-ocr page 1-

ùii-i^tr V f ■ •^\'■\'• ■"rtÉtlMitfa

J. A. STOOP Jr.

U: ;
«îif-:\'

r

i

ï ■ ■■

-ocr page 2-

A. qu,
192

-ocr page 3- -ocr page 4-

^ \' \' j \'

L<

-ocr page 5-

SSENAAN ORDER EN AAN TOONDER,

ü

-ocr page 6-

.........■..•\';•\' \'

- -Vri.s

-ocr page 7-

l. PS" Jifp^rj^

Polissen aan Order en aan Toondep.

PKOEPSOHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

AAN DE j^IJKS-pNIYERSITEIT TE PtrECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS

Mr. m. s. pols,

1 [ooglccraar iii de Taculteit der Eeclitsgclecrdlieid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE liEÜENKINGEN VAN

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 15 December 1893,

des namiddags ten S\'/j ure,

DOOR

JOHAN ANTONIE STOOP,

geboren te Haarlo.

GEDRUKT TER „UTRECHTSCHE STOOMDRUKKERIJ" — P. DEN BOER.
Jeruraleiiisteeg — Uïkkciit — 1893.

-ocr page 8-

i .

f

"W

eü\' V _

-ocr page 9-

^iitt tttiin? ^Pdw,

-ocr page 10- -ocr page 11-

INHOUD.

liladz.

HOOFDSTUK I.

De Clausule: „voor rekening van wien liet aangaat". . . 1.

HOOFDSTUK II.

Polissen aan order of toonder...........27.

I. Polissen met aanduiding van den verzekerde door de

order-clausule of als toonder.........29.

II. Poliasen met de betalings-clausule aan order of aan

toonder................59.

III. Onderscheid tusschen de beide soorten van polissen

aan order on aan toonder..........71.

HOOFDSTUK III.

Het verband tusschen de verzekering voor rekening van wien
het aangaat en de verzekering aan toonder.....74.

HOOFDSTUK IV.

De Polis van Levensverzekering aan order of toonder . . 86.

-ocr page 12-

■■■■M-\'r -

i.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.

de clausule:

„vooe rekening van wien het aangaat.\'

De meest eenvoudige vorm, waarin zicli de polis van
verzekering voordoet, is deze, dat een verzekeraar op zicli
neemt, aan een met name aangeduid persoon eene zekere
•som te zullen iiitbetaleu, by eventuëele scbade aan liet
verzekerde voorwerp. Deze vorm is evenwel door het ver-
keer gewijzigd. Een van de wijzen, waarop de polis tegen-
woordig, in afwijking van dien gewonen vorm, voorkomt,
het stellen van de polis aan order of aan toonder, zal het
onderwerp van dit proefschrift uitmaken.

Voordat ik tot de behandeling daarvan overga, zal ik
mij eerst moeten bepalen tot een anderen vorm, waarin
de overeenkomst van verzekering gesloten wordt, de ver-
zekering voor rekening van wien het aangaat. Het nauwe
verband van éene polis, waarin die clausule voorkomt, met
de polis aan order of aan toonder, maakt de voorafgaande
bespreking daarvan noodzakelijk. Veelvuldig komt deze
clausule: ,Wij ondergeschrevenen verzekeren aan U, N, N.,
of die het anders geheel of ten deele zoude mogen aan-
gaan", op allerlei polissen voor. Nieuw is deze praktijk
niet. Holtius 1) deelt ons mede, dat ze reeds.alsvoor-

1) Mr. A. C. Holtius: Voorlezingen over Handels- en Zeercclit,
Dl. III, bl. 33, noot.

1

-ocr page 14-

komende in Florence ten jare 1523, genoemd wordt bij
Baldasseroni. Ook in ons land was ze in de 17® eeuw
reeds in gebruik, blijkens de formulieren voor polissen
door de keuren van verscheidene Hollandsche en Zeeuw-
sche steden vastgesteld. Deze formulieren, die de verze-
keraars, volgens de ordonnanties, waar ze bijgevoegd wa-
ren, verplicht waren te gebruiken, werden door de vroed-
schappen vastgesteld, om bedriegelijke praktijken van de
assuradeurs te voorkomen en om den verzekerde een leid-
draad te geven, waaraan hij zich in elk geval zou kunnen
houden. Wij vinden de clausule: „of die het soude mogen
aangaan" o,-a. in het formulier van de polis van casco-
verzekering en van goederenverzekering in een
Keur van
Amsterdam
van 29 Januari 1688 1), en in het formulier,
voorgeschreven door de
Ordonnantie op \'de Assurantie van
Middelburg,
van 10 December 1689 2),

Ook de vroeger zeer gebruikelijke verzekering tegen
slavernij, werd soms afgegeven aan dengene, wien het
aangaat, ten minste ze komt voor in een keur van Am-
sterdam van 26 Januari 1G93 3).

Niet alleen in ons land zijn dergelijke polissen zeer ge-
bruikelijk; ze zijn overal in zwang. In Frankrijk beston-
den ze reeds, toen Valin zijn groot werk schreef 4), in

1) Handvesten van Amsterdam, II, lifdst. IIF, 15, bl. G59.

2) Kleuren van Middelburg, III.

3) Dit voorbeeld Avordt genoemd in: Dr. F. Hecht: Beitrag zur
Gcschichte der Inhaberpapiere in den Niederlanden, evenals de beide
bovenstaande, op bl. 159.

4) Valin: Nouveau Commentaire sur l\'Ordonnance de la Marino
de 1687, dl. II, Liv. III, tit. VI, ad art. 3.

-ocr page 15-

3

1766, Hij noemt liet eene verzekering pro persona norni-
nanda. Als die persoon maar genoemd wordt, onverscliillig
wanneer, dan is de verzekering geldig, even goed alsof
hij terstond genoemd was. Gewoonlijk diende ze toen ter
tijde alleen in oorlogstijd, om het verbod van handel met
den vijand te ontduiken.

Sedert geruimen tijd is de clausule: „pour compte de
qui il appartiendra", algemeen geworden in de Fransche
polissen. Dat die aanwijzing van den verzekerde gelyk
zou staan met de Nederlandsche uitdrukking: „voor reke-
riing van wien het aangaat", wordt soms betwijfeld, o. a.
door Schokker, 1)

Volgens diens opvatting, zou deze clausule in Frankrijk
alleen gebruikt mogen worden, wanneer een commissionnair
in zijne qualiteit de verzekering sluit. Men beroept zich
daartoe op Valin en andere oudere schryvers. Nu is het
wel mogelijk, dat in den tijd dier schrijvers, eene dergelijke
bewering waar was, maar dat is geen reden, waarom tegen-
woordig die regel op zou gaan. Beter ware het dan, wat
Schokker ook doet, zich te beroepen op art. 382 van.den
C. d, C., dat alleen verzekering door den eigenaar of dooj.
den commissionnair kent. Het beroep op dat art, komt
mij evenwel ongegrond voor, omdat de 0. d. C. niet alle
wijzen van verzekering aangeeft, m. a. w. omdat de be-
paling in art, 332 niet limitatief is, en op verschillende
manieren aangevuld moet worden, o. a, door de verzekering
,pour compte de qui il appartiendra," Ze komt dan ook

1) C. J. Schokker: Eenige opmerkingen over de verzekering tegen
do gevaren der zee, Diss.
1S63.

-ocr page 16-

even algemeen in Frankrijk voor, als overal elders, terwijl
men tocli niet kan aannemen, dat elk die eene dergelijke

V

verzekering sluit, zicli van de Imlp van een commissionnair
zal bedienen.

Beter dan in den C. d, 0., is in de wetboeken van
andere buitenlandsche Staten de clausule uitdrukkelijk
genoemd. In het Preußisches Landrecht 1) leest menr
„Nur Kaufleuten ist erlaubt, mit Verschweigung ihres
Namens, unter dem Ausdruck, an Zeiger dieses oder für
Eochnung dessen den es angeht, Versicherung zu nehmen."

In het Algemeine Deutsche Handelsgesetzbuch staat in
art. 785 de onderscheiding tusschen verzekering voor eigen
rekening en voor vreemde rekening genoemd en vervolgens
luidt al. 2: ,Es kann im Vertrag auch unbestimmt
gelassen werden, ob die Versicherung für eigene oder für
fremde Rechnung genommen wird (für Rechnung wen es
angeht)." Dit art. slaat alleen op de zeeverzekering; we
zullen echter zien, dat de bepalingen van den elfden tit,
van dit wetboek naar analogie op .andere verzekeringen
van. toepassing zijn.

De vooruitgang, die de bepaling van art. 785 aanwijst,
valt dus in het oog. Volgens het Pr. Landrecht mogen

alleen kooplieden* de verzekering ,für Rechnung, wen es

«

angeht" sluiten, volgens het A. D. H. G. is die beperking
vervallen en moet deze bepaling voor alle verzekeringen
gelden.

Ook Engeland heeft het gebruik door eene wettelijke

1) Theil II, Tit. 8, § 2071.

-ocr page 17-

bepaling gesanctioneerd. In liet formulier voor zeepolissen
lezen we, sedert de „Policies of marine insurance Act"
van 18G8: „To N. N. or all and every person or persons,
to whom the same doth, inay or shall appartain in part
or in all."

Ook de Italiaansche Oodice di Gomniercio van 1883
houdt de clausule in. In het algemeen eene navolging
van het A. D. H. G., heeft het de bepaling, op dit onder-
werp betrekking hebbende, daaruit overgenomen en laat
het uitdrukkelijk toe, de verzekering „per conto di
ehi spetta" 1).-

Het Nederlandsche Wetboek van Koophandel, van ouderen
stempel, dan de laatstgenoemde wetten en bovendien eene
navolging van den C. d. 0., noemt de verzekering „voor
rekening van wien het aangaat" niet. Dat verhindert
niet, dat die clausule ten onzent even bruikbaar is, als
elders en ook evenveel gebruikt wordt, wat duidelijk
blijkt, wanneer wij slechts inzien de verschillende beurs-
poiissen, die alle beginnen met de op bl. 1 genoemde
woorden: Wij ondergeschrevenen verzekeren U of die het
anders geheel of ten deele zou mogen aangaan. En niet
alleen bij polissen van zeeverzekering, de casco- en de
goederenverzekering, treffen we die woorden aan, ook de
Beurs-brand-polis houdt die clausule in. Het groote nut
van zulk eene polis is onbetwijfelbaar. Verschillende oor-^
zaken kunnen er toe medewerken, dat de verzekerde zijne

1) Cf. MolengraafF: Leiddraad bij do beoefening van liet Nedcr-
landsch Handelsrecht, bl. 349.

-ocr page 18-

G

handelingen geheim wenscht te houden; werd zijn naam
in de polis genoemd, dan zou daardoor zijne speculatie
in gevaar gebracht kunnen worden.

Maar de vraag doet zich voor, of de verzekering „voor
rekening van wien het aangaat" geoorloofd is, nu de wet
zwijgt. Dat zwijgen van de wet krijgt meer beteekenis,
als we de oorzaak daarvan opsporen. Toen nl. bij de
behandeling van den 9«" tit. van het eerste boek W. v. K.,
door de 3e afdeeling der Tweede Kamer, een voorstel werd
gedaan, dat polissen aan order zouden kunnen luiden,
antwoordde de regeering 1), dat dat overbodig zou zijn en
zij voegde aan hare argumenten toe: „Overigens is het
steeds in gebruik en de wet verbiedt zulks niet, om in
de polis, behalve den naam van dengeen, die de verzekering
laat doen, ook te stellen de woorden: „of van dengeen
\'dien zulks mogte aangaan."

Het stilzwijgen van den wetgever beteekent dus niet,
dat deze vorm van polis niet toegelaten zou zijn en is ook
■niet aan een vergeten toe te schrijven; het is opzettelijk
geschied, omdat het verzekeren voor rekening van wien
het aangaat, een vast gebruik in den handel was, dat
niet meer gesanctioneerd behoefde te worden door eene
wettelijke bepaling. Dat moet de wetgever bedoeldjiebben,
nu na dit antwoord der regeering geene enkele op- of
aanmerking in de Kamer gehoord werd.

De literatuur ten onzent is niet eenstemmig over de
vraag, die ons bezig houdt. Sommigen geven een direct

1) Mr. J. C. Voorduin: Qeschicdeuia cn Beginselen der Ncdcr-
landscho "Wetboeken, Dl. IX, bl. 191,

-ocr page 19-

antwoord, anderen noemen de clansule niet, maar laten
duidelijk hun oordeel over hare geoorloofdheid uit hunne
redeneering afleiden. Tot de laatsten behoort o. a. Schok-
ker 1), die geene andere mogelijkheid kent, dan de 2 vormen
van verzekering, in art. 204 W. v. K. voorgeschreven. We
lezen nl. in dit art. dat verzekering kan gesloten worden voor
eigen rekening en voor rekening van een derde. Verzuim
van het stellen der polis voor rekening van een derde, brengt
mede, dat de verzekering geacht wordt voor eigen rekening
gesloten te zyn, voegt art. 267 W. v. K. daaraan toe. Deze
bepaling brengt Schokker tot de conclusie, dat, hoe de
polis ook ingericht zij, als ze niet voor rekening van een
derde is, — en daarmee bedoelt hij, een bij name aange-
wezen persoon — dan is per se de verzekering voor eigen
rekening gesloten. Zoo redeneerende, wordt de verzekering
voor rekening van wien het aangaat, eene onmogelijkheid.

Sterker argument voert aan Mr. Faber 2), door de
clausule te toetsen aan art, 265 K. Dit art. schryft voor,
dat in de polis melding gemaakt moet worden, of de ver-
zekering ten behoeve van een derde op last of buiten
weten van den belanghebbende is gesloten. Volgens Mr,
Faber is daarmede veroordeeld de gewoonte van de koop-
lieden, om te verzekeren voor rekening van hunne koopers,
zonder hen te noemen. Ook hij wensclit den naam van
dengene voor wien de verzekering genomen wordt, met
uame genoemd te zien.

1) O. c. bl. 70.

2) Mr. G. J. A. Faber: Aantockcningen op den negenden titel
van het eerste boek van het AV. v. K., bl. 45, 4ö.

-ocr page 20-

De conclusie, waartoe deze sclirijvers komen, kunnen
Mr. Asser c. s. 1) niet in de wet lezen. Daar de wet dat
voorschrift niet bepaald uitdrukt, raag men zulks niet
aannemen, omdat het tegen het belang van den handel
zou zijn, dat in vele gevallen strikte geheimhouding van
zaken eischt. Beter argument, om de juistheid dezer uit-
spraak te staven, ligt in het op bladz. G aangehaalde
antwoord der Regeering, waardoor m. i. de wil van den
wetgever, om dezen vorm van verzekering als geoorloofd
te beschouwen, duidelijk gebleken is, toen geen der leden
van de Tweede Kamer opstond, om de geoorloofdheid der
verzekering voor rekening van wien het aangaat, te be-
strijden. Daarmede is de stelling der schrijvers, die den
naam van dengeue, voor wiens rekening de verzekering
genomen wordt, in de polis onmisbaar achten, afdoende
weerlegd. Het argument, dat het tegen het belang van
den handel zou zijn, den naam van den verzekerde te
moeten noemen, is niet afdoende. _ Al moge het belang
van den handel een factor zijn, waarnaar de wetgever
zijne voorschriften in te richten heeft, om de geoorloofdheid
van eene clausule op de polis, die de wet niet noemt, te
bewijzen, is een beroep alleen op dat belang uiet voldoende.

N

De verdeeldheid onzer schrijvers over dit punt zou weg
te n^men zijn door eene wettelijke bepaling, die niets
anders zou mogen inhouden, dan eene sanctie van de
bestaande praktijk.

1) Wetboek van Koophandel met aanteckcningen, door Mrs. C. D.
Asser, E. J. Berg van Dussen Muilkerk, M. II. Oodcfroi, J. AV.
Tydeman en Jeronimo de Yries, aant. 5 op art. 256.

-ocr page 21-

9

Buitendien ware wensclielijk ook de beteekenis der
clausule daarin vast te stellen. Zoolang deze bepaling
niet is gegeven, zal ook de beteekenis der veraekering
voor rekening van wien het aangaat, een quaestieus punt
blijven. Voordat we die beteekenis kunnen vaststellen,
moet eerst eene vraag behandeld worden, waarvan de
oplossing een sterken invloed zal uitoefenen op het oordeel
over de rechtskracht der clausule. , •

De quaestie is deze, of degene, die de verzekering sluit
voor rekening van wien het aangaat, lasthebber of nego-
tiorum gestor vp-n den eigenlijken verzekerde moet zijn,
of dat het voldoende is, dat hij, die de uitkeering vraagt,
na geleden schade, aan het verzekerde voorwerp overko-
naen, zijn belang op het oogenblik, dat het schadetoebren-
gende feit plaats greep, bewijst.

Zij, die zich scharen aan den kant, dat de eerste mee-
ning de juiste is, verdoelen zich nog weer in twee groepen,
waarvan sommigen bij de beantwoording van de vraag, of
de ver/<ekeringnemer lasthebber moet zijn, alleen denken
aan den lasthebber van het B. W., anderen daarentegen
aan den commissionnair uit het W. v. K. Dat geeft geen
gering onderscheid. Gaan we na, wat art. 1829 B. W,
zegt, en stellen we daarnaast art. 76 W. v. K., dan blijkt
het, dat het commissiecontract wel eene lastgeving is, maar
eene, die aan de party, met welke de commissionnair handelt,
niet bekend is. Als dus degene, die de verzekering neemt,
lasthebber is, is hij verplicht den naam van den lastgever
in de polis te doen zetten; is hij commissionnair, dan wordt
de naam van den verzekerde in de polis niet genoemd.

-ocr page 22-

10

Als lasthebber werd degene, die eene verzekering, voor
rekening van wien het mocht aangaan, genomen heeft,
reeds beschouwd door een Amsterdamsch advocaat uit de
laatste helft der 17® eeuw. Pieter Aarnouts gaf in een
over die verzekering ontstaan geschil, het volgende advies 1)

I

(in 1G69): „want of wel de clausule van dat effect is, dat\'
daardoor onder die Assurantie begrepen is, niet alleen de
persoon in de Police genomineert, maar ook andere, zoo is
noghtans die zelve clausule niet te extendeeren tot alle
zoodanige, die in de Voiagie, daar op de Assurantie dan is
geschied, geinterresseerd zijn, maar geeft alleen dan recht
aan die geene, dewelke -alsdan last om te laaten verzekeren
gegeeven hebben, in hoedanige cas zulks bij die geene,
die de verzekering heeft laaten doen, verklaart wordende,
of zulks consteerende, zoodanige dan ook uit de Assurantie
ageeren kunnen." Dit advies is duidelijk: alleen de last-
gever heeft de rechten uit de verzekering.

Van onze tegenwoordige schrijvers, zyn er enkelen, die
deze meening toegedaan zyn, maar die daarom juist de
geldigheid der verzekering voor rekening van wien het
aangaat ontkennen. Zoo bv. Mr. Vernède 2), waar hij
schrijft: „IJit den aard van een mandatum of van de
negotiorum gestio volgt, dat de naam van den persoon,
voor wien men handelt, moet worden opgegeven."-M, i.

is er eene fout in den gang dezer redeneering. Eerst moet

______i__

1) Cf. Nederlands Advysboek, bijeenverzameld door Mr. J.v.d. Berg,
Kampen 1737, Dl. II, bl. 295.

2) Mr. J. S. Vernède: Handleiding tot de Nederlandscho "Wet-
geving, Dl, III, op art. 265.

-ocr page 23-

11

vastgesteld worden, of de clausule rechtsgeldig kan bestaan,
en zoo ja, dan kan men zich eerst eene meening vormen, over
eene quaestie, die zich naar aanleiding daarvan voordoet.

Ook in Duitschland, waar de wet de clausule erkent,
bestaat de daaromtrent opgeworpen quaestie. Handelende
over den rechtstoestand van den persoon, die eene verze-
kering sluit voor een ongenoemde, tegenover den verze-
keraar, zegt Voigt 1), dat het, ten tijde van het sluiten
der verzekering, nooit ontbreekt aan een persoon, die partij
in het contract is. Dat de verzekeringnemer handelt op
grond van een direct of indirect mandaat, is dus de nood-
zakelijke grondslag der overeenkomst. Daardoor wordt de
willekeurige aanwijzing van den verzekerde voorkomen.
Ik meen, dat de aanwijzing van den verzekerde, ook al
is er geen last gegeven, nooit Avillekeurig kan zijn, Avant
nooit zal iemand anders als verzekerde kunnen optreden,
dan die het belang bij het verzekerde voorwerp heeft.
Later zal ik echter aantoonen, dat het aannemen van een
mandaat als grondslag der overeenkomst, onjuist is.

Vaak wordt aangenomen, dat de verzekeringnemer dan
handelt in de hoedanigheid van. commissionnair. De
mogelijkheid daarvan wordt echter, voor het Duitsclie
recht, bestreden door Voigt 2). Daar een commissionnair
op eigen naam handelt, zou hy partij in het contract zijn,
terwijl, volgens het in Duitschland geldende verzekerings-
recht, regel is, dat alle rechten uit de overeenkomst,
terstond door den verzekerde zelf verkregen worden.

1) Dl\'. J. p. Voigt: Das Deutsche Seeveraicherungsrecht, bl. 29.

2) O. c. bl. 28,

-ocr page 24-

12

Sclirijver verandert van vlag 1), waar hij spreekt over het
Fransehe recht. Als daar de verzekeringnemer wil ver-
zekeren voor een ongenoemd persoon, dan bedient hij zich
van de clausules: „pour compte de qui il appartiendra,"
„pour compte d\'ami," „pour compte d\'un tiers à nommer,"
of eenvoudig „pour compte." Dan wordt hij algemeen
beschouwd als commissionnair.

Dat is ook de redeneering van Droz 2). Wel noemt
hij verschillende personen, die deze verzekering kunnen
aangaan, zooals geconsigneerden en zaakwaarnemers, maar
allen doen zij dat in de qualiteit van commissionnair 3).

Voor het Fransehe recht vindt deze meening nog steun
in art. 332 C. d. 0. We zagen evenwel reeds supra (bl. 3),
hoe zwak die redeneering is. Ik kan mij bovendien beroe-
pen, op Lyon-Ca en et Renault 4). Volgens hen is voor
dQ zeeverzekering, evenmin als voor andere assurantiecon-
tracten vereischt, dat de commissionnair den naam van
zijn committent tegenover den verzekeraar noeme, maar
hij moet aangeven, dat hij als commissionnair handelt.
Maar in de praktijk houdt men zich daar niet aan, juist
door de clausule „pour compte de qui il appartiendra" te
gebruiken. Het voorschrift van den 0. d. 0. wordt dus
niet als gebiedend beschouwd.

Ik nu kan mij met de meening, dat de verzekeringnemer

1) 0. C. bl. 32.

2) A. Droz: Traité des Assurances Maritimes, !N°. 24.

3) 0. c. N". 55 sqq.

4) Ch. Lyon-Caen et L. Renault: Précis do Droit commercial,
2108.

-ocr page 25-

13

lasthebber zou zijn, als hij de verzekering sluit voor rekening
van wien het aangaat, niet vereenigen. De tot hiertoe
behandelde schrijvers hebben niet juist onderscheiden, de
gevallen, die zich voordoen, als men eene verzekering sluit.
Men kan dat doen voor zich zelf; met dat geval hebben
we hier niet te maken. Men kan het doen voor een ander,
als diens lasthebber. Volgens den regel van art. 1829 B. W. is
men dan verplicht te handelen op naam van den lastgever,
dus om den naam. van den verzekerde in de polis te doen
vermelden. Daarbij weet de verzekeraar bij het afsluiten
van de overeenkomst, met wien hij te doen zal hebben,
als aan het verzekerde voorwerp schade overkomt.

Men kan ook de verzekering nemen als commissionnair.
Dan noem\'t de verzekeringnemer den committent niet op
het oogenblik van het afsluiten der overeenkomst; zijn
naam komt niet in de polis voor. Maar dan is art. 2G5
W.
V. K. toepasselijk; er moet dan uitdrukkelijk in de
polis vermeld worden, of de verzekering al dan niet
krachtens lastgeving gesloten wordt. Lijdt het verzekerde
voorwerp schade, dan is de commissionnair verplicht zyn
principaal, of althans dengene, ten behoeve van wien hij
handelde, aan te wijzen; met dien persoon heeft de verzekeraar
dan alleen te maken, omdat hij de schadevergoeding alleen
te betalen heeft aan den verzekerde. Draagt deze den
verzekeringnemer op, om de schadevergoeding te ontvangen,
dan treedt de laatste niet meer op als commissionnair.
^ijn lastgever is nu den verzekeraar bekend geworden, hij
handelt dus thans als lasthebber en is onderworpen aan
de regelen van lastgeving van het B. W. Dat wordt door

-ocr page 26-

u

Ell renber g 1) gezegd in deze bewoordingen: „Für die Gel-
tendmachung der Vertragsrechte ist der Versicherungsneh-
mer Stellvertreter, für die Erfüllung der Vertragspflichten
ist er Kommissionär."

Wat is dus bij de verzekering door middel van een
ander, hetzij deze lasthebber, hetzy hij commissionnair is,
het geval? Het is altijd eene verzekering voor rekening
van een derde, dien de verzekeraar of terstond, of eerst
als er schade geleden is, bij name leert kennen.

Nu dient de clausule „voor rekening van wien het aan-
gaat" juist, om eene verzekering te sluiten, waarbij de
verzekeraar verklaart, dat hij niet behoeft te weten, of de
verzekering voor eigen rekening of voor rekening van een
derde wordt gesloten, terwijl de verzekering door een
lasthebber of een commissionnair althans één persoon iiit-
sluit van de mogelijkheid om de verzekerde te zijn, nl. den
verzekeringnemer zelf. De meening van Ehrenberg, liier-
boven aangehaald, is dan ook alleen juist, omdat hij spreekt
over de verzekering voor vreemde rekening; voor de verze-
kering voor rekening van wien het aangäat kan ze niet gelden.

Dat de verzekering, voor rekening van wien het aan-
gaat, iets anders is, dan de verzekering door een last-
hebber of negotiorum gestor, wordt reeds gezegd in het
advies van den Amsterdamschen advocaat D. lp el aar 2),
(1G75): „welke clausule, van die operatie en effect is, dat

1) Dr. Victor Ehrenborg: Die Versicherung für fremde Rechnung,
in: Jahrbücher für die Dogmatik des heutigen Römischen und
Deutschen Privatrechts; Jaarg. 1891, bladz, 422.

2) Nederlands Advysbock, Dl. III, bl. 51.

-ocr page 27-

15

als er maar consteere van de Goederen ofte interest, op
dewelke die assnratie kan en mag slaan, wijders geen
dispuiten bij den Assuradeur mogen gemaakt worden, om-
trent de personen, voor dewelke die Assurantie is gedaan,
ofte dewelke Eigenaars van die Goederen zouden mogen
zijn, en mitsdien kan ook niet in consideratie komen,
noclite peremptoir zijn, de ordre, tot het doen van de
Assurantie gegeeven." Duslpelaar is van oordeel, dat het
er niet op aankomt, of er een last gegeven is. Hij ver-
volgt dan_ook, dat nooit een uitvlucht-van den geassu-
reerde mag zijn, als hij tot premiebetaling aangesproken
wordt, „dat hij geen ordre tot het doen van de Assurantie
en hadde gehad." Deze uitspraak vinden we ook by
C au vet 1), die de volgende ondubbelzinnige verklaring
geeft: „Quelle que soit la solution sur ce point, la pro-
curation ne nous parait pas nécessaire.\'\'

Door de verzekering voor rekening van wien het aangaat,
houdt de praktijk, in Duitschland en Engeland zelfs de
wet, rekening met de mogelijkheid, dat de verzekering-
nemer op het oogenblik van het sluiten der overeenkomst
nog niet wil verklaren, of hy zelf, of een ander het belang
bij het verzekerde voorwerp zal hebben, op het oogenblik,
dat de schade mocht plaats hebben. Bij name aangewezen
behoeft de verzekerde niet te zijn, dat spreekt vanzelf, maar
zelfs is het niet noodig, dat de verzekeringnemer terstond
mededeelt of de verzekering voor eigen of voor vreemde
rekening ig genomen. In die meening heb ik een mede-

1) Emile Cauvet: Traité des Assurances Maritimes, Dl. I, N°. 44.

-ocr page 28-

16

stander in König 1), die den algemeenen regel duidelijk
aangeeft: „Der Versicherungsvertrag kann auch abge-
schlossen werden zu Gunsten einer noch umbekannten
Person auf Rechnung „wen es angeht," wobei es bei
Abschlusz des Vertrags zweifelhaft sein kann, ob die
Versicherung für eigene oder für fremde Rechnung ge-
nommen worden ist. Wenn aus einem solchen Ver-
sicherungsvertrage ein Anspruch geltend gemacht wird,
so musz der Nachweis erbracht werden, das dem Ansprecher
das versicherte Interesse zur Zeit des Unfalls zustand und
dass ihn der Schaden betroffen hat."

