-ocr page 1-
%
CATECHISMUS
OF
CHRISTELIJKE LEERISG,
Vr.lSDKKLH
IN 5 DEELEN EN 41 LESSEN.
Voor de Katholieke Jeugd onder licl Aartsbisdom en
aile andere Bisdommen der Provincie ileebelen.
Gelijkvormig; aau den druk, goedgekeurd door Z.E. den Kardinaal van
Frankenberg, den 19 November 1788. Met cenige uitleggingen
0|i denzelven en eene korte onderwijzing over de Riectit
en de II. Communie.
NIEUWE UITGAVE IN DE NEDERDUiTSCHE SPELLING.
Met Bisschoppelijke ;_or.(ikeiirin!*en.
ACHTSTE UITGAAF.
«6
113*1
B. LENFRI N G ,
TERD4M,                   R@TTiB;DiAM(,
Haarlemmerstraat 119, Hoogstraat 384,
over de R. K. Kerk.                       naast de R. K. Kerk.
&.
-ocr page 2-
-
V
l\' J
I
t
. s
-
4
, \' I
-ocr page 3-
CATECHISMUS
OF
CHRISTELIJKE LEERING,
YERDEELD
IN 5 DEELEN EN 41 LESSEN.
Voor de Katholieke Jeugd on
1
der het Aartsbisdom en
alle andere Bisdommen der Provincie Slechelen.
Gelijkvormig aan den druk, goedgekeurd door Z.E. den Kardinaal Tan
Frankenberg, den 19 November 1788. Met eenige uitleggingen
op denzelven en eene korte onderwijzing over de Biecht
en de il. Communie,
NIEUWE UITGAVE IN DE NEDERDUITSCHE SPELLING.
B. LENFRING,
AHtSTiBQlAKI!,                     R.0)TTêRDAM8
Haarlemmerstraat 119, Hoogstraat 384,
over de R. K, Kerk.                        naast de K. K, Kerk,
-ocr page 4-
GOEDKEURINGEN.
Iterum imprimi potest.
Kuremunda, 27 Novembris 1841.
J. A. Peerboom.
3. S. (Jiin. prof. ad hoc deputatus.
Iterum typis mandari potest.
MetMh&ü, 11 Maria 1825.
~V erfasfenu
J. Forgeur.
VIC.-GEN.
zrr.tnur.Q .
-ocr page 5-
CATECHISMUS
OF
CHRISTELIJKE LEERING.
EERSTE LES.
Tan de Christelijke Leeriug en van het einde
ran den mensch.
1.  Vr. Welke is de allerzaligste leering onder alle we-
tenschappen der wereld?
Antw. De christelijke leering of de Catechismus.
V. Waarom is zij de zaligste ?
A. Omdat zij alleen leert al, wat noodig is om zalig te
worden.
V. Is het genoeg de christelijke leering eens geweten te
hebben ?
A. Neen: men moet die trachten te onthouden.
V. Is het genoeg die te weten en te onthouden?
A. Neen: men moet er zijn leven naar schikken.\'
2.  V. Wat noemt gij de christelijke leering?
A. Een kort begrip van hetgeen Christus geleerd heeft,
en alle Christenen moeten weten en doen om zalig te
worden.
3.  V. Wie heeft de christelijke leering het eerst in de
wereld gebracht?
A. Christus zelf heeft deze eerst geleerd, en de Apostelen
hebben ze alom verkondigd.
4.  V. Hoeveel deelen zijn er van de christelijke leering?
A. Vijf voorname deelen. Het eerste betreft het geloof.
Het tweede de hoop. Het derde de liefde. Het vierde de
zeven heilige Sacramenten. Het vijfde de christelijke
rechtvaardigheid.
5.  "V. Wat is de mensch?
-ocr page 6-
4                                Christelijke leering
A. Een redelijk schepsel Gods, bestaande uit eene onster-
felijke ziel en een sterfelijk lichaam.
V. Uit hoeveel deelen beslaat de mensch?
A. Uit twee, te weten : ziel en lichaam.
V. Welk is het waardigste en edelste, en waarom?
A. De ziel, omdat zij onsterfelijk en geschapen is naar het
beeld en de gelijkenis van God.
V. Waarin bestaat dat beeld en die gelijkenis van God ?
A. Dat de ziel een geest is, bekwaam om God te kennen
en te beminnen.
V. Wasrom noemt gij den mensch redelijk?
A. Omdat bij begaafd is met rede, dat is, dat hij reden
kan geven van zijn doen en lsten.
V. Wat is te zeggen: onsterfelijke ziel?
A. Dat onze ziel nooit kan sterven.
V. Hoe weten wij dat onze ziel nooit kan sterven?
A. Van God zelvcn, die dit geopenbaard heeft.
V. Leert ons de rede niet, dat de ziel na het lichaam
overblijft?
A. Ja: want veel goed blijft in dit leven onbeloond, en
veel kwaad ongestraft; diensvolgens moet er een ander
leven zijn, in hetwelk Gcd zijne rechtvaardigheid zal uit*
oefenen over de goeden en kwaden.
V. Waardoor leert men God kennen ?
A. Door het geloof, welks waarheden ons worden voorgehou*
den in de christelijke leering, predikatiën en godsdieu-
stige boeken.
6.  V. Tot welk einde is de mensch geschapen?
A. Om in dit leven Gcd te kennen, te dienen, en Hem
hierna eeuwig te aanschouwen.
7.  V. Wat moet de mensch doen, om tot dit einde te
komen?
A. Hij moet God kennen, beminnen en getrouw dienen
tot het einde van zijn leven.
DE II. LES.
Tan het teeben van een\' Christen mensch.
1. V. Wat is een Christen ?
A. Een leerling van Jesus Christus, die, gedoopt zijnde,
-ocr page 7-
voor de Katholieke jeugd.                          5
gelooft, en in de ware Kerk de zalige wet van Chris-
tus belijdt tegen alle sekten.
V. Waarom moeten wjj God tot het einde onzes levens
dienen ?
A. Omdat alle voorgaande dienst vruchteloos is, als men in
doodzonde sterft.
V. Wat is noodig om een Christen mcnsch te zijn ?
A. Ten eerste, dat men gedoopt, zij; ten tweede, dat men
de leering van Christus onvervalscht geloove en belijde ;
ten derde, dat men in de ware Kerk van Christus blijve,
onder de gehoorzaamheid vau den Paus van Rome.
V. Zyn het allen Christenen, die gedoopt, in de ware Kerk,
en in het geloof zijn?
A. Ja, volgens den naam; maar hel zijn niet allen oprechte
Christenen met de daad.
V. Zullen alle menschen zalig worden?
A. Neen: maar alleen die, welke als oprechte Christenen zul-
len leven en sterven.
2.   V. Wat is de plicht van een\' Christen ?
A. Dat hij de geboden van God onderboude, en zijn leven
naar de leering van Christus schikke.
V. Kan men de geboden Gods onderhouden ?
A. Ja, met de genade Gods, die Hij ons zal geven, als «rij
Hem bidden, eu ons best doen.
3.   V. Wat is het teeken van een\' Christen mensch ?
A. Het teeken des H. Kruises.
4.   V. Hoe maakt men het teeken des H. Kruises?
A. Ten eerste, met den rechter duim op het voorhoofd f,
den mond f en de borst j-; ten tweede: met twee vin-
geren, of met de geheele rechterhand, stellende haar
eerst op het voorhoofd, daarna op de borst, en dan ze
overbrengende van den linker tot den rechterschouder.
V. Wanneer maakt men het kruis met den duim?
A. Aan het Evangelie in de Mis, om te toonen, dat wy
hetzelve willen prenten in het verstand, belijden met den
mond, en volbrengen met het hart,
5.   V. Wat zegt gij, als gij het teeken des H, Kruises maakt JJ
-ocr page 8-
6                             Christelijke leering
A. Ik zeg; in den naam des Vaders, en des Zoons, en
des tl. Geestes. Amen.
6.  "V. Wat beteekenen wij in het maken van het H. Kruis?
A. Twee groote geheimen van ons geloof, te weten? De
H. Drievuldigheid en de menschwording van Christus.
7.  V. Hoe beteekenen wij de H. Drievuldigheid in het
maken van het II. Kruis?
A.  Als wij zeggen: In den naam, en niet in de namen,
belijden wij éénen God. En als wij daar bijvoegen
des "Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes, belijden
wij drie verscheidene personen in de Godheid.
B.  V. Hoe belijden wij, in het maken des H. Kruises de
menschwording van Christus?
A. Als wij de hand van het voorhoofd tot de borst trek-
ken: belijden wij, dat Gods Zoon van den Hemel is
nedergedaald, en mensch geworden in het maagdelijke
lichaam van Maria. En als wij de hand van den lin-
ker tot den rechter schouder overbrengen, belijden wij
dat Christus ons door zijn kruis heeft overgebracht uit
den staat van vervloeking tot den staat van zegening.
V. Waarin bestond die slavernij ?
A. Dat de duivel den mensch geketend hield onder de zonde.
V. Hoe zijn wij uit die slavernij verlost?
A. Als Christus door zijn kruis den duivel heeft overwon-
iien, deszelfs macht verbroken, en ons de genade heeft
verdiend, om de zonden te vluchten.
V. Tot welke zegening heeft Christus ons overgebracht?
A. Tot de genade, die ons vrij maakt van de zonde.
9.  V. Van wien hebben de Christenen dit teeken?
A. Van hunne Voorvaders tot de Apostelen toe opklim-
mende: ja, van Christus zelve, die door het kruis de
wereld heeft verlost.
10.  V. Wanneer behooren wij vooral het teeken des H.
Kruises te maken ?
A. Als wij opstaan, eer wij eeten en slapen gaan. en voorts
vóór al onze werken; maar vooral, als wij eenige
kwelling of aanvechting gevoelen.
V. Waarom behoort men het kruis te maken vóór het opstaan ?
,A. Om den dag ter eere Gods te beginnen.
-ocr page 9-
voor de Katholieke jeugd.                       7
V. Waarom vóór en na het eten?
A. Yóór bet eten om den zegen Gods over de spijzen te
vragen, na het eten, om God te bedanken.
V. Waarom vóór het slapen gaan ?
A. Om den dag christelijk te eindigen.
V. Waarom vóór alle werken ?
A. Om al onze werken aan God op te offeren, en Gods zegen
er over te verzoeken.
V. Waarom maakt men het kruis in kwellingen en bekoringen ?
A. Om ons te wapenen tegen de listen des duivels.
V. Waarom vreest de duivel het kruis ?
A. Omdat hij door het kruis overwonnen is.
11. V. Welk voordeel ontvangen wij door het maken
van het H. Kruis?
A. Ten 1. strekt het maken van het kruis ons tot eene
openbare belijdenis des Geloofs. Ten 2. is het maken
van het kruis een kort gebed tot God, om het lijden
en de verdiensten van Christus. Ten 3. verdrijft het
maken van het kruis van ons den duivel met al zijn
bedrijf.
V. Is het genoeg uitwendig een kruis te maken?
A. Neen, dit moet geschieden met eerbiedigheid en god-
vruchtigheid.
DE III. LES.
Tan het geloof.
V. Hoe veel goddelijke deugden zijn er?
A. Drie : Geloof, Hoop en Liefde.
V. Waarom worden zy goddelijke deugden genoemd?
A. Omdat zij van God ingestort, en eigen tl ijk met God bezig zijn.
1. V. Wat is het geloof?
A. Eene deugd, eene gaaf van God, en een licht, door
hetwelk de mensch vastelijk gelooft alles, wat God on»
veropenbaard heeft, en de H. Kerk voorstelt te gelooven,
hetzij dat geschreven staat of niet.
V. Waarom noemt g\\j het geloof eene gave GodsP
A. Omdat het van God wordt ingestort.
V. Wanneer?
-ocr page 10-
8                             Christelijke leering
A. In het Doopsel.
2.   V. Is er meer dan één waar geloof?
A. Geenszins, want gelijk er maar één God is, die het
heeft geopenbaard, en ééne H. Kerk, die het ons
voorstelt! zoo kan er maar één geloof zijn.
V. Waardoor wordt het geloof verloren?
A. Door de zonde van ongeloovigheid.
V. Wanneer wordt het ons wedergegeven?
A. Als wij van die zonde van ongeloovigheid vergiffenis
krijgen in de biecht, of door een volmaakt berouw.
V. Blijft het geloof over na dit leven?
A. Het blijft nog in de zielen in het vagevuur.
V. Blijft het in de zaligen in deu hemel?
A. Neen.
V. Waarom niet?
A. Omdat zij klaar zien, hetgeen zij geloofd hebben.
"V. Blijft het geloof in de hel by de verdoemden?
A. Neen, omdat zij beroofd zijn van de gaven Gods.
V, Waarom wordt het geloof genoemd een lieht?
A. Omdat het ons verlicht op den weg der zaligheid.
V. Hebben de ketters ook dat licht ?
A. Neen, zij hebben dat verloren door hunne ongeloovigheid.
3,  V. Mogen wij wel twijfelen aan eenige stukken des
Geloofs ?
A. Geenszins, maar wij moeten alles, wat de H. Kerk
ons voorstelt vastelijk gelooven en belijden.
V. Hoe moet men gelooven?
A. Vastclijk,
V, Wat is vastelijk gelooven?
A. Zoo gelooven, dat men niet het minst vrijwillig twijfelt.
V. Moet men begrijpen, hetgeen men gelooft?
A. Neen : want gelooven is voor waarheid aannemen op het
zeggen van een ander, of men hetzelve begrijpt of niet.
V. Wat moet men gelooven?
A. Al wat God veropenbaard heeft, en de H. Kerk ons
voorhoudt om te gelooven.
V. Waarom moeten wij gelooven?
-ocr page 11-
voor de Katholieke jeugd.                          9
A. Omdat God zelf, die het ons veroptnbaard heeft, de op-
perste en onfeilbare waarheid is.
V. Waardoor weteu wij, wat God veropenbaard heeft?
A. Door de H. Kerk, die het ons voorhoudt.
V. Waaruit weet de H. Kerk, dat God het geopenbaard heeft ?
A. Uit de Schriftuur en de Apostolische overlevering.
V. Kan de li. Kerk niet bedriegen of bedrogen worden?
A. Neen, zij is onfeilbaar, omdat zij bestierd wordt door
den H. Geest; en omdat Christus beloofd heeft, dat Hij
met Haar zal zijn al de dagen der wereld.
\\ V. Is bet noodig, dat dit ons voorgehouden wordt door de
heilige Kerk?
A. Ja.
V. Waarom?
A. Omdat dit het eenige zekere middel is, om te weten,
wat God geopenbaard heeft.
V. Wat volgt hieruit ?
A. Dat de ketters geen goddelijk geloof hebben, zelfs in die
artikelen, welke zij met ons gelooven.
V. Hoe volgt dit daaruit?
A. Omdat zij, het gezag verwerpende van de heilige Kerk,
geen zeker middel hebben om te weten, wat God geopen-
baard heeft.
V. Door wie wordt ons dit voorgehouden ?
A. Door de wettige oversten der heilige Kerk, den Paus,
de Bisschoppen, Pastoors en geestelijke overheid.
V. Wanneer wordt ons dit voorgehouden ?
A. Als zij ons iets voorhouden als een punt van ons geloof
in de Christelijke leer, predikatiën, herderlijke brieven,
en zoo voorts.
V. Mag men daarop gerust voortgaan ?
A. Ja: omdat zij ons slechts voorhouden de leer der H. Kerk.
V. Moeten alle menschen weten al de punten, die de heilige
Kerk voorgesteld heeft?
A. Neen, alleen de noodzakelijke; maar men moet bereid
zijn, om ze allen te gelooven, ais men ze zal weten.
V. Welke zijn de punten, die alle menschen moeten weten
uit noodzakelijkheid des middels?
A. Deze vier: ten eerste, dat er is één God; ten tweede, dat
er zijn drie goddelijke personen; ten derde, dat God de
Zoon, de tweede persoon van de allerheiligste Drievuldig"
-ocr page 12-
10                             Christelijke leering.
heid, voor ons is meusch geworden; ten vierde, dat God
is de looner van het goede en de straffer van Let kwade.
V. Wat beteekent: uit noodzakelijkheid des middels ?
A. Zoo noodzakelijk, dat wij, zonder die te weten, niet kun-
nen zalig worden, al was het zonder onze schuld.
V. Wat moet men weten uit noodzakelijkheid des gebods?
A. Het onze Vader, het Wees gegroet, de twaalf artikelen
des Geloofs, de tien geboden Gods, de vijf geboden der
heilige Kerk, de heilige Sacramenten, die men moet en
wit ontvangen, en ieder de pligten van zijnen staat.
V. Kan iemand zalig worden zonder die punten te weten ?
A. Die dezelve door hunne schuld niet weten, kunnen niet
zalig worden,
V. Is het genoeg die eens geweten te hebben ?
A. Neen, men moet die gedurig oefenen, en in het werk
stellen, want de rechtvaardige leeft door het geloof.
V. Moeten wij ook gelooven de artikelen, die de heilige
Kerk voorstelt, en ons onbekend zijn?
A. Ja, wij moeten in het algemeen gelooven al wat God ge-
openbaard heeft, en de heilige Kerk voorhoudt te gelooven,
en wij moeten ook bereid zijn, om in het bijzonder te
gelooven al de punten, die ons zullen kenbaar gemaakt
worden.
V. Is het geloof genoeg om zalig te worden ?
A. Neen : want het geloof zonder de werken, is een dood geloof.
V. Wie heelt dan een dood geloof?
A. Die in doodzonde is.
V. Wat is levend geloof?
A. Dat vereenigd is met de liefde Gods of heiligmakende
genade, die in ons werkt.
V. Wie heeft een levend geloof?
A. De rechtvaardige, die zonder doodzonde is.
V. Verwek etne oefening van geloof?
A. Myn Heer en mijn God, ik geloof vastelljk, al wat gij
geopenbaard hebt, en de heilige Kerk voorhoudt om te
gelooven, omdat <zij de opperste en onfeilbare waarheid
zijt, die niet liegen, noch bedriegen, noch bedrogen kan
worden: in dit geloof wil ik lev^n en sterven.
V. Wanneer moet men eene oefening van geloof verwekken ?
A. Ten eerste: als men gekomen is tot het gebruik der
rede; ten tweede, in het gebruik der heilige Sacramen-
-ocr page 13-
voor de Katholieke jeugd.                     11
ten; ten derde, als men bekoord wordt tegen het geloof,
ten vierde op het einde des levens, ten vijfde zeer dik*
wijls in ons leven.
V. Hoe dikwijls?
A. De tijd is niet bepaald, maar het is raadzaam dezelve
dagelijks te verwekken, als ook de oefeningen van hoop,
Liefde en Berouw.
V. Is het genoeg de oefeningen met den mond te zeggen?
A. Neen, men moet ze ook met het hart verwekken.
V. Voldoet iemand, met die oefeningen in zijn hart te ver-
wekken, zonder die met woorden te zeggen ?
A. Ja, tenzy als zij worden opgelegd voor boete of peniten-
tie; dan moet men ze met de woorden en met het hart
te zamen verwekken.
V. Moet men somtijds het geloof uitwendig belijden?
A. Ja, als de eer van God of de zaligheid van onzen naaste
dit vereischt, men mag ook nooit iets zeggen of toonen.
dat met het geloof strijdig is.
4.  Y. Hebben de onkatholieken ook een waar geloof, die
eenige stukken goedkeuren en andere verwerpen ?
A. De onkatholieken hebben geen goddelijk geloof, maar
alleen een menschelijk gevoel of goeddunken.
5.  V. Is het waar, dat een ieder in zijn geloof zalig kan
worden ?
A. Dit leeren de onkatholieken, maar zij dwalen; dewijl
niemand buiten het ééne en ware geloof zalig kan
worden.
6.  Y. Waaruit hebben wij de zekerheid, aangaande de
stukken des geloofs?
A. Uit God, die ons niet kan bedriegen, en uit de H. Kerk,
die naar de leering van Christus niet kan dwalen.
7.  V. Wat is het kort begrip van hetgeen wij vooral
gelooven moeten ?
A. Het Symbolum des geloofs van de Apostelen gemaakt,
en in twaalf deelen verdeeld.
8.  Y. Zeg eens de twaalf artikelen of hoofdstukken des
geloofs:
A. 1. Ik geloof in God den Yader almachtig, Schepper
des hemels en der aarde.
2. En in Jesus Christus zijnen eenigen Zoon, onzen Heer.
-ocr page 14-
Christelijke leering
12
3.  Die ontvangen is van den II. Geest, geboren uit de
H. Maagd Maria.
4.  Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist,
gestorven en begraven.
5.   Die nedergedaald is ter helle, den derden dag verre-
zen van den dood.
6   Die opgeklommen is ten hemel, en zit ter rechterhand
Gods zijns baders almachtig.
7    Van duar zal Hij komen oordeelen de levenden en dooden
S. Ik geloof in den heiligen Geest.
9. Een heilige,Katholieke Kerk, gemeenschap der Heiligen.
10 Vergiffenis der zouden.
11.  Verrijzenis des vleesches.
12.  En het eeuwige leven. Amen.
V. Wie heeft de twaalf artikelen des geloofs gemaakt?
A. De Apostelen.
V. W«nneer?
A. Eer zij van elkander scheidden, om het Evangelie door
de geheele wereld te verkondigen.
V. Uit wat inzicht?
A. Opdat overal in het kort dezelfde leer zoude geleerd
worden, en tot een teeken, om de Christenen van de
ongeloovizen te onderscheiden.
DE IV. LES.
Van de H. Schriftuur en van de Overleveringen.
1.  V. Waaruit heeft de II. Kerk al wat zij ons voorstelt
om te gelooven ?
A. Uit de schatten, die God haar heeft nagelaten, te weten :
de heilige Schriftuur en de Apostolische overleveringen.
2.   V. Wat verstaat gij door de heilige Schriftuur?
A. De boeken, zoo van het oude als van het nieuwe Tes-
tament, die door H. Mannen, door ingeving en bijzon-
deren bijstand des H. Geestes, geschreven zijn.
V. Door wien zijn de boeken van het Oude Testament ge-
sohreven ?
A. Door Mozes en andere profeten.
V. Door wien zijn de boeken van het Nieuwe Testament
geschreven ?
-ocr page 15-
voor de Katholieke jeugd.                        13
A. Het Evangelie, door de Tier Evangelisten, te weten: door
Mattheus, Marcus, Lucas en Joannes j de Katholieke Brie-
ven door de Apostelen Petrus en Paulus, Joannes, Jacobus
en Judas Tbadëus, de werken der Apostelen door Lucns.
V. Waarom moeten wij de Schriftuur gelooven ?
A. Omdat zij geschreven is door het ingeven van den H. Geest
en dus het woord Gods is.
3.  V. Waaruit kunnen wij weten, welke boeken stukken
der heilige Schriftuur zijn?
A. Uit de leering der heilige Kerk, die dezelve voor zon-
danig aanneemt, en aan ons voorstelt.
4.   V. Zijn de kettersche bijbels ook de H. Schriftuur?
A. Geenszins: dewijl zij op vele plaatsen vervalscht zijn.
5.   V. Is het aan iemand verboden den Bijbel te lezen?
A. Het is aan gewone lieden verboden dien, zonder ver-
lof, in de moederlijke taal te lezen.
6.   V. Is de Schriftuur geheel klaar, zoo dat een ieder
dezelve wel kan verstaan?
A. Zij is op vele plaatsen zeer duister, en daarom is het
gevaarlijk voor ongeleerde menschen, dezelve te lezen.
V. Toon dat de H. Schriftuur zoo duister is op vele plaatsen.
A. Dit getuigt David, als hij zegt: ontdek, Heer, mijne
oogen, en ik zal de wonderheden van uwe wetten be-
schouwen ; Christus zelf heeft die uitgelegd aan de Dis-
cipelen van Emmaus anders konden zij die niet verstaan;
hieruit blijkt, dat zij duister is.
7.   V. Moeten wij ook iets gelooven, wat in den Bijbel
niet geschreven staat?
A. Ja, te weten : de Apostolische overleveringen.
8.   V. Wat zijn Apostolische overleveringen?
A. Leeringen, die van de tijden der Apostelen af geleerd,
en van hand tot hand overgeleverd zijn.
V. Waarom moeten wij de Apostolische overleveringen ge-
looven ?
A. Omdat die ook van God veropenbaard zyn, van de Apos-
telen voorgesteld, en in de heilige Kerk onder hare be-
stiering bewaard.
-ocr page 16-
14                              Christelijke leering
9. V. Noem eenige stukken, die geloofd moeten worden,
en evenwel in de H. Schriftuur niet staan :
A. Ten eerste : dat er maar vier Evangelisten zijn. Ten
tweede : dat de H. Moeder Gods altijd Maagd geble-
ven is, enz.
DE V. LES.
Tan den almachtigen God, en van het geheim
der H.
Drievuldigheid.
V. Welk is het eerste hoofdstuk des Geloofs.
A. Ik geloof in God den Vader almachtig, Schepper de» hemels
en der aarde.
V. Is het zeker dat er één God is?
A. Ja.
V. Waaruit weten wij dat?
A. Uit het geloof en de rede.
V Hoe leeri ons dit het geloof?
A. Omdat God niets zoozeer geopenbaard heeft als zyn eigen
zeiven.
V. Hoe leert ons dit de rede?
A. Uit het aanschouwen der schepselen: als ik aanzie de
schoonheid en goede orde van alle schepselen, moet ik
besluiten, dat dit gemaakt is van eene opperste magt, en
bestierd wordt door eene oneindige wisheid.
1. V. Wat is God?
A. God is de Schepper, Heer en Bestierder van hemel en
aarde, de fontein onzer zaligheid en ons opperste goed.
V. Waarom wordt God Schepper genoemd?
A Omdat hij alles van niet geschapen heeft.
V. Waarom wordt Hij Heer genoemd ?
A. Omdat Hij Heer en Meester van alles is.
"V. Waarom wordt Hij genoemd Bestierder ?
A. Omdat Hij door zijne oneindige wijsheid en voorzienig-
heid alles bestiert en regeert.
V. Waarom de fontein onzer zaligheid!
A. Omdat de zaligheid van God voortkomt, gelijk het water
uit eene fontein.
V. Waarom het opperste goed?
-ocr page 17-
voor de Katholieke jeugd.                         15
A. Omdat Hy in goedheid en volmaaktheid alle goed oneiu-
dig te boven gaat.
V. Waarom zegt gij, dat God een geest is?
A. Omdat Hij geen lichaam heeft.
V. Hoe wordt dan in de H. Schriftuur gesproken van de
oogen van God, van zijne arm en zijne hand?
A. Om ous op eene menschelijke wijze te doen verstaan, de
werkingen van God; dus door de hand van God wordt
beteekend zijne macht; door het oog, dat Hij alles ziet.
V. Van wanneer is God ?
A. Van eeuwigheid, dat is zonder begin.
V. Hoe lang zal God God zijn?
A. Tot in eeuwigheid, dat is zonder einde.
2.   V. Hoe veel Goden zijn er?
A. Daar is maar één God, nochtans zijn er drie personen,
te weten: de Vader, de Zoon en de H. Geest.
3.   V. Hoe kunnen deze drie personen één God zijn?
A. Omdat zij alle drie maar één en hetzelfde goddelijk
wezen en natuur hebben.
V. Kan er meer dan ééu God zijn ?
A. Neen: want waren er verscheidene Goden, dan zou de
eene iets verscuillends moeten hebben van den anderen;
en zoo zou de eene iets meer hebben dan de andere;
en dan zou degene, die minder heeft, minder volmaakt,
en bijgevolg geen God zyn.
4.   V. Waar is God?
A. In den Hemel, op aarde en op alle plaatsen.
V. Wat doet God in den hemel?
A. Hij toont daar zijne glorie aan de Heiligen.
V. Is Hij ook in de hel?
A. Ja.
V. Wat doet Hij daar?
A. Hy straft daar de duivels en de verdoemden.
V. Zien de duivels of de verdoemden God?
A. Niemand kan God zien dan de gelukzaligen.
V. Is God bij ons?
A. Ja, het is door Hem, dat wij leven, bewegen en bestaan.
V. Ziet Hij ons ook?
-ocr page 18-
16
Christelijke leering.
A. Ja, Hij doorgrondt onze harten en nieren: dat is, Hij
kent ook het geheimste van onze gedachten.
V. Wat leeren wij hieruit?
A. Dat wij de zonden altijd moeten vermijden, alhoewel ons
geen mensch zien kan; want het alziende oog van God
ziet ons op alle plaatsen en tijden, ook mogen wij op
Hem vertrouwen, die altijd bij ons is.
5.  V. Waarin bestaat de H. Drievuldigheid?
A. Dat God de Vader, God de Zoon en God de H.
Geest, drie verschillende Personen, één God zijn.
6.   V. Wie is de eerste persoon van de H. Drievuldigheid ?
A. God de Vader, die het begin en de oorsprong is van
de andere twee personen.
7.   V. Is God de Vader ouder of meer dan de Zoon of
de H. Geest?
A. Neen: maar gelijk de drie personen maar één god de-
lijk wezen hebben, alzoo zijn zij alle drie even oud,
eeuwig, wijs en machtig.
8.   V. Waarom wordt God de Vader, meer dan de Zoon,
almachtig genoemd?
A. Niet omdat tlij machtiger is, maar omdat aan Hem de
macht in het bijzonder wordt toegeschreven, gelijk de
vijsheid aan den Zoon, en de heiligheid aan den 11. Geest.
V. Waarom wordt de almogendlieid aan den Vader toege»
schreven ?
A. Omdat Hij is het begin en du oorsprong van de andere
twee personen.
V. Waarom wordt de wijsheid aan God den Zoon toegeschreven?
A. Omdat Hij van den Vader voortkomt door het verstand,
V. Waarom wordt de heiligheid aan God den heiligen Geest
toegeschreven ?
A. Omdat Hij is de liefde des Vaders en des Zoons, en uit
Gods liefde alle heiligheid voortkomt.
V. Van wien komt God de Vader voort?
A. Van nicnand, want Hij is van zich zelven, zonder begin.
V. Van wien komt God de Zoon voort, en waardoor?
A, Van God den Vader door het verstand, en wordt daarom
ook genoemd het Woord des Vaders.
V. Van wien komt de H. Geest voort, en waardoor?
-ocr page 19-
voor de KatAolieie jeugd.                           17
A. Van God den Vader en God den Zoon te zamen, door
de liefde.
V. Is God de Vader niet eerder geweest, dan God de Zoon
en God de H. Geest?
A. Neen: zij zijn alle drie van alle eeuwigheid.
DE VI. LES.
Yan de schepping der wereld.
1.   V. Waarom wordt God genoemd almachtig?
A. Omdat God met zijnen wil alleen alles kan maken
en ook vernietigen.
2.   V. Waarin heeft God vooral zijne almogendheid getoond.
A. In het scheppen, of van niets te maken van hemel
en aarde, en al wat er in is.
V. Waarvan en hoe heeft God hemel en aarde geschapen ?
A. Van niet, door zijnen wil; Hy gebood en alles kreeg
zijn wezen.
V. Tot wal einde heeft God alles geschapen?
A. Tot zijne eer eD glorie.
V. Wanneer heeft God de wereld geschapen ?
A. In het begin van den tijd, over omtrent zes duizend jaren.
V. Wat was er te voren ?
A. God in zich zelven.
V. In hoe veel dagen heeft God hemel en aarde geschapen ?
A. In zes dagen, den zevenden dag heeft Hij gerust.
V. Was God vermoeid, toen Hij den zevenden dag rustte?
A. God kan niet vermoeid zijn: die rust beteekent alleen,
dat Hij opgehouden heeft te scheppen.
V. Wat heeft God geboden ter gelegenheid van dit rusten ?
A. Dat men den zevenden dag moet heiligen, en tot Gods
eer tot dankzegging der schepping, doorbrengen.
V. Wat heeft Hij geschapen in die zes dagen?
A. Den eersten dag heeft Hij geschapen hemel en aarde en
het licht; den tweeden dag het uitspansel, en de wateren
der lucht, geseheiden van die der aarde; den derden dag
heeft Hij de wateren die op de aarde waren, afgeschei-
den, en in de zee verzameld, en de aarde doen voort*
brengen boomen en kruiden; den vierden dag de zon,
2
-ocr page 20-
18                           Christelijke leering.
maan en sterren; den vijfden dag de vogelen en visschen ;
den zesden dag de andere dieren, en eindelijk den mensch.
3. V. Waarvan heeft God den mensch gemaakt?
A. Hij heeft het lichaam van Adam van aarde gemaakt
en de ziel daarin gestort, maar Eva van eene rib,
genomen uit Adam.
V. Waar heeft God Adam en Eva gesteld?
A. In het aardsche paradijs, een hof van wellusten.
V. In hoedanige staat is Adam geschapen?
A. In eenen gelukkigen staat, naar ziel en lichaam.
V. Hoe lang is Adam daarin gebleven?
A. Zoo lang hij Gods gebod onderhield.
V. Wat had God hem geboden ?
A. Dat bij tiet mocht eten van de vrucht van zekeren boom.
V. Is Adam gehoorzaam geweest ?
A Neen: de duivel, schuilende in eene slang, heeft eerst
Eva verleid; deze at van die vrucht, en gaf daarvan aan
Adam, die er ook van at
V. Welke straf heeft Adam hierdoor gekregen?
A. Hij is onderworpen geworden aan de noodzakelijkheid van
te sterven, en aan ziekten en ellenden naar ziel en lichaam.
V. Is die straf voor Adam alleen geweest?
A. Neen : zij valt op al zijne nakomelingen.
V. Waarom valt zij op al zijne nakomelingen?
A. Ümdat zij allen in Adam gezondigd hebben.
V. Hoe konden zij in Adam zondigen, wijl zij er nog niet waren?
A Omdat hun wil besloten was in den wil van Adam.
V. Leg dit uit.
A. God had besloten aan alle menschen hetzelfde geluk te
geven, als aan Adam, als hij getrouw bleef; maar als hij
zoude ongehoorzaam zijn, dat dan ook straffen zouden
overgaan op alle menschen, nemende den wil van Adam,
als den wil van het geheelc menschelgk geslacht.
"V. Hoe wordt die zonde genoemd?
A. De erfzonde, als het erfdeel van de kinderen van Adam»
V. Waardoor wordt die zonde vergeven?
A. Door het Doopsel, dat ook alle straffen vergeeft.
V. Hoe blijven wij dan nog onderworpen aan den dood,
ziekten en andere kwalen?
-ocr page 21-
voor de Katholieke jeugd.                      19
A. Omdat die gevolgen zijn van onze natuur, van welke God
ons zoude bevrijd hebben, bad Adam niet gezondigd.
4.  V. Waar zijn de Engelen gemaakt, en waarvan?
A. God heeft in den hemel de Engelen van niets gemaakt.
5.  V. Zijn al de Engelen in den hemel gebleven?
A. Neen, de ongehoorzame en hoovaardige Engelen zijn
uit den hemel naar den afgrond der hel gedreven.
V. Om welke reden zijn de kwade Engelen uit den hemel
gedreven ?
A. Om de hoovaardigheid, willende aan God gelijk zijn.
V. Waar zijn de booze Engelen, die men duivels noemt
A. Sommigen lijden in de hel, anderen zijn bij de menschen;
doch dragen overal hunne pijnen met zich.
