-ocr page 1-
^H)
6*3
1^
HANDBOEK
\\\\
DER
WAPENKÜNDE;
l
BEVATTENDE:
I. GESCHIEDENIS OER WAPENKÜNDE;
II. DE PRACTIJK DER WAPENKÜNDE:
III. REGISTERS DER WAPENS VAN DEN TKANS BLOEIJENDEN NEDERLAND-
!
SCHEN ADEL;
VAN DE STAATSLIEDEN EN VELOHEEREN VAN NAPOLEON I;
VAN BEROEMDE PERSONEN UIT VKOEGER EN LATER TIJD; ENZ.
UDOB
/"PP
ÏETSTAP»
.
IM^ET VIJF FIiA.TSlSr.
Tweede Uitgaaf.
AMSTERDAM,
G. THEOD. BOM.
1875.
va»-
-ocr page 2-
mm M^ÓO
i
;
-ocr page 3-
-ocr page 4-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031445848B
3144 584 8
-ocr page 5-
HANDBOEK
WAPEN KUNDE.
- . LK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
COLL. THOM, • )SE
-ocr page 6-
-ocr page 7-
*V> -tf-p
HANDBOEK
DER
BEVATTENDE:
I. DE GESCHIEDENIS DER WAPENKUNDE; — II. DE PRACTIJK DER
WAPENKUNDE ; — III. REGISTERS DER WAPENS VAN DEN THANS
BLOEIJENDEN NEDERLANDSCHEN ADEL; VAN DE STAATSLIEDEN
EN VELDHEEREN VAN NAPOLEON I; VAN BEROEMDE PER-
SONEN UIT VROEGER EN LATER TIJD; ENZ.
DOOR
f. J3. f.
I E T S T A P.
1XET VTJTP PLATEN
Tweede Uitgaaf
Pour qui sait lc déclnffrer, lo blason est unu algèbre,
Ie blason est une languc. L\'histoiro entière de la
seconde moitié du moyen-age est c\'crite dans Ie bla-
son, comme rhistoirc de la première moitié dans Ie
symbolisme des tfglises romancs. Ce sont les hiéro-
glypbes de Ia féodalité après ceux de la theocratie.
Victoe Hugo, Xnlri\' Dame «Ie Paria.
AMSTERDAM,
G. THEOD. BOM.
1875.
ftiJKb\'üóii . tiRSiTEIT
UTRECHT
COLL. THOfW ".\'3SE
/
-ocr page 8-
-ocr page 9-
-
VOORREDE.
mi"
Mi de Roucks Nederlandlsche Herault, die in 1645 het
licht zag en in
1672, meteen nieuwen titel voorzien, op nieuw
in omloop gebragl werd, is er, voor zoo veel mij bewust, bij
ons te lande geen werk over de Wapenkundc verschenen, dat
naar aanleg en inhoud als een waar handboek voor die
wetenschap kan aangemerkt worden. Wel heeft het niet ge-
heel ontbroken aan brochures noclt aan losse opstellen in deze
en gene tijdschriften, waarin de Heraldiek óf geheel of in
hare onderdeden behandeld werd; zelfs is men zoo ver ge-
gaan, daaraan hoofdslukken te wijden in kinderwerkjes van
de vorige eeuw, en ten behoeve der adelijke jeugd had een
praclisch man aan zijn vernuftig brein een
Waiiuiikundig
Spel ontwrongen; doch ik schroom niet de overtuiging te
uiten, dat dit alles ontoereikend is voor hen. die langs een
geleidelijken weg de leer der wapens wenschen meester te
worden, gezwegen nog van de moeijelijklieid om die ginds en
her verspreide stukken op te sporen en bijeen te zamelen.
Meestal zijn die opstellen vluglig en onvolledig; en daarbij,
wat misschien het grootste bezwaar legen hun doeltreffend ge-
bruik uitmaakt, zijn alle geschoeid op de leest der Fransche
heraldiek, die in menig opzigt bij ons zo?tder toepassing is,
allhans groote wijziging behoeft. Aan dat euvel gaat ook de
NederlandIsche Herault (dien ik inzonderheid noem, omdat
men hem, bij gebrek aan beter, een zeker gezag toekent en
velen bij de woorden diens magisters zweren) in elk opzigt
mank, \'t geen echter vm zijn tijd minder te verwonderen en
meer te verschoonen is. Wat het gevolg van het door
de Rouck
en de andere Nederlandsche Schrijvers gehuldigde stelsel
zijn moest, laat zich met een enkel woord schetsen: zij plaatsten
de Fransche termen, soms in den oorspronkelijken vorm,
soms in spelling en uitgang een weinig verhollandscht, in
onze taal over, hetgeen een abracadabra deed geboren wor-
-ocr page 10-
VI                                                        \\ 11(1 IS li Kil E.
den, dat geen Fransch meer was en nog geen Hollandscli kon
heeten. en voor den oningewijde onverstaanbaar, voor den des-
kundige belagchelijk klinkt. Men oordeek naar de volgende
proefjes uit
van Welevelds Handboek van den Nederlandschen
adel, dal overigens vrij slordig bewerkt is: (\'*)
• Bichon Visui. Ecartelé hel eerste en vierde coupé liet
bovenste parli a dextre van sabel, [welk een volzin achter
elkander!] beladen met een leeuw naissant van goud, en/.
•Bouwers van Horsse.n. Van sabel, beladen met eenen
leeuw léopardé van goud armé et lampassé van keel.
»Dbuyvestein. Van keel enz. Tot cimier een druiventak
van synople, fruité van azur.
«■Fontein Verschi ir. Parti, hel dextre coupé van azur
en goud, het bovenste beladen met een hert contourné van
zilver, enz.
•Raoermacher. Coupé van goud en sabel, beladen met
eenen leeuw de 1\'ijii a l\'autre enz..... en lot devies,
Medio critas.
»van Randwijck. Van zilver a la bordure engrelée van
keel enz.
»Sloet. Van zilver, beladen met eene croissant van keel."
Het scheen mij toe, dat aan dezen staat van zaken een einde
kon en moest komen. In de laatste jaren beeft de studie der
(•) Ook de heraldieke plaat werken, door van "Welevef.d uitgegeven, lijden, hoe-
wel, gelijk natuurlijk is, in mindere mate. aan dat euvel, vooral in de wapenspreu-
ken. Het is geen zeldzaamheid in zijn folio-Wapenboek taal aan Ie IrclTen als deze:
Mea mihi ronscicnlea pluiïs est quam umninm senno (VAN Akeri.aken) ; — Al-
battissimo sunltnea veslimenta
/;/us quan reaia (van DEn I.ej.ï van Oijdewa-
teii) ; — Dominut providelit (BEKTMCK van Rhoon) ; — Corunum via una (de
Cecil) ; — Alxn neb sok virencam (Dr CorRT); — Ehctusa Decbeatut (Electus
a Deo beatus) (van Hoorn van BUBGH); — Antes morir que serlraidor (Rijys
DE BEEnENBROir.K); — Semper armcrcr [armiger] triumphat (DE Wape-
raeiit) ; —■ enz. Evenwel had v. W. het maar Ie copicren naar de voor hem
toegankelijke documenten liij den Hongen Raad van Adel. die gewis naaim-
keurlg zullen zijn, althans dit hehooren te wezen.
-ocr page 11-
V O O R H K D E.                                                      Vil
heraldiek meer en meer bijval gevonden; op boekverkoopingen
worden alle wapen kundige werken en wapenkaarten gretig tot
hoog e prijzen weggekocht; in de kolommen van
de Navorscher
beslaan de vragen en antwoorden omtrent heraldische onder-
werpen eene aanzienlijke plaats, waaruit voorzeker de gevolg-
trekking mag afgeleid worden, dat zij in even aanzienlijke mate
de belangstelling boeijen, de aandacht bezig houden. Doch
steeds blijft het voor die studie ontbreken aan een volledig en
geleidelijk Handboek, dat den deskundige tot legger, den onin-
gewijde tot leiddraad verstrekken kan. Van daar dat men bij
de behandeling van tvapenkundige geschilpunten nog voort-
durend zulke ongegronde, uuderwetsche meeningen {meerendeels
symbolische en allegorische spitsvondigheden) hoort uilen, die
zonder oordcel of kritiek uit de oude schrijvers overgenomen
en dan nog onverteerbaarder gemaakt zijn door de tot heden
bij ons in zwang zijnde bastaard-phraseologic.
In tweederlei opzigt heb ik getracht de bestaande, leemte aan
te vullen.
Yooreersl, door een Handboek der Wapeukunde te
schrijven, dat in een gesloten geheel de ganse lic heraldische
wetenschap, althans in de hoofdpunten, behandelt en. zonder
zijne bijzondere bestemming voor den
Nederlandschen lezer uit
het oog te verliezen, echter volle aandacht veil heeft voor tgeen
de. Wapeukunde bij andere volken eigenaardigs en nationaals op-
levert;
— ten tweede, door onze heraldische taal van den
wanstaliigcn, smakeloozen tooi der bastaardwoorden te ontdoen
en in haar eigen boezem de sloffen te zoeken om de heral-
diek, door haar met een nationaal gewaad te beklceden, bij
ons inheemsch te maken. Uit laatste was voorwaar niet hel
minst bezwaarlijke deel mijner taak. Een weinig of niet ont-
gonnen veld lag voor mij; van slechts weinigen kan ik zeg-
gen, dal zij mij voorgearbeid hadden. Mijn besten steun nog
vond ik in de
Grondtrekken der Nederlandscue Wapen-
kunde, van Mr L. Pu. C. van den Bkugh; doch veel was daarin
onaang(roerd gebleven, dat buiten den engen kring lag, dien deze
schrijver zich had afgebakend. Zoo heb ik dan zei,\' moeten over-
-ocr page 12-
VOORREDE.
VIII
gaan tot het smeden van nieuwe woorden, het scheppen van
nooit ijehoorde en soms vreemd klinkende combinatiën; doch
ik vlei mij, bij dit alles den (feest onzer taal in \'t oog gehou-
den, goed verstaanbare benamingen voorgesteld en in onverbas-
terd Hollandsch duidelijke wapenbeschrijvingen geleverd te heb-
ben. Stemmen mijne lezers met mij in, oordeeten zij dal ik hel
probleem heb opgelost, dan verheug ik mij in den ondergang
der heerschappij van de bastaard-laai in de heraldiek. In ieder
geval zal elke verbetering, opmerking, leregtwijzing, door
practiselie heraldisten voorgedragen en met gronden gestaafd,
mij in \'l belang der zaak welkom zijn. Waar ik gefaald heb
duide men het mij niet te euvel, uit aanmerking van den
doolhof van ongebaande, soms tegenstrijdige en dikwerf zich
kruisende paden, dien ik te doorworstelen had.
Bij den tegenwoordigen stand der heraldische wetenschap
in ons tand, was het noodig, ter verhoeding van dwalingen
of onduidelijkheden, de in andere, landen gebruikelijke tech-
nische benamingen aan te voeren. Bij hel raadplegen van
mijn werk zal men zien. dal ik in die vrijwillig opgenomen
taak niet te korl geschoten ben. Mogt liet de aandacht wek-
ken dat ik vooral mild ben geweest in \'t aanhalen der Fransche
benamingen, ik heb daarvoor twee middelen van verde-
diging : ten eerste, dat men, doordien de heraldiek in Frank-
rijk tot den hoogsten trap van ontwikkeling en volkomenheid
gebragl is, aldaar technische benamingen bezit ten behoeve van
bijna elk voorkomend geval;
ten andere, dal de overgroote
meerderheid dergenen, die de Wapen kunde beoefenen, hare
regele?! bestudeerd hebben aan Fransche bronnen, zoodat zij,
uitsluitend gewoon aan de Fransche terminologie, zonder zoo-
danigen leiddraad bezwaarlijk hun weg in mijn werk zouden
vinden. Ten hunnen behoeve mede heb ik in \'t algemeen re-
gister de vreemde benamingen opgenomen, waardoor zij met
een oogopslag kunnen nagaan waar ter plaatse over die
termen gehandeld wordt.
Zooveel wat de redactie aangaat. Wat de zaken betreft ver-
-ocr page 13-
V O O ft R E D E.                                                           IX
meld ik opzettelijk, dat ik mij niet ingelaten heb met een on-
derzoek naar den oorsprong en de beteekenis der heraldieke
of andere stukken,
een geliefkoosd onderwerp bij vele
schrijvers, doch dat mij voorkomt niet behoorlijk tot klaarheid
te brengen, althans waar het practische heraldiek geldt volko-
men nutteloos en onvruchtbaar te zijn. Wclligl dat ik later
op dit en andere punten afzonderlijk terugkom. Vit vreeze
van mijn bestek te overschrijden, en in de overtuiging, dat
een Handboek de beknoptstc en duidelijkst-mogclijke behan-
deling der zaken vereischt, heb ik mij bij deze gelegenheid
met voordacht van alle niet volstrekt onmisbare uitweidingen
onthouden.
Om diezelfde reden ben ik slechts zelden tot theoretische
beschouivingen overgegaan, ofschoon menig punt, dat reglstreeks
of zijdelings met de Wapenkunde in verband staat, daartoe
ruimschoots de stof had kunnen leveren. Zoo ware, om slechts
één onderwerp te noemen, welligt een onderzoek niet misplaatst
geweest, in hoeverre het doenlijk of geraden zou zijn, hier
te lande het Engelschc stelsel (zie hierachter blzz.
56 en 57)
in te voeren en, ten bate van \'s Rijks schatkist, van regerings-
wege tegen eene vaste doch niet te hooge taxe, wapens te ver-
leenen aan onadelijken die daartoe aanzoek deden, ofwel de
wapens, reeds van voorouders afkomstig en nu ter erkenning
aangeboden, te bekrachtigen. Thans reeds geschiedt dit en-
kele malen en bij uitzondering, door middel van wapenbrie-
ven; ik wilde dien maatregel algemeen gemaakt en tot stelsel
verheven zien. Mij dunkt, hier opent zich een nieuw veld voor
den fiscus, dat een milden oogst belooft: deze belasting voor eens
zou het eigenaardige hebben, dal zij niemand tegen zijn wil
drukte en de belastingschuldigen haar niet slechts zonder mor-
ren, maar gretig opbragten; zeer zou ik mij bedriegen indien
zij niet mij belangrijke baten voor de schatkist afwierp, want
het is genoegzaam gebleken en mag thans, na zooveel proeven,
eene besliste zaak geacht worden, dat geen revolutiestormen, geen
veranderitig van tijd en zeden, geen strenge begrippen die de
-ocr page 14-
VOORREDE.
X
verachting der wereldsehr ijdelheden prediken, in staal zijn
het
prestige, dat de wapens schijnt te omgeven, te vermin-
dereu of te vernietigen ; zij lijn en blijven in de democratische
negentiende eeuw eren sterk begeerd als in de meest aristo-
cratische tijdperken. Het zal wel geen betoog behoeven, dat
aan den maatregel, zoo de Regering ooit goed vond daartoe
over te gaan, door eene poenale sanctie kracbl en leven zou
dienen bijgezet te worden.
Ik mag gelooren, dat de verschillende Wapenregisters, in de
Derde A/deeling verval, menigeen welkom zullen wezen voor wien
de meestal kostbare en zeldzame heraldieke plaatwerken niet
toegankelijk zijn. Mogl ik mij hier of daar, ondanks alle
aangewende zorgen, in de beschrijving van eenig wapen vergist
hebben.
mogl ik een huis dat uitgestorven is, als bloeijende
hebben vermeld, of, wat van meer gewigt zou. zijn. eene werke-
lijk nog beslaande Nederlandsche adelijke familie op hare plaats
in Hoofdstuk 1 der zoo even genoemde Afdeeliug hebben over-
geslagen,
men gelieve dit goedgunstig te versehoonen. De
archieven van den Hoogen llaad van Adel, alwaar omtrent
twijfelachtige punten volledige inlichting moet te bekomen zijn,
stonden voor mij niet open.
Alvorens zich tol hel naslaan van dit werk Ie zetten zal
de lezer wèl doen de lijst van aanvullingen en verbeteringen
achter dit werk na te zien. waarin ik de verbeteringen of wij-
zigingen heb aangeduid, die mij na het afdrukken noodzake-
lijk zijn voorgekomen.
Moeite noch offers geschroomd hebbende om het werk. dat
ik thans aan \'t publiek ter beoordeeling en ten gebruike
overgeef, zoo volledig en naauwkeurig mogelijk te doen zijn,
besluit ik deze inleidende voorrede met den wensch, dat het
moge bijdragen om de studie der heraldiek te vergemakkelij-
ken en haar als eene inheemsche wetenschap ten onzent te
doen bloeijen.
•» Gravenhage , IS December 18R6
J. B. RIETSTAP.
.V.
-ocr page 15-
I N H O U I).
EERSTE AFDEEL.IKC1.
(•eschiedenii* der Wapeuknnde.
HOOFDSTUK.                                                                                                                         BLZ.
T. De Fabeltijd dek Wapenkunhe.....       1.
II.     Geschiedenis tier Wapens . benevens eenige
BESCHOUWINGEN OVER DEN AdF.I......      17.
TWEEDE »iiii:i;i.im;.
PraclUk der Wapenknnde.
Inleiding.............     74.
I. Het Schild en zijne Verbeelingen ....     77.
II. De Wapenkleuren..........     85.
III.     De Wapenfiguren..........     97.
IV.     Heraldieke Hoofdfiguren.......     99.
V. Heraldieke Bijfiguren........  135.
VI. Heraldieke Onderverreelingen.....   145.
VII. Eigenschappen der heraldieke stukken . . .   156.
VIII. Classificatie der heraldieke stukken . . .   162.
IX. Natuurlijke Wapenfiguren.......   164.
§ 1. Het menschelijk ligchaam en zijne deelen   164.
§2. Viervoetige dieren........   171.
§5. Eigenschappen der viervoetige dieren .   183.
§4. Vogelen............   186.
§5. Visschen............   199.
§ 6. Insecten en kruipende dieren ....  202.
§ 7. Gesternten, natuurverschijnselen . . .  204.
§ 8. Elementen, edelgesteenten.....  208.
§9. Het Plantenruk.........  212.
X. Kunstmatige Wapenfiguren.......   233.
§1. Kleedingstukken enz.......  233.
§ 2. Voorwerpen voor de eeredienst. huisraad,
muziek - instrumenten. gereedschappen .
werktuigen voor landrouw en jagtredrijf
enz..............  238.
-ocr page 16-
xn                              T N H O U D.
Hoofdstuk.                                                                                         Blz.
f 3. Wapenen en oorlogstuigen.....252.
4. Gebouwen en bouwwerken.....263.
§ 5. Vaartuigen...........270.
§ 6. Voorwerpen van verschillenden aard. . 271.
XI. Hersenschimmige wapenffguren, of Monsters . 27a.
XII.     Helmen..............283.
XIII.     Kroonen.............290.
XIV.     Hoeden, baretten, enz.........299.
XV. Helmteekens............301.
XVI.     Helmdekkleeden..........."08.
XVII.     SCHILDHOUDERS............311.
XVIII. Banieren, vanen, enz.........315.
XIX. Wapenkreet en Wapenspreuk......318.
XX. Mantels......\'.......321.
XXI.    Andere sieraden der Wapenschilden. . . . 325.
XXII.
    Regelen der Wapenkunde en wijze van bla-
zoeneren .............324.
XXIII.    De verschillende soorten van Wapens . . . 329.
XXIV Breuken............356.
XXV.    Heraldieke teekenen van Waardigheden . . 542.
DERDE AFDEEM\\«.
Wapenregister».
I. Register der Wapens van den thans rloeijenden
Nederlandschen Adel.........547.
II. Uittreksel uit de Wapenregisters van \'t eerste
Fransche Keizerrijk.........468.
III. Wapens van eenige vermaarde personen . . 480.
IMl-—
Lijst her op de Platen voorkomende Wapens
en Figuren.............493.
Lijst van de Familien en Personen, wier Wa-
pens IN DIT WERK BESCHREVEN ZIJN .... 495.
Register der behandelde zaken.....505.
Aanvullingen en verbeteringen.....517.
~r4S3RQ&&r*~
-ocr page 17-
EERSTE AFDEELING.
|}ESi;illEI)E.\\IS DER WAPEMIJNDE.
HOOFDSTUK I.
De Fabellijd der Wapenkunde.
§ i. Van oudsher hebben schier alle schrijvers getracht
den oorsprong van de wetenschap, aan wier beoefening zij
hun leven gewijd hadden, lot den grijzen voorlijd te doen
opklimmen. Eerst in de nieuwere lijden heeft eene niels-
verschoonende kritiek met onverbiddelijke hand het klater-
goud weggerukt, waarmede zij, soms zelven des onbewust, de
oogen des publieks poogden te verblinden. Geen schrijver,
gevoelig voor de hooge waardij van een geachlen en blijvenden
naam in het gemeenebest der letteren en wetenschappen,
zou tegenwoordig de pen ter hand durven nemen en met
zijn arbeid aan hel daglicht treden, alvorens zich door eene
naauwgezelte en onverdroten studie zijn onderwerp grondig
Ie hebben eigen gemaakt. Doch niet alzoo in den goeden
ouden tijd!
De achtbare oude schrijvers, steeds van eene
onbekookte en dikwerf zeer apocryphe geleerdheid overvloei-
jende, vulden uit hunne verbeelding en wat de historische
bronnen hun onthielden, en boekten, zonder hel minste
gewetensbezwaar, de vruchten van hun verhit brein als wel
en wettig bewezen zaken. Hunne was de stelling, dat, ware
het zóó al niet gebeurd, het aldus ten minste had kunnen
gebeuren.
1
-ocr page 18-
PIL
[o]
8
^
»/VWW\\
2an_n_n_
n_n_n_ru
as
p
1
—-
■:-
il
i........I
i
• •:: ■
"^
Ï5
57ï
\'------v
tt
O
Qd)
1&
fc>
fe,
%*
þ.
®
@
©
m
< • n o R
\'B Rietstap deV
IitM! SpaniwsHag.
-ocr page 19-
2
Voor hen die de kronieken van vroegere dagen hebben
geraadpleegd, zullen wij deze beweringen niel met lal van
bewijzen behoeven Ie staven. Geene wetenschap echter heelt
in dit opzigt een droeviger lot gehad dan de Wapenkunde.
welke, ten gevolge van die dwaze blaaskakerijen, langen tijd
den schijn van eene zeer zotte en nullelooze liefhebberij
moest dragen. Nooit is het in de andere wetenschappen be-
spottelijk geacht, dat deze eertijds slecht werden begrepen,
slecht beoefend, slecht toegepast: want van dit punt van
uitgang zijn zij steeds der volmaaktheid nader bij gekomen.
Doch de Heraldiek werd sinds den beginne in een verkeerd
daglicht gesteld. Reeds de oudere schrijvers maakten die
wetenschap belagchelijk door haar oorsprong in de helden-
tijden van Griekenland en Rome te zoeken, \'t geen zij (naar
hunne meeningj zegevierend bewezen met uil hun verband
gerukte plaatsen uil de klassieken; terwijl latere auteurs,
door hunne geestdrift tot razernij vervoerd, nog verder gingen
dan hunne voorgangers, en ontdekkingen deden, waarvan
deze zelfs nooit hadden durven droornen: huns inziens dag-
leekenden de wapenschilden reeds uit het Paradijs! Wien
kan het verwonderen, dal verstandige lieden zich gewenden
medelijdend de schouders op te halen, wanneer de Wapen-
kunde ter sprake kwam? Eindelijk bragt de in zwang
geraakte mode om regts en links te symboliseren en te
allegoriseren, den genadeslag toe aan het laatste overblijfsel
van sympathie, dal mannen van kunde en smaak nog voor
deze zuster der geschiedenis koesterden. Hel moest een sterk
hoofd zijn, dat niet duizelde van de allegoriën en symbolen,
die allerwege werden opgedischl; alles moest zinnebeeld zijn:
de kleuren en figuren in de wapenschilden werden uitgelegd
op eene wijze, die een Homerischen lach in de beschaafde
wereld moest doen opgaan. Met eene ijzingwekkende ver-
kwisting van geleerdheid zocht men op verren afstand wal
voor de hand lag. Scherpzinnigheid en oordeel schenen bij
die vroegere schrijvers volkomen verstompt en in kluisters
-ocr page 20-
Pl.IT.
■ E Rietsiao lel
Lith.E Spaieer \'sïUje
-ocr page 21-
■1
geslagen; aan ieder persoon, tot welk tijdvak hij behoord had,
legden zij den maatstaf van hun eigen tijd. Onder hunne
handen worden de veldheeren der oudheid, zonder den minsten
omslag, in moderne generaals en edellieden herschapen. Op
den natuurlijkste!) toon ter wereld spreken zij van hertog
Jozua, en volgens hunne leekening zijn de vermaardste helden
der klassieke tijden niets dan ridders, die bij een Duitsch
tournooi volkomen op hunne plaats zouden zijn. — eene
schets waaraan alleen de waarheid ontbrak. Vermakelijk
is de angstvallige zorg, waarmede zij de banieren en vaandels
beschrijven, en de wapenschilden, die gevoerd werden bij —
hel beleg van Troje! Inderdaad zullen wij ook verder zien,
dat sommigen den oorsprong der Wapenkunde van dat ge-
denkwaardige beleg doen dagteekenen. Ik acht hel niet nood-
zakelijk, inij dienaangaande in breedvoerige bijzonderheden
Ie verdiepen, en zelfs lag het aanvankelijk niet in mijne
bedoeling, dit ondankbare en duistere gedeelte van de ge-
schiedenis der Wapenkunde aan te roeren; doch nadere
overweging heeft mij de overtuiging verschafl, dat een vlug-
lig overzigt, om het zonderlinge der zaak, mijnen lezers
niet onaangenaam zou zijn, en de beknoptheid, die ik
daarbij in acht zal nemen, doet mij vertrouwen dal ik hen
niet vervelen zal.
§ 2. Hel is buiten kijf en van algemeene bekendheid,
dal de krijgslieden der oudheid velerlei soort van figuren,
soms geschilderd, maar meestal gegraveerd, op hunne schilden
voerden. Zelfs zijn de voorbeelden niet schaars, dat gansche
volken zich van éénzelfde zinnebeeld bedienden, \'t geen hen
van de andere natiën onderscheidde. Zoo hadden de Egyp-
tenaren hun os Apis, de Korinlbiërs den Pegasus, de Rbodiërs
de roos, de Alheners den uil, de Romeinen den adelaar, de
Saksers hel witte paard, de Slavische rassen den griffioen
of grijpvogel, enz. Doch deze zinnebeelden waren aan geene
vaste regelen onderworpen, kleuren schijnen daarbij geen
vereischte te zijn geweest, en hoewel die onderscheidings-
V
-ocr page 22-
pun.
J.B.Rietstap d«l
Lith.E Spamnr \'b Hage,
-ocr page 23-
i
teekenen soms van vader op zoon overgingen, vindt men
nergens geboekt, dat zij volgens vaste regelen erfelijk waren.
Uil alles blijkt, dat een stelsel van Wapenkunde in die tijden
ten eenemale onbekend was. De zinnebeelden, welke een
Romeinscb krijgsman op zijn schild droeg, bad het gansche
legioen, waartoe hij behoorde, met hem gemeen. Soms heeft
men zich beroepen op den raaf, het erfelijk helmteeken van
hel Romeinsche geslacht der Corvini; doch het is bewezen,
dal men daarin niets te zien heeft dan eene toespeling op
de legende, dat een der leden van die familie in een kamp-
strijd zou zijn bijgestaan door een dergelijken vogel, die zijn
vijand de oogen uitpikte. £00 de eigenlijke Wapenkunde
niet volstrekt eene uitvinding is van de middeneeuwen, kan
men haar ten minste beschouwen, als eene in hare voor-
naamste kenlrekken gewijzigde en op geheel nieuwe grond-
slagen herbouwde wetenschap. Maar dit gezigtspunt schijnt
voor de schrijvers, op welke wij hierboven het oog vestigden
weinig aanlokkelijks te hebben gehad, naardien zij het on-
mogelijke! beproefden om den oorsprong van dit ridderlijk en
dichterlijk gebruik tot een tijd buiten menschengeheugenis
op te voeren.
§ 3. Dame Julyan Berners (ook Bernes en Barnes genoemd)
verhaalt in haar vermaard en, niettegenstaande de onderschei-
dene uitgaven die het beleefd heeft, nog steeds allerzeldzaamst
werk, getiteld liohc of Si. Albans (\'), dat de wapenschilden
(") Dit bock ontleent zyn naam aan hot Engelschc klooster van St. Albans,
alwaar het in den jare 1480 voor het eerst gedrukt is. Van dezen druk bestaan
hoogstens nog v(Jf of zes exemplaren. Men zie over de verschillende uitgaven,
die het beleefd heeft, beknd\'s Mlgemeine Schriftenkutulcdergesammten fVappen-
wissenschaft,
Bonn, 1830— il, I, hlz. 201—294. Naardien voorzeker de meerderheid
onzer lezers het Boke of St, Albans nooit onder de oogen gehad hoeft, noch ooit
hebben zal. kan eene beknopte aanduiding van dit oudste drukwerk over de
heraldieke wetenschap niet ongepast gerekend worden.
Ofschoon de behandeling der wapenkunde het grootste gedeelte van dit merk-
waardige boek beslaat, en in proza gesteld is, koincn er ook berijmde hoofd-
slukken in voor, die over de gewone jagt en over de jagt met valken handelen.
De letter van den druk heeft veel overeenkomst met de toenmaals in zwang
-ocr page 24-
niv:
•Lb.RWcip del
1 it.ii F. ïpamtT \'S !i.i ■,<■
-ocr page 25-
!i
het eerst gevoerd zijn door de hemelsche heirscharen. »Ik
zal," zegt zij, «beginnen met den hemel, waar vroeger vijf
rangen van engelen bestonden, en nu nog slechts vier, getooid
met wapenrokken der kennis en luisterrijk gekroond met
edele gesteenten. Lucifer viel mei millioenen engelen uit
den hemel in de hel en andere plaatsen waar zij in kluisters
zuchten; en al de overige engelen in den hemel werden tot
edellieden verheven" (■(■).
Morgan, een auteur van de zeventiende eeuw, vermeet zich
niet, den oorsprong der wapens in zulk een grijs verleden
te zoeken als dame Julyan Berners, maar klimt desniettemin
ook lot eene aardige hoogte op: hij begint eenvoudig bij
de schepping van het eerste menschenpaar. Volgens hem
bezat Adam een effen rood wapenschild, zonder eene figuur
in het veld; Eva\'s wapen was elfen zilver, en Adam voerde
dat schild in het hart van \'t zijne, als pretentie-wapen
(escutcheon ofpretence), omdat Eva — eene erfdochter was! (§)
zijnde schrgfhand en de tekst is vol van de verkortingen die in het gewone
schrift gebruikelijk waren. Op de kanten vindt men de afbeeldingen van de in
den tekst beschrevene wapens, mot verschillend-geklcurde inktsoorten gedrukt.
Langen tijd is Julyan Berners, priores van Sopewell, en zuster van Richard
lord Berners, voor de schrijfster gehouden. Het zou geene verwondering be-
hoeven te haren, dat eene vrouw, en nog wel de superieure van eene zuster-
schap, zicli met het opstellen van een werk over jagtbedrjjf en wapenkunde
had onledig gehouden, want de geest dier eeuwen bekommerde zich weinig over
lijne onderscheidingen en convenances. Doch haar auteurschap is in de latere
tjjden in twijfel getrokken, op grond van den zeer verschillenden stijl der onder-
scheidene gedeelten van het werk, en van de tegenstrijdigheden welke er her-
haaldelijk in voorkomen. Men houdt het dus thans vr(j algemeen voor eene
compilatie uit de werken van meer dan één anonym schrijver, zonder dat er
evenwel afdoende redenen aangevoerd zijn, om aan dame Berners de eer der
vervaardiging ten eenemale te ontzeggen.
(f) «At hevyn 1 will beijin, wherc were V orderis of aungelis, and now
stand but IV, in cole armoris of knawlege, encrowned ful bye with precious
stones, wherc Lucifer with myllonys of aungelis, owt of hevyn feil into heil
and odyr places, and benholdyn ther in bondage; and all [the remainingangels]
were erected in hevyn of genlül nature."
(ü) Om dit wél te verstaan moet men hotEngelsche gebruik kennen, volgens
hetwelk de echtgenoot bet familiewapen zn\'ncr vrouw in het hart van het zijiio
voert, ingeval zN de uitsluitende of ook mede-erfgename van haarvader is. En
-ocr page 26-
Pl.V.
fr t4^ ^ « T * y *¥ 1 w ^n
, ï3i, »",i •\'" —
»# *
ItJ-J w
^
X
te
ö4
*lé
iftMfliy,
&&&
< ;\\ J|ll] /|l
ÜJ
3
ülffill! I 11
sf»
1 ^ crs
3^
•*C»*S.9
y^tp^_^
Ik
ITdl\'
^«^s^a
#? *^. j^<
^•=£••^1 /__
20 * ■\'^
\'7?3Mf<i
ia 9 ss
^ i«t«- /•» i
J.B.Hietrtdj Ï5
Lith E.Sjiitriitir \'» JTaxe
-ocr page 27-
6
Gewis zal niemand, tegenover de verzekering van zulk een
goed ingelicht auteur, in twijfel durven trekken, dat Habel
de wapens van zijn vader en moeder gevierendeeld voerde,
en een herdersstaf tot lielmleeken gekozen had. Maar wij
zijn nog niet aan \'( einde der wonderen: Morgan is te
weten gekomen, dal onze gemeenschappelijke stamvader, na
zijn val, zijn wapen veranderde en een schild koos, «gepaald en
geschuinbalkl in allo rigtingen en bedekt mei alle kleuren",
— hetgeen, \'t zij in \'l voorbijgaan gezegd, volslagen abra-
cadabra is voor ieder, die de eer niet heeft, een antedilu-
viaansch heraldicus te zijn. Op denzelfden grond veranderde
Kaïn, na den aan zijn broeder gepleegden doodslag, zijn
wapen, »door al de lijnen uit te schulpen en uit te tanden,"
Hij was de eerste, die zich aldus genooodzaakt zag zijn
wapen te breken. En hel bewijs ? Zie de woorden van
Genesis IV. vs. 15: »En de Heer stelde een teeken aan
Kaïn" (*).
Naar de verzekering van Lower, aan wien wij de voor-
gaande bijzonderheden onlleenen (■f), verwart Morgan zich
dat ilil niel per se het geval is, volgt uit het Engelsehe regt betrekkelijk de
uiterste wilsbeschikkingen; ieder is onbeperkt meester, om zijn testament vol-
komen naar eigen goedvinden in te rigten: de dochters kunnen dus uitgesloten
worden. Daarentegen erven zij dikwijls de goederen, die hare moeder ten
huwelijk aangcbragl beeft.
(") De heraldische beaux-esprils van vroeger tijd schijnen niet altijd vrü
te zyn geweest van twijfel omtrent de waarheid hunner eigene beweringen.
Zoo zegt bijv. holton in zijne Etements of Armorie, toto, ter plaatse waar hij
over Kaïn handelt: »God himsclfe set a marke upon Cain. But vou yerapx
wil say, that was Stigma, and not Digma, a brand, nat an ornament", [God
zelf stelde een teeken aan kaïn-, doch welligl zult gij zeggen, dat was een
schandmcrk, geen eereteeken.] Dezelfde aanmerking Is van toepassing op de
meening van sir John Fcrnc, die in de rokken van beestenvellcn, welke de Heer
aan Adam en Eva maakte, den oorsprong zag van de pelswerken die men in
de wapens bezigt.
( ) Curiosities of Heraldry bij M. A. I.OWER, London 1855, passim. Ik zal
niet op elke bladzijde dit Ie gelijk geleerde en onderhoudende boek aanhalen,
maar meen te kunnen volslaan mei dankbaar te erkennen, dat ik daaraan
menige bijzonderheid betrekkelijk de Engelsche heraldiek en hare geschiedenis
ontleend heb.
-ocr page 28-
7
zoodanig in dezen doolhof van zolternijen, dat het onmo-
gelijk is hem geregeld op den voel te volgen. Wij gelooven
Lower gaarne op zijn woord. Alvorens echter van dezen
ouden hèraldicus af te stappen, deelt hij. ter vervrolijking
van zijne lezers, nog eenige wapens uit diens welvoorzien
arsenaal mede. Zoo voerde hij voorhecld Jahal, de uitvinder
van de tenten, in groen eene zilveren veldlent; Jubal. de
oirmuzikanl, in blaauw eene gouden harp. en een zilveren
schildhoofd waarin drie roode klaroenen (Eng. rests, Fransch
claricordes; zie over dit si uk Hoofdstuk X der Tweede af-
deeling: Kunstmatige Wapenfiguren); Tubal-Kaïn, in zwartt
een zilveren, goud-gekroonden, hamer; en zijne zuster Naaina,
de uitvindster van de weefkunst, in een ruitvormig rood
schild, eene zilveren kaardkam!
Morgau schijnt de wapens van Abraham, Izaak en Jacoh
niet op het spoor gekomen te zijn, \'t geen wel jammer is,
want andere schrijvers hebben hem daarin de loef afgestoken;
maar daarentegen beschrijft hij breedvoerig die van Jacobs
twaalf zonen. Wij zullen er onze lezers niel mede vermoeijen.
maar alleen voor memorie aanstippen, dat, volgens zijne ver-
zekering. Jozefs wapen van zwart en zilver geschakeerd was,
met toespeling op hel afwisselende duister en licht van zijn
lot. Onze geleerde vriend, die slechts twee kleuren aan Jozefs
wapen toekent, schijnt over het hoofd te hebben gezien, dat
het Bijbelverhaal van een wefkleurigen rok spreekt.
Ligtelijk bevroedt men, dat Genesis XLIX, waar Jacob op
zijn sterfbed in profetische verrukking der zinnen het lot
zijner zonen voorspelt, aan de valkenoogen der oude schrijvers
niel ontsnappen kon, evenmin als iNiuneri II, waar sprake
is van de banieren der Israëlitische stammen. Vooral achtten
zij deze laatste plaats een afdoend bewijs voor hunne stel-
lingen, en ontwierpen naar aanleiding van den zeer onbe-
paalden tekst, die uit een heraldisch oogpunt ronduit on-
bruikbaar is, de buitensporigste wapens. Doch zij waren groot
genoeg in de wetenschap, om des noods ook den minsten
-ocr page 29-
8
zweem van een tekst te kunnen ontberen en vervaardigden,
als ware liet aanbesteed werk, een wapen voor eiken Israëli-
tischen beid, regter of vorst. Mozes voerde (altijd volgens
Morgan) een kruis in zijn wapen, omdat hij niet geaarzeld
bad. bet kruis op te nemen en een gemakkelijk en gelukkig
leven te laten varen, om de jammeren der woestijn met zijne
broederen te deelen. Nog een paar staaltjes, die ik zoowel
aan de oorspronkelijke auteuren, als aan een oud manuscript,
\'t geen mij eenmaal in handen viel, ontleend heb. Jozua
voerde een schild geruit van zilver (Leigb zegt, van goud)
en rood, met een opvliegenden zwarten gier; Simson, in
rood, een liggenden gouden leeuw, en een zilveren binnen-
zoom bezaaid met zwarte honigbijen; Gideon, in zwarteene
zilveren schapenvacht, en een blaauw schildhoofd, bezaaid
met zilveren dauwdruppels; Judas Macchabeus, in goud, drie
opvliegende zwarte gieren. En wat koning David betreft —
ik vraag eiken onpartijdigen lezer of deze bij mogelijkheid
iets anders kon voeren dan eene gouden harp in blaauw,
zoo als Morgan hel. dan ook boekstaaft? Wèl is die Morgan
een gezegend sterveling geweest! Hij heeft zelfs opene brieven
opgedolven, waarbij koning David eene geslacbtslijst bekrach-
tigt! Zou iemand dit durven betwijfelen? Morgan heefteen
duister voorgevoel gehad, dat er eeuwen van ongeloof zouden
aanbreken, en zijne waarheidsliefde dus reeds bij voorraad
op de schitterendste wijze gewroken, door de considerantia
van dat diploma letterlijk mede te deelen, luidende: «Om-
nibus etc. David Dei gratia Rex Juda et Israël, universis et
singulis", enz. enz. Heell men krachtiger bewijs noodig, dat
bij bet oorspronkelijke document of ten minste een gelegali-
seerd afschrift in handen moet gehad hebben?
De overgang van de groote mannen der gewijde ge-
schiedenis tol de helden der klassieke eeuwen kost ons
slechts een slap. Wie kan zich zulke uitstekende personen
voorstellen, zonder bet onmisbare onderscheidingsteeken
van een wapen? Alweder hebben de oude schrijvers ge-
-ocr page 30-
i)
zorgd, dat onze reglmatige weetgierigheid niet onbevredigd
zou blijven.
Dame Julyan Berners, wier woorden wij reeds eenmaal
het genoegen hadden aan te halen, telt consequentie onder
hare minste gebreken, want in de zinsneden, die wij ter-
stond zullen mededeelen, verhaalt zij ons (met eene kalmte,
alsof zij niet vroeger gezegd had, dat de wapens uit den
hemel afkomstig zijn), dat de Wapenkunde tijdens het beleg
van Troje haar oorsprong genomen heelt. Doch wij zijn te
galant, om haar bits onder hel oog te brengen, dal zij zich
niet gelijk blijft. Wat daarvan zij, hare woorden luiden:
»2024 jaren vóór Christus geboorte werden de wapens, tijdens
het beleg van Troje, uitgevonden; de Gesta Trojanorum ver-
halen, dat de wapenkunde daar geboren werd, èn vóór dat
er eenig ander regt dan het naliiurregt bestond, èn zelfs
vóór de Tien Geboden" (*).
Hare gewigtige getuigenis wordt bevestigd door een ma-
nuscript in het Heralds\' College te Londen, hoofdzakelijk
houdende: dat de wapens, tijdens hel beleg van Troje, binnen
en buiten de vesting werden ingevoerd, ter eervolle onder-
scheiding van hen, die heldhaftige daden bedreven; de
voornaamsten van beide partijen hielden eene vergadering
en kwamen daarin overeen, dat de dapperen een teeken
zouden ontvangen, opdat hel volk hen kennen zoude; die
teekens moesten op de kinderen overgaan met de volgende
toevoegselen [breuken): De oudste zoon voerde zijns vaders
wapen met een barensleel, de tweede met eene halve maan,
de derde met eene ster, de vierde meteen mereltje, de vijfde
niet een ring, de zesde met eene lelie. Waren er meer dan
zes zonen, dan moesten de overigen de breuk voeren, die
(\') »Two thousand yere and X.XIIII bcforc thyncarnation ot Christe, eole-
armure was made and flgurid at tho scge or Troye, where in gestis troianorum
it lcllilh that the first begynnyng of Ine lawe of armys was; the wbicb was
cfTsgurcd and liegunnc liefere iiny lawe in tbc world bot tbe lawe ot nature,
and before tbe X cominaundementts of God."
-ocr page 31-
de heraul goed zou vinden hun voor te schrijven. Ma afloop
van Troje\'s heleg verspreidden de helden zich in verschil-
lende landen en plantten daar de wapenkunde voort. Aan-
vanklijk waren die onderscheidingsteekenen merken genoemd,
maar men herdoopte ze later in wapens, eensdeels omdat dit
fraaijer klonk, anderdeels omdat zij door de wapenen ver-
worven waren (*).
• Op dit en dergelijk gezag berigt men ons, dat Hector in
zwart twee loegewende, klimmende en met de poolen spe-
lende gouden leeuwen voerde. Men begrijpt, dat Alexander
de Groote (om nu van de helden van het heleg van Troje
maar niet meer te gewagen) niet achter kon blijven; zelfs
schijnt hij de andere groote mannen in gretigheid naar deze
soort van onderscheiding overtroffen Ie hebben, wanl wij
vinden op zijn naam twee onderscheidene wapens, beiden
gesteund door de getuigenis van geloofwaardige (!) heraldische
autoriteiten. Sommigen schrijven hem een gouden schild toe.
met een dubbelen zwarten adelaar en een rooden zoom;
anderen, een rood schild niet een gouden leeuw, die op een
stoel van \'t zelfde metaal gezeten is en eene zilveren strijdbijl
(") »As kinges of Armes record, lbo begynynge of armes wasfyrstefounded
at the great sege of Troye w"\' in the Cytie and w* out. for the doughtines
of deades don on holhe partjes and for so niouche as Ulier were soo mauy
valliaunt knighls on bothe svdes »■<* did soo great arts of Armes, and none of
them myghl he knowen from other. the greal Lords on both p\'ties hy their
dyscreate advicc assemlded togelher and accorded tliat even man Ihat did a
great acte of armes should here upon him a marke in loken of his doutyc
deades, (bat the pepoell mygbt have the bet» knowledge of him. and if it were
soo Ihat suchc a man had an\\ cbykleren, it was ordcyned thal lhe\\ should also
bere the same marke (bal their falher did w«* dyvcrs dilTerences, (hal ys lo
saye, Thcldesle as his father did \\\\"< a labelt, the secounde \\\\"i a crcssente,
the Ihird w" a moletl, the fourth a marlet, the v» an annellett, the vj"> a
llcwer delisse. And if there he anye more than sixe the resl to bere suehe
diffcrences as hkelh the herauld to geve theni. And when the said scige was
ended >e lordes went fourlh Into dyvers landes (o seke lliere advenlures, and
intu Englnnd rainc Brute and knlghts \\v«< there markes and inhabltcd the.
land; and afler, hccause the name ot merken was rewde, they lenned tbe game
into armes, for as mouche as thal name was far fayrcr. and beeausse Ihat
markes were gallon Ihrough mygbt of armes of men."
-ocr page 32-
II
tussclien zijne pooten houdt. Misschien was Caesar, zonder
dat de geschiedenis het ooit vermoed heeft, van Alexanders
familie, naardien eerstgenoemde, zegt men. in goud een dub-
belen zwarten adelaar voerde. Pro memoria alweder maken
wij melding van de wapens van Osiris koning van Egypte.
Hercules koning van Lybiè, Anubis, Minerva, Semiramis,
Debora, Judith enz. enz., die men alle bij de oude schrijvers
uitvoerig geblazoeneerd en dikwijls afgebeeld vindt. Nous
en passons el des meiIleurs.
Langzamerhand zijn wij lol de tijden des Christendoms
genaderd, liet boven aangehaalde handschrift levert ons de
wapens van de Drie Koningen: Casper voerde in rood regts eene
achtpuntige zilveren sier en links eene halve maan van \'t zelfde
metaal, met de hoornen regis gewend; Melchior in rood vijl\'
zespuntige gouden sterren. 2 hoven in \'I schild. I in \'t
midden en 2 van onderen; Balthazar, in goud een Moor
van natuurlijke kleur met een zilveren hoofdwrong, in \'t
blaauw gekleed, in zijne regterhand een blaauw vaandel en
in de linkerhand een schild houdende. De onpartijdigheid
gebiedt ons aan te leekenen, dat deze wapens door andere
schrijvers eenigzins verschillend voorgesteld worden (\').
Wij hebben tol hiertoe, bij al die ongerijmdheden, onzen
lachlust kunnen bol vieren, doch zijn thans tot een punt
gekomen, waar de dwaasheid ons moet bedroeven en de
verontwaardiging hare reglen doet gelden. Het was voor de
zestiende eeuw bewaard de grens der Godslastering te
naderen, door een wapen te durven uitvinden voor onzen
Heere Jezus Christus. De eerste mij bekende poging van
dien aard komt voor in een Latijnsch gebedenboek, in 1517
te Parijs gedrukt, waarvan zich een exemplaar op velijn in
(\') BOLTON, die in zijne Elements of Jnnoric de wapens van de koningen
Casper en Kalthazar mededeelt, bekent dat er is »no cammknll proofe of them\'";
doch hij beschouwt als een niet verwerpelijk bewijs een fresco in de hoofdkerk
van Canterbury, »aan uwe linkerhand, als gg het noorder-lranscpl binnen
treedt."
-ocr page 33-
12
de Koninklijke Bibliotheek te \'s Gravenhage bevindt. Eene
houtsnede, die eene geheele bladzijde inneemt, vertoont hel
wapen van onzen Heiland, volgens het visioen dat zekere
paus Gregorius had onderwijl hij officieerde en waarbij eene
stein de woorden liet hooren: «Ziedaar de wapens des
Heilands!" Deze woorden, waarin een dubbele zin schuilt,
werden in de heraldische beteekenis uitgelegd. Het dien-
overeenkomstig zamengestelde wapen vertoont een latijnsch
kruis, uit een pul oprijzende en van boven met de doornen-
kroon omwonden; op den rand des puts liggen regts de
zweetdoek en dobbelsteenen en staat links eene lantaarn;
eene lans en de rietstok met de spons leunen tegen het
kruis, aan welks linkerzijde men het hoofd van Judas ziet
met de geldbeurs aan zijn hals; en zoo verder. Het schild is
gedekt met een aanzienden helm, die als helmteeken op eene
kolom, lusschen twee bundels roeden, een haan draagt.
Onder het schild staat als devies: Rkdemptoris mv.ndi arma.
Hoe verrukt moeten niet de vrome ridders en edelvrouwen
geweest zijn over dit bewijs, dat de Verlosser der wereld
lot hunne caste behoorde!
Eene tweede proeve komt voor in den Jardin d\'Armoiries
Den lioomrjaert der Wapenen, gedrukt te Gend, in 1967,
met verlof N\'B. van \'skonings commissarissen (*). Op het
eerste blad na de voorrede vinden wij in houtsnede het wapen
van J. C; daarboven staan de woorden: Regnvm mevm non
C) De eomplelc titel luidt: Le lardin d\'Armoiries contcnant les armes de
plusieurs Kobtes Royaumes
jf Maisons de Germanie Inferieure: oeuure aulant
nouueau, qve proufitable d tous amateurs du noble exercice d\'armes.
Den
Boomijaert der wapenen. Inhoudende de Wapenen van vele Edele lluysen
»on
dese Nederlanden, en andere omliggende: wesende dit wercxken also nieu, als
profytelyck allen beminders van het edele exercitie van wapenen. —
Ghcprint tot
Gendt l>i GhcraertSalenson, met visitatie en approbatie der Commissarlsen vander
Co. Ma. daer toe ghestelt. 1507.
Ik heb hier den geheelcn titel overgeschreven, ter wille van de «roote zeld-
zaamheid van dit boekske in-12», \'t geen zekeren Jan I.aulte tol couipilateur
heeft, \'t Is eene hibliographischc curiositeit, die echter voor de wetenschap
luttele waarde bezit, naardien het wemelt van onnaauwkeurighedcn en regt-
slreeksche misslagen.
-ocr page 34-
ir,
est de hoc mvndo, en aan den voet der bladzijde: Iesvs
Christvs Nazarems, Filils Dei viui, Rex Iuimeorvm, Creatob
& Saluatob totius modi. Hel schild is gevierendeeld, met
een hartschild, waarin men den H. Geest aanschouwt, onder
de gedaante van eene duif. Het eerste kwartier bevat vijf
spijkers; het tweede een cirkel, waarin zon, maan en sterren;
het derde, eenige rotsen in een cirkel, \'t geen misschien
Golgotha moet voorstellen; het vierde, het Paradijs met
Adam, Eva en de slang. Niets, wal tot een volledig wapen
behoort, wordt hier gemist. Het helmteeken bestaat uit een
paaschlam, tusschen twee sleutels, en voor een kruis stap-
pende. Het behoorlijk van dekkleeden omgeven schild wordt
regts door een adelaar en een leeuw, links door een engel
en een gevleugelden os vastgehouden. Noch in deze afbeel-
ding, noch in de zoo even beschrevene, zijn de kleuren op
eenigerhande wijze aangeduid.
Na al de aangehaalde voorbeelden zal het noodeloos zijn.
ons op te houden bij de wapens van koning Arthur, Karel
den Groote, de ridders van de Ronde Tafel en de Paladijnen,
met wier heldendaden de ridderromans zijn opgevuld. Die
wapens hebben dezelfde historische waardij als de werken
waarin zij voorkomen.
§ 4. Toen men aan de wapens en de daarin voorkomende
figuren symbolische beteekenissen begon loe te kennen, was
het natuurlijk dat de daarbij gebruikelijke kleuren in het-
zelfde lot deelden. In die kleuren meende men het zinnebeeld
te zien van allerlei deugden en ondeugden, levensomstandig-
heden, gebeurtenissen, tijdperken, bloemen, edelgesteenten,
elementen enz. De bespottelijke uitkomsten, waartoe zulke
stelsels leiden, laten zich begrijpen; de waanzinnige heraldici
van den ouden stempel waren volslagen blind voor het feit,
dat, óf eenezelfde kleur verschillende beteekenissen kreeg,
óf aan verschillende kleuren éénezelfde bctéekenis toege-
kend was, terwijl het ook nooit hunne aandacht schijnt
getrokken te hebben, dat de bijeenvoeging van twee of meer
-ocr page 35-
14
kleuren, die dan elk symbolisch verklaard werden, lot de
meest lachwekkende tegenstrijdigheden aanleiding gaf. Al
die zotternijen moesten onvermijdelijk, in hel oog van ver-
standige lieden, aan de Wapenkunde het voorkomen van een
kinderspel geven, en zij heeft dien schijn dan ook maar al
Ie lang gedragen.
Deze spitsvondigheid om een allegorischen zin, hoe ver-
borgcner hoe liever, in de wapens te vinden, werd Armilogia
of de Taal der Wapens genoemd (*).
Volgens dal systeem beteekende hel goud te gelijkertijd:
wijsheid, regtvaardigheid, vroomheid, geloof, Irouw, edel-
moedigheid, moed, adel. ridderschap, rijkdom, magt, geluk,
jeugd, ijver, hepeinzing, het II. Sacrament, de zon, het vuur,
de maand Julij, Zondag, de karbonkel of de topaas, de goud -
steen, de cypres, enz.;
hel zilver; bestendigheid, vroomheid, regtvaardigheid, ma-
tigheid, waarheid, hoop, de kindschheid tot hel zevende jaar,
koelheid, godsdienstzin, Irouw. geloof, reinheid, onschuld,
geluk, nederigheid, kuischheid, maagdelijkheid, geleerdheid,
de Doop, de maan. de kreeft (in de sterrekunde), hel water,
de regenboog, de palmlak, de lelie, de maanden Januarij en
Februarij, Maandag, paarlen, kristal, enz.;
hel rood: vlijt, ingetogenheid, edelmoedigheid, moed, dap-
perheid, liefde, de Biecht, de oorlog, de mannelijke leeftijd,
de planeet Mars, hel vuur, de maanden Maarl en Octoher,
de Zomer, Dingsdag, de ceder, de roos. de pelikaan, hel koper,
de robijn, de karbonkel, enz.;
bel blaauw: kuischheid, heiligheid, regtvaardigheid, kracht,
bestendigheid, rijkdom, vaderlandsliefde, droefenis, goedheid,
dapperheid, het Vormsel, de jongelingschap, de planeten
Mars en Venus, de hemel, de aarde, hel water, April en
(*) I.oweu maakt daaromtrent, blz. 107, de volgende zeer juiste opmerking:
«This was called Jrmilogia, or the Language of Arms; and tbelengtb lo whicli
It was carried lended perhaps more than any other eircunistance lo Wring the
siud> of legitimate arniory into disrepute."
-ocr page 36-
IS
September, de herfst, Vrijdag, het staal, de saffier, de
hyacinth, enz.;
het zwart: rouw. droefenis, voorzigligheid, nederigheid,
verachting van de wereld, enz.;
liet groen: hoop, hoffelijkheid, blijdschap, enz.
Wanneer wij nu die gegevens gebruiken om een paar wapens
te beschrijven, dan zal de onvergelijkelijke dwaasheid van dit
alles in een schril licht verschijnen. En toch, de oude he-
raldici hadden er lust in, wapens op die wijze te blazoeneren.
Wat dunkt u, bij voorbeeld, van de volgende beschrijving:
A voert drie sterren van het H. Sacrament (goud) in de
Biecht (rood); B voert een paal van kuischheid (blaauw of
zilver?) in een veld van bestendigheid (zilver of blaauw?);
C voert in Zondag (goud) een kruis van Dingsdag (rood?)
Of, nog fraaijer. met eene contradictio in terminis: D voert
in blijdschap (groen) eene dwarsbalk van droefenis (blaauw
of zwart?) Welke allegorische beteekenis ligt nu in dit wapen?
Zal de gelukkige bezitter een somber of een dartel lïienscli,
of beide te gelijk zijn?
Maar in dit fraaije sysleem hadden twee of meer bijeen-
gevoegde kleuren nog eene afzonderlijke beteekenis. Zoo
strekten goud en zilver, wanneer beide metalen in één wapen
voorkwamen, tot aanduiding van eene op de ongeloovigen
behaalde overwinning; goud en rood te zamen vertegenwoor-
digden, volgens sommigen, de vrijheid, doch strekten volgens
anderen — die er toch ook over konden meespreken — ten
bewijze, dat men blakenden lust gevoelde iemand om \'t leven te
brengen, ten einde zich van zijne bezittingen meester te maken.
In deze onderstelling nu zou de bovenbedoelde mijnheer A, de
man van de drie sterren van het H. Sacrament in een veld
van de Biecht, doodeenvoudig een moordenaar zijn, \'t geen
toch weinig strookt met den vromen zin, dien men met regt
bij een biechteling mag verwachten. Goud en blaauw betee-
kenden (zoo wij \'t gelooven willen), gierigheid; goud en zwart,
standvastigheid; goud en groen, bovenmatige vreugde; zilver
-ocr page 37-
Iti
en rood, moed; zilver en blaauw, hoffelijkheid; zilver en
groen, vroegtijdige deugdenzin; enz., enz.
Na al het voorgaande zullen wij te naauwernood de op-
merking behoeven Ie maken, dat de Taal der Wapenen tol
de eigenlijke Wapenkunde in juist dezelfde verhouding slaat,
als de sterrekijkerij tot de sterrekunde. Onze lezers zullen
gewis niet meer proefjes van deze ongerijmdheden vergen,
treurige bewijzen inderdaad, hoe jammerlijk de menschelijke
geest kan afdwalen en het ware spoor bijster worden. God-
dank, dat het licht eindelijk is doorgebroken, en dal de te-
genwoordige eeuw, die men zoo gaarne voor een lijdperk
van ongeloof uitkrijt, inderdaad ongeloovig genoeg is om zich
geene bakerssprookjes, in een bedriegelijk kleed van diep-
zinnigheid gehuld, op den mouw te laten spelden, maar in
zaken van wetenschap eerst bewijzen vraagt en dan gelooft.
De bedendaagsche heraldislen verwerpen mei minachüng al
die leugenachtige vonden, die laffe verdichtselljes, en houden
zich alleen en uitsluitend aan het welhewezen resultaat der
historische navorschingen. In het volgende Hoofdstuk zullen
wij de onderscheidene gevoelens, omtrent den tijd van het
ontstaan en het eerste gebruik der wapens, tol overeenstem-
ming trachten te brengen.
In breede trekken slechts heb ik de Fabeleeuwen der Wapen-
kunde behandeld, omdat het inderdaad tijdverkwisting zou
zijn, er eenigzins ernstig de aandacht aan (e wijden; dit deel
harer geschiedenis is tot niets nul, dan om er den spot meê
te drijven. De vlugtige en naakte voorstelling van enkele
dier fabelvonden is voldoende tot aller onherroepelijke ver-
oonleeling.
§ 5. Het aantal der werken, die over de Wapenkunde
handelen, is in den letterlijken zin ontelbaar als het zand
der zee. Ik zal mij niet aan de afmattende en ondankbare
taak, van het opstellen eener Heraldische Bibliographie wagen;
Bend heeft in de vier deelen zijner Allqemeine Schriften-
kunde der gesammlen Wappenwissenschaft
het bewijs gegeven
-ocr page 38-
17
dat de loffelijkste ijver en het onvermoeidst geduld slechts
ontoereikende begaafdheden zijn, om dezen Herculischen
arbeid lot een bevredigend einde te brengen; want hel zou
geene moeite kosten, aan zijn veelomvattend repertorium
nog een paar deelen supplement toe te voegen. De lezer
verliest daar echter niets bij; want drie-vierde, zoo niet zeven-
achtste dier werken (vooral die, welke vóór de tegenwoordige
eeuw het licht hebben gezien) gaan uit van de belagchelijke
stellingen, die wij hierboven ontwikkeld hebben; hunne
schrijvers verdiepen zich in allerlei metaphysische en alle-
gorische beschouwingen, die met de zaak zelve niets gemeens
hebben, en de Wapenkunde, welke hoofdzaak moest zijn,
wordt er slechts zeer ter loops in behandeld, en is dikwijls
niets anders dan het voorwendsel tot uitkraming van allerlei
overbodige en apocryphe geleerdheid. Nergens vindt hel
spreekwoord: «Veel geschreeuw en weinig wol," volkomener
toepassing. Na al die taaije folianten en kwartijnen door-
loopen te hebben weet men doorgaans nog iets minder dan
te voren.
HOOFDSTUK II.
Gegchiedenls der Wapens, benevens eenige beschouwingen
over den Adel.
§ I. Het schijnt niet meer betwijfeld te kunnen worden,
dat de wezenlijke familiewapens vroegstens op het einde dei-
tiende eeuw ontstaan zijn. Voltaire (*) en eenige anderen
(\') Essai sur les moeurs et I esprit des nations, Chap. XCV1II, de la Noblesse.
— Volgens overleveringen zouden de wapens van sommige familiën van onver-
gelijkelijk vroeger tijd dagteekenen. Zoo beweren de baronnen von Hacke, in
de Palts, dat z(j hel hunne ten jare 420 van den Westgothischcn koning Theo-
derik ontvangen hebben. De voorbeelden van dergelijke pretensicn /.ij" niet
zeldzaam; doch men blijft steeds in gebreke geldige bewijzen te leveren. Gaat
men te rade met gedenkteekenen or documenten van historisch gezag, dan
klimt men slechts met moeite tot de tiende eeuw op.
2
-ocr page 39-
I
IK
kleefden het gevoelen aan, dat zij eerst omstreeks het begin
der twaalfde eeuw waren ingevoerd; doch sinds men meer
bepaald met een kritisch oog en een geest van naauwkeurig
onderzoek dit onderwerp is gaan behandelen, is men hel vrij
algemeen eens, dat dit tijdstip eene gansclie eeuw vervroegd
kan worden; doch vóór dien lijd treft men daarvan dan
ook geene sporen aan, die te vertrouwen zijn. Men vindt
namelijk nergens bepaald aangewezen, dat de wapens, gesteld
dat zij reeds vroeger in gebruik waren, een karakter van
erfelijkheid bezaten, en juist in die erfelijkheid is het cri-
terium van een familiewapen gelegen. Men moei bet echter
in de eerste tijden nog niet te streng nemen met die erfelijk-
heid, die eerst lang daarna een algemeen erkende en opgevolgde
grondregel werd. gelijk hieronder uit voorbeelden zal blijken.
Men meent, dat, onder de regering van den Duitschen
keizer Hendrik den Vogelaar (956—968), wien men de in-
voering der steekspelen en tournooijen toeschrijft (\'), de Wa-
penkunde zich langzamerhand ontwikkelde uit de noodza-
kelijkheid om orde en regel bij die ridderspelen in te voeren
en te handhaven. Die vorst schreef voor, dat de strijders
C) Onder de geleerden hccrschl veel verschil van gevoelen omtrent dit punt.
liixM.ii stelt in zg\'n Thurnierbuch het eerste tournooi op het jaar 938, \'t geen,
naar zijne verzekering. Ie Maagdenburg zou zijn gehouden. Doch de tegenwoor-
dige historische kritiek beweert, dat zün werk een zamenranpsel van fabelen
is, dat men de meesle zijner beweringen in twijfel behoort te trekken en dat
de tournooijen eerst later in zwang zijn gekomen. Daartegenover staat weder
de getuigenis van den geschiedschrijver Nitiiard, die gewag maakt van een
tournooi te Straatsburg in 8(3, ter gelegenheid der bijeenkomst van Karet den
Kale met Lodcwgk den Duitschcr. Paus Innocenllus II (1130-1153) verbood
de ridderspelen en onlzcide aan den in een tournooi gevallen ridder eene eer-
lijke begrafenis; doch men betwijfelt of daarbij wel wezenlijke tournooijen be-
doeld waren, aangezien een zekere band, eene eenheid van belangen en be-
doelingen onder den adel, volstrekt noodig om die ridderspelen mogelijk te doen
zjjn, op dat tijdstip nog geheel schijnen ontbroken te hebben. De invoering
der tournooijen in Frankrijk, is langen tg\'d, schoon ten onregtc, toegeschreven
aan den ridder Geoffroy de Preuillv, die in 1066 het leven verloor: hg\' schijnt
enkel aanspraak Ie hebben op de eer van de regelen, die bjj steek- en renspe-
len behoorden in \'t oog te worden gehouden, te hebben bgcengezameld en lot
één geheel gebragt.
-ocr page 40-
I!)
zich van elkander onderscheiden zouden door mantels of
wapenrokken, zamengesleld uit banen van verschillende kleu-
ren, en hieruit wordt de oorsprong afgeleid van de eenvou-
digste heraldieke figuren, zoo als de paal, den dwarsbalk
enz. Meermalen is de bewering geuit, dat de eenvoudigste
wapens, namelijk die welke slechts één zoodanig stuk zon-
der eenige bijfiguur verloonen, de oudste zijn; dat men eerst
later de afbeelding van verschillende voorwerpen uit het
dieren- en plantenrijk in de wapens heelt opgenomen; en
dat de wapens, waarin voorwerpen van het dagelijksche leven
voorkomen, de allerjongste moeten wezen. In een algemee-
nen zin kan deze stelling waarheid bevatten, doch legde
men haar in eenc volstrekte beteekenis uit, zij zou ten
eenemale falen; want eensdeels worden nog tegenwoordig
wapens verleend, die slechts uit één enkel heraldiek stuk
beslaan, en anderdeels beslaat het voorbeeld van een zegel
uit de elfde eeuw, dat een lauwertak vertoont (*). Doch
gaarne erken ik, dal de zeer oude wapens meerendeels hoogst
eenvoudig zijn. Het gevoelen van den heer von Hefner (f),
bewerker van de nieuwe uitgave van Siebmachers vermaard
Wapenboek, verschilt van dal der meeste schrijvers, die dit
onderwerp behandeld hebben. Zijns inziens zijn de ver-
scheurende dieren, waaronder de leeuw en de adelaar den
voorrang innemen, de oudste wapenfiguren; de voorwerpen
uit het plantenrijk werden eerst later gekozen, en de wapens
met heraldieke stukken (enkel uit regte lijnen gevormd)
zouden in deze volgorde de jongste zijn. Ik geloof, dat de
heer von Hefner de eerste is, die deze stelling te berde
brengt, welke ik voor mij niet gaarne zou onderschrijven.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat de banieren en vaandels,
welke de edelen bezigden, om hunne krijgslieden op het
slagveld vereenigd te houden, het denkbeeld van erfelijke
(•) Verg. van Spaen, Inleiding tot de Historie van Gelderland, II, blz. 59.
(f) Grundsdze der fVappenkunst, Nllrnberg 1885, blz. 6.
2*
-ocr page 41-
20
onderscheidingsteekenen zoo niet uitgelokt, ten minste kracht
gegeven hebben; want, naardien eene zaak doorgaans reeds
lang bestaat, eer zij algemeen bekend wordt en in uitge-
strekte toepassing komt, mag men met eenigen grond on-
derstellen, dat die teekenen reeds zekeren tijd in werkelijk
gebruik waren, eer men op de gedachte kwam ze op de ze-
gels te doen graveren.
Als het oudste wapenzegel is wel eens aangehaald een
zegel van Arnoud van Vlaanderen van hel jaar 941, doch
ongelukkig was de afdruk niet behoorlijk meer te onder-
scheiden en bovendien heeft men hier acht te geven op de
volgende woorden van de zoo geachte Benedictijnen van
St. Maur, in hun Nouveau Traite de Diplomal\'ique: »Quoique
les armoiries aient commencé vers la fin du Xe siècle, un
sceau qui s\'en trouverait chargé avant Ie XP porterait un
caractère de fausseté; c\'est une règle chez nos plus habiles
diplomatistes." De echtheid wordt niet betwijfeld van twee
gezegelde acten van Adelbert, hertog en markies van Lo-
tharingen, van 1030 en 1057; het wapenschild op dezegels
vertoont een adelaar met nederwaartsche vlugt. Van de zeven
zegels, die zich bevinden aan de huwelijksacle van Sancho,
infant van Caslilië, met Guellemine, dochter van Centule
Gaston II, burggraaf van Bearn, van het jaar 1000, zijn
twee nog wel bewaard; het eene draagt een windhond, het
andere een schild met schuine strepen. In Engeland dag-
teekent het oudste zegel van 1187.
Doch, ofschoon de wapenzegels niet dadelijk na het ont-
staan der wapens in gebruik kwamen, blijkt uit midden-
eeuwsche schrijvers, dat het bestaan der wapens-zelven eene
bekende omstandigheid en niets ongewoons was. In de Gallia
Christiana,
Deel V. wordt bijv. van zekeren abt Reginbold,
die in 1055 overleed, in de volgende bewoordingen gespro-
ken: »Gentilitia ipsius insignia in area eaerulea mortarium
fluvium exhibent." De wapens waren dus reeds erfelijk en
dienden om de geslachten te onderscheiden.
-ocr page 42-
21
Allengs werden niet alleen de wapenzegels talrijker, maar
het gebruik der wapens verspreidde zich met eene voor-
beeldelooze snelheid. Het schijnt evenwel, dat zij nog lan-
gen tijd, ten minste in Engeland (van andere landen heb ik
nergens iets dergelijks vermeld gevonden), uitsluitend aan
den krijgsmansstand bleven voorbehouden; want men vindt
opgeteekend, dat, nog in 1408, een getuige in zeker proces,
de verklaring aflegde, dat hij, ofschoon van adellijke ge-
boorte, geen wapen bezat, »want," zeide hij, »noch ik noch
mijne voorouders zijn ooit ten oorlog getrokken." (*)
De kruistogten, die tegen het einde der elfde eeuw een
aanvang namen, droegen aanmerkelijk bij om het getal der
wapens te doen toenemen; dat die togten ze niet deden ont-
staan
is genoegzaam bewezen. Ook Henri Martin (f) weder-
legt dit laatste gevoelenen laat dan volgen: »Ten allen tijde
voerden de helden meestal persoonlijke onderscheidingstee-
kenen. De verandering dier persoonlijke teekenen in de erfe-
lijke teekenen. welke de aanzienlijke geslachten aannamen,
strookte volkomen met den geest der feodalileit; zij werden
een even heilig eigendom des geslachts als hel leengoed zelf
en de herauten waren bij de tournooijen en alle groote ver-
gaderingen belast de usurpatiën tegen te gaan en de geschillen
omtrent dit punt te beslechten. De kennis der wapens was
eene moeijelijke en ingewikkelde wetenschap; de Wapenkun-
de en het herautsbedrijf werden een wezenlijk regeringsambt."
Doch ontegensprekelijk groeide het getal der wapens ten
gevolge van de kruistogten op eene verbazende wijze aan.
De ridders (§), die nog geen wapen roerden, volgden het
(") « Nihil sibi insignia accidisse quia nee ipse nee majores sul in bello un-
quam deseendlssent." Lover, blz. 36.
(t) Histoire de Frame, quatrième édition, Paris 1858. III, blz. 193.
(S) Hoewel het eigenl(jk niet binnen den kring van ons onderwerp valt,
veroorloof ik mg uit het, in de voorgaande noot aangehaalde, verdienstelijke
werk van 51. Martin, III, hlz. 103, eenige zinsneden aan te balen betrekkelijk
de afleiding der woorden chevalier, vassal enz. (ons Nederduitsche woord ridder
zal wel geene verklaring behoeven):
-ocr page 43-
*2
voorbeeld hunner wapenbroeders en troffen eene rijke bron
van wapenfiguren aan in de banieren der Saraeenen en in
het Oostersche dieren- en plantenrijk. De wandelstaven der
pelgrims, de schelpen waarmede zij het water uit de bronnen
schepten, de sterren en halve manen van de vijandelijke
vaandels, de verdedigingswerken en torens der belegerde ves-
tingen, de boomen in wier schaduw de ridders nieuwe krach-
ten vergaêrden, de roofvogels die over de slagvelden zweef-
den, de draken, griffioenen, pheniksen en sirenen uit de
Oostersche volksverhalen, — alles strekte om de oorlogs-
schilden te stofferen en ze dus tol wapenschilden te maken.
Maar bovenal viel de keus op hel zinnebeeld van \'s menschen
verlossing, dat het bestaan en den naam geschonken had
aan de kruistogten. — het Kruis, in alle mogelijke en denk-
bare vormen en, standen. Reeds hef Boke of\' Si. Albam
zeide daarvan: «Crossis innurnerabull are borne dayli."
Berry, een Engelsen schrijver van den tegenwoordigen
tijd, geeft in zijn kostbaar werk, getiteld Encyclopwdia he-
raldica,
58a verschillende vormen van kruisen op! — Door
den gansenen loop der middeneeuwen heen deed de onaf-
gebroken kampstrijd der Spanjaarden tegen de Mooren een
aanzienlijk getal wapenschilden ontstaan. Toen eindelijk de
oorlog niet meer het eenige en uitsluitende bedrijf van de
edelen uitmaakte en deze in meer veelvuldige aanraking
kwamen met geestelijken, burgers en handwerkslieden, be-
\'Chevalkf dérivc du lattn caballus; vassal du gaelique uasel, ou du kimri-
quc gwas. Baron, qui, dans son wal sens, n\'a rien de féodal, dcrivc du teu-
tonique ware, hommc complet, homme viril; analoguc au virah sanscrit, au
vir latin, au ver gaelique, au gwr (ou gour) kimiïque. Remarquons en pas-
sant que lc iiiini de chevalier exprime 1\'idenlilication du nohlc et de 1\'homme
qui comliat n chcval. Ce nom répond exacteincnt au markhok ccltique, cl non
a l\'eques latin, qui exprime la qualité de membre d\'un des corps de l\'état.
L\'analogue des deux mots celtiqucs uasel et gwas, en langue teutoniquc, est
ghesel, beaucoup plus éloigné du francais vassal; mais nous devons dire qu\'un
historiën d\'une hès-grande autorité [Aug. Thierry] a cherché 1\'étymologie de
vassal {vassus, en bas latin), dans une autrc racinc germanique, vossen, (as-
sen,
lier."
-ocr page 44-
93
gonnen de wapens allengs hunne figuren ook aan liet gewone
leven te ontleenen; van toen af zag men daarin werktui-
gen, gereedschappen, kleederen, vruchten, bloemen, huisdie-
ren enz., prijken; in den volslreklen zin des woords bleef
niets, wat maar onder een vorm gehragt kon worden, van
eene plaats in de wapenschilden uitgesloten, waarvan merk-
waardige voorheelden zouden zijn aan te halen.
De heer von Hefner, die hel hier uiteengezette gevoelen,
omtrent de trapsgewijze ontwikkeling der wapens, niet
deelt (\'). spreekt zijne vaste overtuiging uit, dat de kruis-
togten niet eens het voornaamste tijdstip van het ontstaan
der wapens zijn geweest; dat zij daartoe slechts verwijderde
aanleiding hebben gegeven door langzamerhand het denkbeeld
te doen geboren worden en de noodzakelijkheid te doen in-
zien, om zich, door bijzondere teekenen en zinnebeelden,
van anderen te onderscheiden. Zijns bedunkens hebben de
twee eerste kruistoglen nog slechts zeer weinige wapens
doen ontstaan, doch kwamen deze sinds het midden der
twaalfde eeuw in algemeen gebruik. Voor hem is het bui-
ten twijfel, dat de wapens eene vrucht zijn van den invloed
van het Oosten; de omstandigheid dal de leeuw, een zoo
geheel Oostersch dier, het oudst en veelvuldigst voorko-
mende viervoetige wapendier is, strekt hem daarvan ten be-
wijze. Doch de ridders hadden behoefte aan meer zamen-
geslelde zinnebeelden, dewijl een enkel merkteeken, \'t geen
verscheidenen te gelijk konden aannemen en voeren, geen
toereikend middel van onderscheiding opleverde. Dit leidde
tot het denkbeeld om die zinnebeelden van kleuren Ie voor-
zien, — en ziel, plotseling werden hieruit de wapens gebo-
ren, eene instelling die door haar erfelijk karakter diepe
wortelen schoot. Evenwel duurde het nog lang, eer alles
op vaste leest geschoeid was. Ten jare 1062 voerde Rohert.
graaf van Vlaanderen, in zijn schild een leeuw, die daarna
(\') Grundsaie der Wapenkunst, blz. 5, 6 en volgR.
-ocr page 45-
24
gedurende eene eeuw weder uit liet zegel der graven van
Vlaanderen verdween en eerst in H63 op nieuw te voor-
schijn kwam in het zegel van graaf Philips, waarop hij van
toen af onveranderd als wapenbeeld der graven van Vlaan-
deren is behouden. Omstreeks denzelfden tijd werden de
leeuwen ook talrijk in de Duitsche wapens, alwaar men ze
onderscheidde door toevoeging van nevenfiguren of door ver-
schil van kleuren.
Ik heb de beide gevoelens onpartijdig tegenover elkander
gesteld, opdat de lezer zelf kieze in eene zaak, waar geene
onomslootelijke bewijzen bij te brengen zijn en veel uit
gronden van waarschijnlijkheid moet afgeleid worden. Het
is niet te ontkennen, dat de meening van den heer von
Hefner aanspraak heeft op eene aandachtige overweging.
§ 2. Alvorens verder te gaan, is liet gewis niet over-
bodig in eenige beschouwingen te treden over de benaming
der wetenschap, die ons hier bezig houdl. De Nederduit-
sche benaming van Wapenkunde levert geene moeijclijkheid
op, want het woord drukt de zaak volkomen uit. Niet
alzoo is het gesteld met de afleiding van het gelijkbetee-
kenende Fransche woord blason, waaraan wij onze neven-
benaming van blazoen ontleend hebben, terwijl het Fransche
werkwoord blasoimer, de wapens verklaren, bij ons blazoe-
neren
is geworden. Naardien de gevoelens over die afleiding
aanmerkelijk uiteenloopen, zal ik de voornaamste hier in
een beknopt overzigt ontwikkelen.
De bekende en inderdaad verdienstelijke oude heraldicus,
pater Menestrier, heeft eene meening geopperd, die door de
meerderheid der nieuwere auteurs, zelfs tot in den jongsten
tijd, maar eenvoudig is nageschreven. Hij vindt den oor-
sprong van het woord blason in het Duitsche en Holland-
sche werkwoord blasen of blazen, in verband met de voor-
maals in Duitschland en de Nederlanden zoo menigvuldige
lournooijen. »Men heeft," zegt de eerwaarde vader, «dien
naam aan de beschrijving der wapens gegeven, omdat oud-
-ocr page 46-
•>;>
tijds degenen, die aan een tournooi wilden deel nemen,
bij het naderen van het staketsel op den hoorn bliezen,
ten einde hunne komst aan te kondigen" (Eine ganz neue
Nachricht!
merkt professor Bernd hierop aan). »Na onder-
zocht te hebben of zij edellieden waren, bliezen de herauten
op de bazuin
om de kampregters en krijtwaarders te waar-
schuwen, en gingen dan over tot het blazoeneren der wapens."
Deze stelling van pater Menestrier is geheel ongegrond,
ofschoon zij in sommiger oog gestaafd werd door de bazui-
nen en hoorns, die men soms als helmteeken ziet voeren.
Doch vooreerst hebben die sieraden een anderen oorsprong,
en ten andere mag gevraagd worden, of het waarschijnlijk
is, dat eene in den grond der zaak zoo onbeduidende om-
standigheid, als het bazuingeschal bij een steekspel, aan-
leiding zou gegeven hebben om die blaasinstrumenten op
den helm te plaatsen? Waarom zijn dan de lansen en degens,
waarmede de schitterendste wapenfeiten volvoerd werden,
niet verreweg talrijker in en op de wapens dan die trompen
en hoorns? En toch, elk die zich met de wapenkunde
bezig houdt weet, dat het tegenovergestelde het geval is in
Duitschland en de Nederlanden, de gewaande wieg en baker-
mat van dat gebruik.
Eerst nadat de heraldieke wetenschap verlost was van
de windselen, waarin de misplaatste geleerdheid en de ver-
warde verbeelding der oude schrijvers haar geslagen hadden,
kwam men door grondiger nasporingen tot geheel andere
resultaten. Leibnitz naderde de waarheid in een brief aan
Ph. J. Spener (*): »Ik weet niet," zegt hij hoofdzakelijk, »of
eene verklaring, die mij ingevallen is, niet de voorkeur zou
verdienen boven die van pater Menestrier. In het Oud-Duitsch
is Blasse een woord dat merkteeken beduidt, en waarvan
men zich nog tegenwoordig bedient ten aanzien van paarden.
Bovendien beteekent hel een lidteeken, en in dien zin hebben
O Opgenomen in de Alk wahre Heroldskunsl, van C. M. Spener.
-ocr page 47-
t>(i
de Fransclieii het ons ontleend om er hunne woorden blesser
en blessure van te vormen. Men houde in \'t oog, dal de
Fransche herauten, die aan de wapenliguren namen gaven,
daartoe bij voorkeur verouderde, duistere, uitheemsche woor-
den kozen. Aldus smeeden zij het woord blason, ter aan-
duiding van de wapenkunde, en vervolgens werd die bena-
ming uitgestrekt tot de wapens-zelven."
Dit gevoelen van Leibnitz vond aanvankelijk veel bijval,
doch werd later weder verworpen.
In den jongsten tijd zijn twee andere etymologiën van hel
woord blason te berde gebragt, tusschen welke het moeijelijk
valt te beslissen, daar beiden een grooten schijn van waar-
heid voor zich hebben.
Volgens hel eerste gevoelen beteekende hel woord blasus
in \'t middeneeuwsch latijn een oorlogswapentuig, gelijk de
heer Guérard bewezen heeft in zijn glossarium op het Po-
lypticon
van den abt Irminon. «Dewijl men zeer zeker de
wapenfiguren altijd bij voorkeur op de wapenluigen heeft
afgebeeld," zegl zeker schrijver (*) te dien opzigte, »zal men
er toe gekomen zijn die figuren gezamenlijk aan te duiden
met het woord blaso, gevormd uit blasus, even als wij ons
nog tegenwoordig in denzelfden zin bedienen van do woorden
armes (wapens) en armoiries (wapenschilden), en dat wel door
dezelfde redefiguur, die bij alle volken in zwang is. De heer
Guérard helt wel is waar tot het gevoelen over, dat onder
blasus een aanvallend en geenszins een verdedigend wapen,
zoo als een helm of schild, bedoeld werd; doch zoo men
in aanmerking neemt, dat de vermoedelijke wortel van blasus.
het woord blalb," (de th lispelend uitgesproken gelijk in de
Engelsche taal) »in de Germaansche talen een metalen blad
beteekenl en men de doorgaans metalen huid van het schild
welligt zoo heeft genoemd, dan zal men het er wel voor
(\') Ch. Gbandmaison, fiictiormaire héraldique, in voce Blason. (Nouvelle
Kncylopédie théologlque, publlée par labbé Migne, Paris 1854. Tomé XIII.)
-ocr page 48-
27
mogen houden, dat blasus een wapen van beiderlei soort be-
teekende."
De tweede meening is door professor Bernd geopperd (*)
en het beknoptst in zijne eigene woorden zamengevat. »De
kiem van het woord blason," zegt hij, »ligt in het Angel-
Saksische woord blaesse (in het hedendaagsche Engelsch
blasé), \'t geen vlam of licht beteekent, of aanvankelijk wei-
ligt gestrekt heeft om alles aan te duiden wat schittert en
daardoor in \'t oog springt. Tusschen deze beteekenis en
het denkbeeld van onderscheiding is de klove niet groot;
en dewijl alleen datgeen wat schittert of licht verspreidt
zich bij den eersten oogopslag kenbaar maakt, zal men be-
gonnen zijn het woord blaze te bezigen in den zin van eene
aankondiging of mededeeling. In zoo verre eene dergelijke
mededeeling is op te vatten als eene beschrijving van \'t geen
in \'t oog valt of uitstekend is, komt dit Engelsche woord
overeen met het Fransche woord blason, dat vroeger syno-
nym was met louange (lof). De werkwoorden to blazon (een
wapen beschrijven) en to blaze (met lof vermelden, schitte-
ren) in \'t Engelsch, en blasonner in \'t Fransch, zijn daarvan»
overeenkomstig den geest dier beide talen, afgeleid."
§ 5. Reeds op een tamelijk vroeg tijdstip ontmoet men
zamengestelde en gevierendeelde wapens. Josselin van Leuven
(in \'t Engelsch Lovaine), zoon van hertog Godfried I van
Brabant, bijgenaamd Met den Baard, en broeder van Alix
of Adelise, gemalin van Hendrik I, koning van Engeland
(in de eerste helft der twaalfde eeuw), had ten huwelijk
Agnes, dochter en erfgename van William de Percy, die in
den eersten kruistogt om het leven kwam. Josselin (f) ver-
eenigde in een gedeeld schild de wapens der beide familiën:
regis het zijne, namelijk in goud een blaauwe leeuw (§);
(") Hauiilstücke der Wappenwmenschaft, I, blz. 345.
( ) In de geslachlHjst der graven van Leuven, in het derde deel der Histoire
générale de la Belgique,
van Dewez, Brussel 1806, komt deze Josselin niet voor,
wel zijne zuster Alix.
(S) Ik vrees, dat de bron, waaruit ik dit geput heb(Mrs. Dobson, Mslorical
-ocr page 49-
28
links dat zijner vrouw, te weten vijf aaneengesloten gouden
ruiten in blaauw. De eerste Engelsche onderdaan, die een
gevierendeeld schild voerde, was John Hastings, tweede graaf
van Pembroke, in de veertiende eeuw. Koning Eduard III
had het voorbeeld gegeven, door het wapen van Engeland
met dat van Frankrijk te quartileren (zie Hoofdstuk XXIII,
Soorten van Wapens). Ook de quartilering der wapens van
Castilië en Leon is reeds van zeer oude dagteekening.
§ 4. Professor Bernd (*) is van oordeel, dat de wapens
eerst omtrent de twaalfde eeuw in de familiën bestendig
zijn geworden, nagenoeg op het tijdstip toen men zich van
geslachtsnamen begon te bedienen. »De verandering der
geslachtsnamen," doet Martin opmerken (f), »is een der ka-
raktertrekken van de feodaliteil. De Gallo-Germaansche na-
men waren, even als de Grieksche en Romeinsche, namen
van rassen en stammen, ware geslachtsnamen; om kort te
gaan, namen van personen; de feodale namen zijn namen
van plaatsen, namen van dingen." Vóór dien tijd waren de
jongere zonen gewoon den vaderlijken naam en het vader-
lijke wapen geheel te laten varen, welk gebruik, na nog
eenigen tijd te hebben voortgeduurd, langzamerhand uitstierf.
Eenige schrijvers beweren, dat eerst tegen het midden der
dertiende eeuw en onder de regering van den H. Lodewijk,
de wapens in Frankrijk van den vader op de kinderen be-
gonnen over te gaan en in de familiën bestendig bleven.
Vóór dien tijd heerschte de grootste willekeur in het aan-
nemen en verwisselen van wapens. De markies de Magny
haalt daarvan (§) verscheidene treilende voorbeelden aan.
unecdotes of heraldry and chivalry, etc. I.ondon, 1793) niet zeer zuiver is, doch
ik bevind my buiten staat de cventuccle feil te herstellen. Van waar die
blaauwe leeuw in het gouden veld? Brabant voerde een gouden, rood getongden
en genagelden, leeuw in een zwart veld, - Leuven in rood een zilveren
dwarsbalk.
(•) flauptslücke, II, blz. 5.
(f) Histoire de Franee, III, blz. 5.
($) Nouveau Traite histmique et archéologique de la vraie etparfaiteScience
des Armoiries.
Paris 1856, I, blz. I.
-ocr page 50-
-2<)
»0p de geringste aanleiding," zoo spreekt hij, «verwisselden
de ridders van zegel en wapen; dikwijls was de verwerving
van een nieuw leengoed daartoe voldoende. Chorier haalt
in de Histoire de Dauphiné ettelijke voorbeelden aan van
verschillende wapens, die op eenzelfde tijdstip door de
onderscheidene leden eenerzelfde familie gevoerd werden.
Aimar de Sassenage had ten jare 1225 in zijn schild een
schuinbalk (bande); Guillaume de Sassenage in 1251 twee
zwanen tusschen twee getraliede smalle schuinbalken (deux
cotices frettées),
en tegenwoordig voert dat geslacht: Gedwars-
balkt van tien stukken zilver en blaauw, waarover heen een
roode, goud-gekroonde, getongde en genagelde leeuw. Aimar
de Poitiers voerde eene zon en eene halve maan. en later
heeft zijn geslacht een blaauw schild gekozen met zes zil-
veren penningen geplaatst 3, 2 en 1, en een gouden schild-
hoofd. Guillaume heer van Beauvoir en Septème voerde in
1249 een gevierendeeld schild, met een smallen schuinbalk
over alles heen, en in 1279 vertoonde een zegel van Guil-
laume de Beauvoir, welligt dezelfde persoon, een leeuw, en
een ander zegel van dien edelman een palmtak. Eudes
Alleman seigneur des Champs voerde in 1265 een schuin-
balk vergezeld van zes leliën, Omer Alleman een gaanden
griffioen, Odon Alleman eene versierde lelie (flmr-de-lis
épanouie),
Guy Alleman in 1307 vier leliën, waarvan eene
boven in het schild en de drie anderen daaronder op ééne
rij, benevens een barensteel (lambel) van vier hangers boven
de eerste lelie, enz."
§ 5. Schoon het lang geduurd moge hebben eer de
wapens in de Fransche geslachten een onveranderlijken vorm
aannamen, zoo komt toch buiten kijf aan Frankrijk de eer
toe van de wapenkunde het eerst tot een stelsel gebragt Ie
hebben. Nergens zijn de wapens zoo regelmatig en een-
voudig als in Frankrijk en in de landen, die de Fransche
wapenleer tot de hunne gemaakt hebben. Daarentegen
wemelen de Duitsche wapens van verdeelingen en figuren.
-ocr page 51-
50
die tegen een redelijk stelsel en dikwijls zelfs tegen het ge-
zond verstand aandruischen; menig Duitsch wapen vordert
eene alleromslagligste beschrijving, die dan nog niet van
duisterheid zal zijn vrij te pleiten.
Een zeer gewiglig document, de Wapenrol van Karlaveroh
(the Roll of Karlaveroh),
in 1828 door sir Harris Nicholas
uitgegeven naar een gelijktijdig handschrift dat zich in hel
Brilsch Museum bevindt, levert het bewijs, dat de wapen-
leer op het einde der dertiende eeuw voor goed georgani-
seerd was. Hel is een dichtstuk in Normandisch-Fransch,
dat de heldenfeiten van Eduard I en zijne ridders, bij de
belegering van hel kasteel Karlaverok in Dumfriesshire, in
het jaar 1300. len onderwerp heeft. De schrijver blazoe-
neert de wapens dier edelen met opmerkelijke juistheid en
volgens al de regelen der kunst. Een paar proefjes ten
voorbeelde :
»Henri Ie bon Conté de Nichole
De prowesse enbrasse & a cole
E en son coer Ie a souveraine
Menans Ie eschiele primeraine
Baniere ot de un cendall saffrin.
O un lion rampanl porprin."
(Hendrik, de goede graaf van Lincoln, in wiens hart de
dapperheid len troon zit, voerde de eerste afdeeling aan
met zijne banier van gele zijde, waarin zich een klimmende
purperen leeuw vertoonde.)
«Prowesse ke avoit fait ami
De Guilleme de Lalimier
Ke la crois patee de or mier
Portoit en rouge bien portraile
Sa baniere ot cele parte traite."
(Dapperheid had Willem de Latimer lol vriend gemaakt,
die in een rood veld een gouden breedarmig kruis ver-
toonde. — De tekst spreekt van een breedarmig kruis, doch
-ocr page 52-
I
öl
de bij het oorspronkelijke gevoegde afbeelding vertoont een
bloemkruis, welligl eene vergissing van den leekenaar.)
Dat ook omstreeks dien lijd in Nederland de wapenleer
wortel geschoten had, blijkt uil de extracten van berijmde
midden-Nederlandsclie romans, met vlijt bijeenverzameld door
Mr. L. Ph. C. van den Bergh in zijne brochure getiteld:
Grondtrekken der Ncderlandsche wapenkundc, Leiden 1847.
Het verdient opmerking, dat de schrijvers meerendeels de
Fransche heraldieke termen overgenomen en slechts eenig-
zins verhollandscht hebben. Wij halen ter proeve de vol-
gende van die uittreksels aan:
Hertog Jan I van Brabant in den slat/ van Woerin-
gen.
1288.
Al dat die herloge hadde an.
Wapenroc, helm en de brithieren (*)
Dat hadde al teken van sire banieren
Alst te rechte hebben soude:
> Van sabele, metten leenwe van gonde.
Dit teken voerde hi al geheel.
Sijn broeder daerop dat palesteel [barensteel, lambel],
Ende die bare [linkerschuinslreep] sijn oem bastaert.
Heelu, Slag van Woeronc, vs. 4484.
Dirk heer van Keppel.
Des ridders baniere was root,
Drie witte mosschelen [schelpen] daerin.
IIkki.i;. vs. 6544.
Hendrik heer van Borculo.
[Hij voerde] ene baniere van gonde,
Daer waren in drie. coken [koeken] root.
Heelu, vs. 6532.,
C) "brithieren schijnen te wesen twee plactkcns, die sy droeghen aan hare
schouderen, gbearmorieert met hunne wapenen." TB. de Roijck, Nederlanit-
sche Heraull,
IBi\'i, In voce Manteau.
-ocr page 53-
32
Graaf Willem IV van.Holland, in den slag bij Sta-
voren
1345.
Van f/olde was sijn wapencleyt,
Mit vier lenen gequarteleert,
Twe van zabel [zwart] en twe van kele [rood].
H. S. van Johan van Nassau, fol. 26,
op de Kon. Bibl. te \'s Gravenhage.
Heer Geraert milten bairde.
Den eersten, suldi dus verstaen,
Di dede den roe van sabel aen,
Tlioofl van silver, twee slaken [palen] van kele;
Men vindt nu sijns gelike niet vele;
Op elke stake een sterre van (joude
Van vijf toeken, alst wesen soude.
Wapendichten op \'s graven ridders,
in \'t Belgisch Museum van Willems.
De heer van Chdtillon.
Sijn scilt ende baniere was een,
Van kelen met dry staken, wit
Ende blau gevarieerl [drie palen van vair] scone.
Met enen hofde [hoofd], al sonder lione,
Van goude, ene meerle daerin
Van sable, meer no min.
Grimbergsche Oorlog.
§ 6. Toen ieders gretigheid om een wapen te voeren
den vorsten in \'l oog viel, poogden deze de magl om wapens
te verleenen aan zich te trekken en de schenking van zulk
een onderscheidingsteeken als eene uitstekende gunst te doen
beschouwen; in de eerste tijden bekreunde men zich echter
weinig om die pretensie, men nam naar welgevallen en
zonder hun verlof wapens aan; en, dat de openbare meening
dit ook als volkomen geoorloofd beschouwde, blijkt uil hel
-ocr page 54-
33
Bokn of Si. Albans, hetgeen aan de eigenmagtig aangeno-
men wapens evenveel gezag toekent als aan die, welke door
herauten of andere autoriteiten verleend waren.
Wapenbrieven te bespreken /onder van adelbrieven te ge-
wagen (of, korter gezegd, wapens van adel te scheiden), is
bijna ondoenlijk, want. ofschoon een wapen op zich-zelf geen
bewijs van adeldom is, zijn wapen en adel toch ten naauwste
verbonden. Van hel eene sprekende moet ik dus onvermij-
delijk ook het andere aanroeren.
Als oudste wapenbrief, omtrent wiens echtheid geen twij-
fel gekoesterd wordt, geldt een open brief, in M28 te
Würzburg gegeven. waarbij keizer Lotharius Ulrich van
Hohenloe in liet leen Burgbernheiin bevestigt en te gelijk
diens zegel en wapen bekrachtigt.
Door sommige schrijvers is als hel oudsle voorbeeld van
adelverleening in Duitschland een adelbrief genoemd, die in
-M21) door Hendrik paltsgraaf van Karinlhic, aan zekeren
Ferdinand Hirsch zou verleend zijn. Tegenwoordig echter
acht men die opgave valsch, ten minste onbewezen (").
Men vindt van iets dergelijks geen verder gewag vóór hel
jaar M84, toen hertog Frederik van Bohème bij open brief
een wapen, benevens het. kasteel Frauenberg, toewees aan
Ralibor Wrschowczen.
Aan al die diploma\'s zou men echter de prioriteil moe-
ten ontzeggen, zoo de echtheid te bewijzen ware van een
voorgegeven adelbrief, ten jare 1090 door Philips Augustus
verleend aan zekeren Victor Brodeau. die zich in Egypte
onderscheiden had. en van een anderen, in 109S door den-
zelfden vorst geschonken aan Eudes Ie Maire, een burger van
Parijs. Nog spreekt men van eene wapenverleening in
1091. door Philips Augustus in gemeenschap met koning
William Bufus. aan Alphonse de Goulaine, een edelman uil
(\') Zie over deze zaak Beknd\'s Allqemcine SchriftenHunde der ge.mmmlm
Wappenwuscnschaft,
I, blz. 353.
-ocr page 55-
34
Brelagne, Ier gelegenheid van een vredesverdrag \'I geen het
dezen gelukt zon zijn. de heide vorsten\'te doen sluiten;
anderen stellen echter de verleening van dat wapen op hel
jaar I18;j. Het bestaat uil de zamengevoegde helften der
wapens van Frankrijk en Engeland,\' waaruit de markies de
Magny (*) afleidt, dat Frankrijk en Engeland heiden reeds
vóór den eersten krnistogt een vast en bepaald wapen be-
zaten. Men zie overigens ter aangehaalder plaatse de belang-
r\'y\'ke opmerkingen van dien schrijver over deze wapenvcr-
leening. Het pretentieuse devies der Gonlaines: A celny-ci,
d cetuy-la, je donna des couronnes
(volgens sommige lezin-
gen: lacouronne) zal in ieder geval wel later aangenomen zijn.
Omtrent deze drie Fransche adel- en wapenbrieven koes-
tert men twijfel, niet zoo zeer wal de zaak zelve betreft;
men acht die niet onwaarschijnlijk, maar ontkent, dal dit
hij bepaalde diploma\'s geschied zou zijn. ofschoon anderen
beweren, dat de autenthieke si ukken in de Fransche ar-
chieven berusten. Wie echter is in de gelegenheid dit Ie
gaan onderzoeken en de zaak aldus tol klaarheid te brengen?
Hel verleenen van adelbrieven omstreeks het einde der
dertiende eeuw is een welbewezen feit en wordt niet be-
twijfeld. Philips III van Frankrijk adelde in 1270 Raoul,
zijn thesaurier (argentier); Philips de Schoone bewees de-
zelfde gunst aan zekeren Bertrand en eenige anderen. In
de veertiende eeuw begonnen de verhellingen in den adel-
stand menigvuldig te worden, waarvan de bewijzen niet
schaars zijn (-(■).
Enkele schrijvers hebben gesproken van eene verleening
van wapens en adeldom, die tusschen de jaren 1)70 en 994
in Schotland zou geschied zijn. Dit is echter in den hoog-
sten graad onwaarschijnlijk, want Lovver (§) bewijst, dal
(*) Frak et parfaitc Scieiwe des Armoiries, I, blz. XI.VII.
( ) Zie o. a. Voi.TAiiiE, Eimi mr les moeurs et f esprit des nalfons, C,tia|>.
XCVIII, de. la Kobtesse.
(S) Curinsities of Heratdry, lilz. l!t.
-ocr page 56-
35
zelfs nog ten tijde van Willem den Veroveraar (in de laalsle
helft der elfde eeuw), eene geregelde wapenleer op de Brit-
sche Eilanden schier onbekend was. Hij slaaft dit met hel
voorbeeld van het vermaarde Tapijt van Bayeux, een kunst-
werk door koningin Mathilde met de naald gewrocht; liet
stelt de verovering van Engeland door de Noormannen voor,
en echler vindt men nergens, noch op de schilden noch op
de banieren, eenig spoor van wapens. Wel hebben sommi-
gen daarop wapens meenen te herkennen, en inderdaad ziel
men er schilden met een griffioen, een draak of eene slang;
doch de meeste oudheidkundigen zijn het eens, dat men
hier enkel aan zinnebeelden heeft te denken, want de oudste
en eenvoudigste wapenfiguren zooals de paal, de dwarsbalk
enz. (die bovendien, als enkel uit regte lijnen gevormd, ge-
makkelijker met de borduurnaald te teekenen waren dan
die groteske dieren) ontbreken er geheel en al. De laatste
en misschien gewigligste bedenking is deze, dat verscheidene
schilden met hunne figuren volkomen aan elkander gelijk zijn.
\'zoodat hier bezwaarlijk Ie denken valt aan de onderschei-
dingsleekenen van verschillende geslachten.
§ 7. In Engeland schijnen de geslachlswapens eerst om-
trent het midden der twaalfde of, vroegslens, op het einde
der elfde eeuw in zwang te zijn gekomen; doch de voor-
beelden daarvan zijn hoogst zeldzaam. De wapens werden
eerst wezenlijk erfelijk onder de regering van Hendrik III
en zijn opvolger. Volgens hel meest algemeene gevoelen
werd hel gebruik van wapens eerst algemeen ten tijde van
den tweeden kruistogt, omstreeks \\\\47, waarbij de Engel-
schen de hoofdrol speelden. Vóór dien lijd hielden de fa-
miliën zich niet aan één wapen, maar namen nu eens het
eene, dan het andere aan. Eerst door Richard II en Hen-
drik IV werd aan deze gewoonte een einde gemaakt; zij
kenden zich het uitsluitend regt toe om wapens te schen-
ken of te ontnemen, en pasten dit met strengheid toe.
Dal men dit echler als eene aanmatiging beschouwde blijkt
5\'
-ocr page 57-
56
uit de boven aangehaalde plaats uit het Bokc of St. Albans,
volgens welke èn de eigendunkelijk aangenomene èn de
verleende wapens gelijke waardij hadden. De meest geachte
geschiedschrijvers zijn van oordeel, dat de familiën in hel.
land van Wallis eerst ten tijde van de inlijving van hun
vorstendom bij het koningrijk Engeland, onder Eduard I.
wapens aangenomen hebben. Hel verdient opmerking, dal
vele der oudste en aanzienlijkste Wallische geslachten geene
eigenlijke wapens volgens ons tegenwoordig begrip voeren,
maar veeleer gekleurde allegorische voorstellingen, zoo als
bijv. een wolf die uit eene spelonk voortkomt, een kind in
de wieg onder een boom. bewaakt door eene geit, enz. (*)
Zelfs de Duitsche herauten (die overigens nooit hebben ge-
schroomd de zuivere heraldiek Ie verknoeijen en tot spot
Ie maken) hebben zich aan zulke stoute voorstellingen niet
gewaagd !
§ 8. Ofschoon in den aanvang hel gebruik van wapens,
vooral in Duitschland, uitsluitend aan den adel was voorbehou-
den, verbreidde het zich langzamerhand onder de burgers, on-
danks de herhaalde ordonnantiën, die de vorsten tegen dit
misbruik (zoo als zij hel geliefden te noemen) uitvaardigden.
Niels hielp evenwel: visitatiën, vervolgingen, boeten bleven
zonder vrucht, en nu men dien geest niet overmeesteren
kon bleef er voor de regeringen slechts één middel over om
daarvan de ineestmogelijke partij te trekken. Doch alleen
de koningen van Engeland hadden een oog voor dit ver-
schijnsel: zij wisten namelijk die gretigheid naar het bezit
van wapens ten bate van de schatkist te doen strekken,
door een wapen voor ieder verkrijgbaar te stellen, doch
natuurlijk legen storting van zekere som gelds. Sedert on-
heugelijken tijd bestaat aldaar dal gebruik, en nog tegen-
woordig levert het Heralds\' Collpr/e aan ieder, die zich daartoe
aanmeldt, een wapen al\' lot den prijs van ongeveer 80
(") LOWER, Curiosities nf Ilcraldry, blzz. 28 en 29, 35 on 36.
-ocr page 58-
07
pond sterling. Hel zal wel overbodig zijn hierbij te doen
opmerken, dat deze wapenverleening den betrokkene in
\'t minst geen adellijken rartg noeb adellijke regten geeft.
Dit officieel karakter, in Engeland aan de wapens toe-
gekend, heelt tol noodwendig gevolg, dat men door hel
voeren van een wapen, zonder daartoe geregligd te zijn,
eene overtreding begaat; doch de met het toezigl belaste
autoriteiten schijnen voor hunne taak slecht berekend en
van de eenvoudigste beginselen der wapenleer jammer-
lijk en bespottelijk onkundig. Men zou dit ten minste
met eenigen grond mogen opmaken uit het volgende door
Lower in de Voorrede van zijne Cnriosities medegedeelde
feit. In 1845 sloegen de Commissioncrs of Assessed Ta.vvs
iemand in de boete, omdat bij zijne brieven gezegeld had
met een distellje, omgeven van de woorden Dinna f orgel;
het gansche cachet bevatte geen schild, noch helm. noch
eenig ander kenmerk, dat altijd beschouwd is als onmisbaar
bij een wapen. Doch de hoogwijze heeren commissarissen
zagen daarin een wapen! — dus de misdaad van het on-
bevoegd voeren van een wapen, dus een cas pendable dat
streng gestraft moest worden. Eerzame Menestrier! wal
zoudt gij wel zeggen van eene dergelijke verknoeijing uwer
geliefkoosde wetenschap?
In 1696 vond dat denkbeeld, om wapens aan onadellijken
te verleenen, in Frankrijk navolging. Aan ieder, die er aan-
zoek loe deed, kende men, legen een zeer matig regt, een
wapen loe f). Doch de herinnering is hier niet misplaatst,
dal de voornaamste burgers van Parijs en andere steden zich
reeds in de veertiende eeuw wapens hadden toegeëigend.
Dikwijls heeft men elkander nageschrevcn. dat koning Ka-
rel V bij een charter van 9 Augustus 1571 de burgers van
Parijs in massa geadeld had; doch dit is eene dwaling, die
enkel zoo algemeencn ingang heeft gevonden op hel gezag
C) Joufkroy d\'Eschavannes, Armoriul Vniversel, Paris 184i, I, blz. 84.
-ocr page 59-
38
van den bekenden president Hénault. De koning strekte
bij dien brief alleen de voorregten van den adel tol hen uil;
zoo moglen zij bijv. hunne paarden met vergulde ten-
gels optuigen en gouden sporen dragen, en waren zij be-
voegd in de ridderschap te worden opgenomen. En dit was
zelfs niets nieuws, want. volgens de bewoordingen van bel
charter, deed de koning niets anders dan deze voorregten
bekrachtigen, die »sinds onheugelijken tijd door schenking
of gewoonte" gewettigd waren (*). Op nieuw werden die
voorregten bevestigd door Karel VI, Lodewijk XI, Frans I
en Hendrik II; doch Hendrik III beperkte ze enkel tot den
provoost der kooplieden en de schepenen. Het privilegie
werd geheel ingetrokken in 1667, hersteld in 1707, nogmaals
afgeschaft in 171a en ten slotte weder hersteld in 171(i.
Hel schijnt echter, dat men in 1(5% voor het eerst op hel
denkbeeld kwam, om, bij wijze van fiscalen maatregel, aan
onadellijken wapens te verleenen tegen storting van eene
geldsom; het was en werd hun bij herhaalde ordonnantiën
verboden hunne wapens te timbreren (f), hetgeen bij hel
bovengenoemde charter aan de burgers van Parijs was ver-
oorloofd.
§ il. Er beslaan voorbeelden, dat vorsten aan bijzondere
personen de magt hebben geschonken om lieden van hunne
keuze in den adelstand te verheffen en hun wapens\' toe te
kennen. Niet onbelangrijk is de volgende bladzijde, die ik
betrekkelijk dit onderwerp aan een Duilsch schrijver ont-
leen (§):
«Volgens het staatsregl van het voormalige Duitsche Rijk
kwam de bevoegdheid om adeldom Ie verleenen alleen den
(\') Martin, Histoire /Ie l\'ranee, V, lilz. 301.
(f) Timbreren, van timbre, in de l\'ranscho heraldiek de collectieve tienii-
min;; voor allct? wal men boven liet wapenschild plaatst: helm, kroon, helm-
lccken enz.
(S) J. C. vo.v IfELLKACH. Adels-Uexikon, llmcnau IH£>. Voorrede van Let
eerste deel.
-ocr page 60-
r.\'.i
keizer, of, gedurende eene lusschenregering, den rijksbe-
stuurder loe. en hij uitzondering aan diegenen, welke hel
den keizer behaagde met dat regl Ie begiftigen. Doch er
zijn gevallen bekend, dal hij dat voorregt niet enkel aan de
vorsten des rijks schonk, maar ook aan leden van den
hoogen adel. aan personen van den minderen adel. ja zelfs
aan lieden van burgerlijke afkomst. Zekere Paumgartner,
mei al zijne afstammelingen tol den rang van baron ver-
heven, verkreeg de bevoegdheid, ook voor zijne opvolgers
bij regl van eerstgeboorte, om telkens om de twee jaren een
fatsoenlijk man (einen ehrlichen mul redlielien Gesellen) in
den adelstand Ie verheffen: bovendien mogten zij ieder ge-
durende hun leven één baron creëeren. In de achttiende
eeuw werd Joseph von Minzenried. een officier van gezond-
heid, na zelf geadeld te zijn. met hetzelfde privilegie om
adeldom Ie verleenen begiftigd, en er is aanteekening ge-
houden, dat hij dit regt ook uitgeoefend heeft ten gunste
van zekeren Christopti Helwig, licentiaat in de geneeskunde
te Erfurt. Men vindt verscheidene voorbeelden van dien aard
besproken in de Opera miscellanea (Venetië. 1769) van den
graaf van Cronberg en, zoo ik mijzelven mag aanhalen, in
een opstel waarin ik deze gansche materie breedvoerig heb
behandeld." (\')
Ook de paltsgraven \'een titel door keizer Karel IV inge-
voerd en voornamelijk geschonken aan doctoren bij de hooge
scholen) waren bevoegd wapenbrieven te verleenen, doch
onder de uitdrukkelijke bepaling, dat zij het getal van vijf
in ieder jaar niet mogten overschrijuen.
Alleropmerkelijkst is het beruchte diploma, dd. 10 Sep-
(") G
11
eplaatst in Lotzcn\'s Staattwistentchafttiehe und jurisli.schc Nachrichte,
IHOO, N«. 70, blz. Ü29-55K, vaar de heer von Hellbach 20familiënoptelt, wier
hoofden het red om a
85
deldom te verleenen verkregen hadden. Sederl is dal
getal non vermeerderd mei de familiën Dielriehslein, reenberg, Esterhazv,
FUrstenberg, Muggenfeld, l\'ortia, SchOnberg, St(ir«k en Zeil, - en de hemel
weel hoeveel er op \'toogenblik z(jn. schoon het Duilsclie Kijk niet meer bestaat.
-ocr page 61-
M
tetnber 1745, waarbij Maximiliaan Joseph, keurvorst van
Beijeren en bestuurder des Duitschen Rijks gedurende het
openstaan van den keizerlijken zetel, aan Jan Jacob graat\'
van Zeil Waldbourg, erfschenker des Rijks, de uitgestrektste
en eeuwigdurende bevoegdheid verleent om edellieden, rid-
ders, baronnen, graven, doctoren, gelauwerde poëten, nota-
rissen enz. te creëeren, wapens aan onadellijken te schenken,
bastaards te wettigen enz. enz. Hel laatste artikel, alles-
afdoende om de waardij van dit stuk te schatten, behelst:
»dat dit diploma geene bekrachtiging van navolgende keizers
of rijksbesl tuiniers behoeft, dat het ten eeuwigen dage gel-
dig en van kracht zal blijven en dat degeen, die het betwist
of daartegen handelt, eene boete van honderd marken gouds
verbeuren zal, de helft voor den keizer of den rijksbe-
stuurder en voor de keizerlijke kamer, de wederhelft voor
den graaf van Zeil."
Meermalen beeft dit diploma de pen der critici in bewe-
ging gebragt, doch bijna allen zijn van oordeel, dat het nul
en geener waarde is, omdat de rijksbestuurder onbevoegd
was zulk een tal van sou vereiniteitsregten, die hij zelf slechts
ad interim inogl uitoefenen, voor de toekomst, ja voor altijd
te vervreemden. Zij maken geene bedenking tegen de gel-
digheid van dit stuk sinds zijne dagleekening lot aan het
einde van hel vicariaat van den keurvorst; doch dit kon dan
in allen gevalle slechts van weinig beteekenis zijn geweest,
daar het diploma gedagteekend is van 10 September 174!i
en bet rijksbestuurderschap reeds drie dagen later, den 13
September van dat jaar, ten einde liep door de verheffing
van Frans I tol den keizerlijken troon. Eerder is het den-
kelijk, dat bel eene kunstgreep van den keurvorst, was om
nog, na zijne aftreding, de genoemde souvereiniteitsregten
te blijven uitoefenen, waarbij dan de graaf van Zeil als
strooman moest dienen. Overigens schijnt dit diploma veel
tegenstand gevonden en weinig vrucht gedragen te hebben,
want men zegt, dat de graven van Zeil alleen in het toen-
-ocr page 62-
11
malige prinsdom Luik, welks regering met lieu eoniii veerde,
geslaagd zijn hunne giftbrieven te plaatsen. (\')
§ 10. Thans moeten wij gewag maken van de ambten en
bedleningen, die vooral in Frankrijk, maar in zekere mate
ook in de Oosteniïjkscho Nederlanden, den erfelijken adel-
dom deden verwerven. In deze laatste landen was de waardig-
heid van edelman verknocht aan het lidmaatschap van den
hoogen raad. vanden grooten raad van Mechelen, vanden raad
van Vlaanderen, van dien van Henegouwen enz., van den
zeeraad, van het militair geregtshof, van de rekenkamer,
en aan de ambten van griffier en secretaris des konings,
van secretaris van staal, van (inanlié\'n, van den grooten
raad van Mechelen, van den raad van Vlaanderen en van
de andere provinciale raden behalve dien van Brabant, enz.
enz. (j) In Frankrijk was het getal van zoodanige bedie-
ningen vóór de omwenteling van 178!) inderdaad verbazing-
wekkend ; men rekende, dat de burgerlijke- en krijgs-amblen.
waaraan adeldom verknocht was, ongeveer 4000 beliepen.
Secretarissen des konings, raadsheeren. griffiers, maires en
capitouls, schepenen, officieren, commissarissen, geraakten
allen vroeger of later lot den erfelijken adelstand, sommi-
gen onmiddelijk. andere na een bepaald getal, doorgaans
twintig, dienstjaren. Geen wonder, dal hel in Frankrijk
lellerlijk van edellieden wemelde: ik heb ergens gelezen.
dat daar. omstreeks den lijd van de omwenteling, r/rosso
modo
öli\'i.OOO adellijke l\'amiliën geleld werden; dit kan
echter eene vergissing zijn, want laChesnaye desBois spreekt,
omtrent 1780, van slechts 1)0.000! De groot e oorzaak van
de toeneming der adellijke familiën, die hun adel aan amb-
C) Men vindt ecnc duidelijke en breedvoerige uilcenzctt\'nij; van deze zaak
liii P. A. F. Géhahd, Wstoire de la Ugislation twbiliaire de Belgique, liruxclles
18i(l, in hel ccrsle deel, hel eenige dat tol nu toe verschenen is, blzz. 830 250.
t) F. van DYCKE, llecucil hëralilique mr un grand nnmbrc de families nobtes
el palrkiennes de la ville el du franconnat de Bruges,
Bruttes 1831, Avanl-
propot,
p. il.
-ocr page 63-
14
ten Ie danken hadden, was gelegen in de omstandigheid,
dal die ambten konden gekocht en verkocht worden en den
koopers ui lijd-door den adel aanbragten. Ten tijde van Vol-
laire hadden ongeveer (iOOO familiên hun adel op die wijze
verworven. Zoo dergelijke ambten, hij verwonderlijke uit-
zondering, den erfelijken adel niet schonken, was er ten
minste, om het gemis Ie vergoeden, de persoonlijke en levens-
lange adel voor de bezitters aan verknocht. (*)
Evenwel, degenen, die den adel óf hij diploma verkregen
of aan hun ambt te danken hadden, zaten nooit vast in
den zadel en sleeds hing het zwaard van Damocles boven
hun hoofd, dat wil zeggen: in een oogwenk werden zij weer
ontadeld wanneer dit den koning behaagde, en \'t was in
Frankrijk een gedurige vloed en ebbe van adelverleeningen
adelontneming. Vooral Lodewijk XIV oefende in dit opzigl
de ergste, tirannie uit. Had de koning geld noodig (\'t geen
volstrekt geene zeldzaamheid was), dan koos men eenige
groote kapitalisten uit, die zich maar goedschiks moesten
onderwerpen aan de in alle opziglon kostbare eer van ge-
adeld te worden; legden zij een zweem van onwil aan den
dag. dan werden zij met lijfsdwang bedreigd. Kan men
zich iels belagcbelijkers voorstellen dan gekerkerd te wor-
den, omdat men zich niet verkiest, te laten adelen? Op
andere lijden, als de koning in eene goede hui was en een
aanval van edelmoedigheid had, verscheen er eene ordon-
nantie waarbij de adel werd toegekend aan eene of andere
categorie van beambten of aan de bestuurders van deze of
gene stad. die hein diensten had bewezen. Doch de vreugd
was dikwijls van korten duur. Naderden de dagen van
geldgebrek weder, dan liel de koning zich hel adelsregister
brengen en verklaarde met één enkelen pennestreek de adel-
C) Nog heden len rlajjc beslaat een derRciykc persoonlijke en levenslange
adel in sommige Duilsclie Staten, waar die aan het bezit van ecnc bepaalde
ridderorde verbonden is. en in Rusland waar men die verwerft door hol he-
kleeden van verscheidene militaire en burgerlijke ambten.
-ocr page 64-
13
brieven, die sedert dit of dal. jaar verleend waren, vervallen
en ingetrokken. Evenwel, lot eer des konings moet men er
bijvoegen, dal zijne vaderlijke hand doorgaans balsem op de
wond legde; want bijna elk decreet van dien aard bevatte
de bepaling, dat de belanghebbenden zich aan de onaange-
name gevolgen van het besluit zonden kunnen onttrekken
door op nieuw de hooge en willekeurige reglen te betalen,
zoodat de ongelukkigen dikwijls bet dubbele en driedubbele
moesten storten van hetgeen zij in billijkheid verschuldigd
waren. Hel spreekt van zeil\', dat bij die gelegenheden de
opcenten niet vergeten werden, die ook verre van onbe-
duidend waren.
Ziedaar een misbruik van wal erger aard dan de eigen-
magtige aanneming van een wapen, om eene overigens on-
schadelijke ijdelheid Ie bevredigen! Zelfs de verdienstelijkste
personen vonden geene genade bij deze berooving van eene
nieuwe soort. In den jongsten tijd beeft men een sonnel
teruggevonden, aan Lodewijk XIV gerigl door Pierre Cor-
neille. die op de boven beschrevene wijze eensklaps van
zijn adel beroofd was geworden. Het luidt als volgt:
La noblesse, grand roi, manquoit a ma naissance.
Ton père en a daigné gratifier mes vers;
El mes vers annoblis onl couru l\'univers
Avecque plus de pompe et de magnificence.
Ce fut la de son temps toute leur récompense,
Donl mème il honora lanl de sujels divers
Que sur ce long abus tes yeux enfin ouverls
De ce mélange impur ont su purger la France.
Par cel illustre soin mes vers déshonorés
Perdront ce noble orgueil donl tu les vois parés.
Si dans mon premier rang ton ordre me ravale.
Grand roi, ne souffre pas qu\'il ait fout son edel.
Et qu\'aujourd\'hui la main pour moi si liberale
Repreune Ie seul don que ton père m\'a fait.
-ocr page 65-
44
De heer Ludovic Lalanne, die dit sonnet gevonden heeft
in een handschrift, berustende in de bibliotheek van hel
Fransche Instituut, achl het vervaardigd naar aanleiding
van liet edict van Mei lf>(>4, waarbij Lodewijk XIV al de
adelbrieven introk, die door hem of zijn vader verleend
waren sedert I Januarij 1014 in Normandie, en sederl i
Januarij 1611 in de overige deelen des rijks. (*) Men ziel
hoeveel ontzag de grand roi koesterde voor verkregene reg-
ten en voor zijne eigene handteekening. De vader van Pierre
en Thonias Corneille had in 1657 een adelbriet\' bekomen
tol loon voor de gewigtige diensten door hem bewezen als
inspecteur der wateren en bosschen in het burggraafschap
Rouaan. Het dichterlijk smeekschrift van zijn zoon Pierre
schijnt met goed gevolg, schoon wat laat, bekroond te zijn
geworden, want de koning hernieuwde en bekrachtigde hel
diploma van IG57 in 1669 ten gunste van de gebroeders
Pierre en Thomas Corneille ff); hoeveel die eer hun weder
kostte wordt niet aangegeven.
De lezer zal de opmerking hebben gemaakt, dat ereenige
tegenstrijdigheid heerscbt tusschen den inhoud van het sonnet
en de geschiedkundige daadzaken. In de twee eerste regelen
zegt de dichter, dat de adel hem verleend is lot loon voor
zijne verzen; en evenwel hebben wij gezien, dat zijn vader
iceds geadeld was, hetgeen eene nieuwe adelsverhefling voor
diens kinderen overbodig maakte, waarvan dan ook niets
blijkt. Ik ben niet in staal deze schijnbare tegenspraak op
te lossen.
Op het huidige oogenblik heerscht er in Frankrijk niel
veel méér orde en regel in de adelsaangelegenhede.n dan
voormaals, doch de misbruiken zijn van eenigzins anderen
aard. De heer Borel d\'Ilaulerive slaakt daaromtrent de bit-
terste klaglen in de Voorrede van zijn Annmire de la No-
(•) Oeuvres des deux Corneille, éditées par Ch. Louunclrc, Paris 1835, II.
lil/.. 290 en 201.
(t) Oeuvres des deux Corneille etc, I, Avant-propos, blz. IV.
-ocr page 66-
il,
blesse de Francs voor 1854. »Men had reden te hopen,"
zegt hij, »dat in 1853 een decreet zou uitgevaardigd worden
om de aanmatiging van titels Ie beletten en de regten na
Ie gaan, te bevestigen en te regelen van personen die titels
voeren met of zonder bewilliging, en krachtens opene brie-
ven, hoffelijkheid of zelfs willekeur. Men heeft zich in die
verwachting teleurgesteld gezien. Zelfs de titels van hertog
en prins, wien hun luister en gewigl had moeten vrijwaren,
zijn de prooi geworden van verachtelijke lieden en door hen
op de bank der beschuldigden medegesleept."
De schrijver haalt daarvan voorbeelden aan en voegt er
bij, dat de reglbanken zich incompetent verklaarden om over
deze aanmatiging van titels vonnis te vellen; die lieden
werden wegens andere overtredingen veroordeeld. «Alphonse
Karr zeide eens," zoo vervolgt hij. «alleen te gelooven aan
den titel van baron, omdat deze de mins! in \'toog loo-
pende is en men bij eene plundering altijd de kostbaarste
en schitterendste voorwerpen tracht te bemeesteren. Doch
ik kan zijn gevoelen thans niet meer deelen, wanneer ik het
oog sla op al de baronnen, die sinds twee jaren als uit den
grond zijn opgerezen, ofschoon er nog niet ééne wettige
verheffing van dien aard heelt plaats gehad."
Op blz. 525—327 van denzelfden jaargang van het Au-
nuaire
komt Borel d\'Ilauterive nogmaals op die zaak terug
en haalt eenige voorbeelden aan in bewoordingen, die van
de bitterste ironie getuigen. »Tc midden der verwarring en
der plundering van titels." zoo spreekt bij. »was het moei-
jelijk om in de lijst der leden van het wetgevend ligchaam
(medegedeeld in het Auutiaire van 1853) feilen te vermijden,
moeijelijk om niet de titels weg te laten die sommigen zich
aanmatigen en niet aan anderen de titels te geven die zij
behoorden te dragen in plaats van die, welke zij werkelijk
voeren. Wij zullen derhalve dat gedeelte van onzen arbeid
trachten te verbeteren en aan te vullen.
«Bussière (Alfred Renouard, baron de), afgevaardigde van
I
-ocr page 67-
16
liet. departement Beneden-Rijn en oud-bankier te Straatsburg,
is achtereenvolgens geworden AItreil Renouard, Renouard de
Bussière, en eindelijk baron de Bussière, zonder dat de kan-
selarij er eenige moeite van heell gehad.
»Chasseloup Laubat (Graaf Prosper de). Verleden jaar stond
liij ingeschreven onder den titel van burggraaf, waarmede
hij zich tol nog toe te vreden had gesteld en die hem on-
derscheidde van zijn twee andere broeders, van welke de een
markies en de andere graal\' is. Hij heeft den algemeenen
stroom gevolgd en de nieuwe naamlijst der leden van het
wetgevend ligchaain noemt hem graal\'.
«Flavigny. Verleden jaar voerde deze afgevaardigde, oud-
pair van Frankrijk, nog slechts den titel van burggraaf,
maar hij heeft nu het voorbeeld van den heer de Chasse-
loup Laubat gevolgd.
«Geiger. Ofschoon deze afgevaardigde fabrikant is, heell
zijn aristocratische smaak hem verleid zich den titel van
baron aan Ie matigen.
»Migeon (Jules). De grafelijke titel is dezen afgevaardigde
van hel departement Boven-Rijn, in de laatste jaren der Juli-
monarchie plotseling aangewaaid. zonder dat men weel
van waar.
oPeletier d\'Aulnay (Octavo Ie). Deze afgevaardigde van
hel departement der Nièvre is de jongste der drie zonen van
graaf Hector; hel liet zich dus verleden jaar nog niet aan-
zien, dat hij den litel van baron zou nemen.
Tour (Gustave de la). Den beroemden naam van la Tour
Ie voeren, en zich slechts burggraaf te noemen, is bijna
zelfverguizing."
Het schijnt evenwel, dat ook onder hel ancien régime de
aanmatiging van titels niet zeldzaam was. Doch Borel d\'IIau-
lerive doet in zijne aangehaalde Voorrede opmerken, dat de-
genen die dil deden in allen gevalle van adellijke afkomst
moesten zijn en dal men zich dan weinig bekommerde om
den bijzonderen titel dien iemand goedvond aan Ie nemen.
-ocr page 68-
M
«Waarom, zal men vragen, bestrijdt gij die aanmatiging van
titels met zooveel heftigheid? Gij bekent zelf\', dal dit vóór
178!) door de gewoonte gewettigd was?" Juist zoo! Maar
toenmaals bezat de adel regten en privilegiën en vormde eene
magt in den staat. Het kwam er op aan te weten wie van
adel was en wie niet, wie belasting betaalde en wie daarvan
bevrijd was. Daar echter de titels, met uitzondering van dien
van hertog, geenerlei voorregt en zelfs geen voorrang schon-
ken (\'), beschouwde men ze als voorwerpen van weelde, als
een speelgoed der ijdelheid, en zij bleven, door hunne on-
dergeschikte waardij, ter beschikking van eiken edelman.
Ieder koos den titel die hem doelmatig voorkwam en liet
zich daarbij enkel door zijn wil, zijn stand in de wereld en
de vereischten van zijn rang leiden. Daarentegen beslaat de
adeldom heden ten dage uitsluitend in het bezit van een titel."
§11. De in ons oog minst gewettigde adel was de zoo-
genaamde adel door verjaring (noblesse da prescriptioii.) Ik
weet niet, ol\' hij ergens elders bekend was dan in de Oos-
lenrijksche Nederlanden. Eigenlijk was het slechts een schijn-
beeld van adel. Iemand moest, om voor adellijk gehouden
te worden, adellijk leven, dat wil zeggen geen handwerk of
onadellijk bedrijf uitoefenen, en van zijne inkomsten beslaan
of een der ambten beklceden waaraan de adel verknocht was;
doch zijne voorouders moesten ten minste eene eeuw achtereen
op dienzelfden voet geleefd hebben (f). De meesten echter,
die zich in dat geval bevonden, schijnen de zaak niet te
hebben vertrouwd en vonden het verkieslijk een adelbrief
te verzoeken, die een steviger grondslag opleverde.
§ 12. Eenige zeldzame voorbeelden treft men aan van
(\') Ik heb ergens gelezen, zonder mü nu de juiste plaats (e kunnen herin-
neren, dat, ten tyde van Lodcwyi; XIV, b(j eene openbare plegllgheld. een
zekere heer de Gamaches in twist geraakte met een hertog wien hij den voor-
tred niet wilde vergunnen. De koning, door de partyen als scheidsman inge-
roepen, hesliste, dal de eerstgenoemde in zijn regt was, dewijl alle edellieden
onderling gelUken z(jn.
(f) Van Dycke, Rccueü héraldique. Avant-propos, blz. II.
-ocr page 69-
18
hel privilegie om den adel door huwelijk op nnderen te doen
overgaan. Pieler de Vooght, een Vlaamsch officier, bekwam
den 24 JuliJ 1540 van keizer Karel V, zoo uil hoofde van
zijn ouden adel en van dien zijner echtgenoote Anna van
der Gracht, als ter belooning van zijne diensten en van die
zijner voorouders, den titel van Ridder des II. Roonischen
Rijks, mei het ongewone voorregt, dal zijne vrouwelijke af-
stommelingen dien titel en den adel op hare eehlijenooteii
zouden overbrengen.
Den I Julij 1696 werd dit patent her-
nieuwd en bekrachtigd door koning Karel II van Spanje (*).
Een soortgelijk voorbeeld levert ons de geschiedenis van de
familie Basta. ȟe titel van graaf van Hust" (eigenlijk Hulst
in Slaalsvlaanderenï, zoo leest men hij Borel d\'Hauterive (-f-),
«werd hij diploma van keizer Rudolph II, dd. 4 September
IfiOIi, verleend aan zijn raadsheer George de Basta en al diens
wettige hinderen en afstammelingen van beiderlei sekse.
Deze
laatste uitdrukking, sinds twee eeuwen steeds in den ruim-
slen zin uitgelegd, heeft ten gevolge gehad, dat al degenen,
die in de mannelijke of vrouwelijke lijn van George de
Basta afstammen, zich den titel van graaf van Hust en van
hel II. Roomsche Rijk
hebben toegeëigend. Hun getal wast
dan ook voortdurend aan." Hij noemt de volgende familiën,
die allen hun lilel van Graal\' van Hust aan die bron onl-
leenen, namelijk: Einietières, Esclaibes, Bryas, Langlois de
Montry, la Broue de Vareilles, Marotle du Coudray, Masson
de Joinville. Lefebvre de Maurepas en Prevost Sansac de
Touchimbert.
§13. In den bloeitijd der ridderschap was eene zon-
derlinge gewoonte in zwang; menigmaal droeg een edelman
zijn familiewapen, of een wapen dat hem bij erfenis was
toegevallen, aan een ander persoon over, want men oordeelde,
dal een wapen even goed eene vervreemdbare bezitting was
O Men vindt dit laatste diploma bij Butkens, Supplément aux Trophéet du
(luché de Brabant,
I, blz. 493.
(f) Annuaire de la yoblesse de France, 1851. blz. 301.
-ocr page 70-
4«)
als eenc h
133
eerlijkheid of een kasteel, zoodal men daarover
geheel naar welgevallen hesoliikken kon: «lil geschiedde dan
hij aulenlhieke acte. alsof hel eene overdragl van goederen
gold. In 1349 stond Rouert Morle, maarschalk van Ierland,
hel wapen, dal hij van Baldwin de Manoires geërfd had. aan
zijn vriend Kobcrl de (lorhy en diens nakomelingen af (\'j.
In lö(>8 verkocht .lans der Tragauner zijn wapen, helm
en schild aan Pelgreitn von Wolfïslall (f). In löi»2 droeg
Thomas Grendale van Fenton hel wapen, dal hij van zijn
neef John Beaumeys van Sawtrey geërfd had. op sir Wil-
liain Moigne over (\'§). en in 1410 schonk sir Thomas de
Clanvowe zijn eigen wapen aan zijn neef William Criketol.
Sir John Carew, die onder de regering van Kduard I leefde
1272—1507\' verkreeg van zijne echtgenoole Alienor, dochter
en. erfgename van William de Mohnn, hel wapen van dit
aanzienlijke geslacht (\'"). Frederik IV, burggraaf van Neu-
renberg, koehl in 1517 voor den prijs van 36 marken zil-
vers hel hehnleeken van Lulold von Regensberg, zijnde een
zilver en zwarl gevierendeeld»! hrakkenkop. en verwierp den
door hem lol nog loe gevoelden paau wenst aart, hel helm-
leeken der Hollen zol Ier ns |-j~|-,. In löHti droeg Johan von
llellerscheidl of Hetterschede hij gezegelde acte zijn helm
en helmleeken. voorstellende een zwarlen wildezwijnskop tus-
schen twee zilveren ezelsooren. aan Johan von Kukelsheim
en diens erven over (§§).
§ 14. In de leentijden waren de groole baronnen aller-
wege gewoon, aan hunne vrienden en vasallen geslachlswa-
pens Ie verleenen. John Touchel lord Audley schonk wapens
aan de vier schildknapen, niet name Delves, Hawkeslone,
(") l\'.i iihi.. Encyclopaedia of Heraldry, Tlilrd edilion. London, 18(7.1)1/. V.
(■f) BGBHD, Hauptstilcke der fVappenwisxentrhaft, II. hlz. 3"
(S) I.oweii, CurimUies, blz. 35.
(") Buiikk. Encyclopaedia, I. c.
(tt)BEBW), Hauptstilcke, II, lilz. 28.
(SS) T. .1. LacomjiI.ET, Hrkundenbueh fur die Ueschichte den Mederrheinx.
4
-ocr page 71-
SO
Foulthurst en Mackworth, die hen» in den slag van Poitiers
hadden ter zijde gestaan, en om de lierinncring aan die
omstandigheid levendig Ie houden deed hij in elk dier schil-
den een kenmerk van zijn eigen wapen opnemen, hetgeen
in rood een gouden latwerk [frette) vertoonde. De wapens
dier schildknapen werden volgenderwijze zamengesteld:
Dei.ves: In zilver een roode goud-getraliede keper, verge-
zeld van drie liggende zwarte blokjes (\').
Hawkestone : In hermelijn een roode goud-getraliede dwars-
balk, vergezeld van drie valken in natuurlijke kleur. (Later
beeft de familie die valken weggelaten).
Fon.THiitsT: In rood een gouden lal werk. en een her-
melijnen schildhoofd.
Mackworth : Gedeeld eu uilgeland van hermelijn en zwart;
en een roode goud-getraliede keper, over alles heen.
VVilliam baron van Grayslock bewees dezelfde gunst aan
Adam de Blencowe, die hein als standdaarddrager op de
slagvelden van Crecy en Poitiers was gevolgd; Blencowes
wapen, beslaande uil. een zilveren vrijkwartier in rood (zoo
als een jongere tak der familie onveranderd is blijven voe-
ren), werd door Grayslock (wiens wapen bestond uil \'een
gedwarshalkl schild van zes stukken zilver en blaauw, met
drie roode kransen over alles been. 2 boven aan en I onder
aan) veranderd in een zwart schild met een scbninbalk die
gedwarshalkl was van zilver en blaauw en beladen met de
drie roode kransen, achter elkander volgende.
Onder de regering van Hendrik VI (1422—140-1) schonk
Humphrey graal\' van Stafford een familiewapen aan Robert
Whitgreave, dal nog heden door\'diens afstammelingen ge-
voerd wordt.
In Frankrijk en Italië werd datzelfde regt uitgeoefend dooi-
de prinsen van Oranje, de markiezen van Saluzzo. de graven
(") De blokjes (Fr. billettes) lipclen in tiet Engelsen, wanneer zü liggende
z(jn voorgesteld, dolven, synonym met de daarvoor in het oud-Nederdultsch ge-
bruikelijke benaming van turven. Dil geslacht voerde dus een sprekend wapen.
-ocr page 72-
M
van Foix, enz., die adeldom en wapens verleenden, doch altijd
onder voorbehoud van de goedkeuring des souvereins. Toen
deze magt laler aan die groole edelen ontnomen was of"
hunne erfgoederen aan de kroon waren gehecht, werd dal
regl langen tijd uitgeoefend door sommige parlemenlen en
zelfs door de zoogenaamde unwersilés (het gemeentebestuur
van de voornaamste sleden in hel zuiden van Frankrijk.;
§ 15. Duitschland alleen is, voor zoover ik weel, hel
looneel geweest van de zeer vreemde gewoonte om bij één
enkel diploma éénzelfde wapen toe Ie kennen aan verschil-
lende familiën. Dil geschiedde onderanderen bij een diploma
van den Roomsch-koning Ferdinand. dd. 24 April 1537. voor
Martin Schmidt, Hans Willer en (ïeorge Reuber. Ier beloo-
ning van de diensten, die zij als ambassadeurs in Moscovit"
hadden bewezen. Bij een ander diploma, onder dezelfde dag-
leekening dooi\' denzelfden vorst afgegeven, werd eveneens
éénzelfde wapen toegekend aan flans Forbach en aan (Jasper-
Wolf en .loachim Bernhardt, wegens hunne dienslen jegens
hel Oostenrijksche huis (*). Inderdaad! dit mogl wel heral-
dische oeconomie heeten!
§ 1<>. Hel. lijdI geen twijfel, dal een overgroot aantal
wapens, in alle landen van Europa, \'I zij vroeger \'I zij later,
aangenomen zijn zonder eenige vergunning hoegenaamd van
bevoegde autoriteiten. Ik heb hier natuurlijk het oog op de
wapens van onadellijke personen, want de oude adel had
wapens aangenomen zonder dat iemand hem dat regt be-
twistte, en het tijdstip van die aanneming lag meerendeels
builen menschengeheugenis. Benige van die burgerlijke
wapens hebben door latere adeling der familiën eene bekrach-
tiging apri-s coup ontvangen, doch de meeste zijn steeds on-
bekrachtigd gebleven, zoodal de bezitters builen staal zijn
hun regl lol het voeren van een dergelijk wapen Ie bewijzen.
Zeer algemeen is de dwaling (zelfs bij overigens kundige
\') Dokst. /tllqpmeineti IVappfnbuvh.
V
-ocr page 73-
■>\'■>
personen), om een wapen Ie beschouwen als een bewijs, ten
minste als eene presumptie, van adeldom; doch bij den zond-
vloed van wapens, die de beschaafde wereld overstroomd
heeft, is geene onderstelling méér van grond onlbloot. Met
grooler regt zou men de stelling kunnen omkeeren en zeg-
gen : «Geen adel zonder wapen." ik keu inderdaad slechts
één voorbeeld (hoogsl waarschijnlijk het éénige; van eene
adellijke familie, die geen wapen bezat. Den II Januarij IW\'.tl
namelijk werd John Duddleston, een rijk tabakshandelaar Ie
Bristol, lot baronet verheven. Kr is geen wapen van hem
aanwezig in de registers van het Heralds\' College te Londen;
ook zijne afstammelingen voerden geen wapen en konden
zich zelfs niet herinneren, dal. hunne familie er ooil een be-
zeten of\' gebruikt had. Uil geslacht, allengs lol armoede
vervallen, is tegenwoordig uitgestorven.
Reeds in de zeventiende eeuw heeft de vraag, of ook on-
adcllijkcn bevoegd waren lot hel voeren van een wapen, een
punt van behandeling onder de reglsgeleerden uitgemaakt.
die het eindelijk, na menigen pennestrijd. eens geworden zijn
over de grondslagen van eene heraldische jurisprudentie voor
burgerlijke personen. De voornaamste bepalingen daaruit
ontleenen wij aan Th. Höpingk\'s verhandeling, getiteld: de
Insic/niiim sive Armorum priseo et novo jure tractatm jnri-
ilico-liistorwo-pliilolociicHs,
Norimb. 1642, waarvan zich ook
een exemplaar op de Koninklijke Bibliotheek Ie \'s Graven*
hage bevindt. Zij zijn de volgende:
«1°. Volgens hel natuurregl heeft iedereen de vrijheid een
wapen te kiezen en aan te nemen, behalve in de landen waar de
overheid zich hel regt, om wapens te verleenen, uitdrukkelijk
voorbehouden heeft. Is dit het geval dan moet men zich
onderwerpen aan de daartoe betrekkelijke wetten of bepalingen.
«2°. Wordt degeen, die een wapen aangenomen heeft, bij
vervolg in den adelstand verheven, zoo kan hij dat wapen
behouden en voegt er dan de kroon of andere onderschei-
dingsleekenen bij, die tot zijn rang behooren.
-ocr page 74-
83
"5". Onadellijke personen moeten boven hun wapen een
gesloten en ongekroonden helm plaatsen.
»4". N
22
iemand mag eens anders wapen aannemen. In
geval van geschil behoorl hel regl, om hel wapen Ie. blijven
voeren, aan deugeen die hel oudste bezit bewijzen kan en
partij moei baar wapen veranderen." Enz.
§ 17. Tegenwoordig, nu adel en wapens bijna overal
hunne politieke beteekenis verloren hebben, kan de vraag,
of iemand regl heel! op hel wapen dal hij voert, van onder-
geschikt belang geacht worden. In de zeer zeldzame ge-
vallen waar een wapen lot bewijs kan strekken laai men
geene andere dan erkende en bekrachtigde wapens toe, zoo-
dal degeen. wiens wapen niet in de olliciëele heraldieke re-
gisters ingeschreven is. daarvan nimmer lot ernstige en
wezenlijke doeleinden gebruik kan maken; hoogstens is het
een elegant en onschuldig sieraad voor zilverwerk, koels-
paueeleu enz.
Doch in de gouden eeuw van adel en ridderschap werd
menigmaal hel regl lol hel voeren van een of ander wapen
heftig betwist. Kik liefhebber der heraldische studiën zal
zich hel vermaarde proces herinneren van Richard Ie Seropc
legen sir Roberl Grosvenor. ter zake van het blaauwe schild
met een gouden scbuinbalk {bande), \'t geen beiden voerden.
De processlukken, die zich in den Tower Ie Londen bevin-
den, zijn iu 183-1 in twee lijvige boekdeelen uitgegeven.
Eigenlijk waren er drie personen in tlil proces betrokken:
de derde was zekere Carminovv uil (loruwall. die almede het-
zelfde wapen gebruikte. Mij meende zich behendig van de
zaak af te maken door te verklaren, dat zijne voorouders
liet reeds sinds den lijd van koning Arlhur. ridderlijker gedach-
tenis, gevoerd hadden. Doch Scrope lachte wal om de Ronde
Tafel en de Paladijus, en wilde naar geene reden luisteren,
zoodat hel lot dadelijkheden kwam. dat wil zeggen men
trachtte het geschil door een tweegevecht Ie vereffenen. De
19
uitslag was twijfelachtig, zoodal beiden besloten maar voort
-ocr page 75-
•)i
te gaan mei hel betwiste wapen te voeren. Doch Grosvenor
kwam er zoo gemakkelijk niet af; legen hem keerde Scrope
nu al zijne argumenten en al zijne magl, en de zaak werd
voor de opperkonstabels en den graaf-maarschalk gebragl,
die na een regtsgeding, dal, ten jare 148;j begonnen, vier
jaren duurde, uitspraak deden ten gunste van Scrope. Sir
Robert Grosvenor werd veroordeeld zijn voorouderlijk wapen
Ie laten varen en voortaan eene gouden korenschoof Ie voe-
ren in een blaauw .schild, zoo als zijne familie nog tegen-
woordig doel.
Dit is eene der meest geruchtmakende zaken van dezen
aard geweest; doch vele andere, van welke luttel is gespro-
ken, zijn niet minder belangrijk. Eene overlevering wil.
dat de adellijke familie de Vos van Steenwijk en het on-
adellijke geslachl Hiddingli, beiden in Drenthe, nog iu de
achttiende eeuw een proces gevoerd hebben, oindal zij hei-
zelfde wapen gebruikten. IFe.l geding, door de eerstgenoemde
familie ingesteld, zou met eene niet-ontvankelijk verklaring
afgeloopei) zijn. waarop de beide geslachten het wapen, dal
lot den twisl aanleiding gegeven had. onveranderd zijn blij-
ven voeren.
Iu het begin der zeventiende eeuw had sir John Poley.
geboortig uil hel Ëngelsche graafschap Sullblk. die als vrij-
williger in\'t Hollandschc leger diende, eenige moeijelijkheid
08137414
Ier zake van zijn wapenschild, dal iu goud een klimmendeu
zwarten leenw vertoonde. Hel vroegere wapen zijner fa-
milie was geweesl van zilver mei ecu ronden schuinbalk
{bande} waarop drie herkruiste gouden kruisen, en een klim-
menden zwarten leeuw in een gouden schildhoek [canton).
Langzamerhand bad de familie hel eigenlijke schild mei
zijne figuren laten varen en enkel den schildhoek me) den
leeuw als wapen behouden. «Naardien nu deze zwarte leeuw
iu \'I gouden veld bet wapen der oude graven van Vlaanderen
was," zegl een handschrift uil dien lijd. «lïglten prins Mau-
rits van Nassau en de graaf van Noillnnnberland, die beiden
-ocr page 76-
van de graven van Vlaanderen beweerden af Ie stammen
vertoogen lol sir John Poley. die hun evenwel zijn regl op
«lal wapen zoo voldoende bewees [who gave so ijood salisf\'av-
tion ilml il did riffhtly beloiir/ to ftitn),
dal de Iwee prinsen
daarop nimmermeer zijn terug gekomen."
Ik kan deze lijst van wapemgeschillen (zoo \'t mij veroor-
loofd is dat woord te smeden) niet sluiten zonder nog Ie
gewagen van hel voorval dat in 1545 in tegenwoordigheid
van keizer Karel V Ie Utrecht plaats had. Ier gelegenheid
dal daar een kapittel der Orde van \'t Gulden Vlies werd ge-
houden. Er ontstond een hooggaande twist, gevolgd doordade-
lijkheden. lusscheii twee ridders van de orde. Willem heer van
Dammartin baron van Pontenoy, en Lucas de Broyard heer
van Grimeny, kapitein van des, keizers lijfwacht. Ie voet, —
ter zake dat beiden éénzelfde wapen voerden, namelijk in
zwarl een zilveren kruis. Karel V velde den 16 Maart 1846
persoonlijk hel vonnis in deze zaak, houdende: dat beiden
den keizer te voel moesten vallen en hem vergiffenis smeeken
wegens hun wangedrag in zijne tegenwoordigheid, waarop hij
hun lijfsgenade zou schenken; elk inoesl eene boete van 50
gouden Carolus-guldens betalen en bleef zes jaren lang ver-
sloken van het regl om hel betwiste wapen te voeren; na
verloop van dien tijd zou hel hun, naardien, gebleken was
dat elk van beiden daarop wettig regl bezat, teruggegeven
worden door Toison d\'Or. den wapenkoning der Orde .van
hel Gulden Vlies, die daarvoor van ieder 10 gouden Carolus-
guldens zou ontvangen. Ten slotte werden beiden in de
kosten van hel proces veroordeeld.
Enkele malen zijn geschillen van dezen aard ontslaan
tusschen de herauten van verschillende landen, die den hand-
schoen opnamen voor de eer van hel rijk. welks heraldische
belangen aan hunne zorgen waren toevertrouwd. Toen Jakob
VI van Schotland (beter bekend als Jakob I van Engeland
den Engelschen troon beklom, kregen de herauten van die
beide landen bel met elkander Ie kwaad over hel eerste
-ocr page 77-
*
36
vierdedeel van het koninklijk wapen. Volgens de Schotsche
herauten kwam de eerste plaats in hel schild aan Schotland
toe, omdal dil rijk des konings geboorteland was; doch de
Engelschen voerden aan, dat Engeland het voornaamste ko-
ningrijk was, zoodal zijn wapen regl had op den voorrang,
Sir Williani Segar, eerste wapenkoning van Engeland, werd
belast de zaak naauvvkeiiiïg te onderzoeken, en de vrucht
zijner overpeinzingen was een boekdeel, overkropl met de
ongerijmdste labelen, die evenwel toenmaals en ook nog lang
daarna gangbare inunl waren en geëerbiedigd werden als
ontegensprekelijke bewijzen. Aanvangende bij den verdich-
ten Bruins, koning van Brillannië. ongeveer duizend jaren
vóór de Christelijke tijdrekening, weidde hij vervolgens uit
over diens verdeeling van het rijk onder zijne drie zonen.
Locheren, de oudste, bekwam de landstreek die later Enge-
land werd genoemd en voerde als wapen in goud een gaan-
den en aanzieuden rooden leeuw; de tweede zoon, Toalknack,
stelde zich mei Albanië (Schotland) tevreden en voerde iu
goud een rooden klimmenden leeuw, dien men later met een
geleliedeu dubbelen binnenzoom omgaf. Aan den jongslen
viel het landschap Cambria ten deel; zijn wapen, drie gaande
en aanziende roode leeuwen boven elkander ineen zilveren veld,
is nog lang daarna door de prinsen van Wallis gevoerd. Ol\'schoon
men over dal geschil der herauten geene nadere bijzonder-
beden vindt, schijnt Segar\'s verhandeling alle verzet lol
zwijgen gebragl Ie hebben, want bij de samenstelling van
het koninklijk of rijkswapen is inderdaad de eerste plaats
aan Engeland toegewezen.
§ 18. Nederland bleef tot bel einde der zestiende eeuw,
(en opzigle der adels- en wapenaangelegenheden, onderwor-
pen aan de wellen en besluiten zijner vorsten, onder welke
alleen die uit het Bourgondische Huis eenige orde en regel-
maat in die zaken bragten. Vóór en na dien tijd heerschte
in dal opzigt de meest onbeperkte vrijheid. Men nam wa-
pens aan en veranderde die naar goedvinden, zoo men maar
-ocr page 78-
57
zorgde niet het wapen van een ander te, voeren en geen
ridderzegel te gebruiken indien men niet met de ridderlijke
waardigheid bekleed was. Overigens schijnt men in deze
landen eersl zeer laat begonnen te zijn de wapens als erfe-
lijke zinnebeelden der geslachten Ie beschouwen. De heer
L. Ph. C. van den Bergh f\') slell hunne invoering vroeg-
stens op hel midden der dertiende eeuw. doch reeds in <!•■
veertiende eeuw droegen zij een erfelijk karakter en gingen
van vader op zoon over. In Friesland werden zij vroegs lens
in de veertiende eeuw. doch waarschijnlijk nog later, erfelijk.
Toen de Zeven Vereenigde Gewesten hel Spaansche juk
hadden afgeschud en een vrij gemeeiiebesl uitmaakten, be-
moeide de overheid zich niet meer met de wapenzaken noch
mei de adellitels. Wel is waar stonden de inlandsche fami-
lié\'n van den ouden adel in hooge achting en werden zij
in zoo verre slaatsregtelijk erkend, dal zij ridderschappen
vormden wier afgevaardigden aan het staats- en gewestelijk
best uur deelnamen; doch zij genoten dat privilegie eigenlijk
niet als edellieden, want het regt van zitting in de staten-
vergaderingen als afgevaardigden van de ridderschap was
verbonden aan hel bezit van eene zoogenaamde ridderma-
tige hofstad of havezathe, \'I geen ten gevolge had: aan den
eenen kant. dal de leden der doorluchtigste geslachten uit-
gesloten bleven wanneer zij geen dergelijk goed bezaten; en
aan den anderen kant. dat personen van mindere afkomst
als vertegenwoordigers van den adel optraden, na door koop
of erfenis in hel bezil gekomen Ie zijn van een ridderinatig
landgoed. Overigens verleende hel gouvernement geen adel-
dom en elkeen had de vrijheid van vreemde vorsten wa-
pens of adellitels aan Ie nemen, die hier evenwel geene
officieele erkenning ontvingen. Vele faniiliën aanvaardden
zulke titels, vooral van de Duitsche Keizers. Als bij uit-
e) Eenii.it\' opmerkingen oeer ile Ntderlandtehe ütslucht- en H\'apenkunde, in
de Bijdragen eonr rmterlamtsche Genehierienii en Omllieiiikuntle vim Mr. I. A.
\\yhoir. Deel IV.