Leest men den tusschenzin, „wobei es bei Abschlusz
des Vertrags zweifelhaft sein kann," als: waarbij in het
midden gelaten wordt, dan is m. i. deze meening juist en daar
ik mij meen te moeten aansluiten bij hetgeen Dr. König
leert, onderschrijf ik de meening van Molengraaff 2),
dat de verzekering voor rekening van wien het aangaat,
eene verzekering is voor eigen
of voor vreemde rekening,
zelfs kan zijn, voor eigen
en voor vreemde rekening. Die
opvatting past niet in het kader van\' hen, die de leer van
de lastgeving, hierboven ontwikkeld en bestreden, voorstaan.
We zagen reeds, hoe die leer den waren aard der clausule
miskent.

Ook is het onmogelijk, dat men handelt in opdracht
van een ander, terwijl later blijkt, dat die handeling voor

1) Dr. König: Die Versicherungsgeschilfte, in: Endemann\'s Hand-
buch des deutschen Handels-, See-, und Wec.hselrechts, Dl. III,
bl. 750.

•2) Leiddiaad, bl. 349.

-ocr page 29-

17

eigen rekening is aangegaan. Het sluiten van eene ver-
zekering op last van iemand anders, is altijd eene ver-
zekering voor vreemde rekening.

Als de verzekering voor rekening van wien het aangaat,
in \'t midden laat, of ze voor eigen of (en) voor vreemde
rekening gesloten wordt, dan moet men de vraag, op
bladz. 9 gesteld, in dezen zin beantwoorden, dat het vol-
doende is, dat hy, die de uitkeering vraagt, na geleden
schade, aan het verzekerde voorwerp overkomen, zijn belang,
op het oogenblik, dat het schadetoebrengende feit plaats
greep, bewijst. M. a. w. bij moet alleen bewijzen, dat hij
de belanghebbende was, zonder dat hij tevens behoeft aan
te toonen, dat hy tot het sluiten der verzekering opdracht
gegeven had, of dat deze bepaaldelijk te zijnen behoeve
werd gesloten.

Dat lezen we ook bij Levillain 1). Nadat hij aan-
getoond heeft, dat de verzekeringnemer niet als lasthebber
optreedt, bij eene verzekering in dezen vorm, vervolgt hij :
,0n a discuté jadis sur le point de çavoir si un inter-
aiédiaire peut contracter une assurance sans ordre, même
implicite, de la paît de celui pour compte duquel il
procède et à titre de simple gérant d\'affaires; aujourd\'hui
la question est résolue dans le sens de l\'affirmative. Spé-
cialement on reconnaît, que la police pour compte de qui
il appartiendra, profite non seulement à ceux sur l\'ordre
desquels elle a été souscrite, mais, d\'une façon générale,
quiconque se trouve ou même se trouvera ultérieurement

1) C. Levillain: Les polices „pour compte de quiil appartiendra",
in: Dallez, Recueil périodique, Jg. 1889, II, p. 177.

2

-ocr page 30-

18

en situation d\'en bénéficier." De persoon, die zich be-
vindt „en situation d\'en bénéficier",. kan nooit iemand
anders zijn, dan de belanghebbende bij het verzekerde
voorwerp.

Strijdt het nu .niet met onze wet, de verzekering voor
rekening van wien het aangaat, te beschouwen als ver-
zekering voor eigen of (en) voor vreemde rekening?

Mr. Kist laat zich over deze clausule niet uit. Hij
noemt de verzekering voor rekening van wien het aangaat,
eene verzekering voor eigen of vreemde rekening 1), maar
bedoelt daarmede niet de clausule, zooals die op onze
beurspolissen voorkomt, die we hier bespreken, maar de
clausule: „Wij ondergeschreven verzekeren voor rekening
van wien het aangaat." Deze clausule bestrijdt h\\i opgrond
van art. 256, 2" W. v. K., dat den naam van den verzekering-
nemer in de polis voorschrijft; dat kan geen argument
zijn tegen de hier behandelde clausule. Dat iu het art.
staat: „die de verzekering voor eigen rekening of voor
die van een derde sluit", heeft zijne oorzaak daarin, dat
de wet alleen die 2 soorten van Verzekering kent en niet
bedacht heeft, dat zich nog andere gevallen konden voor-
doen. De bedoeling is, dat de verzekeraar den naam van
dengene, die met hem de overeenkomst gesloten heeft,
zal kennen, en dat is in casu het geval. Bovendien hoop
ik later nog nader te spreken over de kracht van dit art.
en daarbij aan te toonen, dat het een wetsvoorschrift is,
welks verzuim niet in staat is, de nietigheid van de ver-

1) Mr. J. G. Kist. O. c. bl. 67.

-ocr page 31-

19

zekering te weeg te brengen. Daarmee is zelfs voor liet
geval, dat sclirijver stelt, de verzekering geldig.

Meer grond tot eene afdoende bestrijding van mijne mee-
ning, schijnen art, 264, 2G5 en 267 W
.v.K, te geven. Volgens
art, 264 zouden er slechts 2 soorten van verzekering be-
staan, de twee soorten in art, 256, 2°, genoemd. Het reeds
meer genoemde antwoord der regeering heeft, door deze
clausule geoorloofd te verklaren, bewezen, dat de daar
gedane opsomming niet limitatief is. Dat de verzekering
voor rekening van wien l:et aangaat niet kan vallen onder
het voorschrift van art. 265, heb ik uitvoerig betoogd. En
zoodra we de in art. 264 genoemde vormen zonder bezwaar
mogen uitbreiden, vervalt ook het argument uit art. 267,
daar dit een gevolg is van het in art. 264 bepaalde.

Dat onze verzekering ontheft van de verplichting van
art, 265, wordt iiitdrukkelijk gezegd bij Molengraaff 1).
Die raeening is niet nieuw. Reeds bij vonuis van 16 Februari
1?42, 2) heeft de rechtbank van \'s Hertogenbosch eene
dergelyke meening aangenomen. De casuspositie was deze :
Een paar verzekeringmaatschappijen, ter zake van eene
schade als gedaagden optredende, beweerden nietigheid van
de polis, op grond van dubbele verzekering. In de polis
was zekere L, Theunis als verzekerde genoemd, en dus zou
M, Theunis niet gerechtigd zijn, om als zoodanig, met den
eersten, in rechte op te treden, want M. Th. had geen
last tot verzekering gegeven. Nu overweegt de Bossche
rechtbank:

1) Leiddraad, bl. 350.

2) ^Y. V. li. 11, N*. 319.

-ocr page 32-

20

„dat de bewoordingen der polis: „wordt verzekerd aan
L. Tlieunis als belanghebbende, of wien bet anders geheel
of ten deele zou mogen aangaan, vriend of vijand," den
aard der overeenkomst moeten regelen,

„dat dezelve in een gezonden zin en natuurlijke be-
teekenis, niet zoodanig, als gedaagden beweren, mogen
worden beperkt, maar recht geven aan den verzekerde
en die daarbij verder belang mocht hebben, of wien
het anders geheel of ten deele aangaat, tot vorde-
ring van de vervulling der aangegane overeenkomst,
in casu dus, tot vergoeding der geledene\' schade; en
dat gedaagden niet ontkennen, dat den eersten eischer,
M. Theunis, de schade geheel of ten deele kan aan-
gaan."

Van eene verzekering uit kracht van lastgeving of buiten
weten van den belanghebbende aangegaan, is in dit vonnis
geen sprake.

Ook van de verplichting van art. 2G7 W. v. K. ontheft
de clausule. Het vonnis, hier aangehaald, zegt het duide-
lijk, dat de aard van de overeenkomst tot vergoeding der
schade verplicht, ook tegenover anderen, dan den in de
polis genoemden verzekeringnemer, al is er geen melding
gemaakt, dat de verzekering voor rekening van een derde
is geschied.

^Nog andere wetsartikelen wijzen op de juistheid van
de door mij aangenomen meening. Zoo spreekt art. G57
W. v. K. van verzekering voor onbepaalde rekening, en
bedoelt daarmee, volgens het art., dat de nationaliteit
van den belanghebbende niet is uitgedrukt. Dat noemt

-ocr page 33-

21

HoHiiTs 1) eene zinstorende bijvoeging, die ook in bet
ontwerp van 1809 in bet overeenkomstig art. niet voor-
kwam. Zoo opgevat is de uitdrukking: „voor onbepaalde
rekening", geheel gelijk aan de beteekenis, die ik aan de
verzekering, voor rekening van wien het aangaat, gaf; een
argument dus, dat die meening, volgens de wet, geene
onmogelijkheid is.

Art. 250 W. v. K. bevat den regel: zonder belang, geen
verzekering. Lezen we dat art. oppervlakkig, dan schijnt
het, alsof dat belang aanwezig moet zijn, op het oogen-
blik van het aangaan der verzekering zelf. Daar de ver-
zekering voor rekening van wien het aangaat, eene ver-
zekering voor eigen of vreemde rekening is, is het belang
niet altijd op het oogenblik van het sluiten der overeen-
komst aanwezig bij hem, die de verzekerde is, op het oogenblik
van de ramp. Daarmee zou dus deze verzekering in strijd
komen met art. 250. Maar dat het belang aanwezig moet
s\'-ijn bij dengene, die op het oogenblik van de ramp de
verzekerde zal blijken te zijn, is in art. 250 niet bedoeld;
anders zou daarmee art, 2G3 reeds in strijd zijn. Het aan-
gaan vau de verzekering is dau ook niet hetzelfde, als het
begin der verzekering. Op het oogenblik dat de verzekering
begint, moet het belang bij den verzekerde aanwezig zijn
en het moet gedurende den tijd, dat hij de verzekerde
is, bij hem blijven. Gaan we de jurisprudentie na, dan
bemerken we, dat „ten tijde der verzekering", de be-
teekenis heeft van: gedurende den tijd, dat de verzekering

1) O. c. bl, 184, noot a.

-ocr page 34-

22

loopt 1). Als dus het belang in den loop der verzekering
in andere handen overgaat, of als de verzekeraar niet
weet, of de verzekeringnemer voor eigen of voor vreemde
rekening handelt, dan staat art. 250 aan de geldigheid
der verzekering niet in den weg. In dat art. lezen we ook
niet: „de lastgever, of degene, wiens zaak wordt waar-
genomen", maar veel algemeener: „hij, voor wiens rekening,
door een ander is verzekerd." Als die persoon maar belang
heeft bij het verzekerde voorwerp, gedurende den loop der
verzekering, is deze geldig. En die persoon behoeft niet
een bepaald aangewezen derde te zijn. Behalve de aard
van het art., zooals het door de jurisprudentie opgevat wordt,
zijn dus\'de woorden, waarin het zijne bedoeling uitdrukt,
een argument voor de geldigheid van de verzekering voor
rekening van wien het aangaat, naar onze wet, in de
beteekenis daaraan door mij gehecht.

De verzekering voor rekening van wien het aangaat is
dus een wijze van verzekering, staande naast de in het
W.
v. K. aangegeven vormetf; zij heeft de beteekenis van
eene verzekering voor eigen of vreemde rekening, zelfs
voor eigen en vreemde rekening. Dat beginsel is aange-
nomen in: Revidirter allgemeiner Plan hamburgischer See-
Versicherungen, § 14: In der Olausel „für Rechnung wen
es angeht\'\' ist die Versicherung für eigene Rechnung mit
einbegriffen. Zoo wordt ze ook beschouwd door Hol-

1) Rb. Amsterdam, 4 Maart 1881, W., 4698, Rb. Amsterdam,
26 Nov. 1880., W., N°. 4677. en verder do bij Molengraaff, Leid-
draad, bl. 331, aangehaalde schrijvers, oordeelen evenzoo.

-ocr page 35-

23

ti u s 1) Deze schrijver noemt de verzekering voor eigen of
vreemde rekening tegelijk met de door mij besproken
clausule en zegt van beide, dat zij een tertius casus vormen,
eene alternatieve clausule, die niet in de wet begrepen is,
maar door bet gebruik gewettigd. Eveneens Diepliuis: 2)
„Niets belet ook, wat bijzonder bij de zeeverzekering plaats
vindt, dat zij wordt aangegaan voor eigene of vreemde
rekening, voor den genoemde, of wien liet anders gelieel
of ten deele zoude aangaan, zoodat in geval van schade,
dientengevolge vergoeding gevraagd kan worden door den
belanghebbende, hetzy die partij was bij de overeenkomst,
hetzij een ander als zoodanig zal optreden. Zoo zal verder
eene verzekering, aangegaan voor rekening van wien het
aangaat, aan den eenen kant ook door hem, die met den
verzekeraar gehandeld heeft, kunnen worden ingeroepen
en aan den anderen kant tevens niet, om de bepaling van
art. 267, geacht moeten worden slechts voor zijn persoonlijk
• belang te zijn aangegaan." Beter en duidelijker steun, dan
mij hier verleend wordt, ware bezwaarlijk te vinden.

Maar ook jongeren scharen zich aan den kant der door
door mij verdedigde meening, omtrent deze verzekering.
Mr. Bicker Ca ar ten 3) schrijft in zyn proefschrift, na
te hebben betoogd, dat de art. 264 en 265 W. v. K. tot
zwarigheden aanleiding kunnen geven, „de moeilijkheden,
die hieruit kunnen ontstaan, zijn weggevallen, nadat men.

1) O. c. bl. 33.

2) O. 0. bl. 92.

3) G. Bicker Caarten: Do assurantie in quovis, Diss. ütrcclit,
188G, bl. 73.

/

-ocr page 36-

24

door eone beiiaalde clausule in de polis op te nemen, hierin
van de wet is afgeweken. Al onze beurspolissen bevatten
namelijk de woorden: Wij ondergeschrevenen verzekeren
aan u, N. N., of die het anders geheel of ten deele
zoude mogen aangaan. Daar onze wet echter wil, dat
men zal vermelden, of de verzekering is voor eigen reke-
ning, dan wel voor die van een ander, verklaart M r. Kist
deze clausule in dezer voege, dat hierdoor de overeenkomst
uitdrukt, hetgeen volgens, art. 263 W, v. K. van rechts-
wege plaats heeft. Deze verklaring wijkt echter af van
de opvatting, die men in de polissen aan genoemde woor-
den heeft willen toekennen, blijkens hetgeen men op \'t
slot van het formulier van onze beurspolissen vindt: „Zijnde
verder deze verzekering aangegaan onder uitdrukkelijke
voorwaarde, dat art. 267, alsmede art. 662 van het Wet-
. boek van Koophandel, het laatste art. voor zoover de op-
gaaf van den naam van den origineelen verzekerde betreft,
niet door ons kan worden ingeroepen." Schrijver wil zich
niet uitlaten over het al of niet geoorloofde, op deze wijze
van de wet af te wijken. In het door mij aangenomen
stelsel, dat deze verzekering eene wijze van verzekering
is, staande naast de door de wet genoemde vormen, past
eene dergelijke afwü\'king zeer goed. Slechts wanneer de
verzekering voor rekening van wien het aangaat zou
moeten vallen onder de bepalingen, voor verzekering voor
rekening van een derde gegeven, zou de afwijking van de
wet ongeoorloofd genoemd kunnen worden, nu dat niet
zoo is, kan dit niet.

Nog eene vraag doet zich voor. Het zal kunnen ge-

-ocr page 37-

25

beureu, dat de eigenlijke verzekerde geen genoegeu neemt
met de voor hem aangegane verzekering. Dit kan natuur-
lijk alleen voorkomen, wanneer blijkt, dat de verzekering
voor rekening van wien het aangaat, voor vreemde reke-
ning is genomen. Is hij dan verplicht die verzekering te
erkennen? In Engeland is beslist, dat vóór dat de ramp
plaats gehad heeft, de verzekering geratihabeerd moet zijn.
Daar is veel voor te zeggen. Maar men moet dan ook
aannemen, dat die ratiliabitio stilzwijgend geschiedt, wan-
neer de eigenlijke verzekerde geen aanmerking maakt op
het door den verzekeringnemer gesloten contract.
• Men zal mij tegenwerpen, dat daardoor mogelijk wor<lt,
dat iemand, die zijne goederen zelf reeds verzekerd heeft,
bij schade ook nog de vergoeding daarvan zoii kunnen
eiscben, uit het door een ander gesloten contract. Voor
de onjuistheid daarvan, behoef ik slechts te verwijzen naar
art. 280 W. v. K., dat de dubbele verzekering verbiedt,
Noodig zal de ratihabitio kunnen zijn, om te maken, dat
de verzekeringnemer de overeenkomst iiiet weder opheft.
Maar gewoonlijk zullen die bezwaren zich niet voordoen,
daar bij den overgang der goederen wel altijd zal worden
vermeld, of ze verzekerd zijn, ja dan neen. Intusschen
wordt de ratihabitio door verschillende schrijvers altijd
noodig geacht, o. a, door Cauvet 1).

Resumeerende, kom ik tot de ponclusie, dat de ver-
zekering voor rekening van wieu het .aangaat, volgens

1) O. c. dl. I, 45. Cf. verder de bij Levillain, O. c. bl. 178,
aangehaalde schrijvers.

-ocr page 38-

26

ons recht, geoorloofd is; dat ze niet is eene verzekering
voor een genoemden derde, noch door een commissionnair
gesloten behoeft te zijn, maar dat het voldoende is, dat
hij, die de uitkeering vordert, na geleden schade aan het
verzekerde voorwerp, zijn belang, op het oogenblik, dat
het schadetoebrengende feit plaats greep, bewijst; dat ze
is een vrije vorm van verzekering, naast de in de wet
genoemde vormen.

De praktyk moge als bezwaar aanvoeren, dat de ver-
zekeraar moet weten, wie de verzekerde is, ik kan het
gewicht van dat bezwaar niet beoordeelen. Maar juridisch
maakt het voor den verzekeraar niet uit, aan wien hij de
schadevergoeding uitbetaalt. De premies ontvangt hij van
den verzekeringnemer, dien hij kent; de schadevergoeding
keert hij uit aan hem, die bewijst, dat de verzekering voor
hem genomen is en die zijn belang bewijst. Wanneer
dat bezwaar grooter is, dan het gemak aan de invoeging
der clausule verbonden, dan moet de verzekeraar geen
verzekering ,voor rekening van wien het aangaat" sluiten;
daarin is hij natuurlijk geheel vrij.

!

-ocr page 39-

HOOFDSTUK IL

rolisskn aan okder of toonder.

Na de uitweiding in het voorafgaande over de verzeke-
ring voor rekening van wien het aangaat, kom ik thans
tot de behandeling van mijn eigenlijk onderwerp, om eerst
na de bespreking van verschillende vragen, die zich bij
polissen aan order of toonder voordoen, te wijzen op het
verband, waarin het eerste hoofdstuk tot het hier te be-
handelen verschijnsel in den handel, staat.

Allereerst doet zich de vraag voor, wat is eene polis?!)
Het antwoord geeft art. 255 W. v. K.: het is eene
schriftelijke akte, waarbij eene verzekering wordt aange-
gaan. De woorden van dit art.: „moet schriftelijk worden
aangegaan bij eene akte", zouden kunnen doen denken, dat
het aangaan der overeenkomst van verzekering alleen bij
een schriftelyk stuk kan geschieden. Uit dien waan helpt
ons art. 257. De overeenkomst bestaat en de wederzijd-
sehe rechten en verplichtingen van verzekeraar en verze-
kerde nemen een aanvang, vóór dat de polis is ondertee-
kend. Wel is, volgens art. 257, de verzekeraar verplicht

1) Het woord polis zou volgens Mr. Faber: o. c. bl. 35, af-
komstig zijn van het Latijnscho pollicitatio = belofte. Zeker is
bet hetzelfde woord, als hot Italiaansche polizza, dat brief beteekent.
Het komt daar ook voor als polizza di lotto = loterijbriefje, polizza
di carico = cognossement,

-ocr page 40-

dat schriftelijk stuk binnen bepaalden tijd te teekenen en
uit te leveren aan den verzekerde, en wordt die tijd op
8 dagen bepaald, als de verzekering door een makelaar is
gesloten, maar nooit hangt het ontstaan der overeenkomst
af van het bestaan van de polis. Ze is geen oorkonde solem-
nitatis causa, ze dient om de afgesloten overeenkomst
te constateeren. Er zijn dan ook zeer goed overeenkomsten
van verzekering mogelijk, zonder dat eene polis wordt
afgegeven. Dat zal zich voordoen, als iemand eene ver-
zekering neemt, door lid te worden van eene onderlinge
verzekeringmaatschappij. De overeenkomst zou kunnen
blijken uit de onderteekening der Statuten door den ver-
zekerde, Gewoonlijk geeft de maatschappij een stuk af
aan den verzekerde, dat den naam draagt van Akte van
Aandeel, of iets dergelijks. Niets belet ook de administratie
der onderlinge verzekeringmaatschappij om den verzekerde
het bewijs zijner inschrijving in den vorm eener polis uit
te reiken.

De polis nu kan zijn op naam van een bepaald persoon,
voor rekening van een genoemde, op naam van een be-
paald persoon, voor rekening van een ongenoemde, op naam
van een bepaald persoon, voor rekening van wien het aan-
gaat, op naam van een bepaald persoon of diens order of
toonder en zelfe eenvoudig aan toonder. Om tot een goed
begrip te komen van wat wij te verstaan hebben onder
polissen aan order of toonder, moeten wij ze, aan de hand
van M r. M o 1 e n g r a a f f 1) onderscheiden in twee groepen:

1) Leiddraad, bL bSL

-ocr page 41-

29

1". polissen met aanduiding van den verzekerde door de
order-clausule of als toonder,

2°. polissen met de betalingsclausule aan order of toonder.

1.

Polissen met aanduiding van den verzekerde door de
order-clausule of als toonder, in deze af deeling kortweg
polissen aan order of toonder genaamd, zijn de bewijs-
stukken van eene verzekering, waarbij de order van den
oorspronkelijken verzekerde of de toonder van de polis
wordt beschouwd als de verzekerde persoon, w^aaruit volgt,
dat die persoon gerechtigd is, om bij eventueele schade
fian het verzekerde voorwerp overkomen, de verzekerde
som te eiscben van den verzekeraar en daartoe op eigen
naam in rechten op te treden.

In Duitschland komt deze vorm reeds lang voor. In de
Hamburger Assecuranz-Ordnung van 1731 werd tenminste
de toonder-clausule uitdrukkelijk toegelaten.

Evenzoo in de reeds op bl. 3 aangehaalde § van het
Preussisches Landrecht van 1794.

Het Zürcherische Gesetzbuch, § 1720, laat de polis aan
toonder slechts bij uitzondering toe en dan nog slechts
voor kleine verzekeringen.

Heeft Frankrijks wetgever tot nu toe over de vraag in
quaestie gezwegen, Frankrijks schrijvers zijn echter op dit
punt zeer vruchtbaar geweest, gelijk later zal blijken.

Onze wet zwijgt over de polis aan toonder. Wat dat
zwijgen beteekent, moeten we natuurlijk iiit de geschiedenis

-ocr page 42-

30

der wetgeving afleiden. Het ontwerp van een Wetboek
van Koophandel van 1809, hield in, het voorschrift van
art. 490, dat luidt: „Geene polis van assurantie mag
gesteld worden
ten behoeve toonder, op poene van nulliteit;
zij kan insgelijks door geen endossement overgedragen
worden." In het ontwerp van 1822 is deze bepaling
eenigszins gewijzigd. Art. 17, Art. 9 van het 2e boek, zegt:
„De polissen drukken uit: de benaming van dengene, die
de assurantie laat doen, en mogen
niet aan toonder ge-
steld worden.\'\'

Het verbod van overdracht van de polis door endossement
is vervallen. Nagenoeg gelijkluidend daarmee is art. 15,
tit. 9 van het 2e boek van het ontwerp van 1825, Toen
eindelijk de codificatie tot stand was gekomen, in het
wetboek van 1830, hield nog art, 482 1° datzelfde verbod
in. Dat wetboek is nooit in werking getreden. De
herziening in 1835 gaf gelegenheid ^ tot het vragen van
veranderingen en die gelegenheid werd aangegrepen door
de Kamer van Koophandel te Rotterdam, Dit college drong
zeer nadrukkelyk aan op de intrekking van het verbod van
het stellen der verzekering aan toonder. Het beriep zich daar-
bij op de bovengenoemde Hamburger Assecuranz-Ordnung
en op de vroegere keuren van zijne eigene stad en die van
^msterdam, die nooit een dergelijk verbod behelsd hadden.
De wetgever van 1838 heeft een gewillig oor verleend
aan de ingebrachte bezwaren, en heeft zich niet laten af-
schrikken door de argumenten, die, bij de behandeling
van het ontwerp van 1825, door den heer Sypkens, den
9\'^\'\'" Maart 182G, voor het behoud der bepaling waren aan-

-ocr page 43-

31

gevoerd 1). Deze liad toen gezegd: „Andere beperkingen en
bijvoegselen (van het Pransche recht) zijn geoordeeld nut-
tig en doelmatig te zijn. Onder de laatste behoort het
verbod, dat bij de benaming van dengene, die de verzeke-
ring doen laat, niet gesteld kan worden: of aan toonder.
Zonder belang bij het gevaar der verzekerde zaak, wordt
deze overeenkomst uitgesloten. De naam van den belang-
hebbende moest alzoo gekend worden; maar\' de toonder
is uitgesloten, tot voorkoming van een verderfelijk spel,
tegen de wezenlijke bedoeling der assurantie." Deze woor-
<len zijn niet bestand geweest tegen den aandrang van de
Rotterdamsche Kamer van Koophandel, ten minste in onze
wet is geen spoor van het verbod meer te vinden, even-
min in den algemeenen titel van verzekering en den
daarop volgenden, over brand-, landbouw- en levensver-
zekering, als iu den en 10\'^\'^" titel bk. 11, die de zee-
verzekering en de binnenvaarfcverzekering behandelen.

Maar nu is men het nog niet eens over liet gevolg van het
niet voorkomen van dit verbod in de wet. Holtius is
van oordeel 2), dat de verzekering aan toonder niet ge-
oorloofd is, omdat men niet van gedachten veranderd was
sedert 1830, daar toch in art. 250, 2». duidelyk te lezen
staat, dat de polis moet inhouden den
naam van dengene,
die de verzekering voor eigen rekening of voor rekening
van een derde sluit. Dat zou dan in 1838 voldoende ge-
acht zyn, om polissen aan toonder uit te sluiten.

Mij dunkt, dat veel meer voor de hand liggend deze

1) Cf. Voorduin, O. c., dl. IX, M. Ift2.

2) O. c. bl. 25.

-ocr page 44-

redenecring is: Op uitdrukkelijk verlangen heeft de wet
het verbod om de polis aan toonder te stellen, weggelaten,
zij heeft dus het stellen van de polis in dien vorm willen
wettigen. Had men dat niet gewild, dan had men, waar
een beroep gedaan was op oud-Hollandsche keuren en
buitenlandsche wetgevingen, toch zeker allen twijfel wil-
len vermijden en het verbod van het Wetboek van 1830
behouden. In die meening word ik gesteund door Cos-
man 1), die in zijn proefschrift terloops de assurantiepolis
aan toonder behandelt.

Volgens de geschiedenis acht ik dus de polis aan toon-
der geoorloofd. Nu blijft nog de vraag, of er geene wets-
bepalingen zijn, die indirect een dergelijken vorm van polis
verbieden? Door Holtius is een beroep gedaan op
art. 256, 2°. M. i. is dat niet onwederlegbaar. Art. 258
W.
V. K. toch onderscheidt, bij de overeenkomst van ver-
zekering, voorschriften, die de wet op straffe van nietig-
heid voorgeschreven heeft, en zoodanige, waarbij het aan
partijen vrijstaat daarvan af te wijken. De bepalingen
onder de verschillende nummers van art. 256 gegeven, zijn
onder beide soorten te brengen, al staat er ook in den

aanhef van het art.: Alle polissen moeten uitdrukken, enz.

«

Ook het noemen van den naam van dengene, die de ver-
zekering voor eigen rekening of voor die van een derde sluit,
is een voorschrift, waaraan men zich te houden heeft, tenzij
partijen er uitdrukkelijk aan gerenuntieerd hebben. Dat is
geschied, wanneer de verzekering aan toonder gesteld is.

1) C. A. Cosman: De verbindtenissen jegens Toonder, Diss. Utrecht,
18G3. bl. 210.

-ocr page 45-

33

Die ineening is lang niet algemeen aangenomen. Mr. Ki s 11)
is wel van oordeel, dat, hoewel er staat, dat de polis den
inhoud, dien art. 256 voorschrijft, hebben moet, de wetgever
geen absolute nietigheid gewild heeft; maar later 2)\'be-
schouwt hy het voorschrift sub 2°. juist als een essentiale
dor overeenkomst. Evenwel gaat schrijver voort: „Daaruit
volgt niet, dat eene polis niet kan gesteld worden aan
toonder, hetzij in den minder volkomen vorm van papier
aan toonder, aan een bepaald persoon of toonder, hetzij
in den meer volkomen vorm van papier aan toonder alleen
Hij, die de verzekering sluit, doet dan zijn naam in de.
polis vermelden en geeft op, dat hij die verzekering heeft
gesloten
ten behoeve van toonder der polis, of van zich-
zelven en toonder, en geeft daardoor te kennen, dat hij,
oorspronkelijk voor zichzelven de verzekering sluitende,
\'Je bevoegdheid om de regten en verpliêhtingen, uit de
overeenkomst spruitende, door overgave van het papier aan
anderen over te dragen, aan zich voorbehoudt. De wet heeft

het verbod om de polis aan toonder te stellen ingetrokken,

1

en daardoor te i kennen gegeven, dat die vorm der polis
niet met den aard der assurantie strijdt." Deze uitspraak
van den geleerden jurist, komt mij voor eenigszins ondui-
delijk te zijn. Blijkbaar is zijne bedoeling deze, dat de
wet wel verlangt, dat de naam van den verzekeringnemer
in de polis wordt vermeld, maar dat aan dezen de macht
kan worden gegeven zijne rechten over te dragen aan een

1) O. c. bl. fii.