V. Wat doen zy op de wereld ?
A. Zij loopen rond als brieschende leeuwen, zoekende, wien
zij zullen verslinden.
V. Waarom zijn er de duivels zoo op uit, om de menschen
te hinderen ?
A. Omdat zij benijden, dat wij het geluk zouden bekomen,
hetwelk zg verloren hebben.
V. Kunnen zij ons hinderen, als zij willen ?
A. Neen: niet meer dan God hun toelaat.
V. Waar zijn de goede Engelen ?
A. Zij genieten de heerlijkheid Gods in den hemel: eenige
zijn op de wereld bij de menschen, maar overal geniete*
zij hetzelfde geluk, gelijk in den hemel.
6 V. Wat is de bediening der Engelen?
A. Dat zij God dienen en loven, en aan de menschei
behulpzaam zijn
7.  "V. Zijn er eeüige Engelen, die ons bewaren?
A. Ja: ieder mensch heeft eenen Engel, die hem van het
begin zijns levens bewaart.
8.  V. Wat is de bediening van onzen Engelbewaarder?
A. Ten eerste, ons van den boozen vijand te bevrijden.
Ten tweede, onze gebeden aan God op te dragen. Ten
derde, onze ziel in het uiterste te beschermen.
2*
-ocr page 22-
20                              CJtrislelijke leerinj
DE VU. LES.
Tiïn de menschwording Tan Christus.
V. Welk is het tweede, en welk het derde hoofdstuk des geloofs?
A. Het tweede: En in Jesus Christus, zijnen eenigen Zoon,
onzen Heer. Het derde: Die ontvangen is van den H. Geest,
geboren uit de II. Maagd Maria.
V. Wie is Jesus Cbristus?
A. De tweede persoon van de heilige Drievuldigheid, God
van de eeuwigheid, mcnsch geworden in den tijd.
1.  V. Wie is de tweede persoon van de H. Drievuldigheid?
A. God de Zoon, die mensch geworden zijnde, Jesus
Christus genoemd wordt.
V. Wat beteekenen de nnmen Jesus en Christus?
A. Jesus beteekent Zaligmaker en Christus gezalfde.
2.   V. Is Jesus Christus God of mensch?
A. Hij is waarlijk God, van ééne natuur met den Vader,
zoo groot, zoo machtig, en zoo wijs als de Vader, en
Hij is ook waarlijk mensch.
3.   V. Waarom is Gods Zoon mensch geworden?
A. Om de menschen door zijn voorbeeld en leeringen den
weg ten hemel aan te wijzen, en om hen van de sla-
veinij des duivels en van den eeuwigen dood te verlossen.
4.   V. hoe is Gods Zoon mensch geworden?
A. Hij heeft door eene zonderlinge werking des H. Geestes
de menschelijke natuur in het zuivere lichaam van
Maria aangenomen.
5.   V. Is de geboorte van Gods Zoon aan de geboorte van
andere menschen gelijk geweest?
A. Neen : want Hij is door zijne moeder zonder pijn en
smarten en tonder verlies van hare maagdelijke zuiver-
heid geboren, en heeft haar eene zuivere maagd gela-
ten, gelijk zij was.
V. Hoeveel naturen heeft Christus?
A. Twee: de goddelijke van eeuwigheid, en de menschelijke
van in den tijd.
V. Hoeveel personen zijn er in Christus?
A. Een, te weten: de goddelijke persoon.
V. Wie is de vader en moeder van Christus geweest?
-ocr page 23-
voor de Katholieke jeugd.                        21
A. Volgens zijne goddelijke natuur, is zijn vader God de
Vader,, en heeft Hij geene moeder gehad. Volgens zijne
menschelijke natuur is zijne moeder de heilige Maagd
Maria, en heeft Hij geen vader gehad, dan alleen zijnen
voedstervader of bewaarder, den H. Joseph.
6. V. Is Joseph de vader van Christus geweest?
A. Hij is alleen zijn voedstervader of bewaarder, en niet
ziju natuurlijke vader geweest.
V. Waar is Christus geboren ?
A. In het stalletje van Bethlehem, \'s nachts ten twaalf ure.
V. Wat is er toen geschied?
A. De Engelen hebben met vreugde zjjne geboorte verkon-
digd aan de herders, zingende: glorie zij aan God in het
allerhoogste en op de aarde vrede aan de menschen, die
vau goeden wil zijn !
V. Wie hebben Jesus het eerst aangebeden ?
A. De herders, die omtrent Bethlehem waren, zij waren ver-
maand door de Engelen, die hun als teeken gaven, dat
zij een arm kind zouden vinden, liggende in een stal, in
slechte doeken gewonden.
V. Waarom heeft Christus in eenen stal willen geboren worden?
A. Om ons te leeren, dat wij ons niet moeten hechten aan
tijdelijke goederen, die dikwijls maar dienen om ons van God
af te trekken; maar dat wij ons geluk moeten zoeken in God
oprecht te dienen door de ootmoedigheid, gelijk Hij ons zelf
is voorgegaan, zich zoo willende verootmoedigen, dat Hy
voor ons in eenen stal heeft willen geboren worden, daar
Hij nochtans de meester was van alle schatten en paleizen
van hemel en aarde.
V. Aan welke Heidenen is de geboorte van Christus \'t eerst
bekend gemaakt?
A. Aan de drie Wijzen in het Oosten, die men de drie
Koningen noemt.
V. Op welke wijze is hun dit bekend gemaakt?
A. Door eene buitengewone ster, die hun verscheen.
V. Wat hebben die Wijzen gedaan, toen zij die ster zagen F
A. Zij vertrokken aanstonds, onder het geleiden van die ster,,
naar Jerusalem om Jesus te zoeken.
V. Hebben zy Hem daar gevonden?
-ocr page 24-
22                           Christelijke leering
A. Neen, men zeidehun, dat Hij, volgens de Profeten, moest
te Betblehem geboren worden.
V. Wat deden de Wijzen toen ?
A. Zij vertrokken naar Bethlehem; en Jesus daar gevonden
hebbende, aanbaden zy Hem, en offerden Hem goud, wie-
rook en mirre.
V. Wat beduidden zij door die giften?
A. Door het goud, dat Hij Koning was; door de mirre, dat
Hij sterfelijk of mensch was; door den wierook, dat Hij
God was.
V. Wat deden de drie Koningen na hunne aanbidding?
A. Zij keerden weder naar hun land, langs eenen anderen
weg, gelijk een Engel hun gewaarschuwd had.
V. Waarom?
A. Omdat Herodes niet zou vinden, dien hij zocht te dooden.
V. Wat deed Herodes, ziende, dat de drie Wijzen niet we-
derkeerden ?
A. Hij deed al de kinderen, onder de twee jaren, dooden te
Bethlehem en daar omtrent.
"V. Hoe is Jesus dien moord ontkomen?
A. Josepb, vermaand zijnde door den Engel, is met Maria
en Jesus gevlucht naar Egypte.
V, Wanneer is Hij van daar wedergekeerd?
A. Na den dood van Herodes.
V. Waar werdt Hjj voortaan opgebracht?
A. Te Nazareth.
V. Wat wordt van Jesus verhaald, als Hy twaalf jaren oud was?
A. Dat Hij, verloren zijnde, door Maria en Josepb, na drie
dagen is gevonden in den tempel onder de leeraren.
V. Wat verder?
A. Dat Hij met hen is wedergekeerd en hun onderdanig was.
V. Wat leeren wij hieruit?
A. De eerbiedigheid en onderdanigheid, die de kinderen
schuldig zijn aan hunne ouders, ziende den Zoon Gods
zelven onderdanig.
V. Wat heeft Christus daarenboven gedaan?
A. Hij heeft een verborgen leven geleid bij zijne ouders, tot
omtrent dertig jaren, wanneer Hij begon te prediken.
V. Wie is de voorlooper van Christus geweest?
A. De heilige Joannes de Dooper.
T. Wat predikte hy\'?
-ocr page 25-
voor de Katholieke jeugd.                      23
A. De boetvaardigheid ; en die zich bekeerden, doopte hij
met hen te doen afwasschen in den Jordaan.
V. Heeft hij Christus ook gedoopt?
A. Ja, Christus heeft willen gedoopt worden, om het water
te heiligen.
V. Wat gebeurde in het doopsel van Christus?
A. De H. Geest daalde op Hem neder in de gedaante van
eene duif, en men hoorde eene stem, zeggende: dit is
mijn beminde Zoon.
V. Wat getuigde Joannes van Jesus?
A. Dat Hij het Lam Gods was dat wegneemt de zonden der wereld.
V. Waar is Christus gegaan na zijn Doopsel!
A. In de woestijn, waar Hij veertig dagen heeft gevast en
bekoord is geweest van den duivel.
V. Wat heeft Hij daarna gedaan?
A. Hij is begonnen te prediken, zijne leering door mirakelen
bevestigende.
V. Wat is zijn eerste mirakel geweest?
A. Toen Hij op de bruiloft fan Cana in Galilea het water in
wijn veranderde.
V. Hoe veel Apostelen heeft Christus verkozen?
A. Twaalf onder welke Petrus de eerste was.
V. Wat heeft Hij aan Petrus beloofd?
A. Dat hij de steenrots was, waarop Hy zyne Kerk zou bouwen,
en dat Hij hem de sleutels zou geven van het rijk der hemelen.
V. Wat beteekenen die sleutels?
A. Niet alleen de macht om de zonden te vergeven en te be-
houden, en aldus den hemel geopend of gesloten te hoa-
den; maar ook geheel de macht en het gezag, noodig om het
ryk van Christus, hetwelk de H. Kerk is, wel te bestieren.
V. Had Christus nog andere discipelen ?
A. Ja, nog twee en zeventig, die Hij vooraf zond naar die
plaatsen, waar Hij voornemens was zelf te komen prediken.
V. Hoe lang heeft Christus gepredikt ?
A. Drie jaren : men kwam van alle kanten in menigte om
Hem te hooren, en zijne mirakelen te zien.
V. Werd Hij van sommigen gehaat?
A, Ja, Tan de vleeschelijke Joden, en bijzonder van de Seri-
ben of Schriftgeleerden en Farizeërs.
V. Waarom werd Hij van dezen gehaat?
A. Omdat Hij hun dikwijls berispte over hunne schijnheiligheid.
-ocr page 26-
24                          Christelijke leering
V. Hoe rer heeft hen die haat gebracht?
A. Zoo ver, dat zij besloten Hem ter dood te brengen.
V. Wie heeft hun hiertoe gelegenheid gegeven?
A. Judas, de verrader, die Hem verkocht heeft voor dertig
zilveren penningen, en met eenen kus overgeleverd.
8. V. "Waarom wordt de. Zoon meer onze Heer genoemd
dan de Vader?
A. Omdat Hij ons en alle menschen niet alleen gelijk de
Vader, geschapen, maar ook, als wij verloren waren,
door zijn dierbaar bloed gekocht en verlost heeft.
DE VIII. LES.
Van het lijden van Christus.
V. Wat is het vierde hoofdstuk des geloofs?
A. Die geleden heeft onder Pontius Pilatui, is gekruist, ge-
siorven en begraven.
1. V. Wat beeft Christus voor ons geleden?
A. Hij heeft zijn geheel leven lang groote armoede en
verdriet naar ziel en lichaam geleden : doch op den
dag van zijn lijden groote pijnen, zoo dat nooit eenig
mensch die verdragen heeft.
V. In welke natuur heeft Christus voor ons geleden?
A. In zijne meuscheüjke, want in zijne goddelijke kon Hij
noch lijden, noch sterven.
V. Zeggen wij dan niet, dat Christus voor ons gestorven is.
A. Hierdoor verstaat men hetgeen in Christus sterfelijk was,
gelijk men zegt, die mensch is gestorven, hoewel de ziel
onsterfelijk is.
V. Heeft Christus in zijne ziel eenige pijn geleden ?
A. Ja: daarom riep Hij: Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe.
V. Welke pijn heeft Christus in zijne ziel geleden ?
A. Alle versmaadhied, beschaamdheid, verwytingen, bespot-
tingen, voornamelijk in de tegenwoordigheid van Herodes
bekleed met een wit kleed als een zinnelooze.
V. Waar heeft Christus zyn bitter lijden begonnen?
A. In den hof van Olijven.
V. Waar heeft Hy zyn lijden geëindigd?
A. Op den berg van Calvarië.
V. Wat heeft Christus voor testament achtergelaten?
-ocr page 27-
voor de Katholieke jeugd.                         25
A. Zijn eigen vleesch en bloed in het laatste avondmaal.
V. Wat heeft Christus in den Olyf hot\' gedaan ?
A. Hij heeft daar water en bloed gezweet, en tot drie ma-
len toe gebeden.
V. Wie heeft Christus gevangen genomen?
A. De verrader Judas, aan het hoofd van gewapende mannen.
V. Zyn de discipelen met Hem gevangen genomen?
A. Neen; zij hebben allen de vlucht genomen gelijk de pro-
feet Zacharias had voorzegd: Ik zal den Herder liaan,
en de schapen zullen verstrooid worden.
2. Wat heeft Christus geleden vaa de Joden?
A.. Hij is door hen gevangen genomen, ter dood veroor-
deeïd, zeer schandelijk geslagen, bespot en aan den reg-
ter Pilatus overgeleverd.
V. Waar hebben de Joden Christus eerst gebracht?
A. Zij hebben Hem gebonden en geleid naar Annas.
V. Wat heeft Christus bij Caïphas geleden ?
A. Hij heeft daar ontvangen een wreeden kaakslag, en na dat
Hij door den raad den dood schuldig verklaard was, is Hij
door de Joden bespogen, geslagen en veel onrecht aangedaan.
V. Hoe heeft Hij dit alles verdragen ?
A. Met het grootste geduld en zachtmoedigheid, als een
lam, niet één woord tegensprekende.
V. Waar is Christus, van Caïphas komende, geleid?
A. Naar Pilatus, die Hem, na vele onderzoekingen, onschnN
dig bevindende, om de Joden niet te mishagen, gezonder;
heeft naar Herodes Au tip as, vorst van Galilea.
V. Wat heeft Christus verdragen bij Herodes?
A. Hij is gekleed met een wit kleed als een zinnelooze, en
aan Pilatus den regter overgeleverd.
"V. Wat heeft Christus geleden bij Pilatus?
A. Nadat Hij van de Joden valschelijk beschuldigd was,
is Hij op het bevel van Pilatus vreeselijk gegeeseld,
door moedwillige krijgsknechten met doornen gekroond,
en door Pilatus ter dood verwezen.
V.  Hoe is Christus gegeeseld?
A.  Met scherpe roeden, aan cene kolom gebonden zijnde.
V.  Hoe is Christus gekroond?
A.  Met eene kroon van lange scherpe doornen.
-ocr page 28-
26                           Christelijke leering
V. Welke dood is Christus gestorven ?
A. Den schandelijken dood des kruises.
V. Was die dood eene schandelijke straf?
A. Het was de schandelijkste, die er in gebruik was.
V. Wie heeft het kruis gedragen?
A. Christus zelf.
V. Heeft Christus het kruis alleen gedragen?
A. Neen: Simon Tan Cyrene heeft Hem geholpen, hiertoe
gedwongen zijnde.
4.  V. Hoe is Christus gekruist?
A. Nadat Hij zijn eigen kruis gedragen had, is Hij met
handen en voeten aan hetzelve genageld, en is daaraan
drie uren levend blijven hangen.
V. Waar is Christus gekruist?
A. Buiten Jerusalem op den berg van Calvarië.
V. Waarom heeft Christus aan het kruis willen sterven?
A. Opdat het hout, waarvan de dood deszelfs oorsprong
genomen had, ook het leven zou voortbrengen,
V. Onder wien is Christus gekruist?
A. Onder den president Pontius Pilatus.
V. Waarom wordt in dat hoofdstuk de president Pontius
Pilatus genoemd?
A. Om te weten den tijd van het lijden van Christus, te
weten: toen Pilatus bekleedde het ambt van president,
voor den Eoomschen keizer Tiberius, en om alzoo de ken-
nis van zoo eene groote waarheid klaarder aan te toonen.
V. Is Christus alleen gekruist?
A. Neen: tusschen twee moordenaars.
V. Hce lang is Christus aan het kruis levend blijven hangen?
A. Drie uren lang.
V. Is Christus ook aan het kruis gestorven?
A. Ja.                                                 N
5.  V. Hoe is Christus gestorven?
A. Nadat Hij alles volbracht had, scheidde zijne ziel van
het lichaam, de Godheid nogtans bleef met de ziel
en ook met het lichaam vereenigd.
V. Waarom is Christus met gebogen hoofd gestorven?
A. Om te toonen, dat Hij stierf uit gehoorzaamheid aan
zijnen hemelschen Vader.
T. Op welke dag is Christus gestorven?
-ocr page 29-
voor de Katholieke jeugd.                      2?
A. Op Goeden Vrydag.
V. Wat is in den dood van Christus geschied?
A. Alle ongevoelige en onbezielde schepsels hebben hunne
droefheid over den dood van Christus getoond; de aarde
beefde, de steenrotsen barstten, het voorhangsel des tem-
pels scheurde, er kwamen duisternissen over de geheele
aarde, de zon en de maan werden verduisterd, de sterren
hadden haar licht verloren, de graven gingen open, en
vele lichamen der rechtvaardigen verrezen.
V. Is zijne Godheid dan ook gescheiden van zijne menschheid ?
A. Neen: want zijne ziel, van zijn lichaam gescheiden
zijnde, is de Godheid met zijn lichaam in het graf, e»
met de ziel in het voorgeborgte der hel gebleven.
V. Voor wie is Christus gestorven?
A. Voor de zaligheid van alle menschen.
6.   V. Hoe is Christus begraven?
A. Twee eerwaardige mannen hebben tegen den avond,
met groote eerbiedigheid het lichaam van het kruis
genomen en in een nieuw steenen graf gelegd.
V. Wie zijn die twee eerwaardige mannen?
A. Jozef van Arimathea en Nicodemus.
V. Waarom heeft Christus willen begraven worden?
A. Teu eerste, opdat Hij alles zoude onderhouden wat dea
mensch aangaat; ten tweede, om te volbrengen de voorzeg-
ging van den profeet Isaïas: Zijn graf zal heerlijk wezen; ten
derde, opdat het zou blijken, dat Hij waarlijk dood was; ten
vierde, omdat zijne verrijzenis zooveel te heerlijker zoude zijn.
7.  V. Waarom heeft Christus al deze pijnen en den doo<3
willen lijden?
A. Om aan ons te toonen zijne overgroote liefde, en om
ons voorbeelden van alle deugden te geven, want Hij
had ons met minder arbeid kunnen verlossen.
V. Wat zijn wij Christus schuldig voor zijne groote liefde,
die Hij ons getoond heeft?
A. Hem wederliefde te toonen, met zijne geboden te on*
derhouden.
8.  Y. Is het noodig, dat wij nog lijden, terwijl Christus
voor ons heeft voldaan?
-ocr page 30-
28                           Christelijke leering
A. Ja: want Christus begeert, dat wij door ons lijden
aan zijne verdiensten deelachtig worden.
V. Waardoor worden wij deelachtig aan zyne verdiensten
en aan zijn lijden?
A. Door het ware geloof, door het gehruik der H. Sacra-
menten, door de goede werken; maar voornamelijk door
de boetvaardigheid.
DE IX. LES.
Van de Verrijzenis en Hemelvaart van Christus.
V. Welk is het vijfde hoofdstuk des geloofs?
A. Dit nedergedaald is ter helle, ten derden dage verrezen
is van den dood.
1.   V. Wat heeft Christus na zijnen dood gedaan?
A. Zijne ziel, vereenigd zijnde met de Godheid, daalde
neder ter helle.
2.  V. Wat verstaat gij door de hel, tot welke Christus
nederdaalde ?
A. Eene verholene plaats, waar de zielen waren der afge-
storvenen, die Gods aanschijn nog moesten derven.
3.  "V. Waarom daalde Christus neder ter helle?
A. Om de zielen der heilige Oudvaders en anderen, die in
Gods liefde gestorven waren, te troosten en te verlossen.
V. Zijn de zielen na hare verlossing aanstonds naar den
hemel gegaan?
A. Neen; want Christus moest haar eerst door zijne hemel»
vaart den hemel openen.
4.  V. Wanneer is Christus verrezen?
A. Op den derden dag na zijuen dood, dat is Zondag
\'s morgens.
V. Wat is dat te zeggen verrezen?
A. Dat zijne ziel weder is vereenigd met ziju lichaam en
dat Hij uit bet graf is opgestaan.
V. Hoe is Christus verrezen ?
A. Door zijne eigene magt.
V. Wat is er geschied, als Christus verrezen is?
A. De aarde beefde; een Engel daalde uit den hemel en
-ocr page 31-
voor de Katholieke jeugd.                        29
wentelde den steen van het graf, zyn aanschijn was ge-
l\\jk het weêrlicht en zyne kleederen gelijk sneeuw.
V. Wat deden de soldaten, die het graf bewaakten?
A. Zij werden zoo verschrikt, dat zij als dood waren en
namen de vlucht naar de stad.
"V. Wat hebben de Scriben enFarizeërs gedaan,toen zij dit hoorden?
A. Geraadpleegd hebbende, gaven zij veel geld aan de sol-
daten en deden hen zeggen aan het volk, dat de disci-
pelen van Jesus des nachts zijn lichaam uit het graf
gehaald hadden, terwijl zij sliepen.
V. Aan wie is de verrijzenis van Christus eerst bekend gemaakt?
A. Aan eenige godvruchtige vrouwen, die kwamen om zijn
lichaam te balsemen.
V. Wie maakte haar dat bekden?
A. De Engel, die den steen afgewenteld had en daar op zat
zeide haar: wilt niet vreezen, ik weet dat gij Jesus zoekt,
die gekruist is: Hij is verrezen gelijk Hy gezegd heeft.
V. Wanneer had Christus dit gezegd?
A. Hij had verscheidene malen aan zijne Apostelen voorzegd,
dat de Joden Hem zouden dooden, maar dat Hij den
derden dag verrijzen zou.
Y. Aan wie heeft Christus zich vertoond na zijne verrijzenis?
A. Ten eerste, aan de godvruchtige vrouwen; ten tweede
aan Magdalena; ten deVde, aau Petrus; ten vierde, aan de
twee discipelen van Emrnaus; ten vijfde, aan de tien Aposte-
len, als Thomas niet by hen was, in de eetzaal. Deze vyf
vertooningen zijn geschied op den dag zijner verryzisnis.
V. Heeft Christus zich daarna nog vertoond?
A. Ja, acht dagen daarna aan de Apostelen, als Thomas met
hen was, verscheidene malen daarna aan de Apostelen, en
eens aan meer dan vijf honderd broeders te zamen, eiu-
delijk toen Hij ten hemel klom.
5. "V. Waarom heeft Christus de vijf wonden in zijn ver-
heerlijkt lichaam behouden?
A. Om daarmede zijne verrijzenis te bevestigen, en om
die aan alle menschen in het oordeel en aan de zali-
gen in den hemel te toonen.
V. Welk is het zesde hoofdstuk des geloofs?
A. Die opgeklommen is ten hemel, en zit tér rechterhand Qode
Zijns Vaders almachtig.
-ocr page 32-
30                            Christelijke leering
45. "V. Wanneer is Christus ten hemel geklommen?
A. Veertig dagen na zijne verrijzenis.
"V. Wat heeft Christus gedaan in die veertig dagen na zijne
verrijzenis?
A. Hij heeft dikwijls verkeerd met zijne Apostelen, bun vele
geheimen veropenbaard, en ook onderricht in al wat noodig
was, om zijne Kerk te besturen.
7. V. Hoe is Christus ten hemel geklommen ?
A. Door zijne eigen macht, zonder iemands hulp.
DE X LES.
Tan het laatste oordeel en het regter-ambt van
Christus.
1.   V. Waar is Christus nu?
A. Hij zit aan de rechterhand des Vaders, dat is, in de
opperste rust en in de hoogste eer met God den Vader.
V. Wat beteekent dat: Hij zit ?
A. Bat Hij in de opperste en eeuwige rust is.
V, Wat beteekent: ter rechterhand? heeft God banden?
A. God heeft geen lichaam, noch handen; maar omdat bij
ons de rechterhand wordt gegeven aan degenen, die wij
eeren en dat Christus in de opperste eer is bij den Vader,
zeggen wij: Hy zit ter rechterhand zijns Vaders.
V. Welk is het zevende hoofdstuk des geloofs?
A. Van daar zal Hij komen oordeelen de levenden en de dooden.
2.   V. Wanneer zal Christus komen oordeelen?
A. Op het einde der wereld, hoewel de dag onbekend is.
3.  V. Welke teekenen zullen er vóór het oordeel gaan?
A. Ten eerste, eene geweldige vervolging, die door de
Antichrist verwekt zal worden. Ten tweede, ver-
scheidene schrikkelijke plagen. Ten derde, een vuur,
dat alles verslinden zal.
V. Noem ecnige plagen, die op het einde der wereld zullen zjjn?
A. Ten eerste, oorlogen, ziekten, duurte, aardbevingen ; ten
tweede, verleidingen door valsche profeten en verleiders; ten
derde, afval van het geloof en de liefde; ten vierde, het rijk
van den Antichrist, dat drie en een half jaar zal duren.
V. Welke teekenen zullen er nog na deze zijn?
-ocr page 33-
voor de Katholieke jeugd.                      81
A. Ten eerste, de zon zal verduisterd worden; ten tweede, de
maan zal geen licht meer geren; ten derde, de sterren zullen
van den hemel vallen; ten vierde, de krachten der hemelen
zullen beroerd worden; ten vijfde, de zee zal een rjsselijk
gedruisch maken, eindelijk zal het vuur alles verslinden.
4.  V. Hoe zal Christus ten oordeel komen ?
A. Met zijn menschelijk lichaam, zigtbaar en met groote
heerlijkheid.
5. V. Wie zijn degenen, die Christus zal komen oordeelen?
A. Alle menschen, die ooit geleefd hebben.
V. Wat zullen de menschen alsdan doen ?
A. Zij zullen schier bezwijken vau schrik, door de verwach*
ting VBn den ondergang der wereld.
V. Wat leert ons Christus dienaangaande ?
A. Dat wij moeten waken en bidden, om niet verrast te worden,
en bereid zyn, om met betrouwen den Regter af te wachten.
V. Wat zal er in de wolken verschijnen ?
A. Het teeken des H. Kruises in groote heerlijkheid, tot
troost der goeden en tot schrik der kwaden.
V. Moeten wjj dikwijls aan het oordeel denken?
A. Ja dit is een goed middel om de zonden te vluchten;
want de H. Schriftuur zegt: Wees uwe uitersten indachtig,
en gij zult nimmer zondigen.
V. Welke zyn die uitersten?
A. Deze vier: de dood, het oordeel, de hel, en de hemeU
sche glorie.
6.  V. Zullen de dooden tot den jongsten dag zonder
oordeel zijn?
A. Neen : ieder mensch wordt terstond na z\'jnen dood in
het bijzonder geoordeeld; maar in den jongsten dag
zullen de lichamen en zielen te zamen in de tegen*
woordigheid van alle menschen vergelding ontvangen.
7.  V. Wie zijn de levenden, die Christus zal oordeelen ?
A. Degenen, die omtrent dien tijd zullen leven.
8.  V. Welk vonnis zal Christus in het oordeel uitspreken ?
A. Hij zal de goede menschen met groote liefde tot zich
roepen, en hun den hemel geven; maar de boezen zal
Hij, met groote gramschap, van zich naar de eeuwige
verdoemenis drijven.
-ocr page 34-
Christelijke leering
32
V. Welke woorden zal Christus tot de goeden spreken?
A. Komt gezegenden mijns Vaders, bezit het rijk, dat u be-
reid is van het begin der wereld 5 want ik ben hongerig ge-
weest, en gij hebt mij gespijsd; ik heb dorst gehad en gij
hebt mij gelaafd; ik ben naakt geweest, en gij hebt mij ge-
kleed; vreemd en gij hebt my geherbergd; ziek en gy hebt
my bezocht; in den kerker en gij hebt my verlost.
"V. Wat zal Hij aan de verdoemden zeggen?
A. Gaat van mij, vervloekten! in het eeuwige vuur, dat be-
reid is voor den duivel en zijnen aanhang; want ik ben
hongerig geweest en gij hebt mij niet gespijsd ; ik heb
dorst gehad en gij hebt mij niet gelaafd; ik ben naakt ge-
weest en gy hebt mij niet gekleed; vreemd en gij hebt
mij niet geherbergd; ziek en gij hebt mij niet bezocht;
in den kerker en gij hebt mij niet verlost.
"V. Wat zal Christus antwoorden aan hen, die zullen vragen:
Heer, wanneer hebben wij u zien honger lyden, enz. ?
A. Hij zal aan de goeden zeggen: hetgeen gij gedaan hebt
aan den minste der mijnen, hebt gij mij gedaan. En aan
de kwaden, hetgeen gij aan den minste der mijnen hebt
geweigerd, hebt gij my\' geweigerd.
V. Waarom is het algemeen oordeel noodig, aangezien een
ieder in het bijzonder geoordeeld wordt?
A. Ten eerste, omdat de gevolgen van sommigegoede of kwade
werken eerst op het einde van de wereld ten volle zullen
voltrokken zijn, welke werken alsdan eerst ten volle kunnen
geoordeeld worden; ten tweede, om de eer te herstellen der
goeden, die ten onrechte benomen was, en om de kwaden,
die de menschen door een valscherechtvaardigheid bedrogen
hadden, met verdiende schaamte te overdekken; ten derde,
omdat de lichamen, die deel gehad hebben in de werken,
ook deel zouden hebben in het loon of de straf; ten vierde,
om Gods rechtvaardigheid en voorzienigheid openlijk te doen
blijken, dat hier op het aanzien van de verdrukking der
goeden en den voorspoed der kwaden, dikwijls tegenge»
sproken en gelasterd worden.
V. Welken indruk moet de verwachting van dat oordeel op
den mensch doen?
A. Zij moet de goeden troosten en aanmoedigen om te vol-
harden en de kwaden doen vreezen en tot bekeering op-
wekken.
-ocr page 35-
voor de Katholieke jeugd.                        88
DE XI. LES.
Van dea H. Geest.
V. Welk is het achtste hoofddeel des geloofs t
A. Ik geloof in den E. Geest.
1.   V. Wat gelooft gij van den H. Geest?
A. Dat Hij waarlijk God is en de derde persoon van de
H. Drievuldigheid.
2.   V. Van wien komt de H. Geest voort?
A. Van God den "Vader en God den Zoon te zamen.
3.   V. Is de H. Geest minder dan de andere twee personen?
A. Geenszins: maar Hij is even wijs, machtig, eeuwig, enz.
als God de Vader en God de Zoon.
4.   V. Welke eer moeten wij aan God den H. Geest bewijzen?
A. De goddelijke en opperste eer.
5.  V. Hoe heeft zich de H Geest vertoond?
A. Hij heeft zich bij den doop van Christus, in de ge-
daante van eene duif, en op Pinksterdag in de ge-
daante van vurige tongen vertoond.
V. Waarom verscheen de H. Geest in de gedaante van eene duif?
A. Om te beteekenen de zoetaardigheid, eenvoudigheid en
zuiverheid van den Zaligmaker.
V. Waarom in de gedaante van vurige tongen ?
A. Om te toonen, dat Hij het vuur der goddelijke liefde
mededeelde aan de Apostelen, die de geheele wereld
moesten verlichten en ontsteken.
V. Wordt de H. Geest aan niemand meer gegeven na de
tjjden der Apostelen ?
A. Alle geloovigen ontvangen Hem in het Doopsel en bij-
zonder in het Vormsel.
V. Waarom geschiedt dit nu niet met zichtbare teekenen?
A. Dit geschiedde zoo in de eerste tijden der H Kerk om
door mirakelen het geloof te bevestigen ; maar dit is nu
niet meer noodig.
6.  V. Wannper komt de H. Geest tot ons?
A. Als Hij op eenige wijze in ons begint te werken.
7.   V. Wat is het voornaamste werk van den HL Geest?
A. Dat Hij de ledematen der ware Kerk van Christus
door het mededeelen zijner genade heilig maakt.
3
-ocr page 36-
34                           Christelijke leer\'mg
8. V. Waarom wordt onze heiligmaking aan den H. Geest
toegeschreven ?
A. Omdat Hij de liefde van den Vader en van den Zoon is,
en omdat ons uit Gods liefde alle heiligheid voortkomt.
V. Welke zijn de gaven van den H. Geest?
A. Deze zeven: wyshcid, verstand, raad, sterkte, wetenschap,
godvruchtigheid en de vrees des Heeren.
V. Waarin bestaat de gaaf der wijsheid?
A. In eene kennis en smaak van de goddelijke volmaaktheden
en van de genaden en deugdan, die ons met Hem vereenigen.
V. Waarin bestaat de gaaf des verstands?
A. In een bovennatuurlijk licht, dat ons met gemak doet
kennen de geheimen en de waarheid des geloofs.
V. Waarin bestaat de gaaf van raad?
A. Ia een licht, dat ons de middelen om aan God te be-
h.-igen, leert kennen, om tusschen zoo vele gevaren tot
de zaligheid te komen.
V. Waaiin bestaat de gaaf van sterkte?
A. In eene geestelijke kracht, die ons versterkt om de vijau-
den ODzer ziel en al hun geweld te overwinnen.
V. Waarin bestaat de gaaf van wetenschap?
A. In een licht, dat ons doet oordeelen over de zaken, die
ons tot God leiden, en over het gebruik derzelve tot
onze zaligheid.
V. Waarin bestaat die gaaf van godvruchtigheid?
A. In eene vlijtigheid in al wat de eer van God aangaat,
bijzonder in hetgeen de godsdienst betreft.
V. Waarin bestaat de gaaf der vreeze Gods?
A. In eene liefderijke vrees en nadenken om God niet te
mishagen.
DE XII. LES.
\' Tan de H. Kerk.
V. Welk is het negende hoofddeel des geloofs?
A. /* geloof in eene heilige Katholieke Kerk, gemeenschap
der Heiligen.
1. V. Wat is de H. Kerk?
A. Eene vergadering van alle geloovigen, die onder de
-ocr page 37-
voor de KalkolieJce jeugd.                        35
gehoorzaamheid van den Roomschcn Paus de ware,
leering van Christus belijden.
V. Waardoor zijn de geloovigen vergaderd in de H. Kerk?
A. Inwendig door bet geloof; uitwendig door de leering,
bestiering en liet gebruik der H. Sacramenten.
"V. Waardoor komt men in de H. Kerk?
A. Door het Doopsel.
V. Zijn zij allen in de Kerk die gedoopt zijn?
A. Keen: sommigen zijn daar bniten, als: ketters, scheur-
makers en die in den kerkdijken ban zijn,
Y. Kan iemand zalig worden buiten de ware Kerk ?
A. Neen, want Christus zegt: Die de Kerk niet hoort, houd
dien als een Heiden en Tollenaar, en bniten de ware
Kerk is het ware geloof niet, zonder hetwelk men aan
God niet kan behagen.
V. Is er meer dan ééne ware Kerk ?
A. Neen: want gelyk er maar één waar geloof is, zoo is er
maar ééne ware vergadering, die hetzelfde geloof belijdt
en bewaart.
