-ocr page 1-
-ocr page 2-
"^S5
r^\\ r*\\ \\
-ocr page 3-
-ocr page 4-
1
-ocr page 5-
3errsp
■y*
"hij
356 - ~
TER HERINNERING
5-S
AAN i)EN
X
EDELEN MOED
*4 \'
OER
\\ PAUSELIJKE ZOÜAVI,
n
ï
x
bij gelegenheid van de cholera
TE
A.LBANO,
in den jare 1867.
TWEEDE DRUK.
AMSTERDAM,
C. L. van Langenhuyse
4877.
Wir-—a«^c».i i«*w
• i
-ocr page 6-
f
%
/ >,;\' ,:
-ocr page 7-
TER HERINNERING
AAK DUN
EDELEN MOED
DER
PAUSELIJKE ZOÜAVEN,
��479248
«bij gelegenheid Tan de cholera
TE
ALBANO,
in het jaar 1867.
TWEEDE DRUK.
co^ .•\'■.,rus
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
COLL THONJAASSE
1599 7665
AMSTERDAM,
C. L. van Langenhuysen.
4877.
\'\'-\'■i-
-ocr page 8-
I
Allen lof verdienen onze aldaar dienstdoende soldaten, want met volkomen
verachting van levensgevaar hebhen zij, vooral in het begraven van de lijken
der afgestorvenen, een schitterend voorbeeld gegeven van christelijke liefde.
Z. H. Paus Pitjs IX.
\'
-ocr page 9-
OPGEDRAGEN
DEK VADER
fSEI
UOTKE ZOÜATO,
DEN ZEER EERW. PATER
C. DE KRÜIJF.
-ocr page 10-
I
-ocr page 11-
DE ZOÜAVEN TE ALBANO.
De zouaven te Albano! — Waarom niet de zouaven te Nerola,
te Bagnorea, te Monte-Libretti, te Mentana ? Daar zijn zij zouaaf
geweest! Daar hebben zij voor de heilige zaak gestaan en gcstre-
den, gelijk de mannen van Israël bij Masphat, gelijk David in
de terpentijnvallei, gelijk de Machabeeër bij Bethoron! Als de
kruisvaarders onder Godfried, en de Polen onder Sobiesky, heb-
ben zij met vreugde en heilige geestdrift hun jong leven onder
het wapengekletter aan den G-ever van dat leven aangeboden. —
Daar hebben zij hun arm opgeheven, toen de armen van velen
verslapt waren, toen het verbasterd Europa met gevouwen armen
bleef toezien; en het eerloof van aller christenen dankbaarheid
is hun uitgereikt.
Maar de zouaven te Albano! Is een krijgsman dan ziekenver-
pleger of lijkenverzorger ?
Ja, dat is hij , wanneer hij liefde gevoelt; dat is hij, als hij
meer dan krijgsman of soldaat, als hij zouaaf is. Want een
zouaaf is geen gedwongen strijder, die in \'t gelid geschaard en
naar \'t kanon gevoerd wordt; hij is geen roemzuchtige, die om
een scbouderversiersel of eereteeken zijn leven verkoopt; vooral
is hij niet, wat de ongeloovige wereld hem zoo gaarne acht: hij
is geen huurling, die om een handvol goud zijn bloed veil heeft,
geen verachtelijke vreemdeling, die uit verre streken komt om
de kinderen des lands op den hals te zitten, zooals de Italiaan-
sche bladen tierden. Neen, die laffe laster moest door de naakte
werkelijkheid van onloochenbare feiten te schande worden ge-
maakt. De Almachtige kon niet dulden, dat Zijne liefste kinde-
ren, die alles om Hem en om Hem alleen blijmoedig verlieten,
door den sarrenden hoon van menschen zonder gevoel voor eer
of zelfopoffering zouden getergd worden. Q-eene, zelfs denkbeel-
-ocr page 12-
6
dige smet mocht op de reine strijders kleven, die voor Hem
hun degen zouden trekken.
Daarom schonk Hij, in Zijne oneindige wijsheid en liefde, aan
zijn legerkorps de werkplaats van Albano.
Daar moesten Zijne mannen als door een vuurdoop gezuiverd
en voorbereid worden tot een waardig kroost van Lamoricière en
Pimodan, om den hoon te wreken, Gastel fidardo\'s ontwapenden
helden aangedaan; daar moesten zij toonen of zij waardig waren-
te worden wat zij later geweest zijn : de soldaten der Kerk. Daar
moesten zij aan de wereld het schouwspel geven, waaraan zij niet
gewoon is, ondanks de vele en velerhande schouwspelen, die hare
oogen verlustigen: het schouwspel der alles vergetende, alles trot-
seerende christelijke liefde. Zij moesten, niet door klinkende
woorden, maar door sprekende daden, niet met de logenachtige,
zwetsende tong, maar met de trouwe hand, de bewijzen geven,
dat zij beminden. "Want de liefde is het hoogste — der Serafijnen
levensgloed is zij; de liefde alleen doet alles met bereidvaardig-
heid, schat alles licht, vindt alles aangenaam; zij loopt, zij vliegt,
en hare voeten kennen geene vermoeidheid: want in te handelen
en te beminnen is haar alles gelegen. En zij alleen is in staat om
twee harer edelste scheppingen hier beneden — den christen ridder
en de liefdezuster — die twee grootsche figuren der wereldgeschie-
denis, te vereenigen in één persoon : in den zouaaf van Albano.
De zouaaf van Albano moest den ongelukkigen, misleiden Italia-
nen, als met de kracht der laatste oordeelstrompet, in de ooren
roepen: ziet gij nu, wie wij zijn? Zijn wij gehuurde verdrukkers
en uitzuigers ? Zijn wij hier gekomen, om u te haten en te ver-
volgen, om ons in uw bloed te baden? Hebben wij ons verwijderd
vaderland, en al wat ons lief is, verlaten, om u leed aan te
doen, of om u, en alle menschen met u, te beminnen en in
liefde te omvatten? Ziet, allen verlaten en ontvluchten u en laten
u aan uwe ellende over, allen, behalve wij, de dienaars en de
verdedigers der Kerk, die gij in uwe dwaling miskent. Wij staan
met het zwaard in de hand; doch niet om te wonden of te moor-
den, maar enkel om Christus\' bruid tegen afgedwaalde kinderen
te verdedigen; keert weder tot den schaapstal; opent uwe oogen
voor haar, die sedert zoo vele eeuwen uwe Moeder was; neemt
zelf die wapens over, die wij hier tot hare beschutting voeren,
weest de ridders der weerlooze, in plaats van hare vervolgers te
zijn, —en wij zullen naar onze bouwlanden en naar onze werk-
plaatsen terugkeeren; gelijk uw medeburger uit de aloudheid zullen
-ocr page 13-
7
wij den ploeg weer drijven, en met onze Moeder zullen wij ons
verheugen over den terugkeer van het berouwhebbend kind.
I.
Liefelijk ligt Albano op de bellende hoogte; liefelijk koestert
het zich in zijne zuiderzonnestralen; met wellust baadt het zich
in zijne reine, nevellooze, warme en toch frissche berglucht. Een
rozenketen van buitenplaatsen en lustwaranden omslingert het,
en van de tijden der oudheid af was het de verblijfplaats van
al wat rijk en weelderig was. Geen wonder, dat het ook een oord
van weelde en vermaak werd; dat de grondbeginselen van dege-
nen, die de wereld om haar zelve beminnen, langzamerhand de
heerschende werden. Zoo was het in meerderen of minderen graad
ten alle tijde; zoo was het vooral in den zomer van 1867. De
cholera heerschte in Italië, was ook in JJome doorgedrongen; de
aanzienlijken en machtigen, maar vooral de beminnaars van ver-
maak en losbandig genot en bijgevolg van revolutievrijheid stroom-
den van wijd en zijd in Albano samen. Daar zag men elkander
weder, daar troostte men elkander, omdat men aan het gevaar
ontsnapt was; men kreeg weer moed, werd weder pochend en
blufferig. De cholera — wat zou de cholera? De wetenschap zege-
praalde hier over de geesel Gods. Hoe, geesel Gods ? Eene een-
voudige smetstof, die de natuurkundige onderzoekingen weldra
zouden ontdekken, wikken en wegen en onschadelijk maken.
Niets anders dan dat. Het onwetende volk mocht biddend naar
Boven opzien: de rijke liberaal ging naar Albano, en hij vermaakte
zich. En hij vermaakte zich dubbel, omdat hij uit het licht zijner
kennis op de ononderwezen massa\'s neer kon zien; het was voor
hem zoo streelend te kunnen denken en zeggen: Ik ben niet ge-
lijk die anderen — ik vast wel geen vier maal per week, ik vast
nooit en dat toont nu juist mijne meerderheid; want de tijden
zijn veranderd en de verlichting zegepraalt. Zie slechts op ons,
en rondom ons: overal cholera; wij alleen hebben het verstand
om er aan te ontsnappen, omdat wij begrijpen, dat de zuivere
lucht ons hier een vrijplaats schenkt, die voor geen geesel Gods
genaakbaar is; — en wij zijn zoo gelukkig van dat gezonde be-
grip partij te trekken. Wat anderen den doodschrik op het lijf
jaagt is ons eene onverschillige, zelfs vermakelijke zaak; wij spelen
er mede, wij lachen: ziet, wij hebben cholerabroodjes, cholera,
gebakjes, choleravruchten, choleraconfituren. Het is iets nieuws,
-ocr page 14-
8
eene uitspanning te meer, het is weer een prikkel. En dan het
sluit eene zoo zoete voldoening in zich, want het toont immers
ten duidelijkste ieder oogenblik onze meerderheid! wat anderen
doefc ijzen, is ons een genot — wie moeten wij dan niet zijnP
En allengs werden de drommen nog vermeteler, zij schepten
nieuwe verwaandheid in elkanders gezelschap; zij werden dapper,,
want iede,r verzekerde ten stelligste, dat er geen gevaar was-
Men zag de koffiehuisphilosofen in groepen bijeenstaan en elkan-
der overtreffen in geestigheid; men begon te roepen; leve de
cholera! te drinken op de gezondheid en den vooruitgang van de\'
machtige, de groote cholera. Zij was immers de bondgenoote, zij
teisterde het domperige, onwetende, geknevelde Eome, waar
priesterheerschappij enz. enz. — Men zag nu ten duidelijkste en
proefondervindelijk, dat geen gebed of boete of omgangen, maar
onderzoekende schei- en natuurkunde in den nood eenige waarde
hadden.— En zoo ging het voort, al doller en doller, den gan-
schen, langen zomer door.
Generaal Kanzler gaf bericht, dat er een detachement zouaven
naar het „verlichte" stadje zou komen. Toen ging er een woest
geschreeuw op tegen die „gehuurde moordenaars", „omgekochte
vreemdelingen" enz. De hoogwijze gemeenteraad belegde eene
plechtige vergadering; stroomen van liberale welsprekendheid rol-
den voort, welke, helaas, zijn verloren gegaan; het welzijn van
volk en stad was aan die verlichte gemeenteraadslieden dierbaar;
zij gevoelden al den omvang van hunnen werkkring in die gewich-
tige ure;\' het belang der geëerde burgerij rustte op hunne schou-
deren; de plicht gebood, wat of wien zouden zij vragen ? Krachtig
protesteerden en requesteerden zij bij den Minister van Oorlog, hunne
geachte medeburgers zouden van die vreemde pest bevrijd blijven.
Maar, daar kwam de wezenlijke pest: de cholera! nu niet in
vergulde krulletters op taarten of gebakken, maar in hare gru-
welijke werkelijkheid kwam de cholera. Honderd acht en tachtig
lijken in vier en dertig uren joegen het kleine onbeduidende
stadje een doodelijken, verstij venden schrik door de leden; lijken
overal, op markten en plaatsen, in de straten, in de huiskamers;
gruwelijk ontkleurde, vertrokkene en onkenbaar gewordene, soms
met balkleederen versierde, onbegraven lijken. Niemand, die een
vinger uitstak om ze uit den weg te ruimen; om in naam der
anders zoo gevierde wetenschap het hoogst noodzakelijke in het
werk te stellen; niemand, die zich om iets anders bekommerde
dan om zijn eigen ik. De rijken, weelderigen, hoogverlichten
-ocr page 15-
9
waren als door een stormwind weggevaagd; de voorzichtige, ijver-
volle gemeenteraad verdween tot op den laatsten man l); de stad
kon uitsterven en in hare ellende vergaan, als het dierbaar leven
dier gewichtige bestuurslieden slechts hier en daar in den vreemde
gered werd; als er maar een spelonk of bergplaats op den aard^
bodem overbleef, waar hunne gekoesterde en doorvoede lichamen
in veiligheid waren. Het zou ongeloofelijk zijn, als het uit de
menigvuldige bescheiden niet boven allen twijfel verheven waB,
dat al die redeneerende en besturende raadslieden, die zoo don-
derend tegen verouderde, domperige regeeringsmaatregelen te
velde konden trekken, als luchtverschijningen onzichtbaar werden,
toen de ure des govaars een krachtig bestuur onverbiddelijk nood-
zakelijk maakte.
En het arme volk, dat geen schatten ter beschikking had om
in equipage of spoorwagen de wijde wereld in te vlieden? Het
leed vreeselijk, maar het kwam tot God terug, nu het verlost
was van degenen, die het zedelijk en stoffelijk besmet hadden.
De kerken waren ongenaakbaar door de menigte, die haar ver-
vulde en omringde; een onophoudelijk geroep van: grazia! grazia f
doorkliefde in kermende tonen de lucht; te vergeefs beproefden
de priesters het onmogelijke om ten minste de noodige bedaard-
lieid te verkrijgen: in en buiten de tempels was het een onaf-
gebroken, hartverscheurende kreet om grazia ! grazia !
II.
En de grazia kwam. Ten minste de christelijke liefde kwam
om hare balsemdruppelen over die diepe ellende uit te storten.
Z. E. de kardinaal-bisschop ontving het bericht te Rome, waar
hij verbleef; onmiddellijk rolde zijn rijtuig den weg naar Albano
op, waar de equipages der voorname vluchtelingen hem in lange
rijen voorbij snorden; vijf dagen later zonk zijn lijk in den graf-
kuil. De seculiere en reguliere geestelijkheid, de zusters van liefde
kwamen; en zij, die ons nu alleen bezig houden, de zouaven
kwamen. Hun plicht was het niet om voor de openbare gezondheid
te zorgen door de dooden te begraven: maar de christelijke liefde
kent ook mannen van goeden wil, die meer doen dan het volstrekt
gevorderde. Hun plicht was het niet, om de zieken in hun dui-
1) Een enkele, Paris genaamd, een braaf christelijk huisvader, bleef op zijn
post en deed zijn plicht.
