jutfTMüira&Bi
. Ti
a
mi
-ocr page 2-A. qu.
192
^ /
né\'-y
si\'-:- ■\'■
.»-..^ff .1" Jii.li
................" .....-V-v,;\';.-
(i*\'- ■ - — ■■ ... . - ■ ; . ■ ■ ■■■
-i\'T .....
ff . , -
i
, _ .... .. „^
I Î V\'-\' ; ; . . \' -
De Statutentheorie in Nederland
GEDURENDE DE XYIIDE EEUW.
-ocr page 6-BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3142 660 8
-ocr page 7-De S!a!u!en!heorie in JJedeFland
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
^ortdl] ij| tU U4^ltt5nietett$cI|Hir
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
na machtiging van den rector magnificus
Iloogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID,
TE VERDEDIGEN
op MAANDAG 4 DECEMBER 1893,
dos namiddags ton 3\'/, ure,
DOOR
geboren te \'s-Hertogenbosch.
\'s-llERTOOENnoSCll
Firma ROB UNS & Go.
1893.
■V
m§mm m ■ \'
. - vj:
H-
- À-\' \'-ïif»-
-
t î
XÂ- • ■
ifr.
V. ^ l-\'-^rM,\'.. . . . : ■
-ocr page 9-^an mijpe JEoeder.
a E
-ocr page 10-m
f.: • . .
m
iVv..;
-ocr page 11-yoORWOORD.
Va» de levendige belangstelling, die het internationaal pri-
vaat recht bij ons wekt, getuigen met de werken van Mr. Asser
en Mr. Jitta de talrijke monografieën, in de laatste jaren
verschenen. Een historische schets, aan de wording van dit
recht gewijd, laat echter nog altijd op zich wachten. Toch
heeft Oud-Holland zich op dit gebied eenen welverdienden
naam verworven; de theorieën onzer juristen, die aan Frankrijk
tot voorbeeld strektèn, beheerschtcn zelfs gedurende langen tijd
de ontwikkeling der confiictenleer tn Engeland en Amerika.
De regels van internationaal privaat recht, in onze wetgeving
opgenomen, zijn bovendien aan de statuten theorie ontleend. Een
helder begrip van de oorspronkelijke beteekenis der beginselen,
die in onze wet zijn vastgelegd, de kennis van den wijzigenden
invloed, dien de wettelijke fixatie op hunnen inhoud oefende,
zijn dus tot recht verstand onzer ivet van het hoogste belang.
De onvolledigheid van onze positieve bepalingen laat echter
aan de wetenschap een ruim veld, %oaar zij zich vrij kan be-
wegen. Mag zij zich hier richten naar de moderne ideën, die
VIII
gedurende de laatste helft dezer eeuw in Duitschland, Italië
en Frankrijk zijn verkondigd^ Of is zij verplicht hare be-
slissingen te ontnemen aan dezelfde bron, waaruit onze wet-
gever putte 1 Voor hen, dié in den laatsten zin een bevestigend
antwoord geven, worden de systemen onzer rechtsgeleerden dubbel
belangrijk.
Aan deze overwegingen heeft dit proefschrift zijn ontstaan
te danken; in een beknopten vorm wilde het een overzicht
geven van de statutentheorie, gelijk die hier te lande heeft
gegolden, terwijl vervolgens het verband, waardoor zij aan
onze wet is geknoopt, zou worden aangewezen.
Naarmate de arbeid vorderde, groeide zijn ojnvang aan ; ten
slotte bleek, dat de volledige uitvoering van het opgevatte plan
veel meer dan den beschikbaren tijd vereischte. De jaren
1700—1838 moesten onbesproken blijven.
Als echter bekwamer handen mijne taak wilden overnemen,
mijne proeve van hare gebreken wilden zuiveren en voltooien,
dan zou naar mijne overtuiging eene hinderlijke leemte in
onze studie van het internationaal privaat recht zijn aange-
vuld.
Mijnen \'hooggiachteti Promotor, dén Hoog leer aar Hamaker,
betuig ik mij7ie diepe erkentelijkheid voor de welwillende, be-
langstellende zorg, waarmee hij de samenstellifig dezer disser-
tatie leidde. Aan de Hoogleeraren der juridische Faculteit,
aan de Eere- Voorzitters van „Antonius Matthaeus" zij mijn
dank gebracht voor de hooggewaardeerde, bereidvaardige voor-
lichtitig, die ik in den loop mijner studiën zoo herhaaldelijk
van hen mocht ontvangen /
Bladz.
HOOFDSTUK I. Beknopt overzicht dor statuten
theorie in de Noordelijke Neder-
landen............9—12
HOOFDSTUK II. De Fransehe leer onder Rodenburg ;
zijne voorgangers en zijne on-
middellijke opvolgers (XVIIdo
eeuw)............ 13—78
1ste Afdeeling. Do Fransehe leer uit de werken onzer ju-
risten ontwikkeld.
§1-
§2.
A.
B.
n
d.
Bodenhurg^s voorgangers .... 13
Rodcnhurg\'s leer..............18
Zijne indeoling der statuten naar
Verschilpunten met de indeeling
van d\'Argentré en Burgundus . 24
Het effekt der statuten..........\'ifl
De motivcering van het effekt . . 32
-ocr page 14-Bladz
E. Twee kwesties over de indeeling
der statuten in verband met hun
effekt.
a. Capaciteitsstatuten ten aanzien
van reëels daden .... 35
h. Bepalingen omtrent roerende
3. Rodenburg\'sonmiddellijke opvolgers.
A. Algemeene beschouwingen ... 39
B. Leer van P. Voet.
a. De klassificatie naar het voor-
werp ..................41
b Het effekt der statuten . . . 44
c. De motiveering van het effekt. 45
d. De klassificatie «ab effectu."\' . 50
0. Van Wesel tegenover Voet ... 51
Ilde Afdeeling Oorzaken, die de Fransche leer deden
aannemen; kriti-sch overzicht der Fran-
sche leer in de XVIIde eeuw hier te
lande.
§ 1. Oorzalten, die de Fransche leer
deden aannemen......
§ 2. Kritisch overzicht van de Fransche
leer in de. XVIIde eeuw hier te
lande ..........
A. Eerste eigenschap.
De tweeledige indeeling\'. . . ,
B. Tweede eigenschap.
De basis van liet effekt . . .
G. Derde eigenschap.
De verhouding van de reëele lot
de personeele statuten ....
HOOFDSTUK III. Overgang van de Fransche tot do
♦ Hollandsclie leer.......79—87
53
GO
62
74
7Ö
— XI
Bladz.
hoofdstuk IV. De HoUandsche theorie.....88-139
§ 1 De theorie van Huber
A. De drie axioma\'s.
a De grondslag en de beteekenis
b. De juistheid der axioma\'s.
1". De eerste twee axio-
ma\'s ..... 92
2». Het derde axioma . 95
B. De beide praktische regels.
a. De regel «Cuncta negotia » . . 102
h. Dc rpgel «Qualitates personalesD 109
G. Oordeel over Iluber\'s leer in haar
geheel..............112
§ 2. De theorie van Jan Voet.
A. Het «jus strictum» .... 114
15. De middelen tot verzachting van
het ojus strictum.»
a. De comitas ....... 118
b Do derogatie aan regelend recht
door de wilsverklaring der
})artijen........ 12G
C. Voortzetting van Voet\'s leer ... 132
§ 3. Algemeene beschouwingen.
A Vergelijking der theorieën van
n. Hoofdgebrek in de systemen onzer
STELLINGEN................143-145
-ocr page 16-
V |
■ j ■ - |
t | |
■
mm
ll - •
li t .V
rv\',.
■ ■, ^ ■
A-^vh\'^..... ^ir-w-;. •
- C.::?^
I
tl ,,
f • ^ . ■ • ,
j4V
A
» ■ ■ ■•\'
r ■
mümmiSi
-ocr page 17-De oorsprong der statutentiieorie ; hare ontwikkeling
in Italië, Frankrijk en België.
De lalrijko steden van Noord-Italië, dicht opeen gedrongen in
de vruchtbare Lombardijsche vlakte, ontwikkelden zich reeds
togen het einde dor X\'\'« eeuw tot centra van bloeienden handel
en krachtige nijverheid.
Deze oeconomisch-sterke positie verzekerde aan die gemeenten
de overwinning in den strijd, dien zij ter wille van hunne onaf-
hankelijkheid tegen het Duitsche rijk hadden aangebonden. Sinds
de XII\'^® eeuw vormden zij onder een nominaal keizerlijk opper-
gezag feitelijk zelfstandige repnbliekjes, die zich eigen rechten
schiepen, z. g. n. „statuta," afwijkend van het gemeene recht, dat.
voor geheel Lombardije verbindend, zijne kracht ontleende aan
den Roomsch-koning. 1)
Terzelfdertijd was Italië het middelpunt geworden van de her-
leefde wetenschappelijke beoefening van het Romeinsche recht.
Eerst stelden de Glossatoren de juiste beteekenis der klassieke
regels uit de bronnen zelve vast, daarna werkten de Commen-
tatoren de gevonden beginselen om met het oog op de behoeften
van het zich uitbreidend verkeer, dat een vrijer, moderner rechts-
systeem verlangde.
Zoo waren in Italië de beide voorwaarden, noodzakelijk voör
het ontstaan der statutentheorie, vervuld. Er werden levendige
handelsrelaties onderhouden, die wetsconflicten in het leven moes-
ten roepen; men vond er bovendien juristen, theoretici en prac-
tici tevens, bekwaam en bereid dus regels tot oplossing dier
kwesties te geven. 2)
Bepaalden de Glossatoren zich tot enkele korte opmerkingen,
het internationaal privaat recht rakend, de Commentatoren, geleid
door hun praktischen zin, lieten ons eene gecompliceerde leer
na, die voor de verschillende deelen van het burgerlijk recht
grenzen stelde aan de heerschappij der Italiaansche stedelijke
keuren en der vreemde coutumes.
Aan de ontwikkeling van dit systeem, Italiaansche statuten-
theorie naar aanleiding van zijn oorsprong geheeten, werkten bijna
alle Postglossatoren, natuurlijk in verschillenden omvang en met
verschillend succes. Het verdienstelijkst maakte zich Bartolus,
die na de min of meer gelukkige pogingen zijner voorgangers
i) Oorspronkelijk het Longobardische, na liet midden der XII\'\'\' eeuw on^
gcveer het Romeinsche recht.
3) Zie over het ontstaan der staiutentheoric Lainé. Inticduction au droit
int. privé. I. p. 93—104. De inleiding van dit proefschrift sluit zich in \'t alge-
meen aan zijne voorstellingen aan. <
een groot gedeelte van zijn commentaar op de Lex 1. C. I. I.
aan dit netelige vraagstuk wijdde. 1) Zijn arbeid, uitmuntend door
helderen gedachtengang, juiste analyse der casusposities en op-
merkelijke volledigheid, verdrong het werk der vroegere, be-
heersehte dat der latere juristen niet alleen in Italië, maar ook
in Frankrijk, waar de Italiaansche school tal van vertegenwoor-
digers vond van de XIII\'^« tot zelfs in de XVIII<1"= eeuw. 2)
Gedurende haar gansche bestaan werd die leer gekenmerkt
door twee eigenschappen, die de vrucht waren van de plaatse-
lijke toestanden, waaronder zij werd geboren. Zij grondde hare
beslissingen steeds op een billijkheidsbegrip, dat zij aan het Ro-
meinsche recht had ontleend ; vervolgens splitste zij, gehoorzamend
aan de voorschriften der scholastiek, het geheel van rechtsnor-
men overeenkomstig hunnen inhoud in tal van groepen, terwijl
zij telkens over elke afzonderlijk zich afvraagde : welke regels
bepalen lumne heerschappij? Deze kwaliteiten stelden haar in
staat, tal van beginselen van internationaal privaat recht, en soms
zelfs zeer gelukkige, te vinden, zooals uit de volgende voorbeel-
den kan blijken.
De geldigheid eener handeling ten aanzien van den vorm wordt
beoordeeld naar de lex loei actus.
Een proces wordt gevoerd overeenkomstig de lex fori, ton
minste voor zoover het formeele procesrecht betreft. 3)
Een kontrakt en zijne werking zijn onderworpen aan de lex
i) Hanolus a Sassofcrato (1314—1357) doceerde eerst tc 1\'isa, daarna tc
Perousa. Zie : Bartoli in primaiu Codicis partem commentarii. Lex x (Cunctos
populos). C. I. I. no. 13 vlg.
3) De voornaamste der Fransehe juristen, tot de Italiaansche school behoorend,
is Duniouhn. Zie verder Lainé over de Italiaansche leer in Frankrijk. Tome I.
pag. 207—248 en 281—309.
3) Eene uitstekende verhandeling over de Italiaansche leer is tc vinden bij
Lainé I p. 93—266. Daarnaast staat Laurent\'s Droit civil international. I. pag.
»73-334.
loci actus celebrati, behalve de indirecte gevolgen, uit mora enz.
ontstaande, die beoordeeld worden naar de lex loci solutionis of de
lex fori; de laatste wet is echter alleen dan competent, wanneer
eene plaats van betaling niet uitdrukkelijk is bedongen.
De statuten omtrent den staat en de handelingsbevoegdheid
van personen zijn niet toepasselijk op vreemdelingen; zij binden
alleen hen, die gedomicilieerd zijn binnen het gebied van den
wetgever, die ze afkondigde. Kwestieas was het, of die lex
domicilii hare heerschappij ook uitstrekte over gedomicilieerden,
wanneer deze buiten hunne woonplaats handelden, of wanneer
zij in den vreemde gelegen goederen vervreemdden. Gewoonlijk
werd dit bevestigd voor „statuta favorabilia", ontkend voor „statuta
odiosa." Deze halfslachtigheid vond baar oorprong in de voor-
stelling der juristen, dat de keizer rechtens de souverein der
Italiaansche steden was. Het jus commune gold bij hen als een
uitvloeisel der keizerlijke macht; daar tegenover stonden de sta-
tuten, uitvloeisels der stedelijke autonomie. Als exeeptioneele
regels behooren ze dus in hunne werking streng beperkt te wor-
den tot bet gebied der gemeente, die ze heeft uitgevaardigd. Al-
leen de ^statuta favorabilia" werden aan deze consequentie ont-
trokken. Gelijke behandeling van alle capaciteits.statuten was dus
onbestaanbaar. Of een statuut tot de „odiosa" of tot de „favo-
rabilia" behoort, is daarenboven zeer moeilijk te beslissen. Ver-
scheidenheid in de uitspraken der .schrijvers was.dus noodzakelijk ;
ze werd echter nog vergroot, doordat dezen zich in hun oordeel
meermalen lieten leiden door hunne meerdere of mindere ge-
hechtheid aan het keizerlijke oppergezag. De onderscheiding werd
dus een bron van voortdurend meening.sverscbil, dat overeen-
stemming bij de regeling van de competentie der personeele sl<i-
tuten in tal van gevallen onbereikbaar maakte. J)
i) Zie Lainé. L pag. loi—lol; pag. 259—261. I-aurent. Dröit civil interna-
tional, L pag. 276 en 277.
Verder wijdde de Italiaansclie theorie hare aandacht aan het
bewijs- en zakenrecht, het strafrecht en erfrecht; ten aanzien
van bepalingen der laatste soort werd door sommigen zelfs voor-
gesteld om bij wettelijke erfopvolging de wet der woonplaats
van den erflater competent te verklaren.1)
De Fransehe juristen namen de uitspraken der Commentatoren
niet ongewijzigd over. Zoo verklaarden zij eenstemmig, dat de
vererving van onroerend goed naar de lex rei sitae moest ge-
schieden en, aldus handelend, gehoorzaamden zij slechts aan een
overoud, aan de Fransehe praktijk ontleend beginsel: „de lex
rei sitae is steeds toepasselijk, waar hel geldt bepalingen omtrent
onroerend goed." Als onderworpen aan dit principe golden na-
melijk niet alleen regels van zakenrecht, maar ook van erfrecht.
Tal van coutumes verleenden bovendien aan deze beschouwing
hare wettelijke sanctie.2)
In den loop dër jaren werd die neiging om in het wetscontlict
het overwicht toe te kennen aan de lex rei sitae, zoodra er
•slechts sprake was van onroerend goed, hoe langer hoe sterker;
hare krachtigste uiting vond zij ten slotte bij d\'Argcntré.3)
Afkecrig van de erkenning eener vreemde wet, trachtte hij
de Italiaansche leer door eene andere te vervangen, die de
meest consequente doorvoering van den hovengenoemden regel
bevatte. Stel, zoo zeide hij, de tallooze onderscheidingen der
oude rechtsgeleerden terzijde, en verdeel de statuten in twee
rubrieken : roiielo en personeele. Heiiel zijn die, welke onroerend
1) Zoo deed b,v. Albcricus de Rosate. Er werden echter naast deze nog tal
van oplossingen gegeven. Zie Lainé L pag. 262—266.
2) Masuer. -j- ongeveer 1450. Practica forensis. Chasseneuz. •}■ 1541. Ad.con-
suettidines Biirgundiae. Tiraqueau. f 1558. De legibus connubialibus et jure
rnaritali. De jure primogenitorum.
3) Hertrandus Argentraeus (iS>9—159°) K^f 1584 ü^\'jne Commentarii in
patrias Britonum leges. /Cijne eondictenleer is te vinden in den titel over schen-
king. Art. 218. Glossa 6 (voornamelijk no. i —25.)
goed tot voorwerp hebben; b.v. de bepahngen van zuiver zaken-
recht, van erfrecht en het voorschrift, dat tusschen echtgenooten
de schenking van onroerend-goed is verboden. Personeel zijn
die, welke beschikken over personen of roerende goederen;
hiertoe behooren de bepahngen, die handelen over den staat
en de bevoegdheid der personen, maar alleen, wanneer zij dit
doen afgescheiden van onroerend goed (pure), en in het alge-
meen (universaliter). Als voorbeelden kunnen dienen de reebts-
voorsebriften, dat de kinderen onderworpen zijn aan de ouder-
lijke macht, dat de meerderjarigheid na de vervuUing van eenen
bepaalden leeftijd aanvangt, enz.
De reëele beschikkingen zijn toepasselijk zonder eenige uit-
zondering op alle onroerende goederen, gelegen binnen het ge-
bied van den wetgever, die ze uitsprak, maar aan den an-
deren kant missen zij eiken invloed op elders gelegen goed. De
personeele binden elk, binnen het territoir van haren wetgever
gedomicilieerd, zij volgen dien persoon overal; ten aanzien van
niet-gedomicilieerden zijn zij echter van alle gezag ontbloot,
zelfs zoo dezen zich binnen haar ressort ophouden.
Dan zijn er nog gemengde statuten, die handelen over perso-
nen en onroerende goederen te gelijkertijd; zij hebben dezelfde
werking als de reëele en vormen dus geene afzonderlijke klasse
met eigen regels.
De schepping van d\'Argentré, de zgn. Fransehe leer, vond in
haar vaderland een zeer koel onthaal. Geplaatst, tegenover bare
zooveel oudere mededingster, die bet wetsconflict besliste met
het oog op den inhoud der verschillende soorten van rechts-
regels en naar de eiscben van billijkheid en verkeer, was zij niet
in staat de goedkeuring der Fransehe juristen te verwerven ; zij
weigerden de competentie eener wetsbepaling naar haar objekt
af te meten.1)
i) Zie Lainé, L pag. 339—342.
-ocr page 23-In België daarentegen verkreeg de vreemde rechtsgeleerde
warme aanhangers. In de XW^ en XVI«\'« eeuw hadden daar Ever-
hard en Peckius \'t internationaal privaatrecht beoefend ; zij volgden
de Italiaansche school, destijds nog de eenige.1) Hun opvolger
Burgundus verklaarde zich echter een beslist voorstander van
d\'Argentré\'s leer, wier beginselen hij zoo welsprekend verdedigde,
dat theorie en praktijk voortaan den nieuwen koers volgden. 2)
1) Nicolaas Everhard (1473—1032), uit Middelburg, arbeidde in de Z. Neder-
landen. ^^ijne werken: Topie.i de locis legalibus en Consilia. — Petrus Peckius
(1553—1589), uit Zierikzee, professor te Leuven, Zijn werk: De testamentis
conjugum.
2) Burgundus, zeer bekend jurist, (1586—1649), gaf in i6ai uit: Tractatus
ad consuetudines P\'landriae, een werk, geheel aan dl\' onderwerp gewijd. Bij zijne
leer sloot zich aan P. Christinaeus (1543—1631) in zijne Commentarii in leges
Mïchlinienses en zijne D^icisiones praciicaruin questionum; dit deed ook Stock-
mans (1608—i67i) in zijne Decislones Curiae Brabaniiae.
r | |
À-- |
: Ü |
•r
Vé\'s
tü
t . \' -tv .
m
-ocr page 25-Beknopt- overzicht der statutentheorie in de Noor-
delijke Nederlanden.
Italië, Frankrijk en België Imclden aan de ontwikkeling van hot
internationaal privaat recht gearbeid. De Noordelijke Nederlanden
zouden dat voorbeeld volgen; de omstandigheden drongen, als
het ware, daartoe.
De Vereenigde Provinciën vormden immers een bond van
souvereine slaatjes met eigen recht, dat niet alleen van gewest
tot gewest, maar zelfs van stad tot stad verschilde. Onderling
onderhielden de burgers een levendig verkeer, terwijl met hot
buitenland nauwe handelsbetrekkingen waren aangeknoopt. De
rechtsstudie vond er bovendien ijverige beoefenaars, die ver-
trouwd waren met de buitenlandsche rechtslitteratuur dier dagen. 1)
i) De Hollandsche juristen waren bekend met ile werken der rechtsgeleerden
uit Duitschland, Belgiö, Frankrijk, It&liö en zelfs Spanje; herhaaldelijk maken
zij melding van de meeningen, welke hunn« buitenlandsche collega\'s hebben
verkondigd.
10
Van het begin der XVII\'^e eeuw tot de invoering van het Wet-
boek Napoleon, ingericht voor \'t koninkrijk Holland, waren onze
geleerden ook onvermoeid werkzaam de tallooze kwesties op te
lossen, die het gelijktijdig bestaan van afwijkend recht in ver-
schillende rechtsdistricten in het leven roept. Hunne verhande-
lingen varieeren in omvang en innerlijke waarde, in grondbegin-
selen en oplossing der casusposities. Is het daarom echter onmo-
gelijk gemeenschappelijke karaktertrekken op te sporen ? De
gangbare meening ontkent het. Hun arbeid zou een .samenraapsel
van heterogene bestanddeelen zijn zonder eenig verband. Ons
onderzoek leerde het tegendeel; dergelijke kenmerken bestaan,
al zijn ze niet vele.
Maakten hunne buitenlandsche collega\'s met voorliefde het
conflict der verschillende coutumes in hetzelfde land tot voorwerp
hunner onderzoekingen, de Noord-Nederlander.s hadden dit gemeen,
dat allen, zonder uitzondering, zich toelegden op de ontwarring
der moeilijkheden, waartoe de verscheidenheid der wetten van
.souvereine staten aanleiding geeft. Zij gehoorzaamden hierin slechts
aan de tischen der Hollandsche praktijk; deze stelde iien name-
lijk telkens voor de vraag : wanneer kan in de eene provincie
de verbindende kracht van het recht eener andere worden erkend ?
De aristocratische republiekjes der Unie waren immers elk voor
zich souverein. De wet van ieder hunner was\'dus de uitspraak
van een onafhankelijke macht, en niet een gedragsregel, door een
enkel oppergezag gegeven voor de verschillende onderdeden van
zijn gebied.
Deze eigenschap, waarvan de meeste onzer rechtsgeleerden
zich wel bewust waren, verruimde hunnen gezichtskring; zij
verscherpte ljun blik bij hunne critiek op de L\'ransclie leer en
was zoodoende bevorderlijk aan de vestiging eener nieuwe theorie.
11
De Commentatoren hadden hunne studies over de statuten-
theorie aan het Romeinsehe recht vastgeknoopt; formeel door de
lex Cunctos populos telkens tot uitgangspunt te nemen, materieel
door hunne uitspraken voor te stellen als rechtstreeks aan den
eenen of anderen text ontleend. 1) Bij onze juristen is dat twee-
ërlei verband opgeheven. De conflictenleer wordt of geheel zelf-
standig ontwikkeld, of naar aanleiding van eene bepaling van
gewestelijk recht, wier competentie is betwist; de eerste titel van
den Codex heeft bij hen opgehouden de traditioneele plaats van
behandeling te zijn. Gewichtiger is nog de wijziging, die de op-
vatting omtrent de waarde van het Romeinsehe recht heeft on-
dergaan ; bijna allen zijn overtuigd, dat hel in deze materie geene
direkte oplossing geeft. Wel citeeren zij nog herhaaldelijk Pandek-
ten-plaatsen, maar dit geschiedt enkel met het doel om eene
eigene argumentatie te bekrachtigen met eene analoge redeneering
van oen klassiek jurist.
Bestond er bij hen gemeenschap van grondbeginselen V Gedeel-
telijk, want allen leiden uit het souvereine karakter van het
staatsgezag af, dat aan vreemde wetten binnen het eigen terriloir
verbindende kracht behoort te worden ontzegd. De grenzen, waar-
binnen dat idee wordt ontwikkeld, zijn echter bij den oen veel
ruimer dan bij den ander. In de eerste periode der staluton-
thfiorie hier te lande weid op voorbeeld van d\'Argonlré aange-
nomen, (lat in sommige gevallen een staal verplicht is do he«n--
sohappij van vreemd recht binnen zijn gebied to eerbiedigen. IJ.
Ilubc^r en J. Voet daarentegen verwierpen etm dergelijke opvatting.
N
Diï onbeperktheid der souvereiniteit vooropstellend, verklaarden
zij als summum jus: de absolute uitsluiting van eiken buiten-
i) Lainé. Opere citato. 1. p. 104—111.
-ocr page 28-12
landschen wetsregel. Om utiliteitsredenen kan echter een wet-
gever binnen zijn territoir gezag toekennen aan de uitspraken van
zijnen nabuur; dit geschiedt dan bij wege van „coraitas."
