
niet beproefd, of hetgeen zij er voor in de plaats zouden
stellen beter -was. Bovendien was hunne grootste, hunne
allergrootste fout, dat zij eene nieuwe maatschappij -wil-
den vormen, eene nieuwe staatsinstelling wilden in het wezen
roepen, maar eene maatschappij zonder God!
Wij hebben u verhaald, hoe in Holland meest alle boe-
ken gedrukt werden, die door die Fransche philosofen werden
geschreven: het ligt in den aard der zaak dat zij dus ook
in ons land gelezen werden. De denkbeelden, in die boeken
bevat, vonden ingang bij velen. Hunne gedachten werden
er door gewijzigd en die gedachten oefenden weldra invloed
uit op hunne handelingen. Daarbij kwam\'dat vroeger de burge-
rijen zich weinig met de regeering bemoeiden; maar dit was
vooral sinds het jaar 1748 anders geworden. Toen en later
begonnen in vele steden, vooral in Amsterdam en Utrecht»
zich de burgerijen wel degelijk met de regeering te moeien.
8.  Allengskens begonnen die burgerijen meer en meer on-
tevreden te worden met de regeering. De oude staatsgezinden
gaven aan den stadhouder de schuld van vele zaken, waar-
aan deze volstrekt geen schuld had. Zij wilden het doen voor-
komen , alsof de gebreken in de bestiering van land, ge-
west en steden alléén aan hem te wijten waren. Bij deze
oude staatsgezinden voegden zich personen, die niet slechts
de stadhouderlijke macht, maar geheel den toestand van de
regeering der republiek berispelijk vonden. Deze echter ga-
ven de meeste«schuld aan den stadhouder. Er werden vele
geschriften verspreid, waarin de macht en het aanzien van
den stadhouder werden aangevallen; maar ook de voorma-
lige inrichtingen van gewestelijke en stedelijke [besturen
•werden evenmin gespaard. Te regt begreep men dat al
het verouderde niet kon blijven bestaan; maar men wilde
verbetering bewerkstelligen door middelen die afkeurens-
waardig en verkeerd waren: door verachting van het wet-
tig gezag!
9.  Gij zult reeds opgemerkt hebben dat ongelukkig gevoerde
oorlogen in 1672 en 1747 aanleiding gaven tot veranderingen
-ocr page 197-
189
in de regeeriug van de republiek der vereenigde provinciën.
Zoo gaf ook de ongelukkige Engelsche oorlog van 1780 aan-
leiding tot groote onlusten in\'ons vaderland. Die onlusten
liepen zoo ver dal zij in een burgeroorlog ontaardden.
Ziehier wat aanleiding gaf tot den Eugelschen oorlog.
Engeland bezat in Amerika aanzienlijke volkplantingen.
Deze volkplantingen geraakten in geschil niet het moederland.
Zij verklaarden zich onafhankelijk\' en vormden een nieuwen
staat: de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Zoodra deze
zich onafhankelijk verklaard hadden, trok Frankrijk hunne
partij. Dit veroorzaakte een oorlog tusschen Frankrijk en
Engeland, liet was voor ons land allermocielijkst om buiten
dien oorlog te blijven; maar nog moeielijker om niet één
van de oorlogvoerende partijen aanstoot te geven. Maar met
wienzou men het houden ? Met Engeland, of met Frankrijk?
Nu was het bijna altijd een onveranderlijke regel ge-
weest, dat de stadhoudersge/.inde partij meer op de hand van
Engeland, de staatsgezinde op de hand van Frankrijk was.
Zoo was het ook thans weder het geval. Daarbij kwam dat
de Amsterdamschc kooplieden grooten handel met de Fran-
scheu dreven. Zij voorzagen hen gedurende den oorlog van
timmerhout voor oorlogsschepen; zij verkochten kruit en lood
en oorlogsbehoeften aan de Amerikanen. De Engelschen be-
weerden dat de Nederlanders daardoor de onzijdigheid schon-
den. Toen zij merkten dat zeer vele voorname minnen in
ons land in verstandhouding stonden met de Noord-Ameri-
kanen, werden zij verbitterd. Zij begrepen dat het beter
was te doen te hebben met een openbaren dan met een
geheimen vijand en verklaarden in 1780 ons land den
oorlog.
-ocr page 198-
190
XXXVI.
ENGELSCHE OORLOG. — OBANJEGEZINDEN EN
PATRIOTTEN.
1.   Onbegrijpelijk was de verblindheid in ons land vdo\'r
het uitbreken van den oorlog. Men dacht dat de Engelschen
niet zouden durven. Deze begonnen van hunnen kant de
vijandelijkheden op eene niet lofwaardige wijze. Eer zij na-
melijk den oorlog verklaarden, overvielen ,zij een groot ge-
tal onzer schepen en roofden die weg. Hierop zeiden zij
ons den oorlog aan.
Binnen den tijd van ééne maand namen zij ons tweehon-
derd koopvaardijschepen af, die, niet op den oorlog voorbe-
reid, van lndië huiswaarts keerden of van andere landen van
Europa naar hun vaderland terugkeerden. Het verlies, dat
daardoor werd geleden, wordt op vijftien millioen gulden
begroot. Het gevolg van den uitgebroken oorlog was, dat op
eens scheepvaart, handel en nijverheid stilstonden. Alom
heerschten schrik en moedeloosheid. De Nederlandsche bezit-
tingen in West-Indië vielen alle in handen der Engelschen.
Op het eiland S\' Eustatius, dat zij op ons veroverden, behaal-
den zij eenen buit van drie millioen gulden. Gij kunt be-
grijpen welke ontzaglijke verliezen onze handel door dezen
oorlog leed.
2.   Deze nadeelen werden niet opgewogen door de overwin-
ning , welke de onzen bij Doggersbank behaalden. Onze vloot,
groot vijftien oorlogsschepen, onder bevel van Jan Arnold
Zoutman, raakte in de Noordzee bij de zoogenaamde Dog-
gersbank slaags met de Engelschen. De vloot van deze,
onder den admiraal Parker, telde twaalf schepen, maar zwaar-
der en beter gewapend dan de Nederlandsche, zoodat de
kansen gelijk stonden. Na een hevig gevecht moesten de
Engelschen afdeinzen. Toen de tijding hiervan bekend werd
in het vaderland, was de vreugde algemeen. Men riep: -de
-ocr page 199-
191
Trompen en de Ruyters leven nog!" Maar de Trompen en
de Ruyters -waren dood!
Na vier jaren over het algemeen zeer ongelukkig den
oorlog gevoerd te hebben, werd in 1784 de vrede met
Engeland gesloten. Wij kregen onze volkplantingen terug;
maar de nadeelen van den oorlog waren groot en het groot-
ste nadeel daarvan waren de binnenlandsche verdeeldheden.
3. Ons vaderland geraakte, terwijl het nog in oorlog was
met Engeland, in gevaar insgelijks in oorlog te geraken met
Jozef II, den Duitschen keizer. — Gelijk gij u herinneren
zult, waren de zuidelijke Nederlanden, of België bij den
vrede van Utrecht aan het keizershuis van Oostenrijk geko-
men, Zij werden daarom de Oostenrijksche Nederlanden ge-
noemd, gelijk vroeger de Spaansche Nederlanden. Antwer-
pen behoorde daartoe. Nu is die stad eene der best gelegene
voor den handel, en vroeger was het de voornaamste han-
delstad van Europa geweest. De Hollanders en vooral Am-
sterdam begrepen dat zoo de handel op Antwerpen vrij
bleef, dit groote afbreuk aan hen zou doen. Daarom legden
zij, gedurende den tachtigjarigen oorlog, het er op toe, zich
meester te maken van Slaats-Vlaanderen. Door de forten,
die zij daar bouwden, en door het bezit van Vlissingen maak-
ten zij dat niet één schip naar Antwerpen kon zeilen, wan-
neer zij dit niet begeerden. Zoo gaven zij den handel van
geheel de zuidelijke Nederlanden den doodsteek.
Keizer Jozef II, vorst dier landen geworden zijnde,
wilde nu dat de vaart op de Schelde vrij zou wezen. De
republiek wilde dit niet toestaan. Het kwam bijna tot een
oorlog. Door tusschenkomst echter van den koning van
Frankrijk zag de keizer af van zijne eischen, op voorwaarde
dat de republiek hem negen en een half millioen gulden uit-
keerde. Zoo werd althans deze-oorlog van ons afgewend,
maar alléén door Fransche hulp.
4. De ongelukkige oorlog met Engeland was oorzaak dat
de vijanden van den stadhouder steeds meer gehoor kregen.
Men weet het aan Willem V, dat ons land zulke groote ver-
-ocr page 200-
192
liezen had ondergaan. Deze beschuldigingen mochten on-
rechtvaardig zijn; toch vonden zij zeer veel geloof. De ver-
bittering werd al grooter en grooter. In Holland, Utrecht
en Gelderland hadden de vijanden van den stadhouder de
overhand. Zij trachtten op alle mogelijke wijzen zijn gezag te
besnoeien en hem gehaat en verdacht te maken: wat hun
maar al te zeer gelukte. Die vijanden van den stadhouder
noemden hunne partij patriotten (dat is: vaderlandsvrien-
den) ; men gaf hun den scheldnaam van Keezen. De vrienden
van den stadhouder werden Oranjegezinden en ook wel.