-ocr page 79-
*
58
zondering zijn vier voorbeelden bekend, dal een hall\'politiek
hall\' regterlijk staatsligchaam, het Hol\' van Holland, wapens
verleend heeft, en niel aan familiën, rnaar aan de dorpen
Wieringerwaard, Beemster, Schermer en \'s Graveland, res-
peelivelijk in 1611, 1612, 1655 en 1641 (*). Deze wapen-
kundige uitspanning heef! niets loegebragt tol verhooging van
den roem van het Hol\' van Holland, \'t geen, ofschoon welligl
een uitmuntend regterlijk collegie, zich bij die gelegen-
heden als een erbarmelijk heraldiek collegie heeft doen kennen.
Doch, ofschoon hel gouvernement der Vereenigde Gewes-
ten zich weinig aan de wapens liet gelegen zijn. wjst bet
die blijkbaar zeer wel op prijs te stellen; want wij vinden
aangeteekend. dal het herhaalde malen aan Venetiaanscbe
ambassadeurs verlof schonk, om hel wapen der Republiek,
in zijn geheel ol\' voor een gedeelte, met hunne geslacbtwa-
pens Ie vereenigen. De drijfveer lot die schenkingen ligt
voor de hand, zoo men acht slaat op de wanne en stand-
vastige vriendschap tusschen Nederland en Venetië: men kon
niel ligt eene aangenamer heloojiing uitdenken voor de ge-
zanten van een staat, waar de adel de wezenlijke kern der natie
vormde en adel en wapens in hooge eere werden gehouden.
Bij resolutie van 8 Junij 1620 schonken de Staten-Gene-
raal aan Aloisius Contarini de bevoegdheid om het wapen
der Generaliteit Ie mogen quartileren mei zijn familiewapen;
hij plaatste het dientengevolge in hel eerste en vierde kwar-
tier van zijn schild. In 1631 werd dezelfde gunsl verleend
aan Gussoni. doch onder voorbehoud dat hij het Generali-
Ieits-wapen zoodanig in zijn schild plaatsen zou. dat daaruit
geene verwarring ten nadeele van Contarini kou ontslaan;
bij voldeed hieraan, dooi\' het wapen van den Staal in bel
derde kwartier te plaatsen. Eenige jaren vroeger, bij reso-
luliëri van 11 November 1626 en 20 Januari j 1627. was de
(") Mr. L. Pli. C. mui den Bergb, het Hof van Holland verleent JVapens. in
rle aangehaalde Bedragen van TNytiolt\'. Deel IX.
-ocr page 80-
5<»
leeuw uit het wapen der Republiek aan Siiiïano lol helm-
teeken geschonken; en den 2b\' Augustus 1652 wezen de
Staten-Generaal een halven (?) Nederlandschen leeuw als
schildhouder toe aan Soranzo (\').
De heraldische aangelegenheden bleven bij ons slecht ge-
regeld of liever /onder regel tol in 1806, toen koning Lo-
dewijk den Hollandschen Iroon beklom. Alles ontving eene
monarchale tint en dewijl, volgeus den ouden stelregel, eene
monarchie niet zonder adel beslaan kan, voerde eene wet
van 22 April 1809 een comtüutionelen adelstand in. Die
wet was van den volgenden inhoud:
Arl. I. De Wet erkent een\'constilutionelen Adel in hel Hijk.
Arl. 2. De Adel zal zijn te zamengesteld uit den ouden
adel die in hel. land gevestigd was, na dat dezelve dooi\'
den koning zal zijn bevestigd, en uil die genen welke de
koning bij opene brieven lot den adelstand zal verheffen.
Art. 5. De koning zal een heraldiek Coller/ie benoemen,
lot hel onderzoeken der bewijzen van den adeldom, welke
moet worden bevestigd, eu van hel regt der edellieden, om
hunne wapens te voeren, ten einde de wettigheid van hel
een eu ander kunne worden erkend.
Art. 4. De corporatiën in hel Hijk beslaande, welke een
zeker gelal kwartieren van adel vereischen, om in dezelve,
toegelaten Ie worden, of daaraan deel Ie hebben, blijven uit-
sluitend voor den constitutionelen adel geschikt, en zullen
door den koning worden bevestigd.
Art. \'i. Zij zullen verpligt eu gehouden zijn om de wet-
ten of reglementen, welke zij nakomen, in overeenstemming
te brengen met de tegenwoordige wel. eu zij zullen de
nieuwe reglementen, welke zij zouden mogen vaststellen,
aan de goedkeuring van den koning moeten onderwerpen.
Art. 6. In hel vervolg zal geen vreemdeling in deze cor-
poratiën kunnen worden toegelaten.
i\') Jnr. J. C. ilo Jonge, Nederland en renette. \'sGrav.. 1834, blz. H5.
-ocr page 81-
60
Art. 7. Deze edellieden, welke tot den constitutionelen
adel behooren, /uilen dezelve belastingen dragen, als \'s ko-
nings overige onderdanen.
Art. 8. Het slaat den koning vrij, vreemdelingen aan den
constilutionelen adel gelijk Ie stellen, doch enkel voor hun
persoon, en niet voor hun geslacht.
Art. !). De adel wordt zamengesteld uil edellieden.
Art. 10. Behalve den titel van edelman, welke aan alle
de edellieden geineen en erfelijk is. zullen er titels van Graaf
en Baron zijn. die. insgelijks erfelijk zullen wezen, zoo als
hieronder zal worden uitgedrukt.
Ail. 11. Be Graven en Barons zullen hunnen naam kun-
nen nemen van een adelijk land. of ander goed. aan hel
welke de titel van adelijk landgoed zal zijn gehecht, of wel
van eene plaats, aan welken deze titel insgelijks dooi\' den
koning, bij opene brieven, zal gehecht zijn.
Art. 12. De edellieden, welke geen\' anderen titel hebben,
zullen den naam van Jonkheer dragen, en wanneer zij hel
hoofd van hel geslacht zijn. dien van eene plaats of goed
voeren, welke in \'s konings opene blieven zal zijn uitgedrukt.
Art. 15. Oe oudste zoon van een Graal\'. Baron, of ander
edelman, het hoofd van een geslacht zijnde, volgt bij hel
overlijden van zijnen vader in deszelfs litel op.
Art. 14. In allen gevalle zal men, voor de erfelijkheid
van den litel. het regt van eerstgeboorte of naaste bloedver-
wantschap, onder de bij dezen gemelde bepalingen volgen:
a.    dat de titel nooil zal kunnen overgaan aan iemand
die aan den eersten titularis niet beslaat in de manne-
lijke nederdalende en onafgebroken lijn;
b.     dal de titel insgelijks niet zal kunnen overgaan op de
mannelijke bloedverwanten van den titularis, wanneer
deze hem verder bestaan dan als volle neefs kinderen ;
zullende de titel, wanneer zijne mannelijke bloedver-
wanten hem in verderen graad mogten bestaan, aan de
kroon vervallen;
-ocr page 82-
til
e. dal. voor zoo verre oen titularis sterft, zonder wettig
mannelijk oor na Ie laten, zijn titel op den oudsten
zijner broeders zal vervallen, en. deze vooroverleden
zijnde, op den oudsten van deszell\'s wettige mannelijke
afstammelingen, en zoo vervolgens:
(/. dat, bijaldien een titularis sterft zonder wettig man-
nelijk oor of broeders, of derzelver wettige mannelijke
afstammelingen na Ie laten, zijn titel zal vervallen op
den oudsten zijner ooms van \'s vaders zijde, of, zoo
deze mogl vooroverleden zijn, op den oudsten van
deszell\'s wettige mannelijke afstammelingen, en zoo ver-
volgens, zoo als znlks bij § /* is bepaald.
Arl. 13. He oudste zoon van een\' Graaf en Baron voert
den/elfden lilel als zijn vader, mei deze onderscheiding, dat
bij het woord lot in plaats van bel woord van zal gebruiken
in de aanduiding van hel goed of de plaats, en zulks zoo
lang hij hel hoofd van hel geslacht niet is.
De andere zoons en hunne afstammelingen voerenden titel
van Jonkheer lol. met bijvoeging van den naam van bel goed
of de plaats in de titels van hunne vaders vermeld.
Arl. Ifi. De mannelijke afstammelingen van eeneu edel-
man, welke geenen anderen lilel voert, hebben geene andere
onderscheiding dan den naam van Jonkbeer, dien zij in alle
gevallen vóór hun geslaehlnaam plaatsen. (*)
Art. 17. De hier bovengemelde titels geven op zich zelven
geene heerlijke regten.
Art. 18. De titularissen, zoo wel de eerste als volgende,
kunnen, onder \'s konings goedkeuring, eene zekere som in
vaste- ol\' andere goedereu aan hunnen titel hechten, welks
wettigheid zal kunnen worden erkend, en die het majoraal
zal uitmaken.
Art. 19. Deze somme zal niet kunnen worden bepaald
tot nadeel der legitime portie, welke men volgens de bur-
(■) Trgpnwiioriliu woriil dp titel van Jnnkhm- vóór den ifmpnaain aeplaalsl.
-ocr page 83-
<;2
gerlijkp wetten van hel Rijk aan zijne kindermi verschul-
digd is.
Arl. 20. He) majoraal eenmaal door het hoofd van hel
geslacht bepaald, geboekt, en door den koning zijnde goed-
gekeurd, zal noch verpand, noch verminderd kunnen worden.
Arl. 21. Bij hel overlijden van een* edelman gaal hel
majoraal mei den titel over op den oudsten van zijne zoons,
ol\' van deszelfs wettige mannelijke afstammelingen.
Art. 22. Bij lief overlijden van den oudsten zoon. zon-
der wettige mannelijke afstammelingen, zal de lilel of de
hoedanigheid van hoold van het geslacht, met hel majoraal.
aan zijnen oudsten broeder, of den oudsten van deszelfs
wettige mannelijke afstammelingen, en zoo vervolgens, lot
aan den laalslen broeder, overgaan.
Arl. 23. Bij gebrek aan mannelijke erfgenamen, zal hel
majoraat in gelijke deelen vervallen op de vrouwen in de
üimiiddelijke nederdalende lijn.
Arl. 24. Bij gebrek van erfgenamen in de nederdalende
lijn. /.al hel majoraat met den litcl overgaan op den voel
van arl. 14. ten aanzien van hel regl van erfopvolging bepaald.
Arl. 25. Voor zooverre edellieden in bel lijfstraffelijke.
overeenkomstig de instellingen van het Hooge Geregtshof,
niet voor hetzelve teregt slaan, zullen zij in het lijfstraffe-
lijke niet anders dan voor de hoven van appèl kunnen wor-
den teregt gesteld.
Arl. 2<». Behalve in hel geval dat een edelman mogt
worden verwezen lot eene straf die eerloosheid met zich
brengt, en op zich zelve bel verlies van den adel ten gevolge
heeft, kan geen edelman van den adeldom versloken wor-
den, dan door eene veroordeeling van zijne pairs.
Art. 27. De koning zal onder de pairs die genen benoe-
men, welke hij bestemd beeft om te onderzoeken en Ie be-
oordeelen of de beschuldigde eenige daad begaan heelt, strijdig
met de wetten der eer. en met de pligten. welke een edel-
man steeds voor oogen moet hebben, en nadeelig voor den
-ocr page 84-
<»3
adel in het algemeen; deze ontzetting van den adeldom zal
zich niet verder uitstrekken dan lol den persoon van den
veroordeelde, en de kinderen, welke na zijne ontzetting mol-
len geboren zijn, doch geenszins op kinderen welke vóór
dien tijd geboren waren.
Art. 28. Bijaldien een edelman rnel eerloosheid van den
adel ontzei wordt, zullen de inkomsten van hel majoraal.
tol aan deszell\'s overlijden, aan zijne vrouw verblijven.
Art. 29. Op hel majoraal zal in geen geval voor schuld,
ui\' om andere redenen, eenig beslag kunnen worden gelegd.
Arl. 30. De schuldeischers van eenen titularis zullen niet
meer dan een derde der inkomsten van hel majoraal. in
regten, wegens schuld, kunnen vervolgen, de twee overige
deelen zullen voor zijn onderhoud vrij blijven.
Art. 51. Bijaldien een Graaf, Baron, of ander edelman.
hoofd van een geslacht, redenen vermeent Ie hebben om
zijnen oudsten zoon. of, bij deszell\'s vooroverlijden. den
oudsten van deszell\'s wettige mannelijke afstammelingen, van
hel majoraat. en de opvolging in zijnen titel, uil Ie slui-
ten, zal hij zulks niet vermogen Ie doen dan onder goed-
keuring des konings. welke daarop hel advis zijner pairs
zal hooien.
Arl. 52. Wanneer een Graaf. Baron, of ander edelman,
hoofd van een geslacht, zonder mannelijke erfgenamen van
den eersten titularis, overeenkomstig hel bepaalde arl. 14.
koinl te sterven, en dat de titel daardoor aan de kroon ver-
vall, zal het majoraal komen op de naaste erfgenaam of erf-
genamen ab intestato van den eersten titularis, van wien
hetzelve afstamt.
Art. 35. De majoraten. door de kroon gegeven, zullen
aan dezelve terug keeren met hel vervallen van den titel,
overeenkomstig de bepalingen art. 14 gemaakt.
Art. 34. De stal uien en verdere bepalingen bel rekkelijk
den adel. zullen door den koning worden gemaakt. —
De Statuten van welke in dil laatste artikel wordt gespro-
-ocr page 85-
«4
ken. werden den I October ISO» uitgevaardigd en waren
van den volgenden inhoud:
Arl. I. Volgens art. 2 der wel van 22 April 1809. de
constitutionele adel in hel koningrijk Holland /lillende zijn
Ie samengesteld uil den ouden adel. die in hel land geves-
tigd was. na dal dezelve door Ons /al zijn bevestigd, en uil
diegenen, welke Wij. hij opene brieven, lol den adelstand
zullen verheffen, zoo zal door den gemelden ouden adel
worden verslaan :
il. alle zoodanige geslachten, waarvan één of meer per-
sonen lol dezelve hehoorendi\'. I" eeniger lijd. vóór den
jare l7\'.to. zijn beschreven geweesl in of deel hebben
uitgemaakt van eenige ridderschap of lid van edelen,
in die provinliën. waarnil Ihans hel koningrijk van
Holland bestaat, en in welke provinliën zoodanige rid-
derschap of lid van edelen een gedeelte der regering of
bestuur pleeg llil Ie maken;
/*. alle zoodanige geslachten, waarvan zal worden bewe-
zen, dal dezelve steeds voor inlandsche adel zijn ge-
houden en erkend, hoezeer in die provinliën. in welke
zij l\' hnis belmoren, geen eigenlijk gezegde ridderschap
of lid van edelen, als zoodanig deel aan de regering
hebbende, beeft bestaan;
r. alle zoodanige geslachten, waarvan zal worden bewe-
zen, dal dezelve lol den adel van hel land hebben be-
32
hoord, of brieven van adeldom van vorige vorsten van
hel land bekomen; hoezeer daarvan, immers in de
latere lijden, geen effect hebbende genoten, of\' voor
adelijke geslachten gehouden zijnde geweesl. mits nog-
lans dal zoodanige geslachten, of die lakken van de-
zelve, welke zich Ie dien einde zullen aangeven, bij
voortduring mei \'er woon in hel land zijn gebleven.
Arl. 2. Wij verklaren mitsdien als consliliitionelen adel
in ons koningrijk Ie bevestigen, gelijk Wij bevestigen bij
deze. alle zoodanige personen, welke zich aan Ons of aan
■■■
1 . ... ■
-ocr page 86-
65
het daartoe door Uns benoemd Collegie zullen adresseren,
met behoorlijk bewijs, dat zij lot een van in liet vorig ar-
tikel vermelde geslachten zijn behoorende, en de gezegde
bevestiging aan Ons zullen verzoeken.
                       ,
Door Ons zal nader worden bepaald de wijze, op welke
dit een en ander zal moeien worden bewezen, alsmede op
welke aan de gemelde personen, welke zich zullen hebben
aangegeven, en waarvan de ingediende bewijzen in orde zul-
len zijn bevonden, onze brieven van bevestiging in den con-
slitutionelen adel van hel koningrijk zullen worden uitgereikt.
Art. 5. Ten aanzien van zoodanige personen, van inland-
sche adelijke geslachten afstammende, die zelve of wier voor-
ouders zich vóór onze komst lol den troon buiten hel
koningrijk met \'er woon mogten hebben begeven, verklaren
Wij, dal, wanneer zoodanige personen zelve wederom in hel
koningrijk gevestigd zijn, of zich daarin vervolgens wederom
vestigen en ter nederzetten, zij alsdan bevoegd zullen zijn,
hunne bewijzen, om in den constilutionelen adel bevestigd
te kunnen worden, in Ie dienen, zonder dat derzelver voor-
ledene afwezendheid builen \'s lands hun ten deze zal pre-
judiciëren.
Art. 4. Wij reserveren aan Ons, aan zoodanige geslachten,
in ons rijk gevestigd, of personen, ingezetenen van dit land
zijnde, of zich bij vervolg in hetzelve zullende ter neder-
zetten, welke zullen kunnen aantoonen, van een uitheemsch
adelijk geslacht te zijn, of brieven van adeldom van uit-
beemsche keizers of koningen te hebben bekomen (mits
dezelve ten minsle 2o jaren geleden zijn verkregen), brieven
van inlijving in den conslitutionelen adel van liet koningrijk
Ie verleenen, zoodanig als Wij, naar bevind van zaken en
der ingediende bewijzen, zullen oordeelen te behooren.
Art. 5. Wij reserveren mede aan Ons, om aan ingezetenen
van dit land, welke in hun geslacht of voor hun persoon
den titel van Graaf of Baron, van uitheemsche keizers ol
vorsten, vroeger dan gedurende de laatste 25 jaren, hebben
-ocr page 87-
66
bekomen, en daarvan bewijzen kunnen indienen, en welke
zich aan Ons zullen vervoegen, om dien titel te mogen
blijven voeren, onze toestemming daartoe te vergunnen, op
zoodanige wijze en onder zoodanige bepalingen, als Wij, naar
bevind van zaken, zullen goedvinden.
Art. 6, Voor het vervolg zal geen van onze onderdanen
eenige uilheenischc adelbrieven of eeretitelen mogen aannemen.
Art. 7. Na dal de constitutionele adel in het koningrijk
zal zijn bevestigd, zal geen ingezeten van het koningrijk,
welke niet in dezelve is ingeschreven, door Ons als edelman
worden erkend, noch in eenige officiële of publieke stukken
als zoodanig mogen voorkomen of genoemd worden; gelijk
mede niemand door Ons als draaf of Baron zal worden er-
kend, of in eenige officiële of publieke stukken dien titel
zal mogen voeren, buiten die genen welke dezelve van Ons,
hij opene brieven zullen hebben bekomen, of daartoe uit-
drukkelijke toestemming van Ons verkregen.
Art. 8. Wij reserveren aan Ons, om den titel van Graaf
of Baron, niet erfelijk, op den voel daaromtrent bij de wel
bepaald, maar voor hun persoon, Ie verleenen aan zoodanige
personen, als Wij zulks, om bewezene diensten, waardig
zullen oordeelen.
Art. 9. De gansche constitutionele adel is onder zich ge-
lijk ; geen onderscheid is \'er tusschen de geslachten en per-
sonen; voorhehoudens het onderscheid van standverhooging
lot, en de titels van Graaf of Baron, welke door Ons en
onze nakomelingen en opvolgers zullen worden gegeven.
Art. 10. De dochters van edellieden zijn voor haar persoon
edel; ongetrouwd zijnde, zullen zij den titel van freule hebben.
Art. 11. Be weduwen van edellieden zullen den rang van
hare overledene mans behouden, tot hertrouwen toe.
Art. 12. Geen persoon, tot den adel van het koningrijk
behoorende, zal eenigen anderen geslachlnaam bij den zijnen
mogen voegen, dan met onze goedkeuring en toeslemming.
Art. 13. Ook zal niemand den naam van een adelijk ge-
v
»
-ocr page 88-
67
slacht van het koningrijk mogen aannemen, of bij den naam
van zijn geslacht mogen voegen, uil welken hoofde hel ook
zoude mogen zijn; ten ware Wij. na verhoor van den nog
levenden mansstam van het geslacht, waarvan de naam zoude
worden aangenomen, daartoe onze toestemming hadden gegeven
Art. 14. De wapenen van elk adelijk geslacht zullen door
Ons worden vastgesteld, op hel voorstel van hel hoog heral-
diek Collegie.
De geslachtwapens, zoo als dezelve bewijsselijk van voor-
ouders zijn aangeërfd, zullen bewaard blijven; onverminderd
de bijvoeging van zoodanige stukken, als Wij niogten goed-
vinden ; ook zal in het algemeen door Ons worden bepaald
zoodanig onderscheidend teeken, van eene kroon, als ander-
zins, hetwelk bij of boven het wapen zal moeten worden
gevoerd, door een ieder welke lol den constitutionelen adel
van het Rijk zal behooren.
Art. 15. Bij het vcrleenen van opene brieven, waarbij de
titel van Graal\' of Baron door Ons zal worden vergund, zul-
len wij in hel geslachtwapen van den met den titel begun-
stigden persoon zoodanige vermeerdering van stukken, als
ook een wapenkreet ofdevies voegen, als wij zullen goedvinden.
Art. 16. De door ons benoemde Graven en Baronnen zul-
len boven hunne wapens voeren zoodanige grafelijke of ba-
ronnen-kroon, als dooi\' Ons nader zal worden bepaald.
Art. 17. De zoon van een Graaf of Baron, of, wanneer \'er
meer zonen zijn, de oudste van dezelve, zal, gedurende hel
leven van zijn\' vader, hetzelfde wapen als zijn vader voeren,
doch gebroken met een lambel.
Art. 18. De jongere zonen en verdere descendenten van
een Graaf of Baron, zullen het volle wapen van hunnen vader
voeren; echter alleen met eene adelijke of jonkers-kroon
boven hetzelve.
Art. 19. De ongehuwde dochters van een Graaf of Baron
zullen in eene ruit het volle vaderlijke wapen voeren, over-
dekt met de daartoe behoorende kroon.
:;•
-ocr page 89-
68
Arl. 20. Van het wapen van alle geslachten of takken
van dien, welke zullen behooren lot den constitutionele!! adel,
zal eene geblasonucerde afteekening bij liet hoog heraldiek
Collegie moeten berusten; en zal daarin geene verandering
hoegenaamd mogen worden gemaakt, buiten onze uitdruk-
kelijke toestemming en goedkeuring.
Art. 21. Niemand zal het wapen van een adelijk geslacht
mogen aannemen of voeren, zonder volkomen bewijzen van
daartoe geregtigd te zijn, en lot dat geslacht te behooren.
Ook zal niemand mogen voeren zoodanige kroonen of ander
distinctief teeken, als Wij zullen hebben vastgesteld voor,
en toegekend aan den coustitulionelen adel, of aan diegenen,
aan welken Wij den lilel van Graaf of Baron zullen toevoegen.
Art. 22. Van alle huwelijken, geboorten of sterfgevallen,
welke in een geslacht, lot den constitutionelen adel van het
Rijk behoorende, voorvallen, zal aan het boog heraldiek Col-
legie aangifte moeten worden gedaan, op zoodanige wijze, als
nader door ons zal worden bepaald.
Art. 25. Alle personen, lot den adel van het koningrijk
behoorende, zullen hebben hel regt om de jagt te mogen
uitoefenen, door het geheele departement, waarin zij met \'er
woon gezeten zijn, en, voor zooveel de Graven eu Baronnen
betreft, door het geheele koningrijk; voorbehoudens, voor het
overige, de wetten en bepalingen op het stuk van de jagt,
reeds gemaakt of verder te maken.
Art. 24, All»; personen, tot den gemelden adel behoorende,
zullen in regten niet mogen worden betrokken, dan voor het
geregtshof, waaronder het departement, alwaar zij wonen, res-
sorteert ; onverminderd, voor het overige, hetgeen bij art. 26
en 27 der wet van 22 April dezes jaars, met betrekking tot
het onderzoek en beoordeeling, door pairs te doen, bepaald is.
Be citatiën iu regten, van personen tot den adel behoorende,
zullen altoos bij besloten brieven moeten geschieden.
Arl. 25. Bi de gewapende schutterijen zullen zij niet an-
ders dan als officieren kunnen geplaatst worden.
-ocr page 90-
I\'.\'.l
Art. 26. Zij zullen uitsluitend het regt hebben, om aan
hunne liverei-bedienden nestels van liverei-koorden te geven.
Art. 27. Zoodanige huizen, ten platten lande, als dooi
personen, tot den adel behoorende, bewoond worden, en als
adeüjke huizen of landgoederen zullen worden beschouwd,
zullen genieten vrijheid van jagt, in eene zekere uitgestrekt-
heid rondom dezelve; alles volgens zoodanige bepalingen,
als te dien opzigte, en tot verklaring, wat door adelijk huis
of landgoed moet worden verstaan, door Ons nader zullen
worden gemaakt.
Art. 28. Van de departementale raden, welke door Ons
in de departementen zullen worden benoemd, zal ten minste
de helft bestaan uit edellieden.
Art. 29. In alle collegiën zullen de edelen den rang van
zitting nemen boven die genen, welke een\' gelijken post of
ambt met hun bekleeden, en niet tot den constitutionele!)
adel behooren (*).
Art. 50. De edelen fan hel koningrijk zullen mogen
dragen zoodanig costuum, als nader door ons zal worden
bepaald.
Art. 51. In alle ceremoniën, zoo in als buiten onze pa-
leizen, zal aan hun eene bijzondere plaats worden aange-
wezen, in zoodanigen rang, als door Ons nader zal worden
bepaald.
Art. 52. Alle personen, tot den adel behoorende, zullen
aan ons hof dezelfde voorregten genieten, als personen, welke
aan ons voorgesteld zijn.
Art. 55. Wij zullen bij het reglement op de etiquette van
ons hof bepalen den titel, welken wij, aan de edelen van
het koningrijk en aan de Baronnen en Graven schrijvende,
zullen geven.
C) B(j decreet van il \\ovemlier 1809 werd dit artikel in dicrvoege gewij-
zigd, dat de edellieden in de collegiën den voorrang niet zouden innemen boven
degenen, die, ofschoon niet tot den adelstand behoorende, echter door ouder-
dom van dienst reeds een hoogeren rang bekleedden.
-ocr page 91-
70
Art. 34. De titel, door andere personen te geven aan een
edelman van liet koningrijk, zal zijn: hoog welgeboren lieer
jonkheer;
aan een Baron, dien van: hoog en welgeboren heer,
en aan een Graat\', dien van: hooggeboren heer.
De Graven zullen ook den titel van excellentie voeren.
4;-/. 35. Alle manspersonen, tot den constitutionelen adel
van het koningrijk zullende gehooren, welke meerderjarig
zijn, zullen gehouden zijn, op zoodanigen tijd en wijze als
door ons nader zal worden hepaald. af te leggen den eed
hier navolgende; gelijk znlks mede inliet vervolg zal moeten
worden gedaan door alle manspersonen, tot den constitutio-
nelen adel hehoorende. zoodra de tijd daar is, dat zij tot
meerderjarigheid zullen gekomen zijn.
Eed. »Ik zwere getrouwheid aan den koning, en ge-
hoorzaamheid aan de constitutie van het koningrijk;
in het bijzonder mede aan de fondamentele wetten,
welke tot den adel betrekkelijk zijn.
»Ik belove en zwere, dal ik mij steeds als een regt-
schapen edelman jegens den koning en mijn vaderland
zal gedragen.
«Dat ik met alle kracht en naar mijn vermogen zal
medewerken tot al het geen kan strekken tot welzijn,
ondersteuning en luister van de kroon, en zal tegen-
gaan alles, wat tot nadeel van den persoon des konings
en deszelfs regering mogt ondernomen worden;
»En dat ik aan de kinderen, die ik heb, of mogle
krijgen, dezelfde gevoelens van getrouwheid en gehoor-
zaamheid zal voorhouden en inboezemen.
••■\'Zoo waarlijk lielpe mij God Ahnagtig!"
Art.
36. Ons hoog heraldiek collegie is belast met de
uitvoering van het tegenwoordig besluit. —
Deze constitutionele adel (aan welken, gelijk men zal hebben
opgemerkt, verscheidene wezenlijke voorregten waren toege-
kend) ging voorbij als eene schaduw en stierf nagenoeg in de
geboorte. Onze naderende inlijving bij Frankrijk bereidde
-ocr page 92-
71
haar een vroegtijdig graf, gedolven iloor het misnoegen van
Napoleon I, die met leede oogen zijn broeder Lodewijk de
nieuwe instellingen van het Fransche Keizerrijk zag naboot-
sen door het benoemen van maarschalken, het opriglen van
een adelstand en het instellen eener ridderorde, die van de
Unie. De wet van 22 April 1809 werd afgeschaft hij eene
wet van 18 Februarij 1810 van den volgenden lakonieken
doch alles afdoenden inhoud: »De wet van 22 April 180!),
waarbij een constitutionele adel van het koningrijk Holland
is ingesteld, wordt bij dezen geheel vernietigd en buiten ef-
fect gesteld, even als of dezelve nimmer bestaan hailde." Dit
had noodwendig de intrekking der boven medegedeelde sta-
tuten van den adel ten gevolge, hetgeen bij koning Lode-
wijks besluit van 1 Maart 1810 geschiedde. Karakteristiek
voor onze verhouding tot hel groote keizerrijk is art. 2 van
dal besluit, luidende: »Ons heraldiek Collegie. hetwelk bij
voortduring deszelfs bestaan en organisatie blijft behouden,
zal Ons ten spoedigste, bij een dcswegens te doen rapport,
hunne gedachten mededeelen, omtrent helgeen zal behooren
te geschieden, om het stuk van den adel in harmonie te
brengen met hetgeen dien aangaande in Frankrijk is vast-
gesteld.
Hetzelve wordt bij deze geautoriseerd, om dienaan-
gaande, met onzen ambassadeur te Parijs in confidentiële
correspondentie te treden."
Bij de herstelling van Nederlands onafhankelijkheid her-
schiep de Souvereine Vorst (Willem I) den Nederlandschen
adel op de grondslagen, vervat in hel ondervolgende besluit
van 13 Februarij 181b:
»Wij Willem enz.
«Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, zooals
bij deze bepaald wordt:
»1°. dat tot den adelstand in de onderscheidene pro-
vinciën gerekend zullen worden te behooren zoo wel
de genen die door Ons in de ridderschap of edelen
dier provinciën respectivelijk benoemd en geadmitteerd
i
-ocr page 93-
7\'2
zijn of verder tol op hel in werking komen der regle-
menten, vermeld bij art. 77 (*) der Grondwet, benoemd
en geadmitteerd worden zullen, benevens hunne wettige
afstammelingen, als alle die genen welke bij vervolg
door ons in den adelstand zullen worden erkend, in-
gelijfd of verheven, insgelijks mei hunne wettige af-
stammelingen ;
2°. dal in alle publieke en particuliere documenten-
ten aanzien der personen tol den adelstand behoorende
en voor zoo verre door Ons aan dezelve geenen anderen
of meerderen titel mogt zijn toegekend of verleend, zal
worden gebezigd de lilulalure van Jonkheer en Hoog
Welgeboren;
5°. dat dezelve personen zullen bevoegd zijn tot het
openlijk voeren en gebruiken van een erkend adelijk
wapen; en
»4°. dal een edelman in de geheele provincie, alwaar
hij woonachtig is, lot de jagl is gekwalificeerd, zonder
aan eenig vereischte van betaling eener zekere sommc
in *s lands lasten of van gegoedheid onderworpen te zijn.
«Reserverende Wij Ons, om wanneer de door de Provin-
ciale Staten aan Onze goedkeuring te onderwerpen regle-
menten voor de hoogheemraadschappen, in deliberatie zullen
komen, nader te slatueren, of, en in hoeverre in de zamen-
stellingen dier kollegiC\'ii, naar gelang van ieders bijzondere
omstaudigheden aan de leden van de ridderschappen of edelen
eenig aandeel behoort te worden toegekend."
Bij de grondwetsherziening van 1848 vervielen de ridder-
schappen en de adel verloor zijn bestaan als politiek lig-
C) Art. 77 der Grondwet tan 1814: »Er zullen zijn in de Provinciën of Land-
schappen Edelen of Ridderschappen, welker instellingen geregeld worden op
zoodanige wHze, als door hen, behoudens deze Grondwet, noodig geoordeeld en
door den Souvereinen Vorst, ingevalle van goedkeuring, lickrachtigd wordt.
-De eerste büeenroeping van en admissie lot dezelve zal door den Souverei-
nen Vorst, overeenkomstig de omstandigheden, gedaan en verleend worden. Zij
ontwerpen hunne reqlemenlcn dadelijk na hunne eerste b(|eenkomst."
-ocr page 94-
75
chaam. Kenige pogingen, door belanghebbenden aangewend
om de ridderschappen als particuliere adelsvereenigingen in
stand te houden, schijnen nog tot geen zeer voldoend re-
sultaat te hebben geleid.
Het reeds in de wel van 22 April 1809 voorkomende
verbod om vreemden adeldom aan te nemen, is bij de ach-
tereenvolgende Grondwetten van 1814, 1815, 1840 en 1848
herhaald, en daarbij het regt om adeldom aan Nederlanders
te verleenen uitsluitend aan den koning der Nederlanden
voorbehouden.
-ocr page 95-
TWEEDE AFDEELING.
PRACTIJK DER WAPBNKUNDE.
[In deze gelieele Afdeeling duiden de Romeinscue cijfers de Plaul,
en de Arabische de figuur van elke plaat aan.J
Een WAPEN (Fr. armome, enkv., of\' armoiries, rneerv.;
Eng. achievement, enkv., of arms, meerv.; Hd. Wappett,
enkv. en meerv.) bestaat uit de navolgende deelen:
1.  het schild met zijne verdeelingen, kleuren en stukken;
2.  de helm, met of zonder kroon en dekkleeden;
3.  hij gebreke van helm, enkel de kroon op het schild;
4.  het helmteeken;
b. de mantel;
6.  de schildhouders;
7.  de wapenkreet en wapenspreuk.
Niet al die attributen zijn noodig om een behoorlijk wa-
pen te vormen; streng genomen is reeds het bloote schild
zonder figuren of bijwerk voldoende, mits het voorzien zij
van eene kleur. Meer bepaald begrijpt men onder den
naam van Wapm het geheele blazoen met al zijne neven-
stukken, terwijl men het enkele schild met zijne figuren
het Wapenschild noemt.
De in de wapens voorkomende figuren dragen den gemeen-
schappelijken naam van STUKKEN en het schild wordt ge-
zegd daarmede BELADEN Ie zijn. Men verdeelt die stukken
in twee groote klassen:
1°. HERALDIEKE STUKKEN, gevormd uil regie lijnen.
In andere landen splitst men deze stukken in eer-
-ocr page 96-
7.\'i
volle en minder eervolle, eene verdeeling, die ik niel
gevolgd heb; waarover ter zijner plaatse nader; zie
Hoofdstuk VIII.
2°. GEWONE WAPENFIGUREiN, waaronder men alles
rangschikt wat niet tot de heraldieke stukken be-
hoort. Deze tweede afdeeling wordt weder gesplitst
in: a. natuurlijke, b. kunstmatige, c. hersenschimmige
figuren of\' monsters.
Om de verdeelingen van het schild, alsmede de heraldieke
stukken te vormen, bezigt men in den regel regte lijnen;
zeer dikwijls echter hebben de lijnen een anderen vorm;
zoo kunnen zij zijn (zie Plaat I): golvend (lig. 12), geënt
Tig. 15), knoestig (fig. 16), uitgeschulpt (lig. 13)engrool-
uitgeschulpt (fig. 14); ingeschulpt (lig. 21), gewolkt (fig. 17:.
uitgetand (fig. 18) en groot-uitgetand (fig. 19), hoekig (fig.
20), gekanteeld (fig. 25). van onderen gekanleeld (fig. 24),
aan beide zijden gekanteeld (fig. 25). beurtelings gekanteeld
(fig. 26), loodregt gekanleeld (fig. 27), zwaluwstaartig (lig. 22).
Deze en nog andere vormen worden in Hoofdstuk VII nader
beschreven en verklaard.
Men beschouwe het tegenwoordige werk goedgunstig als
eene bescheidene proeve om de Heraldiek, die nog veelzijdige
diensten kan bewijzen, hier te lande inheemsch en voor
iederen belangstellende toegankelijk te maken, en ons te
gelijk te onttrekken aan het dwangjuk der bastaardtermen,
waarmede men zich tot nog toe beholpen heelt. Gaarne
erken ik op dien weg veel nut en voorlichting te hebben
gelrokken uit de vroeger door mij aangehaalde brochure van
Mr. L. Ph. G. van den Bergh (\'), die daarin naar hetzelfde
doel streelt, doch zich, naar ik bescheidenlijk geloof, eens-
deels te zeer aan de Fransche terminologie houdt, anderdeels
zijn onderwerp niet uitvoerig genoeg heeft behandeld om dit
Hand- en Leerboek overtollig te maken.
C) Grondtrckken der Nederlandsche Wapenkwide. Leiden 1847.
-ocr page 97-
7(i
Voorzigligheidshalve heb ik in deze Proeve van eeneNe-
derlandsche Wapenleer, — ten einde verwarring Ie voorkomen
en niet te worden misverstaan, — bij elke door mij voor-
gestelde benaming de bij de mannen van \'t vak bekende
Fransche benaming gevoegd, en veelal ook de Engelsche en
Duitsche, teneinde het gebruik van buitenlandsche heraldieke
werken gemakkelijker Ie maken. Niet altijd echter heb ik
de beide laatste talen kunnen aanhalen, dewijl het haar
voor vele heraldieke bijzonderheden aan eigene benamingen
ontbreekt.
Mij rest nog mede te deelen, dat ik ordeshalve mijne rijke
sloffe gesplitst heb in de volgende Hoofdslukken:
I. Het Schild en zijne verdeelingen. — II. De Wapenkleu-
ren.
— III. De Wapenfiguren. — IV. Heraldieke hoofdfigu-
ren.
— V. Heraldieke bijfiguren.,— VI. Heraldieke onder-
verdeelingen. —
VII. Eigenschappen der heraldieke stukken.
— VIII. Classificatie\' der heraldieke stukken. — IX. Natuur-
lijke Wapenfiguren.
— X. Kunsttnatige Wapenfiguren.
XI. Hcrsenschimmige Wapenfiguren. of Monsters. — XII. Hel-
men.
— XIII. Kroonen. — XIV. Hoeden, baretten, enz.
XV. Helmteekens. — XVI. Helmdekkleeden. — XVII. Schild-
houders.
— XVIII. Banieren, vanen, enz. — XIX. Wapenkreet
en Wapenspreuk.
— XX. Mantels. — XXI. Andere sieraden
der Wapenschilden.
— XXII. Regelen der Wapenkunde en
Wijze van blazoeneren.
— XXIII. De verschillende soorten
van Wapens. —
XXIV. Breuken. — XXV. Heraldieke lee-
kenen van waardigheden.
. ri \'*"l* "\'"\'h """h ^ m n\'\',"v *\'""
-ocr page 98-
HOOFDSTUK I.
Het Schild en ztyne verdeelingen.
§ 1. Het SCHILD (Fr. écu of émsson, Eng. escutcheon,
Hd. Schild), eene gewijzigde navolging van het oude kr\'y\'gs-
schild, levert in zijne oppervlakte het VELD (Fr. champ,
Eng. field, Hd. Fcld) op, waarin de wapenfiguren hare plaats
vinden (*). Er hestaan eenige zeldzame voorbeelden, dat het
schild, geheel bedekt met ééne kleur, op zich-zelven een
volkomen wapen uitmaakt, zonder dat het veld eenigerhande
figuur bevat. Aan zoodanige schilden gaf men vroeger den
naam van verwachtingsschilden (Fr. tables d\'attente, Hd. Wart-
schilde);
de oude heraldisten beweerden, dat degeen, die een
zoodanig schild voerde, daardoor te kennen wilde geven,
dat hij nog geen wapen verdiend had, doch de verwachting
koesterde, er te eeniger tijd door zijne dapperheid een te
zullen verwerven. Mij schijnt dit gevoelen eene belagchelijke
dwaling, want een effen schild, met ééne kleur bedekt, is
even goed een wapen als een schild dat wemelt van figuren (f).
De huizen Ximesez in Spanje, Hertenstein in Duitschland,
Rubei in Italië, Albret, Narbonne, Duvivier, de Lansac, de
Rieux, de Lissac, de Sarrante in Frankrijk, voeren allen
een effen rood schild; Desgarets d\'Ombale en de Goursaï
in Frankrijk, effen zwart; de Barge in Frankrijk, effen blaauw;
Prado in Spanje, effen groen; Bossenstein en Lahr in Duitsch-
land, Meneses in Portugal, Bandinelli in Italië, de Bor-
deaux, Puy-Paumn en PAëRNON in Frankrijk, allen effen goud;
Boquet in Frankrijk en Bielski in Polen, effen zilver; Paris
(*) Het veld van een schild wordt door sommige oude Fransche schrijvers
maltre genoemd, doch die benaming is tegenwoordig geheel in onbruik.
(t) B(jv. het wapen der familie von Vebger in BeUeren, waarin men, ne-
vens andere stukken, vyf en twintig granaatappclen telt!
-ocr page 99-
7s
«e Boisrouvkay, de S" Hermine en Coague in Frankrijk,
allen ellen hermelijn; de Lavai. en ke Mignon in Frankrijk,
elfen tegenhermelijn; Boschhuyzen in Nederland, omgekeerd
effen vair; enz. De zaak hlijfi onveranderd al heeft ook
hel schild schijnbaar geene kleur, want alsdan is het effen
zilver (volgens een gebruik bij hel aanduiden der kleuren,
\'t geen in het volgende Hoofdstuk verklaard zal worden).
Voor onze uitdrukking effen gebruiken de Franschen het
woord plein; bijv. voor »een effen blaauvv schild" zeggen
zij: »[Un écu] D\'azur plein." De woorden écu of cfiamp
worden bij \'t blazoeneren aan \'t hoofd van den volzin steeds
weggelaten. Evenzoo laat men in \'I iNederduitsch bij het
beschrijven van een wapen het woord schild of veld weg.
Wezenlijke verwachtingsschilden zijn nooit ergens anders
gebruikt, dan in de wapens van sommige Duitsche vorsten,
waar men soms een ledig vak liet, om dit later met hel
wapen van een of ander gebied, waarop de vorst aanspraak
maakte, te vullen — wel te verstaan wanneer hij ooit lol
hel bezit geraakte. Dat gebruik, waarvan men in de zeven-
tiende en achttiende eeuw eenige sporen vindt, wordt tegen-
woordig niet meer gevolgd. Een dergelijk schild of kwartier
uoeme men blank. Ter loops gewaag ik hier van een fabel-
achtig en zeer onwaarschijnlijk gebruik, \'t geen, volgens
sommige schrijvers, vroeger in Spanje zou bestaan hebben.
Jonge dames namelijk voerden een gedeeld schild (écuparti),
waarvan zij, na haar eigen wapen in de linkerhelft ge-
plaatst te hebben, de regterhelft blank lieten, die dan be-
stemd bleef om hel wapen van haar eventuelen echtgenoot
op te nemen — indien er een echtgenoot om de hand van
de schoone uilkwam. Zulk eene wijze om het wapen te
voeren was dus eene bemanlelde huwelijksaanvraag en wel
van de zijde der dame; want het is niet te denken, dat de-
genen, die niet voornemens waren zich door Amor en Hymen
te laten verteederen, zich op die wijze als a prendre zouden
hebben aangekondigd.
-ocr page 100-
7!»
Om een wapenschild van behoorlijk evenredige en bevallige
afmetingen te leekenen beschrijve men een vierkant van achl
deelen hoogte bij zeven deelen breedte; de benedenhoeken
worden mot een kwart-cirkeltje afgerond \'t geen een half
deel tot .straal heeft, en twee dergelijke kwart-cirkeltjes, van
de basis uitgaande, loopen zamen en vormen de punt (PI. I,
fig. 36 en alle volgende). Deze onopgesmukte en evenwel
nette schildvorm is tegenwoordig bijna overal, bij ons te
lande schier uitsluitend, in gebruik.
Door sommigen is beweerd, dat in den aanvang elk volk
zijne bijzondere soort van wapenschild bezat; doch nooit heeft
daaromtrent ergens een vaste regel gegolden en al die ver-
schillende vormen, welke men soms nog ontmoet, hebben
hun ontstaan enkel aan den smaak, soms wel aan den wan-
smaak en de grilligheid, der kunstenaars te danken. Er
moet eene uitzondering gemaakt worden voor een zeer klein
getal wapens, bij welke een bepaalde schildvorm een volstrekt
vereischte is, zoo men ze naar waarheid wil afbeelden; doch de
daarbij betrokkene familiën zijn dan ook nooit van dien
vorm afgeweken. Van dien aard zijn de ovale schilden van
Hemricourt de Griinne en Preudhomme d\'Hailly de Ver-
guighkul (hartschild), het vierkante van Gontaut de Biron, enz.
Voormaals bedienden de baanderheeren zich veeltijds van
een geheel vierkant schild, naar den vorm der banieren
banierschild (Fr. écu en bannière) geheeten (I, i). Nog te-
genwoordig voeren enkele familiën (gelijk Goistalt de Biron,
waarvan ik zoo even gewaagde) hare wapens in een schild
van dusdanigen vorm; bij de baanderheeren van Guienne en
Poitou was dit zelfs eene vaste gewoonte. In Nederland zijn
mij daarvan geene voorbeelden bekend.
Op de oude gedenkteekenen en zegels ziet men het schild
meestal in een langwerpigen driehoekigen vorm, met de
zijden nabij de punt een weinig afgerond; doorgaans staal
het hellend (I, 2). Aanvankelijk noemde men deze soort
een Franse!» schild (écu francais), tegenwoordig een ouder-
-ocr page 101-
80
wetsch schild (écu d l\'antiquc.) Ook dezen vorm hebben
enkele geslachten voor hun wapenschild behouden.
De Engelschen maken veel gebruik van een schild zoo
als ik in de eerste plaats beschreven heb, dpch met de
bovenhoeken scherp uitspringende (I, 3). Soms noemt men
het uitdrukkelijk een Efigelsch schild (écu anglais).
Verscheidene schrijvers spreken van een Duitsch, een
Spaansch, een Italiaansch schild, doch ten onregle, want
nooit hebben de Duitschers, Spanjaarden of Italianen een
schild van een uitsluitenden vorm gebezigd; het verschil
heeft zijn oorsprong weder bij de kunstenaars. "Evenwel,
om misverstand te voorkomen, zal ik die schilden onder
hunne valsche benaming beschrijven. Het Spaanschc schild
(écu espagnol)
vertoont den gewonen vorm, doch de basis is
afgerond en heeft geene punt (I, 4); het Duilsche schild
(écu allemand)
is aan het Spaausche gelijk, doch bovendien
aan de reglerzijde uitgesneden, om, gelijk men voorgeeft,
een steunpunt aan de lans des ridders te verschallen (I, 51
Het Italiaansche schild (écu italien) is geheel ovaal en meestal
geplaatst in eene versierde en gebeeldhouwde lijst van den-
zelfden vorm, cartouche geheelen. Het zijn voornamelijk de
geestelijken, die zich van dezen schildvorm bedienen.
Hel ruitschild (Fr. écu en losamjv, Eng. lozenge-shield, Hd.
liautenschild), (I, 6). wordt algemeen aan de jonkvrouwen
toegewezen en in Frankrijk, Engeland en Nederland ook
veel door deze gebezigd; minder werk maakt men daarvan
in Duilschland en elders. Doch uit zegels blijkt, dat de
vrouwen aanvankelijk denzelfden schildvorm gebruikten als
de mannen; later kozen zij het ruitvormige schild, doch — er
bestaan voorbeelden dat ook mannen dit voerden. Nog tegen-
woordig is hel hartschild een ruitschild in het gevierendeelde
wapen van de Beijersche familie Küner vo.n Künerspbrg,
een patriciscb geslacht uit de voormalige rijksstad Memmin-
gen. Om van een bevalligen vorm te zijn moet het ruit-
schild drie deelen breedte hebben bij vier deelen hoogte.
-ocr page 102-
81
üit een heraldisch oogpunt is het gebruik van deze soort
van schild niet aan te raden: door zijne afloopende zijden
biedt het te weinig ruimte om een wapen behoorlijk af te
beelden, \'t geen vooral sterk in \'t oog valt, waar het een
gevierendeeld wapen betreft.
Ofschoon door de heraldieke regelen het gebruik van het
ruitschild aan de gehuwde vrouwen en weduwen niet ont-
zegd is, bedienen deze zich meerendeels van een ovaal schild,
\'t geen de eerstgenoemden links naast het wapen harer echt-
genooten plaatsen (*). Bij de oude Engelsche auteurs heeten
twee aldus vereenigde schilden, met eene benaming uit den
Normandischen tijd, baron et femme.
Stilzwijgend ga ik onderscheidene andere schildvormen
voorbij, die geheel in onbruik zijn geraakt, zoo als de
hartvormige, cirkelronde (f) en dergelijke schilden. Zij
zijn met de staartpruiken en steekhoeden opgeruimd. Ge-
lukkig heeft de style rococo ook in de wapenkunde zijn
tijd gehad.
Alle oude schrijvers over de heraldiek maken gewag
van omgekeerde wapenschilden (écus renversês), wapens die
\'t onderst boven gekeerd waren bij wijze van schandrnerk.
In den grond der zaak hadden zij gelijk, doch zij dwaalden
in de toepassing. Volgens hun beweren waren de afstamme-
lingen van een edelman, die zich aan eene zwarte misdaad,
bijv. landverraad, had schuldig gemaakt, verpligt hun wapen
in een omgekeerd schild te voeren. Maar hierin vergden
zij het onmogelijke, want wie zou niet liever van zijn
wapen geheel afstand hebben gedaan, dan voortdurend
voor ieders oog een teeken van onuitwischbare schande
(*) Desniettemin kiezen de gehuwde vrouwen dikwtils een gewoon- en de
weduwen een ruitschild.
(t) Schier de ecnige uitzondering hierop wordt soms nog gemaakt door de
wapens van die Britsche pairs, welke met de orde van den Kousenband zün
vereerd. Men ziet dan hel cirkelvormige schild door den Kousenband als door
een zoom omgeven. Het Britsche rykswapen komt veelvuldig onder die ge-
daante voor.
6
-ocr page 103-
82
ten toon te dragen ? Dewijl niemand genoodzaakt kan wor-
den een wapen te voeren (omdat het een eereteeken geacht
wordt), zou het doel nimmer bereikt zijn geworden. Doch
het raadsel is met weinige woorden op te lossen: in de zeer
zeldzame gevallen, wanneer men het nuttig achtte de her-
innering van een snood verraad door een openbaar gedenk-
teeken levendig te houden, werd het wapen van den dader
daarop in een omgekeerd schild afgebeeld. Ook op enkele
grafgestichten vindt men liet wapen in dier voege voorgesteld,
om aan te duiden, dat de overledene de laatste van zijn
stam was. In beide beteekenissen evenwel komen de omge-
keerde wapenschilden uiterst zelden voor.
§ 2. Door middel van de HOOFDVERDEELINGEN (Fr.
partilions, Eng. partition Unes, Hd. Scliildt/ieilungen) wordt
het schild telkens in twee gelijke ,vakken verdeeld. Deze
worden te weeg gebragt door de regte lijn, in vier ver-
schillende rigtingen getrokken en telkens door het midden-
punt des schilds heengaande. Een schild heet:
1.    GEDEELD (Fr. parli, Eng. parli per pale, of enkel
per pale, Hd. getlieilt, of gespalten), wanneer de lijn lood-
regt staat.
de Talarü — Frankrijk, Gedeeld van goud en blaauw;
met een rooden schuinstaak over alles heen (I, 56.)
2.    DOORSNEDEN (Fr. coupé, Eng. parli per fess, of
enkel per fess, Hd. quergetheilt of gequerl), wanneer de lijn
waterpas ligt, (I, 58, de Hontheim ; II, 67, von Lilikii ; 111,56,
Corrario.)
5. Regtsgeschuind, of enkel GESCHUIND (Fr. tranche.
Eng. parli per bend, of enkel per bend, Hd. schrdggetheilt,
of enkel geschrdgl), wanneer de lijn uit den regterboven-
hoek naar den linkerbenedenhoek (*) loopt.
(") Men geve hier en verder naauwkeurig acht, dat rer/ts en links in de
wapenkunde steeds het tegenovergestelde is van regts en links in het gewone
leven. De regterzüdc van een wapen of van eenc wapenflguur bevindt zich
aan de linkerhand van den beschouwer, en omgekeerd de linkerzijde aan zijne
regterhand. Dit gebruik, in de heraldiek van alle volken een axioma gewor-
-ocr page 104-
85
de Tournel — Languedoc. Geschuind van zilver en rood
(1, 40).
4. LINKSGESCHUIND (Fr. taille, Eng. parli per bend
sinister,
of enkel per bend sinister), wanneer de lijn uit den
linkerboven- naar den regterbenedenhoek loopt. Vermits
deze verdeeling niet. dikwijls voorkomt, moet er zonder
uitzondering altijd het woord links worden bijgevoegd, om
haar van het voorgaande geschuind te onderscheiden.
vün Löwel — Beijeren. Linksgeschuind van goud en zil-
ver (I, 43).
§ 3. Door herhaling of zamenvoeging van de verdeelings-
lijnen verkrijgt men de HERDEELINGEN (Fr. reparlitions):
4.    gedeeld in drieën (Fr. tiercé en pal), (I, 57).
2. doorsneden in drieën (Fr. tiercé en fasce), (II, 7).
5.    geschuind in drieën (Fr. tiercé en bande), (III, 48).
4.    linksgeschuind in drieën (Fr. tiercé en barre); daarbij
loopen de lijnen van den linkerboven- naar den regterbene-
denhoek.
5.    gevierendeeld of gekwartileerd (Fr. écartclê. Eng. quar-
lerly,
Hd. geviert of quadrirt), (II, 22, 23 en 24).
6.    scliuingevieretideeld (Fr. écarlelé en sautoir, Eng. per
sallire,
Hd. schraggeviert), (II, 23).
7.    gegeerd (Fr. gironné, Eng. gironny, Hd. gestandert of
gegehrt), de vereeniging van de vier hoofdlijnen, (III, 39 en 40).
De vakken van een regt of schuin gevierendeeld schild
worden kwartieren of vierendeclen genoemd (Fr. quarliers,
in het enkelv. ook wel un ècart, Eng. quarters, Hd. Quar-
tiere)
of Felder. Is hel aantal vakken grooter dan vier
(hetgeen voortvloeit uit het bezigen van meer dan twee
lijnen), zij behouden toch den naam van kwartieren; in
zulk een geval moet men altijd bepaald opgeven hoeveel
den, vloeit voort uit de vroegere gewoonte om het wapen op de borst van den
wapenrok te borduren, zoodat de regte rzüde van den ridder zich tegenover de
linkerzijde van den toeschouwer bevond, en omgekeerd. In \'t Fransch heeten
het heraldieke regts en links, dextre en scnestre, in \'tEngelsch dexter en si-
«istec, in \'tHoogduitsch bezigt men de gewone woorden.
6\'
-ocr page 105-
84
verticale en hoeveel horizontale lijnen tot de kwartilering
gebezigd zijn. Men heeft schilden met zes, acht, negen,
twaalf, zestien en twee-en-dertig kwartieren. Hoogst zelden
bevat eenig schild er meer. Meestal maakt elk kwartier op
zich-zelf een afzonderlijk wapen uit, doch er bestaan vele
wapens, die van den oorsprong af in verscheiden kwartieren
verdeeld zijn geweest, welke dus gezamenlijk het wezenlijke
wapen vormen. Bij ons te lande, alsmede in Frankrijk
en Engeland, voert eene familie doorgaans slechts haar eigen
wapen, doch in Duitschland schijnt men er allerwege eene
groote eer in te stellen zooveel kwartieren (de wapens van
aangehuwde familiën) in het schild te vereenigen als doen-
lijk is, helgeen de studie der Duitsche wapens zeer omslagtig
en moeijelijk maakt.
Somtijds is een der kwartieren van een gevierendeeld schild
weder gevierendeeld; men noemt dit nogmaals gevierendeeld
(Fr. contre-écartelé, Eng. quarterly quartered).
Niet zelden ziet men op het snijpunt van een gevieren-
deeld schild een kleiner schildje, Itartsehild (Fr. écusson sur
Ie tont.
Eng. incscutcheon, Hd. Mittelschild) geheeten (I, 9).
Heelt dit zelf een schildje in \'t centrum, dan heet dit laatste
hartschild (Fr. écusson sur Ie tout du tont, Hd. Herzschild)
en het vroegere hartschild wordt middenschild (I, 10). Voor
eene behoorlijke proportie moet het middenschild (\'t geen
ook zeer dikwijls in onverdeelde wapens voorkomten, wan-
neer het met geen verder schildje beladen is, hartschild heet)
twee-en-een-half der deelen van het groote schild breed en
drie van die deelen hoog zijn; het hartschild heeft die-
zelfde afmetingen ten aanzien van het middenschild.
§ 4. Ten einde met naauwkeurigheid te kunnen aanwij-
zen waar een stuk zich in het schild bevindt, heeft men
aan de verschillende plaatsen in het veld bijzondere namen
gegeven, gelijk uil I, H kan blijken. Men houde hierbij
wel in het oog wat gezegd is omtrent de beteekenis van
regis en links \'m de wapenkunde:
-ocr page 106-
8a
A: hart of middenptuit (Fr. coeur of abime, Eng. centre,
Hd. flers of Mittelpunkt).
B: hoofdpunt (Fr. f»o«\'«f dw c/<e/\', Eng. chief-point oi\'mid-
dlechief).
C: schildpunt, of enkel /m«m< (Fr. pointe de l\'écu, ofpointe,
Eng. 6ase of middle base, lid. Fuss).
D: regierbovenhoek (Fr. eanton dextre du chef, Eng. dexter
chief).
E: linkerbovenhoek (Fr. eanton senestre du chef, Eng. st-
«ister chief).
F: eereplaats (Fr. potnf d\'honneur, Eng. honour-point).
G: sehildnavel (Fr. nombril de l\'écu, Eng. nombril-point,
Hd. Nabel); deze plaats wordt schier nooit gebruikt
of aangeduid.
H: reglerbenedenhoek (Fr. eanton dextre de la pointe. Eng.
dexter base).
I: linkerbenedenhoek (Fr. eanton senestre de la pointe,
Eng. sinister base).
K: regterzijde (Fr. /tac dextre).
L: linkerzijde (Fr. /ïanc senestre).
HOOFDSTUK II.
De Wapenklenren.
§ I. De WAPENKLEUREN, in \'t Fransch mawa;, en-
kelvoudig f\'mat/, zijn ook in \'t Nederduitsch dikwijls met
dezen uitheemschen naam bestempeld. Waartoe echter altijd
die vreemde benamingen, die eene eenvoudige zaak duister
en ingewikkeld doen schijnen? Wel geeft men in dit geval
als oorzaak op, dat voormaals de wapens dikwijls op glas
of metaal geëmailleerd werden ; doch men vond ze ten minste
even veelvuldig op stoffen geborduurd of op hout en metaal
-ocr page 107-
86
met gewone kleuren geschilderd. Ik heb mij dus bepaald
tot het gebruik van \'t gewone woord kleuren, waaronder
ik, ter vereenvoudiging, ook het goud en het zilver be-
grijp, die in teekeningen en schilderwerken zeer dikwijls
door geel en wit worden vervangen. In dienzelfden col-
lectieven zin gebruiken de Duitsche wapenkundigen het
woord Farben en de Engelsche hel woord liticltires, die bei-
den verwen beteekenen.
Men vermijdt in de wapens de donkere kleuren en bezigt
bij voorkeur de lichte tinten, die èn gemakkelijk onderschei-
den worden èn aangenaam zijn voor \'t oog.
In \'t Oud-Hollandsch duidde men de wapenkleuren dik-
wijls met bijzondere benamingen aan, die men lager zal vinden
aangegeven en waarvan ik hiervoren op blz. 31 en 32 eenige
voorbeelden heb aangehaald. Waarin bestonden echter die
«eigenaardige" benamingen ? In niets anders dan in ecne
vernederduitsching, of liever in eene verbasterde uitspraak,
der Fransche heraldieke termen, zoo als dadelijk uit eene
vergelijking van beide kan blijken. Ik heb geen reden ge-
zien om die bastaardwoorden, waarop wij slechts een zeer
betwistbaar regt kunnen doen gelden, in stand te houden
en aldus op de zoo eenvoudige wetenschap der wapenkunde
een valschen schijn van geheimzinnigheid Ie laten rusten.
Waarom den oningewijde in verwarring gebragl door hem te
spreken van sinopel, keel, sabel enz., waarvan hij zoo weinig
begrijpt als of het Sanskrit ware, terwijl hem alles duidelijk
zou zijn, wanneer men groen, rood, zwart, noemde? Dezelfde
opmerking slaat ook op vele figuren, die in de wapenschil-
den voorkomen en terstond begrepen zouden worden, wan-
neer men ze maar noemde bij den naam, dien zij in de ge-
wone taal dragen of kunnen dragen, terwijl alles een diep
geheim blijft als men zich van de bastaardtaal, van het
verhollandschte Fransch bedient, \'t geen mijns inziens niet
alleen kan, maar moet gemist worden. De eerste stelregel
van ieder schrijver — wie zou het betwisten ? — moet zijn:
-ocr page 108-
87
zoo verstaanbaar mogelijk te schrijven, en mij dunkt dat
het tijd wordt met dien regel, die in alle andere vakken
van wetenschap geldt, ook eens op de wapenkunde eene
proef te nemen, die zij voorzeker met eere doorstaan zal.
De oogenschijnlijk onmogelijke kleuren, die hoornen, bloe-
men, dieren enz. dikwijls in de wapenschilden dragen, heb-
ben meermalen èn de verbazing èn den spotlust der onin-
gewijden gaande gemaakt. Welnu, die schijnbare onzin is
verklaard en verdedigd, wanneer men acht slaat op het oor-
spronkelijke doel der wapens: namelijk, den wapenvoerder
reeds op aanmerkelijken afstand te doen herkennen. De
oude herauten en ridders, die de vroegste wapenschilden
zamenstelden of aannamen, hadden volstrekt het oogmerk
niet om lieve, fijne genrestukjes met zachte tintjes en smel-
tende omlrekjes te ontwerpen, zoo als de latere van haar
oorsprong verbasterde heraldiek zich onderstond, getuige het
wapen der familie vox Vischer in Wurtemberg, waar een
visscher, gecostumeerd als voor een melodrama, op een
zodenbankje zit, en onder eene helderblaauwe lucht, met eene
sierlijke zon bezel, sentimenteel een vischje uil het water
ophengelt; of het wapen der familie de Valenzi in België,
\'t geen een geniaal landschap vertoont, Poussin waardig,
met ridderburgten op steile rotsen, eene rivier enz. Neen,
dergelijke voorstellingen waren in de riddertijden voor
het beoogde doel ten eenemale onbruikbaar. Men had aan
harde, sprekende kleuren en scherpe omtrekken behoefte.
Wanneer in de verte een krijgsman naderde was het noodig
ten spoedigste het zinnebeeld, dat hij in zijn schild voerde (*),
te kunnen ontcijferen; en hij zelf stelde, zoo geene bijzon-
dere geloften of afdoende redenen hem tot het tegendeel
(") De nog voortlevende, niet verouderde spreekwijzen: Wat voert h\\j in
zj\'n schild? — H\\j is groot in zijn wapen, — enz., bewijzen, als onverdoofde
stemmen van een lang vergaan verleden, dat de wapenkunde b(j onze voona-
deren niet enkel theoretisch beschouwd werd, maar een integrerend bestanddeel
van de volkszeden uitmaakte.
-ocr page 109-
*#
verpligtten, er eene eer in dadelijk herkend te worden.
Halve of twijfelachtige tinten zouden ineen zijn gevloeid en
het onmogelijk gemaakt hebben iels Ie onderscheiden. Men
denke zich bijv. een leeuw met zijne geelachtige kleur in
een gouden veld; op een afstand ware de figuur niet van
het veld te onderkennen geweesl, en dergelijke verwarrin-
gen zouden hel doel van de instelling der wapens hebben
doen missen. Men stelde dus als regel vast, dat voorwerpen
van eene twijfelachtige kleur die wapenkleur behoorden te
dragen, die liet naast bij de natuurlijke kwam. Om die
reden werd de leeuw rood of zwart wanneer hij in een gou-
den veld voorkwam, — goud in een veld van kleur. Naar
denzelfden regel werden wolf en vos rood of zwart geschil-
derd, herlen, reeën, najaarsbladeren enz. rood, daken van
huizen en kastcelen rood, blaauw of goud, enz. Beschouwt
men de zaak op deze wijze, met het oog op hel oor-
spronkelijke doel der wapenschilden, dan zal het niet onge-
rijmd meer voorkomen, dat de voorwerpen in de wapens
dikwijls eene kleur dragen die met de natuur strijdig
schijnt. Doch er is meer. Zoo men dat hoofddoel in aan-
merking blijft nemen, ziet men gereedelijk in, dat al die
halve tinten en twijfelachtige kleuren, waarvan ik reeds
Ier loops sprak en die ik hieronder breeder zal behandelen,
eigenlijk niet in de wapens t\' huis behooren. Zij werden
dan ook eerst ingevoerd, toen de wezenlijke bedoeling en
beteekenis der wapens, na \'t ophouden der tournooijen,
geheel in vergetelheid was geraakt. Slechts de vier wapen-
kleuren en de beide metalen konden dienen om dengeen.
die het wapen voerde, oogenblikkelijk en onbetwijfeld te
doen herkennen.
§ 2. Men telt twee metalen, GOUD (Fr. en Eng. or, Hd.
Gold) en ZILVER (Fr. en Eng. arnenl, Hd. Silber), en vier
heraldieke hoofdkleuren: ROOD (Oud-Holl. keel. Oud-Fr.
belle, belif of bel if, Mod.-Fr. gueules, Eng. gales, Hd. rolh);
BLAAUW (Oud-Holl. azuur, Oud-Fr. couleur turquine on sa-
-ocr page 110-
M9
phirique, Mod.-Fr. azur, Eng. aznre, Hd. blau); ZWART
(Oud-Holl. sabel, Fr. en Eng. sable, Hd. schwarz); en GROEN
(Oud-Holl. sinopel. Fr. sinople, Eng. vert, Hd. </»•«»). Om-
trent den oorsprong der Fransehe heraldieke kleurennamen
bestaan verscheidene zeer uiteenloopende gevoelens, waar-
omtrent ik het bij deze gelegenheid minder noodig acht in
breedvoerige beschouwingen te treden.
Het PURPER (Fr. pourpre. Eng. purpure, Hd. purpur)
wordt onverschillig als metaal of als kleur gebruikt.
Nog bedient men zich van eenige linten, die niet voor
eigenlijke wapenkleuren gehouden worden. Van dien aard
zijn: de VLEESCHKLEUR (Fr. carnation, Eng. proper, Hd.
natürlich) en de NATUURLIJKE KLEUR der voorwerpen
(Fr. au naturel. Eng. proper, Hd. Naturfarbe), het ORANJE
(Fr. oranqè of tenné. Eng. tawny, tenne oïline, Hd. Orange-
farbe)
en de RLOEDKLEUR (Fr. couleur de sang, Eng. san-
guine,
Hd. blutroth). Buiten de natuurlijke kleur, die van
zeer algemeen gebruik is, vindt men deze nevenkleuren
slechts enkele malen in Fransehe en Engelscheen nog zeld-
zamer in Nederlandsche wapens. Doch de Duitschers, die
van alle natiën de buitensporigste en onregelmatigste heral-
diek bezitten, bezigen bovendien nog eenige andere tinten,
als: de VUURKLEUR. de STAAL- en WATERKLEUR, de
AARDEKLEUR, de ASCHKLEUR en de BRUINE KLEUR.
Bij de kleuren zijn nog twee PELSWERKEN (Fr. four-
rures,
Eng. furs, Hd. Pelzwerkc) te voegen: het HERMELIJN
(Fr. hermine, Eng. ermine, Hd. Hermelin) en het VAIR (Oud-
Fr. varium en variè, Mod.-Fr. vair, Eng. vairé, Hd. Feh),
voor welke laatste stof niet wel eene Nederduitsche bena-
ming te vinden is. Uit deze beide soorten kan men nog
door verwisseling van kleuren en verandering van teekening
de volgende nieuwe pelswerken vormen: het TEGENHER-
MELIJN (Oud-Fr. poudrv d\'ar gent, Mod.-Fr. contre-hermine,
Eng. ermines, Hd. Gegenhermelin), het KLEINHERMELIJN
(Fr. Iierminite, Eng. erminatis of erminües), het GOUD-HER-
-ocr page 111-
90
MELIJN (Eng. erminois, Hd. Goldhermelin), hel TEGEN-
GOUDHERMELIJN (Eng. peait, Hd. Gegengoldhermelin), het
TEGENVAIR (Fr. contrevair, Hd. Gegenfeh), het KLEfflVAIR
(Fr. menu-vair. Hd. Kleinfeh), het GROOTVAIR (Fr. beffroi,
Hd. Grossfeli), enz.
In gravure worden de wapenkleuren door een stelsel van
puntjes en lijnen zoo duidelijk uitgedrukt, dat de kleuren-
zelven gemist kunnen worden. Men beeldt het GOUD af door
stippen of punten (I, 35, A) en het ZILVER door eene effene
oppervlakte zonder eenig teeken (I, 35. R.) Het ROOD wordt
uitgedrukt door verticale (I, 35, C) en het BLAAUW door
horizontale strepen (I. 35, D). Deze beide soorten van lij-
nen, over elkander heen getrokken, vormen regthoekige
ruitjes en duiden dan het ZWART aan (I, 55, E). Het
GROEN wordt aangewezen door schuine lijnen van den
regterboven- naar den linkerbenedenhoek (I, 35, F), terwijl
schuine lijnen, die in de tegenovergestelde rigting loopen,
het PURPER vertegenwoordigen (1, 55, G).
Onder de oneigenlijke kleuren (Fr. faux émaux) bekleedt
het purper den eersten rang. Steeds van onzekeren aard,
en nu eens als metaal, dan weder als kleur beschouwd, en,
in deze laatste hoedanigheid, den eenen tijd als een don-
ker rood, een andermaal als een helder violet voorge-
steld, schijnt het purper oorspronkelijk niets anders Ie zijn
geweest dan goud of zilver, \'t geen, door eene langdurige
blootstelling aan de buitenlucht en de afwisselingen van het
weder, verschoten was en een weerschijn van rood of blaauw
had aangenomen. Het purper is slechts van een beperkt
gebruik.
De ORANJEKLEUR mogen wij, immers hier te lande, als
zeer bekend onderstellen. Nooit bestond er een vaste regel
om deze kleur, noch de andere kleuren die wij verder be-
handelen zullen, in gravure aan te duiden; doch naardien
zij ontstaat uit de vermenging van rood en geel, heeft pro-
fessor Bernd laatstelijk voorgeslagen, haar uittedrukken door
-ocr page 112-
91
eene mengeling van rood en goud, voorgesteld door verticale
streepjes met slippen (I, 33, H). Ook de BLOEDKLEUR
wordt door haar naam genoegzaam verklaard; Bernd beeldt
baar ai\' door verticale lijnen, gekruist met schuine van de
linker- naar de regterzijde (I. 33, 1). Professor Rink te Altorf
had voorgesteld het oranje uit Ie drukken door de combi-
natie van lijnen, welke in Bernds systeem de bloedkleur
aanduidt, en is daarin door Joufl\'roy d\'Eschavannes, in diens
Armoi\'ial universel, gevolgd.
Hierboven gewaagde ik van de buitengewone kleurscha-
keringen, welke de Duitschers menigmaal bezigen. Zij
drukken de IJZERKLEUR uit door schuine lijnen, die elk-
ander in de beide rigtingen kruisen (I, 35, K); de STAAL-
of\' WATERKLEUR door kleine horizontale streepjes (I. 3a, L);
de ASCHKLEUR dooi\' eene mengeling van staande en lig-
gende streepjes (I, 33, M); de AARDEKLEUR door de lijnen
welke het zwart aanduiden, nogmaals gekruist door schuine
lijnen van de regier- naar de linkerzijde (I, 33, N); de
BRUINE KLEUR dooi\' loodregte lijnen, gekruist door schuine
van de regter- naar de linkerzijde (I, 33, O).
De VLEESCHKLEUR wordt in Bernds systeem aangeduid
door kleine loodregte streepjes (I, 35, P), en de NATUUR-
LIJKE KLEUR door horizontale zigzag-streepjes (I, 35, Q).
Ten aanzien van deze laatste kleur, die de Engelschen,
zoo als hierboven is aangeteekend, proper (colour) noemen,
dient opgemerkt, dat men die in de Fransche wapenboeken
meestal door potirpre vertaald vindt, — eene grove dwaling,
ontstaan uit de gewoonte der Engelschen om dat woord proper
in te korten tot ppr., hetgeen de Fransche heraldisten dan
aanzien voor purper, ofschoon dit in \'t Engelsch purpure
heet en, afgekort, purp. geschreven wordt. Vooral is het
de meergenoemde Jouflroy d\'Eschavannes, die in zijn, ook
hier te lande vrij talrijk verspreid, Armorial Universel daar-
tegen zondigt.
Door sommigen wordt de DAMASCERING (Oud-Fr. da-
-ocr page 113-
92
masquiné of paillé, Mod.-Fr. diapré. Eng. diapered, Hd. da-
mascirt)
tot de kleuren gerekend, doch ten onregte, want
het is geene kleur, zelfs geene oneigenlijke; \'t is niets an-
ders dan lof- en bloemwerk, meestal van dezelfde, doch
soms van eene andere kleur dan het veld waarin het zich
bevindt (I, 35, R). üe damascering is allengs ontstaan uit
de gewoonte der kunstenaars om door deze ornamenten de
eentoonigheid te breken van de effene oppervlakten waarin
geene figuren voorkomen. Men vindt daarvan reeds voor-
beelden in de vijftiende eeuw, en zelfs in de dertiende eeuw
de kiem van dat gebruik in de rosetten, ruiten, gekruiste
lijnen enz., waarmede men de ruimte in en rondom de wa-
pens aanvulde. Bij enkele familiën, die eene damascering
in haar wapen voeren, hebben die ornamenten een bepaal-
den vorm, doch meerendeels is de teekening willekeurig en
behoort zij in \'t geheel niet tot het wezen van het wapen,
zoodat men haar tegenwoordig vrij algemeen weglaat, over-
eenkomstig den heraldieken regel, dat er in een wapen niets
overtolligs, niets wat daarvan geen onmisbaar bestanddeel
uitmaakt, mag voorkomen. Ofschoon de damascering meestal
van metaal en zelden van kleur is, dwalen toch de schrij-
vers die beweerd hebben, dat zij enkel op metalen kan en
mag toegepast worden. De bestaande voorbeelden bewijzen
het tegendeel.
Ik ga tot de pelswerken over.
Het HERMELIJN bestaat uit een zilveren veld bezet met
kruisvormige stukjes zwart bont, die hermelijnstaartjes (Fr.
moucheturesd\'\'hermine. Eng. muschetors, Hd. Hermelinschivam-
chcn)
genoemd worden en onbepaald in getal zijn (I, 34, A).
Soms zijn die stukjes in gering en bepaald getal aanwezig
en maken dan zelfstandige wapenfiguren uit. Voorwerpen,
met dergelijke hermelijnstaartjes bezaaid, worden in \'t Fransch
gezegd te zijn mouchetés, oudtijds lavelés; wij kunnen daar-
voor zeggen: bezaaid, met hermelijn. Men vormt het TEGEN-
HERMELIJN door de kleuren van het gewone hermelijn te
-ocr page 114-
93
verwisselen, d. i. op een zwart veld een onbepaald getal zil-
veren hermelijnstaartjes te plaatsen.
De volgende soorten van hermelijn zijn bijna uitsluitend
in Engeland gebruikelijk. Bij het GOUDHERMELIJN staan
zwarte staartjes in een gouden veld, bij hel TEGENGOUD-
HERMELIJN gouden staartjes in een zwart veld. Hel KLEIN-
HERMELIJN is een pelswerk, waarvan mij, schoon het door
verscheidene schrijvers vermeld wordt, geen voorbeeld bekend
is; \'t is een gewoon hermelijn, doch elk der zwarte staartjes
moet aan iedere zijde nog een rood haartje vertoonen.
Men zal uit I, 54, A zien, dat de vorm der stukjes bont
verfraaid en regelmatig is voorgesteld ; de voorbeelden van
pelswerk in zijne natuurlijke gedaante, en derhalve veel
minder sierlijk en kunstmatig, zijn zeldzaam.
Het VAIR, de heraldieke voorstelling van een kostbaar
bontwerk bestaande uit zamengevoegde stukjes natuurlijk
hermelijn en petit-gris, wordt afgebeeld als gevormd uit beur-
telings zilveren en blaauwe. in vier rijen (Fr. tires) gerang-
schikte, klokjes ; de blaauwe slaan met den top, de zilveren
met de basis naar boven, zoodat de klokjes van verschil-
lende kleur met, den voet aan elkander sluiten (I, 54, B),
Het eerste stukje vair (dat is dus een half klokje] moet van
zilver zijn. Het getal der klokjes is door het gebruik be-
paald: de eerste en vierde rij bevatten er elk vier blaauwe,
met drie zilveren daartusschen en twee halve zilveren aan
de hoeken. Zijn de rijen en stukken in grooter aantal (en
dus respectivelijk kleiner) dan bij het gewone vair, dan be-
komt het den naam van KLEINVAIR. Die van GROOT-
VAIR wordt er aan gegeven, wanneer omgekeerd de rijen
en stukken minder talrijk zijn; doorgaans beslaat het uil
drie rijen. Spreekt men enkel van vair dan wordt daar-
onder altijd vair van zilver en blaauvv verstaan; doch men
vindt er ook van andere kleuren; in dat geval zegt men
vair of kleinvair of grootvair van die en die kleur (Fr. vairé,
menuvairé, beffroi de
.....}.
-ocr page 115-
\'M
Het vair ontvangt den naam van TEGENVAIR. wanneer
de klokjes van gelijke kleur elkander met den voel raken
(I, 54, C); het heeft dezelfde afmetingen als het gewone vair
en kan, even als dit, uit andere kleuren dan zilver en hlaauw
hestaan; men zegt in dit geval weder tegenvair (Fr. contre-
vairé)
van die en die kleur.
De Engelschen, wier heraldiek in vele bijzonderheden den
stempel draagt van hun excentriek volkskarakter, hebben nog
twee soorten van vair ingevoerd, — in hunne leerboeken
ten minste, want werkelijke voorbeelden geven zij niet aan
en zijn mij ook niet bekend. De eerste is het VAIR-EN-
POINT, eene soort van golvend vair (I, 54, D), de tweede
het BONTVAIR (Eng. verry, Hd. Buntfeh), een gewoon vair
wat de teekening betreft, doch uil ten minste vier verschil-
lende kleuren zamengesteld. Zoo het bontvair wezenlijk in
een wapen voorkwam, zou men naauwkeurig moeten opgeven
uit hoeveel klokjes het bestond en welke de kleur was van
ieder klokje. Men vindt wel eens gewag gemaakt van vair
ancient,
ouderwetsch vair; doch dit bestaat uit niets dan uit
de gewone gewolkte lijnen in horizontale rigting.
Hel PAALVAIR (Fr. vair en pal, Hd. Pfahlfeh) onderscheidt
zich door de bijzonderheid, dat de toppen der klokjes den
voet der klokjes van dezelfde kleur raken, welke zich on-
middelijk in de hoogere rij bevinden; al de klokjes van eene
zelfde kleur staan dus in loodregte lijnen boven elkander
(I, 54, E.) Men verwarre het paalvair niet met de palen
van vair,
zooals die bijv. in het wapen van de Fransche fa-
miliën ChAtillon en Blois en de uil haar gesprotene huizen
(talrijk ook in Nederland) voorkomen, en in welke het vair,
ofschoon slechts eene kleine oppervlakte beslaande, zijne ge-
wone rigting volgt.
In het OMGEKEERDE VAIR (Fr. vair rmversé, Hd.
Sturzfeh) staan al de blaauwe klokjes met hun voet naar
boven. Er kan dus ook omgekeerd paalvair zijn.
Afzonderlijke vair klokjes (Fr. clochettes de vair, Hd. Eisen-
-ocr page 116-
95
hütlein) komen dikwijls in bepaald getal in de wapens van
Duitsche familiën voor. Zij staan met den top naar boven,
anders zou men ze omgekeerd moeten noemen. Hun getal
en kleur, en de kleur van het veld waarin zij zich bevin-
den, moeten b\'y\' het blazoeneren altijd opgegeven worden.
§ 3. Wanneer eene zelfde kleur meermalen in een wapen
voorkomt, kan men de woorden van \'t veld, van \'t zelfde, van
de tweede
of derde kleur enz. (Fr. du c/tamp, du même, du
second
of du troisième (émail), Eng. of the field, of the same,
of the second, the third)
bezigen, om de soms onwelluidende
herhaling van den naam der kleur te voorkomen. Wanneer
ik bijv. zeg: »In zilver een rood kruis, vergezeld van vier
ringen van \'t zelfde en beladen met vijf sterren van \'t veld."
of: »in blaauw een zilveren dwarsbalk en een gouden schild-
hoofd, de balk vergezeld van drie ruiten van de tweede
kleur," dan bedoel ik daarmede in het eerste geval dat de
ringen rood en de sterren van zilver zijn, en in het andere
geval dat de ruiten dezelfde kleur hebben als de dwarsbalk,
omdat van die kleur in de tweede plaats gesproken is.
§ 4. Tot in hel laatst der achttiende eeuw bezigden vele
heraldisten, vooral de Engelsche, eene wijze van blazoeneren,
die tegenwoordig geheel verdrongen is en tot het gebied der
geschiedenis behoort. Bij het beschrijven van de wapens der
pairs (de baronets moesten zich maar met de gewone bena-
mingen te vreden stellen) noemden zij het goud topaas, het
zilver paarl, het rood robijn, het blaauw saffier, het zwart
diamant, het groen smaragd, het purper amethist, het oranje
hyacinth, de bloedkleur sardonix. Dit was echter nog niet
het toppunt van eer, want de kleuren in de wapens der
souvereine vorsten werden door astronomische teekens aan-
geduid, een gebruik dat reeds in de zestiende eeuw in zwang
was. In dit stelsel beteekende 0 (de Zon), goud; ]> (de
Maan),
zilver; d" (Mars), rood; ^ (Jupiter), blaauw; 1? (Sa-
turnus),
zwart; ? (Venus), groen; $ (Mercurius), purper; q
(klimmende knoop, of Drakenhoofd), oranje; ö (dalende knoop,
-ocr page 117-
96
of Brakenstaart), bloedkleur. Hoe omslagtig ook, had deze
methode toch haar nul vóór de vernuftige uitvinding der stip-
pen en lijnen, die de beoefening der wapenkunde zoo aanmer-
kelijk heeft vereenvoudigd en vergemakkelijkt.
Maar toch, alvorens men hel in dit laatste opzigt over
een vast stelsel eens werd, had er nog een heftige penne-
strijd plaats, waarbij veel inkt stroomde. Geleerden in ver-
schillende landen hielden er zich mede bezig en aanvanke-
lijk koos bijna ieder een stelsel op zijne, eigene hand, het-
geen tot veel verwarring en misslagen aanleiding gaf. Doch
eindelijk verbleef de beslissende zege overal aan het stelsel
van pater Petra-Sancta (I, 55, van A lot en met G), dat
zich snel door Europa verbreidde en tegenwoordig in alle
ongekleurde wapen-afbeeldingen gevolgd wordt. De Fransch-
man Vulson de la Colombière maakte aanspraak op de
eer dit systeem te hebben uitgevonden, doch zijn werk
over dat onderwerp draagt het jaartal 1659, terwijl dat
van den pater in 1638 het licht zag, zoodat deze in ieder
geval don schijn van prioriteit voor zich heeft.
Nog anderen hebben zich met het ontwerpen van soort-
gelijke stelsels bezig gehouden, sommigen zelfs vroeger dan
Petra-Sancta, doch zonder dat hel hun gelukt is, ze algemeen
ingang te doen vinden. De meesten hebben die stelsels
alleen in hunne eigene werken in pracüjk vermogen te
brengen. Op PI. I, lig. 52 heb ik de voornaamste van die
stelsels aangetoond, te welen in de rij:
A,  dal van Franquarl, in België, 1623.
B,  die van Bulkens, in België, 1626, en van Gelenius, in
Duitschland, 1645.
C,  dat van Caramuel Lobkowitz, in Spanje, 1659—1642.
D,  dat van Thomas de Rouck, schrijver van de Neder-
landtsche Ucraull,
1645.
In al deze stelsels onbreekt de aanwijzing van hel purper,
behalve, bij Lobkowitz, die het afbeeldt door schuine lijnen
van den regterboven- naar den linkerbenedenhoek.
V
-ocr page 118-
!)7
Ten opzigle van liet stelsel (rij B), waarmede Gelenius in
1645, als ware \'teene nieuwe uitvinding, te voorschijn
kwam, valt op te merken, dat letterlijk dezelfde wijze om
de wapenkleuren aan te duiden reeds aangegeven was in
het bekende doch (hans zeldzame werk van Christoph But-
kens, de Annales de la maison de Lijnden, gedrukt te Ant-
werpen in 1626, dus bijna twintig jaren vóór Gelenius,
zoodat op dezen hel vermoeden kleeft van dit stelsel gezien
en zich toegeëigend Ie hebhen. Ik weet echter niet, dat
eenig binnen- of buitenlandsch schrijver ooit de aandacht
gevestigd heeft op de prioriteit des systeems van den ge-
leerden Vlaming.
HOOFDSTUK III.
De Wapenilguren.
De in de wapenschilden voorkomende figuren dragen den
collectieven naam van STUKKEN (Fr. meubles of chargeu-
res.
Eng. charges). De stukken gevormd door de in Hoofd-
stuk I besprokene regte lijnen heelen: I. HERALDIEKE
STUKKEN (Fr. pièces héraldiques of pièces honorables, Eng.
proper charges, of ordinaries, Hd. Heroldbilder) en dragen
in de meeste landen eigenaardige benamingen. Daarentegen
worden alle andere beslaande of denkbeeldige voorwerpen
in de wapens genoemd: II. GEWONE WAPENFIGUREN
(Fr. charges communes ordinaires, Eng. common charges. Hd.
gemcine Wappenhilder).
I. Men splitst de eerstgenoemde soort weder in heral-
dieke hoofdfiguren
(Fr. pièces principales héraldiques) en in
heraldieke bijfiguren (Fr. meubles héraldiques). Deze laat-
ste, van veelvuldig gebruik in de wapens, behooren niel tot
die heraldieke figuren welke uit lijnen bestaan die het
7
-ocr page 119-
1)8
gansche schild tloorloopen, en evenmin tot de voorwerpen
uit den kring van het gewone leven. Het zijn losse figuren,
die in grooteren of kleineren getale in een schild kunnen
voorkomen en, immers bij de Franschen, door eigene bena-
mingen worden aangeduid.
Hierbij sluit zich eene klasse van stukken of figuren aan,
die men, tegenover de groote schildverdeelingen door ééne
of twee lijnen, heraldieke onderverdeelingen zou kunnen
noemen, daar zij gevormd worden door die lijnen in groo-
teren getale te bezigen. De Fransche benaming voor die
ondervcrdcelingen is rebaltements (opslagen), of ook séances,
alsmede séanles parlitions, waarvoor bij mijn welen, nog
door niemand eene Nederduitsche benaming aan de hand is
gegeven.
Welke en hoevele stukken, streng genomen, tot elke dezer
klassen behooren is tot nu toe nooit vast bepaald geworden.
Elk heraldisch schrijver schijnt daaromtrent zijne eigene
inzigten te volgen, waaruit noodwendig een strijd van de
meest uiteenloopende gevoelens geboren wordt. Aangezien
die classificatie bij ons te lande nooit gezag heeft gehad
noch in \'t oog is gehouden, zal ik er hier ter plaatse niet
bij stilstaan, maar later (zie Hoofdstuk VIII) de systemen
van onderscheidene schrijvers beknoptelijk aanstippen.
Evenmin heb ik het noodig geacht in ontwikkelingen te
treden over den vermoedelijken oorsprong der heraldieke
stukken. Dit zou een langdurigen kritischen arbeid vorde-
ren, met hel weinig vertroostende vooruitzigt van ten slotte
de zaak toch nog niet tol klaarheid gebragt te hebben. Ook
in dit opzigt stuit men op de ergst tegen elkander indrui-
schende verklaringen en meeningen; gelukkig nog, wanneer
het ten minste ernstige navorschingen en historische be-
schouwingen zijn die van wetenschappelijken zin getuigen;
doch zeer dikwijls zijn het weder de dwaast- en lafstmoge-
lijke allegorische buitensporigheden, gelijk wij daarvan in
onze Eerste Afdeeling ettelijke staaltjes ten opzigte van de
-ocr page 120-
!»<>
kleuren hebben medegedeeld. Hier, ten aanzien van de
stukken in het schild, is weder dezelfde geest aan \'t fan-
taiseren: dan heteekent een paal standvastigheid, en een
schuinbalk beleid, en een keper trouw enz. enz. Wij kun-
nen resumeren met de op overtuiging gegronde uitspraak,
dat de wezenlijke oorsprong der heraldieke stukken in het
duister ligt en waarschijnlijk wel altijd voor ons zal ver-
borgen blijven.
II. De gewone wapenfiguren tellen drie onderverdeelin-
gen, te weten: 1°. de natuurlijke figuren, of alles wat ge-
schapen is; 2°. de kunstmatige figuren, of alles wat door
menschenhanden is gemaakt; 5°. de hersenschimmigefiguren
of monsters,
vruchten van de verbeeldingskracht onder een
aanschouwelijken vorm.
De figuren in de wapenschilden worden derhalve, over-
eenkomstig de voorafgaande uiteenzetting, als volgt verdeeld :
A. Heraldieke stukken.           B. Gewone wapenfiguren.
a.   heraldieke hoofdfiguren a. natuurlijke figuren.
b.   heraldieke bijfiguren.         b. kunstmatige figuren.
e. heraldieke onderverdee- ! c. hersenschimmige figuren,
lingen.
                                    of monsters.
HOOFDSTUK IV.
Heraldieke Hoofdfiguren.
Wij gaan thans over tol de afzonderlijke behandeling van
de aan het hoofd dezes genoemde stukken.
I. Het SCHILDHOOFD (Fr. chef, Eng. chief, Hd. Schild-
haupt)
is de ruimte boven in het schild, begrepen tusschen
7\'
-ocr page 121-
KMI
den bovenrand en eene horizontale lijn op twee deelen (*)
afstands van dien rand getrokken. Wanneer zulk een hoofd
ineen der kwartieren van een schild voorkomt noemen wij
het een kwartierhoofd.
Bestaat de bovenrand van het schildhoofd uit eene streep
van eene andere kleur dan het schildhoofd-zelf. dan
is dit gedekt, bijv. met rood (Fr. surmonté par ex. de
gueules)
; loopt de benedenrand van die streep boogs-
gewijze op, dan is hel schildhoofd bol gedekt (Fr.
chaperonne), doch wendt die boog de ronding naar
beneden, dan heet het hol gedekt (Fr. couvert). Zoo
de benedenrand van het schildhoofd van eene andere
kleur is, dan noemt men het ondersteund, bijv. met
groen
(Fr. sou temt par ex. de sinople.) Een gedekt
schildhoofd wordt dikwijls verlaagd, (Fr. abaissé) ge-
noemd, d. i. verlaagd onder de dekkende bovenstreep,
doch eigenlijk is die benaming van toepassing op een
schildhoofd, dat een weinig naar beneden geschoven
schijnt, zoodat men daarboven weder de kleur van
het veld ziet. In dat geval echter beslaat het hoofd
slechts de helft van de gewone breedte.
De Fransche heraldiek heeft eene eigene benaming voor
het schildhoofd, wanneer het met andere heraldieke
stukken, die dezelfde kleur dragen, onmiddelijk ver-
bonden is. Grenst het aan een pal, eene bande, een
cherron, een sautoir (over al welke stukken nader),
dan gebruikt men de benamingen van ehef-pal, chef-
bande, chef-chevron, chef-sautoir
enz. Wij zouden dit
echter in het Nederduitsch bezwaarlijk kunnen na-
volgen, tenzij men de woorden paalhoofd, schuinbalk-
hoofd, keperhoofd,
enz. begeerde, die mij echter zeer
(\') Daar waar in den vervolge, h(j \'t bepalen van de breedte of hoogte
iler heraldieke .«tukken, van deelen gesproken wordt, bedoelen wü daarmede
altyd die deelen van welke zeven de breedte en acht de hoogte van een goed
geproporlionnecrd wapenschild uitmaken.
-ocr page 122-
101
onwelluidend in de ooren klinken, om nog niet te
spreken van barbarismen als een St. Andrieskruis-
hoofd
enz.
Voorwerpen, naast elkander in \'t bovengedeelte van
het schild geplaatst, noemt men naast elkander in
het schildhoofd
(Fr. range en chef, Eng. in chief,
Hd. im Schildhaupte.)
Men zie de volgende voorbeelden:
de Caulaincoirt in Vermandois. In zwart een gouden
schildhoofd (I, 48).
Jouvenel des Ursjns — Frankrijk. Geschuinbalkt van
zes stukken zilver en rood, en een zilveren schild-
hoofd beladen met eene roode roos en ondersteund
met goud (II, 20).
Chappelais — Bourgondië. In blaauw een gouden ke-
per, en een verlaagd schildhoofd van \'t zelfde bela-
den met drie roode rozen (I, 49).
Buteux — Nederland. In goud drie zwarte meerltjes
naast elkander in \'t schildhoofd (IV, 27).
Men vindt schildhoofden, die slechts één-derde van de
boven opgegeven hoogte hebben en van onderen doorgaans
uitgetand zijn (hetgeen daarbij vermeld moet worden); men
noemt zulk een stuk een smal of versmald schildhoofd (Fr.
comble, en chef retrait of rétréci). Allerzeldzaamst is de
uitgetande bovenslreep (Fr. detichnre of dentelnrè), een schild-
hoofd dat zoo smal mogelijk, en van onderen uitgetand is,
eigenlijk eene streep, die hare plaats vindt onmiddelijk
tegen den bovenrand van het schild.
Borre — Sticht Utrecht. In rood drie zilveren wielen,
2 en I, en een uitgetand smal schildhoofd van \'t zelfde-
von Dalderg — Duitschland, Frankrijk. Gevierendeeld:
\\ en 4 in blaauw zes gouden leliën, geplaatst 3, 2
en I, en een uitgetand smal schildhoofd van\'t zelfde;
2 en 5 in goud een zwart ankerkruis.
Ver de St. Martin — Normandie. In goud twee roode
-ocr page 123-
■102
dwarsbalken en eene uitgetande bovenstreep van
\'t zelfde.
II. De SCHILDVOEÏ (Fr. champagne, Eng. champain,
Hd. Sclrildesfuss), het tegenovergestelde van bet schildhoofd,
maakt het horizontale benedengedeelte van het schild uit
en is, even als het voorgaande stuk, twee deelen hoog. Dit
stuk heet kwartiervoet, wanneer het niet in een vol schild,
maar in een der kwartieren voorkomt.
Orgerolles de St. Polques — Fransche provincie
Bourbonnais. In rood een gouden schildvoet, waaruit
een halve leeuw van \'t zelfde opstijgt (IV, 8)
Kemper. In blaauw twee toegewende zilveren kemp-
hanen, slaande op een gouden schildvoet, die ter
regterzijde den regterpoot opheffende. Aanziende ge-
kroonde helm. Helmteeken : twee afgewende zilveren
kemphanen-koppen en halzen. Dekkleeden: blaauw
en zilver. [Wapen van prof. J. M. Kemper, bekend
in de geschiedenis van Nederlands verlossing in 1813].
De smalle of versmalde schildvoet (Fr. plaine) is slechts
één deel hoog.
Sturmen — Elzas. In goud een roode dwarsbalk, en
een smalle schildvoet van \'t zelfde.
III. De PAAL (Oud-Holl. staak, Fr. enkelv. pal, meerv.
pais, vroeger paux; Eng. pale; Hd. Pfahl) wordt gevormd
door twee loodregte lijnen en gaat door het hart van het
schild. Komt er slechts één paal in het schild voor, dan
is hij twee deelen breed.
Soms gebeurt het, dat de paal, van den eenen schild-
rand uitgegaan, den tegenovergestelden niet bereikt;
nadert hij dien zeer digt, dan noemt men hem afge-
broken
(Fr. faillï), doch, houdt hij reeds kort bij zijn
uitgangspunt op, dan is hij geknot (Fr. rctrail). Deze
laatste benaming wordt inzonderheid toegepast wan-
-ocr page 124-
405
neer de palen van den bovensten schildrand uitgaan,
terwijl men zegt dat zij verlaagd (Fr. abaissé) zijn,
wanneer zij uit den benedenrand oprijzen zonder den
bovenrand te raken. De zeldzaam voorkomende gol-
vende en van onderen spitse palen, die ook doorgaans
noch den bovensten noch den ondersten schildrand
raken, worden in de Fransche heraldiek pais flam-
bants
genoemd.
Wanneer gewone wapenfiguren regt boven elkander staan,
en dus in de rigting die aan den paal eigen is, dan
zijn zij paalswijze gerangschikt (Fr. range\' en pal.
Eng. in pale). Dit geldt echter uitsluitend de leven-
looze voorwerpen, want zijn het dieren dan zegt men,
dat zij boven elkander staan (Fr. l\'un sur l\'autrc). De
Engelsche en Duitsche heraldiek kent dat verschil van
aanduiding niet en bezigt steeds de eerste uitdrukking.
Mittrowskï von Nemischl — Polen. In rood een zil-
veren paal (I, 50).
van Elslande — Vlaanderen. In zilver een zwarte paal,
beladen met vier gouden schuinbalken en begeleid van
vier groene klaverbladen (I, SI).
d\'Yvonne — Savoije. In rood een zilveren paal; het veld
gekousd van goud (I, 52).
van Eyck — België. In zilver drie geknotte zwarte palen
de My — België. In goud een roode dwarsbalk, verge-
zeld van vier verlaagde zwarte palen.
von Gundelfingen — Duitschland. In goud een afgebro-
ken roode paal.
Snigg — Engeland. In blaauw drie gouden leeuwenge-
zigten, paalswijze gerangschikt (IV, H).
Eene enkele maal gebeurt het, dat de paal niet door het
hart van het schild loopt, maar tegen eene der zijden en
parallel daarmede geplaatst is, of, liever, zelf die zijde uit-
maakt. Naar gelang van zijne plaats in het schild noemt
men hem dan regterpaal of linkerpaal. De Franschen be-
-ocr page 125-
104
schouwen bij een dergelijk blazoen het veld als de hoofd-
zaak, en zeggen dal het is: adextré oïsencslré, bijv. degucules
(ter regter- of ter linkerzijde vergezeld b\\}\\. van rood).
de Thomerot — Frankrijk. In blaauw een gouden
linkerpaal, en twee zilveren schildhoeken, de een in
den regterboven- en de andere in den reglerbeneden-
hoek (I, 54),
vo>- Amika — Beijeren. In blaauw een roode regter-
paal. en eene zilveren korenschoof tusschen tweeke-
persgewïjze geplaatste gouden zwaarden, wier toppen
door de schoof worden ondersteund (I, 55).
Staak (Fr. verr/ette, Eng. pallet, Hd. Stabpfahl) is de naam
van den paal. die slechts de. helft, of volgens anderen twee-
derde, van de gewone breedte beslaat. Nog smallere palen
komen in Nederlandsche en Fransche wapens zelden, zoo
ooit, voor. doelt wel. naar het schijnt, in Engelsche en
Duilsche, te oordeelen allhans naar de daarvoor bestaande
benamingen, endorse in het Eng.. Strichpfahl in het Hd.
Wanneer er meer dan één paal in een wapenschild is
moeten zij natuurlijk eene mindere breedte dan de
gewone hebben, vermits anders hel veld Ie vol zou
worden en een onbehagelijk aanzien verkrijgen, of
zelfs wel te smal zou kunnen zijn. Van daar dal
zij, vier of minder in getal, den naam van palen be-
houden, doch dien van staken bekomen wanneer zij
dal getal overschrijden.
Fra.ncojs — Frankrijk. In blaauw vijf zilveren staken.
de Fleuwgsy — Normandie. In zwart drie zilveren rozen.
2 en 1; mei een rooden staak, over de onderste roos heen.
IV. De DWARSBALK (Oud-Iloll. faes, veesche, vessc/ie, enz.;
Fr. f\'asee; Eng., enkv. fess, meerv. bars (*), Hd. Qucrbalkè\'
(") Evenzeer nis de fransche wapcnkundigen, geluk in Hoofdstuk II is aan-
geteekend, zich vergissen met de vertaling van het Eng. woord ppr.. falen zij
doorgaans in de opvatting dezer uitdrukking bars; zij zien daarin bani\'s (door
ons linker.vclminbalken genoemd), \'t geen volslagen verkeerd is.
-ocr page 126-
10b
wordt gevormd door twee horizontale lijnen in \'t midden
van \'t veld en is twee deelen hoog (I, 61, Boivin; 62, de Bais;
63, Vosch van Avesaet).
Er bestaan eenige zeldzame voorbeelden, dat de dwars-
balk niet geheel regt loopt, maar half-cirkelvormig
naar boven of naar onderen; in het eerste geval heet
hij gewelfd (Fr. voute of courbé), in het andere ge-
val doorgebogen (Fr. affuissé).
In een paar Fransche wapens vindt men dwarsbalken,
die in de Fransche heraldiek den naam dragen van
fasces nouées, waarvoor wij ktwbbelbalken zouden
kunnen zeggen. Het zijn gewone dwarsbalken, die
in hel midden, of op meerdere plaatsen, zich tot een
ronden knobbel uitzetten.
De voorwerpen, die, in \'t midden van het schild, naast
elkander op ééne lijn zijn gerangschikt, noemt men
in \'t Fransch range en fasce, in \'t Eng. in f\'ess. In
\'t Hollandsch wordt die plaatsing aangeduid door de
enkele woorden naast elkander (zie III, 57, de Rii-
olz) ; wanneer hier geene nadere aanduiding bijge-
voegd is, beduidt het dat zij de plaats beslaan, die
anders door den dwarsbalk wordt ingenomen.
Balbi-Porto — Italië. In rood een gewelfde dwarsbalk,
gedeeld van goud en blaauw (II, 10.)
von Cohause.v — Duitschland. In rood een gouden weer-
haak; over alles heen een doorgebogen zilveren dwars-
balk (II, 11.)
de Tressaï — Bretagne. In zilver een roode knobbel-
balk beladen met drie gouden penningen (II, 12.)
de La Boexièhe — Bretagne. In zilver twee roode knob-
belbal ken, elke balk met twee knobbels (II, 13.)
De dwarsbalk komt dikwijls in getale voor en is dan
natuurlijk smaller dan boven opgegeven; in dien vorm
kunnen wij hem voegzaam smalle of versmalde dwarsbalk
noemen (II, 64, vonToulon; III, 59. Vegilin van Glaerbergen)
-ocr page 127-
IOC
Telt liet schild er zes of meer, dan zijn zij vijf-zesde van
een deel en, zoo er acht zijn, een-half deel hoog. In de Fran-
sche heraldiek dragen die dwarsbalken den naam van burèles
wanneer er meer dan vier, doch in effenen getale zijn; in
oneffenen gelale heeten zij trangles. Beide soorten worden
in het üuilsch Slrichbalken genoemd. Bij de Engelschen
heet de dwarsbalk, wanneer hij de helft van de gewone
hoogte inneemt, bar; deze wederom met de helft vermin-
derd, closet; nogmaals de helft dunner, barrulet. Wanneer
de dwarsbalk de minst-mogelijke dikte heeft, zouden wij hem
streep-dwarsbalk of dwarsche slreepbalk kunnen noemen.
In enkele Fransche wapens treft men een dwarsbalk
aan, bij de Fransche heraldici bekend onder den naam
van divise (Hd. Stabbalkc). Met voeg kunnen wij
dien hoofdbalk noemen, want zijne eigenaardigheid
bestaat daarin, dat hij altijd in hel bovengedeelte van
het schild geplaatst wordt; hij is een-half deel hoog
en staat twee-en-een-half deel van den bovenrand des
schilds verwijderd. Dikwijl grenst hij aan een schild-
hoofd, dat hij schijnt Ie ondersteunen.
Mirabel — Frankrijk. Gevierendeeld van goud en rood;
met een hermelijnen hoofdbalk over de twee eerste
kwartieren.
Beauvoort — Nederland. In goud vijf blaauwe versmalde
dwarsbalken, en een schildvoet van \'l zelfde, beladen
met eene zespuntige zilveren ster.
De heeelinijsbalken (Oud-Fr. nemelles. Mod.-Fr. jumeltes,
Eng. barsgemel, Hd. Zwillinosbalken) zijn zeer smalle balkjes,
die altijd twee aan twee voorkomen en gezamenlijk niet meer
ruimte beslaan dan één gewone dwarsbalk. Om ze be-
hoorlijk te leekenen verdeelt men dezen laatsten over zijne
lengte in drie gelijke deelen; van de aldus gevormde strepen
maken de eerste en derde den tweelingsbalk uit; de midden-
ruimte blijft ledig en daardoor heen ziet men de kleur van
het veld. In zijn natuurlijken stand gaat de tweelingsbalk
-ocr page 128-
107
dwars door het schild gelijk de dwarsbalk; doch soms komt
hij in den stand van den paal, soms schuinliggend, soms
golvend voor; ook ziet men wel eens twee dergelijke balken
in den vorm van een gewoon- of van een St. Andries-kruis
over elkander gelegd; zulke afwijkende standen moeten be-
paald aangeduid worden. Voor een dergelijk uit tweelings-
balken gevormd kruis zeggen de Fransche wapenkundigen wel
eens croix jumellée, in plaats van jumelles passées en croix.
Vromass — Holland. In zwart drie gouden tweelings-
balken, in \'t schildhoofd vergezeld van drie pennin-
gen van \'t zelfde naast elkander.
van Utenhove — Nederland. In zilver drie roode twee-
lingsbalken (II, 5.;
Gaetani — Italië. In zilver een schuingeplaatste en gol-
vende blaauwe tweelingsbalk.
Al wal zoo even gezegd is van de tweelingsbalken is ook
van toepassing op de drielingsbalken (Fr. tierces, lid. Dril-
lingbalken),
met deze enkele uitzondering, dat zij niet uit
twee, maar uit drie strepen bestaan.
van LaiNschot — Brabant, Holland. In zwart drie ver-
laagde gouden drielingsbalken, vergezeld van een halve
gouden leeuw, voortkomende uit den bovensten balk.
Tiercelin r>E Savelse — Poiton. Orléanats. In zilver
twee blaauwe schuingekruiste drielingsbalken, ver-
gezeld van vier zwarte meerltjes.
V. De regterschninbalk of enkel SCHUINBALK [Oud-
Holl. band, Fr. bande, Eng. bend, Hd. Rechtbalke, en soms
Linkbalke (*)], die ook door het hart van het schild gaat-
wordt gevormd door twee schuine lijnen, die uil den regter-
(*) Omtrent de meest gepaste benaming hcerscht onder de Duilscbe schrij-
vers verschil van gehelen. Sommigen, die de zaak uit het Fransche oogpunt
beschouwen, noemen dit stuk Rechtbalke, omdat het van de heraldieke regter-
zOde uitgaat; anderen echter bestempelen het met den naam van Linkbalke.
omdat het naar de linkerzijde heenloopt.
-ocr page 129-
108
bovenhoek des schilds naar den linkerbenedenhoek (*) loopen.
De schuinbalk is twee deelen breed.
Komen er twee schuinbalken in een veld voor, dan
hebben zij elk toch twee deelen breedte, en zijn door
eene even breede ruimte van elkander afgescheiden.
Zijn er drie schuinbalken, dan beslaan zij elk ander-
half deel.
De schuinbalken kunnen verhoogd (Fr. hausse, Eng.
enhanced, Hd. er/wht) en verlaagd (Fr. abaissé, Hd.
erniederl) zijn, d. i. zij kunnen hooger of lager inliet
schild staan dan hunne natuurlijke plaatsing mede-
brengt. Zij zijn geknot (Fr. relrait) wanneer zij, van
den bovenhoek des schilds uitgaande, de tegenover-
liggende zijde niet raken. Een schuinbalk, wiens
boveneinde den schildrand nadert doch niet raakt,
heet in het Fransch baslogne.
Schuin boven elkander
(Fr. range en bande, Eng. in
band)
zegt men van voorwerpen, gerangschikt in de
rigling die aan den schuinbalk eigen is; en schuin-
geplaatst
(Fr. posé en bande. Eng. in bend, Hd.
schraggeslellt) van lange voorwerpen, welke zich in
een schuinregtschen stand bevinden.
Is een schuinbalk beladen met lange voorwerpen, die
niet regtop staan, maar schuinliggen, dan zegt men,
dat zij geplaatst zijn in de rigting van den balk (Fr.
dans Ie sem de la bande.\'
vak Heerdt — Nederland. In zilver een zwarte schuinbalk.
Massonneai: — Frankrijk. In rood drie vijfpuntige zil-
veren sterren, schuin boven elkander (III, 66).
i>E Heusch de la Zasgrye — België. In goud een schuin-
geplaatste roode pijl (IV, l).
Montagu — Spanje. In groen twee zilveren schuinbal-
ken, de bovenste geknot, de onderste verlaagd, elkander
f) Men z(j hier indachtig op hetgeen vroeger omtrent de ueteekenis van
reqts en links in de wapenkunde gezegd is.
-ocr page 130-
10»
met de hoeken rakende,en beiden gevuld met rood (II, 16),
Wagstaff — Engeland. In zilver twee knoestige zwarte
schuinbalken, de onderste aan het boveneinde verkort.
Zie nog vas Elslande, I, 51, en blz. 103 hierboven.
De smalle sc/minbalk (Fr. eotice. Eng. bendlet, Hd. Link-
of Rechtstab)
beslaat volgens sommigen de helft, volgens
anderen twee-derde der breedte van den gewonen schuin-
balk. De schuinbalken dragen in het Fransch altijd den
naam van eotices wanneer zij meer dan vier in getal zijn.
In het Nederduitsch zal men meestal den eenvoudigen naam
van schuinbalken kunnen bezigen, omdat het van zelf spreekt,
dat zij smaller moeten worden naarmate zij talrijker zijn.
De sc/iuinstaak (Fr. bdlon, soms traverse. Eng. gorter, Hd.
Link- of Recfitstrich) beslaat in breedte een-derde gedeelte
van den schuinbalk en houdt hel midden tusschen den
smallen schuinbalk en de schuinstrecp (Fr. filet en bande.
Eng. cost), welke laatste het kenmerk is soms van onechte,
doch meestal van jongere geboorte. De schuinstaak is ver-
korl
(Fr. baton péri en bande, Eng. ribbon) wanneer hij
de randen van het schild niet raakt; als zoodanig heeft hij
soms gestrekt tot onderscheidingsteeken van de jongere, ook
wel van onechte zonen uit vorstelijke huizen, vooral, in
deze laatste beteekenis, in het Huis Stuart. In denzelfden
verkorten vorm, doch andersom geplaatst, dat wil zeggen
schuin van de linker- naar de reglerzijde loopende, heet hij
verkorte linkerschuinstaak (Fr. baton péri en barre. Eng. batton)
en is een gewis teeken van bastaardij; hiervan zijn de voor-
beelden bijv. in het Huis Bourbon talrijk. Het woord péri
is een oude term, die vroeger ook ten opzigte van andere
voorwerpen gebruikt werd en synoniem is met geplaatst of
gesteld.
Zie de Talarl-, I, 36, en blz. 82 hierboven.
Bouiibon-Co.ndé. In blaauw drie gouden leliën. 2 en 1,
in \'t schildhart vergezeld van een verkorten rooden
schuinstaak.
i
-ocr page 131-
HO
Bourbon-Penthièvre. In blaauw drie gouden leliën, 2
en I, in \'t schildhart vergezeld van een verkorten
rooden linkerschuinstaak.
de Sakzaïn- — Frankrijk. In zilver twee gewolkte schuin-
staken, de eerste rood, de tweede blaauw (II, 18).
Byro* — Engeland. In zilver drie verhoogde en smalle
roode schuinbalken (II, M). (Dit wapen voerde de
vermaarde dichter lord Byron.)
VI. I)e LWKERSCHUINBALK (Oud-Holl. baer, Oud-Fr.
contrebande, Mod.-Fr. barre. Eng. bend sinister, Hd. RechU
of Linkbalke naar gelang van het systeem des schrijvers die
er van spreekt) wordt op dezelfde wijze en naar dezellde
afmetingen gevormd als de reglerschuinbalk, doch loopt van
den linkerbovenhoek naar den regterbenedenhoek. Al wat
van den laatstgenoemde en zijne verkorting en versmalling
is gezegd, is ook van toepassing op den linkerschuinbalk,
doch men zij indachtig er altijd de qualificatie van linker
bij te voegen.
Hel is eene grove en echter zeer algemeene dwaling,
den linkerschuinbalk als een teeken van bastaardij
te beschouwen. Met den sterkslen nadruk moet deze
meening bestreden worden. Alleen in de geringst-
mogelijke breedte voorgesteld is hij een vast kenmerk
van onechte geboorte; wij noemen hem dan linker-
sclniinstreep
(Fr. filet en barre.)
Beslaat de linkerschuinbalk slechts de helft van de ge-
wone breedte, dan is hij bij ons een smalle linker-
schuinbalk;
bij de Engelschen heet hij scarpe.
Voorwerpen, in de aan den linkerschuinbalk eigene
rigting boven elkander geplaatst, noemen wij schuin-
links boven elkander
(Fr. range en barre, Eng. in
bend sinister).
Een lang voorwerp, in die rigting ge-
plaatst, is schuinlinks gesteld of gelegd (Fr. posé en
barre).
Zoo het in die rigting op een linkerschuin-
-ocr page 132-
III
balk voorkomt, is het in de rigtiny van dien balk
(Fr. dans Ie sens de la barre) geplaatst.
Loreyn — Nederland. In goud een blaauwe linkerschuin-
balk, beladen met drie zespuntige sterren van \'t veld
(H, 15).
de Gras — Danphinê. In blaauw een gouden rood-ge-
tongde leeuw; en drie smalle roode linkerschuinbalken
over alles heen.
de Pastoret — Provence. In goud een roode linker-
schuinbalk, beladen met een slaanden herder die op
zijn herderstaf leunt en ter regterzijde een liggenden
hond heeft die naar hem omziet, alles van zilver en
ondersteund door een terras van \'t zelfde.
Pla>k — Beijeren. In zwart een gouden rcgterschuin-
balk, beladen met drie schuinlinks geplaatste leliën van
\'teerste (II, 14).
VII. Het KRUIS (Fr. croix, Eng. cross, Hd. Kreuz) ont-
staat uit de vereeniging van den dwarsbalk met den paal
en raakt met de uiteinden zijner armen de vier zijden van
het. schild. (Zie II, 44, Bilgarim; 49, Singem>om:k; al,
de Rivière de la Mure; enz.) Hebben de armen slechts
de helft van de gewone dikte dan noemen wij hel een
smal of versmald kruis, waarvoor de Franschen estrez zeg-
gen, en de Duitschers Stabkrenz. Het kruis, lot zijne minst-
mogelijke dikte teruggebragl, heet slreepkruis, Fr. filet en
croix,
Hd. Striclikreuz. Onder dezen laatsten vorm komt
het nooit als zelfstandige wapenf.guur voor, maar wordt
meestal gebruikt om in een gevierendeeld schild de afschei-
ding der kwartieren te bedekken.
Vindt men bij de blazoenering van een wapen het
eenvoudige woord kruis, zonder andere bijvoeging
gebezigd, dan wordt daarmede het hierboven in de
eerste plaats beschreven kruis bedoeld, dat uit regte
lijnen zonder versierselen bestaat en aan alle zijden
-ocr page 133-
M2
den schildrand raakt. De Franschen noemen het soms
croix plehie of simple, de Engelschen plaat cross, de
Duitscliers gemeines Kreuz; wij zouden tjewoon of effen
kruis
kunnen zeggen, doch deze aanduiding wordl
slechts zelden vereisent.
Kruisen komen dikwijls in verkleinden vorm en in ge-
tale voor en heeten dan KRUISJES (Fr. croisettes.
Eng. crosslets, Hd. Kreuzen.)
Aan de vier hoeken, die het kruis in een schild over-
laat, geven wij den naam van kwartieren (Fr. cantons.)
Een kruis, in die hoeken van andere figuren verge-
zeld, noemen de Franschen croix canlonnèe. Is liet
hellende voorgesteld dan hestempelen zij het met den
naam van croix portee.
Kruislings gerangschikt
(Fr. range en croix, Eng. in cross)
wordt gezegd van vier of vijl\' voorwerpen, die in de
gedaante van een kruis staan; en gekruist (Ft. passé
en croix.
Eng. in cross) van twee lange voorwerpen,
die in den kruisvorm over elkander heengaan.
Men vindt kruisen, die in geen geval tot de heraldieke
stukken te rekenen, maar gevormd zijn uil in den
kruisvorm gerangschikte ruilen, penningen enz., die
elkander raken en soms de schildranden hereiken, zoo-
dal de uiterste dezer stukken len halve uil deze ran-
den te voorschijn komen.
Harskamp — Nederland, België. In zilver een kruis waar-
van de slam rood en de dwarshalk hlaauw is.
Elzevier — Holland. In hlaauw een smal gouden kruis,
vergezeld in hel 1\' en ¥ kwartier van een gouden
leeuw, in het 2\' en öe van drie zilveren leliën, 2 en 1.
Steismktz — Nederland. Gevierendeeld; I in rood drie
zespuntige gouden sterren. 2 en I; 2 in hlaauw een
gouden leeuw; 3 in zwarl een zilveren doodshoofd; \\
in rood drie hreedarmige gouden kruisjes. 2 en 1.
Met een zilveren slreepkruis over de kwarlilering.
-ocr page 134-
van Berck — Gelderland. In zilver een zwart kruis;
de bovenhelft van den stam aan elke zijde bezet met
een knop, ook de benedenhelft aan de linkerzijde, als-
mede de bovenrand van den dwarsbalk links, al die
knoppen aan dwarsstaafjes bevestigd (II, 52.)
Boivin — Frankrijk. In blaauw een gouden dwarsbalk,
vergezeld van drie kruisjes van \'t zelfde (I, 61.)
van der Noot — België. In goud vijf kruislings ge-
plaatste zwarte schelpen (IV, 30.)
Baines — Engeland. In zwart twee gekruiste zilveren
doodsbeenderen.
de Meester — België. In zwart een kruis van negen
gouden penningen.
Ontelbaar zijn de gedaanteveranderingen, die het kruis
in de wapens ondergaat. Ik spreek hier niet van de ver-
andering der lijnen van \'t gewone kruis, die nu eens uit-
geschulpt, dan uitgetand, soms golvend zijn enz.; bij dat
alles blijft toch de gewone vorm van het kruis onaangeroerd.
Doch in \'t bijzonder bedoel ik hier de veranderingen van
gedaante, die de armen en hunne uiteinden veelvuldig on-
dergaan. Aldus in vorm gewijzigd kan het kruis in strikten
zin niet meer onder de heraldieke stukken gerangschikt
worden; het gebruik brengt echter mede, om, bij het be-
spreken van het echte, eenvoudige heraldieke kruis, ook die
fantaisie-kruisen te behandelen. Nog moet hier bijgevoegd
worden, dat het kruis, \'t zij een gewoon \'t zij een fantaisie-
kruis, op zijne beurt kan strekken tot veld voor andere
figuren of verdeelingen, gelijk ook zeer dikwijls het geval
is. Zoo een kruis met ééne figuur beladen is, plaatst men
die daar in het middenpunt, waar de armen elkander snij-
den, en die stelling behoeft alsdan niet uitgedrukt te wor-
den ; neemt hel voorwerp echter eene andere plaats op het
kruis in, dan moet dit naauwkeurig bij de blazoenering van
het wapen worden opgegeven.
Het is ondoenlijk, en zou in vele opzigten nutteloos zijn,
8
-ocr page 135-
144
al de kruisvormen op te sommen, die öf werkelijk bestaan,
öf ontworpen zijn door vroegere schrijvers. Ik laat hieron-
der die vormen volgen, welke bijna uitsluitend gebruikt wor-
den; de overige zijn soms slechts in één enkel wapen bekend.
1.    Het GELIJNDE KRUIS (Fr. croix resarcelée) is een
gewoon kruis, waarlangs op korten afstand parallel een dun
lijntje loopt, dat dus ook den kruisvorm heeft.
Marcillï — Frankrijk. In goud een rood kruis, ge-
lijnd van \'t zelfde.
2.    Het VERKORTE KRUIS (Fr. croix alésêe, Eng. cross
humettée
of coupe-d, Hd. schwebendes of abgeledigtes Kreuz)
is het gewoon effen kruis, doch met armen, die de schild-
randen niet raken en wier uiteinden regt afgesneden zijn.
Brunsvelt — Nederland, België, Duitschland. In blaauw
een verkort zilveren kruis, vergezeld van vier rozen
van \'t zelfde (II, 53.)
3.     Het SPITSVOETIG KRUIS (Fr. croix fichée of au pied
fiché,
Eng. cross filchée, Hd. unten zugespiztes Kreuz) is een
gewoon kruis, welks voet puntig uitloopt.
Bardouf — Normandië. In zilver een zwart spitsvoetig
kruis, beladen met een vijfpuntig spoorrad van \'t veld.
4.    Bij het SPITSKRUIS (Fr. croix aiguisée, Eng. cross
pointed,
Hd. zugespiztes Kreuz) eindigt elk der vier armen
in eene punt, gelijk bij het spitsvoetig kruis de voet.
5.     Bij het BREEDARMIG KRUIS (Fr. croix pattée, Eng.
cross pattée (of formée) firm, Hd. breitendiges Kreuz) loopen de
einden der armen zeer breed uit en sluiten dan tegen de
randen van \'t schild. Raakt het deze niet, dan is het een
verkort breedarmig kruis (Fr. croix pattée alésée, Eng. cross
pattée.)
Men vindt ze als zoodanig dikwijls in getale, als
wanneer zij den naam dragen van breedarmige kruisjes. Wan-
neer de voet puntig uitloopt is het een breedarmig spitsvoetig
kruis
(Fr. croix pattée au pied fiché, Eng. cross formée fil-
chée)
en komt altijd verkort voor, d. i. de wanden van het
schild niet rakende.
*
-ocr page 136-
n:;
Raousset-Boulbon — Provence. In goud een zwart breed-
armig kruis, omboord met rood (II, 54.)
de Tigny — Frankrijk. In zilver een verkort breed-
armig kruis, gevierendeeld van rood en zwart. (II, 55)
Belgrave of Belgrave — Engeland. In zilver een
zwart breedarmig en verkort spitsvoetig kruis.
6. Het KRUKKENKRÜIS (Fr. croix potencée, Eng. cross
potent,
Hd. Krückenkreuz) is een gewoon kruis, elk uiteinde
van een dwarsbalk voorzien, die tegen den schildrand sluit.
Zoo het krukkenkruis los in het schild staat en de randen
niet raakt, is het verkort (alésé). De dwarsstukken kunnen
op hunne beurt aan ieder einde weder van een dwarsstuk
voorzien zijn, waardoor het stuk een herkrukt krukkenkruis
(Fr. croix potencée et repotencée) wordt.
Bouton — Frankrijk. In blaauw een zilveren krukken-
kruis (II, 56.)
Allan — Hercfordshire, Staffordshire. In zwart een
verkort gouden krukkenkruis.
Het vermaarde JERUZALEMSCHE KRUIS (Fr. croix de
Jérusalem),
in 1100 door paus Pascal II als wapen aan het
koningrijk Jeruzalem der kruisvaarders geschonken, is niets
dan een verkort krukkenkruis, in eiken hoek van een der-
gelijk kleiner kruis vergezeld; dit alles te zamen draagt den
naam van Jeruzalemsch Kruis. Men vindt het als eere- of
herinneringsteeken in de wapens van eenige vorstelijke en
ook van enkele particuliere familiën. Eene tweede eigenaar-
digheid van dit kruis is, dat het met zijne brjkruisen altijd
wordt voorgesteld als van goud in een zilveren veld, in strijd
met een der grondregelen van de wapenkunde, die het plaat-
sen van metaal op metaal en van kleur op kleur verbiedt.
Bij deze gelegenheid dienen wij ook wel van de KRUK
(Fr. potence) te spreken, die in enkele wapens voorkomt
en door de schrijvers onder de kruisen wordt gerekend.
zij bestaat uit een verkorten dwarsbalk, ondersteund door
een verkorten paal.
8\'
-ocr page 137-
ik;
Hell — Beijeren. In blaauw eene gouden kruk, waar-
boven eene zespuntige ster van \'t zelfde (II, 57.)
De St. ANTONIES-KRÜKKEN (Fr. tau of taf, béquilles
de St. Antoine,
of croix de potence) zijn kleine krukjes,
meestal in getale voorkomende, van boven en aan de zijden
wat ingebogen en in vorm niet ongelijk aaneen T. (V, V rij, 5.)
Beyts — België. In blaauw drie gouden St. Antonies-
krukken, 2 en 1.
7.    Het HERKRUISTE KRUIS (Fr. croix recroisettée, Eng.
cross crosslet, Hd. Wiederkreuz) is een verkort kruis, waarvan
elk der armen op zich-zelf een kruis uitmaakt (V, le rij, 3.)
Er zijn ook berkruiste kruisen met spitsen voet (Fr. croix
recroisettée au picd fiché,
Eng. cross crosslet fitchée,) die in
Engelsche wapens dikwijls in getale voorkomen (V, 1\'rij, 4.)
Streche — Engeland. In rood een herkruist gouden
kruis.
8.     Het LATIJNSCHE KRUIS (Fr. croix latine, Eng
cross passion, Hd. Hochkreuz), het kruis van de passie des
Zaligmakers, staat los in \'t veld, zonder de schildranden te
raken (V, 4e rij, 4). Op trappen staande heet hetCALVA-
RIE-KRUIS (Fr. croix haussée of croix de Calvaire, Eng.
cross calvary), (V, 4" rij, 2). De eigenaardigheid dezer krui-
sen bestaat daarin, dat de dwarsbalk (Fr. croison) niet juist
in \'t midden staat, maar nader bij den top.
Bignon — Frankrijk. In blaauw een zilveren La-
tijnsch kruis op een groenen grond waaruit een het
kruis omslingerende wijnrank van \'t zelfde opwast,
alles vergezeld van vier zilveren vlammen in de hoe-
ken des schilds.
Almears — Engeland. In zilver een rood Calvarie-
kruis op drie trappen, de eerste blaauw, de tweede
rood, de derde zwart.
Hasius — Holland. In groen een schuinlinks in een
natuurlijken grasgrond geplant gouden Latijnsch
kruis, waar een natuurlijke haas voorbij springt.
-ocr page 138-
117
Het GRIEKSCHE KRUIS (Fr. croix grecque) is een ge-
woon doch aanmerkelijk verkort kruis, waarvan er door-
gaans meer dan één in \'t schild voorkomt. Zij zijn zwaarder
en grooter dan de kruisjes, doch verschillen daarvan niet in
algemeenen vorm.
Vojllakos — Griekenland. In blaauw drie zilveren
Grieksche kruisen (II, 58).
9.    Het PATRIARCHALE KRUIS (Fr. croix patriarcale,
croix de Lorraine
of croix des templiers, Eng. cross patriar-
chal,
Hd. Patriarch enkreuz of lothringisches Kreuz) bestaat
uit een verkorten stam met twee verkorte dwarsbalken, van
welke de onderste doorgaans iets langer is dan de bovenste
(V, 1" rij, 6). Soms loopen de armen eenigzins breed uit,
gelijk bij een breedarmig kruis. In vele Poolsche wapens
vindt men patriarchale kruisen waarvan een der armen af-
gebroken is.
van Iperen — Vlaanderen, Nederland. In zilver een
rood patriarchaal kruis.
10.    Het KNOESTIG KRUIS (Fr. croix écotèe, Eng. cross
raguly,
Hd. geastetes Kreuz) heeft het aanzien van gevormd
te zijn uit twee boomstammen, wier takken zijn weggehakt.
Ook andere heraldieke stukken komen onder dien vorm voor-
Lawresce — Engeland. In zilver een knoestig rood
kruis (II, 39).
11.    Het GEËNTE KRUIS (Fr. croix entée) bestaat uit in
elkander sluitende langwerpige rondten. Op dezelfde wijze
vindt men ook geschakeerde, geruite en andere kruisen.
d\'Entades — Frankrijk. In rood een kruis, van zilver
en zwart geënt (II, 50).
12.    Het ANKERKRUIS (Fr. croix ancrée, Eng. cross
molinc,
Hd. Ankerkreuz) ontleent zijn naam aan de omstan-
digheid, dat zijne armen aan de uiteinden ankersgewijze zijn
omgebogen. Men vindt enkele voorbeelden van een geschei-
den ankerkruis
(Fr. croix nillée), \'t geen in vieren gesplitst
is, zoodat elk deel op zich-zelven staat.
-ocr page 139-
118
van der Capellen — Nederland. In blaauw een zil-
veren ankerkruis, in \'teerste kwartier vergezeld van
een kerkje (kapel) in natuurlijke kleur (II, 60).
de Perthuis — Provence. In blaauw een gescheiden
zilveren ankerkruis (II, 61).
Bentinck. Zie de afbeelding IV, 43, en de beschrijving
in de Derde Afdeeling hierachter.
Het KRULKRUIS (Fr. croix recercelée, Eng. cross sar-
celly)
is een ankerkruis welks armen als spiralen omgebo-
gen zijn (V, le rij, 20).
Fulthorp — Engeland. In zilver een zwart krulkruis.
Bij het VORKKRUIS (Fr. croix fourchetèe), loopt het einde
van eiken arm in twee gebogen tanden uit, nagenoeg gelijk
een hooivork (V, le rij, 19).
von Vieracker — Westphalen. In blaauw een gouden
vorkkruis.
15. De armen van het KLAVERKRUIS (Fr. croix treflée
of croix de St. Lazare, Eng. cross botonnée, Hd. Kleeblatt-
kreuz),
— soms ook Adelstans-kruis genoemd, dewijl
het, naar men wil, het veldteeken was van den Angel-
saksischen koning Adelstan, die de Deenen verdreef en de
Schotten over de grenzen joeg, — loopen uit in den vorm
van een klaverblad (V, 1* rij, 15.) Men vindt er ook met
spitsen voet, genoemd spitsvoetig klaverkruis (Fr. coix treflée
au pied fiché,
Eng. cross botonnée fitchée).
Vernède — Frankrijk, Nederland. In rood een gouden
klaverkruis.
de Thomas de la Valette — Provence. Gevierendeeld
van blaauw en rood; met een gouden spitsvoetig kla-
verkruis over alles heen.
14. Het LELIEKRUIS (Fr. croix fleurdelisée, Eng. cross
flory,
Hd. Lilienkreuz) is een verkort gewoon kruis, uit elk van
welks armen aan \'t einde eene lelie te voorschijn komt
(V, 1\' rij, 17.) In de Engelsche wapens vindt men vele
voorbeelden van het BLOEMKRUIS (Fr. croix fleuronnée,
-ocr page 140-
119
Eng. cross patonce), \'t geen elders weinig voorkomt; het is een
kruis welks armen, bij het snijpunt vrij dun, allengs iets bree-
der uitloopen en nagenoeg als eene lelie eindigen (V,1e rij, 18.)
Men vergelijke de afbeeldingen van deze beide kruisen, ten
einde het onderscheid juist te leeren kennen. Het breed-
armig leliekrnis
(Fr. croix pattée fleurdelisée, Eng. cross
forméc flory)
is, gelijk zijn naam aanduidt, een verkort breed-
armig kruis, uit welks einden leliën te voorschijn komen.
de la Beyvjère — Frankrijk. In rood een gouden
leliekruis.
Boydell — Engeland. In groen een gouden bloemkruis.
48. Het BOLKRUIS (Fr. croix pommetée of bourdonnée,
Hd. Kugelkreuz) is een verkort kruis met een bol aan elk
uiteinde (V, le rij, 15), waardoor het zich onderscheidt
van het KNOPKRUIS (Eng. cross pomce) waar elke arm
zelf in een bol of knop uitloopt (V, l\' rij, 14.) Sommigen
geven aan het bolkruis den naam van appelkmis.
d\'Ardene — Frankrijk. Gevierendeeld van rood en
blaauw; met een gouden bolkruis over alles heen.
16.    Het SLANGENKOPKRUIS (Fr. croix guivrée), en het
dubbelslangenkopkruis (Fr. croix gringolée). Beiden zijn ver-
korte gewone kruisen: bij het eerste komt één, bij het
andere twee slangenkoppen uit het afgesneden einde van
eiken arm te voorschijn.
von Hegen - Westphalen. In zilver een rood dub-
belslangenkopkruis.
17.    Het STERREKRUIS (Fr. croix étoilée) is eene groote
vierpuntige ster, wier stralen de schildranden raken.
van Toülon — Provincie Utrecht. In zilver een rood
sterrekruis; met een smallen blaauwen dwarsbalk
daarover heen (II, 64.)
18.    Het RUITARMIG KRUIS (Fr. croix retranchèe, Hd.
rautendiges Kreuz) is een kruis welks armen zich aan het
einde een weinig verbreeden en dan in den vorm van een drie-
hoek of eene halve ruit uitloopen. De voorbeelden zijn schaars.
-ocr page 141-
120
Manfredi — Italië. In zilver een blaauw ruitarmig
kruis, elke ruit bezet met drie ballen van \'t zelfde
(II, 62.)
19.    Het TOULOUZER-KRMS (Fr. croix de Toulouse) loopt
vooreerst uit gelijk een breedarmig kruis, de einden hebben
nagenoeg de gedaante van die van het ruitarmigkruis en
voorts is het geledigd en, even als het ruiterarmige, met ballen
bezet. De Fransche heraldisten noemen dit kruis: une croix
clécfiée, vidée et pommetée.
Mozzi — Italië. In rood een gouden Toulouzer-kruis
(II, 63.)
20.    Het KRUIS VAN ALCANTARA. Dit kruis, het on-
derscheidingsteeken van eene beroemde militaire orde in
Spanje, vindt eene plaats in verscheidene Spaansche wapens,
doch is elders schier niet bekend. Het is zeer dun en heeft
op zijde van eiken arm een versiersel als een hengsel
(V, V rij, 10.)
Garcia — Spanje. In blaauw een rood kruis van Ca-
latrava, omboord met zilver; en een gouden reiger,
midden over het kruis.
21.    In Spanje bezigt men nog twee andere soorten van
kruisen, elders in Europa geheel onbekend, namelijk het St.
JACOBSKRUIS, eene soort van versierd spitsvoetig klaver-
kruis (V, 1" rij, 8), en het St. DOMINICÜSKRÜIS, een ver-
kort en versierd kruis welks einden eenigzins waaijervormig
uitloopen (V, 1* rij, 24.)
De boven omschrevene zijn de meest algemeene en gebrui-
kelijke vormen van kruisen. Van de tallooze andere soorten
stip ik ter loops nog de volgende aan:
Het VERBROKKELD KRUIS (Fr. croix tronconnée), een
gewoon kruis, dat uit verscheidene losse en als gebroken
stukken bestaat, die echter gezamenlijk de gedaante van
een kruis bewaren (V, i\' rij, 12.) — Het MALTEZER-
-ocr page 142-
121
KRUIS, het kenteeken der bekende orde van Malta, een
kruis, waarvan elke arm, bij Het snijpunt zeer smal, zich
naar het uiteinde verbreedt en in twee punten uitloopt
(V, le rij, 11.) — Het PIJLKRUIS, (Fr. croix barbée), waar-
van elke arm in de gedaante van eene pijlpunt eindigt
(V, i\' rij, 16.) — Het HERMELIJNKRUIS (Fr. croix her-
minée),
zamengesteld uit vier kruislings geplaatste en met de
koppen naar elkander gewende hermelijnstaartjes (V, 1° rij, 9.)
— Het KARELKRUIS (Fr. croix cablée), V, 1\' rij, 25, \'t geen
het voorkomen heeft alsof elke balk uit twee ineengedraaide
kabels bestond (*). — Het ACHTPUNTIG (V, 1" rij, 21),
TWAALFPÜNTIG (V, 1" rij, 22), ZESTIENPUNTIG KRUIS
(V, i" r\'y\'. 25), verkorte kruisen waarvan elk einde met twee,
drie of vier punten is ingekerfd, enz.
De gewone en fantaisiekruisen kunnen nog in eindelooze
verscheidenheid afgewisseld worden, wanneer men de regte
lijnen door geaccidenteerde vervangt. Zoo zijn er golvende,
uitgetande, uitgeschulpte, gekanteelde en andere kruisen, die
de lezer, indien hij de verschillende soorten van lijnen
(I, 12—28) heeft nagegaan, zich wel zal kunnen voorstellen,
zonder daarvan afzonderlijke afbeeldingen onder de oogen
te hebben.
Het zoogenaamde Bourgondische of\' St. Andrieskruis, waar-
van in deze opgaven nog geen melding is gemaakt, is een
zelfstandig heraldiek stuk, \'t geen in het ondervolgend N°. VIII
afzonderlijk wordt behandeld.
VIII. De vereeniging van den regter- en linkerschuinbalk
doet hel St. ANDRIESKRUIS (Fr. sautoir. croix de Bour-
gogne
of croix de St. André, Eng. saltire, Hd. Schrdgkreuz
of Andrcaskreuz) geboren worden. Zijn naam ontleent het
aan den vorm, dien, volgens de traditie, het kruis had, op
(") In het wapen der Scholschc familie Carmiehael (waarvan een uitgestor-
ven tak den titel van graven van Hyndford heeft gevoerd) komt een dwarsbalk
voor, op de aangegeven wijze uit twee ineengedraaide kabels gevormd.
-ocr page 143-
122
hetwelk de apostel Andreas den marteldood is gestorven.
Het draagt ook den naam \'van Bourgondisch kruis, omdat
het door het Bourgondische vorstenhuis tot leuze was aan-
genomen. De Fransche benaming sautoir (waarvan het Eng.
woord saltire slechts een verschil is van uitspraak), oudtijds
sautour, schijnt daaruit ontstaan, dat het St. Andrieskruis
de gedaante van een antieken, uit stof of koord vervaardig-
den, stijgbeugel heeft, — derhalve: het werktuig om te paard
te springen.
Het St. Andrieskruis kan zonder uitzondering al de
gedaanteveranderingen van het gewone kruis onder-
gaan. Het is voorzeker overbodig daarvan voorbeel-
den aan te halen. Alleen zij opgemerkt, dat dit he-
raldieke stuk, wanneer het verkort en aan de uiteinden
herkruist is, wel eens met eene bijzondere benaming
St. Juliaanskruis genoemd wordt (V, 1* rij, 7.)
Dikwijls komen zeer klein en dun geteekende St. An-
drieskruisen in een wapen voor en heeten dan St.
ANDRIESKRUISJES (Fr. flanchis, Eng. saltorels.) Zijn
zij grooter, en staan zij in verhouding tot het gewone
St. Andrieskruis gelijk het Grieksche kruis tot het
gewone kruis, dan noemt men ze verkorte St. Andries-
kruisen
(Fr. sautoirs alésés.)
De ruimten, die het St. Andrieskruis in het schild vrij
laat, noemt men hoeken (Fr. cantons), onderscheiden
in den bovenhoek, de beide zijhoeken en den bene-
denhoek. Een St. Andrieskruis, \'t geen in die hoe-
ken van figuren vergezeld is, noemen de Franschen
sautoir cantonné.
Wanneer van vijf voorwerpen twee boven en twee be-
neden in \'t schild geplaatst zijn, terwijl het vijfde
het middenpunt inneemt, dan noemt men ze schuin-
kruislings gerangschikt
(Fr. range en sautoir, Eng.
in saltire.)
Twee lange voorwerpen, in den vorm van een St. An-
-ocr page 144-
12Ö
drieskruis over elkander heen gelegd, heet men schuin\'
gekruist
(Fr. passé en sautoir. Eng. in saltire, Hd.
schraggekreuzt).
van Nellesteyn — Utrecht. In goud een van rood en
zilver geschakeerd St. Andiïeskruis (III, 12.)
Zie de afbeeldingen: van Erp, III, 15; Hozufft, IV, 39
(beiden beschreven in de Derde Afdeeling van dit werk.)
IX. De KEPER (Fr. en Eng. chevron, Hd. Sparre) heeft
den driehoekigen vorm van een passer of den nok van een
huis. Elk been is twee deelen breed wanneer do keper
alleen staat in het schild; iets minder in geval hij van figu-
ren vergezeld is. Twee of meer kepers worden boven elkan-
der geplaatst, ten zij het uitdrukkelijk anders ware aange-
geven.
Bij den keper valt op te merken, dat hij een groot ge-
tal veranderingen kan ondergaan. Hij is: een ingebo-
gen keper
(Fr. chevron ployé, Hd. Schleife), wanneer
zijne beenen half rond naar het hart van het schild
zijn ingebogen; — een keper met afgesneden top
(Fr. chevron coupé otécimé), wanneer de top ontbreekt
en horizontaal weggesneden is; — een gespleten ke-
per
(Fr. chevron brisé of découplé), wanneer de top
verticaal gespleten is en de keper dus uit twee losse
stukken schijnt te bestaan; — een geknotte keper
(Fr. chevron faillï), wanneer een gedeelte van een
been is weggebroken; — een verbroken keper (Fr
chevron rompu), wanneer een been of de beide beenen
verbrokkeld zijn, doch zóó, dat de stukken nog den
algemeenen vorm van een keper behouden; — een
versplinterde keper (Fr. chevron éclaté), wanneer een
been of beide beenen op zoodanige wijze geknot zijn,
dat men de splinters van het hout ziet, waaruit de
keper geacht wordt vervaardigd te zijn; — een «er-
korte keper (Fr. chevron alésé), wanneer de keper los
-ocr page 145-
m
in het schild staat en zijne beenen de benedenhoeken
niet raken.
Soms komt de keper liggende (Fr. couché) voor, uitgaande
van den Hnkerschildrand en met zijn top naar de reg-
terzijde; van den regterrand uitgaande en naarde lin-
kerzijde gerigl, zou hij heeten liggende en omgewend
(Fr. couché et contourné). De keper kan ook omgekeerd
(Fr. renversé) zijn, d. i. met de beenen in de bovenhoe-
ken van \'t schild en den top naar omlaag.
Twee of meer kepers naast elkander kunnen zamcnge-
vlochten
(Fr. chevrons entrelacés, Eng. chevrons braced)
zijn; daarbij gaat telkens de een over den ander heen.
Eveneens geschiedt dit, wanneer de eehe keper van
den beneden- en de andere van den bovenschildrand
uitgaat. Twee zoodanige kepers zijn echter aanstoo-
lende
(Fr. chevrons appointés, Eng. chevrons contrepoint),
wanneer zij niet door elkander heengaan, maar elk-
ander met de toppen raken.
Twee lange voorwerpen, in den vorm van een keper
geplaatst, zoodat de ondereinden zich van elkander
verwijderen en daarentegen de toppen elkander raken,
zijn kepersgewijze geplaatst (Fr. posé en chevron, Eng.
chevronways), I, 55, Amira ; II, 35, de Menjot. Ge-
plaatst in de rigting van den keper
(Fr. posé dans Ie
sens du chevron)
zegt men van lange voorwerpen, op de
beenen van den keper in de rigting dier beenen geplaatst.
du Prel — Vlaanderen. In rood een ingeschulpte zilveren
keper, vergezeld van drie zespuntige gouden sterren (II, 33).
von Moll — Oostenrijk. In blaauw een ingebogen gou-
den keper, vergezeld van drie zespuntige sterren van
\'t zelfde (II, 39).
Walpole graaf van Orford — Engeland. In goud een
zwarte dwarsbalk, beladen met drie herkruiste gouden
kruisjes en vergezeld van twee kepers van de tweede
kleur, een boven en een beneden in \'t veld (II, 52).
-ocr page 146-
125
la Grange-Trianon — Frankrijk. In rood een zilveren
keper, beladen met een hoekigen zwarten keper, en ver-
gezeld van drie gouden wassenaars (II, 50).
le Bachellé — Lotharingen. In blaauw twee lage zil-
veren kepers midden in \'t schild naast elkander, geza-
menlijk een zeer hoekigen dunnen dwarsbalk vormende ;
in \'t schildhoofd vergezeld van twee vijfpuntige gouden
sterren (II, 42).
de Menjot — Normandie. In zilver een verlaagde blaauwe
keper, vergezeld in \'t schildhoofd van twee bladerlooze,
kepersgewijze geplaatste roode korenaren, en aan de punt
van een leeuwtje van \'t zelfde (II, 55).
                   ,
de Clermont-Gallerande — Anjou. In blaauw drie gou-
den kepers, van welke de eerste gespleten is (II, 48).
de Nompère de Ghampagny — Fransche provincie Forez.
In blaauw drie gespleten gouden kepers.
Jouve — Languedoc. In blaauw een gouden keper met
afgesneden top, van boven vergezeld van twee zilveren
wassenaars en van onderen van een hart van \'t zelfde;
in een rood schildhoofd drie vijfpuntige gouden sterren
(II, 51).
Barrotte — Bourgondie. In blaauw een gouden keper
wiens regterbalk gebroken is, van boven vergezeld van
twee vijfpuntige zilveren sterren en van onderen van
eene natuurlijke, gestengelde en gebladerde roos van \'t
zelfde.
de Beaumont — Fransche provincie Maine. In goud vijf
roode kepers, drie ter regter- en twee ter linkerzijde
verbroken (II, 47).
de Lagrenée — Picardie. In rood twee zamengevlochten
gouden kepers, waarvan de een omgekeerd (II, 56).
dij Long — Guyenne. In blaauw twee aanstootende gou-
den kepers, vergezeld van twee zilveren wassenaars, een
in \'t hoofd en een aan de punt (II, 58).
von Merveldt — Pruisen. In blaauw drie zamengevloch-
-ocr page 147-
12(>
ten gouden kepers, waarvan twee naast elkander en de
derde omgekeerd (II, 57).
de Henault — Picardie, Champagne. In goud een ver-
korte blaauwe keper, vergezeld van drie zwarte Mooren-
koppen met zilveren hoofdwrongen (II, 54).
de Trestondan — Franche-Comté, Champagne. In blaauw
drie schuinliggende gouden kepers tusschen twee schuin-
staken van \'t zelfde (II, 45).
Bulgarim — Toscane. In rood een zilveren kruis; over
alles heen een omgekeerde blaauwe keper (II, 41).
von Marschalck — Beijeren. In rood een liggende en
omgewende zilveren keper (II, 40).
De keper, ter helft van zijne gewone breedte, ontvangt
den naam van versmalde of smalle keper (Fr. étai, Eng. che-
vronel,
Hd. Stabsparre). Nogmaals ter helfte in breedte ver-
minderd heet hij in \'t Eng couple close, Hd. Strichsparre;
wij zouden (doch de figuur komt schaars, zoo ooit, voor)
kunnen zeggen streepkepcr.
Drappenier— Holland. In zwart drie smalle gouden kepers.
X. De ZOOM (Fr. bordure, Eng. border, Hd. Bord of Einfas-
sung)
maakt den rand van \'t wapenveld uit en beslaat een-
zesde der breedte van het schild; ware hij breeder dan zou
hij-zelf veld worden en het eigenlijke veld zou veranderen
in een hartschild. De zoom wijkt in bijna alle gevallen voor
het schildhoofd, het vrij-kwartier of den schildhoek, \'t geen zeg-
gen wil dat hij door die stukken, wanneer zij in een gezoomd
schild voorkomen, ten deele bedekt wordt. De zoom is dik-
wijls met figuren beladen. Wij noemen het schild gezoomd, wan-
neer de zoom de hier opgegeven breedte heeft. Komt de zoom
voor in een kwartier van het schild dan heet hij kivartierzoom.
Somwijlen is de zoom smaller dan hij in den regel moet
zijn; wij geven hem dan den naam van omboordsel (Fr.
filière, Hd. Stabbord) en zeggen dat het schild of heral-
diek stuk omboord is. (Zie II, 54, Raousset-Boülbon).
-ocr page 148-
127
Is het omboordsel nog smaller dan hier aangegeven, dan
kan men het streep-omboordsel (Hd. Strichbord) noe-
men. In dien vorm is het meestal uitgeschulpl en
wordt dan door de Franschen engrélure geheeten.
In de eerste tijden der wapenkunde strekten de zoom
en het omboordsel tot breuk, d. i. tot onderscheidings-
teeken, in het wapen der jongere zonen van een huis.
Vooral werd de zoom aan den derden zoon toege-
kend, en diens afstammelingen moesten dal heraldieke
stuk weder tot verdere onderscheiding uitgeschulpt,
uitgetand enz. voeren. Langzamerhand echter ge-
raakte die oorspronkelijke beteekenis in vergetelheid
en begon men den zoom als zelfstandig stuk te be-
schouwen, \'t geen men aan nieuw-geadelden toekende,
die volstrekt geene onderscheiding van oudere takken,
welke niet bestonden, noodig hadden. In Frankrijk
was onder het ancien régime de vermeerdering van een
wapen met een blaauwen met gouden leliën bezaaiden
zoom, een groot eerbewijs; terwijl het omboordsel
nog tegenwoordig als oppermagtige vorstin den scepter
zwaait in de heraldiek van Pruisen, alwaar men geen
wapen meer schijnt te kunnen ontwerpen zonder het
van een gouden omboordsel te voorzien.
De zoom is zeer gebruikelijk in de Engelsche wapens
en draagt in de Engelsche heraldiek zelfs bijzondere
namen naar gelang van de figuren waarmede hij be-
laden is. Zoo heet de effen zoom, border plain; de
zoom beladen met levenlooze voorwerpen, enloyre;
met dieren, enurney; met vogelen, cnaluron; met
bladeren, bloemen en vruchten, verdoye; met pels-
werk, purflew. In de Fransche heraldiek heeft men
eene eigene benaming voor een zoom met kasteelen
of burgten beladen; men noemt dien: bordure chdtelée.
De binnenrand van zoom en omboordsel kunnen, even
als de andere heraldieke stukken, allerlei verande-
-ocr page 149-
■128
ringen in de lijnen ondergaan, en uitgeschulpt, gekan-
teeld, uitgetand zijn enz. Men kenl een paar zeld-
zame voorbeelden van een tandérings-zoom (Fr. bor-
dure denticulée),
die alleen bestaat uil een aantal tanden
zoo als men aan de kroonlijst van gebouwen vindt,
en die, van den schildrand uitgaande, zich naar het
schi
5
ldhart rigten.
de Thiennes — België. In goud een blaauwe zoom, en
een zilveren blaauw-omboord hartschild beladen met
een dubbelstaartigen rooden leeuw, goud-genageld, ge-
tongd en gekroond (II, 66).
Desmanet ue Biesme — België. In rood een gouden leeuw,
blaauw-getongd, genageld en gekroond; en een zilveren
zoom, beladen met acht vlammen van \'t veld.
de Vos van Steenwijk — Drenthe. In zilver vijf roode
linkerschuinbalken en een zwarte zoom beladen met
acht gouden penningen (II, 65).
van Randwuck — Gelderland, Holland. In zilver een roode
leeuw en een uitgeschulpte smalle zoom van \'t zelfde
(II, 68).
de Gavre. — België. In goud, binnen een groot-uitge-
schulplen zwarten zoom, een roode leeuw, getongd en
genageld van blaauw, gekroond met eene koningskroon
van \'t zelfde (II, 69).
von Lilier — Beijeren. Doorsneden, van blaauw met twee
roode rozen, en van goud met ééne roode roos; alles bin-
nen een gekanteelden zoom van \'t eene in \'t andere (II, 67).
des Ferrières-Sauveboeuf — Limousin. In rood een aan
beide zijden gekanteelde zilveren paal en een tandérings-
zoom (*) van \'t zelfde (I, 53).
(*) Zulk een tandérings-zoom schijnt in den aanvang niets anders te zijn
geweest dan een blokzoom (Fr. bordure componée) zie Hoofdstuk VI, No. X,
van een metaal en van de kleur die te gelyk de kleur van het veld was. Al-
lengs is de lijn, die den zoom van het veld scheidde, uitgewischt of uit hel
oog verloren, zoodat de beide gelijke kleuren zamonsmolten en de vakken van
metaal voortaan op zich zelven schenen te staan.
