-ocr page 1-
\\/8h lik *~é
J^ ,. xr- v^**y
r
v./- i                  * . --
\\ V. \'
m>L
-ocr page 2-
3S-37
W\\Y*) \\
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Wjï-4
HET LEVEN
VAN
CHRISTOPHORUS COLUMBUS
DOOK
EUGEH^ö5^|öpET
Kanunnik van het keitcdj^.iiiOarvi^jm^is. oud-oppcr-mliMoeienier
fcalUlOi vul\' I
van de Muruiïf&r|?v^ï^l*fl|reSia,"-"
V
_BLBLIOTHEEK DER
Sub tuum pmesidium. /?m/*BMKSHJNIVERSITEIT
—UTRECHT
COLL. THOMAASSE
5"
\'SGRAYF.NHAGE,
T. C. E. TEN HAGEN
Drukker—Uitgever
1870.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000006��6512B
0614 6512
-ocr page 6-
-ocr page 7-
INLEIDING.
i.
Eene aaneenschakeling van omstandigheden, welke het
niet nutteloos zal zijn den welwillenden lezer vooraf
mede te dcclen, heeft er ons toe gebragt, om dit
Leven van Chrislophorus Cohunbus te schrijven.
Wij waren, in 4852, aalmoezenier der galei van
Rochefort. De galeijen werden opgeheven, de oprigting
der boetehuizen van Guyana grdecreteerd. De aa!moeze-
niers de: vloot bestonden nog niet: wij vroegen, om
bij uitzondering, aan boord van het eerste schip geplaatst
te worden dat galeiboeven van Frankrijk naar Guyana
zou overbrengen. Wij deden twee reizen naar de Xieuwe
Wereld en hielden ons daar gedurende verscheidene
maanden op.
Wij gingen te Cayenne en op de eilanden des Heils
zeer hartelijk en vertrouwelijk om, onder anderen, met
twee religieusen van het Gezelschap van Jesus, de EE. PP.
Hus en Boulogne. Beide zeer geleerd, hadden zij langen
tijd, de een de missiën der Vereenigde Staten en van
Canada, de andere China en Indië doorgereisd. Het zal
niemand verwonderen dat wij, zeer jeugdig priester zijnde,
-ocr page 8-
4
en, op den eersten aanblik, even als ieder Europeaan,
die daar aankomt, over de pracht en de heerlijkheid
van het tusschen de keerkringen gelegen Amerika verblind,
in onze gesprekken met twee zoo ondervindingrijke reli-
gieusen, menigmaal vraagpunten hebben aangeroerd, die
óf den tegenwoordigen, óf den verleden toestand der
Kerk, in die verre en schoone streken betroffen.
De Kerk, zeiden zij ons toen , heeft in de gebeurtenissen
die de Oude met de Nieuwe Wereld vereenigd hebben,
een werkzaam en vruchtbaar aandeel genomen of willen
nemen: het heeft niet aan hare raadgevingen of aan hare
pogingen gel-gen, dat Europa niet naar betere uitkomsten
gestreefd en die door betere middelen verkregen heeft. Men
is in \'t algemeen van een tegenovergesteld gevoelen; dit
is te verklaren: Amerika werd ontdekt en vijf en twintig
jaren daarna brak de «Hervorming» uit. Sedert den tijd
van Luther hebben de letteren zich niet anders onl-
wikkeld dan in een vijandigen geest tegen het Katholi-
cisme. De veroveraars van Amerika deden de menschheid
oneer aan door hunne misdaden, en gaven haar een
voorkomen van geloofsijver. De verre afsland, de trage
middelen van gemeenschap, beletten het onpartijdig publiek
om de waarheid in de feiten en de geruchten klaar te
onderscheiden. Men maakte daarvan misbruik; men schreef
en drukte gedurende drie eeuwen dat Rome en de gees-
telijkheid medepligtig waren aan de schandelijke buiten-
sporigheden der veroveringen, daartoe zelfs hadden aan-
gezet. Niets is valscher dan dit; en niets intusschen vindt
meer geloof.
Gaven de beide religieusen, die aldus spraken, hun
persoonlijk gevoelen te kennen, of was het de weerklank
van de overleveringen die in Indië.en Amerika in de
eeuwenoude buizen van het eerbiedwaardig Gezelschap
-ocr page 9-
s
voortleefden? Wat daarvan zijn moge, van dat oogenblik
af werd onze aandacht bijzonder getrokken naar eene
voor ons geheel nieuwe orde van lectuur en van waar-
nemingen. Langzamerhand vormden zich in onzen geest,
eerst het verlangen, daarna de hoop om de ware ge-
schiedenis van den oorsprong des christendoms in de
Nieuwe Wereld met juistheid te kennen en eenmaal te
verhalen.
Eene onverwachte omstandigheid begunstigde onze
studiën. In 1853 werden wij als Adjunct van den Hoofd-
aalmoezenier der vloot, bij de centrale administratie der
3Iarine, aangesteld. Wij hebben die betrekking veertien
jaren vervuld. In zulk eene bijzondere omgeving kon onze
smaak voor de overzcesche zaken niet dan toenemen. Het
ministerie van Marine heeft zijne boeken, zijne archieven,
zijne bewaarplaats van de kaarten en de plannen; onze
zeelieden geven zich gaarne aan de edele uitspanning der
literaire geleerdheid over; die met hen omgaat, leert veel
van hen; wij hebben geen gelegenheid verzuimd om
kennis uit die bronnen te putten.
Reeds had zich omtrent de vestiging en den vooruitgang
van het christendom in de Nieuwe Wereld, meer dan eene
miskende waarheid aan ons oog vertoond, toen, in 1856,
Mijnheer de graaf Rosselly de Lorgues zijne Geschiedenis
van Christophorus Columbus
in het licht gaf. Dit geleerde
werk had juist zijn ontstaan te danken aan het verlangen
dat ook onze onderzoekingen ten grondslag hadden: de
rehabilitatie der Kerk. Dat boek moedigde ons bijzonder
aan; de schrijver, met wien wij ons onverwijld in betrekking
stelden, heeft ons nog meer aangemoedigd en dienst gedaan
door het gewigt, de voortdurendheid en de welwillendheid
zijner mededeelingen. Hij gelieve hier de openbare uiting
onzer levendige dankbaarheid wel te willen aannemen.
-ocr page 10-
6
Gedurende vijftien jaren verzamelden wij bouwstoffen.
In liet begin van 1807 behaagde het den Keizer ons tot de
waardigln id van kanunnik van Saint-Dcnis te verheffen.
Deze gunst heeft ons veel vrijen tijd gelaten; wij hebben
dien onverwijld aan onze geliefkoosde studiën gewijd.
Het leven van Christophorus Colunibus te verhalen
is ons toegeschenen in allen opzigte een logisch uilgangs-
punt te zijn. Indien wij, zoozeer als wij dat wenschen,
het geheele bestaan van den groolen man in zijn waar
daglicht zullen gesteld hebben, dan zullen wij van den
beginne af, de rol bij uitstek gekenschetst hebben door
de godsdienst aan gene zijde van den oceaan vervuld. Het
zal gemakkelijk wezen later op dien grondslag te bouwen.
Zullen wij het niet doen, het zal aan bekwamere lieden
te beurt vallen.
De vorm eener levensbeschrijving biedt, uit zich zclven,
overigens verscheidene voordeelen aan. Met weinig talent
en veel goede trouw, slaagt men daarin. De aantiekkelijk-
heid eigen aan het verhaal van groutsclie gebeurtenissen,
maakt denkbeelden, wier meer regtstreeksche en meer
dorre bespreking, het grootste getal der lezers onver-
schillig zou laten of afschrikken, toegankelijk en aanne-
mclijk voor menschen van allerhande ontwikkeling. Daar
beslaat geen leven dat uit een dramatisch oogpunt grooter
belangstelling inboezemt dan dat van Columbus. Iedereen
meent het te kennen, bijna iedereen kent het niet. Het
beveelt zich i.i dezen tijd, om de reden welken wij zullen
opgeven, aan de weetgierige studie van de vrienden der
Kerk aan. Wij hadden he! regl niet, wij die gewigtige
waarheden algemeen willen bekend maken, en ons zel-
ven, niet zonder reden, daartoe geenszins in staat achtende,
om die ondergeschikte middelen en die bijkomende kansen
om de aandacht te boeijen, ongebruikt te laten.
-ocr page 11-
7
II.
Dit voorberigt brengt er ons van zelf toe om eene
onjuiste oordeelvelling te verbeteren. Eenige dagbladen
hebben ons, met eene hoffelijke bedoeling waarvoor wij
hen bedanken, de eer aangedaan om vooruit ons boek
te bespreken: zij hebben het aangekondigd als een plei-
dooi ten gunste der heiligverklaring van Christophorus
Columbus. Dit is eene vergissing; zij kan gemakkelijk
verklaard worden.
Het is bekend hoe de openbare meening is betrokken
geworden in de gewigtige en mocijelijke vraag der mo-
gelijke redenen, die den Heiligen Stoel zou kunnen doen
besluiten om eenmaal den naam van Christophorus CoIum-
bus op de lijst der Gelukzaligen te plaatsen. Mijnheer de
graaf Roselly de Lorgues verklaarde zich in 185G het
eerst, voor het bovennatuurlijk karakter en de uitstekende
deugden des grooten zeevaarders; hij sprak van zijne
heiligheid; hij drukte den wensch, zelfs Je hoop uit,
dat de Kerk hem weldra plegtig den titel van heilige
mogt toekennen.
Men was daarover verwonderd; dit was de eerste en
algemeene beweging. Vervolgens waren de gevoelens
verdeeld, maar om de waarheid te zeggen beschouwden
de meeste Katholieken het niet als nuttig of waarschijnlijk
dat de Heilige Stoel die zaak immer zou behandelen. Is
de stemming der gemoederen thans nog dezelfde? Neen.
De Opperherder heeft tweemalen aan de katholieke
geschiedschrijvers van Colombus beteekenisvolle aanmoe-
diging en lof gegeven. De eerste maal, toen het werk
nog niet geschreven was, behaagde het Pius IX aan den
schrijver te zeggen: «Wanneer men alles wat betrekking
-ocr page 12-
8
heeft tot de ontdekking der Nieuwe Wereld door Chris-
tophoivis Columbus in liet Jicht zal hebben gesteld, dan
zal het duidelijk blijken, zooals gij teregt meent, dat
Christophorus Columbus zijne bewonderenswaardige plan-
nen met de aansporing on de hulp van den Heiligen Stoel,
en met den ijver der geestelijkheid als voornaamste hulp
ten uitvoer heeft gelegd» (1).
Later heeft het Pius IX, ook mijnheer den Graaf Roselly
de Lorgues geluk wenschende, behaagd te verklaren dat
de groote Genuees, «toen hij de Nieuwe Wereld ontdekte,
daarmede niet beoogde der spaanschc monarchie nieuwe
bezittingen te bezorgen, maar nieuwe volken aan Jesus
Christus en aan de wereld te onderwerpen» (2).
Deze hooge goedkeuring verhief, zooals men ziet, de
zending door Columbus op zich genomen, tot de ver-
hevenheid eener om zoo te zeggen apostolische missie. In
Frankrijk, in Italië, in Spanje, onderzochten de bisschoppen
met betrekking tot deze zaak de tot hiertoe verwaarloosde
getuigenissen der geschiedenis. Hoe meer men het onder-
zoek voortzette, hoe gunstiger het was voorden vromen
roem van Columbus. Bij brief van 2 Julij 186G, vroeg
Z. E. de kardinaal Donnet, aartsbisschop van Bordeaux,
den Heiligen Vader dat de zaak bij de Heilige Vergadering
der ritussen mogt aanhangig gemaakt worden. Een tal
van bisschoppen ondersteunden dit verzoek. De Heilige
Vader, mag men de dagbladen gelooven, zou een uit-
stellend, maar aanmoedigend antwoord gegeven hebben.
De tegenstanders der Kerk hebben zich terzelfder tijd,
gelijk men zegt, meester gemaakt van de zaak. Zij is voor
hen klaarblijkelijk gewigtig. Zij kunnen niet betwisten dat
(1)  Breve van 10 December 1851.
(2)  Breve van 24 April 1863.
-ocr page 13-
9
Colombus geweest is wat zij noemen een «apostel vanden
vooruitgang» Zijn genie heeft gezegevierd over de stoffelijke
dwalingen van het verleden, die het schadelijkst zijn
geweest voor het tot stand komen der maatschappelijke
eenheid. Hij heeft al de bewoners der aarde met elkander
verbonden. Men kon ook niet ontkennen dat Christophorus
Columbus een regtschapen hart, ecne groote ziel, een ver-
heven karakter bezat. Het hoofd bieden aan een moeite-
vollen arbeid en het gevaar trolseren, waren zijne minste
verdiensten: hij heeft geleden, hij heeft onregl weten te
lijden: als «martelaar voor den vooruitgang», schittert de
zedelijke schoonheid in hem, en dwingt bewondering af.
Het is natuurlijk , dat zulk een held door de vrijdenkers
aan de Kerk wordt betwist. Zij hechten er veel aan om ons
diets te maken, dat het geloof het verstand benevelt en
dat de godsvrucht de gevoelens op hel dwaalspoor brengt;
zij verwijten gaarne aan het katholicisme wij welen niet
welke voorliefde voor de werkelooze deugd, zeggen ze,
en de onvruchtbare volmaaktheden; zij weten dat de
Kerk al wederom, en voor lang, die gevaarlijke verwijten
zou beschamen, wanneer zij, eer. titel aan Christophorus
Columbus toekennende en hem cene vereering bewijzende,
op nieuw op schitterende wijze, zou getuigen welke vrucht-
bare heldenfeiten de Kerk ingeeft en de godsdienst kroont.
De toekomstige heiligverklaring van Columbus doet dus
tegelijk eene vrome bezorgdheid in de godsdienstige wereld
en eene logische beduchtheid in de tegenovergestelde
wereld ontstaan. Daaraan is, klaarblijkelijk, de eer toe te
schrijven welke men wel aan onzen arbeid heeft willen
bewijzen, vóór dat hij het licht had gezien, van zich
daarmede bezig te houden, en van daar ook de onjuiste
onderstellingen met betrekking tot zijne strekking en
zijne eindbesluiten.
-ocr page 14-
10
Door het leven van Colnmbus te verhalen, zullen wij
eigenlijk op afdoende wijze aantoonen, hoezeer het geloof,
de ijver en de godsvrucht de zenuw zijner ondernemin-
gen, de grondgedachte en de voortdurende beweegredenen
van al zijne handelingen waren. Daaruit zal, dit gelooven
wij zeker, eene nieuwe gunstige stemming, en meer
dan eene guuslige stemming voor zijne heiligheid ont-
staan. Wij hopen dat een der waarschijnlijke uitwerkselen
van het lezen van ons boek zijn zal, de vrome verlan-
gens der katholieken met opzigt lot deze eerbiedwaardige
nagedachtenis te regtvaardigen, minstens te verklaren.
Maar die uitkomst zullen wij niet reglstreeks beoogd
hebben; zij zal noch het eerste, noch het voornaamste
voorwerp van ons streven zijn geweest. Wij hebben ons
toch niets anders voorgesteld dan, zonder eenige voor-
ingenomenheid te zoeken, en zonder stelselmatige schik-
king, volgens de gewone regelen der historische kritiek,
te zeggen, wat de waarheid is over de ontdekking der
Nieuwe Wereld en haren ontdekker.
6
III.
Laten wij ons nog duidelijker verklaren.
Door een zamenloop van politieke belangen, van hevige
hartstogtcn en van ongunstige omstandigheden, waar-
van men zich nu gemakkelijk rekenschap geeft, werd
het eerst duister, langen tijd ondoordringbaar duister
met betrekking tot de gedenkwaardigste omstandigheden
van de ontdekking der Nieuwe Wereld en het leven van
Columbus. Die chaos is sedert eene halve eeuw verdwenen.
Navarrete en Munoz in Spanje, Bossi en Spotorno in
Italië, Washington Irving in Amerika, von Humboldt in
Duilschland, de heer Roscliy de Lorgues, in Frankrijk
(om alleen de bevoegdsle schrijvers te vermelden), heb-
-ocr page 15-
il
ben liet verdienstelijk werk gedaan, in de laatste vijftig
of zestig jaren, om, ieder, onderscheidene en wezen-
lijke punten op te helderen. De plaats en de geboorte-
dag van Coiumbus; de oorsprong en de staat zijner
familie; zijne onderhandelingen met de gouvernementen
van Genua, van Lissabon, van Venetië, van Engeland
en van Frankrijk; zijne aankomst in Amerika vóór dat,
eenig curopeesch vaartuig dergeüjken logt had ge.laan; de
spontaneiteit zijner cosmographische intuiliën; de ver-
scheidenheid en de grondigheid zijner kennis; de vurig-
heid zijner godsdienstige gevoelens, al die raadsels, en
verscheidene anderen, die eertijds onoplosbaar geacht
werden, zijn nu opgelost. Het is insgelijks on\\vcerspreek-
baar dat Coiumbus stierf met het bewustzijn, neen met
de zekerheid, dat hij niet Indië, maar een vasteland,
dat lusschcri Indië en Europa lag, ontdekt had.
Het is ons niet in de gedachte gekomen om een twist-
geschrijf te heropenen, dat zoo gelukkig door den een of
den anderen onzer voorgangers is uitgeput. Maar één ding
treft ons bij het lezen hunner geleerde werken: name-
lijk dit, dat zij, bezig met het een of ander nog duister
feit op te helderen en de onmiddellijke gevolgen daaruit
te trekken, met minder goed gevolg, de persoonlijkheid
van Coiumbus, in haar geheel, hebben uitgedrukt en
geordend.
Die fout springt vooral in het oog, wij zouden kun-
nen zeggen dat ze hinderlijk is, in Washington Irving.
Elk oogenblik stoot men in die sierlijk geschreven blad-
zijden, op de uiteenloopendste oordeelvellingen. Hij heeft
zelf gevoeld, hij heeft ingeroepen, men vergeve ons de
uitdrukking, de verzachtende omstandigheden. «De groote
mannen zijn een zamenstel van deugden en zwakheden.
Hunne grootheid ontstaat meercndeels uit den strijd dien
.
-ocr page 16-
12
zij tegen de onvolmaaktheden hunner natuur voeren,
en hunne edelste handelingen komen soms voort uit de
botsing van hunne tegenstrijdige hoedanigheden»
. Deze op-
merkingen missen niet alle waarheid; maar In ing maakt
daarvan misbruik om in Columbus hoedanigheden die
te zeer tegenstrijdig zijn, in botsing te brengen: een
zeker oordeel en eene misleide verbeelding, de \\vijs-
heid en de onkunde, de zachtmoedigheid en den hevigen
toorn, eene treffende godsvrucht en eene bijgrloovige
dweepzucht. Columbus, zoo als hij hem voorstelt, blijft
voor den omzigligen lezer, een hinderlijk raadsel, en
voor de menigte de Ie weinig oordeelkundige bewerker
van zijne eigen ongelukken.
Irving was protestant, en tegenover Navarrete, den
hartstoglelijken verdediger van de spaansche overleveringen
die ongunstig voor Columbus waren, had hij eene dank-
baarheid opgevat, welker pligten hij overdreef; deze
beide oorzaken, die onophoudelijk de aangeboren scherp-
zinnigheid en loyauteit van zijn geest weerstreefden,
hebben hem altijd met opzigt tot Columbus doen dob-
bcren en weifelen tusschen het ware en het valschc: hij
analiseert hem met bewondering, om hem, in toegevende
bewoordingen, met gestrengheid te beschrijven.
De graaf Roselly de Lorgues, de ijverige voorstander
eener stoute, geheel nieuwe, en door hem van den be-
ginne af tot hare uiterste grenzen gedrevene meening,
heeft natuurlijk zijne krachtigste pogingen aangewend,
om in zijne onverwachte ontdekkingen en zijne radi-
kale besluiten te regtvaardigen. Dewijl hij Columbus van
zijne bewonderenswaardige christelijke zijde beschouwde,
heeft hij van den grooten man een overeenstemmender
«zamenstel» gema kt. De authentieke getuigenissen van
de geschiedenis, en de beschouwingen van de mystieke
-ocr page 17-
13
orde hebben elkander onder zijne pen wederzijds verlicht.
Intusschen doet hij op sommige punten wel het licht
schijnen voor degenen die in staat zijn om hem te volgen,
en des noods aan te vullen; maar voor de gewone
lezers blijft er toch, dunkt ons, in den draad zelvcn
van zijn verhaal, menige leemte.
Wij hebben dan ook gemeend dat Columbus nog
algemeen moest gekend en begreper, en verklaard wor-
den in elk der zoo onderscheiden tijdvakken zijns levens,
dat men hem moest doen zien, overal en altijd zich
zelven gelijk blijvend, en overeenstemmende niet de
onveranderlijke regelen van ten redelijk en beredeneerd
leven. Die laak heeft ons toegelagchen; hoe nederig zij
klaarblijkelijk is, en ofschoon zij ons eene plaats zal
aanwijzen onder zijne eenvoudige levensbeschrijvers, ver
beneden de door ons genoemde geschiedschrijvers van
Columbus. Wij hebben lot ons leedwezen, maar opzet*
lelijk, alle wetenschappelijke vraagpunten uit ons veihaal
weggelaten; wij hebben de toestanden der personaadjes
in Europa uiteengezet, de indische stammen alleen be-
schrevcn in zooverre strikt noodig was om de gebeur-
tenissen te begrijpen; wij hebben ons zelven in een
woord eene volkomene onthouding of eene gestrenge
beknoptheid opgelegd omtrent al wat Columbus zelven,
zijne persoonlijkheid, zijne ziel niet is.
IV.
Zijn wij geslaagd? De lezer zal daaromtrent zijn oor-
deel vormen door het boek zelf te lezen. Wanneer wij
hem dan ook hier (enige zeer korte opmerkingen onder-
wierpen, deden wij het niet met liet doel om zijne
-ocr page 18-
14
waardering vooruit te loopen, maar om die gemakke-
lijker te maken.
De schrijvers en het publiek hebben, volgens onze
meening, eene waarheid bijzonder overdreven, welke
Washington Irving, bij voorbeeld, aldus in den aanvang
van zijn boek, voordraagt: «Met zekerheid is omtrent
de eerste levensjaren van Christophorus Columbus niets
bekend.» Dit wordt gezegd als een onbetwistbare stelling.
Men gaat daarom ook met eene achtelooze voortvarend-
heid veertig jaren van het leven des grooten mans
voorbij; het schijnt eerst belangstelling te verdienen op
het tijdstip dat hij zijn verlangen naar de ontdekking
van Indië aan de gouvernementen openbaar?. Men be-
waart ongetwijfeld het stilzwijgen niet over vroegere
feiten, maar men maakt het eerste en het tweede ge-
deelte van dit leven van elkander los, ofschoon het
waarlijk één geheel vormt.
Nadat\'wij deze achteloosheid der levensbeschrijvers
hadden opgemerkt, is dit voor ons juist het uitgangs-
punt gworden. Wij hebben ons afgevraagd welke band
de jeugd, den mannelijken leeftijd en den ouderdom,
zijne opvoeding, zijne ondernemingen, zijne zegepraal
en zijne ongelukken verbond. Wij hebben den toestand
van Europa gezien, toen Columbus geboren werd: het
Kruis en de Halve Maan leverden elkander een beslis-
senden slag; wij hebben het aandeel gezien dat Colum-
bus aan den strijd nam: wij hebben daaruit met zckcr-
heid afgeleid, dat het hem te doen was om de godsdienst
te verbreiden, en dat hij met militaire geestdrift bezield
was. Er. aanstonds is hel ons onwederlegbaar duidelijk
gebleken, dat Columbus twee verhevene droombeelden
najoeg: de ontdekking van Indië en de verdrijving van
den Turk uit de christen wereld; het eene verwezen-
-ocr page 19-
ia
lijkt, het andere te vergeefs nagestreefd; dat er tusschen
beide een naauw verband bestond en zij beide hun
invloed uitoefenden op het streven, het wél slagen en
de tegenspoeden van den ridderlijken zeevaarder, die,
naar zijne intentie, de laatste der kruisvaarders mag
genoemd worden.
Van dit oogenblik af bestond er voor ons eene vol-
maakte harmonie in het leven van Christophorus Columbu*,
als onzamenhangrnd aangesehreven. Wij hebben niets
anders te doen gehad dan den aard zijner togten in de Mid-
dellandsche zee met meer zorg te kenschetsen , dan hunne
zeer eenvoudige uitwerkselen op die enthousiaste ziel
krachtiger te doen uitkomen; dan in ons verhaal voor-
vallen die onze voorgangers, ten onregte, veel verder
haddpn verworpen nader bij te brengen, om de digtste
sluijers als van zelf te doen verscheuren.
Om drie redenen wenschen wij ons zelven geluk van
aldus die gemakkelijke en redelijke, noodzakelijke en
heldere orde te hebben kunnen brengen in de geschie-
denis van een groot feit en een groot man: de glorie
van Columbus, die van de Kerk, die van Spanje winnen
daarbij allen. Hoe ondankbaarder de tijdgenooten van
Columbus en het nageslacht zich tot hiertoe tegen zijn
persoon en tegen zijn roem getoon 1 hebben, hoe inniger
voldoening de schrijver smaakt, om tot zijn eerherstel
mede te werken. Hoe meer behagen de belagers van
Rome in onzen tijd er in scheppen om tegen de Kerk
denkbeeldige en beleedigende grieven te doen hooren,
hoe meer onze kinderlijke toegenegenheid zich verblijdt
van tegen de leugens, tastbare waarheden over te stel—
len omtrent de medewerking die het Hof van Rome, de
geestelijkheid en de religieuse Orden aan de ontdekking
der Nieuwe Wereld en haren ontdekker hebben ver-
-ocr page 20-
16
leend. De fiere en katholieke spaansche natie, eindelijk,
is onophoudelijk ten onregte verantwoordelijk gesteld voor
de misdrijven van een trouweloozen en hardvochtigen
vorst, en van ecnige hovelingen, of van gelukzoekers
van den minsten stempel, tegen een der mannen, die
haar het meest vereeren. Het eerst, dunkt ons, van al de
levensbeschrijvers van Christophorus Colnmbos, vervallen
wij, in geen enkel opzigt, in deze dwaling. Ons verhaal
geeft, met billijkheid, aan ieder het zijne: aan Ferdinand
den Trouweloozen en aan zijne medepligtigen blaam; aan
de spaansche natie geheel het tegenovergestelde. Gnve God
dat Navarrete deze loyale onderscheiding gemaakt had:
zijne verdwaalde vaderlandsliefde zou niel, om de eer
zijner natie te vrijwaren, tot zelfs de zedelijkheid van een
vromen held schandelijk en noodeloos beschuldigd hebben.
Ten slotte; wij hebben welligt met behulp van oude
en bekende hulpbronnen, een waarlijk nieuw leven van
Columbus geschreven. De levensbeschrijvingen kunnen
inderdaad, onder een opzigt vergeleken worden bij die
schilderijen, zonderlinge spelingen van de optiek en den
geest: een grillig potlood toekent ze, en, naarmate men
haar van boven of van beneden, van dezen kant of van
genen hoek beziet, stellen dezelfde trekken, met veran-
derlijk bijwerk, het belagchelijk aanschijn of het sym-
pathiek portret van den eenen of anderen persoon voor:
wanneer men van gezigtspunt verandert, verandert men
niets, en verandert men alles.
V.
Wij zullen hier geen kinderachtig vertoon maken van
onze belezenheid; wij zullen de lange en zeer gemakkelijk
te maken lijst niet opnemen van de schrijvers en de
-ocr page 21-
17
bronnen wier gegevens wij in ons verhaal bijeengebragt
hebben. Waartoe zou het dienen? De geleerden, indien
zij ons de eer aandoen dit boek te lezen, zullen onze
aanwijzingen niet behoeven, om de bronnen op te spo-
ren, en de groote menigte der lezers zou zich daarvan
niet bedienen.
Het zou ons weinig moeite gekost hebben om door-
gaande, aan den voet onzer bladzijden, de schrijvers,
hetzij tijdgenooten van Columbus, hetzij onze tijdgenoo-
ten, hetzij van het tusschentijdvak, te noemen, die vóór
ons gezegd hebben wat wij verhalen. Maar zoo doende
zouden wij ons boek, zonder eenig nut, een vijfde of
een vierde dikker gemaakt hebben. "Wij zijn overtuigd
dat men ons niet zal verdenken iets te hebben ver-
zekerd dan op goede gronden; de naauwlettcnde kritiek
zou overigens al spoedig onze vermetelheid of achle-
loosheid van dien aard, indien wij ons daaraan hadden
schuldig gemaakt, ontdekken.
Wij willen alleen verklaren waarom wij Washington
lrving zoo dikwijls aanhalen en naschrijven. Hij was pro-
testant, gelijk wij gezegd hebben. IS\'u zal men opmerken,
dat bijna al de plaatsen waarin wij hem woordelijk aan-
halen, betrekking hebben, óf op de vroomheid van
Columbus, óf op de lussclicnkomst van de geeslelijk-
heid of vrome lieden, ten zijne gunste, óf op de onge-
regtighedeii zijner vijanden: in dergelijke gevallen zouden
noch onze woorden, noch die van den een of anderen
katholieken schrijver, in even hoogc mate onzen lezers
vertrouwen hebben ingeboezemd. Ware dit niet het geval,
dan zouden wij meer aan den graaf Roselly de Lorgues
ontleend of nog duidelijker hebben aangegeven, wat wij
uit zijn werk geput hebben.
2
-ocr page 22-
18
VI.
Zooals wij het ontworpen hebben, heeft het Leven van
Christophorus Columbus
onze pen nimmer behoeven te
doen deel nemen aan het behandelen van de vraagstukken
der leer, die eigenlijk gezegd de orthodoxie raken. Maar de
vraagstukken der geschiedenis, die, in \'t bijzonder, welke
in betrekking staan tot het tijdvak, de denkbeelden, de
personen van wie wij gesproken hebben, kunnen, uit het
oogpunt der godsdienst met min of meer oordeel des onder-
scheids en voegzaamheid behandeld of aangeraakt worden.
Wij hebben den opregten en vasten wil gehad om ons
steeds met eene zorgvuldige naauwkeurigheid uit te druk-
ken. Daar zijn regters, die, indien wij bij verrassing mogten
hebben gefaald, hun gezag zullen gebruiken om ons
teregt te stellen.
Pius IX, de eerste der pausen die de Atlantische Zee
overgetrokken en de Nieuwe Wereld gezien heeft, zou
ongetwijfeld het onderwerp en den held vaa ons boek
een titel willen doen zijn op zijne welwillende goedheid.
Intusschen houdt een noodzakelijk gevoel van zedigheid
ons terug om de betuigingen van onzen eerbied, regtstreeks
en op uitdrukkelijke wijze, zoo hoog te doen opklimmen.
De doorluchtige persoon en het oppergezag van den
Vader aller geloovigen, zijn voor ons, vertegenwoordigd
door onze onmiddellijke jurisdictionele overheid, mon-
seigneur Darboj, Deken van het keizerlijk kapittel van
Saint-Denis. Is hij van oordeel, dat ons boek eenig goed zal
kunnen doen, zijne goedkeuring zal ons eene belooning
zijn. Mogt hij daarin grond vinden tot afkeuring, onze her-
roeping zou onverwijld zijn waarschuwend woord volgen.
-ocr page 23-
19
VII.
De zoon van Columbus, en zijn eerste levensbeschrij-
ver, de «66e Ferdinand, heeft ons een godvruchtig voor-
beeld nagelaten, dat wij moeten en willen volgen: nadat
hij, naar de aanteekeningen des admiraals, zijn verhaal
met een levendig, kinderlijk en christelijk gevoel had
opgesteld, eindigde hij het sieclits met twee woorden,
die den geheelen zin daarvan kort zamenvatten: Laus
Deo!
Lof aan God! Op onze beurt, schrijven wij die twee
woorden aan het hoofd van het Leven van Christophorus
Columbus
: zij drukken, met glans, de ware grootheid
van den held, en met opregthud, de eenige hoop van
den schrijver uit.
LOF AAN GOD!
LAUS DEO!
-ocr page 24-
-ocr page 25-
HET LEVEN
VAN
CIIRISTOPHORUS COLUMBUS.
EERSTE GEDEELTE
voor de ontdekking (1435—1492).
EERSTE BOEK
VAN DE GEBOORTE VAN CoLL\'SIBUS TOT AAN HET DOOR
SPANJE BEPAALD GENOMEN BESLUIT , OM DE
ONTDEKKING TE BEPROEVEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Geboorte van Columbus, zijne jeugd, zijne komst in
Portugal.
De militaire geschiedenis der christen wereld in de
vijftiende eeuw, is voornamelijk de geschiedenis van de
duizendwerf door de Muzelmannen herhaalde pogingen
om Europa te overweldigen, en van het volhardend streven
van Europa om den Ongeloovige naar de grenzen van
Afrika en Azië terug te drijven, binnen welke hij eeuwen
lang was besloten geweest. Het was om zoo te zeggen een
-ocr page 26-
22
veldslag zonder einde, honderdmaal onderbroken, hon-
derdmaal hervat, steeds dezelfde, tusschen twee reus-
achlige legers, die te land en te water, van de straat
van Gibralter tot de zee van Azof, tegenover elkander
stonden. De linkervleugel der christenen werd te Con-
stantinopei overwonnen, de regtervleugel nam, te Grenada,
eene schitterende wraak; de italiaansche zeemagt, onder
anderen, redde de Katholiciteit in de gevechten van het
centrum.
Christophorus Columbus kwam ter wereld gedurende
dien hardnekkigen strijd. In zijne kindsche jaren, werd
hij in slaap gewiegd, en zijne eerste denkbeelden werden
gevormd door het verhaal dei\' heldenfeiten ter zee, die de
Venetiërs, de Genuezen en de Napolilanen tegen de Turken
hadden gepleegd. Reeds als jongeling werd hij zeeman om
den Turk te bestrijden ; hij bestreed hem in den bloei zijner
jeugd; hij bcreikle, hem bestrijdende, de volle kracht
van zijne mannelijke jaren. Op achttienjarigen leeftijd,
zag nij van nabij de belegering en de inneming van
Konstantinopel; zeven en dertig jaren daarna woonde hij
in persoon de overgave van Grenada bij. Hoe dikwerf,
in dien tusschentijd, was zijn dappere degen, op zijn
eigen schip of op een vijandelijken bodem, tegen de
soldaten van Mahomet gerigt, bij een warmen strijd
welks herinnering ons, ongelukkigerwijze, wat hem
aangaat, niet door de geschiedenis is overgebragt. Deze
politieke en militaire toestanden waarin de Middelland-
sche Zee gedurende de jeugd van Christophorus Columbus
verkeerde, oefenden op het gehcele leven van dien
grooten man een invloed, die tot hiertoe te weinig is
opgemerkt.
Christophorus Colombus werd te Genua, in 143S ge-
boren. Zijne ouders, die zich later in de kom zelf van
-ocr page 27-
23
Genua, in de straat van Mulcento vestigden, woonden
toen buiten de muren, aan den kant der St. Andries-
poort: hij werd gedoopt in de-kerk van den heiligen
Slefanus, tegenwoordig San Stefano del Arco.
Zijn vader, Dominicus Columbus, ongetwijfeld uit een
militair en adelijk geslacht gesproten, oefende echter
een handwerk uit; een bevoorregt ambacht wel is waar,
indien, zooals men het verhaalt, de edellieden het toen
ten tijde te Genua omhelsden, zonder aan hun rang te
kort te doen: hij was meester lakenkaarder en laken-
wever. Hij was gehuwd met Suzanna Fontanarossa, uit
het dorp Bisagno.
Dominicus en Suzanna dienden God en leefden geëerd,
eerder rijk dan arm, hun staat in aanmerking genomen.
De werkplaats hield gewoonlijk verscheidene lieden bezig.
Hel huis waarin Christophorus Columbus ter wereld
kwam, in de voorstad St. Andries, behoorde hun toe;
hel had een winkel en een tuin. Zij bezaten daaren-
boven een klein goed in de vallei van Nura en eenige
stukken land in de omstreken van Quinto.
God gaf hun vijf kinderen, vier zonen en ééne dochter.
Zij noemden hunne zonen Christophorus, Bartholomeus,
Pellegrino en Jacobus. De zuster werd gehuwd aan een
onbekenden handelaar. Pellegrino stierf op jeugdigen
leeftijd. Nooit hielden er broeders meer en beter van
elkander dan Christophorus, Bartholomeus en Jacobus
Columbus. In zijne testamentaire beschikkingen heeft
de roemrijke oudste broeder deze eenvoudige, maar
volledige en treffende lofspraak aan zijne jongere broeders
gegeven. «Tien broeders zouden niet te veel voor u
zijn, zeidc hij aan zijn zoon. Ik heb, ter linker* en ter
regterzijde, nooit een beteren vriend gevonden dan
mijne broeders.»
-ocr page 28-
24
Op tienjarigen leeftijd werd Christophorus naar Pavia
gezonden. Op veertienjarigen leeftijd was hij al zeeman.
In dien tusschentijd bragt liij eenigen tijd als leerling
in de werkplaats zijns vaders door. Het onderrigt dat
hij in de scholen van Pavia kon ontvangen, was dus
gering. Lezen, schrijven, de spraakkunst, eenige kennis
van aardrijkskunde en van grschiedenis, de grondbegin-
selen van het rekenen, de eerste regels van het lalijn,
zijne meesters hadden den tijd niet om hem meer te
leeren.
Zijne vroegtijdige roeping voor het zeemansleven heeft
zijnen geschiedschrijvers aanleiding gegeven lot de meest
uiteenloopende onderstellingen. Zij hebhen die eerst
toegeschreven aan smaak voor een avontuurlijk leven,
reeds in zijne jeugd ontwikkeld, door zijn verkeer op de
kaden van eene groote zeehaven. Het is waar, gelijk zij
zeggen, dat in eene zeestad de oceaan voor een kind
met eene vurige verbeelding eene onweerstaanbare aan-
trekkelijkheid bezit. Het is insgelijks zeker, dat Genua,
eene oude stad met enge straten, met sombere wijken,
in de bergen opgesloten, niet veel verkeer had mei het
land. Zijn zeehandel, daarentegen, bekwaam en bloei-
jend; zijne eskaders, van oudsher af beroemd op alle
punten der Middellandsche Zee, boden een ruim veld
aan de bedrijvigheid van eene ondernemende jeugd. Het
is eindelijk bekend, dat bij Christophorus Columbus,
die algemeene beweeggronden hem niet alleen deden
besluiten om het zeemansleven te omhelzen, maar ook
zijn instinktmatige hartstogt voor de cosmographische
wetenschappen, zijne poëtische en religieuse liefde voor
de natuur: God beschouwen en Hem in zijne werken
bewonderen, was, ten allen tijde van haar zwervend leven,
het grootste genot van deze verhevene en zuivere ziel.
-ocr page 29-
2u
Maar dit is niet de geheele waarheid. Eene eeuw vroeger,
had zich eene vaderlandslievende verontwaardiging en de
koorts naar den strijd, van een ander kind meester gemaakt,
dat ter naauwernood de wieg verlaten had. Het is volstrekt
niet onwaarschijnlijk dat men, onder dit opzigt, eene ver-
gelijking zou kunnen maken tusschen den toekom.stigen
Goeden Konnestabel van Frankrijk, en den toekomsligcn
Groot-Admiraal der Oceaan. Even als, in 1311, denaam
vanden Engelschman in Briltanje gehaat was, even tradi-
tioneel en populair was de haat tegen den Turk, in 1435,
in Italië. Wij zouden bijna durven verzekeren dat Christo-
phorus Colunibus, als scholier of als leerling in de
Moorendooders straat digt bij zijn vaders huis, zich met
diezelfde spelen, die kinderlijke nabootsingen van den
oorlog, vermaakte, waarin Duguesclin in zijn dorp, als
kind reeds in geestdrift ligt ontstoken , behagen schiep. Die
vroegtijdig ontloken vaderlandsliefde, die jeugdige dapper-
heid van een hart dat wijd geopend was voor de mijstieke
invloeden des geloofs, en de opwekking van de nationale
eer, dit was de ware drijfveer van Christophorus Columbus,
toen hij «nog zeer jong,» volgens zijne uitdrukking zijne
lotsbestemming aan de versterkende wisselvalligheden van
de golven en de winden toevertrouwde. Hij meende gedu-
rende zijn gansche leven dat de Voorzienigheid hem riep
om den Turk uit het Heilige Land te verjagen: daarom,
zeide hij, deed eene goddelijke aansporing hem, bij voor-
keur, het zeeinansberoep omhelzen.
Zeer jong, welligt nog scheepsjongen zijnde, woonde hij
in het Oosten, een zeeslag tegen lurksche zeeroovers bij.
Hij ontving daar eene kwetsuur die lang genezen siheen,
maar in zijn ouderdom op zee zich weder opende; zij bragt
hem negen dagen gedurende zijne laatste reis naar de
Nieuwe Wereld in levensgevaar.
-ocr page 30-
26
Wij weten niets meer van de kinJsche jaren van Co!um-
bns. Wat hij op mannclijken leeftijd was doet ons evenwel
met vertrouwen verzekeren, dat hij, reeds in zijne eerste
levensjaren, de verstandelijke beoefening van zijn vak
ijverig deed gepaard gaan met de meest uiteenloopende
s\'udiè\'n. De Voorzienigheid had hem vrijgevig begiftigd
niet die algcmeene magt des geestes, die den uitstekenden
mensch maakt in welke loopbaan ook. Zij had hem op
mier bijzondere wijze, de beste hoedanigheden vanden
soldaat en de kostbaarste natuurlijke geschiktheid voor
den zeemansstand gegeven.
Eenige dier hoedanigheden welk* de zeeman noodig
heeft, zijn aan den kinderlijken leeftijd bijzonder eigen,
dewijl zij voornamelijk afhangen van eene aangeboren
organisatie. Daaronder behoort de volmaaktheid der
zintuigen. Colunibus paarde aan een uitermate fijn ge-
hoor een buitengewoon scherp gezigt; nimmer drong
het oog van een wachter dieper in het verschiet door,
nimmer berekende een loods de afstanden met een onfeil*
baarder juist oog. Dank zij de uitstekende fijngevoeligheid
zijner reuk en smaak, onderscheidde hij gemakkelijk die
eigenaardigheden van reuk en geur, welke voor ieder
ander onwaarneembaar bleven.
In 1450, werd de admiraal Colurnbo, zijn oudoom,
Colombo, de Aartszeeroover, door koning Reinier ge-
roepen om het bevel over een provencaalsch eskader tegen
de Napolitanen te voeren. Columbus was toen vier en
twintig jaren oud; hij diende als officier bij dit eskader.
Koning Reinier vertrouwde hem weldra een afzonderlijk
beveihebberschap toe. Hij belaslte hem tevens met de taak
oin van Marseille naar Tunis of onderweg de napoli-
taansche galei de Fernandina te kapen. De Fernandina
was vergezeld van twee schepen en eene kraak. De
-ocr page 31-
27
matrozen van Columbo vernamen hel in de wateren van
San Pietro, in Sardinië. Zulk eene onevenredigheid van
krachten, joeg hun schrik aan. Zij eischten, onder be-
dreiging van aan het muiten te zullen slaan, dat men
in Marseille zou binneiloopen. Columbo veinsde toe te
geven, maar bukte niet voor dit geweld. In \'t geheim
het kompas in eene verkeerde rigling gebragt hebbende,
bleef hij koers zetten naar Afrika, door de nianoeuvers
zelven, die den vreesachtige» muiters deden gelooven,
dat men zich naar Provence wendde. «Dat viel des avonds
voor, zeide hij, en den volgenden morgen bevonden wij
ons op de hoogte van Carthagena, ofschoon allen vast
overtuigd waren dat wij naar Marseille zeilden. »
Kort daarna deed een andere Columbo, Columbo de
Jonge, die ook een neef was van den admirnal-aarlszee-
roover, den Archipel weerklinken van het gerucht zijner
heldenfeiten. Bevelhebber van soms zeer talrijke eskaders,
heeft hij den Turken eene reeks van zeer stoutmoedige
en goed bestuurde zeeslagen geleverd, die hem door de
genueesche marine als haar Duguary-Trouin doen be-
schouwen. Herhaalde malen ging Christophorus Columbus
scheep en streed onder zijne bevelen.
Wij kennen, wel is waar, het getal, de juiste dag-
teekening, de bijzondere voorvallen van dien strijd van
Christophorus Columbus tegen de Turken niet; de ge-
schiedenis zegt ons niet aan welke zeeslagen hij deel-
nam, noch welk eene rol de dapperheid en het genie
van zulk een zeesoldaat in de vurigheid der jeugd daarbij
speelde. Maar met zekerheid is het ons bekend, dat hij,
van zijn dertiende tot zijn drie en dertigste jaar, als
scheepsjongen, matroos, officier, bevelhebber, de MiddeN
landsche zee in alle rigtingen doorkruiste. Wij weten
dat hij achttien jaren telde, de bevoorregte leeftijd der
-ocr page 32-
28
krijgshaftige vurigheid; dat hij zich op zee bevond — en
weliigt voer hij door de kanalen van den Archipel —
toen Konstantinopel onder Mahomet II viel. Deze ramp
deed de christen wereld van schrik verstijven. Ieder
italiaansch hart, in \'t bijzonder, was ten prooi aan nijpenden
angst. Deze zegepraal van de Halve Maan deed Columbus
pijnlijk aan. nergens heeft hij het gezegd, maar zijn ge-
hecle leven bewijst het.
Overigens kon het niet anders of de gebeurtenissen
waarvan hij, gedurende de onafgebroken zeereizen in zijne
jeugd getuige was, moesten zijn haat tegen de Turken
vermeerderen en doen ontvlammen. Hij laveerde weliigt
van de eene haven naar de andere in de Adriatische zee,
op het oogenblik zelf dat de overwinningen van den held
van Albanië, Seanderberg, den laatsten christen degen van
de middeleeuwen tegen de Sultans, op de slagvelden van
Epirus vereeuwigden; op het oogenblik zelf dat, meer
in het noorden , de heldenfeiten van Joannes Huniades
voorvielen. Hem waren de schermutselingen van Spanje
bekend, het voorspel van de zegevierende ondernemingen
van Ferdinand en Isabella tegen de Mooren, en de por-
tugesche expeditiën tegen de ongeloovigen van Afrika.
De vorsten, de republieken, de Pauselijke Stoel vooral,
bewogen toen hemel en aarde om het heilig vuur der
kruistogten weder te doen ontbranden. Dit was het tijdvak
van de snelste ontwikkeling der ottonianische zeemagt. Daar
was als een voorgevoel onder de zeelieden van Italië, dat
de lotsbestemming der beschaving, bovenal op hen rustte.
Dagelijks slaags met de zeeroovers van den Archipel,
de vrijbuiters der barbarijsclie Staten en de turksche
kapers, maakten de twee voornaamste hoofden, wier
fortuin Christophorus Columbus volgde en steunde, zich
door hunne overwinningen ter zee een grooten en alge-
-ocr page 33-
29
meen bekenden naam. De moorsche moeders, zegt men,
hadden geen zekerder middel om hare weerbarstige kin-
deren tot gehoorzaamheid en stilte te brengen, dan door
ze met de verschijning van Columbo den Jongere te be-
dreigen. Kortom, de zeelieden te midden van wie Christo-
phorus Coliimbus zich vermde, gevoelden, spraken,
handelden ten opzigte van de Halve Maan,zooals sedert
mannen als Suffren, Surcouf, Bonvet, onze officieren en
matrozen van Aboukir en van Trafalgar met betrekking
tot de roode uniformen van Groot-Drittanje gevoeld,
gesproken, gehandeld hebben.
In 1408, wordt dit tijdvak van zijn leertijd als officier
van ondergeschikten rang gesloten door een dramatischen
dag. Hij was van de Middellandsche zee naar den Oceaan
overgegaan. Hij voerde het bevel over een schip in een
genueesch eskader, onder opperbevel van Colombo den
Jongeren. Zij kruisten op de kusten van Portugal, tus-
schen kaap St. Vincent en Lissabon. Zij raakten slaags
met venetiaansche galeijen, die rijke ladingen uit Vlaan-
deren overvoerden. Men streed op leven en dood; de
ijandelijke schepen enterden elkander en de equipagie
van den eenen op den anderen bodem overgaande, vochten
man tegen man op al de vaartuigen. Het gevecht duurde
van den morgen tot den avond, met een groot bloedbad
van beide kanten. Christophorus Columbus had het schip
dat hij kominandeerde niet alhen met zijne enterhaken
aan eene ontzettend groote venetiaansche galei gehecht;
maar hij had het stevig vastgemaakt met ijzeren kettingen.
De galei geraakte in brand. Door de grenaten ontvlamd,
begunstigd door den invalienden nacht, maakte de brand
in weinige uren een snellen voortgang. Het genueesch
vaartuig kon de kettingen welke het aan zijn vijand
verbonden niet losmaken of losrukken. De vlammen sloe-
-ocr page 34-
30
gen daarop over. De beide schepen, te zamen verslonden,
waren weldra niets meer dan èène brandende massa.
Daar bleef voor niemand kans over om zijn leven te
redden dan door zich in zee te werpen; eene zwakke
kans, want de kust was ver, op ongeveer twee mijlen.
Desniettemin wierp Columbus zich in de golven. Het
toeval, de baren, de Voorzienigheid, om te spreken
zooals het christenen betaamt, stietten onder zijne hand
een dier breede roeispanen, galeispanen genaamd, toen
en nu nog op groole vaartuigen in gebruik, om voort
te gaan bij kalm weder. Met behulp van dien steun,
bereikte hij den oever. «Het behaagde God, zeide hij
aan zijn zoon, hem kracht te geven, ten einde hem
voor grootere dingen te bewaren.» Van den oever, waar
hij God dankte voor zijne redding, begaf hij zich naar
Lissabon, onder weg van de openbare liefdadigheid
levende (1).
(1) Zóó, ten minste, verhaalt de abbé Ferdinand Columbu3 de eerste
aankomst zijns vaders in Portugal. Zijn verhaal is door al de ge-
schiedschrijvers overgenomen. Het doet echter eene tegenwerping
ontstaan : in den grond der zaak is het nel waar, doch daaraan
zijn blijkbare tijdrekenkundige dwalingen verbonden. Die dwalingen
moeten daaruit voortkomen, dat B\'erdinand Columbus die zekere
schipbreuk zijns vaders, en hare op zich zelf ontwijfelbare om-
standigheden, bij vergissing aan een gevecht zal hebben verbonden,
dat verscheidene jaren later voorviel.
-ocr page 35-
HOOFDSTUK II.
Portret van Christophorus Columbus. Zijn eerste
huwelijk.
Christophorus Columbus vond te Lissabon zijn broeder
Bartholonieus gevestigd.
Wij hebben hier het schitterend tafereel niet op te
hangen van de veroveringen op den Oceaan door de
Portugezen in de vijftiende eeuw behaald. Zij verrijkten
Portugal, zij vestigden den roem zijner zeemagt; het
geloif gaf ze in, de Kerk zegende ze: de Heilige Stoel
sprak den banvloek uit over wie zich zou verstouten haar
hinderpalen in den weg te leggen. Hij verleende een
vollen aflaat aan al degenen die, zich op die moeijelijke
zeetogten wagende, met christelijke gevoelens daarin zou
bezwijken. De liefde tot den roem, het wettig lokaas der
rijkdommen en de godsdienst, alles liep zamen om van
Lissabon eene bloeijende zeestad te maken, de vergader-
plaats der loodsen, der scheepsbouwmeesters, der aard-
rijkskundigen, der zeeoflicieren en der bekwaamste
kooplieden van al de havens van Europa. Vele Italianen,
Genueezen, iü \'t bijzonder, hadden zich daar sedert vele
jaren gevestigd. Verscheidene landgenooten van Columbus,
ongeveer van zijn leeftijd, kwamen daar op hunne beurt.
Onder dit getal bevond zich zijn broeder Bartholonieus.
Bartholonieus kwam, onder de broeders van Christo-
-ocr page 36-
52
phonis Coltimbus, het digtst bij hem in leeftijd, smaak
en aanleg. Zeeman, soldaat, aardrijkskundige en teekenaar
zijnde, leefde hij op ruimen voet in Portugal door de
voortbrengselen van zijne industrieele talenten, en ging
om met de aanzienlijkste bewoners der stad. Hij bragt
Columbus in kennis met de genueesclie handelaren die
hunne kantoren te. Lissabon hadden. Zij ontvingen hem
met de grootste voorkomendheid; eenige werden zijne
vrienden en bewezen hem goede diensten, die hij op
zijn sterfbed nog niet vergeten was. Overigens kon
niemand Cliristopltorus Columbus, toen hij in Portugal
aanlandde, voor een gewoon schipbreukeling aanzien. Hij
was zecoflicier van een hoogen rang, jeugdig en beroemd
bevelhebber van oorlogsbodems, en zijne talrijke togten,
zijne wapenfeiten, zijne grootc bekwaamheid als zee-
vaarder en gezagvoerder waren wel bekend bij de
Genuezen van Lissabon. Overigens deden zijne kundig-
heden en zijn lust tot studie, zijne ernstige en zachte
godsvrucht, zijn edel en groot karakter, zijne houding
en manieren als een man van de groote wereld, en
zelfs zijne ligchamelijke voordeden, de aandacht, den
eerbied, de welwillendheid van iedereen op hem vestigen.
Hij had toen zijn drie en dertigste jaar bereikt. Onge-
twijfeld ten gevolge van eene al te voortdurende prikkeling
zijner verstandelijke vermogens, werden zijne van nature
blonde haren reeds grijs. Hij was groot en wei-
gemaakt, rijzig en krachtvol, had mannelijke en fijne
gelaatstrekken, een zuiver eirond, ofschoon wat lang-
werpig gelaat en uitstekende oogbeenen; eene hooge
gelaatskleur, eenige moedervlekken, een haviksneus,
naauwkciirig afgeronde neusgaten ; de benedenlip stak een
weinig vooruit, zijne oogen waren blaauw, grijs getint,
zijn blik was doordringend en helder. Hij was zeer zedig,
-ocr page 37-
03
maar toch sierlijk gekleed, had eene kalme en fiere
houding, een vluggen en vasten gang, niets in zijn
geheclen persoon dat voor hem geen ingenomenheid inboe-
zemde en boven anderen deed uitsteken. «Een edel en
indrukwekkend man, zegt Oviedo, wat zijn profiel en
zijne houding zeer goed toonde.» Grondig onderwezen,
uiterst beleefd, met eene heldere en zuivere stem be-
gaafd, sprak hij te pas over de meest onderscheiden
onderwerpen, in de best gekozen bewoordingen.
Hij had een afschrik van godslasteringen; hij vermeed
zelfs den schijn van vloeken; onzedelijke liederen deden
hem walgen. Zijn geweten zou hem van de ongebonden-
heid verwijderd gehouden hebben, zijn edel instinkt had
daarvan een afkeer. Hij dronk weinig wijn, kon geen
sniulpartijen en geen hazardspel dulden. Hij schepte
veel vermaak en muntte uit in ligchaamsoeleningen: een
duchtig en bevallig ruiter zijnde, was het paardrijden
altoos zijne geliefdste uitspanning. Zijn voedsel bij voor-
keur was brood, rijst, eijeren, versche groenten,
dadelen, rozijnen, grenaten, pasteken en sinaasappelen.
Slipt, beleefd, levendig, maar hartelijk welwillend,
liet hij wel eens zijn ongeduld doorschemeren, maar
nooit geheel blijken. Keurig op zijne kleeding, en,
zooals men zegt, ordelijk, versierde hij zijne kamermet
bloemen, godvruchtige prenten en merkwaardige dingen
uit de natuurlijke geschiedenis. Hij hield er van om
zijn linnengoed— welkswitheid zijne e< nige weelde was —
zijne handschoenen en zijn briefpapier te parfumeren.
Hij heeft ergens geschreven: «Nog zeer jong zijnde,
begaf ik mij op zee, om de zeevaartkunde Ie beoefenen.
Deze loopbaan brengt dengenen, die haar volgt er toe om
in de geheimen dezer wereld te, willen dringen. » Dit ver-
langen om de geheimen der natuur te willen doorgronden
-ocr page 38-
34
was toen gemeen aan de bedrijvigste lieden. Men wilde
zich de natuurlijke wereld verklaren; men gevoelde de
onvoldoendheid of de valschheid der meeningen, die
sedert de oudheid omtrent den staat en de wetten der
ziglbare wereld in omloop waren. Men legde zich met
ijver op de aardrijkskunde, of, zooals men het toen
noemde, de wereldkunde loe; men onderzocht de oude
schrijvers, men doorsnuffelde de arabische boeken; de
reisbeschrijvingen van vroegere schrijvers of tijdgenooten
werden met eene bijna koortsachtige begeerlijkheid ge-
lezen. ChristophorusColumbus, die daarenboven Aristoteles,
Seneca, de dichters, de Kerkvaders, de godgeleerden
en de sehriftverklaarders gelezen had, bezat eene ge!eerd-
heid van den eersten rang in de meest verspreide weten-
schappen.
Hij had den kring zijner kennis ook nog uitgebreid
door den omgang met geleerde lieden. AI de plaatsen
waar zijn schip het anker had laten vallen, had hij uit
het godsdienstig, staatkundig, industrieel en handels-
oogpunt aandachtig bestudeerd. Wij weten van hem
zelven, dat hij niet zonder vrucht bezocht had «al de
bekende landstreken, gesproken met een groot getal ge-
leerde mannen, geestelijken, leeken, Latijnen, Grieken,
Mooren, lieden van al de godsdiensten;» dat hij zich
niet te vergeefs had toegelegd «op de boeken der wereld-
kunde, der geschiedenis en der wijsbegeerte.» Wij weten
van een anderen kant, dat hij, in zijn ouderdom,
menigmaal zijne godsvrucht ontboezernde, en zich in God
over zijne wederwaardigheden, door gedichten in een lreu-
rigen en mannelijken toon troostte. Indien Christophorus
Columbus als een grijsaard, die gebukt ging onder den last
der zaken en bekommeringen, en «in eene taal welke Iaat
de zijne was geworden», niet weerstond aan de beko-
-ocr page 39-
35
ringen van de versmaat en het beeld, dan is het ge-
oorloofd met des te meer reden te geloovcn, dat hij in
den leeftijd van vrijheid en verbeelding zich in de taal
van Dante en Tasso, «die zoete spraak zijner kinder-
jaren,» dichter gevoelde (I).
Dit is het denkbeeld dat men zich moet vormen van
dien grootcn man, op het tijdstip dat de Voorzienigheid
hem naar Portugal dreef. Niets is dus natuurlijker dan
dat zijne landgenoolen hem te Lissabon met onderscheiding
ontvingen en dat hij in slaat was zicli daar aanstonds
middelen van bestaan te scheppen. Hij had in de harde
lessen zijner jeugd, aan boord, diestaüdvasligheid in de
beproevingen, die vastberadenheid om in spijt der tegen-
spoeden te overwinnen, die vruchtbaarheid van hulp-
middelen, die practische wetenschap des levens eindelijk
geput, welke den karaktertrek van zijne roemrijke per-
soonlijkheid uitmaakt. Zijn moed werd door niets geëven-
aard dan door zijn vertrouwen op God. Onverwijld en
onverstoord wist hij wat de toestand vorderde. Als
schoonschrijver en teekenaar bezat hij een talent van den
eersten rang: vóór de uitvinding der boekdrukkunst waren
die middelen tot arbeid bijzonder geacht en winstgevend;
hij ging kaarten en plannen maken, handschriften over-
schrijven, zeldzame en kostbare boeken opzoeken, om
ze weder te verkoopen. Hij was te gelijk kopist, teeke-
naar en in zekere mate boekhandelaar. Niet alleen kon
hij zoo doende in zijne eigene behoeften voorzien, maar
vond ook middel, dank zij de vrome gestrengheid zijner
gewoonten, om geld naar zijn vader in Italië te zenden,
die door tegenspoeden in den handel verarmd was.
Christophorus Columbus voorzag, uit Lissabon, in de
(1) Roselly de Lorgues.
-ocr page 40-
3<;
kosten van het onderwijs zijner beide jongere broeders.
De godsdienst verhonderdvoudigde zijne krachten en
versierde zijn leven, lleed\'s in zijne kindsche jaren,
trok hij de aandacht tol zich, zegt Washington Irvitig,
«door de naauwgezetheid waarmede hij zijne godsdienst*
pligten vervulde, daar hij de vastendagen en <le pleglig-
heden der Kerk stipt opvolgde; en zijne godsdienst
bestond niet in ijdele oefeningen, zij nam deel aan die
edele en plegtige geestdrift waarvan zijn geheele karakter
sterk doonlrongen was». Hij las voortdurend, medi-
teerdc met zalving de Heilige Schrift. Het Evangelie,
volgens den heiligen Joannes, was zijne geliefkoosde
lektuur. Steeds getrouw aan de christelijke gewoonten
van het ouderlijk huis, «en zicli de aanbevelingen zijner
vrome moeder herinnerende (\'),» ging hij, eiken morgen,
van de eerste oogenblikken van zijn verblijf in Lissabon
af, de heilige Mis hooren in de Allerheiligenkerk.
Deze kerk grensde aan een opvoedingsgesticht van
geestelijke zusters. Onder andere kostleerlingen, woonde
het weeskind van een zeeman in dit huis, zij heette Felippa
de Perestrello. Zij had twee zusters en was ouder dan deze.
Haar vader, een italiaansch edelman van geboorte, was in
dienst van Portugal gestorven. Hij was officier van het
koninklijk huis geweest. Prins Hendrik had hem aan
zijne wetenschappelijke .studiën en zijne ondernemingen
op zee verbonden. Hij had deelgenomen aan de bezetting
van Madera en aan de ontdekking van verscheidene
eilanden van de westkust van Afrika. In de laatste plaats,
gouverneur en concessionaris van het eilandje Porto Santo,
had hij zijn erfgoed in vruchtelooze proeven van e.\\ploi-
tatie verspild.
(1) Roselly de Lorgues.
-ocr page 41-
37
Christophorus Columbus en Felippa leerden elkander
kennen en beminnen. Hun staat was dezelfde; de naam
van Italië en hunne gemeenschappelijke betrekkingen lolden
oceaan bragten ze bij elkander; de godsdienst maakte
van beide kanten het gebrek aan fortuin goed. Felippa\'s
moeder, eene vrouw van ondervinding en eene weduwe
van groote godsvrucht, won eerst berigten in, die langen
tijd schijnen te zijn uitgebleven, dewijl er naar Italië
moest geschreven worden, en verleende de hand harer
dochter toen aan Columbus. Ongetwijfeld om de gering-
heid van hel uitzet te vergoeden, nam zij de jong-
gehuwden in haar huis op.
Het huwelijk was gelukkig, het gezin stichtend en
geëerbiedigd. Indien men bij die smaak en die fijne
manieren, welke wij reeds bij Christophorus Columbus
hebben doen opmerken, nog de bekoorlijkheid van den
omgang voegt met een officier, die van zijne jeugd af op
zee rondzwierf, een opmerker en een bedrijvig man, die
ook naar de dichterlijke bespiegelingen overhelde en
gewoon was aan de practische speculatiën, die met de
naauwkeurigste beschouwingen óver de zaken duizenderlei
anecdoten over stormen en veldslagen, met wijsgeerige
of handelsovcrzigten de bevalligste opmerkingen over
de wonderen der schepping wist te doen zamengaan;
indien men bedenkt dat Christophorus zóó was ten tijde
dat hij zich in het huwelijk begaf, dan zal het niet
moeijelijk zijn te begrijpen, hoezeer de vriendenkring
zich in Lissabon uilbreidde, en hoe hij daar in de achting
bevestigd werd. Zijn huwelijk met een lid van de familie
van een oud-officier van \'s konings huis, deed hem eene
zeer nuttige bescherming verwerven. De vrienden, de
oude krijgsmakkers van zijn schoonvader, verwierven hem
aan het hof voornrme bekenden.
-ocr page 42-
HOOFDSTUK III.
Vorming der cosmographische theorie van Columbus.
Hij doet aan Genua en aan Venetië het
aanbod om de ontdekking te beproeven.
Alphonsus V regeerde in Portugal. Hij gaf den voornamen
zeelieden gemakkelijk de eer van een gelioor: Columbus
werd hem voorgesteld. De vorst en de genueesche officier
hadden menig onderhoud over de natuurkundige weten-
schappen en de lotgevallen op zee. Telkenreize boe-
zemde Columbus den koning eene levendige belangstelling
in. Het valt niet te betwijfelen of in die gesprekken werd
gewaagd van onbekende landen welke men in de streken
van het westen zou kunnen ontdekken; want op zekeren
dag, liet Alphonsus V aan Columbus, als beteekenisvolle
merkwaardigheden, ontzettend groote rietstokken zien,
welke de wind naar dan oever der Azorische eilanden
had gestuurd.
In de eerste tijden van zijn huwelijk, zette Columbus
zijn arbeid met de pen en het kompas, en zijn handel
voort. Maar weldra weid de jongste zuster van Felippa
ten huwelijk gegeven; ook zij huwde een zeeolficier,
Pedro Correa. Door Alphonsus V tot gouverneur van Porto
Santo benoemd, zooals zijn schoonvader het geweest
was, ging Correa bezit nemen. Zijne vrouw, zijne schoon-
-ocr page 43-
59-
mordcr, de zusters zijner vrouw en zijn schoonbroeder
Columbus vertrokken met hem. Diego, het ernige kind
van Columbus en van Felippa, werd in 1470, te Porto
Santo geboren.
Pedro Correa vond eens op het strand van Porto Santo
een stuk hout dat met eenige kunst gebeeldhouwd was :
de weslewind had het aangebragt. Columbus vernam dit
feit, en men zag dat hij daaraan zijne aandacht wijdde.
Zijne schoonmoeder verhaalde hem in den huiselijken
kring, het leven van haren echtgenoot: Chrislophoriis
Columbus had te Porto Santo, de aanteekcningen en de
dagbo\'ken van de togten zijns schoonvaders in handen.
Van Porto Santo uit, deed hij verscheidene reizen naar
de naburige kusten. Hij begaf zich naar Madera. Hij
bezocht de portugesche kantoren vanGuinea, de monding
van den Goudstroom , het fort van St. George d\'Elmina. Hij
landde op de Kaapverdische en de Kanarische eilanden.
Hij zette zijne toglen voort tol de Azorische eilanden.
Hier bragt men hem feiten onder de aandacht, die hij
als zeer bc langwekkend beschouwde. Men verhaalde hem,
dat de westewinden somtijds groote hoornen, die liunne
gelijken in Europa niet hadden, tegen de oevers van
Graciosa en van Fayal dreven. Men verzekerde hem dat
men op hei, strand van het Bloemeneiland twee lijken
had gevonden, die de karaktertrekken droegen van geen
bekend ras. Verschillende zeelieden bragten hem van
verscheidene zijden opmerkingen van dergelijken aard.
Het feit alleen, dat hij deze berigten had ingewonnen
of opgespoord, doet reeds duidelijk zien met welke grootsche
dcnkbrelden Columbus\'geest vervuld was: hij bestudeerde
ongetwijfeld het vraagstuk, waaraan hij zijn geheele leven
zou toewijden. Maar indien men aan deze geringe mede-
deelingen die wij hebben opgeteekend, een oorspronke-
\'
-ocr page 44-
40
lijken en beslissenden invloed zou willen toeschrijven,
gelijk (enigen hebben willen doen, op de ontdekking der
Nieuwe Wereld, dan zou men willens en wetens in
dwaling vervallen. Deze gegevens waren in zich zelf zeer
onbeduidend. Niemand had daaruit tot hiertoe eenige de
minste vingerwijzing afgeleid. Columbus alleen hechtte
daaraan eenig gewigt, omdat zijn geest zich daartoe door
intuïtién van een bijzonderen aard had voorbereid.
Het is waar, dat zijn zoon, de «è&./Ferdinaud Columbus,
onder deze drie hoofden: — de natuur der dingen,
het gezag der schrijvers en de verhalen der reizigers —
de verschillende bronnen rangschikt, waaraan zijn vader
de gronden zijner overtuiging zou hebben ontleend, en
hij schijnt aan elke dier groepen van aanwijzingen een
bijna gelijken invloed op de voortgaande vorming van de
theorien van den grooten man toe te schrijven. Maar
deze waardeering kan den toets van het onderzoek niet
doorstaan: een feit vernietigt haar ten volle. Het is niet
aan te nemer., dat Columbus, vooral schriftelijk en weten-
schappelijk, iets hoegenaamd van die denkbeelden zou
hebben medegedeeld vóór dat hij ze lang had overwogen;
zelfs toen zij hem bewezen toeschenen, moest hij ze
herhaaldelijk in stilte ter toetse brengen: de man van
genie geeft niet ligtvaardig opening van dergelijke inge-
vingen. In 1474 nu, dat wil zeggen in het begin van
dalzelfde tijdvak waarin Columbus, van Porto Santo in
de naburige wateren vaarde, de loodsen raadplegende,
de gestrande voorwerpen onderzoekende, was hij in
wetenschappelijke briefwisseling met Paulus Toscanelü
over zijne grootsche plannen.
Paulii6 Toscanelü was een der doorluchtigste geleerden
van Italië uit de vijftiende eeuw. Men noemde hem in
de wandeling «de natuurkundige Paulus». Geneesheer te
-ocr page 45-
44
Florence zijnde, bezocht hij Rome menigmaal en hield
zich daar geruimen tijd op. Het pauselijk Hof achtte
zijne wetenschap hoog en was zijn persoon genegen.
Het portugesche gouvernement raadpleegde hem oflicieel
omtrent aardrijkskundige vraagstukken. Een Toscaner te
Lissabon wonende, stelde Columbus met hem in betrek-
king. Zij wisselden verscheidene brieven. Toscanclli oor-
deelde de denkbeel .\'en van Columbus groot en edel; hij
moedigde hem aan.
Wij bezitten twee zeer bekende brokstukken van deze
briefwisseling: zij dragen zonder twijfel de dagteekening
van 147\'».. Christophorus Columbus aarzelde niet meer,
zocht niet meer; hij had gevonden, hij geloofde, hij
wist. Dit is zoo waar, dat het denkbeeld voor hein had
opgehouden tot het gebied der theorie te belmoren: het
was een ontwerp geworden, een praetisch besluit om
ontdekkingen op den Oceaan te gaan doen; en reeds voerde
hij als voornaamste beweegreden om zijn ijver te prik-
kelen, de gelukkige uitkookten aan, welke hij zich van
zijne Ontdekking voor het christendom beloofde.
Columbus werd niet beter gediend door «het gezag der
geleerde schrijvers,» dan door de mededeelingen der
zeevaarders. Hij zou groot gevaar geloopen hebben door
zijne lektuur op het dwaalspoor gebragt te zijn, indien
hij even veel vertrouwen had gesteld in de plaatsen van
Seneca, van Aristoteles, van Plinius, van Mar co Polo,
van John Mandeville over de onbekende werelden en den
weg om ze te bereiken als aan zijne eigene redeneringen.
Ongetwijfeld dacht hij over de meeningen dier schrijvers
na, maar op ondergeschikte wijze: toen zijne berekeningen
hem de overtuiging geschonken hadden, vergeleek hij
zijne innige besluiten met de vroegere onderstellingen.
Welk licht konden de teksten, die voor ons raadsels zijn
-ocr page 46-
42
gebleven, nu de oceaan geen geheimen meer bezit, uit
hen zelven voor zijn blik verspreiden?
Inderdand, Columbus werd door de inwendige wereld
zijner gedachten, door eenzame overwegingen over "de
natuur der dingen» verlicht. Men moet niet volkomen
ontkennen dat de algemeene strekking der wetenschap-
pelijke beweging van dien tijd niet gunstig is geweest
voor de persoonlijke ontluiking zijner denkbeelden: de
wondervolle ontdekkingen worden nimmer door God gc-
schonken dan op het oogenblik, dat is voorbereid om ze
te begrijpen en ten nultte te maken. Maar het indivi-
dueel, intiem en geheimzinnig karakter van de ingeving
van den groolen Genuees, is niettemin een feit dat hij
zelf verklaart: «De Zeer Heilige Drieëenheid, zeide hij,
gaf\' mij het denkbeeld in , dat Zij mij vervolgens volmaakt
duidelijk maakte,
dat ik van Spanje naar Indië zou
kunnen varen door den Oceaan naar het westen over te
zeilen.» God, zegt hij elders, «opende hem het verstand
als met de hand».
Daarenboven, flikkering van het genie of uitwendige
openbaring, langzame klaarblijkelijkheid der berekening of
plotselinge verlichting, welken naam men ook geve aan
de lichtstraal, die de tlieoriën van Columbus deed ge-
boren worden, hij begreep en hield het voor zeker,
wij weten niet stellig in welk jaar van zijn beschouwend
leven, dat de aaide rond was. Men had het vóór hem
geloofd en gezegd; maar niemand had die leer met eene
energie van overtuiging omhelsd, bij de zijne te ver-
gelijken. Hij trok daaruit dit gemakkelijk gevolg, dat
men, in theorie ten minste, in alle rigtingen rondom
de aarde kon gaan.
Een ander denkbeeld, ook door de oudheid aangenomen,
maar door de geheele middeleeuwen van de hand gewezen,
-ocr page 47-
43
vormde zich, in de tweede plaats, meieene onwankelbare
zekeriieid in Columbus\' geest. De wijsheid en de goed-
heid des Scheppers, lieten niet toe Ie denken , zeide hij,
dat de groote ruimten van den aardbol, die lot nog toe
onbezocht waren, geheel door de onvruchtbare wateren
van een buitcnmate grooten oceaan , zouden bedekt zijn.
Hij ach\'te het waarschijnlijker, dat het bekende vaste-
land, als tegenwigt, in een tegenovergesteld halfrond,
landen zou bezitten van eene bijna gelijke uilgeslrekt-
heid. En, volgens hem, moesten die landen door nienschen
bewoond zijn: de volken der oude wereld hadden hunne
tegenvoeters.
Deze beginselen bragten er hem reglstreeks toe om te
zeggen, dat tegenover de westelijke kusten van Europa,
aan gene zijde der Atlantische zee, de oostelijke kusten
van een ander land bestonden; dat tusschen deze beide
werelden, de oceaansclie zee, zooals m.M) toen sprak,
de meest legtslreeksclie en gemakkelijkste weg was; dat
het er alleen cp aankwam om ver genoeg in de rigting
van het westen te varen, om, zonder twijfel, in een
tweede bewoond halfrond aan te komen. Columbus be-
sloot, in 1470, bij de zeevarende mogendheden de
noodige stappen te doen, om deze stoutmoedige reis
te verwezenlijken.
Hij was overtuigd dat uit zijne ontdekkingsreis onbe-
rekenbare voordeden voor de christen wereld zouden
voortvloeijen, en dat de eerste natie die haar vlag op
de onbekende landen zou planten, daardoor ontzettend
groote rijkdommen zou verwerven; hij weuschle in de
eerste plaats aan Genua, zijn vaderland, de christelijke eer
en het voordeel der onderneming te bezorgen. Hij ver-
liet Portugal, kwam te Genua aan en deelde zijn ont-
werp en zijne plannen aan den senaat mede. Hij nam
-ocr page 48-
44
de verpligting op zich, indien men hem schepen ver-
schafte, om de straat van Gibraltar uit te zeilen, en
door de oceaanschc zee, naar het westen door te varen,
totdat hij het land dat goud, specerijen en paarlen
voortbragt, zou gevonden hebben. De senaat van Genua
noemde in stilte deze reusachtige voorstellen, hoog-
moedige droomerijen, en beweerde luide, om ze van de
hand te wijzen, dat de schatkist den last niet kon dragen.
Columbus ging dezelfde aanbiedingen te Venetië doen:
zij vonden daar geen gunstiger gehoor.
Hij begaf zich vervolgens naar Savone. Zijne bejaarde
ouders leefden daar in stilte: hij bleef verscheidene
maanden bij hen, ondersteunde hen in hunne armoede,
die zeer groot was geworden, en achtte het niet beneden
zich om, nu en dan, in gezelschap van zijn vader en
zijne broeders, zijn oud handwerk van kaarder weder
op te vatten, maar hield zich meer aanhoudend bezig
met het teekenen en verkoopen van geographische kaarten.
Christophorus Columbus bleef ongeveer een jaar aldus
in Italië wonen.
In Lissabon, bij zijne vrouw en zijn zoon terugge-
keerd, deed hij nu eens een zeetogt en bevond zich
dan wedtr aan land, waar hij een leven van ontbering,
van handenarbeid en van studie leidde. In de maand
februarij 1477, deed hij eene zeereis honderd mijlen
boven IJsland. Wij welen niet of hij op deze of op
eene andere reis zinspeelde, toen hij later zeide: «Ik ben
in het noorden, in Engeland geweest.» Wij zijn geneigd
te gelooven dat hij in de noordelijke zeeën twee ver-
schillende togten deed.
-ocr page 49-
HOOFDSTUK IV.
Nuttelooze pogingen door Columbus bij het hof van
Lissabon aangewend.
Hij keert naar /talie terug.
In 1479, volgde de koning van Portugal Jan II, de
Groote bijgenaamd, zijn vader Alphonsus V op. Het
strookte met zijne inzigten om aan de portugesche marine
etne bedrijvigheid te geven welke de tijden van prins
Hendrik, zijn oud oom, herinnerde. Hij bediende zich van
iedercn vreemdeling dien hij bekwaam achtte. Het kostte
Columbus weinig moeite om bij hem ten gchoore te
worden toegelaten.
Jan II toonde zich, op de eerste audicnliën, weinig
genegen om de plannen van Columbus te begunstigen.
Maar, in het vervolg, begreep hij, dit er iets waarschijnlijke
en prachtigs in de theorien van den Genuees gelegen was:
hij stemde er in. toe om de kosten der expeditie te dragen.
Oeze logt had geen plaals, dewijl de kroon van Portugal
de voorwaarden door Columbus gesteld niet aanvaardde.
Vaa den beginne af, en bij het nog niet geheel heldere of
duidelijke van zijne ingevingen en van zijne berekeningen,
had Columbus zich zelven beloofd en voor God gezworen,
dal hij de ontdekking der rijke landen, welke zijn genie
giste dat aan de westelijke grenzen van den Oceaan ge-
legen waren, op tweeërlei, onderscheidene maar zamen-
gaande wijzen zou doen dienen: tot de verspreiding van
-ocr page 50-
46
het Evangelie en tot de verheffing der Heilige Kerk. Hij
had besloten dat op zijn voetspoor de christenheid hare
missionarissen en haar geloof naar Indic zou zenden;
dat Indië, haar, op zijne beurt, schatten zou opleveren,
die haar in staat zouden stellen om de christen wereld
van de eeuwenoude smadelijke bejegening van het isla-
misme te bevrijden..Dit program, men ziet het, omvatte
twee gedeelten: zij hebben de aandacht der geschied-
schrijvers niet in dezelfde mate getroffen : het eene is
minder slecht gewaardeerd dan het andere.
Washington Irving heeft, behalve een ongeschikt en
valsch woord, de om zoo te zeggen apostolische zijde,
van de missie waartoe Columbus zich beroepen achtte,
zeer goed beschreven. «Toen Columbus, zegt hij, zijne
theorie gevormd had, vatte zij meteene zonderlinge kracht
wortel in zijn geest. Hij sprak nimmer op een toon van
twijfel of aarzeling, maar met zooveel vastberadenheid
en zekerheid, alsof zijn oogen het beloofde land gezien
hadden. Een diep godsdienstig gevoel was met zijne be-
schouwingen vermengd en gaf haar soms een tint van
bijgeloof, maar van een bijgeloof dat geheel hoog en ver-
heven
was. Hij beschouwde zich zelven in zekere mate, als
gezant des hemels, onder al de menschen uitverkoren,
om zijne groote oogmerken te vervullen; hij meende de
ontdekking die hij overpeinsde, in de Heilige Schrift ge-
boekstaafd en in groote trekken in de openbaringen der
profeten aangeduid te zien. De uiteinden der aarde zouden
tot elkander grbragt worden; en al de natiën, al de
talen vereenigd onder de heilige banier des Verlossers.
Dit moest de glorievolle uitkomst van zijne onderneming
zijn, die de verwijderde en onbekende streken der aarde
met het christen Europa in betrekking zou stellen, die
de flambouw van het ware geloof in landen zou brengen,
-ocr page 51-
47
nog bedekt met de duisternissen van het heidendom, en
hunne ontelbare volken, onder de heilige heerschappij der
Kerk zoude vereenigen. De geestdrift welke hem bezielde
werd medegedeeld aan zijne woorden en tot zelfs aan
zijne houding, die iets had van den adel en de verheffing
zijner denkbeelden» (1).
Dezelfde schrijver spreekt in duidelijke woorden van
hetgeen hij «het geliefkoosd ontwerp» van Columbus
noemt. «De bevrijding \\an het Heilige Graf, zegt hij,
was een der groote voorwerpen van zijn ijverzucht; hij
overwoog die gedurende het overige zijns levens; zij was
het onderwerp van eene uitdrukkelijke beschikking in
zijn testament. Hij beschouwde haar als een van de
groote werken welke de hemel hem gekozen had te
doen, en hij hield in hel vervolg zijne groote ont-
dekking als een voorbereidend middel door de Voor-
zienigheid gebezigd, om daarvan de vervulling te ver-
zekeren. (2) .... Van den beginne af, had hij de bevrijding
van het Heilig Graf, als het groote onderwerp voorge-
steld, waartoe de opbrengst zijner ontdekkingen zou
moeten worden aangewend (3)».
Washington Irving heeft zich omtrent twee punten
vergist. Toen hij zeide, dat Columbus van den beginne
af,
zijn verlangen had te kennen gegeven om het Heilige
Land te bevrijden, verstond hij daardoor het tijdstip
der onderhandelingen met het spaansche hof; zijne
gedachte klom niet hooger op. Dit is eene onjuistheid.
Hij verzwaart die, wanneer hij daarbij voegt, dat Columbus
in het vervolg zijne groote ontdekking als een voorbe-
reidend middel beschouwde. Hij vergist zich evenzeer
wanneer hij, op eene andere plaats, verzekert, dat
(1) Washington Irving. b. I, h. v. — (2) Ibid B. II, h. VIII. —
(3) B. XIV, h. IV.
-ocr page 52-
48
Columbus zich zijne gelofte met cene nieuwe kracht her-
innerde, alsof hij die, gedurende «en zeker getal jaren,
ongeveer uit het gezigt verloren had.
Columbus vormde het besluit, om de Nieuwe Wereld te
ontdekken, om haar het Evangelie te verkondigen en om
Palestina te bevrijden, werkelijk van den beginne af,
dat wil zeggen zoodra het oogmerk van de Ontdekking
zelve in zijn geest was gevestigd. En deze\' drie denk-
beelden van Ontdekking, vnn Apostolaat, van Bevrijding,
ontstonden tegelijkertijd in zijn groot en vroom genie,
en bleven insgelijks zonder onderbreking, zonder ver-
jretelheid, zonder verslapping, in zijn wil en in zijne
handelingen vereenïgd.
Columbus kon dezen heldhaftigen droom niet anders
verwezenlijken dan met zich, door zijne voorafgaande
overeenkomst met de deelgenoolen, wie ze ook zijn
inogten, van zijn zeetogt, een bijna koninklijk gezag
en on\'zettend groote eigendomsregten op de te ont-
dekken landen te verzekeren. Hij moest meester in
Indiè\' zün, om, zonder hindernis, een waarlijk christe-
Hiken loop aan de ontwikkeling der kolonisatie 1c geven.
Hij moest een vrij aanzienlijk aandeel in de opbrengsten
der kolonisatie hebben, om daaruit eene bijzondere schat-
kist te slichten, die hem in slaat stelde om de uilgaven
van werving en van onderhoud van een leger tegen den
Turk te bestrijden. Eindelijk moesten, ter belooning voor
de Ontdekking, eérrtitels hem in Europa, door het
uiterlijk van groolheid en het vermogen van initiatief,
gelijkstellen mrt de vorsten. Eeretitels, rijkdom, magt,
deze drie dingen waren hem onontbeerlijk.
Vandaar de voorwaarden, welke hij eerst aan Portugal,
en later aan Spanje stelde: — hij moest onderkoning
zijn, gouverneur-generaal der eilanden en vastelanden
-ocr page 53-
49
door hem en na hem in den Oceaan ontdekt en groot-
admiraal van den Oceaan; — hij moest al de ecrbc-
wijzen, al de attributen van deze waardigheden en
bedieningen hebben; — hij moest de tiend ontvangen
van al de rijkdommen, de paarlcn, de diamanten, het
goud, de reukwerken, de specerijen, de vruchten en
de voortbrengselen welke verzameld en uitgevoerd zou-
den worden in de streken aan zijn gezag onderworpen ; —
zijne waardigheden en bedieningen en al de prerogatieven
daaraan verbonden, zouden, door regtvan eerstgeboorte,
erfelijk in zijne familie zijn.
Koning Jan II vond, in het eerst, die eischen niet
builen verhouding tot de voorgestelde dienst; hij zond
ze tot onderzoek aan zijne permanente commissie der
zeeontdekkingen. Deze commissie was uit drie leden zamen-
gesteld: Diego Ortiz de Cazadilla, bisschop van Ceuta en
biechtvader van Jan II en de joodsclic gencesheeren
Josephus en Rodigero. Zij besloten eenparig om de eischen
van Columbus van de hand te wijzen.
Jan II vereenigde zich niet met dit afwijzend besluit.
Al dekte het de koninklijke verantwoordelijkheid, het
voldet d zijn gemoed niet. Hij maakte het vraagstuk buiten-
gewoon aanhangig bij een oppersten raad, onder zijn voor-
zitterschap, geheel en uitsluitend zamengesteld uit de aan-
zicnlijksten van het hof. In dien raad hielden kleingeestige
overwegingen weder de bovenhand. De biechtvader werd
minder geleid (zooals het te dikwijls, wij moeten het tot
onze spijt zeggen, in gevaarvolle bedieningen geschiedt),
door de belangen der godsdienst dan door de inziglen
der baatzuchtigheid. Hij was, of beschouwde zich te zijn
een geleerde in cosmographie. Om die reden, vatbaar-
der dan ieder ander voor achterdocht en jaloerschheid
ten opzigte van Columbus, maakte hij er zich ecne
-ocr page 54-
50
levensquestie uit om een mededinger de gelegenheid te
ontnemen van goed bij den meester te worden aange-
schrcven. Door zijne trawanten vormde zijne listige behen-
digheid eene meerderheid in den raad overeenkomstig
zijne hartstogten.
Een enkel lid, de graaf de Villareal, deed met kracht
de taal der rede en der eer, der godsdienst en der
vaderlandsliefde hoorcn. Hij wees er op dat het voor-
naamste doel van Columbus bestond in de uitbreiding
van het katholiek geloof; dat indien irnn zijn aanbod
afwees, men welligt God zou weigeren, dat men Hem ten
minste zou beproeven, door deze kans te verwaarloozen
om het woord des Evangelies van de eene tot de
andere pool te doen weerklinken; dat men de natie eene
groote vermeerdering van rijksgebied zou ontrooven, en
haren vorsten van de onoversterfelijkheid van hun naam.
Hij verwonderde zich daarover, dat zulk een ontwerp
bestreden werd door een bedienaar der godsdienst. Hij
durfde, als hoorde hij op het oogenblik zelf, zeide hij,
eene stem en een geest van den hemel, den vorst die
stoutmoedigheid genoeg bezat om de onderneming te be-
proeven, niet slechts een gelukkigen uitslag, maar ook,
in het tegenwoordige en in de toekomst, eene magt en
een roem voorspellen, die de vermaardste helden en de
gelukkigste vorsten nimmer verworven hadden.
Ofschoon deze rede algemeen toegejuicht werd, bleef
het gevoelen van den biechtvader toch zegevieren. De
raad besloot twee dingen: dat het in het algemeen paste
de zeetogten aan te moedigen, en dat men zich in het
bijzonder moest wachten voor den togt door Columbus
voorgesteld.
Intusschen hield Jan II zich nog niet overtuigd. Hoe
meer hij zijne eigene redeneringen doorgrondde, hoe
-ocr page 55-
SI
meer de onderneming hem toelachte. Hij liet Columbus
schikkingen voorstellen. Hij bood hem het levenslang be-
stuur aan van de landen, welke hij zou ontdekken,
eeretitels en erfelijke voorregten. Columbus weigerde.
Dit deed den koning leed, ja zelfs smart. De biecht-
vader vond toen een middel uit om zich te doen gelden,
dat wij zouden willen verzwijgen: hij ried den koning
aan om de plannen en de aanteekeningen van Columbus
heimelijk aan een portugeschen zeeman ter hand te stellen,
en hem langs den aangegeven weg ter Ontdekking uit
te zenden. Eene koninklijke boodschap noodigde Columbus
uit om onverwijld het uitvoerig plan van zijne ontdek-
kingsreis mede te deelen, met de kaarten tot bewijs:
hij gehoorzaamde. Aanstonds werd een derzeekapiteins,die
men voor den bekwaamste hield, met een karveel uitge-
zonden: zijne voorgewende zending was omdeKaapver-
dische eilanden van levensbehoeften te voorzien; zijnege-
heime en wezenlijke zending, om naar het westen te zeilen,
volgens de voorschriften aan Columbus ontstolen. Maar
na verloop van eenige dagen zeilens in de aangegeven
rigting, verloor de bemanning en de kapitein den moed.
Men keerde naar de Kaapverdische eilanden, en van
daar naar Lissabon terug. Langzamerhand wijdde eene
onvermijdelijke onbescheidenheid het publiek in het
geheim van deze schuldige reis in.
Columbus had Felippa, zijne vrouw, zien sterven. De
onregtvaardige trek van het hof trof hem in het diepste zijner
bedroefde ziel. Hij ontving daardoor als eene ongeneeselijke
wonde. Te vergeefs trachtte de koning hem herhaaldelijk
tot nieuwe onderhandelingen te bewegen. Lissabon, het
hof, de menschen, het land, alles van Portugal, was hem
eene bittere herinnering geworden. Hij vlugtte heimelijk
over zee, zijn jongen zoon Diego medencmende.
-ocr page 56-
52
Dit vertrek was eene vlugt. Columbus\' leven was te
Lissabon niet meer veilig. Flij wist dat de koning, onder
den dagelijksclien druk van misdadige! raadslieden, besloten
had om het onmogelijke te beproeven, ten einde hem door
eene dier verbindtenissen, die niet gedoogden, wanneer men
in de portugesche marine was ingeschreven, ondereene
andere vlag te varen, aan zijne kroon te verbinden. Hij
wist dat diezelfde raadslieden tot alles tegen hem besloten
waren; een moord zou hen niet tegenhouden (I). Hij verliet
Lissabon in 1484. Zijn zoon was acht jaren oud. Bevond
Bartholomeus zich toen op zee, zooals Las Casas dat vcrze-
kert, of vlugtten de beide broeders te zamen? Zond Christo-
pliorus ten dien tijde Bartholomeus naar Engeland, om
Hendrik VII belangstelling in te boezemen voor de groote
onderneming? Dit laatste gevoelen is het algemeenst aan-
genomen.
(1) Deze wreede bezorgdheid is door Navarrette en door andere
geschiedschrijvers vervormd in eene minder edele vrees, die van
voor schulden in de gevangenis gezet te worden. Maar al tras
Columbus niet rijk, hij bezat nog meer dan hij schuldig was:
niets doet dit onderstellen. Het is waar hij verkocht in stilte het
erfgoed zijner vrouw, maar die geheime vereffening wordt vol-
doende verklaard door de noodzakelijkheid waarin hij zich bevond,
om de toebereidselen tot zijn vertrek geheim te honden. Het is
ook waar, dat toen Jan II hem vier jaren daarna schreef om hem
uit te noodigen terug te keeren, hij hem de uitdrukkelijke ver-
«ekcring gaf dat hij niet ongerust moest wezen alsof eenige cri-
minele of civiele vervolging tegen hem zou wordeD ingesteld. Maar
deze woorden zinspelen op een begin van crimineel proces tegen
Columbus, na zijne vlugt, die door de raadslieden van Jan II
als desertie werd beschouwd. Zij haalden hem, ondanks de waar-
heid, gemakkelijk over met betrekking tot de regten zijner vlag op
een vreemdeling, die sedert meer dan vyftien jaren in het land
gevestigd was, en is dien tusschentijd, op portugeesche schepen
had gevaren.
-ocr page 57-
S3
Christophorus Columbus kwam te Genua aan. Hij bleef
daar slechts korten tijd: zijne voorstellen, welke hij aan
den senaat van zijn vaderland andermaal voorlegde,
werden evenmin aangenomen als vroeger.
Als eertijds, ging hij gelijk een brave zoon zijn ouden
vader te Savonne terugzien. Zijne moeder was niet meer.
Sedert den dood van Suzanna, beschouwde Dominicus
Savone als een ballingsoord; hij had shchts één ver-
langen, om zijne laatste dagen door te bivngen en te
sterven te midden van de herinneringen zijner jeugd,
zijns geluks. Christophorus Golumbus, hoe weinig rijk
zelf ook, legde zich met eene ijverige teederlievendheid
de noodigc offers op, om dien zoo te zeggen laatsten wil
te volbrengen: hij bragt zijn ouden vader naar Genua
terug. Hij verliet die stad eerst na eenigc maanden en
nadat hij voor het tegenwoordige en de toekomst in al
de behoeften van den grijsaard had voorzien.
De blikken van Christophorus Columbus hadden zich
naar Spanje gerigt. Hij hoopte in dat land afdoende
sympathie te vinden voor zijn wetenschappelijk, bescha-
vend, christelijk werk. De natie was ijverig voor het
geloof; zij haatte de Mooren; zij had ridderlijke over-
leveringen en eene bloeijende zeemagt. De regeling van
Isabella van Kastilië en van Ferdinand van Arragonië
werd glansrijk geopend: men roemde heinde en ver de
wijsheid, de dapperheid en de godsdienstigheid van
Isabella. Columbus scheepte zich dus in, vol hoop.
Men weel niet met zekerheid naar welke haven hij
zeilde; en ook niet op welke plaats van het schier*
eiland hij aanlandde. De geschiedenis vindt zijn spoor
terug, wanneer hij de liefdadigheid inroept aau eene
kloosterpoort.
-ocr page 58-
HOOFDSTUK V.
Columbus komt in Spanje aan. Zijne eerste
betrekkinyen met de spaunsche geestelijkheid.
Op een warmen dag in julij 148o, zag de pater
gardiaan, of de overste van een klooster, dat op een
half uur afstand van Palos, onder de schaduw der pijn-
boonien, op eene kaap die zicli boven de zee verhief,
gelegen was — toen hij het kamertje van den portier
voorbijging, een reiziger die, de voeten niet stof bedekt
en het voorhoofd druipende van zweet, een weinig
water en brood vroeg voor zij.i van vermoeijenis uit-
geput kind. Het klooster, door Franciskanen bewoond,
heette Heilige Maria van de Rabida. De pater gardiaan,
Juan Perez de Marchena was, weinige jaren te voren,
aan het hof verbonden geweest als biechtvader van koningin
Isabella. Hij stond getroffen door het deftig en voornaam
uiterlijk van den vreemdeling. Hij vroeg hem zijn naam,
zijn land, van waar hij kwam, waarheen hij ging? De
reiziger antwoordde dat hij ChristophorusColumbus heette,
uit Italië kwam, zich naar het hof begaf, de Koningen
wilde spreken om hun een gewigtig ontwerp mede te
-ocr page 59-
m
deelen. Hij voegde daarbij dat hij door Huelva wiide
gaan; de jongste zuster zijner vrouw was daar getrouwd:
hij zou haar zijn kind te bewaren geven.
De gardiaan noodigde den vreemdeling uit om in
het klooster Xe komen uitrusten. Columbus nam dit aan
in het belang van zijn kind. Onder de stille gaanderijen
des kloosters werd het gesprek voortgezet, eene krach-
tige vriendschap gesloten. De Franciskaan bezat, zoozeer
als een zijner tijdgenooten, sterrekundige en aardrijks-
kundige kennis; de wetenschap van den Genuees bekoorde
hem. Het oogenblik is niet gunstig, zeide hij hem, en
dit was de waarheid, om uwe voorstellen aan het hof
te doen. Wacht bij ons een gunstiger tijd af. Columbus
werd de gast der Franciskanen. Hij zag in dit onver-
wacht oponthoud eene gelegenheid om, met het oog
op een nieuwen slrijd, zijne ziel te versterken. Zijne
ondervinding dwong hem om den langen duur en de
bitterheid van dien strijd te voorzien. Hij gaf zich aan
het gebed, aan ascetische overwegingen, aan heilige
lektuur, aan al de oefeningen eener eigenlijk gezegde
geestelijke afzondering over. Hij omhelsde het klooster-
leven in al zijne bijzonderheden. Getrouwe gezel der
volmaaktste monnikken, stichtte zijne versterving aan de
gemeene tafel der eetzaal hen; zij waren opgetogen over
zijne vurigheid bij de officiën der kapel; hij maakte in
het regt verstand van en de liefde voor den regel, be-
wonderenswaardige vorderingen. Pater Juan Perez, die
door zijn vertrouwelijken omgang geroepen was in den
stoel van boetvaardigheid, de geheimen zijns harten te
kennen, verklaarde, verrukt, dat er in dien vreemdeling
eene deugd woonde, des te verhevener dewijl zij zich
zelve niet kende: de scherpzinnige zielbeslierdcr had in
zijne langdurige priesterlijke bediening nog geen dergelijk
-ocr page 60-
56
voorbeeld van mannelijke en ongekunstelde mysticiteit
ontmoet. Ook stelde hij van dat oogenblik steeds, als
geleerde en priester, belang in de lotsbestemming van
Columbus en in zijn werk, en hij deed dit met al de
energie der bewondering en der offervaardigheid.
Columbus verbleef in het klooster van de Rabida, van
de maand julij 1485 tot de lente van 1486. Ferdinand
en Isabella, die toebereidselen maakten tot een veldtogt
tegen de Mooren van Grenadi, kwam n te Cordova aan.
Daar hadden zij de verzamelplaats van hunne troepen
bepaald. De pater gardiaan achtte het oogenblik geschikt;
hij liet Columbus naar Cordova vertrekken. Hij verschafte
hem een kleine som gelds en stelde hom voor personen
tot onmiddellijke omgeving der koningin behoorende,
dringende aanbevelingsbrieven ter hand. Hij wilde dat
Diego, gedurende zijns vaders afwezigheid in het klooster
zou blijven; hij beloofde zich zelf met de dagelijksche
zorg voor zijn onderrigt te zullen belasten. Nimmer had
Columbus onder zulke troostrijke voorteekenen de toebe-
reidselen tot de reis gemaakt. Hij kwam vol vertrouwen te
Cordova aan. Zijne aanbevelingen waren vooral gerigt
aan Ferdinand de Talavera, prior van Prado, den zeer
magtigen biechtvader der beide vorsten: hij beloofde zich
groote voordeden van deze omstandigheid.
Maar onder het uiterlijk van eene onberispelijke ge-
regeidheid, verborg de biechtvader de gebreken die aan
onbekwame lieden en dorre harten gewoon zijn. Hij gaf
zich niet gaarne veel moeite om zijne pligten te ver-
vullen en oefende gaarne voordeelige deugden uit. Op-
lettend op zijne eigene zaken, en zorgeloos voor die
van anderen, zonder zich het minst om het algemeen
welzijn te bekommeren, zou hij gaarne, gelijk al de
zielen die onder het gewone peil staan, tot devies geno-
-ocr page 61-
57
men hebben de spreuk: pax mea suprema lex esto:
mijne rust bovenal. Overigens ware hij een goed pries-
ter, indien de smaak voor kuiperijen, de onbegrensde
heerschzucht en de haatdragende ligtgeraaktheid bestaan*
baar waren met de priesterlijke eer.
De geschiedschrijvers zeggen dat de biechtvader, toen
Columbus hem zijn brief van aanbeveling overhandigde,
den vreemdeling van top tot teen opnam, die daar voor
hem stond met een vermoeid uiterlijk, in ecne onaan-
zienlijke kleeding, in Spanje gekomen men weet niet
hoe, aan het hof aangeland zonder anderen steun dan de
toevallige bescherming van een monnik, die zelf in eene
provincie was begraven. Hij meende, zonder aarzelen . dat
de overste van de Rabida zich door een plannenmaker
had laten om den tuin leiden; hel kwam hein buiten-
gemeen wijs voor om den beschermeling van pater
Marchena op de trappen, in de voorportalen, in de
wachtzalen te laten pruilen; dat zou hem wel van zijne
sollicilatie-manic genezen. Maar geen geschiedschrijver
heeft eene omstandigheid opgemerkt, uitnemend geschikt
om den prior van Prado bij uitstek vijandig aan Colum-
bus te maken. Pater Juan Perez, die hem den prior
toezond, was biechtvader van Isabella geweest. IIuma-
nist, cosmogroaf, een man wiens heiligheid alom erkend
werd, een man van gebed en studie, een volmaakt
religieus zijnde, had hij zich, ondanks de koningin,
in zekeren zin, aan de verantwoordelijkheid zijner
kiesclie bediening onttrokken, om zich geheel en al,
in de verre eenzaamheid, aan de gestrenge voorschriften
van zijn regel en de aanlokselen zijner boeken over te
geven. Ofschoon Isabella bedroefd \\\\ as over zijn vertrek,
had zij hem toch bewonderd. Zij herinnerde zich den
waardigen priester met een met genegenheid vermengden
-ocr page 62-
58
eerbied. Dit was aan Talavera niet onbekend. De lieden
die ambten aan het hof bekleeden, hebben vaak als
beginsel om degenen wier plaatsen zij hebben inge-
nomcn, die men betreurt, en die zouden kunnen terug-
komen, met zorg van de gedachte des meesters verwij-
derd te houden. Was er voor Talavera meer noodig
om hem te ontraden een sollicitant aan de Koningen
voor te stellen wiens grootsche denkbeelden, indien zij
hun behaagden, hun de gelegenheid zouden verschaffen
om nog meer aan de verdienste van Juan Perez te
denken?
De biechtvader legde derhalve aan de voorstelling welke
een heilige vriend hem verzocht te verschaffen, de duizende
hinderpalen in den weg, welke de aandachtige onwil van
een hofbeambte, die goed bij den meester staat aange-
schreven, kan uitdenken. Dit duurde langen tijd. De vast-
houdendheid van Columbus verslapte daardoor niet, maar
zijne hulpmiddelen werden uitgeput. Hij moest, om in zijn
levensonderhoud te voorzien, zijn ouden arbeid van
copist en geograaf-teekenaar weder ter hand nemen. Te
Cordova en te Lissabon zouden zij ongetwijfeld voldoende
in zijne behoeften hebben voorzien. God bespaarde hem
de beproeving daarvan. Hij ging een tweede huwelijk
aan. Hij was gaan wonen in de buurt van eene zeer
schoone vrouw. Zij heette Beatrijs Enriquez. Zij behoorde
tot eene edele familie van een oud geslacht. Ofschoon
hare fortuin niet in verhouding stond tot hare geboorte,
verzekerde zij haar een onafhankelijk bestaan. Zij ver-
nam welk het verleden, de plannen en de verlegenheid
van Columbus waren; welligt raadde zij zijn genie. Ten
einde het regt te hebben om hare middelen van bestaan
met hem te deelen, stemde zij er in toe zijne tweede
vrouw te worden. Zij huwden in de maand november
-ocr page 63-
59
1486. Beatrijs werd, in liet volgende jaar, moeder van
Ferdinand Columbus. (1)
Intusschen wanhoopte Columbus door den biechtvader
aan de Koningen te worden voorgesteld. Hij koos toen
het middel om aan Ferdinand te schrijven; zijn brief
bleef onbeantwoord.
(1) Wij zullen in een afzonderlijk hoofdstuk de zoo ligtvaardig
betwiste wettigheid van dit tweede huwelijk van Columbus bewijzen.
-ocr page 64-
HOOFDSTUK VI.
Tusschenkomst van het hof van Rome ten gunste
van Columbus. Hij verkrijgt, door
een romeinsch prelaat, zijn eerste gehoor van
de Koningen van Spanje.
De toen regerende Paus Innocentius VIII, was Genuees.
Het is niet met zekerheid bekend wanneer en hoe hij
de theoriën van Columbus leerde kennen. Werden zij
hem door Toscanelli medegedeeld? Deze onderstelling is
zeer waarschijnlijk. Torn hij nog kardinaal Cibo, bisschop
van Melfe was, bevond hij zich zeker te Rome omstreeks
het tijdperk dat Toscanelli uit Rome aan Columbus, in
Portugal, de brievenschreef waarvan wij gesproken heb-
ben. Was het niet natuurlijk dat de geleerde Florentijn
den genucschen kardinaal onderrigte van de zijns i ziens
bewonderenswaardige theoriën en de oogmerken die van
een kind van Genua voortkwamen.
Eene andere onderstelling, die de eerste niet belet»
schijnt ons nog redelijker. Het blijkt uit verschillende
plaatsen in Columbus\' geschriften dat hij, van den beginne
af, zijne grootsche denkbeelden, aan den Heiligen Stoel
onderwierp. Waarom zou hij zich niet, bij voorkeur, met
dat doel, tot een kardinaal, zijn landgenoot, gerigt hebben?
Indien hij niet aan Cibo schreef, toen deze nog kardinaal
was, deed hij het welligt nadat hij de driekroon had
-ocr page 65-
61
ontvangen. De verheffing van Innocentius VIII dagtee-
kendo van minder dan een jaar; zij moest Genua bijzon-
der bezighouden en den trots der Genuezen gaande maken,
toen Columbus, uit Lissabon vlugtende, zijne tweede
aanbiedingen aan den genueschen senaat deed, en zijn vader
uit Savone naar zijne geboortestad terugvoerde. Waarom
zou hij ditmaal, Italië weder verlatende, den nieuwen
Opperherder, die een kind uit dezelfde muren was als
hij, niet regtstreeks hebben medegedeeld dat hij in Spanje
de middelen ging zoeken en hoopte te vinden om onbe-
kende koningrijken voor het Evangelie te openen?
Op welke wijze dan ook Innocentius VIII de vrome ver-
langens en den apostolischen ijverzucht van Christophorus
Columbus moge te weten zijn gekomen, hij was daarmede
bekend, dit is zeker. Hij was daarmede ingenomen.
«De familie van paus Innocentius VIII, zegt de heer
graaf Roselly de Lorgues, wist dat de doorluchtige Opper-
herder belang stelde in het plan van Christophorus Colum-
bus; daarom liet zij op zijn graf schrijven dat hij innig
deelnam in de Ontdekking, welke hij de vreugde niet had
op deze aarde te leeren kenden.