2) bl. G9.

-ocr page 46-

34

den verzekeraar onbekend persoon, die als toonder der polis de
vergoeding der geleden schade kan eiscben. M. a, w. de
polis mag behelzen de woorden „aan den heer A. of toonder."
Verder mag men niet gaan. Het onderscheid van die
polis en de polis eenvoudig aan toonder nu is bloot for-
meel, want ook in het laatste geval is de verzekeringnemer
aan den verzekeraar bekend. Wij zullen later zien, hoe
Mr. Kist zich daardoor nog meer verwikkelingen schept,
daar hij de verzekering van een bepaald persoon voor
rekening van wien het aangaat niet erkent en wel do
verzekering aan A. of toonder. Maar bovendien is hij
weinig vasthoudend aan den regel, dien hij stelt, waar
hy beweert, dat hij ook „den meer volkomen vorm van
papier aan toonder alleen" (z.b.), als geldig erkent. Hoe
dit te rijmen, met hetgeen daarop volgt, is mij niet duidelijk.

Dezelfde argumenten, die Ho 1 tiiis aanvoert, hebben
Mr. Faber 1) en Mr. de Pinto 2) gebruikt, om de
geldigheid der toonder-clausule in de polis te bestrijden.
Een nieuw argument vinden we bij Schokker 3). Hij
geeft toe, dat het nalaten der .voorschriften van art. 256
geene nietigheid met zich brengt. Maar de overeenkomst
van verzekering, zoo zegt hij, wordt gesloten tusschen
twee bepaalde personen, den verzekeraar en den verzekerde.
Die twee personen moeten evengoed bepaald^ zijn, als in
eene koopakte, en evenmin als men dat stuk aan toonder
kan stellen, kan men dat doen met de polis. Maar waarom

1) O. c. bl. 36.

2) O. c. § 207.
8) O. c. bl. 71.

-ocr page 47-

35

kan eene koopakte niet aan toonder gesteld worden? Zij
levert liet bewijs van de overeenkomst, waarbij de eene
partij zieh verbindt, om eene zaak te leveren, de andere,
orn den daarvoor bedongen prijs te betalen. Wat ver-
hindert. dat die andere partij door eene toonder-clausule
worde aangewezen in de akte? Hoe dikwijls komt het
niet voor, dat goederen verkocht worden, waarvan de
levering een geruimen tijd later zal plaats hebben, dat er
dus gelegenheid te over is, om ze weer te verkoopen aan
een derde. Is dan de koopakte op naam, dan zal de vol-
gende kooper den eersten kooper tot levering aanspreken
en deze kan den verkooper in vrijwaring oproepen. Is de
koopakte aan toonder, dan zal de volgende kooper direct
den oorspronkelijken verkooper kunnen aanspreken. Het
\'/^al bovendien den verkooper in theorie volkomen onver-
schillig zijn, aan wien hy do goederen levert, mits ze
maar betaald worden. Evenzoo de verzekeraar: hy is
verplicht de schade te vergoeden; het moet hem in theorie
evenzoo onverschillig zijn, aan wien hij de uitkeering
doet, als de premie hem maar betaald is door dengene,
met wien hij gehandeld heeft. Daarmee is dit argument
ook uit den weggeruimd.

Eeu medevoorstander van de geldigheid der verzekering
aan toonder, vind ik in Mr. Diephuis 1), die zeer kort
de argumenten, uit de geschiedenis en uit het niet op
straffe van nietigheid voorgeschreven art. 25G, aanvoert.
Datzelfde las ik by Mr. V e r n è d e, waar hij dit art. bespreekt.

1) O. c. bl. 40.

-ocr page 48-

De aanduiding van den. verzekerde door middel van de
toonder-clausule, is dus geoorloofd. Is liet ook zoo gesteld met
de polis aan order? Hiertegen bestaat niet liet bezwaar, dat ze
zou strijden met art, 256 2\', De naam van dengene, die de
verzekering sluit, komt in de polis aan order altijd voor. Bij
papier aan order, kent men niet de onderscheiding van vol-
komen of onvolkomen orderpapieren. Het altijd is onvol-
komen, d. w. z. dat de verzekeringspolis b.v, altijd op dezé
wijze zal geformuleerd zijn: Wij ondergeschrevenen verze-
keren aan den heer A, of order, enz. Of die heer A. do polis
endosseert of niet, dat ligtgeheel in zijne macht. En nu zouden
we weer stuiten op art. 264, 265 en 267 W. v. K. In het geval
de polis overgaat in andere handen, zou de verzekeraar
den volgenden verkrijger kunnen tegenwerpen, dat niet
vermeld is, of die verzekering op last van een derde, of
\'buiten diens weten genomen is, evenmin als er uitdruk-
kelijk instaat, of de verzekering voor rekening van een
derde is. Gelukkig kan ik mij bepalen tot eene verwijzing
naar het eerste hoofdstuk, waar ik .betoogde, dat art. 264
niet limitatief is. De verzekering met aanduiding van den
verzekerde door de order-clausule, valt buiten de in die art,
besproken verzekering voor rekening van een derde, liunne
toepasselijkheid is dus uitgesloten.

De wetgever heeft deze wijze van verzekering, of dezen
vorm van de polis, niet willen uitsluiten. Dat blijkt uit
de beraadslagingen, bij de samenstelling van dezen titel
gevoerd. Toen eene der afdeelingen van de Tweede Kamer
het voorstel deed, om polissen aan order in de wet op te

-ocr page 49-

37

Hemen, antwoordde de regeering 1): „dat men dit niet be-
hoefde te bepalen, omdat bij art. 30 (van het ontwerp
1825, art. 263 W. v. K.) was voorzien, dat in geval van
verkoop, de verzekering, zelfs zonder overgaaf der polis,
ten behoeve van den kooper overgaat."

Deze verklaring der regeering wordt door de Nederlandsche
schrijvers voldoende geacht, om de polis aan order als
geldig te erkennen 2). Op de redeneering, dat door art.
263 voor alle gevallen, in het ontbreken van een lütdrnkke-
lijke toelating der polis aan order, wordt voorzien, hoop ik
later nog terug te komen.

Over de genoemde bezwaren uit art. 264 sqq. laat men
zich niet uit. Dat is ook niet noodig, bij een beroep op
art. 263. Dat laatste art. past eigenlijk in \'t geheel niet
hij de daaraanvolgende. Deze dienen om den verzekeraar
te waarborgen, dat hij zal weten, wie de persoon is, die
verzekerd is, de verzekeringnemer zelf, of een derde. Door
de bepaling van art. 263, is dat in vele gevallen onmogelijk
geworden, want als de verzekerde de goederen, waarvoor
de verzekering is genomen, overdraagt, dan behoeft hij
dat aan den verzekeraar niet mede te deelen, terwijl dan
toch een derde de verzekerde geworden is. Er is dus wel
iets voor te zeggen, dat door art. 263 als grondslag van
de geldigheid der polis aan order te nemen, men met de
art. 264 sqq. niets meer te maken heeft.

Men had zich ook er op kunnen beroepen, om de onge-

1) Voorduin: o. c. bl. 191.

2) Kist, O. c. bl. 69; Diepliuis, o. c bl. 41; Asser c. s., o. e. ad
256; Faber, o. c. bl. 36.

-ocr page 50-

oorloofdlieid der polis aan order te bewijzen, dat onze
wet uitdrukkelijk opnoemt, welke papieren aan order ge-
steld kunnen worden. Dat is gedaan voor den wissel, in
art. 100, voor de promesse, in art. 208, voor de assignatie,
in\'art. 210, voor het cognossement, in art. 508, voor den
bodemerijbrief, in art. 573 van het W. v. K. Maar ook
dit ware geen argument. Er zijn vele algemeen als geldig
erkende papieren aan order, in die opsomming niet genoemd.
Ik zou zelfs meenen, dat alle verbintenissen aan order 1) en
ook aan toonder mogen luiden. Dat is zeer betwist, maar
in eene bespreking dezer quaestie zal ik mij niet begeven,
daar ze mij buiten mijn onderwerp zou voeren. In elk
geval, acht ik het geen bezwaar, dat de polis aan order
niet met zooveel woorden in de wet genoemd is.

Dit alles neemt het wenschelijke van eene wettelijke
erkenning niet weg. Daarom dunkt mij het A. D. H. G.,
ten dezen opzichte, beter dan het W. v. K. In art. 89G
en 302 A. D. H. G. wordt gezegd, dat de polis van zee-
assurantie endossable is, wanneer ze aan order is gesteld.
Men mag aannemen, dat die regel voor alle mogelijke
polissen geldt.

Maar daar tegen komt Lewis 2) op. Het aan order
stellen is in art. 302 en 896 alleen toe gelaten voor
ze^olissen; andere polissen moeten altijd door cessie
overgedragen worden. Die redeneering is onjuist. Het

1) Cf. dc uitgebreide beschouwing over deze vraag, bij G. Kir-
berger: Eenige vragen bctrefTende het Endossement en de Order-clau-
sule. Diss., Utrecht, 1893, Hoofdst. IV.

2) Dr. W. Lewis : Lehrbuch dos Vcrsicherungsrechts, bl. 172.

-ocr page 51-

II. G. geeft alleen regels voor de zeeverzekering; natuur-
lijk spreekt liet dus niet over polissen van andere ver-
zekeringen. Evengoed als overal elders zijn allerlei land_
verzekeringen in Duitscliland bekend, en waar nu speciale
bepalingen daarover ontbreken, moeten ze geacht worden
zooveel mogelijk geregeerd te worden, door den elfden titel
van het 5° boek. Aangezien eene polis van\'eene of andere
land-verzekering niet in aard verschilt met die van zee-
verzekering, is er ook geen reden, om de bepaling van
art. 302 en 896, niet bij analogie uit te breiden tot alle
polissen van verzekering.

Van eene polis aan toonder, wil, zelfs voor zeeverzeke-
ring, Lewis niets weten, en dat schijnt wel eene alge-
nieene Duitsche opvatting te zijn. Het H. G. spreekt er
niet over, het Zürcherische Gesetzbuch is iets toegevender,
en laat ze bij uitzondering toe. Voigt 1) acht zich door
de wet verplicht, om de polis aan order als geoorloofd te
beschouwen, maar het stellen van de polis aan toonder
verwerpt hij.

l^ie beschouwing van de Duitsche wet lijkt mij onjuist.
Waar het A. D. H. G. de polis aan order toelaat, die aan
toonder niet verbiedt, en zelfs de bepaling mist, die bij
ons, in art. 256, 2°. uitgedrukt, als zulk een groot be-
zwaar genoemd wordt, daar is het in. i. niet vol te hou-
den, dat de wet zich tegen het gebruik, om dat stuk aan
order of toonder te stellen, zou verzetten.

De Code de Commerce behandelt ook alleen de zeever-

1) Dr. F. Voigt, (las Dcutscho Sceversicherungsreclit, bl. GO.

-ocr page 52-

40

zekering en geeft in art. 332 eenige vereischten voor de
geldigheid van de polis, zonder echter te spreken over de
mogelijkheid van de aanduiding van den verzekerde door
middel van de order-clausule of als toonder. In Frankrijk
zien\'we echter het tegengestelde van wat in Duitschland
geschiedt. Hier eene aanwijzing in de wet en toch, zoo-
veel mogelijk, verwerping van de clausule door vele schrij-
vers, ginds geen sprake van eenige vermelding in den
0. d. C. en daarentegen algemeen, door de geleerden, de
geldigheid van het aan order of aan toonder stellen der
polis aangenomen.

L y 0 n - O a e n et Renault 1) zijn voorstanders dezer
meening, omdat de order- en de toonder-clausule, volgens
hen, bij elke schuldverbintenis kan voorkomen. Schrijvers
erkennen, dat de wet dat niet uitdrukkelijk toelaat, maar
zien daarin geen" bezwaar, evenmin als in het feit, dat
voor het cognossement en voor den bodemerijbrief, art.
\'281 en 313 C. d. 0., het gebruik dier clausules wel toe-
gelaten is. Dat enkele papieren genoemd zijn, is nog
geen reden, om te verklaren, dat andere papieren niet
voor het aan order of aan toonder stellen vatbaar zijn.

Men kan ook te ver gaan. Een voorbeeld daarvan levert
Droz 2): „La police peut être soit a ordre, soit au porteur,
soit tout a la fois a ordre et au porteur." Dat laatste
kan onmogelijk juist zijn. Een stuk is of aan order.gesteld,
of aan toonder. In het eerste geval gaat het over door

#

1) Ch. Lyon-Caen et L. Renault: Piécis do droit commercial,
dl. II, N". 2126.

2) A. Droz : Traité des AsfurancQS \'Maritimes, No. 45,

-ocr page 53-

41

endossement en overgaaf, in liet tweede geval door over-
gaaf van liand tot liand. Nu zal een stuk, dat aan order
is, ook wel door eenvoudige overgaaf van hand tot hand
overgedragen kunnen worden; dat zal b.v. voorkomen, als
op de polis een blanco-endossement staat. Maar het blijft
eene polis aan order, en wordt daardoor niet eene polis
aan toonder. Het aan toonder stellen van eene polis, die
reeds de clausule: , aan den heer A. of order" bevat, schijnt
mij ongerijmd toe.

Wat is nu het rechtsl-arakter van de polis, waarin de
verzekerde is aangeduid door de order-clausule of als
toonder? Eene polis houdt in eene overeenkomst van
verzekering. Deze overeenkomst legt den verzekeraar de
verplichting op, om den verzekerde de schade te vergoeden,
die door eene onzekere, toevallige gebeurtenis, den laatste
getroffen heeft; het stuk houdt dus in eene scliadever-
goedingsbelofte. Hoe de polis ook gesteld is, hetzij dat
de verzekerde met name is aangewezen, hetzij dit niet bet
geval is, altijd blijft het stuk inhouden eene schadever-
goedingsbelofte, zoodat de verzekeraar alleen verplicht kan
zijn tot betaling, tegenover hem, die schade geleden heeft.
Die inhoud van de polis blijft dezelfde, ook als ze aan
order of aan toonder gesteld is. Dan is het stuk* bestemd
om te circuleeren, maar omdat het eene scbadevergoediugs-
helofte inhoudt, is de kring van personen tusschen wie
liet circuleeren kan, beperkt door de voorwaarde, dat zij
schade moeten kunnen lijden, d. w. z. dat zij belang moeten
hebben bij het in de polis verzekerde voorwerp. Uit
eene polis aan order kan alleen zijne rechten als ver-

-ocr page 54-

42

zekerde doen gelden, degene, die door middel van een-
endossement gelegitimeerd is als houder van het stuk,
maar hij moet tevens de houder zijn van het verzekerde
belang. Bij eene toonder-polis kan alleen als verzekerde
optreden, degene, die door het in handen hebben van de
polis, als houder gelegitimeerd is, maar ook hij moet
bovendien houder zijn van het verzekerde belang.

Is nu dat vereischte, dat de verzekerde, die zijne rechten
uit de polis tegenover den verzekeraar wil doen gelden,
schade moet geleden hebben, — een vereischte, dat den
kring der personen tusschen wie de polis aan order of
aan toonder kan circuleeren, zooveel kleiner maakt, dan
het geval is bij een wissel of bij een bankbiljet — een
bezwaar, om aan de order- of toonder-clausule op de polis,
dezelfde beteekenis toe te kennen, als aan diezelfde clau-
sule op eene promesse aan order of op eene obligatie aan
toonder? M. a. w. staat de polis aan order of toonder
gelijk, met wat men gewoonlijk noemt papieren aan order
of toonder; is dit stuk een order- of toonderpapier? Deze
vraag moet bevestigend beantwoord worden, als men kan
aantoonen, dat de algemeene regels, die voor papieren aan
order en toonder gesteld kunnen worden, op de polis aan
order of toonder toepasselijk zijn, ontkennend, in het tegen-
overgestelde geval.

De papieren aan order en toonder zijn ontstaan, ter vol-
doening aan eene behoefte van het verkeer, om den overgang
van de verbinteris, daarin uitgedrukt, gemakkelijk te maken.
Daarvoor hebben zich eenige algemeene regels ontwikkeld\'

1°. De verbintenis ontstaat door liet feit, dat de eigen-

-ocr page 55-

43 .

dom vun liet papier te goeder trouw verkregen wordt.
Met den eigendom van het papier, verkrijgt degene, die
eigenaar werd van het stuk, tegelijk het daarin uitgedrukte
recht tegenover den vervaardiger.

2°. De overgang van het recht uit het papier is geregeld
door de bepaling van art. 2014 B. W., dat den regel:
„bezit geldt als volkomen titel," ook uitstrekt over in-
schulden aan toonder. Uit art. 135 al. 2 W. v. K. laat zich
de toepassing van dien regel op orderpapieren afleiden.

3®. De debiteur kan den volgenden verkrijger te goeder
trouw niet tegenwerpen de excepties, gegrond op zijne
rechtsbetrekking tot dengene, die van hem het stuk kreeg,
in \'t algemeen tot een vroegeren schuldeischer.

Zijn deze regels toepasselijk op de polis aan order of
aan toonder, dan is daarmede aangetoond, dat zulk een
stuk, onder de papieren aan order of toonder gerekend
mag worden.

Tallooze theorieën zijn verkondigd, om te verklaren, wat
hij papieren aan order of toonder het rechtscheppende feit
voor de verbintenis van den onderteekenaar is. Deze na to
gaan en er een oordeel over uit te spreken, zou mij te
ver voeren. Ik heb gemeend mij, wat dit punt betreft, te
mogen aansluiten bij Molengraaff 1).

Als eene polis aan order of aan toonder te goeder trouw
wordt verkregen, wat is dan de beteekenis van „te goeder
trouw?" Men houde in \'toog, dat de polis het stuk is.

1) O. c.: Belangrijke rechtsvragen bij order- en toonderpapiir,
Cf. bl. 121 sqq.

-ocr page 56-

44

dat eene overeenkomst van verzekering constateert. Elk,
die te goeder trouw eigenaar van de polis wordt, zal dus
tegelijk de qualiteit van belanghebbende moeten verkrij-
gen; hij zal, met de polis, een belang bij de daarin ver-
zekerde goederen, moeten verworven hebben. Anders had
hij de polis niet te goeder trouw, als eigenaar, onder zich.
B.v. een ontrouwe bediende van de verzekeringmaatschappij
heeft, zonder daartoe opdracht ontvangen te hebben, de
polis, die aan toonder gesteld is, aan den verzekerde, die
belang heeft bij de goedereuj in de polis genoemd, aan-
geboden. Hij heeft de premie ontvangen en zich daar-
mede uit de voeten gemaakt. Nu is de verkrijger te
goeder trouw eigenaar van de polis geworden, want hij
heeft de polis gekregen, terwijl hij belang bij het verze-
kerde voorwerp had. Toch was degene, van wien hij de
polis aan toonder verkreeg, niet gerechtigd om hem tot
eigenaar van de polis te maken, want hij was niet de
verzekeraar, noch door den verzekeraar gemachtigd. Als
men slechts er aan denkt, dat de verkrijging niet te goe-
der trouw kan zijn, zonder dat men een belang bij het
verzekerde voorwerp heeft, dan is er geen reden, om den
algemeenen regel, voor papieren aan order of aan toonder
geldende, dat het rechtscheppende feit gelegen is in de
verkrijging van het papier te goeder trouw, niet van toe-
passing te verklaren op de polis aan order of aan toonder.

II. Hoe het recht van den volgenden houder ontstaat,
is door de wet beslist. In den regel zal de eigendom
overgaan door eene overeenkomst, maar voor roerende
goederen en voor papieren aau toonder, is door de wet, in

-ocr page 57-

45

art. 2014 B. W., voor papieren aan order in art. 135 al. 2
W.
v. K., die regel uitgebreid. Ook als de overdragende
partij niet gerechtigd is, om die overeenkomst tot stand
te brengen, omdat bij geen eigenaar is vau bet papier,
nocb door den eigenaar daartoe gemachtigd, zal toch de
verkrijger te goeder trouw eigenaar van het papier worden.
Is dat nu toepasselijk op de polis aan order of toonder?
In den regel zal deze in andere handen overgaan, door
middel van eene overeenkomst. Maar het kan zijn, dat
iemand, die niet de verzekerde is, de polis houdt, en dat
hij haar aan een ander, die in hem den verzekerde meent
te zien, overdraagt. Bv. iemand zendt ccne partij goederen,
met de daarbij behoorende polis aan toonder, aan zijn agent.
Hoewel hij daartoe niet bevoegd is, verkoopt deze de goe-
deren met de polis. Is nu de bovengestelde regel toepasse-
lijk, dat de nieuwe verkrijger als verzekerde kan optreden?
Het bezit van de goederen geldt als volkomen titel, bij
heeft dus belang by die goederen; hij kan bovendien eene
polis aan toonder vertoonen, waarbij die goederen verzekerd
zijn. Hij is das de verzekerde geworden. Ware dat niet
het geval, gold de regel van art. 2014 B. W. niet voor
polissen aan order of toonder, dan zou do polis om eene
overdracht van de verzekering te bewerkstelligeïi, gecedeerd
moeten worden. Alleen is dat niet noodig, waar eene be-
paling als die van art. 2G3 W. v. K. bestaat, maar deze
^egel is lang niet algemeen aangenomen.

III. Bij de gewone papieren aan order of toonder, kan
de debiteur den volgenden verkrijger te goeder trouw
niet de excepties tegenwerpen, die gegrond zijn op zijne

-ocr page 58-

4G

rechtsbetrekking tot den eersten verkrijger, of, in \'tal-
gemeen, op zijne verhouding tot een der voorgangers
van den tegenwoordigen houder. Die excepties zijn van
tweeërlei aard: 1°. excepties in Romeinsch-rechtelijken zin,
excepties van dwang, dwaling, bedrog, enz; 2". excepties,
voortspruitende uit de overeenkomst van partijen, bij het
sluiten daarvan, hetzij uitdrukkelijk bedongen, hetzij als
stilzwijgende voorwaarden of voorbehouden beschouwd. Het
vervallen der excepties laat- zich verklaren uit de be-
scherming, die geboden moet worden aan den derde-houder
te goeder trouw. Deze kan alleen weten, wat in het papier
is uitgedrukt, niet, welke afspraken er, buiten het papier
om, gemaakt zijn, of onder welke omstandigheden, het
• papier in omloop gebracht is. Kon d,e schuldenaar zich
op dergelijke afspraken of omstandigheden beroepen, dan
werd de overgang van papieren aan order of toonder
onmogelijk. Niemand zou een dergelijk stuk, waarvan hij
niet weet, of er een gebrek aan kleeft, dat het waardeloos
maakt, willen aannemen.

Er is voor de polis aan order of toonder, reden om oj)
dezelfde wijze te beslissen. Ware het mogelijk, dat de
verzekeraar den toonder of order kon tegenwerpen: ik
behoef niet te betalen, want ik heb nog eene even groote
som te vorderen van den eersten verzekerde, dan zou
niemand op die wijze zyne goederen verzekerd willen zien.
De afspraken buiten het papier om, de omstandigheden,
waaronder het stuk in omloop kwam, kunnen niet aan
den order of toonder der polis tegengeworpen worden,
omdat het belang van het verkeer dit niet gedoogt. Maar

-ocr page 59-

47

wat men aan de polis kan zien, excepties uit de polis
zelf, deze vervallen niet. Daarvan kan elk, die de polis
in handen krijgt, de kracht weten. Daarmee staan gelyk —
en dat geldt voor alle order- en toonderpapieren — de be-
palingen, die de wet voor de in het papier uitgedrukte
overeenkomst geeft. Iedereen wordt geacht de wet te
kennen, en elk kan zich van hare bepalingen op de hoogte
stellen. Bijv. iemand verzekert zijn huis bij eene naam-
looze vennootschap van verzekering, boven het bij de akte
van oprichting bepaalde maximum. Als de polis, waarbij
deze verzekering gesloten is, aan toonder gesteld is, dan
zal, ook tegen den volgenden verkrijger, de verzekeraar
de nietigheid van hetgeen boven het maximum verzekerd
is, kunnen tegenwerpen. De derde-houder kan uit de wet
(art. 53 W.
v. K.) weten, dat eene\'naamlooze vennoot-
schap slechts tot zeker maximum verzekering mag nemen,
op eenzelfde risico. Hij had zich dus, voordat hij de jiolis
aannam, op de hoogte moeten stellen van het maximum
dier naamlooze vennootschap.

Van de Nederlandsche schrijvers is er een enkele, die
over de polis aan order of de polis,aan toonder, in verband
met order- en toonderpapier, spreekt. Cos man 1) noemt
de polis aan toonder geldig als polis-, niet als papier aan
toonder. Hij acht het onmogelijk, dat eene polis, waarbij
naast het bezit van het papier een vereischte is, dat do
houder belang hebbe bij het verzekerde voorwerp, een
toonderpapier zij. Ware het stuk toonderpapier, dan zou

1) O. c. bl. 210.

-ocr page 60-

48

liet vereisclite belang bij bet verzekerde voorwerp moeten
vervallen, dan zou bet stuk inhouden eene overeenkomst
van spel en weddingschap. De aard van de polis zou dus
veranderen, als ze, door haar aan toonder te stellen, be-
hoorde tot de toonderpapieren.

Deze meening kan niet juist zijn. Eene polis constateert
eene overeenkomst van verzekering en de inhoud van het
stuk kan niet veranderen, door het aan toonder te stellen.
Ze kan dan circuleeren, maar juist door haar inhoud, is
do kring, waarbinnen de circulatie der polis mogelijk is,
beperkt tot de personen, die achtereenvolgens het belang
bij bet verzekerde voorwerp krijgen. De verzekeraar gaat
eene verbintenis aan, om schade te vergoeden, onder voor-
waarde, dat de verzekerde belang had bij het verzekerde
voorwerp. Hoewel deze voorwaarde voortvloeit uit den
iniioud van de polis, zagen we, dat niettemin, als ze aan
toonder gesteld is, de algemeene regels voor alle toonder-
papieren daarop toepasselijk zijn, en is er dus alle reden,
haar als toonderpapier te beschouwen.

Zulk eene voorwaarde komt ook bij andere papieren

voor. Niemand ontkent, dat een cognossement, als het

aan order gesteld is, een orderpapier is, en toch worden

in de tegenwoordige cognossementen allerlei voorwaarden

gesteld, b.v. dat de vracht betaald moet zijn, voor dat de

goederen uitgeleverd worden.
f

Dezelfde opvatting wordt blykbaar door Schokker 1)
in zijn proefschrift gehuldigd. Als argument tegen de

1} O, c. bl. 71.

-ocr page 61-

49

geldigheid der polis aan toonder voert hij aan, dat de
toonder geen interest te bewijzen zou hebben, alleen do
polis te vertoonen oui, als er schade aan de daarin om-
schreven goederen geleden is, de schadevergoeding te ont-
vangen. Daardoor zou de polis ontaarden in eene „wager
policy", gelijk aan die met de clausule: „without further
proof of interest", die zeer zeker niet geoorloofd is. Hij
vergat, dat men toch altijd te doen heeft met eene ver-
zekering en dat deze nooit geldig kan zijn, zonder dat
hét belang, dat de verzekerde bij het bestaan of onbe-
schadigd zijn van het verzekerde voorwerp heeft, bewezen
is. In welken vorm de polis ook wordt afgegeven, ook
als ze aan order of toonder gesteld is, ze houdt toch altyd
in eene overeenkomst van verzekering, waarop de bepalingen
van het verzekeringsrecht toeiiasselijk zijn.

Bij Mr. Wttewaal 1) lezen we, dat polissen aan
toonder geen toonderpapieren zijn, Avant, „volgens art, 250
W,
v. K, moet de geassureerde zijn belang bij de goederen
bewijzen. De vertooning der polis geeft dus op zichzelve
geen recht." Ook deze schrijver heeft zich niet voorge-
steld, dat een toonderpapier bestemd kan zijn, om in een
beperkten kring van personen te circuleeren. Hy heeft
dezelfde redeneering gevolgd als Cosman; diens bestrij-
ding geldt dus ook hier in haar geheel.

Mr, Paber 2) is van oordeel, dat eene polis niet aan
toonder gesteld kan worden, omdat de verzekeraar den

1) Mr. Wttewaal, Ilct Tooiidorpapier, don Haag 1893, bl. G9.

2) O. c bl. 38.

4

-ocr page 62-

50

toonder alleen zou kunnen tegenwerpen de excepties, die
liet wezen der overeenkomst medebrengt, terwijl excepties
uit den persoon van den verzekerde (d. i. van den eersten
verzekerde) zouden moeten vervallen. Daardoor zou de
verzekeraar benadeeld worden.

Als het wegvallen der excepties belet, de polis aan toon-
der te stellen, dan moet dat gelden voor alle papieren
aan toonder. Bij elk toonderpapier zou de debiteur daar-
door benadeeld worden, maar als dat zoo is, dan moet hij
geen papier aan toonder uitgeven. Wordt de verzekeraar
door eene polis aan toonder te stellen benadeeld, dan zal
hij het stuk in dien vorm niet afgeven.

