-ocr page 1-
669
DE STER
DER NEGENTIENDE EEUW
m e i» n.
X>E H. J
IESCIOCWISG ZIJNER DEIGBEIV.
DOOE
J. BOTJVY,
j
Priester vnn de Congregatie des Allerh. Verlossorf
Tweede Druk.
Joseph, virum Maria, de qua natus est
,Jesfis>
, ^tti vocatnr•jCkriatut.
oseph, den man -van Maria, uit welke
geboren is Jeans, die Christus ge-
noemd wordt. Matth. I. 16.
1BEDAM
ï. H. J. Bekker , Boekhandelaar , Vijzelstraat
bij de Munt. X. 579.
V\'l?
Pirz
Vak 163
-ocr page 2-
-ocr page 3-
rrum >36£5
DE STEK
DER
ÉflÊtttW&trê Éifltii
J
-ocr page 4-
-ocr page 5-
V
&st&
DE STER
DER NEGENTIENDE EEUW.
13 JE H. JOSEPH.
BESCHOUWING ZIJNER DELGDEN,
DOOR
S. BOUVY,
Priester van de Congregatie dos Allerh. Verlossers.
teritt Druk.
Joseph, ei\'rum Maria, de qua natus est
Jesus, qui vocatur Christus.
Joseph, den man van Maria, uit welke
geboren is Jesus, die Christus ge-
noemd wordt.
         Matth. 1.16.
>%%<
AMSTERDAM
H. J. Bekker, Boekhandelaar, Vijzelstraat
bij de Munt. X. 759.
1872.
Liturgische Ver^e-iging
Aartsbisdom UTRECHT
Volgnummsr Bibliotheek /v 4
-ocr page 6-
EIGENDOM.
St. Michielsgestel, Imsiituut voob Dooïstommen,
Drukkerij van hex Bisdom van \'s bosch.
-ocr page 7-
VERKLARING.
Dat ik don H. Joseph „stor" noem, moet niemand be-
vreemden.
Jesus wordt „Zon der rechtvaardigheid" gchcctcn, Ma-
ria wordt vergeleken bij „ do Maan," moot dus niet Joseph,
onafscheidelijk mot hen voroonigd, onder allo Heiligen, die als
zoo vele sterren don hemel der Kerk versieren, met bijzon-
deren glans vonkelen?
Do roden waarom ik er bijvoeg: „van do 19e eeuw" is
duidelijk : nooit werd die stor zóó goed on in al haren luister
waargenomen als thans: vandaar die snelle verbreiding der
dovotio tot den II. Joseph, oeno devotie, welko met die der
allerheiligste Maagd, zooals onze roemrijk rogeerondc Paus
Plus IX zegt, onze bedorven eeuw moet redden.
Wat verder don inhoud van dit werkje betreft, onder-
werp ik mij als gehoorzame zoon der H. Kerk aan al hare
oordeelvellingen on bosluiten.
De Schrijver.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
GOEDEEUBIKG.
Bij speciale commissie ons opgedragen door Zijne Door-
luchtige Hoogwaardigheid Mgr PAKEDIS, Bisschop van Koer-
mond, in dato van 24 December 1870, hebben wij ingezien
het werkje: „ De Ster der negentiende eeuw. De II. Joseph. Be-
schouwing zijner deugden. Door J. Bouvy, Priester van de Con-
gregatie des Allerheilig sten Verlossers"
on hebben er niots in
gevonden strijdig mot do zuivere loer en goede zoden, en daar-
enboven betuigen wij, dat dit godsdienstig werkjo zeer nuttig
is om den eeredionst van - en hot betrouwen in don H. Joseph
te vermeerderen en op te wekken.
Oalopice, hac 30 Januarii 1871.
A. I. VAN DER VELPEN,
CAN. ECCL. CATH. RUR.SMUNDENSIS,
PA8TOR-DECANUS AD S. PETRUH GALOPIJE.
Krachtens de macht ons door den HoogEerwaarden Pa-
ter N. Mauron, Generaal onzer Congregatie, verleend, laten
wij toe, dat de tweede druk van het werkje: De Sier der ne-
gentiende eeuw. De H. Joseph. Beschouwing zijner deugden, door
J. Bouvy
, Triester van de Congregatie des Allerheilig sten Ver-
lossers"
gedrukt worde.
Amsterdam 21 Nov. 1871.
H. SCHAAP,
PROVINCIAAL VAN DE CONGREGATIE DES
ALLERH. VERLOSSERS IN NEDERLAND.
-ocr page 10-
OPDRACHT
AAN
EIïMilI 30SKV3B,,
%
PATROON DER KATHOLIEKE KERK;
MOGE HIJ
So m. piiüjs nx,
die Hem dien nieuwen eeretitel schonk,
DE OVERWINNING OP ZIJ\\E VUAIII1
DOEN BELEVEN.
-ocr page 11-
TOEWIJDING
AAN DEN
/\'              HEILIGEN JOSEPH.
Grootc Heilige Joseph, Gij zijt het, dien God wel-
eer als bewaarder en beschermer heeft aangesteld van het
dierbaarste dat Hij op aarde bezat, van zijn mcnschge-
wordcn Zoon Jcsus en diens onbevlekte, maagdelijke Moe-
der Maria. Als een goede en getrouwe dienstknecht uws
Heercn hebt Gij U van die hoogst gewichtige taak ge-
kweten. Maar zie! ook thans heeft Jesus\' plaatsbekle-
der, de PauSj de Kerk van uw\' goddelijken Pleegzoon
Jesus, aan uwc vaderlijke zorgen toevertrouwd. Daarom ,
ö Joseph, zie genadig uit den hemel, van uw verheven
troon, waarop Gij naast Jesus en Maria zetelt, op het
U toegewijde geloovig volk, dat in de rampen van dit
leven tot U roept en U allerlei hemclschc gaven af-
smeekt, ten einde het leven der ziel te bewaren. Na die
plechtige hulde, welke U door uwe verheffing tot Pa-
troon der katholieke Kerk gebracht is, zal men U ongc-
2
-ocr page 12-
twijfeld met nog vuriger ijver gaan aanroepen en "ver-
ecrcn. 6 Om die nieuwe eer U aangedaan springt mijn
hart van blijdschap op in mijnen boezem ! — Ook ik heb
tot bevordering uwer godsvrucht onder de geloovigcn mijne
nietige pogingen willen bijdragen. Ik wenschtc U nog
beter te doen kennen. — Want ach! men kent U niet!
neen men kent U niet genoeg! Hoc vaak ook hoort men
zeggen, dat uwe devotie gansch nieuw is, daar weleer
weinig van Y gcsprokeu, weinig aan U gedacht werd!
Het is waar, bestemd als Gij waart om de Patroon van
het verborgen leven te wezen, wilde God, dat Gij, nog
lang na uwen dood, voor het oog der wereld verborgen
zoudt blijven. Evenwel was uwe grootheid volstrekt niet
onbekend. Vandaar de heerlijke getuigenissen welke de
kerkvaders van U hebben afgelegd; getuigenissen, die
ofschoon weinige in getal, toch voldoende zijn om U he-
melhoog te verheffen. Deze getuigenissen heb ik in dit
werkje, U ter eerc, als in een bundel trachten saam te
vatten.
Geef, ö dierbare Joscph, dat het door velen gelezen
worde en dat allen die het lezen, daardoor in nog groo-
tere liefde tot U ontvlamd worden. Geef dat zij bij het
beschouwen uwer grootheid vol vertrouwen hunne toe-
vlucht tot U nemen, vooral in de harde beproevingen
die thans Gods Kerk drukken. Amen.
-ocr page 13-
INLEIDING.
liet werkje dut ik hier den geloovigen aanbied, is een
vervolg op een eerste boekdeeltje dut ik vóór twee jaren
heb uitgegeven onder den titel van „ De ster der negen-
tiende eeuw, de II. Joteph, Zijn leven."
Ik heb in dit tweede deeltje hetzelfde richtsnoer ge-
volgd als in het vorige. Ik wil daarmede zeggen, dat ik
ook thans getracht heb de verschillende stemmen, die
door alle eeuwen heen in Jcsus\' Kerk de grooto deugd
des II. Joscph\'s verkondigden. op te vangen en tot een
akkoord saam te smelten, dien II. Patriarch ter cere. —
Ook in dit tweede deeltje heb ik mij zorgvuldig onthou-
den van alle aanhalingen, welker authenticiteit ik niet be-
wijzen kon. Meestal heb ik mij bepaald bij citaten van
HIT. Vaders of andere heiligen, omdat hun gezag, waar
het de beoordecling van de deugden eens heiligen geldt,
zooveel gewichtiger is dan dat van anderen, naar mate
zij een juister begrip van de deugd hebben en dus meer
bevoegd zijn daarover uitspraak te doen. Kunnen zij , af-
zonderlijk genomen zich daaromtrent vergissen, in geen
f
-ocr page 14-
---- XII ----
geval toch mag men de gevoelens die zij omhelzen, roe-
keloos noemen. Overigens meen ik slechts gezaghebbende
schrijvers te hebben aangehaald.
Nog eens zij het gezegd, dat de IIH. Vaders steeds
aangehaald worden volgens de uitgave van Migiie. —
Suarez" staat altoos voor het 19de deel zijner volledige
werken, uitgave Vivès : „ De Mysteriis C/iristi." Be-
nedicties XIV
duidt altijd aan diens werk: „ Be Servo-
ritm Dei beatifieatione et beatorum canonizatione"
Ca-
nisius
betcekcnt diens werk: „ De Corruptelis verbi Dei;"
Tom. II. De Maria Virgiue incomparabili. lib II. cap.
XIII. — Bemardinm van Siè\'na — „ Sermo de S. Josep/w."
Mocht ik van een dezer schrijvers een ander werk be-
doelen , zoo zal ik dit telkens uitdrukkelijk vermelden.
Tot grooter gemak van den lezer zal ik de voornaam-
ste aanhalingen in haar geheel opnemen.
Wat de verdecling van dit tweede deeltje betreft, zij
vloeit van zelf uit mijn onderwerp voort.
Ik moet de deugden des II. Joseph\'s gaan behande-
len. Eerst zullen wij zien hoc, volgens de onfeilbare
verklaring van God zelven, Joseph rechtvaardig, dat is,
heilig was. Terwijl wij dit verder onderzoeken, zal het ons
blijken, dat dit zoo wezen moest. En wel vooreerst, wijl
God hem bestemd had om voedstervader van zijn mcnsch-
gewordcn Zoon en bruidegom van Jcsus\' Moeder te -we-
zen. Ten andere, omdat hij, eenmaal die dubbele zen-
ding waarnemende en daardoor in de naaste betrekking
met Jesus en Maria staande, uit den omgang met deze
hoogheilige personen een zeer aanzienlijk gewin voor zijne
-ocr page 15-
---- XIII ----
volmaaktheid heeft opgedaan. Dit zal ik in zes punten
bespreken, om zoo tot het besluit te komen dat Joseph
na Maria de grootste heilige in Gods Kerk is.
Vervolgens zullen wij spreken over de drie goddelijke
deugden: het geloof, de hoop en de liefde, van den H.
Joseph. Ten laatste zullen wij handelen over de vier zoo-
genaamde kardinale deugden, tot welke ook andere ze-
delijke deugden als bijv. de ncdcrigncid, de zuiverheid,
de gehoorzaamheid enz. worden teruggebracht.
Het is bekend, hoe onze innig geliefde H. Vader Paus
Pius IX, onlangs, op het feest der Onbevlekte Ontvan-
genis van Maria, den H. Joseph verheven heeft tot Pa-
troon der gehcele katholieke Kerk. Deze merkwaardige en
voor alle katholieken blijde gebeurtenis zal ongetwijfeld
de godsvrucht tot dien glorierijken voedstervader onzes
Heeren grootelijks doen toenemen. Mag ook dit mijn
werkje aan datzelfde doel bevorderlijk wezen, dan zal ik
mij voor mijn arbeid duizendvoudig beloond achten.
-ocr page 16-
-ocr page 17-
DE
STER DER NEGENTIENDE EEUW.
idie ehehilikeib aqDSBiPin.
Beschou\'wing z\\jncx* deugdeiii
I HOOFDSTUK.
Joseph\'s heiligheid.
I.
Joseph\'s heiligheid bewezen
uit de Schriftuur en de Overlevering.
De H. Schrift verhaalt, dat de profeet Samuël vau
God het bevel ontving om naar Ifcthlchcm te gaan en
een der zonen van Isaï, dien God tot koning van zijn
volk bestemd had, te zalven. Nauwelijks waren Isaï met
zijne zonen in de tegenwoordigheid van den godsgezant,
of Sainuëls oog viel op Eliab, een man die zich door
schoonheid van gelaat en forschcn lichaamsbouw onder
al zijne broederen onderscheidde. En de profeet vroeg
aan God: „Zal deze de gezalfde des Hccrcn zijn?" Maar
God antwoordde hem: „ Let niet op gelaat of lichaams-
bouw : hem heb ik niet verkozen; want ik oordeel niet als
.•
-ocr page 18-
— 16 —
de menschcn. Zij letten op het uiterlijke; maar de Heer
ziet op Let hart" 1).
Hoe ijdel zijn, volgens die uitspraak, al de loftuitin-
gen der menscheu! Immers wat den mcnsch waarlijk groot
maakt, de adeldom der ziel, de deugd, dit kan het
.schepsel niet beoordeelen. Vandaar dat men de menschcn
doorgaans roemt om daden, die uiterlijk goed en grootsch
schijnen. En toch, al is het dat ik iemand als een deugd-
zaam mcnsch beschouw, dewijl hij zich uiterlijk als dusdanig
voordoet, hij zal het, zoo zijne deugd niet voortkomt
uit het hart, en slechts geveinsd is, niet wezen voor God.
Doch gelukkig hij, die rechtvaardig is voor God, voor
God, die de verborgcnhcden des harten en de wegen
der rechtvaardigen kent; voor God, die den zondaar niet
prijst, den zondaar niet een rechtvaardige noemt!
Dit geluk was Joseph\'s aandeel. Gods onfeilbaar woord
heeft hem uitdrukkelijk als rechtvaardig geprezen: „ Jo-
scph..... cum csset jnstus , Joseph.....daar hij een
rechtvaardige was" 2). Joseph is dus een rechtvaardige,
en wel in den volstcn en meest omvattenden zin des
woords. „ Kcchtvaardig immers beteekent hier," zegt de
II. Chrysostomus, „ zooveel als versierd met alle deug-
den ___ en vooral in dezen zin wordt dit woord door
de Schriftuur gebezigd, zoo als wanneer zij zegt van Job :
hij was een rechtvaardig, waarhcidslievcnd man" (Job.
I. 1); en van Zacharias en Elisabeth: „ beide waren rccht-
1)  I. Reg. XVI. 6. 7.
2)  Matth. 1. 10.
-ocr page 19-
— 17 —
vaardig" (Luc. I. 6.) 1). Ja, Joseph was een rechtvaar-1
digc in do meest algcinccne bcteckcuis des woords. Men
herinncre zich wat wij reeds opmerkten in het eerste deel
van dit werkje, Vde hoofdstuk. Sprekende van den pijn*
lijken toestand waarin Joseph\'s gemoed verkeerde, toen
hij zijne geliefde Bruid Maria bevrucht zag zonder de
oorzaak hiervan te kunnen achterhalen , zeiden wij .• „ Wat
moest de arme Joseph nu doen? Hij was te rechtvaar-
dig, te deugdzaam om Maria die hij onschuldig kende,
bij den priester aan te klagen," enz. Het is als of wij
zeiden: een au il er die, hoewel rechtvaardig, minder recht-
vaardig dan Joseph geweest ware , had Maria ongetwijfeld
aangeklaagd. Joseph echter, die niet slechts in den meer
beperkten, maar in den uitgebreidsten zin des woords
rechtvaardig was, Joseph kon hiertoe iiiinmcr besluiten.
Volgens die uitspraak der H. Schrift bezat dus Joseph
alle deugden, en zeidc de II. Nilus te recht van Jesus\'
voedstervader: „ Weet wel, dat Joseph allergodvruchtigst
en allerrcchtvaardigst is geweest" 2). Ditzelfde getuigen
met hem vele Vaders en oude schrijvers. Zoo zegt o. a.
de geleerde Haijmo, bisschop van Ilalberstadt, een schrij-
ver der IXde eeuw : „ Simeon zegende hen 3); Joseph die
om zijne groote heiligheid verdiende bruidegom van Ma-
il) In h. 1. Tom. 57. Col. 43. «Justum liic omni virtute prieditum
(licit.... et hoc maxime sensu Scriptura juatitia: voce utitur, ut quando
(licit: homo justus, verax. Job. I. 1. et: Krant ambo justi. Luc. I. 0.
2)  Lib. I. Ep. ad Cyrillum Primatcm 271. Tom. 79 col. 182 « Ve-
rumtamcn scias Joscphum.... piissimum justissiraumciue fuisse."
3)  Luc. II. 34.
y •»
-ocr page 20-
— "18 —
ria en Vader des Zaligmakers te hecten, meende hij niet
van dezen zegen te moeten uitsluiten" 1).
De 11. Bernardus zegt eveneens: „ Waarlijk Josepli is
de zoon van David en zijn grooten "Vader waardig; hij is
zoon van David niet alleen naar het vlcesch, maar ook
naar den geest, door zijn geloof, heiligheid en godsvrucht" 2).
\'t Is onnoodig te vragen, of een man die alle deug-
den bezat, getrouw is geweest in het onderhouden van
Gods wetten en geboden. Hoc toch zou hij anders vol-
maakt deugdzaam mogen genoemd worden ? Van daar dat
alle kerkvaders en heilige schrijvers de verklaring van
den II. Jonuncs Damasccnus onvoorwaardelijk beamen.
„ Maria, zoo spreekt de heilige, werd ten huwelijk ge-
geven aan Joseph, die de wet des Hecrcn tot in zijn hoo-
geu ouderdom, even als alle anderen, volmaakt onder-
houden had" 3).
God zelf gaf ons een teeken van Joseph\'s heiligheid,
ecu teekcn, dat de grootste heiligen ten allen tijde ken-
1)   Hom. XIII. de temp. Tom. 118. Col. 8*. //Benedixit illis Si-
meon.... Ncque ab h&c bcnedictione Josephcxtraneumputavit, quipro
mar/mi sanclitale
et spousus Maria; vocari et Pater Salvatoris meruit
appcllari.
2)   Hom. 2 Sup. Miss. Tom. 183. Col. 70. Plane filius David, non
degcncrans a patrc suo David. Piorsus, inquam, iilius David, non tan-
tum carne, sed fide, sed sanctitate, sed devotionc.
3)  Hom. I. in Dormit. Virg. Tom. 96. Col. 710. «Traditur Josepho
iiui legcm inviolntam ad scncctutcm usquc perinde ac quivis aliiscrva-
verat." — Men meike op, dat de II. Joan. Damase. het gevoelen aan-
kleeft als ware de II. Joseph, toen hij met Maria in den echt trad,
reeds een grijsaard geweekt.
-ocr page 21-
— 19 —
merkte. Hij louterde hem in den smeltkroes der beproe-
ving. „ Gelijk het zilver beproefd wordt in het vuur en
het goud in den smeltkroes, zoo ook bejiroeft de Heer
de harten" 1). Even als een veldheer er trotsch op gaat
soldaten onder zich te hebben, die te midden van dui-
zend doodsgevaren hun ouden roem handhaven, zoo ook
schijnt God vreugde te scheppen bij het zien van .een
rechtvaardige, die met rampspoed worstelt en zegevie-
rend uit het strijdperk treedt, \'t Is of Hij dan engelen
en mcnschen oproept om deel te nemen in zijne vreugde.
Was het niet aldus, dat Hij zijn dienaar Abraham be-
proefde , toen Hij hem gebood zijn ecnigcn en tcergc-
liefden zoon Isaac op te offeren? Was het ook niet op
die wijze dat Hij handelde met den vromen ïobias? „Om-
dat God welgevallen in u had — zei hem de engel door
ingeving des Hecren — was het noodzakelijk dat gij door
lijden beproefd wcrdt" 2). En wat zegt de II. Schrift
ons betrekkelijk dien heiligen man? „ Deze beproeving liet
God hem overkomen, opdat zijn geduld aan de nakome-
lingen ten voorbeeld strekken zou, even als dat van den
heiligen man Job" 3). Wat Job moest ondervinden, is
bekend. Toen de Satan, zoo lezen wij, op zekeren dag
vóór Gods troon stond, sprak de Heer tot hem: „ Hebt
gij geen acht gegeven op mijn dienaar Job.... dat hij
rechtvaardig is?" 4). Daarop vroeg de Satan verlof om
1)  Prov. XVII. 3.
2)  Tob. XII. 13.
3)  Tob. II. 13.
4)  Job I. et II.
.*
-ocr page 22-
— 20 —
Job te mogen beproeven en God vergunde het hem. Sa-
tan stortte hem dan in de diepste ellende, zonder dat
ooit een klaagwoord van de lippen van Job kwam. An-
dermaal stond de helsche plaaggecst voor den troon van
God. En nu sprak God , als op een toon van fierheid hem
toe: „ Hebt gij geen acht gegeven op mijn dienaar Job
en erkend dat hij wel degelijk rechtvaardig is? Op uw
woord heb ik hem beproefd en zie! hij heeft niet ge-
zondigd !"
Niet anders heeft God met Joseph gehandeld. De voed-
stervader van Jesus was te rechtvaardig, dan dat hij niet
beproefd zou zijn geworden door het lijden.
Reeds vroeger (Eerste Deel.) zagen wij , hoc de II. Jo-
seph , toen hij zijne II. Bruid bevrucht zag, in cenc al-
lerpijnlijkste droefheid verkeerde, tot dat eindelijk de
engel Gods hem het geheim van Maria\'s bevruchting ver-
klaarde. „ Waarom," vraagt Eupertus, „ zond God zijn
engel, dien Hij toch eenmaal aan den II. Joseph zenden
wilde, niet vroeger, in \'t zelfde oogenblik, dat die hc-
melbode aan Maria de blijde boodschap bracht der mcnsch-
wording van Gods Zoon? Zulks geschiedde," antwoordt
hij, „ opdat Joseph zou beproefd worden, en het daar-
door zoowel aan de engelen des hemels als aan ons mcn-
schen blijken zou, dat hij waarlijk rechtvaardig was" 1).
1) In Matth. Lil). I. Tom. 168. Col. 1323. « Quarc hunc ipsum an-
gelum, quem tandem missurus erat, non misitantca, tune scilicet, quan-
do misit ad Vinjinem, cjme ei desponsata erat? Videlicet ut tentaro-
tur, fit manifcstum fieret tam sanctis angelis, quam nolis hominibus do
ipso, quod esset justus."
-ocr page 23-
— 21 —
Even zoo spreekt Chrysostomus: „ Dat de engel niet
eerder verscheen, het was opdat Joscph\'s deugd zich open-
baren zou" 1). Nog uitvoeriger wordt dit verklaard door
den II. Bcmardinus van Siëna: „ Terecht stelt men de
vraag," zegt hij, „waarom God heeft toegelaten, dat
Joseph in die verlegenheid kwam (aangaande Maria\'s zwan-
gerschap) .... Het was ten derde ," antwoordt hij , „ om
Joseph gelegenheid te geven tot hoogere deugdbeoefening:
dat is, om de gestelde orde van Gods genade en voor-
zienigheid tevens in acht te nemen en aan het licht te
brengen. Want ofschoon God den eersten stap doet met
de kiem zijner gaven in onze ziel neer te leggen, Hij
voltooit ze echter en bewaart ze daar niet, tenzij wij
eerst ons om wille derzelve door inspanning en beproe-
vingen hebben vermoeid, en door zegepraal op zegepraal
over die beproevingen ons waardig gemaakt hebben die
genaden in de hoogste volkomenheid te ontvangen. Het
is immers boven allen twijfel, dat het voor Joseph zel-
ven ecnc uitstekende genade was de bruidegom der Maagd
en ccnigcrinate Christus\' vader te worden en allergcmeen-
zaamst met hen om te gaan Hij moest derhalve, na het
begin van deze genadegaaf ontvangen te hebben door
beproeving geoefend en goedgekeurd worden" 2).
1)  In Matth. I. Tom. 57. Col. 45. «Nam et propter ea, qune supra
dicta simt, et ut ejus philosophia apparcret, advcntum suum (angelus)
differt."
2)   Art. II. Cap. I. «Sed quairitur, quarc Joseph pcrmissus est in.
cidcre in hoc dubium (de gravedine Maria;).... Tertio propter majo-
rem exercitationem: hoe est ad observandum et ostcndendum simul or-
-ocr page 24-
— 22 —
Joseph dan werd beproefd, zwaar beproefd. En wij
weten hoe schitterend hij zijne beproeving doorstond. De
engel des Hcercn kwam dan ook, om hem te loonen ,
van den hemel af en boodschapte hem, dat hij de voed-
stervader van den Messias zou wezen. Wie denkt hier
niet als onwillekeurig aan Abraham, toen, in \'t oogen-
blik zelf dat hij het slagzwaard ophief om volgens Gods
bevel zijn zoon te doen sneven, de engel dien grooten
aartsvader toeriep: „ Omdat gij naar mijne stem gehoor-
zaam geluisterd hebt, zullen in uw zaad alle volkeren
der aarde gezegend worden ?" 2).
Wat wij tot dusverre zeiden, doet ons reeds ecniger-
mate den diepen zin beseffen van dat veelomvattend woord
der Schrift: „Joseph autem cnm esset justus: Joseph nu,
daar hij een rechtvaardige was."
Maar laten wij hetzelve
nog dieper nagaan. De bewonderingswaardige deugd van
Joseph zal daardoor nog glansrijker in het licht treden.
Den naam van „ rechtvaardige „ door de II. Schrift aan
personen van beproefde deugd gegeven, hebben vele an-
deren met Joseph gemeen. Zoo bijv. een Noé\', een Sa-
inuel, een David, ecu Simeou en allen die wij bereids
vermeld hebben. Er is evenwel tusschcn hunne rccht-
dinem gratiai et providentie Dei: licet cnim Deus primo in nobis ini-
tiet sua dona, non turnen ea perficit et conservat, nisi prius laboribus
et tentationibus fatigemur, et per tcntationum triumphos gratias con-
summatas promereamur. Constat cnim, quod ipsi Joseph gratia summa
erat eftici Virgiuis sponsus, et quodammodo Christi pater, ac semper
familiarissimc eum eis stare. Proindc post inchoatioucm hujus doni de-
buit per tentatiouem cxcrcitari atcjue probari el approbari."
2) Genea. XXII. 18.
-ocr page 25-
— 23 —
vaardigheid of heiligheid en die van Joseph dit kenmer-
kend verschil, dat ofschoon de benaming eensluidend is,
zij met oneindig meer recht aan Jesus\' voedstervader toe-
komt ; met andere woorden: Joseph was onvergelijkelijk
heiliger, dan alle andere heiligen, do grootste onder hen ,
tenzij Maria, niet uitgezonderd. —
Deze bewering moge bij den eersten opslag overdre-
ven , onnauwkeurig toeschijnen; wij mecncn echter dat
zij op zeer hechte gronden steunt, die wij onzen god-
vruchtigen lezers hier ter overweging voorstellen. Om
den aard en de kracht dier bewijsgronden des te beter
to vatten, zij ons vooraf cenc enkele opmerking veroorloofd.
Ofschoon het één en dezelfde Geest van God is van
wien do genade en alle bovennatuurlijke gaven als uit
hare wclbron in de harten der heiligen ncdervloeicn; of-
schoon dat hciligheids-elcment, als ik zoo spreken mag,
steeds één en zich gelijkblijvend van natuur is, is het
toch veelvuldig te noemen, met het oog op deszclfs uit-
werksels. Op grond hiervan onderscheiden de godgelee-
dcn veelsoortige genadegaven , welke de H. Geest in meer-
dere of mindere mate aan de heiligen mededeelt. Van
daar dat de heiligen (en wie noemt hun getal?) aan het
gewelf van Gods H. Kerk schitteren gelijk do sterren aan
het uitspansel des hemels. Van daar tevens dat zij on-
der elkander even als die hemellichamen, in glans onder-
scheiden zijn. God, de grondlegger hunner heiligheid ,
doet door die verscheidenheid zelve de schoonheid van
zijn werk des te meer uitschijnen. Het is zijn wil, even
wijs als heilig, die zijne heiligen volgens dergelijke orde
-ocr page 26-
— 24 —
rangschikt. Hij is het eindelijk, die om deze zoo won-
derbare verscheidenheid , deze zoo voortreffelijke orde tot
stand te brengen, zijne genade en gaven uitdeelt al
naar gelang van het doel, waartoe hij zijne heiligen be-
stemt.— Willen wij ons nu, vasthoudende aan deze grond-
stellingen, een juist denkbeeld maken van Joscph\'s hei-
ligheid , zoo zij hier ons punt van uitgang: de geheel
eigenaardige bestemming, die God op aarde aan Joseph heeft
toegedacht. En welke was dan de bestemming van Joseph ?
Hij zou, volgens Gods eeuwige plannen, hier op aar-
de Maria\'s bruidegom en Jesus\' voedstervader wezen. —
Daar dat dan de bestemming van Joseph was , ó wie
begrijpt niet bij voorbaat, dat zijn aandeel in de genade
en de gaven Gods ruimer zal geweest zijn dan dat van
eenig anderen heilige; en dus, dat zijne deugd en vol-
maaktheid ook die van alle andere dienaren en diena-
ressen Gods ver, zeer ver zal hebben overtroffen? En
moeten wij hem dien voorrang reeds toekennen vooral-
eer hij met de H. Moeder onzes Hoeren in het huwe-
lijk trad , vóór de geboorte des Zaligmakers, — hoeveel
meer aanspraak zal hij dan niet op denzelvcn hebben,
wanneer wij acht geven op den nieuwen aanwas van hei-
ligheid , die ontegensprekelijk het gevolg is geweest van
een 30jarigcn omgang met den Koning en de Koningin
aller heiligen; met Hem en Haar, die de bron en het
kanaal aller genaden zijn?
-ocr page 27-
II.
Joseph\'s heiligheid bewezen uit zjjne
voorbestemming ten opzichte van Maria.
Joseph (zoo had het God bepaald) zou de bruidegom
van Maria zijn. Hij zou een waarachtig huwelijk aangaan
met haar, die van eeuwigheid was uitverkozen om de
Moeder van Gods menschgcworden Woord te wezen. Zoo
ooit een huwelijk volmaakt was, zeker dan was het dat
van Joseph en Maria.
Kceren we hier met onze herinneringen tot de dagen
der schepping terug, om te zien, wat God in het aard-
sche paradijs gedaan heeft in \'t belang van het eerste
huwelijk, dat op aarde gesloten werd. Reeds had de
Heer hemel en aarde geschapen en voor den toekomsti-
gen koning der zichtbare schepping alles in gereedheid
gebracht, toen Hij \'s menschen lichaam uit het leem der
aarde vormde en in deszelfs aanschijn den adem des le-
vens blies, terwijl Hij hem, in de overmaat zijner liefde,
nog met allerlei gaven der natuur en der genade ver-
rijkte. Zoo stond daar Adam voor zijn Schepper, uitge-
rust met al het noodige, om de vader van het mensche-
lijk geslacht te zijn en met Gods bijstand in het bezit
te geraken der hemelsche glorie. Doch hem ontbrak nog
eene gezellin, en ■ zonder haar zou het menschdom bij zijn
3
-ocr page 28-
__ o r. _
dood niet langer voortbestaan, en zou het goddelijk raads-
besluit, dat namelijk bet menschdom blijvend op aarde
bestaan zou, niet kunnen worden uitgevoerd. Oin die re-
den was het niet goed, niet doelmatig, dat Adam alléén
bleef. God besloot dan hem cene hulp toe te voegen die
hem gelijk was, 1) zoowel volgens de genade als volgens
de natuur. Volgens de natuur: opdat zij hem cencrzijds
dienstig zou zijn in de voortplanting des rnenschelijkcn
geslachts; anderzijds, om hem het leven te veraangena-
men. Yolgcus de genade: om elkander behulpzaam te
zijn in het bereiken van het bovennatuurlijk doel, dat
God den mcnsch had voorgesteld. Zonder die gelijkvor-
migheid op \'t gebied der genade zoowel als op dat der
natuur, ware de vcrccniging tusscheu onze eerste oude-
ren voorwaar niet in alle declen volmaakt geweest. En
dit kan men toch niet aannemen, terwijl al het overige
wat rechtstreeks uit de handen van dionzclfdcn Schepper
is voortgekomen, volmaakt is.
Passen wij dit nu toe op het huwelijk , dat, door tus-
schcnkomst van dicnzelfdcn God, tot stand kwam tus-
schen Maria en Joseph. Maria moest in een geestelijken
zin de moeder worden van een nieuw menschelijk geslacht.
Zij moest Dcngeue baren, in wien alle volkeren moesten
herboren en gezegend worden. Ook zij, niet minder dan
Adam, de lichamelijke vader van het menschdom, had
behoefte aan hulp. Kceds stond zij daar voor God, hei-
lig en vlekkeloos in hare maagdelijke onschuld. Van hare
1) Gen. II. 18.
-ocr page 29-
— 27 —
zijde ontbreekt niets meer voor haar goddelijk moeder-
schap. Doch ook voor haar was het niet goed, niet doel-
matig , dat zij alléén bleef. Dan toch zon de duivel het
geheim van Jesns\' geboorte gekend; de Joden zouden
de Moeder onzes Heeren, als van overspel verdacht, ge-
stccnigd; er zou ccuc schandvlek gekleefd hebben op de
geboorte des Messias. Dit wilde God voorkomen. Daar-
om sprak Hij op nieuw: Laten wij haar cenc hulp ma-
ken j zoowel volgens de genade als volgens de natuur
aan haar gelijk, opdat hij een harcr waardige bruide-
gom zij , althans voor zooverre ecu schepsel, buiten
Maria, voor zulke gelijkvormigheid vatbaar is. Die, zoo
volgens de genade als volgens de natuur, nan Maria ge-
lijke , moest een man zijn, die als vader van Maria\'s kind
kon doorgaan en als zoodanig voor \'t publiek kon han-
delen ; in wien Maria tevens bij de verschillende lotge-
vallen haars levens steun, troost en hulp zou kunnen
vinden. Maar dit niet alleen: vooral moest zij in hem
een man vinden, die door de inwendige gcmoedsgestcl-
tenis zijner ziel de gevoelens van hare ziel kon declcu;
in wiens ziel zij do trouwe afsjncgcling zag van de hare.
Zoo toch betaamde het te zijn in het heiligste huwelijk,
dat God zelf als \'t ware onmiddellijk heeft tot stand ge-
bracht. Hoc toch zou God in gebreke zijn gebleven om
zulk een huwelijk onder alle opzichten volmaakt te doen
wezen ? Was hier niet zijne eigene goddelijke eer in het
spel ? Het gold trouwens hier ccuc gebeurtenis, waarin
Maria op do innigste wijze betrokken was; Maria, zeg
ik, het pronkjuweel van Gods schepping, de ecrstgebo-
-ocr page 30-
— 28 —
rene dochter des Vaders, in wier ziel Hij reeds al de
schatten zijner genaden in al dcrzelver volheid had uit-
gestort. Het gold de Moeder van het goddelijke Woord,
dat weldra uit haar zou geboren worden. Het gold de
veelgeliefde Bruid des H. Geestes, die haar reeds vooraf
met alle hemelsche gaven versierd had om van haar hart
eenen zijner godheid waardigen tempel te maken. Van
deze zoo uitgelezene vrouw moest Joseph de bruidegom
worden. — Dit in aanmerking genomen, wie stemt dan
niet gereedelijk in met den grootcn lofrcdcnaar onzes Hei-
ligen, den H. Bernardinus van Siéna. wanneer hij zegt:
„ Beschouwt gij Joseph in zijne verhouding tot de aller-
heiligste Moedermaagd, dan moet het bij u als zekere
waarheid vaststaan, dat deze man vervuld geweest is van
de bewonderenswaardigste genadcschatten en deugden, en
wel vooral met het oog op zijne echtelijke vereeniging
met haar. Of hoe kan men redelijkerwijze denken, dat
de H. Geest met de ziel van eene uitstekende maagd zoo
innig eene ziel zou vereenigen, die haar niet in deugd
volmaakt gelijkend was ? Dit doet mij dan ook gclooven,
[zoo vervolgt Bernardinus,] dat die heilige man Joseph
eene geheel vlekkelooze kuischheid, eene allerdiepste ne-
derigheid , eene allervurigste liefde tot God en den naaste,
een allerverhevensten graad van beschouwend gebed be-
zat, en een allerzorgzaamste bruidegom van Maria ge-
weest is." 1) De H. Leonardus a Portu Mauritio spreekt
1) Art. II. cap. I. ii Per respectum ad sanctam Virgincm necesse est
liunc virum fuisse adinirandoe gratiaj et virtutis et maxime quoadtria,
-ocr page 31-
_- 29 —
zich hierover niet minder stellig uit dan de H. Bernar-
dinus van Siëna. „ De verhevene Maagd," zegt hij, „ stelde
als eenige voorwaarde van haar huwelijksverbond, dat
haar bruidegom in alles en onder ieder opzicht aan haar
gelijken mocht, in onschuld van zeden en in reinheid
van ziel. En nu, gesteld dat dit contract door de han-
den des H. Geestcs is gegaan, wie zal het durven be-
twijfelen of de H. Maagd ook daarin verhoord werd?
Wie zal \'t in twijfel trekken of Joseph met al die hoe-
danigheden en gaven en deugden is verrijkt geworden,
die van hem een volmaakt gelijkend evenbeeld van zijne
bruid Maria maakten?" 2)
Zou men het niet onvergeeflijk vinden, indien een
vader zyne onschuldige dochter aan iemand verloofde,
die, zonder een eigenlijke booswicht te zijn, toch verre
beneden haar in deugd stond? Maar als men zulk een
gedrag van dien vader zou misprijzen , zoo vraag ik: be-
taamt het dan niet aan Gods goedheid, dat Hij voor
eene heilige jonge dochter, zoo als Maria was, een ge-
heel heiligen man bestemt? Hij trouwens had zich het
recht voorbehouden hier zelf keuze te doen. \'t Is der-
halve onnoodig te bewijzen, dat Hij een persoon heeft
videlicet, primo quoad roatrimonialem nnioncm. — Quomodo cogitare
potest mens discreta, quod Spiritus Sanctus tanta unione uniret menti
tantte Virginis aliquam animam, nisi ei in virtute simillimam? Unde
credo istum virum sanctum Joseph fuisse mundissimum in virginitate,
profundissimum in humilitate, ardentissimum in Dei amore et charitate
altissimum in contemplatione, sollicitissimum illius Virginis sponste suse."
2) Serm. de S. Jos. 2« P.
-ocr page 32-
— 30 —
gekozen , wiens deugd met die van Maria in ccnc gcëvcn-
rcdigde verhouding stond. Herinneren wc ons wat de H.
Schrift verhaalt omtrent den aartsvader Abraham, toen
er sprake was zijn zoon Isaac uit te huwelijken. Het
was hem volstrekt niet onverschillig wie de vrouw van
zijn dierbaren Isaac wezen zou. Ofschoon te midden van
het rijke maar goddelooze Kanaiin wonende, wilde hij
geene dochter der Kanaiinieten als vrouw zijns zoons.
Maar hij riep den oppertoczichter zijner dienstknechten
tot zich en sprak tot hem: „ Zweer mij bij den Heer,
den God des hemels en der aarde, dat gij voor mijnen
zoon geene vrouw zult nemen uit de dochters der Ka-
naiinieten , in wier midden ik woon, maar dat gij zult
optrekken naar het land mijner bloedverwanten cu van
daar eene vrouw nemen voor mijnen zoon Isaac" 1). A-
braham maakt gebruik van zijn recht om, naar zijn hart
en wensch , ccnc vrouw voor zijn zoon te kiezen ; en uit
vrees, of zijn dienaar Eliéezer ccnc vrouw zou zoeken,
die niet met dat vaderlijk plan strookte, doet hij hem
zweren zijn wil stiptclijk te zullen uitvoeren. Zooveel
prijs stelde hij er op dat do grootc naam zijns geslachts
door dat huwelijk ongeschonden zou behouden blijven ! —
Ook God voorwaar moest er een punt van eer uit ma-
ken, voor de Moeder zijns goddclijkcn Zoons een echt-
genoot te kiezen , die in staat was den grootcn naam der
doorluchtigstc Maagd, die dezen Zoon moest baren, in
vollen glans te handhaven. Maar God, hierin gelukkiger
1) Gen. XXIV. i.
-ocr page 33-
— 31 —
dan de heilige aartsvader Abraham, had het in zijne macht
dien voor Maria bestemden bruidegom geheel naar zijn
hart te vormen. Ja Hij kon dit; wie zal het ontkennen ?
En Hij zou het niet hebben gedaan! Is Hij het niet die
met eigen hand ook Maria heeft gevormd, maar zoo ge-
vormd naar lichaam en ziel, dat zij ccnc voor zijn on-
eindig heiligen Zoon waardige woonplaats werd? 1) zoo
gevormd, dat zij een voorwerp van eerbied en bewonde-
ring was zelfs voor de engelen, die haar niet naderden
dan met den groet op do lippen: „ Wees gegroet, gij
vol van genade?" Het lag eveneens in Gods macht den
H. Joseph te vormen tot een waardigen bruidegom van
de waardige Moeder zijns Zoons. Mogen wij dan niet te
recht besluiten, dat Hij het ook inderdaad, niet alleen
in \'t belang van zijn eigen goddelijke eer, maar ook in
\'t belang van den grootcn naam zijns Zoons en dien zijner
Moeder gedaan heeft? Had God die keuze aan do mcn-
schon toevertrouwd, het lijdt geen twijfel of zij hadden
den rijksten en schoonsten jongeling, die destijds leefde,
daartoe gekozen. Zoo ook deed God zijne keus, maar
eene keus, die het Hem en Hem alleen gegeven is te
doen: Hij koos voor Maria dien echtgenoot uit, die on-
der alle mannen do heiligste, en als dusdanig Maria het
meest waardig was.
Wanneer de H. Gregorius ons wil doen verstaan wat
een voortreffelijk man de echtgenoot zijner zuster Gor-
gonia was, zegt hij: „ Verlangt gij dat ik u met één
1) Gebed der kerk: « Omnipotens sempiterne Deus, qui gloriosas" etc.
-ocr page 34-
— 32 —
woord den geheelen man beschrijve? Welnu, —hij was
haar man... en ik weet niet wat ik u nog meer behoef
te zeggen?" 1) Op gelijke wijze schijnt de H. Geest te
spreken, wanneer Hij in de Schriftuur den ganschen lof
van Joseph te zamen vat in dat ééne, maar diepzinnige
woord : „ Joseph, Maria\'s man" 2).
Ongetwijfeld was Gods keuze hoogst eervol voor Jo-
seph. Zij is op zich zelve reeds een afdoend gehiigenis
voor de uitstekendheid zijner deugd. God zelf getuigt in
het boek Ecclcsiasticus: „ Ecne godvreezendc vrouw is
gelijk aan een rijk erfdeel: zij wordt als erfdeel geschon-
ken aan hen, die den Heer vreezen tot loon voor hunne
goede werken" 3). Hoe heilig, hoe vol goede werken
moet hij dan niet geweest zijn, hij Joseph, wien de Heei
de heilige der heiligen tot echtgenoote schonk tot loon
dier goede werken ? De heilige der heiligen, zeg ik, van
wie Joseph een volmaakt evenbeeld moet geweest zijn,
indien men aanneemt, zoo als wij vroeger bewezen, dal
tusschen hen beide inderdaad een volmaakt huwelijk be-
staan heeft. Ik aarzel dan ook niet met den H. Leonar-
dus a Portu Mauritio stoutweg te beweren, dat Joseph,
reeds vooraleer hij Maria\'s bruidegom werd, de voortref-
felijkste ziel was, die ooit op aarde is verschenen, die
1) Tom 35. Col. 814. »Vultis, uno verbo virum describam? Vil
illius; nee enim scio quid amplias dicere necesse sit." Or. inlaad, so.
roris su-e Gorgonioe.
3) Matth. I. 16.
3) Eccl. XXVI. 3.
-ocr page 35-
I
— 33 —
van Maria (\'t is schier onnoodig het er bij te voegen)
de hare alléén uitgezonderd 1).
„ Gelukzalig de echtgenoot eener deugdzame vrouw !"2)
roept de H. Geest uit in het boek Ecclesiasticus. Ik
dan, o heilige Joseph, roep u toe in de bewondering
en de diepste aandoening mijns harten: Driewerf zalig
zijt gij, ö allerheiligste echtgenoot van de moeder onzes
Verlossers, gij , die tot loon uwer uitgelezen heiligheid
verdiend hebt de bruidegom van de gezegendste, de hei-
ligste onder alle vrouwen te worden!
Serm. de S. Jos. Ier p.
3) Ecclus. XXVI. 1.
-ocr page 36-
III.
Joseph\'s heiligheid bewezen
uit zjjne voorbestemming ten opzichte van
den Godmensen.
Om de hoogte van Joscph\'s heiligheid te kunnen af-
meten, zeiden wij vroeger, moet men uitgaan van het
standpunt zijner bestemming. Deze nu was tweederlei.
Optreden als bruidegom van Maria (hierover hebben wij
zoo even gehandeld); maar ook — optreden in de wereld
als voedstervader van Gods mcnschgcworden Zoon, Je-
sus-Christus. Met het oog op deze tweede zending, die
Joscph werd opgelegd, zullen wij thans over zijne hei-
ligheid gaan spreken, ö Wie erkent niet al dadelijk, dat
wij hier den voet zetten op het gebied der geheimen ?
Maar als Joscph\'s heiligheid ons hier een geheim wordt,
is het dan niet roekeloos dezelve te willen achterhalen?
Neen. — Laten wij er ten minste, naar ons zwak ver-
mogen , de meer kennelijke zijde van beschouwen. Die
beschouwing zal in elk geval ons met grootcren eerbied
bezielen voor den onvoigelijkclijkcn voedstervader onzes
Verlossers. En reeds dit is een groot nut te noemen.
Wij lezen in het Oude Testament, hoe de jongelin-
gen , die als hoi/jonkers voor den koning Nabuchodono-
sor moesten optreden, uit een adellijk geslacht gesproten
en naar lichaam en ziel behoorlijk opgevoed moesten zijn.
-ocr page 37-
— 35 —
Op last van den koning werden deze uitgekozen onder
al de kinderen Israëls. Drie jaren lang moesten ze eten
van de spijzen van \'s konings tafel en van \'s konings wijn
drinken, opdat zij alzoo waardig mochten worden aan
het Lof van Nabuchodonosor te worden voorgesteld 1).
In die gebeurtenis vinden wij een flauw beeld van het-
geen God deed ten aanzien van Joscph. — Eecds bij zijne
ontvangenis begon God hem voor zijne latere bediening,
die hij aan het hof van den menschgcworden Koning des
hemels als voedstervader zou te vervullen hebben, voor
te bereiden. Door een dier zeldzame voorrechten name-
lijk, welke God aan nog slechts twee andere groote man-
nen schonk, te weten aan den profeet Jeremias en aan
Jcsus\' voorlooper Joannes, werd Joscph reeds toen van
de smet der erfzonde gereinigd en verrijkt met de hei-
ligmakcnde genade, zoodat hij als een kind van genade,
als een voorwerp van Gods welbehagen ter wereld kwam.
Wij hebben dit godvruchtig gevoelen in het eerste deel
van dit werkje in het 2ae hoofdstuk op onoinstootelijke
gronden gevestigd. En dus — zoo besluit ik thans
mocht Joscph reeds in den schoot zijner moeder uit de
volle bron van Gods gcuade met lange teugen drinken;
ontving hij reeds van toen af de kostbaarste gaven van
den Koning des hemels en der aarde en werd in zijne
zalige ziel dat goddelijk levensbeginsel neergelegd, dat hem
in staat stelde om altoos meer en meer tot een waardigen
pleegvader van Gods menschgeworden Zoon op te groeien.
1) Daniel. I.
-ocr page 38-
— 36 —
Toen Salomon den tempel van Jemsalem bonwde be-
dekte hij de muren van het heiligdom met het zuiverste
en fijnste goud. Ook de vloer en de zoldering werden
met gouden platen bedekt 1). En waarom dat alles ? Om
Jchovah, die op de ark des verbonds rustte, cene zijner
godheid waardige rustplaats te bereiden. Maar als Salo-
mon zoo bezorgd was, stoffelijke wanden, in wier om-
geving God zijne tegenwoordigheid wilde openbaren, al-
dus met het fijnste metaal te versieren: hoeveel meer
moeten wij dan niet aannemen, dat God de ziel van Jo-
seph zal hebben overtogcn met het goud der goddelijke
liefde; de ziel van Joseph, met wien Jesus onder een
en hetzelfde dak moest wonen; wiens armen Hem zou-
den dragen?
Het is eene door alle godgeleerden aangenomene waar-
heid, dat God zijne genade evenredigt naar de waardig-
heid , die Hij iemand opdraagt. Welnu, van de allerhei-
ligste Maagd Maria getuigt de H. Thomas, dat haar
goddelijk moederschap eenigermate cene oneindige waar-
digheid is, om de innige vereeniging die er in de orde
der menschwording bestond tusschcn den oncindigen God
en de Moedermaagd 2). Tot diezelfde orde behoort ook
Joseph. Als bruidegom van Maria is hij zoo innig met
God verbonden, zoo zeer werkt hij tot de menschwording
van het goddelijk Woord mede, dat hij, volgens het woord
1)  3 Rog. VI. 21. 22.
2)  I. q. 25 a. 6. ad 4. • Diceudum quod humanitas Christi ex hoc
quod est unita Deo... et B. Virgo ex hoc quod est mater Deihabent
quandam dignitatem iuiiiiitam ex bono infinito quod est Deus,"
-ocr page 39-
— 37 —
des H. Franciscus van Sales 1), de derde persoon der ge-
schapene drieëcnheid is, in welke drieëenheid, volgens den
geleerden Suarez 2), de orde der menschwording zich
oplost. Gccne waardigheid, buiten die van Moeder Gods ,
kan dus in vergelijking komen met die van Joseph\'s va-
derschap ! gcene genade bij die, welke aan Joscph werd
geschonken, vergeleken worden. Hij is dus na Maria de
heiligste onder alle heiligen Gods. — Met recht roept
hier de H. Bernardus uit: „Uit dien naam, waarmee hij
verdiend heeft door God vereerd te worden, zoodat hij ,
ofschoon maar pleegvader zijnde, toch Gods vader ge-
noemd en als zoodanig gehouden werd , kunt gij afleiden,
welk en hoe groot een man deze onze H. Joseph geweest
is" 3). Immers des te meer zal God den heiligen Joseph
boven de engelen en heiligen verheven hebben, naar
mate hij een verhevener naam geërfd heeft dan zij. Tot
wien trouwens der engelen of heiligen sprak Jesus ooit
het zoete woord van vader uit? Zijn zij niet allen die-
naren en achten zij zich niet reeds gelukkig genoeg den
naam van aangenomen zoon te dragen? Aan één enkele
slechts werd het vergund den naam van vader te voe-
ren; slechts één enkele mocht uit Jesus\' mond hooren
1)  Entretiens XIX.
2)  Disp. VIII. Sect. 1 No 10. Alia vero sunt ministeria quseattin-
gunt ordinem unionis hypostaticae,... et in hoc ordine intclligo insti-
tutum esse ministerium S. Joseph.
3)  Hom. 2. Sup. Miss. Tom. 183. Col. 69: Conjice tarnen ex hac
appellatione, qua, licct dispensatoria meruit honorari a Deo, ut pater
Dei et dictus et creditus sit... quis et qualis homo fuerit iste Joseph !
