-ocr page 1-
>.<&..
j^4«*
,>* «N
Vtf\' ^ I
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
&1
\'f-T\'ïi\';
-ocr page 5-
KATHOLIEKE BIBLIOTHEEK.
DE
EUCHARISTIE
ES
HET CHRISTELIJK LEVEN.
[*
nooK
t
MONSEIGNEUR DE LA BOUILLERlE,
Bisschop van Carcaasonne.
i\'t-ijs eo Cent».
w
S QBAVENHAGE
T. C. B. TEN HAGEN
Nobelstraat 20.
1870.
e
t\'Af*\'*
jz^QSk^^&fr^gzr&igtti
-ocr page 6-
:
I
*
-ocr page 7-
M
fihiTtf
JPtV
4
dm
:J>\'
DE
EUCHARISTIE
KN
HET CHRISTELIJK LEVEN.
t               DOOR
MONSEIGNEUR DE LA BOUILLERlE,
Bisschop van Carcassonno.
-ff:<
Sub tuum jrraesidium, Immaculata.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
COLL THOMAASSE
SGRAVENHAGE,
T. C. B. TEN HAGEN
Drukker—Uitgever
1870.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
w
A06000006146504B
0614 6504
-ocr page 8-
-ocr page 9-
INLEIDING.
In mijne preeken en mijne geschriften heb ik
dikwerf herhaald «dat de Eucharistie het aller-
heiligste Sacrament des Altaars, als \'t ware het
middelpunt van het christelijk leven is, dat zij
ons onze voornaamste pligten leert en ze ons
doet liefhebben, dat zij al de genaden welke wij
noodig hebben beheerscht en in zich zamenvat,
dat zij aan het geheel der godsdienst eene won-
derbare krachtdadigheid en eene bekoorlijkheid
mededeelt, waarvan zij alleen het geheim bezit.»
Dit boekske is eenvoudig de ontwikkeling van
dit denkbeeld.
Sedert lang heb ik mij eene zeer zoete gewoonte
gemaakt om alles tot de Eucharistie terug te brengen.
Zoo heb ik, vroeger, het heilig Evangelie over-
wegende, er mijn behagen in geschept om op
elk zijner bladzijden den beminnelijken stempel
van den God des tabernakels te ontdekken, en de
-ocr page 10-
IT                                               INLEIDING.
woorden van den gewijden tekst hebben mij als
vanj zelf eene soort van klein eucharistisch Evan-
gelie bezorgd, dat, door de bekwame hand van
een^vriend [verklaard, welligt eenig nut aan de
zielen heeft verschaft (1).
Later, een niet minder goddelijk boek, dat der
schepping, openende, heb ik zonder moeite in elk
geschapen voorwerp een beeld en een zinnebeeld
van den God der Eucharistie herkend. En al de
zigtbare dingen die ons, volgens de uitdrukking
van den Apostel (2), gegeven zijn om de onzigt-
bare dingen beter te begrijpen, hebben mij zelven
vooral geholpen om de zoetheden van het altaar-
geheim beter te smaken en beter in te zien (3).
Hoe gemakkelijk is het mij van toen af geweest
om, wanneer ik het christelijk leven bestudeerde,
daarin niets anders te zien dan eene afstraling
van de heilige Eucharistie!
De Eucharistie is dierbaar aan vele zielen, maar
hare praktijk oefent welligt geen genoegzaam krach-
tige werking op het leven van de meesten harer uit.
De praktijk van de Eucharistie, het geheele
(1) Méditations sur VEucharistie, Sujets de méditation pourVado-
ration perjétuelle,
développés par M. 1\'abbé Ant. Ricard.
|2) Rom. 1, 20.
(3) Etudes sur Ie symbolisme de la nature.
-ocr page 11-
INLEIDING.                                                 T
christelijke leven doordringende, aan te toonen,
dit is het doel \'t welk ik mij heb voorgesteld.
Indien ik mijn boek zou durven aanbieden als
eene zeer kleine nabootsing van een groot voor-
beeld, dan zou ik zeggen dat ik in zekere mate
eene Inleiding tot hel godvruchtig leven heb wil-
len schrijven door de goddelijke Eucharistie.
De devotie, zoo leert de engelachtige Leeraar (1),
is in ons die vaardigheid van den wil, welke ons
tot de dienst van God brengt.
Maar onze wil is nooit vaardiger dan wanneer
de liefde van Jesus Christus haar dringt (2), en
de dringendste liefde des Verlossers ten onzen
opzigte is die, welke Hij on in het Sacrament
des Altaars betuigt.
Ach! geef mij eene ziel die goed en dikwijls
communiceert! De Eucharistie zal haar zeer snel
op de wegen der degelijkste en verhevenste de-
votie geleiden.
Op het voorbeeld van den heiligen Franciscus
van Sales heb ik een gemeenzamen vorm gekozen,
dien van een eenvoudig onderhoud met eene chris-
telijke ziel
(3).
(1) 2: 2, Q. 82, a. 1. — (2) II Cor., V, 14.
(3) Een en ander onderhoud, in den vorm van conferentiën,
is in mijne bisschopsstad gepredikt.
*
-ocr page 12-
INLEIDING.
Vervolgens heb ik mij, even als de heilige Bis-
schop van Genève (1), ten doel gesteld om niet
slechts de lieden te onderrigten die in afzondering
leven, maar degenen die in de wereld zijn en
wier staat hen verpligt om uitwendig het gewone
leven te leiden. Allen hebben behoefte aan de
Eucharistie, en geen hunner dien dit goddelijk Sacra-
ment niet bij magte is heiliger en gelukkiger te maken.
Daarom heb ik onder de duizenderlei middelen
van heiligmaking welke God ons geeft, bij voor-
keur de Eucharistie gekozen om de christelijke
ziel te leiden.
«Het bloemenmeisje Glycera verstond de kunst
om de bloemen met zooveel verscheidenheid te
schikken en te mengen, dat zij met dezelfde bloe-
men eene groote afwisseling in hare bloemrui-
kers bragt» (2).
Wat mij betreft, christen lezer, ik bied u slechts
ééne bloem aan, de veldbloem, de lelie der val-
lei
(3). Maar deze céne bloem heeft zoo verschei-
den geuren en wisselt hare schakeringen zóó
goed af, dat zij alleen in staat is om al de zielen
te bekooren en ze voor God op te sieren.
(1)   Inleiding tot het godvruchtig leven. Voorrede.
(2)  Ibid. Voorrede.
(3)  Cant. II, 4.
<
-ocr page 13-
I.
DE EUCHARISTIE.
EX
HET CHRISTELIJKE HART.
l\'oni\' me ut siijnacidn.nl super cor limm.
Plaats mij als een\' stempel op uw
hart.
(Cant. VIII, 6.)
I
0! welk een beminnelijken en magtigen invloed doet
de Eucharistie aan ons hart gevoelen ! Kan men zich het
christen hart denken zonder het in verband te brengen
met de Eucharistie? Kan men de Eucharistie noemen
zonder te denken aan hetgeen zij voor het hart is?
Wanneer men in één adem de Eucharistie en het hart
noemt , dan scheidt men niet wat God zelf vereenigd
heeft, en wanneer men de geheimen des harten en de
geheimen der Eucharistie overweegt, dan stelt men zich
beter in staat beide te begrijpen.
-ocr page 14-
8                                           DE EUCHARISTIE
Ons hart is de gezegende grond, waarop het christelijk
leven ontkiemt en zich ontwikkelt. Door het hart zijn
wij christenen
Maar door welk zaad wordt de grond onzes harten
vruchtbaar gemaakt ? Door de goddelijke Eucharistie.
Zij, in ons tegenwoordig zijnde, onderrigt en vormt
ons hart, opdat het volmaakt christelijk worde.
Door deze beide denkbeelden te ontwikkelen, zou ik,
o christen ziel, u willen onderhouden over de zeer be-
koorlijke betrekkingen welke het God behaagd heeft
tusschen de Eucharistie en het hart te vestigen. Voor
dat ik met u in de bijzonderheden van het christelijk
leven doordring, is het gepast u over zijne twee
hoofdbestanddeelen te spreken : het hart en de Eucha-
ristie.
II.
Ik heb het u reeds gezegd: het hart maakt ons
christenen. Beklagen wij ons daarover niet, o christen
ziel. In den grond der zaak, is er in ons niets beters,
niets gemakkelijkers om ons ten goede te rigten dan
het hart.
Ongetwijfeld zijn de geest, het verstand, de verbeel-
ding, het geheugen bewonderenswaardige vermogens;
maar vooreerst zij zijn zeer zeldzaam. Vervolgens, hoe-
veel inspanning, hoeveel moeite, hoeveel studie vordert
het niet om ze tot ontwikkeling te brengen! Eindelijk,
-ocr page 15-
EN HET CHRISTELIJKE HART.                                9
die schitterende hoedanigheden geven meer vat aan den
hoogmoed, en God verafschuwt den hoogmoed. Met veel
geest, met veel talent, met veel genie zelfs, kan men een
zeer slecht mensch zijn.
Indien wij van onze hoedanigheden tot de daden over-
gaan, moeten wij bekennen dat ze, in waarheid, zoo
weinig Ie beteekenen hebben, dat het der moeite niet
waard is daarbij stil te staan. Onze grootste werken
zijn al zeer spordig den menschen uit het geheugen
gegaan: en welke onzer dagelijksche handelingen schijnt
ons toe Gods aandacht en blik tot zich te moeten trek-
ken?... Gelukkig, o christin ziel, vestigt God zijne
oogen in ons op niets anders dan op het hart. Dominus
intuetur cor
(I). Dit is mij liever.
Ik weet niet of ik mij bedrieg, maar mij dunkt dat
men over het algemeen harl heeft, en dat, als het
maar eenigermate op de regte plaats is, men het
in duizcnderlei omstandigheden toont: men bemint eene
moeder, een vader, een broeder, eene zuster, een wei-
doener, een vriend.... Het is derhalve gemakkelijk God
te beminnen. Een Kerkvader roept dan ook uit: «Ik
vraag u niet dat gij naar het Oosten zult gaan om daar
de goddelijke liefde te zoeken, dat gij naar het Westen
zult terugkeeren om daar de menschelijke liefde te vin-
den. De goddelijke en de menschelijke liefde hebben
haar zetel in ons eigen hart.»
(1) I. Reg. XVI, 7.
-ocr page 16-
10                                        DE EUCHARISTIE
Wat toch is het hart?.... Het hartis, in ieder onzer,
dat bewonderenswaardig vermogen, dat ons, door eene
soort van onweerstaanbare aandrift, tot het goede aan-
spoort. Wij kunnen ons ongetwijfeld omtrent het goede
vergissen, maar het hart zelf zegt ons genoeg dat God
het opperste goed is. Het hart is dus niets anders in
ons dan het vermogen om tot God te gaan.
Ons hart mag, wel is waar, niet vreemd blijven aan
al wat ons omringt en onze genegenheid verdient: maar
met deze voorwaarde, dat al wat ons omringt en al wat
wij beminnen ons tot God zal voeren. Ons hart moge zich
her- of derwaarts bewegen, zich regts of links wenden,
het is al om het even, mits het steeds eene zelfde rigting
volge, de rigting namelijk die tot God geleidt.
Moet het ons dan verwonderen dat God voorname-
lijk aan ons hart toevertrouwt al wat betrekking tot de
godsdienst heeft?
4°. De godsdienst bezit twee groote geboden die al
de anderen beheerschen en, volgens de woorden des
Verlossers, de Wet en de Profeten bevatten. Het zijn
twee geboden dos harten: «Gij zult God bovenal en den
naaste als u zelven liefhebben (1).
"•2°. De normale staat der christen ziel, die zonder wei-
ken hij God onmogelijk kan behagen, de staat der hei-
ligmakende en inwonende genade, die, volgens de uit-
drukking van den engelachtigen Leeraar, reeds het begin
(1) luc. X, 27.
-ocr page 17-
EN HET CHRISTELIJKE HART.                            11
der glorie is, die staat is wezenlijk een staat van liefde,
want hij is niet anders dan «de liefde van Jesus Chris-
tus in onze harten door de kracht van den Heiligen
Geest uitgestort.» Charitas Dei diffusa est in cordibus
nostris per Spirilum Sanctum
(1).
3°. De vervulling van het christelijk leven kan tot
deze twee punten worden teruggebragt: door een opiegt
geloof de waarheden aannemen, welke God ons open-
baart, en de opregtheid van ons geloof door onze wer-
ken openbaren. Maar gelooven en handelen, is bemin-
nen. Het geloof openbaart ons, wel is waar, ondoor*
grondelijke geheimen, maar de liefde doet zich aanstonds
als eene zoete kracht gevoelen, die ons geneigd doet
zijn om ze aan te nemen. De christen ziel heeft haren
God zoozeer lief, dat zij er ter naauwernood aan denkt
dat zij hem niet ziet, en hare vurige liefde verdrijft een
gedeelte der duisternissen, waarin haar geloof gehuld is.
Gelooven is beminnen; handelen is insgelijks beminnen.
Zoo als het hart is, zoo is de daad. De liefde is het begin van
het werk, zij vergezelt en voltooit het, want de liefde
is de vervulling der wd, plenitudo Leyis dilectioQ). De
liefde maakt de daad gemakkelijk; zij maakt het juk
zoeter en den last ligter.... En op deze vervloekte
aarde, waar de zonde slechts distelen en doornen gezaaid
had, doet de christelijke liefde bloemen ontluiken op
al de paden die wij bewandelen.
(1) Rom. V, 5. (2) Rom. XIII, 10.
-ocr page 18-
12                                       DE EUCHARISTIE
Ik heb van de zonde gesproken. Wat is dan toch de
zonde, o christen ziel?. .. Eene beweging onzes harten
om zich van God te verwijderen, en de maat van de
zonde is de maat van die verwijdering.... Maar het
hart zelf geneest de wonde welke het heeft geslagen.
Indien het de treurige magt heeft om zich van God te
verwijderen, kan het ook tot Hem terugkeeren. Eene
enkele oefening van berouw, eene enkele oefening van
liefde, vereenigd met de tijdens verdiensten van Jesus
Christus, zijn voldoende om ons hart weder christelijk
te doen worden.
Eindelijk maakt het hart ons zelven niet alleen chris-
telijk, maar het verspreidt ook rondom ons het christe-
Iijk. leven. Het hart is een groote apostel, voornamelijk
in den schoot van het gezin. De geest en het talent
bekeeren zeer weinig; het hart daarentegen wrocht won-
derbare bekeeringen. Daar waar de bewijzen schip-
breuk lijden, dringt het hart aan, en — het zegeviert!
Zie dan eens, o christen ziel, van hoc bovenmate groot
gewigt het is, dat uw hart geheel aan God toebehoore.
Ongetwijfeld belmoren al de krachten van ons wezen
Hem toe, en volgens de uitdrukking van David, moet
onze ziel en al wat in ons is, zijn heiligen naam zege-
nen (1); maar niets in ons is meer verpligt aan God
toe belmoren dan het hart. AI zoudt gij den geest der
Engelen bezitten en hunne taal spreken, indien uw
(1) Ps. Cll, 1.
-ocr page 19-
EN HET CHRISTELIJKE HART.                          13
hart God niet liefheeft, zijt gij niets. De christenziel
is het christen hart.
Het christen hart! verheven on verrukkelijk meester-
stuk van de schepping des Allerhoogsten! Het christen
hart! verheven hart dat, volgens de uitdrukking van
den heiligen Paulus, niets kan smaken en beminnen
dan hetgeen daar boven is. Het christen hart! teeder
hart, dat van de hoogten waarheen het opstijgt, gaarne
de ladder onzer ellenden afdaalt, om beter in haar
bereik te zijn. Het christen hart! sterk hart dat alle
beproevingen en alle lijden weerstaat!... Ach! om dit
meesterstuk te vormen was eene goddelijke hand noo-
dig!... Ik bedrieg mij, daartoe was het hart van een
God noodig, het hart van Jesus Christus in de goddelijke
Eucharistie: dit inderdaad, o christen ziel, dit schept
het christen hart.
III.
Het Evangelie plaatst een kostbaren en getrouwen
getuige van de instelling van het Sacrament der liefde
voor onze oogen; bet is de heilige Joannes. Al de
apostelen zitten aan het Avondmaal in de Eetzaal,
maar de heilige Joannes plaatst zich digt bij zijn Mees-
ter, neigt het hoofd op zijn goddelijk hart, doet het
daarop rusten en hij luistert... Hij luistert, o chris-
ten ziel, en hij hoort die schoone woorden, welke nog
minder van de lippen van Jesus Christus dan van zijn
hart voortkomen: «Nadat Ik de mijnen die in de wereld
-ocr page 20-
14                                   DE EUCHARISTIE
waren zoozeer heb liefgehad, wil Ik hen in het einde
nog meer liefhebben (1). » Deze woorden zijn de open-
baring der Eucharistie; ja, zij komen voort uit het hart
van Jesiis Christus.... Ach ! ongetwijfeld, het geheele
leven des Verlossers openbaart ons zijne liefde. Zijne krib
is de liefde; zijn kruis is de liefde. Maar vóór dat Hij
zich aan dit kruis liet hechten om daaraan te sterven,
wil Hij dat zijne liefde een onsterfelijk leven verkrijge!
dat Hij zelf sterve, maar dat zijne liefde leve: dat zij
leve onder den sluijer der hostie; dat zij leve in het
tabernakel; dat zij overal in den boezem der Kerk
leve. De liefde van Jesus Christus, altijd levende, altijd
tegenwoordig, ziedaar de goddelijke Eucharistie.
Zij heeft haar uitgangspunt in het hart des Verlossers!
Is het dan te verwonderen, dat zij zich voornamelijk tot
ons hart rigl ? Inderdaad, ik herhaal het u, de voor-
naamste werking van het Sacrament des Altaars, bestaat
daarin dat het in ons een christelijk hart vormt.
Hoc geschiedt die vorming? Men zou zeggen dat de
Eucharistie wil navolgen wat God gedaan heeft om den
eersten mensch te scheppen. God neemt een weinig
leem, blaast daarin eene onsterfelijke ziel en brengt
daarin zijn eigen goddelijk beeld voort. Desgelijks nadert
de God der Eucharistie tot het leem onzes harten, Hij
raakt dat leem niet alleen slechts met zijn adem, maar
met zijn eigen hart aan. Het leem van ons hart, ver-
(1) Joao. XII r, 1.
-ocr page 21-
EN HET CHRISTELIJKE HART.                            15
eeoigd met het hart van Jesus Christus, dat is het
christelijk hart.
En zien wij nu al aanstonds welke bewonderenswaar-
dige uitwerkselen deze onuitsprekelijke vereeniging in
ons voortbrengt.
Wanneer wij alleen het oog vestigen op onze natuur
en onze gevallen natuur, dan kan men aan \'s menschen
hart drie groote gebreken herkennen: de verlaging, de
hardvochtigheid, de zwakheid. De Eucharistie verbetert
die gebreken en herstelt die ellenden.
IV.
De verlaging. — Ik omschreef het hart, bij voorkeur:
het vermogen dat in ons is om tot God te gaan. En,
inderdaad, God is het middenpunt van \'s menschen hart,
Hij is zijn einde; Hij is zijn opperste goed, en de zonde,
voegde ik daarbij, is niets anders dan de tegenovrrge-
stelde beweging die ons van God verwijdert. Is het
dan niets voor ons hart, o christen ziel, zich van zijn
middelpunt te verwijderen, den tegenovergestelden weg
van zijn doel in te slaan, een vergankelijk goed te
verkiezen boven Dengene, die het opperste goed is?...
Ach! dit is niets minder dan eene ontzettende wanorde,
en voor het hart bestaat de straf voor die wanorde in
de verlaging, waarin het vervalt.... Onderstel een oogen-
blik dat eene dier sterren welke zich om de zon bewegen
en van haar hare helderheid en hare plaats aan den
-ocr page 22-
46                                         DE EUCHARISTIE
hemel ontlecnen, onderstel, zeg ik, dat eene dier sterren
verdoold raakt, en zich van haar middelpunt verwijdert,
dan houdt haar licht op; en zij valt van de hemelen,
waarin zij zich in evenwigt hield, in grondelooze diepten.
Hetzelfde heeft met ons arme hart plaats. Wie zal het
uit den afgrond kunnen redden? Ach! ongetwijfeld het
berouw, maar vooral in een berouwhebbend hart de
tegenwoordigheid der Eucharistie. «Hoe zijt gij gevallen,
o hart des menschen.gij die des morgens zoo schitterend
waart opgekomen?» Quomodo cecidisti, quimane orieba-
risl
«Zie nu ligt gij ter aarde», corruisti in terram(l);
en gij kunt uwe zon niet wedervinden! maar Zij zelf
neigt zich tot u, en zich, om u beter te wachten, onder
den sluijer der Eucharistie verbergende, omhelst u, rigt
u op!— Klim weder op, o hart van den mensch, en
herneem uwe plaats in de hemelen.
De Eucharistie is het redmiddel voor de verlaging
onzes harten, zij neemt zijne hardheid weg. — Het
christelijk hart moet niet alleen God bovenal beminnen;
het moet ook alle dingen om God liefhebben. En dit
juist geeft aan hel hart zijne onvergelijkelijke goedheid,
zijne onvergelijkelijke teederheid en zijne onvergelijkelijke
aantrekkelijkheid. Zie het hart der Heiligen. De Heiligen
behooren, wel is waar geheel aan God toe, maar tevens
zijn zij alles voor allen; en daarom verdienen zij dien
lof van den gewijden schrijver, dat ze zijn «bemind bij
(1) Is. XIX, 12.
-ocr page 23-
EK HET CHRISTELIJKE HART.                             17
God en hij de menschen» , dilectus Deo et hominibus (1).
O! hoe groot en teederlievend is het hart der Heiligen!
De geheele menschhcid is voor hunne teederheid niet
genoeg, maar moet zich nog over de gansche natuur uit-
storten. De Heiligen zien God in de ster die vonkelt, in
het gras dat groeit, en de beek die ruischt. Zij beminnen
de ster, het gras, de beek. Gelijk de heilige Franciscus
van Assisiê, noemen zij elk geschapen wezen, .mijn
broeder of mijne zuster, en geloof niet dat deze on-
gekunstelde teederheid, in hen slechts eene poezij des
harten is; neen het is veeleer de godsdienst des harten,
die haar oorsprong in God zelven heeft.
Welnu! het hart dat zich door de zonde verlaagt,
zweert èn die godsdienst èn die teederheid af, het krimpt
ineen en verhardt.... Ik wil niet over dit punt uitweiden:
eene noodlottige ondervinding geeft meer licht dan alle
mijne woorden: «De verleide duif heeft geen hart meer.»
Columba seducta non habens cor (2).
Waar zullen wij dan de ware tederheid des harten
terugvinden, anders dan in het tabernakel? Het is de
brandoven waarin al de harten zamensmelten, en waar-
voor de hardste harten week worden.... Herinnert gij u
die profetische woorden, welke de Heer eens aan Ezechiël
ingaf. «Ik zal u uw steenen hart afnemen, en u een
hart van vleesch geven.» Auferam a vobis corlapideum,
cor carneum dpbo vobis
(5). De God der EJuc^aristie ver-
,(1) Eccl. XVI, 1. (2) Otee, II, 11. ^S) XI, 19.
-ocr page 24-
18                                         DE EUCHARISTIE
wezenlijkt die zoete godspraak. De zonde immers, had
ons in de plaats van het hart een harden steen achter-
gelaten , en men behoeft slechts een blik te werpen op
de geschiedenis van de heidenschc wereld, om te zien
dat zij werkelijk niets dan een steenen hart had. Maar
Jesus Christus verschijnt, hij stelt de Eucharistie in, en
ter naauwernood hebben de eerste geloovigen zich met
deze hemelsche spijs gevoed, of men zegt overal, hen
aanschouwende: Ziet hoe zij elkander liefhebben! In de
plaats van den harden steen, heeft de Eucharistie ons
een hart van vleosch gegeven. Aufcram a vobis cor
lapideum
; cor carneum dabo vobis.
Eindelijk ontveinzen wij het ons niet: een derde gebrek
des harten, ongelukkigerwijze het meest algemeen, is
de zwakheid. — Helaas! het hart behoeft slechts zwak
te zijn om zich te verlagen; om zich te verheffen, moet
het sterk zijn. Het christelijk leven vordert kracht;
deugden te beoefenen, beproevingen te ondergaan, be-
koringen te overwinnen, moeijelijke pligten, welke men
dagelijks moet vervullen, elk oogenblik offers te bren-
gen, dit alles zijn even zoo vele getuigenissen, welke
God ons vraagt, en geen harer die niet veel moed ver-
eischt... O christen ziel, vrees niets: de God der Eucha-
ristie zal u die kracht en dien moed geven. Hoort hoe
Hij tot eene dier zielen spreekt, die Hem het meest be-
inind heeft, tot de Bruid van het Hooglied: «Plaats Mij
als een stempel op uw hart en op uw arm.» Pone Me
ut signaculum super cor tuum, ut signaculum super
-ocr page 25-
EN HET CHRISTELIJKE HART.                             19
brachium tuutn (1). Op uw hart, opdat het teeder zij;
op uw arm, opdat hij sterk zij. «Plaats Mij als een
stempel». Let wel, bid ik u, op die woorden. —
«Plaats Mij als een stempel», opdat Ik in u gevestigd
worde, opdat Ik van U doordrongen worden, opdat Ik
mij met U vercrnzelvige.
O wondervolle stempel der Eucharistie, die niet alleen
het wapen, noch het devies, noch het beeld van den
Vorst onzer zielen , maar die welbeminde Vorst zelve
is! Wanneer Hij zich op ons hart en op onzen arm heeft
afgedrukt, dan behooren ons hart en onze arm ons niet
meer toe. Dan bemint als \'t ware ons hart niet meer , dan
bemint Jesus Christus in ons. Dan handelt onze arm niet
meer, maar Jesus Christus handelt in ons. Hij plaatst zich op
ons hart, en wij beminnen; Hij steunt op onzen arm,
en dan zijn wij sterk. Maar Hij versterkt onzen arm alleen
omdat Hij ons hart heeft verwarmd. Onze liefde maakt
onze kracht uit, verdrijft al onze vrees, overwint al
onze beproevingen, zegeviert over al ons lijden, maakt
ons sterk zelfs tegen den dood, fortis ut mors diketio (2);
V.
Zoete gedachte, o christen ziel, de heilige Eucharistie
schept het christen hart!.... Welligt moet zij in u een
geheel nieuw hart scheppen! Maar zij ziet niet tegen
dien arbeid op! Uw hart zal gewillig zijn, en de Eucharistie
(1) Cant. VIII, 6. (2) Cant. VIII, 6.
-ocr page 26-
20            DE EUCHARISTIE BH KT CHRISTELIJKE HART.
zal het vormen, en zoo doende zult gij, door uwe eigene
ondervinding, het zoete geheim geleerd hebben, dat ik
getracht heb u in deze bladzijden te ontsluijeren. —
God heeft in zijne goedheid, de Eucharistie voor ons hart,
en ons hart voor de Eucharistie gemaakt.
-ocr page 27-
II.
DE EUCHARISTIE
V
HET k I N I).
Sinite parruloi venire ad me.
Laat de kinderen tot mij komen.
(Mare. X, 141).
I.
«Laat de kinderen lot mij komen!».... Zoele en be-
koorlijke woorden, die ik u toevertrouw, o christea
ziel! De Verlosser was op aarde nedergedaald om al
de menschen te onderrigten: Hij was het licht dat de
gansche wereld ging verlichten. Elk woord dat uit zijn
mond voortkwam, verkondigde eene verhevene waar-
heid, die noch in de scholen van Indië, noch in die
van Griekenland gehoord was; zijn toon overreedde al
de harten, zijne taal zou eenmaal de grootste geesten
boeijen, en toch, toen de opgetogen menigte zich ron-
-ocr page 28-
22                             de EücirvnisTiE
dom Hem verdrong, riglte Hij deze woorden lot zijne
apostelen: «Laat de kinderen tot mij komen.» Sinite
parvulos venire ad me.
Waarom, o christen ziel, die voorliefde van den Ver-
losser ten opzigte der kinderen?...
Vooreerst, het kind is de toekomst!... En even als
de landman in de lente met liefde het oog vestigt op
het koorn dat opschiet en den knop die zich ontwikkelt,
zoo had de Verlosser, die alleen in de wereld was ge-
komen om er hel goede zaad uit te strooijen, blikken
vol teederheid voor die zoete vruchten der toekomst,
de kinderen.
Voorts moet gij u deze woorden van den profeet
Jeremias herinneren: «Het is goed voor den mensch
het juk van kindsbeen af gedragen te hebben (1).» Welk
ander juk dan dat waarvan de Verlosser eens zou zeg-
gen: «Leert van Mij dat mijn juk zoet en mijn last
ligt is (2).» Indien wij, als kinderen, het beminnelijk
juk der leer hebben aangenomen, dan zullen wij, als
menschen, den verhevenen last van den pligt zonder moeite
dragen. Ach! bedanken wij den Heer, dat Hij de kinderen
zoo spoedig tot Zich geroepen heeft.
II.
Maar rigt vooral de aandacht op de betrekkingen , die
het God behaagd heeft tussclien de christelijke gods-
(1) Thren. III, 27. — (2) Matth. XI, 30.
-ocr page 29-
EN HET KIND.                                      25
dienst en het kind te vestigen. Zedigheid en eenvoudig-
heid, ongekunsteld geloof en gewillige onderwerping,
zuivere liefde en levendige hoop, het zijn de hoedanig-
heden van het kind en ook de deugden van den christen.
De herschapen aarde had behoefte aan de nieuwheid
van het kind. God lieeft gewild dat de christenen kinderen
zouden zijn, maar de nederigheid der kinderen heeft
hen boven de vorsten der wereld verheven. Hunne onwe-
tendheid heeft meer licht verspreid dan al de weten-
schap van den Areopagus, en Jesus Christus heeft in
zijn persoon het profetische woord verwezenlijkt: «De
wijsheid heeft de taal der kinderen welsprekend gemaakt.»
Sapientia linguas infantium fecit disertas (1).
III.
Maar hoe! wordt die eerste uitnoodiging welke Jesus
Christus tot de kinderen rjgtte, hun niet dagelijks her-
haald? En indien wij hen, heden nog, na achttienhonderd
jaren, zich in zulk een groot getal en met zulk eene
ongekunstelde vreugde rondom den Heer zien schi. \'en,
is het niet omdat zij de echo van het goddelijk wooru
in de verte hebben hooren klinken?
Ja, Jesus Christus roept de kinderen. Maar indien
zij zoo gemakkelijk tot Hem komen, het is omdat Hij
zelf in het Sacrament zijner liefde tot hen komt.
Gezegend zij inderdaad de heilige Eucharistie die,
sedert den avond van hare instelling, altijd in ons mid-
(1) Sap. X, 51.
-ocr page 30-
ii                                     DE EUCHARISTIE
den levende, niet ophoudt Jesus Christus weder voor
onze oogen en bij ons hart te plaatsen, en, onder ons
elke omstandigheid van zijn sterfelijk leven hernieu-
wende, de geschiedenis des Evangelies door alle een-
wen doet voortduren.
Wij zijn blind, en de Eucharistie doet ons zien; wij
zijn lam, en zij doet ons gaan; ontroerd en veront-
rust, gelijk Martha, en zij herinnert ons het eenig noo-
dige; vurig aan zijne voeten gelijk Maria, en zij doet
ons, in de geneugten der communie begrijpen, dat wij
het beste deel verkoren hebben (1).
De God der Eucharislie beantwoordt steeds en in elke
omstandigheid aan de dadelijke behoefte onzer ziel, en
Hij spreekt het woord tot ons dat wij gaarne van zijne
lippen zouden vernemen.
IV.
Welnu! o christen ziel, pas die leer op het kind toe.
Jesus Christus heeft het zeer bijzonder gedurende zijn
sterfelijk leven liefgehad, Hij gaat voort met het lief
te hebben in de goddelijke Eucharislie. Hij wijst op
zijn tabernakel en zegt: «Laat de kinderen tot mij
komen.» En Hij zegt het aan iedere christen moeder;
Hij zegt het aan ieder zijner priesters. Hij zegt aan de
moeders: Uw hart dat Ik geschapen heb kan niet moe-
derlijker zijn dan het mijne. Uwe waakzaamheid be-
«chermt uwe zonen niet zoozeer als de schaduw van
t) Lac. X.
-ocr page 31-
EN IIKT KIND..                                                  2\'j
mijn altaar. Uwe liefkozingen, hoe teeder ze mogen
zijn, zijn voor hén geen communie waard. «Laat de
kinderen tot Mij komen.» Hij zegt aan de priesters:
De ziel van het kind is een vruchtbare grond waarop
al wat goddelijke kiem is gemakkelijk ontwikkelt en ont-
luikt. Indien gij iater veel wilt oogsten, kweekt dan die
jeugdige bloemen eerst. En indien gij eenmaal een volk van
vurige christenen aan \'sHeeren Tafel wilt zien aanzit-
ten, vergadert dan eerst om mijn altaar die kleine en-
gelen. «Laat de kinderen tot Mij komen.» — Hij zegt
aan het kind zelf: «tk heb u een zuiver hart geschon-
ken, opdat gij Mij meer zoudt liefhebben. Ik heb u
eene eenvoudige ziel geg ven om Mij beter met u te
kunnen onderhouden. Ik heb u eene welsprekende tong
gegeven, omdat uwe lofliederen mij behagen. Ik wil nu
de melk en den honig der Eucharistie op uwe lippen
plaatsen, opdat gij smaken moogt hoe zoet Ik ben !!
Ik vraag u tot Mij te komen, vlugt mij niet!
V:
Daar bestaat voor ieder kind een heiliger, door God
gezegender, beminnelijker dag dan al de anderen; een
dag waarop het, in alle waarheid, aan die uitnoodiging
des Verlossers: «Laat de kinderen tot Mij komen» , be-
antwoordt. Het is de dag waarop het voor de eerste
maal tot het Heilig Sacrament des Altaars nadert.
Het kind heeft den leeftijd bereikt waarop wat goed
en edel in zijne natuur is zich in hem begint te ont-
*
-ocr page 32-
26                                        DE EUCHARISTIE
wikkelen, waarop alles wat bedorven en slecht is nog
aarzelt zich van hem meester te maken, waarop hij
reeds man is met het verstand en het hart, en nog door
de onschuld en de godsvrucht op de Engelen gelijkt.
Reeds neemt zijn jeudig verstand de waarheid met vreugde
aan gelijk zijn oog zich voor het daglicht opent, en de
eerste ontboezemingen zijns harten rigten zich bij voor-
keur lot het goede: hij heeft God, hij heeft zijne moe-
der lief.
Maar vooral voegt de genade des Heeren die in hem
gerust heeft van den dag zijns doopsels af, en die hare
werking in hem deed toen hij nog in de schaduwen zijner
wieg sliep, eene geheel hemelsche schoonheid aan zijne
ziel toe. Zij bereidt en opent het heiligdom waarin de
Heer gaat nederdalen.
Hij daalt daarin neder___ met welk eene vervoering,
met welk eene overvloedige uitstorting!..... De gouden
vaten onzer altaren zijn te koud, te arm, te eng om
het Sakrament der liefde te bevatten: de Verlosser houdt
zich daarin alleen op om tot ons te komen. Maar helaas!
zijn onze zielen, die door de zonde verflenst, door de
aanraking met de eeuw versleten zijn, die oud zijn
geworden door de gewoonte van het kwaad, beter dan
het goud onzer ciboriën? Jesus Christus kiest bij voor-
keur het kind, dat bevallig en levendig tabernakel, welks
sieraad de zuiverheid is en dat zich met eene onverge-
lijkelijke teederheid opent om Hem te ontvangen....
Wie zal het onderhoud van het kind met den God
»
-ocr page 33-
EN HET KIND.                                         27
der Eucharistie beschrijven! O christen ziel, gij hebt
dikwijls gecommuniceerd— Is het niet waar dat dit
eerste onderhoud tusschen Jesus Christus en u bekoor-
lijker is geweest dan al de anderen ?
Wat heeft de Heer tot u gesproken en wat hebt gij
Hem geantwoord? D;it is uw geheim des Konings!...
Maar herinner u dat uw laatste woord ecne belofte is
geweest. De eerste communie van een kind is zóó ge\\vig-
tig en zóó zoet omdat zijne toekomst daarbij betrokken is.
VI.
Maar, dank zij de Eucharistie! door de kinderen tot
zich te doen naderen, trekt zij ze aan tot het chris-
ten leven en maakt hunne volharding gemakkelijker.
Inderdaad, de eerste communie spreidt over het geheele
leven hare beminnelijke en alles beheerschende werking,
en mits vrome en bekwame handen in de ziel van
het kind het heilig vuur weten te onderhouden waar-
door het dan brandt, gaat dit schoone vuur in haar niet
meer uit. Wanneer God zich voor de eerste maal aan
het kind geeft, overlaadt Hij het met zijne gaven, maar
Hij put ze niet uit. Zal ik u, christen ziel, zeggen
wat mij vooral de eerste communie doet liefhebben? Het
is dat zij de eerste is en dat andere communiën haar
zullen volgen. Elke communie vermeerdert het licht van
het verstand, de godsvrucht van het hart, de geestkracht
van den wil. Het kind ziet, wel is waar, een langen en
moeijelijken weg voor zich geopend; maar indien de
\'
-ocr page 34-
28                                             DE EUCHARISTIE
wensch alleen om zijne eerste communie goed te
doen zijne eerste jeugd heeft gered, hoe zou hel dan
mogelijk zijn dat de communiën die op de eerste znl-
len volgen, zijne jongelingsjaren niet zullen behoeden?