-ocr page 150-
*
129
de Salvaing — Frankrijk. In goud een dubbele zwarte
adelaar, gekringd, gebekt en gepoot van rood, binnen
een blaauwen zoom bezaaid met gouden leliën.
de Courtin of Courtbh — Zweden, Frankrijk. In zwart
een zilveren leeuw, en een gouden schildhoofd beladen
met een rooden wassenaar; alles besloten binnen een
blaauwen met antieke gouden kroonen bezaaiden (\') zoom.
De BINNENZOOM (Fr. en Eng. orle, Hd. Inbord oïinnere
Einfassung), die half zoo breed is als een gewone zoom,
staat los in \'t veld en is door eene ruimte, gelijk aan
zijne eigen breedte, van den rand des schild gescheiden.
Is de binnenzoom verder van den rand verwijderd, en dus
kleiner dan hij in den regel behoort te zijn, dan wordt hij
eene soort van zelfstandig schild, \'t geen men een streep-
schild (Fr. faux écu) kan noemen; in dien vorm is hij echter
zeer zeldzaam en vertoont zich dan meest in getale. In
het wapen der Venetiaansche familie Barbaro vindt men
een binnenzoom, die, in stede van den vorm van een schild
te hebben, kringvormig loopt en den naam draagt van ronde
binnenzoom (Fr. cyclamor, of orle rond).
Dikwijls zijn voorwerpen in een schild zoodanig ge-
plaatst, dat zij de rigting van den zoom of binnen-
zoom volgen en dus, hel gansche schild rond, zich
nabij den rand bevinden. Ook komen in Spaansche
wapens, met name in het wapen van het koning-
rijk Navarre, ketens voor, welke het veld als een bin-
nenzoom rondloopen. Men zegt van dit alles, dat
het zoomswijze geplaatst is (Fr. posé of range en
orle).
De Engelschen noemen het »een binnenzoom
(om orle) van dergelijke stukken."
Spring — Engeland. In blaauw een zilveren binnenzoom
(III 1).
C) Deze zoom is eene vereerende vermeerdering, geschonken door een
der vorsten van Zweden; het wapen van dat koningrijk bestaat uit drie der-
gelijke kroonen in een blaauw veld.
-ocr page 151-
130
Hindseï — Engeland. In rood een zilveren streepschild
(III, 4).
Barbaro — Venetië. In zilver een ronde roode binnen-
zoom (III, 2).
de BifiXY — Frankrijk. In blaauw een rood-getongde en
genagelde zilveren leeuw, vergezeld van vijf zilveren
visschen, geplaatst op de wijze van een ronden zoom
(IV, 29).
Stael yon Holstein — Duitsc/iland, Nederland. In zilver
acht roode, zoomswijze geplaatste koeken (III, 52).
De STREEP-BINNEJXZOOM (Fr. Irêchcnr of essonier, Eng.
tressure, Hd. Strichinbord) is één-vierde van een deel breed,
en een geheel deel van den schildrand verwijderd. Hij
komt zelden enkel voor, meestal dubbel. In dien vorm noe-
men wij hem ter bekorting dubbele binnenzoom (Fr. doublé
trêclieur,
Eng. doublé tressnre, Hd. Doppelstric/iinbord); hij
is bijna altijd gelelied of gebloemd (Fr. /leuronné et coiUre-
fleuronné,
Eng. flory, Hd. lilicnbesczt), \'t geen beteekent, dat
hij aan eiken hoek en in \'t midden van elke zijde met
eene lelie bezet is; deze leliën der zijden staan omge-
keerd en met hun top naar het hart van het schild gerigt.
Dat gedeelte van de leliën, \'t geen zich lusschen de beide
binnenzoomen zou moeten vertoonen, wordt niet afgebeeld.
Men vindt ook driedubbele binnenzoomen, doch deze zijn
zeer schaars.
De ruimte tusschen de binnenzoomen moet gelijk zijn
aan de breedte van één dier stukken.
De figuren in het schild, welke door binnenzoomen zijn
omgeven, worden gezegd daarbinnen besloten (Fr.
enclos) te zijn.
Hobberthorne — Engeland. In zwart eene zilveren malie,
besloten binnen een gebloemden dubbelen binnenzoom
van \'t zelfde (III, 3).
Kalahart — Schotland. In zwart een driedubbele gou-
den binnenzoom.
-ocr page 152-
131
Het HARTSCHILD (Fr. écusson en coeur of en abime,
Eng. inescutcheon, Hd. Hcrzschild) is een klein en doorgaans
effen wapenschildje, \'t geen men in \'t hart van het groote
schild plaatst en waaraan door schier alle schrijvers (mis-
schien professor Bernd alleen uitgezonderd) de rang van
heraldiek stuk wordt toegekend. Naar zijne afmeting is het
twee-derden kleiner dan hel schild waarin het zich bevindt.
Dikwijls komt hel in getale voor en dus als gewone wapen-
figuur, doch draagt alsdan enkel den naam van schildje
(Fr. écusson, Eng. csculchcon).
von Droste zv Vischerünc. — Pruisen. In rood een
zilveren hartschild (III, b).
von Kmestedt — Wurtemberg. In goud een rood hart-
schild omzet met negen groene klaverbladen, wier
stengels uit dat schild voortkomen.
Burrell — Graafschap Essex. In groen drie zilveren
schildjes, elk beladen met een uitgetand gouden
streep-omboordsel.
Singendo.nck — Nederland. In zilver een rood kruis,
vergezeld van twee zwarte schildjes geplaatst in het
2" en o" kwartier (II, 4!)).
XI. Het VRIJ-KWARTIER (Fr. franc-quartier, door som-
migen ten onregte franc-canloti genoemd; Eng. quarter; Hd.
Freivierlcl) beslaat iets minder dan een vierde van het schild
en wordt altijd, wanneer er geene nadere aanduiding bij gegeven
is, geplaatst in den regterbovenhoek, alsof het stuk hel eerste
kwartier van een gevierendeeld schild ware. Zoo het in
den linkerbovenhoek geplaatst is, heet het linkerkwartier
(Fr. qwrtier senestre), docli komt in die stelling hoogst
zelden voor.
Is het vrij-kwartier van dezelfde kleur of metaal als het
veld, dan scheidl men beiden soms van elkander af
door eene dunne streep van metaal of kleur; die streep
heet in het Fransch escarre en kan door ons kwar-
9* "
-ocr page 153-
132
tierstreep genoemd worden. Ook hiervan zijn de voor-
beelden schaars.
Men kan van kwartieren spreken al is een schild niet
gevierendeeld en dus bijv. zeggen, dat een voorwerp
in het eerste kwartier is geplaatst, wanneer het zich
in den regterhovenhoek bevindt; de Franschen zeggen
daarvoor posé en franc-qitartier; even zoo kan men
van het tweede en de andere kwartieren van een on-
gevierendeeld schild spreken.
de van der Schueren — Noord-Brabant. In zilver twee
blaauwe leliën met afgesneden voet, een in het 2\' kwar-
tier, de andere aan de punt; en een rood vrij-kwarlier
beladen met een leeuw van \'t veld. (III, 8).
von Pleitmarswang — Duitsc/iland. In blaauw een zil-
veren vrij-kwartier, geplaatst in den regterbenedenhoek.
de Haneffe — Luikerland. In een rood veld, met gou-
den leliën bezaaid, een rood vrij-kwartier, van \'t veld
gescheiden door eene zilveren kwartierstreep.
De SCHILDHOEK (Fr. en Eng. canton, Hd. Vierung) is
een klein vrij-kwartier, dat slechts twee deelen breed en
twee-en-een-half deel hoog is. Het aangemerkte nopens de
plaatsing van het vrij-kwartier in het schild, is evenzeer van
toepassing op den schildhoek. Somwijlen heeft dit heraldieke
stuk tol breuk gestrekt.
van Kinschot — Nederland. In goud een beurtelings ge-
kanteelde zwarte dwarsbalk, vergezeld van drie natuurlijke
honigbijen met uitgespreide vleugelen; en een blaauwe
schildhoek met een opvliegenden zilveren valk (III. 9.)
von Tamli.ng — Duitschland. In zwart een regier- en een
linkerschildhoek van zilver, beiden in \'t hoofd van
het schild.
von Donnerstein — Duitscliland. In rood twee zilveren
schildhoeken, de een in den regterboven- en de an-
dere in den linker-benedenhoek.
üe Balmey de Dorches — Frankrijk. In hermelijn een
-ocr page 154-
135
gouden linkerschildhoek, beladen met een dubbelen,
rood-gebekten en gepoolen zwarten adelaar.
XII. Onder den naam van GAFFEL (Fr. pairle, Eng.
paile of pall, Hd. Schaclierkreuz of Gabclkreuz) verstaat men
eene heraldieke figuur, gevormd uit den regter- en linker-
schuinbalk en den paal, elk ter helfle van hunne lengte
genomen en elkander in het hart des schild ontmoetende,
zoodat de geheele figuur een omgekeerde keper schijnt, door
een paal ondersteund. Welligt is dit stuk eene nabootsing
van het pallium der bisschoppen, doch men acht het waarschijn-
lijker, dat het onwillekeurig ontstaan is uit de vereeniging
der drie genoemde heraldieke stukken.
Wanneer de gaffel verkort (alésé) voorkomt geven de En-
gelschen hem den naam van shakefork; de uiteinden
zijn dan meestal eenigzins gespitst.
Eene enkele maal treft men den gaifel ook omgekeerd
(Fr. renversé) aan, d. i. dat de paal naar boven en
de keper naar onder staat.
Drie voorwerpen, in de rigling van den gaifel gerang-
schikt, noemt men gaffelswijze geplaatst (Fr. posé
en pairle).
Eveneens kunnen zij zich als een omge-
keerde gaffel
(III, o5, Hallofts) voordoen (Fr. posé
en pairle renversé.)
de Taffi> — Artois. In rood een hermelijnen gaffel (III, io.)
von Woyna — Polen. In zilver drie zwarte met goud
beslagene en gebondene, gaffelsgewijze geplaatste, jagt-
hoorns, in \'t hart van het schild met de mondingen
vastgehecht aan een gouden ring (IV, 2.)
Cunynchame — Schotland. In zilver een zwarte verkorte
gaffel [shake-fork), vergezeld van drie leliën van \'t zelfde,
één boven en twee op zijde van den gaffel.
Al de oude Fransche schrijvers over de heraldiek gewagen
van een stuk, dat zij gousset noemen en \'t geen in vorm aan
den gaffel gelijk moet zijn, met dit onderscheid : dat het gan-
-ocr page 155-
134
sche binnen de lijnen van den gaffel bestolene bovengedeelte
van het schild ook gevuld is met de kleur van den gaffel.
Zij geven daarvan echter geen voorbeeld in een bestaand
wapen en ook mij is het niet gelukt er een te ontdekken.
XIII. De PUNT is een zeer langwerpige driehoek, die,
door twee schuine lijnen gevormd, nagenoeg den overkant
raakt van den schildrand van waar hij uitgaat; hij blijft
daarvan slechts de lengte van een deel verwijderd. Zijn ge-
wone stand is, dal de basis (die drie deelen breed is, en iets
minder wanneer er meer dan ééne punt in \'t schild voor-
komt) op den benedenrand des schilds rust en zijn top na-
bij den bovenrand uitloopt. Doch de punt kan van alle
randen uitgaan en omgekeerd zijn, met hare spits omlaag,
hetgeen dan bepaaldelijk uitgedrukt moei worden. Naar ge-
lang van haar reglen of omgekeerden sland draagt zij in de
heraldiek van andere volkeren verschillende namen. Zoo
heet zij, van den beneden-schildrand uitgaande, in het Fr.
pointe, in het Eng. jnlc reversed, in hel Hd. Spize, doch
wanneer zij van den bovenrand uitgaat en dus omgekeerd
is, heet zij in het Fr. en Eng. pile, in het Hd. gestürzte
Spize. Tij
kan ook schuin staan en, gelijk alle andere he-
raldieke stukken, veel verandering ondergaan in de lijnen.
De wanden der punt zijn, vooral in de Duitsche wapens
waarin zij talrijk voorkomt, meestal een weinig naar binnen
gebogen (Fr. ployé), doch men vindt er ook eenige waar
die naar buiten, naar de wanden van het schild, gebogen
zijn. Men zou die stukken respectivelijk iiigebogene en
uitgebogene punten kunnen noemen.
Iliii.sK — Graafschap Hants, in Engeland. In zilver
eene zwarte punl tusschen twee omgekeerde punten
van \'t zelfde (III, 29.)
van Onphal. Zie de afbeelding IV, 57, en de beschrij-
ving in de Derde Aldeeling hierachter.
Clignett — Holland. In blaauw eene ingebogen gou-
-ocr page 156-
135
den punt, beladen met eene roode, goud-geknopte
roos; het blaauw aan elke zijde beladen met eene
gouden lelie (III, 30.)
De ingedreven punt (Fr. pointecntée, Hd. erniedrigtc Spize)
is eene zeer lage en smalle, ingebogen punt, die slechts tot
den schild navel opstijgt en doorgaans in gevierendeelde
schilden voorkomt om het derde en vierde kwartier van
elkander te scheiden. Het wapen der familie Lernout is,
voor zoover ik weet, het eenige schild alwaar de ingedreven
punt zich als zelfstandig stuk vertoont.
Lernout — Vlaanderen. In goud eene ingedreven zwarte
punt beladen met eene lelie vun \'t veld (III, 31.)
HOOFDSTUK V.
Heraldieke BHflgnren.
De heraldieke bijfiguren zijn, gelijk reeds in Hoofdstuk III
werd aangegeven, eene reeks van voorwerpen, die noch
tot de heraldieke stukken noch tot de voorwerpen uit het
dagelijksch leven behooren en door al de schrijvers, wegens
het veelvuldige gebruik, daarvan gemaakt, onder eene afzon-
derlijke klasse gerangschikt worden.
I. De BARENSTEEL, ook tournooi-kraag geheeten, (Oud-
Holl. palesteel, Fr. lambel. Eng. label, Hd. Tumierkrage) is
eene figuur, die meestal gebezigd wordt om een wapen te
breken (briser) en dan uitsluitend ten deel valt aan den
oudsten zoon van hem, die regt heeft tot het volle wa-
pen; doch somtijds komt de barensteel ook als zelfstan-
dige wapenfiguur voor. Hij wordt afgebeeld als een aanmer-
kelijk verkorte dwarsslreep (Fr. fil), waaraan in den regel
drie (dikwijls meer, zelden minder) driehoekige hangers (Fr
pendants) bevestigd zijn. Dit getal van drie is het natuur-
-ocr page 157-
136
lijke getal en wordt niet uitgedrukt; men doet zulks alleen
als er meer of minder hangers zijn. Tot bevordering van
de sierlijkheid is de barensleel aan vaste afmetingen gebon-
den; bij is drie deelen lang en drie-vierden van een deel
hoog; van die hoogte wordt een-vierde voor den dwarsstreep
gerekend en hel overige voor de hangers. Zoo hij zich,
gelijk bijna steeds het geval is, in het schildhoofd bevindt,
is hij de lengte van één deel van den bovenschildrand ver-
wijderd. (Zie op PI. I het eerste vakje van lig. öö.)
Ovehstolz — Weslphalen. In rood drie gouden baren-
stelen boven elkander, de eerste van vijf, de tweede
van vier, de derde van drie hangers.
II. In de wapens ziet men dikwijls ronde schijfjes, die
in den regel plat zijn, doch in de Duitsche wapens meestal
geschaduwd en bolvormig voorkomen, en daar den naam
van kogels of BOLLEN (Kugeln) dragen. In de heraldiek van
andere natiën past men er verschillende benamingen op toe,
naar gelang die voorwerpen van metaal of van kleur zijn.
De schijfjes van melaal hceten muntstukken voor te stellen
en worden PENNINGEN of BEZANTEN genoemd, naar de
stad Byzanlium, tegenwoordig Konslantinopel, waar zij ge-
slagen werden, ofschoon men dit later ook op andere plaat-
sen deed. De schijfjes van kleur heeten KOEKEN, en hier-
onder rangschikt men ook die van pelswerk. Tegenwoor-
dig wordt in de Fransche heraldiek de eerste soort besanls,
de tweede tourleaux genoemd, doch in het Oud-Franscb
bezigde men bijzondere benamingen, naar gelang van de
kleur; zoo heetten de gouden schijfjes, besants; de zilveren»
plates, afgeleid van het Spaansche woord plata, \'t geen zil-
ver beteekenl; de zwarte, ogoesses; de roode, guscs; de
groene, pommes of volels; de blaauwe, heurte»; de purpe-
ren, gulpes. De tegenwoordige Engelsche wapenkundigen
gebruiken alsnog die benamingen, met geringe wijziging
in de spelling; zij noemen de gouden schijfjes, bezants;
-ocr page 158-
137
de zilveren, plates; de zwarte, pellels of ogresses; de roode,
torteauxes; de groene, pomeis; de blaauwe, hurts; de pur-
peren, golpes of gulpes; de oranjekleurige, oranges; de
bloedkleurige, gwses.
De bezanten, ofschoon muntstukken voorstellende, dragen
in den regel geen stempel maar zijn effen metaal (zie 11,12,
de Tressay; 05, de Vos van Steenwijk.) Vertoonen zij
bij uilzondering eenig merk of een stempel, dan noemt
men ze gestempeld met enz. (Fr. marqués de etc.) Eigen-
aardig is een muntstuk, in Engelsche wapens onder de
gedaante van een plate voorkomende en Penny-yard pen-
ny
(Stuiver van Penny-yard) geheelen, naar het kasteel
Penny-yard, aan de Wye, nabij Ross, in het graafschap He-
reford, alwaar zij geslagen werden. De stempel vertoont
een ankerkruis, in eiken hoek vergezeld van een bolletje,
terwijl zich tusschen de uiteinden van elke twee armen
twee dergelijke bolletjes bevinden (V, H\' rij, 14.) De Engel-
sche familie Spence voert drie dergelijke muntstukken in
een blaauw veld. Het wapen der Fransche familie Gamin
levert een eenig voorbeeld van \'t geen men gezigts-bezanten
(Fr. besants figurés) zou kunnen noemen, bezanten namelijk,
die elk in omtrek de afbeelding van een menschelijk gelaat
dragen.
Nog een enkel woord over de bovenbedoelde bolvormige
rondjes. Hoewel de schrijvers de platte en bolle schijfjes
bijna steeds met elkander verwarren (*), zoo lijdt het geen
tegenspraak, dat daaromtrent bij sommige wapens bepaalde-
lijk een onderscheid in \'t oog moet gehouden worden.
Hiervoor vindt men het sprekendste bewijs in \'t wipen
van de beroemde familie der Medicis, zijnde: in een gouden
veld vijf roode bollen, geplaatst 2, 2 en \\, waarboven een
(•) Zoo zullen bijv. de Duitscho schrijvers do bezanten of koeken in Fransche,
Engelsche, Nedcrlatidscbo wapens maar onbeschroomd Kugeln noemen; terwijl
omgekeerd de Fransche en andere heraldici de bollen uit de Duitsche wapens,
even catsalièrement in besants of tourteaux herscheppen.
-ocr page 159-
138
blaauwe koek beladen met drie gouden leliën, 2 en 1 (III, 53).
Op openbare gedenkteekenen, munten enz. zijn die bollen
zonder uitzondering verheven en bolrond voorgesteld, terwijl
de koek altijd plat is. Deze vereeniging van de beide soorten in
éénzelfde schild is bel meest afdoende bewijs voor den ver-
schillenden aard dier stukken.
Somwijlen beslaan de figuren, waarover deze paragraaf
handelt, niet uit een enkel metaal of kleur, maar zijn zij
door lijnen verdeeld, en zamengesteld èn uit metaal èn uit
kleur. De Engelschen, die er dan geen hunner afzonder-
lijke benamingen op kunnen toepassen, noemen ze in het
algemeen roundles, rondjes; doch de Franschen maken ecne
fijnere onderscheiding. Uitgaande van de stelling, dat de
besants in een veld van kleur en de tourteaux in een
veld van metaal moeten staan, geven zij aan de zamenge-
stelde schijfjes den naam van besants-tourteaüx wanneer zij
in een veld van kleur, dien van tonrteaux-besants wan-
neer zij in een veld van metaal voorkomen. Ik zou voor-
stellen, die stukken »zoo en zoo verdeelde schijfjes" te
noemen:
vo>\' Boes — Beijeren. In zwart een gouden keper,
vergezeld van drie van goud en zwart schuin-gevie-
rendeelde schijfjes (II, 28.)
de Fueinsalda — Spanje. In rood zes schijfjes, in
twee rijen paalswijze gerangschikt, het leen5eaande
regterzijde en het 2e aan de linkerzijde, doorsneden
van zilver en zwart ; de drie overigen gedeeld van
dezelfde kleuren (III, 54.)
Sommige schrijvers beweren, dat men een schild, waarin
meer dan acht penningen of koeken voorkomen, daarmede
bezaaid (Fr. semê) moet noemen. Er zijn echter schilden
met veertien, vijftien en meer van die voorwerpen, regel-
matig gerangschikt in rijen die elk haar vast bepaald getal
stukken hebben. De eigenlijke regel is, dat men dien term
van bezaaid alleen moet toepassen, wanneer een schild of
-ocr page 160-
159
stuk zoodanig met figuren beladen is, dat sommige halt\'
uit den schildrand voortkomen en het getal dus niet vol-
ledig is op te geven.
III.    De RINGEN (Fr. anuelels, Eng. annulets, Hd. Ringe,
ook Ileife, dus Hoepels), wel te onderscheiden van de vin-
gerringen (Fr. bagues, waarover nader), zijn kringvormig
en overal even dik (V. 8\' rij, 2). Verscheiden ringen, in
elkander geplaatst, niet een gemeenschappelijk middenpunt,
worden in de Fransche heraldiek vires genoemd, bij ons
cmcentrieke ringen; meestal zijn zij ten getale van drie
(V, 8\' rij, 5). Soms zijn de ringen zamengevlochten (Fr.
entrelacés).
van Fbidach — Nederland. In blaauw drie zilveren
ringen, geplaatst 2 en 1.
Romswiisckel — Nederland. In rood drie concentrieke
gouden ringen.
Bouhgeois-Moleron — Bourgondië. In blaauw drie zamen-
gevlochten gouden ringen, geplaatst 2 en 1 (V, 8\' rij, 4).
VALKENOOGEN (F. yeiix de faucon) is de naam, dien som-
mige heraldisten geven aan zwarte koeken met zilver gevuld.
i>e Bvis — Frankrijk. In blaauw een gouden dwars-
balk, beladen met drie valkenoogen (I, 62).
IV.    De BLOKJES (Fr. billettes, Eng. billels, Hd. Schin-
dein)
zijn kleine langwerpige vierkanten, die op een hunner
smalle zijden staan. Rustende op hunne lange zijde heeten zij
liggende blokjes (Oud-IIoll. turven, Fr. billeltes concliées, Eng.
delves, synoniem met onze oude benaming van turven.)
Gevaehts — Holland. In rood een golvende gouden
schuinbalk, vergezeld van zes zoomswijze geplaatste
blokjes van \'t zelfde (III. 49).
Het binnengedeelte der blokjes is somwijlen vierkant uit-
gebroken
(Fr. percè en carré), V, 7\' rij, 19, somtijds rond
doorboord (Fr. percé en rond) V, T rij, 20. Een veld of
-ocr page 161-
140
stuk, met. blokjes in onbepaald getal bedekt, waarvan som-
mige half uil den rand komen, wordt gezegd daarmede be-
zaaid
te zijn.
de St. Pern — Bretagne. In blaauw tien uitgebroken
zilveren blokjes, geplaatst 4, 5, 2 en i.
Hichet de la Bbdotèbe — Bretagne. In blaauw zes
doorboorde zilveren blokjes, geplaatst 3. 2 en \\.
De BLOKKEN (Fr. carreaux, Hd. Vierecké) zijn quadra-
ten, zuivere vierkanten, die op eene hunner zijden staan en
veel minder algemeen voorkomen dan de blokjes. Enkele
malen rusten zij op een hunner hoeken, hetgeen dan be-
paald moet uitgedrukt worden.
Chohel — Frankrijk. In goud een blaauwe dwarsbalk,
beladen niet drie zilveren blokken.
de Carrel de Mercey — Normandie. In hermelijn drie
blaauwe blokken, op een hunner hoeken rustende, 2 en \\.
van Bosch — Nederland. In zilver negen aanstootende
blaauwe blokken, gerangschikt in den vorm van een
St. Andrieskruis (III, 14.)
V. De RUITEN (Fr. losanges, Eng. lozenges, Hd. Rau-
ten
of Wecken), langwerpige figuren met twee scherpe en
twee stompe hoeken, staan altijd op een hunner scherpe
punten. Wanneer de ruil de eenige liguur in een schild
uitmaakt, moet zij twee-en-een-derde deel breed zijn en nog
één-achtste hooger. Drie ruiten, hetzij elkander met de zij-
den rakende, hetzij van elkander verwijderd en op verschil-
lende plaatsen in het schild staande, zijn elk twee deelen
breed en twee-en-een-achtste deel hoog. In geval zij elkan-
der met de zijden raken (hetgeen in vele wapens het geval
is) noemt men ze aaneengesloten (Fr. accolées). Ook zijn
een aantal ruiten dikwerf gerangschikt in de rigting die aan
een heraldiek stuk eigen is. Aanstootende (Fr. aboutées)
zegl men, wanneer zij, in dat geval, elkander met de scherpe
hoeken raken.
-ocr page 162-
141
Speyart van Woerden — Nederland. In rood eene
zespuntige gouden ster, vergezeld van drie ruiten
van \'t zelfde, 2 en 1.
Halloets — Engeland. In zilver drie hermelijnen rui-
ten, aanstootende in den vorm van een omgekeerden
gaffel (III, BB.)
De MALIËN (Fr. mades, Eng. mascles, Hd. Rautraulen, Ma-
kel
of raulförmig ausgebrochene Raulen) zijn ruiten wier
binnengedeelle in den ruitvorm is weggebroken, en bootsen
de stukjes metaal na, uit welke de vroegere maliënkolders
waren zamengesteld. De overblijvende rand moet één-vijfde
van de breedte der ruit beslaan (Zie III, 5, Hobberthorne.)
van Panhuys — Nederland. In zilver drie zwarte ma-
liën, 2 en 1 (III, 56.)
De DOORBOORDE RUIT (Fr. ruste. Hd. Rundraute of
rund ausgebrochene Raute) is eene gewone ruil, waarin een
rond gat geboord is (V, 7\' rij, 18.)
Crantz — Westphalen. In zilver drie doorboorde roode
ruiten, 2 en 1.
De SPITSRUIT (Fr. fusée, Eng. fusil, Hd. Spindel) is eene
buitengewoon langwerpige en smalle ruit met twee zeer
scherpe en twee zeer stompe, ligtelijk afgeronde, hoeken.
Bij vier deelen hoogte heeft zij twee deelen breedte, of even-
redig iels minder wanneer er meer dan één in \'t schild
voorkomt. Meestal zijn zij aaneengesloten.
de Ruolz — Languedoc. In blaauw drie gouden spits-
ruiten naast elkander (III, 57.)
de Geer — Nederland. In zilver vijf groote aaneen-
geslotene roode spitsruiten, die aan alle zijden de
schildranden raken, de middelste ruit beladen met
drie boven elkander geplaatste gouden leliën (III, 58.)
Vegilin van Claerbergen — Friesland. In goud drie
groote zwarte aaneengeslotene spitsruiten, die aan alle
zijden de schildranden raken; en een smalle gouden
dwarèbalk daarover heen (III, 59.)
-ocr page 163-
142
VI.    Hel LATWERK (Fr. unc frette, Eng. a fret, Hd. ein
Giller),
eene figuur die in de Engelsche wapens veelvuldig,
doch op het vaste land van Europa zeldzaam voorkomt, be-
staat uit eene zeer groole malie, door welke twee schuin-
gekruiste latten heengestoken zijn, die in de hoeken van het
schild uitkomen.
(Zie in Hoofdstuk VI de onderverdeeling Getralied.)
l\'.i.aki: baron Wallscoijrt — Ierland. In zilver een
rood latwerk (III, 50.)
VII.    De INHOEKING (Fr. l\'émanchè) bestaat uit twee of
meer hoekige stukken, naast elkander geplaatst, eene soort
van lange driehoeken die echter verbonden zijn en eene ge-
meenschappelijke basis hebben. Zij kunnen van alle randen
des schilds uitgaan en rigten zich naar den tegenoverlig-
genden rand; meestal echter komen de punten slechts tot in
de helft van \'t schild. Doch er bestaan inhoekingen met
zulke lange punten, dal zij wederzijds den tegenoverliggen-
den schildrand geheel raken. Men moet in elk voorkomend
geval aangeven in welke rigling de inhoeking zich beweegl.
von Aheim — Duitschlaml. In groen eene inhoeking
van twee zilveren stukken, uitgaande van de linker-
zijde (III, 20.)
vos Rigel — DuitscMand. In zilver eene inhoeking
van drie roode stukken, uitgaande van de regterzij-
de (III, 21.)
van Duiveland — Zeeland. Gedeeld en ingehoekt van
vijf zwarte stukken in zilver.
Corneussen graaf van Weynsbroeck — Vlaanderen. In
zwart eene inhoeking van vier-en-een-half gouden stuk
uitgaande van de linkerzijde; met een blaauw schild-
hoofd waarin eene gouden schelp tusschen twee zil-
veren ruiten.
VIII.    De BOVEN-AFSNIJDLNG en de BENEDEN-AF-
-ocr page 164-
U3
SNIJDING zijn een paar allerzeldzaamste stukken. Het eerste
stuk (Fr. émanchure] wordt gevormd door eene regter- of
linkerschuinlijn te trekken uit hel midden van den boven-
schildrand naar het midden van eene der schildzijden. Het
tweede sluk (Fr. enchaussure) ontslaat door eene dergelijke
lijn (e trekken uit hel midden van eene der zijden naar
het midden van den schildvoet.
vos Zollh:ke> — Duilscliland. In zilver een roode
linkerschuinbalk, en eene blaauwe regler-bovenaf-
snijding (lid. Rechlliaupt) beladen met eene zespun-
lige gouden ster (I. 44.)
vos Rosdorf — Duüschland. Geruit van rood en zilver,
met eene linker- benedenafsnijding (Hd. Linkfwss) van
de eerste kleur (I, 45.)
HOOFDSTUK VI.
Heraldieke Onderrerdeellngen.
Reeds hiervorcn, in Hoofdstuk III, is van deze verdeelin-
gen gesproken en, bij de vermelding van hare Fransche be-
namingen van Rebaltemcnts, en Séances of séautes parlitions,
gewezen op de moeijelijkheid oin hiervoor in onze laai eeue
passende uitdrukking Ie vinden. Tot nu toe is de naam
van Heraldieke OnderverdeeUnqen mij de geschiktste voorge-
komen om den aard der schildverdeelingen uit te drukken
over welke wij hier zullen handelen. Zij ontstaan toch
grootendeels uit de in meerderen getale aangewende vier hoofd-
lijnen, en hun algemeene karakter is, dat zij, beurtelings uit
een metaal of eene kleur beslaande, een schild ol\' eene wa-
penfiguur (\'t zij eene heraldieke \'t zij eene gewone) geheel be-
dekken en vullen.
Ook de herdeelingen (waarvan ik reeds vroeger gesproken
heb, doch enkel om de wijze van verdeeling te doen zien)
-ocr page 165-
144
kunnen, wanneer men werkelijk-bestaande wapens van dien
aard moet behandelen, onder deze klasse worden gerang-
schikt. Zij nemen dus hier het hoofd van de lijst in en
worden dan gevolgd door de eigenlijke onderverdeelingen.
I.     SCHILDSWIJZE VERDEELD IN DRIEËN (Fr. tiercé en
écusson).
Dit zegt men van een schild dat een kleiner en
daarin nog een kleiner schild schijnt te bevatten. Voor-
beelden daarvan zijn uiterst zeldzaam (I, 7).
II.    GEVIERENDEELD (Fr. écartelé, Eng. qmrterly of per
cross, Hd. geviert of quadrtrt). Het schild door de staande
en de liggende lijn in vier gelijke vierkante vakken gesplitst.
von Puchenstein — Duitschland. Gevierendeeld van
rood, zilver, goud en zwart (II, 22).
Bromley lord Montfout — Graafschap Surrey. Gevie-
rendeeld van rood en goud, de deelingslijn zwaluw-
staartig (II, 25.)
Bromley — Graafschap Nottingham. Gevierendeeld van
rood en goud, de doorsnijdingslijn groot-uitgetand (II, 24).
III.    SCHUINGEVIERENDEELD (Fr. écartelé en smtoir,
Eng. per saltire, Hd. schrdggeviert). Het schild door de bei-
de schuine lijnen in vieren gedeeld. Bij hel blazoeneren
begint men met den bovenhoek, vervolgt met de zijhoeken
en eindigt met den benedenhoek.
von Hartzheim — Westphalen. Schuin gevierendeeld
van rood en goud (II, 25.)
IV.    GEGEERD (Fr. gironny, Hd. gegehrt of gestdndert).
Deze onderverdeeling, in haar gewonen vorm, ontstaat uit
het gelijktijdig gebruik van de vier hoofdlijnen, \'t geen acht
gelijke driehoekige vakken te weeg brengt, die men geeren
(Fr. en Eng. giron, Hd. Stander of Schooss) noemt. Een ge-
geerd schild, omtrent welks indeeling geen nadere aandui-
-
-ocr page 166-
145
ding is bijgevoegd, is op die wijze gegeerd (III, 40). Gelijk
één afzonderlijk vak van een gevierendeeld schild als zelf-
standige vvapenfiguur voorkomt onder den naam van vrij-
kwartier, zoo vindt somtijds ook ééne geer als afzonderlijk
stuk hare plaats in het schild, waarbij men steeds moet op-
geven van welken schildrand zij uitgaat; zonder zoodanige
verklaring houdt men als regel, dat zij, van den regter-
schildrand uitgaande, in het eerste kwartier is geplaatst.
du Clüseau — Frankrijk. In zilver eene roode geer
(III, 41).
Sommige oude schrijvers noemen het als hier opgegeven
verdeelde schild niet gegeerd, maar: gedeeld, doorsneden en
regts- en linksgeschuind,
want, volgens hun beweren, moeten
de lijnen bij eene wezenlijke geering, niet in de schild/ioe-
ken, maar tegen de schMranden uitkomen, zoodat in eiken
hoek de basis van eene geer te staan komt (I, 8). Ik zou
voorstellen dit te noemen ouderwetscli gegeerd (Fr. gironné
a l\'antique).
Inderdaad voeren nog tegenwoordig eenige fa-
miliën hun schild op die wijze gegeerd, doch vrij algemeen
volgt men de in de eerste plaats opgegeven verdecling.
Niet altijd worden de vier hoofdlijnen bij eene geering ge-
bezigd: soms meer, soms minder, waardoor men geeringen
verkrijgt van zes, tien, twaalf, zestien geeren. Bij onregel-
matige aanwending van die lijnen heet het schild onrcgelmatig-
gegeerd
(Fr. mal-gironnè). Men treft geeringen aan, waarbij
de geeren halfrond gebogen {krom-gegeerd) of in een anderen
vorm gewijzigd zijn.
Bij \'t blazoeneren vangt men aan met de eerste geer in den
regterbovenhoek en gaal links-uit het schild rond tot dat
men bij de eerste geer terugkomt. Deze volgorde is voor
de regelmatigheid vooral noodzakelijk in geval de geeren
beladen zijn met verschillende figuren, of zelfs wel elk een
afzonderlijk wapen uitmaken, zoo als in het hieronder be-
schreven wapenschild van de Oostenrijksche graven von
Breuner.
10
-ocr page 167-
146
de Seyssel d\'Aix — Savoye, Ned. Indiê. Gegeerd van
blaauw en goud (III, 40).
Bauüier — België. Gegeerd van tien stukken rood en
hermelijn, de voeten der hermelijnstaarljes naar liet
sclnldhart gerigt (III, 59).
Mauc.iron — Frankrijk. Onregelmalig-gegeerd van zes
stukken zilver en zwart (III, 45).
von Rockhausen — Duitschland. Krom-gegeerd van zes
stukken rood en zilver (III, 44).
von Breumer — Oostenrijk. Gegeerd: 1 in zwart drie
zilveren penningen, paalswijze gerangschikt; 2 in
goud een klimmende bever in natuurlijke kleur;
5 in zilver een zwarte adelaars-vleugel; 4 in blaauw
een roode kardinaals-hoed, waarboven een dwars en
op den rug gelegde zilveren visch; 5 in rood twee
schuingekruiste gouden scepters; G in goud een schuin-
links gelegde afgebroken boomtak in natuurlijke
kleur, uit welken regts twee groene bladeren en links
één groen blad voortspruiten; 7 in zilver een goud-
gekroonde natuurlijke leeuwenkop en hals, oprijzende
uit eene gouden kroon; 8 in blaauw een rood-gebrei-
deld, steigerend zwart paard. Over alles heen een
zilveren hartscbild beladen met een van goud en zwart
in twee rijen geschakeerden paal.
V. GEDEELD IN DRIEËN (Fr. tiercé en pal). Het schild
gedeeld door twee verticale lijnen, zoodat er drie palen
ontstaan.
Heliuuth — Duitscliland. Gedeeld in drieën van blaauw,
zilver en rood (I, 57).
von Barck — Duüschland. Gedeeld in drieën van blaauw,
goud en blaauw; linksgeschuind van \'t eene in\'t an-
dere (I, 58).
GEPAALD (Fr. palé, Eng. paly, lid. gepfahlt). Geheel be-
dekt mei aaneengesloten palen in efl\'en getal. Wanneer het
-ocr page 168-
U7
gepaalde meer dan acht stukken telt noemen de Franschen
het vergetté.
TmvuLzio — Italië. Gepaald van zes stukken goud en
groen (I, 59).
Nürnberger — Dmtschland. Gepaald van vier stukken,
zwart, goud, rood en zilver (I, 5f>)
VI.    DOORSNEDEN IN DRIEËN (Fr. tiercé en fasce). Door-
sneden door middel van twee horizontale lijnen.
Fra.nchi — Italië. Doorsneden in drieën van groen,
zilver en rood (II, 7).
GEDWARSBALKT (Fr. fascé, Eng. barry, Hd. quergestreift).
Bedekt met dwarsbalken in eiren getal. Zijn er meer dan
acht dan heet het bij de Franschen bnrelé.
von Eyfelsberg zum Weïer — Duitscliland. Gedwars-
balkt van vier stukken, rood, hlaauw, zilver en goud
•(II, 8).
van Pallam»t — Nederland. Gedwarsbalkt van zes
stukken zwart en goud (II, 4).
VII.    GESCHUIND IN DRIEËN (Fr. tiercé en bande). Door
twee schuinregtsche lijnen in drie deelen gesplitst.
Amci — Italië. Geschuind in drieën van goud, rood
en zilver (III, 18).
GESCIIUINBALKT (Fr. bande, Eng. bcndy, Hd. geschragl).
Bedekt met regterschuinbalken in ellen getal (II, 20, Jou-
veisel des üasros). Zoo er meer dan acht schuinbalken
zijn heet het in \'t Fransch colicé.
Evenzoo, in de linksche rigling, bekomt men het links-
geschuind in drieën
(Fr. tiercé en barre) en het linhsgeschnin-
balhle
(Fr. barre), welk laatste in het Fransch colicé en barre
genoemd wordt wanneer het getal stukken meer dan acht
bedraagt.
VIII.    KEPERSWIJZE DOORSNEDEN (Fr. divisé of coupé
10\'
-ocr page 169-
148
en chevron), eene in Engeland zeer gebruikelijke schildver-
deeling. Zij ontstaat door eene kepervormige lijn uit de
schildzijden te trekken, zoodat het veld in eene boven- en
eene benedenhelft verdeeld wordt.
Chapman — Engeland. Keperswijze doorsneden van
zilver op rood, met een wassenaar van \'t eene in \'t
andere (III, 27).
Men zegt GEMANTELD (Fr. mantelé), wanneer de ke-
perlijn zoo laag in het schild staat, dat het bovengedeelte
aanmerkelijk meer oppervlakte beslaat dan de benedenhelft.
Ghisi — Kerkelijke Staat. Een zilveren, rood-geman-
teld veld (III, 28).
Het schild heet GEKAPT (Fr. chapé), wanneer het verdeeld
is door twee schuine lijnen, die elke van een der beneden-
hoeken uitgaan en elkander in het midden van den boven-
rand ontmoeten. Wanneer de lijnen eenigzins naar het
midden van het schild ingebogen zijn, zegt men ingebogen-
gekapt
(Fr. chapé-ployc.)
de Hautin — Bourgondie. Een zilveren veld, gekapt
met purper (III, 24.)
de Montbar. — Frankrijk. Gevierendeeld van zilver en
rood, gekapt van \'t eene in \'t andere (III, 23).
Blixenstbale — Zweden. Doorsneden van blaauw en
goud, gekapt van \'t eene in \'t andere; met eene roode
roos op elk der drie gouden stukken (III, 20.)
Halfgekapt en, naar omstandigheden, half ingebogen ge-
kapt,
zegt men van eene zelden voorkomende verdeeling,
waarbij de lijnen van het gekapte niet in de benedenhoe-
ken eindigen, maar uit het middenpunt van den bovensten
schildrand naar de zijden loopen en daar een weinig bene-
den de plaats van het schildhoofd eindigen.
von Merz — Beijeren. In rood een gewapend ridder,
in natuurlijke kleur, in zijne regterhand eene helle-
baard houdende, die op den grasgrond rust, waarop
de ridder staat; het veld half ingebogen gekapt van
-ocr page 170-
149
blaauw met twee toegewende gouden wassenaars
(III, 67.)
KEPERSWIJZE VERDEELD IN DRIEËN (Fr. tiercé en
chevron.)
Hierbij heeft het wapen het voorkomen als bestond
het uit drie groote kepers, die het schild geheel overdekken.
von Stinglheim — Beijercn. Keperswijze verdeeld in
drieën, van rood, zilveren zwart (III, 19.)
GEKEPERD (Fr. chevronné, Eng. clievronny, Hd. gesparrt).
Bedekt met kepers in effenen getale.
van Egmo.nd — Nederland. Gekeperd van twaalf stuk-
ken goud en rood (II, 44.)
von Wjtzleben—Duüschland. Omgekeerd-gekeperd. (Fr,
chevronnê-renversé) van vier stukken zilver en rood
(II. 46.)
GEKOUSD (Fr. chaussé): het omgekeerde van gekapt. De
lijnen gaan van de bovenhoeken uit en ontmoeten elkander
aan de punt van het schild (1,52, d\'Yvonne.) Men heeft
ook een ingebogen-gehousd (Fr. cfiaussé-ployé), waarbij de
lijnen eene ronding naar het hart van het schild ver-
toonen.
GEKAPT-GEKOUSD (Fr. ckapé-cliaussé) wordt gezegd van
een schild, waarin het gekapte met het gekousde vereenigd
is, zoodat de lijnen elkander te halverwege, namelijk bij het
midden der schildzijden, ontmoeten.
Corrario — Italië. Doorsneden van zilver en blaauw;
gekapt-gekousd van \'t eene in \'t andere (III, 36).
OMKLEED (Fr. vêtu) is de benaming van het gekapt-gekousd,
wanneer beiden van dezelfde kleur zijn, zoodat het veld
zich voordoet als eene groote ruit die aan de vier zijden de
schildranden raakt.
Raiser — Beij<rcn. In goud eene vierbladerige roode
roos; het veld omkleed met. blaauw (III, 54).
Leo — Beijeren. In goud een zwarte leeuw; het veld
ovaal-omkleed met de. laatste kleur (III, 35).
OMVAT (Fr. embrassé) is de verdeeling van het schild door
-ocr page 171-
450
eene liggende keperlijn, waarbij men de rigting steeds be-
hoort op te geven.
von Ruchstein — Duitschland. Een rood veld, hoekig
regtsomvat met zilver (III, 52.)
von Volckeu — Duitschland. In zilver eene rooderoos;
het veld linksomvat met de laatste kleur (III, 33).
IX.    VERDEELD DOOR DE GAFFELSNEDE (Fr. tiercé
en pairle).
Door eene gaffelvormige lijn in drie vakken ver-
deeld. Er is ook eene omgekeerde gaffelsnede (Fr. tiercé en
pairle renversé).
von Priese — Duitschland. Gafl\'elswijze verdeeld: van
boven zwart, regts zilver, links rood (III, 16.)
von Haldermansteten — Duitschland. Verdeeld dooi-
de omgekeerde gaffelsnede: regis zilver, links goud,
van onderen blaauw (III, 17.)
X.    GESCHAKEERD (Fr. écfiiquetté, Eng. chequy, Hd. ge-
schacht):
vierkante vakken als van een schaakbord. Wanneer
een geheel veld geschakeerd is, bestaat het doorgaans uit
zes rijen (Fr. tires) in de lengte en even vele in de hoogte,
elke r\'y\' van zes vakken (Fr. points), hetgeen dus zes-en-
dertig vakken maakt. Zeer dikwijls echter is het getal vak-
ken en rijen hiervan verschillend, hetgeen dan uitgedrukt
moet worden. Bij het blazoeneren begint men met het eerste
vak in den regterbovenlioek.
Het is te onderstellen dat de schakering (Fr. l\'échiqneté)
in den oorsprong eene nabootsing is geweest van met edel-
gesteenten bezette voorwerpen. Aan enkele geschakeerde
wapens is dan ook de bijzonderheid verbonden, dal zij nog
tegenwoordig worden afgebeeld met facetten alsof het edel-
gesteenten waren. Men zie bijv. het wapen der familie
»\' Auxy in Henegouwen.
Geschakeerde heraldieke stukken verloonen in den regel
slechts twee rijen vakken over de lengte van het stuk, en
is dit het geval dan zegt men meestal eenvoudig gescha-
-ocr page 172-
\\M
keerd, zonder nadere aanduiding. Doch bij liet raadplegen
van Engelsche wapenboeken zij men indachtig op het te
dien opzigle in de Engelsche heraldiek gebruikelijke onder-
scheid. Alleen de stukken die ten minste in drie rijen ge-
schakeerd zijn, noemt men aldaar eenvoudig chequy; die van
twee rijen heeten connter-compony (tegen-geblokt), omdat tel-
kens een vak van metaal legen een vak van kleur staat, en
omgekeerd. Dit connter-compony verwarre men echter alweder
niet met den term contre-componé in de Fransche heraldiek, die
geheel iets anders beteekent, zoo als men lager zien kan.
d\'Auxy — Henegouwen. Geschakeerd van goud en rooi in
vijf rijen, elke rij van vijf vakken, de gouden vakken
aan de randen als edelgesteenten afgeslepen (Hl, 10.]
Heeremaji — Nederland. In goud een keper, horizontaal
geschakeerd van rood en zilver (II, 29.)
Zie vax Nellesteyn, III, 12, en blz. 123 hierboven.
Geschakeerd van blokjes (Fr. billeté et contre-billeté, Eng.
billetée counter-bil letêe). Eene schakering, waarbij de vakken
den vorm van blokjes hebben en dus meer hoog dan breed zijn.
BiLLiNf.Eii — Engeland. Geschakeerd van roode en zil-
veren blokjes.
De AANGRENZENDE VAKKEN (Fr. points équipollés) zijn
eene schakering van negen stukken, beurtelings van metaal
en kleur
van den Hecke — Vlaanderen. Vijf gouden vakken
grenzende aan vier zwarte (III, i\\).
GEBLOKT (Fr. componé, Eng. compony, Hd. gestiïckt) zegt
men van een heraldiek stuk of zoom (blokzoom), bestaande
uit ééne rij schakeringsvakken; de Franschen noemen die
vakken in dit geval compons. Zij moeten volkomen vierkant
zijn en zich dus regelen naar de breedte van het stuk \'t geen
zij vormen. Tegen-geblokt (Fr. contre-componé) zegt men van die
vakkon, welke juist aansluiten tegen in het schild voorkomende
stukken van de kleur waarmede die vakken onderling afwisselen.
Hel geblokte vertegenwoordigt waarschijnlijk, even als de
-ocr page 173-
152
schakering, eene versiering met edelgesteenten, en wel bij-
zonder den rand van edelgesteenten waarmede het schild van
rijke ridders omzet kan zijn geweest.
vai>i Erp — Limburg. In zwart een geblokt St. Andries-
kruis, bestaande uit acht roode en negen zilveren
stukken (III, 15).
de Rivière de la Mure —, Provence. In rood een ge-
woon kruis, geblokt van vier blaauwe en vijf gouden
stukken (II, 51).
Seva — Italië, Frankrijk. Gedwarsbalkt van zes stuk-
ken goud en zwart, met een tegen-geblukten zoom
van beide kleuren (II, 5).
Hesselt va?) Dinter — Nederland. In rood drie zil-
veren rozen, 2 en 1, en een blokzoom van beide
kleuren (II, 70).
XI. GERUIT (Fr. losangé, Eng. lozengy, Hd. gerautel of
geweckt); geheel met ruiten overdekt. Men verkrijgt deze on-
derverdeeling door acht schuinreglsche en even zooveel schuin-
linksche lijnen te trekken, die elkander snijden, waardoor
de ruiten paalswijze boven elkander komen te staan. Soms
Wpen de ruiten, door het bezigen van staande of liggende
lijnen in vereeniging met schuine, in de rigting van den
schuinbalk, hetgeen dan opgegeven moet worden. Bij het
blazoeneren begint men met de kleur van de eerste halve
ruit in den regterbovenhoek.
Bertraxd, voormaals Burggraven van Bourges—Frank-
rijk.
Door vier schuinregtsche en vier schuinlinksche
lijnen geruit van zilver en rood, elke zilveren ruit
beladen met een zwart hermelijnstaartje (III, 46).
von Kömgsegg — Hongarije. Schuinlinks geruit van
goud en rood (III, 47).
Turpin de Crissé — Frankrijk. Geruit van zilver en
rood (III, 45).
GEMALIED (Fr. made, Eng. masculy) wordt gezegd van een
-ocr page 174-
1S3
schild, geheel met maliën bedekt, die men verkrijgt naar de-
zelfde verdeeling als het geruite; elke ruit wordt afgebeeld
als eene malie, namelijk ruitvormig uitgebroken.
Beuomy — Cumberland. Gemalied van zilver en
zwart.
SPITS-GERUIT (Fr. fuselé, Eng. fusily): bedekt met spits-
ruitcn. Men bezigt hiertoe dezelfde lijnen als bij het geruite,
doch minder schuin getrokken, zoodat de ruiten zeer spits
en langwerpig worden. Wat wij verder van het geruite ge-
zegd hebben is ook hier van toepassing.
Blosd — Engeland. Spitsgeruit van goud en zwart (III, 48.)
XII. GETRALIED (Fr. frette, Eng. fretty, Hd. gegittert).
Hieronder verstaal men het latwerk, doch met breedere lat-
ten en zoodanig uitgebreid, dat hel zamenstel aan alle zij-
den de schildranden raakt. Het bestaat in den regel uit
zes stukken, die over en onder elkander heenloopen. Zijn
de stukken in grootcr getal aanwezig, waardoor de latten
dan ook smaller moeten worden, dan noemt men het digi-
getralied
(Fr. trcillissé). Indien de stokken de schildranden
niet raken, en dus verkort zijn, heet de aldus in het
schild los staande figuur een tralieiverk (Fr. treillis), \'t geen
doorgaans genageld (Fr. cloué) is, dat wil zeggen, dat de lat-
ten op de snijpunten aan elkander gespijkerd zijn met na-
gels wier koppen eene andere kleur dan de latten hebben.
De ruitvormige ruimten, die tusschen de latten openblijven,
kunnen openingen genoemd worden; in \'t Fransch heeten
zij claire-voies, welke men zegt mouclictés te zijn, wanneer
zich in elke opening een zwart hermelijnstaartje bevindt.
de Formanoir — Luxemburg. Een gouden, zwart-gelra-
lied schild (III, SI.)
Het traliewerk behoeft niet altijd uit latten te zijn ge-
vormd; het kan ook uit andere voorwerpen bestaan, gelijk
het hier volgende voorbeeld bewijst.
de Villeneuve — Frankrijk. In rood een traliewerk
-ocr page 175-
is*
van zes gouden ridderlansen. Over alles heen een
blaauw hartschildje beladen met eene gouden lelie.
XIII.    GESCHUBD (Fr. papelonné): liet schild geheel be-
dekt met figuren in de gedaante van viscbschubben. De
oude Fransche heraldisten noemden dit déeottpè en gaven
aan de afzonderlijke stukken den naam van pièces levées.
d\'Arquinvilliers — Picardië. Een rood-geschubd her-
melijnen schild (III, 37.)
XIV.    GEVEDERD (Fr. plumeté): het schild voorgesteld
als geheel bedekt met in rijen geordende ruitvormige vederen.
de Tenremonde — België. Gevederd van goud en zwart
(III. 38.)
XV.    GEKRUKT (Fr. potend; Eng. potent): het veld ge-
heel bedekt met krukjes, op de wijze van het vair gerang-
schikt. De Engelsche handboeken voor de wapenkunde
spreken er alle van, doch halen geene voorbeelden aan, —
wèl van het
Tegengekrukt (Fr. potencé et contre-potencé, Eng. counter-
potent),
hetgeen tot het gekrukte staat als het tegenvair tot
het vair. Men vindt soms heraldieke stukken, inwendig
langs de randen bezet met zoodanige krukjes, die tegen-
over elkander staan.
Amos of Ames — Engeland. Gekrukt en tegengekrukt
van rood en zilver; met een gouden keper daar over
heen (III, 42.)
XVI.    GEDRIEHOEKT (Fr. trianglé, oudtijds fascé-den-
clic).
Deze vorm ontstaat uit de vereeniging van horizon-
tale en diagonale lijnen, in onderscheiden rigtingen en ge-
tallen, welke men dient aan te geven, dewijl daarin veel
verschil kan bestaan.
Cahlson — Zweden. Gedriehoekt van blaauw en goud
-ocr page 176-
15b
door middel van twee horizontale, drie schuinregtsche
en evenveel schuinlinksche lijnen (I, 47.)
vos Töl.nz — Dultscliland. Gedriehoekt van zwart en
zilver, door middel van twee horizontale, twee verti-
cale en vijf schuinreglsche lijnen (I, 46.)
XVII.    AAN DE ZIJDEN ROND UITGESNEDEN (Fr. flanqvê
en rond;
Eng. jlaunches, zelfst. nw.) Men zegt dit van twee
halve ovalen, van elke zijde des schilds uitgaande naar het
midden.
IIobart — Graafschap Norfolk. In hermelijn eene acht-
puntige flikkerende gouden ster; het veld aan de
zijden rond uitgesneden van zwart (III, 6.)
Prudbon — Frankrijk. Gevierendeeld van zilver en
groen, met een zoom van \'t eene in \'t andere; het
gansche veld aan de zijden rond uitgesneden, ander-
maal van \'t eene in \'t andere (III, 7.)
XVIII.    GEPALISSADEERD (Fr. paUssé). Bedekt met in-
eensluitende palissaden, zijnde van boven gepunte palen. Men
moet daarbij de rigting der palissaden aangeven.
Haslang — Duitschland. Gedeeld en gepalissadeerd
van één half en twee geheele stukken goud op rood
(111,23.)
XIX.     TEGENGEPAALD (Fr. conlre-palé), TEGEN-GE-
DWARSRALKT (Fr. contre-fascé), TEGEN-GESCHUINBALKT
(Fr. contre-bandé), TEGEN-GEKEPERD (Fr. contre-chevromte]
enz. Dit zegt men van schilden met zulke stukken bedekt,
die, elk in de breedte gedeeld of doorsneden zijnde, half uit
metaal en half uit kleur beslaan.
van Westeuiiolt — Nederland, Pruisen. Tegengedwars-
balkt van drie stukken zwart en zilver (II. 6.)
vo.n Flacken — Rijnprovinciën. Tegen-gedwarsbalkt
van zes stukken goud en zwart.
-ocr page 177-
156
von Hobbler — Stiermarken. Gedeeld en tegen-ge-
schuinbalkt van zes stukken goud en rood (II, 21.)
von Westhausen — Elzas. Tegengekeperd van vier
stukken blaauw en goud (II, 45.)
de Revest — Frankrijk. Tegengepaald van acht stuk-
ken zilver en blaauw (I, 60.)
HOOFDSTUK VII.
Eigenschappen der Heraldieke Stukken.
Tot nu toe heb ik de heraldieke stukken meestal in hun
oorspronkelijken en zuiveren vorm aan het oog van den le-
zer vertoond. Doch in het talloos tal bestaande wapens ziet
men ze veelvuldig veranderd óf in vorm óf in toestand. Het
zal onze taak in dit Hoofdstuk zijn, hieromtrent het wetens-
waardigste mede te deelen.
Ten einde het overzigt gemakkelijker te maken kan men
deze stof gevoegelijk in de twee onderdeelcn splitsen, die
ik zoo even aangaf: § 1. (ie veranderingen van vorm; § 2.
de veranderingen van toestand.
§1. Veranderingen van vorm. Deze veranderingen zijn
reeds met een enkel woord aangestipt in de Inleiding tot de
tegenwoordige Tweede Afdeeling. De heraldieke figuren be-
staan namelijk, in haar zuiveren en oorspronkelijken vorm
uit regte lijnen, doch hebben allengs, toen de behoefte
aan onderscheid tusschen de vele gelijksoortige wapenfigu-
ren zich dringend deed gevoelen, velerlei veranderingen on-
dergaan, waarvan de volgende de voornaamste zijn:
GOLVEND (Fr. ondé, Eng. ondé of mdé, Hd. gewcllt): op-
en nedergaande lijnen (I, 12; III, 49, Gevaerts.)
GEËNT (Fr. ente): de lijn in den vorm van op- en ne-
dergaande langwerpige rondten, die in elkander sluiten (1,18;
II, 50, d\'Entades.)
.
-ocr page 178-
157
KNOESTIG (Oud-Fr. éclavelé, tegenwoordig ècolè, Eng. ra-
guly,
Hd. geastet); de lijn doet zich voor met knoesten, als
waren \'t stompen van afgehouwen lakken (I, 16; II, 59,
Lawrence).
UITGESGHULPT (Fr. engrêlé, Eng. engrailed, Hd. ausge-
schüpl);
de lijn voorzien van rond-uitgesneden tandjes (1,13;
II, 68, van Randwuck); en GROOT-UITGESCIIULPT (Fr. échan-
cré),
wanneer de uilschulping zeer groot is (II, 69, de Gavre.)
In het wapen der Geldersche en Ulrechtsche familie van
Winssen komt in goud een zwarte dwarsbalk voor, die wij
steil-uilgescliulpt zouden kunnen noemen; de punten zijn
zeer lang en dragen knoppen (IV, 35). Op oude afbeeldingen
heeft deze figuur echter meer de gedaante van eene reeks
aaneengesloten geknopte ruiten, uit welke door onjuiste tee-
kening langzamerhand de latere zonderlinge en unieke figuur
zal zijn ontstaan.
INGESCHULPT (Fr. cannelé, Eng. invected, Hd. einge-
schüpl),
het omgekeerde van het uitgeschulpte; de tandjes
staan naar binnen (I, 21; II, 35, du Prel).
GEWOLKT (Fr. nébulé of nuagé, Eng. nébulé, Hd. gewöl-
kert):
de lijnen in- en uitgaande in een wolkachtigen vorm
(I, 17; II, 18, de Sarzan).
UITGETAND (Fr. dentélé, endentelé of dentè): de lijn voor-
gesteld als met tandjes van eene zaag (I, 18). Een van on-
deren uitgetunde dwarsbalk wordt in het Fransch soms
feuille de scie, zaagblad, genoemd. GROOT-ÜITGETAND heet
de lijn (Fr. denclié), wanneer die tanden zeer groot en spits
zijn (I, 19; II, 24, Bromley.)
HOEKIG (Fr. vivré, Eng. dancetté, Hd. gezackt of eckig
gezogen)
zegt men van eene lijn die telkens met de keper-
snede in- en uitgaat (I, 20; III, 32, von Ruchstein; II, 30,
la Grant.e Trianon; II, 42, le Bachellé.)
van Foreest — Holland. In zilver een hoekige roode
dwarsbalk (II, 9.)
GEKANTEELD (Fr. crénelé, Eng. embattled) heet de lijn
-ocr page 179-
458
die op haar bovenrand tinnen draagt (I, 23 ; II, (57, von
Lilier). Bevinden de tinnen zich van onderen, dan is zij
van onderen gekanteeld (Fr. bastillé), I, 24. Een stuk, welks
beide lijnen gekanteeld zijn, heet aan beide zijden gekan-
teeld
(Fr. brétessé), I, 25 ; staan daarbij de tinnen beurtelings,
zoodat de basis van elke tinne komt te slaan tegenover de
ruimte lusschen twee tinnen van de andere lijn, clan heet
het beurteling» gekanteeld (Fr. brétessé et conlre-brélessé. Eng.
embatlled counter-cmbatlled), I, 26; 111,9, van Kinschot.
De linnen behooren regthoekig op haar grondslag te staan ;
bij schuinliggende heraldieke stukken is dit somtijds anders
en staan zij parallel met de zijden van het schild, hetgeen men
dan noemt loodreql r/ekanteeld (Fr. crénelé, bastillé, brétessé,
etc. aplomb), I, 27; I, 42, Scheldorfer.
Niet altijd zijn het heraldieke slukken, die men gekan-
teeld vindt; dit geschiedt ook wol met de verdeelingslijoen,
ten gevolge waarvan dan de beide daardoor gevormde dee-
len des schilds met kanteelen in elkander sluiten. In een
dergelijk geval zegt men: kanteel\'m-gedecld, kanleelig-door-
sneden,
enz. (Fr. jmrti-enclavé, coupé-enclavé, etc.)
van Arkel — Nederland. In zilver twee beurtelings
gekanleelde roode dwarsbalken.
van Luttekenhüys — Sticht Utrecht. Kanteelig-door-
sneden van drie stukken zwart op zilver (I, 3\'J.)
Scheldorfer— Duitscliland. Geschuind en loodregt ge-
kanteeld met twee slukken, van zilver op rood (1,42.)
ZWALUWSTAARTIG (Fr. mortaisé, Eng. dovetail) wordt
gezegd van lijnen met kanteelen die aan de boveneinden
breed iiitloopen, waardoor de tusschenruimten denzelfden
vorm, doch in een omgekeerden stand, bekomen (1,22; II, 23,
Bromley lord Montfort.)
TRAPVORMIG (Fr. pignonnè) zegt men van verdee-
lingslijnen, die in den vorm van trappen van boven naar
onderen loopen, gelijk de trapgevels aan ouderwelschc hui-
zen (I, 28).
-ocr page 180-
159
von Seyboltsdorf — Beijeren. Trapvormig geschuind
van zilver op rood (I, 41.)
Vroeger was het bij schilders, graveurs en beeldhouwers
smaak de heraldieke stukken voor te stellen op de wijze
alsof het balken waren die men aan de zijden en hoeken
schuin had afgesneden, — nagenoeg als of men d vol d\'oiseau
op een dak nederzag. De Fransche heraldiek bezat daarvoor
den term relevé, dien wij door verheven zouden kunnen ver-
vangen. Gelukkig schijnt deze wijze van voorstelling allengs
meer in onbruik te geraken. Men zie op PI. I, fig. 29—31
een drietal voorbeelden van dien stijl.
§ 2. Verandering in den toestand der heraldieke stukken.
De heraldieke stukken (en veel van \'t geen in deze paragraaf
behandeld wordt is ook van toepassing op de gewone wa-
penfigurcn) kunnen menige verandering in plaatsing en rig-
ting ondergaan.
Zij kunnen zijn VERHOOGD (Fr. hausse, Eng. enhanced,
Hd. erhöht) en VERLAAGD (Fr. abaisse). In het eerste geval
nemen zij eene hoogere (II, 1 7, lord Bïron), in het andere
geval cene lagere plaats (het schildhoofd in I, 49*Chappelain)
op het veld in, dan die hun van nature toekomt. Een
dwarsbalk, een keper enz. kunnen beneden een ander stuk
verlaagd zijn; voor het laatstgenoemde stuk beleekent dit
dan, dat het niet zoo hoog is, als het, op zich-zelven staande,
zou wezen (de keper in I, 49, Cmappelain.)
VERKORT (Oud-Fr. arrété of raceourci, Mod.-Fr. alésé,
Eng. humetté of couped, Hd. schwebend of abgelediget) be-
leekent, dat het stuk los in het schild staat en geen der
randen raakt (II, 53, Brunsvelt ; II, 34, de Henault ; II, 55,
de Tigny; IV, 5, Ciiassé.) Men gebruikt dezen term echter
niet wanneer de uiteinden der stukken op eenigerhande
wijze verandering of verfraaijing hebben ondergaan, maar
verslaat dan stilzwijgend dat zij verkort zijn, anders zou
de versiering niet zigtbaar wezen (Men zie bijv. II, 60—63.)
-ocr page 181-
160
GELEDIGD (Fr. vide, Eng. voided) zegt men van een stuk,
waarvan om zoo te zeggen alleen de randen zijn overge-
bleven, terwijl het binnenste weggesneden is, zoodat men
door de ontstane ruimte heen hel veld ziet (II, (13, Mozzi.)
Doch men bezigt bet woord GEVULD (Fr. rempli], wanneer
die ruimte weder met eene andere kleur dan die van het
veld aangevuld is (II, 16, de Montagu.)
INGEZWOLGEN (Fr. engoulé) wordt gezegd van een he-
raldiek stuk, wanneer elk einde in een leeuwen- of draken-
muil steekt, die uit den schildrand te voorschijn komt. In
een aantal Spaansche wapens is dit het geval met den
schuinbalk.
VAN \'T EENE IN \'T ANDERE (Fr. de Fm en l\'autre, Eng.
counterchanged) zegt men van eene figuur, die in een door
eene of meer lijnen verdeeld schild, zoodanig op de deelings-
lijnen gelegd is, dat zij zich met gelijke doelen in elk
schildvak uitslrekt en telkens met het veld in kleur af-
wisselt (I, 58, von Barck; 11,67, vonLilier; III, 7, Prudhon;
25, de Montbar; 27, Chapman, enz.)
VAN \'T EENE OP \'T ANDERE (Fr. de l\'un a l\'autre, Eng.
counterclianfjed) heet het, wanneer in een gelijkmatig ver-
deeld schild elk vak met eene of meerdere gelijksoortige
figuren beladen is, die telkens met de kleur van het veld
afwisselen.
OVER ALLES HEEN (Fr. brocliant, Eng. surmounting
of debruising) zegt men van elke heraldieke of andere
figuur, die over andere stukken heen gaat en deze daardoor
ten deele bedekt (I, 36, de Talaru; II, 41, Bulgarim; III,
59, Vegilin van Claerbergen ; IV, 6, van Renesse).
OMGEKEERD (Fr. renversé, Eng. reversed) heet elk stuk
\'t geen met het benedeneinde boven en met het boveneinde
beneden staat (II, 41, Bülgarini; II, 46, von Witzleben;
III, 17, von Haldermansteten). Gewone wapenfiguren, zooals
pijlen, degens, halve manen enz. ziet men veelvuldig in dien
omgekeerden stand.
-ocr page 182-
161
Een stuk, waarop zich andere figuren bevinden, heet daar-
mede BELADEN (Fr. chargé, Eng. charged.) Bevindt zich
op deze laatste figuren weder een ander voorwerp dan noemt
men ze overladen (Fr. stirchargé). (Zie I, 51, de paal van
Elslande; 62, de Bais; II, 12, de Tressay; 15, Lorey.n;
65, de Vos van Steenwijk.)
VERGEZELD (Fr. accompagné, Hd. begleitet) wordt gezegd
van stukken, die als hoofdfiguur in het schild beschouwd
worden en dan andere figuren bij zich hebben. Wij hebben
daarvan reeds verscheidene voorbeelden aangehaald (II, 2,
Boeykens; 28,Boes; 111,9, Kinschot; 62, Claret, enz.)
BEGELEID (Fr. accoslé) noemen wij een stuk, verge-
zeld van andere stukken die de rigting van dat stuk vol-
gen; zoo volgen in het wapen van Ei.slande, I, 51, de kla-
verbladen de rigting van den paal; in het wapen van de
Gijselaar (zie dien naam hierachter in Hoofdstuk I der Derde
Afdeeling) volgen in het 2" en 5e kwartier de leliën, die den
schuinbalk vergezellen, de rigting van dat stuk en zijn
langs zijne zijden geplaatst, zoodat die schuinbalk begeleid
is van deze leliën; enz.
OMGEWEND (Fr. contoumc) wordt van den liggenden
keper gezegd, wanneer zijn top naar de linkerzijde is gerigt
(II, 40, vo.n Marschalck), doch overigens bezigt men dezen
term bijna uitsluitend ten aanzien van de gewone wapenfigu-
ren, die wij in de volgende Hoofdstukken zullen behandelen.
Een stuk — en dit heeft almede betrekking lot de ge-
wone wapenfiguren — dat op zijn top eene andere figuur
draagt en ondersteunt, wordt gelegd daarmede getopt (Fr.
sommê) te zijn, Daarentegen noemt men dit laatste stuk
ondersteund (Fr. soutenu). Men zegt van een stuk, dat het
overtopt (Fr. surmonté) is, wanneer een ander stuk daarbo-
ven schijnt te zweven zonder het aan te raken.
11
-ocr page 183-
162
HOOFDSTUK VIII.
Classificatie der Heraldieke Stokken.
In Frankrijk en Engeland was en is men gewoon de he-
raldieke stukken in klassen te verdeelen en sommige dier
stukken voor eervoller te houden dan andere, — eene on-
derscheiding, die in de Nederlanden en Duitschland nooit in
acht is genomen, ja die zelfs in de eerstgenoemde rijken
louter op het papier en in het brein der heraldisten bestaat.
Slaat men toch een oog op de wapens der aldaar gevestigde
geslachten, dan zal men zien hoe het wemelt van voorbeel-
den dat de alleraanzienlijkste familiën geene eerestukken of
slechts stukken van ondergeschikten rang voeren, terwijl de
kleine adel en zelfs burgers soms de eervolste stukken
in hunne wapenschilden ten toon dragen.
De heraldieke stukken dan zijn verdeeld in stukken van
de eerste klasse of eerestukken (Fr. pièces héraldiques
de premier ordre
of pièces fionorables, Eng. ordinaries of
Iwnourable ordinaries, Hd. Heroldbilder of Ehrenslücké), in
stukken van de tweede klasse (Fr. figures /léraldiques du
second ordre
of pièces sous-ordinaires, Eng. sub-ordinaries of
subordinate ordinaries, Hd. Heroldbilder zweiter Ordnung), en
in stukken van de derde klasse (Fr. figures héraldiques de
troisième ordre.)
Gelijk omtrent alles wat de wapenkunde betreft, heerscht
ook omtrent de soort en het getal der stukken, welke tot
iedere dezer drie klassen behooren, het grootst mogelijke
verschil van gevoelen onder de schrijvers. Sommigen erken-
nen alleen de klasse der eerestukken, anderen nemen ook
de verdere verdeelingen aan. Onmogelijk valt het licht te
scheppen in zulk een chaos, en ik bepaal mij dus tot het
geven van een beknopt overzigt der stelsels van eenige der
meest gezaghebbende schrijvers in dit vak. Stof te over is
hier aanwezig voor breede uitweidingen, dewijl naauwelijks
twee auteurs het geheel eens zijn; doch mij komt dit voor
-ocr page 184-
163
als een onvruchtbaar en nutteloos werk, dewijl ik die gan-
sche classificatie voor willekeurig, ongegrond en hersenschim-
mig houde. De lezer stelle zich dus met het ondervolgende
proefje te vreden; ik betwijfel sterk of hij, na het gebruik
van die dosis, naar meer zal verlangen.
Ten einde een gemakkelijk overzigt te geven en talrijke
vervelende herhalingen te voorkomen zal ik hier de heral-
dieke stukken met cijfers aanduiden en dan bij elk auteur
slechts de betrokken cijfers aanhalen. Die stukken zijn dan:
1. schildhoofd; 2. paal; 3. dwarsbalk; 4. regterschuinbalk;
5. linkerschuinbalk; 6. kruis; 7. St. Andrieskruis; 8. keper;
9. zoom; 10. binnenzoom; 11. streepbinnenzoom; 12. schild-
voet; 13. geer; 14. vrijkwartier; 15. schildhoek; 16. punt;
17. omgekeerde punt; 18. gaffel; 19. harlschild; 20. ronde
uitsnijding; 21. regter- en linkerpaal; 22. barensteel; 23.
latwerk.
Voor eerestukken worden gehouden door
Gastelier de la Tour: 1—5,
6—8.
Henri Simon: 1—8,14 en 15.
Clark: Eerste klasse: 1—8,
14,  15 en 17. — Tweede
klasse:
9—11, 13, 19,20,
22 en 25.
Burke: Eerste klasse: 1—8. —
Tweede klasse: 9, 10, 14,
15,  17—20.
Eernd: Eerste klasse: 2—8. —
Tweede klasse: 1, 9, 10,
12—18, 21.
Jouffroy d\'Escha vannes: Eer-
ste klasse:
1—9, 12, 14
en 19. — Tweede klasse:
10, 11, 15, 15—17, 22.
In de derde klasse rang-
11\'
MenestRier: Eerste klasse:
1—9, 12 en 14. — Tweede
klasse:
10, 11, 13, IS, 17
en 18.
Geliot, Bara en de Varen-
nes: 1—4, 6—8, 15 en 19.
Vulson de la Colombière:
1—10.
Segoing: 1—8.
du Val: 1—8, en 15.
Leigh en Guillim: 1—8,
en 19.
Trier: 1—9, 12—14, en 16.
Schmeitzel: 1—9, 12, 14 en
19, en voorts de meeste
der stukken die ik Heral-
dieke Bijfiguren
heb ge-
noemd.
-ocr page 185-
164
schikt hij de Heraldieke
Bijfiguren.
Pautet du Paroi: In ééne
klasse verzamelt deze de
beide klassen van den voor-
gaande, en voegt er nog
het gousset bij, waarvan
echter ook hij wederom geen
werkelijk bestaand voor-
beeld aangeeft.
HOOFDSTUK IX.
Natuurlijke Wapenflgnren.
Deze klasse van figuren omvat alle, zoobezielde als onbe-
zielde, voortbrengselen der natuur; hoewel zij zich in de wapens
soms eenigzins anders van vorm dan in den natuurslaat voor-
doen, beschouwt men ze altijd als natuurlijke figuren.
Ter vergemakkelijking van het overzigt is het doelmatig
ook deze klasse weder in bijzondere onderdeden te splitsen.
§ 1. Het menschelijk licchaam en zijne deelen.
De afbeelding van den MENSCH, ten voeten uit of te
halver lengte voorgesteld, is zeer talrijk in de Duitsche wa-
pens, doch in de heraldiek van alle andere volken zeld-
zaam. De natuurlijke stelling van het mcnschenbeeld is,
aanziende te zijn, d. i. het volle gelaat te toonen (Fr. de
front
of de face); dit behoeft dan niet uitgedrukt te wor-
den; wèl daarentegen wanneer het gelaat van ter zijde
wordt gezien (Fr. de profil); het is alsdan naar de regter-
zijde van het schild gekeerd. Zoo het naar de linkerzijde
ziet, is het omgcwend (Fr. contourné.) Evenzeer moet men
uitdrukken of de ligchamen naakt, of gekleed of geharnast
zijn, en in dit laatste geval den vorm en de kleur der klee-
deren, der wapenrusting, van het hoofddeksel enz ; kortom
de beschrijving zij zoo naauwkeurig mogelijk. Wanneer
eene menschenfiguur in de eene hand iets houdt, rust de
andere doorgaans op zijne heup.
-ocr page 186-
165
Dalzell graaf van Carnwath — Schotland. In zwart
een naakt man in natuurlijke kleur.
FoRcacn de Ghymes — Hongarije. In blaauw een naakt
jong meisje in natuurlijke kleur, gekroond van goud,
bij de heupen opkomende uit eene gouden kroon;
met loshangende haren en gevouwen handen, die om
de polsen met een touw zamengcbonden zijn; alles
vergezeld van twee toegewende gouden gezigts-wasse-
Ijjiars in de bovenschildhoeken.
Brooshooft — Holland. In goud een aanziend man,
het gelaal en de handen vleeschkleurig, het ligchaam
een weinig regts gewend, gekleed met een wambuis,
een kniebroek, kousen en schoenen, alles zwart; ge-
dekt (Fr. coi/f\'ê) met een breedgeranden hoed met
lagen bol van \'t zelfde; op de uitgestrekte regterhand een
sleen torschende, de linkerhand rustende op de heup.
von Haupt — Beijcren. In blaauw een Chinees, het ge-
laat vleeschkleurig, gekleed met een gouden tabbaard en
gedekt met een Chineschen spitsen hoed van \'t zelfde,
de handen verborgen in de lange wijde mouwen, de reg-
terarm uitgestrekt; het schild omboord met de derde kleur.
Zie verder III, C7, von Merz; blz. 148 hiervoren.
De ENGELEN worden voorgesteld onder de gedaante van
jonge meisjes met vleugels, gekleed met eene tunica (Fr. dal-
matique),
die wel tol op de voeten valt, doch doorgaans zoo-
danigerwijze opgenomen of ingesneden is, dat een der bee-
nen tot aan de knie bloot blijft; dit is althans in den regel
het geval wanneer zij tot schildhouders strekken. Dikwijls
vertoonen de engelen zich geknield, van ter zijde gezien,
met gevouwen handen en de vleugelen naar het schildhoofd
opgeheven; de meest gewone stelling is echter, dat zij aan-
ziende zijn, met de handen gevouwen voor hunne borst en
de vleugels uitgespreid en naar boven gerigt. Wanneer, om-
gekeerd, de punten der vleugels zich naar den schildvoet rig-
ten, noemt men ze nederwaarts gerigt (Fr. ailes abaissées.)
-ocr page 187-
166
Men geeft in de wapenkunde den naam van CHERUBIJ-
NEN aan aanziende kinderhoofden met vleugels, doorgaans
ten getale van twee, doch men vindt er met zes. Cheru-
bijnen//oo/tfeM te zeggen, zooals men bij sommige auteurs
vindt, is een pleonasmus.
de Caillï — Fransche provincie Orléanais. In zilver
drie roode Cherubijnen, 2 en i.
Buocafoco — Kerkelijke Slaat. In rood een zesvleu-
gelige gouden Cherubijn.
                             &,
Zelfs de DUIVEL geniet de eer tot wapenfiguur te mo-
gen strekken; trouwens, wanneer men de zeden der tij-
den, toen de wapenkunde zich langzamerhand vormde, in
aanmerking neemt, zal dit geen buitengewone bevreemding
wekken; menig ridder toch wijdde hèm grooter dienst
dan den heiligen. Deze schrikwekkende personaadje (die
welligt zijne plaats eigenlijk moest vinden bij de hersen-
schimmige figuren, doch door de schrijvers bij de mensche-
lijke figuren wordt gerangschikt) wordt voorgesteld als een
man van ter zijde gezien, met twee hoorns op het hoofd,
vleermuis-vlerken, een naar boven gekrulde staart en zeer
lange nagels aan handen en voeten. Met de bokspooten,
die hem in de legende worden toegekend, beeldt men hem
in de wapens nooit af.
von Teufel — Duitschland. In goud een roode duivel.
Trölle — Zweden. In zilver een roode duivel zon-
der hoofd.
Enkele malen komen KINDEREN in de wapens voor, doch
zeer zelden; nog schaarscher zijn de voorbeelden van zuige-
lingen :
zij worden afgebeeld als geheel in windselen gewik-
keld, met kruislinten daarover heen.
le Trouvë" — Frankrijk. In groen een gouden dwars-
balk, vergezeld van drie dwarsliggende zuigelingen, in
zilveren windselen met roode linten gewikkeld, dege-
zigten vleeschkleurig, 2 boven en 1 beneden den balk.
Niet zelden treft men ALLEGORISCHE e> MYÏHOLO-
-ocr page 188-
167
GISCHE FIGUREN aan, zoo als de Fortuin, de Geregtigheid
enz. Ook bij deze moet men aangeven of zij naakt zijn of
gekleed, en, in dit laatste geval, hoe?
von Kauffmann — Wurtemberg. In zilver de Geregtig-
heid, voorgesteld als eene vrouw, gelaat en handen
vleeschkleurig, gekleed met een blaauw onderkleed
waarover eene roode tunica, omgord van goud, met
loshangende haren, geblinddoekt door een wrong van
zilver en rood; op een grasgrond staande, houdt zij
in de uitgestrekte regterhand een opgeheven zilveren
zwaard met gouden gevest en in de opgeheven linker-
hand eene gouden weegschaal.
von Luz — Beijeren. In blaauw eene naakte Fortuin
in natuurlijke kleur, die, op een gevleugelden gouden
bol staande, met beide handen een rooden sluijer bo-
ven haar hoofd houdt.
von Poth — Beijeren. In blaauw een aanziende Mer-
curius, in natuurlijke kleur, schninregts in het
veld gelegd, omwikkeld met een gouden sluijer, de
beide armen uitgestrekt waardoor deze schuinlinks
in het schild slaan; in zijne regterhand houdt hij
den Mercurius-staf, eveneens schuinlinks, beneden hem
bevindt zich een drietoppig gouden heuveltje, oprij-
zende uit de schildpunt.
Chonot Bonne de Briel — Oostenrijk. In blaauw eene
schuinregls geplaatste en geheel van voren gezieneFaam
in natuurlijke kleur, de vleugelen, uitgespreid en naar
boven gerigt; om de lenden en de schouders een
fladderenden zilveren doek; met de regterhand houdt
zij eene gouden bazuin aan den mond en met de lin-
kerhand een schuinlinks geplaatst ovaal gouden schild,
dragende de woorden: Artnis bona nova.
Thans gaan wij over tot de afzonderlijke deelen van het
menschelijk ligchaam, die veelvuldiger voorkomen dan het
ligchaam in zijn geheel.
-ocr page 189-
168
BORSTBEELD (Fr. buste) noemt men de bovenhelft van
het menschelijk ligchaam, voorgesteld zonder armen. Het
komt schaars in de wapens, maar zeer dikwijls als helmtee-
ken voor (IV, 37). Zoo men nog stompen van de armen
ziet, is het een borstbeeld met afgehouwen armen (Fr. buste
aux bras coupes
of mutilés), gelijk men er vindt in en op
het wapen der uitgestorven Duitsche en Belgische familie
Plotho van Ingelmunster. Het enkele woord BORSTBEELD
drukt een mannelijk en aanziend borstbeeld uit; is het van
eene vrouw of kind, of van ter zijde gezien of omgewend, dan
moet dit bepaald worden aangewezen.
Het MENSCHENHOOFD is afgesneden bij den hals; soms
ziet men nog een klein gedeelte van de schouders. De
stelling, aanziende of van ter zijde, moet opgegeven worden.
Voor de MOORENKOPPEN is dit niet noodig; men ziet ze
altijd van ter zijde en regis gewend; eigenlijk zijn het nc-
gerhoofden, want zij worden altijd zwart afgebeeld, hetgeen
men hier de natuurlijke kleur (au naturel) noemt (II, 54).
Bijna steeds zijn zij omwonden (Fr. torlillès) met een hoofd-
wrong
(Oud-Fr. torque of tresque, Mod.-Fr. torlil) en soms
dragen zij hangers in de ooren en paarlen om den hals; dit
alles moet uitgedrukt worden, dewijl het geen onmisbare
attributen zijn (II, 54, de Henault.)
Nog treft men verscheidene andere soorten van hoofden
aan, ontleend aan de mythologie. Het ARGUS-HOOFD is
een aanziend menschenhoofd, geheel overdekt met menschen-
oogen (Santeuil in frankrijk, in blaauw een gouden Argus-
hoofd); het JANUS-HOOFD is een hoofd met twee profil-
gezigten, één regts en één links (ton Jan in Wurtemberg
en lieijeren,
in zwart een gouden Janus-hoofd; — ook als helm-
teeken bij de familie van Keverberg); het GERIONS-IIOOFD
vertoont drie gezigten, één aanziende en twee in profil ge-
lijk het vorige; het MEDUSA-HOOFD, een aanziend hoofd
met een kluwen slangen in plaats van hair (von Peter in
Beijeren:
Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw een natuurlijke
-ocr page 190-
169
uil op een grasgrond, 2 en 3 in rood een zilveren Medusa-
hoofd) ; eindelijk, het MIDAS-HOOFD, \'t geen men aan de
ezelsooren herkent.
ARMEN komen dikwijls voor. Met eene wapenrusting be-
veiligd zijn zij geharnast (Fr. armés); met eene mouw bedekt,
bekleed (Fr. parés); men vindt er ook vele die naakt en
van natuurlijke kleur zijn. De Franschen noemen den reg-
terarin, dextroclwre; den linker-, senestroclière. Doorgaans
komen de armen uit een der scliildranden te voorscbijn,
hetgeen uitgedrukt moet worden; zonder dergelijke aandui-
ding worden zij geacht los in het schild te staan. De hier
bedoelde armen zijn aan den schouder afgesneden en ver-
toonen dus den elboog; zoo de arm ter helfteis en de el boog
ontbreekt, noemen wij die figuur een voor-arm.
Ten aanzien van de HANDEN is het noodig aan te geven
of het regter- dan wel linkerhanden zijn. De natuurlijke
stand is, dat zij regtop staan, met de vingers naar boven!
wijzen de vingers naar onderen dan is de hand omgekeerd
(Fr. rcnversè); men vindt er ook liggende (Fr. en fasce of
couchés.) In het Fransch noemt men de handen van welke
men het binnenste ziet, mains appaumécs; die waarvan men
den rug aanschouwt, mains contri-appaumêes of arrière-mains;
een hand, waarvan de twee vingers opgestoken zijn, main
jurante;
die welke uitgestrekt is en de genoemde twee vin-
gers regtuit houdt, main bénissante. Al die onderscheidingen
kunnen wij missen, evenmin als wij eene afzonderlijke be-
naming behoeven te zoeken voor twee ineengeslagen handen,
door de Franschen met eene collectieve benaming une foi
genoemd. Die foi ligt meestal dwars in \'t schild, uitgaande
van de zijranden. Als stelregel neme men aan, dat de han-
den, van welke niets vermeld wordt, de binnenzijde verloouen-
Crespy le Priivce — Me de France. Doorsneden: 1 in
blaauw een gouden zwaard; 2 in rood twee ineenge-
slagene en van de schildzijden uitgaande handen in
natuurlijke kleur, de armen bekleed met zilver (I, 37).
-ocr page 191-
170
Zie Derde Afdeeling, Hoofdstuk I, Speelman.
De BEENEN komen niet dikwijls voor; men dient op te
geven of het been boven of beneden de knie is afgesneden.
Shikgley — Cheshire. In zwart een boven de knie
afgesneden zilveren been.
Aüffrick — Engeland. In rood drie boven de knie
afgesnedene beenen, geharnast van zilver, gespoord
van goud, en in het schildhart met elkander bij
de dijen vereenigd.
van Diemngen — Holland. In rood drie gouden men-
schenbeenen, 2 en 1, afgesneden onder de dij en
boven de kuit.
Hoe schaars de beenen in de wapens zijn, de VOETEN
zijn nog schaarscher. Zij zijn even boven den enkel afgesneden.
Voet —Sticht Utrecht. In rood een zilveren menschenvoet.
De MENSCHEN-OOGEN zijn meestal van natuurlijke kleur
en aanziende, zelden in profil.
Heshuysen ■ Holland. In blaauw twee menschen-oogen
in natuurlijke kleur, naast elkander (III, 68).
Belloeuvre de Charbon — Frankrijk. In zwart een
gouden dwarsbalk, vergezeld van twee zilveren men-
schen-oogen in profil, het eene boven den balk, het
andere daar onder en omgewend.
Geen overgang is natuurlijker dan die van oogen op
TRANEN. Ook deze komen als wapenfiguren voor, in de
gedaante van langwerpige droppels, die bovenaan eene spitse
en golvende punt hebben (V, 8" rij, 7).
Amproux «e la Massaye — Bretagne. In groen drie zil-
veren tranen, 2 en 1.
Wanneer het HART in een wapen voorkomt heeft het
doorgaans den vorm van de harten in het kaartspel (II, .31,
Jouve.) Men noemt het in het bijzonder MENSGHENHART,
wanneer het boven aan een buisje of pijpje vertoont (V, 9e
rij, 13). Men vindt gevleugelde harten, brandende harten
d. i. waar vlammen uit komen enz.
-ocr page 192-
\\7\\
Houbraken — Vlaanderen, Holland. In goud drie roode
menschenharten, 2 en \\.
Roth-Scholz — Bcijeren. In goud een natuurlijk-bran-
dend rood hart, vergezeld van drie zespuntige zil-
veren sterren, 2 boven en \\ beneden in het schild.
Zelfs het MENSCIIELIJK GERAAMTE en zijne deelen
blijven van de wapens niet uitgesloten. Men vindt daarin
DOODSHOOFDEN (zie hiervoren blz. M2. Steunmetz),
DOODSBEENDEREN (blz. 113, Baises), enz.
§. 2. Viervoetige Dierek.
Naardien alle dieren in de wapens kunnen opgenomen
worden, konden wij een volkomen cursus in de natuurlijke
historie houden, wilden wij ze alle behandelen. Dit zou
echter geheel overbodig zijn, daar slechts gesproken be-
hoeft te worden van die, welke door veelvuldig gebruik of
door deze of gene bijzonderheid de aandacht trekken en
eenige beschrijving of verklaring vorderen.
En dan komt voorzeker de voorrang toe aan den Ko-
ning der Dieren, den LEEUW (*), die in de wapens on-
veranderlijk op zulk eene wijze afgebeeld wordt, dat zijne
broederen, die nog de vrijheid der wouden genieten, nimmer
te bewegen zouden zijn hem als een lid van hun ge-
slacht te erkennen. Een ware heraldieke leeuw toch bezit
een hoofd dat door zijn rijken hairdos buiten alle verhou-
ding staat met het ligchaam, eene tong die in den mond
zoo dun schijnt als een draadje en aan de punt breed uit-
loopt als eene knods, een middeltje zoo ingeregen dat eene
jonge coquetle in staat zou zijn het te benijden, en pootjes
zoo tenger als het fijnste rijpaard, met uitzondering echter
van de knieën waar al het vleesch heengetrokken schijnt dat
(") De wapens, waarin een leeuw voorkomt, z(jn letterlijk ontelbaar. Hon>
derde familiën voeren daardoor in figuur en kleuren identieke wapens.
-ocr page 193-
172
op de schenkels ontbreekt. Hiertoe betrekkelijk is eene
anecdote bewaard gebleven van een Engelsch wapenschilder,
die zijn leven in eene landprovincie had doorgebragt. Een-
maal wegens zaken te Londen gekomen, namen vrienden
hem mede naar den Tower om de koninklijke menagerie
te bezigtigen. Met verbazing bleef hij staan voor de hokken
der leeuwen. »IIoe?" riep hij met verontwaardiging uit
en keerde zich tot zijn gezelschap: »Zoudt gij mij willen
diets maken, dat dit leeuwen zijn? Steek met anderen den
draak, maar niet met mij. Ik heb niet mijn gansche leven
leeuwen geschilderd, om nog niet te weten hoe een leeuw er
uitziet! Bah! welke beesten! Er zit geen greintje gratie aan!"
De leeuw wordt in de wapenkunde voorgesteld als van
ter zijde gezien en staande op zijne achterpooten, hetgeen
klimmend (Fr. en Eng. rampatil) heet. Men drukt deze
houding echter nooit uit, naardien het de natuurlijke is,
die er stilzwijgend bij verstaan wordt; alleen komt het ter
onderscheiding te pas wanneer er ook gaande, liggende of
anderzins geplaatste leeuwen in het wapen voorkomen. Ge-
nageld, getongd
en gekroond (Fr. armé, lampassé et couronné)
zegt men ter aanduiding van de kleur van nagels, tong en
kroon (II, 66, de Thiennes ; 68, \\\\y Randwmck ; 69, de
Gavre; enz.) De meeste leeuwen zijn ten minste van de
beide eerste attributen voorzien; als vrij algemeene regel,
kan men aannemen, dat zij genageld en getongd zijn van
rood, tenzij het veld, waarin zij zich bevinden, zelf rood
is, als wanneer aan die deelen de blaauwe kleur gegeven
wordt. Dit is echter slechts eene opmerking; de regel staat
niet zoo vast, dat men zich zou kunnen ontslaan van de
zorg om het in elk geval uit te drukken. Volgens de oude
stelling moet de pluim aan het einde van den staart des
leeuws naar binnen omgebogen zijn en zich bij den rug
bevinden; doch tegenwoordig beeldt men hem bijna steeds
af met die pluim naar builen (Zie de aangehaalde (iguren).
Er zijn leeuwen wier staart van het uiteinde tot op de helft
-ocr page 194-
173
der lengte gespleten (Fr. fourchê) is, terwijl die beide stukken
dan meestal schuingekruisl door elkander zijn geslingerd
en geknoopt (Fr. noué et passé en sautoir.) Wij noemen
zulk een leeuw dubbelstaartig. De Franschen hebben nog
eenige benamingen voor bijzondere toestanden van den leeuw;
zij noemen hem fier, wanneer hij zijne tanden toont en
zijne manen overeind staan (gewis zeldzaam genoeg; ik ken
daarvan geen voorbeeld); couard, wanneer zijn staart lusschen
zijne achterpooten doorgaat; benevens vilené en éviré, waar-
van ik hier de verklaring kan achterlaten, dewijl deze at-
tributen in geen Nederlandsen wapen voorkomen.
In eenige weinige wapens vindt men een zittenden en
aanzienden leeuw (Fr. lion assis de front). Even zeldzaam is
de staande leeuw (Fr. lion posé), namelijk die op zijne vier
pooten rust.
von Ginsheim von Schwindach — Beijeren. In blaauw
een zittende en aanziende gouden leeuw, gedekt met
eene koningskroon van \'t zelfde, tusschen elke knie en
zijn lichaam een gekromden zilveren, antiek gekroon-
den dolphijn houdende, van welke die ter linkerzijde
omgewend is; zijne voorpooten laat hij rusten op de
kroonen der visschen. Boven op den rand van het
schild herhalen zich al deze figuren, tusschen twee
toegewende helmen zonder helmteekens, doch met
zwart-gouden (*) dekkleeden (IV, 40).
Pasteur — Holland. In goud een staande roode leeuw.
Schaduwleeuw (Fr. ombre de lion) is de naam van een
leeuw, die enkel in omtrek voorgesteld of met eene zoo
(*) Men heeft bier een der koddigste proefjes voor oogen van de zoogenaamde
nJVappenverbesserungen", waarmede, in de vorige eeuw, in Duitschland de
familiën, dieeene rangsvcrhoogingerlangden, «begenadigd" (of gestraft?) werden.
Het oorspronkelijke wapen der Ginsheims was een gekromde zwarte worm
(Nesselwurm) (V, 14e rü, 3) in een gouden veld, die zich op den helm tusschen
twee zilveren olifantstrompen en met zwart-gouden dekkleeden herhaalde. Men
vergelijke. Bü deze -Ferbesserung" is niets «unverbessert" gebleven dan de dek-
kleeden, die nu fraai cadreren met bet blaauw en goud van het moderne wapen.
-ocr page 195-
174
dunne kleur bedekt is, dat men er de andere stukken en
liet veld doorheen ziet.
de Trazegmes — België. Geschuinbalkt van zes stuk-
ken goud en blaauw, met een zwarten schaduwleeuw
over alles heen; het geheel besloten binnen een gol-
venden rooden zoom.
Leeuwen, waarvan slechts het bovenlijf is afgebeeld en de
benedenhelft ontbreekt, worden halve leeuwen (Fr. lions
naissants,
Eng.demi-lions) genoemd; schijnen zij indien vorm
uit eenig stuk of voorwerp op te rijzen, dan heeten zij uit-
komende leeuwen
(Fr. lions issants. Eng. lions issuant.) De
halve leeuw dus staat los en op zich-zelven in het veld, de
uitkomende is met een of ander stuk verbonden (Zie IV, 8,
Orgerolles de St. Polques).
van Vleuten — Sticht Utrecht. In goud een halve roode
leeuw, met blaauwe tong en nagels (IV, 7).
Vosch van Avesaet — Holland. In goud een roode
dwarsbalk, vergezeld van een goud-gekroonden halven
zwarten leeuw, uitkomende van den balk (I, Gö).
Men vindt in sommige wapens zeer fantastische leeuwen,
die kop of staart van een ander dier, of een ongewoon
hoofddeksel hebben. Eigenlijk zouden zij thuis behooren
in de klasse der hersenschimmige figuren, doch om de een-
heid van het onderwerp niet te breken voeg ik ze hierbij
en laat daarvan eenige voorbeelden volgen,
Boelissen — Holland. In blaauw een hoofdelooze zil-
veren leeuw, uit wiens hals drie stralen bloeds
opspuiten.
de Trago — Spanje. In goud een groene drakenleeuw
(Fr. Kon dragonnê) (V, lbe rij, 6).
von Imhoff — Beijeren, Nederland, la rood een gouden
zeeleeuw (Fr. Kon marine), (V, 15" rij, 4).
Eppli von F/elanden — Zwitserland. In goud een omge-
wende blaauwe (of roode) leeuw met een natuurlijken
paauwenstaart.
-ocr page 196-
175
Froment — Fransche provincie Brie. In blaauw een
gouden leeuw met een aanziend menschenhoofd in
natuurlijke kleur.
von Weissen — Karinthiê. In rood een leeuw met een
wolvenkop, alles van zilver.
von Pascowitz — Silesië. Doorsneden van zwart en
rood; en een leeuw met een hondenkop, alles van zil-
ver, over alles heen.
Mason of Hunningford — Graafschap Huntingdon. In
goud een blaauwe leeuw met twee koppen.
Atwater — Engeland. In groen twee toegewendc
gouden leeuwen, die gezamenlijk één aanzienden
kop hebben; alles besloten binnen een uitgeschulp-
ten zilveren zoom.
von Reinach — Elzas. In goud een roode leeuw, met
een blaauwe kap die zijn geheelen kop bedekt (Fr.
lion masqué et chapei-onné).
Clephan of Carslogie — Schotland. In zilver een
roode leeuw, gedekt met een blaauwen helm.
De GAANDE EN AANZIENDE LEEUW (Fr. lêopard. Eng.
lion passant guardant), door de Franschen luipaard genoemd,
heeft den regterpoot opgeheven, en den staart boven zijn
rug geslagen met de pluim naar buiten. Eenige oude he-
raldisten hebben gepoogd eene zeer gezochte onderscheiding
in te voeren: volgens hen is het dier een leeuw wanneer
die pluim naar binnen, een luipaard wanneer zij naar buiten
staat. Het algemeene gebruik heeft zich echter om dit bij-
zondere gevoelen niet bekommerd, en bij onze geheel ver-
schillende Nederduitsche benaming vervalt dat onderscheid
ten eenemale.
Wanneer de leeuw voortstappende den kop van ter zijde
vertoont, noemt men hem enkel GAANDE LEEUW (Fr.
lion léopardé, Eng. lion passant), in het Fransch: »een leeuiv
in de houding die aan den luipaard eigen is." Den naam
van «geleeuwde luipaard," lêopard lionné (Eng. lion rampant
-ocr page 197-
176
guardant) geeft men bij de Fransclien aan den Idimmenden
leeuw mei aanzienden kop, dus hier weder de luipaard in
de houding die den leeuw van nature toekomt. Wij noemen
hem echter KLIMMENDE EN AANZIENDE LEEUW.
de Bare de Comognë— Provincie Namen. In zilver een
gaande en aanziende, goud-gekroonde, roode leeuw (IV,9.)
van Ommeren — Nederland. In goud drie gaande
zwarte leeuwen, gekroond van \'t zelfde, boven elk-
ander (IV, 10).
van Renesse — Nederland, België. In een rood veld,
bezaaid met gouden blokjes, een klimmende en aan-
ziende leeuw van \'t zelfde, over alles heen (IV, 6).
De BEER wordt altijd van ter zijde en meestal gaande
voorgesteld. Wanneer hij op zijne achlerpooten staat is hij
klimmende (Fr. rampant); ook komt hij soms zittende voor,
waarbij men moet aangeven of zijne voorpooten al dan niet
op den grond rusten; de Franschen noemen hem in dit
laatste geval assis, in het eerste geval accroupi. Ook maken
zij nog het onderscheid (\'t geen wij gereedelijk kunnen ter
zijde laten,) dat hij en pied is wanneer hij regt-op staat,
en rampant wanneer hij, in die houding, schijnt te loopen en
dus zijn ligchaam een weinig vooroverbuigt. — Hij kan zijn
gehalsband (Fr. colleté, Eng. collared), gemuilband (Fr. em-
muselé,
Eng. muzzled) en geketend (Fr. enchainé,\' Eng. chained
of lined).
Het WILDE ZWIJN (Fr. sanglier, Eng. boar) is bijna al-
tijd gaande (\'t geen niet uitgedrukt wordt), soms echter klim-
mende
gelijk de leeuw, \'t geen wèl moet worden aangeduid.
Zijn kop, afgesneden of afgerukt (Fr. hurc de sanglier, Eng.
boar\'shead), komt zeer dikwijls voor en dan in eene liggende
stelling, hetgeen de gewone is; in vele Schotsche wapens
echter regtop staande, met den snuit naar het schildhoofd
(Fr. Ie boutoir vers Ie chef, Eng. boar\'s head er eet). De slag-
-ocr page 198-
177
tanden heeten in \'t Fr. défenses (en verder, bijv. met zilve-
ren slagtanden, défcndu d\'argent), in \'t Eng. tusks. Nog ge-
bruikt men in \'t Franscli den term flamboyant om de kleur
der oogcn uit te drukken (bijv. flamboyant de gueules), en
dien van colleté om aan te duiden, dal het wild zwijn door
een jagthond bij den nek of de ooren wordt gegrepen.
Hanot h\'Harvaing — Henegouwen. In goud een zwarte
zwijnskop met zilveren slagtanden.
,de Borrekens — Vlaanderen. Gevierendeeld; i en 4
in blaauw drie zilveren leliën, 2 en l; 2 en 3 in goud
een klimmend zwart wild zwijn, ondersteund door
een grasgrond.
Het eigenlijke VARKEN (Fr. porc) komt zelden voor. Het
is kleiner dan het wilde zwijn, heeft geen slagtanden en
draagt een gekrulden staart (Fr. queue recercelée.) Hel wilde
zwijn en het varken vindt men bijeen in het wapen der
familie
Bergsma — Nederland. In goud twee zwarte varkens
boven en een zwart wild zwijn beneden in \'t schild.
De OLIFANT wordt in de wapens van ter zijde gezien,
met zijn tromp (Fr. proboscide, Eng. proboscis) nederhan-
gende, doch het vooreinde weder opwaarts gebogen. Ook
zijne slagtanden (Fr. défenses, en défendu; Eng. lusks) en
nagels kunnen van eene andere kleur wezen dan zijn. lig-
chaam. De tromp komt enkele malen als wapenfiguur en
veelvuldig als helmteeken voor (*) en slaat regtop met de
neusgaten naar boven.
Elphwston — Schotland. In rood een gaande zilveren
olifant met gouden nagels.
Mundbach — Beijeren. In zilver twee zwarte olifanls-
trompen, die van onderen zamenloopen en dus één
geheel vormen (IV, 12.)
Dubsky-Trzeromislitz — Bohème. In blaauw twee zil-
(*) Zie daarover nader Hoofdstuk XV, Helmteekms.
\\-2
-ocr page 199-
178
veren olifantstrompen, elke tromp aan de buitenzijde
bezet met drie daar uit komende handen in natuur-
lijke kleur (IV, 13.)
De HONDEN, die men in de wapens afbeeldt, zijn meestal
HAZEWINDHONDEN (Fr. lévriers, Eng. grey-hounds), BRAK-
KEN (Fr. chiens-braques) en DOGGEN (Fr. chiens-mdtins of
boidedogues, Eng. mastiffs of talbots). Slechts zelden komen
andere soorten van honden voor.
De brak en de dog zijn meestal staande (Fr. arrêtés) of
gaande (Fr. passants), maar de windhond is bijna zonder
uitzondering springende (Fr. courant.) Meestal is hij gelials-
band
(Fr. colleté, door zeer veel schrijvers verkeerdelijk ac-
colé
genoemd). De Franschen maken de onderscheiding, dat
de halsband het kenmerk is van den lévrier, terwijl bij een
levron of jonge hazewindhond dat stuk ontbreekt. De hals-
band is zeer dikwijls omboord en geringd (Fr bordê et bouclé)
van eene verschillende kleur.
Hemmema — Friesland. In rood een zittende zilveren
hazewindhond.
de Hontheim — Luxemburg. Doorsneden: 1 in blaauw
een springende zilveren hazewindhond met een roo-
den, goud-omboorden en geringden, halsband; 2 effen
goud (I, 58.)
De KAT wordt van ter zijde gezien. De Franschen noe-
men haar effarouché, wanneer zij klimmende is; hérissonné,
wanneer zij met een hoogen rug staat en het achlergedeelte
van haar ligchaam hooger is dan haar kop.
De WOLF is bijna altijd gaande, enkele malen klimmende;
men noemt hem roovende (Fr. ravissant), wanneer hij zijne
prooi draagt. De wolf heeft altijd een hangenden staart, \'t
geen hem onderscheidt van den VOS (waarmede hij anders,
vooral in wapenteekeningen op kleine schaal, veel overeen-
komst heeft), die zijn staart regt in de hoogte steekt. De tanden
van den wolf komen op zich-zelven als wapenfiguren voor,
waarbij men de plaatsing goed moet opgeven, want soms
-ocr page 200-
179
gaan zij van een der schildranden uit, en andere malen
staan zij los in het schild.
De gewone houding van het HERT (Fr. cei-f, Eng. stag,
hart
of buck, Hd. Hirscli) is in profil en springende (Fr.
élancé), \'t geen niet belet dal zeer veel herten in andere
standen voorkomen als: klimmende (Fr. grimpant of saillant);
liggettde
(Fr. en repos, Eng. lodged), enz. A stag at gaze
zeggen de Engelschen voor een staand hert, welks gelaat
naar den beschouwer is gewend. Zijne hoornen noemt men
gewei (Fr. ramure); elk der twee takken afzonderlijk, een
hertenhoorn
(Fr. demi-ramure). Fr. ramé, Eng. altired, wordt
gezegd om de kleur van bet gewei uit te drukken; even-
zoo bedienen de Franschen zicb van het woord chevillé om
het getal punten van eiken hoorn aan te duiden, docb alleen
in geval er meer of minder zijn dan zes, \'t geen het gewone
getal is. Men ziet in sommige wapens een hertengewei
waaraan nog een stuk van den schedel bevestigd is; wij ge-
ven aan deze figuur den naam van hertenschedel (Fr. mas-
sacre de cei\'f).
(Zoo komen er in \'t wapen der familie Hut-
decoper ossenschedels voor, namelijk de hoornen van het dier,
nog bevestigd aan het bovengedeelte van den schedel.)
De HINDE onderscheidt zich van het hert alleen door de
afwezigheid van het gewei.
Er komen nog twee bijzondere soorten van herten voor,
namelijk het damhert (Fr. daim) en het rendier (Fr. rangier).
Het eerste is kleiner dan het gewone hert, met een lepel-
vormig gewei, en de huid bezaaid met lichte plekken. Het
andere is grooter dan het gewone hert, met een breed en
plat gewei. Op deze beide soorten van dieren is alles toe-
passelijk wat hierboven van het gewone hert gezegd is.
van Schinne — Nederland. In blaauw een springend
gouden hert (IV, 16.)
Scott — Holland, Frankrijk. (In Frankrijk getiteld
Markiezen de la Mésangère.) In goud een liggend rood
hert, met een blaauwen halsband beladen met eene vijf-
12*
-ocr page 201-
180
puntige zilveren sier tusschen twee wassenaars van
\'t zelfde.
Kastner. — Beijeren. In zilver twee roode herts-
hoorns (IV, i 7.)
von Sontheim — Wurtemberg. In goud drie dwarsliggende
zwarte hertenhoorns boven elkander; en een roode
linkerschuinbalk over alles heen.
Het PAARD komt in verschillende houdingen en toestan-
den voor, bijv.: stappend (Fr. passant), rennend (Fr. courant),
hollend
(Fr. échappé), steigerend (Fr. effrayé, effarouché, ca-
bré
of accuU), gezadeld (Fr. sellé), getoomd, (Fr. bridé). Om-
gord
(Fr. sangle) zegt men, wanneer het een gordel om het
lijf heeft. De Franschen bezigen nog de woorden: gai, om
uit te drukken, dat het paard geen tuig hoegenaamd draagt;
bardé en houssé, voor het dekkleed; animé, voor de kleur
der oogen, en criné voor die der manen.
Boellaari) — Holland. Doorsneden: 1 in zwart twee
steigerende en toegewende schimmelpaarden; 2 in
goud een verkort breedarmig rood kruisje.
Soubram — Auvergne. In blaauw een hollend zilveren
paard, vergezeld van drie schelpen van \'t zelfde, naast
elkander in \'t schildhoofd.
Bystrzonowski — Polen. In rood een zilveren, zwart-
omgord paard, stappende over een grasgrond (IV, 14.)
Thans komen wij tot het groot en klein VEE.
De STIER, van ter zijde voorgesteld, is te herkennen aan
een bosje hair, dat hij voor den kop heeft tusschen de hoorns,
en aan zijn boven den rug opgeheven staart. Hij komt soms
klimmend (Fr. furieux) voor.
De OS wordt geheel op dezelfde wijze afgebeeld, met uit-
zondering dat zijn staart langs zijne achterpooten nederhangt;
niet zelden heeft hij een ring in den neus (Fr. bomf bouclé.
of bwuf ayant un anneau passé dans les narines).
De KOE is te herkennen aan hare uijers en aan de bijzon-
derheid, dat zij den staart horizontaal tegen het ligchaam draagt.
-ocr page 202-
181
Het vee is dikwijls geklokt (Fr. clariné), \'t geen zeggen wil,
dat het aan den hals een klokje draagt, en doorgaans ge-
hoornd en genageld
(Fr. accorné et onglé, Eng. atlired and
unguled)
van eene andere kleur dan het ligchaam; voor
onglé zeiden de oude Fransche schrijvers marché.
de Vachères — Provence. In goud eene stappende roode
koe, blaauw-gehoornd, gehalsband en geklokt.
De RAM is te herkennen aan zijne spiraalvormige hoorns.
Het SCHAAP heeft denzelfden ligchaamsbouw, doch geene
hoorns. De Franschen maken nog hel volgende onderscheid
in benaming: zij noemen het schaap brcbis wanneer het gra-
zende (Fr. paissant) is, doch mouton wanneer het slechts
slapt of gaat. De enkele vacht van het schaap heet bij hen
toison. Het LAM wordt kleiner dan het schaap voorgesteld
en bijna altijd gaande. Het ontvangt den naam van paasch-
lam
(Fr. agnean pascal of agnus Dei) wanneer het eene kerk-
banier of een wimpel draagt, die doorgaans van zilver is
met een rood kruis.
Pascal. In blaauw een slappend zilveren paaschlam,
\'t geen een zilveren wimpel met een rood kruis draagt
[Wapen van den vermaarden denker en schrijver,
Blaise Pascal.]
Onder de minder gebruikelijke wapendieren kunnen wij
de volgende tellen:
De PANTHERS, wier kleur en houding naauwkeurig moet
uitgedrukt worden. (Zie voorts over de Heraldische Panthers
Hoofdstuk XI, Hersensvhimmige Wapenfiguren.)
De EEKHOORN, die zittende afgebeeld wordt, van ter
zijde gezien en eene noot krakende.
Het HERMELIJNDIER, een diertje van de grootte en
den vorm van een wezel en van eene verblindend witte
kleur.
De AAP, voorgesteld zittende en van ter zijde gezien.
Coulombier — Dauphiné. In zilver een roode aap.
De MOL wordt doorgaans geplaatst paalswijze, de pooten
-ocr page 203-
182
uitgestrekt en met den kop naar boven, doch soms ook lig-
gende en van ter zijde gezien.
Joa>net BE Secqueville — Ile de France. In goud een
groene keper, vergezeld van drie zwarte paalswijze
geplaatste mollen, 2 boven en 1 beneden den keper.
Ook de afzonderlijke KOPPEN VAN DIEREN zijn van een
veelvuldig gebruik. Zij kunnen in twee vormen voorkomen:
<jf van ter zijde gezien, of aanziende. Die, welke men van
ter zijde ziet vertoonen doorgaans nog den bals of ten minste
een stuk daarvan, en dezen noemt men afgerukt (Fr. arra-
ché,
Eng. erased) wanneer zij met geweld van het ligcbaam
schijnen gescheurd, zoodal er de stukken vlcesch en vlokken
hair aan hangen; dit is de gewone gedaante waarin die hal-
zen voorkomen en behoeft niet uitgedrukt te worden. Doch
soms vertoonen zij zich zoo elfen als of zij met een mes
afgesneden (Fr. coupé, Eng. couped) zijn; dit, als de zeld-
zamer vorm, moet altijd worden aangeduid. De aanziende
koppen noemt men in het Franscb rencontres, de Engelschen
zeggen dal zulk een kop cabossed is. Een aanziende leeu-
wenkop zonder dat er iets van den hals Ie zien is (Fr. têle
deléopard,
Eng. leopard\'s face) noemen wij een leeuwetigesigl;
wordt hij van ter zijde gezien dan blijft het een eenvoudige
leeuwenkop.
de la Faille — Vlaanderen, Holland. In zwart een
gouden keper, beladen met drie blaauwc leliën,
en vergezeld, in hel schildhoofd van twee toege-
wende leeuwenkoppen van de tweede kleur en aan
de punt van een leeuwengezigt van \'t zelfde, met een
blaauwen ring door den muil, al de koppen rood-
getongd (II, 27.)
Copley — Engeland. In zilver drie roode leeuwen-
gezigten, 2 en 1.
Zie ook IV, 11, Snicc; blz. 103 hiervoren.
Er bestaat nog eene zonderlinge soort van leeuwenge-
zigten, alleen en uitsluitend in Engelsche wapens voor-
-ocr page 204-
183
komende en die met eene soort van bastaard-uitdrukking
genoemd worden: leopard\'s faces jessantde lis, ongeveer: lui-
paardsgczigten die eene lelie uitwerpen.
De figuur stelt een
leeuwengezigt voor, waar regtstandig eene lelie (of liever
een tot den lelievorm veranderd lans-ijzer) door heen gestoken
is, zoodat dit voorwerp er boven en onder uitkomt (Zie over
deze wapenfiguur eene breedere verklaring in § 9 van het
loopende Hoofdstuk, op het woord Lelie.)
Braunch — Engeland. In rood een gouden leeuwengezigt,
regtstandig doorboord van eene zilveren lelie (IV, 15).
§ 5. Eigenschappen der Viervoetige Dieren.
De dieren, die tot wapenfiguren gebezigd worden, hebben
als zoodanig zekere eigenschappen, die aan allen, aan de
meesten of aan enkelen gemeen zijn. Dit is evenwel meer
van toepassing op de Fransche en Engelsche heraldiek
dan op de onze, die zeer eenvoudig kan ingerigt worden
en vele der elders gebruikelijke fijne onderscheidingen niet
behoeft. Het is echter niet overbodig te achten, dat wij
daaraan eenige regelen wijden, naardien de meesten, die
zich met wapenkunde bezig houden, die wetenschap alleen
in Fransche bronnen hebben bestudeerd. Enkele herhalingen
van voorschrilten, die wij reeds in de vorige paragraaf heb-
ben ontwikkeld, houde men ten goede; het was onmogelijk
ze te vermijden, zonder het verwijt van onvolledigheid te
moeten duchten.
De verscheurende dieren zijn, volgens de Fransche he-
raldiek, armés et lampassés, wanneer zij nagels en tong van
eene andere kleur hebben dan het ligchaam; voorde tamme-
en huisdieren bedient men zich echter in dat geval slechts
van de termen onglé et langué. De Engelsche heraldiek
gebruikt, ten aanzien van de wilde dieren, het woord armed,
ten aanzien van de tamme het woord unguled, ter aandui-
ding van de nagels; doch past èn op wilde en op tamme
gelijkelijk den term langued toe, waar het de tong geldt.
-ocr page 205-
184
De kleur der oogen van alle dieren wordt in het Fransch
uitgedrukt door allutné, behalve voor het paard en den
eenhoorn (zie Hoofdstuk XI, Hersenschimmige Wapen figuren),
van welke sprekende men het woord animé bezigt. De kleur
der tanden en slagtanden wordt voor het wilde zwijn en den
olifant uitgedrukt door défendu, voor de andere dieren
door (lente. Désarmé zegt men .van dieren die geene nagels
hebben en deze echter moeslen bezitten, terwijl diffamé aan-
duidt dat zij hun staart hebben verloren.
De gewone houding der dieren, van welke het tegendeel
hierboven niet is aangestipt, is gaande of stappende (Fr.
passant); ten aanzien van het hert drukken de Engelschen
dit uit door het woord tripping. De stappende dieren ligten
altijd den regter-voorpoot op. Contre-passanl zegt men in
het Fransch van twee boven elkander geplaatste stappende
dieren, van welke het onderste is omgewend (Fr. contournê),
dat wil zeggen: naar de linker-schildzijde gerigt. Verkee-
ren drie dieren in dat geval, dan is het middelste omge-
wend. Liggende dieren heeten in hel Fransch en repos, Eng.
lodged of couchant; slapende noemt men in \'t Fr. en Eng.
dormant. Staan zij in rust op hunne vier poolen, dan zijn zij
in het Eng. statant, in het Fr. arrêtés of en pied (deze laatste
term heeft echter met betrekking tot den heer eene andere
beteekenis, zie de voorgaande paragraaf); posé is daarmede
synonym, doch wordt uitsluitend voor den leeuw gebezigd,
en en forme voor den haas. Zittende wordt voor de wilde
dieren in het Fr. uitgedrukt door accroupi, voor de lamme-
en huisdieren door assis, met uitzondering evenwel van
de hazen, konijnen en eekhoorns op welke men weder den
term accroupi toepast; in het Engelsch is dit voor alle
dieren sejant. Het stekelvarken, zamengerold tot een bal,
wordt in hel Fr. gezegd zich en dé/\'ense te bevinden (eene
uitdrukking ook voor den eenhoorn gebruikelijk, wanneer
hij den kop nederbuigt en zijn hoorn vooruithoudl als
om den vijand af Ie wachten.) Geknot (Fr. morné, Eng.
-ocr page 206-
185
mort-né) zegt men van alle dieren (niet enkel van de vier-
voetige), die zonder bek, tanden, tong, nagels en staart wor-
den voorgesteld.
Omziende (Fr. regardant, Eng. reguardant) wordt gezegd
van een dier, dat den kop omkeert. Zonder hoofd voorge-
steld is het in \'t Fr. dêmpité of étêté; is het gezigt met een
masker bedekt, masqué: met een kap, chaperonne. Is het
ligchaam met een klein, afvliegend manteltje, aan den hals
vastgemaakt, bedekt (gelijk wel eens met het hermelijndier
geschiedt), dan is het manlelé. Ecorcliê (gevild) zegt men
in \'t Fi ansch van dieren van welke eene poot van de huid
beroofd schijnt en dien ten gevolge bloedrood is (zoo als
men ziet aan de leeuwen in het wapen van het koning-
rijk Wurtemberg).
Alle dieren zijn half (Fr. naissant, Eng. demi-, bijv.
demi-lion), wanneer slechts de bovenhelft van hun ligchaam
is afgebeeld, en uitkomende of uitspringende (Fr. issant, Eng.
issuanl), wanneer zij in dien vorm uit eenig stuk sch\'y\'nen
op te rijzen; in deze laatste beteekenis gebruikt men ook
wel het woord mouvant de___, uitgaande van.....
Eveneens kunnen alle dieren (en deze bepaling strekt
zich ook uit tot alle mogelijke voorwerpen, die eene on-
\' derscheidbare regter- en linkerzijde hebben) zijn: omgewcnd
(Fr. en Eng. contourné), wanneer zij naar de linkerzijde zijn
gekeerd; toegeivend (Fr. afj\'ronté, Eng. a/J\'rontée), wanneer
zij, ten getale van twee, van ter zijde zijn voorgesteld
en elkander in die houding aanzien; afgewend (Fr. addossé.
Eng. addorsed), wanneer zij, eveneens in profil afgebeeld,
elkander den rug toekeeren.
Nog bezigt men in het Fransch de volgende uitdrukkin-
gen: bailloné, van dieren wien een stok dwars tusschen de
tanden is gewrongen; gravissant, van dieren die tegen een
berg of heuvel opklimmen ; ensanglanlé, van dieren of lede-
maten van dieren, die met bloed besmet zijn; wanneer er
droppels bloed uitdruipen zegt men: dégoullant de sang.
:
-ocr page 207-
186
§ 4. Vogelen.
Zoo immer mogelijk moet men de soort van de vogels aan-
geven. De meest gebruikelijke soorten hebben bekende ge-
daanten en houdingen, zoodat men die alleen in geval zij
van den gewonen regel afwijken behoeft te omschrijven. In
het algemeen kan men zeggen, dal alle vogels, de adelaar
en zijne nevensoorten uitgezonderd, van ter zijde worden af-
gebeeld. Zij kunnen van eene andere kleur dan die des
ligchaains zijn gebekt (Fr. en Eng. bccquê), gepoot (Fr. mem-
bré,
Eng. membered), gekamd (Fr. crêté, Eng. crested), gebaard
(Fr. barbé, Eng. jelloped), getongd (Fr. langué, Eng. langued),
genageld
(Fr. onglé, Eng. armcd), geoogd, enz. Zij kunnen
voorzien zijn van een versierden staart (Fr. queue faconnée),
gelijk de heraldieke adelaar, of van een gewonen staart (Fr.
queue simple), gelijk valken, zwanen, eenden enz. Een vogel
wiens vleugelen in rust zijn beschrijft men als met gesloten
vlugt
(Fr. au vol plié), hetgeen wel is waar de gewone
houding der vogels in de wapens is, doch in sommige
gevallen aangeduid moet worden, wanneer zich in het-
zelfde veld andere vogels met ontplooide vlugt (Fr. au
vol ouverl)
bevinden; in dit laatste geval zijn die vleugelen
meestal nederwaarts gerigt (Fr. abaissé). Men noemt een
vogel nooit bepaaldelijk gevleugeld (Fr. ailé, Eng. winged),
dan wanneer zijne vleugels in kleur met het ligchaam ver-
schillen. Indien de vogel met ontplooide vleugelen zich
blijkbaar opgeeft om te gaan vliegen, dan heet hij opvliegend
(Fr. essorant, Eng. rising); die als vliegend (Fr. volant) worden
opgegeven zijn doorgaans in een schuinregtschen stand, met
.uitgerekt ligchaam. Grijpend (Fr. empiétant) zegt men van
den roofvogel, die eene prooi in zijne klaauwen houdt. Nog
bezitten de Franschen ten aanzien van de vogels een paar
uitdrukkingen, die weinig in gebruik zijn: gorgé (Eng. gor-
ged)
zeggen zij om de kleur van de keel van een vogel uit
te drukken; morné passen zij toe op een vogel, die bek,
-ocr page 208-
187
tong, staart noch nagels heeft; entravaillé is een vogel, die
een stok tusschen de pooten of vleugels heeft; demembré
wordt gezegd van de vogels die geene pooten hebben, behalve
van het meerltje en het geknotte vogeltje (zie hieronder), bij
welke dat gemis van pooten het onderscheidend kenmerk is.
Afzonderlijke vleugels zijn zeer talrijk in de wapens,
en, zoo men er geene nadere aanduiding bij vindt, zijn het
arendsvleugels. Men geeft aan een paar vleugels, met het
schouder-einde aan elkander verbonden, den naam van VLUGT
(Fr. tin vol, Eng. a pair of wmgs, Hd. ein Adlerflug); zij
staan met de punt opwaarts. Zoo de punten naar beneden
gerigt zijn, is het een omgekeerde vlugt, V, 12* rij, 24 (Fr.
vol abaissé, Eng. a pair of wings conjoined in lurc). Zijn de
vleugels niet aan elkander verbonden, maar los, al staan zij
ook naast elkander in de gedaante van eene vlugt, dan be-
houden zij den gewonen naam van vleugels (Fr. demi-vols); de
vleugels kunnen dus in elk aantal voorkomen; is er slechts één
dan staat hij met de punt naar boven en met de ronding naar de
regterzijde van het schild (IV, 36, Berg ; zie de beschrijving in
Hoofdstuk I der Derde Afdeeling hierachter). Zoo deze ronding
naar de linkerzijde was gekeerd, zou de vleugel omgewend
(Fr. contourné) zijn. Twee vleugels naast elkander zijn af-
gewend
(Fr. adossés) wanneer zij hunne ronding naar elkan-
der keeren (dit is de meest gebruikelijke stand), en toege-
vend
(Fr. affrontés) wanneer de ronding van den regtervleugel
naar den regter-, die van den linkervleugel naar den linker-
sehildrand is gekeerd. De afzonderlijke vleugels kunnen
even als de volledige vlugt omgekeerd zijn. (Zie nadere bij-
zonderheden over de vlugten in Hoofdstuk XV, Helmteekens.)
De naam van vlugt wordt nooit gegeven aan de vleugels der
engelen, noch aan die van sommige voorwerpen welke in
den regel ongevleugeld zijn, bijv. een gevleugeld hart. In
die gevallen spreekt men enkel van vleugels (Fr. ailes) en
gevleugeld (Fr. ailé.)
Seymouii — Engeland. In rood eene omgekeerde gouden vlugt.
-ocr page 209-
188
von Glass — Beijeren. In rood twee afgewende zil-
veren vleugels, elke vleugel beladen mei een blaau-
wen dwarsbalk.
de Gruben — België. In goud twee toegewende vleu-
gels in natuurlijke kleur.
van der Heyden van Baak — Gelderland. In zilver
een zwarte vleugel.
Men ziet in sommige wapens een bij de dij afgerukte of
afgesneden poot van een roofvogel en wel bijzonder van den
arend. Een dergelijk voorwerp noemt men een ARENDSBEEN
(niet poot, omdat dit laatste woord enkel het benedenge-
deelte aanduidt, terwijl in de hier bedoelde figuur ook de
dij aanwezig is. V, I2e rij, 2(5.) Enkele malen ziet men bo-
ven aan de dij een vleugel; de figuur heet dan een gevleu-
geld arendsbeen,
V, 12" rij, 28, waarvoor de Franschen de
eigenaardige benaming main d\'aigle bezitten.
van Styrum — Holland. In rood drie gouden arends-
beenen, 2enl, met de buiging naar de regterzijde (In
den regel moet de buiging zich aan den linkerkant be-
vinden, zoodat men deze figuren ook omgewende arends-
beenen
zou kunnen noemen.)
Rendorp — Holland. In rood een gevleugeld zilveren
arendsbeen.
Gelijk de leeuw onder de viervoetige dieren, bekleedt de
ADELAAR (Fr. aigle (\'), Eng. eagle, Hd. Adler) onder de
vogelen den voorrang; doch zoo fantastisch voorgesteld, dat
hij met meer regt onder de hersenschimmige figuren zou
kunnen gerangschikt worden. In zijne natuurlijke en be-
kende gedaante van ter zijde voorgesteld, komt hij hoogst
zelden voor; wij hebben voor dal geval de zeer gemak-
kelijke en doelmatige benaming van AREND bij de hand.
Hierbij kan men den ZEE-AREND, (V, I2erij,23) (Fr. saffre)
(■) In de Fransche heraldiek is het woord oif/te van hel vrouwelijke geslacht,
gelijk vroeger ook het geval was in de gewone schrijf- en spreektaal
-ocr page 210-
180
rangschikken. De ADELAAR, of heraldieke arend, staat met
zijn ligchaam en versierden staart regtop in liet schild, zijn
hoofd naar de regterzijde gewend (zoo het hoofd naar den
linkerkant staat is de adelaar omgevend, contourné), zijne
vleugelen uitgespreid en met de punten naar het schildhoofd;
staan die punten naar beneden dan is de vlugt nederwaarts
gerigt
(Fr. abaissê.)
Saffre — Frankrijk. In rood vijf opvliegende zilveren
zeearenden. schuinkruislings" gerangschikt.
de Chirac — Languedoc. In blaamv een opvliegende
zilveren arend, met opwaartsche vlugt, opziende naar
eene gouden zon die van den regter-bovcnschildhoek
uitgaat.
de Guibourg — Landschap van Chartres. In blaauw
een gouden arend, vliegende naar eene zon van \'t zelfde,
die van den regter-bovenschildhoek uitgaat.
d\'Orjo — België. In goud een roode, blaauw-gebekte
en gepoote adelaar met een zilveren wassenaar op
de borst (IV, 19)
du Faing d\'Aigremont — Luxemburg. In goud een om-
gewende zwarte adelaar.
de Comades — In goud een hlaauwe, rood-gebekte, ge-
tongde en gepoote adelaar met nederwaartsche vlugt
(IV, 20).
d\'Aulnis de Bourouill — Provinciën Groningen en
Gelderland. In blaauw twee toegewende gouden aren-
den, met ontplooide en nederwaartsche vlugt, ge-
plaatst op eene rotsachtige roode verhevenheid en
met hunne bekken gezamenlijk een aanzienden geslo-
ten en getralieden gouden helm ondersteunende.
van Echten — Drenthe. In goud drie blaauwe ade-
laars, 2 end.
De adelaars worden GEKNOTTE ADELAARTJES (Fr. alè-
rions),
wanneer zij uiterst klein zijn. bek noch pooten hebben
en de vleugels nederwaarts laten hangen (V, 12* rij, 25.) Dat
-ocr page 211-
190
gemis van bek en poolen is van moderne vinding, want
in de oudere lijden waren zij van die deelcn niet beroofd.
De geknotte adelaarljes zijn van zeer beperkt gebruik en
danken hunne vrij algemeene bekendheid enkel aan de om-
standigheid, dat zij in het wapen der beroemde familie de
Montmorency voorkomen.
de Chasay — Anjou, In rood zes geknotte zilveren
adelaarljes. geplaatst 5. 2 en 1.
de Mostmorency — Frankrijk. In zilver een rood kruis,
vergezeld van zestien geknotte blaauwe adelaarljes,
vier in elk kwartier, geplaatst 2 en 2.
la Trémoille — Poilou. In goud een roode keper,
vergezeld van drie blaauwe, rood-gebekte en gepoote
adelaarljes.
Ik haal bij deze gelegenheid den Pruisisc/ien adelaar (Fr.
aigle de Prusse, Hd. preussischer Ad Ier) in het bijzonder
aan, dewijl hij bij de beschrijving van sommige wapens
onder dien enkelen naam, zonder nadere uitlegging, wordt
opgegeven. Om werkelijk een Pruisische adelaar te zijn,
moet hij onderscheiden hoedanigheden vereenigen, die hem
bijzonder en bij uitsluiting eigen zijn. Deze adelaar, die
veelvuldig als eereteeken in de wapens van den Pruisi-
schen hoogen adel gevonden wordt, is zwart, met gouden
bek en pooten, in een zilveren veld, en draagt op het hoofd
eene gouden koningskroon, terwijl elke vleugel beladen is
met eene half-cirkelvormige gouden streep die hare buiging
van onderen heeft, van het ligchaam des adelaars uitgaat
en in een gouden klaverblad eindigt. In sommige wapens
vindt men een of twee van zoodanig beladene vleugels (V,
12" rij, 27) als helmteeken: men noemt ze dan een vleugel
of eene vlunt van den Pruisischen adelaar. Wat wij lot
nu toe opgegeven hebben zijn vaste en onveranderlijke ken-
merken van dien adelaar; doch soms heeft hij nog meer attri-
buten, die afzonderlijk vermeld moeten worden. Zoo draagt
hij niet zelden op de borst liet gekroonde gouden naam-
-ocr page 212-
191
cijfer van den koning, die het wapen, waarin hij voorkomt,
verleend heeft, en meermalen houdt hij een scepter (soms
een scepter en een degen te gelijk) in den eenen klaauw en
een wereldbol in den anderen.
von Armm — Pruisen. Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver
de Pruisische adelaar; 2 en 3 in rooi twee zilveren
dwarsbalken. Het schild gedekt door twee helmen,
van welke de eerste (die ter regterzijde) gekroond is.
Helmteekens: 1°. eene vlugt van den Pruisischen
adelaar; 2°. twee olifantstrompen volgens het wapen
van het 2e en 5e kwartier. Dekkleeden: zilver en
rood. Schildhouders: twee omziende Pruisische arenden
met nederwaartsche vlugt.
Even als ik in § 2 van dit Hoofdstuk, in het artikel over
den Leeuw, de aanwijzing heb opgenomen van verschillende
fantastische en hersenschimmige heraldieke leeuwen, zoo
kan ik thans niet nalaten te spreken over den Dubbelen
Adelaar,
die door de meeste schrijvers, en voorzeker met
regt, gerangschikt wordt in de klasse der hersenschimmige
wapenfiguren. De DUBBELE ADELAAR (Fr. aigle éployée,
Eng. eagle with two heads, Hd. ziveiköpfigei\' Adler) onderscheidt
zich van den gewonen heraldieken adelaar alleen door de
bijzonderheid, dat hij twee koppen vertoont. Zijn hals
schijnt in de lengte gespleten en elk dier stukken vormt
op zich-zelven hals en kop. Een dier koppen staat regts-
gekeerd, de andere omgewend. De staart is uitvoerig ge-
ornamenteerd. Onder de Fransche heraldis"ten bestaat ver-
schil van gevoelen omtrent den naam, dien dit dier be-
hoort te dragen; sommigen noemen hem aigle éployée, doch
anderen betitelen hem met den naam van aigle a deux têtcs
en zeggen, dat eerstgenoemde benaming voor den gewo-
nen adelaar past en het woord éployé eenvoudig aan-
duidt dat zijne vleugelen uitgespreid zijn en opwaarts gerigt;
hierin echter vergissen zij zich, want die stand der vleuge-
len is het eigenaardige en onderscheidende kenmerk van den
-ocr page 213-
192
*
adelaar en behoeft, dus niet afzonderlijk uitgedrukt te
worden.
De dubbele adelaar, die eerst vrij Iaat eene algemeen ge-
bruikelijke wapeniiguur werd. heeft zijne bekendbeid en
vermaardheid te danken aan de omstandigheid, dat hij tol
zinnebeeld van hel voormalige Duitsche Rijk is gekozen.
Het zegel aan de Gouden Bul van Karel IV, te Neurenberg
in lö;i6 uitgevaardigd, vertoont nog slechts een adelaar met
één enkelen kop, en dit is ook het geval met de rijksbanier,
die tot in het begin der loopende eeuw als wapeniiguur
in het schild der hertogen van Wurtemberg voorkwam. Eerst
onder Sigismund, zoon van Karel IV, begon de adelaar zich
als zinnebeeld des Rijks met twee koppen te vertoonen;
doch hij was reeds lang vóór dien tijd bekend, want men
vindt hem op een zegel der burggraven van Wurzburg in
1202, op een ridderzegel van graaf Philips van Savo\'y\'e van
1278 en op een zegel der familie von Belowe, in Pommeren,
van 1311. Bij opzettelijke nasporingen zou men daarvan
waarschijnlijk nog meer voorbeelden aantreffen. Komt de
dubbele adelaar vooronder de benaming van RIJKS-ADELAAR,
dan is hij zwart van kleur, met rooden bek, long en poo-
ten, in een gouden veld, en meestal door eene keizerlijke
kroon overtopt, ofschoon men sommige malen eiken kop
afzonderlijk gekroond vindt; iedere kop is bovendien om-
\' geven door een soort van kring of liever rust op een
gouden schijfje, \'t geen eene aureool schijnt voor te stellen
en in het Fransch diadème heet. De Rijks-adelaar droeg
doorgaans op zijne borst een schild met het familiewapen
van den regerenden keizer.
van- Riemsdijk — Limburg. In goud een dubbele roode
adelaar, gebekt en gepoot van blaauw (IV, 22).
de Rolland de Roscoat — Bretaqnc. In goud drie dubbele
blaauwe adelaars met nederwaartsche vlugt, 2 en 1.
Buiten den arend en DEN GIER (die even als de arend
van ter zijde wordt voorgesteld) maakt men in de wapens
-ocr page 214-
195
niet veel gebruik van de roofvogels. Onder de jagtvogels,
namelijk de VALK, de GIERVALK, de SPERWER en de
HAVIK, komt de eerste het meest voor. Allen ziet men
ze van ter zijde, en veelal versierd met belletjes, door los-
hangende linten of riemen aan de pooten vastgemaakt, of
enkel met ringen van metaal rondom de pooten, terwijl
zij niet zelden een kapje over den kop dragen, dat hun de
oogen bedekt en bovenop weder een belletje aan een stan-
getje draagt. Zij kunnen dus zijn gekapt, gebeld, geringd
en gebonden (Fr. chaperonne, grilleté, virolé et longé, Eng.
Iwoded, belled, jessed and leashcd), van al \'t welk men de
kleur moet opgeven. Soms worden de genoemde vogels
voorgesteld als zittende op eene kruk; in het Fransch heeten
zij dan faucons etc. pcrchés.
Falck — Provincie Utrecht. In rood een opvliegende
gouden valk met nederwaartsche vlugt (IV, 23).
Fournier de la CHATAiGiNERAïE — Frankrijk. In blaauw
een opvliegende gouden giervalk met nederwaartsche
vlugt, eene gouden duif grijpende.
Mancot de Villarceaux — Poitou. In blaauw drie
gouden sperwers, gekapt van zilver, rood-gebekt, ge-
pool, gebeld en gebonden.
Bouthier de Borgard — Dauphiné. In blaauw een gou-
den sperwer, gekapt van rood, gebeld en gebonden
van zilver, geheel van voren gezien en gezeten op een
smallen zilveren dwarsbalk nabij de punt van het schild.
De STRUISVOGEL wordt afgebeeld van ter zijde en met
een hoefijzer in den bek, als toespeling op het oude volks-
geloof, dal hij ijzer kan verteren. De vederen, die als wa-
penfiguren en bijzonder als helmteeken worden aangetroffen,
zijn schier uitsluitend struisvederen.
Strauss — Beijeren. In goud een struisvogel met een
hoefijzer in den bek, geplaatst op een heuveltje
van drie toppen, alles zwart.
De PARADIJS-VOGEL is van een tamelijk ongewonen
15
-ocr page 215-
I«>4
vorm; de vleugels zijn tegen liet ligchaam gesloten, hij is
zeer langwerpig, ligt dwars als een zwemmende visch in
het schild, heeft een breed-uitloópenden staart en geene
poolen. Er is één voorbeeld bekend, dat hij in de houding
staal van den heraldieken adelaar, namelijk regtop, aanziende
en met uitgespreide vleugelen; zie hieronder Louwerman.
van Westerwijck — Vlaanderen. In blaauw een gou-
den paradijsvogel, vergezeld van drie zespuntige gou-
den sterren, 2 hoven en 4 beneden in het schild (IV, 2a.)
Louwerman — Gelderland. In zilver een paradijsvogel
in natuurlijke kleur, met zwarte staart en vleugelen,
geplaatst in de houding van den adelaar, met neder-
waartscbe vlugt (IV, 21).
Het volgende viertal vogels, is zoo algemeen bekend, dat
daar niets van gezegd behoeft Ie worden, dan dat zij altijd
van ter zijde worden voorgesteld; ik bedoel den OOIJEVAAR,
den LEPELAAR, den KRAANVOGEL en den REIGER. De
ooijevaar houdt een paling of slang in zijn bek; de lepelaar
is herkenbaar aan den zonderlingen vorm waarin zijn sna-
vel uitloopt; de kraanvogel ligt meestal zijn regterpoot op
en houdt daarin een steen (die in het Fr. vigilance beet);
de reiger heeft geen ander kenmerk dan zijne gedaante.
Repelaer — Holland. In groen een zilveren, goud-ge-
bekte lepelaar.
de Crane — België. In rood een gouden kraanvogel,
die een zilveren steen houdt en op een lossen gras-
grond geplaatst is. Het schild gedekt met een ge-
kroonden helm. Ilelmteeken: de kop en hals van
den vogel, tusschen eene gouden baniervlugt (IV. 38.)
De PELIKAAN wordt altijd in eene bijzondere en eigen-
aardige houding afgebeeld, namelijk min of meer van ter
zijde, met eene opwaarts ontplooide vlugt, terwijl zij zich
de borst openpikt, waaruit het bloed bij droppels wegvloeit.
Zij wordt geacht daarmede hare jongen te voeden, die ten
getale van drie in het nest zijn en het uit de borst drup-
-ocr page 216-
1!KJ
pelende bloed schijnen Ie drinken. Ten aanzien van den
pelikaan zijn eenige bijzondere benamingen ingevoerd: in hel
Fransch noemt men den vogel-zelf pélican, zijn bloed sa piété,
zijn nest aire. Ten onregte noemden de oudere schrijvers den
gansenen vogel soms piété. In Engelsche wapens schijnt
de pelikaan ook in zijne natuurlijke en dus minder fantas-
tische gedaante voor te komen, ten minste de leerboeken
spreken van een pelican naturel en van een peliran lieral-
die,
dengeen die wij hierboven beschreven hebben; de vogel
met zijne jongen en het nest hceten daar gezamenlijk: peli-
can in his piely.
Hoppers — Friesland. In groen een pelikaan met zijne
jongen in hel nest, alles van goud. (IV, 26) [Wapen
van den vermaarden staatsman Joachim Hopperus.]
Cullum — Graafschap Sufl\'olk. In blaauw een her-
melijnen keper, vergezeld van drie gouden pelika-
nen, zonder nest of jongen, en zich de borst open
pikkende.
De IJSVOGEL (Fr. alcyov, Eng. halcyon) wordt altijd afge-
beeld gezeten in zijn nest, dat op de golven dobbert. In het
Fransch noemt men hem (lottant, wanneer de zee, waarop
hij drijft, eene andere kleur heeft dan zijn ligchaam. Men
zal zich herinneren, dat de Vader des Vaderlands, prins
Willem I, met toespeling op zijne veel bewogen loopbaan, dien
vogel lot zijn zinnebeeld had gekozen met de spreuk: S^evis
TRANQuiLLi\'s in DNDis. Gerust te midden der woedende baren.
Massillon — He de France. In blaauw een gouden
ijsvogel, dobberende op eene zilveren zee.
De MEEUW (Fr. mauvette) en de ZEEMEEUW (Fr. eor-
moran.
Eng. rormoranl) worden voorgesteld van ter zijde
met gesloten vlugt, en soms in natuurlijke, soms in he-
raldieke kleur. De laatstgenoemde vogel is grooler dan
de eerste.
De KAUW (Fr. choucas, Eng. chough of Cornish ehougli,
Hd. Döhle) komt talrijk voor in de wapens van Cornwall-
ir>\'
-ocr page 217-
1%
sche familiën. Voorgesteld in natuurlijke kleur is hij van
een glimmend zwart met een roodachtigen of purperen weer-
schijn en roode bek en poolen.
Cau — Zeeland. In goud een golvende blaauwe dwars-
balk, vergezeld van drie zwarte kauwen.
De ZWAAN wordt in den regel van ter zijde afgebeeld
en met gesloten vlugt. Komt hij in een anderen stand voor,
dan moet dit worden opgegeven. Zijn enkele kop met den
langen hals wordt zwanenhals (Fr. col de cygne) geheeten
en staat rcgtop in het schild (V, 13\' rij, 2).
Lanchals — Vlaanderen. In rood een zilveren goud-
gebekte zwaan, zwemmende op een water van de
tweede kleur, geschaduwd met blaauw.
Duïst van Voorhout — Holland. In zwart drie zil-
veren, rood-gebekte zwanenhalzen, geplaatst 2 en 1.
De GANS is in de wapens zeldzaam en wordt van ter zijde
gezien. Zijne slagpennen, de bekende SCHRIJFPENNEN,
komen ook enkele malen als wapenfiguren voor. Ook de
EENDEN (Fr. canards) zijn schaars; meestal treft men
EENDJES (Fr. canes of canettes) aan. Vele malen en door
allerlei schrijvers zijn de merlettes (zie hieronder) genoemd
canettes; doch geheel ten onregte, want deze laatsten moe-
ten met bek en pooten, en de eersten juist zonder die
deelen afgebeeld worden. Een grooter verschil is dus
wel niet denkbaar en het is onbegrijpelijk hoe men in
eene dergelijke dwaling heeft kunnen vervallen, ja nog da-
gelijks vervalt.
De PAAUW staat soms van ter zijde afgebeeld, doch is
meestal aanziende (Fr. posé de front) en pronkende (Fr. paon
rouant,
Eng. peacock in his pride), \'t geen zeggen wil, dat
hij zijn staart heeft opgezet. Zoo de oogen op den staart
van eene andere dan de natuurlijke kleur zijn, noemt men
den staart gespiegeld (Fr. miraillé.)
van Henegouwen — Holland. In zilver een aanziende
en pronkende paauw in natuurlijke kleur, staande
-ocr page 218-
197
op een grasgrond en in de bovenschildhoeken verge-
zeld van twee zwarte paardenvliegen.
De KALKOEN, van zeer beperkt gebruik in de wapens,
is evenzeer meestal pronkende.
r\'Aldin — Langnedoc. In rood een aanziende en pron-
kende kalkoen, en een blaauw schildhoofd beladen
met drie zespuntige zilveren spoorraderen.
De HAAN wordt altijd in profil voorgesteld en heeft ver-
scheidene attributen. Hij kan zijn: gebekt (Fr. becqué), ge-
pool, gekamd
(Fr. crêté. Eng, combed of crested), gebaard
(Fr. barbé, Eng. wallled) en gespoord (Fr. armé, Eng. armed);
men gebruikt deze termen wanneer die deelen van eene
andere kleur zijn dan het ligchaam; zijn zij van de gewone
kleur, dan drukt men het niet afzonderlijk uit. Hij is
kraaijend (Fr. chantant) wanneer hij zijn bek geopend heeft,
stappend (Fr. hardi), wanneer hij zijn regterpoot opligt. Wan-
neer hij zijn staart heeft uitgespreid als een paauw wordt
hij een verliefde haan (Fr. coq en amour) geheeten, doch
komt in dien toestand zelden als wapenfiguur voor. Slechts
in een paar wapens vindt men hoenders, altijd van ter zijde
afgebeeld.
Glin&tra — Friesland. Doorsneden: 1 in blaauw eene
gouden lelie; 2 in zilver een kraaijende blaauwe haan,
rood-gepoot, gekamd en gebaard.
de Bruces de Gerpinnes — Vlaanderen. In zilver een
stappende zwarte haan, met roode kam en baard,
staande op een blaauwen bol die tusschen twee
groene leliën geplaatst is.
Het MEERLTJE (Fr. mcrlette) wordt altijd voorgesteld
zonder bek en pooten: I, 35, de eerste figuur in het vierde
vak van de bovenste rij; III, 61, enz. Het komt dikwijls
als zelfstandige wapenfiguur, soms als breuk voor. De rol,
die het in de wapens op het vasteland speelt, wordt in de
Engelsche wapens vervuld door het GEKNOTTE VOGELTJE
(Fr. martinet, Eng. martlet), een soort van huiszwaluw, die
-ocr page 219-
i!)8
wel een bek heeft, doch wie de pooten ontbreken; in de
plaats daarvan vindt men een paar bosjes vederen, eigenlijk
de dijen van het diertje. Het wordt van ter zijde afgebeeld
en draagt de vlugt gesloten: 1,55, de onderste figuur in het
vierde vakje van de bovenste rij. In vorm zijn merlelte en
martlet onderscheiden, doch in heraldieke beteekenis gelijk.
Mlckle — Schotland. In zilver drie geknotte roode
vogeltjes, 2 en 1.
De HOP is in de wapens buitengemeen zeldzaam.
Hop — Holland. In goud een omziende hop in na-
tuurlijke kleur, staande op een blaauwen bol. (IV, 24)
[Wapen van de beroemde Amsterdamsche regerings-
familic van dien naam.]
van Olheis — Leiden. In goud een blaauwe dwarsbalk,
in het schildhoofd vergezeld van twee hoppen in
natuurlijke kleur en beneden den balk vnn drie vijf-
puntige roode sterren, geplaatst, 2 en i.
De PAPEGAAI komt reeds in zeer oude wapens voor.
Hij wordt van ter zijde afgebeeld, meestal groen en door-
gaans met een gouden halsband.
Giuot do Ponteil — Frankrijk, lieijeren. In goud drie
groene papegaaijen, 2 en 1.
De KATUIL (Fr. chouelte) wordt van ter zijde gezien, doch
zijn gelaat is vol naar den beschouwer gewend. Eene klei-
nere soort van uil, doch op dezelfde wijze voorgesteld, en
in het Fransch duc geheeten, komt voor in de wapens van
verscheidene Normandische familiën.
von Helbig — lieijeren. In zilver een omgewende katuil
van natuurlijke kleur, staande op een rooden bol.
le Duc — Normandie. In blaauw een zilveren uiltje
{duc), gezeten op een bladerloozen tak van \'t zelfde,
die dwars van den linker-benedenhoek uitgaat; de
vogel in het schildhoofd vergezeld van twee vijfpun-
tige sterren van de tweede kleur.
De DUIF wordt onder den gewonen vorm, met geslo-
-ocr page 220-
199
ten vlugt en van ter zijde voorgesteld, doch is ook dikwijls
vliegende en opvliegende. Zij kan van elke kleur zijn, doch
komt meestal in zilver of natuurkleur voor; is zij zwart
dan noemen de Franschen haar tourterelle.
§ 5. Visschen.
Ik zal het in deze paragraaf zoo ver niet drijven als de
Engelsche schrijver Mould, die een geheel werk, met prach-
tige illustratiën, gewijd heeft aan de rol, welke de visschen
in de wapenkunde spelen (\'), maar mij integendeel, even als
bij de viervoetige dieren en de vogelen, bepalen tot de
voornaamste en meest voorkomende soorten.
Het is wenschelijk steeds, waar het kan, de soort van den
visch aan te duiden. Ofschoon alle visschen in de wapens
kunnen voorkomen zijn dolfijnen, zalmen, barbeden en voorns
(Fr. chabots) de gebruikelijkste; walvisschen, haaijen en der-
gelijke worden schaars aangetroffen.
Even als de andere diersoorten bezitten de visschen eenige
heraldieke eigenschappen. Zoo kunnen zij wezen: gevind
(Fr. lorre), gestaart (Fr. peautré), geschubd (Fr. êcaillé), ge-
oogd
(Fr. allume) van cene andere kleur. Geplekt (Fr. picoté)
zegt men wanneer zij met plekken van eene andere kleur
bezaaid zijn, zooals de forel, van welke men het echter niet
aanduidt, omdat bet haar natuurlijke toestand is. Bevindt
de visch zich in eene horizontale ligging, dan noemt men
hem, al is hij niet in water voorgesteld, zwemmende (Fr. na-
geant,
Eng. naiant).
De gewone stand van den DOLFIJN is anders in de Fran-
sche dan in de Engelsche wapens. In de eerste staat hij
paalsgewijze (Fr. en pal, Eng. haurient) en eenigzins gekromd
naar de linkerzijde van het schild, met zijn kop (Fr. fiure de
dauphin)
en staart nabij de regterzijde. Is de kromming van
den rug naar het schildhoofd gerigt en de kop met den
staart nabij de punt, dan is hij liggende of liever zwemmende
(\') Tlte Heraldry of Fish, by Thomas Moule. Loniton 18iï.
-ocr page 221-
200
(Fr. couclié.) Doch in de laatstgenoemde wapens wordt hij
gewoonlijk voorgesteld zwemmende (Eng. naiant) met ge-
kromden rug (Eng. embowed), den kop naar beneden ziende
en den staart naar boven opgekruld (IV, 32). Wanneer de
liggende dolfijn den rug naar de schildpunt en kop en staart
naar het schildhoofd wendt, is hij omgekeerd (Fr. verse); heeft
hij de oogen gesloten, den bek geopend en is hij zonder
tanden dan noemt men hem dood (Fr. pdmé.) Hij is ge-
oord
(Fr. oreillé) wanneer zijne ooren van eene andere kleur
zijn; gebaard (Fr. barbé) als dit het geval is met de vin-
nen bij zijn kop; gekuifd (Fr. crété), wanneer zijn kam, die
eenigzins overeenkomt met een hanekam, eene andere kleur
draagt dan het ligchaam.
de Bui) xeli.esBelgië\'. In blaauw een regtstaande
gouden dolfijn (IV, 51).