-ocr page 40-
— 38 —
dat hij zijn vader was, daarom ook werd hem alleen
meer geschonken dan allen anderen te zamen. Zoo
toch schijnt het aan God te betamen en hierom mo-
gen wij te recht aannemen dat God het werkelijk ge-
daan heeft, volgens dat woord des H. Angustinus:
„Al wat gij volgens uwe gezonde rede begrijpt het vol-
maaktste te zijn in ccnc of andere zaak, houd het er
voor dat God dit gedaan heeft, Hij, de schepper aller
goede dingen" 1). Van dit groot beginsel uitgaande , maakt
de H. Franciscus van Salcs deze heerlijk schoonc op-
merking : „ Men ziet hoc de vorsten der aarde alle zorg
aanwenden om aan hunne kinderen een zoo bekwaam
mogclijken voogd te verschaffen: zij beschouwen dit
trouwens als eene zaak van \'t hoogst gewicht. God nu
had het in zijn macht tot plccgvoogd zijns Zoons een
man te benoemen, die in alle soort van volmaaktheid
uitmuntte, die betaamde aan de waardigheid en voor-
treffelijkheid van den persoon, die opleiding ontvangen
moest, dat is: van zijn roemvolleu Zoon, die algcmeeuc
heerschappij heeft over hemel en aarde. Maar als God
dit in zijne keuze had cu het doen kon, hoc is het dan
aan te nemen dat Hij het niet gewild, niet gedaan zou
hebben? Het lijdt dus geen twijfel," vervolgt de Hei-
lige , „ of de H. Joscph is met alle genaden en gaven
verrijkt geweest, welke de bediening waarmede de he-
1) Lib. 3. de lib. arbitr. cap. V. Tom. 32. col. 1277 Quidquid tibi
vora ratione mclius occurrerit scias fecisse Deum tauquam bonorum om-
nium Creatorem.
-ocr page 41-
— 39 —
mclsehc Vader hem belasten wilde, vorderde; bediening
die daarin bestond, dat hy voor de tijdelijke en huise-
lijke bcnoodigdhcdcn onzes Ileeren en de leiding zijner fa-
milie te zorgen bad. Die familie bestond uit slechts drie
personen, welke u het geheim der allerheiligste en aan-
biddelijke Drieëcnheid voor oogcn stellen. Daarmede is
niet gezegd, dat er algehccle gelijkheid bestaat tnsschen
beide dricëcnheden, tenzij in den persoon onzes Ileeren ,
die inderdaad een der personen der allerheiligste Drie-
vuldigheid is, (de andere zijn maar schepselen.) Even-
wel kunnen wij ook zeggca, dat het eene aardsche drie-
cenhcid is, die ccnigermate de allerheil. Drieëenhcid des
hemels weerspiegelt; Maria, Jesus en Joseph, — Jóscph,
Jcsus en Maria, cenc drieëcnheid die op geheel bijzon-
dere wijze onze achting en huldiging verdient. Leidt
hieruit af, „zoo besluit de heilige schrijver," hoc hoog
verheven de waardigheid van Joseph was en hoe vol hij
moet geweest zijn van alle deugden." 1)
Maar, vraag ik verder, schijnt niet de eer van Jesus
zclvcn het van Hem te vorderen, dat zijn voedstervader
boven alle andere heiligen in deugd en volmaaktheid uit-
blonk? Jesus immers , is Hij niet de heiligheid in persoon?
En hoc wilt gij dan, dat Hij zich laat doorgaan als
zoon van een man, dien Hij gestadig zijn vader noemt
en als vader eert, zouder dien man vooraf tot een uit-
stekend heilige gevormd te hebben? Zouden wij het niet
onredelijk vinden van een weeskind, wanneer het een
1) Entreticns XIX.
-ocr page 42-
— 40 —
adellijken persoon tot voedstervader kiezen kon en het
niet doen zou? En God, de oneindige Wijsheid, zou niet
zijne keuze bij voorkeur gevestigd hebben op den groo-
tercn zieladeldom, de schitterender heiligheid van Joseph ?
Die meer uitstekende deugd in Joseph kon natuurlijk
niet anders zijn dan de vrucht van Jesus\' overvloedige
verdiensten, door zijn bitter lijden verworven. Maar hoe
gaarne moet Hij niet dien overvloed van verdiensten in
de ruimst mogelijke mate aan zijn dierbaren pleegvader
hebben meegedeeld, aan hem, van wien Hij op zijne
beurt zoo vele liefdedienstcn zou ondervinden!
Indien wij aan Joseph den eersten rang onder Gods
heiligen toekennen, zoo moeten wij, \'t is waar, aan-
nemen , dat Jesus zijn H. Pleegvader in eene geheel bui-
tengewone orde van zaken heeft geplaatst. Maar ik zie
niet, dat wij uit dien hoofde onze meening zouden moe-
ten terugtrekken. Integendeel, dat buitengewone stand-
punt , waarop wij Joseph hier beschouwen, zet deze mee-
ning nog grootere waarschijnlijkheid bij. Inderdaad is niet
het gansche leven onzes Heiligen eene aaneenschakeling
van buitengewone zaken? Zijne zuivering van de vlek
der erfzonde reeds in den schoot zijner moeder; bruide-
gom te zijn van de koningin des hemels; al de voor-
rechten eens waarachtigen vaders te bezitten zonder zijne
maagdelijke kuischheid te verliezen ; van louter liefde ster-
ven en wel tusschen de armen van Jesus en Maria; uit
het graf worden opgewekt om met lichaam en ziel ten
hemel te varen, en zoo veel meer — zijn al die bijzon-
derheden uit Joseph\'s leven niet zoovele wonderen en
-ocr page 43-
— 41 —
buitengewone dingen ? Moet het ons dan bevreemden;
moet het ons niet veeleer hoogst redelijk voorkomen, wan-
neer men beweert, dat zijne deugd die der overige die-
naren Gods overtreft gelijk de glansrijkste ster aan het
uitspansel den glans der overige sterren? Dan toch en
dan alleen vormt alles in dat bcwondcringswaardige le-
ven een in elkander sluitend schoon geheel.
Dit alles is gezegd ter cere van Joseph. Intusschcn
strekt deze lofspraak niet minder tot eer van Jesus,
zijn goddelijk pleegkind. „ Immers," volgens Gods eigene
verklaring in het bock der spreuken, „ straalt de roem
der vaderen op de kinderen over." 1) Hoe roemvoller
dus do heiligheid van Jesus\' voedstervader gedacht wordt
eu geweest is, des te hooger rijst in ons oog de roem
van Jesus zelvcu, onzen gezegcudcn Verlosser. En vor-
dert nu van ons de liefde, dat wij Hem denken met
den hoogstcn roem omgeven; zoo vordert insgelijks van
ons de rede, dat wij ons zijn voedstervader denken,
omgeven met een eerckrans van heiligheid, waarbij de
de gloriekroon van alle andere heiligen in de schaduw
moet staan.
1) Trov. XVII. 6.
4
-ocr page 44-
IV.
Joseph\'s heiligheid bewezen
uit zijne samenleving met Maria.
De heiligheid van Joseph, hoe groot wij ons dezelve
met het oog op zijne bestemming van bruidegom der
allerheiligste Maagd en van Christus\' voedstervader ook
mogen denken, heeft ongetwijfeld eene nog veel hoogere
vlucht genomen van het oogenblik af, dat hij werkelijk
het huwelijk met die heiligste aller bruiden aanging en
nog meer, sedert hij met den menschgcwordcn Zone
Gods op de gemeenzaamste wijze mocht leven en omgaan.
Woordelijk is toen in vervulling gegaan die uitspraak
des Heeren: „ Het voetspoor der rechtvaardigen is als
een hclderschijncnd licht; het rijst op en groeit aan tot
den vollen middagglans" 1). Wij mogen hier van Joseph\'s
deugd met den vromen en geleerden abt Eupertus zeg-
gen : „ Was Joseph tot dan toe rechtvaardig; van toen
af was hij allerrechtvaardigst" 2).
Wij moeten thans een oogenblik nagaan wat Joseph\'s
deugd won door zijn omgang met Maria en Jesus.
Welken invloed had vooreerst op zijne heilige ziel
zyn verkeer met zijne dierimre en heilige Bruid Maria ?
1) Prov. IV. 18.
3) Tom. 168 Col. 1324.... Entonus vir justus, cxinde ju.stissimus.
-ocr page 45-
— 43 —
Een eersten zaligen invloed ondervond Joseph van
Maria\'s deugdzaam voorbeeld.
Wie zal het durven betwijfelen? Hoe krachtig - wer-
kend is niet het voorbeeld van anderen op eenieder van
ons? Wie weet niet hoe, terwijl tal van kinderen alleen
door \'t boozc voorbeeld hunner ouders volslagen bedor-
ven worden; duizende andere daarentegen bij \'t zien
en hooren van cene godvrcczcnde moeder, van een vro-
men vader , zich als onwilkemïg en onweerstaanbaar
voelen aangespoord tot alle oefeningen van deugd en
goede werken? En wie, die ooit, zij het slechts gedu-
rende één uur of minder, met een heiligen persoon heeft
omgegaan, heeft niet daardoor cene merkbare verande-
ring of verbetering in de stemming van zijn gemoed
ontwaard? Wat zal het dan niet heilzaam gewerkt heb-
ben op het zoo uitnemend goed gestelde gemoed van
Joseph, zoo vele jaren lang met Maria onder één dak
te hebben gewoond en getuige geweest te zijn van al hare
handelingen!
„ Als zelfs wij ellendige menschen," zegt de H. Ber-
nardinus van Siëna, „ door samen te wonen met heilige
personen, die toch in vergelijking met de allerheiligste
Maagd als niets beteekenen, als wij reeds daaruit dik-
werf nut trekken in \'t belang onzer deugd: wie zal dan ver-
klaren, hoe zegenrijk het te zamen wonen met diezelfde
heilige Moedermaagd voor Joseph zal gewerkt hebben ?" 1)
1) Art. II. Cap. I. Si nos miseri ex cohabitatione sanctorum virorum
qui respectu Virginis nihil sant, stepe tarnen proficimus : quantum
lestimandum est hunc ciim sacra Virgino profecisseP
-ocr page 46-
_ 44 —
Onophoudelijk had hij haar onder zijne oogcn. Dag aan
dag, uur op uur, was hij getuige van hare engelach-
tige zedigheid; van haar onveranderlijke gelatenheid in
Gods beschikkingen; van hare liefde tot het gebed; van
hare heldhaftige versterving; van hare wccrgaloozc nede-
righeid en gehoorzaamheid; van haar groot geloof en
vooral van hare allervurigste liefde tot God en den
naaste.
O wat moet de tegenwoordigheid van zulk een aller-
heiligst schepsel niet een diepen indruk gemaakt heb-
ben op dat zoo bij uitstek gevoelige hart van dien hei-
ligen bruidegom, die niets vuriger wenschtc dan tot
altoos volmaaktere deugd, te worden aangespoord ; die zoo
getrouw was aan de minste goede inspraken der genade!
Paulus de Apostel verzekert ons, dat zelfs een ongcloo-
vige man niet weerstaan kan aan den heiligenden invloed
van ecnc geloovige vrouw. „ Immers" zoo schrijft hij aan
de christenen van Corinthe , „ de ongeloovige man is ge-
heiligd door de geloovige vrouw" 1). En hierom spoort
hij de christenc vrouwen aan om hare mannen, wanneer
deze er in toestemmen met haar te blijven wonen, toch
niet te verlaten. Ditzelfde schreef de apostel Petrus in
ziju eersten brief aan de geloovigen vau Klcin-Azië:
„ Dat de vrouwen onderdanig zijn aan hare mannen,
opdat, mochten wellicht eenigc geen geloof slaan aan de
prediking van Gods woord, zij door het (deugdzaam) ge-
1) I Cor. VII. 14.
-ocr page 47-
— 45 —
drag hunner vrouwen , ook zonder woord mogen gewonnen
worden (voor het evangelie), wanneer zij namelijk (ö vrou-
wen) uwen rcincn en godvrcezcnden wandel zidlen heb-
ben opgemerkt" 1). Zoo waren" dan beide deze grootc apos-
telen overtuigd dat het stichtend leven ecner brave vrouw
mettertijd zelfs op het gemoed eens heidens een zaligen in-
druk moet te weeg brengen. Maar nog eens, wat zal het da-
gelijkse!), ja voortdurend verkeer van Joscph met Maria, van
dien man vol levendig geloof met de heiligste vrouw die
ooit op aarde leefde, dan niet krachtdadig hebben bijgedra-
gen om dien grootcn dienaar Gods tot steeds volmaakter
deugd op te wekken! O ! \'t ware reeds al te belecdigend voor
den H. Voedstervader onzes Heercu hieraan ook slechts een
oogcnblik te twijfelen! Zoo wij den II. Bernardinus gcloovcn,
begon Joseph die heilzame vruchten van Maria\'s hoogst
stichtendcn levenswandel reeds te ontwaren van den stond
af, dat hij kennis droeg van Jesus\' menschwording in
den gczcgendcn schoot dier allerheiligste Moedermaagd.
„ Zoodra de Engel hem had doen weten dat zij van den
H. Geest ontvangen had, begon hij zich jegens haar nog
nederiger en eerbiediger te gedragen: en het gevolg er
van was, dat zijne volmaaktheid er nog grooter door
werd" 2). Het spreekwoord zegt: dingen waaraan men
gewoon raakt, maken geen merkbaren indruk meer. „ Ab
2) I Petr. III. 1. 2.
1) Art. II. Cap. I. Postquam igitur ab angelo certificatus est.qnod
concepcrat de Spiritu Sancto, humiliori ac rcvercntiori modo conver-
sabatur cura sponsa sua: unde major perfectio generabatur in eo.
-ocr page 48-
— 46 —
assuctis non fit passio." Dit woord werd niet bewaarheid
ten aanzien van Joseph. Wel verre dat door den om-
gang met Maria op den langen duur de goede indruk
op Joscph\'s gemoed steeds verzwakte, werd hij integen-
deel altoos levendiger. Immers icderen dag kwam hare
deugd al meer en meer aan \'t licht. Want ook van
Maria kan in zekeren zin gezegd worden, wat van haar
Zoon Jcsus geschreven staat: Ook zij nam altoos met
hare jaren toe in wijsheid en bevalligheid voor het oog
van God en de monschen 1). Zoo was Maria\'s levens-
wijze reeds op zich zelve eene gestadige stille prediking
der deugd voor haar opmerkzamen en godminnendcn
bruidegom.
Het bleef echter niet bij de bloote beschouwing van
Maria\'s daden; ook was het Joseph gegeven (en 6 hoe me-
nigmaal !) Maria\'s heilige samenspraken te genieten. En hoe
zoet, hoc hemelsch zalvend, hoe stichtend zullen die ge-
sprekken tusschen\' die twee heilige echtgenooten niet ge-
weest zijn ! Hoc diep zal niet ieder woord van Maria\'s lip-
pen doorgedrongen zijn in de ziel van den bij uitstek
rechtvaardigen Joseph ! „Is het immers niet," vraagt de H.
Bernardus, „ dezelfde Maagd, wier groetenis hen van vreug-
de deed opspringen, die nog in den schoot hunner moe-
der waren opgesloten?" (Luc. I. 14.) Maar als de ziel
van een nog ongeboren kindje reeds wegsmolt van aan-
doening, zoodra Maria hare stom liet hoorcn, wat moeten
de engelen des hemels dan wel opgetogen zijn geweest
1) Luc. II. 52.
-ocr page 49-
— 47 —
in verrukking, toen zij hare stem mochten hooren, en
haar gelaat aanschouwen en hare zoete tegenwoordigheid
genieten?" 1) En wat moet een Joseph haar bruidegom
dan wel van aandoening vervoerd geweest zijn, zeg ik
den II. Bcrnardus na, hy, die gedurende dertig jaren
die maagdelijke stem, dat engelachtig gelaat, die aller-
kostbaarste tegenwoordigheid mocht bewonderen en ge-
nieten ! Vergeten we niet dat God de H. Geest op ge-
heel bijzondere wijze in Maria\'s hart woonde en werkte.
De genade had dat heilige hart van alle zijden en in
alle dcelen doortrokken. Het brandde derhalve van het
vuur der goddelijke liefde feller dan de harten der Sera-
fijnen, ö Welke stroomen vuurs moesten dan niet \\iit
haren mond vloeien telkens als zij denzelven opende om
de gewaarwordingen van haar gemoed in het hart van
haar geliefden bruidegom over te storten! De onver-
schilligste, de meest ijskoude zielen zouden zich door
zulk een licfdcglood hebben voelen ontvonken; wat dan te
denken en te zeggen van Joseph\'s ziel, die God meer
beminde dan zelfs de engelen des hemels het kunnen?
Treffend is het verhaal, dat de H. Paus en Kerkva-
der Gregorius ons heeft gegeven van eenc samenkomst
des H. Bcnedictus met zijne H. Zuster Scholastica. Be-
1) Scrm. I. in Assumt. B.M.V.Tom. 185. Col. 415. Hac esteniin
cujus salutationis vox et ipsos cxultare facit in gaudio, quos matcrna
adhuc visccra claudunt (Luc. I. 14). Quod dum parvuli necdura nati
anima liquefacta est ut Maria locuta est, quid putamus quaenam illa
fnerit cculestium exultatio, cum et vocem audire et videre facicin et be-
nigna ejus frui prcesentia meruerant?
-ocr page 50-
48 —
Hcdictus, vergezeld van zijne kloosterbroeders, bracht
haar op zekeren dag ccn bezoek binnen de muren van
haar klooster. Den ganschcn dag hadden ze samen ge-
sleten in godvruchtige gesprekken, afgewisseld door lof-
zangen en gebeden. Bij \'t vallen van den avond zettc-
den zij zich aan tafel neder. Na een poos, terwijl de
tijd vervloog zonder dat men het bemerkte, daar geze-
ten te hebben, begon Benedictus er aan te denken naar
zijn klooster terug te koeren. Scholastica echter smeekte
hem, hij zou haar het genoegen geven dien nacht door
te blijven om tot \'s morgens over de gelukzaligheid des
hemels te spreken. „Wat vraagt gij daar mijne zuster,"
sprak Benedictus, „ weet gij dan niet dat ik gedurende
den nacht volstrekt niet buiten mijne cel mag blijven?"
Hierop legde Scholastica haar hoofd tusschen hare han-
den op tafel en begon den almachtigcn God te bidden.
Na ccnigc oogeublikken aldus gebeden te hebben, beurde
zij haar hoofd van de tafel op en in \'t zelfde oogenblik
barstte een vreeselijk onweder uit. Zware stortregens
vielen neder en Benedictus was niet in staat naar zijn
klooster terug te keeren. „ God vergcve het u zuster,"
zeï toen Benedictus, „ maar wat hebt gij toch gedaan ?"
— Zij antwoordde: „ Ik heb er u om gebeden dat gij
blijven zoudt en gij hebt niet naar mij willen luisteren;
daarop heb ik mijnen God gebeden en zie! Hij heeft
mij verhoord. Nu kunt gij heengaan zoo gij wilt." Zoo
zag Benedictus zich gedwongen daar te blijven, en bracht
hij den ganschen nacht met zijne heilige zuster door,
haar onderhoudende en troostende met allerlei vrome ge-
*
-ocr page 51-
— 49 —
sprekken" 1). Zulk ccn zalig genoegen vinden heilige zie-
len in het gemoedelijk samcnsprekcn over God en god-
delijke zaken! De kinderen dezer wereld mogen zich dat
wellicht niet kunnen verklaren: geen wonder! Zeker is
het dat de kinderen des lichts, zij wier gemoed vol is
van God, geen inniger vermaak vinden dan in zich ge-
moedelijk te onderhouden over het groote voorwerp van
hunne genegenheden. Wij hebben hiervan een overtui-
gend bewijs in de H. Schrift zelve. Hoc gelukkig voel-
den zich niet Elizabcth en Maria bij hare verwelkoming
in het huis van Zacharias. „ Van waar toch ," roept Eliza-
bcth uit, „ van waar toch komt mij dat geluk, dat de
Moeder mijns Hcercn mij komt bezoeken ? Gij zijt zalig
Maria, omdat gij geloofd hebt" 2). En de Moeder des
Hoeren op hare beurt van heilige blijdschap als opgeto-
gen , roept uit: „ Mijne ziel maakt groot den Heer en
mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker" 3).
Wie kan ons beschrijven wat er in dat uur in Elisabeth\'s
gemoed omging? Zij wist door den H. Geest dat haar
God en Verlosser in Maria\'s schoot rustte. Zij begreep
den zin der woorden van Maria\'s lofzang en daarom mag
men als zeker aannemen, dat nog lang nadat Maria haar
lofzang geëindigd had hare gesprekken tot ecnig voor-
werp hadden het onwaardeerbaar geluk dat haar beiden
was te benrt gevallen.
1)  Gregor. Lib. II. Dialog. cap. XXXIII. Tom. 66. Col. 194.
2)  Luc. I. 43. 45.
3)  Luc. I. 46. 47.
-ocr page 52-
— 50 —
En als wc ons zclvcn nu eens een oogenblik in den
geest verplaatsen in het H. Huisje van Nazareth, wat
een heerlijk tafercel staat ons daar niet voor oogcn\'! Ik
zie daar den heiligen timmerman afgemat van den ar-
beid zich neerzetten aan ecne sobere tafel, hem door de
maagdelijke zorgen zijner H. Bruid Maria toebereid. Het
kindje Jesus, stil en zedig, zit in hun midden. Door het
armoedig vertrek zweven onzichtbare engelen, opgetogen
van verwondering over dit bovcnaardschc schouwspel en
allen om strijd bercidvaardig hun menschgcwordcn God
op zijn eersten wenk te dienen. Waarover meent ge wel
dat bij dien heiligen maaltijd de onderhoudingen loopen?
Indien Joscph of Maria de zachte stilte onderbreken die
daar gedurig heerscht in die godgcwyde woning, twijfel
er niet aan, — het onderhoud loopt over niets anders
dan over hun oneindig minzaam kindje Jesus; over zijne
onbegrijpelijke liefde tot het gevallen menschdom; over
zijne bewonderenswaardige licftalligheid te hunnen op-
zichte. Joscph zijnerzijds houdt niet op in \'t bijzonder over
zijn geluk te spreken, dewijl hij tot Jesus\' voedstervader
gekozen is; terwijl Maria van hare zijde zich uitput in
dankzeggingen tot God, die ondanks hare nietigheid zulke
groote dingen aan haar gedaan heeft. En dan ontboe-
zemdc zij voor haren bruidegom haar van liefde overstelpt
gemoed in een altoos verrukkelijker Magnificat en Joseph\'s
stem smolt met de hare te zainen. Moeten wij niet al-
dus die zoo schoonc woorden van den geleerden en vn>
men Canisius verstaan: „Hoe gelukkig was niet Joscph,
zoo wij bij al zijne overige vertroostingen, die God hem
-ocr page 53-
— 51 —
schonk, ook dit in aanmerking nemen (en zeker dit is
wel waarschijnlijk) dat hij met de heilige Moedermaagd
dikwerf en breedvoerig over de heilige geheimen Gods
sprak en dan gelijk die rechtvaardige grijsaard Simcon,
in den H. Geest opgetogen werd van heilige blijdschap
en zijne blijdschap lucht gaf in heilige lofzangen!" 1).
6 Driewerf zalige Joscph, mogen wij hier wel zeggen,
aan wien het vergund werd zoo gemeenzaam en zoo in-
nig met de Moeder onzes Hoeren om te gaan! Geen
menschclijk verstand kan zoo iets achterhalen; geen tong
kan zulk een zielsgenot naar waarheid verklaren! Maar
ook wie kan begrijpen, wie beschrijven hoe zeer de ziel
van dien waardigen bruidegom bij ieder woord en icdcren
zangtoon, die van de lippen zijner allerheiligste Bruid hem
in de ooren of liever in het hart klonk, den weêrgloed
der goddelijke licfdevlam, die daarin uitstraalde, diep ja
diep gevoelde? Hoc zeer dat alles bijdroeg tot Joscph\'s
steeds klimmende heiliging?
En dan — is het niet allcrrcdelijkst te geloovcn, dat
Maria, bezield zoo als zij was van een zielenijver groo-
ter dan die der Apostelen zelve, de vruchten van dezen
haren ijver eerst en vóór alle anderen aan haren heili-
gen en dierbaren bruidegom zal hebben meegedeeld? Of
zou zij hebben nagelaten dien grooten dienaar Gods, in
wien zij zulken voortreffelijken aanleg tot alle deugden
1) Guid si prseterea, ut est prouabilc sane, cum eadom Virgine de
sacria multum sacpeque contulit et in Spiritu Sancto subinde suaviter,
ut senex justns ille Simcon, exultavit et exultando in laudes divinas
orupit P
-ocr page 54-
— 53 —
opmerkte, tot steeds hoogere volmaaktheid aan te sporen ?
Zou zij hare voorbecldclooze naastenliefde niet op de
eerste plaats ten aanzien van hem geoefend hebben, dien
zij als haar bruidegom na God, na haar goddclijkcn Zoon ,
het meest op aarde verplicht was lief te hebben en ook
werkelijk lief had? En wat meer is: dertig jaren lang
was die beminde bruidegom schier de eenige aan wien
zij haren zielenijver toewijdde! Joscph heeft dus geduren-
de zooveel jaren al die goddelijke vermaningen van lief-
de , van ootmoed, van geduld, kortom van de verhcvcn-
ste deugden in zich als in een brandpunt mogen opvan-
gen. Hij heeft ze opgevangen; hij heeft die tallooze les-
sen van hemelscbc wijsheid in zijn hart bewaard en over-
dacht ; en Gij, ö God, Gij die alleen het geheim der
harten kent, Gij zijt in staat ons te zeggen, met wat
ccne volmaakte volgzaamheid de II. Joscph daaraan be-
antwoordde ; met welke reuzenschrcden hij daardoor voor-
uitging op den weg der hoogste heiligheid!
De H. Grcgorius van Nazianze spreekt ons van den
ijver, dien zijne zalige zuster Gorgonia heeft aangewend,
om haren hcidcnschcn echtgenoot te bckeeren en hij ver-
haalt ons, dat haar ijver daarom des te vuriger was , wijl
zij zich verbeeldde, zoo sprak zij, dat slechts de helft
van haar hart God beminde, zoolang haar man nog in
de schaduwe des heidendoms voortleefde 1). Zou men niet
Vi In T,and. Soror. Gorgon. Tom. 35. Col. 814. Porro cum unum
hoc ad omnia acccdcre cuperet, ut maritus quoque perficeretur, ut sic
toto corpore Deo consecraretar, ac non dimidia tantum ex parte per-
-ocr page 55-
— 53 —
mogen beweren dat Maria, die het hart van Joseph als
een deel van haar eigen hart beschouwde, eveneens met
heilig ongeduld er aan gewerkt heeft om dat hart van
Joseph al meer en meer aan het hare gelijkvormig te
maken; dat is gezegd, om in dat hart immer meer de
vurigste liefde voor God te doen ontvlammen?
Mogen wij hier niet toepassen wat ons de II. Moeder
Tcresia zegt over dusdanige godminncude zielen: „ Als
zij iemand beminnen, werken zij er op met ecne heilige
drift om zoo iemand God te doen beminnen, opdat ook
hij door God bemind worde. Zij weten, ik herhaal het,
dat zoo de goddelijke liefde niet in hen woont, de dood
voor immer den band, die hen verecnigt, moet verbre-
ken, \'t Is onmogelijk te zeggen hoeveel dergelijke liefde
aan zulke zielen kost. Zij verwaarloozen niets om den
vooruitgang van den beminden persoon te bewerken. Zij
zouden duizenden levens opofferen om dien beminde zel-
ven ook slechts het geringste geestelijk voordcel aan te
brengen, ö Kostbare liefde, die de liefde van Jcsus, ons
ccnig goed en het grootc toonbeeld der ware liefde, zoo-
zeer van nabij nabootst!" 2)
Men denke echter niet dat Maria bij de uitoefening
van haren zielenijver ooit uit het oog verloor wat haar
stand van cchtgcnootc tegenover haar man van haar vor-
derde ; dat zij ooit vergat hoe haar eerste plicht jegens
fecta disccderet, ipsiusque aliquid imperfectum rclinquerctur, hoc quo-
que prccibus ab eo, qui voluntatcm timcntiura se facit, ac pctitiones
corum ad finem perducit, impotravit.
2) Chemin de la perfect, trad. Bouix. Chap. VII.
-ocr page 56-
— 54 —
een bruidegom door God haar als wettig opperhoofd van
haar huisgezin aangewezen, was: hem eerbiedig ontzag
te bewijzen, ö Neen ! Maar juist die kunstelooze eenvoud
harer woorden. die diepgevoelde zedigheid van haar ui-
terlijk gaf aan haren heiligen ijver ccnc des te krachtda-
diger werking: God zelf had op hare maagdelijke lippen
eene overtuigende bevalligheid neergelegd 1), die des te
dieper ingreep in het hart van haar deugdzamen bruide-
gom , hoe minder aanmatigend haar toon van sproken
was. Wat was meer noodig voor cene ziel gelijk die van
Joseph, die niet anders wcnschte dan volmaakt te weten
hoe hij zijnen God immer beter kon dienen, immer be-
ter kon behagen; die overigens innig overtuigd was dat
zijne onvergelijkelijke Bruid in alles wat zij hem zeide
niets anders zocht, dan hem den overvloed van genade,
die hare ziel als overstelpte, in zijne ziel te doen overgaan ?
En wat een machtigen invloed zal eindelijk en vooral
Maria\'s gebed niet hebben uitgeoefend op den reeds zoo
heiligen Joseph!
Indien het gebed, het gestadig gebed van welken recht-
vaardige ook zooveel bij den Heer vermag, naar het woord
der Schrift 2), dat God er niet aan weerstaan kan , ö hoc
veelvermogend op Gods hart moet dan niet het gebed ge-
weest zijn van die allerrechtvaardigste onder alle reine
schepselen; van haar, die zoo rechtvaardig was, dat
1)  Psalm. XLIY. 3.
2)  Jac. V. 16.
-ocr page 57-
— 55 —
zij, volgens den H. Kerkleeraar Bemardus, ons de zon
der rechtvaardigheid gebaard heeft 1)! Als wilde hij zeg-
gen : Indien het om zeker van God verhoord te worden
genoeg is dat men rechtvaardig zij in zijne oogcn; hoe
veel meer moet men dan niet overtuigd zijn, dat zij , die
onder alle rechtvaardigen verreweg de rechtvaardigste was,
alles van haren God heeft verkregen! De II. Bernardi-
nus gaat nog verder en zegt, dat wanneer Maria bad,
dit gebed hij God de kracht van een bevel had: „ Alles
onderwerpt zich aan Maria\'s bevelen , alles, zelfs God" 2).
ö Ja, zoo is het. En waar is de christen, die zulks niet
weet bij eigen ondervinding ? Waar is hij , hoc ongeluk-
kig, hoe groot een booswicht hij ook zijn moge, die
niet meermalen Maria\'s onbeperkte macht bij God heeft
ondervonden? „Maar hoe dan," vraagt de H. Bernar-
dinus van Siëna, „indien de allerzaligste Maagd zelfs voor
zondaren en booswichten, voor de vijanden haars Zoons,
zulke uitstekende genaden weet te verkrijgen ; is er dan te
twijfelen of zij heeft voor Joseph , voor een zoo liefderijken,
zorgzamen en teerhartigen voedstervader; voor den be-
schormvoogd harcr maagdelijke eerbaarheid; voor haren
allerkuischtcn minnaar de voortreffelijkste gunsten en ge-
nadegaven verworven?" 1) Hoevelc titels trouwens kon
1)  Homil. ia Nativ. B. M. V. Tom. 183. Col. 440: Sicut scriptum
est: Oratio justi penetrat ccelos. (Eccl. XXXV. 21.) Et quis justus, si
non Maria jnsta, de qua Sol jtistitiu; ortus est nobis.
2)  Scrra. V. de Nativ. B. M. V. cap. VI. Imperio Virginis omnia
famulantur et Deus.
3)  Art. II. Cap. I. Cum B. Virgo tot et tanta impctrct peccatori-
-ocr page 58-
— 56 —
Joseph niet «aanvoeren om Maria te bewegen, dat zij voor
hem bidden zou! Was zij niet vooreerst zijne bruid, en
als dusdanig verplicht voor hem te bidden?.— Niemand
voorwaar heeft ooit de verplichtingen van liefde, die
krachtens het huwelijk tusschen man en vrouw bestaan,
zoo stipt volbracht als Maria. Gelijk zij , terwijl zij bin-
nen de muren van Gods tempel te Jerusalem woonde,
volmaakt geweest was in haar ongehuwden staat, zoo was
zij ook volmaakt in hare hoedanigheid van echtgcnoote.
Zij vervulde dus ook zeer zeker met dezelfde nauwge-
zetheid hare verplichtingen van vrouw, waarmede zij
weleer de plichten waarnam, die haar staat van maag-
dom haar oplegde. „De H. Maagd," zegt de H. Bcrnardi-
dinus van Siëna, „ wist hoc innig de huwelij ksvcrccniging
was, als zijnde deze gegrond op ccnc geheel geestelijke
liefde. Zij wist dat Joseph haar door den H. Geest zel-
ven gegeven was tot bruidegom, tot bewaker van hare
maagdelijkheid en om in gemeenschap met haar de be-
zorgdheid en liefde te declcn jegens het allergoddclijkste
Kind Jesns. Hierom houd ik het voor zeker, dat zij ha-
ren heiligen bruidegom uit gansch de genegenheid baars
harten en in alle oprechtheid heeft lief gehad" 1). Wcl-
bus sccleratis , hostibus Filii sui: quanta putas impctraïerit charismata
huic tam amoroso et sollicitissimo et filiali nutritio, et sponso sui pu-
doris, atque castissimo amatori p
1) Art. II. Cap. I. Et quia noverat Yirgo quanta erat unitas ma-
trimonialis in spirituali amoro, et sciebat istum sibi a Spiritu Sancto
datum in sponsum et in suae virgiDitatis custodem et ad participandum
secum in charitatis amorc et obsequiosa sollicitudine divinissimam pro-
lem Dei: idco credo, quod totius cordis alFcctu hunc sanctum Joseph
sincerissimc diligcbat.
-ocr page 59-
— 57 —
nu, de liefde openbaart zich door het verlangen naar
het geluk des beminden pcrsoons. En als onze liefde,
zooals van Maria, bovennatuurlijk is, dan stelt dit ver-
langen zich ten doel, dat God, de eerste bron van alle
goed, zich met allen mogelijken invloed aan het voor-
werp onzer liefde mededeele. — Hoe vuriger dat ver-
langen wordt, hoe oprechter de liefde is; des te inniger,
des te dringender wordt uw gebed voor zulk een per-
soon. Nemen wij nu als onbetwistbare waarheid aan,
dat nooit ccnig man hartelijker en oprechter van zijne
vrouw bemind werd dan Joseph van Maria, zoo moeten
wij daaruit afleiden , dat niemand ooit meer aandeel heeft
gehad in Maria\'s gebeden dan hij.
De vele liefdcdicnsten, welke Joseph voortdurend aan
Maria bewees, waren een andere titel dien hij bij zijne
dierbare Bruid kon doen gelden om haar gebed te vra-
gen. — Maria zelve wist dit. Zij voelde zich uit dien
hoofde tot dankbaarheid gehouden. En wie had ooit op
aarde een hart zoo dankbaar als het hare? Ze is dank-
baar, zelfs jegens den geringsten harer dienaren voor
de kleinste eerbewijzing, voor den nictigsten liefdedienst
die haar bewezen wordt. Hierom zegt de H. Andreas,
aartsbisschop van Creta: „ De allerheiligste Maagd , mild-
dadig als zij is, schenkt ons gaarne voor de nietigste
liefdcdicnsten de grootste gunsten" 1). Wat zal zij dan
niet gedaan hebben ten opzichte van haren teêrgeliefden
1) Orat. III. in Dorrait. S. Maria;: Tom. 97. Col. 1102. Libens
cnim, sanctissim,a cura munifica sit, pro miuutissimis majora retribuit.
5
-ocr page 60-
— 58 —
bruidegom, van wien zij erkende tallooze en allerge-
wichtigste weldaden genoten te hebben; weldaden, die
om Maria\'s geheel bijzondere positie ten overstaan der
•boozc wereld, die met hot geheim van haar wonderda-
dig moederschap ten ecnemale onbekend was, in haar
oog terecht eene onbetaalbare waarde verkregen? Im-
mers , zoo als wij bereids in het eerste deel van dit
werkje verklaard hebben (Hoofdst. IL), zonder Joseph\'s
tusschcnkomst hadde het plan van Gods menschwording niet
op cenc Gode waardige wijze kunnen voltrokken worden;
zonder hem ware dus Maria niet de Moeder Gods gewor-
den. Dat verder de Joden haar tijdens hare zwan-
gerschap niet steenigden en haar kind niet even als de
overige onschuldige kindertjes van Bethlchem vermoord-
den, dat zij in haar huisgezin het benoodigde levenson-
derhoud had en niet van armoede en ellende bezweek;
— was het niet aan de liefdevolle zorgen, aan de pijnlijke
vermoeienissen van haar heiligen echtgenoot, dat Maria
dit alles moest dank wijten ? ö Zij wist den prijs van zoo-
veel liefdcdaden naar hare volle waarde te schatten ! ö Zy
beminde dan ook zoo innig haren onvergelijkelijken brui-
degom ! En die liefde groeide dagelijks al meer en meer
aan, naar dezelfde mate als Joseph zijne goede diensten
jegens haar en haar goddelijkcn Zoon Jesus vermenigvul-
digde. Telkens als zij het voorhoofd van haar braven echt-
genoot met zweetdroppclen bedekt, of haren kleinen Jesus
op zijne vaderlijke armen aanschouwde, klopte haar gevoelig
moedcrhart steeds levendiger van warme, dankbare liefde.
Uitmuntend schoon is hier wederom de opmerking van
-ocr page 61-
— 59 —
den grooten lofredenaar des H. Joseph\'s, Beraardinus
van Siëna. Sprekende van die bedrijvige gedienstigheid
des Heiligen in \'t belang van Maria en den kleinen
Zaligmaker, zegt hij : „ Indien Maria zelfs geen enkel
Wees gegroet onbeloond laat, welk eene hartelijke dank-
baarheid zal zij dan niet betoond hebben aan hem, dien
zij zoo zorgzaam, zoo grootmoedig, zoo getrouw zag
arbeiden om haar en haren Zoon te voeden! Ook- wist
de allerheiligste Maagd vooral op prijs te stellen, dat
die heilige man om Jesus\' leven te behouden zich aan
zoo vele gevaren blootstelde, als hij namelijk Hem naar
Egypte voerde en vandaar terug bracht, of met Hem
naar Jcrusalem ging om de wettelijke plechtigheden te
volbrengen, en met Hem nog vele andere plaatsen be-
zocht, die men moeilijk zou kunnen aangeven" 1). Uit
dit alles mogen wij vrij opmaken, dat gelijk Joseph na
haar goddelijk Kind de eerste en voornaamste plaats in-
nam in Maria\'s hart, hij ook zoo de eerste en voornaam-
ste plaats innam in hare godsvrucht en gebeden.
En behalve dat Joseph de eerste plaats innam in
Maria\'s hart in hoedanigheid van haar grootsten weldoe-
ner , had hij de liefde van haar heilig hart nog gewon-
1) Art. II. Cap. I. Si B. Virgo unum Ave Maria remuneratione
vacuüm non rcmitt.it: quanta cordiali gratitudine respondebat illi,quem
cerncbat sie sollicite, sic obsequiose ac fideliter laborare pro nutricndo
ipsam et dilectum iilium suum. Maxime quoquc ponderabat li. Virgo,
quod sanctus iste pro conservanda vita Jesu, se tot pcriculis expone-
bat, dum scilicet ipsum ducerct et rcduccret de jEgypto in Jerusalem
ad solemnitates legis, et dum fuit cum eo in aliis variis locis.qui ex-
plicari non possent.
-ocr page 62-
— 60 —
ncn door zijne persoonlijke , allcrvoortreffelijkstc hoeda-
nigheden en deugden. Van al die uitstekende gaven, welke
God in dien uitgelezen man reeds vóór zijn huwelijk met
Maria, had neergelegd en die zich dagelijks meer open-
baarden , was Maria onophoudelijk getuige; en hierom
werd hare liefde voor haren man dagelijks inniger. Zoo
toch moeten wij het verstaan wat de reeds meermalen
genoemde Bernardinus van Siëna in zijne sclioonc lofrede
op den II. Joscph zegt: „ Na alles , wat men godvruch-
tig en redelijk aangaande Joscph en de gezegende Moe-
dermaagd kan aannemen aandachtig te hebben overwogen,
beu ik genegen te gclooveu, dat de allerzaligste Maagd
Joscph niet slechts bemind heeft zooveel als alle andere
schepsels te zaincn , maar zelfs nog meer: Jcsus alleen,
de gezegende vrucht van haren schoot, behoort hier te
worden uitgezonderd" 1). Te recht mogen wij dan met
den geleerden Suarez beweren: „Het is waarschijnlijk,
dat de allcrh. Maagd uitstekende genadegunsten en hc-
mclschen bijstand aan haren bruidegom, dien zij op gansch
cenige wijze lief had, toegcwcnscht en door hare gebe-
den voor hem verworven heeft. Want zoo \'t waar is (en
\'t is waar), dat de godsvrucht jegens Maria en het aan-
roepen harer voorspraak een der krachtigste middelen is
om van God allerlei genadegaven te erlangen; zou het
1) Art. II. Cap. I. Unde omnibus componsatis, tju;c devota atquc
diacreta mens circa Joscph et Virginem bcncdictam potest rationabili-
ter contemplari, diccre non audercm, quod B. Virgo non dilcxcrit Jo-
seph quantum omnem aliam creaturam, vel supra, post bonedictum
fructum ventris sui Jesum, loquor tarnen de sociali amore.
-ocr page 63-
— 61 —
dan niet onredelijk wezen er aan te twijfelen, of Joseph
door hare voorbede eene uitmuntende volmaaktheid eu
heiligheid heeft verworven? Hij trouwens was haar zoo
bijzonder dierbaar; hij koesterde jegens haar cenc zoo
allertecdcrste godsvrucht! " 1).
Wij zien het: de geleerdste en heiligste schrijvers stem-
men hierin overeen, dat do rechtvaardige Joseph door
zijn vertrouwclijken en liefdcvollen omgang met zijne al-
lerheiligste Bruid Maria een aanhoudcnden aanwas van
rechtvaardigheid, dat is, van volmaaktheid en heiligheid
heeft verworven. Vraagt men nu, tot welke hoogte van
deugd Joseph daardoor mag gestegen zijn? Zoo geef ik
met den II. Franciscus van Sales tenantwoord: tot zulk
. cenc hoogte, dat hij een sprekend afbeeldsel werd van
zijne onovertreffelijke heilige Bruid zelve. Ziehier Francis-
cus\' eigene woorden: „ ö Wat heilige vcreeuiging, die
van Onze lieve Vrouw met Joseph! Die verceniging had
ten gevolge, dat het opperste Goed van alle eeuwige
goederen, te weten Onze Lieve Heer zelf, het eigendom
van Joseph werd zoowel als van Onze Lieve Vrouw, \'t Is
waar, dit is niet op te vatten alsof Jesus het eigendom
van Joseph ware uit kracht der natuurwetten, der natuur
die Hij had aangenomen in den schoot onzer glorierijke
1) Disp. VIII. Sect. II. No 1. Accedit verisimilo csse B. Virginem
cximia gratia; dona et auxilia sponso suo,qucm singulariter diligcbat,
exoptasse, suisque orationitms impctrasse. Nam, si verum est (ut re-
vera est), unum ex efflcacissirais mediis ad obtincnda aDco gratiae do-
na, esse dcvotionem erga Virginem, ejusque intercessionem, qut credi
potest Sanctissimura Joseph, Virgini dilcctissimum ac devotissimum, per
illum non obtinuisse cximiam sanctitatis perfectionem ?
-ocr page 64-
— 62 —
Meesteresse, der natuur, die de H. Geest zelf uit het
allcrrcinstc bloed van Onze Lieve Vrouw gevormd had,
— neen niet aldus, maar volgens de wetten der genade,
volgens welke hij aandeel erlangde in al de genaden zij-
ner geliefde Bruid, en die hem voortdurend deden toe-
nemen , maar op wonderbare wijze in alle soort van vol-
maaktheid. Door de gestadige gemeenschap, die hij had
met Onze Lieve Vrouw, met haar die alle deugden be-
zat en wel in zulken verheven graad, dat nooit een schep-
sel bij machte is het zoover te brengen, — was Joscph
intusschen degene die haar het dichtst in deugd op zij
streefde. Verbeelden we ons een spiegel, waarop de zon-
nestralen lijnrecht neervallen, die dezelve volmaakt op-
vangt, terwijl een andere spiegel daartegenover geplaatst
is. Deze krijgt natuurlijk de stralen der zon alleen door
terugkaatsiug; en toch zij spelen zoo levendig er in, dat
men schier niet kan onderscheiden welke dier beide spie-
gels de stralen rechtstreeks krijgt; zoo was het ook hier
gelegen. Ofschoon Onze Lieve Vrouw, als een\' allerhel-
derstc spiegel recht tegenover de zon van rechtvaardig-
heid geplaatst al hare stralen opving, waardoor in hare
ziel alle deugden en volmaaktheden gekoesterd en ge-
kweekt werden : zoo kaatsten diezelfde volmaaktheden en
deugden toch zóó volkomen op den H. Joscph terug,
dat het bijna scheen als ware hij even volmaakt, als hadde
hg de deugden in denzclfden hoogen graad als de roem-
volle Maagd, onze Koningin zelve" 1).
1) Entretiens XIX.
-ocr page 65-
V.
Joseph\'s heiligheid bewezen uit zpe
samenleving met Jesus.
Het is hier de plaats om over den langdurigcn om-
gang van Joseph met het goddelijk Kind te spreken en
aan te toonen hoc onze grootc Heilige, die reeds zoo
hoog in deugd klom door het verkeer met zijne H. Bruid
dat hij haar levendig, sprekend afbeeldsel werd, hoe die-
zelfde Joseph, zeg ik, nog veel meer in heiligheid steeg
door zijn dertigjarig te zamcn wonen met den oneindig
heiligen Zoon van God. Wij vreezen echter, den vromen
lezer, indien wij in al te grootc bijzonderheden traden,
te zullen vervelen, daar wij genoodzaakt zouden zijn,
zoo niet juist in herhalingen te vallen, dan toch op de
hoofdgedachten terug te komen. Wij laten die bijzonder-
heden dan liever aan de godvruchtige beschouwingen des
lezers zclven over.
Ongetwijfeld moet het een der kostbaarste voorrech-
ten van Joseph hecten, dat hem vergund werd met den
Godmensch Jesus Christus, den Verwachte der volkeren,
den Verlosser der wereld, gedurende 30 jaren op den ge-
meenzaamstcn voet te verkeeren; Hem toen Hij nog kind
was, te mogen opbeuren en op zijne armen dragen; Hem
-ocr page 66-
— 64 —
talloozc licfdckussen te mogen geven; tegen zijn vader-
lijk hart te mogen drukken; met Hem hetzij bij den ar-
beid , hetzij bij den maaltijd, te huis en op reis mond
aan mond te mogen spreken; getuige te mogen zijn van
al zijne bewegingen en handelingen; Hem zijn kind te
mogen noemen en zich door Jesus den zoeten teederen
naam van vader te hoorcn geven! . . . Betaamde het o-
verigcns aan Gods wjjshcid en heiligheid, dat Hij Jo-
seph , alvorens deze tot die innige vertrouwelijkheid met
zijn ccniggcborcn Zoon werd toegelaten, alvorens hij als
zijn voedstervader optrad, door de mcdcdecling zijner
voortreffelijkste genadegaven daartoe inwijdde en geschikt
maakte: niet minder betamelijk moet het ons voorkomen
dat de mcnschgcwordcn Zoon van God, thans de pleeg-
zoon Joseph\'s geworden, een immer meer heiligenden in-
vloed aan zijn zorgzamcn pleegvader heeft doen gevoelen.
Wel hoe? het zwakke licht, dat de maan van zich af-
geeft, heeft reeds zulk eene merkbare werking op de
planten en vruchten der aarde ; — en hot zonnelicht met
deszelfs warmte, die veel feller zijn, zouden geen in-
vloed daarop hebben ? Maria\'s voorbeeld, Maria\'s gesprek-
ken , Maria\'s gebeden — wij hebben het hiervoren over-
wogen,— hebben zooveel bijgedragen tot Joseph\'s heili-
ging : en zouden wij dan kunnen gelooven, dat het voor-
beeld, de gesprekken, do gebeden van Jesus, de zon al-
ler rechtvaardigheid, zonder vrucht zouden zijn gebleven
voor dienzelfden Joseph? Hooien wij dcsaangaandc nog-
maals den H. Bernardinus van Siëna. „ Eene tweede ge-
nadegunst," zegt hij, „ die aan Joseph door God geschonken
-ocr page 67-
— 65 —
werd, was met den Zoon Gods te mogen omgaan. En
nu, .pordecl hoe bewonderenswaardig op hem moeten ge-
werkt hebben, van de eenc zijde het te zamcn wonen
met Jesus onder ecu dak, en van de andere zijde het
gestadig verzorgen van dien Verlosser in al zijne nood-
wendighedcn. Want dit alles moet gezegd worden niet
slechts van de allerh. Maagd, maar ook van Jesus. Ook
met dezen heeft hij te zamcn gewoond; ook dezen heeft
hij in al zijne behoeften voorzien en tot loon hiervoor
verbazende genaden en deugden erlangd" 1).
Wie weet niet hoc van de eerste tijden des christen-
doms af het H. Huisje van Nazarcth, waar Jesus zoo
vele jaren met Maria en Joseph doorbracht, het voor-
werp eener bijzondere godsvrucht der katholieken geweest
is? Uit alle oorden der wereld reisden vrome pelgrims
daarheen, in de stellige overtuiging dat zij binnen des-
zelfs muren, ter plaatse waar eertijds de Heilige der hei-
ligen gewoond heeft, schatten van genaden voor hunne
ziel zouden vinden. En inderdaad zij werden niet in hunne
hoop te leur gesteld. Nog altoos tot op onze dagen toe
getuigen zulks die vrome pelgrims, die het geluk heb-
ben dat heilige huisje te Lorctto te mogen bezoeken.
1) Art. II. Cap. II. Sceunda gratia ipsi ccclitus data, fuit convcrsa-
tionis divinalis. Et quantum ad hauc, admiranda debuerunt esse hujus
sancti viri duo, qua! in pru;cedcnti capite dicta sunt, scülicet cohabi-
tatio et adininistratio in omnibus necessitatibus. Non solum rcferri de-
bent ad Virginem, verum etiam ad Jesum, cum quo cobabitaudo et ei
administrando in omnibus necessitatibus suis, admirandas gratias et vir-
tutes hic sanctus adeptus est.
-ocr page 68-
— 66 —
Wilt gjj hooren wat daar aan den H. Alphonsus wedervoer ?
Ook die heilige kon, terwijl hij te Eome den dag af-
wachtte om de bisschoppelijke wijding te ontvangen , niet
weerstaan aan den vromen aandrang zijns harten, dat
wijd beroemd en gezegend heiligdom te gaan bezoeken.
Hij vertoefde daar drie dagen. Gedurende al dien tijd
gaf hij zich nauwelijks een oogcnblik rust; vergat hij
schier eten en drinken en was hij voortdurend in gebed
en beschouwing opgetogen. Hij overwoog tot de kleinste
bijzonderheden der plaats. „ Hier," hoorde men hem by
wijlen in verrukking uitroepen, „hier is het goddelijk
Woord vlcesch geworden ! Hier droeg Maria het goddelijk
kind op hare armen!" Eens zeide hij tot den pater zij-
ner Congregatie, die hem vergezelde: hij wcnschte dien
dag alleen te zijn, om meer op zijn gemak de vele ge-
heimen, die dat H. Huisje hem te binnen riep, te kun-
nen overwegen. Zoo bleef hij dag en nacht zonder sla-
pen , voortdurend in godvruchtige overdenkingen voort-
gaan. Men zag hem des nachts altoos geknield of leu-
nende tegen de planken zijner bedstee. Toen hij einde-
lijk Loretto moest verlaten om naar Home terug te kee-
ren, hield hij onder weg niet op over de grooto geheimen
te spreken, die zijn hart daar overwogen had. Men zag
het hem aan op zijn bezield gelaat, dat zijne ziel door
de teederste gewaarwordingen van genade en goddelijke
liefde als overmeesterd was.