De schiijver der spreuken heeft gezegd: «De jonge-
liiig volgt zijn eersten weg, en zelfs als hij oud is
geworden, wijkt hij daarvan niet af (1).» De eerste
weg van den christen jongeling is die welken de God
der Eucharistie heeft zorg gedragen dat hij insloeg op
den dag zijner eerste communie. Dit is een gelukkige
weg waarop men loopt, dewijl de Eucharistie ons
medevoert door zijn weiriekenden geur! De jonge-
ling zal dien zijn gansche leven volgen, en aan de
eindpaal gekomen, zal hij uitroepen: «Hoe zou ik er
aan hebben kun icn denken om dien weg te verlaten?
De Heer heeft mij geleid en niets heeft mij ontbroken
(2). O hoe gemakkelijk schijnt mij de weg van de eerste
communie naar den hemel!
VII.
Terwijl ik u, o christen ziel, herinnerde dat Jesus
Christus het kind liefheeft, het vooral liefheeft op den
dag zijner eerste communie, en dat deze, op hare beurt
de zekerste waarborg is van eene heilige volharding,
heb ik herinneringen welke u altijd dierbaar zijn in uw
geheugen teruggeroepen.
(1)  xx, e.
(2)  Ps. XXII, I.
-ocr page 35-
EN HET KIND.                                     29
Maar gij zijt geen kind meer; en waarom moet ik u
desniettemin ondei houden over de betrekkingen welke
God tusschen de Eucharistie en het kind heeft gesteld ?
Om twee redenen, christen ziel. Eerstens, omdat wij
op allen leeftijd, naar de uitdrukking des Verlossers,
weder kinderen moeten worden (i), indien wij het rijk
Gods willen ingaan. Vervolgens dewijl de Voorzienigheid
u zelve welligt de zorg zal kunnen toevertrouwen van
de eerste kinderjaren te bewaken.
Wij moeten allen weder kinderen worden!
Bemerk, o christen ziel, dat indien het kind, na zijne
eersie communie, de gevoelens behoudt welke hem op
dien schoonen dag bezielden, indien hij tot het einde
volhardt, dit het gevolg daarvan is, dat bij, mensch
geworden zijnde, bij voortduring in zich, met de hoe-
danigheden van een anderen leeftijd, eenige van de dcug-
den der kinderjaren zal hebben beoefend. Tusschen deze
en de christelijke deugden, — ik zeide het in den
beginne — bestaat eene wonderbare overeenkomst.
Maar hoe? Wil dat zeggen dat de christelijke gods-
dienst de vermogens van den mensch vermindert, èn
hen daardoor belet om hun vlugt te nemen én hen in
de luijers der wieg bindt? Neen, verre van dat, zij volmaakt
ae, zij breidt ze uit, verheft ze, en maakt hunne geheele
ontwikkeling gemakkelijker. Ik zou u willen doen begrijpen
hoe de christen, in de beoefening der deugd, de hoedanig-
(I) Matth. XVIII, 8.
-ocr page 36-
30                            de EircHARr§riE.
heden van de kinderjaren en van den mannelijken leeftijd
weet te vereenigen.
De vrome schrijver van de Navolging zegt zeer juist
dat de mensch zich op twee vleugelen boven de aarde
verheft: de eenvoudigheid en de zuiverheid (1). De een-
voudigheid die ons in God vestigt en de zuiverheid die
ons Hem doet genieten. Zijn nu beide deze beminnelijke
deugden niet die der kinderen en tevens die der Heili-
gen? Het kind is eenvoudig en het is zuiver. Open de
Levens der Heiligen. O! hoe wordt men, bij de lezing,
getroffen door die twee woorden onzer heilige Boeken:
«God gaat met de eenvoudige zielen om (2)»; en:
«Degene die zuiver van hart is, zal den Koning tot
vriend hebben (3).»
Intusschen hebben de Heiligen weten inenschen te
zijn, en welke menschen! Welk een moed in tegenspoed !
Welk eene algemeene offerwilligheid! welk eene werk-
zaamheid voor het goede! welk een geheel van heldhaftige
deugden! Bewonderenswaardig mengsel: kinderen en
menschen te gelijkertijd! de edelste en de moeijelijkste
roepingen des levens met eene mannelijke geestkracht
vervullende, en zorgdragende van altijd hunne vleugelen,
de vleugelen der eenvoudigheid en der zuiverheid te
bewaren, de vleugelen van het kind, de vleugelen der
duif, de vleugelen die ons boven de aarde verheffen en
ons naar God voeren!
(1) II, 4. (2) Spreuken III, 32 (8) Ibid. XXII, 11.
-ocr page 37-
EN-HET k\'r.Vl).                                      3i
/
VIII.
De Eucharistie nu zal u te gelijker tijd de deugden
van het kind en die van den mensen geven. Aan haar
zult gij de eenvoudigheid en de zuiverheid vragen. Zij
ook zal u eene godsvrucht mededeelen, teederlievend als
die van het kind, degelijk als die van den volwassene.
Gelukkig de ziel, die op eiken leeftijd, en telkens als zij
communiceert, hare eerste communie op nieuw doet!
Gelukkig de ziel, die, even alsDavid, zich aan de voeten
van het altaar verjongt!
Ongetwijfeld zullen uwe dagelijksche pligten van u eene
rijpheid van oordeel, eene wijsheid van raadgeving, een
ernst van gedrag vorderen, die niets gemeens hebben
met de kinderjaren. Maar is de Eucharistie de melk
van het pasgeboren kind, zij is ook het brood der
sterken en zij zal doen groeijen en groot worden tot
aan den volmaakten leeftijd van Jesus Christus (1).
IX.
Intusschen, ik heb het er bij gevoegd, kan het ge-
beuren, o christen ziel, dat de goddelijke Voorzienigheid
u zelve heeft uitverkoren om hare meer moederlijke
bediening uit te oefenen: die om het hart van het kind
te vormen, het in het christen leven in te wijden. Her-
inner u dan dat het uw eerste pligt zal zijn het, vol-
(1) Bph. IV, 13.
-ocr page 38-
7>-                                               DE EUCHARISTIE
gens de woorden van het Evangelie, liet tot den Heer
te laten naderen.
Dat het kind zelfs, nog vóór dat hij uw naam uit-
sprcke, den naam van Jrsus Christus stamele; dat zijne
nog waggelende schreden reeds den weg naar de kerk
kennen, en dat zijne handen zich even spoedig vouwen
om te bidden als zij zich naar u zullen uitstrekken.
Maar ik heb u reeds gezegd dat de dag eener eerste
communie bij uitnemendheid de dag was waarop de Heer
vroeg dat men de kinderen tot Hem zou laten komen.
Dien grooten dag moet gij dus aanhoudend voor oogen
hebben. Mij dunkt, de eerste opvoeding van het kind is
niets en kan niets anders zijn, dan eene voortdurende voor-
bereiding voor de groole handeling der eerste communie.
Het is eene zoete zedeleer die aan het kind wordt
gepredikt, wanneer zij eene goede eerste communie tot
regel neemt! Gij moet deze of gene deugd beoefenen, want
Jesus Christus vordert dat van een kind,dat zich voorbereidt
om Hem goed te ontvangen. Gij moet u van deze of gene
fout verbeteren , want zij zou het heiligdom waarin de Heer
weldra gaat nederdalen bezoedelen. Men zal alzoo door
de gesteldheid en de vorderingen van het kind het tijd-
stip berekenen, waarop het tot de eerste heilige communie
kan naderen. Indien de fouten welke het b.:gaat, ver-
pljgten hem langer van de heilige Tafel verwijderd te hou-
den, moet het gevoelen dat dit uitstel voor u een ver-
driet en voor hem eene gestrenge straf is. Maar indien
het vroom, braaf, gehoorzaam is, moet gij het gelukkig
-ocr page 39-
E* IIF.T KIND.                                           33
oogenblik verhaasten waarop die zuivere ziel tot haren
God zal naderen. Nooit zult gij te vroeg aan het gebod
van den goddelijken Meester gehoorzamen. «Laat de kin-
deren tot mij komen.» Maar als de eerste communie de
eerste grondslag is geweest van de opvoeding van het
kind, vergeet dan ook niet dat deze niet zal voortgezet
en voltooid kunnen worden dan door de communiën die
zullen volgen.
Zorg dat uw zoon heilig communiceert gedurende de
jaren zijner jeugd, en gij zult zijne eeuwige zaligheid
bewerkt hebben.
X
O christen ziel doe voor u zelve en voor degenen die
u omringen, uw voordeel met de betrekkingen welke
God tusschen de Eucharistie en het kind gesticht heeft.
De God van het tabernakel roept de kinderen tot zich,
en Hij opent hun het rijk des hemels: wordt gaarne
zelven weder kleine kinderen aan den voet der Eucharistie!
t
3
-ocr page 40-
III.
DE EUCHARISTIE
EN
HET GEBED.
Immolavi in tabernaculo ejta hostiam
vociferaiiónis.
Ik heb het offer
mijner lofliederen in zijn tabernakel
opgedragen.
(Psalm XXVI. 6.)
I.
Welke moet uwe eerste zorg zijn, o christen ziel, in-
dien gij wilt dat de godsvrucht al uwe handelingen
rigt en bezielt? De Verlosser zelve wijst het u aan
inde woorden van zijn Evangelie: «Men moet bidden en
niet ophouden met bidden. «Oportet orare et non de-
fieere
(1).
Wat toch is het gebed ?
De heilige Kerkvaders zeggen ons dat het eene
verheffing der ziel tot God is. «Het gebed, voegt
de heilige Augustinus daarbij, maakt ons los van de
(1) Luc. XVIII, 1.
-ocr page 41-
DE ECHARISTIE i:.V HET GEBED.                           35
aardsche dingen en doet ons tot den Hemel opstijgen.»
Maar, terwijl onze ziel zich tot God verheft en tot
Hem spreekt, daalt God tot ons neder en antwoordt
haar. «Het gebed stijgt op, gaat dezelfde Kerkvader
voort , en de barmhartigheid daalt neder.» Ascendit
preentio et descendit Dei misericordia.
Zoo wordt er door het gebed een -zoete en voort-
durende omgang tusschen God en de ziel gevestigd.
De christen heeft zijn verkeer in de Hemelen, zegt de
heilige Paulus (1), en, van den anderen kant, gewaar-
digt God zich in zijne goedheid, volgens de uitdruk-
king van een profeet, met den mensch op aarde te
verkeeren (2).
Op dit punt nu schijnt het christen leven met het
gebed zamen te smelten. Het is zelf niets anders dan
dat aanhoudend verkeer tusschen den hemel en de
aarde, waarin het gebed de genade vraagt en de ge-
nade op het gebed verleend wordt.
Zóó denkt ook de heilige Bonaventura: «Hij, die goed
bidt, weet goed te leven.» Vere novit recte vivere,qui
recte novit orare
(3).
II
Begrijp dan, o christen ziel, dat als uw eerste
pligt is te bidden, gij er het meeste belang in moet
stellen om goed te bidden. Goddelijke wetenschap van
(1) Philip, in, 20. (2) Bar. III, 38. (1) Sap. Lne. XVIII.
-ocr page 42-
56                                         DE EUCHARISTIE
het gebed, gij zijt meer waard dan al de mensche-
lijke wetenschappen; gelukkig hij, die u weet te ver-
krijgen! Maar hoe dikwijls hebt gij niet gevoeld hoe
moeijelijk het is te bidd;n? Juist omdat onze ziel zich
in het gebed tot God moet verheffen, belemmert al wat
haar naar den kant der aarde doet hellen hare vlugt
en houdt die tegen. Onze hartstogtcn die ons verlagen,
onze vermaken die ons verstrooijen, onze bezigheden
die ons tot zich trekken, onze arbeid die al onze aan-
daelil vraagt, zijn zoovele aardsche banden , die onze ziet
verhinderen op te stijgen. Helaas! onze natuur zelve
maakt het gebed moeijelijk. De Engelen zijn gelukkiger:
zij beschouwen de goddelijke schoonheid, en dat visioen
\'t welk hen verrukt, ketent hun geest en hun hart; wij
daarentegen, stijgen alleen tot God op met behulp van
de gevoelige voorwerpen, en op dien langen ladder
der wezens, houdt elke sport ons bij het opklimmen op.
Het gebed is voor ons eer.e inspanning. Ter naauwer-
nood boven gekomen valt onze geest weder neer, en
ontspant zich alleen wanneer hij zich aan ijdele gedach-
ten en aan al de nietigheden des levens overgeeft.
Antwoord mij, o christen ziel, is het niet tot uw
bitterste verdriet dat gij niet kunt bidden? Gij hebt de
bedriegelijke vermaken der wereld gaarne verzaakt;
maar er is eene opperste vreugde welke gij op deze
aarde begeert, namelijk die van een beminnend en
vurig gebrd. En als uw hart koud is, wanneer gij in
de heilige plaats verschijnt gelijk een woeste en water-
-ocr page 43-
E.N HET UEBED.                                           57
looze grond (I), wanneer gij den God dien gij overal zoekt,
nergens vindt, dan zijt gij immers bedroefd en verontrust,
en dan zijn uwc tranen immers als liet brood uwer
dagen en nachten? Hoc zou ik den Heer zegenen, indien
ik, u mijn geheim ontsiuijerende, beter leerde bidden.
III.
Mijn geheim, o christen ziel, is geheel in één woord
besloten: « de goddelijke Eucharistie.»
Zij vooreerst zal u het gebed gemakkelijker maken.
Is het niet uw eerste zorg, wanneer gij bidt, om u in
Gods tegenwoordigheid te plaatsen? Zoolang als dir god-
del ijke tegenwoordigheid op uwen geest straalt, verwij-
dert zij daarvan de vreemde gedachten; zoolang zij uw
hart verwarmt, vreest gij minder dat uw gebed zal ver-
flaauwen.
Ach! hoe gemakkelijk is het zich in Gods tegenwoor-
digheid te blijven houden wanneer men voor de Eucha-
ristie bidt! Zij heeft eene groote aanlokkelijkheid voor
de ziel, die haar trekt en boeit. Ik zeide u dat de
Engelen en de Heiligen, Gods aanschijn aanschouwende,
zóó verrukt daarin waren, dat niets hen kon verstrooijen.
Het onderhoud met de Eucharistie herinnert ons het best
op deze aarde het goddelijk aanschouwen. Onze oogen,
worden, even als die van Ezechias, verzwakt en vermoeid,
indien zij de diepte der Hemelen willen peilen (2): maar
(1) Ps. LXII, 3. (1) Isaias XXXVIII, 14.
-ocr page 44-
38                                          DE EUCHARISTIE
zjj krijgen rust ea worden sterker wanneer zij de hei-
ligc hostie aanschouwen. Wanneer Jesus Christus digter
bij ons komt en zich gewaardigt op het altaar onze
aanbidding te ontvangen, d*»n helpt Hij ons veel om
met aandacht en ingetogenheid te bidden. De afstand van
ons hart tot het altaar is waarlijk te kort dan dat ons
gebed onder weg zou afdwalen!
Het gebed wordt gemakkelijker indien het in tegen-
woordigheid der Eucharistie geschiedt; maar vooral ver-
krijgt het met haar vcreenigd ecne onvergelijkelijke magt\'
Beschouw Jesus-Christus in het tabernakel en op het
altaar tegenwoordig. Daar, zou men zeggen, dat Hij in
een toestand van dood verkeert, en Hij leeft; men zou
zeggen dat Hij het stilzwijgen bewaart, en Hij spreekt.
«Altijd levend, zegt ons de heilige Paulus, om onze
voorspraak te zijn. «Semper vivens ad interpellandum
pro nobis.
(I).
Zijn eucharistisch leven is een nooit afgebroken gebed.
In het tabernakel waar Hij woont, «doet Hij tot zijn Vader
opstijgen, gaat dezelfde Apostel voort, die dringende
kreten welke altijd verhoord worden door den eerbied
die Hem verschuldigd is. (2)» Op het altaar, waar Hij
zich slagtoffert, bidt Hij nog. «Ik heb het heelal door-
loopen», zegt Hij ons door den mond van den Psalmist,
«en op alle plaatsen, in al de tabernakels, heb Ik het
olïer van mijn loflied gebragt.» Circuivi, et immolavi iu
tabcrnacalo ejus hostiam vociferationis
(3).
(1) Hebr. VII, 2ó. (2) Ibid. v, 7. (3) Vs. XXVI, 6.
. «
-ocr page 45-
EN HET GEBED.                                         39
Hoort vervolgens welk een verheven gebed Hij tot zijn
Vader rigt, wanneer Hij in ons in de heilige commu-
nie nederdaalt: «Ik ben in hen gelijk Gij in mij zijt
opdat allen in éénheid volkomen zijn (1). «O gebed der
Eucharistie, welk eene oneindige raagt geeft Gij aan
het mijne! Zoete en verhevene leer. Wanneer ik de
knieën buig in tegenwoordigheid van het tabernakel,
dan bid ik niet alleen. Een God bidt met mij en Hij ver-
vormt mijn gebed. Ik heb geen vrees meer voor mijne
onwaardigheid; ik ben niet meer verschikt over mijne
gebrekkigheid. Hoe onwaardiger ik mij acht, hoe meer
ik de waardigheid der Eucharistie tot mijne hulp roep;
hoe ellendiger mijn gebed is, hoe meer dat der Eucha-
ristie mij geruststelt. Wat doet het er toe of ik slechts
een mensch ben, wanmer God met mij is? Wat doet
het er toe of mijn hart kwijnt, wanneer ik het in den
vuuroven dompel die in het tabernakel brandt? Wat
doet het er eindelijk toe of ik mijn gebed stamel, dewijl
het zich vereenigt met het gebed dat zich in zulke god-
del ijk • bewoordingen uitdrukt?.
Behoef ik daarbij te voegen dat wanneer ons gebed
magliger is geworden door zijne vereeniging met de
Eucharistie het ook werkdadiger zal zijn.
Het tabernakel is de troon der genade voor welken
de heilige apostel Paulus wil dat wij zullen komen om
daar barmhartigheid te verwerven en er de goddelijke
hulp te putten, welke wij noodig hebben (2). Inderdaad
(1) Joan. XVII, 23. (2) Hebr. IV, 1«.
-ocr page 46-
40                                         DE EUCHARISTIE
de God der Eucharistie die met en voor ons bidt, is ook
de God die ons verhoort: cenige middelaar tusschen zijn
Vader en ons, vat Hij in zijn persoon al de hemelsche
genaden zamen. Maar Hij ontvangt ze alleen met volheid
om ze ons met een overgrooten overvloed over te geven.
Wanneer de berg de wateren des hemels ontvangen heeft,
opent hij zijne zijden en laat den stroom ontsnappen die
het weiland besproeit. Het tabernakel is die berg. Al de
regens der genade vallen daarop neder, en zich ope-
nende, verspreidt hij den stroom die onze zielen zuivert.
Eene zoete ondervinding heeft dan ook de kracht-
dadigheid bewezen van de gebeden welke door de
Eucharistie worden ingegeven en die met haar vereenigd
worden. Wie zal ons de beminnelijke deugden, de heilige
werken, de edele offervaardigheid opsommen waarvan,
sedert den dag dat de Verlosser der wereld zich in het
tabernakel verborgen heeft, een gebed in tegenwoordig*
heid der Eucharistie de oorsprong is geweest? Wilt gij,
o christen ziel, dat Ik u met mij tot de bronnen der
heiligheid doe opklimmen? Niemand op de aarde is hei-
lig, als hij de wet Gods niet vervult; niemand vervult
de wet zonder de hulp der genade; niemand ontvangt
de genade zonder gebed; en niemand bidt beter dan
aan den voet van het tabernakel. Het eucharistisch
heiligdom is het uitgangspunt van al de Heiiigen. — Het
is het altijd vruchtbaar veld van de tarwe der Uitver-
korenen, het is de altijd van wijn druipende pers, de
wijn die de maagden voortbrengt.
-ocr page 47-
41
EN MET GEBED.
IV.
Ik heb getracht u den overwegenden invloed der Eucha-
ristie op het gebed te doen begrijpen. Wanneer ons gebed
zich van dien eucharistischen invloed , als van een god-
delijk bestanddeel heeft weten te doordringen, verkrijgt
het eene ontzettende waarde; en ik onderscheid het van
al de anderen, door het bij uitnemendheid: Eucharis-
tisch gebed
te noemen.
Ziehier dan al aanstonds, o christen ziel, drieërlei
bewonderenswaardig eucharistisch gebed, welk ik aan
uwe godsvrucht aanbeveel: de heilige Mis, de heilige
communie, en het bezoek aan het Heilig Sacrament.
De heilige Mis. — Ik heb u vroeger gezegd dat het
offer des altaars zelf een verheven gebed was. Daar
bidt de Verlosser, te gelijk als offer en als priester. —
Als offer, spreekt zijn bloed dat stroomt, luider dan
dat van het altaar en het bezit doordringender, wel-
riekender, zoeter geur van gebed, dan die welke uil
het wierooksvat opstijgen. Als priester, heeft zijne stem
die voor ons spreekt, treffender harmonie, welluiden-
dcr klank dan al de muziek der Engelen en der mcn-
schen. Als offer en priester, dringt de dubbele toon
van zijn loflied door de wolken en verheft zich tot God.
Welnu, o christen ziel, wanneer gij dit heilig ge-
heim bijwoont, bid dan zelf als offer en als priester!
Helaas! onze zwakke natuur is altijd een levend offer
en God voorziet in ieder van ons in het voorwerp van
-ocr page 48-
42                                         DE EUCHARISTIE
het slagtoffer!___Maak van al uw lijden een hymne van
liefde en lof. Offer dan u zelven op en neem , alzoo,
in zekere mate deel aan het priesterschap van Jesus
Christus. — Wanneer het onze eigen slagtoffering aangaat,
heeft God ons priesters gewijd!... Neem den kelk van
het altaar in uwe handen; stort daar gaarne uwe tranen
en uw bloed iu uit! Ach! ik zeg het u in waarheid;
uw offer, vereenigd met het offer van een God, zal een
uitstekend gebed worden — het gebed zelf der Eucha-
ri-tie.!
Maar indien gij, de heilige Mis bijwonende, bidt,
ach! hoeveel beter nog wanneer gij de heilige com-
munie ontvangt!
Ik heb u de schoone woorden herinnerd welke Je-
sus Christus bij de instelling van het Heilig Sacrament
des Altaars tot zijn Vader rigtte: «Ik in hen, gelijk
gij in mij, opdat allen in eenheid volkomen zijn (1)»
Deze woorden, o christen ziel, laten ons geen twij-
fel meer of de communie een goddelijk gebed is.
Jesus Christus is in zijn Vader het Woord en als de
goddelijke uitdrukking van een ongeschapen verstand;
en zie hoe Hij zich gewaardigt in ons het Woord te
zijn, de goddelijke uitdrukking onzer eigen gevoelens.
Jesus Christus is in zijn Vader, met hem door de ban-
den eener eeuwige liefde vereenigd; en zie hoe Hij in
onze harten den geheelen geest zijner liefde uitstort.
(1) Joan. XVII, 28.
-ocr page 49-
E.N HET GEBED.                                           43
Zoo is het dan, in iedere communie, liet Woord dat in
ons spreekt; de Heilige Geest die in ons bemint. —
Kan men een schooner gebed bedenken dan dat het-
welk door het woord van het Woord en door de liefde
van den Heiligen Geest in onze zielen wordt voortge-
bragt? . . En om die reden, o christen ziel, moet gij
na het ontvangen der heilige communie in de eerste
plaats het oor leenen om naar de hemelsche stemmen te
luisteren die in uw binnenste zingen, en uw hart ver-
warmen aan het goddelijk vuur dat u verteert.
Maar het uitstekend voorregt van ieder redelijk schep-
sel is dat de goddelijke werking in hem gewrocht zijne
eigene werking niet vernietigt. Terwijl het Woord en
de Heilige Geest in u een gemeenschappelijk gebed
doet, bidt gij zelf met hen! Dan hebben er tusschen
de drie goddelijke personen en u, innige en treffende
betrekkingen plaats, die u boven u zelven verheffen,
die u hemelsche gevoelens ingeven, O christen ziel,
ik doe een beroep op u: hebt gij ooit beter gebeden,
dan op het oogenblik dat het hart uws Verlossers tee-
der op het uwe leunde, op het oogenblik dat de Geest
Gods uwen eigen geest bezielde!
Ik zou de heilige Mis en de heilige communie wel
het morgengebed der getrouwe ziel willen noemen; en
ik zou willen dat haar avondgebed bestond in het be-
zoek aan het Allerheiligst Sacrament.
Wannncer de arbeid van den dag ten einde spoedt,
en uwe vermoeide ziel behoefte aan rust heeft, dan hoort
-ocr page 50-
44                                            DE EUCHARISTIE
gij uit het tabernakel de uitnoodiging van Martha aan
Maria komen: «De Meester is daar: Hij roept u.» (1)
Rigt dan uwe schreden naar de kerk; kniel neder
voor de voeten van Jesus-Christus, en bid!. ... Dit
eucharistisch avondgebed zal voor uwe godsvrucht eene
oneindige bekoorlijkheid hebben.
Het zal des avonds zijn!.... Het zal het oogenblik
wezen van ingetogenheid, van eenzaamheid en van stilte!
Het zal des avonds zijn! het oogenblik waarop de Bruid
van het Hooglied deze woorden tot haren Bruidegom
sprak: Mijn welbeminde behoort Mij en ik behoor Hem
toe, totdat de dag aanbreekt, en de schaduwen ver-
dwijnen. (2)
Het oogenblik waarin de leerlingen van Emmaus hun
goddclijken Meester drongen om met hen te blijven. —
«Blijf, Heer, want het is reeds laat en de dag neigt
ten einde (3).»
Het oogenblik eindelijk waarop gij aan u zelve zult
zeggen: «Hier ben ik, o mijn God. Wanneer de nacht
komt, verlangt mijne ziel naar U en reeds bij den dage-
raad waakt mijn hart bij U (4).»
Het zal het oogenblik zijn van ingetogenheid; het
gedruisch der wereld zal hebben opgehouden!
Het zal het oogenblik der eenzaamheid zijn. Rondom
het tabernakel, niets dan de Engelen en gij!
Het zal het oogenblik van stilte zijn, maar van eene
(1) Joan. XI, 28. — (2) Cant. II, 16.
(3; Luc. XXIV 25 (4) Ps XII, 2.
-ocr page 51-
EN HET GEBED.                                         45
stilte welsprekender dan al de woorden der menseden.
Want dan zal de God van het tabernakel u zijne god-
delijksle lessen toevertrouwen. En wanneer gij de kerk
zult verlaten, na ze ontvangen en overwogen te hebben,
zult gij met dezelfde leerlingen die Jesus in den avond
bezocht, zeggen: — «Was mijn hart niet brandend, toen
de Eucharistie tot mij sprak?»
v
Ik heb u over deze vrome oefeningen willen onder-
houden, dewijl zij bijzonder betrekking hebben op de
goddelijke Eucharistie. Maar vergeet nooit dat de Eucha-
ristie ontzaggelijke groote hulpbronnen oplevert voor
het gebed, en maak u in alle omstandigheden eene
heilige gewoonte van het eucharistisch gebed.
Telkenmale als gij bidt, moet gij u eerst in den geest
aan den voet van het tabernakel plaatsen. Waar de chris-
ten ook woont, hij kan altijd met den Psalmist zeggen:
«De Heer is nabij.» Prope est Dominus (I). Hij schept
zieh eene bedeplaats die hij in den geest digt bij het
eucharistisch heiligdom plaatst. Daar stelt hij zich Jesus
Christus voor die zich tot ons neigt om ons aan te
hooren; hij stelt zich Maria voor die uit den Hemel over
haar Zoon waakt dien zij nooit verlaat; hij stelt zich
de Engelen en de Heiligen voor die de sluijers van den
God des allaars opligten, om zijne goddelijke schoonheid
(1) Philip. IV, 5.
-ocr page 52-
46                                         DE EUCHARISTIE
te aanschouwen. Vervolgens rigt hij zich tot de Eucha-
ristie, als of zij voor zijne oogen was!.... Ach! hoe
goed is het aldus te bidJen! Waar gij ook zijn moogt,
christen ziel, en zelfs ver van de heilige plaats, denk
aan het tabernakel! De herinnering daaraan alleen zal
voldoende zijn om al uwe verlangens te verlevendigen
en de vlugt van uw gebed te verdubbelen.
VI.
God geeft aan elke ziel de wijze in die haar het best
past om met vrucht te bidden; en het is zeer ver van
mijne gedachten die wijze welke gij gekozen hebt te
willen veranderen. Ik zal u intusschen de mijne mede-
deelen, en u zeggen hoe ik bij voorkeur in tegenwoor-
digheid van de Eucharistie bid.
Ik begin met de aanbidding; en het oog op het heilig
tabernakel gevestigd, beschouw ik daar het mensch-
geworden Woord onder de beide beelden welke Hij zelve ge-
kozen heefl. Ik stel mij Hem in het tabernakel voor als
mijn gast en als mijn gevangene. Daar woont Hij met mij, bij
mij. Daar stelt Hij zich gevangen voor mij. Als een god-
delijke gast, ontvang ik Hem in mijn huis, gelijk eens
de beide zusters van Lazarus Hem te Bethanië ontvin-
gen. Beide aanbaden zij Hem gezamelijk: de eene Hem
dienende, de andere aan zijne voeten biddende; en ik
tracht Hem met den ijver van Martha en met het gebed van
Maria te aanbidden. Vervolgens overweeg ik dat Hij door
-ocr page 53-
EN HET GEBED.                                         47
mijn gast te willen zijn, mijn gevangene heeft willen
wezen. Ach! indien Hij mij nooit wil verlaten, is het
niet opdat ik Hem steeds aanbidde? Gevangene, door de
liefde geketend, ik sluit mij met U op en ik geef mijn
hart onder uwe wet gevangen. De aanbidding voert mij
tot de liefde. En ik vraag mij eerst af, wanneer God
mij het meest heeft liefgehad, tenzij aan het einde van
zijn sterfelijk leven, toen Hij de goddelijke Eucharistie
instelde? Christus cum dikxisset suos, in finem dilexit eos.
Daar, inderdaad, in zijn Sacrament, vereenigt Hij zich
innig met mij; daar, in zijn offer, slagtoffert Hij zich
edelmoedig voor mij. Liefde van vereeniging, liefde van
slagtoffering! Wat is te vergelijken bij die dubbele
liefde! En ik wil dat Hij de mijne zij?... Ik zal dan
trachten u lief te hebben, Heer, zooals Gij mij hebt
liefgehad, door mij te vereenigen en mij te slaglofferen.
Ik zal mij met U vereenigen, indien ik zorgdraag mijn
leven gelijkvormig aan het uwe te maken, en ik zal mij
met U en voor U slaglofferen, indien ik, even als de hei-
lige Paulus, mij verheugende in de kwalen welke ik
zal te lijden hebben, in mijn eigen vleesch vervul wat
aan uw heilig lijden ontbreekt (1).
De ontzaggelijk groote liefde welke God mij betuigt,
wekt in mij de dankbaarheid op; maar ik heb reeds
begrepen dat de Eucharistie de onuitsprekelijkste zijner
genaden was. Zij overtreft al de gaven Gods, zij vat ze
(1) Col. 1, 24.
-ocr page 54-
48                                    DE EUCHAMSTIE
zamen en pasl die op mij toe. Ach! wat zou ik zijn
zonder de Eucharistie? Zonder haar, zou mijne ziel ledig,
mijn hart koud, mijn leven treurig wezen. Al de vreugden
van eene christen ziel, al de vurige ijver der godsdienst,
al de heilige hoop des levens, ben ik aan haar ver-
schuldigd.
Maar hoe zal ik den Heer danken voor al het goed
dat mij door de Eucharistie gewordt ? Ik bedenk met
geluk dat zij zelve eene goddelijke dankzegging is. Ik
draag aan God die vlekkelooze hostie op, die hostie welke
Hij stelt boven de offerande van Abel, van Abraham en
van Melcliisedech. En zóó groot is in zijne oogen de
waarde van deze geheimzinnige ruil, dat ik aldus jegens
Hem de volle schuld mijner dankbaarheid voldoe.
Ik vergeet echter niet dat de Heer mij ook, legen-
over al het goede waarmede Hij mij overlaadt, vraagt
dat ik mij onverdeeld aan Hem zal toewijden. Ach! hoe
zoet is het mij zelven aan de heilige Eucharistie op te
dragen!
Zij zelve is de opperste offerande die alleen aan Gods
blikken behaagt. De Heer heeft de slagtoffers van het
Oud Verbond ver van zijn aanschijn verworpen, en Hij
wil niets anders aannemen dan de zuivere hostie die
«op alle plaatsen wordt opgedragen en geslagtofferd (1).»
Ik vereenig mij dan met die goddelijke hostie (2) en ik
offer mij aan haar op om mij met haar op te offeren.
(1) Mal. I, 11. (2) Hostie beteekcut slagtoffer, of offer.
-ocr page 55-
\'*.
EN HET GEBED.                                         49
Ik verberg mij onder hare sluijers om mijne ellende te
bedekken. — Ik vernietig mij in haar, opdat zij het eenig
slagtoffer blijve dat God beschouwt en dat Hij aanneemt.
Ik heb tot den God der Eucharistie mijne beste lof-
liederen gerigt: Je aanbidding, de liefde, de dankzegging,
de offerande zijn het onderwerp mijner gebeden geweest.
Maar is niet het einddoel van al mijn gebed de genaden
te verkrijgen welke mij noodig zijn? Ach ik klop gaarne
eerst aan de deur van het tabernakel, opdat de hemel
zich voor mijn smeekgebed opene! De heilige Augustinus
zegt met reden dat wij de bedelaars van God zijn —
mendici Dei. Ziehier de taal van een dier bedelaars: «Ik
sta aan de deur en klop (1).»
Degene die bedelt is nederig, en hij durft den drempel
niet overschrijden: maar het gevoel van zijne behoefte
maakt hem stoutmoedig, en hij klopt met vertrouwen.
Voor welke deur zullen wij nederiger zijn dan voor die
van het tabernakel; en aan welke deur zullen wij met
meer vertrouwen en ijver kloppen dan aan die waarvan
de Heer gezegd heeft: «Klopt en u zal worden open-
gedaan (2).» Gelukkig de ziel die weet zich den schat
des tabernakels te doen openen! Op de Eucharistie pas
ik de woorden van den Wijzen Man toe: «Al het goede
komt ons door \'iaar (3)»; en de woorden van den heiligen
Paulus: «Hoe zal Hij ons niet met haar al zijne goederen
geven, dewijl Hij zich aan ons heeft overgeleverd (4) ?. ..»>.
(1) Apoc. III, 20. (2) Matth. VII, 7. (3) Wijsh. VII, 10.
(4) Galat. II, 20.
4
-ocr page 56-
80                                         DE EUCHARISTIE
Indien ik tot de Eucharistie kom, heb ik al de rijk-
dommen des hemels weten te rooven....
VII.
Ik heb n, o christen ziel, doen kennen wat de Eucha-
ristie is met betrekking tot het gebed; ik heb getracht
u de uitstekendheid van het eucharistisch gebed aan te
toonen, en mijne gedachte voltooid door u eene korte
handleiding te geven om u te leeren goed voor het taber-
nakel te bidden. Ach! begrijp, ik bid het u, van hoeveel
belang het onderwerp is, waarover ik u onderhouden
heb, voor het doel dat ik mij heb voorgesteld. De Eucha*
ristie is in mijne oogen het middelpunt van het chris-
tclijk leven; maar hoe zal zij stralen over het geheel
van dit leven, over al onze gevoelens, al onze genegen-
lieden, al onze werken? De eucharistische afstraling ge-
schiedt in ons door twee middelen: het Sacrament en
het gebed.
Het Sacrament vereenigt ons eerst in werkelijkheid met
den God van het tabernakel, en dit alleen kan reglslrecks
de goddelijke werking der Eucharistie op ons uitoefenen.
Maar deze eerste sacramentele vereeniging, die werk-
dadiger en inniger is, wordt in onze zielen voortgezet
en gehandhaafd door het gebed. Dit gebed noemt men
leregt eene geestelijke communie, en ik heb het genoemd
het eucharistisch gebed.
Is het daarom te verwonderen dal de Eucharistie u in
-ocr page 57-
EN HET GEBED.                                          51
deze goddelijke school, tot welke ik u in haren naam
geroepen heb, eerst leert bidden! Indien gij derhalve,
o christen ziel, naar de wetenschap der Heiligen verlangt,
dan moet gij deze gewigtige les overwegen, welke de
Eucharistie u geeft: leer van haar om met haar te bid-
den; en indien gij dit hoogste onderrigt in beoefening
hebt weten te brengen, dan moet gij den Heer zegenen
en bedanken!.... Dan zult gij met het geheim van het
gebed, dat van het christelijk leven bezitten.