-ocr page 16-
10
zenderlei behoeften bij te staan, en wel zieken, die hen in hunne
dagen van gezondheid als vreemde moordenaarsbenden gehoond
hadden. Zij zouden reeds veel gedaan hebben, als zij de open-
bare orde gehandhaafd hadden in die dagen van vertwijfeling,
en dat was in schijn hunne eenige roeping. Maar toen werd het
der wereld duidelijk, wat eigenlijk een zouaaf in Gods handen
beteekent. Toen zag men, dat de ware, onvervalsehte geest des
christendoms nog niet van de aarde geweken is. Toen kon men
door de doodsche straten die mannen zien rondgaan, die binnen-
traden, waar alles gevloden was, die hulp brachten, waar de wan-
hoop reeds heerschte.
Zij troostten de levenden, zij hielpen de stervenden, zij be-
groeven de dooden.
Zij gaven aan die ijlzinnige, tot razende vertwijfeling vervoerde
bevolking het versterkend voorbeeld van een kalmen, beraden,
hemelschen moed, van een godsdienst, die op zichzelven durft
vertrouwen; en het voorbeeld is de sterk ste, in zulke omstandig-
heden bijna de eenige afdoende les; daardoor stemden zij de har-
ten tot christelijke onderwerping en brachten de gemoederen van
hunne vreeselijke overspanning terug; zij werkten dus ook na-
tuurlijkerwijze mede tot het bedaren der ramp.
Zij gaven de noodige verpleging aan de zieken, die aan de
uiterste verlatenheid, zelfs door hunne naaste, dierbaarste verwan-
ten ter prooi gelaten waren; zij wonnen hen door hunne welwil-
lende, alles opofferende liefde, die uit ieder gebaar, uit iedere
handeling spreekt, die het hart onweder3taanbaar medesleept,
omdat zij in het hart haar oorsprong heeft; daardoor wekten zij
de edeler, godsdienstige gevoelens; de ingekankerde vooroordee-
len verdwenen bij zoo veel goedheid, waar zij zoo weinig verwacht
was; en de priester vond aan het sterfbed slechts zielen, diebe-
reid waren.
En zij verschaften aan de lichamen der in Christus gestorve-
nen de hun passende begrafenis. Hoeveel godsdienstige zelfver-
loochening eischte vooral dit laatste liefdewerk! De lijken gin-
gen soms sinds dagen, onder den invloed der gloeiende Augus-
tus-zon en de werking der vreeselij ke ziekte zelve, tot ontbinding
over. Zoo lagen zij in kleine vertrekken, waar zij door de vluch-
tenden verlaten waren, opeengehoopt; een ontzettende schrik
stond op ieder gelaat te lezen, als er slechts aan gedacht werd,
om hen te vervoeren, en eene snelle vlucht was het eenige ant-
woord van atadgenooten en bloedverwanten. Was het dan geen
-ocr page 17-
11
meer dan aardsche geloofsijver van vreemde jongelingen uit het
verre Noorden, die gekomen waren, om te strijden, omdat de
inboorling te laf, zoo niet erger, was; dat zij zich hier vrijwillig
met de taak belastten, die aan de menschelijke natuur den meesten
afschuw inboezemde ? Maar het was weer de liefde, die alles
overwon, gelijk altijd; op hunne schouderen droegen zij die li-
chamen de smalle trappen af, eerbiedig begeleidden zij hen naar
hunne laatste rustplaats; ongevoelig voor elk gevaar, waakten zij
aan het gapend graf.
Het zou vergeefsche moeite zijn de moeielijkheden te willen
schetsen, die zij te boven kwamen; maar het is onbegrijpelijk,
hoe gemakkelijk alles valt voor hen, die bereid zijn. Een enkel
voorbeeld. In den grooten grafkelder werden de lijken door eene
monding, die met een zerk gedekt was, neergelaten; maar de
opeenstapeling maakte de verdere begraving onmogelijk, hoewel
de ruimte nog overvloedig was. De nood was dringend, want de
aanvoer duurde onafgebroken voort. Maar alles is eenvoudig voor
de eenvoudigen. Hendrik Oremus van Schalkwijk liet zich een
band om het lichaam slaan; hij werd in den poel van ontbin-
ding neergelaten; het was geen trotseeren van het gevaar, hij
schonk er zijne aandacht niet aan; want de liefde is sterk gelijk
de dood; hij rangschikte de lichamen en maakte plaats voor de
laatstgekomenen. "Waar waren nu die verlichte redenaars uit den
gemeenteraad, terwijl die Hollandsche jongeling in dat donkere
hol van halfvergane pestlijken rondkroop ? In welken hoek der
aarde droogden zij hun angstzweet, dat hun de gedachte uit-
perste, dat ach, misschien nog eenige kiem van ziekte in hun
dierbaar lijf aanwezig was? Of hadden zij wellicht, in den roes
van den wijn en van het gezelschap hunner genooten, weer den
treurigen moed gekregen om een geestigheid of een scheldwoord
uit te sfcooten tegen „vreemde huurlingen en gekochte broeder-
moordenaars ?"
III.
Zoo handelden de zouaven binnen Albano\'s muren,- zoo toon-
den zij bij dag en bij nacht, wie zij waren. Hunne krachten,
hun zweet, de volle liefde van hun hart boden zij hunnen Italiaan-
schen broeders aan; nog de laatste penning uit hunne soldaten-
beurs was den arme ter beschikking. Toen keerde de haat van
het door verlichte heeren misleide volk in gloeiende geestdrift
-ocr page 18-
12
om; als engelen Gods werden zij aangezien; de zachte blik eener
grenzelooze dankbaarheid blonk hun overal tegen, en de stem
vond geen woorden genoeg om de volheid des gevoels uit te
storten.
En de Heer was tevreden over zijne zouaven. Tot drie hunner
sprak Hij: uwe taak is volbracht en de hitte des daags is voorbij,
komt tot mij. Komt, ik zal u verkwikken met eene verkwikking,
die der tijden loop niet meer verminderen zal. Van Ophem volgde
op 15 Augustus den stoet, die de Hemelkoningin omzweeft;
Peters en van der Meiden, die bij den grafkuil gewaakt hadden,
sliepen in, in de armen huns eeuwigen Vaders. Maar hij, die in
dien afgrond was neergedaald, die in een nieuwen zin tot de ver-
rotting sprak: „gij zijt mijne moeder", en tot het bederf: „gij zijt
mijn broeder en mijne zuster", hij werd tegen al de besmetting,
die de aarde geven kan, beschermd. Want onze G-od is een
sterke G-od, die doodt en levend maakt, die ter helle voert en
van daar ook terugtrekt; ziekte en besmetting zijn in zijne
hand slechts gehoorzame dienaressen, die niet verder gaan dan
Zijn vinger wijst. In het diepste der aarde zult gij hem niet
ontvluchten; in den afgrond der wateren is geen gevaar, wanneer
Zijne hand de uwe omknelt.
Drie zouaven werden uit hunne broeders verkoren om hen in
de eeuwige belooning voor te gaan. De groote Paus deed hun bij
de graven der Horatiërs en Curiatiërs eene rustplaats aanwijzen.
Drie Horatiërs en drie Curiatiërs aanvaardden den strijd, om aan
hunne broeders en aan hun geboortegrond de gruwelijkheden des
oorlogs te besparen; en bij het stof dier vaderlandslievende man-
nen rusten de drie Nederlanders, die, evenals zij, maar met een
hooger, edeler bedoeling, zich voor het welzijn van allen hebben
opgeofferd! Mogen zij onze voorspraak zijn bij de „Drie, die ge-
tuigenis afleggen in den Hemel", bij de Allerheiligste Drieëenheid!
Want zij behagen den Heer. Door hen en door hunne broe-
ders is Zijne beschikking volbracht. Zijne zouaven waren in de
vuurproef zuiver goud bevonden. Zij hadden door hunne daden
eene akte van liefde verwekt, die het hoongeschreeuw deed ver-
stommen. Uit de stad, „die op den berg gelegen is", hadden zij
aan de volkeren in de verte en in de nabijheid een voorbeeld
gegeven. De vuren, die zij daar ontstaken, zuiverden niet alleen
den dampkring om hen heen, maar den zedelijken dampkring der
geheele aarde; hun heldere glans toonde aan de natiën, die in
de schaduwen zitten, hoe het licht des evangelies brandt. In Al-
-ocr page 19-
13
bano1), in de witte stad, kregen hunne kleederende witte kleur,
die den dienaars en strijders des Allerhoogsten tot sieraad strekt.
Nogmaals en nog honderden malen, daar toonden zij, ja, daar
oefenden zij hunne liefde. En die was de voorwaarde hunner roe-
ping. Bij Tiberias\' wateren vroeg de Heer aan Petrus: „Simon,
Bar Jona, hebt gij mij lief?" eer Hij hem toesprak: „Weid mijne
schapen!" En op Albano vroeg hij zijnen zouaven: „Hebt gij mij
lief?" En toen hunne daden tot antwoord strekten, gaf Hij hun
het bevel: „Bukt dan voorwaarts en strijdt voor mij! Trekt uW
degen en gaat in het veld — Ik heb u waardig bevonden — want
Ik zie, dat gij om mijnentwil, als Abraham, al wat u dierbaar
is, ten offer geeft."
En toen gingen zij, en toen streden zij; en de wereld, die
den wapenglans boven alles acht, erkende hunne verdiensten.
Maar Albano werd niet begrepen, en toch was Albano de vuur-
proef. Mentana redde den Paus, hetgeen alles zegt; maar Albano
was de liefdeschool van voorbereiding.
IV.
Hulde dan aan de zouaven; zij waren de laatste kruisridders
in een tijd van ongeloof en zedelijke verbastering. De hulde der
geheele christenwereld zij hun gebracht; maar vooral dé hulde
van ons, Katholieken van Nederland. Laat ons jubelen en ons
verheugen, als wij op deze onze waardige broeders blikken; want
welke vreugde kan de onze evenaren? Welke natie was boven
allen vertegenwoordigd, toen het uur van Mentana sloeg ? Toen
de roover de Kerk besprong en de machtigen dezer aarde met
gevouwen armen bleven staan, stond de Hollandsche jongeling-
schap op den eerepost, vloot het Hollandsche bloed langs de kruin
van \'t gebergte. De Katholieken ven Nederland, die gedurende
drie eeuwen van verdrukking met hun godsdienst in hunne kata-
komben verbannen waren, hebben den geloofsijver betoond van
de christenen uit de eerste katakomben; zij, die driehonderd
jaren hun God in schuren en stallen moesten aanbidden, waren
de uitverkoren strijders voor het Kind uit den stal van Bethle-
hem. G-roote volkeren en machtige natiën zagen toe: de Neder-
landers vochten den kamp.
Daarom gevoelt het vaderland zich fier, als het aan zijne zo-
1) Albano beteekent witte stad.
-ocr page 20-
14
nen denkt; als het zich dien roemrijken zouaventijd, zoo vol
van levendig geloof en warme liefde, voor den geest terugroept.
Geheel het katholieke Nederland voelde zijne hart kloppen van
ongekende gemoedsaandoening en heilige geestdrift; schatten en
bloed werden om strijd aangeboden; de rijke gaf zijn overvloed,
de arme wierp zijn penning in de offerkist; de redenaar sprak,
de dichter zong, de jonge man drukte vrienden en bekenden de
hand en vertrok. In talrijke scharen togen de landskinderen voor-
waarts en vereenigden hunne rijen in Oudenbosch, om van daar
het vaarwel aan den dierbaren geboortegrond toe te roepen. Daar
was de laatste vaderlandsche disch met gulheid gespreid, daar
werd de beker op de hoop van een gelukkigen tocht gevuld. Het
Instituut St. Louis voelde zich gelukkig in den zegen, die het
ten deel viel , dat het naar de mate zijner krachten mocht mede-
werken in de ijverige bemoeiingen van zijn geliefden stichter;
dat het, in die tijden van gevaar en strijd, voor Gods Kerk mocht
doen, wat in zijn vermogen was. De Nederlandsche jongeling zag
hier dat zijne landgenooten zijn offer waardeerden en zijn lot
benijdden; want alles scheen hem toe te roepen: „zie, wat wij
kunnen, doen wij voor u en konden wij meer voor u aanwenden,
o, het zou ons zoo aangenaam zijn u dat meerdere te gunnen,"
Een hartelijk woord van den Weleerwaarden Herder of van des-
zelfs medehulp den Eerw. Br. Bernardinus, strekte den vertrek-
kende tot richtsnoer en tot wegwijzer; een vaste moed, een on-
wrikbaar vertrouwen en vooral eene mannelijke wijsheid werd hem
aanbevolen, en hij ging.
En als na het volbrengen van zijn tocht de strijder weer uit
den vreemde terugkwam, wist hij dat hier de liefdemaaltiid aan-
gericht en de feestbokaal gevuld was, om den pelgrim op den bo-
dem der vaderen te verwelkomen. Dan sprak hij van de verre
landen en van den wilden strijd, dan sierde het eermetaal zijne
borst, of hij toonde zijne roemrijke wonden.
Zijne wonden, die hem om Christus wil geslagen waren. O,
hoe gedenkwaardig zal de dag blijven, toen de krijgers, onder
geleide van den alom bekenden, verdienstvollen pater de Kruijf,
te recht den Vader der Hollandsche zouaven genoemd, en van
den Weleerw. Heer Franken, van Rome wederkeerden; toen zij
onder plechtig psalmgezang, door honderden vriendelijke belang-
si/ulleiitieu vergezeld, in de parochiekerk werden binnengehaald;
toen zij als in triomftocht in het priesterkoor geplaatst werden,
en de statige lofzangen door de kerkgewelven weergalmden, om
-ocr page 21-
15
den driemaal Heiligen God der Heerscharen te loven, die een-
maal voor Israël streed en nu zijn Some bad beschermd.
Maar die dagen zijn gevloden, en de beproeving heeft de
Eeuwige Stad getroffen. De ondoorgrondelijke beschikkingen der
Voorzienigheid hebben haar voor eene wijle aan de macht des vijands
overgeleverd. Betrouwen wij daarom niet te minder op onzen Al-
machtigen Vader, die in Babylons gevangenschap eens tot het hart
van Cyrus sprak, en de treurende rijen van Juda in Sions veste
terugvoerde. En houden wij in onze harten den vurigen, christe-
1 ijken geest levendig, die ons katholiek Holland zoo treffend on-
derscheidde. Eeren wij onze zouaven, die ons vertegenwoordig-
den; want door eer te bewijzen aan hem, die eer waardig is,
veredelen wij onze eigene betere gevoelens. Eeren wij vooral de
mannen van Albano; die het strijdperk door het liefdeoffer open-
den. In Oudenbosch werden zij altijd onder hunne broeders on-
derscheiden; in Oudenbosch kan men hen nog niet vergeten.