2.   V. Wie is het hoofd der H. Kerk?
A. Christus is het onzichtbare en opperste hoofd, maar
de lloomsche Paus, zijn Stedehouder op aarde, is het
zichtbare hoofd,
3.   V. "Wie is de Boomsche Paus?
A. Hij is de eigene Stedehouder van Christus op aarde,
en de wettige opvolger van den H. Petrus, op wien.
Christus zijne Kerk heeft gebouwd.
4.   V. Wie zijn de Bisschoppen der H. Kerk?
A. De Bisschoppen zijn de Prinsen der H. Kerk, en be-
kleeden de plaatsen der H. Apostelen.
5.   V. Wrie zijn de Pastoors en Priesters?
A. De Pastoors en Priesters zijn de wettige opvolgers
van de twee-en-zeventig Discipelen van Christus.
6.   V Wie zijn de ledematen der H. Kerk?
A. Allen, die onder de gehoorzaamheid van den Room-
schen Paus, op de aarde het ware geloof belijden, of
die in het vagevuur gezuiverd worden, of die reeds,
met Christus in den hemel leven.
V. Hoe velerlei is de Kerk?
3*
-ocr page 38-
86                             Christelijke leering
A. Drieërlei: de zegepralende, de lijdende en de strijdende
Kerk.
V. Waaruit bestaat de zegepralende Kerk?
A. Uit de heiligen in den hemel.
V. Waarom wordt zij zegepralende genoemd?
A. Omdat de heiligen, hunne vijanden overwonnen hebbende,
met Christus zegepralen in den hemel.
V. Waarin bestaat de lijdende Kerk?
A. Uit de zielen in het vagevuur, die nog moeten lijden.
V. Waarin bestaat de strijdende Kerk ?
A. Uit de geloovigen, die hier in de wereld nog moeten
strijden tegen de vijanden onzer zaligheid.
V. Wie zijn die vijanden?
A. De duivel, de wereld en het vleesch.
7.  V. Welke zijn de eigenschappen, of kenteekenen der
ware Kerk van Christus ?
A. Onder anderen deze vier: het eerste, dat zij één is;
het tweede, dat zij Heilig is; het derde, dat zij Ka-
tholiek en Apostolisch is; het vierde, dat zij ware
mirakelen heeft.
8.  V. Waarom noemt gij de Kerk heilig?
A. Ten eerste, omdat haar hoofd, Christus, heilig is.
Ten tweede, omdat bij haar alleen te vinden is het
ware gebruik der HH. Sacramenten, die ons heilig
maken. Ten derde, omdat haar beste deel, en hare
leering en haar roep heilig is.
V. Wat is haar beste deel?
A. De oprechte Christenen.
V. Waarom noemt gij hartn roep heilig?
A. Omdat al hare kinderen geroepen zijn tot de heiligheid.
V. Waarom noemt gij hare leerirg heilig ?
A. Omdat zy niets behelst, dan dat ons kan opwekken tot
de zaligheid en heiligheid.
V. Zullen ze allen zalig zijn, die in de ware Kerk blijven?
A. Neen: want velen zrjn er geroepen en weinig uitverkoren.
V. Wie zijn die uitverkorenen ?
A. Die leven en sterven volgens de leering van Christus.
9.  V. Waaiin is de Éénheid der H. Kerk gelegen?
-ocr page 39-
voor de Katholieke jeugd.                         37
A. Hierin: dat zij onder één hoofd staat, en in alle ge-
loofstukken maar ééne leering volgt.
10.   "V. Waarom wordt de H. Kerk algemeen of Katholiek
genoemd ?
A. Omdat zij alle geloovigen bevat, die van Christus tijd
af geweest zijn, en tot het eiode der wereld zijn
zullen, en omdat zij verspreid is onder alle volken
en in alle landen der wereld.
11.   V. Waarom wordt de H. Kerk Apostolisch genoemd?
A. Omdat zij, van Christus ingesteld zijnde, met eene
onafgebrokene opvolging, van de Apostelen af, altijd
bestaan heeft.
V. Wat beteekent Katholiek?
A. Algemeen, overal en in alle tijden.
V. Waarin is de Kerk Apostolisch?
A. In bare herders, en in hare leering, te weten : wy kun-
nen bewezen de onafgebrokene opvolging van onze Pau-
scn, van nu af tot Petrus toe; ook kunnen wy de op-
volging van onze leering tot aan de Apostelen bewijzen.
V. Kunnen die kenteekenen ook niet worden toegepast aan
andere kerken ?
A. Geenszins; ten eerste, omdat zij niet overeenkomen in die
stukken zelfs, die zij aanzien als punten des geloofs, ja
zelfs daar dikwijls in veranderen; ten tweede, tij komen
niet overeen in het gebruik der heilige Sacramenten; ten
derde, huDne nieuwigheid is bekend door hunnen naam,
want de Lutheranen zijn niet ouder dan Luther. Zij zijn
ook niet verspreid door geheel de wereld, en zij hebben geene
opvolging van herders of van leering tot aan de Apostelen.
V. Waarom noemt men de ware Kerk de Boomsche Kerk?
A. Omdat het zichtbare hoofd, de Paus, Bisschop van Home
is, en de Boomsche Kerk de Moederkerk is van alle
andere, die met haar verecoigd zijn.
V. Was die kerk de eerste ware Kerk?
A. Neen; want van het begin der wereld is er eene ware
Kerk geweest, eerst onder de wet van de natuur, ten
tijde der Patriarchen, daarna onder de wet van Mozes,
tot de komst van Christus, die door zijn bloed een nieuw
Verbond en eene nieuwe Kerk heeft gesticht.
V. Waar is de Christen Kerk het eerst begonnen c
-ocr page 40-
58                           Christelijke leering
A. Te Jcrusalem, ie weten: op den Pinksterdag is aldaar
de nieuwe wet door de Apostelen verkondigd.
V. Hoeveel zijn er bekeerd op de eerste predikatiën van Petrus?
A. Drie duizend zielen.
V. Hoe leefden de eerste Christenen ?
A. Zij hadden allen maar één hart en ééne ziel: zij volhard-
den in de leering der Apostelen, in het bidden en in het
nuttigen van het allerheiligste Sacrament.
T. Zijn de Apostelen allen te Jerusalem gebleven?
A. Neen: zij zijn het Evangelie gaan verkondigen door de
geheele wereld.
V. Waardoor bevestigen zij hunne leering?
A. Door menigvuldige mirakelen.
12. V. "Wat zijn de mirakelen,die indeH.Kerk geschieden?
A. Wonderlijke teekenen, die alle krachten der schepse-
len te boven gaan, en door Gods bijzondere hulp
gedaan worden.
Y. Kan het geloof zoo door mirakelen bevestigd, valsch zijn ?
A. Geenszins: want de mirakelen kunnen niet geschieden
dan door de kracht van God; dienvolgens, vermits God
geene getuigenis der valschheid kan geven, zoo kan het
geloof niet valsch zijn.
V. Waarom geschieden er nu weinig mirakelen?
A. Omdat het geloof na genoegzaam bevestigd is.
DE XIII. LES.
Tan de gemeenschap der Heiligen.
1. V. Waarin is de gemeenschap der Heiligen gelegen?
A. In eene mededeeÜDg van alle offeranden, godsdien-
stigheden, goede werken en gebeden, die in de H. Kerk
geschieden.
"V. Onder wie is de gemeenschap der Heiligen?
A. Onder alle geloovigen, die in de H. Kerk zijn; zoo in
de lijdende als in de strijdende ea zegepralende.
Y. Kunnen de geloovigen der strijdende Kerk heilig ge-
noemd worden?
A. Ja; omdat zij geroepen zijn tot de heiligheid; en omdat
allen, die in staat van genade zijn en volharden, heilig
zullen worden.
-ocr page 41-
voor de Katholieke jeugd.
SU
2.  V. Hebben wij in dit leven iets gemeens met de Hei-
ligen in den hemel?
A. Js: wij worden geholpen door hunne gebeden en ook
door hunne goede werken en voldoeningen, die zij in
deze wereld volbracht hebben.
V. Wat hebben wij gemeen met de zielen in het vagevuur?
A. Zij worden deelachtig aan onze gebeden en goede werken.
V. Wat hebben wij gemeen met de geloovigen der strij-
dende Kerk ?
A. Zij worden deelachtig aan alle offeranden, openbare diensten,
gebeden en goede werken, die in de Kerk geschieden.
V. Zijn de zondaren ook deelachtig aan de goede werken?
A. Ja, maar veel minder dan de rechtvaardigen.
3.  V. Hoe worden ons de voldoeningen der Heiligen toe-
gevoegd ?
A. Door de aflaten.
4.  V. Wat zijn aflaten?
A. Kwijtscheldingen der tijdelijke straffen, die wij voor
onze zonden moeten lijden.
V. Zijn de tijdelijke pijnen ons niet vergeven, als de zonden
vergeven zijn ?
A. Niet altijd, want doorgaans blijven zij nog te voldoen
hier of in het andere leven.
5.  V. Wie geeft de aflaten?
A. De Roomsche Paus, de Bisschoppen, en sommige an-
dere oversten der H. Kerk, door de goddelijke macht,
die zij over de schatten der H. Kerk ontvangen hebben.
V. Waarin bestaan de schatten der ET. Kerk?
A. In de oveivloedige verdiensten van Christus en zijne Heiligen.
V. Kan die schat ooit uitgeput worden?
A. Neen, omdat de verdiensten van Christus oneindig zijn.
V. Waartoe dienen de verdiensten der Heiligen, vermits die
van Christus oneindig zijn?
A. Om God meer te bewegen, ten einde Hij ons de ver-
diensten van Christus mededeele.
V. Van welke pijnen of straffen krygen wij kwijtschelding
door de aflaten?
A. Yan de tijdelijke straf, maar nooit van de eeuwige of
van de schuld der doodzonde,
-ocr page 42-
40                              Christelijke leering
V. Kan de tijdelijke straf vergeven worden zonder de eeuwige?
A. Neen, en daarom kan men geene aflaten verdienen, dan
in staat van genade.
V. Wordt door eenen aflaat geheel de tijdelijke straf vergeven?
A. Doorgaans niet: want daartoe wordt vereiscbt, niet alleen
dat men alles volkomen volbrenge, maar ook dat men
zuiver zij van alle dagelijksche zonden, en van alle ge-
negenheid, of gehechtheid aan de minste zonde.
6. Y. Wat moeten wij doen om de aflaten te verdienen?
A. Al wat de Paus of Bisschop daartoe vereischen.
V. Welke zijn de gewone voorwaarden, die vereischt worden F
A. Dat men, na gebiecht en tot de H. Tafel genaderd heb-
bende, eenigen tijd bidt volgens het inzicht der H. Kerk.
V. Welk is het gewoonlijk inzicht der H. Kerk?
A. Ten eerste, de verheffing van onze Moeder de H. Kerk;
ten tweede, de uitroeijing der ketterijen; ten derde, de
eendrachtigheid der christen vorsten.
V. Is de biecht altijd noodig om een vollen aflaat te verdienen?
A Zij is noodig, als zulks in de Bulle van den aflaat wordt
voorgeschreven, gelijk doorgaans geschiedt; anders ware
het genoeg dat men in staat van genade zij.
V. Wanneer moet men te biechten gaan, om eenen vollen
aflaat te verdienen?
A. Men mag daags te voren biechten; ook die gewoon zijn
alle acht dagen te biechten, kunnen alle aflaten verdie-
ncn, die in de week voorvallen, mits tot de H. Tafel te
naderen en te bidden.
V. Hoe lang moet men biddeu om eenen vollen aflaat te
verdienen?
A. Er is geen vaste tijd bepaald; maar het gebruik is: ten
minste te bidden zevenmaal het gebed des Heeren en
zevenmaal de Groetenis des Engels; men zou er nog
kunnen bijvoegen de Litanie van alle Heiligen of van
onze lieve Vrouw; immers hoe meer men bidt, hoe meer
verdien sten men heeft van de aflaten.
V. Moet men in dezelfde Kerk tot de H. Tafel naderen,
waar de aflaat is?
A. Men moet daar voor den aflaat bidden; maar het staal
vrij tot de H. Tafel te naderen, waar men wil, tenzij
het anders in de Bulle staat.
-ocr page 43-
voor de Katholieke jeugd.                      41
V. Kan men den aflaat verdienen voor anderen?
A. Nooit voor levenden; maar gewoonlijk kan men deze toe-
voegen aan de zielen in het Vagevuur.
V. Waarom zegt gij gewoonlijk?
A. Omdat sommige itfkten, bijzonder het Jubilé slechts ver-
leend worden voor de levenden, hetwelk dan ook in de
Bulle duidelijk wordt uitgedrukt.
V. Wat is het Jubilé?
A. Een volle aflaat met andere geestelijke voorrechten voorzien.
V. Wanneer wordt die gegeven ?
A. Men placht deze maar alle honderd jaren te geven, daarna
alle vijftig jaren, en nu alle vijf en twintig jaren: ook als
er een nieuwe Paus gekozen is of om andere groote redenen.
7.  V. Wie zijn buiten de gemeenschap der H. Kerk?
A. Heidenen, Turken, Joden, ketters, scheurmaker» en
zij, die in den geestelijken Ban zijn.
8.  "V. Wie zijn ketters?
A. Die onder de naam van Christenen met hardnekkig-
heid de vervalschte leering van Christus volgen.
9.  V. Wie zijn scheurmakers?
A. Die den doop en het geloof wel ontvangen hebben,
maar niet willen staan onder de gehoorzaamheid van het
zichtbaar hoofd der H Kerk, den Eoomschen Paus.
10.   V. Wat is de Kerkelijke Ban of Excommunicatie?
A. Een vonnis der H. Kerk, door hetwelk iemand, om
zijne misdaden en hardnekkigheid, van de gemeenschap
der H. Kerk wordt beroofd.
V. Wie heeft de macht, om de Christenen door den ban van
die gemeenschap te berooven ?
A. De Oversten der H. Kerk, bij welke is de bestiering
over de algemeene goederen van de H. Kerk.
V. Wie heeft hun die macht gegeven?
A. Christus zelf, die hun de macht gegeven heeft om te bin-
den of te ontbinden, en geboden heeft van hen, die de
Kerk niet hooren, te houden als Heidenen en Tollenaars.
V. Is bet gebruik van excommuniceeren lang in de H. Kerk
geweest ?
A. Ja, van het begin af, zoo als blijkt uit de kerkvergade»
ringen, en de Apostel Paulus zelf heeft er verscheidene
geëxcommuniceerd (L Cor. v. 5 — 1 Tim. 1 : 20).
-ocr page 44-
Christelijke leering
4-2
V. Waardoor wordt de excommunicatie weggenomen?
A. Door de absolutie of vrijspraak.
V. Wie heeft de macht cm V8n de excommunicatie te ontslaan ?
A. De Oversten der H. Kerk, die de macht hebbeu in den Ban
te slaan, hebben ook de macht vau denzelven Ie ontslaan.
DE XIV. LES.
Tan de vergiffenis der zonden en de Yerrijzenls
des vleesches.
V. Welk is het tiende hoofdstuk des geloofs ?
A. Vergiffenis der zonden.
V. Wat belijden wij door dit artikel?
A. Dat er te bekomen is vergiffenis der zonden, hoe groot
die mogen wezen, in de H. Kerk, maar nergens anders.
1. V. Van welke zonden kunnen wij in de H. Kerk ver-
giffenis bekomen?
A. Van alle zonden, hoe groot en zwaar zij ook zijn.
T. Van wien heeft de II. Kerk die macht?
A. Van Christus zelven, die aan de Apostelen en hunne opvol-
gers de macht gegeven heeft om te binden en te ontbinden.
%. V. Door welk middel wordt ons de erfzonde vergeven ?
A. Door het Doopsel.
V. Wordt door het Doopsel niets anders vergeven dan de
erfzonde ?
A. Ja, ook alle andere zonden, die vóór het Doopsel zijn
bedreven, en alle pijnen daartoe staande.
3.   V. Door welk middel worden ods de dagelijksche zon-
den vergeven ?
A. Door leedwezen, gebeden en alle andere goede werken.
4.  "V. Doorwelk middel worden ons de doodzonden vergeven?
A.  Na den doop, door de priesterlijke macht in de biecht,
en door een oprecht volkomen berouw.
B.  "V. Wat verstaat gij door een volkomen berouw ?
A. Een leedwezen des harten over de zonden, dat niet alleen
voortkomt uit vrees voor de eeuwige of tijdelijke straffen,
die zij verdienen, maar uit liefde tot God, tegen wiens
opperste en oneindige goedheid zij begaan zijn, met een
vast voornemen om ze te biechten en het leven te beteren.
-ocr page 45-
voor de Katholieke jeugd.
43
V. Krijgen wij vergiffenis van de doodzonden door een vol-
maakt berouw zonder de biecht?
A. Ja, als men den wil heeft om ze te biechten, zoo baast
het zal kunnen geschieden.
V. Als de doodzonden vergeven zijn door een volmaakt be»
rouw, moeten zij dan nog gebiecht worden, als men de
gelegenheid heeft ?
A. Ja, want volgens het gebod van Christus moeten alle
doodzonden gebiecht worden.
V. Kan de eene doodzonde zonder de andere vergeven worden?
A. Neen: want door de doodzonde zijn wij vijanden van God,
en door de vergiffenis worden wij zijne vrienden; maar
het is onmogelijk Gods vriend en vijand znmen te zijn.
V. Kan de dagelijksche zonde vergeven worden zonder de-
doodzonde ?
A. Neen, want om vergiffenis van de dagelijksche zonden
te bekomen, moet men Gods vriend zijn, en door de
doodzonde zijn wij Gods vijand.
V. Kan de doodzonde vergeven worden zonder de dagelijksche?
A. Ja, want men kan Gods vriend zijn, hoewel men nog
flauw is in Gods liefde, door de dagelijksche zonden;
zoo kan men levend en ziek zijn; maar men kan niet
dood en levend of ziek zamen zijn.
V. Welk is het elfde hoofdstuk des geloofs?
A. Perryzetth des tleèsches,
6. V. Wat is te zeggen verrijzenis des vleesches ?
A. Dat de doode lichamen der mensehen door Gods
macht weder uit de aarde zullen opstaan en herleven.
V. Wanneer zal die verrijzenis geschieden ?
A. In den laatsten dag des oordeels.
V. Hoe zal die geschieden ?
A. God zal zijne Engelen zenden met eene trompet naar de
vier deelen der wereld, roepende: staat op, dooden, en
komt ten oordeel.
V. Wat zal er dan gebeuren ?
A, Alle menschen, die geleefd hebben van het begin der
wereld tot aan bet einde zullen uit het graf opstaan en
levend worden.
V. Hoe kunnen zij opstaan, die geheel verteerd en verbrand zijn ?
-ocr page 46-
44                              Christelijke leering
A. Dezelfde God die hec geschapen heeft, zal ze door zijne
almogendheid doen verrijzen.
V. Hoe lang zullen de menschen na hunne verrijzenis leven?
A, /ij zullen met ziel en lichaam eeuwig leven.
V. Waartoe zal die verrijzenis dienen ?
A. Om de lichamen, die deel gehad hebhen in de goede
en kwade werken, ook deel te laten hebben ia het loon
of de straf derzelfde werken.
7.   V. In welke gesteltenis zullen de lichamen verrijzen ?
A. Ieder in zijn natuurlijk en volmaakt wezen, nochtans
verschillend in hoedanigheid.
8.   V. Hoedanig zullen de lichamen der godvruchtige on
heilige menschen verrijzen ?
A. Geheel klaar, schoon, blinkend, licht, fijn en onlijdelijk.
9.   V. Hoedanig zullen de lichamen der verdoemden ver-
rijzen ?
A. Duister, vuil, zwaar, grof en geheel gesteld om te lijden.
DE XV. LES.
Van het eeuwige leven.
V. Welk is het twaalfde hoofdstuk des geloofsP
A. Hel eeuwige leven.
V. Wat belijden wij daardoor ?
A. Dat er na dit sterfelijk leven nog een ander leven is,
dat eeuwig en onsterfelijk is.
V. Hoe weten wij dat er nog een ander leven is ?
A. Van God, die het geopenbaard beeft, en zelfs door de
rede, want veel goed blijft hier onbeloond, ja, zelfs de
goede menschen worden hier dikwijls vervolgd en verdrukt,
daar de kwade dikwijls in het midden der zonden veel
voorspoed hebben ; er moet dus een ander leven zijn, waar
de goeden zullen beloond en gekroond, en de kwaden
naar verdiensten zullen gestraft worden. (Zie bladt, 4.)
V. Wat is het eeuwige leven ?
A. God eeuwig te aanschouwen in den hemel.
V. Wat is de eeuwige dood ?
A. Voor eeuwig verworpen te zyn van Gods aanschijn.
V. Waarom wordt die eeuwige dood genoemd ?
A. Omdat de berooving van Gods aanschijn schrikkelijker
is dan de dood zelf.
-ocr page 47-
voor de Katholieke jeugd.                        45
V. Wat is de hemel?
A. Eene plaats van onuitsprekelijke wellusten, waar de Hei-
ligen voor alle eeuwigheid het aanschijn Gods aanschouwen.
V, Waarom zegt gij onvitsprekelijke wellusten?
A. Omdat de Apostel Paulus zegt; noch oog heeft gezien,
noch oor heeft gehoord, noch ooit is het in \'s menschen
hart op gekomen wat Ood bereid heeft voor die Hem beminnen.
1.  V. Waarheen gaan de zielen der overledene Christe-
nen, als zij van de wereld scheiden?
A. Kaar eene van deze drie plaatsen, te weten : naar
den hemel, naar de hel, of naar het vagevuur.
V. Zijn de zielen altijd naar eene van deze drie plaatsen gegaan.
A. Neen : waut de hemel was gesloten, tot dat Christus op-
klimmende ten hemel, dien geopend heeft.
V. Waar gingen de zielen der rechtvaardigen van het oude
Verbond ?
A. Naar het voorgeborgte der hel, waar Christus, gestorven
zijnde, ze is gaan troosten, en waar Hij ze verlost heeft,
toen Hij ten hemel gevaren is.
2.  V. Welke zielen gaan naar den hemel ?
A. Die zoodanig in Gods liefde sterven, dat zij niets
meer te boeten of te zuiveren hebben.
3.  V. Hoe lang zal de zaligheid des hemels duren?
A. Zij zal zonder einde in alle eeuwigheid duren.
4.   V. Wat verstaat gij door het vagevuur?
A. Eene verholene plaats, in welke de zielen der
overledene ge\'oovigen door het vuur en andere straf-
fen van hare zonden en schulden gezuiverd worden.
5.  V. Welke zielen gaan naar het vagevuur?
A. Die wel in Gods genade sterven, maar niet ontslagen
zijn van alle dagehjksche zonden en van den last der
boetplegii\'g.
6.   V. Hoe lang blijven de zielen in het vagevuur?
A. Tot dat zij door haar lijden aan de goddelijke recht-
vaardigbeid voldaan hebben.
V. Wat lijden de zielen in het vagevuur?
A. De pijn van schade en de piju van gevoelen.
V. Wat is de pijn van schade?
A. Het derven van Gods aanschijn, waarnaar zij vurig verlangen.
-ocr page 48-
46                           Christelijke leering
"V. Wat is de pijn van gevoelen?
A. De pijn van het vuur, dat haar wonderlijk, doch waarlijk
pijnigt,
"V. Lijden al de zielen dezalfde pijnen ?
A. Zij lijden allen dezelfde pijnen van schade, maar de pijnen
vau het vuur voelt een ieder volgens hij verdiend heeft.
V. Zullen allen, die in het vagevuur zijn, zalig worden?
A. Ja, omdat zij in Gods vriendschap gestorven zijn.
7. V. Door welk middel kunnen de zielen uit het vage-
vuur verlost, of hare straffen verkort worden.
A. Door de gebeden en goede werken der levenden, en
bijzonder door de heilige offerande der Mis, en ook
door het toevoegen der aflaten.
T. Is het voordeelig voor de zielen te bidden, te vasten of
eenige andere goede werken te doen ?
A. Ja, voor haar en voor ons: voor haar, omdat daardoor
bare pijnen verkort en verzacht worden; voor ons, omdat
het liefdewerken zijn, die God zal loonen.
"V. Zijn wij verplicht voor de zielen te bidden of eenige an-
dere goede werken te doen ?
A. Ja, omdat zij onze naasten zijn en dat er zeker onder
haar van onze vrienden en naastbestaanden zijn.
V. Wat is de hel?
A. Eene onderaardsche plaats van onbegrijpelijke pijnen, die
God bereid heeft om de duivels en verdoemden te pijnigen.
1. V. Welke zielen gaan naar de hel ?
A- Die buiten het ware geloof sterven, en ook die wel
in het ware geloof, maar buiten de liefde Gods in
doodzonde sterven.
"V. Hoc velerlei is de pijn der hel ?
A Tweederlei: te weten, de pijn ran schade en de pijn van
gevoelen.
V. Wat is. de pijn van schade ?
A. Het derven van Gods aanschijn en dat voor eeuwig.
V. Wat is de pijn van gevoelen ?
A. De brand van het smartende en onuitbluschbare vuur,
daarbij de knagende worm des gewetens, de berooving
van alle hoop en troost en dat voor eeuwig.
V. Welk middel is er om de hel te ontvluchten ?
-ocr page 49-
voor de Katholieke jeugd.                        47
A. Da vreeze Gods, het vluchten der zonden, het dikwijls
ontvangen der H. Sacramenten, het hooren van Gods
woord, en de goede werken.
DE XVI. LES.
Van de Hoop en het Gebed des Heeren.
1. V. Wat is de üoop ?
A. Eene deugd en gave van God, door welke wij met ceii
vast vertrouwen van God verzoeken en verwachten het
eeuwige leven, en alles, wat ons daartoe helpen kan.
V. Waarom wordt de Hoop genoemd eenc gave Gods ?
A. Omdat zij ons van God wordt ingestort.
V. Wanneer wordt ons de Hoop ingestort ?
A. In het Doopsel, en als wy ze daarna verliezen, wordt ze ons
weder gegeven, zoo haast wij vergiffenis krijgen van onze zonden
V. Waardoor wordt de Hoop verloren ?
A. Door wanhoop en vermetel vertrouwen.
V. Wanneer vervalt men tot wanhoop ?
A, Als men den moed zoo ver laat zinken, dat men niets
meer wil doen voor de zaligheid, denkende dat er niets
meer ter zaligheid kan helpen.
V. Wanneer vervalt men tot een vermetel vertrouwen?
A. Als men gerust in de zoude voortgaat; en de bekeering
uitstelt, omdat God barmhartig en goed is,
V. Hoe moet men hopen ?
A. Met een vast vertrouwen op God.
V. Waarin hestaat dit vast vertrouwen ?
A. Dat wij, kennende de oneindige barmhartigheid Gods, niet
twijfelen, of God zal ons alle middelen geven tot de zalig*
beid, als wij maar willen medewerken met zijne genade.
V. Mogen wjj dan niet vreezen F
A. Van Gods kant moeten wij zeker zijn, dat er niets zal
ontbreken, maar wij moeten vreezen van onzen kant;
daarom moeten wij bezorgd zijn, om door goede werken
onzen roep te verzekeren.
V. Wat moeten wij hopen ?
A. De eeuwige zaligheid en alle middelen, die daartoe noo-
dig zijn.
-ocr page 50-
48 v                          Christelijke leering
V. Van wien mogen wij die hopen ?
A. Tan God door de verdiensten van Christus.
V. Waarom zeet gij door de verdiensten van Christus ?
A. Omdst geen naam onder den hemel is gegeven aan de
menschen dan deze, door welken zij kannen zalig worden.
V. Mag men dan de zaligheid niet verwachten van de H.
Maagd Maria ?
A. Keen : maar wij mogen hopen door hare vooo9praak de
zaligheid van God te bekomen, en in dien zin wordt zij
genoemd onze Hoop.
V. Welke reden hebben wij om vastelijk op God te vertrouwen ?
A. Ten eerste, omdat Hij almachtig is, die ons zaligheid wil
geven; ten tweede, omdat Hij barmhartig is, die ons de
middelen wil geven; ten derde, omdat Hij getrouw is in
zijne beloften en Hij ons dit beloofd heeft.
V. Hoe vtrwekt mm eeoe oefening van hoop?
A. O barmhartige God! ik hoop en vertrouw vastelijk door
het bitter lijden en de verdiensten van Jesus Christus, hier
in dit leven uwe genade en vergiffenis vau mijne zonden te
bekomen, en.U hierna eeuwig te aanschouwen, te beminnen,
en te bezitten in den btmcl; omdat Gij, mijn God, oneindig
goed zijt tot ons, en getrouw in uwe beloften, die ons dit
geven wilt, en almachtig die het oas geven kuut j in deze
hoop, door i.we goddelijke genade, wil ik leven en sterven.
V. Welke zijn de middelen tot de zaligheid ?
A. Het woo.d Gods, de H. Sacramenten, met 6éa woord, de
in- en uitwendige goddelijke genade.
V. Wat is de geïnde of gratie?
A. Eene bovennatuurlijke hulp tot de zaligheid, die God ons
geeft, uit enkele gunst, welke Hij ons niet schuldig is.
V. Kunnen wij die van ons zelvcn hebben of verdienen ?
A. Geenszins : het is tene milde gaaf van Gods goedheid,
2. V. "Welke middelen zijn er, om te verkrijgen hetgeen
wij hopen ?
A. Een godvruchtig leven, goede werken, en bijzonder het
gebed.
8. V. Wat is het gebed?
A. Eerje zamenspraak met God, waardoor wij aan God
de begeerten onzer harten te kennen geven.
V. Weet God dan niet wat wij noodig hebbeu?
-ocr page 51-
voor de Christelijke jeugd.                        49
A. Ja, veel beter dan wij,
V. Waarom moeten wij Hem dan onze begeerten te kennen geven?
A, Om te erkennen, dat wy van Hem afhangen, en omdat
Christus leert: vraagt, en gij zult verkrijgen ; zoekt, en
gij zult vinden; klopt, en u zal open gedaan worden.
V. Wanneer moeten wij bidden?
A. Volgens de kering van Christus en van den Apostel,
moet men altijd en zonder ophouden bidden.
V. Hoe wordt dit verstaan ?
A. Dat ons hart altijd bereid moet zijn om te bidden, aange-
zien wij God altijd noodig hebben, om niet te bezwyken,
V. Op welke tijden behoort men bijzonderlijk te bidden?
A. \'s Morgens ais meD opstaat, \'s avonds als men slapen gaat,
vóór en na het eten, in de H. Mis, in het ontvangen der
H. Sacramenten en andere diensten.
V. Wat moet men \'s morgens bidden ?
A. Men neemt wijwater, men maakt een kruis, men verwekt
de oefeningen van geloof, hoop, liefde en berouw, men
bedankt God, dat Hij ons dien nacht bewaard heeft, men
verzoekt Hem genade, om den dag tot zijne eer door te
brengen zonder zonde.
V. Wat moet men \'s avonds bidden ?
A. Ten eerste, God bedanken voor zijne weldaden ; ten tweede,
zijn geweten onderzoeken, God vergiffenis vragen, eeoe oefe-
ning van berouw verwekken; ten derde, oefeningen van
geloof, hoop en liefde verwekken, zich bevelen in Gods
genade en gunst, door de voorspraak van de H. Maagd
Maria, van den H. Engelbewaarder en van onze Patronen.
V. Hoe kunnen wij door den dag dikwijls en nuttig bidden?
A. Met al onze werken aan God op te dragen, dikwijls ons
hart tot God te keeren, en ons te houden in Gods tegen-
wcordigheid.
V. Wat bidt gij vóór het eten ?
A. Dat God onze spijs wil zegenen.
V. Wat bidt gij na het eten ?
A. Ik dank Gcd voor zijne weldaden, en bid Hem voor de
overledenen.
V. Hoe velerlei is bet gebed, en welk is dat ?
A. Tweederlei: het inwendige met het hart, en het uitwen-
dige met den mond.
V. Welk is het beste?
4
-ocr page 52-
50                           Christelijke leering
A. Het inwendige en uitwendige te zamen.
4.  V. Zijn de kerken geschikter om te bidden dan an-
dere plaatsen ?
A. Ja: 1. Omdat Christus daar bijzonder tegenwoordig
is in het H. Sacrament. 2. Omdat de reliquiën of
overblijfselen der Heiligen daar bewaard worden.
3. Omdat zij tot Gods eer, en om God te bidden, door
de Bisschoppen zijn ingewijd.
5.  V. Mogen wij alle dingen te gelijk in het gebed begeeren?
A. Neen: geestelijke dingen mogen wij zonder voorwaarde
begeeren; maar tijdelijke dingen, alleen voor zoo ver zij
aan onze zielen voordeelig zijn.
6.  V. Wat is de rede dat er velen bidden en niet verkrijgen?
A. Omdat zij niet bidden gelijk het behoort, of dingen
begeeren, die hun schadelijk of min voordeelig zijn.
7.  V. Hoe moeten wij bidden ?
A. Met gioote eerbiedigheid, aandachtigheid en aanhou-
dendheid.
V. Wat is bidden met eerbiedigheid ?
A. Zich vernederen in Gods tegenwoordigheid.
V. Wat is bidden met aandachtigheid ?
A. Als het hart denkt, hetgeen den mond spreekt.
V. Is het gebed goed, als het met verstrooidheid geschiedt?
A. Ja, als de verstrooidheid tegen dank of zonder onze schuld is.
V. Wanneer bidt men met aanhoudendheid ?
A. Als men bidt tot dat men verhoord wordt.
DE XVII. LES.
Tan het Gebed des Heeren.
1.  V. Welk is het beste en waardigste gebed ?
A. Het gebed des Heeren of het Onze Vader, dewijl dit
van Christus, den oppersten Leermeester, gemaakt is.
en alles bevat, wat wij mogen begeeren.
2.   V. Zeg het gebed des Heeren.
A. Onze Vader, die in de hemelen zijt.
1.   Geheiligd zij uw naam.
2.  Ons toekome uw rijk.
3.  Uw wil geschiede op aarde als in den hemel.
4.  Geef ons heden ons dagelijksch brood.
-ocr page 53-
voor de Katholieke jeugd.                        Si
5.   Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onzen
schuldenaren.
6.   En leid ons niet in bekoring.
7.   Maar verlos ons van den kwade. Amen.
V. Waarom is het gebed des Heeren het waardigste ?
A. Omdat het door Christus, den oppersten Meester, gemaakt is.
V. Waarom het allerbeste ?
A. Omdat het behelst al wat wij van God kunnen verlangen.
V. Moeten alle menschen dit gebed weten ?
A. Ja: dit is zeer noodi*, en het is eene groote zonde als
men het door zijue eigene schuld niet weet.
V. Waarom zeggen wij onze, en niet mijn Vader.
A. Om te toonen, dat wij broeders zijn, en voor elkander
moeten bidden; en om ons hart te richten naar den hemel,
en af te trekken van de aarde.
S. V. Waarom is God onze Vader ?
A. Omdat Hij ons geschapen, van den eeuwigen dood
verlost, door den Doop tot zijne kinderen aangeno-
men, en voor ons de hemelsche erfenis bereid heeft.