-ocr page 58-
IV.
DE EUCHARISTIE.
EN
DE ARBEID.
Venile ad me, omnes qui laboralit.,.
et ego reficiam vos.
Komt tot Mij,
gij allen die arbeidt.... en Ik zal u
verligten. (Matth. XI, 28).
I.
Jesus Christus schildert zich zelven voor ons af in
deze woorden van den psalmist: Pauper sum ego, et in
laboribus a jtiventute mea.
«Ik ben arm en Ik arbeid
sedert mijne jeugdige jaren (1).» Jesus Christus is
arm, maar Hij is terzelfder tijd de uitdeeler der hemel-
sche schatten; Hij heeft zich aan den arbeid willen over-
geven, maar Hij zelf verligt onzen arbeid. «Komt tot
Mij, zegt Hij, gij allen die arbeidt. ... en ik zal U
verligten.» Komt tot Mij!... Waar zal ik U vinden
(1) P«. LXXXV1I, 16.
-ocr page 59-
DE EUCHARISTIE EN DE ARBEID.                           53
Heer? . .. Ach, Gij heerscht ongetwijfeld in den hoogen
hemel, maar mijne oogen worden, even als die van den
profeet, verblind en verzwakt, wanneer zij naar den hemel
trachten te zien: Attenuali sunt oculi mei suspicientes in
excelsum (l).
— Heer, Gij hebt U digter bij en meer in
mijn bereik geplaatst. Gij verblijft in het tabernakel, en
daar vooral zegt Gij tot mij: «Komt tot Mij, gij allen
die arbeidt.... en Ik zal u verligten.» Venite ad me, omnes
qui laboratis... et ego reficiam vos.
Wij moeten derhalve allen op het voorbeeld van Chris-
tus arbeiden; maar wij arbeiden onder zijne oogen en in
tegenwoordigheid van de Eucharistie!— De Eucharistie
en de arbeid. O! hoe gaarne breng ik die twee termen
bijeen!... De arbeid is ons allen opgelegd, maar op
hare beurt biedt de Eucharistie zich aan en geeft
zich aan ieder onzer. De arbeid en de Eucharistie! Is
dat mijn geheele leven niet, indien ik wil dat het
christelijk zij? De arbeid en de Eucharistie.... Ja, die
twee woorden zijn mij voldoende , en ik wil, o christen
ziel, mij op dit oogenblik hierbij bepalen, met ze met
u te overwegen.
II.
In de eerste plaats de arbeid. — Wat is de arbeid?
Eene straf en tevens een pligt, die juist omdat hij ons
straft, pijnlijk is.
De arbeid is eene straf: «De mensen is voorden arbeid
(I) Pe. XXXVIII, U.
-ocr page 60-
94                                         DE EUCHARISTIE
geboren,» zegt de heilige man Job, «zooals de vogel
om te vliegen.» Ja, nu, want in de dagen der onschuld,
geleek de mensch meer op den vogel. Zijne ziel, zijn
geest, zijn hart verlangden en vlogen naar God, en de
arbeid van het aardsch paradijs was slechts eene bezig-
heid en een genoegen aan zijn geluksstaat toegevoegd.
Maar, de mensch zondigt, en welk eene verandering sedert
zijn val!... Helaas! de vogel vliegt voortdurend hemel-
waarls, maar de mensch heeft niets anders weten te
doen dan zich naar de aarde te buigen en daar te
kruipen. De grond heeft voor hem niets meer dan dislelen
en doornen voortgebragt, en hij heeft zijn brood niet
dan in het zweet zijns aanschijns kunnen eten: de
arbeid is eene gestrenge straf geworden.
En toch heeft God, die het goed uit het kwaad kan
doen ontstaan, die straf tot eene groote en edele zaak
verheven, Hij heeft daarvan den pligt gemaakt. Pligt en
arbeid, het is eene en dezelfde zaak, en de pligt is even
als de arbeid aan alle menschen opgelegd; niemand heeft
het regt zich daaraan te onttrekken. Eene onzer grootste
fouten is dat wij trachten het juk van den\' arbeid af
te schudden.
De arbeid verschilt ongetwijfeld volgens den verschei-
den staat waarin wij op deze wereld geplaatst zijn: de
een moet met het ligchaam. de andere met den geest,
de derde met het hart arbeiden. Maar arbeiden moeten
wij altijd, steeds is het onze pligt, en aan de zorg der
Voorzienigheid is het overgelaten om dien arbeid, dien
-ocr page 61-
Elf DE ARBEID.                                         SS
pligt onder de menschen Ie verdeelen. Zij is als de koningin
van die ontzaggelijk grootc bijenkorf waarin al du bijen
haar taak verrigten: deze de honing, gene de was maken.
Hoe het zij, onze arbeid hij moge nog zoo gering en
laag schijnen, is groot en verdienstelijk voor God. De
nederigste bezigheid is beter dan schitterendste ledigheid...
Die streng garen welke eene geringe vrouw Ioswoelt, is
ongetwijfeld ten zeer geringe arbeid, en, ik herhaal
het toch, het is eene groote zaak__ het is de arbeid.
Desniettegenstaande, ik heb het u gezegd, is de arbeid
zeer inoeijelijk te dragen, juist reeds omdat het eene
straf is. Landman gij bestuurt uw ploeg; kunstenaar en
handwerksman, gij vormt de stof, en die arbeid slijt
uwe ledematen; geleerde, gij buigt uw hoofd over uwe
boeken; staatsrran, gij bestuurt de staatszaken, en die
arbeid vermoeit uw geest; gij, vrouw, echtgenoote en
moeder, gij zijt ijverig om de zaken van uw gezin te
behartigen, gij waakt met kommer over de toekomst
van uw zoon, of wel, gij zijt de moeder der armen,
gij spaart voor hen noch gangen, noch inspanning, en
de arbeid verslindt uw hart; kortom, gij allen, chris-
tenen, wie gij ook zijn moogl, gij bestrijdt met kracht
uwe hartstogten en kwade neigingen; gij versterft uwe
zintuigen, gij beoefent de gestrenge deugden en die arbeid
slijt uwe levenskrachten! Ja, de arbeid is een hard juk
en een aanhoudende last. O! hoe knelt mij dit juk! O!
hoe schijnt die last mij zwaar!... Het is tijd, hoog tijd,
dat ik mij weder tot de Eucharistie weude.
-ocr page 62-
56                                     DE EUCHARISTIE
III.
Wat is de Eucharistie? — De arbeid is eene straf,
de Eucharistie is eene belooning. De arbeid is een
moeijelijke pligt, de Eucharistie is eene rust.
De Eucharistie is eene belooning. — De mensch
had zich van God verwijderd en God had hem gestraft.
Maar de mensch is in Gods oog een verloren zoon;
als een goede vader heeft God hem willen te gemoet
snellen en hem de armen openen. Eerst is Hij mensch
geworden en heeft al onze zonden afgeboet. Vervolgens, om
ons niet als weezen achter te laten, heeft Hij zich in het
tabernakel verborgen, en daar blijft Hij met en bij ons
tot de voleinding der eeuwen; daar ondersteunt Hij
onze zwakheid, daar geneest Hij al onze ellenden. Onge-
twijfeld ontslaat hij ons niet van de wet van den arbeid,
maar Hij stemt er in toe om voor ons eene heerlijke
belooning te worden, ten einde ons in onzen arbeid
op te wekken. «Ik zal uwe belooning zijn», zegt Hij
ons. Ero merces tua (1). De arbeider is zijn loon waard (2):
meet de waardigheid van uw arbeid naar de waarde
van het loon af. Ik zelf zal uw loon zijn, ero merces
tua.
Ga niet aan de ijdelheden der wereld eene beloo-
ning vragen, die ijdel zou wezen, ik ben meer waard
dan al de rijkdommen der wereld en ik zal uw loon,
zijn, ero merces tua. .. O! hoe zou men niet getroffen
(1) Genesis. XV, 1. (2) Luc. X, 7.
-ocr page 63-
EN DE ARBEID.                                     57
worden over dit aanbod. Hoe zou men aan die uit-
noodiging niet beantwoorden! Hoe zou men, met het
oog op die kroon , den strijd niet aanvaarden ! ....
Jacob arbeidde zeven jaren en nog zeven jaren om
Rachel te bezitten. Indien wij het willen, biedt de
Eucharistie ons eiken morgen hare goddelijke omhel-
zingen aan, en wij zouden ledig kunnen blijven!
De Eucharistie is eene belooning, zij is ook eene
rust. — Zie hoe kalm alles rondom het tabernakel is,
hoe de vrede daar heerscht, hoe men bij haar in een
dampkring van rust ademt.... Welnu! die kalmte, die
vrede, die rust deelt de Eucharistie aan al de getrouwe
zielen mede. Welke vrome ziel toch wil na de ver-
moeijenissen van den dag niet gaarne aan den voet van
het tabernakel komen en daar de woorden van den
Psalmist herhalen: «Dit is mijne rust», hwc est requies
tnea
(1)? Hij voegt daar zelfs met den profeet bij: «Mijn
hart en mijn vleesch verheugen zich in de tegenwoor-
digheid van den levenden God. De musch vindt eene
woning, en de tortelduif een nest. Ik Heer, wil alleen
uwe altaren (2).» Ja, mijn huis is het tabernakel, een
gesloten en goed beschut huis, waarin ik zeker ben
eene schuilplaats te zullen vinden. Ja, mijn nest, is
het tabernakel, een donzig nest waarin de duiven
slapen en mijne ziel in U insluimert.... Op dit punt,
o christen ziel, beroep ik mij op u zelve. Herinner u
(2) Ps. CXXXI, 14. (2) Pa. LXXXIII, 4.
-ocr page 64-
58                                         DE EÜCH.4MSTIE
de eene of andere omstandigheid wanneer uwe krach -
ten u schenen te begeven; gij zijt de rust welke gij
behoefdet aan den voet der heilige altaren komen zoeken,
en, volgens de uitdrukking van den Psalmist: «Na den
slaap genoten te hebben, welken God geeft aan degenen
die Hij liefheeft (I)», zijt gij veel vuriger opgestaan
voor de harde beslommeringen van den arbeid: de
Eucharistie is eene rust.
IV.
Zoo schijnt het dat de Eucharistie tegenover den
arbeid geplaatst is als om hem tot tegenwigt te dienen.
Vlugt den arbeid niet; maar neem uwe toevlugt tot de
Eucharistie, cm hem te verdragen.
De arbeid niet zonder de Eucharistie, de Eucharistie
niet zonder den arbeid. Dit is de raad dien ik u durf
geven.
De arbeid niet zonder de Eucharistie. — Ons vleesch
is niet van brons en onze ledematen zijn niet van koper.
De Eucharistie zal onzen arbeid verligten. Helaas? elke
dag heeft zijn last te dragen, zijne werken te onder-
nemen, zijne hinderpalen te overwinnen. Bedien u van
de Eucharistie; al ras zult gij bespeuren dat de commu-
nie van den vorigen of die van den volgenden dag
uwen arbeid gemakkelijker zal maken.
Gemakkelijker, maar vooral vruchtdragender. Toen de
(i) exxvi, 2.
-ocr page 65-
F.N DÉ ARBEID.                                           59
Apostelen hunne netten ver van de tegenwoordigheid
des Verlossers uitwierpen, werkten zij gedurende den
geheelen nacht en konden niets vangen (I); maar Christus
verscheen aan den oever, Hij sprak slechts één woord
en de vangst werd overvloedig. Zoo gaat het met ons,
o christen ziel. Indien wij ons van Christus verwijderen,
werken wij in de duisternissen en op eene altijd onstui-
mige zee; dan kunnen wij niets uitrigten. Maar Christus
komt zich bij ons plaatsen, Hij is in het tabernakel gelijk
aan den oever van den tijd en van de eeuwigheid: Hij
spreke slechts éën woord en wij wrochten wonderen.
De arbeid niet zonder de Eucharistie, o christen ziel,
maar ook de Eucharistie niet zonder den arbeid. —
Hoeveel christen zielen verbeelden zich dat als zij des
morgens gecommuniceerd hebben, de dag, hoe ledig
hij ook moge doorgebragt worden, aangenaam aan God
zal geweest zijn. Welk eene dwaling! De lediggang van
den dag zal die heilige bloemen van den morgen zeer
spoedig hebben doen verwelken en verdorren. De eerste
onderrigting welke de Eucharistie u geeft, is dat de
godsvrucht jegens haar nooit van eenigen pligt moet
aftrekken. De Eucharistie is het brood der sterken, zij
kan het voedsel der laf hartigen niet zijn. Zij is het manna
van de woestijn en men moei haar inzamelen vóór
zonsopgang, opdat de dag geheel aan de vervulling van
al onze pügten mogen toegewijd zijn.
<1) Luc. V.
-ocr page 66-
60                                         DE EUCHARISTIE
De arbeid niet zonder de Eucharistie, de Eucharistie
niet zonder den arbeid. Vereenig ze liever in ééne ge-
dachte en in ééne liefde. De Bruid van het Hooglied
drukte een ruiker van mirre aan hare borst (I). De
mirre beteekent den arbeid, dewijl zij het beeld is van
de werken en het Lijden des Verlossers; den ruiker her-
innert Jesus Christus, wiens geur ons in de goddelijke
Eucharistie balsemt. Laat ons doen wat de Bruid van
het Hooglied deed: laten wij de ruiker van mirre aan
onze borst drukken, vereenigen wij de Eucharistie en
den arbeid! dan zullen wij met moed arbeiden: dan
zullen al onze jukken zoet, al onze lasten ügt zijn;
dan zullen wij al onze pligten gemakkelijk vervullen;
dan zullen wij waarlijk christenen zijn, want, nog eens,
ik herhaal het u, de arbeid en de Eucharistie, dit is
het kort begrip van het christelijk leven.
V.
De Eucharistie, o christen ziel, zal al uwen arbeid
heiligen, maar hoe veel dierbaarder zijn haar al de
werken welke gij voor haar zult ondernemen. Onder die
werken waarmede gij uwen dag nuttig zult doorbrengen,
beveel ik u bijzonder die aan, welke tot voorwerp zullen
hebben om met eigen hand voor de sieraden en het heilige
linnen onzer kerken te zorgen. Zóó zult gij de onbevlekte
Maria navolgen, die met hare maagdelijke handen de
(1; Cant. 1, 12.
-ocr page 67-
EN DE AtlBEID.                                     61
kleederen van haren goddelijken Zoon vervaardigde. Zóó
zult gij de Eucharistie en den arbeid volmaakter ver-
eenigen.
De Verlosser heeft zich onderde heilige gedaanten nog
armer willen maken dan gedurende zijn sterfelijk leven.
Te Bethlehem wikkelde Maria Hem in luijers; in het
pretorium wierp men een purperen lap op zijne schou-
deren. Hier, geen luijers, geen purper. Jesus Christus is
geheel naakt. Zijr.e armoede en zijne rijkdommen hangen
van uw goeddunken af. Indien edelmoedige liefdadige
handen Hem gaarne versieren, dan is Hij rijk, dan heeft
Hij gouden versierselen, marmeren tabernakels, en rust
Hij in kostbare vaten. Maar indien die handen achteloos
zijn.... helaas! als zij maar arm zijn, dan heeft Hij niets
meer; dan verkeert Hij in volstrekte behoefte, en dan
wonen wij, in zekere kerken, een schouwspel bij, dat
ons diep bedroeft.
Indien gij de Eucharistie lief hebt, werk dan gaarne
voor haar; en als er sprake zal zijn van onze kerken
te versieten, luister dan alleen naar de stem van uw
hart. Blijf doof voor de ste:r. d.;r wereld die u door Judas\'
mend zou toeroepen: Utquid perdüio haeel «Waartoe
deze verkwisting?... (1) Ach! ik verbied u niet overvIoe-
dige aalmoezen in den schoot der armen te storten; maar
bewaar de reukwerken van Magdalena om ze voor de voeten
des Verlossers te verspreiden.
(1) Matth. XXVI, 8.
-ocr page 68-
62                          DE EUCHARISTIE EN DE ARBEID.
VI.
Schep dan moed, o christen ziel! Welke uw arbeid
zijn moge, heb vertrouwen in de Eucharistie. Zij za! uw
I echtste steun, uw zoetsle rust, uwe beste bclooning
zijn. Indien gij alleen de weiken der wereld doet, zal
de wereld u slechts een loon geven even bcdriegelijk als
zij zelve is. Maar indien gij in vereeniging met den God
van het tabernakel arbeidt, dan zal Hij u voor uw dage-
lijkscli werk, zijn aanbiddelijk dagelijkse!) brood geven, —
het brood dat de ziel voedt en het een eeuwig leven
doet leven.
-ocr page 69-
v.
DE EUCHARISTIE
EN
DE VERVULLING DER GEBODEN.
Jugnm meum suave est et onus meur/t
leve. Mijn juk is zoet en mijne
last ligt.
(Matth. XI, 30.)
i
I.
Dc heilige evangelist Mallhreus verhaalt dat een man
tol den Verlosser naderde en Hem deze vraag deed: «Mees-
ter, welk goed moet ik doen, opdat ik het eeuwige leven
hebbe? En Jefus antwoordde aanstonds: «Wilt gij tot
het 1\' ven ingaan, zoo onderhoud de geboden (!)».
Deze man die tot den Heer nadert, is de geheele mensch-
beid, want daar is geen menschelijk schepsel dat niet
verlangt het leven te bezitten, en er is geen dat hopen
kan te leven zonder de geboden te onderhouden.
(1) Matth. XIX, 17.
-ocr page 70-
64                                         DE EUCHARISTIE
Maar let wel, bid ik u, op deze woorden, o chris-
ten ziel: «Wilt gij tot het leven ingaan.» Derhalve wor-
den de geboden ons op den drempel des levens reeds
opgelegd. Niemand begint Christen te wezen, wanneer
hij niet begint met de geboden te onderhouden.
Wil dit zeggen dat in hen alleen de gelieelc godsdienst
bestaat? Ongetwijfeld niet. God openbaart ons bewonde-
renswaardige wonderen, en wij moeten ze met een op-
regt geloof aannemen. Hij stort zijne genaden in over-
grooten overvloed over ons uit, en wij moeten geen
harer verwaarloozen. Hij legt ons zekere oefeningen op,
die betrekking hebben tot zijne goddelijke eerecienst,
en wij moeten ons daaraan met eene eerbiedige gewil-
ligheid onderwerpen; maar die geheimen, die genaden,
die tucht en die leer, hebben geen ander doel dan onze
zedelijke volmaking, en deze hangt reglstreeks af van
de vervulling der geboden. Het leven is in zijne hoogste
beteekenis, de handeling; en gelijk de heilige Thomas
het zeer goed verklaart (1), is de contemplatie zelve niet
anders dan de verhevenste handeling des menschen:
niemand begint dus waarlijk dat leven te leiden hetwelk
Jesus Christus op het oog heeft, dan wanneer hij goed
begint te handelen, en niemand handelt goed, dan wan-
neer hij de goddelijke wet opvolgt.
(1) 1, 8, q. 8.
*
-ocr page 71-
EN DE VERVULLIAG DER GEBODEN.                             63
II.
Daarom, o christen ziel, vervangt niets in de gods-
dienst de vervulling der geboden.
Te vergeefs zult gij buiten die naauwkeurige vervul-
ling aan uwe gevoelens van geloof eene bedriegelijke
zekerheid van uwe eeuwige zaligheid vragen. <De regt-
vaardige leeft uit het geloof (1)», zegt de heilige Paulus,
en leven, ik herhaal het, is handelen. Hij alleen leeft
uit het geloof, die handelt gelijk het geloof beveelt.
Te vergeefs zult gij ook de harde eischen der wet
willen vervangen door de ontboezemingen van eene gemak-
kelijke liefde; gij zult lief hebbenj en het zal u toeschijnen
dat gij de geheele wet zult hebben vervuld. «Indien gij
Mij lief hebt, antwoordt Jesus Christus, onderhoudt
eerst mijne geboden.» Si diligitis me, mandata mea
servate
(2).
Of wel, gij zult al uw vertrouwen op het gebed
vestigen. Indien het, volgens de uitdrukking onzer Heilige
Boeken, «tot boven de wolken doordringt (3)» , hoe
zou het dan niet voldoende zijn om ons den Hemel te
openen? «Pas op», gaat de Heer voort: «niet een iegelijk
die zegt: Heer, Heer! zal ingaan in het rijk der
Hemelen, maar die mijne geboden onderhoudt (4).»
Of eindelijk vraagt gij aan het lijden, aan het ver-
(1) Kom. 1, 17.—(2) Joan. XIV, 15. —(3) Eccli. XXXV, 21. —
<4) Matth. VII, 81.
5
-ocr page 72-
66                                      DE EUCHARISTIE
driet, aan de beproeving, aan al de harde boetepleging
des levens de verschooning van de wet. O! het is wel
een van de eerste pligten des christens om zich met den
lijdenden Jesus Christus te vereenigen; maar hoor niet-
temin wat de Meester zegt: «Zoo iemand mijn leerling
wil zijn, die neme zijn kruis op en volge mij na(l)».
Indien gij lijdt, draag gij uw kruis, maar gij moet ook
Jesus Christus navolgen, en niemand volgt hem na dan
door de vervulling zijner geboden.
Bedrieg u zelven dus niet, o christen ziel: noch het
geloof, noch de liefde, noch het gebed, noch het lijden,
noch iets ter wereld kan voor u in de plaats treden
van het vervullen der geboden.
III.
Maar indien het noodzakelijk is de geboden te ver-
vullen, dan is het insgelijks waar dat die vervulling
moeijelijk is, dat zij loodzwaar op onze gevallen natuur
drukt, dat zij al onze hartstogten weerstreeft. En die
uitermate groote moeijelijkheid om de geboden te ver-
vullen, verwijdert, helaas! dagelijks een oneindig getal
menschen van de paden der godsdienst.
Hoe komt het dan toch dat wanneer Jesus Christus
ons de wet voorschrijft en niet schroomt ons haar als
een last en als een juk voor te stellen, Hij zich haast
daarbij te voegen: «Mijn juk is zacht, en mijn last is
(1) Matthi XVI, 24. — (2) Matth. XI, 30.
-ocr page 73-
EN DE VERVUILING DER GEBODEN.                    67
ligt(2).» O beminnelijk en diep geheim! de Verlosser heeft
geen tota, geen apex (1) willen wegnemen van de wet
die Hij oplegt, en toch verzekert Hij met zijne goddelijke
stem, dat het juk zacht en de last ligt is!
Wie zal mij dit raadsel oplossen, en hoe zal dit
wonder vervuld worden?.. . Ik doe in de eerste plaats
opmerken dat Jesus Christus niet zegt: Het juk en de
last der wet, maar mijn juk en mijn last: Hij stelt zich
zelven in de plaats der wet. Het is niet meer de wet
die ik draag, maar ik draag hem zelven. Ach! wie zal
duchten Jesus Christus te dragen? Maria droeg Hem in
haren kuischen schoot en haar hart trilde van vreugde (2).
Simeon droeg Hem in zijne armen en vroeg niets meer
aan den Heer (3). Wanneer Jesus Christus komt en mij
zijne wet oplegt, dan heb ik in de eerste plaats het oog
op Hem gevestigd; dan hecht ik mij aan Hem, dan om-
hels ik Hem met liefde, en, de hardheid der wet ver-
getende, gevoel ik dat mijn juk zacht en mijne last ligt is.
Maar zal Jesus Christus mij de wet kunnen doen lief-
hebben, wanneer Hij alleen één met haar is? Neen, ik
vraag ook dat Hij zich zelf naauw met mij vereenige.
En hoe vereenigt Hij zich? Hoe komt Hij tot mijn hart?
Hoe rust Hij in mijne armen? ... Is het noodig u het
te leeren, o christen ziel? Met mij, hebt gij de heilige
Eucharistie genoemd.
Ja, zij is het die, zich tevens met de goddelijke gebo-
(1) Ibid v., 8. — (2) Luc. 1, 47 -»(8) Ibid. II, 2:
-ocr page 74-
€8                                         DE EUCHARISTIE
den aan ons opleggende, en hunne hardheid met hare
oneindige bekoorlijkheden verzachtende, zij is het die,
in alle waarheid, ons deze troostrijke woorden toevoegt:
«Mijn juk is zacht en mijn last is ligt.»
IV.
Beschouw, o christen ziel, de ontzettende werking
welke de Eucharistie uitoefent op de vervulling der
geboden.
Maar het is wel noodig dat ik vóór alles herinner
dat zij zelve niet in de plaats kan treden van die ver-
vulling? Helaas! hoevele vrome zielen bedriegen zich
hieromtrent. De geheele godsdienst bestaat voor hen in
de communie; en wanneer zij in den morgen aan de
Heilige Tafel hebben nedergeknield, zijn ze zeer geneigd
te gelooven dat zij den dag christelijk hebben doorge-
bragt!
Neen, ik herhaal het, het christelijk leven bestaat
bovenal, en uit zijn wezen, in de vervulling der god-
delijke geboden. Wel ver van ons te veroorloven die te
verwaarlozen, heeft de Eucharistie afschrik van de ziel die
hun niet getrouw is, en hoe grooler hare heerschappij
over ons hart wordt, hoe meer zij het er op toelegt om
aan de geringste eischen der wet te doen gehoorzamen.
Maar welke zal dan hare werking wezen en wat zal
zij doen om het juk der geboden te verzachten en hun
last te vettgten?
-ocr page 75-
EN DE VERVULLING DER GEBODEN.                    69
In drie woorden zal ik het u zeggen: het verlangen
naar de Eucharistie brengt ons tot de vervulling der
geboden; de kracht der Eucharistie houdt ons staande
in hunne vervulling; de bekoorlijkheid der Eucharistie
doet ze ons liefhebben.
V.
Het verlangen naar de Eucharistie brengt ons tot de
vervulling der geboden. Juist omdat wij verwaarlozen
de goddelijke geboden te vervullen, zondigen wij en
kunnen niet uit den zondestaat geraken, dan door de
geheele belijdenis onzer zonden: maar hebt gij opgemerkt,
o christen ziel, welke geheimzinnige banden het Sacra-
ment van Boetvaardigheid met dat der Eucharistie ver-
binden? De belijdenis is ons pijnlijk en somtijds bezwijkt
onze zwakheid daarin. Welk is nu het gewone gevoel
dat in ons over die zwakheid zegeviert, dat ons naar de
voeten van den priester drijft , en ons eene nederige
biecht doet spreken, eindelijk dat ons doet besluitende
genade van God te herkrijgen? Is het niet de hoop op
de Eucharistie? is het niet het verlangen om tot haar
te naderen? Neem de Heilige Tafel weg: onze heilige
biechtstoelen zullen minder druk bezocht worden. Indien
ons berouwvol hart zich van zijne vlekken reinigt, dan
geschiedt dit om de woning des Allerhoogsten waardiger
te versieren: en aldus doet de Eucharistie, zelfs vóór
dat zij zich met ons vereenigt, het besluit nemen om
Gods wet niet meer te schenden.
-ocr page 76-
70                                         DE EUCIIAUISTIE
Maar hoe magtig wordt zij niet om ons in de beoefe-
ning van het christenleven slaande te houden, zoodra wij
haar ontvangen hebben!
Het is niet voldoende dat eene opregte belijdenis en
een krachtig besluit ons weder op den reglen weg heb-
ben geplaatst, wij moeten dien dagelijks bewandelen,
volgens de uitdrukking van David «op den weg der ge-
boden loopen (1), en ons van deugd tot deugd verhef-
fen (2)» tot aan de eindpaal die ons is gesteld.
Het christen leven, aldus begrepen, is de edele en de
aanhoudende arbeid der ziel; maar een arbeid waarvan
Jesus Christus uitdrukkelijk zegt «dat wij zonder hem
niets kunnen doen.» Sine me nihil potestis facere (3).
Hier schiet alle menschelijke kracht te kort en wankelt
alle menschelijke steun. Een God moet in ons hande-
len, en daarom moet Hij in ons leven. Hoort wat de
apostel zegt: «Niet ik leef meer, maar Jesus Christus
leeft in mij (4).» En let op dat hij er bijvoegt: «Ik
kan alles in Dengene die mij versterkt (5).» De wer-
king van een God, het leven van een God, de kracht
van een God, deze drie dingen zijn noodzakelijk voor
het werk dat de godsdienst ons vraagt. Welnu! de heilige
communie deelt ze ons alle drie mede. Door zijne aan-
biddelijke tegenwoordigheid leeft Jesus Christus in ons;
maar Hij blijft er niet werkeloos: Hij bevestigt elk onzer
stappen, Hij komt elke onzer pogingen te hulp!Ochris-
(1) CXVIII, 32. — (2) Ps. LXXXII1, 8.
(3) .Teun. XV, 5. — (4) Gal. II, 20. — (5) Phil. IV, 13.
-ocr page 77-
EN DE VERVULLING DER GERODEN.                      71
ten ziel, zonder de Eucharistie zult gij niets doen, dewijl
gij alleen zult leven: maar met haar zult gij alles kun-
nen, dewijl zij voldoende zal wezen om u sterk te maken.
Doch de Eucharistie is niet alleen eene kracht. De
bekoorlijkheid welke zij bezit, en de vreugde welke zij
inboezemt, doen ons die goddelijke geboden liefhebben.
Ziehier, o christen ziel, het groote en zoete geheim
om al de lasten der wet te verligten. Voeg bij de ge-
dachte aan elk der geboden welke gij verpligt zijt te
vervullen, altijd die der Eucharistie; tracht niet zonder
haar dezen pligt te vervullen, u aan dien eisch te onder-
werpen, in dit offer toe te stemmen, maar aarzel niet
met haar. De Eucharistie zal haren geur verspreiden over
al de werken, die u zullen opgelegd worden, hoe hard
zij u ook schijnen mogen; de zoetheid der Eucharistie
zal altijd boven hen uitkomen. Door de Eucharistie te
beminnen, zult gij beminnen wat zij u zal bevelen; door
het Brood der Engelen te beminnen, zult gij het leven
der Engelen leiden. De Eucharistie, houd u daarvan ver-
zekerd, is de methode der Heiligen geweest. Hunne
natuur geleek op de onze; en de evangelische wet was
hun opgelegd even als ons, maar zij hadden de Eucharistie
lief, en stelden het geluk van eene vurige communie
boven al de ijdele vreugden der wereld. Ach! dan
waarlijk liepen zij op den weg der geboden, zoozeer
was hun hart geopend (!).\'.•• De Eucharistie opent onze
(1) Ps. CXVIII, 32.
f
-ocr page 78-
72                                         DE EUCHARISTIE
harten, want zij legt er zich op toe om ze tot in de
mate van het oneindige Ie verruimen.
VI.
Ik heb het u gezegd, o christen ziel, hoe de werking
der Eucharistie ons helpt om de wet naauwgezet te
vervullen; maar ik zou nu meer in bijzonderheden
willen treden, en u toonen hoe die eucharistische wer-
king op elk der geboden wordt toegepast, om hunne
vervulling gemakkelijker te maken.
Gij weet dat die geboden tot drieërlei onderscheidene
orde behooren. Zij hebben betrekking tot God, tot
onzen naaste, tot ons zelven. Te zamen genomen, kan
men zeggen dat zij de zedelijke wereld in hare volle
uitgestrektheid omvatten. Zij zijn het volmaaktste \\vet-
boek dat den mensch ooit geregeerd heeft.
Welnu! zie in de eerste plaats hoe de Eucharistie
ons helpt om aan God de aanbidding, de liefde, de
eeredienst te bewijzen, welke wij Hem verschuldigd zijn.
Beschouw beurtelings in haar het Sacrament en het
offer.
Het Sacrament verbindt ons met God door de banden
eener enge liefde.
Die liefde had de goddelijke Verlosser vooruit op het oog
in de Eetzaal, toen Hij dit gebed tot zijnen Vader rigtte:
« Dat zij één zijn, gelijk Wij één zijn. Ik ben in hen, gelijk
Gij in Mij zijt, opdat allen in éénheid volkomen zijn (1).
(1) Joan. XVII, 23.
-ocr page 79-
EN DE VERVULLING DER GEBODEN.                    73
De christelijke liefde heeft geen ander doel dan om ons
met onzen goddelijken oorsprong te vereenigen: en is
die innige verbindtenis, welke wij met hem inhetSacra-
ment der liefde aangaan, niet de eerste hoop van eene
volstrekte volbrenging?
Indien het Sacrament ons met God vereenigt, dan is het
eucharistisch offer de verhevenste uitdrukking van de
eeredienst, die Hem verschuldigd is. Aanbidding, liefde,
dankzegging, offerande, voldoening, gebed, al de akten
van den christen krijgen hare volmaaktheid als \'t ware niet,
danwanneer zij met het eucharistisch Slagtoffer verbonden
zijn. En inderdaad, zooals ik het elders heb gezegd,
over het gebed sprekende (1), in het goddelijk offer,
is het de Verlosser zelf die aanbidt, die bemint, die
dankzegt, die zich slagtoffer!, die voldoet en die met
ons bidt.
Door zijne eigene kracht, vergoddelijkt Hij onze men-
schelijke gevoelens; Hij verbetert onze onvolmaaktheden ,
Hij deelt vooral aan onze aanbidding en aan onze liefde,
eene verdienste en eene magt mede, die Hem alleen
behooren; en daarom zegt men zeer teregtdat het ons in
Hem, met Hem en door Hem alleen gegeven is het eerste
voorschrift der wet te vervullen:«Bovenal bemint een God.»
God vraagt van ons dat wij zijnen heiligen naam
zullen vereeren, en nergens wordt die aanbiddelijke naam
meer verheerlijkt dan op het altaar.
(1) De Eucharistie en het gebed.
-ocr page 80-
74                                         DE EUCHARISTIE
Hij legt ons de verpligting op om de Hem toegewijde
dagen getrouw te vieren. Maar voegt de Kerk daar niet
bij dat onze eerste verpligting, om die dagen te heiligen,
bestaat in het bijwonen der heilige Mis? En zijn al de
plegtighedcn welke het eucharistisch oller vergezellen ,
niet het schoonste sieraad van onze zon- en feestdagen?
O christen ziel, blijf getrouw aan de goddelijke Eucha-
ristie en gij zult het aan al de geboden zijn welke u ten
opzigte van God verpligten.
Gij zult insgelijks de geboden naleven met betrekking
tot uwen naaste.
Alles in de Eucharistie leert ons de liefde.
De heilige Kerkvaders zeggen met reden, dat die koren-
aren welke te zamen gemalen zijn, die druiven welke
men perst en vermengt, om in onze heilige geheimen
slechts één brood en één wijn te vormen, het zinnebeeld
zijn van de naauwe vereeniging, die onder degeloovigen
moet heersenen.
Het hemelsche brood, dat de Heer ons uitdeelt en Hij
op het altaar vermenigvuldigt om in de behoeften van
onze ziel te voorzien, waarschuwt ons, dat wij zelveu
het brood der aalmoes moeten vermenigvuldigen om de
ellende des armen te hulp te komen,
Hoe zal men aan den voet van het tabernakel, het
geringste gevoel van haat behouden, als Jesus Christus
ons allen verbiedt het altaar te naderen vóórdat wij ons
met onzen broeder verzoend hebben (1)?
(1) Matth. V, 24.
-ocr page 81-
EN DE VERVCLLING DER GEBODEN.                       75
Is eindelijk de Tafel der Eucharistie, waaraan naast
elkander de rijke en de arme, de dienstknecht en de
meester, de geleerde en de ongeletterde aanzitten, niet
het treffendst zinnebeeld van de heilige gelijkheid der
zielen voor God?
De Eucharistie leert mij al de menschen lief te hebben,
want Jesus Christus heeft hen zóó lief gehad, dat Hij
zich zelven voor hen heeft gegeven.
De Eucharistie leert mij alle menschelijke schepsels te
eerbiedigen, want geen hunner zal niet eenmaal geroepen
worden om het tabernakel des Allerhoogsten te worden.
Maar behoeft het nog gezegd te worden dat als de
Eucharistie ons den eerbied voor den naaste leert, zij
er zich nog meer op toelegt óm ons eerbied voor ons
zelven in te boezemen.
Tusschen de Eucharistie en de zuiverheid des harten
bestaan eene menigte beminnelijke banden. Zij is het
reukwerk dat onze ziel zuivert; zij is het zout dat onze
zintuigen voor alle uitwendige smetten bewaart. Zij is
de verfrisschende stroom die het vuur onzer schuldige
hartstogten uitdooft.
Gij ziet het, o christen ziel. ik heb de geboden een
voor een nagegaan en geen enkele blijft buiten de
werking der Eucharistie. Het is waarlijk in hare school
dat men de wetenschap der goddelijke wet put en
vooral leert haar in beoefening te brengen.
-ocr page 82-
76                                          DE EUCHARISTIE
VII.
Maar indien de heilige Eucharistie ten opzigte van
ieder onzer het zekerste middel is om de geboden te
vervullen, kan het ons dan verwonderen dat de Heer
onder zijne geboden de verpligting heeft opgenomen die
Hij ons oplegt om haar waardig te ontvangen?