James — Graafschap Baks, in Engeland. In rood een
omgevende en zwemmende gouden dolfijn (IV, 32).
üolfi> — Venetië. In blaauw drie zwemmende gou-
den dolfijnen boven elkander (IV, 33).
De ZALM komt in de wapens van onderscheidene Neder-
landsche familiën voor, doorgaans ten getale van twee, die
regtop en afgewend (Fr. adossés) staan, met den rug een
weinig gekromd.
de BoRcmusAVE d\'Alteka — Limburg. In zilver twee
afgewende zalmen in natuurlijke kleur (IV, 28).
De BARBEELEN (Fr. bars), eene soort van zalmen, doch
minder zwaar en groot dan deze, vertoonen zich meestal in
den stand en het getal der zalmen.
i»e Neele de Lozinghem — Arlois. In rood, bezaaid
mei gouden klaverbladen, twee afgewende barbeelen
van \'t zelfde, over alles heen.
De FOREL (Fr. truite) is in Nederlandsche wapens schaars
en heeft daar nagenoeg de gedaante van een zalm. In Duitsch-
land daarentegen beeldt men hem ongeveer af als een zvvem-
menden en naar boven gekromden blaauwen dolfijn, gevind
-ocr page 222-
201
9
en gestaart van rood en beladen met eeue rij ronde plekken
van \'t zelfde.
De VLIEGENDE VISGH wordt afgebeeld in den algemee-
nen vischvorm, met twee vleugelacbtige opstaande vinnen.
Doorgaans is hij schuin geplaatst.
von Bhockdorff — Denemarken, Beijeren. Gevieren-
deeld: 1 en 2 in rood een dubbelstaartige gouden leeuw,
die van het le kwartier omgewend; 5 en 4 inblaauw
een zilveren vliegende visch, die van het 3e kwartier
schuinlinks, die van het 4" schuinregts geplaatst. (*)
WALVISSCHEN worden altijd zwemmende voorgesteld;
hun zamenstel van baarden noemt men in de Fransche he-
raldiek ficrté, doch alleen wanneer het van eeue andere kleur
dan de kop is.
Van de SCHELPEN zijn twee soorten in gebruik: de
kleine of St. Michielsschelpen, (IV, 30) die bijna uitslui-
tend worden gebezigd en aangeduid met het enkele woord
schelpen; de St. Jacobschelp heeft dezelfde gedaante, doch
is zeer groot. Zij vertoonen de buitenzijde; zoo men het
binnenste ziet heeten zij in het Fransch vannets (wegens
hare gelijkenis met de korenwan, vanne). De schelpen zijn
geoord (Fr. oreillé), wanneer zij aan elke zijde bovenaan óf
een ver uitslaand oortje hebben, óf deze oortjes van een
andere kleur zijn dan de schelp-zelve.
de Donc.kere — Vlaanderen. In zilver eene zwarte
St. Jacobsschelp.
van Keppel — Gelderland. (In Engeland den titel voe-
rende van Graaf van Albemarle.) In rood drie zilveren
schelpen, 2 en 4.
von Mettermch — Oostenrijk. In zilver drie zwarte
schelpen van welke men het binnenste ziet, 2 en I
(Familiewapen.)
(") Dit wapen levert wettigt het eenige voorbeeld van een gevierendeeld schild,
In \'t welk de gelükc kwartieren mast elkander staan. Deze ongewone en on-
bevallige inrigting is daaraan waarschijnlijk by vergissing gegeven door een wa-
penberaut en sedert door de familie behouden.
-ocr page 223-
.
202
Houzeau de le Haye — België. In blaauw een gouden
keper, vergezeld van drie naar de linkerzijde ge-
kromde (V, 6a rij, 15) zilveren schelpen.
§ G. Insecten en Kruipende Dieren.
De insecten staan in het algemeen regtop in het schild
met hun kop naar boven, en men ziet ze op den rug. En-
kele malen staan zij schuin en zijn vliegende (Fr. volant.)
De HONIGBIJ heeft soms de vleugels uitgespreid (III, 9)
en soms gesloten, hetgeen aangeduid moet worden. De JUF-
FERTJES (Fr. doublets) komen meestal vliegende voor. De
PAARDENVLIEG heet in het Fransch tam.
Doublet de Persan — Frankrijk. In blaauw drie vlie-
gende gouden juffertjes, 2enl.
de Thou — Frankrijk. In zilver een zwarte keper, ver-
gezeld van drie paardenvliegen van \'t zelfde.
De VLINDER staat altijd regtop. met de vlerken uit-
gespreid. Hij kan afwisselend-gekleurd (Fr. bigarré) zijn;
men zegt gespiegeld (Fr. miraillè) van de rondten op
zijne vleugels en geplekt (Fr. marqueté) van die op zijn
ligchaam, doch alleen wanneer zij van eene verschillende
kleur zijn.
Gillot d\'Alliüny — Bretagne. In blaauw drie gouden
vlinders, 2 en 1.
De SLANG draagt in de Fransche heraldiek naar gelang
van hare gedaante en plaatsing verschillende namen, die
wij echter kunnen missen. Zoo beet zij conleuvre, wanneer
zij alleen is en kronkelend (Fr. ondoyant of tortillant), doch
regtop in het schild staat (V, 13e rij, 6). Wanneer het
ligchaam echter verscheidene malen gekronkeld en door
elkander geslingerd is heet zij bisse (V, 13" rij, 7). Zij
ontvangt den naam van guivre, wanneer zij rondom eene
kolom is gewonden (Fr. tortülé aulour de ou avcolé a une
colonne)
en een kind inzwelgt, eene figuur die in het
wapen van verscheidene Italiaansche familiën voorkomt
-ocr page 224-
303
(V, 13" rij, 9). De gemelde naam van bisse wordt in het
algemeen ook aan de slangen gegeven wanneer er meer
dan één in een wapen aanwezig is. Dikwijls houdt de slang
haar staart in den mond en is dan kringvormig (Fr. ar-
rondi
of plié en rond.) (V, 13" rij, 8).
Colbert markies de Seignelay — Frankrijk. In goud
eene kronkelende blaauwe slang, paalsgewijze geplaatst.
Bichi — Italië. In rood eene zilveren kolom van de Ro-
meinsche orde met gouden kapiteel en basis, om-
kronkeld door eene blaauwe slang, die een groen
kind inzwelgt.
de Laizox — Poiton. In blaauw drie kringvormige zil-
veren slangen, met den kop links in de laagte, 2 en I.
Bernier d\'Hom.erswal — Vlaanderen. In blaauw een
zilveren arendspool, omkronkeld door eene gouden
slang.
De HAGEDIS wordt afgebeeld regtop staande, met den
kop. naar boven, de pooten aan beide zijden uitgestrekt, en
op den rug gezien. De SPRINKHAAN staat op de natuur-
lijke wijze, van ter zijde gezien, in het schild. De KIK-
VORSCHEN zijn nu eens in de houding der hagedissen,
dan weder zittende en in profil, zoodat de houding in elk
bijzonder geval moet aangegeven worden.
Cottereau — Frankrijk. In zilver drie groene hage-
dissen, 2 en 1.
de Faucher de la Ligerie — Saintonge, Guienne, Poilon.
In rood een gouden sprinkhaan.
Los — Oostenrijk. In rood eene schuingeplaalsle groene
kikvorsch, binnen een lauwerkrans van \'t zelfde.
Zelfs SLAKKEN (Fr. limaeons) komen in de wapens voor. De
slakken zonder huisje (Fr. limaces) zijn van eene grootere soort
Bartan — Schotland. In rood drie zilveren slakken met
gouden huisjes, 2 en 1.
le Macon — Ehas. In blaauw een gouden dwarsbalk,
vergezeld van drie zilveren slakken zonder huisjes.
-ocr page 225-
2(H
§ 7. Gesternten, natuurverschijnselen.
De ZON staat aan de spits der gesternten. In de wapen-
kimdc beeldt men haar af als een cirkel met neus, mond
en oogen, omgeven van twaalf (volgens anderen zestien) beur-
telings regte en golvende stralen (III, 62, Claret). Dil is
haar eigenaardig voorkomen. Men noemt haar echter flik-
kerend
(Fr. flamboyant) zoo al de stralen golvend zijn, stralend
(Fr. rayonnant) ingeval de stralen alle regt zijn. Doorgaans
is zij van goud, zelden van zilver; is zij van kleur dan kan men
haar, ofschoon hel eigenlijk niet noodig is, scliaduwzon (Fr.
ombre de soleil), noemen, — den naam dien men haar ook geeft
wanneer zij enkel in omtrek is voorgesteld en van dezelfde
kleur als het veld waarin zij voorkomt. Volgens sommige
schrijvers moet zij evenzeer aldus genoemd worden wanneer
zij geheel ellen is, zonder oogen, neus of mond. De zon
is opgaande (Fr, levant) wanneer zij uit den regter-, onder-
gaande
(Fr. eouchanl) wanneer zij uit den linkerbenedenhoek
voortkomt. Beweegt zij zich uit een der bovenhoeken, dan
is zij voortkomende (Fr. mouvant) uit dien hoek. Vroeger
noemde men haar in de Fransche heraldiek naissant, wanneer
zij van een der bovenhoeken, en horisonté a dexlre of a senestre,
wanneer zij van den regter- of linkerbenedenhoek uitging.
Wanneer er van figuren stralen als die eener zon uitgaan,
noemt men ze stralende of flikkerende (Fr. rayonnant.)
De zonnestralen-welven komen soms als wapenfiguren voor.
Men moet altijd opgeven van welken schildhoek zij uitgaan.
St. Clere — Engeland. In blaauw cene gouden zon.
Havs — Graafschap Dorset. In goud eene roode
(schaduw)zon.
von Gimmi — Wiirlemberg, Beijeren. Doorsneden: I.
gedeeld: a. in blaauw eene opgaande gouden zon, ver-
gezeld van twee schuingeplaatste zespuntige sterren
van \'t zelfde; b. in rood een gouden leeuw, die met
zijn regier voorpoot eene zilveren lelie ophoudt; II.
-ocr page 226-
205
in goud een groen bergje met drie toppen, waarvan
de middelste een rood hart ondersteunt.
0\'Hara lord Tyravvley — Ierland. In groen een stra-
lende gouden paal, beladen met een zwarten leeuw.
iie Merle — Frankrijk. In rood drie zilveren zonne-
stralen, uitgaande van den regterbovenhoek.
De VOLLE MAAN komt zelden voor en wordt mede af-
gebeeld als een menschelijk gelaat, doch zonder den krans
van stralen, die de zon versiert. Maar talrijk zijn de schil-
den met wassende manen of WASSENAARS (\') (Fr. crois-
sants,
lid. Mondsichel, Eng. crescents). De natuurlijke stand
van die figuur (eu welke men niet bepaald aanduidt) is, dat
zij in liet schild klimmende (Fr. montanl) voorkomt en
de hoornen naar het schildhoofd keert. (II, 30, la Grasge
Triason; III, 27, Chapma.n; enz.) Zijn de hoornen naar beneden
gerigt, dan is de wassenaar omgekeerd (Fr. verse, Eng. rever-
sed,
Hd. gcstürzt); zijn zij naar de regterzijde van het schild
gerigt, dan heet hij gewend (Fr. croissant tourné, Eng. an
increscent);
naar de linkerzijde gekeerd, omgevend (Fr. crois-
sant conlourné,
Eng. a decrescent). Wanneer van twee was-
senaars de eerste omgevvend is en de tweede gewend, en der-
halve hunne hoornen naar elkander zijn gekeerd, dan heeten
zij toegevend (Fr. a/J\'rontés); in het omgekeerde geval, zoo-
dat zij elkander de ronding toekeeren, zijn zij afgewend (Fr.
adossés, Eng. indorsed).
Twee wassenaars, de bovenste klimmende en de onderste
omgekeerd, zijn tegengesteld (Fr. acculés); toegewend en de
hoornen van den een over die van den ander gaande, zijn
zij zamengevloc/tten (Fr. cntrelacès); zijn zij toegewend en
raken zij elkander met de hoornen aan, dan zijn zij aan-
stootende
(Fr. appoinlés).
Men spreekt van gezigts-manen (Fr. lunes figurées) en
(") Croissant in het Nederduitsch over te brengen door wassenaar is eensdeels
overeenkomstig den geest der taal en beveelt zich anderdeels aan door de omstan-
digheid, dat die figuur bet wapen der Wassenaers tot een sprekend wapen maakt.
-ocr page 227-
206
geiigtg-wassenaars (Fr. croissants figurés), wanneer zij met
oogen, neus en mond zijn afgebeeld.
Maatiroos (Fr. lunet] noeml men eene figuur, samengesteld
uit vier aanstoolende wassenaars, vereenigd in den vorm
eener vierbladerige roos.
Kretschmann — lieijeren. In blaauw een gewende zil-
veren gezigts- wassenaar.
Perrot — lic de Frame. In blaauw twee tegenge-
stelde zilveren wassenaars, en een gouden schildhoofd
beladen met drie zwarte adclaartjes.
de Lemos — Spanje. In rood vijf gouden maanro-
zen, schuinkruislings geplaatst.
Ten aanzien van de STERREN heerscht in verschillende
landen een onderscheiden gebruik. In de Nederlanden,
Duitschland, Italië en elders heeft de gewone ster zes pun
ten (Fr. rais, Eng. points); doch in Frankrijk en Engeland
slechts vijf. In Frankrijk schijnt dit gebruik echter nog
niet oud te zijn, want in de aldaar ten tijde der hertogen
van Bourgondië geschilderde of gegraveerde wapens ziet men
de sterren meestal met zes punten voorgesteld. Men treft
sterren aan met acht punten of stralen; die van zestien
punten zijn schaars en worden in de Fransche heraldiek
soms, schoon ten onregte, comètcs genoemd, want de kome-
ten vormen eene op zich-zclven staande soort en hebben
een anderen vorm. Sterren met zeven en negen punten
zijn uiterst zeldzaam en van sterren met elf of dertien stra-
len ken ik geene voorbeelden.
In Engeland heet de ster van vijf punten mallet, hetgeen
men niet verwarren moet met de Fransche nwlelte, die in
\'t Engelsch wederom mallet pierced heet. Nog noemt men
in \'t Engelsch de sterren met zes en meer punten, stars.
Flikkerende sterren (Fr. étoiles rayonnantes. Eng. estoiles)
noemt men dezulke die golvende punten hebben, en stralende
sterren
(Fr. étoiles hèrissées) die welke t.usschen de punten
fijne regte straaltjes verloonen.
-ocr page 228-
,
\'207
Eene ster ia haar natuurlijken stand heeft ééne punt lood-
regt naar boven. Doch staan er bij de vijfpuntige ster twee
punten naar omhoog, dan is zij omgekeerd (Fr. tombante of
versée). Is ditzelfde het geval bij de overige sterresoorlen.
dan heeten deze hellend (Fr. penchée).
Wanneer eene ster uit een ander sluk schijnt voort te
komen noemt men haar in het Fransch éclipsée.
vom Wydebruck de Loë — Pruisen, Limburg. In blaauw
een roodc dwarsbalk beladen met eene hellende gou-
den zevenpunlige ster en vergezeld van nog vier der-
gelijke sterren, twee in \'t schildhoofd en twee in
den schildvoet.
von Sternenfei.s — Wurtemberg. In zilver eene vijf-
toppige blaanwe rots, waarboven eene hellende zeven-
pnntige roode ster.
van Alphen — Holland. In zilver eene achtpuntige
zwarte ster.
Aliwam — Engeland. In blaauw eene negenpnntige
gouden ster.
HoniiousE lord Broughton — Engeland. Gedeeld van
blaauw en rood; over alles heen drie flikkerende gou-
den sterren, stralende van \'t zelfde, elke ster onder-
steund door een zilveren wassenaar, geplaatst 2 en i.
De KOMETEN komen regtopstaande voor, onder de ge-
daante van eene achtpuntige ster wier benedenste tak aan-
merkelijk verlengd is en golvende naar de schildpunt af-
daalt. Soms treft men kometen met meer en ook met min-
der stralen aan. Wanneer de staart van eene andere kleur
is dan het ligchaam der komeet, noemt men deze gestaart
(Fr. laudé of comêté.) In de Engelsche heraldiek heeft de
komeet in den regel slechts zes punten en plaatst men haar
schuin.
Meliorati — Kerkelijke Staat. In blaauw eene gouden
komeet van zes punten, de staart daarin begrepen.
-ocr page 229-
208
de Lierneux de Presles — Vlaanderen. Doorsneden:
I: gedeeld: a. in goud een zwarte rood-getongde
zwijnskop met zilveren slagtanden, ft.in blaauw eene
schuinregts geplaatste gouden komeet; II. in zilver
een roode, antiek van goud gekroonde leeuw.
Cartwright — Engeland. In blaauw een schuin geplaat-
ste komeet in natuurlijke kleur.
De BLIKSEMSCHICHT (Fr. Ie foudre) wordt voorgesteld
als een vlammenbundel, waaruit soms stralen met pijlpunten
schieten (V, 6e rij, I).
Vincent «e Bonlieu — Daupliiné. In rood een groen-
gevleugelde gouden bliksemschicht met zilver zamen-
gebonden en met pijlpunten van \'t zelfde voorzien.
De REGENBOOG wordt doorgaans afgebeeld onder de
gedaante van een gewelfden dwarsbalk, gespleten in reepen
van goud, rood, groen en zilver; alleen wanneer de boog
zich in een anderen stand bevindt of uit andere kleuren is
zamengesteld behoeft men dit aan te duiden. Soms komt
de regenboog staande voor.
Claret — Graafschap Avignon (Comtat Venaissin). In
blaauw een regenboog, vergezeld in \'t schildhoofd van
drie vijfpuntige gouden sterren en aan de punt van
eene zon van \'t zelfde (III, 02).
von Hacke — Beijeren. In zilver twee paalswijze
staande regenbogen, die van de schildzijden uitgaan
en elkander met de ruggen raken (III, 03).
WOLKEN zijn in de wapens meestal van natuurlijke kleur.
Morelly — Frankrijk. In blaauw een zilveren wolk,
die als een schuinbalk het schild doorloopt en
doorboord wordt door drie schuinlinksche gouden
bliksems.
§ 8. Elementen, edelgesteenten.
In de wapenkunde volgt men nog de oude verdeeling
der vier zoogenaamde elementen: water, vuur, lucht en aarde.
-ocr page 230-
209
B*y de behandeling van dit laatste pseudo-element heb ik
ook de bergen, rotsen enz. in beschouwing genomen.
Hel WATER komt voor onder verschillende gedaanten,
namelijk als zee, rivier, maalstroom of draaikolk, droppels;
hierbij is nog het water te voegen zoo als het uit fonteinen
vloeit of opspringt.
De ZEE is bijna steeds van natuurlijke kleur, ofschoon
het raadzaam is de wezenlijke kleur bepaald op te geven,
naardien sommigen zilver met blaauwe golfschaduwen, an-
deren lichtgroen voor de natuurlijke kleur houden. Men
noemt de zee kalm (Fr. calme) wanneer zij door geene baren is
gerimpeld, en geschaduwd (Fr. agité) wanneer de schaduw
van den golfslag van eene andere kleur is dan het water zelf.
Tranchemer — Frankrijk. Doorsneden van rood op
eene zilveren blaauw-geschaduwde zee, met een gou-
den half in het water gesloken mes, welks hecht
op het rood ligt.
De RIVIEREN worden bijna steeds voorgesteld als kalm
en met een effen waterspiegel; verloonen zij golfjes dan
noemt men ze gerimpeld (Fr. flottée.s). Meestal maken de rivie-
ren eene soort van schildvoet uil gelijk de zee,doch komen som-
tijds voor in de gedaante van een golvenden regier- of linker-
schuinbalk, hetgeen bovenal in Duitsche wapens het geval is.
Daür — Beijeren. Gedwarsbalkt van vier stukken goud
en rood; met eene blaauwachtige rivier, als een gol-
vende schuinbalk over alles heengaande en beladen
met drie zilveren visschen in de rigting van die rivier
(IV, 3).
Högling — Beijeren. In rood eene blaauwe rivier, als
een golvende dwarsbalk nabij den schildvoet geplaatst
en doorboord van een staanden zilveren degen met
gouden gevest, de punt omlaag (III, 69).
De MAALSTROOM (Fr. gou/fre. Eng. gurges) wordt voor-
gesteld door eene spiraal, welke de schildranden raakt en
in het schildhart eindigt.
14
-ocr page 231-
\' .
210
Gorges — Engeland. In zilver een blaauwe maalstroom
(IV, 4).
Het VUUR draagl in de wapens veelal zijne eigene kleur,
namelijk rood, waardoor gele strepen spelen. De afzonderlijk
afgebeelde vlammen loopen van boven in drie golvende pun-
ten uit. Ook kolen komen voor en dan meestal vurig (Fr.
ardents); of vonkelend (Fr. étincelant), aldus genoemd wan-
neer zij vonken afwerpen. Een of ander voorwerp, bedekt
met vonken, noeml men gevonkt (Fr. étincelé).
Arouet de Vültaire — He de France. In blaauw drie
gouden vlammen, 2 en I. (Wapen van den vermaar-
den schrijver Voltaire.)
von Brand vox Neidstein — Beijeren. In goud, op
een drieloppigen groenen berg, drie staande zwarte
brandhouten, elk hout aan den top en op drie plaatsen
aan de linkerzijde vlammende.
De LUCHT wordt eensdeels vertegenwoordigd door het
zwerk dat men in enkele wapens vindt opgenomen (bijv.
in die van NaDAsoï-FouaRAs in Hongarije, de Nerée tot
Babberich in Gelderland; enz.), anderdeels door den WIND,
voorgesteld door een kinderhoofd, dat, met bol opgezette
wangen, uit alle magt blaast. Een dergelijk hoofd heet in
de Fransche heraldiek un aquilon.
Chassin de Roüffiat — Limousin. In blaauw een gou-
den eikenboom tusschen twee toegewende en in de
bovenschildhoeken geplaatste zilveren winden.
De AARDE is van veelvuldig gebruik in de wapens. Wan-
neer zij als wezenlijke grond onder in het schild voorkomt
is zij meestal groen en wij noemen dit grasgrond (IV, 14,
Bystrzonowski) ; doch zij kan ook eene andere kleur dragen
en wordt dan enkel grond genoemd met bijvoeging van de
kleur. In beide gevallen heet de grond in de Fransche he-
raldiek terrasse, met opgave van de kleur. Eene hoogst-
zeldzame maal rijst de grond niet uit de schildpunt op,
maar staat los en zwevende, in welk geval wij hem los-
-ocr page 232-
2H
sen grond of lossen grasgrond (Fr. terrasse isolee) noemen
(IV, 38, de Crane). De grond ligt in den regel horizontaal,
doch heet, wanneer hij zich naar het midden een weinig ver-
heft, een rijzende grond (Fr. tcrtre). In de Duitsche wapens
wordt de grond eenigzins anders afgeheeld; hij is smal, vrij
verheven, draagt drie halfronde toppen (V, T rij, 17) en
wordt Dreiberg genoemd, \'t geen wij zouden moeten uil-
drukken door de woorden drietoppige rijzende grond, want
voor een berg, of zelfs heuvel, is de figuur altijd veel te
laag in het schild geplaatst. Drietoppig heuveltje is welligt
de gepaste benaming.
De BERGEN (Fr. monts of montagnes, Eng. mounts) rijzen
hoog op in het schild en eindigen doorgaans in één spitsen
top. Soms staan zij los midden in het veld, andere malen
gaan zij uit van de schildpunt, zoodat het in elk bijzonder geval
noodig is den stand aan te wijzen, evenzeer als men het aan-
tal der toppen moet opgeven, wanneer er meer zijn dan één.
Goldberg — Holland. In rood een los staande gou-
den berg.
vos Bühler — Wurtemberg. In zilver een groene, uit
de schildpunt hoog-oprijzende spitse berg.
De HEUVEL (Fr. colline, Eng. mound, Hd. Hügel) is een
lage berg met afgeronde top of toppen. De ROTSEN her-
kent men aan haar steil en afgehakt voorkomen. Hetgeen
in het algemeen omtrent de bergen is gezegd, is ook op de
heuvels en rotsen van toepassing.
Dureau de Vaulcomte — Bretagne. In blaauw eene
zilveren rots, opstijgende uit eene klotsende zee van
\'t zelfde en in het schildhoofd vergezeld van drie vijf-
puntige sterren van de tweede kleur, geplaatst 2 en 1.
De voortbrengselen van het DELFSTOFELIJK RIJK wor-
den in de wapens weinig gebezigd; in enkele ziet men kei-
steenen
(Fr. cailloux.)
Peirenc de Moras — Frankrijk. In rood, bezaaid met gou-
den keisteenen, een zilveren schuinbalk over alles heen
14-
-ocr page 233-
212
Van de edelgesteenten komen de diamant, de robijn en de
karbonkel het meest voor, de robijn bijna uitsluitend aan
ringen. De DIAMANT is meestal driehoekig, enkele malen
ruitvormig, en altijd met facetten geslepen (V, T rij, 21 en 22).
d\'Avice — Poiton. In blaauw drie driehoekige zilveren
diamanten, elk op eene punt staande en met drie
facetten geslepen, 2 en \\.
Duret — Ile de France. In blaauw eene goudsbloem
van goud, gestengeld en gebladerd van groen, en ver-
gezeld van drie ruitvormige zilveren diamanten gevat
in goud en geplaatst 2 en 1.
De KARBONKEL (Fr. escarboucle, Eng. cscarbuncle) wordt
onder een zeer fanlastischen vorm voorgesteld, namelijk als
acht stralen of spaken, die van een cirkeltje uilgaan en al-
lengs in meerdere male versierd zijn, namelijk door dwars-
slaafjes in het midden of aan de einden en door bollen of
leliën aan de toppen. Tegenwoordig kan men dit stuk, in
\'t Fransch rais d\'escarboucle, genoemd, beschrijven als een
achtspakig rad zonder velgen, met leliën aan de uiteinden
en een kostbaren steen in plaats van as. Die spaken moes-
ten de stralen voorstellen welke van hel gesteente uitgaan.
De oude herauten schreven aan den karbonkel de meest
dwaze en ongehoorde eigenschappen toe.
de Bourlon — Artois. In groen een gouden karbon-
kel (III, 04).
§ 9. Het Plantenrijk.
BOOMEN van allerlei soort vinden hunne plaats in de wa-
pens en daarom is het wenschelijk telkens den waren naam aan
te geven. Meestal zijn zij in natuurlijke kleur, ofschoon
zij ook dikwijls in een of meer der heraldieke kleuren
worden voorgesteld. Zij kunnen zijn gebladerd (Fr. feuillé,
Eng. foliated); bladerlons of ontbladerd (Fr. effeuillé);
dor
(Fr. sec); uitgerukt (Fr. arraché, Eng. erased), \'t geen
beteekenl dat hunne wortels gezien worden; bevrucht (Fr.
-ocr page 234-
213
fruité, Eng. fructed); gestamd (Fr. füté). wanneer de stam
van eene andere kleur is dan de bladeren; gesnoeid (Fr.
ébranclié) wanneer de takken zoodanig zijn weggehakt, dat
men enkel nog de stompen ziet; geplant (Fr. terrassé), wan-
neer zij niet los in het schild staan, maar van een grond
oprijzen, bijv. »een geplante groene boom", betgeen beteekent
een groene boom, geplant in een groenen grond. Somtijds
heeft de boom eene dubbele of driedubbele kroon (Fr. arbre
doublement
on Iriplement étage); men zegt dit wanneer het
gebladerte zoo scherp in twee of drie boven elkander ge-
plaatste lagen gescheiden is. dat men in de tusschenruimlen
den stam of de takken weder duidelijk ziet voortloopen. Bla-
deren, op welke de ribben met eene andere kleur zijn aan-
geduid, noemt men geaderd (Fr. nervés.)
Men treft in de wapens soms geheele WOUDEN en BOSCH-
JES aan. doch de voorbeelden zijn niet talrijk. Hunne
plaatsing moet naauwkeurig worden aangeduid.
Sii.vy de Piccolomini — Italië, Frankrijk. In zilver
een stappend gouden hert, te voorschijn komende uit
een groen bosch ter linkerzijde, alles staande op een
grasgrond; en een rood schildhoofd, waarin drie
vijfpuntige gouden sterren.
De EIK en de LINDE zijn het talrijkst in de wapens. Ik
mag de gedaante dezer hoornen als bekend genoeg onder-
stellen om eene beschrijving overbodig te doen zijn. Wat den
eersten betreft noemt men hem in het Fransch niet fruité
(bevrucht), maar englanté (geëikeld). eene onderscheiding die
in onze taal gemist kan worden, dewijl de eikel evenzeer
eene vrucht is als elke andere.
de Bosasquet — Languedoc, Engeland. In goud een
uitgerukte groene eik met dubbele kroon, en een
rood schildhoofd waarin een zilveren wassenaar tus-
schen twee vijfpuntige sterren van \'t zelfde.
d\'Ormea — Spanje, Nederlanden. In goud een geplante
groene eik, bevrucht van de eersle kleur; en in een
-ocr page 235-
214
blaauw schildhoofd drie achtpuntige sterren van
\'t veld.
Talrijk is de PIJNBOOM (Fr. pin) in de Bretonsche, de
DENNEBOOM (Fr. sapin) in de Duitsche wapens. Ook deze
boomsoorten zal men zich gemakkelijk kunnen voorstellen,
even als den PALMBOOM.
Chatondes Morandais—Bretagne. In zilver een uitgerukte
groene pijnboom, bevrucht met drie gouden pijnappels.
von \\ 1.1:11: ii — Wurtemberg. In zilver een geplante
groene palmboom.
De figuur, die men KRIEKENBOOM of KRIEKELAAR
(Fr. eréquier) noemt en die bijna uitsluitend door eenige
familiën van Picardie en Artois wordt gevoerd, is van een
zeer fantastischen vorm en gelijkt niet kwalijk op een kande-
laar met zeven armen en met wortels (V, 6e rij, 2), ofschoon
hij geacht wordt een wilden kriekenboom voor te stellen, die
in de genoemde Fransche provinciën veel wordt gevonden.
d\'Aïuut — Fransch Vlaanderen. In blaauw een gou-
den kriekelaar.
de Créquy — Frankrijk. In goud een roode kriekelaar.
In de Puitsche wapens worden dikwijls de eik (V, 6e rij, 5),
de linde (V, 6e rij, 4), de vruchtboom (V, 6e rij, 5), de krie-
kelaar
(V, 6e rij, 6), de berk (V, 6" rij, 7), enz. op eene wijze
voorgesteld, zoo ten eenemale afwijkende van de natuur-
lijke gedaante, dat ik geene noodwendig omslagtige beschrij-
ving zal beproeven, maar den lezer liever regtstreeks naar de
afbeeldingen verwijs.
Wanneer de BOOMSTRONKEN (Fr. Ironcs) tot wapenfiguren
gebezigd worden, zijn zij in den regel knoestig (Fr. écolé, Eng.
raguly), d. i. voorzien van de stompen der weggehakte takken.
De zware takken, van hunne twijgjes ontdaan, heeten KNOES-
TIGE STOKKEN (Fr. batons noueux) wanneer zij het geheele
schild doorloopen en in de randen eindigen, doch KNUP-
PELS (Fr. écots of chicots), wanneer zij los in het schild
staan en de randen niet raken.
-ocr page 236-
215
van Stockhem — Vlaanderen. In zilver een regtop
staande uitgerukte zwarte boomstronk, met twee
knoesten regts en één knoest links.
Chassé — Holland. In zilver twee roode, schuin ge-
kruiste, knoestige knuppels (IV. 5) (Wapen van den
generaal Chassé).
de Sugny — Champagne. In zilver een blaauwe zoom;
en over alles heen een knoestige roode stok.
von Schönfeli» — Wurtemberg. In goud een schuin-
links gelegde zwarte boomstronk met zes knoesten.
d\'Avesgo «e Coulonges — Norniandië. In blaauw een
knoestige gouden dwarsbalk, en een roode zoom be-
laden met acht zilveren penningen.
Dikwijls worden de afzonderlijke TAKKEN van boomen
als wapenfiguren gebezigd. Men dient den stand van den tak
en de boomsoort waartoe hij behoort in elk bijzonder geval
op te geven, ten zij hij in de rigting van den paal regtop
slaat, hetgeen zijn natuurlijke stand is. Soms zijn zij za-
mengevlochten tot HEGGEN, die men echter ook van teenen
gevlochten vindt.
de la Haye Malaquet — Frankrijk. In zilver eene
groene heg, die als een dwarsbalk door het schild loopt.
von Baumgakten — Beijeren. In blaauw een teenen
lieg, van goud, uitgaande van de scbildpunt, waarbo-
ven twee schuin gekruiste knoestige knuppels, even-
zeer van goud.
In het wapen der Duitsche familie von Seckendorf vindt
men eene figuur, die de Fransche heraldisten redorte noemen,
\'t Is in zilver een groene lindenlak waarvan de einden za-
mengebogen zijn en elkander tweemaal kruisen. Dit stuk
staat regtop in het schild en is van acht roode bladeren
voorzien (V, V rij, 15).
De PALMTAK (Fr. lapalme) en de EIKENTAK worden
dikwijls aangetroffen, de andere soorten minder; duiven in de
wapens hebben doorgaans een OLIJFTAK in den bek. Een voor-
-ocr page 237-
2ir>
beeld van een ORANJETAK vindt men in liet wa-
pen van
Everts, zie de afbeelding IV, 42, en de beschrijving in
Hoofdstuk I der Derde Afdeeling hierachter.
De WIJNRANK (Fr. cep de vigne) is eene wijngaardplant,
die een staak of een rasterwerk omkronkelt. De WIJN-
GAARDTAK (Fr. Ie patnpre) onderscheidt zich daarvan door
de afwezigheid èn van de wortels èn van den staak of het ras-
terwerk. Beiden kunnen zijn gebladerd (Fr. pampré), en be-
vrucht
(Fr. fruüé), waarmede de druiventrossen worden
aangewezen, van eene andere kleur. Nog gebruikt men van
den wijnrank in het Fransch het woord soutenu, om de
kleur van zijn rasterwerk of staak aan te duiden: welligt
zouden wij daarvoor kunnen zeggen: geleid langs een staak enz.
de Gi;yon — Normandiè. In zilver een geplante groene
wijnrank, bevrucht van rood en geleid langs een
zwarten staak.
de Lesseps — Frankrijk. In zilver een geplante groene
wijnrank, bevrucht met twee zwarte trossen en geleid
langs een staak van de tweede kleur; alles overlopt
door eene vijfpuntige blaauwe ster in \'t schildhoofd.
Nog vindt men in de wapens velerlei soort van BLADE-
REN, waarvan men de soort moet opgeven. Ontbreekt die
vermelding dan zijn hel bijna altijd lindebladeren, llel po-
pulierblad
draagt in het Fransch den naam van panelle. De
waterbladeren of plompen (Fr. feuilles de nénuphar, Hd. Meer-
bldtter),
afkomstig van zekere waterplant, hebben een drie-
hoekigen, van onderen en aan de zijden eenigzins afgeron-
den vorm (V, T rij, 2), waardoor zij zeer dikwijls met
harten zijn verward geworden.
van der Meer — Holland. In zilver drie roode water-
bladeren, 2 en 1.
Lopez Süasso — Holland. Gedeeld: i in zilver twee
stappende zwarte wolven boven elkander, en een roode
zoom beladen niet acht gouden Si. Andries-kruisjes
-ocr page 238-
217
3 bovenaan, 2 aan elke zijde en 1 aan de punt; 2
gevierendeeld, van goud met een rooden goud-gekroon-
den leeuw, en van rood met vijf schuinkruislings
geplaatste zilveren populierbladeren.
Het KLAVERBLAD (Fr. trèfle, masc; Eng. Irefoil slipped;
Eng. Kleeblatt) is een der meest algemeen in de wapens
voorkomende bladersoorten. (V, 7\' rij, 1; I, 31, van Elslande)
De shamrock, het vermaarde zinnebeeld van \'t koningrijk Ier-
land, is niets anders dan ons klaverblad.
Tent.bergen — Gelderland. In goud drie groene kla-
verbladeren, 2 en 1.
de Boi-ncoiKD — Holland. In zilver drie groene kla-
verbladeren met zeer lange staarten, uitgaande van een
viertoppig heuveltje van "t zelfde; en een blaauw schild-
hoofd beladen met drie zespuntige gouden sterren.
Nog heeft men het DRIEBLAD (Fr. tiercefeuillc, Eng. tre-
foil),
het VIERBLAD (Fr. quartefeuille. Eng. quarterfoil) en
het VIJFBLAD (Fr.quintefeuille, Eng. cinquefoil.) Het eerste
is een klaverblad zonder steel welks blaadjes eenigzins
puntig uitloopen (V, 6" rij, 12). De beide anderen zijn
evenzeer zonder steel en, overeenkomstig hunne benaming,
zamcngesteld: het vierblad uit vier (V, 6" rij, II), het vijf-
blad uit vijf dergelijke puntige blaadjes. (V, (i\' rij, 10) De
openingen tusschen de blaadjes worden in het Fransch re-
fentes (spleten) genoemd. Ten aanzien van het vijfblad valt
nog op te merken, dat het in de Engelsche wapens veelal
het voorkomen heeft als bestaande uit een zeer klein cir-
keltje, omgeven van vijf andere dergelijke, die met dunne
stijltjes aan het eerste zijn vastgehecht.
Bacon — Engeland. In rood drie gouden driebladen,2 en 1.
Vincent — Schotland. In blaauw drie zilveren vier-
bladen, 2 en 1.
de Fierlant — Vlaanderen. Gedeeld van zilver en
rood, met een groot vijfblad, over de deeling heen,
van \'t eene in \'t andere.
-ocr page 239-
218
Alle soorten van bloemen vinden hare plaats in de wa-
pens en moeten dus naar de soort bepaald aangeduid wor-
den. Wanneer de bloemen aan een boom of tak van eene
andere kleur hangen, worden deze laatste gebloemd (Fr. ficuri,
Eng. flory) genoemd. Tot aanwijzing van de kleur van
stengel en bladeren worden de bloemen genoemd gesten-
geld
(Fr. tis/ë, Eng. slipped) en gebladerd (Fr. feuillé, Eng.
foliated).
De ROOS (Fr. en Eng. rosé) bekleedt onder de bloemen
den eersten rang. Ofschoon men in de wapens rozen van
vier, zes en meer blaadjes vindt, is het aangenomen getal
vijf buitenbladeren. Zoo het getal hiervan verschilt moet
men het opgeven. De bladeren zijn, gelijk in de natuurlijke
roos, afgerond, doch de heraldieke roos vertoont geen
steel (V, 6\' rij, 8) De kleur van het hart wordt uitgedrukt
door het woord geknopt (Fr. botitonné), die van de kleine
meestal groene uitspruitsels tusschen de bladen door het
woord gepunt (Fr. barbé).
Geen mijner lezers is voorzeker onbewust van de groote
rol, die de roos gespeeld heeft in de burgertwisten van En-
geland, welke daaraan den naam van Rozen-oorlog te danken
hadden. Het eerst werd de roos als zinnebeeld aangenomen
door de zonen van Eduard III. John of Gaunt, hertog van
Lancaster, koos voor zich en zijn tak de roode roos,
en zijn broeder Eduard, in 1385 tot hertog van York ver-
heven, nam de witte roos aan. In den bloedigen kamp
tusschen de beide huizen van Lancaster en York bedienden
de wederzijdsche aanhangers dier huizen zich van de ge-
noemde rozen als leuze, waaraan de aanwezigheid van rozen
in de wapens van vele Engelsche familiën is toe te schrij-
ven. Eindelijk werden de beide rozen vereenigd het zinne-
beeld van Engeland door het huwelijk van Hendrik VII,
laatsten mannelijken afstammeling van het huis van Lan-
caster, met prinses Elisabeth, oudste dochter en erfgename
van Eduard IV uit het huis van York. Door deze verbind-
-ocr page 240-
219
tenis, die in 1486 tot stand kwam, werd ten laatste een
einde gemaakt aan een oorlog, die den Engelschen bodem
eene eeuw lang met Engelsen bloed bad gedrenkt.
Soms komen rozen voor in den natuurlijken vorm, zoo-
als men ze werkelijk ziet wassen; men noemt ze dan na-
tuurlijke rozen
en geeft op of zij een stengel en bladeren
hebben. Deze beide laatste attributen vindt men enkele
malen ook bij de heraldieke roos.
Men ziet ook wel den rozenboom in de wapens. Hij
draagt den naam van rozelaar (Fr. rosier). Zijne afzon-
derlijke takken zijn echter méér in gebruik. In enkele
wapens ziet men rozenknoppen (Fr. boutons de rosé.)
Rijys van Beerenbroek — Limburg. In zilver eene
blaauwe roos, geknopt en gepunt van goud.
van den Broucke de Terbecq — Vlaanderen. In goud
eene natuurlijke roode roos, gepunt van groen, ge-
stengeld en van twee bladeren voorzien van \'t zelfde,
geplaatst tusschen de twee hoornen van een zwart
hertsgewei.
de Fleury — Poitou. In blaauw een zilveren roze-
laar met drie roode bloemen.
d\'Ancion de Ville — België. In zilver twee gebladerde,
schuingekruisle, groene rozelaarstakken, gebloemd van
drie roode stukken en beiden uitgaande van een dwars
gelegd groen takje nabij de schildpunt.
Rozy — Brelagne. In zilver zes halfgeopende, gesten-
gelde en gebladerde rozenknoppen, in natuurlijke
kleur, geplaatst 3 en 3.
Met opzigt lot het algemeene en ver verspreide gebruik,
wedijvert de LELIE (Fr. en Eng. flcur-dc-lis, Hd. Lilie of
Gleve) met de roos. Men verwarre haai- niet met de tuinleiie
(Fr. lis de jardin), die de gewone gebladerde en gesten-
gelde lelie in natuurlijke kleur is.
De heraldisten hebben hemel en aarde bewogen om op
de vraag of de figuur, die wij nu gewoon zijn lelie te
-ocr page 241-
220
noemen (II, 27, de la Fajlle; III, 30, Clignett, enz.) wel
werkelijk eene lelie is, een bevredigend anlwoord te geven.
Verscheidenen hebben daarin de lischbloem (Fr. iris, en in
de wandeling flambe) meenen te zien; volgens anderen is
het eene padde ofeene honingbij, in den loop der tijden al-
lengs tot den tegenwoordigen vorm veranderd. Dit laatste
gevoelen was een gevolg van de ontdekking van het graf
van den Frankischen koning Childeric, waarin men een
aantal massief-goiiden honingbijcn van natuurlijke grootte
vond. Evenwel werd door verscheidene schrijvers met kracht
beweerd, dat de lelie niets anders is dan het ijzer der Fran-
kische werpspies (Fr. angon), waarvan de middenpunt regt
en snijdend uitliep, terwijl de beide ijzers aan de zijden als
halve manen waren omgebogen. Deze stukken waren door
eene ijzeren reep van onderen zamengeklonken, \'t geen
den voet van de lelie uitmaakte. Onder de verdedigers van
deze laatste stelling verdient vooral Lower (*) genoemd te
worden, die drie zeer afdoende bewijzen ter staving bij-
brengt: vooreerst de treffende overeenkomst tusschen het
bedoelde spies-ijzer en de heraldieke lelie; vooral vestigt hij
de aandacht op de zamenvattende reep, die geene overeen-
komst heeft met eenig deel van eene bloem, doch daaren-
tegen volkomen beantwoordt aan den ring, die noodig was
om de ijzeren punt der spies aan het hout te bevestigen.
In de tweede plaats herinnert bij aan de reeds door ons
beschrevene Engelsche wapenliguur: leopard\'s liead jessant
de lis,
een luipaards-gezigt eene lelie uitwerpende. Aldus
uitgelegd is die figuur ten eenemale onbegrijpelijk en onge-
rijmd, doch wanneer men de lelie wegdenkt en daarvoor
eene lanspunt in de plaats stelt, dan wordt het duidelijk
dal men hier het zinnebeeld voor oogcn heeft van de over-
winning op een wild dier, welks kop men heeft afgehouwen
om dien in zegepraal op de punt cener lans rond te dragen.
(•) Curiosities of Heraldry, blz. 81 en 82.
-ocr page 242-
221
Als laatste en voornaamste bewijs doel Lower opmerken,
dal de twee figuren tusschen welke de strijd is, de heral-
dieke en de natuurlijke lelie, zicli vereenigd vinden in één
zelfde wapen, dat van het vermaarde Elon College, waardoor
men met één oogopslag gewaar wordt, dat men hier met
twee onderscheidene voorwerpen te doen heeft (*): waarom
ze anders in één schild op twee verschillende wijzen
voorgesteld ?
In de jongste tijden heeft Duchalais eene nieuwe verkla-
ring beproefd: hij ziet in de heraldieke figuur, die ons hier
bezig houdt, de wezenlijke natuurlijke lelie, doch eenigzins
verfraaid en met kracht van de stengel gerukt, hetgeen de
oorzaak zou wezen van den tamelijk zonderlingen vorm van
den voel dezer figuur.
Wat er van dit alles zij, zeker is het, dat reeds koning
Lodewijk VII in eene ordonnantie van \'t jaar 1179, betrek-
kelijk de plegtighedeu, die bij de krooning van zijn zoon
in acht moesten genomen worden, van de leliën op de konink-
lijke gewaden spreekt, zoodat de dwaling (indien \'t werke-
lijk den naam van dwaling verdient) reeds van zoo ouden
datum is, dat men wel moet wanhopen die immer uil te
roeyen. Naar luid van sommige schrijvers heeft die ko-
ning ten tijde van den tweeden kruistogt de leliën tot
wapenügurcn aangenomen; ten minste is hij de eerste der
Fransche vorsten, dien men met eene lelie in de hand en
met leliën op de kroon vindt afgebeeld. Zijne opvolgers
voerden hel veld van hun wapen "bezaaid" niet leliën, tot
aan Karel V, die haar getal lot drie bepaalde, waarop het
sinds dien tijd gebleven is.
Doordien Frankrijk als hel ware met de lelie geïdenlifieerd
was geworden, is daaruit eene tamelijk zonderlinge heraldische
uitdrukking ontstaan, waarvan ik evenwel de overplanting
C) Dat wapen Is aldus ingeiïgt: In zwart drie zilveren tuinleliën, ïenl, en
een gedeeld schildhoofd bevattende: regis in blaauw eene gouden heraldieke
lelie; links in rood een gouden luipaard.
-ocr page 243-
222
in de heraldiek van andere volken niet raadzaam zou achten.
Zoo zegt men: »hij voert van Frankrijk" (Fr. il porte de
France),
of, naar gelang van omstandigheden: »hij voert een
schildhoofd, een dwarsbalk enz. van Frankrijk" (Fr. il porte
un chef, une fasce etc. de France),
om aan te duiden, dat
zulk een schild of heraldiek stuk blaauw is en beladen
met drie gouden leliën, die echter, gelijk in het wapcn-zelf
van Frankrijk, behooren geplaatst te zijn 2 en 1. Voor een
schild of stuk, beladen met gouden leliën in onbepaald gelal,
zegt men «bezaaid met Frankrijk" (Fr. semé de France),
waaronder zelfs stilzwijgend verstaan wordt, dat zij zich
in een blaauw veld bevinden. Dit laatste is echter geen
onmisbaar vereischte en daarom is het nuttig in allen gevalle
de kleur van het veld op te geven.
Gelelied (Fr. fleurdelisé, fleuronné of fleuré, Eng. flory)
zegt men van stukken, aan de buitenzijde versierd met leliën
die uit de randen schijnen voort te komen en wier voeten
tegenover elkander slaan. Zijn de leliën zoodanig geplaatst,
dat de voet van de eene komt te staan tegenover de ruimte,
die aanwezig is tusschen twee leliën aan de andere zijde,
dan zegt men (jeleüed en tegen-gelelied (Fr. fleuronné et
contre-fleuronné.
Eng. flory counterflory.)
Wanneer de lelie zonder voet is voorgesteld, noemt men
haar met afgesneden voet (Fr. au pied nourri of coupé), eene
uitdrukking welke men ook toepast op elke plant, wier wor-
tel blijkbaar weggesneden is (III, 8, de van der Schueren).
De sier-lelie (Fr. fleur de lis épanonie) wordt grooter en
sierlijker voorgesteld dan de gewone, met een stengel van
bolletjes aan elke zijde van het middenblad. Zijn die bol-
letjes van eene andere kleur dan de bloem-zelve dan
noemt men de lelie geknopt (Fr. boutonné). Eene derge-
lijke sier-lelie strekt ten wapenbeeld aan de stad Flo-
rence (V, T rij, 12).
Enkele malen vindt men in de wapens eene halve lelie
die in de lengte gespleten is en waarvan dan eene dér
-ocr page 244-
223
helften ontbreekt, die men behoort te noemen (Fr. fleur
de lis défaillante a dextre
ou d senestre) (V, 7\' rij, 7.)
Men begrijpt, dat dit ook met elk ander wapenbeeld hel geval
kan zijn.
Het verdient opmerking dal de leliën, ofschoon altijd in
algemeenen vorm aan elkander gelijk, soms in eenige bij-
zonderbeden van teekening verschillen. Die vorm is dan
in hel betrokkene wapen een bepaald vereischte. Ter ver-
gelijking doe ik de leliën afbeelden, gelijk zij voorkomen in
de wapens van Gevers (V, T rij, 8), van Eïll (V, T rij, !)),
DiiMESiREUK (V, 7" rij, 10), d\'Errembault (V, 7\' rij, 11), enz.
Mbynsma — Friesland, Holland. In blaauw drie gouden
leliën, geplaatst 2 en 1. (Dit was ook, gelijk men
weet, het wapen van Frankrijk onder het ancien
régime).
Gevers — Holland. In blaauw eene zilveren lelie.
van Rotselaer — Brabant. In zilver drie roode leliën
met afgesneden voet, 2 en I.
van Son — Nederland. In blaauw eene gouden sier-
lelie.
d\'Anjorrant — Berry. In blaauw drie zilveren tuin-
leliën, gestengeld en gebladerd van groen, 2 en i.
Haruell — Engeland. In groen eene geleliede en
tegengeleliede gouden dwarsbalk (II, I).
va.n Eïll — Limburg. In blaauw eene gouden lelie.
Uemesi rei r — België. Gevierendeeld: I en 4 in zilver
eene blaauwe dwarsbalk, vergezeld van drie leliën
van \'t zelfde; 2 en 3 in zwart een roodgenagelde
en getongde gouden leeuw, die een zilveren zwaard
met gouden gevest in den voorpoot houdt, de leeuw
van het ö1" kwartier omgewend.
d\'Errembault — België. In zwart een gouden dwars-
balk, in \'t schildhoofd vergezeld van twee zilveren
leliën.
Tn ui ai i. t — Frankrijk. In goud een blaauwe dwarsbalk,
«
-ocr page 245-
224
bezaaid met gouden leliën (Fr. d\'or a une fasce semée
de France).
Emants — Holland. In goud een zwart St. Andries-
kruis, aan de einden der armen blaauw-gelelied en
in zijne hoeken vergezeld van vier roode ruilen.
de Lom itE Beh<; — Limburg. In rood eene zwarte
lelie waaraan de regterlielft onbreekt (Fr. fleur de lis
défaillante d dextre).
In een paar Fransche wapens vindt men eene fantastische
bloem, aldaar ISALGUE genoemd. Zij bestaat uit vijf kla-
verbladeren met lange stelen, door een cirkelboog gesto-
ken, die als een omgekeerde wassenaar in \'t schild ligt
(V, 7\' rij, 13).
IsALGUiEB — Languedoc. In rood eene zilveren (leur
d\'isalyue.
Nog eene andere bloem, die in geen Nederlandsch wapen
voorkomt, is de ANGENNE (ook angemme of angenin). Het is
eene soort van bloem met vijf afgeronde bladeren (V, 6erij, 9),
daardoor onderscheiden van het vijfblad waarbij de bladeren
spits zijn; sommigen kennen baar zes bladen toe. Volgens
eenige schrijvers zijn het oorspronkelijk rozetten van lint
en paarlen of gesteenten geweest en dien overeenkomslig
leiden zij den naam af van hel Italiaansche werkwoord in-
gemmare,
met edelgesteenten versieren. In het Oud-Fransch
heetten deze figuren acliesmes, hetgeen in verband zou
staan mei een ander Italiaansch werkwoord, azzimare, het
hoofd tooijen.
Gemmaro — Napels. In zilver drie roode angennes.
De AKOLEIJEN (Fr. ancolies) hebben ongeveer de gedaante
van een klokje. De steel sleekt naar boven (V, T rij, 4).
hè Tiieme.n — Bretagne. In rood drie zilveren ako-
le\'rjen, 2 en I.
De MISPELBLOEM (Fr. fleur de néjlier), die in den regel
vijf bladeren heeft, gelijkt veel op hel vijfblad en wordt daar-
mede dikwijls verward;doch de bladeren van de mispelbloem
-ocr page 246-
225
zijn smaller en daarbij golvend (V, 7\' rij, 3). Men vindt er
ook niet vier en zes bladen, zoodat bet nuttig is bet getal
telkenmale uit te drukken. In de ruimten tusschen de
bladen zijn zij meestal, gelijk de rozen, gepunt.
Ci.emmkn de Peteghem — Vlaanderen. In goud een gol-
vende blaauwe dwarsbalk, vergezeld van drie vijfblade-
rige, groen-gepunte roode mispelbloemen.
Van de DISTELEN spreek ik alleen om aan te merken,
dal zij gebloemd (Fr. fleurt) beeten, wanneer hunne kroon
van eene andere kleur is dan bet overige.
Onder de vruchten trekt de GRANAAT-APPEL (Fr. grenade
of pomme de grenade, Eng. pomegranate) door zijn aanmer-
kelijk verfraaiden vorm in de eerste plaats de aandacht. Men
beeldt hem af als een langwerpigen appel met een soort
van puntenkroontje, terwijl hij over de lengte gespleten is
en men in die opening de zaden ziet liggen; hij heet ge-
opend
(Fr. oiivert), wanneer die spleet van eene andere kleur
is dan de appel-zelf. Deze heeft van onderen een stengel
en vier kleine blaadjes (V, T rij, 5).
Bouricius—Nederland. In blaauw drie gouden granaat-
appelen, geopend van rood, paalswijze gerangschikt.
De gewone APPEL moet zijn steel bovenaan vertoonen.
Bevindt zich die van onderen dan is de appel omgekeerd
(Fr. renversè.)
De PIJNAPPEL (Fr. pomme de pin, Eng. pine-apple) is
talrijk in de wapens van Brelonscbe familiën (V, T rij, 0).
Ook zijn steel staat, in de hoogte; anders heet de pijnappel
omgekeerd.
de Pengien — Bretagne. In goud eene roode lelie,
vergezeld van drie pijnappelen van \'t zelfde, met den
steel naar onderen.
van Telshout — Holland. In zilver drie groene pijn-
appelen met den steel naar boven, 2 eu 1.
De EIKEL heeft doorgaans ecu steeltje, dal naar boven
staat, en twee kleine blaadjes, die echter soms ontbreken, zoodal
15
-ocr page 247-
22<;
men naauwkeurig moet opgeven, èn of die blaadjes aanwe-
zig zijn, èn of de steel zich boven of beneden vertoont. In
dezen laatsten stand is de eikel volgens de Fransche heral-
diek omgekeerd, verse.
Hf.ttinc.a — Friesland. In rood drie gouden eikels,
de stelen omlaag.
van Merkndré — Vlaanderen. In blaauw drie blader-
looze gouden eikels, de stelen omlaag.
De DRUIVENTROS wordt afgebeeld met den steel naar
boven en aan elke zijde daarvan een groen blad. Om de
kleur dier bladeren aan te duiden bedienen de Fransche
heraldisten zich van den term pampré.
Wintgens — Holland. Limburg. In zilver een groen-
gebladerde druiventros in natuurlijke kleur.
De HAZELNOTEN (Fr. eoqnerelles) worden voorgesteld in
hare basten zooals zij groeijen en altijd drie aan elkander
vastgehecht; twee zijn met bare ondereinden tegen elkan-
der gevoegd en de derde, wier ondereinde aan het vereeni-
gingspunl der beide anderen is vastgehecht, vormt daarmede
een regten hoek (V, 7\' rij, 14). In de Engelsche wapen-
leerboeken wordt gewag gemaakt van een hazelnootkruis, al-
daar eross avellane genoemd, naar de Latijnsche benaming
voor de hazelnoot, nux avellanae; dal kruis zou dan bestaan
uit vier hazelnoten in hunne schors, met bare ondereinden
in den kruisvorm naar elkander gekeerd (V, le rij, 2C); er
worden echter geene werkelijke voorbeelden van opgege-
ven. Volgens Menestrier zouden de eoqnerelles eigenlijk de
bloemen van de nachlschaduwe zijn.
la Borde — Frankrijk. In zilver eene roode roos, in de
schildhoeken vergezeld van vier groene hazelnootbosjes.
De SCHOVEN zijn van verschillenden aard;\'t kunnen zijn
koren-, rogge-, gerst-, haver-, rietschoven enz. Zoo mogelijk
moet men de soort uitdrukken. Met het snoer, dat de halmen
zamenhoudt, zegt men dat zij gebonden (Fr. Hé) zijn. Het
hier gezegde is ook van toepassing op de halmen of AREN;
-ocr page 248-
227
bovendien komen deze soms gebladerd, soms bladerloos voor,
lietgeen men in elk bijzonder geval moei aangeven.
van Ovf.uschie — België. In goud een groene rietschoof,
waarin drie zwarte walerlissen, alles zamengebonden
met zilver.
Tinthoff — Slicht Utrecht. In zilver een gouden ko-
ranschool", gebonden van \'t zelfde en geplaatst op een
grasgrond.
Simon iif. Vlodrop — Limburg. In goud een groene
dwarsbalk, vergezeld van drie korenaren zonder sten-
gels en zonder bladeren, van \'t zelfde.
Zie I. 5o, von Amiha; II, 35, de Menjot; enz.
Van veel gebruik zijn ook de KRANSEN (Fr. couromies
de feiiillage),
zoo als eiken-, lauwer-, mirtenkransen enz.
Enkele malen treft, men ook de doornenkroon aan.
Logothktty — Boliemc. In goud een dubbele zwarte
adelaar, overtopt door ecne zilveren koningskroon, alles
tusscben twee kransvormig gebogen groene lauwer-
takken, de ondereinden schuin over elkander gekruist.
iif. Mealx — Frankrijk. In zilver vijf zwarte doorncn-
kroonen, geplaatst 2, 2 en 1.
Een van de meest problematische stukken in de heraldiek
is de RUITKRANS. krans van wijnruit, in \'t Fransch cran-
celin,
in \'t Hoogduitse!) Rautenkrans of beter Butenkranz, in
\'t Latijn ruta saxonica. Ik heb den gewonen naam van
ruitkrans, die echter de ware niet is, bij gebrek aan beter
behouden. De figuur, zeer bekend doordien zij een inte-
grerend deel van bet Saksische wapen uitmaakt, gelijkt op
een stuk van eene hertogelijke kroon, dat liglelijk gebogen (*)
en altijd schuinregts in het schild geplaatst is. Men zie de
afbeelding:
Verbrugge — Holland. In goud een groene ruit-
krans (II, 19).
(•) Evenwel loopt de ruitkrans op de Saksische munten en penningen soms
geheel regt, als een versierde schuinbalk.
13\'
-ocr page 249-
228
Over den oorsprong en de beteekenis van den ruitkrans
loopen de gevoelens (iels waaraan men zich ten aanzien van
heraldische onderwerpen moet gewennen) op de ongelofe-
lijkste wijze uiteen. Het heel\'! niet ontbroken aan allerlei
sprookjes en fabeltjes omtrent dien oorsprong. Ik laat er
hier een paar volgen, die algemecne verspreiding hebben
gevonden, in schier alle uitvoerige verhandelingen over de
wapcnkunde te lezen slaan en ongelukkig, hoe poëtisch ook,
toch — ten eenenmale valsch zijn. Zoo zegt de geschied-
schrijver Albert Kranlz. kanunnik te Hamburg, in zijne
Saxonka (*), dat de ruitkrans door den keizer aan Bern-
hard I, hertog van Saksen, is geschonken. »De arinis hoc
ferunt," zegt hij. »Olto, pater Alberti, stratoria ligna, in
clypeo transuersa, atro giluoipic colore variala, fcrebat. Bern-
hardus ad pedes imperatoris Friderici, jam de ducatu Saxo-
nia> inuestitus, orahat, ut aliquo a fralribus discrimine arma
ducatus sui insignirentur. Turn imperator, ut erat coronatus
per icstum, ruleam coronam injecit ex obliquo supplicantis
clypeo. Hoc est ergo scutiun, quod palernis insigniis Bern-
hardus jam imperatoris dono adjecerat." Derhalve zou, vol-
gens deze woorden, hertog Bernhard, toen hij met het her-
togdom Saksen beleend was geworden nadat Hendrik de
Leeuw door Frederik I in den ban was gedaan, zich aan
de voeten des keizers geworpen en hem verzocht hebben
om een onderscheidingsleeken in zijn wapenschild; de kei-
zer, ter zake van de zomerhitte met een krans van wijn-
ruit op hel hoofd, zou dien krans over het schuin staande
schild van den smeekeling hebben gehangen bij wijze van
wapenvermecrdering. Eene andere lezing wordt door den
Monnik van Pirna inde volgende bewoordingen medegedeeld:
«Bernhard bat das grüne Zweig-Kranlzelein in seyn wapen
enlpfangen, das ym der Keyser von seineni Haupte reichte."
In de oogen van geschied- en wapenkenners zijn beide le-
zingen echter wal al Ie na\'if, \'t geen ook de kenmerkende
(•) Lil). V, C M; lil). IX, C. lfl.
-ocr page 250-
22<>
trek is van een ander volksverhaal, op liet einde der zestiende
\'eeuw in omloop gekomen. Volgens dat vertelsellje zou her-
tog Bernhard, terugkeerende van een pelgrimslogl, zich te
Venetië in de diepste armoede en verlatenheid hebben bevon-
den, zoodat hij, om te kunnen leven, genoodzaakt was een
rijk koopman zijne diensten aan te bieden. Een liefdehandel
met diens schoone dochter was daarvan bet onvermijdelijk
gevolg. Toen eindelijk do hertog, in de gelegenheid geko-
men om naar zijn vaderland terug te keeren, van zijne
schoone afscheid nam, reikte zij hem een krans toe, waar-
van hij de hein op zijn wapenschild bevestigde, terwijl hij
haar de andere helft tol aandenken weder toereikte. De his-
torische kritiek heeft de tegenwerping gemaakt, dal men juist
1
hetzelfde verhaal) van zekeren graaf van Ringelheim, bij wiens
omstandigheden en lotgevallen het beier pasl. Wal betreft
de overlevering, die Kranlz volgens hooien zeggen heeft op-
geteekend en die zelfs dichters van de zestiende eeuw in
geestdrift heeft doen ontbranden, daartegen is door de kri-
tiek eene opmerking gemaakt, die het gansene verhaal in
duigen doet vallen, namelijk dat de investituur niel in den
zomer maar in den winter heeft plaats gehad. Niel alleen
zijn de kronijken het daarover eens, maar de charters-zelven
kunnen tot bewijzen strekken. De rijksdag van Würzburg,
alwaar hertog Hendrik van Saksen van zijne leenen vervallen
werd verklaard, dewijl hij na herhaalde dagvaardingen alwe-
der niet verschenen was, werd den 13 Januarij 1180 gehou-
den, en den 2 April deszelfden jaars vond de rijksdag van
Gelnhausen plaats, alwaar men tot de verdeeling der aan
Hendrik ontnomen rijksleenen overging. Saksen, Engerland
en Weslphalen werden, mei uitzondering van enkele distric-
ten, toegewezen aan graaf Bernard van Anhall, die den her-
logelijken titel vermogt aan te nemen, ofschoon zijne magt
in die streken nooit méér is geweest dan eene schaduw.
De buiten de verdeeling gehoudene districten werden aan
den aartsbisschop van Keulen geschonken, bij een charter
-ocr page 251-
250
van 15 April il80, waarin van Bernards investituur gespro-
ken wordt als van eene afgeloopene zaak. Men ziet dus, dat
er bij die plegtigheid niet zoodanige hitte kan geheerscht
hebben, dat de keizer daaraan blootshoofds zou hebben deel-
genomen, ter zijde nog gelaten de onwaarschijnlijkheid van
een zoodanig deksel op een keizerlijk hoofd bij eene open-
bare gelegenheid.
In de vorige eeuw heeft weder menig geleerde het onder-
werp ter hand genomen en met kracht van wetenschap de
oorsprong van den ruilkrans willen verklaren. Tentzel zag
daarin een eenvoudigen schuinbalk; Zollman het hoofdsie-
raad van Agnes, dochter van keizer Rudolf I; Lackmann
het galon van den hoed, waarmede de investituur »per pilcum
et sertum" zou-geschied zijn; J. G. Böhme een stuk van
\'eene hertogelijke kroon; enz.
In den laatsten tijd is dit punt op nieuw nagevorscht door
Dr. A. L. J. Michelsen, die de resultaten van zijn grondig
onderzoek in eene uitvoerige verhandeling (*) heelt nederge-
legd, aan welke ik ook de bovenstaande bijzonderheden ont-
leende. Na ten minste een half dozijn mceningcn van vroe-
gere geleerden beschouwd en te gelijk bestreden te hebben,
resumeert hij zijn gevoelen aldus:
«Naar mijne innige overtuiging, gegrond op heraldische
en historische bewijzen, is de ruta saxonica of ruitkrans
het symbool van de doornenkroon van onzen Heere Jezus
Christus. Mijne argumenten voor die stelling kan ik in de
vier volgende hoofdpunten zamenvatten:
»1. De oude benaming van Rutenkranz, in plaats van
Raulenkranz, is de ware en natuurlijke, hoewel zij tol nog
toe voor alle schrijvers een struikelblok mogt heeten. De
Ruten of Raitten in heraldischen en botanischen zin zijn te
hulp geroepen, doch zonder vrucht. De wijnruit bleek niet
te zijn wat men zocht, en dat de heraldieke ruiten nog
(") Ueber die Ehrenstücke und den Jtautenkranz als historische ProUcme der
Hcraldik.
Jena, 18SS. passim.
-ocr page 252-
231
minder voldoen moesten Iaat zich begrijpen. Voor mij is de
RtUenkrans oorspronkelijk niets dan een vlechtwerk van riet,
Ruthengeflecht. Vroeger werd dat woord Ilutlie, in \'t Oud-
Dnilsch ruota, veelvuldig toegepast op doorntakken en distelen.
»2. De heraldieke gebruiken der midden-eeuwen bevesti-
gen mijne stelling. Om niet te uitvoerig te worden be-
paal ik mij tot het inroepen van eene autoriteit, die door
geen deskundige zal gewraakt worden; ik beroep mij na-
melijk op pater Petra-Sancta, die in zijn heraldiek werk, ge-
titeld Tesscro? gentilitia}, versierd met kopergravures en in
165# te Rome in \'t licht gegeven, grootere kennis der fijnste
bijzonderheden van de heraldieke wetenschap heeft aan den
dag gelegd dan welligt eenig ander heraldicus. Hij geell
voorbeelden van een balteus prasiuus e spineo ramali in de
wapens van verscheidene aanzienlijke Zuid-Europesche fami-
liën. met andere woorden: eene schuinregts geplaatste groene
doornenkroon, bestaande uit zamengevlochten doorntakken.
Hij heeft die voorbeelden gerangschikt in de nabijheid van
de rula saxonica en ook zijne wijze van afbeelding doet
zien, dat hij de beide soorten van figuren als in den grond
gelijk van aard beschouwt.
»3. Uit den loop der gebeurtenissen en den geest der
vroegere eeuwen is de keuze van een dergelijk symbool tot
wapenliguur duidelijk te verklaren. De ruitkrans begint zich
in het wapen van het Saksische huis te verloonen omstreeks
den tijd toen de Kerk de vrome landgravin Elizabeth
heilig verklaarde en achtereenvolgens drie landgraven van
Thuringen ter kruisvaart trokken. Lodewijk de Grootmoe-
dige vond den dood bij het beleg van Accon in 111)0, Her-
man I toog in 1197 met de kruisridders naar Palestina,
en de landgraaf Lodewijk, echtgenoot van genoemde Eliza-
beth, kwam om bij den kruistogt van 1227. De Orde der
Tempelheeren en die der St. Jans-ridders zagen zich door de
landgraven van Thuringen en de hertogen van Saksen met
eere begroet en rijk begiftigd. Liefdadige gestichten rezen
-ocr page 253-
232
op, er verbreidde zicli een algemeene geest van godsvrucht
(in midden-eeuwschen zin), en de landgraaf Koenraad liet
zich opnemen in de half ridderlijke half geestelijke Duitsche
Orde. Hertog Albrecht I, naar de getuigenis zijner tijdge-
nooten een vredelievend en godvruchtig vorst, was door-
drongen van dezelfde gevoelens. Zijne echtgenoote, eene
dochter van hertog Olto van Brunswijk, schijnt, in 1238 het
Franciskaner-kloosler te Wittenberg te hebben opgerigt, het-
geen sinds dien tijd de begraafplaats werd van de Saksische
hertogen van dien lak, Zou men het nog, na dit alles, onwaar-
schijnlijk kunnen noemen, dat de hertogen van Saksen hun
Askanisch wapenschild met de doornenkroon van onzen
Verlosser vermeerderd hebben en versierd ?
»4. Uit het oogpunt van Gotbiscben stijl beschouwd, is
de artistieke voorstelling van de doornenkroon niet in strijd
met het beweerde. Welligt zal een dergelijk gevoelen aan-
vankelijk bevreemding wekken, vermits de ruta saxonica
niet, gelijk in de door Pelra-Sancla uitgegeven afbeeldingen,
het voorkomen heeft van een vlechtwerk van doornlakken;
in tegendeel ziet men haar altijd onder den vorm van
een aan den bovenrand gebloemden reep. Ik ben echter in
in staat dit schijnbare verschil te verklaren en op te lossen,
en daardoor bovendien eenig licht te werpen op een ge-
deelte van de leer der Gothieke ornamentatie. waaraan tot
heden nog geen genoegzame aandacht is gewijd. Volgens
eene antieke legende namelijk, die onder de volkeren van
Germaanschen oorsprong nog voortleeft, is Christus\' door-
nenkroon uit stcekpalm (ook hulst genoemd) gevlochten ge-
weest. Deze bijzondere heestersoort is waarschijnlijk in
vroeger tijd, toen de bodem allerwege nog bezet was met
bosschen, veel talrijker geweest dan althans in vele streken
van Duilscbland heden ten dage. Omdat de Heer met deze
scherpe en stekelige twijgen gekroond werd, zegt het volk.
blijft de heester ook nog groen, wanneer alle andere hoornen
hun bladerdos hebben uitgetogen. In de Gothieke ornamen-
-ocr page 254-
2">
talie vindt men, naast de welbekende bladeren van inland-
.sebe boomsoorten, zoo als linden, ahornen, wijnstokken enz.,
dikwijls bladeren van een zeer eigenaardigen vorm, omtrent
wier oorsprong de geleerden hel oneens zijn, ofschoon zij
opgeteekend hebben, dat die, tot aan het einde der dertiende
eeuw, voornamelijk in Engeland sterk in zwang zijn ge-
weest (*). Welnu, dat zijn bladen van de ile.r cequifolium,
den sleekpalm. Den botanist kan de treffende gelijkheid
niet ontgaan. Soms zijn die bladeren in den steen met de
meeste zorg en uitvoerigheid gebeiteld, andere malen is
slechts de algemeene vorm aangewezen. Onder deze laatste
gedaante nu vinden wij de bladeren van den steekpalm aan
den bovenrand van den ruilkrans, die derhalve, naar den
maatstaf van den Golhisclien stijl, volkomen in den regel
en de correcte afbeelding der doornenkroon van Christus is."
mi»-
HOOFDSTUK X.
Kunstmatige Wapenflguren.
\' Ieder ziet in, dal het onmogelijk is van deze klasse van
liguren, die alles omvat wal door menschenhaiiden ge-
maakt is, eene volledige opsomming Ie geven. Ik bepaal
mij dus weder tot de voorwerpen, die óf het meesl in ge-
bruik zijn, óf zich door eenigerhande bijzonderheid onder-
scheiden. Eene indeeling in paragrafen zal ook hier het
overzigt gemakkelijker maken.
§ 1. Kleedingstukken, enz.
Bij het hoofd beginnende doet zich het eerst de HOED
aan ons voor. Ik verwijs den lezer echter naar Hoofdstuk
XIV, waar ik over de hoeden, ook in verband met de rol
(\') Misschien verdient hel, in verband daarmede, ook opmerking, dal in
zeer vele Engelsche en Schotsclic wapens hulstbladeren als wapcnllguren voor-
komen, iets waarvan in andere landen weinig voorbeelden beslaan.
-ocr page 255-
234
die zij als plaatsvervangers van den helm spelen, de noo-
dige bijzonderheden mededeel.
De HOOFDWRONG (Oud-Fr. lorque of tresque, Mod.-Fr.
torlil) beslaat uit twee ineengedraaide reepen of rollen van
lijnwaad of zijde, beiden steeds van verschillende kleur.
Reeds vroeger heb ik opgegeven, dat de Mooren in de wapens
meestal zulk een wrong om \'t hoofd dragen. Wanneer hel
stuk als afzonderlijke wapenfiguur voorkomt, vertoont hel
zich in de gedaante van een cirkel.
Jocelvn graaf va.n Roden — Ierland. In blaauw een
hoofdwrong van zilver en\' zwart, met vier gouden
belletjes tegenover de schildhoeken (V, 9* rij, 1).
In de wapens van vele Poolscbe fainiliën ziet men eene
figuur als de voorgaande, met dit onderscheid, dat zij niet in-
eengedraaid is en uit niets dan een stuk lijnwaad schijnt te
beslaan. Wij zullen haar HOOFDDOEK (Fr. nne écharpe
ployée en eerde,
Hd. eine rund gelegte Kopfbinde) noemen.
Raczynski — Polen, Pruisen. In rood een zilveren
hoofddoek. Grafelijk gekroonde helm. ïlelmleeken: een
uitkomend meisje, het gelaat en de handen vleesch-
kleurig, mei loshangend hair en een rooden hoofd-
wrong, in \'t wit gekleed en geplaatst tusschen een
hertsgewei van natuurlijke kleur \'t geen zij hij de
takken houdt. Helmdekkleeden: rood en zilver.
Schildhouders: twee omziende Pruisische arenden
met nederwaartsche vlugt. Wapenspreuk: Vitam im-
PENDERE VEKO (IV, 41.)
De menschelijkc figuren in de wapens, en vooral die welke
tol helmteeken dienen, vindt men gedekt met MUTSEN van
allerlei soort, soms suikerbroodvorinig. soms vierkant of rond,
zoodal men dil in elk bijzonder geval naauwkeurig dient aan te
duiden. Zeer dikwijls zijn die liguren gedekt met de antieke
muts
(Fr. bonnet albanais of bonnet d ïanlique), waarvan
de spitse punt, met eene kwast voorzien, achter op den rug
nederhangt (V, 8" rij, 24).
-ocr page 256-
23S
Omtrent de kleeding der mensclienbeelden in de wapens
kunnen wij in geene beschouwingen treden, dewijl hier alle
vaste maatstaf ontbreekt. In ieder voorkomend geval moet het
costuum ten naauwkeurigsle en duidelijkste beschreven wor-
den. Er zijn echter eenige bijzondere gedeelten der kleeding
waarvoor een nagenoeg onveranderlijke vorm is aangenomen
en bierbij kunnen wij dus eenige oogenblikken stilstaan. Om
de opslagen aan te duiden van de kleederen bezigt men
in het Fransen het woord rebrassé, en wanneer dit de
hoofddeksels betreft het woord retronssé.
De MANIPEL (Fr. manipule of fatum), een deel van het
priesterlijk gewaad, bestaat uit eene mouw met een lang-
afliangend stuk stof (V, 8e rij, 23).
de Guiberville — Normandie. In goud een manipel
van vair.
De MOUW (Fr. manche mal-taülée, Eng. mannek) is de
wijde mouw van een middeneeuwsclien tabbaard en komt
voor in de wapens van de Engelsche familie Hastikcs en
de daarvan afstammende huizen (V, 8e rij, 25).
Hastjxgs graaf van Huntikgdon — Engeland. In zilver
eene zwarte mouw.
LAARZEN, SCHOENEN, PANTOFFELS, MUILEN en,
HOUTEN KLOMPEN zijn niet van de eer, om in wapens
voor te komen, uitgesloten, doch de voorbeelden zijn schaars.
Men lette op den vorm der muilen van Trip (V, 9" rij, 14)
en van den houten kloiup van Holzschuheb vo:n Hakrlach
(V, !)e rij, 15), waaruit volgt, dal men de gedaante dier voor-
werpen in bijzonderheden dient te omschrijven.
Coerman — Gelderland. In goud eene zwarte laars met
rooden kap.
Trip — Nederland. In rood drie antieke gouden muilen
(trippen), 2 en I.
Holzsciiuher von 11 >.iuii u.ii — Bcijercn, Ned. Indië.
In goud een antieke zwarte houten klomp op
twee rigchels rustende, de zool van zilver, en op
-ocr page 257-
236
de punt van den voel eene roode roos met zilver
omboord.
De laarzen, die men \'t meest in de wapens aantreft, zijn
klein en worden LAARSJES (Fr housseaux of housseltes)
genoemd. Dikwijls zijn zij gespoord (Fr. éperonné). Eene
soort van hooge schoenen heet in de Fransche wapenbe-
schrijvingen brodequins.
d\'Artikb — Frankrijk. In blaauw een gouden keper,
vergezeld van drie laarsjes van \'t zelfde.
Nog voeg ik hier de beschrijving bij van eenige voorwerpen,
die, hoewel geen kledingstukken, toch tot het toilet behoo-
ren of bij de uitrusting van een reiziger te pas komen.
Zoo vindt men bijv. KAMMEN in de wapens en wel van
twee soorten, de eene met .ééne rij, de andere met twee
rijen tanden (V, 8C, rij, 4l> en 16.)
Camminüha — Friesland. In goud een zwarte kam
van twee rijen tanden, vergezeld van drie blaauwe
ruilen. 2 boven en \\ beneden.
Ponsonbï — Engeland. In rood een zilveren keper,
vergezeld van drie kammen met ééne rij tanden, van
\'t zelfde.
De REISTASCH (Fr. gibecière, Eng. scrip) was aanvankelijk
een pelgrimstasch, doch werd allengs verfraaid en met
kwasten voorzien van boven en van onderen, terwijl twee
met kwasten versierde koorden strekten om de tasch toe
te halen (V, 9e rij, 16.)
de Rojukl\' — Provence. In zilver een blaauwe reistascb,
beladen met eene gouden schelp boven welke eene
zilveren kroon.
De ROZENKRANS (Fr. patenótre. soms c/iapelet) wordt
meeslal in den kepervorm geplaatst.
l\'Hekmite — Frankrijk. In groen een gouden rozenkrans
met twee kwasten, keperswijze gesteld, mei bet kruis
bovenaan, en vergezeld van drie zilveren vijfbladen.
De PELGRIMSSTAF (Fr. bourdon de pélerin) is een slok
-ocr page 258-
257
mei een dwarsslokje op drie-vierden van zijne hoogte en
een bol op den lop (V, 8e rij, 13).
de Harnoncoer Unverzagt — Frankrijk. België, Duitscli-
land.
In goud twee schuingekruiste blaauwe pelgrim-
staven, in \'t hoofdpunt vergezeld van eene roodeschelp.
De GESPEN (Fr. enkv. fermail, meerv. fermaux, Eng. bnrkles),
komen in verschillende vormen voor. soms rond. maar ook
ovaal, vierkant of ruitvormig (V, He rij, 6—9); deze laatste
soort wordt in \'t Fransch fermail a ianlique gcheeten. De
vorm moet dus altijd worden aangegeven. De tong der gesp
ligt meestal dwars, met de punl naar de regterzijde.
van Darthuizen — Sticht Utrecht, Gelderland. In zilver
drie ovale roode gespen, 2 en \\.
Reynolds Moreton graaf van Dicie — Engeland. In
zilver een roode keper, vergezeld van drie vierkante
zwarte gespen.
Boos von Waldeck — Begeren, Nassau. In rood drie
schuingelegde en schuingerangschikte aanstootende
ruitvormige zilveren gespen, aan de zijden gekln-
verd, de tongen kepervorinig. Helmteeken: eene
antieke zwarte vlugt, elke vleugel beladen met eene
ronde schijf volgens het schild. Dekkleeden: zilver
en rood (IV, 44.)
de Kersavzon — Bretagne. In rood eene ruitvormige
zilveren gesp.
Bij de rubriek der kleedingsartikelen meen ik ook de
BELLETJES (Fr. qrelols of grillels, Eng. bells) te mogen
voegen (V, 8C rij, I), vermits zij in vroeger tijd aan de
kleederen werden gedragen. Uit dien lijd dagteekenen ook
de helindekkleeden met belletjes, waarvan nog eenige zeld-
zame voorbeelden bestaan, bijv. in het wapen der familie
de Floe.n Adlercrona, in België. Voorwerpen met belletjes
worden in de Fransche heraldiek gezegd grilltés te zijn.
van Bellinchave — Friesland. In rood drie zilveren
belletjes, 2 en 1.
-ocr page 259-
258
De VINGERRINGEN (Fr. bagucs) zijn bijna altijd bezet
(Fr. chdtonné) met een kostbaar gesteente (V, 8e rij, 3).
vos Enzberg — Wurtemberg. In blaauw een gouden vin-
gerring met een robijn.
De BEURZEN worden op de antieke wijze voorgesteld,
als een buideltje met twee koorden (V. !)e rij, 17.)
Boursikk — Frankrijk. In goud drieroode beurzen, 2 en 1.
Enkele malen komen KROONEN van verschillende soort
als wapenfiguren voor. De meest gebruikelijke bestaan uil
een gouden ring waarop een geheel blad en twee halve bla-
den (Fr. fieurons), met een paarl op eenc gouden stift in elke
tussclienruimle (V, 3e rij, 5). Dit zijn ook de gewone kroo-
nen
die de helmen dekken of ter versiering strekken van de
figuren, welke als helmteeken worden gevoerd. De antieke
kroon
(Fr. couronne a Vantique) beslaat uil een gouden -ring
met vijf of zeven punten (V, 3e rij, 4). Tot aanduiding van
die punten noemt men haar in \'t Fransch radié (een term,
die ook in andere opziglen gebruikt wordt als synoniem
met rayonnant, stralende.)
i>k Conisch — Slicht Utrecht. In zilver drie roode
kroonen, 2 en 1.
vos Schürffenberu — Oostenrijk. In blaauw eene gou-
den kroon,
vos Malchus — Wurtemberg. In blaauw eene antieke
gouden kroon met vijf punten.
§ 2. Voorwerpen voor i»e eerehienst, huisraad, muziek-
instrumenten, GEREEDSCHAPPEN, WERKTUIGEN VOOR
LANDBOUW EN JAGTBEDRIJF, ENZ.
De ALTAREN hebben in de wapens geen vast bepaal-
den vorm; meestal vierkant en daarbij lang en laag, zijn
zij soms van eenigzins andere gedaante en minder breed
dan hoog.
vos Abel — Wurtemberg. In zwarl een vierkant, lang
-ocr page 260-
23!)
en laag zilveren allaar (V, 8C rij, 17), waarop een
vuur brandt van \'l welk een zware rook opgaat.
Reuchlin — Tiel, Rotterdam. In blaauw op een vier-
kant, hoog en smal gouden allaar, aan eiken zijkant
met een engelenborstbeeld bij wijze van handsvat
voorzien en omgeven door eene guirlande van groene
lamverbladeren. een brandend en rookend vuur in
natuurlijke kleur; op den bovenrand van bet altaar
prijken in zwarte letters de woorden Ara Ca, en
op den benedenrand hel woorddeel pnioms (V, 8e
rij, 20.)
De DOOPVONTEN (Fr. fonts bapHmaux) hebben de ge-
daante van zeer lage vazen met deksels (V, 8e rij, 21).
Parrin re Sémainville — Normandië. In blaauw twee
gouden doopvonten naast elkander, en een zilveren
schildhoofd, beladen met een verkort breedarmig
rood kluisje.
De KLOKKEN (Fr. cloches, Eng. churclibells) worden ge-
zegd geklepeld (Oud-Fr. batclês, Mod.-Fr. bataillés) te zijn,
wanneer de klepel van eene andere kleur is dan de kuip.
dg Bellegarde — Frankrijk. In blaauw eene zilveren,
zwart-geklepelde klok.
Onder liet huisraad bekleedt de SPIEGEL eene voorname
plaats. Men vindt daarvan dan ook verschillende soorten
in de wapens. De drie voornaamste zijn: de toilet-spiegels
(Fr. miroirs de loilelle), welke vierkant zijn en van boven
gerond (V, !)c rij, 2); de ronde spiegels (Fr. miroirs arrondis)
van eene kringvormige gedaante (V, 9e rij, 3); en de ovale
spiegels,
welke van onderen een steel hebben of gesteeld
(Fr. emmancfié) zijn (V. 9e rij, 4). Al die soorten kunnen
omlijst (de ronde in \'t Fr. citrclés, de andere encadrês) zijn
van eene andere kleur. Die, welker lijst met kleine holletjes
is omzet, worden in \'t Fransch pommetés genoemd.
Miron — Frankrijk. In rood een ronde zilveren spie-
gel, de lijst omzet mei holletjes van \'t zelfde.
-ocr page 261-
240
Miranbel — lAmmmn. In blaauw drie ronde zilveren
spiegels, 2 en \\.
AtcHEit m Pi\'Y — Poitou. In blaauw drie zilveren
loiletspiegels, 2 en i.
Bermand de Montault — Lotharingen, Champagne. In
blaauw een klimmende zwarte beer, die een ovalen
zilveren spiegel in zijn poot boudt.
vah Hanswmk — Nederland. In purper twee vierkante
gouden spiegels, de eene in bel 2" kwartier, de an-
dere aan de schildpunt; en een zilveren vrijkwartier
beladen met een balven zwarten leeuw opkomende
uit eene natuurlijke zee.
KANDELAARS worden onder den gewonen vorm afgebeeld.
De KERKKANDELAARS hebben drie armen.
d\'Obert — België. In blaauw een gouden keper, ver-
gezeld van drie kandelaars van \'t zelfde.
DiKixYvoiE — Frankrijk. In blaauw een zilveren kerk -
kandelaar, waarboven eene gouden zon.
Er beslaat geen vast aangenomen vorm voor de LAMPEN.
Soms zijn bel antieke vazen met tuit en oor; soms ont-
breken deze beide deelen. Andere malen zijn bel bakjes op
een voet.
von Kleuihje.n — Beijaren. In goud een zwart Si.
Andries-kruis, vergezeld van vier antieke brandende
lampen (V, 9e rij, 8). In een zilveren bartsebild een
zwarte goud-gekroonde adelaar.
Sailer — Beijeren. In blaauw drie zilveren lampen.
(V, 9" rij, 10) mei een voet, brandende in natuur-
lijke kleur, geplaatst 2 en 1.
Farmer — Engeland. In rood een zilveren keper, ver-
gezeld van drie lampen van \'t zelfde (V. !>e rij. 9),
brandende in natuurlijke kleur.
De BEKER (Fr. coupe) is soms met drijfwerk versierd en
dikwijls met een deksel bedekt (Fr. couvert), V, !)c rij, 21.
De KELK (Fr. calice) is kleiner en smaller, van effen me-
-ocr page 262-
241
taal, zonder drijfwerk en van geen deksel voorzien (V, 9e
rij, 22). Men verwarre de kelken niet met de ligt herken-
bare WIJNKELKEN, die ook in eenige wapens voorkomen
(V, 9" rij, 25) Eenige Duitsche familién voeren den DUB-
BELNAP (Fr. hanap, Hd. Doppelbecher), bestaande uit twee
bekers, van welke de een omgekeerd is en den andere tot
deksel dient (V, 9\' rij, 24).
Rallet d\'Ambly — Lotharingen. In blaauw een gou-
den beker.
Godin — Nederland. In blaauw een gedekte gedreven
gouden beker.
Schneider — Ehas. In groen een gouden kelk.
vos HiERONYMi — Beijeren. In goud een roode keper,
vergezeld van drie zilveren wijnkelken.
Besseher vos Thalfingen — Wurtemberg, Beijeren. In
zwart een zilveren dubbelnap.
De KANNEN (Fr. pignates) hebben een luit en één oor
(V, 10" rij, 3). De LAMPETKANNEN (Fr. aiguières) heb-
ben den vorm van de voorgaande, doch zijn wat grooteren
meer versierd. Van de SCHENKKANNEN zijn slechts wei-
nige voorbeelden aan te voeren (V, 40e rij, 4).
de Posson — België, Nederland. In rood drie gou-
den kannen, 2 en 1.
de Pauze de Labtigue — Frankrijk. In blaauw eene
gouden lampetkan.
Kannekens — Vlaanderen. In blaauw drie gouden
lampetkannen, 2 en 1.
Schilling von Cannstadt — Wurtemberg. In rood eene
gouden schenkkan.
De ZONNEWIJZERS (Fr. cadrans) hebben in de wapens
de gedaante van perpendiculair geplaatste cilinders met eene
uitstekende punt aan de regterzijde (V, 9e rij, 12).
Cadkan — Bretagne. In blaauw drie gouden zonne-
wijzers, 2 en 1.
De WEEGSCHALEN (Fr. une balance) zijn ook in de wa-
16
-ocr page 263-
242
pens opgenomen, waarschijnlijk omdat zij beschouwd wor-
den als zinnebeeld der geregtigheid.
Delphin d*Estriac — Bourgondië. In rood een zilve-
ren zwaard, dat eene weegschaal van \'t zelfde onder-
steunt.
De gewigten worden voorgesteld door de antieke MARKEN
(Fr. marcs), eene soort van in elkander sluitende holle ge-
wigten (V, i)e rij, 11).
Marc la Febté — Vmmndois. In blaauw drie gou-
den marken, 2 en 1.
De DOBBELSTEENEN zijn zeldzaam in de wapens. Men
moet opgeven met hoeveel oogen (Fr. points) zij gemerkt
(Fr. marqués) zijn.
Mathias — Frankrijk. In rood drie zilveren dobbel-
steenen, elke steen aan de voorzijde met vijf oogen.
Van hel schaakspel gebruikt men twee stukken in de wa-
pens: het PAARD, en den TOREN (Fr. roe d\'échiquier, Eng.
cliessrook). Hel eerste wordt meestal voorgesteld als twee
aan elkander verbondene, afgewende paardenkoppen op een
voetstuk (V, 8e rij, 8). Het andere, \'t geen hoogstwaar-
schijnlijk in wezenlijkheid slechts een antiek lans-ijzer is,
heeft bovenaan nagenoeg den vorm van een arm van \'t an-
kerkruis (V, 8\' rij, fi).
Rohrmas.n — Beije.ren. In rood een gouden schaakpaard.
re la Gorce — Vivarais. In rood drie gouden schaaktorens.
De KOLF (Fr. crosse) ten gebruike bij het kolfspel (V, 8\'
rij, 12) komt in een paar wapens voor, o. a. in dat der familie
van Balveren — Gelderland. In zilver drie regtop
en naast elkander staande zwarte kolven, en twee
zwarte dwarsbalken daarover heen.
Van muziek-inslrumenten treft men VIOLEN, HARPEN,
KLARINETTEN. LUITEN enz. aan. De violen staan met
den steel naar onderen, de klarinetten regtop, de luit gelijkt
veel op eene guitaar. De instrumenten zijn gemaard (Fr.
cordé), wanneer zij snaren van eene andere kleur vertoonen.
-ocr page 264-
243
van Swieten — Holland. Oostenrijk. In rooil drie zil-
veren violen, 2 en 1.
van HEn Hoi ven — Holland. In zilver drie zwarle violen.
Luzï — Frankrijk. In rood Iwee dwarsgelegde zilve-
ren luiten boven elkander, de greep links.
Clerissy-Rounoi\'lès — Provence. In zilver drie staande
roode klarinetten, 2 en I, en een blaauw schildhoofd
beladen met eene halve gouden zon, uitgaande van
den benedenrand van \'t hoofd.
De KUSSENS zijn vierkant en bijna steeds op een hun-
ner hoeken geplaatst (V, 9" rij, 5), behalve wanneer zij in
het helmteeken tol onderlaag voor eene andere figuur strek-
ken; dan liggen zij op de gewone wijze plat neder (V, 9*rij, 6).
Becarde — Engeland. In zilver drie roode goud-gek waste
kussens, 2 en I.
De VAGERS of VEGERS, eene soort van borstels, die
in de wapens gebezigd worden, hebben de gedaante van de
borsteltjes waarvan men zich bij \'t scheren bedient en staan
altijd met de haren naar boven (V, He rij, 26). Men vindt
er in het wapen der familie Steengracht.
De WATERPUTTERS (Fr. bouses of bouges, Eng. water-
bougets)
waren oorspronkelijk lederen zakken, bestemd om
daarmede uit de pulten water op te trekken. Allengs is hunne
gedaante van den eersten vorm ontaard, en na de verschil-
lende veranderingen te hebben ondergaan, die ik op PI. V,
II\' rij, fig. 1—4 doe kennen, beeldt men ze tegenwoordig na-
genoeg af als eene kapitale schrijf-M (V, 41* rij, 5), waarin ei-
genlijk niets meer van de vroegere gedaante is overgebleven.
i»e Valance — Schotland. In blaauw drie gouden wa-
lerputters, 2 en I.
De GRENDEL (Fr. vertenelle of bris d\'knis) wordt voor-
gesteld als eene breede ijzeren reep met. een geklaverd be-
nedeneinde (V, 10\' rij, 24).
Bruch — Frankrijk. In goud een sehuingeplaatste roode
grendel.
46\'
-ocr page 265-
2U
SLEUTELS komen in verschillende vormen en gedaanten
voor. Zij worden rcglop gesteld en zijn torrjewend (Fr. af-
fronten)
wanneer de haarden tol elkander gekeerd zijn, af-
gewend
(Fr. adossés) wanneer de baarden naar de schildran-
den zijn gerigt. Wanneer er slechts één sleutel in het schild
is, staat zijn haard naar de regterzijde; anders zou hij om-
qewend
zijn. Zoo de ringen der sleutels door elkander heen-
gaan kunnen wij ze zamengevloclilen (Fr. entrelemis) noemen.
In enkele Duit.sche wapens vindt men sleutels van een zon-
derlingen vorm, die daar hout sleutels (Hd. Hohsclilüssel) hee-
len; hij deze wordt de baard vervangen soms door drie of
vier dwarsstaafjes (V, lle rij, 25), soms door een ui (getand
reepje (V, \\l° rij, 26).
Wachendorff — Nederland. In goud twee afgewende
roode sleutels.
von Riepmjr — Wurtemberg. In rood twee afgewende
zilveren houtsleutels, de baard bestaande uit vier
dwarsstaafjes en de steel uitloopende in een haak.
Speth von Zwyfalten — Wurtemberg. In rood drie
schuinregts gelegde, schuinlinks gerangschikte, zil-
veren houtsleutels, de baard bestaande uit vijf tanden
en de steel eindigende in een ronden ring.
De KETELS (Fr. chaudières) zijn groote bekkens met een
hengsel en zonder voeten (V, !)e rij, -18); men treil ze dik-
wijls in Spaansche wapens aan. De KOOKPOTTEN (Fr.
marmites) hebben drie voeten en twee ooren (V, 9e rij, 19). (*)
Enkele Spaansche wapens bevatten ook PANNEN (Fr. poêles),
voorwerpen in de gedaante van de bekende koekepannen
(V, 9\' rij, 20.)
iie Paciieco — Spanje. In zilver twee ketels hoven-
elkander, gedwarsbalkt-uitgetand van goud en rood,
omhoepeld van zwart; uit eiken ketel komen aan
iedere zijde drie groene slangen te voorschijn.
(\') De kookpotten hebben niet altyd een hengsel, zoodal het vermeld moet
worden of z(j daarvan voorzien zun.
-ocr page 266-
2iü
i.i Ledidart — Vlaanderen. In zilver een blaauwe
dwarsbalk, beladen met drie gouden St. Andrieskrui-
sen en in de schildpunt vergezeld van een zwarten,
van binnen vergulden ketel.
Bon — Sticht Utrecht. In goud drie roode kookpot-
ten. 2 en I.
de Padim.a — Spanje. In blaauw drie regtop en naast
elkander staande zilveren pannen, vergezeld van ne-
gen wassenaars van \'t zelfde, drie in \'t schildhoofd
omgekeerd, drie tusschcn de pannen gewend, de drie
laalste in den schildvoet klimmende.
De afzonderlijk voorkomende HENGSELS (Fr. cnynières)
van ketels en ander huisraad, de SCHOORSTEEÏNHALEN
(Fr. croeltets en crémaillères) om de ketels en polten boven
het vuur te hangen, en de HAKEN (Fr. crocs) om iets tot
zicli te halen, zijn van zoo velerlei soort, dat in elk geval
ecne aanduiding, zoo naauwkeurig als geschieden kan, wen-
schelijk is. Ter proeve heb ik onder de afbeeldingen op-
genomen het hengsel van van Loê (V, 10" rij, 13), de
schoorsteenhalen van von Zieten (V, 10* ry, 14), von Hadeln
(V, 10" rij, 15), Besemer (V, 10" rij, 18), van Swundrecht
(V, 10e rij, 17) en van Heiden Rkinestein (V, 10\'\' rij, 1<>),
alsmede den haak van Wintzwgerode (V, 10" rij, 19).
van Loë — Nederland, Pruisen. In zilver een zwart
hengsel, welks einden in driedubbele pijlpunten uit-
loopen.
vos Zieten —Pruisen. In zilver een zwarte schoorsteen-
haal, bestaande in een vieiiant raam, aan de linkerbin-
nenzijde uitgetand, van boven links voorzien van een
gekromd ijzer en van onderen regts van een haak.
von Hadeln — Nassau. In rood drie zilveren schoor-
steenhalen, naast elkander met ringen aan een dwars
in \'t schildhoofd liggende staaf van \'t zelfde hangende;
elke haal bestaande uit een regtstandig ijzer \'t geen
zich van onderen links ombuigt en waarmede aan de
-ocr page 267-
246
linkerzijde een regtsuitgetande slaaf parallel loopt,
die aan een dwarsijzertje van de eerste staaf beves-
tigd is; van onderen vereenigen zich beide staven en
loopen uit in een haak met oingewende punt.
Besemer — Holland. In goud drie in bet schildhoofd
regtop en naast elkander slaande zwarte schoorsteen-
balen, aan wier middelste een zwarte kookpot met
hengsel hangt; elke baak in de gedaante van eencaan
de regterzijde uitgetande en van boven links, van on-
deren regts omgebogen ijzeren staal\'
van Swundbecht — Holland. In goud drie regtop-
.staande zwarte schoorsteenhalen, geplaatst 2 en 1 :
de haken gelijk die in het wapen der familie Besemer,
doch elke bovendien nog aan de regterzijde voorzien
van een haakje, ecnigzins boven den benedenbaak
geplaatst.
van Heiden Reinestein — Drenthe. Gevierendeeld: I
en 4 in blaauw drie zilveren dwarsbalken; 2 en 5
in goud een roode scboorsteenhaal. bestaande uit eene
dwarsliggende en aan hel regtereinue lot een baak om-
gebogene slang; aan hel linkereinde is eene schuins naar
beneden loopende en links uitgetande reep bevestigd, die
van onderen in een omgewenden haak eindigt; beide
haken met elkander verbonden door een over beiden
been gaande ovalen ring. In een gouden hartschild
een dubbele zwarte adelaar, elke kop gekroond van
goud.
von WiNTZiNr.EnoDE —* Nassau, lu zilver een schuin
geplaatste roode haak.
Hel PLOEGIJZER (Fr. toe de eharrue), ofschoon altijd van
denzelfden vorm, wordt niet altijd uit hetzelfde oogpunt
gezien (V. Ue rij, II en 12). Enkele malen komt eene
geheele ploeg in liet wapen voor (bijv. in dat der Noord-
Brabantsche familie i>k Roock) en wordt dan van ter zijde
afgebeeld.
-ocr page 268-
247
Agiucola — Nmremberg. In goud een regtopstaancl
en van voren gezien ploegijzer (V, 11" rij, 11) in na-
tuurlijke kleur.
Buoeali» markies de la Pico.nnerie hertog van Islï.
Gedeeld: I. in blaauw een gouden keper, in de schild-
punt vergezeld vaneene vijfpuntige ster van \'t zelfde;
en een rood schildhoofd beladen met drie vijfpuntige
zilveren sterren; II.doorsneden: 1 in goud een zwart
zwaard, 2 in zwart een gouden ploegijzer van ter
zijde gezien (V, llerij, 12) en schuinlinks geplaatst.
De EGGE (Fr. hei-se de labour) slaat altijd regtop in hel
schild, en is soms vierkant, soms driehoekig enz., zoodat
de gedaante behoort opgegeven te worden.
iËMiLius — Sticht Utrecht. In goud een vierkante, van
onderen afgeronde zwarte egge (V, H\' rij, 15).
de Bay — Vlaanderen. In rood eene driehoekige gou-
den egge (V, 11" rij, 16).
Zie in Hoofdstuk I der Derde Afdeeling: Sweerts de
Lamias en Waübeiit de Püisseau.
ZEISSENS en SIKKELS komen menigmaal voor, de laatste
het meest, wier snede dikwijls, doch niet altijd, is uitgetand
(V, 9\' rij, 51); is dit het geval, dan behoort het te worden
opgegeven. Het enkele zeissenijzer wordt in de Fransche
heraldiek ranchier genoemd.
von Lüttichai\' — Pruisen. In rood twee toegewende
zilveren sikkels, de snede uitgetand, met gouden
hechten, elke sikkel aan den rug van het ijzer ver-
sierd met drie bosjes kleine zwarte hanevederen, elk
bosje van drie stuks.
Het gewone WIEL of rad bestaat uit acht spaken (V, \\i\'
rij, 22), die soms in meerdere of mindere mate versierd en
gebeeldhouwd zijn; is het getal spaken verschillend dan moet
dit vermeld worden. Het MOLENRAD, soms met vier.
soms met acht spaken, heeft plankjes rondom de velg om
het water op te scheppen (V, 11\' rij, 23). Bij het St. CA-
-ocr page 269-
248
THARINAS-RAD is de velg bezet met een aantal haken
(V, Hc rij, 24).
be Biuuw — Holland. In groen een gouden rad.
de Bonzy — Frankrijk. In blaauw een gouden rad
zonder velgen.
van Hogenborp — Holland. In zilver een zwart mo-
lenrad van vier spaken.
Bever —\' Middlesex. In blaauw een gouden St. Catha-
rinas-rad.
Het MOLENIJZER (Fr. fer de moulin) is een klein, in-
gebogen St. Andrieskruis, met eene ruitvormige opening in
\'t midden (V. I0C rij, 20). Onder dezen vorm komt het
altijd in de Nederlandsche wapens voor. Doch elders heeft
het eene verschillende gedaante (V, W rij, 21) en ook een
anderen naam; de Franschen noemen dezen vorm anille, de
Engelschen millrind of ink-moline; wij zouden haar antiek
molenijzer
kunnen noemen, in tegenstellling van het vorige,
welks zijden smal inloopen.
Coenen — Holland. In rood een zilveren molenijzer.
Ropertz — Westphalen. In goud een antiek rood mo-
lenijzer.
Het HUISANKER (Fr. anille a l\'antique) is eene staaf, die
aan het boven- en benedeneinde den vorm van een anker-
kruis heeft (V, 9e rij, 50) en dient om stevigheid en steun
aan het metselwerk te geven.
Radin — He de France. In zilver een roode keper,
vergezeld van drie zwarte huisankers.
De WINKELHAAK strekt niel alleen tot wapenfiguur
(V, 9e rij, 7), maar heeft zelfs aanleiding gegeven tot het
zeldzame ivinkel/iaakscli-gevierendeeld (Fr. écartelé en équerre,
II, 26.)
van der Kerstede —Vlaanderen. In zilver drie roode win-
kelhaken, geplaatst 2 en 1, de beide bovenste afgewend.
von Tale — Brunswijk. Winkelhaaksch-gevierendeeld
van rood en zilver (II, 26).
-ocr page 270-
240
De HEIPAAL (Fr. hie) is een zeer zonderling stuk, over
welks eigenlijke beteekenis en doel de schrijvers het gansch
niet eens zijn; volgens sommigen strekt het om steenen,
volgens anderen om palen in den grond te heijen. Het
stuk heeft de gedaante van eene zeer lange en smalle, aan
de zijden afgeronde spitsruit, met een ring regts van hoven
en links beneden (V, 10e rij, 25). Welligt heteenige voorbeeld
is te vinden in het wapen van de familie
Damas Jouancy — Bourgondiê. In zilver een schuin-
geplaatste zwarte heipaal, vergezeld van zes zooms-
w\'y\'ze gerangschikte roode rozen.
Ook het HEIBLOK (Fr. mouton a piloter) is zeldzaam.
Het bestaat uit een zwaar, vierkant stuk hout, met twee
dwarshoutjes aan eiken kant en een haak of hengsel boven-
aan (V, 11" rij, 10).
Suys — Vlaanderen, Holland. In blaauw drie gouden
heiblokken, 2 en 4.                                             
Tusschen de HAMERS (Fr. marteaux, Eng. hanmers, Hd.
Hammer) en de KLOPHAMERS (Fr. maillets, Eng. mallets,
Hd. Sclildgel) moet steeds het onderscheid in het oog wor-
den gehouden. De eerstgenoemde zijn onze gewone hamers
met het vooreinde van het ijzer dik en het achtereinde
puntig (V, lle rij, 15); de andere hebben een zeer breeden
en zwaren kop, die overal even dik is (V. \\\\\' rij, 14).
Beide soorten kunnen zijn gesteeld (Fr. emmanché), wanneer
de steel van eene andere kleur is dan de kop. en ontsteekt
(Fr. démancfié) wanneer zij in \'t geheel geen steel bezitten.
De steel kan meteene of andere kleur van onderen beslagen
(Fr. embouté) zijn. De klophamers staan niet zelden regts-
hellend
(Fr.penchés d dextre), V, 41\' rij, 21, of linkshellcnd
(Fr. penchés a senestre).
Wttewael van Stoetwegen — Overijssel. In goud drie
blaauwe hamers met stelen in natuurlijke kleur, 2 on I.
i>e Blanckart — Vlaanderen. In blaauw een groote
schuingeplaatste zilveren hamer.
-ocr page 271-
250
va.n dek Borcht — Vlaanderen. In goud drie regtshel-
lende roode klophamers, 2 en i.
De SPIJKERS (Fr. clous de la passion) hebben in de
wapens een driehoekigen kop (V, 7\'rij, 25)
Drums i>e Givhy — Touraine. In goud drie zwarte
spijkers, 2 en I, en een blaauw schildhoofd beladen
met drie zilveren adelaartjes.
Van de KETENS moet vermeld worden in welke rigling
zij staan, en of de schakels rond, vierkant of ovaal zijn.
Alberti — Toskane. In blaauw twee zilveren ketens
van vierkante schakels, scluiingekruisl en in \'t schild-
hart vastgehecht aan een zilveren ring.
»e Mendoza — Spanje. In rood een gouden schuin-
balk, gevuld met groen; en eene zoomswijze ge-
plaatste gouden keten, bestaande uit beurtelings ronde
en ovale schakels, over alles been.
©e scharen komen in twee soorten voor: de SCHAPEN-
SCHAREN (Fr. forcesdc tondeur), wier uiteinden puntig zijn
(V, \\0\' rij, 23) en de DROOGSCHEERÜERSSCIIAREN (Fr./br-
ces), die vierkant afgehakte einden hebben (V, 10\' rij, 22). Beide
soorten staan met de einden naar boven,anders zijn zij omgekeerd.
üe Thiribu — België. In hermelijn drie omgekeerde
roode droogscheerdersscharen, 2enl.
De NEUSKNIJPER (Fr. morailles, of ook broyes, meerv.;
Eng. barnarles. meerv.; Hd. Bremse, enkv.), een werktuig
dat door de hoefsmeden bij het beslaan van paarden ge-
bruikt wordt, heeft in de wapens een verfraaiden vorm be-
komen en gelijkt een soort van festoen (V, 11\'rij, 20). Het
STEEKIJZER (Fr. Inite), \'t geen bij de uitoefening van het-
zelfde bedrijf zijne aanwending vindt, gelijkt eenigzins op
een schop of spade (V, U\' rij, 18). De ROSKAM (Fr. étrille)
wordt regtop in het schild geplaatst met den steel naar be-
neden. De HOEFIJZERS rigten de uiteinden naar de scbild-
punt (V, 11\' rij, 19), anders zijn zij onmekeerd. Zij kunnen
genageld (Fr. clouè) zijn van eene andere kleur.
-ocr page 272-
2hl
Varmiage.n van Ense — Westphalen. In goud een zsvarte
paarden-neusknijper.
Botet — Frankrijk. In zilver drie blaauwe hoel\'smids-
steekijzers, 2 en 1.
vanderBurch — Vlaanderen. In hermelijn drie roode
roskammen, 2 en 1.
Slicber — Zeeland. Holland In goud een roode
dwarsbalk, in\'t schildhoofd vergezeld van drie blaauwe
hoefijzers naasl elkander, en in d» schildpunt van
een molenijzer van \'l zeilde.
De jagtgereedschappen zijn meerendeels genoeg bekend,
zoodal ik mij bier bepaal lot de minder bekende of die
waarvan iels bijzonders is op te merken.
De KOPPELSTUKKEN (Fr. accouples) zijn regtstaandu
stokken, elk einde van twee riemen voorzien, aan welke de
jagtbonden werden vastgebonden (V, 9° rij, 29).
Beadpoil graal\'de St. Aulaiue—Parijs. In rood\'drie
zilveren koppelstukken met blaauwe riemen, 2enl.
De VISCHHAKEN (Fr. hamecms) staan regtop en keeren
den haak regis (V. 9\'\' rij, 27); is deze aan de linkerzijde
dan zijn zij omgewend. Men heelt ook dubbele rhchhahen.
die regis en links eene punt vertoonen (V, 9\' rij. 28).
Hoekwater — Holland. Doorsneden: 1 in rood een zwarte
vischhaak, half ingedompeld in eene zilveren blaauw-
geschaduwde zee: 2 in goud drie zwarte schuinbalken.
De WOLFSHAKEN (Fr. namecons d hups, lid. Wolfsangel)
hebben den vorm van een klimmenden wassenaar met een
ring in de doorbuiging (V, 8 rij, 9.)
vo.n Pklimmerin — Beijei-en. Wurtembnro. In rood drie
omgekeerde zilveren wol (\'shaken boven elkander.
De JAGÏSPHIET (Fr. éjiieu), is een lange slok mei een
breed en puntig ijzer aan het boveneinde (V. 9e rij, 26). Voor-
mauls diende dit wapen bij de wilde zwijnenjagl.
Simon — Normandië. In blaauw drie gouden jaglsprieten,
2 en I.
-ocr page 273-
252
Üe DISSELBIJL (Fr. doloire, Eng. addice) is eene bijl met
ronde snede en een klein haudsvat (V, H\'rij, 17). Op dejagt
diende hel om de gedoode dieren te ontweiden en tevens is
het een gereedschap der kuipers om de duigen af te schaven.
de Restï — België. In zilver drie roode disselbijlen,
2 en I, de beide bovenste afgewend.
De HOORNS zijn van drie soorten: waldhoornsjagt/ioorns
en posthoorns.
De WALDHOORN (Fr. grélier, Hd. Waldhorn) is geheel
tot een cirkel omgedraaid (V, 40e rij, 5) en komt zeer zelden
in de wapens voor. De JAGTHOORN (Fr. cor de chasse,
Eng. buglehorn, Hd. Jagdhorn) en de POSTHOORiN (Fr. hu-
chet,
Hd. Hüfthom) zijn elk slechls een tot een halven cir-
kel gebogen buis; doch de jagthoorn onderscheidt zich door
altijd met een snoer, dat soms van eene andere kleur is,
gebonden of gesnoerd (Fr. Hé) te zijn (IV, 2), terwijl de
posthoorn in \'t geheel geen snoer heelt (V, 10" rij, 6). Al
die soorten van hoorns hebben nog verscheidene attributen
met elkander gemeen. De groote opening moet altijd regts
en de monding links staan; anders zijn zij omgewend. Men
zegt beslagen (Fr. virolé) van de ringen die er om liggen;
geopend (Fr. pavillontié), van de groote opening; gemond {Fr.
enguichê
of embouché) van de monding; wanneer die deelen
van eene verschillende kleur zijn. En \'t is zelfs goed ze
aan te duiden, al dragen zij dezelfde kleur, want niet alle
hoorns zijn van die deelen voorzien.
Cillart de Keiuiaimji Y — Bretagne. In rood een om-
gewende zilveren waldhoorn.
van Horenbeke — België. In blaauw een zilveren jagt-
hoorn, gebonden van rood, beslagen en gemond van goud.
de Peuweis — België. In rood drie gouden posthoorns,
2 en I.
§ 5. Wapenen ks Oorlogstuigen.
Het ligt in den aard der zaak, dat de meeste voorwerpen
-ocr page 274-
253
van deze klasse tot de middeneeuwen behooren, ofschoon
die der nieuwere lijden niet uitgesloten zijn.
De HELM (Fr. casque. Eng. Iielmet, Hd. Helm) koinl soms
als wapenbeeld voor (V, T rij, 8—1!)) Men moet zijne
stelling aangeven, naardien hij van ter zijde voorgesteld of
aanziende kan zijn; men noemt hem half-aanziende (Fr. laré
de trois quarts),
wanneer hij niet volkomen aanziende is,
noch in protil geplaatst, maar tusschen beide in. Het neus-
stuk
(Fr. nasal) is dat beweegbare gedeelte, \'t geen den neus
beschermde wanneer het vizier was nedergelaten. Wanneer
de randen zoo van het borststuk als anderzins. alsmede de
traliën, van een ander metaal zijn, noeml men den helm
omboord en getralied (Fr. tiséré et grille) van dat metaal.
Zoo het mogelijk is moet men de kleur opgeven waarmede
hij gevoerd (Fr. doublé) is.
de Nieulant — Vlaanderen. In blaauw een half-aan-
ziende rood-gevoerde gouden helm.
De helm was het hoofddeksel der ridders; de soldaten
bedienden zich van den STORMHOED (Fr. bassinet).
Landshuteh — Beijereu. \\i\\ zilver een zwarte storm-
hoed.
De volledige wapenrusting eens ridders komt zelden in
de wapens voor: men bepaalt zich tot eenige der voor-
naamste gedeelten. Zoo vindt men het BORSTHARNAS en
den RIDDERHANDSCHOEN (Fr. (jantelel, Eng. ganntlet). De
SPOREN worden geplaatst met de wieltjes naar boven,
welke wieltjes, afzonderlijk, talrijk als wapentiguren voor-
komen, onder den naam van SPOORRADEREN (Fr. molettes
d\'éperou,
of molettes, Eng. mullets pierced); zij hebben in den
regel zes punten (V, H\'rij, 51), doch soms, vooral in Enge-
land, slechts vijf; even als de sterren kunnen zij zijn hel-
lend, omgekeerd,
enz. Enkele malen vindt men ze aan de
spoorstang (Fr. collet) gehecht (Fv.eollntêes), V, il\'rij, 35. De
STIJGBEUGEL wordt driehoekig voorgesteld, mei twee af-
vliegende riemen (V, lle rij, 34).
-ocr page 275-
254
Tindal — Holland. Gevierendeeld: I", 2° en 5" kwartier,
en/., zie Hoofdstuk I der Derde Afdeeling; V kwar-
tier: in rood een zilveren borstharnas waarachter
eene slang van \'t zelfde op welke een Romeinsche
stormhoed, mede van zilver, rust.
Lacocke — Engeland. In zilver een zwarte ridder-
liandschoen.
de Maere — Overijssel. In blaauw drie gouden sporen,
de eene geplaatst in het tweede kwartier, de beide
andere in de schildpunt naast elkander; in een
rooden schildhoek een groen gebladerd zilveren knol-
gewas.
Cogei.s — België. In goud drie zespuntige spoorra-
deren, 2 en I, de beide eerste groen, het onderste
rood.
Mesdach — Vlaanderen. In rood drie omgekeerde vijf-
puntige gouden spoorraderen.
van Cbombrugghe — Vlaanderen. In rood drie vijf-
puntige zilveren spoorraderen gehecht aan stangen
van \'t zelfde, geplaatst 2enl, de radertjes omlaag.
de RoMitÉE — Provincie Namen. In blaauw een gou-
den kameel, gebreideld en gekroond van rood, ver-
gezeld van drie zilveren stijgbeugels met gouden
riemen.
Het ZWAARD staat van nature reglop in het schild met
de [iimt naar boven (I, 57, Cbespy le Pbince); rigt de punt
zich naar omlaag dan is hel omgekeerd. Ten opzigte van
de verschillende standen en eigenschappen van het zwaard
bezit de Fransche heraldieke taal een aantal korte termen,
die wij door omschrijving moeten vervangen. Zoo noeml
men hel garni, wanneer zijn gevest van eene andere kleur is
dan het lemmer; dégarni, wanneer het gevest ontbreekt;
contreposé wanneer hel zwaard met de punt links ligt, het
geen dus als synonym beschouwd kan worden met omge-
vend,
dewijl de natuurlijke rigting van een liggend zwaard
-ocr page 276-
25b
is, met de punt naar de regterzijde. Aanslootend (Fr. con-
Irepointé)
zeggen wij voor twee zwaarden, die elkander met
de punt raken. Hel zwaard ontvangt den naam van DE-
GEN wanneer liet gevesl nog met een beugel ter bescher-
ming van de hand voorzien is.
Ook de schede komt eene enkele maal voor, doch
meer nog de SCHEDEPUNT (Fr. boiilerolle), namelijk het
metalen beslag, dat aan het benedeneinde stevigheid geeft.
De meeste Duilsche wapenkenners kennen aan die figuur
(V, 11\' rij, 27) den naam van Schröterhörner toe en be-
weren, dal zij geen degenbeslag voorstelt, maar de ge-
wijzigde afbeelding is een paar kever-voelhoreus. Nog
anderen zijn van oordeel, en welligl met meer grond,
dat men die voorwerpen te houden hebbe voor zeebladen
(Fr. feuilles de nénuphar), die van binnen sterk uitgesne-
den zijn.
De TURKSCHE SABEL (Oud-Fr. baquemar, Mod.-Fr. ba-
delaire)
is breed en krom, en wordt soms in zijne schede
voorgesteld. Men noeml hem in de Fransche heraldiek
a\'muisé wanneer de punt van eene andere kleur is, terwijl
men zijn gekromden vorm, des noodig, uitdrukt door het
woord ancfié.
Dolma van Langweer — Friesland. In rood een zilve-
ren zwaard met gouden gevest.
Zabiele-Zabielski — Polen. In blaauw twee regtop-
staande en aanstoolende zilveren zwaarden, het bo-
venste omgekeerd; en een gouden wassenaar, over
het punt van aanraking heen.
de Bol\'telaud i»E BoiREVAUD — Limoushi. In blaauw
vijf gouden schedepunten, vergezeld van vier drie-
hoeken van \'l zelfde, in den kruisvorm aansloo-
. tende.
le Mab.ec de Navalet — Bretagne. In blaauw twee
schuingekruiste Turksche sabels van zilver met gou-
den gevesten.
-ocr page 277-
256
nu Bois de la Ferronière — Bretagne. In rood drie
regtopslaaiideTurksclie sabels van zilver, naast elkander.
Courtbjambe — Frankrijk. Geschakeerd van zwart en
zilver, waarover twee schuingeplaatste Turksche sabels
inet gouden gevesten, in hunne roode, met gouden
punten en beslag en roode snoeren versierde, scheden.
De BIJLEN worden regtop geplaatst en zijn van tweederlei
soorl: de gewone bijl, die eigenlijk geen wapen, maar een
gereedschap is en ook zelden voorkomt, en de STRIJDBIJL
(Fr. Iiache d\'armes, Eng. batlle-axe), die bovenaan eene ijze-
ren piek en tegenover hel bijlijzer eene punt heeft (V, He
rij, 28). De bijlen van beide soort kunnen, even als de ha-
mers, gestoeld (Fr. emmanché) en ontsteekt (Fr. démanché) zijn.
Moerman d\'Harlebeke — Vlaanderen. In Ktwart eene
gouden bijl, de steel naar de regterzijde omgekromd
(III, 70).
CoNGREVE — Graafschap Stafford. In zwart een zilve-
ren keper, vergezeld van drie strijdbijlen van \'t zelfde.
De RIDDERLAINS (Fr. lance de tournoi, Eng. tilting~spear,
Hd. Turnierlanze) is naar haar vorm zeer bekend, zoodal
ik hier alleen zal aanmerken, dal zij regtop wordt geplaatst
en van boven met een piekijzer is voorzien (V, 14* rij, 29).
De lans wordt soms gebroken (Fr. éclaté ") aangetroffen, als
wanneer men de splinters van het hout ziet. De LANS-
PLATEN (Fr. arrêts de lance) zijn in de wapens buitenge-
woon zeldzaam; het waren ronde ijzeren platen, onder aan
de lans bevestigd, om de hand van den ridder, die dat wa-
pen hanteerde, tegen de slagen of stooten van zijne tegen-
parlij te beveiligen (V, 41e rij, 30).
(•) Ecnige ouilo schrijvers spreken van eene schildverdeeling (partitlon), die
zy yebroken (éclaté) noemen, en die op elke lijn toepasselijk Is, welke dan als
versplinterd wordt voorgesteld. Dit schijnt echter weder eene vrucht te
zijn geweest van hunne verhitte vcrheelding, die hen aandreef tot het uit-
vinden van alle mogelijke en onmogelijke verdeelingen en figuren, want /ij ge-
ven van hunne fraaijo qebroken verdeeling enkel voorheelden uit de ridderro-
mans ; derhalve — geene voorbeelden.
-ocr page 278-
237
Amheust — Graafschap Kent." In rood drie gouden rid-
derlansen met blaauwe punten, naast elkander.
d\' Esterno — Bourgondië. In purper een blaauwe
dwarsbalk, beladen met eene zilveren schelp en ver-
gezeld van drie lansplaten van \'t zelfde, twee boven
en een onder den balk.
De PIEKEN zijn algemeen bekend, doch ik geef hier een
paar voorbeelden van min gewone vormen.
«e Gaiffier — België. • In zwart eene gouden piek
(V, 12\' rij, 9), van onderen begeleid door twee zes-
puntige sterren van \'t zelfde.
de Momot — België. In blaauw drie zilveren piekij-
zers (V, lle rij, 52).
De bojg komt voor als HANDBOOG en als KRUISBOOG.
De handboog (Fr. are, Eng. long bow, Hd. Bogen) wordt door-
gaans paalswijze geplaatst, met de pees aan de regterzijde
en in ontspannen toestand (V, lle rij, 58); die regel gaat
echter niet zoo zeker, dat men zich zou kunnen ontslaan
van de zorg om den stand van dit wapentuig in elk bij-
zonder geval aan te duiden. De boog heet gepeesd (Fr. cordé,
Eng. slrnng), wanneer de koord van eene andere kleur is
dan het hout. De kruisboog heeft eene dikke schaft en wordt
door middel van eene veer gespannen; men plaatst hem
met de schacht regtop en meestal met ontspannen koord
(V, 11\' rij, 59).
von Arco — Tirol. Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
drie liggende gouden handbogen boven elkander; 2
en 5 in goud een paalswijze geplaatste blaauwe hand-
boog ; en een blaauw-getralied zilveren kruis over de
afscheiding der kwartieren heen.
van Stfxk — Sticht Utrecht. In zilver een blaauwe
kruisboog met roode schaft.
Zmodz — Polen. In rood een gouden kruisboog.
De PIJL (Oud-Holl. strael, Fr. flèclie of dard, Eng. arrow
of shaft, Hd. Pfeil of Slrahl) wordt regtop, met de punt
17
-ocr page 279-
238
naar boven, geplaatst (V, 12e rij, d); staat de punt naar be-
neden, dan is zij omgekeerd (Fr. flèche tombante of renvcrsée).
Juist liet omgekeerde echter van dit alles vindt in Engeland
plaats; daar is de natuurlijke stand van den pijl (en ook
van de losse pijlpunten), met de punt naar onderen; een om-
gekeerde flits rigt daar de punt naar boven. De pijlen
kunnen gevederd (Fr. empennées) en gepunt (Fr. armées) zijn
van eene andere kleur. Wanneer zij slaan op de gespannen
boogpees zijn zij aangelegd (Fr. ajustées of encocliécs). Een
bundel pijlen (Fr. faisceau de fléches, Eng. sheaf of arrows),
bestaat, zoo er geen getal wordt opgegeven, uit drie stuks,
die in Engelsche wapens met de punten omlaag, doch overal
elders met de punten naar boven staan. Zeldzame malen
vindt men in de wapens QUARELEN, eene soort van zware
pijlen met vierkante koppen (V, 12e rij, 2), als ook VOGEL-
PI.ILEN (Fr. flèches émoussées, Eng. birdbolts), die in plaats
van eene ijzeren punt een knop hadden of wel in twee of
drie stompe einden uitliepen (V, 12" rij, 3—5). De vogel-
pijlen komen bijna uitsluitend in Engelsche wapens voor.
Het PIJLIJZER (Fr. javelot, Eng. broad arrow) wordt dik-
wijls als afzonderlijke wapenfiguur gebezigd (V, 11" rij, 56);
dubbel en driedubbel geweerhaakt zijnde (V, 11" rij, 35) be-
komt het in \'t Fransch den naam van phéon. In \'t Engelsch
wordt die naam van pheon gegeven aan een enkel pijlijzer,
\'t geen echter inwendig uitgeschulpt is en met de punt naar
heneden staat (V, 41e rij, 37).
Zincel — Beijcren. In rood een goud-gevleugelde gou-
den pijl met zilveren punt.
Aerbout — Vlaanderen. In hermelijn drie roode quarelen
naast elkander, de middelste regtop, die.ter regter-
zijde schuinregts, die ter linkerzijde schuinlinks.
Reael — Holland. Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
drie zilveren quarelen, 2 en 1 ; 2 en 5 in zilver een
roode hertenkop en hals, de regterhoorn omgeven
dooi\' eene gouden kroon.
*
-ocr page 280-
2Ii9
Bottleshah — Ejigeland. In rood drie zilveren vogel-
pijlen met stompen kop, 2 en 1.
Sidney lord l\'Isle and Dudley — Graafschap Kent.
In goud een blaauw, van binnen uitgeschulpt, pijl-
ijzer met de punt naar beneden.
de Walsh de Serrant — Ierland, Poitou. In zilver een
roode keper, vergezeld van drie driedubbel-geweer-
haakte zwarte pijlijzers met de punt naar boven,
2 in \'t schildhoofd en 1 aan de schildpunl.
De KNODS (Fr. massue, Eng. club, Hd. Keule), een zwaar
stuk hout met een breeden kop en een smal handsvat,
die wij als bekend mogen onderstellen, komt zelden als
afzonderlijke wapenfiguur voor; meestal ziet men haar in
de handen van wilden als schildhouders. De STRIJDHA-
MER of STRIJDKOLF (Fr. marteau of masse d\'armes Hd.
Streilkolben) komt in zoo verschillende gedaanten voor, dat
men geen vasten vorm kan aannemen en steeds eene naauw-
keurige beschrijving geven moet; soms hebben zij een ruitvor-
migen (V, 42e rij.G), soms een ronden kop; lig. 7 in diezelfde
rij is eene afbeelding vanden strijdkolf in het wapen der Lim-
burgsche familie van Aefferden. De meest bekende onder deze
soort van wapenen is gewis de vreeselijke MORGENSTER (Fr.
masse a picotons, Hd. Morgenstern), een ronde ijzeren bol met
uit stekende ijzeren pennen en óf onmiddelijk óf door middel
van een kettingjc aan den steel vastgehecht (V, 12" rij, 8).
van Aefferden— Limburg. In goud een zwarte strijdkolf
in de gedaante van een langen haak, waaraan vanboven
eene zeshoekige opengewerkte schijf bevestigd is.
Twee belegeringswerkluigen der oudheid, de balista en de
stormram, worden enkele malen in de wapens aangetroffen.
De BALISTA (Fr. baliste, Eng. swepe of mangonel) was een
werktuig waarmede men zware steenen binnen belegerde
vestingen slingerde (V, 12e rij, 14), om daarna met den
STORMRAM (Fr. bélier militaire, Eng. batlering-ram), be-
staande uit een zwaren aan twee kettingen hangenden balk
17\'
-ocr page 281-
260
met een metalen ramskop aan het vooreinde (V, 12e rij, 15),
eene bres in de muren te maken.
Macnall — Engeland. In zilver eene blaauwe balista,
beladen met een gouden steen.
Bertie graal\' van Abi.\\gi>ois — Engeland. In zilver drie
dwarsgelegde stormrammen van natuurlijke kleur
boven elkander, met blaauwe koppen en kettingen.
Ook de meer moderne wapentuigen zijn vrij talrijk in de
. wapenschilden vertegenwoordigd, liet KANON rust op zijn
afruil (Fr. vatton a/l\'tité), doch heet, zonder ail\'uit voorgesteld,
kanonloop (Fr. lube de canon). Twee kanonnen, die elkander
de druif toekeeren, zijn afgewend (Fr. acculés.) MORTIEREN
zijn schaars; in grooter getal treft men de BOMMEN aan
die zij uitwerpen, en welke zich door twee ooren (V, 12e
rij, 20) onderscheiden van de HANDGRANATEN (Fr. grena-
dcs de guerre, Eng. handgrenades) die daarvan niet voorzien zijn
(V, 12" rij, 12). Deze beide soorten van werpgeschut zijn
doorgaans brandend (Fr. allumé), \'t geen wil zeggen, dal er
uit het pijpje vuur en rook te voorschijn komt; het is
echter niet altijd het geval en moet dus telkens worden
opgegeven. De SNAPHAAN en de PISTOOL verschijnen
hoogst zelden in de wapens.
Boschekon — Vlaanderen. In rood een gouden kanon
op zijn affuit van \'t zelfde, en een zilveren schildhoofd
beladen met drie blaauwe koeken.
«e Bastynck — Nederland. In goud een roode schuin-
balk, begeleid van boven door een kanónloop en van
onderen door een snoek, beide voorwerpen in na-
tuurlijke kleur.
Huwyn — Vlaanderen. In goud een blaauwe toren,
geopend van \'t veld, en een blaauw schildhoofd be-
laden met twee oorlogsmortieren van de eerste kleur.
be la Vega — Oostenrijk. In rood eene brandende
zilveren bom.
Ball of Blofield — Graafschap Norfolk. In hermelijn
-ocr page 282-
261
een zwarte leeuw, vergezeld in \'t schildhoofd van
twee roode koeken en aan de schildpunt van eene bran»
dende handgranaat in natuurlijke kleur.
Vai.ette — Frankrijk. In rood een dwarsgelegde zil-
veren snaphaan met gouden kolf.
Pbtollet de St. Feiueijx — Champagne. Gedeeld: 1
in zilver een groene berg van de punt uitgaande,
waarhoven een liggend heil in natuurlijke kleur;
2 in rood twee toegewende gouden leeuwen. Over
alles heen een hlaauw hartschild, beladen met twee
schuingekruiste gouden pistolen.
De belegerden in eene middeneeuwsche vesting poogden
door seinen hunne vrienden van het gevaar Ie onderrigten
en bijstand in te roepen. In den toenmaligen stand der krijgs-
welenschappen lag nagenoeg het eenige middel biertoe in
bet ontsteken van groote vuren op een verbeven punt; men
hoopte brandstof op in groole korven van gevlochten ijzeren
banden. Die seinwerktuigen waren van tweeërlei soort: de
VUÜRKORVEN (Fr. falots), met of zonder steel (V, 12e rij,
11 en 10), in welken laatsten vorm men ze als helmteeken
vindt bij de geslachten van OLi>ENBAnNEVEi.n, van her Heli,,
enz.; en de VUURBAKENS (Fr. fanal, fanaux, Eng. fire-
beacons).
waarbij de korf op een hoogen paal, tegen welken
men met eene ladder opklom, geplaatst, was (V, 12" rij, 13).
Den voortgang van den vijand, vooral van zijno ruiterij, poogde
men onderlusschen te belemmeren door den omliggen-
den grond te bestrooijen met VOETANGELS (Fr. chamse-
trapes,
Eng. galtraps), massieve sterren van geslagen ijzer met
vier punten, van welke drie altijd op den grond lagen,
terwijl de vierde regtop naar boven stak (V, 8e rij, 27.) Dit
was echter niet genoegzaam: de vijand wist die hinderpalen te
boven te komen of te ontwijken, en \'t was dus ten hoogste
noodig de vesting-zelve te versterken en ontoegankelijk te
maken; dit doel trachtte men te bereiken door baar te
omgeven en af te sluiten met PALISSADEN, breede en aan het
-ocr page 283-
262
boveneinde gescherpte palen (V, 12erij, 21); STAKETSELS
(Fr. estacades), eene rij palen door een dwarsbalk aaneen ver-
bonden (V, 12\' rij, 19), en HAMEIJEN (Oud-Fr. amades,
Mod.-Fr. hamaides), een soort van slagboom van dwarsbal-
ken (V, 12e rij, 22). Bij bet raadplegen der albeeldingen
zal men bemerken dat de staketsels en bameijen in de wa-
pens eenigzins fantastisch en verschillend van den natuurlijken
vorm worden voorgesteld; vooral de hamei is van haar oor-
sprong ontaard en wordt tegenwoordig ongeveer afgebeeld»
als eene verzameling van drie dwarsbalken, welke de zijden
van het schild niet raken, en ook door niets aan elkan-
der verbonden zijn. De VALDEUR (Fr. herse sarrasine,
Eng. portcullis) leverde vóór de invoering van het buskruid
een bijna onverwinlijke hinderpaal aan de belegeraars op en
wordt meestal afgebeeld als een raamwerk van onderaan
gepunte palen, door dwarsbalken verbonden, terwijl de bo-
venrand een ring droeg bestemd om er een ketting aan Ie
bevestigen (V, 12e rij, 18). Zelden evenwel liet de vijand
zich door al die belemmeringen afschrikken en poogde ten
minste de sterkte bij storm te veroveren, waarbij men zich
van de STORMLADDERS (Fr. echelles d\'eacalade, Eng. sca-
Ungladders,
Hd. Sturmleiter) bediende; deze hebben in de
wapens geen vasten vorm, zoodat men de gedaante dient te
beschrijven; als proeve geef ik de stormladders uit de wapens
der familiën van Biiedow (V, 12" rij, Ifi) en voh Lützow
(V, 12\'rij, 17). Die welke in de Engelsche wapens voorkomen
hebben meestal dezen laatslen vorm. Men deed de storm-
ladders aan de muren vasthouden door middel van WEER-
HAKEN (Fe. crampons, Eng. cramps, Hd. Wieder haken),
regtop slaande ijzeren staven met een hoek van boven regts
en van onderen links (II, 11).
Dur.ANT — Bourgondië. In rood een gesteelde gouden
vuurkorf.
Daunt — Engeland. In zwart drie brandende vuur-
bakens met hunne ladders, alles in natuurlijke kleur.
-ocr page 284-
263
de Riemer — Holland. In rood \'een gouden voetangel,
vergezeld van drie rozen van \'t zelfde.
van Leyden — Overijssel. In rood vijf zilveren palis-
saden naast elkander, verbonden door eene dwars-
plank van \'t zelfde.
Palavicini — Genua. Vijf gouden vakken grenzende aan
vier blaauvve; in een gouden schildhoofd een verkort
zwart staketsel van drie stukken.
de la Hamaide — Henegouwen. In goud eene roode hamei.
d\'Apelvoisin — Poitou. In rood eene gouden valdeur.
von Bhedow— Pruissen. Gevierendeeld: l en 4 in zilver
een roode stormladder, bestaande uit een van boven
links omgebogen paal met drie gouden dwarsbalkjes;
2 een gouden veld regts-omvat van zilver; 5 een
gouden veld links-omvat van zilver. Het gansche
schild omboord met goud.
Shipstowe — Engeland. In zwart drie zilveren schuin-
regts geplaatste en schuinlinks gerangschikte storm-
ladders, de middelste langer dan de beide anderen.
von Lutzow — Wurtemburg. In goud eene scbuinge-
plaatste zwarte stormladder.
van Boetzelaer — Holland. In rcod drie gouden
weerhaken, 2 en 1.
DeBOEIJEN der gevangenen (Fr. ceps of fer de prisonnier)
bestaan meestal uit eene dwarsgelegde staaf, met een half
kringvormig ijzer aan elk einde.
de Schoijtheete — Vlaanderen. In zwart een gouden
gevangenboei (V, 10" rij, 7).
Over de Banieren en Vaandels zal ik meer uitvoerig han-
delen in hel hierna volgend Hoofdstuk.
§ 4. Gebouwen en Bouwwerken.
De KERKEN, die men in de wapens aantreft, zijn ïnee-
rendeels dorpskerken, beslaande uit een enkel gebouw met
een spitsen toren in \'t midden daarop. In het wapen der
-ocr page 285-
264
prinsen en graven von Starhemberg komt eene afbeelding
voor van den toren der St. Stephanus-kerk te Weenen. Van
eene KAPEL hebben wij een voorbeeld in het wapen der
Geldersche familie van der Capellen (II, 60).
von Rummerkirch — Beijeren. In rood eene zilveren
kerk, met den toren aan de reglerzijde.
i>es Pruetz — Béarn. In blaauw eene zilveren kapel,
geplaatst op een gouden, met groen geschaduwden
grond.
Voor de KASTEELEN is geen algemeene en uitsluitende
vorm aangenomen; doorgaans bestaan zij uit een hoofdge-
bouw lusschen twee torens, met een derden bovenop in
\'t midden. Soms ligt hel kasteel in puin (Fr. chateau masuré),
andere malen is het zonder dak (Fr. dêcouvcrt); dikwijls ver-
toont het eene valdenr (Fr. chateau coulisse of liersé). Naar
aanleiding van de onderstaande wapens geef ik in de platen
de afbeelding van de meest voorkomende vormen van kasleelen.
van den Bercii van Heemstede — Leiden. In zilver
een gekanteeld rood kasteel (V, 4e rij, 7), geopend
van \'t veld, met opgetrokken valdeur, aan elke zijde
drie langwerpige roode vensters, 2 en \\ ; bovenop
drie spitse blaauwe daken, elk met eene gouden
windvaan.
Gyllenstorm — Zweden, Beijeren. In blaauw een zil-
veren kasteel (V, 4e rij, 8) op een drieloppig groen
heuveltje; het kasteel beslaande uiteen gekanteelden
muur met eene zwarte spitsboog-deuropening; op dien
muur staat een hooge gekantcelde toren lusschen twee
lagere gekanteelde torentjes, die elk eene naar elk-
ander waaijende vlag dragen van blaauw met een
gouden dwarsbalk.
von Burcer von Floss tnr Holzhahmeb — Saksen,
Oostenrijk, Beijeren.
In blaauw op lage zilveren rot-
sen een rood kasteel (V, 4\' rij, !)), beslaande uit een
middclmuur met zwarte deur lusschen twee gekan-
-ocr page 286-
265
teelde torens, elke toren verlicht door drie langwerpige
zwarte vensters boven elkander.
d\'Apchier — Languedoc, Auvcrgne. In goud een over-
hoeksch gezien en gekanteeld rood kasteel (V, 4\' rij,
10), met een gekanteeld rood torentje op eiken hoek,
de middentoren slaande tussclien twee afgewende
roode windvaantjes.
Pozzo i)i Bonr.o — Corsika. In hlaauw een zilveren
kasteel (V, li\' rij, i) op eene rots van \'t zelfde, het
kasteel overhoeksch gezien met een toren aan eiken
hoek, alles gekanteeld.
Delpuech de Comeiras — Languedoc. In rood een gekan-
teeld zilveren rond kasteel (V, 5\'rij, 2) met eene deur
van \'t zelfde, en op de tinnen drie gekanleeldc torentjes.
de Castella.ne — Provcnce. In rood een gouden kas-
teel met drie rond-gedekle torentjes (V, b" rij, 5),
de middenloren hooger dan de beide andere.
d\'Airebaudouse — Langumloc. In rood een gouden
kasteel, met eene overhangende kroonlijst (V, b\' rij,
4). welke drie gekanteelde torentjes draagt van welke
het middelste het hoogst is.
de Clerjiont de Vaalsbroicu — België, Frankfort. In
blaauw een zilveren kasteel (V, 5" rij. 5) beslaande in
een gekantcelden toren lusschen twee puntig-gedekte
torens zonder kanteelen; de beide laatste met zilveren
windvanen en elk met twee zwarte vensters boven
elkander; de toren met eene roode deur waarboven
twee zwarte vensters naast elkander. In een zwarten
schildvoel een gouden dwarsbalk, waarboven drie rin-
gen van \'t zelfde naast elkander.
Ook bij de BURGTEN (Fr. tour, Eng. towcr, Hd. Tlmrm)
heerschl. verschil van vorm, doch niet zoo aanmerkelijk als
bij de kasleelen. De burglen zijn ronde, aan den hoven-
rand gekanteelde torens (V, 4" rij, 1). Het meeste verschil
beslaat in de plaatsing en liet aantal der vensters, de aan-
-ocr page 287-
266
wezigheid of afwezigheid van de kanteelen, de aanwezigheid
van een spits of rond dak, en de omstandigheid dat de to-
ren soms vierkant is. In deu regel bevindt zich hoven de
deur of deuropening een rond gat en iets hooger een paar
langwerpig vierkante vensters. De voornaamste attributen
van eene burgt zijn, dat zij kan wezen: geopend (Fr. ouvert),
wanneer zij geene deuren heeft en men dus door de ope-
ning het veld ziet; gesloten (Fr. ferme), wanneer die opening
gevuld is met eene andere kleur dan het veld en men toch
geen spoor van deur ziet; met deuren (Fr. portillê), wanneer
de deuren, \'t zij van dezelfde \'t zij van eene andere kleur,
duidelijk zigtbaar zijn; gemand (Fr. girouetté), wanneer er
windvanen op den top staan; gedekt (Fr. essoré), wanneer
zij een vierkant en puntig gedekt (Fr. couvert), wanneer zij
een puntig dak draagt. Verlicht (Fr. ajouré) zegt men van
de vensters, gevoegd of gemetseld (Fr. maconné) van de voe-
gen van het metselwerk. Al die termen zijn evenzeer van
toepassing op de kasteelen, als de ten aanzien der kasteelen
gebezigde termen van toepassing zijn op de burgten. Dik-
wijls dragen zij kleinere torens, zoogenaamde hangtorenljes
(Fr. donjons); daarvan voorzien, noemt men het gebouw in
het Fransen donjonné (V, 4\' rij, 8 en 10; 5e rij, 2 en 4).
Men verwarre deze afzonderlijke torentjes niet met de ver-
diepingen van een toren (V, 4e rij, 2 en 4), die ook wel
eenigzins den schijn hebben van torentjes op zich-zelven te
zijn. De burgten zijn meestal van schietgaten (Fr. archièrcs)
voorzien, die men echter niet blazoeneert dan wanneer zij
van eene verschillende kleur zijn. Tusschenmuren, die twee
torens aan elkander verbinden, dragen (ook in het Fransch)
den naam van courtines. Soms heeft eene burgt een zij-
muur
(Fr. avanl-mur), die meestal gekanteeld is (V, 4\' rij, 6).
de Beaufort — Nederland. In blaauw eene zilveren
burgt, gevoegd van zwart en geopend van \'t eerste,
uit wier linnen een meisje met loshangende haren
opkomt, gelaat en armen vleeschkleurig, gekleed
-ocr page 288-
. •
267
van goud, in de regterhand een ovalen blaauwachti-
gen spiegel met gouden lijst houdende, de linker-
hand op de heup rustende.
d\'Affaïtadi he Ghistellks — Vlaanderen. In blaauw
eene gouden burgt van drie verdiepingen (V, 4° rij, 2),
met zwarte deuren.
von Harsdorf — Neurenberg. In rood op een rijzen-
den gouden grond van drie toppen een anlieke ge-
kanteelde zilveren burgt (V, 4\' rij, 5), puntig gedekt
van \'t zelfde, met een hangtorentje aan elke zijde.
von Camuzi — Beijeren. Doorsneden van rood en blaauw,
met eene gekanteelde zilveren burgt van twee ver-
diepingen (V, 4e rij, 4) over alles heen, gesloten van
zwart, met schietgaten van \'t zelfde.
de Loriol — Fransche provincie Bresse. In blaauw
een zilveren burgt met een zijmuur van \'t zelfde aan
de linkerzijde (V, 4e rij. (i).
vos der Sall — Wnrtemberg. In rood eene zwarte
burgt, gekanteeld van goud, verlicht met twee boog-
vensters en geopend van \'t eerste, de vensters en de
deurposten omboord met goud; de toren rustende op
twee van onderen gepunte gouden palen (V, 4e rij, 5)
en vergezeld van twee zilveren kruisjes, het eene in
den linkerboven-, het andere in den legterbene-
denhoek.
De BRUGGEN doorloopen de geheele breedte van het schild;
ware het anders dan behoort dit te worden opgegeven. Ook
vermelde men het aantal der bogen.
de Pontac — Frankrijk. In rood eene zilveren brug
van vier bogen, aan elk einde een toren van \'t zelfde
dragende, en oprijzende uit eene zilveren blaauw-ge-
schaduwde rivier.
Het METSELWERK (Oud.-Fr. Ie cartelé. Mod.-Fr. Ie ma-
conné) bestaat uit de zigtbare voegen tusschen de steenen,
doch maakt soms eene wapenfiguur op zich zelve uit. Van
-ocr page 289-
268
MUREN moet uitgedrukt worden of zij met of zonder kan-
teelen zijn, en al dan niet de scliildzijden raken.
Retnell — Engeland. Een zilveren veld gemetseld
van zwart, met een groot-uitgetand schildhoofd van
deze laatste kleur (III, (50).
de Mahillac — Auvergne. Een zilveren veld gemet-
seld van zwart, in zeven vakken, 2, 3 en 2, hel mid-
denvak heladen met een rooden wassenaar, elk der
andere vakken met een zwart meerltje (III, 61.)
De FONTEINEN zijn van de meest uileenloopende vor-
men, zoodat hel. goed is, ze in elk bijzonder geval naauw-
keurig te beschrijven. Meestal bestaan zij uit een. op een
voet rustend, hekken, waaruit een enkele waterstraal opstijgt,
terwijl soms andere stralen over den rand loopen.
Ten aanzien der KOLOMMEN geve men altijd zooveel
mogelijk de bouworde aan, waartoe zij belmoren. Zij zijn
zeven malen meer lang dan breed en rusten op eene basis
van een diameter hoog, zoodal hare geheele hoogte acht
diameters bedraagt. Wanneer verscheidene kolommen naast
elkander staan hebben zij alle die hoogte; doch staan er
drie in het schild, 2 boven en \\ beneden, dan zijn zij vijf
diameters hoog. Staat de kolom eenig in het schild, doch
is dit met een schildhoofd heladen, dan heeft zij zes diameters
hoogte, met nog één daarbij voor het voetstuk.
ZUILEN is de naam, die uitsluitend gegeven moet worden
aan de figuren, algemeen bekend als voorkomende in hel.
wapen van de Nederlandsche familie van Zuylen. Door ze
kolommen te noemen zou men in verwarring geraken, want.
ofschoon men beweert dat er kolommen mede bedoeld zijn,
(ia verband met eene overlevering die de van Zuylens van
de Romeinschc familie Colonna doel afstammen) ontbreekt
toch de geheele schacht, en er wordt minder van de ver-
beelding gevergd wanneer men die figuren aanziet voor twee
met het afgesneden gedeelte aan elkander gevoegde Ionische
kapiteelen (V, 5e rij, 8). In het wapen van den in Beijeren
-ocr page 290-
269
gevestigden lak der van Zuylens hebben de zuilen eene meer
naar kolommen gelijkende gedaante bekomen (Y, be rij, 9). In
verschillende werken zijn die stukken genoemd zules, douüles
roes d\'échiquier
enz.; doch de familie-zelve keurt dit af en staat
de benaming van zuilen voor. Het bestek van dit werk gedoogt
niet, daaromtrent voor \'t oogenblik in breedere ontwikkeling
te treden.
Walewski — Polen, Frankrijk. In rood eene goud-
gekroonde kolom in natuurlijke kleur.
Pocci — Beijeren. In blaauw eene zilveren kolom, ge-
plaatst op een pedestal met trappen van \'t zelfde, en
getopt met een klimmenden gouden gezigts-wasse-
naar waaruit drie aren van \'t zelfde voortspruiten;
alles ondersteund door een groenen schildvoet.
In verscheidene Poolsche wapens treft men eene figuur aan,
die wij AFDAK (Fr. dais) zouden kunnen noemen. Het bestaat
enkel uit een stroodak, dat op vier palen rust (V, 5e rij, 6).
Radoljn-Radounski — Polen. In rood een gouden afdak
op vier zilveren palen.
De PORTIEK (Fr. portail of portique) bestaat doorgaans
uit eene vouwdeur .tusschen twee kolommen en met eene
frontispice of toog gedekt (V, 5e rij, 7).
Saporta — Spanje, Beijeren. Doorsneden: 1 in rood
een gaande gouden leeuw; 2 in blaauw een gouden
portaal met eene toog gedekt.
Dürek. In rood eene zwarte portiek, geopend van \'t veld,
met openstaande gouden deuren, geplaatst op een
drietop groen heuveltje (Wapen van den vermaarden
kunstenaar Albrecht Dürer).
Zelfs de BOUWVALLEN worden als wapenfiguren niet
verwaarloosd, doch vorderen, gelijk zich begrijpen laat, eene
naauwkeurige beschrijving.
Chasseboeuf graaf van Volneï — Frankrijk. In zwart
een hoop zilveren bouwvallen (ruines) met eene vlie-
gende zwaluw van \'t zelfde in den regterbovenhoek;
-ocr page 291-
270
deze bouwvallen bestaan in eene kolom zonder ka-
piteel, tusschen twee goed bewaarde kolommen, vol-
gens de regelen der perspectief geplaatst; op den
voorgrond de bovenbelft eener kolom, schuingeplaatst
tegen eene plint. (Dit tamelijk onheraldische wapen
werd aan den bekenden schrijver Volney verleend
met bet oog op zijn beroemdste werk les Ruines).
§ 5. Vaartuigen.
Waar het mogelijk is moet men de soort der schepen
opgeven, alsmede de optuiging en andere bijzonderheden
beschrijven. Zij kunnen zijn opgetuigd (Fr. équipes), ont-
takeld
(Fr. arrétés); in het eerste geval hebben zij alle zeilen
bij, in het laatste geval geen masten noch zeilen. De Fran-
• sche heraldisten bedienen zich nog van het woord voguant
om aan te duiden dat het schip onder zeil is, en van
het woord habillé wanneer de zeilen van eene andere
kleur zijn dan de romp. Wij kunnen echter die toestanden
in bet Nederduitsch regtstreeks, zonder bijzondere bena-
mingen, uitdrukken.
van Hoboken — Rotterdam. In blaauw een gouden
Oost-Indievaarder die op den spiegel den naam van
India draagt, met zilveren zeilen en de Nederlandsche
vlag op den achtersteven, zeilende op eene zee in na-
tuurlijke kleur. Helm in profil met dekkleeden van goud
en blaauw. Wapenspreuk: Sic itur ad oras fortun/e.
De GALEI (Eng. galley of lymphad) wordt in den antie-
ken vorm afgebeeld (V, 10e rij, 10) en komt veel in Scbot-
sche wapens voor.
Eciimn — Ierland. In goud eene zwarte galei met ge-
reefde zeilen.
Ook BOOTJES komen voor en wel in verschillenden vorm.
Eigenaardig is de gedaante van het bootje in vele Poolsche
wapens: het gelijkt een bakje met opstaande hoeken (V,
9" rij, 25).
-ocr page 292-
«
271
Brodv de Poninski — Polen, lieijeren. In rood een
gouden bootje.
De ARKE NOACHS wordt eenigzins fantastisch afge-
beeld, bijna, zou ik zeggen, als een huis (V, 10" rij, il)
en is doorgaans vergezeld van eene duif met den olijftak in
den bek.
de Plantavit de Margon — Languedoc. In blaauw
eene gouden arke Noachs. drijvende op een zilve-
ren zondvloed, en in \'t schildhoofd vergezeld van eene
vliegende duif van de laatste kleur met een olijftak
van de tweede in den bek.