Eene zeer gewigtige omstandigheid is tot heden toe vol-
strekt door al de levensbeschrijvers van Columbus verwaar-
loosd. Jan Crebs of Nicolaas van Cusa, de zoon vaneen
visscher, werd te Cusa, aan den Moezel, vier en dertig
jaren vóór Columbus geboren. Hij werd met het purper
omhangen, in 1448, en stierf tcPodi, in 1464. Hij was in
al de gewone studiën der geestelijkheid, het grieksch, het
hebreeuwsch, de wijsbegeerte, de godgeleerdheid en de
letteren ervaren. Maar hij beoefende bij voorkeur de wis-
kunde, desterrekunde, de aardrijkskunde. Hij verhief zich
in dien bijzonderen sfeer, tot op de hoogte der begrippen
welke de wiskunde der moderne tijden geschept hebben.
-ocr page 66-
62
Vóór Columbus en Copernicus had hij over de gedaante der
aarde, hare plaats in het hemelstelsel en hare beweging,
zeer bepaalde, zoo niet volkomen denkbeelden.
Zijne hoedanigheid van lid van het heilig collegie zou
voldoende zijn geweest om zijne sterrekundige meeningen
ter kennis van Toscanelli te brengen. Zij waren even
oud. Men went welke eene levendige schriftelijke wissc-
ling van denkbeelden er in de vijftiende en zestiende
eeuwen tusschen de geleerden plaats had. Toen Toscanelli
te Rome over de denkbeelden van Columbus sprak,
was hij in slaat om hunne overeenkomst te doen op-
merken met de meeningen van een prins der Kerk, wiens
gedachtenis nog levendig voor den geest stond.
Overigens woonde Cusa , als aartsdiaken van Luik, het
concilie van Bazel bij. Zijne rol was daar zeer in het
oog gevallen. Drie pausen, Eugenius IV, Nicolaas V
en Pius II, gebruikten hem in gewigtige legatiën bij
verschillende hoven. Hij genoot dus eene groote be-
kendheid te Rome. Zijne vrienden van het heilig collegie,
van de prelatuur, van het Huis des Pausen, van dege-
zantschappen, van de hoogescholen, degenen met wie
hij te Razel had omgegaan of die hij in de legatiën had
ontmoet, al degenen die in min of meer geregelde be-
trekkingen tot hem stonden, hadden duizende gelegen-
lieden om onder elkander de vraagstukken welke door dien
vorschenden geest werden bewogen te bespreken. Het deed
er weinig toe of men zijne oplossingen al dan niet aan-
nam als de zekere of zelfs aannemelijke uitdrukking der
waarheid. Haar strijd met de algemeene overtuiging
grifte ze des te dieper in het geheugen. De beproefde
regtzinnigheid in de leer van haar ontwerper\', zijne
bekende en boven alle verdenking verhevene godgeleerde
wetenschap, waren oorzaak dat men zich over die nieuwig-
-ocr page 67-
65
heden niet ongerust maakte. De gemoederen waren te
Rome voorbereid op de cosmographische stoutmoedig-
heden, toen de begrippen van Columbus daar bekend-
heid verwierven.
Uit die feiten kunnen wij voorzeker met alle waar-
scliijnlijkheid afleiden dat een romeinsch prelaat die
onlangs van Rome aan het spaansche hof was gekomen,
al kende hij Christophorus nog niet, toch zijne denkbeelden
kende en daarvoor gunstig gestemd was. Antonio GeraN
dini had vroeger de bediening van nuntius van den
Heiligen Stoel bij de katholieke Majesteiten vervuld, en
was toen weder naar het pauselijke hof teruggekeerd.
Een der schitterendste humanisten van zijn tijd, laureaat
op twee-en-twintigjarigen leeftijd in de grootste dichter-
lijke wedstrijden van Italië zijnde, verzocht koningin
Isabella, die wilde dat hare dochter de Infante zich op
de hoogere studiën zou toeleggen, hem zóó dringend de
opperste leiding van deze opvoeding op zich te nemen,
dat hij inderdaad uit Italië naar Spanje terugkeerde. Is
het onmogelijk dat Innocentius VIII in zijn afscheids-
gehoor of in latere brieven, zijn landgenoot Christophorus
Columbus aan de goede diensten van Antonio Geraldini
heeft aanbevolen, indien zij elkander, volgens alle waar-
schijnlijkheid, aan het hof der katholieke Koningen
ontmoetten ?
Wij gelooven daarom dat Antonio Geraldini uit Rome
naar Kastilic eene gevestigde meening over Columbus en
zijne denkbeelden medebragt, dewijl hij hem te Cordova
ontmoette, zonder steun, zonder bescherming, zonder
toegang tot de Koningen, en zich desniettemin aanstonds
als medestander van zijne theoriën en beschermer en
vriend verklaarde. Op het verzoek van den romeinschen
prelaat, werd aan Columbus spoedig eene groote gunst ver-
-ocr page 68-
G4
leend: de gewigligstc man van het hof en van het gouver-
nement na de vorslen, degene dien Petrus de Martelaar
«den derden koning» noemde, Gonzalés van Mendoza ,
groot-kardinaal van Spanje, aartsbisschop van Toledo,
groot-kanselier van Kastilië, de oom en de waardige
voorganger van den grooten Ximenès, liet den tot hiertoe
altijd afgewezen Genuees bij zich toe. Overtuigd dat
men immers God niet kon beleedigen of te kort doen
aan het geloof a\'s men trachtte licht te verkrijgen omtrent
den waren staat der natuurlijke wereld, werd hij voor
de redeneringen van Columbus en zijne oogmerken van
een vroom apostolaat gewonnen. Hij sprak onverwijld
over hem met de vorsten, zóó dat hunne nieuwsgierigheid
werd gaande gemaakt. Op die wijze verwierf Columbus
het eerste gehoor van Ferdinand en Isabella.
-ocr page 69-
HOOFDSTUK VII.
Portret van Ferdinand en van Isabella. Eerste gehoor.
Conferentie» van Salamanca.
Ferdinand van Arragonie\' en Isabella van Kastilië,
onafhankelijke, ofschoon zeer naauw vereenigde vorsten,
bereidden gezamenlijk, sedert 1474, de grootheid der
spaansche monarchie voor. Men noemde ze en noemt ze
nog de Koningen, door eene spraakkunstige onjuistheid
die geheel tot eer van Isabella strekt. Onder deze ge-
meene benaming, hield het huwelijk de meest ver-
scheiden persoonlijkheden met elkander vcreenigd. Isa-
bella bezat al de aanlokselen der schoonheid, de beva!-
ligheid van den geest, de fijngevoeligheid des harten,
welke de eigenaardige aantrekkelijkheid der vrouw uit—
maken, gevoegd bij al de mannelijke hoedanigheden,
welke aan de koningin van een groot volk kunnen passen:
nooit bevorderde een vastberadener en verleidelijker genie,
de welvaart eener natie. « Zulke wezens, zegt Washington
lrving, verwezenlijken het denkbeeld van engelbewaarders,
door den hemel belast met het waken over de lotge-
vallen der rijken». Ferdinand, daarentegen, verlaagde
door gebreken die men eerder zou meenen te moeten
vinden bij de minderheid der vrouw, zijne beste hoedanig*
hetlen als man en vorst. Zijne liefde tot den arbeid en
5
-ocr page 70-
G6
den roem evenaarden zijn geluk en zijne heerschzucht:
geschikt tot den oorlog, nam hij daaraan een zeer werk-
zaam aandeel. Tegen geen ligchaamsinspanning zag hij
ooit op, en geen bezigheid vermoeide zijn geest. Maar
naijvcrig op eens anders verdiensten, hebben de wrok en
het voortdurend aanwenden van eene handelwijze, die
men intriguc noemt, meer dan schaduwen geworpen op de
schoonc kanten zijner regering. Hij was de Lodewijk XI
van Spanje.
Isabella was enthousiast en goed; Ferdinand hardvochtig
en uitrekenend: Isabella, handelend en opregt; Ferdi-
nand, een uitsteller en valsch. Zij geloofde aan de
deugd, zij gaf haar vertrouwen met genegenheid: hij ver-
dacht altijd van kwaad, was er altijd op uit om zich
zekerheid te verschaffen, had slechts met voorbehoud
lief, als hij al liefhad. Zij hechtte geen andere waarde
aan het goud, dan dat het nuttig en edel kon gebruikt
worden: hij was gierig en geldzuchtig. Voor haar was
de godsvrucht het ware wezen, de levendige beweeg-
kracht, het schitterend einddoel van al hare daden:
hij had niets zoogenaamd godsdienstigs als eene devotie
die bestaanbaar was met volslagen gebrek aan braaf-
heid. De onvolmaaktheden van Isabella waren eene
schatting aan de menschelijke zwakheid gebragt; hare
politieke dwalingen of fouten kunnen alleen op reke-
ning gesteld worden van den invloed van haren tijd en
haar land. Ferdinand zou in elk tijdvak, in elke omge-
ving, geweest zijn wat hij was, de schakeringen daar-
gelaten. De billijke en juist oordeelende geschiedenis heeft
aan Isabella den bijnaam geschonken van : de Katholieke\',
zij brandmerkt Ferdinand met den bijnaam van: de
Trouwelooze.
Toen Columbus voor de eerste maal bij Ferdinand en
-ocr page 71-
67
Isabella ten gehoore werd toegelaten, moest hij wel
met dit groote onderscheid van hunne karakters bekend
zijn: hij kon zich niet ontveinzen dat zoo de voordeelen
van godsdienstigen aard, welke hij van zijne onderneming
verwachtte, in slaat waren een levendigen en gunstigen
indruk op Isabella te maken, Ferdinand daarentegen,
de zaken van haren finantiëelen kant zou bezien: de
vergelijking der zekere nadeelcn en der onzekere voor
deden zou in zijne oogen de schaal doen overhellen.
Desniettemin drukte Columbus zijne innige denkbeelden
met den klaarhlijkelijksten eenvoud, van alle berekening en
behendige voorzorgen ontdaan, aan den voet des troons
uit. Hij zeide «dat hij als gezant des Allerhoogsten in de
koninklijke tegenwoordigheid verscheen, als voor de
magtigste vorsten der christen wereld, die zoo zeer
het geloof oefenden en zooveel deden voor de ver-
spreiding der godsdienst.» Hij beschouwde zich «als een
werktuig door den hemel gekozen om zijne groote oog-
merken te volbrengen», als met eene goddelijke zending
bekleed om het ontzaggelijke voordeel bloot te leggen,
«dat voor den dienst Onzes Heeren zou voortvloeijen uit
het verkondigen van zijn heiligen naam aan zoovele
volken, onder welke men het geloof zou verspreiden».
Isabella was opgetogen over de schoone vruchten van
zulk eene onderneming, die in eene edele en vrome
taal werd blootgelegd. Zij schonk dien vreemdeling, wiens
denkbeelden zoo buitengewoon, wiens gevoelens zoo
christelijk waren, aanstonds eene hartelijke belangstelling,
welke sedert nimmer verminderde. Ferdinand, daarentegen,
zag in dit grootsche ontwerp niets dan de hersenschimmen
eener opgewondene verbeelding. Hij wilde, wel is waar,
den schijn aannemen alsof hij dat zonderling vraagstuk
ernstig opnam; maar door toe te stemmen in het be-
-ocr page 72-
G8
noemen van eene junta of geleerde commissie, deed hij
inderdaad niets anders dan eene dier weinig opregte con-
cessiën, die zijne schroomvalligheid tegenover Isabella
hem dikwijls ontwrong, met de gedachte om ze door
eene behendige reeks van geheime streken te verijdelen.
Men besliste dat de junta te Salamanca, waar het hof
zou overwinteren, zou vergaderen. Zij kwam inderdaad
in de maand november 1486 bijeen.
De vorsten benoemden in deze commissie bijna uit-
sluitend geestelijken. Dit was eene fout. Ongetwijfeld had
het vraagstuk, den algemeenen toestand der meeningen
in aanmerking genomen, een godsdienstig voorkomen,
waarover het goed was de godgeleerden te raadplegen,
maar, in den grond der zaak, gold het een vraagstuk van
de natuurkundige orde. Indien de godgeleerden teSala-
manca een verkeerd vonnis velden, zij verdienden daar-
over minder berisping dan het hof, dat hun eene taak
oplegde die hunne bediening niet raakte. Zij zouden zich
onbevoegd hebben moeten verklaren, en zij deden het
niet; maar hoe zouden zij aan hunne bevoegdheid hebben
kunnen twijfelen, daar iedereen en het openbaar gezag
hen bevoegd verklaarde?
De katholieke koningen begingen geen geringere fout
door het voorzitterschap van de junta aan hun biecht-
vader toe te vertrouwen. Het kon hun niet onbekend
zijn met welk eene minachting hij Christophorus Columbus
eerst behandeld had. Zij moesten voorzien, dat hij er zich
op zou toeleggen om het nieuwe denkbeeld te doen van
de hand wijzen, ten einde zijne vroegere onverschil-
lighcid en onverzettelijkheid in de oogen van zijne
meesters en het publiek te regtvaardigen. Alles doet
onderstellen dat hij juist aan die omstandigheid de voor-
keur te danken had die Ferdinand hem gaf. Als vice-
-ocr page 73-
09
president voegde hij zich een meester in de regten toe,
zijn bloedverwant Rodrigo Maldonato \\an Talavera.
Onder de inriglingen van hooger onderwijs, die toen
de hoogeschool van Salamanca opluisterden, had er geen
een grooter naam dan het collegie der hooge studiën van
St. Stefanus. Het werd bestuurd door de Dominikanen.
Het werd der junta als plaats voor hare zittingen aan-
gewezcn. Eerste hoogleeraar was daar in de godgeleerd-
heid Diego Deza, tevens onderwijzer van den vermoe-
delijken troonopvolger. De Dominikanen van St. Stefanus
boden uit eigen beweging Columbus eene ruime en
hartelijke gastvrijheid aan. Zij huisvestten, voedden hem,
bekostigden zelfs zijne reizen. Heden ten dage nog, zegt
Munoz, telt de Orde leregt dit verblijf van Christo-
phorus Columbus in het klooster van Salamanca onder
zijne roemrijkste herinneringen.
De heer Roselly de Lorgues deelt eene bijzonderheid
mede met betrekking tot de eer, die het collegie van
St. Stefanus genoot als plaats, waar de junta zitting nam.
Deze «zonderlinge», bijna komieke bijzonderheid heeft
haar gewigt. «De broederschap der barbiers van Sala-
manca had haar banier, haar offerbus en hare kapel in
het klooster van St. Stefanus. In hunne ijdele vreugde
schenen al de Figaros der hoogeschool de eer te deelen ,
welke aan het Dominikaner-klooster te beurt viel. Men
begrijpt hoezeer zij de ooren hunner klanten deden
tuiten, en dat Salamanca wel moest weten waar het
geleerde congres gehouden werd. De muilezeldrijvers en
de minnen wisten ten minste dat een vreemdeling be-
weerde te bewijzen dat de aarde rond is als een sinaas-
appel, en dat er landen zijn waar de menschen met
liet hoofd naar beneden loopen; en dat als men voort-
gaat regtuit naar het Westen te varen, men langs het
-ocr page 74-
70
Oosten zou terugkeeren. Het publiek verwonderde zich
ongetwijfeld, dat men zulk eene boerterij ernstig be-
handelde».
De spotternij van het volk oefende een wezenlijken
invloed op de commissie uit. Hare leden waren des te
vatbaarder voor de vrees van het belagchelijke, dewijl
zij de grove aardrijkskundige dwalingen der menigte
deelden. Voor die slecht gestemde junta kwam Columbus
van zijn kant in omstandigheden, die nadeelig waren
voor zijne zaak: hij wilde niet, dat men in Spanje,
even als te Lissabon, gebruik zou kunnen maken van
zijne naauwkeurige verklaringen, om de Ontdekking zon-
der hem te doen; hij had vast besloten om zijn geheim
niet in al de bijzonderheden aan den strijd eener openbare
bespreking bloot te stellen. Dit bragt hem in de on-
mogclijkheid om zijne stelling volmaakt te bepalen; hij
moest zijne beste bewijsgronden voor zich houden, en
kon alleen onbestemde en ondergeschikte redenen op-
geven.
Een talrijk en schitterend gehoor volgde de zittingen
der junta : de Groot-Kardinaal; Antonio Geraldini en zijn
broeder Alexander; Bartholotneus Scandiano, apostolische
nuntius, en Paulus Olivieri, secretaris der nuntiatuur,
waren steeds daarbij tegenwoordig; Diego Deza speelde
er eene hoofdrol; magistraatspersonen, letterkundigen,
hofdames, waarvan sommigen beroemd waren door haar
leven van studie en hare dichterlijke talenten, vroegen
om strijd om begunstigd te worden met den toegang tot
de junta.
De eerste verklaringen van Columbus maakten geen
indruk op de vergadering. De Dominikanen alleen hoorden
die met belangstelling aan. De leden der commissie ver-
schansten zich dadelijk achter dezen grond van niet-
-ocr page 75-
71
ontvankelijkheid: een mensch is aanmatigend, zeiden zij,
wanneer liij zich verbeeldt gezien te hebben wat anderen
niet hebben kunnen zien; wanneer hij zich vleit meer
verstand te bezitten dan al de overige menschcn. Indien
de streken waarheen Columbus zich sterk maakte te
gaan, wezenlijk bestonden, zouden zij niet zoo lang
onbezocht zijn gebleven : de kennis, de scherpzinnigheid,
de moed der verloopen eeuwen zouden een onbeken-
den stuurman den roem niet hebben gelaten om ze te
ontdekken.
De meest bevoegden der commissarissen meenden al
zeer veel gedaan te hebben met Columbus teg<nwerpin-
gen te maken van dezen aard: Aangenomen, zeiden zij,
dat de aarde rond was, dan zou het plan om bewoners
te gaan zoeken op het andere halfrond daarom niette-
min hersenschimmig zijn. De omvang van de aarde zou
zóó groot moeten wezen, dat de reis niet minder dan
drie jaren zou vorderen: hoe zou het mogelijk zijn
levensmiddelen en water voor zulk een langen tijd mede
te nemen? Men zou onderweg van honger en dorst
omkomen. En vervolgens, de duistere zee — een afgrond,
een chaos, verschrikkelijk zamenstel van don nacht en
de afgronden — zou voorzeker het geheel oostelijk
halfrond bedekken. Eindelijk, zou men, als het al moge-
lijk was dat een schip, in de aangewezen rigling varende,
Indié\' bereikte, nooit iets daarvan vernemen, dewijl de
rondheid der aarde een onoverkomelijk bezwaar voorde
terugreis zou opleveren, hoe gunstig overigens de wind
mogt zijn.
Daarenboven hadden de tegenstanders van Columbus
hunne redenen om het debat zoo spoedig mogelijk in
een uitsluitend godgeleerden strijd te veranderen. Zij waren
in het strijdperk der cosmographie zwak, hij was daarin
-ocr page 76-
72
sterk: zij zouden sterk zijn en hij zou zwak wezen,
hoopten zij, op het gebie I der gewijde wetenschap :
hetzij door eene fout in zijne stelling, hetzij door zijn
gebrek aan ondervinding in de kerkelijke taal, zou hij
zich waarschijnlijk tot de eene of andere stelling laten
wegsiepen, dienaar ketterij zou rieken, en het gehoor
tegen hem innemen. Men wierp hem dus de Heilige
Schrift en de Kerkvaders tegen.
Columbus, wel verre van in dit tijdperk van den strijd
zwakker te worden, trotseerde het daarentegen, meteene
nieuwe geestkracht, en openbaarde daarin met glansde
groote uitgestrektheid zijner boekenkennis, zijne gespierde
redeneerkunde en zijn gevoel van de fijne punten der
godgeleerde taal. Hij antwoordde, dat de gewijde schrijvers
niet met de technische juistheid der cosmographen
spraken; hunne taal was natuurlijk ingerigt vcor de
ware of valschc denkbeelden van het algemeen. Hij
verklaarde een diepen en vromen eerbied voor de
Kerkvaders te hebben; maar zij zelven, voegde hij daarbij,
hadden niet bedoeld wetenschappelijke stellingen te for-
muleren, wanneer zij overwegingen van de natuurkundige
orde in hunne homiüën mengden. Wat de oude wijsgeeren
betreft, hunne be veringen stonden hem niet in den weg.
Hij toonde aan dat zij mcerendeels de beide halfronden
voor bewoonbaar hielden; hunne dwaling bestond alleen
daarin, dat zij meenden dat de varmc luchlstreek het
eene halfrond van het andere afsneed; deze nioeijelijkheid
nu kon hij op afdoende wijze oplossen, want hij was
in Guinea geweest, bijna onder deevennachtslijn; hij had
het bevolkt, gezond, rijk in vruchten, overvloedig in
weilanden gezien.
Vervolgens zich zelven van den gewijden tekst als van
een wapen van aanval bedienende, omschreef hij met
-ocr page 77-
73
eene wegslepende welsprekendheid verscheidene plaatsen
der profeten: sinds lang was hij gewoon daarin zekere
en schitterende voorspellingen der Ontdekking te zien.
Het enthousiasme maakte zich van hem meester. Hij was
redenaar: zijne van nature gemakkelijke, heldere en edele
taal, werd roerend en overredend; zijne altijd majeslueuse
gedaante scheen nog grooter te worden; zijne gebaren
en de toun zijner stem ontleenden aan den brandendcn
ijver voor zijne wetenschap en het geloof een gezag en
een pathos, dat de vergadering electi iseerde: zij trilde
en kwam in verrukking.
Van dit oogenblik af waren Di°go Deza en al de
Dominikanen voor de theorie van Columbus gewonnen.
Hij leefde onder hun dak en hunne oogen; de kalme
regelmatigheid, de gestrengheid zijns levens, die niet de
minste praal gedoogde, waren voor hen zekere waar-
borgen voor de opreglheid zijner godsdienst. Zij spraken
niet meer over hem in de zaal der conferentie», in hunne
klassen en in de stad, dan als over een man, die door
God was geïnspireerd, die nog uitstekender christen dan
buitengemeen groot godgeleerde was. Diego Deza, in
\'t bijzonder, sprak ten zijnen gunste zulk een bepaald oor-
deel uit, dat de voornaamste meesters der hoogeschool
voor Columbus werden gewonnen
De junta gevoelde dat hare overwinning gevaar liep;
zij verdubbelde hare pogingen. De conferentién duurden
verscheidene maanden. ïusschen de zittingen konden de
leden onderling, en op aansporing van den biechtvader,
hun voorzitter, raadplegen over de middelen om zich
van dien vreemdeling te ontdoen, die van dag tot dag
lastiger werd. De wijste partij scheen hun altijd toe zijne
regtzinnigheid in de katholieke leer verdacht te maken.
Zij drongen hem zoo levendig in eene redetwist over de
-ocr page 78-
74
kerkelijke schrijvers, dat zijne antwoorden schenen besmet
met vermetelheid. Door zijne tegenstanders aangeblazen,
verspreidde zich een onbestemd gerucht van ketterij. Het
Heilig Ollficie liet zich aan de zaak gelegen liggen. De
Inquisitie, die pas in Spanje was ingesteld, had behalve
de gewone gestrengheid harer wijze van beregten, den
eenigzins koortsaclitigen ijver, die elke ontluikende stich-
ting bezielt. De vrienden van Columbus werden verschrikt
over het onheilspellend gewigt van hetgeen uit dit alles
kon voortvloeijen; zij snelden hem ter hulp. Alexander
Geraldini ging den Groot-Kardinaal bezoeken; hij bragt
hem onder het oog dat Xicolaas van Lyra, ongetwijfeld
een uitnemend schriftverklaarder, en de heiiigc Augus-
tinus zelf, wiens leer en heiligheid buiten kijf zeer ver-
heven waren, evenwel geen gezag hadden, zoodra het
de cosmographie gold; zij hadden die immers niet be-
oefend. Deze opmerking van den toekomstigen bisschop
van St. Domingo, werd volkomen voldoende geacht door
den Groot-Kardinaal. Aanstonds sprak hij, in overleg
met den nuntius, de beide Gcraldinis en Diego Deza,
zóó dat het gemor van het publiek tegen de voorge-
wende ketterijen van den Genuees aanstonds ophield.
Moet men aan de verlegenheid van den prior van het
Prado, die in dergelijke omstandigheden geen naar zijn
zin genoeg strenge besluiten tegen Columbus zou hebben
durven voorstellen, toeschrijven, dat de junta uiteenging
zonder haar officieel advies te hebben geschreven? Zij
kon zich de overwinning niet toerekenen, gaf Ferdinand
haar den raad om ten minste de bekentenis van hare
nederlaag uil te stellen? Wat daarvan zijn moge, de junta
ging in het begin der lente van 1487 uiteen, zonder
iets te schrijven. Haar verslag werd eerst vijf jaren later,
na eenige nadere bijeenkomsten, op zeer verwijderde
-ocr page 79-
75
tijdslippen gehouden, door den voorzitter geteekend en
aan de koningen aangeboden (1). Toen in den winter
van 1494, het hof zich te Suvilla bevond, verklaarde
de junta dat het bedoelde plan ijdel en onmogelijk was;
zij achtte het niet oorbaar dat zulke groote vorsten in
eene dergelijke onderneming gewikkeld werden , op zulke
zwakke beweeggronden als die, welke voorgebragt waren.»
Washington Irving, die de conclusie van het verslag
aldus mededeelt, zegt niet dat er, uit het oogpunt van
liet geloof, een enkel woord van afkeuring tegen de theorie
van Columbus is uitgesproken. Wij doen dit opmerken,
dewijl het een algemeen aangenomen, maar valsch ge-
voelen is, dat Columbus, te Sulamanca, in naam en in
het belang der orthodoxie is veroordeeld. Columbus had
in de beraadslaging «van het oude klooster,» niet de
Kerk en de geestelijkheid, maar slechts eene hofpartij
tegen zich.
(1) Het zou kinderachtig zijn dit uitstel van vijf jaren, met
sommigen, toe te schrijven aan den weinigen vrijen tijd, dien de
vcldtogten tegen de Mooren aan het hof overlieten. Ofschoon de
biechtvader de koningen in al hnnne kampementen volgde, nas
hij niet zoodanig betrokken in de krijgsoperatiën, dat het hem
onmogelijk zou geweest zijn een verslag op te stellen. Maar het
verschil van meening bleef tusschen Isabclla en Ferdinand over
Columbus bestaan, en de voorzigtige Talevera durfde zich ia
geenerlei zin te verklaren.
-ocr page 80-
HOOFDSTUK VIII.
Lang uitstel dat liet hof van Spanje aan Columbus
doet ondergaan.
Hij vertrekt naar Frankrijk.
De conferentiën van Salamanca hadden voor Columbus
hel voordeel, dat zij zijne geleerdheid deden uilkomen
en zijne godsvrucht uitschijnen in het aanzienlijkst kerke-
lijk midden van Spanje, dat zij openbaar maakten, dat
eene magtige bescherming zich over hem uitstrekte.
Deze uitslag was niet vreemd aan de bewijzen van
achting, welke, sedert, zijne betrekkingen met het hof
steeds onderscheidden. Hij sloot in Int paleis menigen
vriendschapsband. Meermalen was hij de gast van den
hertog van Medina Sidonia, van den hertog van Medina
Cocli en van Quintanilla, den groot-schatmeester van
Kastilië. Sanlangel, de ontvanger der kerkelijke regten
van Arragonië, de markiezin van Moya, de gunstelingen
der koningin; DonaJuana de la Torre, de zoogmoeder van
prins Jan, verleenden hem een steun welks krachtdadig-
heid in den loop van het verhaal zal uitkomen. Intus-
schen moest hij de hooghartige behandeling van menigen
hoveling en de spotternijen des volks nog doorstaan. Op
straat wezen de kinderen met den vinger naar het voor-
hoofd als hij voorbijging, om Ie doen begrijpen dat hij
niet regt bij zijn verstand was.
De Koningen belegerden Malaga, in 1487. Columbus,
-ocr page 81-
77
ontboden, begaf zich in den zomer naar het kamp,
maar de arbeid van een beleg gedoogde niet de onder-
handelingen over de Ontdekking weder aan te knoopen.
In de lente van het jaar 1488, ontving hij een brief
van den koning van Portugal: Jan II noodigde hem,
met den levendigsten aandrang uit, om te Lissabon terug
te keeren. Hij weigerde.
In 1489 belegerde Ferdinand in persoon de Mooren
in Baza. Dit beleg was eene gewigtige operatie. In
zekere mate het voorspel van den veldtogt van Grenada,
moest het welslagen daarvan de min of meer spoedige
uitdrijving der Mooren van het gansche spaansche grond-
gebied ten gevolge hebben. «Columbus nam zijn degen
en begaf zich naar het kamp» (1). De veldtogt was
«roemvol», zegt Diego Ortiz de Zuniga: hij streed
dapper en gaf, voor het beleid van het beleg, uitnemende
raadgevingen.
Voor Baza kwamen twee monniken uit Jerusalem in
de spaansche legerplaats. De Sondan van Egijpte deed
door hunne tusschenkomst aan het katholieke Hof weten,
dat hij al de christenen van zijne Staten zou doen
om hals brengen, indien de oorlog tegen Grenada werd
voortgezet. Deze beleedigende bedreiging en de verhalen
der arme monniken over het lijden der oostersche
christenen, «maakten een diepen indruk op het degelijk
godvruchtig en enthousiast gemoed van Columbus» (2).
Te Baza, evenmin als te Malaga, gedoogden de be-
slommeringen van den oorlog den Koningen met Co-
lumbus over het vraagstuk der Ontdekking te onder-
handelen. Zij werden daarin het volgend jaar verhinderd
door de groole feesten welke te Cordova plaats hadden,
ter gelegenheid van de inneming van Baza. Zij werden
(1) Koselly de Lorgues. (2) Washington Irving.
-ocr page 82-
78
daarin ook belet door de toebcreidselen en de feesten
voor het huwelijk van de infante Isabella, hunne oudste
dochter, met den vermoedelijken troonopvolger van
Portugal: deze huwelijksverbindtenis werd in de maand
april 1491 aangegaan.
Verscheidene maanden daarna , in den winter, (e Sevilla,
had Columbus een gehoor. Hij verkreeg dat de junta,
welker verslag nog altijd uitbleef, een bepaald besluit
zou nemen. Toen overhandigde Talavera den Koningen
de door ons medegedeelde conclusiën.
In spijt van deze conclusiën en dank zij de sympathieke
pogingen van den monnik Diego Deza, belastte Isabella
Talavera met de boodschap voor Columbus, die zich te
Cordova bevond, dat de groote zorgen en de ontzagge-
lijke kosten van den oorlog, die onder Grenada weldra
zou losbarsten, niet toelieten dat men zich in andere
ondernemingen stak, maar dat, na den oorlog, zijne aan-
biedingen in zeer ernstige overweging zullen worden
genomen.
Na zoo veeljarige ijverige aanzoeken en verijdelde ver-
wachtingen , zou dit uitstellend antwoord ieder ander
dan Columbus in de wieken getroffen hebben. Maar hij
behield nog hoop. Hij vleide zich, niet zonder grond,
dat de biechtvader zijne boodschap in te sterk gekleurde
woorden had overgebragt. Hij kwam te Sevilla terug om
de waarheid uit Isabella\'s eigen mond te vernemen. De
koningin gaf hem in den grond der zaak hetzelfde
antwoord. Heizij zij evenwel door uitdrukkingen, die
klaarblijkelijk den stempel droegen van een ernsligen
goeden wil het verzachtte, hetzij een innig voorgevoel
Columbus steeds overtuigde, dat Spanje het door de
Voorzienigheid uitgekozen werktuig zou zijn om het groote
doel te bereiken, nam hij nog het besluit niet om naar
-ocr page 83-
70
een ander Hof te vertrekken. Hij bood alleen aan twee
groote spaansche hceren aan om in de onderneming de
plaats der Kroon te bekleeden.
De hertogen van Medina Sidonia en van Medina Coeli,
bezaten havens en eskaders in eigendom. Columbus wendde
zicli tot hen. De hertog van Medina Sidonia weigerde,
maar liet voorstel streelde hem: sedert nam hij helzeer
warm bij de koningin voor Columbus op. De hertog van
Medina Coeli, nam het voorstel dadelijk aan. Hij liet de
schepen, benoodigd voorde bijzondere vaart, welke men
op het oog had, op stapel zetten. Hij belastte Columbus
zelf met de taak om den bouw na te gaan en al de
toebereidselen te besturen. Maar, op het beslissend oogen-
blik, herinnerde hij zich met regt, dat hoe niagtig ook,
dat hij onderdaan was: zijn pligt gebood hem zonder de
goedkeuring der koningin niet verder te gaan. Hij schreef
haar uit Rota. Isabella bevond zich in de legerplaats
van Grenada. Zij betuigde den hertog hare tevredenheid
voor zijn eerbied. Zij antwoordde hem, dat ofschoon
zij geen groot vertrouwen had in Columbus plan, zij
het wilde beproeven (I). Zij verzocht hem dan de be-
gonnen bevrachting aan de kroon te verkoopen en haar
Columbus te zenden.
Columbus begaf zich naar de legerplaats van Grenada.
De koningin ontving hem met hare onveranderlijke wel-
willendheid; zij vertrouwde hem toe aan de gastvrijheid
van haren groot-schatmeester Quintanilla; maar zij
(1) Deze tegenstrijdige verklaring van de koningin dat ., zij
geen vertrouwen had" en dat zij desniettemin wilde beproeven,
valt niet moeijelijk te verklaren. Isabella bad vertrouwen, maar
zij wilde bet verschil van meening tusschen baar en den koning,
dat haar belette het initiatief te nemen, voor het publiek ver-
borgen houden.
-ocr page 84-
80
bepaalde zich, wat het voorname punt aanging, met
hem te belooven, dat men na den oorlog het onderzoek
van zijne plannen zou hervatten.
Wanneer zou de oorlog eindigen? De jaren volgden
elkander op, het leven van Columbus versleet en zijne
zending ging niet vooruit. Het is buiten twijfel dat de
koningen van Engeland en van Frankrijk hem aanmoe-
digende brieven schreven, terwijl hij in Spanje hulp zocht.
Het is zeker dat Isabella kennis kreeg van die brieven,
en van den brii f van Jan II: Villaion las ze haar voor.
Columbus heeft ons die bijzonderheid medegedeeld. Hij
besloot dati naar Frankrijk te gaan, en, des noods,(tot
Engeland door te reizen. Maar eerst wilde hij zijn vriend,
den pater gardiaan van de Rabida gaan bezoeken, zijn
zoon Diego in het klooster, waar hij hem had achter-
gelaten halen, en hem vervolgens te Cordova bij zijn
broeder Ferdinand onder de voogdij van zijne vrouw
Beatrijs stellen.
Columbus kwam ten tweede male, als een hulpbe-
hocvend reiziger, ongelukkig voor het oogenblik, onzeker
omtrent de toekomst, voor de kloosterpoort van de heilige
Maria van de Rabida. Hij was, wel is waar, niet meer
de onbekende van vroeger, die een glas water vroeg;
hartelijk toegenegen vrienden ontvingen hem met vreugde;
hij vond zijn zoon, als een jongeling, goed onderwezen
en gelukkig terug. Maar was, over het geheel genomen,
zijn lol beter? Zijne fortuin was niet veranderd; al zijne
droombeelden over Spanje waren verdwenen; hij was
oud geworden!... Wat deert heldhaftig christen zielen
die volharding van den tegenspoed? Het denkbeeld dat
zij eene zending volbrengen en God met haar is, ver-
levendigt voortdurend haren moed. Toen Columbus zijne
wederwaardigheden in Spanje aan den lioogvereerden
-ocr page 85-
81
Juan Perez verhaalde, deelde bij hem tevens zijne ont-
luikende hoop op Frankrijk\'s hulp mede. Zijn geloof in
zijn werk was niet verminderd.
Bij die gedachte dat ecne andere natie aan Spanje de
voordeden en den roem, voor God en voorde menschen,
van zulk eene christelijke onderneming zou ontrooven,
gevoelde de heilige kloosterling eene bittere droefheid.
Zijne godsvrucht, zijne vaderlandsliefde, zijne vriendschap,
werden te gelijk getroffen. Hij smeekte Columbus zijn
vertrek uit te stellen. Hij liet uit Palos, den geneesheer
Garcia Fernandez komen, een zedigen geleerde, met wien
hij gewoon was de wis en aardrijkskundige vraagstukken
te bestuderen en te bespreken. Deze drie hielden met
elkander eene conferentie. Dit onderhoud bevestigde den
pater gardiaan in zijne eerste denkbeelden over Columbus\'
theorie. Dien ten gevolge schreef hij aan de koningin. Hij
koos een stuurman van Lepe, Sebasliaan Rodriguez, een
schrander, behendig en vertrouwd man, die in staat
was zich een weg tot de koningin te banen en de
geschreven boodschap mondeling toe te lichten, om zijn
brief te brengen.
Veertien dagen later, bragt de boodschapper het
koninklijk antwoord. Isabella dankte haren voormaligen
biechtvader voor hetgeen hij gedaan en gedacht had,
noodigde hem uit onmiddellijk bij haar te komen, gaf
hem in last Columbus te zeggen, dat hij moest wachten
en hopen. De pater gar.liaan gi:ig in het holle van den
nacht op reis, op een muildier, dat Columbus op zijn
last in der haast bij eeu inwoner van de stad Moguer
was gaan leenen. Hij kwam aan het hof, in het ter
naauwernood gebouwde stadje Santa Fe. Hij sprak de
koningin, overreedde en won haar. Zij belastte hem met
de taak om Columbus spoedig te ontbieden, en liet hem voor
-ocr page 86-
82
reiskosten twintig duizend maravedis in goudguldens uit-
bctalen.
De Mooren kapituleerden. Columbus zag Grenada hare
poorten voor de spaansche vorsten openen.
Men heeft gemeend, dat de volgende melodramatische
regelen van Mariana het gelijkend portret van Columbus
bevatten, gedurende dit tafereel der zegepraal. «Een
onaanzienlijk en weinig bekend man, zeide hij, volgde
op dat tijdstip het hof. Onder de menigte lastige lieden
vermengd, zijne verbeelding, in de koeken der anti-
chambre,
voedende met het wijdsche plan om eene wereld
te ontdekken ; treurig en neerslagtig te midden der alge-
meene vreugde, zag hij met onverschilligheid, en bijna
mei minachting neder op de voltooijing eener verovering,
welke aller harten met vreugde vervulde. Die man was
Christophorus Columbus.» Dwaalbegrip. Werd een hart
door deze nederlaag, dDor deze vernedering van den Koran
met vreugde vervuld, ongetwijfeld het hart van Columbus.
Zijn droombeeld «dat hem in verrukking bragt en hij zóó
liefkoosde», de nederlaag van den ongeloovige, begon
verwezenlijkt te worden. Daarenboven de koningin had
hem veizekerd, dat men zich na afloop van den oorlog
ernstig met zijne voorstellen zou bezig houden: de val
van Grenada was dus, voor hem, vol blijde beloften.
De koningin hield trouw woord. Vóór dat zelfs de
feesten der overwinning geëindigd waren, gaven de
koningen Columbus gehoor. Zij zeiden hem dat in beginsel
tot den togt was besloten, dat hij spoedig zou plaats
bebben, dat zij dit bepaald hadden vastgesteld; zij benoem*
den commissarissen belast met de taak om zich met hem
te verstaan over de voordeden, welke hij bij de onder-
neming bedong. Talavera, sedert weinige dagen tot aarts-
-ocr page 87-
83
bisschop van Grenada benoemd, was ook voorzitter van
deze commissie.
Columbus stelde andermaal, volkomen dezelfde voor-
waarden welke Portugal verworpen had. Zij werden op
nieuw als zeer hooge eischen beschouwd. Het verschilde
niet veel of de gekrenkte trots der commissarissen vond
hem niets minder of niets meer dan onbeschaamd. Een
hunner deed meesmuilende opmerken, dat hij eene zeer
behendige schikking voorstelde, dewijl hij, hoe de zaak
ook afliep, de eer van een kommandemrnt zou genieten
en hij niets te verliezen had, wanneer hij niet slaagde.
Columbus antwoordde op deze beleediging niets anders
dan dat hij aanbood een achtste der kosten vooraf te
betalen, onder voorwaarde dat men een ander achtste
van de opbrengst bij zijne vroegere eischen zou voegen.
Talavera liet niets onbeproefd om de godsvrucht der
koningin te verontrusten. Het was, volgens hem eene
reeds zeer groote onvoorzigtigheid, eene overeenkomst te
sluiten omtrent eene onderneming, welke men in Salamanca
onmogelijk had geacht. Maar aan een onbekende, een
vreemdeling, voorregten toe te kennen, welke eene soort
van verdeeling van de kroon zouden ten gevolge hebben,
al mogt de onderneming slagen, het prestige der konink-
lijke waardigheid zou daardoor in de oogen der natie
verminderen. Te meer zouden, in geval van niet slagen,
dergelijke concessiën de kroon, ten spot van Spanje en de
vreemde hoven maken. — Sprak hij aldus uit zijn eigen,
of was hij de vertolker van de denkbeelden van Fer-
dinand, zonder het te bekennen, wie zal het ons zeggen?
De koningin ontstelde. Zij vreesde de voordeden van
allerlei aard, welke zij zelve en Columbus in het ver-
schiet zagen duurder te koopen dan haar geoorloofd was.
Zij liet hem minder buitengewone, ofschoon nog zeer
-ocr page 88-
84
schitterende voorwaarden doen. Hij weigerde. Zijne vrien-
den, Juan Perez en Quantanilla, trachtten, zegt men,
den Groot-Kardinaal ten zijnen gunste te doen spreken.
Munoz beweert dat de Groot-Kardinaa! niet vond dat de
eischen van Columbus zoo onaannemelijk waren, maar
eene «portefeuille-questie, geheel en al vreemd aan dit
plan, belette hem zich daarmede persoonlijk in te laten» (I).
Christophorus nam toen een besluit dat wij als de
meest karakteristieke daad van zijn gansche leven be-
schouwen. Hij zeide het spaansche hof vaarwel; hij ver-
liet Grenada zonder hoop van terug t.: zullen komen.
Hij begaf zich op wegnaar Frankrijk, zich slechts voor-
behoudende om de weinige oogenblikken, die noodig
waren ten einde orde te stellen op zijne familiebelangen,
te Cordova door te brengen.
(1) Eo8eIly de Lorgues.
-ocr page 89-
TWEEDE BOEK.
VAN HET BESLUIT DOOR ISABELLA GENOMES OM DE ONTDEKKING
TE BEPROEVEN, TOT DE ONTDEKKING DER NIEUWE WERELD.
EERSTE HOOFDSTUK.
De gelofte ra» Christophorus Columbus.
Wanneer men met oordeel liet leven der groote mannen
analyseert, bevindt men gewoonlijk, dat eene heerschende
gedachte hunne loopbaan bezield heeft, en dat een voor-
naamste werk, het doel is geweest van al hun streven.
Die gedachte, welke bij alles op den voorgrond treedt, dit
werk dat alles beheerscht, kenmerken met juistheid
de plaats in de geschiedenis en de zending onder de
menschheid der bevoorregten in deugd of in genie: zij
zijn, bij gevolg, het uitgangspunt en het merkteeken der
oordeelvellingen, welke het nageslacht over hen uil-
spreekt.
Christophorus Columbus had slechts ééne gedachte,
wijdde zich slechts aan één werk. Welke? Wanneer men
eertijds gezegd had, dat hij zich toewijdde aan de ont-
dekking van eene wereld of van een weg, als men wil,
-ocr page 90-
80
die gelijk stond met eene wezenlijke vergrooting van de
wereldkaart, meende men zijne rol volkomen te hebben
aangegeven en zijne hoogste ingevingen te hebben aan-
geduid. Men vergiste zich. De ontdekking van Indië was
voor Christophorus Columbus, in zekeren zin, een doel
van ondergeschikten aard: zij nam slechts een deel in,
in hoedanigheid van middel, van een uitgebreider en
verhevener plan. Wel verre, dat hij zich, zooals men
het in \'t algemeen begrijpt, aan de Ontdekking zou heb-
ben toegewijd, hechtte Christophorus Columbus daaren-
tegen slechts in ondergeschikten zin aan de Ontdekking\'.
In 1484 onderhandelt Christophorus Columbus met het
hof van Lissabon over de voorwaarden der groote onder-
neming: in stede van al de gevaarlijke verwarringen uit
zulk eene netelige, uit haren aard zelven aan het niet
slagen onderworpen onderhandeling te verwijderen, be-
moeijelijkt hij haar, daarentegen, koelbloedig met eene
onverwinbare vasthoudendheid: als voorwaardesine qua
non
van zijne medewerking, doet hij eischen, beleedigend
voor den hoveling, hard voor den koning, en buiten
evenredigheid met de geringheid van zijnen staat.
In 1492, hervat Christophorus Coiumbus in de vlakten
van Grenada, de onderhandelingen met de kroonen van
Kastilië en van Arragonië, juist bij het punt, waar ze
met het hof van Portugal zijn mislukt. Hij heeft, onge-
twijfeld, in die acht jaren, den tijd, de gelegenheden,
de middelen gehad, om zich te hooren voorhouden en
te begrijpen hoezeer de eischen, welke hij weleer aan
zijne beloften verbond, bij de vorsten, een beletsel ge-
weest zijn en zullen zijn voor de verwezenlijking der
Ontdekking. En toch, niettegenstaande de ondervinding
reeds opgedaan en hare gevolgen, die zonneklaar blijken,
stelt hij weder, onbeschroomd en als opzettelijk, al zijne
-ocr page 91-
87
eischen op den voorgrond : hij verplaatst zich op het
vroegere terrein, ofschoon hij ondervonden heeft, dat het
geen uitkomst geeft: hij plaatst zich daar weder op
en volhardt daar: en indien Spanje niet eindelijk voor
zijne onbuigbare eischen had gebukt, zou hij, liever dan
ze verminderd te hebben, van alle kans, van allen wil
om de gevraagde uitrusting van Ferdinand en Isabella
te verkrijgen, hebben afgezien: hij zou naar het hof van
Frankrijk en, des noods, naar dat van Engeland zijn gegaan,
om zijn pijnlijk vak van antichambrelooper voort te zetten.
Zou hij zich daar, in landen gpheel vreemd aan zijne
persoonlijke sympathiën, minder hoog en minder rnver-
zettelijk getoond hebben dan met Portugal en met Spanje,
waar hij zijne schoone jaren had doorgebragt? Klaar-
blijkelijk niet: in Frankrijk, in Engeland, overal, zou
hij zijn voortgegaan met de Ontdekking ondergeschikt te
maken aan de voorafgaande aanneming der voorwaarden,
welke in zijn geest en zijn geweten onwrikbaar waren
vastgesteld. Welnu, wat ondergeschikt kan wezen, is niet
het voornaamste.
Het is dus eene waarheid, dat iets Christophorus
Columbus meer ter harte ging dan de Ontdekking. Wat?
De fortuin?De eerzucht? het bewijs wordt dat de fortuin
en de eerzucht niets voor Christophorus Columbus waren,
wordt niet slechts geleverd door de gemakkelijke onder-
werping, waarmede hij steeds, vóór en na het slagen
zijner onderneming, de moeijelijkhedcn ;\'er armoede en
de tegenspoeden van eene vernederde positie ven\'roeg.
Nog meer zou men hebben moeten getroffen worden juist
door de weinige waarde, welke hij aan zijne persoonlijke
belangen hechtte, dewijl hij deze Ontdekking, het nood-
wendige uitgangspunt en voor hem de eenige bron van
rijkdom en verheffing, door verwikkelingen, welke geheel
-ocr page 92-
88
van zijn wil afhingen, hardnekkig als onuitvoerbaar
maakte.
Ondtr onze hartstogten, zou een enkele, de liefde tot
den roem, door haar edel voorkomen, indruk op het
groote hart van Christophortis Columbus hebben kunnen
maken: hij was niet minder verheven boven de liefde
tot den roem als boven al de overige zwakheden. Hij neemt
de voorwaarde aan dat zijn naam verborgen zal Llijven;
hij ziet af van het ten uilvoer brengen der onderneming
welke hem beroemd moet maken, zoolang hij zich daar-
van geen andere uitkomst kan belooven dan die van den
roem en die dierbaarder is aan zijne godsvrucht. Zoolang
hij geen naar zijn zin voldoende waarborgen verkrijgt, dat
hij, na de ontdekking van Indie, het Heilige Land zal mogen
gaan veroveren, offert hij, zonder aarzelen, en zonder
morren, zijn verlangen op om een nieuw land te ont-
dekken; en eveneens offert hij met kalmte op al die droom-
beelden van een grooten naam na zijn dood te verwerven,
welke de smarten van het genie dat ten prooi is aan de
spottende ongeloovigheid, zoozeer verzachten en troosten.
Wij verzoeken dat men het niet uit het oog verliezc:
daar is in Cliristophorus Columbus, beschouwd als open-
baarder van eene gewiglige waarheid, een schitterende
trek, die ons dwingt om hem eene eenige plaats en een
eenigen rang onder de uitvinders toe te kennen. Telken-
reize toch, dat de oplossing van een zeer gewiglig
vraagstuk, den plotseling verlichten geest van een roem-
rijken novorscher heeft aangegrepen; van het plcgtige
oogenblik dier verlichting af, heeft de navorscher slechts
op één voorwerp de blikken gevestigd : zijn over-
heerschend gevoelen, zijn onverwinbaar verlangen, zijne
kwelling, zijn stokpaardje is geweest om de waarheden,
die pas voor zijne blikken waren ontloken, voor de
-ocr page 93-
89
algemeene rede te bewijzen, ziglbaar voor aller oog,
tastbaar voor aller hand te maken.
Christophorus Columbus heeft eenc uitzondering op
deze wet gemaakt. Gedurende eene reeks vanjaren, doet
hij aanvragen aan de vorsten en valt hen lastig en vcroor-
deelt zich tot de pijnlijkste inspanning om de middelen te
verkrijgen, ten einde aan de oude wereld te bewijzen dat
er in het westen, over den oceaan, dien men verlaten en
onbevaarbaar achtte, een geheel halfrond bestaat; biedt
men hem die middelen aan, hij wijst ze van de hand,
tenzij men daarbij voorwaarden aannemen, die daarmede
strikt genomen niets gemeens hebben, en waaraan hij
toch een volstrekt beslissend gewigt hecht. Waarom?
Columbus had zich vrijwillig en naauw verbonden,
door al wat het aan God verpande woord, met zekere
omstandigheden meest strikt en heilig voor den katholiek
bezit: hij had eene gelofte gedaan, eene formele, naauw-
keurige, rijp overwogen, volkomen vrij toegestemde
gelofte, en die ongeschonden bleef: de gelofte om de
beide helften der aarde, de eene door de andere, voor
Jesus Christus te veroveren; Indie te ontdekken, onder
zulke voorwaarden, dat het hem mogelijk zou zijn de
christen wereld te bevrijden; ze alleen met dit doel te
ontdekken.
Wij zouden hier, ten bewijze van dit beweren, de
stellige, ofschoon in zekere opzigten zeer onvolmaakte
en slecht geformuleerde getuigenis kunnen aanhalen van
den protestant Washington Irving. Men heeft reeds kun-
nen opmerken dat hij, sprekende over het doel van
Columbus om het Heilige Land te bevrijden, het woord
gelofte uitspreekt. Wij zouden hem reeds nu, bij voorbaat,
de plaatsen kunnen ontleenen, waar Washington Irving,
in het vervolg, dezelfde gedachte in dezelfde bewoordingen
-ocr page 94-
90
heeft uitgedrukt. Wij zouden, daarenboven, den lezer
kunnen uitnoodigen om zich te verplaatsen naar de
aankomst van Columbus, in 1485, in liet klooster van
de Rabida; zich het ascetisch karakter te herinneren
van het leven, dat hij daar omhelsde, en zijne betrek-
kingen met den heiligen religieus Juan Perez de la
Marchena, zijn biechtvader. De bewonJering, die de
pater gardiaan toen voor de deugd, nog meer dan voor
het genie van den vreemdeling opvatte, iaat ons weinig
twijfel over omtrent den aard der vertrouwelijke mede-
deelingen hem door Columbus gedaan. Het bedrijvige,
energieke, beslissende aandeel, dat hij vervolgens nam
aan de stappen bij het hof van Spanje, verklaren wij
veel gemakkelijker door den godvruehligen ijver om
mede te werken lot de vervulling eener gelofte, dan
door de wetenschappelijk toewijding aan een denkbeeld,
dat zeker groot, prachtvol, veelbelovend voor de gods-
dienst en de vaderlandsliefde was, maar vreemd ook aan
het ingetogen leven en de nederigheid van den eenvoudi-
gen monnik, en van dien aard, dat het, om duizenderlei
loffelijke beweegredenen, hem eene vreesachtige omzig-
tigheid, zoo niet eene volslagen onthouding moest voor-
schrijven.
Was de heerschzucht van Columbus te groot? Hij
heeft, in de opreglhcid van zijn geloof, zich, hoe on-
waardig ook, gelijk hij het dikwerf doet \'opmerken,
door eene bijzondere roeping van God, bestemd kunnen
achten om het groote werk geheel en al te verwezen-
Iijken. Wanneer eene vrome ziel zich tot eene edele taak
geroepen gevoelt, welke die ook zijn moge, wil dit
volstrekt niet zeggen, dal de verwatenheid in haar woont.
Verwaandheid zou het geweest zijn, een gedeelte van
het mandaat, dat geacht werd hem door de Voorzienig*
-ocr page 95-
91
heid te zijn gegeven, vrijwillig los te laten; vervvaand-
heid zou het geweest zijn, indien hij cene keuze had
gedaan in hetgeen werd gehouden voor Gods wil: door
namelijk in het ecne geval daaraan te gelooven en dien
wil op te volgen, in het andere daaraan te twijfelen en
Gods wil te verwerpen.
«Alles of niets»: deze harde en gemeenzame spreek-
wijze geeft hier een verheven denkbeeld terug. Voor
dengene die niet zou aannemen dat daarin, om als het
ware een goddelijk mandaat te worden, al de verlangens
van dm grooten Genuees liggen opgesloten; voor den-
gene die er aan zou twijfelen dat dit, in zijne oogen,
de juiste termen waren van eene ondeelbare en niet af
te wijzen zending, zal Christophorus Columbus ten allen
tijde, zooals hij het tot heden geweest is, een onuit-
legbaar raadsel, een wonderlijk zamenstel van de stuitendste
tegenstrijdigheden blijven. Vóór en na de Ontdekking,
inderdaad, heeft hij de bekeering van Indië gewenscht
met een verlangen een apostel waardig; dit is een feil;
de geschiedschrijvers hebben het nooit met stilzwijgen
voorbijgegaan; zelfs al begrepen zij het niet, hebben
zij het aangeteekend; van den anderen kant echter,
stelt hij, met voorbedachten rade, de Ontdekking, en,
bij gevolg, de bekeering in gevaar, door zijn hardnekkig
besluit, om zich alleen onder zekere voorwaarden, die
onaannemelijk geacht werden, tot de ontdekkingsreis
bereid te verklaren. Wie zal anders dan wij het gedaan
hebben, deze tegenstrijdigheid uitleggen: zoo veel ijver
en zoo weinig voortvarendheid; zulk een bedrijvig pro-
selytisme en terzelfder tijd, zoo gemakkelijk tot het besluit
komen om niet te handelen.
Het raadsel houdt op een raadsel te zijn , als men zich
op ons standpunt plaatst.
-ocr page 96-
02
Ton slolte zullen wij deze opmerking maken: het
heilig vuur der kruistogten, ten gevolge van en door twintig
jaren in kruistogten en gevechten op de Middellandsche
Zee doorgebragt, in het hart van Columbus ontbrandende,
deed in hem, in oneindige evenredigheden, al de denk-
beehlen welke sedert Petrus den kluizenaar waren aan-
geiiDmcn en gevolgd, opkomen en vervormde die, wat
de keuze der middelen betreft in den grond. Columbus
vond de politiek van het moderne Europa uit, men
veroorlove ons die uitdrukking. Hem waren de versleten
kansen van den regtstreekschen strijd tegen de Turken
niet voldoende meer. Hij droomde van de overwinning
over het Oosten, ten westen en door het westen, een
ontzeltenden, maar onfcilbaren omwtg. Hij gaf de eerste
plaats onder de elementen der christen overwinning,
aan de ontwikkeling der handelsbetrekkingen met de
Nieuwe Wereld. Wat zou er gebeurd zijn, indien Columbus
in een katholiek hof en cene zeevarende natie: Spanje,
Portugal, Frankrijk of Engeland, medewerkers gevonden
had, in staat om zijne theorie, die te gelijk godsdienstig,
staatkundig, militair en commercieel was, te begrijpen,
en helpers in staat om haar, in het algemeen en de
bijzonderheden, met den noodzakelijken geest van volhar-
ding aan te nemen. Dan zou Europa geheel verslonden
zijn geweest in de beschavende, enthousiaste en katho-
lieke werkzaamheid van zijn nieuwen weg, toen Luther
optrad: de hervorming zou, bij hare geboorte, in eene
algemeene onverschilligheid zijn geslikt.
-ocr page 97-
HOOFDSTUK II.
Laatste besprekingen. Uitrusting. — ] e, trek van Pulos.
Het was, aan het hof, voor de vrienden van Columbus:
voor den Groot-Kardinaal en voor de nuntiussen, voor
Santangel, Quintanilla, Diego Dcza en Juan Perez, eene zeer
groote smart zijn plotseling en bepaald vertrek te vernemen.
Sanlangel verzocht een spoedig gehoor bij de koningin.
Hij drukte haar, in eerbiedige maar krachtige bewoor-
dingen, zijne verwondering, zijne spijt, zijne beschaamd-
heid uit, van aldus eene onderneming verlaten te zien,
welke zoo groote uitkomsten beloofde: hij smeekte haar,
beklaagde zich, deed bijna verwijten. Hij deed de groote
wetenschap van Columbus, de zuiverheid van zijn karak-
ter, van zijn leven uitkomen; het aanbod dal hij had
gedaan om een achtste van de kosten te dragen. Colum-
bus, zeide hij, zette zijn leven en zijn geld op het spe!:
hij vorderde wel buitengewone belooningen, maar alleen
dan, wanneer zijne niet minder buitengewone beloften
zouden zijn vervuld. Hij zinspeelde op de junta vanSa!a-
manca: «Hij verzocht Hare Majesteit zich niet te laten
overtuigen, door de meeningen van eenige geleerden,
dat het plan het droombeeld was van een ziener» (I).
Om haar geweten bij de zaak te betrekken, «drong hij
(1) Washington Irving.
-ocr page 98-
94
de zedelijke vorpligting aan, die de koningen hebben om
het gebied der wetenschappen uit te breiden, om de
kennis der verwijderde dingen te verkrijgen, om zoov£el
mogelijk in de geheimen dezer wereld in te dringen (I).»
Om haren roem in het spel te brengen «verzocht hij haar
te bedenken welk een ongenoegen het haar zou veroor-
zaken indien een andere vorst het plan uitvoerde, zooals
waarschijnlijk was (2).» Door deze bedekte uitdrukkin-
gen, trof hij dat gevoel van naijver, hetwelk toen zoo
levendig lusschen Spanje en Portugal was: «hij herin-
nerde hoeveel roem en gezag andere vorsten door hunne
ontdekkingen hadden verworven: de gelegenheid was nu
daar om hen allen te overtreffen (3).» Hij riep, eindelijk,
met de roerende welsprekenheid van den dienaar, den
staatsman en den christen, de glorie van God en de eer
der kroon, de uitbreiding van het christendom en de
vergrooting van Spanje in.
Eenige geschiedschrijvers zeggen dat Quintanilla Santangel
bij de koningin had vergezeld, anderen dat hij gedurende
het gehoor binnentrad: hij ondersteunde met kracht de
dringende aansporingen van zijn ambtgenoot. De markiezin
van Moya voegde haren aandrang bij die van de beide
ministers. De pater gardiaan intusschen, eenige passen
van daar in de kapel der koningin, op de trappen van het
altaar nedergeknield, smeekte God den geest van Isabella
te verlichten.
Isabella trilde. Was het de plotselinge inspanning der
natuur op haar zelve of de overheerschende werking van
eene hoogere magt; wrochtten het geloof en het gebed
een wonder, of openbaarden zich het genie en de wil
door een hunner schitterende trekken; die geheimen der
ziel bevelen den geschiedschrijver eene groote omzigtig-
(1) Kosselly de Lorgaes, — (2) ld. — (3) Washington Icving,
-ocr page 99-
95
heid aan. Een gewigtig besluit die beide verbond, in de
afwezigheid en tegen den zin van haren koninklijken
echtgenoot op zich nemen, Isabella vermogt dit niet te
doen; dan zou zij zijn afgeweken van den eerbied dien
zij eene reeks van jaren aan haren echtgenoot had be-
toond, en van het gemeen overleg en beraad in politieke
zaken, dat tot hiertoe steeds in acht was genomen.
Intusschen was haar geest plotseling verlicht: al het
schoone der onderneming deed zich, in zekeren zin, de
eerste maal aan haren geest voor, en wel in een even
schitterend als nieuw licht. De aarzeling duurde niet
lang: hetzij Isabella plotseling een uitweg aannam dien
zij lang in \'t geheim met zich zelve had overwogen; hetzij
de smartelijke werking van den angst haar dit reddend
vergelijk opdrong: «Met den toon van een onveranderlijk
besluit», zegt de heer Roselly de Lorgues, «met een
enthousiasme harer en der zaak waardig», zegt Washington
Irving, verklaarde zij dat de togt plaats zou hebben,
dat zij hem zou doen ondernemen voor de particuliere
rekening van hare kroon van Kastilië, dat al de kosten
ten haren laste zouden komen, en dat zij, des noods,
om zich de noodige gelden te verschaffen, hare juweelen
zou verpanden.
De uitputting van de kastiliaansche schatkist, een ge-
volg van den oorlog, en de vrees, zegt Munoz, om de
vrienden van Columbus te bedroeven, door hun een
uitstel voor te houden, boezemden der koningin dit ridder-
lijk besluit in, om de juweelen harer kamer te verpanden.
Santangel haastte zich haar gerust te stellen: hij deelde
haar mede dat de schatkist van Arragonië in staat was
om al de voorschotten aan die van Kastilië te doen.
Op het oogenblik zelf zond Isabella een officier van
hare lijfwacht om Columbus op den weg van Cordova
/
-ocr page 100-
96
in te halen en hem terug te br.mgen. Deze koerier
kwam, op twee uren afstand van Grenada, bij de
brug van Pinos bij Co\'.umbus. Deze, zegt men, wilde
eerst niet wederkeeren: hij vreesde een nieuw terug-
treden van hel hof. Maar toen hij de bijzonderheden
vernomen had, «het enthousiasme der koningin en
hare stellige beloften,» keerde hij terug, «vol vertrou-
wen in de edele eerlijkheid dier vorstin (I).»
Van dien dag af betuigde Isabella hem ongedwongen
hare eerbiedige sympathie; Ferdinand was minder ijskoud
met hem; hij zelf gaf aan zijne gedachte een vrijeren
loop. Hij had in de reizen van Marco Polo, de be-
schrijving der landen meenen te vinden, welke hij langs
een anderen weg ging bezoeken; hij herinnerde, dat de
Groote Khan, of koning der koningen van die landen,
eertijds de zending van missionarissen van den Heiligen
Stoel had gevraagd; dit heilig werk was niet voortgezet;
hij beloofde het te hernemen. Hij gaf den souvereinen,
voor de eerste maal, opening van zijne dierbaarste
gedachte: de voordeelen zijner onderneming aan te
wenden voor de verovering van Jerusalem. De koningen
«glimlachten», zeide hij. Dit was om hem op zachte
wijze onder het oog te brengen, dat zij zijn plan als
een droombeeld beschouwden.
Den 17 april 1492 werden te Santa Fe de overcen-
komsten geteekend tusschen de koningen en Christophorus
Columbur. De namen van Ferdinand en Isabclla slaan
onder het tractaat; de kroon van Kastilië nam, intusschen,
alleen de lasten der onderneming op zich. De koning
van Arragonië bleef eenvoudig geldschieter. Al de bepa-
lingen waren naauwkeurig overeenkomstig de eischen
1) Washington Irïing.
-ocr page 101-
1)7
van Columbus, gelijk wij die hierboven hebben opge-
noemd. Men legde hem de verpligting op, om, over-
eenkomstig het fiere aanbod dat hij in een oogenblik
van verontwaardiging had gedaan, een achtste der
kosten te dragen.
Eene beschouwing van fiskalen aard bepaalde de keus
van de uitrustings-haven; de bewoners van Palos waren
juist veroordeeld, om voor eenige wanordelijkheden,
gedurende een jaar, twee karveelen en dezer bemanning
ter beschikking van de kroon te houden. Palos werd
aangewezen.
De vrome pater gardiaan van de Rabida had zich,
zoodra hij volkomen was gerustgesteld omtrent het vaste
besluit van Isabella, gehaast om weder naar zijne ge-
liefde eenzaamheid van Palos terug te keeren. Toen
Columbus, op zijne beurt, gereed stond naar zijne post
te gaan, ontving hij van Isabella eene uitstekende gunst:
zij benoemde zijn oudsten zoon Diego, tot pagie van
prins Jan, den vermoedelijken troonopvolger, en ver-
leende hem eene jaarwedde voor zijn onderhoud aan
het hof.
Columbus vertrok den i2 mei naar Palos. Den 24
begaf hij zich, vergezeld van den pater gardiaan, naar
de parochiekerk. De bevelen der koningen werden afge-
kondigd. Zij schreven de stad voor, om binnen tien
dagen twee bemande en gewapende karveelen aan Colum-
bus af te leveren. Columbus was gemagtigd om een derde
schip uit te rusten.
De ontsteltenis dier arme lieden ging alle begrip te
boven, toen hun het stoutmoedig doel der uitrusting
bekend werd: naar het westen, de Duistere Zee bevaren!
Zóó noemde men toen het nog onbevaren gedeelte van
den Oceaan. Men onderstelde dat de wateren er niet helder
7
-ocr page 102-
98
waren, de lucht dik en zwart: men stelde zich d\\varrel-
winden, afgronden en monsters voor. De Duistere Zee
was op de kaarten, door het onwetend en bijgeloovig
teekenstift der geographen beschreven, in fantastische
en afzigtelijke beelden voorgesteld. De bekwaamste zee-
lieden deelden die volksdwaling. De reede van Palos
was spoedig verlaten. Iedereen die een schip bezat,
haastte zich het naar verre havens te brengen of het in
kreeken te verbergen, die het onbekendst waren aan de
koninklijke officieren. Pe koningin moest maatregelen
van onderzoek voorschrijven: een bevel van 20 junij
gelastle de overheid der Andalusische kust om elk schip
dat zij geschikt achtte in beslag te nemen, en het te
dwingen om met Columbus te vertrekken. Noch de ge-
strengheid van dit bevel, noch de energie van den officier
die belast was met de uitvoering, deden iets af. Te
Palos, te Moguer, en langs de gehcele kust, ontstond
onrust en twist, strijd en oproer.
Ditmaal wederom had men aan de tusschenkomst van
den pater gardiaan van de Rabida te danken, dat de hin-
derpalen werden uit den weg geruimd. Zijne reputatie
van kennis, ondervinding en goedheid waren jaren lang
op de kaden bekend: de heilige religieus begaf zich onder
de troepen der zeelieden: hij dreef vriendschappelijk den
spot met hun schrik: hij ging de gezinnen in hunne hui-
zen geruststellen en troosten; hij verhief bij allen hoog
de eer om groote dingen in de dienst van God te doen;
hij beloofde aan de moedigen den bijstand van Onzen
Heer en van de Heilige Maagd: hij won eindelijk voor
de zaak van zijn vriend drie rijke reeuers van Palos, de
Pinzons, broeders en geassocieerden, alle. drie zeelieden.
De oudste, Martinus Alonzo, had niet lang geleden eene
reis naar Rome gemaakt. Hij had daar ongetwijfeld
-ocr page 103-
99
gunstig over ChristophonisColumbus, den landgenoot des
Pausen hooren spreken, want een bibliothekaris van
Innoccntius VIII had hem stukken getoond die betrek-
king hadden tot of in verband stonden niet de theoriën
van den Genuees, met name eenc kaart waarop, aan de
overzijde van den Oceaan , een te ontdekken land was
afgebeeld. Martinus Alonzo Pinzon werd aangemoedigd,
waarschijnlijk overgehaald, door die herinneringen van
Rome : hij bood aan om persoonlijk het avontuur op tle
Nina, karveel van zijn broeder Vincentius Yanez te
wagen: Colunibus en hij teekenden in dien zin een be-
hoorlijk contract.
De stemming ten opzigte van Colunibus veranderde
aanstonds onder de voorname bewoners van Palos. De
stad besloot het tweede schip, de kraak Collega, te
geven. Zij was oud en log, maar bouwde goed zee. Colum-
bus besloot dat zij gekalfaterd en herdoopt als de Sanla
Maria,
zijne vlag zou voeren. De agenten des konings,
eindelijk, namen een derde schip in beslag, de Pinta.
Men ging met allen spoed aan het kalefateren.
De angst van het volk maakte het bestuur der werk-
zaamheden moeijelijk voor Culumbus. Hij hragt in gebed,
in meditatie, in lektuur, in zijne kloostercel, al de oogen-
bükken door, die hij niet voor het toezigt behoefde te
besteden. Men meent, dat hij zich toen als lid van de
Derde Orde van boetvaardigheid, onder de banier van
den heiligen Franciscus van Assisië schaarde. Op zekeren
dag, de scheepslimmerwerf bezoekende, ontdekte hij dat
men bezig was gevolg te geven aan eene krijgslist die de
reeders der Pinta hadden uilgevonden om hun vaartuig
aan de gevaarvolle kansen van den logt te onttrekken:
Zij lieten het roer dus plaatsen, dat de stukken, in
schijn goed vereenigd, zeker bij den eersten stevigen
-ocr page 104-
100
golfslag van elkander zouden zijn gegaan. Toen hij bevel
gaf om dit werk te hernieuwen, namen de werklieden
de vlugt en verborgen zich. De matrozen, die men ligtte
om de equipandjes zamen te stellen, verzetten zich ook
hardnekkig en vonden duizenderlei uitvlugten. De gedul-
dige en onvermoeide pater gardiaan moest zijn vinding-
rijken ijver en zijne vermaningen bij iedereen en bij
allen verdubbelen.
Toen eindelijk in de laatste dagen van julij al de moeije-
lijkheden overwonnen, al de toebereidselen geëindigd
waren, moest Columbus, met de reglementaire plegtigheid,
de bemanning en het materieel inspecteren. Hij voerde
in persoon het bevel over de Santa Maria. Diego van
Arana, zijn neef van den kant zijner vrouw Beatrix,
vervulde de bediening van groot alguazil of proost der
divisie. Diego Mendez, Franciscus Roldan en Diego van
Salcedo maakten deel uit van de algemeene staf, in hoe-
daniglieid van schildknapen, tegenwoordig zouden wij
zeggen van ordonnansofficieren of adjudanten. Onder de
sclieepsluitenants verdient Bartholomeus Roldan vermel-
ding, dewijl zijn naam even als die der reeds genoemden,
in het vervolg van dit verhaal weder zal voorkomen. De
oudste der Pinzons, Martinus Alonzo, voerde het bevel
over de Finta; een zijner broeders, Franciscus Martinus,
was zijn opperstuurman; de andere, Vincentius Yanez,
was kapitein op de Nina. Het geheelc personeel telde
honderd twintig man: zes en zestig op de Santa Maria,
dertig op de Pinta, twintig op de Nina.
Na zestien jaren van verwachting, aanzoeken, afwij-
zing, teleurstellingen, spotternijen en onzekerheid, zag
de volliardende Genuees, in de haven van Palos, zijne
drie karvcelen uitgerust, gewapend, gereed om onder
zeil te gaan. Zijne vreugde was even groot als wettig.
-ocr page 105-
101
Maar zeer weinigen deelden haar onder de gezellen,
die hij met zooveel moeite bijeen gekregen had. Hunne
harten werden door te grooter schrik en angst bevan-
gen naar mate het oogenblik van vertrekken nader-
de. Officieren en matrozen vroegen aan de godsdienst
troost en moed in verhouding tot de toekomst, die hun
somber voor den geest stond. Toen de beschikkingen
voor het vertrek geheel genomen waren, gingen allen
biechten, en begaven zich, in processie, met hun aan-
voerder aan het hoofd, naar het klooster van de Rabida,
om den goddelijken bijstand af te smeeken en zich onder
de bijzondere bescherming van de Heilige Moeder Gods
te stellen. Zij woonden de heilige Mis bij, ontvingen de
heilige Communie uit handen van pater Juan Pcrez, en
keerden processiesgewijze naar de inschepingsplaats terug.
Nu was het oogenblik daar om vaarwel te zeggen aan
het gezin.
Het weder was kalm: Columbus bleef alleen aan land,
de bries afwachtende. Hij omhelsde en zegende zijn zoon
Diego, en belastte twee vrienden, Rodriguez Cabezudo
en een priester, den eerwaarden heer Martinus Sanchez,
van Moguer, met de taak om hem naar Cordova, bij
Beatrix te brengen, tot dat hij aan het hof zijne pagie-
dienst kon verrigten. Hij sloot zich vervolgens in zijne
cel op, of ten minste verliet die niet meer dan om de
getijden in het koor bij te wonen; hij bad, mediteerde
las het Heilig Evangelie volgens den heiligen Joannes.
Dit was zijne voorbereiding tot den togt.
De ooren gespitst, zelfs in den slaap, en den geest
gespannen houdende, hoorde hij, den 3 augustus, ten
drie ure des morgens, de harmonieuse toppen van het
pijnboomwoud dat het klooster omgaf ruisschen: de
bries had zich verheven. Weinige uren daarna woonde
-ocr page 106-
102
hij de heilige Mis in de flaauw verlichte kapel bij, en
ontving de heilige Communie (1).
Na de dankzegging, begaven Columbus en de pater
gardiaan zich naar Palos. Toen zij in de haven kwamen,
landde de groote boot der Sanla Maria om den bevel-
hebher op te nemen. De stem en het fluitje der kapiteins
die aan boord der karveelen de mnnoeuvers lieten uit-
voeren om de schepen onder zeil te doen gaan, deden
de bewoners der naburige huizen ontwaken. De vensters
en de deuren werden geopend; de kreet: zij vertickken!
zij vertrekken! heeft weldra van de eene straat in de
andere weerklonken. De menigte snelt naar de kaden.
Columbus omhelst met eene kinderlijke hartelijkheid den
Franciskaan, die tol schreijens toe bewogen is, en springt
in de boot die naar de Santa Maria vaart. Men haalt
de vlag van vertrek op; men heischt den standaard van
het eskader ten top, in de mast der Santa Maria: hij
droeg het beeld van den gekruislen Christus. Bij het
schemerlicht van den dageraad, op vrijdag 3 augustus
1492, deed Columbus, achter de leuning der scheeps-
hut, die men toen de plecht of het achterkasteel noemde,
met eene stem welk het onbestemd gedruisch der drie
bemanningen beheerschle, het kommando hooren. «Spant
de zeilen, in den kaam van Jksus Christus!»
(1) Robertson, Histoire de 1\'Amériqae, boek II. blz. 108.
-ocr page 107-
HOOFDSTUK III.
Van Palos naar hel eiland Ferro.
Toen het eskader, na de noodige manoeuvors om vol-
doende in zee te komen, zooals de zeelieden zeggen,
koers gezet had, begaf Columbus zich naar zijne kajuit
en begon zijn reisjournaal. Hij begon het zooals hij zijn
eerste kommando had gegeven, met deze woorden: In
HEN NAAM O.NZES HeEREN JESUS ChHISTUS.
In het voorwoord , waarvan Las Casas ons den tekst
bewaard heeft, bepaalde hij zich niet bij de verklaring
dat de koningen tot dezen togt besloten hadden uit ver-
langen om de vorsten en de volken van Indië lot de
christelijke godsdienst te bekeeren; de naauwc betrekking
die, van den aanvang af, in zijne oogmerken gesteld was
tusschen de verovering van Christus op de Nieuwe Wereld
behaald en de nederlaag van den Ongeloovige in Europa;
zijn voornemen van de ontdekking eerst en daarna den
kruistogt te doen plaats hebben, blijken reeds uit de
eerste regelen van zijn geschrift, bij elk woord en door
het ondubbelzinnigsle verband.
Hij herinnerde eerst, dat tot de onderneming door de
vorsten van Spanje besloten werd «in datzelfde jaar 1492,
nadat de oorlog tegen de Mooren, die Europa nog over-
heerschten, geëindigd en roemrijk besloten was;» nadat
hij met eigen oogen de katholieke banieren door de
kracht der wapens op de torens van het Alhambra had
zien geplaatst; nadat hij de vernederingen van den
moorschen koning had bijgewoond, « die uit de groote stad
-ocr page 108-
104
Grenada kwam» om «de handen» die hem overwonnen
hadden, «te kussen.» Sli! blijvende staan bij ecne zamen-
loop van omstandigheden aan welke hij klaarblijkelijk
ecne beteekenis hechtte, herinnerde hij, in de tweede
plaats, dat zijnereis naar Indië was vastgesteld «onmid-
dellijk» na de overgave van Grenada, «onmiddellijk,
zegt hij, en in dezelfde maand".
Hij beschreef vervolgens wat wij kunnen noemen de
antecedenten der beslissing, dat wil zeggen «de inlich—
tingen welke hij aan Hunne Hooglieden over de landen
van Indië had gegeven»; over het verlangen door de
koningen dezer landen geopenbaard om «van Rome
leeraars van ons heilig geloof» te ontvangen; over de
onmogelijkheid waarin «de Heilige Vader» geweest
was om aan dien vromen wensch gevolg te geven; over
het ongeluk van «zoovele volken die in de afgoderij en
de leer des verderfs verzonken waren.»
Hij schepte er behagen in om aan te geven in welke
hoedanigheid Isabella en Ferdinand gehandeld hadden,
toen zij hem zijne zending opdroegen. Het was hem
niet genoeg te zeggen dat zij, «als katholieke vorsten
hadden gehandeld»; het was hem zelfs niet genoeg
daarbij te voegen, als «vrienden en verspreiders van ons
heilig geloof;» hun eene nevenbeschouwing toedichtende,
die zeker de zijne, maar niet de hare was, schreef hij
nog: «Uwe Hooghedcn hebben, als vijanden van de sekte
van Mahomet,
besloten om mij, ChristophorusColumbus,
naar de genoemde streken van Indië te zenden.
Hij verklaarde, eindelijk, in deze bewoordingen het
eind- en hoofddoel van deze buitengewone reis: «Uwe
Hooglieden hebben besloten om mij naar Indië te zen-
den, ten einde de vorsten, de landen en de inwoners
te bezoeken, en de geaardheid en het karakter van
-ocr page 109-
10b
allen na te vorschcn, en de middelen op te sporen om
ze tot onze heilige godsdienst te bckecren.»
Hij drukte overigens zijne gedachten in een pracht-
vollen vorm uit. Hij stelde het volstrektstc vertrouwen
in zijne natuurkundige theorie; hij hield de ontdekking
bij voorbaat verwezenlijkt; hij wist dat hij, uit kracht
zijner overeenkomst met Spanje, weldra zijn dagboek
met de wijdsche titels van Onderkoning, Gouverneur-
Generaal van Indië, Groot-Admiraal van den Oceaan zou
teekenen; hij beschouwde als reeds vervuld zijn droom-
beeld, dal ridderlijk en vroom was, om, ten gevolge van
de uitvoering zijner latere plannen tegen de Turken, in de
groote familie van de hooge hecren en hoofden der christen
wereld te worden opgenomen. In deze overtuiging, die de
gebeurtenis weldra regtvaardigde, schreef hij, zooals de
vorsten officieel schrijven. Hij nam den authentieken vorm
en het plegtige taalgebruik der kanselarijen aan. Hij ver-
meldde uitdrukkelijk «de groote gunsten», welke de katho-
lieke koningen, door de overeenkomsten van Santa Fe, ten
zijnen voordeele hadden willen toestaan: «hem adeldom
schenkende, zoodat hij zich in \'t vervolg Don mogt noemen;
hem tot Groot-Admiraal van den Oceaan en tot Onder-
Koning benoemende, en tot Gouverneur-Generaal van al de
eilanden en vaste landen die hij zou ontdekken, en die, in
vervolg van tijd, in den Oceaan zouden kunnen ontdekt
worden; willende dat zijn oudste zoon hem zou opvolgen
en alzoo van geslacht tot geslacht ten allen tijde.»
Men heeft die wijdsche inleiding opgeblazen genoemd:
dit is eene onbedachtzaamheid. Die vermeende opge-
blazcnheid was eene geanticipeerde, maar wettige in
bezitneming van een Staat. Welke persoon, welke familie,
na de koningen en do regerende vorstenhuizen, zouden
in de gansche wereld boven de officiële grootheid van
-ocr page 110-
106
Columbns en van zijn nageslacht gestaan hebben, indien
de spaansche kroon hare verbindtenissen had nagekomen,
gelijk hij de beloofde ontdekkingen deed, en indien het
hem, onder begunstiging dier providentiële verheffing,
gegeven ware geweest, overeenkomstig zijn verklaarden
wil, om de mei goed overleg uit de Nieuwe Wereld
aangevoerde rijkdommen, onder de leiding en de aan-
sporing van den Heiligen Stoel tot een uitgestrekten en
beslissenden kruistogt te doen dienen?
Columbns, Ie loijaal om de kleingeestige en wreede
ongeregtigheid van Ferdinand te voorzien, was aldus
bezig om bij zich zelven, niet al de geestdrift van het
genie en de godvreezendheid, dit schitterend droombeeld
te beschouwen, toen hij, naar de Canarische eilanden
stevenende, om van daar westwaarts te zeilen, de inleiding
van zijn dagverhaal schreef. Die verhevene beschouwing
van de toekomst belette hem niet, om ter zelfder tijd,
met een waakzamen en vasten blik, de uitgestrektheid,
de moeijelijkheden en de pligten van zijne tegenwoor-
dige taak in het oog te houden. Hij vatte het voor-
nemen op «om zeer naauwkeurig gedurende de reis, dag
voor dag, alles op te schrijven, wat hij zou kunnen
doen, zien of ondervinden»; hij beloofde — en kwam
die belofte stipt na— «om eiken nacht te boek te stellen
wat er op den dag zou zijn voorgevallen, en eiken
dag de vaart van den nacht te beschrijven», hij kon-
digde aan dat het zijn voornemen was om «eene kaart
te teekenen waarop de wateren en de landen van den
grooten Oceaan in hunne naauwkeurige en betrekkelijke
ligging zouden voorkomen »; hij verbond zich eindelijk om
«bij die kaart eene uitvoerige beschrijving te voegen».
Hij vergiste zich overigens niet over de werkzaamheid
welke de uitvoering van zulk een plan hem zou opleggen:
-ocr page 111-
107
«het zal noodig zijn, giug hij voort, dat ik vorgete te
slapen; de vervulling van die dingen zal groote kiachls-
inspanning vorderen».
De gevaren van zijn avontuurlijken togt konden zijne
aandacht wel niet ontgaan, maar schenen hem geen
oogenblik bekommering of de minste vermelding te ver-
dienen. Hij zou te strijden hebben met de natuur, en
het geduchtste wat zij bezit, het onbekende; met de
menschen, en de ontcmbaarste hunner hartstogten, de
vrees; hij wist het: desniettegenstaande zinspeelde hij
niet eens op de dreigende kansen van zijn geduchten
toestand. «Hij beschouwde zich, zegt Washington Irving,
als onder de regtstreeksche hoede der Voorzienigheid
geplaatst». Deze overweging doofde in hem tot zelfs
de kiem van onrust of ontroering uit.
De drie eerste dagen van de reis werden door geen
enkel voorval gekenmerkt. Den vierden dag woei er
eene stevige koelte, de golfslag was sterk; de Pinta
gaf een signaal: een ongeluk aan boord! het roer ging
aan stukken. De vreesachtigheid der reeders (ondanks hen
zelvcn op het vaartuig, dat door de autoriteit in beslag
was genomen, ingescheept) was er in geslaagd, om zich
reeds te Palos , in spijt van Columbus\' inspectie, dooreen
met hardnekkigheid slecht gemaakt werk, ciie kans tot
eene spoedige terugreis te bezorgen. De hevigheid van
den wind belette Columbus hulp aan de Pinta te brengen:
hij zou zijn eigen bodem in gevaar gesteld hebben; maar
hij wist dat de kapitein, Alonzo Pinzon, een man van
energie was en van goeden raad; hij gaf bevel om de
reis voort te zetten, en de averij zoo goed mogelijk,
met de middelen, welke men aan boord had, te her-
stellen. Men bevestigde met touw het ijzer en de andere
.stukken van het ontzette roeri Den volgenden morgen
-ocr page 112-
108
deed zich hetzelfde ongeval voor: men bemerkte,
daarenboven, dat de Pinta een lek had: Columbus
moest zich getroosten om op de Kanarische eilanden te
landen, ten einde er dat gevaarlijke karveel tegen een beter
schip te ruilen. Hij rigtte den steven naar Gomera; hij
kwam daar in den nacht van zondag aan: de Pinta, die
niet meer gestuurd kon worden, nam, op zijn bevel,
de wijk onder de kust van Tenerilïa. Gedurende drie
weken, bezocht Columbus te vergeefs al de eilanden der
groep om zich een schip te bezorgen. De vulkaan van
Teneriffa spuwde vuur; zijne vlammen verspreidden schrik
onder de matrozen: hij had veel moeite om hen te
beletten, dat zij in dit grootsch natuurverschijnsel een
onheilspellend voorteeken zagen, wat hij hun ook mogt
mededeelen omtrent de Etna, den Vesuvius, de andere
bekende vuurspuwende bergen en hun oorzaak.
Nadat Columbus minstens twintig dagen in vergeefsch
zoeken en vruchteloos betoog had verloren, zag hij zich
gedwongen om de Pinta te behouden. Men herplaatste
het rcer; men veranderde de latijnsche zeilen van de
Nina in vierkante zeilen; de voorraad van water, vleesch
en hout werd hernieuwd. Al dat werk duurde tot den
6 september: meer dan eene maand was verloren.
Toen Columbus op 6 september, van Gomera weder
in zee stak, vernam hij door een schip dat van het
eiland Ferro kwam, dat op de hoogte van dat eiland,
drie portugesche karveelen kruisten om hem op te ligten.
Het weder werd kalm : het eskader, met hangende zeilen,
was in deze vijandige streken als vastgenageld. Den 9
eerst, bij het krieken van den dag, verliet men het
eiland Ferro: men bevond zich slechts op negen mijlen
van de kust waar de vijand, ongetwijfeld, zijn aanval
voorbereidde. De voortdurende windstilte deed het gevaar
-ocr page 113-
100
aanhouden en maakte het daardoor grooter. «Gelukkig stak
de bries bij het opgaan der zon op, de zeilen zwollen
weder, en, in den loop van den dag, verdwenen de hoog-
ten van Ferro langzamerhand aan den gezigteinder» (1).
Deze dagteekening, van 9 september 1492, is gedenk-
waardig. Toen men de kust van Ferro uit het oog ver-
loor, zich naar het westen rigtende, werd de naauwe
kring waarin de scheepvaart zich toen vreesachtig be-
sloten hield, verbroken; het moderne tijdperk en de
zegepraal der scheepvaart ving daarmi de aan; Colum-
bus zag aldus ook zijne onderneming onherroepelijk
ontkomen aan het verzet en de lagen van het oude
vasteland. Hij ondervond daarover cene levendige vreugde.
Maar het verdwijnen van het land veroorzaakte aan de
bemanningen eene gemakkelijk te begrijpen droefheid.\'
Het scheen hun als werden zij uit de wereld verbannen.
Zouden zij terugkeeren? Vrienden, familie, vaderland,
christen landen en spaansche hemel, zouden zij dat alles
terugzien, wat hun reeds toescheen niet meer voor hen
te bestaan? Waar gingen zij heen? Welke waarborgen
hadden zij dat geen ramp hun boven het hoofd ging?
Zij zouden met mannenmoed een dreigenden en zigt-
baren dood in het aanschijn hebben gezien; de onbe-
stemde en verwijderde afgrijselijkheid van een geheim
joeg hun schrik aan; zij weenden: oude matrozen lieten
als kinderen, hun gesnik en hunne weeklagten hooren.
Columbus, geroerd, trachtte hen te troosten. In dergelijk
geval baat het niets of men zich tot de rede wendt: hij
begreep de zaak goed; hij liet de magtige hulpmiddelen
der verbeelding werken : als het ware een toovertafereel
voor hunne blikken ontrollende, roemde hij hoog de
(1) Washington Irving,
-ocr page 114-
110
rijkdom men, de grootheid, het goud, de edelgesteenten en
de praehtvolle sleden van die wereld, waarheen hij hen
zeker, «niet Gods hulp», zeide hij, zou brengen.
De angst die Columbus\' gezellen bezielden, deden
hem, van dien dag af eene list gebruiken die hij gedu-
rende de gansche reis voortzette: hij schreef in twee
boeken den dagelijks afgclegden afstand: in het eene
stelde hij de ware cijfers van den afgelcgden weg te
boek, in het andere, dat iedereen aan boord kon raad-
plegen, schreef hij altijd minder mijlen dan men werke-
lijk had afgelegd.
0|> dienzelfden dag nog gaf hij den weg op aan al de
karveelen. Het geval voorziende dat een ongeval den een
of den anderen der kapiteins van hem zou afscheiden —
beide wclligt — schreef hij den weg, voor dit mogelijk
geval, altijd en regt naar het westen voor, met bevel,
om telken nacht, als men zeven honderd mijlen zou
hebben afgelegd, het schip te krengen. Hij hield het
voorzeker dat men op dien afstand land zou vinden :
dat was geen dwaling (1).
(1) Men moet bij Je 700 mijlen die Columbus aangaf, nog die
voegen welke hij zieh voorstelde af te trekken, en die hij inder-
daad , gedurende den gaiischeu dag op zijn vertoonbaar logboek,
ten getale van ongeveer 200 aftrok. Bij dit eerste totaal moet nog
gevoegd worden het approximatief getal mijlen, die hij zich voor-
behield nog te doen, ofschoon hij \'s nachts krengde. Volgens de
gegevens die hei gunstigst voor Columbus waren, moet men de
lengte van de mijlen berekenen die Columbus gebruikte en thans
niet met zekerheid bekend is. Hij stelde zich, overigens, de
oostelijke kust van de Nieuwe Wereld ongeveer evenlijnig voor
met de westelijke kusten van Europa en van Afrika. Hij kon de
ontzettend grootc en diepe golf niet gissen, die het ameiikaansche
vasteland van Terre Neuve tot Fernambuco doorsnijdt\', de Oceaan
eindigde, voor hem, waar de Zee der Antillen begint. Uit deze ge-
zamenlijkc gegevens omtrent het vraagstuk, blijkt dat Columbus
de breedte van den Atlantischen Oceaan met eene bewonderen**
waardue juistheid berekende.
-ocr page 115-
HOOFDSTUK IV.
Van het eiland Ferro tot San Salvador.
In het eerst moest Columbus zich de moeite getroosten
om, dag en nacht, de manoeuvers van zijne stuurlieden
gade te slaan. «Hunne vreesachtige hand aarzelde om
het roer in eene bepaald aan Europa tegenovergestelde,
rigling te houden (I)»; zij trachtten, door naar het noor-
den terug te keeren, de diepten van het westen te
ontkomen. Columbus moest daarover, op den 9, menig-
maal met kracht berispingen doen hooien.
Zij ontmoetten, na den volgenden dag, op honderd en
eenige mijlen ten westen van het eiland Ferro, een
vlottend stuk mast waarvan zij, te vergeefs, trachtten
zich meester te maken; het droeg al de kentcekenen
van lang in het water te zijn geweest. De matrozen
werden door die ontmoeting met eene bijgeloovige droef-
heid bevangen: het oude strandgoed, dat getuigde hoe
de een of andere stoutmoedige bezoeker van deze
verafgelegen eenzame plaats, was vergaan, scheen hun
eene waarschuwing van den hemel om de reis niet voort
te zetten.
Toen zij den 13, des avonds, nog honderd mijlen
meer in volzee hadden afgelegd, werd de zielskracht
(1) Roselly de Lorgues.
-ocr page 116-
112
van Columbus op de onverwachtste, de hardste proef
gesteld: hij bespeurde dat de magneetnaald van het
kompas, in plaats van regt in de rigting der poolster
te wijzen, vijf of zes graden naar het westen afweek.
Den volgenden morgen was de afwijking nog grooter;
zij vermeerderde insgelijks de volgende dagen. Dit was
de eerste maal dat de magnetische miswijzing werd
opgemerkt. Columbus wachtte zich wel om zijn gezellen
die opmerking mede te deelen, wetende hoezeer hen
dit ongerust zou maken.
Zij zeilden toen, met de wind van achter, gedurende
het gunstigste jaargetijde, in de heldere luehtstreek der
passaatwinden. Eene fraaije bries blies uit het oosten;
onder haren zachten en magtigen invloed, zwollen al de
zeilen op. Zij bragt de overheerlijke frischheid, het
onuitsprekelijk gemurmel, de versterkende geuren van
een uitgestrekten en helderen oceaan tot de karveelen.
De geheele natuur, schijnt, daarenboven tibij kalm en
schoon weder, in die streken, de voortdurende wetten
eencr bevoorregle lente te volgen: hun voorkomen is
bekoorlijk. De lucht is zuiver, zoet, doordringend; de
golven, met hare beweegbare weerkaatsingen, zijn door-
schijnend en gekleurd; zij bewegen zich langzaam en
murmelen; de hemel is zacht, blaauw en ligt, en de
harmonieuse bogt van zijn ruimen en hoogen koepel
is bijna geheel vrij van wolken. Des avonds en des
morgens, is de dampkring, aan den gezigteinder, rijk
genuanceerd, schitterend rood gekleurd; den ganschen
dag schittert de zon over eene uitgestrektheid die on-
eindig schijnt, het licht dringt overal door, de kracht
en de bedrijvigheid zijn overal en met kracht bezig,
den ganschen nacht vonkelt het uitspansel door den
ligten sluijer van eene stille duisternis, de zee weer-
-ocr page 117-
115
kaatst haar, en de mensch leeft te midden van vrede,
van rust, van welzijn.
Deze goedertieren en glansrijke natuur ontmoetten de
gezellen van Columbus op de plaats zelve, welke hunne
verschrikte verbeelding, bij hun vertrek, met de hersen-
schimmige afgrijselijkheden der Duistere Zee had bevolkt.
Deze eenvoudige bemerking zou voldoende geweest zijn
om hun alle vrees te benemen , indien de vrees kon over-
wegen; maar dit geschiedde natuurlijk niet: voortdurend
gerustgesteld, bleven zij niettemin tot het einde van de reis,
de vrijwillige speelballen, nu eens van de voorbarige
verwachting, dan weder van den ongewettigden schrik.
Den 14, kwamen twee vogels, die men zeide, dat zich
niet ver in zee waagden, een reiger en een andere
landvogel, rond de karveelen vliegen; de bemanningen
maakten daaruit op dat men digt bij land was; zij waren
vervoerd van vreugde. Maar, in den nacht van den 15,
viel er, op vier of vijf mijlen afstand van de schepen,
uit de lucht wat Columbus noemt «een bewonderens-
waardige tak of spoor van vuur ». Deze luchtverschijn-
selen, die gewoon zijn in de warme streken, zijn eene
der prachtvolle verschijningen van de tropische nachten.
Toen de matrozen dit schouwspel zagen, werden zij van
schrik bevangen.
Den 16 was de lucht uiterst gematigd, het weder «als
in de maand april in Andalusië». Men ondervond een
onbeschrijfelijk genoegen van de morgenlucht te genie-
ten. Zooals Columbus doet opmerken, ontbrak er niets
aan dan het gezang der nachtegalen. Men zag bundels
zeer groen gras drijven: het scheen pas uit den grond
gerukt. Dit deed de matrozen gelooven en zeggen, dat
men digt bij een eiland was. Hunne gissing was niet
geheel bezijden de waarheid, want men naderde de
-ocr page 118-
114
brandingen, die sedert, als gezien in 1802, op de kaarten
staan aangeteekend. Maar Columbus, onfeilbaar geleid door
zijne wetenschap of de ingeving, hechtte aan die opmer-
kingen slechts een ondergeschikt belang: «Ik bereken,
zeide hij, dat het vasteland verder is».
Den 17on zag men andermaal veel gras. «Dat was gras
van de rotsen, zegt Las Casas; het kwam uit het westen».
De matrozen dachten al wederom dat het land in de
nabijheid was. Dien dag had zelfs dat vooruitzigt het
vermogen niet om hen te verheugen. Columbus was ge-
troffen over hun stilzwijgen en hun verslagen gelaat. De
stuurlieden hadden op hunne beurt het miswijzen der
kompasnaald opgemerkt; zij hadden de voorzigtigheid
zelfs niet gehad om die ontrouw van het kompas aan
de bemanning te verbergen. Columbus raadde waarin
hunne treurigheid haar oorsprong had. Gelukkigerwijs
badden zijne tegenwoordigheid van geest en zijne kalme
overwegingen hem reeds eene vernuftige en afdoende
uitlegging aan de hand gedaan om zijne manschappen
gerust te stellen.
Zij leenden toen al hunne aandacht aan hetgeen rondom
hen voorviel. Elk oogenblik zag men gras in grootere
hoeveelheid, en het scheen uit eene rivier te komen.
Een kleine zeekreeft, die in dat drijvende gras reisde,
werd levend gevangen. Het zeewater scheen minder zout
dan bij de Kanarische eilanden; een tweede, landvogel
naderde; troepen tonijnen speelden in de nabijheid der
vaartuigen, de schepen wedijverden onderling in snelheid,
daar elk vaartuig hoopte, het eerste land te zullen zien,
ieder man hoopte het jaargeld van tienduizend maravedis
te zullen winnen, als premie door Isabella beloofd aan
dengene, die het eerst de kust van Indië zou ontdekken
Den 18 was het weder hetzelfde: «Een zachte en regel-
-ocr page 119-
115
matige wind deed al de zeilen zwellen, terwijl, om de
uitdrukking van Columbus te bezigen, de zee even kalm
was als de Guadalquivir te Sevilla.» Alonzo Pinzon,
wiens schip, de Pinta, de beste zeiler van het eskader
was, kwam vooruit. Toen hij langs de Santa Maria
gleed, zeide hij aan Columbus, dat bij zoo snel ging,
omdat hij eene menigte vogels naar het westen had zien
vliegen; hij rekende er op, zeide hij, dat de nacht niet
zou omgaan vóór dat hij land zou gezien hebben. De
lucht scheen inderdaad in het noorden duister te worden,
«hetgeen een teeken is, zegt Las Casas, dat de kust
nabij is». Het was, inderdaad, slechts eene dier verre en
lage wolken, die, op zee, bij zons-ondergang, zich zoo
dikwijls aan ongeoefende oogen als een oever voordoen.
Den 19, ten tien ure \'s morgens, kwam eene zee-
meeuw op de Santa Maria; eene andere kwam in den
namiddag. Eene mist zonder wind kwam op; dit ver-
schijnsel werd beschouwd als een teeken dat er land in
de buurt was. Ofschoon Columbus met eene lijn van
tweehonderd vademen gepeild en geen grond gevonden
had, bieef hij toch overtuigd, met al zijne gezellen, dat
hij, in het noorden of in hel zuiden langs eilanden zeilde.
Op tien mijlen in het zuiden toch waren er brandingen.
Maar hij wilde, zegt Las Casas, zijn weg naar Indië
vervolgen: hij ging voorbij en maakte slechts deze op-
merking: «Het weder is goed, en als het God belieft,
zullen wij dat alles op onze terugreis wel zien.»
Den 20 werd de wind zwakker; men zag veel gras,
ofschoon men het den vorigen dag niet had ontdekt.
Men nam met de hand een vogel gevangen, die geleek
op eene zeezwaluw: hij had pooten gelijk eene meeuw;
men zag hem voor een riviervogel aan. De matrozen
maakten daaruit nog meer het gevolg op dat er eene
-ocr page 120-
110
kust in de nabijheid was, dewijl in den morgen, bij
den dageraad, twee of drie vogeltjes van eene soort
die men kende als de boschaadjes en de boomgaarden
te bewonen, in het want waren komen zitten; nadat zij
een gezang hadden doen hooren dat der bemanning als
een vrolijke echo van het land in het oor geklonken
had, waren zij bij het opgaan der zon weggevlogen.
Zulke zwakke vogels, deed men opmerken, hadden geen
groote afstanden kunnen afleggen; hun gezang had overi-
gens alleen reeds bewezen dat zij geen vermoeijenden
weg hadden afgelegd.
Den volgenden dag, 21, was de windstilte nog grooter,
zelfs bijna volkomen, en nu en dan slechts door eene
onvoelbare zucht afgebroken. De geheele oppervlakte der
zee scheen, zoover het oog reiken kon, onder ontzet-
tend groote velden van drijvend gras te verdwijnen. Het
gezigt van dit gras verheugde eerst de schepelingen;
eene walvisch vertoonde zich en verschafte door zijne
grillige wendingen te midden van het gras en de golven
een vrolijk tijdverdrijf. Columbus zeide, dat de verschij-
ning van dit dier het bewijs leverde, dat men digt bij
een land zeilde; zijn oordeel was gegrond, doet Navarette
opmerken, want hij ging toen op slechts vier mijlen
afstand ten noorden voorbij de brandingen, waarvan
reeds sprake is geweest.
Intusschen gistte de onrust aan boord der drie karveelen.
De matrozen vonden dat de reis reeds buitengemeen lang
was. Zij waren, zeiden zij, veel verder in het westen
doorgedrongen, dan één zeevaarder vóór hen. Zij waren
buiten bereik van eenige hulp: moest men nu nog op
de eindelooze velden des oceaans voortzeilen? Het was
zoo, verscheideue kenteckenen hadden hen menigmaal
doen gelooven dat men digt bij land kwam; ongetwijfeld
-ocr page 121-
H7
hadden zij dergelijkcn schijn weder voor oogen; maar
waartoe hielp hen dit? Nadat die bcdriegelijke verschijn*
selen met vervoering van vreugde waren ontvangen,
waren zij steeds verdwenen : zóó zou het altijd zijn : men
zou dien onbegrensden hemel en die zee zonder kusten
altijd voor oogen hebben.
Zij hadden reeds verscheidene dagen opgemerkt, dat
hoe meer men vooruitging, hoe meer de wind met
eene hardnekkige onveranderlijkheid uit het ooslen woei.
In plaats van in die onafgebroken opvolging van gunstige
winden eene weldaad der Voorzienigheid te zien, be-
gonnen zij te vreezen dat op die zeeën de wind altijd
uit het ooslen woei: als dat zóó was, dan zouden zij
hem tegen hebben om naar Spanje terug te keeren;
dan zou hij een onoverwinnelijke hinderpaal voor hun
terugreis opleveren. Te vergeefs gaf Columbus hun, met
eene onveranderlijke inschikkelijkheid, verzekeringen en
ophelderingen van natuurkundigen aard; hun wantrouwen
weerstond alles. De eerbied voor zijn gezag, zegt Munoz,
was verloren, zelfs de eerbied voor den naam der Koningen
was aan het wankelen geraakt. Maar den 22 september,
woei de wind in eene geheel andere rigting en hunne
hardnekkige vrees was ouverwinbaar beschaamd.
Deze schrik echter verdween alleen om plaats te maken
voor eene andere. De volgende dag was een zondag. De
lagen drijvende planten, die men sedert den vorigen avond
niet meer ontmoet had, kwamen gedurende een gedeelte
van den dag in overvloed terug; zij boden een gevoeligen
weerstand aan den gang der schepen. Was men niet,
vroegen de matrozen elkander af, aan die moerassen
van den Oceaan gekomen, welke voor de grenzen der
wereld gehouden werden? Zouden deze bewegelijke ban-
ken van planten niet hoe langer hoe dikker worden ?
-ocr page 122-
H8
Als de karveelcn eenmaal in hare onontwarbare strikken
waren opgesloten, zouden zij niet vooruit kunnen en
den steven niet kunnen wenden: dan zouden zij stranden,
de honger en een langzame dood zouden voor de deur
staan, tenzij men onmiddellijk ten prooi zou strekken aan
monsters, in die groene schuilplaatsen verborgen. Indien
de officieren al niet in deze kinderachtige overdrijvingen
der vrees vervielen, zij waren loch elk oogenblik beangst
dat de kielen zouden springen en de schepen zouden ver-
gaan op de klippen die door dit groen verborgen werden.
Om die vrees te verdrijven, nam Columbus zijne toevlugt
tot het peiilood; hij gebruikte eene buitengemeen lange
lijn; hij vond geen grond. Maar zelfs de klaarblijkelijkheid
heeft geen vat op de gemoederen die door den schrik
ontroerd zijn; niets stelde de officiers en de matrozen
gerust.
Overigens was de kalmte voor Tien eene voldoende
reden tot schrik. De wind was geheel gaan liggen, de
koelte die zich somtijds deed gevoelen, kon zelfs de
oppervlakte der zee niet rimpelen; deze was spiegeN
glad. Wij zijn, zeiden zij, in de stilstaande waterstreek
gekomen; de winden hebben er geen adem meer; de
golven zijn er niets dan eene werkelooze massa, ondoor-
schijnend en dood. Wij zullen hier omkomen. Hoe meer
Columbus zich inspande om hun reden te geven voor
die verschijnselen welke geen gewigt bezaten, hoe grooter
het gemor werd: het begon zelfs onrustbarend te
worden, toen, plotseling, de zee zich verhief zonder dal
het woei, en zoo hol stond dat allen daarover zeer ver-
wonderd waren. Deze plotselinge onstuimige beweging
der golven verdreef beter dan redeneringen het zouden
gedaan hebben, den denkbeeldigen angst der schepelingen.
Columbus schreef op zijn dagboek: «De onstuimige zee
-ocr page 123-
H9
was mij zeer voordeelig, hetgeen nog niet gebeurd was,
tenzij ten tijde der Joden, toen de Egyptenaren Egypte
verlieten om Mozes te vervolgen, die de Hebreëers uit
de slavernij verloste».