Ter naauwernood bereikt het kind den leeftijd waarin
zijn meer ontwikkeld verstand het goddelijk onderrigt
kan ontvangen, waarin zijn meer geopend hart tot
God begint te ontluiken, of de Eucharistie wordt hem
aangeboden, en de dag waarop hij voor de eerste maal
communiceert wordt voor hem het begin van een per-
soonhjker
en ernstiger christen leven. Hij hernieuwt
dan de beloften welke hij bij het doopsel heeft gedaan,
en hij verbindt zich met zijn eigen mond oin voortaan
de heilige voorschriften van het Evangelie getrouw na
te komen. Intusschen zou die eerste spoorslag aan zijne
jeugdige ziel gegeven, al spoedig zijn kracht verliezen,
indien nieuwe communiën niet weldra zijn moed her-
nieuwden. Hij zal telken jare, ten minste gedurende
den Paaschlijd! weder aan den goddelijken maaltijd
moeten aanzitten. Deze jaarlijksche communie is het
aan allen opgelegd gebod.
Maar is zij voldoende, o christen ziel, en bedoelde
ik slechts de jaarlijksche communie toen ik u zoo even
over de uitwerkselen der heilige Eucharistie sprak om
de geboden te onderhouden?
-ocr page 83-
EN DE VERVULLING DER GEBODEN.                        77
Wat dunkt u zelf daarvan? Ik heb u gezegd, dat gij
de Eucharistie behoefdet om de goddelijke geboden goed
te onderhouden. Ga eens na of eene enkele communie,
telken jare, voldoende i9 om dit groote doel te berei-
ken; zie of zij voldoende is voor al de pligten welke
gij te vervullen hebt, voor al de bekoringen die u
belagen, voor elke der beproevingen die de Voorzienig-
heid u overzendt, voor elke deugd welke gij moet ver-
krijgen, voor elk gebrek dat gij moet verbeteren. Daar
is klaarblijkelijk geen verhouding hoegenaamd tusschen
het middel en het doel.
De ondervinding is overigens volkomen in overeen-
stemming met mijne leer. Daargelaten zeer zeldzame
omstandigheden, en die slechts uitzonderingen zijn,
betwijfel ik zeer of eene jaarlijksciie communie ooit
iemand geheiligd heeft, terwijl ik zie dat de veelvuldige
communie in eene menigte zielen bewonderenswaardige
vruchten draagt, hare godsvrucht levendiger doet worden,
hare liefde vuriger, haar geweten fijngevoeliger, haar
leven kortom volmaakter en heiliger.
Is dit zóó, dan moet gij, o christen ziel, zorgdragen
dikwijls te communiceren. Maar welken regel zal ik u
hieromtrent geven ? Ik raad u aan om in de eerste plaats
het gevoelen van een wijzen geestelijken leidsman in
te winnen, en voorts om vooral te rade te gaan met
de pligten welke u zijn opgelegd, de gevaren welke u
omringen, de neigingen die u medesiepen, de geboden
wier vervulling u schrik aanjaagt.
-ocr page 84-
78                                         DE EUCHARISTIE
De Kerk noemt de ziel die commucieert, eene ziel
die praktiseert, beoefent.
Deze uitdrukking is zeer juist. De praktijk der Eucharistie
waarborgt alle andere. Indien gij uwe pligten wilt beóefc-
nen, beoefen
dan de communie.
VIII.
De ondervinding der eeuwen bevestigt die wonder*
dadige uitwerking van het Sacrament des Altaars.
Toen Jesus Christus de godsdienst stichtte, was het
blijkbaar zijn doel om \'s menschen hart te hervormen,
zijn leven te zuiveren, en hem, door de naauwkcurige
naleving der wet, tot de hoogste zedelijke volmaaktheid
te doen geraken , welke een menschelijk schepsel kan
bereiken. Dit doel nu dat de wijsbegeerte van alle eeuwen
zich te vergeefs gesteld had, heeft de christelijke gods-
dienst getrouw vervuld. Aan haar is het te danken dat
het nederige kind van den landman, door zijn herder
onderrigt, die goddelijke wet kent, welke de Wijzen
van Griekenland niet gekend hebben, en de volmaakte
navolging van die wet vermeerdert de beoefening der
verhevenste deugden. De christen wereld heeft zich, on-
danks ontegenzeggelijke tekortkomingen, tot een zedelijk
peil verheven, waarvan de heidensche wereld niet het
minste vermoeden had.
Ongetwijfeld hebben eene menigte goddelijke oorzaken
tot die uitkomst zamengewerkt; maar boven al die oor-
zaken plaats ik gaarne de Eucharistie.
-ocr page 85-
EN DE VERVULLING DEIl GEBODEN.                       79
Ja, zij, sedert de instelling in het laatste Avondmaal,
altijd tegenwoordig en altijd levend, heeft niet opge-
houden de ongeschondenheid van het christelijk leven
in de wereld te handhaven. Overal heeft zij den pligt
in eere hersteld. Overal heeft zij het gebed ingegeven
en de opoffering gemakkelijk gemaakt; en, nog in onze
dagen, in al onze kerken uitgesteld, door de engelen der
aarde even als door de Engelen des hemels aangebeden,
door millioenen vrome zielen met liefde ontvangen, is
zij het die onder ons de zuiverheid der christelijke zeden
bewaart, die aan de overweldiging der dierlijkste harts-
togten weerstaat en aan de wet des evangelies eene
onsterfelijke toekomst verzekert.
Gij ook, o christen ziel, gij zult op de Eucharistie
rekenen, om aan uwe pligten getrouw te blijven. De ge-
boden zijn een last, maar de Eucharistie verligt ze.
Indien gij uwe toevlugt tot haar weet te nemen, dan
zal de vervulling der goddelijke wet de eer en de vreugde
uws levens zijn.
-ocr page 86-
VI.
DE EUCHARISTIE
EN
DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.
Quam dilecta tabernacula ua, Bomine vir-
iuium !
Hoe liefelijk zijn uwe tabernakelen
o Heer der deunden!
(P». LXXXII, 2.)
I.
Wat is er liefelijker ter wereld dan de christelijke
deugden? Indien wij het voorregt hebben eene ziel te ont-
moeten die zoo gelukkig is ze te beoefenen, ondervinden
wij in hare tegenwoordigheid een gevoel van onuitspre-
kelijk welzijn. Gelijk eene verschijning des hemels, doet
zij ons de christelijke godsdienst in hare zuiverste waar-
heid, met hare uitstekendsle bekoorlijkheid zien. Wij
erkennen dat Jesus Christus alleen aldus de menschelijke
ziel heeft kunnen verrijken, en in elke dier deugden
waarvan Hij de meester en het toonbeeld geweest is,
aanbidden wij zijne oneindige goedheid.
-ocr page 87-
DE EUCHARISTIE EN DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.          81
Maar zijn het woord en h^t voorbeeld des Verlossers
•voldoende geweest om de zie! tot dien graad te verheffen
waarop de hoogste christelijke deugden haar gemeenzaam
en zoet zijn geworden?... Ach! indien wij haar vragen
hoe dit wonder is gebeurd, zal zij ons altijd antwoor-
den: «Ik heb de Eucharistie liefgehad en al de hemel-
sche goederen zijn mij met haar geworden.» Venenmt
mild omnia bona pariter cum ca.
(1).
Is er dan een verborgen band tusschen de Eucharistie en
de christelijke deugden? Ja, ongetwijfeld, en in dit onderhoud
zou ik u, o christen ziel, willen loonen waarin het bestaat.
Ik zal eerst trachten u te zeggen wat de deugden
zijn met betrekking tot de ziel en met betrekking tot
de Eucharistie. Ik zal u vervolgens doen zien wat op
hare beurt de Eucharistie is met betrekking tot de
christelijke duigden.
II
Wat zijn de deugden met betrekking tot de ziel?
Zij zijn baar sieraad en hare kracht.
Haar sieraad. — Immers de deugd is in ons die wonder-
bare gesteltenis die onzen wil neigt om gewoonlijk het
goede te willen (2). De mensch alleen, dewijl hij redelijk en
vrij is, bezit het eenig voorregt deugdzaam te zijn. De
voorwerpen van de stoffelijke orde, welke ons ailerwege
omgeven, gehoorzamen aan onveranderlijke wetten , en
(1) Wysh. VIII, 10. — (2) I, 2, qu. 55.
-ocr page 88-
82                                            DE EUCHARISTIE
voor hen is die gehoorzaamheid geen deugd. Men spreekt
niet van de deugd eener ster, omdat zij niet van haar as
afwijkt. Men spreekt niet van de deugd van een steen,
dewijl hij, van den berg geworpen, tot in de vallei voort-
rolt. Men spreekt niet van de deugd eener plant, dewijl
zij op haar tijd hare bladeren, hare bloemen en hare
vruchten voortbrengt. Maar men zegt dat de mensch
deugdzaam is, dewijl de deugd den wil en zijne werking
volmaakt, en in dien zin is de deugd het schoonste sieraad
der menschelijke ziel.
Toen Jesus-Christus op aarde is gekomen, heeft hij de
ziel arm en naakt gevonden; de zonde had haar beroofd en
besmet. Maar door haar met al de christelijke deugden te
versieren, heeft hij de kwalen der zonde hersteld. O! hoe
schoon is de christen zie\' geworden! Indien zijkuischis,
dan is de zuiverheid eene lelie die in haar bloeit en haar
versiert. Indien zij nederig is, verheft en veradelt de nede-
righeid, welke haar schijnt te verminderen, haar in Gods
oog. Indien zij zachtmoedig en goed is, zijn hare zachtmoe-
digheid en goedheid een geur die uit haar voorkomt en
men gaarne inademt. Indien zij liefdadig is, is hare lief-
dadigheid een goddelijk goud dat zijn glans over haar
verspreidt. En aldus versiert elke nieuwe deugd haar meer.
Elke deugd vermeerdert ook hare kracht.
Als de ziel aan zich zelve is overgelaten, is zij zwak. In
haar en rondom haar doen vele vijanden haar den oorlog
aan! Hare begeerlijkheden en hare hartstogten slepen haar
tot eene schandelijke verlaging mede. Het ligchaam dat met
-ocr page 89-
EN DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.                         83
haar vereenigd is, drukt haar nedor als eon last. Elke
gebeurtenis des levens kan voor haar een gevaar zijn; ieder
schepsel is voor haar een valstrik. Wat zal zij tegenover
zooveel belaging stellen? De deugd! ... Zij is haar kracht.
Geen kwade neiging die de christelijke deugden niet bestrij-
den. Geen pligt dien ze niet gemakkelijk maken. Geen
verdriet dat ze niet troosten. Geen moeijelijkheid die ze
niet uit den weg ruimen. Geen last dien ze niet ligter maken.
Een heidensche mond heeft wel kunnen zeggen: «De
deugd is maar een woord»; dat is geen christelijke taal. De
deugd is voor eene christen ziel, eene goddelijke kracht.
III.
Maar waarom heeft God dit sieraad en die kracht,
welke de deugden haar mededeelen, in zoo ruime mate
aan de ziel geschonken?
Hij zelf verklaart het ons vooreerst in deze woorden
welke Hij tot ons rigt: «Zijt heilig, dewijl Ik heilig
ben.» Sancti estote, quoniam ego sanctus sum (1). De
heiligheid is niets anders dan de verzameling der chris-
telijke deugden; maar God alleen, die de Heilige der Heiligen
is, kan ons de heiligheid mededeelen, en daarom in de
eerste plaats stort zijne genade met zoo grooten over-
vlocd het goede zaad van al de deugden over ons uit.
Eene tweede beweegreden is de vurige liefde die God
voor de menschen gevoelt, en zijn verlangen om hen allen
(1) levit XI, 44.
-ocr page 90-
84                                         DE EUCHARISTIE
gelukkig te zien. Dit nu is een van de schoonste teeke-
nen van de waardigheid des christens, dat de beoefe-
ning der deugd noodzakelijk wordt voor zijn geluk. Indien
de wereld aan al de schanddaden der ondeugd hecht
wat zij het genoegen noemt, is de ziel, door Christus
opgebeurd, alleen gelukkig door de heilige vreugden
welke zij in de deugd put. O wereld, gij weet niet hoe
zoet het is zui\'er te zijn, nederig te zijn, geduldig te
zijn en liefderijk! Maar de christen begrijpt die innige
geneugten der ziel; hij gevoelt dal hoe deugdzamer hij
zal wezen, hoe meer hij het eenig wezenlijk geluk zal
smaken.
En toch, o christen ziel, zal ik het u zeggen, deze
beide beweegredenen zijn mij niet genoeg, en wanneer
ik naga met welk cene teedcre zorg het Christus be-
haagd heeft om het hart van den mensch te versieren
en te versterken, dan verbeeld ik mij dat het daarbij
zijne gedachte is geweest om zich zelven een tabernakel
en een heiligdom te bereiden. Het christelijk hart heeft
zijne versieringen en zijne kracht alleen gekregen om de
Eucharistie te ontvangen.
IV
Toen God den mensch wilde scheppen,droeg Hij zorg
hem vooraf een overheerlijken schoonen tuin als woning
in te rigten. Eene menigte boomen van een bekoorlijk voor-
komen en beladen met zeer smakelijke vruchten over!om-
-ocr page 91-
EN DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.                          85
nierden die gelukkige aarde, en een stroom in vier takken
verdeeld bragt haar vruchtbaarheid. Die sclioone tuin was
als de troon waarop God den koning der schepping ging
plaatsen.
Zoo heeft het Christus, toen Hij wilde dat het ha; t
van den geloovige zijn eigen troon wierd, behaagd dat te
versieren. Al de christelijke deugden zijn be\\vondercns-
waardige planten die op den grond onzer ziel bloeijen, en,
met de wateren der genade besproeid, brengen zij hemelsche
vruchten voort. Ziedaar de woning die aan Christus be-
haagt. Geen goud en geen diamanten vervangen in zijn oog de
heilige sieraden der deugd. O! hoe lief heeft de Eucharistie
de zuivere ziel! Aan haar doet zij zich zien door descha-
duwen van het geheim heen. O! hóe lief heeft de Eucharistie
de eenvoudige ziel! Zij onderhoudt zich gemeenzaam met
haar. O! hoe lief heeft de Eucharistie de nederige en zachl-
moedige ziel! Zij gelijkt haar het meest. O! hoe lief iieeft de
Eucharistie qc liefderijke ziel, dewijl zij zelve geheel liefde
is! Daar is geen deugd die de Eucharistie niet in ons zoekt
om d aiin met meer aanlokkelijkheid te rusten! Zij rigt
tot de getrouwe ziel deze woorden van het heilig lied:
«Ondersteun mij op uwe bloemen en doe mij leunen op
uwe vruchten (I)», op de bloemen uwer deugden en op de
vruchten uwer werken.
«Ondersteun mij... Doe mij leunen!...» Ik heb gezegd,
o christen ziel, dat de deugd niet slechts een sieraad , maar
(1) Cant. II, 5.
-ocr page 92-
                                         DE EUCHARISTIE
eene kracht was. De ziel moet zeer sterk zijn, indien zij op
gepa*te wijze Jesus Christus wil ontvangen. Begrijp goed,
ik bid het u, deze gedachte.
De God van het tabernakel is de naijverige God van
wien onze heilige boeken gewagen. Indien Hij ons hart
heeft gekozen, om daarin zijn troon op te riglen, dan
is het onder voorwaarde dat Hij daarin alleen zal heer-
schen. Zijn koningschap duldt geen mededinging. Nu is
de zonde zijn wreedste vijand, die elk oogenblik er op
uit is om zich zijne regten aan te maligen. Derhalve
zullen de christelijke deugden niet slechts ten doel heb-
ben om de woning van den Koning der hemelen te ver-
sieren ; zij zullen die ook moeten verdedigen tegen al
de smelten der zor.de, zij zullen den toegang voor den
vijan i afsluiten, zij zullen als eene heg wezen om den
eucharislischen wijngaard af te sluiten. Maar is dat niet,
o christen ziel, wat de degelijke deugden in ons doen?
De kuischheid waakt over onze zintuigen; de nederigheid
bewaart onzen geest; de liefde, de zachtmoedigheid, het
geduld houden de wacht rondom ons hart.... Het is
eene onverbreekbare heg, het is eene onverwinbare
borstwering!___ O getrouwe ziel, die Jesus Christus
ontvangt, bevestig zijn troon met uwe bloemen, hand-
haaf zijne regten met uwe vruchten. Fulcite me (loribus,
stipate me malis.
V.
Zco zijn dan de christelijke deugden noodzakelijk voor
-ocr page 93-
EK DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.                              87
de ziel die tot de Eucharistie nadert, en hare naauw-
keiirige beoefening zal altijd de beste voorbereiding tot
de communie zijn.
Men bereidt zich voor om goed te communiceren
door oefeningen van liefde, van lof, van aanbidding, van
verlangen. O christen ziel, zoudt gij niet meenen dat
dikwijls hernieuwde oefeningen van deze of gene deugJ nog
dierbaarder zouden zijn aan den God der Eucharistie:
«Morgen moet ik te communie gaan, heden zal ik nede-
riger zijn, zal ik mijn lijden en mijn verdriet liever
dragen, zal ik niet gedoogen dat een enkel woord dat
de liefde zou kwetsen over mijne lippen kome.»
Dit zijn de oefeningen welke ik u voor de communie
aanraad! Het zijn oefeningen van opregte liefde, want
hij alleen heeft zijn God waarlijk lief, die zijne geboden
vervult. — Uilnemende lofliederen, want wij kunnen God
niet beter lofprijzen dan door onze werken. — Onweder-
sprekelijke getuigen van onze vurige verlangens, want
elk verlangen om be:er te worden bewijst aan de Eucha-
ristie dat wij naar haar verzuchten.
Dit is dan, o christen ziel, eene eerste zeer naauwe
betrekking tussclxn de deugden en de Eucharistie: de
Eucharistie eischt van ons de beoefening van al de
deugden. Maar ik voeg daarbij dat deze, op hare beurt,
de Eucharistie zeer noodig hebben. Zij alleen toch kan
haar bewaren en in ons vermeerderen.
-ocr page 94-
88
DE EUCHARISTIE
VI.
De Eucharistie bewaart in de eerste plaats in ons de
christelijke deugden.
Ik zal mij van een beeld bedienen om u mijne ge-
dachte beter te doen begrijpen.
Ik stel mij het verblijf van een vorsl, een paleis voor,
waarin de bewoner al de pracht der weelde met kwistige
hand heeft ten toon gespreid. Zijne tegenwoordigheid,
zijne zorgen, de gehoorzaamheid welk iedereen hem
betoont, al de eerbewijzen waarmede men hem omringt
zijn voldoende om zijne woning de frischheid van hare
oorspronkelijke pracht te doen behouden___ Maar de
vorst verwijdert zich en verlaat de plaats waar hij zijn
hof hield; en het paleis dat hij ledig laat, is weldra
een eenzaam oord. Helaas! de afwezigheid des meesters
zal allengs en van jaar tot jaar, ontzettende verwoes-
. tingen ten gevolge hebben. Eerst wordt het verguldsel
dof; vervolgens verliezen de schoone meubelen hun glans;
dan wankelen de balken; daarna stort het dak in;
eindelijk vallen de muren omver, en het paleis is niet
meer dan cene puinhoop.
O christen ziel, het hart van den mensch zonder de
Eucharistie is een verlaten palcis en een ledig huis. Hoe
groot was uw ijver om den hemelschen gast te ont-
vangen op den eersten dag dat de Eucharistie in u kwam!
Met den bijstand der genade, hadt gij Hem in u een
-ocr page 95-
EN DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.                              89
huis gfsticht, steunende op zeven zuilen, die niets anders
waren dan de christelijke deugden. Zoolang uwe getrouw-
heid aan den God van het tabernakel geduurd heeft,
zijn de zuilen onwrikbaar blijven staan en heeft uw huis
al zijn glans behouden. Maar op zekeren dag hebben
uwe schuldige hartstogten de goddelijke Eucharistie uit
uw hart verwijderd en gij hebt spoedig bemerkt dat uwe
deugden zich met haar verwijderden. Zij alleen kon ze
in u bewaren. Inderdaad, cene christelijke, zelfs ver-
kregen deugd, is niet uitsluitend ons werk. De geluk-
kigsle natuur kan eene ziel niet kuisch of nederig maken :
daartoe is de hulp der genade noodig. De Eucharistie
nu is in ons de uitstekendste aller genaden, en nooit
bezoekt zij ons zonder onzen wil in het goede te beves-
tigen. Wanneer Christus ons in de heilige communie
bezoekt, wenscht Hij voornamelijk in ons de deugd
te vinden. Zijn goddelijk oog doorvorscht onze ziel,
Hij zoekt daar de kuischheid, de nederigheid , de
zachtmoedigheid, de liefde, het geduld. Indien Hij die
deugden in ons vindt, rust Hij daar en schept zijn be-
hagen om daar te wonen. Indien eene dier deugden
schijnt te wankelen, leent Hij haar zijn goddelijken
steun. Het is het oog des meesters, dat, in hel binnenste
der woning, de minste vlekken doet verdwijnen, en dat,
door zijne tegenwoordigheid, overal de evenredigheid en
de orde weet te handhaven.
-ocr page 96-
90
DE EUCHAMSTCE
VII.
Intusschen stuit de heilige Eucharisie zich niet te-
vreden met in ons de christelijke deugden te bewaren.
Zij vermeerdert, zij versterkt die, en drukt denstempel
der volmaaktheid op haar.
Wanneer wij de Eucharistie ontvangen, dan zijn wij
hel niet meer die leven, maar dan leeft Christus in
ons. Maar met zijn leven deelt Hij ons zijne deugden
mede!.. . Ach! hoeveel meer vertrouwen heb ik in de
deugden van Christus dan in de mijne! Deze dragen
de kenmerken mijner gebrekkige natuur: zij zijn wankel-
baar gelijk mijn wil, bloode gelijk mijn geest, broos
gelijk mijn hart, menschelijk en vlecschelijk gelijk
ik zelf ben. Maar, o Jesus, uwe deugden zijn onaf-
scheidelijk van uw goddelijken persoon. Ik ontvang met
de heilige hostie uwe zuiverheid, uwe nederigheid,
uwe liefde, uwe zachtmoedigheid. Ik word, volgens de
uitdrukking van den heiligen Petrus, «deelgenoot van
uwc eigene natuur (1)!» Kom in mij, Heer Jesus, en
dat uwe deugden voortaan even als uw leven, de mijne
,mogen zijn.
Intusschen, ik erken het, \'t leven van Christus
vernietigt ons leven niet, en zijne deugden, helaas!
verbeteren niet aanstonds geheel onze gebreken. Eiken
(1) Ii; Pet. I, 14
-ocr page 97-
EN DE CIiniSTELUKE DEUGDEN.                           91
dag nemen onze begeerlijkheden de plaats van de god-
delijke zuiverheid des Verlossers in, onze hoogmoed
die zijner nederigheid, ons ongeduld die zijner zacht-
moedigheid. Daar bestaat echter een hulpmiddel voor; het
is ons geoorloofd met de veelvuldige communie tegen de
veelvuldigheid onzer fouten te strijden. Iedere communie
vermeerdert op hare beurt het zuivere goud van Christus
in onze ziel!... Weldra heeft het goud de bovenhand,
en durft de onzuivere adem der zonde zelfs het niet
meer zijn glans doen verliezen.
Maar hoe logenstraft eene zeer treurige ondervinding
mijne woorden hier niet?
Sedert lang communiceer ik, zult gij mij zeggen;
helaas! ik ben tot heden noch beter noch deugdzamer.
Hoeveel antwoorden zou ik op deze zoo dikwijls voor-
komende tegenwerping niet kunnen maken, welke de
zielen zoo dikwerf bedroeft en ontmoedigt!
In de eerste plaats zou ik niet vreezen aan velen te
antwoorden: gij communiceert en gij zijt desniettemin
van gevoelen, dat gij geene vorderingen hebt gemaakt.
Dit zoo nederig oordeel, hetwelk gij over u zelven uit-
spreekt, is in mijne oogen de zekerste getuigenis van
uwen geestelijken vooruitgang. Ik verzeker u dat gij u
vergist. Gij hebt veel aan de Eucharistie te danken,
wees niet ondankbaar jegens haar. Ik prijs u over uwe
nederigheid, maar ik raad u aan om even als tot nog
toe met uwe communiën voort te gaan.
Aan andere zielen zou ik iets anders zeggen. Gij
-ocr page 98-
92                                          DE EUCHARISTIE
communiceert en gij blijft dezelfde. Maar waarom? Moet
de communie daarvan de schuld dragen, of gij zelf?
Houdt de God van het tabernakel op voor u alleen
de oorsprong en liet model der verhevenste deugden
te zijn? En is de Eucharistie welke gij ontvangt niet
dezelfde als die de Heiligen ontvangen?
Gij wilt niet meer communiceren; ik raad u aan om
beter te communiceren. Helaas! de erfzonde heeft ons
slechts ecne kracht laten belmuden. die om de genade
te weerstaan. Wij gebruiken die tegen de Eucharistie!....
Neem het beletsel weg en uwe snelle vorderingen zullen
u zelf getuigen dat zij in u even als in de Heiligen
magtig is.
Eindelijk zal ik aan al de christen zielen die zich
beklagen dat zij de volmaaktheid naar welke zij streven,
te vergeefs in het veelvuidig naderen tot het Sacrament
des altaars zoeken, deze beide zekere beginselen her-
inneren:
Van den eencn kant is het ontegenzeggelijk waar,
dat zij, door zich van de Heilige Tafel te verwijderen,
onvermijdelijk van dag tot dag zullen achteruitgaan. Hare
waakzaamheid zal minder levendig, de genaden van God
zullen minder overvloedig zijn, hare kwade neigingen
vrijer spe! Hebben.
Van den anderen kant leert het geloof zelf, dat cene
goede communie altijd in ons wonderbare uitwerkselen
te weeg brengt. Hoe meer wij dus zullen deelnemen aan
de goddelijke Eucharistie, hoe meer wij verzekerd zijn
-ocr page 99-
EN DE CHRISTELIJKE DEUGDEX.                           95
dat zij in ons het goddelijk werk, \'twelk zij daarin
wrocht zal doen vooruitgaan.
En, ik bid het u, vrees in dit opzigt niet misbruik
te maken van de genaden. Men weerstaat haar veel-
eer dan dat men haar misbruikt. De dienstknecht die
slechts één talent ontvangen heeft, gaat het begraven en
maakt het onvruchtbaar. Die door zijn meester rijke-
lijker begiftigd is en vijf talenten in handen heeft, weet
daarbij aanstonds vijf nieuwe te winnen. Hoe talrijker
Gods genaden zijn, hoe gemakkelijker men daaraan
getrouw is. Hoc velen begraven het kostbaar talent
eener Paasclicommunie! Hoevelen weten uit de veel-
vuldige communie voordeel te trekken om bewonderens-
waardige deugden te oefenen!
VIII.
Welke is onder de schepselen de ziel die zich aan
ons voorstelt als het model der heiligheid? Die welke
het meeste genaden heeft gekregen en die het meest
vereenigd is met den aanbiddelijkcn persoon des Ver-
lossers.
Maria is vol van genade, zegt de Engel, en met
één woord verklaart hij hare heiligheid: «De Heer is
met haar.»
Inderdaad de Heer bedekt Maria van alle eeuwigheid
met zijne schaduw, en op het oogenblik harer ontvan-
genis bewaart hij haar voor alle smet. In het geheim
-ocr page 100-
04          DE EUCHARISTIE EN DE CHRISTELIJKE DEUGDEN.
der Menschwording, wordt het Woord in haar vleesch,
en het woont eerst gedurende maanden in haren kuischen
schoot. Te Bethlchem, te IVazareth, op al de wegen van
Judea, is zij altijd bij haren zoon. Op den Kalvaricberg,
staat zij bij het kruis. Eindelijk na d^ ten hemel op-
klimming, begeeft zij zich in de eenzaamheid met den
apostel Joannes om alleen van de Eucharistie te leven.
«De Heer is altijd met haar!» Ja, ongetwijfeld, en om
die reden vloeijen al de deugden in Maria\'s hart over.
I\\.
O christen ziel, volg de Koningin der Hemelen na.
Dat de Heer altijd met u zij! In de Eucharistie zal Hij
voor u tegenwoordig zijn. Ontvang Hem en al de deug-
den zullen Hem volgen, en Hij zal zijne volmaaktste
gaven in u uitstorten.
Ik raad u aan om dikwijl? deze zoo zoete woorden
van den koninklijken profeet te overwegen: «Hoe liefe-
lijk zijn uwe tabernakelen, o Heer der deugden (1)!»
Zij zijn de korte inhoud van dit onderhoud.
De Heer der deugden is ook de God der tabernakelen
Heb de tabernakels lief, en de Heer die daarin woont
zal u den schat uildeelen dien Hij altijd in voorraad
heeft, — den schat der christelijke deugden.
(1) Ps. LXXXII, 2.
-ocr page 101-
VII.
DE EUCHARISTIE
EN DR
LI EFDADIGHEID.
(urn dilexisset suos, in. finem dilexit eos.
Daar Hij de zijnen had liefgehad
zoo heeft Hij ten einde toe lief.
gehad.
(Joan. XIII, 1.)
I.
De christelijke liefde is ongetwijfeld de voornaamste
der christelijke deugden. En daarom moet het geen ver-
wondering baren dat de Eucharistie, die in ons de deugden
van het christendom onderhoudt en vermeerdert, ook en
bovenal hut vruchtbaar beginsel der christelijke liefde is.
Die liefde intusschen vindt hare toepassing op verschei-
dene onderwerpen.
In zooverre zij de liefde beteekent welke wij aan God en
den naaste verschuldigd zijn, is zij het eerste gebod ons
opgelegd; en reeds heb ik, sprekende over de betrekkingen
-ocr page 102-
96                                               DE EUCHARISTIE
welke God tusschen de Eucharistie en het hart gesteld heeft,
u gezegd hoe gemakkelijk ons hart onder den invloed der
Eucharistie liefderijk wordt.
Maar in een minder algemcenen zin, beteekent de chris-
telijke liefde die deugd welke ons er toe brengt om mede-
lijden met den arme te hebben, hem met verstand en ijver
bij te staan. Over deze liefde wensch ik u thans te spreken.
Hoe zou de Eucharistie haar vreemd kunnen blijven ! De
Verlosser beeft zich alleen uit medelijden met ons onder de
eucharistische gedaanten verborgen; en aldus spoort Hij ons
aan om ons zelven barmhartig jegens de armen te betoonen.
Maar de Eucharistie maant ons niet alleen tot de barm-
hartigheid aan, zij maakt ons die zoeter en gemakkelijker.
Ik zal u hier een vorig onderhoud, dat over de Eucha-
ristie en den arbeid
in het geheugen roep.en. Ik zeide u
dat indien de arbeid voor ons een last en eene vermoeijenis
is, de Eucharistie ons verligt en doet uitrusten.
De beoefening der liefdadigheid is een arbeid, o christen
ziel, bewonderenswaardige maar moeijelijke arbeid, die
een buitengewonen ijver vordert! Schrik evenwel niet. De
Eucharistie belooft u hare hulp, en de moeijelijkheden
zullen voor uaan den voet van het tabernakel verdwijnen.
ir.
Is het in de eerste plaats wel waar dat de liefdadig-
heid een arbeid is? Ja, ongetwijfeld, en ik zou bijna
durven zeggen dat het voor u de arbeid van alle dagen
-ocr page 103-
EN DE LIEFDADIGHEID.                                       97
en een van de gewoonlijkste bezigheden uws levens
moet zijn. — Beklaag u daarover niet, o christen ziel, want
indien het u bevolen is u aan den arbeid over te geven,
dan geschiedde dit dewijl de Voorzienigheid voor u vrij-
geviger is geweest met hare giften; en ik kan u overigens
geen zoeter en aangenamer gebruik vau uwen tijd aan-
raden.
De liefdadigheid is een arbeid. — Ik geef toe dat alle
liefdadigheid dien schoonen naam niet verdient. Zoo is
het, bij voorbeeld, geen arbeid wanneer men een stuk
geld uit zijne beurs haalt om het aan den arme die
voorbijgaat te geven; dit geschiedt al wandelende en
zonder veel moeite; dit kost niet veel en brengt nog
minder op. Maar wanneer men zich ijverig en aanhou-
dend met de armen onledig houdt, en, — om mijne
gedachte beter uit te drukken, — als mtn zich aan een
dier liefdewerken wijdt, welke de Kerk dagelijks ten
gunste van de ongelukkigen uitvindt, dan is die liefda-
digheid een arbeid. Liefdewerken doen en werken is
hetzelfde. De arbeider doet zijn werk wanneer hij de voren
ploegt; de ambachtsman doet zijn werk wanneer hij eene
plank schaaft of steenen aanbrengt; de kunstenaar doet
zijn werk wanneer hij zijn doek beschildert of zijn
marmer beitelt. Welnu! de liefdadigheid heeft ook hare
werken, die grooter, edeler, heiliger zijn.... Wanneer
men een arme aan de ellende ontrukt, hem huisvesting
en voedsel geeft, als hij wees is; wanneer men aan
zijn bed gaat zitten als hij ziek is; wanneer men hem
7
-ocr page 104-
98                                            DE EUCHARISTIE
in zijn ouden dag steunt en staande hondt; wanneer men
hem op de wereld een beter bestaan verschaft, hem in
den hemel een oneindig geluk verzekert, dan arbeidt
men, maar dan doet men ook het werk der liefdadigheid.
Is die arbeid moeijelijk? .... Ach! ik moet bekennen
dat hij met troost en vreugde vergezeld gaat; en toch,
ik vrees niet het te verzekeren, ja, die arbeid is
moeijelijk, en ik zal u zijne moeijelijkheden aantoonen.
III.
De eerste moeijelijkheid, o christen ziel! is het be-
sluit te nemen om liefdadigheid te doen. — Helaas!
wanneer de Voorzienigheid ons een weinig met hare
gunsten gewiegd heeft, vallen wij spoedig in dien wieg
in slaap. Zij biedt ons naar welgevallen een dak aan om
ons te huisvesten, kleederen om ons te dekken en nog
veel meer dan ons dagelijksch brood t AI te gemakkelijk
sluiten wij ons in dit welzijn op en trekken om ons
een gezigteinder, dien wij zelden voorbijzien. De tijd is
kort, zegt gij. Eenigc oogenblikken voor het gebed; ver-
volgens moet ik mijn dag verdeelen onder de pligten
van mijn gezin en die van de wereld. Ik weiger de
aalmoes niet wanneer ik haar kan geven, maar vraag
mij niets meer. — Juist, o christen ziel, ik vraag u
iets meer: ik vraag u, dat gij u zult overgeven aan den
arbeid der liefdadigheid.
Waarin bestaat dan die arbeid?
Gij moet u eerst oefenen om de ellende van den
-ocr page 105-
EN DE LIEFDADIGHEID.                                      99
arme te zien en uwe oogen niet afwenden van al den
rampspoed die u omringt, om alleen aan uw welzijn te
denken, ten einde met de arme minder begunstigde
schepselen dan wij meer medelijden te hebben.
Maar dit is slechts de voorbereiding tot den arbeid, gij
moet verder gaan.
Gedoog dat ik u een voorbeeld aanhaal uit het heilig
Evangelie ontleend en dat Jesus Christus ons zelf voor-
houdt, — het voorbeeld van den goeden Samaritaan. Hij
nadert tot den gewonde, hij verbindt zijne wonden , hij giet
daarin wijn en olie: de wijn beteekent de kracht, de olie
is het beeld der zachtmoedigheid. O christen ziel, indien
gij een waardig werktuig der liefdadigheid wilt worden,
wees dan zachtmoedig en sterk tevens. Giet met volle han-
den den wijn en de olie. Ach! de olie alleen der zoete liefde,
welke gij op de wonden des armen zult uitstorten, zal voor
hem een versterkende wijn wezen, die zijn moed geheel
zal opbeuren....
En dit is niet alles. De Samaritaan plaatst den gekwetste
op zijn paard, hij brengt hem naar een herberg, hij ver-
trouwt hem zeer teederlievend aan den waard toe, hij
geeft eerst twee tienlingen en voegt daarbij: «AI wat gij
aan hem meer ten koste legt, zal ik u wedergeven (1).» —
Deze bijzonderheden zijn kostbaar en ik erken daarin de
zorgen welke de liefdewerken vereischen. Is de herberg
niet het huis dat dien arme, dien zieke, dien grijsaard,
(1) Lnc. X, 35.
-ocr page 106-
100                                      DE EUCHARISTIE
die wees zal opnemen? Om ze in het huis te doen
opnemen, geeft gij eerst twee tienlingen en gij voegt daar
aanstonds bij: Al wat later zal uitgegeven worden, zal
betaald worden tot den laalsten penning. Maar hoeveel
moet er geloopen worden om die schuld te kwijten! hoeveel
brieven moeten er geschreven worden! hoeveel collecten
moeten er gedaan worden! dikwijls, helaas, hoe slecht
moet men ontvangen worden! Dit jaagt schrik aan en
daarom onttrekt men zich.
De eerste moeijelijkheid is dus: het besluit nemen om
liefdadigheid te plegen.