Naast de Nederlandsche literatuur mogen we gebruik
maken van de Fransche, omdat de C. d. C., evenals het
W. v. K., over polissen, met aanduiding van den verzekemle
door de order-clausule of als toonder, zwijgt. Bij Lyon-
Caen et Renault 1) lezen we: „Lorsque la police est
a ordre, son endossement est soumis aux formes déteriiiiiiées
par les art. 13G a 138 C. d. C., qui s\'appliquent en général
a tous les titres a ordre", terwijl weinige regels te voren
staat, dat de police au porteur van hand tot hand over-
gaat. Dat de overgang geschiedt op dezelfde wijze, als
die van andere papieren aan order of toonder, is reeds een
argument, om de polis in dien vorm, met die papieren
gelijk ^e stellen. Of evenwel het noemen van art. 138
C. d. C. hier juist is, betwijfel ik. Evenals in art. 135
W.
V. K., geldt volgens Fransch recht het onvolledige

1) O. c. dl. II, No. 2126.

-ocr page 63-

51

endossement niet als eigendomsovergang, maar slecMs als
volmaelit om den verkrijger tot invordering van den inlioud
van liet stuk te machtigen. Dat zou, toegepast op de
polis aan order, eene volmacht zijn, om de uitkeering der
. schadevergoeding te vorderen. Wij hebben hier evenwel
niet te doen met eene order-clausule tot aanwijzing van
dengene, die bevoegd is om de betaling te ontvangen,
maar met eene order-clausule, die den persoon van den
verzekerde aanduidt. Eene volmacht om als de verzekerde
beschouwd te worden, kan ik mij niet denken; een onvol-
ledig endossement is hier dus niet mogelijk. Blykbaar
spruit de aanhaling van art. 138 C. d. C. daaruit voort,
dat Lyon-Caen et Renault niet gevoeld hebben het
onderscheid tusschen de aanduiding van den verzekerde
door eene order-clausule, en het aan order betaalbaar
stellen van de polis. Ik meen dus, dat by de polis aan
order geen onvolledig endossement bestaat. Daarom kan
ik nog niet meegaan met het gevoelen van Cauvet 1),
waar hy zegt, dat het vermelden van den datum of van
waarde genoten in het endossement onnoodig is, omdat het
doel van het endossement geen ander is, dan om den houder
als verzekerde te legitimeeren, „Payez à l\'ordre de N." is,
volgens hem, voldoende. Neen, de polis aan order of toonder
IS een papier aan order ot toonder, dus zijn de regels omtrent
den overgang van die papieren toepasselijk. Uit haren aard

evenwel geen onvolledig endossement mogelijk.

Jnist is daarom de meening van Droz 2): „Celui qui

1) O. c. dl. II, No. 444.

2) O. C. dl. I, No. 45.

-ocr page 64-

52

est régulièrement nanti d\'une police [à ordre ou au por-
teur], ne peut se voir opposer d\'autres exceptions du chef
des porteurs intermédiaires, ou de l\'assuré primitif, que
colles, qui dérivent du contrat, telles que par exemple le
défaut de sincérité ou d\'exactitude dans les éuonciations
du contrat, ou la non-justification du chargement ou de
la perte. En dehors des causes de nullité, qui vicieraient
le contrat, aucune exception ni compensation ne ])eut être
opposée au bénéficiaire ou porteur."

Een zeer korte algemeene regel geven Aguel et de
Corny 1) in eene noot op de laatste alinea van art. 332
C. d. C, : „la police peut être à ordre, ou au porteur.
Dans l\'un et l\'autre cas, on doit se conformer aux principes
généraux qui régissent les valeurs â ordre ou au porteur".

Ilot Algemeine Deutsche Handelsgesetzbuch si)reekt niet
alleen in den titel van het 5® boek, handelende over

de zeeverzekering, van polissen aan order, maar noemt ze
reeds in den eersten titel van het 4° boek, in donabsclinitt :
Algemeine Bestimmungen der Handelsgeschäfte. Art, 302
toch luidt : Seeassekuranzpolicen [können] durcli Indossa-
ment übertragen werden, wenn sie an Ordre lauton. In
liet verzekeringsrecht is het nog eens uitgedrukt iu art. 89G.

Maar nu is het de vraag, of polissen aan toonder, vojgens
Duitsch recht, geoorloofd zijn, Mr. Levy 2) deelt ous
mede, dat men ook daar de polis aan toonder, als ia strijd

1) Manuel général des Assurances par E Agnel, revu par M.
Ch. do Corny, 1889, cf. bl. 394.

2) Mr. J. A. Levy : Het Algemeen Duitsclio nundolswetbock
vergeleken met het Wetboek van Koopliandel, op art. 788.

-ocr page 65-

53

met liet beginsel, dat liet bestaan van interest behoorlijk
bewijsbaar moet zijn, niet wilde erkennen. Ook hij ver-
geet, dat hoe de polis ook ingericht zij, ze toch altijd eene
polis van verzekering blijft.

De polis aan order of toonder van het Duitsche recht
heeft dezelfde eigenschappen, als het gelijknamige papier
ten onzent, het is dus van lielang, om ook de meening
dor Duitsche juristen daarover na te gaan.

Het genoemde art. 302 A. D. H, G. spreekt over en-
dossement van cognossementen, ceelen of bewijzen van
opslag cn bodemerijbrieven, naast dat van zeepolissen. Nu
doet zich de vraag voor, of dat endossement van polissen
wel hetzelfde endossement is, of het wel dezelfde kracht
heeft, als dat van art. 301 A. D. Q. G., waarin de alge-
lueene regel gegeven wordt. Daarover geeft Voigt 1)
eene lircedvoerige beschouwing, naar aanleiding van het
ontwerp van de
Ahjemcina Versichcruufjabedinc/imgen von
]860,
waarin werd voorgesteld polissen aan order en aan
toonder niet toe te laten. Dat dit niet geschied is, vindt
zijne oorzaak daarin, dat men de „Vertragsfreiheit" niet
"vvildc inkrimpen en dat men niet in strijd met het II. (.J.
■\\vilde kouien. Met, die vraag behandelt hij eigenlijk de
Quaestie, of de polis aan order een papier aan order is.

Nu moet Voigt, met de wet in de hand, wel erkennen,
dat hij hier te doen heeft raet een endossement, zooals dat
van wissels en ander orderpapier, wat hij noemt „qualificirtcs
Indossament." Dat brengt volgens art, 303 A. D. li. G.

1) O. c. bl. 69.

-ocr page 66-

54

mede, dat de debiteur zich alleen kan beroepen, op de
excepties, die uit de oorkonde zelf voortspruiten of on-
middellijk tegen den eiseher (d. i. de geëndosseerde) gelden.

Uitdrukkelijk wordt voor de polis aan order dat beginsel
herhaald in art. 904, dat door genoemden schrijver aldus
wordt begrepen: „dasz der Versicherer dem Indossatar
gegenüber sich nur solcher Einreden bedienen dürfe, welche
ihm nach Maaszgabe der Police selbst oder unmittelbar
gegen ihn, den Indossatar, zuständen." Dat is dus rechtens
in Duitschland en stemt juist overeen met hetgeen ik
supra verdedigd heb.

Maar Voigt is het daar niet mede eens; hij noemt dat
eene ongewenschte regeling, op de volgende gronden, die
ik hoop te kunnen weerleggen. 1°. Art. 301 H. G. spreekt
over Anweisungen en Verpflichtungsscheine; eene polis
kan echter niet gelden als eene schuldbekentenis, die op
zich zelf voldoende is, om betaling te kunnen vorderen.
De daarin uitgedrukte som beteekent niets anders, dan
het maximum, dat de verrekeraar zal-uitkeeren. De uit-
keering der schadevergoeding hangt nog af van verschillende
omstandigheden, die men niet uit de polis alleen kan
afleiden, immers men kan nooit op grond van het houden
der polis alleen eene klacht instellen.
\' 2°. Het aan order stellen heeft ten doel het papier
verhandelbaar te maken, „Negoziabilität" te verleenen.
Maar het recht uit de overeenkomst van verzekering, den
verzekerde toekomende, is niet verhandelbaar. Dat recht
kan alleen rechtsgeldig overgedragen worden aan hem, die
belang bij het verzekerde voorwerp heeft,

-ocr page 67-

55

3°. Eene voorwaarde voor papieren aan order is, volgens
art, 301 H. G., dat de daarin uitgedrukte verplicliting niet
afhankelijk is van eene tegenpraestatie. Dat vereischte
ontbreekt bij de polis aan order; daarbij bestaat wel eene
tegenpraestatie van den verzekerde, waardoor hij in con-
tractueele betrekking blijft met den verzekeraar, nl. de
verplichting tot voortdurende betrachting van diligentia
ten opzichte van het verzekerde voorwerp.

4°. Het is van groot belang voor den verzekeraar, om
de polis aan order niet toe te laten. Want volgens de
wet zal hij tegen den verzekerde] niet kunnen tegenwerpen
de excepties, welke uit een oorspronkelijk gebrek van de
overeenkomst, of uit eene latere handeling of verzuim van
een der vroegere houders is af te leiden. Dus zou hij
dengene, die de schadevergoeding eischt, niet kunnen
tegenwerpen, dat de verzekeringnemer zich schuldig heeft
gemaakt aan verzwijging van eene voor den verzekeraar be-
langrijke omstandigheid.

De laatste tegenwerping is, volgens Duitsch recht, al
dadelijk onjuist. Al. 2 van art. 303 toch zegt uitdrukkelijk,
dat alleen kunnen ingeroepen worden door den debiteur
de excepties „nach Maaszgabe der Urkiinde." Dat be-
teekent voor dit geval, naar den maatstaf der polis. De
polis constateert eene overeenkomst van verzekering, wan-
neer we dus iets moeten beoordeelen naar den maat-
staf van de polis, dan moeten we dat beoordeelen naar
den maatstaf van de overeenkomst van verzekering. Nu
niaakt Voigt de fout, dat hij niet onderscheidt de excep-
ties, voortspruitende uit de polis, en de excepties, die daar-

-ocr page 68-

5(5

buiten vallen. Voor de eerste soort van excepties, we
zagen het reeds vroeger, is zijne redeueering juist, niaur
de laatste soort geldt alleen tegen dengene, tegen wiens
persoon ze gericht zijn, maar zij gaan nooit op een volgenden
verkrijger over. Dat weet de verzekeraar, als hij eene polis
aan order afgeeft; lijkt hem dat bezwaar te groot, welnu,
hij is niet verplicht, de polis aan order te stellen. Dat
deze redeneering voor de Duitsche wet juist is, blijkt uit
hetgeen Mr. Levy zegt 1) over de quaestie der excepties.
Men kan, volgens hem, als uitgesloten van den regel, dat
de houder zich de exceptiën, die den oorspronkelijken
verzekerde te gemoet gevoerd kunnen worden, moet laten
welgevallen, beschouwen „zoodanige exceptiën, als welke
niet samenhangen met de gesloten assurantie, maar tot
den persoon des verzekerden betrekkelijk zijn."

Was Voigt\'s laatste bezwaar, een bezwaar voor de
praktijk, de tegenwerpingen onder 1°, 2° en 3° gelden
alleen jurc constituendo. Hij zegt onder 1°, dat de polis
alleen niet voldoende is, om eene vordering in te stellen
tot vergoeding der geleden schade teg^n den verzekeraar.
Dat zou een vereischte zijn voor alle papieren aan order.
Zou dan het overleggen van eene schuldbekentenis aan
x>rder, door den laatst geëndosseerde, voldoende zijn, om
daaruit te ageeren tot verkrijging der geldsom? Ik geloof
het niet. Neen, daar hangt het er van af, of de termijn
voor de i)etaling gesteld, verstreken is, bij de polis hangt
het er van af, of er schade geleden is.

1) O. c. op art. 896,

-ocr page 69-

57

Dat liet een bezwaar zou zijn, dat de polis alleen kan
worden overgedragen aan liem, die liet belang bij liet ver-
zekerde voorwerp verkregen beeft, dat de polis dus niet
afeonderlijk verhandelbaar is, gaat ook niet op. Talons
bv. zijn ook niet bestemd om alleen verhandeld te worden.
Deze gaan met het stuk, waarbij ze beliooren over. Zoo
is ook de bedoeling om de polis aan order of aan toonder
verhandelbaar te maken, beperkt door het vereischte van
het mede overgaan van het belang.

En de tegenwerping onder 3° genoemd! De verplichting
om zorg te dragen voor de verzekerde zaak, is geen „Ge-
genleistung", waarvan in art. 301 II. G. sprake is. Het
is veeleer eene herinnering van den wetgever, dat de ver-
zekerde, omdat hij in geval van schade, aan de goederen
overkomen, gevrijwaard is, nu niet vrij is van de verplich-
ting van elk goed huisvader, om voor zijne zaken zorg te
dragen. Bovendien is het een essentiale van do overeon-
koiiist van verzekering, dat de verzekeraar op zich neemt
scliade uit eene
toevaU\'Kje gebeurtenis te vergoeden, waar-
toe dus de verzekerde niet indirect, door verzuimen, mag
medegewerkt hebben.

Het nieuwste, wat op het gebied van verzekering in
Duitschland is uitgekomen, het werk van Ehrenbergl),
houdt ook eenige opmerkingen in over mijn onderwerp,
I\'olissen aan order en aan toonder, zegt hij, kunnen nooit
ïils betaalmiddel dienst doen, ze zijn niet bestemd voor

1) Dr. Victor Elireiibcrg. Das Vcrsicherungsrcclit (1893), dl, I,

bl, 473,

-ocr page 70-

58

circulatie, want de scliuldvordering hangt af van onzekere
omstandigheden- Dat is juist; maar moet dan elk papier
aan order of toonder als betaalmiddel dienen? Bovendien
zijn polissen aan order of toonder wel bestemd tot circulatie,
alleen is de kring van personen, waarin het stuk circu-
leert, beperkt door het in den inhoud van het papier uit-
gedrukte vereischte, dat den toonder slechts recht geeft,
indien hij belanghebbende is bij het verzekerde voorwerp.

Uit hetgeen verder volgt, blijkt dat Ehrenberg niet
gevoeld heeft de onderscheiding tusschen polissen met
aanduiding van den verzekerde door de order- of toonder-
clausule en polissen met de uitbetalingsclausule aan order of
toonder. Daardoor komt hij tot de conclusie, dat de polis
aan toonder een legitimatiepapier is. .Later zullen we
zien, welke beteekenis daaraan te hechten is.

Li Engeland kan eene schuldvordering in \'t algemeen
niét gecedeerd worden. Als dus een ander, dan de in het
stuk aangewezen schuldeischer de vervulling der belofte,
daarin vervat, vordert, dan moet hij dit doen op naam
van den aangewezen schuldeischer. Nu is door de Policies
of Marine-Insurance Act van 1868, 31/32 Vict. c. 86, in
§ 1 bepaald: „Whenever a policy of insurance of any ship,
or any goods in any ship, or on any freight, has been
assigned so as to pass te beneficial interest in such policy
to any person entitled to the property thereby insured,
the assignee of such policy shall be entitled te sue thereon
in his own name." Daarmee wordt in \'t geheel niet be-
slist, dat de polis een papier aan order is; deze bepaling
dient alleen, oiu eene wijze van overgang vast te stellen,

-ocr page 71-

59

die den verkrijger maclitigt, om op zijn eigen naam te
kunnen procedeeren.

Die overgang kan echter niet plaats hebben, zonder dat
de verkrijger belang bij het verzekerde voorwerp gekregen
heeft. Dat zegt ook Arnould 1): „by the aid of this
clause, any assignee of the policy may avail himself of it,
who can prove, either that the assignment was after the
loss, or, if before, that he was really interested in the
subject matter of the insurance while the risk was pending,
and at the time of the loss." Wordt dus de polis vóór
het plaats hebben van de ramp overgedragen, dan moet
de verkrijger belang bij het verzekerde voorwerp hebben.

Zoowel voor vreemd recht, als voor ons recht — ik
tachtte het zoo duidelijk mogelyk uiteen te zetten —
beteekent dus de aanduiding van den verzekerde door de
order-clausule of als toonder, dat de persoon, die door een
endossement, in den vorm van art. 134 W. v. K., en het
houden der polis gelegitimeerd is, of die alleen de quali-
teit van houder heeft, en die, in beide gevallen, belang
heeft bij het verzekerde voorwerp, de verzekerde is.

II.

Geheel iets anders is de tweede soort van polissen aan
order of toonder, n.1. die, waarin eene betalingsclausule aan
order of aan toonder voorkomt. Daarbij is geen sprake
van eene aanduiding van den verzekerde door de clausule.

1) J. Arnould: A Treatise on the Law of Marinc-Insurance
»«a Average, 5" ed. dl. I, bl. 235.

-ocr page 72-

60

Een met n.ime aangewe/x-n persoon kan liier de verzekerde
zijn, bij kan ook aangewezen worden door de clausule:
„voor rekening van wien het aangaat." Maar de persoon,
aan wien de verzekerde som moet worden uitgekeerd, als
het verzekerde voorwerp schade geleden mocht hebben,
heeft de verzekerde zich voorbehouden te zullen aanwijzen
door middel van een endossement op de polis, gevolgd
door overgaaf, of door overgaaf van de polis alleen, al
naar gelang ze inhoudt eene betalingsclausule aan order
of aan toonder.

Het voorkomen van die chuisules is niet van recenten
datum. Hecht 1) deelt ons mede het formulier van do
verzekeringpolis op goederen, dat voorkomt in de Ordon-
nantie, waarin Philips II het verzekeringwezen regelde
in 1563. Daarin komt voor: „Ende versekeren de Voorsz.
asseureur den geasseurecrden van der zee, vyere, wind,
vrienden, vyanden ,... ende verobligeren, henluyden voorsz,
geasseurecrden
of den hrenger van dese tegemvoordicje te
betalen, al \'t gene dat een yegelijk van hun onderteekent

zal hebben____" Nog duidelijker is het formulier van

Policen van Asseurantie voor Rant9oen tot lossinge uyt
slavernye, uit de Ordonnantie van Rotterdam van 1721,
evenals het vorige formulier, aangehaald bij Molen-
graaff 2): „Wy beloven elke onse volle geteylfende
sonime..... promptelyk zonder eenige kortinge aan den

1) Dr. F. Ileclit: Beitrag zur Gescliiclito der Inliaberpapiero in
den Niederlanden, bl. 115,

2) Leiddraad, bl. 351,

-ocr page 73-

61

Geasseureerde of Toonder de^es te betalen....." Ouder

nog is de Ordonnantie van Amsterdam van 1693, waariu
ook eene polis voorkomt van verzekering tegen slavernij;
in die polis wordt eene uitkeering verzekerd, uit te betalen
aan ,den brenger \'s briefs," zoodra bet bewijs geleverd
was, dat het losgeld voor de gevangenen op een of andere
wijze betaald was. Die verzekering werd gesloten, voor
rekening vau wien het zoude mogen aangaan 1).

Oud-Hollandsehe schrijvers schijnen zich niet over die
clausule te hebben uitgelaten. Wel vinden we verschillende
adviezen van advocaten uit de 17e eeuw in hel boekje van
Hecht over de betalingsclausule aan order of toonder, in
den vorm „ofte den brenger deses," die gelijk gesteld wordt
met de clausule „is \'tyemand anders," maar nooit in verband
met verzekeringpolissen.

In de tegenwoordige wetboeken is geen spoor van eene
bctaliugsclausule aan order of toouder te vinden. De ont-
werpen, die aan ons liandelswetboek voorafgingen maken
er geen melding van en evenzeer als het Wetboek van
Koophandel zwijgt over de polis met aanduiding van den
verzekerde door de order- of toonder-clausule, zoo bevat liet
ook geene enkele bepaling over het betaalbaar stellen van
eene polis aan order of toonder. Zelfs bij de behandeling
in de Tweede Kamer van den titel van verzekering, schijnt
er geen woord over gesproken te zyn.

De Nederlandsche literatuur doet het hare tot dat
algemeen stilzwijgen toe. Alleen Mol en gr aaff 1) noemt

3) Cf. Hecht: o. c. bl. 159, dio noj oenigo dcrgGlijko formu-
lieren noemt.

-ocr page 74-

liet bestaan van dezen vortn van eene polis, maar laat er zicli
verder niet over uit. Moeten we dus geschriften van eigen
bodem missen, onder de buitenlandsclie schrijvers vinden
we er verscheidene, die het bestaan der betalingsclausule
aan order of toonder noemen. Ik zal dus de meeningen in
Frankrijk en in Duitschland nagaan, om daarna te trachten
voor ons recht te bepalen, of polissen met eene betalings-
clausule aan order of toonder geoorloofd zijn en welk hun
rechtskarakter is.

Yoor Frankrijk is de rechtsgeldigheid der clausule on-
betwistbaar. Art. 25 van de
Police française sur corps,
luidt aldus: „Toutes pertes et avaries à la charge des
assureurs sont payées comptant, trente jours après la remise
complète des pièces justificatives,
au j^orteur de ces pièces
et de la présente police, sans qu\'il soit besoin de procuration."

• In denzelfden geest luidt art, 14 van àa Police française
sur facultés:
„Les primes seront payées par l\'assuré et les
portes et avaries réglées par l\'assureur
au porteur de la
police et des pièces justificatives, sans qu\'il, soit besoin de
procuration, conformément aux usages de chaque place." 2)

Zoo ook in art. 12 der Police cVassurancc maritime
iVAnvers
(I janv. 18G7): „Les pertes à la charge des
assureurs sont, aussitôt justification, payées comptant, et
sans aucune retenue,
au porteur de la police,"

ITet^ A, D. Il, G, noemt deze clausule niet. Maar er
zijn Duitsche schrijvers, die er over spreken. Zoo bv.

1) Leiddraad, bl. 351.

2) Cf. Desjardins: Traité de droit Commercial maritime, dl. YI,
bl. 124.

-ocr page 75-

03

Gareis 1), die eene polis betaalbaar aan order wil toela-
ten, en ook „betaalbaar aan toonder" eene geldige clau-
sule noemt, maar daaraan niet de minste kracbt toekent;
7Ailk eene polis verklaart bij nl. voor overdracht door cessie
vatbaar.

Ook Goldsclimidt 2) zegt, dat deze clausule geldig
is, maar maakt zich verder met eeii paar korte woorilen
van de zaak af.

Bij Lewis 3) vinden we eene vrij uitgebreide behan-
deling van dezen vorm eener polis. Hij zou den lezer
daarvan echter in verwarring kunnen brengen, omdat hij
de twee soorten van polissen aan order en toonder wel
schijnt gevoeld te hebben, maar het onderscheid toch niet
gemaakt heeft. Van daar ook, dat ik hem reeds supra (cf.
bl. 38) kon aanhalen, by de behandeling van de vraag, of de
art. 302 en 89G op alle schadeverzekeringen toepasselijk zijn.
Wat evenwel daaraan voorafgaat, doet ons zien, dat hij be-
doeld heeft, zijn oordeel uit te spreken over de betalings-
clausule aan order of toonder. Daarbij maakt Lewis zich
nog aan eene onjuistheid schuldig, want hij beschouwt
tegelijk met andere polissen van verzekering, de polis voor
levensverzekering als daaraan gelyk. Later komikopzyne
redeneering terug.

Naar het Nederlandsche recht is m. i, dezo vorm van
de polis volmaakt geoorloofd. De verzekering Avordt ge-
sloten door een met name aangewezen persoon, die de

1) Dr. C. öarcis : Das Deutsche Handelsrecht, bl. 532.

2) Dr. Goldschmidt: System des Handelsrechts, § IGl.

3) O. c. bl. 170.

-ocr page 76-

64

verzekering voor zicli zelf, of voor rekening van wien
liet aangaat, kan nemen. Aan Let voorschrift van art.
256, 2°, wordt dus uitdrukkelijk voldaan, voor zoover de
naam van dengene, die de verzekering sluit, in de polis
vereisclit wordt. Het betaalbaar stellen der polis aan
order of aan toonder Leeft geen invloed op de vraag, of
voor eigen of vreemde rekening verzekerd is. Dat kan
alleen afLangen van de wijze, waarop de verzekerde aan-
geduid is. Bij deze soort van polis staat Let, door de
invoeging der betalingsclausule, den verzekerde alleen vrij
om zelf bij eventueele schade de vergoeding daarvan door
den verzekeraar te ontvangen, of dit door een ander te
laten doen. Dezen persoon kan hij, als de polis aan order
betaalbaar luidt, aanwijzen door een endossement in den
voorgeschreven vorm, gepaard aan overgave van het stuk;
als ze betaalbaar is aan toonder, door eenvoudige overgaaf
der polis, tot inning van de vordering legitimeeren.

Daarentegen maakt het W. v. K. geen bezwaar, tenzij
men als zoodanig wil aanvoeren, dat het niet met zooveel
woorden toegelaten wordt. De weinige papieren, van welke
uitdrukkelijk het aan order of aan toonder stellen geldig
verklaard wordt, zijn in de jaren na 1838 met een aan-
merkelijk aantal vermeerderd, ,\'^elfs wint meer en meer
de meening veld, dat die clausules op elke inschuld kunnen
voorkomen. Ik geloof dan ook, dat de wet de polis betaal-
baar aan order of aan toonder, uitdrukkelijk had moeten
verbieden, wilde men gerechtigd zijn, om haar niet als
geldig te erkennen.

Zal nu de gëendosseerde of de toonder met de polis in

-ocr page 77-

65

de hand de uitbetaling der schadevergoeding kunnen
vorderen, of is daartoe nog meer noodig? Gaan we de
bovengenoemde artikelen van de formulieren der Fransche
eu Antwerpsche polissen na, dan treft ons de uitdrukking,
dat, behalve de polis, gevorderd wordt de overlegging van de
„pièces justificatives," in
àe Policed^Anvers dus uitgedrukt,
„aussitôt justificatious." Dat beteekent, dat de verzekeraar
de overlegging eischt van de stukken, waardoor het belang
bij het verzekerde voorwerp gejustificeerd wordt, voordat hij
tot betaling verplicht is. Waariu de stukken, die het be-
lang bij bet verzekerde voorwerp moeten bewyzen, bestaan
kunnen, zal van de omstandigheden afhangen ; het kunnen
zijn de bewyzen van het verloren gaan van de goederen
bij eene ramp, de avarij-rekening, het bewys van gedaan
abandonnement, enz.

Men zou kunnen tegenwerpen, dat tusschen den door
de order- of toonder-clausule tot ontvangst der schadever-
goeding gerechtigde en den verzekeraar geen overeenkomst
van verzekering bestaat. Waartoe dan het bewijs van het
belang? Maar men moet in \'toog houden, dat degene, die
dc uitkeering vraagt, niet
zijn belang behoeft te bewijzen ;
hij moet aan toonen, dat de interest bij het behoud

der goederen had, op het oogenblik van de ramp Het kan
wel voorkomen, dat de toonder zyn eigen belang bewyzen
moet, maar dat zal alleen kunnen, wanneer de verzekering
is aangegaan, voor rekening van wien het aangaat en het
lïlijkt, dat hij de verzekerde was, op het oogenblik, dat de
schade geleden werd.

Over de bedoeling van de Polices françaises heeft de be-

-ocr page 78-

66

kende Pransclie sclirijver de Courcy zicli uitgesproken 1).
Hij vraagt zich af, of de toonder van de polis in dien vorm
gerechtigd is, de uitkeering van de schadevergoeding te
vragen, door het eenvoudige feit, dat hij houder van het
stuk is. Daarop is zijn antwoord een volmondig neen,
immers de houder moet de pièces justificatives overleggen.
Kan hij dat, dan veronderstelt dat eene voorafgaande over-
eenstemming tusschen dien toonder en de reeders (nl. die de
verzekering hebben gesloten), een werkelijk mandaat. Die
lastgeving is evenwel verondersteld. Immers de woorden
zelf, „sans qu\'il soit besoin de procuration," toonen aan,
dat, als een derde-liouder de betaling der schadevergoeding
vordert, hij dat doet als lasthebber en voor rekening van
een ander.

Met het laatste gedeelte van dit betoog — het geldt
alleen voor art. 25 van de
Police sur corps — kan ik my
niet vereenigen. Waarom moet het feit, dat een derde-
houder de uitbetaling vraagt, eene lastgeving doen ver-
onderstellen? Als de reederij haar schip verzekerd heeft,
en nadat het vergaan is, de polis, die aan order of aan
toonder betaalbaar geschreven is, verkoopt, dan is de
persoon, die met de door hem gekochte polis in de hand,
de uitkeering van de verzekerde som vordert, geen last-
hebber. Al is hij dat niet, hy zal toch moeten aantoonen,
dat* de verzekerde belang had bij het verzekerde schip,
op het oogenblik van de ramp.

Deze gewaagde uitspraak houdt de Courcy dan ook

1) A. do Courcy. Commentaire des Polices Françaises, bl. 195.

-ocr page 79-

67

niet vol bij de bebandeling van de Police française sur
facultés
1). De toonder moet deze evenzeer vergezeld doen
gaan van bet bewijs van bet belang by liet verzekerde
voorwerp. Maar tbans wordt hij niet noodzakelijk be-
schouwd als lasthebber van den verzekerde.