Zeg mij hier, godvruchtige lezer, wat dunkt u ? Als
een Alphonsus en zoo vele anderen met hem zulk een
overvloed van heilige aandoeningen putteden uit de bloote
-ocr page 69-
— 67 —
herinnering aan Jesus\' tegenwoordigheid in zijne vroe-
gere woonplaats van Nazareth; — moeten wij dan niet
als onbetwistbaar vaststellen, dat de H. Joseph , die wel-
eer in datzelfde nederig maar gezegend huisje het godde-
lijke Kind met zijne oogcn zag, met zijne ooren hoorde,
die met hetzelve sprak en dag aan dag op en neder ging,
nog oneindig meer de zaligste indrukken moet ontvangen
hebben? Zou niet in zulk ccn gezelschap de grootste
booswicht tot bckccring gekomen en een ijverige dienaar
Gods geworden zijn ? Hoeveel meer moeten wij dan aan-
nemen dat een godminncDd en onschuldig gemoed, ge-
lijk dat van Joseph, de heilige uitwerksels daarvan zal
ontwaard en altoos vuriger voor God gebrand hebben!
De godvruchtige en geleerde Suarez doet ons dit nog
dieper inzien. „ Men ziet hieruit," zegt hij, „ dat na Chris-
tus\' geboorte Joseph\'s heiligheid tot een nog veel hoo-
geren graad moet gestegen zijn , deels omdat hij Christus
grondig kennende door den veelvuldigcn omgang met
Hem, door zijne gestadige tegenwoordigheid onophoude-
lijk tot de vurigste liefdeoefoningen werd opgewekt; deels
ook, omdat de woorden en voorbeelden van Christus zul-
ken gereedelijken ingang in zijne ziel vonden. En men
mag het niet betwijfelen, of gedurende al dien tijd is
hij door den Zaligmaker op geheel bijzondere wijze voor-
komen en geholpen geworpen. Immers, daar Christus
zelf beloofd heeft, dat hij die om wille zijns naams een
dronk koud waters geeft zijn loon niet zal missen, hoe
kan het dan betwijfeld worden of zoovele liefdedaden,
die Joseph niet slechts in zijn naam maar aan Hem zei-
-ocr page 70-
68 —
ven in persoon verricht heeft, zijn door Jesus niet on-
vergolden gelaten?" 1).
Ook de H. Beruardiuus doet ons begrijpen, hoe Joscph
zich die heilige voorbeelden van zijn heiligen pleegzoon
ten nutte wist te maken: „ Overdenk ook" , zegt hij , „dat
Joseph, in al de kinderlijke behoeften en andere tceke-
nen onzer zwakheid, die hij in den goeden Jesus zag,
de diepte beschouwde en gevoelde der goddelijke onmete-
lijkheid , die zich , ter liefde van ons, om ons te vormen, te
^ontvlammen en tot nederigheid te stemmen, op velerlei
wijze tot zulk eene laagte afliet. Wie kan zeggen, hoe-
zeer de ziel van dezen heiligen grijsaard, wanneer hij
dat alles met de oogen zijns lichaams aanschouwde, ver-
tcederd werd, als onze steenachtige harten, bij het over-
wegen daarvan, bijna bezwijken voor de bovenmatige zoet-
heid en liefde en uiterste minzaamheid van God" 2).
1)  D)sp. VIII. Cap. II. No 1. Undc ultcrius intelligitur post Chris-
tum natum , longe majus fuissc Josepho sanctitatis augmentum, turn
quia cum Christuin probe cognosceret, illius frequent! convcrsationc et
continua pru-\'scntia, ad frequcntissimos et ferveutissimos charitatis actus
cxcitabatur; turn etiam quia verbis et excmplis Christi plurimura mo-
ven poterat. Nee dubitare licct, (juin ab eodem fuerit toto illo tempo-
re singulariter pru.\'ventus et adjutus. Kam, si Christus ipse promisit
eum qui proptcr nomen ipsius dederit potum aquus frigidiu, non perdi-
turum mcrcedcm suam, quomodo dubitari potest qnin tot charitatis o-
pera, non modo in nomine suo, sed etiam sibi ïpsi a Josepho facta, abs-
que compensatione abire non permiserit?
2)  Tom. II. cap. II. Considera etiam diligenter, quod in omnibus
infantilibus necessitatibus, et aliis nostruj iunrmitatis signis, quce vide-
bat in bono Jesu, coutcmplabatur atquc gustabat altitudincm divime ira-
mensitatis ad talia pro amorc nostro, pro uobis inforiuandis, inflamman-
-ocr page 71-
— 69 —
Mogen wij na dit alles niet uitroepen met den H.
Alphonsus de Lignori: „ö Men twijfelc er dns niet aan
of Joscph heeft, door in \'t gezelschap van Jesus te le-
ven , onophoudelijk toegenomen in heiligheid en heeft zoo
vele verdiensten voor zich verworven, dat zij die van alle
overige heiligen overtreffen" 1). „ Het is volstrekt onze
bedoeling niet" — zal ik er bijvoegen met den H. Leo-
nardus a Portu Mauritio — „ de rangopvolging der heili-
gen in den hemel te willen bepalen. Daar echter allen,
ik ben er van overtuigd, zeer gaarne den voorrang aan
onzen roemrijken patriarch afstaan, mag ik zeggen, zon-
der een hunner afbreuk te doen, dat hij in overvloedige
mate verrijkt geweest is met al de voorrechten, die God
aan eenieder van hen afzonderlijk vergund heeft. Besluit
hieruit, dat zoo Joanncs de Dooper in den schoot zijner
moeder geheiligd werd, ook de II. Joscph datzelfde voor-
recht heeft genoten, gelijk trouwens de kanselier Gerson
met vele anderen beweert, op grond daarvan, dat, ter-
wijl Maria heilig was bij hare ontvangenis, Joscph al-
thans bij zijne geboorte het betaamde te zijn. Besluit
hieruit dat zoo Joanncs de Dooper zuiver eu onzondig
bleef, en nimmer het kleed zijner onschuld bezoedelde,
dit eveneens voor Joscph geldt. Immers, volgens den en-
dis atque humiliandis multipliciter inclinatara. Quantum patas in Ins
dclitiitam animam sancti seuis, lucc intucndo oculis carneis, quandoct
saxea nostra corda ista meditando videantur dcficere pne suavitate dul-
coris, et amoris et lummx dignationis Dei?
1) Preek van den H. Joseph.
-ocr page 72-
— 70 —
gelachtigen lccraar staat het bij allen als een onbetwist-
baar beginsel vast, dat een uitwerksel des te meer de
eigenschappen en de kracht van zijne oorzaak overneemt,
hoc het minder verwijderd is van die oorzaak. Aldus is
de hitte des te feller naar mate zij dichter bij den vuur-
mond is; is het licht des te helderder, naar mate het
min verwijderd is van de zon, en (om zelfs dichters hier
aan te halen) het water is des te zuiverder, naar mate
het meer nabij de waterbron vloeit; Furius ex ipso f on-
te petuntur aquae.
Is dit alles zoo, hoe dan te onderstel-
len dat Joscph, die én door maagschap én door huise-
lijke bediening van zoo nabij de algemecnc bron aller
heiligheid raakte, er minder uit zon geput hebben dan
zjj, die er verder af waren ? Zeg dus niet alleen, dat
hij even zuiver was als Joannes de Dooper; maar zeg
dat de onschuld en heiligheid zich reeds bij zijne ge-
boorte bij hem aanslooten en hem van de aarde ten he-
mel ophieven. Zeg, dat niet alleen nooit ccnige dood-
zonde de reinheid dier schoone ziel bevlekte; maar dat
ook de prikkel der begeerlijkheid in hem verstompt werd,
zoodat nooit eenige opwelling van zinnelijkheid zich te-
gen do rede bij hem kon opzetten, en hij derhalve niet
behoefde te zuchten met Paulus : „ Datus est mild stimu-
lus carnis meéS.
De prikkel des vleesches werd mij ge-
geven". Voeg er nog bij , dat hij door een bijzonder voor-
recht met lichaam en ziel ten hemel werd opgenomen".
En verder zegt hij nog: „ Wij mogen eveneens de voor.
treffelijkheid van Joseph boven alle heiligen en engelen,
alsmede zijne verheffing op den hoogsten troon in den
-ocr page 73-
— 71 —
hemel afleiden uit den naam van Vader, dien God hem
schonk...." „ Maria (zoo hooren we nogmaals den hei-
lige tot Joseph in den hemel spreken) Maria zal aan de
rechterhand van Jesus zijn gezeten en gij , ö Joseph , aan
de rechterhand van Maria" 1).
I) Panegir. sur S. Jos. I. Point.
-ocr page 74-
VI.
Bevestiging van let voorgaande en
weerlegging der opwerpingen.
\'Wij mogen hier dus te recht als eiudbesluit vaststel-
len : na Maria komt aan Joseph onder alle heiligen die
ooit bestonden, die thans zijn of ooit bestaan zullen,
met het volste recht de eercpalm toe.
Om echter deze waarheid, waarop onze godsvrucht,
onze eerbied, ons vertrouwen en onze liefde jegens dien
onvergelijkclijken Heilige als op haren grondslag steu-
nen in een nog schitterender licht te plaatsen, zij het
ons vergund een paar bewijzen aan te voeren, die niet
tot een der vijf voorgaande punten konden worden terug-
gebracht, om daarna tot de wederlegging der opwerpin-
gen over te gaan. De kracht onzer redeneeringen zal al-
dus op het godvruchtig gemoed onzer lezers, wij ver-
trouwen het, een des te diepcrcn en blijvender indruk
achterlaten.
Herinneren we ons dan nogmaals het ware standpunt
des H. Josephs in het plan van God bij de mcnschwor-
ding van zijn Zoon Jcsus Christus.
De tijd was daar dat het ecuwig Woord des Vaders,
volgens de voorspellingen der profeten, zichtbaar op de
wereld zou afdalen. Hij zou tot dat einde uit eenc moe-
der geboren worden, die ofschoon maagd blijvende, in
-ocr page 75-
— 73 —
den gehuwden staat leven zou. Er moest derhalve een
man. gevonden worden met wien zij dat huwelijk zou
aangaan. Wie nu zal die gelukkige sterveling wezen op
wien Gods keuze zich vestigt ? Wij noemen hem geluk-
kig , dien man ; hem toch zullen de geheimen der mcnsch-
wording van Gods Zoon worden toevertrouwd, hij zal
daardoor in de innigste gemeenschap treden met God;
aan hem zal God door middel zijner engelen menige last-
geving toevertrouwen; hem zal het vergund worden te-
genwoordig te zijn bij de geboorte van het goddelijk men-
schenkind om het met de herders te aanbidden; hij zal
het moeten besnijden en zijne eerste blocddroppcls op-
vangen ; hij zal het den naam van Jesus geven, een naam
dien de hemel aan den Verlosser der wereld had voor-
behouden ; hij zal gedurende deszelfs kinderjaren in al
zijne behoeften te voorzien hebben; zal Hem moeten
helpen en ondersteunen waar zijne zwakke krachten te
kort schieten; zal met hetzelve naar Egypte moeten vluch-
ten om het van den dood te redden; zal het op zijne
armen moeten dragen en koesteren en kussen en tegen
zijn boezem drukken. Aan dat kind zal hij den naam
van zoon geven, terwijl deze wedcrkecrig hem den zoeten
naam van vader geven zal; kortom hij zal met den Zoon
van zijnen God op de innigste, vertrouwelijkste wijze
hebben om te gaan en ingewijd worden in al zijne ge-
heimen. Hij zal met dat goddelijk kind als het grooter
geworden is werken en zwoegen; onder één dak met zfjn
God wonen, eten en rusten — en dat alles: dertig volle
6
-ocr page 76-
— 74 —
jaren lang .... Sterft hij eindelijk, die vertrouweling van
Jesns, hij zal sterven van louter liefde en wel in de ar-
men zelve van Gods Zoon. — Bij al die gunsten zou hij
nog deze smaken, dat hij ook in de innigste betrekkin-
gen staan zou met de Moeder van dien Godmcnsch; deze
toch zou zijne Bruid wezen en als dusdanig met hem om-
gaan ; lief en leed des levens met hem declen; hem de
diepste en belangrijkste geheimen haars harten toevertrou-
wen ; met hem zorgen en lijden; met hem in den vreem-
de\'vluchten; hem vergezellen op al zijne tochten en rei-
zen; terwijl haar man zijnerzijds voortdurend getuige zal
zijn van al hare uitstekende hoedanigheden, gaven, goo-
de werken en deugden. Ook zij zal haar man bij zijn
verscheiden bijstaan en zijn laatstcn adem opvangen. Zie-
daar hoe do alwijze voorzienigheid Gods beschikt had over
dien bij uitstek bevoorrechten man , aan wicn het voor-
behouden was de pleegvader van het mcnschgeworden
Woord, de bruidegom van Diens Moeder te zijn.....
Wat nu is geloofwaardiger, dan dat diezelfde God, die
al zijne plannen op de volmaaktst mogelijke wijze ten
uitvoer brengt en de middelen steeds aan het doel evcn-
redigt, dien gezegendsten onder de mannen door do in-
storting der overvlocdigste genaden daartoe heeft waar-
dig en vaardig gemaakt ? Maar wat is tevens geloofwaar-
diger, dan dat Joscph zich die vele middelen van heili-
ging, welke hem door zijne betrekking van Bruidegom
en Voedstervader ten aanzien van Gods Zoon en dezes
Moeder dertig jaren lang worden aangeboden, op de vol-
maaktst mogelijke wijze heeft ten nutte gemaakt? „Jo-
-ocr page 77-
— 75 —
scph heeft", zegt hier de Gz. Petrus Canisius, „ gelijk
het Evangelie zelf ons verzekert, den ccrvollen naam,
dien geen sterveling ook met hem deelen kan, den naam
van vader van Christus en van man van Maria ontvangen.
Ook dit is tevens buiten alle kijf, dat hij zich beide die cerc-
namen waardig gemaakt heeft: zoo rechtvaardig en tecdcr
van geweten was hij, dat hij liever alle gemeenschap met
de allerheiligste Maagd zou hebben afgebroken , dan aan
eens anders zonde, waarvoor hij volgens ecnigen vreesde , do
minste toestemming, begunstiging of bescherming te vcr-
lecnen, of minder volmaakt de goddelijke wet na te ko-
men" 1). Zoo geheel bovenmcnschelijk had de genade
en de deugd den II. Joseph doen worden , dat hij met
Jcsus en Maria ccne nieuwe heiliKheidsordc en met hen
ccne aardsclic drieëenheid vormde, ccne aardschc driccen-
hcid, die de wezenlijke Dricceuhcid des hemels op tref-
fende wijze afbeeldde. Wij hebben dit denkbeeld reeds
vroeger uiteen zien zetten door den grooten vereerder
des II. Joscph\'s, Franciscus van Sales.
Doch laten wij hierover nog den geleerden Cornelius
a Lapidc hooren: „ Er was dan op aarde eenc allen lof
waardige, ja eenc hcmelsche en goddelijke familie, in
welke Joseph de huisvader, en dus de aanvoerder en be-
1) Joseph nomen proeclarum nullique mortalium communicandum, ut
Cliristi Pater et Vir Mariiu in evangelio appellaretur, accepit. Nee dn-
bium, quin utroque titulo et honore dignum se pr:estiterit; adeo jus-
tus et lequitatem anians, ut SSmaj Virgini nuncium mallet remittere,
quam alicno peccato quod metuebat, ut quidam sentiunt, consensum,
favorcm, aut patrocinium ullum prxbere, lcgique divinic minus satisfacere.
-ocr page 78-
— 76 —
stunrdcr was, de huismoeder was de allerz. Maagd; Chris-
tus de zoon. Hier woonden de drie hoogste en voortref-
felijkste personen der gansche wereld. Vooreerst Christus,
die immers God en mensch is ; vervolgens de goddelijke
Moedermaagd, zij die met Christus allcrinnigst verbon-
den was als zijnde deszelfs natuurlijke moeder ; ten derde
Joseph, die Christus\' voedstervader was. En om die re-
den — zoo vervolgt die vrome schrijver — komt aan
Christus do goddelijke vcrcering toe, waardoor hij ecne
goddelijke hulde ontvangt, aan Maria de zoogenaamde
hyperdulie en aan Joseph de vcrcering van den hoogst
mogclijken heiligen-ecrdienst." En cenige regels verder
zegt hij nog : „ Deze familie was derhalve als een aardsche
hemel bestaande uit drie personen, die men juister li-
chamelijke engelen dan menschcn zou moeten noemen" 1).
Men merke zorgvuldig de uitdrukking op „ den hoogst
moffelijken heiliffen-eerdienst."
Een enkel woordje ter ver-
klaring van den zin daarvan zal gewis niet nutteloos we-
zen. De katholieke Kerk volgt in hare openbare godsdienst-
plcchtigheden ter eere van Jesus, Maria en de heili-
1) Comment. in Matth. I. 16. Una ergo in terris dignissima, imo
coelestis et divina erat familia, in qua paterfamilias, ideoque prieses et
rector erat Joseph; matcrfamilias B. Virgo; rjlius vero Christus. In hae
igitur erant tres summae et exccllentissimaj totius orhis pcrsomjc; primo
Christus, utpote Deus et homo; secnndo Virgo Deipara Christo con-
junctissima, quasi mater naturalis; tertio Joseph quasi jiater Christi ma-
trimonialis. Hae de causa Cliristo debetur cultus adorationis et latrias;
B. Virgini hyperduliue; Josepho summae duliae. — In v. 18, Fuit ergo
haec familia quasi ccclum quoddam tcrrenum triuin non tam hominum,
quam corporeorum angclorum.
-ocr page 79-
11
gen , wier feest gevierd wordt, een vastbepaalden regel,.
dien wij niet beter weten te verklaren, elan door de woor-
den van den geleerden Haiue aan te halen, die dit punt
voortreffelijk heeft behandeld: „ De zoogenaamde heilige
of godsdienstige eeredicnst," zegt hij, „ wordt bewezen om
de bovennatuurlijke voortreffelijkheid eens pcrsoons. Deze
is wederom of van opperste of van ondergeschikte orde.
De opperste eeredicnst (de strikt genomen godsdienstige,
ook Latria gchectcn) wordt bewezen om goddelijke of on-
geschapene voortreffelijkheid; hij komt derhalve alleen aan
God en aan de heilige menschheid van J. C. toe, als
zijnde deze persoonlijk met het goddelijk Woord veree-
nigtl. De ondergeschikte ecredienst wordt iemand bewezen
om eene bovennatuurlijke voortreffelijkheid die geschapen
en van God bij wijze van mcdedeoling afkomstig is. Is
deze gemeen aan velen, dan noemt men dcnzelven: Du-
Ma
of gewone eeredicnst. Dusdanige eeredicnst heeft plaats
bij de aanroeping en de vereering der heiligen. Is deze
voortreffelijkheid niet alleen uitstekend, maar volstrekt
eenig in haar soort, zoo als wij ze zien bestaan in de
allerheiligste Maagd, in haar, die om hare waardigheid
van Moeder Gods zoo ver boven alle engelen en heili-
gen uitsteekt, dat wij haar onze Meesteres en Koningin
kunnen noemen, dan heet die ecredienst: Hyperdulia" 1).
1) Haine. De hyperdulia ejusque fundamcnto, Dissertatie Pag. 6.
Cultus quem sacrum seu religiosum vocant.ob supernaturalcm cxcellen-
tiam prajstatur, ipseque rursus, modo suprcmus, modosubordinatus est.
Supremus seu stricte religiosus, qui et Latria dicitur.exhibcturobex-
-ocr page 80-
— 78 —
Wanneer Cornelius a Lapide nu beweert, dat men aan
den II. Voedstervader onzes Hoeren den hoogst mogelij-
ken heiligen-eerdicnst behoort te bewijzen, geeft hij ons
te verstaan, dat Joseph aanspraak heeft op al de huldc-
betuigingen, die aan de gewone heiligen gebracht worden,
alleen dit uitgenomen, wat de vcreering der Moeder Gods
geheel eigenaardigs heeft.
Dit vroom gevoelen van den geleerden Cornelius a
Lapide was ontegensprekelijk door allo eeuwen der Kerk
heen dat van alle ware katholieken. Het wachtte slechts
een gunstigcn tijd af om zich plechtig en krachtig voor
de wereld te openbaren. Die tijd is aangebroken, want
den 8 December 1870 heeft Z. II. Pius IX den H. Jo-
seph tot Patroon der ganschc Kerk verheven , ceno eer
aan geen anderen heilige na Maria geschonken.
Zal het thans nog noodig wezen den vromen lezer te-
gen zekere schijnbare moeilijkheden te wapenen, die hem
wellicht kunnen weerhouden ons gevoelen omtrent Joseph\'s
uitstekende heiligheid onvoorwaardelijk te omhelzen? Wel-
aan dan, laten wij ze trachten op te lossen.
cellentiam divinam seu incroatam, solique Deo compctit et sanctie Jesu
Christi humanitati, prout personalitcr Divino Vcrbo unita est. Subor-
dinatus vero tribuitur ob excellentiam supernaturalem creatam, a Deo
participatam, qux si fuerit communis, cultus Duliie nominc dcsigna-
tur, qualis locum obivit in invocatione et veneratione sanetorum. Ubi
ant.em cKcellcntia non modo fuerit eminens sed singularis prorsus suo-
que genere emicat qualis in Virgine Beatissima conspicitur, qua: ob dig-
nitatem Matris Dei ita pra?stat Angelis et Sanctis omnibus, ut dici pos-
sit Domina et Regina nostra, cultus Hyperdulice vocabulo insignitur.
-ocr page 81-
— 79 —
Indien Joscph in de mcening der Kerk inderdaad voor
den heiligstcn onder allo heiligen doorgaat: hoe is daar-
mede te rijmen, de zoo nadrukkelijke verklaring van
Christus, dat „ onder de geborenen uit de vrouwen geen
grootere is opgestaan dan Joanncs de Dooper?" 1) Hoe
is het te verklaren, dat in de Litanie aller Heiligen de
naam van Joscph geplaatst is achter dien van Joannes
den Dooper ? Hoc eindelijk is het te verklaren, dat Joseph\'s
feesten minder luisterlijk gevierd worden dan die van den
Voorloopcr onzes Hoeren?
Ik antwoord. Als wij zeiden: de II. Joscph overtreft
in deugd en volmaaktheid, op uitzondering van Maria
na, al de overige heiligen, gaveu wij niet onze eigene
persoonlijke mcening, maar beriepen wij ons op het ge-
zag van heilige en geleerde schrijvers. Ja, op hun
gezag houden wij het als zeker vast, dat Joseph zelfs
den grooten Voorloopcr des Messias in heiligheid verre
te boven gaat, en dit op grond der degelijke rede-
nen, die hiervoor aangehaald werden door twee niet te
versmaden godgeleerden, Suarez namelijk en Cornelius a
Lapide, wier woorden wij reeds vroeger hebben aange-
voerd. Ook de II. Alphonsus heeft zich hierover op de
meest stellige wijze verklaard, als hij zegt dat het geen
twijfel duldt, of Joseph\'s verdiensten hebben die van alle
andere heiligen (dus ook die van Joanncs) overtroffen.
Indien immers de leer der godgeleerden waar is, zegt
1) Matth. XI. 11.
-ocr page 82-
— 80 —
hij, dat aan de meerdere maat van verdiensten cciie meer-
dere maat van genaden beantwoordt, hoe zonden wij dan
niet aannemen, dat hij, die boven allen heeft uitgemunt
in verdiensten, evenzeer in volmaaktheid en deugd, die
immers het product ziju der genade , heeft uitgemunt? 1)
Werd ons dit vroeger niet even stellig te verstaan ge-
geven door den H. Franciscus van Sales, toen hij ver-
klaarde , dat de deugden der Moeder Gods zoo volmaakt
in Joseph\'s ziel als in een spiegel weerkaatst werden , dat
men tussehcn beider heiligheid te nauwcrnood cenig ver-
schil kon bespeuren? Wie zal zulks van do heiligheid
des H. Joannes durven staande houden ? — Ook de H.
Lconardus a Portu Mauritio, wij hebben het bereids op-
gemerkt, was deze mecuig toegedaan.
Wij willen ons kortheidshalve bij deze weinige getui-
genissen bepalen. Het ware overigens niet moeilijk er
vele andere bij te voegen. Want alle christelijke schrijvers
der twee laatste eeuwen zijn het hieromtrent met elkan-
der volmaaktelijk eens.
Doch komen we tot de rcchtstreeksche oplossing der
hiervóór aangegevene bezwaren.
De eerste schijnbare tegenstrijdigheid ligt daarin, dat
Christus onze Heer verklaard heeft: Joannes de Dooper
zou de grootste zijn onder alle kinderen der vrouwen.
Ziehier wat de geleerde Suarez, aangehaald door Bene-
1) Preek over den H. Joseph.
-ocr page 83-
— 81 —
dictus XIV, en deze geleerde Paus zelf bij die plaats
van het evangelie aanteekcnen. Uit den geheelen samen-
hang van Jcsus\' rede, zeggen zij , blijkt het, dat Hij zijn
heiligen Voorloopor als den grootsten aller prof eten wilde
verheffen; en dus, voegen zij er bij, slaat zijne verge-
lijking alleen op de heiligen des Ouden Verbonds, niet
op de heiligen der Nieuwe Wet. Joseph nu moet on-
der de heiligen des Nieuwen Testaments gerekend wor-
den. Dus, zoo besluiten zij, wordt door deze vergelij-
king de H. Joseph geheel en al buiten spel gelaten. Men
kan derhalve uit dit gezegde des Zaligmakers niets ten zij-
nen nadeele opmaken. Doch hooren we hen. „ Suarez
houdt het voor waarschijnlijk," zegt de geleerde Paus
Benei. XIV, „ dat de H. Joseph ecne volmaaktere ge-
nade heeft ontvangen dan de II. Joannes de Dooper zelf;
dit trouwens volgt uit deze zijne woorden (in 3 part.
D. Thom. Tom. 2 Disput. 8 Sect. 2. pag. 80. Col. 2):
„Het is waarschijnlijk, dat Joseph eeuo volmaaktere ge-
nade heeft verworven dan Joannes de Dooper, als heb-
bende hij ecne voortreffelijker bediening vervuld en meer-
dere geschikte gelegenheden gehad om in genade en liefde
aan te groeien, wat overigens daardoor bevestigd wordt
dat God de genade overeenkomstig iemands bediening en
waardigheid uitdeelt, zoo als in de aangehaalde plaatsen
de H. Thomas zegt. Welnu wij hebben het bewezen, dat
Joseph\'s bediening daarom voortreffelijker was, omdat zij
tot eenc hoogere orde behoorde. Moet het dan bevreem-
den, indien hij eene volmaaktere genade heeft verkre-
-ocr page 84-
— 82 —
gen?" 1) Tot nadere bevestiging dezer leer voert de groote
Paus ook Comelius a Lapide aan, die in zijne verklarin-
gen over het Istn Hoofdstuk van Mattkams aldus spreekt:
„ Joscph bezat eenc uitmuntende heiligheid en werd door
God toegerust met uitstekende natuur- cu genadegaven:
en wel zoo zeer dat er destijds geen man zoo heilig of
zoo waardig was om met de Moeder Gods verloofd te
worden. Van daar, dat Franciscus Suarcz als waarschijn-
lijk houdt, dat Joscph in genade en glorie de Apostelen
ja ook zelfs Joannes dcu Doopcr voorbijstreeft, als zijnde
zijne bediening voortreffelijker geweest dan de hunne.
Immers vader en voogd van Christus te wezen is meer
dan zijn heraut cu voorlooper te zijn" 2). Dit alles hou-
1)  Lib. IV. P. 2. cap. 20. No 41: Probabile existimat (Suarcz) Sanc-
tum Josepbum perfectiorem gratiam obtinuisse ipsomct S. Joannc Uap-
tista, uti desumitur ex bis cjus verbis in 3 part. D. Thoma), Tom. 2.
disp. 8 sect. 2. pag. 80. col. 2." " (iuia probabile est, Joseplium per-
fectiorcin gratiam esse assequutum qunm Joannem Baptistam, quia ex-
celleutius Humus hnbuisse videtur, et majorem opportuuitatem, plures-
que occasioncs crescendi in gratia et caritate: et hinc sumitur confir-
matio, quia Deus coufert gratiam ministcrio et dignitati accomodatam,
ut iisdem locis citatis Divus Tbomas dicit. Sed ostendimus, probabile
esse, Joscplii muuus co fuisse excellcntius, quod ad altiorcm ordincm
pertinuit. Quid ergo mirum, quod majorem gratiam acceperit?
2)  L. cit. // Sequitur Comelius a Lapide in Comment. in Matth. Cap.
I pag. 48. in fine cditionis Autverpicnsis. Quinto Joseph fuit eximiie
sanctitatis, ac eximiis natura; et gratiaj dotibus a Deo instructus; adco-
que illo saiculo non fuit vir sanctior, aut dignior qui Matri Dei des-
ponsarctur, unde IVanciscus Suarcz probabiliter opinatur, Josephurain
gratia et gloria anteccllere Apostolos et Joannem Baptistam, quia cjus
officium illorum ofilcio prajccllebat; plus enim est esse Patrem et Rec-
torcm Christi, quam Pruiconem et Fnecnrsorcm cjusdem."
-ocr page 85-
— 83 —
den Suarez en a Lapide staande (voegt Beuedictus er on-
middellijk bij), niettegenstaande die schriftuurplaats bij
Matth. XI: „ Voorwaar zeg ik u, onder de geborenen
der vrouwen is geen grootere opgestaan dan Joannes de
Booper: en toch hij die de minste is in het rijk der he-
melen is grooter dan hij;"
niettegenstaande ook die plaats
bij Lucas VII: Want ik zeg u, niemand onder de kin-
deren der vrouwen is grooter profeet dan Joannes de Boo-
per ; en toch hij die de minste is in Gods rijk, is groo-
ter dan hij"
]). „Immers — vervolgt de geleerde Paus
— volgens de bovcnaangcvoorde gezegden behoort Joseph
tot het Nieuwe Testament. De waardigheid van den H.
Joannes den Doopcr, waardoor hij de overigen te boven
gaat, waardoor hij allen overtreft, waardoor hij uitsteekt
boven do Profeten, gelijk Augustinus zich uitdrukt (Scrm.
I. in Festo S. Joa. Bapt.), en de Patriarchen achter zich
laat, die waardigheid wordt in betrekking tot de Vaderen
des Ouden Vcrbonds beschouwd, gelijk dan ook na Hiero-
nymus , Maldonatus op Matth. XI heeft aangetcckend.
„ Ik antwoord derhalve kort en duidelijk dat Joannes,
zooals Ilicronymus leert, hier niet onvoorwaardelijk met
allen, maar met de heiligen des Ouden Verbonds wordt
vergeleken". Cornelius a Lapide — zegt Benedictus —
bevestigt dit alles in het aangehaalde Hoofdst. XI. van
1) L. cit. No 42. // Haud urgente illo Matthiei cap. XI. » Amen dieo
vollis, non surrcxit.inter natos mulierum major Joanne Baptista; qui
autem minor est in regno ccelorum, major est illo." Nee altero Lucie
Cap. VII. ii Dico enim vobis, mujor inter natos mulierum Propheta Jo-
anne Baptista nemo est; qui autem minor est in regno Dei, major est illo."
-ocr page 86-
— 84 —
Matth. door deze woorden: „ Christus noemt dus hier
Joannes den grootsten van allen ; anders toch zou hij
hieruit onjuist afleiden, dat Joannes meer is dan profeet;
dit immers wil hij betoogcn. Versta dit dan van de men-
schen des Ouden Vcrbonds, van al het voorbij zijnde
tijdsverloop tot aan Christus toe" 1). En opdat do lezer
niet twijfele of Bcncdictus ondanks die vele aanhalingen
van andere schrijvers zelf wellicht dit gevoelen niet aan-
kleeft , voegen wij er bij: ook hij maakt bepaaldelijk het
gevoelen dier schrijvers tot het zijne wanneer hij t. a.
p. N° 56 zegt: „Wat den H. Joannes den Dooper
aangaat, \'t is onnoodig die uitspraak van het elfde hoofd-
stuk van Matth. aan te halen: „ er is onder de gebore-
nen der vrouwen geen grootere opgestaan dan Joa. de
Dooper". Immers dit gezegde moet verstaan worden van
de heiligen des Ouden Testaments en derhalve zijn hier
noch Christus onze Heer, noch de allerzaligste Maagd,
1) L. cit. Sauctus stellijn Joseph ex supradictis ad Novum pcrtinet
Testamentum: Saucti autem Joannis Baptista; dignitas, qua prujccllit
cseteros, eminet supra nniversos, antecellit Prophet.as, supergreditur Pa-
triarchas, uti loquitur S. Attgustinits (Ser. I. in Festo S. Joa. Hapt.
Pag. 372. Tom. 10. edit. Lugdun.) refertur ad Patres Veteris Testamen-
ti, quemadmodum post S. llieroiiymttm notavit Maldonalus iu Matth.
Cap. XI. pag. 233. Breviter igitur et facilc respondco, Joannem, quem*
admodum Ilieronvmus docet, non cum omnibus, sed cum solis sanctis
Veteris Testamenti comparari. — Connrmat Corneliiis a Lapide in cit.
Cap. XI. Matth. pag. 21i. Tacite ergo Christus hie Joannem vocat om-
nium maximum; alioquin enim non recte hinc concluderet, Joannem
esse plus quam Prophetam, qnod tarnen probare intendit. Intelligc hoc
de homiuibus Veteris Testamenti, prrecedcntis scilicet snruli usque ad
Christus.
-ocr page 87-
— 85 —
noch de heilige Apostelen er in begrepen" 1). Reeds
vroeger had die beroemde Paus geleerd dat Joscph te recht
als een heilige der Nieuwe Wet moet beschouwd worden.
Ziehier zijne woorden s „ In den eigenlijken en volstrck-
ten zin kan men niet zeggen dat de II. Joscph tot het
Oude Verbond behoort, zooals Suarez geleerd heeft (in
3 part. D. Thomas Tom. 2 Disp. 8. Scct. 1). De bedie-
ning van Joscph behoort niet tot het Nieuwe Verbond,
maar eigenlijk ook niet tot het Oude: zij slaat op bei-
der Stichter, op den Hoeksteen die beide aan elkander
sluit." „ Diezelfde mecning," zegt Bcnedictus, „ wordt ook
gevolgd door den reeds meermalen vermelden Guyet (de
Festis propriis Sanctorum Lib. I. Cap. 5 quaest. 8.) Het-
zelfde houd ik met nog meerder recht staande omtrent
die heiligen, welke men, ofschoon ze vóór Christus\' lij-
den en dus vóór de stichting van het verbond der genade
gestorven zijn, niettemin vooral daarom tot het tijdvak
des evangelies moet rekenen, wijl zij door den evange-
list zei ven geprezen worden; of althans door bloedver-
wantschap of maagschap in nauwe betrekking met Chris-
tus zclvcn staan. Dergelijke zijn : Zacharias en Elisabeth,
de grijsaard Simcon en de profetesse Anna, om niette
gewagen van Joachim en Anna, de allerheiligste ouders
der Moeder Gods, of van Joseph haar allerkuischsten brui-
1) L. cit. N. 50. Nee Yero, quod attinet ad Sanctum Joanncm Bap-
tistam, neccsse est confugcrc ad illud Mattlui\'i Cap. XI. Non surrexit
inter natos mulicrum major Joanne Baptista. Cum enim hoc iutclliga-
tur quoad Sanctos Veteris Testamenti, nee Christum Dominum, noc
Beatissimam Virginem, nee Sanctos Apostolos comprehendit.
-ocr page 88-
— 86 —
dcgom: of eindelijk van Joaunes, die Christus onzen
Heer zelven gedoopt heeft en zijn voorloopcr geweest is,
enz." 1). — Nog duidelijker spreekt Suarez daaromtrent
zijn gevoelen uit, wanneer hij zegt, dat zij allen, die
den Zaligmaker als reeds gekomen gekend hebben, tot
het N. Verbond bchooren; zij daarentegen die in Hem
als in den nog toekomstigen Verlosser geloofden, tot het
Oude Verbond moeten gerekend worden. Immers uit dit
grondbeginsel volgt noodzakelijk dat Joseph als een hei-
lige der Nieuwe Wet moet beschouwd worden. Ziehier
do woorden van Suarez; „De II. Thomas", zegt hij,
„leert eenvoudig weg (2. 2. qu. 174. a. 4. ad. 3.) dat
Joannes bij het Nieuwe Testament behoort. En op deze
wijze verklaart hij , hoe Joannes een grooter profeet heeft
kunnen zijn dan Moyses, van wicn geschreven stond in
het laatste hoofdstuk van \'t bock Dcuteronomium: „ Er
1) L. cit. No 14. Propric et absolute loquendo, dici nequit, Sanc-
tum Joscphum ad vetus Testamentum pcrtinerc, sicuti docet Suarez, (in
3 part. D. Tlioma; I. c.) Officium autcm Joseph non pertinet ad novum
Testamentum, ncquc proprie ad Vetus, sed ad utriusque Authorcm et
lapidcm angularcm, qui facit utraquc uimm. Et sequitur s;epe memora-
tus Guyet (de Fcstis propriis Sanctorum, 1. c.). Idemque potiori jure
asscro de iis Sanctis, qui, licet ante Christi passioucm, atque adeo
ante conditam gratia; legcm e vivis excesserint, pcrtincre tarnen ad Evan-
gelii statum ex co vel maxime reputandi sunt, quod ab ipsomet Evan-
gelista commendentur; aut certe quod Chris tuin ipsum propinquitate,
seu carnis affinitate proxime attingant, qualcs sunt Zacharias et Elisa-
beth, Simeon Scnex, et Anna rrophetissa, ut taceam Joachimum et
Alumni, Virgiuia Deipara; pareutes Sanctissimos, Joseph, sponsumcjus
castissimum, Joannem denique Christi ipsius Domini Nostri Baptistam
et Prtccursorem, etc.
-ocr page 89-
— 87 —
is later in Israël nimmer een profeet verschenen gelijk
Moyscs." „ Want hier ter plaatse" , zoo zegt hij , „ wordt
eene vergelijking gemaakt met de profeten des Ouden
Verhouds. Joannes echter behoort tot liet Nieuwe Tes-
tament , welks bedienaren in aanzien zelfs boven Moyscs
staan, als hebbende zij een duidelijker begrip gehad der
goddelijke dingen, gelijk men leest in den 2*1™ brief aan
de Corinthièrs, Sic hoofdst." Door dit laatste woord geeft
hij de reden van zijn gezegde aan: Joannes, wil hij zeg-
gen heeft Christus ten volle gekend, en in Ilcm geloofd, niet
als nog moetende komen, maar als reeds aanwezig....
Deze laatste reden komt mij met den II. Thomas het
waarschijnlijkste voor. Daar immers het eigenaardige van
het Oude Verbond in de belofte en afwachting des Mes-
sias\' bestaat, moet hij (Joannes) die Hem niet meer ver-
beidde, maar met zijne oogcn zag, onder dit opzicht te
recht, niet tot het Oude maar tot het Nieuwe Testament
gerekend worden" 1).
1) Disp. XXIV. Sect. VI. No 3, 4.: D. Thomas simpliciter dicit
Joanncm pertinere ad N. Testamentum. Et hoc modo cxplicat, quomodo
Joannes potucrit csse major propheta quam Moyscs, de quo scriptum
erat Dcuteron. ultimo: «Non surrexit ultra in Israël propheta sicut
Moyscs." Nam hoc loco, inquit, comparatio fit cum prophctis Veteris
Testamenti: Joannes autem ad Novum Testamentum pertinet, cujus mi-
nistri pravferuntur etiam ipsi Moysi, quasi magis claro speculantes, ut
habetur 2 Cor. 3. Quo ultimo verbo rationem hujus rei indicat, quia
Joannes aperte Christum cognovit, et in eum non jam vcnturum, sed
procscntem crcdidit.... Hic vero posterior modus loquendi cum D. Tho-
ma mihi magis probatur. Quia cum prsecipua ratio Veteris Testamenti
consistat in promissionc et expcctatione Messiic, \'qui jam illum non ex-
-ocr page 90-
— 88 —
Wij vertrouwen, na al deze getuigenissen van de meest
gezaghebbende schrijvers, dat onze lezer ons niet meer
beschuldigen zal dat wij in strijd zijn met de uitspraak van
Jesus aangaande zijn H. Voorlooper. Terwijl dezes eer
ongeschonden gehandhaafd blijft, mag men uit die woor-
den evenwel niets opmaken ten aanzien van Jesus\' voed-
stervader , met wiens heiligheid die van Joannes daar ter
plaatse niet wordt in vergelijking gebracht.
Een ander bezwaar tegen Joscph\'s voorrang in heilig-
heid boven de andere heiligen en inzonderheid boven
Joannes den Doopcr ontstaat hieruit, dat men in de Li-
tanie van alle Heiligen zijn naam vermeld vindt na dien
des H. "Voorloopers. Ook deze moeielijkheid heeft wel
eenigen schijn maar geen grond.
Ziehier hoe zij door denzelfdcn geleerden Paus Bene-
dictus XIV wordt opgeheven.
Men neme aanmerking, dat diezelfde Paus, vooraleer
hij den stoel van Petrus beklom de bediening van Pro-
motor fidei
(Verdediger des gcloofs) heeft waargenomen.
In deze hoedanigheid werd hij aangezocht cene berede-
neerde beslissing {votum) uit te brengen omtrent de volg-
orde, die de naam van Joseph (zijn feest was reeds vroe-
ger voor de geheele Kerk verplichtend geworden) in de
Litanie van alle Heiligen behoorde in te nemen.
In zijn antwoord zegt Benedictus op de eerste plaats,
dat men alleen uit de plaatsing van de namen der heili-
pectabat, sed pmsentem intuebatur, sub ea ratione non ad vctus, sed
ad novum Testamentum pertinere merito censebitur.
-ocr page 91-
— 89
gen in die Litanie, hoegenaamd niets besluiten kan om-
trent hunne meerdere of mindere heiligheid. „ Zoo iets
toch" , zegt hij , „ zou zeer gevaarlijk wezen : wie immers
kan, afgezien van ecnc goddelijke openbaring, weten of
zeggen, dat de II. Antonius grootcr in heiligheid is ge-
weest dan een H. Benedictus; of dat de II. Agatha
grootere heilige was dan de H.Lucia en zoo verder?" 1)
Vraagt gij hem verder, waarom Joscph dan na Joan-
nes den Dooper geplaatst is, terwijl hij vóór de narnerf
der Apostelen staat? Zoo antwoordt hij: Wijl Joannes
een martelaar is moet hij vóór Joscph genoemd worden :
Joseph gaat echter de Apostelen vooraf, omdat hij pa-
triarch geweest is 1). Wat er ook van zij, de rangschik-
1) L. cit. No 40. Quia, hac via procedendo, tamqunm certum ad-
mitteretur, Ecclcsiam in litaniis ordinem deducerc a majori vel minori
sanctitatc sanetorum, qmc rcs periculosa vidctur: quis enim est qui,
seclusa rcvclationc divina, dicere possit S. Antonium majorem fuisse
sanctitate Sancto Bencdicto; vel S. Agat\'iam majorem fuissc sanctitate
Sancta Lucia et sic de c-cteris?
3) L. cit. No 43. Si sanctus Joscphus prseponeretur sancto Joan. Bap-
tistae, et unus, et alter cssent in classc Patriarcharum et Prophctarum,
in hac classc confessor martyri praponcretur, quod non vidctur admit-
tendum. Et No 56. Momentum in co consistit, quod S. Joan. Baptista
pertinet ad novum Testamentum .... Cumquc in Litaniis sanctorum s.
Joan. Baptista pruferatur Apostolis, absurdum non est, aliquem ad no-
vum Testamentum pertincntcm praemitti ipsis Apostolis, vel quia est in
classc Patriarcharum, vel Prophctarum, vel quia ante dictos Apostolos
mortuus est. Quie omnia, sicuti non minus conveniunt S. Joan. Bap-
tista;, quam S. Joscpho, ita efficiunt, ut sicut ille pruifertur Apostolis
in Litaniis, ita huic cadcm pr&\'latio in Litaniis concedenda sit.
7
-ocr page 92-
— 90 —
king der namen pleit noch voor noch tegen den roep
van heiligheid van hen die daar vermeld worden.
Derhalve ook dit bezwaar doet aan onze vroegere, als
allerwaarschijnlijkst voorgestelde meening, niet de minste
afbreuk.
Wat eindelijk de derde opwcrping aangaat, dat name-
lijk het feest van den H. Joanues den Doopcr met groo-
tere plechtigheid in de Kerk gevierd wordt dan dat des
H. Joscphs, ook deze wordt grondig weerlegd door Sua-
rcz, wanneer hij aldus schrijft: „ Men kan uit de ge-
bruiken en het gezag der Kerk hoegenaamd geen bewijs-
grond aanvoeren tegen onze mecning [welke die meening
is behoeft niet meer gezegd te worden] : anders zou men
ook moeten besluiten, dat de H. Joseph minder in aan-
zien is dan een H. Laurcntius, ja minder zelfs dan de
kerklecraars en alle overige heiligen, wier feest de Kerk
met grootere plechtigheid viert. Dit ware evenwel valsch
en ongegrond, omdat de Kerk in de wijze van een of
anderen heilige te vcrccrcn niet altijd uitgaat van de
grootere heiligheid: anders zou Laurcntius voor grooter
heilige moeten gehouden worden dan vele Apostelen. Zy
ziet derhalve op andere redenen en omstandigheden , te
weten op de bediening die een heilige in de Kerk heeft
waargenomen; op ecne of andere bijzondere nuttigheid
die zulk feest aanbrengt; of op de meerdere stichting der
Kerk; eindelijk nog op de grootere bekendheid des hei-
ligen en dergelijke omstandigheden meer" 1).
1) Disp. VIII. Sect. II. No 6. Ex usu Ecclesia; et auctoritate nul-
lam potest sumi argumcntum; alias concludendum esset, S. Joscnhum
-ocr page 93-
— 91 —
Eindelijk zou men nog kunnen vragen: Maar hoe is
liet toch te verklaren dat de H. Joscph vooral in de eerste
eeuwen, ja zelfs in latere tijden veel minder vereerd werd
dan in onze dagen? Een ieder ziet toch hoc de devotie
tot dien gloricvollen Heilige heden ten dage al meer en
meer toeneemt.
Wij hopen later deze vraag meer breedvoerig te behan-
delen. \'Voor alsnog zij het voldoende hier eene schoone
opmerking van Bcncdictus XIV aan te halen. De lezer
zal hierin eene nieuwe reden vinden om Gods voorzienig-
heid over zijne H. Kerk te bewonderen. Hij erkent dat
men in vroegere eeuwen de feesten des H. Voedsterva-
ders onzes Heeren met minder luister vierde. Dit nu ,
zegt hij, was daaraan toe te schrijven dat men te vree-
zen had of men Joscph niet wellicht, in plaats van pleeg-
vader , als natuurlijkeu vader van J. C., zou gaan be-
schouwen. „ Eene dergelijke handelwijze was derhalve
passend voor die tijden toen de geloofsgeheimen nog niet
zoo grondig gekend werden, maar voegt niet aan onze
tijden, nu door Gods genade het geloof diep genoeg ge-
worteld is, gelijk de Voortzetters van Bollaudus dit god-
vruchtig en geleerd verklaren (in het leven des H. Joscphs):"
esse inferiorem Laurentio, imo et Doctoriljus et omnibus Sanctis.quos
Ecclesia majori solemnitate colit, quod falsum csset et sine fundamen-
to: quia ecclesia non semper nititur majori sanctitate in modo colcndi
aliquem Sanctum; alias esset Laurentius existimandus sanctior multis
Apostolis. Considcrat ergo alias rationes et circumstantias: ministerium
videlieet quod in Ecclesia habuit; singularem aliquam utilitatcm; vel
Ecclesia; ocdificationem majorem; dcnique notitiam et cognitionem et alia
hujusmodi.
-ocr page 94-
— 92 —
„ Dezelfde reden", zoo spreken zij , „ die God kan heb-
ben bewogen, om, vooraleer Hij zijn Zoon aan de we-
reld en de Joden openbaarde , deszelfs pleegvader Joscph
uit dit leven te roepen, schijnt eveneens onder vele an-
dere te kunnen worden aangegeven, waarom de open-
bare vereering des H. Josephs niet met dien der maag-
delijke Moeder van God door de Apostelen bij de ver-
spreiding des gcloofs overal ter wereld verbreid werd ,
of ten minste door de opvolgers der Apostelen, even als
die der HU. Martelaren werd ingevoerd. Men meende na-
melijk , dat het voor volkon, die nog onbedrcvcn waren
in de geheimen des gcloofs, gevaarlijk was met al te veel
nadruk iemand aan te prijzen , wiens al te druk herhaalde
lof aan de geloofwaarheid van Christus\' geboorte uit ecno
maagd cenigcrraate had kunnen schaden. Ook werd Jo-
scph gerekend als te behoorcn tot het Oude Testament;
immers hij was gestorven vóór de verspreiding der evan-
gelische wet. De Martelaren , die zich voor de verdediging
dier wet hadden laten doodcn, werden meer ter vcree-
ring voorgesteld om de geloovigcn te midden der vcrvol-
gingstijden aan te wakkeren. Doch toen eenmaal het
geloof genoegzaam gevestigd was, belette niets meer om
ook aan hen de kerkelijke eer te schenken, die zonder
bloedvergieten door uitstekende daden van deugd de Kerk
hadden verheerlijkt. Toen was er niets meer tegen, om
ook hem in de gewijde godsdienstoefeningen eenc plaats
m te ruimen, van wien in het evangelie met zulken lof
gewaagd wordt, al is hij dan ook vóór de verkondiging
-ocr page 95-
— 93 —
des Evangclic\'s gestorven" 1). Het is met andere woor-
den gezegd: de geloovigen waren in de eerste eeuwen, uit-
hoofde van hun te weinig verlicht geloof, nog niet vatbaar
om de waarde van Josephs cerdienst te kunnen op prijs
stellen. Eij deze eerste reden voegt de II. Bcrnardinus
van Sicna ook deze : Men heeft Joscph een tijd lang den
openbaren eerdienst in Gods Kerk niet geschonken ten
einde aldus van de zijde der ketters alle ergerlijke op-
vattingen te voorkomen, \'t Was eveneens hierom dat men
Joscph nooit vader noemde, dan met bijvoeging van \'t
1) L. cit. No 15: Ilajc et similia bene congruebant tcmporibus, qui-
bus mysteria fidei non erant adeo perspeeta, sed profecto non congruunt
subsequcntibus et postremis nostris temporibus, quibus, Deo dante.fi-
dcs sntis est corroborata; uti pie et docte cxplicaut Continuatores Boi-
landiani in Vita S. Josephi, in commcntario historica § 2. Eadem causa
qua: potuit movisse Dcum, ut, antcquam Filiura suum mundo et ju-
da:is manifestaret, putativum illius Tatrem Josephum tollcret ex hac
vita, videtur etiam inter plures alias posse allegari, ob quam Divijo-
seplii non a.\'que ac Virginis Deiparae cultus una cum christiana fidc fuc-
rit toto orbe propagntus per Apostolos, vel saltem ab Apostolorum suc-
cessoribus UMjue ac SS. Martyrum institutus. Nentpe perieulosum vidcba-
tur rudibus ad fidci mysteria gentibus cum magnopere pncdicare, cujus
commcndatio frequens virginci partus fidem posset utcumque labefacta-
re ; et ad vetus Testamentum pertinerc vidcbatur Josephus ante promul-
gatam legem gratiic mortuus, pro cujus defensione occisi martyrcs uti-
lius proponebantur honorandi ad excitamcntum fidclium inter persceu-
tiones certantium. Fide tamcn jam satis corroborata, et ecclesiastici cul-
tus honore ctiam ad cos, qui citra sanguinem egrcgiis virtutum prac-
luxerc cxemplis, laudabiliter traducto , visum est rationi congruum,ut
non omuino pnctcrmitteretur in sacris, cujus tanta laus erat inEvan-
gelio, quamvis ante Evangelium defuncti.
-ocr page 96-
— 94 —
bcpalingswoordje „vermeende vader of pleegvader" 1).
En hiermede sluiten wij dit eerste hoofdstuk. Moge de
vrucht bij het lezen deszclven deze zijn: meer en altoos
meer overtuigd te worden van de uitstekende heiligheid
van dien uitverkoren man, dien het Evangelie een bij uit-
nemendheid „ rechtvaardige " noemt. Moge ook daardoor
bij ons allen een steeds vuriger verlangen worden ge-
boren om door navolging van Joscphs grootc deugden
zijne bescherming en voorspraak waardig te worden. Die
navolging van zijn heiligen levenswandel zal ons nog ge-
makkelijker worden, wanneer wij in de volgende blad-
zijden meer in \'t bijzonder die grootc deugden des Hei-
ligen hebben bewonderd.