IV
De tweede moeijelijkheid: men moet haar goed doen.
Wat wil dit zeggen? — Ik heb gezorgd u een voorbeeld
aan (e halen, ontleend aan het heilig Evangelie, ik heb u
aangespoord om het schoone model van den barmhartigen
Samaritaan na te volgen. Hoe! is dat niet de liefdadigheid
goed doen ? Ongetwijfeld, o christen ziel, indien gij bezield
zijt met den geest van den Samaritaan, dat wil zeggen van
Jesus-Christus zelven, die ons, onder den siuijer van deze
gelijkenis, zijne eigene goedheid, zijne eigene barmhartig-
heid laat doorschemeren.... De christelijke liefdadigheid
alleen is de goed geoefende liefdadigheid, en de christelijke
liefdadigheid is op hare beurt geen andere dan de boven-
natuurlijke liefdadigheid.
Trachten wij het ons niet te ontveinzen: het fijn en
gevaarlijk vergift van een ontzenuwd naturalisme, over-
-ocr page 107-
ÏI» DB LIEFDADIGHEID.                                   101
weldigt ons van alle kanten. Het tast zelfs de beste dingen
aan. Men oefent de liefdadigheid, maar bijna altijd op
te menschelijke en te natuurlijke wijze. Men oefent haar
omdat het hart ons daartoe brengt, dikwijls zelfs omdat
onze kleine ijdelheid daarmede gestreeld wordt. De lief-
dadigheid die goed wordt geoefend behoort tot cene
verhevener orde. Zij heeft haar beginsel in God zei ven.
Zij gelijkt aan de eeuwige wijsheid die tegelijk de twee
uitersten raakt: God en den arme; die zich eerst tot
God verheft om vervolgens tot den arme af te dalen. Ja,
God eerst. Hem behagen, Hem verheerlijken, Hem dienen.
Vervolgens, den arme. Zijne ziel verheffen terwijl men zijn
ligchaam verligt, en Gods beeld doen schitteren op dit
waarlijk misvormd schepsel, dat te dikwerf door de
ondeugden nug meer dan door de lompen ontsierd wordt.
Dit is het werk der wezenlijke liefdadigheid. Zoolang gij
alleen met uwe aalmoezen, alleen met uw ijver, alleen met
uwe vermoeijenis, de liefdadigheid zult oefenen, loopt gij
groot gevaar dat zij onderworpen zij aan duizenderlei
onvolmaaktheden. Oefen eerst de liefdadigheid jegens God,
en dan zal zij waarlijk goed zijn.
V.
Eindelijk, eene derde inoeijelijkheid: volharden in de
oefening van eene goed gepleegde liefdadigheid. — De
duurzaamheid, ziedaar wat het wenschelijkst is voor het
goed en dit het beste past. Het opperst geluk des hemels,
is de eeuwigheid van dit geluk, en eveneens is de vol-
-ocr page 108-
102                                      DE EUCHARISTIE
harding de ware verdienste van de deugd en van elk
menschelijk werk....
De liefdadigheid is voor den arme eene moeder, en
zij vervult ten zijnen opzigte de doorluchtige bediening
van het teederste moederschap.Maar deze bediening, dit
is u bekend, bepaalt zich niet tot eenige dagen, zij
duurt zoolang als de behoeften van het kind. IV u ver-
nieuwen de gezinnen welke de liefdadigheid aanneemt
onophoudelijk. Wij zullen altijd armen onder ons heb-
ben (1)! O liefdadige ziel! gij moet dus toestemmen
om al tijd hunne moeder te zijn.
En toch verzoek ik u hierop te letten, dat indien de
oefening der liefdadigheid eene langdurige volharding
vordert, hare handelingen zelven een wezenlijk voorbij-
gaand karakter toonen. Elke oefening van liefdadigheid
vordert werkelijk deze beide dingen: een verheffing des
harten en een offer \'t welk men aanneemt. Helaas! het
hart verheft zich en valt weder neder; wij nemen een
eerste offer aan en het tweede bevangt ons met schrik.
Die verheffing des harten voortdurend stand doen hou-
den en zich dagelijks opofferen, dat is volharden in de
oefening der liefdadigheid. O heilige volharding! o opper-
ste maar ook het moeijelijkste goed, en daarom de
hechtste steun van onze onsterfelijke hoop! Hij die in
het christen leven zal volharden zal zalig worden. Aan
hem die in de oefening der liefde zal volharden, aan
(1) Matth. XXVI, 11.
-ocr page 109-
EN DE LIEFDADIGHEID.                                  103
hem, zegt ons het Evangelie, rigt de Verlosser dit woord:
«Komt, o gezegenden mijns Vaders, en ontvangt het
rijk dat Ik u heb bereid.» Venite, benedicti Patris mei,
possidete regnum.
(1).
VI.
Zoo zeide ik u, o christen ziel, dat er drie moeije-
lijkheden bestonden met betrekking tot den arbeid der
liefdadigheid. Maar ik heb beloofd dat zij aan de voe-
ten der Eucharistie zouden verdwijnen.
Inderdaad, het is moeijelijk om te besluiten tot het
oefenen der liefdadigheid; maar de Eucharistie boezemt
ons daartoe de geschiktheid en den smaak in. Het is in
de tweede plaats moeijelijk de liefdadigheid goed te
oefenen, maar de heilige Eucharistie veredelt en vol-
maakt het liefdewerk door het bovennatuurlijk te maken.
Het is eindelijk moeijelijk in de oefening der liefdadig-
heid te volharden; maar de Eucharistie zal voldoende
zijn ons de volharding te geven.... Slechts een woord
over deze gedachten.
De Eucharistie boezemt de liefdadigheid in. — Ik
treed de Eetzaal binnen, ik woon de instelling van het
Sakrament des Altaars bij, ik hoor eerst dit scheppend
woord: «Dit is mijn ligchaam, dit is mijn bloed....» En
vervolgens hoor ik nog, en eene nieuwe Jaal komt
inijue ooren treffen en tot in mijn hart doordringen.
Eene nieuwe taal!-----De Verlosser zelf leert het mij:
(1) Matth. XXV, 34.
-ocr page 110-
104                                    DE EUCHARISTIE
«Ik gaf u een nieuw gebod, zegt Hij ons: Hebt elkan-
der lief, gelijk Ik u heb liefgehad.» Mandatum novum do
vobis, ut diligatis invtcem sicut delexi vos
(1). Let wel
op, o christen ziel, hoe die woorden elkander volgen!
Eerst het woord dat het ligchaam van Jesus Christus
schept. Onmiddellijk daarna het woord dat de liefde
schept: «Hebt elkander lief, gelijk Ik u heb liefge-
had.» Christus heeft mij zoozeer liefgehad, dat Hij zich
aan mij heeft geheven, dat Hij mij met zijn vleesch
heeft gevoed, dat Hij voor mij gestorven is om mij
den Hemel te verzekeren. Zóó ook moeien wij den arme
liefhebben.... Wij moeten hem onze gebeden, onze
zorgen, onze vermoeijenis geven, en in ruil van het aan-
biddelijk brood dat wij aan het altaar ontvangen, hem
het dagelijksch brood niet weigeren, dat hij noodig
heeft. Wilt gij dus liefdadig zijn? overweeg dan met
aandacht de twee woorden welke ik u heb aangehaald! —
Het eerste: «Dit is mijn ligchaam, dit is mijn bloed.»
Hebt het ligchaam en het bloed van Jesus Christus lief.
Bereid u voor om het dikwerf te ontvangen. O! dan
zult gij het tweede woord begrijpen en gemakkelijk ver-
vullen! «Gelijk Christus u heeft liefgehad, zult gij den
arme liefhebben.»
Gij zult liefdadigheid oefenen, en uwe liefdadigheid zal
goed zijn. Ik zeide u dat het gebrek van uwe liefdadigheid
was te natuurlijk en te menschelijk te wezen. De Eucha-
(1) Joann. XIII, 34.
-ocr page 111-
EN DE LIEFDADIGHEID.                                   10*J
ristie is het beginsel van de bovennatuurlijke orde. Zij is het
middelpunt van het christelijke leven. En inderdaad het
bovennatuurlijk leven en christen zijn, is niets anders dan
zich met Christus vereenzelvigen. Welke vereeniging nu
is grondiger dan die, door de communie bewerkt? Hoor
wat de heilige apostel Paulus zegt: «Ik leef niet meer,
maar Christus leeft in mij (1).» Indien Jesus Christus in
mij leeft, heeft Hij in mij lief, werkt Hij in mij, oefent
Hij de liefdadigheid in mij uit. En inderdaad hoor wat
de apostel daarbij voegt: «De liefde van Christus dringt
ons (2)»; niet meer onze liefde, maar de liefde van
Christus. O christen ziel, ik kan uwe eigene liefde mis-
trouwen; maar die geheel hemelsche liefde die aan het
goddelijk vuur wordt on\'stoken, die liefde welke de
aarde alleen raakt om daar alom haar schoone vuur te
ontsteken, die liefde die de uwe niet meer is, die de liefde
zelve van Christus is, ziedaar de liefde die ik verlang,
de waarlijk christelijke liefde.
En die liefde zal niet slechts volmaakt, maar ook volhar-
dend zijn. Ik ken op aarde geen volharding gelijk die der
Eucharistie. Het schitterendste licht gaat uit, de meest vast-
beraden moed verzwakt, de zuiverste deugd wordt besmet,
de teederste genegenheid gaat te loor. Zie de Eucharistie
sedert de Eetzaal tot op onze dagen, sedert achttien
eeuwen: altijd hetzelfde licht, altijd dezelfde vurigheid,
altijd dezelfde heiligheid, altijd dezelfde liefde en altijd het-
(1) Gal. II, 20.           (2) II Cor. V, 14.
-ocr page 112-
10G                  DE EUCHARISTIE EN DE LIEFDADIGHEID.
zelfde leven. Onze liefdadigheid, zeide ik u, is slechts eene
voorbijgaande verheffing des harten, een voorbijgaand offer.
Hier blijft het hart dezelfde verheffing houden en wordt de
hostie dagelijks geslagtofferd. Indien gij uw moed voelt
zinken, kom dan eene goddelijke kracht in het tabernakel
putten. Indien de vurigheid uwer liefde verflaauwt, kom
haar weder aan die goddelijke flambouw ontsteken. Kin-
de! ijk indien onze liefdewerken ons schrik aanjagen,
indien de zorgeloosheid uwe stappen doet vertragen, indisn
gij, bij voorbeeld, aarzelt om een arme te bezoeken, kom
dan eerst aan den voet van het altaar. Van het altaar
tot de hut van den arme, zal de wegu korter schijnen.
De Eucharistie, ik herhaal het u, zal uwe volharding
verzekeren.
VIL
Hoeveel reden heb ik dus gehad, om ook deze beide
woorden tot elkander te brengen en ze te gelijk ter
uwer overweging voor te stellen: de Eucharistie en de
liefdadigheid! Heb beide lief, beoefen beide. De licfda-
digheid zal uwe verdiensten, de Eucharistie zal uw geluk,
de Hemel zal uwe belooning zijn.
-ocr page 113-
VIII.
DE EUCHARISTIE
EN DE
ARMOEDE.
Propler vos egenus faetus est cum
esset dives, ut illius inopia vos
divites essetis.
Rijk zijnde, heeft
Hij zich van alles ontbloot, ten
einde uwe ellende te verrijken,
(II Cor VIII, 9).
I.
O christen ziel die deze bladzijden zult lezen, zijl gij
rijk of zijt gij arm? Indien gij rijk zijt, kom ik u voor-
houden hoe de Eucharistie u de liefdadigheid leert. Indien
gij arm zijt, kom ook dan bij de Eucharistie, en zie
hoe zij de vriendin en de beste troosteresse der armoede is.
Ik beschouw eerst Jesus Christus in zijn sterfelijk
leven. Die beminnelijke God, die alles voor allen is gewor-
den en, in zijne goedheid, de oneindige schatten zijner
genade over alle menschen uitstort, heeft echter aan de
armen eene wezenlijke voorliefde betoond. Hij zelf heeft
-ocr page 114-
108                                       DB EUCHARISTIE
arm willen zijn. «De vossen hebben holen en de vogelen
des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft
niets, waar Hij het hoofd nederlegge. (1).» Goddelijke
woorden, welke ik gaarne overweeg, dewijl zij mij de
treffende uitdrukking schijnen te zijn van de armoede
van Christus.
Hoe dan! gelijkt de donkere stal van Bethlehem niet
op het hol waarin de vossen eene schuilplaats vinden?
Was het opgeheven kruis van den Kalvarieberg niet
gelijk aan het hooge nest waarin de vogelen hun verblijf
vestigen? Maar, ter naauwernood is Hij in de krib van
Bethlehem nedergelegd, of, door de woede van Herodes
vervolgd, moet Hij in de armen zijner moeder, naar de
grenzen van Egypte vlugten. — En wat het kruis van
den Kavarieberg betreft, wel verre van een nest te zijn
waarin Hij rust, leunt Hij daarop zijn met doornen beladen
hoofd alleen om te sterven. Tussehen Bethlehem waar
Hij geboren wordt en Jerusalem waar Hij sterft, verhaalt
het heilig Evangelie ons zijn verborgen leven te Naze-
reth, zijn apostolisch leven in Judrea. Maar van zijn
leven te Nazareth is het dat David lang te voren in zijn
naam gezegd had: «Ik ben arm en in arbeid van mijne
jeugd af (2).» Zijn apostolisch leven is juist dat, waarin
Hij niet meer heeft, om zijn hoofd neder te leggen!....
Zonder schuilplaats, zonder middelen van bestaan, van
aalmoezen levende, gedwongen om zijne toevlugt te nemen
(1) Matth. VIII, 22. (2) Ps. LXXXVII, 16.
-ocr page 115-
EN DE ARHOEDE.                                     109
tot wonderen om de schatting aan Cesar te betalen, aan
het kruis ontdaan van de ellendigste kleederen die Hem
bedekken, is Christus waarlijk de goddelijke arme, die,
volgens de uitdrukking van den heiligen Paulus, rijk
zijnde, zich van alles beroofd heeft om onze ellende te
verrijken. (1)
II.
In de tweede plaats heeft de arme Christus zijne
gezellen, zijne vrienden onder de armen gekozen.
Volg Hem wanneer Hij zijn apostolaat in de wereld
begint en Hij zijne eerste discipelen gaat verzamelen.
«Doet Hij een beroep, zegt de heilige Auguslinus (2), op
de redenaars, op de senatoren,op de keizers? Geduld,
gaat de groote bisschop voort (3), hunne beurt zal later
komen. Maar eerst neemt Hij de visschers van het
meer van Galilea, eerst de armen, de onwetenden
en de idioten. Later zal Hij met die visschers van men-
schen, redenaars, senators en keizers in zijne netten
vangen.»
Maar niet slechts kiest Hij de armen uit om zijn woord
te prediken, Hij Iaat degenen die zich geheel aan Hem
willen geven tot den nederigen rang der armen afdalen.
«Aldus kan niemand van u, die niet alles verzaakt wat
hij bezit, mijn leerling zijn (4)!___» Dit goddelijk woord
heeft in de wereld eene nieuwe armoede geschapen, —
(1) II. Cor., VIII, 9.
(3) In Ps. XXVI.
(2) Serm. 143, de v. Is.
(4) Luc. XIV, 83.
-ocr page 116-
110                                    DE EUCHARISTIE
de vrijwillige armoede. Der genade, die sterker is dan
de natuur, heeft het behaagd de brooze voordeden van
stand en geboorte omver te werpen. Om. Jesus meer
vrienden te bezorgen, heeft zij de armen vermenigvuldigd.
En wie zal zeggen hoeveel millioenen zielen, ten koste
van hare fortuin, de goddelijke innige vriendschap van
den Verlosser gekocht hebben!
III.
In de derde plaats, dewijl Christus de armen lief-
heeft, draagt Hij zorg voor hen en neemt hunne be-
langen met eene bewonderenswaardige bekommering ter
harte. «De arme is Hem overgelaten,» had de koninklijke
profeet gezegd, tibi derelictus est pauper (1). Ach! kon
dit heilig onderpand aan een liefderijker hart zijn toe-
vertrouwd! Wat heeft Christus voor den arme gedaan? —
Twee zeer barmhartige dingen:
In de eerste plaats heeft Hij hem het vertrouwen weten
terug te geven, dat hij niet meer bezat op eene Voor-
zienigheid, altijd goed, altijd handelend, altijd waakzaam
om hen te hulp te komen.
Het Evangelie is vol beminnelijke lessen, waarin men
leert zijn vertrouwen op God te stellen. Christus ver-
gelijkt den arme met den vogel en zegt hem: «Wor-
den niet twee musschen om één penningsken verkocht?
En niet één valt op de aarde buiten den wil van uwen
(1) Ps. x, 14.
-ocr page 117-
EN DE ARMOEDE.                                          111
Vader. Beter dan vele musschen zijt gij!» Hij vergelijkt
den arme met de leliën des velds: «Nooit, zegt Hij,
is Salomo in zijne glorie gekleed geweest gelijk eene harer.
Indien God zorg draagt voor die bloem, die slechts een
oogenblik schittert, en morgen in den oven zal gewor-
pen worden, hoe zal Hij u dan verlaten (1)?» Christus
vergeet echter niet den arme aan te manen om door
het gebed zijne toevlugt te nemen tot de Voorzienigheid,
die God zelf is. De vogel bidt niet, de lelie bidt niet,
maar de arme moet bidden; en hoe zou hij geen ver-
trouwen hebben? De God tot wien hij zich wendt is zijn
Vader. «Vader, die in de hemelen zijt, geef mij mijn
dagelijksch brood (2)!» O arme die bidt, hoe zoudt gij
niet zeker zijn beter gekleed te wezen dan de lelie, beter
gevoed dan de vogelen!
Maar terzelfder tijd dat de Verlosser den arme her-
innert dat hij zijn vertrouwen moet stellen op de Voor-
zienigheid, waarschuwt Hij den rijke dat diezelfde Voor-
zier.igheid op hem rekent om bij de behoeftigen het
werktuig zijner weldaden te zijn. Eenige woorden uit zijn
goddelijken mond gekomen zijn voldoende om het hart van
den rijke te treffen, en zonder immer te kort te doen
aan het regt dat hij op zijne goederen bezit, zonder den
dwang van eenige belasting hoegenaamd, weet hij echter
voor den arme een ontzettenden en onuitputtelijken schat,
dien der liefdadigheid, op te stapelen.
(1) Matth. X, 29 en volgg. — (2) Luo. XI, 8,
-ocr page 118-
142                                  DE EDCHARISTtE
De christelijke liefdadigheid en de vrijwillige armoede,
deze twee beminnelijke scheppingen des Verlossers, gaan,
om zoo te zeggen, gepaard en vervolmaken elkander in
het belang van den arme. Toen Christus aan zijn leerling
zeide: «Verkoop al wat gij bezit» voegde hij daar aan-
slonds bij: «en geef het aan de armen.» Vcnde... et da
pauperibus
(I): En, wanneer hij den rijke aanmaant om de
aalmoes overvloedig uit te deelen, predikt hij hem in
zekere mate den raad der vrijwillige armoede.
Zoo vindt de arme, dank het vertrouwen op God en de
liefdadigheid van den rijke, in Jesus Christus, middelen
van bestaan welke de wereld hem niet zou gegeven hebben.
IV
Eindelijk draagt de Verlosser niet alleen zorg om het
leven des armen te verbeteren, maar Hij wil ook zijn geluk
verzekeren. Hij verklaart hem reeds in den aanvang van zijn
apostolaat zalig. Ik open het heilige Evangelie: «Zalig zijn de
armen (2)», zegt de Verlosser. Dit is zijn eerste woord, het
is de inleiding van zijn onderrigt. Men zou zeggen dat hij
zich haast om dit goddelijk woord uit te spreken, dewijl
het gerigt wordt tot het grootste getal dergenen die zijne
leerlingen zullen worden. Het wordt gerigt tot de kleinen,
de onwetenden, de nederigen, al degenen die de wereld
veracht en die hij zelf is komen ondersteunen en oprigten.
Beati pauperes! «Zalig zijn de armen!» Waarom? —
(1) Matth. XIX, 21. — (2) Ibid. V, 3.
-ocr page 119-
EN DE ARMOEDE.                                      113
«Want hun is het rijk der hemelen.» Hunne toekomst is
een eindeloos geluk. Maar past het niet dat die koninklijke
waardigheid waarmede zij eenmaal bekleed zullen zijn,
reeds op hun tegenwoordige leven een eersten glans van
geluk en glorie werpt? Daarom heeft de Kerk, de getrouwe
uitlegster van de gevoelens van haren goddelijken Bruide-
gom, de armen altijd met een heiligen eerbied en eene
teedere genegenheid bejegend. Indien zij hunne tijdelijke
ellende lenigt, legt zij er zich voornamelijk op toe om hun
geest en hun hart tot de goederen te verheffen die hun
bestemd zijn en reeds hunne zielen verrijken!.. . Geluk-
kig de armen die de leer van Jesus Christus weten te
smaken en te begrijpen! Deze, ofschoon zij arm blijven,
zijn zeer rijk, en hunne rijke armoede, om mij van de
uitdrukking van een Kerkvader te bedienen, verzekert hun
de waardigheid en het geluk tevens.
V
ik heb, o christen ziel, u eerst willen toonen wat
Christus gedurende zijn sterfelijk leven jegens de armoede
en de armen geweest is; want, wat Hij toen was, zal Hij
bij voortduring in de goddelijke Eucharistie zijn, maar
met dien overgrooten overvloed, die volmaaktheid en die
bekoorlijkheid, welke alleen in het Sacrament der liefde te
vinden zijn.
En ten eerste, in de Eucharistie heeft Christus zich
arm gemaakt. Zijne menschheid zelfs verbergt zich
-ocr page 120-
114                                 DE EUCHARISTIE
daar. Hij ontdoet zich daar van de uiterlijkheden van
den mensch, van zijne kracht, zijne schoonheid, van de
ziglbare majesteit en den goddclijken straalkrans die op
zijn gelaat schitterden. Daar is niets meer dan de grove
schijn van een weinig brood en een weinig wijn. Is
het niet vooral in dien geheimnisvollen staat dat de profeet
Hem vooruit zag, toen hij zeide: «Hij heeft geen schoon-
heid, geen glans meer.. . zijn gelaat is verborgen ... Hij
schijnt verachtelijk en ik heb Hem niet herkend (1)!»
Onzigtbaar en ontbloot van alle dingen, stelt Hij zich in
onze handen, armer dan de bedelaar die de hand uitstrekt
op den drempel van ons huis, afhankelijker dan de slaaf
die de speelbal is van de nukken zijns meesters. Ach! onge-
twijfeld, \'indien eene vurige godsvrucht, gelijk aan die der
Driekoningen, aan de voeten der arme Hostie, het goud,
den wierook en de mirre heeft weten neder te leggen, dan
zullen wij hare armoe verrijken. Wij zullen haar in gou-
den vaten plaatsen, wij zullen zijde en kostbare schatten
rondom haar ten toon spreiden; wij zullen het marmer en
den steen beitelen om haar paleizen te stichten. Maar de
goddelijke hostie kiest zich zelve niet deze of gene woning.
Hier woont zij onder de rijken; daar onder de armen, en,
met hen, bij hen, deelt zij hunne groote behoefte. De
armoedige kerk waarin men haar eene schuilplaats biedt, is
een stal van Bethleem. De nederige hut waarin de missio-
naris haar nederlegt, is als de tent die de reiziger op het
(1) laaiM, LUI, 2.
-ocr page 121-
E2V DE ARMOEDE.                                         115
naakte zand der woestijn opslaat: geen goud, geen
marmer, geen kostbare stoffen. Ter naauwernood een dak
om haar te bedekken, een naakte steen om haar tot altaar
te dienen. Welk eene armoede! welk eene verlatenheid!...
Maar ik verklaar mij waarom die volstrekte behoeftigheid
haar behaagt. Uit liefde tot ons is Jesus Christus arm ge-
worden. Nog meer dan in zijn sterfelijk leven, wil Hij het
in de Eucharistie zijn.
VI.
In het Sacrament des altaars, wil hij arm zijn.
Waarom?... Dewijl Hij de armen liefheeft en Hij, hun
gelijk zijnde, gemakkelijker toegang tot hun hart zal
vinden. Christus gaat slechts voorbij onder de ge-
welven onzer kerken en op de steenen onzer altaren.
Zijne geliefdste woning en die waarin Hij altijd zou wil-
len wonen is het hart van den mensch, Maar,— ik
haast mij dit er bij te voegen, — het is vooral het
hart van den arme. Daar treft Hij gewoonlijkerde deug-
den aan welke hij de voorkeur geeft: de nederigheid,
de zedigheid, de eenvoudigheid, de ongeveinsdheid.
Daar doet Hij beter en met een grooteren overvloed de
werken voor welke Hij gekomen is. Hij geneest meer
bloedende wonden, Hij troost meer smarten, Hij wekt
een levendiger geloof op, Hij boezemt eene vuriger liefde
in; daar, eindelijk, handelt Hij gemakkelijker en sneller.
Is dit niet, o christen ziel, een feit dat de ondervinding
aantoont, smartelijk voor den rijke, zoet en troostrijk voor
-ocr page 122-
116                               DE EUCHARISTIE
den arme ?... Telkenmale als de priester, van den predik-
stoel, een beroep op de zielen doet, en als Hij de
gasten van den vader des huisgezins aan liet bruiIofts-
maal uitnoodigt, ziet men dan niet de meeste rijken
zich koud verwijderen en vele arme toesnellen ? Even
als gedurende de dagen van zijn sterfelijk leven, maar
met eene inniger, doordringender en dieper genade, zegt
de Verlosser hun nog: «Volgt Mij,» sequere me (1); en
op het voorbeeld der apostelen, geven zij zich geheel
aan Hem.
VII.
Maar indien de Eucharistie zich uit liefde tot de armen
en om door hen bemind te worden, arm heeft gemaakt,
behoudt zij ook de magt die de Verlosser bezat toen
Hij onder de menschen leefde — de magt om armen te
scheppen.
Op de roepstem van Christus, verliet Matthaws voor
altijd het kantoor van den tollenaar (2), en Zachfeus
gaf de helft van zijn vermogen aan de armen (5). Op
een enkel woord der apostelen, en in den naam van
hun goddelijken Meester, achtten de eerste geloovigen
zich gelukkig om afstand te doen van al hunne bezit-
tingen. Hoeveel edelmoediger en talrijker offers geschie-
den er niet op de roepstem der Eucharistie! Hoeveel
vrijwillige armen hebben, de Eucharistie beschouwende,
de rijkdommen der wereld veracht. Daar zij de Hostie zoo
(1) Matth. VIII, 22. — (2) Mare. II, 14. — (3) Luc. XIX, 8.
-ocr page 123-
EN DE ARMOEDE.                                 117
arm zagen, hebben zij gaarne de \'woorden herhaald die
Urias tot David sprak: «De ark des Heeren woont onder
de tenten. Hoe zal ik de zoetheden des levens genieten (I) ?»
Maar die gedachte vooral, dat de armoede van de Eucha-
ristie, van den kant des Heeren eene getuigenis van zijne
voorliefde voor de armen is geweest, deze gedachte heeft
de zielen verrukt en haar de armoede doen liefhebben.
Zij hebben ook de teederheid van dien goddelijken vriend
willen verdienen, en wel verre van het gedrag van den
jongen dwaas uit het Evangelie na te volgen, die aan
vergankelijke rijkdommen boven het rijk der hemelen de
voorkeur gaf (2), hebben zij zich gehaast alles te ver-
koopen en van alles afstand te doen om den hemelschen
schat te verwerven die in het tabernakel verborgen is.
VIII.
Ik heb u gezegd, o christen ziel, dat Christus zich
niet bepaald had bij eene onvruchtbare liefde voor de
armen, dat Hij zorg voor hen gedragen had en met eene
oneindige bekommering over al hunne behoeften waakte.
Ach! die bekommering blijkt vooral in het Sacrament
des Altaars.
Het is opmerkelijk dat, in het schoone gebed hetwelk de
Zaligmaker ons zelf geleerd heeft en wij dagelijks moeten
bidden, de heilige Lucas eenvoudig schrijft: «Geef ons ons
dagelijksch brood», panem noslrum quotidianum da nobis
(1) II. Eeg. XI, 11. — (2) Matth. XIX.
-ocr page 124-
118                                  DE EUCHARISTIE
hodie (l), en de heilige evangelist Matthajus daarbij voegt:
«Geef ons ons brood dat boven alle zelfstandigheid is»,
panem nostrum supersubstantiulem da nobis hodie (2).
Waarom die onderscheiden lezing? Het is ongetwijfeld
hetzelfde gebed, en een zelfde goddelijke mond heeft
het ingegeven. Is er dan wel spake van hetzelfde brood?
De heilige Kcrkleeraars (3) die het Evangelie ver-
klaren, zeggen ons eenstemmig dat de Heer ons hier
aanmaant om aan onzen hemelschen Vader ons dage-
lijksch brood te vragen. Maar insgelijks erkennen zij in
het woord van den heiligen Matthseus eene formele uit-
drukking welke de heilige Eucharistie bedoelt. O bemin-
nelijke en — indien ik mij zoo mag uitdrukken —
o goddelijke spraakverwarring, waarin het eucharistisch
brood en ons onedel dagelijksch brood het onderwerp
worden van het gebed dat wij tot God moeten rigten!..
Maar beschouw vooral, bid ik u, hoe die gedachte welke ik
ter overweging voorstel, aanmoedigend is voor den arme.
Men zou zeggen dat de Eucharistie zelve zijne barmhar-
tige Voorzienigheid wil zijn en voor al zijne behoeften
zorgen. Wanneer zij onze zielen voedt, dan is zij de Eucha-
ristie; wanneer zij onze ligchamen voedt, iszijdeVoor-
zienigheid! de Eucharistie en de Voorzienigheid, altijd is
het dezelfde God, de God dien wij aanroepen en die
ons gebed dagelijks verhoort.
Ik pas dan ook gaarne op den arme die getrouw
(1) Lüc. XI, 3. — (2) Matth. VI, 11. — (3) Cat. Aar.
-ocr page 125-
EN DE ARMOEDE.                                 119
blijft aan de Eucharistie deze troostrijke woorden van
den Psalmist toe: «Ik ben jong geweest en ik ben oud,
maar ik heb nog niet gezien dat de regtvaardige is
verlaten geworden en dat zijn geslacht zijn brood ge-
zocht heeft (1). Die regtvaardige is de arme die trouw
aan de tafel der Eucharistie aanzit. Die regtvaardige
zoekt zijn brood niet. Hij heeft eerst het hemelsche brood,
het brood dat boven alle zelstandigheid is, panem super-
substantialem
gevraagd, en de hemelsche Vader, zijn
gebed verhoorende, erkent dat Hij hem ook zijn dagelijksch
brood, panem quotidianum, verschuldigd is.
Ik voeg daarbij dat de Eucharistie den armen onophou-
delijk bewonderenswaardige hulpmiddelenter hand doet,
dewijl zij de goddelijke brandoven is, waaraan in al de
zielen het schoone vuur der liefde wordt ontstoken.
Ik zal hier het onderrigt niet herhalen, o christen ziel,
dat ik op eene andere plaats heb gezorgd u te geven (2).
Maar herinner u de naauwe betrekkingen welke het God
behaagd heeft tusschen de liefdadigheid en de Eucharistie
te stellen, en gij zult met mij erkennen dat de groote en
ontelbare liefdewerken die de Kerk heeft ingesteld, om in
al de bestaande ellende te voorzien, bijna altijd hun begin,
hun oorsprong, hun goed gevolg aan den invloed der
Eucharistie hebben te danken gehad.
(1) Fs. XXXVI, 25. (2) De Eucharistie en de liefdadigheid.
-ocr page 126-
120
DE EUCHARISTIE
IX.
O! hoe gemakkelijk zal ik nu de taak kunnen vervullen
welke ik ondernomen heb met u, o christen ziel, aan te
toonen, dat indien de Verlosser reeds gedurende zijn ster-
felijk leven de armen heeft willen zalig verklaren, Hij
hun nog meer in de Eucharistie eene onuitputtelijke bron
van geluk opent.
Van het altaar, even als van de kruin des bergs, rigt Hij
deze heilige woorden tot hen: «Zalig zijn de armen, want
hun behoort het rijk der hemelen!» Maar aanstonds tot hen
nederdalende, en in hun hart komende wonen, voegt Hij
daarbij: «Het rijk Gods is in u.» Regnum Dei intra vos (1).
Het is een beminnelijke karaktertrek van des Zaligma-
kers voorzienigheid, dat Hij zijne gaven vermeerdert naar
de mate onzer behoeften. De Eucharistie geeft zich wel is
waar geheel aan allen, maar de rijke, die de vertroostingen
der aarde reeds bezit, zal minder goddelijke geneugten
van haar ontvangen. De arme heeft dikwijls, helaas, geen
anderen vriend, geen anderen trooster, geen anderen
steun, geen andere hoop dan de God van het tabernakel.
Voor hem bewaart die arm geworden God zijne over-
vloedigste rijkdommen.
De reden waarom overigens de Eucharistie niet steeds
haar rijk in ons hart vestigt is hierin gelegen, dat dit
hart reeds aan duizenderlei wereldsche verwachtingen
(1) Luc. XVII. 21.
*
-ocr page 127-
EN DE ARMOEDE.                                     121
behoort, aan eene menigte vleeschelijke begeerlijkheden
en belangen. Het hart van den arme is ledig, en het
rijk Gods vestigt zich daarin. Regnum Dei intro, vos est.
«Het rijk Gods is in u.» — «Dit rijk, zegt de
heilige apostel Paulus, is noch in het eten, noch in het
drinken: het is in de geregtiglieid, in de vreugde en
in den vrede dien de Heilige Geest geeft (I): Het rijk
Gods, kan, wel is waar, niet zijn in de vleeschelijke
voldoeningen die gewoonlijk het leven der rijken ver-
heugen, in de feesten en in de bedwelmende vreugden der
wereld. Maar het is wel, o groote apostel, in het
eucharistisch voedsel, in den drank die aan het altaar
dronken maakt; en dit voedsel en die drank, die het
beste feest van den arme zijn, deelen hem met over-
vloed de geregtiglieid, den vrede en de vreugde mede.
«Het rijk Gods is in u.» — «Dit rijk, zegt het
Evangelie, gelijkt op een mostaardzaad dat tot een grooten
boom opgroeit (2).» De arme is dit mostaardzaad dat de
wereld veracht en met voeten treedt. Maar de eucharis-
tische sap maakt van het mostaardzaad een grooten
boom waarin de vogelen des hemels rusten, dewijl de
arme groot wordt voor God en de engelen gaarne met
zijne eenvoudige en nederige ziel omgaan.
Het rijks God gelijkt ook op een zuurdeeg dat met
drie maten meel vermengd, het deeg doet rijzen en tot
een overheerlijk brood maakt. (3). En insgelijks wordt
(1) Rom. XIV, 17. — (2) Matth. XIII, 31. — (3) Ibid., 33.
-ocr page 128-
122                     DE EUCHARISTIE EN DE ARMOEDE.
het hart van den arme, wanneer het eucharistisch zuur-
deeg het doet rijzen en het versterkt, in een nieuw
hart vervormd dat de geneugten des heeren uitmaakt.
Eindelijk gelijkt ditzelfde rijk op een koopman die
paarlen zoekt (1). De kostbaarste is de Eucharistie en
als de arme die gevonden heeft, bezit hij een onver-
gel ijkelijken schat.
X
O christen ziel, overweeg deze gedachten. Ik heb heden
voor uwe oogen die twee termen geplaatst welke de liefde
des Verlossers vereenigd heeft, de Eucharistie en de
armoede. De Eucharistie is God zelf. De armoede is de
nederigste toestand van een menschelijk schepsel. Maar
de liefde heeft dit schoone wonder gedaan dat een God
arm zou worden in de Eucharistie opdat de Eucharistie
op hare beurt de armoede zou vergoddelijken.
O! welk eene kostbare gaaf des Heeren is het chris-
telijk leven! Het belet de armoede niet, maar het doet
ons de Eucharistie liefhebben; en, hoe armer wij voor
de voeten van het tabernakel verschijnen, hoe beter
wij begrijpen dat de Eucharistie al de schatten der aarde
te boven gaat.
(1) Matth. XIII, 45.
-ocr page 129-
IX.
DE EUCHARISTIE
EN DE
EENZAAMHEID.
Ducam eam in solitudinem et loquar ad cor ejui.
Ik zal haar in de eenzaamheid voeren, en
ik zal tot haar hart spreken.
(Osee, II, 14.)
Exsultalii solitudo et florebit quasi hlium. De
woestijn zal van vreugde opspringen, de
eenzaamheid zal als de lelie bloeijen.
(Isaias. XXXV, 1.)
I.
Vrees niet u in de eenzaamheid te begeven, o christen
ziel, dewijl de Heer u daar roept om tot uw hart te
spreken. Ducam eam in solitudinem, et loquar ad cor
ejus
(1). De eenzaamheid is als de band en het gewone
verblijf van het christelijke leven; de wereld is voor
haar slechts eene uitzondering.
(1) Osee, II, 14.