Oranjeklanten genoemd. Er was niet ééiie stad in ons vader-
land, welke niet in die twee vijandige partijen was veideeld.
Echter mengde men zich in Noord-Brabant en het Limburg-
sche, behalve te \'s llertogenbosch, niet zooveel in die bur-
gertwisten als in de zeven provinciën. In Noord-Brabant en
Limburg koesterde men, voor zoover men zich daar met die
twisten moeide, de meeste genegenheid voor de patriotten.
Dit was ook het geval met de Katholieken in de zeven provinciën.
De reden daarvan is niet verre te zoeken. Die partij der patriot-
ten bedoelde eene geheele omverwerping van den toestand der
republiek. Daar nu die beide gewesten altijd als overwonnen
land behandeld werden en de katholieke bevolking werd
onderdrukt, scheen eene verandering in den toestand, waar-
in zij verkeerden, hun zeer wenschelijk toe.
5.   De beleedigingen en onbillijke behandelingen, welke
de stadhouder Willem V te \'s Gravenhage ondervond, deden
hem het besluit nemen, van daar te vertrekken. Dit ge-
schiedde op het einde van 1785. Hij ging zijn verblijf te
Nijmegen nemen. Hij bezocht echter nu en dan nog eens
eenige steden van Holland, onder anderen Rotterdam. De
geringere volksklasse was daar den stadhouder zeer genegen,
gelijk in de meeste steden.
6.   Om dan terug te komen op Rotterdam; hier waren de
vischvrouwen zeer Oranjegeziud. Zij werden aangevoerd door
zekere Raat Mossel. Toen zij te luidruchtige blijken van
hare genegenheid voor den prins van Oranje gaven, werd
-ocr page 201-
193
haar dit verboden en Kaat Mossel voor de rechtbank gedaagd.
Onze beroemde dichter Bilderdijk. die ook Oranjegezind was,
verdedigde als advokaat hare zaak. Gelijk in Rotterdam , zoo
geschiedde het schier in alle steden. — Er vielen nu en dan
betreurenswaardige bewegingen voor en de eene partij ver-
volgde de andere. Daarbij kwam dat de patriotten bevreesd
waren dat de stadhouder soms door de wapenen zijn gezag
zou pogen te herstellen. Daarom begonnen zij zich in de
meeste steden in den wapenhandel te oefenen. Ook hielden
zij alom volksvergaderingen en bijeenkomsten. Gij kunt be-
grijpen dat dit alles de hooiden nog warmer maakte en de
een den ander opzette. De patriotten gingen zoover, dat zij
een klein leger, het vliegend legertje geheeten, oprichtten,
om den prins en zijne aanhangers te bestrijden.
7.   Gelijk ongelukkigerwijze meest altijd met burgertwisten
het geval is, zagen beide partijen naar buitenlandsche hulp
om. De stadhouder rekende op die der Pruisen, want de
koning van Pruisen mms de broeder van de prinses van Oranje.
De patriotten rekenden op de hulp der Franschen; maar
deze waren verre al\', terwijl het gebied van den koning van
Pruisen aan ons land grensde. Ook bleek het later dat de
koning van Frankrijk zich niet om de patriotten in een
oorlog wilde begeven.
8.   De koning van Pruisen wachtte op eene gelegenheid,
die hem het voorwendsel gal\' om den stadhouder te hulp te
komen. Deze gelegenheid werd hem door het volgende ge-
geven. De echtgenoote van den stadhouder, prinses VVilhel-
mina, begaf zich in Juni 1587 van Nijmegen op reis naar
s Gravenhage. Bij de Goejanverwellesluis, niet ver van Gouda,
werd zij aangehouden door eenige gewapende patriotten.
Deze belett\'en de prinses hare reis te vervolgen, waarop zij
terugkeerde. Deze beleediging, zijner zuster aangedaan, deed
den koning van Pruisen om genoegdoening voorzijne zuster aan
de staten van Holland vragen. Deze gaven die niet. De patriot-
ten , die in de staten van Holland den meester speelden , hoop-
ten op de hulp van Frankrijk; maar die hulp kwam niet. Daar-
13
-ocr page 202-
194
eiitegen zond de koning van Pruisen onmiddellijk een leger
naar Holland. De staten van Holland en Utrecht poogden
tegenstand te bieden. Zij zonden een klein leger tegen de
Pruisische soldaten af. De bevelhebber van dat leger, de
prins van Salm, liet echter zijn eigen leger in den steek
en verliet het. Hierdoor was het legertje der patriotten zon-
der aanvoerder. De Pruisen maakten zich achtereenvolgens
meester van Utrecht en Amsterdam. Nu durfde niet ééne
stad meer tegenstand bieden.
Zoo hadden rampzalige burgertwisten ons land zoo ver
gebracht, dat de Pruisen ons op onzen eigen grond wetten
kwamen stellen.
9. Wel verre van met gematigdheid van hunne overwin-
ning gebruik te maken, wilden nu de Oranjegezinden zich
wreken. Zeer vele patriotten werden vervolgd en hunne
goederen verbeurd verklaard. Een groot getal verliet het
land; de meesten van deze gingen zich in de zuidelijke
Nederlanden en in Frankrijk vestigen. Jlet blijkt uit het ge-
drag van velen bij latere gelegenheid, vooral gedurende de
Frausche omwenteling, dat zij beethoofden waren en zich
door hunne hartstochten lieten medeslepen. Het getal van dege-
nen, die hun vaderland verlieten, omdat zij tot de patriotten
behoorden, bedroeg ruim 40,000.
Vraagt gij, wie van beide partijen gelijk had , dan luidt
het antwoord: geen van beide. Het is van de patriotten
zeer af te keuren, dat zij het wettig gezag miskenden; het
is van de stadhoudersgezinden zeer af te keuren, dat zij ,
eenmaal overwinnaar, hunne tegenstanders vol haat en
-wraakzucht vervolgden.
-ocr page 203-
195
XXXVII.
ONDERGANG DER OUDE REPUBLIEK.
1.    Op het einde van de voorgaande eeuw hadden in
Frankrijk gebeurtenissen plaats , die den gewichtigsten invloed
op geheel Europa en ook op ons vaderland uitoefenden. Er brak
een vreeselijke opstand los. die bekend is onder den naam
van de Franscbe revolutie of omwenteling. Die revolutie
begon in 1789. Niet slechts werd de koning van Frankrijk,
Lodewïjk XVI, onttroond en de republiek uitgeroepen; maar
de bloeddorstige partij, die voor een oogenblik meester van
het land werd, liet den koning en duizcnde anderen op
het schavot \\ermoorden. Ook wist zij Frankrijk in oorlog
te brengen met de meeste Europeesche vorsten. Overal,
zoo beweerden de mannen die Frankrijk met schrik eu ge-
weld beheerschten, zouden zij •vrijheid, gelijkheid en broe-
derschap" brengen. Overal wilden zij de koningen en vorsten
verjagen en het volk tot opstand aanzetten. Ook aan onzen
stadhouder Willem V verklaarden zij den oorlog,
2.   Het eerst vielen de Franschen in de Oostetn ijkschc Ne-
derlanden. Zij veroverden die in 1793 en vereenigden ze met
de Fransche republiek. Onder hunnen veldheer Dumouriez
trokken zij ook in Staats-Vlaanderen en belegerden Maastricht;
ntaar moesten weldra van ons grondgebied terugtrekken,
toen hun leger door de Oostenrijkers geslagen werd. Dit ge-
schiedde bij Neerwinden in Belgisch Limburg. Maar slechts
voor een korten tijd was ons vaderland van hunne invallen
bevrijd. In het jaar 1795 namelijk was het een buitenge-
woon strenge winter, en nu trokken de Fransche soldaten
over de dichtgevroren rivieren ons land binnen, onder aan-
voering van den generaal Pichegru. Met hen kwam een
groot getal patriotten, die in 1787 waren uitgeweken. De
verblindheid, ten gevolge van partijhaat, was zoo sterk dat
vele patriotten de Fransche indringers met vreugde in het
-ocr page 204-
19b\'
vaderland ontvingen. Er worden haasl geene pogingen aange-
wend om aan de vijandelijke legerscharen het hoofd te bie-
dea. Willem V verliet het land. Den 18" Januari stak. hij
met zijne vrouw en kinderen in eene visschersboot naar Enge-
land over. Later ging hij ie Brunswijk in Duitschland wonen,
■waar hij in 1806 stierf.
Zoo eindigden in 1795 hel stadhouderschap en de republiek
der zeven vereenigde provinciën!