Het ANKER wordt regtop geplaatst, en bestaat uit den
stang (Fr. stangue), den dwarsbalk (Fr. trabé) en den tros (Oud-
Fr. gomène, Mod.-Fr. gumène); de aanwezigheid van den tros
moet steeds vermeld worden, naardien hij veelal ontbreekt.
In Duitsche wapens treft men het anker zeer dikwijls aan
zonder dwarsbalk. Op de ankers met vier armen (Fr. grap-
pins.
Eng. grappling-irons) is alles van toepassing wat van
het gewone anker gezegd is.
§ 6. Voorwerpen van verschillenden aard.
De KLAROEN (Fr. clarieorde, Eng. rest) is een zonder-
ling stuk, dat alleen in Engelsche wapens voorkomt (V, 8e
rij, dl). De schrijvers zijn het in geenendeele eens, wat
daardoor voorgesteld wordt. Naar luid van sommigen is het
een koker om hel ondereinde van de ridderlans in te laten
rusten en van daar de naam van rest. Anderen houden
het voor een werktuig, bestemd om de orgels van wind te
voorzien. Nog anderen zien daarin een blaasinstrument.
Arthur of Sprincfield — Ierland. In rood een gou-
den keper, vergezeld van drie klaroenen van \'t zelfde.
In de wapens van eenige Zuid-Fransche familiën vindt men
eene zonderlinge soort van figuren, in \'t Fransch OTELLES
genoemd, die altijd ten getale van vier en schuinkruislings
geplaatst voorkomen. Volgens sommigen zijn het amandelen,
-ocr page 293-
272
volgens andereu lanspunlen (III, 6a). Evenwel, volgens eene
in den laatsten tijd Ie berde gebragle verklaring, zijn het
geene wezenlijke voorwerpen; hel zou niets anders dan het
veld zijn van een schild waarin een breedarmig kruis voor-
komt. l)e eerste familie die otellen voerde was het groote
huis Comminges in Provenee en uit charters van dat ge-
slacht is te bewijzen, dat het aanvankelijk een breedar-
mig kruis tot wapenbeeld heeft gehad. Langzamerhand
zijn die armen steeds breeder geworden en de opengcble-
venc ruimten versmald, waardoor de armen allengs veld be-
gonnen te worden en de overgelatene ruimten van het veld
den schijn bekwamen van zelfstandige figuren te zijn.
hè Bonaliez — Frankrijk. In zilver vier roode otellen
(III, 65).
De SPIIEER, het bekende werktuig dat men bij de be-
oefening der natuurkundige aardrijkskunde gebruikt, bestaat
uit een aantal door elkander gestokene ringen op een voet-
stuk. Zij heet omgord (Fr. cintrê), wanneer de om het
zainenslel heenloopende dierenriem van eene verschillende
kleur is.
Blael\' — Holland. In blaauw eene gouden spheer.
De WERELDBOL (Fr. monde of globe) is een bol, som-
wijlen van eene andere kleur omgord (Fr. cintré), d. i. om-
geven van een dwarsen band geheel en van een verticalen
ter halverwege, en gekruist (Fr. croisé), \'t geen gezegd wordt
van het kruis op den top (V, 8e rij, 10). Met betrekking
lot den oorsprong van dit stuk verhaalt Glaber in het Eerste
Boek zijner Historiën, dat paus Benediclus VIII liet vervaar-
digen een gouden bol met een dergelijk kruis op den top
en omgeven van een gordel van edelgesteenten. Dit pracht-
stuk moest een zinnebeeld zijn, dat de wereld niet be-
stuurd kan worden dan door aan Jezus Christus onderwor-
pen te zijn. Toen later keizer Hendrik II zich te Rome
bevond, schonk de paus hem dit kostbare kleinood, met bij-
voeging, dat het voorlaan het zinnebeeld des 11. Roomschen
-ocr page 294-
273
Rijks moest zijn, waarop de keizer, verklarende dat dit ge-
schenk in geene betere handen kon gesteld worden dan van
hen, die de verlokselen der wereld hadden afgezworen, het
ter bewaring overzond aan de monniken van Cluny, Welligt
bevat dit verhaal waarheid, doch het voorwerp-zelf is sinds
lang spoorloos verdwenen.
Morhange — Lotharingen, Nederland. In blaauw een gou-
den wereldbol, gekruist van \'t zelfde, en zwart-omgord.
van der Maesen — België. In goud een breed zwart
molenijzer, overtopt door een omgekeerden blaauwen
wereldbol, omgord en gekruist van de eerste kleur.
De MERCURIUS-STAF (Fr. caducée) is een regtopstaande
stok, omkronkeld door twee toegewende slangen en boven-
aan bezet met twee vleugels.
Carpentier — België. Doorsneden van blaauw en groen;
met een goud-gevleugelden zilveren Mercurius-staf
over alles heen.
De HOORN VAN OVERVLOED wordt voorgesteld op de
bekende allegorische wijze.
Guldewagen — Holland. In rood, tusschen twee zes-
puntige zilveren sterren, drie korenaren van \'t zelfde,
voortkomende uit een hoorn van overvloed (V, 10e rij 2),
evenzeer van zilver.
von Neubeck — Elzas, Beijeren. In goud een zilveren
hoorn van overvloed, gevuld met bloemen (V, 10\'
rij, 1), tusschen twee zespuntige roode sterren.
De DOOLHOF (Fr. dédale) wordt meestal voorgesteld door
drie ronde concentrische heggen (V, 7\' rij, 16).
de Glatigny — Normandië. In blaauw een zilveren
doolhof.
Het NETWERK (Fr. réseau) stelt, volgens de Fransche he-
raldisten, het net voor, waarmede de vrouwen in vroeger
tijd heur hair opbonden. Het bestaat uit ruitswijze over
elkander heen getrokken draden, die het gansche schild tot
aan alle randen doorloopen.
18
-ocr page 295-
274
Malivers — Frankrijk. Geschuinbalkt van zes stukken
blaauw en zilver; met een netwerk van \'t eene in
\'t andere, over alles heen.
KNOOPEN (Fr. noeuds oflacs, Eng. knots) komen in allerlei
soort voor. De meest bekende en algemeene is de LIEFDE-
KNOOP (Fr. lacs d\'amour), zijnde een door elkander gestoken
koord, waarvan de uiteinden ter regter- en linkerzijde uitsteken
(V, 2" rij, 1). In Engelsche wapens komen verscheidene
soorten van knoopen voor, genoemd naar de familièn, die
dezelve als wapenbeeld of als leuze voerden, zoo als: Bo-
wens-knoop
(V, 2erij, 3), Jiourchiers-knoop (V, 2erij, 4), Da-
cres-knoop
(V, 2e rij, 7), Harring torn-knoop (deze is niets
anders dan het latwerk, la frette), deLacy\'s-knoop(V, 2° rij, 2),
Slaffords-knoop (V, 2", rij, 5) en Wakes-knoop (V, 2e rij, C).
de Mathelin — Luxemburg. In rood twee zamengevloch-
ten en horizontaal geplaatste zilveren liefdeknoopen.
De DRIEHOEK (Fr. triangle) rust op zijne basis (V, 8e rij, 18),
anders zou hij omgekeerd zijn. Is hij geledigd (Ft. vide), dan
noemt men hem delta (V, 8e, rij 19). De PENT ALPHA heeft
nagenoeg hel voorkomen van twee zamengevlochten deltas,
gezamenlijk met vijf uitspringende hoeken (V, 10" rij, 12).
Bachet — Frankrijk. In zwart een gouden driehoek,
en een rood schildhoofd, beladen met drie vijfpuntige
gouden sterren.
Bonchamp — Anjou. In rood twee in den vorm eener
ster zamengevlochten gouden deltas.
von Stahler — Zwaben. In rood eene gouden pentalpha.
De LETTERS van het alphabet komen niet zelden als wa-
penfiguren voor. Men dient daarbij de lettersoort op te geven.
von Althann — Duitschland. In rood een zilveren
dwarsbalk, beladen met eene zwarte gothieke A.
Be^eytoïs — Fransche provincie Bourbonnais. In rood
een gouden kruis, vergezeld van vier loegewende go-
thieke B\'s van \'t zelfde.
de Caluwe — Vlaanderen. In blaauw een zilveren keper,
-ocr page 296-
273
op den top beladen met een zwart hermelijnstaartje en
vergezeld van drie gothieke K\'s van de tweede kleur.
Dibbets — Limburg. Gedeeld: i in goud een zwarte
W, vergezeld van twee hanen van \'t zelfde, gebekt,
gepoot, gekamd en gebaard van rood, 1 boven en 1 be-
neden de letter; 2 in rood, bezaaid met gouden leliën,
een leeuw van de laatste kleur over alles heen.
i-e Grelle — België. In blaauw een gouden dwarsbalk,
in \'t schildhoofd vergezeld van drie A\'s van \'t zelfde,
geplaatst \\ en 2, de eerste kleiner dan de beide an-
dere; en beneden den balk een gouden roskam.
Rekssen — Gelderland. In goud drie zwarte Grieksche
il, geplaatst 2 en 1.
Enkele malen treft men ARABESKEN aan, eene zeer on-
heraldische figuur, vrucht van den verbasterden smaak der
Duitsche herauten.
von Abel — Beijeren. In rood een man die uit eene
arabesk opwast.
Pauw — Sticht Utrecht. In blaauw eene gouden ara-
besk in de schildpunt, uit welke drie regte zilveren
lakken oprijzen, met een ovalen gouden knop op eiken
top en drie gouden klaverblaadjes aan elke zijde van
den tak.
HOOFDSTUK XI.
Ilersenschlmniige WapenUguren, of Monsters.
De klasse der hersenschimmige wapenfiguren bestaat uit
de wezens, die of geheel de vrucht zijn der verbeelding, óf
ontslaan zijn uit de bijeenvoeging van gedeelten van verschil-
lende werkelijk bestaande dieren, zoodat hieruit een wezen
geboren wordt, \'t geen in de natuur niet aldus bestaat.
Ik begin met de SIRENE of MEERMIN, als de liefelijkste
18*
-ocr page 297-
276
creatie. Zij wordt voorgesteld als cene van ter zijde ge-
ziene vrouw, wier ligchaam in een vischstaart eindigt (V,
15* rij, 5); doch wanneer zij twee staarten heeft is zij geheel
aanziende, terwijl zich aan beide zijden een staart omkrult,
die zij met hare handen vasthoudt (V, 15e rij, 4). De gewone
meermin met één staart heeft doorgaans een kam in de
eene en een ovalen spiegel in de andere hand. Is zij voor-
gesteld zich badende in eene kuip, dan bekomt zij den
naam van Melusim, naar de toovergodin van dien naam.
Zulk eene Melusina werd als helmteeken gevoerd door de
beroemde familie de Lusignais en de daarvan afstammende
huizen. De sirenen kunnen gevind (Fr. lorre) en gestaarl
(Fr. peautré) zijn van eene andere kleur.
Dupuy de Bordes — Languedoc. In rood eene sirene
in natuurlijke kleur, ondersteund door eene groene
rots, die uit eene zilveren zee oprijst.
Candida — Napels. In zilver eene sirene in natuurlijke
kleur met twee staarten, van welke zij er met elke
hand één omvat, zwemmende op eene groene zee en
overtopt door eene gouden kroon.
De MEERMAN is, indien ik mij zoo mag uitdrukken, het
mannetje van de sirene. Het is eene van ter zijde geziene
mansfiguur, die in een vischstaart uitloopt (V, I3e rij, 5).
Doorgaans is hij op eene of andere wijze gewapend, soms
blaast hij in eene schelp.
Meerman — Holland. In zwart een zilveren meerman,
gewapend met helm, rondas en sabel, alles evenzeer
van zilver.
de Nerée — Gelderland. Onder een blaauwen hemel met
wolkjes eene groene zee, waarop een meerman van ijzer-
kleur met groene haren en gespleten baard van \'t zelfde, ,
een gouden sabel boven zijn hoofd zwaaijende.
Giedroyc — Polen. In blaauw een boogschietend meer-
man in natuurlijke kleur met groenen staart, in de
schildpunt vergezeld van eene zilveren roos.
-ocr page 298-
277
De CENTAUR is uit mythologische afbeeldingen genoegzaam ,
bekend als een monster half mensch en half paard. Doorgaans
is hij gewapend met eene knods, doch schiet soms een
boog af en heet dan in het Fransch centaure-sagittaire.
Saturnim — Italië. Doorsneden van goud en blaauw;
met een boogschietenden centaur van \'t eene in
\'t andere.
De SPHINX bestaat uit de bovenhelft van eene vrouw en de
achterhelft van een leeuw en is altijd liggende voorgesteld.
de Savalette — Frankrijk. In blaauw eene zilveren
sphinx, waarboven eene vijfpuntige gouden ster (V,
14e rij, 6).
De CHOLERA wordt van ter zijde gezien, met het gezigt naar
den beschouwer gekeerd, ën bestaat uit het gelaat en de borst
eener vrouw, de voor- en achterpooten van een leeuw, hel
ligchaam eener geit en den staart eener slang.
Chimeua — Italië. In zilver eene chimera in natuur-
lijke kleur (V, 44" rij, 7.)
De HARPIJ wordt aanziende voorgesteld. Zij bestaat uit
de bovenhelft eener vrouw en de benedenhelft van een
adelaar; de armen worden bij haar vervangen door vleugelen.
Lami — Touraine. In blaauw eene gouden harpij, het
hoofd in natuurlijke kleur (V, lhe rij, 1).
De heraldieke TIJGER (Eng. heraldic tiger) komt uitslui-
tend in Engelsche wapens voor. Hij heeft het ligchaam
van een leeuw en den kop ongeveer van een krokodil,
terwijl hals, borst en staart met hairbossen bezet zijn. Hij
wordt stappende voorgesteld met- zijn staart boven den rug
opgeheven (V, 14" rij, 1).
Stackpoole — Engeland. In goud een zwarte heral-
dieke tijger.
De heraldieke PANTHER, die enkele malen in Duitsche
wapens wordt aangetroffen, is zamengesteld uit den kop
van een draak, het ligchaam en den staart van een leeuw,
terwijl zijne voorpooten adelaarsklaauwen zijn. Het dier is
-ocr page 299-
278
klimmende voorgesteld en werpt vlammen uit zijne neusgaten
en ooren. Een halve heraldieke panther komt voor in het
wapen der prinsen en graven van Starhemberg.
De heraldieke ANTELOPE, welke ook weder alleen in
Engelsche wapens voorkomt, bestaat uit het ligchaam van
een hert, de hoornen der antilope, de slagtanden van het
zwijn en den staart van den eenhoorn; voorts heeft dit
dier hairbosjes aan hals, borst, dijen en staart (V, 13" rij, 10).
Antilupe — Engeland. In zilver eene roode heraldieke
antelope, met gouden hoorns, hoeven, slagtanden en
manen.
De WEERWOLF wordt afgebeeld als een lynx of eene
groote wilde kat.
Richabd de Cokberie — Frankrijk. In blaauw een weer-
wolf in natuurlijke kleur; en een gouden schildhoofd
beladen met een rooden gaanden en aanzienden leeuw.
De PEG ASUS is het gevleugelde paard der dichters; het wordt
altijd rennende voorgesteld, met de vleugels naar boven gerigt.
lSni.iinNc — Beijcren. In blaauw een zilveren Pegasus.
De EENHOORN (Fr. lieorne, Eng. unicorn, Hd. Einliom)
komt dikwijls voor. Het is een paard met een geitenbaard,
gespleten hoeven, een leeuwenstaart, en een langen regten
hoorn op het voorhoofd. Hij kan zijn springend (Fr. sail-
lant.
Eng. saliant), klimmend (Fr. furieux, Eng. rampanl);
op zijne hoede
(Fr. en défense), wanneer hij den kop neder-
buigt en zijn hoorn voorhoudt; zittend (Fr. accroupi), wan-
neer hij zit en zijne voorpooten op den grond laat rusten;
opzittend (Fr. acculé), wanneer hij zit, maar zijne voorpoo-
ten opgeligt houdt; liggend (Fr. en repos), wanneer hij in
rust nederligt. Van de kleur zijner manen (crins of crinière)
zeggen de Franschen criné.
van Brieisen van Ramerus — Gelderland. In zilver
een springende roode eenhoorn.
Steede — Engeland. In zwart een stappende zilveren
eenhoorn.
-ocr page 300-
279
be Franeac üe Gümmegnies — België. In rood een
zittende zilveren eenhoorn.
De PHENIX wordt regtopzillend voorgesteld met opgehe-
ven vleugels en het hoofd ter zijde gewend, doorgaans
op een vlammenden brandstapel, die in de Fransche heral-
diek den naam draagt van immortalité.
Fénis nr Tourondel — Frankrijk. In blaauw een gou-
• den phenix op een rooden brandstapel, starende naar
eene gouden zon in den regterbovenhoek (IV, 54).
De GRIFFIOEN of grijpvogel (Fr. gri/fon, Eng. grif/in,
Hd. Greif) is een gevleugeld dier, zamengesteld uit hel bo-
venlijf van een adelaar, met paardenooren, en het benedenlijf
van een leeuw. Zijn natuurlijke stand is van ter zijde en
klimmende (IV, 39), doch men vindt erin Engelsche wapens
ook die gaande of stappende zijn (V, 14\'rij, 2) en dan male
griffin
geheeten worden. Gelijk de leeuw draagt hij in den
regel zijn staart opgeheven, doch zeer dikwijls, heeft hij dien
lusschen de achterpooten doorgeslagen, zoodal men, wan-
neer dit laatste het geval is, het bepaald moet aanduiden.
vah Chatvelt — Holland. In goud een zwarte griffioen,
en een blaauw schildhoofd beladen met drie zilveren
schelpen.
d\'Arbaud — Provencc. In goud een zwarte griffioen,
wiens regtervoor- en linkerachterpoot gevild (rood) zijn.
Evelyn — Engeland. In blaauw een gaande gouden
griffioen, en een schildhoofd van \'t zelfde.
De DRAAK (Fr. dragon, Eng. wyvern, Hd. Lindwurm of
Draclic), altijd van ter zijde voorgesteld, heeft een kroko-
dilskop, arendsklaauwen, een slangenlijf, en soms, doch niet
altijd, vleermuisvlerkcn, zoodat men de aanwezigheid of het
afzijn van dit attribuut moet uitdrukken (V, 14e rij, 3).
Tong en staart eindigen in eene pijlpunt; de doorgaans in-
eengekronkelde staart kan opgeheven (Fr. élevé) of nederhan-
gcnd
(Fr. abaissé) zijn. Neemt de draak zijne vlugt, dan
is hij met opgeheven vleugels (Fr. om vol élevé); laat hij kop
-ocr page 301-
280
en vleugels hangen dan is hij neérslagtig (Fr. abattu).
Wanneer hij in plaats van den krokodillenkop een menschen-
hoofd heefl noemt men hem monsterdraak (Fr. dragon mon-
strueus;);
hij heeft dan een baard die uit een bundel slan-
gen bestaat (V, lbe rij, 8). In Engelsche wapens ziet men
ook gaande of stappende draken.
Onder den naam van vliegende draak (Fr. en Eng. dra-
gon volant)
verstaat men een onschuldig diertje, van het
geslacht der hagedissen, dat niets gemeens heeft met zijn
schrikbarenden naamgenoot. Ofschoon zijn algemeene vorm
in de wapens vrij wel behouden blijft, laat men toch zijn
tong en staart in eene pijlpunt eindigen (V, 14" rij, 4).
Verscheidene volkeren bezigden in vroegere eeuwen den
draak als nationaal zinnebeeld. De Saksers van Wessex had-
den hem reeds in de oudste tijden tot onderscheidingsteeken
gekozen en de Normandiërs schijnen er zich met hetzelfde oog-
merk van bediend te hebben, want de gaande en aanziende
leeuwen, die men Willem den Veroveraar toeschrijft, dagtee-
kenen naar alle waarschijnlijkheid van veel later tijd. Van deze
ten minste ziet men nog geen spoor in de banieren en schilden
op het vermaarde Tapijt van Bayeux. (Zie hiervoren blz. 55)
De draak, door velen een Oostersch beeld geacht, dat door
de Saracenen naar het westen is overgekomen, was hel ver-
bondsteeken der Kymri lang vóór dat deze het minste ver-
moeden hadden van de aanwezigheid der Oostersche lan-
den. Ook bedienden de Wallisers en de Saksers zich van
dergelijke zinnebeelden zeer lang vóór dat de wapenkunde
onder de handen der Franschen en Normandiërs eene instel"
ling en wetenschap was geworden (*).
Borghese — Italië. In blaauw een gouden draak; en
een schildhoofd van \'t zelfde, beladen met een goud-
gebekten, gepooten en gekroonden zwarten adelaar.
Gardon de Calamaud — Dauphiné. In blaauw een ge-
vleugelde gouden draak.
f) Sir E. L. Bulwer, Harold, B. VII, Ch. V.
-ocr page 302-
281
de Draeck — Vlaanderen. Gevierendeeld: 1 en 4 in
blaauw een gevleugelde gouden draak; 2 en 3 in
zilver drie roode kepers.
le Bourgeois de Belleat — Fransche provincie Bresse.
In blaauw een gouden monsterdraak.
Ray.\\o>\' — Graafschap Kent. In zilver een schuinge-
plaatste zwarte vliegende-draak (V, 44e rij, 4).
De HYDRA, bekend uit hel mythische leven van Herku-
les, is een draak met zeven koppen.
Herklots — Nederland, Duitscliland, Britsch-lndië. In
zilver een Herkules, die met zijne knods de hydra
verslaat, alles in natuurlijke kleur.
De BASILISKUS (Fr. basilic, Eng. cockatricc) is zamen-
gesteld uit den kop, de borst en de pooten van een haan,
de tong eener slang en de vleugels eener vleermuis; het
slangvormige achterlijf eindigt in eene pijlpunt (V, 15e rij,
2). Hij kan, even als de haan, van eene andere kleur dan
die des ligchaams gekamd, gebaard en gclongd zijn. Meestal
staat de basiliskus in profil, doch er is een enkel voorbeeld,
van zijne plaatsing op de wijze van den heraldieken
adelaar.
Langley — Yorkshire. Gedeeld van zilver en goud, met
een zwarten rood-kammigen basiliskus over alles heen.
Buccine — Graafschap Kent. In zwart een zilveren
basiliskus, gekamd, gebaard en gepoot van rood (of:
gekamd, gebaard en gekroond van goud), aanziende
en met uitgespreide vleugelen geplaatst, op de wijze
van den heraldieken adelaar.
De VLIEGENDE of GEVLEUGELDE SLANG (Fr. ampfii-
stère
of amphisbène) heeft de gedaante van eene slang met
vlerken en twee pooten, terwijl de staart in een slangen-
kop eindigt (V, 14e rij, 8). Het schijnt, dat er voorko-
men, die meer dan één staart hebben, want de Fransche
wapenkundigen teekenen aan, dat het monster in dat geval
gringolê (slangenkoppig) moet heeten.
-ocr page 303-
282
le Gentil — Bretagne. In blaauw eene gouden vlie-
gende slang.
du Bouik; — Fransche provincie Bresse. Geheel gelijk
liet voorgaande wapen.
])E Villebreshe. — Poitou, Saintonge. In goud eene
roode vliegende slang.
De SALAMANDER heeft de gedaante van eene groole ha-
gedis, die altijd in profil, omziende en te midden der vlam-
men wordt afgebeeld (V, 15" rij, 5). Deze vlammen zijn hem
zoo eigen, dat zij alleen in geval hare kleur eene andere
is dan die van het dier, afzonderlijk genoemd worden.
Cennino — Italië. In blaauw een rood-geplekte gouden
salamander le midden van roode vlammen.
Werkelijk bestaande dieren kunnen in hersenschimmige ver-
anderd worden door ze zamen te stellen met deelen van een an-
der dier. De meest gewone verandering is, dat men ze met een
visch- of drakenstaart voorziet; zij zijn in dat geval, volgens de
Fransche heraldiek, respectivelijk marines of dragonnés. In
onze taal kan deze eigenschap in eens uitgedrukt worden door
de bijvoeging van de woordjes zee- of draken-, bijv. zeeleeuw
•(Fr. lion marine), zeereenhoorn (Fr. licome marinée), zee-
paard
(Fr. clieval marin), drakenheuw (*) (Fr. lion dra-
gonné),
enz.
vos Nimptsch — Oostenrijk. Doorsneden van zilver en
rood, met een zee-eenhoorn over alles heen, van
zwart op hel zilver en van zilver op het rood, de
staart naar beneden gerigt en regtsom gebogen.
von Mkstich — Silezië. In zilver een zwarte zee-grilïioen.
Geyss — Beijercn. In goud een zwarte haan met visch-
staart (f), gebekt van de eerste kleur, gekamd, gebaard
en gepoot van rood (V, 15" rij, 7).
(\') Met draakachtigc bestaat daarin, dat het Mui-haam van den leeuw of
ander dier in een slangenlüf uitloopt en in eene pjjlpunt eindigt.
(-H In dit bitzondere geval zou ik de benaming van zeehaan (die hier anders
logisch behoorde toegepast te worden) afkeuren, ter zake van eene mogelijke
verwarring met den visch van dien naam.
-ocr page 304-
285
Kun.Avi — Graafschap Suffolk. In goud een golvende
zwarte schuinbalk, beladen met drie aanziende zil-
veren hertenkoppen in de rigting van den balk, en
vergezeld van twee zwarte zeeleeuwen wier staarten
schuingekruist zijn (V, 15" rij, 5).
Lochman van Kömgsfeldt — Holland. In blaauw twee
afgewende zilveren zeepaarden met de staarten over
elkander, dobberende op eene groene zee en in hel
schildhoofd vergezeld van eene zespuntige gouden
ster; het geheele schild omboord met deze laatste kleur.
van Imhoff — Duilschland, Nederland. In rood een
gouden zeeleeuw (V, 15° rij, 4).
df. Traoo — Spanje. In goud een groene drakenleeuw
(V, c rij, 0).
De reeds van andere dieren opgegeven eigenschappen en
attributen zijn ook van toepassing op de Monsters.
HOOFDSTUK XII.
Helmen.
Na in de voorgaande Hoofdstukken het schild en de
daarin voorkomende figuren breedvoerig behandeld te hebben,
ga ik over tot de velerlei nevenstukken of accessoires, die den
luister van een volledig wapen verhoogen, doch daarvan geene
onmisbare deelen zijn, dewijl, streng genomen, reeds alleen
het schild met zijne figuren het waarachtige wapen uitmaakt.
Dikwijls is het anders begrepen, waarvan vroegere vorstelijke
ordonnantiën de blijken dragen; doch dat al wat zich boven,
achter, op zijde en onder het schild bevindt slechts bijzaak
is, zal dadelijk in \'t oog vallen, wanneer men zich eens al
die stukken gelieft voor te stellen, doch zonder een wapen-
schild in \'t midden. Zou men die verzameling van voor-
-ocr page 305-
284
werpen een wapen kunnen of mogen noemen? Met ver-
trouwen zie ik van iedereen een ontkennend antwoord te
gemoet.
In de eerste plaats dan wendt zich het oog naar de stuk-
ken die boven een wapen prijken. Voor alle gezamenlijk
bezit de Fransche heraldiek de benaming van timbre, met
de afgeleide woorden timbrer en timbre; de Duitschers druk-
ken hetzelfde uit door het woord Oberwappen, boven-wapen.
Onze taal bezit daarvoor tot nog toe geen woord; doch daar
wij van een schild, boven \'t welk een helm of kroon staat,
zeggen dat hel daarmede gedekt is, dunkt mij, dat wij de
gezamenlijke figuren boven het schild SCHILDDEKKING
zouden kunnen noemen.
Die dekking bestaat weder uit onderscheidene deelen, die
elk hun bijzonderen naam dragen. Zoo heeft men daarin
den helm, de kroon of wrong of iets dergelijks, de helm-
dekkleeden en het helmteeken. Niet al die deelen zijn
onmisbaar; soms treft men er slechts een of twee aan. Zoo
heeft men boven sommige wapenschilden helmen zonder
helmteeken, helmteekens zonder helmen, kroonen zonder
helmen, helmen zonder kroonen enz. Aan den anderen kant
vindt men somwijlen, vooral in Duitschland, boven een schild
verscheidene volledige dekkingen naast elkander, d. i. een
aantal helmen, elk met zijne volledige attributen.
Wij zullen ons in dit Hoofdstuk uitsluitend tot de be-
schouwing van den helm bepalen en de overige deelen
eener schilddekking in volgende Hoofdstukken behandelen.
Het gebruik van den HELM (Fr. casque, Eng. hclmct,
Hd. Helm) klimt op tot de hoogste oudheid, en in de
riddertijden speelde hij eene hoofdrol. Als edelste deel der
wapenrusting, dewijl hij het edelste deel van den ridder,
diens \'hoofd, beveiligde, werd hij waardig geacht boven het
schild, dat den ridder vertegenwoordigde, te prijken en het
als \'t ware te beschermen. In zoo hooge achting stond dit
stuk, dat niet zelden bij de ridderspelen eene eerehelm de
-ocr page 306-
28S
belooning was van dengeen die zich aan de zijde der ver-
dedigers (Fr. tenants) het dapperst had gedragen, gelijk een
eeredegen hèm ten deel viel die onder de aanvallers (Fr.
assaillants) zich het uitstekends! betoond had.
Het is mijn oogmerk niet mij in de geschiedenis van den
helm te verdiepen. Het is genoeg den rang te kennen, die
hem in de wapenkunde is toegewezen, en uit dat oogpunt
alleen wensch ik in eenige beschouwingen en ontwikkelin-
gen te treden.
Vóór de veertiende, ja vóór de vijftiende eeuw, hechtte
men, naar \'t schijnt, weinig gewigt aan den wapenhelm;
allhans de edelen, van welken rang ook, namen dienaan-
gaande geen onderscheid in acht en plaatsten hem, bijna
zonder uitzondering, op eene zelfde wijze, namelijk van ter
zijde gezien en gesloten, boven hun wapenschild. Langza-
merhand voerde het gebruik eenige wijziging van vorm en
verandering van plaatsing in, ten einde den rang van den
betrokkene aan te duiden. Evenwel schijnt die regel alleen
in Frankrijk met eenige naauwgezetheid te zijn opgevolgd.
In Nederland geloof ik niet dat men zich daarnaar gedroeg
en in Duitschland was dat onderscheid evenmin bekend of
erkend, zoodal de vormverschillen, die men bij de Duitsche
helmen waarneemt, zoo overtalrijk zijn, dat men ze niet
alle zou kunnen beschrijven of afheelden. Kortom, de re-
gelen, die men daaromtrent heeft pogen te stellen, zijn altijd
zeer llaauw opgevolgd en tegenwoordig schijnt zich daar
niemand meer om te bekommeren. Alleen in de theoretische
verhandelingen over de wapenkunde is men te dien opzigte
altijd onverbiddelijk streng geweest. In Nederland en Duitsch-
land bloeijen eenige familièn die een geheel gouden helm
boven hun wapen voeren, \'t geen (volgens de theorie) alleen
aan souvereine vorsten toekomt; en evenzeer kent men
daar geslachten, wier onbetwiste adel lot de tijden buiten
menschengeheugenis opklimt, die zich met een ijzeren helm
(ja zelfs, gesloten helm!) vergenoegen, ofschoon zij zich,
-ocr page 307-
28G
altijd weder volgens de theorie, behoorden te tooijen met
een zilveren helm, van goud getralied en omboord.
\'t Is dus naar Frankrijk, dat wij \'t eerst de oogen wenden,
om ons aan de eèlste geuren der theorie te verkwikken.
Aldaar was de helm der bastaarden van gepolijst ijzer of
staal zonder traliën (Fr. grilles), van ter zijde gezien (Fr.
laré de profil) en omgewend (Fr. contourné) V, 2\' rij, 8, om
(volgens de verzekering der oude schrijvers) de onechte ge
boorte aan te duiden, ten teeken waarvan ook het vizier
moest zijn nedergelaten. Het schijnt echter, dat die ge-
leerden verzuimd hebben monumenten en zegels te raad-
plegen; want al de oude helmen zijn gesloten en zonder
traliën en de verschillende vormen en standen dagteekenen
uit betrekkelijk jongen lijd. En wat de omgewende stand
van den helm aangaat, men ziet op de oude gedenkteekenen
en schilderijen de helmen zeer dikwijls omgewend, zonder
dal daarmede de minste bedoeling om bastaardij aan te dui-
den gepaard gaat. Men plaatste ze aldus, om twee of meer
helmen naar elkander te doen zien, en daardoor meer har-
monie in de voorstelling te brengen. Uitsluitend uit dezen
hoofde ziet men in oude wapenboeken een aantal helmen
in dier voege gerangschikt; en dat ook nog tegenwoordig
die traditie in Duitschland niet verloren is, kan men zien
in de thans bij afleveringen verschijnende nieuwe uitgave
van Siebmachers beroemd wapenboek, waarin vele hel-
men zijn omgewend, vooral wanneer zij op de (heraldieke)
regterzijde van de platen voorkomen. In de kerken werden
de helmen boven de wapenborden omgewend, opdat zij naar
het hoofdaltaar gekeerd zouden zijn.
De nieuw-geadelden. de eersten van hun stam, moesten
(volgens de Fransche voorschriften) een gelijken helm als de
bastaarden voeren, doch naar de regterzijde gewend (V, 2* rij, 9).
Voor degenen wier adel, zoo van moeders- als van vaders-
zijde, tot de grootouders opklom, was een gepolijst-slalen
helm in profil bestemd, met open vizier en drie traliën
-ocr page 308-
287
(V, 2e rij, 10). De edelen van oude afkomst, en die de ridder-
lijke waardigheid bezaten of met gewigtige ambten bekleed
waren, mogten een gepolijst stalen helm nemen, omboord
met zilver en voorzien van vijf traliën van \'t zelfde metaal
(V, 2e rij, 11). De baronnen hadden een half-aanzienden
zilveren goud-omboorden helm met zeven gouden traliën
(V, T rij, 12). De helm der graven en burggraven was van
zilver met goud omboord, van negen gouden traliën voor-
zien en half aanziende (V, 2e rij, 15); die der markiezen
of hoogste staatsdienaren van zilver met goud gedamasceerd,
omboord met goud, bezet met elf traliën van hetzelfde metaal
en aanziende gesteld (V, 2e rij, 14). De hertogen en de
souvereine vorsten beneden den rang van koning of keizer
voerden een aanzienden gedamasceerden gouden helm, soms
met elf gouden traliën, het vizier bijna geheel geopend
(V, 2" rij, 15). De helm der keizers of koningen verschilde
van de laatstgenoemde soort alleen daarin, dat hij nooit
traliën vertoonde en het vizier ten volle geopend was (V, 2e
rij, 1G). Al die helmen waren met roode stof gevoerd.
De presidenten der Fransche parlementen plaatsten hun
helm ook geheel aanziende, uit hoofde van hunne opperste
reglsmagt.
Sommige schrijvers verschillen eenigzins van de boven-
staande opgaven; zij kennen drie traliën toe aan de gewone
edelen, vijf aan de baronnen, zeven aan de graven en burg-
graven, negen aan de markiezen en elf aan de hertogen.
De Engelschen schijnen van de helmen nooit bijzonder
werk te hebben gemaakt. Dikwijls laten zij die bij wapen-
afbeeldingen weg en plaatsen het helmteeken op eene wrong
boven het schild. Voor den vorm vermelden hunne schrij-
vers de volgende soorten van helmen. Die van den koning
en de prinsen van den bloede is van goud met roode voering,
van zes gouden traliën voorzien en aanziende gesteld; die
der hertogenen markiezen is van gepolijst staal, omboord met
goud, met vijf traliën van \'t zelfde metaal, en eveneens
-ocr page 309-
\\
288
aanziende; die der graven, burggraven en baronnen van
staal, van ter zijde gezien, omboord met goud en ver-
sierd met drie gouden traliën; die der baronnets en rid-
ders van gepolijst staal, in profil gesteld, met goud omboord,
zonder traliën en met het vizier ten volle geopend. De
gentlemen eindelijk voeren een stalen en in profil gestelden
helm met het vizier geheel gesloten.
Hierboven heb ik gezegd, dat de verschillende soorten van
helmen in Duitschland zoo overlalrijk zijn, dat men ze niet
alle zou kunnen beschrijven of afbeelden. Desniettemin kan"
men ze gezamenlijk tot drie groote afdeelingen brengen. De
eerste klasse is die der stormhoeden op kuiphelmen (Hd. Kübel-
helme),
de oudste en minst bevallige vorm (V, 2e rij, 47), wier
dorre en hoekige lijnen het oog zeer onaangenaam treffen;
meestal hadden zij twee horizontale openingen, die te gelijk
voor lucht- en kijkgaten dienden, terwijl de lucht nog
verder toegang kreeg door verscheidene kleine openingen op
de hoogte van den hals. Deze soort geraakte spoedig in
onbruik en werd opgevolgd door de geslotene of steekspel-
helmen
(Hd. geschlossene of Stechhclme), (V, 2\' rij, 18), die
nagenoeg de gedaante hadden van den helm der nieuw-gc-
adelden in Frankrijk. Doch, toen de tournooijen hun glans-
punt bereikten, geraakten deze beide soorten in onbruik en
de adel bediende zich enkel van de traliehelmen (Hd. Span-
genhelme),
opene helmen met traliën, wier getal aan geene
vaste bepaling gebonden schijnt te zijn geweest; meestal
waren er vijf, door middel van eene dwarsstaaf aan elkander
verbonden (V, 2C rij, 19). Een opene en ongetraliede helm
werd koninklijke helm genoemd. De helmen van allerlei
soort waren in den regel van staal, doch men vond er ook
van goud en zilver; althans de arabesken op het staal en
de traliën waren doorgaans van goud.
Zonder eenige reden hoegenaamd is het allengs gewoonte
geworden de helmen van de beide eerste soorten te beschou-
wen als uitsluitend bestemd voor de onadellijken, terwijl
-ocr page 310-
289
de adelijken een even uitsluitend regt wilden doen gelden
op den traliehelm, die sedert met den naam van open liclm
of tournooihclm (Hd. offener of Turnierkelm) werd bestem-
peld. Deze dwaling ontkiemde reeds in het begin der zes-
tiende eeuw en ontsproot waarschijnlijk uil de omstandig-
heid, dat men bij den zoogenaamden helmschouw (Hd. Helm-
schau)
enkel opene helmen toeliet. Het heeft echter niet
aan prolesten tegen die opvatting ontbroken; in 1506 kwam
de Beijersche adel daartegen in verzet en in 15S2 rigtten
de patricische familiën van Ulm lot keizer Karel V hel ver-
zoek, dat hij mei krachl de gelijke waardij van de verschil-
lende soorlen van helmen zou handhaven.
Wanneer de wapenhelm, in welk land ook, door geene
kroon gedekt is, draagl hij doorgaans eene wrong (Fr. bourlel,
Eng. wreatli, Hd. Wulst), oorspronkelijk eene rol van twee
ineengedraaide repen stoffe (IV, 36, 59, 42), opgevuld met
hair of wol, ten einde eensdeels de kracht van des vijands
slagen te breken, anderdeels om er hel helmmanteltje (Fr.
mantelet), bestemd om bel staal des helms tegen den
invloed van hel weder te beschutlen, aan vast te hechten.
De wrong bestaat meestal uit de voornaamste kleur en het
voornaamste metaal van hel schild. De dekking van som-
mige wapenschilden levert de bijzonderheid op, dal de wrong
eene kroon ondersteunt (IV, 45, Bentinck), hetgeen over-
tollig is, omdat de kroon onmiddelijk op den helm moet
rusten. In Engeland schijnt men voormaals de wrong als
een allergewigtigst sluk beschouwd Ie hebben, want onder
de regering van Hendrik I, en nog lang daarna, mogt nie-
mand beneden den rang van ridder zijn helmleeken op eene
wrong plaatsen.
Degeen, die meermalen wapenafbeeldingen beschouwde, zal
hebben opgemerkt, dal aan den hals van bijna eiken helm
een medaillon, rozet of iets dergelijks aan eene gouden
snoer of keten hangt. Dit gebruik dagteekent eerst van de
zestiende eeuw en komt uit Duitschland voort; tegenwoordig
19
-ocr page 311-
290
is het zoo algemeen, dat men geen helm meer zonder dit sieraad
afbeeldt, doch zeer weinigen zouden daarvan den oorsprong
kunnen opgeven. Het is een onderscheidingsteeken van de oude
lournooi-gezelschappen (lid. Tnrnici-qcseUschaften), die tegen-
woordig geheel in de vergetelheid zijn begraven. De be-
stuurders (Hd. Vögle) dier vereenigingen droegen, ten teeken
hunner waardigheid, een dergelijke keten met een medaillon,
en later werd het smaak, dat zij er hun wapenhelm mede
versierden. Heden ten dage heerscht er in die ketens en
haar aanhangsel groote verscheidenheid: de familie van Al-
phen hangt daaraan, in plaats van een medaillon, de ster
van haar wapenschild, van Asbfxk van Luillema een Malte-
zer-kruis, enz.
Wanneer een wapenschild door twee helmen gedekt is, zijn
zij toegewend (naar elkander ziende); zijn er drie dan is
de middelste aanziende en de beide andere zien naar dezen.
Op dezelfde wijze plaatst men ze, wanneer er meer dan drie
zijn, doch in onevenen getale. Is het een effen getal, dan
is de linkerhelft gewend en de regterhelft omgewend, gelijk
in het opgegeven voorbeeld van ttvee helmen: van zes hel-
men zien dus de drie eerste naar de linkerzijde, de drie
overige naar den regterkant.
—• »*»—
HOOFDSTUK XIII.
Kroonen.
Van de gewoonte om het schild met eene kroon te dek-
ken vindt men reeds vroegtijdige sporen; evenwel zijn de
voorbeelden daarvan uit de eerste tijden der wapens bui-
tengemeen schaars. Men bepaalde zich tot eene kroon
op den helm, welk gebruik zich, vooral in de latere tijden,
met spoed verspreidde. Er vond bijna geene adelsverleening
meer plaats, of de helm van den titularis werd gekroond
-ocr page 312-
2i)l
Desniettemin vindt men nog vele familiën van den oudsten
adel, die zich van geene kroon op den helm bedienen.
Ten aanzien der kroonen, die, zonder helm, onmidde-
lijk op het schild geplaatst worden, volgde men in het eerst
de scherpe onderscheiding van de latere tijden niet met op-
zigt tot de kroon die tol eiken rang behoorde, en tegen-
woordig zijn die regelen weder in het volslagenste onbruik
geraakt, want onadelijke personen dekken hun wapen on-
beschroomd met eenc kroon (met eene hertogelijke kroon,
zelfs! zoo als ik op cachetten gezien heb) en adelijken voe-
ren zeer geregeld kroonen van een hoogeren rang dan die
hun toekomt. De minste kroon bijna die men te zien krijgt
is eene markiezcnkroon. Dit misbruik van de kroonen dag-
teekent slechts van de beide laatste eeuwen; vóór dien lijd
schijnen zij in zoo hooge achting te hebben gestaan, dal
zelfs de keurvorsten geene wezenlijke kroon boven hun wa-
pen voerden, maar zich met eene eenvoudige rood-fluwee-
len muts mei hermelijnen opslagen vergenoegden. Evenwel
eischt de onpartijdigheid de erkentenis, dat die anomalie
niet altijd aan de familiën kan te laste gelegd worden, want
er bestaan talrijke voorbeelden, dat hel adelsdiploma aan de
betrokkenen eene kroon van hoogeren rang dan bij den titel
behoorde, heeft toegekend.
Tegenwoordig wordt de kroon onverschillig óf op den helm
óf onmiddelijk op den bovenrand van hel wapenschild geplaatst.
Zelfs is het zeer gewoon hel schild mei eene kroon gedekt te
zien, die weder een gekroonden helm torscht. Men zou dit een
heraldischen pleonasmus kunnen noemen. Er bestaat echter
niet altijd overeenkomst tusschen de op het schild geplaatste
kroon en die welke zich op den helm bevindt. Soms is de
helm van een baron versierd met eene hertogelijke of gra-
felijke kroon, terwijl daarentegen de helm van een graaf eene
burggrafelijke- of baronncnkroon draagt. In Engeland is de
kroon van den helm (welke ook de rang van den betrokkene zij)
doorgaans eene zoogenaamde hertogelijke.
19*
-ocr page 313-
292
De gedaante der kroonen verschilt naar gelang van de
landen. Evenwel schijnen er nergens volkomen vaste rege-
len te dien aanzien geheerscht te hebben, want in elk land
vindt men een aantal kroonen van zoo zonderlinge en af-
wijkende vormen, dat men ze niet onder eene algemeene
beschrijving kan zamenvatten; het is dus in elk zoodanig
geval noodig den vorm te beschrijven, indien men prijs stelt
op naauwkeurigheid. De meeste dier kroonen van eigen-
aardige gedaante zijn in de adelbrieven uitdrukkelijk toege-
kend, zoodat men in de gelegenheid zou moeten zijn die
documenten te raadplegen, om de beschrijving zonder feil
te verrigten. De kardinalen die prinsen van geboorte zijn,
voeren, wanneer zij zich buiten Rome bevinden, op hun wa-
penschild eene kroon onder den kardinaalshoed, doch binnen
Rome is hun dit bij eene bul van Innocentius X uitdruk-
kelijk verboden.
Nederland. Bij een besluit van 1817 heeft de koning der
Nederlanden de kroonen voor de verschillende rangen van
den Nederlandschen adel vastgesteld.
De kroon der erfridders bestaat in een breeden ring van
ellen goud zonder gesteenten, met vijf paarlen (*) elk door
eene gouden punt ondersteund; bovendien is de ring om-
wonden met een paarlsnoer waarvan men twee omslagen,
elk van vier paarlen, ziet (V, 3" rij, G). Alle ongetilelde
edellieden zijn bevoegd hun wapenschild met deze kroon te
dekken. De baronnen voeren een gouden ring met edelge-
steenten, met zeven paarlen op gouden punten (V, 3e rij, 7);
de burggraven een dergelijken ring met twee bladeren lus-
schen drie paarlen (V, 3e rij, 8); die bladeren (Fr. fleurons)
schijnen in den oorsprong aardbeziebladeren van eenigzins
verfraaiden vorm te zijn. De graven hebben op den ring
drie bladeren en twee paarlen (V, 3e rij, 5); de markiezen
(*) Bü het opgeven van het aantal paarlen of bladeren aan de kroonen be-
doelt men altüd die, welke zigtbaar zjjn in eene afbeelding, waarbij zich na-
tuurlijk slechts de voorzijde der kroon aan het oog vertoont.
-ocr page 314-
2\'.)3
geene paarlen, maar enkel vijf bladeren (V, 3e rij, 9). De
kroon tier hertogen bestaat uit eene muls van scharlaken
fluweel, met een gouden bol op den top, waaruit eene vlam
van \'t zeilde metaal opstijgt; deze muts rust op een gouden
ring met gesteenten, die twee paarlen en drie bladeren draagt
(V, öe rij, 10). De prinsen (*) bedienen zich van eene kroon
gelijk die der hertogen, alleen met het onderscheid dat de
ring vijf bladeren draagt.
Aan de baronnen in de Oostenrijksche Nederlanden werd
in de vorige eeuw bij het diploma doorgaans eene soort van
kroon toegewezen, die misschien meer eigenaardig baron-
nen-baret
zou kunnen genoemd worden. Doorgaans was het
een gouden ring, waaruit eene rood-fluweelen muts oprees,
omgeven van halve cirkels van goud met gesteenten in de
tusschenruimten en bezet met paarlen (V, 3e rij, 11). Of-
schoon overeenkomende in algemeenen vorm, heerschte toch
ook in deze baretten veel verschil.
In Frankrijk schijnt men vrij veel regelmaat in het voe-
ren der kroonen gevolgd te hebben. De er f ridders be-
dienden zich van een eenvoudigen gouden hoofdring bezet
met edelgesteenten. De baronnen voerden denzelfden ring,
omwonden met een parelsnoer waarvan men drie omslagen
elk van drie paarlen, ziet (V, 5" rij, 12). De vidames (f)
hadden denzelfden ring met een breedarmig kruis en twee
halve dergelijke kruisen op den rand. De kroon der bnrg-
. graven
vertoonde twee kleine paarlen tusschen drie groote,
alle op gouden punten gestoken. Die der graven draagt
negen groote paarlen, elk op 3ene gouden punt; volgens
sommige schrijvers komt deze kroon enkel aan de souve-
reine graven toe en zouden de niet-souvereine zich moeten
(*) De drie laatste soorten van kroonen, alsmede die der burggraven, staan
hier eigenlijk voor memorie vermeld, want sedert.de afscheiding van België
lelt de Nedcrlandsche adel burggraven, markiezen, hertogen noch prinsen meer.
(t) De waardigheid van vidame bestaat tegenwoordig niet meer. De daar-
mede heklecde edelen stonden in rang nagenoeg gelijk met de burggraven en
hadden in last de belangen der Kerk te handhaven.
-ocr page 315-
20 i
vergenoegen met een gouden ring op wiens rand de negen
paarlen onmiddelijk rusten (V, 5\' rij, 13); eene dergelijke
kroon noemen zij couronne yrélée. Deze regel evenwel, hoe
fraai in theorie, is in de practijk zelden opgevolgd. De
markiezen voeren op den gouden ring een geheel blad en
twee halve bladeren, waartusschen twee driehoeken, elk van
drie paarlen, welke gezamenlijk door een gouden punt onder-
steund worden. De kroon der hertogen beslaat uit drie ge-
heele en twee halve bladeren; die der prinsen is daaraan ge-
lijk, doch gevoerd met eene muts van scharlakenrood fluweel,
die eene groole paarl op den top draagt.
Duitschland munt uil door eene vrij groote eenparigheid
ten opzigte der kroonen. Wel bestaat ook hier en daar ver-
schil, doch in hel algemeen kan men het volgende als regel
aannemen: De baronnen voeren tot kroon een gouden hoofd-
ring met edelgesteenten, op wiens rand vijf paarlen rusten;
soms is deze kroon nog met een paaiisnoer omwonden. En-
kele malen, ziet men zeven paarlen op de baronnenkroon.
De graven voeren nu eens de eene, dan de andere soort van
kroon, die ik hierboven voor de Fransche graven heb opge-
geven. De prinsen bezigen eene kroon bestaande uit twee
gouden diademen (*) met paarlen bezet, en gevoerd met eene
muls van purper-fluweel met hermelijnen opslagen, mei een
blaauwen wereldbol, omgord en gekruist van goud, op den
top (V, 5" rij, 44).
Engeland. De ridders (bij creatie) en de baronets bezitten*
geene kroon die tot hunne waardigheid behoort, doch zeer
dikwijls maakt eene hertogelijke kroon een gedeelte van
hunne schilddekking uil. Men zij echter indachtig, dat de
Engelschen een scherp onderscheid maken tusschen eene her-
togelijke kroon
(Eng. dncal coronel) en eene herlogskroon
(Eng. dnke\'s coronet.) Onder de eerste benaming verstaan
zij een gouden hoofdring, met edelgesteenten bezet en op
(\') In de wancnkunde gccfl men den naam van diadeem aan de halve cirkels
van goud, die in vorstelijke kroonen uit den gouden hoofdring oprijzen.
-ocr page 316-
295
den rand versierd met één geheel blad en twee halve bla-
deren; onder de tweede, een gouden ring met gesteenten en
met drie geheele en twee halve bladeren, gevoerd met eene
muts van scharlaken fluweel die een gouden bol op den top
draagt. De barotmenkroon (Eng. barons corotiet) bestaat in
eene dergelijke muts met een gouden ring zonder gesteenten,
op wiens rand vier groote paarlen liggen. Nog bezigt men
eene baronnenbaret [barons cap), geheel gelijk aan de ba-
ronnen-kroon, met uitzondering dat de paarlen daaraan ont-
breken. De burggraven, graven en markiezen voeren de muts
en den ring der hertogen; bij de markiezen draagt die ring
één geheel blad en twee halve bladeren met eene groote
parel op eene gouden punt in elke tusschenruimte (Eng.
marquess\' coronel); bij de graven staan op den rand vijf lange
gouden punten die elk eene parel dragen, terwijl elke tus-
schenruimte aangevuld is met een blad (Eng. earl\'s coronel);
bij de burggraven draagt de gouden ring slechts zeven kleine
paarlen (Eng. viscount\'s coronct), die onmiddelijk op den
rand rusten.
Die paarlen, waarvan wij telkens spreken, dragen haar
naam slechts bij euphemisme, want in de werkelijkheid wordt
er nooit eene enkele paarl toe gebezigd, om de eenvoudige
reden, dat, al bestonden zij in de vereischte grootte, schier
geen fortuin toereikend zou wezen er zich het vereischte
getal van aan te schaffen. Mea vervangt ze dus door
groote bollen van gepolijst zilver. Engeland is hel eenige
land waar de adel zich nog wezenlijke kroonen laat vervaar-
digen; en dit is ook inderdaad noodzakelijk, want bij de
krooning des konings en bij sommige andere plegtigheden
moeten de pairs er mede getooid zijn, terwijl die kleinoo-
diën ook bij hunne begrafenis op kussens worden ten toon
gedragen.
Oudtijds hadden in Engeland alleen de hertogen, markie-
zen en graven het regt zich van eene kroon te bedienen
De burggraven ontvingen dit voorregl van Jakobus I, \'t geen.
-ocr page 317-
296
na de Restauratie door Karel II ook tot de baronnen werd
uitgestrekt, Deze voerden aanvankelijk eene scharlaken muts
met opslagen van zilver of eenigerhande witte stof; daar-
na, en tot op het tijdstip van de genoemde concessie, ge-
bruikten zij dezelfde scharlaken muts, doch met hermelijnen
opslagen en met eene gouden kwast op den top. In KiCii
assimileerde laatstgenoemde koning de pairs van Schotland
en Ierland, ten aanzien der bevoegdheid om kroonen te dra-
gen, met de Engelsche pairs van gelijken rang.
Vorstelijke Kroo.ne.n. In de vijftiende eeuw — denzelf-
dcn tijd toen de koningen zich nog met den titel van
Genade tevreden stelden en er niet aan dachten zich Ma-
jesteit
te laten noemen — bestonden de koninklijke kroonei;
doorgaans in een gouden hoofdring, versierd met gesteenten
en verhoogd met paarlen of bladeren. Trapsgewijze ging
men tot veranderingen en bijvoegingen over, tot dat ein-
delijk elk rijk een bijzonderen vorm van kroon voor het
hoofd van den staat aannam.
Die van den Koning der Nederlanden bestaat uit een gouden
hoofdring met edelgesteenten, die tot basis strekt aan vier
diademen bezet met paarlen , elk ondersteund door een blad,
van elkander gescheiden door paarlen en getopt met een we-
reldbol (V, 5e rij, W). De kroon der koningen van Frank-
rijk
, vóór 1789, kwam daarmede nagenoeg overeen, doch
had leliën in stede van bladeren en de plaats van den we-
reldbol werd er ook door eene lelie bekleed. Daarvan ver-
schilde de kroon van den Dauphin alleen weder in de bij-
zonderheid , dat dolfijnen, met den kop naar beneden, de
plaats bekleedden der diademen. De Fransche koningskin-
deren
droegen een cenvoudigen gouden hoofdring met drie
geheele en twee halve leliën en de Fransclte prinsen van
den bloede
dezelfde kroon, met nog een blad in elke tus-
schenruimte. De kroon van den koning der Franschen
(1830—1848) was gelijk aan die der koningen van Frank-
rijk , doch met een wereldbol op den top; in de kroon bo-
-ocr page 318-
297
ven het rijkswapen was die wereldbol weder vervangen door
een stappenden, kraaijenden en omzienden gouden liaan
met uitgeslagen en opgeheven vleugelen. Keizer Napoleon I
ontwierp eene zeer bijzondere kroon; de gouden lioofdring
droeg bladeren die diademen ondersteunden, waartusschen
zich arenden bevonden, die elk een bliksemschicht in de
klaauwen hielden en omhangen waren met de orde van het
Legioen van Eer. De kroon der koningen van Engeland be-
staat uil twee diademen, getopt niet een wereldbol; de
hoofdring draagt drie geheele en twee halve breedarmige
kruisen; vóór 1800, toen zij hun wapen nog met dat van
Frankrijk kwartileerden, waren het beurtelings breedarmige
kruisen en leliën. Op de kroon die het Engelsche wapen-
schild dekt, is de wereldbol vervangen door een gekroonden
gaanden en aanzienden leeuw van goud. De kroon van den
"prins van Wallis bestaat uit een hoofdring, beurtelings bezet
met breedarmige kruisen en leliën; van dien ring gaat een
enkele diadeem op, getopt door een wereldbol met ee"n breed-
armig kruisje; de kroon is met een scharlakenroode muts ge-
voerd en draagt menigmaal drie struisvederen, sinds den tijd
van den Zwarten Prins (Eduard, prins van Wallis, zoon van
Eduard Hl) het onderscheidingsteeken der prinsen van Wallis.
De kroon der jongere zonen van den koning van Engeland
is die van den prins van Wallis, zonder den diadeem; de
muts is getopt met eene gouden kwast. In de kroon van
\'s konings neven, gelijk aan dien der jongere zonen, zijnde
leliën door bladeren vervangen. De kroon der Duitsche kei-
zers
was geheel gesloten, had den vorm van een myter en
droeg een wereldbol getopt met een kruis van paarlen. Die
der prinsen van liet H. Roomschc Rijk bestond uit eene muts
van scharlakenrood fluweel met hermelijnen opslagen, soms
nog versierd mei twee gouden diademen , bezet met paarlen
en getopt met een gouden wereldbol. De kroon van den
groot-hertog van Toskane heelt eenigzins den vorm der an-
tieke kroonen, d. i. dat de hoofdring een aantal ligtelijk
-ocr page 319-
298
omgebogen punten draagt, die beurtelings leliën met afge-
sneden voet torschen; aan de voorzijde vertoont deze kroon
de groote sier-lelie, die het wapen van Florence uit-
maakt. De pauselijke tiara bestaat uit eene kegelvormige
muls van goudlaken, omgeven door drie boven elkan-
der geplaatste krooncn beurtelings van paarlen en bladeren
(Franscbe markiezen-kroonen); op den top draagt de muts
een gouden bol met een kruis van paarlen , en onderaan han-
gen twee linten bezaaid met gouden kruisjes. Bonifacius VIII,
in 12\'Jo verkozen, was de eerste die op het denkbeeld
kwam zijn mytcr met eene kroon op te luisteren; Bene-
dictus II voegde er in 1535 eene tweede kroon bij ; en
eindelijk werd de derde er in 1411 aan toegevoegd door
Johannes XXII. De gevoelens over de ware beteekenis van
de driedubbele kroon hebben uiteen geloopen. Volgens som-
migen is zij hel zinnebeeld van de magt, die de paus zich
loekent over aarde, hemel en hel; volgens anderen moet
zij te kennen geven, dat de paus zich als opperpriester, op-
perregter en opperwetgever der Christenheid beschouwt.
Kroonen van onderscheiueim aard. De antieke kroon ol\'
spitskroon (Fr. couronne, d l\' anlique, Eng. Eastem crown,
Hd. Zackenkrone) aldus genoemd omdat zij de oudste vorm
van kroon schijnt te wezen, bestaat uit vijf of zeven gou-
den punten, gedragen door een hoofdring van effen goud
(V, 5e rij, 4). De stedekroon (Fr. couronne murale, Eng.
mural crown) bestaat uit vierkante torens, geplaatst op een
gemelselden hoofdring (V, 3 rij, 16). De palissaden-kroon
(Fr. couronne de palissades, Eng. crown of palissadoes) be-
slaat uit eene reeks palissaden op een hoofdring (V, 3" rij,
17). De scheepskroon (Fr. couronne navalc, Eng. naval
crown)
bestaat uit beurtelings achterstevens en zwellende
zeilen (V, 5e rij, 48).
—•**«*
-ocr page 320-
299
HOOFDSTUK XIV.
Hoeden, Baretten enz.
Niet altijd is het eeu helm of kroon, die hel wapen-
schild dekt. Vroeger bediende men zich tot dat einde veel-
vuldig van hoeden van verschillenden vorm , een gebruik,
tegenwoordig nog slechts door de hooge Roomsch-Katho-
lieke geestelijken gevolgd. Wanneer de leeken nog ge-
bruik maken van den hoed, voeren zij dien als helm-
leeken. De baretten werden in de Fransche wapenkunde
ingevoerd door keizer Napoleon I, die er de wapenschilden
van zijn nieuwen adel mede deed dekken; doch na zijn
dood is dit in onbruik geraakt en heeft men de helmen en
kroonen weder aangenomen.
In Engeland en vrij algemeen in Duitschland heeft de
gewone hoed ongeveer den vorm van een parallelogram met
• afgeronde hoeken, terwijl de rand ver naar achteren uit-
springt ; hij is doorgaans purper of rood, met hermelij-
nen opslagen en heet in het Fr. chapeau de tournoi, in
het Eng. cap of maintenance of cap of dignity, in het Hd.
Turnierhut (V, 2e rij, 24). In Nederland, en ook veelmalen
in Duitschland , bedient men zich van een vrij lagen hoed
met ronden bol en breede randen (V, 2e rij, 25),
De jodenhoed, die steeds als wapenfiguur, nooit als schild-
dekking , voorkomt, is vrij laag, gelijkt eenigzins op een
kardinaalshoed en heeft twee koorden om hem onder de
kin vast te binden (V, 5e rij, 5).
De meest bekende hoeden zijn die der geestelijken van
verschillende rangen. Bij eene bul werd hun door paus
Innocentius X verboden, hun wapenschild met eene kroon
fc dekken. Omtrent het jaar 1500 begon de mode der hoe-
den in Italië in zwang te geraken, hetgeen eerst tegen het
begin der zestiende eeuw in het overige Europa navolging
vond ; doch in verschillende landen dekken de bisschoppen
-ocr page 321-
500
en abten hun wapen met een myter, en in Frankrijk voer-
den tle kardinalen vrij algemeen eene hertogelijke kroon; de
prelaten , die pairs van Frankrijk waren , bedienden zich van
den mantel en de kroon der hertogen of graven, naarmate
van hun rang.
De hoeden der geestelijken hebben een lagen bol en breede
randen. Die der kardinalen zijn rood met vijftien aaneen-
geheehte kwasten van dezelfde kleur aan iederen kant, ge-
plaatst 4,2,3,4 en 5 en bevestigd aan eene zamcngevloch-
ten koord (V, 2e rij, 21). De hoed der aartsbisschoppen
is groen met tien kwasten van dezelfde kleur aan iedere
zijde; die der bisschoppen mede groen en van zes kwas-
ten voorzien. De abten en protonotarissen bedienen zich
van een zwarten hoed met drie zwarte of violette kwas-
ten aan eiken kant. Deze verscheidenheid van kwasten
is een gebruik van latere invoering, want aanvankelijk
vergenoegde men zich met een of hoogstens twee kwas-
ten aan elke koord.
Lake>lyche — Engeland. In zilver een zwarte keper,
vergezeld van drie hermelijnen lournooi-hoeden.
Garnier de Pouignes — Poitou. In goud een ronde, breed-
gerande zwarte hoed met eene zilveren struisveder.
voh Hardenrath — Westphalen. In blaauw drie gou-
den jodenhoeden, 2 en \\.
de Borman — Vlaanderen. In goud drie roode bisschops-
hoeden, 2 en 1.
De baretten boven de wapens der edelen van het eerste
Fransche keizerrijk waren versierd met vederen, wier getal
den rang aanduidde. Zij zijn in onbruik geraakt, doch het
is niet overbodig hare kenmerken hier op te geven, dewijl
men ze menigmaal op afbeeldingen uit dien tijd aantreft.
Voor alle adelsrangen was de baret van zwart fluweel.
Bij de prinsen grootwaardigheid-bekleeders had zij een op-
slag van vair en zeven struisvederen van natuurlijke kleur
in eene gouden porte-aigrette (V, 5e rij, i). De baret der
-ocr page 322-
301
hertogen verschilde daarvan alleen doordien zij een opslag
had van hermelijn. Die der graven had een opslag van le-
genhermelijn , eene porte-aigreltc van goud en zilver, en vijf
vederen, Die der baronnen een opslag van legenvair en
drie vederen in eene zilveren porte-aigrette. Bij de ridders
eindelijk was de opslag groen en de zilveren porte-aigrette
droeg eene enkele pluim (aigrette), (V, 5* rij, 2).
Fig. 20, 2e rij van Plaat V, is de afbeelding van de baret
of hertogelijke muts van den doge van Venetië, gelijk die
nog tegenwoordig door vele Venetiaansche familien in en
op haar wapenschild gevoerd wordt.
HOOFDSTUK XV.
Ilelmteekena.
Reeds in overoude tijden versierden de krijgslieden hun
helm met de groteske afbeelding van dieren of monsters,
ten einde of zich door hunne onderhoorigen reeds op groo-
ten afstand en in \'t gedrang te doen herkennen , of door liet
voorkomen dier figuren hun vijanden schrik in te boeze-
men. De midden-eeuwen zagen die gewoonte met kracht
herleven als te gelijk eene versiering en een herkennings-
teeken wanneer de gesloten helm het gelaat verborg. De
voorwerpen, aldus op den helm gedragen, en die men
helmteekens (Fr. cimiern, Eng. crests of cognizances, Hd.
Helmkleinode) noemde, werden vervaardigd uit geperst le-
der , perkament of bordpapier, en soms uit hout of ijzer;
doch van deze beide laatste stoffen zelden, uithoofde van
de groote zwaarte. Die figuurtjes , geschilderd en gevernist,
waren een zeer sierlijk toevoegsel tot de wapenrusting des
ridders.
Het gebruik der helmsieraden in hunne wapenkundige
-ocr page 323-
Ó02
beleekenis is veel jonger dan dal der wapens-zelven (*). Men
kan met grond onderstellen, dat zij hun onmiddelijken
oorsprong te danken hebben aan de gewoonte in de eerste
riddertijden, om een of ander aan het wapenschild ontleend
stuk op de toenmalige kuiphelmen te schilderen. Allengs
begon men wezenlijke helmteekens te dragen, doch aan-
vankelijk nog gemeenschappelijk met de afbeeldingen op de
oppervlakte van den helm , totdat deze laatste eindelijk in
onbruik geraakten en aan de helmteekens de overwinning
verbleef.
Aanvankelijk versierden alleen degenen, die een bevel uit-
oefenden, hun helm met een helmteeken , doch het duurde
niel lang of die gewoonte werd door velen van minderen
rang nagevolgd. Evenwel telt men nog heden vele familien,
die geen helmteeken bezitten.
Meerendeels strekt een of ander beeld uit het wapen lot
helmteeken, ofschoon die regel talrijke uitzonderingen lijdt.
Alle schrijvers verzekeren, dat de heraldieke stukken nooit
tot helmleeken worden gebruikt, en toch vergissen zij zich
allen, zoo als ik gemakkelijk met voorbeelden kan bewijzen.
De familie van Lockhorst voert als helmleeken de hoven-
helft van haar grool-uilgeschulpl Si. Andrieskruis; van der
Dussen de Kestergat en Schamp in België voeren het ge-
heele St. Andrieskruis uil hun wapen: de familie van der
Wuck in Drenthe heeft al de figuren van het wapen, waar-
onder een dwarsbalk, tot helmteeken. De Noord-Brabantsche
familie van Sasse van Ysselt voert zelfs als helmteeken
een St. Andrieskruis , \'t geen zich in haar wapen niet be-
vindt. Deze voorbeelden zouden zonder bezwaar met vele
te vermeerderen zijn.
(*) Eduard III was de eerste koning van Enqelantl, die een helmteeken (een
gaande en aanziende leeuw) In zijn grootzcgcl opnam , doch reeds ongeveer
ecne halve eeuw vroeger ziet men helmteekens op het zegel van EdmundCrouch-
haek, graaf van Lancaster. Ten tyde van Chauccr waren de helmteekens
algemeen in zwang, geluk uit z(jne gedichten biykl.
-ocr page 324-
303
Gedurende langen lijd was het helmteeken niet erfelijk ,
dikwijls koos men een ander; vooral 11e jongere zonen uil
een geslacht namen een helmteeken naar hunne verkiezing
aan, uilgezonderd wanneer zij om cene of andere redeneen
geheel verschillend wapen begonnen te voeren; in dat ge-
val behielden zij doorgaans het vaderlijke helmteeken, als
kenmerk van hunne afkomst.
Elk voorwerp is geschikt om tot helmteeken te dienen.
Onder de meest gewone helmteekens kan men , vooral in
Duitschland, de olifantstrompen rekenen. De heer von Hef-
ner voert in zijne Grundsase der Wappetrkmist een heftigen
strijd tegen de schrijvers , die den naam van olifantstrom-
pen durven geven aan deze voorwerpen, die hij en de Duit-
sche heraldisten steeds buffelhoorns (Büffelhörner) gelieven
te noemen. Gaarne neem ik zijne verzekering aan , dal hel
in den oorsprong buflelhoorns geweest zijn; maar waarom
beeldt men ze dan onveranderlijk als olifantstrompen af?
want het is mij volslagen onmogelijk iets anders daarin te
zien. Men zou zich bespottelijk maken door, op een olifant
wijzende, te zeggen: Ziedaar een buffel? Is het dan niel
even belagchelijk , olifantstrompen te teekenen en den be-
schouwer te willen opdringen dat het buffelhoorns zijn ?
Het eenige gevolg, \'t geen men uit dezen twist kan trekken,
is, dat het aan de Duitsche kunstenaars in den loop der tijden
geheel ontgaan moet zijn hoe een buffelhoorn er uitziet.
Ofschoon de keuze van helmteekens onbeperkt is, zijn
er sommigen, die talrijker voorkomen dan andere. Ik wil
een kort overzigt geven van de voornaamste.
De OLIFANTSTROMPEN bekleeden, gelijk ik zeidc, in
Duitschland eene eerste plaats (IV, 12 en 15). Zij zijn naar
den vorm bekend genoeg; dikwijls vindt men de verdeelin-
gen en kleuren van het schild daarop herhaald , en herhaal-
delijk steken bladeren, bloemen enz. in de mondingen of
aan de buitenzijde van iederen tromp.
De VEDEREN en VEDERBOSSEN (Oud-Fr. plumail en
-ocr page 325-
304
plumart, Mod.-Fr. panache). Men voert op den helm reiger-,
hanevederen enz., maar gewoonlijk struis- of paauwenvede-
ren. Zelden slaat er slechts één op den helm , meerendeels
telt men er verscheidene, die dan hijna steeds van verschil-
lende kleuren zijn; de paauwenvederen worden altijd in
natuurlijke kleur voorgesteld; niet zelden ziet men een ge-
heelen paauwenstaart, die soms enkel, soms dubbel, soms
driedubbel is, dal wil zeggen (in de beide laatste gevallen),
dat de vederen in twee ot\' drie rijen boven elkander staan.
In een bos van drie struisvederen met twee kleuren, wordt
de oneffene veder tusschen de beide andere geplaatst; bijv,
wanneer van drie vederen de eerste zilver, de tweede
rood en de derde weder zilver is, dan blazoeneert men :
»drie struisvederen, eene roode en twee zilveren," of: »eene
roode struisveder tusschen twee zilveren.\'* Eveneens han-
delt men wanneer er vijf of zeven vederen zijn, bijv. «vijf
struisvederen, twee gouden en drie blaauvve; zeven struis-
vederen , drie zilveren en vier groene ," waarbij dus de ve-
deren van verschillende kleur beurtelings geplaatst zijn. Is
elke veder van eene verschillende kleur, dan moet men ze
elk afzonderlijk noemen, beginnende aan de heraldieke reg-
lerzijde; bijv. »vijf struisvederen, rood, zilver, blaauw, goud
en groen." Dikwijls staat de vederbos in een gouden of
zilveren beker. (Bijv. hel helmteeken van van Dedem ; zie de
beschrijving in Hoofdstuk I der Derde Afdeeling).
De VLEUGELS. Reeds hiervoren, blz. 187, heb ik
over de vogelvleugels gehandeld, en opgegeven dat men
twee met de ondereinden aan elkander verbondene vleu-
gels eene vlugt noemt, terwijl de losse vlerken, al zijn
ze in getale, den naam van vleugel blijven behouden.
Dit is van toepassing op de vlerken, die in de wa-
penschilden voorkomen; ten aanzien van die, welke tot
helmteeken dienen is nog eene kleine aanwijzing noodig.
Twee vlerken op een helm noemt men ook eene vlugt, of-
schoon zij aldaar niet met de schoudereinden aan elkander
-ocr page 326-
305
kunnen verbonden wezen, dewijl zij elk aan eene bijzon-
dere zijde van den helm zijn bevestigd; draagt de helm
slechts één vlerk , dan heet deze een vleugel.
Soms staan de vleugelen beide in de houding van een
enkelen vleugel, zoodat de een gedeeltelijk den andere bedekt;
aldus geplaatst noemt men het eene antieke vlugt (Fr. vol
d Fantique)
(IV, 44), en doet zich daarbij het geval voor,
dat de alzoo geplaatste vlerken met hel dikke einde linksuit
slaan, dan is het eene omgewcndc vlugt (Fr. vul contourné).
De banier-vlugt (Fr. vol-banneret), die schaars voorkomt,
gelijkt op twee van boven regt-afgesneden paauwenstaarten,
geplaatst op de wijze eener antieke vlugt, zoodat de eene
vleugel den andere ten deele bedekt (IV, 38).
Niet zelden gebeurl het, vooral in Duilsche wapens, dat
elke vleugel van eene vlugt doorsneden of geschuind is, en
dat de kleuren van den eenen ip de omgekeerde orde op
den anderen voorkomen, zoodat bijv. de regtcrvleugel door-
sneden is van zilver en zwart, en de linker van zwart
en zilver. Ter vermijding van eene omslagtige beschrijving
kunnen wij ineen dergelijk geval zeggen: »Een vlugt door-
sneden (of iets dergelijks) beurtelings van zilver en zwart,"
altijd beginnende met de kleur die op den regtervleugel de
eerste plaats inneemt (IV, 39). Dezelfde wijze van blazoeneren
kan toegepast worden op de olifantstrompen en andere
voorwerpen, die met elkander geregeld in kleuren afwisselen.
Ook wanneer elke vleugel van eene verschillende kleur
is, gaan wij op nagenoeg dezelfde wijze te werk. Om bijv.
aan te duiden, dat de regtervleugel goud en de linker-
vleugel zwart is, zeggen wij: »eene vlugt van goud en zwart,"
of »eene goud-zwarte vlugt" (IV, 3G). Men kan dit evenzeer op
andere voorwerpen loepassen: zoo wordt bijv. door de uitdruk-
king, «twee olifantstrompen, rood en goud," aangeduid, dat
de regtertromp rood is, die ter linkerzijde van goud.
HOEDEN. Dikwijls voeren de Duilsche edelen als helm-
teeken een piramidalen hoed (V, 2" rij, 22) waarop door-
20
-ocr page 327-
306
gaans de figuren en kleuren van het schild herhaald zijn.
Meestal is die hoed opgeslagen en niet zelden gekroond en
met vederen getopt. Nog andere hoeden worden op den
helm gedragen en vereischen in ieder geval eene naauwkeu-
rige omschrijving.
von Castell — Bmjeren. Gevierendeeld van rood en
zilver. Aanziende helm. Helmteeken: een piramidale
hoed volgens hel wapen, met een van rood en zilver
gedeelden opslag, gekroond van goud en getopt met
drie natuurlijke paauwenvederen.
De BORSTBEELDEN (waarvan in § \\ van Hoofdstuk IX
eene beschrijving gegeven is) worden veelvuldig lot helm-
leeken gebruikt. Wanneer men in de hlazoenering de sekse
niet vindt uitgedrukt is het eene mannelijke buste. Zij
moeten in alle bijzonderheden van kleeding, kleur enz. be-
schreven worden (IV, 37).
De KUSSENS als helmteeken zijn meestal van rood flu-
weel met gouden kwasten, en schier altijd liggende voorge-
steld (V, ir" rij, 6); eene hoogst zeldzame maal staan zij op
de punt (V, \\)\' rij, 5).
von Knoerincen — Wurtemberg. In zwart een zilveren
ring. Aanziende helm. Helmteeken: de ring, gekroond
van goud en getopt met drie zwarte struisvederen, door
een rood kussen met gouden kwasten ondersteund.
von Chailsheim — Beijercn. In zwart een gouden dwars-
balk. Aanziende helm, gedekt met eene vijfpaarlige
kroon omwonden met een paarlsnoer. Helmteeken: een
rood kussen met gouden kwasten, op de punt staande
tusschen twee olifantstrompen volgens het schild.
BANIEREN en VAANDELS komen dikwijls in Duitsche
wapens als hejmteeken voor; Zie daaromtrent de meer breed-
voerige beschrijving in Hoofdstuk XVIII.
De SCHERMEN (Fr. éerans, Hd. Schirmbretter), voorwerpen
die men uitsluitend in Duitsche helmteekens aantreft, zijn
ronde, ovale of veelhoekige schijven; dikwijls zijnde zijden
-ocr page 328-
307
uitgesneden en de hoeken met knoppen, vederen, banieren
enz. versierd, terwijl men soms op hel scherm-zelf de wa-
penfiguren herhaald vindt (V, 10" rij, 8 en 9.)
Eenige familiën voeren als helmteeken een SCHILDJE
waarop haar geheele wapen wederom staat afgebeeld; men
noemt dit een schildje met het wapen (Fr. écusson des armes, of
écusson aux armes de F écu.) Zie Hoedfkt, de afbeelding IV, 59;
de beschrijving Hoofdstuk I der Derde Afdeeling hieracbter.
Bij andere familiën\' is eene of andere figuur op den helm
met dit schildje beladen. Zie Boos von Waldeck, de afbeel-
ding IV, 44; de beschrijving hiervoren blz. 237.
De uitdrukking VOLGENS HET SCHILD (Fr. del\'écu) duidt
de volledige herhaling aan van alles wat zich in het wapen-
schild bevindt. Zoo beteekent »eene vlugtvanof volgens het
schild", dat op eiken vleugel geheel dezelfde figuren en kleuren
voorkomen als in hel wapen zelf. Een borstbeeld, «gekleed
volgens het schild", draagt een gewaad waarop zich evenzoo
bet geheele wapen herhaalt (IV, 57.)
In Duitsche hclmleekens is het niet ongewoon dal de
uitkomende dieren (en ook andere voorwerpen) eene soort
van kam (Fr. crête, Hd. Kamm) vertoonen, die op hun
kop begint en langs hun rug naar beneden loopt. Deze
kam is altijd groot-uitgeschulpt en aan de hoeken doorgaans
met knoppen of vederen versierd. Hoogstwaarschijnlijk is
die kam, althans bij afbeeldingen van wilde dieren, niets
anders dan de fantastische voorstelling der manen. Ik beeld
in fig. 1, 13e rij op PI. V, de op die wijze versierde olifants-
trompen af, die het helmteeken zijn van de familie Fkönau
von Offekstetten in Beijeren.
Als strijdig met den oorsprong en het gezond verstand
kan men de gewoonte beschouwen om als helmteeken voor-
werpen te voeren, die een eindweegs boven den helm staan
zonder daarmede verbonden te zijn en oogenschijnlijk door
de lucht vliegen (Zie IV, 3fl, Beiu:). Men ziet dit geschie-
den met sterren, zonnen, ruiten, bollen, vogels enz. Het
20\'
-ocr page 329-
308
is duidelijk, dat figuren op die wijze nooit tot helmteeken
hebben kunnen strekken; die gewoonte is dan ook pas ont-
staan in de latere tijden, toen men helmen en helmteekens
alleen nog maar uit afbeeldingen kende.
Een ander heraldisch misbruik kwam in de vorige eeuw
in Duilschland in den smaak. Het helmteeken, dat geen
raison d\'étre heeft dan wanneer het op een helm prijkt,
werd van die stelling ontzet en somwijlen, bij wijze van
smaakvolle nieuwigheid, onmiddelijk op den rand van het
wapenschild geplaatst, met of zonder begeleidende helmen,
die het dan maar zonder helmteeken moesten doen. Men
zie de afbeelding van het wapen van Ginshf.jm von Schwis-
i»ach, IV, 40, en mijne beschouwing dienaangaande op blz.
173 hiervoren.
HOOFDSTUK XVI.
Ilelmdekkleeden.
De lie.lmdekkleeden, of enkel dekkleeden (Fr. lambrequins,
Eng. mantlitig, Hd. Helmdecken), zijn stukken stof van gril-
lige en gracieuse vormen , die aan den top van den helm
zijn vastgemaakt en hem omfladderen (IV, 36—44). De re-
gel is, dat zij aan de eêne zijde van metaal, aan de andere
van kleur zijn. Doorgaans vormt hel metaal de binnen-
zijde, en de kleur den buitenkant van de dekkleeden, doch
in niet weinig gevallen vindt het omgekeerde plaats.
In Duilschland drijft men het nog verder; aldaar zijn
somtijds de dekkleeden èn van binnen èn van buiten
van kleur; zelfs voeren een . paar familièn ze geheel
van metaal, bijv. van binnen zilver, van buiten goud (*)
(*) Hiervan bestaat i>y ons te lande ook een voorbeeld In bet wapen der familie
de i.a Couirr (zie dien naam in Hoofdstuk I der Derde Afdeeling van dit werk.)
-ocr page 330-
309
Is het schild gevierendeeld, dan dragen de regterdekkleeden
de kleur en het metaal van het le en 4e kwartier, terwijl
de linkerdekkleeden die van het 2e en 3° kwartier terug-
geven. Doch ook hier wordt soms weder de regel omge-
keerd , door de kleuren van het 2C en 3e kwartier op de
regter-, en die van het le en 46 kwartier op de linkerdek-
kleeden uil te drukken. Zeer dikwijls komt het voor, dat
bij een gekwartileerd of op andere wijze verdeeld schild, de
dekkleeden aan beide zijden met dezelfde kleuren versierd zijn.
En zelfs vindt men er, voornamelijk weder in Duitschland, wier
dekkleeden kleuren dragen, die men in \'t gansche wapenschild
niet vindt; zie bijv. IV, 40, Ginsheim von Schwindach.
In \'t Fransch gaf men vroeger aan de helmdekkleeden
onderscheidene benamingen. Zij heetten cappclincs, wanneer
zij eenigzins de gedaante van een kap hadden; lambequins of
lambrequins, wanneer zij lang en fladderend waren en bladvor-
mig uitgesneden ; achmients ofhachcments, wanneer zij gebor-
duurd of gezoomd waren met paarlen of gesteenten; dezen
laatsten naam leidt men af (even als dien der angenncs, zie
hiervoren blz. 224), van het Italiaansche werkwoord azzi-
marc,
het hoofd looijen. En dit schijnt op velerlei gron-
den de ware afleiding te zijn, hoewel de meeste schrijvers
in het bedoelde woord overeenkomst hebben meenen Ie ont-
dekken met het Fransche werkwoord hacker, hakken of hou-
wen. De stoffen waarmede de helmen bekleed waren, zoo
spreken zij, werden in den slag dikwijls zoodanig verhakt,
dat er slechts flarden van overbleven, die echter door de
ridders opzettelijk in dien toestand behouden werden, om-
dat daaruit bleek, dat zij zich in \'t heetste van het ge-
vecht bevonden hadden; deze onderscheiding werd zeer
begeerd en ook nagevolgd door lieden, die nooit den voet
op een slagveld hadden gezet. Waarschijnlijk hebben deze
schrijvers zich evenzeer vergist als degenen die den oor-
sprong der dekkleeden meenen te vinden in de hclmman-
teltjes
(Fr. volels), waarmede de ridders het blinkende staal
-ocr page 331-
si o
tegen den invloed van het weder poogden te beschutten.
Zij dwalen, doordien zij te veel uit hun onderwerp wilden
halen: manteltjes, mantels, dekkleeden, hachementen, — \'t is
alles één, overal dezelfde zaak onder een verschillenden
vorm. Von Hefner (\') schrijft hun ontstaan aan twee
hoofdoorzaken toe: vooreerst aan de begeerte om door een
bedeksel de schroeven en banden, met welke het helmtee-
ken op den helm bevestigd was, aan hel oog te onttrek-
ken ; en vervolgens aan den ffisthetischen zin der kunste-
naars , die deze stukken sloffe verlengden, ten einde daaraan
sierlijke wendingen, plooijen en uitsnijdingen te kunnen
geven. De oudste dekkleeden waren eenvoudige, tamelijk
breedc linten , die van den helm wapperden; zij werden
allengs nog breeder, vereenigden zich en vormden de helm-
mantel Ijes, die op hunne beurt weder vaneen gescheiden,
verlengd en op duizenderlei wijze aan de randen uitgesne-
den, tot de moderne dekkeeden overgingen. De plaatsing
van den helm en de smaak van den kunstenaar beslisten
in de keuze tusschen een manteltje en eigenlijke lambre-
quins. De luim der kunstenaars deed de grilligste en
ongewoonste vormen onlstaan en de eenige regel, die men
in het oog hebbe te houden, is deze: dat de teekening
der dekkleeden zoo bevallig mogelijk moet zijn.
In Engeland laat men bij wapenafbeeldingen de helmen
en dekkleeden dikwijls weg en plaatst dan het helmteeken
op eene kroon of wrong, onmiddelijk boven het schid.
Wanneer men dekkleeden bezigt, schijnt men ze voor de
pairs van rood gevoerd met hermelijn, voor de baronets en
gentlemen van rood gevoerd met zilver Ie vervaardigen, on-
verschillig welke de kleuren van het wapenschild zijn.
Voorts beweren de Engelsche heraldisten, dat de dekklee-
den aan den helm des souvereins van goud moeten wezen,
gevoerd met hermelijn.
(") Grundsdtze der Wappcnkunst, blz. 37.
-ocr page 332-
5H
Enkele wapens leveren de bijzonderheid op, dat de helm
lusschen andere voorwerpen slaat, die de dekklecden ver-
vangen. Van dezen aard zijn de twee eikentakken, die
den helm boven het wapen der familie va.n Hari>x.ma thoe
Sloten begeleiden, en de palmtakken, die bij de l\'amiliën
Collot d\'Escurv hier te lande en vo?< Alberti in Wurtem-
berg de plaats der dekklecden innemen.
HOOFDSTUK XVII.
Scliilillioink\'i\'s.
Met dien naam bestempelt men de figuren van menschen
of dieren, die, aan de zijde van hel schild staande, dit
schijnen vast te houden, (IV, 39, Hoehkft; 41, Raczyisski ;
43, Be.ntinck). Streng \'genomen zou men dien naam ook
kunnen geven aan elk voorwerp, waaraan een schild is vast-
gehecht ; want er bestaan voorbeelden dat een wapen aan
een boom of boomstronk opgehangen schijnl. Men vindt iets
van dien aard in het wapen der"Nederlandschc familie Ale-
mans ; het schild staal op een grond, die met appelen be-
zaaid schijnt en ingesloten is door eene kringvormige teenen
heg, met een slagboom, b\'y\' wijze van toegang, aan de voor-
zijde: die heg, wel bekend uit de oud-vaderlandsche ge-
denkteckencn en munten, is de zoogenaamde Ilollandsche
tuin
(zegge omtuming). De wapens der hertogen van Dou-
glas en der graven van Dumbarto.n, beide uitgestorven
Schotsche familiën, waren binnen eene omtuining geplaatst,
die uit palissaden was zamengesleld. Onder deze zelfde
klasse kan men den dubbelen adelaar rangschikken, op wiens
borst menige familie haar wapenschild plaatst, zooals de
graven van Arco in Tirol, Palavicini in Sardinië enz. De
graven Millesimo in Italië volgen hetzelfde gebruik, doch
-ocr page 333-
312
met de merkwaardige en zeer onheraldische bijzonderheid ,
dat de heraldieke dubbele adelaar in een Romeinschen zege-
wagen slaat, door twee stappende leeuwen voortgetrokken.
Deze soorten nu van schildhouders noemen de Franschen
soutiens, terwijl zij den naam van tenants toepassen op de
ineuschen en dien van supports op de dieren die naast het
schild staan. Vroeger is de meening geopperd (dié echter
geen erkenning heeft gevonden), dat supports de naam zou
wezen van de figuren (onverschillig van welke soort) die ten
getale van twee aanwezig zijn, terwijl de naam van tenant
zou moeten gebezigd worden, wanneer er zich slechts één
vertoont. Bij ons worden die figuren , onverschillig of het
menschen of dieren zijn , schildhouders genoemd, bij de En-
gelschen supporters, bij de Duitschers Schildhalter. Hun
gewone voorkomen is rcglopstaande in profil, en elk naar
het wapenschild ziende; zijn zij anders geplaatst dan moet
dit uitgedrukt worden. Dieren die gaande of staande zijn af-
gebeeld en van achter hel schild schijnen uit te komen, noemt
men in de Fransche heraldiek poses en barroque.
Op oude monumenten ziet men dikwijls den ridder zel-
ven afgebeeld. met het wapenschild aan zijn hals of lig-
chaam hangende, nu eens regtstandig, dan eens schuin; in
dezen laatsten stand vertoont de degen er zich veelal
schuin achter. Een andere oude gewoonte ten aanzien der
schildhouders, nu sinds lang in onbruik, bestond daarin,
dat men het wapen op eene banier afbeeldde en den staf
door een klimmend of liggend dier liet vasthouden. In de
eerste lijden gebruikte men vrij algemeen slechts één schild-
houder, doch spoedig kwam het nemen van twee in zwang.
Het gebruik van schildhouders dagteekent eerst van de
veertiende eeuw en hoogst vermoedelijk hebben zij Hun ont-
staan te danken aan de gewoonte der graveurs om de ruim-
ten, die het driehoekig schild op de ridderzegels overhel,
aan te vullen. Men komt bij het beschouwen van oude
zegels noodwendig tot die gevolgtrekking. Vooreerst be-
-ocr page 334-
515
hoeft men slechts Ie letten op den gedwongen stand der
schildhouders, om de overtuiging te bekomen dat men van
de vrije plek nut heeft willen trekken; en ten tweede
wekt het de aandacht, dat zoovele geslachten gelijksoortige
dieren tot schildhouders bezigen. Aan een brief, in 1500
door den Engelschen adel aan den paus gerigt, hangen tal-
rijke zegels, onder welke 27 twee griffioenen en 7 twee
leeuwen als schildhouders dragen. Doch het krachtigste
bewijs voor de stelling, dat men aanvankelijk slechts het
vullen der vrije ruimten beoogde, is hierin gelegen, dat de
voorbeelden van drie schildhouders bij één wapen niet
schaars zijn; de derde bevindt zich dan boven het schild.
Zoo er ten overvloede nog een bewijs noodig ware, zou
men het vinden in de omstandigheid, dat vele personen die
geene ridders en nog minder pairs waren, dezelfde schild-
houders in dezelfde standen voerden. Daarentegen voerden
verscheidene pairs in hun zegel geene schildhouders, of wel
was hun schild omringd met allerlei willekeurig gekozene
voorwerpen , hetgeen , dunkt mij , toereikend doet zien, dat
er in den beginne aan de schildhouders geen gewigt werd
gehecht en men ze, even als de helmteekens, naar verkie-
zing kon aannemen en afschaffen.
Tot in de zeventiende eeuw bedienden de geestelijken in
verschillende landen zich van schildhouders, doch begon-
nen dit toen langzamerhand na te laten, zoodat zij er
tegenwoordig geene meer voeren, ook al heeft hun geslacht
regt op schildhouders.
Op dit oogenblik zijn de schildhouders overal erfelijk.
In Engeland betoont men zich in dit opzigt uiterst streng
en hel gebruik daarvan is alleen veroorloofd aan de pairs,
de ridders van den Kousenband en van de Bad-orde, als-
mede aan enkele familiën , die, ofschoon met geene dezer
waardigheden bekleed, echter van hoogaanzienlijke afkomst
zijn en hel bewijs kunnen leveren, dat hunne voorvaderen
reeds schildhouders hebben gevoerd. Voor de ridders van
-ocr page 335-
7>li
de genoemde orden is dit echter een bloot persoonlijk regt;
hunne kinderen mogen daarmede niet voortgaan. De ge-
woonte om aan de pairs en aan de ridders der bovenaan-
gehaalde orden bij opene brieven schildhouders toe te
kennen schijnt onder Hendrik VIII ontstaan te zijn: al-
thans de Engelsche wapenkoningen zijn niet bevoegd schild-
houders te verleenen aan personen beneden den rang van
ridder der Bad-orde. Daarentegen kan de wapenkoning
van Schotland (lord Lyon hing-of-arms) er krachtens zijn
ambt aan iedereen verleenen, zonder daartoe koninklijke
magtiging te behoeven, en zeer dikwijls heeft die ambte-
naar dat regt uitgeoefend. De baronets van Nova Scotia
mogen krachtens het charter hunner instelling schildhouders
aannemen, en evenwel komt dit regt niet toe aan hunne hooge-
ren in ancienneleil en waardigheid, de baronets van Engeland.
Zij, die onder deze laatsten schildhouders voeren, hebben
de vergunning daartoe bij bijzondere patenten verkregen.
Sinds de regering van Jakobus I heeft het wapen van
Groot-Britanniè\' een leeuw en een eenhoorn tot schildhou-
ders. Reeds vóór dien tijd was daarin veel afwisseling ge-
weest ; onder Eduard III was het een leeuw en een arend;
Hendïik IV, eene antelope en een zwaan; Hendrik V en
Hendrik VI. een leeuw en eene antelope; Eduard IV, een
leeuw en een stier; Eduard V, een gouden en een zilve-
ren leeuw; Richard III, een gouden leeuw en een zilveren
beer; Hendrik VII, een gouden leeuw en een roode draak;
Hendrik VIII, een gouden leeuw en een zilveren windhond ;
de koninginnen Maria en Elizabcth behielden deze laatste
schildhouders. Sommige schrijvers geven eene verschillende
lijst, doch deze schijnbare tegenstrijdigheid is gemakkelijk
op te lossen, wanneer men bedenkt, dat sommige der ge-
noemde vorsten gedurende hun leven meermalen andere
schildhouders hebben gekozen. Mijn doel mei deze aanlee-
kening was voornamelijk te doen zien, hoe weinig besten-
digheid er in dit opzigt heerschle.
-ocr page 336-
r»i5
De koningen van Frankrijk onder het ancien régime
hadden ook geen vasthepaalde schildhouders. Door sommi-
gen is beweerd, dat aan die vorsten uitsluitend engelen als
schildhouders toekwamen; doch eensdeels bedienen ver-
scheidene aanzienlijke Fransche familiën zich daartoe sinds
onheugelijken tijd evenzeer van engelen, anderdeels zijn de
bewijzen voorhanden, dat de Fransche koningen herhaal-
delijk gansch verschillende schildhouders hebben gekozen.
Zoo had Karel VI een gevleugeld hert, Lodewijk XII een
stekelvarken , Frans I een salamander. De koningen tus-
schen Karel VI en Lodewijk XII bedienden zich meestal
van herten.
In Italië, Spanje en Duitschland is het gebruik van
schildhouders zeer beperkt; geestelijken en vrouwen bedie-
nen zich daarvan in bijna geen enkel land. De Engelsche
dames maken hierop eene uitzondering wanneer zij uit
. eigen hoofde pairessen (pevresses in her own right) zijn.
De allerwege het talrijkst voorkomende schildhouders
zijn leeuwen, griffioenen, eenhoorns en wilden, deze laatste
bijna zonder uitzondering naakt, dus in natuurlijke kleur,
voorgesteld, het hoofd omkranst en de lendenen omgord
met groen loof, en overigens gewapend met eene knods,
die zij bij den voet zetten of op den schouder dragen.
HOOFDSTUK XVIII.
Banieren , Vanen, enz.
Van al het bijwerk van een wapen zijn welligl geene
voorwerpen zoo bezwaarlijk onder klassen te brengen als
de aan het hoofd dezes vermelde, want onder geene andere
heerscht zooveel verschil, zoodat rrtën in elk voorkomend
geval eene duidelijke en naauwkeurige omschrijving moet
-ocr page 337-
ölfi
geven, hetzij het stuk in of op het wapen is geplaatst.
Als wapenfiguur komen zij zelden voor; nagenoeg im-
mer strekken zij tot uitwendige versiering en als zoodanig
ziel men er hangende en wapperende, smalle en breede,
lange en korte, met en zonder staf, met stokken, met lan-
sen, met pieken, enz.
De banier is volkomen vierkant, meestal met franje om-
zoomd en vastgehecht aan eene ridderlans. Zij was steeds
een zinnebeeld van hoog gezag en op dien grond plaatsen
verscheidene farnilit\'ii haar wapen in een vierkant- of ba-
nier-schild. De ridder, die regt had tot het voeren der
banier, heette banneret (\') of baander heer, eene niet-erfelijke
waardigheid, tot wier erlanging het vermogen om vijftig
mannen van wapenen in \'t veld te kunnen brengen, ver-
eischt werd. De minder aanzienlijke ridders (Fr. bacfieliers,
Eng. knights-bachelor) voerden eene vaan (Fr. pennon of
panonceau), die volgens sommigen gespleten was en daar-
door twee punten had, doch volgens anderen in slechts
ééne punt uitliep. De vorst of veldheer verhief zulk een
ridder tot baanderheer door die punten af te snijden en
aan de vaan dus de vierkante gedaante der banier te geven.
De knapen, die op de beide vorige soorten geen regt had-
den , vergenoegden zich met een wimpel (Fr. banderole of
(juidon. Eng. strcamer), eene lange en smalle vaan, aan het
einde in twee of drie punten gespleten.
Onder de standaarden is gewis de oriflamme, de symbo-
lische banier van Frankrijk, de meest bekende. Sinds lang
verloren geraakt, zoodal niemand met juistheid hare gedaante
weet op te geven, bestond zij naar luid van sommigen in
een rooden , tol op de helft der lengte gespleten, breeden
wimpel van roode zijde of taf, met eene dwarsstaaf aan
eene lans opgehangen. Volgens Ducange daarentegen had
(*) Men wacble zien voor iif, hclagchclijkc dwaling van sommige schrijvers
die de bannerels als baronels beschouwen. Tusschen heide waardigheden be-
staat geen verband.
-ocr page 338-
317
zij de gedaante eener kerkbanier (goufanoti) (V, 8\' rij, 22),
van onderen op verscheidene plaatsen ingekerfd, omzoomd
met franje en aan eene soort van piek opgehangen. Zijns
oordeels heette zij oriflamme, omdat haar benedenrand
als met vlammen uitgesneden was; volgens anderen had
zij dien naam te danken aan haar schitteren in de zon,
\'t geen haar op eene gouden vlam deed gelijken. Die
benaming was haar echter niet uitsluitend eigen, want
de kronijken en ridderromans geven dien zonder onderscheid
aan verschillende banieren en standaarden; en hieraan is
het toe Ie schrijven, dat men den oorsprong der Fransche
oriflamme tot Karel den Groote heeft willen doen opklim-
men. Ofschoon hel voorwerp-zelf natuurlijk zeer oud kan
geweest zijn, begon zijne historische rol eerst in 1077,
toen de koning van Frankrijk het graafschap van Vexin en
Pontoise aan de kroon hechtte; de oriflamme was de bij-
zondere banier van Vexin. Nadat die oorsprong in het ver-
geetboek geraakt was, begon men te beuzelen, dat zij even
als de H. Olie (la Ste. Ampoule) uit den hemel was neder-
gedaald. Ten gevolge van dat heilige ontzag betwijfelden
in der lijd velen of het wel geoorloofd was die mys-
tieke banier in een oorlog lusschen Christenen te ont-
plooijen en de dweeperij ging zooverre, dat men de krank-
zinnigheid van Karel VI toeschreef aan een dergelijk onbe-
tamelijk gebruik, dat hij van de oriflamme gemaakt had.
Beauséant, de banier der Tempelridders, is weinig min-
der vermaard; zij was gedeeld van zwart en wit.
Standaard noemt men eene vlag die zeer lang en breed
is. De familie Ba:nnerman of Elsick , in Schotland, in over-
oude tijden bekleed met de waardigheid van rijksstandaard-
» drager, voert in \'t rood een met den stok schuin gelegde
zilveren standaard, op welken in een hoek van \'t zelfde een
blaauw St. Andrieskruis prijkt.
De kerkbanier (Fr. gonfanon) hangt met koorden aan den
stok, is vierkant en van onderen gewoonlijk in drie afge-
-ocr page 339-
318
ronde stukken uitgetand; bovenaan bevinden zich drie rin-
gen voor de koorden (V, 8e rij, 22). Den stok beeldt
men niet af.
vois Garner — Westp/ialen. In goud eene roode kerk-
banier.
De staf aan welken een vaandel of banier is gehecht,
heet (wanneer het geen lans of piek is) in de Fransche
heraldiek trabe.
HOOFDSTUK XTX.
\' Wapenkreet en Wapenspreuk.
Gelijk de naam aanduidt was de wapenkreet (Oud-Holl.
ghecri, Fr. cri) bij de verwarring van hel slagveld een
middel, om de troepen, die onder eenzelfden bevelhebber
stonden, te hereenigen. De kreet stond op de vaandels ge-
schilderd ; bij de lournoo\'yen riepen de herauten dien luid-
keels uit, om den ridder, die het krijt wenscbte binnen
te treden, te doen kennen. Alleen de edelen, die het regt
hadden eene banier te voeren, mogten een kreet aanne-
men; in een leger telde men dus evenveel kreten als ba-
nieren ; doch de kreet van den vorst of den opperbevel-
hebber had voorrang boven de andere en werd op het
oogenblik van den aanval of gedurende het gevecht door
al de krijgslieden aangeheven; de bijzondere kreten der
onderbevelhebbers dienden om de orde te herstellen.
De meeste edelen riepen (criaient) den naam van hun
geslacht of van het huis waaruit zij afstamden, waarbij zij .
soms een paar woorden voegden als zinspeling op hunne
magt of rijkdom. In andere gevallen waren het kreten om
de hulpe Gods of der heiligen in te roepen, of vermanin-
gen aan de krijgers om zich dapper te gedragen. Men kent
-ocr page 340-
319
den kreet der Fransche koningen: Montjoye! Saint-Dénis!
De koningen van Engeland riepen: Montjoye! Nótre Dame!
Saint-Georges!
De koningen van Schotland; Saint-Andrew!
De hertogen van Bourgondië: Montjoye! St. Andrieu! of
Montjoye au noble duc! De hertogen van Bourbon: Mont-
joye Bourbon!
of Montjoye Nótre Dame! De hertogen van
Anjou: Montjoye Anjou! De hertogen van Bretagne; Saint-
Malo au riche duc!
De voorbeelden van wapenkreten onder de edelen van
de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden zijn talrijk, doch
bepaalden zich bijna uitsluitend tot den naam der stamhui-
zen waaruil zij optsprolen waren. Zoo riepen Mechelen,
Duffel, Assche, Helmoist, Estor, Berchem, allen : Berthout!
Rotselaer, Wesemale, de Rivière, Schoonhoven, riepen al-
len : Aerschot! Immerzeel riep: Lier ! Perweis riep: Hoorne !
Oosterhout riep: Duivetivoorde! de Namur riep: Flandres!
Glymes, Brecht, Brant, Dongelberghe, Pylyser, van den
Tympel, Blaesvelt, Mageuman, enz. riepen allen: Brabant!
van den Broecke riep: Gaesbeeck! Gaesbeeck riep: Leu-
ven!
Leuven riep: Brabant! Borluut riep: Groeninghe
Velt! Groeninghe Velt!
Gavre riep: Gavre au chapelel!
ïmryze riep: Silly! Silly! enz.
De wapenkreet wordt geplaatst op een lossen fladderen-
den band (Fr. lislon of listel), boven hel helmteeken.
Bij eene wet van het zesde jaar der regering van Hen-
drik VII verbood hel Engelsche parlement door het geheele
koningrijk het gebruik der wapenkreten, uithoofde van
den naijver en de geschillen, die daarover tusschen de groote
heeren ontstonden. Hun werd opgelegd voortaan niemand
anders aan te roepen dan St. Joris en den koning. Aan
deze omstandigheid is het waarschijnlijk toe te schrijven,
dat men tegenwoordig bij de Engelsche wapens zoo wei-
nig kielen aantreft.
De wapenspreuk (Fr. devise, Eng. motto, Hd. Wahhprueh)
is een kort en snedig gezegde, eene waarschuwing of
-ocr page 341-
320
vermaning, eene uitdrukking van hoop of vreugde enz., en
schijnt ontstaan uit de gewoonte der ridders om eene der-
gelijke spreuk geborduurd te dragen op hun gewaad en
die ook te doen plaatsen op de schabrakken hunner paar-
den, de kleederen hunner dienaren enz. Een tijd lang
was dit zoozeer in den smaak, dat zelfs de dames devie-
zen droegen. Onder vele onbeduidende wapenspreuken zijn
er ook vele krachtige en schoone, waarvan de volgende ten
voorbeelde mogen strekken. De familie van Chateaubriand,
den beroemden schrijver, voert de spreuk: Mon sang teint
les bannières de France;
Astley in Engeland en Idde-
kinge in Nederland: Ficle, sed cui vide; Harris graaf Mal-
mesbury: Je maintiendrai Ie droit; Congreve: Nonm/oritur
cujns fama vivat;
Bougiiton: Otnne bonum Deidonum; Ha-
milton markies van Abercorn : Sola virtus nobilitas; Men-
zies: Will God I shall; de Beaufort in Nederland: La
vertu est un beau fort;
Bentinck : Craignez hontc ; Quar-
les de Quarles en Quarles van Ufford: Qui invidat minor
est;
van Beede van Oudtshoorn : Malo mori quam focdari;
du Vergier markies de la Rochejaquelein : Si j\'avance, sui-
vez-moi; si je remie, tuez-moi; si je meurs, vengez-moi.
Ten slotte mag ik herinneren aan de veelbeteekenende,
hoe-wel schijnbaar eenvoudige spreuk van ons vorstenhuis:
Je maintiendrai.
Ook in de wapenspreuken heerschte aanvankelijk weinig
bestendigheid; zij waren geheel persoonlijk, een ieder nam
en verwisselde ze naar welgevallen. Hoewel zij in enkele
familièn sinds den beginne van vader op zoon overgingen,
werden zij eerst in de beide laatste eeuwen erfelijk, het-
geen echter nog niet overal het geval schijnt te zijn, want
in Engeland bij voorbeeld wordt het devies geacht zoo ge-
heel buiten den kring der heraldische wetten te liggen, dat
het zelfs geoorloofd is eene spreuk te kiezen die reeds door
eene andere familie gevoerd wordt; desniettemin zijn ook
daar de meeste deviezen erfelijk. In een woord, het is
-ocr page 342-
321
eerst sinds betrekkelijk korten tijd, dat de spreuk als een
wezenlijk bestanddeel van een volledig wapen beschouwd
wordt. Op de oude zegels vindt men er bijna nooit.
De spreuk wordt op een fladderend lint onder bel wa-
penschild geplaatst (IV, 39, 41—45).
HOOFDSTUK XX.
Mantels.
Ofschoon er eenige sporen van eene vroegere aanwending
beslaan, is de gewoonte om de wapenschilden met een
mantel te omhangen, soms door een verhemelte gekroond,
eerst tegen liet midden der zestiende eeuw eenigzins al-
gemeen geworden. Aanvankelijk bedienden zich daarvan
slechts do vorsten en de hoogste adel, doch langzamerhand
begonnen ook familiën van verreweg minder aanzien zich
die toe te eigenen. Desniettemin is het ook thans nog
geen algemeen gebruik geworden. Doch ik kan niet toe-
geven wal een onzer schrijvers (*) zegt: »De hermelijnen
mantel, waarin bet schild ligt, is alleen aan vorstelijke ge-
slachten eigen en komt bij den Nederlandschen adel niet
voor." Tot wederlegging dier stelling verwijs ik naar de
wapens van Bentinck van Rhoon ; ue Borchc.rave d\'Altena
en pe Geloes, beiden in Limburg; van der Goltz ; Huys-
sen van Kattenkijke ; van Reede , enz., die alle met man-
tels omgeven zijn. Hierbij heb ik vooreerst nog ter zijde
gelaten den tegenwoordigen Belgischen, doch eigenlijk ook
Nederlandschen, adel, bij welken de mantels vrij talrijk
voorkomen; en ten tweede mij alleen bepaald tot de afbed-
Cl Mr. L. Pu. C. van den Rergii, Grnn/Hrekkm der Ntierlandtche «\'«-
penkunde, hlz. 39.
21
-ocr page 343-
322
dingen in wapenboeken, zonder mij te beroepen op de ca-
chetten, waar men menig wapen met een mantel versierd
vindt, dat in de wapenboeken zonder dien tooi is afgebeeld.
De mantel is meestal van rood fluweel, gevoerd met herme-
lijn, en soms vindt men op de zijpanden (Fr. courtines) het
wapen herhaald. De gewone edellieden, van welken rang
ook, en de vorsten die noch koning noch keizer zijn, voe-
ren geen verhemelte (Fr. pavillon) boven den mantel, maar
dekken dien onmiddelijk met hunne kroon. Dat verhemelte
bestaat uit fluweel of hermelijn en is versierd met sterren
of arabesken van goud.
De mantel der Bourbons, der hertogen van Lucca en der
pairs van Frankrijk was van blaauw fluweel, dien de pairs
met eene baret overeenkomstig hun rang dekten en de
Bourbons met gouden leliën bezaaiden. De mantel van
den koning der Nederlanden is van purperfluweel bezaaid
met gouden leeuwtjes en gedekt met een hermelijnen ver-
hemelte, dat de koninklijke kroon draagt. Het verhemelte
boven het wapen van den doge van Venetië droeg in de
Fransche heraldiek den naam van ombelle.
Vermoedelijk moet men den oorsprong der wapenmantels
zoeken in het oude wapen kabinet (Fr. cabinet d\'armes).
Dit was een vierkant stuk lijnwaad, in den vorm van een
mantel geplooid, waarop men den wapenrok des ridders
vasthechtte, aan de hoeken vergezeld van zijne vier kwar-
tieren. De helm met zijn helmteeken en dekkleedcn prijkte
boven den wapenrok, die aan de rcgterzijde werd begeleid
door de ijzeren handschoenen en aan [de linkerzijde door
het ridderzwaard met de punt naar beneden en de schede
naast zich. Onder den rok bevonden zich de sporen, met
de punten of de wieltjes naar omlaag gerigl. Men ziet deze
soort van trophee nog op eenige oude gedenkteekenen.
In \'t algemeen zijn de op eene mantel geplaatste wapen-
schilden gedekt door eene kroon en zonder helm. Is deze er
bij, dan staal hij meestal ook onder den mantel; doch er
-ocr page 344-
323
zijn voorbeelden, dat de bovenrand van den mantel is vast-
gehecht aan den top van den helm. Doorgaans is de schik-
king van den mantel willekeurig en aan den smaak van den
teekenaar overgelaten, doch bij sommige geslachten heeft, hij
eene vaslbepaalde en eigenaardige gedaante (zooals bij de
familiën de Robiako, Huyssen vais Kattendijke, enz.)
HOOFDSTUK XXI.
Andere sieraden der Wapenschilden.
Ten allen tijde is het gebruik geweest, het wapenschild
zooveel mogelijk met sieraden te omringen. Sommigen
plaatsten het in een krans, anderen in een lijstwerk, enz.
De keus van dergelijke uitwendige versierselen was wille-
keurig. Tot nog toe is het eene vrij algemeene gewoonte
gebleven, dat de ongehuwde dames haar wapen met een
bloemkrans omringen, terwijl de weduwen het omgeven
met twee zamengevlochten wit- en zwart-zijden koorden
(Fr. cordelièrcs). Soms omringen de gehuwde vrouwen haar
schild met palmtakken, doch meer gewoonlijk met liefde-
knoopen. Evenwel, dit alles is en wordt alleen in Frank-
rijk met eenige regelmatigheid opgevolgd, want overal el-
ders heerscht te dezen aanzien weinig orde en veel willekeur,
gepaard aan eene belangrijke dosis onverschilligheid of ach-
teloosheid.
Omtrent den oorsprong van het gebruik der cordelières
zijn de geleerden het alweder niet eens. Volgens sommigen
zou het ingevoerd zijn door Anna van Bretagne, ter herin-
nering aan haar eersten gemaal, Karel VIII van Frankrijk.
Anderen houdelf met meer grond staande, en leveren er
de bewijzen van, dat dit gebruik reeds van ouder dag-
teekening is; zij vinden de bron daarvan in de hooge
21*
-ocr page 345-
324
achting waarin St. Franciscus d\'Assisi gedurende de zes-
tiende eeuw gehouden werd; de cordelières zijn dan ook
volkomen de koorden van hel gewaad der door dien heili-
gen man ingestelde geestelijke orde. Doch in zooverre is
de eerste meening juist, dat het voorbeeld van Anna van
Bretagne die voorwerpen als wapensieraad algemeen in zwang
deed komen
Soms is het wapenschild eener familie, in zijne ware
voorstelling, door een paar lauwer- of palmtakken omval,
gelijk men kan zien in de wapens van Attems in Oosten-
rijk, Spreti in Beijeren, Salve de Bruneton in Gelderland, enz.
Onder het ancien régime in Frankrijk waren aan de kroon -
ambten zinnebeelden verbonden, welke de titularissen ach-
ter en naast hun wapenschild plaatsten, dat daarvan verge-
zeld
(Fr. aecolé) heette. (Zie hieromtrent § 2 van Hoofd-,
stuk XXV.)
1 ■■mi"
HOOFDSTUK XXII.
Kegelen der Wapenkunde, en WHze van Blazoeneren.
Volgens de meeste oudere en nieuwere schrijvers moet
elk heraldiek stuk (met uilzondering van het kruis, hel St.
Andrieskruis en het vrijkwartier) één-derde van het veld
beslaan, doch in de praclijk maakt men ze minder breed om
het voorkomen bevalliger Ie doen zijn. Professor Bernd \'(*)
gelooft, dat eene breedte van twee deelcn (van welke zeven
de breedte en acht de hoogte van het schild uitmaken) het
meesl is aan te bevelen; en ik moet erkennen, dal die maat-
staf mij voorkomt de juiste te zijn. De kanteelcn of schul-
pen enz. zijn in die twee deelen begrepen, doch niet de
hoeken, die bijv. bij een hoekigen balk [fasce vivréé) voor-
(") Hauptstüclte der Wappenwissenschaft, II, blz. 120.
-ocr page 346-
325
komen, want daarbij geldt het niet eene versiering van de
lijnen, maar de balk zelf is verschoven en in eene andere
rigting geraakt; door de hoeken in de maat te begrijpen,
zou men hem veel smaller maken dan hij behoort te zijn.
Als grondregel heeft men in de wapenkunde aangenomen
nimmer stukken van metaal op een veld van metaal te plaat-
sen, noch stukken van kleur op een veld van kleur. Wa-
pens, die tegen dezen regel zondigen, worden raadsehvapens
(Fr. armes fausses, armes a enquérir of cas d enquerre) ge-
noemd, omdat men raden moet welke de reden van die af-
wijking zij; de Franschen zeggen van de daarin voorkomende
stukken, dat zij opgenaaid (Fr. cousu) zijn f); doch wij
kunnen in \'t Nederduitsch die overbodige aanduiding missen.
Zoo het schild van metaal is, moeten de stukken van kleur
zijn, en omgekeerd. Purper en pelswerk worden onverschillig
als kleur of metaal beschouwd, naar gelang van de behoefte;
doch pelswerk op pelswerk zou een raadselwapen doen ont-
staan. Het semé de France (blaauw met gouden leliën be-
zaaid) deelde onder het ancien régime in de voorreglen van
purper en pelswerk. In de wezenlijke raadsehvapens is die
schending van den heraldiekcn regel een teeken, dat de vorst,
om de gedachtenis aan een of ander roemrijk bedrijf leven-
dig te houden, den beschouwer daardoor heeft willen nood-
zaken, onderzoek te doen naar de aanleiding. Evenwel zijn
de wapens, waarin de regel verkracht wordt, heden ten dage
talrijk, vooral in Friesland, Duitschland en Polen, zonder
wezenlijke raadselwapens te zijn. De eenige oorzaak ligt in
de onvolledige kennis, welke men in die landen omtrent de
wapenkunde bezat, ten tijde toen aldaar de aanzienlijke fa-
milièn wapens begonnen aan te nemen.
De bovengemelde regel is niet van toepassing op breuken,
(•) Met het oor op de wapenrokken der ridders begreep men, «lat die stuk-
ken daar op moesten genaaid zu\'n. Doch zoo men den wapenrok als vertegen-
woordiger van het wapenveld beschouwde, moest dan niet elk stuk, ook wan-
neer het in overeenstemming met de regels was, er op genaaid worden?
-ocr page 347-
326
zooals barensteelen, zoomen enz., noch op de accessoires van
dieren, zooals tong, nagels, kammen, kroonen enz., en even-
min op voorwerpen die in natuurlijke kleur worden voor-
gesteld. In al die gevallen kan kleur op kleur of metaal
op metaal voorkomen, zonder dat het wapen ophoudt re-
gelmatig te zijn zamengesteld.
De plaatsing der wapenfiguren is aan sommige bepalingen
onderworpen. De Fransche heraldisten hebben daarvoor eene
classificatie bedacht, die het echter noodeloos is bij ons in
te voeren. Zij noemen positions fixes die der heraldieke
stukken, omdat zij eene vaste plaats in het schild beslaan;
positions pleines, die der heraldieke stukken welke een schild
geheel bedekken, zoo als gepaald, gedwarsbalkt enz.; posi-
tions de rapport,
die waarbij figuren de rigling van cenig he-
raldiek stuk volgen, bijv. vijf kruislings geplaatste schelpen;
positions réciproques de stelling van twee dieren, voorwer-
pen enz., die elkander aanzien; terwijl zij onder de bena-
ming van positions arbitraires alle stellingen begrijpen, die
figuren op verschillende plaatsen van het schild kun-
nen innemen. Ik zal mij hier alleen met deze laatste
soort bezig houden, dewijl de overige zich reeds uit de
benaming of de aangegeven plaatsing der stukken doen
kennen. Dus is hier alleen sprake van de gewone wapen-
figuren.
Eén voorwerp vindt zijne plaats in het hart van het schild,
en dit, als de natuurlijke plaatsing, behoeft niet aangeduid
te worden. Neemt de figuur het punt B van het schild in
(zie PI. I, (ig. 11), dan zegt men eenvoudig, dat zij in het
schildhoofd is geplaatst. Elke andere plaatsing moet naauvv-
keurig omschreven worden. Bevindt zij zich in een der
hoeken van het schild, dan is zij, volgens de Fransche he-
raldiek, cantonné; bijv. een kruisje dat zich in den regterbo-
venhoek bevond, zou genoemd worden: »une croiseüe can-
lonnée en chef a dextre."
Twee figuren worden in den regel naast elkander (Fr. ac-
-ocr page 348-
327
costées, Eng. accosted), of boven elkander (Fr. l\'un sur l\'autre,
of en pal) geplaatst.
Drie figuren: twee daarvan worden nabij het schildhoofd
en de derde nabij het schildpunl geplaatgt; men noeinl dit
geplaatst 2 en 1 (Fr. poses 2 et 1), of enkel, 2 en 1. Deze
plaatsing is zoo algemeen, dat men die eigenlijk niet behoeft
uit te drukken en zij stilzwijgend verstaan wordt. »In rood
drie zilveren sterren", is even voldoende als: »in rood drie
zilveren sterren, geplaatst 2 en l." Doch elke andere plaat-
sing, \'t zij naast, \'t zij boven elkander, moet naauwkeurig
worden uitgedrukt. De Franschen bezigen de uitdrukking
mal-ordonnê, om kenbaar te maken, dat van drie figuren
ééne nabij het schildhoofd en twee nabij de schildpunt ge-
plaatst zijn; wij drukken dit uit door, 1 en 2, en deze uit-
drukking mag nimmer worden nagelaten. — Wanneer drie
figuren geplaatst zijn op een dwarsliggend heraldiek of ander
stuk, bijv. een schildhoofd, een dwarsbalk, een schildvoet,
dan staan zij in den regel naast elkander, \'t geen weder niet
behoeft uitgedrukt te worden; daarentegen zou men het be-
paald moeten opgeven wanneer zij op een dergelijk stuk ge-
plaatst waren 2 en 1, hetgeen zeer zelden het geval is. —
Drie figuren op een paal staan boven elkander. — Is eenig
stuk, in \'t midden van \'t schild geplaatst, van drie andere
figuren vergezeld, dan staan twee er boven en één er onder.
Ook dit is regel en men behoeft het niet uil te drukken; dit
is alleen noodig wanneer de plaatsing hiervan afwijkt.
t Vier figuren staan doorgaans 2 en 2, d. i. twee nabij hel
schildhoofd en twee nabij de schildpunt. Aldus geplaatste
figuren zijn, volgens de Fransche heraldiek, cantonnés. Mis-
schien ware dit, ter afsnijding van omslagtige beschrijving,
in onze taal na te volgen mei hel woord gekantonneerd.
de Tinguy — Poitou. In blaauw vier gekantonneerde
gouden leliën.
vAa Mansvelt — Nederland. In goud eene zilveren
lelie, gekantonneerd van vier zwarte ruiten [of: In
-ocr page 349-
328
goud eene zilveren lelie, lusschen vier zwarte ruiten,
geplaatst 2 en 2.]
Zijn vijf figuren geplaatst 1, 3 en 1, dan noemen wij
ze kruislings geplaatst (Fr. poses en croix); staan zij 2, I
en 2, dan zijn zij scfiuinkruislings geplaatst (Fr. poses en
sauloir).
In \'t algemeen telle men de rijen van figuren en noeme
hoeveel voorwerpen in elke rij slaan, beginnende bij de bo-
venste. Zoo kunnen zes figuren staan 5, 2 en 1, of 1, 2
en 3, enz.; acht, langs den schildrand, zoomsivijze (Fr. en
orle); negen,
3, 3 en 3, enz.
Elk stuk kan vergezeld (Fr. accompagné, lid. begleitel(\')
zijn van andere stukken; het eerst noemt men het stuk
dat in \'t midden staat, of wel dat het voornaamste schijnt
(IV, 56). Van de plaatsing van drie figuren, die een stuk ver-
gezellen, is hierboven reeds gesproken. Is een schuinliggend
stuk van twee figuren vergezeld, dan staat het eene in den
linkerbovcn- en de andere in den regterbenedenhoek, \'t geen
niet behoeft uitgedrukt te worden.
Een veld of stuk, beladen met een onbepaald getal figu-
ren van gelijken aard, wordt gezegd daarmede bezaakl (Fr.
en Eng. semé) te zijn; hierbij is het een vereischle, dal
eenige van die stukken half uit de schildranden schijnen
voort te komen.
Ondersteund (Fr. soutenu) zegt men van stukken, die een
ander stuk onder zich hebben \'t geen hen schijnt te steunen.
Emim;a—Friesland. In goud een dubbele zwarte ade-
laar, ondersteund door een zilveren wassenaar.
BoFAKEss — Vlaanderen. In rood een geknotte uilge-
schulple paal, ondersteund door een uitgeschulpten
dwarsbalk, alles van goud, vergezeld van drie zilve-
ren leliën (II, 2).
(\') Oe Kngclsche heraldiek bezit geen woord om dit uit te drukken. «Ken
keper, vergezeld van drie ruilen," drukt zü uit door: »a cuovron belween Ihrec
lozenges"d.i.een keper lusschen ilrie ruilen ■. en zoo ook in alle verdere gevallen.
-ocr page 350-
329
Bij het blazoeneren begint men met de kleur van bel
veld te noemen, waarna men den naam en dn kleur van de
aanwezige heraldieke stukken opgeeft, behalve in twee ge-
vallen: vooreerst wanneer hel een schildhoofd, een zoom of
een schildvoet betreft, want deze worden in de laatste plaats
genoemd; en ten andere wanneer er onder het heraldieke
stuk nog andere figuren liggen, waar het overheen gaat.
Komen er geene heraldieke stukken in het veld voor, dan
begint men met de figuur die in het schildhart staat, of, zoo
zich ook hier geen voorwerp bevindt, met die figuur welke
de voornaamste schijnt. Daarna gaat men over tot de minder
belangrijke stukken, om eindelijk tot de minst aanzienlijke
te komen.
HOOFDSTUK XXIII.
De verschillende soorten van Wapens,
Üe wapens kunnen naar gelang van hun aard eene verdee-
ling in verschillende klassen ondergaan, die wel niet streng
noodzakelijk is, maar toch in eene verhandeling over de
Wapenkunde niet gemist mag worden. Hierbij valt op te
merken, dat éénzelfde wapen tot verscheidene klassen Ie
gelijk kan behooren.
De meest gewone verdeeling is die in : familiewapens, per-
soonlijke wapens, gebiedswapens, palronaat-wapens, aangeno-
men wapens, corpora!ie-wapens, alliantie-wapens, successie-
wapens, gesubstitueerde wapens, pretentie-wapens, concessie-
wapent, historische wapens
en sprekende wapens.
De familiewapens zijn die, welke een persoon aangenomen
heeft of ontvangen, die op zijne afstammelingen overgaan
en het erfelijk kenteeken van zijn geslacht uitmaken.
Persoonlijke wapens noemt men die, Welke aan eene cor-
poratie behooren en door een hoofd of lid van dit ligchaam,
in die hoedanigheid in zijn wapen worden opgenomen; zijne
-ocr page 351-
S50
kinderen, niet lot die corporatie behoorendc, moeten dat ge-
deelte natuurlijk weder uit hun wapenschild weglaten.
Gebiedswapens zijn eensdeels de wapens van landen, ste-
den enz., anderdeels diezelfde wapens, opgenomen in het
schild van een vorst om zijn gezag over die plaatsen aan
te duiden. In Nederland kunnen bezitters van heerlijk-
heden het wapen daarvan in een hartschild bij hun fa-
miliewapen voegen; bij het verlies of de vervreemding der
heerlijkheid moet dat schildje weder verdwijnen.
Den naam van patronaatswapen geeft men aan het schild-
hoofd of kwartier of dergelijk stuk, \'t geen een vorst als gunst-
bewijs aan het wapen eener stad toevoegt. Zoo zijn ook de
kardinalen gewoon het wapen van den paus, die hen met
het purper bekleed heeft, in hun familiewapen op te nemen»
soms plaatsen zij het in een schildhoofd, soms in een kwar-
tier, soms in een hartschild enz. Oudtijds was hel zeer
gebruikelijk, dat een leenman een of ander stuk uit hel
wapen van zijn leenheer in zijn eigen familiewapen overnam;
van daar, om een voorbeeld te noemen, dat zoovele familiën
in het Engelsche graafschap Chester korenschoven voeren;
de oude graven van Chester, wier vasallen zij waren, voer-
den zulke schoven in hun wapen.
De aangenomen wapens (Fr. armes asmmées) zijn, door de
verandering der tijdsomstandigheden, geheel in onbruik ge-
raakt. In de riddereeuwen schijnt het meermalen gebeurd
te zijn, „dat een edelman, die een vijand verslagen had, diens
wapen, ter gedachtenis van de behaalde zegepraal, aannam,
vooral wanneer de verslagene van hooger rang was dan zijn
overwinnaar. Men begrijpt liglelijk, dal van iets dergelijks
tegenwoordig geene kwestie meer kan zijn.
Corporatie-wapens zijn de wapens, van welke ridderlijke or-
den, akadcmién, gilden, adelijke kapittels enz. zich bedienen.
AUianlie-wapens noemt men de wapens der familiën, met
welke een geslacht door aanhuwelijking verbonden is. Bij
hel opmaken van hel volledige wapen (Fr. écusson complet,
-ocr page 352-
331
of pennon généalogique) van het geslacht, vormt men kwar-
tieren van die wapens. In Engeland bepaalt men zich uit-
sluitend lot de wapens der erfdochters, die in de familie
gehuwd zijn; de vrouwen, die geene erfdochters waren, worden
daarbij niet herdacht. Deze regel heeft het voordeel, dat
men met een blik op de kwartieren van een wapen ter-
stond kan zien, welke familiën zich in het betrokkene
geslacht hebben opgelost. In de ridderzaal van Fawsley-
Hall, den zetel van sir Charles Knightley, in het Engelsche
graafschap Northampton, ziet men een dergelijk volledig
wapen, dat het ongeëvenaarde getal van 334 kwartieren bevat.
Een successie-wapen is een wapen \'t geen een persoon,
vreemd aan de familie, aanneemt te gelijk met de bezittin-
gen van den erllaler, krachtens testamentaire, door de bevoegde
overheid bekrachtigde, beschikkingen. Als algemeene regel
acht men dat de vreemde, wanneer hij van minderen rang
is dan de testateur, geheel afstand moet doen van zijn
eigen familiewapen, of dit ten minste met hel aangeno-
mene, \'t geen dan de eerste plaats verkrijgt, moet kwarlileren.
Is hij daarentegen van hoogeren rang dan de erflater, dan
kan hij niet genoodzaakt worden zijn eigen wapen weg
te laten en, bij eene kwartileiïng met het aangenomene, wijst
hij de eerste plaats toe aan zijn eigen wapen. Gesubstitu-
eerde ivapens
zijn die, welke men krachtens een. huwelij ks-
conlract of om andere redenen aanneemt.
Mei. den naam van pretentie-wapens bestempelt men de
wapens van landen of plaatsen, waarop een vorst regten
voorwendt. Het vermaardste voorbeeld van dien aard vond
men vroeger in het wapen der koningen van Engeland. Van
1330 lot 1801 kwartileerden zij hun eigen wapen met dat
van Frankrijk (*), ofschoon zij daar nooit onbetwist en rustig
(") Dit pretentie-kwartier was aanvankelijk blaauw bezaaid met, gouden
leliën, het oude Kranschc wapen. De Franscne koning Karel V verminderde
de leliën tot een drietal, hetgeen daarop door den Engelschen koning Hen-
drik IV wederom in hel Engelsche wapen werd nagevolgd.
-ocr page 353-
332
meester zijn geweest. Eduard III, zoon van Isabella, zuster
van den Franschen koning Karel de Schoone, beweerde op
grond van die afstamming dat de Fransche kroon hem
toekwam, en om te doen zien hoezeer hij zich als de eigen-
lijke en wettige koning van Frankrijk beschouwde, nam hij
het Fransche wapen in zijn schild op, alwaar hij er zelfs
de eerste plaats aan inruimde. Om soortgelijke redenen
kwartileerde Spanje langen tijd de wapens van Portugal en
Jeruzalem, enz. — De Engelsche benaming van cscutcheon
of prelence
heeft eene eenigzins andere beteekenis. Men ver-
slaat daaronder hel wapen eener erfdochter, \'t geen haar
gemaal in een hartschild bij zijn eigen wapen voegt. (Zie
nog de noot blzz. 5 en 6 hiervoren.)
Concessie-wapens. Soms verleent een vorst aan een per"
soon, die hem of den staat groote diensten bewezen heeft,
een gedeelte van zijn wapen, zelden het geheele. Dit noemt
men eene concessie of verleening. Eene dergelijke bijvoeging
wordt doorgaans in een schildhoofd of een schildhoek, zel-
den in een kwartier, geplaatst; een paar van die zeldzame
voorbeelden vindt men hiervoren op blz. 58 aangegeven,
met betrekking tot concessiën van de Stalen-Generaal aan
Venetiaansche gezanten. De Fransche koningen hebben zeer
dikwijls een of meer hunner leliën verleend (men zie Strick
van Linschoten, S.NOucK Hurgronje, enz. alwaar ééne gouden
lelie in een blaauw hartschild voorkomt), de koningen van
Engeland een hunner gaande en aanziende leeuwen (hetgeen
onder anderen den beroemden schilder Rubens ten deel
viel), de Duilsche keizers den rijks-adelaar, enz. Deze gunsten
werden verleend aan één persoon of één geslacht: hel geval,
waarin de Frieschc familiën verkeeren, is eenig in de ge-
schiedenis der wapenkunde. Deze voeren schier alle de
helft van een dubbelen zwarten adelaar in een gouden veld,
en om deze concessie voegzaam te kunnen plaatsen deelen
zij allen hun wapenschild; de reglcrhelft wordt dan door
dien adelaar ingenomen, de linkerhelft vullen zij met
-ocr page 354-
333
hun familiewapen. Volgens de oude Friesche schrijvers zou
Karel de Groote die gunst als een regt verleend hebben
aan alle geslachten uit. welke een of meer leden, onder aan-
voering van hun opperhoofd Magnus Forteman, deel had-
den genomen aan den togt naar Rome en de inneming van
die stad in het jaar 809, en te gelijkertijd zou hij hen
gemagtigd hebben, hunne wapenschilden met eene baron-
nenkroon te dekken, zonder evenwel den titel van ba-
ron te mogen voeren (*). In deze overlevering ligt misschien,
wat de zaak zelve betreft, schoon dan ook onder andere
omstandigheden voorgevallen, een kiem van waarheid, doch,
wil men haar naarde letter opvatten, dan is zij volstrekt on-
aannemelijk, want, naar het gevoelen der meest gezagheb-
bende schrijvers, zijn de wezenlijke wapens eerst lang na
Karel den Groole ontstaan, de kroonen en hare onderschei-
ding nog later, en is de dubbele adelaar als zinnebeeld
des Rijks wel het allerjongst. (Zie hiervoren blz. 192.)
Onder de klasse der concessie-wapens moet ik ook met
een woord gewagen van de vroegere gewoonte, dat een
edelman soms zijn volle wapen afstond aan een per-
soon of familie, aan welke hij groole verpligling had. Een
enkel voorbeeld ter opheldering. De Belgische familie
Landgris voert in een rood veld, bezaaid met gouden
blokjes, een leeuw van \'t zelfde, over alles heen. Dit is
het wapen der Fransche familie ChAteauvilain, \'t geen
een edelman uit dal huis aan een lid der eerstgenoemde
familie afstond, als loon voor bewezen diensten.
De historische wapens, aangenomen of ontvangen ter her-
innering aan uitstekende daden of verdiensten, maken ge-
wis de merkwaardigste en belangrijkste klasse uit. Tal-
rijke voorbeelden van dergelijke wapens zijn aanwezig.
Men kent het aan Jeanne Darc en hare familie verleende
wapen: een blaauw schild met een regtopslaand zilve-
C) Van Halmael en de Haan Hettema, Stamboek van den Friexchen Mei,
Leeuwarden, 18\'iC. 2 dln. fol.
-ocr page 355-
354
ren zwaard met gouden gevest, dat eene gouden konings-
kroon ondersteunt en aan elke zijde eene lelie heeft van
\'t zelfde. Alles is hier historisch en symbolisch. De degen
herinnert aan de wijze hoe de Maagd van Orleans haar va-
derland van den vijand zuiverde, en ondersteunt de kroon
die op het punt stond ter aarde te vallen, terwijl de
leliën en de gebezigde kleuren aan het wapen des rijks
ontleend zijn. Een der gelukkigst geslaagde historische
wapens werd ten tijde van koning Willem III aan den
Engelschen admiraal Shovel verleend; het vertoonde in
een rood veld een hermelijnen keper, vergezeld in \'t schild-
hoofd van twee zilveren wassenaars en aan de schildpunt
van eene gouden lelie, ter gedachtenis van twee zegepralen
op de Turken en ééne op de Franschen. Men vindt gelijke
symboliek in de wapens, waarmede verschillende kunste-
naars en geleerden vereerd zijn geworden. Zoo legde Lo-
dewijk XIV aan den schilder Charles Lebrun, toen hij dien
ten jare I6(»2 in den adelstand verhief, het volgende wapen
toe: in blaauw een gouden lelie, en een zwart schildhoofd
beladen met eene gouden zon ; het veld met de lelie was hier
een blijk van de koninklijke gunst, en het schildhoofd, de
zon die de nachtelijke duisternis verdrijft, zinspeelde op
de afwisseling van licht en donker, die den grondslag der
schilderkunst uitmaakt.
Sprekende wapens (Oud-Fr. armes qui chantent, Mod.-Fr.
armes parlantcs of équivoques. Eng. allusive of cantitig
arms,
Hd. Namenwappen). In een wapen van dezen aard
(alles daaronder begrepen, schild, helmteeken, schildhou-
ders enz.) hebben de figuren belrekking op den naam van
hem die het voert, zoodat men door het noemen van die
figuren den naam der familie geheel of ten deele uit-
spreekt. Ik behoef slechts te herinneren aan de was-
sende manen
of wassenaars van het huis Wassenaer ; aan
het rennende paard der Geldersche familie va.n der Re.nne.
In Beijeren voert Rosenberc. een berg en rozen. In Enge-
-ocr page 356-
535
land heeft de familie And een der zonderlingste wapens
van deze soort; zij voert in een rood schild hel leeken
& van zilver: men zal zich herinnneren dat het Engel-
sche woord »and" ons koppelwoord »m" is.
Ik haal slechts weinige voorbeelden aan (die echter ook
wel toereikend zijn), want de sprekende wapens zijn in
zooveel duizendtallen voorhanden, dat eene volledige lijst
bezwaarlijk zoude zijn te leveren. Bovendien zou hiertoe
eene grondige kennis van alle Europesche talen vereischt
worden, om bij een aantal wapens het dikwijls niet onder-
stelde verband tusschen den naam en de figuren te ontdek-
ken. Bij weinig bekende talen, zooals Deensch, Zweedsch,
Poolsch, Hongaarsch, Bussisch enz. ontgaat dal verband den
opmerker nagenoeg geheel, zoo hij het niet uit andere
bronnen kent. En diegenen zelfs, wien het heiligdom der
talen ontsloten is, ontmoelen bij eiken voetstap onover-
komelijke hinderpalen, want vele familienamen zijn aan
provinciale of plaatselijke dialecten, ja zelfs aan ongeschre-
vene tongvallen ontleend. Wie kan zich op zoodanige
kennis beroemen ? Vele merkwaardigheden van dien aard
zullen clan ook nog lange tijden in de vergetelheid bedol-
ven blijven. Hel geslacht Pemiarch in het prinsdom Wal-
lis voert in zijn schild een paardenkop. Wie ontdekt hierin
een sprekend wapen ? En toch is hel er een: in de oude
Kimrische taal heette een paard, march, een hoofd, pen,
derhalve — \'t is niet te ontkennen, hoe weinig poëtisch
het klinke! — de familie heel Paardenkop en voert dus een
sprekend wapen van de volkomenste soort.
Het is eene zeer verspreide en evenwel volslagen valsche
meening, dat sprekende wapens minder aanzienlijk zijn dan
andere en eene geringe afkomst aanduiden. De bewijzen
van hel tegendeel zijn bij duizenden te leveren. Ik ver-
wijs bijv. eenvoudig weder naar liet wapen der Wassenaers.
Soms zinspelen wapcnfiguren en helmleekens gezamenlijk
op den geslachtsnaam, waarvan men een afdoend voorbeeld
-ocr page 357-
33(5
vindt in het wapen der familie Engelbert van Bevervoorde.
Hel schild bevat een klimmenden bever, terwijl een engel
tot helm teeken strekt. De Hol landschc familie d\'E.ngelbronner
(waarvan een tak in Beijeren bekend is als von Horstig ge-
naamd
d\'Aubigny d\'Engelbrünn), voert in het vierde kwartier
van haar schild eene springjiro» en op den helm een engel*
Er doen zich gevallen voor, dat de betrekking tusschen
familienaam en wapenfiguur enkel ten aanzien van het
helmteeken bestaat. Zoo is er in het schild van Duvelaer
van der Spiegel niets wat met den naam in verband
staat; doch de leeuw, die tot helmteeken dient, houdt
een ovalen spiegel in de pooten; ook bij vox Raiich in
Wurtemberg ligt de toespeling enkel in het helmteeken ,
\'t geen uil twee rookende schoorsleenen bestaat.
Eindelijk beeft men nog gevallen, dat de overeenkomst
bij de scbildhouders is te zoeken. Bij de familie Bosch
van Dbakf.stein is ook de toespeling niet in bet wapen te
vinden, maar bij de scbildhouders, twee draken; bij bel
wapen van Vosch van Avesaet eveneens bij de schildhou-
ders, twee vossen, enz.
Onder de sprekende wapens behooren ook die, welke, of-
schoon hunne figuren niet reglslreeks den naam der fami-
lie uitdrukken, daarop toch eene verwijderde betrekking
hebben en aan den geslachtsnaam doen denken. Van dien
aard is bijv. het allaar in het wapen der Wurlembergsche
familie von Abel, eene onmiskenbare zinspeling op de offerande
van Adanis zoon Habel.
HOOFDSTUK XXIV.
Breuken.
Men geeft den naam van breuken (Fr. brisures, Eng.
differeuces, Hd. lieizeichen) aan de veranderingen, die jon-
-ocr page 358-
337
gere zonen en bastaarden in het vaderlijke wapen aan-
brengen, om zich te onderscheiden van den oudsten tak
die het volle wapen voert. De aldus gewijzigde wapens
heeten gebroken (Fr. brisé, Eng. differenced). Eigenlijk heeft
alleen de oudste mannelijke persoon van een geslacht het
regt zich van het volle wapen te bedienen, doch te-
genwoordig bekommert men zich niet meer om dien regel;
alleen bij vorstelijke geslachten wordt hij nog in acht ge-
nomen. Het schijnt ook, dat er reeds veel vroeger niet
streng op gelet werd; want de oude Menestrier zegt in een
zijner werken: »Cette loy n\' est pas receue en Espagne, ny
en Allemagne, ny uniuersellement en France." Overigens, in
de gevallen wanneer men zich overeenkomstig den regel
gedroeg, geschiedde dit nog met groote achteloosheid en
weinig orde, want het gebeurde niet zelden, dat de tak,
die eene breuk in haar wapen had, deze maar immer bleef
voeren, na door het uitsterven van den oudsten tak hoofd
der familie te zijn geworden. Deze regel dus, ingevoerd
om de verwarring tegen te gaan, heeft juist gestrekt om
haar tot in het oneindige te vermeerderen.
De invoering der breuken schijnt reeds van zeer oude
dagleekening, want zij waren bekend vóór de regering van
den Franschen koning Lodewijk IX (H. Lodewijk). Ik zal
voor mijne lezers wel niet het zotte gevoelen behoeven te
bestrijden van eenige oude geleerden, die de breuken beschouw-
den als onuitdelgbare, eeuwige, en met geweld aan de fami-
liën opgedrongen teekenen ter herinnering aan misdaden
door voorouders bedreven.
De wijzen van breken zijn zeer verschillend: men kan
de zaak wel is waar kort uitdrukken door te zeggen, dat
alles, waardoor een bestaand wapen ook maar in \'t minst
gewijzigd wordt, eene breuk is, doch de onderscheidene
wijzen op welke dit kan geschieden verdienen eene be-
knopte beschouwing.
1. Door de kleuren van liet wapen te behouden, maar al
22
-ocr page 359-
338
de verdeelingen of stukken te veranderen. Dit was de eer-
ste wijze van breken die in zwang kwam, doch spoedig
weder in onbruik geraakte, uithoofde van de onvermijde-
lijke verwarring die dit moest veroorzaken. De volgende
voorbeelden uit de heraldische historie van het Fransche
koningshuis kunnen daarvan een begrip geven: het wapen
van dat huis was een blaauw veld bezaaid met gouden
leliën; de jongere zonen behielden die beide kleuren, doch
kozen geheel andere stukken: zoo voerden de hertogen
van Bourgondië, van de eerste dynastie, geschuinbalkl van
zes stukken goud en blaauw, met een schildhoofd van deze
laatste kleur waarin drie leliën van de eerste; de graven
van Dreux, geschakeerd van goud en blaauw, met een roo-
den zoom, enz.
2. Door al de figuren te behouden, maar de kleuren te
veranderen.
Deze wijze van breken beantwoordde beter aan
het oogmerk en vond eene uitgestrekte toepassing. Het
zou geeue moeite kosten voorbeelden uit andere landen aan
te halen, doch ik wil liever een klein overzigt geven van
dit gebruik in Nederlandsche huizen. Zoo voerde het huis
van Arkel in zilver twee beurtelings gekanteelde roode dwars,
balken; en van de jongere zonen uit dat huis: Dalem, het
veld rood, de balken van zilver; Haeften, Kekim, Kukhuk
en Loon, het veld van zilver, de balken zwart; Slingelandt,
hel veld zwart, de balken van zilver; Krans, hel veld groen,
de balken van zilver enz. Het huis Cralingen voerde in
goud eene achtpuntige roode ster; en van de daaruit afge-
stamde familiën: Alphen, het veld van zilver, de ster zwart;
vais de Watering, het veld zwart, de ster van zilver;
MooRniiEciiT, hel veld rood, de ster van zilver; Wittelnoort,
het veld van zilver, de ster rood; enz. Wassenaers wapen be-
stond uil drie wassende manen van zilver in een rood veld;
de jongere zonen braken aldus: Polanen, het veld van zilver,
de manen zwart; Cranenhurcii, het veld zwart, de manen
van zilver; Saisthorst, het veld van zilver, de manen rood;
-ocr page 360-
33!)
Duivenvoorde, het veld van goud, de manen zwart enz. Uit
het Utrechtsche huis Amersfoort, dat in rood zes gouden
leliën voerde, ö, 2 en 1, ontsproten: Scherpenzeel, het veld
blaauw, de leliën van zilver; Weere, het veld van zilver,
de leliën rood; enz. Uit het huis de Roover, \'t geen drie
gouden molenijzers in rood ten wapen had, de huizen: de
Roode, het veld rood, de ijzers van zilver; Monteort, het veld
van zilver, de ijzers rood; Straeten, het veld zwart, de
ijzers van zilver; Vlierden, het veld van zilver, de ijzers
zwart; Boisschot, het veld van goud, de ijzers blaauw;
Brouckhoven, het veld blaauw, de ijzers van goud; enz. Doch
ook deze wijze van breken leverde weder hel bezwaar op,
dal twee of meer jongere takken, die beiden het voorouder-
lijke wapen braken, daardoor soms wapens bekwamen die
elkander in kleuren gelijk waren, gelijk men hierboven in
de voorbeelden uit het huis van Arkel gezien heeft.
3.    Door de stukken en kleuren Ie beltonden, maar de
orde, waarin de stukken geplaatst waren, te veranderen of
om te keeren. De oudste tak van het huis Bon te Venetië
voerde een van rood en zilver gedeeld schild; de jongere
zonen voerden gedeeld van zilver en rood. Suriano aldaar
voerde doorsneden van zwart en zilver, met een ankerkruis
van \'teene in \'t andere; de jongere zonen voerden doorsne-
den van zilver en zwart, met een ankerkruis van \'l eene
in \'t andere.
4.    Door het getal der\' wapenfiguren te verminderen. De
graven van Barcelona voerden in goud vier roode palen en
het Provencaalsche huis Foix, \'t geen van die graven be-
weerde af te stammen, in goud drie roode palen.
5.    Door het getal der wapenfiguren te vermeerderen. Hel
huis Clare in Ierland voerde in goud drie roode kepers. De
graven van Pembroke, die daarvan afstamden, bedekten hun
geheele schild met beurtelings gouden en roode kepers. Wei-
ligt kan men ook onder deze afdeeling het wapen rang-
schikken van Edmund Crouchback, tweeden zoon van den
22\'
-ocr page 361-
340
Engelschen koning Hendrik III. Uit de kleuren en figuren
van zijn vaderlijk wapen (in rood drie gaande en aanziende
leeuwen van goud boven elkander) ontwierp hij voor zich een
nieuw wapen, dat in buitensporigheid zijns gelijke niet heeft:
hij behield in het roode veld de drie gouden leeuwen, doch
allen klimmende en zoodanig geplaatst, dat slechts één regt
in het schild stond, de beide anderen lagen schuin in de
bovenhoeken van het schild en aller halzen vereenigden
zich in één aanzienden kop in hel schildhart.
C. Door een of meer nieuwe stukken bij het wapen te
voegen.
Hiertoe heeft men eene vaste reeks van figuren aan-
genomen, om de jongere zonen in hunne volgorde te doen
kennen. Al de daartoe gebezigde stukken komen reeds als
wapenfiguren voor; het zijn in gebruikelijke volgorde: de ba-
rensteel,
de wassenaar, de vijfpuntige ster, het meerltje (in En-
geland hel geknotte vogeltje), de ring en de lelie (Zie PI. I,
fig. 35), waarbij soms nog gevoegd worden de roos, het anker-
kruisje
en het achtblad. Door de aanwending dezer figuren
zou men de afstamming der jongere zonen door een aantal
geslachten heen kunnen volgen, doch er bestaat geen voor-
beeld, dat men dit stelsel tot zijne uiterste grens hebbe
voortgezet. In Frankrijk, Nederland en Duitschland is men
nooit verder gegaan dan het bezigen van den barensteel, in
Engeland strekt men het nog uit tot den wassenaar en de
ster, doch verder gaat men niet. Evenwel was dit stelsel
eene der theoriën die verwezenlijking hadden verdiend. Een
blik op de afbeelding zal het gebruik dier figuren doen
zien. De bovenrij bevat de onderscheidingsteekenen voor
de zonen van één persoon; de oudste breekt dan liet vader-
lijke wapen met een barensteel, de tweede met een wasse-
naar, de derde met eene ster enz. In de tweede rij staan
de teekenen voor de zonen van deze broeders. Zoo moest
dan de oudste zoon van den tweeden broeder zijns vaders
den wassenaar (het teeken van den tweeden zoon) beladen met
den barensteel (het kenmerk van een oudsten zoon). De
-ocr page 362-
341
tweede zoon van denzelfden tweeden broeder moest den
wassenaar zijns vaders nogmaals met een wassenaar uit eigen
hoofde beladen. Slaan wij een oog op het derde vakje van
de vijfde rij, dan zien wij een ring beladen met eene ster,
hetgeen gezamenlijk den derden zoon van den vijfden der
in de eerste plaats genoemde broeders aanduidt; en zoo
vervolgens. — De gewoonte om deze of dergelijke stukken
als breuk bij een wapen te voegen was voormaals in Enge-
land zeer verbreid. De familie Beauchamp, bijvoorbeeld,
splitste zich in vier takken; haar wapen was in rood een
gouden dwarsbalk; de oudste tak, Beauchamp of Elmley be-
hield dat wapen; Beauchamp of Abercavennï voegde er zes
herkruiste gouden kruisjes bij; Beauchamp of Holt verving
die kruisjes door evenveel gouden blokjes, en Beauchamp of
Bletshoe koos in plaats van de blokjes geknotte gouden
vogeltjes. In den aanvang der veertiende eeuw voerde Alan
le Zouche, een magtig baron in het graafschap Leicester»
een rood veld bezaaid met gouden penningen; hierbij voegde
een van de jongere zonen een hermelijnen vrijkwartier,
een andere een zilveren schuinbalk, een derde een hermelij-
nen keper, enz.
7.    Door de gedaante der stukken te veranderen. Het
huis de la Baume in Savoije voert in goud een blaauwen
schuinbalk; een jongere tak, de la Baume de Momrevel,
voert met dezelfde kleuren dien balk hoekig (vivré).
8.    De kwartilering van het vaderlijke wapen met het
wapen van een huis waaraan men verwant is, wordt ook
als eene breuk beschouwd.
9.    In de laatste plaats kan men breken, door de helm-
teekens of schildhouders te veranderen. Dit\' moet vroeger
nog al gebruikelijk zijn geweest in Duitschland, waar men
zich overigens aan breuken weinig liet gelegen zijn. Enkele
malen bediende de hooge adel zich daarvan, maar de kleine
adel scheen dit gebruik niet te kennen.
Gelijk ik reeds hierboven opmerkte, houdt men legen-
-ocr page 363-
342
woordig den regel van het breken der wapens schier niet
meer in \'t oog, doch het moet erkend worden dal dit ook, bij
de ordelijke inrigting der hedendaagsche maatschappij, v°l"
komen overbodig is. In Engeland voeren de oudste zonen
van pairs, boven den rang van baron, de vaderlijke wa-
pens en schildhouders gebroken met een lambel, en
plaatsen daarboven de kroon die tot den tweeden titel huns
vaders behoort. De op hem volgende zonen breken hel
wapen met een wassenaar of eene ster, doch bezigen
geene kroon noch schildhouders.
Wanneer jongere zonen van iemand, die zelf een jongere
zoon was, eene nieuwe breuk voegen bij de breuk die hun
vader reeds voerde, dan noemt men dit eene bijbreuk (Fr.
soHs-brisure).
De bastaarden waren bevoegd, indien zij door hun vader
erkend waren, diens wapen te voeren met eene breuk, die
meestal bestond in den linkerschuinstreep, doch soms be-
dienden zij zich ook van den barensteel. In Frankrijk
was het vroeger aangenomen, dat de bastaarden des ko-
nings edellieden waren; die der edellieden, van welken rang
ook, daarentegen slechts burgers (roturiers). In de midden-
eeuwen had de hoedanigheid en naam van bastaard voor
niemand iels beleedigends of min eervols; openlijk droegen
zij den naam huns vaders, deden groote huwelijken en
klommen soms op tol de hoogste ambten. Er zijn zelfs
voorbeelden, dat zij op hun naam van bastaard trolsch wa-
ren en degenen, die hun deze. hoedanigheid betwistten,
lol een tweekamp uitdaagden.
