-ocr page 1-
4
13
1 \'3?é 1
\'.[
j------v-
i
-ocr page 2-
■—
)
r
i
1
i
-ocr page 3-
.
■ie.
Wi
EEN OUD OVERIJSSELSCH KERKDORP,
GEHEEL KERSPEL EN STICHTSLEEN NAGELE
GENOEMD
WEGGESPOELD EN VERZWOLGEN DOOR DE ZUI-
DERZEE, MET EENIGE HISTORISCHE EN
t
GEOGRAFISCHE OPMERKINGEN.
.
-ocr page 4-
:\' l
■• ■—
-ocr page 5-
EEN OÜD OVERIJSELSCH KERKDORP,
GEHEEL KERSPEL EN STICRTSLEEN NAGELE
GENOEMD
WEGGESPOELD EN VERZWOI.GEM DOOE DE ZUI-
DERZEE, MET EENIGE HISTORISCHE EN
GEOGRAFISCHE OPMERKINGEN.
Wanneer men leest wat de oude charters of kronijken
en latere schrijvers of topografen wegens de Zuiderzee
melden, dan is men soms geneigd bijna geheel dien wa-
terplas als verdronken land te beschouwen, dan weer
zou men die zee altans sints de 9e of 10e eeuw bijna
even groot als tans houden, vooral als men Vollenhove
reeds in 1134 een locus maritimus (zee- of meerplaats)
hoort noemen \'). Evenwel schijnen de bepaalde plaats-
namen , die de oude charters of kronijken vermelden, en
tans daar niet meer te vinden zijn, ja soms als wegge-
spoeld vermeld worden, geen twijfel overtelaten of daar zijn
meer plaatsen door den vloed bedolven: en zoo meenen
wij dat het genoegzaam als zeker te bewijzen is dat
ook Overijssel (of later Holland) eene geheele streek
\'i Locus Maritimas Vollenhove, zie Aanmerking 1.
1
-ocr page 6-
2
lands van ettelijke uren lengte en weinige uren breedte
verloren heeft in het kerkdorp, kerspel en stichtsleen
Nagele, welke zich, volgens sommige schippers meer
naar Kuinre, volgens anderen meer naar Kampen heen
strekt; ik bedoel, zooals een schipper mij dat eens
beschreef, de veenachtige, moerassige streek van vier of
vijf uren lengte en twee a drie uren breedte, nog bij de
schippers de Nagde genoemd.
De Tegenw. Staat van Overijssel IV. Pag. 182 meldt
van een traditie als of daar een stad zou zijn verzonken.
Dit zal zeker overdreven zijn door het fama crescit
eundo.
Mees ■ meldt ons in de Overijsselsche Alm. voor
oudheden, jaarg. 1847 p. 171, 172, dat daar ter
plaatse op V» afstand van Schokland en 7s van Urk een
kerkhof ligt, waarvan de overlevering zegt, dat die
plaats den naam van Nagele droeg, schoon de zee vol-
gens schippers, die ik sprak, daar niet zoo diep is als
Mees zich liet verhalen. Daar ook liet Mees zich ver-
tellen, wierd een kerkkroon uit de zee opgehaald als
ook die doopvont in onzen tijd, die eerst in de R. C.
kerk te Schokland geplaatst is en nu met die kerk naar
Ommen is overgeplaatst en in de R. C. kerk aldaar te
zien is. Nog dezer dagen, zegt Nanninga Uterdijk, als
hij het B-egt van Urk en Schokland uitgeeft (vroeger
reeds door de vereeniging voor Overijs. regt en geschie-
denis uitgegeven), dat het bijna niet twijfelachtig is dat
tusschen Urk en Schokland onder de wateren de bedol-
ven plaats de Nagel te zoeken is.
ÏSTE BEWIJS VAN HET VROEGER BESTAAN
VAN NAGEL.
Onzekere, meer of min waarschijnlijke stukken van
ouderen datum vooreerst daarlatende, beginnen wij met
-ocr page 7-
3
een stuk van het jaar 1132 of eigenlijk 1245. A.
Matheus heeft ons in zijn Analecta (in 8vo VI, p. 74—81)
twee chartes medegedeeld die hierop wijzen. Jn het
eerste geeft in\'t jaar 1132 Bisschop Andreas van Kuik
de parochiekerk en het coenobium van Staveren (het was
toen het vita communis, gemeenschappelijk zamenwonen
der geestelijken, zich overal en hier in Nederland zich
eindelijk ook oplostte) met de vele daaraan onderhoorige
kapellen aan de Benedictijnen over; in het andere neemt
Paus Innocentius IV in \'t jaar 1245 het klooster der
Benedictijnen daar met kerken en goederen in zijne be-
scherming. Sommigen, o. a. de schrijver over Kuinre
en de Overijs, Alm. van 1853 (pag 9 in de aanm.), heb-
ben dien brief tot Innocentius II willen brengen, an-
deren hebben Matheus volgende dien tot Innocentius
III gebragt; doch de kronijk van vanRixtel, door het
Friesche genootsch. voor oudheden vertaald uitgegeven
onder den naam van Praeliarius, leert ons, pag 178,
dat het Innocentius IV was en het jaar 1245. In beide
stukken worden die kapellen, die in het tweede stuk
reeds kerken heeten, opgenoemd, en staan daar blijkbaar
meer of min in geografische, misschien ook wel in ge-
netische orde tot de Parochiekerk van Staveren als moe-
derkerk. In den laatsten brief komt Nagel voor. Zij
staan daar, zoo ver ons doel betreft, in deze orde:
1132, Oosterzee, Kunre, Ruthne (?), Sillehem, Marehesse,
Urck, Linelwerd (lees Emelwerd); 1245, Aethne (Ech-
ten), Scherpensele, Futhne (?), Fenehusen, Sileham,
Marcknesse, Nagele, Emelwerd, Urck. De kerk van
Fenehusen is later weggebroken (of weggespoeld) en de
O L V, vicarie daaruit naar de Parochiekerk van het
dorp Kuinre overgebracht (zie Lindeb. p 245).
De oude dijkregten van Overijssel, alsmede de Friesche
-ocr page 8-
4
dijkleggers melden ons dat de Overijsselsche dijken te
Fenehuzen eindigen eu de Friesche daar beginnen.
Op de kaart van Zevenwouden bij Schotanus (Beschrijv.
v. Friesl.) vindt men nog de buurt, die nu nog uhet
Veen"
in het onland genoemd wordt. Zonder ons nu
verder met Sileham (Usselham ?) en Marenesse of Marck-
nesse (waarover later iets) bezig te houden. zien wij uit
de volgorde dat wij Nagel in den kring van Urk en
Schokland te zoeken hebben. Wij gaan voort en zoeken
een tweede bewijs.
2de bewijs.
In een brief van het jaar 1118 van Keizer Hendrik
V — misschien het oudste nog in schrift bestaande
stadsregt van Nederland — worden aan de inwoners
van Staveren eenige regten of voorregten geschonken.