1) Art. IT. Cap. II. Propter vitandum scandalum liacreticorum; undc
nee nominant eum Patrcm, nisi cum determinationc scilicct putativi.
-ocr page 97-
II. HOOFDSTUK.
De goddelijke deugden in Joseph
beschouwd.
I.
Josephs groot Geloof.
De eerste aller deugden is het Geloof. Het geloof im-
mers moet vóór alles ons aangenaam maken aan God ,
naar dat woord des Apostels: „ Zonder geloof nu is het
onmogelijk Godc te behagen" 1), en dat andere woord
van den grooten kerkvader Anibrosius: „ Hieruit leercn
wij dus, dat vóór al het overige het geloof ons een gun-
stigcu toegang bij God moet vcrlccnen" 2). Datzelfde
moeten wij afleiden uit de bekende verklaring van het
H. Concilie van Trcnte: „Het geloof is het begin van
\'s menschen zaligheid, de grondslag en wortel aller rccht-
vaardigmaking" 3).
1)   Hcbr. XI. G.
2)  Do Cain et Abel Lib. II. Cap. II. T. 14. Col. 343. Hinc erg»
cognoscimus quod ante omnia fides nos commendare Deo debeat.
3)  Sess. VI. Cap. 3. Fides est liumaiuu salutis initium, fundamcn-
tum et radix omnis justificationis.
-ocr page 98-
96 —
De engelachtige Lceraar, de H. Thomas van Aquine ,
ilit alles samenvattende, geeft er volgens zijne gewoonte,
een duidelijk bewijs van: „ Immers," zegt hij , „ het laatste
einde moet eerst in het verstand zijn, om vervolgens in
den wil af te dalen; do wil toch kan zich niet tot iets
heenkeercn, dan voor zooverre dit door het verstand is
opgevat" 1).
Laten wij, om de grootheid van Josephs geloof des
te juister te kunnen waardccren, met de godgeleerden
voorop stellen, dat \'s mcnschen geloof, al naar gelang
het meerdere of miudere waarheden met meerdere of min-
dere vaardigheid en onwrikbaarheid aanneemt, ook meer
of minder volmaakt is. Is het van dien aard, dat het
vele waarheden omvat, zoo kan men het stoffelijk (ma-
terialiterj
groot heeten. Is het dus gesteld, dat het de
voorgestelde waarheden, en wel vele in getal, met groote
vaardigheid en ongewone vastheid aanneemt, dan is het
nog daarenboven vormelijk (formaliter) groot te noemen.
Josephs geloof was groot onder beide opzichten. Het
strekte zich vooreerst uit tot een zeer groot getal geopen-
baarde waarheden: het was derhalve stoffelijk groot.
En inderdaad. Wie durft hem ecne veelomvattende ken-
nis der door God geopenbaarde waarheden ontzeggen ?
Als patriarch en do heiligste onder de kinderen lsraëls
1) 2. 2. qu. ê. a. 7- Ipse autem ultiiuus finis oportet quod priussit
in intcllectu quam in voluntate: quia voluntas non fertur in aliquid,
nisi prout est in intellectu apprchensum. Uudc cum ultimus finis sit qui-
dcra in voluntate per spem et charitatcm, in intcllectu autem per fidem,
nccessc est quod fides sit prima inter omnes virtutes.
-ocr page 99-
— 97 —
had hij, volgens de leer des H. Thomas\', een klaar en
duidelijk begrip van den joodscheu godsdienst en deszclfs
ceremoniën. Ziehier hoc de groote I.ceraar zich uitdrukt;
de lezer zal verder oordcelcn, of wij op grond zijner uit-
spraak niet vrij onze bewering mogen staande honden :
„ Na Adam\'s zondeval heeft men het geheim der mcnsch-
wordiug van Christus uitdrukkelijk geloofd, niet slechts
met betrekking tot zijne menschwording, maar ook met
betrekking tot zijn lijden en zijne verrijzenis, waardoor
het mcnsehdom van den dood en de zonde bevrijd wordt.
Hoe toch had men anders zoo wel vóór het bestaan der
wet als gedurende de wet, door zekere offeranden, het
lijden van Christus kunnen vóórafbcelden? De meer vol-
maakten onder de Joden keuden uitdrukkelijk dcrzclver
bcteckcuis; de minder volmaakten hadden er onder den
sluier dier offers, welke zij geloofden door God ingesteld
te wezen met het oog op den toekomstigcn Christus, een
cenigzins ontsluierd begrip van. En, gelijk wij boven zei-
den (Qua3st. I. art. 7.) die meer volmaakten onder hen
kenden de dingen, die tot de geheimen van Christus be-
hooren zooveel te duidelijker, als zij meer nabij waren
aan Christus\' tijd" 1).
1) 2. 2. qu. 2. a. 7. Post peccatum autem fuit explicite creditum niy-
sterium Incarnationis Christi, non solum quantum ad incarnationem,
sed etiam quantum ad passioncm et rcsurrcctioncm quibus humanum ge-
nus a peccato et morte liberatur. Alitcr enim non prsefigurassent Christi
passionem quibusdam sacrificiis et ante legem et sub lege, quorum qui-
dcm sacrinciorum siguificutum explicite niajores cognoscebant: mino-
res autcm sub velaminc illorum sacrificiorum, credentcs ca diviuituscs\'
se disposita do Christo venturo, quodammodo habebaut velatam cogni-
-ocr page 100-
— 98 —
En nu — wie stond ooit nader bij Christus dan zijn
voedstervader? Mogen wij dus niet als ontwijfelbaar vast-
stellen , dat Joscph een zeer juist begrip had van de ge-
heimen van de mcnschwording, van het lijden en van de
wonderdadige verrijzenis van Jesus? Voegen wij er bij:
en evenzeer van het nog ondoorgrondclijkcr geheim der
Allerh. Drievuldigheid, het vcrhcvcnstc van onzen gansenen
heiligen godsdienst? Ook dit steunt op het gezag van
donzclfdcn H. Lecraar: „ Men moet aannemen," zegt hij ,
„ dat het geheim van Christus\' mcnschwording niet uit-
drukkelijk geloofd kan worden, zonder het geloof aan de
Dricëenheid Gods. Immers in het geheim van Christus\'
menschwording ligt vervat, dat de Zoon Gods het vlccsch
heeft aangenomen ; dat Hij door de genade des H. Gces-
tes de wereld hernieuwd heeft, en wederom dat Hij van
den II. Geest is ontvangen geworden. Eu om die reden
is het met het geheim der H. Drievuldigheid op dezelf-
de wijze gegaan als met het geheim van Christus\' mcnsch-
wording, dat uitdrukkelijk door de meer volmaakten , in-
gewikkcldcrwijze en als verhuld door de minder volmaak-
ten , geloofd werd" 1).
tionem. Et sicut supra (Qu. 1. a. 7.) dictum est, ca qua) ad Mysteria
Christi pertinent, tanto distinctius cognoverunt, quanto Christo pro-
pinquiores fuerunt.
1) L. cit. a. 8. Rcspondeo diccndum, quod mysterium incarnationis
Christi explicite credi non potest sine fide Trinitatis: quia inmysterio
incarnationis Christi hoc continetur, quod Eilius Dei carncm assump-
serit; quod per gratiam Spiritus Sancti mundum rcnovaverit, et itcrum
quod de Spiritu Sancto conceptus fuerit; et ideo eodem modo quo mys-
terium incarnationis Christi ante Christum fuit explicite creditum a
-ocr page 101-
— 99 —
Men kan zich met deze mccning des te gerccdelijkcr
vereenigcn, wanneer men bedenkt, dat onze H. Joscph ,
als godvrcezend Israëliet, Gods heilig geschreven Woord
in hooge waarde hield en hierom ongetwijfeld de boeken
der profeten en der psalmen onophoudelijk doorbladerde.
En wie twijfelt er aan of de geest Gods heeft Joscph
bij dit lezen der H. Schrift omtrent den waren zin der
woorden, dien Hij zelf had ingegeven, bijzonder verlicht\'?
Wij willen daarmede niet zeggen, dat hij van de daarin
vervatte geheimen een in alle deelen volledig begrip op-
deed of derzelvcr kleinste bijzonderheden kende. Maar ze-
ker toch had hij daardoor ccne duidelijke kennis dier ge-
heimen opgedaan in hunnen algemccncn samenhang.
Dat hij de H. Schriftuur bezat, getuigen ons de Va-
deren. Do H. Chrysostomus vraagt, waarom de engel,
toen hij aan Joseph verscheen, om hem bekend te ma-
ken met het geheim van Maria\'s moederschap hem naai-
de voorzegging van Isaïas verwees , zeggende : „ Dit
alles nu geschiedde, opdat vervuld zou worden wat van
den Heer gesproken is door den profeet die zegt: „ Zie
de Maagd zal bevrucht worden en ecucn Zoon baren en
men zal zijnen naam hcetcn Emmanuël!" En hij ant-
woordt : (*) „ Hij verwijst Joscph tot Isaïas, opdat hij
majoribus, implicitc autem et quasi obumbrate a minorilras, ita ctiam
et mysterium Trinitatis,
(*) Het is hier de vraag niet, in hoe verre de H. Chrysostomus ge-
lijk heeft met de woorden van Matthams I. 22. 23. als woorden van
den engel te beschouwen en niet van den evangelist. Het is tot mijn
bewijs voldoende, dat hij het er voorhield: Joseph begreep de H. Schrift
-ocr page 102-
— 100 —
bij zijn ontwaken, mocht hij de pas gesproken woorden
des engels ook vergeten hebben, zich dan ten minste de
woorden van den Profeet, in wier overweging hij van
jongs af was opgevoed, herinneren zon en daardoor wat
hem de engel gezegd had indachtig worden.....van den
Profeet immers zou hij niet iets ontzettend» hooren, maar
ecnc zaak, waarmede hij zich in den geest reeds lang
gemeenzaam had gemaakt" 1). — ïhcophylaetus verklaart
hetzelfde: „ Dit alles nu is geschied, opdat vervuld zou
worden, wat van den Heer door den profeet gesproken
is." Denk niet, dat deze dingen pas kortelings Gods
goedvinden hebben mogen we? en. Neen, maar reeds
in vorige dagen en zelfs van uui beginne af. Immers, o
Joscph, gij kent de profeten, daar gij in de wet erva-
ren zijt" 2).
Ja, Joscph was ervaren in de kennis van Gods hei-
lige wet. Hij had zich vertrouwd gemaakt met de voor-
spellingen der profeten en overwoog den diepen zin huil-
en begreep ze zóó wel, dat de engel, toen deze hem het geheim der
menschwording meedeelde, hem niets ongehoords openbaarde, wijl hij
liet immers reeds zelf in Isaïas gelezen heeft.
1)   Hom. 5 in Matth. Tom. 57. Col. 56. Jam vero Josephum ad Isa-
iam remittit, ut si experreetus verborum ipsins, utpote recens dictorum ,
oblitus esset, proplietieornm, in quorum mcditationc nut ritus fuerat sem-
per, recordatus, qum dicta sibi erant, retineret..... Nihil cnim stupen-
dum, sed rem sibi hanc multo tempore meditanti familiarem, auditu-
rus erat a prophete.
2)  T. 123. Col. 15S. "Hoc autem totum factum est, ut adimpleretuv
quod dietum est a Domino per prophetam dicentem." Ne putcs, quod
nuper luec placere incceperint Deo, eed superioribus saeculis et ab ini-
tio. Scis enim, o Joscph, prophctas, utpote in lege doitus.
-ocr page 103-
— 101 —
ner woorden dag en nacht, gelijk David van den recht-
vaardige zegt: „ En hij houdt zijne wet voor oogcn dag
en nacht" 1). Zeker heeft dan ook Joseph met al de
rechtvaardigen vóór Christus\' komst vurig uitgezien naar
dien zoo lang beloofden Verlosser. Wat zeg ik? Zeker
was hij hierom een dier vele rechtvaardigen, die bepaal-
delijk omstreeks dien tijd den Verlosser als reeds aan-
staande verwachtten. Klaarblijkelijk immers was zulks het
geval met den grijsaard Simcon, de profetcsse Anna en
anderen, van welke ons de II. Evangelist Lucas gewaagt
in het tweede hoofdstuk van zijn evangelie 2). Ja, wat
in \'t bijzonder den H. Simcon betreft, hij verwachtte
Hem niet alleen met heilig ongeduld en een onbeperkt
vertrouwen, maar met algehecle zekerheid. Immers, hij
had, naar luid van \'t evangelie zelf, do openbaring van
den II. Geest ontvangen, dat hij den dood niet smaken
zon, vooraleer hij den gezalfde des Hecren zou hebben
gezien 3). „ Maar waaraan toch", vraagt Cornelius a
Lapidc, „ heeft Simcon dit bijzonder voorrecht te dan-
ken gehad uit deu mond van den II. Geest te mogen
vernemen, dat de Verlosser nog gedurende zijuc levens-
dagen komen zou? \'t Was ongetwijfeld—antwoordt hij
— ter belooniug van de grootc vurigheid zijner verwach-
ting." Maar, durf ik er bijvoegen , als de vurigheid zijner
verlangens den H. Grijsaard Simcon waardig maakte die
1)   Psalm I. 2.
2)  Luc. II. 25. 38.
3)  Luc. II. 20.
-ocr page 104-
— 102 —
voorspelling van den hemel te hoorcn; dan komt het mij
als hoogst waarschijnlijk voor, dat God de H. Geest ook
aan den toekomstigcn voedstervader des Messias\' dezes
op handen zijnde komst zal geopenbaard hebben, gelijk
Hij hem later herhaalde reizen in de diepste geheimen
van Jcsus\' leven heeft ingewijd door tusschenkomst der
engelen. Gelijk dan Joseph van Egypte, die cene levende
afbeelding was van onzen H. Joseph , de gaaf der ver-
klaring van geheimzinnige droomen ontving, zoo ontving
Jcsus\' voedstervader (houden wij) de nog veel verheve-
ner gave van voorwetenschap der geheimen van onzen
heiligen godsdienst. Op dezen grond geeft de grootc Paus
Bcnedictus XIV aan Joseph den naam van profeet. „ Er
is weinig tegen — zegt hij — om Joseph patriarch te
noemen; naardien hij patriarch en tevens profeet mag
geheeten worden" 1). Hij bewijst vervolgens, hoc Jo-
seph op volmaakter wijze een patriarch der christenen
is dan Abraham van de Joden, en gaat dan voort te
bewijzen, hoe hij den naam van profeet waardig is:
„ Dat hij echter ook profeet genoemd mag worden", zegt
hij, „ blijkt uit het aangevoerde eerste hoofdstuk van
het evangelie des H. Matthsous. „ Terwijl hij nu dit dacht
te doen, zie, daar verscheen hem in den droom een en-
gel des Hceren en zcidc : Joseph, zoon van David, schroom
niet Maria, uwe vrouw tot u te nemen; want wat in
1) Lib. IV. Cap. 20. No 57. Parum olstat, quod sanctus Joseph uon
sit patriarcha, quandoquidcni patriarcha dici potest, et sim ui prophcta.
-ocr page 105-
— 103 —
haar geboren is, is van den II. Geest. En zij zal eenen
zoon baren, en gij znlt zijnen naam hcctcn Jcsus; want
Hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden". En
hierom laat Isidorus de Isolanis er te recht op volgen in
zijne Summa de Donis S. Josephi part. Z.cap. 18: „Im-
mers de eigenschappen der profeten zijn drie in getal: eene
bovennatuurlijke verlichting (want niet is ooit door eens
mcnscheti wil ccnc profetie aangebracht, maar door in-
geving van den H. Geest hebben heilige menschen Gods
gesproken,) de verklaring der H. Schrift en de onthul-
ling der verborgen dingen. Van daar werden zij ook profeten
genoemd, omdat zij spraken over dingen, die voor de
zinnen verborgen zijn. Al deze drie eigenschappen heb-
beu de profeten bezeten in een schemerlicht en in figu-
ren , ook in duistere visioenen. Joseph daarentegen, be-
straald door een engelachtig licht, heeft het verheven
geheim van den Zone Gods klaarder gekend, het geheim,
waarop volstrekt al de profeten doelen. Dit kennende,
begreep hij ook allergrondigst de vcrborgcnste betcckc-
nissen der heilige letteren, en nu was hij er op uit om
dit geheim ten gestelden tijde aan het ganschc mensch-
dom bekend te maken door dienzelfden Zoon Gods op
te voeden". Ditzelfde, voegt Benedictus er bij , wordt
door Perez uitvoeriger verklaard" 1).
1) L. cit. Quod vero ille (Joseph) dici possit ctiam propheta, desu-
initur ex allato Cap. I. Evangelii S. Matttuei: lla;c autem eo cogitan-
te, eccc Angelus Domiui apparu.it in somnis ei, diccns: Joseph fili Da-
vid, noli timcre accipere Mariam conjugera tuam; quod enim in ca na-
turn est de Spiritu Sancto est. Pariet autem filium, et vocalis nomen
-ocr page 106-
— 104 —
Het geloof des H. Joscphs reeds zoo veel omvattend
geworden door al wat wij tot hiertoe besproken hebben,
breidde zich over eene nog veel ruimere sfeer uit van den
dag af, dat hij in dagelijksche en vcrtrouwelijkste aanra-
king kwam met den Verlosser in persoon, met zijn god-
dclijken pleegzoon Jcsus Christus, ö Wat al geheimen en
hemelsche dingen zal hij niet van Jesus geleerd hebben!
In het II. Evangelie lezen wij , hoe de apostel der lief-
de , de H. Evangelist Joanncs, gedurende het laatste
avondmaal op Jcsus\' borst mocht rusten. Toen peilde hij
den afgrond van Jcsus\' liefde voor het mcuschdom; daar
blikte hij met adclaarsoogen de zon der gerechtigheid te-
gen ; toen deed hij over Jcsus\' godheid die diepzinnige
kennissen op , welke hij ons later in zijne evangcliebeschrij-
ving heeft meegedeeld". Niemand trouwens", zegt Au-
gustinus, „ heeft over de godheid des Hoeren geschreven,
gelijk hij. Hij ontboezcmt ons wat hij aan Jcsus\' borst
ejus Jrsum: Ipsc enim salvum facict populum suiuii a pcccatis eoruin.
Ideoqne ad rem subjicit Isidorus de Isolanis in sua summa de Donis
S. Josepiü Part. \'S. Cap. 18: Enimvero prophetarum tres sunt propric-
tates. Superior illuminatio, non enim voluntate humana allata est ali-
quando prophetia, sed Spiritu Sancto inspirati locuti sunt saneti Dei
homines. Scripturarum intcrprctatio: occultorum propalatio. Unde etiam
prophetsB dicuntur quasi a scnsibus occulta loquentes. Et ha_\'c tria cve-
nere prophetis in luniinc adumbrato, et in figuris, etiam senigmatibus.
Joaeph vero, luminc angelico illustrante, clarius cognovit Mysterium Fi-
lii Dei, quod omnium pariter est prophetarum finis: quo cognito, sa-
crarum litterarmn sensus abditissimos intellexit profundissime, sategit-
que ut ipsum my&terium opportuno tempore toti manifestaretur orbi,
eumdem Filiuin cducando. Pluribusque prosequitur Perez in sua Lapi-
dicina sacra. Sect. 20. No 250.
-ocr page 107-
— 105 —
had gedronken. Want voorwaar niet zonder reden wordt
van hem in het evangelie verhaald, dat hij bij het avond-
maal op de borst des Heeren mocht rusten. Hij dronk
heimelijk uit dien boezem. Maar wat hij in \'t geheim ge-
dronken heeft, dit heeft hij openlijk ontboczemd" 1).
Ook de H. Kerk roept uit in haar Officie op het feest
des II. Joannes\': „ Hoog te verecren is de gelukzalige
Joaunes, die gedurende het avondmaal op de borst des
Hoeren heeft mogen aanliggen!" 2). En nog: „ Deze
is de apostel, die op de borst des Hoeren bij het avond-
maal gerust heeft! Zalige apostel, aan wien de hemclsche
geheimen geopenbaard werden! Hij heeft do stroomen
van zijn Evangelie uit de heilige bron van de borst on-
zes Heeren met lange teugen gedronken" 3).
Maar gij dan, ö heilige voedstervader mijns Heeren ,
ö driewerf zalige Joseph! Hoe dikwerf mocht gij niet dien-
zelfdcn Jesus aan uw vaderlijk harte drukken! Hoe dik-
werf mocht gij niet de woorden des eeuwigen levens uit
Jesus\' mond vernemen! Wat al geheime samenspraken hadt
1)  Tract. in Joa. 30. Tom. 35. Col. 1662. De Domini divinitate, quo-
modo nullus alius, est locutus. Hoc ructabat quod biberat. Non enim
sine causa de illo in isto ipso evangelio narratur, quia et in convivio
super pectus Domini discumbebat. De illo ergo pectoro in secreto bi-
bcbat; scd quod in secreto bibit, in manifesto eructavit.
2)  Valde honorandus est B. joannes qui supra pectus Domini in cocna
recubuit!
3)  Ipso est apostolus, qui supra pectus Domini in ccena recubuit.
Bcatus apostolus, cui revelata sunt secrcta ccelestia. Flucnta evangclii
de ipso sacro Dominici pcctoris fonte potavit.
8
-ocr page 108-
— 106 —
gij niet met Hem! Wat al vertrouwelijke mededeelin-
gen stortte Jesus niet in uwen boezem uit! En wat al
diepe en uitgebreide kennissen moesten die gesprekken
niet uitwerken in uw zoo hoog verlichten geest! Ver-
klare dit wie het begrijpt. Maar wie begrijpt zulks?
Dit staat dan vast; groot moeten wij het geloof van
Joseph noemen, in zoo verre het ecne zeer uitgebreide
sfeer van goddelijke waarheden omvat heeft.
Doch deze wijze van beoordeeling van Josephs groot
geloof is de minst volmaakte. Deze deugd moet vóór alles
worden gewaardeerd volgens de mate van mindere of meer-
dere vastheid, waarmede de voorgestelde waarheden wor-
den aangenomen: dit noemen de godgeleerden hare vor-
melijke
waarde. Welnu ook van dit standpunt beschouwd,
moeten wij het geloof onzes heiligen groot noemen. Hij
immers heeft steeds alle hem geopenbaarde waarheden
met de meeste vaardigheid en onvoorwaardelijke zeker-
heid aangenomen.
De lozer herinnert zich nog, hoe wij in het voorgaande
hoofdstuk, op gezag van groote godgeleerden en ervarene
heiligen, de stelling: dat Joseph, na zijne H. Bruid
Maria, te recht als de grootste onder alle heiligen des
hemels beschouwd wordt, onomstootelijk hebben bewezen.
Leiden wij verder hieruit af, dat hij de heiligmakende
genade, die alloen den mensch heilig voor God doet we-
zen, in den hoogst mogelij ken graad bezeten heeft. Maar
hiermede is tevens gezegd, dat hij do gaaf des geloofs
in uitnemende mate heeft ontvangen; deze immers houdt
steeds met de heiligmakende genade gelijken tred.
-ocr page 109-
— 107 —
Joseph, ook dit hebben wij vroeger aangetoond, was
een „ rechtvaardige " in den volledigsten zin des woords :
bezat dus alle deugden. Op grond dan van de uitspraak
der H. Kerkvergadering van Trente, „het geloof is de
grondslag der rechtvaardigmaking" zijn wij bevoegd om
te besluiten, dat Josephs geloof geëvcnredigd was aan
de maat. zijner rechtvaardigheid; en deze nu was grooter
dan die van alle overige heiligen. Zijn geloof was der-
halve ook volmaakter dan hot hunne.
Doch laten wij alle redcneering ter zijde, om dat ge-
loof van Jesus\' voedstervader na te gaan in zijne werking.
Wij zien het vooreerst in al zijn glans schitteren in
de eerste dagen na zijn huwelijk met Maria. Het kon
zijnen blikken onmogelijk ontgaan, dat zijne H. Bruid
korten tijd nadat zij van hare nicht Elisabcth te Naza-
reth was wedergekeerd , in gezegende omstandigheden ver-
keerde. Wij hebben reeds vroeger aan den lezer doen
beseffen (zie het 1 Deel, Hoofdst. V), wat er alstoen
in Josephs hart moet zijn omgegaan, terwijl hij over-
tuigd was van Maria\'s volkomene onschuld, en evenwel
zich van dit verschijnsel geene verklaring kon geven.
Nog vol van die sombere gedachten slaapt hij in; de
engel verschijnt hem en zegt: „Joseph, Davids zoon,
schroom niet Maria uwe vrouw tot u te nemen, want
wat in haar geboren is, is van den H. Geest" 1). En
Joseph, geloof slaande aan de woorden des engels, deed
zoo als hem bevolen was en nam zijne vrouw tot zich.
1) Matth. I. 20.
-ocr page 110-
— 108 —
Indien wij al de omstandigheden van dit feit aandach-
tig overwegen, zullen wij onwillekeurig met den H. Kcrk-
lecraar Bernardus uitroepen : „ Ja in waarheid, Joscph was
een echte zoon van David, niet slechts krachtens zijne
afkomst maar ook uit hoofde van zijn geloof" 1). Merk
wel op , zegt Ecmigius van Auxerre, dat de engel hem
niet alleen bij zijn eigen naam noemt, maar ook als zoon
van David toespreekt. „En waarlijk Joscph mocht wel
die vleiende benaming ontvangcu. Hij was immers een
zoon van David, niet slechts door zijne geboorte maar ook
omzijn geloof en zijne navolging van Davids deugden" 2).—
De engel des Hoeren wordt gezegd aan Joscph te ver-
schijnen in den slaap. Waarom niet terwijl hij waakte?
Ziehier het antwoord van don H. Kerkvader Chrysostomus :
Joscph, als zijnde een man van uitmuntend geloof, had
niet noodig zoo als de herders of Zacharias den engel
Gods met zijue lichamelijke oogen te zien 3). Thcophy-
lactus zegt nog bepaalder: „ De engel verschijnt hem in
in den slaap, omdat hij zeer vast stond in het geloof.
Aan de herders, die nog meer zinnelijk waren, spreekt
de engel bij helder licht; maar aan Joseph, die recht-
1)  Hom. II. Sup. Miss. Tom. 1S3. Col. 70. Plane filius David, non
degenerans a patrc sno David. Frorsus, inquam filius David, non tan-
tum carnc, sed fide.
2)  Hom. IV. Tom. 131. Col. 487. Blandicntis affectu angelus allo-
quitur Joseph, cum eura proprio nomine et filium David vocetj erat
enim filius David, non tantum genere sed fide et imitatione.
8) Tom. 57. Col. 45. In somnis apparet Angelus. Et cur non aperte
ut pastoribua et Zachuriic visus est P .... Admodum fideüs vir erat.
-ocr page 111-
— 109 —
vaardig en geloovig was, gedurende den slaap" 1). In-
tusschen was zijn geloof in geencn dcele lichtzinnig,
maar hoogst redelijk, zoo als wederom Chrysostomus
het verklaart met de volgende woorden: „ Joscph had
het geheim zijner smart aan niemand meegedeeld, maar
er alleen bij zich zclvcn over nagedacht, en toen hij nu
den engel daarover hoorde spreken , was hem dit een on-
twijfelbaar bewijs, dat de engel hem dit op Gods bevel
was komen zeggen. Hij toch alleen, God, (zoo dacht
Joseph) is in staat de geheimen des harten te kennen" 2).
Joscph dan gelooft aan den engel. Wat gelooft hij ?
Dat zijne teerbeminde Bruid moeder en maagd is; dat
een God is mensch geworden; dat niet de minste vlek
van ontrouw op zijne langs buitcngcwoncn weg bevruchte
Bruid kleeft. Met een woord, op eenc blootc verzekering
eens engels, hem gedurende zijn slaap gegeven, gelooft
hij een der onpcilbaarste geheimen van onzen godsdienst:
de mcuschwording van Gods Zoon in den vlekkeloozcn
schoot cener maagdelijke moeder. „ Mocht Joscph," roept
hier de diepzinnige en geleerde abt llupcrtus uit, „ mocht
Joseph zich reeds te voren een zoon van David noemen,
die naam komt hem hier in ccne daadzaak van zulkcn
1)  Tom. 123. Col. 155. Ia somno autem apparet ei, quod ia fide
maltum essct firmus. Nam Angelus quidem pastoribus, ut agrestibus ,
manifeste locutus est: liuic autem justo et fideli, per soranum.
2)  Chrysost. 1. e. Cum enim, nemini dixissct, sed animo sol urn hocc
cogitasset, et hac de re loqucntem angolum audiret, indubitatum ipsi
signum erat, angelum a Deo missum, luec dictum vcuisse. Ipsiusenim
solius est cordis arcana scire.
-ocr page 112-
— 110 —
aard, in zulke tijdsomstandigheden op nog veel uitstc-
kender wijze toe, zoo als de engel hem dan ook noemt:
„ Joseph, zoon van David." Immers heeft hij hier niet
hetzelfde groot geloof aan den dag gelegd, als weleer
zijn geloofvolle vader David? Hij heeft dingen geloofd,
die tot dan toe ongehoord waren, te weten; dat zij , die
ontvangen had, maagd was, volgens deze woorden van
dcnzclfden engel: „ Want wat in haar geboren is, is uit
den H. Geest" 1). „Wat de engel hier aan Joseph bood-
schapt" , voegt Eupertus er bij, „ was de voltrekking
der belofte, door welker geloovigc aanneming vader Abra-
ham gerechtvaardigd werd en den naam van vriend Gods
verdiende. Die boodschap ontvangt hij in den slaap en
aanstonds geeft hij er gevolg aan, geloovig als hij was
jegens God, en welwillend jegens zijne jeugdige Bruid.
Was hij tot dat oogenblik rechtvaardig, van toen af werd
hij allerrcchtvaardigst" 2).
Hoc veel treffender nog openbaart zich het heldhaftig
geloof onzes heiligen, wanneer een tijd later dat groot
geheim van Jcsus\' mcnschwording cene zichtbare werke-
1)  Tom. 168. Col. 1324. Amplius autcm ex co filiis David tam in-
signiter, tali in re, tali in tempore, dignus fuit appcllari, dicentoan-
gelo \'/Joseph fili David," quia iidem habuit eamdem quam habuit pater
cjus fidelis David, quippe qui prius inaudita credidit, videlicct quod
ipsa qua? conci\'pcrat virgo esset, secundum verba hoec ejusdcra angeli:
ii Quod cnim in ca natum est de Spiritu Sancto est."
2)  Ibid. 1. e. Nam promissionis sive rcpromissionis, in quocredendo
pater Abraham justificatus et amicus Dei appellat lis est, consummatio
est hic sermo angeli, quem in somnis accepit, et statim obedivit,Deo
crcdulus, puclhe bcnevolus; eatcnus vu justus, cxindc justissimus.
-ocr page 113-
— 111 —
lijkheid voor hem wordt in den stal van Bcthlchem ! Wat
een reusachtig geloof werd toen niet van hem gevorderd !
I)c Zoon des Allcrhoogsten, de Schepper van alle zichtbare
en onzichtbare dingen ligt daar voor zijne oogcn als een
klein hulpbehoevend kind ! De Meester van het heelal ligt
daar op een handvol stroo, in dunne doekjes gewikkeld,
onderhevig aan dorst en honger even als ieder ander men-
schcnktnd ! De oneindige Wijsheid ligt daar stom en spraak-
loos! Hij , bij wiens aanblik de engelen des hemels opgeto-
gen staan van blijdschap, ligt daar in ceno bcestenkribbe
en. schreit van pijn en koude! Wat een schijnbare onzin
bood dat schouwspel niet aan Joscphs verwonderden aan-
blik......Maar neen , geen zweem van twijfel rees ooit
daaromtrent in zijn geest op; hij was met Maria de eer-
ste om het menschgewordcn Woord uit de ganschc vol-
heid zijner overtuiging te aanbidden. Eu in datzelfde vast
geloof bleef Joscph volharden gedurende 30 jaren lang,
dat is, tot zijnen dood. Zoo dan heeft hij getuige moeten
zijn van al de lotgevallen waaraan Jesus\' kindschheid en
jongelingsjaren, even als die van alle andere kinderen,
onderhevig zijn ! Hij zag Hem daarenboven als aankomend
knaap al de vermoeienissen van zijn handwerk dcclcn;
hij zag Hem dag aan dag als een gewoon timmermans-
gezel aan zijne zijde werken; met hamer en bijtel in de
hand, in hot zweet van zijn voorhoofd zijn armoedig on-
derhoud verdienen, onbekend en vergeten , ja zelfs in min-
achting bij do aanzienlijken zijner geboorteplaats ! — Dat
alles zag Joscph ! — en toch — (ö geheim des geloofs!)
die in schijn onaanzienlijke jongeling, die hem als vader
-ocr page 114-
— 112 —
eerde, dien hij zijn zoon noemde, Hij was en bleef on-
veranderlijk in Josephs diepste gemoedsovcrtuiging zijn
waarachtige God, zijn Schepper, zijn Verlosser; Hij bleef
zijne allernederigste aanbidding, zijn diopsten eerbied
ovenvaardig. „ Merk zorgvuldig op", zegt de H. Ber-
nardimis van Sié\'na, „dat Joscph bij al de kinderlijke nood-
wendighedcn , en andere teekenen onzer zwakheid, die
hij in den goeden Jesus zag, toch altijd de diepte zijner
goddelijke onmetelijkheid beschouwde en gevoelde" 1).
Heerlijk schitterde dit groot geloof van onzen heiligen
patriarch bij de volgende beproeving.
Het is den lezer reeds van zijne jeugd af bekend, hoe
destijds, kort na de geboorte des Zaligmakers, de joodschc
koning Herodes, door ijverzucht en valsche staatkunde
vervoerd, het snoode plan beraamde om den nieuwgebo-
ren Koning der Joden om het leven te brengen. Hij had
met dat doel last gegeven om alle kindertjes van Bethle-
hcm en al deszelfs grensplaatsen, die twee jaren of daar-
onder oud waren, onmcêdoogcnd te vermoorden. God
echter wist dat hclsche plan tegen zijn menschgeworden
Zoon te verijdelen. Hij zond andermaal, gelijk vroeger,
zijn engel tot Joscph, terwijl deze slapende was. Die en-
gel sprak hem toe: „ Sta op en neem het kind en des-
zelfs moeder, en vlucht naar Egypte, en blijf aldaar tot
dat ik het u zegge. Want het zal geschieden, dat Hcro-
lj Art. II. Cap. 2. Considera etiam diligentcr quod in omnibus in-
fantililms necessitatibns, et aliis nostric infinnitatis signis, quie videbat in
bono Jesu, contcmnlabatur atque gustabat altitudinem divinte imracnsitutis.
-ocr page 115-
— 113 —
des het kind komt zoeken om het te dooden" 1). Een
ander dan Joseph zon bij het vernemen van zulk cenc
onverwachte en ontzettende boodschap , met zekeren schijn
van redelijkheid den afgezant des hemels hebben toege-
sproken en gezegd : „ Maar ö engel Gods ! Nog onlangs
boodschaptct gij, dat het kind, hetwelk uit Maria moest
geboren worden, de redder van zijn volk en derhalve God
zou wezen, de Almachtige; en nu moet datzelfde god-
delijk kind gaan vluchten voor een cilendigcn wrecdaard.
Maar wie dan heeft ooit gehoord dat de Schepper moet
gaan vluchten voor zijn schepsel?" — Ja zoo zou een
ander gesproken hebben. Joscph\'s geloof was echter te
zeer volmaakt, om zulke tegcnbedenkingen te maken. Geen
oogcnblik aan Gods voorzienigheid en almacht twijfelende
staat hij op en gehoorzaamt aan Gods hemclbode. i—
Te recht voorwaar mogen wij met Chrysostomus zulk een
heldcnmocdig geloof bewonderen : „ Bij \'t hoorcn dier bood-
schap (sta op en neem het kind enz.) voelde Joseph zich
niet belccdigd, noch zeidc hij: dit is een raadsel, o engel.
Gij immers zeidet nog onlangs: Deze zal zijn volk red-
den (Matth. I. 21.), en thans kan Hij niet eens zich zelf
redden, maar moet er gevlucht worden en gereisd en is
cenc verre landverhuizing noodig. Dat alles strookt geens-
zins met uwe belofte.... Maar neen , Joseph zegt niets
van dit alles, \'t Is omdat hij een geloovig man was. Ook
vraagt hij niet naar den tijd der terugkomst, hoewel de
1) Matth. II. 13.
-ocr page 116-
114
engel onbepaald gesproken had, daar hij zeide : blijf daar
tot ik het u zeggen zal" 1).
De heilige Franciscns van Sales vergelijkt Josephs gc-
loovige gehoorzaamheid bij die van den aartsvader Abra-
ham 2).
Maar hoc ? kan Josephs geloof in de weegschaal staan
tegenover het geloof van hem, die naar het getuigenis
van God zelven en de verklaring van zijn apostel: „ te-
gen hoop in, met hoop geloofd heeft, dat hij vader
veler volkeren zou worden, volgens hetgeen hem gezegd
was: zóó zal uw zaad wezen! Zijn geloof wankelde niet,
al beschouwde hij ook zijn verstorven lichaam (zijnde hij
bijna honderd jaren ond) en Sara\'s verstorven moeder-
schoot. Ook twijfelde hij niet aan Gods belofte door on-
geloovighcid; maar was sterk van geloof, Gode eer ge-
vende , ten volste verzekerd, dat Hij machtig is om alles
wat Hij beloofd heeft ook uit te voeren. Daarom werd
het hein dan ook aangerekend tot gerechtigheid" 3).
Ja voorwaar, dit alles pleit voor het groot geloof van
den zaligen Aartsvader des Ouden Vcrbonds. En evenwel
1) T. 57. Col. 85. His auditis (surgc et accipe puerum etc.) Joseph
non offensus est nequc dixit: ainigma est hoc. Tu nuper diccbas: sal-
vum faciet populum suum (Matth. I. 21.); nunc autem nee seipsum po-
test servare, sed fuga nobis est opus et pcregrinationc ac longinqua
tran8raigratione. Contraria sunt luec promissioni tua;. Sed nihil hujus-
modi dixit: fictclis enim vir erat. Neque revcrsionis tempus inquirit, e-
tiamsi angelus indefmitc loquutus esset; nam ait: «Esto ibiusquedum
d Kal il tibi."
3) Entretiens XIX.
3) Kom. IV. 18-33.
-ocr page 117-
— 115 —
mag men de vraag stellen of het geloof van den heiligen
Joscph, dien bewondcronswaardigen Aartsvader der Nieuwe
Wet niet even heldhaftig, ja zelfs niet nog voortreffe-
lijker schittert?
Stellen wij beider levensloop tegenover elkander. Eenc
eerste beproeving was het voor Abraham, toen Jehova
hem op zekeren dag verscheen en zeide: „ Vertrek uit
uw vsfdcrland, uit uwc maagschap, uit het huis uws va-
ders en ga naar het land dat ik u tooncn zal" 1). Welk
een hard bevel (merkt te recht Muré op in zijne Bij-
belserie geschiedenis) alles te verlaten en op te trekken,
zonder te weten waarheen. Echter verlichtte God hem
het offer, door ecne schitterende belooning aan Abra-
ham\'s gehoorzaamheid toe te zeggen. „ Ik zal u maken
tot den stamvader van een groot volk; ik zal u zegenen
en uwen naam verheerlijken, en in u (d. i. in Dengcne,
die naar het vlecsch uw afstammeling zal wezen) zullen
alle geslachten der aarde gezegend worden" 2). Groot
was de beproeving, maar ook groot, allergrootst de bc-
looning aan Abraham toegezegd.
Ook aan Joscph verschijnt God door bemiddeling eens
engels, en beveelt hem zijn vaderland en zijne magen te
verlaten: met dit verschil echter, dat Joscph vluchten
moet; vluchten voor een goddeloozcn Herodes. Slet dit
verschil echter, dat aan Joseph gcene de minste beloo-
ning voor zijne offervaardigheid wordt toegezegd. De en-
1) Genos. XII. 1.
3) Gencs. XII. 2. 3.
-ocr page 118-
— 116 —
gel zegt hem alleen, dat hij in den vreemde moet blij-,
ven, tot dat God hem eene nieuwe boodschap zal doen
geworden.
Wie twijfelt er aan of, hoe hard het bevel Gods aan
Abraham ook moge gevallen hebben, het moet nog on-
vergelijkelijk harder zijn gevallen aan Joseph? En toch,
Joseph gehoorzaamt met niet minderen spoed dan Abra-
ham, vol geloof dat God, die tot hem sprak even als
tot Abraham, alles ten beste zou keeren.
God beproeft Abraham op nieuw. Hij verschijnt hem
bij nacht, geleidt hem buiten zijne tent en spreekt tot
hem: Zie opwaarts ten hemel en tel de sterren zoo gij
kunt. Aldus zal uw geslacht zijn 1). Abraham was reeds
op jaren toen God hem zulks zeide, en Sara zijne huis-
vrouw die eveneens bejaard was, had nog geene kinde-
ren. Deze omstandigheden maakten de belofte des Heeren
hoogst onwaarschijnlijk; desniettegenstaande geloofde A-
braham aan Jehova\'s woord 2). — Dertien jaren later,
toon hij bij de honderd jaren telde en Sara negentig, zoo-
dat beide natuurlijk onbekwaam geworden waren nog kin-
deren te verwekken , zie , daar verschijnt God andermaal
aan Abraham en zegt hem onder anderen: „ Ook uwc
huisvrouw zult gij voortaan niet meer Saraï maar Sara (d. i.
vorstin) noemen; uit haar zal ik u eencn zoon geven, dien
ik zegenen zal, en uit wien volkeren en koningen van
volkeren zullen voortspruiten" 3). En Abraham geloofde
1)  Genes. XV. 5.
2)  Genes. XV. 6.
3)  Genes. XVII. 15. 10.
-ocr page 119-
— 117 —
wederom aan het woord van Jehova: hij geloofde, dat
zijne onvruchtbare huisvrouw hem, honderdjarigen grijs-
aard , een zoon zou baren. Om dit bcwonderingswaardig
geloof verdiende Abraham door God en Paulus geroemd
en de „Aartsvader aller gcloovigen" genoemd te worden. 1).
En hoe nu sprak God tot Joscph ? De engel des Hoe-
ren boodschapt hem, dat Maria zijne echtgenoote, hem
eeuen zoon zal baren, dien zij ontvangen zal zonder tus-
schenkomst eens menschen, maar van den H. Geest, zoo
dat zij moeder zal wezen en tevens maagd zal blijven.
Het woord van den goddelijkcn afgezant was voor alsnog
een peilloos raadsel voor Joseph; maar ook hij gelooft
aan de waarheid der voorzegging, zonder een oogenblik
te aarzelen. Maar indien hij hierin niets aan Abraham
toegaf, hij overtreft hem, wanneer wij bedenken dat hij
te gclooven had aan de verwezenlijking van een grooter
wonderwerk, dan dat hetwelk Abraham werd voorgehou-
den. Inderdaad het is een verbazender wonder, dat eene
maagd, maagd blijvende, ontvangt, dan dat eene onvrucht-
bare ontvangt. Zien wo hier, wat de H. Thomas zegt
over de woorden des engels. „ En zie, Elisabcth, uwe
bloedverwante, ook zij heeft eenen zoon ontvangen in
haren ouderdom, . . . . want geen ding zal bij God on-
mogelijk zijn" 2). Hij toch onderstelt uitdrukkelijk dat
het mirakel hetwelk aan Maria geschied is, grooter was
dan dat van Elisabcth. „ Wat grooter is," zoo werpt hij
1)  Rom. IV. 11.
2)  Luc. I. 36. 37.
-ocr page 120-
— 118
zich op, „kan niet op afdoende wijze bewezen worden
door iets dat minder is. Welnu het is iets grooters dat
eene maagd baart dan ccne overbcjaardc vrouw. Dus
was het betoog des engels, daar hij het moederschap
eencr maagd uit het moederschap eener bejaarde vrouw
bewees, niet voldoende." En nu antwoordt hij : „ daarom
hebben, gelijk Ambrosius zegt in zijne verklaring van het
scheppingswerk, meerdere onvruchtbaren gebaard, opdat
men geloof zou slaan aan het baren eener maagd. En
hierom wordt gewag gemaakt van het moederschap der
onvruchtbare Elisabeth, niet wel is waar alsof dit bewijs
voldoende ware, maar bij wijze van figuurlijk voorbeeld.
En hierom wordt ter bevestiging van dit voorbeeld een
ander doorslaand bewijs aangevoerd uit de goddelijke al-
macht" 1).
Op dit zoo gewichtig gezag mogen wij dus voor bo-
wezcn houden, wat wij voorop stelden, dat namelijk ook
onder dit opzicht Josephs geloof van verhevener aard
was dan dat van Abraham zelf. Wij spreken altoos in
de onderstelling, dat Joseph dit bovennatuurlijk feit,
zwaarder om aan te nemen voor het mcnschelijk verstand
1) 3. qu. 30. art. 4 ad Sm. Majus non potest probari sufficienter per
minns. Sed majus fuit virgincm parcre quam vetulam. Ergo non fuit
sufficicns probatio angeli, probantis conceptnm virginis ex conceptu 80-
nis. — Respondeo diccndum quod sicut Ambrosius dicit in Hcxamo-
ron, ob hue muitte steriles pcpcrcrunt, ut partus credatur virginis. Et
ideo conceptus Elisabeth stcrilis inducitur, non quasi sufliciens argumcn-
tum, sed quasi quoddam figurale cxemplum. Et ideo ad confirmationem
hujus exempli subditur argumentum efficax ex omnipotentia divina.
-ocr page 121-
— 119 —
dan het feit, waarover God tot zijn dienaar Abraham
sprak, met dezelfde volkomcne bereidvaardigheid als A-
braham heeft geloofd. Dit laatste immers zon men niet
kunnen betwijfelen, zonder eerst alles te loochenen, wat
wij bereids in de vorige bladzijden breedvoerig betoog-
den. Wij mogen zelfs, ja moeten aannemen , dat Joseph,
terwijl het voorwerp zijner gcloofsocfeuing alle natuurlijke
begrippen ver te boven gaat, ook met nog veel grootcr
onderwerping dit wonderwerk heeft geloofd dan Abraham.
De H. Teresia getuigt van zich zelve: „ De duivel
heeft er nooit in kunnen slagen mij op welke wijze ook,
tegen het geloof te bekoren. Het scheen mij zelfs, dat
ik, naarmate de leerstukken des geloofs, te oordcelcn naar
ons natuurlijk verstand, meer onmogelijk schenen te zijn,
ze des te vaster geloofde. Hoe moeilijker te geloovcn ze
zijn, hoe meer godsvrucht zij mij inboezemen" 1). Mocht
aldus eene H. Teresia spreken, hoeveel meer mogen wij
dan dit niet aannemen van den H. Joseph, wiens leven-
dig geloof en groote deugden door Teresia zelve zoo zeer
geroemd worden?
Doch gaan wij met onze vergelijking voort: een laatste
trek uit het leven dezer beide glorievolle patriarchen zal
nogmaals de schaal doen overslaan naar den kant van
Jesus\' voedstervader.
Jehova, willende de beproeving van Abraham als tot
het uiterste doorvoeren, beval hem eindelijk zijn eenigen
zoon, zijn Isaac, zijn veelgeliefd kind, het kind van Gods
1) Sa vie par elle-meme, trad. Bonix. Chap. XIX.
-ocr page 122-
— 120 —
beloften, met eigen hand om het leven te brengen en
hem aldus als een slachtoffer op te dragen. Wie dit be-
vel rijpelijk in zijn gemoed weet te doorgronden, hui-
vert als onwillekeurig. Wat kon toch schroomlijkers van
een vader gevergd worden? En toch — de grootc Aarts-
vader deinst niet terug; zijn hart is terstond bereid het
offer te brengen. Ondanks alle tcgenbedcnkingcn die zijne
rede hem voorstelt; al schijnt het thans volslagen onmo-
gelijk , dat God zijne vroeger gedane belofte houden kan,
toch staat hij in zijne overtuiging vast, dat God ze houden
zal, en hem door middel van dionzclfdcn zoon een vader
van vele volkeren, vader des Messias\' zal doen worden,
ö Voorwaar! dit geloof van Abraham verdient de bewon-
dering aller ecuwen! Merk echter op, vrome lozer, dat
bij al dat verhevene slechts Isaac in het spel komt, ter-
wijl Gods almacht zich nog immer aan Abraham voor-
doet , ongedeerd en onbelemmerd. — Anders is het onder
dit opzicht in de beproeving, die Joscph te ondergaan
heeft bij gelegenheid zijner vlucht naar Egypte. Immers
hier is het geen zwak menschenkind, dat gered moet
worden, om volgens de belofte het heil der wereld te be-
werken ; maar \'t is de almachtige God zelf. God zelf schijnt
hier zijne almacht verloren te hebben en desniettegen-
staande gelooft Joseph nog immer, dat het kind, waar-
mede hij op de vlucht gaat, de almachtige God is.
Wat oordeelt gij, lezer ? Wanneer gij dit alles in de
bijzonderheden overweegt, is het bij u dan geene uitge-
maakte zaak, dat Josephs geloof het geloof van Abra-
-ocr page 123-
— 121 —
ham zclvcn, hoezeer ook door Paulus geroemd, in edel-
moedigheid en vaardigheid verre te boven gaat?
\'t Verwond ere ons dan ook niet, dat de H. Bcrnar-
dinus van Siëna als reden van Josephs afsterven vóór
Christus\' dood aangeeft, dat Maria alleen het voorrecht
moest hebben als heldin des gcloofs bij Christus\' lijden
te kunnen optreden. „God wilde" , zoo spreekt hij ,„ dat
JosepTi stierf vóór het lijden des Hccren en wel om twee
redenen . . . waarvan de tweede is, opdat het voorrecht
van een volmaakt geloof te bezitten tijdens \'s Heeren lij-
den , uitsluitend eigen zou wezen aan de allerheiligste
Maagd" 1). \'Wy weten hoe de Apostelen, bij zijn kruis-
dood en na zijn sterven wankelden. Dit zou, wil hij zeg-
gen, niet gebeurd zijn met Joscph, zijn geloof was daar-
voor al te onwrikbaar. Hij zou den strijd hebben door-
geworsteld met denzclfden bovennatunrlijkcn zielsmoed als
zijne II. Bruid Maria, en even min als zij bij Jesus\' ster-
ven getwijfeld hebben. Dit voorrecht nu van heldhaftig
geloof had God alleen aan de Moeder des Ge-kruisten voor-
behouden. En daarom lag het in de plannen van Gods
voorzienigheid dat hij vóór dien tijd zou sterven.
Dit zij voldoende omtrent Josephs groot geloof. —
Gaan wij thans zijne verhevene hoop overwegen.
1) Art. II. Cap. III. Voluit enira Deus ipsum mori ante Domini-
cam passioDem, maxime propter duo.... sccundo, ut privilegium fidei
solum iu tempore passionis in Virginc remancret.
9
-ocr page 124-
II.
Josephs heldhaftige hoop.
Het vertrouwen op God, de hoop, wordt uit het ge-
loof als uit deszelfs levensbcgiusel geboren, en naar ge-
lang dit laatste krachtiger drijf veeren heeft, zal ook des-
zelfs uitwerksel zich door degelijker vastheid en duur-
zaamheid kenmerken. Zoo toch leert ons de voorname
godgeleerde, Cornclius a Lapidc. „ Hoc grooter het ge-
loof is, hoc grootere hoop het voortbrengt" 1). De H.
Bernardus geeft hiervan de reden aan, zeggende : „ Tus-
schen het geloof en de hoop is eene nauwe verwantschap : ■
wat de eerste gelooft te zullen gebeuren, begint de an-
dere te hopen dat haar zal te beurt vallen" 2). Bijge-
volg kunnen wij te recht besluiten, dat, wijl Joscph een
zoo zeldzaam groot geloof heeft bezeten (zie het voorgaan-
de Art.), hij ook ecu heldhaftig vertrouwen heeft gehad,
en dus met de volste zekerheid hoopte het eeuwig leven
te zullen erlangen met alle middelen die hij hiervoor
behoefde. — Met wat ccne onverstoorbare gerustheid moet
vooreerst de H. Joscph niet vertrouwd hebben zalig te
zullen worden! Ongetwijfeld is het ecu punt van ons
heilig geloof, dat niemand hier op aarde, tenzij God het
1)  Coram. in Jacob. 1. 6. Quo major est fides, eo majorem gignit spem.