Onze groote Paus gaf hun een gedenkpenning met het opschrift:
Bene Merenti. Die spreuk bevat de volle waarheid. "Want inder-
daad, zij hebben zich, niet alleen voor het vaderland, maar voor
het menschdom, voor de Kerk, voor de christenheid; — zij heb-
ben zich in den volstrekten zin des woords, zonder beperking,
verdienstelijk gemaakt. En dat is de hoogste lof van den mensch
op aarde: niet, dat hij geëerd, geprezen, vorstelijk beloond wordt,
maar dat hij het verdient.
Daarom prijkt tot gedachtenis van hen, die het verdienen, op
Albano, de villa van het Instituut St. Louis bij Oudenbosch, in
het front van het Casino het motto: Bene Merenti.
UITTREKSEL UIT DE CIVILTA CATTOLICA.
VERHAAL VAN PATER G. S. FERRARI, S. J. , STERREKTJNDIQE AAN
HET ROMEINSCH COLLEGE , DIE DOOR ZIJNE OVERSTEN NAAR
ALBANO WAS GEZONDEN.
„.....De noodzakelijkste diensten kwamen voor rekening van
die troostende engelen, zooals kardinaal Ludovico gewoon was
hen te noemen: de goede zouaven.
Deze jongelingen legden ransel en karabijn af; zij hoorden
slechts naar do stem der christelijke liefde; naar het voorbeeld
van hun edelmoedigen luitenant Zeno de Rcsimont, maakten zij
zich alles voor allen In die algemeene verslagenheid. Gedurig
-ocr page 22-
16
hadden zij de woorden op de lippen: "Wij zijn allen broeders,
laat ons elkander helpen. Vooreerst moesten zij de dooden be
graven, een werk, waartoe in de eerste dagen geen enkele in-
won er zich wilde leenen; zij alleen brachten meer dan hoDderd
lijken naar het kerkhof. Maar hetgeen boven alles trof, was die
geest van levendig geloof, die hen bij het volvoeren van dien
last bezielde. Zij knielden eerst neder om de gewone gebeden
voor de overledenen te storten, dan namen zij het lijk met kiesch-
heid op en legden het op hunne schouderen; met den grootsten
eerbied brachten zij het op den doodenwagen, en vergezelden het
naar den Godsakker. Vooral van een hunner *) vertelde mij Tuc-
cimei, dat hij zoo veel ijver had voor dit werk van liefdadigheid,
dat hij gedurende vier dagen geen oogenblik den lijkwagen ver-
liet, omdat hij vreesde, dat anderen soms op minder godsdien-
stige wijze dien heiligen plicht zouden vervullen. En toen slechts
gaf hij het op, omdat er doodgravers van Rome gekomen waren
en dat hij zelf door een allerhevigste koorts werd overvallen,
zoodat hij niets anders kon doen dan toestemmen, dat anderen
hem opvolgden. In die wezenlijk heldhaftige oefeningen verloren
twee hunner het leven; de ziekte had hen aangegrepen, hetgeen
niet te verwonderen is, want de besmetting werkt het sterkste
bij cholerastofFen, die tot ontbinding overgaan; de kwaal wordt
dan gewoonlijk door rotkoorts verergerd. En deze edelmoedige
mannen moesten in de meeste gevallen lijken behandelen, die
twee of drie dagen onbegraven lagen.
De inwoners van Albano waren door zooveel heldenmoed als
verplet; zij schonken hun het volste vertrouwen; nauwelijks was
een hunner dierbaren overleden, of zij ontvluchtten met schrik,
en wanneer zij zouaven ontmoetten, wezen zij hun de straat en
het huis en gaven hun de sleutels in handen. Toen er later een
weinig kalmte op dien buitengewonen angst volgde, deden die
arme menschen niets anders dan met luider stemme den helden-
moed en de christendeugd dier dapperen ten hemel verheffen.
En niet alleen waren zij doodgravers, maar tevens waren zij de
ziekendienaars geworden van dat groote hospitaal, zooals men
Albano toen konde noemen. In de eerste dagen lagen er naar
schatting vijfhonderd inwoners krank, en allen, vooral de armsten,
1) Fiammingo di nazione voegt de Italiaansche tekst hier bij; doch zeer
waarschijnlijk wordt hierdoor in \'t algemeen Nederland er bedoeld, — zie den
2\'«" brief hierachter.
-ocr page 23-
17
ontvingen den troost van die gezegende engelen. Behalve den ge-
durigen dienst bij dag en bij nacht in het gasthuis, begaven zij
zich ook in de huizen; hier brachten zij geneesmiddelen, daar
ondersteuning voor de overlevenden, die aan de uiterste ellende
ter prooi waren, elders vatten zij post aan het bed van de ergste
lijders. Het gebeurde, dat een hunner geen enkel oogenblik de
zieken wilde verlaten, zelfs niet om. op de straten een zijner
makkers te zoeken, die hem af kon lossen; hij bleef achttien
uren achtereenvolgens bij het bed zonder eenige spijs te gebrui-\'
ken. Van dit feit ben ik zelf getuige geweest. Het was ook schoon
om hen hier en daar over de straten te zien gaan met hun </«-
mette (eet- of menageketel) in de hand, ten einde aan arme huis-
gezinnen hun eigen mondvoorraad te brengen. Toch waren zij van
vermoeienis uitgeput en in de eerste dagen waren er slechts 42.
Doch toen hun brave luitenant-kolonel, de Charette, die hen
tweemaal kwam bezoeken, hun uitgebreiden, afmattendeu arbeid
zag, zond hij hun ruime versterking.
Verder waren vooral de voorbeelden hunner godsvrucht zeer
treffend. Zij beschouwden in de zieken, die zij dienden, slechts den
persoon van Jezus, hun Verlosser; vandaar die eerbied en die
kieschheid, waarmede zij te werk gingen , wanneer het noodig
was de kranken van het bed te heffen of hen op te beuren. Ook
waren zij de trouwe helpers der priesters geworden. Telkens als
hunne zorg voor de zieken het toeliet, was het hunne liefste
bezigheid het H. Sacrament te vergezellen, bij het offer der Mis
tegenwoordig te zijn of die te dienen. Gebeurde het dan verder,
dat een zieke tot zijne laatste oogenblikken gekomen was, dan
knielden zij met den priester neder en baden te samen de ge-
beden der stervenden. Maar wat mij het merkwaardigst scheen
was het verlangen om van tijd tot tijd door het H. Sacrament
der Biecht hun geweten te zuiveren, en zich met het brood der
sterken te voeden. Hiervan kan ik zelf getuige zijn voor den ge-
heelen tijd, dien ik in het gasthuis doorbracht; omdat het nooit
gebeurde, wanneer zij in den laten nacht eenige rust gingen
nemen, of de eene of de andere kwam bij mij biechten, om den
volgenden morgen de H. Communie te ontvangen.
Zoo arbeidden die dappere jongens, die vurige christenen, toen
Z. E. de Prominister van Oorlog, — van den eenen kant gedre-
ven door de zorg voor het behoud van hun leven, dat voor de
heiligste der zaken zoo noodzakelijk was, en in aanmerking ne-
mende dat de ramp veel had afgenomen, en de kranken op andere
2
-ocr page 24-
18
wijze voldoende konden verzorgd worden, — een volstrekt bevel
zond om die buitengewone bezigheden te staken. Doch slechts
met inspanning en uit liefde voor de militaire tucht konden zij
er toe komen, om hun eerewoord aan hun luitenant te geven,
dat zij blindelings zouden gehoorzamen.
Dit gebeurde op den morgen van Zondag 18 Augustus, de
octaaf van den dood van kardinaal Altieri. Evenals de kardinaal
zijne opoffering met zijn leven betaald had, moesten zij hunne
heldhaftige toewijding met een nieuw offer eindigen; een makker
stierf, dien zij treurende naar de grafplaats voerden. Het volk
vergezelde hen in groote menigte; het wilde naar zijn best verrno-
gen toonen, hoe groot zijne dankbaarheid jegens die dapperen was.
In den morgen van den volgenden dag (Maandag 19 Augustus)
werden hun verschillende decoraties uitgedeeld, waardoor de H.
Vader zijne hoogste voldoening wilde te kennen geven voor zoo-
vele bewijzen van edele mensehenliefde.— Zij, van hunnen kant,
wilden niet achterblijven; daar zij uu genoodzaakt waren een
einde aan hunne aorgen voor de zieken te stellen, wilden zij hun
ten minste een laatste pand hunner hartelijke vriendschap geven.
Zij hielden onder elkander eene inzameling en eene som van on-
geveer 600 lires werd bij elkander gebracht, die zij in handen stel-
den van Mgr. Apolloni, buitengewoon gedelegeerde van den H.
Stoel, opdat hij ze ten voordeele van de behoeftigsten aan zou
wenden. Bovendien gaven eenigen hunner, die beter met den
nood der armsten bekend waren, mij eene schriftelijke opgaaf
van de woningen der noodlijdenden, opdat ik mij beter hunner
zou kunnen herinneren. En het was mij het grootste genoegen
van op die wijze, om zoo te zeggen, de uitvoerder van hun laat-
sten wil te zijn....."
Wij houden onze opmerkingen terug — de eenvoudige waar-
heid is hier het welsprekendste; — maar als men bedenkt, welke
de menigvuldige behoeften zijn van een soldaat in een vreemd
land; — als men tevens in \'toog houdt, dat onder de zouaven,
zoowel als onder de Apostelen, het kind van den werkman ruim
vertegenwoordigd was, dan voelt men tevens uit het laatst ver-
melde
feit, hoeveel treffende menschlievende waarheid er lag in
die liberale benaming: huurlingen.
-ocr page 25-
19
UITTREKSEL UIT „DE TIJD".
„Met bewondering en trots maken wij gewag van liet heldhaftig
en liefdadig gedrag van het detachement zouaven, dat, in het
hevigste van het woeden der ramp te Albano den dienst verrichtte.
Albano is eene stad van ongeveer zeven duizend zielen, ruim
zes uren van Bonie verwijderd en in het gebergte gelegen, even-
zeer beroemd om de gezondheid als om de schoonheid van hare
ligging. Bij menschengeheugen had daar nooit eenige epidemi-
sche ziekte geheorscht, en gevolgelijk was daar ook nooit de cho-
lera verschenen. Toen nu de cholera zich in Italië bijna alom en
tevens te Roaie begon uit te breiden, was eene groote menigte
van lieden uit Rome, en zelfs uit Napels en elders, naar Albano
gevlucht, zoodat de bevolking te Albano er zeer opgehoopt in
elkander zat en te gelijkertijd zeer gemengd was. Er waren zelfs
menigvuldige revolutionairen te Albano eene veilige schuilplaats
tegen de gevreesde epidemie komen zoeken. Wellicht was het uit
dien hoofde dat de generaal Kanzler besloten had, om een de«
tachement pauselijke zouaven in Albano te leggen. Maar nauwe-
lijks was daar de tijding aangekomen, dat er van Homo zouaven
ter bezetting zouden worden uitgezonden, of de gemeenteraad,
door de revolutionairen opgezet, achtte zich verplicht daartegen
een protest in te dienen; hij verklaarde dat Albano verkoos van
de zouaven verschoond te blijven. Dat verzet heeft vermoedelijk
den intocht der zouaven te Albano vertraagd; althans is het zeker
dat zvj niet op den aanvankelijk bestemden tijd zijn aangekomen,
en derhalve daar eerst verschenen zijn, nadat de cholera was uit-
gebroken en vreeselijke verwoestingen had aangericht. In zoo verre
heeft de gemeenteraad, zonder het te weten of te willen, een
goeden dienst aan de zouaven bewezen. Want ware de cholera uit-
gebroken na de aankomst der zouaven, de revolutionairen zouden
niet hebben nagelaten aan de verschrikte bevolking wijs te maken,
dat de zouaven door vergiftiging van het drinkwater de cholera
hadden veroorzaakt.
Intusschen verdient het in het voorbijgaan te worden aangc-
stipt, dat de verschijning der cholera in Albano niet zonder be-
kende oorzaak heeft plaats gehad, en derhalve niet moet worden
toegeschreven aan haren, zoo als men wel eens zegt, capricieusen
aard. Vooreerst was Albano opgepropt van menschen, en ver-
keerde de stad in voortdurenden aanwas harer vlottende bevol»
king. En let wel op, dat die overgroote verzameling van men-
-ocr page 26-
20
schen onder de ongunstigste omstandigheden plaats had, dewijl al
de vreemdelingen uit besmette steden daarheen waren gesneld.
Men is derhalve gerechtigd tot de onderstelling, dat er ophooping
van smetstoffen heeft plaats gehad onder de dicht in en op elkan-
der wonende menschen. Daarbij moet men nu nog voegen dat,
dewijl de inwoners en de vreemdelingen zich volkomen veilig acht-
ten te Albano," velen met de cholera openbaar den spot dreven
en die uittartten, allerlei onvoorzichtigheden en ongebondenheden
pleegden, en met één woord dag en nacht op de ergerlijkste wijze
kermis vierden, totdat de cholera eensklaps in den avond van
den 5° Augustus uitbrak.
Deze uitbarsting was zoo ongemeen hevig als plotseling. In
weinige uren had men daar in den eersten nacht meer dan 150
gevallen, bijna alle doodelijk, en zoo ging het dagen lang, den
eenen dag al erger dan den anderen. Groot was de ontzetting
onder die menigte en de vrees onbeschrijfelijk. Onmiddellijk ging
op de vlucht al wie vluchten kon. De spoorwegen, de rijtuigen en
voor wie geen vervoermiddel vond de voetreis, werden door tal-
loozen aangegrepen. Helaas! Menigeen der vluchtenden stierf onder
weg, en dagen lang heeft men nasporingen in de omstreken ge-
daan, waar men alom lijken vond van degenen, die op hunne
vlucht bezweken en eenzaam en verlaten stierven. En, maar het
is droevig om te verhalen, velen der aangetasten in de stad zelve
hadden het niet beter. De gemeenteraad, met den burgemeester
aan het hoofd, had onmiddellijk de wijk naar buiten genomen,
was niet te vinden en liet de gemeente onbeheerd achter. Slechts
één wethouder was op zijn post gebleven, maar werd aangetast
en stierf. Van de twee doctoren, die de stad bezat, had de een
haar ook al schandelijk verlaten. De beide apothekers hadden
stand gehouden, maar hadden geen voorraad van het meest noo-
dige; beiden werden door de ziekte bezocht en bezweken. Alles
liep te zamen om den onverwachten schrik te verergeren, en zoo
gebeurde het, dat kinderen hunne ouders, ouders hunne kin-
deren, dat mannen hunne vrouwen, en vrouwen hare mannen
hulpeloos en onverzorgd verlieten, zoodra de cholera een lid der
familie aantastte. Grooter verwarring is niet denkbaar, dan die in
Albano heerschte, toen de zouaven daar introkken.