Het Charterboek van Friesland deelt dien mede, doch
Beuker Andreae zegt in zijn orgio Juris municip-Frisiae
dat er nog twee oude copiën van in het register der voorma-
lige Hollandsche Leenkamer te vinden zijn, die dus zou-
den vergeleken kunnen worden, doch als copiën ook wel
verkeerd kunnen afgeschreven zijn. In dien brief staat
op het einde «Scripsimus eis quoque de theloneo quan-
tum dare debeant euntes et redeuntes per Rhenum:
et de comitatu Utver gheferdi or naghelam.\'1\'\' De naam
van dit graafschap is min of meer corrupt overgeschre-
ven, zoo als men bekent: zoodat Schwartzenberg boven
ver een dwarsstreep plaatst en ook boven or. Van Wijn
heeft in het door hem gebruikte exemplaar van het
Charterboek voor utver op den rand Sup en voor or
orum
geschreven, wat wel bewijst dat hij de plaats als
corrupt beschouwde. Doch or met zijn uitgehaalde
kromme streek voor de C is Ore, meermalen ore voor
-ocr page 9-
5
Urk in oude stukken geschreven. Wat echter Utver
en vooral wat Gheferdi is. is moeilijker te zeggen. U
en C (als ook S bij van Wijn) kunnen ligt verwisseld
worden, waarbij men ligt de t kon meenen te zien\'). De
streep of circumflex er boven duidt een weggelaten con-
sonant aan. Zoo krijgen wij nu: De comitatu Cuere
(Cunere) Gheferdi, Ore, Nagelam. Gaan wij verder:
de E en G en in het kleinschrift de h en m, alsook
de e en l kunnen weer zeer ligt verwisseld worden,
zoodat het weinig moeite kost om van Gheferdi Emel-
ferde te fabriceeren, en is dit getroffen, dan zou de ge-
heele plaats aldus luiden: //Scripsimus eis quoque de
Comitatu, Cunere, Emelferde, Ore, Nagela." Men weet
van elders dat Cuinre met Urk en Schokland één graaf-
schap was, dat reeds in 1196 aan den graaf van
Cuinre toebehoorde, gelijk dan ook de Overijsselsche
Kronijk bij üumbar Analecta zegt: //circa 1196 leefden
//de Graven van Cuinre, die ook Heeren van Urk en
//Emmeloord waren." Reeds Beucker Andreae origo Juris
mun Frisiae
wees bij dit Nagela in dit Charter op de
kerk van Nagel uit bovengenoemd Charter van Inno-
centius IV. Moge men nu de correctie van Cunere, vooral
van Emelferdi in ons Charter te gewaagd vinden, ligt
zal men de laatste namen dier correctie Ore Nagela
toegeven en hebben wij dus een graafschap, waarin
Urk en Nagela liggen, zoo dat Urk van zelf hier als
meer of min belendend aan Nagela voorkomt, en is
onze correctie juist, ook aan Kmelwerde (Emmeloord of
Schokland) tn het graafschap Cuinre, Wij gaan verder
en zoeken een
\') Hen houde in het oog dat men hier met geen Latjjnsche maar
oud-Duitsche of Gothische letters te doen heeft.
-ocr page 10-
6
3de bewijs,
waarop reeds Beucker Andreae wees, doch in de uitleg-
ging weer geheel van de koers raakt.
Men kent de geschiedenis der ongelukkige gravin
Ada van Holland, dochter van graaf Dirk VII, haar
huwelijk met Lodewijk graaf van Loon (comitatus Los-
sensis, later aan het bisdom van Luik gekomen), den
strijd van dezen met Willem Dirk\'s broer die Oost-
friesland (die hier ons tegenwoordig Friesland) bezat
en de vrienden of bondgenooten van beiden, alsmede
den afloop van dien strijd. Beiden hadden natuurlijk
belang bij de neutraliteit of liever bij een bondgenoot-
schap met den bisschop van Utrecht, die echter Willem
wel niet genegen zijn kon, daar deze hem te Staveren
al eens gevat had en op zijn slot te Oosterzee zou vastge-
houden hebben, als de Friesen hun bisschop niet bevrijd
hadden, en hij bovendien des bisschops goederen en die
van zijn leenman Hendrik, graaf van Cuinre te na ge-
komen was.
In 1204 sloten beiden een verdrag of liever boden
beiden plegtig en onder getuigen een verdrag of concept
van een verdrag den bisschop aan in bijna gelijklui-
dende bewoordingen opgesteld. Dat die vorm bijna
gelijk was, lag niet in beider graven gemeenschappelijk
overleg, maar eer in beider afzonderlijk overleg met
den bisschop of zijne beambten en in het opnemen der
conventies van de vroegere graven met den bisschop.
Een concessie echter heeft Willem niet en de graaf van
Loon wel — en deze geldt juist ons Nagele — namelijk
deze: Inmper feudum de Nagele quod quondam habuit
Joannes de Ahuis a manu Episcopi
, postea vero injuste
alienatum fuit, comes de Loon resignavit Episcopo.
//Bovendien staat de graaf van Loon aan den Bisschop
-ocr page 11-
7
//weer af het leengoed Nagele, dat te voren Joan van
//Ahuis uit de hand des bisschops in leen had, daarop
//echter onregtvaardig aan den bisschop ontvreemd is."
De brief van Graaf Willem heeft hier ter plaatse niets van
dit Nagele, maar heeft op het einde iets weer, dat niet
in van Loon\'s brief staat, namelijk deze volzinnen:
//Praeterea de distinctione terminorum inter terram
//Episcopi et Hollandensium, sic inter nos convenit;
//Quod si de aliqua terra vel decima Episcopus quaes-
//tionem fecerit mihi vel hominibus meis, liberam eam
tfdimittam Episcopo vel jurabo eam ad me pertinere.
//Sitniliter si ego quaestionem moverim Episcopo vel
//hominibus suis de aliqua terra vel decima, Episcopus
//eam liberam dimittet, vel unus prioruni suorum vel
//ministerialium tertia manu jurabit terram Ulam vel
//decimam ad ecclesiam de jure pertinere." Hier biedt de
graaf den bisschop aan om, zoo er geschil tusschen hen
beiden mogt bestaan over land aan de grenzen van bei-
der gebied of over een of andere tiende, hij die de
kwestie moveert het goed den anderen vrij zal laten
volgen, als deze een eed durft doen, dat het hem toe-
behoort.
Er was dus ligt kwestie van land op de grenzen van
het graafschap Friesland of van Holland en van het
Sticht. Men leest niet dat er elders toen een betwist
grensstuk was, als het graafschap Kuinre en die streek.
In 1199 en herhaaldelijk in 1202 deed de Bisschop
den graaf van Gelre beloven, dat deze zijn best zou
doen bij zijn schoonzoon Graaf Willem te bewerken //dat
//hij zou ophouden met onregt te plegen aan \'s Bis-
//schops goed op den berg Kuinre en aan andere goede-
nren des Bisschops:
quod cessabit ab injuria quam in-
//fert Episcopo Trajectensi in monte Cunre et in alils
-ocr page 12-
8
nbonis Episcopi. Bondam , in wiens charterboek dit en
bovengenoemde brieven te vinden zijn, zit verlegen met
dat mons berg, doch in een stuk van 1331 wegens
Cuinre lezen wij insgelijks: //Den bergh dieleget ten ...
van //den dorpe te Kuinre en heet den Aldenberg" (zie
Schartzenb. Charterb. Friesl. 1, p. 186. Driessens Mon.
Gron. p 855, Overijss. Alm. v. oudhed., jaarg. 1853 p 11).
Er kan wel meer van waar zijn als Dumbar wil, dat
reeds vroeg de graven van Cuinre groote oorlogen voer-
den tegen den bisschop (zoo als ook Emmius en Win-
semius met den Overijsselsche Kronijk zeggen) en dat zij
ten laatsten door den bisschop overwonnen zijn. De
bovengenoemde woorden laten geen twijfel over, dat de
bisschop het slot Kuinre als zijn goed beschouwde.
