-ocr page 1-
t
LV
111 tl i f t * 1111. • 11 f i • 11111 m 11111111111 i 11 n Ti i ïii i fi» ii i ■ 111111111111 Tr |,! | gi,, j,, |! t
\'-\'} -^:L3
imiiiiiiii.nl jij
*V\\ I
~r~7~~7~^rT~r £ -r~-r~ ~r "7~"7
(-W^ J
GUSTAV FREYTAG.
1
r
■h
1
H
i
i
H
J
i:
-4
DE KROONPRINS
EN
,-
De Duitsche Keizerskroon.
i
h
-
1
AMSTERDAM,
S. WARENDORF Jr.
J__i__i___i__A__LiS-A__A—J___A__A__i__A_<^©
\'CS^c^-c*.;;-.:
wv>-A.>c>\'<>-<;>-0\'-c>-».>t.><>-«.>\'-s
\'ï:\'*i:2Zi;£;<\'Z!\'<£r\'ï;£\'i.1ï-"-i <*
IIIMilMIIIIIMIll.......II.......1111......rilllllMIIMIIIIItMIII llllllll..........llll......I................I IIIIIIIIIIIIMIMM........MIMI..... tl*"
-ocr page 2-
yv\\ /vn ~) T^yB
-ocr page 3-
-ocr page 4-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031446028B
3144 602 8
-ocr page 5-
/
t# rt\'if
GUSTAY FREYTAG.
DE KROONPRINS
IA
\\
)
[iizraooi
1
KB ■                 - _ 7 «■
■?/
SU*\'-\'
•\'M >\'",,- \'
AMSTERDAM,
S. WAR END O RF Jk.
LU\'
.....<SÜ fc.il
HT
col..
           \'sse
-ocr page 6-
-ocr page 7-
I KROONPRINS ES DE DBI KEIZERSKROON.
De volgende bladen zouden na het afsterven van
keizer Frederik in het licht gegeven zijn, zoo niet
andere openbaringen van allerlei aard den schrijver
allen lust hadden benomen, zich in een tijd van
treurige opwinding over de persoonlijkheid van den
dierbaren doode uit te laten.. Moge deze kleine bij-
drage tot de ontwikkelingsgeschiedenis der keizer-
lijke waardigheid, thans in een rustiger tijd een wel-
willend onthaal vinden. Men zal er slechts uit leeren,
dat wat nu werkelijkheid geworden is, reeds lang
als innig gekoesterde wensch in de ziel van den
Kroonprins leefde.
Sinds 18 jaren bestaat het Duitsche keizerrijk;
reeds is het vastgeworteld in gemoed en politiek
1
-ocr page 8-
— 2 —
leven van het volk. Het is de eer en trots van
millioenen geworden; ook is zijn rijkswetgeving
gebleken een blijvende schepping te zijn en zal
nevens het vele, wat de natie aan Vorst Bismarck
te danken heeft, misschien in de toekomst voor den
staat als heilzaam en verstandig beschouwd wor-
den. Als nu de schrijver dezer regelen bekent, dat
hijzelf in \'t jaar 1870 beslist tegen een vereend Duitsch
keizerrijk was, kan hij niet anders verwachten
dan dat de lezers van zijn scherpzinnigheid in po-
litieke zaken slechts een povere meening opvatten.
Tot zijn verontschuldiging moge dienen, dat hij
in dat gevoelen in \'t jaar 1870 volstrekt niet alleen
stond, ja dat het zelfs de heerschende meening in
Noord-Duitschland was Het dient nergens toe thans
te vragen, of een andere vorm van de Duitsche
stammenvereeniging nog beter geweest zou zijn;
ook zou zulk een vraag, gesteld dat zij opgeworpen
werd, waarschijnlijk algemeen ontkennend beant-
woord worden. De toenmalige volksgezindheid is
echter ook een historisch feit, dat tegenover den
geestdrift van den duitschen troonopvolger voor de
keizerskroon stond, en dat wellicht geen geringen
invloed op de bedachtzame overwegingen van den
-ocr page 9-
— 3 —
bondskanselier uitgeoefend heeft.
De schrijver putte de volgende korte mededee-
lingen, betreffende den kroonprins, uit de aanteeke-
ningen die hij in het oorlogsveld gemaakt had en
uit de brieven, die hij van daaruit aan een vriend
schreef. Waar hij hier ook over de persoonlijkheid
van den lateren keizer Frederik, zooals ze hem
voorkwam, een oordeel geveld heeft, eerlijk en met
een hart vol piëteit, zoo houdt hij dit als geboren
Pruis voor zijn onomstootbaar recht, zijn geheele
leven heeft hij trouw het geslacht der Hohenzollern
aangehangen en dankt zoowel den dooden als den
levenden menig huldebewijs. Het is hem echter
onmogelijk, zelfs voor den hoogstgeplaatsten mensch
zijn vrij oordeel gevangen te geven; ook is hij van
meening dat het voor vorsten beter is over dezulken
te heerschen, die een zelfstandige meening hebben,
dan over hen, die den huik slechts naar den wind
hangen.
Daarentegen moet hij zich verontschuldigen, hier
eenige vlugschriften aan toe gevoegd te hebben, die
reeds in 1870 gedrukt werden, ja zelfs een ge-
dicht, dat in 1871 in het eerste nummer van het
tijdschrift »Im Neuen Keich" in \'t licht verscheen.
-ocr page 10-
— 4 —
Deze stukken werden aan den kroonprins opge-
dragen, opdat hij ze lezen zou, en Z. M. heeft het
in de goedheid zijns harten behaagd, den schrijver
mee te deelen dat hij de welmeenende bedoeling
begrepen had.
-ocr page 11-
UIT HET HOOFDKWARTIER VAN DE DERDE
ARMEE.
1. Tot naar Fetersbach.
Op den lsten Augustus 1870 kwam ik te Spiers
aan en had het genoegen dadelijk daarop den kroon-
prins te spreken. Morier was bij hem, juist op \'t
punt van te vertrekken. Ik vond onzen vorst zeer
vriendelijk en gemoedelijk, hij heeft voor mij onein-
dig veel aantrekkelijks: dat rein, open karakter,
en dan dat warm gevoel, dat al zijn handelingen
bestuurt.
Zoodra wij alleen waren, sprak hij van zijne ge-
malin. Zijn opvatting van de duitsche verhoudingen
was echter wel wat in de lucht zwevend. De duit-
sche Noorderbond kwam hem voor als geheel en
al overwonnen en afgedaan te zijn; er was im-
-ocr page 12-
— ü —
mers nu een geheel, een eenheid. Ik was zoo vrij
de opmerking te maken dat eenheid van geestdrift
en legerbevel nog niet altijd eenheid van politieke
belangen met zich bracht. Het streven der zuide-
lijke staten om hun zelfstandigheid te bewaren, nu
in toom gehouden door de vrees voor Pruisen en
Franschen, doet hen even zoo goed ten gunste van
dezen oorlog overhellen als hun Duitsche zin.
Beieren en Wurtemburg als trouwe bondgenoo-
ten in den oorlog bewerken daardoor dat hun
politieke eischen in aanmerking genomen worden.
Uw beste bondgenoot zal zijn dut gij tegenover
Frankrijk vaderlandsliefde kunt stellen. Als, wat
heel onwaarschijnlijk is, de oorlog voor Pruisen on-
gunstig afloopt zouden zij ter eigene rechtvaardiging
de een of andere tegenovergestelde politiek kunnen
omhelzen, zoo iets als »we hebben het eenmaal eer-
lijk gemeend en toen is het ons tegengeloopen." Ook
is de gloeiende ijver van het volk in Zuid-Duitsch-
land wel is waar zeer schoon, doch al zijn ze daar
luidruchtiger, zoo tot offers bereid als in \'t Noorden
zijn ze niet: men vergelijke b. v. de lijsten der
liefdegaven met die der offers aan het vaderland.
Dan wordt het duidelijk dat het spreekwoord: »veel
geschreeuw en weinig wol" wel eenigszins op hen
toepasselijk is.
Op den 2den Augustus was ik in de gelegenheid
-ocr page 13-
hetzelfde rnet de aanvoerders der beide Beiersche
legercorpsen te bespreken. Zij kwamen eerlijk voor
de politiek van hun regeering uit. De Koning van
Beieren is op \'t oogenblik de ■warmste voorstan-
der van de eenheid." »We moeten ons aan
Duitschland houden, als we Beieren blijven wil-
len." De woorden van den Minister v. Oorlog
v. Pranckh: j onzen toestand leggen we \'t best
in deze woorden bloot: ik ben een particularist
van \'t eerste water en daarom stem ik voor
den oorlog tegen Frankrijk, en de koning laat
zich liever doodschieten dan dat hij ook maar het
kleinste deel van zijn heerschappij opgeett." In
Noord-Duitschland mag men van deze en meer zulke
uitingen wel nota nemen. Geheel dezelfde opvatting
straalde in de woorden van de burgers hier door,
slechts gematigder en niet zoo absoluut. Niettemin
kunnen de Beieren een gevoel van blijdschap niet
onderdrukken bij de gedachte, eindelijk eens aan
de rechterzij te staan. Een der Beiersche generaals
prees ook bescheidenlijk de bekwaamheid van zijn
manschappen: »Als zij in een hinderlaag liggen te
vuren, zullen ze het zelfs tegen de sterkste over-
macht volhouden, tot de laatste kogel verschoten
is." Het is te hopen, dat de Beieren in dezen oorlog
hun krijgshaftigheid nog op andere wijzen zullen
aan den dag leggen.
-ocr page 14-
— 8 —
Het komt me voor, dat men den kroonprins te
veel door politiek verstrooit. Hij is nu bevelhebber
van de derde armee. De politiek wordt ver van \'t
groote hoofdkwartier af door een man van een heel
anderen aard gemaakt, en dat de Kroonprins zoo
nu en dan van uit de verte er eens in wil mee-
spreken, zal er niet veel verandering in brengen.
Daarenboven heeft de Kroonprins een militaire taak,
die reeds wegens de samenhooping van zijn armee
zeer drukkend is; en het komt er nu op aan alle
krachten van den oorlog te verzamelen, het groote
doel, dat niet ven f meer kan zijn. Het reusachtige
hoofdkwartier werkt nu niet anders dan storend:
zoo en zooveel prinsen met militair gevolg, man-
schappen en bagage, vreemde officieren met oorlogs-
volmachten, ook mannen uit het burgerlijke leven,
zoodat er dagelijks twee tafels voor hen aangericht
moeten worden, daar ze aan één geen plaats kun-
nen vinden. Die vorstelijke aanhang neemt natuur-
lijk een groot deel van den tijd en gedachten van
den Kroonprins in beslag; want elk der heeren
vraagt toch een deel daarvan voor zich. Het plan
bestaat daarom, het hoofdkwartier te verdeelen en
een tweede staf op te richten, waarin een deel der
niet-dienstdoende heeren in afzonderlijke kwartieren
kunnen gelegerd worden. Deze verdeeling in vleu-
gel A en B zal echter niet veel helpen. In \'t jaar
-ocr page 15-
— 9 —
186ü was de Kroonprins bijna geheel alleen met
zijn militaire raadslieden, nu is de taak gewichtiger
en zij vindt den Troonopvolger in een omgeving die
hem voortdurend door bemoeiingen van allerlei aard
van de hoofdzaak zal afleiden. In het Koninklijke
hoofdkwartier heeft men wel gepast voor deze vor-
stelijke staf, en bijna alles op den rug van den
Kroonprins geschoven.
Onder de aanwezige heeren ontbreekt het natuur-
lijk niet aan hen, die Duitschland\'s toekomst met
warme, hoopvolle geestdrift bespreken.
Dat deze verheffing tot iets geheel nieuws leiden
moet, is bij hen aan geen twijfel onderhevig, slechts
daarover loopen de gevoelens uiteen, hoe die nieuwe
toestand zijn zal. Mijne goede hertog ontving me
verwonderd, en sprak met mij over het nieuwe kei-
zerrijk, dat de vorsten uit al hun macht wenschten.
Ik vrees echter, dat zijn warm hart hem hier parten
speelt; niet allen zijn, zooals hij bereid, aan Duitsch-
land hun eigen macht op te offeren. Bovendien is
het geen goed voorteeken, al van een nieuwen kei-
zer te praten als men den anderen, die nu onze
vijand geworden is, nog den purperen mantel moet
afrukken.
Het opbreken van het hoofdkwartier van Spiers
volgde in den vroegen ochtend van den 3den Au-
gustus. Een lange trein van wagens, ruiters, paar-
-ocr page 16-
— lo-
den, wel 200 paarden, op den stoffigen straatweg.
De Kroonprins reisde wijselijk met zijn naaste, mi-
litaire omgeving later af, een begin van de onthef-
fing van alle onnoodige verplichtingen, die tot nu
toe op den Prins gerust hadden.
Overal in de Pfaltz, in stad en dorp, werd gevlagd
en juichte men den Kroonprins zoo warm, zoo vol
vroolijk vertrouwen en geestdrift toe, dat het iemand
goeddeed om aan te zien. Hij verovert aller harten
door die zekere vereeniging van voorname hoffelijk-
heid en rondborstigen eenvoud. Zulk een vreugderoes
duurt echter maar kort, en moet weldra voor de
nuchtere werkelijkheid plaats maken. De weg van
Spiers naar Landau voert in de eerste helft door
vlak land, welks vruchtbaarheid beroemd is. De
noteboom op \'t veld, de zorgvuldig verpleegde wijn-
stok en de tabak geven aan het land een zeer
eigenaardig karakter, de menschen zien er verstan-
dig uit; onder de kinderen vindt men brunettes met
groote, donkere oogen, deels van romaanschen, deels
joodschen oorsprong (dat hier veel voorkomt) en
daarnevens prachtige, goudblonde germanenkopjes.
De vrouwen plaatsen hun last op het hoofd, van-
daar hun goede houding. Uit de vensters der lage,
witgekalkte steenen huizen in de dorpen hingen vele
blauwe en witte vlaggen, eendrachtig naast de tapij-
ten van het salon; in de steden soms de bonds-
-ocr page 17-
— H —
kleuren, ook begroetten wij eenmaal in een dorp
een zwart-en-witte vlag, waaronder een groep van
vijf allerliefste kinderen neergehurkt was. Allen bier
zijn innig verheugd dat ze nu eens voor God en
menschen kunnen toonen, hoe warm Beieren hun
aan \'t hart ligt.
Langzamerhand naar den kant van Frankrijk
wordt het Hardtgebergte aan de rechterzijde hooger.
Prachtige kegelvormige, grillig gevormde bergtop-
pen, in een blauwe italiaanschen nevel gehuld. Dit
schoone gezicht troostte ons over \'t militaire aanzien
van Landau, een kleinsteedsch nest, vol bierdrin-
kende invaliden. De Kroonprins werd hier zeer in
beslag genomen ; het trok mijn aandacht, dat hij
met slechts weinig gevolg door \'t land reed. Hij
bracht een bezoek in het leger van het 5de corps.
Bij zijn aankomst raakten de opgestelde bataillons
geheel in verwarring, daar allen hem tegemoet
vlogen om hem het eerst het »welkom" te kunnen
toeroepen. Het waren zijn getrouwen van Nachod
en Skalitz. Hij inspecteerde toen meteen het 11de
corps. Beiden te zamen vormen de kerntroepen,
welke hij bij het eerste samentreffen met het Fran-
sche leger in \'t vuur moet laten gaan.
Na zijn terugkeer werd er een geheime raad door
den generalen staf gehouden, waarvan de uitslag
eerst den volgenden dag zou bekend worden.
-ocr page 18-
— 12 —
Op den morgen van den 4den Augustus viel de
regen bij stroomen neer. »Evenals bij Koniggrütz"
hoorde men zeggen. Ieder scheen er de lucht van
te hebben, dat het waarschijnlijk tot een botsing
met den vijand zou komen. Even over zessen, nadat
de brieven uit het vaderland aangekomen waren,
brak de Kroonprins met de helft van zijn hoofd-
kwartier op. Om 9 uur stond de Beiersche afdeeling
onder graaf Bothmer ten Noorden van "Weiszenburg
opgesteld met bevel, de stad in te nemen, die door
Turken van de fransche afdeeling Abel Douay bezet
was. De Franschen waren juist aan het zorgen
voor de menage toen ze overvallen werden, doch
de oude wallen, de grachten en vaste poorten der
stad maakten een inneming voor de infanterie zeer
bezwaarlijk. De Beieren vonden hardnekkigen tegen-
stand, en gaven van hun volharding juist zoo bljjk,
als de generaal reeds voorspeld had. Ondertusschen
tastten de Pruisen de hoofdstelling van den vijand
aan, die tegen den Gaisberg aan gelegerd was, en
door kanonnen en schietgaten in een hecht bolwerk
was herschapen. Het waren regimenten van het
5de corps, voorafgegaan doer het koningsregiment
No 7, die ten laatste met slaande trom, bijna zon-
der een schot te lossen den beslissenden aanval
deden. Met de officieren, naar Pruisisch gebruik,
aan het hoofd, kon niets den loop der dapperen
-ocr page 19-
— 13 —
stuiten. Daarna hielp het Hde corps de Beieren om
Weiszenburg in te nemen. Het was een eervolle
strijd, die een buit opleverde van omstreeks 800
gevangenen en één kanon. We hadden wel is waar
sterke overmacht, doch de Franschen een zeer sterke
stelling; de strijd verliep als met de regelmaat van
een uurwerk en generaal Blumenthal zei aan den
avond van dien dag dat hij het alleen maar betreurde,
dat zij het geheele corps van Mac Hahon niet tegen -
over zich hadden gehad.
Toen de Kroonprins den bestormden Gaisberg
opreed, werden weder de rijen der opgestelde batail-
lons verbroken; alles stormde hem juichend en
jubelend tegemoet, gewonden hieven zich op en
strekten de armen naar hem uit, het was als een
eenstemmige kreet: »Zie, we hebben ons best ge-
daan I" Zulke uiting van onwankelbaren soldaten-
moed, die den heldendood tegenjuicht, is het ver-
heffendst gevoel, dat een koninklijk legeraanvoerder
ondervinden kan.
Toen de Kroonprins \'s avonds van den stormloop
van zijn 5de corps op den Gaisberg sprak, hoe na
de overwinning de gedunde bataillons hem geest-
driftig hadden toegejuicht, werd zijn gevoel hem
bijna te machtig, en lag er een verheerlijkte glans
op zijn gelaat, die in zijn omgeving als weerkaatst
werd. Dat is de machtige, zoo gevaarlijke poëzie
-ocr page 20-
— 14 —
van den oorlog. Het wordt de trots en eer van het
strijdende volk voor de zaak, die zich in den per-
soon van den vorst als belichaamt, te zegevieren
of te sneven. De geestdrift van den soldaat en die
van een koninklijk veldheer zijn echter niet geheel
gelijk in hun werking op gevoel en handeling. De
trouw van den soldaat is het zich geheel te geven,
die van den vorst, deze overgave op een edele wijze
aan te nemen. De eerste is er beter aan toe, voor den
laatste schuilt in het grootste genot, dat hem zijn
hooge waardigheid biedt, ook een bedenkelijk ge-
vaar.
Het gevoel om als een oorlogsgod over het lot
van honderdduizenden te kunnen beschikken, doet
bij den besten en reinsten mensch ten laatste de
leehjke gedachte oprijzen, »ik, de staat." Toen de
Prins onwillekeurig den arm vertrouwelijk op mijn
schouder legde, deed ik mij zelf de gelofte, voor hem
in zijn later leven altijd de ware, trouwe vriend te
zullen zijn, die hem er soms zachtjes aan herinnert,
hoe moeilijk het voor den vorst is, de verheffen-
de gevoelens van zijn waardigheid aan ernstigen
arbeid en waarachtige opoffering voor zijn land te
paren.
In den avond hurkte een aantal Turken in twee
rijen voor de pastorie van Schweighofen, het kwar-
tier van den kroonprins neer; onder hen zag men
-ocr page 21-
— 15 —
morzige, groezelige slungels, de ouden onder den
grooten turban en jongeren met den fez. Enkele
zagen er zeer bedrukt uit; naar hun gezichten te
oordeelen verwachtten zij niet anders dan opgegeten
te worden. Zij waren echter slechts daar opgesteld
ter bevordering der volkenkennis van onze soldaten.
Op den 5 Augustus marcheerden de troepen in
de richting van Wörth en Hagenau en bereikten
eindelijk na voortdurende opstoppingen in de colon-
nes, het hoofdkwartier te Sulz. Onderweg bij Weis-
zenburg zag men overal de sporen van den strijd :
doode paarden, gesneuvelde Turken in gekromde
houding, als op \'t punt van te springen, medicijn-
wagens, ambulances, helmen, monteerstukken en
wapens bij hoopen.
In het kleine Sulz waren de bewoners blijkbaar
door schrik en wanhoop bevangen. Van eenige
fransche geestdrijvers werd er een gegrepen, toen
hij op onze soldaten schoot en den volgenden mor-
gen gefusileerd. Zijn vrouw zwierf den geheelen dag
om ons kamp heen en rukte zich in wilde smart de
haren uit het hoofd.
De Franschen hebben al het volk verlof gegeven,
zich met het roode kruis te versieren; voor alle
groote huizen is de vlag geplant en draagt de be-
woner den sjerp als teeken dat hij van inkwartie-
ring wenscht verschoond te blijven; in de plaats
-ocr page 22-
— 16 —
daarvoor neemt hij eenige lichtgewonde Pranschen
ter verpleging op.
Heden avond kwam RoggeDbach bijna tegelijk
met den groothertog van Baden aan. Hij was aan
het hoofdkwartier uitgenoodigd. Als altijd liet zijn
warme, hoopvolle en hooggestemde persoonlijkheid
niet na een weldadigen en bezielenden invloed op
mij uit te oefenen. In zijn vindingrijken geest hield
hij zich al bezig met de gedachte, wat er met
Frankrijk gedaan zou moeten worden, als het ons
gelukte de zege te behalen. Onze waarde vriend
wil echter al weer heengaan, daar hij niet inziet,
wat hij hier doen zal en daarin heeft hij, dunkt
me, gelijk — Nu heb ik de verschrikkingen van
den oorlog gezien; ik bedoel niet het slagveld;
want daar kan men zich nog overheen zetten. Ik
was hier te Sulz echter in een manufactuurwinkel in-
gekwartierd. De menage-wagens waren er nog niet
en nu kwamen de soldaten, eischten al het noodige
en begonnen ten laatste te rooven en te plunderen;
nog wel juist tegenover het hoofdkwartier van den
Kroonprins.
In den morgen van den 6den begon de kanonade
in de buurt van Wörth, waarheen de geheele artil-
lerie was getransporteerd. Al dien tijd was men in
\'t hoofdkwartier van gevoelen, dat men dien dag
niet slaags zou raken ; zelfs toen tegen 10 uur de
-ocr page 23-
— 17 —
kroonprins en Blumenthal te paard stegen, ver-
wachtte de generaal eerst den volgenden dag de
beslissing als gevolg der aangevangen bewegingen
van het leger. Ondertusschen was de strijd al ont-
brand, die een van de bloedigste en roemvolste
werd, die we ooit beleefd hebben. In den den na-
middag werd langzamerhand de grootte en de ver-
schrikkelijkheid van de overwinning bekend. Alles
was bestormd en onder vreesehjk verlies verslagen;
ieder voelde dat dit een verwoede, menschen-
maaiende slag was geweest. De groote bekwaamheid
van ons leger werd bij deze gelegendheid overtui-
gend bewezen. Dat het juist den Kroonprins en
zijn uit Pruisen en Zuid-Duitschers bestaand leger
gegeven werd, dit voor Europa vast te stollen, is
bijna zoo schoon als de overwinning zelve. De Prins
was stil dien avond, zijn strijdkracht was uitgeput.