Dat verschil van meening voor casco- en goederenver-
zekering vinden we ook in de Pandectes Belg es 2). De
casco-verzekering zou alleen onderschreven worden voor
den eigenaar van het schip, en deze of zyn lasthebber kan
alleen de uitkeering van de verzekerde som vorderen. Maar
hier wordt toch als restrictie aangenomen, dat de toonder
kan bewijzen, dat hy, als hypothecair crediteur bv., belang
by het behoud van schip heeft.

Voor dat onderscheid van meening, heeft D e s j a r d i n s 3)
eene oplossing gevonden in den aard der twee contracten.
Een schip is niet bestemd, om evenals goederen verhan-
deld te worden. Men moet veronderstellen, dat het ver-
zekerde casco voor rekening van de reedery blyft, bijge-
volg, dat de houder der polis haar lasthebber is. Maar
door dat te zeggen, bewyst Desjardins, dat hij de
functie van eene <lusdanige polis niet begrijpt. Zy dient niet
om overgedragen te worden zoolang het verzekerde voor-
werp nog intact is, maar om op een ander over te gaan,
nadat er schade geleden is. Dan toch is de uitkeering
door den verzekeraar eerst verschuldigd.

Het geval kan zich zeer goed voordoen, dat hy, (fie als

1) O. c. bl. 299.

2) V= Assurances Maritimes, No. 578, 579.

3) O. c. dl. VI. bl. 125.

-ocr page 80-

68

toonder de uitkeering vraagt, lasthebber van den verze-
kerde is, men denke slechts aan den commissionnair ter
plaatse van het kantoor der verzekeringmaatschappij, wien
de polis ter incasseering van het verschuldigde bedrag
toegezonden is, — maar dat als vereisclite te stellen, is
onjuist,

Is nu deze polis met de betalingsclausule aan order of
toonder een gewoon papier aan order of toonder? De
verzekeraar heeft door die clausule de verplichting op zich
genomen, om aan order of toonder uit te betalen de som,
die hij den verzekerde na de schade schuldig is. Dat
komt vrij wel overeen met den inhoud der gewone order-
papieren met de clausule: ,UEd, gelieve te betalen aan
A. of order" en met de gewone toonder-clausule: „betaal-
.baar aan toonder," Maar omdat de polis de overeenkomst
van verzekering constateert, kan toch altijd van den order
des verzekerden of van den toonder gevorderd worden,
dat hij bewijze, dat de verzekerde, op het oogenblik van
de ramp, interest bij het verzekerde voorwerp had. Dat
zou men als een bezwaar tegen de bovengenoemde gelijk-
stelling kunnen beschouwen. Toch is er eene andere
reden, waarom Lewis 1) deze polis geen toonderpapier
kan noemen: ,Die Police wird dadurch nicht zu einem
Inhaberpapier; denn der Versicherer hat alsdann zwar
das Recht, ohne weitere Legitimationsprüfung an den
Vorzeiger der Police zu zahlen, ist aber auch befugt, die
Zahlung so lange zu verweigern bis der Präsentant den

1) 0, c, bl, 170

-ocr page 81-

69

Nachweis seiner Legitimation vollständig geführt hat.
Eine Police dieser Art gehört zu den Lcgitimitätspapiercii.
Nicht anders liegt die Sache, wenn die Police die Inha-
berclansel enthält----" Dus als de verzekeraar niet ver-
trouwt, dat de toonder te goeder trouw eigenaar van do
polis geworden is, dan kan hij de betaling uitstellen, tot-
dat hij op dat punt zekerheid verkregen heeft. Bij eene
polis betaalbaar aan order, welke clausule gewoonlijk
alleen voorkomt in eene polis, waarin de verzekerde b\\)
name is aangewezen, zal hij die kunnen verkrijgen door
na te gaan, of de reeks van endossementen sluit. En bij
de polis, aan toonder betaalbaar, is ook gemakkelijk
te weten te komen, of men met een houder te goeder
trouw to doen heeft, men kan dat bv. aan den verzekerde
vragen. Het nut vau de order- of toonder-clausule, als
men do polis, waarop ze voorkomt, als legitimatiepapier
beschouwt, is dus, dat de verzekeraar bevryd wordt van
oen onderzoek naar do qualiteit van den houder.

De door Lewis verdedigde meening wordt vrij algemeen
gehuldigd. De beschouwing van do polis aan order of
toonder als legitimatiepapier, kan echter alleen opgaan,
als uitdrukkelyk in do polis staat, dat die clausule den
houder legitimeert tot ontvangst van de verzekerde som,
maar den verzekeraar niet verplicht tot uitkeering daarvan,
op eenvoudig vertoon van het stuk. Maar daar ik hier
gesproken heb over de clausules „betaalbaar aan A. of
order" en „betaalbaar aan toonder," zonder meer, kan ik
met die meening niet modegaan.

Eene in hoofdzaak juiste beoordeeling vond ik in de

-ocr page 82-

70

Pandectes Belges 1). Al wordt deze quaestie behan-
deld bij de zeeassurantie, hare toepasselijkheid op andere
polissen, het algemeen beginsel, wordt reeds vroeger 2)
erkend. De polis aan toonder gaat over door eenvoudige
overgave van hand tot hand. „Les règles des titres au
porteur,"\' zoo heet het verder, „ne sont applicables, en
matière d\'assurances, que sous certaines restrictions."

Dus de algemeene regels voor toonderpapier zijn toe-
passelijk. En waarom onder zeker voorbehoud? Omdat
we hier te doen hebben met de overeenkomst van assurantie.
Het belang bij de verzekerde goederen moet bewezen zijn en
dat is, volgens de schrijvers, voldoende bewezen bij eene
polis aan order door de overlegging van een cognossement
aan order, dat aan hem geëndosseerd is, door wien (hit
^bewijs moet geleverd worden. Dat laatste voor rekening
van de schrijvers, maar hun uitgangspunt blyft juist.

De verzekeraar heeft tegen den toonder al de excepties
voortspruitende uit het papier. Dat wordt ook gezegd in
de Pandectes Beiges. En terecht!

Maar die polis is een papier aan toonder, waarbij andere
excepties, die de debiteur zou kunnen inroepen, vervallen.
Zqo bv. de exceptie van compensatie, in het meergenoemde
werk behandeld 3) : „En admettant le payement au por-
teur, les assureurs renoncent à la (i. e. la prime non
f

payée) recouvrer de ceux, qui sont devenus cessionaires
de la police."

1) 0. c. Ve Assurances Maritimes, No. 563 sqq.

2) 0. c. V" Assurances en général, No. 313.

3) V® Assurances Maritimes, No. 570.

-ocr page 83-

71

Resumeerende, kom ik tot de conclusie, dat de polis
met eene betalingsclausule aan order of aan toonder naar
Nederlandscli recht geoorloofd is en dat ze beschouwd
moet worden als order- of • toonderpainer, maar dat de
verzekeraar altijd de overlegging der „pièces justificatives"
kan vorderen, omdat de polis eene overeenkomst van ver-
zekering constateert.

III.

In korte trekken zyn in de twee vorige afdeelingen de
twee soorten van polissen aan order en toonder behandeld.
Men vindt vele punten van overeenkomst tusschen de
polis met aanduiding van den verzekerde door de order-
clausule of als toonder en de polis met de betalings-
clausule aan order of toonder. Beide zijn onderworpen
aan de algemeene regels voor verzekering in het W. v. K.
gegeven; om de vergoeding der schade van den verzekeraar
te kunnen vorderen, moet het belang van den verzekerde
by het verzekerde voorwerp bewezen kunnen worden, l)y
de eene soort, zoowel als by de andere; voor beide vormen
van de polis konden we aannemen, dat ze onder de gewone
papieren aan order en toonder gerekend mogen worden.

Het onderscheid tusschen de polis met aanduiding van
den verzekerde door de order- of toonder-clausule en de
polis met de betalings-clausule aan order of toonder, be-
staat hierin: Bij de eerste soort van polis is dengene, die
door het endossement, gepaard aan het houden van het
stuk, of door het houden van het papier, als eigenaar
daarvan wordt aangewezen,
de verzekeküe. Al de ver-

-ocr page 84-

1%

pliclitiugen, op verscliillende plcaatseii van liet Wetboek
van Koophandel den verzekerde opgelegd, zijn zijne ver-
plichtingen, al de rechten, die den verzekerde worden
toegekend, zijn zijne rechten. Om maar een voorbeeld te
noemen: hij zal in staat zijn, om als hij een gedeelte van
zijn belang onverzekerd liet, de verzekering aan te vullen.
Hij, die door de betalingsclausule aan order of toonder
op dezelfde wijze aangewezen wordt, als gerechtigd om
de betaling van de schadevergoeding te ontvangen, ver-
keert in geheel andere positie. De verplichtingen den
verzekerde opgedragen, blijven op dien persoon rusten,
want de geendosseerde of de toonder wordt
niet de ver-
zekerde.
Zijn recht bestaat enkel en alleen in het vorderen
van de verzekerde som, bij eventueele schade aan het ver-
zekerde voorwerp overkomen. De order- of toonderclausule,
die den verzekerde aanwijst, dient om terstond een ander
dan den eersten verzekerde, als verzekerde aan te wyzen;
daarentegen begint de betalingsclausule aan order of
toonder eerst te werken, nadat er schade geleden is. Vóór
dien tijd kan ze geen dienst doen, want de verplichting,
om de verzekerde som te betalen, ontstaat eerst voor den
verzekeraar op het oogenblik van de ramp,

Molengraaff is tot nu toe de eenige schrijver by
wien ik met zooveel woorden de onderscheiding der po-
lissen aan order of toonder vond. Toch schijnt het, dat
ook Voigt 1) de mogelijkheid gevoeld heeft om eene
onderscheiding te maken, waar hij spreekt over de praktijk,

1) O, c. bl, 70.

-ocr page 85-

73

om door middel van een endossement eene polis op naam
over te dragen. Hij zegt daar: „Dem auf einer Police
vollzogenen Indossament legt man die Wirksamlieit einer
ausreichenden Legitimation des Indossatars zur Geltend-
machung des Versicherungsrechtes bei. Der Indossirung
kann die Uebertragung des Versicherungsrechts au den
Indossatar zum Zwecke der Geltendmachung für dessen
eigene Rechnung, ihr kann aber auch ein bloszes Incas-
somandat zu Grunde liegen." Zijne mandaatstheorie daar-
gelaten, is de schryver hier op een goeden weg. Over
eene polis aan order durft hy niet te spreken, maar het
eiulossement van de polis op uaam, kan, volgens hem, ten
doel hebben de overgang van het recht uit de overeen-
komst van verzekering, dus om een verzekerde aan te
wijzen, of het kan dienen, om, den verzekerde buiten reke-
ning gelaten, iemand te machtigen, om de betaling der
schadevergoeding te ontvangen. Het is te betreuren, dat
deze geleerde «ich niet verder op dit gebied begeven heeft.

-ocr page 86-

HOOFDSTUK III,

het veeband tusschen de yerzekeking vook rekening van wien
het aangaat en de verzekering aan toonder,

lu het eerste lioofdstuk van mijn proefschrift, begon ik
met een onderwerp, dat op het eerste gezicht geen deel
uitmaakt van hetgeen behandeld zou worden. Ik wees er
echter toen reeds op, dat er een nauw verband bestaat
tusschen eene polis met de clausule „voor rekening van
wien het aangaat" en polissen aan order en aan toonder.
• Tot nu toe kon ik dat verband nog niet nader aanwijzen,
maar thans, nu die beide polissen door mij zijn nagegaan
en ik mijne meening over hare rechtsgeldigheid met be-
scheidenheid kon uitspreken, nu kan ik over dat verband
eenige korte opmerkingen maken.

De in het eerste hoofdstuk behandelde clausule was de
op de beurspolis voorkomende: „Wij ondergeschrevenen
verzekeren aan U, N". N., of die het anders geheel of ten
deele zoude mogen aangaan," waarbij de naam van den
verzekeringnemer, N. N,, in de polis genoemd wordt. Ook
komt voor de verzekering „voor rekening van wien het
aangaat,"
Avaarbij zulks niet het geval is. Evenzeer als de
verzekering met de beurspolis-clausule is de verzekering
voor rekening van wien het aangaat, eene verzekering,
voor eigen of vreemde rekening gesloten. Die clausule

-ocr page 87-

75

op eene polis stelt den verzekerde in staat om, wanneer het
belang bij het verzekerde voorwerp aan iemand anders is
overgegaan, dezen tot verzekerde te maken. Datzelfde vinden
we bij eene polis aan toonder. Natuurlijk kan ik hier alleen
bedoelen eene polis, waarin de verzekerde door de toonder-
clausule wordt aangeduid.

De betalingsclausule aan toonder, die juist dikwijls voor-
komt in de polis van eene verzekering voor rekening van
wien het aangaat, dient nooit tot aanwijzing van den ver-
zekerde, Als dus in dit hoofdstuk de uitdrukking: polis
aan toonder, kortheidshalve gebruikt wordt, dan beteekent
dat: polis met aanduiding van den verzekerde als toonder.

De polis aan toonder nu, stelt ook den verzekerde in staat,
om wanneer het belang bij het verzekerde voorwerp aan een
ander is overgegaan, dezen, door eenvoudige overgave van
het stuk, tot verzekerde te maken. Vergelijken wc dc
functie van de polis met de clausule „voor rekening van
wien het aangaat", met die van de polis aan toonder, dan
blijkt, hoe nauw het verband tusschen beide is: ze staan
namelijk als gelijken naast elkander. De polis met de
beurspolis-clausule „N. N. voor rekening van wien het
aangaat", is golyk aan de polis „aan N. N. of toonder".
D(! verzekering voor rekening, van wien het aangaat, is
gelijk aan de verzekering aan toonder.

Dat blijkt reeds daaruit, dat Mr, Kis tl) de verzekering
aan toonder op dezelfde gronden bestrijdt als de verzeke-
ring voor rekening van wien het aangaat.

1) O. c. bl. G8.

-ocr page 88-

76

Mr. Holtius 1) laat, zooals we zagen, de assurantie
aan toonder niet toe, maar erkent zelf, dat waar ze toege-
laten is, ze beschouwd moet worden, als eene verzekering
voor rekening van wien het aangaat. Deze stelt hij gelijk
met de clausule: „Titius voor eigen of vreemde rekening".
De laatste clausule erkent hij als geldig; hij noemt de
verzekering aan toonder daaraan gelijk, — daarom is het
ons hier te doen — maar dan moet hy immers de ver-
zekering aan toonder ook geoorloofd achten.

Mr. Levy 2) geeft eene juiste uitdrukking voor het
verband tusschen beide vormen van verzekering. De ver-
zekering voor rekening van wien het aangaat noemt hij
de tweelingzuster van de verzekering aan toonder. Geheel
gelyk zijn ze niet, maar uiterlijk gelijken zij zooveel op
•elkaar, dat men ze moeielyk van elkaar onderscheiden kan.

Van de Fransche schryvers zijn er ook enkelen, die op
deze gelijkheid gewezen hebben. Indirect is dit gedaan
door Desjardins, als hij schrijft over
Aa Police française
sur facultés
3). Deze polis kan zijn betaalbaar aan toonder,
de houder wordt dus niet de verzekerde. Maar nu zegt
hij: „par la tradition de la police il devient
l\'assuré....
puisque celle-ci exprime qu\'elle est faite pour compte de
qui elle appartiendra." Dus omdat deze polis inhoudt
eene^verzekering voor rekening van wien het aangaat, staat
deze aan toonder betaalbare polis gelijk met eene polis,
waarin de verzekerde als toonder is aangeduid.

1) O. c. bl. 25.

2) O. c. op art, 788 A. D. II. 0.

3) O, c, VI bi, 125.

-ocr page 89-

77

Duidelijker nog iu Cauvet 1): „Ou décide générale-
ment, que la police doit être considérée comme faite au
porteur, lorsqu\'elle est stipulée pour compte de qui il ap-
partiendra, en ce cens du moins, que tout porteur de la
police et du connaissement, qui y est conforme, a le droit
de réclamer l\'indemnite!" Dat laatste natuurlijk in dc
hoedanigheid van verzekerde. Schrijver verzuimt daarop
te wyzen, omdat hij alle polissen aan toonder over eon
kam scheert.

Toch is er nog eenig verschil tusschen de tweelingzus-
ters, niet alleen uiterlyk, maar ook innerlijk. Bij de ver-
zekering, waarby do verzekerde is aangeduid als toonder,
is de verzekerde, hy, die de polis heeft. Wil hy de uit-
keering van de goloden schade genieten, dan zal do ver-
zekeraar iiem kunnen opleggen het bewys, dat hy belang
had in het verzekerde voorwerp op liet oogenblik van do
ramp. Bij de verzekering voor rekening vau wieu het
aangaat, is de ver/okerdo, hy, die op hot oogenblik dat
de schade ontstond, belang by hot verzekerde voorwerp
had, maar om zijne aanspraken tegen den verzekeraar te
kunnen doen golden, moet bij de polis overleggen.

Praktisch maakt dat geen onderscheid. In beido ge-
vallen eischt de verzekeraar overlegging van do polis
en
het bewijs van het belang.

De vraag of hot bezit van dc polis, waarin eene verze-
kering is onderschreven aan A., of wien het anders geheel
of ten dooie zou mogen aangaan, den houder tot vcrze-

1) O. c. dl. II No. 446.

-ocr page 90-

78

kerde maakt, is door den Nederlandsclien rechter toestem-
mend beslist, bij een vonnis van de Arr. Rechtbank te
Amsterdam van 10 April 18G8 1).

De feiten waren als volgt: Zekere E. Bartelink bad
eene verzekering gesloten; nit de polis bleek, dat ze was
aangegaan voor den genoemde of wien het zoude mogen
aangaan. Ze werd geëndosseerd aan A. Prins. Deze wordt
door de Eischeres, de verzekeringmaatschappy, opgeroe-
pen in rechten, om zich te hooren veroordeelen tot het
benoemen van een scheidsman, welke verplichting Barte-
link op zich genomen had. Gedaagde werpt de exceptie
op, dat hij niet verplicht is, een scheidsman te benoemen,
omdat de overeenkomst van verzekering niet met gedaagde,
maar met zyn endossant E. Bartelink gesloten was, en
eene polis van assurantie niet vatbaar is voor endossement.
De rechtbank overwoog:

. „dat daar de feiten tusschen partijen vaststaan, de al
of niet ontvankelijkheid der ingestelde vordering alleen
afhankelijk is van de beslissing der vraag, of bij eene
verzekering in voege als hierboven is vermeld, het bezit
van polis en cognossement den houder ten aanzien der
verzekeraars doet treden in de rechten van den oorspron-
kelijken verzekerde;

„dat die vraag toestemmend moet worden beantwoord,
zoolang niet wordt beweerd, veelmin bewezen,\'dat de
houder is in het onrechtmatig bezit dier stukken was;

1) Weekblad van het Eecht No. 3003. Cf. ook: Magazijn van
Handelsrecht, Jg. 1868, bl. 182.

-ocr page 91-

79

„dat toch, weliswaar, de verzekering oorspronkelijk ge-
sloten is met den heer Bartelink, maar door de daarbij
gevoegde woorden „of die het anders geheel of ten deéle
zou mogen aangaan," met wijziging der wettelijke bepaling
van art, 2G3 W. v, K,, dezen de bevoegdheid is verleend
zyne regten over te dragen;

„dat tot bewijs der overdracht, met afwijking van het
bij art, 668 B. W. vastgestelde, is bepaald, dat zonder eenig
ander bewys van eigendom of order, voldoende zoude zyn
de productie van polis en cognossement, zoodat in deze
overbodig is, de vatbaarheid van eene polis voor endosse-
ment te onderzoeken ,.,,"

De tweede der genoemde overwegingen is eene indirecte
bevestiging van den door my voor de polis aan toonder
aangenomen regel, dat de toonder der polis de rechtmatige
houder moet zyn.

De derde overweging erkent het recht van den ver-
zekerde, om zyne rechten over te dragen, omdat de polis
de clausule inhoudt, „of die het anders geheel of ten
deele zoude mogen aangaan." Als die clausule de be-
voegdheid tot overdracht verleent, dan staat ze gelyk met
de toonder-clausule, aan welke dezelfde beteekenis vast-
geknoopt is,

Oin het arrest, waarby dit vonnis bevestigd is, te kunnen
heoordeelen, moet nog het volgende, wat betreft de feiten,
medegedeeld worden. De polis hield nog in, dat zonder
hewijs van eigendom of order, voldoende zou zyn de
productie van polis en cognossement. Het cognossement
Was aan order, maar was niet geëndosseerd; de polis droeg

-ocr page 92-

80

in verso de woorden: „voor mij aan den lieer A. Prins te
Amsterdam, November 18G7".

\'Dat arrest is uitgesproken door bet Hof van Noord-Holland,
den 29 Juni 1879 1), en daarin wordt overwogen:

„dat die verklaring, beschouwd als endossement op de
polis, overbodig is om den geïntimeerde (wanneer blijkt,
dat hij den eigendom van de verzekerde lading verkregen
heeft) ook recht op de assurantiegelden te verleenen, daar
de wet geene overdracht daartoe eischt; en voorts dat
endossement niet die rechtswaarde heeft, dat de verzeke-
raars zullen moeten geacht worden, zich reeds a priori ver-
bonden te hebben ten behoeve van een derde, aan wien
de polis bij endossement zal worden overgedragen, zooals
het geval is bij handelspapier, hetwelk door de wet is
verklaard overdraagbaar bij endossement;

„dat echter in casu het endossement, als bevattende de
verklaring vau den oorspronkelijken verzekerde, dat hy de
polis aan den geïntimeerde overdroeg, den geïntimeerde
strekt tot bewys der rechtmatigheid van het bezit van
het cognossement, dat niet aan den geïntimeerde blykt to
zijn geëndosseerd en waaromtrent dus anders de vraag zou
kunnen zijn, of de geïntimeerde als houder van een cog-
nossement luidende aan order, zooals het onderhavige,
zonder endossement wel als rechtmatig houder in den zin
van \'art. 507 W. v. K. zou kunnen worden beschouwd."

Een eigenaardige kracht wordt hier aan het endosse-
ment op de polis toegekend, het moet het verzuimde en-

1) Weekblad van het Recht. No. 3444.

-ocr page 93-

81

dossemenii op het cognossement vervangen. Dat doet niets
tot de zaak af. Uit de eerste der aangehaalde overwegin-
gen, blijkt dat het Hof tegenstander is van de leer, dat
het endossement op eene polis dezelfde waarde heeft als
dat op handelspapier. Maar ik meen, dat hier verzuimd
is op te merken, dat de. polis niet aau order gesteld was,
zoodat ze niet met papieren aan order vergeleken mocht
worden. Dat dat endossement bovendien overbodig was
om art. 2G3, is in dit geval juist, maar tot myne ver-
wondering is er in het arrest niet op gewezen, dat door
de verzekering te nemen voor rekening van wien het aan-
gaan zou, de polis reeds voor overdracht van hand tot
hand vatbaar was, terwijl dat toch in het vonnis a quo
uitdrukkelyk gezegd is. In het algemeen is het vonnis a
\'luo duidelyker eu juister dan het arrest, dat het heet te
bevestigen.

Ten onzent is ook beslist, dat het endossement op de
polis een blanco-endossement kan zyn; de houder van
eene polis, aldus geëndosseerd, wiens belang by het ver-
\'\'-ekerde voorwerp genoegzaam blykt, is evenzeer gerechtigd
tot het vorderen van de schadevergoeding. Er Avas eene polis
afgegeven ten name van den endossant of wien het geheel
of ten deele zoude mogen aangaan. Ten opzichte van eene
fiuaestie over die in blanco geëndosseerde polis, overwoog
\'Ie Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam bij haar vonnis
^aii 28 Juni 1875 1):

»dat reeds bij eene gewone verzekering de eigendoms-

1) Weekblad van het Hecht. No. 3875.

-ocr page 94-

82

overdraclit van de verzekerde voorwerpen de verzekering
ten voordeele van den nieuwen eigenaar doet loopen, doch
wel is waar, slechts voor zoover schaden betreft, opgekomen,
nadat die voorwerpen ten bate of schade des nieuwen
eigenaars is gekomen, doch, volgens datzelfde art., tenzij
het tegendeel bedongen zij tusschen den verzekeraar en
de verzekerden;

„dat de verzekeraar juist dit laatste blijkt gedaan te
hebben, door de polis niet enkel ten name van de H.H. van
Hoorn en Co nip., maar ook van hem, wien het geheel
of ten deele zoude mogen aangaan, te stellen, waarbij alzoo
uitdrukkelijk aan de verzekerden is overgelaten om hun
belang en vordering uit die polis aan een ander af te staan;

„dat, al moge nu de handteekening in blanco, door die-
zelfde H.H. op de polis gesteld, hoe gebruikelijk ook in
den handel, geen endossement, hoedanig de wet niet kent,
met de gevolgen daarvan teweegbrengen, zij althans het
bewijs oplevert, dat die H.H. de polis alzoo uit hapdeii
gevende, van hunne aanspraken daaruit tegenover de assu-
radeuren hebben afgezien;

„dat dan ook onder die omstandigheden der gedaagden
(d. z. de verzekeraars) bewering, dat zij aan der eischers
vordering gehoor gevende, gevaar zouden lóopen, later
ijogmaals door de oorspronkelijke verzekerden te worden
aangesproken, ^^onaannemelijk is voorgekomen en zij zelve
alzoo geen belang hebben om der eischers belang te
betwisten."

De tweede der genoemde overwegingen in verband met
de vierde geelt weer de juiste leer: door de polis te stellen

-ocr page 95-

83

voor rekening van wien liet aangaat, is den verzekerde de
bevoegdheid verleend zijne rechten en zijn belang over te
dragen op een ander, waarna hij zelf geen rechten uit de
polis meer heeft. Daarmee is de gelijkheid met de polis
aan toonder uitgesproken. Of het nu juist is, zooals de
derde overweging inhoudt, dat het blanco-endossement het
bewijs oplevert, dat de verzekerde van zyne aanspraken
afziet, dunkt mij twijfelachtig. In elk geval maakt het
bovenstaande dat blanco-endossement overbodig.

Dat vonnis is grootendeels op feitelyke gronden ver-
nietigd door het Hof van \'sGravenhage by arrest van
9 Oct. 187G 1). Hoewel het vonnis a quo inhield, dat door
de clausule „voor rekening van wien het aangaat" het
recht wordt gegeven\' om verzekering en belang over te
dragen, schynt de rechtbank zich niet te hebben over-
^iiigd, dat het belang was overgegaan, of althans moet dat
twyfelachtig geweest zyn, want het arrest houdt o. a. do
volgende overwegingen in:

fldat door de geintimeerde zelfs niet is beweerd, dat zy
op het oogenblik, dat de schade opkwam, belang had by

liet verzekerde voorwerp.....

»dat alzoo de • geintimeerde, volgens hare eigene voor-
stelling van zaken, niet kan geacht worden te behooren
tot hen, „die het anders geheel of ten deele zoude mogen
•\'^\'ingaan" waaronder alleen zijn te verstaan zy, in wier
\'jelang de verzekering gesloten werd en waaronder zeer
\'-eker niet kunnen gerekend worden degenen, die ten tijde

Rcchtsgeloord Bijblad, 1877, B. bl. 225.

-ocr page 96-

84

van het opkomen der schade geen belang hadden bij het
voorwerp, dat verzekerd werd, weshalve baar geintimeerde,
de bevoegdheid moet worden ontzegd, om zelfstandig
krachtens de, blijkens de ten processe overlegde polis,
tusschen W, v. Hoorn en Co., ook in het belang van
hen, die het anders geheel of ten deele zou mogen aangaan,
en de appellanten gesloten assurantiecontract, in rechten
op te treden;

,dat de geintimeerde evenmin de appellanten tot ver-
goeding van niet door haar, maar door anderen geledeue
schade kan aanspreken, wijl zij houdster is van de bedoelde
polis, daar het eenvoudig bezit vau die polis niet aantoont,
dat zy ook in de rechten is getreden, die de oorspronke-
lijke verzekerden uit de door hen geslotene overeenkomst,
tot bewijs waarvan die polis is gemaakt, tegenover dc
appellanten als verzekeraars, zouden kunnen doen gelden."

Dus ook bij de verzekering voor rekening van wien het
aangaat, geen verzekering zonder belang bij het verzekerde
voorwerp, wordt door dit arrest terecht aangenomen. En
evenmin als eene polis aan toonder kan overgaan aan een
ander, zonder dat het belang mede overgaat, kan de over-
gang van de polis met de genoemde clausule alleen, over-
gang van de rechten van den verzekerde tengevolge hebben,
zoodat het den verkryger niet geoorloofd is in rechten op
te treden op eigen naam.

Toch is onjuist, dat in dit arrest het blanco-endossement
niet als legale overdracht van het vorderingsrecht uit het
verzekeringscontract beschouwd wordt. En daarom moest
niet overwogen zijn: ,dat de geintimeerde alleen dan tot

-ocr page 97-

85

bet instellen barer vordering zoude zijn gerechtigd geweest,
wanneer de beeren W. v. Hoorn en Co. hun vorderings-
recht, voortspruitende uit de door hen met de appellanten
gesloten overeenkomst, aan haar op de bij art. G68 B. W.
voorgeschreven wijze hadden overgedragen, zijnde ten aan-
zien van rechten uit het assurantiecontract voortvloeiende\'
geene andere wijze van overdracht bepaald."