Den volgenden dag, kwam eene zeemeeuw op de ra
der Santa Maria zitten; vele andere vogels vlogen voorbij:
dat waren de eenige voorvallen van den 24. Maar het
was op zich zelf, en dagelijks een schouwspel, uitstekend
waardig om met bewondering te worden gadegeslagen,
met verrukking te worden overwogen, als men den mensch
daar zag, en de stoutmoedige vaart dier kleine schepen,
die voor de eerste maal sedert de schepping de eenzaam-
beid en de stille van deze uitgestrekte waterwoestijnen
stoorden door het doiïe geluid van het zog en de klank
van het menschelijk woord! Welke edele gedachten! welk
vertrouwen op zich zelven en op God, zouden de ge-
zellen van Columbus niet gehad hebben, indien zij vol-
doende de grootheid hunner zending in het oog hadden
gehouden en hare waarschijnlijke, ten minste mogelijke
uitkomsten voor het menschelijk geslacht! Op deze golven,
eertijds het uitsluitend g:ondgebied van het redeloos
schepsel, ontplooide zich nu aan de toppen hunner
masten de door den adem van den wind bewogen heilige
beeldtenis des Verlossers. Des morgens en des avonds,
deden zij met groote ingetogenheid het gemeenschappelijk
gebed. Telken avond zongen zij vooral ook den troost-
rijken hymnus der reizigers aan de Heilige Maagd : Salve,
Regina.
Hunne stemmen waren ruw, maar niet zonder
harmonie met de eenzaamheid en de onmetelijke ruimte.
Columbus alleen begreep en smaakte zijn heerlijk
voorregt van de eerste onsterfelijke ziel te wezen, die
in aanraking kwam met zulk eene uitgestrekte, zulk eene
magtige en schoone wereld. Eene dubbele bezorgdheid
-ocr page 124-
12Ö
hield zijne gedachte bezig en vervulde al zijn tijd. Als
natunrvorscher en geleerde, bewonderde en onderzocht
hij deze nieuwe natuur onder al hare opzigten: liij trachtte
uit al de uitwendige verschijnselen nuttige aanwijzingen
te trekken. Hij vestigde nacht en dag een vorschcnden
blik op den gezigteinder; hij vergeleek de temperatuur
van het water op verschillende diepten geput; hij hechtte
waarde, als aanwijzing, aan de geuren, welke de wind
van verre aanbragt, aan de kleur der golven, aan de
doorschijnendheid der lucht. Hij gaf zich rekenschap van
de rigting en de kracht der stroomen. Hij ving elk voor-
werp uit het plantenrijk dat hem nieuw voorkwam, als
het zijn schip voorbijdreef, op, en onderzocht het met
de levendigste nieuwsgierigheid.
Als hoofd, belette zijn onbeperkt vertrouwen in eene
bijzonder beschermende Voorzienigheid hem nooit, om
de voortdurende verpligtingen van het kommandement
in de \'geringste bijzonderheden te vervullen. Hij hield
zich verantwoordelijk voor God en zijne vorsten, voor
de menschen die, op zijn verzoek, de onderneming met
hem deden. Hij hield toezigt op de uitvoering van al zijne
bevelen en stelde in zich zelf alleen vertrouwen. Elk uur
van den dag en den nacht zag men hem op de hut.
Behalve de korte oogenblikken, die hij aan den slaap
toewijdde, trad hij zijne kajuit alleen binnen om zijn
dagverhaal te schrijven, zijne kaarten Ie pointeren of
zijne Getijden als lid van de Derde Orde te bidden. Hij
handelde, in een woord, alsof het gelukken der onder-
neming uitsluitend van zijne pogingen had afgehangen. In
werkelijkheid evenwel stelde hij zijne hoop op God alleen.
«Ik hoop, zeide hij gaarne, dat deze almaglige God, in
wiens handen alle overwinningen zijn, ons weldra een
land zal doen vinden».
-ocr page 125-
HOOFDSTUK V.
Van liet eiland Ferro naar San Salvator.
(Vervolg).
Den 25 september stak de wind zeer gunslig op. De
zee was zoo schoon, dat de matrozen er genoegen in
schepten om elkander in het water te werpen en al
dartelende te zwemmen. De drie karveelen zeilden op
ééne lijn, aan de beide boorden van de Sunla-Maria,
die in het midden voer. Columbus onderhield zich ge-
ruimen tijd met Alonzo Pinzon, over cene kaart, die
drie dagen geleden, aan boord der Pinta gezonden was.
Op deze kaart waren eilanden ten westen geteekend.
Pinzon beweerde, dat men zich op de hoog\'c dier eilanden
bevond. Columbus was van een tegenovergesteld gevoelen
en liet zich de kaart teruggeven.
De zon was ondergegaan. Terwijl Columbus op zijne
beurt met zijne stuurlieden de besproken kaart bestu-
deerde en pointeerde, werden zij plotseling in die studie
gestoord, door een kreet van de Pinta gegeven : zij zagen
Alonzo Pinzon, die, op het achterschip geplaatst, uil-
riep: «Land! Land! Signor, ik krijg het jaargeld»!
De geheele bemanning van de Pinta hief vol geestdrift
het Gloria in excehis Deo! aan. Columbus onder-
zocht niets, maar wierp zich onmiddellijk op de knieën
en dankte God. De bemanning van de Santa-Maria klom
op de hutten, verspreidde zich in de masten en het
want; zij verzekerden dat zij inderdaad, in het zuidwesten,
-ocr page 126-
122
door Pinzon aangewezen, land zagen: men schatte den
afstand op ten hoogste vijf en twintig mijlen. «De over-
tuiging werd zóó krachtig, de geestdrift zóó wegslepend,
dat Columbus», ofschoon deze ontmoeting hoegenaamd
niet strookte met zijne berekeningen, «het, volgens
Washington Irving, onvermijdelijk achtte den weg te
verlaten en den ganschen nacht zuidwestelijk koers deed
nemen.» Maar de dageraad deed al de hoop verdwijnen:
zij verdreef de wolk, die, in den avond, een land had
schijnen te wezen. Het eskader hernam zijne eerste rigting.
Deze nieuwe teleurstelling, wreeder dan al de anderen,
demoraliseerde de schepelingen. Ter neder geslagen en
het hart overvloeijende van bitterheid, gaven zij aan
hunne oproerige gedachten in scherpe bewoordingen
lucht. Buiten weten der officiers, kwamen de matrozen
bij troepjes van drie of vier, in voortusschendek bijeen.
Die geheime zamensprekingen konden hun wederzijdschen
toorn slechts doen aangroeijen. De bijeenkomsten werden
langzamerhand talrijker en hadden meermalen plaats.
De matrozen hadden de gewoonte aangenomen om onder
elkander Columbus de bijnamen van den Vreemdeling,
den Genuees, den Zwetser te geven. Zij beschuldigden
hem van hun leven van goede en loyale Spanjaarden in
gevaar gebragt te hebben, om, ten hunnen koste, een
rijke en groote heer te worden. Deze gevoelens, deze
gesprekken bleven niet binnen de Santa-Maria besloten.
De drie bemanningen, die veel met elkander ir aanraking
kwamen, en in onderscheidene omstandigheden vermengd
waren, weiden door denzelfden haat en dezelfde af-
schuwelijke plannen vereenigd.
Is het geen dwaasheid, vroegen zij elkander af, nog
verder in het westen te gaan dat niet eindigt?Zij herin-
nerden elkander de droefenis en het sombere voorge-
-ocr page 127-
123
voel van hunne familién, den schrik der kustbewoners
van Palos, den tegenstand der geleerden van Salamanca.
Zij hadden berouw van den pater gardiaan van do Rabida
geloofd te hebben, die ook al door den indringer be-
drogen was. De schepen, zoo gingen zij voort, zijn veel
te veel beschadigd om den terugtogt te kunnen doorstaan:
moest men nu de averij nog erger maken en den togt
voortzetten? Was het billijk dat honderd en twintig man,
kastilianen en oude christenen, voor de grillen van een
gelukzoeker zouden omkomen? Had men hem niet ge-
noeg, en op allerhande wijze, de buitensporigheid zijner
hardnekkigheid voor oogen gehouden? Hij hoort de klag-
ten, hij ziet de droefheid, hij weet niet wat medelijden
is; geen redenen, geen gebeden, geen vertoogen, geen
smeekingen raken hem. Waarom zich nog langer bera-
den? Moesten zij zelven niet voor hun levensbehoud
zorg dragen? Men zal hem aanzeggen dat hij naar Spanje
moet tertigkeeren: weigert hij, men zal hem in den nacht
over den muur werpen! Zal dit eene misdaad wezen?
Wie zal hen, bij hun terugkeer, laken dat zij dus een
even vrjesclijken als wissen dood hebben voorkomen?
Wie zal het weten? Zal het niet waarschijnlijk voor-
komen, als men, bij de aankomst zal verhalen, dut de
Italiaan, des nachts, met zijne werktuigen de sterren be-
schouwende, in zee is gevallen?
Er moesten noch verscheidene dagen verloopen, vóór
dat het komplot dien graad van vastheid, die hevigheid
van taal bereikte. Toen het al de ondergeschikte gezel-
Jen van Columbus had omvat, was er nog een uitstel
noodig om de officieren en zelfs de bevelhebbers, die
onder zijne orders stonden, daaraan te doen deelnemen.
Een noodlottig tooneel had den lc" october plaats. Bij
het krieken van den dag, verklaarde de officier van de.
-ocr page 128-
124
wacht aan boord der Santa-Maria, aan de bemanning,
met eene soort van ontsteltenis, dat men vijfhonderd
acht en tachtig mijlen had geloopen van het eiland Ferro
af. Hij vergiste zich zeer. Het geringste cijfer van Colum-
bus, dat, hetwelk hij op zijn publiek logboek schreef,
bedroog vijfhonderd vier en tachtig mijlen; zijn eigen
rekening, die hij voor zich alloen hield, klom werke-
lijk tot zevenhoiderd zeven mijlen. Het geringer cijfer
door den officier genoemd, maakte niettemin een treu-
rigen indruk op de matrozen. Dit voorval begunstigde de
uitbreiding van het komplot. Al de officieren namen daar-
aan deel. En nog treuriger is het te moeten bekennen,
dat het zelfs den bevelhebbers van de Pinta en de Nina
en den eersten stuurman der Pinta — de drie broeders
Pinzon — niet meer onbekend was wat er tegen hun
opperhoofd werd gesmeed, en z;j zich daartegen niet
verzetten. De Pinzons hadden reeds herhaaldelijk in hun
omgang de grove fout begaan — als het slechts eene
fout is — om hem in tegenwoordigheid van hunne ge-
meenschappelijke ondergeschikten, door lompe bejegening
en trotsche houding, te doen gevoelen dat hij alleen stond
en zij de bemanning aan hunne zijde hadden. De drie
equipaadjes waren, bijna geheel, zamcngcsteld uit zee-
lieden van de kusten waar de familie Pinzon zeer bekend
was en invloed bezat. De Pinzons hielden zich voor de
ware meesters van het eskader.
Het oproer brak intusschen nog niet uit. Den 2 en
3 uctober zag men damvogels en veel planten: onder
deze schenen sommige oud, en de anderen, die zeer-
frisch waren, droegen eene soort van vruchten; het
waren de druiven der tropische landen. Columbus schreef
eene opmerking in zijn dagboek die Las Cazas ons heeft
overgebragt. Het voor mogelijk houdende, dat hij de
-ocr page 129-
125
door ons genoemde eilanden, die op de kaart waren
geteekend, achter zich gelaten had, zeide hij dat het zijn
doel was zich naar Indië te begeven en dat hij niet
voorzigtig en oordeelkundig zou handelen met zijn tijd
onder weg te verliezen door te laveren; zoozeer bleef hij
tot het einde toe onwrikbaar overtuigd, dat zijne eerste
aanwijzingen omtrent de lengte van den weg juist waren!
Den 6 october ontstond een ernstig geschil tusschen
Columbus en den bevelhebber van de Pir.la. Deze stelde
voor om een weg te verlaten die hen tot niets leidde,
en de zuidelijke rigting te volgen. Hij kleurde zijn
voorstel met het voorwendsel om de eilanden te zoeken
die op de kaart waren aangeteekend. In den grond der
zaak, polste hij, men vergeve ons de uitdrukking, de
plannen van zijn opperhoofd, met het oog op den eisch
dien men zich hoe langer hoe meer bereidde hem te
stellen, om naar Spanje terug te keeren. Vóór dat Alonzo
Pinzo het waagde zulk een radikalen eisch in al zijne
onbeschaamdheid te doen , wilde hij Columbus met een
meer gematigd voorstel polsen. In allen gevalle is het
zeker dat Columbus geen geloof hechtte aan de woorden
van Pinzo: Columbus dacht, zegt Las Casas, dat de
kapitein der Pinla het voornemen niet had om het eiland
waarvan hij gewaagde, te zoeken. Hij weigerde bepaal*
delijk van zijne rigting af te wijken. «Hij was van
oordeel dat, indien zij den weg verlieten, zij niet zoo
spoedig land zouden bereiken; het was beter regtstreeks
naar het vasteland te gaan, behoudens om later naar de
eilanden terug te komen.»
Columbus deed zijne weigering door beteekenisvolle
voorschriften volgen: hij gaf bevel aan de beide kapi-
teins dat zij bij hem zouden blijven, een aan eiken kant
van zijn schip, van zonsonder- tot zonsopgang. Onge-
-ocr page 130-
126
twijfeld begrepen de Pinzons, met een half woord, den
zin en de beteekcnis van dit bevel. Hun hoogmoed werd
daardoor geraakt; en, ongetwijfeld, van dit oogenblik
af, voegden zij zich onvoorwaardelijk bij de kabalen
der toekomstige oproermakers.
Een vnlsch alarm, na zoovele anderen, was welligt
de reden dat de volgende dag, 7 october, zonder be-
paalde muiterij voorbijging. Bij zonsopgang loste de
Nina een kanonschot, en heesch eene vlag boven aan
de mast, signalen welke men overeengekomen was te
geven zoodra de kust zich zou vertoonen. Altijd geëlec-
triseerd door die stem welke de hoop deed herleven,
liepen de drie vaartuigen dien dag, om strijd, naar dat
land door de Nina gesignaleerd. Maar de avond viel en
de regte en zuivere lijnen van den gezigteinder bewezen
dat men zich andermaal bedrogen had.
Den volgenden dag deed Columbus uit zich zelven wat
hij op de looze voorstellen van Alonzo Pinzo had gewei-
gerd : hij wijzigde zijn weg naar het west-zuid-westen.
Deze manoeuver bragt er ongetwijfeld het hare bij om
de plannen van oproer te doen verdagen. Den 8 october
schreef Columbus, verrukt over de schoonheid van het
weder en de zee, andermaal op zijn dagboek: «Gode
zij dank.» De planten verschenen, hoe langer hoe fris-
scher. De lucht was niet alleen zoet en zuiver, zij was
geurig. Men zag veel landvogels, veldvogels, zegt Las
Casas; zij vluglten naar het zuiden. De visschen dartelden
op de gladde oppervlakte der golven. Het geheel der
aanwijzingen deed, de beide volgende dagen, met eene
kracht, welke geen twijfel bij Columbus overliet, zien dat
men zeker de kust naderde.
Maar na de herhaalde teleurstellingen, hielden de
schepelingen nu alle voorteekenen voor even ijdel en
-ocr page 131-
127
bedriegeüjk. Den 10 october, bij het ondergaan der zon,
dat wil zeggen op het oogenblik dat de drie karveelen,
volgens de order die Columbus onlangs had gegeven voor
de vaart gedurende den nacht, digt bij elkander waren,
kwamen de Pinta en de JVina, op hetzelfde oogenblik,
digt bij de Santa-Maria en plaatsten zich, stuur-. en
bakboord, tegen hare zijden. Het was een werkelijk
enteren, bijzonder begunstigd door de medepligtigheid
van het aangevallen vaartuig. Zijn verdek werd aanstonds
bedekt met de oproermakers van buiten en van binnen.
De broeders Pinzon waren aan het hoofd hunner man-
schappen, die zij hunne wapenen hadden laten nemen.
Oproerige kreten werden gehoord. De bemanning van
Columbus, zijne officieren, zijn staf, zijne bedienden,
de agenten en de commissarissen der kroon, en tot zelfs
de neef van zijne vrouw, schaarden zich achter de Pinzons.
Nooit was een man, in een opperst gevaar, zóó alleen,
zóó verraden, zóó aan zijn lot overgelaten.
Men eischte dal hij onverwijld de steven naar Kastilië
zou keeren. Hij gaf niet toe, hij ontstelde niet. Hij
kende de menschen te goed, om met razende oproer-
lingen te redeneren. Het prestige van een gezag verlagen,
waarvoor hij aan God, aan zijne vorsten , aan zijne eigen
eer verantwoording verschuldigd was, dit kwam hem niet
in de gedachte op. Hij verhief hooger en fierder dan ooit
zijn kalm en ernstig gelaat. Met een helderen blik en
eene kalme houding, op een gelijken, vasten, trillenden
toon, protesteerde, of, nog eenvoudiger waarschuwde hij
«dat hij vertrokken zijnde om zich naar Indiê te begeven,
meende zijne reis te zullen vervolgen tot dat hij, met
de hulp van Onzen Heer, Indië zou gevonden hebben!»
En alles keerde tot de orde terug. Door welk wonder?
God alleen weet het. Columbus geeft geen verderen uitleg
-ocr page 132-
128
over dit oproer en de wijze waarop het gestild werd,
maar zegt dat God hem verloste «in het lijden en de
kwellingen die zijne matrozen en zijne equipaadjes hem
deden ondervinden, allen met gemeen overleg besloten
om terug te kecren, tegen hem opstaande, zich zelfs zoo-
zeer vergetende van hem te dreigen; die eeuwige God gaf
hem de kracht en de grootmoedigheid welke hij noodig
had, steunde hem alleen tegen allen.»
Deze krisis was de laatste. Den volgenden dag, den 14
october, had men eene onstuimige zee, onstuimiger dan
men nog gedurende de geheele reis had gehad. De tee-
kenen van het nabij zijn van land herhaalden zich in
grooteren getale, en dat wel met eene snelheid die indruk
maakte op de ongeloovigsten. Behalve de damvogels die
men bleef zien, dreven een pas uitgerukt bies, want
het was nog groen, digt voorbij de Santa-Maria, een riet
en een stok in het vaarwater van de Pinta. Behalve eene
hoeveelheid frissche planten, zooals in de rivieren groci-
jen, zag men een groenen visch, van eene soort die
tussehen de rotsen leeft. Zij haalden achtereenvolgens
uit het water, een ander riet en, wat nog beslissender
was, een stok met sporen van beeldhouwwerk. De schepe-
lingen van de Nina zagen, onder andere niet twijfelachtige
teekeneu, een tak van een bloeijenden heester, zeggen
de eenen, een tak met kleine roode vruchten beladen,
zeggen de anderen. Men legde zeven en twintig mijlen
af van zons op- tol zons ondergang. De gezigteinder was
zuiver en ligtblaauw; de lucht verwonderlijk helder; de
zee was uitermate schitterend, de wind bragt ongewone
geuren aan. Bij zonsondergang waren alle gemoederen
zoo gorust en opgeruimd, als zij, den vorigen avond, op
het zelfde uur somber en verontrust geweest waren. De
karveelen naderden tot elkander, naar gewoonte: men
-ocr page 133-
129
stuurde weder rept ten westen. Bij elkander vergaderd
om het avondgebed te bidden, zongen de equfpaadjes,
als alle dagen, maar op vromer toon, het Salve liefjina.
Columbus nam hel woord op. In ecne roerend.: toespraak,
waarin te gelijk godsvrucht, goedheid, waardigheid door-
straalde, wees hij zijn gezellen op de gunsten, waarmede
de Heer hen van Palos af overladen had. Hij deed hen
opmerken, dat altijd voorspoedig weder hen, zonder het
minste ongeval, gebrngt had tot die breedten waar geen
schip zich vóór hen Ind gewaagd; «dat God hen over
een kalmen oceaan had gevoerd, hun moed elk oogen-
blik door nieuwe kenteekenen opwekkende, die in even-
rcdigheid van hunne vrees toenamen, hen, als hij de hand,
naar een ander beloofd land geleidende. Hij herinnerde
hen vervolgens het bevel, dat hij bij het vertrek van de
Kanarische eilanden had gegeven, om na middernacht,
wanneer zij zevenhonderd mijlen zouden hebben afgelegd,
niet meer te zeilen; de zaken zooals zij zich toen voor-
deden, maakten die voorzorg noodzakelijk (I).» Hij zeide
hun dat zij waarschijnlijk nog in dien nacht land zouden
zien. Hij beval hun aan om met dubbele aandacht te
waken, en wakende te bidden, omdat zij zeker, vóór
den dag, een eiland zouden zien. Hij beloofde eindelijk,
aan den eerste die het land zou ontdekken, bi halve de
premie van de koningin, een iluweelen wambuis.
Toen het duister geworden was, bleef Columbus op
zijne hut. Tegen tien ure, zag hij in de verte een licht,
en twijfelde er niet aan of het was de vlam van een
vuur dat aan land brandde. Maar nog niets luide \\vil-
Icnde verzekeren, riep hij Pedro Gutlierez, een officier
van het meubel-magazijn der kroon, en vroeg hem of
hij in de aangeduide rigting geen licht zag. Pedro Gut-
(1) Washington Irving.                                                       9
-ocr page 134-
150
tierez antwoordde dat hij het zag, Columbus riep toen
den controleur Rodrigo Sanchez van Segovie: maar terwijl
deze naar de hut ging, verdween het licht, of, zooals Las
Casas spreekt, was het niet in eene stelling waar men het
kon zien. Het vertoonde zich evenwel nog herhaaldelijk.
Het was als eene kaars welker vlam beurtelings flikkerde
of verdween; men zou gezegd hebben dat het, in eene
schuit geplaatst, met de golven op en nederging. De ge-
zellen van Columbus hechtten weinig waarde aan dit
afwisselend schijnsel; maar hij beschouwde het als een
onfeilbaar bewijs, dat men digt bij eene bewoonde kust was.
Te middernacht werden de zeilen verminderd. Des-
niettemin hielden de karveelen in snelle vaart koers op
het westen, omdat een sterke stroom hen derwaarts
stuwde. De Pinta was, volgens gewoonte, een weinig
vooruit. Aan boord der drie schepen was niemand ter
ruste gegaan; iedereen, op het verdek, in mast of want,
hield de blikken zoo ver mogelijk gcrigt in de lijn der
kraanbalken. Ten twee ure \'s morgens, riep een matroos
van de Pinta: Land! Aanstonds bescheen het licht van
een kanonschot, aan boord van dit vaartuig gelost, het
eskader, en de ontploffing electriseerde, om zoo te zeg-
gen de drie karveelen, van de kiel tot de punt der
masten. Columbus viel op de knieën. Sedert de ver-
schijning van het licht had hij eene gevestigde overtuiging;
hij vreesde geen vergissing meer; met eene krachtvolle
stem hief hij het zegelied aan, het Te Deutn luudamus,
dat de drie equipaadjes, dronken van vreugde, met
hem zongen. Tranen stroomden over zijne wangen.
De nieuwe wereld was ontdekt: men zag de kust
duidelijk op een afstand van ongeveer twee mijlen. Co-
lumbus liet de zeilen opgijen en, in het onzekere water
gebeuren zou, de wapenen gereed houden.
-ocr page 135-
TWEEDE GEDEELTE
tijdperk der ontdekkingen 11492—1502).
EERSTE BOEK
DE EERSTE REIS (1492—1493).
EERSTE HOOFDSTUK.
Het eiland San Salvator.
Op vrijdag, 12 october 1492, bij het opgaan der zon,
wierpen de drie karveelen van Christophorus Columbus het
anker digt bij den oever, dien zij gedurende den nacht
gezien hadden. Hij ontplooide zich, weinig verheven,
maar bewonderenswaardig, over eene lengte van tien
tot vijftien mijlen. Zijne bosschcn, zijne boschaadjes, zijne
graslanden, besproeid door heldere wateren; zijne krachtig,
dik en zeer verscheiden getint groen; zijne prachtige
bloemen, zijne vreemde vruchten, zijn klimopplanten die
van de neergebogen toppen der bocmen tot in het water
als guirlandes afhingen, gaven hem dat voorkomen,
eigen aan alle schoone intcrtropicale oevers, van een
kolossalen en frisschen bloemkorf, op den Oceaan geplaatst.
-ocr page 136-
132
De inboorlingen, langs de zoomen van de bosschen of
Tan het strand geschaard, schenen in een extatitke beloo-
vering verzonken.
Columbus trok hrt galakostunm aan van de waardig-
heden, welke de Ontdekking hem, krachtens de over-
cenkomst van Santa Fe, bezorgde: erne schitterende
wapenrusting onder een langen scharlakenkleurigen sleep-
mantel. Zijne olTicieren groepeerden zich achter hem,
tussclien de rijen van eene eerewacht. Eigenhandig de
ontplooide koninklijke vlag, waarop het beeld van Christus
was geschilderd , omhoog dragende, daalde hij in de sloep
neder. Men ging van boord. De zwaar gewapende sloepen
Tan de Pinta en de A\'ina, vergezelden de sloep van
Columbus. Op haren voorsteven droeg ieder der beide
kommandanten, op het voorbeeld van Columbus, eene
der banieren van het groene kruis genaamd.
Met eenigc slagen der riemen waren de sloepen op
het strand. Columbus sprong het eerst aan land. Ter
naauwernood had hij den voet aan wal gezet, of hij plantte
den standaard van Christus, viel op zijn aangezigt, en
kuste den grond driemaal, van geluk weenende.
Altijd geknield, met uitgestrekte armen, en met trillende
stem, improviseerde hij dit gebed: «Heer, eeuwige en
almnglige God, Gij hebt door uw goddelijk Woord, het
uitspansel, de aarde en de zee geschapen. Uw naam zij
overal gezegend en verheerlijkt. Uwe Majesteit zij verheven,
die zich gewaardigd heeft toe te staan dat uw doorluchtige
naam, door uwen nederigen dienstknecht, in dit andere
werelddeel gekend en gepredikt zal worden!...» En, zich
opriglende, ontplooide hij in hare gcheele breedte de
banier des kruises.
Hij wist nog niet of deze grond een eiland of een vasteland
was. Hij noemde hem San Salvator, «ter eere, zegt hij,
-ocr page 137-
133
van den almagtigen God die dit alles wondervol gedaan
heeft.» Maar hij had een, zoo niet verhevener, don toch
duidelijker doel: de naam van Venlosser of Jesus, dè
essentie zelve van het christendom, verschafte hem in
zijne duidelijke kortheid de natuurlijkste en billijkste be-
kendmakiug, dat hij dit halfrond, hetwelk voornamelijk
met het oog op zijne bekeering was opgespoord, openlijk
aan het Evangelie wilde toewijden.
De reglementaire en eigenlijk gezegde in bezitneming
had aanstonds plaats met den indrukwekkenden ernst
van eene groote staatkundige handeling, door militairen
vervuld. Columbus, met den degen in de hoogte, te
midden van zijne in een kring geschikte officieren, ook
met den degen opgeheven, rigtte het woord tot de
koninklijke commissarissen, de kommandanten der Finta
en der Nina, en tut al de omstanders, en deed hen
als getuigen optreden, dat hij dit land, in den naam Onzes
Heeren Jesus Christus voor de kroon van Kastilië in
bezit nam (I).
Hij werd, op het oogenblik zelf, officieel < rkend in zijne
talrijke hoedanigheden van Onder-Koning, Gouverneur-
Generaal der ontdekte en te ontdekken eilanden, Groot-
Admiraal van den Oceaan. Zijne gezellen, die ontroerd,
overweldigd, berouw hebbend waren, verdrongen zich
(1) Columbus meende niet, zooa\'s men het zich verbeeldt, dat
zijn verlangen om der Nieuwe Wereld het Evangelie te verkon-
digen hem het regt gaf, om zich, in spijt van het volkenregt
en de natuurlijke billijkheid, inees\'.er van den grond te maken
en de inwoners in slavernij te brengen. Bezitnemen was, in zijne
gedachte, aan Kastilië het voorregt verschaffen om te gaan, te komen,
te handelen, des noods, kantoren en koloniën te stichten, met
uitsluiting der andere europesche krooncn : dit was het koloniaal
en politiek stelsel van dien tijd.
-ocr page 138-
434
rondom hem. Allen wilden hem omhelzen of de handen
kussen; fier en dankbaar zijnde, dat zij de gezellen van
zijne fortuin en zijn roem waren geworden, verzochten
zij hem hunne fouten te vergeten; zij bevalen zich in
zijne goedheid aan. Allen bewezen hem, in de vormen,
de verschuldigde eer, en legden in zijne handen den
eed van gehoorzaamheid af. Hij moest gelooven dat zijn
verlangen en zijne hoop om in Europa onder de groot-
vassalen der kroonen, een rang te bekleeden, die in
verhouding stond tot zijne aanstaande rol van ontwerper
van den kruistogt, volkomen en voor altijd verwezenlijkt
was.
Sedert de ontscheping waren de inboorlingen wegge-
trokken en hadden zich achter de boomen verborgen.
Zij begonnen zich te vertoonen , en naderden Iangzamer-
hand tol de Spanjaarden. De groote gestalte van den
admiraal, de rijkdom van zijn kostuum en zijne wape-
nen, de eerbied van zijne omgeving, wezen hem als het
opperhoofd der geheimzinnige vreemdelingen aan. Naar
mate zij digterbij kwamen, stoutmoediger geworden, door
de opgeruimde welwillendheid van zijne gelaatstrekken,
van zijn blik en zijne gebaren, durfden zij, ofschoon
nog bevende, zich voor de voeten hunner onbegrijpe-
lijke bezoekers nederwerpen. Zij boden Columbus een
ruiker van bladen en welriekende kruiden aan. Zij
maakten zich weldra zóó gemeenzaam dat ze zelfs de
Spanjaards aanraakten, zich verwonderende over hunne
blankheid, hunne beenen betastende, hunne handen
naziende, hun baard bewonderende.
De admiraal en zijne gezellen lieten hen met die kin-
derlijke handelingen begaan. Zij deden er hun voordeel
mede om van hunne zijde de inlanders te bestuderen.
Vrij groot en welgemaakt, met een vluggen gang en
-ocr page 139-
435
bevallige bewegingen, hadden zij het gelaat beschilderd
met schreeuwende kleuren, maar hunne gelaatstrekken
waren vrij regelmatig en fijn. Zij hadden geen baard,
een breed voorhoofd, een ontwikkelde hersenpan, goed
gespleten oogen, hoofdhaar, lang genoeg om op hunne
schouderen te iiangen, niets in hen, zelfs hun gelaats-
klcur, die «noch zwart, noch blank,» maar koperkleurig
was, deed in hen het afrikaansche ras ontdekken. Zij
droegen geen andere wapenen dan lansen, stokken met
scherpe punten, welker uiteinde in het vuur gehard
was of voorzien van een puntigen steen, eene tand of
een vischbeen. Men bood hun eene sabel aan, ze namen
haar bij het scherp en sneden zich.
Columbus zag op eenige hunner sporen van oude
kwetsuren. Hij vroeg hun door teekenen van waar die
wonden kwamen: zij deden hem begrijpen dat men van
de naburige kusten kwam om hen weg te rooven, en
dat zij zicli verdedigden. Hij maakte daaruit op dat
bet vasteland nabij was, en dat men van daar slaven
kwam halen uit de eilanden. Deze onderstelling kwam
overeen met hetgeen hij in Marco Polo gelezen had over
de gewoonten van het uiteinde van Azië. Zij bevestigde
hem in de overtuiging dat hij in de ooslersche streken
van Indié\' was aangekomen. Hij gaf, dien ten gevolge,
aan de inboorlingen den generieken naam van Indianen.
Columbus wees aan zijne timmerlieden twee schoone
boonien aan, gaf hun bevel, die omver te hakken en
daarvan een monumentaal kruis te vervaardigen. Toen het
vervaardigd was, maakte men het gat, waarin de vlagge-
stok op het strand gestoken was grooter: de kruisplan-
ting geschiedde onder het zingen van den hijmnus Vexilla
Regis prodeunt.
Terwijl men het oprigtte, beschouwde
de admiraal het als een pligt en een prerogatief om het
-ocr page 140-
136
met eigen handen te ondersteunen. De plegtigheid cin-
digde met het zingen van het Te Deum.
«De admiraal, zegt Las Casas, planite een kruis op
al de plaatsen die hij bezocht, eilanden, provinciën,
steden en andere oorden»! Deed hij dit ovcreenkom-
stig een algrmeen gebruik van dat lijdvak? Volstrekt
niet. Zijne tijdgenoolen waren getroffen over zijn ijver
om overal kruisen op te rigtcn, als ware het eene
buitengewone zaak. Zij zagen daarin de karakteristieke
en onderscheidende omstandigheid van zijne ontdekkingen,
dewijl zij daaraan den eersten naam van Nieuwe Wereld
ontleenden. West-Indië werd op de eerste kaarten
waarop het voorkwam aangeduid door het teeken en
den naam van het kruis: op de kaarten, met name die
van den Ptolomeus, die Jakobus Penluis de Leucho, in
1511, te Venetië uitgaf; werden zij, met roode hoofd-
letters, genoemd: land van het heilig kruis.
De eerste dag die de Europeanen op den bodem der
Nieuwe Wereld doorbragtcn, eindigde, gelijk hij be-
gonncn was, met eenc religieuse handeling. Columbus
vergaderde zijne gezellen om het kruis, dat hij geplant
had, en bad met hen het avondgebed.
Toen de sch pelingen aan boord waren teruggekeerd,
wijdde Columbus, volgens zijne gewoonte, een gedeelte
van den nacht aan het in zijn dagboek, voor de Koningen,
opschrijven van wat sedert den morgen was voorgevallen.
De goedheid, de wijsheid en de godsvrucht bezielden
zijne pen van de eerste zinsnede af. «Ik zag wel,
zeidc hij, over de Indianen schrijvende, dat het lieden
waren, die zich eerder door zachtmoedigheid en overre-
ding dan door geweld aan ons overleveren en tot ons
heilig geloof zouden bekeeren.»
Naauwelijks was de volgende dag aangebroken of de
-ocr page 141-
137
eilanders kwamen op het strand. Eenigen kwamen naar
de karvcelen zwemmen, een zeer klein getal kwam in
praauwen. De Oude en de Nieuwe Wereld begonnen
toen, ofschoon op eene zeer kleine schaal, de ontzaggelijk
groote handelsbeweging welke tegenwoordig hare wcder-
keerige welvaart uitmaakt. Eenige kluwen gesponnen
katoen, papegaaijen, brood van maniokswortel en andere
voorwerpen van even weinig belang, waren de eenigen,
die de inlanders konden aanbieden: zij ontvingen in ruil,
gekleurde mutsen, glazen paarlen, ringen van kopenlraad:
bellen, spijkerkoppen, «scherven van gebroken pannen
en glazen» schenen hun een onschatbare rijkdom. Zij
gaven tol vijf en twintig en dertig pond kaloengaren,
voor drie kleine spaansehe munten, die elk een vijfde
van een halven cent waarde hadden. Colimibiis verzette
zich, zoodra hei hem bekend was, tegen zulk een belag-
chelijken ruilhandel. Hij veibood zelfs volstrekt het koopen
van katoen, zich voorbehoudende om het voor de kroon
te laten koopen, indien de voorraad in Indie voldoende
was: hij was van oordeel dat zekere waren, het goud
en de katoen, bij voorbeeld, het voorwerp moesien
worden van een koninklijk monopolie.
Hij hechtte, niet alleen aan de loijauteit, maar ook
aan de verstandige leiding der handels-operatiën, een
gewigt, waarop wij niet genoeg de aandacht zouden kunnen
vestigen: zijn werk, zooals hij het begrepen had, hing
daarvan wezenlijk af. Hij zou, inderdaad, lol zekere
hoogte, de zuivere economische zijde der dingen hebben
kunnen verwaarloozen, indien de bekeei ing der Indianen,
in zijne oogen, het eenig godsdienstig doel zijner zending
geweest was. Maar beheerscht door een ander even
godsdienstig denkbeeld, wilde hij, met een gelijken ijver,
die rijkdommen der Nieuwe Wereld, het rantsoen des
-ocr page 142-
138
grloofs in Europa doen worden. Daarom, bewonderens-
waardige zaak! wordt het onmogelijk te zeggen welk van
beide, zijn apostolaat of zijne har.delsrol voor zijn ge-
weten, naauwere, heiligere verpligtingen bevatte. Het
kruis oprigten, en zich rekenschap geven van de rijk-
dommen van den grond; den Indianen, door de regt-
vaardighcid en de zachtaardigheid der betrekkingen,
toegenegenheid en achting voor den christen naam in-
boezemcn, en rijke ladingr-n opsporen; de komst der
missionarissen voorbereiden, en door wijze maatregelen
in de beste exploitatie der plaatselijke voortbrengselen
voorzien, deze in schiju zoo weinig overeen te brengen
zorgen werden aan Columbus werkelijk, als eene gelijke
en ondeelbare zaak opgelegd door het gemengd mandaat
dat hij zich had gegeven.
Het eiland San Salvator was arm: Columbus bleef daarvan
overtuigd reeds bij bet eerste bezoek, dat de bewoners van
het eskader bragten. Hij bemerkte evenwel dat sommigen,
als ringen, aan de neusgaten, een stukje goud droegen.
Hij vroeg hun vanwaar dit goud kwam. Zij wezen hem
dat hij, achter hun eiland, ten zuidooslen, een land zou
vinden welks koning edelgesteenten en goud in overvloed
bezat, in groote geciseleerde vazen en voorwerpen van
allerlei aard en vorm. In dit door het goud bevoorregt
eiland, droegen de bewoners het in armringen en in
kettingen, in halssnoeren en ringen, aan de armen, de
beenen, den hals, in de neusgaten en de ooren. Colum-
bus besloot reeds den volgenden morgen in de aangewezen
rigting te zeilen. Hij meende dat dit land in het westen,
het vermaarde eiland Cipango kon zijn. Daar toch, in
eene prachtige stad, had Marco Polo het betooverend
paleis gezien, geheel met goudplaten bedekt, van een
prins die in plat vaatwerk bediend werd.
-ocr page 143-
139
Maar vóór dat hij zich daarheen begaf, wilde Columbus
in eenc sloep het noordelijk punt van San Salvator omva-
ren, en een gedeelte van zijne tegenovergestelde kust
onderzoeken. De sloepen van de Pinta en de Nina ver-
gezelden hem. Hij ging op verscheidene plaatsen aan
wal en bezocht dorpen. Overal ontvingen de eilanders
de Spanjaar len feestelijk: zij meenden dat zij van eene
hoogere natuur en, op de breede vleugelen hunner sche-
pen, uit den hemel afgedaald waren. Toen Columbus een
weinig in een bosch was doorgedrongen, trof hij steen
aan, die hem • uitmuntend voor het bouwen van kerken
toescheen». Overigens bevestigde dit haastig onderzoek hem
volkomen in zijne eerste denkbeelden over de schoonheid
van het klimaat, de vruchtbaarheid der gronden, den
overvloed der wateren, het niet bestaan van huisdieren,
de behoeftigheid der bewoners, hunne zachte zeden en
hun gastvrij karakter. «Ik geloof, had hij den vorigen
dag geschreven, dat zij zonder moeite christenen zouden
worden.»
Gedurende dien togt nam Columbus zeven inlanders
op en bragt ze in de sloepen naar de ligplaats der kar-
veelen. Zij werden aanstonds onder hel eskader verdeeld,
om als gidsen en tolken te dienen, wanneer zij eenige
spaansche woorden zouden geleerd hebben. Men ligtte
het anker den 14, tegen den middag.
*
-ocr page 144-
HOOFDSTUK II.
De eilanden Santa-Maria de la Conception,
Fcrdinanda en lsabellu.
Toen liet eskader zich van San Salvator verwijderde,
zag het den gezigleinder langzamerhand met eene menigte
eilanden bezaaid. In de verscheid-msle rigtingm gelegen,
waren zij allen schoon, schenen zij allen vruchtbaar. De
indiaansche gidsen noemden er meer dan honderd, en
gaven te verslaan dat er een vet-l grooter getal was.
Colnmbus meende in dien archipel van de azialischc
kust te zijn aangekomen; waar, volgens Marco Polo, de
specerijen en het reukhout in zeven duizend en zooveel
eilanden overvloedig voorhanden waren. Hij rigtte zich
naar het eiland, dat hem het aanzienlijkste voorkwam,
en bereikte het nog dien avond. Hij ging den volgenden
morgen bij het aanbreken van den dag aan wal, nam
er bezit van, plantte het kruis, en noemde het eiland
Santa-Maria de la Conception. Maar een vlugtige blik
op de bevolking geslagen, gaf hem reeds de overtuiging
dat zijne rijkdommen die van San Salvator niet overtrof*
fen. Daar, overigens, even als op San Salvator, zeiden
de inboorlingen hem dat hij op een grooter eiland, dat
hij meende Saometo te hooren noemen, een volk zou
vinden dal zich met goud bedekte, en welks vorst klee-
deren droeg, schitterend van edelgesteenten.
-ocr page 145-
Ui
Den vorigen nacht was een der gidsen, op San Salvator
aan boord genomen, van de karveelen gevlugt. Een tweede
ontsnapte van de Nina, toen de admiraal, na de in
bezitneming van Santa Maria, aan boord zijner schepen
terugkeerde. Men vervolgde hem tot aan den oever, met
geen ander gevolg dan dat de eilanders verschrikt «erden.
Dit wegloopen joeg Columbus angst aan: hij vreesde,
dat de onwelwillendheid der beide vluglelingen voor de
christenen ongunstige berigtcn op de eilanden zouden
verspreiden. Met deze gedachte bozig zijnde, zag hij,
ecnige oogenblikken daarna, van de hut der Santa Maria,
een Indiaan in eene praauw, van een vrij ver van den
oever verwijderd punt komen, die verlangde een kluwen
katoen te ruilen. De bemanning der Nina noodigde hem
uit om aan boord te komen; toen hij weigerde, spron-
gen ecnige matrozen in zee, en grepen hem aan om
hem te dwingen zich op het schip te begeven.
De admiraal vestigde een aandachtigen Mik op dit
tafereel. Hij zond zijne sloep om den Indiaan te halen,
die, stervend van vrees, aan zijne voeten nederviel, en
hem, als een geschenk, het kluwen katoen aanbood. Met
goedheid weigerende, zette de admiraal zijn gevangene
cene gekleurde muts op, deed hem een snoer glazen
koralen aan de armen, bellen in de ooren, liet hem
zijne praauw teruggeven en gaf hem vrijheid om weg te
gaan. De arme eilander, even verrukt van vreugde als
hij vervaard was geweest, roeide zoo snel mogelijk naar
land. Columbus kon hem op zijne hut gemakkelijk bij
zijne aankomst door eene menigte eilanders omringd zien;
hij verhaalde hun wondere dingen van de vreemdelingen,
hun opperhoofd en zijne geschenken. «Om dit te be-
werken», voegde Columbus er bij, «had ik op hoven-
vermelde wijze met hem gehandeld».
-ocr page 146-
142
Omstreeks den middag, ging het eskader weder onder
zeil, en rigtte zich ten westen, naar een derde eiland:
het lag negen of tien mijlen van Sanla Maria af. Ter
halver wege, ontmoette het eskader een Indiaan, die,
in zijne praauw, van San Salvator kwam, te Santa
Maria aan land was gegaan, zich naar hetzelfde eiland
begaf als de karveden, en vandaar, waarschijnlijk, naar
eenige anderen, om de aankomst der hemelsche mannen
aan te kondigen. Hij had geen anderen voorraad mede
genomen clan een brood van maniokswortel zoo dik als
eene vuist, een kalebas met water, poeder van roode
aarde om zich te beschilderen en een pakje van dezelfde
welriekende kruiden, welke men op het strand van San
Salvator aan den admiraal had aangeboden. Hij kwam
bij de Santa Maria om te verzoeken dat men hem aan
boord mogt nemen. Niet alleen gaf Columbus bevel om
hem met zijne praauw op te nemen en groote zorg te
dragen voor de lading van zijn scheepje, maar hij liet
hem wijn te drinken en brood en honing te eten geven,
eene lekkernij waarvan de Indianen reeds getoond had-
den zeer veel te houden.
Men kwam eerst bij het vallen van den avond digt
bij het eiland. De admiraal kon niet aanlanden in de
duisternis, uit vrees dat zijne ankers op rotsen zouden
vallen, die de kabels zouden afsnijden. Men bleef dus
een weinig in zee stil liggen, tot dat de dag aanbrak.
Maar hij droeg zorg, dat de Indiaan en zijne praauw
aanstonds in zee werden gelaten, opdat hij zich aan
land zou begeven en, door het verhaal zijner goede be-
handeling, de eilanders zou voorbereiden om de Span-
jaarden vriendschappelijk te ontvangen. Deze verwach-
ting van Columbus werd overtroffen. Nog gedurende den
nacht kwamen de eilanders, opgetogen van vreugde over
-ocr page 147-
143
het verhaal van den Indiaan, met hunne praauwen naar de
karveelenen bragten water, wortelen, vruchten, al wat
zij hadden aan te bieden. Ieder hunner ontving, op
zijne beurt, eenig geschenk, glazen paarlen, kleine
tamboerijnen, maravedis rn veters.
Toen de dag was aangebroken, wierp Columbus het
anker voor een dorp, ging aan wal, nam bezit, en
noemde het eiland Ferdinanda. Deze eilanders waren
nijverderen minder arm dan die van San Salvator en van
Santa-Maria. Hunne vrouwen droegen kleine katoenen
voorschoten en ecne soort van mantels van dezelfde stol\'.
Hunne hutten waren buitengemeen zindelijk. Zij sliepen
jn katoenen matten of netten, die zij ophingen en hamacs,
hangmatten
noemden. Zij sloten op behendige wijze koop
met de Spanjaarden. Overigens waren zij zeer hartelijk
in al hunne gedragingen. Toen de sloep de Santa-Maria,
weinige oogenblikken na de in bezitneming was aange-
land om water te halen, wezen de eilanders van het
dorp met welwillendheid de overvloedigste en meest
frissche bronnen aan, vulden zelve hunne tonnen en
bragten ze naar de sloep, opgetogen dat zij van nut
konden zijn. «Ik geloof, schreef Columbus, dat zij
zonder moeite christenen zouden worden, dewijl zij veel
versta nd bezitten. »
Het eskader vertrok op den middag om het eiland
rond te varen. Op twee mijlen ten noordwesten, vond
men «eenc bewonderenswaardige haven»: zij zou «hon-
derd schepen hebben kunnen bevatten.» Om haar op Ie
nemen en te peilen, ging Columbus met de sloepen daar
binnen, en liet de karveelen buiten. Vervolgens stapte
hij op een der oevers aan wal. Inlanders kwamen bij
hem; zij wezen hem een gehucht in de buurt aan. Hij
zond zijne matrozen derwaarts, en, gedurende hunne af-
-ocr page 148-
144
weziglieid, die twee uren duurde, wandelde hij onder
boomen, die wel het schoonste waren dat men ooit had
gezien. » Toen de matrozen terug kwamen, zeiden zij
hem, dal zij in het gehucht honden van onderscheiden
soort hadden gezien — voor hen eene nieuwigheid sedert
hunne aankomst in Indië. Zij verhaalden hem dat zij
een stuk goud, dat den schijn hal van een geldstuk te
zijn, in de neusgaten van een Indiaan gezien hadden.
Hij herispte hen omdat zij het niet gekucht hadden, door
den Indiaan in ruil te geven al wat hij zou gevraagd
hebhen. «Zij hadden hem dit aanbod niet durven doen»;
en dit is een biteekenisvol bewijs dat Columbus wilde,
dat zijne gezellen de inlanders met onderscheiding zouden
behandelen.
Men had den geheelen dag, en ook den volgenden
noodig om Ferdinanda, om te varen en te onderzoeken.
Maar dit was klaarblijkelijk Saometo, het wondervolle
goudmijn-eüand van den aanzi. nlijken koning en het
rijke volk, niet. Den 19, bij het krieken van den dag,
stak men weder in zee.
Drie uren daarna, was men in liet grzigt van een
vierde eiland, dat de gidsen verzikerden, en dit maal
met meer klem, Saometo te zijn. Hel eskader kwam
tegen den middag aan het eiland. Columbus landde,
nam bezit, en noemde het Isab< Ha. In t< genoverslclling
van hetgeen in de andere eilanden was geschied, duurde
het lang eer het gelukte en was het niet gemakkelijk
om belrekkingen met de bewoners van Isabella aan te
knoopen. De beide cersle dagen, ontvlugtlen zij steeds
als de Spanjaarden naderden. Men trad hunne hullen
binnen, zij waren onbewoond. Volgens de bepaalde en
herhaalde bevelen van den admiraal, onthield men zich
zorgvuldig van iets van zijne plaats te nemen of te
-ocr page 149-
145
rooven, zelfs de waarde niet van eene speld. Door deze
vredelievende handelwijze ongetwijfeld gerustgesteld,
kwam een eilander, eindelijk, den tweeden dag bij de
Spanjaarden. Hij ontving duizenderlei europesche niets-
waardige kramerijen ten geschenke. Men verzocht hem
water te verschaffen. Dit beloofde en deed hij, want
naauwelijks waren de Spanjaarden op de karveelen terug-
gekeerd, of eene menigte eilanders snelden toe met
hunne kalebassen vol water.
Door Columbus ondervraagd, zeiden zij hem dat hun
eiland Saometo heette. Zij voegden er, met betrekking
tot de tegenwoordigheid in dit eiland, van een zeer
rijken koning, van eene groote stad en goudmijnen,
inlichtingen bij, welke zoozeer overeenkwamen met die
van de gidsen van San Salvator, dat Columbus zich
voornam om al de stranden van Isabella te bezoeken
en zelfs in het binnenland door te dringen, ten einde
die stad, dien koning, die mijnen op te sporen. Hij erkende
al spoedig dat de inlanders of hij zelf door een misver-
stand in dwaling gebragt waren. Het eiland was schooncr,
maar niet rijker, dan de drie vroeger bezochte. Een
weinig katoen en eenige stukjes goud, zóó klein dat
«het niets was», ziedaar al wat hij er kon koopen.
Wel verre van met bitterheid en ontmoediging aldus
al zijne schitterende onderstellingen te zien verdwijnen,
zag hij niet eens, omdat ze herhaaldelijk door misrekening
werden gevolgd, af van het beginsel uit kracht waarvan
hij ze gemaakt had, een beginsel dat daarin bestond,
dat hij de aanwijzingen op de plaats zelve opgedaan, in
verband bragt met zijne vroegere lektuur. Deze volhar-
ding in een stelsel dat in schijn gebrekkig was, is
verkeerd door de biographen begrepen. Eene onverniij-
dclijke verslagenheid slingerde Columbus sedert zijne
10
-ocr page 150-
146
aankomst in de Nieuwe Wereld. Niets van hetgeen hij
zag, noch het land, noch zijne voortbrengselen, noch
zijne bewoners, noch de kindschheid hunner beschaving
had eenig naauwkeurig verband met de beschrijvingen,
welke hij in Marco Polo gelezen had. Hij wilde zich
evenwel overtuigen dat een andere weg hem naar
dezelfde streken had gevoerd als den beroemden vene-
tiaanschen reiziger. Zijne kaarten hadden ook schuld aan
die dwaling. Hij had haar gesanclionncerd door de
inboorlingen Indianen te noemen. Hij vestigde natuurlijk
al zijne gedachten op Cipango, toen men hem, den dag
na de eerste ontscheping, een gelukkige streek van
het westen aanwees, die veel goud opbragl. De ont-
zettend groote hoeveelheid eilanden welke men zag, toen
men San Salvator verliet, was voor hem cene reden
om aan zijn droombeeld te blijven hangen. Van Santa
Maria tol Ferdinanda en van Ferdinanda naar Isabella,
vervolgde hij hetzelfde ideaal, onder den naam van
Saometo.
Volgt daaruit dat Columbus «zijne verbeelding gaarne
met droomerijen voedde?» (1) Is het de daad van een
magtigen geest in plaats van die eener ongeregelde ver-
beelding, als men, gelijk Columbus deed, de beide ver-
pligte termen van een vraagstuk aan elkander toetst? In
dezelfde omstandigheden zou een zeevaarder, die zich
met utopiën ophield alleen waarde gehecht hebben aan
zijne vroeger opgevatte denkbeelden; hij zou de wezen-
lijkheid hebben geminacht, omdat zij in strijd was met
zijne verwachting: een zeevaarder, die zich strikt bepaalde
tot de rol van waarnemer, zou alle vroeger opgevatte
denkbeelden hebben opgegeven, om alleen aan de werke-
(1) Washington Irving.
-ocr page 151-
147
lijkheid te hechten. De eerste zou ontmoedigd zijn ge-
worden na een paar misrekeningen; de tweede zon zich
uitsluitend hebben bepaald bij het kleingeestig onderzoek
van een paar eilandjes: Europa zou ze beide teleurge-
steld hebben zien terugkeeren.
Columbus verviel in geen van beide uitersten. Hij her-
innerde zich steeds wat hij had gelezen; hij hield zijne
aandacht altijd gevestigd op wr.t hij zag en hoorde; hij
vergeleek steeds zijne waarnemingen als reiziger met
zijne herinneringen als man van studie. En dit was de
vruchtbare regel waardoor, sedert hij den voet op eene
van de geringste eilanden der Nieuwe Wereld gezet had,
de kring zijner ontdekkingen zich snel uitbreidde. Hij
paarde de stoutmoedigheid der intuitiè\'n met de scherp-
zinnigheid van het onderzoek: daardoor is hij de grootste
ontdekker die ooit op zee vaarde.
Toen hij op Isabella de ijdelheid van al die beloften
van goudmijnen, van groote steden , van rijke volken
en weelderige koningen had ingezien, die men hem op
San Salvator had voorgespiegeld, leende hij desniettemin
op Isabella zelf een aandachtig oor aan dergelijke in-
lichtingen, welke de inlanders hem gaven. Zij deden hem
begrijpen dat er toch in de rigting van het westen een
eiland bestond, onvergelijkelijk door zijne uitgestrektheid
en zijn rijkdom; dat het Cuba heette; dat men daar
overvloedig goud, paarlen en allerlei schoone en kost-
barc zaken vond; dat het een even bedrijvigen als uit—
gestrekten handel in allerlei waren deed, dat men met
vloten van groote schepen, van heinde en ver, in zijne
onvergelijkelijke havens aanlandde. Dit tafereel overdreef
geheel en al de heerlijkheid van Cuba. Daardoor werd
de admiraal des te meer in zijne overtuiging gevestigd
dat Cuba Cipango was, en deze overtuiging, die hem
-ocr page 152-
148
deed besluiten om onverwijld naar zuike gelukkige oevers
te vertrekken, was de oorzaak van de bcwonderens\\vaar-
digste zijner gedeeltelijke ontdekkingen, op deze eerste
reis naar de Nieuwe Wereld.
Het beste bewijs dat de vermogens in Columbus be-
wonderenswaardig in evenwigt waren, vindt men in de
volkomene opgeruimdheid van ziel en de juistheid van
oordeel , waarmede hij zijne teleurstelligen op Isabella
met betrekking tot het goud ontdekkende, desniettemin
in de meest bewonderende bewoordingen dit eiland,
zijne aangename kanten, zijne wezenlijke schatten wist
te waarderen. Welke loftuitingen hij aan de drie vroeger
bezochte eilanden had gegeven, hij aarzelde niet te ver-
klaren, dat dit ze allen overtrof. Hij had te veel onder-
vinding om niet te erkennen, dat de natuur, al schenkt
ze geen goud, duizenderlei schatten kan opleveren, welke
dikwerf de voorkeur verdienen. De zoetste geuren stegen
van de oevers van Isabella op, en de bries bragt ze
naar het eskader. Hij besloot daaruit dat vele planten,
boomen of heesters op het eiland groeiden, die in Spanje
eene groote waarde zouden hebben, zooals specerijen,
verfhout, geneesmiddelen. Hij was «wanhopig ze niet te
kennen.» Hij liet lal van stalen zoeken, plukken, inschepen.
Hij twijfelde niet aan de mogelijkheid om daar eene
winstgevende lading van dien aard bijeen te brengen.
Maar daartoe zou veel tijd zijn noodig geweest: hij zou,
zeide hij, «in geen vijftig jaren geslaagd zijn» om in
bijzonderheden met Isabella en zijne voortbrengselen
bekend te worden. Hij wilde liever en teregt «zooveel
mogelijk nieuwe landen zien en bezoeken.» Van dit
oogenblik af zijn terugtogt naar Spanje in de maand
april bepalende, was klaarblijkelijk het beste wat hij
kon doen om zich dien zoo korten tijd, dien hij
-ocr page 153-
149
niet kon verlengen, ten nutte te maken, daarheen te
gaan waar hij spoedig «eene groote operatie rn een
grooten handel» zou kunnen tot stand brengen. Ofschoon
hij meende dat Isabella «vruchtbaar in specerijen » was,
moet ik, voegde hij daarbij, «mijn weg vervolgen en vele
landstreken bezoeken, totdat ik er een vinde waaruit
veel voordeel is te trekken.» Hij maakte al die bereke-
ning slechts aan één voorbehoud ondergeschikt: «Indien
het God Onzen Heer behaagt» , schreef hij bijna bij
eiken volzin.
Daaruit volgt klaarblijkelijk dat het zijne voornaamste
zorg was goudvoortbrengende plaatsen te zoeken, niet
omdat hij voortbrengselen van een anderen aard uit het
oog verloor of minachtte, maar omdat de omstandigheden,
en, in \'t bijzonder, zijne wezenlijke rol van ontdekker,
hem eene snelle vaart gebiedend voorschreven.
*
-ocr page 154-
HOOFDSTUK III.
Cuba.
Het eskader vertrok, den 24 october, te middernacht
van Isabella naar Cuba. Den 27, des avonds, zag men
de kust van dit eiland. De karveelen wachtten, volgens
gewoonte, den zonsopgang om aan land te gaan.
Bij het gloren van het morgenlicht, teekende zich het
land dat men den vorigen dag slechts even had kunnen
zien, hoog, majestueus, overstroomd met licht en frisch-
heid,over eene eindelooze linie. Die eerste aanblik van Cuba,
de koningin der Antillen, de parel der zeeën, verrukte
Columbus. De onbegrensde uitgestrektheid der stranden,
de harmonieuse verhevenheid der kusten, de beurtelings
blaauwachtige en vergulde kruinen der in het land ge-
legen bergen, de schilderachtige teekening der kapen of
voorgebergten, de verscheidenheid, de kracht, de glans
van den plantengroei, deden de dierbaarste herinneringen
aan zijne jeugd in Sicilië ontwaken: hij was niet minder
getroffen dan verrukt. Hij wierp het anker in debreede,
diepe, goed beschutte monding eener rivier, welker
gelijke in schoonheid hij nimmer had gezien. De boorden
waren beplant met zeer groote, zeer groene boomen,
die te gelijk met bloemen en vruchten beladen waren;
vele palmboomen met ontzaggelijk groote bladeren; en,
-ocr page 155-
15*
onder dit groen, eene groote hoeveelheid vogels met
schitterende vederen, met eene welluidende stem. Hij
nam dcnzelfden dag bezit, plantte het kruis en gaf aan
het eiland, ter eere van prins Jan, den vermoedelijken
erfgenaam van de kroon van Spanje, den naam van Juana,
die de eerste benaming niet heeft verdrongen.
Toen het eskader naderde, waren inboorlingen, als
om op verkenning uit te gaan, in twee praauwcn daar-
heen gevaren; zij vlugtten toen de admiraal in zijne
sloepen ontscheepte. Hij zag twee hutten, niet ver van
de rivier, hij trad binnen; zij waren verlaten; honden
bewaakten haar, honden die niet blaften. Men vond er
netten of matten vnn palmtouw, hoornen vischhaken,
een beenen harpoen en ander vischtuig. De admiraal
verbood dat men iets zou aanraken, iets zou verplaatsen.
Hij vaarde de rivier op tot op zekeren afstand , kwam
toen aan de ankerplaats terug, vol enthousiasme over al
hetgeen hij had gezien.
Zijne indiaansche gidsen verzekerden hem, dat er in
het westen eene volkrijke stad lag, de verblijfplaats van
een grooten koning: hij ging den volgenden dag scheep
om die stad te zoeken. Hij kwam dien avond aan een
stroom, dien hij Stroom der Zeeën noemde. Hij zond
manschappen aan land, maar ook daar had mende hutten
verlaten. Zij waren beter gebouwd, ruimer, schooner
dan die van den vorigen dag: de meubelen waren zin-
dclijk, zelfs versierd. Meubelen, vischtuig, houten mas-
kers, beeldjes, men liet alles op zijne plaats en in
orde, volgens den volhardenden wil des admiraals.
Na den Stroom der Zeeën te hebben gevonden, zette
het eskader den togt naar de denkbeeldige stad voort
en herkende de Palmboomkaap. Daar, zeiden de Indianen,
die aan boord der Pinta waren, dat aan den anderen
-ocr page 156-
152
kant der kaap, een stroom bestond, en aan dien stroomy
een weinig landwaarts in, eene stad, welker koning,
vorst van de geheele streek, aanhoudend in oorlog was
met een anderen magtigen prins. De admiraal besloot
de Palmboomkaap om te varen, het anker bij de monding
van den stroom uit te werpen, en van daar eene missie
naar den koning van het binnenland te zenden; maar
omdat het weder er slecht uitzag, moest hij naar de
landingsplaats van den Stroom der Zeeën terugkeeren.
Van die landingsplaats zond hij, den 1 november, zijne
sloepen andermaal aan wal. Een der Indianen gelukte
het zich in betrekking te stellen met eenige bewoners.
Hij stelde hen volkomen gerust met betrekking tot de
vriendschappelijke gezindheid der Spanjaarden; zij kwa-
men aanstonds in zestien praauwen naar het eskader,
gesponnen katoen en andere voorwerpen van weinig
waarde aanbrengende. Zij gaven te kennen dat binnen
drie dagen vele kooplieden uit het binnenland naar de
karveelen zouden komen, waren van de Spanjaarden
zouden koopen, en hun berigt geven van den koning
van Cuba.
Deze nieuwe inlichtingen deden den admiraal besluiten
om, van deze landingsplaats uit, en reeds den volgenden
morgen, eene missie naar het binnenland te zenden: hij
vaardigde twee Spanjaarden en twee inlanders van San
Salvator af. Hunne terugkomst afwachtende, liet hij zijne
karveelen herstellingen ondergaan en zette zijne studie
over de oevers van den stroom voort. Hij kocht van de
inboorlingen kluwen katoen, hangmatten, kaneel. Hij
toonde hun goud; zij zeiden hem, dat men dit in het
land vond, maar verder op, naar het zuidwesten. Hij
bespeurde vruchten die overeenkomst hadden met de
kastanjes, groenten, die hij boonen en snijboonen noemt,
-ocr page 157-
133
«verschillend van de onzen», gomsoorten, een hout,
dat hij aloë meende te zijn, en de duizende andere
voortbrengselen, die, naar hij dacht, met voordeel zouden
kunnen geëxploiteerd worden. De plaats scheen hem ge-
schikt om kantoren op te rigten, beschermd door eene
sterkte, indien de streek elementen bevatte, gewigtig
genoeg voor den ruilhandel, om die te doen bouwen.
«Dat Onze Heer, voegde hij daarbij, in wiens handen
al de overwinningen zijn, alles wel gelieve te beschikken
naar zijn welbehagen.»
Den 4 november, bragt Alonzo Pinzon twee stukken
kaneel bij den admiraal en zeide hem dat een Portugees,
matroos aan boord der Pinta, twee of drie groote pakken
kaneel in handen van een inlander had gezien, maar
hem geen ruil had durven voorstellen, van wege de
straffen, bedreigd tegen al degenen die een niet geautori-
seerden handel zouden drijven : dit is een nieuw bewijs
van de handelstucht, die Columbus aan zijne gezellen
oplegde, en eene duidelijke aanwijzing dat deze daarover
ontevreden waren.
De gezanten die naar het binnenland vertrokken
waren, keerden in den nacht van den Cde" aan de lan-
dingsplaats terug. In stede van de zoogenaamde groote
stad en haar krijgshaftig opperhoofd, hadden zij slechts
een dorp van vijftig hutten gevonden. Men had hen daar
met plegtigheid in de grootste woningen ontvangen en
gehuisvest, als uit den hemel gedaalde mannen; de kin-
derlijkste gastvrijheid had hen met de zonderlingste eer-
bewijzen overladen: mannen en vrouwen waren in eene
soort van bijgeloovige contemplatie rondom hen op den
grond komen zitten. Men had hen met groot vertoon van
pracht gedragen, de beste spijzen tot voedsel verstrekt,
uitgenoodigd om hun verblijf te verlengen, eindelijk bij
-ocr page 158-
154
hun vertrek met geschenken overladen. Een van de aan-
zienlijkstcn der bevolking en zijn zoon hadden hen tot
het eskader vergezeld. Van al hunne opmerkingen op
dezen verkenningstogt, moest die welke tegenwoordig het
meest vermelding verdient, hun toen onbeteekenend
schijnen: zij badden bij hunne terugkomst opgemerkt,
dat de inlanders kleine rollen van drooge bladeren
maakten, die tusschen hunne lippen verbranden , de rook
daarvan ophalende, en ze tabacos noemden. Dit was de
ontdekking van de tabak, en dit, zegt Navarette, de
oorsprong onzer sigaren.
De gezanten van Columbus werden ook getroffen door
den overvloed en de fijnheid der katoen. Zij hadden in
een huis bijkans twaalf duizend pond gevonden, ruw,
gesponnen of geweven; zij waren overtuigd dat men,
om het dorp dat zij gezien hadden, jaarlijks vier duizei.d
kwintalen kon oogsten. De admiraal maakte daaruit op dat
de katoen uit zich zelf en zonder cultuur groeide en dat
zij het geheele jaar opbragt, want ware dit bet geval
niet, de overvloed van den oogst zou niet te rijmen zijn
geweest met die gewoonten van vadzigheid, welke hij
reeds had opgemerkt als de grond van het indiaansch
karakter uit te maken.
Overigens was het ver van hem op bittere wijze ge-
ërgerd te worden door de gebreken, welke hij niet kon
nalaten bij die onwetende en arme stammen op te
merken. Zoozeer hij wenschte hen beter te maken, zoo-
zeer wilde hij, dat men hen zou sparen. Op het punt
zijnde van den Stroom der Zeeën te verlaten, schreef
hij aan de Koningen, den 11 october, de volgende vrome
ontboezeming: «Ik geloof, Doorluclitigste Vorsten, dat
zoodra devote en godsdienstige lieden hunne taal zullen
verstaan, zij allen christen zullen worden. Ik hoop, met
-ocr page 159-
155
de genade Gods, dat Uwe Hooglieden spoedig zullen be-
sluiten om zulke personen te zenden, ten einde zoo
groote volkeren met de Kerk te vereenigen, en dat zij
hen tot liet geloof zullen bekecren, even als zij vernield
hebben degenen, die den Vader, den Zoon en den Heiligen
Geest niet hebben willen belijden; en dat wanneer zij
hun loopbaan zullen eindigen (want sterfelijk zijn wij
allen) de grootste rust in hunne Staten zal heerschen, die
verlost zullen zijn van de ketterij en de booze leer; en
dat zij voor het Opperwezen zullen ontvangen worden,
dat ik smeek hun een lang leven te schenken, grootere
koningrijken bij hunne Staten te voegen, en hun den
wil en de stemming te geven om de heilige christen
godsdienst uit te breiden, zooals zij tot nu toe gedaan
hebben , Amen»!
Weinige dagen te voren had Columbus van de Indianen,
die op zijn schip waren gezegd: «Tot heden heb ik dege-
nen, die ik medevoer nog niet zien bidden; maar zij
bidden wel het Salve en het Ave Maria, met ten hemel
opgeheven handen gelijk men het hun leert». Hij schreef
op nieuw den i2 november: «Welk gebed wij hun ook
laten bidden, zij haasten zich het te doen, en het kruis»
teeken te maken. Uwe Hoogheden moeten besluiten hen
christenen te laten worden en ik geloof als men begint,
zal men eene menigte volken in weinig tijds tot onze
heilige godsdienst kunnen bekeeren.»
Toen op dien dag, 12 november, het eskader, zoo
goed in zoo weinig tijds mogelijk gekalefaterd, den Stroom
der Zeeën verliet, had reeds eene nieuwe hoop in het
hart van den admiraal, de droombeelden vervangen, die
hij over Cuba, even als vroeger over Saometo had ge-
koesterd. De inlanders, die hij gedurende de twaalf dagen
van zijn verblijf had gezien, hadden hem, zoo goed en
-ocr page 160-
156
zoo kwaad mogelijk, door teekens te kennen gegeven,
dat er in het westen een land was, welks inwoners,
des nachts, bij toortslicht, goud in de mondingen der
rivieren zochten, en het dan met hamerslagen tot staven
verwerkten. Dit land noemden zij dan eens Babec, dan
weder Bohio, somtijds Caritaba. Wij weten nu dat dit
zoovele wijzen waren om op de eilanden, de kusten van
het vasteland aan te geven. Columbus ging moedig op
weg om Babec of Bohio op te sporen, gelijk hij Saometo
en Cuba had gezocht.
Zijn weg in de rigting van Isabella, maar eenige graden
meer noordelijk voortzettende, ontdekte hij achtereenvoN
gens kaap Cuba, de haven van den Prins, een archipel
van kleine maar bekoorlijke eilanden, die hij de Tuinen
des Konings
noemde, en eene andere nog rijkere en be-
valligere groep, waaraan hij den naam van Zee van Onze
Lieve Vrouwe
gaf.
Toen hij op eene van de eilanden van Onze Lieve
Vrouw landde, zag hij op de helling van eene hoogte
twee zeer lange en zeer dikke balken, de eene langer
dan de andere, en de kortste schuins over den langste,
met zulk eene volmaakte symetrie, dat het een zuiver
gevormd kruis was. Hij knielde, aanstonds voor dit onver-
wachte kruis neder, gaf bevel dat men het afwerkte,
door de beide balken stevig aan elkander te bevestigen,
en den dag volgenden op den eerstkomende, een zondag,
werd het met grooten luister op eene van de zigtbaarste
plaatsen der kust opgerigt.
Dun 19, nog slechts op zeven mijlen afstand, in het
noordoosten van de kust van Cuba verwijderd, zag het
eskader ten westen een land dat slechts ongeveer zes
mijlen verwijderd was, en dat men, volgens de teekenen
der Indianen, voor Babec hield; dien dag en den vol-
-ocr page 161-
137
genden werd men door tegenwind belet het te naderen.
Men werd zelf verscheidene mijlen hooger gedreven, tot
in het gezigt der kusten van Isabella. Dit ongeval ver-
ontruste Columbus: hij vreesde, dat wanneer men ver-
pligt zou zijn nog digter bij Isabella te komen, zijne
indiaansche gidsen, verleid door de hoop van, van daar,
in eenc praauw, Ferdinanda, Santa Maria en San Sal-
vator, hun geboorteland, te bereiken, hem tegen zijn
wil zouden verlaten. Hij hield zich dus den 20 en den
volgenden dag, zoo ver van Isabella als hij kon, door te
laveren.
Den 21 werd de wind, zonder van rigting te ver-
anderen, veel heviger; gedwongen om het weder te
ontloopen, zette de admiraal koers regt op Cuba, en gaf
een signaal aan de beide karveelen, Pinla en Nina, om
zijn manoeuver na te volgen. Toen had er een smartelijk
en misdadig feit plaats. De oudste der Pinzons had sedert
de Ontdekking, eene bittere jaloerschhcid tegen Columbus
opgevat. Hij kon het denkbeeld niet verdragen dat een
vreemdeling, dien hij te Palos zoo in verlegenheid ge-
zien had, en dien hij zich beroemde daaruit gered te
hebben, Onderkoning en Groot-Admiraal geworden,
allerlei vorstelijke voorregten uit zijne tractaten ontleend
had. De krachtige breidel door den admiraal op de be-
geerlijkheden zijner gezellen in hunne betrekkingen met
de Indianen gelegd, verbitterde bovendien den komman-
dant der Pinta. Een der gidsen, die hij aan boord had,
zeide in staat te zijn hem naar Babec te brengen. Dit
vooruitzigt om alleen naar zulk eene rijke stad te gaan
en daar zonder controle handel te drijven, deed hem
besluiten om aan de eer te kort te doen. Toen de nacht
was gokomen, en ofschoon hij helder was, verliet Alonzo
Pinzon zijne vaartpost en verwijderde zich. Te vergeefs
-ocr page 162-
158
deed Columbus, dien deze manoeuvre verwonderde en
weldra ongerust maakte, vuren aanleggen, het signaal en
het middel om den afgedwaalde terug te brengen: de
deserteur verdween in den nacht en de ruimte.
De misdaad van Alonzo Pinzon is niet het eenige dat
hier verdient opgemerkt te worden. Voor de eerste maal
sedert het vertrek van Palos, zag de admiraal, nadat
hij zich een doel gesteld en een weg voorgeschreven had,
door den onverwinbaren tegenstand der elementen gedwon-
gen om zijn doel op te geven, en van weg te ver-
anderen. Deze eerste tegenwind overviel het eskader,
beheerschte het, dwong het terug te keeren, juist toen
het een noodlotligen koers nam. Indien toch de karveelen
de aangenomen rigting hadden kunnen volgen, zouden
zij óf te San Salvator zijn teruggekomen, óf wanneer
zij zich daarvan verwijderd hadden, zouden zij in een
oceaan gekomen zijn, waar geen land gelegen was, welligt
tot de Bermudische eilanden zijn opgevaren, en misschien
nog verder, zonder het kleinste eiland te ontmoeten;
zij zouden de stormachtige streek der veranderlijke
winden hebben bereikt, daar zijn omgekomen of voort-
gedreven tot in Europa, en dan zouden zij van de Nieuwe
Wereld geen notie van de natuur hebben medegebragt
welke haren rijkdom zou hebben kunnen doen onder-
stellen. Dit ongeluk werd bezworen door den volhardend
slechten wind die, ondanks hen zelven, de Spanjaarden
te Cuba ti rugbragt. Toen Columbus toch op Cuba terug-
gekeerd was, ondernam hij, om zich zijn tijd len nutte
te maken, de herkenning van het strand, in de rigting
waarheen de wind hen stuurde: hij bezocht aldus de kust
over eenc lengte van honderd twintig mijlen, en bij
voortduring, in spijt van al zijne inspanning, steeds
door eene hoogere kracht voorgeleid, werd hij, tegen
-ocr page 163-
159
alle zijne verwachting, zelfs tegen zijn zin, tot ontdekkingen
en andere gebeurtenissen gebragt, die over het lot der
Nieuwe Wereld beslisten.
Den 24 november, langs Cuba varende, ontdekte Colum-
bus eeue schoone haven en noemde die Santa Catbarina.
Het feest van deze heilige werd eerst den volgenden dag
gevierd, maar bij deze gelegenheid zullen wij eene bemer-
king maken, die, in het vervolg, menigmaal hare toepassing
zal vinden: de admiraal bad, in zijne hoedanigheid van
lid van de Derde Orde van den heiligen Franciscus,
dagelijks de getijden. Elk feest begon derhalve voor hem
reeds den vorigen dag, van de eerste vespers af.
Den 25 onderzocht hij de bosschen, die langs de haven
Santa Catbarina gelegen waren; zijne scheepsjongens
liepen voor hem uit: plotseling deden zij luide kreten
van bewondering hooren, zeggende: dat zij pijnboom-
bosschen zagen. Zij toonden hem, inderdaad, op de zijde
van een berg, bewonderenswaardige pijnboomen «regt
als pijlen, buitengemeen dik en hoog.» Men kon naar
de bemerking, die hij daarvan aanstonds maakte «in dat
land schepen bouwen, zich planken en masten ver-
schafl\'en voor de grootste schepen van Spanje.» Hij velde
in dit bosch eene mast en een ra voor hel fokkezeil der
Nhia: gelukkige voorzorg, want, op de terugreis door
vreeselijke stormen overvallen, heeft Columbus het groo-
tendeels aan de stevige mast van de Nina te danken
gehad, dat hij in Europa kon terugkeeren.
Gedurende de twaalf dagen, dat hij langs dit gedeelte
van Cuba vaarde, leefde de admiraal, om zoo te zeg-
gen, in eene aanhoudende verrukking. Elk uur ontdekte
hij de prachtigste schoonheid of de wonderbaarste rijk-
dommen. Hij maakte daarvan, al voortgaande, beschrij-
vingen die niet slechts, zooals Washington Irving zegt,
-ocr page 164-
160
getuigen zijn van zijn levendig en naief gevoel bij het
aanschouwen van de schoonheden der natuur.» Zij zijn
modellen gebleven van een schitterenden en naauw-
keurigen stijl; zij bewijzen met welke bevalligheid en
welke kracht zijne pen wist te schilderen wat hij zag.
Hij vermengde overigens, in zijne tafereelen met even-
veel grootheid als eenvoud de edelste denkbeelden, de
scherpzinnigste begrippen omtrent de ontzaggelijk groote
toekomst van dergelijke landstreken. Hij vroeg zich,
bij voorbeeld, af: «welke zullen de voordeelen zijn, die
men uit het bezit van dit land kan halen? Het is zeker
dat er eene groote menigte zeer voordeelige zaken moeten
zijn daar waar men dergelijke landen aantreft. Maar ik
blijf in geene enkele haven stil, dewijl ik zooveel
mogelijk streken wil bezoeken.....Wat het tegenwoor-
dige betreft, indien het Onzen Heer behaagt, zal ik
doen wat ik kan, en langzamerhand zal ik de taal lee-
ren verstaan en de plaatsen leeren kennen, en zal ik
die taal aan lieden van mijn huis doen onderwijzen.
Laler zal men al de voordeelen kennen, die al deze
landen kunnen verschaffen, en zal men trachten al de
bewoners christenen te doen worden. ... Ik verklaar
aan Uwe Hooglieden, dat het mij toeschijnt dat er geen
vruchtbaarder land onder de zon kan zijn, geen dateene
aangenamer en regelmatiger Iuchtgesteldheid heeft, dat
beter voorzien is van overvloedig, goed en gezond water.
Want, dank zij Onzen Heer, heeft geen man mijner
equipaadje tot heden de minste hoofdpijn gehad, geen
hunner heeft om ziekte te bed gelegen, met uitzondering
van een enkele, die aan het graveel leed, die daaraan
zijn gansche leven geleden heeft, en die genezen is ge-
weest nadat hij slechts twee dagen in dit land verbleven
had; wat ik zeg heeft betrekking op de equipaadje der
-ocr page 165-
1C1
drie schepen.... Hier vooral, even als in alles, wat ik
vroeger ontdekt heb, en in alles wat ik nog vóór mijne
terugkomst in Kastilié hoop te ontdekken, zeg ik dat
de christen wereld groote betrekkingen zal hebben te
vestigen. Ik voeg er bij dat Uwe Hooglieden aan g?en
vreemdeling moeten veroorloven een voet in dit land
te zetten, als hij niet christen en katholiek is; aan
geen Spanjaard het te bezoeken, als hij niet waarlijk
christen is; want de ontdekkingen, die ik op last Uwer
Hooglieden heb gedaan, zijn alleen ondernomen om te
dienen tot de uitbreiding en de glorie der christen gods-
dienst.»
Den a december, gaf Columbustoen hij de laatste punt
van het oostelijk einde van Cuba omvoer, aan deze den
apocalyptischen naam van Alpha en Omega, het Begin
en het Einde. Zonder daarop toen bedacht te zijn, en
laverende zonder regtstreeksch doel; «onzeker,» zegt
Washington Irving, omtrent den koers, dien hij moest
nemen, bespeurde hij plotseling en zag in het zuid-
oosten een lang en hoog land snel oprijzen; zijne bergen,
die als pyramiden opeengestapeld waren, teekenden
hunne kruinen, die een nevelachtig blaauwe kleur hadden,
tusschen eene schitterende zee en lucht. Het was in de
taal der inlanders Haïti; Haïti, dal hij weldra Hispaniola,
Klein Spanje zou noemen, en dat later St Domingo was.
11
-ocr page 166-
HOOFDSTUK IV.
Ontdekking van Hispamola (Haïti).
San Salcator, Santa Maria, Ferdinanda, Isabella,
.fauna en Klein Spanje, dit zijn de namen door den
admiraal achtereenvolgens aan de eerste eilanden van
gewigt, die hij ontdekt had, gegeven: aan de beide
eersten, San Salvator en Santa Maria, de namen van
den koning en de koningin des hemels; aan de beide
volgenden, Ferdinanda en Isabella, de namen van den
koning en de koningin van Spanje; aan het vijfde, Juana,
den naam van den kroonprins; aan het zesde eindelijk,
Hispaniola, den naam van het vaderland. Deze symetrie,
deze sijmboliek der benamingen, heeft Cohimbus nood-
wendig niet kunnen scheppen, zonder het te weten,
zonder het te willen.
Hij landde den 0 december, «op het uur der vespers»,
op Hispaniola. De sloep der JYina was reeds den vorigtn
avond eene haven gaan verkennen en peilen : hij vond
haar uitnemend; zoo uitgebreid dat «duizend kraken
er zouden hebben kunnen laveren»; het water was diep,
gelijk en gezond, het strand had een «aangenaam en
Ingchend voorkomen»: ter regter en ter linkerzijde
vond men booinen van duizenderlei soort, alle met
vruchten beladen, op den achtergrond, eene prachtige
vlakte en eene bekoorlijke rivier, die deze vlakte be-
-ocr page 167-
1G3
vruchtte. Het groot getal praauwen aan de oevers vastge-
legd deed eene aanzienlijke bevolking onderstellen , waar-
schijnlijk in groote dorpen, op korten afstand gelegen,
wonende. Columbus noemde deze haven St Nicolaos, «ter
eere van den heilige, wiens feest men dien dag vierde».
Bij het zien der karveelen, waren de inlanders op de
vlugt gegaan. De admiraal hoopte, in Onzen Heer, dat
de Indianen, die hij aan boord had de taal zouden ken-
nen; maar om op die plaats te spreken, moest men
daar blijven. Nu bestond er bij hem twijfel over der.
duur van het fraaije weder; hij wilde gaarne «nieuwe
streken ontdekken en verkennen » ; zijne zinnen waren
altijd gezet op het wondervolle Babec; hij vertrok dan
reeds den volgenden morgen, uit de haven van St. Nico-
laas, zich voorbehoudende daar terug !e komen «wanneer
het God zou behaagd hebben hem te Babec, «eene groote
hoeveelheid goud» te doen ontdekken en door ruil ver-
krijgen.» Hij volgde de kust ten noord-oosten. Zij was
hoog, steenachtig, en toch vruchtbaar. De boomen her-
innerden er, door hunne gedaante en hunne snoeijing de
steeneiken en de haagappelboomen van Europa; het ge-
heel der landstreek deed denken aan Kastilië. Omstreeks
het midden van den dag, toen het weder er dreigend
begon uit te zien, gingen de karveelen in eene tweede
haven schuilen; en toen het ongeveer het uur van de
eerste vespers der Onbevlekte Ontvangenis was, noemde
Columbus die haven, haven der Conception. Op den
feestdag beletten stortregens en een hevige wind dat
men landde; het was insgelijks onmogelijk om de vlag-
gen ter eere van de Heilige Maagd aan boord te hijschen,
zooals de plegtigheid en de devotie van den admiraal
het zouden gewenscht hebben: hij liet ten minste, on-
der het bidden der getijden, kanonschoten lossen.
-ocr page 168-
164
Het ongunstige weder hield de karveelen tot den H
in de haven van Conception. Was het voor Columbus
eene groote teleurstelling zijne togten en het aanknoopen
van betrekkingen met de inboorlingen aldus uitgesteld te
zien , daarentegen bemerkten zijne gezellen even als hij, niet
zonder een edel en naïef genoegen, eene menigte pun-
ten van overeenkomst tusschen dit land en de spaansche
landen: de gesteldheid en de tinten der lucht, het afwis-
selcnde voorkomen der wolken, de boomen, de hersiers,
en tot zelfs de visschen, waarvan enkelen de tong, de
zalm enz. herinnerden, alles bood eene gelijkenis met
Kastilië aan, welke men, sedert de aankomst in Indië
nergens had gevonden.
Den 12, bij den ingang der haven, op eene hoogte,
welke men van zeer ver zag, liet Columbus, in tegen-
woordigheid van de beide equipagiën, met de gewone
plegtigheid, een groot kruis planten, «ter eere, schreef
hij aan de Koningen van Spanje, dat die landen aan
Uwe Hooglieden behooren, en voornamelijk als een tee-
ken van Jisus-Christus Onzen Heer, en ter eere der
christenheid.»
Na het einde der plegtigheid, drongen drie matrozen
de bosschen binnen. Eene troep Indianen, die voorbij-
ging, nam de vlugt, toen zij hen zagen; maar de ma-
trozen vervolgden hen , en maakten zich meester van eene
vrouw. Columbus had aan zijne mannen verlof gegeven
om te trachten eenige bewoners te nemen: hij rekende
er op om deze met eerbewijzen te behandelen en aldus
de tegeningenomenheid van al de anderen te verdrijven.
De indiaansche vrouw werd naar de Santa Maria gebragt.
Daar waren andere vrouwen aan boord, die men met hare
mannen op Cuba had ingescheept. De nieuw aangekomene
werd gekleed, met glazen voorwerpen, belletjes en rin-
-ocr page 169-
lti.\'i
gen van koperdraad versierd: aldus, tot liare groote
vreugde, opgesmukt, wilde zij niet meer vertrokken.
Columbus liet haar, volgens zijne gewoonte ,« met zeer
veel eerbewijzen» terugbrengen.
Den volgenden morgen, liet hij negen zeelieden wape-
nen en aan wal zetten; een der Indianen van San Sal-
vator werd hun toegevoegd, als gidseu tolk; zij hadden
het bevel gekregen om zich naar het gehucht te begeven,
waar de indiaansche vrouw woonde, en welks weg zij
den vorigen dag had aangewezen. Dit gehucht Ing vier
of vijf mijlen van de kust, op de plaats, waar sedert
de Gros-Morne is gebouwd. Het bestond uit duizend hutten
en telde drie duizend inwoners. Zij vlugtten met schrik
zoodra men naderde: de gids moest hen, al loopende,
naschreeuwen, dat de Spanjaarden geen menseheneters
waren, «dat zij uit den hemel kwamen en veel schoone
zaken gaven.» Ter naauwernood hadden zij deze gerust-
stellende woorden verstaan, of er kwamen er meer dan
twee duizend. Zij legden hunne handen, als een teeken
van eerbied en vriendschap, op de hoofden der Span-
jaarden, vervolgens, hunne hutten binnentredende, bragten
zij aan de geheimzinnige vreemdelingen brood van itiani-
okswortel, visch, wortelen , vruchten , «al wat zij be-
zaten.» Al wat men hun vroeg, boden zij met welwil-
lendheid aan , zonder iets in de plaats te willen ontvangen.
Zij smeekten zelfs de Spanjaarden dien dag niet naar
de karveelen terug te keeren, en verbonden zich om
hun vele andere dingen te geven, die zij in het gebergte
bezaten.
Intusschen zagen de Spanjaarden eene andere troep
aankomen, een zegepralenden stoet: men bragt hun,
in groote plegtigheid, op een draagstoel van groen,
de indiaansche vrouw, die, den vorigen dag, aanboord
-ocr page 170-
16G
der Sunta Mwia zoo goed behandeld was. Haar man
voerde den stoet aan en betuigde zijne bewondering
en zijne dankbaarheid, door al de betuigingen, welke
hij slechts kon uitdenken. De admiraal smaakte eene
levendige voldoening, toen zijne terugkeerende man-
nen hem deze nieuwe gevoelens der eilanders ten
zijnen opzigte mededeelden. Maar steeds gehaast om ein-
delijk te Babec aan te komen, en terwijl het weder
beter was geworden, verliet hij den volgenden dag,
den 14, de haven van Conception. De wind belemmerde
wederom zijne vaart. Hij moest herhaalde malen naar de
kust van Hispaniola terugkeeren. Toen hij den 1G naar
zee zeilde, ontmoette hij, midden in de golf, even als
eertijds, toen hij zich naar Ferdinanda begaf, eene praauw
waarin een Indiaan zat. Hij nam hem aan boord van
de Santa Maria, overlaadde hem met «duizende lief—
kozingen,» en de gewone geschenken, zette hem ver-
volgens aan land, digt bij zijn dorp, en wierp het an-
ker, in eene haven welke hij Vredehavcn noemde.
Hij voorzag, dat de bewoners, door zijn gelukkigen
passagier onderrigt omtrent de zachtmoedigheid en de
gaven der Spanjaarden, vreedzame en duurzame betrek-
kingen met de karveelen zouden aanknoopen. Deze hoop
werd verwezenlijkt. De ontscheepte Indiaan vergaderde
zijn stam en liet, met eene vrolijke vertooning, de ge-
schenken zien, die hij had gekregen. Het berigt van de
edelmoedige behandeling welke de jonge indiaansche vrouw-
in de haven van Conception had ondergaan, en van het
bezoek door de negen Spanjaarden aan het gehucht van
Gros-Morne gebragt, vas overigens, over land, in het
dorp aangekomen. Zoodra de karveelen het anker hadden
geworpen, liepen meer dan vijfhonderd Indianen naar
het strand. De Santa Maria lag bijna op het drooge;
-ocr page 171-
167
de Indianen kwamen aan boord. Eenigen droegen neus-
en oorringen, koralen van zeer fijn goud, die zij gaarne
gaven. Columbus beval, dat men allen eer zoude bewij-
zen «dewijl, zegt hij aan de Koningen, het de beste
menschen ter wereld en de zachtmoedigste lieden zijn,
vooral dewijl ik groote hoop in Onzen Heer heb, dat
Uwc Hoogheden van hen allen zoovele christenen zullen
maken, en dat zij allen uwe onderdanen zullen zijn:
wat mij betreft, ik beschouw ze reeds als zooda-
nig. (i).»
Den 17, zond de admiraal eenige matrozen ter visch-
vangst; de eilanders maakten er zich een feest uit om
mede te gaan en hen te helpen. Hij zond er anderen
naar het dorp: zij verruilden daar glazen ballen tegen
goud in zeer dunne bladen. Een opperhoofd had eene
gouden plaat zoo groot als eene hand; hij trad de hut
binnen, liet de plaat in stukken snijden, en verkocht ze
afzonderlijk. «Die geest van handel, die nagedachte, die
berekeningen, de algemeene bebouwing der landen, de
manieren der Indianen, hunne zeden, hunne gebruiken,
hunne zachtmoedigheid, hunne listigheid, alles, zegt de
admiraal, bewijst, dat zij bedrijviger en verstandiger zijn
dan die, welke ik tot nu toe heb gezien.»
Den iS\'w" vlagden de karveelen. Het was in
Spanje het zeer populaire feest van de Heilige Maria
(1) Deze woorden bewijzen dat de admiraal, ondanks de inbe-
zitneming, de overheersching, de sonvereiniteit van Spanje, in
Indié, niet als een verkregen regt, als een bestaand feit beschouwde :
„hij hoopte" slechts; en zijne hoop was alleen gevestigd op de
goede behandeling en de weldaden, die, volgens hem, vroeg of
laat zeker de voortgaande en vrijwillige onderwerping der inlandsche
rassen zon ten gevolge hebben.
-ocr page 172-
168
der O. (1). Men loste verscheidene kanonschoten. In den
avond kwam een van de hoofden van het binnenland in
de Vredehaven. Zijn bezoek was vooraf bekend gemaakt;
hij had laten zeggen, dat hij goud zou medebrengen.
De admiraal had hem een zeker getal Spanjaarden te
gemoet gezonden, tot aan het dorp van Gros-Morne. Hij
kwam bij de karveelen in eene palankijn gedragen:
tweehonderd zijner onderdanen en zijne voornaamste
hovelingen begeleidden hem. Hij kwam onder het kasteel
der Santa-Maria, toen de admiraal het middagmaal ge-
bruikte: hij ging naast Columbus zitten, zonder te ge-
doogen dat deze opstond of eenige pligtplegingen maakte.
Twee lieden van zijn gevolg, twee grijsaards, zijne
ministers, of ten minste zijne raadslieden, vergezelden
hem alleen onder het kasteel; zij gingen aan zijne
voeten nederzitten: hij had, met een zeer waardig gebaar,
aan de overige leden van het gevolg bevolen, om op het
verdek te blijven; men had hem stipt gehoorzaamd. Van
de europesche vloeschspijzen, welke de admiraal hem
aanstonds deed toedienen, nam hij niet meer aan dan
noodig was om zijn gastheer beleefdheid te bewijzen:
hij proefde daarvan, en zond ze vervolgens naar zijn
gevolg. Ook bevochtigde hij slechts zijne lippen met den
hem aangeboden drank. Hij sprak weinig: de grijsaards,
die aan zijne voeten gezeten waren, hoorden hem aan
en antwoordden hem met al de bewijzen van een diepen
eerbied. Toen de maaltijd geëindigd was, bocd het indiaan-
sche opperhoofd den admiraal een gordel en twee gouden
(1) Digt bij Segovia, is eene kerk aan de Heilige Maagd gewijd
op een vrij hoogen berg. Kleine rotsen vormen een eirond of eene
O om die kerk. Daarom wordt zij de Heilige Maria der O
genaamd, onder welken titel Spanje, de Moeder Gods zeer bij-
zonder vereert.
-ocr page 173-
169
platen aan. Columbus van zijn kant scheen te bemerken,
dat eene sprei van zijn bed hem behaagde; hij gaf hem
deze, zijn eigen halsketen van schoone barnstcenen koralen,
gekleurde schoenen, een fleschje oranjewater. Hij toonde
hem op twee gouden medaillons, de portretten van
Ferdinand en van Isabella. Hij ontplooide voor hem den
koninklijken standaard van Christus.
Het onderhoud eindigde laat. Het indisch opperhoofd
verliet de Santo-Maria, gegroet door verscheidene geweer-
schoten. Hij ging in zijn draagstoel weder naar zijn
dorp terug: men droeg de geschenken van den admiraal
voor hem. Zijn zoon en zijn broeder volgden hem, de
zoon gedragen, de broeder te voet, maar ondersteund
door twee dienaars. De broeder scheidde zich weldra
van den stoet, om aan den admiraal een bezoek te komen
brengen, dat niet belangeloos scheen te zijn: men gaf
hem de geschenken, die hij begeerde, en men vernam
van hem, dat in de taal van het land, de hoofden der
bevolkingen Cacieken genaamd werden.
Dien dag werd een weinig goud geruild; maar een
oude Indiaan verschafte aan Columbus omtrent de landen,
die dit kostbaar metaal voorlbragten, mededeelingen welke
hem deden besluiten om zich naar de aangewezen rigting
te begeven. Daar, zeide de oude Indiaan met teekens,
was de grond geheel van goud, men raapte het als met
de schop op, men deed het in eene zeef, men smolt
het tot staven, men vervaardigde duizenderlei werken van
allerhande vorm daarvan. Columbus zou dien grijsaard zeer
gaarne medegenomen hebben, die, daarin ongetwijfeld
ook gaarne zou hebben toegestemd; want «hij scheen in
het gezelschap van den admiraal en de christenen ver-
maak te scheppen,» maar men wist niet hoe hem dit voor
te stellen. En hem tegen zijn wil aan boord houden,
-ocr page 174-
170
wilde Columbus niet, zegt LasCasas, omdat zulk een ge-
weld onregtvaardig zou geweest zijn.
Gedurende dit bedrijvig oponthoud in de Vredehaven,
liet de admiraal een zeer groot kruis midden in het
naburig dorp planten. De inwoners hielpen hem daaraan
en, gedurende de plegligheid, voor het heilig teeken neder-
knielende, bootsten zij zoo goed mogelijk de gebaren en
de woorden der biddende Spanjaarden na. «Deze stemming
voegt Las Casas daarbij, doet den admiraal, in Onzen
Heer hopen, dat al de eilanders tot het christendom
zullen bekeerd worden.»
Den 19, bij liet aanbreken van den dag, verlieten de
beide karveelen de ankerplaats van den Vrede. Columbus
wilde zich regtstreeks en spoedig naar het rijke goud-
land begeven, dat de Indiaan had aangewezen; de wind-
stilte en tegenwind wierpen hem op de kust terug. Hij
moest reeds den volgenden morgen in eene haven ankeren,
waaraan hij den naam van den heiligen Thomas gaf,
wiens feest, den volgenden dag gevierd werd. Verrukt
over de schoonheid van de ligplaats en den rijkdom
van het land; met de blijdsle eerbewijzen door de
inboorlingen ontvangen; door zeer wellevende bezoe-
ken van de Kacieken voorkomen; met naauwgezetheid
zijne gezellen belettende om iemand te beleedigen, «op
gecnerlei wijze,» hetgeen hij vooral zeide met betrek-
king tot den eerbied aan de vrouwen verschuldigd; zijne
bevelen hernieuwende om niets van de Indianen aan te
nemen, dan in ruil en met vrijen wil," bleef hij op deze
ankerplaats tot den 31 december.
-ocr page 175-
HOOFDSTUK V.
Schipbreuk van de Santa Maria. De eerste vestiging.
Hispr.niola was, zooals men liet later vernam, in vijf
onafhankelijke Staten verdeeld. Een dier Staten, de Marien,
langs welks kusten de karveelen sedert weldra drie weken
vaarden, had tot opperhoofd een hoofd-kaciek, Guacanagari
genaamd. Al de Kacieken, die men tot dien tijd had
gezien, waren zijne leenmannen. Zij spraken met zooveel
lof over het opperhoofd der hemelsche mannen, dat, den
22 december, een van de officiers van Guacanagari in de
haven van St. Thomas aankwam, om den admiraal van
zijnenlwege te verzoeken zijne schepen wel digt bij zijne
verblijfplaats te willen brengen: hij woonde in het westen,
eenige mijlen verder aan den oever eener rivier. Die ge-
zant bood den admiraal, onder andere geschenken, een
houten masker aan, welks oogen, tong en ooren van
goud waren.
Golumbus nam de uitnoodiging van Guacanagari aan.
De volgende dag was een zondag; «uit godsvrucht was
de admiraal gewoon op den dag des Heeren niet van
wal te steken»; ditmaal uit eene voorname godsdienstige
beweegreden handelende, week hij van zijn regel af,
«ten gevolge, zegt Las Casas, van de hoop welke hij had
opgevat, dat al die bewoners christenen zouden worden.»
-ocr page 176-
172
Ter naauwernood was hij op weg, of de wind ging liggen:
hij moest, op nieuw ankerende, zich bepalen met in
eene sloep, eenigc zijner officieren naarde verblijfplaats
van Guacanagari te zenden. Zij kwamen in den nacht
aan boord terug, en zeiden: dat de verblijfplaats van den
kaciek eene soort van aanzienlijke stadwas; dat Guaca-
nagari wezenlijke schatten bezat, en dat zijne onderdanen
de welwillendste stemming jegens de Spanjaarden aan den
dag legden.
Terwijl de boot afwezig was, had Columbus van vijf
ondergeschikte kacieken en van meer dan duizend In-
dianen, die aan boord waren gekomen, gelijkluidende
berigten gekregen met betrekking tot den overvloed van
goud op Hispaniola. Men had hem, met name, gesproken
van een district in het binnenland, Cibao genaamd, welks
kaciek, onafhankelijk als Guacanagari, den beteekenisvollen
titel voerde van «Heer van het Gouden Huis.» Deze vréugde-
volle berigten deden den admiraal schrijven: «Dat Onze
Heer mij door zijne barmhartigheid helpe om dit goud,
ik zeg die mijn te vinden, want daar zijn er die zeggen
dat zij haar kennen.» Maar dewijl de begeerlijkheid vreemd
aan zijne wenschen was, schreef hij ook: «Dat Onze
Heer, die alle dingen in zijne magt heeft, mij gelieve te
helpen en te verleenen wat Hem zal behagen, en wat
het geschiktst voor zijne dienst zal zijn.»
Columbus ligtte andermaal het anker, den 24, vóór
het aanbreken van den dag. Al weder was er geen wind.
Hij bleef desniettemin in zee, en den geheelen dag vor-
derde hij zoo weinig, dat hij, gedwongen om Guacanagari
te spreken, en vervolgens Cibao te zoeken, tegen zijne
gewoonte besloot, om gedurende den nacht te reizen:
men bevond zich, inderdaad, digt bij de kust, maar de
boot, die den vorigen dag naar de verblijfplaats van den
-ocr page 177-
173
kaciek was gezonden, had met zorg de droogten, de
klippen en de geulen bestudeerd.
De Santa Maria was de Nina ongeveer ee^e halve mijl
vooruit. De admiraal had den nacht en de beide vorige
dagen niet gerust. Overmand door vermoeidheid, wierp hij
zich, na elf ure, geheel gekleed op zijn leger: de zee was
zeer schoon; het weder kalm en vast; de officier van de
wacht kon, zooals de zaken stonden, voldoende toezigt hou-
den. Zoodra de admiraal het verdek verlaten had, ging de
officier van zijn post. De stuurman riep, op zijne beurt,
een scheepsjongen in zijne plaats, ofschoon de admiraal
herhaaldelijk had verboden om het roer, welk weder
het was, ooit aan jongelieden toe te vertrouwen, en
ging naar zijne kooi. De manschappen van dienst sliepen
allen. De Santa Maria door den stroom medegesleepl,
strandde op een zandbank. De stranding had zonder schok
plaats, maar de scheepsjongen gevoelde dat het roer
vastgeraakt was, en riep.
Toen hij den noodkreet loorde, snelde de admiraal
toe. Aan de matrozen, die het eerst ontwaakten, gaf hij
last om met de sloep een werpanker in zee te brengen,
In stede van te gehoorzamen, sprongen zij in de sloep,
en roeiden met alle kracht en onder den indruk van
een panischen schrik, naar de Nina om daar te worden
opgenomen. Toen zij door den kommandant der Nina
teruggebragt werden, had hunne misdadige afwezigheid
reeds een onherstelbaar onheil ten gevolge gehad. De
zee daalde. Er was geen ander middel om het karveel
te redden dan door het ligter te maken. Columbus gaf bevel
om de mast te kappen: zijn personeel, door de desertie
onvoorziens verzwakt, kon de masten niet met de noo-
dige snelheid in zee werpen. De Santa Maria zonk
dieper in het zand en ging toen op zijde liggen; hare
-ocr page 178-
174
wanden werden weldra door het beuken der brandingen
geopend.
Men was slechts eenc halve mijl van de verblijfplaats
van Guacanagari verwijderd: Columbus liet hem het onheil
aanstonds bekend maken. Toen de kaciek dit berigt ont-
ving, weende hij: hij zond in allerijl al zijne onderdanen
naar den admiraal met zeer groote booten om tot de
redding te helpen. Elij kwam vervolgens zelf met zijne
broeders en bloedverwanten. Hij stelde drie groote hutten
ter beschikking van de Spanjaarden, waarin men het
geredde materieel borg. «Van tijd tot tijd zond hij eenige
zijner bloedverwanten naar Columbus, die hem weenende
zeiden dat hij getroost moest wezen, dat hij hem alles
zou geven wat hij bezat.» In weinige uren was de red-
ding volbragt, dank zij de menigte en de bedrijvigheid
der inlanders, «geen stukje touw, geen plank, geen
spijker» bleef in hunne handen. De admiraal, zijn staf
en al zijne manschappen gingen aan boord van de Xinu.
Zoodra de tijding van de schipbreuk op Hispaniola
verspreid was, snelden de Indianen van alle kanten naar
de Spanjaarden. Iedereen wilde, even als Guacanagari,
den admiraal en zijnen gezellen, de vriendschappelijkste
gastvrijheid bieden. Iedereen wilde hem met betrekking
tot, het goud, het bekend voorwerp zijner vurige ver-
langcns, aanwijzingen doen,, die in staat konden zijn om
hem te troosten. Men roemde hem op nieuw Cibao en
zijne mijnen; men sprak hem van andere insgelijks
rijke districten, en men liet hem, als een onwederleg-
baar bewijs, een groot getal aanzienlijke stalen, in poeder,
korrels en platen zien. Wonderbare zaak! «wat bij de
gewone zielen, zegt Washington Irving, slechts eene
lage gierigheid en eene onverzadelijke hebzucht zou
hebben opgewekt, vervulde onmiddellijk zijne verbeel-
-ocr page 179-
ding met de uitgestrcktste plannen, gegrond op de edelste
belangeloosheid.» Naar gelang zijne hoop van veel goud
te zullen bezitten, zekerder werd, vermeerderde de
vurigheid van zijn verlangen om het groote plan van de
bevrijding van het Heilig Graf ten uitvoer te leggen. Op
dit onbebouwde strand, beloofde die admiraal schip-
breukeling, verpligt om de gastvrijheid van bijna wilde
stammen aan te nemen, en wien niets meer overbleef
dan een boot zonder verdek, een broos en beschadigd
vaartuig, om daarmede de Atlantische Zee over te
varen, zich echter «met Gods hulp,» in staat te zijn
«binnen drie jaren» de verovering van het Heilige
Land te aanvaarden; «want ik heb het aan Uwe Hoog-
heden gezegd, voegde hij daarbij, dat al het voordeel,
dat ik uit dezen togt zou halen, zou besteed worden
om Jerusalem te veroveren.»
Columbus zag in zijne schipbreuk eene waarschuwing
van de Voorzienigheid: «hij meende dat God Onze Heer
hem had doen stranden, ten einde hem op deze plaats
te doen verblijven.» Hij gaat zelfs zoover van te
zeggen: «Onze Heer heeft wonderdadig gewild dat ons
schip hier zou stranden, omdat het \'t beste strand van
het eiland is en wij onze vestiging digter bij d? goud-
mijnen zouden plaatsen.» Het is zeker dat eene reeks
van gebeurtenissen van overmagt Columbus naar His-
paniola voerden, zonder dat hij het gezocht heeft; hem
altijd naar de kusten van dit eiland terugvoerden, tel—
kens wanneer hij het ontdekt hebbende, trachtte zich
daarvan te verwijderen; hem eindelijk door eene schip-
breuk dwongen om op die plaats de eerste vestiging
der Europeanen in de Nieuwe Wereld te stichten.
Het verlies van de Sanla-Maria toch, veroorloofde
den admiraal niet langer in deze zeeën en op deze stranden
-ocr page 180-
470
te blijven; hij zou gewaagd hebben ook zijn laatste
vaartuig daar te verliezen, en er voor altijd gevangen
te blijven. Hij kon evenmin zijne twee equipagiën en
de Indianen, die hij in Spanje wilde vertoonen, voorde
terugreis, op zulk een scheepje als de Nina opeenhoopen.
Het ecnige middel om uit den nood te geraken, bestond
hierin, dat hij onverwijld naar Europa terugkeerde, een ge-
dcelte zijner gezellen op Hispaniola latende, indien zij daarin
toestemden, en de eilanders zich daartegen niet verzetten.