Hij zeide tot mij in groote opgewondenheid: »Ik
heb een afschuw van zulke slachtingen Nooit heb
ik naar knjgsroem gestreefd en had gaarne zulk een
roem aan anderen overgelaten. En juist mij voert
het lot van den eenen kamp in den anderen, van
slagveld tot slagveld, waar ik in menschenbloed moet
waden, vóór ik den troon mijner voorvaderen kan
bestijgen. Dit is een hart lot." — Daarom moge
het u gegeven zijn als koning des vredes te regee-
ren" was mijn antwoord.
2
-ocr page 24-
— i8 —
(9 Aug.) Toen ik in dit land kwam, was ik voor
mijzelf overtuigd, dat de Elzas-vraag een nete-
lige vraag was en dat zelfs een gelukkige uitslag
van den oorlog ons nog niet in \'t bezit daarvan zou
stellen. Ja, ik vond het zelfs alles behalve wen-
schelijk, om de onmogelijkheid in dat geval met
Frankrijk op een voet van verdraagzaamheid te
komen, verder, daar wij bij de te verwachte afreke-
ning met Jong-Rusland altijd door een verbond van
Frankrijk met Rusland in de klem zouden komen,
en eindelijk, omdat we onzekere grenslanden genoeg
hebben en een hardnekkige vrjjheidskamp (Bohemen)
in onmiddehjke nabijheid. Doch het helpt niet, het
hart kan men niet dwingen. Bij iedere mijl, die
we verder in het schoone land afleggen, bij elk
blauwoogig kind, dat ons aanstaart, ja ieder woord
dat we met de landlieden, mannen en vrouwen
wisselen, begint ons hart warmer voor dit volk te
kloppen. Over \'t geheel is het in den Duitschen El-
zas aldus gesteld: Bijna 2/s Katholiek, veel joden en
de overigen protestanten. Deze laatsten hebben zich
in een klein gedeelte moeten terugtrekken en voelen
zich verdrukt en ontevreden; enkelen van hen ver-
wachten alleen nog maar hun heil van Duitschland.
Ook het Katholieke landvolk is niet franschgezind
en ziet het noode dat op de scholen hun kinderen
verfranscht wordei, doch zij zijn voor dezen oorlog
-ocr page 25-
— 19 —
door han geestelijken opgehitst die hier een zeer
eigenaardigen politieken rol spelen. Ook deze zijn
misschien met den druk die door den ambtenaar
uitgeoefend wordt, ontevreden, doch werken in echt
franschen geest als bondgenooten der regeering.
»Ik wist wel, dat het spaak zou loopen, toen die
papen als een losgelaten bijenzwerm in \'t land
kwamen, precies als bij den Krim oorlog en den
Italiaanschen oorlog," zei een landbouwer uit Ober-
Modern. Wie echter \'t meest tot uitbreiding van
het fransche element bijdragen zijn de schoolmees-
ters, welke op bevel van Parijs hun leerlingen zoo-
veel mogelijk verfranschen, en dan de fransche volks-
bibliotheken, die door Napaleon bijna in iedere ge-
meente opgericht zijn. Het is nog juist tijd en het
laatste geslacht dat men dezen pleisterkalk kan op-
leggen. Buitendien is op \'t land bijna alleen fran-
schen adel: Parijs, de senaat, spoorweg- en andere
winstgevende ondernemingen, in chic en zedenbe-
derf aardt het naar zijn moederland in \'t Westen.
In de steden de ontwikkelde jeugd en de rijke
industrieel, die zijn schatten aan het fransche tolsy-
steem te danken heeit. Alleen de laatste categorie
is van werkelijk belang en voor ons een hinderpaal,
want de industrie heeft zich daarentegen meer ont-
wikkeld onder invloed van Rijn, Zwitserland en
Baden. De handel is echter grootendeels (uitlevering
-ocr page 26-
— 20 —
van eigen overvloed, productenhandel) en bedient
zich van den Rijn als vervoerweg. Het is dus met
de /,\'iken zoo gesteld: het land ligt als in een slui-
mering, het beschaafde deel der natie is over \'t
geheel tegen ons, daarentegen zou het volk zicb
voor \'t meerendeel een overgang tot Duitschland
geduldig laten welgevallen; wij zijn echter vooral
nog onbemind, omdat ze ons alleen door den oor-
log kennen. De rest behoort tot de voorvaderlijke
overleveringen. Als de Elzas nu echter niet Duitsch
wordt, krijgen wij haar nooit terug, want fransche
spionnen laten de ingeboornen geen oogenblik los.
Dat is nu de vraag, die al mijn gedachten in
beslag neemt. De Kroonprins heb ik in de laatste
dagen bijna geen enkele maal alleen gesproken;
hij ziet er echter goed uit en is vergenoegd en vol
moed. We legeren heden — den 19en — aan den
voet der Vogesen; morgen zulle i we in lange dag-
marschen met 7 afdeelingen er over trekken. Aan
gene zijde zal deze manoeuvre wel op zijn rechte
waarde geschat worden. Generaal v. Blumenthal
troost de kleinmoedigen er mee, dat er hoe ge-
naamd geen gevaar is bij de verdeeling van het
leger op de bergwegen Het 3de deel van de
fransche armee is, wel is waar, door de verlo-
ren slagen onschadeljjk gemaakt, maar ook wjj
hebben bij Wörth een ontzachlijk verlies gele-
-ocr page 27-
— 21 —
den en er wordt door de staf over gesproken dat
het niet aangaat, van onze betere wapenen en groo-
tere knjgsbedrevenheid zoo weinig partij te trekken.
Gisteren en vandaag heeft het aldoor geregend, zoo-
dat de wegen moeilijk begaanbaar zijn en het bivak
van de soldaten bijna is weggezakt.
De Kroonprins drukte den levendigen wensch uit,
dat hij bij toekomstige vredesonderhandelingen ook
geraadpleegd zou worden, misschien niet zoozeer,
omdat hij bepaalde voorwaarden zou willen stellen,
als wel dat het hem grieft, niet mee te kunnen
spreken waar het zulke levensvragen voor Pruisen
en Duitschland geldt. Ik ried hem, zich hierover
geheel vrij en open tot den koning uit te spreken,
met het verzoek, hem niet langer als onmondige
te behandelen, op grond van zijne uiteengezette
redenen. Hij heeft echter, dadelijk na den slag bij
"Wörth, na de gewenschte vredesvoorwaarden voor
Duitschland een gedenkschrift aangelegd, dat hij
mij liet lezen. Het was zeer schoon en moge een
goedgunstig lot al zijn wenschen te dien op-
zichte vervullen! Wie weet echter, wanneer, met
wien en onder welke omstandigheden de vrede nog
geslopen zal worden?
Den Uden Augustus hield het hoofdkwartier
boven op de Vogesen in het bergplaatsje Petersbach
halt. De Kroonprins ontbood mij tot een onderhoud
-ocr page 28-
— 22 —
in den namiddag vóór zijn eng kwartier in de
open lucht. Het was op een groote, heuvelachtige
weide. Na den regen van den vorigen dag glinster-
den halmen en bladeren in het zonlicht, aan den
kant liepen grazende koeien, achter ons zag men
de geschut- en proviandafdeelingen langs het berg-
pad naar beneden trekken; voor ons in \'t verschiet
de nevelachtige bergen, die ten Zuiden van Lotha-
ringen in de vlakte overgaan en vandaar stegen bij
tusschenpoozen kleine, witte rookwolken ten hemel,
gevolgd door den doffen klank van de kanonnen.
Daar in de verte lag Pfalzburg, dat zijn schoten
met de veldartillerie van ons Ode corps afwisselde.
Langs het bosch, dat den weidegrond aan den eenen
kant omzoomde, zag men ritmeester von Schleinitz
op- en neerschrijden, die naar krijgsgebruik in het
hout loerde, om het een of ander ontijdige schot
uit het kreupelhout te voorkomen.
Nog eens doorlas de Kroonprins met mij het ge-
denkschrift, dat hij gaarne zoo spoedig mogelijk
wilde afzenden; toen begon hij: »En hoe zal het
met Duitschland gaan, welke positie zal de Koning
van Pruisen na den oorlog innemen ?" Ik antwoordde
dat als het tot een vrede kwam, zooals wij hem nu
mochten verwachten, de Mainlinie geen verhindering
meer zou zijn en de Zuidduitschers onder gelijke
voorwaarden als de Noordelijke staten tot den bond
-ocr page 29-
— 23 —
zouden kunnen toetreden, zoools te verwachten was,
uit eigen verkiezing, al mocht het dan ook niet zoo
van harte gaan als in Baden. De Kroonprins vond
dit als vanzelf sprekend; hij vroeg echter verder:
en wat zal er van den Koning van Pruisen worden ?
— Ik antwoordde: Opperbevelhebber van den nieuwen
bond, als men daarvoor een titel noodig heeft, zal
men dien wel kunnen vinden. Ingeval van nood kan
men wel een aloude nationale waardigheid op
nieuw in eere brengen en den titel hertog van
Duitschland bij dien van Koning voegen. De Prui-
sen begeeren voor hun Koning geen nieuwen naam,
slechts de macht is het dien zij wenschen. Hier
echter viel mij de Kroonprins met schitterende oogen
in de rede : »Neen, hij moet Keizer worden." Ge-
troffen zag ik tot den Prins op; hij had zich den
generaalsmantel zoo omgehangen, dat hij als een
koningsmantel om zijn hooge gestalte golfde en den
gouden keten der Hohenzollern om den hals, die hij
toch anders als het leger rust had, niet gewoon
was te dragen en fier schreed hij op het dorps-
veld heen en weder. Onwillekeurig had hij, ver-
vuld als hij was van de beteekenis, die de kei-
zervraag voor hem had, zijn uiterlijk met het be-
handelde onderwerp in overeenstemming gebracht.
Ik werd echter nog beziggehouden met het plan
om den man, die van de keizerstroon bezit had ge-
-ocr page 30-
— 24 —
nomen, daarvan af te stooten, en voor ons Noord-
Duitschers, had het oude keizerschap met zijn eeu-
wenlange vernedering en onafgebroken national onge-
luk maar weinig bekoring. Dientengevolge nam de
toehoorder deze uitbarsting slechts euveltjes op. Op
mijn tegenwerping, dat de Zuid-Duitsche koningen
bezwaarlijk met zulk een inrichting genoegen zouden
nemen, stelde de prins er tegenover, dat wij de macht
reeds bezaten, wederspannigen te dwingen. De voor de
hand liggende bedenkingen daartegen hoorde hij ge-
duldig aan, dan begon hij echter zelf te spreken
over de beteekenis en hooge waardigheid van het
dultsche keizerschap; hij gaf toe dat deze hooge
bediening in den laatsten tijd in discrediet was ge-
bracht, doch dat zal nu anders worden. De kroon-
prins hield veel van geschiedenis en was in die van
zijn familiegeslacht zeer wel thuis; niet zoo vertrouwd
was hij met de oude staatsregeling en machtsbevoegd-
heid der Roomsche keizers van het Duitsche volk.
Hij gaf echter ten volle toe, dat de herleving van het
keizerschap iets veel beters zou moeten geven dan
het in de vroegere eeuwen gedaan had, maar kon
zich toch niet losmaken van de gedachte, dat de
Koning van Pruisen als Keizer van Duitschland erf-
genaam der oude,\' duizendjarige waardigheden en
eerbewijzen zijn zou Daar een verdere bestrijding
van deze opvatting mij onnoodig voorkwam en hij
-ocr page 31-
— 25 —
toch voelde, dat zijn toehoorder het niet met hem
eens was, vroeg hij mij op zijn gewonen harteljjken
toon : »Wat hebt ge dus eigenlijk tegen mijn idéé
in te brengen ?" De Prins zóó voor mij ziende, kon
ik den aandrang niet wederstaan om hem alles te
zeggen, wat ik op het hart had. De politieke betee-
kenis van een nieuw Duitsch Keizerrijk laat ik aan
anderen ter beoordeeling over, ik gevoel mij, door
persoonlijke verplichting en de groote goedgunstig-
heid, die ik steeds van Uw huis ondervonden heb,
gerechtigd te zeggen dat er nog een geheel andere
reden is, die mij tegen het keizerschap inneemt. De
vervulling van Uw wensch bedreigt het geslacht
der Hohenzollern met een menigte van dezelfde
gevaren, waardoor meer dan één doorluchtig vorsten-
huis, tot ongeluk van het volk, innerlijke kracht en
weerstandsvermogen verloren heeft. Wat onderscheidt
de Hohenzollern, die, als mensch beschouwd, geens-
zins altijd zooveel degelijker en krachtiger zijn geweest
dan hun ranggenooten van andere koningen die even-
als zij, slechts door het recht van erfopvolging, op het
kussen zaten? Toch wel \'t meest de omstandigheid,
dat zij uit zelfbehoud en tot uitbreiding van hun
macht genoodzaakt waren, het heil der Duitsche natie
aan de belangen van andere doorluchtige geslachten
te onderwerpen. Iedere groote schrede voorwaarts
is door uw geslacht op den tijd als \'t ware ver-
-ocr page 32-
— 20 —
overd, gedrongen als "t ware door de ijzeren nood-
zakelijkheid. De gevaren van uw hooggeplaatste
positie, de afzondering van het volk, het ijdele
praalvertoon, het blijven rondgaan in een betrekke-
lijk eng kringetje van aangenomen meeningen, het
doorbrengen van uw dagen met aangename nie-
tigheden, dit alles is in deze eeuw van ernstigen
arbeid niet gevaarlijk voor U geweest. Een zekere
Spartaansche eenvoud en gestrengheid heeft de be-
ambten, vorst en volk in \'t goede spoor gehouden.
De nieuwe keizerlijke waardigheid zal daarin spoe-
dig verandering brengen. De Duitsche keizerskroon
brengt niet alleen de verplichting mee om zich de
achting voortdurend waardig te blijven maken van
de regeerende vorstenstam, die hij zich nog eerst
veroveren moet, doch tevens een voortdurend machts-
vertoon tegenover de andere vorsten. Alle pracht,
waardoor een majesteit nu eenmaal omringd is, het
praalvertoon bij hooge bezoeken, de hofambten,
het snijder werk in costuum en decoraties zal zich
uitbreiden en eenmaal ingevoerd, altijd grootere af-
metingen aannemen. De eenvoudige blauwe rok van
de Hohenzollern zal ten laatste slechts nog als een
antiquiteit voor den dag worden gehaald. Het zelf-
gevoel van alle vorsten zal grooter worden; de
adel zal daarvoor niet onderdoen, en de geheele,
nu bijna opgeruimde rommelzoo van pretensies, die
-ocr page 33-
— 27 —
niet meer in deze eeuw thuishooren zal zich meer en
meer doen gelden. Overal, tot in de beambtenstand
en het leger, zal dit voelbaar zijn. Het aantal voor-
name heeren, die hun hoogen rang in het leger niet
aan bewezen bekwaamheid, doch aan geboorte dan-
ken, is toch al reeds groot genoeg. "Wanneer we
nog meer van zulke bevelhebbers krijgen, aan wie
we het lot en leven van onze wakkere soldaten in
handen geven, zal dat niet anders dan nadeelig
kunnen werken. Bij de t ,eneming der weelde is
het nu reeds zeer moeilijk, in de officiercasino\'s de
oude tucht en eenvoud te bewaren; in de toekomst
zal dat slechts mogelijk zijn, wanneer onze vorsten
zelf steeds in eenvoud voorgaan en de regimenten
niet in de gelegenheid stellen, onder voorname ka-
meraden geld uit te geven. En zoowel als in leger
en civiele dienst, zal ook over het volk een hoofsche
en kruipende geest komen, waaraan onze oude,
pruisische loyauteit tot nu toe gelukkig vreemd is
gebleven. In tijden van voorspoed zal het den Duit-
scher nog niet zooveel schaden, zij het ook dat het
velen de energie en bekwaamheid zal benemen.
Iedere eenzijdigheid echter wordt door een tegen-
overgestelde gevolgd en door onze eeuw gaat een
sterke, democratische strooming. Wordt eenmaal
door groote rampen en wanbestuur de ontevreden-
heid van het volk verbreid, dan worden ook de
-ocr page 34-
— 28 —
aloude, regeerende vorstenhuizen ernstig bedreigd.
Nu reeds lijkt de positie van onze vorsten machtig
veel op die van tooneelspelcr op de planken te
midden van bloemruikers en luide bijvalskreten van
geestdriftige toeschouwers, terwijl zij uit de diepte
op hen loeren.
Dit en meer in dien geest werd lang en breed
verhandeld en wel niet voor de eerste maal: reeds
tijdens den rijksdag in het jaar 1807 had de kroon-
prins in de rustige avonduren wel gehoor willen
schenken aan zulk een burgerlijke beschouwing van
de vorstelijke waardigheid. Ook nu luisterde hij
aandachtig toe en stemde bijwijlen met mij in; aan
\'t einde echter van mijn lange redeneering viel hij
levendig uit: «Luister nu eens. Toen ik tijdens de
fransche tentoonstelling met mijn vader in Parijs
was, zond Keizer Napoleon de boodschap: daar ook
de Keizer van Rusland zijn bezoek aangekondigd
had, wenschte hij van den Koning van Pruisen te
vernemen, hoe deze het met de rangverhoudingen
der hooge gasten gaarne geschikt wilde hebben;
hij, Napoleon, zou alles naar den wensch van den
Koning inrichten. Daarop antwoordde zijn vader:
»een der heeren komt altijd de voorrang toe." —
»Dat zal en mag voor een Hohenzollern niet meer
gelden," besloot hij vol vuur. Deze woorden deden
mij diep in zijn gemoed lezen, hem vervulde die
-ocr page 35-
— 29 —
koninklijke fierheid, die geen hooger naast zich
duldt en de hoogste wereldlijke macht was voor
hem onder de keizerskroon. Zoo diep had hij zich
met dit ideaal vereenzelvigd, dat geen redeneeringen
daartegen hem van gedachten hadden kunnen doen
veranderen.
Het zij mij vergund, hier met het oog op latere
ervaring eenige opmerkingen aan toe te voegen. Ten
eerste dat de bedenkingen, die ik tegen den Kroon-
prins op het veld van Petersbach geopperd had,
niet ten volle gerechtigd waren, al moet men ook
toegeven, dat ze niet zonder grond waren De
eischen toch, aan het ecste vorstengeslacht van
Duitschland in de eeuwen vóór den onderlingen bond
gesteld, konden niet dezelfde blijven bij geheel andere
staatsinrichting. De geschiktheid, die volk en ko-
ning van Pruisen moeilijke en zorgelijke tijden deed
doorkomen, moest tegenover andere eischen ook een
andere gedaante aannemen. En verder is het onmo-
gelijk groote politieke gedachten te willen onder-
drukken, welke zich door den drang der tijden en
hoog opgevoerde volkskracht baan breken wil, door
de nadeelen in het oog te houden, die de nieuwe
toestand noodzakelijk met zich brengt. De denkende
mensch zal, ook zonder het oog moedwillig voor de
gevaren te sluiten, een verandering, die niet af te
wenden is, op zich nemen en de kroonprins stelde
-ocr page 36-
— 30 —
zich in deze zaak op bet meer juiste standpunt,
waarheen ook zijn vurig verlangen hem dreef.
Hij had een warm en gevoelig hart, vol men-
schenliefde en zelfopoffering en daar, waar hij zijn
volle vertrouwen kon schenken, gaf hij meer dan
eenig ander vorst, zichzelf, zooals hij was. Onom-
8tootehjk vast echter was bij hem deze vorstelijke
opvatting van rang en stand; waar hij in de gele-
genheid was zijn idealen uit te spreken, toonde hij
zich eerzuchtiger dan één van zijns gelijken in rang.
"Waar hij niet door bizondere sympathie of nationaal
gevoel gedreven werd, beschouwde hij de menschen
onwillekeurig naar de verschillende rangen, die de
monarchie ook ook aan hen, die niet in \'s lands
dienst zijn, zou kunnen uitdeelen.
Zoo het lot hem een werkelijke regeering ver-
gund had, zou deze eigenaardigheid soms wel tot
verbazing der tijdgenooten, meer aan \'t licht zijn
gekomen. Hij dreef gaarne den spot met de fijne
onderscheidingen der pruisische orden en eerelintjes;
hij zelf echter zou het als een ernstige zaak be-
schouwd hebben, de zwanenorde, die maar geen
levensvatbaarheid schijnt te hebben en meer derge-
lijks in te stellen, waardoor het aantal sporten dat
de regent van zijn nederigsten onderdaan scheidt,
steeds vermeerderd wordt. Hij had een scherpen
blik voor het jagen naar titels en uiterlijke voor-
-ocr page 37-
— 31 —
rechten van anderen, en toch hield hij de rangs- en
tot den adelstandverheffing voor een onvervreemd-
baar vorstenrecht en een duur voorrecht voor hoog-
geplaatsten. De verschillende eigenaardigheden van
het ceremonieel, het op touw zetten van feesten,
waarbij de vorst als middenpunt prachtig uitkomt,
dit alles was voor hem belangrijk en beschouwde
hij als zijn eerste vorstelijke plicht. Zijn Vaandel,
en, aan \'t einde van het jaar 1870, de uitvindin-
gen van Stillfried, eigen nieuwe kronen en wa-
pens voor den kroonprins en de prinsen, waren voor
hem belangrijke kwesties. Uit dezen koninklijken
trots werd langzamerhand de idéé van het keizer-
rijk in de ziel van den kroonprins geboren, zij werd
een vurige begeerte bij hem, en naar mijn oordeel
is hij de groote drijfveer geweest, die de nieuwe
orde van zaken bewerkt heeft. Voor hem waren
alle tegenbedenkingen, die in den zomer van 1870
gemaakt werden, van geringe beteekenis Hij
vond warme instemming bij eenige van onze vor-
sten, o. a bij die van Baden en Koburg, welke de
toekomstige waardigheid der Duitsche vorsten als
den zekersten waarborg voor den onderlinge vrede
beschouwden.
De kroonprins had in het gedenkschrift aan den
bondskanselier zich er van onthouden, ook maar
eenige melding te maken van wat voor hem de
-ocr page 38-
— 32 —
hoofdzaak was. Eerst bij een later persoonlijk onder-
houd — het eerste was in den namiddag van den
20sten Augustus, waarom hjj naar het groote hoofd-
kwartier te Nancy gereden was — heeft hij daar-
over gesproken; te Reims zeide hij, dat graaf Bis-
marck gezegd had het plan in welwillende overwe-
ging te zullen nemen. Het is den schrijver dezer
regelen geheel onbekend, hoe de bondskanselier
toenmaals over een Duitsch keizerrijk dacht, en of
hij deze toekomstige kroning van den op te richten
staat voor \'t beste hield. Het komt mij echter waar-
schijnlijk voor, dat hij als Pruis juist geen geestdrift
voor zulk een prachtige toegift aan de wereldlijke
macht zal hebben gehad en dat hij het als staatsman
voor onverstandig zal gehouden hebben, zich in zijn
vrijheid van handelen door eenige verplichting te la-
ten binden; dat hij echter den hartewensch van den
troonopvolger langzamerhand in overweging nam en
op zijn wijze mogelijk en uitvoerbaar maakte, toen hij
door de gebeurtenissen, de overtuiging gekregen had,
dat deze oplossing der moeielijkheden betrekkelijk
de beste was. In alle gevallen was hij het, die het
plan voor zoover het hem doelmatig voorkwam,
heeft helpen ten uitvoer brengen. De Kroonprins
echter was de opvatting toegedaan, dat de nieuwe
keizerlijke waardigheid slechts dan de rechte wijding
zou ontvangen, wanneer zij als voortzetting der oude
-ocr page 39-
— 33 —
roomsch-keizerhjke majesteit beschouwd werd, en hij
was het, die bij de opening van den eersten duit-
schen rijksdag in 1871, tot verbazing der afgevaar-
digden den eeuwenouden stoel der Saksische keizers
bij het moderne openingsfeest vooruitschoof.