De redeneering van deze overweging gaat in geen geval
op, want cessie staat ten deze gelijk met blanco-endosse-
ment. Beide zijn wijzen van overdracht van een vorde-
ringsrecht, het blanco-endossement is wel degelijk eene
legale overdracht. Maar evenmin als iemand ten eigen
name eene verzekering kan aangaan, zonder dat hy belang
hij bet verzekerde voorwerp heeft, evenmin kan degene,
aan wien door een blanco-endossement de polis is overge-
dragen, de rechten uit de polis doen gelden, zonder dat
hy zijn belang aantoont.

-ocr page 98-

HOOFDSTUK IV.

de polis van levensverzekering aan order of toonder.

Tot biertoe beliaudekle ik in dit proefschrift de polis-
sen aan order of toonder, die zich kunnen voordoen bij
alle soorten van verzekering, behalve bij de levensverzeke-
ring. Al die soorten van verzekering: brandverzekering,
transportverzekering, — waaronder de zeeverzekering eene
eerste plaats inneemt, — glasverzekering, veeverzekering, ver-
zekering tegen inbraak, tegen hagelslag, tegen waterlei-
dingschade, die alle kunnen wij samenvatten onder eene
groote groep,
schadeverzekering, waarvan in art. 250 W.
v. K. het speciale kenmerk uitgedrukt is: geen verzeke-
ring, zonder dat de verzekerde, op het oogenblik van de
ramp, belang in het verzekerde voorwerp heeft. Er moet
schade geleden zijn, wil de verzekerde het recht hebben
den verzekeraar aan te spreken tot vergoeding. De ver-
zekerde som is het maximum, waarvoor de verzekeraar
instaat; bedraagt de schade minder, dan is zyne verplich-

9

ting tot uitkeering naar evenredigheid minder.

De levensverzekering kan niet tot die groote groep ge-
rekend worden. Eigenlijk heeft ze met schadevergoeding
alleen den naam gemeen; hare juridische beteekenis is
eene geheel andere. Het schijnt mij daarom noodzakelijk
toe, aan dit onderwerp een afzonderlijk hoofdstuk te wijden.

J

-ocr page 99-

87

Bij de samenstelling van liet W. v. K. heeft men niet
veel aandacht gewijd aan dit onderwerp. Geen wonder!
De levensverzekering had in dien tijd nog maar een gc-
ringen omvang; de meeste Nederlandsche Maatschappyen
van Levensverzekering zijn opgericht na 1838. De art.
302—308 W.
v. K. geven dan ook slechts enkele flauwe
trekken van eene instelling, die thans overal doordringt
en in alle klassen der maatschappy hare hoogst nuttige
werking doet gevoelen. Bij de behandeling in de Tweede
Kamer is de levensverzekering ter sprake gekomen, toen
art, 32, titel IX, boek I van het ontwerp van 1825 (onge-
wijzigd aangenomen, thans art 2G8) aan dc orde was. De
heer Sypkens heeft toen, in zijne redevoering van 2G
Maart 1826 1) de meening licstrcden, dat dq waarde van
het leven onwaardeerbaar en gcvolgelijk geen voorwerp
van handel is, met dc bewering, „dat niet het leven ver-
zekerd wordt, maar wel het nadeel, dat de dood toebrengt
aan een\' derde; het leven wordt geen voorwerp van handel
voor den verzekeraar, hij staat alleen in voor de schade
van derzelver verlies". Uit dc ongewyzigde aanneming van
het art, na deze woorden van den heer Sypkens, blykt
voldoende, welke beteekenis in 1820 de Avetgever aan do
levensverzekering gaf.

Hoewel men l)ij de herziening in 1835 het bezwaar van
eene dergelijke opvatting voelde, blijkende uit do vrees
voor de toepasselijkheid van sommige bepalingen, bv. art.

op levensverzekering, bleef de ontworpen wet onge-
wijzigd. De plaats, waarop wo haar thans in het W. v, K.

1) Voorduin: O, c., dl, IX, bl, 219.

-ocr page 100-

vinden, in éénen titel met de brandverzekering en de ver-
zekering tegen de gevaren, waaraan de voortbrengselen
van den landbouw te velde onderhevig zijn, maakt de
meening van den wetgever, dat we hier met eene gewone
verzekering te doen hebben, nog duidelijker.

Met die opvatting van de overeenkomst van levensver-
zekering hebben vele Nederlandsche geleerden zich kunnen
vereenigen. Kist geeft de duidelijk sprekende definitie 1):
„Levensverzekering is verzekering van het belang, dat een
of meer personen hebben bij het leven van een ander."
Iets verder de uitwerking daarvan: „De wet vordert voor
eene geldige levensverzekering, behalve de vereischten voor
andere verzekeringen gevorderd, te weten: overeenkomst,
belang, gevaar en premie, nog een vyfde vereischte, namelyk
een bepaalden tyd. Wat dat verzekerde belang is en hoe
het gewaardeerd moet worden, is bovendien de inhoud van
hoofdstuk II van dit onderwerp.

Holtius 2) meent zelfs, dat door art. 302 W. v. K. nog
meer de nadruk gelegd wordt op het vereischte belang,
hoewel de hoofdregel van art. 250 reeds voldoende ware
geweest. Het is voor den verzekerde een bloot zedelyk
belang, terwyl het geldbelang bij een derde aanwezig is.

Evenzoo Diephuis 8): „In het algemeen houdt de wet
ook voor deze verzekering het beginsel vast, dat belang
eéne noodzakelyke voorwaarde is van haar geldig bestaan
en hare werking."

1) O. c., dl. IV, bl. 108.

2) O. c., dl. III, ad. art. 302, bl. 384.

3) O. c., dl. III, bl. 195,

-ocr page 101-

89

En zoo zijn er nog velen, die aan de leer van liet interest
vast houden; ik noemde alleen de voornaamste schrijvers.

De wet verraadt echter twijfel in dezen, waar ze in art.
305 de begrooting van de verzekerde som aan partijen
overlaat, eene bepaling, die al heel slecht strookt met
bet karakter van schadeverzekering, waar de verzekerde
som nooit hooger mag zijn, dan het beloop van de waarde
of het wezenlijk belang, gelijk art. 253 al. 1 zegt. By de
levensverzekering is de verzekeraar verplicht om de ver-
zekerde som uit te keereu, ook al kan hij bewyzen, dat
de dood van den verzekerde den belanghebbende geene schade
berokkend heeft. IToc dit te rijmen met de definitie van
schadeverzekering in art. 246 gegeven?

Dit is een sterk argument tegen de meening van hen,
die uit het gebruik van het woord „belanghebbende\'\' in art.
302 en 303 de leer van het interest toepasselijk verklaren
op deze verzekering 1). Met dat woord wordt niet bedoeld,
hy, die belang by bet verzekerde voorwerp heeft, maar
degene, ten voordeele van wien do verzekering werken
^\'-al, wat daaruit zal blyken, dat, na den dood van don
verzekerde, hem de uitkeering wordt gedaan van do ver-
zekerde som.

Ook in het buitenland heeft de oude leer van hot belang
vele aanhangers. De verschillende meeningen in Frankrijk
worden zeer jiaist weergegeven door Herbault 2). We
moeten daarbij in aanmerking nemen, dat dc 0. d. C. over

1) Dit wordt o. n. bowocrd door Mrs. Asser, c. s , o. c., ad. art. 302.

2) P. Herbault: Traitó dos Assurances sur la vie, Paris 1877,
N". 46 sqq.

-ocr page 102-

90 .

dit onderwerp zwijgt, en dat men dus elke wettelijke
basis mist.

Sommigen nu beschouwen de levensverzekering, evenals het
W.
V. K., als eene overeenkomst van verzekering,waarbij het
verzekerde voorwerp is, het leven van den verzekerde 1).

Eenigszins daarvan afwijkend is de meening van den
genoemden schrijver zelf, die het eveneens eene overeen-
komst van verzekering noemt, „dont l\'objet est la réali-
sation d\'un capital déterminé, réalisation garantie contre
le risque d\'une mort prématurée 2).

Hoewel de levensverzekering ook onder de rubriek ver-
zekering brengende, is weer anders iiet gevoelen van Cou-
teau 3): „Cette assurance a pour objet de garantir un
capital, correspondant au chiffre de la prime, contre les
risques de la mortalité, au moyen de l\'association,\'\' d. w. z.
iiiet de betaling van die ééne premie door den verzekerde,
maar de som der premies, die eene „association" vormen,
maken het uitkeeren van een kapitaal mogelyk.

Anderen beschouwen deze overeenkomst als een con-
tractum sui generis, bestaande uit eene overeenkomst van
geldbelegging en eene overeenkomst van verzekering 4).

Ook het A. D. H. G. zwijgt over de levensver/ekering.
De daarin voorkomende bepalingen over zeeverzekering
worden door velen beschouwd als de grondslagen, waarop
alle ^verzekeringen moeten rusten. Voor de verschillende

1) Cf. do literatuur bij Ilorbault: O. c. N». 48,

2) O, c. No, 54.

3) E. Couteau: Traité des Assurances sur la vie, dl, I, N". 208.

4) Cf. de literatuur bij Ilorbault, N®, 52,

-ocr page 103-

.91

soorten van schadeverzekering is dat zeker juist. Maar nu
wil men die voorschriften ook toepassen op de levens-
verzekering. Hoe algemeen die opvatting is, blijkt uit de
volgende aanhaling van Malszl): „Es würde onraöglich
sein, die zahlreichen Urtheile aufzuführen, welche aiTsdrück-
lich oder stillschweigend der Meinung hxildigen, dasz
über allen einzelnen Versicherungsarten ein allgemeines
Princip der Versicherung steht, welches in dem codificirten
Seeassecuranzrecht eine besondere Anwendung gefunden
hat und eben deshalb aus demselben für jede andere
Versicherungsart zu schöpfen ist." Dat onder dio „Ver-
sicherungsarten" de levensverzekering begrepen is, zegt
schrijver duidelijk in den volgenden zin, waarin ze mot
))rand- en transportverzekering in één adem genoemd wordt.

Genoeg, om aan te toonen, dat de levensverzekering
door zeer velen met schadeverzekeringen op een l\\jn
gesteld wordt. De nieuwere meening is echter, dat we
hier iets geheel anders voor ons hebben. De naam van
de overeenkomst, de wyze, waarop de overeenkomst ge-
sloten wordt, de manier, waarop de Maatschappijen werken,
de vrees, om de overeenkomst als spel en weddingschap
gequalificeerd te zien, dat alles schijnt iiivloed gehad te
hebben op het vormen van die oude leer; maar al die
omstandigheden kunnen haar niet tot de juiste maken.

De levensverzekering is eene overeenkomst van geheel
anderen aard, omdat niet verzekerd wordt tegen een gevaar,

1) Dr. C. Malsz: Uoborsicht dor neueren Reclitsprccliung in nicht
\'öaiitimen Versicherungssachen, een opstel in Goldsclimidt\'s Zeit-
schrift für das Oesammto Handelsrecht, dl. XIH, bl. 51.

-ocr page 104-

.92

omdat er geen belang bewezen behoeft te worden. Dat
blijkt uit de voorwaarden, waaronder eene levensverzekering
gesloten wordt, voorwaarden van de maatschappij, die de wet
moeten aanvullen, gelijk art. 305 W. v. K. zegt. De maat-
schappij verbindt zich een zeker vooraf vastgesteld kapitaal
of eene vooraf vastgestelde rente, onder zekere voorwaarden,
te zullen betalen, maar niet om eene eventueele schade, door
eene toevallige, onzekere gebeurtenis veroorzaakt, te zullen
vergoeden. Hij, die de verzekering sluit, wil op het oogen-
blik van iemands dood, of als iemand op zeker oogenblik leef);,
over eene bepaalde som kunnen beschikken ten behoeve van
zichzelf, of ten behoeve van een ander. Het laatste geval doet
zich vooral voor in den vorm van eene levensverzekering,
ten behoeve van vrouw en kinderen. Dat voorbeeld heeft
voor een groot deel aanleiding gegeven tot de gelijkstel-
ling van schade- en levensverzekering. De dood van het
hoofd van het gezin, zoo redeneerde men, is een finantiëel
nadeel, dat door de uitkeering van de verzekerde som goed
gemaakt wordt. Maar zelfs in dat geval is het zeer goed
mogelijk, dat deze redeneering niet" opgaat. Wanneer het
hoofd van het gezin geruimen tijd niet meer in staat is
geweest, om in het onderhoud der zynen te voorzien, ter-
wijl daarentegen zijne verzorging, wegens ziekte als an-
derszins, een drukkende finantiëele last was, dan zal zijn
dood geen geldelijk nadeel, veeleer voordeel brengen. Hoe
kanjer dan nog sprake zijn van het vergoeden van schade
aan de overblijvenden ? Schade moet getaxeerd worden,
terstond na het oogenblik, dat de ramp plaats heeft ge-
had. Wanneer van te voren eene bepaalde som is vast-

-ocr page 105-

.93

gesteld, waarvoor de verzekeraar aansprakelijk is, dan be-
scliouwt de wet dat als een maxiinnin. Bedraagt de scliade
minder, dan betaalt de verzekeraar ook minder. Zelfs zij,
die vastbonden aan bet begrip interest bij de levensver-
zekering, zullen echter moeten toegeven, dat in elk geval
de maatschappij verplicht is, om de verzekerde som in
haar geheel uit te keeren. Men heeft nog getracht het
begrip schadeverzekering te redden, door te zeggen, dat
de levensverzekering dient om schulden te betalen, gele-
den verliezen te compenseeren, crcdiet te krygen, alles
gevallen, waarbij het belang op den voorgrond staat. Te-
recht zegt König 1) daarvan, dat dat de motieven kun-
nen zijn om eene levensverzekering aan te gaan, maar dat
deze niet het juridische karakter van de overeenkomst aan-
geven; dat doet alleen de rechtsbetrekking, waarin partijen
tot elkander komen te staan. Bij deze overeenkomst im-
mers verbindt zich de verzekeraar, eene bepaalde som uit
te betalen, zonder dat hy er rekening mee mag houden,
of hy daarmede het maximum van eene schade to vergoe-
den zal hebben.

De wetgever heeft dat uitdrukkelyk bepaald in art. 305
W.
V. K. en bij de behandeling van dat art. in de Tweede
Kamer is ook gezegd, dat ten opzichte van de toepasselijk-
lieid van den algemeenen titel van verzekeringsrecht op
dit onderwerp, zich allicht moeilykheden zouden voordoen.
Men wenschte eenige byzondere aanwyzing daaromtrent.
Het antwoord der Regeering luidde 2): „Verzekering op

D O, c. in Kndomann\'s Ilandbucli, III, bl. 781.

2) Cf. Voorduin, dl. IX, bl. 28G.

-ocr page 106-

Ö4

het leven is liet eenige kontrakt, waaromtrent geen bewijs
van liet belang, dat de verzekerde beeft, gevorderd kan
worden; omdat bet leven van een persoon eene onwaardeer-
bare zaak is, waaromtrent bet aan partijen moet worden
overgelaten, eene zekere som te bepalen."

Met dat antwoord is art. 305 verklaard, maar tevens
heeft de regeering daarmee haar eigen stelsel omver ge-
worpen, Indien geen bewijs van het belang gevorderd
kan worden, dan is dat vereischte een wassen neus. Partyen
zullen de uit te keeren som zoo hoog en zoo laagstellen,
als zij willen, zonder daarby ook maar eenigszins in het
oog te houden, of de vergoeding grooter of kleiner dan
de schade is.

Hoewel het kan voorkomen, dat men zich door levens-
verzekering tegen schade wil vrywarcu, — zooals bv. de
erediteur, die het leven van zyn schuldenaar verzekert, om
zeker te zijn, dat zijne vordering hem betaald wordt, —
behoort dat belang toch niet tot do essentialia der overeen-
komst. Wo moeton dus tot de conclusie komen: de overeen-
komst van levensverzekering is geen overeenkomst van
verzekering, maar een zelfstandig contract, dat door eigen
regelen moet geregeerd worden. En al zijn we voor hot

Nederlandsche recht aan de algemeene regolsvan verzekering

«

ook bij lovensvorzekering gebonden, de bepaling van art,
250 ^yordt indirect buiten toepassing verklaard door art.
305. Bestonden de artt. 302—308 W. v. K. niet, wat
misschien nog wenschelijker ware, dan hunne aanwezigheid,
ik zou ook voor ons recht niet aarzelen, de levensvorzokering
geheel af te scheiden vau de schadeverzokeing. Daartoe

-ocr page 107-

Ö5

kan ik mij beroepen op Molengraaff 1) en de door
liem aangehaalde schrijvers, die met hem de nieuwere
leer omhelzen, dat het sehadevergoedings-element bij de
levensverzekering ontbreekt. Toch gelooft hij zich te moeten
houden aan de wet, die door de plaatsing van de afdeeling
levensverzekering naast brandverzekering, de algemeene
bepalingen van dea titel wil toegepast zien op dit
onderwerp, voor zoover dit nl. gaat, waar art. 259 met al
zijne gevolgen buiten werking blijft.

Behalve over de kapitaalverzekering, die in de art. 302 —
308 bedoeld wordt, spreekt de wet ook over renteverze-
kering; deze wordt echter als een burgerlyk contract
beschouwd en in het B. W. onder de kansovereenkomsten
gerekend. Het is een contract, waarbij de schuldenaar
den rentehefïer gedurende een bepaalden tyd na een be-
paald tijdstip eene telkens terugkeerende uitkeering zal
doen. Lijfrente noemt de wet het; het is eene soort van
levensverzekering. De wet heeft, door deze twee contracten
op verschillende plaatsen der wet te noemen, gescheiden,
Wat byeen behoorde; door de levensverzekering op hare
tegenwoordige plaats te zetten, by elkaar gevoegd, wat
gescheiden behoorde te zyn.

Met die vormen, kapitaal- en rentoverzekering als hoofd-
typen, doet de levensverzekering zich in allerlei vormen
voor. De maatschappyen bieden dengene, die eene ver-
\'\'\'Ckering wil sluiten tal van combinaties van deze twee
soorten aan, het eene beter geschikt voor één geval, het

1) Pracadvioa in do Handelingen dor Ned. Jur. Ver. 1838. dl. I,
lil. 85.

-ocr page 108-

Ö6

andere voor eene andere bedoeling van den persoon mei
wien de maatschappij handelt.

Deze uitweiding over den aard van de overeenkomst van
levensverzekering, scheen mij noodzakelijk toe. De overeen-
komst toch wordt gesloten op dezelfde wijze als de overeen-
komst van verzekering, een mondeling contract is voldoende;
evenwel wordt altijd een bewijsstuk daarvan opgemaakt, dat
ook den naam van polis draagt. Die naam is noodzakelyk
in het stelsel van onze wet; beschouwt men ze niet als
verzekering, dan had men evengoed een anderen naam
voor dat stuk kunnen nemen. De polis van levensverzeke-
ring nu is eene oorkonde, in vorm gelijk aan de polis van
schadeverzekeringen; zij ook constateert eene overeenkomst,
maar eene overeenkomst van anderen aard. Dat verschil van
rechtskarakter van schade- en levensverzekering maakt het
noodig, afzonderlijk de vraag te behandelen, of polissen van
levensverzekering aan order of toonder geoorloofd zyn.

Al dadelijk doet zich een verschil van deze polissen met
de reeds behandelde zien, als we ons afvragen, of hierbij
ook de onderscheiding dient gemaakt worden tusschen de
polis met aanduiding van den verzekerde met de order-
clausule of als toonder en de polis met de betalings-clausule
aan order of aan toonder. Om daarop het antwoord te
kunnen geven, moet eerst vaststaan, wie by deze.overeen-
komst de verzekerde is. Over de terminologie is men het
nl. \'niet eens. Ik zal in hetgeen volgt de technische
termen in dezen zin gebruiken:
verzekeringnemer is degene
die de overeenkomst sluit,
verzekerde, degene van wiens
overlijden of in leven zyn het recht op de uitkeering

-ocr page 109-

.97

afhangt, verzehenngheiirder of bevoordeelde, degene die tot
ontvangst van de uitkeering gerechtigd is.

Nu behoeven we slechts oppervlakkig na te gaan, hoe de
overeenkomst gesloten wordt, om te zien, dat de verzekerde
nooit kan zijn aangeduid met de order-clausule of als
toonder. De verzekeraar neemt op zich, om eene vooraf
bepaalde som te betalen, nadat een bepaald persoon tot
zekeren leeftijd gekomen is, of na diens overlijden. Daar-
entegen wordt hem eene premie l)etaald, die vastgesteld
wordt naar gelang van de sterfte-statistiek, in de sterfte-tafels
aangegeven, en naar gelang van den heerschenden rentevoet.
Om zulk eene overeenkomst te kunnen aangaan, om te weten,
hoe groot liet bedrag van de premie zal moeten zyn, zal de
verzekeraar moeten weten, hoe oud de persoon is, op wiens
leven de levensverzekering genomen wordt. Ook zal hy
zich willen overtuigen, of die persoon gezond is, ofhy een
bedryf uitoefent, dat zyne sterftekans vermeerdert, of hy
iu eene streek woont, die als ongezond bekend staat, of
liÜ in gevaarlyke streken reist, in één woord, hy zal voor-
waarden stellen, naar gelang waarvan hy eene grootere of
mindere premie eischt. Natuurlyk, dat de persoon, die door
den geneeslieer onderzocht is, en die al de in de voorwaarden
aangegeven eigenschappen moet bezitten, by name aange-
wezen moet zyn; eene aanwyzing van den verzekerde door
order- of toonder-clausule is daarby eene onmogelykheid.

Wordt dat niet reeds gezegd in art. 304, 2°. W. v. K.?
^een, dat art. is een voorbeeld van de bestaande verwarring
de terminologie. Dat de wet onder verzekerde een ander
persoon verstaat, dan ik supra meende te kunnen aannemen.

-ocr page 110-

.98

blijkt uit het volgende nommer van datzelfde art., waar de
verzekerde bedoeld is.

Wat de wet dan onder den verzekerde verstaat, is twij-
felachtig. Holtius 1) spreekt van deu verzekerde, het
verzekerde lijf en dengene te wiens behoeve de verzekerde
som komen moet, en is dus blijkbaar van gevoelen, dat
met den verzekerde aangeduid is de verzekeringnemer.
Kist 2) echter zegt, terwijl hij verklaart, dat dergelijke
aanduiding niet bij name behoeft te geschieden, dat de
vermelding van „erven, echtgenoot en kinderen" of iets
dergelijks, voldoende is, om aan dat voorschrift te voldoeu.
Hij bedoelt er dus blijkbaar mede den verzekeriugbeurder.
Ik meen, dat dit laatste de juiste redeneering is.

In elk geval kan de naam van den verzekerde niet weg-
gelaten worden uit de polis; zelfs is het voorschrift van
art. 304, 3°. overbodig, omdat dit uit den aard der over-
eenkomst voortvloeit. Er blijft dus geene andere vraag
over, dan of de polis van levensverzekering met de beta-
lingsclausule aan order of aan toonder, geoorloofd is.

Onze wet houdt over dat onderïverp geene bepaling in;
de Nederlandsche schrijvers hebben er zich bijna niet mee
bezig gehouden. De Duitsche en de Erausche wetgeving
zwijgen evenzeer, de literatuur in die landen niet. Aan-
gezien nu hunne argumenten over de quaestio hier aan
de orde, niet steunen op wetsbepalingen, die van een uit-
drukkelijk toelaten of uitsluiten van de polis aan order
of aan toonder spreken en ze niet in stryd komen met

1) O. c. bl. 388.

2) O. c. bl. 117.

-ocr page 111-

Ö9

dergelijke bepalingen van onze wet, daar deze niet bestaan,
is er geen reden, waarom we van die sclirijvers geen ge-
bruik zouden mogen maken.

De betalingsclausule aan order of aan toonder kan op
twee verscliillende wijzen voorkomen in de polis van levens-
verzekering. Het kan zijn, dat de levensverzekering is
gesloten ten behoeve van een met name of qualitatief
aangewezen derde, maar dat de maatschappij zich het recht
voorbehoudt, om do uitkeering te betalen aan den toonder
van de polis, hetzü deze door een endossement of door het
houden van het stuk alleen, gelegitimeerd is. De maat-
schajipij ontlast zich zelve door die clausule, in de polis
opgenomen, of door eene daarmede gelyk staande bepaling
in de algemeene voorwaarden, van de verplichting om te
onderzoeken, of degene, die de uitbetaling vraagt, wel de
daartoe gerechtigd bevoordeelde is. \'

Het kan echter ook zyn, dat de bevoordeelde zelf wordt
aangewezen inde polis door eene order-of toonder-clausule.
Wat het verschil in rechtskracht is tusschen deze twee
soorten van polissen, zal duidelyk blyken, wanneer we de
verschillende wyzen nagaan, Avaarop de verzekeringbeurder
in de polis kan worden aangewezen.

Het is door niemand betwyfeld, dat de levensverzekering kan
worden genomen ten behoeve van een met
name in de polis
genoemden derde. Voor ons recht is dat uitdrukkelijk erkend,
Waar de wet spreekt over do overeenkomst van lyfrente,
iu art. 1815 B. W.:
„Zy kan gevestigd worden ten behoeve

Van een derde." Ook in art. 302 W. v. K. is de mogelyk-
heid van verzekering ten behoeve van een derde open-

-ocr page 112-

.100

gesteld. De woorden: „liet leven van iemand kan ten be-
hoeve van eenen daarbij belanghebbende verzekerd worden,"
brengen mede, dat die belanghebbende zoowel de ver-
zekeringnemer zelf, als een derde kan zijn. Maar moet de
bevoordeelde met name in de polis aangewezen zijn ? Neen,
zeer gewoon is, dat de polis inhoudt, dat de levensverzekering
gesloten is, ten behoeve van „mijne kinderen," „mijne,
echtgenoote\',\' of eene dergelijke aanwijzing. Dezen vorm
moet men geoorloofd achten, ook hier te lande, al schrijft
art. 304
2". van het W. v. K. voor, de vermelding van
den naam van den verzekeringbeurder, naar de uitlegging
supra gegeven. De voorschriften van dit art. zijn evemin
als die van het daarmee correspondeerende art. 256, op
straffe van nietigheid der polis voorgeschreven. Mr. Hol-
tius 1) is van oordeel, dat degene te wiens behoeve de
beloofde som komen moet, in genere of in specie moet
genoemd zijn, en hij acht het eerste voldoende. Daardoor
verklaart hij zich dus tot een voorstander van de geldig-
heid van de genoemde aanwijzing.

Zoowel by de polis, waarin de bevoordeelde met name.
is aangeduid, als waarin eene aanwyzing als „mijne erf-
genamen" staat — bij de laatste vooral in Duitschland —
komt nu voor, dat de maatschappy zich het recht voor-
behoudt, om de verzekerde som uit te betalen-aan den
door een endossement gelegitimeerden houder, of aan den
toonder van de polis. Zij heeft daartoe het recht, maar
is niet verplicht aan den toonder uit te betalen. Is zy

1) O. c. bl. 388. Evenzoo Mr. Kist, o. c. bl. 117.

-ocr page 113-

.101

niet zeker, dat degene, die de betaling vordert, daartoe
gerechtigd is, hetzij door zijne hoedanigheid van verzeke-
ringbeurder, hetzy doordat hy de gemachtigde van dien
persoon is, dan kan zij hem het bewijs opleggen, dat bij
werkelijk tot ontvangst van de uitkeering gerechtigd is.
Deze clausule kan, voor ons recht, geacht worden geschreven
te zijn met de bedoeling, dat partijen derogeeren aan de
bepaling van art. 1421, al. 1 B. W., waarin betaling alleen
geldig verklaard wordt, als ze geschiedt aan den schuldeischer,
zijn gemachtigde, of een door de wet of door den rechter
gemachtigd persoon.

Daarmede is de vraag beslist, of zulk eene clausule de
polis tot een order- of toonderpapier maakt, en dat wel
in ontkenncnden zin. Ware ze dat, dan zou er nooit
quaestie van kunnen zijn, dat dc verzekeraar van den
toonder bet bewijs van zijn recht kon vorderen. Dat lezen
we ook bij Lewis : ,die Lihaberklausel bat vielmehr
lediglich dio Bedeutung, dasz der Besitz des Papiers
alg
ausreichende Legitimation betrachtet Averden darf. Der
Versicherer kann dem Präsentanten der Police Zahlung
leisten, er kann aber auch von demselben fordern, dasz
er sich als Berechtigten oder Bevolmächtigton des Be-
rechtigten legitimiere...... Somit sind auch die Policen

mit der Inhaberklausel zu den Legitimationspapieren zu
rechnen." De polis, waarin do bevoordeelde bij name of
qualitatief is aangewezen, maar die betaalbaar is gesteld
aan order of toonder, is dus geen order- of toonderpapier,
rnaar legitimatiepapier. Het onderscheid bestaat daarin, dat

D O. c. bl. 171.

-ocr page 114-

.102

het toonderpapier bewijsmiddel is in handen van iederen
volgenden eigenaar, terwijl bij legitimatiepapier de debiteur
het houden van het papier als bewijsmiddel kan aannemen,
maar ook van elders nader bewijs kan vorderen.