2)  Serm. X ia Ps. //Qui habitat." Tom. 183. Col. 221. Nempe ger-
maiia fidci spcique cognatio est: ut quod illa futurum credit, haec sibi
incipiat sperare futurum.
-ocr page 125-
— 123 —
hem bepaaldelijk openbare, met algeheelc en onfeilbare
zekerheid weet, of hij Gods liefde dan wel Gods haat
verdient, en of hij ten einde toe in Gods genade zal
volharden" 1). Wij zeggen: „met algeheele en onfeilbare
zekerheid?\'
Dit sluit echter vooreerst niet uit, dat de H.
Joseph eene andere soort van zekerheid bezat van min-
deren aard, die wel is waar nog niet allen twijfel in
hem onmogelijk maakte, maar hem toch reeds eene volle
gerustheid bezorgde. De H. Thomas doet ons deze soort
van zekerheid met weinige maar zakelijke woorden be-
grijpen , wanneer hij zegt: „ Men kent ten derde iets bij
wijze van gegronde gissing. En op deze wijze kan iemand
weten, dat hij Gods genade bezit, voor zooverre hij na-
melijk zich bewust is vreugde te vinden in God, en de
wcreldschc dingen te versmaden , en zuiver te zijn van
alle doodzonde" 2).
Passen wij dit op Joseph toe. Ongetwijfeld was die
voorname dienaar des Heeren innig overtuigd, dat hij
zijn God beminde. Hoe toch kon hij hieraan twijfelen?
Wat deed hij al niet voor Hem? En hij deed het met
volkomen onthechting aan al het tijdelijke ! Ja dit
alles versmaadde hij te zijner liefde, zoo dat hij zijne
fortuin, zijn rust en zelfs zijn leven voor Hem in de
1)  Conc. Tridcnt Sess. VI. de Jnstific. Can. 16.
2)  1. 2. qu 112. a. 5 in Corp.... Tertio modo cognoscitur aliquid
conjecturalitcr. Et hoc modo aliquis cognosccre potest se habere gra-
tiam, in quantum sciiicet percipit se delectari in Deo, et contemnere
res mnndanas et in quantum homo non est conscius sibi alicujus pec-
cati mortalis.
-ocr page 126-
— 124 —
waagschaal stelde, zoo als bijv. bij zijne vlucht naar
Egypte. En verder: zal hij , die door God zelvcn een
„rechtvaardig" man genoemd wordt; hij, die jaren lang
in zulke allerinnigstc betrekking stond met Jcsus, den
God aller heiligheid, en met Maria, het heiligste schep-
sel dat ooit op aarde was, — zal hij niet het volle be-
wustzijn hebben gehad van vrij te zijn van alle dood-
zonde ? Maar wie dan zou zich ooit dit getuigenis mogen
geven? Al de teekenen van voorbeschikking, door den
II. Thomas aangegeven, waarop men, afgezien ook van eene
vormelijke openbaring Gods, zijne hoop in den schooncn
hemel met zekerheid mag bouwen, wij vinden ze dan in
den II. Joseph!.....En wat besluiten wij hieruit?
Dat Joseph met eonc onuitsprekelijke blijdschap zijner
ziel zijnen God steeds zal gedieud hebben, in de stellige
verwachting, dat hij tot loon zijner vele goede werken
Hem eens in zijn paradijs zou bezitten en genieten.
Maar had Josephs vertrouwen op de eeuwige zaligheid,
behalve die troostvolle voorteekens zijner voorbeschikking,
wellicht niet een nog vastercn grond? — Wij antwoor-
den : ja!
Geven wij nogmaals het woord aan den cngelachtigen
lceraar: „Er zijn zaken", zegt hij, „die men kent door
goddelijke openbaring. En op deze wijze kan iemand
weten de genade te bezitten. Immers God openbaart dit
soms aan ecnige personen door een bijzonder voorrecht;
en dat wel, opdat zij reeds in dit leven een begin dier
vreugde smaken, welke eigen is aan de ongestoorde zalig-
heid der hcmellingen, om verder daardoor des te ver-
-ocr page 127-
— 125 —
irouwtotler en" te moediger naar het nitvocren van groot-
schc daden te streven en de ellenden van dit leven te
verduren " 1).
Zoodanige openbaring, beweert de geleerde Suarez ,
heeft God o. a. gedaan aan zijn apostel, den II. Paulus.
„ "Wij houden het als zeker", zegt hij , „ dat Paulus open-
baring heeft gehad, dat hij in staat van genade leefde
en zelfs dat hij voorbeschikt was ter zaligheid. Beide
punten liggen klaarblijkelijk vervat in zijn schrijven aan
Timotheüs: „ Ik heb den goeden strijd gestreden; den
loop voleindigd; het geloof bewaard. Voorts is mij de
kroon der gerechtigheid weggelegd" (2 Tim.IV. 7. 8.) 2).
Maar, als wij moeten aannemen dat de Heer zulk een
voorrecht verleend heeft aan een zijner apostelen, heb-
ben wij dan niet veel meer reden om dit voorrecht toe
te kennen aan Jesus\' Voedstervader, den II. Joseph?
Wie weet immers niet hoeveel heiliger hij was dan Pau-
lus? Hoc zonden we hieraan kunnen twijfelen, als wij
ons herinneren wat hierboven gezegd is over Jesus\' bij-
zondere liefde jegens zijn allerwaardigsten Voedstervader?
ö Ja, op grond dier uitstekende heiligheid van de zijde van
1)  L. cit.....Aliquid cognosci potest per revelationcm. Et hoc modo
potest aliquis scire se habcrc gratiam: revelat cnim Deus hoc aliquando
aliquibus ex speciali privilegio, ut securitatis gaudiuin ctiam in hac
vita in eis inciptat et conjidtnlins et fortius magnilea opera proscquan-
tur et mala pnusciitis vitte sustineant.
2)  De augm. grat. Lib. IX. Cap. IX. No 21. Tom. IX. pag. 532.
Fatemur habuisse Paulum revelationem sum gratiie, imo et pnedestiua-
tionis, ut ex illo 2. Tim. IV. 7. 8. aperte colligitur,
-ocr page 128-
— 126
Joseph, dier tecderc toegenegenheid van de zijde van
Jesus , durf ik zonder aarzelen beweren, dat Hij zijn voed-
stervader volkomen gerust gesteld heeft omtrent zijn eeu-
wig heil en hem de daaruit voortvloeiende zeilsvreugdc
heeft laten smaken. Maar wie zal dan de vastheid van
zijne hoop in den hemel kunnen berekenen ? Zijn geloof
in het onfeilbaar woord van Jesus, die hem die zoete
verzekering gaf, was zoo volmaakt mogelijk. Op dat on-
wrikbaar geloof steunde zijn vertrouwen. Dit vertrouwen,
ö het is derhalve gewiö onuitsprekelijk groot, maar ook
onuitsprekelijk zoet geweest!
Maar hoe? zal wellicht mijne vrome lezer zich afvra-
gen , hoe kon zoo iets te zamcn gaan in Joseph ? Ver-
zekerd zijn van zijne zaligheid en tevens diezelfde zalig-
heid hopen? Sluit het ecne het andere niet noodzake-
lijk uit? Neen. Dit zou wel het geval zijn, indien Jo-
seph reeds werkelijk in het bezit des hemels ware gesteld
geweest: want de zekerheid, die het werkelijk bezitten
geeft, is niet bestaanbaar met do hoop. Dewijl hij echter
altoos voortging op aarde te leven en die verzekering
slechts berustte op ecne door Jesus gedane belofte en open-
baring, zoo bleef er voor Joseph nog immer gelegenheid
over, om do deugd der hoop te oefenen. Het is er trou-
wens zoo verre af dat de zekerheid des geloofs de ware
hoop van den incnsch onmogelijk maakt, dat integendeel
deze geloofsvcrzckering als een wezenlijk bestanddeel dier
hoop beschouwd moet worden. Zoo toch leert de H. Tho-
mas, terwijl hij de woorden van den geleerden Petrus
Lombardus tot de zijne maakt. „ De hoop is ecne zekere
-ocr page 129-
\'
— 127 —
verwachting der toekomstige zaligheid, gelijk de Meester
zegt (26 Art. van het 3ie boek zijner Uitspraken) 1).
Inderdaad het vertrouwen steunt op het geloof in God,
die ons den hemel beloofd heeft en is dus even zeker als
dit geloof. Vandaar wederom dit woord des H. Thomas\':
„ En zoo handelt ook de hoop met zekerheid; zij streeft
naar haar doeleinde , als nemende do zekerheid des ge-
loofs in zich over" 2). Hieruit volgt noodzakelijk, dat
wanneer iemand aangaande zijne zaligheid ccne openba-
ring krijgt en hij hieraan gelooft, zijn vertrouwen krach-
tens dit geloof veel zekerder wordt en zich met des te
meer veerkracht zal uiten.
Er was dan in het gemoed van Joscph niet de minste
zweem van twijfel aangaande zijne voorbestemming ter
eeuwige zaligheid.
Voeg hierbij dat Joscph niet minder vastclijk op God
vertrouwd heeft in alle soort van nood en zonder ooit
te aarzelen; met een opgeruimd en onwrikbaar gemoed,
zonder zelfs een zweem van twijfel te voeden; — en gij
zult moeten aannemen , dat op grond van de desaangaande
door Bencdictus XIV vastgestelde beginselen, de hoop
des H. Josephs inderdaad heldhaftig geweest is 3).
1)  2. 2. qu. 18. a. 4. Sed contra est quod spes est certa expcctatio
futurae beatitudinis, sicut Magister dicit. (26. dist. Lib. 3. Sentent).
2)  L. cit. in Corp. Et sic efciam spes certitudinaliter operatur
tendit in suum fincm, quasi participans certitudincm a fide.
3)  Lib. III. Cap. XXIII. No 16. Habitus autem hcroicus spei ad-
juvat et inclinat ad sperandum fincm ultimum et media, scd cntn ma-
xima fiducia et securitate obtincndi, ad spem suam in Deo collocandam
-ocr page 130-
/
— 128 —
Hoe treffend zien wij dat hclddadig vertrouwen van
Josepli schitteren in al de lotgevallen, die het H. Evan-
gelie ons van zijn veelbewogen leven heeft opgctcekcnd !
Beschouw zijne handelwijze toen hij bij het zien van
Maria\'s zwangerschap , als verpletterd door dien pijnlijken
indruk , niet wist wat te beginnen. Hij houdt met niemand
raad; maar overdenkt het geheim in de stilte zijns har-
ten, terwijl hij de oplossing daarvan onvoorwaardelijk in
Gods handen overlaat. Hij vertrouwt met alle zekerheid,
dat Hij , die hein Maria tot vrouw geschonken heeft, ten
geschikton tijde uitkomst zal geven en daarop slaapt hij rus-
tig in. "Dit is althans het gevoelen van den H. Chryso-
logus on vau den geleerden Faschasir i\'adbertus, De
eerste zegt: „Joscph denkt er bij zich zelven aan haar
weg te zenden en zegt alles aan God; want hij had daar-
over niets te zeggen aan ccnig mcnsch" 1). En lladbcr-
tus : „ Plotseling wordt hij in den slaap door de toespraak
eens engels getroost, en krijgt kennis van Maria\'s moe-
derschap. Hieruit blijkt voorwaar dat hij, niet wetende
wat hij doen zou, intusschen alles overgaf aan God" 2). Ke-
migius, bisschop van Auxcrre, geeft in \'t bijzonder als
bewijs van Josephs volmaakte gerustheid van ziel te mid-
in omni necessitato, sed incessanter, alacritcr et firnu\'ssime, absqueom-
ni prorsus dubio de eventu.
1)  Scrm. 145. Tom. 53. Col. 589. Cogitat dimittere et dicit Deo to-
tum; quio quod liomini dicerét non habebat.
2)  Tom. 120. Col. 109. Subito in somnis angelico consolatur affatu,
et certus redditur de conceptu. TJnde profeeto liquet quia iuter moras
totum committebat Deo, nesciens quid ageret.
-ocr page 131-
— 129 —
den van dien zorgclijkcn toestand aan, dat de engel hem
in den slaap verschenen is 1).
Al wie zich in de netelige omstandigheden weet te
verplaatsen, waarin de goede Joscph zich alstocn bevond
en daarbij de edele, kalme gelatenheid zijner ziel in het
oog houdt, zal gcrcedclijk moeten bekennen : ja het vertrou-
wen van dien waardigcn bruidegom van Jesus\' Moeder
heeft alle voorwaarden vervuld om heldhaftig te hceten!
En zou men hetzelfde niet mogen beweren, wanneer
wij Josephs gedrag nagaan bij zijne vlucht naar Egypte?
\'t Is waar, wij hebben daaromtrent gccnc vormelijke ge-
tuigenissen der Vaderen. Maar wie, die zich herinnert,
wat wij in ons vorig hoofdstuk van dit feit hebben aan-
gestipt, erkent niet met ons, dat zulk eene heldhaftige
bercidvaardigheid noodzakelijk een onbeperkt vertrouwen
op de voorzienigheid in zich sluit?
Een treffend blijk van vertrouwen op God gaf de hei-
lige priester Esdras bij zijn terugkeer uit de babylonische
gevangenschap naar het heilig Land van Judea. Hij zelf
verhaalt ons zijn gedrag in hot eerste der heilige boeken
die zijn naam dragen, met de volgende woorden: „ En
ik predikte aldaar aan den oever der rivier Ahava een
vastedag, om ons te bedroeven voor den Heer onzen God,
en van Hem eene goede reis af te smceken voor ons en
onze kinderen en al ons toebehooren. Want ik schaamde
1) Hora. 4. Tom. 131. Col. 887. Per hoc vero (juod angelus in som-
nis apparuit Joseplio, recjuies riVsifjnatur mentis, et quia requicscebat a
curis secularibus, ideirco angelica visitatione paritcr et locutione ïnc-
rnit pcrfrui.
-ocr page 132-
— 130 —
mij den koning om hulp te vragen en om ruiters, die
ons tegen onze vijanden zouden verdedigen. Wij hadden
immers den koning gezegd: „ De hand van onzen God
waakt over allen die Hem met een oprecht goed hart
zoeken; terwijl zijne macht en kracht en woede drukt op
allen, die Hem verlaten." Wij hebben dan gevast, en
onzen God hierom gebeden: en alles is ons naar wonsch
geslaagd" 1). Esdras, wij herhalen het, gaf bij deze ge-
legenheid een schitterend bewijs van vertrouwen op Gods
vaderlijke voorzienigheid. Alle mcnschelijkc voorzorgen ter
zijde stellende, geeft hij zich onvoorwaardelijk aan de
leiding van God over, en — God wist zijn vertrouwen
wonderdadig te beloonen.
Willen wij ons echter overtuigen hoe veel bewonde-
renswaardiger nog, bij gelegenheid van de vlucht naar
Egypte, de hoop en moed van Joscph was , men stelle
dan de omstandigheden, waarin beide verkeerden, tegen-
over elkander. Men bedenke vooreerst, dat Esdras bij \'t
aanvaarden zijner reis reeds door den koning van Assy-
rië was aangesteld als landvoogd van Judca. Als zooda-
nig trok hij aan het hoofd van zijne broeders naar Je-
rusalem op; weshalve een ieder hem te ontzien had. Hij
voerde verder de schatten met zich, welke de koning aan
Jerusalems tempel gewijd had en waardoor hij hem een
doorslaand blijk zijner goede gezindheid gaf. Men moet
tevens onderstellen, dat Esdras op zijnen terugtocht den
groote.n gcbaanden karavaanweg volgde, die van oudsher
I) 1. Esdr. VIII. 21—23.
-ocr page 133-
— 131 —
uit Pcrsiö door Kanaan uaar hot zuidelijk gelegene Egypte
voerde. Eindelijk mcrke men nog op, dat hij overvloed
aan middelen had, om zich op reis al het noodigo aan
te schaffen. Zoo waren de omstandigheden van Esdras.
— Wie nu ziet niet, hoc geheel anders het gesteld was
met den H. Joseph ? Hij heeft te doen met een wreed-
aard van een koning, met Herodes, die niets anders
zoekt dan deszelfs vocdstcrkind onmeêdoogend te vermoor-
den. Daarenboven is hij niet ruimschoots van alles voor-
zien , maar hij is arm en kan zich hierom op de reis
niets van alles aanschaffen, wat de karavanen toen ter
tijde aan welgestelde reizigers aanboden, ó Het is dan
niet van grond ontbloot wat de IL Alphonsus met vele
andere godvruchtige schrijvers houdt, dat Joseph met
z\\jn heilig gezelschap meer dan eens langs den weg om
een stuk brood moesten bedelen en vaak van koude ril-
den. Had hij bovendien niet reden om onophoudelijk be-
vreesd te zijn, dat de soldaten van Herodes hem zou-
den achterhalen ? En ware Egypte slechts het einde zij-
ner rampen geweest ! Maar neen — \'t was juist het a-
kelig vooruitzicht van de nog diepere armoede en groo-
tere ellenden die hem daar stonden te wachten, hetwelk
hem het meest bedroefde. Wat bitteren weemoed moest
dat alles in Josephs hart veroorzaken, zoo dikwijls hij
zijne blikken sloeg op Jesus en Maria, die twee hemel-
sche panden , wier verzorging en leiding hem was toe-
vertrouwd ! En desniettegenstaande komt geen enkele
klacht over zijne lippen ; slaakt hij geen enkelen zucht;
onderneemt hij vol vertrouwen op de voorzienigheid zijns
-ocr page 134-
— 132 —
Heeren de gevaarvolle reis naar het onbekende, heidcnsch
Egypte. ... En rncu zegge niet, alsof het heldhaftige
van Josephs gedrag daardoor iets in onzen dunk moest
verliezen, dat hij de wonderen van Jcsus\' geboorte ken-
de; dat de herders immers hem gewis verhaald zullen
hebben hoe engelen uit den hemel zijne glorie hadden
bezongen ; dat hij de wijzen uit het morgenland, voor-
gelicht door eene mirakuleuze ster , had zien aankomen
en nederkiiielen voor Jesus\' voeten om Hem als hun God
te aanbidden ; dat al dat wonderbare, waarvan hij ge-
tuige was geweest, hem zoovele zichtbare waarborgen van
Gods bescherming waren. Voorzeker waren dit voor Jo-
scph zoovele waarborgen van Gods bescherming. Dit ech-
ter vermindert in geencn decle het wonderdadig karak-
ter van Josephs hoop. Immers uit de ondervinding blijkt
het, dat \'s mcnschen hart (een ware afgrond van gehei-
men opzichtens alles wat tot de bovennatuurlijke orde
behoort !) ondanks al die uitwendige steunscls nog vaak
volstrekt besluiteloos en wankelend blijft, om de voor-
komende moeilijkheden over te stappen. Hebben wij hier-
van niet een doorslaand bewijs in de geschiedenis vau
Gods volk in de woestijn ? Had God, om hun zijne zicht-
bare bescherming te doen gevoelen, niet reeds wonderen
op wonderen gewrocht ? de wateren der roode zee voor
hen gescheiden, zoodat zij droogvoets hare bedding kon-
deu doortrekken ? het leger vau Pharao tot den laatstcn
man doen omkomen en duizenden andere wonderen meer?
— En toch , hoe twijfelachtig was datzelfde volk niet,
bij de minste ongelegenheid die zich opdeed, aangaande
-ocr page 135-
— 133 —
Gods bijstand! Hoc vaak morde het niet tegen zijn aan-
voerder Moyscs ! — Hebben wij er niet een even klaar
bewijs van in de beide leerlingen, die naar Eminaus
gingen ? Er is geen twijfel aan of zij kenden hun Ver-
losser en beminden Hem ook vurig. Zij hadden ook zeer
zeker menig wonderwerk van Hem gezien. En toch — hoc
waukclbaar was nog hun vertrouwen, tot op den dag
zclven dat Jcsus hun verscheen ! Zoo herhaaldelijk had
Hij voorzegd , dat Hij eerst lijden en sterven moest, om
vervolgens ten derden dage te verrijzen ; en desniette-
genstaande hooren wij hen zeggen : „ Wij hoopten dat
Hij het was, die Israël verlossen zou." (Luc. XXIV. 21.)
„ O leerlingen", roept Angustinus uit, „ wat zegt gij :
dat gij hooptct ? gij hoopt dus thans niet meer ?" 1).
Neen, hunne hoop was gansch vervlogen. — Niets van
dat alles ontmoeten wij in Joseph. Welke meuschclijkc
zwakheid hij ook in Jesus ziet; hoezeer al die verschijn-
selen in strijd schijnen te zijn met zijn goddelijkcn per-
soon , niet de minste, niet de minste twijfel rijst in
het hart van Joseph op. En dan — ofschoon de ge-
dachte aan de toekomst van zijne echtgenoote en van
zijn pleegkind Jesus, wien hij in den vreemde het noo-
digc levensonderhoud te verschaffen had, hem onwille-
keurig het gemoed moest beangstigen, als zijnde hij van
alle menschelijke middelen van bestaan verstoken; toch
1) Serrao 235. Tom. 38. Col. 1118. O discipuli! sperabatis; ergo
jam non speratisP
-ocr page 136-
— 134 —
aarzelt hij geen oogenblik, maar neemt onversaagd de
reis naar Egypte aan.
Wie is verder in staat ons te doen begrijpen, wat al
vele goede werken, goede werken van de volmaaktste en
heiligste soort, waartoe een schepsel in staat is, gedu-
rende meer dan dertig jaren door Joscph verricht zijn?
Want ook hierin ligt een overtuigend bewijs voor Josephs
uitstekende gave der hoop. Immers volgens de leer van
den geleerden Paus Benedictus XIV, „ zijn alle goede
werken zoo vele blijken van vertrouwen, en getuigen
goede werken van uitmuntenden en verheven aard voor
cene uitmuntende, verhevene en heldhaftige hoop"l). Dere-
den hiervan is licht te vatten. Het eigenlijke voorwerp toch
onzer hoop is het bezit van God; waaruit volgt, dat eene
hoogopgevoerde hoop den mensch van zelf zal aansporen
tot altoos meerdere goede werken, waardoor hij steeds
meer recht krijgt op dat zalig bezit van dien God.
Slechts weinige handelingen van Joseph vinden wij in
de evangeliën opgeteekend : intusschen zijn het alle zoovele
daden van uitstekenden en verheven aard. Maar ook, het
weinige zelf dat ons daar vermeld wordt, hoeveel doet
het ons niet noodzakelijk onderstellen! Voeg hierbij , dat
Joseph al die verhevene werken van deugd, van gods-
dienstigheid , van versterving, van zelfverloochening, van
1) Lib. III. Cap. XXIII. No 16. Dcmura onmin opera bona spem
arguunt et omnia opera bona eximia et sublimia spem demonstrant c.\\i.
miam, sublimcm et heroicam.
-ocr page 137-
— 1S5 —
liefde enz. niet slechts aan zijn God zelven verrichtte,
maar ze niet zelden deed met gevaar van zijn leven, met
opoffering van zijne rust en zijne tijdelijke welvaart, zoo
als bijv. op zijne reis naar Egypte.
Op onomstootelijke gronden mogen wij derhalve Jo-
sephs vertrouwen op zijnen God heldhaftig noemen.
-ocr page 138-
III.
Josephs weergalooze liefde jegens God
en den Naaste.
De liefde is, volgens alle godgeleerden, de voortref-
felijkste van alle, zoo goddelijke als zedelijke deugden.
De II. Pnulus zegt ons zulks uitdrukkelijk aangaande,
de drie goddelijke deugden; „Nu echter blijven geloof,
hoop, liefde , deze drie; en van deze is de grootste de
liefde" 1). De II. Thomas verklaart ons dien voorrang der
goddelijke liefde, wanneer hij zegt: „ Al wat uit zich zelf
is, is grooter dan datgene wat door tusschenkomst van
iets anders is. Het geloof nu en de hoop bereiken God,
maar slechts voor zooverre als de kennis van \'t ware en
de erlanging van het goede ons van zijnentwege gewordt.
De liefde echter bereikt God zclven om in Hem stand
te houden, en niet opdat van Hem ons iets geworden
moge. En hierom is de liefde voortreffelijker dan het ge-
loof, de hoop en al de overige deugden" 2).
De goddelijke deugden zijn alle innig met elkander
1)  I. Cor. XIII. 13.
2)  2. 2. qu. 23. a. 6. in Corp. Sempcr autem id quod est per se,
majus est co quod est per aliud. Fides autem et spes attingunt quidcm
Deum secundum quod ex ipso provenit nobis vel cognitio veri vel
adcptio boni. Scd charitas attingit ipsum Deum ut in ipso sistat, non
ut ex eo aliquid nobis proveniat. Et ideo charitas est excellentior flde
et spe et per consequens omnibus aliis virtutibus.
                4
-ocr page 139-
— 137 —
verbonden, zoozeer, dat niet ccnc van haar volmaakt be-
zeten kan worden, zonder dat tevens de andere bezeten
wordt. De natuur der liefde evenwel bewijst ons , dut
haar vlam des te hooger stijgen moet, naar mate iemand
die in de vriendschap Gods leeft, meer bevestigd is in
geloof en vertrouwen. Door het geloof kennen wij het
voorwerp onzer liefde en dus, hoe grootcr ons geloof is
des te grooter wordt de kennis van God. Door de hoop
kennen wij datzelfde voorwerp onzer liefde in zoo verre
het door ons kan en zal bezeten worden in den hemel.
Ik zeg „ in zoo verre het eenmaal door ons kan en zal
bezeten worden." Want kenden wij het niet als dusdanig,
dan zou onze kennis van zulk een beminnelijk voorwerp
tot niets anders dienen, dan om ons neer te storten in
eenc wanhopende droefgeestigheid. Te recht zegt dus Cor-
nelius a Lapide: „Uit het geloof en de hoop rijst de
liefde op" 1).
Brengen wij deze woorden in verband met hetgeen wij
hierboven over Josephs geloof en vertrouwen zeiden,
zoo zullen wij gecne moeite hebben, om aan te ne-
men, dat Josejnis liefde voor zijnen God inderdaad on-
vergelijkelijk groot en zonder weerga geweest is.
Wie overigens weet niet, dat de voornaamste deugd,
welke den raensch tegelijk met de hciligmakcndc genade
wordt ingestort, de liefde is ? Zonder deze immers kan
niet ééne andere deugd aangenaam aan God zijn, gelijk
1) Conim. in 1 Tim. 1. Ex fiile et spe eonsurgit cliaritas.
10
-ocr page 140-
— 138 —
de H. Thomas leert: De liefde geeft den vorm aan alle
overige deugden, daar zij dczelvcr akten recht tot het laatste
einde van dcu mcnsch verordent 1). Volgens dit gewichtig
grondbeginsel zal dan zijdelings alles wat wij nog van
Josephs deugden te vermelden hebben, zoovele bewijzen
opleveren voor Josephs liefde, \'t Zal ons tevens de waar-
heid doen zien van deze woorden des II. Bcrnardinus\'
van Siéna: „ Joscph bezat cenc allervurigste liefde voor
God en den cveninensch" 2), de liefde, welke uit haren
aard God tot eerste en den naaste, Gods evenbeeld, tot
tweede voorwerp heeft. Deze waarheid drukt de II. Tho-
mas uit met de volgende woorden : „ God," zegt hij , „ is
het voorname voorwerp der liefde, en de naaste wordt
uit liefde om God bemind" 3).
AVij zullen die liefde in Joscph onder beide oogpun-
ten beschouwen.
1)  2. 2. qu. 23. a. 8. Manifestant est autera quucl per charitatem or-
dinantur actus omnium aliarum virtutum ad ultimum fiuem. Et secun-
clnm hoc ipsa dat formam actibus omnium aliarum virtutum et pro tanto
dicitur csse forma virtutum.
2)   Art. II. Cap. I. Ardentissiinum in Dei amorc et charitate.
3)  2. 2. qu. 23. a. 5 ad lm. Deus est principale objcctum charita-
tis. Proximus autem ex charitate diligitur proptcr Deun).
-ocr page 141-
a) Zijne liefde tot God.
De groote en geleerde Paus Bencclictus XIV, spreken-
de over de verschillende oefeningen, waardoor de liefde
jegens God zich bij de dienaren Gods pleegt te openba-
ren , zegt: „ Wij willen hier aangeven, wat wij aangaande
de liefde der heiligen tot God in de processtukken lnmner
heiligverklaring vernield vinden — , die licfdeopenbariu-
gen kunnen tot de volgende hoofdpunten worden terug-
gebracht: ccnc altijd tot God gerichte meening; herhaalde
vrome gesprekken over God; ccue voortdurende beschou-
wing van Gods goedheid en de geheimen van onzen gods-
dienst, inzonderheid van het Lijden O. II. J.-C.; over-
denkingen om do liefde Gods in zich op te wekken; het
richten van al zijne gedachten, woorden en werken tot
God; zware zielesmart om de afwezigheid van Christus;
de trouwe onderhouding van Christus\' geboden en van de
evangelische raden; gecstverrukkingen en opgetogenheid
des lichaams" 1). Al deze door Bencdictus aangcgevcne
1) Lib. III. Cap. XXIII. No 26. Ad hiec rcfcrri possunt, qua; de
caritate crjja Dcum habentur in Actis Canonizationis .... qua; pneci-
puc ad sequcntia capita reducuntur : ad mentem videlicet semper in Dcum
intcntam ; ad frequentcra de Deo piam locutioncm ; ad continuam con-
sidcrationcm diviua: bonitatis, et mysteriorum nostra; religionia et pra>
cipuc Fassionis Domini Nostri J. C.; ad meditationcs pro excitando in
se amore erga Dcum ; ad relationem in Ipsum omnium cogitationum ,
verborura et opcrum ; ad gravem molestiain ob abscntiam Cbristi; ad
obscrvautiam praccptorum et consiliorum; ad extases et raptus.
-ocr page 142-
140
liefdeakten, waarvan wij in de levens van Gods heiligen
lezen, mogen wij insgelijks op het gezag der heiligen en
van vele geleerde schrijvers, aan Joscph, den „ recht-
vaardige", den dienaar Gods bij uitnemendheid, toeschrijven.
„ Beschouw," zoo spreekt met zijne gewone zalving en
tcedere godsvrucht de II. Alphonsns, „ beschouw, welke
zoete gesprekken Maria en Joseph gedurende hunne reis
naar Egypte wisselden. Zij sjmikcn over de barmhartig-
heid van God, die zijn Zoon in de wereld zond, om het
mcnschdom vrij te koopcu. Zij spraken over de liefde
van dien Zoon, die in dit dal van tranen kwam, om door
zijn lijden en sterven voor de zonden der mcnschcn te
voldoen" 1). De G. Canisius zegt evenzeer: „Voorzeker
het is ccue op goede gronden steunende meening, dat
Joseph dikwerf lange gesprekken met de allerh. Maagd
voerde over do heilige geheimen, waarvan zij te zamcn
getuigen waren" 2). Hoe ook kon het anders ! Staat er niet
geschreven : „ uit de volheid des harten spreekt de mond?"
En is het (gelijk wij bereids vroeger opmerkten) niet ei-
gen aan alle godminnendc zielen steeds over godvruch-
tige zaken te spreken, zoo verre dit met de welvoege-
lijkhcid en naastenliefde kan worden overeen gebracht?
Welnu, wat kon Joseph en Maria beletten voordurend
over het eenig voorwerp hunner gansche liefde te spreken ?
Dat voorwerp hunner liefde, \'t was hun kind! dat voor-
1)  Zie liet Ie Deel. Eerste overweging.
2)  Quid si prceterea, ut est probabile sane, cura cadem Virgine de
saeris multmn Kspeque contulit ?
-ocr page 143-
— 141 —
werp hunner liefde, \'t was boven alle engelen beminne-
lijk ! dat voorwerp hunner liefde, \'t was hun God en
hun Al! —Niemand twijfulc er dus aan of deze zijn God
zweefde aanhoudend voor Josephs geest!
Tragen we niet, of Josepliê gedachten ook onafgebroken
op God gevestigd waren: ö ongetwijfeld! Van het eerste
oogcnblik af, dat God hem tot voedstervader van zijn
Zoon verkoos, was zijne eerste en als zijne cenige ge-
dachte , voor dien Godmensen , die hem van \'s hcinels-
wcgc was toevertrouwd, alle bedenkelijke zorg te dragen.
— Bernardinus van Sié\'na zegt: „ Zoo vaak Joseph er
in zijn hart over napeinsdc; zoo vaak hij met zijne oo-
gcn aanschouwde, hoe de Zone Gods zijn zoon had wil-
len worden; hoe Hij hem had v. rel rozen om Hem te
voeden, te dragen, te besturen, te bewaren in de be-
hoeften zijns sterfelijken levens: zoo vaak hij dat alles
overdacht en aanschouwde , beving hem ccne heilige ziels-
ontroering" 1). Daarom voegt dezelfde heilige er bij: „Wie
kan zoggen hoezeer de ziel van dien heiligen grijsaard,
wanneer hij dit alles met de oogeu des lichaaius aan-
schouwde , vcrtecderd werd, als onze steenachtige harten ,
bij het overwegen daarvan bijna bezwijken voor de bo-
venmatige zoetigheid en liefde en uiterste minzaamheid
van God! Immers cene vrome ziel smaakt reiner vreug-
de , wanneer zij bedenkt hoe de oneindig groote God zich
1) Art. II. Cap. II. Stupcbat siciuidcm ruminando corde et oculis in-
tuendo, quod filius "Dei se fecerat filium suum et elegerat eum ad illum
nutriendum, bajiilanduin, rogendum et conservandura ia necessitatibus
vitte su.-u mortaJis.
-ocr page 144-
— 142 —
tot onze geringheid heeft willen neerlaten en in de kribbe
worden neergelegd om onze zwakheid te gomoct te ko-
men, hoc Hij met zijne heilige oogcn onze ellende heeft
willen bcwccncn, even zoowel als zij overweegt, hoe Hij
wonderen van almacht heeft willen wrochten door doo-
dcn op te wekken; ja zelfs de gedachte, hoc Hij de na-
tuur der engelen heeft willen scheppen en aldus zijne
oneindigheid heeft doen kennen, zij geeft aan het god-
vruchtig gemoed niet zulke zoete vreugde. Zeer zeker
Hij heeft het eeuc zoo als het andere met gelijke goedheid
tot stand gebracht; maar toch, wij genieten zaliger vol-
doening bij het overdenken zijner liefdegeheimen" 1).
En wat moet niet Joscphs hart ondervonden hebben,
zoo dikwerf hij aan het op handen zijnde lijden zijnsgod-
delijken Pleegzoons
dacht! De kennis die Joscph van den
Messias der wereld had, was immers verheven boven die
der overige Joden. Zeker deze wisten hoe de bloedige
offeranden, welke zij volgens hunne wet moesten opdra-
gen , zoovele afbeeldingen waren van het bloedig offer,
dat eenmaal voor de zonden der gchcclc wereld zou
1) L. cit. Quantum putes in his dclinitam animam sancti smis, luec
intuendo oculis carneis, quando et saxca corda nostra ista mcditando
videntur deficere prae suavitate dulcoris et araoris atque summa; digna-
tionis Dei: dulcius cnim menti devotie sa pit, qnod altissinius Deus in-
clinari ad parvulitatem nostram voluit et in praesepio reeliuari ad nos-
tram infirmitatem relevandam et sanctis oculis suis dollere nostram ca-
lamitatcm, quam quod miracula potcntiic voluit facerc mortuos susci-
tando, vel cliam quod voluerit naturam producere angelorum, suam
infinitatem manifcstando. Utrumque tarnen ;cquali bonitate pcrfecit; sed
magis sapiunt nobis siue visccra charitatis.
-ocr page 145-
— 143 —
worden opgedragen. Ja, volgens den H. Thomas en de HU.
Vaderen, wisten zelfs de meer volmaakten onder hen, zoo-
als de Ondvaders en Profeten, de eigenaardige bcteekcnis
van ieder offer, en geloofden zij even als het gewone
israölietische volk, niet slechts op ccnc ingewikkelde wij-
ze, maar uitdrukkelijk, dat de Messias sterven zou, en
gelijk wij vroeger zagen, Joscph wist dat alles beter dan
zij.— Daarenboven, had de engel hem niet gezegd, dat
het kind, hetwelk uit Maria zou geboren worden, Jcsus,
dat is , Verlosser moest liccten, en wel omdat Hij zijn
volk zou verlossen? Is het niet hoogst waarschijnlijk, dat
God aan Joscph in dienzclfdcn stond, althans in algc-
meene trekken, ccne duidelijke kennis gaf van de orde
der verlossing ? Aangenomen dus, dat ook niet alle omstan-
digheden van Jcsus\' lijden hem bekend waren, zoo wist
hij toch, dat zijn veelgeliefde, zijn ceuige Pleegzoon,
Hij, die hem meer aan het hart lag dan Isaac aan A-
braham, moest sterven als een slachtoffer voor de zonden
der wereld. De H. Alphonsus, dit beschouwende, roept
uit: „ Ach, onder welken vloed van tranen moesten Ma-
ria en Joscph , zoo ervaren in de H. Schrift, in de te-
genwoordigheid van Jesus spreken over zijn smartvol lij-
den en sterven ! Met hoeveel weemoed zeiden zij tot elk-
ander, dat hun lieveling eens, volgens de voorspelling
van Isaïas 1), de man van smarten en verachting zijn
zou; dat zijne vijanden Hem zoo deerlijk zouden misvor-
men ; dat Hij, die nu zoo schoon was, niet meer kcn-
1) Isai. LUI.
-ocr page 146-
— 144 —
baar zon vezen; dat zijn vlcescli zoodanig zon verwond
<in verscheurd, worden door de gcesclslagcn , dat Hij gelijk
zou zijn aan een met wonden overdekten melaatschc ; dat
hun allerliefst kind dit alles met geduld verduren zou,
zonder zelfs den mond te openen , om zich over zoo groote
mishandeling te beklagen; dat Hij zich als een lam ter
slachtbank zou laten leiden; dat Hij eindelijk aan een
eerloos hout, tusschcn twee moordenaars, in overmaat van
smart zijn leven zou eindigen" 1). En hierop laat Al-
phonsus volgen : „ Beschouw ," zegt hij , „ beschouw
nu de gevoelens van droefheid en liefde, die zulke ge-
sprekken in hef hart van Joscph moesten opwekken !" 2).
Verlangen wij nog meerdere, nog treffender blijken van
Josephs vurige liefde voor zijn God? Welaan, beschou-
wen wc dan onzen heiligen, zorgzamcn huisvader /»zyn
(/(uisclte leven en streven
ten aanzien van den hem toever-
trouwden Verlosser der wereld. Beschouw hem in zijne ne-
derige timmcrmanswoning. Hoc naarstig, hoc onvermoeid
werkte hij niet, om in het onderhoud van zijnen lieven
Jcsus te voorzien ! Men bedenke verder wat hij zich nog
al meer voor dien Verlosser getroostte. Was het niet om
Zijnentwille, dat hij zich onafscheidbaar bij Maria aan-
sloot, nadat het doel zijner komst op aarde hem door
den engel was geopenbaard ? Was het niet om Zijnentwille,
dat hij de moeiclijkc en gevaarvolle vlucht naar Egypte
ondernam? Was het niet uit bezorgdheid of soms de wreedc
1)  Zie Ie Deel, ie Overweging.
2)  T. a p.
-ocr page 147-
— 145 —
Archclaüs, die na zijns vaders dood in Judca regeerde,
even als deze zijn geliefden Zoon vervolgen mocht, dat
hij op bevel des engels naar Galilca optrok en zich met-
ter woon in Nazarcth ging vestigen ? Was het ook niet
om Zijuentwille, dat hij met een angstig gemoed naar
Jcrnsalcms tempel wederkeerde om zijn verloren Jcsus
te zoeken en zich gccne rust gunde, voordat hij Hem
ton derden dage wedervond ? In een woord: al wat de
UIL Evangeliën ons van dien heiligen pleegvader onzes
Ilecrcn vermelden ; al wat hij leed en deed, was het niet
voor het welzijn van zijn teerbeminden, ccnig dierbaren
vocdstcrzoon ?—Welnu ziehier hoe wij dat alles te be-
schouwen hebben. Het mag als een zeker grondbeginsel
worden aangenomen, dat de heiligen Gods in al hunne
werken, indien zij ook al niet steeds onmiddellijk voor
God te werk gaan, dan toch immer uit beweegreden van
liefde jegens hun God handelen. Hierom kan men de moe-
derlijke bezorgdheid van eenc II. Joanna de Chantal voor
de opvoeding harer kinderen cenigcrmatc ceuc akte van
liefde tot God noemen, alhoewel het in zich beschouwd
slechts eene daad van christelijke moederliefde was. Intus-
schcn moeten toch dergelijke akten van deugd in waarde
achter de oefeningen van vormelijke liefde tot God staan.
Oefeningen van vormelijke liefde tot God nu waren de mees-
te handelingen des H. Josephs. Al wat hij deed en leed,
al zijne zorgen, al zijn arbeid, al zijne pogingen voor de
opvoediug van Jesus besteedde hij rechtstreeks aan den
persoon van het ïncnschengcworden Woord, van Gods
waarachtigeu Zoon , aan den persoon van God, in \'t vlecsch
-ocr page 148-
— 146 —
der mcnschhcid met hem wonende. En wie kan beseffen,
en wie kan uitdrukken met wat cenc allervolmaaktsto vol-
maaktheid hij zich van dat alles kweet! Hij handelde
hier met cenc gansch bovennatuurlijke, maar ook tevens
met ecne hoogst vaderlijke liefde. — Uitmuntend schoon
doet de II. Alphonsus ons dit verstaan , wanneer hij zegt:
„ Hoc groot was Josephs liefde voor Jesus! Wijl God
onzen Heilige bestemd had, om de plaats van vader te
beklceden ten opzichte van Jesus, moest hij zeer zeker
in dat hart ecne liefde instorten van een vader, en wel
van een vader van zulken beminuclijkcn zoon, die tevens
God was. Derhalve was do liefde van Joscph niet bloot
menschelijk, als die van andere vaders, maar cenc bo-
venmcnschclijko liefde, daar hij in dcnzelfdcn persoon én
zijnen zoon én zijnen God erkende. Door zekere en god-
delijke openbaring van den engel wist Josepli zeer wel,
dat het kind, hetwelk hij altijd aan zijne zijde zag, het
goddelijk Woord was, uit liefde tot de mcnschen, en
wel in zondcrhcid uit liefde tot hem, mcnsch geworden.
Hij wist, dat datzelfde kind hem ouder alle menschcn
verkozen had tot beschermer zijns levens, en zijn zoon
wilde genoemd worden. En nu," zegt Alphonsus, „over-
weegt , welk heilig licfdevuur Josephs hart moest verte-
ren , als hij dat alles overwoog en zag, dat zijn Heer
en Meester als een werkman hem diende, nu eens den
winkel opende of sloot, dan eens hem hielp in het hout
zagen of het arbeiden met schaaf en bijl, dan weder de
spaandcren verzamelde of het huis uitkeerde; in een woord,
als hij zag hoe Jesus gehoorzaamde aan al zijne bevelen,
-ocr page 149-
— 147 —
en niets deed dan afhankelijk van zijnen wil. Welke ge-
voelens," zegt Alphonsus verder, „moesten het hart van
Joscph vervullen, als hij dat lieve kind in zijne armen
droeg, als hij het liefkoosde of deszclfs liefkozingen ont-
ving! Als hij uit dien mond woorden des eeuwigen levens
mocht hoorcn, die, als zoo vele liefdepijlen, zijn hart
doorboorden: en vooral als hij de heilige voorheelden
van alle deugden in den goddclijken Jongeling beschouw-
de ! Een vertrouwelijk verkeer van langen duur verkoelt
dikwijls de liefde tusschen personen, die elkander bemin-
nen, omdat de mcnsehcn, naar mate zij langer met elk-
ander omgaan, ook meer en meer elkanders gebreken
lceren kennen. Niet zoo was het met Joseph, integen-
deel. Hoc meer hij met Jcsus omging, des te beter leerde
hij diens heiligheid kennen. Tracht nu hieruit", zoo be-
sluit Alphonsus , „ de liefde te berekenen, waarmede hij
Jcsus beminde, daar hij, zoo als de Schrijvers zeggen ,
vijf en twintig jaren lang dut heilig gezelschap mocht
genieten" 1). „Hoc moeten wij", vraagt de grootc god-
geleerde Billuart in zijne heerlijke lofrede op den Hei-
lige," de liefde van Joscph noemen? natuurlijk of boven-
natuurlijk? Niet natuurlijk," antwoordt hij. „De liefde
tot God is immers boven de natuur. Zullen wij ze bo-
vennatuurlijk noemen? Neen, de liefde eens vaders voor
zijn zoon is natuurlijk. Laten wij ze dan natuurlijk en
tevens bovennatuurlijk noemen. Ja, zij was natuurlijk ten
opzichte der bediening, die hij waarnam, maar boven-
1) Zie lc Deel, 5e Overweging.
-ocr page 150-
— 148 —
natuurlijk ten opzichte van den persoon , die er het
voorwerp van was" 1).
En dat bovennatuurlijk karakter van Josephs liefde voor
Jesus, hoc is het niet des te treffender, als wij beden-
ken, dat Joseph van de zijde van Jesus\' waarachtigeu
Vader in den hemel gecne de minste blijken van gene-
genheid of liefde bespeurde ! De hemelschc Vader immers
scheen Jesus niet meer te beschouwen als zijn zoon, maar
als een schulddragcr van het zondig mcnschdom? Doch niets
van dat alles doet de liefde van Joseph zwichten. Integendeel;
t is alsof Joseph juist hierom zijn vaderhart met des te
meer aandoening aan zijn dierbaren pleegzoon wil doen
kennen, om Jesus als \'t ware schadeloos te stellen voor
het gemis van liefde van don kant zijns goddelijkcn Va-
ders. Hij was te zijnen aanzien een allerbeste Vader. Dit
woord is van den geleerden abt Eupcrtus. Doch ik zal,
tot stichting van don lezer, Eupcrtus zclven aanvoeren.
\'t Is bekend, hoe de aartsvader Jakob, op reis zijnde
in het land van Kanaiin om zich cene vrouw te zoeken
onder de magen zijns vaders, eindelijk ter plaatse kwam,
die later Bethel werd genaamd. Vermoeid legt hij zich
op den grond neder en slaapt in. In den slaaj) ziet hij
ecne geheimzinnige ladder, die op de aarde stond, maar
welker bovenste einde tot aan den hemel reikte. Hij zag
ook hoe de engelen Gods langs die ladder op- en afstegen ,
terwijl God op de bovenste sport leunde. Volgens Ru-
pertus betcckcncn de verschillende sporten dier ladder de
1) Panéjjyriq. de S. Joseph Ier Poiut.
-ocr page 151-
— 1-19 —
verschillende voorouders des Zaligmakers en inzonderheid
de hoogste sport den II. Joscph, Jcsns\' voedstervader,
op wien immers Jcsns de Zoon Gods als leunde, nadat
Hij zich onvoorwaardelijk aan Josephs leiding en zorgen
had toevertrouwd. „De hoogste sport der ladder," zegt
dan Rupcrtus, „ waarop de Heer leunde, is onze ge-
lukzalige Joseph , de man van Maria, uit wie Jesus , die
Christus genoemd wordt, geboren is. Maar hoc heeft die
God en Heer daarop geleund? Gelijk ecu onmondig kind
op zijn voogd. Is Hij immers niet in deze wereld zon-
der vader geboren? Hij leunde dan op Joscph als op
zijn voogd. Deze was van het onmondige kind als ecu
allerbeste Vader, aangesteld om het kind tegelijk met de
moedermaagd door zijne vaderlijke bekommeringen te
troosten" 1).
En welke liefdediensten heeft die allerbeste Vader aan
zijn onmondig goddelijk kind al niet bewezen ? Laten wij
den vromen Suarez hier het woord : „ Waar is hij ," vraagt
Suarcz, „ tot wicn in meer eigenlijken zin Christus kan
zeggen:. Ik heb honger gehad en gij gaaft mij te eten?
enz. Dit is dus iets geheel uitstekends in de bediening
1) Tom. 108. Col. 1317. Scala illa, ista est gcncratio Jcsu Christi;
et latera scala»,, summi patres vel principes sunt hujus generatie-nis,
Abraham atque David ad quos promissio facta est, cnm juramento cjus
qui repromisit. Suprcma1 scala; gradus, cui Dominus itmixus est, iste
est beat.us Joseph, vir Maria;, de qua Jesus, qui vocatur Christus, na-
tus est. Guomodo iste Deus et JJominus huic iunixusest? Utiquetam-
quam tutori pupillus, quippe qui in hoc mundo sine patrc natus est,
ita innixus est huic beato Joseph, ut esset iufautuloiste/jafc/\'optimust
ut hujus solatio paterno puer cum virgine pucrpcra sustentaretur.
-ocr page 152-
150 —
van dezen heiligen Man , dat hij schier al zijne werkzaam-
heden en vermoeienissen onmiddellijk voor den persoon
van Christus zclvcn onderging. Hierom dns ook zijn de wer-
ken van liefde en zorg, die Joseph voor zijn goddclijken
persoon verrichtte, van geheel uitmuntende waarde, te
meer wijl hij met volmaakte kennis en liefde omtrent zijn
persoon handelde" 1). Vooral openbaarde zich die liefde
ter gelegenheid van Jcsus\' vlucht naar het vreemde land
van Egypte, of, om met den vromen en diepzinnigen
ltirpcrtns te spreken, toen vooral bleek het, hoe de God
van Jakobs ladder geheel en al op Joseph leunde. „ Heeft
Ilij niet vooral toen tegen hem aangeleund," vraagt hij,
„ wanneer Hij door zijn heiligen voedstervader, ten einde
niet door Hcrodcs of anderen gevonden te worden, naar
Egypte is overgebracht, en later na Herodes\' dood op
nieuw in het land van Juda is teruggebracht ?" 2) Waar-
lijk, waarlijk, als de oprechte vriend in de beproeving
1) Disp. VIII. Sect. 1. No 8. De quo cnim tam proprie, sicut de
Joseph potcst dicerc Christus: n Esurivi et dcdisti mihi nianducarcr"
etc. Itaque illiid fuit excelleus in muncre liujus sancti viri,quodomncs
fere laborcs et actiones suas proxime circa Christi personam cxerccbat.
Unde sicut peeeatum cruciligentium Chi\'istum maximum in suo genere
fuit propter persome dignitatem, ita opera pictatis et bencfieentia; circa
personam Christi, in hoc viro fuerunt cximii cujusdam valoris, tanto
majori ratione quanto ipsc ex perfecta eognitione et amorc illius per-
sonaj operabatur.
1) De divin. Oflic. Lib. III. Cap. XVII. T. 170. Col. 75. Nonne
tune vel maxime illi innixus est, quando ne ab.inimico Ilerode vel
cxteris inveniretur, qui quacsituri crant animam cjus, in JEgvptum ab
codcm nutritio suo deportatus est, iterumque dcfuncto Herodc in terram
Juda rcljtus est?
-ocr page 153-
— 151 —
gekend wordt en als de opoffering voor iemands liefde
getuigt, hoe onmetelijk groot moet dan niet Josephs liefde
geweest zijn , toen hij zijn vaderland, zijne magen en ken-
nissen verliet, naar een vreemd land hccntrok, zonder
te weten voor hoc lang, in de armoedigste omstandighe-
den , zonder ecnig vooruitzicht van bestaan, en dat alles....
waarom? Om langs dien weg zijn hulpeloozenpleegzoon
van ecu gcwissen dood te redden ! — Maar ook dit moet
hier noodzakelijk opgemerkt worden, dat Joseph, toen
hij door zijn geloof verlicht eenmaal zijn pleegzoon als
zijn God had lecrcn kennen, zijne ganschc liefde aan dien
God alleen geschonken heeft. Zijn hart was onverdeeld
voor Jesus, maar zoo, dat de genegenheid, die hij Hem
als zijn zoon toedroeg, te zamen smolt met de liefde, die
hij voor Hem koesterde als zijn God. Heerlijk verklaart
ons deze gedachte de reeds vroeger vermelde godgeleerde
Billuart in zijne lofrede op Joseph : „ Beminde Joseph ,"
zegt hij, „ in Jesus\' persoon een zoon; die zoon was
God, en dus beminde hij een oneindig beminncnswaar-
digen zoou. De liefde van andere menschcn is noodza-
kelijk beperkt, wijl zij zich moeten verdeden tusschcn
den Schepper en het schepsel. Daar hun hart verdeeld
wordt door de verscheidenheid der voorwerpen hunner
liefde, verdeden zich tevens en verzwakken hunne gene-
genheden. Naar mate men meer brandt van het vuur der
goddelijke liefde, verkoelt de liefde der natuur, gelijk
daarentegen de liefde der wereld geen vlam kan schieten
in het hart, zonder dat de liefde des hemels er door
uitgedoofd wordt. Men kan schier van alle heiligen zeg-
-ocr page 154-
— 152 —
gen, wat Paulus zcidc van de gehuwde personen, dat zij
namelijk verdeeld van harte zijn, eenigen tnssclicu God
en hunne kinderen , anderen tnsschen God en hunne vrien-
den ; deze tusschen God en hunne vrouwen, gene tns-
schen God en de verschillende voorwerpen hunner drift.