-ocr page 130-
124                                  DE EUCHARISTIE
Maar welke is dan die eenzaamheid waartoe ik u uitnoo-
dig? Ach! indien eene verhevener roeping u voor altijd
van de wereld heeft gescheiden; indien gij de stem hebt
aangehoord die aan uw oor sprak: «Vergeet uw volk en
het huis uws vaders, en de koning zal uwe schoonheid
beminnen (I)»; indien gij kortom het eenzame leven van
het klooster gekozen hebt, dan zal ik u zeer geluk wen-
schen. Die eenzaamheid zal voor u eene rustige haven zijn.
Vele onweders zullen aan uwe voeten losbarsten zonder
u ooit te treffen; zij zal voor u een tocvlugtsoord en
eene schuilplaats zijn. Vele gevaren zullen u omringen,
zonder ooit tot u te zullen komen. Eindelijk zal zij een
vruchtbaar veld wezen, waarop uwe onvruchtbare e 1 ver-
dorde ziel weldra zal herbloeijen.
Intusschen, o christen ziel, is het niet deze volkomene
afzondering waarop ik nu het oog gevestigd heb; en zelfs
dan wanneer uw leven midden in de wereld moest worden
doorgebragt; zelfs dan wanneer uw toestand, uw staat,
uwe omgeving of uwe werkzaamheden, u allerlei eischen
zouden stellen, dan zou ik u nog zeggen: heb de eenzaam-
heid lief, beoefen haar met zorg.
II.
Twee soorten van eenzaamheid zijn noodzakelijk voor
de christen ziel.
De eerste is ten minste zeer nuttig, zij is dan de eigenlijk
(l) Ps. xliv, 11.
-ocr page 131-
EN DE EENZAAMHEID.                                     125
gezegde geestelijke afzondering of retraite, zal telken jare
voor u hierin bestaan dat gij eenige dagen in u zelven keert;
dat gij u dan alleen bezig houdt met de zaak uwer zaligheid;
dat gij dan dieper in uw geweten doordringt; dat gij met
meer oplettendheid, öf Gods woord, öf de raadgevingen
van een wijzen geestelijken leidsman aanhoort; dat gij
eindelijk de heilige voornemens maakt die uw verleden en
uwe toekomst u tevens zullen aan de hand geven.
Maar de tweede, die ik gaarne de eenzaamheid des har-
ten zou noemen, zal zoolang moeten duren als uw leven.
Van deze heeft de heilige Gregorius gezegd: «Waartoe
dient de eenzaamheid des ligchaams, indien de ecnzaam-
heid des harten ontbreekt?» Deze bestaat, o christen ziel,
daarin dat wij ons hart ten minste afzonderen van het
ijdele gedruisch, van den ijdele» schijn, van de ijdele
beweging die rondom ons plaats heeft. Deze maakt van
ons hart een heiligdom dat vooralle afgoden gesloten is,
en waarin wij, elk uur, God zullen kunnen aanbidden,
liefhebben, en dienen. Deze overigens, behoef ik het daarbij
te voegen, zal niets aan uw gewone leven veranderen,
zij zal gemakkelijk kunnen zamengaan met de pligten van
uwen staat, met de pligten uwer familie, zelfs met zekere
pligten van de wereld.
Deze is het, o christen ziel, die ik hier voornamelijk op
het oog heb. Indien gij deze eenzaamheid niet bemint, zou
ik te vergeefs trachten u te onderrigten en u beter te
maken. De eenzaamheid, ik herhaal het, is noodig voor de
christen ziel. «Zij is, wel is waar, niet het wezen zelf der
-ocr page 132-
126                                        DE EUCHARISTIE
volmaaktheid, zegt ten dien opzigte de heilige Thomas van
Aquine, maarzij is daarvan het noodzakelijk werktuig.»
Soliludo non est ipsa essentia perfectionis, sed est perfec-
tlonis instrumentum
(1).
III.
Maar hoe, o christen ziel, wekt dit woord alleen dt
eenzaamheid,
geen ontroering en vrees bij u op? Doet
zich de eenzaamheid niet met te sombere kleuren aan
u voor? Gevoelt zich uwe geheele natuur, die God ge-
maakt heeft om in harmonie te zijn met al wat haar
omringt, niet verlaten en als verbrijzeld bij de gedachte
alleen aan de eenzaamheid? Uw indruk zou juist zijn,
o christen ziel, indien ik u sprak van eene eenzaamheid
zonder God, want het is waar dat deze onze ziel niet
dan in eene diepe droefenis kan storten. Zij is eene
leegte die niets vult; zij is de woestijn waarin niets
bloeit, zij is de afwezigheid waarover niets troost. Maar
dit is de eenzaamheid niet waarover ik u op dit oogen*
blik onderhoud. De eenzaamheid tot welke ik u uitnoodig,
heb ik zorg gedragen niet ledig te laten. Ik rigt in het
midden een tabernakel op; en ik vertoon u daar den
God der liefde!... De eenzaamheid met de Eucharis-
tie!... O! hoe zoet is deze! Hoe gaarne zou ik u die
willen doen liefhebben!
(1) 2, 2, q. 188, art. 8.
-ocr page 133-
127
EN DE EENZAAMHEID.
IV.
De eenzaamheid en de Eucharistie. Hoe passen zij
goed bij elkander, en hoe goed is het ze te zajnen te
noemen! De eenzaamheid behaagt aan de Eucharistie en
deze maakt de eenzaamheid bekoorlijk.
De eenzaamheid behaagt aan de Eucharistie. — De God
dien wij onder de eucharistische gedaanten aanbidden
noemt zich zelven «de verborgen God (1).» Hij heeftom
geboren te worden de eenzaamheid van Bethlehem ge-
kozen, om op te groeijen en te leven gedurende den
tijd van dertig jaren, de eenzaamheid van Nazareth. Hij
brengt veertig dagen in de woestijn door, vóór dat Hij
het werk van zijn apostolisch leven begint; Hij vlugt
de menigte die zich rondom zijn persoon verdringt en
gaat alleen in afzondering om te bidden. Maar vooral
wanneer Hij, overwinnaar van den dood, het besluit
neemt om voortdurend onder ons te leven, zie hoe Hij
zich in de schaduw verbergt en voortaan niet anders meer
dan in de duistere cel van een tabernakel wil wonen.
Hoe zal ik het eucharistisch leven noemen ? Eene lange
afzondering waarin Jesus Christus zich opsluit, en die
Hij nooit verlaat. Voor Hem en bij Hem, gaan de men-
schen op en neder en denken slechts aan de uitwendige
wereld; zij geven zich aan hunne vermaken over, zij
zijn in hunne zaken verslonden; zij komen en gaan; zij
D Isaias XLV, 15.
-ocr page 134-
128                                      DE EUCHARISTIE
vervullen de wereld met hun gedruisch en hun getwist. —
De Eucharistie is altijd in afzondering : zij doet hare
stem niet hoorcn; zij redetwist niet; zij heeft geen be-
hagen in beweging en onrust. Zij bidt, zij waakt; waarlijk
zij is niet ledig. Zij oefent op ieder onzer hare godde-
lijke en almagtige werking uit; maar zonder ooit uit
de stilte en de eenzaamheid te gaan. De Eucharistie heeft
de eenzaamheid lief, niet slechts die van het tabernakel,
maar ook die welke ons hart haar bereidt.
Zij daalt gaarne in ons hart neder; maar onder de
tweevoudige voorwaarde dat zij zich daarin kunne ver-
bergen en daarin alleen blijven.
Dat zij zich daarin kunne verbergen. — Indien ons
hart geopend is voor al de ijdele verstrooijingen der
eeuw, zullen wij te vergeefs pogen daarin den God der
Eucharistie te vestigen.
Wilt gij zijn welbeminde bruid zijn? Wees dan de
gesloten tuin, en niet het begane pad waarop de stappen
der voetgangers het goddelijk zaad vertreden. Wees de
verzegelde bron, en niet de geopende put die het water
der genade laat ontsnappen!... O christen ziel, wees
de woestijn, indien gij aan den hemel vraagt om het
manna der Eucharistie op u te doen regenen.
De Eucharistie wil zich in ons verbergen, en wat
meer is, zij wil daar alleen zijn!
Hoe groot, hoe ruim uw hart ook zij, de naijverige
God omvat het geheel en al, of ten minste wil Hij daarin
alleen over onze gedachten en onze genegenheden heerschen.
-ocr page 135-
EN DE EENZAAMHEID.                                 129
De Eucharistie wil alleen in ons zijn, dewijl zij zich
tot ons alleen rigt. Wanneer God het heelal onderrigt,
gebruikt Hij de groote stem zijner Kerk, die stem welke
met kracht weerklinkt, de ceders verbrijzelt en de
afgoden tot puin vermorsclt. De taal der Eucharistie
maakt minder gedruisch. Zij spreekt zacht, zij spreekt
tot het hart alleen, en verrukt door deze goddelijke
stem die aan ons zelven alleen toevertrouwd is, kun-
nen wij met den profeet zeggen: «Mijn geheim behoort
mij wel toe, mijn geheim is voor mij alleen»; Secrctum
meum mikt, secretum meum mild
(1).
V
De eenzaamheid behaagt derhalve aan de Eucharistie.
Maar hoe zal ik u de bekoorlijkheid schetsen welke de
Eucharistie op hare beurt aan de eenzaamheid geeft?
Zij bevolkt en versiert haar tevens.
Wanneer de Eucharistie afwezig is, is het dan niet
alsof gij in de woestijn zijt? en als zij tegenwoordig
is, kunt gij dan beter gezelschap verlangen!
Ik zou u beklagen, o christen ziel, indien gij u in de af-
wezigheid der Eucharistie niet altijd alleen zoudt gevoelen ?
Wat baat het u of de wereld u omringt en de natuur tot
uwe zintuigen spreekt? noch de natuur noch de wereld
kunnen u den goddelijken vriend van het tabernakel ver-
goeden. Gelijk de Bruid van het Hooglied (2), zoekt gij Hem
(1) Isaias. XXIV, 16.                    (2) Cant. III, 1.
9
-ocr page 136-
430                                      DE EUCHARISTIE
en vindt Hem niet. Gij vraagt Hem aan de wereld, de wereld
zegt u: «Ik ken Hem niet; gij vraagt Hem aan de natuur;
en deze antwoordt u: Zoek hooger dan mijne enge grenzen.
Noch de menigte die u omringt, noch de gezamenlijke ge-
schapen voorwerpen halen u uit uwe verlatenheid.
Maar zoodra is niet uw hart tot de Eucharistie genaderd,
of aanstonds wordt uwe eenzaamheid bevolkt, en vervult
de God van liefde haar! Gij ondervindt dan de waarheid
van dezen zoeten stelregel: «Met den Heer leven is altijd
zonder verveling; met Hem omgaan, altijd zonder bitter-
hcid (\\). «Hij hoort u aan en hij spreekt met u, en in die
goddelijke zamenspraak, roept gij even als de Joden uit, die
ontroerd waren door de woorden des Verlossers gedurende
zijn sterfelijk leven: «Nooit heeft een mensch alzoo gespro-
ken, gelijk deze mensch (2).»
Zie onder hoevele beelden de God des tabernakels zich
achtereenvolgens aan ons voordoet, om onze eenzaamheid
te bezielen. Hij is, zegt ons de koninklijke profeet (3) «de
eenzame musch van het dak;» ons met dit beeld leerende,
dat indien Hij zich gewaardigt tot ons af te dalen en in onze
huizen te wonen, Hij dit doet om ons beter tot zich te
trekken, en ons tot de kruin te verheffen waar Hij eeuwig
woont; Hij is, gaat dezelfde profeet voort (4), «de pelikaan
der eenzaamheid», een treffend zinnebeeld dat ons herin-
nert dat Jesus Christus in het Sacrament der liefde de
eenzaamheid van ons hart zoekt om zich zelven aan ons als
spijs en als drank te geven.
(1) Sap. VIII, 16. (2) Joan. VII, 46. (3)Ps.CI, 8. (4) Ibid. 7.
-ocr page 137-
EN DE EE.NZAAMHEID.                                  151
Wat zal ik u nog zeggen, o christen ziel ? Herinner u de
namen welke u het dierbaarst zijn, die van een vader, van
eene moeder, van een bruidegom. Die namen passen aan
de Eucharistie.
Denk aan degenen die gij lief hebt en die u liefhebben,
gij zult hen aan den voet van het tabernakel terugvinden,
waar een zelfde band van liefde al de zielen gemakkelijk
vereenigt.
Zoo bezielt de Eucharistie uwe eenzaamheid, maar
terzelfder tijd weet zij haar te versieren. Is het niet
het eucharistisch heiligdom dat de profeet op het oog
had toen hij zeide: «De woestijn zal van blijdschap
opspringen, de eenzaamheid zal bloeijen als de lelie (1).
Jesus is de lelie der vallei, waarin de vrome zielen zich
verbergen om zijn geur naar hartelust in te ademen.
De eenzaamheid waarin de goddelijke lelie bloeit, ver-
vult ons van eene heilige blijdschap; zij versiert zich
in onze oogen met al de goddelijke bekoorlijkheden die
het christen hart verrukken. Vele genoegens, versier-
selen en praal zijn niet altijd genoeg om de wereld te
versieren. De Eucharistie is voldoende om de eenzaam-
heid op te luisteren.
VI
De eenzaamheiden de Eucharistie! ik zou, o christen
ziel, ze u beide willen doen beminnen; maar herinner u,
(1) Isaias, XXXV, 1
-ocr page 138-
132                                       DE EUCHARISTIE
dat gij de eene slechts zult liefhebben voor zoover de
andere u dierbaar zal worden.
Indien gij de Eucharistie wilt liefhebben, heb dan
eerst de eenzaamheid lief.
De vcrslrooijingen en de uitspattingen der wereld
werpen als een tweede sluijer over de reeds zoo dikke
duisternissen waarmede het Sacrament des Altaars zich
omringt. Van den eenen kant verminderen zij in ons
dat levendig geloof en die vurige liefde, die ons helpen
om de schaduwen van het geheim te doordringen. Ver-
volgcns, vooral, houden zij ons verwijderd van de
eucharistische tafel en beletten ons om hare zoetheden te
smaken. Nu weet gij, o christen ziel, dat deze woorden
van den psalmist: «Proeft eerst en gij zult zien.» Gustate
et videte
(1), op de Eucharistie toepasselijk zijn.
Hoe meer uwe hart zich zal losmaken van de wereld,
hoe meer gij de heilige Eucharistie zult liefhebben, sma-
ken en zien.
Maar, ik haast mij daarbij te voegen, dat het weder-
keerig insgelijks waar is: hoe meer gij de Eucharistie
zuil liefhebben, hoe dierbaarder u de eenzaamheid zal
zijn.
Even als een zuiverder licht ons gemakkelijker
de lichtstralen en de geuren der bloemen overbrengt;
eveneens zult gij bespeuren dat de dampkring der een-
zaamheid aan uwe ziel niets doet verliezen van de hei-
lige geuren van het Sacrament des Altaars. Zeer
(1) Ps. XXXIII, 9,
-ocr page 139-
EN DE EENZAAMHEID.                               133
spoedig zult gij boven al de feesten der wereld de voor-
keur geven aan het heilig feest, dat tusschen den lieer
en u gevierd wordt, in de ingetogenheid der communie.
Zonder ongetwijfeld afstand te doen van de betrekkin -
gen welke de wereld u oplegt, zult gij toch begrijpen
dat niets voor u de heilige vriendschap van Jesus Christus
waard is; en langzamerhand zult gij, u verwijderende
van wat niet Hij en Hij alleen is, met den koninklijken
profeet uitroepen: «Wat is er voor mij in den hemel,
en wat kan ik verlangen op de aarde?... U alleen, die
de God en het geluk mijns harten zijt (1)».
VII.
Maar hoe zal men zich, te midden van de pligten
en de bezigheden des uitwendigen levens, die afzondering
bezorgen waarin men alleen met de Eucharistie leeft?
Ik heb het u gezegd, o christen ziel, vooral moet gij de
eenzaamheid des harten zorgvuldig beoefenen, en de
heilige Eucharistie heeft bewonderenswaardige geheimen
om zelve die eenzaamheid in u te scheppen. Ja, wan-
neer zij geheel en al bezit van ons hart heeft weten
te nemen, dan doet zij daar al de ijdele geruchten zwij-
gen; dan stilt zij al de ontroering van buiten, dan
brengt zij daar de ingetogenheid en de kalmte aan;
vervolgens spreekt zij tot het hart dat zij in vrede heeft
weten te brengen, zij boezemt het berouw over zijne
(1) Ps. IXXII, 25.
-ocr page 140-
154                                  DE EUCIIAIUSTIE
fouten, en geeft het de heiligste besluiten in. O de
beminnelijke en zoete afzondering, die aldus dagelijks
wordt voortgezet, en die nooit vermoeit! Zij scheidt ons
beter van de wereld dan de woestijnen en de kloosters,
en dikwerf onderrigt zij onze ziel beter dan de pre-
diking en de boeken.
VIII.
De eenzaamheid met de Eucharistie! ik vraag mij af,
o christen ziel, of er een zekerder weg is om u ten hemel
te voeren.
De Heer draagt in zijn Evangelie zorg, om ons te
waarschuwen dat de weg die ten hemel geleidt eng is,
en die daarentegen van het verderf breed (1)! — O! zeer
breed, inderdaad; want hij moet die ontelbare menigte
menschen bevatten die zich daarop verdringen, voort-
stuwen, bewegen en daarop verdwalen. Waar zal dan
het enge pad zijn! Daar waar de menigte niet is;
daar waar zeer weinige toestemmen te wandelen, daar
waar men in de eenzaamheid is.
Maar die weg, gaat de Verlosser voort, geleidt ons tot
het leven, en hoe zou Hij ons daarheen geleiden indien
wij niet vergezeld werden door Dengene die tegelijk de
weg en het leven is! ...\' Jesus Christus biedt zich zel-
ven aan ons aan onder de eucharistische gedaanten,
en zóó wil Hij onze gids op het enge pad zijn.
(1) Matth. VII, 14.
-ocr page 141-
EN DE BEflZ.UMIJElD.                             135
Volg Hem, o christen ziel, en gij zult zeker niet ver-
dwalen.
Daar, inderdaad, omringen u vooreerst minder gevaren.
Op den grooten weg der wereld ging de pelgrim van het
Evangelie naar Jericho toen hij door de dieven werd be-
roofd en gewond; en indien de goddelijke Samaritaan niet
uit zijne eenzaamheid was voorlgetreden om tot hem toe
te snellen en wijn en olie in zijne wonden te gieten, wat
zou er dan van den ongelukkigen reiziger geworden
zijn (I)? Voor u, o christen ziel, is de eenzame weg zeer
veilig, de schat dien gij zult dragen is er een dien de dieven
niet ontrooven; en indien gij aan den goddelijken Sama-
ritaan wijn en olie vraagt, zal hij ze u nooit weigeren.
De Eucharistie zal altijd bij u zijn om u steeds hare kracht
en hare zalving te schenken.
Minder gevaren en meer genaden. — Degene die, om
naar den Hemel te gaan, de eenzaamheid in gezelschap van
de Eucharistie gekozen heeft, zal nooit op weg bezwijken.
Op hem zijn deze woorden van het Hooglied toepasselijk:
«Ik ben in de schaduw gaan zitten van Dengene, dien ik
liefheb, zijne vrucht is zoet voor mijne keel (2)!» De
Eucharistie belooft hem tegelijkertijd al wat op eene lange
reis verligt: rust en voedsel. O wonder van het Sacra-
ment der liefde! In de eenzame schaduw van den boom
der Eucharistie, gaat men voort en toch rust men uit. Men
gaat voort, want de Eucharistie weet aan het christen hart
(1) Luc. X, 30 en volgg.           (2) Cant. II, 3.
-ocr page 142-
156                                 DE EUCHARISTIE
die bewonderenswaardige vlugt der liefde te schenken,
welke hem tot den Hemel doet naderen. Men rust uit,
dewijl de Eucharistie van ons allen alles verwijdert dat
vermoeit en al dat ontroert. Genaden van geestelijken
vooruitgang en genaden van vrede, dit zijn de eerste gaven
welke de Eucharistie voorbehoudt aan de ziel die zich
met haar in de eenzaamheid vereenigt.
Maar tegelijkertijd dient zij haar tot voedsel.
Het was in de woestijn dat de Verlosser der wereld de
brooden heeft willen vermenigvuldigen, opdat de menigte
die hem volgde niet van uitputting zou omkomen. Maar
wat is Jesus Christus die de brooden in de woestijn ver-
menigvuldigt anders dan de Eucharistie die de ziel in de
eenzaamheid voedt ? Men zou zeggen dat zij zich meer ver-
menigvuldigt voor die ziel welke haar in eene volmaakter
ingetogenheid ontvangt; en het brood dat zij haar aanbiedt
wordt voor haar eene saprijke vrucht. Fructus ejus dulcis
gutturit...
O christen ziel, blijf getrouw en aandeeen-
zaamheid èn aan de Eucharistie. De eene zal u haar scha-
duw, de andere hare vrucht geven. Met de vruchten de
schaduw, zult gij nooit bezwijken op den weg die naar het
hemelsche vaderland geleidt.
IX.
Regel derhalve uw leven aldus, o christen ziel. Nog eens,
ik eisch van u geen volstrekte eenzaamheid, die noch aan de
pligten van uwen stand, noch aan het oogmerk der Voor*
-ocr page 143-
EN DE EENZAAMHEID.                                 157
zienigheid ten uwen opzigte zou kunnen passen. Maar ik
vraag u eerst die eenzaamheid lief te hebben, welke geen
andere is dan de gewoonlijke ingetogenheid des harten.
Plaats vervolgens in het binnenste van dat innig heiligdom,
hetwelk gij u zelven zult hebben voorbehouden, de heilige
Eucharistie.
Gij zult zorg dragen haar dikwerf in de heilige communie
te ontvangen: maar gij zult er u vooral op toeleggen om
met zorg den geur der goddelijke tegenwoordigheid in u
zelven te bewaren. Zóó zal de Eucharistie uwe standvas-
tigste en zoetste gezellin in de eenzaamheid zijn. Geloof het
toch, o christen ziel, gij zult elkander genoegzaam zijn; en
met welke geneugten zult gij haar dan volgaarne zeggen:
«Mijn welbeminde is geheel de mijne en ik ben geheel de
hare.» Dilectus mens mild et ego illi (1).
Heilig leven en gelukkig leven!... Een gelukkigen vredj
genietende, zult gij met den koning David zeggen: «De
eenzaamheid welke ik mij gemaakt heb, is mijne rust voor
altijd. «Hcec requies mea in sceeulum sweuli (2). En be-
grijpende dat de Eucharistie alleen die eenzaamheid
des harten kan vullen, zult gij met denzelfden profeet
herhalen: «Daar waar de God van Sion woont, wil ik
zelf wonen!... Dit is de plaats die ik mij gekozen heb.»
Elegit Dominus Sion, elegit eam in habitationem sibi.. ..
Hic habitabo, quoniam elegi eam (o).
(1) Cant. II, 16. (2) Ps. CXXXI, 14. (3) Ibid. 14.
-ocr page 144-
X.
DE EUCHARISTIE
EN HET
FAMILIELEVEN.
Quotiei volui congregare fillios tuos, quemad-
modum gallinu congregai pullot suos.
Hoe
menigmaal heb ik uwe kinderen willen
bijeen vergaderen, gelijk eene hen hare
kiekens vergadert onder hare vleugelen.
(Matth. XXIII, 37)
I.
Eene van de bewonderenswaardigste instellingen van
Christus is ongetwijfeld het christelijke huisgezin.
De zonde, onze natuur besmettende, had de banden
welke zij onder de menschen had gevestigd verbroken.
Bet huisgezin bestond niet meer. Om het te doen her-
boren worden, moest de wereld herboren worden.
Christus heeft het een en het ander gedaan. Hij heeft
de wereld in de wateren van het doopsel gezuiverd,
-ocr page 145-
DE EUCHARISTIE EN HET FAMILIELEVEN.               139
en, het huwelijk tot de waardigheid van Sacrament
verheffende, heeft Hij het christen huisgezin gesticht.
Het huwelijk is de heilige oorsprong der familie. Het
veredelt en versterkt de gevoelens welke de echtelieden
vereenigen, maar daartoe bepaalt het zijne werking niet.
De genade welke de bruid en de bruidegom hebben
ontvangen wordt aan den vader en de moeder medege-
deeld. Vervolgens daalt zij van de ouders op de kinderen
neder. Wie zal de beminnelijke betrekkingen, de heilige
genegenheden en de verhevene pligten opnoemen welke
uit deze gezegende vereeniging ontstaan!
Het huisgezin is als een kleine wereld die zich zelve
genoegzaam is. Verleden, tegenwoordige tijd, toekomst,
belangen, vreugden, verdriet, alles is er in \'t gemeen
en alles brengt tot het gemeene geluk het zijne bij.
Gelukkig hij die in een christelijk gezin heeft geleefd!
Gelukkig hij die daarvan de magt en de bekoorlijkheid
heeft weten te smaken!
II.
Intusschen, indien onze goddelijke Verlosser het Sa-
crament des huwelijks heeft ingesteld om het christelijk
gezin te vormen, heeft Hij gewild dat het, eenmaal ge-
sticht zijnde, zijne toevlugt zou nemen tot de gewone
middelen van heiliging welke ons worden aangeboden.
Nu is er onder de Sacramenten die onze ziel heiligen,
één dat al de anderen beheerscht en op bewonderens-
-ocr page 146-
140                                      DE EUCHARISTIE
waardige wijze de heiligheid, de waardigheid, het geluk
van het christelijk leven in zich zamenvat, namelijk de
goddelijke Eucharistie. Zonder haar, is niemand christen;
geen gezin christelijk zonder haar.
Ziehier een gezin: een vader, eene moeder, zonen,
dochters, broeders, zusters! Allen wonen onder één dak,
zitten aan ééne tafel, verwarmen zich aan denzelfden
haard.
Is dit gezin vereenigd, is het kalm en gelukkig, is
het christelijk?
Wanneer ik in een gezin binnentreed, is het mij on-
verschillig of het in een paleis of in eene hut woont:
de prachtigste vertrekken hebben dikwijls vele tranen
zien vlieten, en dikwerf is de hartelijkste vreugde in
de geringste hut gehuisvest. Ik vraag niet of degenen ,
die bij elkander wonen, hetzelfde karakter, dezelfde smaak
hebben: naturen die somtijds zeer verscheiden zijn kunnen
toch met elkander overeenstemmen, terwijl gelijke naturen
in het gemeene leven niet goed zamengaan. Ik onder-
zoek niet of de vader zijn wettig gezag bewaart, het zou
een tyranniek gezag kunnen zijn; of de moeder teeder-
lievend en offervaardig is, deze teederlievendheid zou
blind kunnen wezen en die offerwilligheid door gebrek
aan voorzigtigheid kunnen te kort schieten; of de zonen
en de dochters onderworpen en eerbiedig zijn, die onder-
worpenheid en die eerbied zouden zich tot het uiterlijke
kunnen bepalen.
Maar wanneer ik in een gezin kom, vraag ik of men
-ocr page 147-
EN HET FAMILIELEVEN.                            141
elkander daar liefheeft, of men er de Eucharistie ontvangt.
Daar waar dit goddelijk Sacrament als een vreemdc-
ling is dien men niet kent, ben ik niet meer in veilig-
heid. Een tegenslag der fortuin, eene verandering van
humeur, de geringste strijd van belangen, zal kunnen
verdeden wat vereenigd, zal kunnen ontroeren wat
kalm scheen, zal dit schijnbaar geluk in bitterheid kun-
nen doen verkceren.
Daar, integendeel, waar de Eucharistie in eer is in het
gezin, zeg ik: «Vrede aan dit huis en aan degenen die
het bewonen (1).» De Heer is in hun midden en Hij brengt
het geluk mede.
Welk een magtige invloed heeft de Eucharistie dan
op het huisgezin? Zie, o christen ziel, dat zou ik willen
trachten u heden te zeggen.
III.
In de eerste plaats, vervolmaakt de Eucharistie de
banden des gezins en vercenigt zijne leden naauwer met
elkander.
njesus Christus» , zegt ons de heilige Paulus, «is alles
voor allen» , omnia in omnibus (2); en vooral in de Eu-
charistie maakt Hij zich zelven volmaakter met ons gelijk,
ofschoon Hij zijn eigen leven leidt. Dit woord des Apos-
tels overwegende, tracht ik mij voor te stellen wat Jesus
Christus in het gezin is. Is Hij echtgenoot? is Hij vader?
(1) Rit. Kom.               (2) I Cor. XV, 28.
-ocr page 148-
142                                     DE EUCIIAIUSTJE
is Hij moeder? is Hij broeder? is Hij kind? En ik ant-
woord niet den heiligen Paulus: Jesus Christus is dat
alles in elk lid van het gezin, omnia in omnibus.
O troostelijke gedachte die het te lang zou zijn hier
te ontwikkelen, maar die het voldoende is te vatten om
daaruit vruchtbare toepassingen te maken!... In het
hart van den echtgenoot, wordt Jesus Christus echtgenoot,
in het hart van den vader is Hij vader; in het hart van
de moeder, is Hij moeder; in het hart van den broeder,
in het hart van het kind, is Hij kind; en alzoo, wanneer
Hij door het gehcele gezin ontvangen wordt, leeft Hij,
handelt Hij daarin, openbaart Hij de gevoelens en de
deugden welke aan ieder zijner leden passen.
Overweeg, o christen ziel, welke eene volmaaktheid
daardoor aan al de betrekkingen van het gezin wordt
gegeveu. De echtgenooten zullen getrouw zijn indien zij,
met Jesus Christus vereenigd , elkander liefhebben, gelijk
de Verlosser zijne Kerk heeft liefgehad. De vader en de
moeder zullen al hunne pligten vervullen, indien zij van
Christus de les en het voorbeeld van het verhevenste
vaderschap en van het teederlievendsle moederschap na-
volgen. De broeders zullen elkander liefhebben, indien
zij slechts één zijn met Christus, die zelf de men-
schen zoozeer heeft liefgehad en onder hen niets meer
dan de eerstgeborene onder de broeders heeft willen
zijn (1). Al de kinderen zullen gehoorzaam zijn, indien
(1) Rom. VIII, 29.
-ocr page 149-
EN HET FAMILIELEVEN.                              i43
zij, het leven van het goddelijk Kind levende, onder-
worpen zijn aan hunne ouders gelijk Jesus is onderworpen
geweest aan Maria en aan Joseph.
IV.
Is het nu noodig daarbij te voegen dat die volmaaktheid
van betrekkingen het gezin van zelf op bewonderenswaar-
dige wijze vereenigd houdt.
Toen God het eerste huisgezin stichtte en het herstelde
door zijn goddelijken Zoon, heeft Hij gewild, dat het voor
ons het middelpunt zou zijn vnn de innigste en volmaaktste
betrekkingen. De onverbreekbaarheid van het christelijk
huwelijk is eene navolging van de eerste vereeniging van
man en vrouw, en deze was in Gods gedachte, het beginsel
van de algemeene broederschap der menschen.
Maar terwijl God vereenigt, verdeelt en scheidt de zoude.
Van den oorsprong der wereld af, heeft zij onder de
broeders den hevigsten haat gezaaid, en weldra, zelfs den
eersten aller banden niet meer eerbiedigende, heeft zij de
echtelijke vereeniging verbroken. Hoe heeft zij dan dit
werk van verdeeldheid volbragt? Door ons aan misdadige
hartstogten over te leveren, heeft zij ons hart voor de hei-
ligste genegenheden gesloten. Het is een der teekenen welke
de apostel Paulusaande goddeloozen toeschrijft: «Zij zijn
zonder genegenheid», zegt Hij, sine affectione (1). De
natuur, ik weet het, heeft ondanks de wanorde der
(1) n Tim. m, 3.
-ocr page 150-
144                                      DE EUCHARISTIE
erfzonde, in ons niet al hare magt verloren, en daar
vooral waar de christelijke invloed niet geheel en al ver-
dwenen is, kan zij de banden van het huisgezin ongeschon-
den bewaren. Wie zal evenwel duiven ontkennen dat die
banden broozer zijn, wanneer zij zijn overgelaten aan
de wankclbnarheid onzer natuurlijke gevoelens?
De genegenheden van het huisgezin zijn van eene te vcr-
hevene orde dan dat de natuur voor haar voldoende zou
wezen. Overigens zijn zij te wisselvallig, Ie zeer onderworpen
aan al de gebeurtenissen des levens, te afhankelijk van
onze onvolmaaktheden en onze tekortkomingen, dan dat
er niet cene hoogere magt noodig zou zijn om ze te beves-
tigen.
Welnu, o christen ziel, de heilige Eucharistie is juist
die kracht. Wanneer God in ons tcgen-woordig is, vergodde-
lijkt Hij onze gevoelens Wanneer de leden van een zelfde
gezin gezamenlijk aan de heilige Tafel nederknielen, ver-
geven zij elkander gemakkelijker hunne gebreken en denken
onderling aan niets anders meer dan om den goddelijken
gast dien zij te zamen ontvangen hebben, te vereeren en
lief te hebben. Aldus vult de Eucharistie aan, wat weinig
beminnelijk in ieder hunner is. Zij verbergt onze gebreken
en doet alleen de, goddelijke genaden uitkomen, die in ons
zijn. Dooi onze jtnegenheden boven de natuur te verheffen,
weet zij die onsterfelijk te maken.
-ocr page 151-
EN HET FAMILIELEVEN.                                145
V.
Gelukkig dan het gezin welks leden allen commu-
niceren. Dat is waarlijk het volk welks geluk de koning-
lijke profeet gevierd heeft. «Gelukkig het volk, zegt
Hij, dat de Heer voor zijn God heeft. «Bealus popu-
lus cujus Dominus Deus ejus
(1). Maar het is zeer
zeldzaam tegenwoordig een geheel gezin te vinden waar-
van al de leden even goede christenen zijn, en met
eene eenstemmige godsvrucht de Eucharistie liefhebben
en ontvangen.
De vader is sedert lang grijs geworden buiten chris*
ten gewoonten, en de zoon, reeds weggesleept door
den ijdelen clwarrelwind der wereld, heeft de beginselen
zijner kindsche jaren al ras vergeten.
Intusschcn heeft God zich in dit minder christelijk
gezin tabernakelen voorbehouden, welke Hij bezoekt
en waarin Hij gaarne rust. De moeder is eene christen
vrouw, zij communiceert. Hare vrome dochters volgen
haar voorbeeld, en ondanks allerhande hinderpalen
welke voor haar ontstaan uit de omgeving waarin zij
leven, gaan zij voort met zich zelven met de tarwe der
uitverkorenen te voeden en zich te la en aan den wijn
die maagden voortbrengt.
Zal dit gezin, dat ik zoo heb afgeschilderd, vereenigd
blijven? Zullen de wederzijdsche genegenheden daar
niet worden geschokt en zal niets daar het huiselijk ge-
(l) Ps. CXLin, 15.
10
-ocr page 152-
146                                   DE EUCHARISTIE
luk komen verstoren? In dit opzigt, ik heb het reeds
gezegd, is mijne gerustheid verre van volkomen.
Welligt zal God, ten gunste van de zielen die Hem
toegewijd blijven, willen dat de vrede en het geluk in
den huiselijken kring zullen bewaard blijven.
Welligt — en dit feit komt menigvuldiger voor —
zal het onderscheid van de gewoonten en de beginse-
len langzamerhand onder de bewoners van hetzelfde
dak een betreurenswaardige verschil van gevoelen doen
ontstaan. Hoe kan men steeds eenstemmig zijn, wan-
neer men het niet meer eens is over het voornaamste
punt? Hoe zal men elkander op volmaakte wijze bemin-
nen, als God de band der liefde niet is? Hoe zal men
een zelfde leven leiden, als men niet te zamen het brood
eet dat alleen het ware leven geeft?
Overigens berooven zij die zich van het Sacrament des
altaars verwijderen, zich daardoor alleen en van deze
verheffing van gevoelens die de genegenheden van het
gezin bovennatuurlijk doen zijn, en van den zekerder
waarborg tegen de neigingen die onophoudelijk dreigen
zijn inwendigen vrede te storen.
Is het dan te verwonderen dat de koelheid en de
afkeer somtijds betrekkingen komen verstoren welke niet
meer door de goddelijke tegenwoordigheid in stand ge-
houden worden!...
Intusschen, o christen ziel, is het ver van mij te
wanhopen. De Eucharistie heeft hare plaats in het gezin
behouden: zij is nog steeds tegenwoordig en levend in
-ocr page 153-
EN HET FAMILIELEVEN.                                147
de zielen die haar getrouw zijn. Even als zij al de leden
van een zelfde gezin naauvv vereenigt, wanneer allen het
geluk hebben christenen te zijn, eveneens zal zij de
magt hebben om degenen die zich van haar verwijderen
terug te brengen. Zij zal de harten weten te neigen,
de vooroordeelen overwinnen, de tekortkomingen her-
stellen en eindelijk de betrekkingen die op het punt schenen
te zijn van verbroken te worden, bevestigen. Dit is de
tweede weldaad welke het familieleven aan de Eucharistie
zal verschuldigd zijn.