3.   Ons vaderland geraakte nu geheel en al onder den in-
vloed en de macht der Franschen. Nadat voor korten tijd een
voorloopig bewind na het vertrek van den stadhouder het
land bestuurd had, werd er eene wetgevende vergadering sa-
mengeroepen. De hevigste patriotten waren meester: zij
wilden ons land geheel en al naar uet voorbeeld van de
Fransche republiek inrichten. De zelfstandigheid der pro-
vinciën ging te niet. Geheel ons land werd voor één en on-
deelbaar verklaard; dal is, dat alom dezelfde wetten heersenen
moesten en er geen onderscheid tusschen de verschillende
onderdeelen des lands mocht gemaakt worden. Alle oude
instellingen werden vernietigd. De nieuwe republiek kreeg
den naam van Bataaf\'sche republiek.
4.   Alle deze veranderingen geschiedden, terwijl de Fran-
schen. eigenlijk gezegd, hier meester waren. Zij erkenden de
Bataaf\'sche republiek, doch op zeer bezwarende voorwaarden.
Ons land moest Staats-Vlaanderen en hetgeen thans de pro-
vincie Limburg is afstaan, honderd millioen gulden oor-
logskosten betalen en bovendien nog eene zeer groote hoe-
veelheid krijgsbehoeften aan het Fransche leger verschaften.
Onze Fransche bevrijders, gelijk zij zich noemden, lieten zich
dus wel duur betalen! Tot overmaat bleven 25,000 Fransche
soldaten in onze vestingen, op onze kosten, in garnizoen
liggen.
Op hunne beurt maakten de Engelschen zich meester van
verschillende koloniën, als het eiland Ceylon en de Moluk-
sche eilanden in Azië, Kaap de Goede Hoop in Afrika. De
voornaamste van onze bezittingen, Java, bleef echter nog aan
-ocr page 205-
197
ous. Later werd de generaal Daendels als gouverneur-gene-
raal derwaarts gezonden. Deze voerde er vele gewichtige
veranderingen in; hij regeerde met groote gestrengheid. In
180!) maakten zich de Engelschen ook van deze prachtige
kolonie meester. De Oost-Indische Compagnie was bij dit
alles te niet gegaan en met haar onze handel op Oost-
indië.
5.   Hoe groot de rampen ook waren, die ons vaderland door
dit alles te lijden had, toch had de omwenteling van 1795
ook hare goede gevolgen. De oude misbruiken van iiimilie-
regeering hielden op: alle Nederlanders werden voor de wet
gelijk verklaard. Alle belijders van verschillende godsdiensten
kregen gelijke rechten: dus ook de Katholieken. Dit noemt
men de emancipatie (dat is: vrijmaking) der Katholieken.
De wet. waarbij deze emancipatie vastgesteld werd, is in 1798
uitgevaardigd. Zelfs bepaalde die wet dat de Katholieken
weder voor een gedeelte in het bezit der kerken zouden ge-
raken. In plaatsen, waar slechts ééne kerk was, moest die ge-
geven worden aan de leden der meest talrijke? gezindheid;
doch door nevenbepalingen en in de toepassing wisten de
Hervormden deze wet te verijdelen. Evenwel kwamen de
Katholieken, vooral in Noord-Brabant, daardoor in het bezit
van kerken, die zij voorde beerschappij der Gereformeerden
gehad badden.
6.   Nu ons vaderland in zoo nauwe bondgenootschap met
Frankrijk was, kwam het daardoor in oorlog met Enge-
land. In 1797 geraakte onze vloot, groot zestien oorlogs-
schepen, ouder admiraal de Winter, niet ver van den Helder
bij Kamperduin slaags met de Engelsche vioot. Na een ge-
vecht van drie uren moest de Winter zich met zijn schip
overgeven. Insgelijks moesten dit de meeste andere Hol-
landsche schepen doen. Daarmede was insgelijks de laatste
vloot der eenmaal zoo beroemde republiek vernietigd. In
1799 landden nu de Engelschen, vereenigd met eene leger-
atdeeling van Russen, te Helder en geraakten bij het dorp
Bergen, niet ver van Alkmaar, slaags. Uns leger, vereenigd
-ocr page 206-
198
met dat der Franschen, stond onder den generaal Brune: deze
overwon en de Engelschen trokken -weder af.
7.   Napoleon Bonaparte, de grootste veldheer der Fran-
schen, was aan het hoofd der Fransche republiek gekomen,
onder den titel van eersten consul. Hij behaalde overwinning
op overwinning. Eindelijk sloot hij vrede met de Engelschen,
in Maart 1802, te Amicns. Ook ons vaderland werd in dien
vrede begrepen. Engeland gaf ons alle zijne koloniën terug,
uitgezonderd het eiland Ceylon. Onmiddellijk begonnen nu
handel en scheepvaart weder te bloeien; een aanzienlijk ge-
tal schepen ging weder naar de Oost-Indiën of naar de Oost-
zee, om van daar granen te halen; doch de vrede duurde,
helaas! zeer kort. In 1803 verklaarde Napoleon opnieuw
den oorlog aan Engeland. De schepen, die op het sluiten van
den vrede uitgezeild waren, hadden voor het grootste ge-
deelte nog niet eens het vaderland weder bereikt. Zij vielen nu
voor een groot gedeelte in de macht der Engelschen. Want
ons land was gedwongen met Frankrijk den oorlog tegen
Engeland te voeren. Spoedig maakte zich de vijand weder
meester van onze beste koloniën: van Ceylon, de kaap de Goede
Hoop en Suriname. Aan Hollands handel werd de gevoeligste
slag toegebracht, ja, hij werd bijna geheel en al vernietigd.
8.   In 1804 maakte zich Napoleon tot keizer der Franschen.
Nu wilde de keizer dat ons land zou geregeerd worden op
eene wijze, die met de regeeiing in Frankrijk overeen-
kwam. Ruiger Jan Schiminelpenninck, een Overijselaar.
was iloliaixlsr.il afgezant geweest, tijdens het sluiten van
den vrede te Amiens. Op hem vestigde Napoleon het oog.
Hij vorderde van de regeering der Bataafsche republiek
dat zij aan Schimmelpenninck het hoogste gezag zou in
handen geven. Napoleons wil was eene wet voor ons
land. Schimmelpenninck werd aan het hoofd der regeering
geplaatst met veel meer macht dan ooit een stadhouder
gehad had. Hij voerde den titel van raadpensionaris. Hij re-
geerde met veel beleid, doch niet langer dan ruim eenjaar.
Toen begeerde Napoleon dat ons vaderland zijn broeder
-ocr page 207-
199
Lodewijk als koning zou aannemen: wat dan ook geschiedde.
Want den wil van den Franschen keizer durfde niemand
meer wederstreven.
XXXVIIIé
LODEWIJK, KONING VAN HOLLAND, EN DE FRANSCHE
HEERSCHAPPIJ.
1.   Lodewijk was op één na de jongste broeder van Napoleon.
De Keizer wilde geheel het vasteland van westelijk Europa
aan zich onderworpen maken. Zijn plan was: Frankrijk tot
den machtigsten staat van Europa te verheffen. Reeds had hij
geheel België en een deel van Duitschland, dat de Rijnpro-
vincie genoemd werd, bij Frankrijk ingelijfd. Ook had hij
van noordelijk en midden-Italië een koninkrijk gemaakt, waar-
van hij koning was. Napels en Spanje zou hij ook spoedig
tot koninkrijken maken, waarvan zijn zwager en zijn oudste
broeder koningen waren. Van een gedeelte van Duitschland
maakte hij een koninkrijk Westfalen, waarvan insgelijks een
zijner broeders koning werd. Zoo moest ook Holland een
koninkrijk voor een zijner broeders worden. Al deze nieuwe
vorsten moesten zich geheel en al voegen naar den wil van
Napoleon: zij mochten niet handelen als onafhankelijke
vorsten in het belang van hun volk, maar alleen in het be-
lang van den Franschen keizer. Zoodoende werden al die volken
eigenlijk onderdanen van de Franschen. Dit althans was hot
plan van Napoleon.
2.   Lodewijk werd in 1806 koning van Holland. Eerst nam
hij zijne residentie te \'s Gravenhage, daarna te Utrecht en
toen te Amsterdam. Hier liet hij het prachtige stadhuis in-
richten voor een koninklijk paleis, gelijk het dit dan thans
ook nog is. De nieuwe koning van Holland verstond niet
eens de taal van het volk, waarover hij moest regeeren.
Doch hij was een man, die het wel met de Nederlanders
meende. Hij wilde inderdaad het belang van zijn volk be-
-ocr page 208-
200
hartigen. Hij was znchtzinnig en beleefd jegens een ieder,
omringde zicli met Nederlanders, koos uit hen zijne staats-
dienaren en beschermde kunsten en ■wetenschappen. Ook deed
hij zijn best dat de Nederlanders zoo weinig mogelijk den
druk der Fransche overheersehing gevoelden. Immers de
Fransche keizer wilde dat zijn broeder geheel en al op
zijn Fransch zou regeeren.
3. Ouder de maatregelen, welke Napoleon allen vorsten, die
van hem afhankelijk waren, oplegde, behoorde hetcoutineu-
laai stelsel.