4t. V. Waarom zegt gij: die in de hemelen zijt ?
A. Omdat God, schoon Hij alle plaatsen met zijne tegen-
woordigheid vervult, nochtans in den hemel zich zelven
en zijne heerlijkheid aan de Heiligen vertoont.
5.   V. Wat verstaat gij door Gods naam ?
A. God zelven en al zijne eigenschappen, als: zijne al-
mogendheid, goedheid, liefde, enz.
6.   "V. Wat begeert gij, als gij zegt: geheiligd zij uw naam?
A. Dat God van ons en van alle menschen moet gekend.
gediend en geëerd worden.
7.   V. Welk rijk begeert gij van God ?
A. Het rijk der hemelen, hetwelk God aan zijne dienaren
na dit leven beloofd heeft.
V. Hoe velerlei is het rijk Gods ?
A. Tweederlei: het rijk Gods door de genade in on«e har-
ten, en het rijk der hemelen.
V. Welk rijk verzoeken wij van God ?
A. Alle beide.
V. Wat verzoekeD wij door de derde vraag, uw wil geschiede.
A. De hulp Gods om zijnen wil in alles te volbrengen, en.
ons in alles aan dcnzelrun te onderwerpen.
4*
-ocr page 54-
52                              Chrittdijhe leering.
8.  "V. Kunnen wij Gods wil op de aarde wel zoo vol-
brengen als de Engelen in den Hemel doen ?
A. Niet zoo volmaakt; maar wij verzoeken hulp, om
God te dienen zonder Htm te vergrammen, gelijk de
Engelen doen.
9.  V. Wat is bet dagelijksch brood, hetgeen wij begeeren ?
A. AUes wat wij noodig hebben, als ki^st, kleederen, ge-
zondheid en alle andere dingen, die het lichaam en
de ziel vereischen.
V. Waarom zegt gij lieden en dagelijksch ?
A. Om te tonnen, dat wij God dagelijks noodig hebben, en
mceten bidden.
10.   V. Welke zijn de schulden, die wij hebben?
A. De zonden; om welke wij verdienen gestraft te worden.
11.   V. Hoe moeten wij onze schuldenaren vergeven ?
A. Wij moeten elkander alles, wat tegen ons misdaan is,
van harte vergeven, en geene straf daarvoor vorderen.
12.   V. Hoe leidt God ons in bekoring?
A. Als Hij de bekoting niet van ons weert, of als Hij ons
zoodanige hulp niet verleent, door welke wij alle kwade
bekoringen en aanlokselen tot de zonde wederstaal).
V. Wat zijn bekoringen ?
A. Aanlokstlen tot zonden.
V. Kan God ons bekoren?
A. Neen : maar Hij laat somtijds toe, dat wij bekoord worden.
V. Wie bekoren ons het meest?
A. De vijanden onzer ziel: de duive\', de wereld en het vleesch.
V. Is de bekoring zonde ?
A. Het is geen kwaad bekoord te worden, als men er niet
in toestemt, Dcch gelegenheid daartoe geeft.
V. Welk is het beste middel om niet in bekoring te vallen?
A. Waakt en bidt, zegt Christus, opdat gij niet in bekoring
vallet.
V. Waarin bestaat het waken ?
A. Ten eerste, dat men acht geve om de gelegenheid te
schuwen; ten tweede, dat men de ledigheid vluchte, die
alle kwaad leert, ten derde, dat men door een levendig
geloof God altijd voor oogen hebbe.
Y. Wat moet men doen als men door bekoringen gezondigd
heeft ?
-ocr page 55-
voor de Katholieke jeugd.                         SS
A. Men moet zich verootmoedigen, zonder den moed te verlie-
zen ; God vergiffenis vragen; biechten zoodra het zijn kan,
en, zich mistrouwende, beter op zich ze!ven letten.
V. Wat moet men doen als men in zware bekoring is ?
A. Zich wapenen met het teeken des H. Kruises, en tot God
met de Apostel roepen: Heer, help mij, ik verga.
V. Waarom laat God ons bekoord worden, daar Hij het-
zelve kan beletten ?
A. Ten eerste, om ons te verootmoedigen en onze zwakheid
te zien ; ten tweede, om ons onze toevlucht te doen nemen
tot Hem; ten derde, om ons te beproeven, of wij Hem
waarlijk beminnen; ten vierde, tot meerdere verdiensten.
13. V. Van welk kwaad begeeren wij verlost te worden?
A. Van alle kwaad, dat ons naar ziel en lichaam kan
hinderen, en ons tijdelijk of eeuwig welvaren beletten.
V. Is de tijdelijke tegenspoed kwaad ?
A. Het is kwaad, als het onze zaligheid hindert; en daarom
vragen wij om er van verlost te worden; maar hij is voor-
deelig, als wij hem geduldig en ter eere Gods verdragen.
V. Wat beduidt Amen ?
A. Dat wij wenschen in alle vragen verhoord te worden.
DE XVIII. LES.
Tan de Groetenis des Engels.
V. Wat is de groetenis des Engels ?
A. Een kort gebed tot de H. Maagd en Moeder Gods, Maria.
1.   V. Waarom voegen wij gewoonlijk de groetenis des
Engels bij het gebed des Heeren ?
A. Om door de H. Maagd onze gebeden aan God op te dragen.
2.   V. Hoe luidt de Groetenis des Engels?
A. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u;
gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en gezegend is de
vrucht uws Jichaams, Jesus. H. Maria, Moeder Gods, bid
voor ons, zondaren, nu en in het uur onzes doods. Amen.
3.   V. W7ie heeft de groetenis des Engels gemaakt ?
A, De Engel Gabriël, die van God gezonden was, heeft
het eerste deel uitgesproken; Elisabeth, de nicht van
Maria, het tweede deel; en onze Moeder, de H. Kerkr
heeft het derde deel daarbij gevoegd.
-ocr page 56-
\'64                              Christelijke leering
V. Waarom noemt men die de groelenis des Engels?
A. Omdat de Engel Gabriël de H. Maagd daardoor heeft
begroet, toen hy haar boodschapte, dat zij de Moeder van
Je3us zou zijn.
V. Welke zijn de woorden van den Engel Gabriël ?
A. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met n.
"V. Welke zijn de woorden van Elisabeth ?
A. Gebenedijd of gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en
gezegend is de vrucht nws lichaams.
V. Wat heeft de H. Kerk daarbij gevoegd?
A. H. Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaren, nu en
in het uur onzes doods. Amen.
V, Tot wat einde bidden wij de Groetenis des Engels ?
A. Ten eerste, om Maria te eeren en te loven; ten tweede, om
God te bedanken voor de weldaad der menschwording; ten
derde, om den bijstand van de H. Maagd te verzoeken.
4.   V. Waarom noemt gij de H. Maagd vol van genade?
A. Omdat zij overvloedigergenade van God ontvangen heeft
dan eenig ander schepsel; welke genade zij ook nooit door
eenige zonde verloren, maar altijd vermeerderd heeft.
5.   V. Is God meer met Maria dan met andere menschen?
A. Ja: 1. Omdat God haar altijd op eene bijzondere wijze
heeft bewaard en bijgestaan. 2. Omdat de H. Drievul-
digheid in haar het werk van Christus menschwording
heeft gewrocht. 3. Omdat zij nu in den hemel bij God
de naaste is.
&. V. Hoe is Maria gebenedijd of gezegend boven alle
vrouwen ?
A. 1. Omdat zij uit alle vrouwen alleen verkoren is om
Gods Moeder te zijn. 2. Omdat zij Moeder geworden,
en nochtans Maagd gebleven is. 8. Omdat zij zonder
smart heeft gebaard. 4. Omdat zij in zaligheid alle
vrouwen te boven gaat.
V. Waarom wordt Maria de Moeder Gods genoemd ?
A. Omdat, zij is de Moeder van Jesus, die God en menscb is.
Y. Is zij zijne Moeder volgens de goddelijke natuur?
A. Volgens de goddelijke natuur heeft Hij geene Moeder gehad;
maar daar zij Moeder is volgens de meuschelijke natuur van
dien persoon, die God en mensch is, zoo is zij waarlijk de
.Moeder van God, eenen goddelijken persoon, die ook de
-ocr page 57-
voor de Katholieke jeugd.                     55
menschelijke natuur heeft aangenomen, en met de goddelijke
natuur vereecigd heeft in eenen en denzelfden persoon.
V. Waarom zeggen wij: Bid voor on», zondaren ?
A. Om haar te bewegen, tot medelijden met onze zwakheid.
V. Waarom zeggen wij nu ?
A. Om door hare voorspraak van God te bekomen de hulp
die wij gedurig noodig hebben.
V. Waarom zeggen ivij : in het uur onzes doods ?
A. Omdat wij alsdan bijzonder haren bijstand noodig heb-
ben, om van God versterkt te worden, om een gelukkig
einde te bekomen.
7. V. Welke hulp of bijstand kunnen wij van de H. Maagd,
verwachten ?
A.Zij helptonsinditlevenmetalles, watons voordeeligis.Zij
vertroost de kranken in hun uiterste.Zij verlicht de zieken,
belet de bekoringen, en helpt ons tot de eeuwige zaligheid.
DE XIX. LES.
Tan de eer en aanroeping ran de 11. Maagd Maria.
1.  V. Waar is de H. Maagd nu ?
A. Zij is met ziel en lichaam in den hemel verheven
boven alle schepselen.
2.  V. Is de H. Maagd in de kerken niet ?
A. Neen : in de kerken zijn alleen hare beelden en ge-
dachtenissen.
3.  V. Op welke wijze helpt ons de H. Maagd ?
A. Met hare verdiensten en gebeden voor ons aan God
op te dragen.
4.  V. Welk middel is er om door de H. Maagd hetgeen
ons noodig is, te verkrijgen ?
A. Haar dikwijls en godvruchtiglijk aan te roepen door
het Wees gegroet en andere gebeden.
5.  V. Hoe kunnen wij onze gebeden aan de H. Maagd
het aangenaamste maken ?
A. Als wij bij dezelve eenige goede werken voegen, om
haar te eeren, als : het vasten, bezoeken van godvruch-
tige plaatsen, enz.
V. Is Maria onze Moeder ?
A. Ja: Jesus hangende aan het kruis, heeft haar gegeven tot
ccne Moeder aan Joauues, en in hem aan alle geloovigen.
-ocr page 58-
56                              Christelijke leer ing
V. Is het goed in eene broederschap te zijn van O. L. Vrouw ?
A. Ja : als men dezelve wil onderhouden.
V. Waartoe dienen de broederschappen ?
A. Om door de vereenigde gebeden beter haren bijstand te
verkrijgen.
V. Is het genoeg in eene broederschap te zijn om zeker
zalig te worden ?
A Neen : men moet ook trachten wel te leven, anders zul-
len ons de broederschappen weinig baten.
V, Is het eene beeld van O. L. Vrouw meer mirakeleus dan
het andere ?
A. Neen : gcene beelden doen mirakelen of wonderwerken,
maar God doet op de eene plaats meer mirakelen dan op
de andere, om de groote godvruchtigheid op deze plaat-
sen, of om andere onbekende redenen.
V. Is het raadzaam bedevaarten te doen naar die plaatsen,
waar O. L. Vrouw bijzonder geëerd wordt f
A. Ja : als het geschiedt met geschiktheid, godvruchtigheid.
en zonder gevaar van God te vergrammen.
6. V. Mishaagt aan God of aan Maria het dikwijls her-
halen van sommige gebeden, hetgeen wij doen als wij
den Rozekrans bidden ?
A. Geenszins: want Christus heeft ons geleerd, volhar.
den en kloppen, om te verkrijgen hetgeen wij verzoeken.
V, Wat is de Eozekrans ?
A. Eene manier van bidden, in welke men, na het gebed
des Heeren, bidt: tienmaal Wees gegroet; en dit noemt
men een tientje; vijf tientjes noemt men een Rozenhoedje,
en vijftien tientjes noemt men een\' Bozekrans.
V. Wie heeft die manier ingesteld:
A. De H. Dominicus; daarna hebben de Pausen dezelve
goedgekeurd, en vele aflaten vergund aan de broeders en
zusters van den Bozekrans.
V.Welke is de voordeeligste manierom den Rozekrans te bidden?
A. Als men bij ieder tientje een mysterie of geheim overweegt.
V. Welke zijn de bijzondere geheimen ?
A. Vijf blijde, vijf droevige en vijf glorierijke.
V. Welke zijn de vijf blijde geheimen ?
A. Ten eerste, de boodschap des Engels; ten tweede, het be-
zoek van Elisabeth; ten derde, de geboorte van Christus;
-ocr page 59-
voor de Katholieke jeugd.                        57
ten vierde, de opdracht van Christus in den tempel; ten
vijfde, de vinding van het kind Jesus in den tempel.
V. Welke zijn de droevige geheimen ?
A. Ten eerste, het bloedig zweet van Christus in het hofje van
Oliveten ; ten tweede, de geeseliug van Christus; ten derde,
de krooning van Christus met doornen; ten vierde, de kruis-
draging van Christus; ten vijfde, de kruisiging van Christus.
V. Welke zijn de glorierijke geheimen ?
A. Ten eerste, de verrijzenis van Christus; ten tweede, de
hemelvaart van Christus; ten derde, de zending vanden
H. Geest; ten vierde, de hemelvaart van Maria; ten
vijfde, de krooning vau Maria in den hemel.
7.   "V. Is er eenige kracht in de teekenen of koralen van
den Rozekrans ?
A. De koralen of teekenen hebben geene kracht, maar
dienen alleen tot aandenken van het getal der gebeden,
die wij aan God en aan de H. Maagd willen opdragen.
8.   V. Is er superstitie of bijgeloovigheid in het getal
van den Bozekrans gelegen ?
A. Geenszins: het getal strekt alleen tot eene geestelijke
beteekenis, en mag daarom wel verminderd of ver-
meerdei\'d worden.
DE XX. LES.
Van de Liefde.
1.   V. Welk is de voornaamste en waardigste onder alle
deugden ?
A. De liefde, want zonder de liefde kan geen geloof,
noch hoop ter zaligheid helpen.
2.   V. Wat is de liefde ?
A. Eene gave van God, door welke wij God boven al,
en onzen naaste als ons zelven beminnen.
V.  Waarom wordt de liefde genoemd eene gave Gods ?
A.  Omdat zij van God wordt iugestort.
V.  Wanneer?
A.  In het Doopsel.
V.  Waardoor wordt de liefde verloren ?
A.   Door iedere doodzonde.
-ocr page 60-
58                              Christelijke leering
V. Wanneer krijgen wij die weder ?
A. Als wij vergiffenis krijgen door de biecht, of door een
volmaakt berouw.
V. Blijft de liefde duren na dit leven ?
A. Ja: in den hemel en in het vagevuur, maar niet in d<: hel.
V. Wie moeten wij beminnen ?
A. God boven al, en onzen naaste gelijk ons zelven.
V. Moeten wij ons zelven beminnen ?
A. Ja : want de liefde begint van zich zelve.
V. Is er een gebod van God te beminnen ?
A. Ja: het eerste en noodzakelijkste gebod.
8. V. Om welke beweegreden moeten wij God beminnen?
A. Om God zelven, dat is, om zijne goedheid, barmbar-
tigheid, liefde tot ons, en om alle andere volmaakt -
heden, met welke Hij alle goed te boven gaat.
4.   Y. Wat is God bovenal beminnen?
A. Zoo beminnen, dat wij liever alles, zelfs ons leven wil-
len verliezen, dan God met eene zonde te vergrammen,
5.   V. Hoe moeten wij onzen naaste beminnen ?
A. Gelijk ons zelven.
6.  "V. Wat is onzen naaste als ons zelven beminnen ?
A. Zoo beminnen, dat wij hem geen kwaad doen of willen
doen, hetgeen wij zelven niet willen lijden, en hem het goed
zoeken te bewijzen, hetgeen wij aan ons zelven wenschen.
V. Uit welk inzicht moeten wij onzen naaste beminnen ?
A. Om Gcd, dat is, dat wij wenschen, dat God van ons en
alle menschen zou gediend, en eeuwig geloofd worden.
7.   V. Wie zijn onze naasten ?
A. Alle redelijke schepselen, die met ons aan de eeuwige
zaligheid deelachtig kunnen worden.
V. Hoe verwekt men ecne akte of oefening van liefde ?
A. Mijn Heer en mijn God, ik bemin U bovenal uit ge-
heel mijn hart, omdat Gij het opperste goed en alle
liefde waardig zijt: ik bemin mijnen evennaaste gelyk
mij zelven om U. In deze liefde wil ik leven en sterven.
8. V. Wat is het kort begrip van alles, wat wij doen
moeten, om de liefde te onderhouden ?
-ocr page 61-
voor de Katholieke jeugd.                            59>
A. De wet Gods in tien geboden verdeeld.
9. \'V. "Wie heeft de tien geboden gegeven?
A. God zelf heeft die, van het begin der wereld, in de harten
der menschen gedrukt, Daarna heeft Hij die in twee
steenen tafelen geschreven, aan Mozes overgegeven, en
Christus heeft die in het nieuwe Testament vernieuwd.
V. Wat stond op de eerste tafel ?
A. De drie eerste geboden, die onze plichten ten opzichte van
God voorschrijven.
V. Wat staat op de tweede tafel ?
A. De zeven laatste geboden, die onze plichten ten opzichte
van ons zelven en onzen naaste voorschrijven.
V. Waartoe was die geschreven wet noodig, aangezien die
geboden geprent waren in de harten der menschen ?
A. Omdat de wereld zoo bedorven was, dat bijna alle meu-
schen hunne plichten vergeten hadden.
V. Is de geschrevene wet ook voor de Christenen ?
A. De tien geboden zijn door Christus vernieuwd voor de
Christenen, maar de andere wetten zijn afgeschaft.
V. Is er geen verschil tusschen de tien geboden der Joden
en de onze ?
A. Alleen dit dat de Sabbatdag is veranderd in den Zondag.
V. Wie moeten de tien geboden onderhouden ?
A. Alle menschen, en die er een overtreedt, overtreedt de wet,
V. Welk loon is er voor hen, die de geboden onderhouden.
A. Het tijdelijke en eeuwige loon.
V. Welke straf voor de overtreders?
A. De eeuwige en cok dikwijls de tijdelijke straf.
V. Kunnen wij ook de geboden Gods onderhouden ?
A. Ja, door de genade Gods, welke ons niet ontbreekt;
want gelijk de H. Augustinu3 zegt: God gebiedt ons
niets, dat onmogelijk is; Hij wil dat wij doen hetgeen
wij kunnen, en vragen hetgeen wij niet kunnen.
V. Hoe lang moeten wij de geboden onderhouden ?
A. Zoolang wij leven, want wie tot het einde zal volharden,
zal zalig zijn.
10. V. Zeg de tien geboden Gods.
A. 1. Ik ben de Heer, uw God. Gij zult geene vreemde
goden voor mijne oogen hebben. Gij zult u geen ge-
-ocr page 62-
€0                           Christelijke leering
sneden beeld of gelijkenis maken. Gij zult die niet
aanbidden of godsdienst aandoen.
2.  Gij zult den naam van den Heer, uwen God, niet
ijdelijk gebruiken.
3.  \\Veest indachtig, dat gij den Sabbatdag heiligt.
4.  Eert uwen vader en uwe moeder, opdat gij lang moget
leven op de aarde.
5.  Gij zult niet doodslaan.
6.   Gij zult geen overspel bedrijven.
7.  Gij zult niet stelen.
8.  Gij zult tegen uwen naaste geene valsche getuigenis
spreken.
9.   Gij zult uws masten huisvrouw niet begeeren.
10. Gij zult zijn huis niet begeeren, noch zijn land, noch zijn
dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os,
noch zijnen ezel, noch iets van alles, wat hem toebehoort.
DE XXI. LES.
Vae het eerste gebod.
V. Wat is het eerste Gebod ?
A. Bovenal bemin eenen God.
1. V. Wat wordt ons in het eerste gebod bevolen?
A. Dat wij éénen God alleen moeten erkennen, aanroe-
pen en dienen.
V. Wat bcteekent éénen God alleen te erkennen.
A. Dat wij buiten den éénen, waren God niets voor God
zullen erkennen.
"V. Wat is God aanroepen of bidden ?
A. Hem erkennen als Opperheer en Gever van alles, met
onderwerping van ons eigen zelven.
V. Hoe velerlei is de aanbidding?
A. \'IVeederlei de inwendige en de uitwendige.
V. Welke zijn wij God schuldig ?
A. Beide: omdat wij naar ziel en lichaam van God afhangen.
V. Waartoe dient de uitwendige aanbidding ?
A. Om ons lichaam aan God te onderwerpen, en ons tot
de inwendige aanbidding op te wekken.
\\\'. Welke is de uitwcudige aanbidding ?
A. De offerande.
V. Wat is de offerande ?
-ocr page 63-
voor de Katholieke jeugd.                        61
A. Eene uitwendige toeheiliging, welke men aan God doet
om Hem te erkennen als de opperste Heer van alles.
V. "Wal droeg men in de oude wet tot offerande op?
A. Ossen, koeien, kalveren, schapen en andere dieren en,
vruchten.
V. Mag men die nog tot offerande opdragen ?
A. Neen: want die oude offeranden beteekenden, dat Chris-
tus voor ons zijn bloed zou vergieten, en dit voltrokkeu
zijnde, wordt er niet meer geofferd dan de ontbloedige
offerande der H. Mis.
V. Door welke deugden kan men God het best dienen ?
A. Door alle deugden, maar voornamelijk door de goddelijke
deugden, Geloof, Hoop en Liefde.
V. Wanneer moet men die deugden oefenen ?
A. Ten eerste, als men gekomen is tot de jaren van verstand
ten tweede, op het einde van ons leven ; ten derde, als men
eenige bekonngen tegen diezelfde deugden gevoelt; ten
vierde, als men de HH. Sacramenten gaat ontvangen; ten
vijfde, dikwijls in ons leven.
V. Hoe dikwijls moet men die oefeningen verwekken?
A. De tijd is niet bepaald: maar het is raadzaam dit alle
dagen te doen.
V. Wat wordt ons nog belast in het eerste gebod ?
A. Dat wij onze werken richten en doen tot Gods eer; hetzij
gij eet, hetzij gij dri\'.ikt, of iets anders doet, doe alles
ter eere Gods, zegt de Apostel Paulus.
2.   V. Welke zonden geschieden er tegen het eerste gebodr
A. Alle afgoderij, bijgeloovigheid, tooverij, ketterij en alle
andere ongeloovigheid; wanhoop en haat tegen God.
3.   V. "Wat zijn afgoden ?
A. Beelden of andere dingen, die voor Goden gehouden
worden, schoon zij maar schepselen zijn.
4.   V. Wat kwaad doen de tooveraars ?
A. Zij nemen in plaats van God den duivel tot hunnen
heer, aan wien zij zich verbonden hebben.
5.   V. Mogen wij wel bij toovenaars of waarzeggers te
raden gaan ?
A. Geenszins; want dit zou zijn, van God afwijken ea
tot den duivel overgaan, dewijl zij van den duivel
welen, hetgeen zij zeggen.
-ocr page 64-
62                          Christelijke leering
6.  V. Wat is superstitie of bijgeloovigheid ?
A. Een goddeloos gebruik van eenige woorden of teekenen
tot zeker werk, waartoe dezelve geene kracht hebben,
noch van de natuur, noch van God, noch uit de in-
stelling der H. Kerk.
7.  V. Is het gebruik der Agnus Bei, der gewijde kaarsen,
palm, asch of vruchten, ook bijgeloovigheid ?
A. Geenszins, want deze dingen hebben kracht uit het
gebed, hetwelk volgens de instelling der H. Kerk
over dezelve gesproken is
V. Is het bijgeloovigheid in de kaart of in de koffie te zien,
om iets te ontdekken, wat onbekend is ?
A. Ja: en groote zonden voor die bet doen, en die het vra-
gen want wijl deze dingen geene kracht hebben, noch
van God, noch van de natuur, noch van de H. Kerk, zoo
moet de duivel daar tusschen komen.
V. Wie zondigen tegen het geloof ?
A. Ten eerste, die vrijwillig twijfelen aan eenig punt des geloofa;
ten tweede, die boeken tegen het geloof lezen, verkoopen of
Jeenen ; ten derde, die omgaan met personen, die het geloof
verachten en bespotten; ten vierde, die langen tijd verzuimen
de oefeningen van geloof, hoop en liefde te verwekken, ten
vijfde die door hunne schuld niet weten wat noodigis te weten.
V. Wat moet men doen, als ons eenige twijfel invalt tegen
het geloof?
A. Men moet eene oefening van geloof verwekken.
V. Wat moet men doen, als men hoort spreken tegen de
Godsdienst ?
A. Men moet zijn misnoegen toonen, en dat gezelschap vluchten.
V. Eeren wy God door eene oefening van geloof?
A. Ja: wij erkennen Hem daardoor voor de eeuwige waarheid
die niet kan liegen; noch bedriegen, noch bedrogen worden.
V. Hoe eeren wy Hem door eene oefening van hoop ?
A. Omdat wy Hem daardoor erkennen voor den Gever van
alle goed, en voor oneindig barmhartig, die onze zwak-
heid kent en bereid is ons te helpen.
8.  V. Hoe zondigen de ketters tegen het eerste gebod ?
A. Met niet te gelooven, hetgeen God door zijne Kerk voor-
stelt maken zij God loochenachtig en loochenen Hem aldns.
9.V.Hoe moeten wij ons ten opzichte van dekettersgedragen?
-ocr page 65-
voor de Katholieke jeugd.                      63
V. Wij moeten hunnen omgang, bijzonder in kerkelijke
en geestelijke zaken, altijd zorgvuldig mijden.
DE XXII. LES.
Tan de H. Beelden en Reliquiën.
1.  V. Strijdt het tegen Gods eer, dat wij de Heiligen
eeren of aanroepen ?
A. Neen: want wij eeren de Heiligen niet als Goden,
maar als vrienden en dienaars van den waren God.
2.   V. Welk onderscheid is er tusschen de gebeden, die
wij tot God, en die wij tot de Heiligen doen P
A. Dat wij, als wij God aanbidden, Hem belijden onzen
Opperheer en de fontein van alle goed te zijn, en daarom
begeeren wij, dat Hij ons geve, wat wij verzoeken;
maar de Heiligen erkennen wij alleen als vrienden en
voorsprekers, die God met ons en voor ons bidden.
8. V. Hoe weten de Heiligen, wat wij verzoeken en tot
hunne eer doen ?
A. Zij weten dit door God, en zien het klaar in het
goddelijke wezen.
V.  Welke dienst is de Heiligen het aangenaamst ?
A.  Het navolgen hunner deugden.
V.  Wat beweegt de Heiligen voor ons te bidden ?
A.  Hunne groote liefde tot ons, om onze zaligheid.
V.  Kunnen de Heiligen ons helpen ?
A.  Ja, want zij zijn groote vrienden van God, en vermogen
veel bij Hem.
4.  V. Zondigen de Katholieken tegen het eerste gebod,
met het maken der beelden ?
A. Neen: want zij maken de beelden alleen, om aan God
en zijne Heiligen te denken.
5.  V. Is het kwaad, als wij voor de beelden knielen,
licht aansteken of bidden ?
A. Neen: want wij bewijzen deze eer niet aan de beel-
den, maar aan God of zijne Heiligen, die wij ons
voorstellen op het aanzien der beelden.
6.  V. Welk voordeel geven de beelden ?
A. Zij ververschen ons geheugen, en maken ons indachtig
hetgeen wij dienen te weten; zij vertoonen ons het leven
-ocr page 66-
64
Christelijke leering
der Heiligen, en op hoedanige wijs zij tot de zalig-
heid zijn gekomen; zij ontvonken in ons de liefde
tot God en tot zijne Heiligen; zij dienen om ons
met aandacht te doen bidden.
7.   "V. Wat verstaat gij door de Reliquiën of overblijfselen
der Heiligen ?
A. De lichamen, beenderen, kleederen, en alles, wat de
heilige menschen ons hebben nagelaten, als zij van
hier gescheiden zijn.
8.   V. Waarom eeren wij de Reliquiën of overblijfselen
der Heiligen ?
A. Ten eerste, omdat zij de panden en gedenkteekenen
zijn, die onze goede en groote vrienden ons hebben
nagelaten. Ten tweede, omdat de lichamen tempels van
den H. Geest zijn geweest. Ten derde, omdat zij werk-
tuigen van allerlei deugden zijn geweest. Ten vierde,
omdat zij eens verheerlijkt zullen worden bij God.
V. Mag men alle Keliquiën eereu ?
A. Ja, als zij in de Kerk voor ware Reliquiën erkend zijn,
V. Is er eenige kracht in de Keliquiën der Heiligen?
A. God heeft dikwijls mirakelen gedaan door de H. Reli-
quiën : De beenderen van Elisèus vel wekten eenen doode ;
te Milafcn werd eene blinde genezen door de Keliquiën
van de H.H. Gervatius en Protasius, De H. Augustinus
verhaalt, dat eene blinde vrouw haar gezicht wederkreeg
door de Keliquiën van den H. Stephauus.
DE XXIII. LES.
Tan het tweede gebod.
V. Welk is het tweede gebod ?
A. Gij zult den naam van den Heer, ween God, niet ijdel
gebruiken. IJdelijk zweert, noch spot.
V. Wat verstaat gij door den naam Gods ?
A. God zei ven, en alle goddelijke volmaaktheden en eigen -
schappen ?
V. Wnarloe zijn wij verplicht door het tweede gebod ?
A. Tot eene hoogachting en eerbied voor den naBm Gods.
1. V. Wat verbiedt God door het tweede gebod ?
A. Alle oneer, die zijnen goddelijken naam wordt aan-
-ocr page 67-
voor de Katholieke jeugd.                      65
gedaan, met lasteren, lichtvaardig zweren, en breken
der beloften.
&. V. Hoe geschiedt de godslastering ?
A. Als men aan God of aan zijne Heiligen iets toeschrijft,
dat tegen hunne eer is, of als men iets, dat hun toe-
komt, van hen loochent, of bespottelijk van hen spreekt.
V. Is blasphemie of godslastering zonde ?
A. J8, en groote zonde, die God dikwijls zichtbaar straft.
V, Waarmede werd de godslastering iu de oude wet gestraft?
A. De godslasteraars rcoesteu met steenen dood geworpen
worden.
Y. Is het God lasteren, als men de vloeken uiet verstaat ?
A. Ja: het is genoeg, dat men die woorden spreekt, die men
weet, of moet en kan weten, dat het godslasteringen zijn.
V. Is het kwaad als men uit gewoonte vloekt ?
A. Ja : en die gewoonte is zelfs doodzonde, zoo lang men
zijn best niet doet om die af te wennen.
V. Hoe moet bij zich beschuldigen, die de gewooute heeft
van vloeken of zweren ?
A. Hij moet zeggen welke vloeken hij uitgesproken heeft, en
hoe dikwijls, hoe lang die gewoonte geduurd beeft, eu
welke middelen hij gebruikt heeft om die to overwinnen.
8. V. Wat is eed doen of zweren ?
A, Het is God, of iets, dat God bijzonder aangaat, tot
getuige nemen van hetgeen men zegt.
4.  V. Is het altijd kwaad en verboden een\' eed te doen?
A. Neen: het is goed als de eed gedaan wordt met goed
oordeel, rechtvaardigheid en waaiheid, doch hei is zonde,
als er eene van deze voorwaarden aan ontbreekt.
5.  V. Wie zweren met goed oordeel ?
A. Die niet zweren dan uit noodzakelijkheid en om wet-
tige reden.
6.  V. Wie zweren zonder rech\'vaardigheid ?
A. Die met een end iet", dat kwaad en verboden is, belo»
ven, en deze eed mat; niet gehouden worden.
7.  y. Wie zweren zonder waaiheid ?
A. Die iets met een eed beve-tigen, dat zij zeker weten
of meent n valsch te zijn, of waaraan zij twijfelen.
8.   V. Is het ook goed en deugdelijk, aan God of aan
zijne Heiligen iets beloven P
5
-ocr page 68-
66                             Christelijke leering
A. Ja: als hetgeen wij beloven, goed in zich zelven is,
en als wij den wil hebben om het te volbrengen.
V. Wat verstaat gij door cene belofte, die in zich zelve goed is ?
A. Zulke belofte, waardoor msn zich aan God of aan zyuc
Heiligen tot een zeker goed werk wil verbinden.
V. Wat wordt er vereischt, opdat zulke belofte verbinde?
A. Ten eerste, dat men ze vrijwillig doe, met opzicht van
zich te verbinden; ten tweede, dat hetgeen men belooft,
beter is te doen, dan niet te doen.
V. Als men voorneemt goed te doen, is het dan ook belofte?
A. Neen, tenzij men den wil heeft van zich te verbinden.
V. Als men belofte gedaan heeft, moet m *n die volbrengen ?
A. Ja, anders zondigt men tegen het tweede gebod.
V. Hoe velerlei belofi.cn zijn er?
A. Tweederlei: dj plechtige belofte in de Religie, welke
men proftssic noemt, en de enkele belofte.
V. Wat b loven de kloosterlingen in hunne professie?
A. Zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid tot den dood toe.
V. Wat noemt men enkele beloften ?
A. Die geschieden builen de Religieuse professie.
V. Wie kan iemand ontslaan van belofte van professie ?
A. Niemand dan de Paus, om de grootste reden.
V. Wie kan ontslaan van enkele belofte ?
A Er zijn er ook eenige aan den Paus behouden, te weten :
de belofte van eeuwige zuiverheid, van het kiooster-leven
aan te nemen, van te bezoeken St. Jacobus van Compostella,
Ai graven van de HH. Petrus en Paulus te Rome, en van
naar Jeruzalem of het Heilig land te gaan: de andere
enkele beloften kunnen door de Bisschoppen afgenomen
en veranderd worden in andere goede werken.
~DE XXIV. LES?
Tan het derde en Tierde gebod.
V. Welk is het derde gebod?
A. Weest gedachtig, dat gij den Sabbatdag heiligt.
V. Wat beteekent Sabbatdag?
A. Rustdag.
V. Wie heeft die ingesteld?
A. God zelf, tot gedachtenis van de schepping der wereld,
die, dezelve in zes dagen voltrokken hebbende, den zeven*
den dag gerust heeft.
-ocr page 69-
voor de KatJtolieJse jeugd.                      6 7
V. Moeten de Christenen oot den Sabbatdag vieren ?
A. Ja: maar deze is voor hen veranderd in den Zondag,
gedachtenis van de verrijzsnis van Christus.
V. Wie heeft die verandering gedaan ?
A. Do Apostelen.
V. Moeten wij nog andere dagen heiligen dan de Zondagen?
A. Het goddelijk gebod spreekt maar alleen van dan zeven-
den dag te heiligen; ma ir volgens het gebod van de
II. Kerk, moet men de feestdagen, door haar ingesteld
op dezelfde wijze vieren.
1.  V. Welke dagen moeten wij vieren?
A. Alle Zon- en Feestdagen, die door de H. Kerk zijn
ingesteld.
2.  V Wat moeten wij doen om die dagen te vieren ?
A. Wij moeten alle werken, die op zulke dagen verboden
zijn, staken en ons tot godsdienstigheid begeven.