HOOFDSTUK XXV.
Heraldieke teeltenen van Waardigheden.
§ I. Teekesen IN het Wapenschild.
Voormaals nam men dikwijls in de schilden bijzondere
-ocr page 364-
343
leekenen op, Ier aanduiding van den rang of de waardig-
heid van dengeen, die liet wapen voerde. Zoo voerden de
voormalige keurvorsten in een afzonderlijk kwartier of in
een hartschild het teeken van de waardigheid die zij in
het Rijk bekleedden; de keurvorst van de Palts had als
aarlshofmeester (Erslruchsess) in rood een gouden wereld-
bol; de keurvorst van Brandenburg, als aartskanierheer, in
blaauw een gouden scepter; de keurvorst van Saksen, als
aarlsmaarschalk: doorsneden van zwart en zilver, met twee
schuingekruiste roode degens over alles heen, enz. Dit pri-
vilegie was niet tot de keurvorsten beperkt: ten allen tijde
heeft het in Duitschland gewemeld van familiën, die een of an-
der erfelijk ambt in den boezem van het H. Rijk vervulden,
welks zinnebeeld zij dan in haar wapen opnamen.
Voor en na zijn echter al die teekenen in onbruik ge-
raakt, behalve bij de baronets van Groot-Britlannië, die nog
altijd het wapen van Ulster, eene roode linkerhand in een zil-
veren veld, in hun schild blijven voeren, ter herinnering dat
hunne orde oorspronkelijk werd ingesteld om die provincie te
gaan bebouwen. De plaats van dat teeken in het schild is niet
vast bepaald; doorgaans neemt men het daar op, waar het de
minste hinder doet of het best voorkomt. Gewoonlijk wordt
het in een reglerschildhoek geplaatst, doch, zoo het schild
gevierendeeld is, in een hartschildje over alles heen,
Keizer Napoleon I voerde soortgelijke onderscheidingstee-
kenen in voor zijne officieren en staatsdienaren, en wel vol-
gens een ordelijk systeem op eene groole schaal. De titula-
rissen hebben die teekenen werkelijk gevoerd, doch hunne
afstammelingen laten ze nu meeslal weg. Hel waren de vol-
gende stukken, welke bij hel familiewapen gevoegd werden:
Prinsen: Een blaauw schildhoofd bezaaid met gouden
honigbijen.
Hertogen : Een rood schildhoofd bezaaid met vijfpun-
tige zilveren sterren.
De Graven voerden allen tol onderscheiding een blaauw
-ocr page 365-
344
vrij-kwarlier, in den regterbovenhoek geplaatst en beladen
met de hieronder opgegeven stukken:
Graaf-aartsbisschop: Een breedarmig kruis van goud.
Militair-graaf: Een zilveren zwaard met gouden gevest.
Graaf-minisler: Een gouden leeuwenkop.
Graaf-gezant: Een zilveren leeuwenkop,
Graaf-scnateur : Een ovale gouden spiegel, gesteeld van
\'t zelfde, omkronkeld door eene zilveren slang.
Graaf-president van \'t wetgevend ligchaam: De tafelen
der wet, van goud.
Graaf-staatsraad: Geschakeerd van blaauw en goud.
Graaf-officier van \'t huis des keizers: Eene portiek
met twee kolommen, lusschen de letters D en A,
alles van goud.
Graaf-officier van de huizen der prinsen: Dezelfde por-
tiek met de letters D J tusschen de kolommen, al-
les van goud.
Graaf-prefect: Een gekanteelde muur, overtopt dooreen
eikentak, alles van goud.
Graaf-maire: Een gekanteelde gouden muur.
Graaf-president van \'t kiescollegie: Drie gouden spits-
ruiten naast elkander.
Graaf lid van \'t kiescollegie: Een schuinliggende gouden
eikentak.
Graaf-grondeigenaar: Eene regtopstaande gouden ko-
ren-aar.
De Baronnen voerden allen een rood vrijkwartier in den
linkerbovenhoek, beladen met de ondervolgende stukken:
Baron-bisschop: Een verkort gouden kruis.
Militair-baron: Een zilveren zwaard.
Baron-gezant: Een zilveren leeuwenkop.
Baron-staatsraad: Geschakeerd van rood en goud.
Baron-officier van \'t huis des keizers en Baron-officier
van de huizen der prinsen:
Dezelfde stukken als de
beambten van dien rang onder de graven.doch van zilver.
-ocr page 366-
345
Baronnen president en procureur-generaal bij het hof\'
van cassatie:
Eene zilveren weegschaal. — Baronven
met dezelfde rangen Inj de keizerlijke geregtshoven:
Eene zwarte baret met hermelijnen opslag.
Baron-prefect: Een gekanleelde muur, overtopt door een
eikentak, alles van zilver.
Baron-onderprefect: Een ongekanteelde muur, overtopt
door een olijftak, alles van zilver.
Baron-maire: Een gekanleelde zilveren muur.
Baron-president van \'t kiescollegie, baron-lid van \'t kies-
eollegie
en baron-grondeigenaar: Dezelfde stukken als
die uit de graven, doch van zilver.
Baron lid van een geleerd ligchaam : Een schuinliggende
zilveren palmtak.
Baron-officier van gezondheid: Een schuinliggend zil-
veren zwaard met de punt naar beneden.
De Ridders voerden het kruis van het Legioen van Eer
op een der heraldieke stukken, of, indien een dergelijk stuk
zich niet in hun wapenschild bevond, op een rooden paal.
§ 2. Teekenen BUITEN het Wapenschild.
In eenige landen, voornamelijk in Frankrijk, bediende
men zich vroeger ook van eenige teekenen buiten het schild,
ter aanduiding van den rang. Ik bedoel hier geenszins
de helmen of kroonen, enz., over welke in vorige Hoofd-
stukken gehandeld is; maar heb het oog op de kanonnen,
vaandels, jagttuigen enz., achter of naast het schild ge-
plaatst. Een versiersel van dezen aard was onder het an-
cien régime
toegekend aan elk hoog militair of civiel be-
ambte, vooral wanneer het hofbedieningen gold. Tegenwoor-
dig wordt daarvan geen gebruik meer gemaakt.
De prelaten, die souvereinileits-regten uitoefenden, plaatsten
een bisschopsstaf en een zwaard schuinkruislings achter hun
schild. Die, welke de genoemde regten niet bezaten, sta-
ken een herdersstaf achter het schild, met een myler daar
-ocr page 367-
UG
naast op den bovenrand. De abdissen voerden enkel dezen
slaf acliler haar wapen, terwijl de priors en de prioressen,
alsmede andere ongetitelde geestelijken van hoogen stand,
zich daartoe van een pelgrimsslaf bedienden.
Is men ridder van eene orde, dan kan men zijn wapen-
schild met de decoratie dier orde versieren. De gewone rid-
ders laten het kruis onmiddelijk beneden hel schild uitkomen,
zonder dat er iets van het lint gezien wordt, terwijl men
bij de komiiiandeurs een klein einde van dal lint ziel.
De grootkruisen omhangen het schild met hel geheel zigt-
bare lint, waaraan van onderen het kruis hangt.
-ocr page 368-
DERDE APDEELING
WAPENREGISTERS.
HOOFDSTUK I.
Register der Wapens van den thans bloeUenden
Nederlandsclien Adel.
Het Wapen van den KONING en van HET RIJK: In een
blaauw veld, .bezaaid niet gouden blokjes, een leeuw van
\'t zeilde, over alles heen, gekroond met eene gouden ko-
ningskroon en houdende in den opgeheven regterpoot een
schuinlinks zilveren zwaard met gouden gevest en in den
linkerpoot een bundel van zeven gouden pijlen met de pun-
ten naar boven, gebonden van zilver. Het schild gedekt
met de koninklijke kroon. Schildhouders: twee klimmende
en aanziende leeuwen in natuurlijke kleur, met gouden ko-
ningskroonen op het hoofd. Wapenspreuk: Je maintie.\\i>kai.
Alles geplaatst op een purperen, met hermelijn gevoelden, man-
tel, gedekt dooreen koningskroon. [Dit wapen verschijnt, als
familiewapen, somwijlen met het helmteeken van hel geslacht
Nassau: een gouden leeuw, zittende tusschen twee blaauwe
olifanlslrompen bezaaid met gouden blokjes. Het wapen
zelf is in de hoofdzaak het Nassausche wapen, waarin de
leeuw ongekroond was en zwaard noch pijlen droeg.]
De PRINS VAN ORANJE Gevierendeeld: 1 en 4 het
koninklijke wapen ; 2 en 5 nogmaals gevierendeeld vau rood
-ocr page 369-
548
met een gouden schuinbalk, en van goud met een blaau-
wen, rood-gesnoerden en beslagen jagthoorn, benevens een
hartschildje op het snijpunt, beladen met vijf gouden vak-
ken grenzende aan vier blaauwe. Overigens geheel als het
koninklijke wapen.
De ERFPRINS, casu qtio: Gelijk de Prins van Oranje, inct
een rooden barensteel over de beide eerste kwartieren heen.
Prins FREDERIK: Het koninklijke wapen, in \'t schild-
hoofd gebroken door een rooden barensteel, de middelste
hanger beladen met een regtopstaanden gouden pijl.
[NB. Van de kroon, die veelal op het schild staat en waarboven dan
weder de helm met zijn helmteeken enz. prijkt, is in deze beschrijvingen
geen gewag gemaakt, omdat z(j, vooreerst, in cene dergelijke zamenvoe-
ging onheraldisch is, on, ten andere, zich regelt naar den rang van den
titularis, zoodat eene bijzondere aanduiding overbodig is.]
ABLAING (D\') van Giessenburg. Gevierendeeld: 1 en 4
in rood een gouden leeuw (Ablaing Weicourt); 2 en 3 in
blaauw een gouden keper, vergezeld van drie wassenaars
van \'t zelfde. In een zilveren hartschild, beladen met een
uitgetanden rooden zoom, drie rood-getongde groene leeu-
wen (Ablaing). Het schild gedekt door eene kroon van drie
bladeren, in elke lusschenruimte een driehoek van drie paar-
len op eene gouden punt. Schildhouders: Twee omziende,
roodrgetongde gouden leeuwen, elk eene banier houdende,
die ter regterzijde volgens het le, die ter linkerzijde vol-
gens het 2e kwartier; de banieren met gouden franjes en
kwasten, de lansen blaauw met zilveren piekijzers. Wapen-
spreuk:
Cassis tutissima viiitijs (Deugd is de sterkste helm).
ABLAING (VAN ARKEL D\'). Gevierendeeld: 1 en 4 in
rood een gouden leeuw (Ablaing Weicourt); 2 en 5 in zil-
ver twee beurtelings gekanleelde roodc dwarsbalken (Arkel).
In een zilveren hartschild, beladen met een uitgetanden
-ocr page 370-
549
rooden zoom, drie rood-getongde groene leeuwen (Ablaing).
Twee helmen zonder dekkleeden. Helmteekens: 1° een om-
gewende en uitkomende gouden leeuw (Ablaing Weiconrt);
2° een uitkomende zilveren zwaan met opgeheven vlugt.
elke vleugel beladen met twee beurtelings gekanteelde roode
dwarsbalken (Arkel). Schildhouders: twee omziende gouden
leeuwen, banieren houdende, de eerste volgens het i\' kwar-
tier, de lans van goud ; de andere volgens het 2e kwartier,
de lans van zilver; de banieren zijn versierd met kwasten
en franjes overeenkomstig de kleur der lans. Wapenspreuk:
Cassis tutissima virtus (Deugd is de sterkste helm.)
AEFFERDEN (VAN). In goud een zwarte strijdkolf in de
gedaante van een langen staanden haak, waaraan van boven
eene achthoekige opengewerkte schijf bevestigd is (V, 12" rij, 7).
Half-aanziende helm, gedekt door een vijfbladerige kroon.
Helmteeken: de strijdkolf, tusschen eene gouden en zwarte
vlugt. Dekkleeden: goud en zwart (\').
AERSSEN (VAN) BEIJEREN. Gevierendeeld: 1 en 4 Aers-
sen,
namelijk in goud een zwarte dwarsbalk, waarover een
in twee r\'y\'en van zwart en zilver geschakeerd St. Andries-
kruis; 2 en 5 nogmaals gevierendeeld: 1 en 4 schuingeruit
van zilver en blaauw (Beijeren), 2 en 5 weder gevieren-
deeld : van goud, met een rood-getongden en genagelden
zwarten leeuw (Henegouwen), en van goud met een blaauw-
getongden en genagelden rooden leeuw (Holland.) Twee
gekroonde helmen. Helmteekens: 4° een omgewende en uit-
komende rood-getongde en genagelde gouden leeuw; 2°een
natuurlijke paauwenstaart. Schildhouders: een griffioen en
een leeuw, beiden omziende en in natuurlijke kleur.
AKERLAKEN (VAN). Omgekeerd-gemanteld en ingebogen:
betbovengedeelte rood met een bladerloozen eikel in natuurlijke
(*) De kleur, die ik iiij de beschrijving der dekkleeden liet eerst noem, is
de kleur der binnenzijde; de volgende, die der buitenzijde. De belmen zijn met
rood gevoerd, tenzij bet tegendeel slaat uitgedrukt.
-ocr page 371-
3Ü0
kleur, de steel omlaag; het beneden gedeelte van goud met
twee afgewende staande visschen in natuurlijke kleur. Half-
aanziende helm met goud-roode wrong. Helmteeken: een uit-
komende visch, tegen den buik gezien, lusschen eene
zwarte vlugt. Dekkleeden: rood en goud. Schildhouders:
een omziende natuurlijke leeuw en een omziende zwarte
arend met roode tong en nederwaarlsche vlugt. Wapenspreuk :
Me,\\ MIHl CONSC1ENTM PLURIS EST QUAM OMNIUM SERMO (Mijn
geweien is mij meer dan aller gesegden).
ALBERDA. In blaauw eene zespuntige gouden ster,
vergezeld van drie leliën van \'t zelfde. Vijfbladerige
kroon. Schildhouders: twee omziende, rood-getongde gou-
den leeuwen.
ALDERWERELT (VAN). In zilver drie groene papegaaijen,
2 en I.en in een rood liartschild een zilveren leeuw. Twee ge-
kroonde helmen. Helmteekens: \\° een omgewende en uitko-
mende zilveren leeuw; 2° een papegaai van \'t schild. Dek-
kleeden
van beide helmen: zilver en rood. Schildhouders:
twee omziende natuurlijke leeuwen.
ALEMANS. Gevierendeeld: \\ en 4 in goud een rood-
getongde en genagelde zwarte leeuw (Henegouwen); 2 en ö in
goud een blaauw-gelongde en genagelde roode leeuw (Hol-
land).
In een rood hartschild een zilveren zwaard met gouden
gevest, overtopl door een zilveren kruisje en begeleid door
vier zespuntige sterren van \'t zelfde, twee boven elkander
aan elke zijde (Haarlem). Aanziende helm, met goud-zwarte
wrong. Helmteeken: eene vlugt van goud en zwart. Dek-
kleeden:
goud en zwart. Het schild geplaatst op een grond
die met appelen bezaaid schijnt, binnen een Hollandschen
tuin inel een slagboom aan de voorzijde.
ALEWIJN. Gevierendeeld: 1 en 4 in zwart eene natuur-
lijke meermin, met een ovalen goud-omlijsten en gesteelden
zilveren spiegel in de opgeheven regtcrhand, terwijl zij met de\'
linker- haar loshangend en vliegend hair met eene gouden kam
uitstrijkt;2 en ö in blaauw drie zilveren penningen, 2en I.Over
-ocr page 372-
351
alles heen een zilveren kruis. In een rood liartschild, over
het. kruis heen, eene gekanteelde gouden burgt, verlicht en
geopend van rood. Half-aanziende helm met zilver-blaauwe
wrong. Helmteeken: de meermin. Dekkleeden:b\\aayiwenzi\\\\ev.
ALEWIJN (OPPERDOES). Hel voorgaande wapen.
ALPHEN (VAN). In zilver eene aclitpunlige zwarte ster.
Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een aanziende zwarte,
zilver-gehoornde ossenkop. Dekkleeden: zilver en zwart.
ASBECK (VAN). In zilver twee rijen schuin-gerangschikte
roode ruiten, allen aansloolende en aaneengesloten, de eerste
rij van zes stukken, de tweede rij van drie geheele stukken
en één half stuk \'t geen het onderste is; het schild om-
boord met goud. Gekroonde aanziende helm. Helmteeken:
een regtopslaande zilver-bekleede voorarm, de vleesehkleurige
hand een paauwenslaart regt in de hoogte houdende. Schild-
houders:
van Asbeck tot Luillema: twee zilveren leeuwen;
van Asbeck zu Bergen und Mnnsterhausen: twee omziende
gouden leeuwen. De dekkleeden van dezen laatsten tak
zijn rood en goud; de eerstgenoemde voert er geene.
ASCII (VAN) VAN WIJCK. In zwart een gouden kruis,
in eiken hoek vergezeld van twee schuingekruisle, groen-
gestengelde en gebladerde zilveren distels (Wijck). In een
blaauw hartschild, over alles heen, een gouden wiel van ze-
ven spaken (Asch). Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken :
een uitkomende roode vos, tusschen eene doorsneden
vlugt, beurtelings van goud en zwart. Dekkleeden: goud en
zwart. Schildhouders: twee omziende gouden griffioenen.
Wapenspreuk: Ore et corde idem (Eén van mond en kart).
AUBREMÉ (D\'). Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver drie
blaauwe ruiten; 2 en 5 in zilver drie zwarte meerels
met bekken, docli zonder poolen; het gansché schild
omboord met goud. Half-aanziende helm zonder dek-
kleeden, doch met eene wrong van zilver, blaauw,
goud en zwart. Helmteeken: een vogeltje van het 2\'
kwartier, tusschen twee overhangende zilveren struisvede-
-ocr page 373-
352
ren. Schildhouders: twee goud-gehalsbandc natuurlijke ha-
zewindhonden. Wapenspreuk: Regi et patri^e (Voor koning
en vaderland.)
AULNIS (D\') de Bourouil. In blaauw twee toegewende
gouden arenden met nederwaartsche vlugt, die, op een rij-
zenden en rotsachtigen rooden grond staande, met hunne bek-
ken een aanzienden gouden, zwart-gevoerden traliehelm ophou-
den. Aanziende en zwart-gevoerde gouden helm. Helmteeken:
een uitkomende roode arend met nederwaartsche vlugt. Dek-
kleeden:
blaauw en goud. Schildhouders: twee aanziende
gouden wilden, omkranst en omgord met groen loof; de
eerste heeft zijnen knods bij den voet gezet, de andere
draagt die op den schouder. Wapenspreuk: Prudence et
FiBÉLiTÉ (Voorzigtigheid en getrouwheid).
_ AYLVA (VAN). Gevierendeeld: 4 en 4 in blaauw eene
zilveren roos, vergezeld van boven van eene zespuntige gou-
den ster en van onderen van eene lelie van \'t zelfde, zoodal
de drie figuren boven elkander staan; 2 en 5 in zilver een
goud-getraliede roode dwarsbalk. Vijfbladerige kroon. Helm-
teeken :
een uitkomende zilveren eenhoorn, met gouden
hoorn en hoeven. Schildhouders: twee dergelijke eenhoorns.
Wapenspreuk: Virtus pretium sibi (De deugd is zichzelve
ten loon.)
BACKËR. Doorsneden: 1 in zilver een halve roode leeuw;
uitgaande van de doorsnijdingslijn, met een gouden bol lus-
schen zijne pooten; 2 in rood een zilveren linkerschuinbalk,
die, van den regterbenedenhoek uitgaande, niet in den te-
genovergestelden hoek, maar meer regts, tegen de doorsnij-
dingslijn uitkomt. Half-aanziende helm met zilver-rooden
wrong. Helmteeken: de halve leeuw. Dekkleeden: zilver en
rood.
BALVEREN (VAN). In zilver drie naast elkander regt-
opstaande zwarte kolven, waarover twee zwarte dwars-
balken heengaan. (Ik heb lak-afdrukken gezien, op welke
de balken over en onder de kolven gaan en daarmede
-ocr page 374-
353
dus als \'t ware zijn zamengevlochten.) Half-aanziende ge-
kroonde helm. Hehnteeken: twee afgewende zwarte kolven,
die in den vorm van een omgekeerden keper uit de kroon
opkomen. Dekkleeden: zilver en zwart.
BA1NGEMAN HUYGENS. In zilver twee blaauwe palen,
met eene zespuntige gouden ster in \'t schildhart, die over
de beide palen ligt. Half-aanziende helm met goud-blaauwe
wrong. Hehnteeken: een blaauw-bekleede en met gouden
banden omwonden linker-arm, de elboog links, de vleesch-
kleurige hand een schuinregtschen zilveren, blaauwgevederden
pijl, met de punt boven, omklemmende. Dekkleeden: goud en
blaauw. Wapenspreuk: Virtute dlce sperne rumores. (Bewan-
delt gij het pad der deugd, gij kunt den blaam verachten)
BARCHMAN WUYT1ERS. Gevierendeeld: 1 in goud drie
blaauwe palen; 2 in rood een gouden leeuwengezigt; o in
rood eene zilveren lelie; 4 in zilver eene roode lelie. Twee
gekroonde helmen. Ilelmleekens: 1° een omgewende zwarte,
i\'ood-getongde hondenkop en hals, met een gouden halsband
beladen met drie blaauwe palen; dekkleeden: blaauw en goud;
2° eene zilveren lelie; dekkleeden : goud en rood. Schild/ion-
ders:
een grilïioen en een leeuw, beiden van goud.
. BARNAARÏ van Bergen. Gevierendeeld: I en 4 gescha-
keerd van vier rijen zilveren groen, elke rij van vier vakken;
2 en 5 in rood een omgewende gouden leeuw. Aanziende
gekroonde helm, met zwart gevoerd. Helmteeken: de leeuw
• van het 2e kwartier. Schildhonders: (wee roode leeuwen
op een grasgrond.
BEAUFORT (DE). In blaauw eene gekanteelde, zwarl-gc-
voegde zilveren burgt, geopend van \'t veld, met een rond
zilveren venster waarboven twee kleinere ronde openingen
van zwart; uit de tinnen rijst een meisje in natuurlijke
kleur op, gekleed in\'t goud, en in de opgeheven regterhand
een gesleelden ovalen gouden spiegel houdende, de linker-
hand rustende op de heup. Half-aanziende helm. Helmteeken:
de figuren van het schild, tusschen eene vlugt doorsneden
23
-ocr page 375-
3S4
beurtelings van goud en blaauw. Dekkleeden: regis zilver en
blaauw, links goud en blaauw. Schildhouders: twee na-
tuurlijke leeuwen. Wapenspreuk: La vertu est un reau
fort (De deugd is eene schoone sterkte), in gouden letters op
een blaauw lint.
BEELAERTS van Blokland. In zilver drie vierbladerige
roode rnispelbloemen, gepunt van groen, geknopt van goud.
Half-aanziende helm, gedekt met eene Nederlandscbe rid-
derkroon. Hclmteeken: een hanenkop en hals in natuur-
lijke kleur. Schildhouders: regts een kraaijende en stap-
pende haan in natuurlijke kleur, links een gouden grif-
fioen met den staart tusschen de achterpooten, beiden op
een grasgrond.
BEELDSNIJDER van Voshol. In zilver een zwarte schuin-
balk, beladen met drie zespuntige gouden sterren. Half-aan-
ziende helm met zwart-zilveren wrong. Hclmteeken: eene
ster van \'t schild, zwevende tusschen eene zilveren vlugt.
Dekkleeden: zwart en zilver.
BEUR (DE). In zilver een regtopstaande zwarte beer on-
dersteund door een grasgrond. Kroon van negen paarlen, op
elke van deze nog eene kleinere paarl. Schildhouders: twee
klimmende en aanziende gouden leeuwen.
                       
BEKEN (VAN DER) PASTEEL. In zilver drie blaauw-
getongde en genagelde roode leeuwen. Aanziende helm.
Helmteeken:
een uitkomende leeuw van \'t schild. Schild-
houders:
twee leeuwen gelijk die van \'t schild.
                   «
BELLEFROID (DE). Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver een
roode schuinbalk beladen met drie gouden wassenaars, de
hoornen naar den regterbovenhoek gerigl; 2 en 5 in blaauw
een goud-gelongde en gekroonde zilveren leeuw. Half-aan-
ziende helm met rood-zilveren wrong. Hclmteeken: een uitko-
mende leeuw gelijk die van \'t schild. Dekkleeden: zilveren rood.
BELLEFROID (DE) d\'Oudoumont. Gelijk het voorgaande
wapen, met uitzondering dat de balk van het \\\' en 4e kwar-
tier slechts met één wassenaar is beladen.
-ocr page 376-
353
BEMMEL (VAN). In zilver drie zwarte schaaktorens.
Kroon van zeven paarlen, waarboven eene zilver-zwarte wrong,
op welken een zilveren hazewindhond met rooden, goud-
omboorden en geringden halsband gezeten fè. Dekkleeden:
aan beide zijden van de kroon, zilver en zwart.
BENTINCK. In blaauw een zilveren ankerkruis. Half-
aanziende helm met blaauw-zilveren wrong, waarop eene vijf-
bladerige kroon. Helmteeken: twee rood-bekleede, goud-ge-
handschoende armen, de elbogen buitenwaarts, elke hand
eene naar buiten ombuigende zilveren struisveder houdende.
Dekkleeden: blaauw en zilver. Schildhouders: twee dubbel-
slaartige, rood-getongde en genagelde, gouden leeuwen. Wa-
penspreuk:
Craignez home (Vrees de schande). (IV, 43).
BERCH (VAN DEN) van Heemstede. In zilver een gekan-
teeld rood kasteel, geopend van \'t veld, met drie spitse blaauwe
daken, elk met eene gouden windvaan welke ünks waait. Half.
aanziende helm (dien men soms gedekt vindt met eene v\'y\'f-
paarlige kroon). Helmteeken: het kasteel. Dekkleeden: zilver
en rood. Schildhouders: twee klimmende en aanziende roode
leeuwen op een grasgrond.
BERESTEYN (VAN). In goud een zwarte beer, gemuil-
band van blaauw, en met twee van den muilband afdalende-
blaauwe ketens vastgeklonken aan een platten blaauwen steen
op welken hij zit, en waarop hij den linkervoorpoot laat
rusten, terwijl hij den regier- opligt. Half-aanziende helm
met zwart-gouden wrong. Helmteeken: de beer, uitkomende
tusschen eene antieke vlugt van goud en zwart. Schild-
houders:
twee blaauw-gebekte natuurlijke griffioenen.
BERG. In goud een zwarte vleugel, vergezeld van drie
zespuntige zilveren sterren. Aanziende helm met zwart-zil-
veren wrong. Helmteeken: twee zespuntige zilveren sterren,
van welke die ter regterzijde half over de andere heengaal,
in de hoogte zwevende tusschen eene gouden en zwarte vlugt.
Dekkleeden: zwart en goud. (IV, 36).
BEVERVOORBE (ENGELBERT VAN). In zilver een klim-
23*
-ocr page 377-
556
mende zwarte bever mei roodc tong. Aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: een uitkomende engel in natuurlijke kleur,
met loshangend liair en eene gouden kroon op liet hoofd,
en opgeheven Vleugels, van welke die ter reglerzijde zwart,
de andere van zilver is; gekleed in zilver en de handen
op de borst gekruist; de engel geplaatst tusschen eene vlugt
van zwart en zilver. Dekkleeden: zilver en zwart. Schild-
houders:
twee natuurlijke leeuwen. [Onlangs heeft een lid
van dit geslacht bij verzoekschrift des konings magliging
verzocht, om voorlaan den familienaam Engelbert te mo-
gen weglaten.]
BEYER (DE). Gevierendeeld: \\ in rood een gouden leeuw,
gekroond van \'t zelfde; 2 in zilver een schuinlinks gelegde
groene rozentak, zich van onderen splitsende in twee sten
gels, van welke elk eene natuurlijke roos draagt; 5 in zilver
een natuurlijke geharnaste linkerarm, met den elboog om-
laag, de vleeschklcurige hand een gouden vingerring met
een robijn ophoudende; 4 in rood een regtopstaande natuur-
lijke beer, met gouden halsband. Het gansche schild omboord
met goud. In een gekroond gouden hartschild een blaauw-
geharnasl ridder met opgeheven zwaard op een zilveren paard,
dal over een grasgrond galoppeert. Twee gekroonde helmen.
Helmleekens:
1° de leeuw van hel 1\'kwarlier, uitkomendeen
oingewend; 2° een uitkomende gouden griffioen met nederwaart-
sche vlugt. Dekkleeden van beide helmen: zilver en rood.
BEYMA (VAN). Gedeeld : 1 in zilver twee schuingekruisle
natuurlijke walerlissen, zamengehonden met een zwarten
band; 2 in rood een zilveren zwaard. Half-aanziende helm,
gedekt door eene zevenpaarlige kroon. Helmteeken: het lem-
mer van het zwaard, loodregt uit de kroon oprijzende. Dek-
kleeden:
zilver en rood. Schildhouders: regis een van achter het
schild uitkomende en naar links omziende leeuw, links een
klimmende en omziende leeuw, beiden in natuurlijke kleur.
BEYMA (VAN) thoe Kingma. Het voorgaande wapen, met
een doorsneden hartschild: 1 in zilver twee zwarte tritons-
-ocr page 378-
357
hoornen naast elkander; 2 in blaauw een gouden pijl. Ove-
rigens geheel als het voorgaande wapen.
BICHON VISCII. Gevierendeeld: I en IV, het wapen van
Bichon: doorsneden: 1 gedeeld: a. in zwart een halve gou-
den leeuw; b. naast elkander in blaauw drie halve gouden
leliën, die elk de regterhelft missen; 2 in zilver twee toe-
gewende stappende honden op een grasgrond; II en III, hel
wapen van Visch: in rood een meerman met een opgehe-
ven /waard in de regier- en eene rondas in de linkerhand,
alles van goud, dobberende op een zee van zes golvende
dwarsbalken, beurtelings groen en zwart. Twee helmen, de
eerste mei zwart-zilveren, de tweede met goud-roode wrong.
Helmteekens: \\° de halve leeuw (Bichon); dekkleeden: zwart
en goud; 2° de meerman (Visch); dekkleeden: rood en goud.
BICKER. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud een roode dwars-
balk ; 2 en 5 in zilver drie dwarsgelegde zwarte roerhelmen
boven elkander. Hall-aanziende helm met zilver-roode wrong.
Helmteeken: eene uitkomende mansfiguur in natuurlijke kleur,
rood-gekleed met gouden galonnen en dwarskoordcn, gedekt
met eene piramidale roode muts, en met elk der opgeheven
handen eene brandende fakkel van goud omklemmende, wiens
ondereinde op den helm rust. Dekkleeden: rood en goud.
BIEBERSTEIN (DE) ROGALLA ZAWADSKY. Gedeeld,
van goud mei een rooden hertshoorn, en van blaauw met
een zilveren buffelhoorn, beide hoornen van de deelingshjn
uitgaande en aldaar aan elkander gesloten. Vijfbladerige
kroon, waarop de hoornen van het schild. Het schild omgeven
van vaandels, en rustende op gouden kanonnen metblaauwe
affuiten, waaronder pauken, alles door een grasgrond gesteund.
BINKHORST. In blaauw een zilveren kruis, de paal bo-
venaan links gekrukt; het kruis beladen met vijf zwarte
ruiten. Half-aanziende helm, gedekt met de ridderkroon.
Helmleeken: een natuurlijke geharnaste regterarm, de vleesch-
kleurige hand een zilveren zwaard met gouden gevest zwaai-
jende. Dekkleeden: blaauw en zilver. Schildhoudcrs: twee
-ocr page 379-
Öb8
goud-gebekte en gepoote, omziende zwarte arenden met ne-
derwaartsche vlugt.
BLOYS VAN TRESLONG. In rood twee beurtelings ge-
kanleelde zilveren dwarsbalken (Dalem); en een rood vrij-
kwartier beladen met drie palen van vair en een gouden schild-
hoofd (Blois). Twee aanziende gekroonde helmen. Helmteckens:
1° een omgewende en uitkomende roode draak met opgehe-
ven vleugels (Blois); dekkleeden: goud en blaauw; 2° een
uitkomende zilveren zwaan met opgeheven vleugels en eene
gouden kroon om den hals (Dalem); dekkleeden: zilver en
rood. Schildhouders: twee rood-gelongde gouden leeuwen.
BODDAERT. In zilver een blaauwe schuinbalk, beladen met
drie zespuntige gouden sterren. Half-aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
eene ster van \'t schild. Dekkleeden: blaauw en goud.
BOECOP (VAN). In zilver een zwart ankerkruis, verge-
zeld van zeven blokjes van \'t zelfde, waarvan 4 in de hoeken
van het kruis, 1 in eiken bovenhoek van hel schild en 1
onder het kruis aan de schildpunt. Aanziende helm, gevoerd
met zwart. Helmteeken: een zwart ankerkruis, lusschen
eene zilveren vlugt. Dekkleeden: zwart en zilver.
BOER (DE). Gedeeld: 1 in zilver een halve zwarte ade-
laar, uitgaande van de deelingslijn; 2 in zilver twee roode
linkerschuinbalken, begeleid van zes liggende groene klaver-
bladen, de stelen regts, geplaatst 2 boven, 2 tusschen en 2
onder de balken. Half-aanziende helm met rood-zilveren
wrong. Helmteeken: drie zilveren struisvederen, in een
koker van \'t zelfde. Dekkleeden: rood en zilver. Schild-
houders:
twee geharnaste ridders met geopend vizier, de
helm met een rooden, witten en blaauwen vedcrbos, elk
met een roode bandelier, waaraan een zwaard met gouden
gevest hangt. Wapenspreuk: Pno Deo, hege et patria (Voor
God, koning vn vaderland.)
BOETZELAER (VAN DEN). Gevierendeeld: i en 4 in
rood drie gouden weerhaken (Boelzelaer); 2 en 3 in goud
een blaauw-gelongde en genagelde roode leeuw, waarboven
-ocr page 380-
359
een blaauwe barensteel (Asperen). In een zilveren hartschild
Iwee beurtelings gekanteelde roode dwarsbalken (Arkcl). Aan-
ziende helm, gedekt mei eene vijfbladerige kroon. Helmteeken:
eene uitkomende gouden slang, de bals sterk omgekruld. Dek-
kleeden:
rood en goud. Schildhouders: twee gouden leeuwen.
BOEYE. Doorsneden: 1 in zilver eene dwarsliggende zwarte
gevangenboei (PI. V, 10c rij, 7); 2 in rood eene zittende en
aanziende zilveren kat. Over de doorsnijdingslijn been een
golvende blaauwe dwarsbalk. Half-aanziende helm met zil-
ver-zwarte wrong. Helmteeken: een bertenkop en hals in
natuurlijke kleur. Dckkieeden: zilver en zwart.
BOEYE (SCHUURBEQÜE.) Het voorgaande wapen.
BOGAERDE (VAN DEN) van ter Brugghen. In goud een
blaauwe keper, op de punt beladen met een wassenaar van
\'t eerste, en vergezeld van drie groene boomen. Half-aan-
ziende gekroonde helm, zonder helmteeken. Dckkieeden:
blaauw en goud. Schildhouders: twee wilden in natuur-
lijke kleur, omkranst en omgord met groen loof, elk met eene
knods op den scbouder en staande op een grasgrond. Wa-
penspreuk:
Ex amorf, fructi\'s (Vrucht uit den boom).
BOMMEL (VAN). In rood drie liggende zilveren molen-
ijzers, en een zilveren hartschild beladen met vijf kruis-
lings geplaatste, \'aanstootende en aaneengesloten roode rui-
ten. Aanziende helm met rood-zilveren wrong. Helmteeken:
een liggend zilveren molenijzer, tusschen eene zilveren vlugt.
Dckkieeden: rood en zilver.
BÖ NNIGHAUSEK (VON). In zilver eene natuurlijke kalm
zee, uil welke zich een natuurlijke, goud-gekroonde visch
opheft. Aanziende helm, gedekt met eene zevenpaarlige
kroon. Helmteeken: een schildje met het wapen, van \'t welk
vier gouden zonnestralen uilgaan, met vijf zespuntige gou-
den sterren daartusschen. Dekkleeden: zilver en blaauw.
BÖNNIGHAÜSEN (VON) tol Herinkhave. Het voorgaande
wapen, doch zonder de kroon op den helm.
BORCH (VAN DER) VAN ROUENOORT. Gevierendeeld;
-ocr page 381-
360
\\ en 4 in zilver drie zwarte raven (van der Borch); 2 en 5
in goud een zwarte schuinbalk, beladen met drie roode
schelpen, geplaatst in de rigting van den balk (Rouenoort).
Twee helmen, van welke slechts de eerste gekroond, doch de
tweede geheel van goud is. Helmteekens: 1° een raaf van
het i\' kwartier, tusschen eene vlugt van zilver en zwart
(van der Borch); dekkleeden: zwart en zilver; 2° op eene
rood-gouden wrong eene vlugt volgens het 2e kwartier,
doch op den regter-vleugel is de balk schuinlinks geplaatst
(Rouenoort); dekkleeden: rood, gond en zwart. Schildhou-
ders:
twee klimmende en aanziende leeuwen in natuurlijke
kleur, op een grasgrond.
BORCH (VAN DER) van Verwolde. In zilver drie zwarte,
raven. Aanziende gekroonde helm. Heltnteeken: een raaf van
\'t schild, tusschen eene vlugt van zilveren zwart. Dekkleeden:
zilveren zwart. Schildhouders: twee klimmende en aanziende
leeuwen in natuurlijke kleur. Wapenspreuk: Iistec.ritate
et constantia. (Door regtschapenheid en standvastigheid.)
BORCHGRAVE (DE) d\' Allena. In zilver twee afgewende
zwarte zalmen. Schildhouders: twee wilden in natuurlijke
kleur, omkranst en omgord met groen loof en elk eene
knods legen den schouder houdende. Alles geplaatst onder
een rooden met hermelijn gevoerden mantel, versierd met gou-
den franjes en koorden en gedekt door eene vijfbladerige kroon.
BOREEL. In zilver een zwarte keper, beladen met twee
gouden zwepen, waarvan de koord om den stok is gewon-
den, en vergezeld van drie zwarte jagthoorns gesnoerd en
beslagen met goud; en een rood schildhoofd beladen met
een gaanden gouden leeuw. Schildhouders: twee engelen,
de borst en de beenen naakt, de vleugelen nederwaarts, ge-
kleed in witte tunicas en slaande op wolken.
BOREEL van Honelandc.n. Het vorige wapen, doch met
een zilveren schildje, waarin eene roode linkerhand (het tee-
ken der Brilsche baronets), op de punt van deu keper.
BOREEL DE MAUREGNAULT. Gevierendeeld: 1 in blaauw
-ocr page 382-
364
een zilveren keper, beladen met een rooden wassenaar en
vergezeld van drie zespuntige gouden sterren; 2 en 5 het
wapen van Boreel zonder het schildhoofd; 4 in zilver een
rood Jeruzalems-kruis. Aanziende helm met goud-btaauwe
wrong. Hclmleeken: een uitkomende gouden leeuw. Dek-
kleeden:
blaauw en goud. Schild/wudws: twee gouden grif-
fioenen met den staart tusschen de achterpooten. Wapen-
spreuk:
Vaincre on MouRiR (Overwinnen of sterven.)
BORLUUT. In blaauw drie springende gouden herten;
en een doorsneden hartschild: I geschakeerd in drie rijen,
elk van zes vakken, van blaauw en zilver; 2 ellen rood.
Half-aanziende helm met blaauw-gouden wrong. Helmteekcn:
een uitkomend gouden hert tusschen eene antieke vlugt
van blaauw en goud, waarboven de Wapenkreet: Groemnchf.
velt ! Groemm.he velt ! Dekkleeilen: blaauw en goud. Schild-
houders:
een griffioen met den staart tusschen de achter-
pooten, en een leeuw, beiden van goud en rood-getongd, en
staande op een grasgrond.
BORSSELE (VAN). In zwart een zilveren dwarsbalk.
Half-aanziende helm, gedekt met eene vijfbladerigc kroon.
Helmteekcn: een ossenkop en hals, van hermelijn. Schild-
houders:
twee hermelijnen eenhoorns.
BORSSELE (VAN). In zwart een zilveren dwarsbalk.
Kroon met twaalf paarlen op den rand, met nog een paarl
daarop in \'t midden en aan de hoeken. Schildhouders: twee
rood-gelongde gouden leeuwen op een grasgrond, elk met eene
banier volgens het schild, met gouden franjes, lansen en kwasten-
BOSCH (Graaf VAN DEN), Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
vijf zespuntige gouden sterren, 5 en 2; 2 en 5 in rood eene
zilveren duif, met een groenen olijftak in den bek. Half-
aanziende helm met blaauw-gouden wrong. Helmteekcn:
eene ster van \'t scjrild, tusschen eene vlugt van blaauw en
goud. Dekkleeden: blaauw en goud. Schildhouders: twee
rood-gelongde gouden leeuwen.
BOSCH van Drakestein. Gevierendeeld: i en 4 in goud
-ocr page 383-
362
een staand rood hert; 2 en 3 in zilver een schuinlinks-
geplaalste eikenlak met twee eikels, alles groen. Aanziende
helm niet goud-roode wrong. Helmteeken: een uitkomend
rood hert. Dekkleeden: regis goud en rood, links zilveren
groen. Schildhouders: twee gouden draken met opgeheven
vleugels. Wapenspreuk: Virtute et labore (Door deugd en
arbeidzaamheid.)
BOUNAM de Itijckholt. Doorsneden: 1 in zilver een op-
springende roode leeuw; 2 in goud een rood St. Andries-
kruis. Twee gekloonde, blaauw-gevoerde helmen. Helmtee-
kens:
1° een omgewende uitkomende roode leeuw; dek-
kleeden:
zilver en rood; 2° een borstbeeld in profil, met
twee gouden vlammen op het hoofd en gekleed volgens
de benedenhelft des schilds, met een\' zilveren kraag; dek-
kleeden:
goud en rood. Schildhouders: regts een gehar-
nast ridder met zilveren vederbos en geopend vizier, in zijne
regterhand eenc zilveren banier houdende beladen niet een
omgewonden rooden leeuw; links een wildeman in natuur-
lijke kleur, omkranst en omgord met groen loof, eene ba-
nier houdende met de kleuren en het figuur van de bene-
denhelft des schilds, beiden staande op een grasgrond; de
banieren met gouden franjes, kwasten en lansen.
BOURCOURD. In zilver drie groene klaverbladen met
lange stelen, staande op een viertoppig groen heuveltje in
de schildpunt; en een blaauw schildhoofd beladen met drie
zespuntige gouden sterren. Half-aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
de drie klaverbladen. Dekkleeden: zilver en
blaauw. Schildhouders: regis een stroomgod in natuurlijke
kleur, met groene waterplanten omkranst en omgord, en
eenc lange roeispaan, die op den grond rust, in de regter-
hand houdende; links een omziende natuurlijke leeuw;
beiden op een grasgrond, op welken aaa den linkervoet des
stroomgods eene liggende urn rust, waaruit water stroomt,
en achter hem een schuinlinks geplaatst anker, terwijl aan
zijne regterzijde rietstengels groeijen.
-ocr page 384-
363
BOUWENS van Horssen. In zwart een klimmende en
aanziende, rood-getongde en genagelde gouden leeuw. Hall-
aanziende helm met goud-zwarte wrong. Helmteeken: de
leeuw, uitkomende lusschen eene zwarte vlugt. Dekkleeden:
zwart en goud.
BOWIER. Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver een roode
leeuw, vergezeld van drie herkruiste spitsvoelige kruisen
van \'t zelfde; 2 in blaauw drie gouden spaden met zil-
veren stelen, 2 en 1, het blad omlaag; 3 gedwarsbalkt van
zes stukkeu blaauw en zilver, de eerste balk beladen met
twee zilveren penningen. Ridderkroon. Schildhouders: twee
gouden leeuwen.
BRAAM (VAN). In zwart een zilveren schildhoofd, beladen
met een\' opkomenden blaauw-getongden en genagelden rooden
leeuw. Aanziende helm met zilver-zwarte wrong. Helm-
teeken: kop en hals van een rood-gehoornden hermelijnen
bok, tusschen eene zilveren vlugt. Dekkleeden: zilver en
zwart. Schildhouders: een klimmende en aanziende gouden
leeuw en eene vrouw in natuurlijke kleur, met naakte voeten,
het hoofd omkranst met groen loof, gekleed in een rooden
onderrok en een zilveren bovenkleed. Wapenspreuk: Sans
repkoche (Zonder blaam),
BRAKELL (VAN). In rood twee afgewende zilveren zal-
men, vergezeld van negen herkruiste spitsvoelige gouden
kruisen, 5, 3 en 3. Aanziende gouden helm met goud-
roodc wrong. Helmteeken: een uitkomende gouden adelaar.
Dekkleeden: goud en rood. Schildhouders: twee rood-ge-
tongde gouden leeuwen op eer. grasgrond.
BRAKELL (VAN) van Wadenoijen. Het voorgaande wa-
pen, alleen gedekt met eene zevenpaarlige kroon, en tol
schildhouders twee omziende, rood-getongde gouden leeuwen.
BRANTSEN van de Zijp. In zilver drie zwarte herme-
lijnstaartjes naast elkander in \'t schildhoofd en drie gouden
leliën naast elkander aan de schildpunl. Aanziende helm.
Helmteeken:
een zwarl hermelijnstaartje. Dekkleeden: zilver
-ocr page 385-
364
en zwart. Schildhouders: twee omgewende zwarte arenden
met nederwaartsche vlugt, het hoofd weder naar het schild
gewend, en elk zittende op een zwarten dorren lak.
BRAUW (DE). In groen een gouden wiel van zes spaken.
Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een aanziende her-
tenkop en hals in natuurlijke kleur. Dekkleedcn: groen en goud.
BREUGEL (VAN). In rood drie zilveren molenijzers. Aan-
ziende helm, gedekt met cene vijfhladerige kroon. Helmlee-
ken:
een natuurlijke hazewindhond met eene gouden kroon
om den hals, gezeten tusschen eene vlugt van rood en
zilver. Dekkleedeti: zilveren rood. Wapenspreuk: In Trti-
initate FORTiTUDO. (In de Drieëenheid ligt de kracht.)
BREUGEL (CLIFFORD KOCQ VAN). Gevierendeeld: I
en 4 Breugel; 2 en 3 Cli/J\'ord, namelijk geschakeerd van
blaauw en goud in acht rijen, elke rij van acht vakken, en
daarover heen een roode dwarsbalk, beladen met een zil- •
veren wassenaar tusschen twee zesbladerigc mispelbloemen
van \'t zelfde. Overigens in alles gelijk het voorgaande wapen.
BRIENEN (VAN) van de Groote Lindl. Geschuind: 1 in
blaauw, bezaaid met gouden blokjes, een leeuw van \'t zelfde,
over alles heen; 2 in zilver een springende eenhoorn.
Kroon van elf paarlen; waarboven een zwevend zilveren
bloemkruis, tusschen een rooden eenhoorns-kop en hals,
op eene rood-zilveren wrong, ter regterzijde, en een uitko-
mende gouden leeuw, op eene blaauw-gouden wrong, ter
linkerzijde. Schildhouders: regts een omziende rood-ge-
lougde gouden leeuw, links een omziende natuurlijke eenhoorn,
alles staande op eene wrong, regts van blaauw en goud,
links van rood en zilver.
BRIENEN (VAN) van Guessell. In zilver een springende
roode eenhoorn. Half-aanziende gekroonde helm. Helmtee-
ken:
de eenhoorn. Dekkleeden: rood en zilver. Schildhou-
ders:
twee roode eenhoorns op een grasgrond, die elk eene
banier volgens het schild, met zilveren franjes en roode lans,
vasthouden; op de linkerbanier staat de eenhoorn omgewend.
-ocr page 386-
365
BRIENEN (VAN) van Ramerus. In zilver een springende
roode eenhoorn. Half-aanziende helm, mei zwart gevoerd,
gedekt met eene kroon aan welke het gewone middenblad
vervangen is door een breedarmig kruisje. Helmteeken: een
uitkomende roode eenhoorn. Dekkleeden: zilver en rood.
BROEKHUYZEN (VAN). Doorsneden van zilver en groen,
het zilver beladen met negen zwarte hermelijnstaartjes, ge-
plaatst 5 en 4. Aanziende helm met zilver-zwarte wrong.
Helmleektm: eene vlugt van het schild. Dekkleeden: zwart
en zilver. Schihlhouders: twee klimmende en aanziende rood-
getongde gouden leeuwen op een grasgrond.
BRONKHORST (VAN). Jn goud een roode jagthoorn met
de monding regis, vergezeld van drie bladerlooze eikels in
natuurlijke kleur, de stelen omlaag. Half-aanziende helm,
met goud-roode wrong. Helmteeken: de jagthoorn. Dek-
kleeden :
goud en rood. Schildhomlers: twee natuurlijke
leeuwen. Wapenspreuk: Serva kideji (Bewaar de trouw.)
BRUGGHEN (VAN DER) van Croy. Gevierendeeld: 1 en 4
in goud een blaauwe dwarsbalk, waarachter twee schuin-
gekruiste\' zilveren zwaarden met zwarte gevesten, van welke
zwaarden de benedenhelft niet zigtbaar is; 2 en 5 in zilver
een liggende en aanziende roode leeuw, met den staart lus-
schen de achterpooten heen omhoog geslagen. Aanziende
gekroonde helm. Helmteeken: een schildje volgens het ir
kwartier, tusschen eene zilveren vlugt, de regtervleugel be-
laden met een linkerschninbalk, de linkervleugel met een
reglerschuinbalk, beide blaauw. Dekkleeden: gouden blaauw,
van onderen gemengd met zilver en rood. Schildhomlers:
twee rood-getongde gouden griffioenen, met den slaarl tus-
schen de achterpooten.
BÜLOW (VON) In blaauw veertien gouden penningen,
geplaatst 4, 4, 5, 2 en 1. Half-aanziende helm met blaauw-
gouden wrong. Helmteeken: een weduwaal in natuurlijke
kleur, met een gouden vingerring in den bek; tusschen
twee blaauwe olifantstrompen, die elk beladen zijn met zeven
-ocr page 387-
366
gouden penningen boven elkander, en voor eene zwarte vlugt
staan. Dekkleeden: goud en blaauw.
BÜRCH (VAN DER) van Spierinr/shoek. In gond een
gewelfde roode scbuinbalk. Half-aanziende gekroonde helm.
Helmleeken:
een gouden arendsbcen. Dekkleeden: goud en
rood. Schihlhouders: twee omziende natuurlijke arenden
met nederwaartscbe vlugt.
BURMANIA (VAN). Gevierendeeld: i in goud een halve
zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn; 2 en 3 in
blaauw een gouden klaverblad, de steel uitgaande van een
schuinlinks gelegd stokje van \'t zelfde; 4 in goud een roode
leeuw. Aanziende helm met blaauw-gouden wrong. Helmtee-
ken:
drie blaauwe struisvederen, elk beladen met twee gou-
den klaverbladen boven elkander. Dekkleeden: blaauw en goud.
BIJE (DE). In goud een beurtelings gekanteelde zwarte
dwiirsbalk, vergezeld van zeven zwarte bijen, 4 boven en 3
onder den balk, naast elkander. Aanziende gekroonde helm.
Helmleeken:
eene zwarte bij, tusschen eene vlugt van zwart
en goud, elke vleugel beladen met een beurtelings gekan-
teelden dwarsbalk van de andere kleur. Dekkleeden; zwart
en goud. Schihlhouders: twee omziende natuurlijke leeuwen-
BYLANDT (VAN). In goud een zwart kruis. Aanziende
gekroonde helm. Helmleeken: een rood-gekamde en gebaarde
gouden baan, die om den hals eene gouden kroon draagt en
eene dergelijke kroon in den opgeheven regterpoot houdt.
Dekkleeden: goud en zwar. Schihlhouders: twee rood-gebekte
natuurlijke griffioenen, met den staart tusschen de achter-
pooten en nederwaartsche vlugt,
BYLANDT (VAN) van Mariënweerdt. Doorsneden door
ééne en gedeeld door twee lijnen, \'t geen zes kwartieren
vormt: \\ en 6 in goud een zwart kruis (Bylandt); 2 en 4
in goud vijf roode dwarsbalkjes (Ried of Iiheidt); 3 en S
drie sterren of schelpen. [Beschreven naar een cachet, waarin
de kleuren niet uitgedrukt en de figuren niet goed te on-
derscheiden waren]. Schihlhouders: regts een met het lig-
-ocr page 388-
367
chaam omgewendc griffioen, zijn hoofd naar het schild kee-
rende; links een omziende griffioen.
GAAN. Gevierendeeld: 1 in zilver een geplante groene
lindeboom; 2 en 5 in goud eene roode korenwan; 4 een
natuurlijke gaande brak met gouden halsband, op een gras-
grond. Half-aanziende helm met rood-gouden wrong. Schild-
houders:
twee omziende, goud-gebekte en gepoote, rood-ge-
tongde zwarte arenden met nederwaartsche vlugt. Wapen-
spreuk:
PRUDENTER, FIDELITEn ET PERSEVERAXTER. (Voorzigtig,
yetroyjp, en volhardend).
CAAN (DE LA BASSECOUR). Gevierendeeld: I. en IV.
het wapen van Caan, zijnde gevierendeeld: \\ in zilver een
geplante groene lindeboom; 2 en 3 in goud een opstaande
zilveren waaijer; 4 in zilver een natuurlijke gaande brak
met gouden halsband op een grasgrond; II. en III. het wa-
pen van de la Bassecour, te weten: in blaauw een zilveren
schuinbalk, beladen met drie knoestige roode kruisjes. Half-
aanziende helm met rood-zilver-blaauwe wrong. Helmteeken:
een rood-bekleede regterarm met zilveren opslagen, de elboog
regis, de vleeschkleurige hand een zilveren zwaard met
gouden gevest schuinlinks houdende. Dekkleeden: blaauw en
zilver, doormengd met rood. Schildhouders: twee omziende,
goud-gebekte en gepoote, rood-getongde zwarte arenden met
nederwaartsche vlugt.
CALKOEN. Gevierendeeld: i en 4 in goud een pronkende
kalkoen in natuurlijke kleur; 2 en 5 in blaauw een geopende
gouden passer, vergezeld van drie zespuntige zilveren sterren.
Ridderkroon. Schildhouders: twee van voren geziene, doch
met den kop naar het schild gewende, goud-gebekte en ge-
poote, rood-getongde zwarte arenden met nederwaartsche vlugt.
CALKOEN van Vooi\'daan. Gevierendeeld; I het voor-
gaande wapen; 2 het wapen van van Loon (zie dien naam);
3 gedeeld: a: doorsneden, van goud met een groen klaver-
blad, en van zilver met eene roode roos, b. in rood een halve
gouden adelaar, gekroond van \'t zelfde, uitgaande van de dee-
-ocr page 389-
368
lingslijn; 4 gedeeld: a. in blaauw een zilveren adelaar;
b. drie verkorte zilveren palen en daar overheen drie smalle
roode dwarsbalken, de bovenste getopt met eene gouden eend.
Ridderkroon. Schildhouders: twee goud-gebekte en gepoole,
rood-gelongde zwarte arenden met nederwaartscbe vlugt.
CAMMINGA (VAN). In goud een liggend rood bert, ver-
gezeld van drie zwarte kammen met twee rijen tanden. Vijf-
bladerige kroon. Schildhouders: twee rood-getongde zilveren
leeuwen.
CAPELLEN (VAN). In groen eene zespuntige gouden
ster in \'t schildhoofd en eene gouden lelie in de schildpunl.
Aanziende helm, gedekt door een gouden hoofdring driemaal
met een paarlsnoer omwonden. Helmteeken: vier struisvederen,
de twee middelste van zilver, de beide uiterste rood. Dek-
kleeden:
groen en goud. Schildhouders: twee zwarte beeren.
CAPELLEN (VAN DER). In blaauw een zilveren anker-
kruis, in \'t eerste kwartier vergezeld van een gouden kerkje
(kapel) (II, 00). Aanziende helm met blaauw-zilveren wrong.
Helmteeken: de kapel. Dekkleeden: zilveren blaauw. Schild-
houders:
twee omziende, rood-getongde gouden griflioenen
met den staart tusschen de achterpooten, op een grasgrond ;
de voorste vleugel van eiken griffioen is opwaarts, de ach-
terste benedenwaarts gerigt.
CASEMBROOT (DE). In blaauw een gouden keper, be-
laden met drie roode rozen en vergezeld van drie koren-
aren van de tweede kleur. Aanziende helm met blaauw-
gouden wrong. Helmteeken: de godin Ceres, uitkomende,
gekleed in rood, omhangen met een gouden draagband, en
in de opgeheven regterhand drie gouden korenaren houdende,
de linker in de zijde gezet. Dekkleeden: goud en blaauw.
CHANGUION. In blaauw een moorenkop, vergezeld in
\'t schildhoofd van twee zespuntige flikkerende gouden sterren
en aan de schildpunl van een zilveren wassenaar. Half-
aanziende gekroonde helm. Helmteeken: eenester van \'t schild.
Dekkleeden: blaauw en goud.
-ocr page 390-
369
CHARON (DE) de SI. Germain. In blaauw een sprin-
gende zilveren eenhoorn, in den reglerbovenhoek vergezeld
van eene zespnntige gouden ster. Kroon van acht paarlen.
Schild-houders: twee omziende, rood-gelongde gouden leeuwen.
CHASSÉ. In zilver twee roode, schuingekruiste, knoestige
knuppels. Half-aanziende helm niet zilver-roode wrong
Helmleehen: de hovenhelfl van hel St. Andrieskruis, \'t geen
de knuppels vormen. Dekkleeden: zilver en rood.
OTTERS (VAN). In blaauw een zilveren schildhoofd
en een beurtelings gekanlcelde zilveren dwarsbalk, verge-
zeld van zeven vijfpuntige gouden sterren, 4 boven en 3
onder den balk. naast elkander. Helm in profil met blaauw -
gouden wrong. Helmteeken: eene vijfpuntige gouden ster,
zwevende tusschen eene antieke vlugt van blaauw en goud.
Dekkleeden: goud en blaauw.
CITÏERS (DE WITTE VAN). In blaauw twee golvende
zilveren dwarsbalken (de Witte). In een hartschild over alles
heen, het wapen van Citters, gelijk hierboven. Helm in
profil, gedekt met eene riddcrkroon. Helmteeken: een zittende
zilveren hazewindhond met gouden halsband. Dekkleeden:
blaauw en zilver. Schildhouders: twee omziende zilveren,
goud-gehalsbande hazewindhonden.
CLIFFORD. Geschakeerd van blaauw en goud in acht
rijen, elke rij van acht vakken; en daarover heen een roode
dwarsbalk, beladen met een zilveren wassenaar tusschen
twee zesbladerige mispelbloemen van \'t zelfde. Half-aan-
ziende helm met goud-blaauwe wrong. Helmteeken: een
roode draak met opgeheven vleugelen en eene gouden
kroon om den hals. Dekkleeden: zilver en rood. Schildhou-
ders:
regts eene roode draak met\' opgeheven vlugt, links
een natuurlijke aap met een gouden ring om hel lijf van
welken eene gouden kelen afdaalt.
COCQ (DE) VAN HAEFTEN. In rood drie palen van
vair, en een gouden schildhoold beladen met een zwarten
barensteel. Aanziende helm, gedekt met eene vijfbladerige
24
-ocr page 391-
570
kroon. Helmteeken: twee zwarte paardenpooten met zil-
veren hoefijzers, uit de kroon oprijzende, met de hoeven
omhoog. Dekkleeden: van binnen goud, van buiten rood
en blaauw. Schild houders: twee rood-getongde zwarte
leeuwen.
COENEN. In rood een zilveren molen-ijzer. Half-aanziende
blaauw-gevoerde helm rnet rood-zilveren wrong. Helmteeken:
een uitkomende, in profil gestelde moor, in \'t zilver gekleed,
met gouden hoofdwrong, halskraag en knoopen; tusschen
eene ouderwetsche roode vlugt. Dekkleeden: rood en zilver.
Schildhouders: twee rood-getongde gouden griffioenen. Wa-
penspreuk:
Perseveramk) [Door volharding).
COEVERDEN (VAN). In goud drie roode adelaars met
nederwaarlsche vlugt. Aanziende helm. Helmteeken: eene
zwarte vlugt. Schildhouders: twee rood-getongde zilveren
leeuwen.
COLLEN (VAN). Doorsneden: I in rood twee schuin-
gekruisle gouden pelgrimsslaven; 2 in blaauw twee gou-
den belletjes naast elkander. Aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
een engel met het ligehaam voorwaarts en het
hoofd gewend, staande op een blaauwen grond, gekleed
met eene korte blaauwe, met goud omboorde en ge-
gorde tunica, voor \'t overige vleeschkleurig met neder-
waarlsche vleugelen en in de regterhand een gouden pel-
grimsstaf, die op den grond rust. Dekkleeden: van binnen
blaauw en rood, van buiten goud.
COLLOT d\'Escury. In blaauw een zilveren dwarsbalk,
beladen met een vijfpuntig omgekeerd zwart spoorradje.
Aanziende helm, gevoerd met groen en gedekt met eene
zevenpaarlige kroon zonder helmteeken. In plaats van dek-
kleeden, aan elke zijde van den helm vijf uit stekende palm-
takken, rood, blaauw, rood, goud en purper. Schildhouders:
twee omziende gouden griffioenen.
CONSTANT (DE) REBECQUE. Doorsneden: i in zilver
een rood-getongde, goud-gebekte en gepoole, zwarte adelaar,
-ocr page 392-
:>7i
gekroond met een gouden hool\'dring omwonden met paar-
len; 2 in zwart een gouden St. Andrieskruis. Schildhou-
ders:
twee omziende zwarte arenden met nederwaartsclie
vlugt, rood-gelongd en gebekt, purper-gepoot, en geplaatst
op een grasgrond. Wapenspreuk: \\n knnms coxstaks (Stand-
vastig in den nood).
CORNETS DE GROOT VAN KRAAIJEiNRURG. Gevieren-
deeld: 1 en 4 in goud drie blaauwe, rood-gesnoerde, gemonde,
geopende en beslagene jagthoorns, 2 en 1; en een rood hart-
scbild beladen met eene acbtpuntige zilveren ster (Cornets);
2 en 3 in zwart drie schuingerangschikte gouden bollen, ver-
gezeld van drie gouden kraaijen, \\ in den linkerbovenhoek
en 2 schuingerangschikt in den regterbenedenhoek (de
Groot alias Kraaijenburg). Riddeikroon. Sehildhoitders: twee
wilden in natuurlijke kleur, omkranst en omgord met
groen loof, elk met de vrije hand op eene knods leunende.
Wapenspreuk: Ruit hora (De tijd vervliegt).
COURT (DE). In blaauw een zilveren wassenaar, verge-
zeld van drie vijfpunlige gouden sterren. Aanziende ge-
kloonde helm. Helmleeken: kop en hals van een eenhoorn
in natuurlijke kleur. Sc/iild/iouders: twee omziende, na-
tuurlijke eenhoorns. Wapenspreuk: Aljo sub sole vib.es-
cam (Onder eene andere zon zal ik bloeijcn).
COURT (DE LA). In hermelijn een gouden dwarsbalk.
Aanziende helm met zilver-gouden wrong. Helmleeken: een
uitkomende wildeman in natuurlijke kleur, omkranst en
omgord met groen looi\' met de regterhand eene rondas, in de
linker eene knods houdende die op zijn schouder ligt. Dek-
kleedeu:
van binnen zilver, van buiten goud.
CRASSIER (DE). In zilver een golvende blaauwe dwars-
balk, vergezeld van twee goud-bevruchte groene eiken, I bo-
ven en i onder den balk. Aanziende gekroonde helm.
Helmleeken:
een rood-gebekte en gepoole zwarte adelaar,
gedekt men eene gouden koningskroon. Dekkleeden: zilver
en groen. Schildhouders: twee zilveren eenhoorns, met
24*
-ocr page 393-
572
gouden hoorn, manen, staart en hoeven, elk eene banier
houdende, die ter regterzijde van goud beladen mei den
adelaar die tot helmteeken dienl, die ter linkerzijde vol-
gens hel wapenschild; beide banieren mei gouden franjes,
kwasten en lansen.
DAEIINE (VON) van Varick. Gevierendeeld: 1 in blaauw
eene zilveren lelie in \'I hoofd, en twee achtpunlige sterren
van \'t zelfde, naast elkander, aan de punt; 2 in rood een
rood-getongde gouden leeuw ; 3 in goud twee afgewende
radvelgen in natuurlijke kleur; 4 in blaauw zeven antieke
zilveren lanspunlen (in de gedaante van antieke kroonen
met drie punten), geplaatst i. 2, I. 2 en 1. Het geheele
schild omboord met goud. Half-aanziende helm. Helmteeken:
de leeuw van het 2" kwartier, uitkomende. Dekkleeden:
regis zilver en blaauw, links goud en rood.
DEDEL. In groen drie gouden leliën. Aanziende helm
met goud-groene wrong. Helmteeken: twee geharnaste ar-
men, de elbogeu buitenwaarts, de vleeschkleurige handen
gezamenlijk eene gouden lelie ophoudende. Dekkleeden ■
groen en goud.
DEDEM (VAN). In rood drie van blaauw en zilver in
twee rijen geruite schuinbalken. Aanziende helm gedekt
met eene vijf bladerige kroon. Helmteeken: drie struisvederen,
rood, wil en blaauw, oprijzende uit een gouden beker.
Dekkleeden: van binnen zilver, van buiten rood en blaauw.
DELEN (VAN). In zilver een roode dwarsbalk, beladen
met twee goud-gehoornde zilveren ramskoppen. Half-aan-
ziende helm met zilver-roodc wrong. Helmteeken: een
vrouwen-borstbeeld gekleed volgens het schild, hel gezigt
vleeschkleurig. Dekkleeden: rood en zilver. Schildhouders:
Iwee klimmende en aanziende roode leeuwen.
DERFELDEN (VON) van Hinderstein. In blaauw drie na-
tuurlijke, zwemmende visschen boven elkander; het veld
omboord met goud. Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken:
eene gouden piek, met een nederhangenden en
-ocr page 394-
575
oiri den staf gewonden wimpel, over de lengte verdeeld
in zilver, blaauw en goud; lnsschen eene vlugt volgens het
schild (zonder den zoom); op den regtervleugel zijn de vis-
schen omgewend. Dekkleeden: goud en blaauw. Schild-
houders:
regis een natuurlijke klimmende en aanziende
leeuw, links een aanziende wildeman in natuurlijke kleur,
omkranst en omgord met groen loof, de linkerhand leu-
nende op eene knods die op den grond rust; beiden staan
op een grasgrond en houden elk eene ingespleten vaan,
gedwarsbalkt van goud, blaauw, goud, zilver, blaauw en
goud.
DEUTZ van Assendelft. In groen twee schuiugekruiste
gouden zeissens, en daarover heen in een rood hartschild
een springend zwart paard. [Aldus bij van Weleveld;
doch dit is het wapen van Assendelft en behoorde dan te
zijn in rood een stappend zilveren paard.] Aanziende ge-
kroonde helm. Helmteeken: eene uitkomende vrouw in na-
tuurlijke kleur, zwart-gekleed en gesluijerd, met een gouden
penning op den regterbovenarm, en met de linkerhand een
gouden zeissen op haar schouder houdende. Dekkleeden:
groen en goud.
DIBBETS. Gedeeld: 1 in goud een zwarte W, boven en
onder vergezeld van een haan van \'t zelfde, rood-gekamd,
gebaard, gebekt en gepoot; 2 in rood, bezaaid met gouden
leliën, een leeuw van \'t zelfde. Half-aanziende helm met
eene wrong van zwart, goud en rood. Helmteeken: een
haan van\'t schild. Dekkleeden: regis goud en zwart, links
rood en goud. Schildhouders: twe\'e rood getongde en gena-
gelde zwarte leeuwen. Wapenspreuk: Arma nobiutajst (De
wapenen schenken adel.)
DIERT van Kerckwerve. In rood een dubbele zilveren
adelaar. Zevenpaarlige kroon. Schildhouders: twee goud-
gebekte en gepoote, rood-getongde, zilveren arenden, met den
voorvleugel opwaarts en den achtervleugel nederwaarts, elk
eene banier volgens het schild, met gouden franjes, kwasten
-ocr page 395-
374
en lansen houdende. Wapenspreuk: Nec temere, nec timide
(Noch vermetel, noch schroomvallig.)
DIERT van Melissant. Schild eu spreuk gelijk de voor-
gaande, doch geene schildhouders. Ridderkroon.
DOES (VAN DER). In rood negen gouden ruilen in twee
rijen, ïi en 4, elke rij aaneengesloten. Half-aanziende ge-
kroonde helm. Helmteeken: een moorenborstbeeld met zil-
veren hoofdwrong, rood-gckleed met gouden strikken en
knoopen en zilveren kraag. Dckkleeden: rood en goud.
Schildhouilers: twee gouden leeuwen.
DOMMER van Poldersveldt. Doorsneden: 1 in goud drie
zwarte ketels met hengsels, 2 en 1; 2 in zilver, op een gras-
grond een zittende zwarte beer met opgeligte voorpoolcn, ge-
muilband en geketend van goud. Half-aanziende helm met
zwarl-gouden wrong. Helmteeken: een zwarte ketel. Dek-
kleeden:
goud eu zwart.
DOORN (VAN). Gevierendeeld: 1 en 4 in goud drie in
purper geplante zwarte doorntakken naasf elkander; 2 en 5
in blaauw een gouden leeuw, llalf-aanziende helm met
blaauw-gouden wrong. Helmteeken: een uitkomende wilde-
man, omkranst met\' groen loof, en met eene knods op
den reglerschouder. Dekkleeden : blaauw en goud. Schild-
houders:
twee wilden in natuurlijke kleur, omkranst en
omgord met groen loof en in de vrije hand eene knods hou-
dende, die op den grasgrond rusl waarop zij staan. Wapen-
spreuk:
Doe wel e.n ziet niet om.
DOORN (VAN) van Weslcapelle. Als het voorgaande, doch
bovendien houdt elk der wilden nog eene banier volgens
het le kwartier, de franjes en lansen van goud.
DOPFF (VAN). In rood een blaauwe dwarsbalk; over
alles heen eene achtpuntige zwarte ster, aan welke de reg-
terhelll ontbreekt. [Dij één tak dezer familie is het schild
bovendien omboord met goud. Ook zijn de schildhouders
bij de verschillende takken niet gelijk; sommigen bezigen
daartoe twee omziende gouden leeuwen; anderen regts een
-ocr page 396-
575
gaanden en van achter het schild uilkomeDden, en links een om-
zienden leenw, beiden van goud; bij nog anderen staat de gaande
leeuw links, en regts een gewone klimmende leeuw; enz. ]
DORDT (VAN) tol het Medler. In goud drie roode ke-
pers. Aanziende gekroonde gouden helm. Helmleeken: twee
roode struisvederen. Dekkleeden: rood en goud. Schild/iou-
ders:
twee natuurlijke leeuwen op een grasgrond.
DRUYVESTE1N. In rood negen zilveren ruiten, 5, 5 en
3, aanstootende en aaneengesloten. Aanziende gekroonde
helm. Helmteeheii: een natuurlijke druiventros met twee
bladeren. Dekkleeden: rood en zilver.
DUMONCEAU van Bergendaal. Gevierendeeld: 1 en 4 in
blaauw een gouden zwaard, het 1" kwartier bovendien bela-
den met een blaauwen schildhoek, waarin nogmaals een gou-
den zwaard; 2 en 5 in goud een zwarten schuinbalk, bela-
den met drie gouden vogels, in de rigting van den balk
geplaatst. In een rood hartschild drie vierbladerige zilve-
ren mispelbloemen. gepunt van \'t zelfde. Kroon van drie
bladerenen twee paarlen. Schildlwuders: twee rood-gelongde
gouden leeuwen, elk eene banier houdende; de eerste
rood met een koninklijk-gekroonden gouden leeuw, die in
den regterpoot een zwaard en in den linker- een bundel
pijlen, beide van \'t zelfde, houdt; de tweede van blaauw,
beladen met eene gouden ■// ; beide banieren met gou-
den franjes, kwasten en lansen. Wapenspreuk: Herinnering
VAN VERDIENSTEN.
DUSSEN (VAN DER). Doorsneden van goud en zwart;
met een in twee rijen van rood en zilver geschakeerd St.
Andrieskruis over alles heen. Aanziende gekroonde helm.
Helmleeken:
eene zilveren vlugt, regis beladen met den reg-
ter- en links met den linkerschuinbalk van het St. Andries-
kruis. Dekkleeden: rood en zilver. Schildhonders: twee
omziende rood-gelongde gouden griffioenen met nederwaarl-
sche vlugt. Wapenspreuk: Nec temere, nec timide (Noch
vermetel, noch schroomvallig)
-ocr page 397-
r>7fi
DUSSEN (VAN DER) van Middelharnis. Het voorgaande
wapenschild en spreuk, doch de aanziende helm gedekt met
een goud-zwarte wrong Helmteeken: de bovenhelf\'t van liet
St. Andrieskruis, tusschen eene zilveren vlugt. Dekkleedm:
goud en zwart. Schild houders: twee natuurlijke griffioenen
met den staart tusschen de achterpooten.
DUYN (VAN DER). In goud een blaauw-getongde en gena-
gelde roode leeuw; en een hlaauwe barensleel,die over de
borst van den leeuw heengaal. Half-aanziende helm met
goud-roode wrong. Helmteeken: de leeuw van het schild
(zonder den harensteel), oprijzende uit eene gouden kuip.
Dekkleeden: goud en rood. Schildhouders; twee omziende
natuurlijke leeuwen op een grasgrond.
ECHTEN (VAN). In goud drie rood-gebekte en gepoote
zwarte adelaars. Hall-aanziende helm met goud-zwarte wrong.
Helmteeken: eene zwarle vlugt, Dekkleeden: goud en zwart.
ECK (VAN). Gedeeld van groen en rood; met een zilveren
schuinhalk over alles heen. Half-aanziende helm gedekt met
eene vijfbladerige kroon, waaraan het middenblad vervangen
is door een breedarmig kruisje. Helmteeken: een zwart
arendsbeen, getopt mei drie struisvederen, groen, zilver en
rood. Dekkleeden: regis groen en zilver, links rood en zil-
ver. Schildhouders: Iwee rood-getongde gouden leeuwen, die
ter reglerzijde omziende.
ECKHARDT (VAN HARENCARSPEL). Gevierendeeld: I
en IV Eckhardt, namelijk: geschuind: 1 in zwart een ge-
ledigde gouden driehoek met knoppen aan de hoeken en
parallel loopende met de lijnen van dit schilddeel; 2 hoekig-
gescliuind van goud en zwart; II en III Harencarspel,
te welen: in blaauw drie rood-gebekte en gepoote zil-
veren eendjes, 2 en \\, van welke de beide eersten elk
overtopt zijn door eene zespuntige gouden ster. Twee aan-
ziende gekroonde helmen. Helmteeken: 1° eene zwarte vlugt,
elke vleugel beladen met een op de zijde staanden geledig-
den gouden driehoek; dekkleeden: zwart en goud; 2° een
-ocr page 398-
377
eendje van \'t schild niet uitgespreide vleugelen; dekkleeden :
blaauw en zilver. Schildhoudem: twee omziende natuurlijke
arenden met nederwaartsche vlugt op een grasgrond.
ELIAS. Het wapen van den vermaarden admiraal de
Ruyter,
te weten gevierendeeld: 1 in rood een zilveren kruis;
2 in blaauw een geharnast ruiter met opgeheven zwaard op
een galopperend zilveren paard; 3 in blaauw een geheel op-
getuigd driemastschip in natuurlijke kleur; 4 in rood een
omgewend gouden kanon op een affuit van \'t zelfde, en
daaronder, aan de linkerzijde, eene piramide van drie gou-
den kogels. In een hartschild, over ailes heen, het wapen
van Elias, zijnde gedeeld: 1 in zilver eene bloeijeude ta-
baksplant in natuurlijke kleur, op een grasgrond; 2 in
blaauw een gouden dwarsbalk, vergezeld van drie gouden
vingerringen. Aanziende helm met half-geopend vizier en
zonder traliën. Ffelmteeken: drie zilveren struisvederen,
oprijzende uit een gouden koker. Geene dekkleeden; doch van
achter het schild rijst aan elke zijde van den helm een
bijlbundel der Romeinsche lictoren op.
ELOUÏ van Soeterwoude. Gevierendeeld: 1 en i het wa-
pen van E lont, te weten: in rood drie half-aanziende zil-
veren vrouwenborstbeelden, 2 en 1; 2 en 5 het wapen van
Hablützel, zijnde geschuind: a. in blaauw een St. Andries-
kruis, waarvan de regterschuinbalk is gevierendeeld van goud
en rood, en de linkerschuinbalk gevierendeeld van zilver eu
rood ; b. in goud een schuingeplaalst blaauw hocnjzer, met
de einden naar boven. In een rood hartschild, op hel snij-
punt der kwartieren geplaatst, een gouden griflioenspoot
(het wapen—ook voorkomende als een rood veld met een
geheelen gouden griffioen — van Hellaut.) Twee helmen.
Helmteekens:
1° eene rood-zilveren wrong, waarop een borst-
beeld van hel I" kwartier, doch omgewend; dekkleeden:
rood en zilver; 2° een zilveren geharnaste regterarm, uit-
gaande van eene blaauw-goud-rood-zilveren wrong, de vleesch-
kleurige hand een schuin met de punt naar beneden gerigt
-ocr page 399-
578
zilveren zwaard zwaaijentle; dekkleeden: van binnen goud,
en van buiten aan de regterzijde blaauw, aan de linkerzijde
blaauw, rood en zilver. Schildhonders: twee natuurlijke
leeuwen. Wapenspreuk: GoriT lakt «iioje.n, in zwarte letters
op een zilveren lint.
ELSEVIER (RAMMELMAN). Gevierendeeld: l en l Ram-
melman,
namelijk: in rood drie gouden linkerschuinbalken;
2 en ö Elsevier, te weten: in blaauw een smal gouden
kruis, vergezeld in den le" en 4on hoek van een gouden
leeuwtje, en in den 2C" en 3eM van drie zilveren leliën, 2
en l. Aanziende helm zonder dekkleeden, met zwart ge-
voerd, en gedekt niet eene achtpaarligo kroon. Helmteeken:
een uitkomende gouden leeuw, die in den regterpoot een
latijnscb kruis van dezelfde kleur houdt.
ENGELEN. In rood een breedarmig zilveren kruisje,
vergezeld van drie ruilen\' van \'t zelfde. Aanziende gouden
helm met rood-zilvereti wrong. Helmteeken: het kruisje.
Dekkleeden : rood en zilver.
ERP (VAN). Iu zwart een St. Andrieskruis, geblokt van
acht roode en negen zilveren stukken. Half-aanziende helm,
gedekt met eene vijfbladerige kroon. Helmteeken: een zil-
veren drakenkop en hals. Dekkleeden: zilver en zwart.
EVERÏS (in Limburg). Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
drie gewende zilveren wassenaars; 2 en 5 in blaauw drie zil-
veren dwarsbalken met een goud-gekroonden rooden leeuw
daarover heen. Ajftiziende helm. Helmteeken: eene blaauwe
slruisveder. lusschen twee zilveren geplaatst, en overtopt
door een gewenden zilveren wassenaar. Dekkleeden: regts,
blaauw en zilver; links, rood en blaauw.
EVERTS (in Holland). In blaauw een zilveren zwaard
met gouden gevest, gestoken door een bevruchten gouden
oranjetak. die, als eene ellips gebogen, dwars in\'t schild ligt.
Half-aanziende helm met blaauw-zilveren wrong. Helmteeken:
een schuinstaande voorarm, bekleed met zilver, de vleesch-
kleurige hand een schuinlinks zilveren zwaard met gouden
-ocr page 400-
379
gevest houdende. Dekkleeden: blaauw en zilver. Wapenspreuk:
Usque defendah (Steeds zal ik dit verdedigen). (IV, 42).
EYLL (VAN). In blaauw eene gouden lelie. Negenpaarlige
kroon. Schildhouders: twee roodgetongde gouden leeuwen.
EYS \'VAN). In goud twee roode kepers, vergezeld van
drie natuurlijke druiventrossen. Aanziende helm met goud-
roude wrong, Helmteeken: een zittende roode leeuw, hou-
dende in den opgeheven regier-voorpoot een schuinlinkschen
zilveren pijl, de punt omlaag. Dekkleeden : goud en rood.
Schild houders: twee roode griffioenen, die ter regterzijde
omziende en met naar beneden gekrulden staart, die ter
linkerzijde met aanziende» kop en de» staart tusschen de
achterpooten.
EYSINGA (VAN). In zilver drie roode rozen. Hall-aan-
ziende helm met zilver-roode wrong. Helmteeken: een uit-
komende roode leeuw, tusschen twee struisvedere», regts
rood, links zilver. Dekkleeden: zilveren rood.
FABRICIUS van Heukelum. Gedeeld: I in goud een rood
ankerkruis; 2 in blaauw een regtopstaande zilveren kreeft.
Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: de kreeft. Dekklee-
den:
rood en goud. Schildhouders: regts een wildeman om-
kranst met groen looi\' en omgord meteen groenen doek; in
de reglerhand houdt hij eene roode piek met gouden punt,
waaraan een gouden wimpel hangt bclade» met ee» rood
leeuwtje; links een zeepaard in natuurlijke kleur.
FABRICIUS van Leyenhurg. Gelijk *het voorgaande.
FAGEL. In rood twee gouden kepers; en boven den
eersten keper twee loegewendj zilveren kemphanen. Zeven-
paarlige kroon. Schildhouders: regts een omziende, goud-
gebekte en gepoote, rood-getongde, zwarte arend met
uederwaartsche vlugt, de borst gemerkt met hel naamcijfer.
&<êfe o/ waarboven eene koninklijke kroon, alles van
goud; links een omziende, rood-getongde gouden leeuw.
Wapenspreuk: lis recto decus (Schoon is het. regl door zee
te gaan.)
-ocr page 401-
580
FALCK. In rood een opvliegende gouden valk met ne-
derwaartsche vlugt. Half-aanziende helm, gedekt met eene
ridderkroon, doch zonder dekkleeden. Helmteeken: de valk.
Schild houders: twee wilden in natuurlijke kleur, omkranst
en omgord met groen loof, elk met eene knods op den
schouder.
FLUGI van Aspeimont. Gevierendeeld: 1 en 4 in zwart
een zilveren dwarsbalk; 2 en 5 in blaauw drie goud-ge-
bekte zilveren zwanenhalzen, 2 en 1, die van het derde
kwartier omgewcnd. In een rood hartschild eene gekan-
telde zilveren burgt met twee deuropeningen naast elkander,
en in het hoofd van dat schild drie zilveren penningen op
ééne rij. Twee gekroonde helmen. Helmteekens: 1° twee
olifanlstrompen volgens het Ie kwartier; dekkleeden: zwart
en zilver; 2° een vleugel volgens het 2" kwartier; dekklee-
den:
blaauw en zilver.
FONTEIN VERSCHUIH. Gedeeld: I. doorsneden: a. in
blaauw een omgewend en klimmend zilveren hert; b. in
goud drie natuurlijke zwemmende visschen boven elkander,
II. in rood een rood-getongde gouden leeuw. Aanziende
helm, zonder dekkleeden. Helmteeken: een pelikaan met
opgeheven vlugt, hare jongen voedende, alles van zilver.
Schildhoiiders: regis eene natuurlijke leeuw; links een zilver-
gebekle en rood-getongde griffioen, de bovenhelft des lig-
chaams en de vleugels zwart, de benedenhelft in natuur-
lijke kleur, de staart tusschen de achterpooten.
FOREEST (VAN). In zilver een hoekige roode balk (11,9).
Aanziende gekroonde helm. Helmteeken : een zilveren ovaal,
liggende op de zijde en beladen niet den balk van het
schild. Dekkleeden: zilver en rood Schild houders: twee
klimmende en aanziende roode leeuwen.
FORSTNER van Dambenoy. Gevierendeeld: I en \'t in
goud een omgewende man, gekleed in blaauw en gedekt met
een hoed van \'t zelfde, staande met een gouden bijl in de
regterhand voor een groenen boom die van de linker-
-ocr page 402-
Ö81
zijde uitgaat; do voeten van den man zijn niet zigl-
baar; 2 en 5 in goud een linkerschuinbalk, linksgeschuind
van rood en blaauw. Het geheele schild omboord met goud.
Aanziende helm. gedekt met eene kroon welke tweemaal
door een paarlsnoer omwonden is. Helmteeken: de man tus-
schen twee olifantslrompen, doorsneden beurtelings van zilver
en rood. Dekkleeden: regts blaauw en goud. links zilver
en rood.
FRIDAGH (VAN). In blaauw drie zilveren ringen. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken: een vlugt van blaauw
en zilver, elke vleugel beladen met drie ringen, 2 en 1, van
\'t eene op \'t andere. Dekkleeden: blaauw en zilver. Schild-
houders:
twee natuurlijke griffioenen.
GANSNEB genaamd TENGNAGEL. In blaauw drie ge-
wende gouden wassenaars, 2 en 1 ; hel schild omboord met
goud. Aanziende helm, zonder dekkleeden. Helmteeken: eene
vlugt, de vleugels bijna horizontaal liggende, van goud en
blaauw. Schildhouders: twee natuurlijke leeuwen, de eer-
ste aanziende, de tweede omziende, beiden op een gras-
grond slaande.
GEEN (VAN). In blaauw een groene linkerschuinbalk,
beladen met drie gouden jagthoorns, de beide openingen rood,
geplaatst in de rigting van den schuinbalk, die in het reg-
terdeel van het schild vergezeld is van een reglopslaand
gouden zwaard. Zevenpaarlige kroon. Schildhouders: twee
Javaansche krijgslieden op een grasgrond. Wapenspreuk:
Fidei.is gratusque (Trouw en dankbaar).
GEER (DE). In zilver vijf groote aaneengesloten roode
spitsruiten, die aan alle zijden de schildranden raken; de
middelste ruit beladen met drie boven elkander geplaatste
gouden leliën (Hl, 58). Aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
een aanziende kop en hals van een zilveren ram, gehoornd,
gehalsband en geklokt van goud. Dekkleeden: zilver en
rood. Schildhouders: twee rood-getongde gouden leeuwen.
Wapenspreuk: No> sans cause (Niet zonder reden).
-ocr page 403-
382
GELOES (DE) In zwart een uitgeschulpl gouden kruis.
Zwarte, mei hermelijn gevoerde en op de panden mei het
wapen geborduurde mantel, mei gouden zoomen en roode
koorden en gedekt door eene vijfbladerige kroon.
GERICKE van Herwijnen. Doorsneden: I in goud een
rood-gelongde zwarte adelaarskop en hals; 2 in rood een
gouden dwarsbalk, vergezeld van drie zespunlige sterren
van \'t zelfde. Half-aanziende helm met goud-roode wrong.
Helmteeken: twee zespunlige gouden sterren boven elkander,
tusschen eene vlugl van zilveren zwart. Dekklceden: goud
en rood. Schildhouders: een griffioen en een dubbelslaar-
tige leeuw, heiden omziende en in natuurlijke kleur. Wa-
penspreuk :
Labohe, constantia, jntegkitate. (Door arbeid,
volharding en regtschapetiheid).
GESSELEK (VAN). In zilver een blaauwe dwarshalk,
beladen met drie zespunlige gouden sterren en vergezeld
van drie roode leeuwtjes. Aanziende gekroonde helm, ge-
voerd met zwart. Helmteeken: een uitkomende roode leeuw,
Dekkleeden: rood en zilver. Schildhouders: Iwee omziende
rood-gelongde gouden leeuwen, op een grasgrond.
GEUSAU (VAN). In blaauw eene gans met uitgespreide
en opgeheven vleugelen op een lossen grond, alles van
zilver. Half-aanziende helm met hlaauw-zilveren wrong.
Helmteeken: eene liggende gans mei gesloten vlugt, uit wier
rug een fontein ontspringt, alles van zilver. Dekkleeden:
blaauw en zilver. Achter hel schild ligt een gouden, aan
beide zijden uitkomende, leeuw op een grasgrond.
GEVAERTS. In rood een golvende gouden schuinbalk,
vergezeld van zes zoomswijze geplaatste blokjes van \'t
zelfde (III, 49). Aanziende helm mei rood-gouden wrong.
Helmteeken: een gouden blokje, tusschen eene vlugl van
rood en goud. Dekkleeden: rood en goud. Schildhouders:
twee klimmende en aanziende \'natuurlijke leeuwen. Wapen-
spreuk :
Pek. tot discrimina berüm (Door zooveel afwisseling
van omstandigheden heen).
-ocr page 404-
^85
GEVERS. In blaauw eene zilveren lelie. Wapenspreuk:
Hora ruit (De tijd vervliegt.)
GEVERS van Endegeest. In blaauw eene zilveren lelie.
Half-aanziende helm. Helmteeken: de lelie tusschen een vlugt
wier rugzijde blaauw en het overige van zilver is. Schild-
houders:
twee omziende rood-getongde gouden leeuwen.
GEVERS van Kethel en Spaland. Gelijk Gevers van
Endegeesl,
GEVERS DEYiNOOT. Gevierendeeld: I en 4 in blaauw
eene zilveren lelie; 2. gedeeld: a. in goud drie zwarte ossen-
koppen en halzen, 2 en 1. elk overtopt door eene zespuntige
ster van \'t zelfde; h. in rood een smal zilveren St. An-
drieskruis, in den bovenhoek vergezeld van drie zespuntige
gouden sterren, 2 en I, en in den benedenhoek van eene
regtopstaande ladder van drie sporten van \'t zelfde; ö als 2,
doch in omgekeerde volgorde. Half-aanziende helm met
blaauw-zilveren wrong en zonder dekkleeden. Helmteeken:
eene zilveren lelie, tusschen eene vlugt van \'t zelfde. Schild-
houders:
twee wilden in natuurlijke kleur, omkrans! en om-
gord met groen loof, elk met eene knods op den schouder
en staande op een grasgrond. Wapenspreuk: Constans ac
kortis (Standvastig en krachtig).
GIRARD (DE) DE MIELLET VAN COEHOORN. Gevieren-
deeld: I. en IV. het wapen van de Girard de Miellet, zijnde in
blaauw eene buigt met drie torentjes, van zilver, en in een
rood kwartierhoofd eene zespuntige gouden ster, vergezeld
regts van een uitkomenden leeuw van \'t zelfde en links van een
omgekeerden zilveren wassenaar; II. en III. het, wapen van
Coehoorn, \'t geen is gevierendeeld: 1 en 4 in goud een
regtopstaande zwarte beer met zilveren halsband; 2 en 3
in zilver een zwarte jagthoorn, rood-gesnoerd en gemond,
beslagen met zilver. Aanziende helm met rood-gouden wrong
en zonder dekkleeden. Helmteeken: een regtopstaande en
aanziende natuurlijke arend met nederwaartsche vlugt.
Schildhouders: regts een omziende, zwart-gebekte en rood-ge-
-ocr page 405-
584
tongde, natuurlijke arend met nederwaartsche vlugt; links
een natuurlijke! beer; beiden op een grasgrond. Wa-
penspreuk:
Faire que iif.vra. avie.nne qce voudra (Doe
wel en zie niet om),
in gouden letteren op een blaauw
lint.
GOCKINGA. In goud een zwarte arend met zilveren kop,
de vleugelen geopend en de regtervleugel opgeheven, de
linker nederwaarts gcrigt. slaande op een aan de schildpunl
dwars gelegd groen stuk hout, en den kop nederbukkende
over een regtopstaanden voetboog, die op het stuk hout
rust; boog en pees zijn blaauw, lade en veer rood. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken: een uitkomende zwarte
arend met zilveren kop, geplaatst tusschen zes uitkomende
gouden pijlen met blaauwe punten. Dekkleeden: zwart en
goud. Schildhouders: twee omziende natuurlijke leeuwen
op een grasgrond.
GOEDECKE (VAN). In zilver een golvende roode dwars-
balk, die in het schild iels lager is geplaatst dan gewoonlijk
en eene vijfpunüge gouden ster ondersteunt. Half-aanziende
gekroonde helm, zonder dekkleeden. Helmteeken: twee zil-
veren vederen. Schildhouders: twee op een grasgrond staande
wilden, omkranst en omgord met groen loof, de eerste met
eene knods op den schouder, do andere met dat wapen bij
den voet. [Deze familie is hier te lande ingelijfd in den
adelstand, opeen adelsdiploma, dd. 20 October 1807 door don
hertog van Nassau verleend aan den heer Friedrich Wilhelm
v. G. Een neef van dezen werdv den 21 Junij 1830 door
een opvolgend hertog van NassaugeSdeld, doch merkwaardig
is het, dal. beider wapens geene de minste overeenkomst
met elkander hebben. Dal van den laatste vertoont in
zilver een wildeman in natuurlijke kleur, omkranst en
omgord met loof, staande op een rijzenden grasgrond on in
de regterhand eene piek houdende wier ondereinde op dien
grond rust; op een aanzienden gekroonden helm, met zilve-
ren en groene dekkleeden, als helmteeken. tusschen eene
-ocr page 406-
388
zilveren vlugt een rood hart getopt met een zwart latijnsch
kruisje.]
GOES (VAN DER). In zwart drie goud-gehoornde zilveren
bokkenkoppen. Half-aanziende helm met zwart-zilveren
wrong. Helmteeken: een kop van \'t schild, tusschen twee zil-
veren vederen. Dekkleeden: zwart en zilver. Seliildfwuders:
twee omziende goud-gehoornde zilveren bokken.
GOES (MEERMAN VAN DER). Gevierendeeld: 1 en 4 in
zwart drie goud-gehoornde zilveren bokkenkoppen (van dei\'
Goes);
2 en 3 in zwart een meerman, gewapend met een
helm, een opgeheven sabel in de regter- en een rondas in de
linkerhand, alles van zilver (Meerman). Half-aanziende helm
met zwarl-zilveren wrong. Helmteeken: een bokkenkop van
het le kwartier, tusschen twee zilveren struisvederen. Schild-
houders:
twee omziende goud-gehoornde zilveren bokken.
GOLDRERG (\'). In rood een gouden berg, die los in het
schild staal. Half-aanziende helm, zonder dekkleeden. Helm-
teeken:
boven den helm zwevende, een naar de linkerzijde
vliegende natuurlijke arend met gouden bek en pooten, met
breed uitgespreide nederwaartsche vlugt en als op zijne prooi
nederschietende. Schildhoiiders: twee aanziende, met groen
loof omkranste en omgorde wilden in natuurlijke kleur,
staande op een grasgrond en elk in de vrije hand eene knods
naar beneden houdende.
GOLDMAN. Gevierendeeld: i en 4inblaauw vier schuin-
links liggende gouden stokjes, schuinregts gerangschikt; 2 en
5 in goud een manshoofd en hals in profil, in natuurlijke
kleur. Kroon van twee paarlen en drie bladeren. Schild-
houders:
twee klimmende en aanziende natuurlijke leeuwen.
GOLL van Frankenstein. Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver
een zwarte adelaar, die van het le kwartier met den kop
omgewend; 2 gedeeld van goud en zwart, beladen met twee
met de halzen ineengestrengelde draken met gesloten vlugt,
(") Dil geslacht is in de mannelijke lijn uitgestorven, doch duurt nog voort in
regtstreekscne vrouwelijke afstammelingen.
25
-ocr page 407-
386
van \'t eene in \'tandere; 5 in zwart een omgewencle natuurlijke
goudvink op een groen heuveltje; het geheele schild om-
boord met goud. Half-aanziende gekroonde helm. Helmtce-
ken:
een regtopstaande zilveren, rood-gevoerde pantoffel, met
de punt naar beneden, tusschen eene vlugl doorsneden
beurtelings van zwart en goud. Dekkleeden: regts rood en
zwart, links zilver en zwart.
GOLTSTEIN (VAN). Gedwarsbalkt van acht stukken goud
en blaauw. Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: twee oli-
fanlstrompen volgens het schild. Dekkleeden: blaauw en goud.
Schildhonders: twee klimmende en aanziende, rood-getongde
gouden leeuwen, met den staart tusschen de achterpooten.
GOLTZ (VAN DER). Gedeeld, het geheele schild omboord
met goud: 4 in zilver een gekanteelde, zwart-gevoegde, roode
muur, die de geheele benedenhelft van het veld beslaat en
op zijne tinnen een omgewenden, rood-getongden gouden
leeuw draagt met een gouden ring tusschen zijne voorpoo-
ten; 2 in blaauw een gouden keper, vergezeld van drie
leliën van \'t zelfde. Over alles heen een met eene acht-
paarlige kroon gedekt en met goud omboord groen hart-
schild. beladen met een schuinregts liggend zilveren zwaard
met gouden gevest, en een gouden sleutel met een drie-
hoekig oog en gelijkvormigen baard, schuinlinks over het
zwaard gelegd. Drie helmen, de middelste met eene acht-
paarlige kroon, de beide andere met gewone kroonen gedekt.
Helmteekens: 1° de leeuw, uitkomende; 2° twee geharnaste
armen, komende uit de kroon.de handen bij de polsen schuin
over elkander gekruist; de hand die aan de heraldieke reg-
terzijde uitkomt den gouden sleutel van het hartschild schuin-
links houdende over het schuinregts staande zwaard van
\'t middenschild, dat door de andere hand gehouden wordt;
3° eene bij de knieën uitkomende vrouw met afgehouwen
armen, het gelaat, de borst en de stompen der armen vleesch-
kleurig, met loshangend hair, gekleed in \'t rood; en drie gou-
den ruiten torschende, die naast elkander met de punten
-ocr page 408-
387
op haar hoofd staan. Schildhowlers: twee geharnaste man-
nen met geopend vizier en rood-zilver-hlaauwe vederbossen
op den helm, elk in de vrije hand een hellebaard houdende.
Onder het schild twee gekruiste gouden kanonloopen, pauken,
geweren, kogels enz. Alles geplaatst onder een rooden, aan
den top der helmen bevestigden, en met hermelijn gevoer-
den mantel, met gouden franjes, koorden en kwasten.
GRAAFLAND. In goud drie zwarle molshoopen, uit
de onderste van welke regts een mol van dezelfde kleur
kruipt. Half-aanziende helm met goud-zwarte wrong. Helm-
teeken:
een zwarte mol. Dekkleeden: zwarten goud. [Een
tak dezer familie voert de molshoopen zonder den mol, en
de dekkleeden van goud en zwart.]
GREZ (DE). Gevierendeeld: \\ en 4 gedwarsbalkt van zes
stukken rood en zilver; 2 en 5 in blaauw eene zilveren
lelie. Half-aanziende gekroonde helm, zonder dekkleeden.
Helmteeken: kop en hals van een hazewindhond in natuur-
lijke kleur, met een goud-oinboorden en geringden rooden
halsband; tusschen eene baniervlugl doorsneden van zilver
en rood. Schildhouders: regts een natuurlijke leeuw, links
een aanziende wildeman in natuurlijke kleur, omgord en
omkranst met groen loof, met zijne linkerhand leunende op
eene knods. Wapenspreuk: Utinam citius ! (o Waarom niet
eerder!)
GROENINX VAN ZOELEN. Gevierendeeld: \\ en 4 in
zilver drie gestengelde en gebladerde groene olijven, met
den steel omlaag (Groêninx); 2 en 3 in rood een zilveren
kruis (Zoelen). Twee helmen, de eerste mei zilver-groene,
de tweede met rood-zilveren wrong. Helmteeken: i° een
olijf van het 1e kwartier, voor eene omgewcnde zilveren
vlugt; dekkleeden: zilver en groen; 2° een uitkomende rood -
getongde groene griffioen; dekkleeden: zilver en rood. Schild-
houders:
een zilveren paard en een rood-gelongde groene
griffioen met den staart tusschen de acbterpooten: Wapen-
spreuk :
Pa tri/E HAUb segms (Voor \'t vaderland niet laauw).
25\'
-ocr page 409-
388
GROTENHUIS (VAN). In goud een spits toeloopcnd rood
huis van drie verdiepingen, met hlaauw dak en stoep; op
eiken hoek en op den top staat een zilveren kruisje. Aan-
ziende helm, gedekt met eene vijfbladerige kroon en zonder
dekkleeden. Helmteeken: twee uitkomende armen bekleed
met rood, de handen blaauw. Schildkouders: twee natuur-
lijke leeuwen op een grasgrond.
GULCHER. Gevierendeeld: 1 en 4 in hlaauw drie zil-
veren dwarsbalken, vergezeld van drie zespuntige sterren
van \'t zelfde, 2 boven en 1 onder den eersten balk; 2 en 5
in zilver een galopperend paard in natuurlijke kleur, on-
dersteund door vier beurtelings blaauwe en zilveren gol-
vende dwarsstreepen; het 2e en ö\' kwartier elk met een
golvenden rooden schildvoel. Aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
een uitkomende roode leeuw, tusschen eene
zilveren vlugt. Dekkleeden: rood en zilver. Schildhouders:
regis een klimmende en aanziende, rood-getongde gouden
leeuw; links een gouden arend met opgeheven vlugt.
. GIJSELAAR (DE). Gevierendeeld, en het schild geheel
omboord met goud: \\ en 4 in zilver eene roode burgt, ver-
licht en geopend van zwart, de deurposten van goud, de op-
getrokken valdeur van \'t zelfde; 2 en 5 in rood een zilveren
linkerschuinbalk, begeleid van zes gouden leliën, 5 aan elke
zijde. Aanziende helm, gevoerd met goud. Helmteeken: de
burgt. Dekkleeden: rood en zilver, doormengd met goud.
Schild houders: twee Romeinsche krijgsknechten, elk met
eene piek, alles geheel van goud.
IIACKFORT (VAN). In goud een roode dwarsbalk, ver-
gezeld van drie zilveren leliën (die men soms ook rood vindt
afgebeeld). Half-aanziende helm met. goud-roode wrong.
Helmteeken: een zittende zilveren hazewindhond, rood-ge-
halsbnnd met gouden ring.
HAERSOLTE (VAN). In goud drie zwarte kepers. Het
schild gedekt met een gouden hoofdring met zeven paarlen op
den rand en zesmaal omwonden met een paarlsnoer; daar-
-ocr page 410-
589
boven een aanziende helm met zwart-gouden wrong. Helm-
teeken:
drie zwarte waterlissen met gouden stengels. Dek-
kienden:
rood en goud. Schildhouders: twee omziende
rood-getongde gouden griffioenen met den staart tusschen de
achterpooten, den voorvleugel opgeheven en den achtervleugel
nederwaarts gerigl. Wapenspreuk: Ommia templs habet
(Alles heep, zijn tijd), met zwarte letters op een groen lint.
HAEFTEN (VAN). In rood drie palen van vair; en een
gouden schildhoofd waarin een zwarte barensteel. Aanziende
helm met eene vijfbladerige kroon. Helmteeken: twee uit den
helm komende zwarte paardenpooten met zilveren hoefijzers,
Dekkleeden: goud en blaauw, doormengd met rood. Schild-
houders:
twee rood-getongde zwarte leeuwen.
HAERSMA (DE BLOCQ VAN) DE WITH. In blaauw twee
schuingekruiste zilveren degens met gouden gevesten, de
punten omlaag, vergezeld van drie vlinders van de tweede
kleur, twee liggende geplaatst op zijde van de degens en
naar elkander toegewend, en één regtopstaande in de schild-
punt. Half-aanziende helm, gedekt met eene vijfbladerige kroon,
terwijl in elke ruimte tusschen de bladeren een paarltje ligt.
Helmteeken: eene zilveren vlugt. Dekkleeden: zilver en blaauw.
HALFWASSENAER van Onsenoort. Gedeeld: \\ elfen zil-
ver; 2 doorsneden: a. in rood een gouden dwarsbalk; 6. in
blaauw drie zilveren wassenaars. Ridderkroon.
HALL (VAN). In goud drie roode kepers, vergezeld van
drie natuurlijke hertenkoppen 2 in het schildhoofd en
1 aan de schildpunl; elke keper is beladen met eene zes-
puntige zilveren ster. Aanziende helm. Helmteeken: eene
ster van \'t schild. Dekkleeden: goud en rood. Schildhou-
ders:
twee natuurlijke herten, elk met een groenen olijftak
in den bek. Wapenspreuk: Fide et labora (Vertrouw
en werk).
[De heer Mr. F. A. van Hall voerde vóór zijne
verheffing tot den adelstand: In goud drie roode kepers,
elke keper overtopl door eene zespuntige zilveren ster; alles
vergezeld v*an drie natuurlijke hertenkoppen, 2 boven en 1
-ocr page 411-
390
beneden in \'t schild. Helmteeken: eene zespuntige zilveren
ster. Dekkleeden: goud en rood].
HARDENBROEK (VAN). In rood vier golvende gouden
•warsbalken. Half-aanziende helm zonder dekkleeden, ge-
dekt door eene baronnen-baret die op den bovenrand vijl\'
paarlen draagt. Helmteeken: twee regtopslaande, gouden
koorden mei kwasten, de kwasten omhoog, tusschen eene
vlugt volgens het schild, doch waarop de balken verkort
zijn. Schildhouders: twee omziende, rood-getongde zilveren
leeuwen. Wapenspreuk: Sësipeh idem (Steeds dezelfde).
HAREN (VAN). In zilver vier roode dwarsbalken (van Haren)
en een gouden vrijkwartier beladen met drie roode schuinbal-
ken (Cortenbach). Half-aanziende helm, met blaauw gevoerd.
Helmteeken: een roode hoed met opgetoomden zilveren rand,
getopt met twee hanevlerken of bundels banevederen, regis
rood met zilveren weerschijn, links geheel zilver. Dekkleeden:
zilver en rood.
HARINXMA thoe Sloten. Gevierendeeld: 1 in zilver een
roode leeuw; 2 en 5 in groen drie bladerlooze gouden
eikels, de stelen omlaag; 4 in zilver een zwarte leeuw.
Over alles heen een gedeeld hartschild: 1 in goud een
halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn; 2 ef-
fen zilver. Half-aanziende helm met rood-zilveren wrong.
Helmteeken: een zwarte adelaarskop en hals. In plaats van
dekkleeden twee bladerlooze groene eikcntakken, elk bevrucht
met drie gouden eikels. [De tegenwoordige Harinxma\'s voe-
ren niet het hier beschreven wapen, dat bij den Hoogen
Raad van Adel geregistreerd is, maar bedienen zich van het
door hun stamvader, Bocke Harinxma den Oude — overleden
in 1466 of 1469 — gebezigde wapen, namelijk: Gevieren-
deeld: 1 in zilver een roode leeuw; 2 en 3 in goud drie
bladerlooze groene eikels met de stelen omlaag; 4 in zilver
een zwarte leeuw. Over alles heen een gedeeld hart-
schild: 1 in goud een halve zwarte adelaar, uitgaande van
de deelingslijn; 2 ellen zilver. Half-aanziende helm met
-ocr page 412-
391
goud-groene wrong. Helmteeken: een zwarte adelaarskop en
hals, tusschen twee bladerlooze groene eikentakken, elk be-
vrucht met drie gouden eikels.]
IIARTSEN. Gevierendeeld: 1 en 4 doorsneden: a. in
blaauw eene vijfbladerige, rood-gevoerde gouden kroon; b.
in zilver een rood hart; 2 en 5 in goud drie zwarte zwijns-
koppen met zilveren slagtanden. Aanziende helm met rood-
zilver-goud-zwarte wrong. Helmteeken: regts een uitko-
mend en omgewend hert in natuurlijke kleur, dat zijn
voorpoolen houdt boven een zwijnskop van het 2" kwartier,
ter linkerzijde geplaatst. Dekkleeden: regts zilver en» rood,
links goud en zwart.
HAZE (DE) BOMME. Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
drie naast elkander regtopstaande gouden palingen zonder
kop, en in een zilveren schildhoofd drie roode koeken; 2
en 3 in rood een springende gouden haas beneden in \'t kwar-
tier, overtopl door twee zespuntige gouden sterren naast
elkander. Half-aanziende helm met rood-gouden wrong.
Helmteeken: een uitkomende gouden haas. Schildhouders:
twee gouden griffioenen, met den staart tusschen de achter-
poolen, op een grasgrond.
HEECKEREN (VAN). In goud een rood kruis. Aanziende
gouden helm. Helmteeken: een van goud en rood gescha-
keerde hoed, met opgetoomden rand van onderen rood, de
bovenzijde van goud. Dekkleeden: rood en goud. Schildhou-
ders:
twee omziende gouden griffioenen met roode pijlton-
gen, de voorvleugel opgeheven, de linkervleugel nederwaarts
gerigt, de staart tusschen de achterpooten.
HEEMSKERCK (VAN) VAN BEEST. In blaauw een rood-
getongde en genagelde zilveren leeuw. Twee helmen, elk gedekt
met eene elfpaarlige kroon. Helmteekens: 1° zeven zilveren
struisvederen, oprijzende uit eene kuip in natuurlijke kleur;
2° de leeuw, uitkomende. Dekkleeden van beide helmen;
zilveren blaauw. Schildhouders: twee rood-getongde zil-
veren griflioenen met den staart tusschen de achterpooten.
-ocr page 413-
392
HEEMSTRA (VAN). In blaauw een gouden adelaar. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken: een dubbele gouden
adelaar. Dekkleeden: blaauw en goud. Schildhouders: twee
omziende, rood-getongde gouden arenden met nederwaartscbe
vlugt.
HEEMSTRA (SIXMA VAN). Het voorgaande wapen.
IIEERDT (VAN). In zilver een zwarte schuinbalk. Aan-
ziende helm met zilver-zwarte wrong. Helmteeken: eene
vlugt van zilver en zwart, regts beladen met een zwarten
regter- en links met een zilveren linkerschuinbalk. Dekklee-
den :
«zilver en zwart.
HEES (VAN) van Berkel. Doorsneden: l in goud een
regtopslaande en breed uitgespreide groene heestertak; 2 in
zilver een golvend blaauw St. Andrieskruis. Ridderkroon.
HEIDEN (VAN) lleinestein. Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
drie zilveren dwarsbalken; 2 en 5 in goud een roode schoor-
steenbaal, bestaande in eene dwarsliggende en aan het reg-
tereinde tot een haak omgebogen stang; aan het linkereinde
is een naar beneden loopende en links uitgetande reep be-
vestigd, die van onderen in een omgewenden haak eindigt;
beide haken met elkander verbonden door een over beiden
heengaande ovalen ring. In een gouden hartschild een
dubbele zwarte adelaar, elke kop goud-gekroond. Drie ge-
kroonde helmen. Ilelmteekens: i° en 5° eene vlugt volgens
hel le kwartier; 2° een schildje met hel wapen van het
2e kwartier, lusschen twee vederen, de eene goud, de andere
rood. Dekkleeden: van den len helm, zilver en blaauw;
van den 2e", goud en zwart; van den 5en, goud en rood.
Schildhouders: twee klimmende en aanziende gouden leeu-
wen op een grasgrond.
HEILMAN van Stoutenburg. In goud een Indiaan in
natuurlijke kleur op een grasgrond, het hoofd omwon-
den met een hoofd wrong, waaraan zich ter linkerzijde
drie vederen vertoonen, en omgord met een schort van
vederen, alles van rood, zilver en blaauw; in de regter-
-ocr page 414-
395
hand houdl hij een zilveren pijl, gevederd van rood, zilver
en blaauw, met de punt naar boven; de linkerhand zet hij
in de zijde. Zevenpaarlige kroon. Schildhouders: twee om-
ziende, rood-getongde gouden leeuwen.
HEIM (VAN DER). In goud drie opspringende roode vos-
sen, Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een uit-
komende roode vos. Dekkleeden: goud en rood.
HELBIG (VON). Doorsneden: \\ in goud een roode leeuw,
die met de beide voorklaauwen liet lemmer van een regtop-
staand blaauw zwaard omklemt; "2 in blaauw eene gouden
bloem, beslaande in een bloemenhart waarvan in de rondte
acht eikenbladvormige bladeren uitgaan. Het gansche schild
omboord met goud. Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken:
een uitkomende geharnaste ridder met rood-gepluiui-
den helm, het vizier geheel geopend, doch met Iwee traliën
over het gezigt; in de opgeheven regterhand houdt de rid-
der een zilveren zwaard. Dekkleeden: regts goud en rood,
links goud en blaauw.
HELDE WIER. Doorsneden; 1 in rood een opspringende
gouden leeuw; 2 in groen eene gouden fontein met twee zil-
veren stralen, de fontein in den vorm van een zeshoekigen
bak waaruit een gebeeldhouwd kolommetje opstijgt, uit
welks top regts en links een waterstraal nederstort. Half-aan-
ziende helm met rood-gouden wrong. Helmteeken: een
uitkomende gouden leeuw. Dekkleeden: rood en goud. Schild-
houders:
twee omziende gouden leeuwen. Wapenspreuk: Pie-
tas ante omnia (Godsvrucht bovenal.)
HEMERT (VAN). In goud drie blaauw-getongde zwarte
leeuwenkoppen zonder halzen. Blaauwe helm, omboord met
goud, gevoerd met rood en gedekt met eene kroon. Helmtee-
ken:
twee van zwart en goud ineengedraaide steenbokshoorns.
Dekkleeden: goud en zwart. Schildhouders: twee omziende
griffioenen in natuurlijke kleur met nederwaarlsche zwarte
vleugelen, de staart tusschen do achterpoolen.
HERZEELE (VAN). Gedeeld: i in rood een gouden ke-
-ocr page 415-
594
per en een uitgeschulpte zilveren streepzoom; 2 nogmaals
gedeeld door twee lijnen, \'t geen drie vakken doet ontstaan:
1 in zilver een roode ring, vergezeld van vier harten van
\'t zelfde, 2 en 2, de twee onderste omgekeerd; 2 in rood
twee schuingekruiste knoestige gouden knuppels; 5 in zil-
ver drie rood-gebekte zwarte eendjes zonder pooten, boven
elkander. Half-aanziende helm met goud-roode wrong. Helm-
teeken:
een paauwenstaarl van acht vederen, de vier eerste
zwart, de vier andere van zilver, elke veder beladen met
vier boven elkander geplaatste blokjes van \'t eene op \'t andere.
Dekkleeden: rood en goud. Schildhouders: een rood-ge-
tongde groene griffioen met den staart tusschen de achter-
pooten, en een natuurlijke leeuw.
HESSELT van Dinter. In rood drie zilveren rozen; en
een blokzooin van zilver en rood. Kroon van drie blade-
ren en twee driehoeken van paarlen in de tusschenruim-
ten. Schildhouders: een gouden leeuw en een omziende griffi-
oen van \'t zelfde, met den staart tusschen de achterpooten,
beide dieren lood-getongd.
HETTEMA (DE HAAN). Gedeeld: 1 in goud een halve
zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn ; 2 in goud drie
roode kasteelgevels (in den vorm der vroegere trapgevels)
boven elkander. Half-aanziende helm met goud-roode wrong.
Helmteeken: drie gouden struisvederen, elk beladen met
een rooden kasteelgevel. Dekkleeden: goud en rood.
HEYDEN (VAN DER) van Haak. In zilver een zwarte
vleugel. Half-aanziende helm met zwart-zilveren wrong.
Helmteeken: drie groene rozenstekjes elk met eene roode
bloem aan den top, tusschen eene vlugt van zilver en zwart-
Dekkleeden: zwart en zilver.
HOCHEPIED (DE). Gedeeld: 1 in zilver een roode ke-
per, vergezeld van drie zwarte wassenaars; 2 in blaauw een
natuurlijke regterarm en hand, uitgaande van de linkerzijde
en wijzende naar den regterbovenhoek, van onderen verge-
zeld van twee halve kluisters met hunne kettingen, van zilver.
-ocr page 416-
395
Twee gekroonde helmen. Helmteekens: 1° een zwevende zwarte
wassenaar; dekkleeden: zilver en rood; 2° de hand en arm,
loodregt oprijzende uit de kroon; dekkleeden: zilver en
blaauw.
HOCHEPIED (Graven DE). Het voorgaande wapen, doch
de hand staal los in het schild, de twee halve boeijen
zijn met een ketting ;ian elkander verbonden, en bij de
helmteekens zweeft de wassenaar tusschen eene regts van
zilver en zwart, links van rood en zilver doorsneden vlugt,
terwijl de hand los en regtop staat tusschen twee van
blaauw en zilver geschakeerde olii\'anlstrompen.
HOEUFFÏ. In zwart een zilveren St. Andrieskruis. Aan-
ziende helm met zilver-zwarte wrong. Helmleeken: een schildje
met het wapen, tusschen eene doorsneden vlugt, beurte-
lings van zilver en zwart. Dekkleeden: zilver en zwart. Schild-
houders:
twee omziende gouden griffioenen. Wapenspreuk:
Optimus quisque nobilissimus (Be braafste is de edelste.) (IV, 39).
HOËVELL (VAN). In goud drie zwarte schaafbeitels (vol-
gens sommigen, doch meer waarschijnlijk is het dat deze
liguren heuvels voorstellen), gaff\'elswijze in het schild ge-
plaatst met de toppen naar het middenpunt en daar met
zwarte slaatjes aan elkander verbonden. Aanziende helm
met zwart-gouden wrong. Helmleeken: eene vlugt van goud
en zwart. Dekkleeden: goud en zwart. Schildhouders: twee
omziende rood-getongde gouden leeuwen op een grasgroud.
HOEVEN (VAN DER). In. zilver een rood hert, sprin-
gende over een hek van \'t zeilde. Aanziende helm met zil-
ver-roode wrong. Helmleeken: een uitkomend rood hert.
Dekkleeden: zilver en rood. Schildhouders: regts een zil-
veren eenhoorn, met gouden manen, staart, hoorn en hoeven;
links een rood hert. Wapenspreuk: Nil volentibus aruuum
(Dengeen, die wil, valt niets moeijelijk.)
HOGENDORP (VAN). Gevierendeeld: \\ en 4 in goud een
halve zwarte adelaar, gekroond van \'t veld, uitgaande van de
deelingslijn; 2 en 3 in blaauw een gekroonde en dubbelslaar-
-ocr page 417-
396
tige gouden leeuw. In een gekroond zilveren hartschüd
een zwart molenrad van vier spaken en zestien schepplank-
jes. Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: het molen-
rad lussclien eene antieke vlugt van zwart en zilver, de
zwarte vleugel voor en de zilveren achter het rad. Dek-
kleeden:
regts zilver, goud en zwart; links zilver, zwart,
goud en hlaauw. Schildhouders: twee omziende gouden
griffioenen, mei den staart tusschen de achterpooten. Wapen-
spreuk :
Ne Jupiter qlidem omnibus. (Zelfs Jupiter kan hel
niet ieder naar den zin maken).
HOGENDORP (VAN). In zilver een zwart molenrad van
vier spaken en zestien schepplankjes; en een blaauw vrij-
kwartier beladen met een bundel van zeven pijlen, met een
lint zamengesnoerd, depunten omhoog, onder eene konink-
lijke kroon en tusschen het jaartal 18—15, alles van goud.
Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: het niolenrad,
welks eerste viercledeel bestaat uit hel beschrevene vrijkwar-
tier; tusschen eene antieke vlugt van zilver en zwart; het
rad gaal over den zilveren vleugel en de zwarte vleugel
over het rad. Dekkleeden: zilver en zwart. Schildhouders:
twee gouden griffioenen met den staart tusschen de achter-
pooten. [Wapen van Gijsbert Karel graaf van Hogendorp,
den beroemden staatsman.]
HOGENDORP (VAN) van Hofwcgen. Wapenschild, schild-
houders en wapenspreuk gelijk de voorlaatsteu. Drie ge-
kroonde helmen. Helmteekens: 1° en 3° twee banieren
met gouden franjes en pieken; de eerste blaauw met eene
gouden lelie tusschen drie sterren van\'t zelfde, 2 en 1; de
tweede van goud met een zwarten adelaar met neder-
waarlsche vlugt; dekkleeden: goud en blaauw; 2° hel mo-
lenrad ; dekkleeden: zilver en zwart.
HOGGUER. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud een halve
steenbok met drie ringen naast elkander in den bek, alles
zwart; 2 en 5 eene zilveren rots, die los in het kwartier
staat, van drie toppen naast elkander, met een zilveren zee-
-ocr page 418-
M7
meeuw op den middelsten top. In een blaauw harlschild een
gouden leeuw. Twee helmen, gedekt met kroonen van acht
paarlen op den rand, en aan de hoeken en in \'t midden
nog een paarl daarop. Helmteekens: 1° de halve steenbok;
2° de leeuw, uitkomende. Elke helm heeft zijne dekkleeden
van blaauw, zwart, zilver en goud.
HOLMBERG de Beek feit. Geschuind, met eene zilveren
rivier op de deelingslijn: \\ in rood drie zwarte kraaijen, 2
en 1; 2 in blaauw twee gouden bergen naast elkander. Aan-
ziende helm met rood-zilver-blaauwe wrong, zonder dekkleeden.
Helmteeken: een gebladerde, gebloemde en van drie appelen
voorziene oranjetak in natuurlijke kleur, tusschen eene zil-
veren vlugt. Schildhouders: een omziende natuurlijke leeuw,
en een omziende zwarte arend met gouden bek en pooten
en gesloten vlugt. Wapenspreuk: Fidele a mon devoir (Mijn
pligl getromv).
HOLTHE (VAN). In zwart een goud-gekroonde, getongde
en genagelde zilveren leeuw, tusschen twee bladerlooze
groene lakken, geplaatst als een omgekeerde keper. Aan-
ziende gouden helm, gevoerd met zwart, gedekt met eene
zwart-gouden wrong en daarop eene kroon. Helmteeken: de
figuren van \'t schild, uitkomende, en daarboven met gou-
den letteren op een blaauw lint: Deus vi>ce;vti dat coronvm
(Den overwinnaar schenkt God de kroon.) Dekkleeden: zwart,
zilveren goud. Schildhouders: twee omziende, goud-getongde
en genagelde zilveren leeuwen.
HOOFT. In rood een zilveren manshoofd in profil, met
gouden hair, omwonden met een groenen lauwerkrans, die van
achteren vastgehouden wordt door een afhangenden blaauwen,
met gouden leliën bezaaiden, sluijer. Half-aanziende helm, met
blaauw-zilveren wrong. Helmteeken: het hoofd tusschen
eene zilveren vlugt. Dekkleeden: blaauw en zilver.
HOORN (VAN) van Burgh. In goud eene roode dwars-
balk, van boven vergezeld van twee zwarte paardenkoppen
en halzen, en van onderen van een zwarten jaglhoorn. Aan-
-ocr page 419-
398
ziende helm met goud-zwarte wrong. Helmteeken: de jagt-
hoorn. Dekkleedeti: goud en zwart. Schild houders: twee
zilveren eenhoorns. Wapenspreuk: Electcs a Deo beatus
(Zalig de van God verkorene).
HORA SICCAMA. Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw een
zilveren hazewindliondskop met gouden halsband; 2 en 5
in zilver twee natuurlijke hertenkoppen en halzen in \'l
hoofd, en een zwarte jaglhoorn, beslagen en gesnoerd mei
goud, aan de punt. Aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken :
een omgewende zilveren, goud-gehalsbande haze-
windhondskop en bals, en daarnaast een natuurlijke her-
tenkop en hals; alles tusschen eene zilveren vlugt. Dek-
Meeden:
zilver en blaauw. Schüdhouders: twee goud-ge-
halsbande zilveren hazewindhonden op een grasgrond.
HÖVELL (VAN). Gelijk VAN HOËVELL.
HOVY. Doorsneden: 1 in blaauw drie omgewende zil-
veren wassenaars naast elkander; 2 in rood twee zes-
puntige gouden sterren naast elkander; het geheele
schild omboord met goud. Ridderkroon. Schildhomlers:
twee griffioenen, het bovenlijf en de vleugels in natuur-
lijke kleur, het overige groen, de staart tusschen de achter-
pooten.
HUGENPOTH (VAN). In rood een beurtelings gekanteelde
zilveren dwarsbalk. Aanziende gouden helm met zilver-roode
wrong. Helmteeken: kop en hals van een brak, volgens het
schild. Dekkleeden: zilver en rood.
HUMALDA (VAN). In blaauw een klimmende en sprin-
gende zilveren eenhoorn, ondersteund door een wassenaar van
\'t zelfde, en begeleid aan eiken kant door drie boven elkan-
der geplaatste zespuntige gouden sterren. Aanziende helm
zonder dekkleeden, gedekt door eene vijfbladerige kroon. Helm-
teeken:
drie blaauwe struisvederen, elk beladen met drie
zespuntige gouden sterren boven elkander. Schildhouders:
twee aanziende natuurlijke leeuwen. (Bij Weleveld staan vier
van de sterren nagenoeg schuinlinks gerangschikt, de vijfde
-ocr page 420-
399
bevindt zich in den regterboven-, en de zesde in den lin-
kerbenedenhoek.) ?
HUYDECOPER vanMaarseveen. Gedeeld: 1 in blaauw een
zilveren adelaar ; 2 doorsneden, a. van goud met drie zwarte
ossenschedels, 2 en 1, waarboven eene zespuntige ster van\'t
zelfde, en b. van zwart met een springcnden zilveren hazewind-
hond met rooden halsband. In een zilveren hartschild een na-
tuurlijk wild zwijn. Aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
een uitspringende en geheel van voren geziene Centaur, in
natuurlijke kleur; hij heeft het hoofd omgewend en schiet
naar links een pijl van den boog, terwijl hij aan elke zijde ver-
gezeld is van drie vaantjes aan gouden pieken, de vaantjes ter
regterzijde doorsneden van zilver en blaauw, die ter linker-
zijde doorsneden van groen en goud. Dekkleeden: regis
blaauw en zilver, links goud en zwart. Schildhouders: twee
boogschietende Centauren.
HUYDECOPER van Zeist. Geheel het voorgaande wapen,
doch met het volgende verschil: de linkerhelft van het schild
is doorsneden in drieën: a. in zwart eene achtpuntige zilve-
ren ster; b. in goud drie zwarte ossenschedels, 2 en 1; c. het
zwarte veld met den hond. Het hartschild is gedeeld, van zil-
ver met een zwarten en van blaauw met een zilveren sleu-
tel, beiden staande en afgewend.
HUYGHENS. In zilver twee zwarte dwarsbalken. Aan-
ziende helm met zilver-zwarte wrong. Helmteeken: een uit-
komende zilveren adelaar. Schildhouders: twee gouden grif-
fioenen met den staart tusschen de achterpooten.
HUYSSEN van Kattendijkc. In blaauw drie gouden leliën,
2 en \\, met de voeten naar het middenpunt gerigt; tus-
schen de beide bovenste leliën eene roode, goud-geknopte
en groen-gepunte roos. In een groot zwart hartschild een
gouden keper, vergezeld van drie zilveren schelpen. Half-
aanziende blaauwe, goud-getraliede en gezoomde, groen-ge-
voerde helm, ■ gedekt met eene stedekroon. Helmteeken:
eene gouden lelie. Blaauwe, zilver-gevoerde mantel met
-ocr page 421-
400
vele stijve regte plooijen, en mei wapperende gouden koor-
den en kwasten van den top des helms uitgaande. Schild-
houders:
twee wilden, omkranst en omgord met bladeren
en elk eene knods op den schouder dragende, alles van
goud. Wapenspreuk: Nec timide nec tumide (Noch schroom-
vallig, noch vermetel).
IDDEKINGE (VAN). Gedeeld : \\ in zilver een omgewende
en klimmende zwarte hazewindhond met gouden halsband;
2 in zilver een klimmende vos in natuurlijke kleur. Aan-
ziende helm met rood-zilver-zwarte wrong. Helmteeken:
de hazewindhond, uitkomende. Dekkleeden: regts zilver en
zwart, links zilver en rood. Schildhouders: twee natuur-
lijke leeuwen, die ter regterzijde achter het schild liggende,
de andere klimmende en omziende. Wapenspreuk: Fide, sed
c.vi vide (Vertrouw, doch zie toe wien).
IMBYZE (VAN) VAN BATENBURG. Gevierendeeld: i en 4
geschuinbalkt van zes stukken goud en blaauw, met een
zwarten schaduwleeuw daarover heen ; alles beslotenbinnen
een ingeschulpten rooden streepzoom (Imbyze); 2 en 3 in rood
een gouden Si. Andrieskruis, vergezeld van vier gouden droog-
scheerdersscharen met de punten omlaag (Batenburg). Twee
aanziende helmen, de eerste gekroond met een hoofdring om-
wonden door een paarlsnoer, de tweede met eene kroon van ne-
gen paarlen. HelmteekensA0 twee uitkomende mannen, gekleed
in oud-Nederlandsch regenten-gewaad, gedekt met zwarte hoe-
den, en daarboven de Wapenkreet: Silly ! Silly ! 2° twee uit-
komende zilveren beerenpooten, elk een rooden bol houdende,
tusschen eene vlugl volgens het 2e kwartier. Regts van het
schild en de helmen hangen blaauw-gouden dekkleeden naar be-
neden ; links staat als schildhouder een Batavier in natuurlijke
kleur, bekleed met eene dierenhuid, waarvan het kopstuk
zijn hoofd bedekt en twee roode vleugelen draagt; op den
rug heeft hij boog en pijlen, in zijne regterhand een langen
fakkelstaak, die op den top eene gouden schaar draagt met de
punten naar boven, terwijl zijne linkerhand rust op het
-ocr page 422-
401
vierkante en holle Bataafsche teenen schild. Wapenspreuk :
Sobrie, vigilanter (Matig, waakzaam.)
IMHOFF (VAN). Gevierendeeld: i en 4 in rood een gou-
den zeeleeuw; 2 en 3 gedeeld van rood en zilver, met een
ring van \'t eene in \'t andere. In een gouden hartschild een
dubbele zwarte adelaar overtopt door eene gouden kroon.
Drie gekroonde helmen. Helmteekcns: i° de zeeleeuw; dek-
kleden :
rood en goud; 2° de dubbele adelaar met de
kroon; dekkleeden: regts rood en goud, links zilver en
rood ; 3° de gedeelde ring, met zeven roode hanenvederen
oj) zijn top; dekkleeden: zilver en rood.
INGEN (VAN). In blaauw een beurtelings gekanteelde
zilveren dwarsbalk. Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken :
eene zwarte vlugt. Dekkleeden: blaauw en zilver.
Schildhouders: twee omziende gouden griffioenen, met den
staart tusschen de achterpooten.
INN-ÜND KNIPHAUSEN (VON). Gevierendeeld: 1 en 4
in goud een rood-getongde, dubbelstaartige zwarte leeuw,
die van het \\\' kwartier omgewend ; 2 en ö in zilver een
zwarte, goud-gehalsbande draak met opgeheven vleugelen,
die van het. 3" kwartier omgewend. In een van groen en
zwart gedeeld hartschild een zilveren leeuw over de dee-
lingslijn heen. Drie gekroonde helmen. Helmteekens: 1° de
leeuw van het i<- kwartier, uitkomende, tusschen eene zwarte
en gouden vlugt; 2° de leeuw van het hartschild, voor en
tusschen zeven van groen en zwart doorsneden vaantjes;
3° de draak van het 2\' kwartier, uitkomende. Dekkleeden:
goud en zwart. Schildhouders: twee rood-getongde gouden
leeuwen op een grasgrond.
ISENDOORN (D\') ii BLOIS. In rood drie palen van van-
en een gouden schildhoofd. Kroon van twee paarlen en
drie bladeren. Helmteeken: een omgewende roode leeuw,
tusschen twee zwarte fakkels met zilveren beslag en gou-
den vlam. Schildhouders: twee natuurlijke leeuwen.
ISSELMUDE (VAN). In rood een zilveren keper, verge-
2C
-ocr page 423-
4012
zeld van drie zilveren eendjes zonder voeten. Half-aanziende
helm met rood-zilveren wrong. Helmteeken: een roode dra-
kenkop en hals, de hals beladen met een zilveren keper.
Dekkleeden: zilver en rood. Schildhouders: twee rood-
getongde gouden leeuwen.
ITTERSUM (VAN). In zilver drie aanziende roode ezels-
koppen. Half-aanziende helm. Helmteeken: een roode hoed
met opgetoornden zilveren rand en twee roode ezelsooren.
Dekkleeden: zilver en rood. Wapenspreuk: Id ter sdm. (Dal
ben ik driemaal.)
JANSSENS. Gedeeld: 1 in blaauw eene zilveren roos,
vergezeld van vier gouden leliën, 2 en 2, de toppen naar de
roos gerigt; 2 in zilver een rood-gelongde en genagelde
blaauwe leeuw. Half-aanziende helm met blaauw-zilveren
wrong. Helmteeken: een uitkomende wildeman in natuur-
lijke kleur, in zijne regterhand eene morgenster houdende
wier steel op de wrong rust. Dekkleeden: blaauw en zilver.
JANTZON VAN ERFFRENTEN. Gevierendeeld : 1 en 4
in rood het hoofd van een Javaan in profil, met een
zilveren hoofdwrong, vergezeld van driemaal drie zilveren
voetangels, elk drietal met staafjes in den omgekeerden
gaffelvorm aan elkander verbonden; 2 en 3 in groen eene
springende gouden ree. Half-aanziende helm, gedekt met
eene vijlbladerige kroon, zonder helmteeken. Dekkleeden:
regts rood en zilver, links groen en goud. Schildhouders:
twee omziende leeuwen in natuurlijke kleur.
JONG (DE) van Beek en Donk. In goud een blaauw mans-
lioofd in profil. Half-aanziende helm met goud-blaauwe wrong.
Helmteeken: het hoofd, tusschen eene vlugt van goud en blaauw.
Dekkleeden: goud en blaauw. Sc/iildhoudcr: een natuur-
lijke leeuw ter regterzijde, op een grasgrond staande.
JONGE (DE). In goud een golvende blaauwe dwarsbalk.
Half-aanziende zwarl-gcvoerde helm met goud-blaauwe wrong.
Helmteeken: een regterarm, bekleed met goud. gehandschoend
met zilver, houdende een gouden vager. Dekkleeden: goud en
-ocr page 424-
405
blaauw. Sehildhouders: regts een gouden leeuw, links een
omziende gouden griffioen.
JONGE (DE) van Ellemeet. In goud een golvende blaauwe
dwarsbalk. In een blaauw bartschild, over alles heen. twee
golvende zilveren dwarsbalken. Half-aanziende helm mei
goud-blaauwe wrong. Helnüceken: een natuurlijk geharnaste
regterarm, de vleeschkleurige hand een gouden vager om-
klemmende. Dekkleeden: goud en blaauw. Sehildhouders:
een gouden leeuw en een omziende gouden griffioen.
JONGE (DE) van Zwijnsbergen. Hel voorgaande wapen,
met deze verschillen: de helm is aanziende en gekroond,
en de sehildhouders zijn: regis een omziende zilveren grif-
fioen met den staart lusschen de achterpooten, links een
omziende natuurlijke leeuw.
JUNIUS VAN IIEMERT. Gevierendeeld: 1 en 4 in rood
drie palen van vair, en een gouden kwarlierhoofd boladen mei
een opkomenden, rood-gelongden en genagelden zwarten
leeuw; 2 en ö gedeeld: «. in zilver, omzoomd met rood.
zes blaauwe dwarsbalkjes; b. in blaauw eene vijfbladerige
zilveren mispelbloem. geknopl en gepunt van goud. en een
gouden kwarlierhoofd mei drie roode meerltjes. Twee hel-
men,
van welke de eerste door een gouden, met gesteen-
len versierden hoofdring. de Iweede mei eene gewone kroon
gedekt is. Heltnteekem: 1° een uitkomende en omgewende,
rood-gelongde en genagelde zwarte leeuw ; dekkleeden : goud
en zwart; 2° een zwarte adelaarskop en hals, tusschen eene
vlugl van \'t zelfde; dekkleeden: zilver en blaauw. Schild-
houders:
twee natuurlijke leeuwen.
KARNEBEEK (VAN) In blaauw een gouden schuinbalk.
beladen met twee roode jaglhoorns, die elkander de ronding
toewenden, de mondingen boven; de balk vergezeld in den
linkerbovenhoek van een bladerloos eikentakje met drie eikels,
alles van goud, en in de scbildpunl van eene zilveren zee
waarop een geheel getuigd driemastschip zeilt. Half-aan-
ziende helm met blaauw-gouden wrong. Itelmteeken: een
2fi\'
-ocr page 425-
404
roode jagthoorn, hel mondstuk regts. Dekkleeden: blaauw
en goud. Schildhouders: regts een leeuw in natuurlijke
kleur, staande op een schuinlinks gelegden kanonloop, met de
monding naar beneden; links een gouden zeepaard, ondersteund
door een schuinregts gelegd zwart anker, met den ring naar
beneden. Wapenspreuk: Orrrcio duce (Door toedoen van \'t
ambt),
in zilveren letters op een rood lint.
KEMPENAER (VAN ANDRINGA DE). Gevierendeeld: \\ en 4
in groen een goud-gekroonde gouden leeuw, tusschen twee toe-
gewende goud-gesteelde, zilveren sikkels, de snede uitgetand
(de Kempcnaer); 2 en 5 in rood drie gouden klaverbladen
boven elkander (Andringa). Aanziende helm met groen-
gouden wrong. Helmteeken: een uitkomende wildeman in
natuurlijke kleur, in de opgeheven handen de sikkels van
het lc kwartier houdende. Dekkleeden: groen en goud.
Schildhouders: twee gouden leeuwen. Wapenspreuk: voor-
maals: /F.terna virtute parantiïr (Door eeuwige deugd wor-
den zij gesierd)
; tegenwoordig: Fides socia vim (Trouw is
de gezellin des mans).
KEMPER (DE BOSCH). In blaauw twee toegewende zil-
veren kemphanen, staande op een gouden sehildvoet. die ter
regterzijde den regterpoot opheffende. Aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: twee afgewende zilveren kemphanen-kop-
pen en halzen. Dekkleeden: blaauw en zilver.
KEPPEL (VAN). In rood drie zilveren schelpen. Aan-
ziende, gekroonde gouden helm. Helmteeken: een rood-ge-
bekte, zilveren zwaan. Dekkleeden: zilver en rood.
KERENS. In zilver drie groene boomen naast elkander,
geplant in een sehildvoet van \'t zelfde; tusschen den twee-
den en derden boom zit een natuurlijke eekhoorn, die eene
noot kraakt. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
een uitkomende groene boom. Dekkleeden: zilver en groen.
KEVERBERG (DE). In rood een omgewende, dubbelstaar-
tige goud-gekroonde zilveren leeuw. Aanziende helm, ge-
dekt met een vijfbladerige kroon. Helmteeken: een zilve-
-ocr page 426-
405
ren Janus-borstbeeld (twee aangezigten in profil, een regts
en een links), gedekt met eene vijfbladerige kroon, gekleed in
een van acht stukken zilver en rood linksgeschuinbalkt ge-
waad. Dekkleeden: zilver en rood. Schildhouders: een
griffioen met den staart tusschen de achterpooten en een
leeuw, beiden omziende en in natuurlijke kleur.
KINSCHOT (VAN). In goud een beurtelings gekanteelde
zwarte dwarsbalk, vergezeld van drie natuurlijke honigbijen
met uitgespreide vlerken; en een groene scbildhoek, bela-
den met een goud-gebekten en gcpooten zilveren valk met
opgeheven vleugels. Half-aanziende helm met goud-zwarte
wrong. Helmteeken : de valk, tusschen eene antieke gou-
den vlugt, elke vleugel beladen met een dwarsbalk volgens
het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Schildhouders:
regis eene jonkvrouw met loshangend hair, een lang rood
gewaad, gouden schoenen en een paarlsnoer met een kruisje
om den hals; links een zilveren eenhoorn, met gouden
manen, hoorn en hoeven. Wapenspreuk: Virtute decet
non sanguine niti (Men moet door deugd, niet door geboorte
uitblinken).
(III, 9.)
KLERCK. In zilver twee schuingekruiste zwarte sleutels.
Half-aanziende helm met zwart-zilveren wrong. Helmteeken:
de sleutels, tusschen eene vlugt van zwart en zilver. Dekkleeden:
zilver en zwart. Wapenspreuk: Fidelis regi patriaeque,
(Getrouw aan koning en vaderland), in gouden letters op een
blaauw lint.
KNOBELSDORFF (VAN). Gevierendeeld van blaauw en
zilver. In een met eene vijtbladerige kroon gedekt rood
hart schild, een blaauwe dwarsbalk beladen met drie zilve-
ren schuinbalken. Aanziende helm, gedekt met eene vijf-
bladerige kroon. Helmteeken: eene roode vlugt, beladen
regis met een linkerschuinbalk en links met een regterschuin-
balk, elk dier stukken blaauw en overladen met drie zilveren
palen. Dekkleeden: gemengd van zilver, blaauw en rood,
KOCK (DE). In zilver een A zonder dwarsstreep, waar-
-ocr page 427-
over een V ligt, beiden zwart en in den schildvoet ge-
plaatst, terwijl uit den top van de eerstgenoemde letter een
gouden stengel oprijst, welke drie bladerlooze korenaren
van \'t zelfde draagt. Half-aanziende helm met zilver-zwarte
wrong. Helmleeken : eene antieke zilveren vlugt. Dekklee-
den
: zwart en zilver.
KRAIJENHOFF. Gevierendeeld: i en 4 in zilver drie
zwarte kraaijen; 2 en 3 in goud een halve, dubbelstaartige
roode leeuw, gekroond met eene gesloten gouden kroon ge-
voerd met eene roode muts, die op den top een gouden
knop draagt. Half-aanziende helm met zilver- zwart- goud-
roode wrong. Helmteeken: een zwarte kraai, tusschen eene
antieke vlugt van zilver en zwart. Dckkleeden: regts zil-
ver en zwart, links goud en rood. Sehildhonders: twee
rood-getongde gouden leeuwen.
KRETSCHMAR (VAN of VON). Tegen-gepaald van rood
en zilver, van drie stukken, alles gedamasceerd; de zilve-
ren paal in de bovenhelft van het schild, beladen met eene
zespunlige gouden ster. Aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken
: de ster, tusschen eene vlugt doorsneden beurtelings
van rood en zilver. Dekkleeden: zilver en rood.
KUYPER (DE). Doorsneden: 1 in zwart drie gouden
wielen, 2 en X ; 2 in groen een liggende haas tusschen twee
boomen, alles van goud en ondersteund door een grond van
\'t zelfde. Half-aanziende helm met goud-zwarte wrong. Helm-
teeken :
eene antieke gouden vlugt. Dekkleeden: zwart
en goud.
LAER (VAN). In blaauw zeven zilveren leliën, geplaatst
3, oen 1. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: eene
bij de knieën uitkomende vrouw, gekleed in blaauw be-
zaaid met zilveren leliën, gedekt met een zilveren mans-
hoed, met de linkerhand aan lange roode banden vasthou-
dende twee van onderen aan de linkerzijde achter liet schild
uitspringende zilveren hazewindhonden met blaauwe hals-
banden. Dekkleeden : blaauw en zilver.
-ocr page 428-
407
LAMPSINS (DE). Gevierendeeld: I. nogmaals gevieren-
deeld: 1 in groen een stappend goud-gekroond zilveren
paaschlam, een vaantje houdende van \'t zelfde; 2 in goud
drie groene klaverbladeren; 3 in zilver een biddende mon-
nik in profil, in zijn natuurlijk gewaad, knielende op een
grasgrond, overtopl door een rooden keper, waarboven een
blaauwe koek tussehen twee zespuntige gouden sterren;
4 in zilver twee zwemmende blaauwe visschen boven elk-
ander; II. in blaauw een klimmende zilveren eenhoorn,
ondersteund door een grasgrond; III. ia goud een zilveren
walvisch met roode onderkaak, twee waterstralen opspui-
tende en opkomende uit eene golvende-dwarsbalking van vier
stukken blaauw en zilver; IV. in goud St. Maarten Ie
paard, in rood gewaad, zijn blaauwen mantel uitreikende aan
een ter linkerzijde gezeten arme, alles ondersteund door een
grasgrond. Over alles heen een blaauw harlschild met
achttien gouden leliën, geplaatst o, 4, ïi en 4. Het schild
gedekt door eene zevenpaarlige kroon. Schildhouders: twee
zilveren lammeren, gedekt met zevenpaarlige kroonen, elk
aan een rooden piek een blaauwen wimpel houdende beladen
met de achttien gouden leliën, nu in de lengte geplaatst
9 en 9. [Deze familie voerdeden titel baronnen van Tabago.]
LAMSWEERDE (VAN). In rood een stappend zilveren
lam, met den opgeligten linkervoorpoot een zilveren zwaard
met gouden gevest, de punt naar beneden, op zijn schouder
dragende. Aanziende gekoonde helm. Hclmleeken: twee schuin-
gekruisle zilveren zwaarden met gouden gevesten, de pun-
ten omlaag. Dekldeeden: rood en zilver.
LANNOY (DE). In zilver drie groene leeuwen, gekroond,
gelongd en genageld van goud. Ridderkroon. ScMldhoHdcrs;
twee zilveren eenhoorns.
LARREY (DE). In goud negen aanstootende en aaneenge-
sloten blaauwe ruilen, geplaatst 3, 5 en 3. Drie gekroonde
helmen. Helmteekens: 1° drie struis vederen, eene gouden en
twee blaauwe, ter halver hoogte aaneen verbonden door eene
-ocr page 429-
408
vierkante gouden gesp, en geplaatst tusschen twee gouden
baniertjes ; 2° drie aanstootende blaauwe ruiten boven elkan-
der, tusschen eene gouden vlugt; 3° eene gouden lelie, tus-
schen twee blaauwe olifantstrompen. Dekkleeden: goud
en blaauw.
LAUTA VAN AYSMA. Gevierendeeld: i en 4 in goud een
blaauw-getongde roode leeuw ; 2 en 5 in blaauw een gouden
korenschoof, boven en onder vergezeld van een klaverblad van
\'t zeilde. Twee helmen, de eerste gekroond, de tweede ge-
dekt door eene blaauw-gouden wrong. Hclmleekens: \\° de
leeuw, uitkomende enomgewend; dekkleeden; goud en rood;
2° een uitkomende, blaauw-gebekte zwarte adelaar; dek-
kleeden:
blaauw en goud. Schildhouders: regts een natuur-
lijke leeuw, links een omziende, blaauw-gebekte en gepoote
zwarte arend met nederwaartsche vlugt. Wapenspreuk: An-
tiqua virtute ac fime (Door oude deugd en trouw), in gou-
den letteren op een blaauw lint.
LELY (VAN DER) van Oudewater. Gevierendeeld: I. en
IV. nogmaals gevierendeeld: 1 en 4 in goud, bezaaid niet
blaauwe blokjes, een roode leeuw over alles heen; 2 en 5 in
zilver een dorre en uitgerukte groene boom; II. en III. in
blaauw eene uitgerukte gouden lelieplant met drie zilveren
bloemen. Twee gekroonde helmen. Helmteekens: 1° een
uitkomende roode leeuw; 2° de lelieplant. Dekkleeden: goud
en rood. Schildhouders: twee gouden leeuwen. Wapenspreuk:
Ais altissimo sunt mea vestimenta plus quam regia (De
Allerhoogste heeft mij een meer dan koninklijk gewaad
geschonken).
LENNEP (VAN). Doorsneden: 1 in ruod een gaande en
aanziende gouden leeuw; 2 elfen zilver. Aanziende helm.
Helmieeken•■:
een klimmende gouden leeuw, tusschen eene
zwarte vlugt. Dekkleeden: zilver en rood. [Een tak dezer
familie voert den leeuw opspringende, den helm geheel
blaauw, de vlugt doorsneden van rood en zilver, en de
dekkleeden rood en goud.]
-ocr page 430-
\'«•O!)
LEWE. In goud een roode leeuw. Aanziende gouden
helm, gedekt met cene vijfpaarlige kroon. Helmteeken: de
leeuw, uitkomende. Dekkleeden : rood en goud, Schildhouders :
twee omziende roode leeuwen op een grasgrond.
LEWE van Aduard. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud een
roode leeuw; 2 en 3 in zilver een in drie rijen van blaauw
en goud geschakeerde sehuinbalk, en daar schuinlinks over
heen een gouden bisschopsstaf. Half-aanziende helm, gedekt
met eene kroon van vijf paarlen. Helmteeken: de leeuw,
uitkomende. Dekkleeden : regts goud en rood, links goud en
blaauw. Schildhouders: twee omziende roode leeuwen op
een grasgrond.
LEWE van Middetetum. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud een
roode leeuw ; 2 en 3 gedeeld, van ellen rood, en van goud met
een blaauwen dwarsbalk. Twee helmen. Helmteekens: l°de
leeuw, uitkomende, tusschen eeue vlugl van rood en goud;
2° een omgewende roode reigerkop en hals, lusschen eene
vlugt, de regtervleugel ellen rood, de linker goud met een
blaauwen linkerschuinbalk. Dekkleeden: goud en rood. Schild-
houders:
twee omziende roode leeuwen.
LEYSSIUS. Gevierendeeld: 1 en 4 in rood eene gouden
hamei van drie stukken; 2 en 3 in rood drie herkruisle
gouden kruisen. Aanziende helm met eene vijfbladerige
kroon. Helmteeken: een der kruisjes van het 2 kwartier.
Dekkleeden: rood en goud. Schildhouders: twee omziende
gouden leeuwen op een grasgrond.
LIEDEL (DE) de Welt. Doorsneden: 1 in rood een
gaande gouden leeuw; 2 in zilver drie groene klaverbla-
den, 1 en 2, en in de schildpunt een bladerlooze gouden
eikel met groenen dop, het steellje omlaag. In een blaauw
hartschild een zilveren pijl. Zevenpaarlige kroon. Schild-
houders
: twee wilden in natuurlijke kleur, omkranst en
omgord met groen loof, elk niet eene knods bij den voel.
LIMBURG (VAN) STIRÜM. Gevierendeeld: 1 in zilver een
blaauw-gekroonde, roode leeuw [Limburg); 2 in rood een
-ocr page 431-
410
goud-gekroonde zilveren leeiiw {Bronkhorst); 3 in goud
twee gaande en aanziende roode leeuwen boven elkander
(Wisch); 4 in goud drie roode koeken (Borculo). In een
gouden harlschild een roode dwarsbalk, beladen met drie
zilveren palen (Ghemen). Vijf gekroonde gouden helmen.
Helmteekens: i°
de leeuw van hel i\' kwartier, omgewend
en geplaatst voor een natuurlijken paauwenslaarl; 2° twee
uitkomende paardenpootcn, een van goud en een rood,
met de zwarte hoeven naar boven; 5° eene antieke
vlugl volgens hel harlschild ; 4° een rood hart, zwevende
boven twee struisvedcren, van zilver en rood; b° twee uit-
komende zwarte beerenpooten, die elk een zilveren bol om-
klemmen. Dekkleeden: zilver en rood- Schild houders: een
wildeman en eene wilde vrouw, beiden in natuurlijke kleur,
omkranst en omgord met groen loof, elk eene knods bij den
voet houdende en beiden op een grasgrond staande.
LOCHMAN van Königsfeldt. In blaauw twee afgewende
zilveren zeepaarden met de staarten over elkander, dobbe-
rende op eene groene zee, en in het hoofdpunt vergezeld
van eene zespuntige gouden ster; het geheele schild om-
boord met goud. Half-aanziende gekroonde helm. Helmtec-
ken:
de ster. Dekkleeden: regts zilver en blaauw, links
goud en blaauw.
LOCKIIORST (VAN). In goud een groot-uitgeschulpt zwart
St. Andrieskruis. Aanziende helm met goud-zwarte wrong.
Helmleeken: de bovenhelft van het kruis. Dekkleeden: goud
en zwart. Schildhouders: twee omziende natuurlijke beeren,
gehalsband en geketend van goud.
LOË (DE) d\' Imstenraedt, In zilver een zwart hengsel,
elk der beide einden uitloopende in een drievoudigen weer-
haak. Aanziende helm met zilver-zwarte wrong. Helmleeken:
drie paren si ruisvederen, zwart en zilver, de toppen over
elkander gekruist; elk paar ondersteunt een hengsel gelijk
dal van het schild. Dekkleeden: zilver en zwarl.