Niets van dat alles bestond bij den grooten heilige, wiens
lof ik verkondig. In hem heeft de natuurlijke en godde-
lijke liefde, de liefde tot zijnen zoon en de liefde tot
zijnen God, slechts één voorwerp. Natuur en genade, wel
verre van zijne genegenheid te verdeelen, vestigen dezelve
daarentegen op dat éénc voorwerp en ontvlammen ze nog
meer. De vurigheid is bij hem de gloed zijner kinderliefde.
Al zijne gedachten zijn even heilig. Vreest hij , \'t is om
den persoon van J. C.; verlangt hij iets, \'t is om Jesus\'
behoeften; lijdt hij , \'t is uit smart dat hij Hem ziet lij-
den. De vragen die hij Hem doet, zijn gebeden; zijne
licfdediensten zijn zoo vele offers, die hij te zijner liefde
brengt. Gelukkige vader, die zijn zoon tot overmaat toe
heeft mogen beminnen zonder Hem te veel te beminnen;
die al zijne liefde aan zijn zoon mocht schenken en toch
niets te kort deed aan zijn God, die de liefdcvuren des
hemels en der aarde heeft kunnen doen samen werken!
O vader, ook daarom nog eens gelukkig te hccten, wijl
men de vurigheid uwer liefde gelijk bij de overigen niet
behoefde te matigen; wijl gij niet behoefdet te vreezen
dat vloekwoord van J. C.: „Hij die zijn zoon meer lief
heeft dan Mij , is mijner niet waardig" 1).
1) Panégyr. de S. Joseph, Ier Poiiit.
-ocr page 155-
— 153 —
Wij hoorden vroeger den geleerden Pans Benedictus
XIV onder de vele blijken van liefde tot God in de levens
zyner heiligen ook dit als een zoodanig liefdeblijk aangeven:
diepe droefheid gevoelen icegens Christus\' afwezigheid. Ook
dit vinden wij bij Joscph. De lezer gelieve zich slechts
te herinneren wat wij reeds vroeger hebben aangcteekend
over de bittere smart van onzen heilige bij het verlies
van Jcsus, na hunne pelgrimsreis te Jerusalem. (Hoofd-
stuk X van het eerste deel.) Om ons al het hartverscheu-
rende van dit verlies en gemis van den bcminnelijken
Jesus voor Josephs vaderzicl cenigzins te doen bevroe-
den , zegt de H. Alphonsus: „ Joseph was gewoon ge-
worden de zoete aanschouwing en het bijzijn van zijnen
beminden Verlosser te genieten. Hoe groot was dus zijne
droefheid, als hij gedurende drie dagen zich daarvan
beroofd zag, zonder te weten of hij Hem ooit zou we-
dervinden , eu wat hem nog het meeste griefde, zonder
de oorzaak er van te kennen. Immers," zegt Alphonsus,
„ de II. Patriarch vreesde in zijne diepe nederigheid, dat
misschien, ter oorzake van eene of andere door hem be-
drevene fout, Jesus besloten had, niet langer in zijn
huis te wonen, als achtte Hij hem onwaardig voor zijn
gezelschap, en voor de eer van Hem te verzorgen en
ecu zoo grooten schat te bewaren. Want er is," voegt
de heilige schrijver er bij , „ geen grooter leed voor eene
ziel, die al hare liefde aan God geschonken heeft, dan
de vrees Hem mishaagd te hebben. In al die dagen,"
zoo gaat hij voort, „ was voor Joscph en Maria geene
rust te vinden: het was een voortdurendweenenenzoc-
11
-ocr page 156-
— 154 —
ken naar hunnen lieveling, zoo als de H. Maagd zelve
bij het terugvinden in den tempel tot Hem zcide: Mijn
zoon, welke bittere smarten hebt Gij ons in deze dagen
doen uitstaan, toen wij daar ronddwaalden, weenende
en U altijd zoekende, zonder U te vinden, of iets om-
trent U te mogen vernemen?" 1)
Joscphs overgroote droefheid is dan hier\' een nieuw
bewijs zijner overgroote liefde voor Jesus , zijn God. Hier-
mede stemt overeen wat de H. Bernardinus van Siëna
zegt: „Men mcrke zorgvuldig op, hoe men alleen hier
tor plaatse [waar sprake is van het terugvindeu van Je-
sus in den tempel] leest, dat de allcrh. Maagd Joseph
den vader van Jesus noemt, \'t Was omdat het smartge-
voel, dat hij ondervonden had over het verlies van Jesus,
duidelijk bewees hoe er in zijn hart de echte liefde van
een vader woonde" 2).
Maar wat zullen wij, als Joscphs grootc droefheid over
Jesus\' afwezigheid een blijk zijner liefde moet genoemd
worden, wat zullen wij dan moeten besluiten uit zijne
vreugde over de tegenwoordigheid van dienzclfdcn Zalig-
maker? Ook deze vreugde en dit heilig zielsgenot, dat
hem bijna aan een gelukzalige des hemels gelijk maakte,
ook dit bewijst de overmaat zijner liefde, en niet min-
der, dan zijne groote bedruktheid, toen hij zich van
Jesus\' tegenwoordigheid beroofd zag. De Heilige Ber-
1)  Zie het Ie Deel, 3e Overweging.
2)  Art. II. Cap. II. Notimter advcrtendum, quod hic solum lcgitur
Virginem Joseph appcllasse patrem Jesu; quia sensus doloris, qucm ha-
luit de Jesu perdito, verum iu co monstravit patris alfcctum.
-ocr page 157-
— 155 —
nardinus van Siëna doet ons dit wederom op treffende
wijze beseffen: „ Joseph," zegt hij, „ heeft voor Christus
eene allervurigste liefde gekoesterd. Wie zal het looche-
nen , durf ik vragen, dat Christus, als Joseph Hem in
zijne vaderarmen droeg en als vader Hem een woordje
voorzeidc, of met Hem sprak, dat Christus (zoowel in
zijne kinderjaren als op zijn volwassen leeftijd) hem on-
uitsprekelijke gewaarwordingen en zoete gevoelens jegens
zich heeft ingestort en ingeprent, en dat, terwijl uitwen-
dig de genade van Christus medewerkte door een kin-
derlijke oogslag, een kinderlijk woordje, eene kinderlijke
omhelzing ? ö wat al zoete kussen heeft hij van Hem ont-
vangen ! ö wat al troost genoot hij bij het hooren van
\'t woord vader, dat Jesus al stamelend uitsprak! ö wat
al vreugde smaakte zijne ziel, zoo dikwerf hij zich door
den kleinen Jesus zachtjes voelde omholzcn! Beschouw
ook," voegt Bernardinus er bij , „ met wat een medelij-
den hij op de reizen, welke zij te zamen moesten doen
zoo dikwerf het kind Jesus, daar het als nog klein
zijnde spoedig vermoeid was, op zijn schoot liet rusten;
want de liefde, die hij Hem toedroeg, deed hem gansch in de
gemoedsaandoeningen van Jesus overgaan: hij beschouwde
Hem immers als zijn eigen allerliefsten zoon, Hem door
den H. Geest in zijne maagdelijke vrouw geschonken," 1)
1) Art. II. Cap. II. Ilabuit erga Christum ardcntissimam charita-
tem. Quis deneget, obsccro, quod ipsi tcncnti Christum in brachiis tam-
quam pater et balbutienti et confabulanti> cum ipso ut pater, Christus,
sive infans sive adultus, non ingererct et imprimeret ineffabiles sensus,
atque jucuuditates de semctipso, et hoc cooperante exterius gratia Christi
-ocr page 158-
— 156 —
en voor wien hem diezelfde II. Geest naar het woord
van Eupertus, cene echte vaderliefde diep in zijn bin-
nenste had ingestort 1). De laatste woorden des H. Bcmar-
dinus doen ons verstaan waaraan de H. Joscph zijne ziels-
vertroostingen in zekeren zin te danken had , namelijk aan
de volmaakte edelmoedigheid, waarmede hij om Jcsus, met
Jesns en voor Jesus heeft weten te lijden. Dit is overigens
een vrij algemcene regel, dien God volgt ten aanzien zijner
heiligen. Gewoonlijk zijn de buitengewone vertroostingen,
waarmede hun hart als overstroomd wordt, cene beloo-
ning voor hunnen buitengewonen moed in het doorstaan
van eene of andere zware kwelling voor God. Dan zijn
de gewaarwordingen der ziel vaak zoo overzoet, zoo in-
nig , zoo hevig, dut sommige heiligen meenden van lou-
ter vreugde te zullen sterven. In eene dier hcmelszoete
bezoekingen Gods, hield de H. Franciscus Xavcrius niet
op te roepen: „ Genoeg, 6 Heer, genoeg!" — Geen wonder
voorwaar, dat de Gz. Canisius beweert, dat God ook aldus
met Joseph gehandeld heeft. Ziehier wat de vrome ge-
cum liliali aspcctu, affatu atque araplexu. O quanta dulcia oscula ab
ipso recepit! O quauta dulccdine audiebat balbutientem parvulum se pa-
trein vocare! Et quanta suavitate senticbat se dulcitcr amplexari! Con-
sidera etiam cum quanta compassione in itineribus quie feceruut, par-
vulum Jesum ex labore lassatum quum grandiusculus esset in suo gremio
requicscere faciebat; quia omni amore transformativo fcrebatur in eura,
ut iu dulcissimum filium, sibi in conjuge sua virgine per Spiritum
sanetum datum.
1) Tom. 170. Col. 1319. Spiritus sanctus de carne virginali hominem
formans, paterno viro huic (Josepho) ejus qui nascebatur infantis amo-
rem peuitus infuderit.
-ocr page 159-
— 157 —
leerde zegt: „ Joseph heeft al deze en meer dergelijke
kwellingen [hij bedoelt die welke onzen lezer uit het
evangelie reeds bekend zijn], al deze kruisen en bekom-
meringen met ecnc algehcele gelatenheid verduurd en zijne
beste pogingen aangewend om te midden van al die we-
derwaardigheden en dagelijksche bczorgdhedcn, niet al-
leen zich zclven maar ook de II. Moedermaagd te troos-
ten. Ongetwijfeld dan ook heeft hij in zulk eene wisse-
ling van lotgevallen bijwijlen de helpende kracht Gods,
eene ongelooflijke gemoedssterktc en eene waarlijk gees-
telijke vreugde gesmaakt, zoodat hij te recht met den
profeet kon spreken : „ Volgens de maat en menigte mijner
smarten hebben uwe vertroostingen mijne ziel verblijd."
(Psalm 93. 19). „Hij toch begreep zcct zeker, dat hij
met zijn onschuldig huisgezin niet bij toeval en op ge-
wone wijze, maar om Christus\' wille aan zoo vele ram-
pen en kwellingen werd prijs gegeven; dat de eeuwige
God het aldus wilde , ten einde hij door al die harde behan-
delingen als goud in het vuur beproefd wicrd en zijne
dapperheid uit de ontvangene wonden des te schitteren-
der zou blijken" 1). — Die geestelijke vreugde van Jo-
1) Has varias aliasquc plurcs molestias, cruces, >erumnas eequissirao
illc animo tulit, nequc scipsum tantum sed et virginem Matrem in tot
rebus advcrsis curisquc quotidianis studuit consolari. Nee dubium quin
prajsentcm Dei virtutcm et incredibilem animi fortitudincmgaudiumque
vere spirituale in tanta rerum vicissitudine subindc persentiret, jure ut
suo cum propheta dioeret (Ps. 93. 19.): » Secundum multitudinem do-
lorum meorum consolationes tuic la-tilieaverunt animam meam." Nam
certo utique intclligebat, se familiamque suam innoecntcm non fortuito
aut vulgari more, sed propter Christum tot calamitatibus et molestiis
-ocr page 160-
— 158 —
scph, waarvan hier Canisius gewaagt, steeg niet zelden,
zegt nog dezelfde H. Schrijver, tot ware geestvervoering.
„Wie kan uitspreken," vraagt hij, „met welke voldoe-
ning Josephs oogen zich onophoudelijk op Maria en
herhaaldelijk op Christus vestigden? Welke bewondering
niet alleen, maar welke heilige wellust moet hem hebhen
bezield, zoo dikwijls hij getuige was, hij alleen onder
duizenden, van de verbazende geheimen Gods ? Reeds
Lucas vermeldt ons, dat hij met Maria in bewondering
geraakte over hetgeen van het kind Jcsus gezegd werd.
Wat moet het dan wel geweest zijn (immers dit is zeer
waarschijnlijk), wanneer hij met de H. Maagd dikwerf
en breedvoerig over de goddelijke dingen sprak en dan
gelijk die rechtvaardige grijsaard Simcon, in den H. Geest
opgetogen werd van heilige blijdschap en zijne vervoering
lucht gaf in heilige lofgczangcn?" 1) „ ö Hoe dikwerf,"
roept de teergevoelige Frauciscus van Salesuit, „ o hoe
dikwerf grootc II. Joscph, zeer beminde bruidegom van
de Moeder des Welbeminden, hebt gij de liefde des he-
mels en der aarde op uwe armen gedragen ! Alsdan werdt
objici, Deum reternum it.i veile, ut multis ipsedurisqucmodis velut au-
rura in igno probatum, exercitaretur, magisquc splcnderct vulnere virtus.
1) Quibus autem oculis vir bonus et sajpius Mariam et Christum fre-
quenter aspcxit ? Quanta illum non solum invasit admiratio, scd ctiara
voluptas saneta implevit, quura admirabilium Dei mysteriorum testis
domesticus et pro mille unus adesset? Certe Lucas indicat, illum super
his quuj de pucro Jesu dicebantur, cum Maria esse miratum. duid si
pni\'terca, ut est probabilc sane, cum eadem Virgine de sacris multum
SDepequc contulit, et in Spiritu Sancto subinde suaviter, ut sonex jus-
tus ille Simcon, exultavit et exultando in laudes diviuas erupit?
-ocr page 161-
— 159 —
gij gansch in gloed gebracht door de zoete omarmingen
en kussen van dat goddelijk kind; dan smolt uwe ziel
van geneugte, wanneer Hij nauwlijks hoorbaar aan uwe
ooren (ö God, welke zaligheid!) u toefluisterde, dat gij
zijn groote vriend en zijn allerdicrbaarste vader waart" 1).
Wij hebben in het IXde hoofdstuk van het eerste Deel
het gevoelen uitgesproken, dat de II. Voedstervader van
Jesns, de waardige echtgenoot van Maria door de onweer-
staanbare kracht der liefde Gods uit deze wereld geschei-
den is. "Wij staafden dit gevoelen door de woorden van
den H. Franciscus van Sales en van den II. Alphonsus.
Thans zeggen wij, dat Joseph bepaaldelijk als martelaar
zijner vurige liefde tot zijn God gestorven is; en dus dat
zijn dood zelf het schitterendst blijk zijner weergalooze
liefde is. Inderdaad, wat was het sterven voor Joseph?
Immers moest hij scheiden van het goddelijk voorwerp
zijner liefde, moest hij de zoete samenleving van zijn
hoogst geliefden pleegzoon, Jesus Christus derven, van
dienzelfdcn menschgcwordcn Zoon Gods, in wien de hc-
melschc Vader zelf verklaard heeft zijn welbehagen te
vinden! Het is wel waar, Joseph aanschouwde zijnen
God nog niet in zijne glorie; maar toch, zoo onuitspre-
kelijk was zijn genot reeds op aarde, dat de H. Kerk
van hem durft zingen: „ Eeeds in uw leven waart gij
den hemellingcn gelijk, gij genoot uw God; gij waart
gelukkiger dan zij allen door een wondervol lot" 2). En
1)  Traite de 1\'amour de Dien: «Oraison dedicat."
2)  Tu vivens, superis par, frueris Deo, mira sorte beatior. Gezang
der Kerk.
-ocr page 162-
— 160 —
nu, van dien Jesus moet Joseph scheiden, oin voor eene
poos tijds naar het voorgcborcht der hel te gaan! Jesus
immers was destijds nog niet ten hemel opgegaan; wes-
halve de poorten van het hemclsch Jcrusalcm nog ge-
sloten waren voor het gevallen mcnschdom. — Den dood
gewillig aannemen in dergelijke omstandigheden, ö wie
beseft niet, dat het eene daad van heldhaftige liefde on-
derstelt? Het is waar, Jesus stond den stervenden Jo-
seph ter zijde; Hij troostte hem, Hij bemoedigde hem
om zijn dood met overgcving in Gods wil te aanvaarden.
Maar zie! juist die meewarige liefde, welke Jesus hem
betoonde; die woorden van bemoediging uit Jesus\' mond ,
deden den stervenden Patriarch des te inniger al de
grootheid van zijn verlies bevroeden. Iiitusschen hij is
met Gods beschikkingen tevreden; hij onderdrukt de ver-
langens zijns harten en geeft volmaakt gelaten zijn geest
in de handen zijns Scheppers over.
Paulus schreef weleer aan de christenen van Eome:
„ Ik zou wel wcnschcn van Christus gescheiden te wezen
om wille mijner broeders" 1). Bij die vurige woorden
van den grooten Apostel teekent Chrysostomus aan : „ Zoo
sprak Paulus, wijl zijne liefde ruimer was dan alle zeeën,
en glooiender dan alle vlammen. Gecne woorden kunnen
ze naar waarheid vermelden; hij alleen, die er waarlijk
van doordrongen was, kende ze... . Immers het was hem
niet genoeg van Christus bemind te worden, maar hij
wilde Hem ook veel beminnen, en dit was zijne voor-
1) Kom. IX. 3
-ocr page 163-
— 161 —
naamstc zorg. Daar hij nu dit alleen beoogde, verdroeg
hij gewillig alles: bij alles wat hem overkwam stond dit
voorop in zijn hart, hoe hij die schoone liefde zou too-
nen" 1). Ditzelfde verlangen , ja een nog rustcloozer was
in Joscphs gemoed. Dezelfde, ja eene nog veel vuriger
liefde verteerde Joscphs ziel, en gelijk Paulus wenschtc
van Christus gescheiden te zijn om zielen, altoos meer
zielen voor Christus te winnen , zoo wenschtc Joseph van
zijn pleegzoon Christus door den dood gescheiden te wor-
den , om nog des te meer aan dicnzelfdcn Christus zijne
liefde te doen blijken. Door de kracht der liefde alzoo
bracht Joseph het offer van zich te scheiden van het on-
eindig waardig voorwerp zijner liefde, van Jcsus Chris-
tus\' persoon.
Bij dien wondervollen liefdedood van Joseph openbaar-
den zich meer dan ooit de teekcns dier hcmelsche liefde
in zijne ziel. Ik spreek van de zoete verrukkingen, die
zijn verscheiden vergezelden. Ziehier wat ons daarvan de
H. Bcrnardinus van Siëna zegt: „ Men moet godvruchtig
gcloovcn, dat de goede Jesus Christus, zoo als ook de
allerzaligste Maagd, zijne bruid, bij Joscphs afsterven te-
genwoordig- was. Deuken we ons nu verder wat al op-
1) Tom. 00. Col. 552.....Nam pelago omni latior et flamma omni
vehemcntior erat illa dilectio et nullus sermo possit illam pro dignitate
recenscre, scd ille solus illam noverat, qui illa vere affectus erat....
Neque enim curabat tantum ut a Christo amaretur, sedet ut illum admo-
dum amaret; et hoc\'maxime curabat. Ideo enim, cum hoc unum spec-
tabat omiiia facile fcrcbat: unum enim per omnia in animo habcbat,
ut pulchrum hunc amorem cxpleret.
-ocr page 164-
— 162 —
wekkiugen, vertroostingen, beloften, maar ook verlich-
tingen , vurige bezielingen en openbaringen omtrent de
eeuwige goederen de stervende Joseph bij zijn heengaan
uit de wereld zal hebben ontvangen en van zijne aller-
heiligste bruid en van Jcsus, den allerminzaamsten Zone
Gods: ik laat dit aan ieders godvruchtige beschouwing
over" 1). Zoo spreekt de vrome dienaar van Joseph, Ber-
nardinus van Siëna. De H. Franciscus van Sales stemt
volkomen met Bcrnardinus in en roept uit: „ Hoc zou
men er aan kunnen twijfelen of Jcsus het dierbaar kind
zijns harten, zijn veelgeliefd pleegkind hem bijstond ! Er
staat geschreven: „ zalig de barmhartigen, want zij zul-
len barmhartigheid verwerven" 2). Welnu hoe zacht, hoe
liefdevol, hoc barmhartig was die goede voedstervader niet
voor onzen Zaligmaker, toen Hij als klein kind ter we-
reld kwam! Wie zou dan niet voor zeker houden, dat
zijn pleegkind hem honderdvoudig loonde, door hem by
zyn verscheiden uit de wereld een hemelsch genot te doen
smaken?" 3).
Wij moeten derhalve op gezag van zoo vele geleerde
en heilige schrijvers als stellige waarheid aannemen, dat
1)  Art. II. Cap. III. Pie credendum est quod iu obitu suo prasens
fuerit pius Jcsus Christus et sacratissima virgo sponsa sua. Quantas pa-
tas exhortationcs, consolationës, promissioncs, illuminatioues, indam-
mationcs et aeternorum bonorum revelationes recepit in transitu suo a
8anctissima sponsa sua, et a dulcissimo filio Dei Jesu,; reliuquo devotie
menti contemplandum vel considerandum.
2)  Matth. V. 7.
3)  Traite de 1\'amour de Dieu. Liv. VII. Chap. 3.
-ocr page 165-
— 163 —                              f
ook aan Josephs liefde dit laatste kenmerk van volmaakt-
heid , waarvan Benedictus XIV sprak, eigen is gefeest,
te weten: de geestelijke verrukkingen, waardoor de\' ziel,
die van de liefde tot haren God als overmand is, van
zaligheid en troost begint te kwijnen en aan al het aardsche
volkomen vreemd wordt.
En nu moge de godvruchtige lezer zelf beslissen, of
Joseph ter oorzakc zijner voorbeeldelooze liefde niet ver-
dient ook zelfs boven de Serafijnen en Cherubijnen des
hemels plaats te nemen.
-ocr page 166-
b) Zijne liefde tot den naaste.
Er bestaat, gelijk wij vroeger opmerkten, zulk een
innig verband tusschcn de liefde tot God en die des
naasten, dat men deze twee dengden niet als afzonder-
lijk bestaande kan denken. Van daar het woord van den
Apostel der liefde, Joanncs : „ En dit gebod hebben wij
van wege God, dat hij , die God bemint, ook zijn naaste
moet liefhebben" 1). Het is derhalve hier de plaats, als
vervolg op het voorgaande hoofdstuk, van de heldhaftige
naastenliefde des II. Josephs te gewagen.
Hoe heldhaftig die liefde tot den evenmensen in Jo-
seph geweest is, kan men reeds vooruit afmeten uit zijne
meer dan serafijnsche liefde voor zijnen mcnschgcworden
God, zijn dierbaar pleegkind. Diens evenbeeld in iede-
ren mcdemensch ziende en daarbij steeds indachtig, hoe
die evenmensen bestemd was om eens zijnen hoogst bc-
minncnswaardigen God door de gansche eeuwigheid te
verheerlijken , moest Joseph wel branden van vurige
liefde en van verlangen naar het waarachtig en eeuwig
geluk van zijn naaste. Het was hierom een pijnlijk ge-
voel voor Josephs gemoed den mensch in een staat van
diep verval te aanschouwen. In Judca alleen werd de ware
God gekend en gediend : daarbuiten hecrschte alom de
grofste afgoderij. Dit deed Joseph onophoudelijk met
1) I. Joan. IV. 21.
-ocr page 167-
— 165 —
Moyses verzuchten : „ Zend, ö God, Dcngene, dien Gij
zenden zult" 1).
Maar wie dan ook zal Joscphs vreugde beschrijven ,
toen hij eindelijk den vurigvcrwachtcn Messias geboren
zag, die hij wist dat aan het menschdom de onuitspre-
kelijke weldaad der verlossing zou bezorgen ! Die vreugde
immers was een noodzakelijk gevolg van dat vurig ver-
langen naar het geestelijk welzijn zijns naasten, dat Jo-
scpk zoozeer aan het hart lag, aan Joseph, wiens liefde
onvergelijkelijk groot was. Zoo toch, leert Suarez met
uitdrukkelijke woorden, doet de ware liefde zich ken-
nen 2). Zij stelt zich niet tevreden met haar eigen ge-
luk , maar wil ook anderen aan haar geluk deelachtig
zicu worden. Aldus betuigde ook Maria in haar verhe-
ven lofzang „ Magnificat" God haren dank, niet slechts
voor de groote dingen aan haar gedaan, maar ook daar-
voor, dat Hij zijn dienstknecht Israël in zijne barmhar-
tigheid had willen opnemen.
Dat verlangen van Joseph werd nog dagelijks vuriger,
naarmate hij immer dieper doordacht, hoe de Zone Gods
zelf in al zijn leven en streven , bij al zijn werken en
lijden geen ander doel beoogde, dan datzelfde mensch-
dom te redden en tot zijn eeuwig heil te brengen.
1)  Exod. IV. 13.
2)  Tom. XII. De virt. theol. Tract. III. Disp. II. Sect. 1. No 3.
é. 6. Dico sccundo: ctiam dcsidcrium boni divini est amor a charitate
cliciüis. — Dico tertio: gaudium de lonis Dei proptcr ipsumestactus
a charitate elicitus. — Dico quinto hos eosdem actus exercct charitas
circa proxinium et circa seipsum, servata proportione.
-ocr page 168-
— 166 —
ö Hoezeer moet deze overweging den heiligen voedsterva-
der van den Verlosser dier hulpbehoevende mcnschheid
niet voortdurend hebben doen uitzien naar middelen en
gelegenheden, om naar Jesus\' goddelijk voorbeeld, ook
het zijne daartoe bij te dragen !
IJverig en edelmoedig heeft hij dan ook alle midde-
len en gelegenheden, die tot zijne beschikking stonden,
benuttigd. Het bewijs ? Om eerst van zijne lichamelijke
naastenliefde te spreken : wij hebben reeds in het eerste
deel van dit werkje in het VIIIste Hoofdstak, van Jo-
sephs milddadigheid gesproken. Wij deelden daar het ge-
voelen mede van Estius, die zegt, dat hij, met goed-
vinding der allerh. Maagd, de schatten, welke de drie
Wijzen als geschenk hadden achtergelaten, aan de armen
der omstreken als aalmoes uitdeelde. Dit gevoelen vindt
vooral hierin zijn grond, dat die twee heilige echtgenoo-
ten, ter gelegenheid der zuiveringsplcchtigheid, geen an-
der offer vermochten te brengen dan dat der armen:
twee tortelduiven of een paar jonge duiven. Zoo toch
wordt ons uitdrukkelijk vermeld in het heilig Evangelie.
Dit nu is voorwaar onverklaarbaar, tenzij in de zoo even
aangehaalde onderstelling, dat zij, door de teoderstc
liefde voor hunne arme medcmenschcn vervoerd, zich
zelve, hoe arm dan ook, van de toen ontvangene gaven
ontdaan hebben, om ze te besteden aan aalmoezen.
Maar Joseph deed meer voor zijn naaste dan aalmoe-
zen geven. Zijn behoeftige stand van werkman maakte
het hem bovendien onmogelijk om langs dien weg de liefde
zyns harten ten volle te openbaren. Dat zij, die God in
-ocr page 169-
— 167 —
hunne tijdelijke fortuin gezegend heeft, door \'t geren van
ruime aalmoezen hunne liefde doen blijken: de arme Jo-
soph was hiertoe niet in staat. Wat hij echter in zyn
stand vermocht, dat deed hij. Als bruidegom der arme
Moeder van God, als voedstervader van den behocftigen
Godinensch, kon hij met zijne handen den kost winnen
en aldus in beider levensonderhoud voorzien. Dit kon
hij; dit deed hij. Dit deed hij gedurende nagenoeg der-
tig jaren; dit deed hij, en niet zonder eene uiterste in-
spanning, en niet dan onder een vloed van zwectdrop-
pelen, en niet dan met cindclooze zorgen. Aldus heeft hij ,
als hoofd van zijn armoedig maar heilig huisgezin voorzien
in het levensonderhoud van den Verlosser der wereld en van
haar, die ons dien Verlosser baarde, ö Wanneer zal de we-
reld het begrijpen, hoeveel zij verplicht is aan de naasten-
liefde eens heiligen Josephs, zonder wiens toedoen immers,
volgens het door God vastgestelde plan, de verlossing der
wereld nimmer had kunnen voltrokken worden! Hierop doelt
de H. Bcmardinus van Siëna, wanneer hij zegt: „ Beschouw
Josephs betrekkingen met de gansche Kerk van Christus.
Is hij niet die uitverkoren en cenige man, onder wiens
hoede en door wiens zorgen Christus op eonc regelmatige en
eervolle wijze de wereld werd binnengeleid? Heeft dan de
gehcelc heilige Kerk verplichtingen aan de H. Moeder-
maagd , omdat zij door haar Christus mocht ontvangen,
dan is zij tevens, na Maria, aan Joseph ccne bijzondere
dankbaarheid en erkentenis verschuldigd" 1). Zoo spreekt
1) Art. II. Cap. III. Nam si comparcs cum ad totam ecclcsiam Chris-
ti, nonne iate est homo elcctus ot specialia per quera et sub quo Chris-
-ocr page 170-
— 168 —
ook de heilige Moeder Teresia: „ Ik begrijp niet," zcgi
zij , „ hoe men aan de Koningin der engelen kan denken en
aan alles wat zij gedurende Jesus\' heilige kindschhcid te
verduren had, zonder dank te zeggen aan den H. Joscph
voor de vele hulp, die hij gedurende dicnzelfden tijd en
aan de Moeder en aan den Zoon verleend heeft" 1). Want
die Zoon, onze Verlosser had waarlijk, naar het schoone
woord van den vromen abt Eupertus, Hij, zoo wel als
deszelfs Moeder, behoefte aan Josephs zorgen : „ De Heer,
die op de bovenste sport van Jacobs ladder rustte," zegt
hij, „ beteekendc het geheim der mcnschwording van de-
zen Jesus Christus; en Joseph, wiens vaderlijke zorg die
Heer, na zijne geboorte uit Maria, noodig had, beteekendc
die laddcrsport, waarop Hij leunde" 2). Zoo beschouwd, is
het geheele leven des H. Josephs eene onafgebroken reeks
van werken der volmaaktste liefde en barmhartigheid jegens
ons te noemen. En zeer zeker moet dergelijke barmhartig-
heid , ook afgezien van de innerlijke verdienstelijkheid des-
genen die ze oefent, in het oog van God, den Vader al-
ler barmhartigheden en ook in ons oog grootere waarde heb-
beu, dan die, welke zich toont door geldelijke aalmoezen.
tus est ordinate et honeste introductus in mundura? Si ergo Virgini
Matri tota Ecclesia sancta dcbitrix est, quia per eam Christum susci-
pere digna facta est, sic profecto post eam huic debet gratiam et revc-
rentiam singularcm.
1)  Sa Vie par elle-mêrae 6rae Chap. trad. Buuix.
2)  Tom. 168. Col. 1319. Et Dominus innixus huic scalne mysterium
fuit incarnationis hujus Jesu Christi, et Joseph cujus cura paterna Do-
minus de Maria natus indiguit, gradum illum scahe fuisse, cui videba-
tur inniti.
-ocr page 171-
— 169 —
ö Mensch! ö Christen, erken hier den afgrond van Jo-
scphs naastenliefde ! Immers dat Joseph met Maria\'s leven
ook tevens haar goeden naam hielp behouden; en vooral dat
hij Jcsus\' leven onderhield door Hem te voeden, door
Hem, toen Hcrodus Hem naar het leven stond, aan doods-
gevaar te ontrukken — is dit alles niet later het geheele
mcnschdom, aan ieder onzer ten nutte geworden ? Is Je-
sus Christus, daar Hij voor ons zijn leven heeft gegeven ,
den goddelijkcn menschcnvricnd bij uitstek te noemen;
verdient na Hem zijne H. Moeder, daar zij haar eenig kind
om onzentwillc ten offer bracht, te recht den naam van
liefdevolle Moeder des ïncnschdoms ; dan verdient Joseph ,
om de overgroote liefde, waarmede hij zich zooveel opofferin-
gen voor ons heeft getroost, wel den ecrvollen titel van licf-
devollcn Vader der menschen, ja van Redder der wereld.
Eedder der wereld ! zoo noemden de Egyptenaren, uit
gevoel van dankbaarheid, hun onderkoning Joseph, om-
dat hij hun granen en brood bezorgd had in de dagen van
hongersnood. Onze Joseph, zegt Bernardinus, heeft onein-
dig meer voor ous, menschen gedaan. „ Heeft de eerste
Joseph granen voor het volk bewaard ; deze heeft het ware
brood dat uit den hemel kwam te bewaren gekregen en
niet slechts voor zich, maar voor het gansche mcnsch-
dom" 1). Maar daarom ook heeft Bernardinus zeer juist
1) Homil. II. Sup. Miss. Tom. 183. Col. 09: Ille frumenta servavit
non sibi sed omni populo; istc panem verum c ccdo servandum accepit
tam sibi quara toti mundo.
12
-ocr page 172-
— 170 —
gezegd: „ Te recht wordt de H. Joscph afgebeeld door
deu aartsvader Joseph, die voor het volk een voorraad
van granen opdeed. Nogtans ook hier overtreft hij dezen,
omdat hij niet slechts voor de Egyptenaars brood ten be-
hoeve des lichaniclijkcn levens, maar voor alle uitverko-
renen het brood des hemels, dat een hemelsch leven
geeft, met grootc zorg heeft opgekweekt" 1). De H. Grc-
gorius van Nazianze heeft van zijn heiligen vriend Ba-
silius durven zeggen : „ Joseph was een uitdeeler van graan
doch slechts voor Egypte; en slechts eenmaal, en slechts
tot onderhoud des lichaams. Deze echter [Basilius] deelde
geestelijk graan uit en dat aan allen, en dat gestadig,
en tot onderhoud der zielen. Volgens mijn oordcel, moet
men dit laatste voor veel voortreffelijker en verhevener
houden dan Josephs uitdeelen van stoffelijk graan" 2).
Als Grcgorius zulk een lof uitspreekt over Basilius, om-
dat hij de ketters van zijnen tijd weerlegde, daardoor
de goede gcloovigen steunde en aldus in zekeren zin de
geestelijke vader van een talrijk kroost werd, hoeveel meer
verdient dan Joseph geroemd te worden , om alles wat
1)  Art. II. Cap. III. Merito igitur figuratur per illum patriarchara
Joseph, qui populi frumenta scrvavit. Sed et liic illum preeccllit, quia
non solum JEgyptiis panem corporalis vitue, sed omnibus electis panem
de ccclo, qui ccelestem vitam tribuit, cum multa solertia enutrivit.
2)  Orat. XLIII in laud. Basil. Tom. 30. Col. 591: Joseph frumcnti
distributor fuit sed iEgypti dumtaxat, ncque id sa\'pius, nee nisi cor-
porali modo. At bic et omnium et seniper et spirituali modo. Quod qui-
dem illa frumenti distributione, mea quidem sententia, longe pnestan-
tius augustiusquc ccnsenduni est.
-ocr page 173-
— 171 —
hij gedaan heeft ter opvoeding van Hem, in Wien het
gansche menschdom geestelijker wijze zon herboren wor-
den. Om alles in een woord saam te vatten : Joseph heeft
alle heiligen des hemels overtroffen in liefde voor zijne
medemenschen, omdat hij gedurende zijn gansche leven
niet heeft opgehouden rechtstreeks en allerkrachtdadigst
mee te werken tot het grootc werk hunner verlossing en
aldus het gehcelc menschdom van een eeuwigen onder-
gang bewaard heeft. Zoo ver nu de nood der ziel die des
lichaams overtreft, zoo ver overtreffen die liefdcdaden van
Joseph alle licfdcdicnsten die men den arme bewijst om
hem in zijn geldclijken en liehamclijken nood te helpen;
want voorwaar al die liefdcdaden van den voedstervader
onzes Verlossers waren zoo vele ware aalmoezen van gees-
telijken aard om onze zielen van den uitersten , den eeu-
wigen nood der hel te bevrijden. Dit toch leert ons de
II. Thomas van Aquinc: „ Men moet zeggen, dat het
onderscheid tusschcn aalmoes en aalmoes, te recht ge-
maakt wordt naar gelang de verschillende behoeften des
naasten. Ecnige dezer behoeften zijn van den kant der
ziel, en deze heeft men op het oog bij de geestelijke
aalmoezen. Andere zijn van den kant des lichaams , en deze
heeft men op het oog bij de lichamelijke aalmoezen" 1).
Men kan derhalve gerust aannemen, dat ofschoon het aan
1) 2. 2. qu. 32. a. 2 in Corp.: Rcspondeo diccndura quod pnedictit
cleemosynarum distinctio convenienter sumitur secundum diversos defec-
tus proximorum. Quorum quidam sunt ex parto anima?, ad quos ordi-
nantur spiritmilcs eleemosyme. Quidam vero ex parte corporis: ad quoi
ordinantur eleemosynse corporales.
-ocr page 174-
— 172 —
Joscph bij zijn leven niet gegeven was de wereld rond te
reizen om de zondaren te bekecrcn en tot God terug te voc.
ren, er toch in zijn hart een liefdevuur, een zielenijver
gloeide . die even als 1\'aulus\' hart de ganschc wereld om-
vatte ! — De II. Tercsia schreef eens aan hare kloosterzus-
ters : „ Gij zegt mij , dat gij zeer gaarne zoudt willen arbei-
den om zielen te winnen , maar dat gij niet weet hoc het aan
te leggen , daar gij niet in staat zijt om zoo als de Apostelen
te gaan onderwijzen en preken ? .... Doch weet wel, mijne
zusters, — zegt zij verder — dat gij door uwe gebeden
een zeer groot nut aan de zielen kunt bezorgen, en dat
uw apostolische ijver aldus de wereld kan omvatten" 1).
Wat Teresia hier aan hare zusters aanbeveelt, zeker wist
ook Joseph dit en heeft hij derhalve veel en vurig voor
de bckccring der ongeloovigcn en zondaars gebeden. En
welke kracht zal zulk gebed niet hebben gehad! Hij was
immers de vader van dienzelfdcn God, tot wien Abraham
eertijds sprak: Dat toch de Heer zich niet vcrtoorne,
zoo ik ook ditmaal zegge: misschien zullen er slechts
tien rechtvaardigen in Sodoma gevonden worden. Eli God
verhoorde het gebed van zijn trouwen dienaar en sprak:
Om wille van tien rechtvaardigen zal ik de stad spareu 2).
God verhoorde het gebed van zijn trouwen dienaar, zeg-
gen wij. Want inderdaad God zou alleen om Abrahams
gebed die goddeloozc steden gespaard hebben, ware de
door hem gestelde voorwaarde slechts vervuld geworden.
1) Chateau interieur. Septièrae dcraeure, Chap. IV.
3) Gen. XVIII. 33.
-ocr page 175-
— 173 —
ö Hoc vele zondaren mogen wij clan denken dat om Jo-
sephs gebeden genade en barmhartigheid van God ver-
kregen hebbon! Of zou het gebed van Gods voedsterva-
der niet zooveel, niet meer vermogen dan het gebed
van Gods dienaar ?
Ik zeg het dus uit volle overtuiging den H. Bernar-
dinus van Siëna na: „Ja men moet als zeker aannemen,
dat die H. Man Joscph allervurigst geweest is in zijne
liefde tot den naaste" 1).
1) Art. II. Cap. I. Unclc crcdendum est istiim virum S. Joscph ar-
dcntissimum fuissc in .... charitatc.
-ocr page 176-
III. HOOFDSTUK.
In wat verheven graad de H. Joseph
de kardinale deugden en de daarmede ver-
wante deugden bezeten heeft.
I.
Josephs voorzichtigheid.
De eerste der kardinale deugden, de christelijke voor-
zichtigheid , is, volgens meerdere godgeleerden, die Sua-
rcz aanhaalt, „ ecnc deugd die den mensch in staat stelt,
om door een wilsbesluit behoorlijk te bepalen, wat in
ieder afzonderlijk geval gedaan moet worden" 1). Hier-
mede staat noodzakelijk in verband, volgens den H. Tho-
mas vau Aquiuc, het overleg en de keus der middelen 2),
waar de omstandigheden het vorderen. Hieruit blijkt dat
deze deugd te recht door de godgeleerden, „ de wagen-
1)  Suarcz. Tom. 10. Disp. 31. Sect. I. N. 2. Habitus intellectus
practici ad recto statucndum per actum imperii, quid agendura sit in
quovis casu particulari.
2)  2. 2. qu. 47. a. I ad 2. Ea qua? considcrat prudcntia ordinantur
ad alia sicut ad finera. Eorum autcm quse suilt adnuem, est consilium
in rationc et clcctio in appctitu quorum duorum consilium magis per-
tinet ad prudcntiam.
-ocr page 177-
— 175 —
monster aller overige (lengden" genoemd wordt (auriga
virlutum).
Hare taak is toe te zien, dat de beoefening
der eenc deugd niet schade aan de andere, en aldus,
hetzij door te weinig, hetzij door te veel, in ondeugd ont-
aarde. „ Zij is die deugd," zegt Thomas van Aquinc, „ welke
alle andere zedelijke deugden samenvat" 1).
Onze H. Joscph nu bezat deze deugd in een verheven
graad van volmaaktheid.
De Gz. Cauisius is van oordeel, dat het ambt zelf,
dat God aan den Heilige hier op aarde heeft toevertrouwd ,
reeds genoegzaam grond geeft, om dit met allo zekerheid
aan te nemen. Ziehier zijne redeneering: „Ongetwijfeld
mag men vrijelijk vaststellen, dat deze man zeer schran-
der en voorzichtig geweest is; immers het paste , dat niet
onverschillig deze of gene, maar een goed ervaren en
zeer geschikt man wierd uitgekozen, als moetende hij
optreden als bewaarder en verzorger v?in een tweevou-
digcn onwaardcerbaren schat, (ik bedoel Maria en Chris-
tus), terwijl hij te huis en daar buiten niet alleen hun
dienaar, maar ook hun onafscheidbare lotgenoot, de toe-
schouwer en getuige van al hunne daden moest wezen.
Geene enkele gaaf heeft hem dus ontbroken, die men te
recht wenscht te zien in een voorzichtig huisvader, op-
dat hij zijne vele bezigheden van het dagelijksch leven en
van een huisvader behoorlijk kunne waarnemen" 2.) —
1)  2. 2. qu. 166. Art. II. N. 2. Complcctiva est omnium virtutum
moralium.
2)  Illud ccrto affirmare licct, virum liunc solcrt-cm et prudcntcui sul-
-ocr page 178-
— 176 —
Wie weet niet hoc Christus iu een dier parabelen ,
die Hij dikwijls gebruikte, om aan de scharen de vcr-
hcvenste waarheden te doen begrijpen, ons spreekt van
een heer, die op het punt staande ceno lange reis te
ondernemen, over zijne dienstboden een dienstknecht aan-
stelde , van wien Hij uitdrukkelijk zegt, dat hij getrouw
en voorzichtig was 1). Die woorden doen ons onwille-
keurig denken aan den Heer aller Heercn, die zich hier
op aarde in het huisje van Nazareth een gezin vormde,
welks regeling en leiding Hij aan Joscph heeft willen
toevertrouwen ? En nu, is het te gcloovcu dat God, die
alles met wijsheid schikt 2), zulk ecnc gewichtige bedie-
ning zou hebben toevertrouwd aan een man , die niet ui-
terst getrouw en voorzichtig geweest ware ? En worden de
woorden, die de H. Schrift zegt van den vrocgcren pa-
triarch Joscph , terwijl hij rentmeester was van den cgypti-
schen krijgsoverste Putiphar: „ Hij stelde hem aan als mees-
ter zijns huizes en bestuurder van zijne gansche have" 3) ,
worden diezelfde woorden niet door de H. Kerk toege-
past op onzen Joscph? Immers ja de Zoon Gods met
modum fuisse, quia non qualcmcumquc, sed probe instructum et valde
opportunum hominem dcligi convcniebat, (luplicis ncmpe et inu;stimabi-
lis thesauri (Mariam et Christum dico) custodem et procuratorem, qui-
que illis non modo minister, sed et individuus vituj socius, aetionura-
quo omnium spectator et testis domi ac foris adesset. Non igitur illi
defucre dotes, qua; a provido patrefamilias ad varias vita; traducendai
raiinli;r(|iic administrand:e rationes mcrito dcsidcrantur.
1)  Matth. XXIV. 45 en volg.
2)  I\'s. CII1. 24.
3)  Ps. CIV. 21.
-ocr page 179-
— 177 —
deszelfs goddelijke Moeder vormden het huisgezin Gods
op aarde; zij waren bij uitstek Gods aardschc bezitting.
En over deze moest Joscph staan als huisvader!.....
Dat God zich in het kiezen van dien huisvader niet
vergiste , hoc overtuigend blijkt dit niet uit het volgende
geschiedverhaal des evangelies, waar wij Joseph ontmoe-
ten geplaatst tnsschen twee gevaarvolle klippen, in de
pijnlijkste onzekerheid, waarin een godvrcczend mcnsch
zich ooit bevinden kan. Joseph toch meende hier tusschen
twee elkander uitsluitende wetten te staan, die onmoge-
lijk beide te gelijkertijd konden onderhouden worden. In
die omstandigheden bevond zich de deugdzame bruide-
gom van Maria, toen hij zijne kuischc Bruid in staat van
zwangerschap aanschouwde. Onbewust omtrent het geheim,
dat hier had plaats gevonden, moest hij naar mensche-
lijke opvatting onwillekeurig iets kwaads vcrmoedeu. Wel
verre echter van voorbarig zijn oordeel te vestigen, ging
hij heen en overdacht stilzwijgend, wat hij doen zou. Hij
mocht ecnerzijds, wilde hij niet de beschermer zijn van
cene zondige vrouw, niet bij haar blijven. Anderzijds ech-
ter was hij in zyne ziel overtuigd, dat hij met Maria
voor de wet aan te klagen, ccue onschuldige zou laten
vcro&rdeelen. Om noch ter rechter- noch ter linkerzijde
af te dwalen, dacht hij er eindelijk aan zijne H. Bruid
in \'t geheim te verlaten. Kon hij ooit voorzichtiger han-
delen ? Hoe schittert hier niet deze deugd in haren groot-
sten luister! Treffend wordt ons dit verklaard door den
vromen en geleerden Canisius, als hij zegt: „ Heeft Jo-
seph eindelijk niet een blijk van zeldzame en uitstekende
-ocr page 180-
— 178 —
rechtschapenheid gegeven, toen hij den zwangeren schoot
en de duidelijkste tcekencn van bevruchtheid in zijne
Bruid opmerkte, maar het geheim, dat in haar verbor-
gen lag , niet kon gissen ? en zelfs toen geen vcrwijtingen
deed aan zijne vrouw, ja niet een enkel woord daarover met
haar wisselde; evenmin bij zijne aanverwanten ging kla-
gen, of door jaloerschhcid gekweld werd, of haar aan-
klaagde bij het gerecht, veel minder zijne echtgenootc
ter straf sleurde ? De allerbedaardste man bepaalt er zich
bij zijne gcmocdsangsten in zijn binnenste te onderdruk-
ken; hij zint bij zich zelven op eene echtscheiding. Zoo
besloot hij te handelen volgens beginselen van eene ze-
deleer die hem, ofschoon onder de wet van Moyses le-
vende, verre boven die wet verhief" 1). Klaarblijkelijk
zinspeelt hier de heilige Schrijver op hetgeen de Kerk-
vader Chrysostomus omtrent ditzelfde feit geschreven heeft:
„ Hebt gij hem gezien," vraagt hij, „ hebt gij hem ge-
zien den wijsheidminnendcn man, die vrij bleef van die
folterende gemoedsbeweging? Gij weet immers wat ccue
erge kwaal de jaloerschhcid is. Hierom heeft hij, die dit
grondig wist, gezegd: „De woede van haar man is vol
1) Postremo an non rarae et eximise cujusdam probitatis specimen
edidit (Joscph), quum sponsu: tumentera uterum et indubitata conceptus
indicia cerneret, pra;sens vcro et latcns in virgine mysterium ignoraret?
Sed ne turn quidcin ille cum uxore expostularet, neque verbum ullum
commutaret, non apud a linies quereretur, nee zclotypia discruciaretur;
non in jus irct, ncdum ad pocnam vocarct raperetque conjugem. Suos
a\'stus dumtaxat intra se vir modcstissimus premit, sccumque in animo
de secreto faciendo divortio meditatur, quando quidcm sub lege mens,
supra legem philosophabatur.
-ocr page 181-
— 179 —
jaloerschhcid; ten dage zijner wraak zal hij geen mec-
doogcn kennen" (Spreuk. I. 34); en nog: „ Jalocrschc
liefde is onverbiddelijk gelijk het graf." (Hoogl. VIII. 6.)
Ja, wij kennen er velen, die liever het leven willen ver-
liezen dan op het vermoeden te komen, dat aan hunne
huwelijksrechten is te kort gedaan. En hier was meer dan
een bloot vermoeden. De vruchtbaarheid van haren schoot
was duidelijk te bespeuren. En toch bleef hij zoo geheel
vreemd aan die zielskwaal, dat hij zelfs niet het geringste
verdriet aan zijne maagdelijke Bruid berokkenen wilde.
Hij mocht haar intusschcn krachtens de wet niet onder
één dak bij zich houden; haar overdragen en voor het
gerecht trekken, dat was haar aan een onvermijdelijkcn
dood prijsgeven. Wat deed hij ? Noch het eene , noch het
andere. Maar hij begon zich boven de wet te verheffen.
Het betaamde trouwens, terwijl de genade in aantocht
was, dat er ook vele teekenen oprezen van deze verhe-
vene nieuwe orde. Beschouw de zon. Zoo lang zij hare
stralen nog niet uitschiet, beschijnt zij toch van verre
het grootst gedeelte van den aardbol. Zoo deed ook Chris-
tus. Vooraleer Hij uit dien schoot der maagd uitging,
begon Hij reeds, op het punt van uitgaan zijnde, de
ganschc aarde te verlichten. Vandaar, dat reeds vóór des-
zelfs geboorte de profeten van blijdschap opsprongen, dat
de vrouwen de toekomst voorspelden, dat Joaunes, of-
schoon nog in zijns moeders schoot besloten, reeds toen
tcekens van vreugde gaf. Deze onze Joseph heeft dus
cene groote wijsheid aan den dag gelegd: hij heeft haar
niet beschuldigd; hij heeft haar niets verweten; hij dacht
-ocr page 182-
— 180 —
er enkel aan haar te verlaten" 1), Ook de II. Thomas
van Aquino ziet in het gedrag des II. Josephs bij deze
hoogst ingewikkelde verlegenheid, waarin hij verkeerde, een
doorslaand bewijs zijner wijsheid en voorzichtigheid. In
zijne verklaring van de reeds aangevoerde woorden uit
het Evangelie van Matthcüs: „ Terwijl hij met die ge-
dachten omging," zegt de engelachtige Leeraar: „ Hier
schittert de wijsheid van Joseph, dewijl hij alvorens te
handelen beraadslaagde" 2). En met wien dan beraad-
slaagde Joseph , zon men kunnen vragen ? Hij beraadslaagde
1)  llorail. in Matth. Tom. 57. Col. 44: Vidistinc philosophum vi-
rum, et tyrannico illo aflectu vacuüm? Nostis cnim quantus morbussit
zclotvpia! Quamobrem is qui hoc prob scicbat, dixit: u P\'.enus zelo est
furor viri ejus; non parcet in (lic vindictuj" (Prov. I. 3i.) efc: "Dura
sicut infcrnus acmulatio." (Cant. VIII. 0.) Certc multos novimus qui
inalunt animam aniittcre qunm in zelotypne suspicioncm incidcre. Hic
porro non mera suspicio erat cum uteri tumor rem palam facerct. At-
tarnen ita erat ab hoc animi morbo liber, ut nc in minimis quidcm tel-
let Virgini moestitiam inferre. Quia ergo illam intus apud se tenere per
Icgcm non liccrc videbatur, traducere autem illam et in jud\'cium tra-
here, id necessario erat ad mortcm tradcre: neutrum fecit, sed suprale-
gem jam se gcrcrc cojpit. Oportcbat cnim jam advenicntegratia, multa
signa adcssc sublimis hujus instituti. Quemadmodum enim sol,nondum
radios ostendens, cminus tarnen partem maximam orbis illustrat: sic quo-
que Christus ex utero illo cxoriturus, antequam cgrederetur, orbem to-
tum illuminavit. Idcirco vel ante partlim propheta; exsultabant, et mu-
liercs futura pnedicebant et Joaunes nondum e vulva egressus, ab utero
exultavit. Hic itaque multam Joseph ostcndit philosophiam: nequc enim
accusavit illaiu , nequc cxprobravit illi, sed dimitterc tantum cogitabat.