Winsemius, die wel verhaalt hoe de bisschop met de
graven van Cunre oorlog voerde, meent dat de Kuinre
uit onmagt zich eerst onder den bisschop gaf, nadat
onze graaf Willem 500 man van den graaf Hendrik
van Cuinre verslagen had, doch nit dit stuk blijkt dat
die aanval door den bisschop beschouwd werd als op
zijne goederen en lieden. Dat die band later losser werd
even als geheel het tijdelijk gezag des bisschops in
Friesland, is ligt te begrijpen. "Wij leeren uit Heda
dat bisschop Balderik gelijk Vollenhove en Drenthe zoo
ook de eilanden aan Almere (de Zuiderzee) verkreeg
en wij weten dat Cuinre tot Vriesland oorspronkelijk
behoorde, tot het vierde Zeeland namelijk, gelijk ker-
kelijk Cuinre, ja ook Urk onder Staveren\'s convent van
S Odulfus behoorde, als zijnde die kerken filialen van
Staveren; en nu zien wij Bisschop Baldewijn II, wiens
regering tusschen 1177 en 1195 gesteld wordt, met
de graven van Cuinre in oorlog, cf. Ubbo Emm. Lib.
VII, pag. 115. Bram. pag. 80.
-ocr page 13-
9
Was Cuinre zelf Friesland, Urk lag in pago Salon,
zoo als dit reeds in 970 gezegd wordt, en von Richthoven
(Lex Frison p XIV) beweert dat Salon Salland Islego
nooit tot Friesland behoord heeft \'). Brumanus en
Emmius zullen dus wel gelijk hebben als zij beweren
dat de graaf in die oorlogen tegen der Bisschop niet
bestand bleef en zijn graafschap op een of andere wijze
geheel aan den Bisschop onderwierp J).
De Hollandsche graven zullen hun beweerd regt op
Friesland ook op het Friesche Kuinre hebben doen gel-
den. Urk echter zal reeds voor den Bisschop verloren
geraakt zijn ; nu was tijdens Willem Nagele het betwiste
grenspunt nog en 1% eeuw later zien wij dat ook half
Schokland (Emelwerde half) reeds onder Holland be-
hoorde. Met Friesland, ten opzigte van welk land nu
nog het gemeenschappelijk bezit tusschen Holland en
het Sticht gold, verloor de Bisschop genoegzaam al het
tijdelijk gezag over de graven van Cuinre, waaruit Dum-
bar besluit, dat hij het voor dat Frederik van Blanken-
heim die heerlijkheid kocht., niet eens zou bezeten heb-
ben. Toen de Bisschop in 1336 Overijssel aan den
graaf van Gelderland verpand had, trachtte deze nog het
graafschap Cuinre te herwinnen, terwijl de Kuinderschen
\') Zie echter van Doorninck, Aanhangsel van het Register van
\'t oud Ovcrjjss. archief, pag. 416, waarin 1480 Keizer en Bisschop
Urk en Emelwairde beschreven als gelegen in den lande „van west
Frieslant."
*) Ook Racer hield dit. Hjj erkent de ljjst der ten landdag ver-
schrevene edelen des bisschops uit de 16e eeuw voor echt, doch be-
wjjst dat die vóór 1245 moet vallen. Hjj haalt nog aan dat de Heer
van Cuinre in 1336 als dienstman des bisschops onderteekent, en
zelfs nog in 1404 in de hooge bank mede vonnist. In later uitgege-
ven stukken figureren de Heeren van Cuinre meermalen onder bis-
schoppeljjke charters, altans als getuigen. (Brum. bij Dumbar Anal\'
p. 199. Racer II, p. 95 en 101).
-ocr page 14-
10
heul zochten bij den graaf van Holland, erkennende, dat
//het graafschap Cuinre, volgens trouwe overlevering, der
//ouden behoorde en nog behoort met het volste regt
//aan de heerlijkheid van den Hollandschen graaf (name-
lijk als Heer van Friesland buiten kijf) //comitatus de
Kunre ad nobilitatis vestrae dominaüonem secut anti-
quorum fida tradit traditio pertinuit et pertinet pleno
jure", zoo als dan ook graaf Jan, zeggen ze, het van
hem in leen had. Wij zien dan ook dat de graaf van
Holland zes jaren vroeger Heer Jan van Cuinre., na
diens neef Hendrik, met half Emmeloord, geheel Urk
en de streek Kuinre, Veenhuizen, Monnekunre (Mon-
nekeburen ?) en een erf in Oosterzee beleende. Zoo bleef
half Schokland (Emelwarde) steeds tot Holland behoo-
ren, en tot aan den Eranschen tijd op het einde der vorige
eeuw toe; en de bisschop, die nu no£f Nagele voor zich
vindiceerde, erkende anderhalve eeuw later, in 1352,
dat Emelwarde de grens van het Sallandsch gerigte
was (zie van Hattem, Zwolle 1., p. 166).
Met dien injustus alienator, waarvan de brief van Graaf
van Loon gewaagt, zal wel niemand anders als deze
graaf Willem bedoeld zijn. Dat quondam (quondam
habuit Joannes ab Ahuis) is niet hier en ook elders
zelden oudtijds, maar eenvoudig wat quondam ook ei-
genlijk beteekent aliquando, van daar dat het soms voor
het futurum staat. Jan van Ahuis had het eens, ie
voren,
in leen gehad, nu echter op dit tijdstip was het
injuste gealieneerd van het Sticht.
Volgens Tibus bestond de oude heerlijkheid Ahaus
uit Ahaus, Wessem en Wullen, en Racer meldt ons
in zijn stamkronijk der Heeren van üiepenheim dat
zekere Bernardus de eerste Heer van Ahuis was, dat
deze twee zoons had, dien hij ook elders op het jaar
-ocr page 15-
11
1150 vermeld vindt, dat een dezer Lephardus Heer van
Ahaus werd, die weer een zoon Joannes van Ahaus
kreeg en die zal hier bedoeld zijn. Bij Bondam komt
op 1190 een .Toannes ab Ahuis, als mede vasal van Gelre,
zoo \'t schijnt, als een onderteekenaar voor, en hij zegt
later, een charter, dat 3/4 eeuw later valt, mededeelende,
dat de Heeren van Ahuis genoeg bekend zijn uit de
Geldersche en Friesehe geschiedenissen. Om van dat
alieneren van Nagele en andere streken onder Kuinre\'s
graaf behoorende, af te zien, moet de schoonvader, de
Graaf van Gelre, zijn\' schoonzoon Willem bewegen, zoo
de Bisschop verlangde. Nu de krijg van graaf Willem
met Hendrik, den graaf van Kuinre (wij houden de
lezing Hendrik de Crne voor Cunre in plaats van de
Crane, waarvan de Latijnsche Chronici grus maakten,
voor eenig waarschijnlijk) viel in het jaar 1196 of 1197
voor, waarbij Willem het slot te Kuinre slechtte. De
klerk der lage landen zegt, dat Willem dien krijg tegen
den graaf Cuinre begon omdat hij nog neen oorlog ten
achteren was met hem"
en onze Friesehe Occo Scharlensis
gebruikt diezelfde woorden. De graaf van Kuinre zal
des bisschops zijde vroeger als zijn leenman gekozen
hebben.