LOHMAN (DE SAVORNIN). Gevierendeeld: I in rood
-ocr page 432-
4H
drie zespuntige zilveren spoorraderen; 2 en 3 in zilver
een blaauwe dwarsbalk, waarboven twee gouden klaverbla-
den en waaronder een omgewend arendsbeen van \'t zelfde,
van den benedenrand van den dwarsbalk uitgaande; 4 in
blaauw vijf liggende gouden blokjes, 2, 2 en \\. Aanziende
gekroonde helm, gevoerd met zwart, en zonder helmteeken.
Dekkleeden: rood en zilver. Schildhouders: twee omziende
rood-getongde gouden griffioenen met den staart lussclien
de acbterpoolen.
LOON (VAN). Doorsneden: 1 in zilver twee afgewende
Moorenkoppen met zilveren boofdwrongen; 2 in goud
drie zwarte molenijzcrs. Aanziende helm met zilver-zwarte
wrong. Helmteeken: een Mooren-borstbeeld met zilveren
hoofdwrong. Dekkleeden: zilver en zwart.
LOPEZ STJASSO. Gedeeld: 1 in zilver twee stappende
zwarte wolven boven elkander, en een roode zoom beladen
met acht gouden St. Andrieskruisjes, 3 boven, 2 aan elke
zijde en 1 onder (Lopez van Biscaye); 2 gevierendeeld: 1
en 4 in goud een roode, blaauw-gekroonde, getongde en ge-
nagelde leeuw (Snasso); 2 en 3 in rood vijf schuinkruislings,
geplaatste zilveren populierbladen, eenigzins schuin gesteld
met de stelen naar1 boven [Hurtado de Mendoza). Hel schild
gedekt met eene baronnenbaret.
LOPEZ SÜASSO DIAZ DA FONSECA. Gevierendeeld: I
en 4 Lopez van Biscaye; 2 nogmaals gevierendeeld van
Suasso en Hurtado de Mendoza; 3 bet wapen van da Fon-
seea,
namelijk in blaauw vijf zespuntige, schuinkruislings
geplaatste gouden sterren.
LYCKLAMA d Nyeholt. Gedeeld: l in goud een blaauwe
dwarsbalk, boven en onder vergezeld van eene roode
lelie; 2 in rood een uitgerukte gouden boom zonder
takken, uit wiens top drie gouden eikels spruiten. Half-
aanziende helm, gedekt met eene ridderkroon. Helmteeken :
een uitkomende zwarte adelaar met een gouden eikel in den
bek, elke vleugel beladen met een gouden paal die overladen
-ocr page 433-
412
is met eene roode lelie. Dekkleedeu: rondom den helm,
van binnen rood, van builen blaauw; beneden, langs den
helm, goud en rood.
LYNDEN (VAN). In rood een gouden kruis. Aanziende
gekroonde helm. Helmtepken: een zittende zwarte haze-
windhond met gouden halsband. Schild/iouders: twee soort-
gelijke honden.
MACARÉ (RETHAAN). Gevierendeeld: 1 in zilver een
roode dwarsbalk, beladen met drie gouden korenschoven; 2
gegeerd van acht stukken rood en zilver, en daarop een
vierkant zilveren hartschild beladen met een zwart mo-
lenijzer; 3 in zilver een sehuingeplaatste roode bijl met
omgebogen steel; 4 in zwart een zilveren dwarsbalk.
Over alles heen een doorsneden hartschild: i \'m goud
eene liggende roode ree; 2 ellen blaauw. Twee helmen,
gedekt met vijt\'bladerige kroonen. Helmleekens: 1° een uit-
komende en omgewende roode ree; dekkleedeu: blaauw
en goud; 2° een zilver-bekleede goud-omboorde regterarm,
de vleesehkleurige hand de bijl van het 5e kwartier zvvaai-
jende; dekkleedeu: zwart en zilver. Schildhouders: regis
een rood-gelongde gouden leeuw; links een zilveren eenhoorn,
hals en borsl bezaaid met stukjes pelswerk, beiden staande
op een grasgrond. Wapenspreuk: Labohe sustimens. {Zich
door arbeid onderhoudende).
MACKAY. In blaauw een gouden keper, op de punt be-
laden mei een omgewenden natuurlijken hertenkop en hals,
en op ieder been met een natuurlijken voorarm, die een
zilveren dolk met de punt legen den herlenhals houdt; de
keper vergezeld van drie rood-gemuilbande zilveren beeren-
koppen. Hall-aanziende helm met blaauw-zilveren wrong.
Helmteeken: eene natuurlijke hand een zilveren dolk hou-
dende, beiden regt in de hoogte. Dekkleedeu: blaauw en
zilver. Schildhouders: twee Schotsche jagers met hun ge-
weer bij den voet. Wapenspreuk: Masi; fokti. {Mei krach-
tige hand).
-ocr page 434-
413
MARE (DE). In blaauw drie dwarsliggende gouden sporen
mei de wieltjes naar de linkerzijde, de eerste spoor in den
linkerbovenhoek, de tweede aan den regterkant van \'t veld
bij \'t midden van den regterschildrand, de derde aan de
punt; ineen rooden schildhoek eengroen-gebladerd zilveren
knolgewas. Half-aanziende helm met blaauw-gouden wrong.
Helmteeken: een duif met een olijftak in den bek, alles in
natuurlijke kleur. Dekkleeden: blaauw en goud. Schild-
houders:
twee goud-gebalsbande en geringde hazewindhon-
den in natuurlijke kleur. Wapenspreuk: Ho.nneuu et travail
(Eer en arbeid).
MAESEN (VAN DER) de Sombreffe. In rood een gouden
schuinbalk, door vier zwarte streepjes in vijf vakken verdeeld,
waarvan elk beladen is met twee zwarte meerltjes naast
elkander. Half-aanziende helm, gedekt met eene antieke
kroon van vijf punten. Helmteeken: drie zilveren struis-
vederen. Dekkleeden: goud en rood.
MARCHAND(DE)d\'Ansembourg. Gevierendeeld: \\ in goud
een rood-gekroonde dubbelslaartige roode leeuw; 2 in effen
rood een zwart schildhoofd beladen met elf zilveren rui-
len, geplaatst 4, 3 en 4; 3 in vair een roode dwarsbalk; 4 in
goud een zwarte adelaar. Over alles heen een hartschild,
gedekl met eene vijfbladcrige kroon, en gevierendeeld: \\ en
4 in zilver een goud-gekroonde zwarte leeuw met dubbelen
staart, 2 en 3 in zilver eene driehoekige zwarte egge. Vijf
gekroonde helmen, Helmteekens: 1° een omgewende vleugel
volgens hel 2e kwartier; dekkleeden: goud en zwart; 2°de
leeuw van hel hartschild, uitkomende en omgewend; dek-
kleeden:
zilver en zwart; 3° de adelaar van het 4\' kwar-
tier ; dekkleeden : goud en rood; 4° de leeuw van hel I\'
kwartier, uitkomende; dekkleeden: zilver en rood; 5° drie
groene struisvederen; dekkleeden: zilver en blaauw. Schild-
houders:
twee klimmende en aanziende gouden pan-
thers op een grasgrond, elk eene banier met gouden
franje en lans houdende, die ter regterzyde volgens het \\\',
-ocr page 435-
414
en die ler linkerzijde volgens het 2e kwartier van hel
schild.
MARTENS. In goud een zwarte lamskop en hals in
het schildhoofd en twee aanziend»! roodc ossenkoppen naast
elkander aan de schildpunt. Aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken:
een uitkomende en aanziende roode ossenkop en
hals, tusschen eene vlugt van goud en rood. Dekkleedm:
rood en goud. Schild houders: twee klimmende en aanziende
leeuwen in natuurlijke kleur.
MARTINI. Gevierendeeld: I en 4 in zilver een blaauw-ge-
longde roode leeuw; 2 en 3 in blaauw eene rood-gebekle en
ge poot e zilveren duif. Half-aanziende helm met negenpaarlige
kroon. Helmteeken: de leeuw uitkomende, tusschen eene zil-
veren vlugt. Dekkleed en: rood en zilver. Schild houders:
twee omziende rood-getongde gouden draken met opgeheven
vleugelen. Wapenspreuk: Tan(;enti resisto (Den drang
weersta ik),
in zilveren letlers op een blaauwe lint.
MATINI BUYS. Geheel het voorgaande wapen, vermeer-
derd met hel wapen van Buys als hartschild. zijnde in rood
een gouden keper, beladen met vijf roode koeken en ver-
gezeld van drie zilveren penningen.
MASSOW (VAN). In zilver twee roode dwarsbalken.
Half-aanziende gouden helm, zonder dekkleeden. Helmteeken:
twee olifanlslrompen volgens hel schild. Schildhouders:
twee natuurlijke leeuwen.
MAUREGNAULT (DE). Gevierendeeld: 1 en 4 in blaauw
een zilveren keper, beladen mei een rooden wassenaar en
vergezeld van drie zespunlige gouden sterren; 2 en 3 in
zilver een rood Jeruzalems-kruis. Aanziende helm met goud-
blaauwe wrong. Helmteeken : een uitkomende gouden leeuw.
Dekkleeden: blaauw en goud. Schild houders: twee gouden
griffioenen met den staart tusschen de achterpooten. Wapen-
spreuk:
Vaincre ou kodrih (Overwinnen of sterven).
MAURISSENS (DE). In zilver een geplante groene linde-
boom ; links van den stam zit op den grond een zwarte kraai
-ocr page 436-
415
met opgeheven vleugelen. Half-aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
een zilveren zwaan met opgeheven vleugels.
Dekkleeden: zilver en groen.
MEEUWEN (VAN). In zwart drie rood-gebekte en gepoote
zilveren meeuwen, en een zilveren schildhoofd beladen mei
drie roode rozen. Ridderkrooo. Schildlumders: twee omziende,
rood-getongde zwarte arendon met nederwaartsche vlugt.
MELORT. In blaauw een gouden dwarsbalk, van boven
vergezeld van een distel tusschen twee leliën, en van on-
deren van een vogel tusschen twee zespuntige sterren, alles
van zilver. Half-aanziende helm met goud-blaauwe wrong.
Helmteeken: eene zilveren lelie tusschen eene antieke vlug!
van \'t zelfde. Dekkleeden: goud en blaauw. Schild houders :
Iwee natuurlijke leeuwen. Wapenspreuk: Honeste vivere
(Men leve eerlijk).
MELVILL van Carnbee. In goud drie ruitvormige roode
kussens met een kwast aan eiken hoek, elk kussen op een
zijner punten geplaatst en beladen met een zilveren wasse-
naar. Half-aanziende helm met goud-roode wrong. Helmtee-
ken :
een opvliegende naluurlijke arend met nederwaartsche
vlugt. Dekkleeden: goud en rood. Schildhouders: twee grif-
fioenen met zilveren vleugelen, hel bovenlijf en do voorpoo-
len blaauw, de bek en hel overige ligchaam van naluurlijke
kleur, de tongen pijlvormig en rood. Wapenspreuk: Demque
coelum (Aan \'l einde de hemel).
MERKES van Gendt. In blaauw drie gouden palmstok-
ken, naast elkander geplant in een grond van \'t zelfde;
elke stek draagl driemaal drie blaadjes. Half-aanziende
helm met goud-blaauwe wrong. Helmteeken: een naluurlijke
gent (eend van \'l mannelijk geslacht), achter een gouden
palmstck. Dekkleeden: blaauw en goud.
MERLEN (VAN). Gevierendeeld: 1 in goud een zwarte
naluurlijke merel met gelen bek ; 2 in rood een zilveren
zwaard met gouden gevest; 3 in rood drie gouden kande-
laars,; 4 in zilver eene zwarte burgl. geopend van \'I veld.
-ocr page 437-
41 f)
Over alles heen een blaauw hartschild met eene vijfpuntige
gouden ster. Ridderkroon.
MEY (DE). In blaauw een gouden keper, vergezeld in
\'t schildhoofd van twee zespuntige sterren van \'t zelfde en
in de schildpunt van een geplanlen groenen meiboom. Aan-
ziende helm met groen-gouden wrong. Helmteeken: de boom.
tusschen eene vlugt van goud en blaauw. Dekkleeden■ : blaauw
•en goud.
MEY (DE) van Alkemade. Het voorgaande wapen.
MEY (DE) VAN GERWEN. Gevierendeeld: 1 en4dei»%;
2 en 3 van Geneen, zijnde doorsneden, van zwart met drie
gouden molenijzers, en van zilver met een zwarten wilde-
zwijnskop met zilveren slagtanden. Twee aanziende helmen,
de tweede gekroond, de eerste met groen-gouden wrong.
Helmleekens: i° de Mey, met zijne dekkleeden; van Ger-
wen,
namelijk een gouden molenijzer, zwevende tusschen
twee uitkomende gouden bazuinen; dekkleeden: zwart en
zilver.
MEIJER. In zwart eene cirkelronde gesp wier tong paals-
wijze staal; de gesp heeft vier uitspringende zwaluwstaartige
sieraden tegenover hel midden der schildranden. Half-aan-
ziende helm met goud-zwarte wrong. Helmteeken: regis drie
naar de regterzijde omgebogene struisvederen, links drie naai-
de linkerzijde overhangende stengels; elke veder is over
hare lengte gedeeld, regis zwart, links goud; aan den eer-
sten stengel hangen vier klokvormige bloempjes, beurtelings
zwart en goud; elk der beide andere stengels heeft drie zoo-
danige bloempjes, een gouden tusschen twee zwarte. Dek-
kleeden :
goud en zwart,
MICHIELS van Kessenich. Gevierendeeld: 1 en 4 in
blaauw een springend hert, het ligchaam doorboord van
Iwee schuingekruiste pijlen met de punten naar beneden,
alles van goud; 2 en 3 in groen een roode dwarsbalk, en
een springend paard van zilver daarover heen. In een rood
hartschild twee vierkante zilveren torens, geopend van
-ocr page 438-
il 7
zwart, met spitse blaauwe daken en daarop gouden kruisen.
Op den bovenrand van het schild ligt een groen-gestengelde
en gebladerde oranjeappel; de stengel strekt zich uit op het
schild, juist op de afscheiding der twee eerste kwartieren.
Zevenpaarlige kroon. Schildhouders: twee omziende leeuwen
in natuurlijke kleur. Wapenspreuk: Alles door en voor
den koning.
MICHIELS van Verdwijnen. Gelijk het voorgaande wa-
pen, doch, in plaats van het beschrevene hartschild, een
blaauw hartschild, beladen met een natuurlijken oranjeappel
zonder stengel of bladeren. Ook ligt bij dit wapen geen
oranjeappel op den bovenrand van het schild. Ridderkroon.
Dekkleeden, rondom het schild : goud en blaauw.
MIDDACHTEN (VAN). In rood een uitgeschulpt zilveren
kruis, vergezeld van vier droogscheerders-scharen van \'t zelfde
met de punten omlaag. Aanziende helm, gedekt met eene
vijfbladerige kroon. Helmteeken: een stappende roode vos.
Dekkleeden: zilver en rood.
MILLY (DE). In zilver drie blaauwe dwarsbalken, de
eerste beladen met twee zespuntige gouden sterren en de
derde met ééne dergelijke ster; in een rood schildhoofd een
gaande gouden leeuw. Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken :
eene vlugt van goud en rood. Dekkleeden: goud en
rood. Schildhouders: regts een omziende leeuw, links een
van achter het schild uitkomende gaande en aanziende
leeuw, beiden in natuurlijke kleur en op een grasgrond
geplaatst.
MOCK. In blaauw eene lage zilveren rots in de schild-
punt, overtopt door drie zespuntige gouden sterren, geplaatst i
en 2. Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: eene ster van
het schild, zwevende tusschen eene vlugt doorsneden van
goud en blaauw, elk blaauw gedeelte beladen met eene der-
gelijke ster. Dekkleeden: blaauw en goud. Schildhouders:
twee gouden griffioenen met drakentongen en den staart
tusschen de achterpooten,
27
-ocr page 439-
418
MOLLERUS. Gedeeld: 4 in rood een half zilveren paard,
te voorschijn springende uil de deelingslijn; 2 in blaauw
drie gouden molenijzers boven elkander. Half-aanziende helm
met eene wrong van rood, zilver, rood, zilver, goud, blaauw
en goud. Helmteeken •■ een uitkomend zilveren paard. Dek-
Meeden:
regts rood en zilver, links blaauw en goud. Schild-
houders:
twee zilveren paarden. Wapenspreuk: Labore ad
salutem (Door arbeid tot welvaart).
MÜHLEN (VON). Gedeeld: 4 in zilver een klimmende
natuurlijke wolf, ondersteund door een grasgtond ; 2 in
rood een gouden dwarsbalk. Aanziende en gekroonde gou-
den helm. Helmteeken: een uitkomende natuurlijke wolf,
die in zijn bek een zilveren lam draagt. Dekkleeden: regts
zilver en rood, links goud en rood.
MULERT. In goud drie zwarte kepers. Aanziende gou-
den helm met zwart-gouden wrong. Helmteeken: drie
zwarte waterlissen met gouden stengels. Dekkleeden: goud
en zwart.
MUNTER van Sleeburg. Gedeeld: 4 in goud een halve
zwarte adelaar; 2 nogmaals gedeeld: a. in blaauw een smal
gouden kruis, b. in zilver drie zwarte kepers. Aan-
ziende helm met goud-zwarte wrong. Helmteeken: een uil-
komende zwarte adelaar. Dekkleeden: goud en zwart. Schild-
houders:
twee engelen in natuurlijke kleur met zilveren
gewaden en nederwaartsche vleugelen.
MURALT (DE). In zilver eene roode burgt zonder vensters,
met een klein torentje zonder kanteelen op eiken hoek, ge-
opend van \'t veld en geplaatst tusschen vier roode leliën, 4.
2 en 4. Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: eene uit-
komende Minerva met zilver-rood gepluimden helm op
\'t hoofd, gekleed in zilver met gouden omboordsel, met
rooden rok en mouwen van dezelfde kleur tot aan de el-
bogen; op de uitgestrekte regterhand torscht zij de burgt
van \'t schild, in de linker houdt zij eene blaauwe speer
en een gouden Medusa-schild. Dekkleeden: zilver en rood.
-ocr page 440-
419
NAGELL (VAN). In zilver eene ronde roode gesp, bezet
niet vier leliën tegenover de hoeken van het schild en eene
vijfde tegenover de punt der tong, die dwars ligt en naarde
linkerzijde gerigt is. Aanziende gouden helm met zilver-
roode wrong. Helmteeken: de gesp tusschen eene vlugt
van zilver en rood. Dekkleeden: zilver en rood.
NAHUYS. Gevierendeeld van goud en rood; met een door-
sneden hart schild (wegens Horstmar): \\ in goud een roode
leeuw, 2 in zilver een rood kasteel. Schildhouders: twee
omziende gouden leeuwen op een grasgrond.
NAHUYS van Burgst. Gelijk het voorgaande.
NEGRI (DE). Doorsneden: 1 in zilver een bij de knieën
uitkomende man, gekleed in blaauw met zilveren gordel
en opslagen en gedekt met eene roode muts, een zilveren
sabel boven zijn hoofd zwaaijende met de regterhand en de
linker op zijne heup zettende; 2 linksgeschuinbalkt van zes
stukken blaauw en zwart. Half-aanziende helm, gedekt
met eene v\'y\'fbladerige kroon. Helmteeken: de man van het
schild. Dekkleeden: zilver en blaauw.
NEPVEU. Gedeeld: \\ in blaauw een rood-getongde gou-
den leeuw; 2 in goud een geplante groene appelboom, be-
vrucht met vier gouden appelen. Half-aanziende helm met
blaauw-gouden wrong. Helmteeken: de leeuw, uitkomende.
Dekkleeden: blaauw en goud.
NEUKIRCHEN (VAN) genaamd NIJVENHEIM. Gevieren-
deeld: 1 en 4 in zilver een zwarte dwarsbalk, in den regter-
bovenhoek vergezeld van een klophamer van \'I zelfde; 2
en 3 in rood een gouden dwarsbalk. Aanziende helm met
zilver-zwarte wrong. Helmteeken: een omgewende zilveren
kop en hals van een hazewindhond, met zwarten halsband
en ring. Dekkleeden: regis zilver en zwart, links goud
en rood.
NISPEN (VAN). In zilver een rood-getongde en genagelde
groene leeuw, gedekt met eene antieke roode kroon van
vier punten. Half-aanziende helm met zilver-groene wrong.
27\'
-ocr page 441-
420
Helmteeken: de leeuw, uitkomende. Dekkleeden: zilver
en groen.
NOORT (OP TEN). In rood drie gouden winkelhaken.
Half-aanziende helm met rood-gouden wrong. Helmteeken:
een gouden winkelhaak, lusschen twee uitkomende gouden
kanonloopen. Dekkleeden: rood en goud.
NORMAN (DE). In zwart een blaauw schildhoofd, veld
en hoofd bezaaid met gouden blokjes; en een rood-getongde
en genagelde gouden leeuw, met de pluim van den staart
binnenwaarts gekeerd, over alles, zoo schildhoofd als blok-
jes, heengaande. Kroon van twee paarlen en drie bladeren.
Schildhouders: twee omziende, rood-getongde gouden leeuwen,
de pluimen van den staart binnenwaarts gekeerd, op
een grasgrond, elk eene banier met gouden franje, koor-
den, kwasten en lans vasthoudende, de banier ter regter-
zijde volgens het wapenschild, die ter linkerzijde blaauw en
beladen met de woorden: Sa.ns || etre || suis || Norman, die
elk een afzonderlijken regel vormen, in gouden letters. Wapen-
spreuk: S.E.S. N.
OLDENBARNEVELD (VAN), genaamd WITTE TULLINGH.
Gevierendeeld: 1 en 4 in rood een zilveren ankerkruis {01-
denbarneveld);
2 en 3 in blaauw een zilveren regtervoorarm,
van zilver geharnast met gouden randen, komende uit eene
wolk aan den linkerrand van hel kwartier en houdende een
zilveren zwaard met gouden gevest regtop; dit alles verge-
zeld van drie achtpuntige gouden sterren. Half-aanziende
helm met rood-blaauwe wrong. Helmteeken: een zwarte
vuurkorf, waaruit eene gouden vlam opstijgt. Dekkleeden:
rood en blaauw. Schildhouders: twee omziende, rood-ge-
tongde zilveren leeuwen. Wapenspreuk: Fide patiens is
cruce, ignem suPEitsTEs virtute (Door (jeloof lijdzaam onder
\'t kruis, door deugd het vuur doorstaande.)
OLDENEEL (VAN) tot Oldenzeel. In zilver drie zwarte
weverspoelen, gaffelswijze geplaatst en aanstootende. Half-
aanziende helm met zilver-zwarte wrong. Helmteeken:
-ocr page 442-
421
twee bufl\'elhoornen volgens het schild. Dekkleeden: zilveren
zwart.
OLNE (D\'). Gevierendeeld, elk kwartier gedamaseeerd: 1
in goud een halve zwarte adelaar; 2 in rood een schuin
geplaatste, in \'t midden gebrokene hellebaard; 5 in zwart
drie zilveren eenden, 2enl; 4 in zilver eene gouden mor-
genster, gesteeld van \'t zelfde, de punten van den kop
blaauw. Aanziende helm met eene kroon, waarin de paarlen
en de harten der bladeren blaauw zijn; elk blad draagt op
zijn top eene soortgelijke paarl. Hclmteeken: een natuur-
lijke regterarm, van den schouder tot den elboog be-
kleed met blaauw, een zilveren zwaard met gouden gevest
zwaaijende, Dekkleeden: regts goud en zwart, links zilver
en rood.
OMPHAL (VAN). In goud twee roode punten. Half-aan-
ziende gouden helm, omboord en getralied van zilver. Helm-
teeken:
een zwart Mooren-borstbeeld met zilveren hoofd-
wrong, gekleed volgens het schild. Dekkleeden: rood en
goud. (IV, 37.)
ORTT van Schonauwen. In goud een roode leeuw, in den
regtervoorpoot een rooden pijl, gepunt en gevederd van zilver,
houdende. Half-aanziende helm, met eene rood-gouden wrong
waarop eene kroon rust. Helmteeken: de leeuw, uitkomende.
Dekkleeden: goud en rood. Schildhouders: twee gouden
griffioenen met den staart tusschen de achterpooten. Wa-
penspreuk:
Susi quod fui {Ik ben \'t geen ik was.)
PABST (VAN) van Bingerden. Gevierendeeld: \\ en 4 in
zilver de pauselijke driedubbele kroon, in natuurlijke kleur;
2 en 5 in goud drie zwarte leeuwen, 2 en 1. In een zil-
veren hartschild een zwarte adelaarskop en hals, gekroond
van goud. Twee aanziende helmen, van welke de eerste
gekroond.de andere met zwart-gouden wrong. Helmleekens:
1° eene bij de knieën uitkomende vrouw in natuurlijke
kleur, gekleed in \'t rood, gedekt met de pauselijke
kroon en hebbende, in plaats van armen, twee opgehe-
-ocr page 443-
422
ven zwarte adelaarsvleugels; dekkleeden: zilver en rood;
2° twee uitkomende zwarte beerenpoolen met de klaauwen
naar boven; dekkleeden: goud en zwart. Schildhoudeis:
twee gouden griffioenen met den staart tusschen de achter-
pooten.
PALLANDT (VAN). Gedwarsbalkt van zes stukken zwart
en goud. Aanziende helm. Helmteeken: een schildje met
het wapen, zwevende tusschen eene zwarte vlugt. Dekklee-
den:
goud en zwart. Schildhouders: twee hellebardiers, ge-
kleed met gouden rokken en broeken, met gouden opslagen
en boorden, zilveren kousen, zwarte laarzen, eene blaauwe muts
met bont en den hertsvanger op zijde; elk houdt in zijne
vrije hand een hellebaard, de snede naar het schild gekeerd.
PANHÜYS (VAN). In zilver drie zwarte maliën. Aan-
ziende helm met zilver-zwarte wrong. Helmteeken: kop
en hals van een zwart wild zwijn met zilveren slag-
tanden. Dekkleeden: zilver en zwart. Schildhouders: twee
natuurlijke leeuwen. [Een tak dezer familie breekt haar
wapen met een zwarten barensteel in \'t schildhoofd en heeft
tot schildhouders twee omziende zwarte wilde zwijnen met
zilveren slagtanden.]
PASPOORT wm» Grijfskerke. Gedeeld van blaauw en rood; met
twee schuingekruiste, boven de knie afgesnedene zilver-gehar-
naste menschenbeenen over alles heen, omwonden met banden
van goud en gespoord van \'t zelfde, en in de schildpunt verge-
zeld van een zwarten Moorenkop met zilveren hoofdwrong en
oorhangers, geplaatst op de deelingslijn. Half-aanziende helm
met blaauw-gouden wrong. Helmteeken: de Moorenkop.
Dekkleeden: regts blaauw en goud, links rood en goud.
Schildhouders: twee omziende natuurlijke eenhoorns op
een grasgrond.
PELICHY (DE) de Lichlervelde. In groen een zilveren
dwarsbalk, vergezeld van drie zwart-gestengelde en gebladerde
gouden rozen, die boven den balk met de stengels lot elk-
ander gewend, de derde onder den balk schuinregts ge-
-ocr page 444-
423
plaatst. Twee gekroonde helmen. Helmteekens: 1° een uitko-
mende en omgewende eenhoorn, die den kop weder regts
wendt; dekkleeden: goud en groen; 2° een uitgerukte groene
boom; dekkleeden: goud en blaauw.
PAUW. In blaauw een geknotte gouden paal ondersteund
door een dwarsbalk van\'t zelfde; alles vergezeld van drie
zespuntige gouden sterren, een aan elke zijde van den paal
en een onder den balk. Half-aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
een aanziende en pronkende paauw in natuur-
lijke kleur. Dekkleeden: blaauw en goud. Schildhouders:
twee gouden griffioenen met den staart tusscben de achter-
pooten. Wapenspreuk: Deus pa vit (God bezoekt.)
PAUW van Wieldrecht. Gelijk het voorgaande.
PERPOiN\'CIIER (DE). Gevierendeeld": 1 en 4 in rooa drie
zilveren kolommen naast elkander, en een blaauw schild-
hoofd beladen met drie omgekeerde vijfpuntige gouden ster-
ren; 2 en 3 in rood een pijlijzer oprijzende uit eene soort
van boog zonder koord, alles van zilver. [Deze figuur, het
wapenteeken der Sedlnitzky\'s. komt veelvuldig in Poolsche
wapens voor en schijnt oorspronkelijk een pijlijzer te zijn
geweest met een van onderen daaraan bevestigden snorbaard.]
Aanziende helm. gedekt met eene negenpaarlige kroon. Helm-
teeken:
een geheel van voren geziene, zittende gouden hond,
tusschen eene zilveren vlugl. Dekkleeden: rood en zilver.
Schildhouders: twee gouden leeuwen, met den staart tus-
schen de achterpooten naar boven geslagen.
PERPONGIIER (DE) SEDLNITZKY. Gelijk het voorgaande
wapen.
PESTEL (VON) In blaauw eene zilveren gems, klim-
mende tegen een natuurlijken rozenstruik met twee bloemen,
alles ondersteund door een grasgrond; hel schild omboord met
goud. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: de figu-
ren van hel schild, uitkomende. Dekkleeden: zilver en blaauw.
PESTERS (DE) van Catlenbroeck. In goud een natuur-
lijke schildpad, overtopt door eene omgekeerde vijfpuntige
-ocr page 445-
424
blaauwe ster. Negenpaarlige kroon. Schildhouders: twee
gouden leeuwen, die ter regterzijde omziende.
PETERSSEN (DE). Gevierendeeld: X in rood een gekroonde
gouden adelaar; 2 in zilver drie zespuntige roode sterren; 3
in zilver zes roode koeken, 3, 2 en 1; 4 in rood een
gekroonde gouden leeuw. In een gouden harlschild een
dubbele zwarte adelaar, elke kop gekroond van \'t eerste.
Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: de adelaar van het
1" kwartier, uitkomende. Dekkleeden: rood en goud. Schild\'
houders:
twee gouden griffioenen met den staart tusschen
de achterpooten.
PETIT. Gedeeld: 1 in zilver een van de doorsnijdings-
lijn opkomende zwarte adelaar; 2 in blaauw een zilveren
dwarsbalk, en daaronder twee toegewende wassenaars van
\'t zelfde. Aanziende helm met zilver-blaauwe wrong. Helm-
teeken:
de adelaar. Dekkleeden: zilver en blaauw.
PICHOT VAN SLIJPE. Gevierendeeld: 1 en 4 het waperr
van Slijpe, namelijk, gedeeld: van goud met een roodge-
tongden en genagelden zwarten leeuw, en van blaauw met
eene zilveren kan, het oor regts; 2 en 3 het wapen van
Pichot, te weten: gedeeld van goud met een rooden leeuw,
en van zilver met een zwart anker. Gekroonde helm. Helm-
teeken:
een blaauw-bekleede regterarm, de elboog regts, de
hand in natuurlijke kleur, een zilveren sabel met gouden
gevest zwaaijende; ter linkerzijde van den arm een halve
roode leeuw, mede opkomende uit de kroon. Dekkleeden:
regts blaauw en goud; links rood en goud.
PLAAT (VAN DER). Gevierendeeld: i en 4 in blaauw
drie zilveren haardplaten, 1 en 2; 2 en 5 in goud een beur-
telings gekanteelde zwarte dwarsbalk. Hall-aanziende helm
met zilver-blaauwe wrong, zonder dekkleeden. Helmteeken:
eene antieke vlugt doorsneden van blaauw en zilver. Schild-
houders :
twee omziende goud-gebekte griffioenen, het boven-
lijf en de vleugels zwart, het benedenlijf en de vier pooten
in natuurlijke kleur, de staart tusschen de achterpooten.
-ocr page 446-
425
Wapenspreuk: Volente Deo (Zoo God wil), in zwarte letters
op een gouden lint.
PLETTENBERG (VAN). Gedeeld van goud en blaauw;
het blaauw aan de buitenzijden omboord met goud. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken: twee reigervederen,
goud en blaauw. Dekkleeden: zilver en blaauw.
PLEVITS (DE) d\'Alffcns. In goud twee schuingekruiste
pijlen, vergezeld boven en onder van een eendje zonder
pooten, en aan elke zijde van eene lelie, alles zwart. Negen-
paarlige kroon. Schildhouders: twee natuurlijke reeën op
een grasgrond.
POLL (VAN DE). In goud een zwarte dwarsbalk, ver-
gezeld van drie roode ruiten. Half-aanziende helm met
goud-roode wrong. Helmteeken: eene roode ruit, zwevende
tusschen eene antieke vlugt van goud en zwart. Dekklee-
den:
goud en rood.
POLMAN GRUYS. Gedeeld: I in zwart een halve gou-
den adelaar, uitgaande van de deelingslijn; 2 in blaauw
een zilveren kasteel, getopt met drie zilveren torentjes met
gouden vaantjes, geplaatst op een grasgrond, geopend en
verlicht van groen. Aanziende helm zonder dekkleeden,
gedekt met eene vijfbladerige kroon. Helmteeken: drie gou-
den banieren waarvan een regts en twee links waaijen, aan
stangen van \'t zelfde, tusschen twee van zilver en blaauw
beurtelings doorsnedene olifanlstrompen. De helm geplaatst
tusschen zes blaauwe banieren met gouden franjes, gehecht
aan ridderlansen. Schildhonders: op een grasgrond twee na-
tuurlijke olifanten, van achter het schild komende, de opge-
heven snuiten doorsneden van zilver en blaauw.
POMPE van Meerdervoort. Gedeeld: i in zwart drie gou-
den pompstokken, 2 en I, en een roode schildhoek, beladen
met eene zespuntige gouden ster; 2 doorsneden, van rood
met een zilveren leeuw, en nogmaals yan rood met drie
zilveren palen. In een zilveren hartschild, over alles heen,
eene roode roos, gepunt van groen, geknopt van goud, de
-ocr page 447-
126
buitenranden der bladeren van \'t zelfde. Aanziende ge-
kroonde helm. Helmteeken: een dubbele zwarte adelaar, elke
kop gedekt met eene keizerlijke kroon, en een rood schildje
op de borst hangende aan een lint van \'t zelfde en bela-
den met eene zespuntige gouden ster. Dekkleeden: regts
zwart en goud. links rood en zilver. Sc/riUlhouders: regts een
adelaar gelijk die van het helmteeken, links een zilveren leeuw.
POSSON (DE). In rood drie gouden kannen met een oor.
Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: eene kan van
\'t schild, tusschen twee natuurlijke paauwenvederen. Dek-
kleden:
goud en rood. Scliildhouders: twee gouden leeuwen
op een grasgrond, elk met eene banier volgens het schild,
met gouden franjes en gehecht aan ridderlansen van \'t zelfde.
Wapenspreuk : Dei, >o.n Bacchi (Voor God, niel voor Bacchus).
PUTTKAMMER (VAN). In blaauw een gevleugelde gouden
draak met arendsbek, gedekt met eene antieke gouden kroon,
de staart regtslandig naar beneden, gespleten als een visch-
staart en naar regts omgebogen. Aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: een geopende gouden passer, getopt met
drie natuurlijke klophamers en geplaatst voor twee schuin-
gekruiste blaauw-gesteelde zilveren bijlen. Dekkleedm:
blaauw en goud.
QUADT (VAN) van Wickeradt. In rood twee beurtelings
gekanteelde zilveren dwarsbalken. Aanziende helm, waarop een
roode hoed met opgetoomden zwarten rand. Helmteeken: een
uitkomende, rood-getongde zwarte beer, tusschen eene vlugt
volgens het schild. Dekklecden: rood en zilver.
QUARLES de Quarles. Gevierendeeld: l in zilver drie
groene sperwers (het antieke wapen van Quarles); 2 in zwart
een verkort, uitgeschulpt gouden kruis (Ufford); 5 gedwars-
balkt van tien stukken zilver en rood, met drie zwarte vo-
geltjes, 2 en 1, over alles heen (Chaworth); 4 in rood een gouden
St. Andrieskruisje, vergezeld van drie zilveren rozen, en een
gouden kwartierhoofd beladen met drie zwarte meerltjes
(Splinter van Loendersloot). In een gouden hartschild, over
-ocr page 448-
427
alles heen, een hoekige hermelijnen dwarsbalk, vergezeld van
drie groene sperwers (het moderne wapen van Quarles).
Drie helmen, van welke de i\' en 3" gekroond, en de
2" gedekt met eene zilver-groene wrong. HelnUeekens:
een uitkomende groene adelaar, met omgewenden kop: 2°
een uitkomende groene adelaar, met eene gouden kroon om
den hals; 3° eene zwarte meerl, tusschen eene vlugt van
gouden zwart. Dekkleeden: zilver en rood. Schildhouders:
twee omziende rood-getongde gouden griflioenen. Wapen-
spreuken:
boven de helmleekens: Aquila kon captat mus-
cas (Een adelaar maakl (jeen jar/t op vliegen); onder het
schild: Qui invibet minor est (Die benijdt is de minste). [De
sperwers van het eerste kwartier en van het hartschild wor-
den in de Engelsche wapenboeken ook genoemd arenden
(eagles)
en seemeeuwtjes (sea-pewits).]
QUARLES van Ufford. Gelijk QUARLES de Quarles.
QUINTUS. In goud een groene dwarsbalk, in \'t schild-
hoofd vergezeld van drie naast elkander geplaatste granaat-
appelen mei de steelen omlaag, en aan de schildpunt van
een eekhoorn die eene noot zit te kraken, alles in natuur-
lijke kleur. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
de eekhoorn. Dekkleeden: goud en groen. Schildhouders:
twee omziende natuurlijke leeuwen op een grasgrond.
RAASFELDT (VAN). In goud een blaauwe dwarsbalk.
Aanziende gouden helm, gedekt met eene vijfbladerige kroon.
Helmteeken: eene vlugt volgens het schild. Dekkleeden:
blaauw en goud.
RADE (VON). Gedeeld var. blaauw en zilver, met acht
groen-gepunte roode rozen over alles heen in een kring
geplaatst, benevens twee schuingekruiste, goud-gesteelde
blaauwe hamers over de rozen heen. Half-aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: de hamers van het schild, geplaatst voor
een zilveren kolommetje dat getopt is met een natuurlijken
paauwenstaart. Dekkleeden: zilver en blaauw. Schildhouders:
twee natuurlijke leeuwen op een grasgrond.
-ocr page 449-
428
RADERMACHER. Doorsneden van goud en zwart, met
een rood-getongden, goiul-gekroonden leeuw van \'t eene
in \'t andere, die in zijne voorpoolen een zilveren fakkel
met gouden vlam houdt. Half-aanziende helm met goud-
zwarte wrong. Helmteeken: de leeuw, uitkomende. \'Dekklee-
den :
goud en zwart. Schildhouders: twee natuurlijke leeu-
wen, die ter linkerzijde klimmende en omziende, die ter
reglerzijde aanziende en liggende achter het schild tusschen
groene palmtakken, door welke ook beide leeuwen onder-
steund worden. Wapenspreuk: Memocritas (De middelmaat).
RADERS (VAN). In blaauvv drie zespuntige zilveren ster-
ren. Zevenpaarlige kroon. Scliildliouders: twee natuurlijke
griffioenen op een grasgrond.
RAET (DE). In rood drie regtopstaande gouden schaat-
sen. Half-aanziende helm met goud-roode wrong. Helm-
teeken :
eene schaats van het schild, tusschen eene vlugt
van goud en rood. Dekkleedmi: rood en goud. Schildhou-
ders:
twee omziende gouden griffioenen met den staart
tusschen de achterpooten.
RAET (DE). In rood drie regtopstaande gouden schaatsen,
en een blaauw hartschild, waarin een gouden leeuw, alsmede
een zilveren schildhoek, waarin eene roode linkerhand (het
teeken der Britsche baronets). Twee gekroonde helmen. Helm-
teekens: \\°
een uitkomende gouden leeuw, tusschen eene
blaauwe vlugt; dekkleeden: blaauw en goud; 2° eene
schaats van \'t schild, tusschen eene roode vlugt; dekklee-
den:
rood en goud. Schildhouders: twee gouden grif-
fioenen met den staart tusschen de achterpooten.
RAET (VAN CATS DE). Gedeeld: 1 het voorgaande wapen;
2 het wapen van Cats, te weten in zwart twee golvende
zilveren dwarsbalken, vergezeld van drie gouden ruiten,
2 boven en I onder de balken. Helmen, helmteekens, schild-
houders,
enz. als het voorgaande.
RAM. In rood een klimmende zilveren ram met gouden
hoornen en hoeven. Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
-ocr page 450-
429
teeken: de ram, uitspringende en geheel van voren gezien.
Dekkleeden: zilver en rood.
RANDWIJCK (VAN). In zilver een roode leeuw en een
smalle uitgeschulple zoom van \'t zelfde. Half-aanziende ge-
kroonde helm. Helmteeken: de leeuw, uitkomende. Dekklee-
den:
zilver en rood. Schild houders: twee omziende zilve-
ren hazewindhonden met gouden halsbanden.
RANZOW (VAN). Gevierendeeld: 1 en 4 gedeeld van
zilver en rood; 2 en 3 in goud een zwarte linkerschuin-
balk, aan elke zijde begeleid door zes zwarte ruitjes, ge-
plaatst 5, 2 en 1. In een blaauw hartschild een gouden
leeuw, gekroond van \'t zelfde. Drie gekroonde helmen. Helm-
teekem:
1° eene zwarte vlugt; 2° twee olifantstrompen, van
zilver en rood, met de boveneinden gezamenlijk gestoken
door een gouden koningskroon; 3° een rond scherm volgens
het 2\' kwartier, in de rondte met paauwenvederen bezet en
rustende tegen een regtopstaand zilveren zwaard met gouden
gevest, welks lemmer grootendeels achter het scherm ver-
borgen is. Dekkleeden, rondom de helmen : zilver en blaauw ;
meer benedenwaarts, langs het schild: goud en zwart..
RAPPARD (VAN). Gevierendeeld: i en 4 in goud een
steigerend zwart paard, dat van het 4e kwartier omgewend;
2 en 3 in rood drie gouden belletjes. In een zilveren
hartschild een goud-gebekte en gepoote zwarte adelaar.
Twee gekroonde helmen. Helmteekens: i° het paard van
het 4\' kwartier, uitkomende, tusschen eene vlugt doorsne-
den beurtelings van zwart en goud; 2° een uitkomend krijgs-
man in natuurlijke kleur, met den adelaar van het hart-
schild op de borst en in zijne regterhand een goud-gesteelde
hellebaard waaraan een gouden belletje hangt. Dekkleeden:
goud en zwart. Schildhouders: twee omziende, goud-ge-
kroonde, gebekte en gepoote zwarte arenden met neder-
waartsche vlugt.
RAPPARD (VAN) van Balgoy. In goud een steigerend
zwart paard. Half-aanziende helm met goud-blaauw-zwarte
-ocr page 451-
450
wrong. Hclmteeken: het paard, uitkomende (alleen het be-
nedengedeelte der achterpooten is onzigtbaar). Dekkleeden:
goud en zwart.
RECHTEREN (VAN). In goud een rood kruis. Aanziende
helm. Helmteeken: een lage gouden hoed met opgetoomden
rooden rand en eene struisveder van \'t zelfde. Dekkleeden:
goud en rood. Schildhouders: twee omziende gouden grif-
fioenen, met nederwaartsche vlugt en den staart tusschen
de achterpooten, geplaatst op een grasgrond.
RECHTEREN (VAN) LIMPURG. Gevierendeeld: 1 en
4 het wapen van Redderen; 2 en 5 het wapen van
Limpurg, zijnde gevierendeeld: 1 en 4 hoekig doorsneden
van rood op zilver, 2 en 5 in blaauw vijf zilveren koppen
van knodsen, geplaatst 5 en 2. Twee helmen: de eerste
met het helmteeken en de dekkleeden van Rechteren; de
tweede van goud en gekroond, en tot helmteeken voe-
rende twee van rood en zilver doorsneden olifantstrompen,
uit elke van wier mondingen een van rood en zilver ge-
deeld vaantje, aan een gouden stang gehecht, te voorschijn
komt; dekkleeden: zilver en blaauw. De Schildhouders van
Rechteren.
REEDE (VAN). In zilver twee hoekige zwarte dwarsbal-
ken. Schildhouders: twee omziende griffioenen met neder-
waarlsche vlugt en den staart tusschen de achterpooten,
het bovenlijf en de vleugels zwart, met uitzondering van
den bek en de voorpooten, overigens geheel goud. Wapen-
spreuk :
Malo mohi quasi foedari (Liever dood dan onteerd).
Alles geplaatst onder een rooden met hermelijn gevoerden
mantel, met gouden koorden, franjes en kwasten, gedekt door
eene met eene roode muts gevoerde negenpaarlige kroon,
die eene gouden kruk op den top draagt waardoor eene
wrong van zwart en zilver gesteund wordt, en hierop als
helmteeken eene vlugt van zilver en zwart.
REEDE (VAN) van Oudtshoorn. In zilver twee hoe-
kige zwarte.dwarsbalken. Aanziende helm zonder dekkleeden
-ocr page 452-
431
en met zwart-zilveren wrong. Helmteeken : eene zwarte vlugt.
Schildhoudcrs: twee gouden griffioenen met den staart tus-
schen de achterpooten. Wapenspreuk: Malo mori quam
foedari (Liever dood dan onteerd).
RENDORP. Gevierendeeld: \\ en 4 in rood een gevleu-
geld zilveren arendsbeen; 2 en 5 in blaauw een zilveren
leeuw. Twee helmen, de \\\' gekroond, de 2e gedekt met
eene zilver-blaauwe wrong. Helmleekens: 1° een uitko-
mende zwarte adelaar met omgewenden kop; 2° de leeuw
van het 2* kwartier. Dekklceden: rood en zilver. Wapen-
spreuk :
Virtute duce (Onder de hoede der deugd).
RENDORP van Marquette. Gelijk het voorgaande.
RENGERS. In blaauw een gouden dwarsbalk, vergezeld
van drie rozen van \'t zelfde. Half-aanziende gekroonde helm.
Helmteeken:
eene blaauwe vlugt, de regtervleugel beladen
met een gouden dwarsbalk. Dekkleeden: blaauw en goud.
RENGERS (VAN AYLVA). Gevierendeeld: I. en IV. het
wapen van Rengers, gelijk hierboven; II. en III. gevieren-
deeld, het veld van al de kwartieren blaauw: 4 eene zil-
veren roos, waarboven eene zespuntige gouden ster en waar-
onder eene lelie van\'t zelfde staat; 2 een springende zilveren
eenhoorn, met gouden hoorn; 3 een opvliegende en omgc-
wende goud-gebekte zilveren valk, met een gouden bellelje
aan den linkerpoot en den regterpoot opgeheven ; 4 een zil-
veren zwaard met gouden gevest, vergezeld van drie zilveren
rozen, geplaatst 1 en 2 ; en in een rood hartschild, geplaatst
op het snijpunt dezer vier kwartieren, een goud-gekroonde
rood-getongde gouden leeuw. Vier helmen.de eerste gedekt mei
eene gewone, de overige met vijfbladerige kroonen. Helmtee-
hens:
Rengers ; 2° een uitkomende en omgewende zilveren
eenhoorn met gouden hoorn; 3° een uitkomende goud-gekroon-
de rood-getongde gouden leeuw ; 4° een opvliegende zilveren
valk met een gouden belletje aan den linkerpoot.
RENGERS (VAN BURMANIA). Gevierendeeld: ;I. en IV.
Rengers; II. en III. Burmania, gelijk hiervoren. Twee hel-
*
-ocr page 453-
432
men, de eerste gekroond, de tweede gedekt met eene goud-
blaauwe wrong. Helmleekens: Rengers; Burmania.
RENGERS (VAN WELDEREN). Gevierendeeld: 1 en 4
Rengers ; 2 en 5 in zwart een golvende zilveren dwarsbalk (van
Weideren).
Twee helmen. Helmleekens: i° Rengers; 2° vijf
slruisvederen, twee zwarte en drie zilveren (vanWelderen).
RENNE (VAN DER). In groen een roode dwarsbalk; over
alles heen een rennend en springend zilveren paard. Geheel
gesloten en in profil gestelde, doch gekroonde helm. Helm-
teeken:
het paard, uitkomende. Van den top des helms daalt
een groene zilver-gevoerde helmmantel tot beneden af. Schild-
houders:
twee zilveren paarden met opgeheven staarten.
REPELAER. In groen een zilveren lepelaar met gouden
snavel en pooten. Half-aanziende helm, gedekt met eene
ridderkroon. Helmleeken: de kop en hals van den lepe-
laar, tusschen eene vlugt van groen en zilver. Dekkleeden:
groen en zilver. Schildhouders: twee natuurlijke leeuwen.
Wapenspreuk: Patriae fata sequor. (Ik volg het lot des
vaderlands.)
REUCHLIN. In blaauw op een vierkant, hoog en smal
gouden altaar, aan eiken zijkant met een engelen-borst-
beeld bij wijze van handsvat voorzien en omgeven door eene
guirlande van groene lauwerbladeren, een brandend en roo-
kend vuur in natuurlijke kleur; op den bovenrand van hel
altaar prijken in kapitale zwarte letters de woorden Ara
Ca en op den benedenrand het woorddeel pisionis. (Ara
Capnbnis,
— het altaar van Gapnio). Helm in profil. Helm-
heken:
een gouden molenrad, ondersteund door een zamen-
gevouwen groenen lauwerkrans. Dekkleeden: blaauw en goud.
REYNST. In blaauw drie zilveren kannen met gouden
knoppen op de deksels, welke door middel van gouden ket-
tingen aan de ooren zijn vastgehecht; in het hoofdpunt
eene zespuntige gouden ster. Aanziende helm met goud-
blaauwe wrong. Helmteeken: eene kan van het schild, tus-
schen eene zilveren vlugt. Dekkleeden: blaauw en goud.
»
-ocr page 454-
4.33
RHEMEN (VAN) mm Rhemenshuizen. In rood een gol-
vende zilveren dwarsbalk, die drie achter elkander zwem-
mende gouden eendjes ondersteunt en mei drie golvende
smalle groene dwarsbalkjes beladen is. Aanziende gouden
helm, met groen-zilver-roode wrong. Helmteeken : eene roode
vlugt. Dekkleedene groen, rood en goud. Schild houders:
twee omziende gouden griffioenen met roode drakentongen
op een grasgrond.
RIDDER (DE). In goud een dubbele zwarte adelaar, rood
gebekt, getongd en gepoot. Aanziende gekroonde helm. Helmtee-
ken:
drie zilveren pluimen. Dekkleeden: goud en zwart. Schild-
houders:
twee klimmende en aanziende natuurlijke leeuwen.
RIEDESEL (DE) d\'Eisenbach. Gevierendeeld: I en 4 in
goud een aanziende natuurlijke ezelskop. mei drie groene
bladereu in den bek; 2 en 5 in blaauw twee scbuingekruisle
zwarte ridderlausen met zilveren punten. In een roodhart-
schild drie zilveren torens, zonder deuren noch vensters.
Twee helmen, de I" gedekt met eene zilver-zwarte wrong,
de 2e gekroond. Helmteekens: 1° eene zilveren vlugt, elke
vleugel beladen met een schildje volgens bet l\' kwartier;
2° de gekruiste lansen van hel 2" kwartier. Dekkleeden:
rood en goud.
RIEMSDIJK (VAN). In goud een blaauw-gebekte en ge-
poote dubbele roode adelaar. Aanziende helm met goud-
roode wrong. Helmteeken: zeven s( ruisvederen, drie roode
en vier gouden, opkomende uit eene natuurlijke kuip met
zilveren hoepels. Dekkleeden: rood en goud.
RIVECOURÏ (DE. In zilver een roode leeuw, in\'t schild-
hoofd vergezeld van twee vijlpuntige blaauwe spoorraderen.
Kroon van drie bladereu en twee driehoeken van paarlen in
de lusschenruimten. Als Schildhouder: Ier linkerzijde een
omziende, rood-getongde zilveren leeuw.
ROËLL. In goud een klimmende zwarte beer. Aanziende
helm. Helmteeken: zeven struisvederen, vier zwarte en drie
gouden. Dekkleeden: goud en zwart.
28
-ocr page 455-
454
ROÈLL (VAN GHEEL). Gevierendeeld : I. en IV. het voor-
gaande wapen van Rné\'ll; II. en III. hel. wapen van van G/ieel,
\'t geen is gevierendeeld: \\ en 4 in rood vijf gouden spijkers,
van welke vier schuinkruislings en aanstootende geplaalsl
zijn, terwijl de vijfde daar paalsgewijze overheen is gelegd, met
de punt naar beneden ; 2 en 3 in blaauw drie gouden kepers.
Helm, helmteeken en dekkleeden als het voorgaande wapen.
ROMONDT (VAN). In rood een zilveren dwarsbalk, ver-
gezeld van drie goud-geknopte en gepunte zilveren rozen.
Aanziende helm met zilver-roode wrong. Helmteeken: eene
roos van het schild, tussehen eene vlugt van rood en zilver.
Dekkleeden : zilver en rood.
ROMONDT D\' AUMALE VAN). Gevierendeeld: i en 4
Romondl; 2 en 5 in zilver een roode schuinbalk, beladen
niet drie gouden penningen Animale,, van Pioardie). Aan-
ziende helm met eene zilver-roode wrong, waarop twee
helmteekens: 1° eene roos van het 1C kwartier, tussehen
eene vlugt van rood en zilver (Romondl); 2° een uitko-
mende zilveren adelaar, gekroond met eene vijfpaarlige kroon
getopt met een gouden wereldbol (Aumale). Dekkleeden:
zilveren rood. Wapenspreuk: Trimtati(AandeDrieëenlieid).
ROOCK (DEi. In zilver een in een bouwland slaande
en naar de linkerzijde gerigte ploeg, alles in natuurlijke
kleur. Half-aanziende helm met zilver-blaauwe wrong. Helm-
treken:
eene vlugt van zilver en blaauw. Dekkleeden: zil-
ver en blaauw.
ROORDA VAM EYSINGA. Doorsneden: I in blaauw een
natuurlijk Saracenenhoofd in profil, met een zilveren hoofd-
wrong ; 2 in goud eene roode roos. Half-aanziende helm
met blaauw-gouden wrong. Helmteeken : het Saracenenhoofd.
ROSEN (DE). In zilver eene roode keper vergezeld van
drie goud-geknopte roode rozen, Aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: vijf struisvederen. rood, zilver, rood.
rood en zilver Dekkleeden : zilver en rood. Schildhouders :
twee klimmende en aanziende gouden leeuwen op een,gras-
-ocr page 456-
4ö:>
grond, elk met eene banier volgens het schild, met gouden
franjes, lansen, koorden en kwasten.
ROSENTIIAL (BOSCH VAN). Gevierendeeld van zilver en
goud, het goud beladen met een zwarten adelaar, die van
het 3C kwartier omgewend. Over alles heen een blaanwe
schuinbalk, de bovenrand met goud, de beneden-rand met
zilver omboord; de balk beladen met een rood-getongden
gouden leeuw, die in zijn regt er voorpoot eene groen-gesten-
gelde.en gebladerde natuurlijke zilveren roos houdt. Twee
gekroonde helmen. Helmteekens: i° de adelaar van het 3*kwar-
tier; dekkleeden: goud en zwart; 2° de leeuw van den balk,
uitkomende; dekkleeden: goud en blaauw.
ROSENTIIAL (NEDERMEIJER VAN). Hel voorgaande
wapen.
ROTTE (DE). In zilver een natuurlijk geharnaste linkerarm,
om den elboog en daarboven met rood omwonden en bij de
pols met een breeden gouden opslag omboord; de voorarm
gestoken door een grooten gouden ring en de vleeschklen-
rige hand een kleineren ring van \'l zelfde ophoudende.
Half-aanziende helm gedekt met een gouden hoofdring met
elf paarlen op den rand en viermaal omwonden door een
paarlsnoer. Helmteeken: de arm uit de kroon komende,
doch zonder den ring rondom den voorarm. Dekkleeden:
goud en blaauw.
ROYE (DE) VAN WIGHEN. Hel wapen van Wicheti,
namelijk, gevierendeeld: I en 4 in rood drie palen van
vair, en een gouden kwartierhoofd beladen met een rooden
keper; 2 en 3 in rood een zilveren weerhaak, waarover
heen een dwarsgelegde zilveren hamer met gouden steel,
de kop van den hamer aan de linkerzijde en overtopt door
eene vierpuntige antieke gouden kroon. Over alles heen
de Roye, namelijk een rood hartschild met een zilveren
schuïribalk. Halfaanziende helm met achtpaarlige kroon.
Helmeeken: een geharnaste regterarm, uit de kroon ko-
mejjjje. de vleeschkleurige hand een zilveren sabel met
28\'
-ocr page 457-
\'*36
gouden gevest zwaaijende. Dekkleeden: rood en goud.
Sehildhouders: op een grasgrond twee geharnaste krijgs-
lieden met purperen helmbos en bandelier, elk in de
vrije hand een hellebaard houdende die met de punt op
den grond rust; de krijgsman aan de regterzijde staat orn-
gewend en in profil, de andere is aanziende geplaatst.
Wapenspreuk: Domme, vn awuvandm mf. pbstina \'Heere.
haast u te mijner hulpe).
RUTGERS van Rozenburg. Gevierendeeld : 1 in zilver
een omgewende zwarte olifant, de snuit opheffende naar
eene gouden zon en vier sterren van \'t zelfde, alle in
den linkerbovenhoek geplaatst ; 2 in blaauw drie zilveren
wolfskoppen; 3 in blaauw een rood-gebekle en gepoote
zilveren lepelaar, den reglerpool opligtende; i in zilver acht
roode ankerkruisjes, geplaatst 3, 3 en 2. In een gouden
hartsehild eene roode burgt, getopt met eene dubbele rij
roode rozen met groen gebladerte. Aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: de allegorische voorstelling der Liefda-
digheid, uitgedrukt door eene vrouw in blaauwen mantel
die een kind aan hare borst koestelt, en de linkerhand
toereikt aan een knaapje ter regterzijde met groenen gordel,
lerwijl een ander met rooden gordel aan hare linkerzijde
geplaatst is. Dekkleeden: zilver, blaauw. rood en goud.
Wapenspreuk: Charitate et industria (Door liefdadigheul
en vlijl).
RUYS de Beerenbrouck. In zilver eene vijfbladerige
blaauwe roos, gepunt en geknopt van goud. Half-aanziende
gekroonde helm. Helmteeken : de roos, zwevende tusschen
eene antieke zilveren vlugt. Dekkleeden: blaauw en goud.
Sehildhouders: een griffioen met den staart tusschen de
achterpooten dooi\' naar boven geslagen, en een leeuw, bei-
den in natuurlijke kleur. Wapenspreuk: Antes morir que
ser traidor (Eer sterven dan verrader worden).
RUYSCH. In zilver eene zesbladerige goud-geknopte
blaauwe roos. Aanziende helm met blaauw-zilveren wrong.
-ocr page 458-
437
Helmteek-en •• een zwart Moorenborstbeeld, in \'l blaauw gekleed
met hermelijnen borst en gedekt met eene puntige blaauwe
muts met hermelijnen opslagen. Schildhouders: twee gou-
den griffioenen met den staart tusschen de achterpooten.
RIJCKEVORSEL (VAN). In groen drie zittende gouden
kikvorschen in profil. Half-aanziende helm met groen-gou-
den wrong. Helmteeken: een kikvorsen van \'t schild, tusschen
eene antieke groene vlugl. Dekleeden: groen en goud. Schild-
houders:
twee gouden griffioenen met den staart tusschen
de achterpooten, elk met eene banier volgens het schild;
de lansen en franjes van zilver, de koorden blaauw, de kwas-
ten van goud. Wapenspreuk: Condit opes vibtus (Deugd
(fctért schatten).
RIJCKEVORSEL (VAN;. Het voorgaande wapen, vermeer-
derd met een blaauwen schildhoek waarin een gouden iaisant.
Overigens in alles gelijk het voorgaande wapen, met uitzon-
dering dat de linkerbanier overeenkomstig den schildhoek is.
RIJCKEVORSEL (VAN) VAN KESSEL. Gevierendeeld: 1 in
groen drie gouden kikvorschen (Ryckevorsel); 2 in zilver
vijl\' kruislings aaneengeslotene en aanstootende roode ruiten
{Kessel}; 3 in zwart een gouden keper, vergezeld van drie
zespuntige zilveren sterren (Lemmens); 4 gedwarsbalkt van
zes stukken rood en goud, de roode balken getralied van
zilver (Bernaige.) Vier helmen. Helmteekens: 4° met groen-
gouden wrong een omgewende gouden kikvorsch tusschen
eene baniervlugt van goud en groen; dekkleeden: groen en
goud; 2° met zwart-gouden wrong eene zespuntige zilveren
ster, vooreene baniervlugt van goud en zwart; dekkleeden:
zwart en goud; 3° met goud-roode wrong een mansborst-
beeld in natuurlijke kleur met roode hool\'dwrong, gekleed
in hermelijn en oprijzende uit eene kuip van \'t zelfde;
dekkleeden: rood en goud; 4° op een rooden hoed met op-
geslagen zilveren rand een zwart vogeltje lussehen eene
baniervlugt van zilver en rood; dekkleeden : rood en zilver.
Schildhouders: een griffioen met den staart tusschen de
-ocr page 459-
45»
achlerpooten en een klimmende en aanziende leeuw, beiden
van goud en elk eene banier houdende met gouden franje
en zilveren lans, die ter regterzijde volgens het \\", die ter
linkerzijde volgens het 2e kwartier. Wapenspreuk: Condit
opes virtus (Deugd gaêrt schatten).
SALIS (DE). Doorsneden: 1 in goud een geplante groene
wilgenboom ; 2 gepaald van zes stukken zilver en rood, en om-
boord metgoud. Aanziende gekroonde helm, zonder dekkleedeu.
Helmtecken: eene uitkomende, goud-gekroonde natuurlijke
harpij met blaauwe vleugels. Schild houders: twee wilden in na-
tuurlijke kleur, omkranst en omgord met groen loof, elk eene
banier houdende met gouden franje, lans, koorden en kwasten,
die ter regterzijde volgens de bovenhelft, die ter linkerzijde
volgens de benedenhelft van hel schild. Wapenspreuk: Non
auro sed vihtute (Niet door goud, maar door dengd).
SALVADOR. In groen een rood-getongde gouden leeuw,
vergezeld van drie leliën van \'t zelfde. Ridderkroon; en
daarboven, op eene goud-groene wrong, een uitkomende,
blaauw-getongde en genagelde roode leeuw, met eene gou-
den lelie tusschen de voorpooten.
SALVE (DE) de Bruneton. In zilver twee gaande zwarte
wolven boven elkander en een uitgeschulptc roode zoom.
Half-aanziende helm met twee zilveren struisvederen. Dek-
kleedeu:
zilver, zwart en rood. Het schild van onderen om-
vat door twee groene lauwertakken, wier ondereinden schuin
over elkander zijn gekruist.
SANDBERG. In zilver een gouden keper, vergezeld van
drie groene klaverbladen. Aanziende helm zonder dekklee-
den. Helmteeken: eene zilveren vlugt. Scliildhouders: twee
gouden griffioenen met den staart tusschen de achterpooten.
Wapenspreuk: Serva fideh (Hou trouw).
SANTHEUVEL (VAN DEN). In groen drie rustende zil-
veren konijnen. Aanziende helm, gedekt met de ridder-
kroon. Helmteeken: een uitkomend zilveren konijn, tus-
schen eene vlugt van groen en zilver. Dekkleedeu: groen
-ocr page 460-
45\'J
en zilver. [De in Holland gevestigde lakken dezer familie
voeren den helm half-aanziende en hehben tol schildhou-
ders:
op een grasgrond, regts een zilveren konijn, links
een jager mei het geweer bij den voel. De Limburg-
sche tak heeft lol schildhouders twee gouden leeuwen,
van welke die ter linkerzijde aanziende is, en voert als
wapenspreuk: Majorlm virtus mepotdm gloria, Der vonr-
vaderen dewjd is de roem der naneveti.]
SASSE (VAN) van Usselt. Gedwarsbalkl van achl stuk-
ken goud en zwart; en een in twee rijen van rood en zil-
ver geschakeerde schuinbalk over alles heen. Half-aanziende
gekroonde helm. Helmteeken : een van rood en zilver in twee
rijen geschakeerd SI. Andrieskruis, overtopt door eene zes-
puntige zwarte ster. Dekkleeden: goud en zwart.
SGIIELTINGA (COEHOORN VAN). Gevierendeeld: I en
IV. het wapen van Scheltinga, Ie weten in zilver tweedub-
bele roode rozen boven elkander; II. en III. hel wapen van
Coehoorn, zijnde gevierendeeld: 1 en 4 een klimmende
zwarte beer. gehalsband van zilver; 2 en 5 in zilver een
zwarte jagthoorn, gesnoerd en gemond van rood en beslagen
met zilver. Aanziende helm gedekt met eene negenpaarligc
kroon. Helmteeken: ééne zilveren tusschen twee gouden
struisvederen. Dekkleeden: zwart en goud. Schildhouders:
twee omziende natuurlijke beeren met zilveren halsbanden.
SCHENK van Ntfdeggen. In zwart een gouden leeuw.
Half-aanziende helm met goud-zwarte wrong. Helmteeken:
een uitkomende gouden leeuw, tusschen eene zwarte vlugt.
Dekkleeden: zwart eu goud.
SCHERFF (VON). Linksgeschuind van blaauw en groen,
met een gouden linkerschuinbalk opdedeelingslijn; het blaauw
beladen met een omgewonden en spriiigenden zilveren een-
hoorn, het groen met eene schuinlinks liggende natuurlijke
slang, de kop naar boven. Aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken :
de eenhoorn, uitkomende. Dekkleeden: regis goud
en blaauw, links goud en groen. Schildhouders: regts de
-ocr page 461-
440
slang, regtopstaande en in den bovenschildhoek bijtende;
links een zilveren eenhoorn. Wapenspreuk: Per aspera ai>
astka [hoor de doornen heen ten hemel).
SCHERPENZEEL (VAN) Ï1EUSCH. Gevierendeeld: 1 en
4 in blaauw zes zilveren leliën, 3, 2 en 1 Scherpenzeel);
2 en 5 in goud een schuinliggende roode pijl (de Hensch).
Twee helmen, gedekt de eerste met eene gewone, de tweede
niet eene zevenpaarlige kroon. Helmteekens: 1c eene zil-
veren lelie; dekkleeden: blaauw en zilver; 2° een goud-ge-
boornde roode ossenkop en bals; dehkleeden: goud en rood.
Sehildhoudtrs: regts een rood-gelongde gouden griffioen met
nederwaartsche vlug! en den staart tusschen de acbterpooten;
links een goud-gehalsbande zwarle hazewindhond ; beiden op
een grasgrond slaande.
SCHIMMELPENNINCK. In zilver twee schuingekruiste
zwarte sleutels, de oogen in den ruitvorm en als een kruisje
doorboord. Aanziende gouden helm met zwart-zilveren wrong.
Helmteekens: de sleutels, tusschen eene zilveren vlug!. Deh-
kleeden :
zilver en zwart. Sehüdhouders: twee klimmende en
aanziende natuurlijke leeuwen. Wapenspreuk: Honus ante
divitias (Eer boven rijkdom).
SCHIMMELPENNINCK VAN DER OIJE. Gevierendeeld :
I en 4 het wapen van Schimmelpenninck; 2 en 3 het wa-
pen van van der Oije, zijnde in goud een in twee rijen
van zilver en rood geschakeerd kruis. Twee helmen, de
eerste met eene vijfbladerige kroon, de tweede met goud-
roode wrong. Helmteekens: 1° van Schimmelpenninck; deh-
kleeden:
zilver en zwart; 2° van van der Oije, te weten een
slappende ooijevaar in natuurlijke kleur, tusschen eene vlugt
volgens hel 2e kwartier; dekkleeden: goud en rood. Schild-
houders:
twee goud-gelongde zilveren leeuwen.
SCHMIDT (VON) auf Altenstadt. Doorsneden: I gedeeld van
zwart en rood, waarover een zilveren zwaan met uitgespreide
en opgeheven vleugelen, overlopt door een groenen lau-
werkrans, de reglerpool opgeligl en staande op een lig-
-ocr page 462-
441
genden laurierlronk in natuurlijke kleur, die aan hel reg-
lereinde een paar gouden uitspruilsels heeft; 2 gedeeld van
rood en zwart, mei een goud-goharnasten regterann over
alles heen. komende uit eene natuurlijke wolk, de vleesch-
kleurige hand een zilveren zwaard met gouden gevest om-
klemmende. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
de liggende lauriertronk, waarop regts de zwaan omgewend
slaat, en links de arm op den elboog rust; deze arm koml
uit de wolk. de zwaan is overlopt door den lauwerkrans eu
de tronk vertoont in \'I midden een gouden uitspruitseltje.
Dekkleeden: regts goud en zwart, links zilver en rood.
SCHOLTEN (FANNIUS). Gevierendeeld: I en IV. het wa-
pen van Schollen, zijnde gevierendeeld: t in goud een schuin-
links geplaatste zwarte lak; 2 in groen drie aanziende
zilveren ossenkoppen; 5 in roud een zilveren zak. gevuld
met gouden graan; 4 in goud een reglopgeplaatste roode
kreeft; II. en III. hel wapen van Fannius, namelijk: in
hlaauw drie zilveren schelpen. 2 en 1. en een gouden kwartier-
hoofd. Ilalf-uanziende gekroonde helm. Helmteeken: een
uil de kroon komende zilver-geharnaste regterann. met gou-
den heslag, de vleeschkleurige hand een Turkschen sabel van
zilver met gouden gevest zwaaijende; alles tusschen eene
zilveren viugt. Dekkleeden: goud en zwart. Schildhouders:
een leeuw, en een griffioen niet den staart tusschen de
achterpoolen, beiden omziende en in natuurlijke kleur.
Wapenspreuk: Plus bsse quan videri {Meer zijn dan schijnen).
SCHORER. In zwart een zilveren dwarsbalk, vergezeld
van drie droogscheerdeisscharen van \'I zelfde met de punten
omlaag. Schildhouders: twee goud-gehoornde zilveren hokken.
SCHUEREN fDE VAN DER). In zilver twee hlaauwe le-
liën met afgesneden voet. de eene in het tweede kwartier,
de andere aan de punt geplaatst; en een rood vrijkwartier,
beladen met een dubbelstaartigen zilveren leeuw. Half-aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken : de leeuw, uitkomende,
Dekkleeden: blaauw en zilver.
-ocr page 463-
Wi
SCHUYL VAN DER DOES. Gevierendeeld: 1 en i vm
der Does;
2 en S het wapen van Schuyl, namelijk in rood
een gouden seliuinbalk, vergezeld van zes zoomsvvijze ge-
plaalsle gouden eendjes zonder poolen. Twee helmen, ge-
dekt de eerste met eene vijfbladerige kroon, de tweede met
eene rood-gouden wrong. Helmteekem: 1° liet helmteeken
van van der Does; -2° een geheel aanziende roode ossenkop
en hals met gouden hoornen. Dekkleedeu: rood en goud.
Schildhouders: een omziende gouden leeuw en een gouden
griffioen met den staart tusschen de acbterpooten, beiden
ondersteund door een grasgrond.
SGHUTLËNBURCH. In goud drie zwarte weerhaken. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken: een zwarte weerhaak
tusschen eene gouden vlugt. Dekkleedeu: gouden zwart.
Schildhouders: twee omziende, rood-getongde gouden leeuwen.
SCHWARTZ. Gevierendeeld: I en 4 in zilver een lage
groene heuvel; 2 in rood een goud-gekroonde zilveren adelaar;
5 in rood een omgewende goud-gekroonde zilveren leeuw.
SGHWARTZENBERG EN IIOHENLAiXSBERG (ÏHOE). Ge-
paald van acht stukken blaauw en zilver. Aanziende gouden
helm, blaauw-gevoerd. zilver-getralied, zonder dekkleeden en
gedekt met eene kroon. Helmteeken: een jonginans-borstbeeld.
gekleed in \'t rood met zilveren kraag, gedekt met eene kegel-
vormige roode muls niet zilveren opslagen, welke muts op
den top eene gouden kroon draagt, uil welke vijf hlaauwe
struisvederen opkomen; alles lusschen twee olifanlstrom-
pen, in de lengte beladen gelijk het schild in de breedte,
en elk van builen bezet met zeven korenaren, benevens nog
drie andere in de monding, de korenaren ter regterzijde van
zilver, die ter linkerzijde blaauw.
SENARCLENS (DE) DE GRANCY. Di gedumasceerd goud
een blaauwe schuinbalk, beladen met drie zespunlige zilve-
ren spoorraderen. Aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
een uitkomende zilveren, goud-gebekte zwaan met uitge-
spreide en opgeheven vleugelen. Dekkleedeu: zilver en blaauw
-ocr page 464-
443
Schild houders: twee goud-gebekte zilveren zwanen met ge-
opende en nederwaarlsche vlugt. Wapenspreuk : Sans dé-
cliner [Zouder tanen).
SERRARIS. Gevierendeeld: 1 en 4 in rood een zilveren
zwaard met gouden gevest; 2 en 3 in zwart, een gouden
keper, beladen mei drie zespuntigc roode sterren en ver-
gezeld van drie zilveren traliehelmen in profil, de beide bovenste
toegewend. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een
geharnaste reglerarm, een zilveren zwaard met gouden ge-
vest zwaaijende. Dekkleeden: regis rood en goud, links
zwart en zilver.
SIBERG. In zilver eene groen-gepunte roode roos. Hall-
aanziende helm met rood-zilveren wrong. Helmteeken: de
roos, zwevende boven eene roode vlugl. Dekkleeden: zilver
en rood. Schildhouders: twee omziende natuurlijke griffi-
oenen met den staart tusschen de achterpoolen.
SIBERG (ALTING). Gevierendeeld: I en 4 Sibenj; 2 en
"> doorsneden, van goud niet een zwarten ring, en van
blaauw met eene gouden punt beladen met een zwarten koek
[AUing). Half-aanziende helm met rood-zilveren wrong. Helm-
teeken:
de roos van bet le kwartier, zwevende boven eene
roode vlugt. Dekkleeden: zilver en rood. Schildhouders:
twee omziende rood-getongde griffioenen in natuurlijke kleur
met den staart tusschen de achterpooten, hel bovenlijf, de
vleugels en de voorpooten blaauw.
SICKINGHE. Gedeeld: I in goud een halve zwarte ade-
laar, uitgaande van de deeliugslijn; 2 in rood een zilve-
ren dwarsbalk. Eene goud-rood e wrong onmiddehjk op
hef schild en daarop als helmteeken een zilveren kop
en hals van een kraanvogel, tusschen eene vlugt, de
regtervleugel van goud, de linkervleugel rood met een zil-
veren dwarsbalk. Schildhouders: op een grasgrond twee
omziende zwarte arenden met nedcrwaartsche vlugl.
SIEBOLD (VON). Doorsneden: I in goud een zwart-be-
kleede schuinlinks geplaatste regterarm. de band beneden.
i
-ocr page 465-
444
een lancet houdende; \'2 in blaauw eene zespuntige gouden
ster. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: de ster
tusschen twee blaauwe olifantstrompen, die elk aan de bui-
tenzijde bezet zijn niet vijf\'gouden kogeltjes. Dekkleeden:
goud en blaauw.
S1GHERS ter Hordt. In goud een omgewende opvlie-
gende zwarte raat\', aan wiens snavel een blaauwe kruisboog
hangt met roode schacht en kruk. Aanziende gouden helm.
gedekt niet eene vijfpaarlige kroon. Helmteeken: een omge-
wende zwarte raaf met breed uitgespreide vlerken en boven eiken
vleugel een Uadderend rood lint. Dekkleeden: zwart en goud.
Schilt! houders: twee omziende zwarte raven met half-geopende
vlugt op een grasgrond.
SIMON VAN VLODROP. In goud een groene dwarsbalk, ver-
gezeld van drie koren-aren van \'t. zelfde, zouder stengels of
bladeren. Half-aanziende helm met goud-groene wrong. Helm-
teeken:
een koren-aai\' van \'t schild. Dekkleeden: goud en groen.
SINGENDONCK. In zilver een rood kruis, in het 2e en
5C kwartier vergezeld van een zwart schildje. Aanziende
gekroonde gouden helm zonder dekkleeden. Helmteeken:
een staande wildeman in natuurlijke kleur, omkranst en om-
gord met groen loof. met eene knods op zijn linkerschouder.
Schildhouders: op een grasgrond twee dergelijke wilden, die
den helm boven hel schild ophouden en hunne vrije hand
laten leunen op eene knods die op den grond rust.
SIRTEMA VAN GROVESTINS. Gedeeld: 1 in goud een
halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn; "2 in
blaauw drie zespuntige gouden sterren boven elkander.
Half-aanziende helm met goud-blaauwe wrong. Helmtee-
ken:
drie blaauwe struisvederen, elk beladen met drie
zespuntige gouden sterren boven elkander. Dekkleeden: goud.
zwart en blaauw. Schildhouders: twee natuurlijke leeu-
wen. Wapenspreuk: N,et te goed, x/et te tiokii.
SIX van Hilleyom. In blaauw bovenaan twee zilveren
wassenaars en aan de schildpunt eene zespuntige zilveren
\'-
-ocr page 466-
44!»
ster. Half-aanziende gekroonde helm zonder dekkleeden.
Helmteeken: de sier van \'t schild, Schildhouders: regis een
zilveren paard, links een natuurlijke leeuw, elk eene blaauwe
banier houdende met zilveren lansen, franjes, koorden en kwas-
ten ; die ter reglerzijde is beladen met drie zespuntige zilveren
sterren, 2eiH, die ter linkerzijde mei drie zilveren wasse-
naars, 2 en I. Wapenspreuk: Stki.i.a dcce (Onder geleide van
de sier).
SIX van (Hei-leek. Hel vorige wapen. Dezelfde helm,
zonder kroon.doch met blaauw-zilveren wrong en blaauw-zilve-
ren dekkleeden. Helmteeken: de sier. Schildhouders: regts
een zilveren paard, links een klimmende en aanziende zil-
veren leeuw, elk eene banier volgens hel schild, en mei
zilveren franjes, koorden en kwasten versierd, vasthou-
dende. Wapenspreuk: Stkli.a liuce (Onder geleide van de sier.)
SLICHER. In goud een roode dwarsbalk, vergezeld in
\'t schildhoofd van drie blaauwe hoefijzers naasl elkander en
aan de schildpunl van een blaauw molenijzer. Aanziende
helm met goud-blaauwe wrong. Helmteeken: een springend,
rood-getoomd, zilveren paard. Dekkleeden: goud en blaauw.
SLINGELANDT (VAN). Gevierendeeld: I en 4 in zilver
twee beurtelings gekanleelde roode dwarsbalken iArkel); 2
en 5 in rood twee gouden dwarsbalken, vergezeld van acht
zoomswijze geplaatste gouden rneerlljes (Cuyck). In een
zwart harlschild twee beurtelings gekanleelde zilveren dwars-
balken (SHngelandt.) Drie helmen, de middelste gedekt mei
eene vijfbladerige kroon gevoerd mei eene. hermelijnen muts.
de beide andere gedekt met gewone kroouen. Helmteekens:
1° een uitkomende en omgewende rood-gebekle zilveren zwaan
met opgeheven vleugels; dekkleeden: zilveren rood; 2°een
dubbele zwarte adelaar mei nederwaartsche vlugl, op de
borst beladen niet eene gekroonde gouden L; dekkleeden:
zwart en goud; 3° eene poort met een spils dak en met twee
torens met spitse daken aan de zijden, alles van zilver, op
eiken toren een linkswaaijend gouden windvaantje; dekkleeden :
v
-ocr page 467-
W,
zilver en zwïirt. Schildhouders: regis een zwarte, goud-
gepooto arend met opgeheven vlugt, op «Ie borst beladen
met eene gekroonde L van goud; links een rood-gebekte
en zwart-gepoote zilveren zwaan met opgeheven vlugt; elk
eene banier houdende aan eene gouden lans; de banier ter
regterzijdc volgens het le kwartier, die ter linkerzijde vol-
gens het bartschild, elke banier omgeven met een schnin-
geblokten rand van de kleuren der banier. Wapenspreuk:
Candihe et cordate (Art/t\'loos en rondborstig).
SLOET. In zilver een roode wassenaar. Aanziende helm
zonder dekkleeden. Helmteeken: de wassenaar, zwevende
tusschen eene zilveren vlugt. Schild-houders: twee omziende
gouden griffioenen met nederwaartsche vlugt en den staart
tusschen de achterpooten.
SLOET lot Warmelo. Gevierendeeld: J en 4 Sloet; 2
en ö in rood een zilveren schuinbalk, vergezeld van zes
zoomswijze geplaatste leliën van \'t zelfde. Aanziende helm
met zilver-roode wrong. Hel Helmteeken van Sloet. Dek-
kleeden :
zilver en rood. Schild houders: twee omziende rood-
getongde zilveren leeuwen.
SMETH (DEJ van Alphen. In goud drie zwarte hoefijzers,
en een zilveren schildje tusschen de beide eerste hoefijzers
beladen met eene achtpuntige zwarte ster; in een rood schild-
hoofd eene gouden keizerskroon. Twee helmen. Helmtee-
keus:
op eiken helm tien uitkomende jonge beer in natuur-
lijke kleur, tusschen eene vlugt van goud en rood; de beer
op den eersten helm oingewend. Dekkleeden: rood en goud.
SMETH (DE) van Deumè. Het voorgaande wapen, zonder
bet schildje niet de ster.
SMINIA (VAN). Gevierendeeld: I in rood een zilveren
zaudlooper; 2 iu blaauw drie zespuntige gouden sterren;
3 in rood een schuingeplaatste zilveren gezigts-wassenaar,
de hoornen naar den linkerbovenhoek gewend; 4 in rood
een vederbos van ééne zilveren tusschen twee gouden struis-
vederen. Half-aanziende helm met rood-zilveren wrong.
-ocr page 468-
U7
Helmteeken: de vederbos van het 4\' kwartier. Dekkleeden:
rood en zilver.
SMISSAERT. In hlaauw zeven zespuntige gouden sterren,
geplaatst 2 boven links, en verder 5 en 2, benevens een
zwart vrijkwartier beladen met twee golvende zilveren dwars-
balken. Aanziende helm met blaauw-gouden wrong. Helm-
teeken:
een rood-getongde zwarte wolf. geheel aanziende ge-
zeten tusschen twee zwarte kreeftsscharen. Dekkleeden: blaauw
en goud. Schildhouders: twee gouden griffioenen mei draken-
tongen. Wapenspreuk: Pot n mieüx j\'endure. (Ik duld om
tot beter te geraken),
in gouden letteren op een blaauw lint.
SMITS van Eckart. Doorsneden: I in rood drie zilveren
St. Andrieskruisjes naasl elkander; 2 in goud twee groen-
gestengelde en gebladerde roode rozen, de stengels halfrond
naar de schildzijden uitgebogen. Half-aanziende helm mei
rood-gouden wrong. Helmteeken: de linker rozentak. Dek-
kleeden
: goud en-rood.
SNOECK. In groen een hermelijnen schildhoofd; en over
alles heen een gouden vrijkwartier beladen mei eene groen-
gepunte en geknopte roode roos. Half-aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: een natuurlijke op den kop staande snoek,
tusschen eene antieke gouden vlugt. Schildhouders: twee
gouden griffioenen met den staart tusschen de achterpoolen.
SNOUCK HURGRONJE. Gevierendeeld: 1 en 4 in zil-
ver een geplante groene boom, op wiens top een zwarte
vogel zit; 2 en 3 in rood drie zilveren ankerkruisjes.
In een zilveren hartschild een dubbele zwarte adelaar met
roode tong en gouden bek en pooten, hebbende op de borst
een rond blaauw schildje, omboord met goud en beladen
met eene lelie van \'t zelfde. Half-aanziende helm, met blaauw
gevoerd en gedekt met eene zwart-zilveren wrong. Helmtee-
ken:
de dubbele adelaar van \'l hartschild, uitkomende. Dek-
kleeden :
zilver en groen. Wapenspreuk: Memo tltissimus
ibis (In \'t midden gaat men \'t veiligst).
SNOUCKAERT van Schauburg. Gedeeld: 1 in goud een
-ocr page 469-
UH
zwarte, rood-getongde, blaauw-gebekte en genagelde ade-
laar; 2 in goud drie zwarte schuinbalken. Half-aanziende
helm, mul zwarl gevoerd en gedekt met eene zwart-goudeu
wrong. Helmteeken: de adelaar, uitkomende. Dekkleeden:
zwart en goud.
SPAEN (VAN). Gevierendeeld: I en i in gedamasceerd
zilver drie roode scluiinbalken; 2 en 3 in rood tien gouden
ringen, geplaatst 5. 3. 3 en I. In een gouden hartschild
een goud-gekroonde zwarte adelaar. Drie met zwarl gevoerde
helmen, van welke de eerste gekroond is, de tweede een
wrong draagl van zwart en goud. en de derde eene wrong
van rood en goud. Uelmleekens: 1° een uitkomende na-
tuurlijke beerenpool, een blaauwen bol omvatlende; dekklee-
den:
zilver en rood; 2° de kop en hals van den adelaar;
dekkleeden: goud en zwart; 3° een gouden ring lusschen
eene zilveren vlugt, elke vleugel beladen met een rooden
dwarsbalk die overladen is met drie gouden ringen; dek-
kleeden ■•
goud en rood. Wapenspreuk: Vivit post runera
viktus (De deugd blijft voortleven na den dood.)
SPEELMAN. In zilver een blaauvve dwarsbalk, in het
schildhoofd vergezeld van eene regter- en eene linkerhand
naast elkander, beiden rood, en aan de schildpunt van een
zwarten hamer; benevens een zilveren schildboek beladen met
eene roode linkerhand. In een zwarl hartschild, over den
dwarsbalk heen, een zilveren leeuw. Half-aanziende ge-
kroonde helm. Helmteeken: eene zwevende roode linkerhand,
lusschen eene zilveren vlugt, elke vleugel beladen met een
verkorten blaauwen dwarsbalk. Dekkleeden .binnen en buiten
blaauw. Scliildliouders: twee rood-getongde en met stede-
kroonen gedekte gouden zeeleeuwen, elk op den schouder bela-
den met een rood hart waarboven eene gouden stedekroon.
SPEICHER (VAN). Gevierendeeld: \\ en 4 in goud een
rood-getongde zwarte adelaar, die van hel 4" kwartier met
den kop oingewend; 2 en 5 in rood een gouden griffioen,
die van het 3e kwartier otngewend. In eene blaauwe in-
-ocr page 470-
U9
gedreven punt. lusschen hel 31- en i\' kwartier, een gouden
SI. Calharina\'s rad. Over alles heen een zilveren hartschild.
waarin Iwee schuingekruisle gouden weerhaken, vergezeld
in elk der zijhoeken en in den bovenhoek van [eene acht-
puntige sier van \'I zelfde. Twee gekroonde helmen. Helm-
teekens:
lc een bij de knieën uitkomende man. gekleed in
•I rood met een zilveren gordel, gedekt mei eene roode, zil-
ver-omboorde toppermuts waarvan de staart regis afhangt:
lusschen twee olifantstrompcn. beurtelings doorsneden van
blaauw en goud; 2C de griffioen van hel "2" kwartier, met
het rad van de ingedreven punt lusschen de voorpoolen.
Dekkleed en : goud en rood.
SPENGLER (VAN). Doorsneden: I in goud een rood-getong-
de zwarte adelaar: 2 in rood eene zilveren kan met deksel
en oor. geplaatst op een gouden drietoppig heuveltje en be-
geleid van vier zespuntige stenen van \'I zelfde. 2 aan elke zijd
boven elkander Aanziende helm mei goud-zwarte wrong.
Helmteeken: een hisschops-borslbeeld in pontificaal. Dek-
Meeden:
regts zilver en rood, links goud en zwarl.
SPEYART VAÏN WOERDEN. In rood eene zespuntige
gouden ster, veigezeld van drie ruiten van \'t zelfde. Aan-
ziende gekroonde helm, Helmteeken: een knoestige roode paal,
op den top beladen met. eene gouden ruit, en geplaatst tus-
schen eene vlugl van rood en goud. Dekkleeden; rood
en goud.
SPIEGEL (MJVELAEH VAN DER). Gevierendeeld: I en 4
in zwart drie zilveren kepers: 2 en 5 in zilver een breed-
armig rood kruisje, vergezeld van drie leeuwtjes van \'t
zelfde. Half-aanziende helm met zwarl-zilvereu wrong.
Helmteeken: een uitkomende natuurlijke leeuw, lusschen
zijn linkerpoot en zijne borsl een ovalen blaauwen. goud-
omlijsten en gesteelden spiegel houdende. Dekkleeden: zwarl
en zilver.
STAAL \'VAN DER) van PiershM. Keperswijze door-
sneden van zilver en zwarl; hel zilver beladen mei Iwee
29
»
-ocr page 471-
150
omgekeerde blaauwe hoefïjzers, waarboven een barensteel van
l zelfde; het zwart met zes zilveren leliën. 3, 2 en i, de
middelste lelie van de eerste rij een weinig hooger dan de beide
andere. In een zilveren harlschild, geplaatst op de verdeelings-
lijn, drie golvende groene dwarsbalkjes. Half-aanziende helm
zonder dekkleeden en met zilver-zwarte wrong. Helmfee-
ken:
een omgekeerd blaauw hoefijzer tnsschen eene zwarte
vlugt. Scliildliomlers: twee rood-getongde witte leeuwen.
STEENGRACHT. Doorsneden van rood en goud, met eene
golvende dwarsbalking van acht stukken zilver en blaauw, over
de doorsnijdingslijn heen; het rood beladen met twee gouden
vagers naast elkander, de steel omlaag, en het goud met een
gebladerden en bevruchten dwarsgelegden pruimentak, de
bladeren links, de drie vruchten van onderen, alles groen.
Aanziende helm met zilver-blaauwe wrong. Helmteeken: een
geharnaste regterarm, de vleeschkleurige hand een gouden
vager dwars naar links houdende. Dekkleeden : blaauw en
zilver. Schildhnuders: een griffioen en een leeuw, beiden
omziende en in natuurlijke kleur.
STERN. In zilver een ^blaauwe dwarsbalk, in *l schild-
hoofd vergezeld van twee ossenkoppen en halzen, en aan
de schildpunt van eene zespuntige ster. alles zwart. Half-
aanziende gekroonde helm. Hehnteeken: de ster. tusschen
eene vlugt van zilver en blaauw. Dekkleeden: blaauw
en zilver. Schild houders: twee natuurlijke leeuwen op een
grasgrond.
STORM DE GRAVE. In blaauw een half-aanziende zil-
veren helm. doorboord met een schuinlinkschen gouden
pijl, de punl naar boven. Half-aanziende helm. Helmtee-
ken :
een blaauw-zilveren vederbos. Dekkleeden: zilver en
blaauw.
STORM VAN SGRAVESANDE In zilver drie rood-ge-
bekte en gepoole zwarte stormvogels, en een rood hartschild
beladen met negen gouden ruiten, geplaatst 4, 3 en 2. Half-aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken : een vogel van \'t schild,
-ocr page 472-
451
tuaschen eene doorsneden vlngt, regis van zwarl en zilver, links
van rood en goud. Dekkleedcn: zwart, zilver, rood en goud.
Schild houders: op een grasgrond een gouden leeuw en een
zilveren eenhoorn.
STRAALMAN. Doorsneden : 1 in blaauw eene tlikkerende
(of stralende) gouden zon; 2 in goud een stappend zwarl
lam; het gansene schild omboord met goud. Half-aanziende
gekroonde helm. Heltnteeken : het lam, uitkomende. Dek-
kleedcn :
regts goud en blaauw, links goud en zwart.
STRATEN (VAN DER) van den HUI In goud een blaauwe
dwarsbalk, vergezeld van drie koeken van \'t zelfde. Over
den balk heen een gedeeld hartschild: I in groen een gou-
den jagthoorn, 2 in zilver eene stappende roode koe en een
rood kwartierhoofd beladen met twee schuingekruiste zilve-
ren hooivorken. Half-aanziende helm, gedekt met eene rid-
derkroon. Helmtee.ken: een blaauwe koek, in de hoogte
zwevende tusschen eene vlugl van goud en blaauw. Dek-
kleeden
: goud en blaauw. Schild houders: een omziende
leeuw en een griffioen met den slaart tusschen de achlerpooteii.
beiden van goud. rood-getougd. en op een grasgrond geplaatst.
STRATENUS. Gevierendeeld: I en 4 doorsneden van
goud en blaauw, met een van rood en goud doorsneden ade-
laar daarover heen; 2 en 5 in goud een rood-gebekte en
gepoote dubbele zwarte adelaar, die op de borst een zilveren
schildje draagt beladen met twee beurtelings gekanteelde roode
dwarsbalken. Half-aanziende helm met rood-gouden wrong.
Heltnteeken: een uil komende roode adelaar. Dekkleedcn : goud
en rood. Schildhnuders: twee omziende natuurlijke grif-
lioenen met den slaart tusschen de achlerpoolen.
STRICK van Linsclwten. Gevierendeeld: I en 4 in zil-
ver drie zwarte mcerltjes; 2 en 3 in rood een zilveren
schuinbalk. In een blaauw hartschild eene gouden lelie.
Aanziende helm niet zilver-zwarte wrong. Helmleeken: een
zilveren kop en hals van een struisvogel met een blaauw
hoefijzer in den bek. tusschen eene baniervlugt van zwarl
29*
*
-ocr page 473-
i.!>2
en zilver. Dekkleeden: zilver en zwart. Schildhouders :
twee rood-getongde gouden leeuwen. Wapenspreuk: Virtüs
vi.ncit [De deugd overwint]
STUERS (DE). In zilver drie roode schuinbalken, verge-
zeld van twee groen-gepunte roode rozen, een in den lin-
kerboven- en de andere in den regterberiedenhoek. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmleeken: een uitkomende en
van voren geziene zilveren, goud-gehalsbande hazewindhond,
met den kon regis gewend; tusschen eene vlugt van goud
en zilver. Dekkleeden : zilver en rood. Schildlionders: twee
omziende, goud-gehalsbande zilveren hazewindhonden. [Jhr.
F. V. A. de St.. tegenwoordig opperbevelhebber des legers
in Nederlandsch-Indiè. voerl dit wapen vermeerderd mei
een blaauwen schildboek, waarin een schip op den top eener
gouden klip temidden der golven, alles in natuurlijke kleur,
en boven dal schip het woord Lit.ipara in gouden letteren;
de schildhouders houden elk eene banier mei gouden franje
en lans. die ter regterzyde volgens hel schild zonder den
schildboek. die ter linkerzijde enkel volgens den .schildboek.]
STYRUM (VAN). In rood drie omgewende gouden arends-
beenen. Aanziende helm. Helmleeken : een dei\' figuren van
het schild. Dekkleeden: rood en goud. Schildhouders: twee
rood-getongde gouden griffioenen met den staart tusschen
de achterpooten.
SUCHTELEN (VAN). In rood vier zilveren ringen, ge-
plaatst 2. I en 1. .Aanziende helm met zilver-roode wrong.
Helmteekens: een zilveren ring, in de hoogte zwevende tus-
schen eene zilveren vlugl. Dekkleeden: rood en zilver. Schild-
houders:
twee natuurlijke leeuwen, de eerste aanziende, de
andere omziende.
SUPERVILLE (VAN DUSSELDORP DE). Gedeeld I. ge-
vierendeeld: I en t in rood eene zilveren burgl. geopend
van \'t veld. uil wier linnen een halve gouden leeuw, met
een zilveren zwaard met gouden gevest in den reglerpoot. te
voorschijn komt; 2 en •> in goud eene roode koe; II. in
-ocr page 474-
455
rood een zilveren ooijevaar. Half-aanziende helm met rood-
zilveren wrong. Helmteeken: de burgt met den leeuw.
Dekkleeden: rood en zilver. Schildhouders: twee omziende
gouden leeuwen, met den staart tusschen de achterpooten
door naar boven geslagen. Wapenspreuk: Soi.o Deo nitok
(Alleen van God de luister).
SWEERTS DE LANDAS. In goud twee driehoekige zwarte
eggen, de eene in hel \'2\' kwartier, de andere aan de schild-
punt; en een vrijkwartier gedeeld en ingeboekt van vijf zil-
veren stukken in rood. de punten over en weder de over-
zijde rakende. In een gouden hartschild, over alles heen,
een zwarte adelaar. Aanziende gouden helm met zilver-
roode wrong. Helmteeken: een uitkomende adelaar, de kop
en de vleugels zwart, de borst volgens het vrijkwartier.
Dekkleeden: zilver en rood. Schildhouders: twee faunen in
natuurlijke kleur.
SWINDEREN (VAN). In biaauw een zilveren keper, in
\'I schildhoofd vergezeld van twee zespuntige gouden sterren
en aan de schildpunt van een omgekeerden gouden ge-
zigts-wassenaar. Aanziende gekroonde helm, zonder helm-
teeken. Dekkleeden: biaauw en zilver. Schildhouders: twee
omziende rood-getongde gouden griffioenen met den staart
tusschen de achterpooten en geplaatst op een grasgrond.
SWINDEREN (DE MAREES VAN). Gevierendeeld : I en i
van Swinderen; 2 en 5 in biaauw een zilveren kruis, verge-
zeld van vier gouden rozen (de Marees). Aanziende gekroonde
helm, met biaauw gevoerd en zonder helmteeken. Dekkleeden:
zilver en biaauw. Schildhouders: twee omziende gouden
griffioenen met den staart tusschen de achterpooten en
geplaatst op een grasgrond.
SÏJPESTEIN (VAN). Gevierendeeld: 1 en (V in goud een
roode schuinbalk, beladen met drie zilveren meerltjes;
II. en III. nogmaals gevierendeeld: I eu 4 in goud een
roode dwarsbalk, 2 en 3 gedwarsbalkt van zes stukken goud
en biaauw, dp gouden balken beladen met negen roode
-ocr page 475-
454
St. Audrieskruisjes, 4, 5 on 2. — Over alles heen een door-
sneden hartschild: 4 in goud een zwarte adelaar; 2 in rood
negen gouden vlammen. 4, 3 en 2. Drie gekroonde helmen.
Helmteekens:
1° een zilveren meerllje, tusschen eene vlugl
van rood en goud; 2° een gouden vlam tusschen eene zwarte
vlugt; 3C een uitkomende roode vos. Dekkleedm: rood en
goud. Schildhouders: regts een gouden leeuw, met eene
banier volgens kwartier I; links een natuurlijke vos met
eene banier volgens kwartier II.
SYTZAMA (VAN). Tn blaauw een gouden klaverblad,
vergezeld van twee goud-gepunte en geknopte zilveren rozen,
1 boven en 1 onder het klaverblad. Aanziende gekroonde helm
zonder dekkleeden. Hehnteeken : een uitspringende en van
voren geziene zilveren eenhoorn, met den kop regts gewend.
Schildhouders: twee omziende zilveren eenhoorns. Wapen-
spreuk:
Recte faciendo nrminbh TiMEAs [Doe wel en zie
niet om).
TAETS VAN AMERONGEN. In zilver een roode dwars-
balk. Aanziende helm met rood-zilveren wrong. Helm-
teeken:
een vrouwen borstbeeld met loshangende haren, in
natuurlijke kleur, gekleed volgens het schild. Dekkleeden:
zilver en rood.
TEDING VAN BERKHOUT. Gekeperd van twaalf stukken
goud en rood (Egmond), met een blaauw vrijkwartier waarin
een zilveren kraanvogel [Teding van Cranenburgh). Aan-
ziende helm met groen-gouden wrong. Hehnteeken: een
gouden hertenkop en hals. Dekkleeden: goud en rood.
Schildhouders: twee klimmende en aanziende gouden leeu-
wen.
TEIXEIRA. Gevierendeeld: \\ en 4 in goud een purperen
adelaar; 2 en 3 geschakeerd van goud en zwart in vier rijen,
elke rij van vier vakken; hel geheele schild omgeven met
een rooden zoom beladen met acht letters S van zilver.
Half-aanziende helm. met blaauw gevoerd, en met zwart -
blaauwe wrong. Hehnteeken: vijf st ruisvederen, zwart.
-ocr page 476-
455
goud, rood. zilver en zwart. Dekkleeden: regts goud. rood
en zwart; links zilver, rood en zwart.
TENGNAGEL (VAN). In blaauvv een gouden kruis.
Half-aanziende helm met goud blaauwe wrong. Helmteeken:
een mans-borstbeeld. van ter zijde gezien, gekleed in \'I
blaauw, het hoofd in natuurlijke klenr, gedekt met eene
blaauwe loppermuts. waarop van voren twee blaauwe slruis-
vederen prijken, terwijl van achteren een ineengedraaide
staart van goud en blaauw afhangt. Dekkleeden: goud en
blaauw.
TESTA. Gevierendeeld: I en 4 in goud drie roode schuin-
balken, en een blaauw kwartierhoofd beladen met een gouden
leeuwenkop. die van hel 1" kwartier omgewend; 2 en 3 in
groen een gouden kwartierhoofd beladen met een uitkomenden
rood-getongden zilveren adelaar, die van het 3\' kwartier omge-
wend. Twee gekroonde helmen. Helmteekens: 1° de leeuwenkop
van het r kwartier; dekkleeden: blaauw en goud; 2° een
zwevende zilveren wassenaar, in een halven cirkel omgeven
door zeven v\'y\'fpuntige sterren van \'t zelfde; dekkleeden:
groen en goud. Schildhouders: regts een rood-getongde
gouden leeuw, en links een rood-getongde zilveren arend
met nederwaartsche vlugl, het ligchaam van voren gezien,
de kop regis gewend.
TETS (VAN) van Goudriaan. Gevierendeeld; I n 4 in
blaauw drie zilveren vuurpotten met een hengsel, geplaatst
I en 2; 2 en 3 in goud een geplante groene boom. In een
zilveren hartschild een aanziende goud-gehoornde roode ossen-
kop. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een uitko-
mende wildeman in natuurlijke kleur, omkranst en omgord
met groen loof en eene knods op den reglerschouder dragende.
Dekkleeden: goud en blaauw. Schild houders: twee omziende
leeuwen in natuurlijke kleur.
TETS (REES VAN). In alles gelijk het voorgaande wa-
pen, uitgezonderd dat hel Iweede kwartier in rood drie
zilveren stormhoeden vertoont.
-ocr page 477-
486
TEYLINGEJN\' (VAK,. In goud een blaauw-getongde en
genagelde roode leeuw, over wiens schouder een zilveren
baren»teel heengaal. Half-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken
: de leeuw \'zonder den barensteel), opkomende uit
een Hollaiidsclien tuin. Dekkleeden : goud en rood. Schild-
houders:
twee omziende roode leeuwen, getongd en genageld
van \'t zeilde.
TEYLINGEN (VAN) run Kamerik. Hel voorgaande wapen,
doch de barensteel blaauw.
THIBAUT van Aagtekerke. Gevierendeeld : I uu i in blaauw
een gouden dwarsbalk, overtopt door Iwee zespuntige ster-
ren van \'t zeilde en van onderen vergezeld van een smal-
len zilveren keper; -2 en 3 in goud een roode leeuw,
gekroond van \'t veld. In een blaauw hailschild eene gou-
den lelie. Hall-aanziende helm. Helmteekcti: een uitko-
mende gouden adelaar. Dekkleeden : goud en rood. Schild-
houders:
twee goud-gehoornde zilveren eenhoorns, staande
op wolken.
THYE (VAN HAMNES. Gevierendeeld: I en \\ in blaauw
drie zespuntige gouden sterren; "2 en 3 in goud een klim-
mende roode vos. Hall-aanziende gekroonde helm. Helm-
teeken
: eene ster van hel schild, zwevende tusschen eene
vlugt, doorsneden, regis van goud en blaauw, links van
rood en goud. Dekkleeden: regis goud en blaauw. links
goud en rood. Schildhouders: Iwee griffioenen in natuur-
lijke kleur, doch hel bovenlijf en de vleugels zwart, de
bek en voorpooten goud, de tong rood.
TILL (VAN). In rood een zilveren pijl. tusschen Iwee
ringen van \'I zelfde. Aanziende heku. Hehnteeken: een
omgewende zilveren zwanenhals, een ring van\'I zelfde in den
bek houdende. Dekkleeden: rood en zilver. Schildhouders:
twee omziende natuurlijke griffioenen met den staart tus-
schen de achterpooten.
TFNDAL. Gevierendeeld: I gedeeld, van goud niet een
geknot ten zwarten halven adelaar, uitgaande van de dee.
-ocr page 478-
i-b?
lingslijn. uu van zilver met drie liggende blaauwe blokjes
boven elkander; "2 in blaauw een halve gouden leeuw, op-
komende uit eeue zilveren zee; 3 in blaauw een gouden
hert, stappende op een grond van\'\'t zelfde; K in rood een
zilveren horsthariias, waarachter eene stang van \'t zelfde,
op welken een Romeinsche stornihoed. mede van zilver,
rust. Schildhouders: twee omziende natuurlijke leeuwen.
TJARDA VA1S STARKE.NBORCH. In goud een omgewende
zwarte adelaar, in zijn bekeen blaauw lint houdende waaraan
een gouden schildje op zijne borst nederhangt beladen met
een rood leeuwtje. Half-aanziende helm met goud-zwarte
wrong. Hehnteeken : de adelaar van \'I schild, uitkomende.
Dekkleeden: goud en zwart.
TOMBE ^DES\'.. In goud een blaauwe keper, vergezeld
in \'I schildhoofd van twee v ij (puntige roode sterren en
aan de schildpiml van een zwarten wassenaar. Schildhou-
ders:
twee natuurlijke leeuwen, die ter regterzijde klim-
mende en omziende, die Ier linkerzijde slaande en vanach-
ter het schild daar links uil komende.
TORCK. Doorsneden: I ellen rood; \'1 in zilver zeven
blaauwe ruiten, i en %. Aanziende gekroonde helm. Helmtee-
ken :
eene vlug! volgens hel schild. Dekkleeden : zilver en rood.
TOUR (DU). Gevierendeeld: I en 4 in rood een gouden
griffioen; 2 en 3 in blaauw eeue zilveren burgt. geopend van
\'I veld verlicht van zwart, mei drie zespuntige gouden ster-
ren naast elkander daarboven en een wassenaar van \'t zelfde
daaronder. Kroon van twee paarlen eu drie bladereu. Schild-
houders:
twee omziende rood-getongde gouden leeuwen. Wa-
penspreuk:
Deus hihi propugnacumjm [God is mijn burgt.
TOUR (DU) van Bellinchave. Het voorgaande wapen, ge-
dekt in plaats van met de kroon, mei een aanziende gou-
den helm mei goud-blaauwe wrong. Hehnteeken: de burgt.
Dekkleeden: blaauw en goud. Schildhouders: (wee rood-
getongde gouden leeuwen. Wapenspreuk als boven.
TRAVERS. Gevierendeeld: I en \'<• in zilver vijf schuin-
-ocr page 479-
158
kruislings geplaatste rood-brandende zwarte bommen; 2 en
5 in zwart een klimmende en aanziende gouden leeuw,
gedekt met eene koningskroon van \'l zelfde. Zevenpaarlige
kroon. Helm leeft en: de leeuw van bet 2° kwartier. Schild,
houders:
twee geharnaste mannen, elk met eene gouden rid-
derlans in de hand. en staande op een grasgrond. Wapen-
spreuk :
Altiji» de zelve.
TRF.VEY (DE) de Charmail. In goud een geklaverd blaauw
St. Andricskruis. Half-aanziende gekroonde helm zonder
helmteeken. Dekkleeden: goud en blaauw. Schildhouders:
op een grasgrond twee omziende leeuwen in natuurlijke kleur.
TRIEST. Iii zwart twee zilver-gesnoerde, gemonde en
beslagen gouden jaglhoorns in \'t schildhoofd, en een sprin-
gende zilveren hazewindhond met goud-omboorden en ge-
ringden rooden halsband aan de schildpunt. Baronnenbarel.
Schildhouders: op een grasgrond twee hazewindhonden gelijk
dien van \'t schild, elk met eene banier, die ter regterzijde
volgens bet wapen, de andere van goud met een rood St. An-
drieskruis. beladen met vijf zilveren ringen; de lansen en
franjes der banieren van goud.
TRIP. In rood drie gouden trippen, of antieke muilen.
Aanziende helm, gedekt met een eenvoudigen gouden hoofd-
ring. Helmteeken: een uitkomend gouden hert. Dekkleeden:
rood en goud. [Één lak dezer familie voert een halflinks
zienden zwart-gevoerden gouden helm zonder kroon, en het
hert, rood.]
TRIP van Zoul landt. In rood drie gouden trippen. Aan-
ziende gekroonde helm. Helmleeken : een uitkomend en om-
gewend natuurlijk hert. Dekkleeden: rood en goud.
TULLEKEN (VAN HOOGENIÏOUCK). Gevierendeeld: I
en 4 in goud een zwarte dwarsbalk, beladen met twee goud-
gehoornde zilveren ramskoppen iTnlleken); "2 en 5 in rood
drie gouden arendsbeenen [Hoogenhouck). Twee helmen, de
eerste met goud-zwarte, de tweede met rood-gouden wrong.
Helmleekens: 1° een omgewende goud-gehoornde zilve-
-ocr page 480-
159
ren raniskop: dekkleeden: goud en zwart; 2° een regt
naar boven staande gouden areudspoot. wiens klaauw een
zilveren knolraap met groen loof omklemt; dekkleeden: rood
en goud. Schildhouders: regts een zeepaard, den regterpoot
leunende op een anker, om welks bek zijn staarl is geslin-
gerd; links eeti griffioen; beiden in natuurlijke kleur, de
griffioen met zilveren vleugelen. Wapenspreuk: Repos au>
lei\'KS [Elders rust.
TüYLL (VAN) van Serooskerketi. In zilver drie roode
brakskoppen niet uithangende tongen. Kroon van twee paar-
len en drie bladeren. Schildhouders: op een grasgrond twee
wilden in natuurlijke kleur, omkranst en omgord met
groen loof. elk in de vrije band eene vierbladerige, goud-
gekroonde en geknopte, groen-gestengelde en gebladerde, roode
roos houdende, terwijl de knods achter ben slaat en tegen
bun arm leunt.
TWENT. Gevierendeeld: I en i in groen drie gouden
koeijen. \'2 en I. de twee bovenste staande, de onderste lig-
gende: -2 en 3 in zilver een roode dwarsbalk, waarboven
drie wassenaars van \'t zelfde naast elkander. Aanziende ge-
kroonde helm. ffelmteeken: een uitkomende kop en hals
van een hert in natuurlijke kleur, geheel van voren gezien,
lusscben eene vlugl van blaauw en rood. Dekkleeden : groen
en goud. Schildhouders: Iwee wilden iu natuurlijke kleur,
omkranst en omgord met groen loof en elk eene knods op
den van bet schild afgewenden schouder dragende.
UTENHOVE VAN). In zilver drie roode tweelingsbalken.
Aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een natuurlijke
paauwenstaart lusschen Iwee toegeweude zilveren sperwer-
koppen en halzen. Dekkleeden: rood en goud. Schildhou-
ders:
twee gouden leeuwen.
VAYNES (DE) VAN BRAKELL. Gevierendeeld: I en 4
de Vaynes. namelijk in goud een blaauwe keper, in \'I hoofd
vergezeld van twee groene klaverbladen en aan de punt van
een zwarten zwijnskop; de keper beladen met een rood
-ocr page 481-
m>
schildje waarin drie gouden schuinbalken; *2 eaSmnBra-
kt.ll, te weten in rood twee afgewende zilveren zalmen, ver-
gezeld van negen herkruiste spitsvoetige gouden kruisen,
geplaatst 3. 5 en 3. Half-aanziende gekroonde helm, zonder
dekkleeden. Helmteekens: drie gouden rozen, elk gestengeld
en gebladerd van \'I zelfde. SchitdfionUers: twee rood-ge-
tongde zwarte leeuwen op een grasgrond. die ter regterztjde
klimmende, die ter linkerzijde liggende en omziende.
VEGILIN van Claerbergeti. In goud drie groote aaneen-
geslotene zwarte spitsruiten, die aan alle zijden de seliild-
randeu raken: met een smullen gouden dwarsbalk over alles
heen. Half-aanziende helm. Helmteeken: een natuurlijke
paauw met afliangenden staart, tusschen eene gouden vlugl.
elke vleugel beladen rnet drie aaneengeslotene zwarte spils-
ruiten waarover heen een gouden dwarsbalkje. Dekkleeden:
goud en zwart.
VELDEN (VA-N DEN). In blaauw een zilveren slagboom.
beslaande uit twee palen verbonden door drie dwarslatten
en daarover heen eene schuirilinksche lat. Half-aanziende
helm met zilver-blaauwe wrong. Helmteeken: eene vlugt.
doorsneden beurtelings van zilver en blaauw. Dekkleeden:
zilver en blaauw. Schild houders: twee rood-getongde zil-
veren leeuwen.
VER HEI JEN. Gevierendeeld : I en t in blaauw een gouden
rad geplaatst in het 2" kwartier en een rood-gebekt en gepoot
zilveren eendje aan de punt, alsmede een zilveren schild-
hoek beladen niet eene roode roos; 1 en 3 in rood drie
palen van vair. en een gouden kwartierhoofd beladen met een
rooden keper. Half-aanziende helm, met zilver-blaauwe wrong
waarop eene kroon. Helmteeken: hel eendje.de poolen inde
kroon verborgen. Dekkleeden: zilver en blaauw. Schild-
houders:
twee rood-getongde gouden leeuwen op een gras-
grond. Wapenspreuk: Pkoviiik kt <;onsta.ntkr \'Omzigtiq en
standvast ui),
in gouden letteren op een blaauw lint.
VERHUELL. Gevierendeeld: I en i in blaauw drie roode
-ocr page 482-
464
«
weerhaken; 2 en 3 iu goud drie zwarte ringen die elk van
onderen eene stift hebben. Aanziende helm met blaauw-
zilveren wrong. Helmteeken: drie blaauwe struisvederen
met gouden schachten, laag nedergebogen, en daaruit op-
komende een zwarte Moor met de armen langs het ligohaam
zoodal men de handen niet ziel. me» blaauwe hoofdwrong,
gekleed in een bruin gewaad met gouden lissen en omge-
slagen rooden halskraag. Dekkleeden: goud en blaauw.
VERSCHUER (VAN). Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver
twee omgekeerde en naast elkander geplaatste zwarte her-
melijnstaartjes; 2 en S in blaauw een van rood en zil-
ver in twee rijen geschakeerde keper In een zwart harl-
schild een geharnaste man in natuurlijke kleur, in de uit-
gestrekte reglerhand een kommando-staf houdende en de
linkerhand in de zijde geplaatst. Twee gekroonde helmen.
elk tot helmteeken een zwarten vleugel voerende, die van
den eersten helm omgewend; tusschen die helmteekens twee
schuingekruiste en op de helmen liggende vaandels, heiden
doorsneden, de eerste van blaauw op zilver, de tweede van
rood op zilver; achter het schild rijst een gouden vlagge-
stok op met eene zwarte om den stok gewonden vlag, die
hoven de helmteekens uitsteekt. Dekkleeden: regts zilver
en zwart, links zilver en rood. Schildhouders: twee om-
ziende natuurlijke leeuwen.
VERSLUYS. Gevierendeeld : I on t in blaauw een groen-
gestengelde en gebladerde rood e roos. tusschen twee regt-
opstaande toegewende gouden slangen, alles ondersteund
door een lossen grasgrond; 2 en 3 in goud een roode keper,
vergezeld van drie zwarte leliën. In een zwart hartschild
een zilveren dwarsbalk, waarboven drie naast elkander ge-
plaatste zespunlige sterren van "I zelfde. Aanziende helm
met eene rood-gouden wrong en daarop eene kroon. Helm-
teeken:
de figuren van het I" kwartier. Dekkleeden: rood
en goud. Schildhouders: twee gouden eenhoorns op een
grasgrond.
-ocr page 483-
ifil>
VILLERS (DE; de Püé. Gevierendeeld: 1 eiren vaii; 2
en 5 in goud een roode leeuw; 4 in zilver zeven aaneen-
geslotene en aanstootende blaauwe ruiten, geplaatst ö. 3 en I.
Kroon van twee paarlen en drie bladeren. Sehildhouders:
Iwee omziende, rood-gelongde zwarte leeuwen.
VOËRST (VANj. In goud drie roode kepers. Half-aan-
ziende gekroonde helm. Helmteeken: twee hermelijnen
bull\'elhoorns. Dekkleeden: goud en rood. Schild houders:
twee omziende rood-getongde gouden griffioenen met den
staart tusscben de achterpooten.
VOORST (VAN). Gelijk VAN VOÈRST.
VOS (DE) VAN STKENWIJK. In zilver vijf roode lin-
kerscbuinbalken. en een zwarte zoom beladen met acht
gouden penningen. Aanziende gekroonde helm zonder dek-
kleeden. Helmteeken : een uitkomende gouden adelaar met
nederwaarlsche vlugl.
VOS VAN STEENWIJK genaamd ESSEN. Gevieren-
deeld : I en 4 de Vos van Steenwijk; 2 en •> Essen, na-
melijk in zilver een zwarte schuinbalk beladen met drie
aanstootende gouden ruiten. Overigens als hel voorgaande
wapen.
VOSCH (DE) van Avesaet. In goud een blaauwe dwars-
balk, van boven vergezeld van een goud-gekroonden halven
zwarten leeuw, opkomende van den balk. Half-aanziende
gekroonde helm zonder dekkleeden noch helmteeken. Schild-
houders:
twee omziende natuurlijke vossen, met den staart
tusschen de achterpooten.
VRANX d\'Amelin. In goud drie zwarte arendspooten.
Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken: een jongelings-
borstbeeld, in \'t rood gekleed met zilveren kraag; tusscben
eene roode vlugl met zilveren rugzijden. Dekkleeden: goud
en zwart. Sehildhouders: op een grasgrond twee natuur-
lijke leeuwen met aanziende vrouwengezigten, de staart tus-
schen de achterpooten.
VREDENBÜRCH (Baron VAN). Gedeeld : I in goud een
-ocr page 484-
463
dubbele zwarte adelaar; 5! doorsneden: a. in zilver eene
goud-geknopte en gepunte roode roos; b. in rood een zwein-
mende natuurlijke haring met eene gouden kroon boven
den kop. Aanziende helm, gedekt met eene negenpaarlige
kroon. Helmteeketr. twee zwarte arendspooten, uil de kroon
komende en inel de klaauwen naar boven. Dekkleeden :
regis goud en zwart, links zilver en rood. Schildhouders ■
twee omziende, blaauw-gebekle en gepoole, rood-getongde,
zwarte arenden met nederwaartsche vlugl. Wapenspreuk:
Ante umma ho.noii (Eer bovenal), in zwarte letters op een
gouden lint.
VREDENBURCH (Jonkheeren VAN). Met voorgaande wa-
penschild en helmteeken, doch de helm met eene goud-zwarte
wrong in plaats van kroon, en gouden en zwarte dekklee-
den. Schildhouders: regts een omziende gouden arend met
nederwaartsche vlugl, links een klimmende en aanziende
gouden leeuw. Wapenspreuk: Agro eveixite spiinas (Rukt
de doornen uit den akker).
VRIJBERGHE (VAN) van Westerschouwen. In rood drie
slappende zilveren schapen; en een schildhoofd van \'t zelfde
beladen mei drie goud-geknopte roode rozen. Half-aan-
ziende gekroonde helm. zonder helmteeken. Dekkleeden:
zilver en rood. Schildhouders: twee zilveren hazewindhon-
den zonder halsbanden.
VRIJTHOFF. Doorsneden : I in blaauw negen omgekeerde
vijfpuntige gouden sterren, geplaatst 4, 5 en 2; \'2 in zwarl
een rood St. Andrieskruis. Ridderkroon. Schildhouders: regis
een leeuw, links een omziende griffioen met den staart
lusschen de achterpooten, beide dieren van goud en met
roode tongen.
WALL (VAN DE). Gevierendeeld van zwarl en zilver,
het 1" kwartier beladen met eene zespuntige gouden ster.
Aanziende helm met zwarl-zilveren wrong. Helmteeken:
de sier. tusschen eene vhigt van zilver en zwart. Dekklee-
den:
zwart en zilver. Schildhouders: twee natuurlijke
-ocr page 485-
4fi4
leeuwen. Wapenspreuk: Virti\'s nomi.itatis hecus (Deugd is
het sieraad van den adel).
WARJN. In zilver een blaauwe keper, aan de schild-
punt vergezeld van een zwarten vogel. Half-aanziende
helm mei zilver-blaauwe wrong. Helmieeken: eene antieke
zwate vlugt. Dekkleeden: zilver en blaauw. Schild houders:
twee engelen mei nederwaartsche vleugels. Wapenspreuk:
Vivit post KHNF.ru viHTrs. (De deugd blijft voortleven na
den dood.)
WASSEINAER VAN). Gevierendeeld : I en 4 in rood drie
zilveren wassenaars; 2 en 3 in hlaauw een gouden dwars-
balk. Twee aanziende helmen, van welke de eerste ge-
kroond. Helmteekens: eene roode kuip met gouden boe-
pels, gevuld met tien zwarte struisvederen, in twee rijen,
elke rij van vijf\' stuks, boven elkander: dekkleeden: zil-
ver en rood; 2° een zwarte boed met opgelooinden roo-
den rand en getopt door twee gouden molenwieken ; dek-
kleeden:
goud en zwart. Schildhowters: een griffioen met
den staart lusschen de achterpoolen. en een leeuw, bei-
den van goud mei rnode longen. Wapenspreuk: Mit oansch
TROUWE.
WASSENAER WORBERT VAN). Gevierendeeld : I en IV
het gevierendeelde wapen van Wassenaer, gelijk hierboven,
doch hel I" en 4" kwartier gebroken met een verkorten
blaauwen linkersehuinstaak; II en III bet wapen van Star-
renlmru,
Ie welen in rood eene achtpuntige gouden sier. —
Overigens als Wassenaer.
WAUBERT de Puisseau. In blaauw eene driehoekige
egge, en I wee. op een los grondje staande, daarvoor geplaatste
en schuingekruiste bladerlooze korenaren, alles van goud.
Half-aanziende helm gedekl mei eene ridderkroon, zonder
helm teeken. Dekkleeden : blaauw en goud. Seliild/ionders:
Iwee omziende rood-gelongde gouden leeuwen.
WAÜTIER (DE). In goud twee maliën, geplaatst in het
I* en 4", en twee klaverbladen, geplaatst in het 2\'en 3*kwar-
-ocr page 486-
46b
lier van het schild, alles /wart. Half-aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: eene zespunlige zwarte ster. lusschen
eene gouden vlugt. Dekkleeden: zwart en goud. Schild-
houders:
twee wilden in natuurlijke kleur, omkranst en
omgord met groen loof, staande op een grasgrond en mei
de vrije hand leunende op eene knods. Wapenspreuk:
Respice fi.nem (Let op het einde].
WEEDE (VAN). In zilver zes roode leliën. 3, 2 en 1.
Aanziende gekroonde gouden helm. Helmteeken: twee afge-
wende, goud-gebekte blaauwe reigerkoppen. Dekkleeden : zilver
en rood. Schild-houders: twee omziende gouden griffioenen
met den staart lusschen de achterpoot en.
WEICHS (DE) de Wenne. In zilver eene ingebogen zwarte
punt. Twee helmen, en op eiken helm een bij de knieën
uitkomende natuurlijke aap met een ovalen spiegel lusschen
«Ie poolen, en geplaatst lusschen eene van zilver en zwart
doorsneden vlugt. de aap van den I" helm omgewend. Dek-
kleeden:
zwarl en zilver.
WEILER (VON). In zilver een roode dwarsbalk beladen
met twee ringen van hel eerste, en vergezeld in \'t schild-
hoofd van eene zespunlige ster van het tweede en aan de
schildpunt van twee overhangende blaauwe druiventrossen,
de groene bladerlooze stengels schuin over elkander gekruist.
Half-aanziende, oingewende en gekroonde helm. Helmteeken :
een uitkomend rood getoomd zilveren paard met gouden
hoeven. Dekkleeden: zilver en rood.
WENTHOLT. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud een schuin-
geplaatste zwart-gesteelde blaauwe bijl: 2 en ö in zilver
een uitgerukte natuurlijke dennenboom. Aanziende helm
met goud-blaauwe wrong. Helmteeken-: de bijl, regtopstaande
en zwevende tusschen eene vlugt. beurtelings doorsneden van
blaauw en goud. Dekkleeden: regis zwart en goud, links
groen en zilver. Schildhouders: twee klimmende en aan-
ziende natuurlijke leeuwen op een grasgrond.
WESSELMAN van Helmond. Gevierendeeld: 1 en 4 in
50
-ocr page 487-
466
zilver twee roode kepers, vergezeld van drie zwarte vogels,
waarvan twee toegewend zittende op den bovensten keper,
en de derde zittende op den top van den tweeden keper;
2 en 3 in rood een half-aanziende zwart-gevoerde zil-
veren helm. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
een zwart vogeltje. Dekkleeden: rood en zilver. Sehildhou-
ders:
twee goud-gebekte en gepoote, rood-gelongde zwarte
arenden met nederwaartsche vlugt.
WESTEfiHOLT (VAN;. Tegen-gedwarsbalkt van drie stuk-
ken zwart en zilver. Aanziende helm met zwart-zilveren
wrong. Helmteeken: een omgewende en uitkomende rood-ge-
bekte zilveren zwaan, de vleugels omhoog geheven en voor-
gesteld volgens het schild. Dekkleeden: zwart en zilver.
WICHEKS. In blaauw drie groen-gestengelde en gebla-
derde gouden oranjeappelen, geplaatst 2 eu 1, de sten-
gels omlaag. Half-aanziende gekroonde helm. Helmteeken:
een uitkomende zilveren paardenkop en hals. Dekkleeden:
blaauw en goud. Schild/touders: op een grasgrond twee
natuurlijke leeuwen, van welke die ter regterzijde aan-
ziende is.
WINTER (VAN). Gevierendeeld: 1 en 4 doorsneden van zilver
met twee loegevvende zwarte kraanvogels, en van blaauw
met drie liggende zilveren eijeren, 2 en 1; 2 eu 5 geschuind
van goud en groen, met een rooden schuinbalk op de af-
scheiding beladen met drie vierbladerige gouden rozen, ge-
punt van \'t zelfde. In een blaauw harlschild een gouden
zegewagen. Aanziende helm met hlaauw-gouden wrong.
Helmteeken: de zegewagen tusschen eene viugt van blaauw
en goud. Dekkleeden: blaauw en goud.
WITTERT van Hootjland. Doorsneden in drieën: 1 in
blaauw drie zespunlige zilveren sterren naast elkander; 2
effen goud; 3 in rood twee zilveren vogeltjes naast elkander.
Kroon met negen paarlen op den rand. Schildhouders: twee
witte beeren op een grasgrond.
WTTEWAEL van Stoelwcjen. In goud drie blaauwe,
-ocr page 488-
467
natuurlijk-gesteelde hamers, elke hamer overtopt door eene
gouden kroon. Half-aanziende helm met blaauw-gouden wrong.
Helmteeken: een der hamers mei zijne kroon, zwevende tus-
schen eene vlugt van goud en blaauw. Dekkleeden: blaauw
en goud.
WTJCK (VAN DER). In blaauw twee schuingekruiste zilve-
ren leliescepters, ook aan de ondereinden gebloemd; en een
roode dwarsbalk over alles heen. Aanziende helm mei rood-
blaauwe wrong. Helmtteken: al de figuren van het schild,
geplaatst vóór eene blaauwe vlugt. Dekkleeden: regts zilver
en rood, links zilver en blaauw. Schildhouders: twee om-
ziende natuurlijke leeuwen.
WIJCKERSLOOTH (VAN) van Grevenmachem. In goud
een dubbele roode adelaar, op de borst een zilveren schildje
dragende beladen met vijf blaauwe dwarsbalkjes over welke
heen een goud.gekroonde roode leeuw. Kroon van vijf paarlen.
Schildhouders: twee omziende roode leeuwen.
WIJCKERSLOOTH (VAN; van Roijestein. In goud een
roode adelaar. Zevenpaarlige kroon. Schildhouders: Iwee
omziende, blaauw-getongde roode leeuwen.
WIJCKERSLOOTH (VAN) van Weerdestein. Gevierendeeld:
i en \'«• in goud een roode adelaar; 2 en 3 in rood een zil-
veren ramskop. Zevenpaarlige kroon. Schildhouders: twee
omziende, blaauw-getongde, roode leeuwen.
WIJNBERGEN (VAN). In zilver drie zwarte wielen van
vijf spaken. Aanziende helm met zilver-zwarte wrong. Helm-
teeken:
een rad van \'t schild, tusschen eene-vlugt van zwart
en zilver. Dekkleeden: zilver en zwart.
YVOY (VAN HANGESTD). Doorsneden: 1 in goud drie
naast elkander staande roode pijlen; 2 in rood een breed
molenijzer van zilver. In een zilveren hartschild, over alles
heen, een rood kruis beladen met vijf gouden schelpen.
Aanziende helm, gedekt met eene zevenpaarlige ridderkroon.
Helmteeken: een vrouwen-borstbeeld in natuurlijke kleur,
met loshangende haren. Dekkleeden: rood en zilver. Schild-
30*
-ocr page 489-
468
houders: twee wilden in natuurlijke kleur, omkranst en
omgord met groen loof, elk eene knods bij den voet
houdende. Wapenspreuk: Ex cinebe kevivo (Vit de asch
herrijs ik.)
ZUYLEN (VAN) VAN NYEVELT. In zilver drie roode
zuilen. Aanziende helm gedekt met eene vijfbladerige
kroon. Hehnteeken: een hermelijnen drakenkop en hals
met roode pijltong. Dekkleeden: zilver en rood. Schild-
houders.^wm
natuurlijke leeuwen. [De graven v. Z. v. N.
voeren bovendien tot wapenspreuk: Qri nihil sperat despe-
ret nihil, — Die niets hoopt zal aan niets wanhopen. — en
tot schildhouders twee omziende leeuwen.]
HOOFDSTUK II.
Uittreksel uit de Wapenregisters van \'t eerste Fransche
kelzerr(Jk.
De door Napoleon I in \'t leven geroepen nieuwe Fransche
adel heeft jaren achtereen zulk eene groote rol in de wereld
gespeeld, de namen dier geslachten, althans die hunner
hoofdpersonen, zijn zoo algemeen bekend en veelal beroemd
geworden, dat ik mijnen lezers gewis geen ondienst doe met
de mededeel ing van de voornaamste der wapens, die de groote
keizer aan zijne trouwe volgelingen, militaire en burgerlijke,
heeft toegewezen. Inde meeste, zoo niet alle. zijn de onder-
scheidende kenteekenen van waardigheden opgenomen, welke
ik in Hoofdstuk XXV der voorgaande Tweede Afdeeling heb
omschreven, zoodat ik in de hieronder volgende beschrij-
vingen zal kunnen volstaan met de bloote aanduiding der
aanwezigheid van zoodanig onderscheidingsteken.
Wapen van Napoleon 1 en van \'t Fransche Keizerrijk :
In blaauw een omziende gouden adelaar met nederwaartsche
-ocr page 490-
469
vlugt, met zijne klaauwen een dwarsliggende gouden blik-
semschicht omvattende. Blaauw-fluweelen met gouden ho-
ningbijen bezaaide en met hermelijn gevoerde mantel, gedekt
door de Napoleons-kroon. Achter het schild twee schuin-
gekruisle scepters, die ter regterzijde met de hand der ge-
regtigheid op den top, de andere met het beeld van Jupiter.
[Het familiewapen der honapartes vertoonde in rood twee
zilveren schuinbalken, vergezeld van twee vijfpuntige ster-
ren van \'t zelfde.]
ALBERT (U\'„ rijkshertog. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud
een rood ankerkruis; 2 en 5 in blaauw een vestingmuur
getopt met drie torens naast elkander, alles van zilver met
zwarte voegen, en daarboven een uitgetand smal zilveren
schildhoofd. „Over alles heen hel schildhoofd der hertogen.
ARRIGHI ÜE CASA NOVA hertog van Padia. Gevieren-
deeld: I en i in zilver een blaauw kruis; 2 en 5 in goud
een zwarte sphinx die een Turkschen standaard van drie
paardenstaarten houdt. Hertogelijk schildhoofd.
AUGEREAC hertog van Castiülione. In blaauw een
gaande en gekroonde gouden leeuw, benevens het her-
togelijk schildhoofd.
BACHASSON graaf van Mo.ntalivet, minister van bin-
nenlandsche zaken: In blaauw een gouden griffioen, en het
vrijkwartier der graven-ministers.
BACHELU. Gevierendeeld: 1 nogmaals gevierendeeld en
uitgetand van zilver en rocd; 2 het kwartier der militaire
baronnen; ö gedeeld: a. in zilver een roode keper vergezeld
van drie regterhanden van \'t zelfde, b. in rood drie natuur-
lijke eikenbladeren, 2 en 1; 4 doorsneden: a. nogmaals ge-
vierendeeld van zilver en rood. b. gedwarsbalkt van vier
stukken goud en blaauw.
BELLOY(Kardinaal DE;. In rood vier zilverenruiten.geplaatst
3 en \\; over alles heen het vrijkwartier van graaf-aartsbisschop.
-ocr page 491-
470
BERTHIER prins van Wagram en hertog van NeüfchStel.
Gedeeld: \\ in goud een blaauw-geharnaste arm met gouden
weerschijn en bezaaid met honingbijen van \'t zelfde, uitgaande
van de deelingslijn en een zwarten degen regtop houdende,
en aan den arm een zwart krijgsscbild beladen met een
gouden W en met een binnenzoom van \'t zelfde die de woor-
den draagt: Commilitoni victor Caesar [De overwinnende
keizer aan zijn krijg smakker];
2 wegens Nenfchdtel: in
goud een, roode, met drie zilveren kepers beladen paal. Over
alles heen een gedeeld schildhoofd, regts als dat der prinsen-
grootwaardigheid-bekleeders, links blaauw beladen met een
gouden adelaar met nederwaartsche vlugt, met zijne klaau-
wen een gouden bliksemschicht omklemmende.
BERTHOLLET, de beroemde scheikundige. Gevierendeeld:
1 het kwartier van graaf-senateur; 2 in rood een gouden
ibis; 5 in rood een klimmende gouden hazewindhond; 4 in
blaauw een scheikundige toestel van zilver.
BERTRAND. Gevierendeeld: 1 het kwartier van militair
graaf; 2 in goud eene blaauwe zon van zestien stralen; 5
in goud een groene palmboom, uit den benedenrand opko-
mende; 4 in blaauw een gouden kriekelaar, eveneens opko-
mende uit den benedenrand.
BESSIÈRES hertog mmIstria. Gevierendeeld: 1 in blaauw
een rood-getongde gouden leeuw; 2 in zilver een zwarte
sperwer met opgeheven vlugt; 3 in goud een blaauwe toren,
geopend, verlicht en gevoegd van zwart; 4 in rood een
gaande gouden vos. Over alles heen het hertogelijk schildhoofd.
BEUGNOT. Doorsneden: 1 gedeeld: a. het kwartier van
graaf-slaatsraad, b. een kwartier als ridder; 2 in zilver een
gouden keper, vergezeld van drie roode druiventrossen.
BOISSY D\'ANGLAS. Doorsneden : 1 gedeeld : a. het kwar-
tier van graaf-senateur; b. in zilver twee zespuntige blaauwe
sterren naast elkander; 2 in zwart een gouden keper.
BOUGAINVILLE. In blaauw een anker, over twee
schuingekruiste degens heen, alles van goud. en een zil-
-ocr page 492-
471
veren wereldbol wederom over dit alles heen; in den reg-
terbovenhoek het vrij-kwartier van graaf-senateur.
BOURDONNAIE (DE LA). In blaauw drie gouden was-
senaars, 2 en i, onder drie naast elkander geplaatste vijf-
puntige gouden sterren ; links het vrijkwartier van militair
baron.
BOURGOING. In blaauw een gouden ankerkruis, benevens
den schildvoet als ridder en het vrijkwartier als baron-am-
bassadeur.
BOURMONT (DE). In goud een schuinbalk als ridder,
vergezeld van twee groene leeuwen, elk een zwarten degen
regtop in den regterpoot houdende. [Niet te verwarren met
den maarschalk graaf de Bourmont. wiens familienaam
Ghaisne was.]
BOYÉ baron van Abaumont. Gevierendeeld: 1 in zilver
een blaauwe^dragonderhelm met afhangenden zwarten paar-
denstaart; 2 het kwartier der militaire baronnen; a in
blaauw een zwart-gevoegde zilveren brug van drie bogen
rustende op een zwarten grond en overtopt door drie vijf-
puntige zilveren sterren, geplaatst I en 2; 4 in goud een
steigerend zwart paard.
BOYER, eerste heelmeester van Napoleon I: Gevierendeeld:
1   in blaauw eene gouden regterhand die den palm vertoont;
2  het kwartier van baron van \'thuis des keizers; 5 in rood
een Esculapus-staf, de staf van goud, de slang van zilver;
4 in blaauw een stappende gouden haan met roode kam.
CABANIS. In zilver een weegschaal, ondersteund door
een slangenstaf, alles zwart, in den hoek het vrij-kwartier van
graaf-senateur.
CAMBACERÈS hertog van Parma. In goud een dwars-
liggende regtervoorarm in natuurlijke kleur, bekleed met
rood, met afhangende hermelijnen slippen, twee zwarte
wets-tafelen ophoudende; alles vergezeld van drie zwarte
ruiten, 2 boven en 1 onder. Schildhoofd als groot-waar-
digheidsbekleeder.
-ocr page 493-
V72
CAMBRONNE. In blaauw een gouden leeuw, vergezeld
van tien zoomswijze geplaatste zilveren handgranaten, vlam-
mende van \'t zelfde; in den hoek hel kwartier van mi-
litair baron.
CAULAINCOURT hertog van Vicesza. Doorsneden: I ellen
zwart; 2 in goud een roode wildeman, die met zijn linker-
arm op eene zwarte knods leunt en op zijne regterhand
een zwarten haan houdt. Over alles heen hel schildhoofd
der hertogen.
CLARKE hertog van Feltre en graaf\' van Humebouru.
In rood drie zilveren degens met gouden gevesten naast
elkander. Hertogelijk schildhoofd.
CLAUSEL. Gevierendeeld: t in blaauw drie vijfpuntige
zilveren sterren, 1 en 2; 2 het kwartier van militair baron;
o in blaauw twee gouden kepers, vergezeld van drie zilveren
regterhanden die den palm vertoonen; 4 in goud drie roode
krabben. 2 en 1.
CORVISART. eerste geneesheer van Napoleon 1: Gevieren-
deeld: 1 in goud een rood hart; 2 het kwartier van baron-
lid van een geleerd collegie ; 3 in rood een zilveren leeuw;
4 in goud een Esculapus-staf, de staf zwart, de slang groen.
DARU. Gevierendeeld: 1 het kwartier van graaf-staats-
raad; 2 in blaauw eene zilveren rots en een versmald rood
schildhoofd, beladen met drie vijfpuntige gouden sterren; .>
in zilver een geplante groene eikenboom; i in blaauw een
gouden keper, waarboven twee vijfpuntige zilveren sterren
en waaronder een anker van \'t zelfde.
DAUMESNIL. Doorsneden: I gedeeld: a. in groen een
gouden waldhoorn, b. het kwartier van militair baron; 2 in
blaauw eene trophee van zeven vaandels, twee geweren met
bajonnelten en twee kanonnen, alles van zilver.
DAV1D. eerste schilder van Napoleon 1: In goud een
schildvoet als ridder, en daaruit voortkomende een zwart
schilderspalel. beladen met twee opgeheven armen in natuur-
lijke kleur, die van den linkerrand van "t palet uitgaan en
-ocr page 494-
473
waarover een slip van een rooden mantel is geworpen; de
regterhand omvat drie degens met de punten nederwaarts.
DAVOUST hertog van Auerst&dt en prins van Eckmühl :
In goud twee klimmende en aanziende roode leeuwen, de
eerste in \'t eerste kwartier, de andere omgewend en in \'t vierde
kwartier, elk eene zwarte poolsche lans met een zilveren
vaantje houdende; alles besloten binnen een blokzoorn van
goud en rood. Over alles heen het hertogelijk schildhoofd.
DECRES, minister van marine en koloniën: In blaauw
drie zilveren wassenaars. 2 en I, en een gouden anker, dat
over den ondersten wassenaar heengaat. Voorts het schildhoofd
der hertogen.
DENON. directeur van het Musée-Napoléon: Doorsneden
in drieën: 1 in zilver eene zwarte stempel-pers; 2 als rid-
der; 5 in goud een stappend rood hert en een blaauw schild-
hoofd met dfie vijfpuntige zilveren sterren.
DROUET graaf van Erlo.n: Gevierendeeld: I in zilver
vijf zoomswijze geplaatste groene klaverbladen, en hetvrij-
kwartier van militair graaf; 2 in rood een zilveren leeuw;
3 in rood een zilveren keper, vergezeld van drie vijfpuntige
zilveren sterren; 4 in zilver vijf zoomswijze geplaatste
groene klaverbladen en een blaauw vrijkwartier in den lin-
kerbenedenhoek.
DUROC hertog van Prioul: Gevierendeeld: l en 4 in goud
een kasteel van drie spitsgedekte torens, alles rood, met
zwarte voegen, deuren, vensters en windvanen; 2 en 3 in
blaauw een geharnast ruiter met uitgetogen sabel op een
galopperend paard, alles van zilver. In een groen hartschild
eene gouden rots, overlopt door eene vijfpuntige zilveren
ster. Het groole schild beladen met het schildhoofd dei-
hertogen.
FADi. In blaauw een dwarsbalk van zwart-goud vair,
en eene schuinlinks gelegde gouden ganzenpen met zilveren
veder, daarover heen; in den regterbovenhoek het kwartier
van baron-officier van \'s keizers huis.
-ocr page 495-
474
FESCH (Kardinaal). Het wapen Van keizer Napoleon, ver-
meerderd met een zilveren medaillon dat op den bliksem-
schicht geplaatst en met eene zwarte F beladen is.
FONTANES, president van \'t wetgevend ligchaam. In
zwart eene springende fontein van zilver, geplaatst op een
lossen grond van \'t zelfde; in den bovenhoek het kwartier
van graaf-president van \'t wetgevend ligchaam.
FOUCHÉ hertog van Otrante. In blaauw eene. gouden
kolom omkronkeld door eene slang van \'t zelfde en omge-
ven door vijf zilveren hermelijnstaartjes, 2, 2 en 1. Her-
togelijk schildhoofd.
FOY. In blaauw, bezaaid met vijfpuntige zilveren ster-
ren, een linkerschuinbalk van \'t zelfde, beladen met drie
zwarte koeken; over alles heen het kwartier van militair baron.
FRANCOIS graaf van NECFcnaTEAU. In groen een zil-
veren zwaan, waarboven drie gebladerde gouden koren-aren
naast elkander, en in den bovenhoek het kwartier van
graaf-senateur.
GAUDIN hertog van Gaëta. In goud een blaauwe paal
beladen met drie kepers van \'t veld, en een schildzoom van
de tweede kleur bezaaid met beurtelings gouden en zilveren
penningen ; over alles heen het vrijkwartier van graaf-mi-
nister en daar weder overheen het hertogelijk schildhoofd.
GOUVION-SAINT-CYR. Doorsneden: 1 gedeeld: a. het
vrijkwartier van militair graaf, beladen met een smallen
zilveren kwartierzoom; b. in blaauw eene vijfpuntige gou-
den ster; 2 effen zwart.
GROUCHY. Een gouden veld getralied van blaauw, en
daarover heen een zilveren hartschild beladen met drie groene
klaverbladen, 2 en 1; in den bovenhoek het vrijkwartier
van militair graaf.
JEANNOT DE MONCEY hertog van Conegua.no. In blaauw
eene gouden hand gevleugeld van zilver, een zwaard van
de derde kleur regtop houdende. Hertogelijk schildhoofd.
JUNOT hertog van Abrantès. Gevierendeeld: I in zwart
-ocr page 496-
475
drie zilveren raven, 4 en 2, vergezeld van drie vijfpuntige
sterren van \'t zelfde, 2 en 1; 2 in blaauw een gouden palm-
boom, die uit een zilveren wassenaar oprijst; 5 in blaauw
een gouden driemastschip met volle zeilen op eene zilveren
zee; 4 in zwart een gouden leeuw, waarover heen een regt-
opstaande zilveren degen. Over alles heen het hertogelijk
schildhoofd.
KELLERMAN hertog van Valmy. Gedeeld: 1 in rood
een omgekeerde zilveren wassenaar; 2 in zilver drie groene
rotsen naast elkander, waarboven drie vijfpuntige roode ster-
ren eveneens naast elkander. Over alles heen het hertoge-
lijk schildhoofd.
LAMARQCE. Doorsneden: 1 gedeeld: a. in goud een
rood-getongde en genagelde zwarte leeuw; b. het kwartier
van militair baron ; 2 in blaauw eene zilveren zwart-gevoegde
Egyptische piramide op een gouden grond, tusschen twee zil-
veren wassenaars in \'t hoofd.
LANJUINAIS. Gevierendeeld: I het kwartier van graaf-
senateur; 2 in zilver een verkort groen krukkenkruis; 5
in zilver drie natuurlijke liggende regterhanden die den
palm vertoouen. 2 en 1; 4 in blaauw een gouden leeuw,
die in den opgeheven regterpoot een zilveren paardengebit
en in den linkerpoot een zilveren weegschaal houdt. Het
geheele schild omgeven door een zwarten zoom. Schildhou-
ders:
twee natuurlijke leeuwen. Wapenspreuk: Difx et
ses lois.
LANJXES hertog van Montebello. In groen een gouden
zwaard, en het hertogelijk schildhoofd.
LASCASES. In goud een blaauwe schuinbalk en een
roode zoom; over alles heen het vrijkwartier van graaf
officier van \'s keizers huis.
LEBRUN prins van Piacenza (Pf.aisance). In zwart eene
staande en aanziende gouden wolvin, waarboven twee zilve-
ren blokjes. Schildhoofd als grootwaardigheidsbekleeder.
LEFÈVRE hertog van Da.ntzig. Gedeeld: I in blaauw een
-ocr page 497-
47fi
losstaande zilver-geharnaste regterarm, die een zilveren zwaard
met gouden gevest regtop houdt; 2 in goud een groene
dwarsbalk beladen met twee zilveren mannen die elk eene
vrouw van \'I zelfde voorttrekken; de balk van boven ver-
gezeld door twee afgewende zwarte adelaars-vleugelen en van
onderen door een los slaand breedarmig kruisje van \'t zelfde.
Over alles heen het hertogelijk schildhoofd.
LOUIS. Spitsgeruit van goud en zwart, met een rooden
zoom beladen met elf zilveren penningen; over alles heen
het vrijkwartier van baron-staatsraad.
MACDONALD hertof/ van Tarente Gevierendeeld: l in
zilver een roodc leeuw; 2 in goud een rood-geharnaste reg-
terarm. een patriarchaalkruis met langen voet van dezelfde
kleur vasthoudende; 5 in goud eene zwarte galei met mast
en vlag van \'t zelfde en rooden wimpel; 4 in groen een
zwemmende zilveren zalm. Over alles heen het hertogelijk
schildhoofd.
MARET hertog van Bassam>. Doorsneden: 1 gedeeld in
drieën van goud. rood en zilver; 2 in rood eene gouden
hand, gevleugeld van \'t zelfde, schrijvende met de punt van
een zilveren degen; over alles heen hel vrijkwartier van
graaf-minister en weder daarover heen het schildhoofd der
hertogen. In een zilveren hartschild eene kolom in uatuur-
lijke kleur met een natuurlijken eikenkrans op den top,
lussehen twee klimmende en toegewende dubbelstaartige
roode leeuwen
MARMONT hertog van Ragisa. Zie VIESSE DE MAR-
MONÏ enz.
MASSENA hertog van Rivou en prins van Esslingen. In
goud de allegorische figuur van de Overwin ning, in de ie
lerhand een palmtak, in de linker een olijfkrans houdende,
alles in natuurlijke kleur, vliegende boven een liggenden
zwarten hazewindhond. Hertogelijk schildhoofd.
MOLE. Gevierendeeld: 1 en 4 in rood een gouden keper,
in \'1 schildhoofd vergezeld van twee vijfpunlige sterren en
-ocr page 498-
477
onderaan van een wassenaar, alles mede van goud; 2 en 3
in zilver een goud-getongde en genagelde zwarte leeuw.
Over alles heen hel vrijkwartier van graaf-staat.sraad.
MOLITOR. In rood eene gouden ionische kolom, tus-
schen twee zilveren zwaarden met gouden gevesten, boven
elke waarvan zich vijf sterswijze geplaatste groene lauwer-
takken bevinden; over alles heen hél vrijkwartier van mi-
litair graat\'.
MOLLIEN, minister van finantiën. in blaauw regts een
gouden korenschoof. links drie verkorte gouden kepers boven
elkander, en in \'I schildhoofd drie vijfpuntige gouden ster-
ren naast elkander; over alle.s heen het vrijkwartier van
graaf-minister.
MONCEY hertog van Conegliano. Zie JEANNOT DE
MONCEY enz.
MORTIER hertog van Treviso. Gevierendeeld: I on 4 in
goud een zwarte paardenkop en hals, die van hel 1" kwar-
tier omgewend; 2 in blaauw een goud-geharnaste reglerarm.
een zilveren zwaard houdende en uitgaande van de linker-
schildzijde; 3 gelijk 2. doch de arm uitgaande van de reg-
terzijde. Over alles heen het hertogelijk schildhoofd.
MOUTON graaf van Lobau. Gevierendeeld: I het kwar-
tier van militair graaf; 2 in rood een stootend zilveren schaap;
3  in rood een gouden paal beladen met drie zwarte kepers;
4   in blaauw een langwerpig vierkant zilveren gebouw ter
linkerzijde, brandende met roode vlammen, geplaatst op een
grasgrond en regts vergezeld van eene brandende bom. ter-
wijl twee dergelijke bommen op den grond liggen.
NEY hertog van Elchixge> en prins van de Moskowa.
In goud een blaauwe zoom. en een hartschild van \'t zelfde,
beladen met een binnenzoom van \'t eerste en geplaatst tus-
schen twee afgewende en liggende zwarte handen, die elk
een sabel van \'t zelfde vasthouden. Over alles heen het
hertogelijk schildhoofd.
NOMPÈRE DE CHAMPAGNY hertog van Cadore. In
-ocr page 499-
478
blaauw drie verkorte en doorgebroken gouden kepers, en het
vrijkwartier van graaf-minister; over alles heen het herto-
gelijk schildhoofd.
OUDINOT hertog van Reggio. Gedeeld: \\ in rood drie
gesloten zilveren helmen, van ter zijde gezien, 2 en 1; 2
in zilver een roode leeuw, met zijn regterpoot een zwarte
roodbrandende handgranaat ophoudende. Over alles heen
het hertogelijk schildhoofd.
PASOJUIER. In rood een gouden keper, vergezeld in
\'t schildhoofd van twee zilveren wassenaars en aan de schild-
punt van een eenhoorns-kop en hals van \'t zelfde. Over
alles heen het vrijkwartier van baron-staatsraad. [Onder
Lodewijk Philips is deze titularis tot hertog verheven.]
PERRIN hertog van Belllno. Gedeeld: 1 in blaauw een
zilver-geharnaste arm, van de regterzijde uitgaande en een
zilveren zwaard met gouden gevest regtop houdende; 2 in
goud een zwarte leeuw, waarover heen een roode dwarsbalk.
Over alles heen iiet hertogelijk schildhoofd.
RÉGNIER hertog van Massa di Carrara. In hermelijn
een zwarte dwarsbalk beladen met drie gouden adelaartjes.
Hertogelijk schildhoofd.
REGNAUD DE ST. JEAN D\'ANGELY. In blaauw een stap-
pende zilveren haan, overtopt door eene vijfpuntige ster van
\'t zelfde en zijn regterpoot plaatsende opeen zwarte 4; alles
binnen een blokzoom van goud en zwart. Over alles heen
het vrijkwartier van graaf-minister.
RÉMUSAT (DE). Gedeeld door een zilveren streep; 1 in
rood een gouden keper, bovenaan vergezeld van twee zes-
puntige sterren van \'t zelfde en onderaan van een zwar-
ten wildezwijnskop met zilveren slagtanden; 2 in rood drie
vliegende zilveren duiven, 2enl, voorgesteld in de houding
van den heraldieken adelaar. Over alles heen het vrijkwar-
tier van graaf-president van \'t kies-collegie.
SAVARY hertog van Rovigo. In blaauw een gou-
den keper, waarboven twee achtpuntige zilveren spoorra-
-ocr page 500-
479
deren en waaronder een zwaard van \'t zelfde. Hertogelijk
schildhoofd.