S.V. Welke werken zijn voornamelijk op die dagen verboden:
A. Alle slafelijke werken en ambachten, als ook het
dijven van koophandel en processen, tenzij de nood
bet anders vereischte.
4.  "V. Wat moeten wij doen op de dagen, die wij ver-
plicht zijn te vieren?
A. Wij moeten ten minste Mis hooren en behooren ook
de predikatiën, christelijke leeringen en andere kerke-
lij ke diensten bij te wonen.
5.  "V. Wie verstaan wij in het vierde gebod door vader
en moeder ?
A. Onze ouders en alle oversten, zoo geestelijke als we-
reldlijke.
6.  V. Wat zijn wij aan onze ouders verschuldigd?
A. In- en uitwendige eerbiedigheid, gehoorzaamheid en
bijstand.
V. Wat verstaat gij door de inwendige eer P
A. Do liefde en hoogachting in het hart.
V. Waarin bestaat de liefde der kinderen tot hunne onders r
A. Dat zij hunne ouders alle goed wenschen naar ziel en lichaam.
T. W\'aarin bestaat de hoogachting, die zij hun schuldig zj}n ?
A. Dat zij hunne ouders aanzien en erkennen, als porsonen,
aan wie zij, naast God, het meest schuldig en verplicht zijc*
"V. Welke is de uitwendige eer of eerbiedigheid ?
K*
-ocr page 70-
68                               ChristelyJce leering
A. Een uitwendig bewijs met woorden en werken ven de
inwendige litfde en hoogachting.
7.  T. Moeten wij alles doen wat onze ouders ons gebieden?
A. Ja, als hetgeen zij gebieden, in zich zelf niet kwaad
is, en tegen Gods wet niet strijdt.
V. Waarin bestaat de behulpzaamheid ?
A. Dat men, zoo veel men kan, zijne ouders helpe naar ziel
en lichaam, bijzonder als zij in nood zijn.
V. Hoe kunnen wij hen best helpen naar de ziel ?
A. Met voor hen te bidden, en poede «eiken voor hen te
doen, bijzorider na hunnen dood.
V. Wat veibifdt het vierde gebod?
A. Alle versmading, oneerbiedigheid, ongehoorzaamheid je-
gens zijne ouders, en onbehulpzaamheid in nood.
V. Wie zondigen tegen de liefde tot de ouders?
A. Die hunne ouders spijtig aanspreken, bedroeven, haten,
kwaad cf den dood wensclien, hetgeen eene gruwzame zonde is.
V. Wie zondigen tegen de hoogachting en eerbiedigheid tot
de ouders ?
A. Die met woorden of werken hunne ouders minachten,
beschimpen en bespotten.
V. Is het meer kwaad zijue ouders te bespotten dan ecnige
andere menschen ?
A. Ja: waut de Wijze-man zegt, dat de raven uitpikken
bet oog, dat zijuen vader beschimpt.
V. Wie zondigen tegen de behulpzaamheid ?
A. Die hunne ouders in nood laten, als zij hen kunnen
helpen, en die voor hen niet bidden, hetzij in hun leven
of na hunnen dood.
8.   V. Wat heeft God beloofd aan de kinderen, die hunne
ouders eeren ?
A. Een lang en gelukkig leven, en hierna het eeuwige leven.
9.  V. Waarom moeten wij onze ouders eeren ?
A. Omdat ons naast God van hen alle goed voortkomt,
en z.j ons in Gods plaats bestieren._______________
DE XXV. LES.
Tan het rijfde, zesde en negende gebod.
V. Welke is het vijfde gebod P
A. Gij zult niet doodslaan mét teil of werken.
-ocr page 71-
voor de Katholieke jeugd.                        69
1.   V. Wat verbiedt het vijfde gebod ?
A. Het verbiedt zich zelven, of eenige andere menschen
zonder wettige macht en reden te dooden, te kwetsen,
merkelijk te hinderen of daartoe raad of hulp te verleenen.
V. Misdoen zij tegen het vijfde gebod, die door drank, over-
daad of gramschap bun leven verkorten ?
A. Ja, waüt zij dooden zich vóór den tijd.
V. Is het door het vijfde gebod ook verboden te vechten?
A. Ja, alle gevecht en krakeel is daardoor verboden, als
hinderlijk aan den naaste.
V. Is het nooit toegelaten iemand te kwetsen of te dooden ?
A. Ja, in het recht en in cenen rechtvaardigen oorlog; ook
mag een lidmaat afgezet worden om het leven te behouden.
2.   V. Zondigen wij tegen het vijfde gebod, als wij met
de daad iemand hinderen ?
A. Ja: zelfs ook, als wij iemand vervloeken, kwaad toewen-
schen, en gramschap, haat of nijd in het hart toedragen.
V. Is het kwaad zich zalven kwaad te wenschen ?
A. Ja, want de liefde moet van ons zelven beginnen.
V. Hoe moet hij, die baat tegen iemand gehad heeft, dit biechten?
A Ten eerste, hij moet zeggen of het personen waren, die
bij bijzonder moest beminnen, als ouders, broeders, zas-
ters, oversten en naaslbestaanden ; ten tweede, hos lang
hij dien haat gedragen beeft; ten derde, of bij dien haat
nu geheel afgelegd beeft.
"V. Hoe misdoet men nog tegen het vijfde gebod ?
A. Met de ziel van den naasten te kwetsen of te dooden
bij voorbeeld, door kwaad voorbeeld, ergernis, enz.
"V. Wat is ergernis ?
A. Een woord of werk, dat niet goed is; en onzen naaste
gelegenheid geeft tot zonde.
V. Is ergernis zonde ?
A. Ja, en groote zonde, als zij tot groote zonde aanleiding geeft.
3.   V. Wat leert ons Christus aan onze vijanden te doen?
A. Hij leert ons alle ongelijk te vergeven, voor onze vijan-
den te bidden, en ook het kwaad met goed te loonen.
4.   V. Is het grooter kwaad geestelijke dan wereldlijke
personen te slaan of te kwetsen ?
A Ja, want zij die dit doen vervallen boven de zonde,
die zij begaan, nog in den kerkelijken ban.
-ocr page 72-
70                               Christelijke leering
V. Welke is het zesde gebod ?
A. Gij zult geen overspel doen.
5. "V. Wat verbiedt het zesde gebod ?
A. Overspel, onkuischheid, alle oneerbare aanrakingen,
op welke wijs, en onder welke personen dezelve ook
zouden geschieden, oneerbare woorden, gezangen en
het gebruik van ontstichtende boeken en beelden.
V. Mag men de zonde van onzuiverheid door schaamte in
de biecht achterlaten of bewimpelen ?
A. Neen : over hetgeen men niet beschaamd is geweest te
bedrijven, mag men niet beschaamd zijn op de eerbaarste
wijze te biechten.
V. Is het genoeg te biechten, dat men onzuiverheid gedaan
heeft ?
A. Neen: men moet er ook bijvoegen of men daarvan ge-
woonte heeft, of men vcornemens is de gelegenheden te
schuwen, en verdere omstandigheden, die de zonde mtr-
kclijk veranderen of bezwaren.
V. Welke ?ijn de gewone gelegenheden, die tot die zonde
aanleiding geven ?
A. Al te los omgaan met ongelijke personen, danspartijen
en bals, tooneelspelen, overdaad iu spijs en drank, ledig-
heid, lezen van kwade boeken, aanzien van ontstichtcr.de
schilderijen, prenten, enz.
V. Waartoe verplicht ons het zesde gebod ?
A. Tot eene groote zorg om de eerbaarheid en zuiverheid
te bewaren.
Y, Welke zijn de beste middelen om die te bewaren ?
A. Ten eerste, het gebed; ten tweede, de godvruchtigheid en toe-
vlucht tot de allerheiligste Maagd Maria; ten derde, dikwijls
de H. Sacramenten te ontvangen; ten vierde, de matigheid ;
ten vyfde, het vluchten der gelegenheden en ledigheid.
Y. Welk is het negende gebod ?
A. Gij zult de vrouw van ween naaste niet begeeren.
6.   V. Wie zondigen tegen het negende gebod ?
A. Die den wil hebben om onkuischheid te doen, of die
vrijwillig behagen scheppen in onkuische gedachten.
7.   V. Welk middel is er tegen de onkuischheid ?
A. Ten eerste, het lichaam van overdaad te onthouden;
-ocr page 73-
voor de Katholieke jeugd.                        71
ten tweede, het gezelschap van ongelijke personen te
mijden; ten derde, de goddelijke tegenwoordigheid te
gedenken; ten vierde, dikwijls te biechten gaan en
den raad zijns biechtvaders te volgen.
8. V. Hoe moet degene, die onkuischheid bedreven heeft,
deze zonden biechten ?
A. Hij meet met eerbare woorden verklaren, op welke
wijs hij door onkuischheid gezondigd heeft.
DE XXVI. LES.
Van het zevende, achtste en tiende gebod.
V. Welk is het zevende gebod ?
A. Gij zult niet stelen. Steelt niet, al zijt gij in nood.
1.  V. Wat verbiedt het zevende en tiende gebod ?
A. Alle onrechtvaardigheid en ongelijk, waardoor wij onzen
naasten beschadigen, of willen benadeelen, in zijne tij-
delijke goederen.
2.   V. Noem eenige zonden, die tegen de rechtvaardigheid
strijden ?
A. Iemands goed stelen, of helpen stelen; gestolen goed
koopen of bewaren ; een arbeidsinan zijn loon onthouden;
in processen of koophandel bedrog of valschheid plegen.
V. Is stelen doodzonde ?
A. Ja: als men iels merkelijks neemt of wil nemen, ook als
men iemand g;oote schade doet of wil doen.
V. Is het zonde iets te nemen van zijne ouders ?
A. Ja : als het tegen dank en buiten weet is.
V. Is het stelen, den tijd van leeren te verkwisten ?
A. Ja : voor zooveel men het geld verkwist, dat daaivoor
gegeven wordt.
V. Is het stelen, valsche maten of gewichten te gebruiken ?
A. Ja : het is groote zonde, als men daardoor groote winst
doet, of wil doen.
V. Mag men zoo duur verkoopen, en zoo goedkoop koopen
als men kan ?
A. Neen, men mag niet verkoopen boven den hoogsten recht-
vaardigen prijs, noch koopen onder den minsten prijs.
3.   V. Zondigen wij tegen het zevende gebod met geld te
leenen ?
-ocr page 74-
72                           Christelijke leering.
A. Ja, als wij voor het leenen alleen meer eischen dan
wij geleend hebben, want dit is woeker.
4.  V. Is het zonde geestelijke dingen te koopen of te
verkoopen ?
A. .Ta; als wij daarvoor geld, voor zooveel zij geestelijk
zijn, ontvangen of eiscben, en dit is Simonie.
V. Is liet genoeg de zonden van dieverij te biechten ?
A. Neen, men is ook verplicht wedergeving te doen aan die-
genen, welke men ten onrechte benadeeld heeft, of aan
hunne erfgenamen.
V. Welk is het achtste gebod ?
A. Gij zult iegen uwen naaste geene valsche getuigenis geven.
5.  V. Wat verbiedt het achste gebod ?
A, Alle ongelijk, door hetwelk wij onzen naaste in of
buiten het recht met woorden hinderen.
C. V. Hoe zondigen wij in het recht tegen het achtste gebod?
A. Als wij de waarheid verzwijgen, of de valschheid voor-
staan of bevestigen.
7. \\\'. Hoe zondigen wij voornamelijk buiten het recht
tegen het achtste gebod ?
A. Als wij van iemand eenig groot kwaad, hetgeen valsch
of onbekend is, zeggen, of ook, als wij van iemand
zonder goede reden, kwaad vermoeden hebben, of een
kwaad oordeel strijken.
V. Wat is achterklap?
A. Eone onrechtvaardige bekladding of vermindering van
iemands goeden naam in de afwezigheid.
V. Is het geen kwaad iemands goeden naam te schenden in
zijne tegenwoordigheid ?
A. Ja, en zelfs grooter kwaad dan in zijne afwezigheid.
V. Is achterklap zonde ?
A. Ja, en groote zonde, als men de eer zyns naasten mer-
keljjk hindert.
V, Is het zonde van iemand kwaad te zeggen als het waar is?
A. Ja, zoolang het niet openbaar is.
V. Op hopvee! wijzen kan achterklap geschieden ;
A. Op acht wijzen: ten eerste, met kwaad te zeggen, dat valsch
is; ten tweede, met kwaad, dat waar is, te vergrooten; ten
derde, roet hetzelve bekend te maken, als het onbekend is;
ten vierde, met iets dat geen kwaad is in kwaad te vcrkee-
-ocr page 75-
voor de Katholieke jeugd.                        73
ren; ten vijfde, met iemands goede hoedanigheden te looche-
nen; ten zesde, roet dezelve te verkleinen ; ten zevenden, met
dezelve te verzwijgen; ten achtste, met ze flauw te prijzen.
V. Als men achterklap gesproken heeft hoe moet men die
biechten ?
A, Ten eerste, zeggen welk kwaad men gezegd heeft, en of het
waar of valsch is; ten tweede, van hoeveel en welke personen,
geestelijke en wereldlijke; ten derde, aan hoeveel personen.
V. Is het genoeg de achterklap te biechten ?
A. Neen; men is ook verplicht, zoo goed men kan, de eer te her-
stellen, di?, men gekrenkt heeft, als ook de schade te vergelden,
die daardoor geschiedt is, aan hem of aan zijne erfgenamen.
V. Is het kwaad achterklap te hooren ?
A. Ja: als men die wetens en willens aanhoort.
V. Moet men dan ook restitutie doen ?
A. Ja: als men invloed en schuld heeft in den achterklap;
ook als men van ambtswege verplicht is dien te beletten.
V. Wat is kwaad vermoeden of suspectie ?
A. Als men zonder genoegzame reden achterdenken heeft van
iemands deugd, en kwaad denkt, dat misschien niet waar is.
V. Wat is een vermetel en lichtvaardig oordeel ?
A. Als men zonder genoegzame reden van iemand kwaad oordeelt.
V. Wanneer is dit beide zonde ?
A. Als het vrijwillig is en zonder genoegzame reden.
8.   V. Is leugentaal zonde ?
A. Ja, en ook doodzonde, wanneer door de leugentaal
onze naaste merkelijk benadeeld wordt.
9.   V. Wat moet hij doen, die iemand in zijn goed of eer
beschadigd heeft?
A. Hij moet die schade aan hem of aan zijne erfgena-
men, zoo het best kan, vergoeden.
DE XXVII. LES.
Tan de twee eerste geboden der H. Kerk.
1.   V. Hoeveel geboden der H. Kerk zijn er?
A. Voornamelijk vijf,
2.   V. Zegt de vijf geboden der H. Kerk?
A. 1. De geboden heilige dagen zult gij vieren.
2.   Dan ook Mis hooren met goede manieren.
3.   Geene geboden vastendagen zult gij breken.
-ocr page 76-
74                             Christelijke leer ing
4.   Gij zult uwen priester, ten minste eens \'s jaars,
uwe biecht spreken.
5.   En nutten omtrent Paschen het lichaam des Heeven.
3.  V. Wie heeft de geboden der tl. Kerk ingesteld ?
A. De oversten der H. Kerk, die ook den Sabbatdag in
den Zondag veranderd hebben.
4.   V. Zijn wij verplicht de geboden der II. Kerk te
onderhouden?
A. Ja, zoowel als de goddelijke geboden, dewijl zij ons gege-
ven zijn van degenen, die ons van Gods wege bestieren.
5.   V. Tot welk einde zijn de feestdagen ingesteld ?
A. Ten einde wij op die dagen eenige bijzondere weldaden,
die op dezelve zijn bewegen, zouden overwegen, en God
daar voor (e bedanken. Ook om de deugden der Heiligen
des te beter na te volgen, en hunne voorspraak teverz\' eken.
V. Wilk is liet eerste gebod der H. Kerk ?
A. Be gtöodene heilige dagen snit gij tieren.
V. Wat moeten wij doen om de Feestdagen te vieren ?
A. Ophouden van alle slateüjke werken en ons begeveu tot
godsdienstigheid.
V. Wat gebiedt let tweede gebod der H. Kerk?
A. Dat wij alle Zon- en Feestdagen moeten Mis hooren.
V. Wie zijn daartoe verplicht ?
A. Alle geloovigen, die gekomen zijn tot de jaren van verstand,
en door ziekten of andere groote redenen niet belet zijn.
6.   V. Hoe moeten wij Mis hooren ?
A. Met groote eerbiedigheid en aandacht.
V. Wat is Mishooren met eerbiedigheid ?
A. Bat men inwendig toont de hoogachting, die men heeft
voor dat aanbiddelijk geheim, in hetwelk de Engelen
zelven tegenwoordig zijn mtt eene heilige vrees.
V. Waarom moet men zulke hoogachting bewijzen ?
A. Omdat daar opgeofferd wordt het eigen vleesch en bloed
van Christus.
V. Wat is Mis hooren met aandachtigheid ?
A. Dat men zijn inzicht vcreenige met dat van den Priester.
en naarstig lette op de voornaamste deelen van de Mis.
V. Welke zjjn de voornaamste deelen ?
A, De cfferatde, de Consecratie en de Nuttiging, om aldus
met den prics\'.er het H. Misoffer op te dragen, te aan-
-ocr page 77-
voor de Katholieke jeugd.                           7 &
bidden ea deelachtig te zijn aan hetzelve door eene gceste-
lijke Communie.
V. Wat is eene geestelijke Communie ?
A. Eene heilige drift om de H. Communie te ontvangen,.
ten minste met het hart, als men die niet kan ontvangen
met den mond.
7. V. Is het genoeg een gedeelte der Mis te hooren ?
A. Wij zijn verplicht de geheele Mis te hooren, en geen
merkelijk deel achter te laten.
V. Welke gebeden mceten wij bidden in de Mis ?
A. Dat is onverschillig, als men zich maar met God bezig
houdt, eu aandachtig is op de drie deelen.
V. Is het zonde om onder de Mis verstrooid te zijn ?
A. Het is geen kwaad als dit zonder onze schuld gesc!ii<dt;
maar als het vrijwillig is, of door onze schuld, bijvoorbeeld
met rond te zien, wie er uit of ingaat, dan is Let zonde,
groot of klein, naar dat de schuld of tijd groot of klein is.
DE XXVIII. LES.
Yan het derde, Tierde eu Tijfde gebod der II. Kerk.
V. Welk is het derde gebod der H. Kerk ?
A. Geene giboden vastendagen zult gij breken.
1. V. Wat is vasten ?
A. Vasten is zich onthouden van sommige spijzen, die
verboden zijn, en maar eens op eenen dag zijn nood-
druft te nemen.
V. Wie heeft de vastendagen ingesteld ?
A. De H. Kerk; het vasten in de wijding der Priesters is door
de Apostelen zelven onderhoudeD geweest; de vcertigdang-
sche vasten is ook van de tijden der Apostelen ; de andere
vastendagen zijn daarna om verscheidene redenen ingesteld.
V. Wat wordt door dit derde gebod geboden?
A. Dat alle Christenen mceten vasten op die dagen, die door
de H. Kerk daartoe ingesteld zijn.
V. Welke spijzen zijn op die vastendagen verboden ?
A. Op gemeene vastendagen wordt verboden het vleesch, het
vleeschnat en vet; in de veertigdaagsche vaste wordt ook
verboden het zuivel en eieren, tenzij daartoe verlof ge.
geven wordt.
-ocr page 78-
76                              Christelijke leering
V. Wat verstaat gij door zuivel ?
A. Melk en al wat van melk voortkomt; als boter enkaas.
V. Als tot het eten van zuivel of eieren verlof gegeven
wordt, nat moet men daarvoor doen ?
A. Volgens de Synode van Mechelen moet ieder eenen stui-
ver offeren in de zuivelkist, en bidden het onze Vader
en Wees gegroet; en die geen stuiver offeren, moeten
icderen dag, dat zij eieren of zuivel gebruiken, bidden:
driemaal het Onze Vader en Weesgegroet; somtijds wor-
den nog andere boeten of penitentién opgelegd.
2.   V. Wie zijn verplicht te vasten ?
A. Allen die tot hunne jaren zijn gekomen, en door geene
ziekte, zwakheid of zwaren arbeid verschoond worden.
3.   V. Op welke dagen moeten wij vasten ?
A. Op alle dagen, die de H. Kerk ons voorschrijft, als
zijn: de veertig dagen voor Pasehen, de Quatertem-
perdagen en zekere vastendagen door het jaar.
V. Hoe laug moet men vasten ?
A. Op St. Marcus en de Kruisdagen tot den middag, en
vlcesch derven den geheclen dag; op de andere vasten*
dagen mag men buiten het middagmaal niets anders
nemen, dan des avonds ecne kleine collatie.
4.   V. Welk voordeel doen wij met het vasten ?
A. Wij temmen onze kwade driften, verzoenen Gods
gramschap en voldoen voor onze zonden.
h. "V. Aan wien moeten wij biechten ?
A. Aan onzen Pastoor, of aan iemand, die van hem of
van den Bisschop, of van den Koomschen Paus daartoe
macht heeft ontvangen.
6.   V. Hoe dikwijls moeten wij biechten ?
A. Als wij in doodzonde zijn hervallen, hetwelk wij niet
lang mogen uitstellen; wanneer gevaar is van ster-
ven, en, volgens het gebod der H. Kerk, moeten wij
elk jaar eens biechten.
7.   "V\\ Wanneer moeten wij de H. Communie ontvangen?
A. Ten minste eens in het jaar en dat in onze eigene
parochie, binnen de veertien dagen van Paschen, U
weten: van PalmZondag tot beloken Paschen.
8.   V. Wat moeten wij doen om wel te communiceereni
A. Wij moeten oprecht gelooven, dat Christus daar tegen
-ocr page 79-
voor de Katholieke jeugd.                        11
woordig is: naar de ziel zuiver zijn van alle doodzon»
den, en naar het lichaam nuchter van middernacht.
9. V. In welken ouderdom zijn wij verplicht de H. C\'om-
munie te ontvangen ?
A. Als wij tot de jaren van onderscheid en verstand zijn
gekomen.
VIERDE .DÉEJlT^ZI""
DE XXIX. LES.
Van de H. Sacramenten.
1. V. Wat is een een Sacrament ?
A, Een uitwendig teeken, van Christus ingesteld, betee-
kenende eene bijzondere genade, die ons door hetzelve
wordt gegeven.
V. Wie heeft de H. Sacramenten ingesteld en wanneer ?
A. Christus zelf, eenige vóór en eenige na zijnen dood.
V. Tot wat einde zyn die ingesteld ?
A. Tot zoligbeid van den menscli.
V. Waaruit hebben de Sacramenten hunne kracht ?
A. Uit de verdienste n van Christus, die ons door dezelve
medegedeeld worden.
V. Wat beteekent een uitwendig teeken ?
A. Iets dat men met de lichamelijke zinnen kan bemer»
keu, gelijk de afwassching in het Doopsel, de zalving ir.
het Vormsel, enz.
V. Waarom heeft Christus de Sacramenten onder uitwendige
teeker.s ingesteld ?
A. Om ons daardoor te brengen tot kennis van de inwen-
dige en onzichtbare uitwerkselen : by voorbeeld, door de
uitwendige afwassching in het Doopsel, wordt beteekend
de inwendige zuivering van de ziel
V. Wat beteekent eene bijzondere genade ?
A. Eene genade, die aan ieder Sacrament eigen is; by voor-
beeld, in het Doopsel is de bijzondere genade van herboring.
E. V. Hoeveel Sacramenten zijn er ?
A Zeven.
8. Noem de zeven Sacramenten ?
A. 1. Het Doopsel. 2. Het Vormsel. 3. Het H. Sacra-
ment des Altaars. 4. De Biecht. 5. Het H. Oliesel.
6. Het Priesterschap. 7. Het Huwelijk.
-ocr page 80-
78                           Christelijke leering
4. V. Waaruit weten wij, dat er niet meer noch minder
dan zeven Sacramenten zijn ?
A. Uit de standvastige leering en overlevering der H. Kerk.
V. Hoeveel Sacramenten zyn er der levenden ?
A. Vijf, te weten: het Vormsel, het H. Sacrament des A1-
taars, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelyk.
V   Waarom worden die zoo genoemd ?
A. Omdat zy in staat van genade moeten ontvangen worden.
V. Welke zijn de Sacramenten der dooden ?
A. Het Doopsel en de Biecht.
V   Waarom worden die aldus genoemd ?
A. Omdat zij in staat van doodzonden mogen ontvangen worden.
V. Moeten zy in staat van doodzonde ontvangen worden ?
A. Neen bijvoorbeeld, men mag te biechten gaan, al had
men maar dagelijksche zonden gedaan.
V. Welke Sacramenten prenten een merkteeken in de ziel ?
A. Hot Doopsel, het Vormsel en het Priesterschap.
V. Waartoe dient dit merkteeken ?
A. In het Doopsel, tot een teeken, dat wy\' aangenomen zyn
tot kinderen Gods; in het Vormsel, tot teeken, dat wij
krijgslieden van Christus zijn; in het Priesterschap, tot
teeken, dat wij bedienaars zyn van de H. Kerk.
V. Zal dit merkteeken in de ziel blyven na dit leven, en
tot wat einde ?
A. Ja, voor eeuwig, in de goeden tot meerdere glorie, in
de kwaden tot meerdere schande.
V. Welk der Sacramenten is het noodzakelijkste en waarom ?
A. Het Doopsel, omdat men zonder Doopsel niet kan zalig
worden.
V. Waarom kan men zonder Doopsel niet zalig worden,
A. Omdat wij besmet zijn met de erfzonde, die niet kan ver-
geven worden dan door het Doopsel.
V. Welk is het waardigste en waarom ?
A. Het allerheiligste Sacrament des Altaars, omdat Christus
daar tegenwoordig is met vleesch en bloed, ziel en li-
chaam, Godheid en menschheid, gelijk Hij glorierijk in
den hemel is.
V. Is Christus ook niet tegenwoordig in de andere H. Sa-
cramenten ?
A. Niet dan door de goddelyke genade.
-ocr page 81-
voor de Katholieke jeugd.                      79
5.  V. Wat inzicht of meening moet degene hebben, die
de H. Sacramenten bedient?
A. Eene oprechte meening om te doen, hetgeen Christus
heeft ingesteld, en hetgeen de H. Kerk doet.
6.  Y. Kan de kracht der H. Sacramenten door iets belet
worden ?
A. Ja: door zonden, geveinsdheid en onbekwaamheid der-
genen, die dezelve ontvangen
7.   V. Mogen alle Sacramenten dikwijls ontvangen worden?
A. Neen: het Doopsel, het Vormsel en het Priesterschap,
omdat die een altijddurend merkteeken in de ziel druk-
ken, mogen maar eens ontvangen worden; doch de
andere vier mogen naar gelegenheid verscheidene ma-
len gebruikt worden.
8 V. Behooren de ceremoniën tot het wezen der Sacra-
menten ?
A. Neen, de Sacramenten bestaan ook zonder de ceremo-
niën of plechtigheden, maar de ceremoniën zijn inge-
steld, om de Sacramenten met groote eerbiedigheid te
bedienen en hunne kracht voor oogen te stellen.
DE XXX. LES.
Tan den H. Doop.
V. Welke is het eerste der «even H. Sacramenten ?
A. Hot Doopsel.
1. "V. Wat is het Doopsel?
A. Het eerste en noodzakelijkste Sacrament, in hetwelk
de mensch door uitwendige wassching en aanroeping
der H. Drievuldigheid, van de erfzonde en alle an-
dere zonden gezuiverd wordt.
V. Waarom wordt het Doopsel genoemd het eerste ?
A. Omdat het is als de deur en ingang tot de andere S»-
cramenten
V. Wat beteekent dat?
A. Dat men door het Doopsel in de H. Kerk komt, en be-
kwaam wordt om de andere H. Sacramenten te ontvangen.
V. Wie heeft het Doopsel ingesteld en wanneer?
A. Christus, toen Hij door Joannes gedoopt is in de Jordaan.
V. Wat is alsdan geschied ?
-ocr page 82-
80                             Christelijke leering
A. De H. Geest is zichtbaar nedergedaald boren Christus in
de gedaante van eene duif, en men hoorde eenc stem
uit den hemel, zeggende: gij zijt mijn welbeminde Zoon,
in wien ik ir.ijti behagen heb genomen.
V. Waarom heeft Christus willen gedoopt worden ?
A. Uit ootmoedigheid en om het water te heiligen,
2.  "V. Wie moeten gedoopt worden?
A. Alle menschen, die Gods genade willen verkrijgen,
en tot de eeuwige zaligheid komen.
3.   V. Wie moet doopen ?
A. De priesters uit hoofde van hun ambt; doch in tijd
van nood mag en moet een ieder doopen.
4.  "V. Waarmede moet men doopen ?
A. Met waar en natuurlijk water, als: met putwater,
regenwater, bron- en zeewater.
V. Is een druppel water genoeg om te doopen ?
A. Neen: er moet zoo veel water gebruikt worden, dat men
kan zeggen, dat men een deel des lichaams daarmede
gewasschen heeft.
V. Welk deel moet men wassehen ?
A. Het hoofd, als het irogelijk is, anders bet deel, waar het
gevoegelijk kan geschieden.
V. Als men in den nood de handen of voeten zoude gewas-
schen hebben, zou men dan daurna het hoofd ook moeten
wassehen, als men gelegenheid had, en het kind zou leven P
A, Ja: om zeker te zijn, zou men het kind moeten doopen
op het hoofd, onder voorwaarde: is \'t dat gij niet ge-
doopt zijt, zoo dotp ik u in den naam, enz.
5.  V. Welke woorden moet men spreken, als men doopt?
A. Deze woorden, zonder welke de Doop krachteloos zou
zijn: Ik doop u in den naam des Vaders, en des
Zoons en des H. Geestes.
Y. Waarom zou het Doopsel, zonder die woorden, van geene
waarde zijn ?
A. Omdat Christus zelf die heeft voorgeschreven, zeggende:
gaat, dot pende in den naam des F aders, en des Zoons en
des H. Geestes.
V. Is het nitt genoeg de woorden te denken, of te zeggen:
in den naam der II. Drievuldigheid, of van de drie god-
delijlce personen?
-ocr page 83-
voor de Katholieke jeugd.                       81
A. Neen men moet duidelijk de drie personen noemen.
V. Zou het genoeg zijn het hoofd te wasschen en te zeggen:
in den naam des Vaders, en des Zoons et des B. Geesles?
A. Neen: deze woorden, ik doop u, moeten daar noodzake*
lrjk bij zijn; men moet, zonder iets achter te lalen, al
deze woorden uitspraken: IA doop u in den naam dei
Vaders, en des Zoons en des H. Geesten.
V. Wat moet men eerst doen, wasschen of de woorden uitsprektn?
A. Men moet de woorden spreken en wasschen te zamen.
V, Mag de eene wasschen en de andere de woorden spreken?
A. Geenszins, die wascht moet ook de woorden spreken.
V. Welke meening moet men hebben, als men doopt ?
A. De meening om te doopen, gelijk Christus heeft inge-
stcld, of zoo de H. Kerk doopt.
6. V. Mag men wel tweemaal gedoopt worden ?
A. Geenszins: ten ware men met reden twijfelde, of men
gedoopt zij, en dan alleen onder deze voorwaarde,
zoo men niet gedoopt moge zijn.
V. Hoe velerlei is het Doopsel ?
A. Drieërlei: het Doopsel des waters, des bloeds en der
begeerte.
"V. Wat is het Doopsel des waters?
A. Het Sacrament van het Doopsel, dat bediend wordt door de
afwassching met water, en aanroeping der H. Drievuldigheid.
"V. Wat is het Doopsel des bloeds?
A. Als iemand, die het Doopsel niet kan ontvangen, zijn
leven ten beste geeft voor het geloof.
V. Wat is het Doopsel der begeerte ?
A, Als iemand, metleedwezenoverzijnezonden,oprechtwenscht
om gedoopt te worden, maar geene gelegenheid heeft.
V. Zijn de drie doopsels allen Sacramenten ?
A. Meen, het Doopsel des waters is alleen een Sacrament.
V. Wat verkrijgt men door het doopsel des bloeds en der bege.erte?
A. Vergiffenis van de erfzonde eu alle audere zonden.
V. Wordt men daardoor ook lidmaat van de H Kerk?
A. Neen: het Sacrament des Doopsels alleen is de deur om
in de H Kerk te komen.
V. Wordt iren dan zal\'g door de martelie of Doopsel der
begeerte, zonder in de H. Kerk te ziju ?
6
-ocr page 84-
Christelijke leering.
8-Z
A. Men wordt gerekend als kinderen van de H. Kerk door
de begeerte.
V, I\'rent het Doopsel des bloeds of der begeerte een merk-
teeken in de ziel?
A. Neen: maar liet Sacrament des Doopsels alleen.
7.  V. Wat verkrijgt men door den Doop?
A. Vergiffenis van de erfzonde en van alle voorgaande
zonden, alsmede kwijtschelding der verdiende straffen.
8.  V. Wat is de plicht der Peters en Meters, die in
den Doop en in het Vormsel gebruikt worden?
A. Zij moeten zorg dragen, dat degenen, die zij ten Doop
gehouden, of tot het Vormsel geleid hebben, onder-
wezen worden in hetgeen hunne zaligheid aangaat,
vooral als de ouders hunnen plicht niet waarnemen.
9. V. Welke voorbereiding wordt er tot den Doop vereischt?
A. Degenen, die reeds tot de jaren van verstand gekomen
zijn, moeten vooraf onderwezen zijn in het geloof, en
een berouw over hunne zonden hebben.
10.  V. Waartoe dienen al de ceremoniën, die bij den
Doop gebruikt worden ?
A. Tot onderwijzing en om de kracht en uitwerking van
den Doop aan te toonen.
DE XXXI LES.
Tan het Vormsel.
1. V. Wat is het Vormsel?
A. Een Sacrament, dat door den Bisschop aan de gedoop-
ten gegeven wordt in hetwelk, door de zalving en
heilige woorden genade en sterkte wordt medegedeeld,
om het geloof standvastig te belijden.
V. Wat beteekent het woord Vormsel?
A. Dat wil zeggen, dat de Christenen daardoor tot vrome
krijgslieden van Christus worden gevormd.
V. Wie heeft het Vormsel ingesteld?
A. Christus zelf.
V. Waaruit weten wij dat?
A. Uit de gedurige leering en overlevering der H. Kerk.
V. Is het Vormsel noodig tot de zaligheid?
A. Niet zoo noodig als het Doopsel; maar zij, die het door
hunne schuld verzuimen te ontvangen, doen groote zonde.
-ocr page 85-
voor de Katholieke jeugd.                        88
2.   V. Wanneer moet men gevormd worden?
A. Als men tot de jaren van verstand gekomen is, en
daartoe gelegenheid heeft.
V. Wat noemt men de jaren van verstand P
A. Als men begint onderscheid tb maken tusschen goed en
kwaad, hetwelk gewoonlijk begint omtrent de zeven jaren.
3.   V. Wat wordt er voor het Vormsel vereischt ?
A. Dat men gedoopt en van alle doodzonden gezuiverd zij.
V. Waarom moet men gedoopt zijn eer men kan gevormd
worden ?
A. Omdat men zonder Doopsel onbekwaam is tot alle andere
Sacramenten.