Deze nieuwe theorie, die als een zuiver nationaal werk, de
\'Hollandsche wordt gcheeten, had reeds, voordat ze bij Huber en
Voet haren vollen wasdom bereikte, eene ontwikkelingsperiode
van zekeren duur achter zich. Er bestaat dus een tijdperk van
overgang, en met hare volledige verkondiging was ook het laatste
woord in dezen strijd nog niet gesproken, want tot in het begin
dezer eeuw bleef de statutentheorie bij onze schrijvers belang-
stelling wekken.
De wijze, waarop de stof, welke de titel van dit proefschrift
omvat, moet worden verdeeld, is hiermede van zelve aangewezen.
Eerst zal een hoofdstuk handelen over:
de Fransche leer, die hier te lande in Rodenburg haren voor-
naamsten vertegenwoordiger vond;
dan een over:
den overgang tot de Hollandsche leer;
vervolgens een over:
de Hollandsche leer zelve.
Daarna behoort een hoofdstuk te volgen, dat aan de latere
geschiedenis der statutentheorie tot hare opname in do Wet,
houdende alg. bep., is gewijd.
Du Fransche leer onuer Iïodenruug, /une voorgangers en
ZIJNE ONMIDDELLIJKE OPVOLGERS (XVlI^c euuw).
Do Franscho loer uit do workon onzor juristen ontwikkeld.
I. liodeubun/s voorgaiujers.
Ruim drie eeuwen waren er sedert het onislaan der statuien-
theorie verloopen, toen zij omstreeks lüOO liier Ie hmde de aan-
dacht begon te trekken. Do aanvankelijke beoefening der con-
flictenvragen getuigde bovendien van goen bijzonderen ijver;
eerst Rodenburg zou, een groote vijftig jaar later, het onderwerp
op vrij volledige cn grondige wijze behandelen.
Coren, Radelant, Goris, de beide broeders van Sande, Neostadius,
-ocr page 30-u
Vinnius en Ant. Matthaeus leidden de nieuwe kwestie bij hunne
collega\'s in. 1)
Van eene uitgewerkte leer is bij hen geen sprake; slechts hier
en daar, als een geschikt aanknoopingspunt aanwezig is, betreden
zij het nieuwe terrein, \'t Valt daarom bezwaarlijk hen als aan-
hangers eener bepaalde theorie te klassificeeren; toch enkele
hunner uitlatingen stempelen hen tot volgelingen van d\'Argentré.
De tweeledige indeeling der statuten is bij hen een axioma\' ge-
worden; om de competentie van een wetsvoorschrift te bepalen
moet het vooraf onder de personeelo of de reëele worden ge-
rangschikt. Aan de mogelijkheid, dat sommige wetsnormcn aan
^ deze groepeering ontsnappen wordt niet gedacht; haar universeel
karakter is boven allen twijfel verheven 2).
Ook het criterium, waarnaar do personaliteit of realiteit van oune
wetsbepaling wordt vastgesteld, is aan d\'Argentré en Burgundus
^ ontleend. Het objekt beslist; is het een onroerend goed, dun is
de wetsregel reöel; is het een persoon, dan is hij personeel. 3)
Do omvang van hel personeelo statuut is, evenals hij den
stichter der Fransche school, zeer eng.
1) J. Corcn, een Hollander. Observationes rerum in Curia Holl, et /tel.
iudicatarum. 1633.
C Neosladius, een Hollander. De paotis antenuplialibus. 1620.
kadelant uit Utrecht. Decisiones Curiae Trajectinac. 1637.
L. Goris. f 1651. Adversariorum juris subcisivoruin ad luccin uonsuetudinis
ducatus Gelriae et comitatus Zutphaniae tractatus IV.
Fred, a Sande. Ad consuetudines Gelriae.
J. a Sande. Dicisiones Curiae Frisiae.
Vinnius, Leidsche hoogleeraar, bekend door lijne Instituten van 1643, cm.
A. Matthaeus, Utrechtsche hoogleeraar, van wien tal van werken zijn bekend,
O. a. De auctionibus en Parœmia.
2) A. Matthaeus. De auctionibus. Liber II. Caput 21, 41,
Vinnius. Instituten. Liber II. Titel 10. Textus 14, 5.
3) Vinnius. Instituten, Liber IV. Titel. 10. Textus. 14, 5.
J. V. Sande. Decisiones Curiae Frisiae. Liber IV. Titel 1 Def. 14. Lil)cr IV.
Titel 8. Def. 7.
A. MaUhaeus. De auctionibus. Liber I. Caput 21. no. 41.
15
Voorschriften omtrent den Staat en de bevoegdheid der per-
sonen in het algemeen zooals die, welke den aanvang der min-
derjarigheid bepalen, welke aanwijzen, wie prodigi zijn, en der-
gelijke meer behooren zeker in deze rubriek thuis. Als de wet
echter een speciale handelingsbevoegdheid verleent, afwijkend
van die, welke naar de gewone opvatting uit den staat voort-
vloeit, is dan zulke een bepaling personeel of reëel ? D\'Argentré had
zich uitgesproken voor de realiteit. Onze juristen volgden, ten
minste Vinnius, de eenige, die de kwestie aanroerde; een sta-
tuut, dat niet „universaliter" over den „status" en de„conditio"
van den persoon beschikt, is reëel.1) Zoo kromp het reeds be-
perkte gebied dor personaliteit nog meer in. Talrijk zijn daaren-
tegen de reëele statuten. Naast de bepalingen omtrent den inhoud
van den eigendom en der jura in re aliena voegen zich die
omtrent de wijzen van eigendomsverkrijging en de vestiging van
zakelijke rechten, terwijl zich bij deze weer de regels omtrent
erfopvolging aansluiten.2)
Dan wordt er nog getwist, of hiertoe ook niet behooren de
voorschriften omtrent de vermogensrechtc^lijke gevolgen van het
huwelijk en omtrent de vormen der testamenten.3)
Buiten deze groepeering staan echter nog tal van regels, zoo-
als het formeele procesrecht, het verbintenissenrecht en ook de
vormvoorschriften ten aanzien van uiterste willen, ten minste
voor hen, die ze niet onder do reëele willen rangschikken. Was
i) Vinnius. Loco citato.
a) Vinnius, Loco citato.
J, a. Sande. Opere citato. Liber I. Titel. la. Def, 5. Liber IV, Titel i. Def. 14.
Libcr IV. Titel 8. Del. 7.
A. Matthacus. Opere citato. Liber 1. Caput ai. no. 35 en 41.
3) Vinnius Loco citato.
I- a Sande. Opere citato. Liber IV. Titcl I. Def. 14.
A. Matthaeus. Ojjeie citato. Libcr 1. Caput, ai, no. 35.
16
het Fransche juk hier onzen juristen te knellend ? Hebben zij
het verwisseld voor de vrijere Italiaansche leer ? Zij stellen immers
de tweeledige indeeling als algemeen voor, en nu bij deze ge-
wichtige deelen van het rechtssysteem wagen zij zelfs geene
poging tot klassificatie; Zeker volgen zij hier de Italiaansche me-
thode, want zij omschrijven de competentie dier bepalingen over-
eenkomstig haren inhoud en de eischen der billijkheid; zij den-
ken niet aan personaliteit of realiteit. Daarmee scheiden zij zich
echter niet af van d\'Argentré en Burgundus, want dezen, gevoe-
lend, dat hunne theorie niet toereikte, hadden ter aanvulling harer
leemten, reeds met succes hetzelfde hulpmiddel gebruikt. Ook
hier zijn dus onze juristen getrouwe leerlingen.1)
De werking, welke aan beide groepen behoorde te worden
toegekund, leverde geen bezwaar op. In aansluiting aan de
Fransche juristen werd unaniem verklaard, dat het personeele
statuut relatief en extraterritoriaal was, d. i. alleen toepasselijk
op personen, binnen hel gebied van zijn wetgever gedomiciUeerd,
maar dan ook overal, onverschillig waar zij zich mochten op-
houden; dat het reëele absoluut en territoriaal was, d, i. alleen
toepasselijk op goederen binnen het territoir van zijnen wetgever
en wel met uitsluiting van elke vreemde wet.2) Dit laatste geldt
echter slechts bij de wetsvoorschriften omtrent onroerende zaken,
want roerende wurden tloor de wet der woonplaats van den
eigenaar beheerscht. .1. v. Sande geeft hiervan de verklaring:
aliud judicium est de rnobilibus, quae ex conditione personarum
legem accipiunl, nee loco contineri dicunlur, sed personam se-
quuntur et ab ea dependent, et ideo omnia, ubicunque posila,
inobilia legibus domicilii subjiciunlur. De roerende goederen zijn
1) Vinnius. Loco citato.
A. Mailliaeus^ Opere citato. L. 1. C. ai. no. 37.
2) A. Matthaeus. Opere citato. L. 1. C, 21. no. 41.
J. a. Sande. Opere citato. L. IV. K. 8. D. 7,
17
aanhangsels van den persoon, zij worden dus aan dezelfde wet
onderworpen. Het is de gedachte van d\'Argentré, in een gewij-
zigden vorm herhaald. 1)
De verschillende behandeling der personeele en reëele statuten
moet gerechtvaardigd worden. Onze juristen zijn echter niet diep
doordrongen van dien plicht, want ten aanzien der eerste bepa-
len zij zich tot het enkele opstellen van den regel, dat de wet
der woonplaats de bevoegde is. Toch was juist hier eene nadere
motiveering dringend geboden; de redenen, die voor de territo-
rialiteit van reëele wetsvoorschriften worden aangevoerd, zijn
namelijk zoo algemeen, dat zij ook voor de andere eene derge-
lijke competentie noodzakelijk schijnen te maken. Wanneer gene
immers alleen, maar tevens uitsluitend onroerende goederen,
binnen het territoir van hunnen wetgever gelegen, beheerschen,
omdat de souvereiniteit, waarvan zij het uitvloeisel zijn, niet
verder dan deze zaken reikt, lijkt het rationeel, dat personeele
statuten slechts toepasselijk zijn op personen, binnen het staats-
gebied van hunnen wetgever vertoevend. De wet van het feitelijk
verblijf behoort dus oogenschijnlijk competent te zijn. 2)
Deze onvolkomenheid hunner leer mag echter onzen juristen
niet te zwaar worden aangerekend, want d\'Argentré en Burgun-
dus hadden ook geene bijzondere zorg besteed aan de verklaring
van hel effekt der rechtsvoorschriften. Het voorbeeld der leer-
meesters oefende hier weer zijnen overwegenden invloed.
In het kort zou hot karakter der statutentheorie in liaro eersto
periode hier te lande aldus kunnen worden weergegeven. Zij is
I) d\'Argentré. Opere citato. ad. art. 218, gl. 6. no. 30.
a) A Matthaeus. Opere ciiafo. L. 1. C. at no. 41.
J. a. Sande. Opere citato. L.IV, T. 8. D. 7.
18
eene onvolledige, maar getrouwe reproductie der Fransche leer:
slechts broksgewijs worden de voorstellingen harer stichters weer-
gegeven, en slechts een enkele maal wordt eene eigene meening
verdedigd. 1)
§ 2. Rodanburg\'s leer.
A. Zijne indeeling der statuten naar het voorwerp.
Met de verschijning van Rodenburg\'s verhandeling „de Jure
Gonjugum" in 1653 brak in ons land «en nieuw tijdperk voor de
statutentheorie aan. 2)
Daar het huwelijksrecht tot ontelbare vragen van internationaal
privaat recht aanleiding gaf, vereonigde hij bare oplossing in den
aanvang van zijn werk, ten einde de geregelde ontwikkeling van
het hoofdonderwerp, \'tjus conjugum, te verzekeren. Dit was den
auteur niet genoeg; „in universum ac certo ordine" wilde hij bo-
vendien eene materie behandelen, wier gewicht dit tot heden te
vergeefs had gevorderd 3) Zoo wordt ons verklaard, waarom zijn „de
Jure, quod oritur ex statulorum vel consuetudinum diversitate,\'\' een
algemeene studie vorm!, die de moeilijkheden poogt uit den weg
te ruimen, welke de verscheidenheid der wetten op elk gebied
van het privaat recht .schept.
Of die arbeid gelukkig was? Bouillenois levert daarvoor het
1) Vinnius Loco citato.
J a Sande. Opere citato. L. IV. T. i. D. 14.
2) Christiaan Rodenl)urg (i6r8—1668) lid van het hof van Utrecht, bikkend
jurist, plaatste in het begin van zijn werk „de Jure Conjugum" eene belangwek-
kende studie over dc wetsconflicten; tij was getiteld: „de Jure, quod oritur ex
statutorum vel consuetudinum diversitate!\'\'
3) Rodenburg. Opere citato. Titel I. Caput I.
-ocr page 35-19
bewijs; zijn „Traité de la personalité et de la réalité des lois,"
\'t standaardwerk, dat in Frankrijk den laatsten vorm aan de sta-
tutentheorie gaf voor hare opname in den Code Civil, is een com-
mentaar op Rodfenburg\'s arbeid. 1)
De Utrechtsche jurist, bij wien de leer der Commentatoren als
waardeloos geldt, is een beslist aanhanger van d\'Argentré en Bur-
gundus. De statuten, zoo zegt hij, moeten in personeele en
reëele worden verdeeld. Hierover valt niet te twijfelen, al mag
het bezwaarlijk vallen uit te\'maken, of bovendien niet het bestaan
eener derde soort, die der gemengde, moet worden aangenomen.
Vervolgens is het uitermate lastig het criteriuui te bepalen, waar-
naar de verschillende soorten van wetsbepalingen kunnen worden
onderscheiden. Dit leert hem het voorbeeld zijner beide emi-
nente voorgangers: in co explicando tantopere desudant, ut hoe
sibi arguinentuiii tanquain in theatruin eligisse videantur, in quo
vires ingenii ostentarent. 2)
Nu eenmaal do iiindernissen zijn aangewezen, gaat do schrijver
over tot de ontwikkeling van zijne groepeering der statuten, waar-
bij hij zich bedient van eene tweeledige onderscheiding, die alle wets-
regels omvat.
Deels bestaan zij uit normae agendi, door den mensch te volgen
bij het verrichten zijner handelingen; het zijn de voorschriften,
welke daden verbieden, veroorloven of regelen. B. v. minor ne
contrahat; nemo testetur sine duobus testibus.
Deels zijn het beschikkingen, waarbij de wetgever eenvoudig
iets vaststelt ten aanzien van oen persoon of eone zaak, zonder
daarbij ook maar eenigerinate te denkon aan handelingen, waar-
van de persoon het subjekt, de zaak het objekt zijn kan. B. v. hij,
1) Bouillenois, (1680—1762), Parijsch atlvokaat, gaf drie zeer bekende werken
over de statuteniheorie uit. Het Traité de la personalité et de la réalité was
het laatste en meest omvangrijke.
2) Rodenburg. Opere citato. T. I, C. i.
-ocr page 36-20
die zijn twintigste jaar heeft vervuld, is meerderjarig; de bepa-
lingen, die aanwijzen, welke goederen roerend, welke onroerend
zijn, en die de erfopvolging bij versterf regelen. Dergelijke voor-
schriften zijn geen eigenlijke gedragsregels; hun eenig doel is een
persoon of zaak met een zekere kwaliteit te stempelen of in een
zekeren toestand te plaatsen 1).
Welnu, het kenmerk, dat over personaliteit of realiteit beslist,
is het objekj^ eener bepaling en het objekt alleen; het motief,
dat den wetgever bij hare vaststelling bezielde, is geheel onver-
schillig. Men vrage zich eenvoudig af: is het voorwerp, ten
aanzien waarvan beschikt wordt, een persoon of eene zaak? Het
antwoord wijst de klasse aan, waartoe het statuut behoort.
De toepassing van dit procédé is zeer gemakkehjk bij de wets-
voorschriften der tweede groep, die abstraheerend van elke han-
deling, den enkelen persoon of de bloote zaak tot uitsluitend
voorwerp hebben. Gene zijn personeel-, \'t zijn de bepalingen, die
den staat der personen (status ae conditio) vaststellen; b. v. die
verklaren, wanneer de minderjarigheid eindigt, wie sui juris zijn,
wie alieni juris.
Deze zijn reëel; voorbeelden hiervan vormen het statuut, dat
aanwijst, welke goederen roerend, welke onroerend zijn, en de
voorschriften omtrent wettelijke erfopvolging. Zoo beschikt de
regel, dat de nalatenschap in de eerste plaats aan de descendenten
(oevalf, niet omtrent eene handeling; hij heeft tot.objekt de enkele
zaak, behoort dus tot de tweede groep en is reëel.
Moeilijker is het probleem bij de eerste groep ; eene klassifi-
ceering onder het personeele of reëele statuut is hier alleen mo-
gelijk met behulp eener nieuwe onderscheiding. Die normae
agendi, zoo merkt de auteur op, bestaan voor een gedeelte uit
bepalingen, die aan de personen handelingen veroorloven of ver-
i) Rodenburg. Opere citato. T. I. C. 2.
-ocr page 37-21
bieden in verband met den staat, waarin dezen verkeeren. Het
zijn de wetsvoorschriften, die een handebngsbevoegdheid of —
onbevoegdheid vestigen. Steeds zijn ze personeel, èn, wanneer de
capaciteit, die zij verleenen, in overeenstemming is met den staat
van den persoon, tot wien zij zich richten (b.v. minor ne contra-
bat), èn, wanneer deze afwijkt van de bevoegdheid, die naar de
gewone opvalling volgt uit den staat, waarin de persoon is ge-
plaatst (b.v. minor contrahat).
Het overige deel dier gedragsregelen wordt gevormd door be-
palingen, die met den staat der personen in geenerlei betrekking
staan. Zij worden onder de personeele of reëele statuten gerang-
schikt naar den aard van haar objekt, de handeling.
Is deze reëel, d. w. z. eene beschikking over goederen, dan
behooren ze lot de reëele wetsvoorschriften. Is deze personeel,
d. w. z. eene verbintenisscheppende wilsverklaring, dan vinden
ze onder de personeele slalulen eene plaats. Als voorbeeld kun-
nen dienen de roorschriflen omtrent den vorm van eene levering
en die omlrenl den vorm van eene overeenkomst. 1)
Is hel gegeven criterium bij de indeeling der slalulen conse-
quent toegepast? Hoort men enkel naar Rodenburg\'s verklaringen,
dan is elke Iwijtel uilgeslolen, wanl hij pul zich uil in verzeke-
ringen, dat het voorwerp alleen over dc klassificatie beslist. El
quidem, si bene calculum pono, speclanda mihi videl\'\'r subjecta
statuti matoria, adeoque non cui quid vetalur, aul pcrmillilur,
aul qua ralione, cuiusve personae intuitu id fiat; verum illud
ipsum dumlaxal, quid qualeve sil, (juod in probibilionem, pcr-
missionem aut disposilionom slatuti ceciderit. En oogcnblikkelijk
daarna wordl dezelfde gedachle in even duidelijke woorden her-
haald. 2)
i) Rodenburg Opere citato. T.\' I. C. 2.
a) Rodenburg Opere citato. T. 1. C. a.
22
Toch al die beweringen dienen slechts tot dekking zijner in-
consequenties, want, waar de heerschappij van het objekt hem
te drukkend wordt, verwerpt hij het, ten einde vrijelijk te kunnen
gehoorzamen aan de ingevingen der billijkheid. Dit leert ons de
wijze, waarop hij de normae agendi klassificeert. Al die gedrags-
regelen hebben immers, wanneer men ze onbevooroordeeld be-
schouwt, eene handeling tot voorwerp, dat bij eene strenge toe-
passing van Rodenburg\'s leer steeds over de personaliteit of
realiteit moet beslissen. Zoo zou de regel „minor ne alienet"
reëel behooren te zijn.
Maar onze auteur wil een dergelijk gevolg van zijn systeem
niet aanvaarden. Voor hij in deze rubriek het gezag van het
voorwerp erkent, spoort hij eerst na, of zulk een gedragsregel ge-
biedt of verbiedt in verband met den status van den per.soon,
m. a. w. of deze eene capaciteit of incapaciteit vestigt. Is dit
het geval, dan is het wetsvoorschrift steeds personeel; het objekt
doet niets af. Daarom houdt hij het statuut „minor ne alienef\'
voor personeel, al heeft het een reëel voorwerp, en op dezelfde
gronden verdedigt hij eene gelijke meening voor de meeste capa-
citeitsbepalingen. Hier wijkt dus het voorwerp voor de ratio der
wet; de bedoeling van den wetgever wordt nagegaan en zij beslist.
Eerst, zoo het blijkt, dat zijn oogmerk niet was gericht op eene
regeling der handelingsbevoegdheid, herneemt het objekt zijne
heerschappij. 1)
Laat Rodenburg dus bij de bepalingen, welke omtrent de enkele
zaak, den blooten persoon beschikken, uitsluitend van het voor-
werp de rangschikking onder de personeele of reëele statuten
afhangen, ten aanzien van de andere rubriek, die der normae
agendi, verlaat hij den weg, dien hij zich zoo scherp heeft afge-
bakend. Daar vervult het objekt in plaats van de eenige een
i) Rodenburg. Opere citato. T. I. C. 3. no. 6—9.
-ocr page 39-23
secondaire rol, terwijl aan de strekking der wet de eerste is
toegewezen. Het bewustzijn, dat hij zijne beginselen heeft prijs-
gegeven, ontbreekt hem ten eenenmale ; nergens rept hij van de
verzachtende wijziging, in zijn stelsel aangebracht. De verklaring
van dit zwijgen is gemakkelijk; zij ligt in de verwarring van de
twee hoofdrubrieken van wetsvoorschriften (normae agendi en
andere), die den grondslag van zijn systeem vormen. De bepa-
lingen omtrent handelingsbevoegdiieid zijn gedragsregels, die tol
voorwerp hebben eene handeling, wier aard dus over personaliteit
of realiteit behoort te beslissen. De scbrijver identificeert ze echter
met de zuivere statusbopalingen, die zonder eenige nevengedachte,
op handelen gericht, de enkele kwaliteit van meerder-, minder-
jarig, sui of alieni juris op don persoon drukken. Hij vergeet, dat
er in zijn stelsel een gewichtig onderscheid bestaat tusschen
voorschriften als deze „minderjarig is hij, die zijn twintigste jaar
nog niet heeft vervuld" en „de minderjarige mag niet vervreemden."
Nu echter eenmaal do capaciteitsbepalingen in de statusbopa-
lingen zijn opgelost, heelt hij met do personaliteit of realiteit der
handeling niet meor Ie rekenen; do enkele persoon is tot haar
uitsluitend objekt gemaakt, dus zijn zo steeds personeel.
De beweegreden voor deze afwijking is niet ver te zoeken;
ze blijkt uit de wijze, waarop de inconsecpientio wordt verheeld.
De statuten omtrent do capaciteit worden gelijkgesteld mot die
omtrent den staat. Waarom? wijl in het wotsconflikt beider be-
handeling gelijk moet zijn. Had deze assimilatie niet plaats gehad,
dan zouden do wetsvoorschriften, die dc handelingsbevoegdheid
ten aanzien van reëele daden vaststelion, reëel geweest zijn;
hunne competentie zou dus anders geregeld zijn. Dit is echter
niet wenschelijk; de wet, die den staat der personen beheerscht,
moet ook hunne capaciteit, zelfs ten aanzien van reëele hande-
lingen, beheerschen. Bepahngen omtrent de capaciteit en omtrent
den staat omschrijven immers beide don rechtstoestand der indi-
24
viduën, die overal naar één recht moet beoordeeld worden; de
behoeften van het verkeer en de billijkheid vorderen dit zoo
dringend mogelijk. Tot eiken prijs moesten dus beide soorten
van rechtsnormen personeel gemaakt worden; de samensmelting
wees zich hiertoe als het meest eenvoudige middel aan 1).
Toen eenmaal dit resultaat was verkregen, dacht Rodenburg
er niet aan, de juistheid zijner redeneering te toetsen ; integendeel,
het bereikte doel en de schijn, alsof de persoon het werkelijke
voorwerp dier oneigenlijke statusbepalingen was, golden hem als
een waarborg, dat zijne grondbeginselen intakt waren gehandhaafd.
De volgende verdeeling is dus verkregen :
personeel zijn de status- en capaciteitsbepalingen, behoudens en-
enkele uitzonderingen;
reëel die, welke de enkele zaak tot objekt hebben ;
de overige statuten (d. z. de normae agendi na aftrek der ca-
paciteitsregels) zijn reëel of personeel naar den aard van lum
voorwerp.
Voor gemengde statuten is m dit systeem geen plaats.
B. Verschilpunten met de indeeling van d\'Argentré
en Burgundus.
Rodenburg\'s klassificatie wijkt op menig belangrijk punt van
die van d\'Argentré en Burgundus af.
Bij den Franschen jurist zijn personeel de bepalingen omtrent
status, conditio en capacitas, maar alleen, wanneer zij deze „in
het algemeen" en „abstract van elke zakelijke materie" regelen 2).
1) Rodenburg. Opere citato. T. I. C. 3. no. 4.
2) D\'Argentré. Art. 218. Gl." 6. no. 7, 8 en 14.
-ocr page 41-25
Hoewel het heel waarschijnlijk is. dat het vereischte der „alge-
meenheid" niet zeer ernstig is bedoeld, toch houdt hem nog
steeds een breede kloof van Rodenburg gescheiden. Bij dezen
is immers de voorwaarde voor de personaliteit vervuld, zoodra
een statuut handelt over den staat of de bevoegdheid der personen, "
al geschiedt dit niet algemeen, en zelfs al betreft het reëele
daden 1).
Het onderscheid is ook verklaarbaar. Zijn dergelijke rechts-
voorschriften personeel, dan volgen zij de gedomicilieerden overal;
zij vinden dus toepassing bij vervreemding van elders gelegen
goederen. Dit strijdt echter raet de opvatting van d\'Argentré, ^^
dat bepalingen, die beschikken over goederen, uitsluitend den
grond binnen haar territoir mogen beheerschen. Hij verklaart
dus, dat deze wetsregels, die reëelo daden tot objekt hebben,
absoluut en territoriaal in hunne werking zijn, maar omdat hun
inhoud niet vreemd is aan overwegingen omtrent den persoon, „
noemt hij ze gemengde statuten. Onze Utrechtsche jurist
daarentegen heeft een open oog voor de eischen der billijkheid
en de behoeften van het verkeer. Deze worden gediend door de
extraterritoriale competentie, aan het personeele statuut toegekend,
en als zoodanig moet dus gelden niet alleen do bepaling omtrent
den enkelen status en omtrent de capacitas ten aanzien van
personeele handelingen, maar ook die, welke de bevoegdheid tot
het vervreemden of bezwaren regelt.