Dit voorval lokte een artikel uit in het tijdschrift
»Im neuen Reich." Toen de Kroonprins het gelezen
had, zei hij met zijn gewone zachtmoedigheid: dat
heeft Freytag tegen me geschreven, maar ik kan
er niets aan doen. Bij een latere ontmoeting,
bewees hij mij de gunst tegen mij te zeggen: »Nu
denk ik er niet meer zoo over." — Niettemin kon
hij zich niet losmaken van deze opvatting. Nog in
zijn lijdenstijd sprak hij van een romeinsche IV,
die achter de eerste onderteekening van den nieuwen
keizer zou hebben gestaan en die aan de herinnering
van Keizer Priedrich III, den vader van Maximili-
aan I, zijn oorsprong te danken heeft.
2. Tot aan Signy.
Tot de beminnelijkste en interessantste mannen
van ons hoofdkwartier hooren de beide officiers van
gezondheid Büger en "Wilms. Hun krachten werden
na het vreesehjk verlies in den slag bij Wörth, zoo-
danig op de proef gesteld, dat slechts een ongewoon
sterk gestel er tegen bestand kon zijn, en dan nog
3
-ocr page 40-
— 34 —
alleen in een tijd van de hoogste opwinding. Dag
en nacht bezig met de gevaarlijkste operatièn, te
midden van bloed en het steunen der stervenden,
onder een bijna onafzienbare menigte gewonden,
wier oppassing, verpleging en genezing zij zich
ten taak zagen gesteld, wisten beide mannen die
verheven kalmte, levensmoed en opgeruimdheid
te bewaren, die voor de hulpelooze gewonden
soms nog weldadiger is, dan de bekwane hand van
den arts.
Beide mannen, innig bevriend, hoewel van zeer
uiteenloopende aard, Böger vol energie, voortvarend,
geboren om te heerschen, daarnaast "Wilms met
zijn voornaam voorkomen, een stil opmerker, met
een zachte uitdrukking in zijn mooie oogen, vol
fijnen humor — werden in het hoofdkwartier met
groote achting en toegenegenheid gadegeslagen. Onze
trouwe metgezel, de schilder Bleibtreu, die in een
licht zomerjasje op het slagveld was gegaan, om
stof op te doen voor zijn oorlogschetsen, droeg den
langen kapmantel, dien de beide artsen voor hem
in een franschen winkel gekocht hadden en dien
Böger hem met een geestige toespraak plechtig
overhandigde, dan ook altijd met een zekeren trots
bij alle weersgesteldheid.
Minder gunstig is de positie van andere welmee-
nende heeren, die het leger met menschlievende
-ocr page 41-
— 35 —
bedoelingen vergezellen, de Johanniten en Malthezer-
broeders. Het was juist geen gelukkige gedachte,
dat men in het jaar 1811, in een tijd, welke voor
Pruisen de uiterste inspanning van het geheele volk
eischte, een afgelegde ridderorde als een bizonder
recht van den adel weder ging opwarmen. Sedert
had de orde een menschenleeftijd lang werkeloos
en roemloos bestaan; er werd van verteld, dat
iedere zoon van een adellijk geslacht zich tegen be-
taling van een zekere som het ordeteeken verschaf-
fen kon, en het is zeer natuurlijk dat zij, die door
hun geboorte uitgesloten waren, nu juist geen bij-
zondere symphatie voor haar gevoelden. Om haar
wat in de algemeene achting te doen rijzen, wer-
den in 1852, een tijd van karakterlooze reactie, de
statuten veranderd en het middeleeuwsche idéé van
een adellijk hospitaal weder voorgestaan, wat haar
tot weldadigheidsorde zou maken. Hun pogingen
bleven echter lang zonder uitslag, de kleine inkoop-
som en jaarhjksche toelage van eenige thalers lever-
den geen voldoende fondsen op tot uitgebreide
hospitaalwerkzaamheid. Eerst sedert Pruisen onder
Koning Wilhelm zijn roemvolle oorlogen begon,
werd de menschlievende drang tot helpen onder de
broeders der orde machtiger. Het aanzien en de
genegenheid voor de orde werden daardoor niet
wezenlijk grooter; men bleef haar als een vreemd-
-ocr page 42-
— 36 —
soortigheid, niet meer in dezen tijd thuisbehoo-
rend, beschouwen. Alle orden en eereteekenen,
die een vorst tegenwoordig instellen kan, dienen
een belooning te zijn voor bewezen diensten aan
den staat of aan den persoon van den monarch.
Om op zulk eene orde aanspraak te kunnen maken,
dient men dan echter ook in een zekeren, kleinen
kring van staatsambtenaren geboren te zijn. Wij
vinden het zeer begrijpelijk, dat de man van adel
met voldoening op een lange rij van nobele voor-
vaders terugblikt. Wanneer de trots op het verleden
van zijn geslacht zijn geweten en karakter helpt
vormen en hem van eerlooze daden terughoudt,
kunnen wij niet anders dan dezen trots als een
bron van zedelijke kracht vereeren, en wanneer de
adellijke zich met mannen van zijn geslacht of zijns
gelijken in rang vereenigt tot algemeene maatschap-
pelijke doeleinden, hebben de buitengeslotenen vol-
strekt het recht niet, hem daarover te gispen en
zij kunnen met lachen wachten, tot er werkelijk
aanleiding voor gegeven wordt. Ook wanneer de
staat aan de leden van zulk een vereeniging
toestaat een teeken te dragen, dat tegelijk een
herinnering aan een oud verbond van geschied-
kundige beteekenis is, mag men daarover evenmin
aanmerkingen kunnen maken als over de ordetee-
kens, die de vrijmetselaars in hun loges dragen.
-ocr page 43-
— 37 —
Het zou echter terecht tegenkanting uitlokken, als
een vorstelijke grootmeester de teekens van zijn loge
aan zijn broeders als een staatsorde liet uitdeelen.
En toch wordt nevens de eischen, die de vrijmet-
selaars stellen, als zin voor beschaving, humaniteit,
verdraagzaamheid in den godsdienst, voor den
Johanniter-orde behalve persoonlijk die eer waar-
dig te zijn, geëischt dat moeder en wellicht groot-
moeder adellijk ter wereld zijn gekomen. De eischen
van de Vrijmetselaren-orde hebben ongetwijfeld meer
recht van bestaan.
De uitdeeling toch van een orde, die in \'t oog
van het volk den begiftigde beloont, omdat hij van
adellijke ouders afstamt, doet bij hen den vrees ge-
boren worden, dat de vorst met twee maten meet
en een klein aantal van getitèlden behalve de ver-
schillende hofbeambten, die hen in dagelijksche aan-
raking met den heerscher brengen, ook de aanzien-
lijkste en invloedrijkste betrekkingen in leger en staat
zal geven. Het is wel waar, dat zulk een verdeeling
in regenten en geregeerden in tijden van onbe-
zorgde zekerheid en daaruit voortvloeiende krachts-
ontwikkeling tamelijk gelaten geduld wordt, doch
het blijft een zwak punt der monarchie, en kan in
moeilijke tijden een gevaar worden voor het mo-
narchaal leven in den staat. Het brengt toch voor
onze vorsten, die buitendien in een adellijken damp-
-ocr page 44-
— 38 —
kring groot gebracht zijn, nog dit gevaar mee, dat
zij onder inwerking van deze invloeden, hun vrijheid
en onbevangenheid van oordeel verliezen.
Wanneer men al niet kan nalaten, de Johanni-
ter-orde in vredestnjd met een zekere humor te
beschouwen als een der zeldzaamheden, die ons uit
de middeleeuwen overgebleven zijn, wordt de toe-
stand anders — waar de ridderlijke heeren bij den
tijdgeest om verontschuldiging vragen door hetgeen
zij in het leger verrichten. Moge deze bewering
mijn lezers niet vreemd in de ooren klinken. De
orde doet in dezen oorlog menigeen goed en waar-
schijnlijk zullen vele van onze officieren nog eens
met dankbaarheid terug denken aan de weelderige
inrichting, den goeden kost en de vriendelijke, kame-
raadschappelijke verpleging, die zij in de orde-hospi-
talen vonden. Ook zijn de minderen in rang natuurlijk
niet uitgesloten hoewel het voornamelijk voor offi-
cieren bestemd is. Dit is echter geen voordeel voor
de ziekenverpleging van het leger. "Wij zijn er trotsch
op te kunnen zeggen, dat de duitsche officier voor
zijn manschappen een voorbeeld is van moed en
bekwaamheid, hij gaat hun voor in het gevaar, aan
zijn oog en bevel hangen in tijd van oorlog hon-
derde levens. Hij is op \'t slagveld niet enkel de be-
velhebber, doch tevens de beste, zorgzaamste vriend
voor zijn soldaten. Daarom moet hij ook op het
-ocr page 45-
— 39 —
ziekbed in de dagen van het pijnlijkst lijden niet
van zijn manschappen gescheiden worden. Wie een-
maal gezien heeft, met hoeveel angst en geheele
overgave de soldaat op het slagveld tot zijn officier
opziet, zal het begrijpen hoeveel waarde de gewon-
den en lijdenden aan de nabijheid van hun aanvoer-
der hechten. Hij is voor hen bij de bitterste smart,
in tijden van ellendige afmatting als een teeken,
dat de bevelhebber de trouw, die de soldaat hem
bewezen heeft ook tegenover hem in acht neemt.
De gewonden zullen voor hun officier, die met hen
nederligt, alles over hebben. Zij zullen het niet
anders dan natuurlijk vinden, dat hij \'t eerst ver-
bonden wordt, den eersten dronk water krijgt en
de beste plaats voor zijn ziek lichaam. Maar hij
moet bij hen blijven en met hen lief en leed deelen.
Wanneer de brancards der Johanniter voorkomen
en hem wegdragen, daar waar, zooals de manschap-
pen wel weten, hem een zachter bed en zorgvul-
dige verpleging onder zijnsgeljjke ver van hen
wacht, dan daalt er niet alleen moedeloosheid op
de achterblijvenden neer, die zich nu als verlaten en
alleen beschouwen, doch nog een ander gevoel, dat
van vervreemding en afgunst komt bij hen op. Zoo-
doende is het officieren-lazareth op het slagveld voor
de manschappen geen voordeel. Men zegge nu niet,
dat aan het leven van den officier betrekkelijk meer
-ocr page 46-
-
— 40 —
gelegen is en dat het goed is, wanneer er meer
voor zijn behoud gedaan wordt dan voor dat zijner
soldaten.
In de meeste gevallen hebben wij dus geen we-
zenlijk voordeel van de weelderige inrichtingen van
dit voorname lazareth, al zijn er gunstige uitzonde-
ringen. Verder is het ook niet, zooals het behoort,
dat deze hospitaal-Johanniters onder bevel van orde-
ridders en de van hen afhankelijke helpers staan.
Alle verpleging van het leger behoort geheel en al
onder het bevel van den generaalarts te staan. Hij
moet niet alleen voor goede ligging, verpleging en
kost zorgen, doch ook het geheele verplegingsper-
soneel onder zijn commando hebben. Anders gebeu-
ren er noodzakelijk allerlei ondoelmatigheden achter
zijn rug. Het allerminst echter zal de ziekenverple-
ging aan zijn doel beantwoorden, in een hospitaal
waar naast den arts, andere personen gebiedend op-
treden, die nog wel op bizondere egards voor
hun persoon en handelingen aanspraak maken. De
uitrusting van eenige honderde bedden is, wel is
waar, een noodzakelijke bijdrage tot de zieken-
verpleging van een leger, maar nog maar een zeer
klein deel van al het noodige.
Deze week kwam de engelsche correspondent
Hussel, met den jongen hertog van Sutherland in
het hoofdkwartier aan. Hij werd in zijn kwali-
-ocr page 47-
— 41 —
teit van Engelschman door den Kroonprins met
een onderscheiding behandeld, die gunstig afstak
bij de minachting, welke de ons nagereisde be-
richtgevers van duitsche bladen ondervonden had-
den. Deze wakkere mannen toch deden toemaals
hun plicht onder groote moeilijkheden. Daar het
gedrag der Engelschen in het hoofdkwartier ons niet
aanstond, een enkele der Engelsche kranten, die
ons in handen kwamen, volstrekt geen vriendschap-
pelijke opvatting over de duitsche aangelegenheden
uitsprak, was het niet te verwonderen, dat allen,
die men verdacht van in verbinding met Engeland
te staan en brieven daarheen te schrijven, met wan-
trouwen werden gadegeslagen. Ook werd de positie
van den hertog van Augustenburg, wiens broeder
4 jaar geleden met Prinses Helena van Engeland
gehuwd was, daardoor nog onaangenamer, dan zij
al sinds den dag van zijn aankomst was. Deze wak-
kere heer had in Juli dien bekenden brief aan
Duplat geschreven, waarin hij niet alleen zichzelf
doch ook de hertogdommen het recht voorbehield
onafhankelijk van Pruisen te zijn. Nu was hij in de
Beiersche generaalsuniform, die hij bij den aanvang
van den oorlog van Beieren ontvangen had, in het
hoofdkwartier van den Kroonprins aangekomen. Hij
had het plan gehad, zich bij de Beieren aan te sluiten
doch dit was hem tegen de borst gaan stuiten. Na-
-ocr page 48-
— 42 —
tuurlijk waren de Pruisen van het hoofdkwartier
tegenover hem in een moeilijke positie, ook wa-
ren zij volstrekt niet geneigd hem onbevangen en
onpartijdig te beoordeelen, ofschoon het zeker is, dat
juist deze voorname heer, met zijn pijnlijke nauw-
gezetheid van geweten het vermeden heeft ook maar
één mededeeling in den vreemde te doen, die hij
voor nadeelig hield. Ontegenzeggelijk waren de
vertrouwelijke berichten die van het hoofdkwartier
naar Engeland gingen, een groot bezwaar, doch
nu eenmaal onvermijdelijk De kroonprins zelf
schreef iederen dag aan zijne gemalin te Hamburg
en het opbreken van het hoofdkwartier werd me-
nigmaal vertraagd als de briefwisseling hem nog in
beslag nam. Evenzoo schreef prins Lodewijk van
Hessen van zijn divisie aan zijn gemalin prinses
Alice.
Ook prinses Alice betoonde gedurenden den go-
heelen oorlog — wat in de uitgave van haar nage-
laten brieven niet genoeg uitkomt — in haar hart
een moedige, duitsche vrouw, en het is mij een
eereplicht, dit der gestorven vorstin te kunnen na-
geven, wier hooggestemde vriendschap de laatste
droeve levensjaren van een groot, duitsch geleerde
heeft verhelderd. Eeide aanzienlijke vrouwen vol harts-
tochtelijke zorg voor het wel en wee van hun ge-
liefden, schreven weder aan hunne doorluchtige moe-
-ocr page 49-
— 43 —
der en de familie naar Londen. En evenals de vors-
tinnen was ook de naaste omgeving ijverig aan \'t
correspondeeren. Hoe konden de schrijvenden altijd
weten, of het geheim houden van het een ofandere
nieuws van militair gewicht was? In Engeland na-
men ze de verplichting, om zulke berichten geheim
te houden, zeer licht op. Wat over het kanaal
ging, kon weinig nren daarna reeds in brieven naar
Frankrijk geboodschapt zijn. Zoo was het natuurlijk
gevolg, dat de Pranschen via Engeland allerlei mee-
deelingen over ons leger kregen, die liever geheim
hadden moeten blijven. Wij hebben op gelijke ma-
nier ook veel van de Pranschen vernomen.
Daar in den laatsten tijd de naam van den Engel-
schen gezant in Petersburg, Morier, in verband met zulk
een aan de Franschen ter oore gekomen bericht van
de duitsche pers genoemd wordt, zij het mij vergund,
ook daarover mijn meening uit te spreken. Morier
was in het jaar 1870 van alle Engelschen in buiten-
landsche dienst wel degene, die, \'t best op de hoogte
was van de duitsche verhoudingen, het meeste recht
liet wedervaren aan de toenemende kracht van
Pruisen. Daarbij zoo van harte duitschgezind als
een eerzuchtig diplomaat en Engelschman maar zijn
kan. Als een jongere bloedverwant van den humor
ristischen schrijver, aan wien we de uitstekende
schilderingen van Perzische karakters en toestanden
-ocr page 50-
— 44 —
te danken hebben, was hjj ook in Duitschland goed
aangeschreven en om zijn geest en vrooljjke opge-
ruimdheid in gezelschappen zeer geliefd.
Hij koesterde in dien tijd de eerzuchtige hoop,
zijn loopbaan als engelsch gezant in Duitschland te
maken, en het te wel mogelijk, dat hij de vervul-
ling van dezen wensch door de gunst van het nieuwe
hof te Berlijn hoopte te bevorderen. In deze bere-
kening was echter een fout, die aan het oog van
den scherpzienden man ontsnapt was. Bij geen mi-
nister zal een vreemd diplomaat welkom zijn, die
behalve de ambtelijke relaties nog een intiemen
persoonlijken omgang met den vorst zelf onderhoudt.
Dat wordt evenmin in Engeland als in Duitsch-
land gaarne gezien en die tegenzin is zeer na-
tuurlijk en in het belang van den staat. Als het
dus waar is, dat Vorst Bismarck de benoeming van
Morier tot engelsche gezant in Berlijn niet gewild
had, zou deze afwijzing, de verhoudingen in aan-
merking genomen, alleszins gegrond zijn. In Enge-
land kon Morier de hinderpalen, die de persoonlijke
vertrouwelijkheid der koningin in enkele familieaan-
gelegenheden, hem tegenover het engelsche ministe-
rie misschien in den weg zette, nog wel overwin-
nen, bij ons echter niet.
Aan den anderen kant echter was Morier in \'t
jaar 1870 juist door zijn persoonlijke intieme betrek-
-ocr page 51-
— 45 —
kingen, zijn inzicht en vóór alles door zijn eigen
belang niet in staat, aan het leger der Franschen
goed succes te wenschen. Ook is door de woorden
van den maarschalk Bazaine, dat hem een zeker be-
richt door middel van den engelschen gezant in
Darmstadt ter oore gekomen was, nog niet uitge-
maakt, dat de gezant zelf dan wel tusschenpersonen
hem op de hoogte gesteld hebben. Wij, Duitschers,
zijn dus bij onbevooroordeelde beschouwing der feiten,
nog niet gerechtigd, de Engelschen in het jaar 1870
van grof plichtsverzuim te beschuldigen.
Over het 4 daagsche oponthoud in het schoone
Nancy van den 16 tot den 20sten Augustus werd
van het hoofdkwartier door de berichten der slagen
voor Metz, een droeve sluier geworpen. De Fran-
schen, die den kroonprins te midden zijner getrouwen
\'s avonds voor het hotel de France konden gadeslaan,
hadden zich wel kunnen verbeelden, dat de vreemde
groote nederlagen te betreuren hadden.
In werkelijkheid zullen onze overwinningen bij de
Franschen de beschaving brengen en de Voorzienig-
heid heeft het edele, duitsche bloed, dat op de slag-
velden van Frankrijk geplengd werd, onder anderen
ook daartoe verkoren om aan onze vijanden tege-
lijk met de achting voor onze militaire meerderheid
de noodzakelijkheid van algemeene dienstplicht in
de ziel te prenten. Met dezen hoogsten en edelsten
-ocr page 52-
— 46 —.
vorm van krijgsdienst vervalt de mogelijkheid van
overmoedige veroveringsoorlogen en de onzinnige
militaire ijdelheid, dat afschuwelijk drijven van de
Franschen. Zoodra het gehalte van het fransche
leger zoo degelijk als het onze wordt, en de zoon
van den senator en bankier van Parijs als gemeen
soldaat naast den arbeider van St. Antoine in de
gelederen staat, zal dat onbeschaamde gepeupel, dat
nu op de openbare meening van Frankrijk gewicht
oefent, aan macht verliezen en zullen de beschaaf-
den, door familiegevoel geleid, meer belangstellen
in de politieke aangelegenheden. — Algemeene
weerplicht maakt niet alleen sterk in den oorlog,
maar helpt ook den vrede bewaren. In den vroegen
morgen van den 20sten spoedde de Kroonprins zich
van Nancy naar het groote hoofdkwartier bij Metz,
om zijn vader te begroeten. Het was een aandoen-
lijk wederzien zonder getuigen. De Koning sprak
ten laatste zijn vreugde uit, dat hij zijn zoon voor
alle anderen het ijzeren kruis van dezen oorlog kon
verleenen, de eerste en tweede klasse; de Kroon-
prins antwoordde dankend, dat hij het kruis niet
kon dragen, wanneer aan Generaal v. Blumenthal
niet dezelfde onderscheiding te beurt viel. Zijn
wensch werd vervuld. In den loop van den namid-
dig sprak de Kroonprins nog graaf Bismarck, en
reed daarna over Nancy negen mijlen ver tot naar
-ocr page 53-
— 47 —
Baucouleurs.
Daar was den 22sten Augustus de dierbare Prins
in diepe droefheid over de groote verliezen van den
Kiden en 18den Augustus, welke nog door nieuwe
doodstijdingen van goede bekenken versterkt werd.
Zijn naaste omgeving, Mischke en anderen, hebben
\'t hard te verantwoorden tegen de pessimisten in
het hoofdkwartier, die allerlei onheil voorspellen,
omdat zij zich ongerust maken of omdat het hun
wel treurig, doch niet geheel onwaarschijnlijk voor-
komt, dat Pruisen eens het onderspit zou kunnen
delven.
Door de vlucht van onze derde armee over de
Vogesen is het leger van Mac Mahon voortwaarts
gedreven; de armee van den Keizer en Bazaine
werd in de veldslagen van den 14den, 16den on
18den Augustus door de eerste en tweede armee
van Parijs weggedrongen en te Metz ingesloten.
Hierdoor is niet alleen de fransche armee in twee
ver van elkaar zijnde afdeelingen verbroken, doch
is ook bij voorbaat de vereeniging van de 3 duit-
sche armees in zooverre verkregen, als in dagen
van beslissing noodig is. Reeds bij deze slagen is
onze superioriteit in het leger duidelijk aan het
licht gekomen. Terwijl onze generaalstaf de kunst
verstaat, om voor raarsch en proviandeering de vrije
beweging van de legerafdeeling te bewaren en toch
-ocr page 54-
— 48 —
in den slag de massa\'s op één punt te vereenigen,
stonden de Franschen in de beide deelen van hun
leger dicht op elkaar gedrongen, en daardoor belem-
merd in hun beweging en opstelling. Bazaine, die
zich dapper weerde, was dan ook bij elke der 3
veldslagen van Metz in de moeielijke positie van te
trachten stellingen te overwinnen en zichzelf uit
onhoudbare stellingen los te maken.
Nu, den 23sten, hangt er te Signy over het hoofd-
kwartier een wolk, daar onze beminde Prins onge-
steld is. Böger geeft hoop, dat hij morgen weer
beter zal zijn.
\'s Avonds was ik met den Kroonprins alleen; hij
lag op zijn smal veldbed, dat hij in ieder kwartier
voor zich laat opslaan. Vóór hem op den kleinen
schrijftafel, zoo, dat zijn oog daarop rusten kon,
stonden de photographiën van de Kroonprinses en
zijn kinderen. Hij sprak met mij over zijn betrek-
kingen tehuis, over den verschillende aard van zijn
kinderen, en van de smart over de gesneuvelden.
Zijn oog werd vochtig, terwijl er op zijn gelaat liefde
en tegelijk droefheid te lezen waren. Door zijn fijn-
gevoelige, warme persoonlijkheid werd ook de hoor-
der in een weeke stemming gebracht. Toen begon
hij over zijn gemalin te spreken, vol teedere aan-
doening. Hij roemde haar uitgebreide kennis en
helderen geest, waar hij met eerbied tegen opzag,
-ocr page 55-
— 49 —
en klaagde er over, dat zulk een vrouw niet overal
naar waarde geschat werd, dit alles op een wijze,
die duidelijk aantoonde, hoe gaarne hij sprak over
haar, die nimmer uit zijn gedachten was.