SÉGUR (DE). Gevierendeeld: 1 het kwartier van graaf-
staatsraad; 2 en 5 in rood een gouden leeuw; 4 effen zilver.
SIÉYES. Doorsneden: 1 gedeeld: a. het kwartier van
graaf-senateur; b. een gouden Boreas in den linker boven-
hoek, een zilveren luchtstroom blazende, 2 in zilver een
geplante groene pijnboom.
SOULT hertog van Dalmatië. In goud een rood hart-
schild beladen met drie gouden leeuwengezigten, 2 en 1.
Hertogelijk schildhoofd.
TALLEYRAND DE PÉRIGORD prins van Benevehto. Ge-
deeld : 1 in rood drie gekroonde gouden leeuwen, 2 en 1;
2 in goud een stappend zwart wild zwijn met een zilveren
dekkleed. Over alles heen een blaauw schildhoofd beladen
met een gouden adelaar met nederwaartsche vlugt, met zijne
klaauwen een^gouden bliksemschicht omklemmende.
VICTOR hertog van Belllno. Zie PERRIN hertog van
Bellcno.
VIESSE DE MARMOiN\'T hertog van Ragusa. Gevierendeeld:
1 en 4 in zilver drie roode schuinbalken; 2 in goud een
roode standaard, beladen met een zilveren kruis en gehecht
aan een schuingeplaatsten zwarten staf; 5 gedeeld: a. in
blaauw een gouden patriarchaalkruis, b. in rood een vlam-
mend zwaard van zilver. Over alles heen het hertogelijk
schildhoofd.
De tegenwoordige afstammelingen van de meeste der bo-
vengenoemde geslachten laten de door ons opgegeven on-
derscheidingsleekenen uit hunne wapens weg, hetgeen ook
behoorlijk is, dewijl het slechts personele kenmerken waren.
Eenigen echter behouden die (en daaronder voornamelijk
het hertogelijk schildhoofd) als herinnering aan de hooge,
door hunne voorvaderen bekleede, waardigheden.
-ocr page 501-
M)
HOOFDSTUK III.
*\\ .-•(••■•■•» van eenlge vermaarde personen.
II» meen een werk van dezen aan) niet beter Ie kiiimeii
sluiten dan niet de opgave der wapens van eenige personen,
die door hunne bedrijven aanspraak hebben op de herinnering
der nakomelingschap e.n wier namen ik bij geen mijner
lezers onbekend mag achten. Dat ik dit onderwerp niet
heb uitgeput, zal dadelijk bij de inzage der navolgende lijst
blijken; een volledige arbeid dienbetreflende zou eene afzon-
derlijke studie vorderen. Ik vlei mij desniettemin dal deze
toegift menigeen welkom zal zijn, Ie meer daar deze wapens
in den regel niet gemakkelijk zijn op te sporen.
AFFRE. .%?•., aartsbisschop van Parijs, in 1848 op de
barricaden vermoord: In blaanw een zilveren dolphijn,
zwemmende op eene zee van \'t zelfde en twee zilveren wa-
terstralen uit zijne neusgaten opblazende; ineen rood schild-
hoofd drie vijfpuntige zilveren sterren.
AINSWOKTH, W. H.. Engelsch romanschrijver. In rood
drie zilveren strijdbijlen. 2 en 1. Helmteeken: een uitko-
mend geharnast ridder met eene strijdbijl in de hand. Wa-
penspreuk :
Si\'ERo mklioiu lik hoop op beter).
ARKWRIGHT, Sir Richard, uitvinder der katoenspin-ma-
chines In zilver een bloeijende kaloenboom in natuurlijke
kleur, op een groenen berg; op een blaauw schildhoofd,
tusschen twee gouden penningen een zilveren schildje, be-
laden met eene natuurlijke honingbij. Helmteeken: een op-
vliegende gouden arend, van wiens bek een rood schildje,
beladen met een zilveren katoenbundel, aan een lint af-
hangt.
BALZAC. Honoré de, Fransch romanschrijver, in blaauw
drie zilveren St. Andrieskruisjes, 2 en i, en een gouden
schildhoofd beladen met drie dergelijke blaauwe kruisjes.
BARANTE, Baron DE ; zie BRUGIÈRE baron de BARANTE.
-ocr page 502-
481
BA YARD, Ridder DE; /ie DU TERRAIL DE BAYARD.
BEUNINGEN, Coenraad VAN, Hollandsch staatsman. Door-
sneden: i in blaauw drie gouden vlammen naast elkander,
uit de doorsnijdingslijn opstijgende; 2 in zilver een roode haan.
BLÜCHER-WAHLSTATT, Prins L. von, Pruisisch veld-
maarschalk. Gevierendeeld: i en 4 in zilver de Pruisische
adelaar, zonder scepter of rijksappel; 2 in goud een zilveren
zwaard en de Pruisische maarschalksstaf, schuingekruist, en
gestoken door een groenen lauwerkrans; 3 in goud het
IJzeren Kruis, te weten een losslaand breedarmig zwart
kruis met zilver omboord. In een rood hartschild twee
afgewende zilveren sleutels, Iilüchcrs familiewapen. Vier
gekroonde helmen. Helmleekens: 1° de Pruisische adelaar,
omgewend; 2° de sleutels, schuingekruist; 3° de figuren
van het 2" kwartier; 4° eene kerkbanier overeenkomstig
het 36 kwartier. Dekkleeden: van den \\m helm, zilver en
zwart; van tien 2\' en 5"\\ zilver en rood; van den 4"", goud
en zwart. Sc/iildhouders: twee Pruisische arenden met
nederwaartsche vlugl.
BROUGIIAM, Henry lord, Engelsch staatsman en schrijver.
Gevierendeeld: \\ in rood een zilveren keper, vergezeld van
drie reglopslaande vischjes van \'t zelfde (Brougham); 2 in
goud een van goud en rood in drie rijen geschakeerde
dwarsbalk, vergezeld van drie roode korenschoven, 2 boven en
\\ onderden balk, de twee bovenste overtopl door een blaau-
wen barensleel van drie hangers {Vavx van Calterlen); Sin
zilver een in drie rijen van goud en rood geschakeerde
schuinbalk (Vanx van Tryermaine); 4 in rood een gouden
bloemkruis (Delanwre). Helmieeken: een geharnaste arm,
de elboog regis, de hand een dwarsliggend zilveren vischje,
den kop links, omklemmende. Schild houders: regts een
rood-getongde en genagelde groene leeuw, met een halsband
in drie rijen geschakeerd van goud en rood; links een wil
hert met gouden hoorns en hoeven, dat in den bek eene
natuurlijke roode roos met groenen stengel en bladeren
31
-ocr page 503-
482
houdt. Wapenspreuk: Pro rege, lege et grege (Voor
koning, wet en volk.)
BRUGIÈRE baron DE BARANTE, Fransch geschiedschrij-
ver. Gevierendeeld: i en 4 in goud een groene heideplant
opkomende uit een kwartiervoet van \'t zelfde, en een blaauw
kwartierhoofd beladen met eene gouden zon; 2 en 5 in
blaauw een breedarmig zilveren kruis.
BRUN, Charles LE, eerste schilder van Lodewijk XIV.
In blaauw eene gouden lelie, en in een zwart schildhoofd
eene gouden zon.
BÜGEAUD, markies DE LA PICONNERIE, hertog van
ISLY. Gedeeld: \\ in blaauw een gouden keper, onderaan
vergezeld van eene vijfpuntige ster van \'t zelfde; en een
rood kwartierhoofd beladen met drie vijfpuntige zilveren
sterren; 2 doorsneden: a. in goud een zwart zwaard, b. in
zwart een schuinlinks geplaatst gouden ploegijzer.
BULWER; zie LYTTON BULWER.
BYRON, Georrje Gordon lord, Engelands grootste dich-
ter. In zilver drie verhoogde roode schuinbalken. Helm-
teeken:
eene meermin met kam en spiegel. Schildhou-
ders:
twee bruine paarden. Wapenspreuk: Crede Bïron
(Geloof Byron.)
CATS, Jacob, «Vader Cats." Gedeeld: 4 in blaauw een
gouden burgt met zilveren poort; 2 in zwart een zilveren
zwaard met gouden gevest, vergezeld van drie zespuntige
gouden sterren, geplaatst 1 en 2.
CAVAIGNAC, Generaal Eugène, tijdelijk hoofd van de
Fransche republiek in 1848. Doorsneden: 1 in zwart een bouw-
vallig gouden fort; 2 in rood drie zespuntige gouden spoor-
raderen naast elkander. Als schildvoet eene zilveren zee.
CHATEAUBRIAND, Francois Auyusle burggraaf DE, Fransch
schrijver en slaatsman. Een rood veld bezaaid met gouden
leliën Wapenspreuk: Mon sang teint les bannières de
France. [Oudtijds voerde deze familie een rood schild be-
zaaid met gouden pijnappelen, en de spreuk: Je sème l\'or.
-ocr page 504-
483
De H. Lodewijk gaf in 1250 aan de Cftdteaubriands verlof
om die pijnappelen door leliën te vervangen.]
CHAUGER, Geoffrey, »Vader der Engelsche dichtkunst."
Gedeeld van zilver en rood, met een schuinbalk van \'t eene
in \'t andere. Helmteeken: eene kruipende schildpad in na-
tuurlijke kleur.
COLUMBUS, Christopliorus. Gedeeld van Caslitië, in rood
eene gouden burgt, en Leon, in zilver een goud-gekroonde
roode leeuw; met eene groote ingedreven zilveren punt
waarin eene blaauwe zee beladen met een zilveren wereldbol
omgord en gekruist mei goud, die aan elke zijde vergezeld is
van drie gouden eilandjes in de zee, geplaatst 2 en i.
CORDAY, Charlotte. In blaauw drie gouden kepers.
CORMENIN. Burggraaf DE; zie DE LA HAYE burggraaf
DE GORMENIN.
GORNEILLE, Pierre en Thomas. In blaauw een gouden dwars-
balk, beladen mei drie roode leeuwenkoppen en vergezeld van
drie vijfpunlige zilveren sterren, 2 boven en 1 onder den balk.
CORVLX-WIERSBITZKI. O. J. 1i. VON, schrijver van een
uitvoerig werk over den Tachligjarigen Oorlog. In groen een
gouden hoefijzer, een kruisje van \'t zelfde dragende, waarop
een zwarte raaf met uitgespreide vleugelen en met een gou-
den vingerring in den bek gezeten is. Gekroonde helm.
Helmteeken: de raaf met den ring. [Deze familie beweert
af te stammen van den bekenden Malthias Gorvinus, koning
van Hongarije, en voert ook diens wapen.]
CROMWELL, Olivier. In zwart een zilveren leeuw. Helm-
teeken :
een uitkomende zilveren leeuw, met een gouden
vingerring in den regterpoot. Wapenspreuk: Pax quae-
rituu bello. (Vrede wordt door den oorlog verworven.) — Als
lord-protector voerde h\'y dit wapen in \'t hart van het Brit-
snhe rijkswapen.
DBAKE, Sir Francis, de zeevaarder. In zwart een gol-
vende zilveren dwarsbalk, vergezeld van twee zespuntige
sterren van \'t zelfde, 1 boven en 1 onder den balk.
31\'
-ocr page 505-
184
DUMAS, Ahamndre, (DUlfAS DAVY. markies DE LA
PAILLETERIE), romanschrijver. In blaauw drie gouden ade-
laars, 2 en \\, en in "t hart een zilveren ring, die door de twee
bovenste adelaars met éénen klaauw vastgehouden wordt en
verder over het hoofd van den benedensten adelaar heen gaat.
DÜRER. Albrecht. In rood een vierkant zilveren metsel-
werk op plinten, met een zwarten doorgang waarvan de gouden
vleugeldeuren openstaan; alles ondersteund door een drie-
toppig groen heuveltje. Helmteehen: een aanziend mannelijk
borstbeeld, met een kegelvormigen hoed, tusschen eene vlugt.
EGMOND, Lamoraal graaf VAN. Gevierendeeld: \\ en 4
gedeeld: a. gekeperd van twaalf stukken goud en rood,
b. in zilver twee beurlelings gekanteelde roode dwarsbalken;
2 en 3 het wapen van Gelderland. Over alles heen een
gevierendeeld hartschild: I en \'t- in goud een zwarte leeuw.
2 en 5 in rood eene achlpuntige zilveren ster.
GOETIIE, J. W. VON. In blaauw eene zespuntige zil-
veren ster en een zoom van \'t zelfde. Gekroonde helm.
Helmteeken: de ster van \'t schild.
GROEN VAN PRINSÏERER, Mr. G. Gevierendeeld: \\ in
goud een halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn;
2 en 3 in blaauw drie zilveren leliën, geplaatst 2 en I; 4 in
goud drie springende roode hazewindhonden boven elkander.
HAYE, Louis Marie DE LA, burggraaf DE CORMENIN. In
groen een zilveren dwarsbalk, beladen met een zwart meerltje.
HEIN. Piet. In goud een zwarte vogel, gezeten op eene
heining van dezelfde kleur.
HERSCHEL. In zilver op een groenen grond de veertig-
voetige teleskoop met zijn toestel, in natuurlijke kleur, de
buis naar de linkerzijde gerigt; op een blaauw schildhoofd
het sterrokundige leeken van Uranus in goud.
IIUGO, Victor Marie burggraaf, (Victok HUGO). In blaauw
een zilveren schildhoofd, beladen met twee zwarte meerltjes.
HUMROLDT, Alexander VON. In goud een geplante groene
boom, vergezeld van drie zespuntige zilveren sterren, den2.
-ocr page 506-
485
Helmteeken: een ridder met een zwaard in de reglerhand,
tusschen eene zwarte vlugt.
LAMARTINE, Alphonse DE. In rood twee gouden schuin-
balken, waartusschen een regtopstaand klaverblad van \'t
zelfde. Wapenspreuk: A la garde de Dieu.
LUTHER, Mr. Martin. In blaauw eene vierbladerige zilveren
roos binnen een groolen gouden ring; de roos beladen met
een rood hart, dat overladen is met een zilveren kruis. Helm
in profil, zonder helmteeken. Dekkleeden: zilver en blaauw.
LYTTON BÜLWER, Edward George Earle, Engelsen ro-
manschrijver. Gevierendeeld: 1 en 4 in hermelijn eengroot-
uitgetand blaauw schildhoofd, beladen met drie gouden her-
togskroonen (Lytton); 2 en 5 in rood een gouden keper,
vergezeld van drie omziende arendjes van \'t zelfde en be-
laden met drie zwarte vijfbladen {Bulvoer.) Twee helmtee-
kens: 1° een roerdomp tusschen rietstengels, alles in na-
tuurlijke kleur [Lytton); 2° een hermelijnen wolvenkop en
hals, met gouden tong en manen (Bulwer). Wapenspreuk:
Adversis major, par sECODis. (Boven rampspoed verheven, in
voorspoed gelijkmoedig).
MASTAI-FERRETTI (Paus Pius IX.) Gevierendeeld : 1 en
4 in blaauw een gouden leeuw, met zijn linkerachterpoot
rustende op een gouden bal (Mastaï); 2 en 5 in zilver twee
roode scbuinbalken (Ferretti.)
METTERiNICH, Prins VON. Eens doorsneden en twee-
maal gedeeld, \'t geen zes kwartieren vormt: \\ en 6 in rood
een hoekige blaauwe schuinbalk, vergezeld van zes zooms-
wijze geplaatste gouden kruisjes (Winneburg); 2 gedeeld:
o. in rood een zilveren dwarsbalk (Oostenrijk), b. in goud een
roode schuinbalk beladen met drie zilveren adelaartjes ge-
plaatst .in de rigting van den balk [Lotharingen); 5 en 4 in
rood drie zilveren jagthoorns, gesnoerd en beslagen met goud
(Beilstein); 5 doorsneden: a. in goud een aanziende zwarte
ossenkop (heerlijkheden Pless en Königswart), b. in blaauw
een breedarmig gouden kruis, vergezeld van vier gouden
-ocr page 507-
486
penningen (Portella.) Over alles heen een zilveren hartschild,
gedekt met de vorstenkroon en beladen met drie zwarte
schelpen van welke men \'t binnenste ziet, 2 en \\ (Metternich.)
Vijf helmen, de \\\', ö\' en 5\' gekroond, de 2" ongekroond, de
4" gedekt met eene vorstenkroon. Uelmteekens: 1° een
zwart-gebekt e zilveren zwanenhals; dekkleeden zilver en
zwart [Metternich); 2° een omgewende steenbokskop en hals,
gedeeld van zwart en zilver, met zilveren hoorns; dekklee-
den zilver en rood; 3° een dubbele zwarte adelaar, gebekt,
gepoot en gekroond van goud en overtopt door de keizers-
kroon; dekkleeden goud en zwart; 4° de ossenkop van het
5\' kwartier; dekkleeden goud en zwart; 5° een uitkomende
groen-omgorde en omkranste wildeman in natuurlijke kleur
met eene knods op zijn schouder; dekkleeden zilver en
rood. Schild houders: regis een zilveren steenbok met zwar-
ten rug, links een wildeman als die van het 5" hehnleeken.
Wapenspreuk: Kraft im Recht. Alles geplaatst op een roo-
den met hermelijn gevoerden en goud-omboorden mantel, gedekt
door de vorstenkroon. [De volgorde der hclmleekens wordt soms
eenigzins verschillend opgegeven en wel: i° de steenbok, 2°
de adelaar, 5° de ossenkop, 4° de zwanenhals, 5° de wildeman.]
MUSSET, Alfred DE, Franscb schrijver. In blaauw een
aanziende zilveren sperwer, met aan weerszijden wapperende
roode linten aan de poolen, gezeten op eene gouden dwars-
streep die zich nabij de schildpunt bevindt. Wapenspreuk:
Courtoisie, bo>>f. aventuke.
NELSON. In goud een zwart bloemkruis; daarover heen
een roode schuinbalk beladen met een uitgeschulpten gou-
den schuinbalk, overladen met drie rood-brandende zwarte
bommen; over dit alles heen een golvende blaauwe dwars-
balk, waarop het woord Trafalgar in gouden letters. Op
een golvend zilveren schildhoofd een palmboom uil de zee
oprijzende tusschen een onttakeld schip regis en eene ver-
nielde batterij links, alles in natuurlijke kleur. Helmleekens:
1° uit eene scheepskroon rijst de eerepluini op, die door
-ocr page 508-
487
den Sultan aan admiraal Nelson vereerd was; 2° de spiegel
van het Spaansche linieschip San José, dobberende op de
baren, en daarboven de spreuk: Faith and works (Het geloof
en de werken.) Sc/iildhouders:
regts een zeeman die in
zijne regterhand eenc vaan en in de linker een palmtak
houdt; links een natuurlijke leeuw, die de Fransche drie-
kleurige vlag en de Spaansche vlag (beiden zonder staven)
tusschen de tanden en een palmtak in den regterpoot houdt.
Wapenspreuk: Palmam qui meruit ferat (Die den palm ver-
diend heeft drage dien weg.)
NESSELRODE, Graaf C. R. VON, Russisch kanselier. Eens
doorsneden en tweemaal gedeeld, hetgeen zes kwartieren
vormt: 1 en 6 in zwart een dubbelstaarlige gouden leeuw;
2 en 5 in goud drie roode palen; 3 en 4 in zilver een
zwarte linkerschuinbalk beladen met eene zespuntige ster
van \'t veld. Over alles heen in een rood hartschild een
beurtelings ^ekanteelde zilveren dwarsbalk. Vier gekroonde
helmen. Helmteekens: 1° een omgewende en uitkomende
gekroonde gouden leeuw; 2° een omgewende en uitkomende
roode brakhond met den dwarsbalk van \'t hartschild als
halsband; 3° eene vlugt volgens het 2e kwartier; 4° de lin-
kerschuinbalkvan het 3e kwartier, waarop de ster. Schildhou-
ders:
regts een dubbelstaartige, goud-gekroonde natuurlijke
leeuw; links een roode brak met den balk van het hart-
schild als halsband. Alles geplaatst op een rooden met
hermelijn gevoerden mantel, die boven aan de helmen be-
vestigd is en waarboven de helmteekens uitkomen.
NODIER, Charles, Fransch schrijver. In zilver een blaauwe
dwarsbalk, vergezeld van twee groene pijnappelen met den
steel omlaag, 1 boven en \\ onder den balk.
OLDENBARNEVELD, Johan VAN. In rood een zilveren
ankerkruis. Helmteeken: een korf van ijzeren banden, uit
welken gouden vlammen opstijgen.
OPITZ, Martin, «Vader der Silezische dichterschool." Ge-
deeld: \\ in rood twee zespuntige zilveren sterren boven
-ocr page 509-
488
elkander; 2 in zilver een groene boom op een heuveltje
van \'t zelfde. Gekroonde helm. Helmteeken: eene blaauwe
vlugt, elke vleugel beladen met eene zespuntige zilveren
ster. Dekkleeden: zilver en rood.
PALMERSTON, Lord; zie TEMPLE burggraaf PAL-
MERSTON.
PEEL, Sir Robert. In zilver drie bundels pijlen in na-
tuurlijke kleur, elke bundel bestaande uit drie stuks met
de punten omlaag en zamengebonden met een rood lint;
op een blaauw schildhoofd eene gouden honingbij met uit-
gespreide vleugelen. Helmteeken: een uitkomende zilveren
leeuw met een gouden weversspoel tusschen de poolen en
een blaauwen halsband beladen met drie gouden penningen.
Wapenspreuk: Industria (Door vlijt.)
RADETZKY. Gedeeld van rood en blaauw, met eene
scbuingeplaatste zilveren spade over alles heen, het ijzer
boven. Gekroonde helm. Helmteeken: drie struisvederen,
rood, zilver en blaauw. Dekkleeden: regis zilveren rood, links
zilver en blaauw. Schild houders: twee mannen van wapenen
met geopend vizier, elk met een hellebaard in de vrije hand.
ROTHSCHILD. Gevierendeeld: \\ in goud een zwarte
adelaar; 2 in blaauw een natuurlijke arm, die van de lin-
kerzijde uitgaat en vijf pijlen met de punten naar beneden
houdt; 5 gelijk hel 2* kwartier, doch de arm uitgaande
van de regterzijde; i in goud een roode leeuw. Over alles
heen een rood hartschild, waarin een schuinlinks geplaatst
ovaal schild van zilver met eene punt in \'t midden. Drie
gouden helmen. Helmteeken»: \\° eene zespuntige gouden
ster, zwevende tusschen twee doorsneden olifanlstrompen,
beurtelings van goud en zwart; 2° de adelaar; 5° drie struis-
vederen, eene zilveren tusschen twee blaauwe. Dekkleeden:
regts goud en zwart, links zilver en blaauw. Schildhou-
ders:
regts een gouden leeuw, links een zilveren eenhoorn.
Wapenspreuk: Concordia, iinteuritas, industria [Eendragt,
regtschapenheid en vlijt),
in zilveren letters op een blaauw lint.
-ocr page 510-
4«9
RUBENS, Pieter Paulus. In blaauw eene gouden lelie;
en een zilveren schildhoofd beladen mei een zwarten jagt-
hoorn, rood-gesnoerd en beslagen, tusschen twee goudge-
knopte en groengepunte roode rozen; over alles heen een
roode schildhoek beladen met een gaanden en aanzienden gou-
den leeuw. Helmteelen: eene gouden lelie.
RUSSELL, Lord John. In zilver een roode leeuw, en
een zwart schildhoofd beladen met drie schelpen van
\'t eerste. Helmteeken : een stappende zilveren bok met gouden
hoorns.
RUYTER, Michiel Adriaansz. DE. Gevierendeeld: i in
rood een zilveren kruis; 2 in blaauw een geharnast ridder,
den sabel zwaaijende en op een galopperend paard gezeten,
alles van zilver; 3 in blaauw een geheel opgetuigd linieschip
zeilende op eene zee, alles van zilver; 4 in rood een links-
gerigt kanon op zijn affuit, waaronder drie kogels, 2 en I,
alles van goud. Over alles heen een rood hartschild bela-
den met een goud-gekroonden zilveren leeuw. Aanziende
helm gedekt met eene vorstenkroon. Schild-houders: regtseen
klimmende en aanziende gekroonde gouden leeuw; links een
zilveren eenhoorn met eene gouden kroon om den hals.
RIJK, Vice-admiraal J. C. Doorsneden: I in rood een halve
man, opkomende uit de doorsnijdingslijn, in zijne uitge-
strekte regterhand eene beurs houdende, alles van goud;
2 in zilver eene roode roos. Gesloten ijzeren helm in prolil.
Helmteeken: de uitkomende mansfiguur. Dekkleeden: zilver
en rood, de uiteinden van goud.
SALNTE-BEUVE, Charles Augustin, Fransen criticus en
dichter. In een blaauw veld, bezaaid met vijfpuntige zil-
veren sterreu, een stappende gouden os.
SALVANDY. Narcisse .lc/»//e graaf DE. Gevierendeeld: 1 in
goud twee toegewende roode leeuwen; 2 in blaauw drie
vijfpuntige gouden sterren, 2 en 1; 3 in rood een gouden
linkerschuinbalk; 4 in goud twee stappende zwarte ossen
boven elkander, de koppen aanziende gesteld.
-ocr page 511-
490
SCHILLER, Friedrich VON. Doorsneden: i in goud een
halve zilveren eenhoorn, opkomende uit dedoorsnijdingslijn:
2 in blaauw een gouden dwarsbalk. Gekroonde helm, onder
de kroon omwonden met een groenen lauwerkrans. Helm-
teeken :
de eenhoorn. Dekkleeden: goud en blaauw.
SCOTT, Sir Walter. Gevierendeeld: 1 en 4 in goud twee
vijfpuntige blaauwe sterren naast elkander en daaronder een
wassenaar van \'t zelfde, alles binnen een blaauwen binnen-
zoom (Scott); 2 en 5 in goud een blaauwe schuinbalk bela-
den met drie in de rigting van den balk geplaatste maliën
van \'t veld; de balk in den linkerbovenhoek vergezeld van
eene staande blaauwe ovale gesp (Haliburton.) Helmteeken :
eene bij de knieën uitkomende vrouw in natuurlijke kleur,
in rood en blaauw gekleed, met gouden gordel en borstlap,
en zilveren kraag en opslagen; op de regterhand houdt zij
eene gouden zon en op de linker een zilveren wassenaar.
Spreuken: boven het helmteeken : Reparabit cormja Phoebe
(De maan zal haar hoornen herstellen), en onder het schild :
Watch weel (Houd goede wacht.) Schildhouders: regts eene
meermin met kam en spiegel, links een wildeman met
eene knods bij den voet.
SIIAKSPEARE, William. In goud een zwarte schuinbalk,
beladen met eene ridderlans van \'t veld. Helmteeken: een
opvliegende zilveren valk, met do klaauw eene gouden
ridderlans regtop houdende.
SCHWANTIIALER, Ludwig Michael, beroemd beeldhou-
wer in Beijeren. In blaauw een zwartgebekte zilveren zwaan
met opgeheven vleugelen, zwemmende op eene zilveren zee
en in zijn bek een daalder houdende; het veld ingebogen-
gekapt, regts van rood met drie zilveren schildjes, 2 en 1, links
van blaauw met een schuinregts geplaatst zilveren kinderbeeld
met geknotte armen, terwijl het regterbeen bij de dij en de lin-
kervoet bij den enkel weggebroken is. Helmteeken : de zwaan.
Dekkleeden: regts zilver en rood, links zilver en blaauw.
TEMPLE burggraaf PALMERSTON (Lord PALMERSTON.)
-ocr page 512-
491
Gevierendeeld.- 1 en 4 in goud een zwarte adelaar (Graven
van Mercia); 2 en 5 in zilver twee zwarte dwarsbalken, elk
beladen met drie gouden geknotte vogeltjes (Tempte.) Helm-
teeken:
een zittende zwarte brak met gouden halsband en
touw. Scfiildhouders: regis een omziende zwarte leeuw be-
zaaid met gouden hermelijnstaartjes, links een omziend zilve-
ren paard met gouden manen, staart en hoeven. Wapenspreuk :
Flecti, non frangi (Men buigt mij, maar breekt mij niet).
TERRAIL (DU) DE BAYARD, de «Chevalier sans peur
et sans reproche." In blaauw een zilveren schild hoofd, beladen
met eenopkomenden rooden leeuw; over alles heen eene gou-
den schuinstreep.
THORBECKE, Mr. J. R.. In zilver een visch in natuur-
lijke kleur, zwemmende op eene zee, die golvend-gedwars-
balkt is van acht stukken blaauw en zilver, Helmteeken :
de visch, paalswijze geplaatst tusschen eene vlugt.
TROMP. yGevierendeeld : 1 en 4 in zilver een roode keper, op
den top beladen met een gaanden en aanzienden gouden leeuw
en van onderen vergezeld van een linieschip, naar links zeilende
op eene zee, alles in natuurlijke kleur; in een blaauw kwartier-
hoofd eene gouden lelie ; 2 en 3 in rood drie gouden St. Andries-
kruisjes. 2 en 1. Over alles heen een gedeeld en gekroond
hartschild met een schildhoofd: \\ in blaauw een zwaard, ge-
stoken door eene hertogskroon en overtopt door een kruisje, al-
les van goud; 2 in rood een gouden wereldbol; het schildhoofd
van goud bezaaid met roode harten en beladen met een gaan-
den blaauwen leeuw. Onder het hartschild bevindt zich een klein
schildje met het kenteeken dar Engelsche baronets. Drie aan-
ziende en gekroonde helmen, van welke de tweede geheel open
en zonder traliën is. Helmteekcns: 1° een uitkomende leeuw,
in zijn regterpoot een zwaard houdende, waarmede hij eene
opene koningskroon ondersteunt, alles van goud; 2° een uitko-
mende en aanziende leeuw, in den regterpoot eene lelie hou-
dende, waarmede hij eene met rood gevoerde koningskroon on-
dersteunt, alles van goud; a° een uitkomende griffioen, in zijn
#
-ocr page 513-
492
regterpoot een wereldbol houdende, waarmede hij eene opene
koningskroon ondersteunt, alles van goud. Scfiildliouders:
regts een rood-getongde gouden leeuw, links een rood-getongde
gouden griffioen met den staart lusschen de achterpooten,
aan een blaauw lint om zijn hals een zilveren schildje dra-
gende, dat met eene roode roos beladen is.
WAPPERS, Gustaaf baron. In blaauw een uilgeland kruis,
in twee rijen geschakeerd van rood en zilver. Helmteeken:
een uitkomende zwaan. Scfiildliouders: regts eene zwaan
met een groenen lauwerkrans om den hals, links een valk
met eene baronnenkroon om den hals: Wapenspreuk : Rege
et arte (Door den koning en door de kunst.)
WASHINGTON, George. In zilver twee roode dwarsbal-
ken, in \'t hoofd vergezeld van drie vijfpunlige sterren van
\'t zelfde naast elkander.
WELLESLEY. Arthur, hertog van WELLINGTON, prins
van Waterloo. Gevierendeeld : i en 4 in rood een zilveren
kruis vergezeld van twintig zilveren penningen, vijf in eiken
hoek, geplaatst 2, \\ en 2; 2 en 5 in goud een roode leeuw.
Op het snijpunt der vier kwartieren eene vijfpuntige zilveren
ster. In het hoofd van \'t schild, over alles heen, een rood
schildje beladen met een zilveren St. Andrieskruis, waar-
over heen een gewoon kruis van \'t zelfde. Helmteeken :
een halve roode leeuw, opkomende uit eene hertogelijke
kroon en met de beide pooten eene roode vaan, gehecht aan
een gouden staf en beladen met een zilveren kruis, omhoog
houdende. Schild/iouders: twee roode leeuwen met antieke
gouden kroonen om den hals waarvan een gouden ketting
afhangt. Wapenspreuk: Virtutis fortuna comes (De fortuin
is de gezellin der dapperheid.)
WITT, Jo/tan DE. In groen een haas die door een haze-
windhond vervolgd wordt, beiden in \'t schildhoofd achter
elkander, terwijl aan de schildpunl een springende brak
geplaatst is die naar den haas opziet; — alles van zilver.
-ocr page 514-
«
LIJ ST
her
OP DE PLATEN VOORKOMENDE WAPENS EN FIGUREN.
■»•««:<»■
Plaat I.
1—6. Verschillende soorten van schilden. 7-10. Eenigc vcrdeelingen van
schilden. 11. Wijze om de plaatsen in een schild aan te duiden, 12-28. Ver-
schillende soorten van lynen. 29—31. Oude vorm van heraldieke stukken. 38.
Stelsels van aanduiding der kleuren. 33. Breuken voor de jongere zonen. 34.
Aanduiding mr pelswerken. 35. Algemeen gebruikelijk stelsel om de kleuren
aan te duiden. 36. Talaru. 37. Crespy Ie Princc. 38. Hontheim. 3». Lutte-
kenhuys. 40. Tournel. 41. Seyholtsdorf. 42. Scheldorfcr. 43. Löwel. 44. Zol-
licken. 45. Rosdorf. 46. Tölnz. 47. Carlson. 48. Caulaincourl. 49. Chap-
pelain. 50. Mittrowsky von Nemischl. 51. Elslande. 52. Yvonne. 53. Fer-
rières-Sauveboeuf. 54. Thomerol. 55. Amira. 56. NUrnherger. 57. Heldrith.
58.    Barck. 59. Trivulzio. 60. Revest. 61. Boivin. 62. de Bais. 63. Voscb
van Avesaet.
Plaat n.
1. Hardell. 2. Boeykens. 3. Utenhove. 4. Pallandt. 5. Seva. 6. Wester-
holt. 7. Franchi. 8. Eyfelsberg zum Wever 9. Foreest. 10. Balhi-Porto. 11.
Gohausen. t2. Tressay. 13. la Boexière. 14. Plank. 15. Loreyn. 16. Montagu.
17. Byron. 18. Sarzan. 19. Verbrugge. 20. Jouvenel dcsL\'rsins. 21. Horbler.
22. Puchcnstcin. 23. Bromley lord Montfort. 24. Bromley, in Nottinghamshire.
25. Hartzheim. 26. Tale. 27. de la Faille. 28. Boes. 29. Hccrcman. 30. la
Grangc-Trianon. 31. Jouve. 32. Walpole graaf van Orford. 33. du Prei. 34.
Hénault. 35. Mcnjot. 36. Lagrenée. 37. IHcrveldt. 38. du Long. 39. Moll.
40. Marschalck. 41. Bulgarini. 42. Ie Bachellé. 43. Trestondan. 44. Egmond-
45. Weslhausen. 46. Wilzlebcn. 47. Bcaumont. 48. Clermont-Gallerande. 49.
Singendonck. 50. Entades. 51. Rivière de la Mure. 52. Berck. 53. Bruns-
velt. 54. Raousset-Boulbon. 55. Tigny. 56. Bouton. 57. Heil. 58. Vollakos.
59.  Lawrence. 00. van der Capcllen. 01. Pcrlhuis. 62. Manfredi. 63. Mozzi
61. van Toulon. 65. de Vos van Steenwijk. 66. Thlennes. 67. Lilicr. 68.
Randwijck. 69. Gavre. 70. Hesselt van Dinler.
-ocr page 515-
t
494
Plaat Hl.
1. Spring. 2. Barbaro. 3. Hobberthorne. I. Ifindsey. .". Droste zu Viscbe-
ring. 0. Hobart. 7. Prudhon. 8. de vandcrSchueren. 9. Kinschol. 10. Auxy.
11. van den llecke. 12. Nellesleyn. 13. van Erp. 14. van Bosch. 15. Taffin.
16. Priesc. 17. Hnlderraanslclcn. 18. Amici. 1». Stinglheim. 20. Ahcim. Si.
Rigel. 22. Duivelend. 23. Haslang. 21 Haulln. 23. Monlbar. 20. Rltxen-
stralc. 27. Chapman. 28. Ghisi. 29. Huise. 30. Cligoett. 31. I.cmoul. 32.
Ruchstcin. 33. Volcker. 34. Raiser. 35. Leo. 3G. Corrario. 3". Arquinvilliers.
38. Tenremonde. 39. Baudicr. 40. Seyssel d\'Aix. 11. du Cluseau. 12. Amos
of Ames. 43. Maugiron. 41. Kockhausen. 45. Turpin de Crissé. 4G. de Ber-
trand. 17. Konigscgg. 18. Blond. 49. Gevaerts. 50. Blakeof VVallscourt. 51.
Formanoir. 52. Slael van Holsteln. 53. Medicis. 51. Fuensalda. 53. Hnllofts.
50. Panhuys. 57. Ruolz. 58. de Geer. 59. Vegilln van Claerbergen. 60. Rcy-
nell. 61. Marillac. 62. Claret. 63. llacke. 64. Rourlon. 63. Bonalioz. 66.
Massonneau. 67. Merlz. 68. Hcshuyscn. 69. Högling. 70. Moerman d\'Harlebeke.
Plaat IV.
1. de lleusch de la Zangrye. S. Woyna. 3. Daur. 4. Gorges. 5. Chassé.
6. Renesse. 7. Vleuten. 8. Orgerollcs de St. Polques. 9. Bare de Comogne.
10. Ommeren. 11. Snigg. 12. Mundbach. 13. Duhsky-Trzebomislilz. 11. By-
strzonowski. 15. Braunch. 16. Schtnne. 17. Kaslncr. 18. Pascal. 19. Orjo.
20. Contades. 21. Louwerman. 22. RicmsdUck. 23. Falck. 21. Hop. 25. Wes-
terwijck. 26. Hoppers. 27. Buleux. 28. de Borchgrave. 29. Bigny. 30. van
der Noot. 31. de Bruxclles. 32. James. 33. Dolfin. 31. Fénis du Tourondel.
33. Winsson. 36. Berg. 37. Ompbal. 38. de Crane. 39. Hocuin. 10. Gins-
hcim von Schwindach. 11. Raezynski. 42. Everts. 43. Bentinck. 41. Boos
von Waldeck.
Plaat V.
Kerstc rijs kruisen. - Tweede rij: 1—7, knoopen; 8—19, helmen;
20—24, hoeden en mutsen. — Derde rij: 1—3. baretten en hoed; 4—18, kroo-
nen. — Vierde en Vijfde rij: burgten, kastcelen enz. — Zesde rij: hoo-
rnen en bladeren. — Zevende tot en met Twaalfde rij: verschillende
voorwerpen. — Dertiende lol en met Vijftiende rij: Hersenschimmige
figuren of Monsters.
-ocr page 516-
L IJ S T
VAN DE
FAMILIËN en PERSONEN,
WIER WAPENS IN DIT WERK BESCHREVEN ZIJN.
[Het cijfer achter den naam wijst de Bladzijde
aan, alwaar de beschrijving voorkomt; ter-
wijl door de tusschen haakjes geplaatste
cijfers Plaat ai Nommer worden aangeduid
alwaar de wapens zijn afgebeeld.]
A.
Abel, 238, 215. Abingdon, zie Bcrtic graat van Abingdon. Ablaing, 348.
Ablaing (-van Arkel d), 348. Adam, 5. Aeffcrden, 239, 3i9. jEmfllus, 241.
Aerbout.ïSS. Aerssen BeQeren, 349. AlfaytadideGMstelles,267.
Mgr.Aftre.i8e.
Agricola, 247. Ahclm, 142(111,20). Ainsworth, 480.
Airebaudou.se, M5, Aker-
laken, 349. Alberda, 350. Albcrt, 409. Alberti. 214. 250. Albrcl, 77. Aldcr-
werelt, 350. Aldham, 207. Aldin. 197. Alemans, 350. Alewu\'n, 350. Alowyn
(Oppcrdoes), 351. Alcxander de Groote, 10. Allan, 115. Almears, 116. Al-
phen, 207, 338, 331. Althann, 274. Alting Siberg, 443. Amersfoort, 339. Am-
hem, 257. Amici. 147 (111.18). Alllira, 10\'. (I. 55). Ajhm, 154 (III, 42). Am-
proux de la Massaye, 170 Anaul, 214. Ancion de Villc, 219. And, 335.
Andringa de Kempenaer. 404. Anjorrant, 223. Antilupe, 278. Apchier, 265.
Apelvoisin, 263. Arbaud, 279. Arco, 257. Ardcne, 119. Arkel, 158, 338. Ar-
kel d\'Ablaing, 348. Arkwright, 480. Arnim, 191. Arouet de Voltaire, 210.
Arquinvilller.*, 154 (lil, 37). Arriglil de Casa Nova hertog van Padua, 469.
Arthur of Springlield, 271. Artier, 236. Asbeek, 351. Asch van W(jck, 351.
Atwatcr, 175. Aubremé, 351. Aucher du Puy. 210. Aulfrick, 170. Augcreau
hertog van Castiglione. 469. Aulnis de Bourouil, 189, 352. Aumalc van
Romondt, 434. Auxy, 151 (III, 10). Avesgo de Coulonges, 215. Avice, 212.
Aylva, 352. Avlva Rengers, 431.
B.
Bachasson graaf van Montalivct, 469. Ie Bachellé, 125 (II, 42). Bachelu, 469.
Bachct, 274. Backer, 352. Bacon, 217. Baines, 113. Bais, 139(1,62). Balbi-
Porto, 105 (II, 10.) Ball of Blofield, 260. Balmey de Dorches, 132. Baltha-
zar (een der Drie Koningen), 11. Balveren, 242, 352. Balzac (Honoré de), 480.
Bandinclli, 77. Bangeman Huygens, 333. Bannerman of Elsick, 317. Baranle,
zie Brugièrc baron de Barante. Barbare, 130 (III, 2). Barbotte, 125. Barce-
lona, 339. Barchman Wuytiers, 333. Barok, 146 (I, 58). Bardouf, 114. Bare
de Comogne, 170 (IV, 9). Barge, 77. Barnaart, 353. Rartan, 203. la Basse-
cour Caan, 367. de Bastynck, 260. Batenburg (van Imbyze van), 400. Bau-
-ocr page 517-
W6
dier, 116 (III, 39). la Baumc, 841. In Baume de Monlrevel, 341. Baumgar-
ten, 215. Bay. 847. Bayard (Ridder de), zie dn Terrnll de Rayard. Beau-
champ. 341. Bcaurort, 2GB, 333. Beaumont, 188 (11,47). Bcaupoll graaf de
St. Aulairc, 251. Beauvoort, 106. Becarde, 213. la Bedoyère, zie. llucliel de
la Bedoyère. Beelaerls van Blokland. 384. Beeldsnijder van Voshol, 351. de
Behr, 354. van der Beken Pastccl, 354. Belgrave, 115. Bellefrold, 354. Bel-
lefroid d\'Uudoumont, 354. Bellegarde, 230. Belllnchave, 237. Bclloeuvre de
Charlion, 170. Belloy, 460. Bemmcl, 3S8. Beneyton, 274. Bentinck, 118, 385
(IV, 43). van den Bercli van Heemstede, 261, 355. Bcrck, 113 (II. 52). Bere-
steyn, 355. Berg. 355 (IV, 36). Bcrgsma, 177. Bermand de Montault, 210.
Bernicr d\'Hongerswal, 203. Bcromy, 153. Berthier prins van Wagram, 470.
Bertliollet, 470. Bcrtie graaf van Aliingdon, 260. Bertrand, 470. Bcrtrand de
Bourges, 152 (III, 16). Besemer, 246. Besserer von Tlialfingen, 241. Bessiè-
res, 470. Bcugnot, 470. van Bcuningen, 481. Bever, 248. de Boycr, 356.
Bevervoorde (Engelhcrt van). 355. Beyma, 356. Beynia llioe Kingma, 356.
Beyts, 116. la Bcyvière, 119. Bichi, 203. Bichon Viscli, 357. Bicker, 357.
BlehcrsteinRogallaZawadsky, 357. Bielski,77. Bignon, 116. Bigny,130 (IV,29).
Billinger, 151. Binkliorst,357. Blaeu,272. BlakclmronWallscourl, 142(111.30).
Blanckart. 249. Blencowe, 50. Blixcnslralc, 148(111, 26). deBlocqvan Hacrsma
deWlth, 389. Blond, 153 (III,48). Bloys van Treslong, 358. Bllicher-Wahl-
statt, 481. Boddaerf, 358. Boecop, 358. Boellssen, 174. Boellaard, 180. de
Bocr.358. Boes, 138(11,28). van den Boetzelacr. 263, 358. laBoexièrc, 105 (II, 13).
Boeye, 359. Boeykens, 328 (II, 2). vanden Bogaerde van ter Brugghen, 359.
du Bois de la Ferronlère, 256. Boisschol, 339. Boissy d\'Anglas, 470. Boi-
vin, 113 (1, 61). Bommc (de Haze), 391. van Bommel, 35». Bon, 339. Bona-
liez, 272 (111,65). Boncliamp, 274. Bönnighausen, 389. Bonzy, 248 Boosvon
Waldeck, 237 (IV, 44). Boquet, 77. Bor, 245. van der Borch van Rouen-
oort, 359. van der Borch van Vcrwoldc, 360. de Borchgrave d\'Allcna, 200,
360 (IV, 28). vanderBorcht, 280. laBorde,886. de Bordeaux, 77. Boreel,360.
Borcel van Hogelanden, 360. Bureel de Mauregnault, 360. Borghese, 280. Bor-
luul, 361 Bonnan, 300. Borre, 101. Borrekens, 177. Borssele 361. Bosan-
quet, 213. van Bosch, 110 (111,14). Bosch (Graaf van den), 361. Bosch van
Drakestein, 361. de Bosch Kcmper, 401. Bosch van Roscnthal, 435. Bosche-
ron,260. Boschhuyzen, 78. Bossenstein, 77. Bottlesham, 239. Bougainville, 470.
Bounam de Ryckholl, 362. Bourbon-Condé, 109. Bourhnn-Penthiévre, 110.
Bourcourd, 217, 362. la Bourdonnaie, 471. du Bourg, 282. Ie Bourgeois de
Belleal, 281. Bourgeois-Moleron, 139. Bourgoing, 471. Bouricius, 225. Bour-
lon, 212 (III. 6i). Boursier, 238. Boürmont, 471. Boutelaud de Boure-
vaud, 255. Bouthicr de Borgard, 193. Boulon, 113 (II, 56). Bouwcns van
Horssen, 363. Bowicr, 363. Boydcll, 11». Boyé baron van Ahaumonl, 471.
Boyer,471. Braam. 363. 15 ra keil, 363. Brakell van Wadenoyen, 363. Braken
(de Vaynes van), 439. Brand von IHeldsteln, 210. Brnntsen van de Zijp. 363.
Braunch, 183 (IV, 13). de Brauw, 218, 365. Bredovv. 263. Brciding, 278.
Breugel, 364. Breugel (Cliiford Kocq van), 364. Breuncr, 146. Brienen van
deGroote Lindt, 365. BrlencnvanGuesselt,364. Brienen van Ramerus, 278,363.
Brockdorf,201. Brodyde l>oninski,271. Broekhuyzcn, 365. Bromley, 144 (II, 84).
Bromley lord Montforl, 144 (II, 23). Bronkhorsl, 365. Bronshooll, 165. van
donBrouckcdeTerhecq, 21». Brouckhoven,339. Brougham(Lord),481. Brough-
-ocr page 518-
497
ton (Lord), tie Hobhouse. Bruch, 213. Brugcs de Gerpinncs, 197. van der
Bruggben van Croy, 365. Brugiére baron de Baranlc. 482. Brun (Schilder
Ie), 482. Brunsvclt, 114(11,53). de Bruxellcs, 200 (IV. 31). Bugeaud hertog van
Isly, 257, 482. Bugglne.281. Btlhler. 211. Bulgarini, 126, (II, 41). BUIow, 36S.
Bulwer, zie Lytton Bulwer. Buocaroco, 160. van der Burch, 251. van der
Burch van Spieringshoek. 366. Burgervon Floss etc, 26J. Burmania. 366. Bur-
mania Rcngcrs. 431. Burrell, 131. Butel, 251. Buleux, 101 (IV, 27). Buys
(Martini), 41 i. de Bye, 366. Bylandt, 366. Bylandt van Marienweerdl, 366.
Byron (Lord), 110, 482 (II, 17). Bystrzonowski, 180 (IV. 14).
c.
Caan, 367. Caan (de la Bassccour), 307. Cabanis. 471. Cadran.241. Caesar
(Jullus), II. Cailly, 166. Calkoen, 367. Calkoen van Voordaan. 367. de
Caluwe, 274. Cambacérés. 471. Cambronne. 472. Camminga, 368. Cam-
mingha, 236 Camuzi. 267. Candida, 276. van Capellen, 368. van der Ca-
pellcn, 118, 368 (II, 60). Carlson, 15\'. (I, 47). Carminow. 53. Carpenticr. 273.
Carrel de Merccy, 110. Carlwnght, 208. Casembroot, 368. Casper (een der
Drie Koningen). 11. Castell, 306. Caslellane, 265. Cals (Jacob), 482. Cats
de Rad, 428. Cau, 198. Caulaincourt, 101 (1,48). Canlaincourt hertog van VI-
cenza,472. Cavalgnac, 482. Cennino, 282. Chnngulon, 368. Chapman, 148 (III, 27).
Chappelaln, 101 (1,49). CharondeSt. Germain.369. Chasay, 190. Chassé.215,
369 (IV, S). Chasseboeuf graaf van Volncy, 26». Chassin de Rouffiat. 210. Cbé-
leaubriand, 482. Chateauvilain, 333. Chaton des Morandais, 214. Chat veld, 279.
Chaucer, 483. Cbiinera, 277. Chlrac, 180. Chomcl, 140. Chonot Bonnede
Briel, 167. CillartdeKcrniainguy,252. Cilters, 369. Cltlers (de Witte van), 389.
Clarc, 339. Clarct, 208(111 62). Clarke hertog van Feltre, 47*. Clausel, 472.
ClemmcndePelcghem. 225. Clephan,175. Clerissy-Roumoulès, 243. Clermont-
Gallerande, 125 (II, 58). Clermont de Vaalsbroich, 265 Clilford, 360. Clifford
Kocq van Brcugcl. 364. Cllgnett, 134 (111,30). duCluseau, 145 (III. 41). Coa-
guc,78 deCocqvan llaeflen. 369. Coehoorn (Girardde Mlellet van), 383. Coe-
hoornvanScheltinga,i3fl. Coenen, 370. Cocrman,235. Coevcrden,370. Cogels,251.
Cohausen,l05(ii, tl). Colhert de Selgnelay, 203 Collen.370. Collotd\'Escury.370.
Columbus(Christophorus),483. Congrcvc, 236 deConinck.238 Constant Re-
becque, 370. Contadcs,189(IV, 20). Copley, 182. Corday (Charlotlc), 483. Cor-
menin, zie de la Have burggraaf de Cormenin. Corneille(P.enT.),483. Cornells-
scn graaf van Wcynsbrocck, 142. Cornets de Groot van Kraaljenburg, 371. Cor-
rarlo, 149(111,36). Corvin-Wlersbitzkl, 483 Corvisart, 472. Cottereau.203. de
Court.371. delaCourl.371. Courten of Courtln, 129. Courtejambe, 250. Crails-
heim,306. Cralingen,338. deCrane, 194(IV,38). Cranenburch,338 Crantz.üt.
Crassler, 371. Créquy, 214. Crcspy Ie Prince, 169 (1,37). Crombrugghe. 251.
Cromwell, 483. Crouchback. 330. Cullum. 198. Cunynghame. 133.
D.
Daehne van Varlek, 372. Dalborg, 101. Dalem, 338. Dalzcll vanCarnwatb, 165.
DamasJouancy, 219. Dammartin, 55. Darthuizen.237. Daru, 472. Daumes-
nil,472. Daunt.262. Daur,209(IV,3). David (Koning), 8. David (De Schil-
der), 572. Davousl, 473. Decrès. 473. Dedel.372. Dedem, 372. Delen, 372
Delphin d\'Estrlac, 242. Delpuech de Comelras, 265. Delves, 50. Demcsurcur, 223.
Denon.473. Derfeldenvan Hinderstein.372. Desgabetsd\'Omhale, 77. Desma-
32
-ocr page 519-
408
netdeBicsme, 128. Dcutzvan Asscndcirt. 373. Dibbets, 275,373. Dlenlngen, 170.
DiertvanKerckwerve, 373. Dlcrtvan Melissant, 375. Dieuxyvoie, 210. Does
(Schuyl van der). 142. Dolfln,2nn (IV, 33). Dommer van Poldersveldt, 374. de
Donckcre, 301. Donnerslein, 132. Doorn, 371. Doorn van Westcapelle, 374.
Dopll. 371. Dordt tot het Medler, 378. Doubletde Persan, Ml de Draeck, 881.
Drakc(SirF.!, 183. Drappenier. 126. Drostezu Vlscberlng. 131 (111,5). Droucl
graaf van Erton, 573. Druyveslein. 375. Duuolsde Civiy, 250. Dubsky-Trzelio-
mislltz, 177 (IV, 13). leDuc, 198. Ducie (Graafvan), 2i\'«fteynolds-Morelon. Dui-
veland, 112 (Hl. 22). Duivenvoorde.339. Dumas (Alexandrc),484. Dumonceau
van Bergendaal, 375. Dupuy de Bordes, 276. Durant.262. Dureau de Vaul-
comte.811. DUrer(Albrecht),269,484. Durel,2l2. Duroc hertog van Frioul, 473.
DusseldorpdeSuperville. 152. van der Dusseo, 375. van der Dusscn van Middel-
barnis,376. Duvelacr van der Spiegel. 44». Duvivier.77. van der Duyn, 376.
Duysl van Voorhout, 196.
E.
Ech!in.270. Echten, 189,376. Eek, 376. Eckhardt (van llarencarspel), 376
Egmond, 149 (II. 44.) Egmond (Lamoraal graaf van), 485. Elias, 377. Elout
van Soetorwoudc, 377. Elsevier (Rammelman). 378. Elslandc, 103 (1.31). El-
phinsion, 177. Elzevier, 112. Emants, 225. Eminga. 328. Engelbert van Be-
vervoorde, 355. Engelen, 378. Entades, 117 (11,30) Enzberg, 238 Eppli van
Faelanden, 174. Erp. 152.378 (III. 13). Errembault,813. Esterno, 237. Eva, 5.
Evelyn.279. Everts, 216,378 (IV, 12). van Eyck, 103. Eyfelsherg zum Wever,
147,(11.8). Evll. 223. 379. Evs, 379. Eysinga, 379. Evsinga (Roorda van) 434.
F.
Fahricios van lleukelum, 379. Fabricius van Leijenburg. 379. Fagel, 379.
de la Faillc. 182(11,27). Fain, 473. du Falng d\'Aigremont,189. Falck. 193, 380
(IV.23). FannlusScholten,441. Farmer, 240. Faucberdela Ligerle, 808. Fénis
du Tourondel. 279 (IV, 31). Ferrières-Sauveboeuf. 188(1. 53). Fesch (Kardi-
naal), 474. Fierlant, 217. Flackcn, 133. Fleury. 219. Flugl van Aspermont, 380
Foix. 339. Fonlanes. 475. Fontein Vcrschuir, 380. Foreest. 137, 380 (II, 9).
Forgiich de Ghymes, 163. Formanoir, 133 (III, 51). Forstner van Damlienoy. 380.
Fouché hertog van Otrante, 575. Foulthurst, 50. Fournier de la Chiitaigne-
raye. 193. Foy, 475. Franchl, 157 (II, 7). Francois graaf van XeufchA-
teau, 575. Franeau deGommegnies, 279. Frederik (Wapen van prins), 358. Fri-
dagh. 139, 381. Froment, 175. Fuensalda. 138 (III, 55). Fulthorp. 118.
G.
Gactani, 107. Gaiffier. 257. Gansneb ucnaamd Tengnagel, 381. Garcia, 120.
Gardon de Catamaud, 280. Gamcr, 318. Garnier de Pouignes, 300. Gaudin
hertog van Gaeta, 471. Gavre, 128 (II, 69). van Geen, 381. de Geer, 151,
381(111,58). Geloes, 382. Gemmaro. 221. Ie Genlil, 281. Gcrickc van Her-
wijnen. 382. Ges-eler, 382. Gcusau. 382. Gevacrls, 139, 382 (III, 49). Oe-
vers, 223, 383. Gevers van Endegeest, 383. Gevors van Kethel en Spaland, 383.
Gevers Deynool, 383. Geyss, 282. Glieel Roell, 431. Ghisi, 158 (111,28). Gl-
deon, 8. Gledroyc. 276. Glllol d\'Alllgny, 202. Gimtni, 205. Ginsheim von
Schwindach, 173,308 (IV. 40). Girard de Micllct van Coehoorn, 383. Glass, 188.
Glaligny, 273 Gllnstra, 197. Goeklnga, 384. Godin, 251. Goedccke,384. van
der Goes. 385. Goes (Meerman van der), 385. Goetbe, 484. Goldberg, 211,385.
-ocr page 520-
i«<>
Goldman, 385. Goll van Frankenstein. 385. Goltstcin. 386. van der Goltz. 386.
la Goree, 212. Gorgcs, 210 (IV, 4). Gournay,77. Gouvion Sainl-Cyr, 474. Graaf-
land..l87.Grancy (deSenarclensdc).il2. la Grangc-Trianon, 125(11,30). Gras, 111.
Grayslock. 50. Ie Grelle. 275. de Grei, 387. Groen van Prinsterer. 484. Groe-
ninx van Zoclen, 387. Grosvenor. 53 en 51. Grotenhuis, 388. Grouchy, 474.
Gruben. 188. Gruys (Polman), 115. (iniberville, 235. Guibourg, 189. Gulotdu
Ponleil, 198. Gulcher. 3S8. Guldewagen. 273. Gundelfingen. 103. Giiyon, 216
Gvllenstorm, 264. de Gtfselaar. 388.
H.
de Haan Hctlema. 391. Habel. 6. Hacke, Mg (III, 63). Hackfort,388. Ha-
deln.215. Haeften, 338, 389. Haerten (de Cocq van). 369. Haersma (deBlocq
van) de Wlth, 389. Haersolte, 388. Haldermansleten, 150 (III, 17). Halfwasse-
naervan Onsenoort.389. van Hall, 389. Hallolls. 141 (III, 55). la Hamaide, 263.
Ilanelfe,132. Hangcstd\'Vvoy. 467. Hanoi d\'Harvang, 177. Haiiswijk, 240. Har-
dell. 223 (II, 1). Hardenbroek.390. Ilardenrath.300. Haren. 390. Harcncarspel
Eckhardl. 876. Ilarinxma Ihoe Sloten, 390 Harland. 283 Harnoneour Ln-
verzagt, 237. Harsdorf. 267 Harskamp. 112. Harlsen. 391 Hartzheim, 144
(II. 25). llasius. 116. Haslang, 155 (III, 23). Hastlngs graaf van Huntlngdon, 235.
Haupl. 165. Haulin. 118(111. 24). Hawkcstone. 50. la Have burggraaf de Cor-
menin, ï8i. la HaveMalaquet, 215. Ilays,204. de HazeRomme, 391. vanden
Hecke, 151 (III, 11).
Hect.or.10. Heeckercn, 391. Ileemskerck van Beest. 391.
Heemstra. 392. Heemstra (Sixmavan),39t. Heerdt, 108.392. Heereman. 151 (11.29).
zie de AantuUinijen en Verbctcriniien. Hees van Berkel, 392. liegen, 119. Heiden
Reinestein. 216, 392. Hcilman van Stoutcnbuig, 392 van der Heim,393. Hein
(Plet). 484. Helblg, 198, 393 Heldewier.3i>3. Heldrllh. 146(1,57). Heil, 116
(11,57). Hemcrl.393. Hemcrt (Junius van), 403. llemmcma. 178. Hcnaull.126.
(11,31). van Henegouwen, 197. Herklols. 281. I\'llermite. 236. Herscbel. 484.
Herlenslein.77 Herzeele,393. Hesbuysen. 170 (lil. 6S.i. Hessell van Dlnter, 152,
391(11,70). Hctlema(deHaan).391. Hettinga. 226. delleusch de la Zangrye. 108
(IV, 1). Heusch (van Scherpenzcel). iiO. van der Heyden van Baak, 188. 391.
Hieronyml. 241. Hindsey, 130 (III, 1). Hobart, 155(111,6). Hobberttiorne. 130
(111,3). Ilobliouse lord Brougbton, 207. van Hoboken, 270. Hochepled, 39! en 395.
Hoekwater, 251. Hoeufft, 395 (IV. 39). Hoévell 395. van der Hoeven. 395. Ho-
gendorp. 21S, 395 en 396. Hogendorp van Hof wegen, 396. Hogguer, 396. Höi;-
ling. 209(lll,69i. Hnimhergde Beekfelt, 397. Holtbe.397. Holzschubervon Harr-
lach.235. Hontbeim. 178 (1,38). Hooft. 397. Hooüenhouik Tulleken. 158. Hooni
van Burgh, 397. Hop. 198 (IV. M). Hoppers. 195 (IV, 26). Hora Siceania. 398.
Ilorbler. 156(11. 21). llorenheke. 252. Houbraken, 171. van der Houven, 243.
Houzeau de Ie Have. 202. Hövelt, 398. Hovy.398.
HuchetdelaBedoyere.il».
Hugenpoth.398. llugo(V\'ictor), 185. Hulse, 134(111,89.) Humalda. 398. Hum-
boldt, 185. Hunlingdon (Graaf van). rtcHastings. Huwyn, 960. IIuydecoper van
Maarseveen, 399. Huydeconervan Zeist, 399. Huygens(Bangeman),353. Huy-
srhens. 399. Huyssen van Kaltendijke, 399.
I.
Iddekinge, 100. Imbvze van Batenburg, 100. lm non. 171, 283.101. Ingen. 101.
Inn-und Kniphauseu. 101. Isalguier. 221. Isendoorn a Blnis. 101 Isselmude, 401.
Ulersum. 102.
32\'
-ocr page 521-
500
J.
Jatiiil.7. James, 200(IV,32). Jan,16S. Janssens, 402. Jantzon van ErfTren-
ten.402. Jeanne Darc, 333. Jeannot de Moncey hertog van Conegliano, 474. Jezus
Christus, 11-13. Joannet de Secquevlllc. 182. de Jong van Beek en Donk, 402.
de Jonge, 402. de Jonge van Ellemeet, 403. de Jonge van Zw{jnsbergen, 403.
Jouve, 125. Jouvenel des Ursins, 101 (II, 20). Jozef,7. Jozua, 8. Jubal.7. Ju-
das Macchabeus, 8. JuliusCaesar. 11. Junius van Hemert,403. .liinot hertog
van Abrantés, 474.
K.
Kaïn. 0. Kalahart, 180. Kannekens, 241. Karnebeek, 403, Kastner. 180,
(IV,17). Kauiïmann, 107. Kekum.338. Kellerman hertog van Valmy, 175. Kem-
penaer(van Andringa de), 404. Kemper, 102. Kemper (de Bosch), 404. Keppel,
201,404. Kerens, 404. Kersauzon.237. van der Kerstede, 248. Keverberg, 404.
Kinschot. 132. 405 (III, 9). Klerck, 405. Kleudgen,240. Kniestedt, 131. Kno-
belsdorfT, 401. Knocringen, 306. de Koek, 405. Koningder Nederlanden (Wapen
van den), 347. Konigsegg, 152 (III, 47). Krans, 338. Kra«enhoiï, 40B. Kretsch-
mann,206. Kretschmar. 406. de Kuyper. 506. Kijfhoek.338.
L.
Lacocke, 254. Laer, 406. Lagrenée,l25 (II, 36). Lahr, 77. Lakenlyche, 300.
Lamarque. 475. Lamartine, 485. Lami.277. Lampsins, 407. I.amsweerde, 407.
Lanchals, 196. Landgris,333. Landshuter, 253. Langley, 281. Lanjuinais, 475.
Lannes hertog van Montebello, 475. Lannoy, 407. Lansac, 77. Lanschot, 107.
Larrey, 407. Lascases, 475. Lauta van Aysma, 408. I.auzon, 203. Laval, 78.
Lawrence, tl7 (II, 59). I.ebidart, 245. Lebrun, 33i. Lebrun prins van Pia-
cenza, 475. I.erèvre hertog van Dantzig, 475. van derLcly van Oudewater, 408.
Lemos,206. Lennep, 408. Leo, 149 (111,35). Lernout, 135(111,31). Lesseps,216.
Lewe,409. Lewevan Aduard, 409. Lewevan Middelstum, 409. van Leyden,263.
Leyssius, 409. Liedel de Well, 409. LierneuxdcPrcsles, 208. Lilier, 128 (11,67).
Limburg Stirum, 409. Lissac, 77. Lochman van Königsfeldt, 283, 410. Lock-
horst.410. Loë, 255. Loëd\'Imstenraedt, 410. Logothetty, 227. Lohman (deSa-
vorniir.\'.lii. Lom de Berg, 225. du Long, 125(11, 38). Loon, 338,411. Lopez
Suasso,2l6,411. LopesSuassoDiazda Fonseca, 411. Loreyn, ltl (II, 15). i.o-
rlol,267. Los, 203. Louis, 476. Louwerman, 194 (IV, 21). Löwel,83(I,43). Lu-
ther (Dr. Martin), 485. Luttekenhuys, 158 (1,39). Lüttichau,247. Lützow, 263.
Luz.167. Luzy.243. Lycklamaft Nyebolt,«1. Lynden, 412. Lytton Bulwer,485.
M.
Macaré (Rethaan), 412. Macdonald hertog van Tarente, 476. Mackay, 412.
Mackworth, 50. Ie Macon. 203. vanderMaesen, 273. van der Maesen de Som-
breire.413. Magnall, 260 Malchus,238. Malivers, 274. Manfredi, 120 (II, 62).
Mangotde Villarceaux, 193. Mansvelt, 327. MarclaFerté, 252. Ie Marec de Na-
valet, 255. Marchandd\'Ansembourg, 413. Marcllly, 114. de Mare, 254,413. Ma-
rees van Swindercn, 453. Maret hertog van Bassano, 476. Marillac, 268 (III. 61).
Marmont. JfVViessede Marmont. Marschalck, 126 (II,40). Martens. 414. Mar-
tini. 414. MartiniBuys, 414. Mason of llunningford, 175. Masséna hertog van Ki-
voli. 476. Masslllon, 195. Massonncau, 108 (111,66). Massow, 414. Mastaï-Fer-
retti, 485. Mathelin, 274. Mathias, 242. Maugiron, 146 (III, 43). Maureg-
-ocr page 522-
501
uault, «4. Maurissens, 414. Meaux,447. Medicls, 137 en 138 (III, 53). vander
Meer, 816. Meerman, 476. Meerman van der Goes. 385. de Meester, 113. Meeu-
wen, 415. Melchior (een der Drie Koningen), 11. Meliorati, 407. Melort, 415.
MelvillvanCarnbce,415. Mendoza,450. Meneses,77. Menjol. 145(11,35). Me-
rendré, 446. Merkes van Gendt, 415. de Merle, 405. van Merlen. 415. Mer-
veldt, 145 (II, 37). Men, 148 (III. 67). Mesdach, 451. Mesticb, 484. Metter-
nich, 4111. is.\'i. deMey.116. de.Mey van Alkemade,416. de Mey van Gerwen, 416.
Meyer, 116. Mcynsma, 443. Micbiels van Kessenicb, 418. MicNels van Ver-
duynen, 417. Middachten, 117. Mignon, 78. Milly, 117. Mirabel, 106. Miram-
nel, 240. Miron, 439. Mittrowsky von Nemischl, 103 (1,50). Mock, 117. Moer-
man d\'Harlebeke,456 (III, 70). Molé,176. Molitor, 477. Moll, 141 (11,39). Mol-
lerus, 418. Mollien,477. Moncey, ïiejeannot de Moncey. Moniol,457. Monla-
gu, 168 (II, 16). Montbar, 118 (III, 45). Monttort. 339. Montmorency. 190. Moor-
drecht, 338. Morclly, 408. Morbange, 473. Mortier hertog van Treviso, 477.
Moulon graaf van Lobau,477. Mozes, 8. Mozzi, 140 (11.63). Muckle, 198. Muh-
len,418. Mulert,418. Mundbacb, 177 (IV, 14). Munter van Sleeburg, 418. Mu-
ralt,418. Museet(Alfredde), 486. deMy, 103.
N.
\\aema.7. Magell, 119. Mahuys, 419. iNahuysvan Burgst, 119. Narbonne, 77.
Nedermeüer van Rosenthal, 435. deNeelede Lozinghem, 400. Negri.119. Nelle-
steyn, 143(111.14). Nelson, 486. Kcpveu,119. Merée.476. Nesselrode (Graaf
van), 487. Neubeck, 473. Ncukirchen genaamd iNijvenbeim, 419. Mey prins van
de Moskowa, 477. Nieulant, 453. Mmptsch, 484. Nispen, 419. IS\'odier (Char-
les), 487. iNompèrc de Champagny, 145. Nompère de Cbampagny hertog van
Cadore, 477. Noort (Op ten), 440. van der Moot. 113 (IV, 30). de Morman. 140.
NUrnberger, 147 (I, 56).
O.
Obert, 440. O\'Hara lord Tyrawley, 405. van Olden, 198. Oldenbarneveld
(Johan van) 487. Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh, 440. Oldeneel
totOldenzeel,440. Olne,441. Ommeren. 176(IV, 10) Omphal, 131,441 (IV, 37).
Opitz (Martin), 488. Opperdoes Alewjjn, 351. Op ten Noort, 140. Oranje
(Wapen vanden prins van), 347. Orgerolles de St. Polques, 104 (IV, 8). Orjo,
189 (IV, 19). Ormea,413. Ortt van Schonauwen, 141. Oudinot hertog van Reg-
glo, 478. Overschie, 447. Overstolz, 136.
P.
Pabst van Bingerden, 441. PachecD, 444. Padilla. 445. Pa«rnon,77. Palavl-
cini. 463. Pallandt, 117, 444 (11,4). Palmerston tie Temple lord Palmerston.
Panhuys, 141, 444 (111,56). Paris de Boisrouvray, 77en 78. Parrin de Sémain-
vllle, 439. Pascal, 181 (IV, 18). Pascowilz, 175. Paspoort van Grijpskerke, 144.
Pasquier, 478. Pasteur, 173. Pastoret, 111. Pauw, 475,143. Pauw van Wiel-
drecbt, 443. Pauze de Lartigue, 441. Peel (Sir Robert), 488. Peirenc de Mo-
ras, 911. Pelichy de Lichtervelde, 444. Pembroke, 339. Penguen, 445. Pcr-
poncher. 443. Perponcher Scdlnitzky, 443. Perrin hertog van Belluno, 478.
Perrot, 406. Perthuis, 118 (II, 61). Perwcis, 454. Pestel, 143. Pesters van
Caltenbroeck, 443. Peter, 168. de Peterssen, 144. Petit, 141. Pflummern, 451.
Pichot van Slijpe, 444. Pistollet de St. Ferjeux, «61. PiusIX (Paus), 485. van
-ocr page 523-
302
der Plaat, 444. Plank, 111 (II. It). Pleitmarswang, 132. Plettenberg, 425. Ple-
vits d\'AlfTens, 425. Pocci, 269. I\'olanen, 338. Poley, 54. van de Poll, 425. Pol-
man Gruys, ii5. Pompe van Mecrdervoort. 125. Ponsonby, 236. Ponlac. 467.
Posson.441,426. Poth, 167. PozzodiBorso.465. Prado,77. du Prei, 121 (11,33)
Priese, 150 (III, 16). Prudhon, 155(111,7). des Prueta, «84, Pucbenstcin. 144
(11,48). Pultkammer, 126. Puy-Paulln, 77.
Q.
Quadt van Wickeradl.418. QuarlesdeQuarles, 426. Quarlesvaa LITord. 127.
Qulntus, 447.
R.
Raasfeldl. 427. Raciynskl, 234 (IV, 11). von Kade, 427 Kuderntaclier, 428.
van Rader*, 428, Radetzky, 488. Radin. 248. Radolin-Radolinski, 269. de
Ract, 428 Raet(vanCatsde),f38. Kaiser, 149(111.31). Ram.428. Rammelman
Elsevier, 378. Randwijck. 148,149(11,68). Rantow. 129. Raousset-Bmilbon. 115.
(11.51). Rappard, 449. Rauletd \'Ambly, 441. Raynon,481. Reael.458. Rech-
teren, 130. Rechleren Limpurg, 430. Reede, 430. Rcedc van Oudtslinorn 4 30.
Ree? van Tets, 155. RegnauddcSI.Jean d\'AngelN, 178. Kégnierhertogvan Mas-
^a, 478. Reinach. 175. Rémusat. 478. Rendorp, 188, 131. Rendorp van Mar-
quetle, 131. Renesse, 176 (IV,6). Rengers.431. Rengers van Aylva), 431. Ren-
gers (van Burmanla), 131. Rengers (van Weideren), 432. vin der Remie, 132.
Renssen, 473. Renty, 484. Repelaer, 194,432. Rethaan Macaré, 412. Rouchltn,
239,432. Revest, 156 (1.60.) Reyiiüll, 208 (III, 60). Reynolds-Vlorelon «raaf van
Ducie, 237. Reynst, 434. Rhemen van Rhemenshuizen, 433. Rlcbarrt de Corbe-
rie, 478 de Ridder. 433. Riedesel d\'Eisennach, 433. de Ricmer, 263. Riemsdijek,
192, 133 (IV, 22j. Rieppur, 211. Ricui, 77. Rigel, 144 (III, 41). RlvecOUrt,433
RivièredelaMure, 154 (11,51). Rockhausen, 146(111,11). Roêll, 433. Roel! (van
Gheel), 134. Robrmann, 444. Rolland de Roscoat, 194. Romieu,436. Romondt,
134. Romondt (d\'Aumale), 434. Romrée, 451. Romsvvinckel, 139. deRoock, 135.
deRoode, 339. Koorda van Eysinga, 434. de Roover/339, Ropertz,418. Ros-
dorf. 143(1,15). deRosen, 431. Rosenthal (Boscli van), 135. Rosenthal (Neder-
meüer van), 535. Rotb-Scholz, 171. Rotbscbild, 188. Rotselaer. 223. de Rot Ie, 135
leRoyevan VVichen, 435. Rozy, 219. Rubei, 77. Rubens (P. P.), 489. Ruch-
stein, 150 (III, 32). Rumineiskircli, 264. Ruolz, 141 (III, 37). Russell (Lord
.lohn), 489. Rutgers van Rozenburg, 436. Ruys de Beerenbrouck, 219, 536.
Ruy.-ch, 436. Ruytcr (M. A. de), 489. Rijckevorsel, 437 Rijckevonel van Kes-
sel.437. RUk(J.C.),189.
S.
Saffie, 189. Sailer, 210. St. Clere, «04. St. Pcrn, 110. Sainte-Beuve, 189.
Sainte-Hermine, 78. Salvaing, 149. Salis, 538. vonderSall, 267. Salvador. 438.
Salvandy, 490. Salve de Bruneton, 438 Sandberg,438. Santeuil, 168. vanden
Santheuvel, 138. Santhorst. 338. Saporta, 269. Sarranle. 77. Sarzan, 110 (II. 18).
Sasse van IJsselt, 139. Saturnini, 277. Savalelle, 277. Savary berlog van Ro-
vigo, 478. Savornin Lobman, 410. Schilrffenborg, 438. Scheldorfer, 158 (1.12).
Scbeltinga (Coeliooin van), 139. Schenk van Nydeggen, 139. Scherft, 539. Schcr-
penzeel, 339. Scherpenzeel Heuscb, 450. Schiller (Fr. von), 590. Schilling von
Cannsladl, 211. Schimmelpenninck, liO. Schimmelpenninek van der Oü\'e, 440.
-ocr page 524-
503
Schlnne, 179 (IV, 16). Schmidt auf Altenstadt, 410. Schnelder. Ml. Schol-
len (Funnius), 151. Schönreld, 215. Scliorer,441. deSchouthcelc. 263. devan
dcrSiliueren, 132.411 (III.8). SchuurboqueKoeije,359. Schuylvander Does, 452.
Scbuylenburch, 142. Schvvanthaler. 490. Schwartz, 412. (hoe Scliwarlzcnberg
en Hobenlansberg, 112. Scotl de la Mcsingére, 179. Scolt (Sir Waller), 190.
Seckcndorf, 215. Ségur, 179. Senarclensde Grancy, 412. Serraris. 513. Scva, 152
(11,5). Seybollsdorf. 159 (I. 41). Seymour, 187. Seyssel d\'Aix, 116 (III, 10).
Shakespeare (VVïlliam), 490. Sbipsfou e, 263. Shirgley, 170. Shovel, 331. Sl-
berg, 413. Slberg (Alllng), 413. Stccaroa (Hora), 398. Sickinghe, 113. Sidney
lord l\'Isle and Dudley, 259. Siehold. 113. Siéyés, 179. Sighers ter Borch. 411.
Silvy de 1\'iccoloinini, 213. Slmon, 251 Siinon de Vlodrop. 227,111. Simson.8.
Slogendonck, 131, lil (II, 19). Sirtema van Grovestins, lil. Six van Hillegom. 411.
Six van Oterleek, 415. Sixma van Heemstra, 392. Sllcher, 231, 115. Slinge-
landt, 338, 115. Sloel, 410. Sloet tot Warmelo. 446. de Smeth van Alphen. 446.
de Sinelh van Deurne, 416. Smlnla,146. Smissaert, 147. Smits van Eckart. 117.
Snigg. 103 (IV. 11;. Snoeck, 417. Snouck Hurgronje, 117. Snouckaerl van
Scbauburg, 117. van Son. 223. Sontbelm, 180. Soulirani, 180. Soull, 479.
van Spaen, 418. Speelman, 418. Speicher, 118. Spengler, 119. Spcth von
ZwvTnlien, 2ü. Speyarl van Woerden, lil, 149. Spiegel (Duvelaer van
der), 419. Spring, 1M(111,1). vanderStaal van Piershll, 119. Slaikpoole, 277.
Stael van Holsiein, 130 (111,32). Slahler, 274. Steek. 257. Steengraebl, 150.
Steinmetz, 112. Stern, 150. Sternenrels. 207. Stlnglheim, 119 (III. 19). Stock-
bem, 215. Storm deGrave, 150. Slorm van \'sGravcsande, 550. Straalman, lal.
Stracten, 339. van der Straten vanden HUI. 451. Strateru.s, 451. Strauss, 193.
Strecbe, 116 Strick van Linschoten. 431. deStuers, 152. Slurmen, 102, Sty-
rum, 188,152. Suchlelen. 452. Sugny,215. Superville (van Dusseldorpde).432.
Suriano, 339. Suys, 219. Svveerts de Landas, 153. Swieten, 213. Svvlnde-
ren, 153. Svvlnderen (de Marees van), 133. Swijndrecht, 216. Sijpestein, 453.
Svlzama, löï.
T.
Taelsvan Amerongen, 154. Taffln. 133 (III, 15). Talaru, 82 (1,36). Tale.218
(II, 26). Talleyrand, 179. Tamling. 132. Teiling van Berkhout, 451. Tei-
xelra. 454. Telshout. 225. Templc burggraaf Palmerslon, 491. Tengber-
gen,S17. Teiigmigel, 155. Tenremonde, 151 (III,38). duTerrailde Bayard,491.
Testa, 455. Tets van Goudriaan, 455. Tets (Rees van), 153. Teufel. 166.
Teylingen, 456. Tcylingen van Kamerik, 136. Thibault, 223. Thibaut van
Aagtekerke, 156. Thiennes, 128 (11,66). Thiribu. 250. Thomas de la Va-
lette, 118. Thomerot, 104 (I, 54). Tborhccke, 491. de Thou, 202. Tbye
Hannes, 456. Tiercelin de Saveuse. 107. Tigny, 115 (II, 55). van TUI, 556.
Tindal, 254, 436 Tinguy, 327. TintholT, 227 Tjarcla van Starkpnhorch. 457.
Töïnz. 155 (1,46). des Tombe. 457. Torck, 457. van Toulon, 119 (II, 64).
du Tour, 157. du Tour van Bollinehave, 157. Tournel, 83 (1,40). Trago, 171,
282. Tranchemer, 209. Travers, 457. Trazegnles, 171. Tremen, 225. la Tré-
moille, 190. Tresgay, 105 (11,11). Trestondan, 1S6 (U.U). Trevey de Char-
mall, 558. Triest, 158. Trip. 235. 558. Trip van Zoutlandl, 158. Trlvulzlo,
157 (1,59). Trolle, 166. Tromp, 591. leTrouvé, 166. Tubal-Kaïn,7. Tulle-
ken (van Hoogenhouck), 158. Turpin deCrissé, 152(111,45). Tuyll van Seroos-
kerken, 459. Twent, 459. Tyrawley (Lord), zie O\'Hara.
-ocr page 525-
504
u.
Ursins (Jouvenel des), 101 (II, 20). Utenbove, 101. lö\'J (11,3).
V.
Vachères, 181. Vulance, 443. Valette, SMil. Varnbugen von Ense, BI. Vaynes
van Brakell. 459. laVega, 460. VegilinvanClaerbergcn,lil,460(111,5»).van den
Velden, 460. VerdeSaint-Maitin, 101. Verbrugge, M7{II, 19). Verheien,460.
Verhuell,460. Vernéde, 118. Verschuer, 461. Vcrsluys, 461. Victor hertog van
Kelluno, ne Perrtn. Vleracker, 118. Vlcsse de Marmont hertog van Ragusa, 419.
Villebresmc, 484. Villeneuve. 153. Villers de l\'ité. 463. Vincent, 417. Vin-
cent de Bonlieu, 208. Visch (Bichon), 357. Vleuten, 171 (IV,7). Vlierden, 339.
Voiirst, 46ï. Voet,170. Volcker, 130(111,33). Vollakos, 117 (11,58). Volney.zic
Chasseboeuf graaf van Volney. Voltaire. zie Arouct de Voltaire. Voorst, 164.
de Vos van Steenwijk, 148. 464 (11,63). de Vos van Stcenwgk yenaamd van Es-
sen, 164. Vosch van Avesaet, 174, 464, (1,63). VraiiN d\'Amelin, 464. Vreden-
burch, 464 en 163. Vromans, 107. VrUbcrghcvan YVesterschou\\ven,163. Vr(|t-
liolT. 163.
w.
WacbendortT. 441. Wagstaff, 109. Walewski. 469. van de Wall, 463. Walls-
i-ourt (Baron), zie Blake baron Wallscourt. VValpole graaf van Orford, 141 (11,34).
WalshdeSerranl.459. Wapper»,498. Warin, 164. Washington, 494. Wasse-
naer, 338,164. van de Watering, 338. Waubert de Puisseau, 461. Wautier, 464.
Weede, 339,165. Weichs de Wenne, 465. Weiler. 163. Weideren Kengcrs, 434.
Wellcslcy hertog van Wellington, 494. Wentholt, 465. Wesselman van Hel-
mond, 465. Westerliolt, 155, 166 (II, 6). WeslerwMek, 191 (IV, 45). Weslhau-
sen, I5« (II, 45). Wiehcrs, 466. Winssen, 157 (IV, 35). Winter, 166. Wint-
gens, 446. Wintzingerode, 416. Wilh (de Blocq van llacrsma de), 389. Wilt
(Johandc),494. de Wille van Otters, 369. Wittelnoort, 338. Wittert van Hoog-
land, 466. Wilzleben, 149 (II, 46). Worbertvan Wassenaer, 464. Woyna, 133
(IV, 4). Wttewael van Stoelwegen, 419,466. Wuytiers(Barchman),353. van
der W(jck,467. Wyckerslooth,467. Wydebruckde Loe, 407. Wijnbergen, 467.
X.
Ximenez, 77.
Y.
Yvonne, 103 (I. 54). \\ voy (van Hangest d\'), 167.
z.
Zablcle-Zabielski, 455. Zielen. MS. Zingel, 458. Zmodz, 457. Zollicken. 113
(1.11). Ie Zoucbe, 341. Zuylen van Nycvelt, 468,468.
-ocr page 526-
REGISTER
m: ii
BEHANDELDE ZAKEN.
S3R2SBBS»
Arme. 169, 172. 183.
Armed, 183, 186.
Armen, 169.
Armen assumées, 330;
qui chantent, 334; — a
enquérir, 325; — équi-
voques,
334; — fausses.
325; - partantes, 331.
! Armuogia. 14.
Arruché, 182, 212.
i Arn\'té. 159, 184, «70.
Arrits de lancc, 256.
Arriére-main, 169.
Ascllkleur, 89. 91.
Auis, 176, 184.
Astronomische teekens in
plaats van kleuren. 95.
Attirnl. 179. 181.
\' AusqesclMpt, 157.
Avunt-mur. 266.
Atur en azuur, 88 en 89.
B.
! Baauderheer. 316.
\', Bachetiers, 316.
! Baer. 11 o.
: Badelaire, 255.
Buiiues, 238.
Baitlminé, 185.
Balista, 25».
Band, 107.
: BantfV. 107.
\' Bünftó, 147.
Bandernle. 316.
Banier. 306,315;- schild.
79; - vlugt, 305.
, Banneret, 316.
Baquemar. 255.
; litarM, 186, 218.
i Barbeelen. 200.
I Barenstecl. 135.
I Baretten, 300.
i Barnacles, 250.
; Baron et femme. 81.
Baronets. 343.
Barre, 110.
I Barre, 147.
Barroque (.Posé en), 311.
i Barrulet, 106
J flarrtf, 147.
I Bars, 104, 200; none/.
106.
Afgesneden voet (Lelie
met). 222
Afgewend. 185, 187, 205.
Afmetingen van een wa-
penschild. 79.
Afsnijding, 142 en 143.
Aqité, 209.
//iff/e, 188; éployée. 191.
Aiguières. 241.
Ai\'quisé, 255.
Attê, 186, 187.
Aire, 195.
Ajouré, 266.
AkoleUen. 224.
Alcantara-kruis, 120
Alcyon, 195.
Atérions, 189.
Alést, 159.
Alliantiewapeus 329.330.
Allumé, 181, 109. 206
Allusive arms. 334
Altaar. 238.
Amades, 262
Ambten waaraan in
Frankrijk de adel ver-
knocht was. 41—47.
Amphisliene of Amphis-
tére.
281.
Anché. 255.
Ancoties, 221.
Andreuskreuz, lil.
Anqenne, 224.
Anüle en Anille a /\'««•
tique, 248
Animé. 184.
Anker, 271; -kruis, 117.
Annelelsen AnnuleU. 139.
Antclopc 278.
Antieke kroon. 238;
muts, 231;- vlugt, 305.
Appaumé, 169.
Appel, 223; — kruis, 119.
Appomté. 205.
Aquilon. 210.
Arabesken, 275.
Archières. 266.
Ardcnl. 210.
Aren. 226.
Arend, 188.
Arendsneen en Arends-
poot. 188.
Argus-hoofd, 168.
Arke INoachs, 271.
A.
Aaneengesloten, 140.
Vaiiiifmimi\'ii wapens. 32!),
330.
Aangrenzende vakken .
151.
Aanmatiging van titels in
Frankrijk, 55 en volg.
Aanstootend, 140, 205.455.
Aanziende, 105.
Aap. 181.
Aarde.210, -kleur,89,91.
.lfcai.vs<,Mno, 103,108. 159,
186.
Jbneletl ii/et. 159.
Attme. 83.
Abouté, 140.
Accolé. 140. 324.
Accompaané, 161, 328.
Accoslé, 161. 326. 327.
Accotted, 327.
Accouptes, 251.
Accioupi, 176.184, 278.
Acculé. 205. 260. 278.
Achementt, 309.
\\chtpuntig kruis. 121
Addice. 252.
Adel: door verjaring, 47;
— in Frankrijk, 41 47;
in Nederland, 59 en
volgg; zondervvapen,
52; — persoonlijke, in
Duilschland en Rus-
land, 42 (noot).
Adelaar, 188;—Dubbele,
191; — Pruisische, 190.
Adelaartles (Geknotte),
189.
Adelbrieven, 33.
Adclstans-kruis. 118.
Adelsverheffingen in
Duitscnland, 3».
Adextré, 104.
Adlerflun. 187.
Addorsed. 185.
Adossé, 185, 187, 205.
Afdak, 26».
Alfaissé, 105.
Affronté, 185. 187. 205.
Afgebroken paal, 102.
Afgerukt, 182.
Afgesneden. 182.
-ocr page 527-
506
REGISTER.
Base. 85.
Basiliskus, 281.
Basta (George tlej en zü-
ne afstammelingen, 48.
Bastaarden. 352.
Bastiltii. 158.
Battogne, 108.
Balaillê. 239.
Baton, 109; - i>èri, 109;
noueux, 215.
Balterinq-rum. 259.
Button, 109.
Bcauséant, 317.
Becqué, 180.
Beenen, 170.
Beer, 170.
Be/froi. 90.
Begeleid, 161.
Begleilet, 1C1. 328.
Beizeirlien, 336.
Beker. 250
Bekleed, 109.
Beladen, Uil.
Belic of ftc/iA 88.
Bélier militaire, 259.
Belletjes. 237.
Beits, 237.
Bejid, 107; i\'«—,108; per
-, 82.
BfHd sinister. 110; i« -,
110; per—, 83.
«ci/d/ef, 109.
Beiidy. 147.
Beneden-afsnijding, 142.
Bêquilles ile SI. Antoine.
110.
Bergen, 211.
Berkenboom. 214.
Bekkers (Julynn), seli rijf-
sier van \'I holie of St.
Albans,
4.
Besanls, 136; figurét,
137; - tourteaux, 138.
Beslagen. 249. 252.
Beurzen. 238.
Bevrucht, 112, 213, 210.
Bezaaid, 328; met her-
melijn. 92.
Bezanlen. 136.
Bii\'arré. 202.
BUIetéetiontre-trillelé.m.
Billets. 139.
Bilklles. 139.
Binnenzoom. 129; dubbele
en driedubbele —, 130.
Bissohopshoed. 300.
Bissc. 202
Blaauw. 89. 90.
Bladeren, 816.
Bladerloos. 212.
Blanke schilden of kwar-
tieren, 78.
Blason, oorsprong van dal
woord. 2i 27.
Bliksemschicht, 208.
Bloedkleur, 89, 91.
Bloemkruis. 118.
Blokjes. 139.
Blokken, 140.
Cabossed, 184.
Cadueée, 273.
Ctilirr, 250.
Calatrava-kruis, 120.
T.alvarie-kruis, 116.
Canettes, 196.
Cannelé, 157.
Cantinn arms, 334
Canton, 132.
Canlonnê, 327.
Canlons, 85.
Cappelines, 309.
Carnalion, 89.
Curreaux, 140.
CörteM, 267.
Carlnuilie, 80.
Cos ó eni/uerre, 325.
Casiiue, 253.
C«»r/é, 207.
Centaur, 277.
Centre, 85.
Ce/> ifa Dfflne, 216.
Orr/e. 239.
Chabots, 199.
Champagne, 102.
CTamoüin, 102.
Cbantniit, 197.
Gkaprf, 148;— rAawsseU49
• p/«2/e\\ 148.
Chapelef, 236.
Chaperonne, 175, 185.
Chargé, 160.
Chargea, 160.
Chdtónné, 238.
Chaudières, 251.
(\'hausse, 149;- />foj/é,149.
Chausse-trapes, 261.
C/lef. 99.
Chef-pal, Chef-saulair.
enz., 100.
Chefrelrait of rtfreci, 101.
Clieqmj, 130, 151.
Cherubijnen. 166.
Chetaliir, 21 en volg. (in
de noot).
Cheeronné. 149; — ren-
()«•«!, 149.
Oiecrnnnu, 149.
Chieott, 214.
C«f>/\\ 99.
Chiefpoint, 85.
Chimaera. 277.
Ch\'ueas. 193.
Omu He, 198.
Cliouqh, 193.
Cimi\'er, 301.
Cinquefoil, 217.
Cintré, 272.
Cluire-raies, 153
Clarirorde, 271
Clariné, 181.
Claehettcs de «air, 91.
C/o.sW, 106.
C/ntie. 153.
C/ou.5 de fa passion, 250.
Coekatrice, 281.
Coeur, 85.
Coanizanee, 301.
Csïffë, 165.
Blokzoom, 151.
Bnar. 176.
i Boar\'t heart. 176.
! Roejjen, 263.
I Boke of St. Albans. i.
Bolkruis. 119.
Bollen, 136
I Bommen, 260.
! Bonlvair. 94.
• Boog. 257.
I Boomen. 212.
Boomqaert der Wapenen,
12 (noot).
Boomstronken. 214.
Bootjes. 270.
Boni. 126.
Bnriler. 126; plaiti.iil.
Bordure. 126; — chatelée,
127; — dentieutée. 128.
Borst heelden, 168. 306.
Borstharnas. 253.
Boschjes. 213.
Boages. 243.
Bourchiers-knoop, 274.
Bourdon. 236.
Bourgondisch kruis, 121
en 122.
Bourlet, 289.
Bouses, 213.
Bouteralle. 255
Bnutoir. 176.
Boulonné. 218. 222.
Bouwvallen. 269.
Boven-afsnyding. 142.
Boven elkander, 103.
Bovenslreep, 101.
Bow ons-knoop. 274.
Brakken. 178.
Breedarmig kruis, m.
Breedarmige kruisjes.114.
Breitfndines Kreuz. 114.
Bremse. 230.
Brélessé. 158.
Breuken. 9, 336. 340.
Brit d\'huis. 253
Brisuies. 336.
I Brnchant, 160.
I Brodequins, 236.
j Broyes, 25».
Bruggen. 267
Bruine kleur. 89. 91.
Buik. 179.
Burkles. 237.
Bunlelioin. 252.
BuntMi, 94.
Burelé, 147.
Burèles. 106.
Burgerlijke wapens, 52.
Burgers (De) van Parijs,
mei adelsvoorregten be-
giftigd, 37 en volg
Burgten, 265.
Buste, 168.
Bule, 250.
Bijlen. 256.
Cabinet d\'armes. 322.
-ocr page 528-
507
HKfilSTHH.
Col de cyyne. 196.
Collarcd, 176.
Collet, 433.
CoUeti, H6,117. 17K. 453.
Comble, ïoi.
Comété, 407.
Comètes, 406. 407.
Componé, 151.
Compons, 151.
Compony, 151.
Coacessle-wapeus, 32«,
332.
CÖHtow/V»!, 161. 181. 405.
Contre-appinimé, 169.
Conlrebande. 110.
Conlrc-bamlé, 155; - c/ie-
vi\'onne\', 155; — compo-
né,
151; - écartelë, 84 ;
— /\'«Sfc, 155; -
pO.lt,
155; - passant, 181; —
pointe, 455;- /;n.v<\', 431.
Contre-herminc, 89; —
eafr, 90.
Contrévairé, 91.
<"o» «i tfnntu\'. 19".
Coquerelles, 240.
Cf)rnV, 242, 257.
Cordelieres, 323.
Cormaran, 193.
COBRElLLE (Pierre;. Min
/iji: adel beroofd. 13
en volg.
(\'ornières, 245.
Corporatie-wapen*, 32!».
330.
Cost, 109.
CoMce, 109.
Coliré en ro/tre\' fw frorre, I
147.
Couard, 173.
Coucliant, 181.
Couleuvre, 402.
Coulisse, 461.
Counler-chanfled, 160; — I
compony, 151; — po- \'
fen», 154.
Coupe, 210.
                         i
Ow/:<\\ 84, 184; - f/l
Chevron. 117.
Couped, 159, 182.
Courlié, 103.
Courtinrs, 260. 344.
Cousu, 323.
Couvert, 410. 266.
Crumpons. 264.
Cramps, 262.
CrémaUlères, 215.
Crénelé, 157, 158.
Créquier, 214.
Crescent. 203.
Oeef, 301.
Owte/, 186. 197.
CWfe, 307.
                          I
Crltó. 186, 197.
Cri, 318.
Cn\'«e, 478.
Crochets. 415.
Oocs, 445.
Croiselles, 112.
Oerfo/c, 473.
üéfaillant, 423.
Défemlu. 177.
He/e/ise (en). 184. 478.
Défenses. 177.
Déyarni. 431.
Degen. 235.
Dégouttant, 185.
Dekkleedcn, 308.
Delfstoffen, 211.
Delta. 471.
/Wees, 139.
Démanché, 419.
Demi-vol. 187.
Denché, 157
DencAureofde»<e/ure,H1.
Denneboom, 411.
itoltó, 157, 181.
/tenfc/e\', 157.
Désarmé, 184.
üextre el senestre, dexler
and sinister.
84 (noot).
Dextroe.here. 169.
Diadème, 194.
Diamanten, 412.
Diupré, 92.
Dijfamt, 181.
Dlgtgetralled, 153.
Diploma (Kerucbt) mui
Jen naaf van Zeil.
39 11.
Disselbijl, 254.
Dislelen, 445.
Divise. 106.
Uivisé en chevron. 117.
Dobbelsteenen, 442.
Doggen, 178.
Dolfijn. 199.
Itolmre, 232.
Donjonné, 260.
Donjons, 206.
Doodslieenderen en -hoof-
den, 171.
DüOlhof, 273.
Doopvont. 239.
Doorgebogen dwarsbalk.
ios:
Doorsneden, 82.
Doppelbecher, 211.
DoppelslricMnbortl, 130.
Dor, 412.
Dormanl, 181.
Doui/\'e. 233.
DouMe trécheur. 130.
Dovctuil. 138.
Draak, 279.
Draqonné, 484.
Drakenteeuw, 482.
Dreiberq, 211.
Driehlad, 217.
Driedubbele binnenzoom.
130.
Driehoek, 271.
Drie Koningen (De), il
Drielingsbalken, 170.
Drietoppiï heuveltje, 211.
Drillinqbalken, 107.
Droogscheerders-seliaren.
450.
Crmson, 116.
! Croissant, 405.
i Ooa\\ 111.
Ou\'a\' aiquisée, 114; —
afese\'e, ïli-, ancrée,
117; — »a»«ee, 120; —
bourdonnée. 119; de
Bouryoqne, 140; - ca-
fctóe, 140; — de CoJ-
rairc, 116; — cléchée,
vide\'e et pommetée,
140;
—   écotée, 117; — en-
«e, 117; -éloiléc, 119;
/Sc/ie\'e, 114; - fleurde-
lisëe,
118, — fleuron-
née,
118; - fourchetée,
118;
         nrecque. 117;
gringolée, 119; — «ut-
»ree, 119; - haussée,
116; herminée, 120;
—   rte Jérusuletn. 115;
/«fine, 116; — rfe
Lorraine, 117; - «i/fóe,
117; — patriarcale, 117;
—   pöMe\'e. 114, 119; —
plaine, 114; — pomme-
tée.
119; portee, 114;
—   r/e potente, 110 ; —
potencée. 113; — recec-
eefee\\ 118; - recoisel-
tée,
116; — resarcetée,
114; — retranrhée, 119;
—   rfe .Sf. ^nrfré, 140;
—   rfe .S\'f. Lazare, 118;
—  ((es Templier*. 117;
— de Toulouse, 190; —
treflée, 118; troncon-
néc.
120.
Cross, 111; (n—, 112; per
--. 144.
t\'*\'fls.v uvtllane, 446; •
bolonnée, 118; - cou-
ped, 114; -■ crosslet,
116; //frtt\'f, 111; —
/!o/(/. 118; — formée,
111. 119; humettëe,
111; — moline, 117; —
passion, 116; •- pulou-
ce,
119; patriarehal,
117; — pofte, lil; —
p/ni/i, 114; — pointed,
lil; - pome"e, 119;
potent. 113; — ranuly,
117; - sarcelly, lis.
Crosslets. 114.
Cyclamor. 149.
D.
Dacres-knoop, 474.
Dalmatique, 165.
Damascerlng, 91 en 94.
D\'imasquiné, 92.
Damhert, 179.
Dancetté, 157.
liebruisinq, 160.
Décupité, 185.
Découvert, 464.
Decrescent, 405.
-ocr page 529-
M\'2
ii ki. is r kt..
Druiven. 446.
Dubbele blnnenzoum, 130.
Dubbelnap, 541.
Duif. 198.
Duitschlund ( Adelsverhef-
fingen in). 39; wapens
in —. 36. 39.
Duitsch schild, 80.
Duivel, 16».
Dwarsbalk. IM.
E.
Ebranehè, 413.
Eeaillé, 199.
Ecart ;«»), 83.
Ecartelé. 83. lil; - en
êquerre, 418: ensau-
toir, 83, 114.
Echancrê, 15".
Echiqueté. 150.
Eckifi getogen, 15".
Eclaté. 456.
Eclacelë, 157.
Er/t>ue, 407.
Ecorché, 185.
EroW, 157, 414.
Ero/s, 414.
Ecran», 306.
Ectu renversés, 81.
Ecuaon, 131.
Ecusson ries armen of aux
ai mes (Ie lécu. 307.
Ecusson en (Mme of en
ropur, 131.
Eeusson complet, 330.
Ecusson sur te toul en
ecusson sur Ie lout du
tout, 84.
Edelgesteenten. 408.
edelgesteenten in plaats
van kleuren. 95
Eekhoorn. 181.
Bene (van \'t; in \'t andere,
160.
Eenefvan \'t) op\'t andere,
160.
Eenden. 196.
Eenhoorn, 478.
Effarouché. 178.
Effen schilden of kwar-
tieren, 78.
ElfeuHlé, 414.
Egge, 417.
Eikel, 445.
Eikenboom, 413, 414; -
tak, 415.
Einfassunq. 146.
Einqeschüpt, 157.
Eiscnhullein, 95.
Elementen. 408.
Emanché, 144.
Emanchure, 143.
Emaux. 85.
Embattled, 157.
Embouché. 454.
Embouté, 419.
Emnowcd. 400.
Embrastê, 149.
Emmanché, 439, 44».
Emmuselé, 176.
Empiétant. 186.
Enaluron, 147.
Enchausmre, 113.
Encluvë. 158.
Endenlelë. 157.
Endorse. 104.
Engeland (De wapens in).
35 37.
Engelen, 165.
Engelsch schild, 80.
Enijtantê, 413.
Enaoulé. 160.
Enqrailed, 157.
Ennrêlé, 157.
Enqrélure. 147.
Etxiuiché. 454.
Enhanced, 108. 159.
Enquerre, 345.
Ensainilanté, 185.
Kflfe\', 156.
Entoyre. 147.
Entravaillé. 187.
Entrelacé, 405.
Entretenu, 444.
Enurmy, 147
Eptmoui, 444.
fc\'p/ra, 451.
F.ployè, 191.
Equipe. 470.
Equipollës (P(iinls). 151.
Erased, 185, 415.
ErMHM. 108, 159.
Ei minalis ot ermhiites, 89.
Erinine. 89.
Ermines. 89.
Erminois, 90.
Erniedeit, 108.
Escarbouclc, 414.
Escarre, 131.
Escutchean 131;
         «ƒ
pretenee, 5, 334.
Essorant, 187.
Essorê. 4U6.
Estacades. 464.
Estoile, 406.
Es/ie:. 111.
fc7aoe\\ 413.
EMfó. 185.
Etincelant en itincelé, 410. j
Eton College (Wapen [
van). 441.
F.
Faes, 101.
FatHi. 104
Familienamen, 48.
Familiewapens, hun nor-
sprong, 17 en volg.. 349. :
f\'a/o<, 461.
/•"anaf, 461.
Fanon, 435.
/•Ywce, 101.
Fosc^, 117.
Fasce affaissée en /\'osce i
courbée of voütée, 105.
Fascé-denché. 151.
Fasce* nouee», 105.
faux émaux, 90.
/VA. 89.
Fermail, 437.
Fm, 101; til—, 103; JW
-. 84.
FeutVtó, 414, 418.
Feuilles de nénuphar, 416;
— u"e sn\'e, 157.
/•\'ifr, 173.
JïerW, 401.
i\'iquri, 405.
Fi/e< en ftatK/c. 108;
en Sarrc, 110;         en
croto, 111
Flamboyant, 177. 401.
Flancs de lécu, 85.
Flanquê en rond, 155
Flauncnes. 155.
Fleur-de-lis, 419; e\';)«-
nowie. 445.
Fleurrielisé, 445.
Fteur d\'isalgue, 441;
rfe nèllier, 444.
Fteurt, 444.
/•ïeurt\', 418, 445.
Fleuronné, 445; — cotl-
trefteuronné, 444.
Fleurnns, 438.
Flikkerend. 401.
f\'/orj/. 418, 444; - (*>u«-
tertlory, 444.
Hotte, 509.
f\'/ui/ («In), 187.
Foi (une). 169.
Foliated, 514. 418.
Fonteinen. 468.
Forres, 450.
Forel, 500.
Forme (en), 184.
Fourrures. 89.
Franc•canton . 131:
quartier, 131.
Frankrük
(Wapens in),
37; - aanmatiging van
titels in - , 15 en volg.
Fransch schild, 79 en 80.
Freitierlel. 131.
fVeWe (u«e), 114.
/•YeMfS, 153.
Frett». 153.
Friesche wapens, 334.
/•\';on< (rfe). 161.
Fructed. 413.
Fruifó. 413, 416.
f\'ui-jt, 89.
Fusee, 141.
f\'usetë, 153.
Fmt\'/lf, 153.
FflW, 413.
(tabel otGabelkreut, 133.
Gaffel, 133; — snede, 150.
Galfelswijzc geplaatst, 133.
Galei, 470.
Galtraps, 461.
Gans, 196.
-ocr page 530-
509
REGISTER.
Garni, 234.
Gorter, 109.
Gaie {at), 17».
Gellderd, 213.
Geastet, 157.
Gebeld, 193.
Gehiedswapens, 329,330.
Gebladerd, 212, 316.218.
Gebloemd, 218.223.
Geblokt, 151.
Gebonden, 193.
Gebouwen, 263.
Gebroken, 256.
Gedeeld,82; — in drieën,
146.
Gedekt, 266.
Gedekt (bol-, hol-) schild-
hoofd, ïno.
Gedriehoekt, 151.
Gedwarsbalkt, 117.
Geënt. 156; - kruis. 117.
Geercn. 141.
Geèikeld, 213.
Gegeerd, 83, 144.
Geqehrt, 83, 114.
Geqenfeh, 90.
Gefienqoldhermetin. 90.
GeqiÜert, 153.
Gehalsband, 178.
Geharnast, 164, 168.
Gekamd, 186.
Gekanteeld. 157, 15S.
Gekantonneerd, 327.
Gekapt, 118, 193; — ge-
kousd, 119.
Gekeperd, 149.
Geknopt, 218.
Geknot vogeltje, 197.
Geknotte adelaartjes, 189.
Geknotte paal, 102; —
schuinhalk, 108.
Gekousd, 14».
Gekruist, 112.
Gekrukt. 151.
Gekwarlileerd, 83.
Geledigd, 160.
Gelelied, 222; —en tegen-
gelelied, 222.
Gelünd kruis, 114.
Gemalied. 152.
Gemanteld, 118.
Gemelles, 106.
Gemetseld, 266.
Gemond, 252.
Genageld, 153,172,186.
Gencraliteit (Wapen der),
verleend aan Venetiaan-
sche gezanten, 58.
Geopend, 225, 232.
Geoogd, 199.
Gepaald, 146.
Gepalissadeerd, 155.
Gepeesd, 257.
Gepfahlt, 146.
Geplant, 213.
Geplekt, 199, 202.
Gepunt, 218.
Gequert, 82.
Gerautet 152.
; Geringd. 193.
! Gerions-hoofd, 168.
! Geruit, 152.
i GeichacH, 150.
i Geschakeerd, 150.
| Geschrüqt, 82.
| Geschubd. 131, 199.
i Geschuinlmlkt, 147.
Geschuind. 82; —in drie-
en, 117.
Geslachtsnamen,28.
Geslachlswapcns, hun
oorsprong, 17envolgg,
Gesnaard, 212.
Gesnoeid, 213.
Gesnoerd. 252.
Gespallen, 82.
Gespard, 119.
Gespen, 237.
Gespiegeld, 196, 202.
Geslaart, 199. 207.
Gestamd, 213.
Gestandert 83, 114.
Gestceld, 24», 256.
Gcstengeld, 218.
Gestüekl, 151.
Gesubstitueerde wapens.
329, 331.
Getheilt, 82.
Gctongd, 172.
Getopt, 161.
Getralied, 153.
Gevederd, 154.
Gevierendeeld, 83. 114;
nogmaals, — 83.
Gemert. 83, 141.
Gevild, 185.
Gevind, 199
Gevleugeld, 186.
Gevoegd, 266.
Gevoerd, 253.
Gevuld, 160.
Geweckt, 152.
Gewei, 179.
Gewelfde dwarsbalk. 105.
Gewellt, 136.
Gewend, 205.
Gewiïlkert, 157.
Gewolkt. 137.
Gczackt. 157.
Gezigt-bezanten, 137; —
manen, 205; — wasse-
naars, 206.
Gibeeiere, 236.
Gier, 192.
Giron, 144.
Gironnë, 83.
Giranny, 83, 144.
! GiraueM, 266.
I Gitter, 142.
i Gler-e, 219.
Goldhermelin, 90.
i Golven, t:n.
! Golvejid, 156.
Ganfanon, 317.
1 Gorqé, 186.
: Goud. 88, 90.
i Goudhcrmelljn. 89 en 90.
93.
I Gouffre, 209.
i GouLAiNES(Wapcnverlee-
i ning aan de). 33en vlg.
I Gousset, 133.
! Graaf van Hhst. Geschie-
denis van dien titel, 48.
Granaat-appel, 223
Grasgrond, 210.
Gravissant, 185.
Grêlier, 232
Grelots, 237.
Grendel, 243.
Greyhound, 178.
Grieksch kruis, 117.
Grif fin, 279; mate - , «9.
Griffioen, 279.
Grille. 253.
Grilleté. 193, 237.
Grillets. 237.
Grimpant, 179.
Grinaolé, 281.
Groen, 89, 90.
Grond, 210.
Groot-uitgeschulpt, 157
Grool-uitgctand. 157.
Grootvair, 90, 93.
Gram:feh, 90.
Gueules, 88.
Guitton, 316.
Guivre, 202.
Gules, 88.
Gulpen, 136, 137.
Gumènc, 271.
Gurqes, 209.
Guses. 136, 137.
H.
| Haan, 1»7.
Habillé, 270.
Hachements, 309.
i Hagedis, 203.
Haken, 215.
Hair-aanzicnde. 253.
Half-gekapt, 148.
Hameyen, 262.
Hamers, 249.
Hanan, 241.
Handboog, 237.
Handen, 169.
Handgranaten, 260.
Hangers, 133.
; Haiigtorcnljes, 266.
; Hardi, 197.
Harpen. 242.
. Harpü, 277.
Harringtons-knoop. 474
I Hart, 170.
! Hart, 179.
; Hart van \'t schild, 85.
Hartschild, 81,131.
i Haurient, 199.
l Hausse, 108, 139.
! Havik, 193.
i Hazelnoten, 226.
i Hazewindhond, 178.
| Heggen, 215.
Heiblok, 249; —paal,249.
! Helm, 233. 283; - dek-
-ocr page 531-
510
ItEGISTER.
Ingezwolgen, 160.
Inhoeking, 142.
Ink-moliiie. 2i8.
Insecten, 202.
Invecled, 157.
l.salQue, 224.
Jssant, 174.
j Issuant. 17i.
I Italiaanse!) schild, 80.
.1.
i Jagthoorn, 252; spriet,
251.
I Janushoofd, 168.
j Jardin des Jrmniries. 12
(noot).
! Jelloped, 186.
j Jeruzalemsch kruis. 115.
i Jessed, 193.
Jodenhoed, 299.
Jumellet. 106, 107.
K.
Kabelkruis, 121.
Kalkoen, 197.
Kam men, 236. 307.
Kandelaars. 210.
Kannen, 241.
Kanon, 260.
Kanteelig"-doorsneden,
enz. 158.
Kapel, 26i.
Karbonkel, 212.
Kardinaalshoed, 300.
Kailaverok (Wapcnrol
van), 30.
Kasteelen, 264.
Kal, 178.
Katuil. 198.
kauw, 195.
Keel, 88
Kelk, 210.
Keper, 123
Klimmend, 172, 176.
Klokken, 239.
Klompen, 235.
Klophamers, 219.
Knolibclbalkcn, 105.
Knods, 259
Knoestig, 157, 214; —
kruis, 117; — slok. 214.
Knooiien, 274
Knopkruis, 119
Knuppels, 21i.
Koe, 180.
Koeken, 136.
Kolf, 212.
Kolommen, 268.
Kometen, 207.
Kook potten, 2ii.
Koppelstukken, 251.
Kraanvogel, 191
Kransen, 227.
Kriekenboom of krieke-
laar, 214.
Krom-gegecrü, 145.
Kroonen.238,290 en volgg.
Krttckenkrwz, 115.
Kruis(als heraldiek stuk).
111.
Kruis (als voorname wa-
pentiguur), 22.
Kruis van Vlrantara. 120;
— van Calatrava, 120.
Krulsboog, 257.
Krukjes. 112.
Kruislings geplaatst,328;
• -gerangschikt, 112.
Kruislogtcn, hun invloed
op de verspreiding der
wapens. 21
Kruk, 115.
Krukkenkruis. 115.
Krulkruis, 118.
KVtbelhelme. 288.
Kuqelkreuz, 119.
Kuiphelinen, 288.
Kussens, 213, 30(1.
Kwartieren, S3, 112.
Kwartierhoofd, 100; —
streep, 131 en 132; —
voet, 102; —zoom. 126.
L.
Laarzen, 235, 236.
Label. 135.
Lars d\'amour, 271.
Lacvs-knoop (de), 274.
Lam, 181.
Lambel. 135.
Lambreouins, 308, 309.
Lampassê, 172.
Lampen, 210.
Lampetkannen, 241.
Lantjued, 183, 186.
Lans, 23C.
Latwerk, 142.
Latijnsch kruis. 116.
Leashed, 193.
Leeuw, 170- 176.
Lelie, 219; - kruis. 118.
kleeden. 308; klein-
nde,
301; - manteltje,
289,309;-teekens,301.
Hengsels, 245.
Heraldieke bijfiguren, 135;
— onderverdcelingcn.
Ii3
Heraldische Bibüogra-
phic, 16.
Herrteelingen, 83, 113.
Hirissé, 806.
Hérissnnné, 178.
Herkruist kruis, 116.
Hermelün,8!t,92; - dier,
181; - kruis. 121.
Hermine. 89
Hersé, 264.
Her.se de lubour, 217;
sarrasine, 262.
Herl, 179.
Herlenschedel, 179.
Jfcrï.85;—«•At/rf.M.lSl.
Heurles, 136.
Heuvel. 211.
Hie. 259.
Hinde. 179.
Historische wapens, 329,
333.
Ilaehkreuz, 116.
Hoed, 233, 299, 30.1.
Hoefyzers, 250.
Hoeken van \'t schild. 85.
Hoekig. 137.
Hoenders, 197.
Hollandsche wapendich-
ten,30.
Hond, 178.
Honingbij, 202.
Hooflerl. 193.
Hoofdhalk, 106; — punt,
85; — verdeelingpn, 82.
Hoofddoek,23!; -wrong.
168, 231.
Hoorns, 252: van over-
vloed, 273.
Hop, 198.
Housseaux of houssetles.
236.
Houtsleulels. 2\'ii.
Hucliet. 252.
Hiiflhnrn, 252.
Huisanker, 218.
Humetti. 159.
Hure de dauphin, 199: —
de sannlier, 176.
HuHs, 137.
Hust (Graaf van). Ge-
schiedenis van dien ti-
tel, 48.
Hydra, 281.
doorsneden,
verdeeld in
Keperswij ze
147; -
drieën, 119
Kerken, 203.
Kerk kandelaar
21(1.
Ketels, 211.
Ketens, 250.
Keurvorsten (Onderschci-
dlngsleekenen der) .343.
Kikvorsen, 203.
Kinderen, 166.
Klarinetten, 242.
Klaroen, 271.
Klaverblad, 217.
Klaverkruis, 118.
Kleeblatt. 217; — kreut.
118.
Kleinfeh, 90.
Kleinhermelün, 89, 9.1;
vair, 90. 93.
Kleuren (Beleekenissen
der), 14 en 15.
Kleuren in de wapens.
85 en volac.
Increscent, 205.
Indorsed. 205.
Inescutehenn, 84.
Ingebogen-gekapt, 118;
gekousd, 149.
Ingeschulpt. 157.
-ocr page 532-
511
REGISTER.
I Natuurlijke kleur, 89, 91.
I Navel van t schild, 85.
i Nébulé, 157.
Nederland (Wapen - en
adelsaangelcgenheden
in), 56 en volgg.
iVer«6\', 213.
Netwerk, 273.
Neusknijpcr, 250.
>cusstuk, 253.
Noblesse, de prescription,
47.
Nombril de l\'écu, 85.
Xombril-noint, 85.
Normandisch-Fransche
wapendichten, 30.
Nuagé, 157.
O.
Oberwappen, 284.
Onoesses, 136.
Óqresses, 137.
Olifant, m.
Olifantst rompen. 177,303.
Olijftak, 215.
Ombelle, 322.
Omhoordsel, 126.
Owi6/-<; rfe (ion, 173;
rfc .sotaV, 204.
Omgekeerd, 160, 207; —
vair, 94; — schilden, 81.
Omgewend, 161,164,184.
185, 205.
Omgewende vlugt, 305.
Omgord, 180, 272.
Omkleed, 149.
i Omvat, 149.
| Omwonden, 168.
Omziende, 184.
1 Onailclüken (Wapens
van), 51-53.
Omlé, 156.
Ondersteund,100.161,328.
Onderverdeelingen, 144.
Onregelmalig-gegeerd,
145.
Onqlé, 183, 186.
Ontbladerd, 212.
Ontsleeld, 219. 256.
Oogen, 170.
OoUevaar, 194.
Opgenaaid, 325.
Opzittend, 278.
Oranqcs, 137.
Oranje, 89, 90 en 91.
Oranjetak, 216.
On/lamme, 316.
Orle, 129; — rotid, 129.
Os, 180.
Ossenschedels, 179.
Otelles, \'ril.
Ouderwctsch schild, 79
en 80.
Ouderwetsch gegeerd.145.
Ouvert. 225.
Over alles heen, 160.
Overbrenging van adel
Liopard, 175; — lionné,
175.
Léopard (Têtes de), 182.
Léopard\'s face jessant de
lis,
183.
Lepelaar, 191.
Letlers, 271.
l.icrdeknoop, 274.
Lilie, 219.
Lilienkreuz, 118.
Lindebladeren, 210.
Linüclioum, 2i:i. 214.
Lindwurm, 279.
Lined, 176.
Linkbalhe. 107 (noot), 110.
Linkerkwartier, 131; —
paal, 103; schuin-
balk, 110; schuin-
streep, 110.
Linksgeschuinbalkt, 147;
— geschuind, 147.
Lion léopardé, 175; —
passant. 175; — passant
guardant,
175; — ram-
\'uant guardant.
175.
Lis-de-jardin. 219.
Liséré, 253.
Listel of lislon, 319
Ladqed, 179. 184.
Lonjlé, 193.
Loudregtgeknnteeld. 158.
Lorre. 199, 270.
Lnsanqé. 152.
Losanges, 110.
Lothrirgisch.es Krent, 117.
Lucht, 210.
Luipaard, 175.
Luiten, 212
tunrf. 206.
Lymphad, 270.
M.
Maalstroom, 209.
Maan, 205; - roos. 206.
Mdelé. 152.
Mdcles, 141.
Moconnê. 266, 267.
Mamets, 219.
JtfoM d\'atffte, 188; — M-
nissante, 169; — juran-
te. 169.
Mal-oironnè, 145.
Maliën, lil.
Maltezerkruls, 120.
Manche mal-taillée, 235.
Mangonel, 259.
.Manipel. 235.
Mammie, 235.
Hantelè, 118, 185.
Mantels, 321.
Mantlmn, 308.
Marine., 282.
Marken, 212.
Marmites, 214.
Marqueté, 202.
Marteaux, 249.
Martinet, 197.
Martlet, 197.
Mascles, 141.
Masculu, 152.
Masqué, 175, 185.
Massucre. 179.
>ƒ««()//■, 178.
Masuré, 281.
Muunch, 235.
Medusa-iioofd, 168.
Meerblatler, 216.
Mcerltje, 197.
Meerman, 276
Meermin, 275.
Membré, 186.
Mensen (de), 101.
Menschcnharl, 170; --
hoofd, 168.
Menu-wifr, 90.
Memivairé, 93.
Mercurius-slaf, 273.
Merlettes, 190, 197.
Metselwerk, 267.
Midas-hoofd, 169.
Middenpunt, 85.
Mlddenscoild, 81.
Millrind. 218.
Miraillé, 196, 202.
Mispelbloein, 221.
Mitlelpunkt, 85.
MUtelschüd, 84.
Mol, 181.
Molenrad, 217.
Molcnüzcr, 218.
Molcttes d\'éperon, 253.
Monde, 272.
Mondsichel, 205.
Monsterdraak, 280.
Monsters, 275.
Monlant, 205.
Moorenkoppen, 168.
Morailles, 250.
MOKGAN, 5.
Morgenster, 259.
;Woc«(!, 181, 186.
Mortaisé, 158.
Mortieren, 260.
Moucheté, 92.
Mcmcheturtsd\'hermine.Qi.
Mound, 211.
MounJ, 211.
Mouton a piloter. 249.
Mouw, 235.
Muilen, 235.
Mullel, 206; -- pierced,
206, 253.
Muren, 268.
Muschelon, 92.
Mutsen, 231.
Mazzled, 170.
N.
Naast elkander, 105,
iVaftrf, 85.
Naneant, 199.
Xaiant, 199.
Naissant, 174.
Namenwappen, 334.
iVasaf, 253.
iiVaiuref (ou), 89.
-ocr page 533-
508                                                 REGISTER.
doorde vrouwelijke Mn,
48.
Ovcrdragl van wapens,
48 en vol pp.
Overladen, 161.
Overtopt. 161.
| Penny-yard penny. 137.
I Pentalpha. 374.
Percft£ 193.
Wfi, 109.
; Pcrsooniyke Adel in
Ouitschland en Rus-
land, 42 (noot).
Persoonlijke wapens, 329.
Pfahl. 102; />». 9!
Phenix, 279
Phéon, 258.
Picoté. 199.
Pied [en), 176.
Piert nnuni of coupé. 222.
Pieken, 237.
PiVfó, 193.
Pii/nonné, 138.
Pin, 214.
Pistool, 260.
Plain cross, 112.
Plaine, 102.
PlantenrUk, 212.
Pfafes, 136. 137.
Plein. 78.
Ploegijzer, 216.
Plompen, 216.
Ployc, 134.
Plumail of plumart. 303
en 301.
Plumelé, 154.
Poétó, 214.
Poi»< rfit cAt\'A 85; — I
tl\'honni\'UV, 83.
Pointe, 13!; — de fVctt,
85; — rn<eV\\ 135.
Points, 130;
         équipol-
lés, 151.
Pomearanate, 223.
Pomeis, 137.
Pommes, 136.
Pommeté, 239.
Poptilicrhlad. 216.
Portcullis, 262.
Portiek. 269.
Portillé, 266.
P«.v<< e» bande, 108; — i
en oan-c, 110; - en j
barroque, 312.
Positions, 326
Posthoorn, 252.
Potencc. 115.
Potencé, 115. 154.
Potent, 154.
Pourtré rtanjent, 89.
Pourpre, 89.
Pretentie-wapens. 329,
331.
Proboscides. 177.
Proper. 89, 91.
Punt, 13!; ingedreven—,
133; van hel schild. I
85.
Pur/lew, 127.
Purper, 89, 90.
1\'jjl, 257; - bundel, 258; i
— kruis. 121; ijzer. I
258.
Pijnappel, 225.
Pijnboom. 214.
Q.
Qundrirt, 83, 14\'..
Quarclen, 258.
Quarlefeuille, 217.
Quarter. 131.
Öuarterfnil, 217.
Öuarterly, 83.144.
Öwirteily-quarterert, 81.
marters, 83.
tuartier scnestre. 131.
luarticre, 83.
\'uarliers, 83.
iuerbulke, 104.
luerqcstreift, 147.
\\uerhetheilt, 82.
iuintefeuille, 217.
R.
Raadselwapens. 325.
Haccaurci, 159.
Rad, 247.
y?flrff\'(!, 238.
flaau/u, 157, 214.
Wat* (f escarboucle, 212.
Ram, 181.
Hampnnt. 172. 176.
Hamure, 179.
/rfanr/c ni ftantfV, 108; -
e» ftorre, 110; — en
rte/\', lol: kb croir,
112; — en /owe, 105;
cw pa?, 103; en sau-
tnir,
122.
Bannier, 179.
Houten, lifl: — Araiic.
227.
Hautruuten, t41.
Rayonnant, 20!.
Hebattementt, l!3.
Rehrassé. 235.
Hechlbalke, 167 (noot) ,116.
Hefentes. 217.
Regardant, 185.
Regenboog, 208.
Reglerpaal, 103.
Reglerschuinbalk, 107.
Regl- en links in de wa-
peD.ku.nd6, 82 (noot).
Rcgtsgeschuind. 82.
ftei/e. 139.
Reiger, 19!.
Reislasch. 236.
«rfcce, 159.
Heinpli. 160.
Hencnnlre. 182.
Rendier. 179
Renversé. 160.
Heparlilions, 83.
/fenns (en). 179, 181, 278.
Héseau, 273.
/tart, 271.
Hetrait, 102. 108.
Helroussé, 235.
Heversert, 160, 205.
Ridderlans, 256.
Ringen. 139.
Paal, 102.
PaalswUze gerangschikt,
103.
Paalvair, 94.
Paard, 180; — van I
schaakspel, 2!2.
Panschlam, 181.
Paauw, 197.
Paile, 133.
Pairle, 133.
Pal, 102; e» —, 3*7.
Palé, 116.
Pak, 102; in—, 103; per
--, 82.
Palcslecl. 135.
Palissaden. 2«1.
Palmt. 185,
Pall. 133.
Pallet. 101.
Palmboom, 214
Palmtak, 215.
Pais flamhants, 103.
Pain. 116
Pamé, 200.
Pampre, 216.
Pampré, 216.
Panrfte, 218.
Pannen, 244.
Panonceau, 316.
Panlliers, 181, 277.
PanlolTels, 235.
Papegaai, 198.
Papelonné, 131.
Paradüsvopel, 193.
Par»*. 169.
PaWi. 82.
Partition Unes, 82.
Partitions, 82.
Parijs (De burgers van)
met adelsvoorrcgten be-
giftigd, 37 en volg.
Passant. 18!.
Passé en craix, 112; —
en sautnir, 123.
Palenotre, 236.
Patriarchaal kruis, 117.
Patronaat-wapens, 329.
330.
Pavillon, 322.
Pavillonné, 232.
Pean, 90.
Peautré, 199, 276.
Pegasus, 278.
Pelgrimsstaf, 236
Pelikaan, 19!.
Pellets, 137.
Pelswerken, 89.
Pendants, 135.
Pennon, 316.
Pennnn qénéalofiique, 331.
-ocr page 534-
313
REGISTER.
Spreekwijzen aan de wa
penkundc ontleend, 87
(noot).
Sprekende wapens, 329
334.
Sprinkhaan, 203.
Spijkers, 250.
Staak, 102, 101.
Staalkleur, 89. 91.
Staande leeuw, 173.
Stabbatke, 106; - bord
126; - kreuz, UI; -
pfahl, 101.
StafTords-knoop, 274.
Stag, 179.
Slaketsels, 262.
Standaard, 317.
Stander, 144.
Stangue, 271.
Stars, 206.
Statant, 184.
Statuten voor den Hol-
landschen adel, naar aan-
leiding der wet van
1809, 62 en volgg.
Stechhelme, 288.
Steekspelen, 18 (noot).
Slcekuzer, 250.
Steil-ultgeschulpt, 157.
Stelsels van kleuraandui-
(ling, 96 en 97.
Sterrekruis. 119
Sterren, 206.
Stier, 180,
Stormhoed, 253; — lad-
ders, 262; — ram, 259.
Stralend, 204.
Slreamer, 316
Streep-dwarsbalk, 106; -
kruis, 111; — omboord-
sel, 127; — schild. 129.
Strichbalken, 106; — bord,
127; - kreuz, UI;
pfahl, 101.
Struisvogel. 193.
Strijdbijl, 256; — hamer
259; — kolt, 259.
Sturzfeh, 94.
Stijgbeugel, 253.
Successiewapcns,329,
Supports, 312.
I Surchargé, 161.
Sur te hut en sur Ie toni
du tout, 84.
| Surmonlé, 161.
I Surmounling, 160.
i Swepe, 259.\'
; »•
j Taal der wapens, 14.
Tables d\'attente, 77 en 78.
Taille, 83.
! Takken, 215.
! Talbot, 178.
i Tandérings-zoom, 128.
1 Taon, 202.
, Tapijt van Baveux, 35.
! Tart, 2S3.
35
I Schuin hoven elkander,
I 108.
; Schuinbalk, 107.
■ Schutngeplaatst, 108; —
gevierendeeld, 83. 144.
| Schuinkruislings ge-
plaatst, 328; — gerang-
schikt, 122.
Schuinlinks boven elkan-
1 der, 110; — gesteld, 110.
; Scnuinstaak , 109; —
i streep, 109.
Schwebend, 159.
! Scrip, 236.
1 Séances, 143.
i Séantes partilions, 143.
I See, 212.
Sejant, 184.
Semé, 328; — de France,
222, 325.
Senestre, 83 (noot).
Senestré, 104.
i Senestrochère, 169.
! Sliakefork, 133.
i Shamrock, 217.
! Sler-lelle, 222.
i Sikkels, 247.
! Sinopel en Sinople, 89.
; St. Andrieskruis, 121.
St. Andricskruisjes, 122.
l St. Antonies-krukken.116.
St Catharina\'s-rad, 247.
248.
St. Domtnicuskruis, 120.
SI. Jacobskruis, 120; -
schelpen, 201.
St.Michiclsschelpen. 201.
Slakken, 203.
Slang, 202.
Slangenkopkruis. 119.
Sleutels, 244.
Slipped, 218.
Snaphaan, 260.
.S\'oc de charrue. 246.
Sommi, 161.
Sonnet van Pierre Cor-
m.ii.u: betrekkel(jk zij-
ne ontzetting van den
adelstand, 43.
Soorten van wapens, 329.
Soutenu, 161, 216, 328.
Soutiens, 312.
Spaansch schild, 80.
Spangenhelme, 288.
Sparre, 123.
Sperwer, 193.
Spheer, 272.
Sphinx, 277.
Spiegels, 239.
Spindd, 141.
Spitsgeruit, 153.
Spitskruis, 114.
Spitsruit, 141.
Spilsvoetig klavcrkruis,
118.
Spilsvoetig kruis, 114.
Spize, 134.
Spoorradcren, 253.
Sporen, 253.
Rising, 186.
Rivieren, 209.
Roe d\'échiquier, 242.
Rond uitgesneden, 155.
Ronde binnenzoom, 129.
Rood, 88. 90.
Roskam, 250.
Houndks, 138.
Rozelaar, 219.
Rozenkrans, 236.
Rultarmig kruis. tl9.
Ruiten, 140.
Ruitkrans, 227.
Rundrauten, 141.
Ruste, 141.
Riiks-adelaar. 192.
Rh\'kswapen (Nedcrl.),347.
s.
Sabel (kleur), 89.
Sabel (wapentuig), 255.
Sable, 89.
Salfre, 188.
Salamander, 282.
Sallire, 121; in- . 122;
per —. 83, 144.
Sallorels, 122.
Sanglé, 180.
Sanguine, 89.
Saphiriquc {Couleur), 88
en 89.
Sauioir, 121.
Sautoirs alésés, 122.
Searpe, 110.
Schaap, 181.
Schacherkreuz, 133.
Schaduwlccuw. 173.
Scbaduwzon. 204.
Schakering, 150.
Schapenscharen, 250.
Scharen, 250.
Schedepunt. 255.
Schelpen, 201.
Schenkkannen, 241.
Schermen, 306.
Schild, 77.
Schild (Volgenshct),307.
Schilddekking, 284; —
hoek, 132; — hoofd, 99;
— houders, 311; — na-
vel, 85; — punl, 85; —
voet, 102; —vormen, 79.
Schildje, 131; — mei het
wapen, 307.
Schildswijze verdeeld, 144.
Sclüldtheilungen, 82.
Schindêln, 139.
Schirmbretter, 306.
Schlaget, 249.
Schoenen, 335.
Schoorsteenhalen, 245.
Scliooss, 144.
Schoven, 226.
SchraggeslelltAOS; ge-
viert,
83,144; — kreuz,
121.
Schrölerhbrner, 255.
-ocr page 535-
514
UEIilSTFJI.
Tau of Taf, 116.
Tavelé, 92.
Tawtiy, 89.
Tegen-geblokt. 151; — ge-
dwarsbalkt. 155; — ge-
keperd. 155; — ge-
krukt, 154; — gepaald,
155; — geschuinnalkt,
155; — gesleld. 205.
Tegen-goudhermeiyn. 90,
93
Tegenhcrmelijn, 89. 92.
Tegenvair. 90.9ï.
Tenne en tenné, 89.
Tenants, 312,
Terrasse, 210.
Terrassé, 213.
Terlre, 211.
Tiercé, 83; — en bande.lll;
—en barre,
I 17; — en f Ae-
vron, 149; — en /asee, 141;
— en pat We, 150; — «n
paf. 116.
Tiercefeuille, 217.
Tierces, 107.
7Ü0(f, 218.
Tïltinn-speor. 25».
Timbre, 281.
Timbreren (Verbod om de
wapens Ie), 38.
Timiures, 8«.
7\'i\'ne, 89.
Tim?, 150.
Titels in Frankrijk (Aan-
maliging van), 45 en
volgg.
Toesevvend. 185. 205.
Toestand (Tegenwoordi-
ge) van de adelsaange-
legenhcden in Frank-
rijk, 41-47.
Toren van \'t schaakspel.
242.
Toriiite, 168, 234.
Torlcauxes, 137.
TortUentortülé, 168,231.
Toulouzer-kruis, 140.
Tournê, 205.
Tournooihelm, 289; —
hoed. 299;-kraag, 135.
Tournoojjen, 18 (noot).
Tourteaux, 136; - 6e-
sanls, 138.
Tourterclle, 199.
rrofte, 271, 318.
Trallehelmen, 288; —
werk, 153.
Tranche, 82.
Tranen, 170.
Trances, 106.
Trapvormig, 158.
Traverse, 109.
7V<»/!e, 217.
Tre/oi/, 217; — slipped,
217.
7rei//i.s en Treillissé, 153.
Tresque, 168, 234.
Triannlé, 184.
Tripping, 184.
Troncs. 214.
Turksche sabel, 235.
Turnierkraae, 135.
Turquine (Couleur), 88.
Turven, 139.
7U?to, 177.
Twaairpunlig kruis, 121.
Twcelingsbalken, 106.
TUger,277.
u.
Uitgerukt, 212.
Lïtgeschulpt, 157.
Ullgeland, 157.
Uitkomend, 174, 185.
Uitspringende, 185.
fh (der) d l\'autre, 160.
f\'n (rfe/) en l\'autre, 160.
t\'n (O sur (\'aufre. 103,
327.
Unguled, 183.186.
Verse, 205. 226.
Veit, 89.
Vcrwachtingsschilden, 77
en 78.
Vêtu. 149.
Vide, 100.
Vicrblad, 217.
Fierecke, 140.
Vicrendcelen, 83.
Fierung, 132.
Finilunce, 194.
Vlhgerringen, 238.
Violen, 242.
Firolè, 193. 252.
i Vischhaken, 251.
I Vlsschen. 199.
. Fivré, 157.
j Vlammen, 210.
i Vleeschkleur. 89, 91.
I Vleugels, 187, 304, 305.
Vliegende draak, 280; —
slang, 281; — viseh,20t.
\\ Vlinder, 202.
Vlugt, 186, 187, 304; an-
tieke--,305; omgewen
de -, 305.
! Voetangels. 261.
Voelen. 170.
| Vogelpyien, 258.
! Vogels, 186.
I Foguant, 270.
Foided. 160.
Fol, 187; — & tantique.
305; — banncrel, 303;
—  contournê, 305.
! Folels, 136, 309.
Volgens het schild. 307.
Volledig wapen, 330
Vonkelend, 210.
Voorrang (Geschil over
den) onder Lodewh\'k
XIV, 17 (noot).
Vorkkruis. 118.
Vormen der wapenschil-
den. 79envolgg.
Vos. 178.
Foute, 103.
Vruchtboom, 211.
Vrü-kwartier, 131.
Vuur, 210; —bakens, 261;
— kleur,89; -korven.
261.
Vijfblad, 217.
w.
fVahlspruch, 319.
Wakes-knoop, 274.
Waldhoorn, 252.
Wallis (Wapens in het
Land van). 36.
Wapcn-aangelegenheden
in Nederland, 56 en
volgg.
Wapenbrieven, 33; —
dichten, 30—32; — ge-
schillen, 53-86; -ka-
binetten, 322; —kleu-
ren, 85 en volgg.; —
Vaandels. 300, 315.
Vaartuigen, 270.
I Vagers of vegers, 213.
I Vair, 89, 93; omgekeerd
— , 94; - klokjes, 91
en 93; — en paf, 94 ; —
en pnint, 94; — renver-
sé,
94.
i Vairt, 93.
Vakken (Aangrenzende).
131.
! Valdeur. 262.
! Valk, 193.
Valkcnoogcn, 139.
Fannets, 201.
Varken, 177.
Fassal. 21 en volg. (noot).
Vederen en vederbosscn.
303.
Veld van een wapen, 77.
Verbod om de wapens te
limbrereu. 38.
Verbrokkeld kruis, 120.
Verdeeld door de galTel-
snede, 150.
f\'erdoye, 1*7.
Fergette,\\m.
FerqelU,
147.
Vergezeld, 161, 328.
Verheven, 159.
Verhoogd, 159.
Verhoogde schuinbalken.
108.
Verkort,109,159; -kruis,
114.
I Verlaagd, 159.
I Verlaagde paal. 103.
j Verlaagdsehildhoord.lOO.
i Verleening van hel wapen
der Gcneraliteit aan Ve-
netiaanschc gezanten,
58
! Verlicht. 266
; Ferry, 84.
-ocr page 536-
315
REGlSTEIt.
kreet, 318; — rol van
Karlaverok, 30; —
spreuk, 318; — zegels
20.
Wapens:alleen aan krijgs-
lieden voorbehouden ,ïl;
soorlcn van — 329; over-
dragt van - 49; —van
onadelijken, 51; — In
Duitschland, 36; — In
Krankr(jk, 37; — In
Engeland, 35-37; in
(Land van Wallis, 36.
Wapenverleening aan de
Goulaines, 34; — In
Schotland, 34: — aan
onadelijken, 37, —door
de grootc liaronnen en
door collegien, 49-51:
aan verscheidene per-
sonen bü éénzelfde di-
ploma, 51; — door het
Hof van Holland, 58.
IVartschild, 77 en 78.
Wassenaar, 205.
Water, 209; — bladeren,
216; — boufiets, 243; —
kleur, 89, 91; — put-
ters, 240.
fValtkd, 197.
fVteken, 149.
Weegschalen, 241.
Weerhaken, 262.
Weerwolf, 278.
Wereldhol, 272.
Wet van 1809,59.
Wiederhaken, 262.
Wiederkreuz, 116
Wiel. 247.
Willekeur in liet aanne-
men en verwisselen van
wapens, 28 on volg.
Wimpel. 316.
Wind, 210.
Winkelhaak, 248.
Winkelhaaksch-gevieren-
dceld, 2i8.
Wolf, 178.
Wolfshaken, 251.
Wolken, 208.
Wouden. 213.
fVreath, 289.
Wrong, 289.
fVulsi, 289.
wyngaardtak, 216.
Wünkelkcn, 241.
Wijnrank, 216.
Wyvern, 279.
Y.
Z.
: Zalm, 200.
I Zamengevlochten, 205.
Zee, 209; - arend, 188;
— eenhoorn, 282; —
leeuw, 282; — meeuw,
195; - paard, 282.
Zeil (Berucht diploma
van don graaf van).
39-41.
Zeissens, 217.
Zestienpuulig kruis, 121.
Zilver, 88. 90.
Zinnebeelden der Oud. 3.
Zittend, 278.
! Zon, 204.
j Zonnestralen, 204.
Zonnewijzer, 241.
i Zoom, 126.
i Zoomswijze, 129, 328.
Zwaan, 196.
i Zwaard, 254.
: Zwaluwstaartig, 158.
■■ Zwanenhals, 196.
Zwart, 89, 90.
Zwemmende, 199.
y.willtnysbalken, 106.
Zuigelingen, 166.
Zuilen, 268.
Zu\'den van \'t schild, 85.
ZUinuur. 266.
Ijsvogel, 195.
IJzerkleur, 91.
-ocr page 537-
-ocr page 538-
AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN.
Blz. 7. Reg. 12. Naama, lees: Naëma.
» 36. § 8. Hier is verzuimd aan te teekenen, dat on-
adelijke personen in Duitschland, in later tijd, zeer
veelvuldig met wapens begiftigd zijn geworden. Deze
gunstbewijzen gingen van de keizers uit, doch het is
mij niet gebleken of hierbij fiscale oogmerken ten
grondslag lagen.
« 37. R. 5. Achter: adellijke regten geeft, te voegen: In
Engeland geldt als regel, dat het feitelijk bezit en
voeren van een wapen, door hoeveel geslachten heen
en sinds hoeveel tijd ook, geen regt geeft op dat wa-
pen. Om wettig te zijn, moet het door genoemd
College ingeboekt of op nieuw verleend worden. Bij
verleening aan hel hoofd eens gezins gaal het wapen
op al zijne kinderen of verdere wettige nakomelingen
over; doch zoo broeders de aanvrage doen, moeten zij
ieder afzonderlijk ingeschreven en erkend worden. In
Ierland volgt men geen van die bepalingen. Kan het
gebruik van bet wapen gedurende zekere tijdruimte
bewezen worden, dan heeft men daarop voortaan een
verkregen regt.
» 48. R. 9. Achter: zouden overbrengen, te voegen: Nog
werd bij dat diploma aan Pieter de Vooght, zoo voor
hem als voor zijne afstammelingen en opvolgers, het
regt geschonken, om aan fatsoenlijke lieden wapens te
verleenen, onder voorbehoud evenwel van daarin geen
heelen adelaar en bovenal niet den rijks-adelaar te
plaatsen, alsook geen open of gekroonden helm te
schenken, en ook te zorgen, dat de verleende wapens
niet die waren van oude vorsten, graven, baronnen, enz.
.
-ocr page 539-
518
Blz. 49. R. 25. Achter: en diens erven over, te voegen:
Dr. O. T. von Hef\'ner vermeldt in de 26stc aflevering
zijner nieuwe uitgave van Siebmacher (in \'t licht ver-
schenen, nadat het vierde blad van ons Handboek reeds
afgedrukt was), dat George von Woellwarth, in Fran-
kenland, wiens geslacht een rooden wassenaar iu een
zilveren veld voerde, ten jare 1364 aan eene t\'atnilie
te Stapfenheim, die zich van hetzelfde wapen bediende,
dat wapen afkocht, ten einde voor het toekomstige alle
ongegronde aanspraken op verwantschap af te snijden.
» 87. Noot. Hier kan bijgevoegd worden, dat ook hel
werkwoord schilderen aan de heraldiek zijn ontstaan
Ie danken heeft. Afkomstig van schild, beteekende het
aanvankelijk het versieren en bedekken der schilden
met figuren en kleuren. Later bekwam het eene veel
ruimere beteekenis en werd toegepast op het vervaar-
digen van alle mogelijke voorstellingen in kleuren.
» 93. Bij de beschrijving van het vair kan nog aange-
teekend worden, dat de vairklokjes door sommige oude
Fransche schrijvers palisses genoemd worden.
■     10a. R. 35. von Toulon, lees: van Toulon.
» 108. R. 18. in band, lees: in bend.
» 112. Elzevier. Dit is hot wapen der vermaarde boek-
drukkers van dien naam.
■     118. R. 24. Coix. lees: croix.
» 120. R. 12. Achter: Het Imtis van Aleantara. voege
men: of Calatrava. Beide deze ridderlijke orden voe-
ren éénzelfden vorm van kruis, doch bij de orde van
Calatrava is het rood, bij die van Aleantara groen.
Dit kruis, in Spanje van zeer algemeen gebruik, was
aldaar aan verscheidene wereldlijke en geestelijke orden
gemeen.
« 132. R. 24. Hier nog bij te voegen, dat de sc/iildlioek,
wanneer hij in een kwartier voorkomt, kwartierhoek
genoemd wordt, even als het schildhoofd en de schild-
-ocr page 540-
519
voet in een dergelijk geval hun naam in kwartierhoofd
en kwartiervoet veranderen.
Blz. 132. R. 27. Blaauwe, lees: groene.
» 140. R. 6. Huchet i>k la Bedoyèrb, /(« enkel: de la
Bedotére.
•> 142. Bij de beschrijving van het wapen van Duiveland
ontbreekt de verwijzing naar PI. III. 22.
142. R. 28. Voor Coknelisse.n graaf\' van Weynsbroeck,
leze men enkel: DE Coknelisskn {familiewapen). De
tegenwoordige graven i>e Coknehssen voeren, even als
de graven van Weynsbroeck deden, het opgegeven wa-
pen gevierendeeld met dat van Makti.ni, Ie weten in
rood een zilveren schildhoofd, en een hartschild van
\'t zelfde beladen met een ankerkruis van \'t veld.
» 150. R. Mi. Echiquetté, lees: échiquelé.
» 151. R. 14. Lees: Heeiieman — Nederland. In zilver
een keper, horizontaal geschakeerd van rood en goud
(II, 29)
•     109. R. 22. Contri-appaumées, lees: contre-appaumées.
•     185. R. 27. Addossë, lees: adossé.
» 185. R. 51. Bailloné, lees: baillonné.
» 188. R. 4 eu 5. Vleugels in natuurlijke kleur, lees:
zilveren vleugels.
» 203. R. 12. Poilon, lees: Poitou.
» 217. R. (5, hel eerste woord. Eng., lees: Hd.
» 221. Laatste regel. Gouden luipaard, lees: gaande en
aanziende gouden leeuw.
» 226. R. 23. avellanae, lees: avellaua.
» 227. R. 24. Rautenkrans, lees: Rautenkranz.
» 251. R. 25. Schuinbalken, lees: linkerschuinbalken.
|» 254. R. 8. De Maeke, lees: de Mare, en zie de betere
blazoenering van het wapen op blz. 413.
» 255. R. 14. Zeebladen, lees: walerhladercu.
» 264. R. 5. Rummekkiucii, lees: Ru.mmehskiucii.
» 325. R. 12. Coitsu vertalen onze Vlaamsche laalbroe-
-ocr page 541-
520
ders dikwijls met gelijmd, b. v. tin chef cousu, een ge-
lijmd schildhoofd.
Blz. 358. R. 25. Kijfhok, lees: Kijfhoek.
» 347. R. 15. v. oud. Zilver, fee»; goud.
» 551. R. 5. Alewijn (Opperdoes). De burgt heeft geen
vensters, en de dekkleeden zijn zwart en zilver.
» 35!). R. 1. Asperen, lees: Langerak.
» 365. R. (». Bowieb. Het eerste en vierde kwartier is
Boivyer; het tweede, Knypersley; het derde, Venables.
» 597. R. 22. Blaauw en zilver, lees: blaauw en goud.
» 599 en 400. Hiïssen van Kattendjjke. De opgegeven
schildhouders zijn alleen aan dien lak der familie eigen,
die den titel van baron voert.
» 407. R. 22. Tabage, lees: Tabago.
» 414. R. 18. Mati.m Buys, lees: Martini Buvs.
» 425. R. 54. de Pesters, lees: Pesters.
» 429. van Rapparu van Balgoy. Dit artikel moet ver-
vallen, als zijnde deze tak der familie v. R. uitgestorven.
» 455. R. (i. Alleen van God de luister; lees: Ik steun
alleen op God.
De volgende, door een toeval overgeslagene, Wapenbeschrij-
vingen, gelieve men nog op hare plaats in te lasschen
in Hoofdstak 1 der Derde Afdeeling van dit werk:
GAAN VAN iNEGK. liet wapen van GAAN.
GRONSFELD (VAN) VAJN DIEPENBROICK IMPEL. Ge-
vierendeeld : 1 en 4 in goud drie roode koeken; 2 en 3
in zwart een zilveren kwartierhoek. Over alles heen een
gevierendeeld hartschild: 1 en 4 in rood twee schuinge-
kruiste zilveren zwaarden met zwarte goud-geknopte geves-
ten, de punten omlaag; 2 en 5 in blaauw een zilveren
dwarsbalk, die een gouden vogel ondersteunt, de vogel van
het 5e kwartier omgewend. Drie helmen, van welke de 2\'
-ocr page 542-
55M
met eene zilver-roode wrong gedekt is. Helmteekens: 1°
eene gouden muts met rooden opslag, een rooden bal on-
dersteunende, die geplaatst is tusschen twee natuurlijke
beerenpooten elk een rooden bal omklemmende; dekkleeden:
goud en rood; 2° de /waarden van \'t hartschild; dekklee-
den:
zilver en rood; 3° een ossenkop en hals, doorsneden
van goud en blaauw; dekkleeden: zilver en blaauw. Schild-
houders :
twee omziende, rood-getongde, gouden leeuwen, elk
met eene banier zonder franjes, die ter regterzijde volgens
het groote schild, die ter linkerzijde volgens het hartschild;
de stokken zwart, zonder pieken.
HOENSBROECK (VAN). In zilver vier roode dwarsbalken
{van Haren) en daarover heen een goud-gekroonde zwarte
leeuw (het oude wapen van Hoen van den Broeck gezegd
van Hoensbroeck). — Volgens sommigen is het wapen zamen-
gesteld als volgt: Gedwarsbalkt van acht stukken rood en
zilver, waarover heen een rood-getongde en genagelde, goud-
gekroonde, dubbelstaartige zwarte leeuw; en een gouden
schildhoofd, beladen met drie naast-elkander gerangschikte,
ruitvormig geslepene, liggende robijnen. Drie gekroonde hel-
men. Helmteekens: i°
de leeuw, uitkomende en omgewend;
2° een goud-gebekte en gepoote, dubbele zwarte adelaar,
overtopt door eene keizerskroon met fladderende roode lin-
ten; 5° een dubbelstaartige, uitkomende gouden leeuw, ge-
kroond van \'t zelfde. Dekkleeden: regts goud en rood, ge-
mengd met zwart; links zilver en rood. Schildhouders:
twee dubbelstaartige gouden leeuwen, gekroond van \'t zelfde.
LAMBERTS (DE) de Cortenbach. Gevierendeeld: 1 en
4 in zilver een halve gouden leeuw met roode tong, uit
den benedenrand opkomende en met zijn regtervoorpool
een gouden ring ophoudende; 2 en 3 gedeeld: a. in goud
een halve zwarte adelaar, b. in goud een roode dwarsbalk.
In een blaauw hartschild, over alles heen, drie gouden
schuinbalken. Kroon van drie bladeren en twee driehoeken
van paarlen in de tusschenruimten. Schildhouders: twee
-ocr page 543-
522
aanziende, met groen loof omkranste en omgorde wilden in
natuurlijke kleur, elk met eene banier volgens het hart-
schild, met gouden franjes en roode lansen en piekijzers.
MEER (DE). [Ondanks alle aangewende moeite heeft hef
mij niet mogen gelukken, het wapen van deze Limburgsche
familie (e bekomen.]
THIER (DE) de Nedereanne. Gevierendeeld: I en 4 in
goud drie groene eikenbladeren, de stelen omlaag; 2 en 3
in blaauw twee gouden kepers, vergezeld van drie was-
senaars van \'t zelfde. Zevenpaarlige kroon. Schildhouders:
op een grasgrond twee natuurlijke griffioenen.
VOOCHT (DE). In rood drie palen van vair, en een
gouden schildhoofd beladen met een zwarten barensteel.
Half aanziende helm met goud-zwarte wrong. Helmteeken:
de barensteel, zwevende tusschen eene antieke vlugt van
goud en zwart. Dekkleeden: goud en zwart.
WARZÉE (DE) D\'HERMALLE. Gevierendeeld: t en 4
zwart, bezaaid met zilveren leliën; 2 en 3 in zilver een
rood-getongde zwarte leeuw. Over alles heen in een rood
harlschild een zilveren ankerkruis. Half-aanziende gekroonde
helm. Helmteeken: het ankerkruis. Dekkleeden: rood en
zilver. Schildhouders: op een grasgrond twee rood-getongde
zilveren leeuwen.
WIJMAR (DE) de Kirchberg. In goud een beurtelings
gekanteelde zwarte dwarsbalk.
EINDE.