Het streven van d\'Argentré vond onverdeelde instemming bij "-j
Burgundus, in wiens werk het zich uit in dezelfde gedachte, dat
reëel moeten zijn allo wetsvoorschriften, die onroerend goed of
beschikkingen daarover tot objekt hebben. In deze stemming
wordt door hem de verdeeling der statuten aangevangen. Eerst
worden de rechtsregels, die den enkelen persoon of de bloote
i) D\'Argentré. Opere citato. Ar!. 218, Gl. 6, no. 6, 9, 22.
-ocr page 42-26
zaak tot voorwerp hebben, onder de personeele of reëele gerang-
schikt, vervolgens wordt eene groepeering der normae agendi
beproefd. Hier breken eerst de eigenlijke moeilijkheden aan. De
Italiaansche leer, die door hare constante toepassing in de ge-
rechten eenen gewichtigen invloed had verworven, hield namelijk
capaciteitsbepalingen, zelfs ten aanzien van reëele handelingen, voor
personeel, terwijl een strenge doorvoering der Fransche beginselen
hare realiteit vorderde. D\'Argentré had geaarzeld, want zijn
praktische blik waarschuwde hem voor een breuk met de traditie,
maar ten slotte had een indirekte weg hem tot het doel geleid.
Hij stempelde die statuten tot mixta, daar hunne beschikkingen
over zaken met die over personen waren vermengd, maar aan
den anderen kant voorzag hij ze met het effekt der reëele- Met
eene dergelijke halfslachtigheid kon Burgundus geert vrede heb-
ben; duidelijk zou hij de realiteit van het objekt dier bepalingen
aanwijzen, zoodat aan haar waar karakter niet meer te. tvvijfo
len viel.
Al die capacitfiitsregels zijn immers normae agendi, voorschrif-
ten omtrent het verrichten van handelingen, en deze vormen hun
voorwerp. Sommige dier daden zijn reëol, d. z zulke, waaruit
een zakelijk recht wordt geboren; andere personeel, d. i. zulke,
waaruit verbintenissen voortspruiten. Welnu, do aard van het
objekt beslist over de klassificatie van een statuut. „Minor ne
immobiha alienet" is dus reëel; van personaliteit kan geen sprake
zijn, maar evenmin van een gemengd karakter, want zijn eenig
voorwerp is de vervreemding van een onroerend goed. Er wordt
wel over den persoon, den minor, gesproken, maar hij is geen
voorwerp; conditio minoris non est in dispositione, sed tantum
in enunciatione. 1)
De ontwikkeling van Burgundus\' indeeling biedt dit onmisken-
i) Burgundus. Opere citato. Tr. 1. no. i, 5 en 6.
-ocr page 43-27
bare voordeel, dat de onderscheiding tusschen de eigenlijke ge-
dragsregels en de bepalingen, die omtrent de bloote zaak of den
enkelen persoon beschikken, — een onderscheiding, die we bij
d\'Argentré te vergeefs zoeken — is uitgedrukt, en bij de rang-
schikking der statuten tot grondslag is genomen. Dat zijn rede-
neering hierdoor belangrijk aan duidelijkheid had gewonnen, merkte
onze* Rodenburg zeer goed op. Hij maakte die onderscheiding
ook tot de basis van zijn systeem, maar terwijl zijh Belgische
collega haar op den achtergrond had gehouden, plaatste hij ze
in het volle licht. In de behandeling der normae agendi was hij
bovendien veel liberaler, want, terugdeinzend voor de harde con-
sequenties der Fransche leer, onttrok hij alle capaciteitsregels aan
de realiteit door ze heimelijk aan de statusvoorschriften te assi-
mileeren.
In hun oordeel over de gemengde statuten van d\'Argentré stem-
men beiden overeen. Het objekt beslist immers, of een statuut
personeel of reëel is; de ratio der wet is onversciullig. Waar
dus een bepaling een onroerend goed of een beschikking daarover
lot voorwerp heeft, wordt deze niet gemengd, al was de kwaliteit
der personen op haren inhoud van invloed. Het voorbeeld, waar-
aan deze beschouwingen zijn vastgeknoopt, is hel door d\'Argentré
tot „mixtum" gestempelde statuut: pagani ex aequo feuda divi-
dunt, nobiles ad primogenitum transmiltunl. Wel regelt dit voor-
schrift de erfopvolging verschillend naarmate de kwalileit der per-
sonen, maar het is en blijft oen voorschrift omtrent erfopvolging
bij versterf, dat tot eenig objekt heeft „feuda," onroerende goe-
deren, en derhalve zuiver reëel is. 1)
i) D\'Argentré. Opere citato, art. 218.
Gl. 6 no, 6, 9, 22.
Burgundus. Opere citato. Tractatus I. no. 1.
Rodenburg. Opere citato. T. I. C. a.
28
Beiden dwalen echter omtrent de ware bedoeling van d\'Argentré.
Zijn mixta waren niet bestemd om een afzonderlijke klasse van
statuten te vormen, onderscheiden van de reëele. Dit blijkt direkt
uit de werking, die hij hun toekende n. 1. die der reëele. Slechts een
hulpmiddel om de klasse van de reëele statuten te versterken zou-
den ze zijn; hun gewijzigde naam moest de erkenning van hun
effekt vergemakkelijken bij de voorstanders der Italiaansche leer,
die afkeerig waren van eene allesbeheerschende realiteit. 1)
De verwijten, hem toegevoegd, zijn dus ongegrond.
Burgundus, niet tevreden met zijne bestrijding van d\'Argentré\'s
mixtum-begrip, construeert zelf een nieuw. 2) Gemengd heeten
bij hem alle bepalingen, die tegelijkertijd tot objekt hebben de per-
sonen, gedomiciheerd, en de onroerende goederen, gelegen in het
territoir van haren wetgever. Een voorbeeld verschaft ons het
statuut, dat aan de vrouw verbiedt overeenkomsten te sluiten en
onroerende goederen te vervreemden zonder toestemming .van
haren echtgenoot. Personeel is het, voor zoover het aan de vrouw
de bevoegdheid ontneemt verbintenissen aan te gaan, want het
objekt van dit verbod is eene personeele handeling; reëel is het,
voor zoover het haar belet over onroerende goederen te beschik-
ken, want het voorwerp is hier een reëele daad. Burgundus\' idee
van gemengde wetsregels is echter irrelevant; \'t is geen bijzondere
klasse van statuten met bijzondere werking; maar eenvoudig
een rubriek bepalingen, die in een enkelen zin een personeel en
een reëel voorschrift geven. Splitste de wetgever dergelijke
saamgestelde formules, dan zouden telkens twee afzonderlijke
regels worden verkregen, één reëele en één personeele.
Ook hem was dus de constructie van een zelfstandig gemengd
1) Lainé. Opere citato. Tome I. p. 323 vig,
2) Burgundus. Opere citato. Tr. I. no. 2, 3 en 24.
-ocr page 45-29
statuut mislukt. Rodenburg laat dan ook niet na bem hierover
aan te vallen, en wel naar aanleiding van het voorbeeld „minor
bona ne alienet." Zijn argumenten zijn echter minder gelukkig;
ze treffen niet de hoofdfout van het het nieuwe begrip, zijn bloot
uitwendig karakter, maar richten zich tegen de onjuiste voorstelling,
alsof het verbod van vervreemding van roerend goed personeel, dat
van vervreemding van onroerend goed reëel zou zijn. In de oogen van
den Nederlandschen jurist zijn namelijk bepalingen, die goederen tot
voorwerp hebben, \'t zij roerende, \'t zij onroerende, steeds reëel. 1)
De nuttelooze pogingen zijner voorgangers worden door Roden-
burg niet herhaald. Motieven voor dit stilzitten geeft hij niet, maar
daarom zijn ze niet minder duidelijk, \'t Gansche privaatrecht heeft
hij in zijn tweeledige indeeling omvat; er is geen plaats meer
voor een derde groep.
C. Het effekt der statuten.
Verschillen personeele en reëele statuten in den aard van hun
objekt, ook de grenzen hunner competentie loopen uiteen.
In een enkelen trek wordt ons de werking van elke rubriek
geschetst. Statuta realia inter et personalia hoe interest, quod
illa in res scripja territorii sui concludantur metis, haec extra
eas vim et effectum protendant 2).
Het effekt van reëele statuten is beperkt tot het territoir van
hunnen wetgever. Alle goederen, daarbinnen gelegen, zijn aan
i) Rodenburg plaatst zich hier op het standpunt van Burgundus; voor een
oogenblik neemt hij met dezen de realiteit van capaciteitsregels ten aanzien van.
reCele handelingen aan. In werkelijkheid d^nkt hij anders. Opere citato. T. I. C. a
Zie ter bevestiging dezer meening;
Bouillenois. Traité de la p. et dc la r. Tome I. p, 140.
s) Rodenburg. Opere citato. T. II. C. 2. no. i,
30
hun gezag onderworpen zonder eenige uitzondering, maar zij zelf
strekken ook hunne werking niet tot elders gelegen goederen uit;
zij zijn, in één woord, absoluut en territoriaal. Alle handelingen
en rechtsfeiten, voorzoover reëele statuten daarop moeten worden
toegepast, worden dus beheerscht door de lex situs. Een voor-
beeld kan dit duidelijk maken. Een erflater, die goederen in
verschillende rechtsdistricten nalaat, heeft tot erfgenamen de
personen, die de wet der ligging van elk grondeigendom aan-
wijst. Dj nalatenschap wordt gesplitst; tot patrimonia quot bona
diversis U rritoriis obnoxia.1)
De personeele statuten daarentegen strekken hunne werking
uit buiten het gebied van den wetgever, die ze vaststelde; zij
zijn extraterritoriaal. Rodenburg vult dezen regel echter aan met
een tweede beginsel: ze zijn relatief. Personeele wetsvoorschriften,
dit is de bedoeling, zijn niet toepasselijk op elk, die zich binnen
het territoir van hunnen wetgever bevindt, maar alleen op hen,
die daar hun domicilie hebben gevestigd 2)
Nu is de beteekenis dier extraierritorialiteit duidelijk omschre-
ven, Waar een personeel statuut moet worden aangewend, of,
wat hetzelfde is, waar de staat en de handelingsbevoegdheid van
een persoon moet worden beoordeeld, geschiedt dit naar de wet
zijner woonplaats, niet naar die van zijn feitelijk verblijf of naar
de lex fori.
Oogenschijnlijk is thans al het materiaal, noo\'dig voor de oplos-
sing der wetsconflicten, voorhanden. Het criterium, waarnaar de
wetsbepalingen in personeele of reëele worden gerangschikt, is
bekend en de regels, die hare competentie bepalen, zijn ver-
klaard. Wie zoo denkt, wordt echter te leur gesteld, want
de regeling van de werking der statuten met name der per-
ij Rodenburg. Opere citato. T. I. C. 3. pr.
a) Rodenburg. T. I. C. 3. no. 4.
31
soneele, in welke algemeene termen ook vervat, heeft slechts
betrekking op een klein deel nl, op die, welke den staat ,
en de handelingsbevoegdheid vaststellen, niet op die normae
agendi, welke enkel op grond van de personaliteit der han-
deling, die zij tot objekt hebben, in deze klasse zijn geplaatst.
De redenen, waarmee Rodenburg de extraterritorialiteit bepleit,
leveren hiervan het bewijs; zij hebben alleen betrekking op sta-
tus- en capaciteits-bepalingen.1) Dat hij eens bij de indeeling der
statuten naar het voorwerp het verbintenissenrecht en misschien
een deel van het bewijs- en het formeele procesrecht onder
de personeele heeft gerangschikt, is hom hier, bij de behandeling
van het effekt, geheel ontgaan. Ook wordt er later met geen
enkel woord van hunne personaliteit gerept, als hij bij de praktische
toepassing zijner beginselen voorschriften van deze soort, b.v.
verbintenissenrecht, tegenkomt. Zij vallen buiten de tweeledige
groepeering, zoo is de eigenlijke gedachte van den auteur ; hun effekt
wordt dan ook op geheel andere wijze dan dat der personeele of
reëele wetsnormen geregeld. Herinnert hij zich nog de kwalifi-
catie van personeel statuut, hun vroeger gegeven, dan beschouwt
hij deze toch ongetwijfeld als eene vergissing 2)
Heel anders is het lot der normae agendi, reëel, daar zij een
beschikking over zaken tot voorwerp hebben. Steeds worden ze
als zoodanig aangeduid en steeds worden ze onderworpen geacht
aan de regels omtrent de competentie van reëele wels«jormen.
O Rodenburg. T 1. C. 3. no. 4. 5.
2) Rodenburg. T. II. C. 5. no. 16.
De competentie der voorschriften van het verbintenissen- en procesrecht wordt
laicr besproken.
32
D. De motiveering van het effekt.
Gunstig onderscheidt zich Rodenburg van zijne voorgangers
door de ernstige zorg, die hij wijdt aan het blootleggen der gron-
den, waardoor de verschillende behandeling der personeele en
reëele statuten gerechtvaardigd wordt,
-fi . Geen staatsgezag mag wetten stellen buiten zijn territoir, zoo
luidt de hoofdregel, waarin zijn gansche betoog zich oplost. De
souvereiniteit, waarop de verbindende kracht der rechtsnormen
steunt, reikt slechts tot aan de grenzen; daar verliezen zij hun
grondslag, daar dus ook haar werking. Bovendien wordt de
juistheid dezer conclusie, uit het souvereiniteitsbeginsel getrokken,
door het Romeinsehe recht bevestigd, want Lex 20. Dig. II. T. I.
de jurisdictione, zegt: extra territorium jus dicenti impune non
paretur 1).
^ Wel verleent die text aan de bewering niet den minsten steun.
Handelend over de bevoegdheid der ambtenaren van eenen enke-
len staat binnen de hun aangewezen ressorten, kan hij immers onmo-
gelijk een beginsel geven omtrent de competentie, die aan de wetten
van ohafhankelijke .souvereinen behoort te worden toegekend.
Daarom kan echter de juistheid van Rodonburg\'s gevolgtrekking
niet worden betwist. Elk oppergezag toch, al is het absoluut
binnen zijn territoir, mist buiten\'zijne landpalen, elke macht. Alles
daarbinnen, is het niets daarbuiten. Ieder manifestatie van zijnen
souvereinen wil, dus ook de heerschappij zijner wetten is onbe-
staanbaar in vreemd gebied.
De hoofdregel is dus wel gemotiveerd, en hetzelfde geldt van
zijne toepassingen. Op deze wijze gaat namelijk onze auteur
verder : nullum igitur statutum, nullam loei consuetudinem directo
«
res alieno solo inhaerentes afficere, quin nee personas sibi sub-
ditas alio loco contrahentes suis posse legibus adstringere 2). De
i) en 2) Rodenburg. T. i. C. 3, no. i.
-ocr page 49-33
uitspraken van een staatsgezag beheerschen bij uitsluiting de
goederen, gelegen, en de handelingen, verricht in zijn gebied,
terwijl zij nooit toepasselijk kunnen zijn op zaken of op contrac-
teerende personen, welke een ander staatsgebied omvat. Beide
beginselen zijn rechtstreeks afgeleid uit den gestelden hoofdregel:
extra territorium legem dicere nemini licere ; hunne juistheid kan
dus niet in twijfel worden getrokken 1).
De werking van het reëele statuut is gerechtvaardigd; de
onderwerping van de overeenkomst aan de lex loei celebrati
contractus is verzekerd, lloe zal het Rodenburg echter gelukken
zich te onttrekken aan de noodzakelijke consequentie, dat de
staat en de bevoegdheid der personen beoordeeld worden naar de
wet van hun feitelijk verblijf? Op welke gronden zal hij het gezag
deT lex domicilii vestigen, wier competentie toch lijn recht indruischt
tegen de eischen van het onverbiddelijk souvereiniteits-beginsel ?
Unicum hoe ipsa rei natura ac necessitas invexit, ut, cum de
statu ac conditione hominum quaeritur, uni solummodo judici et
quidem domicilii universum in illa jus sit attributum 2). Eene mis-
kenning van de natuur dier personeele wetsbepalingen, eene ont-
kenning van de verkeersbehoeften zou het zijn, zoo telkens met
de wisseling van de enkele plaats van oponthoud de staat en de
bevoegdheid der personen zich zou wijzigen. Slechts óóne wet
mag hier de bevoegde zijn. In enkele sobere woorden zal het
ons duidelijk worden gemaakt: cum enim ab uno eer toque loco
statum hominis legem accipere necesse esset, quod absurdum
earumque rerum naturaliter inter se pugna foret, ut in quot
loca quis iter faciens, aut navigans delatus fuerit, totidem ille
statum mutaret aut conditionem; ut uno eodemque tempore bic
i) Dit is eigetjlijk een weinig te stellig gesproken, want in sommige gevallen
kan de onderwerping eener overeenkomst aan de lex loei actus in strijd zijn met
de eischen der strenge souvereiniteit, Zie pris. pag. "
a) Rodenburg. T. I. C. 3. no, 4. \'
3
-ocr page 50-34
sui juris, illic, alieni futurus sit, uxor simul in potestate viri et
extra eandem sit, alio loco habeatur quis prodigus, alio frugi. 1)
Welke die wet moet zijn, is niet bezwaarlijk te raden. De wet
der woonplaats wijst zich als vanzelf aan.
Als toch een persoon zijn woonstede vestigt in een bepaald
rechtsdistrict, waarheen bij zijn vermogen overbrengt en het
centrum zijner verkeersbetrekkingen verlegt, onderwerpt bij zich
aan den plaatselijken souverein, die hierdoor de hoogste rechten
verkrijgt tot regeling van dén slaat en de bevoegdheid van dezen
„subditus." Maar niet alleen gerechtigd, ook geschikt boven allen
is bet staatsgezag van het domicilie. Bekend met de omstandig-
heden, die in zijn gebied de ontwikkeling der menschen bebeer-
schen, kan het beter dan eenig ander de „conditio ac habilitas"
beoordeelen van ben, die daar voortdurend verblijven.2)
y Wel strekt die lex domicilii haar gezag over de landgrenzen
uit, want, wanneer gedomicilèerden contracteeren of vervreemden
in een buitenlandsch gebied, wordt hun staat en bevoegdheid
naar de wet hunner woonplaats beoordeeld; wel werkt zij dus
op handelingen in den vreemde verricht of op goederen, daar
gelegen, \'t geschiedt alles echter indirekt, en middellijk is veel
geoorloofd, wat onmiddellijk zou verboden zijn.3)
^ Het laatste argument is tastbaar onjuist. Een nader onderzoek
behoeft alleen het beroep op de billijkheid en de eiscben van
bet verkeer. Is het afdoende ? Een ontkenning is noodzakelijk,
want, waar de „aequitas" staat tegenover het recht, moet de eerste
het onderspit delven.
De souvereiniteit is in het debat gemengd. Hare consequenties
zijn recht, en de staten behoeven geen duimbreed van dat recht
te wijken, zelfs al zou de oefening daarvan onrechtvaardig zijn,
i) Rodenburg. T. I. C. 3. no. 4.
3) Rodenburg. T. I. C. 3. no, 5.
35
of strijdig met de behoeften van het verkeer. Nooit kan de en-
kele aequitas een souverein verplichten de heerschappij van eene
vreemde lex domicilii in zijn territoir te dulden, want, zoo het
anders was, dan zou iedere inbreuk op zijn gezag geoorloofd
zijn, mits slechts de billijkheid ervoor pleitte.
E. Twee kwesties over de indeeling der statuten
in verband met hun effekt.
a. Capacifeiissiatuten ten aanzien van reëele daden.
Terwijl Burgundus de bepalingen omtrent de bevoegdheid tot
het vervreemden en bezwaren van onroerend goed onder de
reëele statuten rangschikt, plaatst de Utrechtsche jurist ze in het
kader der personeele. Dit verschil in indeeling is aan de aandacht
van dezen tot nu toe ontgaan. Zoodra hij echter de regels om-
trent het effekt gaat toepassen, valt hot hem op. Hij beoordeelt
de vraag, of iemand tengevolge van zijn minderjarigheid onbe-
voegd is om over een onroerend goed to beschikken naar de wet
der woonplaats; zijn voorganger laat de beslissing van de wet
der ligging afhangen 1).
Dit lijkt Rodenburg al te erg. I>ezelfde persoon zal dan ter-
zelfder tijd ten aanzien van dezelfde soort goederen meerderjarig
en minderjarig kunnen zijn. Een Hollander van ruim 20 jaar b.v.
heeft landerijen in Holland, waar de minderjarigheid met het
25«"= en in Utrecht, waar ze mei het 20^\'« jaar eindigt. Over
zijne Utrechtsche goederen zou hij mogen beschikken, over die
•in Holland daarentegen niet.
i) Rodenburg. T. 11. C. i. n". i—
Burgundus. Tr. I. n". 7=11.
D\'Argentré. Art 2i8. Gl, 6. np». 8, 47 en 48. Hij weifelt ten aanzien van dit
speciale statuut; in n\'. 6 houdt hij het voor gemengd, in n". 47 en 48 voor
personeel.
36
Duidelijk is hiermee in het licht gesteld, hoe het reëele effekt
dier capaciteitsbepalingen in de praktijk tot absurde gevolgen
voert Zal het Rodenburg echter gelukken den theoretischen
grondslag dier competentie, de klassificatie dier statuten als reëele,
omver te werpen? Waarschijnlijk is het niet, want de reëele
aard der normae agendi steunt op het karakter van haar objekt.
Slechts ten koste van het eigenlijke voorwerp was het onzen jurist
mogelijk geweest deze voorschriften onder de personeele te plaat-
sen; door samensmelting met de zuivere stalui»lsbepalingen was
schijnbaar de persoon tot objekt gemaakt.
Zelf gevoelt bij, hoe zwak zijne eigene positie is; rechstreeks
Burgundus\' indeeling aanvallen durft hij niet. Toch wil hij tot
eiken prijs overwinnen ; een onwaarheid is hem daarvoor niet te
veel; hij doet het daarom voorkomen, alsof zijne tegenpartij, even-
als hij zelf, dergelijke capaciteitsbepalingen onder de personeele
beeft gerangschikt. Nu beeft hij gewonnen spel. Dergelijke statuten
zijn immers relatief en extraterritoriaal; dit moet bij deze gelden
even goed als bij andere van dezelfde soort; de lex domicilii
bepaalt dus de bevoegdheid tot het verrichten van reëele daden,
\'t Zou zelfs een dwaasheid zijn hier hare heerschappij te ver-
werpen, want het betreft vervreemdingen, handehngen dus, die
heel wat gewichtiger zijn dan een gewoon kontrakt 1).
Oogenschijnlijk heeft Rodenburg de zege behaald, maar in
waarheid is -ze aan de zijde zijner tegenpartij. -Hij hoeft immers
de personaliteit dier capaciteitsbepalingen vooropgesteld, terwijl
de strenge begin.selen der Fransche leer bare reaUteit noodzake-
lijk vorderen; haar objekt is immers een reëele daad.
De wet der ligging moet dus de bevoegdheid tot vervreemding
van onroerend goed bepalen, want een reëel statuut heeft reëfel
effekt. Mag Burgundus\' oplossing praktisch onhoudbaar zijn, in
i) Rodenburg T. 11. C. t. no. i.
-ocr page 53-37
abstracto is zij, voor volgelingen van d\'Argentré ten minste, de
eenig juiste.
b. Bepalingen omtrent roerende goederen.
Een kleine plaats zij bier ingeruimd aan een tweede kwestie over
de indeeling der statuten. Evenals de voorgaande bad zij eigenlijk
reeds vroeger behandeld moeten worden, maar het verband met
de leer van het effekt maakte ook hare terughouding wenschelijk.
D\'Argentré, Burgundus en Rodenburg stemmen hierin overeen,
dat zij de wet der woonplaats van den eigenaar op roerende
goederen toepasselijk verklaren, onverschillig waar deze zich mogen
bevinden. Vererving van roerend goed, de gevolgen van het
huwelijk ten aanzien van de roerende goederen der echtgenooten
worden naar deze wet beoordeeld 1).
Dergelijke goederen zijn niet zooals onroerende aan een bepaald
territoir gehecht; zij wisselen telkens van plaats. De wet van
het oord, waar zij feitelijk worden gevonden, kan hen dus niet
beheerschen, want zij zou de noodige vastheid missen. Daar-
om had de praktijk reeds sinds lang vastgesteld, dat zij aan de
wet der woonplaats van den eigenaar waren onderworpen. Zij
uitte zich in dit adagium „mobilia sequuntur personam," en de
juristen vereenigden zich daarmee 2).
Komt het echter op klasssificatie aan, dan bestaat er verschil.
Rodenburg houdt de bepalingen omtrent roerend goed voor reëel,
i) d\'Argeniré. Art. 218. GI. 6. no. 30
Burgundus. Tr. 1. no. 2. Tr. 11. no, ao.
Rodenburg. T. 1. C. a. T. 11. C, a. no. i,
a) Deze regel werd het eerst opgesteld ten aanzien van erfopvolging bij ver-
sterf. Zie Lainé L p. 289. II. p. aaj vlg.
Nu eens werd de lex domicilii, dan weer de wet der plaats van het overlijden
van den erflater toepasselijk verklaard. In den \\aatslen «n uitte zich ook bij on f
het oude aasdomsrecht. Zie de Groot. Inleiding 11. no.\'aö. Algemeen sprak men
zich later ten gunste van de lex domicilii uit.
38
t
d\'Argentré\' en Burgundus voor personeel. 1) Hoe is die afwijking
te verklaren? Het onderscheidend kenmerk, waarvan zij zich
bij de indeeling der statuten bedienen, is immers bij allen gelijk,
en over het voorwerp is oogenschijnlijk geen twijfel mogelijk;
het is een zaak of een handeling ten aanzien van een zaak.