Zij kwamen er, ongeveer 30 in getal, waarvan 22 zonen van
Nederland, onder het bevel van den luitenant de Bésimont, die
een Belg is. Deze, een even moedig als godvreezend man, deed
aan zijne soldaten het voorstel, om de wapenen ter zijde te leg-
-ocr page 27-
21
gen, en in den dienst, der liefde te treden, hetgeen onmiddellijk
geschiedde. De zouaven vonden alleen de geestelijken op hun
post, die aangemoedigd door hun kardinaal-aartsbisschop, prins
Altieri, van huis tot huis, van bed tot bed gingen. De kardinaal
had uit Rome twee geneesheeren, vele geneesmiddelen, lijnwaad,
levensmiddelen en liefdezusters medegebracht. Onder de leiding
van deze laatsten gingen de zouaven aan het werk, om alle zieken
op te sporen en ze te verzorgen, naar lichaam en ziel.
Door de gansche stad rond, spoedden zij zich naar all e huizen,
waar hunne hulp gevraagd werd, en niet minder ijverig doorzoch-
ten zij de verlaten woningen en vertrekken, om ter hulp te snel-
len van de velen, die door hunne bloedverwanten aan hun lot
prijs gegeven, zonder troost of hulp in eenzaamheid lagen te
zieltogen. Welk een toestand ! In vele gebouwen vonden zij slechts
dood en, voor wier begrafenis evenmin zorg gedragen werd , als het
gedaan was voor hun verpleging. De doodgraver behoorde onder
de eersten, die de vlucht genomen had, en voor eene groote me-
nigte van lijken ontbraken doodkisten. Aldus werden de zouaven
ziekenverplegers en doodgravers. En zoo groot was het getal der
lijken, waaronder niet weinigen verouderd waren, toen zij wer-
den gevonden , dat de zouaven niets konden doen, dan die in een
laken wikkelen, op hunne schouderen nemen en ze op eene kar
neerleggen, die ze naar het kerkhof vervoerde- Daar, op het
keikhof, hadden, twee Nederlandsche zouaven vrijwillig postgevat,
om het gevaarlijkste liefdewerk te verrichten, dat de stad aanbood.
Het waren II. Peters uit Beek bij Nijmegen, en van der Meyden
uit Drunen. Zij ontvingen met hun beiden al de aangevoerde lij-
ken en legden die met de handen in een grooten graf kuil, die
daartoe gedolven en met zerken gedekt was. Zoo dikwerf er eene
bezending aankwam, werd de zerk opgeheven en verkeerden zij
beiden in de besmetting der dikwerf tot ontbinding overgaande of
overgegane lijken. "Was hun taak verricht, dan knielden zij neer
in de kapel en zaten daar te bidden totdat een nieuwe bezen,
ding aankwam, om zich opnieuw in de besmetting te begeven-
Zij verrichtten dit vreeselijke liefdewerk met zoo groote kalmte; dat
de luitenant de Eésimont den twijfel moet hebben opgevat, of zij
wel eeniqe bewustheid hadden van het gevaar, waaraan zij zich
blootstelden. Hij zeide hun daarom: „Jongens, weet gij wel, dat
gij u aan het grootste gevaar waagt?" En wat was het eenvoudig,
maar voortreffelijk antwoord ? „Ja wel, luitenant: maar wij zijn
klaar." Dit was al wat zij zeiden. Zij waren gereed om te stor-
-ocr page 28-
22
ven ter liefde van God. En zij stierven beide, als helden op het
slagveld der liefdadigheid. Later viel ook nog een ander Neder-
lander als een offer der liefde; het was Gr. J. van Ophem uit Alk-
maar, die do cholera in het hospitaal had opgedaan, en, door
pater Wilde bediend, op den 15 Augustus, den feestdag van
O. L. V., ten Hemel ging. Want ook onze landgenoot, pater
Wilde, was naar Albano gesneld ten dienste der zouaven, gelijk
hij in den regel ten dienste is van alle Nederlanders, die Rome
bezoeken. Deze drie Nederlandsche zouaven, diep betreurd door
hunne makkers, waren voorbeelden van deugd, en zijn in de hei-
ligste overgeving en in de aandoenlijkste gevoelens van godsvrucht
naar een beter leven overgegaan. Zij zijn plechtig door hunne
makkers en vele geloovigen, met fakkels in de hand, begraven en
hebben een merkwaardige rustplaats gevonden tusschen de Hora-
tiussen en Curiatiussen, alwaar een gedenkteeken hunne namen
zal vereeuwigen.
Inmiddels had de bewonderenswaardige liefdadigheid derzoua-
ven moed aan de burgerij geschonken, die het thans een zegen
achtte, dat zij hen in haar midden bezat. Onder het bestuur van
den kardinaal Altieri had zich weldra orde gevormd, en was alles
voor den dienst der zieken en gezonden geregeld. Maar de offer-
vaardige aartsbisschop, die ook in persoon het kerkhof endebe-
grafenis was komen verzorgen, was zelf bezweken en had den
eersten aanval van de ziekte op dat vreeselijk kerkhof gevoeld.
Vóór zijn dood had hij de zouaven aan zijn sterfbed laten ko-
men, om hen te bedanken en te zegenen voor het goed aan zijne
kudde gedaan.
Maar ook Zijne Heiligheid de Paus, Pius IX, diep bewogen
door het opofferend, voorbeeldig gedrag der zouaven te Albano,
heeft hun een blijk van zijne welwillende dankbaarheid willen
geven. Uitdienhoofde heeft hij aan den luitenant en de onder-
officieren van het detachement verschillende eerekruisen en aan
de soldaten een gouden medaille geschonken."
UITTREKSEL UIT EEN BRIEF
VAK DEN ZOUUAF II. C. HENDBIKS VAN NIJMEGEN, DIE MEDE
TE ALBANO IS WEBKZAAM GEWEEST.
.....„Onze kompagnie is den 6° Augustus 11. van Rome naar
-ocr page 29-
28
Albano vertrokken. Dit vertrek kwam zeer onverwacht op ; ik was
juist dien dag op wacht; des avonds ontvingen wij bevel ons ge-
reed te houden, ten einde den volgenden morgen in de vroegte te
vertrekken: de eene helft onzer koinpagnie naar Velletri, de an-
dere naar Albano. Meenende, dat wij op de brigands, de bekende\'
bergroovers moesten aanrukken, begaven wij ons op weg en kwa-
men \'s avonds te 6 uur ten getale van 40 man binnen Albano,
een stadje van ongeveer 8000 zielen. Het eerste, wat wij verna-
men, was, dat de vreeselijke cholera-morbus hier in den hevigsten
graad heerschte. Men kwam aanstonds onze liefdadigheid inroe-
pen om de lijders in de huizen en in het hospitaal te helpen en
de dooden ter aarde te bestellen .. ,.
„Ons eerste werk was een der kerken te bezoeken: de eerste de
beste, die wij wilden binnengaan, was zoo opgepropt met men-
schen, dat het ons onmogelijk was er binnen te dringen. Men
hoorde niets dan huilen en kermen; de meeste» riepen luidkeels
Maria aan, om door hare hulp en voorspraak de ziekte te doen
bedaren, \'t Was akelig en droevig om aan te hooren! .. . ."
„Des avonds verscheen onze brave, vaderlijke luitenant in ons
midden en verhaalde ons hoe de burgers, hunne eigene zieken en
naastbestaanden achterlatende de stad verlieten en elders veiligheid
gingen zoeken; hij verzocht ons of wij niet „uit eigen beweging"
de zieken zouden willen bijstaan. „„Jongens, zeide hij, het moet
uit eigen beweging gaan, ik zal geen enkelen zouaaf aanzetten,
die niet wil; de cholera-pest heerscht hier in den hevigsten graad,
dus brengt gij uw leven misschien ten offer."" De meesten riepen:
„„Goed luitenant, wij zijn Pius-zouaven, en wij aarzelen geen oogen-
blik alles met de grootste liefde en bereidvaardigheid te doen.""
„Reeds bij het aanbreken van den dag gingen eenigen onzer
broeders beurt om beurt naar het hospitaal en naar de huizen der
burgers om de lijders te helpen; verscheidenen onzer gingen door het
stadje rond om de ongelukkigen, die door de cholera overvallen
waren, op te nemen en de dooden te begraven. Gerritsen, Pu-
blickhuizen, een Belg en ik waren bij elkander toen wij de ka-
zerne verlieten; nauwelijks waren wij in de straten, of wij ont-
moetten een voerman met een wagen: wij begrepen dat dit niet
pluis was. De voerman riep ons: hij vroeg voor zoover ik hem
verstaan kon, of wij zoo goed wilden zijn uit een huis, een ake-
lig, smerig, bouwvallig huis, vijf lijken weg te halen. „„Komt
Gerritsen en Publickhuizen, zeide ik, laten wij niet aarzelen,
maar met goeden wil beginnen, blijven wij in het gevaar, dat ons
-ocr page 30-
24
te wachten staat, welnu ! hiernamaals zullen wij dan zeker beloond
worden; \'t is immers zeker, dat onze God en Zaligmaker, en de
H. Moeder-Maagd Maria ons zullen helpen en bijstaan"", „„Ja, zei-
den beiden, dit is ook waar, Hend.!"" De Belg ging er van door.
Wij, drie Nijmeegsche jongens, gingen onmiddellijk naar boven, vier
verdiepingen hoog, om er vijf lijken weg te halen., maar helaas! ze
lagen tot onze verbazing in verschillende kamers op hun doodsbed.
"Wat een verschrikkelijke pestlucht er bij was, is niet te zeggen!
Wij namen met ons drieën de lijken het een na het andere op en
brachten ze naar beneden; de trappen waren zoo smal en slecht, dat
wij bevreesd werden met de dooden op den rug den hals te breken;
etter en bloed dreef ons door de handen. Wij bleven zoo in twee
partijen in de stad met twee wagens aan het dooden begraven; wij
hebben den eersten dag met ons drieën een groote 40 lijken ter aarde
besteld, en de anderen met den tweeden wagen nog ruim zooveel."
„Te middernacht kwamen wij thuis, maar zoo moe en afge-
mat, dat wij niet konden slapen. Dien nacht stierf in de kazerne
een onzer kameraden, Henricus Peters uit het naburige Beek;
hevig door de cholera aangetast zijnde, bezweek hij hieraan, maar
zacht en kalm, na eerst veel pijn te hebben doorgestaan.... Den-
zeitden dag stierf ook nog een Noordbrabanter, Van der Meyden,
uit Drunen, en den volgenden dag Van Ophem, uit Alkmaar x).
„Zijne Heiligheid heeft door een Kardinaal, die onze zieke
kameraden kwam bezoeken, laten weten, dat de zouaven bij ge-
brek aan een Priester, die hunne taal verstaat, (de meesten ken-
nen geen Italiaaiisch) zonder biecht, na een oprecht berouw ver-
wekt en den pauselijken zegen ontvangen te hebben, gerust kun-
nen sterven in het vast betrouwen op de eeuwige belooning.
„Wij gingen den volgenden dag weer met ons drieën onver-
schrokken aan het werk, zoolang totdat de een na den andere
door een sterke koorts werd aangetast; maar God dank! nu zijn
wij weer goed gezond. Gisteren avond is onze beminde Kardinaal
(een slachtoffer der naastenliefde) bij fakkellicht plechtig ter aarde
besteld.... Wij hebben nu een Nederlandschen Priester.... Het an-
dere gedeelte onzer kompagnie is eergisteren (12 Augustus) hier
aangekomen, om ons wat af te lossen....
„Onze Heilige Vader heeft ons uit zijn naam door den Minis-
ter van Oorlog en de overheid doen zeggen, dat hij niet genoeg
zijne tevredenheid kon uitdrukken over den moed, door ons in
1) Van Oplicm i.» op 15 Augustus overleden.
-ocr page 31-
25
deze pestziekte betoond: „„Zijne Heiligheid was zeer voldaan, zei-
den zij, omdat wij zoo getrouw tot heden toe alles gedaan hebben.""
„De Luitenant-Kolonel ontmoette ons juist toen wij van het
kerkhof terugkeerden. Ik salueerde; hij tikte mij op de schouders
zeggende; „„Ik zie uwen moed en dapperheid."" — „„Ja, Kolonel,
zeide ik, met dienzelfden moed en vastberadenheid zouden wij
ook te werk gaan, wanneer Victor Emmanuel of Garibaldi op ons
los kwam; wij met ons drieën komen uit ééne stad, zijn Hol-
landers en vreezen geen pest of oorlog."" — „„Bravo!"" zeide hij,
nam zijn porte-monnaie en schonk ons 20 frank: „,.eet en drinkt
op mijne gezondheid; hoog geprezen zijn mijne onbevreesde zoua»
ven van de 6e kompagnie, 1« bataljon!""
„De Bisschop van Albano, Z. Eminentie de Kardinaal Altieri,
had gewoonlijk zijn verblijf te Rome, waar hem zijn waardighe-
den van President van de Staatsconsulta en Grootkanselier van
de Universiteit terughielden. Toen men hem het telegrafisch be-
richt, dat de ziekte in zijne bisschoppelijke stad was uitgebarsten,
overhandigde, was hij bij het examen der leerlingen van het col-
lege Clementino tegenwoordig. Aanstonds stond de Kardinaal op
en met die kalmte, eigen aan den waren moed, zeide hij: „„Een
dringender plicht, dan die mij hier heeft gebracht, roept mij te
Albano. God bezoekt mijne kudde. Bidt met mij, mijne heeren,
dat Hij zich met den Herder tevreden stelle.""
„Hij klom in zijn rijtuig, spoedde zich naar het paleis van zijn
doorluchtige familie, nam al het geld mede , dat hij aanwezig vond,
leende geld, gelastte iemand om aanstonds eenige geneesheeren en
geneesmiddelen op zijn kosten naar Albano te zenden en vertrok,
zonder iets te gebruiken, met een bijzonderen trein naar Albano x).
„Een uur later bevond zich Z. Em. reeds in de ongelukkige
st^d. De bevolking verdrong zich rondom hem alsof zij een won-
der van haar ijverigen Herder verwachtte. Een mirakel geschiedde
er niet, maar de ijverige Prelaat spreidde een heldenmoed ten
toon, die aan het verste nageslacht ten voorbeeld zal strekken.