VI.
O vrome zielen die in het gezin de heilige vlam der
eucharistische liefde met zulk eene teedere zorg bewaart,
hebt vertrouwen en schept moed. Het werk dat gij onder-
nomen hebt zal lang en moeijelijk zijn; maar hoe schoon
en verdienstelijk is het! Gij wilt dat degenen die met
u door de banden des bloeds verbonden zijn, degenen
die de Voorzienigheid u meer bijzonder dierbaar gemaakt
heeft, slechts één hart en ééne ziel aan den voet van
het tabernakel zullen uitmaken, en dat zij God liefheb-
bende elkander en u meer zullen liefhebben.
Om dit edele doel nu te bereiken, ken ik geen krachtiger
middel dan dat uwer godvruchtige keuze: communiceer
goed en communiceer dikwerf.
De Eucharistie is het slagoffer dat zich voor het heil
der wereld op den Kalvarieberg heeft opgedragen. Slagt-
offert zij zich op het altaar uws harten, dan zal zij
-ocr page 154-
148                                       DE EUCHARISTIE
degenen die gij bemint zaligmaken!.;. De Eucharistie
is diezelfde Jesus Christus die, op verzoek van Maria
en van Martha, Lazarus uit het graf heeft doen opstaan.
Zal Hij, op uw gebed, het leven niet aan een broeder,
een vader, een echtgenoot, een zoon kunnen teruggeven,
die gij verloren hebt dewijl zij God hebben verlaten?
Maar reeds hebt gij gecommuniceerd en degenen die
gij op het oog hebt, zijn dezelfde gebleven!... Verliest
den moed niet, en bovenal, blijft volharden! Toen de
beide zusters Maria en Martha den Verlosser deden
boodschappen dat haar broeder Lazarus op sterven lag,
begaf Jesus zich niet aanstonds naar Bethanië, maar Hij
bleef twee dagen op de plaats waar Hij zich bevond___
Twee dagen van lange verwachting, welke uwe vroegere
communiën verbeelden!... Verlies den moed niet en
blijf bij de Eucharistie aandringen. Uwe volharding zal
u doen verkrijgen wat uwe gebeden nog niet verdiend
hebben! Daar zal een dag komen waarop de genaden der
verrijzenis en des levens op uw geheele gezin zullen
nederdalen.
Vergeet echter niet bij uwe volhardende communiën
de beminnelijke oefening der deugden te voegen die der
Eucharistie dierbaar zijn.
Degenen die gij wilt raken en bekeeren zullen veel
gevoeliger zijn voor de aanlokselen uwer deugd dan voor
al de vrome oefeningen, die hunne zaligheid zullen be-
oogen. Wanneer de Eucharistie zich in eene ziel open-
baart door de goedheid, de zachtmoedigheid, een on-
-ocr page 155-
EN BET FAMILIELEVEN.                               149
wankelbaar geduld, schijnt zij hare sluijcrs op te ligten
en geen geheim meer te hebben. De minst christelijke
harten moeten de bekoorlijkheid harer werking gevoelen.
Dikwijls is het eucharistisch leven voldoende geweest om
de liefde en het verlangen, naar de Eucharistie op te
wekken.
Ach! indien het u gegund is in uwc omgeving mede
te werken tot eenigen terugkeer tot den God des taber-
nakels, zult gij gemakkelijker den invloed begrijpen van
de Eucharistie op de vereeniging en het geluk der gezinnen,
dan zult gij zien dat als men tot den Heer terugkeert,
men tot al zijne pligten terugkeert, dat men zich her-
nieuwt in de genegenheid en de teederheid voor de
zijnen, dat men de vreugde en de kalmte aan den huise-
lijken haard terugbrengt.
VII.
Derhalve, wanneer het gezin christelijk is, dan weet
de Eucharistie daar de eensgezindheid te bewaren; zij
weet haar ook te herstellen, wanneer eenige harer leden
het ongeluk gehad hebben haar te verstoren.
Maar hoe! is dit alles, o christen ziel, en zal het gezin
niets meer aan de Eucharistie te danken hebben?
Tot op dit oogenblik heb ik mijne aandacht alleen
gevestigd op die gelukkige dagen, waarin harde verliezen
onverbreekbare genegenheden niet zijn komen vaneen-
scheuren, waarin alle plaatsen aan den feestdisch zijn
*
-ocr page 156-
150                                    DE EUCHAMSTIE
ingenomen, waarin de patriarchale tent de geheele stam
beschermt, waarin het gezin nog voltallig is.
Helaas! hoe snel gaan de dagen voorbij!...
«De bittere dood scheidt,» zegt de Heilige Schrift,
separat amara mors (i). Zij is vooral bitter wanneer zij
de harten scheidt die God zelf vereenigd had. Eenzelfde
gezin is eenzelfde leven. Ons leven wordt verscheurd met
dat onzer nabestaanden en wij roepen met den heiligen
Bernardus uit: «Waarom hebben wij elkander bemind,
of hebben wij elkander verloren?» Cur aut amavimus
aut amisimug nos?
Wij roepen!... De dood is doof. Wij
strekken onze armen uit en vatten niets. Wij weenen
en onze tranen troosten nimmer.
O christen ziel, voor de vlijmendste smart is niets
minder noodig dan een God die troost!.... De Eucha-
ristie troost, en dit is de derde bediening welke zij in
den schoot van het gezin vervult.
VIII.
De Eucharistie troost!... Zij is, gij weet het, de
uiterste wil des Verlossers geweest, en Christus heeft
haar ook ingesteld om degenen te troosten, die bedroefd
zouden worden door zijn dood. Welnu, evenzeer gaat
zij voort, om voor ons, wanneer de dood ons bedroeft,
het lestament der grootste vertroostingen te zijn. Het is
zeker dat zij vooral past voor onze dagen van droef-
(1) I Eeg. XV 32.
-ocr page 157-
EN I1ET FAMILIELEVEN.                                151
heid en rouw. Dan overlaadt zij ons overvloediger met hare
heilige rijkdommen.
Maar zij troost ons niet slechts, zij poogt bij ons degenen
te vervangen die niet meer zijn. IVadat zij zijn vertrokken,
blijft zij! O! hoe gevoelen wij dan beter dat de Heer,
dewijl Hij alles in allen is, ook alles in allen kan
vervangen.
Toen de ongelukkige Anna, de echtgenoot van Helcana
zich bij hem beklaagde dat zij kinderloos was gebleven,
antwoordde deze haar: «Ben ik u niet meer waard dan
tien zonen? Numquid non ego melior tibi sum quam
decent filii
(I)?
Mijn dunkt, o christen ziel, dat de Eucharistie ons
in onzen bittersten rouw dergelijke woorden doet hooren:
Ben ik u niet meer waard dan degene die niet meer
zijn? Hadden zij meer bevalligheid, meer schoonheid,
meer heiligheid, meermagt? Eene moeder kan het kind
vergeten dat zij gebaard heeft (2), en ik heb u nooit
vergeten! De heiligste gevoelens slapen dikwijls in \'s men-
schen hart; ik slaap, maar mijn hart waakt(5). Ben ik
u niet meer waard dan degenen die niet meer zijn?
Intusschcn, al poogt de Eucharistie hen bij ons te ver-
vangen, dan is het toch hare bedoeling volstrekt niet
ons hunne herinnering te willen ontnemen.
De God der Eucharistie is niet slechts in het taber-
nakel waarvoor wij bidden en weenen, Hij is in den
(1)  I Keg. 1, 8.
(2)   Isaias X1IX, 15. (3) Hooglied V,2.
*
-ocr page 158-
452                                  DE EUCHARISTIE
hemel, waar de zielen die ons dierbaar waren ons zijn
voorafgegaan. Hij is ook door zijne liefde en zijne genade
in de sombere plaatsen der zuivering, waarin die zie-
len welligt nog opgehouden worden. Daarom dan ook
heeft er tusschen haar en ons een zoete omgang plaats,
waarvan de Eucharistie de band is. Even als de Kerk
één is, ofschoon zij tegelijkertijd drie werelden bewoont,
strijdende op de aarde, lijdende in het vagevuur en
zegepralende in den Hemel; even als een gezin één
blijft, ofschoon niet al zijne ledematen nog onder één
dak wonen, en even als de vereeniging der Kerk mede
de Eucharistie tot grondslag heeft, zoo is zij het ook,
die het gezin in de drie werelden waarin het verspreid
is op nieuw zamenstelt en sticht!.... O gij die, met
oogen vol tranen, een vader, eene moeder, een man,
eene vrouw, een broeder, eene zuster, een kind zoekt
op de plaats waar zij niet meer zijn, keer u naar het
tabernakel. Daar is de Heer digt bij u, en Hij is ter-
zelfder tijd bij hen. In de eucharistische vereeniging
zullen uwe zielen elkander op nieuw omhelzen.
IX.
En nu, o christen ziel, wat zal ik u ten slotte
zeggen? — Ongetwijfeld is uw gezin u dierbaar en
zijt gij het veel geluk verschuldigd. Dewijl gij het niet
beter uwe gevoelens van dankbaarheid kunt betuigen,
bidt gij veel voor dat gezin! Vraag nooit dat het voor-
spoediger en rijker moge zijn. Vraag niet «dat de zonen,
*
-ocr page 159-
EN BET FAMILIELEVEN.                               453
gelijk nieuwe planten, het huis mogen omringen; dat de
dochters als tempels mogen versierd zijn, dat de wijn-
kelders vol en de schapen vruchtbaar mogen wezen!...»
David waarschuwt u dat men ten onregte het volk geluk-
kig noemt dat die goederen bezit (1). Maar vraig liever
voor het geluk van uwe familie, dat de God der Eucha-
ristie steeds met haar moge zijn. — Met haar, om daar
de eensgezindheid te bewaren; met haar, om die te
herstellen wanneer zij mogt verstoord zijn; met haar,
om haar te troosten in de wreede oogenblikken wan-
neer de dood scheidt.
Gelukkig, wel gelukkig het gezin dat den God van
het tabernakel en den Heer die op het altaar woont
voor Heer en voor God heeft!
(l) Ps. CX1III.
-ocr page 160-
XI.
DE EUCHARISTIE
EN HET
LEVEN IN DE WERELD.
Non in commotione Dominus, De
Heer
woont niet in de onrast.
(III, Eeg. XIX, 11.)
I.
Indien ik, o christen ziel, U gemakkelijk de betrek-
kingen heb kunnen aanwijzen die tusschen de Eucharistie
en de verschillende oefeningen welke de godsdienst u voor-
stelt, bestaan, heb ik u dan nu niet daarentegen aan te
toonen, dat een onoverkomelijke afgrond de Eucharistie
en de wereld scheidt?
Jesus Christus zelf spreekt deze woorden: «Wee der
wereld», vee mundo (I). En Hij voegt daarbij: «de
wereld is geheel in het kwaad gelegen,» Tolus mundus
in maligno positus est
(2).
(1) Matth. XVILT, 2. — (2) I Joan. V, 19.
-ocr page 161-
DE EUCHARISTIE EN HET LEVEN IN DE WERELD. 1S5
Hoe dan! zal de Verlosser tegenwoordig onder de
eucharistische gedaanten voor onze oogen verborgen,
ver van de menigte en ver van het gedruisch, goed-
keuren wat Hij gedurende zijn sterfelijk leven vervloekt
heeft; en zal de wereldsche ziel, die het kwaad heeft
gekozen, om zich daarin te plaatsen en daarin behagen
te scheppen, ter zelfder tijd het tabernakel van den Heilige
der Heiligen worden?
Ver van mij deze gedachten, o christen ziel!....
En toch indien de Voorzienigheid u te midden der wereld
heeft doen geboren worden, indien gij pligten te vervullen,
betrekkingen te onderhouden hebt, dan kom ik u ,
zonder aarzelen zeggen, dat noch de pligten, noch die
betrekkingen u van de heilige Eucharistie moeten ver-
wijderd houden.
Intusschen moet men omtrent dit teedere punt velerlei
zaken onderscheiden en ik wil die eerst naauwkeurig
aangeven.
II.
i
O christen ziel, daar is eene wereld en eene wereld.
Christus heeft de wereld vervloekt van wege hare
ergenissen. Vw mundo a scandalis (1). Hij heeft haar ver-
vloekt dewijl de geest des kwaads in haar woont en de
boventoon voert. (2) Totus mundus in maligno positus
est.
Derhalve, hoe meer de wereld de ergernis zal ver-
(1) Matth. XVHI, 7. — (2) I Joan. V, 19.
-ocr page 162-
436                                      DE EITCIIAUISTIE
mijden, hoe meer zij zich van o> werken des duivels
zal verwijderen, hoe minder zij den vloek des Verlossers
zal verdienen. God heeft den mensch niet geschapen om
alleen te leven. Het maatschappelijk leven is zijn natuur-
lijk leven, en de godsdienst heeft geen ander doel dan
dat de wereld christelijk worde. Helaas! het is mij niet
onbekend, dit werk is onvolmaakt gebleven en het is
zeldzaam dat de wereldsche bijeenkomsten geen gevaren
voor de zielen opleveren. Intusschen kan men niet ont-
kennen dat eene ligt te verkrijgen ondervinding voldoende
is om de wereld die door Christus wordt veroordeeld, te
onderscheiden van de wereld in welke men kan verkeeren
zonder op te houden christen te zijn.
Eene tweede onderscheiding geldt de verscheidene be-
trekkingen welke men met de wereld kan hebben.
Daar zijn er die de banden der familie, der liefdadigheid
en des ijvers ons opleggen. Deze,wel verre dat de godsdienst
ze veroordeelt, bchooren tot onze pligten en men moet
zich wel wachten van ze te verwaarloozen.
Daar zijn er anderen die ons worden opgelegd door de
verpligtingen welke onze maatschappelijke staat medebrengt.
Indien zij geen gevaar opleveren, kunnen zij ook geen
hinderpaal zijn voor onze christelijke gewoonten. Indien zij
ons uit haren aard tot het kwaad voeren, zooals de
talrijke bijeenkomsten, de dansen en andere wereldsche
vermaken, moeten zij zorgvuldig geregeld worden door
hetgeen de christelijke wijsheid en de raadgevingen van
een verstandigen geestelijken leidsman ons voorschrijven.
-ocr page 163-
EN HET LEVEN IN WERELD.                           157
Eindelijk, eene derde onderscheiding vloeit voort uit den
persoonlijken staat van een ieder. De jongeling of de grijs-
aard, de jonge dochter of de gehuwde vrouw zijn niet in
denzelfden toestand tegenover de wereld. In dit geval kan
ook alleen een verlichte leidsman, de praktische bijzonder-
heden beoordeelen en aan ieder zijn te volgen gedragslijn
voorschrijven.
III.
Nadat ik die onderscheidingen heb aangegeven, kom ik
nu, o christen ziel, tot het onderwerp van dit onderhoud,
en vraag of, gij, in de wereld levende, het heilig gebruiken
der communie kunt en zelfs moet staken.
Mijn antwoord, gij begrijpt het reeds, zal voorname-
lijk afhangen, èn van de wereld waarin gij omgaat, én
van de soort van betrekkingen welke gij met haar zult
hebben.
Of wel, in de eerste plaats, zou het eene bedorven
en booze wereld gelden, waarin uwe tegenwoordigheid
eene ergernis zou zijn en uw christen leven blootgesteld
wezen aan doodelijke aanslagen. Het is zeker dal gij
in dit geval de heilige beoefening der communie niet
zoudt kunnen doen gepaard gaan met eene soort van
leven, dat door het Evangelie wordt afgekeurd en door de
godsdienst veroordeeld.
Maar, op dit punt, beweer ik dat uwe liefde voor
het Sacrament des altaars u altijd zal doen waken tegen
eene wereld welke Christus vervloekt heeft en waarin
-ocr page 164-
158                                         DE EUCHARISTIE
gij niet zoudt kunnen verkeeren zonder verloren te gaan.
Of wel, ik onderstel in de tweede plaats, dat het
leven der wereld zich voor u zal bepalen tot die maatschap-
pelijke betrekkingen, aan welke gij u niet kunt ont-
trekken en die uw staat u oplegt. En dan zullen twee
beweegredenen mij aansporen om u den raad te geven
van de Eucharistie niet te laten varen. Van den eenen
kant, zal dit goddelijk voedsel voor u als een noodza-
kelijk tegengift zijn tegen al de vergiften welke gij in
de wereld zult inademen. Van den anderen kant, zult
gij daarin de kracht putten die alleen in staat zal wezen
om u eenmaal te doen zegevieren over de ijdele aan-
lokselen der eeuw en hare gevaarlijke verleiding.
De ontwikkeling dezer gedachten zal mijn gevoelen
over de heilzame werking, die de heilige Eucharistie ten
opzigte dir wereld kan uitwerken, in \'t kort zamen
vatten.
IV.
In den aanvang van dit onderhoud, heb ik gezorgd u
te waarschuwen, o christen ziel, dat er geen betrekking
kon bestaan tusschen de heilige Eucharistie en de wereld,
die het voorwerp van de vervloekingen des Verlossers
is geweest. Welke betrekking kan er bestaan tusschen
de kuische geneugten van het altaar en de schuldige
wellusten der wereld? Met het oog daarop heeft de
heilige Paulus dit nadrukkelijk woord gesproken: «Wij
kunnen niet ter zelfder tijd deel hebben aan den kelk
-ocr page 165-
EN BET LEVEN IN DE WERELD.                       159
van Jesus Christus en aan den kelk der duivelen (I)».
De kelk van Christus is de wijn die maagden voorbrengt,
de kelk der duivelen vergiftigt de zielen en berokkent
hun eeuwig verderf.
Gij moet deze schuldige vereld vlugten, maar ik ben
vooraf overtuigd dat de heilige liefde der Eucharistie
voldoende zal zijn om u haar te doen vermijden.
De heilige liefde der Eucharistie... Ach! zij is dan
ten onzen opzigte eene zeer bevoorregte genade des Hee-
ren! Zij alleen is in staat om ons voor eene menigte
schandelijke fouten te behoeden, waarin onze bedorven
natuur ons zou medesiepen. Gelukkig is de ziel, die
aan de Heilige tafel heeft weten te smaken en te zien
hoe zoet de Heer is (2)! Zij heeft daardoor alleen de
onzuivere wetenschap ontleerd welke de wereld ons
openbaart, zij heeft, indien ik mij zoo mag uitdrukken,
het zintuig der wereldsche dingen verloren; maar,
daarentegen heeft zij een uitstekend, een goddelijk zin-
tuig gewonnen, dat alleen aan het altaar voldoening
vindt. Te vergeefs zal de wereld voor haar den flaauwen
wierook harer ijdelheden doen branden, zij wandelt
liever in den geur van de reukwerken des tabernakels.
Te vergeefs stapelt zij voor hare oogen alles op wat
bekoort en verleidt, zij wordt door geen dier leugens
bedrogen. Ach! zegt zij, hoe verachtelijk is de wereld,
wanneer ik naar het altaar zie!...
(1) 1 Cor. X, 20.         (2) Ps. XXXIII, 9.
-ocr page 166-
160                                    DE EUCHARISTIE
V.
Derhalve boezemt de Eucharistie in de eerste plaats
een heiligen afschrik ten opzigte van de bedorven wereld
aan de christelijke ziel in, die door niets kan overwonnen
worden. Maar, ter zelfder tijd, wapent zij haar tegen de
gevaren der betrekkingen welke zij noodwendig zal moeten
bewaren.
Gij hebt in het bewonderenswaardige boek van de
Inleiding van het godvruchtig leven, de wijze raadgevingen
gelezen welke de heilige Franciscus van Sales aan de
hand doet, aan de lieden die door hun staat in de ver-
pligting zijn om de bals en de andere gevaarlijke bijeen-
komsten te bezoeken. Hij wil dat deze lieden dikwjjls
aan den dood, aan de hel, aan de kwellingen van al
de lijdenden, zullen denken; vervolgens aan het geheel
verschillend leven dat de zielen leiden die dag en nacht
doorbrengen met den Heer te loven; vervolgens aan
Jesus en aan Maria, aan de Engelen en aan de Heiligen
«die hen op het bal gezien hebben en aan wie zij een
groot medelijden inboezemen.»
Die raadgevingen zijn uitmuntend en ik noodig u uit
ze te volgen. Maar gij, o christen ziel, gij hebt eene
bijzondere devotie waaraan gij onophoudelijk denkt en
die het voorwerp uwer heiligste genegenheden uitmaakt!
Gij hebt u aan de Eucharistie toegewijd!... Duld niet
dat zij vreemd blijve zelfs aan het werelsch leven dat
u zal zijn opgelegd!
-ocr page 167-
EN HET LEVEN IN DE WERELD.                      161
Wanneer gij u in de wereld zult bevinden, zal de
Eucharistie voor u meer zijn dan de Engel was die de
zuivere lucht blies rondom de drie Hebreeérs in den
vuuroven van Babylonië.
Wanneer gij u gereed zult maken om aan een wereldsch
feest deel te nemen, raadpleeg de Eucharistie. Zij zal uwe
uiterlijke houding regelen en u de wijze ingetogenheid
leeren welke de christelijke zedigheid u oplegt.
Indien de glans van dit feest uwe oogen zoozeer verblindt,
dat het een gevaarlijken indruk op u maakt, herinner
u dan de Eucharistie en hare veel zoetere feesten, wanneer
zij voor u te midden van wierook, licht en bloemen,
op het altaar verscheen, tentoongesteld aan uwe blikken ,
aan uwe liefde, aan uwe aanbidding.
Indien uwe ooren eene taal hooren die uwe ijdelheid
streelt en in de feestzalen het onderhoud van den slang
en van Eva voortzetten, luister niet naar al die gesprek-
ken,en herhaal dan, de gedachte van David leenende,
in het binnenste uws harten: «De goddeloozen hebben
mij hunne fabelen verhaald, maar zij zijn uw woord
niet waard (1),» o God van het tabernakel!
En indien de vreugde en de vermaken der wereld u
trachten te overtuigen dat men daar het ware geluk
vindt, herinner u dan dat gij gelukkig zijt geweest toen
gij aan de voeten van het tabernakel hebt geweend.
Maar, vooral wanneer de schaduw der zonden trachtte
(1) Ps. CXVIII. 85.
11
-ocr page 168-
162                                  DE EUCHARISTIE
uwe ziel te verduisteren, bedenk Jan, bedenk dan spoe-
dig dat gij wclligt morgen te communie moet gaan of
gisteren tot de Tafel des Heeren genaderd zijt!....
Bereidt gij u dus voor? Bedankt gij God zóó voor de u
geschonken genaden?...
Wat zal ik er bijvoegen, o christen ziel? Indien de
gedachte aan de Eucharistie in u den boventoon voert,
zal zij zich van uw geheele wezen meester maken, zij
zal het vervormen en daar van haar zelve als \'t ware
een onnavolgbaren indruk nalaten. Ik zou willen dat
iedereen die u in de wereld zag, aanstonds zeide: Zie-
daar eene ziel die communiceert!
De dichter heeft teregt geschreven: dat zelfs wanneer
de vogel loopt, men begrijpt dat hij vleugels heeft!
De christen, die in de wereld leeft, is de vogel die
zich zelven veroordeelt om te loopen en die de vleuge-
len der duif alleen herneemt om naar het tabernakel
te vliegen. Ik verlang dat de christen ziel, zelfs dan
wanneer zij hare vlugt staakt en hare voeten op de
wereld nederzet, ik verlang dat zij allen overtuige dat zij
van de natuur des vogels is en dat God haar geschapen
heeft om te vliegen.
Overigens, o christen ziel, terwijl ik u omtrent
dit punt mededeel welk gevoelen ik voor het beste houd,
baast ik mij desniettemin om te erkennen dat de scha-
keringen hier oneindig fijn zijn. Aan deze ziel zou ik den
(1) Même quand 1\'oiseau marche, on sent qu\'il a des ailesl
-ocr page 169-
EN HET LEVEN IN DE WERELD.                      163
raad geven om onbevreesd de leer welke ik heb ontwik-
keld te beoefenen. Voor eene andese zou ik omzigtiger zijn.
Maar aan allen zou ik zeggen dat indien ik, ondanks hun
een weinig wereldsch leven, eerder geneigd ben hun aan
te raden om de Eucharistie niet te laten varen, ik dit,
vooreerst doe, omdat de wereld, zonder dien goddelijken
steun onvermijdelijk veel gevaarlijker voor hen zou zijn; en;
in de tweede plaats, omdat ik de hoop koester dat de
Eucharistie haar er langzamerhand toe zal brengen om
zich geheel van de wereld te verwijderen.
VI.
En, inderdaad, o christen ziel, ik zal u een zeker
teeken geven waaraan gij gemakkelijk zult herkennen
of de Eucharistie op uwe betrekkingen met de wereld
een gelukkigen invloed uitoefent.
Ga u zelven van tijd tot tijd na. Onderzoek uwe
eigene indrukken, hetzij uit het oogpunt der wereld,
hetzij uit dat der Eucharistie. Wint de Eucharistie of
wint de wereld dagelijks meer grond in uwe gene-
genheid ?
Indien gij gevoelt dat de wereld u medeslecpt, dan
zult gij, gelijk geworden aan de ontrouwe Hebreeërs,
niet meer vinden dat het eucharistisch manna dien
hemelschen smaak heeft dien het eertijds bezat; indien
gij de voorkeur boven haar geeft aan het grove voedsel
van Egypte, geef dan wel acht, de wereld deugt niets
-ocr page 170-
164                                      DE EUCHAItrSTIE
voor u, pas op u het woord toe van den Wijzen Man:
«Tracht niet tegen het geweld van den stroom te wor-
stelen (1)», begeef u dan liever naar den kalmen en
heiligen oever van onze eucharistische heiligdommen, en
tracht, door eene grootere ingetogenheid, door een
aanhoudender gebed, aan uwe ziel de geestkracht terug
te geven welke de weekelijkheid der ontzenuwende wereld
haar had doen verliezen.
Maar indien, daarentegen, het schouwspel der ijdel—
heden die u omringen geen andere uitwerking heeft dan
om u de bekoorlijkheden d^r Eucharistie meer te doen
liefhebben; indien gij, telkenmale als men u tot eene
wereldsche vergadering uitnoodigt, met David herhaalt:
«Ach, hoe vreemd is mijne ziel hier! Tot wanneer zal
mijne ballingschap duren (2)?» indien de wereldsche
gesprekken u vermoeijen, en indien gij aan de voeten
der Eucharistie teruggekomen, de waarheid van dit be-
minnelijk voord uit onze heilige boeken ondervindt: «Met
haar spreken is altijd zonder bitterheid, met haar leven
is altijd zonder verveling (o)», o! dan zal ik minder
ongerust wezen! De wereld moge u nog terughouden,
gij zult haar van dag tot dag minder liefhebben, en
weldra, ik vertrouw het, zal de Eucharistie in u de
zegepraal behalen naar welke zij dingt. Door haar en
met haar, zult gij binnen kort de wereld overwonnen
hebben!
(1) Eccl. IV, 32.           (2) Ps. CIX, 5.            (3) Stp. VIII, 16.
-ocr page 171-
165
EN BET LEVEN IN DE WERELD.
VIL
Gelukkig de ziel die aldus zegeviert! Dat is het geluk
hetwelk ik voor u begeer, o christen ziel. Mag ik verlangen
dat uw geheele leven tusschen deze twee uitersten, tus-
schen de Eucharistie en de wereld zal verdeeld worden ? O!
voorzeker niet! Ik heb wel is waar u tegen de verleiding der
wereld met de heilige wapenrusting willen voorzien, waar-
mede de ziel die communiceert, aan het altaar bekleed
wordt. Maar, vooral, heb ik mij zelven overtuigd, dat gij,
aldus aan de goddelijke Eucharistie getrouw blijvende, in
haar kracht genoeg zult putten om ten slotte al uwe banden
met de wereld te verbreken.
Ten dien opzigle komt eene onveranderlijke ondervin-
ding mijne verwachting bevestigen. Wie zal de tallooze
zegepralen vermelden welke de Eucharistie op de meest
wereldsche zielen behaald heeft? De God van het tabernakel
is zeer geduldig tegenover hen geweest, maar Hij is niet
werkeloos gebleven. Hij trachtte hen te lokken in de banden
zijner liefde en spoorde hen in hunne achteloosheid aan door
de teederste verwijten. Indien Ik uw meester ben, zeide Hij
hun, waar is dan de eer die gij Mij geeft, wanneer gij er
alleen op bedacht zijt om eene ijdele roem te ontleenen aan
al de gaven welke gij van Mij hebt ontvangen? Indien Ik
uw vader ben, waar is dan de liefde welke gij Mij betoont,
wanneer gij uw hart aan zulke ijdele vermaken overgeeft!
Langzamerhand hebben zij die woorden van een meester
-ocr page 172-
16G                                       DE EUCHARISTIE
en van een vader begrepen. Zij zijn ernstig in zich
zelven gekeerd. Zij hebben gezien dat de levende bron
beier voor hen was dan de uitgedroogde waterputten,
en, naar niets meer verlangende dan naar het bron-
water, hebben zij niets meer verlangd dan u alleen,
o mijn God (1)!... En nu, ver van het gedruisch der
wereld, denken zij aan niets dan om in de eenzaamheid bij
het tabernakel te blijven. Hoe rusten zij daar uit! Hoe
gelukkig zijn zij daar!... Zij herinneren zich de
vroegere gevaren: «Indien de Heer ons niet geholpen
had, roepen zij uit, zouden wij op het punt zijn
geweest in de hel te vallen (2).» Maar, telkenmale
als onze voeten wankelden, hield het Sacrament
der barmhartigheid onze verzwakte krachten op. Zij
smaken hare tegenwoordige vreugden , die onverge-
lijkelijk zoeter zijn. Bij de flambouw die aan het altaar
schittert, zijn de bleeke schijnsels der wereld spoedig
uitgedoofd, en, verheugd dat zij het huis des Heeren
hebben uitverkoren, om daar te wonen, herhalen zij
met David: «Hoe liefelijk zijn uwe tabernakelen, o God
der krachten! Eén dag bij U doorgebragt, is beter dan
duizend onder de tenten der zondaren.» Mclior est dies
una in atriis tuis super millia in tabemaculis pecca-
torum
(3).
VIII.
Welligt, o christen ziel, hebt gij, dit onderhoud aan-
(1) Ps. XLI, 3. (2) Ps. CXXXIIIi, 3. (3) Ps. IXXXIII, 11.
-ocr page 173-
EN IIET LEVEN IN DE WERELD.                       167
hoorende, meermalen bij u zelven gezegd: Maar, als dit
zóó is, dan is het beter dadelijk afstand te doen van de
wereld en niet anders dan met de Eucharistie leven. Ja,
gij hebt gelijk en ik kan zulk een christelijk besluit
niet dan toejuichen. Intusschen-vergeet ik ook niet, dat
Christus, de gestrenge deugden van het Evangelie aan
zijne leerlingen predikende, zijne rede met deze woorden
besloot: «Niet allen bevatten dit woord». Non omnes
capiunt hoc verbum (i).
Allen, helaas! begrijpen niet dat de Eucharistie meer
waard is dan de wereld. Allen nemen niet gemakkelijk het
besluit om de ijdele vermaken op te offeren aan de zui-
verste genietingen der ziel. Verscheidenen eindelijk, ik
herhaal het, moeten weten te midden der wereld te leven.
Het is voor hen dat ik deze bladzijden geschreven
heb. Mogen mijne woorden hun drie gevoelens inboeze-
men, welke hun tot bescherming zullen strekken.
Vooreerst, een heilige afschuw van de ergernissen der
wereld, die de God der tabernakelen zoo menigmaal heeft
veroordeeld en vervloekt.
In de tweede plaats, eene uitermate groote waak-
zaamheid, opdat de wereld waarin zij leven, nooit magt
genoeg op hen hebbe om hen van het pad af te leiden
dat naar de heilige Tafel voert.
In de derde plaats, een vurig verlangen om eens de
banden te verbreken die hen in de wereld houden, ten
(1) Matth. XIX, 11.
-ocr page 174-
168 DE EUCHARISTIE EN HET LEVEN IN DE WERELD.
einde zich geheel en al aan de goddelijke Eucharistie toe te
wijden.
Ik verlang, o christen ziel, dat deze drie gevoelens
de uwen mogen zijn. De wereld zal voor u minder ge-
varen hebben, en de goddelijke hulp welke gij u zult
hebben weten te verkrijgen zal u redden. «Duizenden
zullen aan uwe regterhand en tienduizenden aan uwe
linkerhand vallen, maar het kwaad zal u niet nade-
ren (1).» De Cherubs van het tabernakel zullen u onder
de schaduw hunner vleugelen bewaren.
(1) Ti. XC, 7.
I
-ocr page 175-
XII.
DE EUCHARISTIE
EN
HET LIJDEN.
Qui pridie quant pateretur accepit panem. Daags
vóór zijn lijden, nam Jesus het brood.
(Canon der Mis).
I.
Gij lijdt, o christen ziel!... onderstel een oogenblik
dat de godsdienst van Christus haar flambouw niet voor
uwe oogen heeft doen schijnen. Hier stel ik u nu een
hard raadsel voor, welks geheim gij nooit zult kunnen
doorgronden, — het lijden.
De mensch lijdt! Waarom lijdt hij? Waarom is dit
schepsel van een dag de speelbal der droefenis? «Waarom
ontvouwt het kwaad zijne magt tegen een blad dat door
den wind wordt bewogen en vervolgt het een verdord
blad? De mensch leeft weinig tijds en zijn leven is vol
ellende; ter naauwernood als eene bloem ontloken, wordt
hij, even als zij, met de voeten vertreden en hij vlugt
-ocr page 176-
170                                DE EUCHARISTIE
als eene schaduw!... En hij gelijkt op een door de wormen
afgeknaagden mantel (1)». In deze bewonderenswaardige
beschrijving, overdrijft de heilige man Job de bittere
voorwaarden van het menschelijk bestaan niet. Maar
waarom legt God ze den mensch op?
De goddelooze heeft daarop geen antwoord, of liever
hij antwoordt door de wanhoop en de godslastering.
De godsdienst alleen bewaart het stilzwijgen niet. Zij
wanhoopt en lastert niet. Zij verklaart ons eerst het
lijden. Zij leert ons vervolgens goed lijden.
II.
De godsdienst verklaart ons eerst het lijden. In de
christelijke taal, gaan lijden en zonde zóó hand aan
hand, dat deze beide woorden ondeelbaar zijn. God had
den mensch geschapen vrij van lijden en van dood:
«Door de zonde», zegt de heilige Paulus, «is de dood
in de wereld gekomen (2)», en als voorsmaak van den
dood, het lijden.
De mensch heeft gezondigd!... is het dan te verwon-
deren dat hij lijdt?
De mensch heeft gezondigd!... Hoe zou zijn schuldig
hart, een vervloekte grond geworden, geen distelen en
doornen voortbrengen? Hoe zou zijn tegen God opgestaaA
vleesch het gestrenge juk zijner regtvaardigheid niet ge-
(1) Job XIII, XXV en volgg. — (2) Rom. V, 12.
-ocr page 177-
en Bet lijden.                           171
voelen? En hoe zou onze arme natuur, die zoo geweldig
is geschokt en gevallen, den weerslag van zijn val niet
gevoelen ?
Maar de godsdienst stelt zich niet tevreden met ons
hel lijden te verklaren!... Zij leert ons goed lijden,
en wat doet zij ten dien einde? Zij toont ons de Eu-
charistie....
De Verlosser heeft tusschen de Eucharistie en het lijden
de naauwste banden willen vestigen. Wij moeten dus
in het lijden de toevlugt nemen tot de Eucharistie. De
Eucharistie en het lijden kunnen elkander wederkeerig
helpen. Wanneer wij lijden, communiceren wij beter,
en als onze communiën goed zijn, leeren zij ons goed
lijden. Eindelijk, met elkander, vereenigd, zijn de
Eucharistie en het lijden voor ons een zeker middel tot
heiligmaking en zaligheid.
Overwegen wij, bid ik u, deze gedachten.
III.
Laat ons in de eerste plaats, o christen ziel, beschou-
wen hoe Christus de Eucharistie en hét lijden vereenigt.
De priester spreekt telken morgen aan het altaar deze
woorden: «Daags vóór zijn lijden, nam Jesus het brood (1).»
En, inderdaad, Jesus verlaat de Eetzaal om zich naar
den hof van Olijven te begeven, waar Hij verraden en
(1) Canon der Mis,
-ocr page 178-
172                                  BE EUCHARISTIE
aan zijne beulen zal overgeleverd worden. De Eucharistie
is ingesteld op den dag zelf van het Lijden.
Maar welk doel stelt Jesus Christus zich voor wanneer
Hij aan zijne leerlingen zijn ligchaam te eten en zijn
bloed te drinken geeft? Bovendien wil Hij hun eene leven-
dige gedachtenis van zijn lijden nalaten. «Dit ligchaam»,
zegt Hij, is hetzelfde dat voor u zal overgeleverd worden,
dit bloed zal vergoten worden, tot vergiffenis uwer
zonden (1).»