Zoo noemde men eene reeks van wetten op den
handel met Engeland. De Fransche keizer begreep dat de
Engelschen vooral machtig en rijk waren door hunnen han-
del. Nu wilde hij dien bande! vernietigen. Daarom verbood
hij in alle landen van Europa, die zich naar zijnen wil moes-
ten voegen, den handel met Engeland. Langs de kusten van
alle lauden en dus ook langs die van Holland werden tol-
beamhten aangesteld, om ieder handelsverkeer mei Engel-
sehen onmogelijk Ie maken. Aile Engelsche waren, die ge-
vonden werden, werden verbeurd verklaard of\'verbrand; zij.
die ze kochten, streng gestraft. Gij kunt begrijpen hoe aller-
noodlottigst dergelijke maatregel voor een land als het onze
■wezen moest. Scheepvaart en handel moesten daardoor ten
eeneninale vernietigd worden. Eu die beide zaken waren twee
der voornaamste takken van bestaan van ons land. Koning
Lodewijk kon, wel is waar, zijn broeder Napoleon niet be-
letten dit stelsel van dwang in te voeren; maar hij deed zijn
best om het zoo weinig mogelijk drukkend Ie maken. De
Fransche keizer overlaadde hem hierom met de scherpste ver-
wijten. Niet minder kwalijk nam deze het hein af\', dat hij
zich in twee andere zaken niet naar zijnen zin voegen wilde-
4. Deze twee waren de conscriptie of loting en de tiercee-
rintj
of vermindering van de interesten, die de staat aan zijne
schuldeischers betaalde. Voor de Fransche overheersehing
werd geen Nederlander tot den krijgsdienst gedwongen; maar
Napoleon had in zijn rijk het stelsel ingevoerd, dat jaarlijks
een aanzienlijk getal jongelingen als soldaat in dienst moest
-ocr page 209-
201
treden. Zij, die dit moesten doen, werden door het lot aan-
gewezen; vandaar, in liet N\'ederduitsch, de naam van loting.
(Jij kunt begrijpen dat zulk een maatregel onzen landgenoo-
ten verre van aangenaam was. Even hatelijk was de tiercee-
ring of vermindering tot op 1/3 van de staatsschuld. In
tijden van ooriog ot\' groote geldbehoeften hadden de achter-
eenvolgende regeeringen van ons land van de gezetene bur-
gers geld geleend, tegen een bepaalden interest. Die schuld
werd. gelijk de eerlijkheid het vorderde, beschouwd als on-
aantastbaar. Nu wilde Napoleon dat zijn broeder de interes-
ten van die staatsschulden tot op een derde zou vermin-
deren, fiesteld dus: iemand trok vijftienhonderd gulden
voor interesten van geld, dat het land hem schuldig was;
zoo iemand zou voortaan maar vijfhonderd gulden ontvan-
gen! L ode wijk begreep hoe drukkend de conscriptie of
loting en de tierceering voor zijne nieuwe onderdanen wezen
zouden. Daarom wilde hij die beide zaken niet invoeren, tot
groote ontevredenheid van keizer Napoleon.
5. De oorlog van Frankrijk met Engeland, waarin ook
Holland deel moest nemen, nas allerverderlelijkst voor ons
land door de vernietiging van den handel. Daarbij kwam
nog dat in 1800 een Eugelsch leger van 50,000 man op het
eiland Walcheren landde. Het bombardeerde Vlissingen en
nam die stad in. De Engelschen wilden nu Antwerpen be-
legeren; doch een llollandsch leger dwong hen Zuid-Beve-
land en Walcheren, welke eilanden zij reeds in bezit had-
den, te ontruimen. Ook brachten de ZeeuwSche koortsen,
die de Engelsche soldateu aantastten, er veel toe bij om deze
tot vertrek te noodzaken.
ü. Ofschoon Lodew ijk, naar zijn vermogen, alles gedaan,
had om de Engelsohen uit Zeeland te verdrijven, gaf Na-
poleon hem toch de schuld van dien inval niet behoorlijk
voorkomen te hebben. Ook verweet hij hem, dat hij de maatre-
gelen, door den keizer bevolen, als het continentaalstelsel, de
conscriptie en de tierceering . slecht of in het geheel niet na-
kwam. De keizer dwong zijnen broeder te 1\'arijs afstand te doen
-ocr page 210-
202
Tan Noord-Brabant en Zeeland en behandelde hem bovendien
zeer onwillig. Dit bewoog Lodewijk om den 1" Juni 1810
den troon van Holland en bet land te verlaten. Zijne vrouw
en kinderen bleven te Parijs. De jongste zijner zonen is de
tegenwoordige keizer der Franschen, Napoleon III.
7. Toen Lodewijk afstand van den troon van Holland bad
gedaan, verklaarde Napoleon ons land met Frankrijk ver-
eenigd. En zoo groot was de schrik voor dien veroveraar ,
dat niemand het waagde zich er tegen te verzetten. Nog in
de maand Juni trokken de Fransche troepen Amsterdam
binnen en ons land werd in Fransche departementen (zoo-
veel als provinciën) verdeeld. Ons vaderland was veroverd,
ten ondergegaan, vernietigd! Fransche wetten werden voor
ons land verplichtend verklaard; onze jongelingen werden
in het Fransche leger gestoken; onze taal moest wijken voor
de Fransche; onze inwoners werden door Fransche prefec-
ten (zooveel als gouverneurs) bestierd. Daarbij kwam een tal
Tan Fransche beambten, douanen genoemd, die in alle ste-
den op den handel in Engelsche waren moesten letten en
zich door knevelarijen gehaat maakten. Het continentaal stel-
sel werd met alle gestrengheid ten uitvoer gelegd. De con-
scriptie werd insgelijks onder de zwaarste bepalingen inge-
voerd, en duizende jongelingen werden aan hunne ouders en
hunne werkzaamheden ontrukt, om in Spanje, in Rusland en
elders voor een vreemden veroveraar bet leven te verliezen.
Die tierceering werd insgelijks ingevoerd en maakte dui-
zenden lieden, die vroeger welvarend geweest waren, behoef-
tig of geheel en al arm. Daarbij kwam nog, dat scheepvaart,
handel en nijverheid geheel en al vernietigd waren. Ook onze
koloniën gingen verloren; want de Engelschen maakten zich
in 1810 van Java meester. De Hollandsche vlag wapperde
niet meer op de zee. Alleen op het eilandje Decima, in
Japan, bleef zij overeind; want daar kwamen Franschen
noch Engelschen haar nederwerpen! De Fransche overheer-
sching, die tot de bangste tijden behoorde, welke ons va-
derland ooit heeft uitgestaan, duurde ruim drie jaren.
-ocr page 211-
203
8. Napoleon viel door zijnen hoogmoed en zijne heerschzucht.
God, die de koningen verheft en laat vallen, behoefde slechts
eene sterke koude te zenden, om den man, voor wien ge-
heel Europa beefde, ten val te brengen. Reeds had de Fran-
sche keizer in 1809 paus Pius VII als eenen gevangene laten
wegvoeren. De paus bad over hem het banvonnis uitgespro-
ken, en de keizer had gezegd: -die ban zal mijnen sol-
daten het geweer niet van de schouders doen vallen." Dit
deed de hevige koude in Rusland, waar duizenden en dui-
zenden soldaten letterlijk het geweer van de schouders viel,
terwijl de koude hen doodde.
9.   In 1812 namelijk trok Napoleon met 600,000 soldaten naar
Rusland, om den keizer van dat rijk te beoorlogen. Hier kwam
het grootste gedeelte van zijn leger door koude, gebrek en den
vijand om het leven. Hierop greep geheel Duitschland naar
de wapenen. In 1813 verloor Napoleon een veldslag bij Leip-
zig tegen de vereenigde legers der Duitschers, Russen en
Zweden. Nu hoopte men zich van het juk van den gehaten
overwinnaar te kunnen bevrijden. In het laatst van 1813
kwamen de Russische troepen in ons land: in Groningen en
Friesland. Het vas en bleef evenwel nog eene hachlijke
zaak om tegen de Franschen op te staan. Overal lagen
nog Fransche soldaten in garnizoen, en Napoleon had zelf
tegen Schimmelpenninck gezegd, dat hij liever de dijken
van ons land zou laten doorsteken, dan het ontruimen.
Doch toen den 15" November de Fransche generaal Molitor
uit Amsterdam op Utrecht terugtrok, barstte het volk los.
Het sierde zich met oranjelinten en verbrandde de wacht-
huizen der douanen, onder het geroep van "Oranje boven!"
10.   Reeds hadden eenige mannen in \'s Gravenhage, die den
val van Napoleon vooruitzagen, zich op eene omwenteling voor-
bereid. De voornaamste van deze waren Gijsbert Karel van Ho-
gendorp, van der Duyn van Maasdam en van Limburg Stirum.
Deze besloten thans het hoog gezag te aanvaarden in naam
des prinsen van Oranje. Zij vaardigden tot dezen, die zich
in Engeland ophield, eene bezending af. Onmiddellijk ver-
-ocr page 212-
204
klaarde zich geheel het Nederlandsche volk voor de ver-
werping der Fransche heerschappij en den terugkeer van
Oranje. Alléén in die steden . waarin nog Fransche bezet-
ting lag, moest men zich uit voorzichtigheid stil houden.