D\'Argentré en Burgundus werden door het effekt, aan deze
wetsregels toegekend, op een dwaalspoor gebracht. Roerende goe-
deren worden niet, zooals onroerende, beheerscht door de wet
hunner ligging, maar door de rechtsvoorschriften, geldende in het
domicilie van hunnen eigenaar. Hun competentie is dus analoog
aan die der status- en capaciteitsvoorschriften; evenals deze zijn
zij dus personeel. De formule: „mobilia sequuntur personam"
droeg nog ter bevestiging van deze voorstelling bij, want, letterlijk
opgevat, schijnt zij te verklaren, dat roerende goederen aanhang-
sels of deelen zijn van den persoon. Vooral bij d\'Argentré is
deze invloed merkbaar, want uitdrukkelijk doet hij de personaliteit
dezer statuten steunen op het personeele karakter van hun objekt.
Rodenburg kan geen vrede hebben met de oppervlakkige rede-
neeringen zijner tegenstanders. Direkt stelt hij de beslissende vraag :
wat is het voorwerp? Goederen; dus zijn de bepalingen zeker
reëel, want, dat die goederen roerend zijn, is volkomen onver-
schillig. Personeel zijn immers alleen de statuten, die een persoon
tot objekt hebben. Hij laat zich ook niet misleiden door het
effekt aan de „statuta circa mobilia" toegekend; integendeel hij
begrijpt zeer wel, hoe dit de oorzaak was, die zijne voorgangers
deed dwalen. Nee aliud statuti genus comminisci nos illud cogit,
quod mobilia extra territorium existentia statuti dispositione con-
tineanfur, realia autem statuta non soleant excurrere ullerius,
quam sese territorii limites protendant, quae dubitandi ratio Bur-
gundum transversum egit 1).
i) Rodenburg. T. I. C. a. in fine.
-ocr page 55-39
Bovendien, al mag het schijnbaar anders zijn, in werkelijkheid
is de werking dezer bepalingen even goed reëel, als die der regels
omtrent onroerende zaken. Omdat roerende goederen geen vasten
zetel hebben, worden ze namelijk gefingeerd rechtens daar te
liggen, waar de eigenaar dit wenscht, dus ter plaatse van zijn
domicilie. Hier verblijft hij immers zelf, en hier bevindt zich in
den regel ook het grootste gedeelte van zijn vermogen 1).
De heerschappij der lex domicilii, waaraan de mobilia zijn
onderworpen, strekt zich derhalve niet over de grenzen uit;
evenals bij de bepalingen omtrent onroerend goed zijn de zaken,
die aan haar gezag zijn onderworpen, binnen het territoir van
haren wetgever gelegen. 2)
Twee uitleggingen heeft dus het bekende adagium „mobilia
sequuntur personam" ontvangen. Een keuze tusschen beide
vordert geen lang beraad. Waar het voorwerp reëel is, waar de
werking verklaarbaar is met behulp der gewone regels omtrent
het effekt der reëele statuten, ontbreekt elk motief, dat lot do aan-
name van do personaliteit dezer voorschriften zou kunnen nopen.
§ 3. Rodenburg\'s onmiddellijke opvolgers.
A. Algemeene beschouwingen.
Over gebrek aan belangstelling beeft de statutentbeorio in de
tweede helft der XVII^« eeuw niet te klagen, want de juristen
dezer periode slaan haar, bijna zonder uitzondering, een min of
meer uitgebreide plaats in hunne werken af.
Het ligt niet in ons plan alles, wat destijds hier to lando op
dit gebied geleverd werd, zorgvuldig te verzamelen, te ordenen,
i) Rodenburg. T. II. C. 2. no. i.
a) Rodenburg. T. 1. C. a, in fine.
40
èen verklaring daarvoor te vinden, een oordeel daarover te vellen.
De resultaten zouden den arbeid niet loonen. De beginselen tocb,
waarvan werd uitgegaan, de argumenten, waarmee werd gestre-
den, vertoonen een sprekende gelijkenis met die, waarvan zich
reeds d\'Argentré, Burgundus en Rodenburg hadden bediend, ter-
wijl bovendien de omvang der behandelde conflictenvragen geene
merkbare verruiming heeft ondergaan.
Slechts Paul Voet en van Wesel hebben aanspraak op eene
nadere beschouwing. Niet alleen hebben beiden deze materie tot
het voorwerp van een opzettelijk onderzoek gemaakt; de eene
effent ook het pad voor eene nieuwe leer, de ander levert ons
het bewijs, hoe de Fransche theorie hier nog steeds tal van ge-
trouwe aanhangers vond. De waarde van hun arbeid is echter
bloot historisch, want het internationaal privaat recht werd geen
stap erdoor vooruitgebracht. 1) Wel is de scbrijver van het
werkje „de statutis eorumque concursu" een vlug vernuft en
een handig debater, wiens elegant Latijn gunstig afsteekt bij den
stroeven stijl zijner collega\'s, wel ontwikkelt hij met talent het
absolute karakter der souvereiniteit, maar hij mist het doorzicht
en het zeUvertrouwen om de gevolgen van dit moderne begrip
consequent uit te werken. Zijn tegenstander, van Wesol, kan nog
minder op schitterende ho-idanigheden bogen. Gebrek aan oor-
spronkelijkheid, onbegrensd vertrouwen in zijnen voorganger Ro-
denburg vormen zijne hoofdeigenschappen, zoodat hij weerloos
staat, wanneer Voet\'s aanvallen hem dwingen de nalatenschap
van zijnen leermeester te verdedigen met argumenten, uit eigen
brein geput.
Een analyse hunner verhandelingen zal deze bewering staven.
i) P. Vo»t. (1619-1677). De statutis eorumque concursu. i66r. Dc rebus
mobilibus et immobilibus. 1666.
A. van Wesel. Commentationes ad novellas constitutiones Ultrajectinas 1666.
De connubiali bonorum societate et de pactis dotalibus 1674.
41
B. Leer van P. Voet.
a. De klassificatie naar hei voorwerp.
Op tweeërlei wijze verdeelt P. Voet de statuten in personeele,
reëele en gemengde, èn naar hun voorwerp (ah objecto) ènnaar
hunne werking (ab effectu). 1)
De klassificatie ab objecto, die hier het eerst besproken wordt,
geschiedt aldus:
personeel zijn die, welke afficiunt personam;
reëel die, welke afficiunt rem;
gemengd die, welke de solemniteiten der wilsverklaringen regelen,
want zij hebben tergelijkertijd tot voorwerp den persoon, dio
handelt, on do zaak, waarover gehandeld wordt. 2)
Het kan echter bijzonder lastig zijn uit to maken, of een wets-
bepaling afficit rem vel personam; daarom begiftigt ons Voet
met een paar in zijn oog nieuwe en gulden regels, die olken
struikelblok zullen verwijderen. In de eerste plaats, dat het voor-
naamste, niet het bijkomende voorwerp over het karakter van een
rechtsvoorschrift beslist; vervolgens, dat liet lioofdobjekt wordt
aangewezen door do bedoeling van den wetgever, niet door do
woorden, die hij gebruikt. Eon statuut, dat over goederen spreekt,
kan dus personeel, en 0v.n, dat van per.sonen molding maakt,
kan dus reëel zijn. 3)
i) P. Voet. De st.ituiis. IV, 11. no. 3.
In Sectio IV. Cap. I gcell P. Voet eene definitie van het begrip „statuut":
est jus p.-irti:ulare ab nlio legislatorc, quam imperatorc constitutum; liet is dus
elke rechisreRcl van geschreven recht met uitrondering van het Romeinsche.
Met het oog op wetsconflicten heeft het woord statuut bij onre juristen echter
eene ruimere beteekenis, want rij verstaan daaronder eiken rechtsnorm, ook van
gewoonterecht, eigen aan eene stad, eene provincie of centn .staat; voorschriften
van het Canonieke of van het Romeinsche recht worden echter nooit met den
term „sia\'uut" aangeduid. Zie J. Voet Comm. ad Pandectas. L. I. T. IV. Par»
II. no. I.
a) P. Voe\'. De statutis. IV, 11. no. 3 cn 4.
3) P. Voet. De statutis. IV, 11, no. 5.
-ocr page 58-42
Die beginselen zijn echter overbekend; zij dateeren reeds van
d\'Argentré, aan wien Burgundus en Rodenburg ze ontleenden,
en geenszins vagen zij de bezwaren weg, waarmee de groepee-
ring der wetsbepahngen de juristen overstelpt. Hunne aanwending
leidt immers bij elk hunner tot verschillende resultaten.
Reëel zijn bij Voet de regels omtrent wettelijke en testamen-
taire erfopvolging, omtrent eigendom, jura in re aliena en der-
gelijke meer 1). Hier volgt hij dus de gewone opvatting ; de grenzen,
die hij aan het personeele statuut stelt, breiden zich daarentegen
veel ruimer uit dan bij de meeste zijner voorgangers. Deze rubriek
omvat in zijn systeem alle wetsbepalingen, die den staat of de
bevoegdheid van den persoon omschrijven \'t zij in het algemeen,
\'t zij in een bijzonder punt. Wel ontbreekt de gewenschte be-
slistheid, wanneer in zijn eerste werk het vereischte wordt prijs-
gegeven, dat een personeel statuut den staat en de bevoegdheid
„in universum" moet regelen, maar zijn latere arbeid heft allen
twijfel op; non scripseram tum demum statutum esse personale
cum de universali personae statu disponit2).
Ook de tweede voorwaarde, door d\'Argentré en velen na hem
gesteld, dat „citra rerum immobilium mixturam\'\' de staat en de
capaciteit\' moet worden bepaald, wordt door hem verworpen 3).
Hield men immers streng aan deze beperking vast, zoo zegt hij,
dan zouden alle personeele statuten reëel worden.
Is deze tegenwerping juist, is ze in overeenstemming met het
aangenomen hoofdbeginsel, dat aan het objekt de beslissing op-
draagt ?
De beteekenis van het vereischte is eenvoudig deze, dat al die
1) Opere citato, IV. III, no, lo cn ii;
„ „ IX, 1. no. 3,
2) Opere citato. IV. III. no, s;
De rebus mob.-et iminob, C. XIII. no. 4.
3) De rebus mob. et immob. C. Xlll. no. 3 en 4.
-ocr page 59-43
capaciteitsregels, welke onroerend goed tot voorwerp hebben,
reëel zijn. In deze rubriek vinden dus alleen die voorschriften
een plaats, welke de handelingsbevoegdheid ten aanzien van reëele
daden bepalen. Wel ondergaat zoodoende het gebied der realiteit
eene belangrijke uitbreiding, maar voor een aanhanger der Fransche
school is deze een noodzakelijk gevolg van het objekt, dat bij
hem steeds beslist.
Als Voet dus vreest voor een totale opheffing der personaliteit,
overschat hij de strekking dezer voorwaarde ; en wanneer hij deze
verwerpt, verloochent hij het gezag van hel voorwerp, dat hij
zelf gepredikt heeft.
Deze handelwijze was niet zonder voorbeeld; reeds Rodenburg
had de capaciteitsstatulen ten ap.nzien van reëele daden onder de
personeele gerangschikt. Terwijl de oppervlakkige Voet echter
eenvoudig breekt met de strenge beginselen der Fransche leer,
beproeft zijn voorganger ecno" nadere rechtvaardiging, wanneer
hij de gehoorzaamheid aan het voorwerp opzegt. De praktische
absurditeiten, waartoe de realiteit in dit punt moet voeren, voor-
opstellend, assimileert hij do regels omtrent bevoegdheid aan de
zuivere statusbepalingen; zoo wordt de persoon schijnbaar lot
objekt 1).
Niet aan alle capacilcitsslatulen valt dezelfde gunstige behan-
deling Ion deel. „Conjunx ne quid conjugi doncf\' is in beider
oog reëel, want een beschikking over goederen is het voorwerp.
Rodenburg blijkt hier echter minder liberaal to zijn dan zijn
jongere landgenoot. Stelt dezo hot verbod „minor no tesletur" als
ontwijfelbaar personeel voor, gene verdedigt met klem do realiteit.
Waar echter zulk een lorugkoor tot den rechten weg plaats heeft,
is deze niet hel gevolg van hel bewustzijn hunner afdwaling,
i) Rodenburg. Opere citato.
T. 1. C. a. en T. 1. C. 3. no. 4-9-
-ocr page 60-u
maar veeleer werkt hier de geheime gedachte, dat dergelijke
wetsvoorschriften, als afkeurenswaardig, in hun gezag beperkt
moeten worden 1).
b. ffef effekt der statuten.
Bijzonder interessant is Voet\'s betoog, wanneer hij de compe-
^ tentie der statuten omschrijft.
In aansluiting aan de gangbare opvatting worden de reëele
bepahngen zonder uitzondering toepasselijk verklaard op allen
grond binnen bet territoir van hunnen wetgever, maar nooit op
goederen daarbuiten.
De werking der personeele wordt daarentegen op gedeeltelijk
afwijkende wijze geregeld 2).
In de eerste plaats zijn zij relatief, d. i. zij binden alleen lien,
die gedomicilieerd zijn binnen hel gebied van den souverein, die
ze uitvaardigde, nooit vreemdelingen 3). Vervolgens zijn ze extra-
f^ territoriaal, d. i. de slaat of de bevoegdheid, door de lex domi-
cilii eenen persoon toegekend, volgt hem overal 4) Hierop wordt
echter eene belangrijke uitzondering gemaakt; de capaciteit tol
vervreerftden en bezwaren, zooals de wet der woonplaats deze
regelt, strekt zich niet uit lo^^^^ederen, welke in een ander
staatsgebied liggen. Do lex domicilii bepaalt dus slechts de be-
voegdheid tot die reëele handelingen, welke in hel domicilie gelegen
goederen betreffen 5). Maar naar welke wet moet nu do capaciteit
tot beschikking over buitenlandsche eigendommen worden afge-
meten ? Uitdrukkelijk is ze nergens aangewezen. De grond, waarop
de uitsluiting van de competentie der lex domicilii steunt, boft
1) Rodenburg. Opere citato. T. 11. C. no. i en 7.
Voet. De statutis. IV. 111. 12.
3) Voet. De statutis. IV. II. 4.
3), 4) en 5) Voel. De statutis. IV. 11. 6.
-ocr page 61-45
echter allen twijfel op. Wanneer toch de souvereiniteit van een
staat zich verzet tegen elke heerschappij, die een vreemde wet
over grond in zijn territoir zou oefenen, kan slechts de eigen
rechtsorde toepasselijk zijn.
De oplossingen der casusposities, waarin Voet zijne regels prak-
tisch toelicht, bevestigen de juistheid dezer veronderstelling. Zoo
b. v. het volgende geval. In Friesland geldt het Romeinsche recht;
daar wordt dus den filiusfamilias de bevoegdheid om te testeeren
onthouden, terwijl de Utrechtsche wet ze hem verleent. Wordt
nn door een Utrechter, die zich in patria potestate bevindt, een
uiterste wil gemaakt, dan heeft er ten aanzien van zijne goederen
in Utrecht testamentaire, ten aanzien van die in Friesland wette-
lijke erfopvolging |)laat3 1).
Het geheel van regels, waaraan de werking der personeele
statuten gehoorzaamt, in ons nu bekend. In hot kort zouden ze
dus op (leze wijze kunnen worden saamgcvat: dergelijke wets-
voorschriften zijn relatief en exlraterriloriaal behalve die, welke
de capaciteit ten aanzien van reëele handelingen bepalen; deze
zijn absoluut en territoriaal 2).
c. De motiveering van het effekt.
Vrijzinnigheid en bekrompenbeid betwisten elkaar den voorrang
in Voet\'s arbeid. Is hot gebied der personeele statuten zeer ruim
afgebakend, hnnne extraterritoriale werking wordt in do engste
grenzen gesloten.
1) Voet. De rebus mob. et immob Xlll. no. 7. § 3.
2) Deze laatste regel lijdt soms op zijne beurt weer uitzonderingen. Dan
Vordert Voet, dat de handelende persoon niet alleen bevoegd is naar de wet der
ligging van het goed, ten aanzien waarvan gehandeld wotdi, maar tevens naar
die van rijn domicilie. Zoo de capaciteit naar de laatste wet ontbreekt, houdt
hij de wilsverklaring voor nietig.
/Ae: De rebus mob. ct immob. Xlll. n®. 7, § 3.
-ocr page 62-46
Deze wisseling van stemming vindt echter hare natuurlijke
verklaring in het beginsel, waarop de competentie der wetsvoor-
schriften wordt gebaseerd: de souvereiniteit. Wetten zijn uitspraken
van onafhankelijke oppermachten, die tegenover elkaar tot geen
enkele verplichting zijn gehouden; de wett(m der eene kunnen
dus rechtens nooit verbindend zijn binnen het territoir der andere.
Quinimo uti civitas, quae civitati non parot, alterius consuetu-
dine non ligatur, aut expresse, aut tacite, ita statutum civitatis
unius nee expresse nee tacite in ordine ad alteram vires exserere
potest (1); Alleen ex comitate, uit bloote welwillendheid kan
een staatsgezag de gelding van vreemd recht binnen zijn gebied
toelaten; vergemakkelijking van het internationale verkeer is het
doel, waarmee een dergelijke gunst bewezen wordt (2).
De werking der reëele statuten is hiermee verklaard, maar
kan hetzelfde van die der personeele worden gezegd ? De com-
petentie der wetten strekt zich niet verder uit dan het gezag
van den souverein, die ze heeft uitgevaardigd (3). Uitslutltend
op de personen, binnen het territoir van hunnen wetgever ver-
toevend, mogen personeele wetsnormen dus toepasselijk zijn; het
recht van de feitelijke verblijfplaats moet over den staal en de
bevoegdheid der individuen beslissen. Voet wil deze consequen-
tie echter niet aanvaarden; hij blijft de lex domicilii voor de
bevoegde houden. Alleen tot ééne concessie aan zijn grondbeginsel
is hij bereid; capiciteitsregels ton aanzien van\'reëele handelingen
zijn absoluut en territoriaal. Deze beslissing is juist, want, zoo-
als we weten, zijn die voorschriften eigenlijk reëel.
Door een dergelijke effektbepaling wordt gedeeltelijk met het
souvereinileitsidee gebroken ; een nadere rechtvaardiging is dus
(1) P. Voet. De «latutis. IV. II. 7.
(2) P. Voet. De statutis. IV, II. 17. De rebus mob. et immob. XII. ti\'. 2 en 5.
(3) P. Voet. De reb. mob. et immob. Xll. n°. i.
-ocr page 63-47
dringend noodzakelijk. De vervulling van dien plicht laat echter
op zich wachten, want het citeeren van eenige irrelevante Pan-
dektenplaatsen kan bezwaarlijk als zoodanig gelden. (1)
Toch mag ons oordeel niet te hard luiden, daar die tekort-
komingen meerendeels op rekening gesteld moeten worden van
het plan, waarnaar Voet arbeidde, en van de omstandigheden,
waaronder het werd uitgevoerd
Niet het scheppen van eene nieuwe theorie, maar het beves-
tigen van reeds verkregen resultaten was zijn oogmerk. De
Fransehe leer was de gezaghebbende; zij zou dus den hoofdin-
houd van zijn verhandeling leveren; aan baar werd de indeeling
»ah objecto", aan baar de regeling van het effekt ontleend. De
Italiaansche invloed vertoont zich enkel in den ruimen omvang van
het personeele staluut. De basis, waarop de werking der wet-
ten is gebouwd, werd weer bij de Fransehe school geborgd ;
deze is echter het voorwerp van eene bijzondere zorg. Hier
in dit gebied van zelfstandige werkzaamheid ligt Voet\'s verdien-
ste, hier ook de oorzaak zijner fouten.
D\'Argentré en Burgundus hadden vooropgesteld, dat de com-
petentie der wetten een uitvloeisel was van de souvereiniteit;
zij moest zich dus evenver als deze uitstrekken. Zonen van
gewesten, die met tal van andere staatjes ondergeschikte deelen
vormden van een saamgesteld geheel, was hun hot idee eener
absolute .souvereiniteit ontsnapt. (2)
Eene overheid oefent naar hunne meening wel een uitsluitend
gezag over den grond in haar territoir; de personen daarentegen
zijn onderworpen aan den souverein van hunne woonplaats, on-
verschillig waar zij zich mogen bevinden. Deze heerschappij.
(i) P. Voet, Dc statutis, IV. II. n» 6.
(a) Absoluut wil hier zeggen : absoluut legenover andere staten. Hier wordt ^
dus bedoeld eene souvereiniteit, die binnen haar territoir elke machtsoefening
van vreemde autoriteiten weert.
-ocr page 64-48
die aan ieder staatsgezag over de in haar gebied gedomicilieerden
toekomt, wordt bovendien overal geeerbiedigd (1)
De statuten nu zijn deels beschikkingen van den wetgever
over goederen, deels over personen Evenals de souvereiniteit
zelf is dus de werking der eerste tot zaken in hun territoir be-
perkt, die der andere tot personen, daar gevestigd ; de laatste
moeten bovendien op de gedomicilieerden toepasselijk blijven, zelfs
al vertoeven zij buitenslands. De reëele wetsregels zijn dus abso-
luut en territoriaal, de personeele relatief cn extraterritoriaal.
Deze redeneering werd bovendien bevestigd door de analoge
opvattingen, welke in het niet lang verleden tijdperk der feodali-
teit hadden gegolden. Flet aanzien, dat destijds de grondeigendom
genoot als bron van politiek gezag, had beide begrippen saamge-
smolten; de landsheerlijke macht verkreeg het uitsluitend karak-
ter van een zakelijk recht; alleen aan de wet hunner ligging,
nooit aan een vreemde mochten dus goederen onderworpen zijn.
Daarnaast huldigden de middeneeuwen de beschouwing, dat door
vestiging in eene gemeente het lidmaatschap dier gemeenschap
werd verkregen; en deze band, die den persoon overal volgde,
versterkte natuurlijk de leer, dat de capaciteit steeds naar de wet
der woonplaats wordt bepaald. (2)
Die oorspronkelijke Fransche theorie heeft echter een groot
gebrek; zij stelt het souvereiniteitsidee onjuist voor, want in
beginsel is het absoluut. Onderwerpt een staat aan zijn gezag
alle goederen in zijn territoir, hij doet of kan ten minste
hetzelfde doen ten aanzien van alle personen daar vertoevend ;
de betrekking, door de vestiging der woonplaats tusschen eenen
(1) D\'Argentré. Opere citato. Art. 218. Gl. 6 n» 2, 9 en i2.
Burgundus. Opere citato.
Tr. 1. n" 9,en Tr. 11. n» i — lo.
(2) Von Bar. Theorie und 1\'raxis des intern. 1\'rivatrechts. I. p. 32. Lainé, I.
p. 276 vlg.
49
persoon en eene vreemde overheid ontslaan, behoeft hij niet te
erkennen. De personeele bepalingen behooren dus alle individuen,
binnen het gebied van haren wetgever verblijvend, te beheerschen.
Het effekt, aan deze statuten door d\'Argentré en Burgundus toe-
gekend, strijdt dus met de eischen der souvereiniteit
Dit antagonisme bleef in Frankrijk en België langen tijd onop-
gemerkt. De conflictenvragen, die daar behandeld werden, betroffen
\'voornamelijk de coutumes, geldend in de verschillende onderdeden
van één rijk; aan een strenge doorvoering van de consequenties
der souvereiniteit werd daar dus niet gedacht. Hier daarentegen
werd het bezwaar spoedig gevoeld. De XVll<i= eeuw had aan de
politieke en sociale toestanden in do Noordelijke Nederlanden een
krachtigen sloot gegeven, waarvan hel souvereiniteitsidee den in-
vloed ondervond. AI onze juristen zijn de meening toegedaan,
dal in beginsel do .souvereiniteit absoluut is. Bovendien zijn zij
gedwongen met hare ei.schen rekening Ie houden, want de wetten,
wier competentie zij moeten vaslslellen, zijn die van de souvereine
Vereenigde Provinciën. Aan Rodenburg en P. Voel dringt zich
dan ook de overtuiging op, dal de exlralerrilorialileit van het
personeele .statuut ernstig wordt bedreigd. Terwijl echter gene
haar wenscht te behouden en door een beroep op do billijkheid
haar voortbestaan tracht lo verzekeren, beloont deze zich onver-
schillig voor dat gevaar 1). Hel nieuwe beginsel wordt door hem
op den voorgrond geplaatst en in den breede ontwikkeld; hot
dient hem om de heerschappij van vreemd recht uit lo sluiten,
zoover al.s maar een zijner voorganger.s had gedaan. De luttele
exlraterrilorialiteil, die nog rest, wordt erkend ; hare verwerping
zou immers eene hervorming zijn, en deze valt builen het plan,
waarnaar Voet zijnen arbeid had ingericht. Daar echter deze af-
i) P. Voet. De sialutis. IV, 11. no. 7.
Dc rebus mob. ct immob. XII. no. 3—5.
50
wijking van het souvereiniteitsidee niet gerechtvaardigd wordt,
treedt hare onhoudbaarheid in het helderste licht.
De Fransehe theorie kan den Utrechtschen hoogleeraar onmo-
gelijk dankbaar zijn voor de aandacht, die bij haar wijdde, want
zijn betoog, al mag het oogenschijnlijk tot hare bevestiging strek-
ken, doel een ernstig gebrek in haren inwendigen samenhang
duidelijk uitkomen.
d. De khssificaiie ab effectu.
De indeeling „ab effectu" vordert geen lange be.spreking, want
het voorafgaande onderzoek heeft reeds hare beteekenis verdui-
debjkl.
De namen, welke bij haar de verschillènde rubrieken dragen,
zijn dezelfde als bij de klassificatie naar het voorwerp, maar
duiden zij daar op een bepaald objekt, hier zien zij op den aard
van hel effekt, dat aan een statuut is toegekend. In dit opzicht
nu worden wetsbepalingen onder dc personeele gerekend, als
hunne werking relatief en extraterritoriaal is; onder dc reëele,
zoo ze is absoluut en territoriaal, terwijl de groep der mixta is
saamgesteld uit die rechtsnormen, welke toepasselijk zijn èn op
ieder, die binnen het territoir van hunnen wetgever handelt, èn
op goederen, daarbuiten gelegen. Hel zijn de vormvoorschriften.