De belofte van den graaf van Loon om Nagele aan
het Sticht terug te geven, volgt in dien brief op de be-
lofte van den Rijn bij Zwadenburg (Zwammerdam) niet
te zullen digt dammen, en op deze belofte wegens Na-
gele volgt de belofte dat hij niet zal beletten dat zout
of andere koopwaar, door welke kooplui ook naar het
land des bisschops vervoerd wordt en dan wordt het
oude pactum door Bisschop Godfried en graaf Floris over
het gemeenschappelijk bezit van Friesland gemaakt in
dit conventie-concept opgenomen. In den brief van
-ocr page 16-
12
Graaf Wiilem, waarin dat van Nagele terug te geven
niet staat, volgt op die zelfde belofte van den Rijn daar
niet toe te zullen dammen, die van geen zout ofkoop-
waar te zullen beletten in te voeren in \'s Bisschops lan-
den en dan het oude pactum over het gemeenschappelijk
bezit van Friesland, terwijl als getuige onder dit stuk
ook voorkomt Hendrik van Cunre. Men ziet uit eene
tollijst van 80 jaar vroeger (zie Drakenborgs Aanhangsel
p. 295) dat de Friesen vooral zout te Utrecht leverden
in 1122 (Frisones sal afterentes unum lop salis et unum
denarium solvent), waarvan hier de vrije toevoer, van
wegens de beide pretendenten, naar het Sticht van
Utrecht, van hunnentwege beloofd werd. Dit alles pleit
ook eer er voor als er tegen dat Nagele aan het water
en bij Friesland en het graafschap Cunre te zoeken
schijnt. Achter deze bewijzen plaatsen wij nu eenige
gronden, die op zich zelf niet als vol bewijs gelden,
doch wel tot confirmatie na deze bewijzen dienen kunnen.
lSTE CONFIRMATIE.
Wij vinden verder ons Nagele niet meer vermeld
Geen wonder, want een halve eeuw later bestond het
waarschijnlijk niet meer, ja sinds den brief van Paus
Innocentius IV heeft het denkelijk geen dozijn jaren
meer bestaan. Wanneer nu juist Nagele of de laatste
strook er van of het kerkdorp is weggespoeld, is moei-
lijk met zekerheid te bewijzen. Men weet dat tijdens
.Tnnocentius IV in 1245 de kerk nog bestond. Dat in
onzen tijd de doopvont en in de vorige eeuw een kerk-
kroon werd opgevischt, duidt wel op een geweldige, on-
verwachte, algemeene overzwalping door het water: an-
ders zou men vóór of na die zaken wel weggehaald
hebben. Bij Gabbema, Oudhof en Arends kan men de
-ocr page 17-
13
historie der overstroomingen lezen, doch men houde nu
in het oog dat, wat ook de vreeselijke vloeden van 1170,
1219, 1222, 1237 mogen weggeslagen hebben, zoo als
Scheltema, Ottema en Eokkema over de wording der
Zuiderzee schrijvende melden, het kerkdorp Nagele
althans, en misschien nog meer, nog bleef bestaan tot
1245 Ottema laat eerst in 1395 het bosch Kreupel
tusschen Staveren en Enkhuizen wegslaan en plaatst in
1250 de verwoesting der landen om en bij Urk en
Schokland, als ook de overzwalping van het breezand
in de Noordzee voor den mond der Zuiderzee. Boeco-
pius weet ons te vertellen dat voor de bedijking van
Mastenbroek en deszelfs verdeeling, de IJssel beneden
Wilsum geen dijken meer had, maar dat men toen in
de Zuiderzee ook nog geheel van geen ebbe en vloed
wist noch merken kon. Geen wonder, want de Eriesche
Kronijken weten ons op hunne beurt te verhalen dat
men in de eerste jaren van de tweede helft der 13e
eeuw nog met een raster of dijle van Staveren tot
Enkhuizen kon komen. Ocko van Scharl plaatst dit be-
rigt omstreeks 1255 (zie Ocko in 4l" p. 119), doch men
behoeft dit berigt juist niet op dit jaar te plaatsen. Ocko
wil maar zeggen hier om of nog eer vóór dezen tijd
was het tusschen Staveren en Enkhuizen nog land, dat
later meer en meer zee werd. Door zulk een smalle
opening kon men in de Zuiderzee geen merkbare ver-
hooging of verlaging van peil tijdens den vloed of de
ebbe bemerken. Een brokstuk uit een oude Kronijk,
zegt Arends na Gutberleth in zijne nota\'s op Gabbema\'s
watervloeden, heeft dit verhaal: //In 1250 heeft de zee
//groote schade gedaan an en om Friesland en die groote
«meren binnen \'t land. als die zee bij Staveren ende dat
//voert bij Harlingen ende van Staveren to Enkhuizen
-ocr page 18-
14
tiende toe Campen." Die Cronijk is niets anders als de
Cronijk van Pieter van Tabor door Visscher en Amers-
foord in deze eeuw uitgegeven. Dat dus verder van
Nagel geen melding meer wordt gemaakt, is geen won-
der, het bestaat niet meer. Slechts de bewoner der zee,
de zeebouwer bewaarde steeds, de een naauwkeuriger als
de ander den naam, de ligging en uitgestrektheid der
plaats Nagel, welke streek nog de Nagel bij de schip-
pers heet.
Nu schijnt het wel eenigzins vreemd , dat geen enkel
schrijver zegt: Toen is Nagele met dit of dat verzwol-
gen. Doch wat weten wij ook nog meer als enkel de
namen van zoo vele dorpen, die later in den Dollart of
Bieschbosch zijn overzwalpt? En nog wat weet de kun-
digste geograaf van een Drentsen of Limburg\'s dorp te
vertellen dat nog bestaat ? Een Overijsselsche geschied-
schrijver van dien tijd hebben wij niet, en hoe weinig
melden ons de Friesche Kronijken zelfs van het geheele
Graafschap Kuinre en wat zij er van vermelden, hebben
ze nog blijkbaar uit de Stichtsche of Hollandsche Kro-
nijken geput. Gerrit Entz, in 1470 met Schokland
beleend, zeide dat hij er nooit aan denken zou een
penning opbrengst van de arme lieden te vragen, en als
men er bij bedenkt dat dit armzalig land bij de vele
overstroomingen, boven vermeld (1170, 1219, 1222,
1237), door afspoeling al kleiner en kleiner werd, dan
is het geen wonder dat men het als onopgemerkt laat
verdwijnen. Bovendien kan dit negative de positive be-
wijzen niet schaden.
Verdwijnt de plaats, wij vinden steeds personen, zoo
wel te Kampen als Staveren, die van dit Nagel hun
naam schijnen te dragen: Zoo vinden wij te Kampen
in 1286, 1294, 1305 een Hartwicus van Nagel als
-ocr page 19-
15
agent voor Kampen in aangelegenheden van Scheepvaart
en Handel met de Noordsche rijken, en in 1403 te
Staveren een Albert Nagel, in \'s Graven dienst en in
1421 een Jan van Nagel, door den Hollandschen graaf
tot Schout van Staveren aangesteld. In het gerichte van
Genemuiden en de Aschet zien wij in 1507 een stuk
land aan het Klooster te Brunope verkocht worden dat
Nagelsmaat heet (zie die namen in Molhuisen, Kamper
Archief en Schwartzenberg Charterboek van Friesland \').
2de confirmatie.