Vier dagen achter elkander zag men hem blootvoets het eene
huis uit-, het andere huis ingaan , om den zieken de laatste H. Sacra-
menten toe te dienen, om de gezonden te troosten en te be-
moedigen, om de dooden ter laatste rustplaats te brengen. Ja,
IJ Dit is ecne vergissing; hij vertrok dadelijk met zijn eigen rijtuig.
-ocr page 32-
26
het is geschied dat de Bisschop, bij gebrek aan handen, zelf een
doode grafwaarts hielp dragen.
„De leden van den stedelijken raad waren of dood, of ziek, of
op de vlucht gegaan.
„De ijver, waarmede de zouaven, toen de ziekenoppassers en
doodgravers uit de stad gevlucht waren, den Kardinaal in zijn
pogingen tot leniging der ramp hulp verleenden, trof hem zoo
zeer, dat hij herhaalde malen zeide, dat hunne tegenwoordigheid
een werkelijke weldaad der Voorzienigheid was. Ten laatste zelf
door de cholera op het ziekbed geworpen, verdroeg de waardige
Herder zijn lijden met het grootste geduld. Geen twijfel meer
voedende, dat zijn einde nabij was, gaf hij terstond den wensch
te kennen om met de troostmiddelen der H. Kerk voorzien te
worden. De Aartspriester van de kathedraal verrichtte deze treurige
plechtigheid, waarbij de kanunniken en bijna al de geestelijken
der stad tegenwoordig waren. Nadat deze geëindigd wa3, gaf de
Kardinaal aan alle aanwezigen zijn zegen, sprak hun moed en
troost in en beval zijn gemeente bijzonder aan. Het volk, dat,
zoodra de treurmare van de ziekte des kardinaals zich verspreidde,
voor het bisschoppelijk paleis vergaderd was, brak in tranen los,
toen het den dood van den beminden herder vernam. Vóór zijn
dood heeft de Kardinaal de zouaven, die zich zoo edelmoedig op-
oft\'erden, aan zijn bed ontvangen, om hen te bedanken en hun
zijn zegen te schenken."
UITTREKSEL UIT „DU KATHOLIEK".
„Terwijl de epidemie te Rome aanmerkelijk verminderde, ver-
plaatste zij zich op het alleronverwachtst naar Albano. Albano
is een kleine stad van zeven- ;i achtduizend zielen, aan het meer
van dienzelfden naam gelegen. Niet verre van daar, op de plaats,
welke nu Palazzuolo heet, werd ongeveer vierhonderd jaren vóór
de stichting van Rome het beroemde Alba-longa, de hoofdstad
van bet oude Latium, door Ascanius, den zoon van Eneas, ge-
bouwd. Tullus Hostilius, derde koning van Rome, deed in 665
vóór Christus, de stad tot den grond toe verwoesten en de in-
woners naar Rome overbrengen. Tijdens den tweeden Punischen
oorlog echter, rich\'ten de Romeinen een versterkt legerkamp op,
Castrum Praetorium geheeten, met het oogmerk om den grooten
Appischen heerweg te bewaken en des noods te verdedigen. Dit
-ocr page 33-
27
was het begin der nieuwe thans nog bestaande stad Albano. Pom-
pejus de Groote en Domitianus bouwden er prachtige landhuizen,
en het was reeds ten hunnen tijde wat het nu nog in onze dagen
is: een door de aanzienlijke Romeinen zeer gezocht lustoord.
Juist dezen zomer was er een toevloed van vreemdelingen, zoo
als in geen jaren het geval was geweest. Iedereen achtte zich te
Albano veilig voor de cholera, die zich daar nog nooit vertoond
had, hoe hevig zij ook in den naasten omtrek mocht woeden. Doch
ook politieke doeleinden hadden sommigen dier vreemden daar
te samen gebracht en latere gebeurtenissen geven grond aan het
vermoeden, dat er te Albano plannen voor eene revolutie te
Rome werden beraamd. Zeker is het, dateene afdeeling zouaven
bestemd was om daar in bezetting te komen, doch door het ste-
delijk bestuur van Albano werd geweigerd. Even zeker is het
ook, dat men er zich in volle gerustheid aan eene zeer onge-
regelde en onmatige levenswijze overgaf. Er werden groote maal-
tijden aangericht: zelfs werd er een gehouden, waarbij meer dan
300 personen aanzaten. Men spotte er op de schandelijkste wijze
met de ziekte; bij het dessert bijv. werden aan vier soorten van
zeer verkoelende vruchten namen gegeven, ah: cholera grande,
cl olim piccolo., c/iolerine
enz. Doch ziet, in den avond van 5 Au-
gustus verhief zich een hevige storm, dienzelfden nacht barstte
de cholera uit, en toen de morgen van den volgenden dag aan-
brak, waren er reeds meer dan honderd slachtoffers aan die vreese-
lijke ziekte bezweken. Schrik en verwarring heerschten aan alle
zijden; men vluchtte naar alle kanten henen, en de toestand van
Albano was niet beter af te schilderen dan met dezelfde woor-
den, waarmede Titus Livius den angst en de radeloosheid be-
schreef der inwoners van Albalonga, toen de Romeinsche legioe-
nen in aantocht waren om de stad te verdelgen: „Silentium triste
„ac tacita moestitia ita defixit omnium animos , ut, prae metu
„obliti qnid relinquerent, quid secura ferrent, deficiënte consilio,
„rogi-antesque alii alios, nunc in liminibus starent, nunc erra-
„bundi domos suas, ultimum illasvisuri, pervagarentur." Ook nu
had die sombere stilzwijgendheid en dezelfde sprakelooze droef-
heid zich van aller gemoederen meester gemaakt. De een onder-
vroeg den ander; niemand wist raad, niemand bood hulp. Ook
nu stond ment eer men vluchtte, besluiteloos op den drempel van
zijn huis of dwaalde in vertwijfeling door zijne eigene woning,
niet wetend wat men mededragen, wat men achterlaten zou. Ook
nu was een gedeelte van Rome\'s keur benden naar Albano op
-ocr page 34-
28
weg; de zouaven waren in aantocht, geheel onbewust van hetgeen
daar plaats greep. Hun offer moest hier eene heldendaad zijn:
het gevolg van een kloek, oogenblikkelijk ten uitvoer gelegd be«
sluit, minder de vrucht van een lang overwogen en tevoren be-
rekend plan. Geven wij aan een der helden van Albano het woord."
Albano. 3 September 1367.
„„Nadat ik gedurende een half jaar te Rome was geweest, kwam
eensklaps de tijding, dat onze geheele kompagnie, 140 man
sterk, ten spoedigste vertrekken moest. Juist was ik op wacht
aan de gevangenis van den H. Michaël, toen die tijding kwam.
Alles ging met zoo veel spoed, dat de manschappen, die op wacht
waren, niet eens werden afgelost. Degenen, die in de kazerne
waren, vertrokken onmiddellijk met onze officieren en onderoffi-
cieren naar Vellétri, eene stad op ongeveer 10 uren afslands van
Rome. Te middernacht werden de wachten afgelost. Toen wij nu
in de kazerne terugkwamen, zagen wij tot onze groote verbazing,
dat al onze kameraden vertrokken waren; het getal der achter-
geblevenen beliep een veertig. Wij dachten zeker, dat er ergens
opstand was, en de G-aribaldisten eindelijk in aantocht waren;
doch toen ik de rechte reden er van aan onzen sergeant vroeg,
wist hij die ook niet. Den volgenden dag \'s middags kwam de
tijding, dat wij ons op staanden voet moesten klaar maken en
vertrekken, niet naar Vellétri maar naar Albano. Een paar uur
later waren wij met den spoortrein reeds daar. Wij dachten daar
een best leven te zullen hebben, en, toen wij bij onze aankomst
op verscheidene opene plaatsen groote vuren zagen branden, zei-
den wij tot elkaar: „wij hebben zeker hier een groot feest van
avond". Toch had alles een heel treurig aanzien, en toen wij met
ons tweeën onzen luitenant ondervroegen, vertelde hij ons, dat
de cholera hier zeer hevig was, en hij zeide, dat wij in de ka-
zerne moesten komen om er meer van te vernemen. In de ka-
zerne werden wij bij elkander geroepen, en toen wij in carré ge-
plaatst waren, kwam de luitenant in het midden en sprak ons
aan: „Jongens", zeide hij, „Albano verkeert op het oogenblik in
„het grootste gevaar. De cholera is hier uitgebroken; er staan
„wel honderd lijken. Niemand kan de dooden begraven en de
„zieken verzorgen. Onze liefde tot den evenmensch wordt ter hulp
„geroepen; dwingen kan ik u niet; ik vraag mannen van goeden
„wil. Ik zelf zal u bijstaan, zoolang ik kan. Wat wilt gij?" Wij
-ocr page 35-
29
riepen allen: „Ja, luitenant, wij zijn bereid!" Toen gingen wij
aanstonds met onzen braven vaderlijken luitenant naar de kerk,
baden daar eenigen tijd iu diepe stilte, en stelden ons onder de
bijzondere bescherming van de Allerheiligste Maagd. De kardi-
naal, die hier Bisschop is, kwam en gaf\' ons den pauselijken ze-
gen. Wij kregen nog een schoone , troostende toespraak van den
Kardinaal. Hij zeide in het Fransen tot ons, dat wij niet vree-
zen zouden, want dit liefdewerk was zoo aangenaam aan God,
en, mochten wij een van allen in het gevaar, dat ons omringde,
bezwijken, dan zouden wij zonder twijfel gelukkig zijn. Zijne
laatste woorden waren: „Uw leven geeft gij voor den evennaaste
„ten offer; God zal er u een eeuwige kroon voor teruggeven in
„den Hemel." Nu werden op het plein voor de kerk de manschap-
pen afgedeeld. Eenigen van ons gingen naar de huizen der bur-
gers, om de lijken op te zoeken; anderen naar het hospitaal om
de zieken op te passen, wederom anderen naar het kerkhof om
de dooden te begraven. Twee wagens stonden reeds klaar om de
lijken er op te leggen. Ik zelf moest met drie mijner kameraden
bij een dier wagens blijven; wij hadden een Italiaanschen voer-
man. In het eerste huis, waar wij met den wagen stilhielden,
zeide de voerman, dat vijf lijken waren. Wij gingen binnen; er
was niemand om ons den weg te wijzen; eindelijk kwamen wij
boven. Daar lagen vijf lijken, niet\'gekist, want doodkisten waren
er niet; neen, ze lagen bijna naakt op den grond of op het bed.
Van de vreeselijke pestlucht kan ik u niet schrijven. Wat moes-
ten wij doen? Wij namen de lijken een voor een op, de een bij
het hoofd, de ander bij de voeten, de derde onder de armen, en
zoo droegen wij ze geduldig en langzaam naar beneden en leg-
den ze op en naast elkander op den wagen. Zoo gingen wij van
het eene huis naar het andere. Daarbij kwam nog, dat wij ze
drie en vier verdiepingen hoog moesten halen, en in de meeste
woningen waren de trappen zoo smal en slecht, dat men goed
moest uitkijken om de levenden met den dooden den hals niet te
laten breken. Maar het ergste, lieve Oom en Tante, kan ik u
niet schrijven. Die arme menschen, zooals zij daar lagen, waren
onkenbaar, en het vleesch viel met stukken van het lichaam af,
alsof het met messen afgesneden werd. Zoo ben ik drie dagen
achtereen van \'s morgens vroeg tot half in den nacht bezig ge-
weest. Den volgenden dag werd ik \'s avonds op eens afgemat en
machteloos. Ik werd door eene hevige koorts aangegrepen, waarin
ik mijn einde voelde naderen. Allen dachten, tot zelfs de Kar-
-ocr page 36-
30
dinaal, dat ik sterven zou; maar Goei verlangde Let nog niet,
en ik ben nu door Zijne hulp weder gezond , alhoewel nog zwak.
De beminde Kardinaal echter is zelf als slachtoffer van zijne liefde
voor den evenmensch aan de ziekte bezweken; hij stierf na alle
verlatenen bezocht, bediend en getroost te hebben.""
„Zijne Eminentie de Kardinaal Altieri, Bisschop van Albano,
wilde niet sterven, zouder die engelen van liefde, zooals hij de
zouaren noemde, nogmaals gezegend te hebben. Hij deed ze
zoo talrijk mogelijk in het paleis komen, en, toe zij hot doods-
bed van den heiligen prelaat omringden, dankte hij hen voor al
de liefde, waarmede zij zijne laatste aorgen voor het heil zijner
kudde gedeeld hadden.
„Een andere zouaaf, die, tot korporaal bevorderd, bij de kom-
pagnie te Albano werd overgeplaatst, verhaalt als ooggetuige
het volgende aan eenen vriend:"
„„Des avonds den 10" Augustus kwam mijne benoeming af met
de tijding, dat ik mij den volgenden dag naar Albano moest be-
geven. Hierover was ik zeer verblijd: want ik wist, dat daar veel
voor den Hemel te verdienen was, wijl de cholera er inden he-
vigsten graad heeischte; zoo hevig, dat er in den tijd van 24
uren 123 ;\'i 130 stierven, op eene bevolking van zeven- of acht-
duizend menschen. Alle hulp was daar dus i.oodig, want alle in-
woners vluchtten, wat zij konden; er waren geen doodgravers,
geen ziekenoppassers, ja, het was zoo erg, dat de man en de
vrouw elkander en de ouders hunne kinderen verlieten. Toen de
eerste helft van mijne kompagnie Albano binnenkwam, — het-
geen drie dagen vóór mijne komst gebeurde — smeekten dan
ook de inwoners den zouaven om hulp. De een riep: daar hebt
gij den sleutel van het huis, miju vader of mijne moeder of
mijne kinderen liggen te sterven, helpt hen; of een ander riep:
er liggen daar drie, vier dooden in huis, begraaft hen. En dan
vond men lijken, die soms vijf dagen na den dood nog ongekist
lagen. Dit was nog zoo toen ik aankwam : overal hield men ons aan
en vroeg ons om do zieken bij te staan en voor de dooden te zorgen.
Bij het kerkhof zag ik op den publieken weg wel tachtig lijken
onbegraven liggen, zonder kist en enkelen slechts met een stuk
kleed bedekt. Wij hebben wat moeten tobben in den nacht om
de lijken op onze schouders van die kleine trappen te dragen en
dikwijls kwamen wij in woningen, waar men niet het minste licht
had. Dan zochten wij al tastende naar de dooden, doch de kiesch-
heid laat niet toe, al die ellende te beschrijven. Op vele plaat-
-ocr page 37-
81
sen moesten wij daarenboven de hand in den zak steken om ook
op die wijze de tranen van weduwen en weezen af te droogen of
liever den lijdenden Zaligmaker in hunnen persoon te vereeren.