V. Waarom moet men zuiver zijn van doodzonden ?
A. Omdat het een Sacrament der levenden is.
4.   V. Hoe dikwijls mag men gevormd worden ?
A. Slechts ééns in het leven; omdat dit Sacrament een
altijddurend merkteeken in de ziel drukt.
V. Hoe lang blijit dat merkteeken in de ziel ?
A. In eeuwigheid.
V. Waartoe dient het merkteeken in het Vormsel ?
A. Om de gevormden te \'onderscheiden van de ongevorm-
den, en tot meordere heerlijkheid in de zaligen en groo-
tere schande in de verdoemden.
V. Wie is de bedienaar in het Vormsel ?
A. De gewone bedienaar is de Bisschop,
5.   V. Waarmede bestrijkt de Bisschop het voorhoofd, als
hij vormt?
A. Met olie en balsem Ie zamen gemengd, en door den
Bisschop ten dien einde gewijd.
V. Welke woorden spreekt de Bisschop ?
A. Hij aanroept eerst den H. Geest, de handen uitstekende
over de vormelingen, en ieder in het bijzonder zalvende,
zegt hij: ik tceken u met het teeken des H. Kruises, en
versterk u met de zalving der zaligheid; in den naam des
Vaders en des Zoons en des H. Geestes; vrede zij met u«
6.   V. Wat verkrijgen wij door het Vormsel ?
A. Eene bijzondere genade Gods, om het geloof stand»
vastig te belijden.
6*
-ocr page 86-
                              Christelijke leering
V. Wanneer bebben wij die genade meest noodig ?
A. Als het geloof vervolgd of bestreden wordt, en ook als
men bekoringen heeft tegen het geloof.
V. Verkrijgen zij ook het uitwerksel van het Vormsel, die
hetzelve in eenen slechten staat ontvangen ?
A. Zij ontvangen het merkteeken, maar geenszins de andere
uitwerkselen van het Sacrament; integendeel maken zij
zich schuldig aan eene groote heiligscbending.
7.   V. Waai toe dient de doek, die om het voorhoofd
wordt gebonden ?
A. Tot eerbied voor de H. zalving.
V. "Waarom geeft de Bisschop aan den gevormde eenen kaakslag?
A. Om hem indachtig te misken, dat liij moet bereid zijn,
alle vervolgingen voor den naam van Jesus kloekmoedig
te verdragen.
8.   V. Waarom geeft men ons in den Doop en in het
"Voimsei namen der Heiligen ?
A. Omdat, wij de deugden der Heiligen zouden navolgen en
van hen, als van ons beschermers, bijstand ontvangen.
DE XXXII. LES.
Tan het H. Sacrament des Altaars.
1. V. Wat is het H. Sacrament des Altaars!
A. Een Sacrament door Christus, onzen Zaligmaker, in-
gesteld, in hetwelk Hij, onder de gedaante van brood
en wijn, zelf tegenwoordig is.
V. Wie heeft het H.Sacrament des Altaars ingesteld en wanneer?
A. Christus, in luit laatste avondmaal, \'savonds voor zijnen dood.
"V. Hoe heeft Hij dat ingesteld?
A. Hij heeft het Brood genomen, gezegend en gezegd: Neemt
en eet, die is mijn Lichaam,
insgelijks den kelk met wiju,
zeggende: Neemt en arinkt, dit is mijn Bloed,
V. Wat is door die woorden geschied ?
A. Bet brood en de wijn zijn veranderd in het lichaam en
bloed van Christus.
V. Boe kon dat geschieden ?
A. Door de almogendheid van Christus, die God was.
y. Wat heeft Christus nisdan nog gezegd t
A. Doe dit tot tnigne gedachtenis.
-ocr page 87-
voor de Katholieke jeugd.                        85
V. Wat beteekenen die woorden ?
A. Dat de Apostelen tot gedachtenis ran Christus zouden
doen, hetgeen zij Christus hadden zien doen.
V. Konden de Apostelen zulke veranderingen doen, name-
lijk: het brood en den wijn veranderen in het lichaam
en bloed van Christus ?
A. Zij kregen die macht door de woorden van Christus.
V. Welke macht hebbeu zij daardoor nog ontvangen ?
A. De bisschoppelijke macht om priesters te wrjden.
V. Waaruit weten wij dat ?
A. Uit de gedurige leering en overlevering van de H. Kerk.
V. Welke macht ontvangen de Priesters in hunne wijding ?
A. De macht om te consacreren en de zonden te vergeven.
2. V. Tot wat einde heeft Christus het H. Sacrament
des Altaars ingesteld?
A. Ten eerste, tot eene gedachtenis aan zijne liefde en
zijn heilig lijden, ten tweede, tot eene waarachtige
spijs onzer ssiel; ten derde, tot een gedurig Sacrificie
van de nieuwe wet.
V. Wat beteekent dat, tot spijs onzer ziel; de ziel kan
immers niet eten ?
A. Tot geestelijk voedsel onzer ziel, omdat dit Sacrament op eene
geestelijke wijze onze ziel voedt, gelijk de spijs ons lichaam.
8. V. Wie is er in het H. Sacrament tegenwoordig?
A. Christus zelf, God en mensch, met zijne ziel en zijn
lichaam gelijk Hij verheerlijkt in den hemel is.
4. V. Hoe wordt Christus tegenwoordig gesteld in het
H. Sacrament?
A. Het brood en de wijn worden door de woorden der
consecratie, die de Priester spreekt, veranderd in het
lichaam en bloed van Christus.
V. Wat was er voor de consecratie?
A. Brood en wijn.
"V. Wat is er na de consecratie?
A. Het eigen lichaam en bloed van Christus.
V. Is er dan nog brood en wijn ?
A. Neen: de geheele zelfstandigheid van brood is veranderd
in het lichaam van Christus, en de geheele zelfstandig-
beid van wrju in zijn bloed.
-ocr page 88-
86                            Christelijke leering
V. Wat zien en smaken wij na de consecratie ?
A. Den schijn of de gedaante van brood en wijn.
V. Hoe tan daar schijn van brood blijven, waar geen brood is?
A. Door een wonder van Gods almogendheid.
V. Waar is nu het brood dat er te voren was?
A. Het is veranderd in het lichaam van Christus.
V. Is daar tegenwoordig hetzelfde lichaam van Christus,
dat voor ons gekruist is ?
A. Ja, geheel hetzelfde.
V. Hoe kan een zoo groot lichaam tegenwoordig zijn in
eene kleine Hostie ?
A. Door Gods almogendheid; gelijk hetzelfde lichaam kan
inkomen in de zaal, waar de Apostelen zich bevonden,
schoon alle deuren en vensters gesloten waren.
5. V. Onder welk gedeelte der Hostie is Christus, als
zij gebroken wordt?
A. Onder beide gedeelte, en onder alle deelen, hoe veel
er mochten zijn.
T. Ontvangen zij, die maar één deel van de H. Hostie
ontvangen minder?
A. Neen, zij ontvangen het geheele lichaam van Christus.
Y. Is het bloed van Christus ook onder de gedaante van
het brood aanwezig ?
A. Ja, en onder de gedaante van wijn is ook zijn lichaam.
V. Waarom is dit aldus?
A. Omdat zijn bloed niet meer kan gescheiden worden van
zijn lichaam, vermits Hij onlijdelijk is; en diensvolgens
overal, waar zijn lichaam is, zijn bloed ook moet wezen.
V. Waarom zegt men, dat het brood veranderd in het
lichaam van Christus, en de wijn in zijn bloed?
A. Omdat uit kracht van de woorden der consecratie, het
brood maar verandert in het lichaam van Christus, en de
wijn in zijn bloed, zoodanig dat, indien zijn lichaam kon
gescheiden worden van het bloed, onder de gedaante van
het brood het lichaam alleen zou zijn, en onder de
gedaante van wijn het bloed alleen.
T. Waarom is dit niet geschied in het laatste avondmaal ?
A. Omdat het uur van sterven nog niet gekomen was.
T. Hoe lang blijft Christus tegenwoordig in het H. Sacrament?
A. Zoo lang als de gedaante van brood en wijn duurt.
-ocr page 89-
voor de Katholieke jeugd.                        87
V. Als de H. Hostie verteerd wordt of bederft, bederft dan
het lichaam van Christus ook ?
A. Neen, dit alles geschiedt slechts aan de gedaante, maar
als de gedaante verteerd of bedorven is, houdt Christus
op daar tegenwoordig te zijn.
V. Blijft Christus nog in ons als de gedaante van brood
verdwenen is, nadat wij tot de H. Communie geweest zijn?
A. Ja, door zijue heiligmakende genade.
V. Hoelang blijft Christus in ons door zijn heiligmakende
genade ?
A, Tot wij Hem doodelijk vergrammen.
6. V. Moeten alle menschen Christus onder ééne of onder
beide gedaanten ontvaDgen ?
A. Zij ontvangen onder ééne gedaante zoo veel als onder
beide, en de H. Kerk wil, dat zij zich alleen met ééne
gedaante vergenoegeu, uitgenomen de Priesters, wan-
neer zij de Mis doen.
V. Waarom ontvangen wij zoo veel onder ééne als onder
twee gedaanten ?
A. Omdat het maar ééne en dezelfde geestelijke maaltijd is.
V. Ontvangt men meer, als men in plaats van ééne, twee
heilige Hostiën nuttigt ?
A. Als het in dezelfde nuttiging is, ontvangt men hetzelfde,
omdat het dezelfde geestelijke maaltijd is, maar in verschei-
dene nuttigingen zijn het verscheidene Communiën.
V. Wat moet men doen, als mee gewaar wordt, dat er twee
H. Hostiën in den mond zijn ?
A. Men moet ze beide met eerbiedigheid en zonder onge-
rnstheid doorzweigen.
V. Is Christus ook tegenwoordig in het H. Sacrament bui-
ten de nuttiging ?
A. Ja, zoo lang de gedaante blijft van brood en wijn.
Y. Is het lichaam en bloed van Christus ook tegenwoordig
onder de kleine kruimeltjes ?
A. Ja, zoo lang die zichtbaar ziju, anders niet.
V. Waarom niet, als zij onzichtbaar zijn ?
A. Omdat er dan geene gedaante van brood meer is.
Y. Is bet lichaam en bloed van Christus op verscheidene
plaatsen in het H. Sacrament ?
-ocr page 90-
88                             Christelijke leering
A. Ja, overal waar bet H. Sacrament is, is het lichaam en
bloed van Christus.
V. Heeft Christus meer dan één lichaam ?
A. Neen, hetzelfde lichaam, dat verheerlijkt in den hemel is,
is ook tegenwoordig in al die dui/eude en dui: ende H. Hos»
tien, die door de gcheele wereld geconsacreerd worden.
7.   V. Welke eer moeten wij aan het II, Sacrament bewijzen?
A. Dezelfde eer, die wij aan Christus moeten bewijzen,
te weten : de goddelijke eer en aanbidding.
V. Waarom zijn wij die eer aan het H. Sacrament schuldig ?
A. Omdat Christus, God en mensch daar tegenwoordig is.
V. Wanneer moet men dit H. Sacrament ontvangen ?
A. Volgens het gebod van God, ten eerste, als men geko-
men is tot de jaren van verstand; ten tweede, dikwijls
in ons leven; ten derde, op het einde van ons leven.
V. Wat verstaat gij door de jaren van verstand P
A. Als men onderscheid kan maken tusschen de goddelijke spijs
en de spijs des lichaams, hetgeen omtrent de twaalf jaren is.
V. Moeten allen het H. Sacrament ontvangen, die tot die
jaren gekomen zijn, bekwaam of niet bekwaam ?
A. Die onbekwaam zijn zonder hunne schuld, voldoen met zich
bekwaam te maken, en alsdan de eerste H. Communie te
doen; maar die onbekwaam zijn door hunne schuld, over-
treden dit gebod, zoo lang zij zich niet bekwaam maken.
V. Welke bekwaamheid is daartoe noodig ?
A. Dat men behoorlijk onderwezen is in de christelijke lee-
ring en in de bijzondere stukken des geloofs.
V. Is bet zonde, als men zijne jaren heeft en niet bekwaam is?
A. Het is groote zonde, als men zijne jaren heeft, en niet
bekwaam is door zijne eigene schuld
V. Wanneer is het door zyne eigene schuld ?
A. Als men de christelijke leering verzuimt, de moeite niet
wil doen van te leeren, en liever speelt en praat, dan
toe te luisteren.
V. Mogen zij allen hunne eerste H. Communie doen, die
oud genoeg zijn en alles weten wat zij moeten weten ?
A. Ja, ten ware zij in gewoonte waren van groote zonden of
in de naaste gelegenheid zonder dezelve te willen vermijden.
8.   V. Is hetgeen ons na de H. Communie gegeven wordt,
het bloed van Christus ?
-ocr page 91-
voor de Katholieke jeugd.                         89
A. Neen: het is maar wijn, die gegeven wordt om de
H. Communie des te beter te nutiigen.
V. Hoe dikwijls moet men in zyn leven de H. Communie
ontvangen?
A. Volgens het gebod van de H Kerk ten minste eens jaars
ieder in zijne parochie, binnen de veertien dagen van
Piisehen, te weten van Palm-Zoudag tot beloken-Paschen.
V. Voldoet men aan dit gebod door eene onwaardige Communie?
A. Geenszins, integendeel doet men eenegrootcheiligschending.
V. Wat moet hij doen, die eeue kwade Paasch-Coramunie
gedaan heeft ?
A. Hij moet, zoodra het gevoegelijk kan geschieden, daarover
zijne biecht spreken, en voldoen met eeue goede Communie.
V. Waarom moet hij nog zyn Pasehen houden, als Pasehen voorbij
is, dewijl hij, die des Zondags geene Mis gehoord heeft, geene
Mis meer behoeft te hooren, als de Zondag voorbij is?
A. Het gebod van de Mis te hooren is op den Zondag
bepaald; maar het gebod van de Paasch-Comjaunie blijft
duren, zoo lang men daaraan niet voldaan heeft.
V. Als iemand met Paschen niet heeft kunuen communi-
ceren, moet hij daarna nog Paseben houden ?
A. Ja, zoodra het kan geschieden, om dezalfde reden.
V. Is het raadzaam een geheel jaar de H. Communie uit te stellen ?
A. Neen, dit is een teeken, dat men weinig zorg heeft voor
zijne zaligheid; want alle goede Christenen naderen tot
dezelve ten minste op de hooge feestdagen.
V. Is het goed dikwijls te communiceeren ?
A. Er is niets beter, als het geschiedt zoo als het behoort, maar
het is somtijds raadzaam uit eerbied zich daarvan te onthou-
den, te weten, als wij aan dagelijksche zonden verkleefd blijven.
V. Wanneer moet men de H. Communie ontvangen op het
einde des levens ?
A. Als men in gevaar is van ze niet meer te kunnen ontvangen.
V. Hoe noemt men die laatste H. Communie?
A. Teerspijs tot de eeuwigheid, omdat ze ons wordt gegeven
om ons te ondersteunen op die laatste gevaarlyke rei».
V. Wat is er noodig om wel te communiceren?
A. Ten eerste, dat wij gelooven, dat het lichaam en bloed van
Christus daar waarlijk en wezenlijk tegenwoordig is; ten
tweede, dat wij nuchter zyn van \'s nachts twaalf ure; en ten
derde, dat wy zuiver zijn, ten minste van alle doodzonden.
-ocr page 92-
90                           Christelijke leer ing
"V. \'Waarom moeten wij gelooven dat Christus daar tegen*
woordig is ?
A. Omdat Christus, die de eeuwige waarheid is, het zelf
gezegd heeft.
V. Wat is nuchter zijn van \'s nachts twaalf ure?
A. Dat men sedert \'s nachts twaalf ure geene de minste spijs,
drank of medicijn genomen heeft.
V. Mag men de H. Communie nooit ontvangen zonder
nuchter te zijn ?
A. Alleen in gevaar van sterven als teerspys.
V. Wat moet men doen, als men twijfelt, dat men, den mond
spoelende, een druppel water ingenomen heeft ?
A. Dit zijnen Biechtvader te kennen geven, en daarin zijnen
raad volgen.
V. Mag men zijn speeksel niet binnen halen ?
A. Ja, dit belet de H. Communie niet; maar men moet den
mond zoo zuiver houden als het doenlijk is.
V. Is het groote zonde onwaardig te communiceren?
A- Ja: de Apostel Paulus zegt: Al wie dit brood onwaardig
eet, en den kelk drinkt, eet en drinkt zgn eigen oordeel.
V. Wie heeft de eerste onwaardige Communie gedaan ?
A. De Apostel Judas, de verrader.
V. Wat is hem overkomen ?
A. De duivel is in hem gegaan; hij heeft zich zelveu ver-
hangen en is in het midden opengebersten,
V. Welke straffen zijn aan eenigen van Corinthe, overko-
men, die kwade Communieën gedaaD hadden ?
A- De Apostel zegt, dat er velen met ziekten, ja met den
dood zijn gestraft geweest.
V. Beletten de dagelijkscbe zonden de Communie?
A. Neen: maar zij beletten de uitwerksels, als men daar-
óver geen oprecht berouw heeft
DE XXXIII. LES.
Tan de allerheiligste offerande der Mis.
V. Wat is eene offerande ?
A. De opdracht van eene uitwendige zaak aan God, om zijne
opperheerschappij te erkennen.
V. Wat werd er in de onde wet als eene offerande opgedragen ?
A. Ossen, kalveren en andere dieren, die geslacht werden.
-ocr page 93-
voor de Katholieke jeugd                        91
V. Wat beteekeut het vergieten van het bloed der dieren f
A. Dat Christus voor ons zijn bloed zou vergieten.
V. Is er ook eene offerande van de nieuwe wet ?
A. Ja; eene volmaaktere, die van de oude.
V. Hoe velerlei is de offerande der nieuwe wet ?
A. Tweeërlei, de bloedige en de onbloedige,
V. Welke is de bloedige ?
A. Toen Christus voor on9 zijn bloed gestort heeft aan het kruis.
V. Waarom wordt deze bloedige genoemd ?
A. Omdat Christus alsdan zichtbaar zijn bloed vergoten heeft.
V. Waartoe heeft deze bloedige offerande gediend ?
A. Tot afwassching van alle zonden en tot verlossing der wereld.
V. Waartoe is er nog eene offerande noodig, wijl Christus
aan het kruis alles voldaan heeft ?
A. Om ons de verdiensten van de bloedige offerande toe te
voegen.
V. Welke is de onbloedige offerande van de nieuwe wet ?
A. De heilige offerande der Mis.
V. Waarom wordt deze onbloedig genoemd ?
A. Omdat zij geschiedt op eene onbloedige wijze, onder de
gedaanten van brood en wijn.
1.   V. Wat is de Mis?
A. Eene offerande der nieuwe wet, in welke het Lichaam
en Bloed van Christus, onzen Zaligmaker, aan God,
zijnen Vader, wordt opgeofferd.
2. V. Is de offerande der nieuwe wet beter dan die der oude?
A. De offerande der nieuwe wet is zoo veel beter, als
Christus zelf alle beesten overtreft, die in de oude wet,
geofferd werden.
3.   V. Welke zijn de voornaamste en noodzakelijkste dee-
len der Mis?
A. Deze twee: 1. De consecratie of de verandering van het
brood en den wijn, in het Lichaam en Bloed van Christus,
die zich zei ven door den Priester opoffert. 2. De nuttiging.
V. Wanneer geschiedt de Consecratie?
A. Omtrent het midden van de Mis, nadat men ten tweede maal
gescheld heeft, vóór dat de Priester de geconsacreerde
Hostie ter aanbidding opheft.
V. Wanneer geschiedt de nuttiging ?
A. Als de Priester de H. Communie ontvangt.
-ocr page 94-
92                             Christelijke leering
V. Is er nog niet een ander deel dat bijzondere aandacht
verdient, en wanneer geschiedt dit ?
A. Ja, de offerande; deze geschiedt kort na het Evangelie,
wanneer de Priester het brood en de wijn opoffert aan
God, den heraelschen Vader.
V. Wanncpr moet men Mis hooren ?
A. Op alle Zon- en Feestdagen, die door de EI.Kerk ingesteld zijn.
V. Hoe moet men Mis hooren ?
A. Met groote eerbiedigheid, aandachtigheid en godvruchtigheid.
V. Wat is Mis hooren met eerbiedigheid?
A. Mis hooren, met zulke geschiktheid, dat men uitwendig
de hoogachting toont, die men heeft voor dit aanbidde-
lijk geheim, in hetwelk de Engelen tegenwoordig zijn
met eeue heilige vrees.
V. Waarom moet men danr zulke hoogachting betooneu?
A. Omdat daar geofferd wordt het eigen vlcesch. en bloed
van Jesus Christus.
V. Wat is Mis hooren met aandachtigheid ?
A. Dat men zijne intentie of raeening vereenige met die van
den Priester en naarstig lette op al wat in dit groot ge-\'
heim geschiedt, voornamelijk in de drie deelen van de
Mis, om aldus met den Priester op te offeren, te aan-
bidden en deelachtig te zijn aan ecne geestelijke Communie.
V. Wat is eene geestelijke Communie ?
A. Eene heilige begeerte om het H Sacrament te ontvangen, ten
m;nste met het hart, als men het niet wezenlijk ontvangen kan.
V. Wat is Mis hooren met godvruchtigheid ?
A. Met God bezig zijn en bidden.
V. Mag men pralen, lachen, omzien, wie er in of uitgaat?
A. Dit is tegen de eerbiedigheid.
V. Mag men niet verstrooid zijn ?
A. Niet vrijwillig.
4.   V. Wie heeft de eerste Mis gedaan ?
A. Cbristus, onze Zaligmaker zelf in het laatste avond-
maal, en na hem de H. Apostelen.
5.   V. Van waar komen al de ceremoniën of plechtighe-
den der Mis ?
A. Van de Apostelen en van andere oversten der H. Kerk.
6.   V. Waartoe dienen de ceremoniën, die in de Mis ge-
bruikt worden ?
-ocr page 95-
voor de Katholieke jeugd.                           93
A. Tot gedachten is en verbeelding van Christus lijden en dood.
7.   V. Wie offert aan God deze offerande?
A. Christus zelf is de voornaamste offeraar, en de Pries-
ter is ziJD dienaar in het offeren.
8. V. Wat kunnen wij door de offerande der Mis verkrijgen?
A. Vergiffenis van onze zonden, en al wat wij van üod
verzoeken voor ons zei ven, of anderen, en ook voor
de zielen in het vagevuur.
DE XXXIV. LES.
Tan de Biecht.
1.   V. Wat is de Biecht?
A. Een Sacrament door Christus ingesteld, in hetwelk
de zonden, na den Doop bedreven, door de Priester-
lijke macht vergelen worden.
"V, Wie heeft de B;echt ingesteld, en wanneer ?
A. Christus, na zijne verrijzenis, wanneer hij, ademende over
zijne Apostelen, hun heeft gezegd : ontvangt den H Geest;
wier zonden gij zult vergeven hebben, zullen verbeven zyn, en
wier zonden gij zult behouden hebben, zullen behouden zijn.
V. Welke macht hebben do Aposielen daardoor ontvangen?
A. Om de zonden te vergeven of te behouden.
V. Is die macht voor de Apostelen alleen gegeven?
A. Neen, maar voor alle Priesters.
V, Waaruit weten »fj dat?
A, Uit de gedurige leering en overlevering der H. Kerk.
"V, Wanneer gebruiken de Priesters die macht?
A. Als zrj de absolutie geven of neigeren.
V, Mogen dePriesters de absolutie willekeuriggeven of weigeren?
A. Neen: maar volgens de gesteltenis van een ieder.
Y. Kan de Priester die gesteltenis kennen ?
A, Niet anders dan door de belijdenis van den biechteling, dit
daarom verplicht is al zijne zonden te b\'ecbten in bet bijzonder.
V. Waarom heeft Chiütus de Biecht ingisteld?
A, Tot vergiffenis van allr zonden, die na bet Doopsel gedaan
zijn, hoe groot of hoe zwaar die ook zouden mogen wezen.
2.   "V. Hoe veel deelen heeft het Sacrament der Biecht?
A. Drie, te weien: berouw, belijdenis eti voldoening.
V. Welke van de drie is het noodzakelijkste?
-ocr page 96-
94                              Christelijke leering
A. Het berouw; want zonder het berouw zou de Biecht niet
goed zijn.
3. V. Wat is berouw ?
A. Een leedwezen des harten over de bedrevene zonden,
door welke wij Gods Majesteit en goedheid vergramd
hebben, met een vast voornemen om dezelve te biech-
ten en ons leven te beteren.
V. Uit hoeveel deelen bestaat het berouw ?
A. Uit twee deelen, te weten: de droefheid wegens het
voorgaande, en een vast voornemen om niet meer te
zondigen in het toekomende.
V. Waarom moeten onze zonden ons leed zijn ?
A. Omdat wij God, die ons opperste goed is, daardoor
vergramd hebben.
V. Hoe velerlei is het berouw?
A. Tweeërlei, het volmaakt en onvolmaakt berouw.
V. Wat is een volmaakt berouw ?
A. Eene droefheid des harten en een afkeer van de zonde,
voortkomende uit eene volmaakte liefde tot God.
V. Wat is een onvolmaakt berouw ?
A. Eene droefheid de harten en een afkeer van de zonde,
gewoonlijk voortkomende uit het overdenken der lcelijk-
heid van de zonde, of uit vrees van de pijnen der hel,
met eene beginnende liefde tot God.
V. Wrelk berouw is er noodig om vergiffenis te krijgen van
onze zonden ?
A. Een onvolmaakt berouw met de biecht is genoeg; maar
zonder de biecht moet men een volmaakt berouw hobben
met den wil van te biechten.
V. Kunnen wij een goed berouw uit ons zelven hebbon ?
A. Neen: wij moeten dat van God verkrijgen.
V. Hoe kunnen wij dat bekomen ?
A. Wij moeten God bidden; ons best doen om de zonden te
verfoeien en een goed voornemen maken.
V. Kunnen wij dan zeker zijn, dat wij een goed berouw
zullen hebben P
A. Neen, maar als wij van onzen kant ons best doen, mogen wij
hopen, dat wij een goed berouw hebben en gerust voortgaan.
V. Wat moet men doen als men te biechten gaat ?
A, Ten eerste, God bedanken; ten tweede, den H. Geest bidden
-ocr page 97-
voor de Katholieke jeugd.                      95
om genade; ten derde, zijn geweten onderzoeken; ten vierde,
cene akte van geloof, hoop en liefde, en bijzonder eene
akte van berouw verwekken; ten vijfde te biechten gaan;
en ten zesde de penitentie volbrengen.
V. Waarover moet men God bedanken f
A. Over zyne weldaden.
V. Welke zyn die bijzondere weldaden?
A. Dat wij niet in grootere of meerdere zonden zyn gevallen
en dat wij in onze zonden niet gestorven zijn.
V. Waarom moet men den H Geest bidden om genade?
A. Om onze zonden en derzelver boosheid te mogen kennen.
V. Hoe moeten wij ons geweten onderzoeken ?
A. Zeer naarstig.
V. Kan hij, die niet naarstig zijn geweten onderzoekt, eene
goede biecht doen ?
A. Neen.
V. Waarom niet ?
A. Omdat hij zich in gevaar stelt van zonden achter te [aten.
V. Wat is dat zyn geweten onderzoeken ?
A. Overdenken welke zonden men gedaan heeft.
"V. Hoe kan men gemakkelijk zijn geweten onderzoeken ?
A. Met te overdenken de tien geboden Gods, de vyf geboden
der fl. Kerk, de zeven hoofdzonden, de negen vreemde zon-
den, de zes zonden tegen den H. Geest, de vier wraakroe-
pende zonden; en dan te overdenken in welke plaatsen men
geweest is en met welke personen men verkeerd heeft, wat
men gedaan heeft, met woorden, werken en gedachten.
V. Wat moet men doen, als men naarstig zijn geweten on-
derzocht heeft ?
A. Een berouw of leedwezen verwekken over al zijne zonden.
V. Moet men een leedwezen verwekken over iedere zonde ia
het bijzonder?
A. Neen, het is genoeg in het algemeen.
V. Als men maar dagelijksche zonden te biechten heeft, moet
men daarover ook leedwezen hebben ?
A. Ja.
V, Waarom ?
A, Omdat het H. Sacrament van de biecht, zonder leedwe-
zen of berouw, niet bestaat, of van geene waarde is.
V. Moet men noodzakelijk berouw hebben, vóór men de H.
Absolutie ontvangt ?
-ocr page 98-
96                              Christelijke leering
A. Ja, na de Absolutie is het te laat.
V. Verwek een berouw.
A. Mrjn Heer en miJD God ! bet is mij uit den grond van mijn
haft leed, dat ik uwe goddelijke Majesteit en goedheid, die
ik bovenal bemin, vergramd heb door mijne zonden. Ik haat
en verzaak die uit liefde tot u, en maak van nu af een
vast voornemen voortaan niet meer te zondigen, de ge-
legenheden te schuwen, eene rechtzinnige biecht te spreken,
en liever te sterven dan U te vergrammen.
V. Is dit een volmaakt berouw ?
A. Dit hangt af van de gesteldheid van ons hart: is\'t dat wij
zoo bedroefd zijn, dat wij liever zouden sterven dan God te
vergrammen, en dat alleen uit eene oprechte liefde tot God,
dien wij door onze zonden vergramd hebben, dan is het een
•volmaakt berouw: maar indien het voortkomt, hetzij uit vrees
voor de straf, hetzij uit andere tijdelijke inzichten niet eene
beginnende litfde tot God, dan is het eeu onvolmaakt berouw.
"V. Is het genoeg, dat men dat zegt met den mond ?
A. Keen, men moet het ook oprecht meenen met het hart.
V. Is het genoeg, dat men droevig is over zijne zonden ?
A. Neen, het is noodig, dat men de zonde haat en verfoeit;
men moet ook een vast voornemen hebben van die nooit
meer te bedrijven, anders kan er geen goed berouw zrjn.
V. Waarom kan er zonder dit geen goed berouw zijuP
A. Omdat hij, die de zonde niet wil verlaten, toont, dat
hij die bemint.
V. Krijgt brj vergiffenis van zijne zonden, die geen vast voor-
nemen heeft dezelve te verlaten?
A. Neen : maar hij verwekt de gramschap van God nog meer
tegen zich.
V. Wat moet bij doen, die den wil heeft van zich te beteren?
A. De gelegenheden van zondigen vluchten.
"V. Waarom moet men de gelegei. heden vluchten?
A. Omdat wij ons anders in gevaar stellen van te zondigen.
V. Wie moeten wij beschuldigen in de biecht?
A. \'Niemand anders dan ons zelven.
V. Als men een berouw en eene akte van geloof; hoop en
liefde verwekt heeft, wat doet men dan ?
A. Men gaat dan met een nederig en bedrukt gemoed in
den biechlstccl nedtrknielen.
V. Wat doet men verder?
-ocr page 99-
voor de Katholieke jeugd.                      97
A. Men maakt een kruis, men ontvangt den zegen yan den
Biechtvader, en men zegt de voorbiecht.
V. Zeg de voorbiecht.
A. Ik belijd voor God almachtig, voor de H, Moeder Gods, voor
alle Heiligen, en voor u eerwaardige vader, dat ik gezondigd
heb door gedachten, woorden en werken, door mijne schuld,
door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld; mijne
laatste biecht is geleden eene week, eene maand, euz.
V. Als men zijne voorbiecht gezegd heeft, wat doet men dan?
A. Zijne zonden belijden.
V. Wat is zijne zonden belijden ?
A. Zijne zonden aan den Biechtvader te kennen geven.
4. V. Welke zonden moeten wij belijden ?
A. Alle doodzonden, aan welke wij ons, na een naarstig
onderzoek, plichtig bevinden, en alle zonden, aan welke
wij twijfelen, of het doodzonden zijn. Wij moeten
ook het getal der zonden zeggen, en alles, wat de
zonden kan veranderen of bezwaren.
V. Hoe moet men zijne zonden biechten ?
A. Met getal en omstandigheden.
V. Wat is zijne zonden biechten met getal ?
A. Zeggen hoe dikwijls men iedere zonde gedaan heeft.
V. Als men het getal niet zeker weet wat moet men dan zeggen?
A. Hetgeen ons dunkt het naaste of het waarschijnlijkste
te zijn, daarbij voedende : min of meer.
V. Mag men altijd bijvoegen min of meer?
A. Neen: maar alleen, als men twijfelt.
V. Mag men een getal zeggen, veel grooter dan men denkt
dat het is?
A. Neen, dit ware liegen, en men zou daardoor den Biecbt-
vader in zijn oordeel misleiden.
V. Als ieraaDd een onzeker getal gebiecht heeft, en daarna
het getal zeker weet, moet hij dat dan nog biechte i ?
A. Als het aanmerkelijk meer zijn zon, anders niet.
V. Wat is biechten met omstandigheden?
A. Biechten hoe en op welke wijze de zonden geschied zijn,
met al hetgeen de zonden merkelijk vermeerdert of ver-
mindert, of eene aniere soort van zonde maakt.
V. Hoe veel omstandigheden zijn er, en welke zijn die ?
A, Zeven, te weten: wie, wat, waar, door welk middel,
waarom, hoe en wanneer ?
7
-ocr page 100-
98                           Christelijke leering
V. Beteekent wie dat men zijnen naam moet zeggen ?
A. Neen: maar in sommige zonden moet men zeggen, of men
getrouwd of ongetrouwd is, geestelijk of wereldlijk, enz.
V. Wat beteekent wat?
A. De hoedanigheid van de zaak, groot of klein, heilig of
niet heilig, enz,
V. Wat beteekent waar?
A. In welke plaats de zonde geschied is, in eene heilige of onhei-
lige plaats, onder welk gezelschap, onder hoeveel personen, enz.
V, Wat beteekent door welk middel?
A. Welke middelen men met te zondigen gebruikt heeft, bij
voorbeeld: men had iemand kwade boeken te lezen ge*
p-even om hem tot onzuiverheid op te wekken; enz.
V. Wat beteekent waarom?
A. Het einde of inzicht, waartoe men de daad richt, bij
voorbeeld: men steelt om zich dronken te drinken, om
ontucht te bedrijven, enz.
V. Wat beteekent koe?
A. Op welke wijze die zonde geschied is, bijvoorbeeld: als
men iemand gekwetst of gedood heeft, of dit geschied
is in gramschap, door onvoorzichtigheid, enz.
V. Wat beteekent tcanneer?
A. Op welken tijd men de zonden bedreven heeft, op Zondagen,
Feestdagen, als men eenig Sacrament ontvangen heeft, enz.
V. Moet men de dagelrjksehe zonden biechten ?
A. Neen: maar het is nuttig en zeer raadzaam dezelve te biechten.
V. Indien iemand uit schaamte of anderzins, vrijwillig in
de Biecht eene doodzonde achterliet, zou deze eene goede
Biecht spreken ?
A. Neen: hij zoude eene slechte Biecht of eene heiligschen-
nis doen.
V. Wat moet hij doen, die vrijwillig of nit schaamte, of
omdat hij zijn geweten niet wel onderzocht heeft, eene
doodzonde achtergelaten heeft ?