Diezelfde meening verkondigde Malsz 1) en tot staving
daarvan haalt hij eenige Duitsche en Zwitsersche vonnissen
aan, waarvan ik hier overneem het vonnis van het Amts-
Gericht te Frankfurt a. M. van G Mei 18G8, dat luidt:
„Dem Stadtgericht musz darin beigestimmt werden, dasz
an den Inhaber zahlbare Lebensversicherungs-Policen, wie
die hier in Rede stehende, den reclitlichen Charakter
eines eigentlichen Inhaberpapiers nicht besitzen. Solche
Policen gehören vielmehr zu den uneigentlichen Inha-
berpapieren, sie sind ilirem Wesen nach Legitimations-
urkunden, welche einerseits den Inhaber berechtigen von
dem Schuldner, dem Versicherer, die darin ausgesprochene
Summe zu erheben und andererseits, im Interesse des
Schuldners, die Legitimationsprüfung erleiclitern." Het
aan order of aan toonder betaalbaar stellen, dient dus,
volgens dit vonnis ook om het bewijs van de legitimatie
te vergemakkelijken. Tereclit volgt in het genoemde
vonnis: „Es kann aber der Versicherer einem dritten
Inhaber alle Einreden aus der Person des ursprünglichen
Versicherten entgegensetzen." Dat kan hy, omdat de
toonder, als hij niet de bevoordeelder zelf is, door dengene,
ten^ehoeve van wien de verzekering genomen is, gemachtigd
is, om de uitkeering te ontvangen.

1) O. c, in Ooldsclimidt\'s ZcitscTirifc. blz. 486, sqq.

-ocr page 115-

.103

Deze clausule behandelt ook Ehrenberg 1). Hij zegt
van de toonderclausule: „Durch sie wird die Police nicht
zum Inhaberpapier, sondern nur zum sogenannten Legiti-
mationspapier, und auch dies im Zweifel nur zu Gunsten
des Versicherers." Als de verzekeraar geen reden heeft,
om te twijfelen aan de goede trouw van dengene, die de
polis aanbiedt om de betaling te ontvangen, dan is hy
gerechtigd om aan dien houder te betalen, zonder dat hij
daartoe verplicht is. Behalve om het bewijs van de over-
dracht te vergemakkelijken, dient de clausule om te maken,
dat van die "overdracht geen kennis behoeft te worden
gegeven aan den ver/.ekeraar. Daarom acht hy deze polis
hijzonder geschikt, om in pand te worden gegeven, volgens
den regel van art. 309 A. 1). H. G. Dit laatste is niet juist,
l^e legitimatie-clausule dient nooit om overdracht van het
recht uit de polis te vergemakkelijken. Het kan zijn, dat
Ehrenberg bedoelt, dat het eene gemakkelijke wyze is,
om iemand te machtigen tot ontvangst van de verzekerde
som, door hem alleen het stuk in handen te geven.

De tweede manier, waarop de bevoordeelde kan worden
aangewezen, is door cessie van de polis. Vooral by Fransehe
schry vers lezen we daarover. We moeten evenwel terstond
in het oog houden, dat cessie van de polis door den ver-
zekeringnemer in de praktyk niet voorkomt, omdat deze
een veel eenvoudiger middel tot zijne beschikking heeft\'
»1- om op het stuk zelf een ander in de plaats te doen
stellen van den oorspronkelijken bevoordeelde. Wel kan

1) Das Vcrsiclierungsrccht, bl. 473.

-ocr page 116-

.104

voorkomen cessie van de polis door den eersten bevoordeelde

0

aan een volgende, wanneer de eerste bevoordeelde bet\'
stuk in handen heeft. De polis is eene onderhandsche
akte, die inhoudt, dat de verzekeraar onder bepaalde voor-
waarden eene bepaalde som zal betalen. Volgens den
regel van art. 668 B. W., kan een dergelijk stuk, eene
schuldvordering, die niet aan toonder luidt, worden over-
gedragen aan een derde door middel van"eene onderhandsche
of authentieke akte, waarbij de rechten uit de schuld-
vordering aan een ander worden overgedragen, een akte
van cessie.

De mogelijkheid om eene polis van levensverzekering
over te dragen, wordt ontkend door hen, die in het
tusschen den verzekeringnemer en den verzekeraar gesloten
contract, eene overeenkomst van verzekering zien. Deze
zou niet kunnen overgaan, indien niet tevens het belang
•bij het verzekerde voorwerp overgedragen werd. Het ver-
zekerd belang, het leven van den verzekerde, is echter niet
voor overdracht vatbaar.

Ernstiger is de tegenwerping, dat de verzekeringnemer voor
den dood van den verzekerde, of voor den termijn, waarop
de levensverzekering afloopt, geen rechten hoegenaamd tegen-
over den verzekeraar heeft en dus geen rechten aan een derde

kan overdragen. De groote voorstander van die meening, de

«

Courcy 1) bestrijdt een vonnis van den Tribunal de la Seine
van ^ Mei 1873, waarbij eene weduwe, als bevoordeelde
aangewezen in eene levensverzekeringspolis, veroordeeld werd

l) A. de Courcy: L\'assurance sur la vie et les droits do mutation.

-ocr page 117-

.105

tot betaling van de belasting op de mutatie. De Courcy
, beweert nl., dat de verzekeringnemer geen reeliten tegenover
den verzekeraar heeft, hij kan dus niet maken, dat de bevoor-
deelde, die door hem in eene akte van cessie zou worden
aangewezen, rechten verkrijge. Hoe deze bewering vol te
houden is, begrijp ik niet, waar toch de maatschappy de
verplichting op zich genomen heeft, om op een tijdstip, dat
zeker komen moet, eene bepaalde som te zullen betalen, daar
heeft toch zeker degene, aan wien die belofte gegeven is,
een recht om die uitkeering te vorderen, zy het dan ook tot
aan dat bedoelde- tydstip opgeschort. Over dit recht heeft
hij de beschikking; hy kan, wanneer hij de ver/.ekering voor
zicli zelf genomen had, die aan een ander overdragen door
eene akte aan cessie. En als de verzekering ten behoeve van
een derde gesloten is, dan kan hij die herroepen, zoohuig
de derile haar niet heeft aangenomen, en over zijn recht
Weer ten lielioeve van een ander beschikken 1).

We zagen reeds, dat cessie van de polis door den ver-
zekeringnemer daartoe niet noodig is. Tocli schynt hieraan
gedacht te zyn door de Fransclie schryvers. Bü velen
Van hen wordt de cessie van de polis van levenszekering
toegelaten. Men dient er echter op te letten, dat er
eenig verschil is tusschen art. (5G8 B. W. en liet (hiarmee
overeenkomstige art. 1690 C. C. Terwijl het eerste de
beteekening der overdracht eischt aan den schuldenaar,
opdat ze tegenover hem gevolg hebbe, is diezelfde betee-
kening volgens Fransch recht noodig, om den cessionaris

1) Cf. Ilorbault: o. c. N\'. 208.

-ocr page 118-

.265

te legitiraeeren ten aanzien van derden. Van die schrij-
vers nu wil ik alleen Couteau 1) noemen. Hij laat
het cedeeren der polis toe op grond, dat de overeenkomst
van levensverzekering zonder twijfel onderworpen is aan
de regels van het burgerlijk recht en dus de art. 1689 sqq.
C. C. mogen toegepast worden. Een dergelijk argument
zou in ons recht overbodig zijn, omdat dat reeds in \'t
algemeen gezegd wordt in art. 1 W. v. K.

De derde wijze van aanduiding van den verzekering-
beurder is uitgedrukt iii de clausule: „La propriété du
contrat est transmissible par voie de transfert sur le titre
même." De polis, waarop ze voorkomt, is eene polis op
naam en hoewel in het algemeen slechts voor de over-
dracht van papieren aan order bestemd, meen ik, dat de
praktijk deze woorden terecht opvat als een verlof om het
stuk door middel van een endossement over te dragen.

Of de polis door endossement kan worden overgedragen,
bangt daarvan af, of de algemeene voorwaarden dat uit-
drukkelijk toelaten, of dat dc polis aan order gesteld is.
Maar nu geloof ik, dat men op de polis evengoed kan
schrijven: „te betalen aan den beer A. of order", als „te
betalen aan den heer A." gevolgd door de genoenule clau-
sule. Dat is ook de meening van lie h fou s 2): [Les
polices] sont considérées comme créées à ordre, non seu-
lement lorsque le montant de l\'assurance est expressément
stipulé payable à ordre, mais encore lorsqu\' une clause de
la police autorise expressément la transmission par voie

1) 0. c. N\'. 460.

2) L. Relifous. Le contrat d\'assurance on cas do décos. N°. 118.

-ocr page 119-

.107

d\'eudossement." Ik zal deze dan ook liever tegelijk be-
handelen met het volgende.

De vierde wijze van aanduiding van den bevoordeelde
geschiedt door het stellen van de polis aan order, d. i.
aanwijzing van den bevoordeelde door de order-clausule.
Er bestaat geen enkele reden, waarom dat niet geoorloofd
zoude zijn. Men zou daartegen kunnen aanvoeren, dat de
maatschappij zal willen weten, aan wien zij de uitkeering
der verzekerde som moet doen. In enkele vormen, Avaarin
zich de levensverzekering voordoet vooral, wordt dit noodig
geacht, bv. by een overlevingscontract, waarbij partyen
overeen komen, dat de maatschappy verplicht zal zijn,
om als A. een bepaald aangewezen persoon B. overleeft,
aan A. de verzekerde som te betalen. Ik meen echter,
dat, wanneer dezo twee personen maar duidelyk aange-
wezen zijn, de uitkeering even goed aan een derde kan
plaats *heb])en en dat deze derde op al de genoemde en
"og te noenien Avyzen aangeduid kan worden. In \'t alge-
meen zal de bevoordeelde zeer goed door de order-clausule
kunnen worden aangewezen. Ily, die eene polis kan ver-
toonen, waarin of op den rug waarvan hij, door middel
Van een endossement, als don bevoordeelde is aangeduid,
qualitatief aangewezen. Al weet do maatsclia])pij dan
van to voren niet, welke l)epaalde persoon dit zyn zal,
\'lit kan geen ))ezwaar voor haar zyn. Als het oogenblik
Van de uitkeering gekomen is, zal het haar onverschillig
\'\'-•.m, wie het genot daarvan zal hebben. Evenmin kan
overwegend zyn, de tegenwerping tegen hare geoorloofd-
^•eid, afgeleid uit het niet uitdrukkelijk toelaten door de

-ocr page 120-

.108

wet, in Nederland, zoo min als in Frankrijk en Duitscli-
land, Zoolang het niet tegen den aard der overeenkomst
van levensverzekering strijdt en zoolang het niet in de wet

verboden is, kan m, i, de polis aan order gesteld worden.

/

Zonder eenig argument verkondigt Mr, Kist deze mee-
ning ook 1), Mr, Molengraaff 2) wijst op het groote
belang voor den verzekeringnemer, om vrij te blijven in de
aanwijzing van den persoon des bevoordeelden. Daartoe
laten zich de meest verschillende redenen denken, die
„in de practijk er toe geleid hebben, den verzekering-
nemer in de voorwaarden van verzekering het recht toe
te kennen, voor den bevoordeelde, waar deze met name in
de polis is aangewezen, een ander in de plaats te stellen,
alsmede om den bevoordeelde qualitatief aan te wijzen, of
wel de polissen aan order of toonder te stellen, of in blanco
te laten," Meer dan deze beide plaatsen, is het mij niet
gelukt in de Nederlandsche literatuur te vinden. •

Door de polis aan order te stellen, zal de verzekering-
beurder aangewezen kunnen worden door endossement.
Dat is het endossement, omschreven in art. 134 W. v. K,
Het zal moeten inhouden, behalve de dagteekening en de
onderteekening, den naam van den endossant, met bijvoeging
van waarde genoten of waarde in rekening.

In Frankrijk komt de polis aan order veelvuldig voor.
Ze wordt door vele geleerden volkomen geldig geacht.
Hèrbault 3) zegt, dat in dat geval de polis doormiddel

1) O. c. bl. 112.

2) Praeadvios bl. 157.

3) O. c. N», 212,

-ocr page 121-

.268

van het endossement, omschreven in art. 137 0. C. (= art.
^ 134 W.
V. K.) kan worden overgedragen. Zelfs Dallozl),
die de overeenkomst van levensverzekering als een burgerlijk
contract beschouwt, vindt geen reden, om het verzekerde
^kapitaal niet aan order betaalbaar te stellen. Evenzoo tal
van anderen 2).

Men meene echter niet, dat ze daar niet bestreden zou
zijn. Door de Montluc 3) is de geoorloofdheid van de
polis aan order ontkend, vooniamelyk op dezen groud, dat
er geene eukele analogie bestaat tusschen de levensver-
zekering en zekere bepaalde overeenkomsten, die vatbaar
zyn voor eeue iuklceding in den voriu van een papier aan
order. Hy voert eene grondige oppositie, maar duidelyker
nog, eenigszins in populairen tooji, is het betoog gesteld van
de Courcy 4). Eerst drukt hy zyn twyfel uit, of met de
clausule: „la propriétc des contrats est transmissible par
voie de transfert sur Ie titre même", wel bedoeld kan zyn
. een gewoon endossement. De „titre" toch bestaat in duplo,
het eene stuk is in handen van den verzekeringnemer, zoo-
lang hy het niet overdroeg, het andere blyft ten kantore
der maatscbappy. Waarop moet nu die overdracht staan,
vraagt schryver. Op beide stukken? Maar dan wordt het eeue
^vyziging van het contract. Een endossement zou alleen voor-
komen op den titel in het bezit van den verzekeringnemer.

1) Suppl(5inont du llcportoiro nlphabutique, par Dalioz, V\' Assu-
fances. Chap II, 402.

2) Cf. Agnel ot do Corny: o. o. 424; Coutoau: N°. 4G1.

3) 0. c. bl. 245.

4) A. de Courcy: Pruois do I\'assuranco sur la vio, Chap VII.

-ocr page 122-

.110

Bovendien, dat endossement zou moeten voldoen aan den,
in art. 137 0. d. C., voorgeschreven vorm". Daardoor zou
de polis gelyk gesteld worden met den wissel, la monnaie
commerciale. Dat kan eene polis van levensverzekering
niet zijn. En dat endossement in dien vorm zal moeten
inhouden de woorden „waarde genoten", terwijl in de meeste
gevallen van overdracht, behalve wanneer de polis ver-
handeld wordt, er geen waarde genoten zal zijn. Men dwingt
daardoor den endossant tot onderteekening van een leugen.

De redeneering, dat overdracht op den titel omslachtig
zou zijn, is gezocht. Natuurlijk is met den titel bedoeld,
het stuk, dat door de maatschappij is afgegeven aan den
verzekeringnemer. Dat is ook voldoende. De maatschappy
heeft er geen belang by, te weten, aan wien zy de uitkeering
zal moeten doen; voor haar is het van belang, wanneer dat
moet geschieden en aan dien termijn zal door de overdracht
niets veranderd worden. Daarmee komt overeen wat we
lezen in Dalloz 1): „II suffit d\'ailleurs, que le transport
par voie d\'endossement soit libellé sur le double de la police,
qui a été remis à l\'assuré et signé par lui; la compagnie
ne saurait arguer ce transfert de nullité par le motif, ([u\'il
n\'aurait pas été transcrit sur le double qu\'elle a conservé
entre ses mains".

Ilot argument, dat door het endossement de polis gelyk
zou worden aan een wissel en dezelfde functie te vervullen
zou hebben, gaat niet op. Er zijn immers wel andere
orderpapieren, dan de wissel. Of zou de Courcy misschien

I) Ualloz, O. c., Supplement, V\' Assurances Terrestres, 404.

-ocr page 123-

.111

een cognossemeut aan order ook beschouwen als „monnaie
commerciale ?"

De vrees, om den endossant een leugen te doen onder-
teekenen, is vrij kleingeestig. Hoe dikwyls wordt een
wissel niet reeds voor dat de waarde genoten is, onder-
teekend. Maar later zal ik my toch naar deze opmerking
in \'zooverre richten, dat ik iiet endosseeren van eene polis
bij voorkeur zou willen toelaten, als de geëndosseerde eene
tegenpraestatie doet.

In Frankrijk wordt dikwijls voorgeschreven, dat een
endossement niet voldoende is, om den geëmlosseerde alle
rechten uit de polis te doen verkrygen. Men vindt dan
in de voorwaarden het volgende: „Le transfert sur Ie
titre suffit à l\'égard de la Compagnie. A l\'égard des tiers,
hi loi indique d\'autres formalités (voir notamment l\'article
1G90 du C. C.)". Dat dat by ons niet zou kunnen voor-
komen, ligt in het verschil, waarop ik reeds wees, tusschen
art. 1G9J C. C. en art. G68 B. W. 1).

Op grond van die bepaling heeft een schuldeischer eens
getracht de geldigheid van een endossement te bestryden.
Het Ilof van Parys heeft echter by zyn arrest van 12 Februari
1857 beslist: „que ce n\'était là qu\'une recommandation
surabondante, qui n\'a rien d\'obligatoire, et dont l\'inobser-
vation ne saurait infirmer l\'effet virtuel d\'un transfert,
conforme aux conditions essentielles du titre." 2). Hetzelfde
college heeft by arrest van 2 April 1879 3) zyne vroegere

1) Cf. diss. bl. 105.
2> Cf. Ilorbault, o. c. 213.
Cf. Agnel et de Corny, N». 425.

-ocr page 124-

.112

meening gehandhaafd, o. a. met deze woorden : „sans vouloir,
par une contradiction qui serait inexplicable, anéantir dans
ses conséquences légales les autres dispositions du même
article," nl. bet recht om de polis bij endossement over te
dragen. Het endossement zou, door de toepassing van art.
1690 C. C, noodig te verklaren, van nul en geener waarde
worden. De aard van de order-clausule brengt mee, dat
de maatschappij betale aan den order van den verzekering-
nemer, zonder dat zij zich heeft te storen aan protesten
van derden.

Dat in ons recht de polis van levensverzekering veilig
aan order betaalbaar gesteld kan worden en dat in dat
geval de eigendom overgaat door endossement is uitgemaakt
door een vonnis van de Arrondissements-rechtbank te
Amsterdam van 18 Mei 1849 1).

De curator van eene gefailleerde levensverzekering-
compagnie vorderde van een aandeelhouder fournissement
ten bedrage van f 800. Deze beweerde compensatie, daar
hij houder was van twee polissen van levensverzekering
aan order, die door den dood van« dengene, op wiens leven
de verzekering genomen werd, opvorderbaar waren, en die
door dengene, ten wiens behoeve de verzekering was aan-
gegaan, by blanco-endossement aan hem waren overge-
dragen. De eischende curator beweerde, dat de polissen
niet by endossement, zeker niet by blanco-endossement
kodden worden overgedragen.

De rechtbank overwoog in rechten :

1) Cf. Magazijn van Handelsrecht, 1871, bl. 118.

-ocr page 125-

.113

„dat de eigendom van polissen van assurantie niet, ge-
lijk wissels, cognossementen en bodemerij-brieven, uit
kracht der wet alleen door endossement kan worden
overgedragen;

„dat echter ten deze te onderzoeken is, of de verzekeraar
en de verzekerde bij de polis zyn overeengekomen dat dit
effect door endossement zou kunnen worden overgedragen;

„dat de onderwerpelyke polissen luiden : aan UEd., UEd.
order, erfgenamen ofte andere regtverkrygenden, ofte
Hun Ed. gemagtigden of andere gekwalificeerden;

„dat bü de uitlegging dezer woorden, en bepaaldelyk van
de woorden
UEd order, moet worden in het oog gehouden:
1°. dat levensverzekeringen zyn een onderwerp van han-
delsregt en derzelver polissen geschriften van koophandel,
2". dat in handelszaken de uitdrukking aan order de
eigenaardige clausule is, om te kennen te geven, dat
het effect vatbaar wordt gesteld voor endossement,

3°. dat de overdragt van polissen l)y wyze van endos-
sement, ja zelfs de clausule aan toonder, een in den han-
del zeer gebruikelijk en bekend beding is,

4°. dat in de onderwerpelyke polisson de woorden UEd.,
UEd. order, erfgenamen ofte regtverkrygenden in schrift
\'zyu gesteld, alsmede het volgende Hun Ed., terwyl de
woorden geiuagtigden of andere gekwalificeerden in druk-
letters voorkomen, waaruit duidelyk blykt, dat men met de
geschrevene clausule eene bepaalde bedoeling heeft gehad;

!,dat nu de clausule is tweeledig, als vermeldende in de
eerste plaats regtverkrygeuden, welke worden aangeduid
door de woorden UEd. order, erfgenamen of regtverkry-

-ocr page 126-

.114

genden, en in de tweede plaats gemagtigden — niet sleelits
van den verzekerde, maar ook van zijne regtverkrijgen-
den, — welke worden aangeduid met de woorden Hun
Ed. gemagtigden of andere gekwalificeerden;

„dat daarom liet woord UEd. order liier niet kanbetee-
kenen gemagtigden, maar dat integendeel dezelfde plaat-
sing vóór en naauwe verbinding met erfgenamen of regt-
verkrygenden, duidelyk aantoont, dat door den order
een rechtverkrygende bedoeld is, by wijze van order, na-
melijk een geëndosseerde; \' ~

„Overwegende verder, dat ofschoon de overdracht van
schuldvorderingen bij de wet is geregeld, eene afwyking
van die regels — immers ten opzichte van een der con-
tracteerende partijen — niet is nietig — allerminst in
handelszaken, welker wetten de burgerlyke wet niet onbe-
paaldelijk aan de regels van liurgerlijk Kegt heeft willen
binden;

„dat, wanneer polissen by endossement kunnen worden
overgedragen, dan ook de bepaling omtrent blanco-endos-
sement ten deze van toepassing is.\'.\'

Dit vonnis is bekrachtigd door een arrest van het Hof van
Noord-Holland van 18 April 1850 1), op de volgende
overweging:

„dat de eerste Regter op volkomen juiste gronden heeft
geoordeeld dat, hoezeer polissen van assurantie uit kracht
der\'wet alleen niet vatbaar zijn om door endossement te
worden overgedragen, evenwel — ook krachtens de ge-

1) Magazijn vau Ilandelsreclit t. a. p.

-ocr page 127-

.115

bruiken in den handel bij het sluiten van verzekeringen —^
het beding geoorloofd is, dat de eigendomsoverdracht der
polissen door endossement en dus ook door blanco-endosse-
ment zal kunnen plaats hebben — dat zoodanig beding
vervat is in de in beide quaestieuse polissen voorkomende
bewoordingen, aan UEd. order, en dat alzoo de twee op
die polissen voorkomende handteekeningen in blanco van
H, K., krachtens dat beding, te beschouwen zyn als
endossement in blanco, welke den wettigen eigendom op
den geïntimeerde hebben doen overgaan."

De hoofdzaak in het aangehaalde vonnis, dat de polis
van levensverzeking aan order gesteld kan zyn, en dan
overgedragen kan worden door endossement, is juist.
Belangryk is ook de onderscheiding, die gemaakt wordt
tusschen rechtverkrygenden en gemachtigden, en dat de
geëndosseerde ouder de eerste rubriek gerekend wordt.
Of dat geheel juist is, en of we dat zonder nadere be-
schouwing kunnen aannemen, daarop hoop ik later te
wyzen, by de vergelyking van de polis aan order met de
gewone orderpapieren.

Tot nu toe sprak ik over het endossement in den vorm
zooals art. 134 W. v. K. dien voorschryft. Nu is quaestieus,
of een onvolledig endossement voldoende is, om de vorde-
ring uit de polis ,op een ander over te dragen, als de
polis aan order is gesteld. Weer is het de Courcy, die
zijne waarschuwende stem tegen die praktyk doet hooren 1).

Het onvolledig endossement is, volgens art. 135 W. v. K.

1) Précis, bl. 142.

-ocr page 128-

.116

en art, 138 C. d. C., eene volmaclit van den endossant. Nu
redeneert de Courcy: de endossant is de verzekerde, de
betaling zal geschieden, als de verzekerde gestorven is,
maar dan is tevens de volmacht te niet gegaan, volgens
art 2003 C. C. (= art. 1850 B. W.). De geëndosseerde is
dan geen gemachtigde meer, en hij is ook geen eigenaar,
want het endossement was onvolledig.

Maar dat slaat toch meer op een enkel geval, nl. dat eene
verzekering is genomen na overlijden uit te betalen, waarbij
de verzekeringnemer zelf de verzekerde is. In dat geval
echter moet ik de Courcy gelijk geven, de wet spreekt
duidelük. Als echter de geëndosseerde, wanneer bv. zijn
weggelaten uit het endossement de woorden „waarde geno-
ten", bewijst, dat hy de waarde heeft betaald, dan zou er
iets voor te zeggen zijn, dat daardoor de nietigheid van die
wijze van voordracht vervalt.

• Over de quaestie, waartoe een onvolledig endossement op
eene polis aanleiding geeft, is in Frankrijk eene procedure
gevoerd. De curator in het faillissement van wylen zekeren
Malézieux vroeg de nietigverklaring van de overdracht van
eene polis door de maatschappij „Le Phénix" afgegeven, op
grond dat die overdracht geschied was, door de volgende
woorden op den rug der polis te schrijven:
Payez à M. Claude Menant.

Paris, le 26 Août 1873. (Get.) Malézieux.

Ijle Tribunal de Commerce de la Seine gaf in zyn vonnis
van 23 Oct. 1876 de volgende overwegingen : 1)

1) Cf. Herbault. N°. 158

-ocr page 129-

.117

.Attendu Ç[u on ne saurait admettre plusieurs formes
d\'endossement ; — Que la forme de\'termine\'e par l\'art. 137
C. Comm., est la seule re\'gulière et le\'gale ; — Que la police,
en stipulant que la transmission pourrait se faire par un
endossement régulier, n\'a pu se référer qu\'à celui voulu
par la loi; — Attendu que de l\'examen de l\'endossement
de Malézieux à Menant il ressort que la valeur fournie
n\'y est point exprimée;

„Attendu que le défaut d\'énonciation de la valeur
fournie a nécessairement pour effet de rendre 1\' endos-
sement de Malézieux incomplet et irrégulier; — Que,
conséquemment, le caractère dc légalité lui manque; —
Qu\'ainsi aux termes de l\'art. 138 C. Comm., le transfert
n\'est point opéré; — (iu\'il suit de là que la demande du
syndic est fondée et qu\'il y a lieu d\'y faire droit."

De ongeoorloofdheid van ceno overdracht door een on-
volledig endossement is daarmede met zooveel woorden uit-
gesproken. De gronden schynen my zwak toe. Immers
<le wet heeft naast liet ejidossement het onvolledige en-
dossement toegestaan ; wanneer dus partyen het eene wcn-
schen, dan ligt waarschynlyk in hunne bedoeling om ook
liet andere geldig te verklaren. Het vonnis Averd vernietigd
op dit puut door het arrest van bet Hof van Parys van
18 December 1870, op deze gronden:

,Considérant que si l\'endossement irrégulier ne vaut
que comme procuration, cette procuration donne évidem-
ment le droit au porteur de toucher pour le compte de
son mandant; qu\'en payant entre les mains de celui qui
était propriétaire de la police ou mandataire de celui

-ocr page 130-

.118

auquel la police appartenait réellement, la Compagnie
-le Phénix" loin de commettre une faute, engageant sa
responsabilité, a satisfait à un devoir auquel elle ne pou-
vait se soustraire ; — Qu\' on ne saurait induire la ré-
vocation du mandat de la survenance de la faillite Malé-
zieux, le paiement étant antérieur à la déclaration de
faillite ;

„Considérant qu\'un tel mandat n\'est pas de ceux auquels
la loi attache un effet révocatoire à la mort du mandant,
et qu\'il doit survivre au décès du mandant, dés qu\'il a
pour objet une chose, qui par sa nature même et dans la
pensée des parties, ne peut être accomplie qu\' après le
décès et à cause du décès; — Qu\' en conséquence, c\'est
à tort que le paiement opéré de bonne foi par „le Phénix\'\'
entre les mains de Menant e été déclaré nul par le juge-
ment dont est appel."

• De eerste overweging van dit arrest is juist, het onvol-
ledige endossement geeft het recht om de betaling te
vorderen, maar dat kan het niet meer, wanneer de last-
gever dood is, zooals de tweede overweging tracht tc jus-
tificeeren. Men kan er zich niet afmaken door voor deze
volmacht op den algcmeenen regel eene uitzondering aan
te nemen, die op niets steunt.

De vijfde manier van het aanwyzen van den bevoordeelde,
is de aanwijzing van den verzekeringbeurder \'door dc
tooijder-clausule. Deze polis heeft nog meer vyanden, dan
de polis aan order. By de laatste was tenminste nog de
identiteit van den houder met den op de polis laatst ge-
ëndosseerde vast te stellen, bij de polis aan toonder hangt

-ocr page 131-

.119

het alleen van het houden van de polis af, of men als
crediteur van de verzekeringmaatschappij gelegitimeerd
is. Maar ook hier is het wederom alleen de verzekering-
beurder, die door de toonder-clausule wordt aangewezen.
De verzekerde moet bekend zijn, zyn naam moet op de
polis voorkomen.

De Nederlandsche literatuur is nog schaarscher dan
bü de polis aan order, zij zwijgt geheel.