Toen hij aan het gesprek een wending gaf en
ten laatste mij de gunst bewees met waardeering
over mijn litterairen arbeid te spreken, vertelde
ik hem dat vele indrukken, op reis gedurende
den vervelenden legertocht van het hoofdkwar-
tier opgedaan, mij stof hadden gegeven tot een
nieuwen roman (dezelfde, die later onder den titel,
»Die Ahnen" den lezers bekend geworden is) en ik
sprak verder, zoo als ieder schrijver, die vol is van
het beeld, dat hem voor den geest staat, van het
plan en den inhoud der eerste vertelling.
Hij hoorde mij geduldig aan, totdat hij zich in
zijn bed oprichtte en met een uitdrukking, alsof
hij een goeden inval had, mij vroeg: »Is het niet in
het oogvallend, dat er aan de Kroonprinses zoo wei-
nig duitsche boeken worden opgedragen, die de
moeite waard zijn? Zoo iemand, dan verdient zij
toch zulk een openlijke hulde wel." Daarop ver-
zocht de toekomstige auteur van »de Ahnen" om
voorspraak bij de Kroonprinses, wanneer hij haar
zou verzoeken zijn opdracht te willen aanvaarden,
De prins wierp mij daarop een sympathieken blik
toe, en ging weer rustig liggen. Iedere, zelfs de ge-
4
-ocr page 56-
— 50 —
ringste hulde, aan zijn aangebeden vrouw bewezen,
was voor hem een zaak van gewicht.
Want aan deze geliefde vrouw hing zijn geheele
hart. Zijn liefde voor haar vervulde en heiligde zijn
leven. Zij was de beheerscheres zijner jeugd, en ver-
trouwde van al zijn gedachten, zijn hulp in alles.
Aanleg van tuinen, versiering zijner woning, opvoe-
ding der kinderen, het oordeel over menschen en
gebeurtenissen in alles richtte hij zich naar haar.
Als hij haar niet geheel kon volgen, of zijn innigst
wezen met haar wensch in tegensprak was, was hij
diep ongelukkig en ontevreden met zich zelven. Zij
was in een ruimen kring opgevoed, en had met
haar rijken aanleg, bevattehjken, en schranderen
geest, als het lievelingskind van haar vader, een
school doorloopen, die haar geest veelzijdig ontwik-
keld had.
Gedurende vele gelukkige jaren had zij ijve-
rig en geduldig haar gemaal eenswillend leeren zijn
en hem in geestdrift weten te ontsteken voor al de
belangen, die haar na aan het harte lagen en in
zijn eenvoudig, open gemoed voelde hij zich alsof
alle edele gedachten, die in hem leefden, haar werk
waren. Het was hem, alsof hij eerst door haar ge-
leerd had te zien te gevoelen en het ware en
schoone lief te hebben. Het was gemakkelijk te begrij-
pen, dat zulk een heerschappij van een vrouw over
-ocr page 57-
— 51 —
den man, den toekomstigen vorst van Pruisen, aan-
leiding dreigde te geven tot strijd en moeiehjkheden,
en misschien het ergst voor de vrouw zelve, die
leidde en heerschte, waar het een behoefte der vrouw
is geleid te worden.
De Kroonprins klaagde er tegen mij over, dat de
aanwezigheid van den hertog von Augustenburg en
diens Beiersche uniform zulk een groote ontevreden-
heid onder de Pruisen van het hoofdkwartier te-
weegbracht Ik kon niet nalaten te zeggen, dat de
doorluchte heer beter gedaan zou hebben, als hij bij
een Beiersch corps gebleven ware, of daarheen weer
terugkeerde, zoodat de Kroonprins mij beloofde, dat
hij er met den hertog over spreken zou. Intusschen
schijnt dit niet gebeurd te zijn.
Den 24sten Augustus kwam de Koning een be-
zoek brengen in het hoofdkwartier van de 3de
armee. De Koning was opgeruimd en minzaam je-
gens iederen. Toen hij den Hertog Von Augusten-
burg zag, vroeg hij aan den Kroonprins; «Wie is
die Beiersche generaal?" Op het antwoord keek hij
een oogenblik verbaasd, trad toen op den hertog
toe en sprak eenige woorden met hem, beide eenigs-
zins gedwongen.
Daar ik niet tot den staf van den hertog be-
hoorde en mij evenmin tot zijn vertrouwelingen
rekenen kon, zag ik hem zelden. Toen wij echter
-ocr page 58-
— 52 —
tijdens den slag van Sedan aan den rand van een
vooruitspringende hoogte bij Donchery op den grond
zaten en den laatsten kamp van den glorierijken
slag gadesloegen, hoorde ik naast mij plotseling de
stem van den Augustenburger, die hevig bewogen tot
mij zeide : »Zulk een uur wijzigt de gedachten van
de menschen, legt nieuwe verplichtingen op." Het
was gemakkelijk te begrijpen, wat de hertog hiermee
bedoelde. In \'t jaar 1867, gedurende den rijksdag
was er bij het ministerie van buitenl. zaken een neiging
geweest om alle verschil, dat na het veroveren van
Sleeswijk-Holstein met den hertog ontstaan was,
uit den weg te ruimen, en was ik genoodzaakt ge-
worden, daarover en over mogelijke inwilligingen
met den hertog van Gotha te spreken en dezen te
verzoeken hierin de tusschenpersoon te zijn. Toen-
maals had de hertog van Augustenburg zeer be-
slist alles geweigerd. Nu werden de veranderde
gezindheid van den hertog en de beteekenisvolle
woorden door een bekende op dezelfde plaats in
het groote hoofdkwartier meegedeeld, opdat deze
groote dag ook den Kroonprins en den hertog van
Augustenburg uit een moeielijke positie bevrijden
mocht. Het ministerie van buitenl zaken was echter nu
niet in staat, de vroegere bereidwilligheid te toonen,
zoodat de verzoening, waarop misschien de Koning,
maar meer nog de Kroonprins met recht hoopte,
-ocr page 59-
— 53 —
eerst later tot stand kwam. Het moet echter den
rechtschapen hertog ter eere worden nagegeven, die
vast overtuigd was van zijn goed recht tegenover
Pruisen, en zich als \'t slachtoffer van een zelfzuch-
tige politieke beschouwde, dat het geen berekenend
verstand was, hetwelk hem geneigd maakte om af-
stand te doen van wat hij voor zijn hoogste voor-
vaderlijk recht hield. Het was de geestdrift van
een trouwen Duitscher over de overwinning van zijn
landslieden en het besef, dat ook hij op dezen groo-
ten dag voor Duitschland het liefste, wat hij had,
ten offer moest brengen.
3. Tot aan Reims.
Bazaine was ingesloten te Metz, de Kroonprins
trok aan de spits van ons groot leger recht op
Parijs aan, terwijl Mac Mahon, zooals wij meenden,
zich teruggetrokken had. Daar kwam in den namid-
dag te Signy, juist toen de Kroonprins op de komst
van den Koning wachtte, het bericht uit Chalons,
dat de maarschalk de stelling daar verlaten had en
naar het Noorden optrok. "Weldra hadden wij door
onderschepte brieven en stellige berichten de zeker-
heid, dat Mac Mahon om het Noorden heen tot
Bazaine poogde door te dringen. Onmiddelijk wer-
den de duitsche legertroepen nieuw opgesteld. Prins
-ocr page 60-
— 54 —
Frederik Earel hield Metz ingesloten. Onder opper-
bevel van den Koning trok de rest van het leger
naar het Noorden; de Kroonprins met het 6de,
5de en 11de corps, de Beieren en Wurtemburgers
a/s linker vleugel en centrum; de Kroonprins van
Saksen met de garde, het 12de en 4de corps als
rechtervleugel. De regeling van dit alles veroor-
zaakte slechts een dag oponthoud, alles werd met
verbazende vlugheid beraamd en uitgevoerd; daar-
enboven werd er voor gezorgd, dat Mac Mahon
ons een eind vooruit was, waardoor zijn plannen
geheel verijdeld zouden worden. Er werd gemar-
cheerd, zooals nog nooit door een groot leger, dat
op vervolging uit is, gemarcheerd is; de dienst was
op \'t uitste verzwaard, de troepen ijlden in de koele
nachten van het eene bivak naar het andere, over-
dag 4 tot 6 mijlen, nu in den regen, dan in witte
stofwolken, die van de overigens voortreffelijk onder-
houden wegen opstegen. Alles drong in de grootste
spanning voorwaarts.
Den 28sten Augustus stieten onze voortroepen
bij Bougiers weder op den vijand. Deze week echter
en verliet de eene stelling na de andere. Bij Stonne-
Beaumont en Mouzon werd den 30sten in sterke
stelling stand gehouden en scheen men den strijd
te willen aanvaarden; ook hier echter week de
vijand na het eerste gevecht naar het Noorden. De
-ocr page 61-
— 55 —
rechte weg naar Parijs was hun versperd ; in plaats
van westwaarts uit te wijken, trok hij zich achter
de Haaslinie terug, zijn laatste stelling, met den
Belgischen grens reeds achter zich.
Den 3l8ten Augustus zagen officieren van ons
hoofdkwartier op de hoogten achter Sedan 11 mach-
tige bivaklegers, als rustplaats van een groot leger
en de erfprius Leopold van Hohenzollern bracht in
het groote hoofdkwartier een schets er van, die hij
op een goed verkenningspunt genomen had. Den
dag tevoren had een boer, dien we onderweg ont-
moetten, ons verteld, dat hij den Keizer op de hoogte
van Stonne naast Mac-Mahon gezien had. De be-
slissing was nu nabij.
Het hoofdkwartier van den Kroonprins was den
31 sten Augustus te Chemery. In \'t ochtendgrauw van
den lsten September begon ons leger over de Maas
te trekken, de Beieren als het centrum, voorafge-
gaan door hun 1ste corps v. d. Tann, links van
hem trok het 11de en 5de corps tot den slag, nog
verder links de Wurtembergers. Op den rechter
vleugel, \'t dichtst bij den vijand de Saksers, daar-
naast de garde, geflankeerd door het 4de corps als
reservetroep. Verder terug naar hat Westen stond
als algemeene reserve het dappere 6de corps, onte-
vreden, dat het nog niet in het eerste gevecht ge-
weest was.
-ocr page 62-
— 56 —
De aarde was in een dichten nevel gehuld. Een
grauwe damp onttrok de bewegingen der troepen
aan \'t oog, wier eindelooze rijen als reusachtige
slangen in den schemering noodwaarts trokken. Om
hooge boomgroepen en het houtgewas op de heu-
vels hingen in den eersten morgenschijn verbroken
herfstdraden, in de dalen hing een dikke mist, die
langzaam opwaarts krinkelde. Overal aan den weg
glinsterden de verlaten bivakvuren, in de verte als
glimwormen door damp en rook zichtbaar. Als goe-
derentreinen van onzichtbare spoorwegen schokten
en dreunden de colonnes op de straatwegen, doch
voetvolk, ruiters en geschut doken eerst vlak bij
den toeschouwer uit den nevel op om er dadelijk
weer in te verdwijnen. Ook de opkomende zon
wierp slechts matte stralen over een gesluierd land-
schap; men zag hier donker afstekende groepen
huizen naast spitse kerktorentjes, een somber berg-
woud, een oude burcht en de witte strepen der
straatwegen, welke naar de Maas voerden. Na een
mijl afgelegd te hebben, had de Kroonprins het
noordelijke punt van een woudheuvel bereikt, die
tamelijk steil tegenover Donchery naar den kant
van de Maas afbelt; hier nam hij op een vooruit-
stekend gedeelte zijn stelling in, om deel aan den
slag te nemen; ongeveer duizend voet oostelijker
op den dichtstbijzijnden top van denzelfden heuvel
-ocr page 63-
— 57 —
was het standpunt van den Koning en het groote
hoofdkwartier. Als men van deze hoogten den blik
noordwaarts sloeg, zag men het bekoorlijk beeld
van een rijkbebouwd heuvellandschap; in het vrien-
delijk morgenlicht lag het daar met zijn rivierkron-
kelingen, zachthellende heuvelrijen, bosch en weide-
vlakten als een vroolijke schilderij. Aan den voet
de Maas, die hier in een langgerekten boog noord-
waarts gaat, naar \'t zuiden terugkeert, om verder
westwaarts te stroomen; daarachter de rieten daken,
den spitsen toren en eenige fabrieken van het stadje
Donchery en aan den rechterkant de kleine, oude
vesting Sedan, beide steden door een lange landtong
gescheiden, die door de bocht der Maas daar gevormd
wordt. Achter Sedan verheft zich het Ardennen-
woud in vele heuvelketenen tot op den belgischen
grens Ten oosten van Sedan strekken de hoog-
ten zich verder naar het zuiden tot naar de Maas
uit, die van uit het zuidoosten op Sedan toe-
stroomt.
Om 5 uur in den morgen openden de Saksers
op den rechtervleugel den strijd, bijna tegelijkertijd
de garde en nog voor hen het eerste corps van de
Beieren. De Saksers hadden een langen en harden
kamp, ook de Beieren brokkelden bataillon op ba-
taillon bij den grimmigen strijd in. De hoofdstelling
der Fransehen was ten Noorden van Sedan in het
-ocr page 64-
— 58 —
boschnjke heuvelland, dat door de dorpen Ploing,
Illy, La Chapelle en Villers begrensd, in het mid-
den door de vallei van het dorp Givonne door-
sneden wordt. De toppen en hellingen dezer berg-
streek waren met hun geschut beplant Terwijl
Saksers, garde en Beieren den linkervleugel van
deze stelling aangrepen, batterij tegen batterij zetten
en na een ijverig kanonvuur den vijand tot infante-
riegevecht dwongen en zich langzaam, moeielijk en,
naar zij zelven meenden, lang met onzeker gevolg in
de dalen voortschoven, waren het 4de en 5de corps
met de Wurtemburgers ten westen van Donchery
over de Maas gegaan. Zij trokken hun slangenli-
nie om de rechterzijde der Fransche stelling heen ;
het 11de \'t dichtst bij den vijand, het 5de in een
wijderen boog, om hem in den rug te dekken. De
nevel begunstigde hun overtocht. Het doel van deze
bewegingen was zoowel de rechter als de linker-
zijde der vijandelijke stelling terug te dringen en
de Franschen hetzij noordwaarts over de Belgische
grenzen of naar Sedan te drijven, daar in te slui-
ten en in die onhoudbare plaats tot de overgave
te dwingen.
De zon had het nevelgordijn gedeeltelijk ver-
dreven ; er lag echter nog tegen den middag een
lichten sluier over het slagveld. Van de hoogte van
Doncherij volgde men in de grootste spanning, met
-ocr page 65-
— 59 —
ingehouden adem, in de diepte de bewegingen der
Pruisische colonnen, die achter heuvelen en groepen
huizen voorttrokken. Ondertusschen hoorde men
oostwaarts onophoudelijk het dreunen en donderen
der kanonnen ; witte rookzuilen wezen de plaats
der batterijen aan, geweersalvo\'s nu eens dichterbij,
dan verderaf den aanval der bataillons. Uit de dalen
steeg de damp op, en zijn langzaam voortschrijden
naar het Noorden of zijn blijven op dezelfde plaats
der hoogte waren ons het teeken, of de vijand week
dan wel standhield. Van tijd tot tijd kwamen er
officieren aangeijld met berichten over de handelin-
gen en het voorwaarts rukken der afzonderlijke troe-
pen ; dan luisterde, wie dicht bij genoeg stond om
het te kunnen verstaan, ademloos naar den inhoud
van het uitgestooten bericht, om dadelijk daarop
weer den veldkijker naar de verwijderde hoogten
te richten. Het was 9 uur, toen het 11de corps bij
St. Menges aan den noordelijksten punt der rivier-
kromming met den vijand in botsing kwam. Van
daar begon ook aan onze zijde de strijd. Ook de
Kroonprins werd nu door onrust aangegrepen; hij
verhief zich en beval, dat men zich nauwer aan
een zou sluiten totdat Blumenthal beslist verklaarde,
dat de stelling, die zij ingenomen hadden, juist de
gunstigste was. De generaal zelf, die onverstoorbaar
met benijdenwaardige kalmte de afwisselende too-
-ocr page 66-
— GO —
neelen van den strijd en de berichten opnam, ver-
loor slechts eenmaal zijn rustige houding, toen de
adjudant van Van der Tann over tienen ons de
tijding kwam brengen, dat Bazeilles weliswaar in
\'t bezit der Beieren was, doch het eerste Beiersche
corps voor dezen dag buiten gevecht was gesteld.
Daar stond generaal v. Blumenthal snel op en riep:
»Dat heb ik zoo niet bevolen!" De Beieren waren
in het vreeselijk gevecht, dat zij in het dorp met
groote dapperheid en onder zware verliezen volhiel-
den, wel wat te hard van stal geloopen en niet
in staat geweest het gevecht af te breken of vol te
houden.
Machtiger dreunde de donder der kanonnen, lange
rijen van batterijen braakten dood en verderf uit,
het eigenaardige, fluitende geluid der in \'t rond
vliegende granaten, de witte rookwolken der tirail-
leerende Franschen, de dikke damp op den grond
waar het 25 maal herhaalde knetteren van een
mitrailleuse-schot zich hooren liet, afgebroken door
het doffe dreunen der wagens, wilde kreten, op-
stijgende rookwolken uit brandende huizen en de
flikkerende vuurgloed, die over huizen en boomen
zich uitspreidde, deze vreezebjke aanhang van den
oorlog hield oog en oor geboeid, doch niet de ge-
heele ziel want door alles heen maakte zich een ge-
voel van trots en hoop op goeden uitslag van ons
-ocr page 67-
— 61 —
meester; vreugde en geestdrift over de menschehjke
macht, die te midden van zulk een woesten strijd,
den eerepalm verovert. Waar een Duitscher kwam,
moest de Franschman wel wijken.
Tot in den namiddag woedde de strijd voor onze
oogen met onverminderd geweld voort. De nevel
was geheel opgetrokken, het landschap lag daar
helder in het warme zonlicht. Achter het 41de corps
had het 5de zich vooruitgeschoven; reeds tegen
11 uur donderde zijn geschut bijna in den rug van
den vijand, van de andere zijde zocht het gardecorps
zich met hen te vereenigen. In den middag sloten
zich de beide Duitsche vleugels achter de Franschen
aan. Het wild was omsingeld, de uitweg naar het
Noorden afgesneden. In het donkere bergwoud ver-
drong zich de Fransche infanterie en poogde in ver-
twijfeling door den ijzeren muur heen te breken.
Het snelvuur begroette hen van voren, ook rechts
op den voorgrond trokken Pruisische en Beiersche
batterijen op en vuurden op de dichtopeengedrongen
rijen der Franschen. Toen deed de Fransche cavalerie
eervol haar laatste heldendaad: bij het wijken der
infanterie stormden de regimenten tegen de Pruisi-
sche infanterie en kanonnen in om naar het westen
een uitweg te banen. Tevergeefs. Rij voor rij wer-
den de dapperen weggemaaid, steeds weer reden zij
aan; door den telescoop zag men den zoom van
-ocr page 68-
— 62 —
het bosch zich meer en meer bedekken met de
lijken der mannen en paarden. — Uit de woud-
heuvels achter Sedan begon de terugtocht van
den vijand op de stad aan. In dichte hoopen kwam
het volk tevoorschijn, velen zonder wapenen.
En nu zweeg het kanonvuur bijna plotseling. Het
was alsof de warme zonnegloed ook den aanvallers
de kracht benam. Het was echter slechts de voor-
bereiding tot nieuwe strijdtooneelen. Nog nauwer
werd de boschrijke heuvelrug waar de vijand tegen
aangedrongen stond, aan drie zijden omsingeld. Toen
begon weder het doodelijke werk: de donder der
kanonnen, geknetter der schoten, dan vuur van alle
kanten en in de lucht vliegende ammunitiewagens;
de Duitsche compagnieën drongen in het woud en op
de hooggelegen vlakte der Fransche stelling en dreven
de Franschen op de stad aan. Geheele massa\'s in volle
vlucht kwamen te voorschijn; voetvolk, ruitere, rijen
wagens, daar achter gevangenen bij hoopen.
Ongeveer een uur later, tegen 4 uur; was de
slag geëindigd, het veld buiten Sedan in onze han-
den, het leger der Franschen, voorzoover het niet
op het slagveld lag of als gevangenen voortgedreven,
in Sedan binnen het bereik der kanonnen opeenge-
hoopt. Ongeveer 90,000 verdrongen zich om de
vesting, een klein deel vluchtte met verbroken ge-
lederen door de wouden naar de Belgische grens.
-ocr page 69-
— 63 —
Om 5 uur kregen de Beieren en Wurtembergers
het bevel, met hun artillerie de stad te beschieten.
Na de eerste schoten steeg een ontzaglijke rookwolk
in de hoogte, dicht en zwaar bleef zij boven de
huizen hangen en wierp een donkere schaduw over
het tooneel van menschenslachting. Een half uur
daarna werd er een witte vaan geplant. De Beieren
waren zoo nabij de vesting gekomen, dat hun infan-
terie reeds het paalwerk verbrak.
Het was tegen 7 uur, toen generaal Reille —
hij was in \'t jaar 1867 aan den Kroonprins in Pa-
rijs toegevoegd — voor den Koning van Pruisen ver-
scheen. Op de patroontasch van een huzarenluite-
nant werd eigenhandig de brief geschreven, welke
de hertog von Gramont 8 weken geleden geëischt
had, opdat Frankrijk in den vrede zou toestem-
men.
Wie de overwinning van het grenzeloos vernuft op
een slagveld, als dat van Sedan aanschouwt heeft,
wordt wijzer en, zoo ik hoop, beter dan hij te voren was.
De vreeseljjkste en geweldigste krachtsontwikkeling
van twee naties, de bloedige arbeid der strijdende
massa\'s, een wereld van gebeurtenissen, die zich in
een tijdsruimte van weinige uren te zamen dringt,
en toch de overwinning ten laatste het gevolg van
een eenvoudige gedachte van onze veldheeren! Hun
weldoordachte handelingen, welke honderdduizen-
/ -
-ocr page 70-
— 64 —
den door dood en verderf heen tot het gewenschte
doel voerde, is een triumf der Duitsche kracht ge-
worden, een schrede voortwaarts van ons volk,
grooter en rijker aan gevolgen, dan de koenste fan-
tasie ooit had durven droomen. Dat zijn de ver-
heffende gedachten, welke boven de kruitdamp en
hjkenmassa\'s van dezen slag opstijgen. Zoo doet
onze God door middel der krijgsbenden, in den
strijd roem uitdeelend aan de overwinnaars, groote
daden en geeft nieuwe lessen, ook de overwon-
nenen door de nederlaag zelve verheffend en loute-
rend.
In den avond ging ik door dergelijke gedachten
beziggehouden naar Chemery terug, om op den
Kroonprins te wachten. Toen hij om 9 uur aan-
kwam, met luide jubelkreten ontvangen werd en bij
de tafel vol geestdrift een heildronk op het dappere
leger instelde, kwam ik mijzelf voor als een tweede
Tijl Uilenspiegel, die gedurende den vroolijken weg
door het dal zich laat terneerdrukken door bezorgd-
heid o-or den volgenden berg. Onze zege was zoo
groot, dat er niemand in Frankrijk overbleef, die
vrede met ons sluiten kon.
4 September. De heeren der generale staf zijn
vol lof over de leiding der armee door den Kroon-
prins van Saksen. Zoo wijzigt het noodlot de par-
tijzucht der menschen. Vier jaren geleden verwacht-
-ocr page 71-
— 65 —
ten wij, voortvarende Pruisen, weinig heil van de
Saksische verhoudingen na den oorlog van 18G6
en een terugkeer der koninklijke familie in Dresden.
Ik had in dien tijd, dat mijn landslieden en bond-
genooten tegen de Saksers vooringenomen waren,
een vlugschrift geschreven. »Wat moet er van
Saksen worden?" waarin ik zeer scherpzinnig alle
bedenkingen uiteenzette, welke ik voor het huis der
Albertiners en voor de Duitschers in het behoud
van Ben koninkrijk Saksen meende te moeten zien.