Hier hadden wij kunnen eindigen, doch het lust
ons nog een ander stuk of andere stukken aan te halen,
waarin op zich zelf geen bewijs in zit, doch met de
vorige zamen iets kan zeggen. Het zijn twee keizerlijke
bevestigingsbrieven der goederen door Graaf Wichman
aan zijn gesticht klooster te Elten geschonken, eene van
het jaar 968 en de andere van 970. Die van 970 be-
vestigt vooral de daarin opgenoemde giften, die, als men
ze vergelijkt met latere lijsten bij Schrassert en in het
Tinsboek der abdij Elten door Prof. Kist uitgegeven,
blijken vooral om Elten, in de Lijmers, Nederbetuwe
Duffel of vooral op de Veluwe tot en met Nijkerk te
zoeken te zijn, terwijl er onbepaald bijgevoegd wordt, dat
hij ook goederen in de vier Eriesche (of Groninger)
gouwen er aan geschonken had. Onder de eerste, be-
paald genoemde goederen komt ten laatsten Nechts,
Nachelt
voor, waarmede niemand raad weet waar ze te
plaatsen en die ook in het Tinsboek en bij Schrassert,
\') Men zou hier wel eens verlangend zijn wat Baron van Nagel
van Ampzen (Burgem. te Laren !>ij Lochem) uit papieren of uit
familietraditie zou weten van den oorsprong van dezen, zijn naam
van Nagel.
-ocr page 20-
16
in die latere beschrijvingen der Eltensche goederen niet
te vinden, zijn (Ook bij de helft er van die later aan
Abdinkhof te Paderboni kwamen, komt die naam niet
voor). Men zal reeds vermoeden dat wij bij Nachelt
weer aan ons Nagele denken.
De andere brief van 968 bevestigt bij //de reeds vele
en rijke geschenken1\' (multis opimisque facultatibus
donavit ille) ook nog bovendien wat Wichman in Nardink-
landt of Urksterritorium in pago Salahom aan Elten
geschonken had. Drukte nu deze brief genereel hier
uit wat die van 970 specialiseert, dan was men ver-
der met het bewijs. Maar geen enkele plaats in Nar-
dinklandt komt misschien onder die speciele namen voor
en dus zou men zeggen ook geene misschien van het
territorium Urk. Zelfs zou men geneigd zijn in het
meertje Nagelpoel, dat volgens van der Aa (in voce) \'/i
uur van Beekbergen onder Apeldoorn ligt, ons Nachelt
te zoeken, en in den hof te Apeldoorn hoorden vele
goederen van Elten te huis. Doch Apeldoorn wordt
in den brief van 970 veel vroeger als Nachelt genoemd
en het tinsboek der abdij, dat vele goederen of tinsen
noemt onder Appeldoorn of op de veluwe, heeft geen
enkelen naam die naar Nachelt zweemt en ook Schrassert
niet (conf. Schrassert codex Gelro-Zutphan pag. 49 en 50).
Hoewel er nu geen plaatsen uit het Gooiland (Nar-
dinklant) schijnen genoemd te worden in dien brief (970),
kunnen toch des ondanks wel die laatste onverklaarbare
namen (Nechts, Nachelt) plaatsen uit het territorium
Urk aanduiden; ook onder Nijkerk aan zee vinden wij
in het Tinsboek goederen. Er zijn nog twee latere
brieven over die goederen. Na den bekenden twist van
Adela, Graaf Wichmans dochter en Balderik, haar man,
met het Klooster Elten over die goederen, die zij be-
-ocr page 21-
17
weerde dat haar vader naar Saksisch regt zonder haar
consent niet had mogen wegschenken, nam keizer Otto
een beslissing in 996 , waarbij het klooster 3 a 4 plaat-
sen geheel en ook Adela 4 plaatsen geheel behield,
terwijl de andere plaatsen midden door gedeeld werden,
doch Nechts en Nachelt worden daar niet weer genoemd
(ook bevat de lijst van Abdinkhof, dat later die andere
helft kreeg, die niet). Ook bevestigt de keizer daarin de
goederen in Nardinklant en Urk gelegen geheel, als ook
die in de Groninger Gouwen. (Ten opzigte daarvan,
konde zij het Saksisch regt niet inroepen, omdat die
tot Friesland destijds behoorden). Na de opnoeming
van Nardinklant en Urk wordt echter daarin genoemd
(als misschien daar aan grenzende) Barbnegos of Barb-
negot of Barbuorgt en Otwines, of Otmes of Otwinet:
want zoo verschillend worden die namen in dezen brief
of in een latere transumptie van den brief van Keizer
Lotharius in 1134 (1129) geschreven. De Tegenw.
Staat van Holland zegt in de beschrijving van Urk
dat er nog (dus in de 18e eeuw nog) eenig regt door
Urk aan Elten betaald werd: hoewel ik in het Tinsboek
der abdij ook Urk niet heb kunnen vinden. Wij wensch-
ten nu wel bij Urk te zoeken Nest, Nachelt en voor
het zelfde bijna te houden, met Barbnegos of Otwines
aldus.
970                          997                 1134 (1129)
i   Urk                  , TT ,
Nest            I L         n            Urk
^t i t           / I   Otwes, Otmes i
Nachelt         } I   _ .                  { Berbneget
,™            v I         Otwines
(Marenesse)         f   _ ,                   ! Otuneus
1   Barbuegot
Wij durven haast met deze blijkbaar corrupte afschrif-
teu niet verder aan het werk te gaan en willen naauwe-
lijks eenige waarschijnlijkheid toegekend hebben aan wat
2
-ocr page 22-
18
wij nu over die corruptie schrijven; het zij echter ge-
plaatst om de oude parkementen, als ze er nog van
bestaan, eens goed in te zien. Zou het te gewaagd
schijnen van Barbneges en van Nest, Neehts, Marck-
nesse
of Marenesse te maken en van Otmes, Otwes,
Otwines, Orckeres of Orckes? Kon niet de groote B
met M weer verwisseld worden in MS, en ook de
kleine b met de e, de g met s of ss; ook de b met k;
en in Otmes de t met de r of in Otwines, Otuneus de
v met de r, zoodat wij orkes, orenes krijgen zouden.
Zoo hadden wij dan Marknesse of Marenesse of Meer-
nesse boven vermeld als een der kerken onder Staveren
behoorende en in de nabijheid van Urk of Emelwarde
voorkomende en Orkeres of Orkes. Orck-es komt meer
in oude stukken voor dat men dan voor sijnonijm met
Urk houdt, doch ook Urkeres kan beteeken en. Nu is
het aardig dat volgens de schrijvers een plaats (230
roeden in zee, zegt de Tegen w. Staat) tusschen Urk
en Schokland V rherkerhhof heet en die zelfde schrijvers
melden dat ook ten zuiden van Urk weleer eene kerk
zou gestaan hebben. Vele plaatsen ook in Friesland
den Es heeten Es of met het lidwoord er voor den-es, Nes en
d>ne8 waren eerst appendenties eener plaats (marktegrond) en
werden later eigen dorpen Nes, Nesse. Dit zou nu ons
Nest van 970, ons Marenes, Marknesse (Marknes,
meernes) (Barbneges) uit de kerken onder Staveren
ressorterende en tegelijk het Nesse kunnen zijn dat
figureert in de lijst der kerkgoederen bij Heda (bij van
den Berg en de Geer verbeterd), aldus: //Jn Almere
//(zuiderzee) regalis decima quae cogschult (van Koggen,
//soort van schepen). Jn Nesse villa cum omni pisca-
//tione, Decima enim in almere de sagenis (met den
//zegen visschen), S. Martini est. Sed modo illae aliae
-ocr page 23-
19
"partes novem propriae Sunt S. Martini." Men brengt die
lijst tot het jaar 960 circa. Overigens was in 946
al het vischregt, dat de keizer bezat en in zoo verre
als hij dat bezat, in Almere tegelijk met dat te Mui-
den, aan Utrecht geschonken.