A. Hij moet die slechte Biecht geheel herhalen, zich be-
schuldigen van die bedreveue heiligschending, en door
eene goede Biecht voldoen.
V. Indien hij na die slechte Biecht nog dikwijls beeft gebiecht,
zonder die slechte Biecht te herhalen, wat moet hij dan doen?
A. Hij moet al die slechte Biechten met deceiste herhalen; want
het zijn allen heiligschendende Biechten, en zoo dikwijls hij
-ocr page 101-
voor de Katholieke jeugd.                       
sedert die eerste slechte Biecht tot de H. Communie is ge-
weest, zoo dikwijls heeft hij nog eene heiligschennis ge-
daan, waarvan hij zich daarenboven moet beschuldigen.
V. Als men onvrijwillig eene doodzonde of eene merkelijke
omstandigheid vergeet, doet men dan eene goede Biecht ?
A. Ja.
V. Is die vergetene zonde dan met de andere zonden vergeven ?
A. Ja.
V. Indien men die zonde daarna indachtig wordt, moet mei
die nog biechten ?
A. Ja.
V. Waarom moet men die zonde dan nog biechten, aange-
zien zij vergeven is ?
A. Omdat Christus geboden heeft, dat alle doodzonden moe-
ten gebiecht worden.
V. Wanneer moet men die zonde biechten ?
A. Indien men die indachtig wordt voor de H. Communie,
moet men ze biechten eer men tot de H. Communie gaat;
maar wordt men die indachtig na de H. Communie, dan
moet men ze biechten in de naaste Biecht.
V, Hoe moet men die zonde biechten ?
A. Men zegt: Eerwaarde Vader, ik heb vergeten te biechtea
in mijne laatste biecht, deze of gene zonde, enz.
V. Wat moet men doen, als men twyfelt, of men die ge-
biecht heeft ?
A. Men zegt: ik twyfel, of ik die zonde, enz. niet heb ver-
geten te biechten.
V. Moet men dan die biecht geheel herhalen ?
A. Neen maar die vergetene zonde alleen, mits die biecht
goed geweest is.
V. Als men twijfelt of eene zonde doodzonde of dagelijksche
zonde is, moet men die ook biechten ?
A. Ja, anders zou men zich vrijwillig in gevaar stellen van
eene doodzonde achter te laten.
V, Als men twijfelt, of men eene zonde gedaan heeft of niet,
moet men dit dan ook biechten P
A, Ja, men moet deze twijfelachtigheid ook te kennen geven.
V. Mag men dezelfde zonde wel tweemaal biechten eu daar-
over absolutie ontvangen ?
A. Ja, als men daarover eene nieuwe akte van berouw ver-
wekt Iieeft.
7*
-ocr page 102-
100                           Christelijke leering
V. Moet men somtijds eene zonde tweemaal biechten ?
A. Ja, als men eene doodzonde niet wel gebiecht of geen
goed berouw, of goede absolutie gehad heeft.
V. Wat zou men doen, als men sedert zijne laatste biecht
geene zonden gedaan heeft, en gaarne de absolutie zou
ontvangen, bij voorbeeld om den aflaat te verdieneu ?
A. Eene zoude biechten van het voorgaande leven, maar men
moet eerst een nieuw berouw daarover verwekken.
V. Waarom moet men nog een berouw verwekken, aangezien
zrj vergeven is ?
A. Omdat het berouw een noodzakelijk deel van de Biecht
is, zonder hetwelk de Biecht geene waarde had, daarom,
als men geen berouw zou verwekken, zou men eene hei-
ligschennende Biecht doeu.
V. Mag men in de Biecht eene zonde achterlaten met de
meening van die daarna te biechten ?
A. Niet ééne doodzonde.
V. Kan de eene zonde zonder de andere vergeven wordeu ?
A. De eene dagelijksche zonde kan zonder de andere ver-
geven worden, maar deeene doodzonde niet zonder de andere.
V. Waarom kan de eene doodzonde zondere de andere niet
vergeven worden ?
A. Omdat de heiligmakende genade, die gegeven wordt in de
vergiffenis van de eene, niet kan te zatnen staan met de
anders doodzonde, en ook, omdat men geen goed berouw
kan hebben over de eene doodzonde zonder de andere.
V. Is er wel eene zonde, hoe gioot of zwaar zij moge zijn,
die niet kan vergeven worden door de Biecht ?
A. Neen: uitgenomen de erfzonde.
V. Boe dikwijls kan men in de Biecht vergiffenis krijgen
»an zijne zouden ?
A. Zoo dikwijls men zijne zonden biecht met een oprecht berouw.
V.AIs iemand de absolutie niet ontvangen heeft, wat zal hij doen?
A. Hij moet bij denzelfden Biechtvader op den gesteldt-n tyd
wedergaai), tot dat hij de absolutie ontvangen heeft.
V. Als hij bij zijnen Biechtvader niet meer kan wedergaan,
omdat hij dood of elders is, of als hij goede reden heeft
om bij ecnen anderen te gaan, wat zal hij doen ?
A. Bij dien anderen al zijne zonden herbiechtcn, zeggende,
cm welke zonde hij geene absolutie entvangen heeft.
V. Is het raadzaam altijd bij denzeifden Biechtvader te biechten?
-ocr page 103-
voor de Katholieke jeugd.                         101
A. Ja, omdat de Biechtvader, beter kennende den staat van
ons geweten, gemakkelijker over ons kan oordeelen.
"V. Mag men niet beschaamd zyn in de biecht?
A. Neen : want men heeft geen schaamte gehad dezondetebedry-
ven, zoo moet men geene schaamte hebben dezelve te belijden,
denkende, dat wij die aan God zelven belijden, wiens plaats
de Biechtvader bekleedt; daarenboven zijn wij verzekerd,
dat de Biechtvader nooit een woord uit de Biecht zal spre-
ken : mag men ook denken, dat men voor den Priester niet
moet beschaamd zijn, vermits hij zelf ook een zondaar is.
V. Wat moet men doen, als men zijne zonden voor den Biecht-
vader beleden heeft?
A. Ootmoedig daarover vergiffenis vragen en de nabiecht zeggen.
V. Zeg de nabiecht.
A. Deze en alle andere zonden, bekende en onbekende, z\\jn
my van harte leed, ik beschuldig mij daarvan, en vraag
de H. absolutie met eene zalige penitentie.
V. Als iemand de absolutie ontvangen heeft over eene slechte
Biecht, zijn zijne zonden dan niet vergeven ?
A. Neen, integendeel hij doet eene heiligschending en is voor
God nog plichtiger dan te voren.
V. Welk is het derde deel van de Biecht?
A. De voldoening.
5. V. Wat moeten wij doen, nadat wij onze zonden beleden
en de absolutie van den Priester ontvangen hebben ?
, A. Wij moeten de penitentie, die ons opgelegd is, volbrengen.
V. Wanneer moet men de penitentie volbrengen ?
A. Op den tijd, door den Biechtvader daartoe gesteld, en
als er geen tijd gesteld is, zoo spoedig mogelijk.
V. Is het zonde zijne penitentie achter te laten ?
A. Ja, als het door zijne schuld geschiedt.
V. Wat moet men doen, als de Biechtvader eene penitentie
oplegt, die men niet kan volbrengen ?
A. Men moet dit zeggen aan den Biechtvader en van hem
eene andere verzoeken.
V. Wat moet men doen, als men niet wel verstaan, of ver-
geten heeft, welke penitentie er is opgelegd ?
A. Men moet het aan den Biechtvader vragen, die dezelfde
of eene andere zal geven.
V. Is de Biecht ook goed als men zijne penitentie achterlaat?\'
-ocr page 104-
102                             Chrktelijke leering
A. Als iemand voor de absolutie zou van zins wezen zijne poni-
tentie niet te volbrengen, dan zou het een slechte Biecht wezen.
V. Waartoe dient de voldoening?
A. Om de Biecht te voltrekken en tot kwijtschelding der
tijdelijke straffen.
fc. V. Worden in de Biecht de straffeD, door de zonden
verdiend, dan niet vergeven?
A. De eeuwige of helsche straffen worden door de abso-
lutie vergeven: maar dikwijls blijven er nog tijdelijke
* straffen over, die wij hier of hiernamaals moeten boeten.
V. Welk is het beste middel, om buiten de Biecht kwijt-
schelding te krijgen der tijdelijke straffen ?
A. De allaten.
V. Wanneer doet men eene algemeene Biecht ?
A. Ais men biecht al de zonden van zijn leven, zoo wel
die gebiecht als die nog niet gebiecht zijn.
T. Wanneer is eene algemeene Biecht noodzakelijk ?
A. Als men reden heeft om te twijfelen, of zijne voorgaande
biechten goed geweest zijn.
V. Wanneer is eene algemeene Biecht raadzaam?
A. Ten eerste voor de eerste H. Communie; ten tweede, als
men eenen staat gaat aanvaarden; ten derde, op het einde
van ons leven.
V. Mogen wij eene algemeene Biecht doen als wij willen?
A. Neen: men moet daarin den raad van den Biechtvader volgen.
Y. Mag men luisteren wat anderen biechten?
A. Geenszins.
V. Als men iets hoort van eens anders Biecht, mogen wij
dit voortzeggen?
A. Neen: op groote zonde.
DK XXXV. LES.
Tan het H. Oliesel en van het Priesterschap.
T. Welk is het vijfde H. Sacrament ?
A. Het laatste ot II. Oliesel.
1. V. Wat is het H. Oliesel?
A. Een Sacrament, in hetwelk de zieken door de
H. Zalving in hunne ziekten en uitersten nood ver-
licht en geholpen worden.
-ocr page 105-
voor de Katholieke jeugd.                       103
Y. Waarom noemt men dit Sacrament het laatste Oliesel ?
A. Omdat dit, onder al de Zalvingen, die Christus aan zijne
Kerk bevolen heeft te doen, het laatste bediend wordt: want
men ontvangt de eerste zalving in het Doopsel; de tweede
in het Vormsel; de derde indien men Priester wordt, in
de wijdiDg; en de laatste, als men gevaarlijk ziek is.
V. Wie heeft het H. Oliesel ingesteld?
A. Christus, waarschijnlijk na zijne verrijzenis.
V. Vindt men daarvan iets in de H. Schriftuur ?
A. Ja, in den brief van den H. Jacobus staat: wordt er iemand
onder Ulieden ziek, dat hij de Priesters der Kerk bij zich roepe
en dat zij voor hem bidden: hem zalvende met olie in den
naam des Heeren, en het gebed des geloofs zal den zieke
behouden.; de Heer zal hem verlichten, en, indien hij in
zonde is, zullen zij vergeven worden.
V. Wie bedienen het H. Oliesel ?
A, De Priesters.
V. Hoe bedienen zij dat\'?
A. Zij bidden voor den zieke en zalven hem met den H. Olie
aan oogen, ooren, neus, mond, handen, horst en voeten.
V. Wat zegt de Priester bij iedere zalving ?
A. Door deze H. Zalving en zijne goedertierene barmhartigheid,
vergeve de Heer al wat gij gezondigd hebt door het ge-
zicht, door het gehoor, enz. volgens de deelen, die hij zalft.
V. Waarmede zalven de Priesters de zieken ?
A. Met olie, van den Bisschop daartoe gewijd.
2. V. Aan welke menschen wordt het H. Oliesel gegeven?
A. Aan zieken, die tot de jaren van verstand gekomen
en in gevaar zijn van sterven.
8. V. Hoe dikwijls mogen wij het H. Oliesel ontvangen ?
A,. Maar eens in elke ziekte, doch zoo dikwerf wij in
eene ziekte hervallen.
4. V. Welk voordeel geeft het H. Oliesel.
A. Ten eerste, het verligt de zieken; ten tweede, het ver-
mindert de bekoringen, ten derde, het vergeeft de da-
gelijksche zonden; ten vierde, het neemt de vergetene
doodzonden weg; ten vijfde, het helpt de zieken tot
gezondheid, als het hun zalig is.
V. Hoe moet men het H. Oliesel ontvangen ?
A. AU men zich bezwaard vindt met doodzonde, moet men
-ocr page 106-
J 04                            Christelijke leering
eerst biechten, als men kan ; zoo niet, moet men een be-
rouw verwekken, en wenschen de absolutie te ontvangen ;
men moet ook verwekken de akten van geloof, hoop en
liefde, en zich geheel overgeven aan den wil van God.
V. Mag men het H. Oliesel lang uitstellen ?
A. Het is raadzaam hetzelve te ontvangen, zoodra er eenig
gevaar is van sterven.
5.   V. Wat is het Priesterschap ?
A. Een Sacrament, waardoor de bedienaars der H. Kerk
macht en genade ontvangen om hun ambt behoorlijk v\'
waar te nemen.
V. Wie heeft het Priesterschap ingesteld en wanneer ?
A. Christus in het katsteavondmaal, zeggende: doet dit tot m\\jne
gedachtenis. Hierdoor ontvingen de Apostelen de macht om te
consacreren en Priesters te wijden, voor hen en hun opvolgers.
V. Wie wjjdt de Priesters ?
A. De Bisschoppen als opvolgers der Apostelen.
V. Wat is de bediening der Priesters ?
A. Te consacreren en andere Sacramenten te bedienen, als
ook te prediken en de geloovigen te onderwijzen.
6.   V. Zijn alle bedienaars der H. Kerk even hoog?
A. Neen : er zijn zeven trappen of staten, waarvan het
Priesterschap of de Priesterlijke staat de hoogste is.
V. Welke zijn die zeven trappen ?
A. Onder deze zijn er vier, die men kleine orden noemt te
weten: de Deurbewaarders, de Lezers, de Bezweerders en
Acolyten of bedienaars der Mis.
V. Welke zijn de groote of heilige orden ?
A. Het Subdiakonaat, het Diakonaat en het Priesterschap.
V. Heeft de Bisschop geene bijzondere orde ?
A. Neen, maar alleen de volheid van het Priesterschap, zoo-
dat hij alleen de macht heeft om Priesters te wijden en
het Vormsel te bedienen, als opvolger der Apostelen.
V. Is het Tonsuur ook eene heilige orde ?
A. Neen maar eene noodige bereiding om de orden te ontvangen.
7.  V. Welke macht hebben de Priesters meer dan de andere
bedienaars der H. Kerk ?
A. De macht om in Christus naam de zonden te verge-
ven, en om door hun woord het brood en den wijn in
het Lichaam en Bloed van Christus te veranderen.
-ocr page 107-
voor de Katholieke jeugd.                   105
8. V. Mag een ieder de H. Wijding ontvangen ?
A. Neen: omdat tot de wijding van Subdiaken, Diaken
en Priester vereisclit worden zekere ouderdom, geleerd •
beid en ook de belofte van zuiverheid.
V. Welke ouderdom wordt er vereischt ?
A. Tot Subdiaken, twee en-twintig jaren; tot Diaken, drie-en-
twintig en tot het Priesterschap, vyf en twintig jaren ; ten
ware onze Moeder de H. Kerk om zekere redenen dispenseerde.
DE XXXVI. LES.
Tan het Huwelijk.
1.  V. Wat is het Huwelijk?
A. Een Sacrament, waardoor man en vrouw wettig ver-
bonden worden, en genade ontvangen, om de kinderen,
die zij verkrijgen, tot Gods eer op te brengen.
V. Wie heeft het Huwelijk ingesteld ?
A. God zelf in het begin der wereld, toen Hy Eva aan Adam
heeft gegeven tot eene huisvrouw.
V. Wie heeft bet Huwelijk tot een Sacrament verheven?
A. Christus zelf, waarschijnlijk toen Hij op de bruiloft was to
Cana in Gallilea, toen Hij het water in wijn veranderde.
2.  V. Wat is de ondertrouw die gemeenlijk voorafgaat ?
A. Een enkele belofte om elkander ten bekwamen tijde
te zullen trouwen.
V. Voor wien moet de ondertrouw geschieden ?
A. "Voor den wettigen Pastoor van de bruid of den bruide-
gom, maar gewoonlijk voor den Pastoor der bruid.
V. Kunnen de ondertrouwden elkander ontslaan ?
A. Niet dan op het gezag van den Bisschop.
3.  V. Mag men met iedereen trouwen?
A. Neen: men mag niet trouwen met degenen, die be-
lofte van zuiverheid gedaan hebben, noch met ongeloo-
vigen, noch met zekere geestelijke personen, noch met
degenen, met welke men vermaagschapt is.
4.  V. Kan het Huwelijk dan met deze niet bestaan ?
A. Met sommigen kan het niet bestaan, te weten: met
geestelijke personen, of met zoodanige, die tot den
vierden graad met elkander Yermaagschapt zijn, of
die geestelijke maagschap hebben.
-ocr page 108-
106                         Christelijke leering.
5.  V. Wat is geestelijke maagschap ?
A. Een zeker beletsel, door de H. Kerk vastgesteld
tusschen den Peter of de Meter en tusschen dengene,
die gedoopt en gevormd is, en zijne ouders.
6.  V. Voor wien moet men trouwen?
A. Voor zijnen eigen Pastoor, of voor iemand, van hem daar-
toe gevolmachtigd, en in de tegenwoordigheid van twee
getuigen, anders is het Huwelijk zonder kracht en nietig.
7.  V. Welk voordeel geeft het H. Sacrament des Huwelijks?
A. Het geeft genade om kinderen tot Gods eer voort te
brengen en op te voeden. 2. Het verleent, behalve
de verbindtenis, genade om in liefde en vrede te leven.
3. Het geeft sterkte, om de lasten van den huwelijken
staat wel te dragen.
8.  V. Kan het Huwelijk wel ontbonden worden?
A. Geenszins: dan alleen door den dood; doch de ge-
trouwden kunnen om groote reden somtijds van samen-
woning wettig ontslagen worden.
9.  Y. Waarom laat de H. Kerk het openbaar trouwen
en de bruiloften in de vaste en den advent niet toe?
A. Omdat dit tijden van boetvaardigheid en godsdien-
stigheid zijn, die door de vroolijkheden der bruiloften
gemeenlijk veel belet worden.
Tan de Christelijke Rechtvaardigheid.
DE XXXVII. LES.
Tan de erfzonde en dadelijke zonde.
V. Welk is het vijfde deel van de Christelijke leering?
A. Dat handelt over de Christelijke rechtvaardigheid.
1. V. Hoe veel deelen heeft de Christelijke Rechtvaardigheid?
A. Twee, te weten: het kwaad te laten en hel goed te
doen; of de zonden te vluchten en de deugd te oefenen.
T. Is het niet genoeg voor een Christen mensch om zalig
te worden dat hij de zonde vlucht P
A. Neen, het is ook noodig, dat hij de deugd oefent en
goede werken doet.
V. Toon uit de H. Schriftuur, dat mtn niet rechtvaardig
kan zijn tenzij men het kwaad laat en het goed doet?
-ocr page 109-
voor dè Katholieke jeugd.                    107
A. De II. Joanncs zegt: Kinderen: dat niemand u verleide,
die rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig..,, die zonde doetr
is uit den duivel.
V. Zondigt hij die geene goede werken doet ?
A. Ja, want het achterlaten derzelve wordt hem gerekend tot
zonde.
V. Welke zijn de voornaamste middelen om de Christelijke
rechtvaardigheid te beoefenen ?
A. Ten eerste, dat wij onze kwade driften bedwingen door
het overdenken van Gods tegenwoordigheid en zijn recht»
vaardig oordeel; ten tweede, dat wij ons leven schikken
naar het leven en de leering van Christus.
V. Kunnen wij dit doen door onze eigene krachten ?
A. Neen, maar door de genade Gods.
V. Is Gods genade daartoe genoeg ?
A. Ja, gelijk God zegt tot Faulus: mijne genade is u genoeg.
En gelijk de Apostel erkent: ik vermag alles door hem,
die mij versterkt.
V. Die dor.delijk zondigt, is die nog rechtvaardig ?
A. Neen: hij verliest door die zonde den staat van rechtvaar*
digheid en wordt de vijand van God.
V. Kan een zondaar nog wel rechtvaardig worden ?
A. Ja, door de verdiensten van Jesus Christus en door de
kracht der H. Sacramenten.
V. Kan men wel volkomen zeker zijn, dat men rechtvaardig is?
A. Men mag met dit vertrouwen hopen, als men zijn best doet om
wel te leven; doch men kan daarvan geene volkomene zeker-
heid hebben zonder eene bijzondere openbaring van God; im-
mers de mensch weet niet, of hij haat of liefde waardig is, en
daarom moeten wij altijd tusschen vrees en hoop leven.
i. V. Wat is zonde?
k. Zonde is een woord, werk, eene begeerte of verzuim ing
tegen Gods wet en wil.
V. Wanneer zondigt men met woorden ?
k. Als men iets zegt dat strijdt tegen de eer van God of het
welzijn van onzen naaste, bij voorbeeld, vloeken, zweren,
achterklap spreken, verwijten, bijnamen geven, liegen, enz.
Y. Wanneer zondigt men met werken ?
K, Als men iets doet, dat strijdt tegen de wil en de wet Gods
-ocr page 110-
108                            Christelijke leer ing
bij voorbeeld: doodslaan, kwetsen, vechten, stelen, over-
da lig zijn, onzuiverheid doen, verboden spys eten, enz.
V. Wanneer zondigt men door begeerten of gedachten ?
A. Als men den wil heeft om te zondigen, of door zijne
schuld in kwade gedachten blijft.
V. Wanneer heeft men schuld in kwade gedachten ?
A. Als men daartoe gelegenheid geeft, bij voorbeeld: met kwade
boeken te lezen, oneerbare schilderijen, beelden of deelen
des lichaams te bezien, en bijzonder met daarin behagen
te nemen, eindelijk als men verzuimt die te bestrijden.
V. Wanneer zondigt men door verzuitning ?
A. Als men zijnen plicht niet volbrengt, bij voorbeeld : als men
op Vastendagen niet vast, op Zondag geene Mis of pre»
dikatie Loort, den Catechismus of de school verzuimt, enz.
3.   V. Hoeveel soorten van zonden zijn er ?
A. Twee; te weten: erfzonde en dadelijke zonden; en de
dadelijke zonden zijn doodzonden of dagelij ksche zonden.
4.   V. Wat is erfzonde?
A. De erfzonde is eene afgekeerdheid van God en eene
berooving der rechtvaardigheid, welke alle menschen
door den val van Adam aangeboren worden.
V. Waarom wordt die zonde gunoemd Erfzonde ?
A. Omdat alle menschen, zoo haast zij ontvangen worden,
die erven van onzen vader Adam.
"V. Is er niemand van die zonde vrij geweest ?
A. De H. Maagd en Moeder Gods Maria.
5.   V. Wat kwaad brengt ons de erfzonde toe ?
A. Zij beneemt ons de rechtvaardigheid en maakt ons on-
bekwaam om de hemelsche heerlijkheid te genieten.
V. Waarom maakt de erfzonde ons onbekwaam om de he-
melsche heerlijkheid te genieten ?
A. Omdat wij door de erfzonde kinderen zijn van gramschap,
die geen deel hebben aan den hemel.
"V. Waardoor kan die vergeven worden ?
A. Door het H. Sacrament des Doopsels.
V. Wat is de dadelijke zonde ?
A. Eene overtreding van Gods gebod, die met de daad geschiedt.
V. Wat is de oorzaak van de dadelijke zonde ?
A. Deze is drieërlei: de onwetendheid in het verstand; de
-ocr page 111-
voor de KalholieJce jeugd.                      100
boosheid ia den wil; en de zwakheid in ons vleeseh;
of de ongeregelde driften onzer begeerlijkheid.
V. Hoe velerlei is de dadelijke zonde ?
A. Tweeërlei: de doodzonde en de dagelijksche zonde.
6.   V. Wat is dagelijksche zonde ?
A. Eene zonde, die wel tegen Gods wet strijdt, maar de
goddelijke liefde niet wegneemt en alleen tot tijdelijke
straffen verbindt.
V. Doodt de dagelijksche zonden de ziel ?
A. Neen : maar zij verslapt hare goede gesteldheid.
V. Geef een voorbeeld van de dagelijksche zonde ?
A. Eene kleiDe ongehoorzaamheid, een weinig uit drift gestoord
zijn, eene kleine leugen, een hard woord, onmatig lachen, een
weinig te veel eten of drinken, ijdele woorden spreken, enz.
7.  V. Welk kwaad brengen ons de dagelijksche zonden toe?
A. Ten eerste, zij doen ons in Gods liefde verminderen; ten
tweede, zij maken ons geschikt tot zwaarderen val ;
ten derde, zij verbinden ons tot tijdelijke straffen.
V. Moeten wij de dagelijksche zonden ook vluchten ?
A. Ja.
Y. Waarom moeten wij de dagelijksche zonden ook vluchten P
A. Omdat zij tegen de wet Gods zijn en ons trekken tot
de doodzonde.
V. Waarom wordt die zonde dagelijksche genoemd ?
A. Omdat men licht, ja dagelijkscb in dezelve valt.
V. Zijn er na dit leven ook straffen voor de dagelijksche zonden ?
A. Ja, in het vagevuur.
V. Kunnen vele dagelijksche zonden wel eene doodzonde
uitmaken ?
A. Neen.
V. Moeten ook de dagelijksche zonden gebiecht worden ?
A. Het is niet noodig, maar zeer voordeelig.
V. Kan eene zonde, die uit zich zelve dagelijksch is, door
de bijgevoegde omstandigheden doodelijk worden?
A. Ja en wel bijzonder op vier wijzen, te weten : door het einde
of inzicht, door de versmading, door gevaar en door ergernis.
V. Hoe wordt de dagelyksche door inzicht eene doodzonde?
A. Als men die doit tot een kwaad einde, dat doodelijk
is; bij voorbeeld: eene kleine leugen doet om iemand
tot onzuiverheid te brengen.
-ocr page 112-
110                            Christelijke leering
V. Hoe door versmading ?
A. A Is men iets bedrijft hetgeen in zich zelven klein is, om zijne
ouders, geestelijke of wereldlijke overheid te versmaden.
V. Hoe door gevaar ?
A. Als men door eene dagelijksche zonde zich in gevaar
stelt in doodzonde te vallen.
V. H oe door ergernis ?
A. Als men zijnen naaste daardoor aanleidinggeeft tot doodzonde.
V. Hoe velerlei is de ergernis?
A. Tweeërlei: de gegevene en de genomene ergernis.
V. Wat is gegevene ergernis ?
A. Een kwaad woord of werk, dat aan een ander aanleiding
geeft tot zonde of dwaling.
V. Wat is gonome ergernis ?
A. Eene kwade uitlegging van eens anders woorden of wer-
krn, die in zich zelven niet kwaad z|jn, maar waaruit, door
boosheid, zwakheid of anderszins, kwaad genomen wordt.
S. V. Wat zijn vreemde zonden ?
A. Zonden, die wel door anderen bedreven, maar aan ons
toegeschreven en aangerekend worden, omdat wij eenigs-
zins tot dezelve geholpen hebben.
9. V. Hoe geschieden de vreemde zonden ?
A. Door aanraden, beschermen, gebieden, prijzen, mede-
doelen, behagen nemen, niet bestraffen, niet beletten,
niet overdragen.
V. Wanneer wordt men deelachtig aan eens anders zonden
door aanraden ?
A. Als men iemand kwaden raad geeft om zonden te bedrijven.
V. Wanneer door beschermen ?
A. Als men iemand in «|jn kwaad voedt of beschermt, b|j
voorbeeld, een vader wil zijn kind rechtvaardig straffen
om deszelfs kwaad en de moeder belet zulks te doen.
V. Wanneer door gebieden ?
A. Als men iemand gebiedt te zondigen; bij voorbeeld: als
een meester z|jne dienstboden of kinderen op Zon- of
Heilige dagen slafelijk doet werken, enz.
V. Wanneer door prijzen ?
A. Als men iemand om zijn kwaad prijst, of door vleien
oorzaak is van eens anders zonden.
"V. Wanneer zondigt men door mededeelen ?
-ocr page 113-
voor de Katholieke jeugd.                    lil
A. Als men bij voorbeeld, deelachtig is aan gestolen of onrecht -
vaardig goed, als men wetend gestolen of onrechtvaardig goed
koopt; en in beide gevallen is men verplicht wedergeving te doen
V. Wanneer door behagen ?
A. Als men behagen heeft in eens anders zonden of daarin
toestemt.
V. Wanneer met niet te straffen ?
A. Als de rechter het kwaad van eenen plichtige niet straft,
of de ouders de zonden van hunne kinderen niet straffen.
V. Wanneer door niet te beletten ?
A. Als men de zonden van een ander ziet en die zou kun-
nen beletten, maar dat niet doet.
V. Wanneer door niet overdragen ?
A. Als men, de zonden kennende van een ander, die niet ken-
baar maakt aan deszelfs overste, die dezelve moet beletten.
V. Zijn vreemde zonden altijd doodzonden?
A. Wanneer zij geschieden in zaken, die grootelijks strijden
tegen de eer van God of de welvaart van onzen naaste,
zijn zij doodelijk, anders zijn zij daselijksche zonden.
DE XXXVIII LES.
Tan de doodzonden.
1.  V. "Wat is doodzonde ?
A. Eene zonde, die zoo strijdt tegen Gods wet, dat zij
ons geheel berooft van de goddelijke liefde, die het
leven onzer ziel is.
V. Waarom wordt zij doodzonde genoemd?
A. Omdat zij onze ziel doodt op eene geestelijke wijze.
V. Waarin bestaat de dood der ziel ?
A. Ten eerste, dat zij beroofd is van de heiligmakende genade ,
ten tweede, dat al hare werken dood zijn en onverdienstelijk tot
de zaligheid; ten derde dat zij den eeuwigen dood plichtig is.
V. Dienen dan de goede werken nergens toe, in staat van
doodzonde, by voorbeeld vasten, bidden, aalmoezen geven,
Mis booren. enz.?
A, Ja, /.ij dienen om God te bewegen, om ons de genade
te geven, die er noodig is tot onze bekeering.
2. V. Is alles, wat tegen Gods wet bedreven wordt.doodzonde?
A. Neen: het is geene doodzonde, als het zonder volle kennis
en vrijen wil geschiedt, of als de zaak in zich zelve klein is.
-ocr page 114-
112                             Christelijke leering
8. V. Waaruit kan men, als men twijfelt, weten, of iets
doodzonde is?
A. Hieruit: het is doodzonde, als iets, dat vrijwillig he-
dreven wordt, grootelijks strijdt tegen Gods eer of tegen
het welzijn van onzen naaste, of tegen ons eigen welzijn.
V. Kan eene zaak, uit zich zelve doodzonde zijnde, wel
dagelijksche zonde worden ?
A. Ja, cp twee «ijzen, als de stof klein is, of als zij met
geeuen vrijen wil of verstand geschiedt.
V. Geef een voorbeeld van eene doodzonde, die dagelijksche
wordt genoemd door kleinigheid van stof?
A. Men is op de vastendagen op doodzonden verplicht te vasten,
als men tot zijne jiiren gekomen is en door geene wettige
reden ontslagen is; maar nogtans is het, dat men buiten tijd
zonder noodzakelijkheid een weinig brood eet, zoo is dit
genie doodzonde, om de kleinigheid van Je stof.
V. Geeft een voorbeeld van eene doodzonde, die dagelijksche
zonde wordt door gebrek aan vrijen wil ?
A. Als iemand haasiiglijk een grammoedig woord spreekt,
of eene invallende gedachte heeft tegen het geloof of
tegen de zuiverheid, zonder volkomene toestemming.
V. Is er vrije wil noodig tot de doodzonde?
A. Ja, want zonder vrijen wil kan er geene doodzonde zijn.
V. Hoe groot is de doodzonde?
A. Een oneindig groot kwaad.
V. Waarom is de doodzonde een oneindig kwaad ?
A. Omdat zij strijdt tegen God, die oneindig goed is.
V. Wat is afschuwelijker, de duivel of de doodzonde?
A. De doodzonde: want die schooce Engelen waren, zijn
door de doodzonde afschuwelijke duivelen geworden.
4- V, Wat verliezen wij door eene doodzonde ?
A. Ten eerste, de goddelijke genade. Ten tweede, de ver-
diensten onzer goede werken. Ten derde, de hemelsche
heerlijkheid.
5. V. Waartoe brengt ons eene doodzonde?
A. Tot eene schandelijke slavernij des duivels en tot de
helsche straffen.
V, Welk verschil is er tusschen de dagelijksche en de doodzonde ?
A. Ten eerste, de doodzonde berooft ons van de goddelijke ge-
nade, die het leven onzer ziel is, en de dagelijkse,e doet ons
-ocr page 115-
voor de Katholieke jeugd.                       113
slechts in de liefde verflauwen; ten tweede, de doodzonde
neemt weg de verdiensten van onze goede werken en de
dagelijksche zonden niet; ten derde, de doodzonde ver-
bindt ons tot de eeuwige straf en de dagelijksche zonde
slechts tot tijdelijke straffen; ten vierde, de doodzonden
kunnen na dit leven niet meer vergeven worden, maar
wel de dagelijksche zonden ia het vagevuur.
V. Wat zijn eeuwige straffen ?
A. De straffen van de hel, die eeuwig zullen duren.
V. Wat zijn tijdelijke straffen?
A. Die wij hier of in het vagevuur moeten lyden.
V. Noem eenige tijdelijke straffen van dit leven ?
A. Oorlog, pest, ziekten, duuite, tegenspoed, enz.
V. Hoeveel doodzonden moet men gedaan hebben om naar
de hel te gaan ?
A. Eene doodzonde is penoeg, indien men daarin komt te sterven.
V. Kunnen wij vergiffenis krijgen van de doodzonden ?
A. Ja, door eene goede Biecht of door een volmaakt berouw.
6.   V. Welke zouden noemt men hoofdzonden?
A. Zonden, die de oorsprong en het begin van vele
andere zonden zijn.
7.   V. Hoe veel hoofdzonden zijn er?
A.Zeven: 1 Hoovaardigheid. 2.Gierigheid. 3 Onkuischheid.
4.Nijdigheid. 5.Gulzigheid. 6.Gramschap. 7.Traagheid.
V. Wat is hoovaardigheid ?
A. Eene ongeregelde drift tot zijne eigene eer en grootheid.
V. Wat is gierigheid ?
A. Eene ongeregelde drift tot geld en goed.
V, Wat is onkuischheid ?
A. Eene ongeregelde drift tot vleeschelijke wellusten.
V. Wht is nijd ?
A. Eene droefheid over de welvaart van een ander.
V. Wat is gulzigheid ?                                                           i
A. Eene ongeregelde drift tot spiJ3 en drank.
V. Wat is gramschap ?
A. Ecue ongeregelde drift om wraak te nemen.
V. Wat is traagheid ?
A. Eene lafhartigheid en zorgeloosheid in het werk der zaligheid.
V. Mag men naar geene tijdelijke goedereu verlangen?
A, Ja, voor zoo veel zij dienen tot onze zaligheid.
8
-ocr page 116-
Christelijke leering
1H
8.  \\* Welke zonden noeait men zonden tegen den H. Geest?
A. Zonden, die uit enkele boosheid geschieden, bijzonder
strijden tegen Gods goedheid en daarom zeer zelden
vergeven worden.