Hoe was alles nu anders geloopen en hoe schitte-
rend was, wat voor weinige JRren waarschijnlijk
voorkwam, door de feiten gelogenstraft!
Dergelijke ervaringen maken iemand bescheiden.
Wie verder in zijn herinnering teruggaat, vindt
overal gelijke redenen om zich te verbazen over de
kortzichtigheid der menschelijke berekeningen. De
verdubbeling van het leger, welke de eerste regee-
ringsjaren van Koning Wilhelm zoo verzwaarde, en
den meesten Pruisen, ten minste op de ^r^nier,
waarop zij ingevoerd werd, zoo noodlottig voorkwam,
is de grondslag gefeest voor alle de gevolgen van
dezen krijg; slechts door haar werd de dag van
Wörth, de slagen bij Metz en de overwinning van
Sedan mogelijk en alles, wat nu met de innigste
idealen der Duitschers samenhangt. Zulke ervaringen
moeten ons niet minder gewicht aan daden en poli-
5
-ocr page 72-
— 66 —
tieke vragen doen hechten, doch zij vermanen ons
tot zorgvuldige beschouwing van tegenstrijdige
meeningen, en tevens dat men den strijd voor de
zaak, welke door de kampende partijen voor de
rechte gehouden wordt, met bescheidenheid en zoo-
veel mogelijk den tegenstanders sparende voeren moet.
Dan alleen toch zal men in het geval, dat hoogere
machten het beperkte der partijzucht aan het licht
brengen, niet al te zeer in zijn eigen schatting be-
hoeven te dalen. Dat het nuttige spoedig schadelijk
worden kan en wat eerst onpopulair was, misschien
nog in dezelfde eeuw eene groote schrede voorwaarts
blijkt te zijn, is een leer, die wel door alle tijden
heen verkondigd wordt, doch waarvan men de be-
teekenis slechts in een strijd, waaraan men zelf
hartstochtelijk deelneemt, ten volle naar waarde
schatten kan.
Toen ik den 8sten September te Reims van den
Kroonprins afscheid nam, om naar Duitschland terug
te keeren, drukten diens laatste woorden nog har-
telijk bezorgheid uit over het lot van een duitschen
geleerde. Theodoor Mommsen had vol bezorgdheid
naar het lot van zijn jongen vriend Bormann gevraagd,
zijn medearbeider aan zijn groote werk over opschriften,
die in den slag bij Metz een schot door den mond
gekregen had. Toen de Kroonprins vol warm mede-
gevoel dit ongeluk van den veelbelovenden geleerde
-ocr page 73-
— 67 —
betreurde, wiens dood een groot verlies voor de
wetenschap zijn zou, troostte generaal v. Blumen-
thal hem, daar schoten door den mond meestal
geen doodelijke wonden vooroorzaken. Nu droeg de
Kroonprins mij op, naar het hospitaal te Pont-a
Mousson te gaan om inlichtingen omtrent Bormann
in te winnen en wanneer het mij gelukte hem te
vinden, hem van zijne deelneming te verzekeren en
te vragen, of de Kroonprins ook iets voor hem doen
kon. In den laten avond reed ik met den jager van
het groote hoofdkwartier over deze ontvolkten straat-
weg huiswaarts. Het was een zeldzame tocht, als
door een uitgestorven land; geen arbeider, geen vee
op de velden, geen enkele wagen of voetganger
mijlenver op de straten. Slechts een paar maal
moesten wij voor lange colonnes uitwijken. In de
dorpen werden wij somtijds door den schildwacht aan-
gehouden, op den wisselplaats hielden wij voor het huis
van den commandant op, bij wien telegrapisch een
ander voertuig besteld was. De dienstdoende land-
weerofficier ontving mij allervoorkomendst en schonk
me een glas rooden wijn; een wagen had hij echter
niet kunnen krijgen. Daarop ging de jager alleen
naar buiten om er een te zoeken en bracht na kort
oponthoud er een voor.
Op den wagen ging het nu weder verder in het
eenzame landschap, nu en dan werd de koetsier op
-ocr page 74-
s
— 68 —
den bok op de een of andere hinderpaal gewezen,
terwijl de jager zelf de teugels hield. Toen hij
door de duisternis niet zeker meer van zijn weg
was, steeg hij aan een kruisweg af en zocht naar
een wegwijzer. Zoo ging het tot in den volgden
nacht zoo snel mogelijk voorwaarts. In Pont-a-
Mousson nam ik voor het stadhuis afscheid van mijn
geleider, die zijn snellen tocht over Remilly voort-
zette. Den volgenden morgen vroeg begon ik de
overbevolkte hospitalen te doorloopen, droevige be-
zoeken, die lang tevergeefs waren. Eindelijk was ik
zoo gelukkig op de voor mij gehaalde lijst te zien,
dat Dr. Bormann in leven en kort te voren
per brancard naar Duitschen bodem overgebracht
was. Daar ik brieven in Homburg te bezorgen had,
moest ik op de verbindingslinie der 3de armee ge-
bruik maken van den Elzasser spoorweg. Bij Nancy
begroetten groote massa\'s gespuis, die zich langs
den weg opgesteld hadden, onzen trein met het on-
ophoudelijk geschreuw: »weg met de Pruisen."
Midden onder de schreeuwers stond een pruisisch .
landvveerman, rookte rustig voort uit zijn kort pijpje
en hoorde met een welbehagehjke uitdrukking naar
het opgewonden volkje, welks woede hem aan het
kwaken der kikvorschen in den vijver deed denken.
Eindelijk in den Elzas wachtten mm de stations
hier en daar ook duitsche vrouwen met de liefda-
-ocr page 75-
\' \'.
— 69 —
dige bedoeling aan de gewonden levensmiddelen uit
te deelen. De reis naar Homburg duurde nog twee
dagen en een nacht, voor de gewonden in onzen
trein een smartelijken tijd. Het gelukkig gevoel,
weer in het vaderland te zijn, wekte zieken en ge-
zonden op. Aan den Krooprins kon ik spoedig daarop
melden, dat de duitsche geleerde het gevaar te
boven en aan de beterende hand was.
-ocr page 76-
NA DEN OORLOG.
De Kroonprins was 40 jaar oud, toen hij als
zegevierend veldheer uit den oorlog huiswaarts
keerde. In zijn uiterlijk de schitterendste helden-
figuur die ooit den duitschen helm gedragen heeft,
in het leger als een der grootste krijgsvorsten ge-
liefd, volgens de algemeene opinie een beproefd,
standvastig man, in ieder opzicht geroepen, opvolger
van zijn bejaarden vader te worden, een opgaande
ster voor vele patriotische wenschen en verwach-
tingen die in het tegenwoordige niet ten volle be-
vredigd konden worden. Men kon zich bijna geen
schooner en veelbeloovender leven voorstellen, dan
het zijne, naar de algemeene meeniug was. Nooit
echter heeft het noodlot aan schitterende verwach-
tingen op smartelijker wijze den bodem ingeslagen.
Voor de natie waren de zeventien jaren, waarin
-ocr page 77-
— 71 —
Keizer Wilhelm nog voor ons behouden bleef, een
tijd van vreedzamen voorspoed; voor den nieuwen
staat over \'t algemeen een gelukkige periode, waarin
men zich langzamerhand in de zeden en gewoonten
der Duitschers leerde thuis voelen. De zoon en
troonopvolger werd het offer. Hij alleen had daarom
den hoogsten prijs te betalen, zijn geluk, wellicht
zijn leven. Dat is een lot, tragischer en vreeselijker,
dan de stoutste verbeelding het zich kan afschilde-
ren. De persoonlijkheid van den ouden Keizer, die
de macht liefhad, doch, waar het belangrijke zaken
gold, den schijn niet telde, die er volstrekt niet op
gesteld was geweest zich den keizerskroon op het
hoofd te drukken, die de aangeboren rechten der
duitsche vosten hoog stelde en deze waar hij maar
kon, in hooge eere trachtte te houden, deze rustige,
harmonieuse persoonlijkheid van den bejaarden vorst,
die door zijn ouderdom alleen reeds eerbied inboe-
zemde, was door de Voorzienigheid als voorbeschikt,
om voor de duitsche bondsheeren den overgang tot
den nieuwen staat zoo dragelijk mogelijk te maken.
Ook onder het volk stonden de partijen onder de
betoovering dezer grijze gestalte, die steeds eer-
waardiger, ten laatste als een wonder beschouwd werd,
en billijke zoowel als onbillijke eischen om veran-
deringen alleen door den duur bestaande toestanden
op de toekomst verwees. Maar die hem het naast
-ocr page 78-
— 72 —
stond in rang en toegenegenheid van het volk, door-
leefde dezen tijd van het begin eens nieuwen le-
vens, de bevestiging van het keizerrijk, dat juist
hij zoo innig gewenscht had, op den achtergrond ge-
schoven, in werkeloos afwachten. Hij voelde een
leegte, een afmatting, die hem terneerdrukte en ont-
stemde, wat steeds erger werd.
Dat deze tijd den Kroonprins zoo zeer terneder-
drukte, was grootendeels aan zijn natuur te wijten,
wier beminnelijkheid en adel zich in groote oogen-
blikken van zijn leven, onder den invloed van mach-
tige indrukken openbaarde, doch die niet bepaald
actief was. Zoo hij met rustige werkkracht uitgerust
was geweest, zou hij trots alle hindernissen zijn deel
aan de staatsregeering op elk gebied, welke zijn
Vader niet bizonder ter harte ging, geëischt hebben.
Hij bezat wel den vlijt en de plichtgetrouwheid der
Hohenzollern, waar het de vervulling van een opge-
geven taak gold, doch niet genoeg energie en on-
dernemingsgeest, en in de gewichtigste regeerings-
zaken miste hij misschien ook wel de geschiktheid
om te bevelen, hoe iets worden moest. Het ware
heilzaam voor hem geweest, wanneer hij zich in de
eerste jaren van zijn huwelijk, toen het verblijf in
Berlijn hem dikwijls onaangenaam was, als landheer
op een buitengoed had kunnen nederzetten. Daar
had hij zich met een bekwaam rentmeester zelf op
-ocr page 79-
— 73 —
de landbouw kunnen toeleggen en daarbij het be-
heer in zijn omgeving, de kwalen en nooden van
den kleinen burgerman en de belangen der buitenlui
uit eigen ervaring leeren kennen. Hoewel de gedachte
hieraan wel bij hem opkwam, bleek het bij gebrek
aan eigen vermogen onuitvoerbaar. Wat de Keizer
na het jaar -1870 deed, om hem een vaste bezigheid
te geven, was niet voldoende. Den Kroonprins werd
de inspectie opgedragen over het zuidduitsche leger-
corps; hij reisde met Blumcnthal eens per jaar daar-
heen en oefende door zijn beminnelijke verschijning
en zijn gemeenzaamheid als veldheer, die den officie-
ren en manschappen het hart ontgloeide, inderdaad een
weldadigen invloed uit, doch dit werk was toch niet
veel meer dan een vorstelijke parade. Ook werd hij tot
beschermheer der musea\'s en kunstaangelegenheden
benoemd, wat hem veel liever was. Hij betoonde zich
op het voetspoor van zijn gemalin een warm begun-
stiger der industrie; hij heeft op dit gebied en bij
talrijke eere-voorzittingen veel goeds gedaan door zijn
innige belangstelling en soms ook door zijn invloed
op de regeering, doch zulk een bedrijvigheid op
.zijpaden was ten slotte voor een groot vorst toch
niet anders dan spel en tijdverdrijf. De zoon van
een landheer, die met zijn huishouding in een bij-
gebouw van de vaderlijke bezitting woont, die zijn
uitgaven regelen moet naar het vaste inkomen, dat
-ocr page 80-
— 74 —
de vader hem toegekend heeft, wiens kinderen van
den grootvader alles moeten krijgen, wat zij noodig
hebben, en wien als bezigheid wellicht het opzicht
over den parkaanleg wordt opgedragen, — zoo
iemand zou, als hij als man van vijftig jaar uog in
zulk een afhankelijke positie was, voor bizonder
onzelfstandig en ongelukkig gehouden worden. En
toch is de toestand van een duitschen kroonprins
niet anders volgens aloude wet en verordening, en
de persoon van den vorst vermag niets daaraan te
veranderen. Zulk een loodzware afhankelijkheid van
den regeerenden vorst, zooals in Pruisen de gewoonte
is, oefent zoowel in \'t groote als kleine invloed op
de verhouding tusschen vader en zoon, op de weder-
zijdsche opvatting der familierechten en plichten.
Hoe goed de menschen zijn mogen, welk een schoone
familieband hen ook verbindt, toch weegt de druk
van zulk een onvrijheid op de ziel van den afhan-
kelijken persoon zwaar en wordt bij het klimmen
der jaren steeds smartelijker gevoeld. Het ontbrak
in dien tijd van afwachting ook niet aan verheffende
indrukken. Hij zelf roemde als een aanwinst, de
hartelijke verhouding, waarin hij tot den koning van
Saksen gekomen was. Zijn gevoel van eigenwaarde
werd gestreeld door het eerbetoon, hem bij herhaal-
delijk verblijf in Italië ten deel gevallen en den
vriendschappelijken voet, waarop hij met het italie-
-ocr page 81-
— 75 —
aansche koningshuis stond. Hij hield zich voortdurend
met de gedenkwaardigheden van zijn tijd en zijn
eigen leven bezig, en legde verzamelingen aan, ook
van het oordeel der pers over hem zelf. Langen
tijd hield hem de nalatenschap der koningin Elisa-
beth bezig, . waarover hij tot executeur benoemd
was. Hij vond daarin merkwaardige geschriften en
brieven, welke \'t voor hem zonneklaar maakten,
dat men in Pruisen zoowel de politieke houding, als
de kerkelijke gezindheid dezer hooggeplaatste vrouw
verkeerd beoordeeld had en hij dacht er over, aan
deze papieren naderhand publiciteit te geven, opdat
aan het aandenken der koningin de rechte waar-
deering zou ten deel vallen, die zij gedurende haar
leven ontbeerd had. Hij verheugde zich innig over
de rijke aanwinsten voor de museums, die onder
zijn leiding gelukt waren, hij hield zich gaarne bezig
met bouwplannen vóór den tijd zijner regeering,
vooral met groote plannen voor het museumeiland.
Nog eenmaal verhief zich zijn kracht, toen hij in \'t
jaar 1878 na de verwonding des keizers tot
plaatsvervanger geroepen werd. De overstelpende
arbeid, de verantwoording, het hooge ambt gaven
hem een tijd lang veerkracht en nieuwe vleugels
aan zijn geest, tot groote verrassing en blijdschap
van zijn omgeving. Doch met deze verantwoordelijke
werkzaamheid verdween ook weder de levensmoed.
-ocr page 82-
— 76 —
Lang had de Kroonprins het geluk gehad in zijn
naaste omgeving na elkander twee mannen te be-
zitten, die beide ongewoon begaafd, door beschaving
en karakter zich het hoogste vertrouwen waardig
maakten. Ernst von Stockmar werd weldra ziek en
bleef van 1864 tot aan zijn dood toe de bescheiden
vertrouweling van het kroonprinselijk paar. Door
Stockmar aanbevolen, nam Karel von Normann het
kabinet over, en deze bleef twintig jaar lang, in
den tijd, dat de Kroonprins de groote daden van
zijn manneljjken leeftijd had op te teekenen, in zijn
nabijheid. Sinds Normann in \'t jaar 1884 genood-
zaakt was geworden in buitenlandsche dienst te
treden, was de Kroonprins eenzaam, terwijl hem
een trouwe raadsman ontbeerlijk was geworden.
Zijn naaste mannelijke omgeving bestond uit mili-
tairen, die slechts tijdelijk daar waren. Hij gaf zich
met voorliefde aan droevige gedachten en pessimis-
tische stemming over, dacht er soms over, in het
geval van een troonswisseling afstand van de regee-
ring te doen en de regeering op zijn zoon over te
dragen. Zelfs de vermaningen der kroonprinses ver-
mochten op den duur niet deze droefgeestigheid te
verbannen. Hij bemoeide zich nog op zijn manier
met staatszaken, vorderde verslagen en gedenkschrif-
ten en verkreeg rijkelijker, waar hij niets gevorderd
had. Hij had nu en dan vertrouwelijke gesprekken
-ocr page 83-
— 77 —
met de partij der vrijzinnigen en sprak dan wel eens
zijn ontevredenheid over regeeringsmaatregelen uit,
doch de toenemende neerslachtigheid van zijn wezen
werd door degenen, die hem in zijn jeugd gekend
hadden, met diep leedwezen opgemerkt. Hij begon
lichamelijk en geestelijk te verminderen, en reeds lang
vóórdat de vreeselijke ziekte zich bij hem open-
baarde, moest men tot de bedroevende erkenning
komen, dat hij niet meer den levensmoed bezat van
den man, die eens over zijn volk den keizersstaf
zou zwaaien.
Toen de ziekte verstorend in zijn leven ingreep,
kwam na het lange wankelen tusschen hoop en
vrees zijn eigenaardige natuur weder boven, de
reinheid zijner ziel en de vriendelijke goedheid zijns
harten. De man, die in het krijgsrumoer aan zijn
leger als een onversaagd veroveraar verschenen
was, zou als geduldig lijder in het gemoed der tijd-
genooten voortleven. Zijn keizerslot was een treurig,
lang wegsterven; de kroon, waarnaar hij eens voor
zich en zijn geslacht gereikhalst had, zonk slechts,
zooals de aureool den martelaar kroont, op zijn
hoofd. Het werd hem niet gegeven te antwoorden
op de dringende vragen, welke de natie tot den
persoon van zijn gebieder richt, en de hoogste waar-
digheid, de macht van den heerscher vielen hem
slechts als een droombeeld ten deel, terwijl het
-ocr page 84-
— 78 —
lichaam machteloos aan het ziekbed gekluisterd was.
Tegenover zulk een lotsbeschikking is het verme-
telheid er over te willen redeneeren, wat hij als
vorst geweest zou zijn. Die op hem hoopten, wilden
in hem zien, war zij het liefste wenschten, en die
bezorgd zijn wezen gadesloegen, vermochten het
niet te beoordeelen, welke krachten en neigingen
de waardigheid en heerschappij in een gezonden
vorst zouden ontwikkeld hebben. Hij was een open,
rechtschapen man met een reinen zin en warm ge-
moed, met een hart vol menschenliefde, en een nei-
ging tot alles wat goed en schoon is. Hij was zoo
menschlievend en vol medegevoel voor wie daar
leed, dat zelfs de tallooze bittere ervaringen, die de
grooten dezer aarde over de onwaardigheid van
vele hulpzoekenden opdoen, niet in staat waren
hem wantrouwend te maken. Voor hen, die hij per-
soonlijk kende, had hij de teederste opmerkzaam-
heid; hij deelde als trouw vriend in alle tegenspoe-
den die hen mochten treffen. Hij was van een weeke
en lichtbewogen natuur, een mensch van zeldzame
reinheid en warm gevoel.
Hoewel ijverig protestant, was hij verdraagzaam
jegens elk anders denkende, doch had een sterke
antipathie tegen kleinzielige papen. In het staats-
bestuur stond hem de polotieheerschappij en
voogdijschap tegen; hij verlangde voor het volk
-ocr page 85-
— 79 —
een uitgebreide zelfregeering, voor ieder eerlijk
bedrijf de meest onbelemmerde beweging. Dit echter
waren gezindheden bij hem, waarin hij niet genoeg
rekening hield met de volkstoestanden, en het zou
bem zwaar gevallen zijn hierin zijn wil tegenover
gegronde tegenwerpingen door te zetten. Hij toch
was geen man van zaken, zijn oordeel in groote
aangelegenheden was niet altijd doordacht en ook
waar hij iets ernstig wilde, was hij in de uitvoering
weifelend en onzeker, soms mochteloos tegenover
hindernissen; hierin was hij meer geschikt geleid
te worden dan anderen te leiden. Hij was zeer ge-
neigd, een ieder vrij in zijn opvattingen te laten en
men kon tegen hem zijn overtuiging met de groot-
ste vrijmoedigheid uitspreken, ook wanneer men
zijn eigen denkbeelden aantastte. Hij was echter ook
geneigd om daar, waar hij behagen wilde, aan de
dingen een humoristisch tintje te geven en dan
overkwam het hem wel, dat zijn scherts niet aan-
genaam opgenomen werd, wellicht daardoor, dat de
grondtrek van zijn wezen ernst was en hij zich soms
geweld aandeed om vroolijk te schijnen. Hij was
zeer gevoelig voor ieder vergrijp tegen de vormen
en verlangde ook in \'t kleine, dat zijn waardigheid
in \'t oog gehouden werd. Was hij dus niet geheel
van kleingeestigheid vrij te pleiten, zoo was zijn
ziel des te ontvankelijker voor alle ware en schoone
-ocr page 86-
— 80 —
indrukken en alle levensvragen, die in hemzelf erns-
tige gedachten opwekten. Steeds als schoone helden-
gestalte gevierd, werd hij ten laatste zelf geneigd,
groot gewicht aan zijn verschijning te hechten en
deze naar de omstandigheden en de te vervullen
taak te plooien. Het geaffecteerde in uiterlijk, bl:..
en gebaren verdween echter zoodra hij door een
machtige aandoening bewogen werd. Dan straalde
zijn oog, een betooverende lichtschijn vloog over
zijn gel- . «at geheel uit den plooi kwam, in zulke
oogenblikken was hjj inderdaad wegslepend schoon.
Langen tijd was het zijn begeerte, de heerschappij
over zijn standgenooten te behouden, en met d\' ze
principes was hij soms weinig genegen, de histori-
sche rechten der duitsche vorsten en hun aanspra-
ken op gelijkheid van rang te eerbiedigen. Echter
juist dat, wat hij zoo innig verlangde, de ver-
heffing van zijn geslacht tot de keizerskroon, werd
boven alles een vaststelling der hooge posities der
duitsche landvorsten, ja in veel opzichten ook een
uitbreiding van hun invloed. Nu eerst werd hun
landsgebied door een wettelijke overeenkomst tus-
schen de vorsten en de verbonden natie bevestigd.
En hun vooral kwam de nieuwe inrichting van het
keizerlijken staatswezen op voornamen voet ten
goede. Bij de aanvaarding der keizerlijke waardigheid
door "Wilhelm II behielden onze landsgebieders ge-
-ocr page 87-
— 81 —
legenheid in overvloed, om aan de wereld hun be-
teekenis te toonen en zij hebben dit met vaderlands-
liefde en verstandige inachtneming van hun eigen
voordeel op uitstekende wijze gedaan. Hun bleef de
verheffing van een van huns gelijken tot een hoogere
jiositie bespaard onder hun verootmoedigende, lijde-
lijke medewerking, en ons de praal van een keizer-
kroning met al haar ijdel ceremonieel.
De dood van den zoon echter, die zoo kort op
dien van den vader volgde, heeft in <Uua4ii zin
aan onze hoogste staatsleiding iets eigenaardigs ge-
geven. Door dat de grootvader bjjna onmiddeljjk
do- r den kleinzoon opgevolgd werd, is iets van de
gemoedelijkheid, eigenaardigheid van het oudere
levende geslacht, aan den troon vreemd gebleven.
Hoe uiteenloopend toch natuur, aanleg en karakter
van de heerschers op zich zelven mogen zijn, ieder
vertegenwoordigt in zijn persoonlijkheid veel van
den eigenaardigen geest van den tijd, waarin hij
met al de fiïschheid der jeugd zijn indrukken, inzich-
ten en opvoeding ontvangen heeft. En ieder heer-
scher, ook de grootste en voortreffelijkste, is als
kind van zijn tijd met een eenzijdigheid behebt,
waartegen een jonger geslacht eendrachtig met den
persoon van den opvolger bewust of onbewust pro-
testeert. Zoo is de verhouding van alle koningen
van Pruisen tot hun voorgangers geweest: die van
6
-ocr page 88-
— 82 —
Friedrich "Wilhelm I tot zijn vader Friedrich I, van
Frederik den Grooten tot zijn vader en zoo door tot
op onzen tijd. Met iederen opvolger werd er aan
het wezeD van den voorganger iets toegevoegd, goed
of kwaad, tot zegen of tot onheil, maar niet toe-
vallig, doch ingevolge eener hoogere levenswet. Ook
in de broeders Frederik Wilhelm I en Wilhelm I
kwamen tegenovergestelde uitstralingen van den
tijdgeest tot heerschappij: Schelling en Herbart,
Tieck en E. M. Arndt, Radswitz en Moltke, Man-
teuffel en Bismarck.