Hoe zeer wij nu verder op het gebied der gissingen
raken of wat wij nu laten volgen, alles behalve als be-
wijs willen doen gelden dat het ons Nagel of Marenesse
geldt, willen wij nog twee vreemde uitdrukkingen aan-
halen. De Clericus Geward schonk in 814 aan de abdij
Lauresheim (Lörsch) goederen, die lagen in Battua
(Betuwe) Thesla (Texel) en . . . //portionem de illa vinna
«(veen) ubi Hisla confluit (zamenvloeit, dus twee of meer
//lakken) in mare et ipsam insulam, in qua ecclesia est
//constructa cum omnibus appenditiis quae sita est inter
Wal en Gannita *). Dit zou nu Kamperveen, dit ei-
land Kamper eiland (P) kunnen zijn. Die zamenvloeijing
kan ook verder in zee (nu) plaats hebben gehad, zoodat
het Urk of Schokland kan zijn, doch vreemd is het dat
noch het veen noch het eiland genoemd wordt. Is het
niet alsof die woorden onleesbaar of zoo vreemd waren
dat de copiist den naam daar niet meer kon vinden en
dus ze maar weg liet ? Nu is het opmerkelijk, als men
hiermede vergelijkt een lijst der goederen van de abdij
van Pruimen, waartoe zooals men weet ook Arnhem be-
hoorde, (dat in 997 half aan Elten werd toegekend),
welke lijst Caesarius van Heisterbach, de welbekende
visitator van de kloosters zijner orde in Nederland ver-
klaart en Geografisch uitlegt, waarin o. a. staat: Ubi
flumen magnum quod Dijsla (De Isle) appellatur, habe-
mus piscationem apud unam villam quae appellatur___
\') Zie aanmerking II.
-ocr page 24-
20
De naam was hier blijkbaar onleesbaar of zoo vreemd
dat hij er niets van wist te maken en daarom schreef
liij of een latere copiist eenige punten. Bondam (die
beide stukken in zijn charterboek mededeelt) zou Kam-
pen wel voor die Villa willen houden, doch Caesarius
kende Kampen wel, die geheel Friesland doorreisde.
Doch wij eindigen met onze gissingen, die een nadere
bevestiging behoeven, die misschieu niet meer te vin-
den is.
Slagharen, 6 Aug. 1879.                    T. Hoge man.
Aanmerking 1.
Locus marilimus Vollenhoe. Dat de bisschop in 1310
met zijn vloot te Vollenhove kwam aanzeilen om de
Stellingwervers van daar te verdrijven, heeft geen moeije-
lijkheid, daar dat land in 1250, zoo wij uit Peter van
Tabor zagen, geheel is weggespoeld, doch dat hier in
1134 reeds "Vollenhove een locus maritimus genoemd
wordt, schijnt moeijelijk te rijmen met onze bewering
dat daar nog veel land was. Doch men behoeft Mare,
waaraan Vollenhove lag, juist voor geen groote zee te
houden. De Duitschers noemen nog een meer zee en
een zee meer en dit stuk is van een Duitschen Keizer
voor een Duitsch klooster. Bovendien ook bij de klas-
sieken is mare meermalen een meer, altans een groot
meer.
Doch ten anderen. Dit Vollenhoe is niet de villa,
latere stad — die bestond nog niet — maar de geheele
pagus Vollenhoe in het comitatus Trente gelegen, die
ons in 943 genoemd wordt als een jorestum. Deze
landen hier in ons stuk strekten zich uit tot het aqua
Sethe. — In een brief van den Schenker zelven, Rudolf
van Steinfort, een jaar te voren, schrijft deze dat hij
-ocr page 25-
21
22 waarschappen of waren geeft, waarvan 10 te Oostergo,
4 te Mettre, 2 te Sudergo \'), 1 in Lenethe (liever zou
ik hier Lewete als Lente onder Dalfsen in zien) en ] te
IJsselmuiden en 4 te Wijhe (Wijk?). Misschien Wijhe,
want in een later stuk zien wij dat ook Tongeren, den-
kelijk Tongeren, onder Wijhe, tot dat comitatus Ever-
ardi behoorde, wat in 943 Drenthe en-depagus of het
Forestum Vollenhoe bevatte. Zeer goed zou dit Mettre
en Wije (wijc) door de zee met andere daar genoemde
plaatsen verzwolgen kunnen zijn. In een stuk der 16e
eeuw, waarin Goosen van Raasveld de goederen van het
klooster Lette (claholte) kocht, zien wij dat de toen
nog overige goederen lagen te Hasselt, Vollenhove en
Zwartesluis, en uit een ander stuk der 15e eeuw (bij
mij in HS. berustende) zien wij dat Claholte ook goe-
deren te Syboltswolde onder de Parochie Wanneperveen
had. Volgens boven aangehaald stuk lagen die landen
tot aan het water Sethe (In loco maritimo qui Vol-
lenliae dicitur usque ad aquam Sethe). De Heer van
der Sandt heeft aangetoond in de verslagen van t Over-
ijselsch Genootschap, dat Cellemuiden bij Genemuiden
doch in Zwollerkerspel nog gelegen, oudtijds Zedemu-
den heette, gelijk het dan ook in den guijen dijkbrief
van 1308 zoo genoemd wordt. De Heer Nanniga Ui-
terdijk merkt hier aan dat de Aschet onder Genemuiden
hiervan ook den naam zou hebben. (A-schet — aqua-
sethe) wat zeer goed zamen kan gaan. Deze ligging
komt dus vrij wel overeen en daar de brief, die een
jaar later valt, de 22 waarschappen opnoemt (wat den-
kelijk dezelfde goederen zijn, wat van sommigen zeker
*) Sudergo. Een brief van 1298 op \'t archief te Harderwijk: ver-
drag met de inwoners van Sutherge in Friesland, wegens een beganen
doodslag. Nijhof\'s Bjjd. 1, 61.
-ocr page 26-
22
is), zouden wij om die specialisering, toen Raasvelt ze
kocht, al die plaatsen liever zoeken (te meer daar een
brief van Pans Gregor IX van \'t jaar 1231 enkel Vol-
lenhoe opnoemt als ligging) tot aan de Sethe, wier mon-
ding Zedemuiden altans was, en sommige plaatsen als
weggespoeld houden, als te Wijhe boven Zwolle. Maar
verder, hoe ver zal zich die pagus Vollenhoe niet uit-
gestrekt hebben? Misschien achter Schokland, Nagele,
Urk, Marenes, waar ook Wijhe (Wijc?) en Mettre dan
lagen. Dan verder op naar de Utrechtsche of Hol-
landsche kust heen zal wel een meer geweest zijn,
het Almere der middeleeuwen, het Elevo der klas-
sieken.
J. van Doornick zegt hiermede overeenstemmend dat
de IJssel toen wel noordelijk van Urk ergens eerst in
de zee zal gevloeid zijn (Overijsselsche Alm. voor oudh.,
jaarg. 1837, pag. 173).