Mag er al twijlel bestaan omtrent hunne „mixtura" ab objecto,
hun gemengd karakter ab effectu staal vast. Aan de personeele
statuten ontleenen zij immers hunne extraterritorialiteit, aan
de reëele hunne territorialiteil. Een voorbeeld kan dit verduide-
lijken. Zoo een erflater testeert, moet hij zich gedragen naar de
.solemnileilsregels van de plaaLs, waar hij zich bevindt; de uiterste
wil echter, gemaakt in overeenstemming met de lex loei actus,,
is geldig ten aanzien van eigendommen, elders gelegen, zelfs
wanneer daar .strengere formaliteiten worden geeischt 1).
i) 1\'. Voet. Ue statutis. IV. II. no. 2—4.
-ocr page 67-51
Zoo is er een nieuw niixtuui-begrip ontstaan, dat door Voet
met eenigen ophef wordt gesteld in de plaats van de vroegere,
door d\'Argentré en Burgundus ontwikkeld. De voordeelen, die
het geeft, zijn echter zeer gering; de oplossing der wetsconflicten
wordt daardoor immers niet vergemakkelijkt; er is enkel een
korte formule gevonden ter uitdrukking van de reeds eeuwen
erkende werking der vormbepalingen.
Niet gunstiger kan het oordeel zijn, dat over de indeeling ab
effectu in haar geheel wordt geveld. Reeds d\'Argentré en al zijne
aanhangers hadden dc statuten nuU het oog op hun effekt on-
derscheiden ; dit is dus niot nieuw bij Voet. Terwijl zij zich echter
bedienden van de omschrijving „slatuta, (juae egrediuntur terri-
torium vel non egrejliuntur", duidt hij met één woord de ver-
schillende rubrieken aan; hierin ligt zijne eenige verdienste.
y
C. Van Wosel tegenover P. Voet.
Voiit\'s beschouwingen vormden een bedekt, maar klemmend
protest togen do Fransche theorie, wier aanhangers tot tegenspraak
werden geprikkeld. Van Wcsel wiorj) zich als hun woordvoerder op.
Het effekt dor capacitoit.sstatuton vormt natuurlijk het hoofdpunt
in het debat, want hior huldigt elk afwijkende beginselen. Volgens
Voet beslist de wol der ligging over de bevoegdheid van een per-
soon om zijn goederen te vorvreomden of te bezwaren. Do sou-
vereinitüit van oen slaat duldl inuners niet, dat goederen binnen
zijn territoir door builenlandsch recht worden boheorscht 1), Wan-
neer dus iemand over zijno eigendonmien, die buiten zijn domi-
cilie zijn gelegen, bescliikt, dan moet naar de lex situs worden
i) 1>. Voet. Dc statutis. IV. III. no. 17.
Dc rebus inob. ct iininob. XII. no. i cn 3.
52
bepaald, of hij b. v. meerder- of minderjarig is. Van eene der-
gelijke leer wil zijn tegenstander niets weten; hij laat de capaci-
teit altijd van de wet der woonplaats afhangen. De argumenten,
waarmee Rodenburg reeds vroeger de extraterritorialiteit van
hel personeele statuut had verdedigd, worden hier weer aange-
voerd ; zij zijn echter niet afdoende. Wel staat het vast, dat het
bestreden stelsel in het verkeer tol absurde gevolgen leidt. Ook wordt
de wet der woonplaats door hel gezond verstand aangewezen om
overal en steeds den staat en de bevoegdheid te bepalen van
hen, die in het gebied van haren wetgever zijn gevestigd, want
zij kan het best rekening houden mei hunne ontwikkeling. Deze
redenen, hoe gewichtig ook, zijn echter enkel billijkheidsrede-
nen, en voor zulke behoeft een souverein nooit zijne rechten Ie
laten varen. 1)
X, Dat zijne redeneering het beoogde doel mist, komt van Wese!
^ niet in de gedachte. Zoo vast is zijn geloof in den invloed der
billijkheid, dal de comitas, waarmee Voel zijne harde leer wil
verzachten, beslist door hem verworpen wordt. Niet uil inter-
nationale ^welwillendheid kan, maar krachtens een rechtspliohl
moei de vreemde staat, waarbinnen de onroerende goederen zijn
gelegen, de capaciteit, gelijk de wet der woonplaats die regelt,
erkennen.2)
Deze woorden, waarmee van Wesel zijn betoog sluit, zijn ge-
wichtig ; zij laten ons zien, dat hel idee eener onbeperkte sou-
vereiniteit bij de verkondigers der Fransche theorie hier te lande
nooit ingang heeft gevonden. Wel meencn zij niet meer, zooals
d\'Argentré en Burgundus, dat de souvereiniteit in zich zelvo is
beperkt; in beginsel is zij absoluut, maar de aequitas legt aan
i) Van Wcscl. Coinmentarii ad nov. conslitutioncs, art. 13, no. 23—26.
3) Van Wesel. Opere citato. art. 13. no, a8.
53
de stalen een rechtsplicht op om van de volledige oefening van
hunne souvereine rechten af te zien. En als Voet tegen het
einde der XVII eeuw verklaart, dat die uitwendige factor de hem
toegeschreven kracht mist, wordt deze nieuwe bewering direkt
door van Wesel beantwoord met een herhaald beroep op de
billijkheid.
Oorzaken, dio do Franscho loor doden aannemen.
Kritisch overzicht der Franscho leer in
do XVII«io eeuw hier to lando.
§ I. Oorzaken, dir. de FranHchr Wr deden aannemen.
Gedurende de XVIh\'e oenw w.as de Fransche theorie hier
te lande de uitsluitend hoerscbende. Die eenheid van richting heeft
tengevolg(!, dat in de werken onzer juristen bepaalde, gemeene ka-
raktertrekken, al is hot met grooter of kleiner afwijkingen, op
den voorgrond treden. Deze zullen worden opgespoord; naar
aanleiding en in verband met deze zal bovendien telkens een
oordeel worden geveld over don gezamenlijken arbeid onzor
schrijvers.
Aan de uitvoering van dit plan moet echter een onderzoek
voorafgaan naar do motieven, die hier de Italiaansche leer deden
verwerpen, en de Fransche deden aannemen. Voor een juiste
54
appreciatie van de theorie, die onze rechtsgeleerden hebben over-
kondigd, is dit noodzakelijk.
Onbekendheid met de uitspraken der Commentatoren kan de
oorzaak niet zijn. Herhaaldelijk worden toch Baldu.^ï, Bartolus
en tal van andere Italianen geciteerd; telkens wordt ook een be-
roep gedaan op de latere Fransehe juristen, die in de XVI^e en
XVII\'\'® eeuw nog steeds de traditioneele theorie verkondigden. (\').
Laurent heeft dan ook een andere verklaring gevonden, die
door Lainé met onverdeelde instemming wordt aangenomen. Voor
hen is het de „féodale indépendance," die dwong d\'Argentré\'s
.sy.steem te volgen. Connue, la doctrine de d\'Argentré ne pouvait/
manquer d\'obtenir l\'accueil le plus favorable. C\'était bien là,
en effet, le .système de droit international privé, qui convenait
à des peuples, chez qui dominait au plus haut degré l\'esprit de
féodale indépendance. Zoo zegt Lainé, en Laurent zet ons de
beteekenis van die feodale onafhankelijkheid nog nader uiteen. (2)
Het is eenvoudig het souvereinileitsprincipe, maar in zijn meest
absoluten zin, en feodaal moet het heeten, omdat dit begrip in
het tijdperk van het leenstelsel is ontslaan. In de middeneeuwen
was namelijk de .souvereiniteit identiek mei eigendom, en deze
droeg op gene zijn uitsluitend karakter over. De heerschappij
van vreemde wellen builen hel eigen territoir werd daaron» zonder
eenige uitzondering geweerd ; alle coutumes waren reëel in hare
werking. De Noordelijke Nederlanden kennen dit begin.\'^ol; op
(lezen grond wordt de aanname der Fransehe leer als een van
zelfsprekend feit beschouwd.
De reden door Laurent aangegeven is echter onjuist, want ze
beeft nooit beslaan. Gezwegen nog van de gewaagdheid der
(1) Zie de wecken der vro:gcr behandelde juristen, als van Sande, Vinnius,
.Matthaeus, Rodenburg, van Wesel, Voet. enz.
(2) I^urent. Droit civil international. I. p. 294. Lainé. Introduction au droit
int. privé. I p. 399.
55
voorstelling, dat aan het feudalisme het idee eener onbeperkte
souvereiniteit zou zijn ontleend, in alle geval staat dit vast, dat
bij onze juristen der XVIIde eeuw de souvereiniteit nooit voor
absoluut heeft gegolden. 1)
Toeh is Laurent\'s bewering niet zoo heel ver van de waarheid
verwijderd, want aan dit beperkte beginsel dankt de Fransche
leer, voor een deel ten minste, haar onbetwist succes. De gewe.s-
len zijn souverein, al is het dan niet absoluut; hiermee moet
rekening gehouden worden bij de oplos.sing der wet-sconflicten,
zoo vordert de onafhankelijkheidszin onzer juristen. D\'Argentré
en Hurgundus hadden\' dit gedaan; de statuten stelden zij voor
als de uitspraken eener plaatselijke souvereiniteit; in overeenstem-
ming n>et hare eischen bepalen zij hoofdzakelijk hunne compe-
tentie. 2) Do Italiaan.sche theorie ging op een geheel tegenover-
gestolde wijze to werk. Allo Commentatoren leeren, dat de
Italiaansche steden, hoewel feitelijk onafhankelijk, rechtens den
keizer onderworpen zijn. Het Romeinsehe recht, als uitvloeisel der
koizorlijko machl, is dus vorbindend voor geheel Ilalië; do sledelijke
keuren daarentegen zijn exceptioneelo regels, wier effekt tegen-
over dal jus conunune beperkt is. 3) Dergelijke be.schouwingen
i) Dat .lan den tijd van liet leenstelsel het idee eener ali«ohilc souvereiniteit
niet is ontleend, is nader hetoogd in prfs. p. 47 vlg.
Zie over de opvatiing onzer juristen o.nitrent liei Icirakter :ler souvereiniteit
prfs. p. 3a en 49, 53 vlg. Alleen I\'. Voet hooft het heginsel <Ier aUsoluic sou-
vereiniteit verkondigd, maar zijne leer dateert eerst van het einde der XVIIde
eeuw; zij vormt dan ook den overgang tol eene nieuwe theorie.
a) Hun souvereiniteitsidee is beperkt, maar in lich zelf; dat onzer juristen ook
maar door een uitwendigen factor, n. 1. dc billijkheid,
d\'Argentré, Opere citato. Art. at8. Gl. 6. No. a en ,\'),
Burgundus, Opere citato, Tr, I. no. 8 en 9; Tr. 11. no. 9 cn 10.
3) B.-irtolus. 0|>ere citato. Ad legem: Cunctos populos. no. 13. vlg.
I..ainé. Opere citato. 1. p. 94—104.
moesten hier te lande onaannemelijk klinken. Een rechtsorde,
uiting van een hooger gezag, geldend in hel gansche gebied der
Unie, en daarnaast het exceptioneele karakter der gewestelijke
wetten waren onvereenigbaar met de souvereiniteit der provinciën.
Er werkten echter nog andere invloeden. De erkenning van
de keizerlijke opperheerschappij kon toch geen onoverkomelijk
bezwaar zijn, want in de Ilaliaansche theorie was ze slechts een
uitwendig element, dat met inbegrip van al zijn consequenties
kon worden prijsgegeven zonder hare innerlijke bruikbaarheid te
verminderen. Hare wezenlijke beteekenis lag immers geheel in
hare methode, in die talrijke onderscheidingen der rechtsvoor-
.schriften met het oog op hunnen inhoud; deze hadden onze ju-
risten kunnen overnemen, daarnaast hadden zij de gewe.stelijke
ordonnantiën en coutumes als hel eigenlijke recht der provinciën
kunnen voorstellen. Zoo zou de souvereiniteit intakt zijn geble-
ven, terwijl de oplossing der wetsconflicten niet zou zijn belem-
merd door de benauwende tweeledige indeeling der statuten, aan
de Fransche leer eigen.
Voor een dergelijke handelwijze was echter een helder begrip
van het systeem der Barloli.sten, een juiste waardeering zijner
deugden eene noodzakelijke voorwaarde en deze wa.s niet aan-
wezig, Daarvoor had d\'Argentré gezorgd ; hij was namelijk be-
vreesd voor de vergelijking, v;elke zijne theorie te eeniger lijd
tegenover de Ilaliaansche zou hebben te doorslaan, en daarom
had hij zich uitgeput in kunstmiddelen van allerlei soort, die de
appreciatie van den arbeid zijner tegenstanders onzuiver moeslen
maken. Zijne enkele iweeledige indeeling staat vierkant tegen-
over de methode der Commentatoren; hadden zijne opvolgers
dit verschil duidelijk gevoeld, wellicht zouden zij ten zijnen nadeole
hebben beslist,* Hij doet hel dus voorkomen, alsof zijne eenige
onderscheiding in personeele en reëele statuten hel werk der
oude Italianen is. Op deze wijze wordt hem de steun der
57
gansche Commentatoren-reeks verzekerd. 1) Werd die onjuiste
voorstelling aangenomen, dan moest ze eenen overwegenden in-
vloed ten zijnen gunste oefenen ; hier trof ze doel. Zoo groot
was het aanzien, door den Franschen jurist genoten, dat ondanks
de studie, die aan de oudste voorlbreng-selen der statuteniheorie
werd gewijd, geen enkel onzer juristen bemerkte, hoe de per-
soneele en reëele wetsnormen, twee soorten van de vele, die de
Italiaansche leer kende, alle andere hebben geabsorbeerd.
Is die dwaling zoo verwonderlijk ? Vergelijk .slechts de be-
knopte verhandeling van d\'Argentré met de meestal langdradige
betoogen der Commentatoren, en direkt treden de oorzaken aan
het licht, die haar op zeer natuurlijke wijze in het leven riepen.
(Jene plaatst zijne algemeene beginselen in het begin zijner
studie; bondig en beslist, systematisch en helder zijn ze ontwik-
keld ; ze vallen den lezer onmiddellijk in het oog, dringen zich
aan hem op, en prenten zich voor altijd in zijn geheugen. Maar
dezen handelen geheel anders. Een overzicht van hunne
methode en van hunne hoofdregels, voorafgaande aan de
prakti.sclie toepassing op speciale gevallen, wordt nutteloos ge-
acht. De uiteenzetting van hun systeem vermengt zich dus mot
de oplossing der casusposities, terwijl bovendien de regelmatigo
volgorde van hunnen gedachtengang wordt onderbroken door een
overstelpende massa van overbodige verdeelingen, onderverdee-
lingen, uilzonderingen, beperkingen, citaten, en/., allemaal ver-
sierselen, die in een welimschappc-lijk werk dier dagen niet moch-
ten ontbreken. Een .stelsel be.slaai, maar hel ligt verborgen onder
den verwarrenden nasleep der .scholaslick; sleohls Ion koste van
t) n\'Argentri\'-. Opere ciiato. An, ai8, (51, 6, no. 5,
Biirgundiis 0|ierr citaio. Tr. I. pr, nn 1, 3 en 4.
Kodi-nbiirg. Ojwre ciiaio. T. I. C. i.
P. Voci, De slalutls, IV. II. n« 1,
58
noesten, ingespannen arbeid ican het worden opgedolven. Al die
commentaren op de lex „cunctos populos" zouden zorgvuldig
moeten worden doorgewerkt en geanalyseerd, de waardelooze
gedeelten moeten gescheiden van de belangrijke, de generale
regels van de speciale toepassingen losgemaakt en daarna lot een
geheel vereenigd, dan was het schema hunner theorie gevonden.
Waarom zouden echter onze juristen zich dat omvangrijke werk op
de .schouder.s hebben geladen? D\'Argentré, die rechtsgeleerde van
Europeeschen naam, had het immers reeds volbracht; bij hem
liggen de resultaten voor bet grijpen. Aan zijn arbeid ontleenen
zij dus de algemeene beginselen der conflictenleer, waarvan de
tweeledige indeeling met het objekt als criterium het middelpunt
vormt, en volkomen te goeder trouw trekken zij de Italiaansche
origine dier grondstellingen geen oogenbhk in twijfel. Uij de
Commentatoren daarentegen gaan zij enkel de juistheid hunner
beslis.singen toet.sen, welke naar aanleiding van bijzondere prak-
tische gevallen worden genomen. Hierdoor wordt echter bun ge-
loof in de waarheid-sliefde van den Franschen jurist ver.sterkl,
want in de werken dier Italianen ontmoeten zij nu en dan het
»
begrip personeele en reëele statuten 1). Wel is het daar van
heel wat beperkter beteekenis dan bij d\'Argentré, maar aan hen,
bevooroordeeld als zij zijn, ontgaat dit verschil, hoe gewichtig
het ook zijn mag.
Het is echter den grondlegger der Fransehe school niet genoeg
de voorstelling te wekken, dat de theorie, die bij voor de Ita-
liaansche substitueerde eene voortzetting van deze is, ze moet
bovendien een verbetering schijnen. iMaar hoe die meening in-
gang te doen vinden? Ook hier laat zijn gevatheid hem niet in
den steek. Bartolus had eens voorgestehl om over de personaliteit
1) Zoo h. V. bij Jean Fahre, Martolus en Dumoulin. Zie I.ainé. Oixire ci-
tato I. pag. 139 en p. 238 vlg.
59
of realiteit van het statuut „primogenitus bessern càpiat heredi-
tatis" naar de woordplaatsing te beslissen. Luidt de bepaling
aldus: besïem capiat primogenitus, dan moet ze rei-el heeten,
maar is ze op deze wijze geconstrueerd : primogenitus bessern
capiat, dan personeel. Zijn opvolgers hadden dit kunstmiddeltje
overgenomen. D\'Argentré bemerkt het en op grond van dit
subtiele criterium overstelpt hij zijne tegenstanders met heftige
verwijlen, terwijl hij in het slot zijner inveklieven eene korte
aanprijzing van het objekt vlecht, dat als logisch on eenvoudig
kenmerk bij de groepeering der wetsbepalingen onschatbare dien-
sten zal bewijzen (1).
Die kritiek, hoe vernietigend zij ook mag schijnen, deert pohter
de Italiaansche leer in geenen deele, want de voorstelling, alsof zij
do „structura verborum" ovor de klassificatie der rechl.snoruien laat
beslissen, is mol ilo waarheid in sinjd. Do Rnrtoliston verdoelen
innn(!rs de wetsvoorschriften naar hunnon inhoud, die met be-
hulp van de bedoeling van den wolgover wordt vastgesteld. Zoo
onderscheiden zij formeel im inalerioel recht ; dit laatste splitsen
zij weer in vormvoorschriften on andore, die op hunne b«!url
worden gtigroepeerd in regels van personen-, familie-, erf-, zaken-,
verbinteni.ssen- en bewijsrecht (2). D\'Argentré waagt zich echter
liever niet aan de betwisting van hun werkelijke methode, want
dan werd de zege, die hij in elk geval behalen wil, zeer onzeker.
Van oen enkelen misstap van Bartolus en sommige zijnor vol-
gelingen wordt daarom gebruik gemaakt om do woordplaatsing
fot het gewone criterium dor Couunentatoron to vorholTen.
De inleidingen van de werken onzer juristen leveren een on-
wcderlegbaar bewijs, dat d\'Argentré zijn oognujrk volkomen heeft
bereikt. Naast eene meewarig(! vermelding van het hulpelooze
i) IVArgrniré. Op«rc citato. art. ai8. Ol. 6. no. i6 en 34.
(9) Lainé. Opere citato. 1. p. 154: p. 248—266.
60
pogen der Bartolisten heeft eene warme lofrede op den stichter
der Fransche school en zijnen leerling Burgundus daar eene plaats
gevonden. Controversias tamen quasdam hue spectantes omnium
copiosissime, et quod caput rei est, felicissime persecuti sunt
duo prsestantissima ingenia, Argentraeus in opere illo erudito,
quod scripsit ad consuetudines Brittanniae, et Burgundus in per-
polito illo lihello, quem concinnavit ad consuetudines Flandriae. (1)
In deze woorden kan dus ons onderzoek worden saamgevat:
het beperkte souvereiniteitsidee en de invloed van d\'Argentré be-
paalden de richting, waarin de statutentheorie zich gedurende de
eerste periode van haar bestaan hier te lande bewoog.
§ 2. Kritmh overzicht der Framtchn leer in de
A\'F7/\'\'e eeuw hier te lande.
Het tegenwoordige internationaal privaalrecbt is een schepping
van de tweede helft dezer eeuw. De slalutentbeorie is verworpen
als een verderfelijke antiquiteit en op nieuwe beginselen zijn
nieuwe systemen gebouwd 2).
De moderne juristen ontkennen meestal elke verwantschap met
hunne voorgangers van vroegere eeuwen, wier arbeid gewoonlijk
ongunstig beoordeeld wordt. De wijze, waarop die kritiek wordt
geoefend, wekt echter rechtmatigen twijfel omtrent hare gegrond-
1) Rodenburg. Opere citato. T. I. C. i.
P. Voet. pe statutis. IV. II. i.
2) Dit geldt vooral van de op het vasttland van liuropi verkondigde
theorieCn. Kngeland en Amerika houden zich nog voornamelijk aan de leer
der Oud-Hollandsche juristen, v. n. 1. Huber.
61
heid en juistheid. De een richt zich tegen een enkel auteur, wien de
overlevering eenige vermaardheid onder zijne partijgenooten toekent;
dan dreigt het bijna zekere gevaar, dat de uitspraken van zoo\'n
enkelen representant eener langzaam ontwikkelde school worden
misverstaan, want het verband, waardoor deze worden vastge-
knoopt aan de jongere en latere producten dierzelfde richting,
wordt veronachtzaamd. Anderen, die zich op ruimer standpunt
plaatsen, vervallen weer in een ander uiterste. Zij keeren zich
tegen de geheele statutentheorie; al hare fouten worden ver-
zameld en als feilen eener enkele leer den lezer voorgehouden.
Het vormelijke criterium van Rartolus wordt vereenigd met de
tweeledige indeeling der Fran-sche school, terwijl het absolute
souvereiniteitsidee tot basis van het effekt wordt gemaakt. Ook
zulk eene bestrijding is onbillijk; misleid door haren enkelen
naam richt zij zich tegen de statutenleer .als eene eenheid, terwijl
deze in waarheid uit drie verschillende thcoriciin bestaal. De
gebreken, aan elk harer eigen, komen dus ten laste van haar
alle gezamenlijk; ieder draagt dus naast de eigen fouten ook nog
die der overige. Zoo wordt hel goede, dat elk bevat, licht mis-
kend 1).
Hedenkl men daarenboven, dat die kritiek soms goen rekening
houdt met de omstandigheden, waaronder het werk dier oudere
juristen tot stand kwam, dan wordt hel duidelijk, dat een onkel
maal feilen worden gezien, waar ze ontbreken; dat ze worden
voorbijgezien, waar ze aanwezig zijn, cn dal de omvang van een
gebrek verkeerd beoordeeld wordt.
Het kritisch overzicht van de slatulentheorie in do XVlh\'« eeuw
i) Voorbedden hiervan in de werken van Weiss, I^nrent, Kicld, Wciilakc,
Slory, von Bar, Savigny, Asser et Rivier, cn Jitta,
I.ainé heeft het c;rst <lc onbillijkheden, waaraan dc moderne kiitiek zich te-
genover de statutenthcorie schuldig maakte, gevoeld. Zie. 1 Préf. p..XlX; II.p. 7.
62
hier te lande, gelijk het in de volgende bladzijden is ontwikkeld,
beproeft aan deze bezwaren tegemoet te komen; daarom werd
bet ook voorafgegaan door een onderzoek naar de oorzaken, die
onze juristen bewogen de Franscbe leer aan te nemen.
A. Eerste eigenschap. De tweeledige indeeling.
De meest teekenende en tevens de meest gewichtige karakter-
trek van de Fransehe school, dien zij, gelijk hier in de XVIb\'«
eeuw, steeds en overal vertoonde, is hare enkele onderscheiding
der statuten in personeele en reëele.
Deze verdeeling, welke alomvattend heet, is gemaakt uit tweëer-
lei oogpunt: ab objecto en ab effectu. In werkelijkheid -bestaan
er dus twee klassificaties, die, elk uitgaande van baar verschil-
lend standpunt, alle privaatrechtelijke bepalingen in hare beide
groepen opnemen. De indeeling naar het voorwerp belet namelijk
niet eene groepeering van hetzelfde voorschrift naar de werking;
de eene onderscheiding betwist dus niet aan do andere een doel
harer heerschap|)ij; zij staan dus niet tegenover, maar naast
elkaar. (1)
Zelfs zijn zij zeer nauw verbonden, formeel door de gelijkheid
van de namen harer leden; materieel door het beslissend over-
wicht, dat de klassificatie „ab objecto\'\' over die „ab effectu"
oefent. Deze invloed is licht te verkli.ron. De Fransehe leer
O 1\'. Voel. De si.ituiis. IV. II, no. 3.
Rodenburg. II. C. 1. princ.; C. a. princ. en no. I.
P. Voet gaf aan de beide leden van dc onderscheiding „ab cllectu"
eenen eigen naam; vroeger bediende men zich van een omschrijving. Zie
prfii. p. 50 vlg.
63
kent in beginsel slechts tweëerlei soort competentie; het objekt
beslist, welke van die beide aan een rechtsvoorschrift zal worden
toegekend. Daar nu hel efTekt van een statuut met personeel
objekt personeel heet, en dat van een met een reëel objekt
reëel, moeten dus de wetsnormen, naar het voorwerp in de eene
of andere rubriek gerangschikt, ook met hel oog op hunne werking
in dezelfde groep worden geplaatst. (1)
Door dit eigenaardige gezag, aan de indeeling „ab objecto" \'
toegekend, is deze voor onze juristen een onontbeerlijk hulpmiddel
geworden, waarmee zij uitmaken, of in een concreet geval de
eigene of een vreemde wet toepasselijk is. Van hare meerdere
of mindere deugdelijkheid zal dus voornamelijk het oordeel over
do Noord-Nederlandscho statutentheorie moeten af hangen, temeer
daar zij alle wetsbepalingen in hare beide groepen heel te om-
vallen.