Deze keer echter is aan de Duitschers dat aan-
vull\'ngselement ontvallen. Een vorstenziel is weg-
gekwijnd, die na de opheffing der censuur, na 1848
opgroeide in een tijd van verzet tegen kleingeestige
ambtenarij, in tijden, waarin niet de macht van het
leger, doch de hartstochtelijke volksaandrang den
vooruitgang van den staat bewerkte. Weggekwijnd
is de spruit van een langen vredestrijd, waarin de
vooruitgang van kunsten en wetenschappen den
Duitschers dikwijls het reinste gevoel van eigen-
waarde, de grootste beteekenis gegeven had; een
gemoed, waarin liefde voor de vrijheid en de
schoone openbaring der volkskracht levendiger
was dan die voor de heerschappij door het Ie
ger en den staat. Want van deze en andere in-
vloeden van 1848 tot 1864 op duitschen grond
-ocr page 89-
— 83 —
ontstaan, bewaarde de kroonprins in zijn ziel inhoud
en kleur, die hem stempelden tot een andere per-
soonlijkheid dan zijn vader en ook weer ongelijk aan
de heerschende neigingen in het gemoed van zijn
zoon, die sinds het keizertijdperk onder den helm
opgegroeid was.
Wie zal het uitmaken, of het uitvallen van deze
eigenaardige mengeling van wordingselementen in-
vloed zal uitoefenen op de nationale ontwikkeling.
De eigenaardigheid van den gebieder toch is slechts
een der in werkenden invloeden en er zijn vele
andere, die misschien van meer beteekenis zijn.
Wij hebben echter op het feit willen wijzen, ook
al geven we ons met blijmoedig vertrouwen aan de
goede geesten van ons lot over. — De hoogge-
plaatsten op aarde, tot wie een geheel volk opziet,
zijn nog heden ten dage in een positie, gelijk aan
die in oude tijden waarin de heldenzangen onder
het volk de geschiedkundige overleveringen vormden.
Naar hun verschijning en enkele levensuitingen, die
in wijden kring bekend worden, vormen de tijdge-
nooten zich van hen een voorstelling. Altijd zijn
daarbij bepaalde volksgezindheden werkzaam, liefde
of afkeer, daarbij de stille hoop, een gebieder te
hebben, die aan de wenschen der levenden beant-
woordt. Voor ieder mensch, die tot ons komt, is
ons voorstellingsvermogen op dergelijke wijze aan
-ocr page 90-
— 84 —
\'t werk en in dien zin zijn ook de voorstellingen,
die intieme verwanten en vrienden zich van ons vor-
men, slechts ideale beelden, welke veel belangrijks
uit het onzichtbare leven in zich sluiten, bij ieder
verschillend gevormd, als naar de persoonlijkheid
van den beschouwer en de verhouding waarin hij
tot den ander staat. De voorstellingen der aanzien-
lijken op aarde, ?ooals zij door de tijdgenooten ge-
vormd worden, onderscheiden zich van andere reeds
daardoor, dat de beschouwing van hun innerlijk
leven, die toch slechts nan weinigen gegund is, niet
genoeg invloed uitoefent op het oordeel der groote
massa ; daarentegen werkt onophoudelijk de invloed
van hun uiterlijk vertoon. Verder moeten de meeste
uitingen van een hooggeplaatste persoonlijkheid, die
volkseigendom worden, wel overlegd en tot open-
baarheid geschikt zijn. Buitendien echter is in vele
gevallen het vurig verlangen des harten oppermach-
tig, om in den vorst te willen vinden, wat het hart
der tijdgenooten verlangt.
Aan de ideale voorstellingen der vorsten arbeidt
de publieke meening, de pers en het oordeel van
enkelen ; dikwijls wijzigen zich de beelden, al naar
mate van bewondering of afkeer. Langzamerhand
winnen zij aan vastheid en beteekenis, worden door
woord en geschrift onder anderen verspreid en verrijkt
met nieuwe anekdoten en toevoegsels, welke aan
-ocr page 91-
— 85 —
het ruw geschetste beeld worden toegevoegd. Al
deze volksvoorstellingen hebben in onzen tijd veel
waars, dikwijls heeft het volk, meer door vermoe-
den dan recht begrip, een betere opvatting van
den vorst dan de ontledende kritiek. Overigens is
het werkelijke leven der grooten, ja ook hun deug-
delijke arbeid meestal heel anders dan de van verre
staande het zich voorstellen. Men behoeft niet lang
naar voorbeelden te zoeken. De oude Frits, voor
de Pruisen, een zoo bekende figuur, is heel ie-
mand anders dan de oudachtige Frederik II in
werkelijkheid was; Frederik Wilhelm III zooals hij
in de harten van de ouderen van dagen voortleeft,
is geheel verschillend van den vorst, die in het jaar
4813 zoo wantrouwend tegenover den militairen
vooruitgang zijner Pruisen stond en nog in \'t jaar
1839 den braven Arndt als een soort van hoogver-
rader beschouwde. Ook het tegenwoordig geslacht
heeft bij het afbeelden van zijn belden dezelfde
trouwhartigheid. Prins Frederik b. v. leeft in de
herinnering van het leger voort als de onstuimige,
jonge held, die hij zich betoonde, toen hij in \'t
roode huzarenpak over het Manoeuverveld joeg, en
toch was hij in den oorlog zelf, waar onverwijld
handelen soms noodzakelijk is, behebt met een ver-
waande neiging nu eens tot langzaam treuzelen, en
dan weer tot overijlde voortvarendheid. (St. Privat).
-ocr page 92-
— 86 —
Ook Keizer Frederik III is in het oog van het volk
in de eerste plaats de geweldige veroveraar en
toch strookte het militairisme niet met zijn aard;
het bevel op hot exercitieveld was hem volstrekt
niet aangenaam, en in den oorlog deed hij de mili-
taire plichten van een veldheer slechts daardoor zoo
voortreffelijk, omdat hij zijn chef\' van den generalen staf
onbepaald vertrouwde en de vorstelijke inspecteering,
zoowel als de verantwoordelijkheid zeer bereidwillig
op zich nam; en wie zou zeggen, dat hij een
beroemd veldheer geworden is zonder ooit een goed
soldaat te zijn geweest, zou den geliefden doode
geen onrecht aandoen.
Zeker ontbreekt het ook niet aan wangunstige
opvattingen over vorsten. Een af keerige houding van
hen tegenover de dringende eischen van het tegen-
woordige maakt het volk licht onrechtvaardig tegen-
over hen; dan wordt de geheele voorstelling van
hun wezen behendig vervormd, allerlei kwaads zon-
der bewijs gaarne geloofd en verder verbreid. De
prins van Pruisen in het jaar 1848 en keizer Wil-
helm in het jaar 1888, de gehate en de vergode
waren één en dezelfde persoon, en er was een
halve menschenleeftijd voor noodig, alvorens de natie
zijn opvatting van dezen vorst zoo wijzigde, als
later gebeurd is. De Duitschers toch zijn volijverig
in alles, wat zij doen. Zijn zij eenmaal begonnen
-ocr page 93-
— 87 —
over hun helden afbrekende kritiek te oefenen, dan
worden zij licht onredelijk morrend, galachtig en
achterdochtig. Maar dan is het hun ondertusschen
zelven niet wel te moede, zij gevoelen zich als van
een zwaren last bevrijd, wanneer zij gelegenheid
hebben, zich van deze gemoedsaandoeningen te ont-
doen en zijn alleen gelukkig, wanneer zij doen kun-
nen, wat \'t meest met hun natuur overeenkomt:
met geheel hun hart liefhebben en vereeren. De
duitsche volgzaamheid is er nog, en even trouw als
in vroeger tijden.
De nieuwsbladen geven den lezers dagelijks rijke-
lijk gelegenheid zich met hooggeplaatste personen
bezig te houden. Zelfs is er in hun dagelijksch leven
bijna niet de geringste kleinigheid, die van uit de
verte gezien kan worden, of de groote massa wordt
er dadelijk mee bekend gemaakt. Dat zij uitgereden
zijn, dat zij inkoopen in een winkel gedaan hebben,
wanneer zij een tentoonstelling bezocht hebben,
wanneer zij uit eten gevraagd zijn, ja, in welke
kleeding zij verschijnen, alles wordt gemeengoed voor
de lezers. Of dit onophoudelijk ter sprake brengen
van vorsten bizonder nuttig voor het lezende pu-
bliek is, zullen we hier niet onderzoeken; voor de
vorsten zelf is die babbelzucht dikwijls een last, en
geeft steeds een zekeren dwang, die op hun ge-
heele zijn invloed heeft. Wanneer zij reeds als kin-
-ocr page 94-
— 88 —
deren merken, dat ieder woord, en al hun doen en
laten voor de verzamelde toeschouwer onderwerpen
van belang zijn, zal deze overtuiging er al vroeg
too bijdragen, hen voorzichtig te maken en acht te
geven op hun houding, spreken en handelen, doch
zij worden ook al vroeg genoodzaakt in \'t publiek
op te treden en hun rol te spelen. — Want de
uiterlijke verschijning van den vorst vniform, ge-
laat, gebaren, het woord, dat hij spreekt, moeten
een zekere uitwerking hebben. Hoe grooter de om-
geving is, met des te meer drang wordt hem de
zelfbeschouwing opgelegd. Daar de vorst weet, dat
ieder woord dat hij zich in het gesprek laat ont-
vallen, afgeluisterd, overwogen, en verder verteld
wordt, moet hij zich in zijn spreken daarnaar rich-
ten. Is bovendien een vorst in de noodzakelijkheid,
in het openbaar te spreken, dan wordt ieder woord
van zijn rede door de onvermijdelijke pers aan
millioenen ter beoordeeling gegeven. Daarom is het
geheel in de orde, wanneer de vorst, wiens geest
door allerlei zaken wordt beziggehouden en ver-
strooid zich de redevoering door een vertrouwd man
laat opschrijven en die in zijn geheugen prent. Zij
wordt, doordat hij ze uitspreekt, de zijne ; want hij
neemt de verantwoordelijkheid op zich , doch hij
wordt daardoor er ook aan gewoon, een vreemden
geest voor den zijne uit te geven en moet dit zich
-ocr page 95-
— 89 —
laten welgevallen, wellicht niet zonder voldoening,
dat zijn eigene opvatting, kennis en beschaving naar
de weloverdachte en vernuftige woorden van den
ander geschat worden.
De duitsche trouw, die beminnelijke deugd der Ger-
manen, is sinds den voortijd tot op het tegenwoordig
oogenblik in onverminderde mate bezig, zich de beel-
den van zijn aanzienlijkste vorsten te vormen. Daar-
door staan millioenen in een hartelijke en schoone ver-
houding tot hun vorsten. Zulfs de geleerde geschied-
vorscher aan zijn schrijftafel is er van doordrongen,
de lust in zijn werk wordt grooter, het wordt hem
mogelijk het verledene te begrijpen en uit de over-
geleverde trekken van dierbare vorsten goedgelij-
kende beelden te vormen. Hoe wetenschappelijk
gevormd hij ook is, hoe juist ook zijn oordeel, zijn
voorliefde doet hem de goede hoedanigheden zijner
helden \'t meest in het licht stellen en verzacht de
schaduw, die hij, om waar te zijn, niet ver van zijn
beelden houden mag. Zooals echter iedere gemoeds-
aandoening, brengt ook deze hartelijke toegenegen-
heid een gevaar met zich, en er is voor den Duit-
schers waakzaamheid toe noodig, om bij deze over-
gave zijn eerlijke meening niet prijs te geven. Dit
gevaar bedreigt den vorst zoowel als het volk dat
hem trouw aanhangt. Wij zien licht wat we vinden
willen; iedere levensuiting van den vorst, die door
-ocr page 96-
— \'JO —
zijn positie en levenstaak dierbaar is aan het volk,
wordt als gewichtig en vol beteekenis beschouwd,
terwijl ze aan een ander onopgemerkt bleven. In
onbeduidende woorden wordt een bizondere zin
gelegd, gewone scherts wordt als geestig geprezen,
ook een flauwe belangstelling van den held, die
men bij andere menschen voor als van zelfsprekend
zou houden, wordt gevierd. Is het dan te verwon-
dat als het volk jaren lang zijn vorsten aan zulk
een bewondering gewend heeft, deze zelven ten
laatste een grooten dunk krijgen van hun spreken
en handelen, ook al verheft het zich niet boven
het middelmatige ? Wanneer de kleinste oplettend-
heid, welke de vorst iemand bewijst, dezen verheft
en gelukkig maakt, moet de vorst al bizonder be-
scheiden zijn, als hij zich niet gaat verbeelden, dat
hij ver boven anderen verheven is. In dezen zin
kan men zeggen, dat de natie steeds die vorsten \'t
meest bederft, die zij de meeste liefde toedragen.
"Wellicht is de grootste deugd, die er in een afge-
speeld vorstenleven te prijzen valt, dat de vorst tot
aan het einde zijner dagen eerlijke zelfkennis, talent
voor maathouden en bereidwillige erkenning van
eens anders verdiensten getoond heeft.
-ocr page 97-
AANHANGSEL
DE REIS VAN DEN KROONPRINS NAAR
HET OOSTEN.
(Grensboten 1870, Nr. \'S.)
De Kroonprins van Pruisen is na een afwezigheid
van bijna 3 maanden uit de kustlanden der Mid-
dellandsche zee in het vaderland teruggekeerd. Be-
trekkeljjk slechts korten tijd was hem gegund en
voor niet veel meer dan een vluchtig bezoek,
doch een vorst kan ook van den tijd zoo veel
mogelijk maken; want de snelste vervoermiddelen,
de beste gidsen stonden hem ten dienste, tot in
onherbergzame oorden had hij door de gastvrij-
heid van den njksgebieder alle mogelijke geriefe-
hjkheden; zoodat de menigte van indrukken, die
-ocr page 98-
— 92 —
hij in den vreemde opgedaan heeft, soms overwel-
digend moet geweest zijn. Hij begon de reis met
een kort oponthoud te Weenen, doorreisde Italië op
de heen- en terugreis, bezocht de grieksche konings-
familie, zag van Turkije Constantinopel, verder Jeru-
zalem en Damaskus, woonde de plechtige opening
van het Suezkanaal bij, voer den Nijl een eind op
en vertoefde op de terugreis nog eenige dagen in
Frankrijk. Het Oosten heeft den meesten tijd in
beslag genomen en de beteekenis der reis, zoowel
als haar gevolgen is te zoeken in het bezoek aan
de mohamedaansche wereld door den toekomstigen
beschermheer van de protestantsche kerk en den
noordduitschen bond.
Het verblijf te Weenen heeft de pennen het
meest in beweging gebracht, daar men hierin het
eerste zichtbare blijk van een toenadering tusschen
Pruisen en Oostenrijk zag, en men er nieuwsgierig
naar was, hoe de wederzijdsche ontmoeting der
vorsten zijn zou, welke elkander nog voor korten
tijd in verbitterden kamp om de macht bestreden
badden. Voor de ontwikkeling der duitsche verhou-
dingen, ja zelfs voor de diplomatieke betrekkingen
kon het bezoek geen beteekenis hebben. Het was
in \'t algemeen slechts mogelijk, daar men in Wee-
nen zoowel als in Berlijn erkend heeft, dat de
gevolgen van het jaar 186G geen terugwerking
-ocr page 99-
— 93 —
hebben en de regeerders zich aan de nawer-
king niet kunnen onttrekken van feiten die reeds
diep wortel in het leven der naties geschoten heb-
ben Zoo is dan ook, zooals bij voorname heeren te
verwachten was, de begroeting te Weenen open-
hartig en ongedwongen geweest. Nadat bij de eerste
ontmoeting de vroegere gebeurtenissen zonder te-
rughouding besproken waren, hebben de vorsten
met elkander als oude vrienden verkeerd. Noch in
de samenkomsten met den keizer en de leden van het
keizerlijk huis, noch in de gesprekken met anderen
is ook maar één wanklank gehoord, dikwijls juist
het tegendeel. Politieke vragen echter lost men in
onzen tijd zeer zelden door vorstenbezoek op, ook
had de begeleiding van den kroonprins volstrekt
geen politieke beteekenis. — In Italië, waar de
Kroonprins \'t vorig jaar een waren triomftocht hield,
heeft hij datmaal, bevrijd van allen hofdwang, ver-
wijld, hij heeft echter veel mannen van beteekenis
gesproken en gelegenheid gehad op te merken, hoe
het volk krachtig wordt door een vrije constitutie.
Want al is het niet te ontkennen, dat er in Italië
nog veel wankel en ongeordend is en er menig jaar
nog voorbij zal moeten gaan, eer het vereend Italië
zekere grondslagen voor een krachtigen bloei heeft,
zoo moet ieder bezoeker die zich met politiek inlaat,
toch gevoelen, hoezeer de wettige strijd om den
-ocr page 100-
- 94 —
vrijen staat het karakter vormt, de zielskracht en
energie doet stijgen, en met haar den staat zelf.
Reeds nu kon men, uit Italië naar Frankrijk rei-
zende, het verschil in stemming, opgeruimdheid en
frissche energie der menschen opmerken tusschen
den nieuwen constitutioneelen staat, Italië, en het
ondefvoogdijstellende systeem van het keizerrijk.
Voor de vaart naar het Oosten bezigde de Kroon-
prins een noordduitsch oorlogschip; en opdat hij de
nieuwe duitsche macht waardig mocht vertegen-
woordigen werd hem een geheel eskader toegevoegd;
voor de eerste maal sinds vijfhonderd jaren, sinds
den bloeitijd der hanzesteden zag het morgenland
een duitsche vloot.
Het waren niet veel schepen; 3 corvetten en
eenige kanonneerbooten; doch deze vaartuigen kwa-
men in de havens van het Oosten, \'t laatst in Port
Saïd aan den ingang van het Suezkanaal, waarheen
bijna alle zeevarende naties oorlogsschepen gezonden
hadden, voordeelig uit. Zij konden zich onder de
besten met eere laten zien. Een plechtstatige verte-
genwoordiging van den duitschen bond in de havens
van het Oosten en bij de machthebbenden der moha-
medaansche wereld was lang reeds wenschelijk. Het
bericht van een groote omwenteling in Duitschland
is tot diep in het Oosten, tot Turken en Arabieren
doorgedrongen; in de havens aan de Middelland-
-ocr page 101-
— 95 —
sche zee waait de noordduitsche vlag in grooten
getale van de masten der schepen en de gezantsge-
bouwen van den Noord-duitschen bond.
De emigranten en kooplieden uit het Noorden en
Zuiden van Duitschland behoeven overal steun tegen
de willekeur en ijverzucht van andere volken van
het avondland ? Het hoort echter tot de eigenaardig-
heden van de oosterlingen, dat zij een machtsver-
toon zien moeten en goed of kwaadschiks voelen
moeten om er aan te kunnen gelooven. Daar in de
persoonlijkheid alles, moderne verdragen en wetspa-
ragraphen niets; de schilderachtige, dramatische
indruk werkt lang na; slechts wat behaagt of vrees
inboezemt, heeft voor hen beteekenis. — Niet min-
der groot was de uitwerking der reis op de Duit-
schers in het Oosten, ook zij werden zich met
vreugde bewust, dat zij sinds het jaar 1866 burgers
van een staat geworden zijn, die in den vreemde
in aanzien staat, daar hij zich desnoods de achting
kan afdwingen. Overal werden de bezoekers door
de duitsche kolonisten met bizonderen geestdrift
ontvangen; de duitsche troonsopvolger, omgeven door
een schoon eskader van oorlogschepen, verscheen
hun als een schitterend en roemvol vertegenwoor-
diger van hun vaderland. Zij maakten zich plotse-
ling los van de groote massa, waaronder zij geleefd
hadden en beschouwden alle eerbewijzingen en
-ocr page 102-
— 96 —
beleefdheden, aan hun yorst bewezen, als een eer,
die hun zelven te beurt was gevallen. Want ook
de vreemdeling wordt elders slechts in zooverre ge-
acht, als het vaderland, welks zoon hij is, hem be-
schermt en steunt. Het meerendeel der Duitschers
in het Oosten zijn Zuid-Duitschers en protenstanten.
Zij alleen erkennen door de sterke drijfveeren
van vaderlandsliefde en eigen taal gedreven, de ver-
eeniging van Duitschland en het huis van Hohen-
zollern als een zegen van hun leven en verlaten
zich ook van ganscher harte op de inrichtingen van
den noordduitschen bond. De bezoekers uit het
vaderland echter zagen met warme ingenomenheid,
hoe geestdriftig de verschijning van den Kroonprins,
de kanonnen zijner vaartuigen en de rijkgepluimde
helmen van zijn krijgshaftig gevolg toegejuicht wer-
den. Er waren niet alleen warme, luide heilgroeten
op te merken, dikwijls ook vreugdetranen.
Te Athene, waar de Kroonprins \'t eerst aanlegde,
is het getal Duitschers slechts gering; het moderne
Hellas produceert niet zoo rijkelijk, daarbij is de
Griek zelf een veel te goed koopman en financier,
om voor den vreemdeling een groot arbeidsveld
over te laten. Het bezoek daar was de idylle der
reis, een kort, vriendelijk samenzijn met de konink-
lijke familie en een zich dompelen in de groote
herinneringen verbonden aan de landstreek en de
-ocr page 103-
— 97 —
overblijfselen van oude kunstvoortbrengselen, aan
welker opsporing duitscbe geleerden en de geldmid-
delen, voor dat doel door den koning van Pruisen
beschikbaar gesteld, een werkzaam aandeel nemen.
Een anderen indruk maakte Gonstantinopel In deze
plaats van wereldhandel is voor ieder streven ruimte
en gelegenheid tot winstgevende bedrijvigheid, de zo-
nen van alle werelddeelen verdringen elkander hier
in het levendig verkeer. Daar was ook de ontvangst
van den Kroonprins door de Duitschers gematigder.
In opeengedrongen schaar hadden zij een Lloyd-
stoomboot gehuurd en kwamen onder noord-duitsche
vlag, het schip geheel opgetuigd met alle duitscbe
wimpels en vlaggen, den Kroonprins bij zijn aan-
komst tegemoet. En onder dezelfde noord-duitsche
vlag hoorde bijna wel een derde gedeelte der sche-
pen die voorbijzeilden of in den haven lagen.