De brieven van 1133 en 1134 over die goederen
van Claholte, zie in Racer II, p. 200 en VII, pag. 364.
Verder in Nijhofs Bijdragen, Nieuwe reeks, 1 deel
(Arnhem 1859, pag. 259, een brief van Paus Greg
IX van 1231, en pag. 255, 256. Ook de brief van
Greg. TX noemt enkel Vollenhoe, waar drie erven van
Claholte\'s klooster lagen).
Ter bepaling van de pagus Vollenhoe merken wij
nog dit ter loops hier aan. In 943 lezen wij dat het
forestum Vollenhoe in het graafschap van Everardus
lag, in 944 dat Drenthe in het graaf-chap van Ever-
ardus lag, in 956 dat ook Tongeren (een buurschap
onder Wijhe) in het graafschap van Everardus lag, doch
veel verder ging zijn graafschap niet, want twee jaar
vroeger staat er dat Deventer in het graafschap van
Wichman Hamelande lag. Graaf Everard stierf in 966.
-ocr page 27-
23
Zijne goederen zijn opWichman, den stichter van Elten,
als zijn bloed- of aanverwant vererfd. Deze was echter geen
zoon van Everard, zooals Bondam meende bewezen te
hebben. Het Necrologium Eltense door Prof. Kist uit-
gegeven, leert ons dat Gerberch de vader en Meginhart
de grootvader van den stichter van Elten, graaf Wich-
man was, Ook is de identiteit van den stichter van
Elten met graaf Wichman (vroeger) graaf van Gent ge-
noegzaam bew ezen, zoodat ook Tibus Canonicus van
Munster dit als bewezen houdt.
Alpertus //de diversitate temporum" zegt van den
erfgenaam van den stichter van Elten, ook Wichman
geheeten, dat zijne voorouders //magnam Germaniae par-
//tem et maxima circa littora Oceani imperia habebant."
Hij was geen zoon van dien Wichman, die in 944 stierf,
noch van hem die, om felonie afgezet, in 967sneuvelde.
Hij is van zijn bloed- of aanverwant Everardus erfge-
naam geworden. Eccard bewijst nu wel waar die goederen
van Graaf Everard lagen, maar geenszins dat dit graafschap
Hameland heette. Wij zouden het liever pagus Salon of
Islego of Drenthe met Groningerland noemen Zij lagen
circa littora oceani, waren zeer groote regtsgebieden (maxima
imperia) dat in een Duitschen mond mede van de geheele
streek Vollenhoe (ook van de Groninger gouwen die
Wichman aan Elten schonk) kon gezegd worden, als naar
zee heen strekkende Boecopius leert ons dat Overijssel
vroeger uit vier deelen bestond, Twenthe, Salland, Vol-
lenhove en Drenthe. Deventer lag in Comitatu Hame-
land nu en ook nog in 1046. De grenzen van Hameland
zouden wij zoeken wat de Noordzijde betreft, in dien
brief van 1046 genoemd de //Rathnon ad Hunne, de
//Hunne ad Weggestapelen," van Bande (per metathesim
zoo als reeds Monen B/adnon voor Rande nam) tot de
-ocr page 28-
24
Hunne (een erf nu in \'t Z O. der gemeente Olst op de
grenzen van die van Diepenveen). Men neemt het voor
ter Honnep, doch nog heet dat erf en buurt er naar de
Hunne. En waarom nemen wij Rande? omdat dit ook
later de grensscheiding van Salland was Rande is de
zuidelijke grens van Salland. Bij Rande begon de Sal-
landsche dijkschouw. (Zie Tegenw. Staat van Overijssel
III, p. 300, IV, pag. 18). Van Randerziel begonnen
de termini en jurisdictio van Salland, waarvan de novale
tienden aan liet kapittel van Deventer geschonken wer-
den; en op den weg tegen Diepenveen begon de Sal-
lander dijkschouw. Behoorde volgens Boecopius Drenthe
tot Overijssel, kerkelijk behoorde Vollenhove lang tot
het Dekanaat van Drenthe. Genoeg, het graafschap van
Everard, waarin Drente en Vollenho lag, omvatte ook
Tongeren onder Wijhe. Ook zal Wichman de Groninger
gouwen van hem geërfd hebben. Verschillende graaf-
schappen of gebieden maxima imperia bezat hij en die
kon een Duitscher ver van de zee zeer goed noemen
circa liitora oceani, aan de zeekanten gelegen. Het
forestum Fullenho, dat of zelf zich tot de Sethe uit-
strekte, doch beter waarin de goederen van Claholte
lagen, maar niet verder als tot de Sethe, kan zich ver
in de tegenwoordige zee uitgestrekt hebben. Oceanus
bij Albertus zal de eigenlijke zee (Noordzee) wel be-
teekenen en locus Maritimus van Vollenho gezegd,
biedt ook geen moeijelijkheid meer aan tegen onze re-
denering over verdronken land verder op in de tegen-
woordige Zuiderzee, waar ïullenhoe aan \'t meer Plevo
grensde.
Dezelfde moeijelijkheid als de benaming locus mari-
timus voor Vollenhove biedt Usselmuiden, mond van den
IJssel
aan, reeds in 1133 zoo genoemd, ten minsten als
-ocr page 29-
25
dit hetzelfde IJsselmuiden is\')• Doch voor datdeope-
ning tusschen Staveren en Enkliuizen bestond of\'zoo wijd
niet was, dat in de Zuiderzee merkbare eb en vloed
bestond (zoo Boecopius zegt), mag daar wel een poel
of meer geweest zijn. Sinds echter het gat tusschen Sta-
veren en Enkliuizen allengs wijder werd, slibte het (even
als nog bij Kampen) aan. Kampereiland ontstond en
meer, en de LJssel verzandde en was met moeite door
vele uitwateringen nog vaarbaar te houden, zoo dat en-
kelen nog verzandden in deze eeuwen. Mastenbroek
zonder dijken ontving zijn kleigrond, waaronder men
nog liet veen vindt, den grondaard voor het bestaan van
eb en vloed in zee en voor de IJssel daar dijken had.
IJsselmuiden ligt tans lang niet meer aan den mond des
IJssels (confer over die verzandingen o. a. Overijsselsch
Alm. 1850, pag. 144, 145).
2 de aanmerking.
Het lust ons nog verder hier te zoeken bij: nportio-
nnern de itta vinna
, ubi Hisla confluit in mare et ipsam
//insulam, in qua ecclesia est constructa, quae sita est inter
//fluvium Wale et Gannita." Daar Kampereiland een aan-
was van later vooral is, zou dit minder als Kamperveen
hiervoor kunnen gelden: anders zou Kamperveen en
Kampereiland hier een gemakkelijke verklaring geven.
Dat veen kan echter ook verder op in zee gelegen heb-
ben, als mede dat eiland. Ook de veenstreek Nagele
\') Liep de IJssel verder op b.v. achter Urk in het Flevum of
Almere, dan zal men van zelvcn dio plaats IJsselmuiden genoemd
hebben, al was het ook geen dorp. Want muda, mutha beteekent
mond. Daar de andere plaatsen aan Claholte geschonken, benoorden
de Sethe schijnen gelegen te hebben en ons tegenwoordig IJsselmui-
den bezuiden dat oude overigens niet meer op te sporen water schynt
te liggen, zouden wij dit IJsselmuiden verder in zee nu zoeken.