Den 30" November landde Willem Frederik, de zoon van
den laatsten stadhouder Willem V, te Scheveuingen. Ter-
stond werd hij ingehaald en spoedig als souverein vorst
niet geestdrift aangenomen. Het was dus niet de oude repu-
bliek, onder beheer \\an een stadhouder die hersteld werd,
maar er verrees een nieuwe staat, met een souverein vorst
aan hel hoofd. Het onderscheid hiertiisschen is, dat de
stadhouder beschouwd werd als eerste dienaar der staten,
die souverein waren, dat is met het hoogste gezag be-
kleed; terwijl thans het hoogste gezag aan den vorst zelven
toekwam, die eerlang zou regeeren in overeenstemming met
de staten-generaal, als vertegenwoordigers der natie.
XXXIX.
REÜEERIXG VAN WILLEM I.
1.   Gijsbert Karel van Hogendorp had reeds eene grondwet
ol\' constitutie op papier samengesteld, eer de omwenteling
uitbrak. Volgens deze zou de souvereine vorst regeeren met
eene eerste en tweede kamer der staten-generaal. Deze drie
zouden gezamenlijk de wetgevende macht hebben. De souve-
reine vorst zou de wetten ten uitvoer brengen door middel
van zijne ministers. De rechterlijke macht zou onafzetbaar
wezen. Verder zouden alle provinciën gezamenlijk een staat
vormen, die volgens dezeKde wetten werd bestuurd. Deze
staatsregeling werd aangenomen in eene vergadering van zes-
honderd aanzienlijken des lands en den 30 Maart 1814 door
Willem I bezworen.
2.   Intusschen was Napoleon geheel en al overwonnen en
Lodewijk X VIII koning van Frankrijk geworden. Om den toe-
stand van Europa te regelen, kwamen de Europeesche vor-
-ocr page 213-
205
sten op een congres te Weenen bijeen. Daar werd liet be-
sluit genomen, dat België of de zuidelijke Nederlanden bij
de noordelijke Nederlanden zouden gevoegd worden en samen
een koninkrijk vormen, onder een koning uit liet huis van
Oranje-Nassau. Zoo kwamen de zeventien provinciën, die in
1579, ten gevolge van de overheerscliing der Kalvinislen, van-
een gescheurd waren, weder tot één. Aan dat koninkrijk
der Nederlanden werd toegevoegd het groothertogdom Luxem-
burg, als afzonderlijke staat onder denzelfden vorst. Ook
kreeg ons land de meeste zijner koloniën, waaronder de be-
langrijkste van alle, .lava, terug.
3. Terwijl liet congres te Weenen nog bijeen was, kwam
de tijding dat Napoleon het eiland Elba, waar hij moest ver-
blijven, had verlaten en in Maart 1815 in Frankrijk was ge-
land. Onmiddellijk trokken zijne oude soldaten weder onder
zijn vaandel, en koning Lodewijk XVIII moest naar Gent
vluchten. Hierop verklaarden de vorsten te Weenen hem
terstond den oorlog. Napoleon trok een leger te zamen en
viel in de zuidelijke Nederlanden. Alet evenveel snelheid
was een leger, uil Engelschen, Nederlanders, Ilanoverauen en
Pruisen bestaande, te zamen, om hem het hoold te bieden.
De opperbevelhebber van dit leger was de Engelsche lord
Wellington. De zoon des konings, prins Willem van Oranje,
stond onder Wellington aan het hoofd der Hollandsche
troepen.
liet is u allen bekend, hoe den 18".luni 1815 beide legers
bij Waterloo, niet ver van Brussel, elkander slag leverden.
De prins van Oranje en zijne Hollanders gedroegen zich zeer
dapper. De prins zelf werd in een gevecht bij (Juatre-Bas ge-
wond. Door de aankomst der Pruisen, onder den veldmaar-
schalk Blücher, werden de Franschen volledig verslagen.
Napoleon zelf vluchtte. In Frankrijk gekomen, was hij ge-
noodzaakt zich op een Engelsen oorlogsschip te begeven. De
Europeesche mogendheden besloten hem naar het eiland
St. llelena in den Atlantischen Oceaan te verbannen, waar
hij in 1821 gestorven is.
-ocr page 214-
206
4.  Willem I kwam hierdoor in het rustig bezit van een
koninkrijk, dat toen reeds meer dan zes millioen inwoners
telde, in Azië zeer rijke bezittingen had en na Engeland
de eerste handeldrijvende mogendheid van Europa was.
Willem I was een vorst, die zich met hart en ziel er op
toelegde zijn volk te regeeren, naar hetgeen hij dacht dat tot
heil des volks welzijn strekte. Hij was werkzaam, vol overleg en
diep doordrongen van het gewichtige van zijne taak. Hij had
de verlorene welvaart zijns volks te herstellen en de ver-
wijdering, die er steeds tusschen de bewoners der zuidelijke
en der noordelijke Nederlanden bestond, op te hellen.
5.  Talrijk zijn de maatregelen, welke hij nam, om handel,
scheepvaart, nijverheid en fabriekwezen te doen bloeien,
om eenheid en orde in het bestuur en in de wetgeving te
brengen. In 1816 zond hij eene oorlogsvloot uit, onder den
vice-admiraal van de Capelle, naar Algiers. Deze, verbonden
met eene Engelsche vloot onder lord Exmouth, kastijdde de
Algerijnsche zeeroovers voor hunne rooverijen en bombar-
deerde de stad Algiers zelve. Dit boezemde dien zeeroo-
vers ontzag in. zoodat zij onze koopvaardijschepen in de
Middellandsche zee voortaan ongemoeid lieten. Ook in onze
Oost-Indische bezittingen wist hij het Nedeilandsch gezag met
klem te handhaven. In 1821 werd eene vloot en legerafdee-
ling naar Palembang op het eiland Sumatra gezonden, om
den sultan van dat rijk te tuchtigen. In 1825 hadden de
Nederlanders een langdurigen strijd te voeren tegen een
inlandsen opperhoofd, Diepo Negoro. Ook deze werd door de
wapenen gedwongen zich aan het Nederlandsch gezag te on-
derwerpen.
6.  Terwijl Willem 1 op deze wijze onzen handel en koloniën
met de wapenen wist te verdedigen, liet hij in Nederland
zelf zeer nuttige werken ondernemen. De voornaamste daar-
van zijn: het graven van het Noord-Hollandsch kanaal, van
den Helder naar Amsterdam, en het graven van de Zuid-
Willemsvaart, van \'s Hertogenbosch naar Maastricht. Onder
de nuttige instellingen, door koning Willem I tot stand ge-
-ocr page 215-
407
bracht, behoort ook de Handel-Maatschappij. Deze trad
in de plaats der voormalige Oost-Indische Compagnie. Haar
doel -was de produkten onzer Uost-Indische bezittingen
in de Oost zelf te vervoeren op schepen, door haar uitge-
rust, ze aan de Nederlandsche markten te brengen en daar
te verkoopen. Tot het kapitaal, hetwelk noodig -was tot
het stichten dier maatschappij, had de koning zelf een be-
langrijk aandeel bijgedragen.
7. Voor alles, wat de bevordering van wetenschap en kunst
betrof, betoonde Willem 1 zich insgelijks zeer ijverig. De
hoogeschool van Groningen en die van Utrecht, welke Napoleon
had opgeheven, werden hersteld. Leidens hoogeschool was door
den Franschen overwinnaar gespaard. Bij deze drie hooge-
scholen in het noorden richtte Willem III ook nog andere
op in de zuidelijke Nederlanden. Die van Leuven bestond
reeds: die van Luik en Gent werden opgericht. Ons vader-
land, dat in alle opzichten herleefde, nadat het door de
Franschen zoo was onderdrukt, werd zeer welvarend door
handel, nijverheid en landbouw. Enkele zeer verschrikkelijke
rampen, zooals de overstrooming in Noord-Holland en Fries-
land-Groningen in 1825, werden gelenigd door de algemeene
weldadigheid. Ons vaderland telde een aantal mannen, die
zicli verdienstelijk maakten in schier alle vakken van weten-
schap en kunst. Sinds den tijd van de zeventiende eeuw,
die Hollands bloeitijd mag geheeten worden, had het zulke
groote dichters niet gehad. De eerste van deze was Willem
Bilderdijk, na Vondel de grootste van alle nederlandsche
dichters. Bilderdijk was reeds lang als dichter bekend, eer
Willem I op den troon kwam; hij had reeds de achting van\'
koning Lodewijk in hooge mate genoten. Een ander dichter,
minder groot, vervaardigde insgelijks zijne schoonste gedich-
ten gedurende de Fransche heerschappij: het was Helmers,
die de Hollandsche natie heeft gedicht. Tollens, aan wien wij
het volkslied »Wien Neêrlands bloed" te danken hebben
was jonger dan de beide eerstgenoemden en tijdens de
regeering van Willem 1 de meest geliefde dichter, \'t Is is be-
-ocr page 216-
208
treuren, dat hij de Kerk zijner vaderen verlaten heeft.