Doch ik dank God, dat Hij mij die gunst en genade geschonken
heeft om te Albano tot zijne meerdere eer en glorie te mogen
arbeiden. Het waren droevige bezigheden, maar ongetwijfeld zeer
verdienstelijk voor den Hemel.""
„Uit den brief van een Zouaaf aan zijnen broeder in Nederland
nemen wij nog het volgende uittreksel over:"
„„Toen wij des avonds laat na eene vermoeiende reis uit Vellótri
te Eome arriveerden, gingen wij rusten, doch pas waren wij goed
in slaap, of wij kregen des nachts te twee uur bevel om spoedig
naar Albano te vertrekken. Toen wij daar aankwamen, hoorden
wij van onze kameraden, dat de cholera den vorigerr dag was
uitgebroken. De burgers stierven als muizen en werden door hunne
medeburgers niet meer begraven; er lagen wel tachtig lijken ge-
kleed en ongekleed op een hoop. Op eens kwam er een bericht
in de kazerne; de luitenant riep : „Mannen van goeden-wil, voor!"
Wij allen vlogen op. Toen vroeg de luitenant, of wij voor de
zieken en de dooden wilden zorgen. Gij begrijpt, waarde Broe-
der, dat wij allen bereid waren. Toen gingen wij met wagen en
paard de lijken halen; soms hadden wij er twintig op onzen wa-
gen. Dit was een droevig gezicht. \'In de eerste dagen werden er
wel honderd begraven. Mijn kameraad en ik gingen des nachts
de zieken oppassen en des avonds helpen begraven. Ik heb ge-
waakt in een huis, daar lag eene moeder, eene dochter en een
kind, die heel spoedig dood waren; de familie had de woning ver-
laten. Ach ! wat is dat toch droevig! Meestal waren zij alleen met
de zieken in huis, en, als zij dan kwamen te sterven, dan zochten
wij in de kasten om de dooden eenigszjns te kunnen kleeden of
verkleeden. Met ons beiden droegen wij het lijk van boven en leg-
den het op den wragen. Ik kan het u zoo goed niet schrijven, als ik
het zou kunnen vertellen. Als wij buiten de deur kwamen om even
wat lucht te scheppen, dan vroeg de familie, die soms drie hui-
zen ver bleef staan: „hoe is het met mijn vader of moeder, brave
zouaven?" Door de geheele stad worden groote vuren gestookt;
daar is hier ook op de hoeken van verscheidene straten het Ma-
riabeeld geplaatst naar gewoonte en voor die Mariabeelden lig-
gen soms 40 a 50 menschen te bidden om genade en ontfer-
ming; ook in de kerken hoort men den geheelen dag de hulp
van de H. Moeder Gods inroepen. Broeder, ik heb wel geschre-
-ocr page 38-
32
ven, dat wij de kisten en kasten nazocbten maar u moet niet
denken, dat wij op den roof gingen: neen, dan zochten wij naar
kleedingstnkken om die de dooien aan te trekken. lederen dag
staan de burgers aan de kazerne om den bijstand in te roepen
van de zouaven voor de zieken of de lijken, die zij hebben.
Wanneer wij over de straat gaan, dan nemen zij hun hoed of
pet af en zeggen: „brave zouaven, viva de zouaven!""
„Niet altijd echter werd de zelfopoffering en de naastenliefde
van die goede jongelingen met zulke bewijzen van dankbaarheid
beloond. Somtijds werden zij door de mannen der Revolutie zelfs
beleedigd; en toch bleven zij volharden. Een der zouaven biedt
ons een voorbeeld:"
„„Niettegenstaande dit alles,"" zegt hij, „„moest men soms de
grootste \'ondankbaarheid ondervinden. Zoo was ik in het hospitaal
bij iemand, die binnen weinige oogenblikken voor Gods vierschaar
ging verschijnen. Terwijl ik hem zooveel mij mogelijk was ver-
pleegde , gaf hij mij een stoot, dat ik bijna ten onderste boven
viel en sprak de gruwelijkste vervvenschingen tegen mij uit,
daarbij voegende: „ik hoop dat gij nog eens door den dolk zult
omkomen." Zoo zijn er velen in Italië gestorven, vooral in Pië-
mont, die niets van God hebben willen weten en zoo de eeuwig-
heid zijn ingegaan. In het hospitaal alhier lag er ook een, die
tot het laatste toe niets van God wilde hooren en volstrekt nit
wilde biechten. Eindelijk kwam hij nog tot inkeer en liet de
Kardinaal komen, die hem biecht hoorde; spoedig daarna is h
gestorven. Denzelfden nacht werd de Kardinaal ook aangetat |
die kort voor zijnen dood ons zijnen zegen gaf en ons aanspoar\'»1
moed te houden en voort te gaan met de cngelukkigen
helpen. Hij beloofde, dat hij voor ons zoude bidden, wat f i
ongetwijfeld nu reeds voor ons doet. Hij is zeer heilig en ku j \'
afgestorven, met de woorden: „ik heb voor mijnen God geleefd,.*. \'
„ga voor Hem derven en eeuwig met Hem heerschen."
Den andei I •
dag \'s avonds hebben wij zijn stoffelijk overschot ter aarde bestak
God eerder lovende en het lichaam vereerende, dan een Od.
Vader voor zijne zielerust biddende.""
                                        < .
„En wat deed Pius IX?
„Allen lof verdienen ook" — sprak Zijne Heiligheid in de All\' ;
cutie, gehouden in het geheim Consistorie van 20 September 1867 - -,
„onze aldaar dienstdoende soldaten, én degenen, die voor de open •
„bare veiligheid wakende gewoonlijk Gendarmen, én zij die Zoua
„genoemd worden, want met volkomen verachting van levensgf
-ocr page 39-
33
„vaar hebben zij, vooral in het begraven van lijken der afgestor-
:,venen, een schitterend voorbeeld gegeven van christelijke liefde."
„„De H. Vader,"" — zoo gaat de schrijver van een der boven-
staande brieven voort — „„de H. Vader, onze Koning, heeft vier
vaten wijn tot ons gezonden, die wij nog dagelijks op zijn gezondheid
gebruiken; ook nog verscheidene flesschen portwijn, die 33jaren
oud was, en die moesten op den decoratie-feestdag uitgeschonken
worden. Gepasseerde week hebben wij onze belooning ontvangen,
namelijk de luitenant de Résimont het ridderkruis van de orde
van Pius IX, de sergeant-majoor de orde van Gregorius den
Groote, twee onderofficieren de orde van den H. Silvester, en
wij ongeveer 40 zouaven in getal, de gouden medaille. De me-
daille is buitengewoon schoon; zij is ruim zoo groot als onze Hol-
landsche gulden en ook ruim zoo dik. De eene zijde prijkt met
het borstbeeld van onzen grooten Pius, Paus-Koning. Rondom
het borstbeeld staat: Pius ix Pontifex Maximus; aan de andere
zijde staat: Bene mebekti, omgeven met een dikken lauwerkrans.""
„De plechtige uitreiking der ridderkruisen en medailles geschiedde
door den Minister van Oorlog, den generaal Kanzler in persoon.
Met eigen hand hechtte hij de versierselen op de borst dier edele,
hem zoo dierbare zouaven en vaardigde dienzelfden dag eene
legerorder uit, welke wij hier laten volgen."
LEGEEOEDEE.
27 Augustus 18U7.
„„De ontzettende en onvoorziene ramp, welke de stad Albano
^eft geteisterd, heeft aan de militairen, daar in garnizoen, de
ëlegenheid geschonken om een schitterend bewijs te geven van
% \'innen ijver en hunne offervaardigheid.
„„De gendarmerie, altijd gereed, waar het op de vervulling van
litre plichten aankomt, heeft in deze droevige omstandigheden de
"ieest gewenschte ijver en werkzaamheid betoond. Het detachement
ouaven , de gevaren evenmin tellend als de vermoeienissen, heeft het
del voorbeeld van zijnen luitenant gevolgd. Die ware christen-soldaten
•ebben
vit eigen beweg-ing zich verbonden om, met verloochening van
\'zich zelven, aan hunnen evenmensch alle üefdedientten te bewijzen, door
\'de arme zielen te bezoeken en bij te staan en de dooden te begraven.
Het
EENE SCIIOONE BLADZIJDE IN HET GESCHIEDBOEK TAN HUN KOEPS.
„„Zijne Heiligheid, wiens edel hart dergelijke schoone daden van
3
I
-ocr page 40-
34
moed en van naastenliefde zoo juist weet te waardeere^ heeft zijne
hooge tevredenheid daarover betuigd. De Paus heeft den onder-
geteekende, Prominister van Oorlog, gelast de namen over te
leggen van degenen, die zich het meest hebben onderscheiden,
en bij de audiëntie van den 27" heeft het aan Z. H. behaagd de
volgende belooningen te verleenen.""
Van de 43 zouaven, welke tijdens de gevaarlijkste crisis der
cholera te Albano zijn werkzaam geweest, hebben de volgende
Nederlanders de gouden medalje Bene Merenti ontvangen.
Giro,
Nozeman,
Willemse,
Willemse,
Oremus,
Mesman,
Kijk,
Hendriks,
Publikhuizen,
Reurings,
De Bruijn,
Zuidervlied,
Van Dijk,
Zweers,
Jansen,
Koning,
Maastricht.
"Weert.
Beverwijk.
Beverwijk.
Schalkwijk.
Hazerwoude.
Overzand.
Nijmegen.
Nijmegen.
Gouda.
Utrecht.
Naaldwijk.
Amsterdam.
Malden.
Gr ave.
Averhorn.
Joseph (Serff.)
Franciscus (Korp )
Mattheus
Theodorus
Henricus
Dirk
Bernardus
Henricus
Christiaan
Martinus
Joannes
Nieolaas
Antonius
Petrus
Gerardus
Nieolaas
Nadat het grootste gevaar was geweken, en de bovenstaande
door uitputting en vermoeienis waren afgemat, zijn er anderen
gekomen om de verdere werkzaamheden te verrichten, en daarvan
waren de volgenden Nederlanders.
Vonk,
Nicolaas (Serg.)
Soetermeer.
Vogelaar,
Joannes (Korp.)
Stompwijk.
Stutzer,
Adolf H. A. A.
\'s Gravenhage
Piels,
"Wilhelmus
Hoorn.
Dikmans.
Theodorus
Breda.
Borst,
Joannes
Goorn.
Meijer,
Wilhelmus J.
Gemert.
-ocr page 41-
35
Spoelstra,
W ij bertus
Sneek.
Suoss,
Josephus
Dongen.
Oosterbeek,
Engelbertus
Voorschoten
Groot,
Ar ie
Hoogwoud.
van der Ham,
Wilhelmus
Nijmegen,
Witzel,
Philippus
Nijmegen.
Huis,
Antonius
Velden (Roermond.)
van Tiel,
Petrus
Zeeland (Nijmegen.)
Stevens,
Mattheus
Wassenaar.
van Rooden,
Sebastiaan
Haarlem.
Broeders,
Martinus
Geertruidenberg.
Boxterman,
Henricus
Rij nsaterwoude.
Zwartlaan,
Petrus
Venhuizen.
Harnisen,
Franciseus
Amsterdam.
Sikkes,
Nicolaas
Alkmaar.
Koning,
Ar ie
Avenhorn.
de Zeeuw,
Gerardus
Utrecht.
Bimmerman,
Bruno
Grootebroek.
Nieuwkerk,
Volkert
Utrecht.
Warmenhoven,
Joannes
Delft.
de Vreede,
Theodorus
Stompwijk.
„De namen van </ne Nederlandsche jongelingen ontbreken. Het
zijn de namen van hen, die te Albano zelf hebben uitgemunt. Geene
aardsche belooning kon vergelden, wat deze drie Nederlandsche
zouaven verricht hebben. De kroon der onsterfelijkheid werd hun
door God geschonken voor het offer van hun leven, dat zij met
volle bewustzijn van het dreigend gevaar onverschrokken waagden,
om Jezus Christus in den stervenden en gestorvenen evenmensch des
e vrijer te kunnen dienen en des te volmaakter te mogen beminnen.
.let diepen eerbied voor hunne heldhaftige deugden teekenen wij
de laatste bijzonderheden van hun leven en van hun sterven hier aan.
Henricus Peters, geboren te Beek bij Nijmegen, overleed 5
Augustus.
Jacobus van der Meijden, geboren teDrunen, overleed 8 Aug.
Gijsbertus Joannes van Ophem, geboren te Alkmaar, overleed
15 Augustus.
De laatste had dagen achtereen, den geheelen nacht nog vóór
zijn sterven, tot slechts weinige uren vóór zijnen dood, de arme
zieken in het hospitaal verzorgd. Hij bewees hun niet enkel alle
mogelijke diensten, maar bereidde hen op de allerstichtendste
-ocr page 42-
36
wijze tot sterven voor. De overste der religieusen, welke tot ver-
pleging der zieken uit Rome naar Albano werden gezonden, zeide
op Van Ophem wijzend, tot hare medezusters: „Als wij dien jon-
„geling bezig zien, kunnen wij de armen wel over elkander
„kruisen en hem bewonderen, — dan doen wij nog onzen plicht."
De beiden eersten hadden vrijwillig post gevat op het kerkhof,
om het gevaarlijkste liefdewerk te verrichten, dat de stad aanbood.
Zij ontvingen al de aangevoerde lijken en legden die met de han-
den in grooten graf kuil, die met zerken gedekt was. Zoo dik-
werf er eene bezending aankwam, werd een zerk opgeheven, en
verkeerden zij beiden in de ergste besmetting der tot ontbinding
overgaande lijken. Was hunne taak verricht, dan knielden zij neer
in de kapel en zaten daar te bidden, totdat een nieuwe bezen-
ding aankwam, om zich dan opnieuw in de besmetting te bege»
ven. Zij verrichtten, verhaalt Be Tijd, dit vreeselijke liefdewerk
met zoo groote kalmte, dat de luitenant de Eésimont twijfel moet
hebben opgevat, of zij wel eenige bewustheid hadden van het ge-
vaar, waaraan zij zich blootstelden. Hij zeide hun daarom: „Jon-
gent, weet gij wel, dat gij u aan het grootste gevaar waagt?"
En
wat was het eenvoudig, maar voortreffelijk antwoord? „Jawel,
luitenant; maar wij zijn Maar."
Wij zijn klaar! Wie is in staat al het verhevene te doen ge-
voelen van dat woord, da;ir te Albano, op dat kerkhof, aan den
rand van dien graf kuil, in het aangezicht des doods, vast bera-
den uitgesproken! Wij zijn Maar! om te sterven, ver van ons
vaderland en van allen, die ons dierbaar zijn, binnen weinige uren,
aan eeue korte smartvolle ziekte, in den vollen bloei van een
jeugdig, krachtvol leven! Wij zijn Maar! wat is de dood, wat het
leven; wat is de aarde, wat de hemel; wat is het offer, wat het
loon voor zulke jongelingen!