Het Lijden en de Eucharistie, die van dezelfde dag-
teekening zijn en hetzelfde doel hebben, worden in de
toekomst niet gescheiden. Ongetwijfeld lijdt het glorievol
ligchaam van Christus niet meer; maar zijn Lijden is
zoo innig verbonden met de Eucharistie, dat deze geen
Sacrament is eer dat zij een offer is. Vóór dat de Hostie
ons als voedsel onzer ziel wordt aangeboden, is zij als
slagtoffer op het altaar opgedragen. De priester spreekt
nooit de woorden der consecratie uit, zonder te herinneren
dat de Verlosser die woorden zelf sprak op den avond
vóór zijn Lijden. Het Altaar is tegelijk de Eetzaal en de
Kalvarieberg, de Eetzaal der Eucharistie en de Kalva-
ricberg van het Lijden. De Eucharistie en het Lijden zijn
voor ons slechts ééne en dezelfde gedachtenis.
IV.                                      #
Welnu! thans keer ik tot u terug, o christen ziel!
God heeft u het lijden opgelegd: eene wreedaardige
(1) Matth. XXVI, 28.
-ocr page 179-
EN BET LIJDEN.                                  473
ziekte verteert uw ligchaam; uw bed van smarten is
een Kalvarieberg: acht doe uw voordeel met dit kost-
baar oogenblik, weet ook uw lijden met de goddelijke
Eucharistie te vereenigen.
Tot dit oogenblik welligt en zoolang de Voorzienig-
heid u de gezondheid deed behouden, knieldet gij gaarne
dikwijls aan den voet van de heilige Tafel; thans kunt
gij dit niet meer, en, toch, laat ik het u zeggen,heeft
God 11 in een beteren toestand geplaatst om u met de
Eucharistie te vereenigen.
Gij lijdt!... Ach! herinner u de heilige woorden welke
ik heb aangehaald: «Op het oogenblik van zijn lijden,
nam Jesus Christus het brood.» Hij heeft het alleen genomen
om hel te zegenen en u uit te reiken. Ontvang het
brood, gij die lijdt.
De God der Eucharistie heeft uw lijden zóó lief dat
Hij, om het te naderen, zijn tabernakel verlaat, de straten
en de openbare pleinen overtrekt, op het land gaat,
den top der heuvelen bestijgt of in de vallei afdaalt.
Daar waar degene die lydt woont, vindt de Eucharistie
zich als in haar geboorteland terug. Uw bed van smarten
is een Kalvarieberg, zegt gij, daarom zal het beter een
Eetzaal zijn; de Eucharistie is uit het lijden geboren.
Zij behoort in de eerste plaats den lijdende toe.
V.
Hoe menigmaal, o christen ziel, is het ons niet over-
komen over onze onverschilligheid en onze laauwheid te
-ocr page 180-
174                                  SE EUCHARISTIE
zuchten, wanneer wij tot het Sacrament des altaars
naderden. Afgetrokken en verstrooid door onze zaken of
onze genoegens, hebben wij zeer dikwijls ter naauwernood
ons hart bereid om zijn goddelijken gast te ontvangen.
En, na gecommuniceerd te hebben, te zelden een waar
gevoel van liefde, een krachtig besluit, eenc opwelling
van dankbaarheid.
O gij die door het lijden bedroefd wordt! ik wensch
u bijzonder geluk. Uwe communiën zullen nu zeer aan-
genaam aan God worden, en het zal u gemakkelijk zijn
ze te doen.
Gij zijt op het punt om te communiceren, zoek geen
lange voorbereiding en vermoei uwen geest niet door
nuttelooze inspanning: gij lijdt, dit is genoeg.
Ik zeide het u zoo even, juist dewijl gij ziek zijt,
heeft Christus zeer groote haast om u te gemoet te
komen. De smarten die gij verduurt, zijn voor Hem
magtige aanloksels.
Eertijds, zegt gij mij misschien, droegt gij zorg u door
gebeden en werken voor te bereiden; helaas! dikwerf
ontnam een gevoel van zelfbehagen hun al hunne waarde.
Het lijden is nooit eene daad van onzen eigen wil; het
is als de regtstreeksche uitdrukking van den goddelijken
wil op ons. Draag dien last dien God u oplegt, lijd met
onderwerping, en gij zult onbevreesd aan den God der
Eucharistie kunnen zeggen: «Mijn hart is bereid, Heer
mijn hart is bereid (1).»
(1) Ps. CVH, 2.
-ocr page 181-
EN HET LIJDEN.                                       17 j
De Verlosser komt tot u, zeg niet: mijn tabernakel
is arm, zonder geur en zonder versiersels, ik heb geen
deugden, geen verdiensten. Gij hebt slechts ééne deugd
noodig en ééne verdienste, maar die, volgens de uit-
drukking van den heiligen Jacobus (1), de beste getuigenis
van uw geloof en de hoogste graad der christelijke
volmaaktheid zijn: u te onderwerpen en geduldig te
wezen.
Het huis dat gij den Heer aanbiedt past Hem; Hij
vereenigt zich gaarne met u, dewijl gij uw lijden met
het zijne vereenigt; Hij rust gaarne bij u, dewijl gij
zelf vermoeid zijnde van het lijden, alleen in Hem
kunt rusten.
Nadat gij zult gecommuniceerd hebben, zal uwe dank-
zegging zeer kort wezen, nimmer zal zij volmaakter geweest
zijn; uw lijden zal uwe gehecle dankzegging uitmaken;
gij zult eenvoudig deze drie woorden van zijn Evangelie
tot Christus spreken: «Heer, degene dien gij lief hebt is
ziek» — «Heer, indien gij wilt, kunt gij mij genezen».—
«Heer Uw wil geschiede en niet de mijne».
Ach! indien gij na het goddelijk gastmaal verlaten te
hebben, even als de Verlosser, den Olijfhof moest
binnentreden en uw doodstrijd beginnen, schep dan moed,
o christen ziel! Niet een Engel zal u verschijnen gelijk
aan Jesus in zijn doodstrijd, maar de Heer zelf, de God
der Eucharistie, die u zal opheffen en ondersteunen.
(1) J*c. I, 8.
-ocr page 182-
476                                     DE EUCHARISTIE
VI.
Wat ik over onze ligchamelijke ziekten gezegd heb,
kan zeer goed toegepast worden op ons zedelijk lijden.
Het is dikwijls hel wreedst: de droefheid overstelpt ons,
de bittere teleurstellingen matten ons af en ontmoedigen
ons, de tranen zijn het brood van onze dagen en onze
nachten geworden. O christen ziel, indien gij bedroefd
zijt, neem dan uwe toevlugt tot de Eucharistie. De God
die de zieken op hun bed van smarten bezoekt, zal
insgelijks op uw ziek hart komen rusten!..... Ach!
hoe vurig zal het verdriet u maken. Hoe ongelukkiger
gij u zult gevoelen, hoe meer gij Dengene met liefde
zult dringen die u komt troosten. Even als de God van
het tabernakel geheimen heeft om de smarten onzer
ledematen te stillen, zal Hij al uwe ontroering tot be-
daren weten te brengen en al uwe bitterheid verzoeten.
VII.
Indien wij lijden, communiceren wij beter, en indien
onze communiën goed zijn, hoe helpen zij ons dan niet
om goed te lijden!
Goed lijden, dat is niet slechts het lijden dragen,
maar het beminnen en het verlangen. De christen nu
put gemakkelijk, in het heilig gebruik der communie,
de liefde en het verlangen tot het lijden.
-ocr page 183-
EJf HET LIJDEN.                                  177
In Jesus Christus, ons goddelijk model, hebben het
lijden en de Eucharistie slechts één en hetzelfde begin-
sel, — de liefde.
«Daar Hij de zijnen, die in de wereld waren, had
liefgehad, zoo heeft Hij hen ten einde toe liefgehad(I).»
Welk einde? Ik vraag het u. Dat van het lijden en
tevens dat van de Eucharistie.
«Men kan niet meer lief hebben», zegt Christus ons,
dan wanneer men zijn leven geeft voor degenen die
men bemint,» Dit is het einde van het lijden.
Maar dit leven dat de Verlosser op het kruis voor
het heil der wereld slagtolTert, deelt Hij ons geheel op
het altaar mede. Dit is het einde der Eucharistie.
De Eucharistie en het Lijden verschillen op eene
menigte andere punten: zij verecnigen zich in dit éénc
punt, — de liefde.
De liefde nu wekt de liefde op, en zij is het toonbeeld
der liefde.
Is het voldoende dat wij, om aan Christus onze
toegenegenheid en onze teedere liefde te betoonen, met
eene heilige vurigheid aan het eucharistisch feestmaal
deelnemende, ons aan Hem in de heilige communie
geven! Neen, de Verlosser heeft ons niet slechts in de
Eetzaal liefgehad, Hij heeft ons op den Kalvaneberg
bemind, en wij kunnen die tweede getuigenis van liefde
alleen beantwoorden wanneer wij gaarne met Hem lijden.
Hier komt het woord van den heiligen Paulus ons
(1) Joam XIII, 16.
18
-ocr page 184-
178                                      DE EUCHARISTIE
weder in de gedachte: «Ik vul in mij aan, zegt Hij,
wat aan het lijden Jesus Christus ontbreekt(I).»
0 vrome en troostvolle gedachte! ons lijden is zóó ver-
ecnigd met dat van Christus, dat het daarvan als het
ware de aanvulling wordt. Even als in de communie niet
wij meer leven, maar Christus in ons leeft; zoo lijden
wij niet meer, wanneer wij deelnemen aan het lijden
des Verlossers, maar lijdt Christus in ons. Wij hebben
wel is waar afschrik van ons eigen lijden, maar wij
lubben het lijden van Jesus Christus lief, en door dit
lief te hebben, waaraan het onze deel heeft, eindigen
wij met ons lijden lief te hebben.
Deze christelijke liefde van het lijden nu brengt er ons
zelfs toe om het te verlangen; Christus heeft de Eucharistie
en liet lijden liefgehad: hoort welk een hevig verlangen
Hem tot de eene en het andere aanspoort.
«Ik moet met eer. doopsel gedoopt worden, zegt Hij
ons: en hoe worde Ik geprangd, tot dat het volbragt
zij (2)» , en elders: «Met verlangen heb Ik verlangd, dit
paaschlam met u te eten, eer Ik iijde. (3)
En inderdaad, gelijk ik vroeger gezegd heb, in de ge-
dachte van den Verlosser, zijn de Eucharistie en het Lijden
één en hetzelfde oll\'er voor het heil der wereld. Welnu,
de leerling van Christus wil zijn Meester navolgen.
Hoe meer hij naar de Eucharistie verlangt, hoe meer
hij slagtoffer met haar en gelijk zij wil worden. Het is
1) Col. 1", 24.
(2) Luc, XII, 50. — (3) Ibid. XXII, 15.
-ocr page 185-
EN HET LIJDEN.                                        179
hem niet genoeg voor zich zelven te voldoen, hij wil
ook voor het heil zijner broeders lijden, en naar mate
hij zich meer met den God van het altaar vereenzelvigt,
ondervindt hij een vuriger verlangen naar offer en slagt-
offering.
Dit is het gevoelen van al de Heiligen geweest, dit zal
ook het uwe zijn, o christen ziel. De liefdeen het ver-
langen naar het lijden zijn een der schoonste karakter-
trekken van de heiligheid; het kan alleen verklaard worden
door de Eucharistie.
VIII.
Behoef ik er dan nog bij te voegen, dat de Eucharistie
en het lijden magtig worden om ons te heiligen, wanneer
zij in ons vereenigd zijn.
Bewonder ook hier nog de gedachte des Verlossers, die
het uur van zijn Lijden kiest om de Eucharistie in te
stellen.
Door de Menschwording heeft het goddelijk Woord den
mensch de eeuwige zaligheid willen verzekeren; maar
het geluk des hemels hangt voor ons van deze beide voor-
waarden af: eerst moeten wij, reeds op deze aarde,
beginnen met ons met God te vereenigen, die onze oor-
sprong en ons einde is; vervolgens moeten wij ons
langzamerheid van de wereld losmaken, die het groote
beletsel is voor deze goddelijke vereeniging.
De vervulling dezer twee voorwaarden van ons ge-
luk wordt te gelijk door de Eucharistie en het Lijden
bereikt.
-ocr page 186-
\'180                                  DE EUCHARISTIE
De Eucharistie is de heilige band die, op aarde, onze
ziel met den God des hemels vereenigt. Zij begint voor
ons, op aarde, de gelukzalige vereeniging. Maar wij kun-
nen den hemel alleen binnengaan langs den weg der
onthechting, der slagtoffcring, des lijdons, en het Lijden
van Jesus Christus baant ons dien weg.
De Eucharistie en het lijden! Dat uwe godsvrucht deze
beide termen nooit scheide. Om een heilige te worden,
hebt gij beide noodig.
Het is waar dat gij aan den voet des tabernakels altijd
ondervonden hebt, dat gij meer met God vereenigd waart,
meer gestemd om Hem van ganscher harte lief te heb-
ben, om Hem te verheerlijken en te dienen, meer ver-
langend om Hem in den Hemel te zien.
Maar is het insgelijks niet zeker, dat de wereld u tot
heden toe dierbaar gebleven was, dat zij u door hare
bekoorlijkheden verleidde, en u door hare ijdele belan-
gen aan zich verbonden hield. Het lijden alleen heeft n
de ijdelheden van de goederen dezer wereld kunnen doen
begrijpen. Toen gij, vóór dat ziekte of verdriet u beproefd
hadden, het altaar naderdet, liet uw hart, ik vrees het,
zich gemakkelijk door eene menigte gevaarlijke zinsbe-
goochelingen slingeren. Gij hadt de Eucharistie lief, o ja;
helaas! gij hadt ook de wereld lief, en gij verborgt u
zelven die tweede genegenheid, omdat zij uwe godsvrucht
zou bedroefd hebLen. Om zijn werk in u te voltooijen,
heeft de Eucharistie het lijden te hulp moeten roepen.
Te zamen vereenigd, onthechten zij u van de wereld,
-ocr page 187-
181
EN HET LIJDEN.
brengen zij u digter bij den hemel, maken zij uwe ziel
bewonderenswaardig geschikt voor die onsterfelijke bc-
stemming.
IX.
Indien gij lijdt, o christen ziel, dan zullen die woor-
den u, hoop ik, zoet in de ooren geklonken hebben,
en ik eindig ze met het volgend besluit: God heeft ons
in eene werdd doen geboren worden, waarin het lijden
noodzakelijk de gewone gezel van uw leven zal zijn;
maar gij hebt het geluk christen te wezen, en de Eucha*
ristie zal insgelijks niet ophouden bij u te wonen.
Weet dan, in uw dierbaarste belang, uw voordeel te
doen met het lijden en de Eucharistie. Neem uwe toe-
vlugt tot de Eucharistie om het lijden beter aan te nemen;
maar vergeet terzelfder tijd nooit, dat goed lijden voor
u het zekerste middel zal zijn om uw hart innig met
den God der Eucharistie te vereenigen.
-ocr page 188-
XIII.
DE EUCHARISTIE.
DE DOOD, DE HEMEL.
Videmus nunc in omigmate, tune autem
facie ad facietn.
(I Cor. XIII, 12.)
I.
Men heeft het u dikwijls gezegd, o christen ziel, het
is weinig goed geleefd te hebben, men moet ook nog
leeren goed te sterven. Ongetwijfeld is de godsvrucht des
levens de zekerste waarborg voor een goeden dood. In-
tusschen kan niemand onzer op de volharding ten einde
toe rekenen, en, gelijk er geschreven staat dat, aan het
einde dezer vergankelijke wereld, de zon zal verduisterd
worden, en de sterren van den hemel zullen vallen (1);
zoo ook moeten wij altijd vreezen dat door onze eigen
schuld aan het einde van ons leven, de goddelijke zon der
genade ons haar licht zal weigeren, en dat wij, na welligt
door den glans onzer deugden geschitterd te hebben, even
(1) Matth. XXIV. 23.
-ocr page 189-
DE EUCHARISTIE DE DOOD, DE HEMEL.                185
als de sterren des hemels, zullen valien. Een goed leven
verzekert geen goeden dood, maar een goede dood verze-
kert ons den hemel. En daarom moeten wij God aan-
houdend bidden om goed te sterven.
Maar wat verstaat men nu onder goed sterven? De
Kerk bedient zich van eene bekoorlijke uitdrukking om
ons een heiligen dood aan te duiden: zij wenscht dat
wij mi den\'jkus des Heeren zullen sterven!...
Maar wat is de kus des Heeren?... Hebt gij, o christen
ziel, in deze woorden den kus der communie, den kus
der Eucharistie niet herkend? En zal ik dan niet in
overeenstemming met de Kerk handelen, wanneer ik zeg
dat goed sterven is goed communiceren op uw sterfbed?
Ik breng dus gaarne, in het laatste onderhoud, nog
deze beide termen bij elkander: de Eucharistie en de dood.
De dood. Wanneer ik aan hem alleen denk, is hij
voor mij een voorwerp van afgrijzen. Al de krachten
mijner natuur en al de vermogens van mijn wezen stooten
hem terug als een wreeden vijand. De Eucharistie, daar-
entegen, vervat voor mij al wat goed, al wat heilig,
al wat beminnelijk, al wat onsterfelijk is. Hoe bedank
ik dan den Heer dat Hij zulke innige banden tusschen
de Eucharistie en den dood heeft gesteld. Indien de dood
alleen kwam, zou hij mij niets dan wanhoop en schrik
aanbrengen; maar de Eucharistie en de dood komen te
gelijk: de eene neemt de bitterheden van den anderen
weg en doet mij die vergeten. Ik vrees den dood minder,
dé Eucharistie is met hem!...
-ocr page 190-
184                                     DE EUCHARISTIE
II.
In waarheid, o christen ziel, de dood veroorzaakt
ons een dubbelen afschrik: hij rukt ons los van de schep-
selen die wij op aarde bemind hebben, en iaat ons in
eene smartelijke onzekerheid omtrent de toekomst die ons
bestemd is!.. . Welnu, de Eucharistie brengt in ons dien
dubbtlen afschrik tot bedaren: zij troost ons over de goe-
deren der aarde en verzekert ons de goederen des hemels.
Zij troost ons over de goederen der aarde. — O!
hoeveel magt hebben deze niet op den mensch! Tusschen
hen en hem zijn de banden zoo naauw, dat zij alleen
met zijn leven verbroken worden. Alles ontsnapt hem
in dit tranendal, en toch is alles hem dierbaar. In de
eerste plaats, deze wereld zelve die hij bewoont, de
lucht die hij inademt, de aarde die hij betreedt, de
hemel die een prachtig gewelf boven zijn hoofd uitspreidt,
vervolgens, nog meer, wat hem in eigendom toebehoort,
zijn land, zijn wijngaard, zijne kudde, zijn huis; vervol-
gens nog meer dan al deze dingen, de menschelijke schep-
selen, die aan hem gelijk en het voorwerp zijner genegen-
heden zijn en wier leven zich met het zijne] vermengt.
En toch, heeft God, in den schoot van dit heelal,
waarin zijn hart behagen schept, onder de oogen van
den christen een veel kostbaarder schat geplaatst dan al
de menschelijke rijkdommen, een veel verhevener geluk
dan al de vergankelijke vermaken, een goed, verheven
-ocr page 191-
DE DOOD, DE HEMEL.                                185
boven alle goed!.... de heilige Eucharistie! Zij bevat
de goddelijke schoonheid, de goddelijke majesteit en het
geluk des hemels. Maar een duistere sluijer verbergt voor
onze blikken wat zij in wezenlijkheid is en wij zien in
haar slechts nederige gedaanten.
Zoo biedt de aarde welke wij bewonen ons dan tege-
lijker tijd die beide goederen, die, in zeer verscheidene
opzigten, desniettemin veel bekoorlijks voor ons hebben, —
de schepselen en de Eucharistie. De mensch wordt op
het tooneel der wereld geplaatst als tusschen twee
schouwspelen, waarvan het eene voor zijn oog ontbloot
is, terwijl het andere voor hem verborgen blijft.
Zonder twijfel werkt hetgeen waarneembaar is voor
zijne zintuigen regtstreekscher op hem en boeit hem
meer. Intusschen, verzinkt hij met zijne ziel, met het
hoogste van zijn geest, met het edelste en beminnendste
gedeelte van zijn hart naar het geheimzinnig goed dat
hem op het altaar wordt aangeboden.
Hoeveel malen heeft de vurige christen zijne begeerige
blikken niet op de goddelijke hostie geworpen. Zijn ge-
loof, zijne hoop, zijne liefde trachtten het geheim te
doorvorschen, en, met den engelachtigen Leeraar hield
hij niet op te zeggen: «Goddelijke Jesus dien ik ter
naauwernood onder dezen sluijer zie, geef, smeek ik
U, dat ik, U van aanschijn tot aanschijn aanschouwende,be-
dwelmd worde door het gezigt uwer glorie (1)....» Helaast
(I) Off. in festo Corp. Chrisii.
-ocr page 192-
186                                 DE EUCHARISTIE
zijn gebed is ijdel geweest, en de sluijer viel niet neder,
zijne oogen bleven daarop nutteloos staren, en de ge-
dachte van David leenende, herhaalde hij ook met hem:
«Mijne oogen verzwakken en zij zeggen: wanneer zult
Gij toch mij vertroosten?» Defecerunt oculi mei, diccntes:
rjuando consolaberis me
(1.)?
Welke vrome ziel heeft niet voor de heilige ter aan-
bidding uitgestelde Eucharistie zijne klagt aldus uitge-
bragt; en is het niet eenc onzer christelijke smarten,
dat wij ons zoo digt bij onzen God gevoelen dien wij
liefhebben en Hem nooit zien?
III.
Welnu, de dood is het verlangde oogenblik, waarop
het gordijn valt voor het onzigtbaar schouwspel dat
onze harten bij voorbaat verrukte.
Eene laatste maal vertoont zich de Eucharistie voor
onze stervende blikken. Nu zal zij zich openbaren. Welligt
behouden wij nog de overblijfselen van onze oude begeer-
lijkhcid, en misschen betuigen wij aan de wereld en aan
die haar bewonen een laatst en nutteloos leedwezen!
Maar, naar gelang het oogenblik nadert dat de schadu-
wen der hostie zullen verdwijnen, schijnt de wereld
zich op hare beurt voor ons in dikke duisternis te hul-
len. Onze oogen herkennen ter naauwernood de voor-
werpen, welke wij te veel hebben liefgehad, zij kennen
(1) Pa. CXVIII, 82.
-ocr page 193-
DE DOOD, DE HEMEL.                                187
slechts één verlangen, de schoonheid Gods te aanschouwen.
Dan zoekt onze hijgende borst den Iaatsten ademtogt
om naar Hem te verzuchten. Dan vindt ons hart, dat
koud wordt door den doodstrijd, eene laatste vuurvonk
voor eene oefening van liefde, en dan gevoelen wij reeds
dat deze liefde sterker zal zijn dan de dood. Wij schud-
den de banden van ons sterfelijk ligcliaam af, die ons
nog aan het leven ketenen. Gelijk de heilige Paulus,
willen wij sterven om slechts met Christus vereenigd te
zijn (1).
Maar reeds wordt die vereeniging bewerkt, dewijl de
Verlosser zich aan ons geeft. O laatste communie! O
laatste liefdegift van een God!
Hoe meer wij op het punt staan om alles te verlaten
en hoe meer de Eucharistie ons met hare rijkdommen
overlaadt. Hoe meer de aanloksels der wereld voor onze
blikken verdwijnen, hoe meer zij ons doet smaken en
zien hoe zoet de Heer voor ons is. Wij geven haar met
vreugde wat ons overblijft aan krachten en leven, en, in
ruil daartegen, legt zij in onze zielen de kiem van een
nieuw leven neder. Wij drukken voor do laatste maal
onze stervende lippen aan dit aanbiddelijk ligchaam,
\'t welk nu ons eenige goed is, en wij slapen in den kus
des Heeren in.
IV.
Zóó troost de Eucharistie ons over de verliezen welke
(1) Phil. I, 23.
-ocr page 194-
188                                  DE EUCHARISTIE
de dood ons oplegt, maarzij troost ons alleen door ons
den hemel in \'t verschiet te toonen. Onze verwachting
zal niet teleurgesteld worden!... Zij toont ons den
hemel, en zij geleidt ons derwaarts.
De Kerk heeft zoo goed begrepen dat de Eucharistie
de gids der zielen is naarde gelukzalige eeuwigheid, dat
zij haar een bijzonderen naam geeft, wanneer wij dit
goddelijk Sacrament bij het naderen van den dood onl-
vangen. Zij noemt haar de heilige Teerspijs, als zeide zij
het Sakrament der reis. Het is inderdaad voor de ziel
eene moeijelijke en verre reis. De Kerk staat haar bij
haar vertrek bij en zegt haar vaarwel: «Vertrek, o christen
ziel.» Proficiscere, anima christiana (1)!
Maar zij laat haar niet alleen en verlaten vertrekken.
Zij vertrouwt haar aan de heilige Teerspijs toe, en de
Heer zelf zal haar reisgenoot zijn.
Zij voorziet alles voor haar. Zij bestuurt haar en niets
ontbreekt haar (2)!
— Wanneer ik de aarde zal verlaten, welk regte pad
moet ik dan volgen, want, op deze wereld kende ik
de wegen welke naar mijne woning geleidden, die
welke ik moest gaan om mijne vrienden en mijne bloed -
verwanten te bezoeken; maar dien nieuwen weg ken ik
niet, en wie zal mij dien aanwijzen?... — «Ik» ant-
woordt de Heer, «Ik ben de weg, ego sum via (3)
«Beter dan de Engel aan Tobias deed, zal Ik u de veilige
(1) Ordo comm. anima. — (2) Ps, XII, 1. — (S) Joan, XIV, 16\'
-ocr page 195-
DE DOOD, DE HEMEL.                            189
paden aanwijzen. Gij zult noch ter regter-, noch ter
linkerzijde afwijken.»
—  Nu zijn mijne oogen voor het licht der zon ge-
sloten, en Job, mij over den dood sprekende, noemt
hem een duister land waar eene eeuwige verschrikking
woont (I). Wie zal die duisternissen voor mij verdrijven?
wie zal mij in dien vreeselijken nacht verlichten? —
«Ik ben het licht,» herneemt de Heer, «en zij die Mij
volgen wandelen niet in de duisternissen.» Ego sum lux
mundi: qui sequitur Me non ambulat in tenebris
(2). — Maar
willigt zullen mijne wankelende voeten bij eiken stap
struikelen! — «Gij zult u op mij steunen», gaat de
Heer voort, «Ik zal de reisstaf in uwe handen zijn, de
stok die steunt en troost (3)!...»
—  Maar ik laat mijne zolders vol en mijne kelders
waarin de wijnoogst ruischte. Ik neem niets mede. Waar
zal ik gedurende dien langen overtogt mijn voedsel en
mijn drank vinden?... — «In Mij zelven» , zegt eindelijk
de Heer, «want Ik ben uwe teerspijs. Ik ben het brood
dat van den hemel is nedergedaald en Ik geef het leven
aan de wereld (4). Niet de in uwe schuren gestapelde
schoven, niet de druiven die in uwe wijnpersen getreden
worden, hebben u voor den dood kunnen behoeden,
maar hij die zich met Mij voedt zal eeuwig leven (5).»
(1) Job. X, 12. — (2) Joan. VIII, 12. — (3) Ps. XXII, 4.
(4) Joan. VI, 32. — (5) Ibid. 59.
-ocr page 196-
190                                   DE EUCHARISTIE
V.
0! hoe gaarne verbeeld ik mij de christen ziel die uit
deze wereld ontvlugt en met de Eucharistie reist; deze
zal niet ophouden deze woorden aan de ziel te herhalen:
«Vrees niet, Ik ben het», Ego sum, noli Hmere (I);»
en de ziel, vertrouwende op haren goddelijken gids, hem
naar de hemelsche oorden volgende.
Daar, het is zoo, zal de ziel geoordeeld worden,
maar o beminnelijke regtbank, waar de regier alweder
de God der Eucharistie is! Getrouwe ziel, indien gij, op
aarde verkeerende, het geluk hebt gehad goed en dikwerf
te communiceren, wees dan niet ongerust, de regter zal
het volgende vonnis over u uitspreken: «Ik was een
vreemdeling op aarde en gij hebt Mij in u zelven geher-
bergd, hospes eram et collegisti Me (2). Kom, gezegende
mijns Vaders, en bezit het rijk dat voor u bereid is (5)».
Ongetwijfeld zal het oordeel regtvaaidig zijn, en de
fouten welke wij begaan hebben, zullen welligt eene
voorbijgaande boete verdienen; maar ik kan tenminste
verzekeren dat onze devotie tot de Eucharistie het krach-
tigste middel zal wezen om voor ons den tijd der zuive-
ring te bekorten.
Heb ik, inderdaad, u te herinneren, o christen ziel,
dat onze communiën, indien ze goed gedaan zijn, ons
zuiveren van onze dagelijksche zonden en aldus onze
schuld aan de goddelijke regtvaardigheid verminderen*?
(1) Matth. XIV, 29. — (2) ld. XXV, 43. — (3) Hid. XXV. 34.
-ocr page 197-
DE DOOD, DE HEMEL.                                 191
In de tweede plaats, hebt gij niet opgemerkt dat de
Kerk aan de heilige communie hare uitgestrektste aflaten
en vooral hare volle aflaten verbindt?
In de derde plaats eindelijk, gij weet het, wordt het
bloed van het goddelijk slagtoffer, wanneer het op onze
altaren vloeit, de voldoening vuor onze fouten; en hoe
meer wij de Eucharistie in deze wereld zullen hebben
liefgehad, hoe meer wij ook zorg zullen dragen dat zij
na onzen dood voor de vergiffenis onzer zonden woroe
opgeofferd.
VI.
In het bloed des Lams gewasschen, is de regtvaardige
ziel voor altijd met God vereenigd. Maar ik wil vooral
in deze goddelijke vereeniging de ziel beschouwen die
godsvrucht voor de Eucharistie bezit.
De hemelsche gelukzaligheid is ongetwijfeld dezelfde
voor alle uitverkorenen, in dien zin dat zij allen het
klare aanschijn van God genietende, zij allen gelijk,
volgens de uitdrukking van den psalmist, verzadigd worden
t\'oor de beschouwing zijner glorie. Satiabor cum appa-
ruerit gloria tua
(!).
Intusschen leert Christus ons dat er verscheidene
wcningen in het huis zijns Vaders zijn (2). Volgens de
werken, de deugden en de verdiensten, en, indien ik
er dit mag bijvoegen, de vrome neigingen van iedere
ziel, is de hemel in \'t oneindige verscheiden.
(1) Ps. XVI, 15. — (2) Joan. XIV, 2.
-ocr page 198-
192                                 DE EUCHARISTIE
Zoo is, bij voorbeeld, het geluk der martelaren een
ander dan dat der maagden en dat der leeraars is weder
anders, en de Kerk geeft den naam van straalkrans
aan de bijzondere glorie welke dezen Heiligen is voor-
behouden.
Welnu, desgelijks, ben ik gaarne van oordeel dat de
ziel die godsvrucht voor de Eucharistie zal hebben gehad,
ecne afzonderlijke gelukzaligheid zal genieten.
Eene van de levendigste geneugten der heiligheid is
het klaar aanschouwen van de geheimen des Christen-
doms. Zóó zullen in den hemel de drie goddelijke per-
sonen, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest ons
volkomen onderscheiden in eene eenige zelfstandigheid,
die van God, verschijnen. Wij zullen duidelijk zien in
de Drieëenheid.
Ingelijks, zegt de heilige Paulus(i), is het een van
de voorregten der Heiligen, de breedte, de lengte, de
hoogte en de diepte der liefde van Christus voor de
menschen te begrijpen. Die liefde heeft Hij ons betuigd
door zijne menschwording, door zijn leven, door zijn
dood. Maar het meesterstuk zijner teedere liefde is de
goddelijke Eucharistie.
Welnu, ik stel mij voor dat de heilige ziel in den
hemel eindelijk de breedte, de lengte, de hoogte, de
diepte der Eucharistie zal kunnen meten.
Wanneer wij op de aarde over de geneugten des
(3) Eph. III, 18.
-ocr page 199-
DE DOOD, DE HEMEL.                                 195
tabernakels spraken, wisten wij ter naaiiwernnorf te
stamelen!.... De ziel begint eerst in den hemel het
verheven Sacrament, dat boven al onzen lof en a! onze
lofzangen is, waardig te prijzen en te zingen.
Wanneer wij op de aarde, onze herinneringen in de
gedachte riepen, zagen wij slechts flaauw en in de verte
de onvergelijkelijke genaden die van het altaar op ons
afdaalden. De gelukzalige ziel leest als in een geopend
hoek de geheele geschiedenis der Eucharistie, van de
instelling in de Eetzaal af. Zij ziet de Kerk, die lang-
zamerhand van het eucharistisch sap wordt doortrokken,
daarin haar leven, hare kracht, haren duur putten. Zij
ziet de tarwe der uitverkorenen al de Heiligen voeden,
den wijn van den kelk al de maagden voortbrengen!...
Vervolgens beschouwt zij zich zelve, een blik werpende
op haar vervlogen leven, hoe zij, van de eene communie
tot de andere, zich tot den hemel heeft verheven. En
nu zij uit de bron der goddelijke wellusten put, nu
zij al de goederen bezit welke haar gelukzalig maken,
roept zij in geestvervoering uit: «Al dat goed heb ik
door haar verkregen.» Vmerunt mihi omnia bona pariler
rum ea
(1).
VII.
De Eucharistie zal voor den hemel de oorsprong onzer
gelukzaligheid geweest zijn; zij zal als \'t ware hare vol-
trekking wezen!
(1) Sap. VII, 10.
IS
-ocr page 200-
194                                      DE EUCHARISTIE
Maar lioe!.... in den hemel bestaat de Eucharistie
niet meer, want in den hemel heeft men geen Sacramenten.
Voorzeker, o christen ziel, en, even echter als het
heilig karakter van het Doopsel, het Vormsel en het
Priesterschap in de uitverkorenen voortduurt, even
ais de heilige vriendschap der echlvereeniging onder de
chiislen echtelieden voortleeft, zoo ook verbeeld ik mij
dat ecne soort van eucharistische vereeniging voortduurt
tusschen God en de ziel die zeer bijzondere godsvrucht
voor het Sacrament des altaars heeft gehad. In den hemel
zet die ziel hel zoete onderhoud voort, dat zij aan den
voet van het tabernakel had begonnen. Op deze aarde
werd zij afgetrokken van dien beminnelijker) omgang,
èn door de beslommeringen der wereldsche dingen, en
door het gcdruiseh der wereld, èn door de aanhoudende
herinnering aan hare fouten; nu trekt niets haar af en
bedroeft haar niets! .... Dat zij zich het zoetste oogen-
blik van hare vurigste communie herinncre en daar een
onsterfelijken duur bijvoege, ziedaar de hemel!
Dikwijls had zij i.an de heilige Tafel even als Petrus
op den Thabor gezegd: «Het is ons goed hier te zijn
(1)!» maar aanstonds omhulde eene dikke wolk haar
met hare schaduwen en zij moest van den berg afda-
len!.... Nu herhaalt zij deze woorden: «Het is mij
goed hier te zijn.» En zij blijft daar in alle eeuwigheid.
(1) Matth. XVII, 4.
-ocr page 201-
!!)!>
DE DOOD, DE HEMEL.
O heilige zielen die de eucharistische vereeniging in
den hemel voortzet, heb ik geen gelijk gehad \'e leeren
dat het gchcele christelijk leven zich vormde, ontwik -
kelde en voltooide in de schaduw van het altaar.\'
Maar ik vrees te weinig gezegd te hebben over zulk
een uitgebreid onderwerp en zeer veel daar beneden
gebleven te zijn. O heilige zielen, vult mijne on\'volmaakt-
heden aan en doet een verzwakten weerklank van uwe
gevoelens en uwe gedachten onze ooren bereiken, dij
die ziet, zegt ons of ik iets heb gegist. Gij die verzadigd
zijt, zegt ons of het niet waar is dat men van honger
sterft wanneer men zich van de Eucharistie verwijdert....
O heilige zielen die aan de eindpaal zijt gekomen,
y.egt ons of de weg des hemels niet in dit boekske is
aangewezen, — de Eucharistie en het christelijk leren."
IMPRIMATUR
Harlemi
hac 11 Augusti 1870.
H. vak Beek,
lib. eens.
-ocr page 202-
INHOUD.
Inleiding...............    Blz.      3
I. De Eucharistie en het Christelijke Hart ....              7
II. De Eucharistie en het Kind........            21
III.  De Eucharistie en het Gebed. ..\'....            34
IV.  De Eucharistie en de Arbeid ....*...            52
V. De Eucharistie en de Vervulling der Geboden . .
            63
VI. De Eucharistie en de Christelijke Deugden ...            80
VII.  De Eucharistie en de Liefdadigheid......            95
VIII.  De Eucharistie en de Armoede........,107
IX. De Eucharistie en de Eenzaamheid......          123
X. De Eucharistie en het Familieleven......          138
XI. De Eucharistie en het Leven in de Wereld ...          154
XII. De Eucharistie en het Lijden........          169
.XIII. De Eucharistie, de Dood, de Hemel......      »    182