Da Costa en Jacob van Lennep, die onder Willem II en III
ons land tot luister strekten, waren insgelijks onder de re-
geering van Willem I reeds hekend: de eerste als dichter,
de tweede, vooral, als prozaschrijver. 1\'ieneman, Kruseman,
Schotel en anderen handhaafden den roem van Hollands scliil-
derschool. Van der Palm en Des Amorie van den Hoeven •naren
als groote redenaars beroemd. Wij zouden nog vele andere ge-
leerde en uitstekende mannen uit dien tijd kunnen noemen.
8.   Mocht Willem I de welvaart van zijn land ieder jaar
zien toenemen. toch slaagde hij er niet in de verwijdering tus-
schen Noord- en Zuid-Nederlanders te doen ophouden. Door
zijne verkeerde maatregelen maakte hij die verwijdering
grooter. Willem i was zeer eigenzinnig; hij wilde weinig
naar goeden raad luisteren. Bovendien was hij geheel en al
het gevoelen toegedaan van die mannen, welke de kerk en
den godsdienst aan de wereldlijke regeeringen willen onder-
worpen maken. Hij zelf en de staatsdienaren, wien hij het
meeste vertrouwen schonk, koesterden sterke vooroordee-
len tegen de Katholieken. En gelijk gij weet, is de bevolking
van België of de zuidelijke Nederlanden uitsluitend katho-
liek. Toen de bisschop van Gent, de Brogue, zich niet als
onderworpen dienaar van de koninklijke almacht wilde be-
toonen. liet Willem I hem door partijdige rechters veroor-
deelen. Daar de bisschop buitenslands gegaan was, liet hij
diens portret tusschen twee gemeene misdadigers op een
schavot ten toon stellen. Dit gaf veel verbittering.
9.   Ook wilde hij de katholieke geestelijkheid naar zijn
Zin laten onderwijzen en vormen, geheel en al tegen den
geest der katholieke Kerk. Hij richtte met dat doel te
Leuven eene instelling van onderwijs op, CollegiumPhiloso-
phicum
genaamd. Hierop moesten allen, die eenmaal pries-
ter wilden worden, studeeren. Doch de getrouwe Katho-
lieken wilden dat niet, wijl het door de kerkelijke overheid
veroordeeld werd. Zij gingen liever buitenslands studeeren
dan in eene zeer verdachte instelling. Later, in 1827, hief
-ocr page 217-
209
Willem I liet Collegium Philosophicum wel weder op, doch
toen had de ontevredenheid reeds te diepe wortelen geschoten.
Ook bracht hij het concordaat, dat hij met den Paus geslo
ten had, zeer onvolledig en volstrekt niet eerlijk ten uit-
voer. Daarenboven trachtte hij in alle steden en dorpen der
zuidelijke Nederlanden, waar dit slechts kon, Noord-Neder-
landsche protestautsche ambtenaren te plaatsen: protestant-
sche professoren en onderwijzers werden gezonden naar plaat-
sen, waar bijna alle leerlingen den katholieken godsdienst be-
leden. De oprichting van nieuwe protestautsche gemeenten
in katholieke streken werd zeer bevorderd.
10.   De pogingen om het Protestantisme in de zuidelijke
Nederlanden voort te planten verbitterden een groot gedeelte
der bevolking. Ken ander gedeelte werd niet minder ver-
stoord door het verplichtend maken van de Nederduitsche
taal. Benige Belgisclie provinciën namelijk hebben eene be-
volking, die uitsluitend Fransen spreekt. Nu wilde de regee-
ring dat alles, wat van haar uitging, in het Nederduitsch
zou opgesteld worden: dat de rechters en advokaten du
Nederduitsche taal zouden gebruiken. Dit baarde misnoegen.
Een tijd lang hadden de zoogenaamde liberalen in België
(de onverschilligen in den godsdienst, die een verkeerde staat-
kunde op den voorgrond stelden) geen gemeene zaak gemaakt
met de Katholieken. De laatsten waren het minst genegen
tot verzet tegen den koning; doch eindelijk sloegen beide
partijen de handen in elkander, om de maatregelen vaa
Willem I te dwarsboomen.
11.   De ontevredenheid der Zuid-Nederlanders was met ieder
jaar toegenomen; waarschijnlijk zou zij echter nog niet zoo
spoedig uitgebarsten zijn, ware het niet dat op den 29" Juli te
Parijs een opstand uitbrak en de koning, Karot X, van den troon
gestooten werd. Dit gaf\'den Belgen moed, en den 26" Augustus
1830 brak er in Brussel een oproer uit. Willem 1, die beur»
telings te Brussel en te \'s Gravenhage resideerde, was in
Gelderland, op het Loo. De koning gat\' wel bevel dat troe-
pen op Brussel zouden aanrukken, doch dat de prins vuu
14
-ocr page 218-
210
Oranje, die aan het hoofd daarvan stond, geene geweldige
maatregelen zou bezigen. De prins, die zeer bemind in
Brussel was, beproefde vruchteloos overreding te gebrui-
ken. De opstandelingen eischten dat Zuid-Nederland geheel
afgescheiden zou «orden van Noord-Nederland, (tok prins
Frederik , des konings tweede zoon, vermocht niets. De op-
stand breidde zich spoedig over alle zuidelijke provinciën uil.
Den 24" November 1830 verklaarde België het huis van
Oranje-Nussau vervallen van den troon. Zoo hadden de po-
gingen om den zuidelijken Nederlanden het Protestantisme
op te dringen, ten tweeden male de scheiding der zeven-
tien provinciën veroorzaakt!
12.   Willem 1 riep nu de hulp in der mogendheden, die in
1814 op het congres te Weenen Noord- en Zuid-Nederland
met elkander vereenigd hadden. Doch Frankrijk en Enge-
land zagen met genoegen de afscheiding, en de andere mo-
gendheden wilden er geen Europeeschen oorlog om wagen.
Nu besloot Willem I, met de krachten van het hem getrouw
gebleven gedeelte zijns rijks de opgestane gewesten tot on-
derwerping te brengen. Spoedig had hij een leger van 100,000
man op de been. Eer dit leger België inrukte, geschiedde
er iets dat de geestdrift der natie opwekte. Den 5" Februari
was een kanonneerboot op de Schelde voor Antwerpen op
droog geraakt. De Belgen wilden zich daarvan meester ma-
ken, toen de bevelhebber der kanonneerboot, Jan Karel
Josephus van Speyk, het kruit in brand stak en zijn schip
met vriend en vijand -in de lucht liet springen. Deze daad
is veel meer verheerlijkt dan zij verdiende; doch in dagen
van opgewondenheid geschiedt zoo iets wel eens meer.
13.   l)eu 2\'\' Augustus trok het llollandsche leger België in.
Dit rijk had zich reeds een nieuwen koning gekozen: Leo-
pold van Saxen-Koburg, die door Frankrijk en Engeland
terstond als koning van België werd erkend. Bij Hasselt, in
Belgisch Limburg, werd eene afdeeling van het Belgische
leger door de Nederlanders verslagen. Ook bij Leuven wer-
den de Belgen door ons leger, onder opperbevel van den
-ocr page 219-
211
prins van Oranje, overwonnen. Deze zou spoedig Brussel
bezet hebben: maar 40,000 Franschen waren België bin-
nengerukt, om de overwinnende Nederlanders te stuiten.
Daarop trok de prins van Oranje met zijn overwinnend leger
naar Noord-Brabant terug. In dezen veldtocht, den tiendaag-
schen veldtocht geheeten, toonde ons leger dat de oude Hol-
landsche moed nog niet ontaard was.
üe generaal Chassé was nog meester van de citadel van
Antwerpen en weigerde deze te ontruimen. De Franschen
belegerden daarop de citadel. Chassé verdedigde haar moedig,
maar was door overmacht gedwongen haar, na een hevig
bombardement, over te geven. De Nederlandsehe soldaten
werden in Fransche krijgsgevangenschap gebracht, doch
spoedig weder vrijgelaten.
14. Het koninkrijk België was dus gegrondvest en de schei-
ding van Noord- en Zuid-Nederland voltrokken. Het duurde
echter tot 1839 eer de vrede gesloten werd. Tot zoolang
was het slechts een wapenstilstand geweest. Dat de vrede
niet eerder werd gesloten, was te wijten aan de vasthou-
dendheid van Willem I. Geheel Europa erkende België als
eenen onafhankelijken staat, doch Willem 1 was niet te be-
wegen de vredesvoorwaarden aan te nemen. Het eenige,
wat hij deed, was in 1833 de vijandelijkheden te staken.
Hiertoe werd hij genoodzaakt, daar de Engelschen onze ha-
vens met hunne oorlogsschepen blokkeerden, waardoor handel
en scheepvaart stil stonden. Toen de koning zicli bereid ver-
klaarde de vijandelijkheden te staken, hieven de Engelschen
de blokkade op. Eindelijk nam Willem I de vredesvoorwaar-
den, gewoonlijk de\' 24 artikelen genoemd, aan. Daarbij ont-
ving ons vaderland zijne tegenwoordige grenzen. België moest
jaarlijks ƒ 5.000,000 betalen voor zijn aandeel in de nationale
schuld.