Eene sterkte bouwen , daarin ongeveer de helft zijner
gezellen laten, met de andere, aan boord der Nina,
naar Spanje terugkeeren; den achterblijvenden in last
geven om de landtaal te leeren, den bodem en zijne
voortbrengselen te bestuderen, zoo mogelijk te ontdekken
waar de mijnen lagen, en, in allen gevalle, door ruiling
al het goud te verkrijgen dat men hun zou brengen; in
den kortst mogelijken tijd met een nieuw eskader terug-
komen, dan eene stad en eene kolonie stichten, en ter-
wijl de vestiging zich te Hispaniola zou ontwikkelen, in
eigen persoon, op nieuwe schepen , den onderbroken loop
zijner zee-onldekkingen voortzetten — dit plan was twee
dagen na zijne schipbreuk in den geest van den admiraal
vastgesteld. Hij gaf daarvan opening aan zijne gezellen
en de inboorlingen. Officieren en matrozen keurden het
voorstel om aldus een begin met de inbezitneming der
Nieuwe Wereld te maken, volkomen goed: allen wilden
blijven, verleid, als zij waren door de vermeende rijk-
dommen van Hispaniola, door het innemend karakter
zijner inwoners, door de voortdurende genoegens hunner
rustige levenswijze. Wat de inlanders aangaat, deze ver-
haastlen uit al hun vermogen de installaiieder vreemde-
lingen. Een aarden fort met sterke palisadering gesteund,
gedeeltelijk van palen, in het land zelf gekapt of van
-ocr page 181-
477
stukken hout van het karkas der Santa-3/aiia, werd opge-
rigt. Eene breede en diepe gracht omringde de werken.
Men voorzag de borstwering van de kanonnen van het ver-
gane karveel. Een groote kelder bevatte de levensmiddelen,
de krijgsbehoeften en al de voorwerpen, die voor den
ruilhandel bestemd waren, welke\' tusschen het garnizoen
en de eilanders zou gedreven worden. De admiraal, noemde
dit fort de Naliviteit, omdat men op Kersdag schipbreuk
geleden en post op deze kust gevat had.
Hij koos onder al de mannen en wees diegenen aan,
wier militaire geschiktheid en zedelijkheid hem het meeste
vertrouwen inboezemden: «de christenen, zegt Oviedo,
die hem het bedaardst en dapperst voorkwamen.» Onder
hen bevond zich een heelmeester, een metaalgieter, een
wapensmid, een timmerman, een kalfaatmeester, een
kuiper en een kleedermaker. Hij voorzag hen met instru-
nienlen en huisraad van allerhande soort; hij liet hun
beschuit voor eenjaar achter, wijn, zaden, handwapenen,
kanonnen en de sloep der Santa-Maria. Hij stelde zijn
neef Diego de Arana aan hun hoofd, en gaf hem geheel
zijn eigen gezag. Zij traden het fort binnen op den
2 januarij 1493.
Vóór dat de admiraal hen verliet, hield hij tot hen de
roerendste toespraak, welke een vader ooit tot zijne
kinderen heeft gerigt. Hij gaf hun, zegt de heer Roselly
de Lorgues, lessen, bewonderenssvaardig van voorzigtig-
Iieid en scherpzinnigheid. Hij herinnerde hun het roein-
rijk doel der Ontdekking, de verbreiding van het geloof,
verzocht hun de taal der inboorlingen te bestuderen,
hen door voorbeeld en onderrigt tot het christendom te
brengen. In r.aam der koningen, beval hij bun lijdzame
gehoorzaamheid aan de officieren. Hij beval hen aan, om
de grootste onderscheiding aan den vorst van het land
-ocr page 182-
178
te betoonen, allen twist te vermijden met zijn volk, den
strcngsten eerbied te hebben voor de vrouwen, zich
nooit van elkander te scheiden, nooit alleen te gaan en
altijd in de citadel te slapen, vooral zich nooit verder
te begeven dan de Staten van den gastvrijen koning, die
hen had opgenomen.»
Hij nam daarna afscheid van Guacanagari. «Hij gaf
hem, zegt dezelfde schrijver, een hemd; deed hem een
halsketen van afrikaansche paarlen om; wierp over zijne
schouders een scharlaken mantel, deed roode schoenen
aan zijne voeten, en een zilveren ring aan zijn vinger,
dien hij liever had dan een gouden, en omhelsde hem
met de goedheid van een christen vader, terwijl de kaciek,
die zijne droefheid niet kon verbergen, haar in tranen
ontboezemde.»
Herhaalde malen, sedert zijne schipbreuk, had de
admiraal getracht den inlanders zijdelings ecne vrees in
te boezemen, die gunstig moest werken op de goede ver-
standhouding: hij had voor hunne oogen, de magt der
spaansche wapenen schitterend ten toon gespreid. Hij
herhaalde de proef in zijne laatste bijeenkomst met den
kaciek. Guacanagari had hem dikwijls gesproken en sprak
hem nog over zijne vijanden, de menscheneters: de
admiraal deed, onder voorwendsel dat hij ze niet meer
te vreezen had, een kanon laden, dat men tegen een
kant van het gestrande karveel afschoot: de kogel ging door
het schip heen en ver in zee verloren. Men hield ook
een spiegelgevecht tusschen twee partijen van de spaan•
sche soldaten.
Den 5 januari), vertrok Columbus uit de haven der
Nativitcit. Toen men den 6, in de rigting van het \\ves-
ten, langs de noorderkust van Hispaniola vaarde, riep
een matroos, die de wacht hield in de mast, dat hij de
-ocr page 183-
179
Pinta zag; eenige uren later kwam de Pinta met den
wind van achter, bij het karveel des admiraals. Alonzo
Pinzon, aan boord der Nina gekomen, beweerde zijne
lange afwezigheid te regtvaardigen, door te zeggen, dat
zij onvrijwillig was geweest. Columbus wist het wel beter.
«Intusschen, zegt Las Casas, wilde hij wel veinzen, om
geen aanleiding te geven dat Satan, die trachtte deze
reis te beletten, gelijk hij van den beginne gedaan had,
eenig voordeel zou behalen.»
Pinzon was op de zuiderkust van Hispaniola aange-
land, terwijl de admiraal de noorderkust had bezocht.
Daar had hij zich cene groote hoeveelheid gouds ver-
schaft. Hij had de helft daarvan onder zijne manschappen
verdeeld , om zich van hun stilzwijgen te verzekeren. Hij
had met geweld, vier Indianen en twee jonge indiaan-
sche vrouwen ingescheept, die hij in wanhopigen toe-
stand, naar Spanje medenam. Zijn equipagie was ge-
demoraliseerd, zijn karveel in een allerslechtsten staat:
daar hij geheel met zijne begeerlijke operatiën was bezig
geweest, had hij zijn schip niet nagegaan, niet onder-
houden en hersteld. Het mastwerk en het want bleven
ter naauwernood te zamen: de kiel, vol met wormgaten,
liet overal water door. Columbus dwong Pinzon om hem de
Indianen over te leveren, die hij gevangen genomen had,
overlaadde hem met geschenken en goede bejegening,
kleedde hen, en zette hen aan wal, opdat zij, overland,
naar hun dorp zouden kunnen terugkeeren.
Den 8 ging men in een stroom om er water te halen.
De admiraal bemerkte dat het water daar goudschilfers
bevatte, en dat goudpoeder zich aan de hoepels der
vaten had gehecht: hij gaf aan dien stroom, den naam
van Goudstroom.
Een bloedig voorval kenmerkte den dag van den 13.
-ocr page 184-
180
Men bevondt zich in eene breede en diepe golf. Toen men
aan land ging, zag men inboorlingen, wier woest voorko-
men, nittartende houding en duchtige, wapenen niets ge-
meens hadden met het vreedzaam voorkomen en de zachte
manieren der bevolking, die men tot hiertoe ontmoet
had. Zij lieten zich door de Spanjaards aanspreken en
verkochten hun gaarne booten en pijlen: een hunner
zelfs stemde er in toe om zich op de karveelen
te begeven. Columbus liet hem eten voorzetten, gaf hem
groene en roode stukken laken, en glazen paarlen, en
zond hem in eene sloep naar land terug. Toen die boot
op hel strand aankwam, hadden zich meer dan vijllig
eilanders achter de boomen verscholen. De Indiaan die
men ontscheepte ging tot hen en sprak met hen: zij legden
boog en pijlen neder, en volgden hem naar de sloep.
De matrozen verlieten die nu ook; men onderhandelde,
op het strand, over den aankoop van een zeker getal
wapenen. De Indianen slonden eerst twee bogen af, ver-
volgens plotseling, hetzij uit eensklaps ontslaan wantrou-
wen, hetzij met voorbedachten rade, zich naar de plaats
begevende waar zij hunne bogen en pijlen hadden
nedergzet, kwamen zij van daar terug, met koorden in
d<\' hand, om zich van de Spanjaarden meester te maken.
«Deze, zegt Las Casas, wetende wat hun te doen stond,
dewijl de admiraal hen altijd waarschuwde, vielen op
hen aan, gaven een Indiaan eene sabelhouw, en kwct-
sten een ander met eene pijl.» De overigen namen de
vlugl. Columbus gaf aan die golf den naam van Golf der
Pijlen
, tegenwoordig baai van Samana.
«Het was, zegt Washington Irving, de eerste scher-
mutseling, die met de Indianen plaats h.td, het was de
eerste maal dat het b\'oed der inboorlingen door de
blanken in de Nieuwe Wereld gestort werd. Columbus
-ocr page 185-
181
betreurde het, dat al zijne pogingen om vriendschappe-
lijke betrekkingen aan te knoopen verijdeld waren;
intusschen troostte hij zich niet de gedachte, dat indien
het Karaiben of Indianen van de grenzen waren, oorlog-
zuchtige lieden, zij in het vervolg de kracht van de
wapenen der blanken zouden duchten, en geen lust
gevoelen om het kleine garnizoen van het fort der
Nativiteit te verontrusten.»
-ocr page 186-
HOOFDSTUK VI.
Overtogt van de Nieuwe Wereld naar de Azorische
Eilanden.
Den 16 januarij vertrok Columbus uit de golf der
Pijlen. Hij stelde zich voor, toen het anker geligt werd,
om zijne ontdekking van de Antillen voort te zetten; maar
dewijl hij zag dat zijne gezellen zoo bedroefd waren van
niet onmiddellijk naar Spanje te vertrekken, zette hij,
na twre mijlen hooger op te zijn gegaan , koers regt
naar Kastilic.
Van half januarij tot het begin van februarij vaarde
men vlak in den wind. Men werd naar het noorden
voortgesleept en ging weinig voort. De fokkemast der
Pinta bleef met moeite staan; zij liep dus zeer slecht:
de JYitia moest telkens langzamer gaan om haar te
wachten. Gelukkig was de zee schoon en de luchtge-
steldheid zacht genoeg om de indische passagiers er
behagen in te doen scheppen zich in het water te doen
werpen, en dartelend rondom de schepen te zwemmen.
De tegenwind woei minder hard in de eerste dagen
van februarij: men kon regt op Spanje zeilen. Maar de
lucht werd van dag tot dag kouder, de wind heviger,
de zee onstuimiger: een storm kondigde zich langzaam
aan. Reeds den 12, zou de admiraal «gevreesd hebben
te vergaan,» zeide hij, «als hij niet geweten had, dat
-ocr page 187-
183
zijn karveel zoo goed en in zoo goeden staat was. »
In den avond, doorkliefden na elkander drie bliksem-
stralen de lucht aan den gezigteinder, in het noordoosten.
De zee ging hol staan. De wind blies den ganschen nacht
zóó hevig, dat men alle zeilen moest inhalen.
Den 15, inden morgen, was er eene tijdelijke kalmte,
die gedoogde een gedeelte der zeilen te gebruiken; maar,
van den middag tot den avond, werd de storm onop-
houdelijk sterker; eene ijskoude wind huilde rondom de
schepen. De nacht was afgrijselijk; bij het scherpe ge-
fluit van den stormwind, den onophoudelijken, woedenden
en hoogen golfslag, die de schepen langs alle kanten
besteokte, vermeerderde de duisternis van eene gelijke
zwarte lucht het gevaar en den angst. Nadat Columbus
lang vergeefsche pogingen had aangewend om onder het
grootzeil zijn koers te houden, moest hij bevel geven om
het roer in den wind te rigten en te vlugten. Zijn ver-
trouwen in de manschap, en de deugdelijkheid van zijn
vaartuig veroorloofden hem weldra bijkans weder op den
goeden weg (e komen. De IHnta wilde hem navolgen,
de wrakheid van hare masten gedoogde dit niet: niet-
tegenstaande alle pogingen, in het volle noorden gejaagd,
werd Alonzo Pinzon van zijn admiraal gescheiden. Het
was voor Columbus een smartvollen angst te meer, tot
aan het einde der reis niet te weten, of zijne ongeluk-
kige makkers van de Pinta omgekomen of gered waren.
Bij het opkomen van den dag, den 14, verdubbelde
de storm in hevigheid. Den ganschen dag en den gcheelen
volgenden nacht was het een verschrikkelijk onstuimig,
en steeds onstuimiger weder, op eene ziedende zee.
Tegenover de woedende krachten der natuur, bij dien
graad van hevigheid, zou de vastberadenste man den
moed verliezen, indien hij niet hoopte op den bijstand
-ocr page 188-
184
van een magtiger dan hij. Zonder een oogenblik te
kort te schieten aan de pligten der zedelijke pr-est kracht,
zonder een enkel van de hulpmiddelen der zeevaart-
kundige wetenschap te veronachtzamen, trachtte Columbus
den hemel gunstig voor zich te stemmen. In overeen -
stemming met zijne bemanning, deed hij eene gelofte aan
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe: degene, die door het lot
zou worden aangewezen, zou, in aller naam, opdien pel-
grimstogt eene kaars van vijf pond gaan oll\'eren. Men bragt
zooveel boonen als er mannen aan boord waren; op eene
sneed men met de punt van een mes een kruis; zij werden
in de wollen muts van een matroos geworpen en ge-
schud. De admiraal moest het eerst trekken; hem viel
de gekruiste boon ten deel.
Zij deden een weinig later eene tweede gelofte aan
Onze Lieve Vrouw van Lorette, in de Staten van den
Heiligen Vader. Men lootte andermaal om dengene aan
te wijzen, die dezen pelgrimstogt uit aller naam zou
doen. Het lot wees een matroos aan. Hij was buiten staat
om de kosten van dien vromen last te dragen. Columbus
beloofde hem uit zijne eigene beurs daartoe te zullen in
staat stellen.
De nood klom van uur tot uur hooger: men deed een
nieuw beroep op Gods barmhartigheid. Men lootte wie
zich naar de kerk van de Heilige Clara , te Moguer zou
begeven, daar eene Mis zou laten lezen, en in de kapel
zelf een ganschen nacht zou gaan waken en bidden. Het
lot wees den admiraal andermaal aan. Men verbond zich
eindelijk gezamenlijk om processiesgewijze, blootvoets
en in het hemd, naar de digstbijgelegen Onze Lieve
Vrouwekerk te gaan, op de eerste kust waar men zou
landen.
Columbus heeft ons het hartverscheurend tafereel ge-
-ocr page 189-
185
schelst van de radeloosheid van zijn gemoed en de diepe
smart zijns harten op dien vreeselijken dag. Ff ij zou,
zeide hij, die wreede ramp, met onderwerping gedragen
hebben, als zijn persoon alleen ware blootgesteld gc-
weest. «Ik ben mijn leven aan mijn Schepper verschul-
digd, en ik heb bij andere gelegenheden den dood in
het aangezigt gezien.» Maar het veroorzaakte hem eene
onbeschrijfelijke bitterheid te moeten denken, dat het der
goddelijke Majesteit behaagde, alles door zijn dood te
doen verloren gaan, nadat hij van den hemel de noodige
kracht en vertrouwen voor zijne onderneming had ont-
vangen, nadat hij die roemvol had vervuld, op het
oogenblik dat zij aan zijne vorsten een ontzettend grooten
roem en eene grootc vermeerdering van grondgebied
verzekerde. Hij was omringd van lieden die hij, bijna
tegen hun wil en dank, had medegesleept; hij hoorde
hen, wanhopig, én het oogenblik vervloeken dat zij met
hem waren ingescheept, én de vrees door zijne taal in-
geboezemd, die hen had belet om terug te keeren, zooals
zij verscheidene malen hadden willen doen. Zijne droefenis
verdubbelde bij de herinnering aan zijne beide kinderen:
wat zou er van hen als weezen te Cordova, op een
vreemden bodem nagelaten, worden? Want de koning
en de koningin, die altijd onbekend zouden blijven met
de diensten welke hij hun bewezen had , en de geluk-
kige tijding die hij hun bragt, zouden geen enkele re-
den hebben om hen te beschermen. Als hij nog maar
de verzekering had dat de Pinta niet was gezonken,
dat men, ten minste, door haar, de Ontdekking zou
vernemen! Maar met zijn gansche werk verloren gaan!
Verloren gaan, en aan het nageslacht zijne eigene ver-
dwijning als een argument te meer nalaten dat men zeer
zeker, gedurende eeuwen, zou voorhouden aan wien ook,
-ocr page 190-
186
die, gelijk hij het had gehad, de gedachte zou hebben
om de wereld te vergrooten!
In den grond wanhoopte Columbus echter nimmer.
Sedert het begin van den storm, had hij het verdek nacht
noch dag nooit ééne minuut verlaten: aan den regen , aan
den golfslag blootgesteld, ten prooi aan de vlijmendste
pijnen van jicht; niet in staat om te eten of te slapen, was
zijne zwakheid zóó groot, dat als de spatten der golven
hem voorbij de oogen gingen, hij duizelig werd. Hij ver-
weet zich dit als een gebrek van vertrouwen op de Voor-
zienigheid: ongetwijfeld zou het gezigt van zijne zonden,
zeide hij, hem met regt hebben kunnen doen denken
dat God hem, om hem daarvoor te straffen, in zijne
eeuwige wijsheid, van het menschelijk voordcel van zijn
arbeid had willen berooven. Hij zag eene fout in zijn
groot verlangen om zijn roem te redden; en dit was
zijne ernstigste reden om te vreezen, dat hij hem niet zou
redden. Maar, van den anderen kant, werd hij met
kracht opgewekt door de herinnering der gunsten, welke
God hem had gedaan. Was het mogelijk dat God, door
slagen van genade en van kracht, zijn aanzoek in Kas-
tilic zou hebben doen gelukken, dat hij hem, als bij de
hand, tot de Ontdekking geleid, dat hij hem zoo vol-
komen eene moeijelijke zegepraal verleend, dat hij al
zijne verwachtingen zou vervuld hebben, om vcrvol-
gens al de uitkomsten te vernietigen? Was zijn togt
eigenlijk niet, bovenal, tot Gods glorie ? Neen, die mag-
tige God, zou hem niet verlaten, nadat hij hem ver-
hoord, gesteund had, «alleen tegen allen,» na zigtbare
wonderen voor hem gewrocht te hebben: zoovele en
dergelijke redenen beletten hem « om den tegenwoordigen
storm te vreezen.»
Zich in zijne kajuit begevende, schreef hij vaardig
-ocr page 191-
187
een kort en zakelijk verhaal van zijne reis. Bij een
afzonderlijk briefje, verzocht hij ieder die dit verhaal
zou vinden, het aan de koningin van Kastiliè te bren-
gen, in haren naam, eene belooning van duizend
dukaten belovende. Hij wikkelde het in wasdoek, sloot
dit pakje in een koek van was, plaatste die in eene ton,
sloot deze hermetisch, en wierp haar in zee. Zijne equi-
pagie dacht dat dit de vervulling was van eene geheime
belofte. Hij deed in een tweede vaatje, stevig gesjord
aan den achtersteven der Nina, een tweede exemplaar
van zijn verhaal, opdat wanneer de bodem zou zinken,
het vaatje, als een baken boven het wrak drijvende, kans
zou hebben eens gevonden en opgevischt te worden.
Zoo gingen de geheele dag en de nacht van den
14 voo:bij. Bij den dageraad van den la, had de ad-
miraal een straal van hoop: hij zag, in de lucht, ten
westen, een begin vanophelderen. Hij giste, dat de wind
aan die zijde zou verspringen, het gewoon voorteeken
van het einde der stormen. De wind liep inderdaad, na
eenige oogenblikken, oostwaarts. Bij het groote zeil, het
eenige dat men sedert den laatstvorigen dag had opge-
haald, kon men het kleine lijzcil voegen, dat gelijk
staat met hetgeen men tegenwoordig noemt «de reven
uiteinden.» Ofschoon de zee nog verschrikkelijk was,
scheen zij toch bedaarder te willen worden.
Plotseling riep de wacht van de groote mast: Land!
Dezelfde kree!, weleer, op het gezigt van de Nieuwe
Wereld geslaakt, had geen grooter vreugde onder de
equipagie veroorzaakt. De blijdschap was des te leven-
diger, dewijl de kust, die men ten noord-oosten, in de
lijn der kraanbalken had. door eenige stuurlieden voor
Madera, door anderen voor Cintra, aan de monding
van den Taag, gehouden werd; de meesten zelfs, opge-
-ocr page 192-
188
wonden door het ongeduld van hun verlangen, verzeker-
den dat het de spaansche kust was. Columbus oordeelde
juister: hij zeidc dat men een der Azorisehe Eilanden in
\'t gezigt had.
Men was slechts vijf mijlen van land verwijderd; maar
de wind keerde plotseling, vlak ten noordoosten, en,
daar de zee, met de uiterste hevigheid te keer gaande,
niet minder tegen was dan de wind, moest men nog,
gedurende drie dagen en twee nachten, op de gevaar-
lijkste wijze laveren, het eiland rondzeilende, maar niet
naderende. In den avond van den 17, stond men op het
punt van het anker te laten vallen. Men wierp het anker
uit; de kabel brak, door de golfslag, zoo hevig stampte
het schip. In volzee teruggedreven, bragt men den nacht
«n des te doodelijker angst door, dewijl, nadat men zich
gered had geacht, alle hoop op eene betere toekomst ver-
loren scheen. Ondanks zijne ongerustheid, gelukte het
Columbus, dien nacht voor de eerste maal sedert honderd
uren, te slapen.
Bij het opgaan der zon, op maandag 18, landde de
Niua te Sanla-Maria, het zuidelijkste der Azoren. De
admiraal zond zijne sloep aan wal. De bewoners verbor-
gen den matrozen niet hunne bewondering dat hun brooze
vaartuig aan den ongehoorden storm ontsnapt was, die
sedert twee weken heerschte. Hunne verbazing en hunne
vreugde werden nog verhoogd, en zij dankten God
openlijk, toch zij vernamen dat het karveel van Indië
terugkwam. Aan de sloep eene naburige ankerplaats heb-
bende aangewezen waar de Nina beter zou liggen, hiel-
den zij drie matrozen aan wal, ten einde zich de wonderen
der reis lang en breed te doen verhalen.
Na zonsondergang praaiden drie inwoners van den
oever het karveel. De admiraal zond hun zijne sloep, zij
-ocr page 193-
181)
bragten vcrsche levensmiddelen van wege den gouverneur
aan l)oord. Deze portugcsche gouverneur, Jan de Castaneda,
beweerde dal hij Columbus kende; hij liet hem aankondi-
gen, dat hij hem den volgenden dag zou komen bezoeken,
en hem zijne drie matrozen wiens verhalen, zeide hij,
hij niet vermoeid werd aan te hooren, zou terugbrengen.
Columbus ontving de boodschap van Castaneda met
eerbiedsbetuigingen. Het was avond, de stad lag ver, hij
liet den boodschappers bedden aan boord geven. Toen
hij ze den volgenden morgen wegzond, verzocht hij hen
onmiddellijk een priester te zenden naar eene hermitagie
die niet ver van daar, op de kust gelegen was, om de
heilige Mis te doen : de helft van zijne equipagie zou
zicli eerst derwaarts begeven, hij zelf zou er vervolgens
met de andere helft komen.
Een gedeelte d«r matrozen, blootsvoets en in hun hemd,
begaven zich inderdaad naar de hermitagie. Terwijl zij
daar baden, omsingelde eene talrijke troep, voetvolk en
ruiterij, door den gouverneur aangevoerd, de kapel en
nam hen gevangen. Eene strook lands belette de kapel van
de ankerplaats te zien. De admiraal wachtte zonder aeh-
terdocht, lot elf ure, de terugkomst van zijne manschap-
pen. Toen hij hen ten elf ure niet terug zag, vreesde hij
dat hunne sloep aan de andere zijde van den landtong zou
vergaan zijn. Hij ligtte het anker, en zeilde de kust op
tot regt voor de kapel; hij zag toen een peloton ruiters
op het strand afstijgen, in zijne sloep gaan, en zicli naar
de Mna rigten, de gouverneur was met hen. Zoodra zij
onder het bereik der slem gekomen waren, vroeg hij
dat de admiraal hem zijne persoonlijke veiligheid zou ver-
panden, indien hij aan boord kwam. Hij kreeg alle moge-
lijke zekerheid, wat hem niet be!elte,op een afstand, in
de sloep te blijven.
-ocr page 194-
100
Columbus sprak hem met verontwaardiging aan: Met
welk regt en welke reden hield hij zijne mannen terug?
De Portugezen werden in de kastiliaansche havens zeer
wel ontvangen; zij liepen daar even vrij binnen en bevon-
den zich er even veilig als te Lissabon zelf. De koning
en de koningin van Spanje hadden hem crediel- en aanbe-
velings brieven gegeven voor al de vorsten, heeren en
menschen der wereld: hij was hun admiraal van den
Oceaan en hun onderkoning van Indië. Zij hadden hem
voorgeschreven om zooveel mogelijk eer te bewijzen aan
de portugesche schepen, welke hij zou ontmoeten. Al
zou men hem zijne manschappen niet teruggeven, zou
hij niettemin naar Kastilië terugkeeren: hij had nog
mannen genoeg om zijn karveel tol Sevilla te brengen.
Hij had goede getuigen voor de beleediging, welke men
zijne vlag aandeed. Hij zou haar wreken, al moest hij
het gansche eiland ontvolken. Men zou hem zijne matro-
zen teruggeven of, hij gaf zijn woord, dat hij vóór zijn
vertrek, ook meer dan honderd Portugezen zou gevan-
gen nemen.
Castaneda antwoordde dat men op de Azorische Eilan-
den noch den koning, noch de koningin van Spanje,
noch al hunne Lrieven kende; dat men den Spanjaarden
zou toonen wat de Portugezen waren; dat men daarenboven
volgens goede bevelen uit Lissabon handelde.
Columbus onderstelde dat gedurende zijne afwezigheid
de oorlog tusschen de beide landen was uitgebroken.
Hij ging naar zijne landingplaats terug: het weder en
de wind waren te kwaad, om, nu iets anders te kun-
nen doen. Hij nam aan boord de beschikkingen voor
d? vaart en het gevecht die door dergelijke omstandig-
heden geboden werdm. Niettegenstaande al zijne voor-
zorgen sneed men, gedurende den nacht, de ankertou»
-ocr page 195-
191
wen door. Castaneda had er ongetwijfeld opgerekend dat
het karveel bij zulk weder op de kust zou geworpen
worden. Hij wist wel dat het beste gedeelte der bcman-
ning in zijne handen was: eigenlijk gezegd bleven er nog maar
drie matrozen aan boord der Nina over: de overige sche-
pelingen waren Indianen, scheepsjongens, nieuwelingen,
bedienden en officieren der kroon. Toen de ankertouwen
losgesneden waren, ging Columbus, zoo goed hij kon, op
weg naar het eiland St. Michael. Twee dagen lang deed
hij vergeefsche pogingen om het te naderen; het gelukte
hem zelfs niet het te zien: bij den storm was nog cene
dikke mist opgekomen; in den avond van den 22, moest
hij weder naar de ongastvrije ligplaats van Santa Maria
lerugkeeren.
Weinig tijds daarna, kwam er eene boot bij de Nina.
Daarin bevonden zich een notaris en twee geestelijken.
Van den admiraal waarborg verzocht en gekregen heb-
bende voor hunne persoonlijke veiligheid, kwamen zij
aan boord en vroegen Columbus om hun het bewijs te
leveren, dat hij werkelijk zijne reis had gedaan met
autorisatie en commissie van de koningen van Spanje.
Hij begreep dat Castaneda de gevolgen van zijne trouwe-
loosheid begon te duchten. De bedreiging om aan wal te
komen en het eiland te verwoesten, bedreiging welke hij
besloten was uit te voeren, had het gouvernement en
de bevolking in onrust gebragt. Men had hem niet kunnen
doen omkomen, men zag hem zich niet verwijderen;
zijne gezellen die men gevangen hield, hadden onge-
twijfeld het onbuigzaam karakter van den weergaloozen
Genuees bekend gemaakt; men was bevreesd: na hem
gevraagd te hebben om papieren te lezen, die men in
den beginne zich zelfs niet gewaardigd had aan te zien, ver-
klaarde men zich voldaan. Den volgenden morgen, 25,
-ocr page 196-
-
192
werden zijne sioep en zijne mannen hem teruggezonden.
Zijne manschappen deelden hem mede, dat de koning van
Portugal, vernomen hebbende, dal hij naar Indié zou gaan,
bevel had gezonden naar al zijne overzeesche\'bezittingen
om hem overal waai hij zou komen, gevangen te nemen
en te houden. Ware hij in de magt van Castaneda ge-
vallen, nooit zou hein de vrijheid hergeven zijn.
-ocr page 197-
HOOFDSTUK VII.
Overtogt van de Azorische eilanden naar Palos.
Gedurende twee dagen laveerde Columbus rondom de
Santa Maria, om ecne ligplaats te vinden: hij zou dan
hout en ballast ingenomen hebben. Hij vond overal slechts
eene ongenaakbare kust, of, indien de Nina het anker
kon werpen, dan belette de hevigheid van de deining
de sloep om op het strand te komen. Den 24, voor
zonsopgang, blies eene stevige bries uit\' het zuidwesten;
Columbus voorzag dat de wind onmiddellijk naar het
zuiden zou keeren, en, in die onderstelling, was de
ondergang der Nina zeker, indien hij digt bij de kust
bleef; hij haastte zich dan naar de volle zee terug te
keeren, in welken slaat het schip zich ook bevond.
Het weder was ruw, maar de wind gunstig tot den 27.
Toen bevonden zij zicii nog slechts honderd twintig mijlen
van Kaap Sint Vincent. De wind weigerde plotseling:
men ging niets meer vooruit tot den 2e" maart. Toen op
dien dag de zon onderging, overviel een plotselinge
stormwind het karveel zoo ongelukkig, dat al de zeilen,
tot het laatste toe, werden afgerukt. Men meende te
vergaan. Men deed eene nieuwe gelofte: men lootte,
wie blootvoets een pelgrimstogt zou doen naar Onze
Lieve Vrouw der Cinta, in de provincie van Huelva.
13
-ocr page 198-
194
Het lot wees nogmaals Columbus aan. Deze volharding
van het toeval om hem uit te kiezen, had, volgens
Washington Irving «iets zonderlings.» De admiraal legde
de zaak in een vromer en zedelijker zin uit: hij zag
daarin een bewijs, dat de Voorzienigheid hem altijd zou
vergezellen en hem zou redden, na hem, door de
grootheid en de aanhoudendheid der gevaren te hebben
aangetoond, dat de goede uitslag van haar alleen, niet
van hem had afgehangen.
Den 3 wezen verscheidene kenteekenen -aan dat het
land digt bij was; volgens de gezellen van Columbus,
moest het Portugal wezen. De storm werd zóó hevig,
dat zij betwijfelden of iemand hunner wel ooit in de
haven zou komen. Zij deden gezamenlijk, de gelofte,
dat wanneer zij het geluk mogten hebben den voet
weder aan wal te zetten, zij den volgenden zaturdag,
op brood en water zouden vasten. De strijd der elemen-
ten werd nog heviger gedurende den nacht. De regen
viel met stroomen uit den hemel, afgrijselijke bliksem-
stralen doorkliefden de zee, het geratel van den donder
weerklonk van alle kanten. In het holle van den nacht,
riep men: Land! In de duisternis, was dit een gevaar
te meer, en, van allen, het vreeselijkste. Waar bevond
men zich? Waar zou men eene haven, een veilig strand,
eene geschikte streek vinden?-Het land vlugten moest
men tot eiken prijs; maar zeilen uitzetten om boven
de kust te komen, was eene wanhopige manoeuvre. De
admiraal had vertrouwen in God en in zijne masten:
«al de zeilen vierende», zegt Washington Irving,
«deed men wat men kon», zegt de heer Roselly de
lorgues: «God behoedde hen tot dezen dag», zegt
Las Casas.
Bij het aanbreken van het morgenlicht, herkende
-ocr page 199-
1\'jü
Columbus de rots der Cintra, bij de monding van den
Taag. Dewijl hij te Lissabon had gewoond, was het hem
bekend, hoeveel gevaren het binnenloopen in den Taag
bij ruw weder opleverde. Hij had geen ander middel
om zich te redden; hij ging de straat binnen. Tol 3 ure
in den namiddag, bevond hij zich zoo klaarblijkelijk in
gevaar van te vergaan, dat de bewoners van het stadje
Cascaés, die getuigen waren van zijne stoutmoedigheid
en zijn nood, den ganschen morgen in het gebed door-
bragten en voor hem waskaarsen in hunne kerken lieten
branden. Ten drie ure eindelijk wierp hij liet anker in
de ligplaats van Rastello. Van de Nina en van land,
steeg aanstond* een lange kreet van dankbetuiging op.
De eerste zorg van Columbus bestond hierin dat hij
een koerier naar het Spaansche hof zond. Hij schreef
ook aan den koning van Portugal. Deze bevond zich
toen op zijne verblijfplaats van Val-Paradis, negen mijlen
van Rastello af. Colunibus vroeg h>m verlof om zijn
karveel naar Lissabon te voeren. Rastello was cene
slecht bewaakte stad; roovers konden vernemen dat hij
was aangekomen, weten dat hij naar Indié\' was gegaan,
mcenen dat hij eene lading goud terugbragt, en een
aanval op de Ninu beproeven.
Een porlugeesch schip, gewapend met het geduchtste
geschut, dat men nog op eenig schip ter wereld had
gezien, zond den volgenden dag zijne sloep met een
officier aan boord der Nina. Die officier noodigde Colum-
bus uit om aangifte te komen doen bij de koninklijke
douane en aan den bevelhebber van het schip. Columbus
antwoordde dat hij admiraal van Kaslilië was, dat hij,
in die hoedanigheid, noch aan de douane, nocli aan den
bevelhebber rekenschap te geven had; dat hij zijn kar-
veel niet zou verlaten, tenzij daar\'.ue douT o\\ .rmagl
-ocr page 200-
196
gedwongen. De officier gaf hem dan in bedenking om
iemand van zijn staf in zijne plaats te zenden. Colum*
bus antwoordde: dat of hij iemand zond of zelf ging,
hij in elk geval te kort zou doen aan de prerogatieven
van zijn rang; dat niemand zijn schip zou verlaten,
tenzij men hem mogt wegvoeren; dat het de gewoonte
der spaansche admiraals was te sterven, niet zich over
te geven of hunne manschappen uit te leveren. De
officier verlangde toen niets meer dan dat hij de bewij-
zen wenschte te zien van de hoedanigheid van admiraal
die Columbus zich toeschreef. Columbus toonde hem zijne
opene brieven.
Deze houding van Columbus bewijst dat hij vreesde met
een anderen Castaneda te doen te hebben. Hij vergiste
zich. Weinige uren daarna kwam de bevelhebber van het
schip met groote plegtigheid, onder het geluid der pijpen,
der trompetten en der cimbalen, aan boord van het
karveel. Nog meer de verhevenheid zijner gevoelens dan
de voorschriften deretikette opvolgende, bewees hij niet
alleen gaarne alle mogelijke eer aan Columbus, maar
bood hem hartelijk en zonder ecnig voorbehoud zijne dien-
sten aan. Jan II had aan zijne mannen van den Taag niet
dezelfde bevelen gegeven als aan de gouverneurs der
koloniën, dewijl hij niet kon voorzien dat de admiraal
uit Indië terugkeerende, zich zoo digt bij Lissabon zou
durven wagen.
Intusschen was de tijding van Columbus\' aankomst en
de ontdekking van Indië in Lissabon verspreid geworden.
Den C en 7 maart, was het op den stroom, tusschen de
hoofdstad en Rastello, ondanks den wind enden regen,
als eene processie van booten, schepen, schuitjes die de
Wina en haar glorievollen admiraal kwamen bezoeken.
Wurgers, zeelieden, hovelingen, menschen uit de volks-
-ocr page 201-
197
klasse, officieren der kroon, oude vrienden van Columbus,
en ongetwijfeld, vele zijner vroegere tegenstanders, waren
verrukt toen zij de verhalen der equipagie hoorden, de
Indianen zagen, en al de zonderlinge en vreemde voor-
werpen die het karveel vulden. Allen betreurden de ver-
blindheid van de raadslieden van Jan II, die hem belet
hadden om Spanje in zulk eene overheerlijke onderneming
vooruit te zijn. «Zij zegden Onzen Heer bijzonder dank
voor het geluk en de uitbreiding van het christendom,
dat hij in handen van Kastilië had gesteld.» De godsvrucht
zijner koningen, zeiden zij, zou hun van de godde-
lijke goedheid, dit onvergelijkelijk voorregt verworven
hebben.
Den 26 maart, stelde een hofkoerier Columbus een
brief van Jan II ter hand. De koning wenschte hem in
de welwillendste bewoordingen geluk, en vroeg hem, om,
terwijl het weder hem belette zijne ligplaats te verlaten,
eenige oogenblikken te Val-Paradis te komen. Terzelfder
tijd gaf hij bevel aan de koninklijke beambten om den
admiraal kosteloos te voorzien van al wat hij voor zich,
zijn schip en zijne equipagie zou noodig hebben.
Columbus maakte zich ongerust over deze uitnoodiging,
zij kon een strik verbergen. Maar onder welk voor-
wendsel zou hij haar van de hand hebben gewezen?
Hij vertrok, vergezeld van een zijner officiers. Onder
weg, te Sacamben, waar hij overnachtte, wachtte hem
een gedeelte van het koninklijk huis. Toen hij, den vol-
genden dag, Val-Paradis naderde, kwam hem een stoet
der schitterendste ridders van het hof te gemoet. Aan
het paleis ontving Jan II hem met de vriendelijkste onder-
scheiding: hij liet hem in zijne tegenwoordigheid neder-
zitten, hij verzekerde hem dat hij alles wat hem, in geheel
Portugal, van dienst kon zijn, ter zijner beschikking stelde,
-ocr page 202-
198
zoowel voor hem als voor zijne souvereinen; hij luisterde
met al de blijken van de grootste belangstelling naar het
verhaal zijner reis en zijner beschrijvingen van Indië.
Hij wenschte hem geluk met den goeden uitslag zijner
onderneming: hij was verrukt, zeide hij, dat deze togt
was gedaan; intusschcn had hij reden om te gelooven,
dat uit kracht van zijn tractaat van 4479 met Spanje,
deze ontdekking en deze verovering aan de kroon van
Portugal toekwam, Columbus antwoordde dat hij de be-
palingen van dit tractaat niet kende: hij wist slechts ééne
zaak. dat de Koningen van Spanje hem verboden hadden
naar Guinea of naar de Goudmijn te gaan , dat zij dit
bevel in al de havens van Andaluzië hadden doen af-
kondigen, en dat hij het stipt had nagekomen. De koning
antwoordde zeer welwillend , dat hij overtuigd was dat
de zaken volkomen in orde waren. Daarenboven, voegde
hij er bij, dat deze zaak, zonder scheidslieden, zeer
goed tusschen de beide kroonen zou geregeld worden.
Bij het einde van dit gehoor, vertrouwde Jan II Columbus
aan de gastvrijheid van den Prior van Crato aan, die
de voornaamste persoon was van allen de te Val-Paradis
aanwezigen.
De volgende dag was een zondag: toen de koning de
heilige Mis had bijgewoond, wilde hij een nieuw onder-
hond met den admiraal hebben. Hij ondervroeg hem meer
in bijzonderheden dan den vorigen avond over zijn togt.
De spijt van den koning, dat hij zijne voorslagen vroeger
niet had aangenomen; zijn levendig verlangen om zich de
uitkomsten der onderneming toch toe te eigenen; zijne
volharding om met dit doel, tegen de duidelijke waarheid
in, de Nieuwe Wereld te verwarren met zijne landen,
tusschen de kaap Non en Oost-Indië gelegen, welke door
een bul van paus Martinus V uitsluitend aan Portugal
-ocr page 203-
199
waren voorbehouden; kortom de spijt en de ijverzuchtige
neerslagtigheid van Jan II ontgingen der admiraal volstrekt
niet: hij trachtte door naauwkeurig en scherpzinnig be-
rekende antwoorden alle gevaarlijke dubbelzinnigheid te
voorkomen of te verdrijven. Het gelukte hem niet. Hetzij
de koning waarlijk twijfel voedde, hetzij hij, in allen
gevalle, goeddacht daarvan te doen blijken, riep hij zijn
raad bijeen , en onderwierp het vraagstuk aan zijn oordeel.
De raadslieden van Jan II waren in 149Ö nieerendeels
dezelfde die in 1484 den togt belagchelijk gemaakt en
zijn ontwerper voor een eerzuchtigen visioenaris hadden
uitgekreten. De goede uitkomst door hem verkregen,
bedekte hen met schaamte. Columbus naar hen zelven
beooideclende, meenden zij dat hij in Portugal gekomen
was om het wrange en kinderachtige genoegen te smaken
om hen te trotseren, of, zoo als zij zeiden, de kroon
ie beleedigen. Zij betitelden met den naam van onbe-
schaamdheid en uitdaging, de zedige maar levendige
vreugde welke op zijn gelaat te lezen stond en in zijne
gesprekken doorstraalde: hij schepte er vermaak in,
zeiden zij, om den koning berouw te doen gevoelen dat
hij zijne voorstellen niet had aangenomen. De aardrijks-
kunde niet kennende, of veinzende haar niet te kennen,
verzekerden sommigen hunner, dat de landen door Colum-
bus ontdekt, aan Portugal toebehoorden. Daar waren er,
die onbewimpeld te kennen gaven, dat hij op staanden
voet moest gedood worden. Dat was, volgens hen, het
eenige middel om de ernstigste verwikkelingen tusschen
Portugal en Kastilië te voorkomen. Zij gaven te verstaan
dat die moord gemakkelijk zou kunnen gepleegd werden,
zonder dat Je koning daardoor in een kwaad daglicht
zou komen. Zij wisten hoeveel militaire fierheid er in
Columbus\' hart huisvestte. Zij hielden hem teregt niet
-ocr page 204-
200
in staat om te gedoogen dat zijn graad, zijne vlag, zijne
vorsten en zijn persoon wierden beleedigd: men zou hem
op het terrein der eer zoover drijven, dat er een twist
zou ontslaan: het overige zou van zelf volgen. (I)
Jan II verafschuwde die voorstellen. Hij was ijver-
zuchtig, maar niet wreed of lafhartig. Hij had de weten-
schap lief, hij achtte de zeelieden hoog; om die dubbele
reden zou hij Columbus bewonderd hebben; zijne gedachten
nog hooger verheffende «beschouwde hij hem als de
weldoener van het menschelijk geslacht»: zulk een man
was, in zijne oogen, heilig voor iederen «katholieken
vorst.» Niet tevreden met te verbieden dat men de handen
aan hem sloeg, gaf hij bevel dat men hem met dubbelen
eerbied en ontzag zou behandelen.
De admiraal nam op maandag afscheid van den koning.
De koningin, die zich op dit oogenblik in het klooster
van den heiligen Antonius bevond, digt bij Villafranca
gelegen, had hem verzocht niet te vertrekken zonder
haar een bezoek te brengen: hij begaf zich naar
dit klooster. Hij werd daar met vragen beladen, en
uitermate welwillend behandeld. Hij bragt den nacht
vervolgens te Llandra door. Op dingsdag kwam een
officier des konings hem het aanbod doen om hem tot
de grenzen te begeleiden, indien het hem aangenaam
mogtzijn over land naar Spanje terug te keeren: paarden,
nachtverblijf, al wat hij noodig mogt hebben, zou hem
op kosten der koninklijke schatkist worden verstrekt.
(1) Bit is de getuigenis van Vasconcellos. Garcia de Resende
spreekt er niet anders ran: „De koning werd aangezocht, zeide
hij, goed te vinden dat men hem zou dooden, ilewijl na zijn
dood die ontdekking door Kastilië niet verder zou doorgezet worden."
Jan de Barros is even stellig: de hovelingen, zoo verzekert hij,
boden aan „hem zelven te dooden."
-ocr page 205-
201
Deze officier bragt reeds een muildier uit de koninklijke
stallen voor Columbus mede, en een ander voor zijn
adjudant. De admiraal wilde liever aan boord van zijn
schip terugkeeren. Hij kwam den volgenden nacht te
Rastcllo aan, en zeilde op woensdag, 13 maart, naar
Pa los.
Sedert lang heerschte te Palos eene sombere droefenis.
De geheele stad was in rouw en zeer verbitterd. Men
meende dat de drie ongelukkige schepen, die opgeofferd
waren aan de eerzucht van den italiaanschen gelukzoeker,
voor altijd in de afgronden der Duistere Zee, te midden
van afgrijselijkheden welke de verbeelding weigerde zich
voor te stellen, waren verzwolgen. De alcaden, de zce-
sijndicus, die in naauwe betrekking met het hof stond,
konden niet de minste berigtcn daaromtrent mededeclen.
Geen huis waarin men niet weende, geen gezin dat
Columbus niet vervloekte, en geen wraak tegen hem riep.
De afgrijselijke stormen van een winter zonder wedergade,
hadden de onmogelijkheid van de onderneming zelve nog
sterker doen gevoelen, en de laatste schemering van
hoop in ieders ziel uitgedoofd.
Op vrijdag 15 maart, legen den middag, zagen de
lieden die op de havendamnien van Palos rondslenterden,
in de verte een karveel in bijna ontredderden toestand,
en dat niemand wachtte, dooreene ligte bries gestuurd,
in de verte met moeite de Odiel opvaren. Aan zijn
vorm, zijne tuigagie, zijn gang, en zijne admiraalsvlag,
hadden zij de Nina al spoedig herkend. Het berigt werd
verkondigd en verspreidde zich, snel langs de kust, op
de kaden , in de huizen. De winkels werden aanstonds
gesloten, de geheele bevolking snelde naar het strand, bet
gejuich werd men tranen vermengd. De klokken werden
allen geluid, het kanon bulderde, de vensters werden
-ocr page 206-
202
meibloemen versierd, de straten met laken en tapijten
belegen. Al die plaats kon nemen in eenig vaartuig
haastte zich om het karveel te gemoet te gaan.
Het kwam weldra aan wal. Men vernam den wonderbaar
gelukkigen uitslag van de reis; men zag de edele metalen,
de vogelen met hun schitterenden vcderdosch, de zon-
derlinge en verscheiden voortbrengselen en de Indianen,
die buitengewone wezens door den admiraal medegebragt;
men vernam dat geen enkele der mannen die tot de stad
Palos behoorden, in Hispaniola was achtergelaten: die
welke de Nina niet medebragt, zouden, ongetwijfeld,
spoedig met de Pinta komen. Toen steeg de vreugde
len top; de bewondering, de dankbaarheid, de hartelijke
eerbied vonden geen woorden genoeg om zich aan Colum-
bus uit te drukken. Hij ontscheepte te midden van dat
enthousiasme. «Eene ontzettend groole processie werd
gevormd om hem naar de voornaamste kerk te vergezellen,
en God te danken, zegt Washington Irving, toegelaten
te hebben dat zulk eene gewiglige ontdekking door
bewoners van Palos werd gedaan.»
In den avond van denzelfdcn dag wierp de Pinta, op
hare beurt, het anker in de haven van Palos. Nadat de
storm haar van den admiraal had gescheiden, had hij
haar in de golf van Biscaye gestuurd; zij was Ie Bayonne
aangeland. Te Bayonne had Alonzo Pinzon, overtuigd
dat de Nina vergaan was, schandelijk gespeculeerd op
den onderstelden dood van zijn hoofd en zijne toglgenooten:
hij schreef aan de Koningen, niet slechts om hun de Ont-
dekking mede te deelen, maar ook om zich zei ven de
verdiensten en de eer daarvan toe te eigenen. Men oor-
deele nu over zijn schrik en zijne schande, toen hij,
midden in de haven van Palos, op diezelfde zoogenaamd
in de golven begraven Nina, de admiraalsvlag van Chrislo-
-ocr page 207-
203
phorus Columbus zag wapperen! Hij sprong in eene sloep,
zakte den stroom af, en uit vrees dat hij in de stad zijn
bevelhebber zou ontmoeten, begaf hij zich steelswijze ,
langs de afgelrgemte voetpaden , buiten de stad : hij
bleef daar, ziek en verborgen, totdat de admiraal van
Palos vertrokken was , en durfde eerst toen in zijn huis
terugkecien. Hij ontving daar weldra van hel hof het ge-
strenge antwoord dat hij verdiende: de vrees en de gewetens-
wroegingen verergerden zijne ziekte dermate, dat hij
binnen weinige dagen stierf, als een gedenkwaardig
voorbeeld van de biltere misrekeningen eener nijdige
en deloyale ijverzucht.
De omstandigheid met betrekking tot de plotselinge
verschijning der Pintu, aan Columbus het aangenaamste ,
was te vernemen dat de equipagie geheel compleet
was aangekomen: geen matroos, geen scheepsjongen ont-
brak. De vreugde keerde dus, van dien eersten dag af,
in al de gezinnen terug, eene volmaakte en onverdeelde
vreugde. ïn dergelijke omstandigheden herinnerden de
admiraal en zijne gezellen zich, met geluk, de gelofte
welke zij aan gene zijde der Azorische eilanden gedaan
hadden, om proecssiesgewijze naar de digtstbij gelegen
kapel van Onze Lieve Vrouwe te gaan, in het eerste
land waar zij zouden aankomen. Castaneda had niet
gedoogd dat zij die godvruchtige gelofte te Santa Maria
voltrokken. De kapel van Onze Lieve Vrouwe van het
klooster van de Rabida was nu de digtste, zij werden
daarheen geleid door Columbus: de hoog vereerde pater
gardiaan Juan Perez, deed nu, even als hij in den angst-
vollen en stillen nacht de Heilige Mis voor het vertrek had
gedaan, de plegtige Heilige Mis van dankzegging, onder
de vervoering der. algemeene vreugde.
Al de matrozen die teruggekomen waren, behoorden
-ocr page 208-
204
niet op Palos te huis. Die welke in de min of meer
verwijderde havens woonden, brandden ook van het
voorzeker wettig en edel verlangen, om hunne familiën
terug te zien, vooral zich aan haar te vertoonen om
haren wreeden angst te doen eindigen: de admiraal
haastte zich hen uit de dienst te laten gaan.
-ocr page 209-
TWEEDE BOEK.
TWEEDE REIS (141)5—1496).
EERSTE HOOFDSTUK.
Ontvangst van Columbus aan hel hof Fn overleg met
de Koningen, beraamt hij eene tweede reis.
Het hof hield verblijf te Barcelona. Columbus kon niet
twijfelen of zijne aankomst bij de Koningen zou voor
hen een feest en voor hem zelven eene zegepraal zijn:
hij wilde de eerbewijzingen niet opzoeken. Hij vroeg de
bevelen van zijne souvereinen, en sloot zich, in afwach-
ting van hunne ontvangst, in zijne dierbare cel van de
Kabida op, biddende, wakende, mediterende, arbeidende,
met een even nederig hart als in de slechtste dagen, en
een even gestreng leven. Hij schreef, voor de Koningen,
in deze geliefde afzondering, een reisverhaal, minder
beknopt dan hetwelk hij van Rastello had gezonden.
Hij gaf hun den raad om de pas ontdekte landen aan
den Heiligen Stoel te vereeren, om zijn zegen op de
verdere onderneming te vragen, om van zijne welwil-
lendheid eene bul te vragen die, ten einde hunne aan-
winsten te beschermen, het uitgebreide veld der ont-
-ocr page 210-
206
dekkingen ter zee tusschen Kastilië en Portugal afbakende.
Terzelfder tijd maakte hij de aanteekeningen en tee-
kende de kaart om aan den Heiligen Vader te worden
opgezonden, ten einde hem de noodige inlichtingen te
verschaffen en hem te helpen in het moeijelijk werk
dier verdeel ing.
Hij vervulde vervolgens, in naam zijner equipagie,
de vrome pelgrimspligten, die het lot hem driemaal had
opgelegd. De zes Indianen medenemende, die in Europa
waren gekomen (een hunner was op de terugreis ge-
storven, drie anderen bleven ziek te Palos), begaf hij
zich eerst naar Onze Lieve Vrouw van Guadalupe. Deze
pelgrimsplaats werd bediend door een klooster van reli-
gieusen. Columbus trad de kapel binnen met eene brandende
waskaars van vijf pond in de hand. «In deze geestelijke
afzondering, ondervond hij, zegt de heer Roselly de Lorgues
groote geestelijke vertroostingen; verkeerde met heilige
mannen en knoopte betrekkingen met hen aan die werden
aangehouden. Hij beloofde aan die religieusen, ter her-
innering aan hunne sympathie, den naam van hun klooster
aan een der eilanden te geven, die hij nog zou ontdek-
ken; en hield weldra zijn woord. Hij kwam vervolgens
te Moguer, bij Palos, in het klooster van de heilige Clara
terug. Zijne hoedanigheid van lid van de Derde Orde
stelde hem in gemeenschap van gebeden met dat huis:
hij liet daar eene plegtige heilige Mis opdragen en bragt
den volgenden nacht alleen in de kapel in aanbidding
voor het Heilige Sacrament door. Den volgenden dag
bezocht hij, te Moguer, zijne vrome vrienden, den eer-
waarden heer Sanchez en Cabezudo. Hij vond er behagen
in om hun de Indianen en het goud van de Nieuwe
Wereld te laten zien. Hij vervulde, met dezelfde gods-
vrucht, in dezelfde provincie van Huelva, zijne derde
-ocr page 211-
207
gelofte, de pelgrimsreis, blootsvoets en in zijn ïiemd,
naar Onze Lieve Vrouwe van de Cinta.
In de Rabida teruggekeerd, bragt hij daar nog zeven
dagen door. En dewijl hij al zijne verpligtingen had
nagekomen, al zijne dringende bezigheden verrigt, kon-
den de pater gardiaan en hij, in langdurige gesprekken,
de onvergelijkelijke vreugden der vriendschap, der weten-
schap en der godsvrucht genieten. Na verloop van die
zeven dagen, vertrok Columbus naar Sevilla. Hij ontving
daar het antwoord van het hof. De Koningen overlaadden
hem met gelukwenschen en noodigden hem uit om hen
onverwijld te bezoeken. Zij ontwierpen reeds een tweeden
ontdekkingstogt, gewigtiger dan de eerste; zij stelden
zich voor mondeling met hem de toebereidselen daarvoor
te bespreken; zij nocdigden hem uit om de maatregelen
te bestuderen en te Sevilla en elders te beginnen te
nemen, welke hij noodig zou achten om zijn nieuwen
togt gemakkelijk te maken en te bespoedigen; zij gaven
hem verlof om per omgaanden koerier mede te deelen
wat zij moesten doen. Hij znnd op staanden voet eene
uitgewerkte memorie over de schepen, de bemanning,
de krijfis— en andere behoeften van allerhanden aard,
welke het, zijns inziens, goed zou zijn bijeen te bren-
gen; vervolgens begaf hij zich op weg naar Barcelona.
Het seizoen was overheerlijk. Hij moest in de grootste
breedte van het spaansch grondgebied de meest bevolkte
en bloeijende provinciën doortrekken. Van het eene uil-
einde tot het andere der monarchie was er slechts sprake
van de Ontdekking van Indië. <De openbare meening,»
had niet «de waarheid overdreven,» zooals Washington
Irving beweert: zulk eene gebeurtenis wordt niet over-
dreven. Het is veeleer zeker dat de volksverbeelding
lang onvermogend was om het feit in al zijne groot-
-ocr page 212-
208
lieid en hel ontzaggelijke zijner uilkomsten te begrijpen.
Maar eenige bijzonderheden werden bekend en verklaard
in zulke bewoordingen dat zij wel geschikt waren de
gemoederen te doen ontvlammen, de menigte in opschud-
ding te brengen. De reis van Columbus was cene onbe-
schrijfelijke ovatie. «De heirwegen en het platteland,
zegt Pater Charlevoix, weergalmden van de toejuichin-
gen der bevolkingen, die alles verlieten om hem te zien.»
Men organiseerde cavalcaden. Hidalgos, landlieden,
werklieden, steden en dorpen, de groote menigte, kortom
al wat zij levendigst en vrolijkst bezaten, snelden hem
te gemoet en volgden hem. Ieder wilde hem zien, zijne
aandacht trekken, het woord tot hem rigten. Alle hoof-
den werden ontbloot en gebogen als hij voorbij trok.
De balcons, de vensters, de terrassen en de daken, bezet
met zooveel toeschouwers als zij konden bevatten, stuur-
den hem de bevalligste groeten toe. De moeders wezen
hem hunne kleine kinderen aan, en wilden dat zij voor
hem zouden bidden. Wanneer men zulk eene manifestatie,
die onafgebroken van Sevilla tot Darcelona plaats had,
zooals de meeste geschiedschrijvers doen, met den snellen
intogt van den zegepralenden veldheer te Rome verge-
lijkt, vermindert men ongetwijfeld haren praal en luister.
De geschiedenis levert welligt geen ander voorbeeld van
een zegetogt op, te vergelijken bij de reis van Columbus,
uithoofde van hare uitgestrektheid, den invloed der
menigte, de ongedwongenheid van het enthousiasme en
de hartelijke opregtheid der toejuichingen.
De schilderachtige zamenstelling van zijn stoet deed,
bij den eersten aanblik, het dubbel vreedzaam en bescha-
vend karakter der verovering uitkomen. De koninklijke
standaard van Christus opende den optogt. Hij werd
gedragen door een officier der Nina, vergezeld door eene
-ocr page 213-
209
groep gewapende zeelieden. Vervolgens kwamen de andere
matrozen der expeditie: de eenen droegen takken van
een onbekend voorkomen, afgesneden van de hoornen
der Nieuwe Wereld; anderen, ontzettend groote kale-
bassen of reusachtige rietstokken; deze de roeiriemen
met breede lepels der indiaansche praauwen, gene pak-
jes ruwe katoen, rozekransen van kokosnoot, bundels
peper of gember; hier, kroonen, maskers, gouden arm-
banden of singels; verder degens en bogen, pijlen en
lansen, levende en opgezette dieren, veertig soorten
van papegaaijen. Twee opgezette kamhagedissen, waarvan
de grootste zeven voet mat, wekte de nieuwsgierig-
heid en afschrik op. De zeven Indianen volgden onmid-
delijk, met wit en rood beschilderd, en met gouden
en andere sieraden opgetooid, volgens de gewoonte hun-
ner eilanden. Tusschen hen en den admiraal, gingen,
in eene groep, de officiers der karveelen. Columbus, op een
paard gezeten, dat hij met handigheid bestuurde, droeg
het galakostuum van zijne waardigheden. Achter hem
hielden zijne drie adjudanten, zoo goed mogelijk, de
nieuwsgierigen op een afstand. «Zijn eerbiedwaardig en
majestueus voorkomen scheen in harmonie met de groot-
heid en het gewigt zijner ontdekking» (1).
Hij kwam in Barcelona op den 15 april. Bijna de
geheele stad ging hem buiten de muren te gemoet. De
jonge adel en de bloem der hovelingen kwamen zich,
te paard, bij zijn stoet voegen: eene deputatie van het
hof wachtte hem buiten de poort op. Op dit tijdstip der
lente, zijn de dagen onvergelijkelijk in Spanje, en met
name te Barcelona, waar de doordringende warmte der
zon dan getemperd wordt door winden, welke doortrok-
Wasliington h-ving.
14
-ocr page 214-
210
ken zijn van de frischeid der zee en den geur der
bloeijende oranjeboomen. De opgewektheid van het
volk, de koninklijke pracht en de schitterende glans
der natuur, alles vercenigde zich om het feest dat aan
Columbus bereid werd, prachtvol te maken. Ten einde
hem met alle denkbare onderscheiding te ontvangen,
stelden de vorsten zich niet tevreden met de gewone
zaal der plegtige gehooren te doen vergrooten, zij wilden,
dat eene bijzondere inrigting haar voor het publiek zou
doen zigtbaar zijn. Hunne beide troonen, een fluweelen
bankje mei gouden doorwerkte franje en een rijke leu-
ningstoel waren onder een grooten troonhemel van eene
zijden en met goud gestikte stof. De waardigheidsbekleeders
der beide kroonen, de grootofficieren van het paleis,
de kerkvoogden, de hofdames, de aanzienlijken van de
stad en de doorluchtigste leden van den adel van Kas-
tilië, Valencia, Katalonië en Arragonië waren tegen-
woordig.
De komst van Columbus werd aangekondigd door luid-
klinkende toejuichingen, die, van straat tot straat, en
weldra vnn de voorhoven van het paleis, het oor der
koningen bereikten. Toen hij verscheen, stonden de beide
souvereinen door eene soort van onwillekeurige opwelling
gedreven op: men kon gelooven dat zij hun onderdaan
te gemoet zouden gaan. Zij reikten hem de handen toe, en
duldden niet dat hij de knieën boog om hun eer te bewijzen.
Isabella liet hem zitten op den leuningstoe!, die naast haar
stond, en gaf hem bevel om het hoofd te dekken, zoo-
als men weet, eene bijna koninklijke eer onder de ge-
strenge wetten der spaansche etikette. De koningen noo-
digden hem vervolgens uit om verslag te geven van zijne
zending.
Hij deed dit in eenvoudige en plegtige bewoordingen.
-ocr page 215-
211
Na het doel der onderneming herinnerd te hebben,
dat wil zeggen zijn oorspronkelijk en voornaam karakter
van eene proeve te zijn ten gunste van de voortplanting
van het Evangelie; na met welbehagen in den goeden
uitslag de belooning te hebben gezien van den ijver en
de godsvrucht van de koningen en het spaansche volk,
verhaalde hij in \'t kort en met orde, de voorvallen van
den togt tot aan de Ontdekking van San Salvator. Ver-
volgcns den bodem beschrijvende van al de eilanden,
die hij bezocht had, hunne bewoner.5, hunne voort-
brcngselen , hunne rijkdommen uit alle rijken, liet hij,
al naarmate zijne beschrijving dat vorderde, de mede-
gebragte stalen vertoonen. Hij bleef meer in \'t bijzonder
staan bij de beschrijving van de Indianen, hun maat-
schappelijken toestand, hunne zeden, hunne godsdienst-
begrippen, en meende, dat zij gaarne christen zouden
worden, dewijl zij geen afgodendienst oefenden. Dit
onderwerp bragt hem er van zelf toe om den wensch
te uiten, dat men geen pogingen ongebruikt zou laten
om deze menigte zielen deelgenoot te maken van het
heil, door haar het Evangelie te verkondigen. Columbus
was, zooals wij reeds hebben medegedeeld, begaafd met
de schitterende hoedanigheden, die den redenaar weg-
slepend doen zijn: zijne welsprekendheid verhief zich
snel tot eene soort van pathetisch lyrisme, wanneer hij
in naam der godsdienstige belangen sprak; op dit
oogenblik stemde de plegtigheid van de plaats en van
het schouwspel hem en zijne toehoorders tot ontroering:
het vuur zijner woorden roerde de harten, ontvlamde
de gemoederen; het enthousiasme, dat langzamerhand
trilde, eindigde met los te barsten: de koning, dekonin-
gin, het hof, het volk barstten in gesnik uit en wierpen
zich, met ten hemel opgeheven handen, op de knieën.
-ocr page 216-
•212
«In stede van wereldsche vreugdekreten en gemeene uit—
roepen, zegt Washington Irving, werd hel Te Deum
aangeheven door de muziekantcn der koninklijke kapel:
eene gewijde en melodieuse harmonie antwoordde op
elk vers, om zoo te zeggen de gevoelens en de gedachten
ten hemel dragende.» De duizende stemmen der menigte
die daar buiten stond vereenigden zich met het gezang
in de zaal, in één oogenblik werd het zegelied van den
eenen kant der stad naar den andere gedragen. De alge-
mecne opgetogenheid was zóó groot, dat het toen scheen ,
zeide Las Casas, «alsof men een voorgevoel had van de
vreugden van het paradijs.»
Columbus nam afscheid van de koningen en begaf
zich naar zijne woning, vergezeld van het geheele hof,
op zijn weg door het handgeklap en de zegeningen der
menigte toegejuicht. Daar zijn zigtbare punten van
overeenkomst tusschen dergelijk tafereel en hetgeen,
juist vier eeuwen geleden, was voorgevallen, toen Pieter
de kluizenaar uit Palestina in Frankrijk terugkeerde.
Columbus werd danrdoor ongetwijfeld getroffen, en
maakte daaruit de meest bemoedigende gevolgtrekkin-
gen. Zijn rang als prins was officieel aangenomen , en
aan Europa van den spaanschen troon bekend gemaakt;
hij had de magt van zijn woord op de vergaderingen
ondervonden: van dien dag af verbond hij zich om,
eer dat zeven jaren zouden verloopen zijn, een leger
van vijftig duizend ruiters te werven, om het Heilige
Land te bevrijden, en dit leger in de vijf volgende jaren
te verdubbelen. Hij gaf officieel van die belofte kennis
in een brief aan den koning en de koningin gerigl.
Hij rekende buiten Ferdinand den Trouweloozc. De
schitterende zegepraal van den admiraal verbitterde den
jaloerschen en achterdochtigen vorst dubbel. De herinne-
-ocr page 217-
213
ring aan zijn volhardend verzet tegen de onderneming
vernederde hem: hoe volkomener de zaak gelukt was,
hoe meer Ferdinand zich verbeeldde dat men tusschen zijn
gedrag en dat der koningin vergelijkingen zou maken,
gehee! ten voordecle van Isabella; hij zoude om eene
geringere reden spijt gevoeld, en wrok tegen Colum-
bus gehouden hebben. Zijne spijt en zijn haat vermeer-
derden door het bewijs, dat nu verkregen was, dat de
groote voorregten ten gunste van Columbus te Santa Fe
bedongen, niet, zooals hij zich daarmede steeds gevleid had,
niets beleekenende concessiën zouden blijven: zij waren
eene even grootsche als tastbare werkelijkheid geworden.
Hij zag in Columbus al de eigenschappen, geschikt om
ze te regtvaardigen en te doen gelden: hij had des te
meer spijt van ze geteekend te hebben. Van dien dag
af had Ferdinand slechts ééne gedachte: de vorderingen
der Ontdekking te wederslreven , ten einde den roem van
Isabella en van Columbus te verminderen, en, in allen
gevalle, Columbus langzamerhand van het voordeel zijner
tractaten te berooven.
Maar het strookte met de gewoonten van den koning
van Arragonië en zijne vrees voor Isabella beval hem,
den admiraal in \'t openbaar des te meer met beleefd-
heden en voorkomendheden te omgeven, naar male hij,
heimelijk, bitterder gevoelens tegen hem voedde. Gedu-
rende zijn verblijf te Barcelona, hield Columbus niet
op door de beide vorsten tot de langste en vcrtrouwe-
lijkste gehooren te worden toegelaten en uitgenoodigd.
Men gaf hem een nieuw wapen: in het oude wapenschild
zijner familie, werden de koninklijke wapens van Kastilië
en Arragonië opgenomen. Men zag den koning dikwijls
door de stad te paard rijden, tusschen zijn zoon en den
zoon van den italiaanschen kaarder. Prachtige feesten
-ocr page 218-
214
werden ilen admiraal door de voornaamste personaadjes
van het hof in overvloed aangeboden. De Groot-kardinaal
vereenigde aan een feestmaaltijd ter zijner eer al wat
Barcelona, op dit oogenblik, groots en doorluchligs bc-
vatte. Aan dien feestmaaltijd zat Cohunbus op de eerste
plaats: hij werd als een vorst, onder een verhemelle,
met gedekte schotels bediend, en terwijl elke spijs die men
opdroeg eerst in zijne tegenwoordigheid werd geproefd,
zooals de koninklijke etikette dit medebragt (I).
Even als Joseph, ten toppunt der roem en der gunst,
in de paleizen der Pharaos zijn beminnend hart naar de
vlakten van Sichem en de tenten van Jacob keerde,
dacht Columbus aan Italië. Hij zou «aan die luidruchtige
loftuitingen, die galarecepties hebben willen ontsnappen,
om naar Rome te gaan en het verhaal zijner reis voor de
voeten van den Heiligen Stoel neder te leggen en geestelijke
gunsten te vragen» (2). Hij zou vurig gewenscht hebben zijn
ouden vader te Genua te gaan omhelzen en zijn zegen te
ontvangen. Het was welligt de levendigste vreugde zijner
zegepraal, te vernemen dat zijn vader nog leefde, toen
(1)  Ecne even valsche als diep iu de volksgedachtenis gegrifte
overlevering verbindt met dit feest, het verdichte en belagchelijke
verhaal van het ei, dat aan de punt gekneusd werd, ten betooge
hoevcle werkelijke moeijelijkheden vóór de Ontdekking bestonden
en hoe schijnbaar gemakkelijk zij daarna was. Deze valsche ancc-
dote zou zelfs geen vermelding verdienen, indien het niet waar-
schijnlijk was, dat men haar, later had uitgevonden, ter herin-
nering aan de stemming van zekere hovelingen ten opzigte van
Columbus. Het scheen hun even als r.an Ferdinand toe dat Spanje de
Ontdekking te duur had betaald. Welligt hadden zij de spijt van
den vorst ontwaar geworden, en trachtten zij hem te behagen door
met halve woorden te doen verstaan, dat de Italiaan te goede zaken
had gemaakt.
(2)  Roselly de Lorgues.
-ocr page 219-
215
hij deze eerste maal uit Indie terugkeerde; dat, wakker
van geest zijnde, onder het ijs van zijn langen oudcr-
dom, de bedwelmingen van een wettigen vaderlijken
trots zijne laatste dagen zouden verlevendigen. Hij
haastte zich dan om hem een renbode te zenden: hij
liet hem giften brengen, geé\'venredigd aan de grootheid
van zijn eigen fortuin, en vroeg hem om Jacobus, zijn
jongsten broeder, den eenigen die bij den ouden Domi-
nicus te huis was gebleven, en wiens geringe handwerk
hij uitoefende, aan zijn lot te verbinden.
De grijsaard, die nog verscheidene jaren leefde, stemde
onmiddellijk in deze laatste scheiding toe. Jacobus CoIum-
bus kwam in Spanje aan, waar zijn naam van Jacobus
in dien van Diego veranderd werd. Eene uitstekende
eer werd hem reeds bij zijne aankomst, aan het hof
van Barcelona bewezen: de zeven Indianen waren in de
godsdienst onderrigt geworden ; zij vroegen om het heilig
Doopsel te ontvangen; men wilde, dat die plegtigheid
voor allen te gelijk zou plaats hebben en eene buiten-
gewone praal haar zou vergezellen: de koning, de
infant, de voornaamste personaadjes vau het koningrijk
waren peters, en, met hen, Diego Columbus, de kaarders-
knecht: zijn roemrijke oudste broeder trad op den
achtergrond en stond hem die eereplaats af.
-ocr page 220-
HOOFDSTUK II.
De grenslijn. De tweede uitrusting.
De vit kondiging dat Indie ontdekt was, wekte in de
gansche christen wereld hetzelfde enthousiasme op als in
Spanje. Ferdinand en Isabella oordeelden het des te
dringende!\' noodig om zich het ondeelbare en geruste
bezit van hunne verovering te verzekeren. Van daar
onderhandelingen met Home, die het nu pas geeft hier
te verhalen.
De koningen vernamen van Columbus en insgelijks spoe-
dig van hunne agenten te Lissabon, welke eischen Jan II
omtrent de nieuwe Indien wilde doen gelden. Reeds te
Palos had de admiraal den raad gegeven, dat men zich
tot den Heiligen Stoel zou wenden, opdat hij de bul
van Marlinus V in haar waren zin uitleggen en aan de
overoceaansehe veroveringen van Spanje, dezelfde be-
schennende sanctie zou geven als aan de portugesche
ontdekkingen. Deze raad werd onverwijld door Isabella
en Ferdinand opgevolgd.
Alexander VI bekleedde, sedert minder dan een jaar,
den pauselijken troon. Zijne persoonlijke stemming was,
zooals men weet, alles behalve gunstig voor den koniHg
van Arragonié\'. Desniettegenstaande stemde hij in al zijne
vragen nut zulk eene volkomenheid en snelheid toe, dat
men de verklaring daarvan, in geenen deele zou kunnen
-ocr page 221-
217
vinden in de voor den Ffeiligen Stoel ondergeschikte
beweegredenen der staatkunde. Ziehier wat ten dien
opzigte de waarheid was :
Wij hebben gezegd dat Columbus toen hij te Ilastelio
was aangeland, zich haastte een koerier naar het hof
van Spanje Ie zenden. Behalve zijne depêches voor de
souvereinen, belastte hij dien renbode met twee brieven,
de een was voor Santangel, de andere voor Rafael
Sanchez. Deze draagt de dagteekening van den 4 maart.
Reeds den 25 april kwam daarvan een afschrift te
Rome, waar het door Leander van Cosco in het latiju
vertaald, en, met pauselijke goedkeuring, onmiddellijk
gedrukt weidt. De brief eindigt aldus: «Niet aan mijne
verdienste is deze groote onderneming verschuldigd; zij
is te danken aan het heilige katholieke geloof, aan de
godsvrucht en de godsdienstigheid onzer monarken;
want de Heer heeft aan de inenschen geschonken wat
het menschelijk verstand niet kon bevatten of bereiken;
dewijl God somtijds de gebeden zijner dienaren, die
zijne geboden volgen, zelfs in de zaken die onmogelijk
schijnen, verhoort. Dit is met mij gebeurd, die geslaagd
ben in eene onderneming welke tot heden geen sterve-
üng had durven vormen; want, ofschoon men reeds
over deze eilanden gesproken en geschreven had, spraken
en schreven allen daarover bij gissingen, en in den
vorm van twijfel; maar niemand verzekerde ze gezien
te hebben, zoodat men ze voor fabelachtig hield. Dat
derhalve de koning, de koningin, de prinsen en hunne
zeer gelukkige koningrijken, in overeenstemming met
de christenheid, Onzen Heere Jesus Christus dank zeggen,
die ons dergelijke overwinning en zulke groote uit—
komsten heeft verleend. Dat men processiën houde, dat
men plegtige feesten viere; dat de tempels versierd
-ocr page 222-
218
worden met takken en bloemen; dat Jesus Christus va»
vreugde op aarde tril Ie, gelijk hij zich in de hemelen
verheugt over het toekomstig heil van zoovele volken,
die tot heden aan het verderf zijn prijsgegeven. Ver-
heugen wij ons insgelijks, zoowel van wegede verhefling
van ons geloof, als uithoofde van de vermeerdering der
geestelijke goederen, waarvan Spanje niet alleen inaar
de gansche christcnwereld de vluchten zal inoogsten.»
Indien het hof van Home opgetogen was van vreugde;
indien het luisterrijke dankzeggingen deed voor de Ont-
dekking op zich zelve, die aan de Kerk de heidenen tol
erfdeel en de verafgekgentte deeten der aarde tot bezitting
gaf;
begrijpt men al ligt ook dat de Opperpriester en
het heilig collegie zich, door de hartelijkste bewonde-
ring, door het volkomenste vertrouwen, getrokken
gevoelden tot den voornamen bewerker van eene zoo
gewigtige gebeurtenis, die haar wist te begrijpen en zich
daarover uiten met het geloof en de welsprekendheid van
een apostel. Van het pauselijk paleis tot het geringste
klooster van Rome, was er ten gunste van den admiraal,
die, sedert lang in de eeuwige stad bekend was, het-
geen wij thans zouden noemen eene onweerstaanbare
beweging van de vrome openbare meening.
De Heilige Vader maakte daarom hoegenaamd geen
bezwaar om de aanvragen van de spaansche kroon , op
de getuigenis van zulk een christen, te sanctionneren.
«Naar de overleveringen van voorzigtigheid van den Hei-
ligen Stoel en den gewonen bezadigden gang der romeinsche
kanselarij, zou men eerst, zooals de heer Roselly de
Lorgues doet opmerken, commissien van cosmographen in
Portugal, in Kastilië en in Italië zulk eene vraagstuk
doen onderzoeken, ten einde haar verslag te overwegen,
en daarop eene zekere meening te vestigen. Dit was een
-ocr page 223-
219
uitstel van twee jaren. «De Heilige Stoel meende zich van de
noodzakelijkheid dier langzame behandeling te mogen Ios-
maken, op het gezigt alleen van de aanteekeningen en
de kaarten van Columbus, die de Koningen bij hunne aan-
vrage gevoegd hadden. Den 5 mei, achttien dagen na Int
gehoor te Barcelona, verleende eene eerste bul, derCon-
cessie genaamd, aan Spanje, op de landen die het ont-
dekt had of zou ontdekken, geheel dezelfde voorregten,
welke vroeger aan die van Portugal waren verleend. En
reeds den volgenden dag, den 4 mei, gaf eene tweede
bul, der Verdeeling genaamd, de grenzen aan van de
bezittingen der beide krooncn: Portugal kreeg het gc-
heele oosten, Spanje het geheele westen, van eene denk-
beeldige lijn, van de eene pool, volgens de aanwijzing
van Columbus, naar de andere getrokken , gemiddeld op
honderd mijlen ten westen der Azorische en der Kaap-
verdische eilanden. «Nooit, doet von Humboldt opmerken,
was eene onderhandeling met het hof van Rome met
grootere snelheid beëindigd.»
Dit is niet de eenige verwonderlijke omstandigheid,
welke men met betrekking tot de beroemde Grenslijn
heeft aan Ie teekenen. Zooals Columbus die uit inspi-
ratie trok, loopt zij van de eene pool naar de andere,
zonder dat zij over de ontzettend grootc oppervlakte
een enkel land ontmoet. Te vergeefs zou men trachten der-
gelijke lijn over elk ander punt van den evenaar te
doen gaan, dan dat voor den Heiligen Stoel volgens de
aanwijzingen van den Admiraal gekozen: deze nieuwe
lijn zou noodwendig een of ander eiland of gedeelte
van het vasteland doorsnijden. Ten tijde dal Columbus
zijne berekeningen maakte, had evenwel nog nooit iemand
den evenaar gepasseerd: hij wist niet wat de oppervlakte
van den aardbol, van den evenaar tot de zuidpool
-ocr page 224-
220
kon zijn. Von Huniboldt verzekert, overigens, dat indien de
wetenschap thans, in de noorder en zuiderrigting der At-
lantische zee de gemecne grenslijn der beide geographischc
werelden zou moeten stellen, die aan elkander grenzen
maar onderscheiden zijn, en indien die arbeid geschiedde
onder het licht van de zamengestelde gegevens der natuur-
en der aardrijkskunde . de lijn die de voorkeur zou krijgen
nog altijd dezelfde zou zijn, door Columbus uitgedacht,
en door den Heiligen Stoel goedgekeurd. Men weet ove-
rigens wat het den Koningen van Spanje gekost heeft om
de verplaatsing dier beroemde lijn te willen hebben ver-
krijgen. Zij vroegen het eerst aan den Heiligen Stoel die
standvastig weigerde. Zij verstonden zich vervolgens met
Portugal, en, het volgende jaar kwamen de beide mogend-
beden, bij tractaat van Tordesillas overeen, dat de lijn tot
driehonderd zeventig mijlen in het westen van de Kaap-
verdische eilanden zou achteruitgebragt worden. Ferdinand
vleide zich ongetwijfeld veel bij die schikking te zullen
winnen; hij verloor daarbij Brazilië; en had, door eigen
toedoen, een mededinger in de Nieuwe Wereld, welke
Columbus en de Heilige Stoel geheel aan Kastilië alleen
hadden verzekerd.
De bul van \\ mei maakte het den Koningen van
Spanje tot ecne strenge verpligting om «brave en god-
vreezende, goed onderrigte, ondervindingrijke mannen
en die geschikt waren om de bewoners tot het katho-
lieke geloof te bekeeren, naar lndië te zenden.» Deze
verpligting hadden zich de Koningen uit zich zelven reeds
opgelegd: zij verlangden dat een apostolische Vicaris weldra
met Columbus zou vertrekken: zij verzochten van den
Paus de instelling van het vicariaat en de benoeming
van den titularis. De Paus wees den Eerwaarden Broeder
Bcrnardus Boyl , provinciaal der Franciskanen, in Spanje,
-ocr page 225-
221
aan: een ander werd bedriegelijkerwijze met die waar-
digheid bekleed. Men moet het daarvoor houden, dat de
Paus in zijne keuze bepaald werd, óf door een bepaald
verlangen door Columbus uitgedrukt, of, omdat men te
Rome zijne voorliefde voor de franciskaner religieusen
kende: het moest, onder andere redenen, natuurlijk schijnen
dat het hoofd der eerste missie in Indie tot dezelfde Orde
behoorde als die vrome en geleerde Juan Perez, zonder
wien het, waarschijnlijk nog niet ontdekt zouden wezen.
Maar Ferdinand dacht er anders over. Indien hij aan
Columbus een apostolischcn, ijverigen, voorzigtigen, nede-
rigen en werkzamen man, zooals Broeder Bernardus Boyi.,
medegaf, zou hij de krachten van den Admiraal-Onder-
koning verdubbeld hebben. Ferdinand plaatste liever een
geestelijk opperhoofd naast hem, die minder gewijd was
aan zijne taak en geschikter om eene andere rol levervullen.
Hij was zeer ingenomen met pater Bernardus Boil, een
benedictijn van Monsarrat, een der vertrouwelingen van
het hof van Arragonië, dewijl hij de hoedanigheden had
van een geslepen diplomaat. Hij meende dat deze religieus,
die geheel vreemd aan Columbus was, in Indië, een
kostbare correspondent voor het hof, en des noods een
nuttig tegenwigt voor het gezag van den admiraal zou zijn.
Derhalve misbruik makende van de gelijkluidendheid , van
de bijna eenzelvigheid der namen, paste Ferdinand de breve,
die volgens de meening van den Heiligen Stoel voor den
franciskaner frater Bernardus Boyl bestemd was, op den
benedictijner pater Boil toe. Wij zullen weldra de nood-
lottige gevolgen van die verwisseling zien, welke, zooals wij
hopen, even onbekend was aan den een als aan den andere.
Terzelfder tijd dat zij te Rome onderhandelden , waren
Ferdinand en Isabella, in Spanje, druk bezig met de toe-
bereidselen van een tweeden togt. Hunne eerste zorg was
-ocr page 226-
222
om te Sevilla eene bijzondere administratie op te rigten,
uitsluitend belast met de zaken van de Nieuwe Wereld. Zij
plaatsten aan het hoofd dier administratie, met den titel
van Algemeenen Ordonnaleur, een geestelijke, Jan de
Fonseca, vroeger aartsdiaken van Sevilla. Zij gaven hem
gezag over de geheele marine van Cadix. Zij voegden
hem een tresorier toe, Franciscus van Pinel, en een
controleur, Jan van Soria. Dit was de geringe oorsprong
van den magtigen raad tan Indië, die in de geschiedenis
van het moderne Spanje, zulk eene gewigtige rol heeft
gespeeld.
Bijna al de geschiedschrijvers komen daarin overeen,
dat Jan de Fonseca de vijand van Columbus was. Dit is
eene onjuiste wijze van spreken. Jan de Fonseca had geen
bijzondere reden om Columbus te halen, maar, even als
de biechtvader Talavera, behoorde hij uit zich zelven en
door zijne broeders, tot die koterie van zoogenaamd handige
lieden, die, elkander steunende, zich tot regel hadden
gesteld, om de loyale Isabella altijd te ontzien, maar de
belangen en de hartstogten van Ferdinand steeds enkel
en alleen te dienen. Zij begrepen met een half woord
de listigste politiek des konings; zij bewaarden een on-
schendbaar geheim omtrent al hetgeen zij van zijne duis-
tere denkbeelden waren te weten gekomen; zich nimmer
door zijne bevelen dekkende, wisten zij, integendeel,
zijne officieële berispingen ter gelegener lijd te beloopen
en schijnheilig te verdragen, verzekerd als zij waren, dat
hij hen onder de hand zou verdedigen en hunne fortuin
begunstigen. Om hunnentwil teekende Ferdinand zonder
ongerustheid al wat het der koningin behaagde, dat hij
zou teekenen; maar vervolgens was een gebaar of een
half woord genoeg om het tegenovergestelde te laten doen
van hetgeen voorgeschreven was. Zulk een man was de
-ocr page 227-
223
Ordonnateur Jan de Fonseca: hij begreep al dadelijk,
welligt zeide men het hem, dat zijne ware zending in
zijne nieuwe betrekking daarin bestond, dat hij Columbus
allerhande moeijelijkheden in den weg moest leggen.
Trouw aan dit wachtwoord, deed hij nooit iets anders,
en hoe misdadiger vijandelijkheden hij tegen den admiraal
pleegde, hoe hooger hij in gunst bij Ferdinand steeg.
Columbus vertrok van Barcelona naar Sevilla, den
28 mei. Het bevel was aan al de steden die hij doortrok
gegeven, om hem en zijn gevolg kosteloos te huisvesten.
Isabella had hem, omdat hij vóór ieder ander, een
licht op de kust van San Salvator had ontdekt, een
jaarlijksch inkomen van tienduizend maravedis toegelegd.
Men had hem voor zijne uitrusting duizend gouden
doublons uitgekeerd. De overeenkomsten in het vorige
jaar tusschen de kroonen en hem geteekend, waren
door een nieuw tractaat geratificeerd. Men had zijne
titels vermeerderd met dien van Kapitein-Generaal van
de vloot van Indië, met onbeperkte volmagt over de
equipagiën, en een volstrekt regt van initiatief, welke
etablissementen hij ook wilde vestigen, welke nieuwe
ontdekkingen hij wilde ondernemen. Volgens de vroegere
schikkingen, zou hij, met betrekking tot de bedieningen
in de kolonie, slechts drie kandidaten ter keuze der
vorsten hebben kunnen aanbieden: de Koningen deden
toen ten zijnen gunste afstand van het prerogatief, ter
bevordering van grootere vlugheid in de dienst, en om
den admiraal een nieuw blijk van vertrouwen te schen-
ken: zij magtigden hem om, behoudens latere goedkeu-
ring van Hunne Majesteiten, regtstreeks in de bedieningen
te voorzien; om, in geval van afwezigheid, een persoon
aan te stellen, die hem zou vervangen, en met zijne eigene
volmagt zou bekleed zijn. Het koninklijk zegel werd hem
-ocr page 228-
22i
toevertrouwd, met volkomen bevoegdheid om zich daar-
van naar goeddunken te bedienen. Het was, onder de ge-
strengste straffen, aan iedereen, die daartoe niet bijzonder
door de Souvereinen, den Ordonnateur of den Admiraal
gemagtigd was, verboden, zich naar Indië te begeven. Hij
had het regt om, even als de Ordonnateur, al de schepen der
andaluzische havens op Ie cischen om zijn eskader te vor-
men; al de zeelieden van welken rang ook te ligten, die hij
noodig had om zijn effectief zamen te stellen, zich alle
levensmiddelen , krijgsvoorraad, koopwaren , die geacht
werden voor het eskader of de kolonie nuttig te zijn, te
doen leveren, onder geen andere voorwaarde dan da?r-
voor een billijken prijs te betalen.
Ofschoon Columbus met zulk een buitengewoon gezag
bekleed was, ondervond hij toch te Sevilla den onbe-
grijpelijksten tegenstand. De bureaux van den Ordonnateur
kwamen al dadelijk in \' openbaren strijd met hem. Zij
namen als voorwendsel het hoog cijfer van de uitrustings-
kosten, zooals hij de zaak regelde. De controleur Jan
Soria ontzag zich niet, hem onder andere aanvragen, de
inscheping te weigeren van bedienden voor zijne persoon-
lijke dienst, zeggende, dat iemand die zijne bevelen aan
het geheele personeel der expeditie kon geven, geen bij-
zondere bedienden noodig had. De Ordonnateur trok
onbeschroomd partij voor deze belagchelijke meening. De
koningin moest tusschenbeide komen. Terwijl zij aan
Columbus bijna verschooning vroeg voor die lompe te-
kortkoming aan verschuldigde eer, schreef zij gestreng
aan den Ordonnateur en den controleur; zij verstond,
zeide zij hun, dat de admiraal geëerd werd, dat men
alles in het werk stelde om hem te voldoen. Zij gaf bevel
om tien schildknapen te voet, degens dragende, aan zijn
persoon te verbinden, en twintig bedienden van aller-
-ocr page 229-
22!»
banden aard,\'wier bezoldiging en loon ten laste van de
schatkist moest komen,
De meeste geschiedschrijvers willen in deze «weinig
beteekende wrijvingen» en in de berispingen, welke zij
de hureanx van Sevilla berokkenden, het uitgangspunt
en He oorzaak zien van de vijandschap van den Ordon-
nateur tegen den Admiraal. Dit is, dunkt ons, de feiten
en vooral de menschelijke ziel miskennen. Kan men
aannemen , dat een ijverzuchtig man van het doorzigt
van Jan de Fonseca zich goedsmoeds, en om zulke niets-
beduidende redenen, in een bitter conflict tegen Colom-
bus zou hebben gestoken, die, toen het toppunt van zijne
gunst bij de koningin bereikt had. indien hij niet zeker
was geweest dat bij zich aldus de blaam van Isabella op
den bals halende, de dankbaarheid en de ondersteuning
van den koning zou verdienen?
De uitrusting duurde voort tot half\' september. Het
eskader was uit zeventien vaartuigen zamcngesteld: veer-
ticn karveelen rn drie kraken. Columbus liet, met het
oog op de koLonisatie, werklieden van allerhanden staat
inschepen: mijnwerkers, timmerlieden, landbouwers,
tuiniers, metselaars, smeden. Hg nam, om in Indié
geacclimateerd en voortgeplant te worden, paarden en
allerhande vee en huisdieren, en eene zeer groote hoe-
veelheid granen en planten mede: wijngaarden, suiker-
riet, struiken en stekken, eene menigte landbouwwerk-
tuigen, kalk, steen, ijzer en tallooze balen met die kleine
glazen en andere voorwerpen, welke men noodig had
om met de Indianen handel te drijven.
Het getal passagiers aan boord genomen als toekom-
stige volkplanters, was eerst bepaald op duizend. Maar
de vrijwilligers snelden in zoo grooten getale toe, dat
men er twaalf honderd moest aannemen. Van degenen
is
-ocr page 230-
226
die men weigerde waren er ongeveer drie honderd op
bedriegelijke wijze aan boord gekomen. Het totaal was
derhalve vijftienhonderd man. De meesten waren geluk-
zoekers, even weinig in staat om den arbeid en de ver-
moeijenis eener degelijke kolonisatie te doorstaan, als
begeerig om, in de Nieuwe Wereld, zonder schroom en
onverwijld, de handen te slaan aan de rijkdommen van
welke hunne opgewondene verbeelding droomde. De
grootste wanordelijkheden zouden weldra, op Hispaniola,
het gevolg zijn van deze ondoordachte ligting. Men kon
den admiraal daarvoor onmogelijk verantwoordelijk stel-
len. Vreemd aan Spanje, overladen met duizenderlei
andere zorgen, was het zijne taak niet om de geschikt\'
heid, de zedelijkheid, de antecedenten der kandidaten
te bestuderen, die zich opdeden. Deze taak was geheel
en al aan den Ordonnateur en zijne agenten opge-
dragen. Maar Fonseca maakte het toestaan van deze
soort van gunsten altijd alleen afhankelijk van de zorg
voor zijne eigene fortuin. Hij bekreunde er zich weinig
om, of de bewoners der kolonie goed of slecht gekozen
werden, als hij slechts in Spanje magtige familiën tevreden
stelde, zich in Indië aanhangers verschafte, en vooral
Columbus van hinderlijke medewerkers omringde.
Twaalf religieusen van onderscheidene orden werden,
als missionarissen, aan den apostolischen vicaris Bernardus
Boïl toegevoegd. Men droeg zorg hen van alles te voor-
zien wat noodig was om hunne bediening waardig uit
te oefenen: de koningin verschafte zelve, uit hare eigene \'
kapel, de heilige vaten en de kerkgewaden, die voor
de groote plegtigheden moesten dienen. «Getroffen, zegt
Washington Irving, over het verhaal dat Columbus haar
deed van de zachtmoedigheid en de eenvoud der Indianen,
stelde Isabella, van het eerste oogenblik af, het levendigst
-ocr page 231-
227
en medelijdendst belang in hun lot. Zij beschouwde hen
als door den hemel aan hare hoede en bescherming toe-
vertrouwd ; zij ondervond eene vrome bezorgdheid, wan-
neer zij aan hun.staat van onwetendheid en verlatenheid
dacht. Zij gaf bevel dat men de grootste zorg zou dra-
gen voor hun godsdienstig onderrigt, aanbevelende hen
met de grootste zachtmoedigheid te behandelen, en
Columbus bevelende eene voorbeeldige straf op te leggen
aan iederen Spanjaard, die hun eenige beleediging of
eenige onregtvaardigheid mogt aandoen.» Dit was dan
ook de onveranderlijke regel van den admiraal, eneene
van de voornaamste oorzaken zijner moeijelijkheden.
Den 5 september zond Isabella den admiraal het dag-
verhaal van zijn eersten togt, dat in hare handen gebleven
was en waarvan zij kopij had genomen, terug, met de
verzekering dat niemand ter wereld, behalve de koning
en zij, er een woord van gelezen hadden. Zij zeidehem
dat hoe meer zij het herlas, hoe meer het haar bewees
dat zijne wetenschap die overtrof, welke ooit aan een
sterveling was gegeven. Zij drong er op aan, om hydro-
graphische en geographische inlichtingen te ontvangen,
die haar op de kaart den weg beter zouden doen vol-
gen, die hij genomen had om zich naar de eilandenen
landen te begeven welke hij had ontmoet. Zij vroeg dat
hij de graden daarvan zou aanteekenen, de afstanden op
de kaart zou meten, die zij hem verzocht haar te willen
zenden, met belofte dat zij het verborgen zou houden,
indien hij dit wenschte. Zij raadde hem aan een goed
sterrekundige mede te nemen, ten einde hem in zijne
geleerde waarnemingen te helpen; en, meenende zijne
wenschen te gemoet te komen, had zij de vernuftige
behendigheid om hem, als uit zich zelve, zijn getrouwen
vriend, den pater gardiaan van de Rabida, paler Juan
-ocr page 232-
228
Perez de Marcliena, aan te wijzen, dien zij bij ver-
strooijing, Antonio, in plaats van Juan noemde, «dewijl
hij een goed sterrekundige is, zeide zij, en mij steeds
geheel in overeenstemming schijnt te zijn met uwe ge-
voelens.» Terzelfder tijd , en om alle oponthoud te voor-
komen, sloot zij in haren brief een geleekend maar open-
gelaten bevelschrift, opdat hij den naam zou kunnen
inschrijven van den sterrekundige , dien hij zou willen
kiezen (1).
Zulk eene opening kon niet dan met ijver en dank-
baarheid worden aangenomen, eerst door den admiraal,
vervolgens door zijn heiligen en geleerden vriend. Pater
Juan Perez van Marchena, maakte, als sterrekundige, deel
van den togt uit. Hij werd in die hoedanigheid begrepen
onder den algemeenen staf, en op het admiraalschip de
Maria Galanta geplaatst. Het was het aan dezen samen-
loop van omstandigheden, die hij volstrekt niet had gi-
tracht te doen ontstaan, dat hij de eerste priester en de
eerste religieus is geweest, die den voet op den grond
der Nieuwe Wereld gezet heeft.
(l)"Roselly de Lorgues.
-ocr page 233-
HOOFDSTUK III.
Tweede toijt van Europa naar de Nieuwe Wereld.
Onheil van het fort der Nativiteit.
Het eskader ging den 2o september uit de baai
van Cadix onder zeil. Het kwam den I october aan de
Kanarische eilanden en bleef daar tot den 7. De adnii-
raal deed op die eilanden zijn voorraad hout en water
voor de reis op. Hij scheepte ook stieren, vaarzen, var-
kens, geiten, vogels, zaad van sinaasappelen, citroenen,
bergamotten, meloenen en andere vruchten in, om die
in de Nieuwe Wereld te acclimateren, datmet de mees-
ten uitnemend goed gelukte: zooals de uitkomst nog in
onzen tijd doet zien. Den 7 october stak men van
Gomera in zee. Ten gevolge der langdurige windstilte,
verloor men eerst het eiland Ferro uit het gezigt. Colum-
bus riglle zich meer zuidwaarts dan bij zijne eerste reis:
bij hoopte aldus, en werd niet teleurgesteld, op de Karat-
bische eilanden aan te komen. Toen hij van Hispaniola
vertrok hadden de Indianen hein daarvan de verleidelijkste
beschrijving gegeven; hij had groote spijt gevoeld van in
Europa te zijn teruggekeerd zonder ze bezocht te hebben.
Den 2 november, in den avond, na eene voortdurend
gunstige vaart, meende Columbus, naar de kleur der
zee, de veranderingen van den wind, de natuur en de aan-
-ocr page 234-
250
houdenheid van den regen, dat men digt bij land was. Hij
liet de zeilen voor den nacht opgijen, beval dubbele
aandacht, en liet de wapenen voor alle voorzigtigheid
in gereedheid brengen. Bij het aanbreken van den vol-
genden dag, had men aan den gezigteinder, op een
afstand van zeven of acht mijlen, een verheven eiland,
welks gezigt het geheele eskader van vreugde vervulde.
De eqnipagiën kwamen aanstonds op het dek der ver-
scheidene schepen bijeen om God voor hun gelukkigen
overtogt te bedanken; het Sulve Regina en andere anti-
phonen werden door al de matrozen in koor gezongen.
Golumbus vierde altijd, doet Washington Irving opmer-
ken, al zijne ontdekkingen door oefeningen van gods-
vrucht. Het was een zondag, het eiland werd Dominica
genoemd.
Op Dominica geen gemakkelijke en veilige anker-
plaats viiidende, zette de admiraal onmiddellijk koers
naar een der naburige eilanden: hij noemde het Maria
Galanta: Genaderijke Maria.
Hij ontscheepte daar en
nam bezit. Zijn algemeene staf vergezelde hem; pater
Juan Perez bevond zich derhalve aan zijne zijde, en niet
de apostolische Vicaris die op een ander schip was. De
pater gardiaan zegende het houten kruis, dat Columbus,
volgens zijn regel, reeds op dien dag, op den oever van
Maria Galanta plantte.
Den volgenden dag zette men de reis naar het noor-
den voort; men landde op een derde eiland, veel groo-
ter dan de beide anderen; de admiraal noemde het
Guadeloupe. Hij verbleef er acht dagen, tot dit opont-
houd gedwongen door de verdwijning van een zeker ge-
tal zijner reisgenooten, die zich, ondanks zijne bevelen,
onder de leiding van den controleur Marquez, in de
bosschen der kust waagden. Gedurende die acht dagen
-ocr page 235-
231
ontdekte Columbus eene overheerlijke vrucht, de ananas;
hij had menigvuldige aanrakingen met de bevolking: zij
behoorde tot het wreede ras der Karaiben of menschen-
eters.
Den 10 november, toen Marquez en zijne onvoorzig-
tige togtgenoolen eindelijk weder bij het eskader waren
teruggekeerd, hernam het haren koers ten noorden, en
verkende achtereenvolgens andere Karaïbische eilanden.
De admiraal had, bij zijn vertrek, deze tweede reis bij-
zonder toegewijd aan de Heilige Maagd: de vrome namen
welke hij aan de eilanden gaf zouden daarvan een op
zich zelf voldoende bewijs zijn: hij noemde het eerste,
Monsarrat, ter eere van een beroemd heiligdom van
Onze Lieve Vrouw in Spanje; het tweede, om derge-
lijke reden, Heilige Maria der Rotonde; het derde Hei-
lige Maria de Oude,
heden, bij verkorting, Antigoa;
vervolgens Heilige Martinus, Heilig Kruis, de Elfdui-
zend Maagden,
en, het voornaamste onder dezen, de
Heilige Ursula; eindelijk de Heilige Joannes de Dooper,
nu Porto-Rico
Den 22 november, kwam het eskader in de baai van
Samana, of de Pijlengolf. Het eskader zeilde zonder
voorval langs de kust van Hispaniola, tot aan demon-
ding van den Gouden Stroom. Daar bemerkten verschei-
dene matrozen, in eene sloep langs de kust varende,
aan den boord van eene beek de lijken van een man
en van een kind. Een koord van europeesch maaksel was
om den hals van den eersten geslagen:zijne uitgestrekte
handen waren bij de polsen aan eene soort van galg, in
den vorm van een kruis gebonden. De staat van ont-
binding dier lijken gedoogde niet te herkennen of zij al
dan niet Europeanen waren. Den volgenden dag vond
men twee andere ligchamen, het eene had een baard,
-ocr page 236-
232
twijfelen was niel meer mogelijk: Spanjaarden van liet
fort ii\'f Nativitcit waren vermoord. Een treuri vermoe-
den bragt hel eskader in eene sombere stemming en
deden het hart van den admiraal ineenkrimpen.
Men kwam, den 27 november, regt tegenover liet fort
der Nativiteit aan. Het was avond; de admiraal wilde
in liet duister eene kust niet naderen die bezaaid was
met klippen, en, waar in het vorige jaar, zijn schip
was vergaan; maar ongeduldig zijnde om zijne terug-
komst aan de Spanjaarden die aan land waren te ver-
kondigen, en vooral om een leekeu van hunne tegen-
woordigheid te ontvangen, liet hij twee kanonschoten
lossen. Het fort antwoordde niel. Te vergeefs bleven
aller oogen op het strand gevestigd, te vergeefs leende
men een aandachtig oor aan het minste gerucht dat van
daar zou hebben kunnen komen, geen vuur, geen licht,
geen menschelijk geluid drong door de duisternis, brak
het stilzwijgen af.
Tegen middernacht, kwam een bootje van het eiland,
naderde tol een der karveelen, en de Indianen die daarin
zaten, vroegen om den admiraal te spreken. Naar de
Muriu Gulanlu gebragt, stemden zij er alleen in toe
om aan boord te komen, nadlt zij den admiraal zclven
zouden gesproken hebben en zij bij bet licht der nacht-
vuren zijn aanschijn zouden gezien hebben. Zij bragleii
twee gouden maskers, geschenken van Guacanagari. Colum-
bus onderhield zich gedurende drie uren mei hen, in
tegenwoordigheid van iedereen: zij betuigden een zeer
groot genoegen van hem terug te zien. Men vroeg hun
tijdingen van hel fort. Een hunner, die een bloed ver-
want van Guacanagari was, en dien de admiraal kende,
antwoordde: «eenige Spanjaarden waren gestorven, zeide
hij, dezen aan ziekten, genen ten gevolge van onder-
-ocr page 237-
2? 5
lingen twist; de overgeblevenen waren naar een ander
gedeelte van hel eiland gegaan, indiaansche vrouwen
mede voerende. Hoe treurig die verklaringen ook waren ,
troostten zij den admiraal toen toch een weinig. Zij lie-
len hem hopen, dat al was het fort verlaten, zijne ouge-
lukkige gezellen desniettemin elders leefden.
De begoocheling duurde niet lang. Toen men den vol-
genden dag aan wal kwam, zag men al de werken van
het fort gesloopt, vernield en omvergehaald: duizenderlei
sporen van moord, van roof en van brand omringden
de puinhopen. De droevige waarheid werd langzamer-
hand geheel ontsluijerd. De soldaten van Arana hadden
zich, na het vertrek van Columbus, met eene wezenlijke
woestaardigheid, aan hunne grove hartstogten overge-
geven. Zij hadden den inlanders de schandelijkste gewel-
denarijen aangedaan om hun goud af te persen. Zij hadden
met elkander getwist en gevochten om goud en om
vrouwen, hadden zich vervolgens van elkander gescheiden
en, in groepen, ver van de sterkte verspreid, terwijl de
oflicieren tegen den bevelhebber opstonden, en zich
ieder eene partij vormden; eene troep had zich in het
gebergte van Cibao gewaagd. De «Heer van het gouden
huis>, de kaciek Caonabo had hen gevangen genomen en
gedood. Vervolgens was hij naar het fort der Nativiteit
gekomen; zijn haat had Guacanagari en de Spanjaarden,
diens gasten, met hem getroffen. Men had gevochten: het
forten de naburige dorpen waren verbrand, Guacanagari
was gewond, de Europeanen waren vermoord, verbrand
of verdronken (1).
(1) Deze treurige geschiedenis levert niet slechts „in \'t kort,"
zooala Washington Irving zegt „het tafereel van al de ondeugden
die de beschaving verlagen, en van do politieke fouten welke
de magtigste rijken omverwerpen": het gebrek aan tucht en do
-ocr page 238-
25\'f
Een algemeene kreet van verbittering steeg om den
admiraal op: men vroeg dat tegen Guacanagari en zijne
onderdanen, een vaardige en gestrenge wraak over het
kastiliaansche bloed zou genomen worden. Columbus,
die menschelijker en reglvaardiger was, wilde dan alleen
zijne toeslemming geven om gestreng te werk te gaan,
wanneer inlichtingen, die met zorg zouden worden inge-
wonnen en met naauwkeurigheid gecontroleerd, hem
zouden bewezen hebhen dat weerwraak wettig en
noodzakelijk was. Volgens de tot hiertoe ontvangen
mededeelingen, zou het zeer goed kunnen zijn, dat
Guacanagari, wel verre van de oorzaak of de medeplig-
tige der misdaad te zijn geweest, alleen het slagtoffer
was geworden van zijne vriendschap voor de Spanjaar-
den. Zijne dorpen leverden allen de kenteekenen op van
den moorddadigen inval aan Coanabo toegeschreven; men
zag bij vele zijner onderdanen teekenen van wonden,
klaarblijkelijk door indiaansche wapenen toegebragt.