Rechtsvoorschriften, en wel imsitieve, zijn do levensregels dor
maatschappij, voor zoover ze door boroegde organen tor algo-
meeno kennis zijn gebracht: zij gebieden, verbieden en veroor-
loven handelingen en omschrijven do rechten en plichten daaruit
voortspruitend. Dio normen zijn gericht tol den mensch; hun
inhoud wordt gevormd door do vaststelling eener bepaalde ge-
dragslijn en door de bepaling van do bevoegdheden en verplich-
tingen, welke voor het rechlssubjekl uit zijne deelniime-uan hot
rechtsverkeer voortvloeien; hun strekking is de ordening dor
menschelijke samenleving.
Handelingen van oneindige vcrschoidenhoid on talrijkheid
stellen dul verkoor saniün! Hot is ochler mogelijk dozo in grou-
pen te verdoelen on wel zoo, dat do lodon van olko rubriek go-
inc.one kenmerken bozitten, die bij de overige ontbreken. Do
i) Slechts bij 1\'. Voet tien wc voorbeelden van statuten, die, hoewel n-aar
het voorwerp onder dc i)crsoneele gerangschikt, toch reCel effekt hebben. Zie
prfs. p. 44 vlg: 46.
64
rechtsregels nu beheerschen niet de samenleving, zij dienen haar.
Het recht schikt zich dus naar de verkeershandelingen; de eigen-
schappen, die deze vertoonen, zullen zich derhalve afspiegelen
in den inhoud der rechtsnormen. De rationeelste indeeling van
het recht is daarom die, waarbij de voorschriften, rakende han-
delingen van eenzelfde rubriek, telkens tot eene afdeeling worden
vereenigd. Eene dergelijke groepeering houdt rekening met het
ware karakter van het recht, terwijl zij den waarborg oplevert,
dat bepalingen met gelijke strekking en dus met gelijke eigen-
aardigheden telkens in ééne klasse worden saamgevat.
Op deze wijze kan het privaat recht worden onderscheiden
in personen-, familie-, verbintenissen-, zaken- en erfrecht. 1)
De Fransche leer, door onze juristen der XVilde eeuw op
voorbeeld van d\'Argentré verkondigd, doet echter geheel anders.
Zij rekent niet met den aard der handelingen, welke een rechts-
regel ordent, zij let dus niet op zijn inhoud of strekking, zij
vraagt alleen naar het voorwerp, waarover wordt beschikt. Sta-
tutum disponit circa rem seu personam; in het eene geval is het
reëel in het andere personeel.
Die klassificatie is onjuist èn in haar uitgangspunt èn in zich
zelve. In baar uitgangspunt, want zij denkt zich de wetsbepa-
lingen als „orderings about a person or a tliing". terwijl zij zijn
„commands to a person". 2) In zich zelve, want zij groepeert
de statuten naar hun objekt, dus naar een\'criterium, dat niet
bestaat, dat bovendien hunne strekking miskent. Zal het worden
aangewend, dan moet eerst do wetsregel in strijd mot zijne ware
natuur als „beschikking over persoon of zaak" worden voorge-
i) Deze indeeling ziet alleen op het matcriccle rcclit; wil men zc uilbrciden
tot het forme«lc, dan verkrijgt incn cenc nieuwe afdeeling: het procesrecht in
engeren zin.
a) VVestlake. Private international law. p. 130 § 148.
-ocr page 81-65
stekl, en is het aangewend, dan zijn twee soorten van wetsnor-
men verkregen, wier leden zijn samengevoegd, met veronachtza-
ming van hunnen inhoud.
Nemen wij b. v. de rubriek der personeele bepalingen! Daarin
worden opgenomen de rechtsvoorsc.hriften, die aanwijzen, wan-
neer de meerderjarigheid aanvangt, de minderjarigheid eindigt,
wie sui juris, wie alieni juris zijn, en dergelijke meer. 1) Het
zijn de statuten, die gewoonlijk als statusregels worden aange-
duid, omdat zij den rechtstoestand, waarin de personen verkeeren,
omschrijven.
Daarbij worden gevoegd de rechtsnormen, die iemand bevoegd
of onbevoegd verklaren tot het verrichten van een personeele
handeling, als: de meerderjarige mag contractecren, de gehuwde
vrouw is onbevoegd tot contracteeren zonder toestemming van
haren man. Ten slotte worden somtijds in deze groep nog ge-
plaatst de regels omtrent de vererving van roerende goederen. 2)
Verscheidenheid dus te over; naast per.sonenrccht staal familie-
recht en daarnaast weer erfrecht.
Bij de reiiele statuten bemerken we iets dergelijks. Bepalingen
van zakenrecht, van erfrecht, voorzoover ze onroerend goed be-
treffen, worden op éón lijn gesteld met dc voor.schriflen, die de
handeling.sbevoegdheid ten aanzien van reëele daden regelen; b.v.
de minderjarige mag niet testeeren; schenking tusschen echtge-
nooten is verboden. 3)
Dit gebrel^ roept echter een ander van veel ernstiger aard in het
leven. De klassificatie ab objecto beslist overliet effekt.Wal beteekent
1) Rodenburg. Opere ciiaio. T. I. C. a.; T. II. C. i. princ.
r. Voet. Du statutis. IV, II. no. 6.
2) J. a. Sande. Opere citato. L. IV. T. 8, C. 7,
3) Rodenburg. Opere citato. T, II. C, 5. no. i en 8.
Van Wesel. aU nov. constiiutiones. Art. 16 no. 18.
66
dit eigenlijk? Dat de werking der wetsnormen wordt geregeld met
verwaarloozing hunner strekking. En vormt deze juist niet het
gewichtigste, en dikwijls zelfs het eenige middel ter bepaling van
de competentie, welke aan een statuut moet worden toegekend?
Zoo leert ten minste de statutentheorie der Commentatoren, zoo
de Duitsche school sinds Savigny; in dezen zin uiten zich ook
bij ons Asser en Jitta 1).
Een dergelijk principieel onjuist systeem moet tot absurde
gevolgen voeren; de uitspraken onzer Oud-Hollandsche juristen
komen dit bevestigen.
Naar de lex situs wordt de erfopvolging in onroerend goed
beoordeeld, want de bepalingen, daarop betrekkelijk, zijn reëel;
de lex domicilii daarentegen beheerscht den overgang van de
roerende have, want de regels, hierop betrekkelijk, zijn perso-
neel. 2) Is eene dergelijke verscheidenheid, al vloeit ze uit hel
verschil in objekt voort, niet ongemotiveerd ? Beiderlei soort
van voorschriften beoogen immers eene ordening van den overgang
van hel vermogen van eenen overledene op zijne erfgenamen.
De gelijkheid hunner strekking noopt tot gelijkheid in hunne
behandeling met hel oog op wetsconflicten.
Bij het personenrecht treden de ongerijmdheden, waartoe de
tweeledige indeeling leidde, nog duidelijker aan bei li(ibt. Het
statuut „minderjarig is bij, die zijn twintigste jaar nog niet heeft
vervuld" en „de minderjarige mag niet contracteeren" volgen
den gedomicilieerde overal, terwijl „de minderjarige is onbevoegd
tot testeeren," als reëel, absoluut en territoriaal in effekt is.
Maar zijn bet niet alle regels van personenrecht? Het eerste
i) Lainé. Opcre citato, 1. p. 111—115.
Savigny. Sy.stem. Vlll. § 348.
Asser et Rivief. Eléments. § 5,
Jitta. Droit intern, privé. p. 196.
3) J. a. Sande. Loco citato.
07
voorschrift zegt immers niet anders dan dat personen beneden
de twintig jaar in het algemeen bandelingsonbevoegd zijn, en de
beide andere dienen om die incapaciteit nader te preciseeren.
Hun competentie moet dus op dezelfde wijze worden bepaald.
Aanhangers der Fransche leer mogen echter aan zulk een argument
geen beteekenis toekennen ; zij zijn verplicht zich uitsluitend naar
het voorwerp te richten. 1)
Dat de tweeledige indeeling op een principieele fout berust,
dat de invloed, dien zij op het effekt der rechtsnormen oefent,
een miskenning is van de ware beginselen, waarnaar de heer-
schappij der wet moet worden afgemeten, onze juristen hebben
het nooit vermoed, veel minder nog uitgesproken. Wel govoeldon
zij somtijds, hoe hunne klassificatie lot gevolgen voerde, die de
meest gewone eischen van gezond verstand cn billijkheid onbe-
vredigd lioten. Zoo kwamen zij eon enkel maal ertoe do gehoor-
zaamheid aan het objekt op te zeggen, zonder opzet, niet met het
doel tot wijziging, maar enkel tot bereiking van eon redelijk
resultaat. Is de studie, die in het begin der XVIId« eeuw hier
aan het wetsconflict werd gewijd, to vluchtig om met zekerheid
hun ontrouw aan het voorwerp tc kunnen aantoonen, do latere
uitgebreider werken bieden daartoe ruimschoots do gelegenheid.
Een merkwaardig voorbeeld daarvan levert Rodonburg\'s ver-
handeling. Do capicitoitsstatuton hebben eon wilsverklaring tol
objekt; is dezo eone vervreemding, dan zijn zo reëel. De on-
i) Rodenburg. Opere citato. T. 11. C. i. princ. en n\'. i; T. ll.C.V. n". 8.
Vnn VVesel. Opere citato. Art, i6 n®. 18 vlg.
De klassificatie ab objecto leidt ook bij bepalingen van familiereclit tot eene
onjuiste regeling barer competentie.
Zie: Rodenburg. Opere citato. T. 11. C. 5. n". i; T. 11. C. i. princ.
P. Voet. De statutis. IV. 11, n". 5,
Van Wesfl. Optrc citato. Art. I. no. 10 vlg.
-ocr page 84-68
bevoegdheid van een minderjarige b. v. wordt dus bij de levering
van onroerend goed door de lex situs bepaald. Een dergelijke
consequentie gaat den liberalen jurist echter te ver; zijn gevoel
zegt hem, dat de handelingsbevoegdheid steeds naar de wet der
woonplaats moet beoordeeld worden; daarom verklaart hij alle
capiciteitsnormen voor personeel. Om deze beslissingen met zijn
grondbeginselen te doen rijmen stelt hij het voor, alsof dergelijke
wetsvoorschriften den blooten persoon tot voorwerp hebben.
Deze assimilatie aan de statusregels is echter niets meer dan een
kunstmiddeltje. En Rodenburg erkent dit eigenlijk zelf, wanneer
geen bepaald motief hem de personaliteit van zulk statuut wen-
schelijk doet schijnen. „De minderjarige is bevoegd tot testeeren"
en „schenking tusschen echtgenooten is verboden" zijn in zijn
oog afkeurenswaardige wetsregels; hunne werking moet dus be-
perkt zijn: daarom wordt, op grond van hun waar objekt, hunne
realiteit aangenomen 1).
I3ij P. Voet neemt de ontaarding der enkele klassificatie nog
breeder verhoudingen aan. Wel kunnen zijn reëele statuten wor-
den teruggebracht tot beschikkingen over zaken, maar zijn per-
soneele zijn voor een zeer groot deel van het voorwerp losge-
maakt. De enkele opgave van de wetsvoorschriften dezer rubriek
wijst het uit; naast de rechtsnormen, die bepalen, wie minder-
jarig of meerderjarig, sui of alieni juris, wettig of onwettig kind
zijn, worden die genoemd, welke de handelin^jsbevoegdheid, \'tzij
ten aanzien van personeele, \'t zij van reëele daden, regelen.
Voet\'s groepeering kan hier dus niet op het gewone criterium
rusten; en daar de saamgevoegde bepalingen alle den rechtstoe-
stand van het rechtssubjekt omschrijven, moet men aannemen,
dal in hun inhoud het beslissende kenmerk is gelegen.
i) Rodenburg. T. 1. C. a; T. 11. C. i. no. a; C. 5. no. 1 cn 8.
-ocr page 85-f.9
. De tweeledige indeeling is dus bij onze juristen ingrijpend
gewijzigd. Het voorwerp heerscht alleen nog uitsluitend in het ge-
bied van het erf- en zakenrecht; voorschriften dier soort worden
steeds als beschikkingen over zaken gedacht; zij zijn dus reëel.
Tusschen roerend en onroerend goed wordt bovendien geen ver-
schil meer gemaakt; de fictie van d\'Argentré, dat mobilia aanhangsels
zijn van den persoon, viel voor eene andere, door Rodenburg ont-
wikkeld: zij worden geacht te liggen in het domicilie van den
erflater of eigenaar. Do wet der woonplaats blijft dus wel op
do roerende have toepasselijk, echter niet meer in de kwaliteit
van personeel statuut, maar als wet dor ligging. 1)
De strekking dor wetsnormen is daarentegen het gewichtigste
motief geworden voor hunne personaliteit; tal van bepalingen
van personenrecht, enkele van familierecht boeten personeel enkel
op grond van hare gelijke of verwante natuur, \'t Gevoel onzer
juristen voor den waren aard van eon wotsregol is echter nog
zeer onzuiver; bovendien stellen zij formeel nog steeds het objekt
als beslissend kenmerk voor. Het kan dus niet mi.ssen, of nu en
dan herneemt hel voorwerp zijn vroeger gezag en doet een
voorschrift ondanks zijnen inhoud in de reëele groep plaatsen. 2)
Het begrip personeel statuut in de Fransche leer hier te lande
is derhalve niet to dofmieeren. Hel is niet, gelijk het in zijn zuivere
conceplio b.v. bij Burgundus was, eene wet.sbepaling, gedacht als
beschikking over den persoon; \'l is evonmin een voorschrift van
personen- of familierecht, maar hot is eeno mengeling van be-
standdeelen van beiderlei .soort Do samenlozing van de leden
dezer rubriek vertoont daarenboven de sporen van grenzeloozo
i) Rodenburg Opere citato. T. 1. C. a. in fine. T. 11. C. 2. no. i.
P. Voet. De statutis. IV. 11. a en 8 j IX, 1. 8. De rebus mob. et immob.
XXlll. n*. I.
a) Rodenburg. Opere citato. T. 11. C. 5. no. i cn 8.
P. Voet. De statutis. IV, 11. 5; IV. 111. 9.
70
willekeur; naar hun luim het hun aangeeft, laten onze juristen
nu eens het voorwerp de strekking, dan weer de strekking het
voorwerp overheerschen.
. Toch leidde die gedeeltelijke verwerping van het objekt tot
eene belangrijke verbetering, die de theorie der XVIIe eeuw
eenen stap nader bracht aan de thans verkondigde. De omvang
van bet personeele statuut werd uitgebreid, die van het reëele
ingekrompen, terwijl bij de klassificatie der rechtsnormen en spe-
ciaal der personeele eenigermate ten minste met de eenheid van
strekking werd gerekend.
De tweeledige onderscheiding, zells in den gewijzigden vorm,
waarin ze bij ons bestond, had nog een groot gebrek; zij was
te eng. Tal van bepalingen bleven buiten hare beide afdeelingen
staan, en, waar soms een jurist, zooals Rodenburg, alle statuten
in de tweeledige groepeering samendrong, durfde hij toch slechts
bij betrekkelijk weinige hunne competentie van die personaliteit
of realiteit ab objecto te laten afhangen. Voor de begrenzing
van da heerschappij der wetten was die klassificatie dus niet toerei-
kend. De rechtsgeleerden waren dus verplicht naar andere middelen
om te zien, die gevonden werden in de terzijdestelling van de
tweeledige indeeling en in de constructie van het mixtum-begrip.
Eerste hulpmiddel.
Menigmaal waren de juristen niet in staat den persoon of de
zaak als objekt op te sporen, menigmaal aarzelden zij, zoo het
voorwerp was gevonden, daarnaar de competentie af te meten.
In dergelijke gevallen was het stilzwijgend aangenomen, dat men
de tweeledige indeeling met al bare gevolgen liet varen, dat men
zich eenvotidig gedroeg naar de voorschriften der Italiaansche
leer. De inhoud der rechtsregels in kwestie werd nagegaan, en
in overeenstemming daarmee bun effekt bepaald. Soms maken
71
onze schrijvers het zich nog gemakkehjker; dergeHjke statuten,
waarop hun systeem niet kan worden toegepast, gaan zij een-
voudig met stilzwijgen voorbij.
Reeds de weinige* uitlatingen van J. a Sande en van Matthaeus
kunnen ons dit leeren. Ook Rodenburg\'s werk rechtvaardigt die
bewering. Als hij b. v. eens terloops verklaart, dat kontrakten
worden beheerscht door de lex loci actus, is die regel gevonden
zonder hulp van de tweeledige indeeling. 1) P. Voet\'s arbeid
verschaft een nog sterker voorbeeld.
In een der laatste hoofdstukken van zijn „Dc statutis" stelt
liij zich de vraag, naar welke wet de rechten en verplichtingen
der partijen, uit overeenkomsten voortspruitend, beoordeeld moeten
worden. Het kontrakt zelf, zoo antwoordt hij, zijn aard en zijne direkte
gevolgen worden door de lex loci celebrati actus bepaald, maar de
meer verwijderde werkingen, uit mora, negligentia enz. ontstaande,
door de wet van do plaats der betaling. In verband hiermee staat
zijne opvatting, dat do nietigheid of vernietigbaarheid eener over-
eenkomst naar de eene of de andere coutumo wordt beoordeeld,
al naar de oorzaak der ongeldigheid in het kontrakt zelf ligt of
in een later opgekomen mora. 2) Een klassilicatio onder de per-
soneele of reëele statuten werd echter niet beproefd om tot deze
oplossing te geraken, en evenmin geschiedde dit ten aanzien van
het formeele procesrecht. Toch wordt ook hiervoor het bcgin.sel
gegeven, dal de processueele handelingen moeten worden verricht
overeenkomstig de lex fori.
Een dergelijke handelwijze verdient geen onverdeelde goedkeu-
ring. De gebreken van hel hooggeprezen eigen stelsel worden
1) J. a. Sande. Opere citato. L. I. T. Xll. D. s; l.. IV. F. 1. I). 14.
A M.uihaeus. L. 1, C. ai no. 37.
Rodenburg. T. 1. C. 5. no. 14—16; T. II. pars altera. C. 4 S-
2) 1\'. Voi-t. De statutis. IX. II. no. 9—la cn ao,
-ocr page 88-72
verheeld en de resultaten van een ander systeem worden over-
genomen zonder opgave van hunne herkomst. Aldus wordt de
seheeve voorstelling gewekt, als was het geheel van regels, die
den inhoud van het toenmalige internationaal privaat recht vorm-
den, aan de tweeledige indeehng verschuldigd, te meer daar in
den aanvang hunner werken onze rechtsgeleerden deze steeds
alomvattend hebben genoemd.
Tweede hulpmiddel.
De personeele en reëele statuten zijn niet de eenige, die de
Fransche leer kent; nu en dan wordt door hare verkondigers
een derde groep, de gemengde, onderscheiden. 1) Reeds d\'Argentré
en Burgundus hadden getracht hunne theorie te verruimen door
de vorming van zulk eene nieuwe rubriek, maar het mixtum ~ be-
grip, gelijk zij het hadden gedacht, kreeg bij onze rechtsgeleerden
nooit blijvend gezag 2).
P. Voet waagde ten slotte een nieuwe poging. Hadden de
stichter der Fransche school en zijn Belgische leerling de mixtura
van een statuut doen steunen op het karakter van het objekt als
deels personeel, deels reëel, hij plaatst zich op een geheel ander
standpunt. De gemengdheid van het voorwerp is eene bedrieg-
lijke basis, zoo verklaart hij, want bijna steeds kan een wetsvoorschrift
worden herleid tot een beschikking óf alleen over personen öf alleen
over zaken. Heel anders is het daarentegen met het effekt, waarin
tóch het voornaamste kenmerk van een rechtsnorm is gelegen.
Sommige wetsregels zijn absoluut en territoriaal, andere relatief
en extraterritoriaal, maar daaraan sluit zich eene derde soort,
die deels absoluut zijn, voor zoover ze iedereen, handelend bin-
X) d\'Argentré. dpere citato. art. ai8, gl. 6. no. 6, 9, aa.
Burgundus. Opere citato. Tr. I. n®. i—3 en 34.
a) Rodenburg. Opere citato. T. 1. C. a ; T. M. C. II no. i.
73
nen het territoir van hunnen wetgever, hinden, deels extraterri-
toriaal, voor zoover zij hun werking ook uitstrekken tot elders
gelegen goed. Het zijn de solemniteitsbepalingen. Is toch een
testament gemaakt met inachtnemiug van de formaliteiten der
plaats, waar de erflater zich bevindt, dan is het geldig ook ten
aanzien van elders gelegen eigendommen. Die vormvoorschriften
nu zijn gemengde statuten, want hunne competentie vertoont de
eigenschappen, deels van die der reëele, deels van die der per-
soneele 1).
Tegen die nieuwe onderscheiding op zich zelve valt
niets te zeggen; maar daarom bereikt zij nog niet het doel,
waarmee zij is opgesteld: uitbreiding van het gebied, waarover
de indeeling naar hel objekt beerscht, zoodat met hare hulp hel
effekt kan worden bepaald van welsregels, die vroeger in hare
leden geen plaats konden vinden. De solemniteilsstatuten hadden
krachtens eene algemeene en sinds jaren vaststaande opvatting
eene zeer eigenaardige werking. Van deze oplossing bedient
zich Voel om die bepalingen, welke noch ab objecto, noch ab
effectu onder de personeele of reëele konden geklassificeerd worden,
in eene nieuwe rubriek saam te vatten mei bet oog op bare bij-
zondere competentie. Do tweeledige groepeering naar het voor-
werp blijft dus ongewijzigd; hel aantal wetsvoorschriften, wier
werking zij kan helpen bepalen, ondergaat dus geene vermeer-
dering.
Ondanks het hulpmiddel, door Voet aan de hand gedaan, blij-
ven derhalve de nadeden, welke de beperktheid dor tweeledige
klassificatie in bel leven roept, voortbestaan.
I) P. Voel. De siaiuiis. IV. 11, no, a—4.
Wel onderscheidt hij ook gemengde slaliilen inct het oog op liiin voor-
werp, m.iar hij hecht er leer weinig w.oarde aan.
74
B. Tweede siganschap. De basis van het effekt.
Eene tweede eigenaardigheid vertoont de Fransche leer in de
ba;is, waarop zij de competentie der wetten doet steunen 1).
Statuten zijn uitingen van het staatsgezag; hun heerschappij
behoort zich dus even ver als het staatsgezag zelf uit te strekken.
De souvereiniteit is echter in zich zelve onbeperkt; dit moderne
idee dringt zich direkt aan de beoefenaars van het internationaal
privaat recht hier te lande op. Bij Rodenburg is voor het eerst zijn
invloed duidelijk te bespeuren; het wekt bij hem een onbestemde
vrees, dat de extraterritorialiteit van de personeele wetsnormen
ernstig wordt bedreigd. Als toch de souverein alles is binnen
zijn territoir, maar niets daarbuiten, is het noodzakelijk, dat de
reëele rechtsvoorschriften absoluut en territoriaal zijn, maar tevens,
dat de personeele uitsluitend toepasselijk zijn op alle personen,
vertoevend binnen het gebied van hunnen wetgever Toch wil
hij tot eiken prijs de extraterritoriale werking van het personeele
statuut behouden, want de competentie van de wet van het
feitelijk verblijf is in strijd met de strekking van dergelijke be-
palingen, is bovendien belemmerend voor het verkeer. Er moet
dus een middel worden opgespoord, dat het absolute karakter
der souvereiniteit kan breken; het wordt gevonden in de billijk-
heid. Deze vordert, dat de staat en de bevo\'egdheid der per-
sonen naar de wet hunner woonplaats wordt beoordeeld; voor
hare eiscben moeten de souvereinen afstand doen van hun streng
i) Onder basis wordt hier verstaan de oorzaak, waarom de staten, \'t zij ge-
dwongen, \'t zij vrijwillig, zich gedragen naar de regeb, die de competentie der
statuten omschrijven; de oorzaak dus. waarom zij het effekt der reCele statuten
beperken tot den grond in hun territoir, het effekt der personeele tot de per-
onen. in hun gebied gedomicilieerd, maar onverschillig, waar zij ook mogen ver-
toeven; \'Ie oorzaak ten slotte, waarom zij een dergelijk effekt, door andere sou-
vereinen aan hunne statuten toegekend, eerbiedigen.
75
recht om alle rechtssubjekten, die zich binnen hunne grenzen
ophouden, te onderwerpen aan de personeele wet^ormen, die zij
zelt hebben uitgevaardigd. In het oog van Rodenburg is deze
redeneering volmaakt juist; ook zijne opvolgers blijven tot zelfs
op het einde der XVIIde eeuw die meening huldigen. 1)
Het duurt echter niet lang, of het gebrek dier opvatting wordt
in het licht gesteld. P. Voet zet in die richting de eerste schrede.
Juist bet absolute karakter der souvereiniteit, zoo zegt hij zeer
terecht, ontslaat «Ie staten van den plicht om met de eischen
der souvereiniteit te rekenen. De dwang tot eerbiediging van
het gezag der lex domicilii wordt hiermee vernietigd. Ex comitate
kan alleen oen souverein de heerschappij van vreemde wetten in
zijn territoir dulden 2).
De grondslag van de werking der reëele statuten is dus de
souvereiniteit, want zij strekt zich even ver als deze uit. liet
effekt der personeele heeft daarentegen in de aeqnitas zijn basis;
zij noopt de staten immers, zelfs in strijd met hunne in beginsel
onbeperkte souvereiniteit, do competentie van buitenlandsch recht
te eerbiedigen.
Wel komt hierin wijziging, wanneer Voet zijn stelsel verkon-
digt; de extraterritorialiteit gaat dan steunen op een bloot gunst-
betoon, door de souvereinen elkaar bewezen. In dezen vorm
is zij echter niet meer eigen aan do Fransche theorie, want het
werk, waarin zoo wordt geleerd, vormt den overgang tot eene
nieuwe .school.
i) Rodenburg-Opere ciiato. T. i C. 3 princ. en no. 1.