15. De oorlog, door de Belgische omwenteling veroorzaakt-
heeft ons land met een last van groote schulden beladen ,
want die krijgstoerustingen gedurende jaren hadden verba-
zend veel gekost. De wijze, waarop Willem 1 de zuidelijke
-ocr page 220-
212
Nederlanden vilde regeeren, had de scheuring tusschen
Noord- en Zuid-Nederland ten gevolge. Toen later de
wensch naar verandering in zijne wijze van regceren ook.
iu ons land algemeen werd. legde Willem 1 in 1840 de
kroon neder. Hij vertrok naar Uuitschland en stierf daar
in 1843.
XL.
REGEEHING VAN WILLEM II EN WILLEM III.
1. Willem II. die. nog prins van Oranje, zich bij Waterloo
en Leuven zoo uitstekend had gedragen, volgde zijnen vader
op den troon. Hij was een zeer vriendelijk en innemend
vorst en algemeen bemind om zijne rondborstigheid. Hij was
een groot voorstander van wetenschap en kunst. Terstond
na zijne komst op den troon, beproefde hij de bezwaren
zijner onderdanen, zooveel in zijn vermogen was, weg te
nemen. Onder deze bezw aren behoorden die, welke de Katho-
lieken hadden tegen de toen bestaande onderwijswet. Des
konings goede bedoelingen hierin werden echter verijdeld
door eene machtige partij in ons land. Deze partij begeert
geenc godsdienstige grondslagen van het onderwijs; maar zij
«il der jeugd eene godsdienstbeschouwing volgens haren
zin inprenten. De Katholieken konden in de bedoelin-
gen dier partij niet stilzwijgend berusten, omdat zij over-
tuigd zijn dat de godsdienst de grondslag van geheel
des mensclien leven, dus ook van het onderwijs der jeugd
moet zijn. Ondanks des konings goeden wil, werden de oor-
zaken tot ontevredenheid der Katholieken niet w eggenomen;
want die partij, van welke wij u gesproken hebben, was te sterk,
dan dat des konings wil haar tegenstand kon overwinnen.
2. Willem II had bij zijne komst tot den troon met eene
groote moeielijkheid te kampen. Het volhardingstelsel van
Willem I (zoo noemde men des konings gedrag bij gelegen-
heid vau de Belgische omwenteling) was ons land duur te
-ocr page 221-
213
staan gekomen. De geldmiddelen waren in een allerongunstig»
sten staat. Hierin moest worden voorzien. Door den minister
F. A. van Hall werden maatregelen voorgeslagen en ten uitvoer
gebracht, om ƒ127,000,000 van de Nederlandscho natie te-
leenen. Voor deze som werden andere staatsschulden afge-
lost; en daar genoemde som tegen lagere interest geleend
was, sproot hieruit een belangrijk voordeel voor \'s rijks
schatkist voort. Door een zuinig en verstandig beheer werd
in korte jaren de toestand der financiën weder gunstig. In
1846, 1848 en 1849 hadden de Nederlanders in üost-lndië
hun gezag te handhaven tegen de inlandsclie vorsten van hel
eiland Bali. Die vorsten beproefden een gewapenden opstand,
welke echter door de Nederlandsche troepen onderdrukt werd.
3.   Het jaar 1848 was een allergewichligst jaar. In Frank-
rijk brak eene omwenteling uit; koning Lodewijk Filips
werd van den troon gejaagd en de republiek uitgeroepen.
Niet eene republiek, gelijk in ons land gedurende de XVII*
en XVIlIe eeuw, maar eene republiek vol verwarring en
miskenning van gezag. Ook in andere landen van Europa :
in Italië, 1\'ruissen en Oostenrijk, braken grocte onlusten uit.
Nu waren in ons vaderland zeer Mïlen ontevreden met de
wijze, waarop het land geregeerd werd. Zij verlangden eene
nieuwe grondwet. Willem II , welke dien zeer algemeenen
wensch zijner onderdanen kende, wilde dien niet wederstre-
ven. Uit eigen beweging verklaarde hij dat ook zijne begeerte
was, dat de grondwet zou gewijzigd worden; hij benoemde
eene commissie van negen mannen, die het vertrouwen des
lands genoten, om eene nieuwe grondwet te ontwerpen.
(Jnder die mannen behoorden ïhorbecke, Luzac en Storm
Uit Breda. Door op zulke wijze terstond aan de wenschen
zijns volks te gemoet te komen, bewaarde de edele koning
zijn land voor vele onlusten, gelijk die in andere landen
van Europa voorvielen. Het is die grondwet, volgens welke
thans ons land geregeerd wordt.
4.   Willem II mocht echter niet beleven dat de nieuwe
grondwet in werking was getreden. In Maart 1849 werd hij
-ocr page 222-
211
door eene kortstondige, maar hevige ongesteldheid overvallen,
waaraan hij den 17° van die maand overleed. Hij stierf te
Tilburg, in welke stad hij veel zijn verblijf hield en welke
hij zeer beminde. De overleden vorst werd algemeen betreurd
en bleef\', om zijne edele hoedanigheden, bij velen nog lang
in een gezegend aandenken.
Zijn opvolger was onze tegenwoordige koning Willem III,
geboren in 1817 en gehuwd met Sophia Mathilda, dochter van
den koning van Wurtemberg. De regeering van Willem III
moge, gelukkig, tot nog toe niet vermaard zijn door groote
oorlogen, welke ons land te voeren heeft, gelijk onder den
stadhouder Willem III, maar die regeering is toch allerbe-
langrijkst door groote en gewichtige werken des vredes.
5. Onder die werken des vredes, welke niet minder onze
aandacht verdienen dan groote oorlogsbedrijven, moeten wij
in de eerste plaats noemen de gewichtige veranderingen,
die ingevoerd werden in de wetten, volgens welke het land
geregeerd wordt. Al die veranderingen waren het gevolg
van de verandering der grondwet, in 1848 geschied. Er
werd eene nieuwe wet gemaakt op de verkiezingen van leden
voor de stalen-generaal, de provinciale staten en de gemeen-
tebesturen. Eene andere wet regelde de macht en bevoegd-
heid der gemeentebesturen; eene andere weder de verzor-
ging der armen; eene andere het postwezen. Wij zouden
zoo nog vele andere wetten kunnen opnoemen, die in meer-
dere of mindere mate liet stolfelijk\' en zedelijk welzijn des
volks betreden. Als eene der voornaamste wetten noemen wij
alleen de wet op het lager onderwijs, die in 1857 vervaar-
digd werd, doch al spoedig van den kant der Katholie-
ken en van talrijke Protestanten groote afkeuring ondervond.
De reden daarvan was, dat de godsdienst niet, gelijk het
behoort, als de voornaamste grondslag van het onderwijs
werd beschouwd. En daar wij voor alles den goeden God moe-
ten kennen en dienen, moet ook de godsdienst de eerste
grondslag van des menschen doen en laten, ook van het-
onderwijs, wezen.
-ocr page 223-
215
6.   Behalve door deze verandering in de wetten des lands,
zal de regecring van Willem III altijd belangrijk blijven in
de geschiedenis van ons vaderland, door de groote werken,
■welke gedurende zijne regeering zijn aangevangen of ten
uitvoer gebracht. In de eerste plaats verdient genoemd te
worden de droogmaking vaii de Haarlemmermeer. Dit werk,
dat reeds onder de regeering van Willem II werd aangevan-
gen, is in 1855 voltooid. Meer dan 15,000 bunders vrucht-
baar land werden daardoor verworven. Nagenoeg eten be-
langrijk als die droogmaking is de aanleg van spoorwegen
door meest alle provinciën van ons vaderland. Eenigen
daarvan zijn door partikuliere ondernemingen aangevangen
en voltooid; anderen op kosten van den Staat. Insgelijks
zijn, geheel het land door, telegraaflijnen geplaatst. Ook
andere belangrijke werken zijn, terwijl wij dit voor u
schrijven, nog onder handen. Daaronder zijn twee, die in-
derdaad den naam van reuzenw erken verdienen, te weten,
de doorgraving van Holland op zijn smalst: een werk, waar-
door schepen onmiddellijk uit de Noordzee voor Amsterdam
kunnen komen; het andere werk is de brug bij den Moerdijk.