Guacanagari had intusschen sedert de aankomst van
het eskader eene verdachte houding aangenomen. Ofschoon
hij menigmaal had doen melden dat het zijn voornemen
was den admiraal een bezoek te brengen , bleef hij, onder
voorwendsel van eene wond aan het been, steeds in
ongebondenheid; de eigenbaat die de overhand neemt op de liefde
voor het algemeen wilzijn, de tweedragt en de partijschappen;
officiers, dwaze demagogen, die, in eene woestijn, elkander „het
opperbevel over acht en dertig man betwisten." Zij levert een vol-
komen kort begrip op van de misdadige dwaasheden door welke
spaansche gelukzoekers, hun vaderland en het christendom onwaar*
dig, langen tijd al de stranden van de Nieuwe Wereld met bloed
bezoedelden. Zij geeft vooral aanleiding tot deze bemerking, dat
het garnizoen vaa het fort der Nativiteit omkwam, juist omdat het
de wijze aanbeveling en de strenge bevelen van den admiraal punt
voor
pu.it schonden
-ocr page 239-
23a
zijne woning opgesloten. Columbus ging hem bezoeken.
Hij trad de woning binnen, omringd door zijne officiers,
gekleed in rijke kostumen en schitterende wapenrustingen:
nooit verzuimde hij het vertoon der officiële pracht, eer.
gemakkelijk middel, om het prestige van den spaan-
schen en christen naam in de oogen der kacieken te
verhüogen. Onder anderen was de admiraal vergezeld
van den apostolischen Vicaris, den oppergeneeshccr van
het eskader, doctor Chanca, met een zijner adsistent-
docloren. Guacanagari gaf blijken van de grootste vreugde,
dat hij Columbus terugzag. Hij verhaalde hem , weenende,
den inval van Caonabo en den dood der Spanjaards,
en sprak over zijne eigene wonde, waaraan hij zeide
veel te lijden. Het zoogenaamd zieke been werd aanstonds
door de heelmeesters onderzocht, maar zij konden geen
spoor hoegenaamd van ziekte vinden.
Deze volharding om eene wond te veinzen die inder-
daad niet bestond, kon gemakkelijk als een bewijs van
de schuld van den kaciek gehouden worden; zóó oor-
deelde de omgeving van den admiraal over de zaak.
Het was ook niet onaannemelijk dat eene bovenmate
groote vrees om ten onregte voor schuldig te worden
aangezien, dit onbeschaafd opperhoofd dezen onhandigen
list had ingeboezemd. Met veriedene in het oog houdende;
zich de niet verdachte bewijzen herinnerende van zacht*
aardigheiJ en edelmoedigheid in alle omstandigheden
door Guacanagari aan den dag gelegd; en daarbij den-
kende, aan de rampen die de kaciek en zijne stam
blijkbaar ondergaan en den strijd dien ze zeker gevoerd
hadden, hield Columbus vol dat men hem als onschuldig
moest beschouwen.
Ofschoon die toegevendheid in den grond der zaak
slechts regtvaardig en voorzigtig was, mishaagde zij aan
-ocr page 240-
230
zijne omgeving. De apostolische Vicaris, boven.il, keurde
haar bijzonder af. Hieromtrent kan men niet nalaten te
bemerken dat pater Bernardus Boïl, bij deze gelegenheid,
wezenlijk afweek van den geest en de eischen zijner
missie, die vredelievendheid en goedertierenheid ademde,
maar dat hij ook tegenover den admiraal-onder-
koning in zaken die klaarblijkelijk vreemd waren
aan zijn geestelijk mandaat, eene houding van con-
troleur en opzigter aannam, en die houding kan
alleen verklaard worden door de geheime instructiën
des konings.
Dien dag had er, even als vroeger, eene vriendschap-
pel ij ke wisseling van geschenken, tusschen den adiiii—
raal en den kaciek plaats. Guacanagari gaf den admiraal
acht marken goud, steenen van verschillende kleuren,
eene gouden kroon, drie kalebassen vol goudstof en eene
muts met edelgesteenten versierd. Toen Columbus naar
het eskader terugging, volgde de kaciek hem, op zijne
uitnoodiging, tot zijn schip. Het getal der vaartuigen
en de grootte van sommigen hunner, boezemden hem
nog meer bewondering in dan de drie karvelen van
het vorige jaar. Door Columbus door al de gedeelten
der Maria Galanta geleid, vermeerdei den zijne ver-
rassing en zijne vrees bij eiken slap. Zijn eiland bezat
slechts viervoetige dieren van de kleinste soort: het
gezigt van europesehe dieren: ezels, ossen, schapen,
varkens en geiten, deed hem verbazen, de paarden
deden hem wezenlijk verstomd staan. En een noggrooter
denkbeeld van de magt der Spanjaarden kreeg hij, toen
bij, geketend, in hun midden, karaïbische krijgslieden
vond, die zij tot zelfs in hunne eilanden hadden durven
aanvallen, die zij overwonnen en weggevoerd hadden.
Naast die geduchte gevangenen, bevonden zich tien
-ocr page 241-
237
indiaansche vrouwen, vroeger hunne gevangenen. Colum-
bus had ze te Guadeloupe en te Porto-^icco bevrijd.
Guacanagari naderde tot haar: weinige oogenblikken,
eenige woorden waren genoeg om met degene die het
bevel over de anderen scheen te voeren en die men
aan boord Catalina had genoemd, een aanslag en eene
zamenzwering te smeden.
De admiraal bood den kaciek een collatie aan. Terwijl
hij het deed voorkomen alsof hij hem met dezelfde onder-
scheiding en welwillendheid van vroeger behandelde,
kondigde hij hem als eene goede tijding voor beide aan,
dat hij voornemens was in de naburigheid van zijne
verblijfplaats, eene stad op Hispaniola te bouwen. Gua-
canagari scheen verheugd over dit plan. Intusschen deed
hij opmerken dat dit gedeelte van het eiland vochtig en
ongezond was. Ofschoon de opmerking veel grond had,
wilden de Spanjaarden daarin niets anders zien dan een
voorwendsel dat getuigde van gebrek aan welwillend-
heid. Hun misnoegen vermeerderde nog, toen Columbus
den kaciek over God en Jesus Christus sprekende en
hem aanmanende om christen te worden, Guacanagari,
in stede van ijver, een zeer zigtbaren afkeer toonde.
De ondeugden en de wanordelijkheden welke hij maar
al te zeer bij de christenen van het fort had opgemerkt,
waren oorzaak dat hij niets dan wantrouwen en weer-
zin voor hunne godsdienst en hun God had. De admiraal
wilde hen eene medaille van de Heilige Maagd om den
hals hangen, die hij, zeide hij, in afwachting van zijn
doopsel, moest dragen. Ondanks zijnen levendigen harts-
togt voor de europesche versierselen, weigerde en wees
hij haar van de hand, zoodra hij begrepen had dat
deze medaille een zinnebeeld van het geloof en een
voorwerp van de eeredienst der vreemdelingen was.
-ocr page 242-
238
Columbus verkreeg slechts met groote moeite van hein
dat hij die aannam en behield.
De apostolische Vicaris nam daaruit aanleiding om eene
dubbele verbittering tegen den kaciek aan den dag te
leggen. Hij drong er bij den admiraal op aan om hem
te doen gevangen nemen en aan boord houden,\' dewijl
hij hem nu toch in zijne magt had. De loyauteit van
Columbus nam ergernis aan dien raad. Maar hetzij
Guacanagari aan de gelaatstrekken begrepen had dat men
vijandige bedoelingen tegen hem koesterde, hetzij de
indiaansche tolken hem gewaarschuwd hadden om op
zijne hoed.; te zijn, hetzij hij slechts eene onbestemde
ongerustheid gevoelde, to?n hij bij de Spanjaarden, met
uitzondering van den admiraal, die open en lagchende
gezigten niet meer vond als bij hunne vroegere ont-
moetingen, in allen geval drong hij er op aan om vóór
zonsondergang naar land terug te keeren.
Den volgenden dag was er aan land onder de eilan-
ders eene ongewone beweging en bedrijvigheid: men
bemerkte dit wil op het eskader, maar men maakte
daaruit geen gevolgtrekkingen. Een boodschapper van
den kaciek kwam den admiraal vragen hoe lang hij nog
meende te blijven : Columbus antwoordde dat hij den
volgenden dag zou vertrekken.
In den avond kwam de broeder van Guacanagari aan
boord der Maria Galanla: hij had in schijn geen ander
doel dan eenige gouden platen te ruilen. Men herinnerde
zich later, dat, hij zich voor den tolk Diego (den indiaan,
het petekind van Diego Columbus) verbergende, geheim-
zinnigegesprekken melde gevangene indiaansche vrouwen
had gevoerd. Hij kwam toen ongetwijfeld met haar
overeen wat zij niet lang daarna uitvoerden.
Tegen middernacht, toen ieder aan boord lag te
-ocr page 243-
239
slapen, wierpen de tien indiaansche vrouwen, op een
teeken en op het voorbeeld van Catalina, zich zoo stil
mogelijk in zee. De golfslag was zeer sterk, het land
drie groote mijlen ver; maar een aan den oever ont-
stoken licht wees haar de rigting aan die zij moesten
volgen. Zij vluglten, met zulk eene snelheid zwemmende,
dat de booten van de Maria Galanta die haar met alle
kracht vervolgden, zoodra de ontsnapping bekend was,
er slechts vier, «op het oogenblik dat zij uit het water
kwamen», aan strand opvingen.
De admiraal liet, toen de dag was aangebroken, de
anderen van Guacanagari opeischen. Maar de zeelieden
die met deze zending belast waren, vonden, toen zij op
het eiland gekomen waren, niets dan een .verlaten land.
De kaciek was vertrokken, en had zijne wapenen, zijne
meubelen, zijn voorraad, al zijne rijkdommen medege-
noinen. Al zijn volk was hem gevolgd.
-ocr page 244-
HOOFDSTUK IV.
Stichting van de stad Isabella.
Bij zijne aankomst te Hispaniola had Columbus eene
topographische commissie belast niet het onderzoek naar
eene geschikte plaats om op de kust, in het oosten,
eene stad te stichten. Deze commissie kwam terug, en
wees de haven der Planta als de geschiktste plaats aan.
Het eskader ligtle hel anker den 7 december. Het had
slechts tegenwind on ongunstig weder; men had veel
meer moeite en inspanning om dertig mijlen achteruit te
gaan, dan het gekost had om van Spanje te komen. «De
Voorzienigheid, zegt doctor Chanca, liet toe, dat wij ten
gevolge van het ongunstig weder dat ons belette meer
vooruit te gaan, aan land konden gaan op de best ge-
legen plaats der wereld, en zóó als wij het maar konden
verlangen.» Het was eene ruime en veilige haven. Twee
rivieren kwamen daarin uit van eene zeer vruchtbare
vlakte, «de eene groot, de andere middelmatig, beide
met uitmuntend water.» De kust was vischrijk. Steen
en hout waren op een kleinen afstand overvloedig voor-
handen. De Indianen van een aan den oever der haven
gelegen dorp, verzekerden, daarenboven, dat de goud-
bergen van Cibao niet ver van daar gelegen waren.
Columbus besloot om op die plaats de eerste stad der
Nieuwe Wereld te stichten.
-ocr page 245-
241
Men ontscheepte. Het was voor de reizigers eene groote
vreugde om aan land de vrijheid hunner bewegingen te
herkrijgen, uit te rusten te midden van een prachtig
groen, de zuivere en welriekende lucht van het land
in te ademen: zij waren sedert drie maanden op de
schepen opgesloten, zeeziek en gebrek hebbende aan de
noodige ruimte, strikt gerantsoeneerd wat het eten aan-
gaat, de maag vermoeid van beschuit en gezouten spijzen,
die grootendeels bedorven waren. De bureaux van Sevilla
toch hadden misbruik gemaakt van den ziekelijken staat
van Columbus gedurende de uitrusting, om zich, ten
nadeele van de schatkist en de kolonie, met de leveranciers
te verstaan. Hun bedrog en ontrouw kwam aan den dag
naar gelang het materieel en de voorraad aan land ge-
bragt werd. De te boek gestelde hoeveelheden waren niet
ingescheept, de leverantiën waren van mindere hoedanig-
heid. De wijn was in het ruim gcloopen, omdat het
fust zoo slecht gemaakt was. Het opperhoofd der dienst
van gezondheid vond slechts een gedeelte der genees-
middelen, welke hij had aangevraagd. Nadat Columbus
te Cadix prachtige beesten en zeer schoone paarden had
geïnspecteerd, na gedurende de gansche reis gedacht te
nebben, dat dezelfde dieren hem aan boord der kar-
veelen volgden, zag hij zich gedwongen bij de ontscheping
te erkennen , dat zij op het laatste oogenblik tegen kleine
en magere dieren waren verwisseld.
Men begon spoedig aan de werken. Toen de plans
waren vastgesteld en de straten afgepaald, legde de
admiraal, «in naam der Allerheiligste Drieëenheid» den
eersten steen der stad en noemde haar Isabella, de be-
beminde naam zijner koninklijke beschermvrouw. De kerk,
het algemeene magazijn, de woning van den onderkoning,
waren de eenige gebouwen waaraan mensteen gebruikte;
16
-ocr page 246-
242
het overige werd van hout, pleister, riet en takken ge-
bouwd: het voornaamste was om de volkplanters spoedig
van woningen te voorzien. Men legde tuinen rondom
elk huis aan; allerlei soorten van granen werden er
gezaaid en ontkiemden met eene bewonderenswaardige
snelheid. De Indianen, die nog steeds gewonnen werden
door de billijke en zachte handelwijze van Columbus,
leenden de hulp hunner handen aan de Spanjaarden.
Daarenboven liet de admiraal op de werkplaatsen zóó
ijverig arbeiden, dat men den 6 januarij de eeredienst
opende in de bijna voltooide kerk. Het was Drie Ko-
ningen, het feest van de roeping der Heidenen. Welk
een gepaste dag om het huis van den God des Evan-
gelies in deze heidensche wereld in te wijden? De dienst
werd met groote plegtigheid door den apostolischen
Vicaris, zijne twaalf religieusen en den pater gardiaan
gedaan.
Toen begon er een nieuw lijden. Door den harden
arbeid van den bouw eener stad en den invloed van
een vochtig en warm klimaat, braken er koortsen onder
de Europeanen uit. De admiraal werd daardoor gevaar-
lijk aangetast: hij moest verscheidene weken te bed
blijven liggen. Indien de ziekte zijn moed geenszins liet
zinken, indien hij voortging, op zijn bed, al wat er
rondom hem gebeurde met eene onverzwakte energie en
eene onveranderlijke opgeruimdheid van gemoed te be-
sturen, hadden zijne lotgenooten in \'t geheel zooveel geest-
kracht niet. Hunne ligchaamskwalen werden verergerd
door de droefheid der teleurstelling. In de dwaze hoop
toegeloopen om zonder moeite en onverwijld bergen goud
in te zamelen; moesten zij nu, in plaats van de schatten
en de genoegens die zij zich in hunne onnoozelheid had-
den voorgespiegeld, zware vermoeienissen en eindelooze
-ocr page 247-
243
ontberingen ondergaan. Zij achtten zich bedrogen, zij
zeiden dat men hen verraden had, zij morden, de ar-
beid kwijnde: misnoegen en geest van oproer traden
voor altijd de volkplanting binnen.
Deze sombere gemoedsstemming en de kwijnende staat
van zaken veroorzaakten den admiraal des te meer hart-
zeer, dewijl hij op het punt stond om het grootste ge-
deelte van zijn eskader naar Spanje terug te zenden:
zooveel schepen had hij te Isabella niet noodig. Zouden
het hof en het volk zich niet wreedelijk bedrogen vin-
den indien zij, in stede van de schitterende tijdingen en
de rijke ladingen welke zij zeker verwachtten, door de
teruggezonden vaartuigen niets vernamen dan den moord
van het fort der Nativiteit, het verraad der eilanders,
de ziekten der laatstaangekomen volkplanters en hunne
teleurstelling? Deze beschouwingen deden Columbus be-
sluiten om twee afzonderlijke expeditiën naar het bin-
nenland van het eiland te zenden, die, hem welligt
bij tijds hoeveelheden goud zouden brengen, of, ten minste,
tijdingen welke in staat waren om, in Kastilië, tegen
den smartelijken indruk van rampspoeden op te wegen.
Hij stelde Ojeda aan het hoofd der eene, Gorvalan aan
liet hoofd der andere expeditie.
Ojeda vertrok naar de bergen van Cibao. Hij kwam
daar binnen weinige dagen aan, terwijl hij onderweg,
van al de indiaansclie bevolkingen niets dan goedwillig-
lieid en hulpvaardigheid had ondervonden. Zonder aan
het einde van zijne reis de tooverachtige schatten te
vinden, welke den Spanjaarden sedert een jaar zoo hoog
opgeveizeld waren, besloot hij toch uit duizenderlei af-
doende kenteekenen, dat het goud in dit gelukkig district
overvloedig voorhandenwas. De Indianen, zeer behendig
om goudschilfers te ziften, haastten zich ze in te zamelen
-ocr page 248-
214
en ze den medgczellen van Ojeda ten geschenke te geven.
In eenige stroomen raapte men groote stukken ruw goud
en met goud geaderden steen op. Ojeda vond zelfs in de
bedding eener rivier een stuk ruw goud, negen oneen
wegende. Hij haastte zich den admiraal berigt te brengen
van den schitterenden uitslag zijner zending. Terzelfder
tijd, verscl.een ook Gorvalan, die zijne nasporingen in
eene andere rigting had gedaan, en bragt insgelijks af-
doende mededeelingen en stalen.
Zoodra zijne gezondheid het hem toeliet, besloot Co-
lumbus om zelf eene troep mijnwerkers in het hart van
het gebtrgle te plaatsen. En zonder langer te wachten,
zond hij de twaalf schepen, welke hij niet nuttig achtte
te behouden, naar Europa terug. Hij liet de menschcn-
eters, die op de Karaïbisehe eilanden waren gevangen
genomen, daarop inschepen. Hij plaatste dit konvooi onder
de bevelen van Antonio de Torres; hij stelde aan dien
oiïicier, voor de vorsten, de prachtige stalen goud die uit
de bergen waren teruggebragt, en stalen van de schoonste
vruchten en de kostbaarste planten van Hispaniola ter
band. Hij vertrouwde hem onder den vorm van instructie,
omtrent hetgeen hij aan Hunne Majesteiten moest zeggen,
een bewonderenswaardig verslag toe, loopende over
den togt van Cadix naar Indië, over den toestand der
koionie en de maatregelen welke voor haren welvaart
moesten worden genomen.
Het konvooi door Antonio de Torres gekommandeerd
ging den 2 februarij van Isabella in zee. Toen het in
Spanje terugkeerde, waren er bekrompen en grovelijk
hebzuchtige lieden genoeg om te doen opmerken en te
zeggen dat de schepen niet met goud beladen waren
aangekomen. Maar de nadenkende mannen wisten reeds
uit de correspondentiën die zij aanbragten, in haar geheel
-ocr page 249-
245
de waarlijk schoone economische zijde van de Ontdekking
vatten. Petrus de martelaar schreef toen aan zijn ge-
leerden vriend Pomponius Lsetus: «Columbus heeft mij
laatst berigt dat hij begonnen is met eene stad te bouwen,
met onze zaden te zaaijen, onze dieren te doen voort-
planten! Wie zal ons nu met bewondering over Saturnus,
Ceres en Triptolemus spreken, die de aarde doorliepen
om nieuwe uitvindingen te verspreiden ? of over de Phe-
niciërs, die de stad TyrusofSidon bouwden? of zelfs over
de Syriërs, die, naar verre landen verhuizende, daar
nieuwe steden en nieuwe koloniën bouwden?»
Te Isabella zagen de meeste Spanjaarden Antonio de
Torres met een droevig oog vertrekken. Door de koorts
ondermijnd, thans even dwaas gedemoraliseerd als zij
vroeger dwaas opgewonden waren, somber gestemd door
die kinderachtige hersenschim, dat het eskader, door hen
te verlaten, alle verband tusschen het vaderland en hen
verbroken had, scheen Hispaniola hun niets anders dan
een vreeselijk en doodelijk ballingsoord. Zij hadden geen
ander verlangen dan te onMugten en ten spoedigste,
het kostte wat het wil, naar Spanje terug te keeren. Een
der leiders, Bernal Diaz van Pisa, luitenant der gene-
rale controleurs, stookte de verbittering aan en vormde
eene partij onder de onrustigsten. Zekere FerminCado,
een domme en ijdele metallurgist, voegde zich bij hem
om met betrekking tot de aanwezigheid van goud in het
eiland lijnregt strijdige denkbeelden van die des admiraals
te verspreiden. Hij noemde de rapporten van Ojeda en
van Gorvalan leugenachtig. De stalen zelfs die men gezien
had, overtuigden hem niet, de zoogenaamd ruwe stukken
goud, waren, volgens hem, slechts een metaal dat lang-
zaam bij sprankels was verzameld, vervolgens gesmolten
en, van geslacht tot geslacht, in de indiaansche familiën
-ocr page 250-
246
bewaard; het land kon die kruimels wel opleveren,
maar ecne regelmatige en vruchtdragende ontginning was
niet te denken. Deze taal en de kuiperijen van Diaz
liepen uit op eene geregelde zamenzwering: men zou van
de gelegenheid dat de admiraal ziek was gebruik maken
om vijf achtergehouden schepen te bemeesteren; men zou
daarmede naar Spanje vlugten; men zou de waarheid
over Indië aan den dag brengen; met behulp der ge-
loofwaardigheid welke Diaz bij het hof bezat, zou men
daar luisteren naar het gezegde; indien er straffen be-
loopcn werden, zouden niet zij, maar de genuesche
bedrieger straf ondergaan.
Columbus ontdekte de zamenzwering bij tijds en liet
de hoofden gevangen nemen. Hij zou uiterst gestreng
tegen Diaz hebben kunnen handelen: men vond, eigen-
handig door hem geschreven, eene schandelijke memorie,
waarin laster op laster gestapeld was. «De admiraal zegt
Washington Irving, gedroeg zich met veel gematigheid.
Uit aanmerking van den rang en den staat van Diaz,
onthield hij zich van hem eenige straf hoegenaamd op
te leggen; hij zond hem slechts naar boord van een der
schepen om daar te blijven, en maakte het voornemen om
hem naar Spanje te zenden om er gevonnisd te worden.
Verscheidene zijner medepligtigen, van minderen rang,
werden naar mate hunner schuld gestraft, maar niet
met eene gestrengheid geëvenredigd aan hunne misdaad.»
Deze toegevendheid raakte de harten niet die door den
haat verhard waren: Columbus hield van dit oogenblik
af, niet op het voorwerp te zijn van onregtmatige be-
schuldigingen van willekeur en dwingelandij. Vreemde-
ling, en van geringe geboorte zijnde, had hij tegen zich
die nationale fierheid welke, als zij geen verkeerde
rigting neemt, een der eerbiedwaardigste trekken van
-ocr page 251-
247
het spaansche karakter is: de edele Kastilianen hielden
het voor eene belecdiging dat een Italiaan een hidalgo
strafte. De verwoestingen welke het gebrek aan tucht
reeds had gemaakt waren zoo ingrijpend, dat Columbus,
wilde hij de kolonie van de grootste rampen bevrijden,
zich verpligt zag om vier zijner schepen van hunne
kanonnen te ontdoen, om die artillerie en den krijgsvoor-
raad op zijn voornaamste karveel te plaatsen, en de
wacht daarover slechts aan een klein getal manschappen
toe te vertrouwen, op wie hij kon rekenen.
Intusschen was de gezondheid van den admiraal beter
geworden. Hij maakte zich dit ten nutte, om de expe-
ditie die hij sedert de reis van Ojeda op het oog had,
naar Cibao aan te voeren: hij hoopte dat eene aanhou-
dende verkenning in het binnenland, verscheidene voor-
vallen op reis en de zegevierende uitkomsten het beste
geneesmiddel zouden zijn tegen de droefheid en den kwa-
den geest. Hij vertrok den 8 maart, aan het hoofd van
vierhonderd man. De eenen waren werklieden met al
hunne gereedschappen om de goudlagen in het bezit
te nemen en te exploiteren, de anderen soldaten die
schitterend gewapend waren; onder deze eene betrek-
keiijk aanzienlijke ruiterij. Hij had de beste en de ge-
oefendste onder zijne weerbare manschappen gekozen;
hij was zeker dat hij overal, onderweg, de vreesachtige
bewondering der inlanders zou opwekken, en, des noods,
de aanvallen van Coanabo spoedig zou afweren, indien
de fiere «heer van het gouden huis» de vijandelijkheden
zou aanvangen. Men ging strijdvaardig uit Isabella, met
vliegende vaandels: het spaansche bloed herkreeg bij
het geroffel der trommels en het geschetter der trom-
petten, zijne ridderlijke kracht. Nadat men twee rivieren
doorwaad had, kampeerde men, den eersten avond,
-ocr page 252-
248
aan den ingang van een enge, rotsachtige bcrgpas, die
ontoegankelijk was gemaakt door aardstorlingen en een
weelderigen plantengroei. Dit was de eenige doortogl
naar Cibao. Den volgenden morgen deed Columbus een
beroep op de jonge edellieden, die gedurende den oorlog
met de Mooren in de bergengten van Grenada, over-
vloedig gelegenheid gehad hadden om zich het werk der
pionniers eigen te maken. Door deze roemrijke herin-
neringen in vuur geraakt, stijgen zij af, en met bek\\vaam-
heid, de werklieden besturende, hen met vurigen ijver
opwekkende, hebben zij weldra den eersten weg in de
Nieuwe Wereld geopend en gebaand. Met den natuur-
lijken tact die aan waarlijk militaire zielen eigen is, gaf
hij hun aanstonds de belooning welke hun hel aange-
naamst kon zijn: hij noemde die bergpas, De Bergengte
der Edellieden.
Eene andere belooning wachtte hen op den top van
den berg: op de tegenoverliggende helling, ontvouwden
zich, zoover het oog kon reiken, «als een aardsch
paradijs,» voor hunne betooverde, bekoorde en ver-
blinde blikken, ontzettend uitgestrekte grasvelden, met
eene onvergelijkelijke bevalligheid, eene onbeschrijfelijke
pracht, die Columbus de Koninklijke Vallei noemde.
Dit is welligt de prachtigste vallei ter wereld. De Span-
jaarden trokken haar door. Het gezigt alleen van die
verblindend schoone natuur zou hen van vreugde be-
dwelmd hebben, de hartelijke en welwillende gastvrijheid
van de talrijke dorpen die zij bezochten vermeerderde
hunne verrukking. De Indianen werden eerst verschrikt
door die voor\' hen zoo nieuwe krijgsbende; zij waren
uitermate bevreesd toen zij zagen dat de ruiters en
hunne paarden, die zij, in den aanvang, voor één weztn
hadden gehouden, in tweeën gescheideB werden en
-ocr page 253-
249
naast elkander liepen: z\'j begonnen vol vrees te vluglen
en zich in hunne hutten op te sluiten. Zij waren zóó
eenvoudig, dat zij zich in volkomen veiligheid waanden,
na voor hunne deuren eene ligte verschansing van riet
geplaatst hadden. Die eenvoudigheid trof Columbus: hij
gaf bevel om die onveilige borstweringen zorgvuldig te
eerbiedigen. Deze wijze zachtmoedigheid deed alle vrees
verdwijnen. De bevolking kwam langzamerhand den
Spanjaarden Ie gemoet, alles aanbiedende, alles gevende
niet wetende door welke opgetogenheid hare blijde dank-
baarheid te openbaren voor de europesche snuisterijen
welke zij in ruil ontving.
De Spanjaarden kwamen te Cibao. Zij zagen dezelfde
aanwijzingen van goudmijnen welke Ojeda gezien had. Men
bragt hun aanzienlijke hoeveelheden goud; de inlanders
hadden er zich een genoegen uit gemaakt ze sedert
het bezoek van Ojeda voor Columbus te verzamelen.
Aan eenige Indianen f die europesche voorwerpen ver-
langden, gaf de admiraal te verstaan, dal hij hun die
alleen in ruil tegen goud zou geven. Aanstonds naar
cene weinig verafgelegen stroom snellende, kwamen zij,
na korten lijd, met goudzand in overvloed terug. Eene
schel werJ geruild tegen twee stukken ruw goud die
elk een ons wogen, en de Indiaan, die deze koop
sloot, deed het voorkomen alsof dit onbeduidende stukken
waren, in vergelijking van die welke men gemakkelijk
in eene nabijgelegen vallei zou vinden.
Dit goud, die brokken barnsteen en azuursteen, welke
Columbus vond, een ader waarin hij meende koper te
ontdekken, deden hem het besluit nemen om hier het
hoofdkwartier der mijnwerkers te vestigen. Hij legde on-
middellijk de grondslagen eener vesting. Ter herinnering
aan de taal der misnoegden, die te Isabella gezegd hadden,
-ocr page 254-
250
dat zij eerst zouden gelooven dat er goud in de bergen
van Hispaniola aanwezig was, wanneer zij het met hunne
oogen gezien, met hunne handen hadden aangeraakt,
wilde hij die vesting St Thomas noemen. Hij verbond
die door een weg, met Isabella: de afstand was achttien
tot twintig mijlen. Toen hij meende dat deze werken
voldoende gevorderd waren, liet hij te St Thomas de
noodige bezetting, onder bevel van Pedro Margarite
achter, en keerde naar Isabella terug.
Hij kwam den 19 maart aan. De ziekten waren erger
geworden en hadden zich uitgebreid; de onrust en het
gebrek aan tucht waren in evenredigheid toegenomen.
De vermindering van levensmiddelen en de dringende
noodzakelijkheid om zekere gebouwen met kracht te doen
afwerken, stelden hem in de verpligting om maatrege-
len uit te vaardigen die onverstandige eigenliefde kwetsten.
Hij onderwierp iedereen aan de noodzakelijkheid van
een strikt afgemeten rantsoen. Iedereen achtte zich, door
zijne geboorte of zijne bediening, boven dien voor allen
gelijken regel verheven. De apostolische Vicaris legde
eene zeer kwalijk geplaatste gevoeligheid aan den dag.
Hij beliep daardoor van wege den generaal eene ge-
strenge teregtwijzing. Hij morde daarom des te meer;
hij steunde de oproermakers. Die lieden hadden moeite
om zich te bedwingen, toen de admiraal verpligt was
om de ondergeschikte redenen van maatschappelijke
hiërarchie te doen wijken voor de dringende eisenen van
gemeen belang en christelijke regtvaardigheid. De hand-
molens waren niet meer voldoende om het koorn voor
allen te malen. De mechanische molen die men aan de
kleinste der rivieren bouwde, bleef onafgewerkt, omdat
een groot getal werklieden ziek was geworden. Bij wijze
van heeredienst vorderde de admiraal dat al de volkplanters
-ocr page 255-
254
«onder onderscheid van adelijken en niet adelijken, de
handen zouden slaan aan een werk waarvan alK\'.r leven
afhing. Daar is geen twijfel aan de overmagtige redenen,
die den admiraal deden besluiten om aldus te handelen,
«ten einde, zegt Herrera, zijn volk niet zou omkomen.»
Desniettemin ging er te Isabella eerst een kreet van
woede onder de zonen der groote familiën en al de
lieden van geboorte op, dat zij handenarbeid moesten
doen, en later wreven de vijanden van Columbus hem
in Spanje altijd als eene wezenlijke misdaad van natie-
schennis aan, dat hij den adel zoozeer vernederd had.
Pater Boïl keurde in het openbaar het gedrag van
den admiraal af; hij noemde het met ditzelfde woord
«wreedheid».
Intusschen kreeg Columbus kwade tijdingen van het
fort St Thomas. Margarite berigtte hem de ernstigste
dingen met betrekking tot de onwelwillende houding
en de kuiperijen van de eilanders en hunne kacieken. De
zaak was deze, dal toen de admiraal van St Thomas
vertrokken was, de Spanjaarden de inboorlingen hadden
verbitterd; zij hadden hun goud afgeperst en hunne
vrouwen verleid. Columbus zond hulptroepen naar Pedro
Margarite. Overigens overtuigd dat de kolonie niet kon
blijven bestaan als men geen betrekkingen vestigde en
onderhield met verscheidene punten van het binnenland,
maakte hij een plan van algemeene bezetting, en liet
detachementen, door de beste officiers aangevoerd, naar
verscheidene standplaatsen, die onderling en met Isabella
en St. Thomas verbonden waren, vertrekken. Margarite
ontving het opperbevel over al die troepen.
-ocr page 256-
HOOFDSTUK V.
Toyl naar de westkust van Cuba. Verergering van
de wanordelijkheden in de volkplanting.
De rol waartoe Columbus zich door de Voorzienigheid
geroepen achtte, bestond niet in het veroveren en ko-
loniseren van een eiland. Zoodia hij, door de genoemde
maatregelen, de veiligheid zijner gezellen op al de punten
van Hispaniola verzekerd, en de goede orde in Isabella
hersteld had; de drie tarveelen die de minste diepgang
hadden van zijne vijf bodems gekozen; zijne admiraals-
vlag o]) de kleinste, de Nina, van Palos, die het hem
behaagde, ter cere zijner franciskaner familie, toen de
Santa Clara Ie herdoopen, geheschen; eindelijk een
administratieven raad, onder voorzitterschap van zijn
broeder Diego, en waarin de apostolische Vicaris zitting
nam, met het tijdelijk bestuur der kolonie belast had.
zette hij den naar zijn zin te lang afgebroken loop zijner
ontdekkingen op zee voort. Hij vertrok den 24 april,
en bleef vijf maanden weg. Hij bezocht, bijna geheel,
de zuidelijke kust van Cuba, zeilde half het groote
eiland Evangelista, tegenwoordig het Pijnboomeiland, om;
ontdekte Jamaica, doorliep zijne noordelijke kust ge-
decltelijk en zijne zuidelijke kust geheel; ontdekte de
tuinen der Koningin en de Tuintjes; zette koers naar
het westelijkste punt van Hispaniola, zeilde het ten
zuiden langs, tol zijne laatste oostelijke kaap; en ging langs
-ocr page 257-
233
en zelfs voorbij het eiland Mona, tusschen Hispaniola en
Porto-Rico.
Ziedaar een onvolkomen en kleurlooze aanwijzing van
eene zeereis, die honderd negen en vijftigachtereenvol-
gende dagen Ie midden van ongehoorde vermoeijenissen
en gevaren duurde. Zij had voornamelijk ten doel om te
ontdekken of het een of ander dier nieuwe landen niet
aan het aziatisch vasteland gehecht was. Dit vraagstuk
kon Columbus niet oplossen: hij kwam in dezelfde onze-
kerheid terug als waarmede hij vertrokken was, terwijl
zijne schepen vol gaten, zijne masten waggelend, zijne
zeilen verscheurd en verrot waren. Gezamenlijk of van
elkander gescheiden verdwaald zijnde, hadden zij in den
blinde rondgelast, de zandbanken doorgeworsteld, waren
zij dikwijls gestrand. De levensmiddelen ontbraken: sedert
langen tijd bestond het rantsoen, dat hetzelfde was voor
den admiraal en voor den minsten bediende, alleen uit
een beschuit daags en een weinig wijn; het scheepsvolk
was uitgeput, de krachtigste officieren waren ten einde
raad en hadden al hun vertrouwen verloren. Columbus
had juist aan de koningin geschreven: «Geve Onze Heer
dat onze vermoeijenissen zijne heilige dienst en die Uwer
Hooglieden mogen bevorderen: wat mij betreft, nooit zou
mijn eigenbelang mij aan zooveel vermoeijenissen en
gevaren hebben doen blootstellen: daar gaat geen dag
voorbij of ik kom elk oogetiblik digt bij den dood.» In
die omstandigheden bereikte de admiraal het eiland Mona,
den 24 september. Wanneer hij noord-westelijk koers
had gezet, zou hij in twee of drie dagen te Isubella
geweest zijn: hij koos de tegenovergestelde rigting, be-
sloten om de verkenning der Karaiben-eilanden welke
hij het vorige jaar, van Spanje komende, begonnen had,
ten einde te brengen: God hield hem tegen.
-ocr page 258-
254
Sedert vijf maanden, had Colurabus niet slechts dezelfde
werkzaamheden verrigt, aan dezelfde ontberingen en aan
weer en wind blootgestaan, als de minste zijner man-
schappen. Altijd strijdende met eene nieuwe natuur en
hare dreigende verwikkelingen, had hij zonder ophou-
den gestudeerd, bijna onverpoosd gewaakt, gelezen, ge-
schreven , geteekend, gerekend, verzameld, geraadpleegd,
hetzij met zich zelven, hetzij met anderen. Gedurende
de lange nachten van stortregens, van groote duisternis
of van koude stormwinden, wanneer zijne officieren en
zijne matrozen, gemeenzaam geworden met het gevaar
of overwonnen door de vermoeidheid, hunne ellende ver-
gaten en hunne krachten in den slaap terugkregen, had
hij moeten voortgaan, met op zijne hut te staan, ter-
wijl zijne ziel verslonden werd door bekommernissen,
en zijn hart vol angst was, met gespannen blik, met
een aandachtig oor, terwijl de wind hem in het aan-
gezigt sneed, en het zweet hem van hoofd tot de voeten
afgudste, onder zijne aan zijne ledematen gekleefde
kleederen. Het heil zijner schepen hing van zijne waak-
zaamheid af. Zoolang deze strijd tegen de elementen
duurde, onderhield de overmaat van die zorgen, den wil
overprikkelende, het leven door de koorts. Maar toen zij
eenmaal in de bekende zee waren teruggekeerd, maakte
die nijpende angst plaats voor een even zoet als ondoor-
dacht gevoel van veiligheid: dan volgde de atonie op
die gisting der bloeds. Toen Columbus den 26 septem-
ber Mona verliet, verloor hij plotseling het geheugen en
bel gezigt, daarna de beweging en de gevoeligheid: hij
zakte als eene levenlooze \'massa ineen. Was het. slaap,
dofheid van geest of de dood? Zijne verschrikte en diep
bedroefde gezellen, verlieten de rigting der Karaïben;
en zetten met alle zeilen koers naar Isabella. Zij gaven
-ocr page 259-
2:;s
het zijn onderkoning, zijn admiraal, ais een lijk terug.
De zwakke kloppingen van het hart en de buigzaamheid
der ledematen beletten alleen nog te gelooven dat die
verhevene ziel naar haren Schepper was teruggekeerd.
Die schijnbare levenloosheid duurde vijf dagen en vijf
nachten. Bij zijn ontwaken , wachtte Columbus eene groote
en zoete verrassing: hij zag zijn broeder Bartholomeus,
dien hij sedert acht jaren niet gezien had, aan zijne zijde.
Welligt herinnert de lezer zich dat toen Christophorus
Columbus gereed stond om in 1484 Lissabon te verla-
ten, hij Bartholomeus naar Engeland gezonden had. De
eerwaarde heer Ferdinand Columbus zegt dat zijn oom
in den overtogt door zeeroovers gevangen genomen en
geplunderd werd, en in zulk een staat van armoede ver-
viel, dat hij zich druk moest bezig houden met het ver-
vaardigen van geographische kaarten, en op die wijze ter
naauwernood in zijn levensonderhoud kon voorzien, zonder
bij koning Hendrik VII eenige stappen te kunnen doen
met opzigt tot de Ontdekking. Van het hof van Engeland,
ging hij naar Frankrijk, en vernam te Parijs uit den mond
van Karel VII zelven de ontdekking van Indiè\'. Hij spoedde
zich naar Sevilla. Toen hij daar aankwam, was de admi-
raal reeds voor de tweede maal op reis gegaan. Bartholo-
meus ging, te Cordo\\a, bij zijne schoonzuster Beatrix,
zijne beide neven Diego en Ferdinand halen en begaf
zich met hen naar het hof te Valladolid. De beide kin-
deren namen, bij prins Jan, hunne dienst als pagies
waar; en de koningen gaven Bartholomeus, op zijn ver-
zoek om den admiraal in Indie te gaan helpen, het
bevel over drie karveelen nut levensmiddelen voor His-
paniola bevracht: hij moest ook nog eerst het verdriet
hebben van eerst na het vertrek van den admiraal naar
Cuba te Isabella aan te komen.
-ocr page 260-
256
Het was niet slechts cene levendige voldoening des
harten Yoor Columbus dat hij zijn dapperen broeder aan
zijn bed terugzag; maar gedurende verscheidene\'weken
ziek en bedlegerig zijnde, had hij des te meer behoefte
aan zulk een helper, omdat hij de kolonie in een
vreeselijkerc, bijna wanhopigen toestand terugzag. Pedro
Margarite, de opperbevelhebber der troepen van het
eiland, had de instructiën welke de admiraal hem bij
zijn vertrek had gegeven niet nagekomen, maar was in
\'t midden der Koninklijke Vallei, op zestien mijlen
afstand ongeveer van Isabella, gaan kamperen. Daar had
hij aan zijne soldaten het onophoudelijk voorbeeld ge-
geven van brutale knevelaiïjen en cene ongebondenheid
die paal noch perk kende; hij had de inboorlingen door
zijne geweldenarijen in het harnas gejaagd, en door zijne
slapheid, zijne troepen in benden roovers doen verande-
ren. Diego Columbus, gaf hem met toestemming van
den administratieven raad, teregtwijzingen. Pedro Mar-
garite was een «gunsteling des konings»; de edellieden
die hem als officiers omringden, duldden met spijt het
gezag van den onderkoning, dewijl hij vreemdeling was;
met des te meer reden hadden lij minachting vcor Diego.
De overste en zijne officieren vormden eene aristocrati-
sche en zoogenaamde nationale factie. Pater Boïl nam
onder de hand daaraan deel; zij zag zich weldra gevolgd
door al de misnoegden. Korten tijd na de aankomst van
Bartholomeus, maakten Margarite en de apostolische
Vicaris zich meester van de karveelen die hij had medc-
gebragt, en vliigttcn met hunne volgelingen naar Spanje.
Toen de soldaten zonder opperhoofd waren, stelden zij
geen grenzen meer aan hunne buitensporigheden. De
Indianen werden gekneveld, beleedigd, vermoord. Zij
stonden op: de kacieken vormden onder elkander een
-ocr page 261-
257
verbond waarvan Caonobo de ziel uitmaakte. Hij ver-
zamelde tienduizend strijdvaardige mannen om het fort
St Thomas te belegeren. De vesting werd dien dag, ge-
lukkig, door Ojeda gekommandeerd; zij verdedigde zich
zegepralend: na dertig dagen van nuttcloozen aanval,
moesten de Indianen aftrekken.
Wij hebben gezegd dat Hispaniola in vijf onafhanke-
lijke Staten verdeeld was. Vijf koningen of groote kacieken:
Guacanagari, Caonabo, Guarionex, Guayacao en Behe-
chio regeerden die Staten. Terwijl de admiraal, ter
naauwernood uit Cuba teruggekeerd, nog bedlegerig was,
ontving hij onverwachts het bezoek van Guacanagari. De
goede kaciek, zooals Washington Irving hem noemde,
had nergens deel genomen aan den opstand der eilanders
tegen de Spanjaarden; hij had, gedurende den strijd,
de edelmoedigste gastvrijheid jegens de zieke, gekwetste,
gevlugte, op de hielen gezeten soldaten uitgeoefend, die,
in troepen, bij hem eene wijkplaats hadden genomen.
Dit gedrag haalde hem den haat der overige kacieken
op den hals. Caonabo en Behechio deden een inval op
zijn grondgebied. Behechio doodde eene zijner vrouwen;
Caonabo nam eene andere als krijgsgevangene mede.
Deze feiten vestigden eene naauwe vereeniging van be-
langen tusschen Guacanagari en den admiraal. De kaciek
kwam , dientengevolge Columbus mededeelen wat over
het geheele eiland tegen hem werd gesmeed. Hij zeide
hem, dat het mislukte beleg van St Thomas de woede
van Caonabo tegen de vreemdelingen slechts had ver-
meerderd; dat het hem gelukt was zijne gevoelens te
doen omhelzen, eerst door Behechio, zijn schoonbroeder,
daarna door Guarionex en Guagacao; dat een nieuw ver-
bond, veel geduchter dan het eerste, was gesloten; dat
zij gezworen hadden tot den laatsten Spanjaard uit te
-ocr page 262-
258
roeijen; dat zij slechts op eene gunstige gelegenheid
wachtten, om, met de geheele bevolking der vier Staten,
een aanval op Isabella en al de binnenlandsche deta-
chementen te rigten.
Columbus betreurde bitter dat de hartstogten en de
onhandigheid der onwaardige togtgenooten, in zijne af-
wezigheid en in strijd met a! zijne bevelen, dien verklaar-
den staat van oorlog tusschen de eilanders en de kolonie
had verwekt; maar hij vermogt zich niet aan de gewigtige
verantwoordelijkheid en aan de wreede noodzakelijkheid
onttrekken, die, voor hem zelven, bij zijne terugkomst,
uit dien toestand was ontstaan welken men hem geschapen
had; in spijt van zijne aanhoudende pogingen om den
vrede en de vriendschap der beide tegenover elkander
geplaatste werelden te handhaven, had men den oorlog
doen ontbranden, nu moest hij worden gevoerd: hij
moest zijne toevlugt nemen tot al de gestrenge maatre-
gelen , welke hij medesleept en wettigt; hij verkreeg
gedurende den strijd al de regten der oorlogvoerenden,
en, na de overwinning, al de regten der veroveraars.
Zijne eerste zorg bestond hierin, dat hij zijn broeder
Bartholomeus bekleedde met de waardigheid van onder-
gouverneur der kolonie en hem den titel gaf van Ade-
lantado: dit was zijn regt; de Koningen hadden hem
gemagtigd om zich, des noods, een plaatsvervanger te
benoemen, en hem zijne eigene volmagt te geven. Zijne
ziekte en de hevige crisis welke de zaken ondergingen,
legden hem die verpligting maar al te zeer op. Evenwel
toen Ferdinand de verheffing van Bartholomeus Columbus
vernam, was hij daarover verstoord: hij beweerde dat
Columbus buitenmate den vorst speelde, door, ten gunste
zijner familie, zulke gewigtige betrekkingen te scheppen.
Men zou geneigd zijn te glimlagchen over deze benaming
-ocr page 263-
2o\'.t
van gcwigtig, daar waar het \'l bestuur van eene volk-
planting gold van eenige honderde zielen; maar de kin-
derachtigheid zelve van \'s konings opmerking doet zien
dat de ware beweegreden van zijn misnoegen eene andere
bron had: zonder de hulp van Bartholomeus, zijn broe-
der en zijn plaatsvervanger, zou de admiraal, die per-
soonlijk tot werkeloosheid gedwongen was, onder de
gezamenlijke aanvallen der Indianen en der volkplanters
gevallen zijn; Ferdinand werd verbitterd over een ad-
minislratieven maatregel, die de redding was geworden van
dengene, dien het hem ter harte ging te doen omkomen.
Columbus liet vervolgens den kaciek Guarionex roepen:
liïj legde hem uit dat hij de eerste was om de misdaden
af te keuren welke de Spanjaarden, in zijne afwezigheid,
tegen de inlanders hadden begaan; hij beloofde daaraan
een einde te maken, ze te vergoeden; hij maakte hem,
door zijne loyale verzekeringen, van het verbond los,
en verkreeg verlof van hem, om in zijne Staten een fort
te bouwen. Terzelfder tijd zond de admiraal Ojeda met
een klein getal vastberaden mannen, om zich, zoo mogelijk,
van den persoon van Caonabo meester te maken. Die
toeleg slaagde; de vreeselijke kaciek, door list gevangen
genomen, werd naar Isabella gevoerd; daar bleef hij
onder goede bewaking. Zijn broeder werfde, om hem te
wreken, een leger van zeven duizend krijgslieden; in het
eerste gevecht werd hij door Ojeda overwonnen, die zijne
zwakke troepen in de pan hakte.
Het verbond met Guacanagari, de onzijdigheid van
Guarionex, de gevangenneming van Caonobo en de neder-
laag zijns broeders, beperkten het vijandelijk verbond
tot de twee kacieken Guayacao en Behechio, en ver-
zekerden der kolonie bijna de veiligheid. Intusschen werd
zij krachtdadig geholpen door de aankomst van vier
-ocr page 264-
260
schepen die uit Spanje kwamen, onder bevel van
Antonio van Torrcs; zij waren met levensmiddelen be-
vracht. Met deze scheepsgelegenheid ontving Columbus van
de koningin de eerste officiële depêche die van Europa
naar de Nieuwe Wereld werd gezonden. De volgende
woorden, die onder anderen in den koninklijken brief
voorkwamen, waren wel geschikt om het godvruch-
tige hart van den admiraal te treffen:
«Het heeft ons veel genoegen gedaan, zeide Isabella
hem, di dingen te vernemen welke gij ons geschreven
hebt; en voor dat alles brengen wij vurigen dank ean
Onzen Heer. Wij hopen dat met zijne hulp dit werk,
dat het uwe is, oorzaak zal zijn dat ons heilig katholiek
geloof eene groote uitbreiding zal ondergaan. En in .dit
alles, is het eene der voornaamste voldoeningen welke wij
smaken, te gevoelen dat deze onderneming door uw
genie, uwe bekwaamheid, uw werk is ontworpen en
in het aanzijn geroepen. Het schijnt ons ook toe, dat
al wat gij, sedert de eerste openingen, ons hebt aange-
kondigd als te moeten gebeuren, grootendeeis is geschied,
en wel met zooveel naauwkeurigheid alsof gij het hadt
zien gebeuren vóór dat gij het ons hadt medegedeeld.»
De goedheid, de tevredenheid der koningin, vonden
daarenboven hare uitdrukking niet slechts in gelukwen-
schen: de karvelen bragten, van harentwege, aan
Columbus geschenken, wier aard de hartelijke en edele
bezorgdheid die Isabella voor het welzijn van dien groo-
ten man koesterde deed uitkomen: zij zond hem een
volkomen ameublement voor zijne slaapkamer, zijne eet-
zaal en zijne keuken, zóó gekozen alsof eene moeder
of eene zuster het had gedaan.
Maar het eskader van Antonio van Torres had Spanje
in de maand augustus verlaten: Margarite, pater Boïl en
-ocr page 265-
261
hunne medepligtigen waren nog niet aangekomen. Colum-
bus vreesde dat de lasteringen die zij ongetwijfeld tegen
hem zouden aanvoeren om hun eigen gedrag te regtvaar-
digen, sedert een ongunstigen indruk op het gemoed der
vorsten zouden gemaakt hebben. Hij haastte zich dus
de schepen, met zijn broeder Diego, terug te zenden,
opdat deze den Koningen de waarheid zou kunnen mede-
deelen. Hij scheepte ook vijfhonderd indiaansche krijgs-
gevangenen in, al het goud dat hij had verzameld,
niettegenstaande de bloedige voorvallen die op hel eiland
hadden plaats gehad, en talrijke stalen van allerhande
voortbrengselen.
Intusschen gistten de geest van oproer en de \\vraak-
zucht steeds onder de inlanders. Columbus, wiens ge-
zondheid zich liing/aa..: hersteld had, vertrok den 27
maart 1495, met den Adelantado en al de magt welke
hij kon bijeenbrengen, naar de Koninklijke Vallei. Gua-
canagari en zijn leger sloten zich bij hem aan. De
eilanders werden bij elk treffen verslagen, gedwongen
om den vrede te vragen , en aan eene schatting onder-
worpen. Columbus had tot hiertoe nooit aan zulk eene
handelwijze gedacht; maar hij meende, niet zonder grond ,
dat zijne overwinning door de wapenen behaald, hem
regten verschafte welke hij vroeger niet bezat: een nieuw
bewijs dat hij eerst niet in de Nieuwe Wereld was ge-
komen met het denkbeeld om de rol van veroveraar
te vervullen! Overigens werd Hispaniola toen zoo vol-
komen ten onder gebragt, dat een Spanjaard , alleen en
ongewapend, het geheele eiland zou hebben kunnen
doortrekken, zonder den minsten aanval te duchten ;
indien hij het geëischt had, zouden de inlanders hem
zelfs op de schouderen hebben gedragen, zonder eene
klagt daarover te durven uiten.
-ocr page 266-
202
Deze uitslag van Columbiis\' pogingen duurde niet lang,
dank zij de intrigen van het paleis van Ferdinand. Mar-
garite en pater Boïl hadden, toen zij aan het hof kwa-
niii. hun plan van aanval tegen den admiraal lang
voorbereid. De solidariteit van eene gemeenschappelijke
misdaad was niet de eenige band welke tusschen hen
bestond. Beide Kataloniérs zijnde, waren zij onderdanen
van den koning van Arragor.ië, niet van de koningin
van Kastilië: deze omstandigheid verdient opgemerkt te
worden; zij kan alleen verklaren hoe zij in stede van
bij hunne onlscheping als schuldigen behandeld te wor-
den, of ten minste als aangeklaagden, tot dat men van
den admiraal den onder-koning fiad vernomen waarom
zij waren gedeserteerd, het hun toegestaan werd openlijk
als beschuldigers van hun opperhoofd op te treden.
Margarite en pater Boïl beschuldigden Columbus van
de Koningen te bedriegen in al wat hij van den rijkdom
der Xieuwe Wereld zegde of schreef; zij beweerden dat
Hispaniola altijd eene arme kolonie zou zijn, niet in staat
om op te brengen wat zij zou kosten; zij verweten den
admiraal en zijnen broeders dat zij de Spanjaarden met
onbeschaamdheiden hardheid behandelden; zij beklaag-
den zich over den arbeid, de ontberingen, de straffen
en de beleedigingen welke deze italiaansche gelukzoe-
kers den kastiliaanschen edellieden aandeden. Zij gingen
zelfs zoover van te beweren, dat de admiraal de kroon
bestal in de verdeeling van het goud. Zij besloten met
te verklaren dat zij de kolonie alleen verlaten hadden,
omdat een dringende gewetenspligt hen daartoe noopte,
namelijk om den Koningen zoo spoedig mogelijk de oogen
te openen. Hunne medepligtigen wachtten zich wel van
den steun hunner belangzuchtige getuigenis aan die
leugens te onthouden.
-ocr page 267-
263
De eerlijke en regtschapen zin van Isabella verzette
zich eerst tegen het aannemen van de waarheid dier
beschuldigingen, of de wettigheid van zulk eene wijze
van beschuldigen. Men legde hare goede trouw de ge-
vaarlijkste strikken: men stelde haar voor, om een bij-
zonderen commissaris naar Hispaniola te zenden, ten
einde de daden des admiraals grondig te onderzoeken.
Het was, op zich zelf, monsterachtig om aldus een hoofd
in verdenking te stellen op de minstens onregelmatige
gezegden van ondergeschikten, die zonder zijne toe-
stemming waren gekomen. Of Isabclla begreep de onge-
regtigheid niet van hetgeen men haar liet doen, óf men
overwon hare bezwaren door behendige bestrijding,
<">f men vleide haar met de hoop dat de gekozen com-
missaris, de vriend van Columbus, van haar al de
noodige bevelen zou ontvangen, om de overwinning aan
den admiraal te verzekeren; in alle gevalle, zij gaf hare
toestemming. Aguado, de intendant der koninklijke kapel,
werd aangewezen. Aguado genoot immers de achting en
de vriendschap van Columbus, die hem onlangs aan de
welwillendheid der vorsten had aanbevolen. Isabella
besloot daaruit dat zij vertrouwen in hem kon stellen.
De verstandigste bevelen omtrent de wijze waarop hij
zijne zending moest begrijpen en vervullen, werden hem
officieel gegeven. Hij schond ze weldra zoo stoutmoedig,
dat het onmogelijk is niet te onderstellen, dat hij daartoe
door geheime instructiën gemagtigd was. Deze instructiën
gingen niet van Isabella uit, en indien zij slechts door
Fonseca waren gegtven, zou niets Aguado, na zijne
vergrijpen, aan de gestrengheid van den hardvoehtigen
Ferdinand hebben kunnen onttrekken. De eenige onvoor*
zigtigheid welke men aan Isabclla kon verwijten, is dat
zij voor Aguado eene commissie geteekend had in te
-ocr page 268-
2(54
algemeene bewoordingen opgesteld: dit veroorloofde hem
zich rcne discretionnaire magt aan te matigen. Deachter-
dochtige en spitsvondige Ferdinand toekende zulk eene
lastgeving ongetwijfeld niet zonder hare gevaarlijke rek-
baarheid begrepen te hebben; zijne beweegreden om
deze soort van vrijbrief aan Aguado te geven, was on-
getwijfeld om hem, buiten weten en tegen den wil der
koningin, in staat te stellen om Columbus in het ver-
derf te storten.
-ocr page 269-
HOOFDTUK VI.
Zending van Aguado. Tweede overtoyt van de Nieuwe
Wereld naar Europa.
Aguado vertrok van Spanje naar Hispaniola tegen het
einde van augustus 1493. Hij voerde het bevel over vier
karvelen. Diego Columbus, die gedurende de toehe-
reidselen tot deze uitrusting, met Antonio van Torres
in Europa was aangekomen, scheepte zich weder met
den commissaris naar de koloniën in. De metaalkundige
Pablo Belvis en verscheidene religieusen, bestemd om de
missionarissen te vervangen, die met pater ISoïl uit de
Nieuwe Wereld waren teruggekomen, waren ook op
Aguado\'s eskader ingescheept. Het landde, in de maand
october, te Isabeila. De admiraal bevond zich toen in
het binnenland, den op nieuw in opstand gekomen broeder
van Caonabo bestrijdende.
Van den aanvang af gedroeg Aguado zich niet als een
commissaris, belast met een bijzonder onderzoek, maar
als de ware onderkoning van Indië, en zoo maakte hij
zich dadelijk meester van de prerogatieven van het opper-
gezag. Hij legde eene openbare minachting voor Bartho-
lomeus Columbus aan den dag, die in afwezigheid van
den admiraal regeerde. Hij liet ieder dien hij wilde voor
zich roepen, overlaadde de eenen met de hardste ver-
-ocr page 270-
266
wijten, wierp de anderen in de gevangenis, zeide luid
dat hij kwam om Je Italianen te straffen. Bartholomeus
kon niet minder doen dan de lastgeving van Aguado
vragen. Deze weigerde eerst haar te vertoonen; hij zou,
zeide hij, haar aan den admiraal laten zien. Weldra
veranderde hij van gevoelen: niet slechts toonde hij haar
aan den Adelantado, maar liet nog met bazuingeschal zijn
geloofsbrief plegtig afkondigen. Zij luidde aldus: «Rid-
ders, schildknapen, en gij allen die u volgens onze
bevelen in Indië bevindt, wij zenden u Jan Aguado,
edelman onzer kamer, die tot u uit onzen naam zal
spreken. Wij bevelen u geloof aan zijne woorden te
hechten.»
Zulk een lastbrief, nog verschrikkelijker geworden door
de snoevende uitlegging van den bezitter, overtuigde
ieder dat de val van den admiraal zeker was. «Dit was,
zegt Washingthon Irving, een tijd van zegepraal voor de
schuldigen. Geen hunner die niet aanstonds beschuldiger
werd. Allen die, om hunne misdaden en achteloosheid,
de heilzame gestrengheid der wet hadden beloopen,
schreeuwden om het hardst tegen Columbus. Men verweet
hem, èn de rampen die anderen hadden veroorzaakt, èn
de redmiddelen welke hij had getracht daartegen aan te
brengen».
Daar was eenige tijd noodig vóór dat de admiraal in
het binnenland berigt ontving van hetgeen te Isabella
voorviel, en hij kwam daar terug. Aguado trok partij van
dit uitstel: hij verspreidde legen Columbus de beleedi-
gendste berigten, en nam een zeer bijzonder geschikten
maatregel om den grooten man in discrediet te brengen:
hij durfde zeggen dat de admiraal met opzet van Isabella
bleef, uit vrees voor het licht en de straf; hij deed het
voorkomen alsof hij een detachement kavalerie zond om
-ocr page 271-
267
hem gevangen te nemen. Een Aguado kon zijne hand-
Iangers niet dan onder de ellendigste soldaten van let
eiland kiezen; deze lieten niet na om overal waar zij
doortrokken de buitensporigst overdreven berigten om-
trent de volmagt van den commissaris en den naderen-
den val van den onderkoning uit te slrooijen. De meening
won veld bij de inlandsche stammen, dat er «een jonge
admiraal gekomen was, met last den oude te dooden».
(loluinbus. hun eenigen beschermer, verantwoordelijk
stellende voor de rampen welke zij geleden badden, en
waarschijnlijk voortgedreven door de instinktmalige sluw-
heid waarin de geheele staatkunde van den wilde be-
staat, vereenigden de kacieken zich bij den broeder van
Caonabo om den twist tusschen de Europeanen zooveel
mogelijk aan te stoken, en van daar lieten zij aan den
commissaris eene in hevige bewoordingen opgestelde uit-
eenzetting van hunne grieven toekomen.
Lang vóór dat het detachement dat was uitgezonden
omhein op te sporen, Columbus had aangetroffen, waren
de handelingen van Aguado hem bekend geworden ei
gaf hij hem bevel naar Isabella te gaan. Aguado vormde
toen de misdadigste hoop. Hij kende de natuurlijke fier-
beid van den admiraal, zijn verheven gevoel van de
waardigheid zijner bedieningen, de angstvallige zorg
waarmede hij zijn persoon, zijne diensten, zijn gezag
liet eerbiedigen: hij vleide zich met de hoop dat indien
hij hem met beleedigingen in \'t publiek zou overladen,
al de vurigheid van zijn onstuimig karakter zou ontbrand
worden, dat een ergerlijk tafereel daaruit zou volgen,
dat de admiraal hem door zijne taal of geweldadige han-
delingen een voorwendsel zou verschaffen om hem te doen
beschouwen als den eerbied aan de vorsten in den persoon
hunner Iasthebbende verschuldigd, met voeten tredende.
-ocr page 272-
268
De wijsheid en de deugd van Columbus deden deze
ellendige berekening mislukken. Sinds lang hadden wreede
beproevingen, met godsdienstigheid gedragen, de buiten-
gewone onstuimigheid van zijne geaardheid getemperd;
overigens wist hij zijne eigene waardigheid te goed
te waarderen om zich in een twist te steken met
een snoever als Aguado. «Bovenal had hij een diepen
eerbied voor het gezag der souvereinen; want in de
vurigheid van zijne gevoelens deden zijne getrouwheid
en zijn ijver alleen voor zijne godsvrucht onder» (1).
Toen Aguado en hij elkander ontmoetten, voorkwam
hij Aguado aanstonds door het betoon van de meest
aandachtige en afgepaste wellevendheid. Te vergeefs
hernieuwde de commissaris, door zooveel koelbloedig-
heid uit liet veld geslagen, de belagchelijke en ver-
bitterende plegtigheid van zijn credietbrief bij trom-
petgeschal te laten afkondigen: Columbus in eerbied
verdubbelende, verklaarde hem dat hij zich zou beijveren
al de verlangens Hunner Hoogheden slipt na te komen.
Columbus week in het vervolg niet van die kalme
houding af, welk bewijs hij ook dagelijks ontving van
de deloijaie en gevaarlijke aanslagen van Aguado. Deze
bewerkte onophoudelijk, en door de onregelmatigste
middelen, de Spanjaards en de inlanders om tot zijn doel
te komen. Toen hij aldus tegen den admiraal genoeg
lasteringen, naar zijn zin, had bijeen verzameld, maakte
hij zijne toebereidselen om naar Spanje terug te keeren.
Columbus kon hem niet alleen laten terug gaan : dan
toch zou hij der leugen een al te vrij veld hebben gc-
geven; hij kondigde aan dat zij zamen zouden gnan.
Eigenlijk was Columbus niet zonder ongerustheid over
(1) Washington Ir ving.
-ocr page 273-
269
den uitslag dier betreurenswaardige zaak : hij zou niet
slechts aan het hof te strijden hebben tegen de taal van
zijne talrijk\'e en magtige vijanden : de kolonisatie had
nog niet dan zeer onvolmaakte uilkomsten opgeleverd;
zij had betrekkelijk groote sommen gekost: dit blijkbaar
onderscheid tusschen zijne beloften en hare vcrwezen-
lijking zou hem zeker voor de voeten geworpen worden;
hij zou veel moeite hebben om te doen erkennen, dat
deonvruchtbaaiheid der Ontdekking voortkwam, niet uit
zijne fouten of de werkelijke armoede der Nieuwe Wereld,
maar uit de misdaden zijner vijanden.
Even gelukkige als onverwachte feilen trokken Colum-
bus evenwel uil zijne mocijelijkste verlegenheid: hij
werd toen door voorvallen, waarmede de behendigheid
der menschen niets gemeens had, uit zijne verslagenheid
gered. Toen hij zich gereed maakte om met Aguado
onder zeil te gaan, brak over Hispaniola een dier vreese-
lijke stormen los, die alleen te huis behooren op de
Antillen, en waaraan Europa geen naam heeft kunnen
geven dan door aan de taal der inboorlingen een woord
Ie ontleenen: zulk een storm, die eenc ware ramp
is, noemen zij ouragan, orkaan. Hij blies drie uren,
en ging vergezeld van waterhozen, bliksem en donder,
en de zee trad builen hare grenzen. Van de vier kar-
velen van Aguado en de drie van Columbus die in de
haven van Isabella ten anker lagen, zonken er zes of
werden tegen de kust verbrijzeld. Een enkel weerstond;
het was niet slechts het kleinste, maar ook dat hetwelk
het meeste averij had vóór den storm, de Santa Clara,
eertijds de Nina, datzelfde brooze en dappere schip
«dat den admiraal in zijne schipbreuk van de Nativiteit
was ter hulp gekomen, dat hem,» door de woedende
elementen van den Atlantischen Oceaan, «te Palos had
-ocr page 274-
270
teruggevoerd», op zijne eerste reis, en dat, nog later,
«hem in staat had gesteld om de zee van Cuba te
onderzoeken» (1).
De admiraal en de commissaris konden niet beide , met
hun gevolg en hunne zieken, op een enkel karveel
scheep gaan. Overigens was de Santa Clara niet zonder
zware averij den orkaan te boven gekomen. Terzelfder
tijd dat hij haar liet herstellen, gaf Columbus bevel om
de schepen die op de kust gestrand waren te sloopen
en met hunne overblijfselen een tweede karveel, het
Heilig Kruis, lu bouwen. Deze arbeid hielden den admi-
raal en Aguado tegen wil en dank veel langer in de
kolonie op dan den tijd die vroeger was bepaald voor hun
terugtogt naar Spanje. Dit uitstel nu kwam bijzonder ten
gunste voor Columbus\' zaak.
Een jonge Arragoniër, Michael Diaz, van een krachtvol
karakter en een schoon uiterlijk, maar niet minder
opbruisschend van aard, was, verscheidene maanden
vroeger in twist geraakt met een zijner makkers, die,
even als hij, tot het dienstpersoneel van den Adelantado
behoorde. Als ware Katalonicrs hadden zij met het mes
gevochten. Diaz kwetste zijn tegenstander zóó ernstig,
dat hij, hem dood wanende, naar het binnenste van het
eiland vlugtte, om zich aan de straf voor dien moord
te onttrekken. De getuigen van het gevecht vlugtten met
hem. Op avontuur ronddolende, kwamen zij bij de mon-
ding van de Ozama, waar sedert de stad St Domingo
gesticht werd, in eene indiaansche stam, door eene vrouw
geregeerd. Deze vrouw vatte liefde voor Diaz op. Ten
einde hem bij zich te houden, openbaarde zij hem, wetende
welke waarde de blanken aan het bezit eener goudmijn
(l) Roselly de Lorgues.
-ocr page 275-
271
hechtten, het bestaan, op zeven mijlen afstand, aan den
linkeroever der rivier Hayma, van onvergelijkelijk rijke
goudlagen, en raadde hem aan om zijne landgenooten
over te halen om de ongezonde streken van Isabelia te
verlaten en zich in deze nieuwe verblijfplaats te vestigen.
Zeker zijnde dat mededeelingen van dit gewigt hem
vergiffenis zouden doen verwerven, spoedde Diaz zich
naar Isabelia. Christophorus en Bartholomeus Columbus
schonken hem vergiffenis, en inderdaad met te meer
regt, omdat zijn makker niet aan de messteek bezweken
was. Diaz, Bartholomeus en de metaalkundige Pablo
Belvis vertrokken naar de rivier Hayna. Zij vonden daar
een grond die letterlijk van goud doortrokken was, zij
konden het in zulke aanzienlijke hoeveelheden en bij
zulke zware stukken verzamelen, dat ze naauwelijks hunne
oogen geloofden. In een omtrek van meer dan zes mijlen,
herhaalden zij telkenreizc hunne opgravingen, en telken-
male, werd de ondervinding door een wondervol goed
gevolg bekroond. Zij haastten zich naar Isabelia terug
te keeren, en brsgten daar brokken goud van eene ont-
zettend groote waarde aan. De admiraal zag daarin eene
uitstekende weldaad van de Voorzienigheid: zij verschafte
hem dit onfeilbaar middel om degenen die hem en de
Nieuwe Wereld lasterden, juist op het oogenblik te bc-
schamen, dat hij, met Aguado in Spanje terugkeerende,
die hulp het meest behoefde. Hij sloot zich in zijne bede-
plaats op, en dankte den Heer hartelijk, en wijdde hem
de eerstelingen dier nieuwe ontdekking toe. Dit was
zijne onveranderlijke gewoonte: «Wanneer men hem,
zegt Herrera, eenig goud of voorwerp van waarde
bragt, knielde hij in zijne bedeplaats neder en dankte
God.»
Columbus liet zijne beide broeders te Isabelia achter;
-ocr page 276-
272
hij gaf zijne volmagt aan Bartholomeus, die, in geval
van overlijden, door Diego zou worden vervangen; hij
schreef hem bijzonder voor om onverwijld een fort bij
de mijn te bouwen: deze vesting werd, om dit hier
aanstonds bij te voegen, inderdaad door den Adclantado
gebouwd, die haar, uit een vroom gevoel van broeder-
lijke vriendschap, den naam gaf van fort St Christophorus.
De admiraal had reeds naar zijn beste vermogen de
verwarring hersteld, die in het heilig missiewerk door
het plotseling vertrek van pater Boïl was veroorzaakt:
hij verdubbelde zijne zorgen in dit opzigt, op hetoogen-
blik van zijn vertrek. Hij belastte een franciskaan,
pater Joannes Bergognon, met de taak om het Evangelie
aan de inlandsche stammen te prediken. Hij voegde hem
broeder Romanns Pane, een hieronymiet toe, die de
gaaf der talen had ontvangen, en die zich zelven uit
nederigheid nooit anders noemde dan de Arme Kluize-
naar.
Hij wilde, daarenboven, dat broeder Romanus,
naar zijne persoonlijke opmerkingen, in de Staten van den
kaciek Guarionex, een geschrift zou opstellen over de
geloofsbegrippen en de godsdienstige gebruiken der
Indianen, hetwelk tot gids zou moeten strekken voor
al de andere missionarissen. Hij verzuimde ni.it om de
veiligheid der Evangeliepredikers te verzekeren, door
hun ecne voldoende krijgsmagt toe te voegen en door bij
hunne verblijfplaats eene post van voetvolk te vestigen.
Toen al die zaken zoo goed als de menschelijke voor-
zigtigheid dit vermogt, geregeld waren , gingen Columbus
en Aguado den 10 maart 1496 scheep; Columbus was aan
boord van zijn getrouwe Santa Clara; Aguado op het Heilig
Kruis.
Zij voerden de zieken uil de kolonie en een zeker
getal indiaansche krijgsgevangenen, onder anderen den
kaciek Caonabo mede, die gedurende den overtogt stierf.
-ocr page 277-
273
Even als Lij zijne eerste terugreize naar Europa, stuurde
de admiraal, in plaats van noordwaarts de veranderlijke \\vin-
den te gemott te varen, van Isabella regt naar Kastilië. Zijne
gelicele reis was dan ook niet dan een vermoeijende strijd
tegen den wind. Reeds bij zijn vertrek op de karaïbische
eilanden teruggeworpen, bevond hij zich nog den 20april
te Gtiadeloupe, na veertig dagen gelaveerd te hebben. Hij
was verpligt om daar te landen, ten einde zijn voorraad
levensmiddelen te vernieuwen. Toen zijne togtgenooten
aan land de verlaten woningen binnentraden, «gingen
zij rooven en vernielen tegen zijne uitdrukkelijke bevc-
len» (1). Op dit eiland hadden zijne mannen overigens
een waren strijd vol te houden tegen de karaïbische
vrouwen, die, bij afwezigheid van hare mannen, met
bogen en pijlen gewapend, zich schrap zelteden tegen de
Spanjaarden, ten einde hunne ontscheping Ie beletten.
Columbus besloot daaruit, geloof hechtende aan de ver-
halen van Marco Polo omtrent zekere aziatische eilanden ,
door Amazonen bewoond, dat Guadrloupe eene bevolking
had geheel uit vrouwen zamengesteld.
Eene maand later, den 20 mei, hadden de karveclen
zulk eene voortdurende reeks van ongunstige windstreken
doorgeworsteld, dat zij nog een groot gedeelte van den
overtogt moesten doen. De levensmiddelen waren bijna
uitgeput, het water begon te ontbreken. Het was noodig
dat iedereen op het karig rantsoen van zes oneen brood
per hoofd werd gebragt. De admiraal — dit was zijn
onveranderlijke regel — gaf bet eerst het voorbeeld van
de gelijkheid in ontberingen: hij stelde zich op rantsoen
gelijk een eenvoudige matroos. Deze staat van zaken zou
(1) Washington ïrving.
13
-ocr page 278-
274
voldoende zijn geweest om zeer diepe droefheid nan
boord der beide schepen te veroorzaken. De onzekerheid
der stuurlieden omtrent den toestand waarin de kar-
velen zich bevonden, vermeerderde het smartelijk voor-
gevoel. De admiraal verzekerde hun dat men nog honderd
mijlen van de middaglijn der Azorische eilanden verwijderd
lag, dit was de waarheid; maar zij wilden geen geloof
hechten aan zijne woorden. Iedereen zette een verschil-
lend gevoelen vooruit; allen intusschen achtten zich ver-
dwaald en verloren in de eenzame streken van den
Oceaan, die geen tocvlugtsoord opleverden.
De tegenwoordigheid aan boord van vele zieken was
eene andere reden van droefgeestigheid en droefenis. Die
arme lieden leden en het gezigt ven hun lijden maakte
de equipagiën nog treuriger. De goedheid van Columbus
verminderde dit ongeluk op de. Santa Clara. Hij had een
vaderlijk medelijden met de bedlerige passagiers, hij
bezocht, troostte hen, sprak hun moed in met de beste
en godsdienstigstc woorden. Zijn heilige vriend, pater
Juan Perez, die ook naar Spanje terugkeerde, onder-
steunde hem ten dien opzigte met de grootere werk-
dadigheid van zijne heilige bediening. Deze dubbele
werking had ten gevolge dat het moreel der gezonde
matrozen en passagiers krachtig en vol vertrouwen bleef.
Maar aan boord van het Heilig Kruis vond men die
militaire waardigheid en die christelijke liefde niet. «Op
het karveel van Aguado, liet de koninklijke commissaris
zich volstrekt niet aan de zieke werklieden en soldaten
gelegen liggen» (1).
(1) Roselly de Lorgues. Het ia hier de plaats om eene bijzonder-
heid van Columbus leven te doen opmerken : vele lasteringen zijn
tegen hem door zijne togtgenooten geuit; welnu, juist ten tijde
-ocr page 279-
275
De tegenwoordigheid, eindelijk, van de indiaansche ge-
vangenen op de Santa Clara en het Heilig Kruis, werd
eene afzonderlijke aanleiding lot verbittering voor de
equipagie en van strijd voor den admiraal. In het begin
van j 11 nij, veroorzaakte de voortdurende vermindering
van levensmiddelen op de karveelen een staat van w zen-
lijken hongersnood. De matrozen waren ten prooi van
de kwellingen van honger en dorst. Des te wrecder
gemaakt door het bovenmate groote lijden van het oogen-
blik, dewijl zij geloofden in de naaste toekomst veroor-
deeld te zijn, om, bij gebrek aan voedsel, den vreese-
lijksten dood te moeten sterven, begonnen zij te berekenen
wat de Indianen dagelijks gebruikten. liet scheen aan
de eenen dat het een zeer natuurlijk middel zou zijn om al
die nuttelooze monden in zee te werpen, ten einde den
voorraad langer te rekken : den 7 junij durfden zij in
dien zin bijna een openbaar voorstel te doen. Anderen
dreven de wreedheid tot het uiterste: zij waren van
meening dat men de gevangenen moest dooden, en het
onvoldoende van het rantsoen goedmaken, door hen op
te eten.
Naauwelijks waren deze afgrijselijke plannen aan den
admiraal bekend, of ontroerd van verontwaardiging, ver-
klaarde hij aan die door den honger verdwaasden,
dat zulk een afgrijselijke aanslag nimmer op zijn schip
zou gedoogd worden. «Hij moest, zegt Washington Irving,
al zijn gezag ten toon spreiden» : Zoo diep waren die
moordplannen in de gemoederen doorgedrongen. Aan die
moordenaars van intentie herinnerde hij dat de ontdek-
dat hij onveranderlijk al de deugden beoefende, tegenovergesteld
aan zijne beweerde misdrijven, begingen zijne lasteraars, daaren-
tegen, zei ven steeds, met eene wezenlijke onbeschaamdheid, al de
misdaden welke zij hem onregtmatig ten laste legden.
-ocr page 280-
270
king van Indiè\' ten onderwerp Itad gehad om zijne be-
woners tot Onzen Heer Jesus Christus te brengen; dat
hetzelfde bloed waardoor de Spanjaarden waren vrijge-
kocht, ook de Indianen had vrijgekocht; dat hij hen
naar Kastilië geleidde om kinderen der Kerk van hen
te maken en vrienden van de spaansche natie; dat ver-
scheidene hunner reeds christenen waren; dat allen
menschen, en om die reden, hunne broeders waren;
dal allen regt hadden om op dezelfde wijze behandeld
te worden. Hij hield hen daarenboven voor oogen, dat
het geduld in de smartelijkste beproevingen de kenmer-
kende deugd der christenen, het kenteeken hunner meer-
derheid was. Hij verklaarde hun dat hunne misdaad
niet eens tot verschooning zou hebben de wezenlijke
uitersten welke zij vreesden: naar zijne berekeningen
zou men binnen drie dagen Kaap Sint Vincent zien.
De stuurlieden verklaarden zich eenstemmig tegen deze
verzekering. Zij meenden nog ver van de wateren van
Cadix verwijderd te wezen. Eenigc zeiden dat men in
de wateren van Engeland was; anderen in de buurt van
Galiciè, omstreeks het Vlaamsche Kanaal. «Toen dan
ook Columbus bij zijne meening volhardde, en last gaf
om gedurende den nacht al de zeilen op te gijen, ver-
hief zich een algemeen gemor en riepen de matrozen
uit, dat het beter was op de kust geworpen te worden
dan in volle zee van honger om te komen. Intusschen
ontdekten zij, den volgenden morgen, tot hunne groote
vreugde, het land zelf dat Columbus had aangekondigd» (1).
De zoo volkomen en snelle verwezenlijking van deze
verzekering van den admiraal, deed hem niet door al
zijne togtgenooten beschouwen, gelijk Washington Irving
(1) Washington Irving,
-ocr page 281-
277
zegt, «als eene soort van godspraak die al de geheime»
van den Oceaan kende.» Indien eenigen zich h<rinner-
den hoe al zijne berekeningen, in alle omstandigheden,
letterlijk bewaardheid werden, besloten zij daaruit dat
hij «begiftigd was met eene om zoo te zeggen goddelijke
ingeving»; eenigen ook aarzelden niet te denken dat hij
al de schuldige geheimen der toovenarij ter zijner hulpe
riep.
De beide karvelen wierpen het anker, den 11 junij,
in de haven van Cadix. Derhalve had de overtogt drie
maanden en vier dagen geduurd Op het oogenblik dat
de admiraal de haven binnenliep, vertrokken daaruit drie
schepen, door Alonzo Nino aangevoeld en met levens-
middelen en krijgsvoorraad beladen, naar Hispaniola.
Nino stelde aan Columbus de aan hem gerigte depêches
ter hand, en Columbus gaf aan Nino nieuwe instructiën
voor Bartholomeus.
-ocr page 282-
DERDE BOEK.
de nt.,!.i; iikis (149li—1500).
EERSTE HOOFDSTUK.
Coliimbus is er up bedacht om den religieusen staut
Ie omhelzen.
IIij stelt een metjoraat in.
Het was meer dan eene maand geleden dal Coliimbus
van Sevilla zijne aankomst aan de souvercinen had aan-
gekondigd, locn zij hem den 12 julij van Almanza ant-
woordden. Dit uitstel laat zich verklaren: du kolerie die
Coliimbus vijandig was, wilde niet dat hij de koningin
zou zien en spreken, vóór dat men niet Agnado de mid-
delen had beraamd om te beletten dat de waarheid aan
bet licht zou komen. Coliimbus bedroog zich daarin niet.
Hij ondervond ongetwijfeld, reeds te Cadix en te Sevilla,
een begin van regt: hij ging daar voort met aan zijne
zieken dezelfde vaderlijke belangstelling overvloedig te
doen ondervinden die hij op reis voor hen had betoond;
hunne dankbaarheid was sterker dan al de kwade
-ocr page 283-
27!)
hartsloglcu: zij herriepen ai wat zij vroeger legen liem
hadden mogen inbrengen, en ontsluijerden duizende
duistere kuiperijen van liet kabaal, waaraan zij zich ver-
welen deel te hebben genomen. Maar kon de admiraal
verwachten dat die onvoorziene getuigenissen de !angbe-
raamdc intriges van de gunstelingen van Ferdinand zouden
verijdelen ?
Hij voelde zich door eene bittere walging voor de
wereld overmeesterd. Zekere soort van strijd is in liet
wezen dvv zaak antipathiek aan den man van eene
ware kracht, die haar natuurlijk, eerzaam, vruchtbaar
gebruik zoekt. De vernuftige, maar onvruchtbare ge-
heimc handelingen; de berekeningen welke zeer goed
doordacht zijn, maar het algemeen nut niet tot beweeg-
grond hebben, van op lage wijze bekwame tegenstanders,
schrikken de regtschapen en fiere ziel af. De laaghartige
wapenen alleen kunnen de zegepraal in dit strijdperk
bezorgen; hij die verstand heeft begrijpt dit, maar onl-
breekt het hem levens niet aan karakter, dan onder-
werpt hij zich nimmer aan het nemen van zijne loevlugt
tot schandelijke hulpmiddelen. Het was er dus niet ver
af of Coluuibus zou zich voer altijd in een klooster hebben
opgesloten. «II ij liet zijn baard groeijen as een religieus van
den Heiligen Franciscus. Tot nu toe had Inj zich tevreden
gesteld niet het koord der Orde onder zijne gewone
kleederen te diagen; nu gordde hij het zigtbaar om de
lendenen. Zijne kleederen herinnerden in vorm en kleed ,
het habijt der Observantie. Hij vertoonde zich in de stralen
van Sevilla in het Ordesklced der monnikken van den
Heiligen Franciscus,» zegt Humblot. Las Casas en de
pastoor van Los Palacios zeggen dat zij hem aldus geheel
gekleed gezien hebben.
De brief der souvereinen noodigde Columbus uit om
-ocr page 284-
280
aan het hof te komen; hij wekte zijn moed weder op.
Hij vertrok naar Burgo«, waarheen de Koningen zich,
van Almanza, begeven hadden. Bovenal gevoelig voorde
leugenachtige berigten, welke de strekking hadden om
Indië in discrediet te brengen, liet hij langs den geheelen
weg van Sevilla naar Burgos, wanneer hij de steden en
de dorpen doortrok, de voornaamste merkwaardigheden
welke hij had medegebragt, voor zich uit dragen, ten
einde de oogen der bevolkingen te treffen. Onder deze
voorwerpen bevond zich een ketting van massief goud,
die zeshonderd kastilianen woog.
De admiraal werd aan het hof met de grootste onder-
scheiding ontvangen. De Koningen, spraken hem noch over
de klagten van Margarite en pater Boïl, noch over het
onderzoek van Aguado. De meeste der geschiedschrijvers
hebben in dit stilzwijgen der Koningen, een bewijs van
welwillendheid voor Columbus willen zien. Dit stilzwijgen
geeft in wezenlijkheid te kennen, dat de alvermogende
bescherming van Ferdinand , mannen als Margarite, Boïl,
Aguado dekte en amnestiecrde. Indien het den admiraal
ware toegelaten geweest, wat het regt en de orde voor-
schreven, om hunne getuigenissen en hunne handelingen
grondig te bespreken, zou hij hunne misdrijven gemak-
kelijk hebben bewezen: Isabella zou dan geéischt hebben,
dat zij hunne straf ontvingen. Door de zaak te sussen,
redde de koning hen: zij bleven voortdurend in gunst.
Reeds in zijn eerste gehoor, te Burgos, bewees de
admiraal dat hij, ondanks zijne overhelling tot zacht-
moedigheid, gestrenge maatregelen had moeten nemen
tegen wreede opstandelingen. Het goud, de paarlen, het
katoen, de andere kostelijke koopwaren welke hij mede-
bragt, vvederlegden zoo volkomen in Jsabella\'s oog de
praatjes van eenige partijgangers over de voorgewende
-ocr page 285-
281
armoede der eilanden, dat Hunne Hooglieden, staande
deze bijeenkomst, besloten om de kolonie van Hispaniola
te voorzien van al wat noodig was voor hare ontwik-
keling, en aan Columbus een nieuw eskader toe te ver-
trouwen om andere landstreken op te sporen, die nog
rijker waren en wier bestaan hij als onbetwistbaar
aannam.
Maar twee gewij,tige zaken hielden , op dit oogen-
blik, de aandacht van Isabella uitsluitend bezig. Men
ging het dubbel huwelijk vieren van de infante, hare
dochter, met den aartshertog Philippus, en van den infant,
prins Jan, met Margarctha van Oostenrijk. Columbus
moest de doorluchtige beslommeringen van zijne bescherm-
vrouw eerbiedigen : hij bleef verscheidene maanden bij
het hof te Burgos, zonder den minsten stap te doen met
betrekking tot de ondernemingen der Nieuwe Wereld.
Gedurende zijn verblijf te Burgos had Columbus, zoo-
als het waarschijnlijk is, persoonlijke betrekkingen met
een personaadje dien wij moeten noemen. Een der sterkst
gekarakteriseerde individualiteiten in Spanje in de vijf-
tiende eeuw, Jaiine Ferrer, was koopman in juweelen,
de behendigste, maar ook de delikaatst eerlijke juwe-
lier van dien tijd. Hij bezat rijke kantoren in verschei-
dene groote steden van Europa , en een beroemde winkel
te Burgos. Hij dankte aan zijne manieren, een groot
heer waardig, aan zijne uitstekend (ijne wijze om de
lieden te behandelen en hunne zaken te behartigen, de
voornaamste betrekkingen in het geheele land. Het hof
van Kastilië stond voor hem open. De Groot-Kardinaal
vereerde hem met den titel van vriend. De koningin
behandelde hem met een om zoo te zeggen hartelijk
vertrouwen. Opmerkcr, reiziger, al de talen sprekende,
wiskundige, ervaren in de sterrekundige wetenschappen,
-ocr page 286-
282
V
scheikundige gelijk men het toen ten tijde kon zijn,
geleerde, wijsgeer, letterkundige, ervaren in al wat kun-
stcn aangaat, ging in hem het zuiverste geloof met de
hoogste vlugt eener geleerde rede gepaard. «Hel spaansch
episcopaat achtte dien juwelier, in wien al de kosmo-
graphen een meester zagen, zeer hoog. Zijne technische
kennis deden hem de verhevenheid van Columhus beter
dan wie ock waarderen, en zijne providentiële bestem-
ming erkennen... Hij noemde de Ontdekking luide : eene
zaak, meer goddelijk dan menschelijk» (I).
Een jaar geleden door de koningin over Colunibus en
zijne ontdekkingen geraadpleegd, had Jaime Ferrer geant-
v.oord: «Ik geloof dat de goddelijke Voorzienigheid hem
in hare verhevene en geheimzinnige oogmerken gekozen
heeft als haar lasthebber voor dit werk, dal mij toeschijnt
sleclits eene inleiding en eene voorbereiding te zijn voorde
dingen welke diezelfde Voorzienigheid zich voorbehoudt tot
hare glorie, bet heil en bel geluk der wereld te ontdekken.»
Hij had aan den admiraal geschreven : « De goddelijke en
onfeilbare Voorzienigheid zond den groolen Thomas van
liet westen naar het oosten, om ons heilig katholiek geloof
in Indië te verkondigen; en u heeft zij, langs den tegen-
overgestelden kant, van het oosten naar hel westen ge-
zoudiii, opdat gij, door zijn goddelijken wil, de uit-
cinden van Opper-Indië zoudl bereiken, opdat de vol-
keren, die Thomas niet gehoord lubben, de wet
der zaligheid mogen kennen, en deze woorden van
den profeet in vervulling mogen gaan: hun woord zal
over de aarde weerklinken.
Ik meen niet te dwalen
wanneer ik zeg, beer, dat gij de bediening van apostel,
van gezant Gcds vervult, die door de goddelijke raads-
(1) Rosell) de Lorgucs.
-ocr page 287-
283
besluiten is gezonden om zijn heiligen naam te open-
baren aan de streken waar de waarheid onbekend is
gebleven. Het zou niet ongepast zijn geweest voor de
waardigheid en het gewigt uwer zending, indien een
paus of een kardinaal van Rome in deze streken deel
had genomen aan uwer, roemvollen arbeid».
De christelijke gevoelens van dengene die deze groote
loftuitingen aanColumbusgaf, verhoogden nog hare waarde.
Jaime Ferrer beval den admiraal aan om zich op de
knieën te werpen als hij de uitkomsten zijner verhevene
bediening in zijn geest zou nagaan, en niet de nederig-
heid van den koninklijken profeet uit te roepen: «Geef
niet aan ons, fleer, niet aan ons, maar aan meen naam
alleen de glorie».
Toen in de maand april 1497, de huwelijken van den
prins en de infante waren voltrokken, hielden de Konin-
gen zich, op het initiatief van Isabella , bezig met een
derden togt naar Indië. De koningin meende het aan de
diensten door Columbus bewezen, verschuldigd te zijn,
om, uit eigen beweging, eene belooning te vuegen bij
die, in het verdrag van Grenade bepaald. Zij bood hem,
als bijzondere üjftogt van zijne waardigheid van Onder-
koning, de concessie op Hispaniola, hetzij als hertogdom,
hetzij als markiezaal, van eene uitgestrektheid lands van
vijftig mijlen lengte en vijf en twintig breedte aan. Hij wei-
gerde: zijne zending bestond, meende hij, in hetdoor-
loopen van de meest mogelijke uitgestrektheid der nieuwe
zeëen; hij wilde zich geen bijzondere belangen scheppen
welke voor hem eene bekoring zouden worden om zijn
verblijf ergens te vestigen (1).
(1) Zal het steeds zwervende leven van Columbus gelegenheid
-;cven, om, wanneer de Heilige Stoel eenmaal tot de zaligverkla-
-ocr page 288-
284
Maar « met goedkeuring van zijne edele beschermvrouw,
besloot de admiraal om een majoraat te stichten dat bij
zijne nakomelingschap de herinnering aan zijne Ontdek-
king en de vruchten van zijn arbeid zou doen voortle-
ven» (1). Ofschoon deze acte, gewoonlijk het testament
van Columbus genoemd, eersteenige maanden later, den
22 februarij 1VJ8, is opgesteld, achten wij het gepast
om hetgeen wij daaromtrent moeten medcdeelen, hier te
doen volgen, dewijl het eerste denkbeeld daarvan werd
besproken gedurende zijn verblijf te Burgos.
Het zou, welligt het best zijn om het woordelijk at\'
te schrijven: maar het is daarvoor te lang. Ziehier de
eerste regels:
«In den naam der Heilige Drievuldigheid die mij het
denkbeeld ingaf, dat Zij mij vervolgens volkomen dui-
delijk maakte, dat ik van Spanje naar Indië kon varen,
door den Oceaan in westelijke rigting over te trek-
ken. .. Dewijl wij hopen dat men met Godes hulp, en
ring van dien uitstekenden christen wil overgaan, ten zijnen opzigte
den regel te volgen die, sedert Benedictus XIV, omtrent iedereen die
tot de kanonisatie wordt voorgesteld, eischt dat een voo~loopig r»p-
port worde uitgebragt door den bisschop der plaats? Het is zeker dat
„de ware verblijfplaats" van dien grooten man „de Oceaan" was,
zooals in zijn brief van 2 julij 1866, Z. Em. de kardinaal Donnet,
aartsbisschop ran Bordeaux, doet opmerken. De zee wordt, in
het kanonieke regt beschouwd als nullius dioecesis. De Heilige
Stoel heeft zich de jurisdictie over de zee voorbehouden, en oefent
die uit door lasthebbers met hare volmagt ten dien opzigte bepaald
bekleed: dit zijn, in \'t algemeen, de Groot-Aalmoezeniers der zee-
varende mogendheden. Daarom schijnt het geoorloofd te onder-
stellen dat de Opperherder den regel van Benedictus XIV zeer
naanwkeurig zou uitleggen, indien hij, zelf de zaai van Colum
bus inleidende, ten zijnen opzigte het regt en het prerogatief van
den ordinarius uitoefende.
(2),Roselly de Lorgues.
-ocr page 289-
28;i
niet lang hierna, eene goede en groole opbrengst van die
eilanden on dat vasteland zal trekken, waarvan, om de
voormelde redenen, het tiende en het achtste mij toebe-
hooren, met de bepaalde salarissen en emolumenten;
overwegende dat wij stervelingen zijn, en dat helieder-
een voegt orde op zijne zaken te stellen en aan zijne
erfgenamen en opvolgers Ie verklaren welke goederen hij
bezit, of waarop hij regt heeft, heb ik besloten een Majo-
raat in te stellen ....
«Ik benoem tot mijn erfgenaam, mijn zoon don Diego;
bij kinderloos overlijden, zal hij door mijn anderenzoon,
Ferdinand, vervangen worden; en indien God ook over
hem beschikte zonder dat hij kinderen bad en zonder
dat ik een anderen zoon had, dan zal mijn broeder
Bartholomeus hem opvolgen en na hem zijn oudste zoon;
en indien het Gode behagen mogt dat hij zonder kinderen
stierf, dan zouden de andere zonen van don BarthoIo-
meus hem na elkander en voor altijd opvoigen; of bij
ontstentenis van mijn oudsten zoon, zal ik tot erfgenaam
hebben don Ferdinand, op dezelfde wijze, van zoon tot
zoon achtereenvolgens, of in hunne plaats, mijne broeders
Bartholomeus en Diego.»
De admiraal gaat veel verder in zijne aanwijzingen
betrekkelijk de orde van overerving van zijne goederen
in zijr.e familie; vervolgens het geval voorziende dat de
een of de andere erfgenaam vervallenverklaring zou be-
loopen. zegt hij: «Deze vervallenverklaring zal niet be-
loopen worden om geringe omstandigheden of kleine geschil-
len aan de regtbanken onderworpen, maar in de gewigtige
gevallen welke Gods glorie, mijn roem en die mijner familie
kunnen raken.... En ik smeek Zijne Heiligheid, en hen
die na hem de Opperhoofden der heilige Kerk zullen zijn,
om, indien het mogt geheuren dat de tegenwoordige
-ocr page 290-
286
acte zijn heilig bevel mogt noodig hebben en zijn bevel
om uitvoering te verkrijgen, dit bevel te geven, en onder
straf van excommunicatie, opdat zij in geenerlei opzigt
gevicieerd mogt zijn.» Columbus rigt dergelijk verzoek
aan den koning, aan de koningin van Spanje, aan de
granden van het koningrijk , aan de heeren van den raad
en a! de overheidspersonele
«Mijn zoon Diego, zoo gaal hij voort, en al mijne
opvolgers en nakomelingen, zullen mijn wapen drogen
zooals ik het hun zal nalaten, zonder daarbij iets te
voegen , en het zal op hun zegel gegraveerd worden....
Hij, die mijne goederen zal erven, zal de liandteekening
aannemen waarvan ik mij bij deze bedien.... Welke andere
titels de koning hem ook moge verleenen, bij zal alleen
dien van admiraal aannemen. Dit. moet slechts verstaan
worden van zijne handteekening en niet van de vermel-
ding zijner titels, die hij geheel mag doen, indien hem
dit goeddunkt, maar hij moet alleen teekenen als: de
Admiraal.»
>ooit heeft iemand, zoover ons bekend is,
de hoedanigheid van zceoflicier hooger in eer ver-
heven , dan Columbus door deze testamentaire clausule
deed.
De volgende bepalingen, welke de laatste der acte zijn,
behoeven niet aan de bijzondere aandacht van den lezer
aanbevolen te worden: ééne daarvan heeft betrekking
op de kapitalisering der inkomsten.
«Don Diego, of wie ook genoemde eigendommen zal
erven, zal remises moeten doen, hetzij in wisselbrieven,
hetzij op eenige andere wijze, van alle sommen, welke
hij op de inkomsten zal kunnen besparen, en bevelen
dat men in zijn naam of in dien zijner erfgenamen aandee-
len in de bank van den heiligen Georgius (van Genua) zal
koopen, die zes per cent rente dragen, en waar het geld
-ocr page 291-
287
zeker geplaatst is, en de fondsen zullen de bestemming ver-
krijgen , die ik zal aanwijzen. Deze aanwijzing van het
gebruik vooral kenmerkt Coliimbus geheel.
«Gelijk hel, iederen man van rang die eigendommen heeft
betaamt, zegt hij, C.od met zijn persoon en zijne goederen
te dienen , en dewijl het geld in de bank van den Heiligen
Georgiits geplaatst, volkomen zeker geplaatst is. daar Genua
eene edele en magtige stad is, en dewij! op het tijdstip dat
ik ondernomen heb om ter Ontdekking van Indië te vertrek-
ken, dit met de bedoeling geschiedde om den koningen de
koningin, onze vorsten , te smeeken om al het geld dat men
van Indië bovengenoemd zou kunnen trekken , aan de ver-
overing van Jerusalem toe te wijden, en ik hun dit gevraagd
heb: is het, indien zij het doen, des Ie beter; zoo niet,
en in allen gevalle, zal gezegde Diego, of wie zijnerf-
genaam zal zijn, al het mogelijke geld bijeenbrengen,
en den koning, zijn Meester, vergezellen, indien hij ter
verovering van Jerusalem mogt uittrekken, of daarheen
anders zelve gaan met al de krijgsmagt welke hij zal
kunnen bijeenbrengen
: en dit plan volgende, zal het den
Heer behagen hem te helpen om het te vervullen, en
indien hij niet in staat was om de geheele verovering van
het land te voltooijen, dan bestaat er geen twijfel of hij
zal het ten minste gedeeltelijk doen. Dat hij dan zijn
geheelen schat in de bank van den Heiligen Georgius
van Genua plaatse, en dat zij daar vermenigvuldige tot
dat men iets zal kunnen doen betrekkelijk het plan om-
trent Jerusalem; want ik geloof, dat wanneer Hunne
Hooglieden zullen zien dat dit plan een begin van uit-
voering heeft gekregen, zij het zelven zullen willen ten
uitvoer brengen, of dat zij hem ten minste, als aan hun
dienaar en leenman, de middelen zullen schenken om. het
uit te voeren.»
-ocr page 292-
288
Wat daarvan moge gebeuren: «Ik belast mijn zoon
Diego, gaat Columbus voort, met dat geheele inkomen,
en zijn persoon en al zijne beschikbare middelen te ge-
bruiken, om Hunne Hoogheden en hunne opvolgers goed
en trouw te dienen, zelfs ten koste van zijn goed en
zijn bloed, daar het Hunne Hooglieden zijn, die mij,
na God, de middelen hebben verschaft om mijne Ontdek-
kingen Ie doen en gezegde goederen te verkrijgen; ofschoon
het waar is dat ik in dit koningrijk ben gekomen om
hun deze onderneming voor te stellen, en er veel tijd
verloopen is vóór dat men maatregelen heeft genomen
om haar uit te voeren; iets dat, overigens, niet te ver-
wonderen is, dewijl het cene onderneming was welks
onderwerp voor ieder onbekend was en waarin niemand
vertrouwen stelde; daarom ben ik hun daarvoor des te
meer dank verschuldigd, even als voorde bevordering
en de gunsten welke zij mij sedert dien tijd verleend
hebben».
Wat de volgende clausule betreft met belrekking tot
het tijdelijke gezag van den opperherder, het is over-
tollig te doen uitkomen hoezeer daarin zijne godsvrucht
en zijn diepzinnige politieke geest uitkomt: «Ik beveel
Diego ook, gaat Columbus voor, of wie ook in bezit van
gezegde goederen zou kunnen zijn, indien er cene scheu-
ring in de kerk Gods ontstond» (de Hervorming ging
ontstaan; voorzag Columbus het?), «en dat iemand, van
welken staat of stand ook, mogt trachten haar van hare
privilegiën of hare goederen te berooven, dat hij zich
aanstonds, op straffe van onterving, naar den Heiligen
Vader begeve, en dat hij zijn persoon en de zijnen in
het werk stelle om hem met ai hunne krachten, dat tvil
zeggen met hunne wapenen, hunne inkomsten,
de rente en
het kapitaal, te dienen, ten einde de scheuring te bedwin»
-ocr page 293-
289
gen, en te beletten dat de Kerk van hare eer en hare
bezittingen beroofd worde».
Zelfs de aanstaande strijd tusschen het zoogenaamd
italiaansch en het katholiek belang zijn voorzien en vooraf
geoordeeld door Columbus:
«Ik beveel, vervolgt hij, aan genoemden Diego ....
in al zijne werken en ondernemingen, steeds voor oogen
te hebben, de eer, den voorspoed en de vergrooting der
stad Genua,
en al zijne middelen en talenten aan te wen-
den om het welzijn en de eer disr republiek te verdedigen
en te bevorderen, in al wat niet strijdig zai, zijn met
den dienst van God of met de hooge waardigheid van den
koning en de koningin, onze souvereinen, en hunne
opvolgers.»
Columbus wachtte zich wel de belangen der godsdienst
in de Nieuwe Wereld uit het oog te verliezen:
«Wanneer een geschikte tijd zal gekomen zijn, zegt hij,
zal Diego eene kerk op het eiland Hispaniola, op de
geschiktste plaats laten bouwen, en haar Heilige Maria
der Ontvangenis noemen. Daaraan* zal een gasthuis ver-
bonden worden, volgens het best mogelijke plan, even
als de gasthuizen van Italië en van Kastilië. Hij zal ook
eene kapel laten bouwen om daarin, met groote godsvrucht,
missen te doen lezen voor de rust van mijne ziel en de
zielen van mijne voorouders en nakomelingen, dewijl het
ongetwijfeld den Heer zal behagen om ons een voldoend
inkomen te verleenen voor dit doel in de voormelde ein-
den.... Ik beveel ook aan mijn zoon Diego__geen moeite
te sparen om op het eiland Rispaniola vier goede leeraars
in de godgeleerdheid te hebben en te onderhouden, die
de bekeering der bewoners van Indië tot ons heilig
geloof tot doel van hun arbeid en hunne studiën zullen
kiezen; en, naar mate, door Gods wil, de inkomsten
19
-ocr page 294-
290
der goederen zullen vermeerderen, zal hij ook in dezelfde
verhouding het gelal der rcligieuse personen vermeerde-
ren , die door hun onderrigt zullen trachten de inboor-
lingen van het land tot het christendom te bekeeren;
daar geen uitgave te groot zal moeten geacht worden om
dit doel te bereiken
».
De slotbepaling is karakteristiek:
«Ik beveel aan mijn zoon Diego, en aan wie na hem
gezegde goederen zal bezitten, dit testament of een af-
schrift daarvan eerst aan den biechtvader te vertoonen,
en hem te verzoeken daarvan kennis te nemen, opdat
hij zich kunne verzekeren , wanneer hij hem ondervraagt,
of hij de hem opgelegde verpligtingen getrouw vervuld
heeft; waaruit veel goed en geluk voor zijne ziel zal
voortvloeien.»
-ocr page 295-
HOOFDSTUK II.
Derde uitrusting. Derde overtogt van Europa naar de
Nieuwe Wereld. Ontdekking van het
Z uider- vasteland.
De uitrusting van het eskader waarmede Columbus
zich, voor de derde maal, naar de Nieuwe Wereld moest
begeven, duurde dertien maanden: zij werd eerst den
30 mei 1498 voltooid. De admiraal was in Spanje terug
sedert den 11 junij 149G; derhalve liet de kracht der
dingen en de onwilligheid van zijne tegenstanders hem
twee jaren verliezen. Twee verloren jaren bedroefden
Colombus des te meer, dewijl hij toen twee en zestig
jaren oud was: de verzwakking van zijn gestel, zijne
pijnen in de gewrichten deden hem voorzien dat hij
weldra niet meer zou kunnen varen: zijn werk zou
dus onvoltooid blijven. Dit juist wilde Ferdinand. Hoe
kostbaarder de tijd voor den admiraal was, hoe meer
de koning het er op toelegde tra hem in werkeloosheid
te houden.
In april 149b\' had Ferdinand, in strijd met de be-
paalde en plcgtigc voorwaarden die zijne koninklijke hand
teekening droegen, aan iederen Spanjaard veroorloofd om
zich op Hispaniola te vestigen en handels- en ontdek*
kingsreizen in de Nieuwe Wereld te ondernemen. Colum-
-ocr page 296-
292
bus zou de oogen welligt gesloten hebben, indien deze
inbreuk op zijne privilegiën hem alleen zou benadeeld
hebben. Maar hij zag daarin eene zekere bron van wan-
ordelijkheden, «dewijl, in stede dat een regelmatige gang
van edele ondernemingen zou gevolgd worden, al de
gelukzoekers zich aan roof en plundering zouden over-
geven.» Washington Irving voegt daarbij: «Het is zeker
dat een groot gedeelte van het verachtelijke dat aan de
spaansche veroveringen in de Nieuwe Wereld verbonden
is, zijn oorsprong heeft gehad in de onverzadelijke be-
geerlijkheid van eenvoudige particulieren.»
De admiraal verkreeg den 2 junij 1497 een edict dat
al hetgeen in dit verlof wederreglelijk was vernietigde.
Isabella deed meer. «Onderrigt van de taal welke pater
Boïl, Margarite en de aragonische ridders voerden, die
meenden op Hispaniola onafhankelijk te zijn, dewijl zij
geen onderdanen van Kaslilië waren, verbood zij ieder-
een die niet in hare Staten geboren was om zich naar
West-Indiete begeven (1).» Hel is niet geoorloofd, met
dit verbod voor oogen, te betwijfelen of de koningin
wel gevoelde en begreep hoe strijdig de inzigten en de
invloed des konings met de hare was.