Op de handelschepen en onder de Duitsche kolo-
nisten voelde men evenals op het corvet, waarop de
Prins was, wat deze tentoonspreiding van Duitsche
macht te beteekenen had. Ook de Osmane merkte
op, dat de nieuwe zwart-, wit- en roode kleuren,
die hij overal waaien zag, voor zijn land van ge-
wicht konden worden. Daar de koningen van Prui-
sen sinds aloude tijden het tot de plichten van hun
ambt gerekend hebben, de dienst van het Evan-
gelie te beschermen, sprak het vanzelf dat de Kroon-
7
-ocr page 104-
— 98 —
prins vóór alles de protestantsche instellingen to
Constantinopel, zooals kerken, scholen en zieken-
huizen bezocht en materiëele hulp toezond. Hij
heeft ook vertegenwoordigers der protestanten
van turksche afkomst ontvangen en hun moed in-
gesproken. Het is nl. een klein aantal verspreid
wonende Turken, meest uit de mindere klassen,
welke bjj voorkeur door amerikaansche zendelingen
tot het Christendom zijn bekeerd en slechts geduld
worden, dank zij de bescherming, die zij van ons on-
dervinden. Het is slechts een zeer klein begin van
vrijer, christelijker orde onder de Turken zelven,
niettemin verdienen deze lieden onze opmerkzaam-
heid en hun warm geuite en opnieuw versterkte
toewijding aan het duitsche vorstenhuis, midden onder
de muzelmansche bevolking, is wellicht voor de
toekomst niet geheel zonder beteekenis. Ook de
Duitschers in Constantinopel mochten het ervaren,
dat dit vorstelijk bezoek voor hen niet nutteloos was
Het Oostersche vraagstuk komt onophoudelijk haar
oplossing meer nabjj ; de heerschappij van de halve
maan wordt zekerder en de stem der grootmachti-
gen bij de Porte gewichtiger. Lang gold daar Prui-
sen slechts als een vredelievende macht in het ver-
wijderd Noorden; het had hoogstens een raadge-
vende, geen leidende stem bij de groote Porte. De
persoonlijke begroeting van den Sultan en het ver-
-ocr page 105-
— 99 —
keer met zijn bekwame ministers hebben daar, zoo-
als het schijnt, eenige zeer levendige indrukken
achtergelaten. De Pruisen betoonden zich gemoede-
lijke, voorname lieden, die voor zichzelven niets
onbillijks van de in \'t nauw gebrachte Porte begee-
ren. Duitschland echter heeft de taak, den in Turkye
verkregen invloed tegenover andere machten in de
weegschaal te leggen. Hier is sinds den tijd van
Friederik den Groote veel verloren gegaan, wat nu
weder opgewekt kan worden.
De Kroonprins voer van Constantinopel naar Jaffa,
van daar naar Jeruzalem. Jaffa is een onbeduidende
plaats en moet geen bizonder goede haven hebben.
Des ondanks heeft zich hier een duitsche volksplan-
ting neergezet, bijna uitsluitend protestantsche ijve-
raars uit Wurtenberg. Zij zijn begonnen amerikaan-
sche oranjeboomen aan te planten en streven er naar,
een geregelde verbinding van Jeruzalem met Jaffa
te verkrijgen. Daar echter Jeruzalem verder niets
is dan een bedevaartsoord met totaal gebrek aan
industrie, die zulken heiligen plaatsen pleegt eigen
te zijn, zal deze proefneming de moeite niet be-
loonen. De aanwezigheid van den Kroonprins, die
de Kolonisten opzocht, zal dezen bij de turksche
overheden eenig aanzien verschaffen, wat zij in
\'t eind, naar we vreezen, maar al te noodig zullen
hebben.
-ocr page 106-
— 100 —
Jeruzalem leeft voornamelijk van liefdegiften, welke
aan zijn inrichtingen en bewoners van uit Europa
toegezonden worden, De grieksche, armenische en
latijnsche kerken hebben daar groote hospitalen en
kloosters, waar de geloovige bedevaartgangers opname
vinden, hun gebeden verrichten en offers brengen.
De Engelsche kerk heeft een godshuis, groote scho-
len enz. laten bouwen en geeft aanzienlijke bijdra-
gen tot opvoeding der kinderen en de uitbreiding
van het Christendom en de beschaving.
Van de Joden reizen altijd nog vele vrome hoog-
bejaarden daarheen om in de nabijheid der tempel-
plaatsen te sterven, welke aan den jongsten dag de
plaats van opstanding voor alle joden zijn zal. Hun
geloofsgenooten hebben daar ruime huizen ter opne-
ming van de pelgrims laten bouwen en geregeld
worden er aanzienlijke sommen heengezonden. Slechts
het Duitsche Protestantisme ontbeerde de gezellige,
godsdienstige vereeniging, ofschoon het meerendeel
der vreemden, duitsche protestanten zijn, welke daar
zelfstandig door eigen verdienste, d. w. z. zonder
zulke inrichtingen leven. Zij hebben ten eerste geen
eigen kerk. Sinds lange jaren wordt de behoefte
hieraan gevoeld. Frederik Wilhelm IV heeft wel
zooals bekend is in gemeenschap met Engeland een
evangelisch bisdom gesticht en voor de duitsche
Protestanten het gebruik van de Evangelische kerk
-ocr page 107-
— 101 —
verzekerd, doch de Duitschers worden niet meer dan
geduld; slechts in den namiddag mogen zij hun
godsdienstoefening houden, en moeten alsdan, wanneer
zij geheel deel willen nemen aan de godsdienstoefening,
meer of minder hun eigen moedertaal verloochenen,
daar er in kerk en school slechts Engelsch gespro-
ken wordt. Daardoor komt het dikwijls genoeg voor
dat duitsche kinderen hun moedertaal in \'t geheel niet
meer leeren. Hier was het de taak van den nieuwen
duitschen staat, een gemeente te stichten en op den
Kroonprins rustte de aangename plicht, persoonlijk
daarvoor te zorgen. De vrije plaatsen in Jeruzalem
behoorden aan de turksche regeering; deze moest
dus om een bouwterrein verzocht worden. Daar
deze plaatsen meest puinhoopen en op zichzelf zon-
der waarde zijn, kon de afstand daarvan slechts
een geschenk zijn. De russische regeering heeft voor
eenige jaren zulk een schenking verkregen, de
pruisische was ondanks herhaalde proefnemingen
hierin niet geslaagd. Aan den Kroonprins wees men
op het eerste uitgesproken verzoek : de ruïnen van
het oude Johannitenklooster, welke in het midden
der stad en in de nabijheid van het Heilige Graf
liggen.
Op deze plaatsen, waaraan talrijke geschiedkun-
dige herinneringen uit de kruistochten verbonden
zijn, zullen de volgende gebouwen der duitsche
-ocr page 108-
— 102 —
kolonie opgericht worden: een protestantsche kerk
ter vereeniging van alle dnitsche protestanten, welke,
tusschen twee haakjes, weder meest Zuid-duitschers
zijn ; dan een door diakonessen uit Kaiserswerth
opgerichte school voor 200 a 300 kinderen van
ingezetenen, een weeshuis, door den Heer Scheller
ten tijde van de Maronitenmoord gesticht, voor 80
knapen, een ziekenhuis en een hospitaal van de
pruisische Johanniterorde, eindelijk het noordduit-
sche generaalconsulaat. Voorloopig heeft, naar wij
vernemen, de Johanniterorde zich bereid verklaard,
met al hun middelen tot bevordering van het werk
te zullen meewerken. Deze nieuwe stichtingen, waar-
voor de Kroonprins zich vele moeite getroost heeft,
zullen den duitschen landslieden samenhang, macht
en invloed geven.
Uit Jeruzalem keerde de Kroonprins naar Jaffa
terug, vandaar zeilde hij met het eskader naar
Beirut. In deze havenplaats van Damaskus veree-
nigt zich den handel van den Libanon en het ver-
keer van Syrië en Perzië naar de Middellandsche
Zee. De gunstige ligging heeft Beirut tot een bloei-
ende plaats gemaakt; overal ziet men blijken van
krachtig leven, snellen voortuitgang en grooten wel-
vaart. Iedere uitbreiding der cultuur in het land
daarachter komt aanstonds deze stad ten goede. En
het is merkwaardig, welke onverwachte gevolgen
-ocr page 109-
— 103 —
de bekende gruwelijke vermoording der Maroniten
voor den Libanon gehad heeft. Zooals eens de brand
van Hamburg een nieuwe grootsche uitbreiding der
stad ten gevolge had, zoo heeft ook aan den Liba-
non de plotselinge groote ellende de deelneming en
toenadering van Europa verzekerd. Niet alleen geld,
ook menschen zijn er heen gegaan. Geloovige zie-
len ijlden daarheen, om de weezen te redden;
christelijke scholen en ziekengestichten werden ge-
bouwd, voor het geestelijk en materieel welzijn van
de vroeg vergeten en verwaarloosde stam hartelijk
zorg gedragen. En wanneer ook al hier en daar te
veel en niet op de rechte manier gedaan is gewor-
den, het uitgestrooide zaad ging toch niet geheel
en al verloren. Het land gaat krachtig vooruit en
schijnt een toekomst te hebben. In Beirut hebben
duitsche protestanten, Johannieters en Diakonessen
een ziekenhuis en een school opgericht. Wel is waar
is de duitsche kolonie slechts klein, doch misschien
hier de gunstigste plaats in de Levant, waar de bij
uitstek duitsche deugden, vlijt en volharding, rijken
oogst in handel en akkerbouw zullen afwerpen. De
turksche overheid is voor vreemdelingen, die zonen
van een machtigen staat zijn, uit wel te begrjjpen
gronden, in veel opzichten de meest vrije en ge-
makkelijke die men zich denken kan.
De Kroonprins maakte van iedere gelegenheid
-ocr page 110-
— 104 —
gebruik om den Duitschers in Beirut van nut te
zijn. Vandaar uit ondernam hij een uitstapje naar
den Libanon en Damaskus. Overal wachtte hem een
ontvangst, die wel bewees, hoe de macht, die hij verte-
genwoordigde, zich achting heeft weten te verschaffen.
Een dergelijke ontvangst gewerd hem in Egypte.
In dit land van onuitputtelijke hulpbronnen zal
de landbouw wel altijd door de inboorlingen ge-
dreven worden; handel en nijverheid echter staan
voor alle vreemdelingen open en waarborgen een
rijkere belooning, naarmate de vruchtbare kracht
van den bodem meer en meer aan den dag komt.
Wie kan het loochenen, dat daar sinds Mehemed
Ali, trots alle geweldenarijen een krachtige vooruit-
gang te bespeuren valt ? Het Nijldal vertoont tot
op de grens der woestijn overal sporen van Euro-
peesche beschaving ; Caïro is een bijna Europeesche
stad geworden, en Alexandrië heeft al het uiterlijk
van een wereldstad. De Kroonprins vond in Caïro
een duitsche kolonie van eenige honderden kop-
pen. Met fakkeloptochten en liederen werden hem
op Duitsche manier \'s avonds na zijn aankomst hulde
bewezen, en het maakte op alle aanwezigen een
aangenamen indruk, bij deze gelegenheid in het land
der Pharao\'s, der pyramiden en palmen, duitsche me-
lodieën van een krachtig mannenkoor te hooren.
Den volgenden dag legde de vorst den eersten steen
-ocr page 111-
— 105 —
voor de eerste protestantsche kerk te Caïro en stond
in naam zijns vaders de middelen toe, om dadelijk
met den bouw te beginnen.
In Alexandrië is, het groote aantal van 50,000
vreemdelingen in aanmerking genomen, de duitsche
kolonie maar klein, zij telt slechts eenige honder-
den. Doch ook deze, tot welken staat op zich zelf
zij ook mochten behooren, sloten zich aaneen, om
het bezoek van den pruisischen troonopvolger met
lied en fakkeloptocht te vieren, en in hem de idee
der duitBche eenheid. En wij mogen ons er op be-
roemen, dat ook in Egypte de vertegenwoordiging
van den duitschcn staat waardig en beteekenisvol
geweest is. Over de feestelijkheden bij de opening
van het Suezkanaal hebben de nieuwsbladen over-
vloedig mededeelingen gedaan. Bizonder vermake-
lijk voor de Duitschers was het verkeer aan twee
oostersche hoven en de houding der beide heer-
schers, den Sultan en den Khedive. Er is nauwelijks
grooter tegenstelling denkbaar dan tusschen de hof-
houdingen van Constantinopel en die van Egypte. In
Constantinopel bij al het vreemdsoortige en de bijna
sprookjesachtige pracht van het aloude Oosten, een
trotsch gevoel van eigenwaarde en de voorname
hoofschheid van een groot hof, deftige vormen der
dienstdoenden en een voornaamheid van den heer-
scher, welke wel is waar den hoogen gast ridderlijke
-ocr page 112-
— 106 —
beleefdheid bewees, doch zijne begeleiders den eigen-
aardigen hoogmoed van een vorst van het morgen-
land maar al te duidelijk voelen liet. In Egypte
daarentegen onder uitgezochte nieuwmodische pracht,
het ijverig zijn-best-doen van een vooruitstrevende,
die niet altijd over een voorname houding en een
zeker zelfgevoel te beschikken had, daar de voor-
name heer, hier de rijk geworden bankier was.
Bij de opening van het Suezkanaal was het noord-
duitsche oorlogscorvet Hertha het eerste groote
oorlogschip, dat door de nieuwe wereldstraat ging.
Moge dit een goed voorteeken, zoowel voor onze
marine, als voor het grootsche werk van het kanaal
zijn. Onze vloot zoowel als het kanaal zijn nog in
wording, beiden zullen nog veel geld kosten, eer
zij gereed zijn, doch voor werkelijke behoeften der
menschheid heeft het op den duur nooit aan geld
ontbroken. Niet minder dan de vloot behaagde in
Egypte de krachtige gestalte van den troonopvolger
in den nog frisschen glans van zijn veldheersroem.
Hoe men in t Oosten deze dingen opvat, blijkt uit
het volgende trekje. Toen de Kroonprins drie weken
na den keizer van Oostenrijk de pyramiden bezocht,
vroeg een der woestijnhoofden, die er op aangere-
den waren: »Is dat nu de man, die den keizer
verslagen heeft ?\' »Ja.\'\' De arabier keek eens naar
den Prins. »I Lij ziet er wel naar uit, maar zoo groot
-ocr page 113-
— 107 —
als men vertelde, is hij toch niet - men zei dat hij
10 el lang was.
Zoo was de reis van den Kroonprins, waarbij
hijzelf een rijkdom van nieuwe, prachtige tooneelen
heeft aanschouwd en waaraan hij veel leerzaams
te danken heeft, ook niet geheel zonder nut voor
onzen staat, want zij heeft werkelijk de eenheid en
het zelfgevoel der Duitschers in het Oosten versterkt
en in den vreemde voor ons volk gevoelens van
achting en ontzag opgewekt.
De Kroonprins heeft den eersten steen voor een
protestantsche kerk te Cairo gelegd. Er zij echter
met betamelijke bescheidenheid nog een ander aan-
denken voorgeslagen, hetwelk onze Prins in dezelfde
stad zou kunnen oprichten. Daar gaan ondanks
winstgevende arbeid vele wakkere Duitschers te
gronde, omdat zij, wanneer zij ziek zijn, geen duitsch
asyl hebben. Het zou een schoon gedenkteeken
zijner aanwezigheid in Egypte zijn, wanneer hij zijn
invloed en ijver zou willen aanwenden tot de op-
richting van een duitsch ziekenhuis in Caïro.
-ocr page 114-
DE KEIZERSKROON.
PRUIS EN ZWAAB.
(»Im Neuem Heich 1871 Nr. 1.)
ZwAAB.
Gezel, waarhenen?
Pruis.
Van \'t bloedig veld trek ik naar huis.
\'k Zag \'s vijands legertenten vergaan in stormgedruisch ;
Iets grootsch zag ik: De zege naast doodsverachtend
sterven,
£en rijk, dat nijdig wrokt, geslagen in honderd scherven.
Zwaab.
De tijd heeft onze stammen verwacht geluk gebaard;
Verloren rijksgenooten, herwonnen door het zwaard,
De Duitsche harten kloppen eendrachtig en vereenigd,
Het krijgsvuur heeft de veeten gelouterd, wrok gelenigd,
Gespannen aan één wagen Germanje\'s eedle rossen.
-ocr page 115-
— 109 —
Pruis.
Zij snuiven vastgebonden in groote legertrossen.
Verschillend zijn do spannen; \'t is snel een leger maken,
De menner was gehaast.
Zwaab.
Te beteren zijn de zaken
Van \'t volk en van den menner op hoogverheven bank.
Pruis.
Snel, ja \'k begrijp. Gij knapen verheft het feestgezang:
KiffhaÜ8er heet een heuvel in Schwarzburg-Iiudolstadt,
Waar \'s keizers majesteit nog onder \'t spinneweb zat.
Zwaab.
Wees ernstig, \'t Oud verbleekte leeft op in schooner glans
De kroon ligt reeds in arbeid.
Pruis.
Meent men het werklijk thans ?
Zwaab.
Wij staan in de oude Rijksstad; veranderd zoo gij ziet
Do beeldenpracht der straton, die zich den kooper biedt.
Voor kort nog waart gij Pruisen een graag geloosde
schat.
Nu prijkt het beeld des konings op de eereplaats der stad.
Ziet hier do beiden helden, den vader en den zoon,
Die stoere leesten passen goed op den hoogsten troon.
Pruis.
Ik groet u, hooge Heercn ! Gij voort als koningssier,
Den helm van \'t harde leder, gij drocgt hem stout en fier.
Nu hebben Duitsche vorsten de keizerskroon gebracht.
Zij hebben tegen hun wil, het eigen heil bedacht,
-ocr page 116-
— 110 —
Dóór hen, met hen alleen heeft keizers waardigheid zin.
Nu zijt gij geplaatst naast allen, als eerste verweg in
\'t Land van Niomen tot Moesel! — Tot nog toe waart
gij meer:
Aanvoerders van de volkren, den vreemden tegenweer,
Gevreesd, altijd verdacht als donk\'re onweerswolken.
Bloedbroederschap verbindt u weer aan elk van al die
volken
In leven, trouw en sterven. Het ambt, de hoogste eer,
Zeer streng de tucht en de arbeid, gemeten, ieder keer,
Gering is soms \'t genoegen in \'t enge huis! En toch
Toewijding, trouw in \'t dienen. U ziet de kleinste nog
Vol eerbied en vertrouwen naar het fier hoofd omhoog,
Naar het gezag des konings, waarvoor hij willig boog;
Gij dient als hij vóór allen arbeider in uw staat.
Slaat gij op \'t oorlogsschild, dan wijkt ter bloedige daad
Van vrouw en kind de vader en trekt met u ten strijd,
Niet offervaardig, ijdel, — uit plicht, dien hij zich kwijt
Als uwen. Of achter zijnen rug zijn akker ook al ver-
zande,
Zijn liefsten lijden en sterven, hij behoort vooral den lande
Als gij. En ligt des avonds ten doode getroffen de man,
Dan rijdt gij over het slagveld al dond\'rend met uw ge-
span,
Walkyren van dood en verwinning, De wonde grijpt
om zich heen
En roept zijn knersend Hoera, dat klinkt als ver geween,
Gij springt van \'t ros ter aarde, gij knielt er aan zijne zij,
Twee Pruisen staan tegen elkaar, — Gij zijt gereed als hij,
-ocr page 117-
— m —
De sterke dwang van Staat, zie, dat is der Pruisen eer,
De broederschap in \'t leger, uw stamhuis vraagt niet
meer.
Veel groots zag ik bij vreemden, hun kroon was wuft
en licht
Veel schoons gedijt er beter, maar nergens zoo hooge plicht.
Zwaab.
En meent gij dat hun trouwe voor nieuwe titels zwicht ?
Pruis.
Met onzen koning zijn we een roemzuchtig volk geworden,
Wij hebben alle Duitschers genoodigd in onze orden
Door broedergroet en wapens; houden in ijz\'ren kring
De Duitsche volken samen, de gouden geldt gering.
Zal onze Heer van vorsten geleende kroon gaan dragen
Bij Grooten Frederiks geest, dat kan ons niet behagen.
Zwaab.
De vorsten brengen de kroon, zij kiezen zich den
Heer,
Voor \'t volk den hoogsten Heerscher, niet elk voegt zulk
een eer.
De aloude heerenrassen bewaren stouten moed,
Waard acht zich elk der hunnen ook wel den vorstenhoed,
Zij weten ook hun offer wordt voor het welzijn gebracht.
Pruis.
Geen gouden schijn, het wezen begeeren wij der macht.
Zwaab.
Maar als het wezen der macht ook in den schijn nog
blinkt,
Als \'s keizers wil veel vaster de ziel van \'t volk bedwingt ?
-ocr page 118-
— 112 —
Geweldig schalt de naam des keizers tot over den Main
Hij luidt hun als kerkenklokken gehoorzaam hem te zijn;
De gouden kroon moet erven de aloude heerlijkheid,
Dat macht verheerlijkt worde, was eisch ten allen tijd;
Gij Pruisen verstout u lang aan de vorsten weerstand
te bieden.
Maar nimmer den Duitschen Keizer.
Pruis.
Zij zagen wat kon geschieden.
Geboekt zijn hunne rechten.
Zwaau.
Maar ook de keizermaeht;
Dat gij hun de macht ook dankte, dat heeft wel niemand
gedacht.
Pruis.
Wel tijdig maant gjj. Maar toch wijkt alle zorg niet
gansch,
Wij mindre lieden gedenken der Heeren eigene kans.
Om troon en kroon daar zweven arglistig boozere mach-
ten
Wij willen het ras der Zollern bewaren voor laatre ge-
slachten.
De vraag ligt ons aan \'t hart of zjj vol krachten ons
blijven.
Ik zag een volk van bijen daar zonder koning drijven,
Het huis der oude gebieders staat ginds in \'t Kelten-
land
Verdoold en als verdorven, verbannen, verjaagd met
schand;
*
-ocr page 119-
— 113 —
Thans kiezen zij en verdrijven door \'t klinkend bevel
der wet
Door burgerkrijg op de straten, door geen gezag belet.
Wat borgde den Hohenzollern die sterke jonge kracht?
Zij staan met Duitsche Volk\'ren verbonden tot een macht,
Mèt ons — niet tegen de vorsten — zoo een nog onzer
gedenkt
Maar tégen ijdel begeeren, dat ijdle laagheid brengt.
Dat heeft der vorsten wilkeur, dat heeft den heerscher
bedwongen,
Dat heeft in goeden vrede de burgertwist verdrongen,
Steeds hand\'lend, hief \'t den grijzen, den dap\'ren schenkt
het moed,
Dat zij om Duitschland wierven, dat schiep hun jeugdig
bloed.
Zwaab.
Veranderd is \'t tornooiveld, het blijft nog de oude strijd,
Nu is tot \'s keizers wapen de Duitsche banier gewijd.
Pruis.
Zoo is het. Maar ik vrees toch, die oude Caesarenna-
men.
Verwekt ons weer groote wolken van stoffige prullen-
kramen.
De Wapenkoning staat op reeds weer uit zijn graf en
waart
In \'t rond en zoekt hoe Pruisen zjjn zilver aan keizers
goud paart
En krast op icdren hoeksteen zijn «keizer-koninklijk".
Do tredenladder der Kdlen stijgt" hooger eens zóó, kijk!
8
-ocr page 120-
— 114 —
Aartsoude ambten ontstaan er gehuld in poppenkleeren
Van nieuw gevonden fratsen, waar tapisiers op teren.
Wij worden voor jonge prinsen de hooge vorstenwedren,
Een ieder rukt zijn stoeltjes almeer vooruit, en zet hen
Dicht bij den fiuweelen zetel\' waarop de keizer troont,
\'t Wordt mode, dat heel de adel in wapens \'t hoffeest
bijwoont.
Breed legert in hof en hallen de kliek (*) van A en B
(Die nimmer kruisen verdiende in oorlogstijd noch vree).
Een wakker held daartusschen, een oude van \'t beste
s"ag,
De meesten knutselarbeid te fijn voor den wer\':ensdag:
Wij hebben aan Prins-Generaals al en hooger- Orden
genoeg.
Het wassen er van te beletten, dat kunnen wjj nooit te
vroeg.
Yolkshoeder noemt gij den keizer. Hij wordt ook vorsten-
waard, (f)
Die drieste bankgenooten door edele giften bedaard. —
Dit alles alleen is weinig, in zwermen wordt het vloek,
Die drang, al knellender, grooter, en vult het plichten-
boek
Der dagen, het legt zich als nevel dwars tusschen volk
en Heer.
Voor misdaad der oude Caesars, behoed toch Duitsch-
lands eer,
C> Cötus: het latijnscho coetus —- vereeniging, verzameling
opeenhoping, samenkomst, overdrachtelijk: Uiek.
(f) In den zin van gastheer: wirth.