2)  Comment. in h. 1. Matth. » Hu;c autem co cogitante" Hic commen-
dat se Joseph sapientia quidem in hoc quod ipso antequam ageret de-
liberavit.
-ocr page 183-
— 181 —
vooreerst met zijn eigen vroom en tecder geweten. Maar
ook hield hij raad met God, en smeekte met alle vu-
righeid zijns harten den Vader der lichten om licht
en bijstand, terwijl hij voor de uitkomst der zaak zich
onvoorwaardelijk aan de leiding zijner voorzienigheid
overgaf.
Een niet minder treffend blijk van hooge wijsheid en
voorzichtigheid gaf Joscph, toen hij bij zijne terugkomst
uit Egypte zich in het land van Israël zou gaan vesti-
gen. De II. Evangelist immers zegt uitdrukkelijk, hoe-
zeer hij er tegen opzag om naar Judca te gaan: „ hij
vreesde derwaarts te gaan" 1), en wel uithoofde dat hij
vernam, hoe Archelaüs in dat gewest regeerde. Arehclaüs
immers was de zoon van den wreedcn Hcrodcs, die het
bevel gegeven had om alle onschuldige kinderen van Beth-
lehcra en dcszclfs omstreken te vermoorden. En hierom
was Joscph beducht of wellicht het gerucht van Jcsus\'
aankomst in het land van zijn gebied, Hem andermaal
aan eenc nieuwe vervolging zou blootstellen. Uit voor-
zorg hadde hij zich hierom liever in het land van Gali-
lea gevestigd, hetwelk niet aan de heerschappij van Ar-
chelaüs onderworpen was, hetgeen hij dan ook werkelijk
deed, nadat Gods engel hem in den slaap daartoe had
aangemaand 2).
Deze weinige feiten en opmerkingen mogen voldoende
1)  Malth. II. 22.
2)  Matth. II. 22.
-ocr page 184-
— 182 —
wezen om den lezer te overtuigen, dat God aan Joscph
de gaaf der ware voorzichtigheid in hoogc mate heeft
meegedeeld, zoodat Joseph ook onder dit opzicht met de
grootste heiligen mag wedijveren en ecu waardige pleeg-
vader van Jcsus Christus, het waardig hoofd van het
heilig huisgezin van Nazareth mag genoemd worden.
-ocr page 185-
IL
Josephs rechtvaardigheid.
De rechtvaardigheid, de tweede der kardinale deugden,
kan iu een twecvondigen zin worden opgevat. Iu meer
algcinccncn zin omvat zijt alle deugden. Aldus hebben wij
ze in het Iste hoofdstuk van dit Hie deel van ons werkje
beschouwd, alwaar wij van Josephs heiligheid in \'t alge-
meen gesproken hebben. In deze bcteckcnis wordt vaak
het woord „ rechtvaardige" als eensluidend met „ heilige"
gebezigd.
Hier echter moeten wij dit woord in meer enge beteekc-
nis opvatten. Aldus verstaan, is de rechtvaardigheid ecne
deugd of bijblijvende gemoedsstemming, krachtens welke
iemand aan eenieder zijn recht geeft.
Deze deugd openbaart zich door verschillende handelin-
gen , die wij in het leven des H. Josephs hebben aan
te wijzen.
Ten aanzien van God beschouwd krijgt zij den naam
van godsdienstigheid. Hierover ten eerste.
a) Josephs groote godsdienstigheid.
Bcnedictus XIV omschrijft de godsdienstigheid als volgt.
„ Het is ecne deugd," zegt hij, „ die aan God, als aan
het eerste beginsel aller dingen, de verschuldigde veree-
-ocr page 186-
— 184 —
ring schenkt" 1). Men kan er tot nadere verklaring bij-
voegen : aan God en aan alles wat Gode is toegcheiligd.
Hoe nu heeft de II. Joseph deze deugd beoefend?
\'t Is genoeg het II. Evangelie open te slaan om te zien,
met wat cene uiterste nauwgezetheid hij zich aan alle
bijzonderheden der wet Gods heeft onderworpen. Slechts
weinige feiten, t is waar, worden ons daar uitdrukke-
lijk vermeld, zoo als de plechtigheid van Jesus\'besnijde-
nis ten achtsten dage na zijne geboorte, Jesus\' opdracht
in den tempel en zijne jaarlijkschc reis naar deu tempel
van Jcrusalcin om daar het paaschfecst te vieren. Doch
deze daadzaken zijn van dien aard, dat wij daaruit zijne
getrouwe onderhouding van alle overige punten van Gods
wet gerust mogen afleiden.
En daarenboven hoc kan het anders of iemand, zoo ge-
heel voor God levende gelijk Joseph, moet zich bepaal-
delijk hebben onderscheiden door de tccdcrste godsvrucht?
Die godsvrucht straalde door in zijne daden.
\'t Was uit beginsel van godsvrucht, dat hij het lichaam
zijner II. Bruid, hetwelk hij wist de rustplaats van den
ïnenschgeworden Zoon van God geweest te zijn, als een
waarachtig onschendbaar heiligdom steeds met het diepste
ontzag eerbiedigde. Verre zij dus van ons ook slechts het
bloot vermoeden, of Joseph ooit na Jesus\' geboorte hu-
welijksgemeenschap met zijne H. Bruid gehad zou heb-
ben! Neen, zeggen ons eenparig de Vaderen, terwijl zij
1) Lib. III. Cap. 21. No 8. Est virtus, urne delitum cultum Deo
tamquam primo rerum omnium principio cxhibct.
-ocr page 187-
— 185 —
met verachting de leer van den aartskettcr Helvidius,
die zulks durfde beweren, verwerpen; neen! Josephs
godsvrucht was voor zoo iets nimmer in staat. — Zij noe-
men de bewering van dien schrijver een schroomelijke
vermetelheid, die dan ook werkelijk als strijdig met het
geloof veroordeeld is geworden. Ambrosius zegt: „ Voorze-
ker , wanneer de evangelist ons verklaart dat Joscph recht-
vaardig was, geeft hij ons genoegzaam te verstaan, dat
hij den tempel des H. Geestcs, den schoot van het ge-
heimzinnig wonder, de Moeder onzes Hccren niet heeft
hunnen schenden" 1). Theophylactus vraagt geheel ver-
wonderd : „ Hoe? zou Joscph die heilige Moeder van God
hebben durven aanraken, nadat hij het onuitsprekelijk
geheim harer baring had lecren kennen?" 2). En de H.
Epiphanius, zich op den godsdicnstzin van Joscph be-
roepende , schroomt niet te zeggen : „ Men vergetc niet,
dat beide rechtvaardig waren. Zou wel iemand, die had
mogen vernemen, dat de vrucht, welke Maria in haren
schoot gedragen had, van den H. Geest was , na ecne zoo
wonderbare werking Gods, de stoutheid hebben gehad,
gemeenschap te houden met iemand, die verdiende Dengcne
in zich te bevatten, welken om deszelfs uitstekende heer-
lijkheid , hemel en aarde niet vermogen te omsluiten ? Im-
mers zelfs in onze dagen zien wij jonge dochters in Je-
1)  Comment. in Luc. Lib. II. Tom. 15. Col. 1555. Certe quando jus-
tum docuit (evangelista) Josepli, satis declaravit quod sancti Spiritus
tcmplum, uterum mysterii, matrem Domini violare non potuit.
2)  Tom. 123. Col. 159. Quomodo enim attigisset sanctamillam, post-
quam incffabilcn» partum cognovisset?
                                  , „
-ocr page 188-
— 186 —
sus\' naam den maagdelijkcn staat omhelzen , de kuisch-
hcid en de onthouding beoefenen. Wat moeten wij dan
niet van Joscph denken , wiens godsdienstigheid veel groo-
ter was!" 1). „Hoeveel meer," zegt dezelfde II. Schrij-
ver , „ mag men dan niet gelooven, dat die allercerbied-
waardigste man zijne bruid als zuivere en ongedeerde
maagd wist te bewaren! welken eerbied zal hij niet heb-
ben betoond aan dat heilig vat, dat weleer het heil der
menschcn in zich gedragen heeft !.... immers gelijk hij on-
besproken was in zijne zeden, zoo was hij ook godsdien-
stig tot in de uiterlijke vormen toe" 2). Wij hoorcn hetzelf-
de door den H. Bernardinus van Siëna verklaren, wanneer
hij zegt: „ Zoodra dan Joscph de boodschap des engels ge-
hoord had, dat Maria van den II. Geest had ontvangen,
begon hij op ecne nog nederiger en eerbiediger wijze met
zijne Bruid om te gaan. Het gevolg hiervan was , dat hij
nog immer meer en meer toenam in volmaaktheid" 3).
1)  Hieres. 78. Tom. 42. Col. 711. Deinde ambo erant justi. \'Neque
qtti hoc semel audiisset fcetum illura, quem in utcro ipsa gestabat c
Spiritu esse Sancto, post tantam Dei administrationem vase illo auderct
uti, quod Eum capcre mcruerat, quem ob exeellentem gloriam cuelum
et terra continere non possunt. Nam si hoc ipso tempore virgines in ejus
uominc persevcrare in illo statu, ac castimoniam et continentiam ser-
varc couteudunt, quanto major Joseplii rcligio erat!
2)   lbid. 1. c. Quanto magis scnex illc veneratione omni dignissimus,
castam et intactam Virginem conscrvare novcrat, et ei vasi singularem
quemdam honorem deferrc, quod salutem hominum aliquando continuc-
rat! Moribus fidelis, et specie ipsa religiosus.
3)  Art. II, Cap. 1. Postquam igitur ab angelo ccrtilicatus est, quod
conceperat de Spiritu Sancto, humiliori ac rcverentiori modo conversa-
batur cum sponsa sua, uude major perfectio generabatur in co.
-ocr page 189-
— 187 —
Wij hebben hier opzettelijk niet willen gewagen van
den geest des gebeds van den H. Joseph. Waartoe toch
zon het dienen ? Wie slechts bedenkt, dat hij de heilig-
ste onder alle heiligen des hemels geweest is; dat hij
krachtens zijne bediening van bruidegom der Moeder Gods,
en van pleegvader onzes Hecren J.-C. in de vertrouwe-
lijkstc gemeenschap met God leefde; dat hij vooral door
de vurigste liefde tot zijnen God verteerd werd: wie dat
bedenkt, kan redelijker wijze er niet aan twijfelen , of Jo-
seph heeft de gave van gebed in den verhcvcnsten graad
bezeten en beoefend. Ten overvloede echter zij het ons
geoorloofd den lezer in \'t gehcngeu terug te roepen , wat
wij in het eerste deel van dijt werkje reeds hebben aan-
gestipt. Wij zeiden daar, dat Joseph bij zijne terugkomst
uit Egypte een oogcnblik er aan dacht, zoo niet om zich
metter woon in het land van Judea te vestigen , ten min-
ste om naar Jcrusalem te gaan. En waarom naar Jcrusa-
lem ? Om daar in den tempel des Hecren den Heer voor
zijne gelukkige terugkomst te bedanken en een plechtig
dankoffer op te dragen. Wij hebben die meening aange-
geven op gezag van den geleerden Schriftnurvcrklaarder,
Jansenius bisschop van Gent 1), en zeker deze mcening
is volstrekt niet van waarschijnlijkheid ontbloot. In dit ge-
val pleit deze daad ontegensprekelijk voor de diepe gods-
vrucht des Heiligen, wiens eerste zorg bij zijuc terug-
keer in het Heilig Land was, de gevoelens van zijn
1) Concord. Cap. XII. Aut voluisse quidem ire in Judicam nou ad
habitandum; sed ut gratias Beo solemnes ageret in Jcrusalem.
-ocr page 190-
— 188 —
dankbaar hart voor zijnen God in Gods tempel te gaan
ontboezcmen.
Mocht Joseph ons allen dienzelfdcn geest van gods-
dienstigheid verwerven! Wat een zaligen invloed zon dit
niet hebben op onzen ganschen handel en wandel!
b) Josephs gehoorzaamheid.
De gehoorzaamheid, zegt de grootc Paus Bcnedictus
XIV, is ccne dengd, die ons de handelingen, welke ons
door onze oversten worden voorgeschreven, doet volbren-
gen, omdat zij voorgeschreven zijn 1). Men lette wel op
die laatste woorden : „ omdat zij voorgeschreven zijn." De-
ze nadere bepaling geeft het eigenaardig karakter dezer
deugd aan. Zonder dezelve zou men iedere oefening van
dengd ccne akte van gehoorzaamheid kunnen noemen.
Waar is het toch, dat de deugd van gehoorzaamheid
somtijds in dien algemeenen zin verstaan wordt. Dan
brengt men daartoe alle daden, die geschieden, hetzij
volgens den wil eens van God aangcstclden oversten, hetzij
volgens den wil van God in persoon.
Hier ter plaatse nu spreken wij alleen van de gehoor-
zaamheid in den eersten meer beperkten zin, zoo als zij
door Benedictus XIV omschreven is.
Ten aanzien dezer deugd kan men in waarheid zeg-
gen, dat zij onder alle in Josephs leven het glansrijkst
1) Lib. III. "Cap. XXIII. No IS. Virtua qua exequimur actus a su-
jieriore praceptos, quia proecepta sunt.
-ocr page 191-
— 189 —
geschitterd heeft; dat hij ze in de hoogste volmaaktheid
beoefend heeft.
Zie hem reeds op de eerste bladzijden zijner levens-
geschiedenis in het H. Evangelie. Hij verschijnt daar voor
onze oogcn in de kwellendste omstandigheden, waarin een
rechtschapen echtgenoot zich bevinden kan. Maria\'s bc-
vrnchtheid is een scherpe doorn in zijne ziel geworden.
Hij weet niet wat aan te vangen, hij is ten einde raad.
Hem blijft geen enkel menscliclijk redmiddel meer over.
Hij besluit dan in \'t geheim zijne huisvrouw te verlaten,
en de gansche oplossing van dit bovenmenschelijk raad-
sel aan Gods wijsheid en almacht overgevende, legt hij
zich te ruste. Maar zie! daar verschijnt hem in zijn slaap
do engel des Hecren. En wat boodschapt hem die he-
mclbodc ? Wees niet beducht, o Joscph, Davids zoon ,
Maria uwc huisvrouw tot u te nemen; want wat in haar
geboren is, is van den H. Geest 1). En wat doet Jo-
seph? Zonder verder stond hij , zegt de II. Evangelist,
uit zijn slaap op, deed zoo als de engel hem beval, en
nam Maria tot zich. o Ja, wel te recht mogen wij zulke
handelwijze met den H. Paschasius Itadbertus ccnc daad
van volmaakte gehoorzuamheid noemen 2). Alles toch wat
ccnc daad van gehoorzaamheid volmaakt doet zijn, loopt
hier te zainen. Hoc blindelings volvoert hij den last des
engels ! niet de minste rcdenecring ; zelfs geen zweem van
1)  Matth. I. 24.
2)  Tom. 120. Col. 118. Nimirum hie justi viri perfecta deseribitilr
obcdientia, dum dicit (evanjjelista) fccit etc.
-ocr page 192-
\' — 190 —
tegenwerping. Hoe bcreidvaardig! gccu oogcnblik ver-
traagt hij. Hoc grootmoedig! ondanks al het bezwaar-
lijke daaraan verbonden. „ Hebt gij hem gezien ," vraagt
de oudvader Chrysostomus, „ hebt gij Joscphs gchoorzaarn-
on volgzaamheid van gemoed gezien? Hebt gij gezien
hoc wakker van geest hij was en hoe weinig vatbaar voor
aanzien des persoons? Zoo lang hij iets vermoedde wat
droevig en in zijne opvatting aanstootcl ijk was, wilde hij
Maria niet bij zieh houden. Maar ook zoodra zijn ver-
moeden geweken was, heeft hij haar niet volgens eigen wille-
keur weggezonden ; wat meer is , haar bij zieh genomen, en
zoo werd hij de uitvoerder van het gausehe plan Gods" 1).
En dat voorwaar moet eenc welverdiende bclooning eencr
zoo heldhaftige gehoorzaamheid hcctcn! God had be-
loofd , dat Abrahams geslacht tot loon zijner gcloovigc ge-
hoorzaamheid zou vermenigvuldigd worden gelijk de ster-
ren des hemels en Paulus noemt hem daarom : den Vader
aller gcloovigen. Maar wat dan hier van Joseph zeggen,
wiens gehoorzaamheid niets toegeeft aan die van Abraham ?
Mogen wij hem niet met hetzelfde recht dien hoogst eer-
vollen titel geven ? Mogen wij niet beweren, dat ook hij ,
door zijne geloofvollc gehoorzaamheid, heeft medegewerkt
tot de geboorte van tallooze kinderen Gods, die in den
Messias zouden gclooven ?
1) Tom. 57. Col. 57. Vidistine obscquentiam et animum obtempcran-
tem? Vidistine animam vigilem et nulli personarum acceptioni obno-
xiam? Neque enim cum tristc quidquam et turpc suspicabatur, illam apnd
se rctinere voluit, ncque araota suspicione, illam ultro dimitterc susti-
nuit, irao vero illam rctinuit, ac totius dispensationis minister effectus est.
-ocr page 193-
— 191 —
De geleerde Remigius, bisschop van Auxcrrc, schrijft
ongeveer in denzelfden zin. „ Het leven der wereld keert
langs dcnzclfdcn weg terug waarlangs de dood was bin-
nengeslopen , te weten, door ecne vrouw die maagd was
en door een gehoorzamen man. Adam werd geschapen
uit ccne maagdelijke aarde; Christus is geboren uit eenc
maagdelijke moeder. Door de ongehoorzaamheid van Adam
zijn wc allen ten verderf gebracht; door de kracht van
Joscphs gehoorzaamheid worden wc allen in onzen oor-
spronkelijken staat hersteld; want door deze woorden:
„ Joscph deed gelijk de engel des Hceren hem bevolen
had," wordt ons de groote deugd der gehoorzaamheid
ten duidelijkste voor oogen gesteld" 1). En Walfridus
voegt hierbij, dat Josephs gehoorzaamheid, door God
vooruitgezien, hem die verschijning van \'s Hoeren engel
had waardig gemaakt 2).
De engel Gods had aan Joscph nog eenc andere bood-
schap gebracht, die evenzeer zijne gehoorzaamheid op de
proef stelde. .Hij had hem namelijk gelast, aan den Mes-
1)  Remigius Antissiodor. Homil. 4a. Tom. 131. Col. 8S9. « Esur-
gens autem Josepli etc." Eo ipso aditu redit vita, quo ingressa est
mors, i(l est per virginem fccminam et per obccKcntcm viruni. De vir-
ginc terra creatus est Adam, de virgine fucmina creatus est Christus.
Per inobedientiam Adaj omnes pcrditi sumus ; per bonum obcdicntia:
Joseph omnes ad pristinum statum revocamur, nam bis verbis magna
nobis virtus obedientiue commendatur, quibus dicitur: »Teert sicut
prajcepit ei angelus Domini."
2)   Walfridi Opp. Tom. 114. Col. 801. Fecit sicut pnecepit ei An-
gelus. Ostendit quod ipse visionem Domini meruit videre, qui fccit si-
cut ei pnecepit.
-ocr page 194-
— 192 —
sias, die moest geboren worden, den naam van Jesus te
geven. Deze naamgeving moest, volgens voorschrift der
mosaischc wet, plaats hebben bij gelegenheid der besnij-
denis van het kind. Zcide hem nu de engel dat hij aan
het goddelijk kind den naam „ Jesus d. i. Verlosser van
zijn volk" moest geven, daarmede was hem tevens de
droevige taak o])gclegd, van zich reeds bij voorbaat te
onderwerpen aan allo smarten en oft\'crs, welke zijn god-
delijke pleegzoon zich zon moeten getroosten, om de be-
tcckcnis van dien naam te verwezenlijken; smarten en
offers, waaraan hij wel wist, dat ook hij zelf niet vreemd
kon blijven. Ook dit nu heeft Joseph gedaan, hoe pijn-
lijk zulks voor zijn teerminnend vaderhart moest vallen.
Gods engel had gesproken: dat was hem genoeg. Hij
deed de stem zijner natuur zwijgen, om alleen naar de
stem van Gods afgezant te luisteren. Ja hij volbracht Gods
bevel zelfs met blijdschap; althans zoo verzekert ons de
geleerde Theophylactus. „ Zie eens," zegt hij , „ wat een
blijd gemoed in Joseph: hoc hij op staanden voet ge-
hoorzaamd heeft! De Schriftuur zegt: „ en hij heette zijn
naam Jesus." Die woorden (van den evangelist) doen
ons hier zien, hoe gehoorzaam Joseph was, daar hij al-
les gedaan heeft wat de engel hem had bevolen" 1).
De volmaaktheid van Josephs gehoorzaamheid moest
nog schitterender blijken. Dit gebeurde , toen God de
1) Tom. 123. Col. 159. Vide animam ülacrem qaomodo statim obe-
dierit.....Et vocavit nomen cjusjesum. Ostcndit hoc loco (evangdista)
obcdicntiam Joseph, quia quaecumque dixcrat ei angelus, fecit.
-ocr page 195-
— 193 —
wrecdc vervolging van een Hcrod.es toeliet, die hem nood-
zaakte , zich door de vlucht naar het verafgclegenc Egyp-
teland te redden. De lezer kent reeds al de bijzonder-
heden dezer voor de H. Familie zoo uiterst zware be-
proeving. Het zij echter hier nogmaals opgemerkt, om
Josephs gehoorzaamheid des te beter te waardeeren, hoe
Gods engel die ontzettende tijding aan Joseph kwam bood-
schappen in het midden van den nacht, in zijn dicpstcn
slaap. Duizende redenen schijnen den Heilige hier recht
te geven om de uitvoering van zulk cene kommervolle
en verre reis en wel naar eene onbekende landstreek,
met eene tcederc maagd en een hulpeloos wicht althans
tot den volgenden morgen, tot het opkomen der zon te
verschuiven. Maar neen! Het evangelie zegt ons bepaal-
delijk , dat hij nog dien nacht zclvcn opstond, het kind
en zijne moeder met zich mcdcuam en den weg naar Egypte
insloeg 1). Wie bewondert hier niet met Chrysostomus
eene dusdanige gehoorzaamheid ? Ziehier hoe die grootc
Kerkvader ons de voortreffelijkheid van Josephs gedrag
doet beseffen : „ Toen Joseph dat bericht hoorde : „ Sta
op en neem het kind enz." werd hij niet verstoord. Hij
zeide niet: maar dit is een raadsel, ö engel! Nog on-
langs zeidct gij mij : Hij zal zijn volk redden (Matth. I.
21), en thans kan Hij niet eens zich zelven redden , maar
moeten wij de vlucht nemen en eene lange reis gaan
aanvaarden? Dat alles, is het niet in strijd met uwe be-
lofte ? — Maar hij zeide niets van dat alles ; hij was trou-
1) Matth. II. 14.
-ocr page 196-
— 194 —
wens ccn man vol geloof. Ook vorscht bij niet uit, wan-
neer hij zal mogen tcnigkccren, ofschoon do engel in
onbcpaaldcn zin gesproken had, zeggende : „ Blijf daar
tot dat ik het u zegge." Dit alles maakte hem niet in
\'t minst besluiteloos, maar hij gehoorzaamt en onderwerpt
zich, alle beproevingen met vreugde op zich nemende" 1).
Ook Euthymius bewondert hier Josephs gehoorzaamheid :
„Blijf daar tot dat ik het u zegge." Aan deze woorden,"
zegt hij , „ nam Joscph geen aanstoot. Neen, want hij
begreep, dat wijl de engelen omtrent alles wat met het
kind gebeurde als bodeii optraden , ook alles naar ccn voor-
afbcpaald plan plaats greep. Hij begreep , hoc hij diis niet
met nieuwsgierigheid moest te werk gaan; maar kortweg
gehoorzamen in alles wat de Heer bevolen bad" 2).
Bcwoiideiïngswaardig is eenigzins de gehoorzaamheid
van \'t joodschc volk te noemen, toen Moyses hetzelve
voorstelde om Gods wetten aan te nemen. „ Al de woor-
1)  Tom. 57. Col. S5. Ilis nuditis (Surgc et accipe puerum etc.) Jo-
scph non ofïensus est neque dixit: /Enigma est lioc ! Tu nupcr diee-
bas : wSalvum faciet populum suum" (Matth. I. 21); nunc autem nee
seipsum potest servare, scd fuga noljis estopusct pcregrinatiouc ac lon-
ginqua transmigrationc. Contrnria sunt hacc promissioni tu;e. Scd ni-
hil hnjusmodi dixit: lidelis enim vir crat, neque revcrsionis tempus
inquirit, etiamsi angelus indefinite locutus esset. Nam ait: //Esto ibi
usque duin dicam tibi." Verum ille non ideo segnior factus est, scd
paret et obtempcrat, tcntationesquc omnes cutn gaudio tolerat.
2)  Tom. 129. Col. 150. Esto ibi usquc dum dieam tibi. H;ec autem
audiens Joseph non passus est offendiculum. Nam intellexit quod, cum
angeli ministri essent ad ea qua.* circa pucrum agebantnr, omnia ad-
miuistratorio liebant; nee in liis curiosum csso oportcbat, scd facile
ad omnia qua: Dominus jussissct obcdire.
-ocr page 197-
— 195 —
den, welke de Heer gesproken heeft, „riepen zij uit,"
zullen wij volbrengen" 1). Intussclien was die bereid-
vaardigheid slechts kort van duur. Nog gecnc veertig
dagen, gedurende welke Moyses op den berg met God
sprak, waren er vcrloopen, of reeds sloeg het ongedul-
dige volk aan het morren en ging weldra over tot de
verfoeilijkste afgoderij. Niet zoo deed Joscph. Wij weten
wel niet wat hij bij het vernemen van het bericht des
engels gezegd heeft. Zeker echter is het, dat hij onver-
wijld gehoorzaamde en zeven jaren lang (zoo lang immers
willen sommigen dat hij in Egypte verbleef) op cene nieu-
we boodschap des engels bleef wachten, steeds indachtig
dat hem gezegd was: „verblijf daar tot dat ik hot u
zeggen zal." In hem is dus In alle waarheid vervuld wat
er geschreven staat van de in de woestijn rondwalcnde
llebreeuwen : „ Op \'s Ilceren bevel trokken zij op en we-
derom op zijn bevel vestigden zij hunne tenten" 2). God
beval en hij vluchtte naar Egypte: God beval op nieuw
en hij verliet Egypte : nog eens beval God en hij vestigde
zich te Nazarcth. Men mag hierom aannemen , dat indien
God zoo dikwijls aan Joseph bevolen had van woonplaats
te veranderen als aan de Joden in de woestijn, hij zich
zonder de minste tegenspraak daaraan zou onderworpen
hebben.
Wij vinden dus in Josephs handelwijze alle teekenen
terug, die door den reeds meermalen vermelden Paus
1)  Exod. XXIV. 3.
2)  Num. IX. 18.
-ocr page 198-
— 196 —
Bencdictus XIV worden aangegeven , om iemands gehoor-
zaamheid heldhaftig te mogen noemen. „ Het zal voldoende
wezen", zoo spreekt hij , „ hier aan te tcekencn dat da-
den , welke tot de deugd van rechtvaardigheid of tot cenc
andere hiermee verwante deugd behooren, dan heldhaftig
zijn, wanneer men ze oefent met vaardigheid, gemakkc-
lijkhcid en blijmoedigheid, vooral iu ccne mocitcvollc
zaak" 1). Eu dat alles nu hebben wij in dit artikel her-
haaldelijk iu Joseph verwezenlijkt gezieu.
1) Lib. III. Cap. Ik N. 26. Intereaque adnotare sufficiet, heroicos
essc illos actus justitie, qui ad eam aut ad virtutes ilii annexas per-
tinent, si prompte, facile et cum delcctatione exerceautur, et prascr-
tim in materia ardua.
-ocr page 199-
III.
Josephs zielssterkte.
De zielssterkte, welke onder de kardinale deugden de
derde plaats inneemt, wordt door de godgeleerden om-
schreven : ecne zedelijke deugd, die wanneer er bijzon-
der moeilijke dingen, zoo als doodsgevaren, voor God te
ondernemen of te verduren zijn, de hartstochten en de
hieruit ontstaande handelingen regelt. Of volgens Lessius :
„ Eenc deugd, die de gemoedsbewegingen in schrikbaren-
de voorvallen, vooral in doodsgevaren, regelt, hetzij om
deze te onderstaan, hetzij om ze af te weren" 1).
Hiermede is reeds aangeduid wat de H. Thomas leert,
dat namelijk deze deugd zich kenmerkt op twee wijzen,
„ door te ondernemen en door te verduren" 1). Bcncdic-
tus XIV verklaart dit nader wanneer hij zegt: „ Daden
van christelijke zielssterkte, zoo als deze deugd in het
gewone leven beoefend wordt, zijn hierin gelegen, dat
men moeilijke zaken onder handen neme volgens de ge-
zonde rede , om een bovennatuurlijk doel, zoowel in zake
van een of ander gebod als van ccnig aangeraden goed
1)  Do jure et justitia lib. III. do fortitudinc Cap. I. dub. I. Vir-
tus quje motus animi in rebus tcrribilibus, praesertim pcriculis mor-
tis, sustincndis vel repellendis, moderatur.
2)  2. 2. qu. 12S. art. 1 in Corp. Est autem duplex fortitudinis
actus, scilicet aggredi et sustinere.
-ocr page 200-
— 198 —
werk. Dergelijke daden nu zullen heldhaftig wezen, als
men ze onderneemt met vaardigheid, met gemakkclijk-
hcid en met blijmoedigheid, moet men er ook zijne tij-
delijke goederen , ja zelfs zijn leven om in de waagschaal
stellen. Verder behoort tot de gewone christelijke sterkte
het geduldig dragen van tegenspoed en smarten. Held-
haftig zullen deze daden zijn, wanneer men deze en soort-
gelijke rampen, ja nog pijulijkcr dingen, cu mocht het
noodig zijn, zelfs den dood, met vaardigheid en blijmoe-
digheid en dat alles om God verduurt. Ziedaar het be-
sluit van de schrijvers, die ik heb aangevoerd" 1).
Heerlijk schoon wordt ons de heldenmoed van Joseph
geschilderd door een zijner warmste vereerders, den H.
Franciscus van Sales. Hij toont ons den Heilige onver-
saagd in \'t aanvaarden ook van de zwaarste ondernemin-
gen , onoverwinnelijk onder de drukkendste beproevingen,
vernederingen, armoede, ontberingen en alles wat de na-
tuur doet lijden. Al wie deze treffende ontboezemingen
leest, zegt zonder aarzelen: Joseph is onder beide op-
zichten ecu echt christelijke held te noemen. Ziehier deze
1) Lib. III. C;ip. 24. N. 32. Actus christianoo fortitudinis, ut est
communis virtus, suut aggredi ardua juxta rcctam rationem, ob fmem
supernaturalcm in omni matcria sive priccepti sive consilü. Hcroicaj
autcm fortitudinis actus erunt pracdicta omnia aggrcdi prompte, facili-
ter, jucunde etiam cum omnium bonorum et vitic periculo. Ilursus for-
titudinis christianu; communis actus sunt patienter mala sufferrc prop-
ter Dc\'im, calamitates et dolorcs. Hcroicuï autem cbristiansB fortitu-
dinis actus sunt ea et similia, imo accrbiora et mortem ipsam, (juate-
nus opus sit, prompte et hilariter ferre et propter Deum tolcrare, uti
concludunt citati authores.
-ocr page 201-
— 199 —
schoonc , allermerkwaardigste woorden : „ Ongetwijfeld
wordt de II. Joscph wel terecht vergeleken met den palm-
boom : immers hij was altoos sterk, dapper, onwankel-
baar en standvastig. Merkeu wij op [zegt Franciscns] dat
er een groot verschil bestaat tusschcn de onwankelbaar*
hcid en de standvastigheid, tusschcn de sterkte en de
dapperheid. AVij uoemen iemand onwankelbaar, wanneer
hij zich schrap en gereed houdt om de aanvallen zijner
vijanden te trotsecrcn, zonder zich te verwonderen, of
tijdens het gevecht den moed te verliezen. Maar de stand-
vastigheid komt vooral dan te pas, wanneer ons een ze-
ker verdriet bekruipt, een verdriet dat zijn oorsprong
neemt uit de langdurigheid onzer kwellingen : dergelijk
verdriet is van de ergste soort.- De standigvastigheid nu
doet den mcnsch dit verdriet verachten, zoodat hij zich
door cene voortdurende bedaardheid en onderwerping aan
Gods wil daarboven verheft. De sterkte maakt, dat de
inensch krachtigen weerstand biedt aan de aanvallen zijner
vijanden, terwijl de dapperheid ceuc deugd is, die ons
niet slechts, wanneer de gelegenheid daar is, klaar doet
staan om te strijden of om het hoofd te bieden , maar om
den vijand het eerst aan te vallen, ook wanneer hij niets
van zich doet hoorcn. Welnu, onze roemrijke heilige Jo-
seph was begaafd met al deze deugden, en oefende de-
zelve met verbazende volmaaktheid. En vooreerst: hoe-
zeer bleek niet zijn onwankelbare moed, toen hij Onze
Lieve Vrouw bevrucht zag en niet wist hoe zoo iets mo-
gelijk was? (Mijn God ! welke bedrukthcid, welk verdriet,
welke gcestcsfoltcring ondervond hij toen niet!) Intusschen
-ocr page 202-
— 200 —
klaagde hij niet; hij is ten aanzien zijner Bruid niets
onheuschcr, niets minder vriendelijk; hij mishandelt ze
daarom niet, maar integendeel hij blijft jegens haar
even lieftallig en eerbiedig als te voren. Welke dapper-
heid en sterkte ook schijnen in Joseph niet uit door de
overwinning die hij behaalde op de twee grootste vijan-
den des menschen: den Satan en de wereld? en dat wel
door de nauwgezette beoefening ccner allervolmaaktste ne-
derigheid." (Wat de heilige Schrijver hier verder over de
nederigheid laat volgen, gaan wij voorbij , om er in het
volgend artikel breedvoeriger op terug te komen.)
„ Wat de standvastigheid betreft," zegt Franciscus ver-
volgens , „ in zoo verre zij staat tegenover dien inwendi-
gen vijand, het verdriet namelijk dat wij ondervinden bij
\'t aanhoudend verduren van verlagende, vernederende en
pijnlijke voorvallen, van misrekeningen der fortuin (als
ik dit woord mag bezigen) of van allerlei onheilen die
ons treffen; o hoezeer werd deze heilige man op zijne
reis beproefd, niet alleen van wcge God, maar ook van
de menschen! De engel beveelt hem op staanden voet
te vertrekken, en Onze Lieve Vrouw en zijn allerliefstcn
Zoon met zich mede te voeren naar Egypte : en zie hoe
hij onverwijld zonder een woord te spreken op reis gaat!
Hij vraagt niet: Waar zal ik heen gaan ? welken weg zal
ik volgen ? waarmede zullen we ons voeden ? wie zal ons
daar opnemen? Waarschijnlijk vertrekt hij met zijn gereed-
schap bij zich, om zijn armoedig brood en dat zijner fa-
milie in het zweet zijns aangezichts te verdienen, ö ! Hoe-
zeer moest dat verdriet, ■waarvan wij spreken, hem druk-
-ocr page 203-
— 201 —
ken, aangezien de engel hem niet gezegd had, hoe lang
hij daar blijven moest! Hij kon zich nergens veilig ves-
tigen , daar hij immers niet wist wanneer de engel hem
zon komen bevelen om terug te kccrcn. Heeft de H. Pau-
lus de gehoorzaamheid van een Abraham zoozeer bewon-
derd , toen God hem gebood zijn geboortegrond te ver-
laten , zonder hem te zeggen welken weg hij moest in-
slaan (immers ook Abraham vroeg niet: Heer, gij wilt dat
ik uit mijn land trekkc; maar zeg mij ten minste of ik
door de zuidcr- dan wel door de noorderpoort moet uit-
gaan ; maar hij begaf zich op weg en ging daar waar
Gods geest hem leidde): hoe bewonderenswaardig is te-
vens deze volmaakte gehoorzaamheid van den H. Joseph ?
De engel zegt hem niet, hoc lang hij in Egypte moet
verwijlen; maar ook hij vraagt er niet naar. Hij bleef
er gedurende vijf jaren (zeven jaren, zeggen anderen) zon-
der dat hij zich omtrent den tijd van zijn terugkeer be-
kommerde. Hij hield zich stellig overtuigd, dat God, die
hem bevolen had derwaarts te gaan, hem ook andermaal
zou bevelen wanneer hij moest terugkecren: hiervoor nu
stond zijne gehoorzaamheid altoos bereid en vaardig. Hij
was in eene landstreek, die hem niet slechts vreemd was,
maar daarenboven vijandig gezind tegen de Israëlieten.
De Egyptenaren namelijk hadden het nog niet aan de Joden
vergeven, dat zij hen verlaten hadden, en dat om hun-
nentwille eene groote menigte hunner landgenoten, toen
zij ze vervolgden, in de wateren waren omgekomen. Ik
laat uzelvcn dan denken, hoc vurig Joseph verlangde
14
-ocr page 204-
— 202 —
terug te keeren: immers dat deed hem onophoudelijk be-
ducht zijn voor die Egyptcnarcn. Het verdriet, dat hij
niet wist wanneer hij dat land zou kunnen verlaten , moest
zijn arm hart zeer zeker allerpijnlijkst bedroeven en fol-
teren. En toch, hij bleef altoos die hij was; altoos even
rustig, bedaard en onverzettelijk gelaten in het welbe-
hagen van God, door wicn hij zich onvoorwaardelijk liet
geleiden. Want rechtvaardig zijnde, had hij zijn eigen wil
steeds onderworpen , verecnigd en vereenzelvigd met dien
van God. Rechtvaardig zijn is niets anders dan volmaakt
verecnigd zijn met Gods wil, en zich daaraan onderwer-
pen in allerlei voorvallen, zoowel in tegenspoed als in
voorspoed. Dat Joseph nu bij deze voorkomende gelegen-
heden volkomen aan den goddelijken wil overgegeven was,
wie durft het betwijfelen? En ook zien wij het niet? Zie
hoc de engel als met hem speelt! Hij zegt hem naar
Egypte te gaan: hij gaat. Hij beveelt hem terug te kee-
ren : hij keert terug. God wil dat hij altoos arm zal zijn,
voorwaar eene der zwaarste beproevingen , die Hij ons kan
doen ondergaan! Joseph onderwerpt zich met liefde, en
niet enkel voor een tijd, maar voor zijn ganschc leven.
En dan ■— welke armoede! ecnc armoede die hem aan
verachting, miskenning en broodsgcbrck prijs gaf. De
vrijwillige armoede, welke de kloosterlingen omhelsd heb-
ben , is zeer aantrekkelijk; te meer, omdat zij niet
belet datgene wat hun noodig is, te ontvangen. Zij toeh
verbiedt en berooft hen alleen van alle ovcrtollighc-
den. Maar de armoede des H. Josephs, die van On-
zen Lieven Heer en Onze Lieve Vrouw was niet dus-
-ocr page 205-
— 203 —
danig. Zij was wel vrijwillig door Joscph verkozen en
hij beminde ze ook hartelijk j maar met dat al, maakte
zij hem geheel onaanzienlijk, veracht, versmaad. Ieder-
een toch hield dezen grooten heilige voor een armen tim-
merman. En wat hij ook deed, zoover kon hij het niet
brengen, dat hem en den leden zijns hnisgezins niet vele
noodzakelijke dingen ontbraken. Na hiervoor zijne uiterste
pogingen vruchteloos te hebben aangewend, onderwierp
hij zich met den dicpstcn ootmoed aan Gods wil en be-
rustte in zijn armocdigen en nedcrigcn staat, zonder zich
ooit in \'t minst door inwendig verdriet te laten overmees-
teren of ter neer slaan. Dit verdriet kwam hem evenwel
meermalen bestormen. Maar hij bleef immer vast staan
in zijne gelatenheid, die even als al zijne andere deug-
den, onafgebroken aangroeide en volmaakter werd" 1).
Wij hebben gemeend deze vrij lange aanhaling niet te
mogen verkorten , om den lezer in staat te stellen bij het
lezen daarvan hetzelfde genot te smaken, dat wij daarbij
mochten ondervinden.
Even duidelijk spreekt de Gz. Canisius: „ Heeft Jo-
seph niet," vraagt hij, „allerlei zorgen en ontzettende
kwellingen doorgeworsteld, toen hij met zijn huisgezin in
zulk een bekrompen toestond verkeerde, dat hij bij alle
mogelijke inspanning er niet in mocht slagen om aan Ma-
ria , de Moeder Gods en aan het kindje Jesus het nood-
zakelijke en behoorlijke te verschaften ? Hij ontvangt des
nachts door een engel bericht van het op handen zijnde
1) Entretiens XIX.
-ocr page 206-
— 204 —
moordplan van Hcrodes: en hoc vlug staat hij op! Hoc
verliet hij aanstonds alles en, ofschoon slecht voorzien
voor de reis, hoe haastig ging hij niet met het kind cu
de moeder op de vlucht! En nu — wat al smarten en
angsten heeft hij niet verduurd, zoowel te huis onder de
Israëlieten , als in den vreemde onder de goddclooze men-
schcn, met wie hij te verkeeren had ? Wat moet het voor-
al niet geweest zijn in ecnc zoo rampvollc ballingschap,
zoo lang hij als uitgewekene onder de Egyptcuaren ver-
wijlde, (Ausclmus schrijft, dat hij daar zeven jaren als
balling was), want zeker heeft hij ecnc gedurige veran-
dering van lotgevallen en ccne niet minder diepe armoede
moeten ondervinden !" 1) De H. Schrijver toont verder aan,
hoc Joseph niet slechts een kommervol en armoedig le-
ven heeft te verduren gehad, maar zelfs meermalen le-
vensgevaar heeft geloopen, en toch bij al die beproevin-
gen een onbczweken moed heeft aan den dag gelegd.
„ Terwijl hij nu hier dan daar moest gaan vluchten ,
zocht hij zich niet zonder angst en groot gevaar, ceno
1) An non varias illc curas et .\'uruniiias ingentcs cxantlavit, quum
tauta rei familiaris angustia proraeretur, ut neque Maria: puerpene,
neque Christo infantulo ca qu;e vellet ac convenirc putarct ulla ex parte
posset ministrare? Nocte monitus de imminente tyrannide Herodiana,
quam impigre surrexitp Qiioinodo coufcstim reliquit omnia et parum ad
iter instruttus, in fugam sese cum puero matreqne confecit? Jam vero
quos illc dolores et angores non pcrtuht, sivc domi inter Israclitas, si-
ve foris apud exteros et impios vcrsaretur? prscsertim in exilio tam ca-
lamitoso, quamdiu apud .Egyptios exulavit, (scptem vero annos exulas-
se scribit Anselmus), et summam rerum vicissitudinem neque iniuorem
cgestatem expertus est.
-ocr page 207-
— 205 —
huisvesting. Al te weinig veilig immers was hem iedere
woonplaats, niet alleen vroeger, toen de onmcnschclijkc
koning Herodes nog leefde; maar ook later onder de rc-
gceiïng van dcszelfs zoon Archelaüs, die weinig beter was ;
te weinig veilig, zeg ik, om de twee dierbare panden,
die God aan zijne zorg had toevertrouwd, behoorlijk te-
gen doodsgevaar te verzekeren. Al deze en soortgelijke
kwellingen, kruisen en verdrietelijkheden heeft hij met
de grootste gelatenheid van ziel doorstaan: ja bij dat
alles trachtte hij nog, niet slechts zichzelvcn, maar ook
de H. Moedermaagd te troosten" 1).
De H. Chrysostomus prijst het in Joseph van Arima-
thca als cenc daad van grootc stoutmoedigheid, dat hij
aan Pilatus verlof ging vragen om Jesus\' lichaam te mo-
gen begraven. Deze vrome Israëliet was tot dien dag in
\'t geheim een leerling van den Zaligmaker geweest. Maar
om het ontzielde lichaam zijns goddelijkcn Meesters van
het kruis af te nemen, te balsemen en, zoo als hij voor-
nemens was, in zijne eigene grafspelonk neer te leggen,
daartoe had hij het verlof van den romeinscbcn landvoogd
noodig. De lichamen der gevonnisdc misdadigers toch
moesten volgens de romeinsche wetten ter plaatse zelve,
1) Qiü huc et illuc fugere coactus, haud sine metu periculoque ma-
guo ccrtam si In\' sedcm q na-si vit, qund simt antea sub llerode imma-
nissimo regc, sic et postea sub rjus filio non optimo Archelao, nihil
satis tutum sibi poljiceri posset, ut cliarissima pignora su;e fidei con-
credita, secure et commode conservaret. lias varias aliasquc pluresmo-
lestias, cruces, terumnas a-qiüssimo animo tulit, nequeseipsum tantum,
scd et Virginem Matrcm iu tot rebus advcrsis curisque studuit consolari.
-ocr page 208-
— 206 —
waar de straf aan hen voltrokken was, tegelijk met de
werktuigen hunner straf begraven worden. Er was der-
halve voor Joseph een ongewone moed noodig om, trots
den haat der opgeruide volksmenigte, trots allo romcinsche
vooroordcelcn, trots de hevige opspraak, waarin hij zou
komen, een dergelijk verzoek aan Pilatus voor te stel-
len. Ziehier de aantcekingen, welke de reeds genoemde
H. Kerkvader maakt op die woorden van het evangelie
des H. Marcus\' XV. 43: „Hij ging onvcrsehrokken bij
Pilatus binnen en vroeg hot lichaam van Jesus." Het was
diezelfde Joseph , die zich vroeger verborgen had gehouden;
maar nu, na Christus\' dood, heeft hij iets groots dur-
ven ondernemen. Hij immers was niet onaanzienlijk of
onbekend, maar een uit den raad en zeer uitstekend.
Van dit standpunt uit moet zijn moedig bestaan beoor-
deeld worden. Want hij liep daardoor levensgevaar, daar
hij aller haat tegen zich gaande maakte, en een blijk gaf
van zijne ingenomenheid met Jesus. Ondanks dat heeft
hij het gewaagd Jesus\' lichaam te vragen en heeft niet
gerust, voordat hij het gekregen had. En niet alleen heeft
hij het genomen, maar ook met groote onkosten begra-
ven en wel in zijne eigene begraafplaats, die nog nieuw
was. Door dat alles heeft bij zijne liefde en onverschrok-
ken moed bewezen" 1).
1) Horail. 88 in Joan. Tom. 58. Col. 778. Hic orat Joseph ille,qui
se prins occultaverat; nunc vero magnum quidpiam ausus est post Cliristi
motlem. Non enim ignolnlis ignotusque, sed ex concilio unus admo-
dumquc insignis erat. Unde maxime ejus fortitudo spectanda est: nam
in mortis periculum veniebat, cum omnium in se odium concitarct, dum
-ocr page 209-
— 207 —
Voorzeker het valt niet te ontkennen, dat die eerbied-
waardige raadsheer der Joden hier ccnc ware heldendaad
verricht heeft, cenc heldendaad van liefde jegens onzen
Heer J.-C. Nogtans indien men in aanmerking neemt,
dat deze liefdedienst slechts weinige uren duurde, ter-
wijl de II. Joseph, Jcsus\' voedstervader, jaren en jaren
lang allerlei liefdcdicnsten aan den Zaligmaker heeft be-
wezen en\' niet zelden met even groot levensgevaar, wie
erkent dan niet gaarne, dat de heldenmoed onzes Hei-
ligen nog veel bewondcringswaardigcr is geweest? Men
dcnke zich slechts in welke omstandigheden hij met het
kind Jcsus naar Egypte vluchtte. Hij moest zeer goed
voorzien hebben , dat zoo de. wrcedaard Ilcrodcs het ooit
te weten ware gekomen , hoc Joseph het was die het kind
aan zijne nasporingeu onttrokken had, hij onvermijdelijk
zelf ware gedood geworden. En desniettegenstaande doet
hij zijn plicht van vader, gehoorzaamt hij aan God.
Deze weinige opmerkingen, in verband beschouwd met
de bepalingen , die de geleerde Paus Benedictns XIV stelt,
om de zielsstcrktc eens heiligen heldhaftig te kunnen noe-
men, doen ons noodzakelijk tot het besluit komen, dat
de H. Joseph ook in deze deugd tot den graad van held-
haftigheid is opgeklommen.
suam erga Jesum benevoientiam demonstrans, corpus petere ausus est,
neque dcstitit, donec id assequutus esset. Nee accedit modo, et eum
sumptu scpelivit, sed in sepulchro suo novo, hinc amorem fortitudi-
nemciue suum demonstrans.
-ocr page 210-
IV.
Josepls Matigheid.
Ook deze laatste der kardinale deugden heeft de H.
Voedstervader onzes Verlossers in een heldhaftigen graad
beoefend.
In meer uitgebreiden zin wordt onder matigheid ver-
staan de deugd, die onze gemoedsbeweging betoomt in alles
wat deze aanlokt tegen het vooorschrift der rede; aldus
beschouwd, en gestold dat zij van bovcnnatuurlijkcn aard
is, verschilt zij niet van de evangelische zelfverlooche-
ning. In meer beperkten zin echter beteckent men hier-
mede die deugd, welke \'s menschcn lusten beteugelt in
die dingen , die meer bijzonder aantrekkelijk zijn: aldus
beschouwd is het eene afzonderlijke deugd, de vierde
der kardinale deugden 1).
Klaarblijkelijk wordt de kuischheid of maagdelijke zui-
verheid, even als de nederigheid, hiertoe teruggebracht,
en daarom zullen wij thans bijzonder over deze twee deug-
den spreken, en aantoonen, hoezeer zij in den H. Brui-
degom van Maria geschitterd hebben.
1) D. Thom. 2a. 2vc. qu. 141. a. 2. in Corp. Si vcro considerctur
antonomastice temperantia sccundum quod refraenat appetitum ab his
tjuic maxime allicitint hominem, sic est spccialis virtus.
-ocr page 211-
a) Josephs kuisctlieid.
Van deze verhevene deugd heeft de H. Augustinus ge-
zegd. „ De maagdelijke ongeschondenheid en de volstrekte
onthouding van alle vlceschclijke gemeenschap uit begin-
sel van godsdienstigheid, \'t is een engelen-leven, \'t is
een streven naar eene eeuwige onbederfelijkhcid in een
bederfelijk vleesch" 1).
De godgeleerden plegen eene drievoudige kuisehhcid
te onderscheiden „de maagdelijke; de huwelijks-, en we-
duwlijkc kuisehhcid ," al naar gelang van de drie levens-
staten , waarin iemand verkeert.
Om thans de kuisehhcid van onzen II. Joseph te bc-
oordeelen moeten wij ons herinneren in welken dezer sta-
ten hij geleefd heeft.