Aan de eene zijde van Albano, naar den kant van 1\'Aricia,
staat in de nabijheid der kerk, aan de Allerheiligste Maagd toe-
gewijd, een groot monument van 45 voet in het vierkant. In het
midden en op de vier hoeken stonden vroeger ronde zuilen, die
10 voet in doorsnede houden; thans zijn er slechts twee over-
gebleven. Die overblijfselen, met heesters en mos bewassen, vor-
men eene zeer schilderachtige ruïne, algemeen bekend onder den
naam van het graf der 1 loratiussen en Curiatiussen *). Daar rus-
1) Onder de regeering van Tullus Hostilius waren de Romeinen in een oor-
log gewikkeld met de inwoners van Alba-longa. De aanvoerder der Latijnen
kwam met den koning van Rome overeen, dat niet do beide legers met elkan-
-ocr page 43-
37
ten de helden van Albano; drie broeders, gelijk de helden van
Latiurn en van het oude Rome; broeders, als zonen van den dier-
baren vaderlandschen grond; broeders, als kinderen van onze
Moeder de H. Kerk; broeders, als onverschrokkene, grootmoedige
zouaven; broeders, vertrouwen wij, als medeburgers der Heiligen
in hut hemelsch Sion. In groote menigte begeleidden de burgers
van Albano met fakkellicht de lichamen der drie Nederlandscbe
zouaven grafwaarts, en weldra zal op last van den H. Vader e^n
sierlijk gedenkteeken de roemvolle namen van Peters, Van der
Meijden en Van Ophem vermelden.
G-elijk de vrome pelgrim, die Loretto bezoekt, naar de vlakte
van Castelfidardo gaat om de graven te vereeren van nen, die
het Geloof verdedigden ten koste van hun bloed; zoo zal voort-
aan de Nederlandsche pelgrim inzonderheid, wanneer hij in de
H. Stad vertoeft, niet verzuimen naar Albano te gaan en te bid-
den op het graf van hen, die de christelijke liefde beoefenden
ten koste van hun leven. Voor dezen Nederlander is Albano het
Castelfidardo der liefde." ~
UITTREKSEL UIT EEN BRIEF
TAN DEN ZeEB EeEW. PATEB W.
Rome. 26 Aug. 1867.
„Het is wel alles behalve tijd om brieven te schrijven: ver-
beeldt u, we hebben nu \'t regiment zouaven op eene hoogte,
die \'t dusverre niet had bereikt; met die in \'t depot zal \'t
wel een kleine 3000 man halen, jammer, dat ze niet een wijl
vroeger zijn afgekomen Daarbij hebben we de cholera hier te Rome
en omstreken, en hoe zeer thans sterk verminderd, is \'t nog niet
iler zonden strijden, maar van weerszijden drie broeders door een kaïnpstrijd
zouden beslissen, aan welk der twee volken de overwinning toebehoorde. De
Horatiussen nu waren de drie Komeinsche, de Curiatiussen de drie Albaansche
broeders. De twee vijandelijke lagers stonden in angstige verwachting tegenover
elkander; de kampstrijd begon. Zeer spoedig werden twee der Horatiussen ge-
dood, doch het beleid, gepaard aan den moed van den eenig overgeblevene,
deed, welhaast de overwinning naar den kant der Romeinen overslaan. Horatius
gedroeg zich alsof hij vluchtte; de Curiatiussen achtervolgden hem en werden
van elkander gescheiden, want het verschil hunner wonden had ook de maat
hunner krachten ongelijk gemaakt. Aanstonds keerde de dappere Komein op
zijne schreden terug, en, eer de drie broeders van Alba-longa\'elkander konden
ter hulp snellen, waren zij reeds door het zwaard van Horatius gevallen. Dit
geschiedde in het jaar 669 voor Christus.
-ocr page 44-
38
gedaan. Wat drukte ik dus voor mijn deel heb, kunt ge denken.
Ruim de helft onzer Zouaren zijn Hollanders, ook de overigens
niet zeer talrijke Duitschers, Engelschen en Ieren komen veel
bij mij te recht. Terwijl de ziekte nu op zijn ergst was , is de Eerw.
Heer P., aalmoezenier voor de Vlaamsche Zouaven, zelf ziek
geworden aan typhus, en is omstreeks het einde der vorige
maand op \'s dokters bevel naar België moeten vertrekken De
Eerw. heer S., die anders zoo ijverig hielp, en van \'t begin af
bij \'t regiment was, is voor de belangen van het Belgiesch col-
legie reeds sints geruimen tijd naar België. Ik bleef dan alleen
voor preeken, biechtstoel, congregatie der Zouaven enz. Geluk*
kig dat pater Timmermans uit Todi kon overkomen, en tijdelijk
de plaats in \'t hospitaal waarnemen, waar hij ook \'s nachts bleef,
terwijl ik er des morgens kwam. Behalve ettelijke honderden
zieken van verschillenden aard in de bovenzalen, was San Spirito
beneden in haast ingericht tot cholera-hospitaal. Er waren dagen
dat 12 a 16 Zouaven er ingebracht werden en 3 a 4 stierven: al-
len zonder onderscheid geheel gelaten en tevreden in hun lijden.
Veel leed die goede Witte van Alkmaar, inderdaad een braaf
jong mensch, die met een lOtal anderen het vorige jaar per schip
om Spanje heen naar hier was gekomen, en zich door zijn gods-
dienstigheid zeer onderscheidde: eerst had ik nog al hoop; het
duurde drie volle dagen eer hij stierf, weinige oogenblikken na-
dat ik hem voor \'t laatst had bezocht. Met anderen, b. v. den\'
braven korporaal van Merckel (uit het Seminarie Hageveld) liep
het veel spoediger af: \'s morgens om acht ure had hij nog als
korporaal der week zijn functiën waargenomen, wordt plotseling
aangetast, naar \'t hospitaal gebracht, en was \'s avonds reeds een
lijk. Zijn gedrag was steeds in alles voorbeeldig.
Te midden van al die drukte werd ik opgeroepen naar Tivoli,
waar ook een paar gevaarlijk lagen: dat is nauwelijks geredderd,
daar komt kolonel Allet zelf bij mij, en noodigt me uit het de-
tachement, dat voor een paar dagen naar Albano ging, te volgen;
reeds zijn er twee, Peters en van der Meyden, aan de cholera
gestorven; een Italiaansch priester heeft ze bediend, nog zijn er
een paar reeds aangetast, allen hebben bemoediging noodig, daar
ook een geestelijke uit het Belgiesch collegie, die twee dagen
met hen was, reeds is terug gekomen Ik breng in haast de
loopende zaken in orde en spoed mij dienzelfden voormiddag naar
Albano.
Wat zag het stadje, vroeger zoo vroolijk en luidruchtig, nu ge»
-ocr page 45-
39
heel anders uit: alles treurigheid en doodsche stilte: zwijgend
liep elk over de straten, de meesten in rouwgewaad, velen met
betraande gezichten en roodgeweende oogen. Geen wonder, slechts
weinige dagen had de geesel gewoed, en honderden waren reeds
ten grave gedragen, honderden waren weduwen en weezen gewor-
den. Schandelijk waren de leden van den gemeenteraad — en \'t
waren juist lieden, die als Italiaanschgezind en liberaal bekend
stonden—gevlucht, niet aldus de geestelijkheid. Haar hoofd, de
bisschop kardinaal Altieri, werd het slachtoffer zijner christelijke
liefde: de superior der Jesuïten; pater Eavalli, bezweek eveneens.
Een öOtal Zouaven (ruim 2/t Nederlanders) waren \'t, die de Voor-
zienigheid hier vooral gebruikte om de ongelukkige bevolking bij
te staan. Zij waren \'t, die de zieken in de huizen bezochten en
van \'t noodige voorzagen. anderen naar \'t hospitaal droegen, ,en
de lijken naar \'t kerkhof overbrachten en begroeven: anderen
weer dienden in \'t hospitaal en de overigen zochten overal rond
waar nood was en hulp werd vereischt. Wat waren ze blijde mij
te zien: wel hadden eenigenzich voorde H. Sakramenten tot een
Italiaansch pater gewend, maar onder de Hollanders was \'t maar
een enkele, die zich genoegzaam in \'t Italiaansch kon behelpen:
nu waren ze geholpen en konden zich gereed maken om voor God
te verschijnen, als hij \'t dus beschikte. Geen enkele bleef achter
en den 15" op \'t Hoogfeest van O. L. V. waren allen \'s morgens
vereenigd bij de H. Mis, die ik hun las, en de toespraak, die ik
tot hen hield en ontvingen de H. Communie. Wat godsvrucht blonk
op hun gelaat, wat bereidvaardigheid om zich op te offeren!
Toch één slechts had God zich onder hen als offer uitgekozen.
Ik was na afloop der plechtigheid naar \'t hospitaal gegaan, had daar
nog verscheidenen de biecht gehoord en de zieken in de burger-
en in de militairen-zaal bezocht: tegen lij- ure verzelt mij de Zouaaf
ven Ophem (uit Alkmaar) naar huis: \'t was een van die zich
het ijverigste hadden getoond. Ik laat hem een kwartiertje bij
mij praten; naar aanschijn geheel gezond verlaat hij mij : ik ont-
vang nog een aantal Zouaven om mij te spreken: bezoek nog een
zieke een eindje verder in \'t logement VEuropa, een Duitscher
(graaf v. Stolberg); en teruggekeerd zit ik juist aan \'t middag-
maal, daar komt een Zouaaf mij haastig roepen: van Ophem ligt
in de kazerne in een hevigen aanval van cholera! Ik snel daar
heen, en begreep al spoedig dat er weinig hoop bleef: ik hoorde
nogmaals zijne biecht, de H. Communie kon hij niet ontvangen
wegens \'t braken; nu, hij had ook \'s morgens nog gecommuni-
-ocr page 46-
40
ceerd, ik kon hem dus slechts het H. Oliesel toedienen, dat hij
met uiterste godsvrucht ontving; hij leed zware pijnen, toch bleef
hij kalm en klaagde niet luid en bad voortdurend. (Nog een Belg,
een paar Franschen en een Spanjaard werden aangetast, doch
in lichter graad: ik hoorde slechts hunne biecht, ook herstelden
ze in weinige dagen). Ik bleef ruim een uur bij hem en begaf
me toen naar de kerk der Kapucijnen, waar de Zouaven bijeen-
kwamen voor de oefeningen hunner Congregatie van O. L. V.
Ik hield toen nog een korte toespraak, gaf hun den zegen met
het H. Sacrament en keerde weer tot van Ophem: hij was nog
bij volle kennis, maar uiterst zwak , ik gaf hem nog de pause-
lijke absolutie en kort daarna stierf hij, een offer der christelijke
liefde, geheel berustende in Gods heiligen wil. Na hem stierf geen
der Zouaven meer, de reeds aangetasten herstelden spoedig;
spoedig ook konden ze allen Albano verlaten: want ook bij de
burgers had de ziekte uitgewoed. Toch dien zelfden nacht van den
15° Augustus, terwijl ik reeds een half uur was ingeslapen, werd
ik nog opgeroepen om een vrouw weinige huizen verder in dezelfde
straat te komen bedienen: \'t was een Zo uaaf, die mij kwam halen,
ik meen Harmsen van Amsterdam ; (hij was wel eenige dagen
later gekomen, maar onderscheidde zich door zijn ijver en zorg
voor de zieken) bij de zieke gekomen, vond ik een ander Zouaaf
bezig met haar op te passen, een paar kleine kindertjes lagen
in hun bedjes in \'tzelfde vertrek; haar man vol schrik had het
huis ontvlucht en zat buiten op straat, maar durfde niet meer
binnen komen. Zij had de ziekte in een allerhevigsten graad,
ik hoorde bare biecht; de H. Communie kon ze niet ont-
vangen, en nog dienzelfden nacht overleed zij. Zij was eene
der laatsten, die vielen: nog een paar den volgenden dag en
den 17°. Den 17" \'s namiddags werd eene plechtige processie ge-
houden door \'t geheele stadje, en sedert vond geen sterfgeval
aan cholera meer plaats, maar meer dan 800 lijken dekten het
kerkhof sedert 8 Augustus op eene bevolking van 7000 zielen!
Tegen den avond van den 17n kwam de luit.-kolonel de Cha-
rette mij afhalen om naar Rome terug te keeren: ik kon nu wel
weer te Albano gemist worden, en te Rome was mijn tegenwoor-
digheid noodiger. Maar die weinige dagen te Albano zal ik nooit
vergeten, en vooral ook niet die geest van opoffering, van liefde,
van edelmoedigheid en ware christelijke vroomheid, waarvan de
Zouaven aldaar blijk gaven.
De horizon wordt overal om ons heen al donkerder en donker-
-ocr page 47-
41
der: de G-aribal(lianen verzamelden zich van alle kanten op de
grenzen, en door de schuldige medewerking van \'t Piëmonteeach
gouvernement loopen geheele compagniën van \'t koninklijk leger
(vooral van de bersaglieri) tot hen over, zooals de reizigers, die
van over de grenzen langs Terni, Orvieto enz. naar hier komen,
ons dagelijks meedeelen. De Zouaven hebben reeds voor een groot
deel de stad verlaten en liggen in verschillende detachementen
langs de grenzen: in een paar dagen ga ik ze achtervolgens allen
opzoeken; ze hebben nu vooral bemoediging noodig."
VEESLAG DER GEBEURTENISSEN TE ALBANO
TIJDENS DE CHOLERA IN 1867 , VAN DEN WELED. HEEK KAPITEIN
J. DE RÉSIMONT, DIE ALS LUITENANT DE 6e KOMP. 1* BAT. DER
PAUSELIJKE ZOUAVEN KOMMANDEEItDE, WELKE KOMPAGNIB
ZICH DESTIJDS ZOO KOEMVOL ÏÏEEFT ONDERSCHEIDEN.
Opgemaakt op verzoek van den Zeer Eerw. Pater II. J. van Aert,
Aalmoezenier bij het pauselijke leger.
1 April 1872.
Zeer Eerwaarde Pater!
Zooals ik u gisteren boloofd heb, zend ik u een verhaal van
hetgeen te Albano plaats heeft gehad gedurende de cholera in
1-67. Ik zal mij bij de opsomming der feiten bepalen.