7.  In handel, nijverheid, wetenschap en kunst bleef ons
vaderland gedurende de regeering van Willem III niet bij
andere landen van Europa achter. De landbouw vooral ging
sterk vooruit. Mannen, uitmuntend in alle takken van we-
tenschapenkunst, toonden dat Nederland nog de oude liefde
voor het schoone en goede heeft bewaard. Onder onze voor-
naamste dichters en kunstenaars uit den tijd van Willem III
verdienen genoemd te worden, behalve da Costa en Jacob
van Lennep, die wij reeds genoemd hebben, Beets, tenKate,
Schimmel, Hofdijk, en onder de Katholieken Alberdingk
Thijm en Sehaepman: allen dichters; Royer een beroemd beeld-
houwer, die de standbeelden van Rembraudt en Vondel in
Amsterdam heeft vervaardigd; de schilders Bosboom, Koek-
koek (meer dan éen van dien naam), Rochussen; waterwerk -
tuigkundigen als Conrad; een bouwmeester als Cuypers, die
de middeleeimschekunstdoetherleven; geleerde geneesheeren,
-ocr page 224-
216
die een Europeeschen naam verwonen hebben, als professor
Donders. Zoo zou men nog vele andere namen kunnen noe-
men, ten bewijze dat ons vaderland nog niet bij andere
Europeesche volken behoeft achter te staan.
8.   Gedurende de regcering van koning Willem III ge-
schiedde er iets, dat vooral voor de Katholieken van Neder-
land van het uiterste belang is: de herstelling der bisschop-
pelijke kerkregeling of hiërarchie in 1853.
Toen in 1581 en later de Hervormden m ons vaderland
het overwicht hadden verkregen, verboden zij de uitoefening
van den katholieken godsdienst; de bisschoppen, die nog aan-
wezig waren, werden verjaagd of in de uitoefening van bun
bisschoppelijk ambt belemmerd. Toen de laatste van hen ,
de aartsbisschop van Utrecht, Krederik Scheuk van Touteu-
burg, in 1581 stierf, zorgden de staten dat geen nieuwe
bisschop geestelijk rechtsgebied in ons vaderland meer
kon uitoefenen. De katholieke Kerk in Nederland werd
dan ook, namens den Paus, door apostolische vikarissen
bestierd. Paus Leo XII knoopte met Willem 1 onderhan-
delingen aan, om de bisschoppelijke hiërarchie in de
Nederlanden te herstellen. Er werd bij een concordaat
(overeenkomst van den Paus met vorsten) vastgesteld dat in de
noordelijke Nederlanden twee bisschopszetels zouden opgericht
worden: een te \'s Hertogenhosch en een te Amsterdam. De
onverdraagzaamheid van zeer velen in ons land verijdelde
dit echter. Hetzelfde was het geval toen er sprake van was dat
Willem II een concordaat met den Paus zou sluiten.
9.   Door de grondwet van 1848 was eehter de toestand ver-
anderd. De rijkswetten konden toen de oprichting van katho-
lieke bisschopszetels niet meer verhinderen. Na rijp beraad,
besloot dan ook onze H. Vader, paus PiusIX, de katholieke
hiërarchie in Nederland te herstellen. Hij richtte een aarts-
bisdom niet vier suffragaan-bisdommen op. Het aartsbisdom is
Utrecht; de vier bisdommen: Haarlem, \'s Hertogenbosch, Breda
en Roermond. Deze oprichting der nieuwe bisdommen wekte
in hooge mate de verbolgenheid van vele Protestanten op. Ver-
-ocr page 225-
217
keerd ingelicht omtrent de werkzaamheden en de bedoelin-
gen der nieuwe bisschoppen, maakten zij eene groote bewe-
ging en opschudding in het land. Dewijl dit geschiedde in
April 1853, is die beweging tegen de nieuwbenoemde bis-
schoppen de Aprilbeweging genoemd. Zeer vele Protestan-
ten gaven, met bijbedoelingen, de schuld van alles aan
den minister Thorbecke: de koning benoemde andere minis-
ters ; allengskens bedaarden de beweging en opgewondenheid,
daar de meeste Protestanten inzagen dat de Katholieken in
hun recht waren en dat de nieuwe bisschoppelijke kerkre-
geling niet het minst het welvaren des lands benadeelde.
De nieuwe kerkregeling is een..\' zeer gewichtige gebeurte-
nis. Gij ziet, hoe de bisschoppen met onvermoeiden ijver het
geestelijk welzijn der geloovigcn bevorderden. En Neder-
land, hetwelk gedurende meer dan twee eeuwen voor een
uitsluitend protestantsch land gehouden werd, heeft zijne
katholieke bisschoppen zien zitting nemen in het groot Vati-
kaansch-Concilie.
Met Gods zegen, mijne kinderen! heb ik de taak vol-
bracht, die ik mij zelven, u lieden ten wille, had opge-
legd. De geschiedenis is eene schoone wetenschap, en ieder
mensch dient er iets van te weten, vooral van de geschie-
denis van zijn eigen vaderland. En wilt gij weten, wanneer
vooral de beoefening der geschiedenis schoon is? — Wan-
neer men de wijze bestiering Gods erkent in de lotgeval-
len van menschen en volken! — De geschiedenis is niet
het verhaal van gebeurtenissen, die bij toeval zijn ge-
schied. Niets geschiedt bij toeval. God leidt de gebeurte-
nissen : den mensch zijn vrijheid latende. De menschen kunnen
door verkeerdheden, door hartstochten afwijken van den weg,
die hun door God wordt aangewezen; maar zij kunnen Gods
eeuwige raadsbesluiten niet wederstreven of tegenhouden.
Ook ziet gij uit de geschiedenis, hoe iedere goede daad
goede gevolgen, iedere kwade daad kwade gevolgen heeft.
-ocr page 226-
218
Dit geldt evenzeer voor geheele volken als vooi bijzondere
personen. Toen onze voorvaderen ijverig, volhardend, spaar-
zaam en eenvoudig waren, bloeiden zij en hun staat; toen
zij de oude eenvoudigheid lieten varen, zich aan weelde over-
gaven en eigenbelang op den voorgrond stelden, ondervond
ons land vele rampen, zoo zelfs dat het eindelijk aan vreemde
veroveraars werd onderworpen.
Maar uit dien ramp liet God weder het goede voortkomen.
Juist door de vreemde overheersching werden de verdrukte
Katholieken, met anderen die niet tot de Hervormden behoor-
den, weder vrij. Wijl die Katholieken op God vertrouw-
den, zich bescheiden en arbeidzaam betoonden en getrouw aan
hunnen godsdienst bleven, werd hunne Kerk-regeling weder
hersteld. Zij mogen zich nu verheugen, dat zij leven in
een rustig en gelukkig land, onder de regeering van eenen
vorst, die gelijk recht voor alle zijne onderdanen begeert
en wien zij, volgens Gods gebod, eeren: — onder onzen
koning Willem den Derde.
-ocr page 227-
I INT H O U D.
Bil.
Hoofdstck           I. Wat de geschiedenis is................       1
»                  II. Over den staat van ons vaderland in de
vroegste tijden.....................       4
«                III. De komst der Romeinen in ons land....     10
»                 IV. Het Evangelie wordt in de Nederlanden
verkondigd........................     15
.,                  V. Karel de Grootc .....................     19
«                VI. Het leenstelsel.......................     24
» VII. Het graafschap Holland en Zeeland on-
der het Hollandsche huis............
    30
ii               VIII. Het llenegouwsclic en Beyerschc huis. .     36
»                   IX. Het bisdom van Utrecht en de lauden die
daar onder behoorden ..............     43
X. Gelderland ..........................     47
u                XI. Brabant en Limburg .................    52
XII. Vlaanderen..........................    56
ii             XIII. Vorsten uit het Bourgondische Huis....     60
./             XIV. Begin van het Oostcnrijksche huis in de
Nederlanden.......................    66
»               XV. Regeering van keizer Karel V.........     70
XVI. Karel V. — Vervolg.................     76
»            XVII. Filips II en de landvoogdij van Margarcta
van Parma........................     80
»          XVIII. De Hertog van Alva in de Nederlanden    87
»             XIX. Landvoogdij van Requescns............    93
»               XX. Alexander van Farma. — Afzwering van
Filips II. — Dood van Willem 1.....     98
r~
\\
-ocr page 228-
Blz
Hoofdstuk XXI. Onoverwinnelijke vloot................ 104
XXII. Twaalfjarig bestand................... 111
           XXIII. Vrede van Munster................... 116
»            XXIV. Handel, zeevaart en Koloniën......... 122
ii             XXV. Wetenschappen en kunsten in de XVUe
eeuw............................. 127
XXVI. Willem II, Stadhouder............... 133
XXVII. Eerste Engelsche oorlog............... 138 "
XXVIII. Tweede Engelsche oorlog............. 145
XXIX. liet jaar 1672....................... 151
           XXX. De vrede van Nijmegen.............. 157
XXXI. Willem III wordt koning van Engeland 163
i XXXII. Vrede van Utrecht................... 169
ii XXXIII. Tweede stadhouderlooze tijdvak........ 174
« XXXIV. Maatschappelijke toestand in de achttien-
de eeuw........................... 179
XXXV. Willem IV en Willem V, stadhouders.. 184
ii XXXVI. Engelsche oorlog. - Oranjegezinden en
Patriotten......................... 190 *
ii XXXVII. Ondergang der oude Republiek......... 195
» XXXVIII. Loden-ijk, koning van Holland, en de
Fransche heerschappij............... 199
» XXXIX. Regeering van Willem 1.............. 204
«               XL. Kegeering van Willem II en Willem III 212
4