Het werd den admiraal toegestaan, om in soldij der
koningen, te nemen driehonderd dertig personen , waar-
onder veertig ridders of edellieden, honderd man voetvolk,
dertig matrozen, dertig scheepsjongens, twintig mijn-
werkers, vijftig landbouwers, tien tuiniers, twintig werk-
lieden, van verschillenden sland, en dertig vrouwen.
Men veroorloofde hem later dit getal op vijf honderd te
brengen. Maar het kon den koning niet goeddunken dat
Columbus aldus in staat was om zich nuttige handen te
(1) Washington Irving,
-ocr page 297-
295
verschaffen. Gebruik makende van eene clausule die deze
uitgaaf uit de voortbrengselen der kolonie zelve wilde
doen bestrijden, wist Ferdinand de rekeningen altijd zoo
behendig in de war te brengen, dat de concessie, die
het hier geldt, eene doode letter bleef.
Isabella, door haar eigen hart en door den admiraal
aangespoord, deed de christelijkst beschermende voor-
schriften afkondigen voor de tijdelijke en geestelijke be-
langen der Indianen. «Zij gaf bevel dat men de grootste
zorg moest dragen voor hun godsdienstig onderligt, en
dat de belastingen met de grootste zachtaardigheid moesten
worden geïnd »(1). Maar feitelijk tyraniseerden al de agenten
die, buiten en legen Columbus, door de kroon naar
Hispaniola werden gezonden, de inlanders zoo opzettelijk
en ergerlijk, dat de straffeloosheid, welke van te voren
gewaarborgd was, hun alleen zooveel vermetelheid kon
inboezemen. Het indiaansche ras is vermoord geworden ,
niet, zeer zeker, op bevel van Ferdinand, maar dewijl
hij, onder de hand, uit haat tegen Columbus, al de
buitensporigheden aanmoedigde, welke in staat waren om
het werk van den grooten man te verlammen.
Het kontrast tusschen de geschreven gedachte der
vorsten en de praktijk hunner administratie, springt
vooral in het oog in de hinderpalen welke Columbus
ontmoette om het personeel voor zijne derde reis bijeen
te krijgen. Nadat men maanden lang gewacht en gezocht
had, was men nog gedwongen om zijne togtgenootcn
onder de gevangenen en de galeiboeven te kiezen. Eene
amnestie werd aan de veroordeelden verleend, de gevallen
van ketterij, majesteitschennis, brandstichting en valsche
munt uitgezonderd, die aannamen om een onbepaalden
(1) Washington Irving.
-ocr page 298-
294
tijd op Hispaniola te dienen. Eene verbindtenis van twee
jaren kocht vrij van den dood. Opligters, meineedigen,
falsarissen, dieven, moordenaars, ziedaar de helpers die
aan den admiraal onder-koning werden gegeven, voor eene
nationale en katholieke propaganda.
De geschiedschrijvers hebben dit onverklaarbare feit
willen uitleggen door het discrediet waarin Indië toen
in de openbare meening vervallen was: men dacht niet
meer, gelijk in de eerste dagen, zeggen zij, dat men daar
gemakkelijk en spoedig kon rijk worden; men wist,
daarentegen, dat een moordend klimaat daar zeer wreed-
aardige ziekten ontwikkelde; men werd afgeschrikt door
den zwaren arbeid en de groote ontberingen, welke men
daar moest ondergaan; niemand wilde vertrekken. Maar
indien het onmogelijk kan ontkend worden, dat op dit
tijdstip de weerzin om naar de koloniën te verhuizen,
groot was, is het ook noodzakelijk in de eerste plaats te
doen opmerken, dat de schrikwekkendste beschrijvingen
van de eilanden door de koterie des konings gemaakt en
verspreid werden: dat wil zeggen dat daarin evenveel
en meer bedoeling was om den admiraal tegen te werken
dan om de natie te verlichten. In de tweede plaat? moet
men ook niet uit het oog verliezen, dat, toen Columbus
ter naauwernood vertrokken was, de moeijelijkheid om
schepen te vinden en emigranten voor Indië plotseling
ophield: de kennis omtrent het land en het klimaat
was intusschen niet veranderd. Toen men in 1499 Ojeda
en Americus Vespucius wilde zenden om den admiraal
van den roem en de voordeden der ontdekking van het
Vasteland te berooven; toen men in 1500 Bobadilla, op
eene hatelijker schaal, de onbeschaamdheden van Aguado
wilde doen hernieuwen, toen men in 1501, Ovando feitelijk
het onderkoningschap en het gouvernement van Columbus
-ocr page 299-
295
gewelddadig wilde doen bemeesteren, wist men wel spoe-
dig tot dertig schepen in eens uit te rusten, en zonder
moeite daarvoor een groot getal passagiers te vinden.
Indien voorts de trage uitrusting, wat het personeel
betreft, slechts van de vooringenomenheid van het publiek
had afgehangen, zou de uitrusting, wat het materieel
ten minste aangaat, met eene voldoende snelheid hebben
kunnen geschieden. Het tegendeel had intusschen plaats.
Acht maanden waren reeds verloopen, en de admiraal, te
Sevilla dagelijks door den Ordonnateur en zijne beambten
met tegenwerking gekweld, om den tuin geleid, bedro-
gen, afgemat door bureaucratische uitvlugtrn, die elkan-
der onafgebroken opvolgden, had nog niet de levering,
en zelfs de aankoop van eenigen voorraad hoegenaamd
verkregen. Wilde hij een einde gemaakt zien aan den
administratieven onwil, dan zag hij zich gedrongen om
van de koningen als eene gunst het regt te vragen om
zich zelf met de leveringen en de koopen te belasten,
het regt om in de winkels rond te gaan ten einde snij-
boonen, boonen, rijst, wijn, spek te koopen, de stalen
te onderzoeken en de prijzen te bedingen. Zóó diep ver-
nederde men zijn genie, zijne grijze haren en zijn degen.
Eenige biografen vleijen zich met de hoop om dien
Iragen gang van zaken te verklaren door «de verande-
ringen die plaats hadden in den raad, belast met de
indische aangelegenheden» (1). Welke waren die ver-
anderingen ? «Antonio de Torres was eenigen tijd aan
het hoofd van dien raad geweest, en door hem en door
Columbus waren de meeste officiëele stukken ondertee-
kend» (2). Alles ging in dit begin goed, want Antonio
de Torres was een der weinige medewerkers van Co-
(1) Washington Irring. — (8) Idem.
-ocr page 300-
296
lumbus, die verpligting aan hem hadden en hem ge-
trouw gebleven waren. Dit mishaagde den koning. Antonio
de ToiTrs werd ontslagen, onder voorwendsel dat hij
verbazend groote eischen gesteld had; alsof de attributen
van den raad van Indië, onder Fonscca en zijne opvol-
gers, niet altijd de aanmatigendste zaak der wereld ge-
weest waren , zonder dat men dit meende euvel te kunnen
duiden. Men haastte zieli om de betrekking van Voor-
zitler van den Raad in den persoon van Fonseca met
die van Ordonnateur te vereenigen. Washington Irving
besloot daaruit «dat daarom al hetgeen gedaan was, op
nieuw moest begonnen worden, en men nieuwe koopen
moest sluiten.» Sedert wanneer, op welk tijdstip, bij welke
volkerer, onder welke vormen van gouvernement zijn de
geteckende stukken, de gesloten verbindtcnissen nietig,
omdat de hooge staatsdienaar die ze geteekend en gesloten
heeft, is afgetreden? Zonder twijfel deed men over wat
Antonio de Torres had gedaan; maar omdat hij de wijze
inzigten van Columbus te goed had gediend, dewijl als
men dezelfde dingen op nieuw moest onderzoeken en ter
tafel brengen, dit, tot\'s konings genoegen, eene vertraging
veroorzaakte, welke den admiraal diep moest grieven en
noodlottig voor de Ontdekking zijn.
Een enkel feit, onafhankelijk van den wil der mcn-
schen, werkte inderdaad, in zekere mate, tot het uitstel
der uitrusting mede. Den 4 octobcr 1497, nam een
vroegtijdige en onverwachte dood prins Jan, den ver-
muedelijken troonopvolger, weg. Deze moederlijke smart
trof de koningin geweldig. «Van dit oogcnblik af dag-
teekent de afneming van die frisschc gezondheid, welke
noch door de vermoeijenissen van den oorlog, noch door
den arbeid in het kabinet en de feesten aan het hof, die
dikwijls tot laat in den nacht duurden, had kunnen
-ocr page 301-
297
gekrenkt worden» (1). Columbus zou het zich zelven als
eene heiligschennis hebben aangerekend, om zijne \\vel-
doenster, die in rouw gedompeld was, lastig te vallen
met stappen zijne zaken betreffende. Maar de onthouding
van Isabella duurde niet veel meer dan twee maanden.
Isabella vergoedde, overigens, op eene beteekcnisvolle
wijze, het korte uitstel door hare droefenis veroorzaakt.
Zoodra de admiraal hare aandacht inriep voor de onrust
en het gebrek van al het noodige waaraan de kolonie
moest lijden, dewijl zij sedert bijna twee jaren niet van
voorraad was voorzien, gaf zij onmiddellijk bevel, om,
behalve die welke Columbus had in gereedheid gebragt,
twee karveelen naar Hispaniola te zenden. Dit bevel werd
tegen het einde van december 1497 gegeven, en de beide
karveelen vertrokken, met levensmiddelen bevracht, onder
het geleide van Coronel, in het begin van februarij 1498.
De koningin besteedde voor deze dringende uitgaaf "de
gelden die bestemd waren om de huwelijksgift van hare
dochter Isabella uit te maken» (2). Daarenboven zou men
eene beleediging doen aan de geschiedenis en aan Fer-
dinand, indien men met zijne onnadenkende lofredenaars
aannam, dal, hetzij geldelijke ongelegenheid, hetzij het
gewigt en de bedrijvigheid van zijne diplomatieke be-
moeijingen met het buitenland, hetzij de ontrouw of de
koppigheid zijner ondergeschikten, hem, gedurende acht-
tien maanden, met betrekking tot de uitrusting van zes
karveelen, belemmeringen in den weg zouden hebben
kunnen leggen, hem, den krachtvollen, den vruchtbaren
bestuurder van den oorlog tegen de Mooren en de ver-
overing van Grenada.
(1)  Roselly de Lorgueg.
(2)  Washington Trvii)g.
-ocr page 302-
298
Ter gelegenheid van het overlijden van prins Jan, ver-
leende de koningin eene treffende weldaad aan den admi-
raal: zijne beide zonen waren pagies van den jongen prins,
zijn dood verbrak hunne banden met het hof: Isabella
nam ze, in dezelfde hoedanigheid, in haar eigen huis op.
Eindelijk waren de zes karv^elen, die het zoo moeijelijk
uitgeruste eskader zamenstelden, den 50 mei 1498, ge-
reed om uit de haven van San Lucar de Barramcda te
vertrekken. Op het oofcenblik zelf dat zij het anker
zouden ligten, werd Columbus de onverdragelijkste van
alle beleedigingen aangedaan.
Een bekeerde jood vervulde in de bureaux van den
Ordonnateur de bediening van comptabele: hij heette
Jimeno de Bribiesca. Verscheidene malen had hij zich onbe-
schaamd tegen Columbus gedragen, ten einde de gunst
van Fonseca te winnen. Op den dag der inscheping,
volgde hij hem op de kade, eenigen zeggen tot opzijn schip,
besloten om door de eene of andere ergerlijke beleedi-
ging een schandelijk tooneel te leveren. Columbus kwam
uit de kerk, waar hij, naar zijne gewoonte, den togt onder
de bescherming van de Heilige Maagd had geplaatst. De
opgeruimdheid van zijn gemoed, de vrome ernst zijner
gedachten beletten hem eerst zijne aandacht te vestigen
op de honende taal van den bekeerden jood. Werd deze
zachtmoedigheid door den beleediger beschouwd als een
teeken dat zijn boos opzet gelukt was en maakte dit hein
stoutmoediger, of was hij geraakt, omdat hij bemerkte dat
Columbus zich niet stoorde aan zijne woorden? Wat
daarvan zijn moge, zijne taal werd hoe langer hoe hevi-
ger; hij verhief de stem en weldra kenden zijne belee-
digingen paal nog perk. Columbus zou niet veel acht
hebben geslagen op den laaghartigen aanval van een
kassier, die niet ter goeder naam stond, indien zijne eigen-
-ocr page 303-
299
iefde alleen in het spel ware geweest. iMaar hij was
het volstrekt aan het eigenaardige van zijn rang verschul-
digd, dateene beleediging, hem ender de oogen zijne tnan-
schappen aangedaan, niet ongestraft bleef. Daarenboven
was het bekend dat die man een handlanger van den
Ordonnateur was: men kon onderstellen dat hij bij deze
gelegenheid de rol van zendeling vervulde. Indien Colum-
bus vergiffenis schonk, en een minachtend stilzwijgen
bewaarde, zou hij aanleiding gegeven hebben om te geloo-
ven, dat hij zich door den magligen Fonseca beheerscht
achtte: indien men h> m magteloos waande tegenover de
hooge administratie der marine, dan zouden zijne hande-
lingen voor het vervolg, aan boord en in de kolonie,
voor goed verlamd zijn. Op dit denkbeeld ontwaakte en
ontvlamde het fiere instinkt van den man, van den zee-
man, van den soldaat, kortom van den admirral. Colum-
bus ging op den comptabele af, en volstrekt niet met
de drift van den in woede ontstoken mensch die zich
wreekt, maar met de koelbloedige en bedaarde kracht
van de overheid die onderdrukt, die straft, die regt doet,
hief hij de hand op, die nog krachtig was als in de
beste dagen zijner jeugd, en gaf den beleediger een
kaakslag. De ellendeling viel om, Columbus schopte hem
met den voet op: dit was ten dien tijde, en zelfs nog
later, de policie aan boord.
Jimeno de Bribiesca sloop weg, uitg?jouwd, gekwetst,
maar blijde: hij wist dat de Ordonnateur hem door eene
vroegtijdige bevordering het voorwendsel zou beloonen,
dat de admiraal, door zijn toedoen, bij zijn vertrek aan
zijne vijanden achterliet, om aan het hof te schelden
tegen zijn zoogenaamd opbr is schend karakter. Bi ibiesca
werd inderdaad, kort daarna, tot algemeen betaal-
meester der marine benoemd.
-ocr page 304-
300
Intusschen ging Columbus in zee «in den naam der
Allerheiligste Drievuldigheid.» Dien doorluchtigen naam
was hij met zich zclven overeengekomen aan het eerste
land te geven dat hij op deze reis zou ontdekken.
Hij volgde noch den een noch den anderen zijner vroegere
wegen: overtuigd dat zich ontzettend groote landen ten
zuidwesten der karaïbische eilanden moesten uitstrekken,
stelde hij zich voor op deze reis eenmaal tot de Kaap—
verdische eilanden genaderd zijnde, eerst regt ten zuiden
te sturen, aldus den evenaar te bereiken, dan ten westen
koers te houden, en, door de passaatwinden begunstigd,
in deze rigting voort te gaan, totdat hij het land zou
vinden. Indien hij dezen weg had kunnen volgen, zou
hij hem regt naar Zuid-Amerika hebben gevoerd, omslreeks
de monden der Amazonen-rivier.
Op de hoogte van het eiland Ferro verdeelde hij zijn
eskader: hij zond drie schepen onder kommando van
den genuees Antonio Columbo, zijn neef, van Pedro de
Arana, broeder zijner vrouw Beatrix en van Alonzo
Sanchez de Carvayal, regtstreeks naar Hispaniola om de
kolonie van levensmiddelen te voorzien; met de drie
andere karveelen zeilde hij zuidwaarts.
Hij kwam in den beginne van junij onder den paralelkring
van Sierra Leone, eene streek van brandende windstilte,
die nog niemand was doorgevaren; eene verschroeijende
zon, geen luchtverplaatsing hoegenaamd, eene ontzenu-
wenile vochtigheid. De levensmiddelen bedierven: de
stikkende warmte in het ruim was zoo groot, dat geen
man naar beneden durfde om zorg te dragen voor den
voorraad. De teer smolt, het verdek en de wanden der
schepen kregen groote spleten. Het gezouten vleesch
verrotte in de spijskamer, de tonnen wijn en de water-
vaten sprongen uileen. De regen viel, wel is waar, van
-ocr page 305-
501
tijd lot tijd in zeer dikke druppels, maar hij verfrischte
ter naauwernood een oogenblik den dampkring. De
Spanjaarden waren dan ook zeer geneigd om geloof te
hechten aan de fabelen der oudheid, die leerden dat de
verzengde luchtstreek onbewoonbaar was.
Dit lijden, verzwaard door den angst, duurde acht
dagen. Eindelijk deed eene zachte bries de zeilen zwellen,
die zoo lang neergehangen hadden. Bijna iedereen was
ziek aan boord. De koorts en de jicht, die den admiraal
nu niet meer verlieten, kwelden hem wreedelijk. Hij
moest zijn eerste besluit om zuidwaarts voort te gaan,
laten varen. Met behulp der zachte winden die waren
opgestoken, stuurde hij westwaarts. Hij hoopte een zachter
klimaat te vinden, en zijne verwachting werd niet teleur-
gesteld. Na nog zestig uren stikkende warmte te hebben
doorgestaan, terwijl de lucht duister, nevelachtig en
drukkend was, kwam het eskader eensklaps in eene
levendige en kleurige zee. Eene bolle en verfrisschende
wind\' krulde de golven zacht; de wolken waren ver-
dreven; de zon schitterde in al haren glans, en toch
was de warmte niet bovenmate groot. «Gedurende
zeventien dagen, schrijft Columbus, gaf Onze Heer mij
een goeden wind!» Hij zoude toen de zuidelijke rigting
weder hebben willen ingaan, maar de staat zijner man-
schappen, voorraad en schepen, dwong hem van dit
verlangen af te zien. Hij zette dus zijn koers naar het
Westen voort.
Naar de vlugt der vogelen en verscheidene andere aan-
wijzingen, vleiden zijne gezellen zich reeds met de hoop
dat zij niet ver merr van land waren; intusschen volgden
de dagen, de weken elkander op en geen oever ver-
scheen. De hongersnood begon te dreigen. De admiraal
berekende, dat hij onder de middaglijn der Karaïben was;
-ocr page 306-
302
hij getroostte zich om de kansen van nieuwe ontdek-
kingen vaarwel te zeggen, en rigtte zich zoo spoedig
mogelijk noordwaarts.
Toen hem den 51 julij nog slechts één vat water
overbleef, riep een zijner bedienden van de mars, dat
hij drie kringen zag die de driedubbele kruin schenen te
zijn van één berg. De bemanning der schepen hief h> i
Salve Regina aan, en Columbus kwam zijne belofte na,
hij noemde dit land Heilige Drieëenheid, Trinidad. Men
ging er aan wal om het kruis te planten en watervoor-
raad op te doen. «Trinidad werd aldus door den admiraal
genoemd, zegt Oviedo, omdat hij overdacht had aldus
het eerste land te noemen dat hij zou zien en omdat
hij daarenboven drie bergen zag, zeer digt bij elkander
gelegen, en welke hij op hetzelfde oogenblik ontdekte.»
Herrera zegt insgelijks: «De uitkijker van de mars
zag drie landpunten, zoodat de naam van het eiland
volkomen overeenkwam met de gelofte van den admi
raal».
Toen Columbus den omtrek van Trinida<! onderzocht,
om eene ankerplaats te vinden, ontdekte hij, ten zuiden,
eene laag land, welks lijn zich ter regter- en ter linker-
zijde zoover uitstrekte als het gezigt kon reiken. Hij
begaf zich naar die kust. Hij vond weldra een stroom
zoet water, die, van land komende, zonder zich met
het zoute water te vermengen, meer dan drie mijlen in
zee voortging. Zulk eene massa zoel water kon niet van
een eiland komen. De admiraal dacht dat de stroom,
\\an zijne bron af, eene ontzettend groote uitgestrektheid
doorliep, dat hij door een wezenlijk vasteland ging. De
admiraal bevond zich inderdaad aan de noordelijkste
uiteinden van den delta van den Orenoco. Hij noemde deze
kust Land van Genade. Hij kon daar niet bet eerst voet
-ocr page 307-
303
aan wal zetten: eene zeer hevige oogziekte dwong hem
in zijne kajuit te blijven, terwijl zijne officiers en zijne
matrozen den \'i augustus bezit namen van het zuidelijk
vasteland van Amerika, door daar het kruis te planten.
Dit was de ontdekking van het eenige land dat Columbus\'
naam draagt: Columbia.
De admiraal verkende vervolgens de golf van Paria
en ging de kust langs lot de punt der Araya, vanwaar
hij noordwaarts zeilde, het eiland Margaretha door het
westen voorbijgaande. Hij had eindelijk streken ontdekt,
die, in groote hoeveelheid, prachtige paarlen voort -
bragten. Na er verscheidene zeer schoone van de be-
woners van het vasteland gekocht te hebben, kocht hij
er nog meer en kostbaarder op het kleine eiland Cubagna,
tusschen Margaretha en het vasteland gelegen. Dit dorre
eiland bezat eene zeer goede haven. De eilanders vischten
paarlen toen het eskader aanlandde; zij vluglten. Eene
sloep ging aan wal. Een matroos zag eene indiaansche
vrouw die een halssnoer van verscheidene rijen paarlen
droeg. Hij brak een pot van gebakken aarde van Valentia,
en voor de stukken gaf de indiaansche vrouw hun een
groot getal paarlen. Weldra verkreeg men door andere
ruilingen drie pond paarlen. Verscheidene waren zeer
bijzonder groot.
Binnen eenige weken overigens, sedert zijne aankomst
te Trinidad, deed Columbus drie ontdekkingen, waarvan
de minste voldoende zou zijn om de nagedachtenis van
een geleerde doorluchtig te maken: de ontdekking van
een n:euw Vasteland en van d? groote strooming in den
Oceaan.
Men heeft dikwerf den spot met hem gedreven omdat
hij, bij het algemeen voorkomen der natuur op de kus-
ten van Paria, meende te mogen gissen, dat God daar
-ocr page 308-
304
ongetwijfeld het aardsch Paradijs had geplaatst. Men ver-
geet, dat hij die gissing als zoodanig geeft, en niet als
eene wetenschappelijke oorzaak. Men vergeet dat hij dit
vraagstuk aldus beschouwende, in den grond der zaak
niet anders deed, dan wat de doorluchtigste geleerden
van oat tijdvak, tot het voorwerp hunner beschouwingen
maakten. Men vergeet eindelijk, dat de onderstellingvan
den admiraal in menig opzigt veel redelijker en niet
minder verleidelijk was dan al de tot dien tijd aange-
prezen stelsels. Zij heeft nog voorstanders. Zij geeft in
allen gevalle een bewijs te meer aan de hand van die
neiging des gemoeds en des harten, van die voortdurende
gewoonte welke Columbus er toe bragten, om overal en
met betrekking tot alles, den kant der dingen te be-
schouwen en te doorvorschen, waardoor zij in betrekking
staan met de godsdienst en belang inboezemen aan een
vroom hart.
De admiraal had zijn onderzoek van de kusten van het
vasteland nog veel willen verlengen; duizenderlei eischen
verpligtten hem om zonder verwijl naar Hispaniola terug
te keeren. Hij zeilde dan weder naar de kolonie, met
het voornemen om zijn broeder Bartholomeus te zenden,
ten einde die ter naauwernood aangevangen verkenning
voort te zetten. Toen hij Hispaniola naderde, kwam
Bartholomeus hem op zee te gemoet. Nooit had de ad-
miraal levendiger behoefte gevoeld om met die verstan-
delijke, eappere en toegewijde genegenheid in aanraking
te komen. Zijne reizen waren blijkbaar van dien aard,
dat zij het sterkste gestel ondermijnden. Naar gelang de
jaren en het lijden zich op zijn hoofd opeenhoopten, \\ver-
den zijne beproevingen vreeselijker en sterker. Gedurende
deze laatste reis, verteerd door eene brandende koorts,
onophoudelijk door de jicht gekweld, en desniettegen-
-ocr page 309-
305
slaande altijd op zijne post, altijd de manoeuvers kom-
manderende, had hij al zijne energie en krachten uit-
geput. De overtogt had drie maanden geduurd. Zijne ziekten
waren nog vermeerderd door eene zeer pijnlijke oogkwaal.
Bleek, vermagerd, bijna blind .verlangden al zijne lede-
maten, toen hij den 50 augustus het anker in de mon-
ding der Ozama liet vallen, naar rust, al zijne ver-
mogens naar slaap. Maar de staat der kolonie, waarvan
de Adelantado hem al aanstonds een treurig verslag deed,
ging zijn ligchaam aan vermoeijenissen, zijn geest aan
bezorgdheid en zijn hart aan verdriet overleveren.
20
-ocr page 310-
HOOFDSTUK III.
Staat der kolonie. Opstand van Roldan. hom-
plot van Ojeda.
De admiraal had Hispaniola sedert anderhalfjaar ver-
laten. De Adelantado had, in zijne afwezigheid, aan de
oevers der Hayna, bij de mijnen, hel fort St Chris-
tophorus gebouwd. Hij had vervolgens, aan den mond
der Ozama, eenc andere vesting opgerigt, die aan de
kinderlijke liefde der broeders Coltimbus, den naam van
hun vader Dominicus verschuldigd was en St Domingo
genoemd werd: eene stad, de definitieve hoofdstad van
het eiland en de zetel van het bestuur, werd weldra
onder bescherming van de sterkte gesticht. Vervolgens
begaf de Adelantado zich naar de Staten van Guarionex
en van Behechio. Hij vestigde op den besten voet de
betrekkingen der Europeanen met de beide kacieken,
en kwam te Isabella terug.
Hij vond daac, als naar gewoonte, verzet tegen de
overheid en wanorde. De volkplanters leden eene niter-
mate groote ellende. De drie karveels van Alonzo Xino
waren met levensmiddelen aangekomen; maar de bureau.v
van Sevilla hadden andermaal met die leveringenjbedrog
gepleegd; men had weinig zorg gedragen om ze ge-
durende den overlogt in goeden staat te bewaren; het
grootste gedeelte van den voorraad was daarom verloren.
-ocr page 311-
507
De bureaux van den Ordonnateur bereikten ook hun
schuldig doel: namelijk om, door hongersnood, wanhoop
en opsland tegen de broeders Columbus te verwekken. Bar-
tholomeus liet, om de handen en de gemoederen bezigheid
te geven, het aanschaffen van levensbehoeften op de
plaats zelve gemakkelijk te maken, en de oproeistokers
uit een te houden, twee karveels bouwen, uitbuitend
bestemd voorde dienst van het eiland, verbond Isabella
met St Domingo door de forten de Hoop, Heilige
Catharina, Heilige Jacobus en Ontvangenis, en verdeelde
tusschen die posten de nuttclooze of gevaarlijke bevol-
king van Isabella.
Pater Bergognon, frater Roman Pane en de andere
missionarissen, gesteund en begunstigd door Bartholc-
meus, hadden de bevolkingen doorloopen en eenige
gezinnen bekeerd. Guarionex, door hun onderrigt ge-
wonnen, had het Onze Vader, hel Wees gegroet, de
Geloofsbelijdenis geleerd; hij liet ze dagelijks door al de
leden van zijn huis bidden, en bereidde zich voor om
den heiligen Doop te ontvangen. De verwijtingen welke
de andere kacieken hem daarover deden, ontstelden
hem niet. Maar een Spanjaard, aan wien hij eene even
edelmoedige als onvoorzigtige gastvrijheid schonk, ver-
leidde de meest beminde zijner vrouwen, en ging met
haar op de vlugt, Guarionex wilde toen niet meer hoo-
ren spreken van eene godsdienst, die, naar hij meende,
zulke misdaden gedoogde. Door de naburige kacieken
en zijne eigene onderdanen aangespoord, verklaarde hij
den Spanjaarden den oorlog. De Adclantado overwon
hem en nam hem gevangen. Na de overwinning een
onderzoek instellende naarde redenen van dien opstand,
vernam Barlholomeus van Guarionex de beleediging
waarover deze zich had te beklagen: hij schonk hem
-ocr page 312-
508
aanstonds de vrijheid, en wierp den verleider van zijne
vrouw in den kerker. Zoozeer die daad van regtvaar-
digheid van den Adelantado den inlander aan hem ver-
knocht deed worden, zoozeer wekte zij het misnoegen
der Spanjaards op: zij gevoelden zich, door dit voor-
beeld, in hunne ongebondenheid bedreigd; niets kon
hen meer verbitteren.
Lang voor de aankomst der Europeanen in de Nieuwe
Wereld was het goud, in de oogen harer inwoners, een
voorwerp van waarde: zij versierden zich daarmede,
dreven er handel in, legden verre reizen af om hel
zich te verschaffen. Beschouwden zij het als eene stof
die uit haren aard heilig was? Beschouwden zij het,
uithoofde zijner waarde, als eene bijzondere gunst van
hunne goden, om op het spoor daarvan gebragt te wor-
den? In allen gevalle is het zeker, dat zij zich aan bij—
geloovige oefeningen en plegtigheden onderwierpen op
het oogenblik dal zij het zochten. Zij scheidden zich van
hunne vrouwen gedurende de twintig dagen welke hun
arbeid voorafgingen: zij legden zich zekere vasten en
andere oefeningen op. Columbus meende dit gebruik ten
zijnen voordcele Ie moeten aanwenden: hij veiklaarde
dat de christenen onverschoonbaar zouden handelen,
indien zij minder deden dan de afgodendienaars om het
goud van de goedheid der Voorzienigheid te verdienen.
Hij wilde dat ze vóór dat zij de exploitatie van eene goudlaag
aanvingen, ophielden met geweld te plegen: dat zij hun
ongebonden leven vaarwel zegden, te biechten gingen,
baden, vastten; hij vorderde dat zij God aldus gunstig
voor hun arbeid zouden stemmen. Hij gaf geen verlof
om mijnen te ontginnen, dan aan die goudzoekers wier
geregelde zeden door de geestelijken of de religieusen
hunner verblijfplaats bij getuigschrift waren erkend.
-ocr page 313-
309
Onder den Adelantado trachtte men aan deze wet, waar-
aan men zich met moeite onder den admiraal had
onderworpen, te ontkomen; maar Bartliolomeus iiet de
voorschriften zijns broeders gestreng ten uitvoer leggen.
Daaruit ontstond een onverzoenbare haat.
Franciscus Roldan was Opperregter van de kolonie,
Columbus had hem «uit de armoede en een geringen
stand opgeheven»: hij vleide zich met de hoop dat de
admiraal, zijn weldoener, niet meer in Spanje zou
terugkeeren: indien het hem, dacht hij, mogt gelukken
het bestuur van Hispani\'ola op Bartholomeus en Diego te
bemagtigen, dan bleef het gezag in zijne handen. Der-
halve misbruik makende van eene reis die Bartholomeus
in de Staten van Behechio deed, kwam hij in opstand
aan het hoofd van een groot gedeelte des garnizoens
van Isabella, en verstoutte zich daarna, om gewapend
tegen den Adelantado, onder de muren van Conception,
op te trekken. Hij ging vervolgens zijn hoofdkwartier in
de Staten van Guarionex vestigen; hij deed dezen ander-
maal, met de andere kacieken , in opstand komen, onder
voorwendsel van het eiland van de broeders Columbus, de
dwingelanden, zeide hij, van de Spanjaarden en de
Inlanders te verlossen.
Intusschen kwamen de beiden karveels aan, aangevoerd
door Coronel, beladen met de levensmiddelen welke de
koningin, op verzoek van den admiraal, de voorzorg had
gehad naar Hispaniola te zenden, terwijl men het derde
eskader van Columbus zoo langzaam te Sevilla uitrustte.
Dit redde de kolonie: de troepen die Coronel medebragt
en de voorraad van allerhanden aard , waarmede de sche-
pen bevracht waren, bevestigden het wankelend gezag
van Bartholomeus. «De bevestiging van zijn titel van
Adelantado; de tijding dat de admiraal de gunst van het
-ocr page 314-
510
hof genoot, en dat hij weldra met een eskader zou aan-
komen, verspreidden schrik onder de oproerlingen.» (1)
Zij zetten desniettemin hun veldtogt voort.
Zes maanden later kwam de admiraal aan. De partij
van Roldan, die nog altijd in het binnenland gekanton-
neerd was, was aanmerkelijk aangegroeid en versterkt.
De stad Isabella kwijnde; de landbouw en alle werken
waren er verlaten; ten gevolge hunner knevelarijen en
wreedheden hadden de Europeanen de inlandsche bevol-
king uit de omstreken verjaagd, en het land in den
omtrek was eene woestijn geworden. Al bleven de inlan-
ders in schijn volkomen onderworpen, dan deed alles
toch begrijpen , dat de kwellingen van Roldan en zijne
troep hen , bij de eerste gelegenheid, de wapens weder
zouden doen opnemen. En tot overmaat van ramp was
de admiraal slechts omringd door soldaten op wie hij
niet kon vertrouwen. De getrouwsten waren ziek, de
gezondsten in \'t openbaar Roldan toegenegen. Om tijd te
winnen, moest Columbus zich wel getroosten met een
verrader te onderhandelen.
Deze vernederende onderhandelingen hadden nog tot
geen uitkomst geleid, toen Columbus, meer dan zes weken
na zijne aankomst, vijf karveels naar Spanje moest terug-
zenden. Hij had ze tot nu toe bij zich gehouden, in de
hoop dat Roldan en de zijnen het voorstel zouden heb-
ben aangenomen om naar het vaderland terug te keeren;
maar noch Roldan, noch de zijne wilden de bandeloos-
heid, welke zij in de Koninklijke Vallei genoten, ruilen
tegen het genoegen van hun vaderland terug te zien.
Columbus zond de schepen weg. Zij namen voor de
souvereinen, onder andere geschenken, honderd zeventig
prachtige paarlen, gouden sieraden , die op de kust van
(l) Woühington Irving.
-ocr page 315-
311
het vasteland waren geruild, en twee kaarten mede, de
eene van de kusten van Paria, de andere van den weg
om daarheen te komen. Bij den particulieren brief, die
deze bezending vergezelde, verzocht de admiraal de
Koningen wel te willen in aanmerking nemen dat deze
paarlen de eersten waren uit het westen naar Europa
overgebragt; hij kondigde zijn voornemen aan om de
verkenning van het vasteland, door zijn broeder Bartho-
lomeus, met drie karveels te doen voortzetten, zoodra
het herstel van de orde in de kolonie hem zou veroor-
loven om de hulp van den Adelantado en zijne equi-
pagién te missen.
De admiraal legde, in een bijzonder verslag, de ge-
beurtenissen bloot, die,in zijne afwezigheid, opHispaniola
waren voorgevallen. Hij «as nog niet ontmoedigd: hij
wees op de partijschappen, de oproeren, het staken van
den landbouw, de belastingen, die de Indianen niet
meer betaalden; de Spanjaarden die leefden zonder God
en gebod; terwijl de stoutmoedigsten de Indianen kne-
velden, hun hunne vrouwen ontroovende, hen zelfs uit
spel of grilligheid doodende; de minst slechten, verlaagd
door een laffe luiheid, zonder schaamte of vrees voor
God, bijzitten hadden, en ieder verscheidene inboorlin-
gen dwongen om hunne dienstknechten te zijn. Ofschoon
dit alles hem diep bedroefde, zou er toch middel opzijn,
zeide hij, als het gezag der Koningen het werk tegen
zijne benijders wilde beschermen, indien de Ordonnateur
ophield met alle heilzame middelen te belemmeren. De
tegenwoordige bronnen die het eiland opleverde, voegde
Columbus daarbij, behoefden slechts door eene goede
hand geëxploiteerd te worden: .het was genoeg te willen,
om al de zaken die noodig waren voor het Ie vensonde r-
houd, behalve de kleederen en den wijn, uit den grond
-ocr page 316-
312
te halen. De Kastilianen waren reeds aan het brood van
raaniokswortel gewoon; hij liet daarvan groote oogsten
door de eilanders voorbereiden; eene menigte zeer voed-
zame wortelen waren er in overvloed, even alsdevisch
in de rivieren, het gevogelte rondom de woningen, het
wild in de bosschen en de harswouden; alles kwam
dus hierop neder dat men de kwade gewoonten der
kolonisten hervormde. Ten dien einde stelde de admiraal
voor, dat men bij elk vertrek van schepen naar Europa,
even als toen gebeurde, vijftig oude volksplanters, van
de onrustigste en de nadeeligste zou terugzenden, en die
langzamerhand zou vervangen door even veel nieuwe
emigranten, die van tucht en arbeid hielden. Hij vroeg
dat geestelijken mogten worden gezonden om de Indianen
te onderrigten en te bekeeren, en, «wat niet minder
noodzakelijk was, zegt Washington Irving, om de slechte
Spanjaarden te verbeteren.» Hij vroeg, onder andere
officieren en agenten der kroon, een regter die niet
slechts bekwaam was in de regtswetenschap, maar ge-
woon om regt te laten wedervaren. Hij drong er op aan
dat de regter Spanjaard zou zijn: hij wist bij onder-
vinding dat het gezag door vreemdelingen uitgeoefend,
geen voldoenden eerbied aan de Kastilianen inboezemde.
Hij vroeg verder, voor nog twee jaren, het regt voorde
volkplanters om zich van de Indianen als slaven te be-
diencn; hij beperkte evenwel den maatregel tot de Indianen
die in den oorlog of in oproer waren gevangen geno-
men (1).
(1) Washington Irving vindt, dat „deze paragraaph de zedelijke
schoonheid van dezen oitnemenden brief veel vermindert." lntns-
sehen erkent hij dat Colambus „ tot verontschuldiging had de
gewoonte der eeuw, en hij verzekert dat zulk een verzoek ia
stryd was met de zachtheid van zyn karakter en met zijn waarlijk
vaderlijk gedrag jegens dit ongelukkig volk. "
-ocr page 317-
313
Gedurende een geheel jaar troostte de admiraal zich
de pijnlijkste onderhandelingen met Roldan. Op het
einde van den zomer van 1490, waren de oproerlingen
nog onder de wapenen, dagelijks in grooter getal en
stoutmoediger. Columbus ontving toen het antwoord van
de vorsten, waarvan wij den korten inhoud hebben
medegedeeld. Zij schreven zelven niet; zij hadden den
Ordonn\'iteur met die taak belast. Fonseca deelde den
admiraal in hun naam mede, dat de zaak van den op-
stand hangende moest blijven, dewijl Hunne Hooglieden
haar onderzoeken en daarop weldra orde zouden stellen.
Al was dit antwoord slechts eene exceptie van niet-
ontvankelijkheid geweest, het beleedigde Columbus, was
een smaad voor de kroon, en ontzenuwde elke discipli—
naire handeling. Het was, om alles te zeggen, eene ter
naauwernood vermomde bedreiging. Columbus begreep
dit. Hij voorzag dat de vermetelheid der opstandelingen
geen grenzen meer zou kennen, wanneer zij dit berigt
zouden ontvangen van de neutraliteit. geheel ten hunnen
gunste, door het gouvernement aan den dag gelegd. Hij
voorzag dat zijne eigene voorstanders zouden verkoelen
en hem verlaten. Hij wilde in eene schikking treden,
Minder dan ieder ander moest Washington living Columbus in
deze omstandigheden kritiseren: de geachtste en eerbiedwaardigste
ingezetenen van Amerika, zonden teregt geoordeeld worden aan
de „zedelijke schoonheid" te zijn te kort geschoten , indien het
daartoe voldoende geweest was dat zij met hunne eerzaamste en
zachtmoedigste landgenootcn de wettelijke gewoonte van hun tijdvak
en hun land met betrekking tot de slavernij hadden aangenomen.
Columbus is in deze zaak buiten het geding. Nooit bezat hij een
enkelen slaaf, noch wilde hij dien bezitten; zijne bestrijders
daarentegen, met name Fonseca, eigenden zich in vollen eigendom
honderde ongelukkige gevangenen, die] van St Domingo naar
Spanje gezonden waren, toe.
-ocr page 318-
Si 4
vóór dat deze rampspoedige dépêche bekend werd: hij
nam de ongehoordsle eischen van Holdan aan, onder
geen ander voorbehoud dan de goedkeuring der Koningen.
Hij wilde hopen dat indien Isabella en Ferdinand later
de overwegingen van publiek nut en van overmagt, welke
hem die vernederinde kapitulatie ontwrongen hadden,
zouden leeren kennen, zij zouden weigeren daaraan hunne
sanctie te verleenen. Hij teekende, op het woord van
Roldan, en maakte zich aai.stonds gereed om met den
Adeiantado naar Spanje te vertrekken. De orde was nog
ver van in de kolonie hersteld te zijn, hij gaf haar niet
zonder bezorgdheid aan de betrekkelijk zwakke handen van
Diego over; hij betreurde vooral de ontdekkingen welke
hij gerekend had door tusschenkomst van Barlholomeus
te zullen doen, onbepaald te moeten uitstellen; maar hij
gevoelde ook levendig dat het vijandig kabaal de ovcr-
hand kreeg: hij liet boven alle andere beschouwingen de
dringende noodzakelijkheid gelden, om degenen, die zijn
persoon en Indië lasterden, op nieuw aan den voet van
den troon te gaan bestrijden.
Plotseling vernam hij dat vier schepen het anker had-
den laten vallen in het westelijk gedeelte van het eiland,
een weinig boven de haven Yaquimo. Ojeda was hun
aanvoerder. Zij hadden al den schijn van een ongeoor-
loofden logt Ie doen. Ojeda verklaarde zijne landing in
eene verlaten haven, die even ver van St Domingo was,
door het onwaarschijnlijk verlangen om verfhout te laden.
Columbus, ongerust zijnde, zond Roldan naar Ojeda.
Roldan had ten minste de verdienste van eene groote
behendigheid in het opsporen van zaken en van eene
groole energie. Toen hij terugkwam deelde hij mede dat
Ojeda van de kust van Paria kwam.
Hoc had het hof, ten nadeeie van Columbus en met
-ocr page 319-
515
schending van al zijne priviliegién , déze reis toegestaan ?
De paarlen en de kaarten die de admiraal den vorigen
winter naar Spanje had gezonden, hadden voor zijne
vijanden eene nieuwe reden van verbittering opgeleverd
en een uitmuntend middel om hem te henadeelen. Zij
begrepen van hoeveel gewigt het zenden uit Indie van
voortbrengselen van een zoo zigtbaren rijkdom was; zij
begrepen dat zoo groote en talrijke paarlen, welke ter
loops op de kust van Paria waren ingezameld, zouden
verhinderen om de ontdekkingen van de Nieuwe Wereld
als een financieel nadeelig bezitnemen van ongezonde
moeraslanden voor te stellen: integendeel, in de ver-
beelding van het volk zou de naam van den admiraal zeer
hoog aangeschreven worden door den aard zelven dezer
nieuwe schatten, en zou dit zijne privilegiën bevestigen
en zijne positie versterken. Zij overlegden te zamen. Zij
konden, met behulp der kaarten welke Columbus met
de paarlen gezonden had, een eskader naar de kust van
Paria zenden, en vervolgens beweren dat dit eskader de kust
had ontdekt. De Ordonnateur vertrouwde die schandelijke
onderneming aan Ojeda toe. Hij stelde hem een lastbrief
ter hand dien de koning noch de koningin teekenden.
De koning teekende niet, dewijl de koningin dan ook
zou hebben moeten teekenen: men verborg liever alles
voor Isabella.
Volgens de bepalingen van die lastgeving moest Ojeda
zich naar geen der landen begeven, welke Columbus
voor H95 had ontdekt; daardoor werd hem verlof ge-
geven om naar Paria en het Paarleneiland te gaan, dewijl
Columbus die sedert I4!)5 ontdekt had. De kaarten van
den admiraal die hem den weg wezen, werden hem mede-
gedeeld. De kroon zou een dertigste van het voordeel der
reis ontvangen. Americus Vcspucius werd aan Ojeda toe-
-ocr page 320-
316
gevoegd. De meeste zijner stuurlieden en officieren,
Jan de la Cosa en Bartholomeus Roldan, bij voorbeeld,
waren leerlingen van Columbus. De schepen vertrokken
van Spanje in mei i499, volgden de kust van Paria,
liepen de golf van Venezuela binnen, welke de admiraal
tot zijn leedwezen niut had kunnen bezoeken, en vielen
toen in Hispaniola binnen.
Columbus was zeer bedroefd toen hij die zoo regt-
streeksche schending van zijne prerogatieven en den ge-
zworen eed vernam ; maar zijne smart steeg ten top door
het gedrag van Ojeda op het eiland. Ojeda stelde aan
de Spanjaarden die in de omstreken van Yaquimo woonden
voor, om ze van de dwingelandij der broeders Columbus
te ontlasten, om zich van het gouvernement meester te
maken, om den persoon des admiraals zelven gevangen
te nemen. De koningin, zijne eenige beschermster, was,
zeide hij, hopeloos ziek. De koning, die hem nooit had
mogen lijden, verklaarde zich openlijk tegen hem. Ojeda
vleide zich luide met de, overigens, gegronde hoop, dat
hij op de magtige bescherming van Fonseca zou kun-
nen rekenen, die weldra de eenige meester van Indië
zou zijn. Hij noodigdc de Spanjaards van Jaquimo uit,
die bijna alle oude stokebranden van het oproer van Rol-
dan waren, om hem naar St Domingo te volgen, waar
men hun de achterstallige soldij met geweld zou laten
* i betalen. Men trok inderdaad naar die plaats; niemand
hield onderweg het plan geheim, om den admiraal slag
te leveren, en des noods tegen zijn persoon, zijn leven
en dat zijner broeders, tot bloedige uitersten te komen.
De Adelantado bevond zich in het binnenste van het
eiland, met het eenige degelijke gedeelte van het garni-
zoen. De admiraal had geen anderen steun dan Roldan.
Voor de eerste maal zijns levens, van afschrik bevende
-ocr page 321-
317
op de gejachte, niet aan zijn eigen dood, maar aan den
moord op zijne broeders voorbereid, verviel hij bijna
tot wanhoop. De ongeregtigheid van het hof, de hard-
nekkige afkeer van Ferdinand, het crediet van den
Ordonnaleur, met zijne misdaden toenemende; zijne eigen
onmagt om het goed te doen, zijne beschavende zending
op hatelijke wijze in eene bloedige taak veranderd, dit
alles was slechts een gedeelte zijner smart. Het ongeluk
der Indianen, die hij bijna berouw had in aanraking
met de oude wereld (e hebben gebragl; ze bedorven te
zien door de ondeugden van Europa, en van het chris-
tendom afgekeerd door het schandelijke teven der chris-
tenen; te weten dat ze bestolen, gekneveld, vermoord
werden, overal waar hij niet tegenwoordig was om hen
te verdedigen, zie dat vooral vervulde zijne ziel met
onverdragelijke bitterheid. Hij besloot zich met zijne
broeders op een karveel in te schepen en de woede
zijner vijanden over den oceaan te ontvlugten. Zou hij
in Spanje terugkeeren ?
«Uit de diepte dier groote smart, nam de admiraal,
zegt Munoz, zijne toevlugt tot God, en riep Hem niet te
vergeefs in: hij werd als \'t ware wonderdadig getroost.»
Op Kersdag van het jaar 1409, toen hij de somberste
vooruitzigten droomde, meende hij eene stem van boven
te hooren, die hem zeide: «O kleingeloovige, sta op;
wat vreest gij ? Ben Ik niet daar ? Schep moed, geef u
niet aan droefheid en aan de vrees over. De zeven jaren
van den gouden eindpaal zijn nog niet om (1). Daarin,
even als in alles, zal Ik zorg voor u dragen.»
(1) Eene zinspeling, zegt Washington Irving, op de verbindtenia
die de admiraal had aangegaan om, binnen zeven jaren, een leger
ter bevrijding van het Heilige Land te werven.
-ocr page 322-
HOOFDSTUK IV.
Het Ware Kruis van Conceptton. Gerucht van de
vijanden van Columbus in Spanje.
Op den eigen dag dat Columbus die krisis van moede-
loosheid doorworstelde, kondigde men hem de ontdekking
aan van goudmijnen, wier uitgestrektheid en opbrengst
bijna fabelachtig was.
Een gewigtiger berigt volgde onmiddellijk:
Roldan had, op eigen gezag, aan het hoofd zijner in
de haast verzamelde vrienden, den weg naar St Domingo
aan Ojeda afgesneden. Hij dwong hem zich weder in te
schepen en zee te kiezen; en, overtuigd dat er na dien
glansrijken aanval tegen oude medepligtigen, geen veilig—
heid meer voor hem was dan in de partij van den admi-
raal, werd hij de stelligste kampvechter der orde. Hij
gaf een vreeselijk bewijs van zijne harde onbuigzaam-
heid, in de volgende omstandigheid:
Een aanzienlijke Spanjaard, Adriaan de Mogica, een
oud partijgenoot van Roldan, smeedde een opstand.
Roldan, bijna alleen zijnde, viel hem en zijne mede-
pligtigen onverwachts aan, nam ze gevangen, voerde
ze naar St Domingo, en vroeg ten hunnen opzigte de
bevelen van den admiraal, die zich toen te Conception
bevond. De admiraal had het voornemen gemaakt «om
-ocr page 323-
319
nooit aan een haar van zijne geadministreerde» (e raken »;
maar hij kon de werking der wetten niet staken : hij schreef
aan den opperregter, «onder het storten van tranen,»
dat deze zaak volgens de regtvaardigheid moest behandeld
worden. «Ik zou, zeide bij, niet anders gedaan hebben
al gold het mijn eigen broeder, indien hij mij zou hebben
willen vermoorden en de heerlijkheid ontstelen welke
mijn koning en mijne koningin mij in bewaring hadden
gegeven.» De misdaad was duidelijk, het proces was
kort: Mogica werd ter dood, zijne medepligtigen werden
tot onderscheidene straffen veroordeeld. Het vonnis van
Mogica werd op de wallen der citadel voltrokken. De
ellendeling, die zoo onversaagd, zoo aanmatigend was
geweest aan het hoofd der oproerlingen, verloor allen
moed aan den voet van de galg. Hij biechtte zoo lang
mogelijk; staakte, hervatte, staakte weder zijne biecht;
men zou gezegd hebben, dat hij tijd winnende, eenig
middel hoopte te vinden orn zich te redden. Toen hij
geen betere middelen van uitstel meer kon vinden,
ging hij zoogenaamde openbaringen doen, over bekend
onschuldige lieden. Roldan, verontwaardigd over zijne
lafhartigheid, gaf bevel om hem levend over de borst-
wering in de gracht te werpen.
De meeste geschiedschrijvers stellen deze daad van
woestheid op rekening van Columbus: een enkel woord
zal die vergissing voldoende wegnemen, toen de ter dood
brenging van Mogica op St Domingo plaats vond, was
de admiraal te Conception.
Columbus verbleef gaarne te Conception. Daar woonde
hij bij voorkeur en zoo dikwijls mogelijk , zoolang hij
de kolonie bestuurde. Aan zijne voorkeur voor dit ver-
blijf zijn leiten van eene bijzondere orde verbonden.
Men herinnert zich dat Columbu\'s, in 1494, ter ge-
-ocr page 324-
520
legenhcid van liet eerste verbond der kacieken, Guarioncx
van zijne bondgenooten losmaakte, en van hem verlof
kreeg om een sterkte in zijne Stalen te bouwen. De
admiraal kwam in persoon den bouw dier citadel bc-
sturen en noemde haar Conception. In den beginne der
werken, liet hij een prachtigen boom, dien hij zelf had
gekozen, door een escouade zeelieden en timmerlieden,
onder bevel van den scheepsluitenanl Alonzo van Valencia,
omhakken. Van den stam dien hij volkomen vierkant
liet zagen, ;n van de voornaamste tak die daarop in
de breedte werd aangebragt, vormde men een kruis.
Het was achttien ft twintig palmen hoog. De admiraal
plantte het met de voorzijde naar de Koninklijke Vallei,
op een der laatste steunmuren van den bergketen.
Zoolang de werkzaamheden aan het fort duurden,
vereenigde Columbus dagelijks, \'s morgens en\'s avonds,
de werklieden en de soldaten om dit kruis. Daar deed
hij, in hun midden, het gebed. Hij kwam er meermalen
op den dag zijne getijden lezen. Het was zelfs niet
zeldzaam dal hij zich in den nacht daarheen begaf, om
te bidden en te mediteren, of om er, in zekeren zin,
digter bij God, onder den schitterenden tropischen hemel,
het genot der stilte, der frischheid en der duisternis
te smaken. Daar, hij zegt het in zijn laatste codicil,
«riep hij de Heilige Drievuldigheid aan»; en ten einde
de gedachte daaraan te vereeuwigen, gaf hij bevel er
eene kapel op te rigten, in welke dagelijks drie heilige
Missen zouden opgedragen worden: de eerste ter eere
der Heilige Drievuldigheid, de tsveede ter eere der Onbe-
vlekte Ontvangenis, de derde voor de overledene geloo-
vigen.
Toen de admiraal vooraltijd van Ilispaniola vertrokken
was, gingen de bewoners van Conception, gelrouw aan
-ocr page 325-
321
de gewoonte welke hij hen had laten nemen, voort
met aan den voet van dit kruis te komen bidden. De
overtuiging vestigde zich eens, dat het oen wonder had
gewrocht: koortslijders werden genezen, nadat zij het
hadden aangeraakt. Het gerucht daarvan verspreidde zich.
Andere zieken kwamen toeloopen om zich aan God aan
te bevelen; een zeker getal hunner werden genezen.
Van dit oogenblik af, werd dit kruis het Ware Kruis,
Veba Cruz genaamd, in den zin van uitstekend of won-
derdadig kruis.
De Indianen, getroffen door de menigvuldige bezoeken
welke de Spanjaarden aan dit kruis bragten, beschouw*
den het als een talisman, welks vernietiging hunnen
onderdrukkers nadeelig zou zijn. Zij kwamen bij troe-
pen daarheen, door hunne priesters aangevoerd, «zij
maakten, sterke koorden van aloë en klimop daaraan
vast en trachtten het daarmede omver te halen, zooals
Oviedo zegt; ondanks hun groot getal, gehikte dit hun
niet.» Zij namen hunne toevlugt tot een ander middel.
Gedurende den nacht bragten zij ecne groote menigte
dronge takkebossen en struiken om het kruis Toen de
brandstapel zeer hoog was, staken zij hem in brand. De
brand was snel en hevig; de vlammen omringden het
kruis, de Indianen trokken zegevierend af. Den volgen-
den dag stond het kruis even ongedeerd als vroeger, het
was zelfs niet van kleur veranderd, «behalve de voet,
zegt pater Chaiievoix, die een weinig zwart scheen, als
of men eenc brandende kaars daartegen gehouden had.»
Eerst verschrikt over dit onbegrijpelijk verschijnsel, be-
proefden de afgodendienaars desniettemin, en door hunne
priesters aangespoord , een derden verdelgingsmiddel. Zij
wilden het kruis onder bijlhouwen doen vallen. Het
hout weerstond al wederom: indien de bijl een krul
-ocr page 326-
522
wegnam, werd, zoo verzekert ons pater Ciiarlevoix,
de leegte aanstonds weder aangevuld. Toen, zegt Oviedo ,
vielen de afgodendienaars eerbiedig voor het Vera Cruz
neder, en vereerden het even als de Christenen.
Men merkte overigens met verwondering op, dat,
ofschoon dit hout, dat droog en gekapt was, niet geteerd
en niet geveifd, gedurende vele jaren, beurtelings aan de
verschroeiende hitte der zomerzon, aan de diluviaan-
sche regens van den winterlijd, aan de orkanen en de
waterhozen was blootgesteld, het geen spleten vertoonde,
niet door de insecten was beschadigd, niet vermolmd
en niet krom geworden was: het bleef slaan, wanneer
in den omtrek boomen en huizen, alles door den storm-
wind werd omvergeworpen, losgerukt, weggevaagd. Het
Vera Cruz werd een pelgrimaadje. De pelgrims namen
met de punten hunner messen, als relieken, kleine
splinters van het kruis. Die stukken Werden in reliek-
kassen gesloten: men vervoerde ze niet alleen door het
geheele eiland, maar ook naar de andere koloniën der
Xieuwe Wereld, en tot naar Kastilië. Ferdinand Cortez,
die een bewonderaar was der godsvrucht van Colum-
bus, dien hij in zijne jeugd gekend had, nam eendier
reliekkassen naar Mexico mede. De eerste mexicaansche
stad, waar hij het kruis plantte, Vera Cruz, ontleent
daarvan haar naam. «God deed overigens, zegt pater
Ciiarlevoix, ten einde de godsvrucht der geloovigen (e
bekrachtigen en te toonen dat hij haar aannam, wat
hij gedaan had om de heiligschennende onderneming
der Indianen te beschamen: men sneed gedurende vele
jaren stukjes van het kruis af, het verminderde niet.»
De pelgrimaadje van het Ware Kruis van Conception
gaf aanleiding tot misbruiken. Zekere geestelijken ge-
bruikten, schijnt het, de talrijke giften voor het won-
-ocr page 327-
"23
derdadig hout, niet naar den wil der pelgrims. Het
gezag van Karel V moest tusschenbeide komen. Hij gaf
den tresorier des bisschops van Conception last om
streng de hand te houden aan het regelmatig gebruik
der offers. Bovendien wilde hij, in 1523, persoonlijk
eer doen aan de pelgrimaadje: hij «gaf bevel, zegt Her-
rera, om gedurende vier jaren, twintig duizend mara-
vedis te nemen van het bedrag der boeten, die ten
voordeele van de koninklijke schatkist werden geïnd , en
dat geld te gebruiken om de plaats van het zeer Heilig
Kruis te versieren, opdat de waardigheid der plaats in
overeenstemming zou zijn met de godsvrucht der ge-
loovigen.»
Karel V nam een ander initiatief: Herrera verhaalt
ons dat hij aan den Heiligen Vader schreef en hem
verzocht om de vereering van het Vera Cr-uz goed te
keuren, door den pelgrimslogt met aflaten te begun-
stigen. De keizer wachtte zich wel van in het verzoek,
den vromen roem van eene gezegende en bevoorregte
plaats aan den lastigen naam van den groot-admiraal te
verbinden, die door zijne kroon gemarteld was. De
Heilige Stoel kon de titels van een naamloos gedenk-
teeken niet doen onderzoeken. Men moest Columbus
noemen: het spaansche hof wilde de nagedachtenis van
den Genuees niet door zulk eene opluistering van zijn
naam populariseren; het Hof van Rome gaf zijne toe-
stemming niet om hem te leur te stellen en de zaak
werd derhalve niet voortgezet.
Later bragt men het Ware Kruis over naar eene
kapel der kathedraal van Conception: Oviedo zag het
daar in 1335.
In 1535 werd de slad geheel vernield door eene
aardbeving. Al de steenen gebouwen stortten in: van
-ocr page 328-
324
de kathedraal zelve bleef niets staan dan de kapel waarin
het Ware Kruis zich bevond. Men bespeurde dat geen
der bewoners die een stukje van het Vera Cruz droegen
of te huis hadden, bij deze ramp gekwetst werden,
«ofschoon verscheidenen, zegt pater Charlevoix, onder
de puinhoopen der gebouwen bedolven werden.» Het
ging ook niet onopgemerkt voorbij, dat de Franciskanen,
de eerste, de standvastigste vrienden van Columbus,
op het oogenblik der aardschuddingen in hunne kerk
vergaderd waren, dat de kerk op hen instortte, dat zij
onder de massa puin bedolven werden en toch geen
hunner ecnig letsel bekwam. Men stond verder ver-
baasd over het feit, dat de eenige woning, die ongedeerd
in de gansche stad na de ramp overbleef, het klooster
van den Heiligen Franciscus was, welks religieusen een
sluk van het Ware Kruis van Conception bezaten.
Tengevolge van deze ramp, werd Conception ver-
laten. De overgeblevene bevolking verspreidde zich over
het eiland. Eenigen slichtten, op twee mijlen afstand
slechts, het gehucht de la Vega. Men weet niet wat
bij die emigratie van het Vera Cruz werd. Maar, vol-
gens de getuigenis van Oviedo, van Herrera en van
Charlevoix — zonder te spreken van minder bekende
schrijvers, die wij ook nog zouden kunnen aanhalen —
is het onmogelijk deze beide zaken te betwisten: de
eerste, dat het kruis waarvan hier sprake is, algemeen
den naam van wonderdadig had; de tweede, dat het
door Columbus geplant werd, dat hij daarvoor zeer
dikwijls bad, en het eer?gedenkstuk zijner godsvrucht
is geweest.
Toen de admiraal op Conception de doodstraf van Mogica
vernam, die hij niet had bevolen, nam hij maatregelen
om de wreedheid van Roldan te beteugelen. De ijver,
-ocr page 329-
325
waarmede deze overigens voortging met een ieder te
vervolgen die poogde het oproer te hernieuwen, was in
weinigtijds voldoende om allen tot hun pligt te brengen.
Alie oprocrige aanslagen hielden volkomen op, en de
goede uitwerking van de verschillende maatregelen, welke
Columbusvan zijne komst af had genomen, begon, zegt
Washington Irving, zich te doen gevoelen. Van den dag
af dat hij op Roldan kon rekenen , bekenden de oproer-
lingen, zoodra zij dat wisten, dat zij ten onder gebragt
waren. De Spanjaarden van een bedaard karakter, hadden
in de zaken een overwigt, dat hun tot hiertoe gewei-
gerd was geworden. De Indianen, hunne ellende ziende
verminderen, namen de vreemde overheersching aan en
betaalden volgaarne de schatting. Door den admiraal
aangemoedigd en bestuurd, werden de cultures op groote
schaal, de uitgebreide aanplantingen, de vermenigvul-
diging van den veestapel, ijverig en met goed gevolg
door de Europeanen en de inlanders hervat. Onder
dezen «begon het christendom vorderingen te maken (I).»
Zij namen het gebruik van kleederen en de andere nuttige
gewoonten der oude wereld aan. Minder verspreid dan vroe-
ger, bewoonden zij hoe langer hoe aanzienlijker dorpen.
«De geheele toekomst der kolonie kondigde zich ondergun-
stige voorteekenen aan. De admiraal hield zich verzekerd
dat vóór dat er drie jaren zouden verloopen zijn, de
koninklijke regten in hel eiland alleen minstens zestig
millioen jaarlijks zouden opbrengen. Inderdaad, vijf jaren
later, bedroegen zij meer dan honderd millioen (2).»
Maar indien de rust en, tengevolge daarvan, de wei-
vaart op St Domingo terugkeerden, bereidden de haat
en de laster, in de hoofdstad, den admiraal een der
(1) Washington Irving. — (2) Roselly de Lorgues.
-ocr page 330-
320
afschuwelijkste aanslagen van den lateren tijd voor. De
misnoegden, die uit Ilispaniola waren teruggekomen of
teruggezonden, moesten hunne achterlijke soldij te Sevilla
ontvangen; daar alleen konden al de rekeningen die ten
laste der begrooting van Indië waren, geordonnan-
ceerd en betaald worden. Intusschen zonden de agenten
de regthebbenden naar de souvereincn zelven om hun
regt te doen gelden. Zij begaven zich allen naai- Gre-
nada waar het hof zich ophield. De stoutmoedigsten
vatten post tot in de voorhoven van het Alhambra. Als
de koning uitging, volgden zij het rijtuig, roepende:
«Betaal ons! betaal ons!» Op zekeren dag zelfs hadden
een vijftigtal dier schaaniteloozen manden met drui-
ven gekocht, gingen die onder de vensters van den
koning opeten, en hieven zij elke tros inde hoogte,
als het schrale voedsel; waarmede zij, zeiden ze,
zich moesten behelpen en barsten zij in smaadwoor-
den los tegen Columbtis die hen bedrogen had, en het
gouvernement dat hen liet loopen. De zonen van den
admiraal moesten de binnenhoven van het paleis over-
gaan om hunne dienst als pagie te doen; die straatloo-
pers vervolgden en smaadden hen, uitroepende: «Dat
zijn nu de zonen van den admiraal der muggen, van
dengenen die de landen van ijdelheid en leugen ontdekt
heeft voor het onseluk en den dood der Castiliaansche
edellieden.»
ileze kreten weerklonken tot in de vertrekken der
koningin: dit wenschte de koning. Isabella won narigt
in. Alles was rondom haar zaamgespannen om haar in
dwaling te brengen. Het was gemakkelijk haar te be-
driegen, veel gemakkelijker dan vroeger, dewijl hare
gezondheid haar niet meer toeliet voortdurend te arbeiden.
Tegenover de rapporten van Columbus en in \'t bijzonder
-ocr page 331-
327
die betrekkelijk den opstand van Roldan, stelde mende
beweringen der brieven van Roldan en zijne medeplig-
tigen aan hunne vrienden en beschermers in Spanje. De
ziekten en de ellende der emigranten, waren het gevolg,
èn hunner ondeugden , èn der bureaux van Sevilla, die
opzettelijk bet zenden van victualie beletten. Columbus
werd daarvoor evenwel verantwoordelijk gesteld. Ging
hij te keer tegen de bidalgos, dan was het, zeide men,
wijl bij om zich niets anders wilde dan ontuig, dat
hij gemakkelijk tegen de kroon zou doen opstaan, wan-
neer hij het oogenblik gekomen zou achten om zich
alleen meester te verklaren, cenigen onafhankelijk opper-
heer van Indié. Belemmerde hij den mijnarbeid door
beperkingen en gestrenge bepalingen, dan deed hij dit
alleen omdat hij de mijnen met al hare schatten voor zich
wilde houden, tot op den dag dat zij hem alleen zouden
toebehooren. Was hij goed voor de Indianen, hij had
immers een belang om ze te ontzien met het oog op
zijn aanstaand koningschap. Hij had somtijds eenige
missionarissen moeten waarschuwen, die uit te groote
godsvrucht, ijver of gebrek aan ondervinding al te spoedig
overgingen tot het toedienen van het Heilig Doopsel aan
Indianen, die, zonder genoegzaam onderrigt te zijn, het
vroegen om geheel menschelijke redenen: dewijl de ge-
doopte Indianen geen slaven konden gemaakt worden,
vermomde men zijn eerbied voor de heilige zaken in eene
schandelijke berekening ten voordeele der slavernij.
Columbus kende die hardnekkigheid zijner vijanden om
verfoeijelijke bedoelingen aan zijne beste werken toe te
dichten: «Indien ik, schreef hij, kerken of hospitalen
doe bouwen, zal men zeggen dat het holen voor roo-
vers zijn.»
De tegenspraak, de overdrijving, de stoffelijke onmo-
-ocr page 332-
328
gelijkheid, alles hinderde in die schimpende ver(oo-
gen; de koningin werd daardoor slechts des Ie ge-
makkelijker gebragt waar Ferdinand haar wilde heb-
ben. Een ding, immers, was klaar en duidelijk: de
betreurenswaardige staat der kolonie; Columbus beves-
tigde dit niet minder dan zijne tegenstanders. Dit kwaad
had eene oorzank; het was van gewigt, die te kennen
om haar te verhelpen; geen onderzoek, geen woorden-
strijd kon in Spanje Isabella licht over deze oorzaak
verschaffen; zij moest dus, in spijt van hare smartvolle
herinneringen over de zending van Aguado, den raad
volgen dien men haar voortdurend opdrong, om een
nieuwen commissaris naar Indic te zenden.
Franciscus van Bobadilla, een groot vriend van den
Ordonnateur en «officier van \'skonings-huis,» werd uit-
gekozen. Een decreet van 21 maart 1499, droeg hem de
bijzondere zending op, om de redenen der onlusten
van Hispaniola op te sporen: hij moest de aanvoerders
en de medepligtigen van de opstanden tegen den gene-
raal gevangen nemen, eigendommen in beslag nemen,
hen vervolgen, hen oordeelen en straffen. Maar zij die
wilden dat men een regier zou zenden en dat die regter
Bobadilla zou zijn, wilden volstrekt niet dat hij het gezag
van Columbus zou herstellen. Indien zij die eerste last-
geving, welke geheel ten gunste der goede orde was,
onderschreven als een noodzakelijk middel om de konin-
gin, in beginsel, een commissaris en hun candidaat te
doen aannemen, wachtten zij zich wel Bobadilla te laten
vertrekken met zoodanige instructiën voorzien.
Den 21 mei 1499, twee maanden, dag voor dag, na
de teekening van dit eerste decreet, teekende de koningin
een brief van een geheel verschillenden aard. Men was
er in gelukt om haar, ten minste als eene onderstelling
-ocr page 333-
329
te doen aannemen, dat Columbus geen administratieve
bekwaamheid bezat; dat het, in dit geval, noodig was
om hem van zijn gouvernement te ontslaan, en Bobadilla,
eventueel, als zijn opvolger te benoemen. En uit vrees
dat de admiraal, uit krachte van zijne overeenkomsten
met de kroon, de stoffelijke middelen zou hebben om
zich tegen die onregtvaardige berooving te verzetten,
schreef een tweede brief, van dezelfde dagteekening, aan
hem, zijne broeders, al de officieren en agenten, die onder
zijne bevelen stonden voor, om de wapenen, de schepen,
de sterkten en de magazijnen der kolonie in handen
van Bobadilla te stellen.
Vijf dagen later werd een wezenlijke vrijbrief aan
Bobadilla overhandigd in den vorm van een brief aan
Columbus, hem bevelende geloof te slaan en te gehoor\'
zomen aan al wat Bobadilla hem zou aankondigen.
Het
is opmerkelijk dat men aldus de reeks der akten van
aanstelling van Bobadilla juist besloot met den onbc-
stemden en vreeselijken last, die de geheele geschreven
lastgeving van Aguado geweest was. Niels bewijst beter
dat de tegenstanders van Columbus Isabella, ondanks
haar zelve, allengs, langs omwegen, tot hun doel mede-
sleepten.
Gevoelde de koningin berouw toen Bobadilla met dit
onbegrensd gezag bekleed was? Vreesde zij dat hij, even
als Aguado, misbruik zou maken van hare handteeke-
ning? Wilde Ferdinand daarentegen tijd winnen om nog
meer magt aan zijn lastgever te doen verstrekken? Legde
de kracht der dingen een onwillekeurig uitstel op?Lie-
pen al die oorzaken te zamen om het vertrek van den
commissaris gedurende meer dan een jaar uit te stellen.
De coterie trok meer dan één voordeel uit deze ver-
traging : de beschikkingen tegen den admiraal kregen
-ocr page 334-
330
ruchtbaarheid, het publiek voorzag zijn val, de openbare
meening raakte daaraan gewoon, zijr.e vrienden werden
bevreesd. De beschermers van Bobadilla vonden daaren-
boven middel, dank de gelegenheid welke de tijd steeds
nu of dan aan de hand doet, om voor hem nog meer
magt Ie verkrijgen : den 30 mei 1500, schreven de Konin-
gen hem de bijzondere aanbeveling om de rekeningen
van den admiraal na te gaan en hem te verpligten om
alle achterstallige soldij te betalen. Hij ontving een zeker
getal vrijbrieven met vermogen , om die te gebruiken naar-
mate hij het nuttig zou ooideelen. Bobadilla zeilde om-
streeks half julij 1500 uit (I).
(1) Geschiedschrijvers hebben getracht Ferdinand in deze om-
standigheid te verontschuldigen , door Columbus fouten, ten min9te
in schijn, aan te wrijven. Zij zeggen dat Isabella verbitterd was
over de beginselen en de handelingen van Columbus betrekkelijk
de slavernij, en dat haar misnoegen ten top gestegen was, omdat
ecne lading Indianen was aangekomen op de karveels, die de
medepligtigen van Roldan naar huis voerden. Zij roegen daarbij
dat Ferdinand verschrikt was door de vergelijking van de groote
uitgaven voor de Nieuwe Wereld gedaan met de onzekerheid en
de geringheid der voordeelen.
Wij zullen ons bepalen bij de opmerking , die wij aan den heer
Roselly de Lorgues ontleencn, dat Bobadilla in maart 1499 tot
commissaris werd benoemd, en dat de karveels waaruit men
argumenteert, eerst ze9 maanden later, in december, in Spanje aan-
kwainen. Wat het beweerde wantrouwen van Ferdinand aangaat
betrekkelijk de voordeelen der Nieuwe Wereld, dat is nog on-
houdbaarder. De bevrachtingen ter ontdekkingsreize waren van dit
oogenblik af zulke winstgevende spcculatiën, dat de particulieren,
al de scheepsreeders, de gunst verzochten, om ten hunnen koste ,
met groote remises aan de kroon, dergelijke togten te onder-
nemen. Zonder te gewagen van het nieuwe eskader dat door den
Ordonnateur aan Ojeda was gegeven, verkregen de Pinzon\'s, vau
-ocr page 335-
HOOFDSTUK V.
Zending van Robadilla. Columbus wordt, in ketenen
geklonken, naar Spanje teruggezonden.
Hel schip dat Bobadilla overvoerde, wierp den 23
augustus 1500, het anker in de haven van St Domingo.
De admiraal was op Conception, de Adelanlado in een
ander gedeelte van het eiland: Diego bestuurde de
kolonie tijdelijk. «Dewijl de faktiën door hare eigene
Palos , Diego Lepe, van dezelfde haven, Rodriguez Bastides, van
Sevilla,ten nadecle van Columbus , verlof om voor hunne eigene
rekening de Indische zeeën \'.e bevaren. Zouden zij daartoe aan-
vrage gedaan hebben, indien die togtcn niets dan verlies hadden
opgeleverd? En waarom wekten de goede uitkomsten doorColum-
bus verkregen, den naijver der vreemde natiën op? Zou men
te Lissabon , waar men zoo goed onderrigt was over de admini-
stratieve geheimen van het hof van Spanje , jaloersch geweest
zijn, omdat men zag dat Kastilië slechte zaken maakte? Colum-
bus heeft het in dit jaar 1500 geschreven, in een brief die onder de
oogen der koningin moest komen: „Doorden wil 6<;ds heb ik eene
andere wereld aan de heerschappij van den Koning en de Konin-
gin mijne Meesters onderworpen; en daardoor is Spanje, dat arm
maa, tegenwoordig het rijkste land."
Neen; de Koning van Ara-
gonië raadde beter dan iemand de onberekenbare naarde der Nieuwe
Wereld; hij betreurde des te bitterder dat hij, in welke verhouding
dan ook. met den grooten Genuees vooruit gedeeld had; hij wilde ,
trut het ook rnogt kosten, zijne concessiën terug hebben: de zen-
ding van Bobadilla had geen andere reden.
-ocr page 336-
532
inspanning uitgeput waren, scheen Hispaniola, zegt Was-
hington Irving, voor altijd bevrijd van de heerschappij
van gewelddadige en bedorven lieden».
Den 24, begaf Bobadilla zich,met groote praal, van het
karveel naar de kerk, liet in \'t openbaar, bij heleinde
der heilige Mis, zijne lastgeving als regter voorlezen, en
vorderde dat Dicgo de gevangenen, die in de citadel
waren, in zijne handen zou stellen. Diego weigerde,
zooals het zijn pligt was, om zonder de bevelen van
zijn broeder, den gouverneur-Onderkoning te handelen.
Den volgenden morgen verscheen Bobadilla op nieuw
in de kerk. Hij was gemagtigd, dit hebben wij gezien,
om de plaats van Columbus in te nemen, maar alleen
in geval een onpartijdig onderzoek, eene grondige enquête,
hem de onbekwaamheid van den admiraal zou hebben
bewezen. Na de heilige Mis liet hij den brief, waarbij
hij tot gouverneur werd benoemd, andermaal openlijk
voorlezen, en eischte op nieuw van Diego en al de
tegenwoordig zijnde beambten om hem de gevangenen
over te leveren. Allen weigerden, zich op de preroga-
tieven van den afwezigen admiraal beroepende. De
menigte , die dit debat bijwoonde, liet duidelijk zien dat
zij het verzet goedkeurde. Toen kwam Bobadilla met
den koninklijken briefte voorschijn, die het bevel inhield,
dat men hein de wapenen, de schepen, de forten en
de magazijnen zou overleveren. En , om de stemming van
het volk ten zijnen gunste te doen keeren, kondigde hij
aanstonds de bevelen af, die hij ontvangen had om de
achterstallige soldij aan de krijgslieden te betalen. Toen
de menigte die woorden hoorde, juichte zij ze toe. De
koninklijke commissaris begaf zich, aan het hoofd van
eene troep van de slechtst ter faam staande lieden van
de stad naar de citadel. Op de weigering van den Alcade
-ocr page 337-
555
Miehaël Diaz om hem de poorten te openen, gaf hij
de koddige vertooning om een gebouw dat door drie
man bewaakt werd, stormenderhand in te nemen; de
zwakke sluiting werd bij den eersten slag verbroken.
Van de citadel begaf Bobadilla zich naar de woning
van Columbus; hij vestigde daar zijn verblijf. Zonder
getuigen, zonder hulp, zonder inventaris, maakte hij
zich van alles meester, plunderde hij alles: het mobi-
lair, dat een geschenk van de koningin was, de wapenen,
het goud, het zilverwerk , de edelgesteenten, de paarlen,
de paarden, die aan Columbus persoonlijk toebehoor-
den; hij eerbiedigde noch de verzamelingen, noch de
boeken van den geleerde, noch de aanteekeningen, de
kaarten en de berekeningen van den zeeman, noch de
dossiers van den administrateur, noch de papieren
betrekkelijk de vertrouwelijkste zaken van den mensch,
den vriend, den vader. Mei het gemunte geld, haastte
hij zich, zonder verder onderzoek, de eischen van het
gepeupel te voldoen, dat, zoogenaamd, de sedert lang
opeischbare gelden niet had ontvangen; maar het is ook
zeker, dat hij zich voor zich zelven een gedeelte van
de kas en onberekenbare schatten aan staven en stuk-
ken goud, paarlen en edelgesteenten , zeldzame en kost-
bare stalen, voortbrengselen der natuur of belangrijke
voorwerpen van de kunst der inlanders meester maakte.
Hij eigende zich de kleederen van den admiraal toe. Hij
droeg vooral zorg om onverwijld alle stukken van de
officiële dossiers te vernietigen, die Columbus zouden
kunnen dienen en zijne vervolgers hinderen. Schimpende
taal met zijne rooverij parende, zeide hij dat hij zonder
gewetensbezwaar den inboedel van den gouverneur kon
bemeesteren, dewijl deze die niet meer noodig zou
hebben, daarbij geboeid naar Spanje zou gevoerd worden.
-ocr page 338-
334
Toen Columbus berigl van dit alles ontving, ging !iij
op weg van Conception naar St Domingo, overtuigd
dat een zoogenaamde koninklijke commissaris, die zóó
huis hield, niet anders dan een falsaris of een gek kon
zijn. Halverwege maakte een Alcade hem officieel met
ttobadilla\'s volmagt bekend. Hij ontving uitvoeriger me-
dedeelingen van een zijner vrienden, een franeiskaner
religieus, Jan de Trasiera.
Naarmate Columbus St Domingo naderde, stelde Boba-
dilla, die verschrikt was of eene vrees veinsde welke hij
niet had, de stad in slaat om een beleg te doorslaan. De
admiraal was omringd door een klein getal dappere, be-
kwame en hem toegewijde officiers; de Adelantado voerde
op cenige mijlen afstand, bevel over soldaten die sedert
verscheidene maanden zeer aan krijgstucht gewend waren ;
de beide broeders oefenden een onweerstaanbaren invloed
op de Indianen uit; zij zouden ze met één woord in
opstand gebragt hebben. De buitensporige handelingen
van den koninklijken commissaris hadden hem te St
Domingo de luidruchtige genegenheid van het graauw
doen verwerven, maar zij verbitterden ieder tegen hem ,
die een eerlijk gemoed bezat. Fndien Columbus de wa-
penen had willen opvatten, zou hij den koninklijken
commissaris en zijne handlangers in de zee geworpen
hebben. Zijn onderkoningschap bestond niet uit kracht
van. eene gewone delegatie; het had zijn oorsprong uit
een Iractaat; hij had het gekocht door een kontrakt,
welks bepalingen hij van zijn kant allen had vervuld.
Redeneerde Bobadilla ook zoo? Wat Columbus aangaat,
hij dacht daaraan zelfs niet. Hij was treurig; hij schaamde
zich voor zijne vorsten, maar hij bleef kalm, en ver-
langde niets anders dan christelijk het voorbeeld te
geven van onderwerping aan het gezag, zelfs als het
-ocr page 339-
ÖDO
onregtvaardig handelde. Hij zette zijne reis te paard naar
St Domingo voort; hij ging zonder cenige omgeving;
hij droeg geen andere wapenen dan zijn brevier en zijn
koord van den Heiligen Franciscus. Bij zijne nadering was
de eerste voorzorg van üohadilla om Diego te doen ge-
vangen nemen; men sloot hem, aan de voeten geboeid ,
in het tusschendek van een karveel op.
Toen hij te St Domingo aankwam, liet de admiraal
een onderhoud met den commissaris vragen. Bobadilla
gaf geen ander antwoord dan het bevel om hem gevangen
te nemen en, aan de voeten gekluisterd, in de vesting
op te sluiten. Die gevangenneming geschiedde gemakkelijk
en snel; men zeide aan Columbus dat hij naar de gevan-
genis moest gaan, en hij volgde de soldaten zonder aar-
zelen. Maar toen men hem in de gevangenis de boeijen
moest aandoen, bleef hij alleen meester van zijne ont-
roering; eene huivering van afgrijzen doorliep al de aan-
wezigen. Onder de handlangers van Bobadilla waser niet
een soldaat of gevangenbewaarder, die zich laag genoeg
achtte om die schandelijke taak op zich te nemen. De
ketenen lagen op de vloer en waren een voorwerp van
walging voor iedereen. Eindelijk deed zich een beul op;
om de maat van ondankbaarheid vol te meten, was het
een bediende van den admiraal, zijn kok. Het spaansche
leger behoeft zich dus niet te schamen: men heeft elders
dan in zijne rijen den ellendeling moeten zoeken, die
Christophorus Columbus in de boeijen wilde slaan.
Uit zijn kerker, en op verzoek van Bobadilla, schreef
Columbus aan zijn broeder Barlholomeus, om op St
Domingo, op zijne beurt, de gevangenisneming te komen
ondergaan. Hij maande hem aan om zich met kalmte
aan het gezag der Koningen te onderwerpen, en de be-
leedigingen welke men hem mogt aandoen, met geduld
-ocr page 340-
336
te verdragen. De Adelanto gehoorzaamde, kwam, werd met
ketei.en beladen en aan boord van een karveel gebragt.
Op den naakten en natten grond van zijn kerker had
Columbus, die gekweld werd door rhumatiek en jicht,
niets dan het dunne kleed aan waarmi de hij gevangen
genomen was. Men voedde hem met zulke spijzen, dat
hij zich daarover beklaagde, hij, de oude zeeman, die
van zijne jeugd af aan bedorven voedsel gewend was.
Het gepeupel deed hem aan den voet der vesting hoon-
gelach, belcedigende taal en liederen hooren , men ging,
ten teeken van blijdschap, digt bij de karveels, de
vlotten, de gevangenissen van zijne broeders, op de
hoorns blazen.
Intusschen ging Bobadilla tot het onderzoek over, dat
al die strafoefeningen had moeten voorafgaan. Hij liet
zich degenen aanwijzen die tegen den admiraal waren
opgestaan: dit deed hij om ze bij voorkeur en het eerst
tegen de broeders Columbus te doen getuigen. Al degenen
wier roofzucht Columbus, Bartholomeus en Diego beten-
geld of wier losbandigheid zij gestraft hadden, werden uit-
gennodigd, aangemoedigd, zelfs geholpen om hen zoo-
veel mogelijk te beladen. Natuurlijkerwijze leverde het
onderzoek dezen uitslag, dat al de zwartste en afgrijse-
lijkste misdaden den admiraal en zijnen broeders ten
laste werden gelegd; al de misdaden, behalve die tegen
de kuischheid: hieromtrent vond men geen onzuivere
tong om ook slechts eene halve beschuldiging, eene scha-
duw van verdenking uit te spreken. En toch wemelde
St Domingo toen, volgens de bemerking van Washing-
ton Irving, van schavuiten, die uit de galeijen of aan
de galg ontkomen waren.
De admiraal kon den ellendeling die hem had gevan-
gen gezet tot alles in staat achten. Op den dag toen
-ocr page 341-
537
plotseling digt bij zijn kerkerhol de stappen en de wapenen
der soldaten zich deden hooren\', die kwamen om hem
aan boord van het schip te brengen — wat hem onbekend
was gebleven — kwam het somberste voorgevoel van
moord of schavot hem voor den geesl. De soldaten traden
binnen; hij herkende den officier, die hen aanvoerde:
«Viilcjo, vroeg hij hem treurig, waarheen voert gij mij?»
Villejo antwoordde: «Ik geleid Uwe Heerschap aan boord
van de Gorda, die zcilrec ligt.» Columbus twijfelde nog:
«Ons inschepen, Villejo! is dat waar wat gij zegt?» De
officier, die wel bekendstond als een beschermeling van
Fonscca, was toch een man wiens hart op de regte plaats
zat; toen de admiraal die vraag herhaalde, begreep hij
al het wreede dat er in zijn hart omging, en antwoordde
op een toon welks opregtheid niet te miskennen viel :
«Ik zweer, bij het leven van Uwe Heerschap, dat ik hem
aan boord van de Gorda zal brengen.» Columbus werd
inderdaad naar dat karveel gebragt, waar zijne broeders
zich reeds bevonden. Het vertrok in de eerste dagen van
october naar Spanje.
Naauwelijks had men hel land uit het oog verloren,
of Villejo en de kapitein, door een gevoel van eerbiedig
medelijden en van militaire waardigheid bewogen, ver-
zochten den admiraal, in spijt van der bevelen van Bobadilla,
dat hij zijne kluisters zou laten losmaken. De admiraal
weigerde: hij kende aan de Koningen alleen het regt toe
om de boeijen te ontsluiten, die hem in hun naam waren *
aangelegd; hij wilde liever lijden, gekneusd worden, dan
zelfs op dezen afstand en onder deze omstandigheden de
gehoorzaamheid overtreden. Gelukkigerwijze was de over-
togt sneller dan ooit te voren. Men wierp den 20
november 1500 het anker in de baai van Cadix. Nooit
hebben de officiers en de equipagie van een door den
n
-ocr page 342-
358
admiraal zelven gckommandeerd schip hem zooveel ont-
zag, eerbied en genegenheid betoond als waarmede hij
aan boord der Gorda werd overladen: dit is eene roem-
rijke herinnering voor de spaansche marine.
Op reis schreef Columbus aan de min van prins Jan
een brief, die een meesterstuk is van eenvoud engrool-
heid, van gematigdheid en van welsprekendheid. Ziehier den
aanvang en het einde van dien brief: «Indien het eene
nieuwigheid is, dat ik mij over de wereld beklaag,
hare gewoonte van mij te mishandelen is zeer oud; zij
heeft mij duizendmaal bestreden, en ik heb altijd tot
heden toe hare bestrijding verduurd.... De hoop op
Dengene, die ons allen geschapen heeft, houdt mij staande;
zijne hulp was steeds zeer vaardig.... God maakte mij
den boodschapper van den nieuwen hemel en van de
nieuwe aarde. Indien het Hunne Hooglieden mogt be-
hagen de populaire geruchten te doen ophouden, welke
geloof hebben gevonden onder degenen die weten welke
vermoeienissen ik heb moeten doorstaan (want de laster-
taal van zekere lieden heeft mij meer kwaad berok-
kend dan de diensten, welke ik aan Hunne Hooglieden
heb bewezen en de zorg welke ik altijd heb gedragen
om hunne eigendommen en hunne heerschappij te be-
waren, mij voordeel hebben verschaft) zou dan dit eene
wezenlijke aalmoes zijn; ik zou in mijn goeden naam
hersteld worden, en men zou daarvan in de gansche
wereld spreken, dewijl de zaken die ik bestuurd heb
tot diegenen behooren , welke dagelijks slechts hoe langer
hoe meer in de achting der menschen kunnen winnen...
God, onze Heer, blijft met zijne magt en zijne weten-
schap als voorheen, en Hij straft vooral de .ondank-
baarheid.»
Deze brii f was bestemd om door de min van den
-ocr page 343-
359
prins aan de koningin te worden voorgelezen. De kom-
mandant van de Gorda liet hem heimelijk door een
renbode naar Grenada brengen, waar hel hof zich
bevond. Toen men vernam dat Columbus als gevangene
aankwam, en in boeijen geklonken, steeg er een luide
kreet van verontwaardiging uit de haven van Cadix,
vervolgens uit het rijke en bevolkte Sevilla op, en
weldra, van gewest tot gewest, in de gchcele monarchie.
De natie gevoelde, met dat instinkt van de billijkln id,
dat, nu en dan, de volksmenigte doet ontwaken, dat
het zijne eer gold, dat zij op het spel stond en bezwalkt
was. De ware schuldigen beefden en moesten veinzen
in den openbaren toorn te deelen.
Isabella\'s smart was opregt en grenzeloos. Zij zond
in allerijl, door een buitengewonen koerier, bevel om
den admiraal in vrijheid te stellen. Zij schreef hem een
brief dien de koning, valsch als altijd, met haar tee-
kende: zij zeiden dat zij zich evenzeer en meer dan
hij getroffen achtten door den smaad, waarvan hij het
slagtoffer was; zij verzochten hem onmiddellijk bij hen
te komen, en gaven bevel dat men hem tweeduizend
gouden dukaten zou uitbetalen om zich eene uitrusting
te verschaffen overeenkomstig zijne waardigheid.
Columbus kwam met zijne beide broeders, den 17
december te Grenada. Aanstonds werd hem een gehoor
verleend; de plegtigheid van dit gehoor was een begin
van eerherstel. De admiraal sprak weinig: de koning
was tegenwoordig. Eenige dagen daarna verleende de
koningin hem een bijzonder gehoor. Daar kon hij zijne ziel
openen, aan zijne gevoelens ongedwongen lucht geven. Hij
deed het onder het storten van tranen. Isabeila gaf hem
de krachtdadigste menschelijke vertroostingen welke hij
kon ontvangen: zij vermengde hare tranen met de zijnen.
-ocr page 344-
340
Columbus deed vervolgens eene formele aanklagt tegeis
liobadilla. Hij verspreidde ter ondersteuning daarvan,
zulke afdoende nota\'s, regtvaardigingen van zijn persoon,
van zijne broeders, van hunne gemeenschappelijke admi-
nistratie, die zóó beslissend waren, dat in spijt van
den Ordonnateur, van zijne bureaux en van den konii g
zelven, Bobadilla niet slechts werd afgezet, zijne be-
strafling officieel beloofd, maar daarenboven al de oude
reglementen van Columbus in de koloniën hersteld
werden, ter \\ervanging van de tegenstrijdige of afwij-
kende beschikkingen door den koninklijken commissaris
genomen.
-ocr page 345-
VIERDE BOEK.
v i t iiii k reis (1500—1502).
EERSTE HOOFDSTUK.
Van Cadix naar Hispaniola. Een ongekende storm.
Christophorus Columbus was vier en zestig jaren oud :
noch zijn leeftijd, noch zijne ziekten, noch de ondank-
baarheid en de deloyauteit van Ferdiuand verminderden
zijne toewijding aan zijn werk. Een van zijne eerste
verzoeken aan de koningin was, dat men hem onmid-
dellijk naar de Nieuwe Wereld zou terugzenden. Isabella
keurde zijn verlangen goed, en wilde hem onverwijld
doen vertrekken. Ferdinand, daarentegen, had hun zijn
bestuur en zijn onderkoningschap niet onregttnalig ont-
roofd, om ze hem terug te geven: door zijne gewone
kuiperijen, bragt hij de koningin en den admiraal er
toe om het vertrek uit te stellen, vervolgens liet hij
hen, langzamerhand, eene combinatie aannemen, die
daarin bestond, dat een zoogenaamd voorloopige gouvei-
ticur naar St Domingo zou worden gezonden. Ovando
werd gekozen : hij stond in naauwc betrekking tot den
Ordonnateur, de koning betuigde hem veel vriendschap,
-ocr page 346-
3 ia
liij leverde dus dezelfde waarborgen als Aguado en
Bobadilla op. Binnen zes maanden was er een eskader
van twee en dertig schepen voor hem uitgerust. Men
schiep voor hem een vorstelijk huis; men wierf voor
hem, als emigranten, gehuwde mannen, met hunne
gezinnen, allen brave lieden ter goeder naam en faam
staande. Mets kostte te veel, niets was nu langer moeije-
lijk. Ovando ging den 15 februarij I*i02 scheep.
Coliiiiibus bleef bijna een jaar te Grenada. Ferdinand
bad niet eens de welwillendheid om hem in de gelegen-
beid te stellen om behoorlijk in zijn levensonderhoud te
voo!zien: hij moest daarom geld opnemen. Men liet hem
alleen: men wist dat bet den koning niet aangenaam was
vriend van Columbus te zijn. De religieusen alleen, de
Franciskancn in \'t bijzonder, bleven hem getrouw; hij
had geen ander gezelschap dan het hunne, geene andere
betrekkingen met de wereld dan de briefwisseling met
eenige vreemde geleerden. Hij bragt zijn lijd door en
troostte zich over zijne smarten door de lectuur van de
Heilige Boeken, de Kerkvaders en de groole Godge-
leerden. Hij zocht daarin de teksten die, volgens hem,
betrekking hadden op de twee zaamverbonden gedeelten
zijner missie: de Ontdekking van Indië en de bevrijding
van Palestina. Hij schreef daarmede zijne Verzameling der
profetiën over de hernenüng van Jerusalem en de ontdekking
van Indië.
Geleerde geestelijken stelden er eene eer in
om aan dien arbeid mede te werken. Hij onderwierp
hem aan het onderzoek der geleerdste en vroomste perso-
naadjes der Kerk van Spanje: zij stonden daarover ver-
baasd en getroffen. Ongelukkigerwijze is die arbeid slechts
in den staat van schets, van een uitcengerukt, verminkt,
verbrokkeld klad, bekend geworden : het ware handschrift
is verloren geraakt. In zulke omstandigheden, mag men
-ocr page 347-
nn
een arbeid niet beoordeelen. Daarom had vod Humboldt
eene schets vol leemten niet een «buitensporig werk»
mogen noemen. In onze oogen is ééne zaak daarin van
gewigt: de titel; hij bewijst dat in den geest van Colum-
bus de ontdekking van Indië en de kruistogt werkelijk
de twee gedeelten van ééne providentiële en , volgens hem ,
door den Heiligen Geest voorzegde taak waren.
Op hetzelfde tijdstip maakte hij, in spaansche verzen ,
mystieke paraphrasen van spreuken uit de Heilige Schrift,
en liet de hydrografische en geografische kaart van
zijne togten en ontdekkingen op groote schaal ver-
vaardigen.
Gedwongen te voorzien dat liet hem, uit hoofde van
zijn leeftijd en den onwil van het hof, niet gegeven zou
zijn zich persoonlijk aan het hoofd van den kruistogt
te stellen dien hij sedert zijne jeugd gedroomd had,
schreef hij aan de Koningen om hen te doen besluiten
zelf het initiatief te nemen. Hij smeekte hen dipn raad
niet te verwerpen: eenige zullen daarmede ongetwijfeld
den spot drijven, zeide hij hun, als met een dwaas en
hersenschimmig denkbeeld, maar hebben zij het plan der
ontdekkingen niet met dezelfde schimpredenen vervolgd?
Hij was door den hemel gekozen, voegde hij daarbij, om deze
twee groote oogmerken te volvoeren: een goddelijke aan-
drang had hem daarom reeds als kind doen besluiten, om het
zeemansberoep te omhelzen en zijn verstand te versterken
door het lezen der kronijken en werken van wijsbegeerte.
De Heilige Geest, overigens, deed hij opmerken, neemt
niet altijd mannen van genie tot werktuigen: zelfs aan
de onwetenden heeft hij de toekomst ontsluijerd: hij wrocht,
des noods, zijne wonderen, door de redelooze schepselen
en de wezens die geen instinkt hebben.
De admiraal verliet Grenada en begaf zich naar Sevilla
-ocr page 348-
344
in den herfst van 1501: hij meende nog, op de listige
verzi keringen des konin;s, dal hij naar St Domingo
zou terugkeeren. De rijkdom van de uitrusting voor
Ovando gedaan, deed hem de oogen opengaan: hij was
niet onnoozel genoeg om aan te nemen, dat zulke uit-
gaven voor een voorloopig gouvernement zouden gemaakt
worden. Besloten om te varen, hoe dan ook, stelde hij
zich nu voor, om de wereld rond te reizen. Niemand
was nog op dit grootschc denkbeeld gekomen. Hij vroeg
een eskader en verkreeg het zonder moeite. Onder
welk voorwendsel zou men het hem geweigerd hebben,
na hetgeen men voor Ovando hid gedaan? Het kon
overigens Ferdinand niet mishagen te zien , dat Columbus,
een grijsaard van zes en zestig jaren, zich aan de ver-
moeijenissen en de doodsgevaren van zulk een logt
waagde.
De waarneming, de berekening of de intuitie hadden
den admiraal de overtuiging gegeven, dat oceanen, ten
minste even uitgebreid als de Atlantische zee, zich
verder dan de eilanden en de landen welke hij bezocht
had, uitstrekten. Hij stelde zich voor dat twee groote
vastelanden, de zeeën die hij kende, met ongekende
zeeën verbonden. Hij hoopte die straat door te varen,
de nieuwe zeeën te bereizen, de westelijke kusten van
onderstelde vastelanden langs te varen, en de oostkusten
van Afrika en van Azië, en in Europa terug te komen
langs een weg dien hij ongetwijfeld in het zuiden zou
ontdekken.
Columbus vergiste zich wel, maar zijne dwaling zelve
is eene schitterende getuigenis van zijn genie. De
beide amerikaansche vastelanden bestaan; verder, de ont-
zettende uitgestrektheid van den Stillen Oceaan; ten zuiden
het zuidelijk vasteland, de voor den terugtogt gehoopte
-ocr page 349-
S45
straat, en eenige jaren later door Magellaan ontdekt;
lusschen dit vasteland en dat van het noorden, de
bijna volkomen onafhankelijkheid. Maar waar Colunibus
eene straat vermoedde, bestaat eene landengte, die van
Panama, welke zoo smal is in verhouding tot de landen
welke zij verbindt, dat eene in zekere mate onlogische
gril der natuur klaarblijkelijk alleen beslist heeft over
de scheiding of de vereeniging van de Atlantische en de
Stille Zee.
Columbus waagde zich niet aan de moeijelijke kansen
van zulk eene ontdekkingsreis, in de hoop van bewon-
derd en beloond te zullen worden. «Ik heb die reis
niet gedaan, zegt hij, om eer of fortuin U\' verkrijgen;
dit is zeker, dewijl elke hoop ten dien opzigte vóór mijn
vertrek verdwenen was.» Zijne eerste beweegreden was
de behoefte om de nog gesloten bladzijden van het groote
boek der schepping te verkennen. «Ofschoon ik een
zeer groote zondaar ben, zegt hij, hebben het mede-
lijden en de barmhartigheid van Onzen Heer, die ik altijd
heb ingeroepen, mijne fouten bedekt en mij geheel ge-
troost. Ik heb den zoetsten troost gevonden door al mijn
geluk te stellen in de beschouwing van het wónder-
schoon voorkomen zijns werks.» Inderdaad ging hij
trachten in het onderhoud, om zoo te zeggen , roet God,
in het middelpunt van nieuwe gezigteinders, de boosaar-
digheid der menschen te vergeten.
Een brief dien hij, juist met het oog op deze reis,
tot den Heiligen Stoel rigtte, stelt het ware geheim van
zijne overgroote bedrijvigheid in het volle licht. Hij
smeekte den Opperherder om hem in zekeren zin als
zijn legaat in de Nieuwe Wereld aan te stellen: hij ver-
zocht eene breve, die aan al de oversten van Orden
zou voorschrijven, hem in hunne kloosters zes reli-
-ocr page 350-
34f.
gieusen te kiezen, ten einde van hen apostolische mis-
sionarissen te maken: geen gezag zou het regt hebben
om zich tegen hun vertrek te verzetten; zij zouden bij
hunne terugkomst door hunne oversten ontvangen en be-
handeld worden als waren zij niet afwezig geweekt. Hij
hoopte in Onzen Heer, zijn heiligen naam en het Evan-
gelie in de geheele wereld te zullen verkondigen. Hij
verontschuldigde zich bij den Heiligen Vader, dat hij
nog niet naar Rome was gegaan: hij had dit altijd ge-
wenscht, maar de eischen zijner missie en de tegen-
heden hadden hem teruggehouden. Hij verhaalde zijne
reizen in bel kort, sprak over zijn plan om het Heilige
Land aan de Turken te ontnemen; van zijne oude hoop
om, ten dien einde, een eerste leger van vijftigduizend
man voetvolk en vijfduizend ruiters, en daarna een leger
van dezelfde sterkte, in \'t geheel honderdduizend man
te werven. Onze Heer had hem het zekere bewijs ge-
geven , zcide hij, dat zijne inkomsten voldoende zouden
wezen om de kosten te bestrijden, maar de duivel had al
de hulpmiddelen zijner boosheid in liet werk gesteld,
om tot hiertoe alle verwezenlijking van zijn plan te
beletten. Het zou voor zijne ziel de levendigste vreugde
geweest zijn om zich naar Zijne Heiligheid te begeven,
en hem een reisverhaal aan te bieden «op de wijze
van de Commcntaria van Caesar»; hij had het uitslui-
tend voor Zijne Heiligheid geschreven «van den beginne
af tot op den huidigen dag,» nu bij zich gereed maakte
om, «in naam der Heilige Drievuldigheid, eene nieuwe
reis ter cerc van de heilige christelijke godsdienst te
doen.»
Voor deze reis, vroeg de admiraal aan de Koningen
slechts een eskader van vier karveels, waarvan het
grootste zeventig, het kleinste vijftig ton moest meten.
-ocr page 351-
347
Ifij wilde zelf zijne o/ficiers, zijne manschappen, zijne
levensmiddelen, zijne wapenen kiezen. Hij stelde aan
zijn broeder Bartholomeus voor, hem weder te ver-
gezellen: Bartholomeus nam liet voorstel uit broederlijke
toegenegenheid aan: hij offerde aan de zekeiheid, dat de
oude admiraal behoefte aan hem zou hebben, zijn al
te zeer geregtvaardigden afkeer van liet hof op, en zijn,
op zijn leeftijd, zoo wettig verlangen naar rust. Hun
jongste broeder Diego verliet de wereld toen, om de
roeping te volgen, die hem altijd tol het priesterschap
had aangespoord. De admiraal besliste eindelijk dat zijn
oudste zoon Diego in Europa zou blijven, om zich voor
de zaken der staatkunde en der administratie te vormen,
en dat Ferdinand, als zeeman, zijn eersten togt op
deze verre en moeijelijkc reis zou doen.
In het vooruitzigt dat de admiraal op zee zou kunnen
sterven, nam hij voorzorgen welker natuur aantoont
hoezeer hij overtuigd was omtrent de stemming van Ferdi-
nand ten zijnen opzigte. In eene memorie aan zijn oud-
sten zoon gerigt, constateerde hij zijne regten en die
zijner familie tegenover de kroon en schreef, naar de
mogelijke omstandigheden, de middelen voor om die
regten te doen gelden. Hij stelde authentieke afschriften
van zijn tractaten in de handen zijner vrienden, de
Franciskanen en de Hieroniemiten, en beval ze aan
hunne getrouwe genegenheid. Hij gaf dergelijke af-
schriften in bewaring aan den ambassadeur van de
republiek van Genua bij het spaansche gouvernement,
Nicolaas Oderigo. Terzelfdertijd bestemde hij een tiende
van zijne inkomsten voor de bank van St Georgius:
deze som moest aangewend worden om de regten op
het koorn en de andere eetwaren, ter ondersteuning
van de armen zijner geboorteplaats, te verminderen.
-ocr page 352-
348
Eindelijk schreef hij aan de Koningen zelven, hen bc-
zwerende goed en regtvaardig voor zijne kinderen en
broeders te zijn, indien hij op reis stierf. Isabella en
Ferdinand antwoordden hem onder hunne dubbele hand-
teekening, dat na zijn overlijden, zijn zoon Diego in
bezit zou gesteld worden van zijne titels, bedieningen
en waardigheden; dat het hun voornemen was om lieni
nog andere eerbewijzingen en belooningen te geven,
aan hem, aan zijne broeders en aan zijne kinderen;
dat hij gerust moest zijn en vol vertrouwen afreizen.
De vier karveels Capitanc, St .lacobus van Palox,
Galiciaan
en Biskauische werden te Puebla Vieja gekrengd
en vervolgens naar de haven van Sevilla gebragt. Colum-
bus plaatste zijne admiraalsvlag op het grootste, de Capi-
tane.
Terwijl tegenwind zijne uitreis belette, vernam hij
dat de Mooren de portugesche vesting van Arcilla, op
de marokkaansche kust, blokkeerden. Hel vooruitzigt van
den degen tegen de Mahomedanen te trekken, deed al
de vurigheid zijner jeugd weder ontbranden. Hij ging
den 8 mei 150:2, ondanks den wind, scheep om de
Portugezen te helpen. De Mooren hieven het beleg op,
zoodra zij dit eskader aan den gezigteinder ontwaarden.
De admiraal zond zijn zoon, zijn broeder en zijne kom-
mandanten naar den gouverneur, om hem zijne groeten
te brengen en zijne diensten aan te bieden. De gouver-
neur zond, op zijne beurt, zijne eerste officieren om den
admiraal te bedanken, onder welke velen naaste bloed-
verwanten waren van Felippa, de eerste vrouw van
Columbus. De wind werd toen gunstig, en het eskader
vervolgde zijn weg.
In zestien dagen legde het den afstand van de kana-
rische eilanden naar de Antillen af; deed St Lucia,
Martinique, het eiland St Jan aan, en verscheen, den
-ocr page 353-
549
20 junij, voor de haven van Si Domingo. Bij het ver-
trek, was de admiraal met de Koningen overeengekomen,
dat Columbus niet op Hispaniola zou landen, maar eene
onvoorziene noodzakelijkheid dwong hem daartoe: hij
moest een zijner schepen, de Biskaaisehe, die erkend
was te zwak te zijn en te slecht te loopen, verwisselen.
Dit liet de admiraal door een bode aan den gouverneur
Ovando zeggen. Hij waarschuwde hem, daarenboven,
dat hij een naderenden en hevigen storm voorzag, m
vroeg verlof om in de haven te komen totdat hij zou
zijn voorbijgegaan. Hij wachtte het antwoord onder zeil.