De cholera brak uit te Albano den 6" Augustus 1867. Daags
te voren kreeg de 6de kompagnie van het l8te bataillon, die ik
kommandeerde, het bevel om zich gereed te houden, den 7den dier
maand naar Albano te vertrekken, ondanks de talrijke tegen-
werpingen der inwoners, die wel al de vreemdelingen, die van
Rome kwamen, wilden ontvangen, maar niet de zouaven, omdat
zij voorgaven, dat die hun de cholera zouden brengen. Op den
dag, dat dit bevel gegeven werd, ontstonden er onlusten te Vel-
letri tusschen de burgers en de boeren, ter oorzake van het recht
van beplanting op eenige gemeentegrond. Daar de onlusten zich
lichtelijk konden uitbreiden, deed een dépêche van Veiletri van
den kommandant der jagers Georgé aan den minister van wape-
nen, aan den kolonel der zouaven orde geven, om onmiddelijk
twee kompagnies te zenden, om de jagers te versterken. Die
-ocr page 48-
42
order kwam den 6\'" om 5 ure des avonds aan, voor de kompagnie
van kapitein do Saisy en de mijne (6de van het l,te). Wij namen
dadelijk zoo veel mannen mogelijk. De kwartieren waren niet ge-
konsigneerd, hetgeen oorzaak was, dat 42 manschappen aan het
appèl mijner kompagnie ontbraken. Toen ik dat zag, was ik ver-
plicht den sergeant Serio achter te laten, om er het bevel over te
nemen, met aanzegging om zich den volgenden morgen bij ons
te komen voegen, als de kolonel het nog nocdig oordeelde.
Daar Veiletri weldra weer kalm geworden was, gaf de kolonel
order aan sergeant Serio om naar Albano te vertrekken; waar de
cholera reeds uitgebroken was. In deze omstandigheid beschermde
God zichtbaar ons Eegiment. Want als de besmettende ziekte te
Albano twee dagen later uitgebroken was, zouden wij door de
bevolking niet gezegend, maar gevloekt geworden zijn, en dat
ondanks al de opofferingen, die wij zouden hebben in \'t werk ge-
steld; want wij zouden als de overbrengers der ziekte beschouwd
zijn geworden; telkens als ik er aan denk, dank ik den Hemel nog.
Den 7" des avonds zond Serio mij een dépêche, waarin hij mij
van zijne aankomst te Albano en van den treurigen toestand van
zaken aldaar kennis gaf. Dadelijk verzocht ik kapitein de Saisy,
kommandant van het detachement, mij met den eersten trein te
laten vertrekken, hetgeen mij toegestaan werd.
Den 8" des morgens kwam ik, van mijn sergeant-majoor de
Morin vergezeld, om 7 uren aan het station van Albano aan,
dat nog meer dan twee mijlen van de stad ligt. Daar was eene
groote menigte volks opeengedrongen, die het schouwspel der
ziekte ontvluchtte. Op geheel onzen volgenden weg ontmoetten wij
andere personen, met een bleek en ontsteld gelaat. Wat de stad
aangaat, wij vonden haar stil en somber. Alle handel stond stil,
alle huizen waren gesloten en de personen , die genoodzaakt wa-
ren zich op straat te begeven, ademden kamfer in.
Op de groote markt zag ik den luitenant der gendarmerie Vis-
tarini tot mij komen, die hulp en raad verzocht en mij op de
hoogte van den toestand bracht. Vier en negentig reeds bekende
dooden lagen in de huizen, waarvan verscheidenen verlaten waren.
De eenen vond men half in hun doodskleed gewikkeld, de ande-
ren nog op hun bed, in de houding, waarin de dood hen getrof-
fen had. Vervolgens niemand om ze te begraven, niemand om de
stervenden in het hospitaal en in vele andere woningen te verzor-
gen. Wat betreft de regeering, deze deed in \'t geheel niets. De
gouverneur (ziek van angst) lag te bed. De maire (Öonfaloniere)
-ocr page 49-
43
was ontvlucht en had den sleutel van de bank van leening bij zich
en de eerste schepen was dood. Er moesten dus personen gevon-
den worden, die zich geheel belangloos wilden toewijden, of men
kon een nog veel ergere ramp verwachten, namelijk eene hevige
pestziekte. Wat stond mij nu te doen! Ik was eenigermate ver-
antwoordelijk voor het leven mijner manschappen, en kwam tot
de overtuiging, dat het zekersto middel om dit te beveiligen,
was, van het onmiddellijk aan God te geven, en dat de christen
hier beneden geen edeler dood kan wenschen, dan als slachtoffer
van zijn plicht te sterven.
Deze overtuiging deed mij aanstonds aan den sergeant Serio
het bevel geven, naar de kazerne te gaan en de manschappen te
berichten, dat de kommandant der kompagnie aangekomen was,
en hij de lijken ging begraven; dat hij mannen van goeden wil
vroeg, om hem in dit werk van barmhartigheid.bij te staan. Al
de twee en veertig manschappen juichten mijn voorstel toe, en
stonden dadelijk in het gelid.
Middelerwijl kwam de heer van het koffiehuis, waar ik mijn ontbijt
nam, mij klagend mededeelen, dat zijne nicht reeds twee da-
gen in de kist lag en dat niemand deze weg dragen wilde; hij
had echter behoorlijk geld hiervoor aangeboden (vijf frank per
persoon om ze van boven te dragen en op den gemeente-wagen te
plaatsen). Ik deed den lijkwagen, die juist voorbijreed, en altijd
ledig was, omdat niemand een lijk aanraken wilde, stil houden,
en ging naar boven met mijn sergeant-majoor de Morin. (Deze
hielp mij den geheelen dag en moest \'s avonds naar Veiletri
terugkeeren). "Wij namen de ongelukkige op en juist toen wij
met dit eerste slachtoffer der cholera beneden kwamen, traden de
zouaven aan en waren aldus getuigen van het werk, waartoe ik
hen had uitgenoodigd. Ik plaatste de kist op den wagen, en
richtte mij toen tot de dappere soldaten: ik was aangedaan te
zien, dat allen vrijwillig waren opgekomen op de stem, die hen
tot geheele toewijding had geroepen. (Ik heb met zorg er op ge-
waakt , dat de soldaten volkomen vrijheid gelaten werd, al wat zij
gedaan hebben, is vrijwillig gewee3t en ieder hunner heeft de volle
verdiensten van zijn werk). Nadat ik hun mijnen dank gebracht
had, geleidde ik ze naar het gemeentehuis, waar de dienst der
Zouaven, met de gendarmerie vereenigd, geregeld werd. Erwef-
den dadelijk twee wagens meer gevraagd; daarna werden hun
handwagens gegevens, die ook gebruikt zijn. De dienst werd als
volgt geregeld:
-ocr page 50-
44
l9. Vier man werden bestemd om in het hospitaal de zieken
te verzorgen, die in menigte er heen stroomden, en wier verzor-
ging geheel was overgelaten aan twee oude, gebrekkige zieken-
oppassers, zoodat de zieken geheel aan hun ongelukkig lot waren
overgelaten. (In gewonen tijd waren de oude man en vrouw, die
in dat hospitaal aangesteld waren, voldoende voor de weinige
zieken, die er in kwamen).
2°. Vier andere manschappen kregen de zorg der zieken, die
in de stad verspreid, van iedereen verlaten waren, alsook die van
het begraven der doodeu. (Dit getal werd zoodra mogelijk met
eenigen vermeerderd).
3°. Zestien man werden aangewezen om de dooden uit de hui-
zen te dragen; zij waren in vier partijen verdeeld, waarvan ieder
door een gendarme begeleid werd, opdat zooveel mogelijk, in
alles de politie-reglementen zouden onderhouden worden.
4°. Eindelijk werden vier man naar het kerkhof gezonden, om
de lijken in de grafkelders neer te laten. (Dit getal werd ver-
meerderd, toen de graf kuilen gegraven moesten worden). De
weinige Zouaven, die toen nog overbleven, moesten naar de
kazerne terugkeeren, om uit te rusten en zich gereed te houden
ter aflossing van diegenen hunner kompagnie, die ziek mochten
worden, en ook van die, welke in het hospitaal of op het kerk-
hof dienst deden, want ik liet deze, zooveel mogelijk, daar niet
langer dan vier uur; mijn sergeant Serio, die zich geheel aan de
goede zaak wijdde, hield over alles een wakend oog, alsook de
sergeant Tuccimei (een Eomein, die met verlof te Albano was);
deze kwam vrijwillig mij zijne diensten aanbieden.
Ik zelf trachtte overal te wezen.
De eerste acht en veertig uren gaven groote drukte van werk;
nadat wij den geheelen nacht de dooden weggedragen hadden,
bleven er tegen den avond van den volgenden dag ten minste
geene lijken meer op de straat over, die instaat van ontbinding
verkeerden; die er nog lagen waren van dien dag. Hetgeen mij
meest trof, was het hospitaal, waar eene menigte ongelukkigen,
zwart van de cholera, zich al kermende op hun smartleger om-
wentelden. Daar vond ik overvloedig stof tot bewondering van
den moed onzer soldaten, misschien meer nog dan op het kerk-
hof; geheel doorzweet van het aanhoudend reinigen en behande-
len der zieken, zag ik ze daar, die dapperen, op de knieën lig-
gen, aan de sponde eens stervenden, op het oogenblik, dat de
priester de laatste genademiddelen der godsdienst bracht. Ook op
-ocr page 51-
15
het kerkhof werd niet weinig moed vereischt; een verpestende
stank verspreidde zich uit de groote graf kelders, waarin die reeds
gedeeltelijk ontbonden lijken tot boven aan den rand moesten
worden opeengestapeld. En dan, dat vreeselijk schouwspel van
alle soort van lijken; die, dooreen gemengd, met wagens daar
werden aangebracht; meestal zonder kist!
De meeste timmerjieden waren dood of gevlucht, dus moeielijk
te vinden. De regeering moest de kisten uit Rome ontbieden,
en slechts met de grootste moeite konden de aanzienlijkste fami-
liën ze bekomen. Door aanhoudend en vriendelijk aandringen ge-
lukte het mij er velen te laten maken; ik vreesde, dat ik, door
bedreigingen te gebruiken, nog de weinige overblijvende timmer-
lieden, die minder vreesachtig waren dan de anderen, op de
vlucht zou jagen.
Ook bij de verzorging der zieken in de stad hebben treffende
voorvallen plaats gehad. Zagen onze Zouaven, dat alle zorgen en
hulpmiddelen vruchteloos waren, dan namen zij een gebedenboek
ter hand, en trachtten, zoo goed mogelijk, hunne zieken tot den
dood voor te bereiden.
Een zekere Duffet (meen ik) kweet zich uitstekend van dezen
plicht van barmhartigheid. Zijne liefde was uitmuntend en ver-
nuftig. Hij vond onder anderen in een huis eene vrouw, door de
cholera aangetast, die een jong kind bij zich had, dat zij niet
meer voeden kon; onze held laat zijn makker de verzorging der
moeder over en haast zich om zelf eene zuigpijp en melk te gaan
koopen; door dit middel gelukte het hem het kind te voeden, .
terwijl zijn metgezel door de uiterste inspanning de moeder
redde. Nog vele dergelijke voorvallen hebben plaats gegrepen,
die slechts aan God en degenen, die er het voorwerp van waren,
bekend zijn. Ik gevoel mij zeer gelukkig te kunnen getuigen,
dat al mijne manschappen als om strijd zich bewonderenswaardig
gekweten hebben van de plichten, die zij zich uit vrijen wil had-
den opgelegd, en dat zij met waren heldenmoed den afkeer heb-
ben weten te overwinnen, dien zij noodwendig elk oogenblik
moesten ondervinden, bij het vervullen hunner liefdewerken; en
dit, zonder dat het voorwerp hunner zorgen iets hiervan be-
merkte. Te midden van dit moeielijke en tevens troostvolle werk
kwam Zijne Eminenti Kardinaal Altieri, een man vol naasten-
liefde en gloeiende van ijver, ons door zijn bijzijn en zijn op-
wekkend voorbeeld aanmoedigen. Den geheelen dag was hij te
vinden of bij de zieken, óf in het hospitaal, of op het kerkhof,
-ocr page 52-
46
en ik heb de overtuiging dat hij op deze laatste plaats door de
vreeselijke smetlucht, die er heerschte, de ziekte heeft opge-
daan. God nam welgevallig zijn edelmoedig offer aan en riep die
schoone, zoo heilige ziel tot zich. De inwoners van Albano wil-
den zelven zijn\' lijkwagen naar het kerkhof voeren; dit schouw-
spel was inderdaad hartverscheurend. Het waren de Zouaven, die
zijn lijk uit zijn9 kamer op den wagen droegen. De geheele be-
volking met flambouwen, alsook mijne geheele Kompagnie ver-
gezelden hem naar het graf. Twee uren vóór zijn dood, had ik,
met twee mijner vrienden, den troost van bij hem te worden
toegelaten en van zijne stervende lippen woorden van aanmoedi-
ging te hooren; hij nam afscheid en schonk ons zijnen zegen.
Wegens den treurigen toestand en de geringe geestkracht der
gemeentelijke regeoring, zond de H. Vader Monseigneur Apol-
loni, om het algemeene bestuur op zich te nemen. Het was aan
zijnen ijver en zijn goed beheer te danken, dat gezondheids-
maatregelen in de stad genomen en toegepast werden en daar-
door weldra de uitbreiding der ziekte verminderde.
Dokter Coenen van Brussel was onvermoeid; geheel belangloos
schonk hij de geheele bevolking zijne diensten en geneésmidde-
len, welke laatste met het beste gevolg zijn toegepast. Ik zelf
heb door toepassing van zijn geneesmiddel zeventien gevallen van
de hevigste cholera genezen, behalve een dertigtal gevallen van
cholerine en dissenterie. De zouaven, die ik te Velletri had ach-
tergelaten, onder bevel van den 2den luitenant de Gastebois, voeg-
den zich spoedig bij ons om de twee en veertig eerste zouaven,
die door vermoeienis waren uitgeput, de «behulpzame hand te
bieden. Ik was hoogst verblijd over hunne komst; reeds twee
mijner manschappen waren gestorven, verscheidene waren nog
ziek; slechts drie van de tien aangetasten behielden het leven.
Ik moot tot lof van dit mijn tweede detachement, de overigen
mijner kompagnie, verklaren, dat zij zich insgelijks roemvol ge-
kweten hebben. De 2e luitenant de Gastebois, sergeant Padioleau,
sergeant Franquinet, sergeant de Limairac, korporaal de Villèle
en zoovele andere moedige Hollanders, Pranschen en Belgen (de
eersten waren de talrijksten in de kompagnie), wier namen mij
ontgaan zijn, verdienen de loffélijkste getuigenis.
Na den vierden en vijfden dag, dus na den dood van denhei-
ligen kardinaal begon de ziekte te verminderen. De H. Vader
had ons zijnen zegen gezonden en tevens drie liefdezusters met
hare overste; ook broeders van liefde van St. Jan de Deo, om
...