9.  V. Welke zijn de zonden tegen den H. Geest?
A. Deze zes: 1 op Gods genade te wanhopen; 2 zich op
Gods barmhartigheid zonder deugden te beroemen ;
3 de welbekende waarheid te bestrijden; 4. de broeder-
lijke liefde te benijden; 5. halstarrig zijn in de boos•
hcidj 6. het berouw of de boetvaardigheid verachten.
V. Wat is wanhoop ?
A. Als men dun moed zoo diep laat zinken, dat men niets
incer wil doen voor de zaligheid, denkende, dat er even-
wel niets meer ter zaligheid kan helpen.
V. Wat is een vermetel vertrouwen, of zich zonder deugden
beroemen ?
A. Als men gerust in zonden voortgaat, en de bekeering
uitstelt, omdat God barmhartig en goed is,
V. Wat is de welbekende waarheid bestrijden ?
A. Als men de punten van zijn geloof kennende dezelve
wil tegenspreken of vals^h maken.
V. Wat is de broederlijke liefde benijden ?
A. Als men benijdt, dat onze broeder zalig wordt, of hem
door ecnige middelen van de zaligheid wil aftrekken.
V. Wat is hardnekkig ziju in boosheid ?
A. Als men, in grootc zonden levende, gerust blijft voort-
gaan zonder haar te willen verlaten ?
V. Wat is verachten het berouw of de boetvaardigheid ?
A. Als iemand, in groote zonde levende, niet wil biechten
en daarover geene boetvaardigheid wil doen.
V. Zijn de zonden tegen den H. Geest doodzonden ?
A. Ja, zij zijn altijd doodzonden en kunnen zelden vergeven
worden, omdat men daardoor du middelen tot zgne be-
keering verwerpt.
10.  V. Waarom worden eenige zonden wraak roepende
zonden genoemd ?
A. Omdat zij door hare groote boosheid met recht Gods
rechtvaardige wraak, ook in deze wereld vereischen.
11.  7. Welke zijn de wraakroepende zonden?
A. Deze vier: 1. Vrijwillige doodslag. 2. Onkuischheid
-ocr page 117-
voor de Katholieke jeugd.                       115
tegen de natuur. 8. Verdrukking van armen, weduwen
en weezen. 4. Onthouding van het loon der werklieden.
V. Wie is de eerste vrijwillige doodslager geweest ?
A. Caïn, die zijnen broeder Abel vermoordde.
V. Uit welke oorzaak vermoordde hij hem?
A. Omdat hij zijne deugd benijdde.
V. Heeft die zonde om wraak geroepen bij God ?
A. Ja, God sprak tot Caïn: wat hebt gij gedaan ? het bloed
van uwen broeder roept tot mij van de aarde. Kr. Caïn
heeft als banneling gezworven, zijn geheel leven lang
V. Heeft de zonde van or.kuischheid tegen de natuur ook
wraak geroepen bij God ?
A. Ja, God zeide: het geroep van Sodoma en Gomorrha is
vermenigvuldigd, en hunne zonde is te zeer aangegroeid,
ik zal afkomen en zien, of zij het geroep, dat tot mij
gekomen is met de daad voltrokken hebben, fin toen is
Sodoma en Gomorrha met nog drie andere steden door
het vuur vau den hemel verslonden en tot asch verbrand.
V. Wat zegt God van de verdrukking der armen, weduwen
en weezen ?
A. Gij zult de weduwen noch weezen beschuldigen; indien
gij hun leed doet, zullen zij tot Mij roepen en Ik za!
hun geroep aanhooren, mijne gramschap zal ontstoken wor-
den, Ik zal u met het zwaard verslaan; uwe huisvrouwen
zullen weduwen en uwe kinderen weezen worden.
V. Waaruit weet men, dat het achterhouden van het looa
der werklieden eene wraakroepende zoude is ?
A. Uit de woorden van de H, Schriftuur : gij zult het loon van
uwen behoeftigen broeder of van deu uitlauder, die met
u in het land woont en bianen uwe poorten is, niet
weigeren; maar op denzelfden dag zult gij hem het loon
van zijnen arbeid geven voor zonsondergang, omdat hij
arm is, en daarmede zijn leven onderhoudt; opdat hij
niet tegen u roepen tot den Heer en dat het u niet tot
zonde gerekend worde. Ook uit den brief van den H. Jaco-
bos: het loon der arbeiders, die uwe landen gemaaid
hebben, en hetwelk gij verkort hebt, roept, en dit geroep is.
gekomen tot aan de ooren van den Heer der heirkrachten.
8*
-ocr page 118-
Christelijke leering
116
DB XXXIX. LES.
Tan de deugden en goede werken.
1. V. Wat is de deugd?
A. Eene genegenheid der ziel, door welke de mensen wel doet.
V. Hoeveel soorten Tan deugden zijn er?
A. Twee: goddelijke en zedelijke.
t. "V. Hoeveel goddelijke deugden zijn er?
A. Drie, te weten : geloof, hoop en liefde, die goddelijke
deugden genoemd worden, omdat zij ons van God zijn
ingestort, en ons met God alleen bezig houden.
V. Welke van deze drie is de voornaamste ?
A. De liefde.
V. Waardoor verliezen wij het geloof?
A. Door de zonde van ongeloovigheid.
V. Waardoor verliezen wrj de hoop?
A. Door wanhoop en vermetel vertrouwen.
V. Waardoor de liefde ?
A. Door iedere doodzonde.
T. Kan de liefde in den mensch zijn zonder het geloof, of
zonder de hoop ?
A. Neen, want daar de liefde verloren wordt door iedere
doodzonde en de ongcloovigheid en wanhoop, waardoor
het geloof en de hoop vernietigd woiden, doodzonden
zijn, zoo kan de liefde niet blijven in den rcetisch,
tenzij daar ook het geloof en de hoop is.
"V. Waarom gelooven wij ?
A. Omdat God de onfeilbare waarheid is.
V. Waarom hopen wij ?
A. Omdat God almachtig, barmhartig en getrouw in zijne
beloften is.
T. Waarom beminnen wy ?
A. Omdat God in zich zelven oneindig goed en minzaam is.
V. Wanneer is men verplicht die drie akten te verwekken?
A. Ten eerste, als men gekomen is tot de jaren van verstand;
ten tweede, als men een H. Sncrnment gnat ontvangen;
ten derde, als men eenige bekoringen of kwellingen heeft
tegen eere van die goddelijke deugden; ten vierde, op het
einde van ons leven: ten vijfde, zeer dikwijls in ons leven.
"V. Wat zijn zedelijke deugden?
-ocr page 119-
voor de Katholieke jeugd.                       11T
A. Die voornamelijk dienen om de goede zeden der men-
schen te schikken.
V. Hoeveel zedelijke deugden ziju er ?
A. Deze zijn menigvuldig, maar worden, alle tot vier voor-
name gebracht, die men Cardinale of hoofddeugden noemt.
"V. Noem deze vier Cardinale deugdeo.
A. Voorzichtigheid, rechtvaardigheid, vroomheid en matigheid.
V. Wat is voorzichtigheid ?
A. Eeue deugd, die ons doet onderscheid maken tusschen
hetgeen ons tot God brengt en hetgeen ons van God af-
keert, en het eene doet aannemen als goed, en het an-
dftre als kwaad doet verwerpen.
V. Wat is rechtvaardigheid ?
A. Een standvastige bestendige wil om een ander te geven
wat hem toekomt.
V. Wat is vroomheid ?
A. Eene deugd, die ons doet overwinnen en liever alles laat
uitstaan, dau iets te doen tegen onzen plicht en de liefde,
die wij God schuldig zijn.
V. Wat is matigheid ?
A. Eene deugd, die ons aangaande het onmatig gebruik van
spijs en drank, en aangaande de vleeschelijke wellusten,
beteugelt, hierin voorschrijvende wat de rede vordert.
3. A. Wat zijn evangelische raden ?
A. Deugden, tot welke niemand verplicht is, doch die van
Christus aangeprezen zijn, als vrijwillige armoede,
eeuwige zuiverheid en volkomene gehoorzaamheid.
V. Wat is vrijwillige armoede ?
A. Eene vrijwillige verloochening aan de rijkdommen en goe-
deren dezer wereld om den armen Jesus na te volgen.
Y. Wat is eeuwige zuiverheid ?
A. Eene vrijwillige verzaking van het huwelijk, om te leven
in eene eeuwige onthouding.
Y. Wat is eene volkomene gehoorzaamheid ?
A. Eene verzaking van zijnen eigen wil om zich te stellen
onder de gehoorzaamheid van zijne overheid.
Y. Moeten alle menschen de evangelische laden onderhouden?
A. Neen, dewijl zij maar een raad zijn.
V. Welk onderscheid is er tusschen eenen raad en een gebod?
-ocr page 120-
118                         Christelijke leering
A. Dat men een gebod moet onderhouden, en een raad
mag onderhouden.
V. Waarom worden zij evangelische raden genoemd?
A. Onsdat die ons in het evangelie worden aangeraden.
4.  V. Is het goed zich door beloften tot de evangelische
raden te verbinden ?
A. Ja, wanneer het met rijpen raad en volle vrijheid geschiedt.
V. Waarom moet die belofte geschieden met rijpen raad ?
A. Omdat het eene zaak is van groot gewicht, en daarom
niet lichtvaardig mag geschieden.
V. Waarom met volkomene vrijheid ?
A. Omdat de beloften niet verbinden, noch Gode aangenaam
zijn, als zij gedwongen zijn.
V. Is men verbonden, nadat men daarvan belofte gedaan
heeft, de evangelische raden te onderhouden?
A. Ja, men is verplicht die goede en wettige beloften, aan
God gedaan, te onderhouden.
5.  V. Wat zijn de acht zaligheden ?
A. Eenige goede werken, aan welke Christus de eeuwige
zaligheid beloofd heeft
6.   V. Zeg de acht zaligheden.
A. 1. Zalig zijn de armen van geest, want het rijk der
hemelen behoort hun toe.
2.  Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de
aarde bezitten.
3.  Zalig zijn zij, die droevig zijn, want zij zullen
vertroost worden.
4.   Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de recht»
vasrdigheid, want zij zullen verzadigd worden.
5.  Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barm-
hartigheid verwerven.
6. Zalig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God zien.
7.  Zalig zijn de vreedzamen: want zij zullen kinderen
Gods genoemd worden.
8.  Zalig zijn zij, die vervolging lijden om de recht-
vaardigheid, want het rijk der hemelen behoort hun toe.
T. Wie heeft de acht zaligheden uitgesproken ?
,.A. Christus zelf, toen Hij met de menigte den berg was
ejDgeklommei?
-ocr page 121-
voorde Kalkolieke jeugd.                       119
V. Wie zijn de armen van geest, aan welke het rijk der he-
melen toekomt ?
A. De ootmoedige en gcdvreezende armen, die tevreden zijn
met hunnen armen staat, ook de rijken, die hunne rijkdom-
men Diet beminnen, maar hun hart daarvan geheel aftrekken.
V. Wie zijn de zachtmoedigen, die de «arde zullen bezitteu ?
A. Die tot geeoe gramschap of ongeduld worden verleid,
maar in alles, wat hun overkomt, lijdzaam zijn, naar het
voorbeeld van den Zaligmaker, die zegt: leert van mij,
dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben.
V. Wat is de aarde, die Christus hier belooft ?
A. De hemel.
V. Wie zjjn degenen, die hier verstaan worden te weenen ?
A. Die weenen over hunne en eens anders zonden, en die
alleen naar God verzuchten en snakken, een walg heb-
bende aan deze wereld.
V. Wie zijn dehongerigen en dorstigen naarde rechtvaardigheid?
A. Die een vuiig verlangen hebben naar de Christelijke recht-
vaardigheid, om aan God te behagen, en die gedurig trachten
in volmaaktheid en rechtvaardigheid voortgang te doen.
V. Wie zijn de barmhartigen, aan welke de Zaligmaker barm-
hartigheid beloofd beeft ?
A. Die hunne naasten helpen zooveel als het mogelyk is,
zoo in geestelijken als lichamelijk™ nood ?
V. Wie zijn de zuiveren van harte, die God zullen zien ?
A. Die zuiver zijn van alle zonden en alleen arbeiden om
Hem heiliglijk te dienen.
V. Wie zijn de vreedzame kinderen Gods ?
A. Die meester zijn van hunne driften, in vrede leven met
hun zelven, met hunne naaste en met God, die arbci-
den om den vrede aan anderen te bezorgen en alzoo kin.
deren Gods te worden.
V. Wie zijn diegenen, die vervolging lijden om de rechtvaar-
digheid ?
A. Die om het geloof en om hun goed leven of om eenige
deugd worden gehaat, gelasterd en vervolgd.
7.   Y. Welk voordeel geven de goede werken?
A. 1. Zij voldoen voor onze zonden. 2. Zij verwerven ver-
giffenis der dagelijksche zonden. 8. Zij verkrijgen Gods
genade. 4. Zij verdienen een eeuwig en hemelsch loon.
8.  V. Is God ons iets von* r^r-r. „a„ _,_i.„„ «^„ï^r^s
-ocr page 122-
120
Christelijke leering
A. God is ons volgens zijne belofte het eeuwige loon en
de hemelsche heerlijkheid schuldig.
9.  V. Waaruit hebben onze goede werken de kracht om
den hemel te verdienen ?
A. Uit de verdiensten van Christus en uit de goddelijke
belofte.
10.   V. Welke zijn de vruchten des H. Geestes ?
A. Deze twaalf, die de H. Geest, in ons komende, voort-
brengt, te weten: liefde, blijdschap, vrede, verduldigheid,
goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtmoe-
digheid, getrouwheid, zedigheid, eerbaarheid en reinheid.
V. Wf.arom worden deze twaalf vruchten van den H. Geest
genoemd ?
A. Omdat, gelijk men uit de vruchten, den boom kent, men
zoo uit de vruchten van den H. Geest bijzonder kent, in
wien de H. Geest woont, en diensvolgens wie rechtvaardig is.
DE XL. LES.
Tan de werken Tan Barmhartigheid.
1.  V. Wat zijn de werken van barmhartigheid ?
A. Deugden, door welke wij andere menschen in hunnen
lichamelijken of geestelijken nood uit liefde bijstaan.
2.   V. Hoeveel lichamelijke werken van barmhartigheid
xijn er ?
A. Zeven : 1. De hongerigen spijzen. 2. De dorstigen laven.
3. De naakten kleeden. 1. De vreemdelingen herbergen.
5. De zieken bezoeken. 6. De gevangenen verlossen.
7- De dooden begraven.
Y, Waarom noemt men die deugden werken van barmhar-
tigheid ?
A. Omdat zij uit liefde en medelijden tot den evenmensen
geschieden.
V. Zijn de werken van barmhartigheid aan God aangenaam?
A. Ja, want de \\\\ ijV.e-msin zegt: barmhartigheid doen is den
Heer aangenamer dan slachtoffers.
V Hoeveel soorten van werken van barmhartigheid zyn er?
A Twee, lichamelijke en geestelijke.
V. Welke van beide zijn de verhevenste ?
A De geestelijke, omdat de ziel verhevener is dan het lichaam.
-ocr page 123-
voor de Katholieke jeugd.                      121
V. Zijn de werken van barmhartigheid ook noodig tot de
zaligheid P
A. Ja, want God zal in den laatsten dag vervloeken en tot
het eeuwige vuur verwijzen diegenen, die de werken van
barmhartigheid verzuimd zullen hebben.
V. Welk loon heeft men te verwachten voor de werken van
barmhartigheid?
A. Het eeuwige loon, dat Christus in de tegenwoordigheid
vau alle menschen in het laatste oordeel zal geren.
V. Is bet een groot en verdieustig werk, de hongerigen te
spijzigen en de dorstigen te laven ?
A. Ja, want de zegen Gods zal daarover uitgestort worden.
V. Is het goed en voordeelig de naakten te kleeden ?
A. Ja, de H. Augustinus zegt, kleed den naakte en uwe
zonden zullen bedekt worden.
V. Welk voordeel heeft men met de vreemdelingen te herbergen ?
A. De H. Augustinus zegt: tracht de vreemdelingen te huis-
vesten, opdat God u in hut rijk der hemelen opneme.
V. Is het een groot werk van liefde de zieken te bezoeken ?
A. Ja, want de Wijzeman zegt: laat het u niet vervelen de
zieken te bezoeken, want daardoor zult gij iu do liefde
bevestigd worden.
V. Wie zijn de gevangenen, die men door dit werk van
barmhartigheid moet trachten te verlossen ?
A. Diegenen voornamelijk, welke voor hst Christen geloof
gevangen zyn door de Barbaren, uit haat tegen het ge-
loof, welk werk van liefde zoo groot is, dat de geleerde
Salmeron zegt: het werk van de gevangenen te verlossen
is een voortreffelijk werk.
V. Is het ook een groot werk van barmhartigheid de dooden
te begraven?
A. Ja : dit blijkt uit het boek Tobias, waar de engel Raphaël tot
Tobias zeide: wanneer gij met tranen badt en de dooden
begraafdet, was ik het, die den Heer uw gebed opdroeg.
S. "V. Is men somtijds verplicht aan de arme menschen
aalmoezen te geven?
A. Ja, als zij in den uitersten of grooten nood zijn en
wij hen helpen kunnen.
4. V. Wanneer ziju de werken van barmhartigheid het
meest verdienstig ?
-ocr page 124-
Ckrislelijke leering
IZl
A. AJs zij alleen uit liefde Gods en om Gods wil aan
arme menschen geschieden.
5.   V. Welk loon heeft men te verwachten voor de wer-
ken van barmbaitigheid ?
A. Een eeuwig loon, dat Christus in het laatste oordeel,
in de tegenwoordigheid van alle menschen geven zal.
6.   V. Waarom worden de lichamen der Christenen in de
kerken en op andere gewijde plaatsen begraven.
A. Ten eerste, omdat deze plaatsen aan degenen, die leven,
meer aanleiding geven, om voor hen te bidden; ten
tweede, omdat zij deelachtig worden aan de gebeden en
missen, die daar geschieden; ten derde, omdat zij ge-
holpen worden door de voorspraak der heiligen, die men
eert; ten vierde, omdat zij deelacht:g worden aan de
gebeden en zegeningen, over die plaatsen uitgespioken.
Y. Aan wie wordt de kerkelijke begravenis geweigerd ?
A. Aan Heidenen, Joden, Ketters, Apostaten en die in den
kerkdijken ban zijn ; ook aan hen, die in wanhoop of giam-
scbap zich het leven hebben benomen, en vuur dtu dood
geene teekenen van boetvaardigheid hebben gegeven, die in
den tweestrijd of in het duel zijn gebleven, openbare zon-
daars, die zonder boetvaardigheid zijn gestorven, van welke
men weet, dat zij hunnen Paaschplichi niet hebben volbracht
7.  V. Hoeveel geestelijke werken van barmhartigheid zijner?
A. Deze zeven: 1 l)e zondaars bestraffen. 2. De onwe-
tenden leeren. 8. Voor de zaligheid zijns naasten bid-
den. 4. Aan de twijfelachtigen goeden raad geven.
5. De bedroefden vertroosten. 6. Het ongelijk gedul-
dig lijden. 7. Hetgeen ons misdaan i3 vergeven.
V. Waarin bestaat de bestraffing der zondaren ?
A. In eer.e broederlijke berisping over hunne gebreken en
zonden.
V. Is het een verdienstig werk zijnen naaste te berispen ?
A. Ja, als het geschiedt met liefde en voorzichtigheid; als
men zijnen naaste berispt niet uit nijd of afgekeerdheid,
maar alleen uit liefde voor de zaligheid zijner ziel.
V. Wanneer berispt men met voorzichtigheid ?
A. Als men den tijd, de plaats, de wijze en de middelen, die het
meest dienen tot het gced van onzen naaste, waarneemt.
-ocr page 125-
voor de Katholieke jeugd.                      12S
8.  "V. Wie zijn vooral verplicht de zondaars te berispen en
de onwetenden te leeren ?
A. Alle ouders, meesters, oversten en zij, die met ziel-
zorg belast zijn.
V. Is men verplicht tot berisping ?
A. Ju, alle oversten uit rechtvaardigheid, en anderen, die
grene oversten zijn, uit liefde.
V. Waarom wordt de berisping gewoonlijk kwalijk genomen?
A. Omdat de mensch vol eigenlitfde is.
V. I9 hot een werk van liefde de onwetenden te leeren ?
A. Jb, zooals de Ecclesiasticus zegt: hij, die barmhartig is,
leert en onderwijst als een herder zijne kudde.
V. Wie zijn voornamelijk verplicht de onwe\'erden te leereu?
A. Alle oversten, ouders en die last der zielen dragen.
9.   V. Voor welke menseben mreten wij bidden ?
A. Voor alle meDschen, die zalig kunnen worden, hetzij
dat zij nog leven of reeds overleden zijn.
V. Waarom zegt gij: die tot de zaligheid kunnen komen?
A. Omdat de gebeden tot de verdoemden vruchteloos zijn,
dewijl in de hel geene hoop van verlossing is.
V. Welke zijn de overledenen, voor wie wij moeten bidden ?
A. De zielen in het vagevuur.
V. Is het ons voordeeiig voor die zh-len te bidden ?
A. Ja, het is een bijzonder werk van liefde, dat God niet
onbeloond zal laten.
V. Is het ook een werk van liefde goeden raad te geven ?
A. Ja, de H. Augustinus zegt: de arme heeft raad noodig;
geef hem raad, en gij hebt hem eene aalmoes gegeven.
V. Op welke wijze moet den twijfelacbtigen goeden raad geven ?
A. Men moet hen met groote voorzichtigheid dien raad ge-
ven, die niet strijdig is tegen God, maar tot zaligheid
van onzen naaste.
V. Zondigt men met kwaden raad te geven ?
A. Ja, en dat kwaad wordt ons alsdan toegeschreven.
V. Is het genoeg dat men den bedroefde troost met woorden ?
A. Neen, maar het volmaakste is, dat men met den be-
droefde bedroefd is.
V. Wat is het onrecht gedu!dig lijden ?
A. Alle lastering en vervolging geduldig lijden, naar het voor.
beeld van den Zaligmaker, die in alle lastering, pijn en
-ocr page 126-
124                            Christelijke leering
smart is geweest als een zachtmoedig lam. dat naar de
slachtbank wordt geleid.
10. V. "Welk ongelijk moeten wij uit barmhartigheid ver-
geven ?
A. Alle ongelijk, hoe groot het ook moge zijn en hoe
dikwijls het moge zijn geschied.
V. Is het een werk van barmhartigheid het ongelijk te vergeveu?
A. Ja, de H. Augustinus zegt: het is een aalmoes des har-
ten aan hem te vergeven, die ons onrecht aangedaan of
beleedigd heeft.
V. Is men ook verplicht het ongelijk te vergeven ?
A. Ja, wijl men anders geene vergiffenis van zijne zonden
k»u bekomen, want de Zaligmaker heeft vastgesteld, ons
uiet te vergeven, tenzij wij onzen schuldenareu vergeven
en daarom heeft hij ons leeren bidden: vergeef ons onze
schulden, gelijk wij vergeveu onzen schuldenaren.
V. Waarin is die vergiffenis gelegen ?
A. Dat n.en in ziju hart geen haat, wraakzucht of afgekeerd-
heid houdt tegen hen, die ons misdaan hebben; maar
hen integendeel met eene Christelijke liefde bemint, en
door onze werken daarvan blijken geeft.
DE XLI. LES.
Tan de vier uitersten des menschen.
1.   V. Welk is het beste middel om in ons den haat der
zonden en de liefde der deugd te verwekken ?
A. Een aandachtig overdenken van de uitersten des
menschen.
V. Waarom is het overdenken van de uitersten des menschen
het beste middel om de zonden te haten en de deugd
te oefenen \'r
A. Omdat wij hierdoor zien de ijdelheid, de ongestadigheid en
hel einde van alle wellusten, de groote schaamte en de pij-
nen, die de zonde veroorzaakt en integendeel het groote
goed, hetwelk bereid is voor hen, die dezelve vluchten.
2.   V. Hoeveel uitersten des menschen zijn er ?
A Vier: de dood, het oordeel, de hel en de hemelsche
heerlijkheid.
3.   "V. Zullen alle menschen de vier uitersten ondergaan?
-ocr page 127-
voor de Katholieke jeugd.                       12»
A. Allo menschen zullen den dood en het oordeel onder-
gaan, doch de hel zal zijn voor hen, die in doodzonde,
en de hemelsche heerlijkheid voor degenen, die in Gods
genade sterven.
4.   V. Wat moeten wij van den dood gelooven?
A. Dat niemand, die geboren is, dien kan ontgaan, en dat hij
ons kan overvallen, wanneer wij er het minst aan denken.
V. Toon uit de H. Schrift, dat niemand dien kan ontgaan.
A. De Apostel Paulus zegt: het is den mensch vastgesteld,
eens te sterven.
V. Waarom moeten alle menseben sterven ?
A. Om de zonde van Adam.
V. Wanneer zal de mensch sterven?
A. Dit is onzeker en God alleen bekend.
V. Waarom is liet uur des doods onzeker?
A. De H. Gregorius zegt, dat God gewild heeft,dat het uur
des doods onbekend zou zijn, opdat wij altijd in vrees
zouden leven, ons bereiden om den dood te ondergaan,
gelijk de Zaligmaker zegt, waakt, want gij weet noch dag,
noch nur.
V. Waarvan hangt de zaligheid af ?
A. Van eenen goeden en zaligen dood.
V. Welk is het beste middel om eenen zaligen dood te sterven ?
A. Een godvruchtig en heilig leven, hetwelk men door het
gestadig overdenken van den dood kan verkrijgen.
V. Hoe komt het, dat de mensch zoo weinig aan den dood denkt?
A. Door bet bedrog van den duivel, die de gedachtenis des
doods van den mensch wegneemt, om hem des te beter
in de zonden te houden.
V. Is de gedachtenis des doods niet bitter en lastig?
A. Ja, aan diegenen, welke verkleefd zijn aan de wellusten
en goederen der wereld; maar zij is zoet en aangenaam
aan de rechtvaardigen, dewijl de dood het einde van alle
ellende en het begin van het eeuwige geluk is.
V. Wat zal den mensch het meest in den dood benauwen ?
A. De zonden die hij gedaau heeft en Gods rechtvaardig
oordeel, waarvoor bij moet gaan verschijnen.
5.   V. Wat moeten wij van het oordeel gelooven?
A, Ten eerste dat iedereen geoordeeld zal worden. Ten
-ocr page 128-
126                           Christelijke leering
tweede, dat de rechter onbewegelijk is. Ten derde,
dat het vonnis onherroepelijk zal zijn.
V. Zal het oordeel vreesclijk zijn ?
A. Ja, zoo, dat de gedachtenis daarvan, de Heiligen en de
vrienden Gods heeft doen sidderen en beven.
V. Is het oordeel ook vreeselijk voor de rechtvaardigen?
A. Ja, want de mensch weet niet of hij liefde of haat waar-
dij; is; nochtans is deze vrees gematigd daor het ver-
trouwen op de barmhartigheid Gods; door de verdiensten
van Jesus, alsook door de goddelijke belofte en de goede
getuigenis des gewetens.
V. Hoe velerlei is het oordeel ?
A. Tweeërlei, te weten: bet algemeen en het bijzonder.
V. Wanneer geschied het bijzonder?
A. Zoo haast di mensch sterft.
V. Wanneer zal het algemeen plaats hebben ?
A Op het einde der wereld.
V. Welk onderscheid is er tusschen het algemeen en het
byzonder oordeel?
A. Dat in het bijzonder oordeel de ziel alleen wordt geoor-
deeld, en in het algemeene de ziel en het lichaam zamen,
en wel in de tegenwoordigheid van alle mensehen
"V, Waarover zal de mensch geoordeeld worden?
A. Over al zijne woorden, werken, gedachten en verzuimingen.
V. Wrie zullen veroordeeld worden tot de hel?
A. Die in doodzonde sterven.
6. V. Wat zullen de verdoemden in de hel lijden?
A. Ten eerste, de berooving van Gods aanschijn, hetwelk
eene onbegrijpelijk zware straf zal zijn. Ten tweede,
de knaging van hun geweten. Ten derde, de derving
van al wat hun eenigszins kan vertroosten Ten vierde,
den brand van het smartelijk en onbluschbaar vuur.
En ten vijfde bovenal, eene ellendige eeuwigheid.
V. Hoe neemt men de berooving van het goddelijk aanschijn ?
A. De pijn van schade.
V. Hoe noemt men de andere?
A. De pijn van gevoelen.
V. Wat is de pijn van schade ?
A, Heroofd te zyn van het goddelijk aanschijn.
-ocr page 129-
voor de Katholieke jeugd.                       127
V. Wat is de pijn van gevoelen ?
A. De pijnen, die de verdoemden lijden door het vuur.
V. Zijn er eenige plaatsen in de H. Schriftuur, die ons
aanwijzen, dat er een eeuwig vuur zal zijn ?
A. Ja, menigvuldige: de Zaligmaker zegt: dat er een eeuwig
vuur zal zyn, dat voor den duivel en zijne engelen be-
reid is. De Zaligmaker noemt de hel nog de uiterste
duisternis, waar geschrei) kuarsing der tandeu en een
onuitbluschbaar vuur zal zijn, waar de worm niet sterft,
maar ecuwig zal knagen.
V. Wat is de knagende worm des gewetens ?
A. De gedachte, die den verdoemde zal voorstellen de schrik-
kelijkhcid der zonden, die hij gedaan; de hemelsche heer»
!ij-.hcid, die hij verloren, en de geuade en barmhartig*
beid, die hij veracht en misbruikt heeft.
V. Wat zal de pijn oneindig vergrooten ?
A. De gedachte van de langdurige eeuwigheid, omdat deze
piji:en nooit een einde zullen hebben.
T. Zijn wij verzekerd, dat de pyn der hel eeuwig zal duren?
A. Ja, dit is een stuk des geloofs gegrond op de H. Schrif*
tuur, op de overlevering en de uitspraak der H. Kerk,
die het tegenstrijdige gevoelen altijd voor kettersch heeft
gehouden.
V. Waarin zullen de verdoemden het meest gepijnigd worden?
A. In de ledematen, waarmede zij het meest zullen gezondigd
hebben.
V. Wat is de hemelsche heerlijkheid ?
A. Het is het eeuwige loon der zaligheid, dat God aan zijne
dienaars na dit leven beloofd heeft voor hunne getrouwe
dienst,
7. V. Waarin is het grootste geluk der zaligheid gelegen ?
A. In Gods aanschijn te aanschouwen en in God alle
goed te genieten.
V. Wie zullen geroepen worden tot den hemel ?
A. Die in Gods liefde sterven.
V, Hoe groot is de luister van de hemelsche beerlijkheid ?
A. Het menscbelijk verstand kan dit niet bevatten; daarom
zegt de Apostel: noch oog heeft het gezien, noch oor
heeft het gehoord, noch \'s menschen hart heeft het bevat,
hetgeen God bereid heeft voor hen, die Hem beminnen.
-ocr page 130-
128                         Christelijke leering
V. Waarom wordt de hemel genoemd het rijk der hemelen?
A. Omdat de hemel de zetel is van dit rijk en allen, die
daar wonen, koningen zijn en van de hand des Heeren
zullen gekroond worden.
8.  V. Zullen de zaligen gelijk zijn in heerlijkheid ?
A. Neen, maar ieder zal naar zijne verdiensten verheer-
lijkt worden.
V. Wat zullen de Heiligen doen in den hemel ?
A. God aanschouwen, aanbidden, beminnen en loven in alle
eeuwigheid over het groot geluk, dal zij genieten.
9.  V. Wat zullen de zaligen nog, behalve God, hun op-
perste goed, genieten ?
A. Het gezelschap der Engelen, de gemeenzaamheid met
alle Heiligen en eene blijde gedachtenis van de altijd-
durendc zalige eeuwigheid.
10.  V. Welke voorrechten zullen de lichamen der zaligen
hebben ?
A. Ten eerste, zij zullen blinken boven al wat klaar is.
Ten tweede, zij zullen licht en snel zijn, bovenal wat
licht en snel is. Ten derde, zij zullen fijn zijn, zoo
dat hun niets zal kunnen tegenhouden. Ten vierde,
zij zullen onsterfelijk en gansch onlijdelijk zijn.
V. Wat is er noodig om den hemel te bekomen ?
A. Dat men Gods geboden onderhoudt, dat is te zeggen,
het kwaad schuwt en het goede doet, of de zonde vliedt
en de deugd oefent, bijzonder de goddelijke deugden, en
onder de zedelijke, die van barmhartigheid; daarenboven,
dat men in de onderhouding volhardt tot het einde des
levens.
V, Is het voordeel^ en zalig dikwijls de hemelsche heerlijk*
heid indachtig te zijn ?
A. Ja, want déze gedachtenis beweegt ons, om alles te doen,
wat om in den hemel te komen, noodig is.
Zijt in al uwe werken wee uitersten indachtig en gij tuit
in eeuwigheid niet zondigen,
Eccl. VII, 40.
-ocr page 131-
Bij den Uitgever dezen in ver&clienm:
Geleider naar Gods Heiligen Tempel en naar de Congregatie,
Band No. 1 in Calicot, rood op snee, 798 bladz. .    ƒ  0,75
Dit bandje is zeer geschikt voor prijken.
Band No. 2, in Lederen band, verguld op snee .../.\'   0,9(1
i ii 8, ii Percaline n:lief, verguld op snee en op •
den baud, met fraaie stempel ......   1,40
» « 4, n Chagiine, vergald op snee......   1,60
ii ii 5, » Lederen band, verguld op snee eri op den
baud, met fraaien stempel.....    »   1,7\'")
i » 6, ii Eeht Lederen band, relief, verguld op snee    u   1,80
ii ii 7, ii ii ii . i\' f                     ii ii ii
-i\\ op den band, niet vergulden stempel .     u   2,25
Het gelukkige Jaar, door deiT Abt LASAUSSE. ...»  0,65
In linnen band gebonden...........    «   0,90
Handleiding voor Misdienaren, niet l>i»sohoppelijk1e goed-
keuring ................
    «0,10
Gedachtenis aan den G rooi en Dag der H. Communie, met
fraai Titelplaatje....."........    «  0,30
In fraai Linnen bandje met vergolden stempel . . . .    »  0,45
1\'e maand Maart, gebeden ter Eerc der H. Joseph, in
fraai Linnen band.............    n  0,65
Oefening ter eeie van den H, Joscph...... .    »   0.05
Gezangen voor de Congregatie nit de Aartsbrocderschap
der II. r\'amilie..............      0,20
Commnniebockje voor Godvruchtige Zielen, in fraai
Linnen band..............    u  0,60
Handleiding voor de Leden der Eerewaeht van bet H. Hart
van Jeans .............    »   0,C0
idem idem.....    »  0,20
Groote Cadtan ter invulling der namen, chromo
Lithographie...............    i   2,50
Kleine Cadran, gekleurd......... . .    «  0,20
Medaille der Eerewacht, met. Hollandsen Randschrift .    «  0,05
Maand briefjes vior de Eeriv. Keligieusen (Hollandse])) .    »  0,15
ii                  a Leeken (Hollandsch)......     "0,15
«                  ii Sch\'olen            »               .......«0,15
E. VOGEL\'a 42 Kruiswegocfeuingcn, in Lederen band ..     />   0,90
Idem verguld op snee........ -. ...    «   1,25