Ovando antwoordde Columbus met een onbeschoft
verbod om aan wal te komen en zelfs te naderen. Hij
weigerde alle ruiling van schepen, ofschoon er vier en
dertig in de haven lagen, die naar Spanje moesten
terugkeeren.
De admiraal zond andermaal naar Ovando, niet om
O)) zijn verzoek aan te dringen, maar om hem sterk aan
te raden al de schepen die zeilree lagen, van wege
den dreigenden storm , die zich liet aanzien als vreeselijk
te zullen zijn, in de haven te houden. Men spolte met
zijne voorspellingen: liet weder had allen schijn van
prachtig te zijn; de schepen kozen zee: zij hadden voor
Kastilië de rijkste lading, die nog ooit uit de Nieuwe
Wereld was gezonden; zij waren letterlijk met gcud
beladen.
De admiraal moest zoo goed en zoo kwaad hij kon
eene schuilhoek vinden in een inham van de kust. Hij
verwijderde zich van St Domingo, diep bedroefd. Zijne
eqnipagie, verontwaardigd, morde luid, en niet zonder
reden, omdat haar werd belet in eenc spaansche haven
binnen te loopen, waar aan vreemdelingen, onder der-
gelijke omstandigheden, eene wijkplaats zou zijn aange-
-ocr page 354-
550
boden. Officiers en matrozen hadden er berouw over
dat zij zich hadden ingescheept onder een opperhoofd dien
men zóó behandelde. «Wie zou niet, tenzij hij Jobs-
geduld had bezeten, vraagt Columbus, gestorven zijn
van wanhoop, ziende dat, ofschoon het mijn leven, dat
van mijn zoon, van mijn broeder en van mijne vrienden
gold, men mij in zulk een oogenblik weigerde gebruik
te maken van het land en de havens, welke ik, ten
koste van mijn bloed, voor Spanje had gewonnen?»
Ten einde het gebrek aan zeewaardighoid van zijn slechtste
karveel te vergoeden, liet Columbus het nu door zijn
besten officier, zijn broeder Bartholomeus, kommandcren.
De storm dien Columbus voorzien had barstte los. Het
rijke konvooi was nog digt bij den wal; maar in dien
hevigen orkaan was het even onmogelijk om de haven
binnen te vallen als om ze: te bouwen. Van de vier
en dertig schepen waaruit het was zamengesteld, ver-
gingen er zes-en-twintig op de plaats zelve; verschei-
dene vergingen men weet niet onder welke hemels-
breedtc; eenigc strandden op Hispaniola en werden
verbrijzeld. Een enkel, het kleinste, het zwakste van «
allen, kwam, als door een wonder, veilig in Spanje
aan; het schip heette de Naald, en was bevracht met
de eenige eigendommen welke de broeders Columbus
toen bezaten, het geëvenredigd aandeel van den onder-
koning in de opbrengsten der kolonie. Bobadilla en
Roldan kwamen bij deze zeeramp om.
Men maakte Columbus cene nieuwe misdaad, èn van
den storm, èn van zijne voorspelling, èn van den dood
zijner vijanden, èn van de in zekeren zin wonderda-
dige redding van zijn fortuin: dat alles was, zeide men ,
het gevolg van zijne toovergeheimen, en hij had de hel-
sche magten ter zijner hulp geroepen.
-ocr page 355-
S51
De karveels van den admiraal moesten noodwendig
in hunne onvoldoende schuilplaats de gevolgen van zulk
een storm ondervinden «Onze Heer zegt hij, redde het schip
waarop hij zich bevond, zoodat het, ofschoon bijzonder
bestookt, geen letsel hoegenaamd ondervond.» De drie
andere vaartuigen werden ver weggevoerd, of liever trot-
seerden dapper de volle zee, omdat zij in eene onbekende
kreek, geen waarborgen genoeg vonden voor eene goede
ankerplaats. Door den stormwind gescheiden, gelukte het
hun eerst na verscheidene dagen bij elkander te komen
en den admiraal in de haven van Azua terug te vinden.
-ocr page 356-
HOOFDSTUK II.
Van Si Domingo naar de landengte van Panama.
De vier karveels van Columbus hielden verscheidene
dagen verblijf in de baai van Azua. De cquipagiën hadden,
na zulk een slorm behoefte aan rust, de schepen aan
herstelling. Toen het eskader weder zee wilde kiezen,
dwong een nieuwe storm hel om zijne toevlugt tot de
haven van Yaquimo te nemen. De admiraal vertrok van
daar den 14 julij. Toen had er ecne langdurige \\vind-
stilte plaats, en de stroomen sleepten het eskader niet ver
van Jamaica weg, te midden van kleine zandachlige eilanden,
Cayes-Morant genaamd. Van daar, en terwijl de kalmte
vooi(duurde, verwijderde de stroom het hoe langer
hoe meer van zijn weg: hel werd naar het noorden ge-
voerd tot de groepen der eilanden van de zuidelijke kust
van Cuba welke hij op zijne tweede reis ontdekt, en
Tuinen der Koningin genoemd had. Toen slak de wind
op en was gunstig, de karveels liepen, ten zuiden,
in de rigting waar de admiraal eene straat hoopte te
ontdekken. Zij bereikten den 50 julij het eiland van
Guanaja, het middelpunt eener groep van denzelfden
naam, op eenige mijlen van de kust van Honduras.
Van St Domingo af had de vaart niet opgehouden
buitengemeen moeijelijk te zijn^ De lucht was bedekt,
tle zon gesluijerd; des nachts kwamen de sterren niet
-ocr page 357-
355
aan den hemel. Herhaaldelijk slroomde het regenwater,
en die piasregens gingen vergezeld van bliksemstralen,
zooals men die alleen ziet, en donderslagen, zooals men
die alleen hoort in de keerkringslanden. De wind blies,
beurtelings, óf te zwak ofte hevig; men werd onophou-
delijk tegengehouden, nu eens door de verborgen werking
der zee gedurende de windstilte, dan door het vlugten zon-
der zeilen voor den orkaan. De bovenmate groote ver-
moeidheid en het waken, deze nattigheid, nu eens
ijskoud, dan weder zwaar en warm, deden de gezond-
heid veel nadeel en ontzenuwden den moed!
Columbus trad in zijn zeven-en-zestigsten jaar. Noch de
leeftijd, noch de arbeid, noch de ziekten, noch de
wederwaardigheden hadden de uitdrukking van zijn gelaat
of de majesteit zijner houding verminderd. Zijn gang was
altijd regt en vast, zijn gelaat kalm, zijn blik schitte-
rend en goed, zijn hoofdhaar, zilverwit, was als eene kroon
om zijn hoofd. Zijne gewone kleeding was het <rancis-
kaner habijt. Maar de rhumatismen, de jicht, voortdu-
rende koortsen, hadden in zijn geheele gestel diepe en
smartelijke verwoestingen aangerigt. Toen hij de haven van
Yaquimo verliet, werd hij ernstig ziek. «Hij naderde dik-
werf, zeide hij, de poorten van het graf.» Hij liet eene
kajuit op zijne hut maken: van daar zag, hoorde, nam hij
alles waar, zelfs als de smart hem op zijn leger kluis-
terde, en vervulde hij met eene evangelische koelbloe-
digheid, de tallooze en vermoeijende verpligtingen van
een exceptioneel opperbevel gelijk het zijne toen was.
Reeds gedurende de eerste dagen van tegenspoed «verloren
zijne equipagiè\'n, zegt pater Charlevoix, den moed, en
vroegen om op Jamaica of Hispaniola aan wal te gaan.
Ieder ander dan hij zou het gedaan hebben, zonder zelfs
te wachten totdat men het hem verzocht. Maar niemand
23
-ocr page 358-
3S4
wist beter dan liij zich schrap te zetten tegen de liin—
dernissen. Hij hield vol, wekte den moed zijner man-
schappen op, en wachtte een gunstigen wind af.»
Toen men op het eiland Guanaja landde, zag men
eene sloep naderen van eene ongewone gedaante en
grootte. Eene tent of hut verhief zich midden op het
vaartuig en gaf het \'t aanzien van een venetiaanschen
gondel. Een kaciek en zijne vrouwen waren onder deze
tent gezeten. Zij was, daarenboven, gevuld met gefabri-
ceerde koopwaren en natuurlijke voortbrengselen van het
land. Vijfentwintig Indianen bragten de sloep in bewe-
ging. Zij waren half gekleed. De vrouwen van den kaciek
waren in ruime katoenen doeken gewikkeld, zooals de
moorsche vrouwen van Grenada. De kleedingstukken,
de wapenen, het huisraad, waarvan sommige stukken
in koper waren, de houding der Indianen, die noch ver-
bazing, noch vrees aan den dag legden, dat zij in de
magt der Spanjaarden waren gevallen, alles deed Columbus
begrijpen dat hij aan de grenzen van eene rijkere en
beschaafdere wereld genaderd was dan de landen welke
hij tot nu toe ontdekt had. De Spanjaarden zagen voor
de eerste maal cacao. De admiraal ondervroeg die Indianen
door teekenen wier taal zijne tolken niet verstonden. Zij
verklaarden hem, zoo goed als zij konden, dat zij uit
een rijk ten westen gelegen land kwamen, Yucatan on-
getwijfeld. Een hunner, een grijsaard, scheen ervarener
dan de anderen in de zeevaartkunde: hij heette Guimbe.
De admiraal sloeg hem voor om de spaansche schepen
te vergezellen op de reis, welke zij nog moesten afleggen;
Giumbc nam dit aan. Columbus zond al de anderen terug ,
opgetogen over zijne geschenken.
Toen het eskader het eiland, van Guanaja verliet,
stevende het zuidwaarts en ontdekte, eenige mijlen
-ocr page 359-
555"
verder, de kaap Honduras. De admiraal kon daar
niet landen, omdat hij te lijdende was. De adelan-
tado ging er den li augustus aan wal. Het was een
zondag. De kommandanten, de meeste ollïcieren en
matrozen hoorden de heilige Mis, die plegtig werd
opgedragen op het strand, zegt Washington Irving,
«volgens de vrome gewoonte van den admiraal, telken-
male als de omstandigheden het gedoogden.» De adelan-
tado ontscheepte weder, den 17, aan de monding eener
rivier! Het kruis en de vlag van Kastilië werden er
plegtig geplant, als een teeken van inbezitneming, en
Columbus noemde de stroom Bezitting, uit hoofde van
deze omstandigheid. Van dien dag af kan men zijne
providentiële taak als vervuld beschouwen: hij had het
kruis op de groote eilanden en de beide vastelanden
van Amerika geplant.
Het doel van den admiraal op deze reis dwong hem
om altijd in het gezigt van land te blijven varen: alleen
in deze omstandigheid kon hij het bestaan van eene
straat ontdekken. De aanhoudenheni der hevige tegen-
winden, de kracht der stroomingen en de onmogelijkheid
om, des nachts, langs eene onbekende kust voort te
gaan, al die omstandigheden vereenigden zich om den
gang van het eskader buitengemeen langzaam te doen
zijn , om nu niet eens van de vermoeienissen te spreken.
Den 14 september vaarde het om de Kaap, en daarachter
vond het eene zee en handelbare winden. De karveels
ontplooiden vrolijk hunne zeilen en de admiraal gaf aan
de kaap den naam van Gracias a Dioz, Dank aan God,
om deze gelukkige verandering te vieren. Hij had, sedert
Kaap Honduras, een afstand van zeventig mijlen in
veertig dagen afgelegd. « Sedert acht en negentig dagen,
zegt Columbus, werd ik door een vreesselijken slorm
-ocr page 360-
3aG
beloopcn; ik zag gedurende dien tijd, noch de zon, noch
de sterren.» Hij zette Guimbe aan land, na hem met
geschenken overladen te hebben. «Men heeft, gaat Colum-
bus voort, wel andere stormen, gezien; geen is zoo af-
grijsseüjk geweest en heeft zoo lang geduurd; daarom
hebben ook vele der mijnen, die voor onversaagd door-
gingen, hun moed geheel verloren. Wat mijne ziel diep
bedroefde, het was de smart van den zoon dien ik bij
mij had, toen ik beschouwde dat hij op zulk een jeug-
digen leeftijd, dewijl hij geen dertien jaren telde, aan
zoo vele en lange vermoeijenissen was blootgesteld. Onze
Heer gaf hem zulk een moed, dat hij de anderen op-
wekte , en wanneer de handen aan het werk moesten
worden geslagen, deed hij het alsof hij tachtig jaren ge-
varen had, en hij was het die mij troostte. Mijn broeder
bevond zich op het slechtste vaartuig en was het meest
aan het gevaar blootgesteld; mijne smart was daarover
groot, en des te grootcr, dewijl ik hem legen zijn zin
had medegenomen. Zoo groot is mijn ongeluk, dat twintig
jaren dienst te midden van zulke vermoeijenissen en
gevaarlijken arbeid, mij hoegenaamd geen voordeel hebben
aangebragt, zoodat ik geen dakpan in Kastilië bezit <:n
dat ik, als ik wil eten of rusten, het alleen in de her-
berg of in-de kroeg kan doen, en meestentijds heb ik
zelfs daartoe de gelegenheid niet, omdat ik niets bezit
om mijn gelag te betalen. Eene andere smart doorkliefde
mij het hart: de herinnering aan mijn zoon Diego, dien
ik in Spanje, als wees en beroofd van mijne eer en mijne
goederen , had achtergelaten.»
Een ijverige Franciskaan, paler Alexander genaamd,
vervulde alleen aan boord de betrekking van aalmoezenier.
De admiraal had hem op de Biscaaischc, zijn slechtste
schip geplaatst, als eene vergoedende zedelijke kracht.
-ocr page 361-
357
In het hevigste oogenhlik van den storm, was het gevaar
blijkbaar zóó dreigend, dat de geheele bemanning der
Biscaaische biechtte en de laatste Heilige Sacramenten
ontving. Op de andere schepen biechtte men bij elkan-
der, en vroeg God in \'t openbaar om vergiffenis zijner
zonden; verscheidene bedienden van den admiraal legden
de gelofte af, dat zij den religieusen staat zouden om-
helzen, wauneer God hen uit dezen hoogen nood redde.
Na voorbij de kaap Gracias u Dioz te zijn gevaren,
ging het eskader, regt ten zuiden, langs de kust der
Mosquitos voort, zonder ooit het land uit liet oog te
verliezen. Twee dagen daarna, op ongeveer zestig mijlen
van de Kaap, wierp men het anker aan de monding
van eene groote rivier. De sloepen der Capilane en der
Biscaaische voeren die op, «om mondbehoeften !e zoe-
ken, waaraan men gebrek had.» Toen zij op de anker-
plaats terugkwamen, werden zij door een hevigen zeewind,
eene soort van springtij aangetast, de sloep van de Bis-
caaische
verging, en geen der manschappen weid gered. Dit
was eene groote rouw voor de equipagie.die reeds door
eene lange aanhoudendheid van tegenheden en gevaren,
zeer zwaar beproefd waren. Columbus was daarover
bedroefder dan iemand. Hij gaf aan den stroom den
somberen naam van Stroom der ramp. Matrozen van de
andere karveels moesten op de Biscaaische geplaatst
en daardoor de uitgeputte equipagiën nog meer ver-
zwakt worden.
Den 2\'J september kon men het anker werpen in eene
uitmuntende haven, tusschen het vasteland en het
eilandje van Quiribi. Het strand was geschikt om de
karveels te kalfateren. Men stopte de lekken, men
repareerde het takelwerk, men liet den voorraad luch-
ten en droogen. De matrozen waren zóó gedrukt, dat
-ocr page 362-
5S8
zij boven al het verleidelijke van den oever eene lange
rust in de hangmatten verkozen. Dit oponthoud duurde
tien dagen. Bij zijn vertrek nam de admiraal twee
inlanders aan boord, om hem langs de naburige kusten
als tolken te dienen.
Hij vertrok den 5 october en wierp het anker twee-
en twintig mijlen verder, in de bekoorlijke golf die heden
den naam draagt van Admiraalsbaai. Hij was tot dat
gedeelte van bet Miiskielenland gekomen, dat om den
overvloed zijner goudmijnen Rijke Kust, Costa Ricca is
genoemd. Dit was de eerste plaats, waar de Spanjaar-
den sedert hunne kustvaart lijn goud zagen. Zij ver-
wisselden legen drie bellen, eene plaat die meer dan
tien dukaten waarde had. Het land was verblindend
schoon. Alles ademde er vruchtbaarheid en overvloed.
Talrijke dorpen waren op de hoogten gebouwd. De be-
woners naderden met vertrouwen tot de Spanjaarden die
hen riepen. Zij zeiden dat zij groote hoeveelheden goud
uit een naburigen streek haalden: zij wezen in \'t bijzon-
der Veragua aan, dat op vijf en twintig mijlen afstand
lag. De begeerlijkheid van de toglgenooten des admiraals
werd bijzonder opgewekt bij het zien van het goud,
dat hier zoo overvloedig en zoo gemakkelijk te krijgen
scheen. Zij verlangden vurig er te blijven om ruilhandel
te doen; maar de admiraal had haast om weder onder
zeil te gaan, ten einde het groote doel zijner onder-
neming, de ontdekking der straat te vervolgen. Hij zette
den 17 october, ondanks stortregens, zijn weg voort.
Men ging toen langs de oevers van Chagres: aan de
andere zijde der landengte was Panama. In zijne over-
wegingen en berekeningen te Grenada, had de admiraal
zich zelven deze streken voorgespiegeld, als de scheiding
der beide vastelanden en de doortogt van de Atlantische
-ocr page 363-
359
naar cene andere zee. Van dien dag af zocht hij dus de
straat met verdubbelden ijver. Naar mate hij langzaam
voortging, liet hij al de inhammen der kust door zijn
minst diepgaand karveel, de Uiscaaische, verkennen,
peilen en doorzoeken.
Den 2 november wierp hij het anker in ecne ruime,
gemakkelijke, door woningen omgeven haven : hij noemde
die Schoone Haven. De inlanders bragten vruchten en
katoenen geweven goederen aan het eskader. Hevige
stortregens deden de karveels daar lot den 0 november
verblijven. Vervolgens legde, men nog acht mijlen af en
bevond zich regl tegenover de Kaap Naam Gods. De
stormwind wierp het eskader achteruit. Het schuilde
tusschen eilanden en eene goed bebouwde kust, die het
in overvloed turksch koorn, vruchten en wortelen aan-
bood. Columbus noemde deze ankerplaats Haven van den
voorraad.
Men bleef er tot 23 november.
Men vertrok weder, de verkenning der kusten voort-
zeltende. Op een land, Guigua genaamd, vertoonden zich
meer dan driehonderd inlanders: zij bragten gouden
sieraden en mondbehoeften om te ruilen. Maar de admiraal
die haast had om de straat te vinden, wendde zich
niet om. Intusschen dwong de kracht der wind hem,
drie dagen later, om de eerste haven welke hij vond,
binnen te Ioopen. De ingang was hoogstens twintig voet
breed. Aan beide kanten was hij met klippen bezaaid.
Binnen was er slechts plaats voor vijf of zes schepen.
Het vaarwater was zóó diep, dat de karveels, om eene veilige
ligplaats te verkrijgen, het anker zóó moesten werpen
dat zij aan land raakten: «een man kon gemakkelijk
uit de schepen op den oever springen.» Columbus
noemde deze plaats «De Schans», el Retrete. Hij bleef
er negen dagen.
-ocr page 364-
360
De inboorlingen bragten gouden sieraden en levens-
middelen aan. Zoolang de ndmiraal het oog kon hebben
op het gedrag zijner manschappen, werden de Indianen
regtvaardig en goed behandeld; alles ging goed. Maar
de nabijheid van de kust maakte het den matrozen ge-
makkelijk om, des nachts, zonder verlof, aan wal te
gaan. De inboorlingen ontvingen hen in hunne wonin-
gen. De matrozen, gedreven door begeerlijkheid en Ios-
bandigheid, begingen weldra zulke buitensporigheden,
dat hunne gastheeren trachtten zich daarover te wreken.
Eiken nacht vielen er nieuwe twisten en gevechten voor:
van beide kanten werd bloed gestort. De Indianen van
de kust riepen de Indianen van het binnenland te hulp.
Talrijke troepen vielen de karveels aan. Columbus moest
verscheidene kanonschoten laten doen, eerst met kruid,
vervolgens met kogels: de inlanders namen de vlugt.
De storm duurde bijna onafgebroken sedert vier maan-
den: hij dreigde langen tijd even hevig te zullen voort-
duren. Het eskader had tegen den wind en tegen een
zeer krachtigen stroom te strijden. De kielen waren,
tot de waterlijn, geheel doorboord door den houtworm.
De bijgeloovige matrozen meenden onder den invloed van
eene vervloekte betoovering te zijn. De vaart, die werd
voortgezet om een onvindbare straat te zoeken, beloofde
hun geen onmiddelijk en persoonlijk voordeel. Zij be-
treurden levendig de gelegenheden welke men op Costa
Ricca had laten ontsnappen om eene groote hoeveelheid
goud te nemen, die men gemakkelijk had kunnen bena-
deren. Officiers, stuurlieden en matrozen vereenigden zich
om Columbus te smeeken niet verder voort te gaan.
Deze belangzuchtige voorslag zou zijn besluit niet heb-
ben kunnen veranderen. Maar de ontmoediging van zijne
manschappen, de averij van zijne schepen, het ontoe-
-ocr page 365-
361
reikende en de slechte staat van zijn voorraad leverden
blijkbaar onoverkomelijke moeijelijkheden op voor de
voorzetting zijner ontdekkingsreis in de tot hiertoe ge-
volgde rigting. Op maandag, 5 december 1302, ligtte
hij het anker in de haven el Retrete, en hernam den
weg naar Veragua, besloten om, op de kust,de mijnen
te ontdekken, waarvan bij, bij zijne aankomst zooveel
kenteekenen had gezien.
-ocr page 366-
DERDE GEDEELTE
na de ontdekking (1502—1506).
EERSTE HOOFDSTUK.
Poging tol vestiging te Yerugua.
Columbus legde den eersten dag tien mijlen af, en
ging in de ligplaats van Schoone-Haven overnachten. Toen
liij den volgenden morgen weder afvaarde, begon de
wind die, sedert drie maanden, uit het oosten blazende,
aanhoudend tegen was geweest, plotseling uit het westen
waaijen, derhalve, even belemmerend voor de terugreis.
Bijkans had die omstandigheid den admiraal doen be-
sluiten om, in de eerste rigting, zijne opsporing van de
straat te hervatten. Hij werd daarin belet door de vrees
dat die westewind niet zou aanhouden. Hij duurde inder-
daad niet lang: eenige mijlen verder werd het eskader
door hevige windvlagen bestookt. Zij waren zóó sterk
en zóó vijandelijk in hare rigting, dat zij de sluur-
manskunst en de waakzaamheid dergenen die aan het
roer stonden deden te kort schieten; men kon geen
koers hoegenaamd houden. Te vergeefs trachtte de admi-
-ocr page 367-
365
raal Schoonc-Haven weder Ie bereiken: toen hij die
plaats naderde, wierp de wind zijne karveels weder
in zee.
Zij dwaalden acht dagen, ten prooi aan den wind,
tusschcn de klippen der kust en het beuki n der golf-
slagen. Columbus was ziek of liever stervend: ecne zijner
oude wonden was weder opengegaan; zij hield hem
negen dagen in doodsgevaar. Intussehen waren zijne
tegenwoordigheid op het dek, zijn snelle oogslag en zijn
energiek kommandement noodzakelijker geweest voor
aller heil. «Men zag, zeide hij, de zee nimmer zóó hol,
zóó vreeselijk, zóó niet schuim bedekt. De wind belette
hem vooruit te gaan; en liet hem zelfs niet eens toe om
de eene of andere kaap te bereiken. Hij hield mij in
die zee, welke mij toescheen van bloed te zijn, en
scheen te koken als een ketel op een groot vuur. Nooit
had men de lucht zulk een dreigend voorkomen zien
\' hehben; zij brandde een nacht en een dag als een vuur-
oven, en wierp zulke vurige stralen, dat ik elk oogen-
blik uitzag of mijne masten en mijne zeilen niet zouden
weggerukt worden. Die bliksemstralen vielen met zulk
eene afgrijselijke verwoedheid, dat wij allen dachten dat
zij de schepen zouden verdelgen. Gedurende al dien tijd,
hield de regen niet op te vallen: men kon dit niet
regenen noemen, het was als een tweede zondvloed.
De equipagies waren zoo uitgeput, dat zij den dood
wenschten om van zoovele rampen bevrijd te worden.
De schepen hadden reeds tweemaal hunne sloepen, hunne
ankers, hun touwwerk verloren, en zij waren open en
zonder zeilen». De aalmoezenier van de Biscaaische,
pater Alexander, stierf gedurende dien storm.
Een der karveels kon zich een oogenblik verloren
rekenen. Van het eskader gescheiden en digt bij de kust
-ocr page 368-
504
geraakt, had het schip zijn anker geworpen; het gevoelde
zich aanstonds met zulk eene hevigheid aan zijn kabeltouw
schudden, dat men het moest afsnijden en het ruime
sop kiezen; gedurende drie dagen en drie nachten dreef
het op avontuur. Het is ongeloofelijk, doet pater Charle-
voix, opmerken, dat zulke ongedekte en brooze vaar-
tuigen, die zóó beschadigd waren , dat men ze ter-
naauwernood op een stil water in veiligheid zou wanen,
zulke grootc stormen zoolang hebben kunnen doorstaan.
Den achtsten dag, dingsdag 13 december, deed een
verschijnsel, \'t welk veel vreesselijker was dan al de
anderen, den angst der equipagiè\'n ten top stijgen. Colum-
bus lag op sterven; een kreet van schrik deed zich
plotseling op al de karveels te gelijk hooren;hij maakte
den admiraal wakker: plotseling opgewekt en als geëlec-
triseerd, trad hij uit zijne kajuit voort. Hij zag op het
eskader eene dier waterhoozen afkomen, zegt pater
Charlevoix, die men toen zoo weinig kende en die sedert
zoovele schepen hebben doen vergaan. «Het water
dwarrelde snel in de lucht; het vormde, zich aldus
verheffende, eene soort van schuimende pyramide; eene
ontzettend groote zwarte wolk daalde uit den hemel,
in den vorm eener omgekeerde pyramide; de beide
massa\'s raakten elkander aan hare punten; zij vormden
aldus een kolossalen zandlooper, die op zich zelven
draaijende, de golven opligtende, en meteen hevig geloei
door het luchtruim trekkende, de schepen naderde.
Strijden- of vlugten was niet mogelijk. Columbus liet zich
zijn degen brengen, dien hij over zijn koord van den heiligen
Franciscus aangordde; hij gaf bevel om in de scheeps-
lantaarns gewijde kaarsen te plaatsen , en den koninklijken
standaard met het beeld van Christus te onlplooijen;
vervolgens het Evangelieboek openende, las hij met luider
-ocr page 369-
363
stem, van de leuning zijner hut, te midden der ver-
schrikte equipagie, de eerste verzen van het Evangelie
volgens den heiligen Joannes: In den beginne ivas het
Woord,
door het katholieke ritueel voor de duivel-
bezweringen aangewezen. Vervolgens zijn degen trekkende,
maakte hij, met twee slagen in de lucht, tegen de hoos
het kruisteeken, en, met de punt trok hij een cirkel
om zich heen. De dreigende kolom scheen een oogenblik
van haren eersten weg af te wijken, zij ging tusschen
de schepen door zonder hun eenig kwaad hoegenaamd
te doen, en verloor zich in de onmetelijke ruimte der
zee. De matrozen schreven hunne redding, volgens
Washington Irving, toe aan de wonderbare krachtdadig-
heid van de woorden der Heilige Schrift. Herrera zegt
eveneens: zij meenden behoed te zijn door de goddelijke
kracht.» Wat den admiraal betreft, «dezelfde godsvrucht,
zegt pater Charicvoix, die hein zijne toevlugl tot God
had^ doen nemen om beschermd te worden, belette hem
te betwijfelen, of hij Hem niet zijne redding verschul-
digd was.»
Indien de storm was voortgegaan, dan zouden de
bovenmate groote folteringen door de equipagiën doorge-
staan: de zeeziekte, de slapeloosheid, de vermoeijenis,
de schrik voldoende geweest zijn om het eskader te doen
omkomen. God bewaarde haar in het leven, zegt Herrera
door haar eenige dagen van kalmte toe te zenden. Zij
zagen toen troepen haaijen rondom de karveels zwerven.
De matrozen zijn van oudsher overtuigd, dat die gulzige
diere:i uit de verte worden gelokt door de lijklucht,
dat zij een voorgevoel hebben van hunne prooi, en dat
de schepen om welke zij zich vergaderen, bestemd
zijn om te vergaan. De togtgenooten van den admiraal
lieten zich gemakkelijk door deze zwarte gedachten be-
-ocr page 370-
306
heerschen; hij moest tot zelfs de officieren geruststellen.
Overigens was de toestand al ras zóó benard geworden,
dat zij die hoeveelheid haaijen als eene weldaad der Voor-
zienigheid beschouwden. De voorraad die door de lengte
der reis niet was uitgeput, was bedorven door de warmte,
de vocht, het water dat overal in de schepen binnen-
drong. De wormen waren in de gezouten eetwaren, het
meel en de beschuit gekomen. Wanneer de rantsoenen
bereid en gekookt waren, zagen zij er zoo walgelijk uit,
dat enkelen ze met gesloten oogen aten, opdat ze minder
zouden walgen en de anderen ze des nachts opaten, om
aldus zekerder te zijn zich te verzadigen zonder te zien.
Toen zij dus, volgens den raad van den admiraal, een
zeker getal haaijen hadden gevischt, nuttigde men met
genoegen hun traanachtig en taai vleesch.
Eindelijk den 17, toen het Onzen Heer behaagde,
zegt de admiraal, liepen de karveels eene haven binnen,
waar zij drie dagen rustten. Zij gingen daaruit nadat zij
hunne zeilen zoo goed en zoo kwaad zij konden hersteld
hadden; maar ter naauwernood waren zij in het ruime sop,
of de wind stak zóó hevig op, dat zij op nieuw in dezelfde
haven moesten vlugten. Men deed den volgenden morgen
eene nieuwe poging om uit te zeilen, maar andermaal
moest men, op korten afstand, eene nieuwe schuilplaats
zoeken.
Men bleef daar tot den3januarij 1503. Men kalfaterde
den Galicier; men deed aan de andere karveels de mogelijke
herstellingen, men kocht maïs, men hakte hout, men
vernieuwde den watervoorraad. Den 3 januarij koos men
weder zee. Den 6 wierp men het anker aan den mond
eener rivier, die niet verder dan eene mijl van de rivier
van Veragua verwijderd lag. De admiraal noemde haar
Bethlehem, bij verkorting Beien, ter herinnering van het
-ocr page 371-
567
Driekoningenfeest, dat dien dag inviel. Hij had dertig
dagen gebruikt om de dertig mijlen af te leggen, die
Schoone-Haven van Veragua scheidden. Hij had tegen
zooveel hinderpalen gestreden, wind en stroom waren
hem zoo tegen geweest, de vreeselijkste stormen hadden
hem zoo onophoudelijk bestookt, dat hij den naam van
«Kust der Tegenspoeden» aan dit gedeelte van hel
vasteland gaf.« De oorzaak dezer tegenspoeden is zoo af-
grijsselijk, zegt Herrera, dat het schijnt dat nimmer een
zeevaarder iets dergelijks heeft gezien.» Een dag later
zouden al de ongelukken van het eskader welligt weder
hebben moeten begonnen worden. «Op Driekoningen,
zegt de admiraal, kwam ik te Veragua, niet meer voort-
kunnende. Daar liet Onze Heer mij een stroom en eene
goede haven vinden, ofschoon zij bij den ingang niet
meer dan tien palmen diep was; ik liep daar met moeite
binnen en den volgenden dag begon de storm op nieuw.
Indien ik buiten geweest was, zou ik niet hebben kun-
nen binnenloopen van wege de zandplaat. •>
Den 24 februarij zwol de rivier Beien plotseling op.
De wateren stroomden eensklaps als een vloed in het
binnenland. Zij overvielen de karveels met hevigheid;
de ankertouwen braken, en de schepen werden tegen
elkander geworpen. De Capitancbragt zijne fokkemast tegen
den Galiciër, dien hij bijna in den grond liep. De admiraal
verzekert dat hij zijne schepen nimmer in een dreigen-
der gevaar zag. «Onze Heer, voegt hij daarbij, bragt
redding aan, zooals hij altijd heeft gedaan.»
Reeds was de adelantado den 12 januarij, in eene
sloep de rivier Beien uitvarende en de rivier van Veragua
opvarende, tot de verblijfplaats van den voornaamsten
kaciek doorgedrongen. Hij heette Quibio; hij kwam, op
zijne beurt, den admiraal den volgenden morgen in de
-ocr page 372-
368
ligplaats van Beien bezoeken. Groote hoeveelheden goud
werden bij die bezoeken geruild. Drie weken later, den
f> februarij, vertrok de adelantado, ondanks den regen
die zonder ophouden tot den 14 viel, weder aan het
hoofd van zeventig man naar de verblijfplaats van Quibio.
De sluwe kaciek gaf hun valsche en zelfs verraderlijke
inlichtingen omtrent de goudlagen van het land. Zij brag-
ten hem op het grondgebied van een anderen kaciek:
een strijd kon daaruit ontstaan. Zij verzamelden daar
eene groote hoeveelheid ijzererts. De adelantado onder-
nam den 10 eene derde verkenning. Negen en vijf-
tig man vergezelden hem : terwijl zij langs de kust aan
land voortgingen, steunden de sloepen in zee hun togt.
Zij kwamen met veel goud terug, en overtuigd dat de
rijkste mijnen zich in dit district zelf van Veragua, op
het grondgebied van Quibio bevonden.
Colnmbus besloot om eene vestiging te Beien te stich-
ten. De adelantado stemde er in toe om daar met het
groote gedeelte der equipagie te blijven, terwijl de admi-
raal naar Kastilië zou tcrugkeeren om levensmiddelen
te zoeken en eene nieuwe kolonie te organiseren en te
werven. Hutten of barakken werden gesticht en vorm-
den eene soort van verschanst kamp aan den oever der
rivier, op één kilometer ongeveer van de monding
af. Tachtig man gingen daar wonen onder bevel van
Bartholomeus. Onder andere officieren werd een der
schildknapen van den admiraal, Diego Mendez, hem toe-
gevoegd. De admiraal gaf hun den Galiciër, kanonnen,
voorraad, schuiten, vischtuig. Maar op het oogenbljk
dat hij in zee wilde gaan, zag hij zich in de anker-
plaals opgesloten: de regens hadden sedert verscheidene
weken opgehouden en het water was op de plaat lager
geworden, zonder dat men daarop acht had geslagen:
-ocr page 373-
369
ondanks den geringen tonneninhoud van de karveels, was
het onmogelijk om haar over te komen vóór dat nieuwe
regens het water hadden doen wassen.
Quibio had niet zonder vrees en zonder spijt gezien,
dal de vreemdelingen huizen hadden gebouwd op zijn
grondgebied, en dat zij daar hunne woonplaats hadden
gevestigd met de klaarblijkelijke bedoeling om zijne goud-
mijnen te exploiteren. «Hij besloot, zegt Columbus, om
onze woningen te verbranden en ons allen te vermoorden.»
Hij deed een beroep op de naburige stammen: hij ver-
zamelde langzamerhand, onder leugenachtige voorwendsels,
een groot leger rondom de Spanjaarden. Diego Mendez
begreep zijn voornemen, Bartholomeus voorkwam het;
men verraste hem in zijn dorp en nam hem gevangen,
hem, zijne kinderen, zijne voornaamste krijgslieden,
ten getale van vijftig personen. Quibio ontvlugtte, terwijl
men hem naar de karveels bragt. Zijne vrouwen, zijne
kinderen, zijne krijgslieden, werden daar als gijzelaars
aan boord genomen: hel scheen den admiraal toe dat
de beste waarborg voor den vrede tusschen de kolonie
en Quibio hierin zou bestaan, dat men hem naar Spanje
medenam tol zijne en hunne terugkomst.
Door deze vijandelijkheden had de admiraal zich tot
het einde van maart opgehouden. De regens begonnen
toen weder; het water rees op de plaat; aanstonds maakte
hij zijne loebercidselen tot vertrek. Maar indien «in
januarij, zegt hij, de mmd der stroom gesloten was, waren
in april de schepen allen doorgeknaagd door de wormen
en zij konden geen zee bouwen. Men moest ze eerst
ontladen, daarna door sloepen op het strand doen sleepen.
Toen zij verplaatst en meer dan op eene mijl afstand
verder gebragt waren, moest het materieel dat lijdelijk
gelost en op het strand geplaatst was, door de sloepen
24
-ocr page 374-
370
Weder aan boord gebragl worden. Dit werk was eerst
den 6 april afgeloopcn. De wina bleef altijd ongunstig.
Ofschoon hij afscheid had genomen van zijn broeder,
ofschoon hij al zijne instructiè\'n gegeven had aan de
manschappen, die met Bartholomeus bleven, kon de
admiraal niet vertrekken.
Qnibio keerde, na gevangen genomen en gevlugt te zijn,
heimelijk naar zijn dorp terug, en vereenigde nog hei-
melijker eene troep van vierhonderd krijgslieden. De ade-
lantado en zijne gezellen waren ver van te onderstellen
dat een aanval tegen hen werd voorbereid op eenige
passen afstand van hunne hullen. Den 6 april verdeelden
zij zich in drie troepen, de grootste vertrok met de
sloep van den Galiciër, om een laatste onderhoud te
hebben met de karveels die in zee lagen; eene tweede
troep begaf zich naar drn Galiciër, die onder aan de
rivier geankerd lag; slechts een twintigtal Spanjaarden
bleven met Diego Mendez, in de hutten verspreid, of
met den adelantado, aan den oever der rivier. Quibio
bespiedde op de grens der bosschen, volkomen goed
met zijne krijgslieden verborgen, nacht en dag, al de
bewegingen der Spanjaarden. Ze aldus verdeeld ziende,
viel hij onverwachts op de barakken aan. Diego Mendez
vereerigde in der haast de soldaten die het digtst bij hem
waren. De adelantado snelde toe met eene lans gewapend;
gedurende drie uren, aan het hoofd zijner kleine troep
met de energieke koelbloedigheid van een oud-officier
manoeuvreerendi , gelukte het hem den aanvaller op de
vlugt te drijven. Zelf gekwetst, had de adelantado zeven
man buiten gevecht, en een zijner stuurlieden werd
gedood.
Dienzelfden dag had de admiraal, van zijne ankerplaats,
zijne sloep gezonden om wat<r in de rivier te halen.
-ocr page 375-
571
Diego Tristan, zijn vlagkapitcin, voerde in persoon deze
dienst aan. Tien mannen gingen met hem in de boot.
Zij kwamen regt tegenover het spaansche kamp gedu-
rende den strijd tegen de Indianen, maar konden niet
aan wal komen om daaraan deel te nemen. Na de
nederlaag van Quibio, bleef Diego Tristan, ondanks al h( t-
geen Mendez daartegen inbragt, de rivier opvaren. Ter
naatiwernood had hij eene mijl afgelegd, of hij zag zich
plotseling ingesloten door eene menigte praauwcn , die
tot hiertoe verborgen waren geweest achter de dikke
takken der boomen, welke een prieel vormden, aan beide
kanten der rivier. Een hagel van werpspielsen en pijlen
overviel hem: zij regenden, tegelijkertijd, uit de praau-
wcn, vr.n de beide oevers, en uit de kruinen der boo
men die over den stroom hingen. De ongelukkige kapi-
tein werd gedood door eene werpspiets die hem in het
oog trof, vóór dat hij aan zijne gezellen, die door dezen
onverwachten aanval verbijsterd waren, de ter hunner
verdediging noodzakelijke tegenwoordigheid van geest had
kunnen hergeven. De sloep liet zich door de praauwen
enteren; de geheele equipagie werd vermoord. Eei> enkele
Spanjaard ontsnapte: onder waler duikende en ver onder
water zwemmende, kwam hij aan land, en vandaar in
het kamp van Bartholomeu*.
Zijne aankomst en zijn verhaal verspreidden schrik in
de kolonie. Geen aanmaning van den adelantado had het
vermogen om zijne togtgenooten te doen besluiten om
met hem het verblijf op dit met bloed bezoedelde land te
verlengen. Zij snelden buiten zijn weten naar den GaH-
ciër;
zij zouden onverwijld gedeserteerd zijn, zij zouden
den adelantado bijna alleen aan Quibio en zijne wilden
hebben overgelaten, indien hel hun gelukt was om het
karveel uit de rivier te brengen: gebrek aan water op
-ocr page 376-
372
de plaat verijdelde al hunne pogingen. Noch deze tegen-
spoed, noch de terugkeer in het kamp, dienzelfden
avond, van een gedeelte van het garnizoen, dat, in den
morgen, den admiraal voor de laatste maal in de lig-
plaats was gaan opzoeken, wijzigde hun in zekeren
zin doldriftig besluit om tot eiken prijs te vlugten. De
adelantado moest wel tol dit besluit medewerken. Den
volgenden morgen trachtte do sloep van den Galieiër
andermaal naar den admiraal te gaan, om hem te be-
rigtcn wat er aan land omging, zijne onmiddellijke hulp
te vragen, en hem te snieeken allen naar Spanje terug
te voeren. Maar de wind was woedend, de zee sloeg
met de grootste hevigheid op de plaat, de sloep kon
niet uitvaren.
Quibio nu, en zijne Indianen, stoutmoediger geworden
en opgewonden door het eerste bloed dat zij vergoten
hadden, deden de bosschen, rondom de Europeanen,
van dreigende en onheilspellende kreten weergalmen. Hun
steeds aangroeijend getal, de dikke plantengroei die hen
bedekte, hunne volmaakte kennis van de minste bijzon-
derheden van hel terrein, gaven hun een voordeel op
de soldaten van den adelantado, dat niet voor deze werd
opgewogen door de betere hoedanigheden hunner wapenen.
Bartholomeus moest zijn eersten post te midden der
boomen verlaten, en naderbij de kust komende, met
planken, kisten, vaten en andere dergelijke zaken, eene
soort van borstwering opriglen, die, minder gemakke-
1 ijk was te verrassen. Hij plaatste in het midden de
sloep van den Galieiër, zijne levensmiddelen en krijgs-
voorraad. Door twee schietgaten, bestreken twee stuk-
ken geschut de meest blootgestelde zijden. Eenige ter
goeder tijd gevallen schoten waren voldoende om de
indianen binnen de schuilhoeken hunner bosschen te
-ocr page 377-
575
houden. Maar de Spanjaarden, ook achter hunne zwakke
verschansingen opgesloten, putten hun voorraad van
amunitie en levensbehoeften spoedig uit.
-ocr page 378-
HOOFDSTl\'K II.
Van Yeragua naar Jamaica.
Hoe groot de beduchtheid van den adelantado en zijne
gezellen achter hun in der haast opgerigte blokhuis was,
zij haalde niet bij den angst van den admiraal aan boord
zijner kaneels. Sedert den C volgde de eene dag op
den andere zonder dat hij Diego Tristan en de sloep
zag wederkeeren, zonder dat hij de geringste mede-
deeling kreeg van hetgeen op de kust voorviel. Te ver-
geefs beproefde hij verscheidene malen om een kano uit
te zenden, ten einde een onderzoek in te stellen naar
het lot van zijn broeder en den opper-vlagoflicier; telken-
male werd, gedurende tien dagen, de sloep door de
hevigheid van de branding der baren teruggeworpen.
Een tragisch ongeluk vermeerderde die verslagenheid
nog. De vijftig Indianen, vrienden, kinderen, vrouwen,
van Quibio, die men als gijzelaars gevangen hield, waren
op de St Jacubim van Palos gehuisvest; men sloot ze
\'s nachts, in het vooronder op.. Het luik der gevangenis
was met eene ketting en een hangslot bevestigd, bovendien
sliepen verscheidene matrozen op dit luik. De Indianen
bespeurden op zekeren avond dat men vergat de ketting
te sluiten. Van dit verzuim maakten zij gebruik. In het
midden van den nacht, ligtten zij, door een plotselingen
en behendig aangebragten stoot, met hunne sterke schou-
-ocr page 379-
375
deren, het luik op. De matrozen , die daarop sliepen, rol-
den tot de wanden. Vóór dat zij waren opgestaan, hadden
de meeste der Indianen zich in zee geworpen. Men bragt
degenen die, minder vlug, niet waren ontkomen, wedt r in
hunne gevangenis. Vreeselijke zaak! Toen men den vol-
genden inoigen, op het gebruikelijke uur opendeed, om
luchten hel gewone voedsel te geven, zag men met ver-
stomming, dat allen dood waren, geworgd of gehangen.
Zulk eene vlugt, zulk een zelfmoord loonden aan dat
deze wilden eene woestaardige geestkracht bezaten.
Columbus kon niet betwijfelen of de vlugtelingen, een-
maal in hunne stammen teruggekeerd, zouden hunne
landgenooten tot eene vreesselijke wraakneming tegen
ISartholomcus en zijne gezellen aansporen. Door eene
hevige koorts verteerd, zonder berigt van den adelantado,
zonder middel om hem een berigt of een toeken te doen
toekomen, behoeft het geen betoog dut hij uitermate
dankbaar was toen een matroos van de Biscaaische, Pedro
Ledesma genaamd,en van Sevilla, hem meteene heldhaftige
eenvoudigheid het volgende voorstel kwam doen. «Dewijl
wilden,» zeide hij tot den admiraal, «niet geschroomd
hebben om zwemmende de gevaren te trotseren, die de
kust welke voor ons is, oplevert, ten einde aldus hunne vrij-
heid te herkrijgen, kan ik wel hetzelfde gevaar beloopen
om het leven van zooveel landgenooten te redden.» Hij
bood zich aan, indien de admiraal hem tot digt bij de
branding wilde laten brengen, daardoor te zwemmen,
en mogt hij den wal bereiken naar den adelantado te
gaan en met naauwkeurige berigten aan boord terug te
keeren.
Pedro Ledesma volvoerde deze verschrikkelijke onder-
neming in weinige uren. De admiraal vernam toen hoe
groot de rampen waren die Bartholomeus en Diego Tris«
-ocr page 380-
376
tan getroffen hadden. De etats-majors en de equipagie
vernamen, even als hij, de bloedige wapenfriten van
Quibio. Op alle karveels heerschtt: eene diepe wanhoop.
Men kon niet meer vertrekken, en de schepen die, in
zulk een weder, op zulk eene kust lagen, waren ver-
lon-n. Columbus kon niet meer hulp aan zijn broeder
brengen, en hij wist dat hij gekwetst, ingesloten, weldra
zonder levensmiddelen was, niet minder welligt bloot-
gesteld aan een aanval zijner door zooveel ellende ver-
bitterde soldaten, dan aan de pijlen en de hinderlagen
van een wreeden vijand. Wat er toen in de ziel des
admiraals omging, heeft hij alleen kunnen beschrijven.
«Alle hoop op redding, zegt hij, was verdwenen»; ik
begaf mij in dien toestand en met moeite, naar het
hoogste punt (de hul), de vier winden met eene klagende
stem ter mijner hulp roepende; maar het was te ver-
geefs; ik zag rond mij al de kapiteins Uwer Hooglieden
warme tranen weenen. Overmand door vermoeijenis, viel
ik in slaap, zuchten slakende, en hoorde ik eene mede-
lijdende stem die zeide: «O dwaas, traag om aan uwen
God te gelooven en hem te dienen, den God van alle
menschen; wat deed hij meer voor Mozes en voor David,
zijne dienaren? Sedert uwe geboorte heeft hij altijd de
grootste zorg voor u gehad; toen hij zag dat gij tot den
leeftijd geko;sien waart, dien hij in zijne raadsbesluiten
had bepaald, liet hij uwen naam over de geheele aarde
weerklinken. Hij gaf u Indie, zulk een rijk gedeelte der
wereld, gij deeldet het uit, aan wien het u behaagde,
en hij gaf u daartoe de magt; gij ontvingt van hem de
sleutelen der grensscheiding van den Oceaan, die tot
hiertoe met zulke sterke ketens was gesloten; men
gehoorzaamde uwe bevelen in ontzettend grootc land-
streken, en gij hebt onder de Christenen een onster-
-ocr page 381-
577
felijken roem verworven. Wat deed hij meer voor het
voik lsraels, toen hij het uit Egypte verloste? en voor
David zelfs, dien hij van den rang van eenvoudigen her-
der op den troon van Judsea verhief? Keer tot uwen
God terug; herken eind\'lijk uwe dwaling; zijne barm-
hartigheid is oneindig ; uw ouderdom zal u niet belet-
ten om groole dingen te doen; hij houdt het schitterendst
erfgoed in zijne handen. Was Abraham niet honderd
jaren oud toen zijn zoon Isaac werd geboren, en was
Sara zelve jong? Gij vraagt eene onzekere hulp: antwoord,
wie heeft u zoo zeer en zoo dikwijls bedroefd? Is het
God of de wereld? God handhaaft altijd de voorregleu
die hij heeft verleend , en schendt nooit de beloften welke
hij gedaan heeft; wanneer de dienst eenmaal bewezen
is, zegt hij niet dat men niet volgens zijne bedoeling
gehandeld heeft en dat hij het anders meende; hij doet
de niartelie niet ondergaan, oin zijne kracht te doen
gevoelen; hij handelt juist zooals hij spreekt; hij houdt
al wat hij belooft en zelfs meer; is dit niet zijne ge-
woonte? Ziedanr wat uw Schepper voor u, en wat iiij
voor allen heeft gedaan. Toon nu de belooning der ver-
moeijenissen en gevaren welke gij hebt doorstaan terwijl
gij de anderen diendet.» Ik was als halfdood toen ik
dit alles hoorde, ik kan voor zulke ware woorden geen
antwoord vinden; ik kon alleen mijne dwalingen be-
weenen. Hij, die tot mij sprak, wie Hij ook was, eindigde
met te zeggen: «Vrees niets, schep vertrouwen; al die
wederwaardigheden zijn in het marmer gegrift, en het
is niet zonder reden (I).»
(1) De geschiedschrijvers van Columbus hebben dit pathetisch
verhaal verschillend beoordeeld ea verklaard. Sommigen hebben
daarin eene vernuftige fictie willen zien, behendig gevonden om
aan Ferdinand eene overigens verdiende les te geven. Maar Washington
-ocr page 382-
378
Zijne necrslagtigheid hebbende afgew orpen, stond Colum-
bus op, zegt hij, zoodra hem dit mogelijk was. Maar
gedurende negen dagen herstelde het weder zich niet.
Eindelijk werd de zee kalm. Aan land had Diego Mendez,
den adelantado de behulpzame hand biedende, lang-
zamerhand met even veel handigheid als dapperheid,
het inladen van al hun materieel voorbereid, ten einde
gereed te zijn, zoodra men maar eenigzins kon hopen te
kunnen vertrekken. Dewijl de onmogelijkheid was geble-
ken om den Galiciër te doen uitloopen, had hij van
twee kanos door maslboomen met elkander verbonden,
Irving werpt die beleedigende onderstelling ter zijde. „ Colunibus
zegt hij, had eene te heilzame vrees voor God, een te diep gewor-
telden eerbied voor zijn vorst, om zulk een kunstgreep te ge-
bruiken.,, Die biograaf geeft, wel is waar, op zijne beurt eene
uitlegging, welke niet logischer is. Hij zegt dat de admiraal eene
zinsverbijstering had. Twee zaken zijn hier zeer onderscheiden:
het visioen en het verhaal. Columbus kan wel in ijling geraakt
zijn; niets natuurlijker dan dat; maar dat hij drie maanden daarna
officieel, in een brief aan zijne Koningen, op dien deftigen toon
van overtuiging en als iemand die diep doordrongen is van het-
geen hij zegt, de onverstandige taal welke hij in eene soort van
koorts had doen hooren, zou verhaald hebben, dat zou eene
zwakheid van verstand van Columbus verraden hebben, waarvan
men hem niet kan verdenken. Niemand betwist, in allen gevalle,
de grootsche welsprekendheid van deze geheimzinnige bladzijde.
„Daar is niets treffender en niets pathetischer, zegt vonHumboIdt,
dan de treurige uitdrukking die iu dezen brief heerscht.... Ik
beveel vooral aan degenen die het karakter vau dez :n buitengewonen
man willen bestuderen, het verhaal van het visioen aan, waarin
te midden van den storm, eene hemelsche stem den grijsaard
geruststelt... Dit stuk is vol geestverheffing en poëzij. " Het
gevoelen van den heer Villemain is nog sterker uitgedrukt. „Men
moet, zegt hij, de vijftiende eeuw sluiten met dit verheven visioen,
waaraan niets ontbreekt: het genie, het enthousiasme en het
ongeluk van een groot man."
-ocr page 383-
37\'J
cene planken brug gelegd. Kinnen twee dagen werd
langs dien wig, half schipbrug en half vlot, allis wat
vervoerbaar was naar de karveels gebragt, terwijl
eene sloep als sleepir diende. Men zou de vreugde
der Spanjaarden van liet kamp en van het eskader en
hunne wederkeerige gelukwcnschen niet kunnen be-
schrijven, loen zij na zoo vele en zoo wreede lotgevallen
met elkander op dc>cheprn vereenigd waren. De admiraal
omhelsde Diego Mendez niet de hartelijkheid eens vaders:
hij benoemde hem tot vlagkapitein, eene plaats die door
den dood van Diego Trislan was opengevallen.
Den laatsten dag van apiil 1503, in den Paaschnaeht,
verwijderde het eskader, samengesteld uit de drie kar-
vcels Capitane. L\'iscaaiscke en St Jucobus van Palos,
zich van de kust van Beien. De admiraal had, als een
volmaakt zeeman, de vaart dezer zeeën bestudeerd. De
slechte slaat zijner vaartuigen , de verzwakking der
equipagiën, de geringe hoeveelheid en de slechte hoe-
danighcid van zijne levensmiddelen, lieten hem niet toe
den ontzaggelijk groolen afstand, die hem van Spanje
scheidde, zonder oponthoud af te leggen. Hij besloot ïich
naar Hispaniola te begeven, daar zijne schepen te kale-
fateren, en vervolgens koers Ie zetten naar Europa. Maar
hij was ook overtuigd dat indien hij, rcgelregt van
Helen naar St Domingo vaarde, de stroomen, die in
deze streken aanhoudend ten westen voeren en zeer
snel zijn, hem wel naar de volle zee zouden mede-
slepen, onder den wind zijner bestemming. Ten einde
dit gevaar te voorkomen, moest hij, bij zijn vertrek,
zooveel mogelijk oostwaarts opvaren. In plaats van der-
halve, bij het vertrek in de noorderrigting te sturen,
welke de stuurlieden als den waren weg van St Domingo
beschouwden, ging hij andermaal langs Chagres, ten
-ocr page 384-
380
oosten, langs de kusl, die !iij, eenige maanden vroeger,
reeds had bevaren, toen hij de straat zoekt.
De stuurlieden leiden daaruit af dat hij hen regelregt
naar Kaslilië wilde voeren : zij sloeg in aan het morren.
Ieder hunner had bij de heenreis de kaart van den weg
gemaakt. Al die kaarten waren fout. De officieren van
Columbus waren, in deze soort van arbeid, gelijk wij
menigmaal hebben doen zien, zeer veel minder bekwaam
dan hij. Een zijner onreglvaardigsle tegenstanders, Diego
de Porras, aarzelt niet in zijn reisverhaal te verklaren
dat dergelijke dwalingen, reeds van den beginne af be-
gaan, «de ontdekkingen bijzonder hadden belemmerd.»
Wij weten ook dat de onomstoolbaarste vertoogen van
den admiraal met betrekking lot de positie der vaar-
tuigen, niets vermogten op de stijfhoofdigheid zijner
stuurlieden. Hij had overigens eene gewigtige reden om
niet met hen te twisten, en hun op dit punt zoo min
mogelijk licht te verschaffen : hij wilde alleen meester
blijven van den weg naar Indié; hij hechtte daaraan te
meer, dewijl de kroon met eene betreurenswaardige vrij-
gevigheid aan gelukzoekers magtiging verleende om ont-
dekkingsreizen naar de Nieuwe Wereld te doen: «Tot
zeifs de kleederniakers, zegt hij, vragen om ontdekkingen
te doen : men moet het er voor houden dat zij alles
zullen plunderen, en men staat hun verzoek toe, tot
groot nadeel van mijne eer en de zaak zelve». De
admiraal onthield zich dus van het geven van inlich-
tingen aan zijne officieren omtrent de beweegredenen die
hem de oostelijke rigting deden verkiezen.
Niet tevreden met hunne tegenwerpingen te minach-
ten en hun gemor tot stilzwijgen te brengen, vorderde
hij aanstonds, dal iedere stuurman hem zijne kaart zou
ter hand stellen: aldus maakte hij voor den geheelen
-ocr page 385-
381
verderen duur van dien logt een einde aan geschillen,
welke de etats-majors verbitterd en welligt bedenkelijke
wanordelijkheden onder de equipagiën zouden hebben
doen ontstaan. Van daar de verzekering welke hij later
aan de souvereinen gaf, niet om er zich op te be-
roemen, zooals men heeft voorgewend te gelooven,
maar om een feit te constateren dat zijne regten,
de regten der Kroon en de Nieuwe Wereld zelve
werkelijk zou beschermen: «Niemand kan mededeelen
onder welke gedeelte des hemels wij ons bevonden. . ..
De stuurlieden landden vier honderd mijlen verder ten
westen dan ze dachten. Laten ze, indien zij het kunnen ,
de ligging van Veragua opgeven. Ik houd vol dat zij
geene andere mededeelingen of inlichtingen kunnen geven
dan deze: wij zijn naar zekere landen gegaan waar veel
goud is; dit kunnen ze verzekeren, maar om zich ander-
maal daarheen te begeven, zou men ze, even als voor
de eerste maal, moeten ontdekken.»
Niet alleen waren de togtgenooten van den admiraal
onkundige zeevaarders, maar het blijkt uit zijne mede-
deelingen, dat zij bi hebt waren met bijgeloovige denk-
beelden. Zij werden getroffen door den aanhoudenden
oorlog, die de elementen hun van St Domingo af aan-
deden. «Toen zijeene haven verlieten, scheen het hun
toe dat de winden hun vertrek bespiedden om hunne
schepen aan te vallen.» Zij konden geen natuurkundige
verklaring aan die beroering der natuur geven. «Ver-
scheidenc mijner togtgenooten, zegt de admiraal, waren
in het ongerijmde denkbeeld vervallen dat wij behekst
waren, en zij geloofden het nog. •> Zij verbeeldden zich
dat de talrijke toovenaars der kust de krachten hunner
duivelbezweringen vereenigd badden om hen te doen
vergaan. De Indianen, van hun kant, schreven de onge-
-ocr page 386-
."82
wone verwoedheid en de ongehoorde volharding der
orkanen van dit jaar aan de tegenwoordigheid dier ge-
heimzinnige schepen op hunne kusten toe, «zij zouden
de wereld gegeven hebben, gaat Columbus voort, indien
ik daar geen uur was gebleven.»
Hut eskader legde voor de derde maal de dertig mijlen
af, die Beien en Veragua van Schoone-Haven scheidden.
De Btscaaische was op het punt van de reis niet mede
te kunnen maken: uiteengezet, vermolmd, vol lekken,
dreigde zij elk oogenblik te zullen zinken. Zij werd te
Schoone-Haven achtergelaten en hare bemanning op de
Capitune en St Jucnbus van Pain* verdeeld. Hel geheele
personeel dat Cadix op vier karveels had verlaten, was
dus van to^n af — behalve de weinige manschappen
die te Beien gedood of op zee grstorven waren — op
slechts twee schepen opeengehoopt; indien men nog in
den slechten staat waarin zij zich bevonden den naam van
schepen aan de Capitune en de St Jambus kon geven.
Daar werden bijna bovenmenschelijke krachten gevor-
derd om het water dat van alle kanten binnenliep, te
keeren. De pompen werkten onophoudelijk; die arbeid
putte de matrozen uit, wier krachten door de kleine
en ongezonde rantsoenen niet gord werden gesteund:
zij hadden geen ligchamrlijke kracht en geen zedelijke
energie meer. Columbus zelfs kon het somberste voor-
gevoel niet ter zijde zetten: de gedachte dat hij twee
duizend zes mijlen afleggen of onderweg met zijn zoon,
zijn broeder en zoovele goede lieden moest sterven,
joeg hem schrik aan.
Van Schoone-Haven, gingen de karveels, steeds oost-
waarts varende, de haven van de Verschansing voorbij,
door de, Barbes-eilanden, de kaap St Bïasius om, en
bevonden zich, den I mei, aan den ingang der golf
-ocr page 387-
383
van Darien. Do admiraal verlangde nog verder te gaan. De
angst zijner gezellen hield hem daarvan terug; den 1 mei
kwamen de officiers bij hem om hem met verdubbelden
aandrang te smeeken, dat hij toch acht mogt slaan op
den ellendigen toestand van de kielen, de zeilen , het want
en de manschap; zij smeekten hem regt noordwaarts op
te varen, waar, volgens hen, Hispaniola gelegen was.
Zij gaven zich zoo weinig naauwkeurig rekenschap van
hunne ligging, dat zij vreesden te midden der Karaïbische
eilanden gevoerd te zijn. De admiraal daarentegen duchtte
naar waarheid, dat hij, ondanks al zijne pogingen, ten
westen van de westelijkste punt van San Domingo geble-
ven was. Desniettegenstaande aan hunne dringende ver-
zoeken toegevende, zette hij koers noord.vaarts, zooveel
mogelijk bij de oostelijke rigting blijvende.
Deze windstreek volgende, ontdekte hij den 10 mei,
twee eilanden die zoo overvloedig met schildpadden
bevolkt waren, dat hij hun dien naam gaf: het zijn
tegenwoordig de Kleine Kaaimannen, ten noord-westen
van Jamaica. Hij was dus — treurige regtvaardiging van
zijne berekeningen! — met betrekking tot Hispaniola tegen
den wind. Gedurende twintig dagen, van dit oogenblik
af, gingen de stroomen en de winden te meer voort met
de schepen van koers to brengen , naarmate de beide
karveels minder in staat waren om door krachtige en
snelle manoeuvers aan de wegslepende bewegingen van
zee en wind te weerstaan. Hij kwam, den 20 mei. in
de Tuinen der Koningin. Hij kende dien gevaarlijken
archipel; hij had alles gedaan om hem te vermijden, de
onstuimigheid der zee, zeide hij, had hem gedwongen
om al de zeilen in te halen en in den wind te varen.
Hij wierp het anker te midden van de Tuinen der Koningin.
Daar bleef geen andere voorraad aan boord dan een
-ocr page 388-
38\'.
weinig beschuit, olie, azijn en knoflook. De sehepen
waren lek, zij zonken, ofschoon drie pompen dag en
nacht werkten.
Overigens, had men in die treurige ankerplaats Ier
naauwernood eenige uren rust. Reeds gedurende den
eersten nacht, kwam er een zoo hevige en plotselinge
storm op «dat het scheen dat de wereld, volgens de
uitdrukking van Columbus, ging vergaan». De Capitcme
verloor eerst drie ankers. De St Jacobus vervolgens zijn
kabel brekende, werd lijnregt met zooveel geweld tegen
de Capita ne geworpen, dat hij diens achtersteven ver-
brijzelde en zijn eigen voorsteven vernielde. «Hel is een
wonder, zegt Columbus, dat heide niet in stukken ge-
slagen zijn; na Onzen Heer, was ik mijn behoud aan
het eenig anker dat mij overbleef verschuldigd». En dit
anker, de eenige en laatste hoop, hield slechts aan een
draad; men ontdekte, bij het krieken van den dag, dat
de kabel door was: Columbus zou schipbreuk geleden
hebben, wanneer de duisternis maar een uur langer had
geduurd.
Hetzelfde weder hield zes dagen aan. Toen de zee tot
bedaren kwam, hernam de admiraal den weg naar His-
paniola. «Ik had, zegt hij, al mijn takelwerk verloren;
mijne schepen waren door een zwerm bijen met gaten
doorboord en de equipaglé\'n volkomen ontmoedigd.»
Hij bereike aldus op Cuba de kaap die hij in 1494
Heilig Kruis had genoemd. «Daar, zoo gaat hij voort,
wachtte ik tot dat de fortuin ophield mij tegen te
zijn.» Dit verblijf duurde verscheidene dagen , gedurende
welke de eqnipagié\'n konden rusten en van de inlan-
ders eene zekere hoeveelheid brood van manioks wortel
koopen.
Van de kaap Heilig Kruis trachtte bij nog, maar Ie
-ocr page 389-
385
vergeefs den weg naar Hispaniola op te gaan. Hij verloor
door den wind zevenmaal meer dan hij won. Noch het
aanhoudend pompen, noch het gebruik van tonnen,
bakken, ketels en andere voorwerpen, waarvan men zich
bediende om het water uit de schepen te werpen , baatte
om het peil in het ruim te handhaven. De storm ver-
dubbelde in woede. De 5/ Jacobus « half gezonken , werd
gedwongen om eene wijkplaats te zoeken.» Columbus
bleef, ondanks den storm, aan boord der Cupüane in
zee. Het was een wonder dat het schip niet verging.
«Zij wisten niet welken Heilige zij zouden inroepen,
zegt Herrera; reeds steeg het water tot het scheepsdek;»
of, zooals Columbus zegt, het ongelukkig karveel «was
op het punt om te zinken, toen Onze Heer het wonder-
dadig aan land bragt.» Bij het krieken van den dag,
den 13 junij, viel de Capitane aan de noordzijde van
Jamaica in eene goed beschermde haven binnen. De
St Jacobus volgde daar weldra. Deze haven was verla-
ten; zij had zelfs geen zoetwater. De voorraad aan boord
was zoo volkomen uitgeput, dat niemand dien dag at
of dronk. Zij vertrokken den volgenden dag, feest van
den Heiligen Joannes den Dooper, stervende van honger
en dorst, om in het oosten een gastvrijer toevlugtsoord
te zoeken. Zij bereikten inderdaad de prachtige baai,
in 11)49 door Columbus Santa-Gloria genaamd, heden de
baai van Don Christophorus. Zij werden onmiddelijk door
de inlioorüngen bijgestaan, die hun levensmiddelen bragten.
25
-ocr page 390-
HOOFDSTUK III.
Columbus laat zijne schepen te Santa Gloria .stranden.
De 5/ Jacobux van Palos zonk, zelfs in de haven;
de admiraal gaf last. om het schip te laten stranden ,
mnar hij hield de Capitane vlot. Hij voedde de gedachte
om het zoo goed mogelijk te laten herstellen, en op
nieuw in de vaart te brengen. Eerst na een uitstel van
verscheidene dagen, ongetwijfeld tot de overtuiging ge-
komen zijnde, dat het volkomen ondoenlijk was om van
zulk ecii versleten vaartuig cenige partij te trekken, gaf
hij bevel om de Capitane aan de zijde van den St, Jacobus
te laten stranden. De twee karveels werden met zware
balkplanken aan elkander vastgemaakt. Men kapte de
masten; met de stukken en de binnenwanden, die men
uit elkander nam, werden hutten of barakken gemaakt,
op de voor- en op de achterplecht; men bedekte ze met
stroo en droogc bladeren; men stelde deze treurige
woningen in den best mogelijken staat van verdediging.
Aldus versterkt te midden der zee, was Columbus be-
schut tegen eiken onverhoedschen aanval van wege de
inboorlingen; hij belette tevens zijne matrozen om zich
te verwijderen en hunne gewone buitensporigheden op
het strand te doen. Maar nu moest de oude en ongeluk-
kige admiraal nog op dit naakte strand in het levens-
-ocr page 391-
387
onderhoud zijner gezellen voorzien en, gescheiden van
alle menschelijke hulp, zonder gemeenschap, of midde-
len om die tot stand te brengen, met de beschaafde
wereld, zorgen voor hun terugkeer in het geboorte-
land.
Drie rivieren, met schaduwrijke oevers, bragten in de
baai hare heldere en frissclie wateren. De overheerlijke
vruchten waren in overvloed op de kust voorhanden.\'
Het geheele eiland was vruchtbaar; het bezat eene be-
trekkelijk zeer talrijke bevolking. De inlanders kwamen
uit eigen beweging mondbehoeften aanbieden. Coluinbus
regelde, met evenveel billijkheid als voorzigtigheid den
handel met de inlanders en i!e verdeeling der eetwaren
onder de Spanjaarden. Diego Mendez werd belast met
het toezigt over de ruilingen en de uitdeelingen.
Indien de aanschaffing van voorraad zich slechts be-
perkt had tot een engen kring rondom de baai, dan
zou die spoedig zijn uitgeput geweest, want de Indianen
hadden de gewoonte niet om meer dan het voor hen
zelven benoodigde te bebouwen en te oogsten. Diego
Mendez vertrok naar het binnenland met drie gezellen.
«Het behaagde God, zeiile hij, dat ik zeer zachtaardige
inwoners vond, die mij geen kwaad deden, zich nut
mij vermaakten en mij uit eigen beweging te eten gaven. <>
In hel eerste dorp sloot hij met de bewoners en den
kaciek de volgende overeenkomst: zij verbonden zich om
brood van maniokswortel te maken, om te jagen, te
visschen, en den admiraal aldus, dagelijks, eene zekere
hoeveelheid levensmiddelen te bezorgen; zij zouden ze
naar de schepen brengen; een Spanjaard zou in hun
midden komen wonen, en naar gelang van de aflevering,
in halskettingen, kammen, messen, vischhaken, spiegels
en andere europesche artikelen, de gedane afleveringen
-ocr page 392-
588
betalen. Diego Mendez sloot dergelijke overeenkomsten
met de drie andere stammen. Hij zette zijn togt tot het oos-
lelijk gedeelte van het eiland voort, waar de kaciek
Ameyro hem eene praauw afstond en zes roeijers leende.
Ue praauw, met zooveel levensmiddelen beladende als ze kon
bevatten, kwam door eene der rivieren te Santa Gloria
terug. Toen zij weder verscheen, stierven de Spanjaarden
van honger: «zij hadden, zegt hij, geen enkel stuk brood
meer om te eten.» Van dit oogenblik af, kwamen de
Indianen van het binnenland dagelijks naauwkeurig hunne
overeengekomen leveringen aan de schepen brengen.
Deze tijdelijke overvloed deed den toestand van den
admiraal niettemin wreedelijk onzeker blijven. Hij wist dat
de stemming der Indianen zeer veranderlijk en grillig was.
Tweemaal had hij, gedurende zijne eerste reis naar Jamaica,
het krijgszuchtig instinkt zijner inwoners ondervonden.
Schipbreukeling in zeer bijzoudere omstandigheden van
afzondering, wist hij niet waarheen, aan wien, hoe hij
zijn ongeluk zou bekend maken en om hulp vragen.
Waarheen en door wien zou hij de Koningen berigten dit
hij te Veragua goudmijnen ontdekt en de zekerheid
verkregen had dat er eene onbevaren zee aan gene zijde
der Nieuwe Wereld bestond? Hij kon zijne vaartuigen
niet vlot krijgen; hij kon er geen nieuwe bouwen; zijne
scheepsbouwmeesters waren met Diego Tristau ornge-
komen; zijne equipagiën , overigens uitgeput, ziek, wan-
hopig, beschouwden zich aan verlatenheid en den dood
prijs gegeven, en zouden daarom den wil niet gehad nebben
om iets te ondernemen, noch de energie om iets uit te
voeren.
Hij schreef aan de Koningen, der Voorzienigheid de
zorg overlatende om hun zijn brief te doen geworden.
Hij gaf een kort, maar treffend verhaal van zijne
-ocr page 393-
389
reis; hij deelde hun zijne ontdekkingen, zijn lijden on
zee en te Beien mede, sprak over de rijke mijnen van
Veragua, de ontzettend groole toekomst dier onverge-
lijkelijke streken, en de afgrijselijke verlatenheid, waarin
zijne toglgenooten en hij op het strand van Jamaica
verzuchtten.
Bewonderenswaardige zaak! niet slechts betreurde
Columbus niet dat hij zijne krachten had verspild en
zijn leven ten beste gegeven voor een arbeid zonder
winst; niet slechts maakten de ondankbaarheid tn de
vervolgingen hem zijne zending niet minder dierbaar, maar
hij bood zich nog aan om voor Gods glorie, de verls»\'f-
fing der Kerk en het heil der zielen andermaal te be-
ginnen. Na de oude requesten van dien indischen vorst
herinnerd te hebben, die aan den Heiligen Stoel ver-
zocht dat hem missionarissen mogten worden gezonden,
vroeg hij: «Wie is degene, die zich zal aanbieden om
de geloofsverkondigers naar Indié\' te voeren die het
vraagt? Indien de Heer mij naar Spanje terugvoert,
dan neem ik de verpligting op mij om hen daarheen in
goeden welstand , in den naam van God, over te voeren. »
Hij maakte zich nog steeds niet los van deze aposto-
lische wenschen, van de vurige verlangens zijner vader-
landsliefde en zijner godsvrucht voor den kruistogt. Indien
hij zich niet meer verheugde in de hoop dat hij zelf zijn
goud en zijn degen ter beschikking van dit groole,
europesche en katholieke werk zou stellen, betreurde
hij slechts des te bitterder de onverschilligheid der
Koningen; en zijne smart legde hem deze pathetische
woorden in den mond: «De andere, de gewigtigste zaak,
blijft daar, met opene armen, roepende! Men heeft haar
tot hiertoe voor eene vreemdelinge gehouden !»
Eene andere bron van bitter lijden voor den admiraal
-ocr page 394-
390
was dat liij wist dat de Nieuwe Wereld ten prooi was
aan de hartslogten van onbekwame bestuurders en on-
waardige kolonisten. «Ik heb meer gewigt gehecht»,
zegt hij; met betrekking tot Veragua, «aan den handel
dezer streken en der mijnen van dit land, dan aan
al wal in Indié gedaan is. Dat is geen zoon om door
eene stiefmoeder te laten opvoeden. Ik deuk nooit zon-
der tranen te storten aan het Spaansche Eiland, aan
Paria, en aan de andere landen.... Ofschoon zij niet
sterven, liggen zij toch in hun doodstrijd; de ziekte is
ongcneeselijk of zal zeer lang wezen. Dat degene die ze
in dien staat gebragt heeft, nu met het geneesmiddel
kome, indien liij het kent of kan toedienen; maar ieder
is de baas als het er op aankomt om omver te werpen.
Zij, die uit Indie weggingen, den arbeid vlugtende en
kwaadsprekende van die landen en van mij, zijn met
betrekkingen in hun land teruggekeerd : dit is een slecht
voorbeeld, en zonder nut voor de zaak zelve en voor
het regt der wereld. Deze vrees en andere dingen welke
ik voorzag, deden mij besluiten om Uwc Hooglieden
vóór de ontdekking te smeeken om mij deze eilanden en het
vasteland in hun koninklijken naam te besturen te geven».
Na deze algemeene belangen sprak Columbus nog niet
van de zijnen. Zijne mannen hadden in zijne bezorgd-
heid de voorhand. «De mannen die met mij gekomen
zijn, hebben vermoeienissen, ondervonden en zijn aan
ongeloofelijke gevaren blootgesteld geweest; dewijl zij
arm zijn , smeek ik Uwe Hooglieden om hen weldra te
doen betalen en hun gunsten te schenken, volgens de
hoedanigheden van ieder hunner, want, mij dunkt, ik
kan verzekeren, dat niemand ooit in Spanje beter nieuws
heeft gebragt.»
Eigenlijk gezegd, zou hij het stilzwijgen hebben wil-
-ocr page 395-
391
len bewaren omtrent zijne eigene zaak: maar zijne ge-
kwetste rede, zijne verontwaardigde regtvaardigheid lieten
het hem niet toe: «En nu, besluit hij, ik heb geen
enkel haar op mijn hoofd dat niet grijs is; ik ben ge-
brekkig, ik heb al wat mij overbleef verteerd, en men
heeft mij en mijnen broeders alles ontnomen of verkocht,
alles, tot zelfs mijn rok, en dit tot mijne groote oneer, zon-
der dat ik gezien of gehoord ben. Ik moet aannemen dat dit
alles niet op uw koninklijk bevel is geschied. Het her-
stel mijner eer en verliezen, en de bestraffing van
degenen, die mij dit ongelijk hebben aangedaan, zullen
den koninklijken adel Uwer Iloogheden doen uitblinken,
eene dergelijke straf wacht ongetwijfeld degenen, die mij
de paarlen hebben ontstolen en ieder die tekort heeft
gedaan aan de privilegiën van mijn admiraalschap. Indien
Uwe Hooglieden aldus handelen, zuilen zij eene zeer
groote deugd aan den dag leggen, en aan Spanje een
groot voorbeeld en eene roemvolle nagedachtenis nalaten
als regtvaardige en dankbare vorsten. De goede inzigten,
welke ik altijd gehad heb voor de dienst Uwer Hoog-
heden, en de beleediging welke mij is aangedaan, heb-
ben mijne gewonde ziel niet veroorloofd het stilzwijgen
te bewaren zooals ik dit gewild had; ik smeek Uwe
Hooglieden mij vergiffenis te schenken. Ik ben zoo onge-
lukkig als ik het zeg; ik heb tot heden over de anderen
geweend; dat de hemel mij nu barmhartig zij, en de
aarde over mij weene! In het tijdelijke, heb ik zelfs geen
stukje pasgeld om te offeren; in het geestelijke ben ik
hier, in Indië, zoover gekomen als ik reeds heb ver-
klaard. Verlaten in mijne smart, gebrekkig, van dag
tot dag den dood wachtende, omgeven van een millioen
wilden vol wreedheid, en onze vijanden, en zoo ver-
wijderd van de heilige Sacramenten der Heilige Kerk,
-ocr page 396-
392
dat mijne ziel door haar zal vergeten worden, indien zij
zich \'lier van het ligchnam scheidt. Dat degene die
christelijke liefde bezit en de waarheid en de regtvaar-
digheid bemint, voor mij weene. Ik heb de reis niet
gedaan om eer of fortuin te verwerven; dit is zeker,
dewijl de hoop daarop reeds vóór mijn vertrek was ver-
dwenen. Ik ben met goede bedoelingen en een grooten
ijver tot Uwe Hooglieden gekomen, en voorzeker maak
ik hen niets wijs; ik smeek hen nederig, voor het geval
dat het God mogt behagen mij deze oorden te doen
verlaten, goed te vinden dat ik naar Rome ga, en
andere pelgrimstogten onderneme. Dat de Heilige Drie-
ëenheid hun leven beware, hun een groot getal jaren
geve, en hunne magt vermeerdere.»
-ocr page 397-
HOOFDSTUK IV.
Diego Mendez en Fieschi begeven zich in praauwen
van Jamaica naar Hispaniola.
Toen hij aan de Koningen schreef, had de admiraal
gemeend te kunnen zeegen: «Ik zend dezen brief door
de hand der Indianen.» Hij had daar evenwel bijge-
voegd. «Het zal een wonder zijn als hij aan zijn adres
wordt bezorgd.» Hij vleide zich dus toen met de hoop,
dat hij bij de inlanders eene praauw en roeijers zou
vinden, stoutmoedig genoeg om den overtogt van
Jamaica naar Hispaniola te wagen. Hij verloor al
spoedig die verwachting. De afstand bedroeg veertig
mijlen. De Indianen waren zeer goed bekend met de
gevaren welke zulk eene reis in eene praauw opleverde.
De admiraal deed nutteloos allerlei aanbiedingen van
belooning.
Maar zoodra Columbus een hulpmiddel zag falen,
bedacht hij een nieuw. Diego Mendez was, sedert tien
dagen, uit het binnenland gekomen met de praauw
met zes roeijers, welke de kaciek Ameyro hem had
afgestaan. «Besloten, zegt Petrus de Martelaar, "om de
raadsbesluiten Gods ten zijnen opzigte te beproeven,»
liet de admiraal zijn dapperen vlagofficier in zijne
kajuit komen, en sprak tot hem: «Diego Mendez, mijn
zoon, geen van degenen die hier zijn, behalve gij en
-ocr page 398-
394
ik, heeft eenig begrip van het gevaar waarin wij ver-
kceren, ten gevolge van ons kleine getal, en het groot
getal wilde Indianen, wier karakter onstandvastig en
grillig is: en wanneer het hun in het hoofd zal komen
om ons in deze twee schepen, waarvan wij stroohutten
gemaakt hebben , te verbranden, zullen zij ze gemakke-
lijk in brand kunnen steken, en ons allen verbranden*
De schikking die gij met hen gemaakt hebt om ons
levensmiddelen te brengen kan hun weldra niet meer
goeddunken, en het zou niet te verwonderen zijn dat
zij ons morgen niets meer bragten. Wij zijn niet bij
magte om die levensmiddelen met geweld Ie nemen,
en wij zullen hunne voorwaarden moeten goedvinden.
Ik ben op een middel bedacht geweest om ons uit den
nood te redden, als gij het goedkeurt; iemand zou zich
moeten wagen om in de boot welke gij gekocht hebt,
naar het spaansche eiland te gaan, en daar een schip
te koopen, waarmede wij uit den gevaarvollen toestand
zullen kunnen geraken waarin wij ons bevinden. Zeg mij
uw gevoelen.»
Diego Mendez antwoordde: «Heer, ik zie zeer goed
het gevaar dat ons dreigt, en het is groeier dan men zou
kunnen bedenken. Maar ik houd het plan om met zulk
een klein vaartuig als deze kano van dit eiland naar het
Spaansche eiland te gaan, niet slechts voor zeer moeije-
lijk.maar ook voor onmogelijk, dewijl ik niemand ken,
die zich zou durven wagen om het zoo klaarblijkelijk
gevaar te loonen van een vaarwater van veertig mijlen,
te midden van eilanden waar de zee zoo onstuimig is,
over te varen».
De admiraal antwoordde niet; maar zijne houding,
zijn blik, zijn stilzwijgen hadden eene welsprekendheid,
waaraan de schrandere en dappere officier niet weer-
-ocr page 399-
ÖJÓ
stond. Hij begreep dat de admiraal hem roepende om
aldus onder vier oogen over zulk eene onderneming te
raadplegen, minder zijn licht vroeg dan dat hij een
beroep op zijne offervaardigheid deed: «Heer, hernam
hij, ik heb verscheidene malen mijn leven gewaagd om
het uwe en dat van al de personen die met n zijn te
redden, en God heeft mij wonderdadig gered. Ondanks
mijn gedrag, heeft liet niet aan kwade tongen ontbroken ,
die gezegd hebben dat gij mij altijd de dingen toever-
trouwdet waarbij eer te behalen was, wanneer anderen
ze even goed als ik zouden uitgevoerd hebben. Om die
reden komt het mij gepast voor: dat Uw Heerschap ze
allen late roepen en hun deze onderneming voorstelle,
om te zien of een hunner zich daarmede ook zou willen
belasten, waaraan ik twijfel; en indien allen weigeren,
dan zal ik mijn leven in uwe dienst wagen, zooals ik
het reeds verscheidene malen heb gedaan».
Den volgenden dag werden inderdaad in den* morgen
al de officiers in raadsvergadering bijeengeroepen. In een
balven cirkel rondom den admiraal gezeten, stelde hij
hun de onderneming in dezelfde bewoordingen voor, als
hij, den vorigen dag, aan 3Iendez gedaan had. Allen
stonden bij het vernemen van deze opening, verstomd
en versteld. Eenigen zeiden vervolgens dat het volkomen
nutteloos was over zoo iets te spreken, dewijl het geheel
en klaarblijkelijk onmogelijk was, om in zulk eene kleine
boot, met tegenwind en tegenstroom, een kanaal van
veertig mijlen door te varen.
Diego Mendez stond toen op, en zich tot den admiraal
wendende, sprak hij: «Heer, ik heb slechts één leven,
en ik wil het in de dienst van Uw Heerschap en voor
het welzijn van al degenen die hier tegenwoordig zijn
wagen, dewijl ik hoop op God Onzen Heer, die, de
-ocr page 400-
596
meening ziende welke mij bestuurt, mij zal redden gelijk
hij het reeds zooveel malen gedaan heeft».
De admiraal stond op zijne beurt op, ging naarMcndez,
ui hem omhelzende, zei.Ie hij: «Ik wist wel, dat gij
alleen onder allen die hier tegenwoordig zijn u met
zulk eene onderneming zoudt durven belasten; ik heb
hel stellige vertrouwen dat God Onze Heer u de gevaren
welke u bedreigen zal doen te boven komen, gelijk hij
liet in andere omstandigheden heeft gedaan».
Reeds den volgenden dag koos de avontuurlijke officier
zee met een anderen Spanjaard en zes Indianen. Het
lot van Columbus en van zijne vier equipagiën hing af
van liet behoud of het verlies van deze brooze praauw.
Diego Mendez zette koers langs de kust naar liet ooste-
lijk punt van het eiland; hij moest vier en dertig mijlen
afleggen om die te bereiken. Hij werd onderweg door indi-
aansche zeeroovers gevangen genomen; maar «de Heer,»
zeide hij, «verloste hem op wonderdadige wijze». Aan
het uiteinde van het eiland gekomen, wachtte hij daar
tot dat de wind en de zee bedaard werden, om zich in het
open vaarwater naar Hispaniola te wagen. Eene troep
Indianen viel hem aan, nam hem gevangen en voerde
hem op drie mijlen afstand van zijn boot naar het
binnenland. Men weet niet wat er van zijne togtgenooten
werd. Zijn leven en zijn stoffelijk overschot werden door de
wilden in een kaatsspel als prijs gezet. Ongetwijfeld nam
hij onderde bedrijvigheid van hun spel, de vlugt, kwam
weder aan de kust en vond er de boot terug. De wind
en de zee waren gunstig om naar Santa Gloria terug
te komen; Diego Mendez ontplooide zijn zeil, en legde
weder, zonder voorval, de vier en dertig mijlen af. Hij
bevond zich weder bij den admiraal, veertien dagen
nadat hij hem verlaten had.
-ocr page 401-
597
De admiraal vroeg hem of hij zijne reis zou hervatten.
Mendez antwoordde bevestigend. Zijne onversaagdheid
prikkelt den naijver van een anderen officier, Bartho-
lomeus Fieschi. Hij had de Biscaansche gekommandeerd;
hij was Genuees, zeeman van groote verdiensten en
zeer hoog gewaardeerd door den admiraal; hij had van
zijn kant, voor zijn roemrijken landgenoot eene harte-
lijke genegenheid. Hij vroeg om, in eene tweede praauw,
het gevaar van Diego Mendez te deelen, en, indien
men te Hispaniola landde, dit gelukkig nieuws naar
Santa-Gloria te brengen.
De beide booten vertrokken, de een door Mendez,
de andere door Fieschi aangevoerd: elk harer was
bemand met zes Spanjaarden en tien Indianen. De over-
togt was moeijelijk tot het oostelijk punt, maar daar-
onder viel niets voor. Men bleef er vier dagen. Toen
het weder kalm en zeker was, «bevalen» Mendez,
Fieschi en hunne togtgenooten «zich aan God en aan
Onze Lieve Vrouwe van Antigua aan,» en vertrouwden
zich vervolgens aan den uitgestrekten oceaan toe.
Den eersten dag begunstigde eene zeer kalme zee
hunne vaart te meer, dewijl er niet de minste bries
woei. Maar dit gebrek aan lucht, onder een helderen
hemel en eene brandende zon, door eene spiegelgladde
zee teruggekaatst, werd weldra eene pijniging. De warmte
was ondragelijk; de Indianen die roeiden, stierven van
dorst. Zij pulten reeds den eersten dag al het water
uit, dat voor de geheele reis was medegenomen. Dien
avond verloor men de kust van Jamaica uit het gezigt.
Gedurende den nacht, roeiden of sliepen de Indianen
om beurten. Den volgenden morgen konden zij hunne
roeiriemen ter naauwernood vasthouden. Naarmate de
zon steeg en zij geen water meer hadden, ondergingen
-ocr page 402-
398
zij in al hare hevigheid de foltering van den dorst. Op
den middag, uitgeput door het lijden en wanhopende
te zullen aankomen, weigerden zij verder te roeijen.
Mendez en Fieschi vonden of liever veinsden terug te
vinden twee vaten water, die men niet had aangesproken.
Zij deelden die met eene gemakkelijk te begrijpen spaar-
zaamheid uit, van tijd tot tijd gaven zij eenige teugen,
on om de arme uitgeputte roeijers moed te doen hou-
den, beloofden zij hun dat men weldra op het eilandje
van Xavasa zou aankomen, waar zij hun dorst zouden
kunnen lesschen en den noodigen tijd rusten.
Zoo verliep het einde van den tweeden dag. De vol-
gende nacht was verschrikkelijk. Naar hunne bereke-
ningen hadden zij genoeg gevaren om het eiland Xavasa
te kunnen bereiken; het niet ziende; verschijnen, ver-
beeldcn zij zich, daar het buitengemeen klein en laag
was, dat zij het onopgemerkt, uithoofde der duisternis,
waren voorbijgezeild. Een der Indianen viel dood van
de warmte, de vermoeijenis en den dorst Verscheidene
andere lagen in de booten en haalden ter naauwer-
nood adem. Degenen die nog roeiden, deden het met de
pijnlijke slapheid van een arm , die krachteloos was en
geen vertrouwen meer bezat. De laatste druppel water
was uitgedeeld. Mendez en Fieschi zelven begonnen ont-
moedigd te worden, toen zij den nacht grootendcels zagen
verloopen, zonder dat het eiland Xavasa verscheen.
Mendez peilde met een ongerust en treurig oog den ge-
zigtcinder. De lucht was in het noorden een weinig
lichter door die bleeke helderheid, welke het opkomen
der maan voorafgaat. De maan kwam op. Mendez bc-
speurde legen hare uit de golven opduikende schijf, als
eene schaduw, den duistere.• en kanligen omtrek eener
onbekende massa. Een land alleen, tusschen dat hemel-
-ocr page 403-
5i>9
ligchaam en de booten geplaatst, kon dit zonderling
effect te weeg brengen. «Land! land!» riep Mendez*
Toen zijne toglgenooten dezen kreet hoorden, schenen
zij tot het leven terug te keeren. Zij grepen hunne roci-
spanen met eene koortsachtige levendigheid , en landden,
bij het aanbreken van den dag, op bet eilandje van
Navasa.
Navasa was slechts eene rots van eene halve mijl
omtivk, zonder plantengroei of waterbronnen. Wreede
oogenhlikken van angst moesten nog verloopen voor dat
de arme zeevaarders in de rotsholten plekken water
hadden gevonden, welke sedert de laatste regens niet
waren opgedroogd. Mendez trachtte de razende begeer-
lijkheid te matigen, waarmede zijne gezellen zich op
dit water wierpen. Ongelukkigerwijze wilden de Indianen
niet naar zijne vermaningen luisteren; zij dronken met
zulk eene brgeerigheid, dat cenigen onder het drinken
stierven.
Van Navasa naar de kaap StMichael (tegenwoordig de
kaap Tiburo) het westelijkst punt van Hispaniola, hadden
Diego Mendez en zijne gezellen nog slechts een zeearm van
acht mijlen over te trekken. Nadat zij hun dorst hadden
gelesclit, deden zij op het strand een maaltijd van schelp-
dieren, die hun overheerlijk smaakte, vervolgens gingen
zij den geheele.\'i dag in de schaduw der rotsen rusten,
met de blikken gevestigd op de bergen van Hispaniola,
welks zacht gestompte toppen tegen den gezigteinder
uitkwamen. Zij gingen met de avondkoelte scheep, en
kwamen, den volgenden morgen, bij de kaap St Micbael,
aan de monding eener rivier\', aan wal. De inboorlingen
uit de buurt haastten zich om hun levensmiddelen te
brengen.
Fieschi wilde weder naar Jamaica terugkeeren: hij
-ocr page 404-
400
zou zijn leven ten tweeden male gewaagd hebben om
den admiraal aan te kondigen dat Mende/, gelukkig op
Hispaniola ontscheept, zich naar St Domingo begaf, en
dat men, binnen weinige dagen, schepen zou zien, door
den gouverneur Ovando gezonden. Dit edel plan van
Fieschi kon niet verwezenlijkt worden: het lijden der
Indianen en der Spanjaarden was zoo groot geweest ge-
duiende dezen togl, dat geen hunner zijne toestem-
mini: gaf om denzelfden weg nog eens af te leggen.
Mendez moest honderd dertig mijlen langs de kust
varen, om zich van de kaap St Michael naar St Domingo
te begeven. Hij moest tegen wind en stroom opvaren,
aan de zeezijde aan de Karaïbische roovers ontsnappen,
die deze streken gevaarlijk maakten, en aan de landzijde
zich tegen de binnenlandsche stammen verdedigen, dewijl
dit gedeelte van het eiland nog niet ten onder gebragl
was. Hij legde ondanks al die hinderpalen tachtig mijlen
af, en bereikte de haven van Azua. Hij vernam daar
dat Ovando zich niet op St Domingo bevond, maar
iu het binnenste van het eiland op vijftig mijlen van
Azua was. Zijn boot daar latende, vertrok hij naar
het binnenland. Alleen, te voet, waagde hij zich aan de
hinderlagen der stammen , die tegen den spaanschen naam
verbitterd waren, ging over de bergen, zwom de rivieren
over, opende zich met zijn degen een weg door de dikke
bosschen. Ondersteund door zijn vertrouwen op God,
het gevoel van den pligt en zijne toegenegenheid voor
den admiraal, kwam hij bij Ovando aan.
-ocr page 405-
HOOFDSTUK V.
Verlatenheid vqji Columbus op Jamaica.
Zeven maanden verliepen er zonder dat Ovando eenigen
maatregel nam om een schip naar Jamaica te zenden.
Hij bragt bclagchelijke voorwendsels tot zijne veront-
schuldiging bij: de zorgen van den oorlog tegen de
Inlanders, dien hij op dit oogenblik voerde, en het ont-
breken in de kolonie van een schip, groot genoeg om
al de schipbreukelingen over te voeren. Ongetwijfeld
was er sedert een jaar geen groot schip van Spanje
naar St Domingo gekomen, maar als Ovando slechts
wezenlijk belang had gesteld in de veiligheid van Columbus,
dan zou het hem, in zeven maanden tijds, gemakkelijk
zijn geweest om eenig middel te vinden, zoo niet om
hem met al zijne manschappen te laten halen, dan ten
minste om hem levensmiddelen te laten brengen.
Diego Mendez vroeg, dagelijks, met nieuwen aandrang,
verlof om den gouverneur te verlaten, hij zou zich dan
naar St Domingo hebben begeven zooals hij te Azua
gekomen was; hij zou daar, op zijne kosten een boot
bevracht of des noods hebben laten bouwen, groot
genoeg, om, in afwachting van beter, de noodigste
levensmiddelen naar Santa Gloria te doen brengen.
Ovando verzette zich bepaald en aanhoudend daartegen.
Gedurende zeven maanden hield hij Mendez als bij zich
26
-ocr page 406-
402
geketend, om reden, zeide hij, dat Mendez te groot
gevaar zou hebben geloopen om alleen, te midden van
een oproerig land, de zeventig mijlen bosschen, bergen
en grasvelden te doorloopen, die tusschen het kamp en
Si Domingo gelegen waren. In werkelijkheid wilde hij
niet dat de bevolking van St Domingo, onderrigt over
het treurig lot van den admiraal en zooveel landgenooten,
in eene opwelling van eergevoel en medelijden, eene
expeditie vormde om hen te vei lossen.
Eindelijk, na zeven maanden, gaf Ovando aan Mendez
verlof om naar St Domingo te gaan. Toen hij daar
aankwam, was de ramp van Santa Gloria daar bekend.
Fieschi en zijne mannen hadden de tijding daarvan ver-
spreid; maar niemand onderstelde, dat de gouverneur,
insgelijks sedert zeven maanden onderrigt, nog geen
der maatregelen zou hebben genomen, in dergelijk
geval door de menschlievendheid geboden. Men kwam
dit door Mendez te weten; de openbare verontwaardi-
ging barstte uit. De admiraal had niet alleen legen-
standers in de kolonie: zijn ongeluk, dat den haat
zelfs zou geroerd hebben, verwekte eene groote smart
bij zijne vrienden, zijne oude dienaars, bij degenen,
die verpügling aan hem hadden, en allen die vroeger
hun lijden ten onregte aan hem hadden geweten en
sedert zijn vaderlijk bestuur hadden vergeleken met de
altijd trotsche, dikwerf dwaze dwingelandij van Bobadilla
en Ovando.
Een oud-scheepsluitcnant aan boord der Santa-Mat ia,
Bartholomeus Roldan, was aan Columbus een spoedig
verkregen en aanzienlijk fortuin verschuldigd; in de
mijnen begonnen, had het zich in menigvuldige onder-
nemingen ontwikkeld. De huizen van de vier voornaamste
straten van St Domingo behoorden hem toe; hij had ze
-ocr page 407-
403
laten bouwen. Deze onderneming had hem lang in be-
trekking gesteld met de werklieden der slad; zij hielden
van hem; hij oefende op hen en op zijne huurders een
zeer grooten invloed uit; hij sprak met hen en trof hen
ten gunste van den admiraal. De Franciskanen handelden
in denzelfden geest met betrekking tot het volk. Zij deden
in hunne kerken openbare gebeden voor Columbus; van
den preekstoel bepleitten zij zijne zaak, en drukten zonder
omwegen hunne meening uit over de onbekwaamheid
van Ovando.
Tegenover dit openbaar vertoon kon Ovando niet lan-
ger uitstellen om een schip naar Jamaica te zenden:
hij liet een brigantijn vertrekken. Acht maanden na het
vertrek van Mendez en van Fieschi, zagen de schip-
breukelingen van Santa Gloria, op een avond, toen men
zich ter ruste zou gaan begeven, een klein schip het anker
uitwerpen op eenigzins verwijderden afstand van hunne
armelijke pontons. Dit ankeren op een afstand ver won-
derde hen met reden. De verbazing van Columbus was
grooler en zijne smart wreeder, toen de sloep van den
brigantijn digt bij de karveels was gekomen: de kapitein
van den brigantijn, die de sloep zelf kommandeerde,
Diego de Escobar, was een groote schelm, eertijds ter
dood veroordeeld, omdat hij een gewapenden opstand
tegen den admiraal had aangevoerd, en vervolgens van
Bobadilla gratie had verkregen. Klaarblijkelijk had Ovando
zalk een gezant alleen kunnen kiezen met cene voor
Columbus beleedigende bedoeling. Hij had hem gekozen,
zegt Las Casas, dewijl hij zeker was dat de antecedenten
van Escobar zijn hart voor alle gevoel van medelijden
zouden sluiten. Hij had hem bevel gegeven om niet aan
boord der karveels te gaan, om zich niet aan land te
begeven, om alleen met den admiraal te spieken, om
-ocr page 408-
4)4
van hem geen brief aan te nemen, die niet tot hem,
den gouverneur, gerigt was. Escobar volgde die bevelen
getrouw op. Na de karveels den noodigen tijd genaderd
te hebben om een brief aan het uiteinde van een haak,
een vat wijn en een half varken aan het eind van een
touw te hebben overgereikt, verwijderde hij zijne sloep,
terwijl Columbus zijn antwoord aan Ovando schreef. Hij
naderde andermaal om het antwoord te ontvangen,
keerde naar zijn brigantijn terug, die het anker ligtte,
onder zeil ging en verdween.
Noch de admiraal, noch zijne togtgenooten konden
hunne oogen gelooven. Een brief, een vat wijn, een
half varken, dit was alles wat Ovando hun na acht
maanden zond! Zijn gezant stelde zich met hen in ge-
meenschap als waren zij pestzieken, en haastte zich om
te vertrekken! Escobar had, wel is waar, gezegd dat de
gouverneur levendig deel nam in hun ongeluk; dat het
hem speet dat hij geen schip op de reede\' had, groot
genoeg om hen op te nemen; dat hij er hun zoo spoedig
mogelijk een zou zenden, maar in dergelijke omstan-
digheden kon zulk eene boodschap op dusdanige wijze
gebragt niet anders beschouwd worden dan als eene
spotternij en eene bedreiging. Columbus bedroog zich
daarin niet. Intusschen zou het meer dan nutteloos ge-
weest zijn zijne smartvolle indrukken aan zijne omgeving
mede te deelen. Hij veinsde veel liever een vertrouwen
dat hij niet bezat. Hij vestigde vooral de aandacht van
zijne ontstelde en verbitterde togtgenooten, op het feit
dat hun toestand te St Domingo bekend was; dat
derhalve hunne verlossing zeker werd. Inwendig werd
de admiraal door des te heviger onrust gekweld, dewijl,
indien van den eenen kant het gedrag van Oviedo hem
regt gaf om alles te vreezen, van den anderen kant
-ocr page 409-
405
de toestand te Santa Gloria, sedert acht maanden, zeer
verergerd was.
Na het vertrek van Mendez en van Fieschi, trachtten
de Spanjaarden die op het eiland gebleven waren, tegen
allen schijn te gelooven, dat de twee praauwen de reis
gelukkig hadden afgelegd. Gedurende de eerste dagen
vestigden zij kalme blikken op den oceaan, maar naar
mate de tijd verliep dien zij meenden dat Fieschi noodig
had om te gaan en terug te keeren, werden zij aan-
dachtiger. Op den angst volgde de ontmoediging. En nu
oordeele men over hun wanhoop, toen zij na weken en
maanden niets wat naar een schip geleek ziende ver-
schijnen, het voor zeker moesten houden dat men hun
lot op Hispaniola niet kende; dat Mende;: en Fieschi
derhalve op weg waren omgekomen.
Intusschen bragten de ontoereikendheid en de ver-
zwakkende natuur der levensmiddelen haar onvermijdelijk
gevolg te weeg. Gestellen die verarmd waren door de
lange ontberingen en de buitengewone vermoeijenissen
van eene afmattende vaart, hadden niels anders dan water
te drinken, wortelen en vruchten te eten, ten einde
zich, onder dit uitputtend klimaat, te midden der aan-
houdende kwelling van een leven vol kommer en angst
staande te houden en weder tot krachten Ie brengen.
De minst sterke mannen kwijnden en werden bedlegerig.
De admiraal verliet, om zoo te zeggen, zijn leger van
smart niet meer. Zieltogend, op eene woeste kust, te
midden van dat Indie hetwelk hij ontdekt had; gevangen
op de wrakken van schepen, dit: de roemrijke werktuigen
zijner veroveringen waren; verraden door de zee, het
voortdurend voorwerp zijner edele voorliefde; tot zelfs
in die verre eenzaamheid door den haat der onwaar-
dige vertegenwoordigers van Spanje, zijn aangenomen
-ocr page 410-
400
vaderland, welks roem en rijkdom hij bezorgde, vervolgd;
op geen andere hulp kunnende rekenen dan op den
wisselvalligen bijstand vangrilzieke stammen wier vriend-
schap, elk oogenblik, en om de onbeduidendste reden,
in bloedige vijandschap kon veranderen, dronk hij tot
den bodem den kelk der menschelijke boosheid en tevens
dien der wederwaardigheden des levens. Het zou troost-
rijk zijn te denken, dat hij, ten minste, door zijne
deelgenooten in zijne ramp beklaagd en versterkt werd.
Zij zagen hem, gebukt onder de jaren, in pijn door de
gebreken, meer dan iemand hunner door hun gemeen-
schappelijk ongeluk lijden, en, zegt Washington Irving,
zich zonder ophouden met de middelen bezig houden
om hun lot te verbeteren. Zijn ouderdom, zijn roem en
zijne goedheid zouden hen hebben moeten vermurwen.
Toch was dit het geval niet.
Onder de officiers van Columbus bevonden zich twee
beschermelingen der bureaux van den Ordonnateur,
Diego en Franciscus van Porras. Hunne zuster had Mo-
ralès, den koninklijken schatmeester te Sevilla, een
van de voornaamste handlangers van Fonseca gehuwd.
Moralès had den admiraal verzocht zijne beide schoon-
hroeders op deze vierde reis mede te nemen. Was het
alleen zijne bedoeling geweest om hun eene betrekking
te verschaffen? Was het een middel, voor Fonseca, om
twee zijner lieden in Columbus\' omgeving te brengen?
Het geheele gedrag der Porras wettigt deze laatste onder-
stelling. Franciscus had het bevel van den St Jacobus
van Palos,
Diego, den titel van notaris van het eskader.
De admiraal behandelde hen met eene vaderlijke wel-
willendheid. «Geen van beide, zeide hij, had de ver-
eischte bekwaamheden voor zijne betrekking,» hij sloot
de oogen «ter liefde van dengene die ze hem gegeven
-ocr page 411-
407
had.» Gedurende de geheele reis, «toonden zij zich
hoe langer hoe meer ijdel over hunne betrekking.» Hij
vergaf hun «te kortkomingon, die hij aan een bloed-
verwant niet zou vergeven hebben en die eene andere
straf verdienden dan berispingen.»
Zij maakten misbruik van het eenvoudige gemoed en
het verdriet van matrozen en stuurlieden die, even als
zij, uit Sevilla, orakels en magthebbenden zagen in de
schoonhroeders van den koninklijken schatmeester, die
zelf de slaaf was van zijne vrouw, geroemd als eene
der schoonheden van Andalusrë. De Porras opperden
eerst, en durfden vervolgens verklaren, dat de admiraal
niet slechts uit Spanje, maar ook uit de koloniën ver-
bannen was. Zij herinnerden, ten bewijze daarvan,
aan het verbod dat hem ten vorigen jare was gedaan
om in de haven van St Domingo te schuilen. Diego van
Porras, de notaris, deed, ofschoon het de eerste zeereis
was die hij maakte, met pedanterie, een beroep op zijne
zeevaartkunde. Hel zou, zeide hij, zoo redelijk en zoo
kort zijn geweest, om, toen men zich te Cuba bevond,
regtstreeks van de kaap Heilig Kruis naar St Domingo
te gaan; zou de admiraal, in plaats van als een waar
zeeman, gelijk hij was, met dat doe! te manoeuvreren,
zoo onhandig op Jamaica zijn gaan stranden, indien het
land van Hispaniola niet voor hem gesloten was? Men
moest derhalve de zending van Mendez en Fieschi met
den voorgewenden last om de bevrijding te bewerken,
niet ernstig opnemen. Zij waren vertrokken om de per-
soonlijke zaken van den admiraal te behartigen, en over
zijne gratie te onderhandelen. Wat het bevel betrof,
hun gegeven om terug te komen of een schip te zenden,
dit was niets dan een list, opdat de equipagiën, in de
dwaze hoop dat men haar hulp zou brengen, er in
-ocr page 412-
408
zouden toestemmen om de ballingschap van Columbus
onbepnald te deelen. Bewees daarenboven een vergeefsch
wachten gedurende verscheidene maanden, niet over-
vloedig, óf dat de praauwen niet waren vertrokken met
den wezenlijken last om hulp te doen zenden, óf dat
zij onderweg waren omgekomen? Waarom zou men, in
de beide gevallen, langer in werkeloosheid verkwijnen?