-ocr page 30-
26
zou zeer goed dat veen kunnen zijn. Boven vermelde
verwijding van den zeemond tusschen Staveren en Enk-
huizen sloeg het binnenland weg, doch bij Kampen en Ge-
nemuiden voerde het land aan, gelijk de Middelzee in
Friesland ook door het wegslaan van landen voor en
tusschen de eilanden, digt geslipt en best kleiland werd.
Zoo werd ook Mastenbroek en Kampereiland best klei-
land. De naam van vervallen zeedijk, tusschen Gene-
muiden en Zwollerkerspel, op de gemeentekaart van
Kuipers, duidt wel op zulk een aanwas uit zee. Boe-
copius verhaalt ons ter plaatse, voor een gedeelte boven
vermeld, dat voor de bedijking van Mastenbroek de
LFssel beneden Wilsum geen dijken had en daar beneden
Wilsum langs de oudhoevige landen van Genemuiden
liep. "Oudhoevige landen" staat dan hier niet tegenover
uit de markte of heidevelden aangemaakte, maar tegen-
over door de zee aangeworpen landen. Paralel genoeg-
zaam met den oostelijksten arm van den LJssel de Goot
ligt op die kaart van Kuipers een sloot of watertje dat
oude IJssel heet.
Die oude loop der wateren is door de aanslibbing
niet meer terug te vinden. Wie kan b.v. te Zedemuiden en
te A-Schet de Zethe terug vinden? Doch waar onze
Wal en Gannita te zoeken? De Gannita (Gênnite) zal
men van zelfs moeten zoeken bij zijn (latere ?) monding
Genemuiden (de a als ê op zijn Overijsselsch uitgespro-
ken b.v. Haven Heven, d\'Hêven, Dêven-ter portus,
Navalia ?) ook de marke Genne in Zwolle, nu door het
Zwartewater in tweeën gescheiden (wat anders met geen
marke onder Zwolle het geval is), wijst op eenheid.
Sroomen en streken hadden denzelfden naam dikwijls
b.v. Kuinder, stroom en streek, Flerum, stroom, meer
en eiland. Toen Genemuiden ontstond, zal de Genne
-ocr page 31-
27
daar in zee gestroomd zijn, doch toen liet verder in
zee nog land was, zal de Genne veel verder in zee (nu)
geloopen zijn, zooals wij hoorden hoe van Doornick den
IJssel achter Urk toen in zee liet vallen. De naam Gan-
zediep kan ook op de Gannita heen wijzen en het ge-
voelen van Arends, dat onder de Fosfae Drusianae, door
de Klassieken vermeld, ook het Ganzendiep behoorde, kan
wel meer waarheid behelzen als Moulin er aan toeken-
nen wilde. Dit zou dan een diep wezen (door Drusus
ook gegraven) dat den IJssel met de Gannite, Gennite
verbond. En den loop van het ganzendiep regtuit in
zee denkende, komt men na één uur afstand in het
Zwolsche diep dat uit Genemuiden door zee gaat. De
Gannita zal weer meer of min de zelfde rigting door de
laagste landen, voor het zee hier was, genomen hebben.
Het volk dat de namen hoort uitspreken, die geen zin
hebben, geeft er gaarne een bekenden zin aan. Zoo
b.v. werd Hilligen oert, Hilligen kamp (Klooster
land), Hillegies oert, Hillegies kamp, als de kamp van
een vrouw Hille, Hillegien, Luttike Geers. Luk geers
(ZucAere? \') onder Haarle, bekomt een minder aange- Gantediep.
name naam. Maar dan volgt van zelf dat daar achter <*«nta«<3>.
Genemuiden land was waar de Gannite doorliep, anders
bereikte het Gantediep de Gannite niet, want nu be-
reikt het ganzediep Genemuiden niet.
De andere rivier is Wal; waar is deze te zoeken?
Gelijk van Esse Nesse komt, zoo kon men ligt een
neusklank, verkorting van het lidwoord, denwal, d\'nwal,
nawal voor de v of w plaatsen, neval, n\'wal. Naval hebben
\') Denkelijk het Luchere, welks kerk Dumbar niet wist te vin-
den, dat ook in de oude Kameraars-rekeningen van Deventer voor-
komt, waarbij nog een stuk land de „Kapellekamp" in het Markenboek
der vorige eeuw heette.
-ocr page 32-
28
sommigen, b.v. Moulin en ook Nanninga Uiterdijk spreekt
het nog uit, met het Navaliae fluminis (pons) in verband
gebragt, dat Altin^ te Gene muiden wilde zoeken, als
ook met het Um — balaha der middeleeuwen, waarvoor
men de ommelanden van "Vollenhove neemt — wat ech-
ter van al de ommelanden niet waar is, daar een deel,
bijv. Blankenham, destijds nog tot Friesland behoorde.
Gelijk in het Griekscb met het digamma Aeolicum ge-
beurde, zoo vindt men in andere talen de verwisseling
van V en B en F en soms G \'). Naval, Navalia, Naval,
Nagel, Um — balaha. Bij verandering van klemtoon
kan ook uit Nebalaha Neval, Nabe, Nabia worden, de
vloed waar de beide Ewaldi van de zee of \'t meer eerst
in opvoeren, gelijk ze ook Molhuizen eerst wilde laten
prediken op de Veluwe (Overijsselsche Alm voor oud-
beden, jaargang 1838). Zoo als wij zeiden stroomenen
landen hebben den zelfden naam dikwerf als Kunre, Flevo,
Genne misschien, en nu ook Nagele, Navele, Nabale,
Navale: zoo dat tusschen de Genne en Na vale dan Na-
*) Het digamma Aeolicum met een Gamma (g) geschreven, werd
meest als f (b, v), soms echter ook als g uitgesproken. B. en G.
staan in het Hebr. en Griek9ch Alfabeth nog naast elkaar, even als
bjj ons f, g, en i, j; u, v; s, t, v, w. De visschers noemen ons
Nagel ook wel Navel zegt Moulin Hist. Kamp. Kron. I, pag. 94 .
Deze verwisseling vindt men op het einde van een lettergreep.
De Engelschen (wier voorouders uit Friesland en Saksenland afstam-
men spreken nog op het eind van den stam of wortel eens woords
de g (gh) meermalen als cene f uit en schrjjven soms beide vormen,
bv. Draitght, Draft. Van der Pijl in zijn Engelsch leesboekje over
de uitspraak van g (gh) handelende, geeft op bladz. 28 de ljjst der
meest gebruikelijke woorden op, waarin g (gh) op het einde als f
wordt uitgesproken, bv. Roegh (spr. Rof). Ook bjj ons in de volks-
taal zegt men row weer, rouwe wortels en een roeg mensch, roeg
in het werk — voor ruw (weer, wortels, mensch, in \'t werk). Zoo
is eager (spr. ieger) in het Engelsch en jjverig (ievrigl bjj ons het-
zelfde woord. Zoo werd Epternach in Luxemburg ook Efternach en
Echternach genoomd. (Alb. Thjjm. Willibrordus bladz. 163).
-ocr page 33-
29
gele het eiland zou zijn, waarop de kerk was gebouwd.
Doch wie ziet niet dat men het hier niet verder bren-
gen kan als waarschijnlijke gissingen, alleen dat de naam
van \'t eiland niet genoemd wordt, zou hier voor pleiten:
anders kon dat eiland even goed Urk of Emmeloord
zijn.
Slagharen (Lutten), Ambt Harden-
berg, den 6 Augustus 1879.
J. HOGEMAN.