Van Wesel. Opere ciialo. Art. 13 no. a8.
a) I\'. Voet. Dc statutis IV. II. no. 7 en 17. De rebus nwb. et immob. Xll
no. a en 5.
76
C- Derde eigenschap- De verhouding van de reëele
tot de personeele statuten.
Als derde karaktertrek der Fransche theorie wordt gewoonlijk
voorgesteld de verhouding van de reëele tot de personeele sta-
tuten, die zou zijn als van regel tot uitzondering.
Is dit juist gezien ? Voorzoover de indeeling ab objecto betreft
zeker niet, want daarbij is de overheersching van de eene klasse
door de andere onbestaanbaar. Reëel is immers de rechtsnorm,
die beschikt over zaken; personeel, die beschikt over personen,
\'t Gaat dus niet aan om, waar \'t voorwerp niet duidelijk te voor-
schijn treedt, maar eenvoudig te vermoeden, dat het eene zaak
zal zijn; en toch hierin zou zich het overwicht van het reëele
statuut, zoo het werkelijk bestond, praktisch uiten.
Maar wellicht laat zich in de groepeering ab effectu die eigen-
aardige betrekking tusschen hare leden bespeuren? De absolute
en territoriale werking van het reëele statuut is immers in over-
eenstemming met het souvereiniteitsbeginsel, terwijl de relatieve
en extraterritoriale werking van het personeele daarmee in tegen-
spraak is: in\' geval van twijfel, zoo zou men dus kunnen zeggen,
moet het effekt reëel geacht worden. Toch is die conclusie, hoe
rationeel ze ook mag schijnen, wel wat gewaagd. De Fransche
school — dit is juist een harer meest typische eigenschappen —
meet de competentie eener bepaling af naar haar voorwerp;
staat nu bij de klassificatie ab objecto de eene rubriek niet tol de
andere als regel tot uitzondering, dan is het zeer bezwaarlijk bij
de onderscheiding ab effectu, bij haar gevolg dus, eene dergelijke
verhouding aan te nemen. Bovendien, al is het beginsel eener ab.so-
lute souvereiniteit eene belemmering voor de extraterritoriale com-
petentie, in de fransche leer wordt het toch voor beperkt
gehouden; de billijkheid geldt als een deugdelijk argument om
dien hinderpaal, waar noodig, ter zij te dringen. Nooit hebben
77
ook onze juristen den regel uitgesproken: bij onzekerheid omtrent
bet passende effekt, is dit reëel; nooit zelfs hebben zij zoo ge-
dacht.
Heeft d\'Argentré echter • niet geleerd, en beeft Burgundus bet
niet herhaald, dat de zaak den persoon overbeerscht? Hebben
onze juristen niet in denzelfden geest gesproken? Toch vestigen
al die verklaringen de beweerde verhouding niet; zij pleiten er
zelfs niet voor; zij gaan ze eenvoudig met stilzwijgen voorbij,
\'t Zijn enkel beweringen, die, met hel oog op de klassificatie ab
objecto gegeven, kort en duidelijk verkondigen, boe de zaak, als
voorwerp, een rechtsnorm reëel maakt, ook waar zijn natuur
voor de personaliteit zou pleiten 1).
De overtuigendste grond voor de niet- exceptionaliteit der per-
soneele competentie levert welliehl do groote uitbreiding, die
deze in den loop der XVII«\'« eeuw erlangde. Vergelijk de por-
.soneele statuten van Uodenburg met die van d\'Argenlré en Bur-
gundus. Hun aantal is onder den invloed der „strekking" vermeer-
derd, zelfs in veel ruimer uuite dan met het objekt strookte,
on juist in een tijd, toen zich het idee der absolute souvereini-
teit, de gewaande grondslag van de uitzonderingsverhouding,
ontwikkelde.
Wanneer echter Voet zijn „do statutis" heefl gepubliceerd,
wijzigt zich de betrekking tusschen dc beide .soorten van wels-
regels geheel en al. Zijn theorie, in uiterlijk Fransch, in wezen
Hollandsch, erkent geen extraterritorialiteit, tenzij ex comitale ;
de aequitas heeft bij hem opgehouden de basis te zijn der ver-
plichte extraterritorialiteit. Thans is hel een vaststaande regel
geworden, dat rechtens alle wetsvoorschriften territoriaal zijn,
onverschillig, of een persoon of een zaak het voorwerp is. Waar
i) D\'Argentré. Opere citato ad art. a 18. glose 6. no. 6—9.
Burgundus. Opere citato. Tractatus. IV. no. ai, aa.
78
een rechtsnorm zijn werking buiten de grenzen uitstrekt, geschiedt
dit dus bij wijze van uitzondering krachtens gunstbetoon van
eenen vreemden souverein.
Eerst bij Voet wordt dus de gewraakte verhouding gevonden;
daarvan mag men echter den aanhangers der Fransche school
geen verwijt maken, want hij verkondigt eigenlijk reeds eene
nieuwe theorie. 1)
I..ainê. Introduction. 11. p. 69—77,
Laurent. Droit civil inlern. I. § 361.
Beide auteurs n\'ïmen het bestaan van het exceptioneele karakter aan
zij maken hel tot eene ernstige grief tegen de Fransche letr.
Eene uitstekende studie over de Fransche theorie in Frankrijk, BelglC
en de Noordelijke Nederlanden wordl gevonden bij Lainé. I p. 369—425
» P- 5—93-
OVEIIGANG VAN DE FRANSCHB TOT DE HOLLANDSCHE LEEH.
Onzo juristen volgen de Fransche theorie in de hoop, dal hare
beginselen de sleutel zijn tol oplossing van alle bezwaren. Dc
resultaten beschamen echter de gekoesterde verwachtingen. Slechts
voor een klein deel van het privaat recht worden competcnlic-
regels gevonden, en deze zijn dikwijls in flagranten strijd mei hel
aangenomen systeem, want hel reehlsgevoel onzer rechtsgeleer-
don, door do behoeften der priiktijk geleid, deed herhaaldelijk
uitspraken opstellen, liberaler dan hunne leer gedoogde l).
Zelf klagen zij over de onvruchtbaarheid van hun ingespannen
pogen; do oorzaak daarvan weten zij echter niet Ie ontdekken\'ï).
Toch ligt ze voor de hand; het stelsel, dal zij aanhangen, is
i) Zie prfs. p, 67 vlg,
3) Rodenburg. Opere citato. T. 1. C. i.
P, Voet. De st.itutis. IV, 11. no. i.
-ocr page 96-80
gebrekkig geconstrueerd. Het criterium der tweeledige indeeling
miskent het ware karakter van het recht; de beide rubrieken
van wetsnormen, die worden saamgelezen, omvatten de meest
verschillende soorten; hun heerschappij wordt dus geregeld met
veronachtzaming hunner strekking, terwijl de grondslagen, waar-
op het tweeerlei effekt wordt gebaseerd, met elkaar in tegenspraak
zijn.
De Noordelijke Nederlanden zouden echter indeXVIHde eeuw
deze gebrekkige leer door een andere zien vervangen, door de
Hollandsche, gezuiverd van de inconsequenties harer voorgangster.
Maar die theorie was niet het werk van één dag of van één
jurist. Toen J. Voet en Huber aanvingen haar te verkondigen,
hadden de ideëen, waaruit zij was opgebouwd, reeds oen bestaan
van bijna eene eeuw achter zich; deels hunne onbekendheid,
deels vrees voor hunne gevolgen hadden hunne eerdere ontwik-
keling belet.
Hot „Do jure belli ac pacis", die bekende wetenschappelijke
codificatie van het volkenrecht, bevatte de eer.ste openbaring H^!^
der nieuwe beginselen. 1) De aard van het hoofdonderwerp
noodigde do Groot als het ware uit oenige overdenkingen
omtrent een verwante stof als het internationaal privaat recht
neer te schrijven. Hij plaatste zich hierbij op eon geheel
ander standpunt dan zijno voorgangers. Hadden dezen met hel
oog op eene bepaalde coutume naar den omvang harer compe-
tentie gevraagd, hij stelde onder den invloed van hel algemeene
karakter van zijn werk zoo generaal mogelijk de vraag: hoever
strekt zich de heerschappij der wetten uit V Vooral verdient
ook opmerking de bron, waaruit hij zijne oplossing putte; het
was niets minder dan de grondslag van zijn ganschen arbeid,
i) Hugo de Grrot. 1583—1645. Zijn „De jure belli ac pacis" verscheen
in 1625,
81
dan zijne rechts- en staatsleer, die het ontstaan en het wezen
van recht en staat trachtte te onthullen. Hare kennis is dus
voor ons onontbeerlijk.
Den mensch is de zucht tot gemeenschapsleven ingeboren;
zijn aard noopt hem tot samenleving met zijns gelijken; deze.
behoeft regels, waarnaar hare leden hun gedrag kunnen inrichten.
Natuurrecht, jus naturale, heeten zij, want hun bestaansoorzaak
is die societas, een uitvloeisel van de menschelijke natuur. Hun
inhoud wordt bepaald door de inspraken van de rede. 1)
Op zich zelf weerloos tegenover zijn vijanden, heeft de mensch
bovendien tal van behoeften, wier bevrediging de medewerking
van anderen vordert. Zoo geschiedde bet, dat de individuen met
wederkeerige overeenstemming zich tot krachtige gemeenschappen
verbonden, die het algemeen welzijn zouden betrachten;daarmee
was de staat, civitas, ontstaan. De normen, uitgevaardigd door de
oppermacht, die aan het hoofd van den staat is geplaatst, vormen
het burgerlijk recht, hel jus civile. Voor de burgers zijn ze ver-
bmdend krachlens de stilzwijgende overeenkomst, die aan bet
staalsbeslaan ten grondslag ligt; voor vreemdelingen binnen het
territoir vertoevci\\(l zijn zo het eveneens, maar krachlens hel
„imperium", de souvereiniteit, die alles en allen binnen de land-
grenzen aan zich onderwerpt. 2)
Uil deze beginselen worden enkele regels van internationaal X
privaat recht afgeleid. Zoo twee personen kontrakteeren, wordt
hunne overeenkomst beoordeeld naar het jus civile der plaats van
hun werkelijk verblijf op hel oogenblik dor handeling; zelfs hunne
en\'xiF^ «-"i Liber I. Cap. I.no.X
2) De Groot. Opere citato. Prol. no ie
L. I, C. I. no. Xlll en XIV.
L. 11 C. XVm no. IV. 5.
82
capaciteit wordt naar die wet afgemeten. Vreemd recht kan nooit
toepassehjk zijn, want het feitehjk vertoef onderwerpt den persoon
aan het uitsluitend imperium van den staat, waarin hij verkeert.
■ Deze hoofdregel is echter beperkt. Wanneer de kontraktanten
op het tijdstip hunner wilsverklaring zich in verschillende terri-
toiren ophouden (b.v. bij eene overeenkomst door middel van
brieven ge.sloten tusschen een persoon te Londen en een te Pa-
rijs), dan wordt hunne bevoegdheid en hun kontrakt met zijne
gevolgen door het jus naturale beheerscht. Hetzelfde geschiedt
ook, wanneer de partijen bij het totstandkomen der handeling zich
buiten het rechtsgebied der beschaafde Christelijke staten bevin-
den, b.v. op de open zee.(l)
De beslissing, die het laatste geval erlangt, is volkomen in
overeenstemming met de Groot\'s rechts- en .staatsleer. Als toch
de grondslag van de werking eener wet gelegen is in het feitelijk
vertoef der kontraktanten binnen het territoir van haren wetgever,
dan kan geen enkel jus civile toepas.selijk zijn, wanneer zij zich
buiten het ingedeelde staatsgebied ophouden.
Ook de ÄJrste uitzondering kon niet anders worden opgelost.
Het ging.„lpch niet aan om evenals in de normale gevallen de
wet der verblijfplaats competent te verklaren De eenheid der
rechtsbetrekking, uit een overeenkomst geboren, verzet zich tegen
een dergelijken regel, die haar aan tweeërlei recht zou onder-
werpen. De praestatie der eene partij zou naar een ander jus
civile worden beoordeeld, dan die van de andere ; zelfs zou het
mogelijk kunnen zijn, dat de eene wel, de andere niet tot beta-
ling was gehouden, wanneer namelijk de beide wetten in tegen-
overgestelden zin over de geldigheid der wilsverklaring bcslisten(2).
i) De Groot. Opere citato. L. 11. C. XI. no. V, 2 en 3.
3) Verondersteld wordt hier, dat de kwestie over de competente wet rijst ten
aanzien van een bilateraal kontrakt. Bij eenzijdige overeenkomsten zal men wel
moeten aannemen, dat de wet van het feitelijk verblijf van den debiteur steeds
f.n uitsluitend toepasselijk is, onverschillig waar dc crediteur zich mag bevinden.
83
Er bleef dus niets anders over dan het jus naturale toepasselijk
\' te verklaren.
De aanwending zijner grondidees heeft de Groot beperkt tot
het verbintenissenrecht en de bepalingen omtrent capaciteit, voor
zoover het overeenkomsten geldt. Het zijn dus slechts brokstuk-
ken van een leer, die hij ons naliet, maar in alle geval zijn ze
meer dan voldoende om daarin de kiemen eener nieuwe theorie
te kunnen onderscheiden.
De ongelukkige tweeledige indeeling der statuten is verworpen,
waardoor de vrijheid van beweging is vermeerderd. Het be-
ginsel der beperkte souvereiniteit heeft plaats gemaakt voor hel
absolute. Gowichtige .verschilpunten vloeien daaruit voort. Voor
zoover hel kontraklen betrof, werd hieruit afgeleid, dat de han-
deling.sbevoegdheid wordt afgemeten naar de wet van het feitelijke
verblijl. Deze conclusie strijdt rechLstreeks met do Franscho
\'eer, die hier de lex domicilii laat beslissen.
Een onderzoek naar het effekt van hel zaken- en erfrecht hoeft
\'h; Groot niet ingesteld, maar wellicht zou hij hierbij lol het-
zelfde re.sullaal zijn gekomen als Hodenburg cn diens volgelingen.
^Vat toch bij de beperkte souvereiniteit geldt: „do g:,i.deren zijn
onderworpen aan het uilsluitend gezag der overheid, binnen wier
territoir ze liggen," gaat bij do absolute zeker op. De lex situs
kan dus ulleen toepa.s.selijk zijn. Twijfel is alleen mogelijk om-
trent de capiciteilsstaluten ten aanzien van reiielo handelingen.
J^loet hier de wet der ligging of dio van het feitelijk verblijf
competent zijn? De souvereiniteit van den staat, waarin het te
vervreemden goed ig gelegen, komt hier in botsing met hel uit-
sluitend gezag, dat een vorsl oefent over do personen, binnen
zijn ressort vertoevend.
Een gewichtig verschilpunt vormt weer de behandeling der
overeenkomsten. Worden ze door de aanhangers der Fransche
school aan de lex loei actus celebrati of aan do lex loei solu-
84
tionis, of deels, aan de eene, deels aan de andere onderworpen,
de Groot laat ze beheerschen door het jus civile van het land,
waarin de handelende personen op het oogenblik hunner wils-
verklaring verblijven. Nog grooter wordt de afwijking, wanneer
het kontrakten betreft, tot stand gekomen buiten het rechtsgebied
der beschaafde Christelijke staten, of terwijl de partijen zich in
verschillende territoiren bevinden. De competente rechtsnorm is
dan het jus naturale, een begrip aan de Fransche theorie ge-
heel vreemd. 1)
Gedurende het grootste gedeelte der XVII^e eeuw bestonden
dus hier te lande twee zeer uiteenloopende loeren, waarvan de
eene de uitsluitend gezaghebbende was, terwijl de andere met
stilzwijgen werd voorbijgegaan. De oorzaak ligt voor de hand ;
afgezien van zijne theoretische betwistbaarheid, was de Groot\'s
systeem voor de praktijk ongeschikt.
Overeenkomsten te onderwerpen aan de wet van de werkelijke
verblijfplaats der partijen, hare capaciteit naar hetzelfde recht te
bepalen, was reeds een zeer gewaagde stap. Geheel onvereenig-
baar met de verkeersbehooftcn was echter de competentie, dio
in de aangewezen gevallen aan hot jus naturale werd toegekend.
Vooral kontrakten, afgesloten tusschen personen, die in verschil-
lende t\'jrritoiren vertoeven, zijn talrijk in den internationalen handel.
Door het jus naturale zouden ze beheerscht worden, dus door
geen enkel recht, want het natuurrecht is een uitermate vaag be-
i) De Groot heeft behalve in zijn „De jure belli ac pacis" ook elders het
internationaal privaat rccht behandeld, n. 1. in zijne adviezen, opgenomen in de
Holl. Consultatien: daar gaat hij van geheel andere beginselen uit, hij volgt er
de Fransche leer.
85
grip, dat bij een proces zich moet oplossen in het billijksheids-
gevoel van den oordeelenden rechter. 1)
Zulk een leer, die rechteloosheid schiep, waar rechtszekerheid werd
gevorderd, kon in onveranderden vorm nooit eene te duchten con-
concurrente zijn voor hare zooveel oudere voorgangster. Het
gevaar, dat deze bedreigde, lag slecht in één der elementen van
de Groot\'s theorie, in het absolute souvereiniteitsbeginsel, dat in
den loop der XVII^e eeuw zich meer en meer op den voorgrond
drong.
De verwarde statenmassa der middeleeuwen was langzamer-
hand geordend. Tal van landsheerlijke territoiren hadden hunne
halfslachtige zelfstandigheid verloren, en waren administratieve
onderdeden geworden van een enkel krachtig rijk •, andere hadden
zich een onafhankelijk staatsbestaan weten te verzekeren. Tege-
lijkertijd waren de staatkundige rechten der burgers afgesleten
tegen de wassende macht van de overheid, in die kleinere of
grootere staten optredend. Toen nu de souvcreinen eenmaal
tegenover hunne eigene onderdanen hunne heerschappij hecht
bevestigd hadden, daditen zij zidi ook gerechtigd om dke in-
breuk te keeren, die hun gezag van buiten af zou kunnen
lijden. Dit idee beeft de Groot in zijn werk neergelegd; de A
staatsalmacht is absoluut, zoo niet naar binnen (tegenover de
onderdanen) dan toch naar buiten (tegenover vreemde staten); zi]
duldt binnen haar grenzen geen enkele machtsoefening vrn eenen
vreemden souverein. Mot behulp van dit beginsel stelt hij do
competentie der wetten vast; hel feitelijk vertoef binnen een be-
paald gebied onderwerpt den persoon aan de overheid van dat
territoir, dus ook aan haar recht.
I) Zie hierover WestUke. Intern.nionftl hw. § i6o. Bovendien iiandelt de-
zelfde auteur over de Groofs leer in § 159 en in de Revue de droit int. et de
législation comparée. Tome Xll. 1880. p. lo vlg.
86
Een dergelijke handelwijs was in overeenstemming met den
tijdgeest, want in hunne onderlinge verhoudingen waakten de
staten angstvalhg voor de eerbiediging van den regel: inmen-
ging van buiten wordt geweerd. \'tWas dus te verwachten, dat
bet voorbeeld van de Groot navolging zou vinden, en toch dit
gebeurde niet. Onze juristen verklaarden de personeele statuten
relatief en extraterritoriaal, hoewel een dergelijk effekt door de
absolute souvereiniteit wordt uitgesloten. Die uitsluiting wilden
zij niet aanvaarden, want zij was belemmerend voor hel verkeer;
daarom blijven zij vasthouden aan de voorstelling, dat de billijk-
heid de souvereiniteit beperkt. Eerst door P. Voel wordl het
nieuwe beginsel aangenomen, en met voorliefde wordt hel door
hem uiteengezet. Een nieuwe school wil hij daarmee niet slich-
ten; hij zal het enkel gebruiken tot bevestiging der uitkomsten,
die de Fransche theorie reeds heeft verkregen. De uilvoering van
dat plan baart echter moeilijkheden, want streng geredeneerd,
voert de gekozen basis tot andere conclusies dan de gewensch-
le. Wel vloeit eruit voort, dat de reëele .statuten absoluut en
territoriaal zijn, dat de capaciteit ten aanzien van reëele hande-
lingen moet worden beoordeeld naar de lex situs, maar zij ver-
zet zich tegen de uitspraak, dat de handelingsbevoegdheid mei
het oog op overeenkomsten afhangt van de lex domicilii. (1)
Een leer is niet gevestigd, maar de heerschende is ondermijnd,
want, daar hare regels, welke niet pa.ssen aan het absulute sou-
vereiniteitsidee, enkel zijn opgesteld, niet gemotiveerd, wordt de
overtuiging gewekt, dal zij onhoudbaar zijn. De latere rechts-
geleerden kunnen niet twijfelen over hunne taak; uil het principe,
door de Groot gegeven, door Voet met nieuw gezag bekleed
i) P. Voet. De statutis. IV, II. no. 7.
De rebus mob. et immob. XII. no. a.
87
moeten zij een ander systeem opbouwen. Het „de jure belli ac
pacis" had reeds in een enkel punt de hierbij te volgen richting
aangeduid 1).
O Hei is niet al ir gewaagd tc veronderstellen, dat ook het Romeinsehe
recht bevorderlijk was nan het aannemen van het idee der absolute souvereiniteit.
Dit schijnt bevestigd t« worden door het feit, dat de latere juristen, die dit be-
ginsel trachten toe tc passen bij de regeling van de werking der wetten, dit doen
in commentaren op het corpus juris: Zie: J. Voet. Pandekten, U. Huber
Praelectiones juris Roman! et hodierni.
De Hollandsche theorie.
§ 1. De theorie van Iluber.
\'t Was omstreeks het einde der xvii«\'® eeuw, toen enkele
onzer juristen zich niet langer bij de Fransche leer konden neer-
leggen en naar het voorbeeld van de Groot een nieuwe theorie
construeerden.
Huber was de eerste, die dit werk volbracht. Slechts enkele
bladzijden be.slaat zijne verhandeling, die toch een der merk-
waardigste studies vormt, welke ooit aan het internationaal pri-
vaat recht zijn gewijd, Het gezag, dat haar thans nog in Enge-
land en vooral in Noord-Amerika wordt toegekend, is wel bet*
treffendst bewijs harer waarde 1).
i) UIricus Huber (1635=1694), hoogleeraar te Franeker. Zijne verhandeling
over de competentie der wetten plaatste hij in het tweede deel iljner „Praelec-
89
Het plan\'van Huber\'s arbeid is zeer eenvoudig. Afkeerig van
lange theoretische redeneeringen legt hij de grondbeginselen van
zijn systeem in drie axioma\'s neer, die in het kort worden ge-
motiveerd. Daaruit leidt hij vervolgens twee praktische regels af,
waardoor direkt de op handelingen en rechtsfeiten toepasselijke
wet wordt aangewezen. Van eene klassificatie der statuten in
personeele en reëele is bij hem geen sprake.
A. De drie axioma\'s.
a. De grondslag en de beteekenis der axioma s.
Huber\'s grondregels luiden aldus:
1°. Leges cuiusque imperii vim habent intra terminos eiusdem
reipublic» omnesque ei subjectos obligant, nee ultra.
11°. Pro subjectis imperio habendi sunt omnes, qui intra ter-
minos eiusdem reperiuntur, sive in perpetuum, sive ad tempus
ibi commorentur.
lioncs juris Koinani ct hodicrni" in den derden litel van het eerste boek; haar
opschrift luidt : Ue conaictu legum; eene verkorte en hier en daar omgewerkte
vertaling wordt bovendien gevonden in ïijne „Heedensdaegse Rcchtsgcleertheyt."
Boek 1. K. m.
Over den invloed, dien Huber\'s leer oefende op de ontwikkeling van hel in-
ternationaal privaat recht vooral in Engeland cn Amerika, tic: Story, Conllictof
laws. § 31 en 178.
Foelix. Traité du droit intern, privé. 1. p. 19 vlg.
Wheaton. Commentaire sur les éléments du droit intern, privé cl sur l\'histoire
des progrès du droit dei gens. Ill, p. 54 vlg.
l.ainé. Introduction. 11. p. 96, 107 vlg.
Hariison. Journal du droit int. privé. 1880. vooral p. 4«8,
Zeer merkwaardig is in dit opzicht hel werk van Dudley Field. Outlines of an
.international code; dc inleiding der Division Second herhaalt Huber\'s axioma\'s.
90
III«. Rectores imperionum id connter agunt, ut jura cuiusque
populi intra terminos eins exercita, teneant ubique suam vim,
quatenus nibil potestati aut juri alterius imperantis eiusque
civium praejudicetur. 1)
Alle individuen, die zicb in een bepaald territoir bevinden,
hetzij gedomicilieerden, hetzij tijdelijk vertoevenden, zijn uitslui-
tend aan de daar optredende overheid onderworpen; dit volgt
uit het absolute karakter der souvereiniteit.
De wetten zijn eene manifestatie van het staatsgezag; hare
competentie reikt dus even ver als dit gezag. Rechtsregels
binden derhalve ieder, binnen het gebied van hunnen wetgever
verblijvend; zoodra een persoon echter de grenzen overschrijdt,
zelfs al is hij gedomicilieerde, verliezen zij ten zijnen aanzien
hunne werking. • .
In deze woorden kan de inhoud der eerste twee axioma\'s worden
weergegeven. 2)
A
Wanneer dus een tijdelijk vertoevende, een subditus tempora-
rius, gelijk Iluber zegt, in de plaats van zijn feitelijk oponthoud
handelt, moet hij zich gedragen naar de daar geldende wet. De
in- en uitwendige vereischten der wilsverklaring, hare gevolgen,
de capaciteit der betrokken personen wordt naar hare voor-
schriften beoordeeld. Zoo zal ook op een .rechtsfeil, dat be-
i) Huber. P. Praelectiones. T. II. L. I. T. III. no. a.
a) Wel kan een souverein bepalen, dal zijne weiten sleed» verbindend zijn
voor personen, binnen zijn gebied gedomicilieerd, onverschillig, waar zij zich mo-
gen bevinden; \'t spreekt echter van zelf, dal vreemde staten op zulk eene ver-
klaring geen acht behoeven te slaan. Zoolang de gedomicilieerden in het tiui-
tenland vertoeven, zijn zij gehouden zich naar de wet van hun werkelijk verblijf
te gedragen; Mrst, wanneer zij in hunne woonplaats zijn teruggekeerd, kunnen
zij ter verantwoording geroepen worden wegens de veronachtzaming der lex do-
micilii, waaraan zij zich tijdens hunne afwezigheid hebben schuldig gemaakt. Zie
over deze kwestie. Story. Conflict of laws. § ai cn aa.