Waarom zou men zich niet zelf bevrijden? Waarom zou men
niet op het eiland eene vloot van indiaansche booten
werven, en allen te zamen in zee steken? Ongetwijfeld zou
men den admiraal daartoe niet kunnen bewegen: voor
hem, die oud, onvermogend, verlamd was, zou dergelijk
besluit boven zijne krachten wezen. Bovendien, wat raakte
hem de plaats waar hij den dood of zijne vergiffenis zou
wachten als hij maar niet alleen bleef: zijne zorg was
minder om Santa Gloria te verlaten, dan wel om de
anderen daar bij hem te houden. Maar men kon zonder
hem, tegen zijn wil vertrekken. Zou men daarom in Spanje
minder goed ontvangen worden? Juist het tegendeel:
de Ordonnateur, zoo verklaarden de Porras, zou zich
opregt verheugen over al wat men tegen Columbus zou
gedaan hebben. Zij spraken borg, zij en hunne magtige
vrienden van het hof, voor de straffeloosheid van ieder-
een. Zij haalden het voorbeeld van het oproer van
Roldan aan: zij trokken daaruit, met eene onweder-
sprekelijke logica, het besluit, dat als er partij moest
gekozen worden tusschen de muitelingen en den admi-
raal, de hooggeplaatste lieden altijd op de hand der
muiters zouden zijn. Zij gingen zelfs verder: «zij slel-
den, zegt Washington Irving, dat hunne majesteiten
na hem, bij die gelegenheid, een gedeelte zijner waar-
digheden en privilegiën te hebben ontnomen, zeer blijde
-ocr page 413-
409
zouden zijn van een nieuw voorwendsel te hebben om
hem van het overige te berooven.»
Noch de wettige droefenis zijner ongelukkige lotge-
nooten, noch de schuldige pogingen der Porras om de
droefheid in misnoegen en het misnoegen in opstand te
doen overgaan, ontsnapte aan de aandachtige waakzaam-
heid van den admiraal. Hij zag zich bij meer dan eene
gelegenheid beleedigen; hij hoorde zich met eene on-
dankbare schaamteloosheid beschuldigen de oorzaak te
zijn van aller ongeluk. Maar hij was «gewoon, zegt
Washington Irving, aan de onregtvaardigheid van de
menschen die lijden, en, door voortdurende beproevin-
gen onderrigt, om zijne hartstogten te bedwingen.» Alles
wat er waardigs en goeds is in de onderwerping eener
vrome ziel was hem gemeenzaam. De middelen van be-
strafling ontbraken hem. Het zou de rampspoedigste aller
fouten geweest zijt indien hij den weg der gestrenge
straffen had gekozen: hij zou daardoor nieuwe redenen
tot verbittering aan de hand hebben gegeven, zonder de
werking der leiders te stuiten. Eene soort van zieners
overtuiging deed hem gelooven dat Mendez goed was
\'"* overgekomen, en dat Ovando kwaadwillig was: deze
kwaadwilligheid zou, door de kracht der dingen, weldra
een einde nemen. Tijd winnen, de gemoederen tot be-
daren brengen, het voorbeeld van geduld en hoop geven,
met zachtmoedigheid spreken, met offervaardigheid
handelen, was de eenige partij, die Columbus te kiezen
had. Van tijd tot tijd vergaderde hij den raad zijner
officieren, om hun te vragen of zij eenig middel wisten
om uit dezen afgrijselijken toestand te geraken: hij voor
zich kende er geen ander dan vastberadenheid in een
even noodzakelijk als pijnlijk afwachten; maar hij was
bereid om zich naar elke andere meening te schikken,
-ocr page 414-
410
die door den raad als uitvoerbaar zou worden geoor-
deeld. .
Indien de Porras mannen van eer waren geweest, dan
zouden zij toen hun gevoelen hebben blootgelegd. Zij
zwegen altijd. Twee andere officieren namen deel aan hun
komplot: Pedro Ledesma en Juan Sanchez. De eerste, als
matroos vertrokken, gedurende den zeetogt in rang ver-
hoogd om de stoutmoedige daad welke wij hebben ver-
haald, een man zonder beschaving, te Sevilla geboren,
was, om al die redenen, zeer ontvankelijk voor de inbla-
zingen van de schoonbroeders des koninklijken schat-
meesters. De tweede, die ook tot de partij van Sevilla
behoorde, was schuldig aan eene fout welker herinnering
zijne onverstandige eigenliefde dikwijls prikkelde; hij had
Quibio laten ontkomen, nadat hij met veel nuttelooze
zwetsende woorden voor hem had ingestaan. De zamen-
zweerders kwamen overeen dat men tijdingen van His-
paniola zou afwachten tot aan het einde van dit jaar
1503, maar dat indien de verlatenheid nog in de eerste
dagen van het volgende jaar voortdurde, de opstand
zou losbarsten.
Zij brak den 2 januarij 1504 uit. De admiraal op zijn
bed liggende, leed dien dag nog meer dan gewoonlijk
aan eeu aanval van jicht. Plotseling opende Franciscus
Porras de deur van de kajuit met de ruwe onbeschaamd-
heid van iemand, die zich moed wilgeven om een kwaad
oogmerk te vervullen. «Het schijnt, admiraal;» zeide hij
aan Columbus, «dat Uwe Heerschap geen plan heeft
om nog zoo spoedig naar Kastilié\' terug te keeren en dat
zij besloten heeft om ons hier te doen omkomen.»
Columbus was even verrast door dien onbeschaamden
uitval «alsof de stralen der zon de duisternis hadden
voortgebragt.» Intusschen bemecsterde hij zijne ontroe-
-ocr page 415-
411
ring. Zich met moeite van het bed oprigtende, wilde hij
zich wel gewaardigen met Porras te redeneren. Was het
mogelijk, vroeg hij hem, om Jamaica zonder schepen te
verlaten? Hij had er op Hispaniola laten halen, hij
wachtte ze en kon niet anders doen. Niemand wenschte
meer dan hij dit oord van ballingschap en lijden te
verlaten. Het middel daartoe niet kennende, had hij
menigmaal iedereen gevraagd daaromtrent zijne voor-
stellen te doen. Hij was, even als altijd, gereed om alle
middelen te bespreken. Indien Porras er een op het oog
had, dan zou hij den raad onverwijld vergaderen.
Porras deed minder een stap dan dat hij een teeken
gaf. Hij antwoordde op lompen toon dat het nu geen tijd
meer was om te spreken, maar om te vertrekken. Den
admiraal den rug koerende, en de stem zoo verheffende,
dat zijne woorden in het geheele kamp gehoord werden,
zeide hij: «Ik ga naar Kaslilië, die mij lief heeft volge
mij!» Zijne handlangers, in groepen verdeeld en langza-
merhand naderende, wachtten slechts deze aanmaning;
zij antwoordden door elkander: Ik! ik! En zonder langer
te aarzelen, vielen zij op de magazijnen aan; zij plun-
derden de wapenen en de voorwerpen voor den ruilhandel.
De meesten schreeuwden: Kastilié"! Kastilië! Anderen,
de lieden van den admiraal dreigende, riepen: «Dood!
Dood ! Zij die nog geen partij hadden gekozen, vroegen:
«Heer admiraal, wat zullen wij doen?»
Te midden van deze beweging, poogde de admiraal
uit zijne kajuit te gaan; maar hij was lam, hij viel
neder, stond op, viel weder, en wilde toch naar de plaats
der wanordelijkheden gaan. Zijn zoon, zijne officieren,
zijne dienaars moesten hem in hunne armen nemen en
weder op zijn bed brengen.
De adelantado was in zijne kamer toen het oproer
-ocr page 416-
412
losbarstte. Hij greep zijne lans, vloog op het dek en bij
de pomp post vattende, zou hij alleen een vreesselijken
slag geleverd hebben aan de geheele bende, als zij ge-
tracht had digter bij de kajuit van zijn broeder te
komen. Slechts met de grootste inspanning gelukte het
aan verscheidene van degenen die hun pligt getrouw waren
gebleven om zijne woede tot bedaren te brengen, en
hem te doen besluiten om zijne lans neder te leggen
en zich bij den admiraal te begeven. Zij hielden ter-
zelfder tijd aan de Porras voor, dat men hun hun gang
zou laten gaan en nemen wat zij wilden. Waarom gingen
zij niet heen? Waartoe zou de dood van den admiraal
hun dienen? De justitie der Koningin zou hen daarvoor
gestreng in Kastilië straffen. De Porras maakten zich
meester van al de booten, die aan boord waren. De
admiraal had dïe booten van de Indianen gekocht,
minder om zich daarvan te bedienen, dan om aan zijne
grillige bondgenootcn een gevaarlijk middel van aanval
tegen de barakken te ontnemen. De oproerlingen ver-
trokken onder een woest geschreeuw, hunne bende telde
acht en veertig man, de sterksten der vier equipagiën.
-ocr page 417-
HOOFDSTUK VI.
Nieuwe misdaden der oproerlingen van Jamaica.
Bevrijding vvn Columbus.
Gedurende het tooneel van wanorde dat wij verhaald
hebben, hoorden de bedlegerigen, uit de armoedige hut
die men tot hospitaal had ingerigt, hetgedruisch, en naar
het dek kruipende, zagen zij de booten vlugten. Zij
meenden dat allen vertrokken en verbeeldden zich dat
men hen met voordacht achterliet. Men kan hunne groote
verslagenheid ligt begrijpen. De admiraal hoorde, op
zijne beurt, hun weeklagen. Altijd bereid om zijn leven
aan de christelijke liefde op te offeren, liet hij zich,
hoe lijdend hij ook was, naar die arme lieden dragen,
ten einde zij hem met eigen oogen zouden zien, en zij
daardoor volkomen gerustgesteld zouden worden over
hunne onderstelde verlatenheid. Hij maande hen aan om
hun vertrouwen op God te stellen, die hen zou verIos-
sen, en hij beloofde dat hij, bij zijn terugkeer in Spanje,
zich aan de voeten der Koningin zou werpen, hunne
trouw en standvastigheid laten gelden, en belooningen
voor hen verkrijgen, die hen ruimschoots schadeloos zou-
den stellen voor al de rampen welke zij ondergaan zouden
hebben.
Van dien tijd af liet Columbus zich dagelijks naar zijne
zieken brengen. Ondervragende, troostende, van God
sprekende, in zijn naam, genezing en verlossing belo-
vende, belang stellende in de walgelijkste bijzonderheden
-ocr page 418-
414
van de dienst der ziekcnoppassers, legde hij dikwijls,
met zijne van de jicht vertrokken handen, zelfde ver-
handen. Zijne christelijke liefde werd gezegend en be-
loond: geen dezer zieken stierf, hunne genezing was
zelfs zeer voorspoedig. Maar, gelijk altijd, gaven diegroot-
heid van ziel des admiraals en hare gelukkige uitkomsten
tegen hem een nieuw voorwendsel van haat. Zoo dank-
haar als de genezen matrozen en hunne makkers hem
waren, zoozeer werd de geneesheer, onder wiens handen
zij tot hiertoe gesukkeld hadden, verbitterd. Waar-
schijnlijk had Columbus op zijne bezoeken nalatigheid
en andere fouten in de ziekenverpleging ontdekt; zij
hadden, in allen gevalle, den geneesheer dubbel ijverig
moeten doen zijn; deze werd daarover vergramd.
Op het eiland namen de Porras en hunne bende, met
hunne booten, langs de kust, in de rigting van het
oosten, den weg die vroeger gevolgd was door de praau-
wen van Mendez en Fieschi. Overal waar zij zich ophiel-
den, begingen zij gewelddadigheden tegen de Indianen. Zij
plunderden hen, en verzwaarden deze misdaad afschu-
welijk, door te verhalen dat zij aldus volgens den wil
en de bevelen van den admiraal handelden. Hij moest,
zeiden zij, alles betalen wat zij namen; bij hem moesten
de Indianen zich beklagen: zij gingen zelfs zoover van
aan de inlanders te zeggen dat zij den admiraal moesten
dooden, indien hij weigerde regt te laten wedervaren
aan hunne klagten. En om die ophitsingen nog zekerder
hare uitwerking te laten doen, schilderden zij Columbus
af als de onverzoenlijke vijand van het indiaansche ras;
zij zeiden dat hij zich reeds van verscheidene eilanden
meester had gemaakt, dat hij hare bevolking had uitgeroeid,
en slechts een gunstig oogenblik wachtte om Jamaica
hetzelfde lot te doen ondergaan.
-ocr page 419-
415
Aan het oostelijk uiteinde van het eiland gekomen
verschaften zij zich indiaansche roeijers. Toen de zee
volkomen kalm was, gingen zij op weg. Zij hadden
naauwelijks vier mijlen afgelegd of de wind verhief zich;
het was een hevige tegenwind; de zee stond hol,
de praauwen moes\'.en terugkeeren. Zij waren onvoor-
zigtiglijk overladen; men weet hoc bewegelijk die soort
van vaartuigen zij, van onderen rond en zonder kiel:
zij slaan om zoodra hun last een weinig verplaatst
wordt. Porras en hunne medepligtigen werden bang en
wierpen bijna al wat zij geladen hadden in het water.
Weldra scheen dit eerste offer hun niet voldoende. Zij
dwongen de Indianen om in zee te springen, en hielden
alleen die zij onvermijdelijk noodig hadden om de boo-
ten te besturen. Indien deze ongelukkigen aarzelden
te gehoorzamen, prikten zij hen met de punt hunner
degens, tot dat zij in het water gesprongen waren. Hoe
uitnemende zwemmers de Indianen ook waren, het land
was te ver af dan dat het hun mogelijk zou geweest
zijn het te bereiken. Zij bleven rondom de booten, en
hielden zich daaraan somtijds vast om een weinig te
rusten; maar hun gewigt bragt het evenwigt in gevaar
en de Spanjaarden hieuwen hen met hunne sabels de
handen af. De oenen werden gedood on de anderen
verdronken.
Aan de oostelijke punt teruggekeerd, wachtten de
ellendelingen meer dan eene maand totdat de zee weder
kalm was. Zij hervatten toen hunne poging om naar
Hispaniola te reizen. Maar de golven kwamen al spoedig
weder in beweging en zij zagen zich daardoor, even als
de eerste maal, gedwongen om naar het punt van ver-
trek terug te keeren. Eene derde poging had, eenigen
tijd daarna, volmaakt denzelfden uitslag. De proef scheen
-ocr page 420-
416
nu beslissend te zijn : zij gaven alle hoop op om over
zee te varen en keerden in het westen terug. Indien zij
toen de goedertierenheid van den admiraal hadden inge-
roepen, zou hij hun vergiffenis hebben geschonken; zij
zwierven liever van dorp tot dorp om Santa Gloria heen,
en leefden zonder breidel of wet, plunderende en doo-
dende, de velden en de woningen vernielende.
Deze bloedige verwoestingen hadden tot onvermijdelijk
gevolg dat de vriendschaps-betrekkingen tusschen de
inlanders en het kamp werden afgebroken. De bezen-
dingen van levensmiddelen werden eerst zeldzamer en
minder overvloedig, en hielden vervolgens geheel en al
op. In deze omstandigheden maakte Columbus gebruik
van een astronomisch verschijnsel, eene maansverduis-
tering, om zijn overwigt op het gemoed der Indianen te
herkrijgen. Drie dagen te voren noodigde hij hen uit in
zoo grooten getale als hij vermogt, om, op den avond
van de maansverduistering, een groot schouwspel bij te
wonen. Toen zij bijeengekomen waren, zeide hij, dat
hun voornemen om hem en zijne gezellen van honger
te doen omkomen, hem bekend was. Deze schending
van de vrijwillig gesloten overeenkomst, was, zeide hij
hun, eene belcediging, God aangedaan. Hij herinnerde
hun dat hij zich, toen hij op hun eiland aankwam,
als hun gast door den wil der Voorzienigheid aan hen
had overgegeven. De Voorzienigheid beschermde hem,
voegde hij daarbij, want zij had zijnen gezanten ver-
oorloofd om naar Hispaniola te vertrekken, en daaren-
tegen, de golven opgewekt tegen zijne oproerige togt-
genooten, toen deze denzelfden weg hadden willen
afleggen. God, zijn Heer, was de beschermer der goeden
en de vijand der trouweloozen; hunne deloijale en
onmenschclijke plannen verbitterden hem reeds. Hunne
-ocr page 421-
417
priesters wisten het niet, maar hij kondigde hun aan,
dat, denzelfden avond, wanneer de maan zou opkomen,
zij haar, ondanks de helderheid der lucht, zouden zien
rood worden, trapsgewijze verduisteren en geheel donker
worden.
De avond viel, de maan kwam op en werd langzamer-
liand duister. Toen de Indianen dit zagen, deden zij
kreten van schrik hooren: zij smeekten den admiraal
dat hij zijn God zou bevredigen; .zij verklaarden dat ze
voortaan hunne verbindtenissen naauwgezet zouden na-
komen. De admiraal hield zich alsof hij hunne smee-
kingen goedgunstig aannam. In zijne kajuit terugkeerende,
zeide hij hun dat hij voor hen ging bidden, en, onge-
twijfeld, bad hij, ofschoon voor een ander doel dan zij
onderstelden : hij moest voor deze onwetende en aan
zijn christelijken ijver dierbare zielen het licht van het
geloof, gevoelens overeenkomstig de natuurlijke regtvaar-
digheid, godsdienstiger en menschlievender veroveraars
vragen dan de dwingelanden van het Spaansche eiland.
Toen de maansverduistering voorbij was, gingen zij, vol
bewondering, van vrees bevangen heen, en sedert kwamen
zij de overeenkomst tot het aanbrengen van levensmid-
delen getrouw na. Columbus had van deze gelegenheid
gebruik gemaakt om den inlanders het kruis te toonen
en uit te leggen: zij hielden van dien dag niet op met
den God der christenen te vereeren.
De geest van verzet was minder gemakkelijk uit te
dooven onder de Spanjaarden. Eene tweede zamenzwering
werd gesmeed. Wij hebben gezegd dat de geneesheer
van de barakken, meester Bernal, eertijds apotheker te
Valencia, tegen Columbus een schandelijken haat had
opgevat, ten gevolge van het toezigt dat de admiraal op
zijne dienst had uitgeoefend. Hij wordt verdacht van,
27
-ocr page 422-
418
kort daarna, door zijne geneesmiddelen twee mannen te
hebben gedood, die hem mishaagden. Hij maakte mis-
bruik van een wanhoopwekkend gerucht dat de Porras
op het eiland deden loopen, om een nieuw oproer in
Columbus\' omgeving te doen ontstaan. De oproerlingen
aan wal verzekerden dat zij, langs de kust, het wrak van
een kort geleden vergaan schip hadden gezien. Dat kon,
naar hunne meening, niets anders zijn dan het schip
dat uit Hispaniola den admiraal te hulp was gezonden;
zijn vergaan deed de laatste hoop verliezen. Bernal maakte
zich van dit gerucht meester, vormde cene partij onder de
tot heden getrouw gebleven matrozen, bepaalde, in overleg
met hen, dat men zich goedschiks of met geweld van
de overgeblevene booten zou meester maken, en dat
men zou deserteren zoodra de zee gunstig was, om eene
nieuwe poging te wagen ten einde over zee naar Hispa-
niola terug te keeren.
«God weerde dit gevaar af,» zegt Herrera. Op den dag
dat dit complot moest losbarsten, weinige uren voor
dat het beraamde plan zou worden ten uitvoer gelegd,
vertoonde de brigantijn van Esobar zijne zeilen ten noord-
oosten. Zijn gezigt verdreef plotseling de zwarte gedachten,
en toen hij weder vertrokken was, had de stemming der
gemoederen een keer genomen, hoe onverklaarbaar en
zelfs verbitterend zijn bezoek scheen.
De oproerlingen van Porras leden wreedelijk onder hun
zwervend leven. Verscheidene hunner, bespeurende dat
de invloed van Columbus op de Indianen, in plaats van
te verminderen, was toegenomen sedert de maansver-
duistering, begonnen te vreezen, dat hij eindelijk zou
zegevieren, en zij duchtten, in dit geval straffen, geëvcn-
redigd aan hunne misdaad. Zij waren genegen om zicli te
onderwerpen De admiraal zond hun twee personen,
-ocr page 423-
419
die hij wisl dat hun vertrouwen inboezemden; hij deed
hun een gedeelte van het halve varken toekomen door
Escobar aangebragt, en liet hun aanbieden hel verledene
te vergeten , indien zij er in toestemden om lot hun pligi
terug te keeren. Ongelukkigerwijze slaagden de Porras
in hun boos opzet om zich tusschen hunne medeplig-
tigen en de boodschappers van Columbus te plaatsen:
door hunne onbeschaamde eischen tegenover den admiraal,
en door hunne leugens bij hunne medepligtigen, maakten
zij de onderwerping onmogelijk. Een hunner vermetelste
verzinsels om den admiraal hoe langer hoe meer gehaal
te maken, verdient hier vermeld te worden. De komst
van de sloep van Escobar maakle, in hun kamp, een
ernsligcn indruk: men kon niet nalaten daarin het voor-
teeken van eene naderende verlossing te zien; de Porras
durfden verzekeren, dat geen wezenlijke brigantijn gekomen
was, maar dat de admiraal, een groote heksen meesier
zijnde, door zijne toovcnarijen, de schim van een sciiip
had doen verschijnen. Ten bewijze daarvan wezen zij op
het oogenblik: de verschijning had plaats gehad bij het
vallen van den avond; hare plotselinge verdwijning: zij
was even spoedig weggegaan als gekomen; de onwaar-
schijnlijkheid dat Ovando in deze omstandigheden van
gehehnzinnigen spoed zou gezonden hebben; de onmo-
gelijkheid om aan te nemen dat Columbus een wezenlijk
schip zou hebben laten vertrekken, zonder met zijn zoon
en zijn broeder daarmede te zijn ontkomen.
Meer was er niet noodig om den haat der oproerlin.
gen te versterken. Op de van dag tut dag verbillerender
aanhitsingen van hunne hoofden, besloten zijde barak•
ken aan te vallen, alles te plunderen en den admiraal
gevangen te nemen. Van hun aantogt onderligt, moest
Columbus wel besluiten om hen met den degen te straffen.
-ocr page 424-
420
Ziek zijnde en het bed niet meer verlatende, zond hij
hun den adelantado te gemoet. De meeste der soldaten
van Bartholomeus hadden meer moed dan gezondheid.
Hun ziekelijk voorkomen overtuigde de muiters van
Porras dat zij dat nietige troepje spoedig de baas zou-
den zijn. De adelantado was, in hunne oogen, de cenige
geduchte strijder; zij kwamen overeen om al hunne
krachten tegen hem te vereenigen: de zes sterksten
vormden, om Franciscus Porras, eene groep die bij eede
verbonden was om den adelantado te doen omkomen.
Maar niets evenaarde den moed , de behendigheid en de
herculische kracht van Bartholomeus Columbus. Zijne
beide eerste lanssteken doodden twee vijanden: vier
anderen lagen weldra aan zijne voeten. Franciscus Porras
kwam toen voor den dag. Met een vreesclijken slag van
zijn zwaard hieuw hij het schild van den adelantado in
tweeën en kwetste hem aan de hai.d; het zwaard bleef
in het schild vastzitten, en Franciscus Porras, ontbloot
zijnde, zou door de lans van Bartholomeus doorboord
zijn geworden, indien deze het niet beneden zich had
geacht om zulk eene gemakkelijke overwinning te be-
halen. Men eene ridderlijke edelmoedigheid, wierp de
adelantado de lans weg, viel op Porras aan, greep hem
om het midden, bond hem in zekere mate met zijne
ijzeren spieren, en redde hem het leven door hem ge-
vangen te nemen. Van dit oogenblik af was de strijd
niets anders meer dan eene nederlaag voor de oproer-
lingen. Bartholomeus zette hen niet na, dewijl hij de
les voldoende achtte, en meer bloed vergieten noode-
loos. De admiraal dankte God. Pe muiters, van hun
opperhoofd beroofd, vroegen om zich te onderwerpen,
en hij schonk hun vergiffenis.
Intusschen had Diego Mendez zich, op St Domingo
-ocr page 425-
421
niet tevreden gesteld met den brigantijn van Escobar naar
Santa-Gloria te zien vertrekken. Overtuigd dat Ovando
in het vervolg zich met niet meer ijver dan in hel ver-
leden aan de bevrijding der schipbreukelingen zou laten
gelegen liggen, had hij, op kosten van Columbus, twee
karveels bevracht, het eene naar Jamaica, liet andere
om het zelf naar Spanje te brengen, waar het in \'t be-
lang van Columbus was dat zijne onheilen spoedig be-
kend werden. Hij had nog vier maanden noodig om
deze beide vaartuigen gereed te maken. Op het laatste
oogenblik vond hij geen kapitein van wien hij voldoende
zeker was om hem het karveel toe te vertrouwen, dat
bestemd was voor Santa-Gloria. Een oud-schildknaap van
den admiraal, de parfumeur Salcedo, die, dank de vroe-
gere goedheid van Columbus, de ecnige en belangrijke
fabriek van reukwerken van het eiland bezat, kende de
verlegenheid van Mendez en aarzelde niet om zijne zaken te
laten varen ten einde zijn ouden meester te redden. Salcedo
had eertijds, aan de zijde van Columbus, genoeg ondervin-
ding opgedaan om een schip ongeveer goed te besturen;
hij nam de taak op zich om het karveel naar Jamaica
te brengen.
Ovando, van zijn kant, de bevrijding van Columbus
niet meer kunnende beletten, oordeelde het niet voor-
zigtig om zich tot het einde toe aan het verwijt bloot
te stellen dat hij niets had gedaan. Hij rustte een tweede
karveel uit en liet het met Salcedo vertrekken. In
de laatste dagen van junij 11)04, een rond jaar sedert
Columbus te Santa Gloria gestrand was, kwamen de kar-
veels van Salcedo daar aan. De admiraal, en degenen die
hem tot het einde getrouw waren gebleven, gingen aan
boord van het door Mendez bevrachte vaartuig; de oproer-
lingen werden geplaatst op dat van Ovando. Men ging
-ocr page 426-
422
naar Hispaniola onder zeil den 28 junij. De Indianen,
zegt Oviedo, weenden toen zij den admiraal zagen ver-
trekken. Het weder werkte zijn overtogt zoozeer tegen,
dat hij verscheidene weken noodig had om te St Do-
mingo te komen: hij landde daar den 18 augustus. De
bevolking ontving hem met eerbied en sympathie: de
gouverneur achtte zich verpligt dergelijke gevoelens te
toonen: hij ging, zooals de voornaamste inwoners, dezen
grijsaard die met roem bedekt, en nog eerbiedwaardiger
was door zijne onheilen en zijne deugden dan door zijn
genie, in de haven te gemoet; hij vorderde dat Colum-
bus aan zijn paleis zou afstappen, en overlaadde hem
voor het uiterlijk met beleefde zorgen. Maar onder den
eerbiedigsten schijn waren bittere gevoelens van een
onverzoenbaren haat verborgen; hij kon dien niet be-
dwingen. Ovando betoogde dat al de eilanden der
Nieuwe Wereld onder zijn regtsgebied gelegen waren;
hij wilde derhalve voor zijne regtbank alles doen onder-
zoeken wat er op Jamaica gebeurd was. Hij stelde eerst
de Porras in vrijheid; hij gewaagde vervolgens van de
lieden des admiraals te willen straffen die, om hem te
verdedigen, het spaansche bloed gestort hadden: dit had
niets minder op het oog dan om Bartholomeus voor een
krijgsraad te roepen.
Een ander onderwerp van smart voor Columbus was
dat hij te St Domingo zijne eigene zaken in eene vol-
komene wanorde vond. Het gedeelte der opbrengsten
dat hem toekwam en toen ontzaggelijk groote sommen
moest bedragen, was niet betaald geworden aan zijn
zaakwaarnemer Carvajal. Columbus kon van Ovando
geen bespreking en. geen afdoening van geldelijke zaken
krijgen.
Maar de rampen van het eiland joegen hem nog meer
-ocr page 427-
423
dan al het overige schrik aan. De inlandsche bevolking
verdveen, vermoord door Ovando; de Europeanen leef-
den, door zijne schuld en zijn voorbeeld, in monster-
achtige wanordelijkheden. Toen hij in Spanje terugge-
keerd was, schreef hij daarover aan de Koningen: «De
Indianen van Hispaniola waren en zijn nog de ware rijk—
dom van het eiland; want zij zijn het die den grond
bebouwen en het brood bereiden voor de christenen:
zij graven in de goudmijnen en dragen al de vermoeije-
nissen, daar zij, èn als menschen, èn als lastdieren
arbeiden. Ik verneem dat sedert ik het eiland verla-
ten heb (als gouverneur), vijf zesden van de inboorlin-
gen zijn omgekomen, allen ten gevolge van barbaarsche
behandeling en van eene koude onmenschlievendheid; de
eenen door het zwaard, de anderen door slagen; het
grootste deel is in de bergen en in de holen gesneefd
waarheen zij gevlugt waren, omdat zij den hun opge-
Jegden arbeid niet konden uitvoeren.»
-ocr page 428-
HOOFDSTUK VII.
Vierde overtogt van de Nieuwe Wereld naar Europa. —
Dood van Isabella. Kwade trouw van Ferdinand.
Dood van Columbus.
Het verblijf op St Domingo gaf Columbus niets dan
reden tot droefheid. Hij haastte zich van daar te gaan.
Door de zorgen van Bartholomeus werd het karveel dat
hen naar Jamaica had gebragt, gekalfaterd; de admiraal
kocht een tweede, heesch daarop zijne vlag, gaf het
bevel over het eerste aan den adelantado, en ging den
12 september onder zeil. Het grootste gedeelte van de
equipagiën zijner vroegere schepen, bleef te St Domingo:
die lieden verkeerden in eene groote armoede; hij voorzag
uit zijne eigene beurs in hunne behoeften; hij schoot
de noodige gelden voor, ten einde den overtogt mogelijk
te maken van diegenen die liever naar hun vaderland
terugkeerden: deze ongelukkigen die door zijne edelmoe-
digheid gesteund werden, waren de hevigste oproer*
makers geweest.
Op twee mijlen afstand van de haven, beroofde eene
hevige windvlaag het admiraalschip van zijn groote mast.
Columbus ging onverwijld, met zijn zoon en zijne die-
naren, op zijns broeders vaartuig over, en zond het
karveel dat die averij gekregen had, naar St Domingo
terug. Toen men de streek der Antillen verliet, werd
-ocr page 429-
425
hij weder door een aanval van jicht aangetast. Hij moest
andermaal, verlamd zijnde, in zijne kajuit blijven. Den
9 october , bij het einde van een storm die geheel be-
daard scheen, verbrak een plotselinge en allerhevigste
wervelwind de groote mast op drie plaatsen. Men kortte
haar in; men brak de voor- en achterschansen af; met
de zwaarste stukken van haar houtwerk, versterkte men
de zwakke deelen van de mast.
Weinige dagen daarna, onderging de fokkemast den
aanval van eene nieuwe windvlaag: zij spleet door. Het
is ongeloofelijk dat Columbus in dien staat van zaken,
de stoutmoedigheid had om zijne reis voort te zetten,
zonder zelfs te trachten bij de Azorische eilanden t<;
ankeren. Een smartelijk voorgevoel maakte hem de oogen-
blikken kostbaar: hij had te St Domingo vernomen,
dat de ziekte der koningin nog wanhopiger was geworden.
Isabella was zijne eenige beschermster; hij wilde haar
nog terugzien; hij maakte alle beschouwingen aan dut,
verlangen ondergeschikt. Den 7 november liet hij eindelijk
het anker vallen in de haven van San Lucar de Barrameda.
Afgescheiden van zijn verlangen om onverwijld naar
Medina del Campo, bij de koningin te gaan, zou Sevilla
de laatste plaats geweest zijn, waar Columbus had willen
verblijf houden: Fonseca en zijne bureaux regeerden daar.
Intusschen, de ziekte dwong hem om zich te midden van
dit hevig brandpunt van de intrigues zijner vijanden op
te houden. Hoe weinig hij ook geneigd was om treurige
vergelijkingen te maken, kon hij toch niet alle pijnlijke
bemerkingen van zich afschudden, terwijl hij zag dat
hij als een onbekende zijn intrek moest nemen in een
logement, in eene spaansche stad, die de hoofdplaats der
indische zaken was geworden, de zetel van een wezenlijk
en zeer gewigtig ministerie van marine en koloniën.
-ocr page 430-
426
Arm, ziek, verlaten, had hij zelfs de vertroostingen
der vriendschap niet. Pater Casper Gorricio was op het
oogenblik niet in het Karthuiserklooster der Grotten.
Daarentegen werd hij overvallen docr lastige vorde-
ringen. De bureaux gaven hem zijne voorschotten niet
terug voor het repatriëren van zijne toglgenooten, en
deze kregen de betaling van hunne achterstallige soldij
niet. Die arme lieden, door de bedienden van den
ordonnateur afgewezen, namen onophoudelijk hunne toe-
vlugt tot den admiraal: zij belegerden hem tot in zijne
kamer in de herberg, hem smeekendc voor hen te
schrijven en te spreken. De ziekte belette hem persoon•
lijke stappen bij de bureaux te doen; daar zijne handen
overdag krom waren van de jicht, was het hem alleen
mogelijk in den nacht te schrijven. Hij stelde dan tref-
fende verzoekschriften voor zijne matrozen op. Hij rigtte
die nu eens aan den ordonnateur, dan eens aan het hof.
Hun onveranderlijk thema vindt men terug in de vol-
gende regels uit een brief aan zijn zoon Diego: «De
betaling van hetgeen aan de manschappen die met mij
zijn medegekomen verschuldigd is, is uitgesteld gewor-
den. Ik heb hun hier alles verschaft wat in mijn ver-
mogen was: zij zijn arm en gedwongen om hun brood
te verdienen; zij hebben het besluit genomen om hun
beklag aan het hof te gaan doen: men heeft hun hier
gezegd dat men hen zooveel mogelijk zou begunstigen,
en dit is billijk, ofschoon er onder hen zijn die eerder
straf dan belooning zouden verdienen: dit ziet op de
oproerlingen. Ik heb hun een brief voor den heer bis-
schop van Palencia gegeven: lees dien, en laat dien ook
aan uwen broeder en aan Carjaval lezen, opdat indien
het noodig mogt zijn dat die lieden een smeekschrift
aan Zijne Hoogheid aanboden, zij het voor hen zouden
-ocr page 431-
427
opstellen; help hen in al wat in uw vermogen is,
dewijl dit billijk is, en het een werk van barmhartigheid
zal zijn, want nimmer heeft iemand geld verdiend door
zooveel lijden te doorstaan, en zich aan zulke groote
gevaren bloot te stellen, en hepft zulke groote diensten
gedaan.»
Deze onmagt van Columbus voor zijne beschermelingen
was nog bédroevender voor hem gemaakt door de schan-
delijke bescherming welke de Porras alom ondervonden.
De overtuigingsstukken betrekkelijk de oproeren van
Jamaica waren te St Domingo gebleven, op het karveel
dat Columbus, bij het verlaten der haven daar weder
had moeten laten binnenloopen omdat het averij had
bekomen. Onder dit voorwendsel verleende de raad van
Indië geen regtsingang tegen de Porras; zij werden op
vrije voeten gesteld; men liet toe dat zij in Sevilla
zooveel laster verspreidden tegen Columbus als hun
slechts behaagde, men gaf hun zelfs magtiging om zich
naar het hof te begeven, waar zij, volgens de schilder-
achtige uitdrukking van den admiraal «hunne onbe-
schaamde baarden gingen vertoonen.»
De energieke tusschenkomst der koningin kon alleen
een einde maken aan zulke wanordelijkheden. Gedurende
den togt van den admiraal, had Isabella uit eigen be-
weging ondubbelzinnige blijken gegeven van de belang-
stelling die zij niet ophield hem toe te dragen. Zij had
zijn oudsten zoon, Diego, in de lijfwacht opgenomen.
Zij had brieven van naturalisatie geoctroijeerd aan den
abbé Diego, broeder des admiraals, opdat hij tot bene-
ficiën mogt kunnen benoemd worden. Zij had tweemaal
aan Ovando geschreven, opdat hij, volgens de letter
en den geest der overeenkomsten van Santa Fe, de
persoonlijke regten van Columbus zou eerbiedigen en
-ocr page 432-
428
beschermen. Toen Mendez van Jamaica terugkeerde,
gaf zij hem onverwijld een gehoor. Hij deelde haar de
barbaarsche behandeling mede welke Ovando aan de
Indianen, deed ondergaan, en zijne traagheid om de
schipbreukelingen van Santa Gloria te helpen. Veront-
waardigd, zeide zij aan den prefect van den raad van
justitie, zinspelende op het feit dat Ovando in Indië de
plaats van Columbus bekleedde: «Ik zal hem op eene
plaats weten te stellen die niet zal bezet geweest zijn.»
Zij verhief Mendez in den adelstand. Dit waren voor
Columbus zoovele zekere waarborgen dat hij regt zou
verkrijgen, indien hij zich aan de voeten zijner vorstin
ging nederwerpen.
Het lijden en tevens de verlangens van den admiraal
deden hem een somber middel van vervoer uitdenken.
Hij kon, om zijne jicht, niet te paard rijden; in een
draagstoel van de gewone grootte, zouden zijne pijnlijke
ledematen nog te veel geleden hebben; er een gemakke-
lijker te doen maken zou te veel tijd vereischt hebben:
hij besloot in een lijkwagen te reizen. Hij vroeg aan de
kanunniken van Sevilla hem de draagbaar te leenen
waarin het stoffelijk overschot van den laatsten aarts-
bisschop was geplaatst geweest. Het kapittel stond dit
toe. De tresoriei der marine, Franciscus van Pinel, stond
persoonlijk in voor de schade welke, op weg, aan het treu-
rig voertuig zou veroorzaakt worden. «De draagbaar, en
alles was gereed.» Het had dus weinig verschild of Columbus,
na bij zijn eersten terugkeer uit Indië Spanje zegevierend
te hebben doorgetrokken, zou het ditmaal zijn doorgegaan ,
levend voortgesleept in eene lijkkoets. Dit kontrast is
evenwel niet bij de wreede spotternij van zijn geheelen
levensloop gevoegd. «De verergering van zijn toestand en
de ongewone koude beletten hem zijn bed te verlaten.»
-ocr page 433-
429
Isabella stierf den 20 november 1504. Van dien dag af
bleef Columbus tegenover Ferdinand geplaatst, die zich
zelfs niet meer gewaardigde zijne brieven te beant-
woorden. Maar de admiraal ontving kostbare bewijzen
van de regtvaardigheid en de goedheid van den Heiligen
Stoel. Het is opmerkelijk dat Columbus te Rome, bij
den aanvang van zijne loopbaan, zijne eerste ondersteu-
ning heeft gevonden, en dat de laatste officiële betuigingen
van eerbied, de eenige troost in zijn laatsten strijd, hem
ook van Rome zijn toegekomen.
Paus Julius II bekleedde sedert een jaar den Pauselijken
Stoel. De admiraal wist dat de Heilige Vader zich wel
gewaardigde om mededeelingen van hem te verlangen
met betrekking tot Indië en zich bekiaagdc dat zij hem
niet werden gezonden: hij haastte zich om het stilzwijgen
af te breken: «Ik heb, zeide hij aan zijn zoon, over
mijne reis een brief geschreven die voor den Heiligen
Vader bestemd is, omdat hij zich beklaagde dat ik hem
niet schreef. Ik zend u een afschrift van mijn brief. Ik
verlang dat de Koning, onze Heer, en de bisschop van
Palencia hem lezen vóór dat hij wordt verzonden, ten
einde valschc aantijgingen te voorkomen.» Dit gevaar
van valsche aantijgingen werd te Rome niet miskend.
Hel pauselijk hof moest wel weten hoe men het in Spanje
er op toelegde om Columbus Ie verlagen, en de voort-
durende pogingen die Ferdinand daartoe aanwendde. Het
is zelfs waarschijnlijk dat Julius II, door te doen zien
dat hij gewigt en waarde aan de brieven van den ad-
miraal hechtte, het edele denkbeeld wilde ten uitvoer
leggen, om, op zijdelingsche wijze, tegen \'s konings ondank-
baarheid te protesteren, en den vervolgden grooten man
de hulp der romeinsche sympathie te lecnen, die zeer
luide werd bekend gemaakt.
-ocr page 434-
430
Het hof van Spanje verzocht de oprigting van een
aartsbisdom en twee bisdommen op Hispaniola. De Heilige
Vader was verwonderd, of wilde verwonderd schijnen,
dat in de slukken betrekkelijk deze zaak geen melding
was gemaakt van het advies vanden Onderkoning: in do
oogen van Rome had deze hoedanigheid bij tractaat
aan Coliimbns toegekend, niet opgehouden te bestaan;
de Heilige Stoel slaat geen acht op ontzettingen van
bezit die strijdig zijn met hel regt. Julius II vroeg dus
naar de meening van den admiraal. Zij werd eerst in
Spanje, door den nuntius ingewonnen. Daarenboven zond
de admiraal, tegen het einde van januarij !5CK>, zijn
broeder Bartholomeus naar Italië. Bartholomeus deed die
reis, in schijn ortl zijn geboorteland terug te zien; in
werkelijkheid bragt hij eenc boodschap naar den Paus
over. Columbus toonde zonder moeite aan, dat het
onnoodig was een aartsbisdom op Hispaniola op te rigten,
en dat men de drie zetels der bisdommen slecht ge-
kozen had: Ovando en Fonseca waren in deze geheele
zaak alleen geleid geworden door baatzuchtige bereke-
ningen en simonie. De Heilige Stoel vereenigde zich
geheel met de redenen door den admiraal bijgebragt; de.
oprigting der bisdommen werd onbepaald uitgesteld. Toen
Ferdinand die onderhandeling in later tijd hervatte,
moest hij, om Rome\'s goedkeuring te verwerven, zich
met den Heiligen Stoel schikken naar de waarlijk chris-
telijke voorstellen, die van Coiumbus uitgingen.
Wij hebben gezegd dat de brieven van den admiraal
aan Ferdinand, na den dood der Koningin onbeantwoord
bleven. De admiraal eischte bij ai die brieven, de eerlijke
uitvoering der overeenkomsten van Santa Fe, dat wil
zeggen zijne herstelling in al zijne privilegiën van gou-
\\erneur en van onderkoning , waarvan hij feitelijk beroofd
-ocr page 435-
451
was, sedert Bobadilla hem naar Spanje had tcrugge-
zonden. Dat regt kon de koning niet weigeren, hij wilde
het niet toestaan; hij ontweek de moeijelijkheid door het
stilzwijgen te bewaren.
Columbus vleide zich, een oogenbiik, dat hij den weer-
stand van Ferdinand zou kunnen overwinnen, indien hij
zijn eigen persoon voor wien de koning nooit dan kwaad-
willigheid betoond had, uit het debat verwijderde; hij
stelde zich voor om ten gunste van zijn zoon DiVgo afstand
te doen; hij hoopte dat men dien nieuwen titularis minder
vijandig zou zijn. In januarij 130b liet hij den koning,
door Diego, een verzoekschrift in dien zin aanbieden.
Het bleef onbeantwoord. Columbus kwam daarop door
een persoonlijk verzoek terug. Hij was eenvoudig genoeg
te gelooven dat hij den onverbiddelijken monarch zou
treffen door hem te verzekeren dat de zorg, de verveling,
de bitterheid van geen oplossing aan zijne zaken te zien
geven, de voornaamste oorzaak was van zijne onge-
neeselijke ziekte. Ferdinand bleef zwijgen: het is onge-
lukkigerwijze niet mogelijk te betwijfelen, dat hij op de
kansen om den strijd te verkorten heeft gehoopt, door
het leven van den grooten man, door het verdriet te
verkorten.
Columbus bleef te Sevilla tot de vasten van löOü,
ondanks zijne gebrekkigheid, de voorschriften der Kerk
omtrent het vasten in al hunne gestrengheid in acht nemende
en met eene naauwgezette stiptheid zijne vrome ver-
pligtingen als lid van de Derde Orde nakomende. In
den loop der maand mei, ging hij, met zijn broeder,
den adelantado, den weg naar Segovia op; het hof had
zich daar gevestigd. Toen hij het einde van den «Zilveren
Weg» la Plala, bereikt had, werd hij weder ziek te
Salamanca. Diego Mendez kwam hem daar opzoeken. Na
-ocr page 436-
432
i enige andere smartelijke halten, kwam Columbus Ie
Segovia aan.
De koning kon hem geen gehoor weigeren. «Hij ont-
ving hem, zegt de lieer Rosclly de Lorgues, met zijne
gewone beleefdheid, die hij met een voorkomen van wel-
willendheid en voldoening deed gepaard gaan; maar gaf
hem zijn titel van onderkoning niet, en liet hem niet
volgens zijn rang behandelen, zooals het tijdens het
leven der koningin geschiedde.» Hij hoorde met geduld
het verhaal van zijn gevaarvollen togt aan, en met be-
langstelling de ontdekking der mijnen van Veragua. Hij
liet den admiraal zijne gedwongen stranding op Jamaica
verhalen, de verlatenheid waaraan de gouverneur van
Hispaniola hem had overgeleverd, den opstand derPor-
ras, de beleedigingen hem te St Domingo aangedaan,
zonder hem eenigen anderen troost te geven dan die
onbestemd beleefde uitdrukkingen, waardoor Columbus,
na de opgedane ondervinding, niet meer kon mis-
leid worden. Ofschoon hij zijne belangstelling te kennen
gaf en de even oude als onbetwistbare aanspraken welke
de admiraal op de dankbaarheid der kroon had erkende,
vond de koning middel om zijn gehoor te eindigen zonder
dat hij iets besloten, of zelfs beloofd had.
Columbus verkreeg nog herhaalde malen gehoor bij
Ferdinand: het was altijd met even weinig goed gevolg.
De koning sprak den admiraal over zijne jicht en zijne
rhumathiek, zegt Las Casas, hem vooral aanbevelende
goed zorg voor zich zelven te dragen, hem geneeshee-
ren aanwijzende, hem met pligtpkgingen overladende,
en vervolgens zond hij hem, met bevalligheid, meteen
gebaar weg.
Eindelijk door een nieuwen brief van Columbus ge-
drongen om te antwoorden, stelde Ferdinand den admiraal
-ocr page 437-
453
voor om de regeling van al hunne geschillen aan een
scheidsman in handen\'te geven. Columbus nam dit aan,
echter met liet voorbehoud, dat de geldelijke belangen
alleen zouden besproken worden, en het bezit zijner
titels en waardigheden buiten geschil zou blijven. Hij
verzocht, daarenboven, den koning om Diego Deza,die
juist lot aartsbisschop van Sevilla, benoemd was, tot
scheidsman aan te nemen. Ferdinand keurde dit goed;
maar de aartsbisschop wees die taak, om ligt te be-
grijpen redenen, van de hand: zijne beslissing zon
noodwendig tegen de kroon zijn uitgevallen; hij was,
derhalve, vooruit zeker dat zij niet meer gevolg zou
hebben dan de tractaten zelven; de aartsbisschop zou zich
zelven hebben opgeofferd, zonder zijn vriend te dienen.
Columbus bragt de zaak toen voor den raad der be-
talingen. Diego Deza had daarin zitting. Franciscus Xiinenès
van Cisneros, de groote aartsbisschop van Toledo, was
daarvan ook lid. Franciscaner religieus zijnde, deelde hij
de algemeene sympathie van zijne Orde voor den admi-
raal; hij had hem bijzonder lief, zegt Herrera. De slem
dezer beide aartsbisschoppen verhief zich krachtig in den
raad ten gunste van Columbus. «Zij namen niet aan dat
men zich kon ontslaan van de verpligting om de gegeven
beloften na te komen». Maar, na de beraadslaging, ont-
hield de raad zich van eene uitspraak te dom.
Na verloop van eenigen tijd, volgde Columbus het hof
naar Valladolid. Hij werd daar weder ziek. Bij de pijni-
ging van de jicht waardoor hij «onbarmhartig werd
geplaagd,» voegden zich de verdrietelijkheden veroor-
zaakt door onoplosbare geldelijke moeijelijkheden. Ovando
zond, overeenkomstig de bedoeling des konings, geen geld
hoegenaamd voor den admiraal uit Hispaniola. Ferdinand
twijfelde er niet aan of de tot nu toe ontembare energie
23
-ocr page 438-
434
van den Genuees zou door die voortdurende en gelijktijdige
kwellingen van de ligchaamssmart, van een wanhopi-
gen strijd, en van de armoede overwonnen worden. Hij
liet aan Columbus, indien deze er in toestemde om
aistand te doen van het beneficie zijner tractaten, het
leengoed van Carrion De Los Condes en eene jaarwedde
uit de koninklijke schatkist aanbieden. De admiraal wees
dit voorstel van de hand. Hij wilde liever de tegen-
woordige ellende verduren dan voor zijne erfgenamen en
opvolgers afstand doen van alle mogelijkheid, in de toe-
komst, om Indië te regeren en zijn groot denkbeeld
van den kruistogt weder op te vatten. Hij had daarin
voorzien door een majoraat in te stellen: een Koning,
regtvaardiger dan Ferdinand, zou welligt, eenmaal, voor
hen, al de thans miskende regten doen herleven. Hij
offerde heldhaftig nog eens zijn persoonlijk belang aan
het dubbel belang der Nieuwe Wereld en der christen-
heid op. Hij kon evenwel niet nalaten een gedeelte van
de bitterheid welke hem dit kleingeestig voorstel van
schikking veroorzaakte, vertrouwelijk in den boezem uit
te storten van zijn vriend den aartsbisschop van Sevilla,
Diego Deza: «Het schijnt, schreef hij hem, dat Zijne
Hoogheid het niet oorbaar acht om de beloften welke ik
van hem en van de Koningin (die thans in den schoot
der glorie is) op hun woord en onder hun zegel heb
ontvangen, na te komen. Tegen zijn wil strijden, zou tegen
den wind strijden zijn. Ik heb alles gedaan wat ik moest
doen. Ik laat het overige aan God over die mij in al
mijne behoeften steeds goedgunstig is geweest».
Deze onverbiddelijke onregtvaardigheid van Ferdinand
tegenover Columbus geeft aan de volgende aanbevelingen
van Columbus aan zijn zoon een verheven karakter; hij
schreef hem :
-ocr page 439-
43\'i
«Het voornaamste is de ziel der Koningin, onze meeste-
resse, met hartelijkheid en met veel godsvrucht aan de
God aan te bevelen. Haar leven was altijd knth
en heilig, en tot alle dingen van zijne heilige dienst
gunstig gestemd; en om deze redenen moet men
gelooven dat zij in zijne heilige glorie is , zonder spijt
over deze smartvolle en pijnlijke wereld; vervolgens
moet men zich met ijver, in alles en voor alles toeleggen
op de dienst van den koning, onzen Heer, en zich be-
ijveren om hem zijn verdriet te doen vergeten. Zijne
Hoogheid is het hoofd der christenheid; zie het spreek-
woord, dat zegt: wanneer het hoofd lijdt, dan lijden
ook al de ledematen. Al de goede christenen moeten voor
zijne gezondheid bidden, en opdat hij lang leve; en w ij,
die, meer dan de anderen, verpligt zijn hem te dienen,
moeten het met den groolsten ijver en de grootste vaardig-
heid doen___ Men bedient zich van een spreekwoord dat
zegt: «het oog des meesters maakt het paard vet»; hier, even
als overal, totdat mijne ziel zich van mijn ligchaam zal
scheiden, zal ik Zijne Hoogheid met genoegen dienen».
De ziekte hield Columbus te Valladolid, toen h >
hof zich van die plaats verwijderde.
Hij vernam daar, in het einde van april 1500, dat
DonaJuana, koningin van Kastilië, door den dood harer
moeder Isabella, van Vlaanderen, met den aartshertog
Philippus, haar echtgenoot kwam, om bezit van de kroon
te nemen. Een laatste straal van hoop verlichtte de ge-
dachten en verwarmde het hart van den grooten man
op zijn sterfbed: hij vleide zich met de hoop dat hij in
Isabella\'s dochter eene vriendin van het regt zou vinden.
Het jeugdig echtpaar ontscheepte aan de Corogna, den
7 mei. Columbus schreef aan de koningin en aan den
aartsbisschop te gelijk; hij liet de boodschap door zijn
-ocr page 440-
436
broeder Bartholomeus brengen. Het had Onzen Heer
behaagd, schreef hij, hem de vreugde te weigeren om
zijne vorsten te gemoet te gaan en hun schip te besturen,
zooals het zijn pligt en het prerogatief van zijne bedie-
ning van admiraal van den Oceaan zou geweest zijn;
maar, ondanks de kwalen, die hem, tegenwoordig, on-
tneedoogend kwelden, zou hij hun nog diensten kunnen
bewijzen bij welke vergeleken het verleden niets zou
wezen. Deze tijden van tegenspoed hadden hem, tegen
allereden, aan onuitsprekelijke smarten overgeleverd:
zoover was het met hem gekomen dat hij zich zei ven
niet aan de prinsen kon vertoonen of hun zijn zoon
zenden, wiens tegenwoordigheid, uit hoofde van zijn
toestand onontbeerlijk bij hem was. Hij eindigde met
de hoop uit te drukken dat hij in bezit van zijne eere-
posten en privilegiën zou hersteld worden, ingevolge
de tractaten welke de kroon van Kastilië tegenover hem
verbond.
De koningen ontvingen, zegt Herrera, de boodschap
des admiraals met welwillendheid; zij beloofden den
adelantado om spoedig regt te laten wedervaren aan zijne
eischen. Zoodra hij voegzaam afscheid van het hof kon
nemen, haastte Bartholomeus zich om den admiraal door
deze goede tijding te komen troosten ; maar, hoezeer hij
zich ook spoedde, de beide broeders zagen elkander
op aarde niet weder.
Op den 19 mei 1306, vigilie van Hemelvaartdag,
toen Christophorus Columbus had ingezien dat geen
menschelijke kunst zijne uitgeputte krachten herstellen
of zijn smartvol leven meer dan een klein getal dagen
verlengen kon, liet hij zich, in tegenwoordigheid van
getuigen, door een koninklijken notaris, zijne uiterste
wilsbeschikking voorlezen, gelijk hij die, vier jaren
-ocr page 441-
457
vroeger, op het oogenblik van zijn laatste vertrek uit
Spanje naar de Nieuwe Wereld had opgesteld: hij vond
daarin niets te veranderen; hij voegde daarbij alleen, op
staanden voet, en eigenhandig, eene kleine nota met be-
trekking tot legaten zonder groote waarde, herinneringen
van eene getrouwe genegenheid van afwezige vrienden,
meerendeels Genuezen. Hij deed vervolgens het aut!ien-
tiek depot van dit testament in handen van den
notaris.
Zijne twee zonen, zijne officiers, eenige paters Fraacis-
kanen, een zeer klein getal vrienden waren om zijn bed
vergaderd. Hij vroeg dat men hem, om daarin te sterven,
zijn ordeskleed van den Heiligen Franciscus mogt aan-
doen. Hij biechtte vervolgens. Hij was in het volle bezit
van al zijne vermogens. Op het oogenblik dat hij de
laatste heilige absolutie zou ontvangen, wierp hij de
blikken op ketenen die aan de muren zijner kamer hingen:
het waren de ketens waarmede men hem op Hispaniola
had beladen, welke hij in zijne gevangenis, aan land,
en aan boord van het karveel Goida, gedurende den
ganschen overtogt had gedragen. Sedert had hij daarvan
voor zich een zegeteeken van de onregtvaardigheid der
menschen, en een memento van de broosheid der aard-
sche grootheid gemaakt: om die dubbele reden vergat hij
nooit ze op eene in het oog vallende plaats in zijn huis
op te hangen. Hij vreesde ongetwijfeld, in dit plegtige
uur, dat deze welsprekende relieken, van geslacht tot
geslacht in zijn gezin overgebragt, daarin een zuurdesem
van bitterheid en haat tegen zijne ondankbare vervolgers
zou onderhouden: hetzij uit nederigheid, hetzij uit eer-
bied voor de onschendbare Majesteit vanden troon, hetzij
als herinnering aan het vrome gebruik dat de eerste
Kerk had om in het graf der martelaren de werktuigen
-ocr page 442-
458
van hun dood te plaatsen, gaf hij bevel dat deze ketenen
mei hem in de kist zouden worden begraven.
Den volgenden dag, in den vroegen morgen, ontving
hij de Heilige Teerspijs. Zijne communie werd gevolgd
door eene diepe ingetogenheid, eene inwendige contem-
plalie, eene soort van geestverrukking, die niets gemeens
had met de bezwijming van den doodstrijd, en vele uren
voortduurde. Toen hij gevoelde dat zijn einde zeer nabij
was, vroeg hij het Heilig Sacrament van het Laatste
Oliesel en de laatste gebeden der Kerk. Deze goddelijke
genademiddelen werden hem toegediend door een Fran-
ciskaner religieus: onder de aanbevelingen der ziel,
bad hij met de omstanders op vasten en godvruchtigen
toon mede. Ten twaalf ure, met dit laatste gebed aan
God op de lippen: Mijn God, in uwe handen beveel ik
mijnen ijeest,
ontsliep hij.
Zijn ligchaam werd naar de kathedraal van Valladolid
overgebragt: men hield eene zeer gewone uitvaart voor
hem. Zijne vrienden, de Franciskanen, droegen dit dier-
baar stoffelijk overschot naar de grafkelders van hun
klooster.
Zeven jaren daarna, onder den aandrang van wroe-
gingen welker opregtheid wij zoo gaarne zouden willen
aannemen, gaf Ferdinand bevel dat men eene prachtige
lijkclienst voor den roemrijken Genuees zou doen, en
dat zijn ligchaam met eere te Sevilla zou rusten. In
1315 werd eene plegtige lijkdienst gedaan, in tegen-
woordigheid van het lijk, in de kathedraal van Sevilla.
De hooge ambtenaren van de marine en de koloniën
waren daarbij in prachtgewaad tegenwoordig. Toen de
absolutie gegeven was, namen waardiger vrienden van
Columbus, diezelfde Karthuisers aan wier piëteit hij
vroeger zijne edele en bedreigde perkamenten; in be-
-ocr page 443-
439
waring had gegeven, zijn lijk aan gene zijde van den
Guadalquivir mede, naar zijne stille rusplaats van de
Heilige Maria der Grotten.
In 1526 zette men zijn zoon Diego, wiens leven ook
door de vervolging verkort werd, naast hem in het graf.
Tien jaren daarna verstoorde men andermaal voor
Columbus den slaap van het graf. Zijn ligchaam, ander-
maal opgegraven, ging, ditmaal, den Oceaan over: men
kragt hit naar St Domingo: het bleef er, in het heilig—
dom der kathedraal, naast het hoogaltaar, tot in 1795.
In 1795 werd het weder vervoerd, den Ozama af;
het werd naar Havana gebragt. Cuba is het eerste land
van gewigt,door Columbus ontdekt. «Hij heeft daar het
eerst, den standaard des Kruises geplant, zeggen de
ofliciele rapporten over deze overbrenging; hij heeft
daar, het eerst, het geloof van Jesus Christus onder de
inlanders verspreid:» daar rust hij.
-ocr page 444-
AAN HANG8EL.
HET TWEEDE HUWELIJK VAN COLUMBl\'S.
I.
Wanneer, door toten, hoe de wettigheid van het
tweede huwelijk van Columbus is betwist.
Het laatste van talrijke en lange processen welke de
afstammelingen van Columbus met betrekking tot zijne
nalatenschap tegen de kroon van Kastilië moesten voeren,
of die zij tegen elkander voerden, duurde nog in 1792.
Dit proces deed, voor de eerste maal, eene vraag rijzen,
waaraan niemand gedacht had, noch tijdens het leven
van den grooten man, noch, gedurende drie eeuwen,
sedert zijn dood. De licenciaat Luiz de laPalmay Freytas,
procureur van eene der partijen, oordeelde het voor
zijne zaak nuttig te doen opmerken, dat in het artikel
zijner testamentaire beschikkingen waarin de admiraal
zijn oudsten zoon Diego beveelt om eene lijfrente aan
de moeder van Ferdinand, zijn tweeden zoon, uit te
keeren, hij Beatrix Enriquez noemt, zonder uitdrukke-
lijke melding te maken van hare hoedanigheid van echt-
genoot. De spitsvondige zaakwaarnemer nam dit punt te
baat en gaf het als de bekentenis van eene onwettige
vereeniging; hij trok daaruit het gevolg dat Ferdinand,
-ocr page 445-
441
de tweede zoon van den admiraal, een natuurlijk kind
was geweest. Hij stelde eene nota in dien zin op. Hij
verloor zijn proces. Maar in 1803, vond de Italiaan
Galeani Napione de nota terug. Napione was een zeer
geleerde schrijver. Ongelukkigerwijze had hij, zooals
men zegt, zijn stokpaardje: hij wilde, ondanks de klaar-
blijkelijke waarheid, dat Christophorus Columbus op
het kasteel van Cucarro, in Monteferrato geboren zou
zijn. Dit droombeeld maakte dat Ferdinand Columbus
voor hem een hinderlijke tegenspreker was, want deze,
zegt in zijn testament, dat Genua de geboorteplaats vr.a
den admiraal was. Napione wensch\'.e zich geluk van liet
niets beteekenend papier in handen te hebben, dat dien
Ferdinand Columbus als een bastaard voorstelde.
Napione kon toch eigenlijk noch met zekerheid, noch
met eere, het gezag van een factutn inroepen, dat al
dadelijk door de minachting van het publiek en de*
verachting der regters was gebrandmerkt. Hij bewaarde
derhalve over de nola zelve een «voorzigligstilzwijgen, >
en bragt als de vruchten van zijne eigene scherpzinnig-
heid de beleedigende beweringen van den procureur
voor den dag, vermeerderd met eenige nieuwe haar-
kloverijen.
Vier jaren later, in 1809, gaf een tweede italiaansche
schrijver, Franciscus Cancellieri, zonder verder onder-
zoek, de lezing van Napione weder uit.
Van 1819 af verkondigde P. Spotorno haar tot drie-
maal toe, in drie werken. Hij duidde het Ferdinand
Columbus ten kwade dat deze in het Leven van den Ad-
miraal,
zijne geboorteplaats niet had aangegeven. Daarom ,
om dezelfde beweegreden als Napione, omhelsde hij
zijn gevoelen, en volgde daarenboven zijne handelwijze,
maar nog veel erger, na: hij maakte hoegenaamd geen
-ocr page 446-
442
melding van den procureur noch van Napione, en eigende
zicli de verdienste toe om deze vlek op Columbus\' roem
hel eerst te hebben gezien.
Navarette, in Spanje, begroette met ingenomenheid de
zoogenaamde ontdekking; zij kwam zijne vooroordeelen
te hulp. Hij bouwde, op het gegeven van Spotorno,
een geheel stelsel van aantijgingen tegen de nagedachtenis
van den grooten man. Men bewondert veel te veel,
beweert Navarette, de standvastigheid, waarmede Colum-
bus de oneindige uitstellen verdroeg, die zijn eerste
vertrek naar de Nieuwe Wereld onderging, door de
weifelende houding der Koningen : eene ongeoorloofde
genegenheid, dit zou, als men hem zou willen geloo-
ven, het ware geheim dier heldhaftige vasthoudendheid
geweest zijn.
Von Humboldt heeft Navarette op zijn woord geloofd,
en heeft zich, in ongepaste bewoordingen, vrolijk gemaakt
over die zoogenaamde zwakheid van Columbus: hij noemt
het «een pikant feit.» Indien Columbus de aanbiedingen
van Portugal niet aannam, toen Jan II hem in 1488,
bij brief aanspoorde om te Lissabon terug te komen, dan
geschiedde dit, volgens von Humbuldt, dewijl hij daartoe
belet was door «den liefdchandel enden vergevorderden
staat van eene schoone dame van Cordova, dona
Beatrix Enriqucz, de moeder van Ferdinand Columbus,
natuurlijken zoon van den admiraal, den 15 augustus
4488 geboren.» Doen wij al dadelijk uitkomen, dat von
Humboldt om zich zelven door deze redenering te mis-
leiden, van valsche dagteekeningen moest uitgaan. Jan II
schreef, den 20 maart 1488, aan Columbus, zooals von
Humboldt zegt, maar, op dat tijdstip, was Ferdinand,
den 21) augustus 1437, (en niet den la augustus 1488)
geboren, meer dan zes maanden oud.
-ocr page 447-
/.43
Aandachtiger zijnde, bemerkte Washington Irving de
zwakke zijde van de meeningen van Navarette en van
Spotorno. Hij durfde hen niet regtstrecks aanvallen,
inaar langs een behendig bestudeerden omweg, ontsnapte
hij hen. Eene der bepalingen, zegt hij van het testament
des admiraals «beveelt Beatrix Enriquez, de moeder van
zijn natuurlijken zoon Ferdinand, aan de zorgen van don
Dirgo aan. Zijne betrekkingen tot haar waren nooit ge-
wettigd door het huwelijk, en hetzij ten gevolge van
omstandigheden, hetzij hij zich te verwijten had haar
verwaarloosd te hebben, schijnt hij, in zijne laatste
oogenblikken, een levendig berouw hierover gehad te
hebben.
Noch Navarette, noch Spotorno ontveinsden zich dat
deze zinsnede een slag aan hun stelsel toebrengt. Spotorno
vooral nam dit kwalijk. Wat hielp het of de amerikaansche
levensbeschrijver door de woorden «natuurlijke zoon»,
en betrekkingen die «niet door het huwelijk gewettigd
waren» zijn gevoelen volkomen scheen tedeelen, dewijl
hij, aan den anderen kant en onmiddellijk daarna,
duidelijk en bepaald zulk een voorbehoud maakt, dat
het zijne eerste verzekeringen geheel te niet doet?
Washington Irving betwijfelt of niet Columbus in zijne
jaatste oogenblikken gewetenswroegingen gehad heeft:
hij schijnt, zegt hij, ontroerd te zijn geweest; niets be-
wijst het. En Irving bepaalt zich niet daarbij, om deze
bij Columbus onderstelde gewetenswroegingen, hel onont-
beerlijk uitgangspunt der gevolgtrekkingen van Spotorno
en van Navarette, twijfelachtig te verklaren: hij laat zijne
lezers geheel vrij om haar eene oorzaak toe te schrijven,
hetzij, zooals Navarette en Spotorno willen, het berouw
van Columbus, dat hij in eene onwettige vereeniging
heeft geleefd, hetzij, daarentegen, een blijkbaar bewijs
-ocr page 448-
444
voor een waar huwelijk, zijn berouw dat hij Beatrix
« verwaarloosd » heeft.
Dit «verwaarlozen» bespreekt Irving, wel is waar,
in duistere bewoordingen: men zou geneigd zijn eerst
te gelooven, dat volgens hem, Columbus zich verwijt eene
vrouw «verwaarloosd» te hebben die zijne vrouw niet
was. Maar de vergissing duurt niet lang: wanneer het
«verwaarloozen» in staat is om een geweten te veront-
rusten, dan heeft het noodwendig betrekking op eene
wettige echtgenoot; Irving heeft niet kunnen vreezen dat
men hem het onregt zou hebben aangedaan om zijne
gedachte ten dien opzigte Ie miskennen; en zijne taal,
die met opzet onduidelijk is, wederspreekt Navarette en
Spotorno zonder hen te kwetsen of te wederleggen.
Ongelukkigerwijze heeft de menigte der levensbeschrijvers,
die, sedert veertig jaren den amerikaanschen schrijver
gevolgd hebben, ondanks de doorschijnendheid van den
sluijer, deze verklaring ten gunste van Beatrix niet gezien
of niet willen zien. Zóó is de dwaling verspreid geworden.
II.
Feiten, getuigenissen en redeneringen welke de wettigheid
van Columbus\' tweede huwelijk aantoonen.
Waarop berust zij dan toch? Op het ontbreken van
een woord in een stuk; hierop, dat Columbus in eene
zijner testamentaire beschikkingen, Beatrix noemt, en
haar den naam niet geeft van echtgenoot. Maar dieu
titel geeft hij haar elders: hij geeft haar dien in den
officieien brief welken hij in het einde van het jaar
1500, aan de leden van den Raad rigtte, om regt te
-ocr page 449-
445
verkrijgen over de misdaden van Bobadilla. Dit stuk be-
staat, het is eigenhandig door Coltimbus geschreven.
Columbus herinnert daar de bewijzen die hij in overvloed
aan de kroon heeft gegeven, en hij, beroept zich, in
\'t bijzonder, daarop dat hij, ter wille der Staatsbelangen,
zij.ne vrouw ei) zijne kinderen heeft verlaten.
Hij beeft Beatrix verlaten om Kastilié te dienen. Hij
doet een beroep op de welwillendheid van den Raad ,
omdat hij van haar verwijderd heeft geleefd; zou hij dat
hebben durven doen, zou hij daaraan gedacht hebben.
indien het niet algemeen bekend ware geweest dat zij ge-
huwd waren? Zou hij den naam eener vrouw en eener
genegenheid zoo zonderling met de openbare bespreking
zijner zaken verbonden hebben, indien zij geen wettig
bestaan hadden gehad? Zou het hem hebben toege-
schenen dat hij de beide beweeggronden van zich van haar
verwijderd en van zijne kinderen gescheiden te hebben,
de vaderlijke genegenheid en een verboden huishouden,
in éénen adem zou hebben kunnen noemen?
Deze beschouwingen dulden geen tegenspraak: maar
toch is er nog ecne meer afdoende overweging. Het
woord door Columbus op die plaats gebezigd en dat
wij door vrouw hebben vertaald, is het spnansche woord
mucer; het beteekent getrouwde vrouw, wettige, eer-
zame, geëerde vrouw, huisvrouw. Het is voldoende
geweest dat dit woord in het testament van Columbus
ontbrak, om twijfel te doen rijzen; wat volgt daaruit?
dat liet woord in een ander, niet minder plegtig, echt
en eigenhandig geschreven stuk voorkomende, de wezen-
lijkheid, de wettigheid, de bekendheid van het huwelijk
getuigt en bewijst.
Daarenboven: in diezelfde akte waarin men beweert
dat Columbus vrijwillig en om reden, de hoedanigheid
-ocr page 450-
446
van echtgenoot aan Beatrix, door weglating, ontkent,
verleent hij haar uitdrukkelijk, in plaats van dezen
titel dien het overbodig is te schrijven, het schoonste,
het verhevenste van de wezenlijke voorregten der weduwe.
Ferdinand, de beweerde natuurlijke zoon, ontving van
zijn vader, bij uiterste wilsbeschikking, anderhalf millioen.
Wat ware eenvoudiger geweest dan dien rijken legataris
den last op te leggen om aan zijne moeder eene jaar-
lijksche uitkeering te doen? Columbus legt hem echter
geenerlei dergelijke verpligting op: hij laat Diego daarvoor
opkomen. Zou hij, zonder noodzakelijkheid, aldus het
wettige kind der kuische Felippa, in plaats van den natuur-
lijken zoon, persoonlijk verbonden hebben. Ongetwijfeld
niet; en ziehier waarom dit noodzakelijk was: Columbus
wilde voor aller oogen en voortdurend doen zien, dat
Beatrix als weduwe, wezenlijke weduwe, niet alleen
als moeder, het voorwerp zijner vrijgevigheid was: dat
zij, als overblijvende echtgenoot, op de erfenis dezelfde
titels had tegenover het kind uit het eerste huwelijk,
als tegenover haar eigen kind; dal zij schuldeischeresse
was, niet van het eene of het andere kind, maar van
de erfenis.
Columbus voorziet, in juiste bewoordingen, in de acte
waarbij hij het majoraat instelt, het geval dat, behalve
zijne beide zonen, die hij noemt, hem in \'t vervolg
kinderen zouden geboren worden, en desniettemin neemt
hij de mogelijkheid van een volgend huwelijk niet aan:
hij bepaalt geen voorbehoud, geen lijftogt voor de nieuwe
echtgenoot. Men brenge die beide termen nu in ver-
band : Columbus denkt er niet aan zich in het huwelijk
te begeven, en hij neemt voorzorgen voor de verplig-
tingen welke een later vaderschap hem kan opleggen;
dus was hij gehuwd.
-ocr page 451-
U7
Besloten zijnde om Spanje te verlaten en naar
Frankrijk te gaan, begaf Columbus zich naar de Rabida
om zijn zoon Diego daar te halen: hij zou hem naar
Cordova gebragt en met Ferdinand aan de voogdij van
Beatrix hebben toevertrouwd. Wat toen niet plaats had,
werd later verwezenlijkt. Toen hij te Palos scheep ging
naar Indië, belastte Columbus den «66e Martinus Sanchez
met de taak, om Diego naar Cordova bij Beatrix te brengen:
hij bevond zich daar met Ferdinand, toen hun oom
Bartholomeus hen, in H93, kwam halen en hen naar
het hof bragt om hunne dienst als page te gaan verrigten.
In welk opzigt zou het nuttig, zou het voegzaam zijn
geweest om Diego, zijn wettigen zoon, aldus uit de vrome
handen van Juan Perez en uit de eenzame studiën van
een klooster te nemen, om hem door een priester, naar
het huis van eene onwettige stiefmoeder te Cordova te
doen brengen?
Insgelijks verdient het in herinnering gebragt te wor-
den, dat toen de admiraal, in het begin van zijne vierde
reis, de portugesche vesting Arcilla, op de kust van
Marokko, die door de Mooren ingesloten was, ontzet
had, hij zijn broeder Bartholomeus, de drie andere kom-
mandanten zijner schepen en zijn zoon Ferdinand aan
land zond om den gouverneur in zijn naam te compli-
menteren. Onder de officieren van dien gouverneur nu ,
Columbus wist dat wel, bevonden zich verscheidene naaste
bloedverwanten van zijne eerste vrouw. Zij ontvingen den
jongen Ferdinand met eer en vriendschap. Meent men
nu dat zij hem aldus behandeld zouden hebben, dat
zijn vader in allen geval, geheel zonder noodzaak, hem
aan de mogelijke onaangenaamheden van deze ontmoeting
der familiën zou hebben blootgesteld, indien zijne ge-
boorte niet wettig ware geweest?
-ocr page 452-
448
Men gelooft liet gedrag van Columbus in al deze om-
standighcden te kunnen verklaren door het onderscheid
van de denkbeelden die toen en nu over de bastaardij
heerschten: zij ergerde toen, zegt men, niet gelijk zij
thans ergert. Het zij zoo; maar wanneer het Columbus
geldt, kan men die buitensporige toegefelijkheid van de
zedi\'i» van zijn lijdvak niet inroepen.
Columbus leefde steeds godvruchtig, hij legde altijd
een aandachtigen eerbied aan den dag voor de wetten van
God en de geringste geboden der Kerk; hij onderscheidde
zich altijd ten dienopzigte van zijne togtgenooten, bijzonder
met betrekking tot de indische vrouwen, door eene ge-
strengheid welke welligt de voornaamste reden was van
Juin haat legen hem. Wat zou men moeten denken indien
die godsdienstigheid en die gestrengheid voor anderen, hem
zelven in den beginne, niet hadden bewaard, noch met den
tijd, het denkbeeld niet hadden ingegeven, om zijn toe-
stand tegenover eene vrouw, algemeen bekend als de
moeder van een van zijne kinderen, in behoorlijke orde
te brengen? Zulk eene tegenstrijdigheid zou te zeer naar
pharisaisme genekt hebben.
Overigens is een van beide waar: gedurende het leven
van Columbus was óf wel zijne fout een geheim, en
meende men dat hij gehuwd was, of was de onwettigheid
van zijne huishouding bekend, en zijne fout openbaar.
Was zij openbaar, dan zal men niet betwisten dat zij
ten minste in de oogen der geestelijkheid, eene ergernis
zou zijn geweest. En hoe zal men het dan kunnen verklaren
dat de religieusen en de geestelijken, in zoo grooten getale
en meerenderls zoo hoog aangeschreven, mannen als Juan
Perez, Diego Deza, Gorricio, Geraldini, de nuntiussen,
de kardinaals, de kardinaals de Mendona en Ximenès,
Franciskancn, Dominikanen, Karthuisers, kerkvoogden,
-ocr page 453-
449
bisschoppen, prinsen der Kerk, de krachtigste bcscher-
mers van Columbus, zijne innigste vertrouwelingen, zijne
beste, en dikwijls zijne cenigste vrienden, nooit op de
gedachte kwamen om hem een einde te doen maken
aan de wanordelijkheid, door een huwelijk aan te gaan,
of deze noodzakelijke voldoening niet van hem wisten
te verkrijgen?
Hoe zal men ook verklaren dat koningin Isabella nooit
iets zou geweten hebben van die publieke fout. Isabella,
men weet het, was voor zich zelve en voor hare omge-
ving, gestreng op dit punt der eerbaarheid. De minste
verdenking Velke men haar zou hebhen kunnen doen
opvatten omtrent de zedelijkheid van Columbus, zou hem,
hare gunst, onherroepelijk ontroofd hebben. Van hem die
zich, om zoo te zeggen, voor haar als de apostel van
Indie voordeed, zou zij ten minste gevergd hebben dat
hij Beatrix zou hebben gehuwd. Welnu, zij liet hem
geen huwelijk aangaan en zij hield niet op den admiraal
tol aan haar dood, te bewonderen en genegenheid toe
te dragen. Zij wist dus niets. Onverklaarbare onwetend-
beid, dewijl Isabella zooveel gelegenheden had om te
vernemen. Zij verbond, in hoedanigheid van pagie, de
twee zonen van Columbus aan haren zoon. Zou men
denken dat zij zich voor dien tijd niet zou verzekerd
hebben van de wettigheid van hunnen burgerlijken slaat
en van de <eerbiedwaardigheid» hnnner moeder?
En dan, zouden de vijanden van Columbus hem die
fout nooit verweten hebben! Zij, zoo oplettend om zijn
ondergang te bewerken, zoo brandend van verlangen
om hem te onteeren, zoo dikwijls tot hunne groote spijt
gedrongen om, met dit doel, lasteringen uit te vinden,
en in staat om zelfs voor de onhandigste en afschuwe*
lijkste niet terug te deinzen, zouden zij goedwillig zulk
29
-ocr page 454-
450
een natuurlijk voorwendsel om tegen hem te tieren, zulk
een vruchtbaar thema van verwijten en beleedigingin
vergeten hebben ! Zou noch Talavera, noch Aguado,
noch Bobadilla, noch Ovando, noch de procureur lis-
kaal die , na den dood van Columbus, om hem te schand-
vlekken, om de ontzetting van zijne kinderen van hun
eigendom te wettigen, al de vroegere enquêtes, al d*
mondelinge of schriftelijke getuigenissen, de praatjes, de
fabels, de onderstellingen, de geheime of luidruchtige,
de officiële of valsche, de verouderde of na zijn dood
verkondigde beschuldigingen bijcenraapte; zou geen
hunner niemand, nooit, feiten of geruchten betrekkelijk
den ongeoorloofden omgang van den admiraal en van
Beatrix voortgebragt, opgevangen of op schrift gesteld
hebben! Hunne zamenleving moet derhalve wel wettig
en zonder blaam geweest zijn, zoozeer boven alle blaam
verheven, dat, toen men, bij voorbeeld, Columbus te
St Domingo, op aanhitsing van Bobadilla, met alle denk-
bare misdaden belaadde, men eene eenige en volkomene
uitzondering maakte, ten gunste zijner kuischheid. En de
man die, in zijne zeden, met die zonderlinge zacht-
moedigheid werd behandeld, is dezelfde die men, zooals
hij het zegt, zou beschuldigd hebben van holen voorde
dieven in gereedheid te brengen, als hij gasthuizen ge-
sticht of kerken opgtrigt had.
Het hof, de stad, de Kerk, de geregtshoven, het
moederland en de koloniën der Oude en der Nieuwe
Wereld zouden zich omtrent de eenige wezenlijke fout
van Columbus, omtrent eene openbare afwijking van
zijn gedrag, eene onuitputtelijke verdraagzaamheid,
eene omzigtige en onschendbare stilzwijgendheid hebben
opgelegd. De geschiedschrijvers, bedrogen of mede-
pligtig, zouden gedurende drie eeuwen, deze banu
-ocr page 455-
451
hartige zamcnzwering hebben voortgezet. Verscheidene
geschiedschrijvers hebben, noch in den eenen, noch
in den anderen zin, melding gemaakt van het tweede
huwelijk des admiraals; velen, en Herrera in de eerste
plaats, hebben verklaard dat de admiraal een tweede
huwelijk aanging
met Beatrix Enriquez; allen spreken
van Ferdinand, zijn tweeden zoon; maar men zal niet
kunnen aantoonen dat een enkele hunner de wettigheid
van het huwelijk of van de geboorte in twijfel heeft
getrokken. Herrera drukt zich uit in woorden die ver-
dienen nageschreven te worden. In de eerste decade,
boek I, hoofdstuk VII van zijne Algemeene Geschiedenis
van de reizen en veroveringen der Kastilianen op de
eilanden en het vasteland van Oost-Indië
, zegt hij «na
den dood dier eerste vrouw huwde Columbus eene
tweede, Beatrix Enriquez genaamd, uit de stad Cordova;»
Tiraboschi, in Italië, is niet minder duidelijk en bepaald.
Dit gevoelen van Herrera en van Tiraboschi is niet
hun persoonlijk gevoelen. Hun zeggen komt overeen met
al de andere historische getuigenissen. De tegenoverge-
stelde meening wordt door geen spaanschen geschied-
schrijver, tijdgenoot of van latenen tijd, bepaald of in
bedekte bewoordingen te kennen gegeven. Gedurende
drie honderd jaren was dit zoover van alle gemoederen
en van alle boeken verwijderd, dat toen Napione zich
in 1805 het vaderschap van dien paradox wilde loeeige-
nen, hij meende daartoe genoeg gedaan te hebben, indien
hij in het openbaar den procureur Luiz de la Palma
y Freytas uit den weg ruimde. Spotorno dacht, op zijne
beurt, zich een degelijk regt van prioriteit te scheppen,
door het feit alleen, dat hij de namen van den procu-
reur en van Napione zorgvuldig verzweeg. Von Hum-
boldt, eindelijk, heeft het «pikante feit» waarover hij
-ocr page 456-
452
grijnst, zoozeer voor eene geheel versclie nieuwigheid
gehouden, dat hij meent Navarrete prijst het «met veel
scherpzinnigheid ontsluierd» te hebben. En hoe dat?
Door eenige tot dien tijd miskende autoriteiten te berde
te hebben gebragt? Neen, door «de vergelijking der
dagteekeningen.» In deze quaestie gelukt het von Hum-
boldt niet de dagteekeningen ten zijnen voordeele te
laten spreken.
En hier keeren de uitleggingen door Navarrete, Spo-
torno , Napione en hunne aanhangers aan de toegevend*
beid van de zeden van het tijdvak ontleend zich tegen
hen. Indien toch eene onwettige zamenleving en eene
onechte geboorte dingen waren, welke zoo gemakkelijk
vergeven en voor zoo onschuldig gehouden werden,
hoe zullen zij dan het algemeen stilzwijgen uitleggen
over de bastaardij van Ferdinand bewaard, in de eerste
plaats door hem zelven, in zijn Leven van den Admiraal,
en door zoovele levensbeschrijvers, annalisten, schrijvers
van allerhanden aard en allerlei hoedanigheid, die, na
hem, tot Napione toe , in hunne boeken duizend en eene
gelegenheden hebben gehad om over deze bijzonderheid
de orenbaar bekende waarheid te zeggen, of daarop te
zinspelen? Tot zekere hoogte is het te begrijpen dat
men het stilzwijgen bewaart omtrent de daden die geacht
worden de nagedachtenis der groote mannen te schand-
vlekken; en toch wordt het stilzwijgen ten dien opzigte
elk oogenblik verbroken. Maar zulk een stilzwijgen over
eene historische omstandigheid die in zich zelve eenig
belang heeft, en, bovendien, beschouwd als van geen
beteekenis!
De stamboomen van de familie des admiraals zijn,
na hem, met eene voortdurende en naauwgezelte regel-
motigheid bijgehouden. Dit moest geschieden uit hoofde
-ocr page 457-
453
van het gewigt der menigvuldige belangen die ze
vertegenwoordigen. De talrijke en gewigtige processen
welke wij in den aanvang in herinnering bragten > hebben
maar al te veel beweegredenen, gelegenheden en mid-
delen aan de hand gedaan om ze, des noods, te con-
troleren en te verbeteren. Zij onderscheiden met naau\\v-
gezetheid in den geheelen loop en al de takken der
afstamming, de wettige, de natuurlijke, de overspelige
kinderen. Overal en altijd komt Ferdinand onder de
wettige kinderen voor: zijn naam is, wel te verstaan,
na dien van Diego, zijn oudsten broeder, vermeld,
maar op dezelfde lijn en op denzelfdcn titel.
De belagers van Columbus hebben dus geen andere
laatste toevlugt dan te verzekeren dat zijne fout, gedu-
rende zijn leven, en gedurende drie eeuwen een diep
geheim is gebleven. Nu zouden wij meenen den lezer
te beleedigen, indien wij bij eene onderstelling welke
zoozeer aan het ongerijmde grenst lang zouden stilstaan.
Men wist zeer zeker wel dat Columbus en Beatrix als
echtgenooten leefden en deze hem zijn tweeden zoon
schonk. Hij woonde in haar huis te Cordova. Hij stelde
zijne kinderen onder hare hoede en voogdij. Hij behan-
delde als zijn eigen neef den neef van Beatrix , den onge-
lukkigen Diego van Arana, den proost van zijn eerste
eskader, den bevelhebber, in zijne afwezigheid van het
fort der Nativiteit, en den eersten europeschen militairen
overste die in de Nieuwe Wereld sneuvelde. De beide
familiën bleven voortdurend aldus vereenigd, beminden en
steunden elkander gedurende verscheidene geslachten.
Niets zigtbaarders toen , niets zekerders nu. Zou in die
omstandigheden de fout van den admiraal en van Beatrix
en de onwettigheid van hun kind geheim zijn gebleven,
dan zouden zij, dit is duidelijk, aan de beide familiën
-ocr page 458-
4Ö4
aan hunne vrienden, aan het publiek en aan de officiële
wereld hebben moeten wijsmaken dat een huwelijk be-
stoud , terwijl het tegendeel waar was. Dit te willen
doen zou eene misdaad, het te hopen eer.e dwaasheid,
het te ondernemen eene ongerijmdheid, daarin te
slagen, het toppunt van snoodheid geweest zijn. Wij
zullen er niet meer van zeggen: het is te hinderlijk,
zelfs onderstellcnderwijze, met betrekking tot Columbus,
a! ware hij slechts een groot man naar de wereld ge-
weest, de gedachte met zulke onbetamelijke voorstel-
lingen bezig te houden.
De slecht geïnspireerde procureur die haar het eerst
de deur opende, werd daarvoor niet alleen door het
verlies van zijn proces, in eersten aanleg en in hooger
beroep, gestraft, ondanks zijne kwade daad. De bekwame
regtsgeleerde van Madrid, Perez de Castro,\'besprak, in
eene memorie voor de zaak in 1792 opgesteld, zijne
ongelukkige poging op zeer onzachte wijze. Hij liet het
voorkomen als wilde hij zich daarmede niet ophouden;
hij vergenoegde zich met in eene kantaanteekening, op
hoogen toon te verklaren, dat hem uit geen enkel der
processtukken was gebleken, dat Ferdinand geen wettige
zoon was.
in.
Talrijke en gewigtigc dwalingen, waarop men zich heeft
moeten gronden, om de wettigheid van Columbus\'
tweede huwelijk te betwisten.
Hoe rijk nu reeds ons betoog aan goede bewijsgronden
scliijne, wij hebben het nog niet uitgeput. Wij hebben
tegenover de stelling van Napione, van Spotomo, van
-ocr page 459-
459
Navarelle, van von Humboldt, alleen de redenen opge-
sonid , die deze stelling omverwerpen: wij moeten nu nog
de gronden nagaan waarop zij trachtten haar te vestigen.
Zij beginnen met een ontkennenden bewijsgrond.
Columbus, zeggen zij, geeft, in zijn testament den titel
van echtgenoot niet aan Beatrix, en dat schijnt hun vol-
doende om te bewijzen dat Columbus en Beatrix geen
man en vrouw waren. Wat zou men zeggen, indien wij
op onze beurt, ons grondende, nu niet op een door den
admiraal weggelaten, maar door hem geschreven woord,
en volkomen door Las Casas medegedeeld, daaruit het
bewijs wilden ontleenen, dat Beatrix Enriquez zelfs de
moeder van Ferdinand Columbus niet. was? Toen de
admiraal, op de hoogte der Azorische eilanden, gedu-
rende de groote vrees van eene dreigende schipbreuk de
smartvolle gevolgen van zijn mogelijken dood in zijn
hart en in zijn geest naging, was het zijne grootste
smart, zegt Las Casas, «dat hij zijne beide zonen die hij
te Cordova had, als weezen zou achterlaten. Van Vader
en van Moeder, in een vreemd land, beroofd\', wat zou
er dan van hen worden?» Wat zou beletten aldus te
redeneren: Indien Columbus in 1493 zou zijn vergaan,
zouden zijne beide kinderen, die zich toen te Cordova
bevonden, van Vader en van moeder beroofd zijn geweest;
Beatrix nu leefde nog en leefde lang daarna, derhalve
was zij de moeder niet, noch van Diego, noch van Fer-
dinand? Wil men in de eerzaam ernstige geschiedenis,
dergelijke bespotting van de kritiek invoeren?
Wij zouden dan ongetwijfeld, om onzen paradox
te ontwikkelen, in de geheelc economie van de ge-
schiedenis des admiraals de vermetelste verwarring
brengen; maar Napione, Spotorno, Navarrete hebben
hun stelsel ook op geen andere wijze kunnen opbouwen.
-ocr page 460-
456
Zij hebben, van hun uitgangspunt ai\', eene groole
f\'oul in de tijdrekening mot ten begaan. Zij hebben moeten
uitvinden dat het codicil waaruit zij hunne bewijsgronden
ontleenen, den dag vóór zijn dood door Columbus is
opgesteld. Dit laatste codicil nu stelde Columbus eu
schreef het eigenhandig, niet den 19 mei 1506 , den dag
vóór zijn dood, maar vier jaren vroeger, den eersten
april 1502. Hij gaf het, gedurende zijne vierde reis, in
bewaring in het Karthuiserklooster der Grotten; hij
bevestigde het bij zijn terugkomst, en schreef het ten
tweede male eigenhandig den 21 augustus 1505 over.
Op den dag vóór zijn dood deed hij niets anders, dan
eigenhandig bij zijn testament eene kleine aanteekening
voegen betrekkelijk legaten ten gunste van oude vrienden
van Genua en Lissabon, en al zijne uiterste \\vilsbeschik-
kingen in authentieke bewaring geven aan den koninklijken
notaris Pedro de Hinojedo, in tegenwoordigheid van
negen getuigen, waarvan zeven officieren van zijn huis
en twee aanzienlijke inwoners van Valladolid. Men heeft
derhalve voor den dag dat het codicil zou zijn geschreven,
den dag genomen waarop het, vier jaren later, authen-
tiek in bewaring werd gegeven.
Het was noodzakelijk die verwisseling van dagteekeuing
te begaan. Men wilde in het ontbreken van het woord
echtgenoot, de eindelijke en gedwongene erkentenis van
eene fout zien, aan het knagend geweten van een grijs-
aard, door het gevoel van zijn naderend einde ontwrongen.
Daarom kon men er nooit iets beter op vinden dun dit
beschuldigend codicil op een sterfbed te doen teekenen,
en wat werd er, daarentegen, van dien voorgewenden
angst voor den dood, die gewetenswroeging, die zelf-
beschuldiging in extremis, zoodra men, naar de klaar-
blijkelijkheid der ware dagteekeningen, zou bekend hebben
-ocr page 461-
457
dat het codicil niet het werk was van een stervende,
maar van een man die nog levenslustig, gezond en vecr-
krachtig genoeg was om de reis rondom de wereld te
ondernemen ?
Men heeft, in de tweede plaats, aan den volzin waaruit
het woord echtgenoot is weggebleven, eene gewrongen
beteekenis moeten geven dien hij niet medebrengt of
gedoogt. Zijne beteekenis is de volgende:
Duizende redenen van wederkeerige ontevredenheid
kunnen oprijzen tusschen eene vrouw en haren man die
altijd op reis is, en, zooals met Columbus sedert zijn
tweede huwelijk het geval was, verdiept in de beslom-
meringen van een idee en den arbeid voor eene
reusachtige zending. Het was, ongetwijfeld, onder den
invloed van zulk een ongenoegen dal Columbus, in 1498,
zijn majoraat instelde, en Beatrix niet riep om in de
vorstelijke voordeden der erfopvolging te deelen. Drie
jaren later verweet hij zich dit, of liever hij wilde ver-
geven: ofschoon hij wist dat in het onderhoud van
Beatrix voldoende van elders was voorzien, wenschte
hij haar een jaarlijksch inkomen te verzekeren. Maar het
stond hem niet meer vrij om in de beschikkingen om-
trent het majoraat, die ter kennis van de kroon en van
den Heiligen Stoel waren gebragt, wijzigingen ten gunste
zijner vrouw te brengen: van daar de noodzakelijkheid
voor een bijzonder codicil, dat hetwelk men tegen zijne
nagedachtenis heeft gekeerd. De erflater beveelt daarin
zijne weduwe aan den erfgenaam, in de bewoordingen
welke hij het geschiktst acht om eerbied voor zijn wil
in te boezemen: deze aanbeveling, zegt hij, verligt zijn
geweten.
Ja, want zij was eene daad van barmhartig-
heid. Wat de beweegredenen aangaat, die maken dat
zijn geweten geruster zal zijn, wanneer die pligt vervuld
-ocr page 462-
458
zal wezen, daaromtrent voegt hij er bij: «het is niet
gepast de reden daarvoor hier te schrijven.» Welke nood-
zakelijkheid toch, welke voegzaamheid, zou er in gelegen
zijn om zijne kinderen, de notarissen, de getuigen, de
regtbanken, in geval van twistgedingen, de geheele wereld
eindelijk, in te wijden in de huiselijke verdrietelijkheden
van het huwelijks-leven? Deze onthouding laat zich ver-
klaren; zij is van goed allooi; zij komt voort uit eerbied
voor zich zelven en voor anderen.
Spotorno en Navarette zien liever in die achterhou-
dendheid de bekentenis, op het sterfbed, van eene schul-
dige vetbindtenis. Wanneer men het nu zóó opvat, dan
is de tekst niet meer te begrijpen. Eene zonderlinge be-
kentenis, een vreemdsoortig eerherstel! Wanneer hel
eene openlijk bekende fout gold, dan had Columbus niet
slechts het niet te ontzien om haar te vermelden, maar
dan legde hem zijn geweten, tegenover de openbare
meening, als herstel, eene duidelijke verklaring en een
betoon van berouw op. Van den anderen kant zou
Columbus te veel ofte weinig hebben gesproken, indien
de fout verborgen was: te veel indien hij haar bij voort-
during stil wilde houden, te weinig, indien hij haar
wilde belijden. Was het zijne bedoeling om Beatrix bij
voortduring als wettige vrouw te doen doorgaan? waarom
noemde hij haar dan moeder, zonder haar echtgenoot te
noemen? Was het zijne bedoeling om haar niet langer
het voordeel van de algemeene dwaling te doen genie-
ten? waarom dan doen onderstellen dat zij echtgenoot
M\'as, dewijl hij zich niet schaamde haar moeder te noe-
men. Wat hij ook wilde, Columbus moest het stil-
zwijgen bewaren of zich duidelijk verklaren, niets doen
vermoeden of alles zeggen. Indien zijne redactie de be-
doeling had welke men bij haar onderstelt, dan zou zij deu
-ocr page 463-
45<»
naam van onhandigheid of van kwade trouw verdienen.
Wij hebben hierboven de vergissing in de berekening
van den tijd aangewezen, die von Humboldt verpligt is
geweest te begaan om de zwangerschap van Beatrix als
een beletsel voor het terugkeeren van CoJumbus naar
Portugal te doen gelden. Wij hebben de onderstellingen
van Navarrete betrekkelijk de verleidingen van Beatrix,
die, zegt hij, Columbus vastketende en zijn verlangen
om zich te verwijderen verminderde, doen uitkomen. Dit
alles verdwijnt als men daarop slechts eene minuut zijne
aandacht vestigt. Beatrix verliet Cordova nooit: daaren-
tegen hield Columbus zich bijna nooit in Cordova op.
Dat men zich zijn heen en weder reizen herinnere,
zijn eerste gehoor bij de koningen bij zijn eerste vertrek
uit Palos, men zal hem overal zien: aan het hof dat
zich bijna onophoudelijk verplaatst; te Salamanca of bij
den hertog van Medina Sidonia; te Rota, twee jaren,
bij den hertog van Medina Coeli, of bij het beleg van Malaga
en van Baza: in de Rabida, wanneer hij zich bereidt
om naar Frankijk te gaan, en weder in de Babida,
wanneer hij zijne karveels uitrust, of van zijn eersten
togt terugkomt: bij Beatrix slechts twee of driemaal,
en dit verblijf in de echtelijke woning is eerder een
kortstondig oponthoud dan een verblijf; zie eens hoe die
zoogenaamde zwakheden des harten zijne bedrijvigheid
verlamden, een beletsel waren tot zijne verplaatsing.
Von Humboldt doet de waarheid niet minder te kort,
wanneer hij Beatrix noemt: «eene schoone dame van
Cordova.» Dit zegt hij om zich zelven het gevoelen op te
dringen dat zij niet meer vrij was, dat haar huwelijk met
Columbus , bijgevolg , onmogelijk was. Dit zoogenaamde
beletsel zou, inderdaad, alleen kunnen verklaren dat
Columbus niet dadelijk een huwelijk aanging; dat hij
-ocr page 464-
460
later zijne vereeniging niet wettigde; dat de familie van
Beatrix, die van adel was en crediet bezat, dit herstel
niet verlangde of niet kon verkrijgen.
Beatrix nu was jonge dochter, toen zij met Columbus
verkeering had. Spotorno wist dit; en hij was gedrongen
om de armoede van Beatrix en hare burgerlijke af-
komst voor te wenden, omdat hij niet kon aantoonen
dat zij eene getrouwde vrouw, en het huwelijk met
Columbus dus onmogelijk was. Dat was eene niets
afdoende uitvlugt! Wat de armoede betrof, bevond
Columbus zich in een staat, die haar het regt gaf om
op een huwelijksgift te rekenen? Wij hebben het
tegendeel gezien: hij vond in den betrekkelijken wei-
stand van zijne tweede vrouw, eene vcrligting in zijne
eigene geldelijke verlegenheid. Wat de burgerlijke afkomst
betreft, Navarrete, de leerling van Spotorno, wederlegt
in deze quaestie van het tweede huwelijk, zijn meester.
Hij haalt den adeldom van Beatrix aan als een feit dat
van openbare bekendheid en aan geen twijfel onderhevig
is; hij zegt dat zij jonge dochter en adellijke jonk-
vrouw, en van de adellijksten uit Cordova was.
Daarom dan ook, rondzoekende naar steunpunten,
welke hem degelijker toeschijnen, maakt hij, op zijne
beurt, de tegenwerping, dat men geen huwelijksakte
heeft gevonden. Dit is eindelijk eene waarheid, maar
welk een bewijsgrond!
Waar zou het heen, indien wij de bijzonderheden van
het leven der beroemde mannen alleen voor zeker zou-
den moeten houden, indien zij door authentieke stukken
bewezen waren? Als deze regel opgaat, van hoeveel
doorluchtige Spanjaarden, tijdgenooten van Columbus,
zouden wij nu stellig de wettigheid van hun huwelijk
kunnen bewijzen, aangenomen dat na drie eeuwen een
-ocr page 465-
461
procureur, om betere bewijzen verlegen, het in zijn
brein kreeg om die te ontkennen, en vooringenomene
of ijdele geleerden, het in hun hoofd gezet hadden om
de spitsvondigheden van den procureur met hunne listige
haarkloverijen te ondersteunen.
Want, ten slotte, men gelieve het toch te gelooven,
dit is, in twee woorden, de geheele polemiek, in al
hare nietswaardigheid, die zestig jaren geleden tegen
de wettigheid van het tweede huwelijk van Christophorus
Co! limbus is gevoerd.
EINDE.
IMPRIMATUR.
Harlemi
                                             H. vak Beek.
hac 6 Nov. 1370.                                         lib.cer,».
-ocr page 466-
INHOUD.
Bh.
Inleiding...................3
EERSTE GEDEELTE
voor de ontdekking (K75—IW2).
EERSTE BOEK.
Van de geboorte van Columbus tot aan het door Spanje bepaald
genomen besluit, om de ontdekking te beproeven.
Eerste Hoofdstuk. — Geboorte van Columbus, zijne jeugd,
zijne komst in Portugal............21
Hoofdstuk II. — Portret van Christophorus Columbus. — Zijn
eerste huwelijk...............31
Hoofdstuk III. — Vorming der cosmographische theorie van
Columbus. — Hij doet aan Genua en aan Venitië het
aanbod om de ontdekking te beproeven......38
Hoofdstuk IV. — Nuttelooze pogingen door Columbus bij het hof
van Lissabon aangewend. — Hij keert naar Italië terug. 45
Hoofdstuk V. — Columbus komt in Spanje aan. — Zijne
eerste betrekkingen met de spaansche geestelijkheid . . 54
Hoofdstuk VI. — Tusschenkomst van het hof van Rome ten
gunste van Columbus.— Hij verkrijgt, door een romeinsch
prelaat, zijn eerste gehoor van de Koningen vau Spanje. 60
Hoofdstuk VII. — Portret van Ferdinatid en van Isabella. —
fierste gehoor. — Conferentiën vau Salamanca .... 65
Hoofdstuk VIII. — Lang uitstel dat het hof van Spanje aan
Columbus. doet ondergaan. — Hij vertrekt naar Frankrijk. 76
TWEEDE BOEK.
Pan het besluit door Isabella genomen om de ontdekking U
beproeven, tot de ontdekking der Nieuwe Wereld.
Eerste Hoofdstuk. — De gelofte van Christophorus Cohimbus 85
Hoofdstuk II. —Laatste besprekingen. — Uitrusting. — Ver-
trek van Palos...............98
Hoofdstuk III. — Van Palos naar het eiland Ferro . . . 103
Hoofdstak IV. — Van het eiland Ferro naar San Salvador . 111
Hoofdstuk V, — Van het eiland Ferro naar San Salvator. (Vervolg). 121
-ocr page 467-
Bil.
TWEEDE GEDEELTE
tijdperk der ontdekkingen (1492—1502).
EERSTE BOEK.
De eerste reis (1492—1493).
Eerste Hoofdstuk. — Het eiland San Salvator.....  133
Hoofdstuk II. — De eilanden Santa-Maria de la Conception,
Ferdinanda en Isabella............  140
Hoofdstuk III. — Cuba.............  150
Hoofdstuk IV. — Ontdekking van Hispaniola (Haïti) . . .  162
Hoofdstuk V. — Schipbreuk van de Santa Maria.— De eerste
vestiging.................  171
Hoofdstuk VI. — Overtogt van de Nieuwe Wereld naar de
Azorische Eilanden..............  182
Hoofdstuk VII. — Overtogt van de Azorische eilanden naar Palos  193
TWEEDE BOEK.
Tweede reis. (1493—1496).
Eerste Hoofdstuk. — Ontvangst van Columbus aan het hof. —
In overleg met de Koningen, beraamt hij eene tweede reis. 205
Hoofdstuk II. — De grenslijn. — De tweede uitrusting . . 216
Hoofdstuk III. — Tweede togt van Europa naar de Nieuwe
Wereld. — Onheil van het fort der Nativiteit. . . . 229
Hoofdstuk IV. — Stichting van de stad Isabella.....240
Hoofdstuk V. — Togt uaar de westkust van Cuba — Ver-
ergering van de wanordelijkheden in de volkplanting. . 252
Hoofdstuk VI. — Zending van Aguado. — Tweede overtogt
van de Nieuwe Wereld naar Europa........265
DEEDE BOEK.
De derde reis (1496—1500).
Eerste Hoofdstuk. — Columbus is er op bedacht om den
relHeusen staat te omhelzen. — Hij stelt een majoraat in. 278
Hoofdstuk II. — Derde uitrusting. — Derde overtogt van
Europa naar de Nieuwe Wereld. — Ontdekking van het
Zuider-vasteland...............291
Hoofdstuk III. — Staat der kolonie. — Opstand van Koldar. —
Komplot van Ojeda.............306
Hoofdstuk IV. — Het Ware Kruis van Conception. — Gerucht
van de vijanden van Columbus in Spanje......318
-ocr page 468-
Bh.
Hoofdstak V. — Zending van Bobadilla. — Columbus wordt,
in ketenen geklonken, naar Spanje teruggezonden. , . 331
VIERDE BOEK.
Tierde reis (1500—1502).
Eerste Hoofdstuk. — Van Cadix naar Hispauiola. — Eeu
ongekende storm..............341
Hoofdstuk II. — Van St Domingo naar de landengte van
Panama..................352
DERDE GEDEELTE
na de ontdekking (1502— IS06).
Eerste Hoofdstuk. — Poging tot vestiging te Veragua. . . 362
Hoofdstuk II. — Van Veragua naar Jamaica......374
Hoofdstuk III. — Columbus laat zijne schepen *e Santa Gloria
stranden.................386
Hoofdstuk IV. — Diego Mendez en Fieschi begeven zich in
praauwen van Jamaica naar Hispaniola......393
Hoofdstuk V. — Verlatenheid van Columbus op Jamaica . 401
Hoofdstuk VI. — Nieuwe misdaden der oproerlingen van
Jamaica. — Bevrijding van Columbns.......413
Hoofdstuk VII. — Vierde overtogt van de Nieuwe Wereld
naar Europa. — Dood van Isabella. — Kwade trouw
van Ferdir.and. — Dood van Columbus......424
AANHANGSEL.
Ret tweede huwelijk van Columbus.
I. Wanneer, door wien, hoe de wettigheid van het tweede
huwelijk van Columbus is betwist........440
II. Feiten, getuigenissen en redeneringen welke de wettigheid
van Columbus\' tweede huwelijk aantoonen.....444
III. Talrijke en ejewigtige dwalingen, waarop men zich heeft
moeten gronden, om de wettigheid van Columbus\' tweede
huwelijk te betwisten.............454