In het Isto Deel van dit werkje, hoofdst. IV, hebben
wij gezien, hoe Joseph een waarachtig huwelijk mot de
moeder Gods heeft aangegaan. Wij zagen echter ook daar
ter plaatse, hoe Joseph in dat huwelijk niet opgehou-
den heeft maagd te blijven. Aldus leerde ons de II. Kerk-
vader Hieronymus, die tevens aanneemt, dat Joseph vóór
zijn huwelijk met Maria niet gehuwd is geweest. „ Gij
beweert," zoo redeneert de Heilige tegen den ketter Hel-
1) Lib. de Sancta Virginit. Cap. 13. Tom. 40. Col. 401. Virginalis
intcgritas et per piara contineutiam ab omni concubitu immunitas au-
gelica portio est et in carnc corruptibili incorruptionis perpeUa; rao-
(litatio.
-ocr page 212-
— 210 —
vidius, „ dat Maria niet maagd gebleven is: ik ga nog
verder, en beweer, dat zelfs Joscph door Maria\'s tusschen-
komst maagd geweest is, opdat uit een maagdelijk hu-
welijk de maagdelijke Zoon zou worden geboren. Onre-
delijk toch ware het in een heilig man, als Joscph, ccnc
zonde des vlocschcs te onderstellen: en wij vinden niet
geschreven dat hij ccnc andere vrouw gehad heeft dan
Maria: ja van Maria zelve, die als zijne vrouw bekend
stond, was hij meer de behoeder dan do man. Er blijft
dus slechts over, dat hij met Maria maagd gebleven is,
hij die verdiend heeft de vader onzes Hccren genoemd
te worden" 1). Hiermede stemmen overeen de woorden
van den H. Petrus Damianus: „En als ware\'t niet ge-
noeg dat slechts do moeder maagd was, zoo gelooft de
Kerk, dat ook hij, die in schijn Jesus\'vader was, maagd
geweest is" 2).
Uit deze woorden van Hieronymus en Damianus wordt
het duidelijk, hoe wij het gezegde van den H. Kerkleer-
aar Petrus Chrysologus te verstaan hebben: „ Joscph was
Maria\'s man, doch alleen bij name; in zijne eigene ge-
1)  Lib. de perpet. virginit. B. Mar. Tom. 23. Col. 203. Tu dicis
Mariam virginem non permansisse; ego mihi plas vindico, ctiam ipsum
Joseph virginem fuissc per Mariam, ut ex virginali conjugio virgo fi-
lius nasceretur. Si enim in virum sanctum fornicatio non cadit, et
aliam eum uxorem habuisse non scribitur : Maritc autcm, quam putatus
est habuisse, custos potius fuit quam maritus: relinquitur, virginem
eum mansisse eum Maria, qui pater Domini meruit appellari.
2)  De ccelib. saeerdot. Cap. 3. Tom. 145. Col. 384. Et ne hoc suf-
ficere videatur, ut tantummodo virgo sit mater, Ecclesiie fides est, ut
virgo fuerit et is qui simulatus est pater.
-ocr page 213-
— 211 —
moedsovcrtuiging echter was hij niets dan haar bruide-
gom" 1).
Wij mogen uit Hicronymus\' woorden verder afleiden,
dat hij ook als maagd gestorven is. Uitdrukkelijk leert
dit overigens de H. Thomas van Aquine: „ Men moet
veeleer geloovcn, zegt hij, naar het woord van Hicrony-
mus tegen Helvidius, dat Joscph maagd gebleven is: daar
men nergens geschreven vindt, dat hij ccno andere vrouw
heeft gehad en men een zoo heilig man van geene vlecsche-
lijkc zonde mag verdenken" 2). Reeds vóór hem had de
beroemde Alcuinus gezegd : „ Maar wij , allerdierbaarste
broeders, wij moeten zonder eenige vrees van weerlegd
te zullen worden, weten en belijden, dat niet alleen de
heilige Moeder Gods, maar ook Joscph, driewerf zalige
getuige en behoeder harer kuischheid, zich immer vol-
strekt onthouden heeft van alle huwelijks-gemecnzaam-
heid" 3). De Abt Rupcrtus, den lof van Joseph bespre-
kende, legt Maria zijne geliefde bruid deze verrukkelijke
woorden op de lippen: „ Hij weidt, zegt de beminde,
tusschcn leliën, tot dat de dag genaakt en do schadu-
1)  Tom. 52. Col. G57- Joseph ille maritus solo nomine, conscientia
sponsus.
2)  3. qu. 2S. a. 3 ad 5m. Joseph autcm, sicut Hioronymus dicit con-
tra Helvidium, magis credcudus est virgo pcrmausisse : quia aliam u-
xorem habuissc non scribitur, et fornicatio in sanctura virum non cadit.
3)    Comm. in Joa. IV. 12. 13. Tom. 100. Col. 772. Sed nos, fratres
carissimi, absque ullius scrupulo qua\'stionis, scire et confitcri oportet,
non tantum beatam lïei genitricem, sed et beatissimum castitatis ejus
testem atquc custodem Joseph, ab omni prorsus actione conjugaü man-
sisse sempcr immunem.
-ocr page 214-
— 212 —
wen vluchten." Welke zijn die leliën, tenzij Joseph de
vriend des welbeminden, en ik de veelbeminde, tot wie
hij zegt: „ Gelijk ecne lelie onder doornen , aldus is mijne
vriendin onder de dochtercn?" Waarlijk, beide zijn leliën
uit hoofde van hun maagdelijken echt en allcrzuivcrst te
samen wonen. Tusschcn dergelijke leliën weidt de wclbe-
niiude" 1). Ook de II. Bernardinus van Siëna houdt dit ge-
voelen en geeft tevens ons den grond aan, waarop het steunt.
Ziehier zijne woorden : „ Alen is daarenboven van meening,
dat Joseph tot dien tijd toe [tot dat hij namelijk met Maria
in den echt trad] in den staat van heiligen maagddom heeft
blijven leven. Dit gevoelen steunt hierop : dewijl Christus
tijdens zijn lijden aan niemand anders zijne moeder heeft
willen toevertrouwen dan aan eene maagd , is het zeer ge-
loofwaardig , dat hij eveneens vóór zijne ontvangenis , ter-
wijl zijne moeder nog in jeugdigen leeftijd was, haar aan
niemand heeft toevertrouwd, dan aan cenc maagd" 2).
Na dit alles, mogen wij te recht besluiten: indien
Joseph vóór zijn huwelijk met Maria immer den maag-
1) In Cant. Cantic. Lib. II. X. 388. Tom. 108. Col. 871. » Pasci-
tur, inquit, inter lilia, donec aspirct dies et inclincntur umbrse." Qu.c-
nam sunt lilia nisi araicus dilecti, Joseph, et ego dilecta, cui dicit:
■/Sicut lilium iuter spinas, sic amica mea inter filias." Vere ambo li-
lia, videlicet pro virginalibus nuptiis et cohnbitionc castissima. Inter
hujusmodi lilia pascitur dilectus.
■ 2) Art. II. Cap. 1. Pneterea creditur, quod Joseph usquc tune per-
severaverat in sancta virginitate ; cujus ratio est; quia cum Christus
in passione sua nulli nisi virgini servandam tradidit matrcm suam, non
est crcdibilc, quod ante coneeptum, dura adhuc juvcncula erat , custo-
dicnda alk-ui, nisi virgini, tradentur.
-ocr page 215-
— 213 —
delijkcn staat beleefd heeft: indien hij later, gedurende
zijn huwelijk met haar, eveneens van alle lichamelijke
gemeenschap zich heeft onthouden, en veeleer als bewaar-
der van Maria\'s eerbaarheid, dan als haar man is opge-
treden — dan zijn wij volkomen gerechtigd te geloovcn,
dat de H. Joseph nooit of nimmer de maagdelijke zui-
verheid heeft verloren.
Doch er is meer.
Wij hebben reeds vroeger gezien, hoe de moeder onzes
Hoeren vóór haar huwelijk met den II. Joseph gelofte
van zuiverheid had afgelegd; hoe zij derhalve niet met
hem had mogen huwen, ware zij niet vooraf van Gods
wege verzekerd geweest, dat haar man nooit gebruik zou
maken van de hem krachtens het huwelijk verleende rech-
ten (Iste Deel. Hoofdst. IV.) Op grond hiervan houden
vele godgeleerden en heiligen, dat ook Joseph gelofte van
eeuwige zuiverheid gedaan heeft. Zoo zegt o. a. de ge-
leerde Canisius in zijn reeds meermalen aangevoerd werk :
„Over de verminkingen van Gods woord:" „Ziehier hoc
ik met Gcrson redeneerde: Indien de Heer aan zijne
moeder, toen zij reeds op gevorderden leeftijd was, geen
anderen behoeder heeft willen toevoegen , dan eenc maagd,
Joannes den Evangelist; hoeveel waarschijnlijker is het
dan niet, dat hij evenzeer gezorgd zal hebben aan die-
zelfde moeder, in hare jeugdige jaren een beschermer
te geven, die maagd was! Immers ook haar zoon Jesus
heeft niet willen geboren of opgevoed worden dan in maag-
delijke zuiverheid. Heeft God hem ook niet de genade ge-
schonken van den maagdclijken staat, zeker schonk hij
-ocr page 216-
— 214 —
hem de bijzondere en noodzakelijke genade, welke vcr-
cisclit wordt om den ongehuwden staat te beleven, om
aldus zijn ambt behoorlijk te kunnen waarnemen, om
kuisch en vreedzaam met ccne kuischc maagd zoo binnen
als buiten \'s huis te willen en te kunnen omgaan en van
alle aanvechtingen der begeerlijkheid volstrekt vrij te blij-
ven; eindelijk, om aldus in staat te zijn voor het levens-
onderhoud van moeder en kind des te beter te zorgen.
J5ij het zien echter van de onbesproken en allerkuisch-
ste levenswijze zijner bruid, waarin hij dagelijks meer en
meer zijn genoegen vond, voelde hij zich nog krachtiger
aangespoord (welke vrome christen zal het durven looche-
nen of ook maar in twijfel trekken?) om uit vrije bewe-
ging het voorbeeld zijner heilige cchtgcnoote na te volgen.
Zoo mag men het er dan voor houden, dat hij , met
wcderzijdsche toestemming, het besluit nam maagd te
blijven, en zelfs onder gelofte zich daartoe jegens haar
verbond" 1). De voorname godgeleerde Yasquez spreekt
1) L. cit. Sic cnim cum Gersonio ratioeinabar: Si Dominus matri
suue jam setatis provecUe nullum custodcm nisi virgincm, Joannem puta
Evangelisten], adhibere curavit: quauto magis cxistimandum est, pa-
rcra illi curam fuissc, ut eidem matri in ittate adolescentie do custode
virgine providcret. Nam et filius Jesus non nisi in puritate virginali
nasci voluit atqae nutriri. Quod si non virgiuitatis at certe quidcm
ccclibatus peculiarem et ncccssarinm gratiam illi donavit Deus, ad suum
munus Icgitime obeundum, ut vellet nimirum ac posset caste et sacre
cum virgine casta domi forisquc versari et carnis illccebris impurisquc
aflectibus, qui ex viri fceminacquc familiari convictu suboriuutur, om-
nino vacare, eoquc rectius ad omnem vitai usum inatri simul et filio
inservire. Quum vcro sponste integcrrimi castissimique mores accede-
*
-ocr page 217-
— 215 —
zich hierover nagenoeg in dezelfde bewoordingen uit: „ Ik
voeg er bij ," zegt hij , „ dat de allerheiligste Maagd niet al-
leen door goddelijke ingeving, maar ook uit Joscphs mond,
gelijk Joseph uit Maria\'s eigene woorden, met zekerheid
heeft geweten, dat het huwelijksrecht later nooit zou ge-
vorderd worden ; dat zij in voortdurende onthouding zou-
den leven. Zij wist dit niet alleen uit het vast besluit dat
Joseph gemaakt had, maar ook uit de gelofte, die Joseph of
toen gedaan heeft of wellicht reeds vroeger had afgelegd" 1).
Suarez zegt uitdrukkelijk : „ Joseph heeft, staande het hu-
welijk , de maagdelijke kuischheid beloofd " 2). De II. Eran-
ciscus van Sales is van gevoelen, dat hij die gelofte reeds
vóór zijn huwelijk had gedaan : „ Zij hadden beide (Maria
en Joseph) gelofte gedaan van de maagdelijke kuischheid te
bewaren hun gansehe leven door: en ziedaar hoe God wil,
dat zij met elkander verecnigd worden door den band van
oen heiligen echt, niet opdat zij van hunne gelofte af-
stand zouden doen, of er spijt van zouden hebben ; maar
veeleer om beide te bevestigen en elkander te bestendigen
rent, illiqu-; sponso magis ao magis in dies placercnt, quis pias vel
negct vel dubitct, magnum illi calcar accessisse, ut lubenti animo sa-
era; conjugis ïmitaretur exemplum et ex pari consensu propositum casti-
tatis amplcctcretur, adeoque interpositopacto votique religione firmarct ?
1)  Disput. 125. Cap. VI. Addo etiam cum Abulleusi qu. 32. circa
Cap. 30 Num., beatam Mariam non sola inspiratione, sed etiam ab
ipso Joscpho et Josephum ab ipsa Virgine certc cognovisse, numquam
fore usum futuri matriraonii; sed in perpetua contincntia esse victu-
ros, nou modo ex firmo proposito, verum etiam ex voto, quod aut
tune Joseph emisit, aut antea quoque nuncupaverat.
2)  Disput. 8. Scct. 1. N. 8. Nam in matrimonio virginitatcm vovit.
-ocr page 218-
— 216 —
in hunne heilige onderneming: \'t is hierom dat zij, staan-
de het huwelijk, nogmaals de gelofte deden van maag-
delijk te leven in \'t vervolg van hun huwelijk" 1).
Voorwaar op het gezag van schrijvers als die welke
wij hier hebben aangevoerd mag men gerust vaststellen, dat
de II. Bruidegom van Jesus\' maagdelijke Moeder, even
als deze, steeds maagd is gebleven.
Doch niet alleen heeft Joscph de lelie der maagdelijke
reinheid onbcsmeurd bewaard; wij moeten er tot zijn groo-
teren lof met den II. Bcrnardinus van Siëna nog bijvoe-
gen : „ hij is allerreinst in kuischheid geweest" 2). Ook
de II. Franciscus van Sales getuigt dit van hem en geeft
ons tevens de reden aan, waarom wij dit van Joseph ge-
Ioovcn moeten. „ Welken graad meent gij wel dat Joscphs
maagdelijkheid, die deugd, welke ons gelijkvormig ïnaakt
aan de engelen, zal bereikt hebben? Wij weten dat de
allerheiligste Maagd niet slechts eenc geheel reine en
snceuwblankc Maagd was, gelijk de heilige Kerk zingt in
de antwoorden der lessen van de Metten: Heilige en on-
bevlekte maagdelijkheid" enz., maar zelfs de maagdelijk-
heid in persoon. Hoc groot moet dan in hem, die van
wege God den eeuwigen Vader zclven als bewaarder van
haren maagdom, of om nog juister te spreken, als mede-
gezel dier maagd werd aangesteld: hoe groot moet deze
deugd in hem niet zijn geweest ?.... De Bruidegom be-
zigt in het Hooglied bewonderenswaardige uitdrukkingen
1)  Entrctieus XIX.
2)  Art. 11. Cup. II. Mundissimum in eastitate.
-ocr page 219-
— 217 —
om de eerbaarheid , de kuischlïcid en de volmaakt blanke
onschuld van zijne goddelijke liefdebetrekkingen met zijne
dierbare, welbeminde Bruid te doen begrijpen". (Hier
haalt de Schrijver de woorden uit het Hooglied aan, on-
der andere deze: „ Is mijne zuster een muur, laten wij
haar dan zilveren borstweringen maken"). Deze woorden
verklaart hij verder, wanneer hij laat volgen: „Is zij
een toren of een muur (van Maria is hier sprake: zij
toch was als een ondoordringbare muur, waar nooit een
mcnsch is binnengedrongen), laten wij dan zilveren borst-
weringen daarop stellen, borstweringen, die wel verre
van den toren te doen invallen , denzelvcn nog meer zullen
versterken. En nu ," vraagt de H. Franciscus , „ wat was
de glorierijke heilige Joseph anders dan ccnc sterke borst-
wering , die bevestigd is geworden op Onze Lieve Vrouw ?
Immers zij was zijne echtgenoote en dus hem onderda-
nig: hij had zorg voor haar. Wel verre dan dat Joseph ,
over Maria als \'t ware is aangesteld, om haar hare gelof-
te van maagdelijke zuiverheid te doen schenden, is hij haar
daarentegen geschonken als medegezel, en opdat de kuisch-
hcid Onzer Lieve Vrouw op ccne nog wonderdadiger wijze
zou kunnen gehandhaafd blijven , namelijk onder den sluier
en de schaduwe van een heilig huwelijk en van de hei-
lige liefdegcmcenschap, die tusschen hen bestond. Zoo
men de allerheiligste Maagd eene poort moet hceten,
zegt de eeuwige Vader (het zijn wederom zoo vele woor-
den aan het Hooglied ontleend), wij willen niet dat de-
ze poort geopend sta; want het is eene poort ter oos-
15
-ocr page 220-
— 218 —
terzijde, waardoor niemand noch in- noch uit mag gaan.
Integendeel, men moet ze dubbel sterk maken en be-
schutten met onbederfelijk hout, d. i. g. haar een gezel
in hare kuischhcid geven. Deze gezel is de groote heilige
Joseph, die uit dien hoofde [men merke zorgvuldig de
volgende woorden op] allo heiligen, zelfs de engelen en
cherubijnen in deze zoo hoogst aanbevelingswaardige deugd
van zuiverheid moest overschaduwen" 1). — Heerlijk
schoon zegt dan ook Cornelius a Lapide: „ Erken hier
in de allerheiligste Maagd en in Joseph den hoogsten
graad van engelachtige kuischhcid en maagdom. Immers
andere maagden vluchten de mannen en sluiten zich, om
hare maagdelijkheid te behoeden, in kloosters en gestich-
ten voor maagden op. Maar de allerzaligste Maagd heeft
haren maagdom bewaard, ofschoon zij aanhoudend met
een man had om te gaan" 2).
Kortom, men heeft alles van Josephs kuischhcid ge-
zegd , wanneer men den zin dier woorden van den H.
Bernardus heeft begrepen: „ Joseph was niet minder de
getuige dan de bewaarder van Maria\'s maagdelijkheid" 3).
Eu die andere woorden van den H. Kerkvader Grego-
rius: „ Joseph, Maria\'s bruidegom, heeft haar ter zijde
1)  Entretien XIX.
2)  Comment. in Matth. I. 18. Nota hio in B. Virgine et Joseph sum-
mum angclicoe custitatis et virginitatis gradum. Alia; enim virginesfu-
ginnt viros et virginitatem in claustris et coetibus virginum conservant.
A.t B. Virgo in ipso conjugio assidue versans cura viro virginitatem
illibatam scrravit.
3)  Tom. 183. Col. 99. Joseph non minus testis (raam custos virgi-
nitatis.
-ocr page 221-
— 219 —
gestaan als bewaarder harcr allervolmaaktste maagdelijk-
heid" 1).
Onwillekeurig denken wij hier aan Joscph den knischeu
zoon van Jakob. Hij toch was ccnc afbeelding {type) van
onzen heiligen Joseph. Zoo noemt hem, met andere ge-
leerde Schrijvers, de II. Bernardinus van Siena, wanneer
hij zegt: „ Terecht dus wordt hij [Joseph, Jesus\' pleegva-
der] afgebeeld door dien aartsvader Joscph [Jakobs zoon]"2).
Zoo nog wordt hij genoemd in het pauselijk dekreet van
8 December 1870, waarbij de II. Joscph verheven wordt
tot Patroonheilige der gehcele katholieke Kerk. En in-
derdaad , zegt de H. Bcrnardus, er bestaat tusschen bei-
de die merkwaardige mannen, die overigens dcnzclfden
naam droegen, ecne schier in alle punten zeer gelijkende
overeenkomst: „ Herinner u," zoo spreekt de zalving-
volle leeraar, „ herinner u aan dien grooton aartsvader,
die weleer in Egypte, verkocht als slaaf werd aange-
bracht, en weet, dat hij niet alleen dcuzelfdcn naam
heeft mogen voeren als de voedstervader des Hceren ,
maar ook hem gelijk heeft mogen zijn in kuischhcid, in
onschuld en genadegaven. De eerste Joscph, die uit broe-
derlijken nijd verkocht en naar Egypte is vervoerd , heeft
Christus, die ook verkocht werd, voorafgebecld. Deze
Joseph, voor den nijd van Herodes vluchtende, heeft Chris-
tus naar Egypte ovcrgevoerd. Gene, zijn heer getrouw,
1)  Tom. 70. Col. 1201. lib. II. Homil. in Evang. Homil. XXVI.
Spnnsus matris fuerat custos integerrimoe virginitatis.
2)  Art. II. Cap. III. Merito igitur figuratur per illum patriarchaal
Joscph.
-ocr page 222-
— 220 —
weigerde ccnige huwelijksgemeenschap met deszelfs huis-
vrouw te houden. Deze heeft zijne echtgenootc, de moe-
der zijns Heercn, die hij wist maagd te zijn, in de vol-
strektstc onthouding getrouw bewaard. Den eersten Jo-
seph gaf God doorzicht in \'t verklaren van droomgehei-
men; aan dezen werd gegeven medckundig eu deelgenoot
te worden van hemelsche verborgcnhcdcn. Gene heeft
granen opgezamcld, niet voor zich maar voor het ganschc
volk; deze heeft het levend brood dat van den hemel
daa\'dc ter bewaring ontvangen zoowel voor de ganschc
wereld als voor zichzclveu" 1). — Mijn lezer begrijpt,
dat ik zijuc aandacht bijzonder wensch te vestigen, op
hetgeen Bernardua hier zegt van de kuischhcid der beide
Josephs. Joscph van Egypte mag overigens ook als een waar
toonbeeld van kuischheid optreden. Ziehier hoc de gun-
stig bekende Schrijver der Bijbelsche geschiedenis, de
eerw. Heer Muré, hierover uitweidt: „ Joseph," zegt hij ,
„had tien jaren in Putiphars dienst doorgebracht, toen
1) Hora. II. Sup. Miss. Tom. 183. Col. 09. Simul et memento maff-
ia illius quondam patriarchie venditi in JSgypto: et seito ipsius non
solum vocabulum fuisse sortitum, sed et castimoniam adeptnm, innoccn-
tiam asscquutum et gratiam. Siquidem ille Joscph fratcrna ex invidia ven-
dittts et duetus in ifógyptum, Christi venditionem pra.\'figurabat: iste Joscph
Hcrodianam invidiam fugiens, Cliristum in .\'Egyptum portavit. Ille do-
mino suo tidem servans, domiiia: noluit commisccri: iste dominam suam,
Domini sui matrcm , virginem agnoscens, et ipsc contincns fidcliter cus-
todivit. Illi data est intelligeutia in mysteriis somniorum : isti datum est
conscium fieri atque participem ca\'lestium sacramcntorum. 111c frumenta
servavit non sibi scd omni populo: istc panem vernm e ceolo servan-
duin acccpit tam sibi quain toti mundo.
-ocr page 223-
— 221 —
ccn onrein vuur ontbrandde in de borst van de echtgc-
noote zijns meesters; zelfs waagde de bedorven vrouw
schandelijke aanzoeken te doen by den kuischen jonge-
ling.— Met verontwaardiging wees bij die af; hij deed
haar zien, tot wat afschuwelijke ontrouw zij hem ver-
leiden wilde jegens den meester, die hem zoo bij uitstek
begunstigd had, en besloot met de heerlijke woorden,
welke in alle jeugdige harten met onuitwischbare letters
moesten geschreven staan : hoe kan ik zulk kwaad doen en
zondigen tegen God?
De slechte vrouw hield echter niet
op , en eiken dag behaalde Josephs deugd nieuwe zege-
pralen. Eens wilde de ecrloozc verleidster geweld gebrui-
ken; maar Joseph vluchtte ijlings weg van haar en liet
zelfs zijnen mantel, dien zij had vastgegrepen, in hare
handen" 1). De H. Ambrosius, al die bijzonderheden over-
wegende, roept uit: „Hij was ccn groot man, die of-
schoon als slaaf verkocht, echter geen slaafschen inborst
had; die ofschoon met oukuische liefde bemind worden-
de , niet wederkeerig aldus bemind heeft; die, ofschoon
aangezocht, niet wilde toestemmen; die , ofschoon aan-
gegrepen, de vlucht nam; die, toen hij door de huis-
vrouw zijns meesters belaagd werd , wel bij zijn kleed,
maar niet in zijn gemoed kou worden vastgegrepen; die
niet eens woorden van verleiding lang wilde aanhooren
en het aanstekelijk achtte daar wat lang bij te verwijlen;
want hij vreesde, of wellicht door de handen eener over-
1) Bijbelsche geschiedenis Ie Deel, hoofdst. XII.
-ocr page 224-
— 222
spclige de brand van den wellust in\'zijne ziel mocht over-
gaan" 1).
Voorwaar Joseph toont zich hier in al zijne grootheid!
Hij is grootcr, ontdaan van zijn bovenkleed, dat hij
bij zijn wegvluchten in de handen zijner beschaamde ver-
leidster achterlaat, dan omkleed met den vorstclijkcn man-
tel , als onderkoning van Egypte. Wat een heldenmoed
trouwens onderstelt niet zulke daad bij een jongeling van
nauwlijks acht en twintig jaren!
En desniettegenstaande zeg ik : hoezeer men hem moge
roemen, den jongeling, die, om zijue deugd te redden,
de ontuchtige handen eener snoodc meesteres ontvlucht,
— nog bewouderingswaardiger is het gedrag van Joseph,
den aartsvader des Nieuwen Vcrbonds! Men oordcelc !...
Hij leeft als gehuwd man met eene maagd, die allerbe-
minnclijkst is, die hij voortdurend onder een en hetzelf-
de dak ter zijde staat, die hij op hare reizen vergezelt,
met wie hij zonder getuige spreekt, die niet zijne meeste-
res , waar zijne waarachtige echtgenoote is — en zoo leeft
hij gedurende dertig jaren met haar, om het met een woord
saam te vatten, gelijk een engel met een engel leven zou....
Wie overigens beseft niet, dat Joseph, om te mogen
leven met Jesus-Christus, „ de blanke weerkaatsing van hot
1) De Joseph patriarcha. Tom. 14. Col. 652. Magnus tarnenvir.qui
vendit ns servile nescivit ingenium; adamatus non redamavit; rogatus
non acquievil; comprehensus aufujjit. Qui cum ab uxore domini con-
veniretur, teneri veste potuit, animo capi non potuit, ac ne ipsa qui-
dcm verba diu passus, contagium judicayit si diutius moraretur; ne per
manus adulterui libidinis incentiva transirent.
-ocr page 225-
— 223 —
eeuwig licht" 1); om met Maria, de kuischste aller maag-
den, dertig jaren te mogen vcrkccren, in kuischhcid vlckkc-
loozcr moest wezen dan de stralen der zon; reiner en blan-
ker dan de sneeuw; schitterender dan kristal ? „ Denk u ,"
zegt zeer juist de II. Bcrnardinus van Siëna, „ welk ccnc
zedigheid en welk ecnc reinheid van ziel en van lichaam
inde genegenheid, in het gevoel altijd noodig is geweest
voor Joseph, dewijl hij met Jcsus in de onmiddeüijkste
en geheimste nabijheid leefde en sprak , hetzij deze waakte
of sliep, of aan deszclfs zijde at, en in de nabijheid
van Jesus\' Moeder, met wie hij in hetzelfde nederig wo-
ningskc of vertrek omging, die met hem dcuzelfdcu weg
ging op reis en met hem naar een vreemd land heen-
trok" 2).
Joseph van Egypte moge dan zooveel men wil geroemd
worden om zijne teedere liefde voor de ktüschheid , bij
den maagdelijken bruidegom van Maria moet hij in kuisch-
hcid verre achter staan, voor wien datzelfde, wat voor
ieder ander eene naaste gelegenheid, een oorzaak tot val
is, als middel heeft gediend om altoos kuischer en kui-
schcr te worden.
Als slot eindelijk op al hot voorgaande en ook om
1)  Sap. VII. 26.
2)  Art. II. Cap. II. Cogita quanta revcrentiaet quantapuritasmen-
tis et carnis et affectus et scusus erat semper necessaria ipsi Josepliin
assiduo atquc immcdiatissimo atquc secretissimo convictu, et colloquio
Jesu vigilantis, dormientis, comcdcntis prope ipsum, et matris in eodem
parvo tuguriolo, sivo cella, aut in eadem via simul itinerantis et pe-
regrinantis cum illo.
-ocr page 226-
— 224 —
alle mogelijke vooroordeelcn bij mijnen lezer weg te nc»
men, zij het ons vergund de volgende vrome bemerkin-
gen des Gz. Cauisius\' hier neer te schrijven: „ Hoe is het
te verklaren," vraagt hij, „dat Maria, cene godgewijde
Maagd, met Joseph een persoon van verschillend geslacht,
zoo gemeenzaam leeft, dat zij, wel verre van zijn aan-
blik en huiselykcn omgang te mijden, integendeel hem
als gezel, ja aanhoudend als haar tafelgenoot bij zich
houdt ? llij voerde haar naar Egypte, hij met haar al-
léén maakt die zoo verre en geheime reis (om met
Bernardus te spreken). Hoe is zulks te verklaren, vraag
ik? Behoort men bij \'t verhalen van dit feit er geene
waarschuwing of terechtwijzing bij te voegen, uit vrees,
dat het soms als een voorbeeld ter navolging wordt op-
gegeven ; uit vrees dat zij , die de kuischheid beminnen,
zullen mcencn , dat ook hun geoorloofd is , wat wij aan-
nemen dat aan Maria en Joseph geoorloofd was? ö Ze-
ker , niet slechts mocht het plaats hebben, maar hot be-
taamde zelfs dat zulk ccnc maagd met zulk een man op
huiselijken voet en vertrouwelijk leefde, en aldus den
wil Gods vervulde, en niet het minste gevaar vreesde
voor haren maagdelijkcn staat. Ook lijdt het geen den
minsten twijfel, of hunne gausch zuivere en allcroprcchtstc
liefde heeft door de wederzijdsche goede diensten, die
»ij elkander in hun gemeenschappelijk leven bewezen,
met deu dag al meer en meer toegenomen, en heeft veel
bijgedragen tot de meer behoorlijke opvoeding van het
kind Jcsus. En wat zouden zij vreezen, aan welk ge-
vaar zouden zij bloot gesteld zijn geweest, zij, die door
-ocr page 227-
— 235 —
zulke hechte en stevige hulpmiddelen der goddelijke ge-
nade onderschraagd werden, dat hunne wederzijdsche hei-
lige en goddelijke liefde in gccnen deele den invloed on-
derging der begeerlijkheid ? Wat Joscph in \'t bijzonder
aangaat, Gcrson schrijft van hem, dat in dezen zoo kuischen
als rechtvaardigen man de prikkel der erfzonde zoo niet
weggenomen, althans machteloos is geweest. Daarenbo-
ven ," zegt hij , „ zijn er sommigen , die beweren dat hij in
den schoot zijner moeder geheiligd werd" 1).
1) duid vcro est hoc, obsecro, quod Maria cum Joseph, Virgo sacrn
cum diverso sexu, tam vivit familiariter, uta quotidiano viri conspectu
domcsticoquc convictu se minime abstineat, sed illuin et comitetur et
socium in convivio continuüm habeat ? Is ducit illam in JEgyptum et
ab .Hgypto reducit, solusque cum sola tam longinquam tam sccretam
conficit viam, ut Bernardi verbis utamur. (luid est boe, inquam? an
vel admonitionc vel purgationc quadam non indiget, ne res in exemplum
fortasse trabatur, et castitatem amantes sibi quoque licerc putent, quod
tune Mariee et Josepbo licuisse fatcmur ? Certe non licebat modo, sed
dccebat etiam, ut talis virgo cum tali viro conjuuctiin familiariterque
vivcret, ac diviuu; voluntati satisfaccret, nullumque periculum in suo
puro ccelibatu vererctur. Nee dubium sr.nc, quin castissimus et sineeris-
simus amor ex mutuis illis vit;c communis ofliciis atque obsequiis ma-
gis magisque fuerit in dies confirmatus, et ad commodiorem Christi
purri cducationem magnum usum ac fructum contulerit. Quid autcm illi
mctuerent; eujus incontinentiie periculo subjacerent, tam ürmis et so-
udis divinu: gratiie subsidiis communiti, ut lex carnis et cffnenis con"
cupiscentia sanctum et divinum in illis amorem nulla ex parte imrainu-
eret atque labefactarct ? De Josepli sane seribit Gerson, in hoc justo et
icque casto viro peccati originalis fomitcm vel extinctum vel deprcssum
fuissc, sed et prorsus dccuisse, nc pra:stans Virginis forma et coliabi-
tatio familiaris ipsum ad libidinem sollicitaret ac aliqua ex parte com-
moveret, qucm pneterea nonnulli in matris utero sanctilicatum appellant.
-ocr page 228-
— 226 —
Na alles wat wc over de kuischheid van den II. Jo-
scph hebben gezegd, zal het den lezer nog aannemelijker
voorkomen, hetgeen we in ons Iste Deel IIde Hoofdstuk
reeds hebben aangegeven. Om dien verheven ■ graad van
kuischheid, zeiden we daar, wordt do II. Joseph steeds
als een bijzonder patroon dier heilige deugd aangeroepen.
Duizenden hebben het krachtdadige van zijnen bijstand
mogen ondervinden; en ik kan mijnen lezer niet genoeg
aanbevelen om dikwijls, en vooral in de oogenblikkcn
van groot gevaar*, tot den kuischen bruidegom van Ma-
ria te vluchten, en zijnen machtigen naam niet te schei-
den van de zoete namen van Jesus en Maria.
b) Josephs nederigheid.
De H. Bernardinus van Siëna noemt Joseph , „ een
man van allerdiepste nederigheid" 1). Wij zullen onder-
zoeken of onze Heilige ook dien lof verdient.
De christelijke nederigheid bestaat, volgens Benedictus
XIV, daarin, dat de mensch do hoovaardij vlucht, dat
is , de verheffing en al de eerbcwijzingen, die hem niet
toekomen, van zich afwijst. Aldus beschouwd, is zij
krachtens Gods gebod voor iederen christen verplichtend.
Maar behalve deze, die meer algemeen is, onderscheidt
hij nog ecnc nederigheid, die eigen is aan de volmaakte
personen. Deze laatste doet den mensch niet alleen de
ccvbewijzingen afslaan die hem niet toekomen, maar ook
1) Art. 1T. Cap. 1. Profundissimum in humilitatc
f
-ocr page 229-
— 227 —
die, waarop hij aanspraak heeft. Zij doet hem zich zclveu
aanzien als alle eer onwaardig, in aanmerking genomen
zijne onvolmaaktheid, zijne overhclling tot zonde, en zijn
gebrek aan deugd om te volharden zonder zonden. Held-
haftig , zegt hij verder, moet men die deugd noemen,
wanneer iemand dezelve beoefent niet slechts om een bo-
vennatuurlijk doel, maar ook bereidvaardig, met genoe-
gen, met vlugheid, .en zelfs in moeilijke gevallen 1).
Van deze heldhaftige deugd, zegt de kardinaal Bona:
„ Zij is de deugd der groote zielen, dewijl zij de deugd
der volmaakten is. en het gemoed doet oprijzen tot meer
verhevene dingen. Zij onderneemt moeilijke zaken zonder
schijn van vrees; netelige zaken zonder vrees voor moei-
lijkheden" 2).
De grootheid nu van Josephs ziel is den lezer uit al-
les, wat wij tot dus verre over zijne deugden in \'t bij-
zonder besproken hebben, zeer zeker overtuigend geble-
ken. En wat de volmaaktheid zijner deugd betreft, het
geheclc Is\'° Hoofdst. van dit ÏL&c Doel is er een door-
loopend betoog van. Wij zouden dus reeds hiermede kun-
1)  Lib. III. Cap. 24. No 49. Humilitas christiana rursus duplex e^t,
quujdain communis, et cuihbet christiano sub prujcepto neccssaria, et
ea est, qua homo superbiam fugit, id est exccllenthim honoresque sibi
iudcbitos renuit; quiedam perfectorum,qua homo non modo indcbitos,
sed etiam debitos honores rejicit, sequc omni houore indignum reputat,
spectata sua imperfectione, propeusione ad peccandum et defectu virtu-
tis ad persevcrandum sine peceatis.
2)  Manuduct. ad ceel. Cap. 31: Virtus magnorum est, quoniani ett
virtus perfectorum, animuroque erigit ad altiora. Illustria aggrcditur
sine timoris pcriculo, ardua sine metu difiicultatis.
I
-ocr page 230-
— 228 —
ncn volstaan om met den H. Bernardinus te besluiten,
dat Joseph inderdaad een man van allerdiepste nederig-
heid moet geweest zijn. Doch laten wij tot nadere be-
vestiging dier waarheid, de geleerden en heiligen daar-
omtrent verder ondervragen. Geven wij eerst het woord
aan Joscphs wclsprekcnden lofredenaar den II. Frauciscus
van Sales. Hij zal ons de diepe ootmoedigheid van den
doorluclitigcn Patriarch des Nieuwen Verbonds in al hare
volmaaktheid doen uitkomen. Ziehier zijne woorden : „ De
palmboom laat zijne bloemen niet zien, voordat de he-
vige hitte der zon er in slaagt deszelfs scheden, kokers
of beurzen te doen splijten; in deze scheden liggen zijne
bloemen verborgen. Is eenmaal dan de grootc hitte daar,
zoo laat hij zijne bloemen uit. Eveneens handelt de recht-
vaardige ziel. Zij houdt hare bloemen , dat is , hare deug-
den tot het uur des doods onder den sluier der allerhei-
ligste nederigheid verborgen. Dan laat onze lieve Heer
ze uitspruiten en naar buiten komen, te meer daar de
vruchten onverwijld moeten zichtbaar worden. 6 Hoc ge-
trouw was in dit punt, de groote Heilige, van wien wij
hier spreken! woorden ontbreken om het genoegzaam te
doen uitkomen. Men bedenke wie hij was, en desniet-
tegenstaande, in welken staat van armoede en vergetel-
heid leefde hij niet tot aan zijn dood? Onder het dek-
kleed dus dier armoede en vergetelheid, wist hij zijne
groote deugden en waardigheden te verbergen. Eu welke
waardigheden, mijn God! was hij niet de voogd onzes
Hcercn? En niet alleen dat, maar ook zijn voedsterva-
der; maar ook de bruidegom zijner allerheiligste Moeder!
-ocr page 231-
— S29 —
ö Waarlijk! ik twijfel gceuzins, of de engelen kwamen,
verrukt van bewondering, vaak bij ganschc koren hem
gade slaan en zijnen ootmoed bewonderen, wanneer hij
in zijne arme werkplaats dat dierbaar kind op zijne armen
droeg, in dien winkel, waar hij zijn ambacht uitoefen-
de , om den zoon en de moeder, die hein toevertrouwd
waren, te voeden. Het lijdt geen twijfel, of de H. Joseph
was dapperder dan David, en wijzer dan Salomon. En
toch, wanneer wij hem daar bezig zien met zijn tiinmer-
manswerk, wie had ooit zonder licht van boven te ont-
vangen zoo iets kunnen vermoeden? Zoo wist hij al de uit-
stekende gaven, waarmede God hein verrijkt had, te ver-
bergen ! Welke wijsheid moest hij niet hebben, daar im-
mers God hem zijn glorierijken Zoon te bewaren gaf en
hij verkozen was tot zijn pleegvader? Wie weet niet hoc
de vorsten der wereld als voor cene zaak van het hoogst
belang bezorgd zijn, om aan hunne kinderen den be-
kwaamst mogelijkcn leermeester te verschaffen; wat dan
te denken van God, die het in zijne macht had, om voor
zijn Zoon den bekwaamstcn en volmaaktstcn onder alle
mcnschen tot geleider te kiezen, zoo als overigens paste
voor de waardigheid en de hooge voortreffelijkheid van
zijn gloricvollcn Zoon, den algcmcenen vorst des hemels
en der aarde, die er de zorgen van ondervinden moest ?
Zou God, terwijl Hij die keuze doen kon, ze niet ge-
daan hebben ? Het staat derhalve vast, dat de H. Joseph
begiftigd is geworden met al de genaden en gaven , welke
de bediening, die God hem wilde opdragen, de tijdelijke
en huiselijke opleiding van onzen Verlosser, van noodc
-ocr page 232-
— 230 —
had. Hij had hieraan eveneens behoefte, daar hij ook
zorg te dragen had voor zijn huisgezin .... Gij begrijpt
dus , [zoo gaat de heilige Schrijver voort] hoe verheven Jo-
sephs waardigheid is geweest, en hoezeer hij vol was van
alle soort van deugden. En niettemin ziet gij hein altoos
even onaanzienlijk en ongeacht leven, dieper vernederd
dan iemand kan zeggen of denken. Een enkel voorbeeld
is voldoende om er zich een juist begrip van te vormen.
Hij gaat naar zijn land en zijne stad Bethlchem heen ,
en zie! hij is de eenige, (men kent althans geenc anderen)
die van de menschen wordt afgewezen. Daardoor zag hij
zich genoodzaakt de stad uit te trekken en zijne kuische
bruid in ecnen stal te voeren, tusschcn de ossen en de
ezels, ö Voorwaar zijne vernedering heeft hier het ui-
terste punt bereikt!" 1)
Men zou deze woorden des Schrijvers nog meer kun-
nen verduidelijken met er bij te voegen : En Joseph deed
niets om zichzclven of zijne dierbare Bruid aan die ver-
smading te onttrekken. Hij rept geen woord van zijne
koninklijke afkomst, van den adeldom zijns geslachts.
Tc nauwcrnood misschien heeft hij de inwoners van Beth-
lchem er opmerkzaam op gemaakt, in welke zorgvolle
omstandigheden Maria verkeerde. Wat er van zij, reeds
waren alle verblijfplaatsen in de openbare herbergen door
anderen ingenomen, en niemand was edelmoedig genoeg
om voor den armen timmerman en zijne behoeftige gade
een plaatsje ter overnachting in te ruimen. Ja waarlijk,
1) Entretien XIX.
-ocr page 233-
— 231 —
hier in het geboortestadje van den nedcrigen David toont
de H. Joseph zich een waardigen afstammeling van Da-
vid! Deze was op Gods bevel door den profeet Samuël
reeds tot koning gezalfd; het oogcnblik echter was nog
niet daar, om openlijk den troon van Israël te be-
stijgen. Hij bleef dus voortgaan de kudden zijns vaders
te hoeden. Zond hem zijn vader later naar Saüls leger
om te vernemen, hoe het met zijne broeders ging en hun
voedsel te brengen, de nederige David gehoorzaamde zon-
der aarzelen 1). Heerlijk voorbeeld van ware nederigheid !
Maar mag men niet gerust onderstellen dat Joseph, aan
wicn dit feit voorzeker niet onbekend was, dat Joseph,
ziende hoc hij in Davids stad door de mcnschcn werd be-
handeld, zich dat groote voorbeeld zijns voorvaders voor
den geest bracht? Hij dan ook, ofschoon nog veel hoo-
ger in waardigheid dan David, hij zwijgt er van en gaat
zwijgend naar den cllendigen beestcnstal, die hem door
iemand, dien hij ontmoet, als eenig toevluchtsoord wordt
aangewezen.
Laten wij nog een oogcnblik bij David , Joscphs konink-
lijken stamvader stil staan. De H. Schriftuur verhaalt ons
van hem de volgende zonderlinge, maar hoogst stichten-
de daad. Hij was koning geworden over de twaalf stam-
men van Israël. Bij gelegenheid nu, dat de ark des ver-
bonds met groote plechtigheid uit het huis van den braven
Israëliet Obededom naar den daarvoor ingcrichten burcht
Sion vervoerd werd, liet de heilige koning zich meêsle-
1) I Keg. XVII.
-ocr page 234-
— 232 —
pen door zijn gevoel vnn teedere godsvrucht en blijdschap
en begon, zonder aanzien zijner koninklyke waardigheid,
voor den Heer te dansen cu te spelen. Hij volgde hier-
in de destijds bij het joodsche volk bestaande gewoonte.
Zijne echtgcnoote Michol, van verre dit ziende, schaam-
de zich over deze handelwijze van haar man, en deed
hem desaaugaande scherpe verwijtingcn. Maar de oprecht
nederige koning antwoordde aan Saüls dochter : „ Zoo
waar de Heer leeft, zal ik vreugde tooncn voor den Heer,
die mij verkozen heeft boven uwen vader en boven zijn
gansche huis, gebiedende dat ik opperhoofd zijn zou over
het volk des Heercn, over Israël, en ik wil zingen en
mij nog dieper voor Hem vernederen en gering zijn in
mijne oogcn" 1). Gelooft gij niet met mij , waarde lezer,
dat deze treffende woorden van den ootmoedigcn David
ontelbare malen voor Josephs geest zullen gezweefd heb-
ben, als hij zijne blikken sloeg op het goddelijk pleeg-
kind Jesus, dat hem zijn vader noemde en hem als va-
der in alles eerbiedigde en gehoorzaam onderdanig was ?
Dan, ö voorzeker en telkenmale, riep ook Joseph in de
vervoering zijns harten uit: Vüior fiam plus quant factns
swm:
Ik wil mij nog dieper vernederen dan ik reeds ge-
daan heb! Hoe nietig voelde hij zich, als hij overwoog,
dat hij de bevoorrechte man was, verheven boven alle
aartsvaderen en profeten: „ de sleutel des ouden Ver-
bonds, — gelijk Bernardinus van Siéna spreekt, — waar-
in de waardigheid der aartsvaders en profeten hare be-
1) II. Rog. VI. 21. 22.
-ocr page 235-
— 233 —
loofde vrucht erlangt" 1); verhoven ook boven alle vor-
sten en koningen, als zijnde hij door God zelvcn niet den
olie der genade gezalfd tot hoofd van den mcnschgcwor-
dcn Zone Gods, den Koning aller koningen; verheven
boven hen allen, daar het hem vergund was Dcngcnc te
zien en te hoorcn, dien zij allen zoo vurig maar te ver-
geefs verlangd hadden te mogen hoorcn en zien — wat
zeg ik: Dien hij ïnoeht zien en hoorcn ? Dien hij zelfs
op zijn arm mocht dragen, kussen, klceden en bewaken;
met wien hij als vader met zijn kiud mocht omgaan.
Doch geven wij nogmaals het woord aan den H. ïYan-
ciscus van Sales : „ Maar welke grootere nederigheid kan
er worden uitgedacht," vraagt hij, „dan die des H. Jo-
sephs ! Hij heeft voorwaar een groot aandeel in den god-
delijkcn schat, dien hij bij zich bewaarde, ik bedoel
Onzen Lieven Heer, onzen Meester. En intusschcn, hij
verbergt zich zoozeer in zijne nederigheid, dat hij er
volstrekt geen het minste deel aan schijnt te hebben.
Toch is het waar, dat Jcsus na Maria aan niemand ter
wereld meer eigenlijk toebehoort dan aan hem. Wie durft
het in twijfel trekken? Was Hij immers niet van zijne
familie? Was Hij niet de zoon zijner bruid, die hem als
eigendom toebehoorde ? Ik ben gewoon te zeggen, [zoo
vervolgt de heilige, in zijn cigcnaardigen schrijftrant] dat
indien eene duif cenc dadclnoot in haren bek droeg en
zij die dadelnoot in een tuin liet neervallen, zou men
1) Art. II. Cap. 3. Ipse est clavis veteris Testnmeuü, in qua patri-
archalis et prophetalis dignitas promissum consecjuitur fïuctum.
-ocr page 236-
— 234 —
dan niet zoggen, dat de palmboom die er uit groeit aan
den eigenaar van den tuin behoort ? Welnu dan, de H.
Geest heeft als cene goddelijke duif deze goddelijke da-
delnoot (Jesus-Christus) in den gesloten tuin der aller-
heiligste Maagd laten neervallen, (ik noem Maria een
gesloten hof, gesloten en rondom omgeven met de ha-
gen van de gelofte der maagdelijke kuischheid en volstrekt
onbevlekte reinheid). Die tuin (Maria) behoorde in eigen-
dom toe aan don glorierijken heiligen Joseph, even als
iedere vrouw of bruid aan haar bruidegom. Wie zou het
dan na dit alles nog in twijfel trekken, of deze godde-
lijke palmboom met zijne vruchten, die voedsel geven
ter onsterfelijkheid, in alle dooien aan den grooten hei-
ligen Joseph toebehoort ? Merk evenwel op , dat Joseph ,
wel verre van zich hierom meer te verheffen, oftrotsch
te worden, er integendeel altoos nederiger door werd.
o God, hoe stichtend was het te zien , met welk een eer-
bied en ontzag hij omging zoowel mot de Moeder als
met den Zoon ! Wilde hij de Moeder verlaten, toen hij
hare groote waardigheid nog niet kende, wat eene ver-
bazende hoogachting en diepe zelfvernietiging greep hom
niet aan, toen hij later zich zoozeer vereerd zag, dat
Onze Lieve Heer en Onze Lieve Vrouw zich geheel aan
zijnen wil onderwierpen en niets deden dan op zijn be-
vel! Dit is iets, wat men niet begrijpen kan" 1).
En nu moge de lezer zelf oordeelen of een gedrag zoo
als dat van Joseph te midden van zulk een samenloop
1) Eutretien XIX.
• «
-ocr page 237-
— 235 —
van beproevingen en ontberingen ter eene, van zoovele
voorrechten en waardigheden ter andere zijde, niet nood-
zakelijk doet onderstellen, dat onze Heilige de deugd
van nederigheid bepaaldelijk in heldhaftige volmaaktheid
bezeten en beoefend heeft?
En hiermede sluiten wij ons tweede deel over Joscphs
deugden. Moge de lezing er van de godsvrucht, de ach-
ting en het vertrouwen van mijn lezer jegens dien bij
uitstek rechtvaardigen Man hebben doen toenemen! Ik
heb bij het schrijven van dit nederig werkje niets anders
beoogd. Ik beschouw dan mijne wenschen vervuld. Aan
God de eere!
-ocr page 238-
BLADWIJZER.
Hoofdstuk I. Josephs heiligheid; bewezen.
I.        Uit de Schriftuur en de Overlevering ..... 16
II.      Uit zijne voorbestemming ton opzichte van Maria. 23
III.    Uit zijno voorbestemming ten opzichto van den
Godmcnsch.............    34
IV.     Uit zijne samenleving mot Maria.......    42
V.       Uit zijno samenleving met Jesus.......    63
VI.    Bevostiging van hot voorgaande en woorlegging
der opwcrpingen...........    72
Hoofdstuk II. De goddelijke deugden in Joseph
beschouwd.
I.      Zijn groot geloof............    95
II.    Zijne heldhaftigo hoop...........  122
III.  Zijne weorgalooze liefde jegens God en don naaste.  136
a)  Zijno liefde tot God...........139
b)  Zijne liefde tot den naaste........166
Hoofdstuk III. In wat verheven graad de II. Joseph
de kardinale deugden en de daarmede verwante
deugden bezeten heeft.
I.      Zijno voorzichtighoid............174
II.    Zijno rechtvaardigheid...........183
a)  Zijno grooto godsdienstigheid........183
b)  Zijno gehoorzaamheid..........188
III.  Zijne zielsterkte............197
\'IV. Zijno matigheid.............208
a)  Zijno kuischheid............209
b)  Zijne nederigheid............226
-ocr page 239-
-•
WERKEN VAN DENZELFDEN SCHRIJVER
BIJ DIEZELFDEN BOEKVERKOOPER.
De sier der negentiende eeuw. Be II. Joseph. Zijne le-
vensgeschiedenis
,"•door J. Bouvy, Priester van de Gcik
gregatie des Allerheiligsten Verlossers,
gevolgd door
de negendaagsche oefening ter eere van den IL,
Joseph, door den H. Alphonsus.
Tweedo Druk.
Begroetingen van den II. Joseph voor iederon dag derj
maand. Derde Druk.
Vurige pijlen of liefdeblijkon ons door Jcsus Christus
gegeven in het werk der verlossing, door (\'en II.
Alphonsus de Liguori. Nieuwe vertaling.