-ocr page 121-
— 115 —
Het meest gevreesde store nooit onzer vorsten dagen,
Dat doet het kleine \'t gemeene, het rustloos drijven, de
plagen
Van prachtvertoon en schijn, zorg : niemand ooit leed
te doen,
\'t Belachelijke, verspilling, opdat men elk verzoen.
Zie, daarom past mij weinig het roestige keizerszwaard,
Wijl het aan dierbre vorsten in \'t ambt veel zorgen
baart.
Die als beproefde mannen thans onder de kronen gaan,
Zij mogen alle gevaren dier waardigheid wederstaan,
Maar ai. .\'re komen later.
Zwaab
Elk tijdvak vordert zijn man,
Wat velen eens heet verlangden van \'t laatst vergane
geslacht,
Het stijgt ten troon ten slotte waar \'t recht voldoening
wacht,
\'t Zij lief of leed den volke; waar eens het volk in
dwaalt,
Vast staat, dat het, weerkaatst, zich in \'s vordtendaad
herhaalt.
De slaafscho geest der dienaars maakt vorstennekken
stram,
Zoo als \'t gedwee /acht schaven de kroon ook slecht
bekwam,
Dus denken wij niet aan \'t gene, wat eigen kracht kan
biên;
Als onze zonen toetsend op \'t werk der vaderen zien;
-ocr page 122-
— 116 —
Tehuis eerbare tucht, moed, vrijheid, den man in den staat:
Daarna brengt elke toekomst zich zelve den besten raad.
Pruis.
Ter rechter ure vermaant gij. Terwjjl wij teekens duiden,
Hoort van de klokketoren de Duitscher \'t Nieuwjaar
luiden.
En zóó, naar het dierbare hoofd der vorsten toegekeerd,
Smeek ik, dat zegen, heil van \'t land steeds rampen
weert;
Na \'t harde slagveldswerk sta de afgesmeekte vrede,
Naast de oude koningstrouwe, behoedend elke schrede.
Nov. \'89.
                                       N. Bernard Roozen.
Een paar kantteekeningen en varianten.
Gij voert als koningspronk
Den helm van \'t harde leder, gij droegt hem fier, hij blonk.
Coetus, zie aanteekening: Cötus.
De volgende regel tusschen twee haakjes staat niet
in den oorspronkelijken tekst, maar dient om het rijm
te vullen, wat geen al te groote dichterlijke vrijheid is,
omdat de zin tevens duideljjker wordt. Het overige is
des te lettelijker.
(Eerbare tucht in huis, moed, vrijheid, den man inden staat.)
Wiesel is vertaald door koning ofschoon het gebruik
wil, dat men van een bijenkoningin spreekt, maar dan
gaat de vergelijking mank.
-ocr page 123-
NIEUW EN OUD KEIZERCEREMONIEEL.
(lm neuen Reich 1871, Nr. 13.)
Voordat de eerste Duitsche rijksdag door den
Keizer geopend werd, was den aanwezigen een kleine
verrassing bereid. De Pruisische koningstroon
was door een kostbaar museumstuk vervangen;
wanneer de kranten waarheid bevatten, was dit een
stoel uit den Saksischen tijd, waarin eenmaal oude
keizers hadden gezeten, van Goslar uit een parti-
culiere verzameling gered; het onderdeel van steen,
van boven van erts, kortom een zeer merkwaar-
dige herinnering. De geheimzinnige stoel uit den
oertijd der duitsche geschiedenis scheen naar het
algemeene zeggen niet genegen, zich naar de mo-
derne feestelijkheid te voegen, hij moest ten minste
langen tijd heen- en weergeschoven worden. Onder-
vond wellicht daardoor het geheele feestprogramma
-ocr page 124-
— H8 —
een half uur oponthoud? Bij ons, buitens taanden, wekt
de versiering van den stoel antiquarische gedachten
op. Dergelijk steen en ertswerk werd in aloude tijden
bij feesten slechts als onderwerk beschouwd; het
werd met een tapijt bedekt, dat mevrouw Adelheid
naar italiaansch model geborduurd of mevrouw
Theophano uit de damastweverij van Byzantië had
meegebracht en op de zitting werd in ieder geval
een mooi, zacht kussen gelegd. Zonder het kussen
zou zich een oude Sakseukeizer slechts ongaarne op
den kouden steen hebben neergezet. "Waarom ? Om-
dat hij geen pantelon aan had ; de kousen reikten
weliswaar hoog genoeg, intusschen — om het kort
te zeggen men was toenmaals in zulke dingen erg
teergevoelig van nature. Wij hopen, dat de stoel
nog lang tot vreugde van onze oudheidliefhebbers,
genummerd, en wel daar zal bewaard worden, waar
men genoeg leegen tijd heeft om dergelijke eer-
waardige voddenjen naar waarde te schatten.
Door de pers van den dag werd met groote in-
genomenheid de aandacht gevestigd op het feit, dat
de rijkskleinoodiën, welke in den optocht gedragen
werden, onze oud-pruisische waren. Zij hebben gewis
voor de toeschouwers niet alle dezelfde beteekenis.
Wanneer graaf Moltke het zwaard van den keizer
droeg, zijn de gedachten, die juist nu bij dezen aan-
blik opgewekt worden, zoo machtig, dat zij bij een
-ocr page 125-
— 119 —
braven borst de oogen wel vochtig konden maken.
Van de andere eerwaarde kleinodiën zijn ons de
kroon en de schepter, nog van thalers en wapen-
schilden zoo tamelijk bekend, ofschoon de ware en
eigenlijke kroon van den koning van Pruisen en
den nieuwen keizer de helm is. Minder gelukkig is
de lieve oude rijksappel er aan toe, met den latijn-
schen naam Pomum, waarvan de eigenlijk zinne-
beeldige beteekenis volstrekt niet vaststaat. En het
is geen jong prinsje kwalijk te nemen, wanneer hij
op \'t gezicht van dezen vorstehjken bromtol in ver-
zoeking komt, er een zweeptouw om te binden en
hem in \'t stille vertrek als dnjftol voort te jagen.
In overoude tijden hadden die merkwaardigheden
ongetwijfeld een geheel andere beteekenis. Slechts
door hen kon men koning of keizer worden. Slechts
daardoor, dat men den uitverkorene het harnas om
het lijf gedaan, de kroon op het hoofd gezet,
speer en schepter in de hand gegeven had, werd
hij tot koning uitgeroepen. Zonder die plech-
tigheid was hij geen koning en kon geen enkele
van zijne vorstenrechten uitoefenen. Nog sterker : hij
kon de koningskleinodiën niet voor zich laten ma-
ken. De bekwaamheid om alle mogelijke waardig-
heden uit te oefenen, hing af van \'t bezit van be-
paalde, overgeleverde reliquiën. Niet alleen omdat
deze juist eerwaardig beschouwd werden en tot de
-ocr page 126-
— 120 —
koninklijke uitrusting behoorden, men kende er
veeleer in zekeren zin persoonlijk bestaan aan toe.
Zij waren eenmaal door krachtige zegenbeden der
vromen gewijd geworden en verheugden zich over
de bijzondere bescherming der invloedrijke heiligen
in den hemel. Aan alle waren tot versterking hun-
ner macht relequiën verbonden. De kap was zelfs
door een heilige nagelaten en men wist te vertellen
dat zij in den oorlog den drager de zege hielp be-
halen ; de beugel der Kroon, de schacht van den
speer, de knop van het zwaard beschermden tegen
het mes van den moordenaar, of deden iemand een
wijs besluit nemen; ook de rijksappel, voorzoover
het is na te gaan was waarschijnlijk een relequie.
En nog een betoovering, buiten de christelijke kerk
om, ging er van deze kleinodiën uit. Al deze din-
gen hadden hun eigen lotgevallen ; zij hadden de
vroeger bezit\'ers roem en eer aangebracht; om hun
bezit waren wakkere daden gedaan en afgeweerd
geworden. Wie ze ontving, ontving den zegen en
vloek van voorbijgegane geslachten, die over en tegen
hen was uitgesproken. Zoo waren zij voorwerpen
eener hooge, eerbiedige vereering, welke hun bezit-
ters in veel opzichten boven het gewone menschen-
lot verhieven en onder de bizondere bescherming
der heiligen stelden. Geen wonder dus, dat zij angst-
vallig bewaard werden en een bezitter hen voor zijn
-ocr page 127-
— 121 —
dood soms vol zorg aan zijn gemalin of een trouwen
bloedverwant opdroeg, wanneer hij wist, dat dezen
van den toekomstig gekozene maar weinig vriend-
schap te wachten hadden. Hij kon zijnen dier-
baren geen beter erfdeel achterlaten; want deze
werden daardoor in de gelegenheid gesteld met den
nieuwen kroondrager een voordeelig verdrag te
sluiten.
Doch dat alles is lang geleden. Nu zijn deze klei-
noodiën onbeteekenende gedenkstukken voor ons ge-
worden, die onze vorsten naar den smaak van den
dag en eigen persoonlijke wenschen laten vervormen,
om ze ongebruikt te laten liggen. Zelfs de kroon
is zoo oneigenaardig, dat de koning of keizer, in
wiens nabijheid dit goudsmidswerk nooit gezien werd,
nog niet het geringste deel zijner macht en maje-
steit verliezen zou. Naar wij vernemen, is er toch
iets dergelijks voor de nieuwe keizerlijke waardig-
heid in bewerking gegeven. En verder melden de
bladen, dat Z M. de koning van Beieren zelfs de
kroon van zijn keizerlijken leenheer Lodewijk, als
eeregeschenk wilde aanbieden. Dat zou werkelijk
een zeer vriendelijk idéé zijn, van het hoofd
van het doorluchtig huis Wittelsbach, en we
zouden om alles ter wereld geen duitsch-patrio-
tische bedoeling willen krenken, maar wij hebben
immers van zulke waardige gedenkstukken reeds
-ocr page 128-
— 122 —
den vermelden stoel. En mocht die kroon een at-
tentie zijn voor een andere, die "Weiszenburg heet,
dan zou dit geschenk door de Duitschers met on-
sympathieke, booze blikken beschouwd worden, die
wij voor altijd zoowel van het hoofd onzer Hohen-
zollern als dat van Koning Lodewijk zouden wen-
schen afgewend te zien.
Ja, wij zijn er beslist tegen, dat de herinneringen
aan het oude keizerschap van het heilige roomsche
rijk in het huis der Hohonzoüern weder opgefrischt
zouden worden. "Wij, zonen van het Noorden, heb-
ben ons den keizerstitel — zonder buitengewonen
geestdrift — laten welgevallen, voorzoover hij een
politiek machtsmiddel is, ons volk tot eenheid helpt
maken en den zwaren arbeid van onze vorsten ver-
licht. Den keizersmantel echter moeten onze Ho-
henzollern slechts dragen als een officiers-overjas
dien zij in dienst slechts aandoen en dan weder
afleggen; zich daarmee optooien en naar aloud kei-
zersgebruik onder de kroon heen- en weerstappen is
een vertooning waarvan wij liefst verschoond zouden
blijven. Hun Keizerschap en de oude keizerlijke
waardigheid moeten niets met elkander gemeen
hebben dan den — helaas — roomschen ceasarstitel.
In het oude keizerschap toch was zooveel onge-
zonds, zooveel vloek en ongeluk, ten laatste mach-
teloosheid en ellendige vormendienst, dat we er nog
-ocr page 129-
— 123 —
hartelijk van walgen. Door papen ingesteld, door
papen ingewijd en gefatsoeneerd, was zij een beeld
van het meest valsche en noodlottige idealisme,
dat ooit vorsten en volkeren de stemming verstoord,
en het leven bedorven heeft. Zwaar heeft onze natie
moeten boeten voor deze in zich-zelf onware idéé,
enuwen van smaad en politiek verval zijn uit haar
voortgesproken.
De Hohenzollern hebben ons uit dien jammer-
poel gered, en juist zij moeten niet worden overge-
leverd aan de wraak der hoonende demonen, welke
nog altijd achter de lappen van den ouden, ver-
schoten keizersmantel gluren en aan onze vorsten
den schijn voor het wezen, de eereplaats aan een
vorstelijken maaltijd voor de heerschappij over een
vereend volk mochten doen aanzien. Wij hebben in
onze keizers ernstige mannen van zaken noodig,
wie het eigenlijk wezen der macht verheugt, niet
het klatergoud, niet een nieuwe rijksheraut Ger-
mania\'s, niet een avontuurlijke vierkleurige keizers-
banier of de groote, vorstelijke feestmaaltijd, waarbij
verdienstelijke generaals, die onze vijanden op de
vlucht gedreven hebben, veroordeeld worden om
achter den stoel te staan van doorluchtige hee-
ren, die misschien de reis in het vijandelijke land
als ijdele toeschouwers wel hebben willen meema-
ken.
-ocr page 130-
— 124 —
Doch deze tijd vol politiek doet ook een beschei-
den oudheidkenner van stijl en orde in een verslag
afwijken. Het was ons hier slechts te doen om eenige
kenmerken van het oude keizerschap naast die van
het tegenwoordige te stellen. Als critische naturen
onder de Berlijnsche hovelingen haspelen over het
gebruik, wien al of niet den voorrang toekomt bij
den feestelijke intocht van den keizer tot de troon-
rede, uiten zij wel eens de bescheiden meening: wij
doen zulke dingen toch nooit, zooals het behoort. In
werkelijkheid maakt men het bij ons waarschijnlijk al
even goed als ergens elders; slechts ontbreekt het ons
geheel en al aan zin voor dergelijk dramatisch vertoon.
Ons wezenlijk belang ligt heel ergens anders. Niet
het ceremonieel bij de troonrede, maar de inhoud,
niet de uniform en ridderorden van den keizer, maar
de uitdrukking van zijn wezen, de toon, die hij in
zijn woorden legt, zijn voor ons van beteekenis; de
rest doet weinig ter zake: hoe eenvoudiger alles
toe gaat, hoe beter.
Wij hebben nu slechts wat meer dan vroeger
van die publieke vertooningen, waarbij de keizer in
al zijn majesteit voor het volk verschijnt, en dat is
onze parade. De koningsparades zijn de grootste en
meest karakeristieke vertegenwoordigingsfeesten der
duitsche koningsmacht; dat zal zelfs hij moeten
bekennen, die ze weleens vervelend vindt enerover
-ocr page 131-
- 125 —
moppert dat het verkeer in de hoofdstad zoo dik-
wijls gestremd is.
Het is leerzaam, daarmee de ongeveer gelijke
vertooning der oude keizerlijke waardigheid te ver-
gelijken, uit de 16e eeuw, den tijd, waarin zich de
keizerlijke macht uit een periode van diep verval
tot grooten luister verhief, en de oude gebruiken
der middeleeuwen nog zorgvuldig in stand gehou-
den werden. Wel is waar had een aloude keizer zel-
den gelegenheid, bij milituiic wapenschouwingen, al
zijn macht ten toon te spreiden. Tot op den tijd
der Hohenstaufen hadden de tochten naar Rome
daartoe nu en dan een grootsche gelegenheid ge-
boden, sinds dien was de monstering van verzamelde
vasallen of buitgemaakte vlaggetjes een pijnlijk, een-
tonig werk geworden. Het volk zag intusschen wei-
nig van hun keizer. Slechts één dikwijls weerkee-
rende gelegenheid tot keizerlijk majesteitsvertoon
was er overgebleven in de uitdeeling van vlagge-
leenen. Zij had plaats niet alleen als er een nieuwe
keizer verkozen was, ook bij iederen overgang van
bezitting onder de adellijke geslachten, en werd
wel op iederen rijksdag het grootste feest. Daar
die aloude gebruiken ons geheel vreemd gewor-
den, zelden beschreven zijn, en de oude keizer-
lijke macht even juist kenschetsen als de konink-
lijke parades der Hohenzollern de tegenwoordige
-ocr page 132-
— 126 —
willen wij er hier in korte woorden wat over mee-
deelen.
Op de markt der njksstad werd een stellaadje
opgeslagen met breede trappen; het moest onder
den blooten hemel zijn en omgereden kunnen wor-
den. Daarop de keizerestoel en de zetels der keur-
vorsten, alles met fraaie tapijten en met goudge-
borduurde stoffen bedekt; in de nabijheid waren
kleedkamers voor den keizer en de keurvorsten. Op
het bepaalde uur kwam Je keizer met de keurvor-
sten en groot gevolg aangereden, steeg voor zijn
kleedkamer af en deed den zwaren, gouden keizers-
mantel om en de kroon op \'t hoofd. Zoo schreed
hij dan in zjjn schitterenden keizerlijken tooi, met
groot gevolg achter zich, op de stellaadje toe en
zette zich op den keizersstoel, zoodat men hem ver
in \'t rond zien kon. alles zeer statig; ter rechter
en linkerzijde zaten de keurvorsten, die de rijks-
kleinodiën in den optocht gedragen hadden. Mainz
het evangelieboek ten teeken van trouw, Saksen
het zwaard, Brandenburg den schepter, de Rhein-
pfalz den rijksappel. Daarop kwam de, tot nu toe
onzichtbare, menigte der vorstelijke vazallen aanrij-
den, om het leen in ontvangst te nemen. Het waren
zijn vazallen en ridders, in zijn kleuren uitgedost;
daaronder de edellieden in fluweel en met vederen,
allen met kleine vlaggetjes in de handen of op de
-ocr page 133-
— 127 —
koppen der paarden; in het midden echter voerde
de menigte de roode renvaan, die ook wel rijks-
vaan of bloedvaan genoemd werd. In gestrek-
ten draf rende de schaar op de stellaadje met
den keizerszetel aan — de snelle vaart daarbij
was een aloud gebruik der Duitschers, die ook
in het tournooi zoo tegen elkander inreden. Na-
dat de keizersstoel voor de eerste maal «be-
rend" was, reden de wapenknechten van den
vasal er op toe; zij stegen voor de stellaadje af,
knielden op de treden neder en knielend verzocht
de woordvoerder onder hen den keizer om de schen-
king der leenen. Daarop stond Mainz op, beraad-
slaagde een poosje met den keizer, van wien het
volstrekt niet gevergd werd in \'t publiek te spreken,
en antwoordde, dat de keizer er toe bereid was.
Als de wapenknechten nu weder hun rossen be-
stegen hadden, kwam de rijksvorst zelf onder
trompet- en paukengeschal met zijn gevolg en een
ridderstoet in al den glans, dien hij maar ten toon
kon spreiden, aangereden, voor hem uit alle vlaggen
zijner leenen, waarvan afbeeldingen in de wapen-
schilden van onze aloude geslachten bewaard zijn
gebleven. Ook hij reed in galop op de stellaadje
toe, steeg af en knielde neder. Dan legde Mainz het
evangelieboek op den schoot des keizers; de keizer
vatte met beide handen de bovenste hoeken, de
-ocr page 134-
— 128 —
leenman legde de hand op het boek en zwoer den
vazalleneed. Daarop greep de keizer het zwaard bij
den kruisgreep aan en bood den knop aan den
vazal; deze vatte en kuste den knop; was hij echter
een geestelijk vorst, dan werd hem de spits van
den schepter geboden. Daarop werden de vlaggen
gebracht, \'t eerst de bloedvaan, dan de leenvanen;
de keizer raakte elke vlag met de hand aan en
zoo deed de vazal. Waren de vanen alle aangeraakt,
dan werden zij door den keizerlijken heraut van
Germania onder de toeschouwers geworpen, het volk
verscheurde ze in den ijver om er zich meester van
te maken en bracht de lappen als buit naar huis.
Toen echter in \'t jaar 1566 bij de beleening van
den keurvorst August door Maximiliaan II een
stoute ridderknaap de vlag van het hertogdom Sak-
sen — die met den wijnruitkrans — • behendig greep
en onbeschadigd wegdroeg, verheugden zich de
Saksers over dit goed voorteeken, en de ruiter ont-
ving een belooning. Niet altijd liep deze daad der
beleening zonder intermezzo\'s af. Toen in \'t jaar
1530 Karel V de hertogen Jörg en Barnim van
Pommeren beleende, verhief zich de keurvorst
Joachim van Brandenburg na het eerste rennen der
Pommeren en zette in een schoone redevoering de
aanspraken niteen, die hij op de Pommersche lan-
den had, en toen daarop de beide hertogen knielend
-ocr page 135-
— 129 —
de vanen aanvatten, trad ook hij naar voren en raakte
met de hand de vlaggestokken aan.
De nieuwe leenman trad onder de vorsten op
de stellaadje. Waren alle aanvragers met een leen
begiftigd, dan keerde de keizer in optocht naar zijn
kleedkamer terug, legde den zwaren keizerstooi af,
nam een vriendelijk afscheid van de vorsten en reed
naar zijn herberg terug.
Men geve wel acht op zijn verhouding tot de
plechtige handeling. Hij was de gewijde vertegen-
woordiger van het rijk; hij moest de keizerskroon
dragen, onder den vrijen hemel zijn zetel hebben,
door de njkskleinoodiën omgeven zijn, zekere hand-
grepen doen, om de gewichtigste rechtshandelingen
van het rijk te voltrekken. Het volk verheugde
zich er over, als hij kranig daar zat en schatte
zorgvuldig de geldswaarde der kroon en zijne gou-
den overmantel, op welker achterzijde de keizerlijke
adelaar geborduurd was. Spreken behoefde hij niet,
dat deed de aartbisschop van Mainz voor hem;
de gewapende manschappen gehoorzaamden — zjjn
particuliere macht nog buiten rekening gehouden —
aan dezelfde vazallen, wier landbezit slechts door
zjjn beleening wettig werd gemaakt; het geld had-
den de vorsten en rijkssteden, en was voor hem
nog moeiehjker te krijgen dan de scharen zijner
vazallen. Duurde de feestelijkheid wat lang, dan
-ocr page 136-
— 130 —
werd hem de kroon te zwaar, en moest do koning
Van Bohemen haar op zijn schoot houden; slechts
wanneer er een leenman met de vlaggon kwam
aanrennen, moest de kroon weer op \'t hoofd. Doch
aan dit ceremonieel, waarbij hij slechts een
lijdelijke rol vervulde, werd groote beteekenis ge-
hecht. Droeg hij de kroon niet op het hoofd, dan
kon hij geen leenen uitdeelen; raakte de vazal niet
de vlaggestokken aan, dan kon hij geen aanspraak
op landbezit maken.
Is dat niet zeer verschillend van de moderne op-
vatting der keizerlijke waardigheid ? Ook de keizer-
parade onder de Linden brengt menig eigenaardig
gebruik met zich, dat ongetwijfeld een bekwaam
man in de verre toekomst aan zijn Duitschers zal
afschilderen en voorstellen als zeer gewichtig. Wat
is bij ons echter de hoofdzaak? Niet, dat de keizer
zich in groot krijgstenue aan het leger en den volke
vertoont, doch het oordeel, dat hij over zijn troepen
velt, zijn militaire bekwaamheid, zijn tevrendenheid
zijn lof en zijn berispiDg. Wij zien en zoeken in
hem steeds den krijgsvorst, den bevelhebber, den
hoogsten beambte des rijks, den man van verstand
en oordeel. Voor de majesteit van den alouden
keizer boog ook de meest trotsche rijksvorst zijn
knie ter aarde, doch iedere persoonlijke wilsuiting
des keizers kwam den voorvaderen ongelegen, of
-ocr page 137-
— 131 —
liet hen onverschillig. Wij daarentegen staan met
open oog tegenover onzen keizer als man tegenover
man. Wij eeren in hem niet de kroon en den gou-
den mantel als de zichtbare kenmerken van zijn
waardigheid ook niet de handgrepen en dramatische
bewegingen, waardoor hij heerscht, doch wij ver-
eeren in zijn hoog ambt zijn persoonlijke bekwaam-
heid, den gebieder, den grooten arbeider voor de
natie. Eu daarom kan het volk zich met het cere-
meniëel en uiterlijk vertoon van zijn keizerschap
slechts in zooverre vereenigen, als het zinnebeeldige
niet den tijd in beslag neemt en den ernst van zijn
werkzaam leven over \'t hoofd doet zien.