Enkele Fransche schrijvers hebben uitdrukkelijk de
mogelijkheid van polissen aan toonder erkend 1). Eene
eigenaardige ))estryding wordt tegen dien vonn van de polis
gevoerd, in den Moniteur des Assurances 2). Het
doel van de polis aan toonder, zoo zegt de schrijver, zou
(lat terstond na het overlyden van den verzekerde,
de familie contanten in handen zal hebben, terwijl ze
anders dikwyls niet aanwezig zyn en toch zoo hoog noodig.
zyn in de eerste dagen na een sterfgeval. Ware de snelle
uitbetaling niet op andere wijze te verkregen, dan zou de
invoering van de polis aan toonder zeer nuttig zyn. Maar
dan noemt schryver eenige practische bezwaren op, terwyl
liij bovendien aantoont, dat die snellere uitbetaling maar
eene fictie is.

Wat meer is, de polis aan toonder te stellen is niet ge-
oorloofd, zegt A. D. Tn een Avis du Conseil d\'Ktat van 11 .Inli
1818 gaf dat\'lichaam te kennen, dat het de levensverzekering
als eene geoorloofde overeenkomst beschouwde, maar met

1) O. a. Rohfous, o. c. N°. G4; Coutcau, o. c., II, N°. 157.

2) La polico au portour, par A. D., in den Moniteur des Assu-
rances, jg. 1890, bl. 603.

*

-ocr page 132-

.120

deze beperking, dat het niet geoorloofd zou zijn, op het leven
van een derde eene verzekering te nemen zonder diens
toestemming. Dat was nog niet voldoende. De regeering
breidde den raad in dit advies gegeven voor het aangaan
van eene verzekering uit tot een verbod van volgende over-
gangen van de polis, zonder toestemming van den verzekerde.
Ware dat nog zoo, dan had de schrijver gelijk. Maar wat
staat er .nu in de goedgekeurde statuten van de nieuwere
Fransehe maatschappijen? Dat die toestemming eens voor
altijd kan worden gegeven, maar dan moet van elke over-
dracht kennis worden gegeven aan de maatschappü door
den nieuwen verkrijger. Dat strijdt nog met den aard van
de polis aan toonder; deze is in dien vorm gesteld, om haar
zooveel men wil, door eenvoudige overgave van hand tot
hand, zonder dat daarvan aan iemand kennis gegeven be-
hoeft te worden, te doen overgaan op een nieuwen verkrij-
ger. Door het voorschrift, waarop A. 1). zich beroept, zou
niet de toonder de uitbetaling kunnen vragen, maar alleen
de laatste verkrijger, die aan de maatschappy heeft mee-
gedeeld, dat hij eigenaar geworden is.

Op de conclusie, dat polissen aan toonder dus niet mogen
uitgegeven worden, is nog al wat aan te merken. De ver-
zekerde mag, by het aangaan van het contract, eens voor
altyd in alle overgangen der polis toestemmen. Als hy
dat nu doet door toe te staan, dat de polis\'aan toonder
betaalbaar wordt geschreven, dan is dat niet ongeldig, om
den regel, dat elke overdracht moet bekend gemaakt worden
aan de maatschappy, maar dan heeft liet omgekeerde
plaats, Als eenmaal de polis aan toonder is gesteld wil

-ocr page 133-

.121

dat zeggen, dat partijen derogeeren aan den gestelden regel,
dat dus de overgave van hand tot hand voldoende
zal zijn.

Ik achtte deze uitweiding noodig, omdat ten onzent ook
wel eens op dergelijke wijze de geldigheid der polis aan
toonder zou kunnen worden bestreden. In ons W. v. K.
is geen enkel art. te vinden, dat in dezen eene oplossing
van de vraag kan brengen. Een verbod komt evenmin voor
als een toestemmend antwoord. Wy moeten dat vinden uit
den aard der overeenkomst, en deze maakt het aan .toonder
betaalbaar stellen van eene polis van levensverzekering
mogelijk; de betaling van de verzekerde som aan toonder
zal niets aan den aard der overeenkomst veranderen, liet
risico blyft voor beide party\'en lietzelfde. Er kunnen mi.s-
scliien praktische bezwaren bestaan, die eene maatschappij
doen besluiten geen polissen aan toonder af te geven,
maar als ze over die bezwaren is heengestapt, dan is die
vorm van polis in allen deele geldig.

Als zesde wijze, waarop de verzekeringbeurder kan worden
aangewezen, zou men nog kunnen noemen, den vorm,
waarin zich dc polis kan voordoen, door haar in l)lanco
nit te geven. Of ze in de praktyk voorkomen, is my
onbekend. Geen van dc werken, die ik raadpleegde, noemt
dien vorm, alleen Mr. Molengraaff 1) verklaart, dat
liet een der wyzen is, om den bevoordeelde aan te wyzen.
Indien ze zich mócht voordoen, dan zal ze zoolang de naam
van den bevoordeelde niet is ingevuld, de kracht hebben

1) Praeadvios, bl. 158.

-ocr page 134-

.122

van eene polis aan toonder, en zoodra dat geschied is,
wordt het eene polis op naam. Terwijl ze vóór dat ge-
wichtige feit kan overgedragen worden door eenvoudige
overgaaf, zal daarna eene cessie in den vorm van art. GG8
B. W, noodig zijn, om de rechten op de uitkeering aan
een ander te kunnen overdragen.

Wij hebben hiermede behandeld de verschillende wijzen,
waarop de bevoordeelde in de polis kan worden aangeduid.
In welken vorm dat ook geschied is, altijd heeft de vér-
zekeringnemer of de volgende houder het recht, om de
polis over te dragen, d. w. z. om een ander aan te wijzen,
als gerechtigd om de uitkeering te ontvangen. Wel is
dat recht bestreden door de Courcy 1), maar zijne ar-
gumenten waren niet moeilijk te weerleggen. Wat echter
het recht is, dat overgedragen wordt, daarover is men het
niet eens. Couteau 2) noemt het een voorwaardelijk
•recht. De voorwaarde zou dan zijn, dat de dood van den
verzekerde intreedt, of dat de verzekerde nog leeft, op het
tijdstip, dat door de betaling van dc premie gedekt is.
Dat staat in verband met zijne opvatting van de overeen-
komst van levensverzekering, als eene aaneenschakeling
van contracten, telkens gesloten voor een tijdsverloop, dat
gedekt is door dc betaalde premie, eene overeenkomst, die
tevens inhoudt het recht van den verzekeringnemer, om
die overeenkomst, onder dezelfde voorwaarden, te verlengen.
Jui^er schijnt het mü toe, om, zooals ik reeds supra be-

1) Cf. diss. bl. 104.

2) O. c. dl. II, N«. 452.

-ocr page 135-

.123

weerde 1), die overeenkomst te beschouwen, als eene waarbij
de maatschappij op zich genomen heeft, tegen de betaling van
eene premie door de andere partij, den verzekeringnemer,
op een vooraf bepaald tijdstip, eene bepaalde som te zullen
uitbetalen. De termijn, wanneer het contract tot vervulling
zal komen is zeker, als bv. eene uitkeering bedongen is
na een bepaald aantal jaren, onzeker, als bv. eene kapitaal-
verzekering gesloten is op iemands leven. Dat ze komen zal,
is zeker bij de overeenkomst tot uitkeering na doode en
by de gemengde verzekering, de meest voorkomende vor-
men, Dan is er ook geen bezwaar, om den verzekering-
nemer de bevoegdheid te geven de polis over te dragen
en daaraan het gevolg vast te knoopen, dat dan een ander
als verzekeringbeurder zal optreden.

Die overdracht nu kan geschieden onder bezwarcnden
titel of om niet. En thans komen we weer terug op de
polis aan order of toonder. Gemakkelijker dan door de
cessie van eene polis op naam, volgens art. ()()8 H, W,, zal
de overdracht\'plaats hebben, als ze aan order betaalbaar
gesteld is, door een endossement in den door de wet voor-
gesclireven vorm van art, 134 "W, v. K. Daarin is be-
paald, (lat hot endossement moet inhouden, dat de waarde
genoten of in rekening gebracht is. Er zullen dus allicht
bezwaren worden opgeworpen tegen een endossement, wan-
neer de overgang van de
polis om niet plaats heeft. Daarom
is de polis aan order by uitstek geschikt, om dienst te

doen in geval de polis onder bezwarcnden titel wordt over-

1) Cf. diss bl. 105.

-ocr page 136-

.124

gedragen, .als er dus werkelijk eene praestatie van den
verkrijger tegenover de dnad van den endossant staat. Dat
dit gewenscht is en dat het niet zelden voorkomt, blijkt
uit Dalloz 1). Hij noemt het aan order stellen van de
polis ,une clause d\'un usage fréquent" en zegt, waar hij
de verschillende wijzen van overdracht beschouwt 2), nl,
de onderscheiding van overdracht onder bezwarenden titel
en om niet, dat het twijfelachtig is, of het endossement
wel de geschikte vorm is voor eene overdracht oin niet.
De clausule „waarde genoten" sluit echter niet uit, dat
door middel van een endossement, vergezeld van de over-
gaaf van de polis, de debiteur den crediteur zijne^ polis in
pand geeft tot waarborg van eene te betalen schuld, Is
de schuld niet betaald bij overlijden van den schuldenaar
dan kan de schuldeischer door middel van dat endosse-
ment de uitkeering van het hem toekomende vragen, ter-
wijl het overblijvende aan des overledenen erfgenamen zal
komen.

De polis aan toonder daarentegen biedt groote voordeelen
bij den overgang van de polis om niet. Men is niet ge-
houden den persoon te noemen, dien men beoordeelen wil,
overdracht van de polis in handen van die persoon is vol-
doende. Men zal bv. zijne maintenée eene uitkeering na
doode willen verzekeren; men is dan niet verplicht die per-
soon in de polis te laten noemen, men vraagt slechts eene
polis ^an toonder van de maatschappy. Dat er kans bestaat.

1) O, c. Supplément. V= Aaaurancos torrestres. N*. 324.

2) O. c. 402 aqq.

-ocr page 137-

.125

dat eene dergelijke gift, vóór den tijd, waarop ze bestemd
is te werken, verkwanseld zal worden, is geen argument
tegen de bestaanbaarheid van een dergelijken vorm van de
overeenkomst.

Toch is dat niet de eenige wijze, waarop de polis vat-
baar wordt voor eene overdracht om niet, buiten de cessie
van art. 6G8 B. W. om, ten minste niet volgens het arrest
van het Hof van Parijs van 18 Mei 18G7. Een zekere
Meignen had eene levensverzekering gesloten met de
maatschappy ,1e Phénix", op zijn eigen leven, betaalbaar
„aan zyn natuurlyken zoon of aan zyn order." Dat had
vader Meignen doorgehaald en daarvoor in de plaats
gesteld: „J\'annule ma condition ci-dessus; je donne à
Mme Meignen, mon épouse, c\'est ma volonté les 10,00.\')
francs en toute proiiriété." Terstond daarna had hy aan
zyne vrouw de polis ter hand gesteld. By de boedelschei-
ding, na Meignen\'s dood, werd de verzekerde som toe-
gewezen aan de weduwe. Daar kwam de voogd van het
üatuurlyke kind tegen op en het kwam tot een proces.
De Tribunal de la Seine stelde by vonnis van 14 April
18G6 den voogd in het gelyk, op do volgende gronden.
1^0 beschikking ten behoeve der vrouw was nietig: 1" als
schenking, omdat ze niet in den wettelyken vorm wasge-
scliied, 2" als testamentaire beschikking, omdat de clausule
duidelyk doet uitkomen, dat de bedoeling van den vader
was, om terstoud de vordering^ af te staan, terwyl tot het
wezen van een testament behoort, dat het herroepelyk is,
als endossement, omdat het niet was geschreven in den
vorm van art. 137 en 138 C d. C.

-ocr page 138-

.126

Het genoemde arrest vernietigde dat vonnis op de vol-
gende overvvegingen :

„Considérant, en droit, qu\'une disposition ainsi concue,
régularisée et exécutée, présente tous le caractères d\'iin
don manuel, fait à titre purement gratuit; qu\'il a dessaissi
actuellement et irrévocablement le propriétaire, et s\'est
trouvé consommé par la transmission faite et confirmée
dans la forme spécialè, déterminée pour cette nature de
valeur ;

„Considérant qu\'il est reconnu par la doctrine et par
une jurisprudence incontestables, qu\'on peut donner toute
valeur mobilière, sans s\'astreindre à la condition imposée
par l\'art. 931 du C. N., pourvu toutefois, à l\'égard de
certaines valeurs, que le détenteur justifie, ainsi que fait
la veuve Meignen, que cette transmission lui a été faite
dans la forme propre à cette sorte de titre, pour en assu-
rer l\'aliénation;

„Considérant que les dispositions des art, 137 et 138
du C, d. C., exigeant l\'énonciation de la valeur fournie,
sont rélatives aux négociations faites à titre onéreux le
plus habituellement en usage dans le C. d. C., et ne sau-
raient s\'appliquer à une donation purement gratuite, telle

qu\'elle se rencontre dans l\'espèce soumise à la Cour; —.....

qu\'il suffit évidemment, pour la validité du don manuel,
que la forme de la transmission du titre constaté d\'une
manière certaine la volonté du propriétaire dc ce titre, de
le transmettre au détenteur" 1).

Ij Beido uitspraken te vinden in Couteau o. c. dl, II, N°, 4C-1.

-ocr page 139-

.127

Met dat arrest, dat ook voor ons reclit kan gelden,
daar de aard der overeenkomst iu Nederland gelyk i^
aan die in Frankrijk, zou ik my niet gaarne geheel
vereenigen. De overdracht van eene polis aan order moet
geschieden door endossement en men kan er niet mede
volstaan, met te zeggen, dat, als de bedoeling maar vast-
staat, elke vorm van overdracht voldoende is. Al kan men
dan ook in de bestryding van het vonnis a quo veel aan-
wijzen, dat juist is, het arrest kan myne meening niet
veranderen, dat het endossement by uitstek de geschikte
vorm is voor overdracht onder bezwarcnden titel.

Staat nu de polis van levensverzekering, waarin de be-
voordeelde wordt aangeduid door de order- of toonder-
clausule, gelyk met de gewone handelspapieren aan order
of toonder? Men heeft ze legitimatiepapier genoemd en
haar dezelfde beteekenis toegekend als aan de polissen,
waarin de bevoordeelde met name of (lualitatief is aange-
wezen, maar waarin de uitkeering betaalbaar gesteld is
aan order of toonder. De verzekeraar zou dus niet ver-
plicht zyn om aan den geëndosseerde of aan den toonder
te betalen, hy zou den aldus aangewezen persoon de ver-
plichting kunnen opleggen, om zyn recht nader te bewyzen.
Wanneer dat voorbehoud uitdrukkelyk in de voorwaarden,
waarop de overeenkomst gesloten wordt, vermeld wordt,
dan is er geen bezwaar tegen die opvatting. Maar is dat
niet het geval, dan hebben we m. i. met een order- of
toonderpapier te doen. De polis aan order of aan toonder
is bestemd om den houder, hetzij door een endossement,
of door het houden van het stuk alleen gelegitimeerd, tot

-ocr page 140-

.128

crediteur te maken van de iu bet stuk beloofde praestatie.
De verkrijger van de polis te goeder trouw behoeft dus
nooit te bewijzen, dat hij de bevoordeelde of gemachtigde
van den bevoordeelde is. Daarmee zou aan de bedoeling van
den verzekeringnemer te kort gedaan worden. Zijne be-
doeling is, wanneer hij in de polis van levensverzekering
den verzekeringbeurder niet bij name laat noemen, maar
zich voorbehoudt dezen aan te wijzen door een endossement,
vergezeld van de overdracht van de polis, of door over-
dracht van de polis alleen, dien aldus aangewezen persoon
alle rechten te geven, die voor den verzekeringbeurder uit
de overeenkomst voortspruiten. De verzekeraar heeft door
de polis in dien vorm af te geven, op zich genomen om
de verzekerde som uit te betalen aan den geëndosseerde-
houder of aan den toonder der polis, zonder dat hy
nader bewys kan vorderen van het recht van den op de
\'genoemde wijze gelegitimeerde. Wel zal het hem vrystaan
om tegen dien houder het bewys te leveren, dat hy de
polis niet krachtens een rechtmatigen titel bezit, en zich
daardoor van zyne verplichting te ontslaan. Kan hy bv.
bewyzen, dat de toonder de polis gestolen heeft, dan be-
hoeft hy den dief niet te betalen.

De verzekeraar zal ook alleen die excepties tegen den
houder kunnen tegenwerpen, die gegrond zyn op bedingen,
\'die uit het stuk zelf blijken, of die tegen den hoiider per-
soonlyk gelden. Al wat buiten dengene, die de uitkeering
vordert en den verzekeraar om gebeurd is, wat niet uit
het stuk zelf te zien is, kan de laatste niet tegenwerpen
tegen den toonder.

-ocr page 141-

.129

Met voorbehouden, in het stuk zelf uitgedrukt, staan
natuurlijk gelijk de wetsbepalingen voor deze overeen-
komst gegeven. De polis constateert eene overeenkomst sui
generis; volgens het W. v. K. echter, is het eene over-
eenkomst van verzekering. De wet zou daarop de bepa-
lingen van den titel van het eerste boek toegepast
willen zien, maar ze sluit toch zelf door haar voorschrift,
in art. 305 gegeven, daarvan uit art. 250 met al de
art., die uit den regel „geen verzekering aonder belang",
voortspruiten.

De si)eeiale voorwaarde, waaronder deze overeenkomst
gesloten wordt, dat de uitkeering eerst na een in de polis
aangegeven tijdstip, zeker of onzeker aangewezen, zal plaats
hebben, maakt, dat de verzekeraar nooit behoeft te betalen,
voordat dat oogenblik gekomen is. Die voorwaarde staat
gelyk met de voorwaarde voor de polis van schadeverzeke-
ring, dat er schade geleden moet zyn. Hoe de verzekering-
beurder ook wordt aangewezen, ook door order- of toon-
der-clausule, die voorwaarde blyft bestaan. By de polis van
schadeverzekering met eene betalingsclausule aan order
of aau toonder, kan die clausule eerst werken, nadat er
schade geleden is aan het verzekerde voorwerp, (hm eerst
staat vast, dat de verzekeraar tot vergoeding verplicht is.
De polis van levensverzekering echter, waarin de bevoor-
deelde als order of toonder is aangewezen, krygt terstond
de werking van order- of toonderpapier. Zy heeft reeds
dadelyk eene contante waarde, nl. de waarde, die door de
meeste maatschappyen op verzoek van den verzekering-
neiner, v(3ór den gestelden termyn van uitbetaling, wordt

9

-ocr page 142-

.130

uitgekeerd (als dat tenminste bedongen is), de afkoop-
prijs. Het stuk is dan terstond verhandelbaar.

Natuurlijk zijn op een dergelijk stuk alleen de algemeene
regels voor order- en toonderpapier toepasselijk. Bij
Dalloz 1) wordt de vraag gesteld, of, omdat polissen aan
order mogelijk zijn, daarop alle regels voor bet endossement
in de wet gegeven zonder uitzondering "toegepast kunnen
worden. Zal bv. de geëndosseerde een regresreclit hebben
op al zijne voorgangers? Zal er protest moeten gedaan
worden bij niet-betaling ?

Het antwoord op die vraag geeft Herbault 2) die,
hoewel het logisch zou kunnen schijnen, uit het endos-
sement vau de polis al die gevolgen af te leideu, tot eene
tegengestelde meeuing komt. Er is geen noodzakelijk
verband tusschen de mogelijklieid van een endossement en
de gevolgen, die de 0. de 0. daaraan vastgeknoopt heeft.
Daarbij cischte de zekerheid van het verkeer, dat die
voorschriften in acht genomen werden; bier bestaan die
motieven niet. Terecht, want liet regresreclit is eene
eigenaardigheid vau den wissel en van de promesse, cn
zoo hebben andere papieren andere eigenaardigheden, die
alleen aan die stukken toekomen. Dat kan nog geen reden
zijn, om de mogelijkheid van haar aan order of toonder
te stellen te ontkennen, maar wel om speciale regels voor
de in de wet genoemde papieren, niet toepasselijk te
verklijren.

1) Répcrtoiro, Supplément, V^ Assurances terrestres N°. 406,

2) O. c. N\'. 216, 217.

-ocr page 143-

.131

Alle polissen zijn voor eene dergelijke clausule vatbaar.
Gewoonlijk komt ze echter alleen voor op polissen, waar-
van de premie in eens betaald is, of waarvoor geen premie
verschuldigd is 1). Dit als voorwaarde sine qua non te
stellen is onjuist. Wel zullen de rechten uit de polis voor
den houder onzeker zijn, indien ze afhangen van de pre-
miebetaling door\' een ander, maar daarom kan men het
aan order of aau toonder stellen van eene dergelijke polis niet
verboden noemen. Den lateren houder kan bovendien
altyd liet recht gegeven worden, om de door den verze-
keringnemer gestaakte premiebetaling voort te zetten, om
zoodoende zijne rechten te behouden.

Tot nu toe Icomt de polis van levensverzekering in den
liier besproken vorm weinig voor. Alleen in Frankrijk,
dat bewijst de literatuur over dit onderwerp, is ze in zwang.

Eene Avettelyke regeling van dit onderwerp bestaat nog
nergens. AVel heeft Engeland in 18G7 gekregen de Act

1) Dit komt voor, wannoor bv. als middel van rcclamo in don
prijs van een of ander voorworp ia-bogrcpen, do verzekeringspremie.
Sommige blaadjes traclitcn hun debiet to vorgrooten door den liouder
van het laatst
vorBchonen nummer als verzekerd te beschouwen.
Wanneer dozo tengevolgo van oen ongeluk (gewoonljjk een spoor-
wcgongcluk) overlijdt en op hem dat blad gevonden wordt, dan
betaalt de uitgever aan de erfgenamen of ook aan toonder, die deze
omstandigheid bowijst, do verzekerde som. Hier hebbon wo dus eeno-
lovonsverzekering, waarbjj zelfs do verzekerde niet andors is aan
gewezen, dan door zijne qualiteit van reiziger. Zelfs zag ik den
drager van zeker soort van bretels, potten, enz. dien een ongeluk
overkomt, als verzekerde genoemd, terwijl de toonder van een
daarbij gevoegd stuk, die deze omstandigheden kon bowjjzcn, als
verzekeringbeurder erkend word.

-ocr page 144-

.132

„to enable assignees of policies of Life assurance to sue
tbereon in tbeir own names" 30/81 Vict. c. 144, gewoonlijk
genaamd „The Policies of Assurance Act, 1867", maar deze
houdt iets anders in, dan de sanctioneering van de moge-
lijkheid, om in eene polis den verzekeringbeurder door
eene order- of toonder-clausule aan te wijzen. Ze dient
slechts, om aan cessionarissen van de polis van levensver-
zekering het recht te geven, op hun eigen naam uit de
polis te ageeren, een recht, dat den cessionaris van eene
schuldvordering in \'t algemeen in het Engelsche recht niet
toekomt. Dat Avordt in art. 1 van de wet 1) gezegd in
deze bewoordingen: „Any person or corporation now being
or hereafter becoming entitled, by assignment or other
derivative title, to a policy of life assurance, and posses-
sing at the time of action brought the right in equity to
receive and the right to give an effectual discharge to the
assurance company liable under such policy for monies
thereby assured or secured, shall be at liberty to sue at
law in the name of such person or corporation to recover
such monies." Hij, die door cessie of door een anderen
titel is aangewezen en die het recht om de betaling te
ontvangen werkelijk heeft, kan dus op eigen naam in
rechten tegen de maatschappij optreden om van haar de
uitkeering te vorderen. -

. Wil dus eene wettelijke regeling den rechtstoestand van
de polis aan order of aan toonder vaststellen, dan moet

1) Deze wet wordt in haar geheel weergegeven door Ch. Crawley;
ïhe Law of Life-insurance, bL 2CG.

-ocr page 145-

.133

t

ze veel verder gaan dan bet voorbeeld door de Engelscbe-
wet gegeven.

Hiermede is de taak, die ik mij gesteld liad, afgeloopen.
Ik heb in \'t kort eene verdediging van bestaande vormen
van verzekering in dit proefschrift willen neerleggen, zon-
der eene poging te wagen, om het nog weinig voorkomend
gebruik van polissen aan order en aau toonder aan te
moedigen, daar ik de bezwaren, die de praktijk tegen die
polissen inbrengt, niet anders, dan op theoretische gron-
den, zou kunnen weerleggen.

Voordat ik eindig, heb ik evenwel nog een hartelyk
woord van dank te richten tot professor Molengraaff,.
voor Zyne niet genoeg te waardeeren hulp, my by de
samenstelling van dit proefschrift verleend, en bovenal
voor de wyze, waarop Z. H. Gel. myne belangstelling iu
het eenmaal gekozen onderwerp wist aan te wakkeren!

a M

-ocr page 146-

te-V-\'\'. ■ ^ ■ -

VI
il

■ ■ , ■ : Tv

yj

m

-ocr page 147-

STELLINGEN

-ocr page 148-

^iSB

...

; V viT-rv*«

-ocr page 149-

STELLINGEN.

I.

De actio de tigno iuncto (Inst. § 29. II. 1.) is beperkt
tot tigua fnrtiva.

II.

De voogdij van den langstlevende der ouders over een
nnnderjarige, die in een gesticht van weldadigheid is
opgenomen, is, zoolang de minderjarige zich in het gesticht
bevindt, of daartoe behoort, slechts geschorst.

III.

Onderkruiping is eeno onrechtnuitige daad, waarop art.
l-lOI li. W. toepasselijk is.

IV.

Älen kan den eigenaar van een dier, dat schade heeft
veroorzaakt, op grond van art. 1404 B. W. niet verplicht
achten tot schadevergoeding, indien hij bewijst, dat hij
"iet Iieeft kunnen beletten, dat het dier schade ver-
oorzaakte,

-ocr page 150-

.138

V.

Tenzij uitdrukkelijk het tegendeel bedongen is, gaat
het beding in eene overeenkomst van verkoop van een
stuk grond, dat op dien grond geene andere gebouwen
dan villa\'s mogen gebouwd worden, over tegen volgende
eigenaars van het verkochte goed.

VI.

Abandonnement sluit abandon niet uit.

VII.

De herverzekeraar behoeft nooit meer aan den verze-
keraar te betalen, dan deze laatste zelf aan den verzekerde
betaald heeft.

VIII.

De clausule op de polis, „dat in geval van averij of
schade, geen ander bewijs van intres.t zal worden gepro-
duceerd of gevorderd dan de polis", heeft ten gevolge,
dat na geleden schade, het bewijs van het belang geleverd
is door het overleggen van de polis, maar dat aan den
verzekeraar toegestaan is, tegenliewys te leveren.

IX.

Ten onrechte is het conservatoir beslag in handen van
den schuldenaar beperkt tot roerende goederen.

-ocr page 151-

.139

X.

De scliuldeisclier, die eene vereffende vordering heeft
tegen \'/yn schuldenaar en tevens eene niet vereflende
schuld aan dienzelfden schuldenaar onder zich heeft, kan
op die niet-vereffende schuld onder zichzelf beslag leggen.

XI.

De Provinciale Staten zu\'n niet ontbindbaar.

XII.

Verwerping van de begrooting, om redenen daarbuiten
gelegen, is niet in stryd met de Grondwet.

XIII.

Het recht tot naasting van Rijkswege, in art. 49 van
de wet van 9 Ajiril 1875, Stbl. 07, aan den Staat gegeven,
hetreft alleen de onroerende goederen, die het eigendom
van oene spoorwegmaatschappü i^ijn.

XIV.

Het onderscheid tusschen medeplegen en medeplichtig
zÜn (art. 47 en 48 W. v. Sr.), is gelegen in het opzet.
Waarmede gehandeld is.

XV.

Ken in eene herberg toegelaten bezoeker, die weigert
op de tot hem gerichte vordering van den herbergier, de

-ocr page 152-

.140

herberg te verlaten, moet geacht worden aldaar niet weder-
rechtelijk te vertoeven en zich dus niet schuldig te maken
aan het misdrijf, omschreven in art. 138 W. v. Sr.

XVI.

In art, 142 W. v. Sr. wordt niet alleen vereischt, dat
de dader opzettelijk valsche alarmkreten uitte, maar tevens,
dat zijn opzet gericht zij,- op het verstoren der orde.

XVII.

De Avoorden „eene verklaring van den" persoon, tegen
wien het feit gepleegd is", in art. 403 W. v. Sv., zijn in
dezen zin uit te leggen, dat eene onbeëedigde verklaring
voldoende is.

XVIII.

Emigratie is niet altijd aan te bevelen als middel tot
bestrijding van armoede, b.v, als emigreerende gezinshoof-
den hunne gezinnen achterlaten.

-ocr page 153-

I:

r ■ .viV

■■•TvJ^I
\'^Él

■ ■"S.

■ ■ \' *■.• " 1 * vj •• ^ \' •

1: ; , ;. I ■ ■

* V • ..

■ LI \' \' ,1. ^ •

•m

-ocr page 154-

-.1 j

-ocr page 155-

wmmi

\'■5 :

I.

-

i

\' Î
! ,

« \' • H
■• ■ »

A

- ■

V ■>,
a;

I

^ A y

t

a

-ocr page 156-

i:

. Jm-:
\\f

/

f. -V

m ■ \'

B ■ i ^ ■