91
voegdheden of plichten voor iemand schept, of dat zijn rechts-
toestand wijzigt, toepasselijk zijn het recht der plaats van zijn
werkelijk verblijf op het oogenblik, dat -het feit geschiedt.
Er doen zich echter groote moeilijkheden voor. Het territoir,
waar de menschen zich bevinden, kan wisselen; handelingen of
rechtsfeiten kunnen bovendien het voorwerp van een proces
worden in een anderen staat, dan door wiens recht ze van den
aanvang af werden beheerscht. In het eene geval kan de souve-
rein van de nieuwe plaats van oponthoud, in het andere die van
bet land, waar de rechtsstrijd wordt gevoerd, zijne wellicht af-
wijkende wet competent verklaren. De rechten en verplichtin-
gen, die een wilsverklaring of oen recbtsfeit in het leven
riep naar het recht van bet land, waarin de betrokken per-
sonen verkeerden, toen de rechtscheppende gebeurtenis voorviel,
kunnen hierdoor gewijzigd worden. Om die onbillijkheid, voort- ^
spruitende uit de streng doorgevoerde souvereiniteit, te keeren
dient het derde axioma. Het leert ons, hoe de staten der be-
schaafde maatschappij gedeeltelijk van hunne souvereine rechten
afstand hebben gedaan. Wederkeerig zijn zij overeengekomen
om het gezag van vreemde rechtsnormen te eerbiedigen, wan-
neer deze eenmaal op een handeling of recbtsfeit toepassing
hebben gevonden, d. w. z. wanneer zij eenmaal daaraan rechts-
werking hebben verleend of ontzegd. Het van don aanvang af
competente recht, d. i. hel recht van do verblijfplaats der be-
trokken personen op het oogenblik van bet verrichten der han-
deling of van hel geschieden van bet recbtsfeit, blijft dus steeds
en overal competent. 1)
NC
i) De toepassing van dit beginsel stelt ons voor eene ntoeilijke vraag, wan-
neer de partijen gedurende het afleggen harer wilsverklaring ïich naar een ander
land begeven. Moet dan het rechtsgevolg worden geeerbiedigd. dat de van het eerste
oogenblik toepasselijke wet aan de handeling verbindt, of hel rechtsgevolg,
daaraan .toegekend door de wet van de latere verblijfplaats, waar de handeling
92
Met het oog op zijne strekking zou het derde axioma dus op
deze wijze geformuleerd kunnen worden : verkregen rechten wor-
den beschermd. Een dergelijk beginsel is ook bekend in de leer,
die handelt over de tijdelijke grenzen van de heerschappij der
rechtsvoorschriften. 1) Daar waarborgt het de rechtsgevolgen van
een rechtsfeit tegen de verkorting, welke zij door de beoordee-
ling naar eene latere wet van denzelfden staat zouden kunnen
lijden; hier tegen de schennis, welke de aanwending van eene
gelijktijdig bestaande wet van eenen anderen staat zou kunnen
veroorzaken. Er bestaat dus verschil in functie en dit maakt
het verklaarbaar, dat Huber aan zijn derde axioma eene beperking
heeft toegevoegd. Waar de souvereiniteit van een territoir, of
de verkregen rechten zijner burgers door de erkenning van een
vreemde wet zouden worden geschonden, houdt de eerbiediging
van reeds ontstane rechtsgevolgen „ex comitate" op; uitsluitend
de eigen wetsnormen worden dan toegepast.
b. De juistheid der axioma s.
1®. \'De eersto twee axioma\'s 2).
De eerste twee axioma\'s mogen niet onverdeeld worden goéd-
werd voleindigd? Naar Huber\'s opvatting nu wordt niet alleen een voldragen
rccht, maar reeds de kiem van een recht beschermd, zooak de volgende beslis-
sing leert. Een testament gemaakt naar de vormvoorschriften, geldend in den
staat, waar de akte is verleden, wordt overal voor geldig gehouden, zelfs als de
erflater in een ander territoir overlijdt; toch is dc uiterste wil eerst een volkomen
handeling op het tijdstip van den dood des erflaters.
De wet van hel land, waar een persoon aanvangt te handelen, beheerscht dus
zijne geheele wilsverklaring, en overal wordt hare competentie erkend.
i) Dit beginsel is zeer duidelijk uitgesproken door Westhke. Private intern,
law. § 58 en § 165. Tegenwoordig wordt het algemeen erkend, maar men be-
denke, dat de van den aanvang af toepasselijke wet bij de moderne juristen heel
dikwijls eene andere is dan bij Huber.
Zie von Bar. Theorie und Praxis. I p. 108 vlg.
a) Hier wordt enkel nagegaan, of de beide eerste axioma\'s juiste gevolgtrek-
-ocr page 109-93
gekeurd;\' ze zijn te ruim. Mogen ze al juist zijn, voor zoover
het feiten betreft, die door verbintenissen- of familierecht worden
beheerscht, anders is het bij de daden en feiten, welke vallen
onder voorschriften van erf- en zakenrecht, b.v. beschikkingen
over goederen, inbreuken op den eigendom, erfopvolging. Licha-
melijke zaken zijn immers — het souvereiniteitsbeginsel brengt
het noodzakelijk mee — geheel onderworpen aan de overheid,
die heerscht op de plaats harer ligging. Deze alleen is bevoegd
en in staal ten haren aanzien daden van gezag te verrichten;
eene andere kan en mag dat niet, want daartoe zou zij moeten
optreden buiten haar territoir. ^ hel spreekt van zelf, dat v^er
uitsluitend de staat, binnen wiens gebied de goederen zijn ge-
legen, gerechtigd is voor te schrijven, hoe de eigenaar of derden
zich tegenover deze n»oelen godragen. Pij hem berust toch de
exclusieve macht om voor do nakoming van dergelijke regels te
waken, want bij alleen kan een beweerd bezit verleenen of onl-
liouden, een bestreden bezit ontnemen of bevestigen. In één
woord uit het absolute souvereiniteitsidee volgt, dat, voor zoover
hot bepalingen van erf- en zakenrecht betreft, do persoon is on-
derworpen niet aan de wet van zijn feitelijk verblijf, maar aan
die der ligging van de goederen, welke door zijne handeling wor-
den getroffen 1). • .
Deze afwijkende uitspraak leidt tot botsingen met do eersto
twee axioma\'s, ton minste somtijds. Geldt het daden, dio inbreuk
maken op zakelijke rechten, dan is de mogelijkheid van strijd
kingen uit het souvereiniteitsidee rijn; hunne praktische bruikbaarheid blijft
buiten bespreking, \'
Zie Von Dar. Theorie und Praxi, int. Privatrechts. I. p. 53-
I) Zie ter bevestiging dezer beschouwing :
Foel.x. Traité du droit intern, privé. I. § g.xo. 56. 60 en 66.
VVestlake. Opere citato. § 61 vlg; § 73 vlg.
Story, Opere citato. § 18.
Field. Outlines of an int. code p. 375.
-ocr page 110-94
uitgesloten; de lex situs valt dan steeds samen met de wet van
de plaats, waar het individu werkelijk vertoeft, want dergelijke
handelingen kunnen alleen worden verricht op of aan het goed
zelf. Bij beschikkingen over den eigendom daarentegen, bij
eene levering b- v,, is het zeer wel denkbaar, dat de zaak, die
wordt vervreemd, in een geheel ander territoir is gelegen, dan
waar de partijen hunne wilsverklaring afleggen Welke wet moet
dan in achtgenomen worden ? Ongetwijfeld die der ligging, want
de souverein, die deze uitvaardigde, heeft het in zijne uitsluitende
macht aan de levering gevolg toe te kennen; dit weigert hij na-
tuurlijk, zoo ze niet is geschied naar zijne voorschriften 1).
Bij het opstellen zijner heide eerste axioma\'s heeft Huber al-
leen gerekend met het uitsluitend gezag, dat een staat over per-
sonen oefent; zijne heerschappij over de goederen werd verwaarloosd
en daarmee de competentie der lex situs. Dit gebrek wordt
echter later hersteld, als uit de grondregels wordt afgeleid, dat
alle handelingen zijn onderworpen aan de wet van de plaats harer
verrichting. Wanneer dit beginsel wordt toegepast op vervreem-
dingen en testamenten, wordt het hem duidelijk, dat hier de lex
situs dc\'bevoegde moet zijn. Hij maakt daarom deze uitzonde-
ring: bepalingen, welke goederen met een,of ander kenmerk
stempelen, beheerschen altijd den grond binnen hel territoir van
haren wetgever. Uil de ter toelichting gegeven voorbeelden blijkt,
dat bedoeld zijn de voorschriften van zaken- en erfrecht 2).
De wijze, waarop de fout wordt goedgemaakt, is echter niet
1) \'Bij vererving van nalatenschappen kan hel ook lecr licht voorkomen, dal
de erflater op het oogenblik van zijn overlijden in een ander territoir vetblijfi
dan waar zijne goederen liggen; in dergelijke gevallen behoort natuurlijk de lex
situs de erflopvolging te beheerschen. Huber. Ix>£0 citato no. 15.
2) Huber, Opere citalo. T, 11, L. I. T. 3 no. 15.
Merkwaardig is het, dat Huber den vorm van reCele handelingen laat af-
hangen van de wet van hel fe<telijk verblijf der partijen, wier capaciteit hij ook
r
95
geheel onberispelijk. Stelt Huber gewoonlijk de wetsnormen voor
als gedragsregels, hier doet zijne woordenkeus weer denken aan
de onjuiste opvatting der Fransche school, die ze tot beschikkin-
gen over personen of zaken maakt. Bovendien wordt het gezag
der lex situs als eene uitzondering voorgedragen, als eene uit-
zondering slecht:^ gemotiveerd. En dit vooral moet ons verwon-
deren in eon jurist, die overeenkomstig de eischen der absolute
souvereiniteit de werking der wetten wilde vaststellen.
2®. Het derde axioma 1).
Do competentie der rechtsvoorschriften, gelijk ze uit het abso-
lute souvereinileitsidee wordt afgeleid, is onbillijk, is bovendien
strijdig met do belangen van hel inlernalionale verkeer. Hel
derde axioma poogt hierin vorbotering te brengen door biimen
zekere grenzen do heerschappij van vreemde wellen loc to laten.
„Ob reciprocam utilitatem," „ox comilato" stommen ;do slaton
toe in dozo verkorting van hun gezag.
Do moderne juristen van hol vasteland verworpen deze be-
schouwing. Wordt do werking van buitenlandsche rechtsnormen
slechts bij wogo van gunst goduld, dan mist hel internationaal
privaat recht alle vastheid, zoo zeggen zij. Hel extralorritorialo
effekt zou iunnors slechts do wolwillondhcid der souvereinen tot
naar dczeirde wel beoordeelt, /ie T. 11. I.. I. T. 3. no. 3, 4. 13 en 14.
De lingelschcn en Amerikanen gaan hier verder in hunne conclusies, getrok-
ken uit de uiisluitcnde heerschappij van eenen souverein over den grond in lijn
territoir,- de capaciteit der personen bij daden, vallend binnen het gebied van
het erf- cn zakenrecht, den vorm van dergelijke daden onderwerpen zij aan de
lex situs.
Story. Conflict of laws. § 430 en 435.
VVestUke. Private intern, law. § 71, 89 en 144, § 81 vlg.
Field. atl. 544.
Foclix. Opere citato. I. p. io8 (noot van Dcrnangeat).
i) Huber. Opere citato. T. II. L, I. T. 3 no. a. jus publicum universale.
L. III. C. 8 § 7.
96
basis bebben, en deze kan zicb elk oogenblik wijzigen, kan zelfs
geheel ophouden te bestaan. Onzekerheid omtrent het toepasse-
lijke recht zou dus in het leven worden geroepen. 1) Tegenover
Huber\'s comitas-idee stellen zij vervolgens hunne eigene leer,
die de staten dwingt het gezag van vreemde welsregels binnen
hun territoir te eerbiedigen. 2)
AIIG onafhankelijke rijken vormen samen de groote »Reclits-
miiQinscMfl iWr YOIhb-rj rm mru hvltwi^vii Wijm
voroino faelilöh vflil <1(111 önkolfln fl(na(. Vordoron do botioofton
dor Rochtegomoinnobjift, dat fifino bultfinlandscbß wel op eene
bepaalde reclllabulrckklng wordt toogopasl, dan ia ïodoro nlant
verplicht aan dien eisch gevolg te geven; het absolute souverei-
niteitsbegrip wordt dus verworpen.
Die theorie is moeilijk betwistbaar, maar daarom is het nog
niet noodzakelijk geheel en al in te stemmen met hel harde oor-
deel, door hare verkondigers over llubcr\'s comitas-idee geveld.
Dc nieuwe leor geeft namelijk evenmin als de beslredone de
zekerheid, dat overal, waar noodig, het gezag van vreemde wels-
normen zal worden geduld.
De-moderno juristen vergoten, dal er eon groote afstand ligllusschen
de theoretische constructie van dien plicht en diens inachtneming
door onafhankelijke staten. Wel staal hel in theorie vast, dal de
souvereinen gedwongen zijn te berusten in de heerschappij van buiten-
landsche wetten binnen hun gebied, maar daarom is liet nog niet
i) Weiss. Droit intern, privé. p. 503.
Dispagnet. Droit intern privé. no. 20.
Laurent. Droit civil intern. I. p. 573 vlg.
Fioie. Droit intern, privé. p. 61.
Jifta. La méthode du droit Int. privé. p. 53 vlg.
Wheaton. Opere citato. p. 56.
3) Savigny. System des heutigen R. Rechts. Vlll. § 348. voorn p. a8 vlg
von Bar. Opere citeto. I. p. 75. vlg. p. 105. vlg. Vergelijk ook Jitta. Loco
ciuto.
97
zeker, dat zij zelf die leer aanhangen, dat zij hun handelingen
daarnaar zullen inrichten. De ondervinding van eiken dag wijst
het uit. De staten zijn zeer gereserveerd, zoodra het aankomt
op de erkenning van eene beperking hunner souvereine macht,
en nog minder zijn ze geneigd zich naar dergelijke beperkingen
Ie gedragen. En wanneer nu een staal zich tegen de compe-
töhliii vun vrHotn.l rtiold vervttd. wio -/rtl \\\\m\\ UÜ dö iM(il\\t-
nnmitiB vun »ijno tiignnlijic" vor|>liolil|nB"f> ttojion 9
Niet zijne naburen, want nooit oclenen dezen in eene aangele-
Kunlwiü van prirniitrüclilcliJkL\'n unrd uunlgen druk uj> liun.i {ju-
lijktin uil. Dg tiiinitto worktiliikc dwani; kivn slcchla Wwn in hel
nu-lilsbowuslzijn dor nalioii, dat do „IJoclilsBomoInsrhnft der Völkor"
en Imrc conauquuntiü.s in zicli huctl opgunoiiiun. Wanneer dit
zich voortdurend cn algemeen openbaart in de pers on in de
parlementen, zal geen slaat aan zijn moreeion invloed weerstand
kunnen bieden. Voor het oogenblik kan hiervan echter geon
sprake zijn, want die recht.sovor tui ging is nog niet aanwezig.
De beide tlieorieën hebben dus in den tegenwoordigen tijd,
wanneer het aankomt op het bereiken van een praktisch resul-
taat, tamelijk wel dezelfde waarde. Of immers do eerbiediging
van een buitenlandsche wel als gunstbetoon wordt verzocht, of
als vervulling van een plicht wordt geeischt, het maakt geen ver-
schil, zoolang het middel ontbreekt, dat lot voldoening nood-
zaakt. 1)
Met dit allns zij echter niet beweerd, dat do beido stelsels op
eene lijn slaan ; dal van Savigny wint het verre, want hel beval
•n die „Rechtsgemeinschaft" eene kracht, dio ter ccniger tijd het
absolute karakter dor souveroiniteil zal breken, lluber\'s loor
O Zoo schijnen de Ainerikaiinsche juristen ook te denken. Zie: Story. Con-
flict. of laws: § 33 vlg.
Vergelijk Foelix. Opere citato, i p. 35 vlg.
7
-ocr page 114-98
daarentegen laat haar ex^clusivisme onaangetast èn voor thans èn
in de toekomst.
Het comitas-idee zou bovendien met nog andere gebreken be-
hept zijn; de algemeene opvatting noemt hetilleberaal en vaag 1).
Reeds dadelijk moet op deze beschuldiging worden geantwoord,
dat ze nooit geheel waar kan zijn, want de beide eigenschappen,
waarvan zij de comitas beticht, zijn onvereenlgbaar. Is deze
toch een eng begrip, duldt ze slechts in enkele gevallen de heer-
schappij van vreemde wetten, dan is ze het tegendeel van vaag.
Maar is ze onbepaald, laat ze in ruime mate het gezag van
buitenlandsche rechtsnormen toe, zonder voldoende aanwijzing der
grenzen, waarbinnen die gunst mag worden betoond, dan is ze
het tegendeel van eng. Slechts een der ten laste gelegde kwa-
liteiten kan dus aanwezig zijn.
Nu is het comitas-idee niet illiberaal, want het opent de moge-
lijkheid, dat in ruime mate hef recht van een bepaald land in
een ander territoir werkt; handelingen on rechtsfoiton worden
immers overal beoordeeld naar de daarop van den aanvang too-
pas.selijko wet. Van zulk eeno leor kan men toch moeilijk met
Laurent beweren, dal zij de stalen met oenen Chinoeschen numr
omgeeft, die hen geheel aan het internationale verkeer onttrekt.
Maar is misschien het verwijt van vaagheid gomotivoord?
Wordt de comitas geheel abstrakt van allo daarmee verbonden
beginselen gedacht, wordt daaronder enkel verslaan de weder-
keerige welwillendheid, waarmee een souverein hel gezag dor
wetten van zijn naburen in zijn gebied erkent, dan moet hel
antwoord bevestigend luiden. Dc enkele comitas is immers niets
meer dan de basis, waarop de heerschappij van builenlandsche
SBSiiä.
i) Wertlake. Opere citato. p. la;.
Laurent. Opere citato. I p. 573, vlg. p. 577 vlg.
Wheaton. Opere citato. Ill pag. 56, vlg.
y I
99
rechtsnormen steunt; in haar zélve bevat zij dus volstrekt geene
aanwijzing der gevallen, waarin op haar de competentie van
vreemd recht kan worden gegrond. In plaats van een gebrek
is dit integendeel eene deugd. Was het anders, dan zou de aan-
vang der extraterritorialiteit eens vooral zijn vastgesteld, terwijl
deze zich behoort te wijzigen naar steeds wisselende behoeften.
De werking, die een wet buiten haar eigen territoir kan oefenen,
moet immers worden bepaald naar de eiscben van hel verkeer
en deze wisselen onophoudelijk.
Een conflictenleer kan echter niet volstaan met den grondslag
aan te geven, waarop de erkenning van buitenlandsch recht rust,
want ze moet tevens algemeene voorschriften geven, waaruit met
zekerheid kan worden opgemaakt, wanneer op dien grondslag
eon beroep gedaan behoort lo worden. liet verwijl van vaagheid,
hoewel gericiil tegen hel comilas-begrip zelf, ziel dan ook voor-
namelijk op de onbepaaldheid dezer regels; in dezen zin krijgt
hel ook de wezenlijke beteekenis eener beschuldiging.
In zijn (iordo axioma nu begint Huber met zeer duidelijk de
grenzen af te bakenen, waarbinnen het gezag van rechlsvoor-
schriften, door eenen bepaalden staat uitgevaardigd, bij zijne
naburen moet worden geëerbiedigd. Een wel wordt overal en
altijd voor competent gehouden ten aanzien van do handelingen
on rechtsfeiten, verricht of geschied, terwijl de betrokken per-
sonen in hel territoir van haren wetgever vertoefden. Elke twij-
fel is uitgesloten. Ongelukkig worden echter aan dezen regel
twee uilzonderingen toegevoegd, waardoor hij allo vastheid ver-
loor. Schending van de souvereiniteit en verkorting van do ver-
kregen rechten zijner bl^rgers nuikon hot voor eenen souverein
onmogelijk de hoersclmppij van vreemd recht te dulden. De on-
bestemdheid harer formuleering, do onzekerheid omlrenl hare
eigenlijke bedoeling maken deze beperkingen lot\'gemakkelijke
100
voorwendsels om overal, waar dit gewenscht schijnt, de eigen wets-
normen toepasselijk te verklaren.
Zoo kunnen souvereinen de verkorting hunner rechten in elk
denkbaar geval als beletsel voor de extraterritorialiteit opwerpen,
want de competentie van buitenlandsche wetten binnen hun ter-
ritoir vormt in zich zelf reeds een inbreuk op de souvereiniteit. 1)
Schennis van de verkregen rechten der burgers is in de praktijk
al een niet minder gemakkelijk middel, want uit het gebruik dat
Huber daarvan maakt, blijkt, hoe het reeds voldoende is, zoo er
enkel belangen worden benadeeld. Het volgende voorbeeld kan
dit leeren. Echtgenooten, in Holland gedomicilieerd, maken daar
een geheim beding, dat de vrouw niet gehouden is de schulden
Ie voldoen, door haren man alleen aangegaan. Naar Hollandsch recht
is deze overeenkomst geldig tegenover de crediteuren, naar Friesch
recht niet. Kan nu de vrouw in Friesland tot betaling worden
gedagvaard door de personen, die daar met haren echtgenont kon-
trakteerden ? Volgens Huber zeer zeker, want do eerbiediging van
de HoUandsche wet zou gelijkstaan met verkorting van he4 recht
der Friesche schuldeischers om zich op de vrouw to verhalen.
Die bevoegdheid is echter nooit verkregen, want de aansprake-
lijkheid der echtgenoote zou moeten steunen op eene handeling
in Holland verricht, naar Hollandsch recht te beoordeelen, en dit
verklaart haar niet verbonden. 2)
x) Zie de volgende toepassingen. T. 11. L, I. T. 3 no. 4, 5, 6, 8, en 13.
Een sprekend voorbeeld levert de volgende casuspositie uit de Heed. Kechtt-
geleertheyt. H. I. K. III. no. 23.
Een stedelijke keur verbiedt — en het is een verbod, dat in tal\'van steden
geldt — aan de burgers brandewijn te gaan drinken even buiten de juriidictie
der stad ten einde ontduiking der accijnzen te voorkomen. Maken dc burgers
zich aan overtreding schuldig, dan zijn ze strafbaar, maar de actie tot
taling der vertering wordt algewezen, wanneer ze wordt ingesteld In de stad,
die het verbod uitvaardigde. Schending der souvereiniteit is de grond, waarop
de eerbiediging van vreemd recht geweigerd wordt I
3) Huber. Praelectiones. T. II. L. 1. T. 3. no. n.
101
Wanneer de moderne juristen op grond dezer uitzonderingen
het derde axioma van vaagheid beschuldigen, zijn zij volkomen .
in hun recht. Gaan zij echter verder, verwerpen zij het geheel
en al, omdat het voor eenen staat de gelegenheid opent om ten
allen tijde ten nadeele van de onderdanen van andere souvereinen
de werking van vreemde wetten uit te sluiten, dan wordt hun
oordeel onbillijk. De onbepaaldheid van den comitas-regel is im-
mers een bijna zuiver theoretisch gebrek, dat in de praktijk zijnen
invloed nooit ernstig kan doen gevoelen. Beproeft toch een sou-
verein steeds de competentie van de eigen rechtsnormen te hand-
haven, waar deze in het belang zijner burgers strekt, dan zullen -
zijne naburen tegenover hem dcnzelfden maatregel als middel van.^
represaille gaan toepassen.
Öe schade, die zijne handelwijze eerst buitenlanders berokkent,
valt dus ten slotte op zijne eigene burgers terug. Iedere staat
kent dit gevolg; hij weet dus ook, dat hot voordeel zijner onder-
danen, waarnaar hij streeft, hel meest bevorderd wordt door eene
ruime wederkeerigo erkenning van het gezag der vreemde wetten,
naarmate de verkeersbehoeften deze vorderen. In deze weten-
schap ligt derhalve liet korrektief tegen het misbruik, dat do on-
bestemdheid van hel derde axioma kan doen vreezen. 1)
Maar bovendien de fout, dio lluber\'s leer aankleeft, wordt in
do theorieën der modernen ook gevonden, want zo is een nood-
zakelijk kwaad. Eik land bezit rechtsvoorschriften, dio do wer-
king van daarmee strijdend buitenlandsch recht absoluut uitsluiten.
Huber drukte doze gcdachlo uit door do besproken uitzonderingen
aan zijnen comitas-regel toe to voegen. Do Italiaansch-Fransch-
Belgische school nam hare toevlucht lot hot nieuwe begrip van
de „lois d\'ordro public international", die binnen het territoir van
«) Vergelijk: Story. Cotiflict of laws § 34-38.
Foelix. Opere ciuto. I. p. ,5 ylg.; v)g.
102
haren wetgever steeds door een ieder moeten worden inachtge-
nomen; de Duitsche juristen spreken van „zwingende oder Pro-
hibitiv-gesetze". Dat de beperkingen van Huber vaag zijn, dat
ze een bron van misbruik kunnen schijnen, valt niet te ontken-
nen. Maar zijn die lois d\'ordre public international ook niet een
rekbaar begrip, dat, wanneer een staat het verkiest, aan de be-
voordeeling van eigen onderdanen kan worden dienstbaar ge-
maakt? 1)
Het derde axioma is dus niet zoo verwerpelijk als do scherpe
kritiek der meeste schrijvers wel doet gelooven. In de comitas
geeft het toch een voor het oogenblik nog deugdelijken grondslag
voor de extraterritoriale werking der wetten ; bovendien bevat het
eenen algcmeenen als juist erkenden regel omtrent de gevallen,
waarin de heerschappij van vreemd rc.cht moet worden toegelaten.
Wel heeft hel gebreken, maar deze zijn deels zuiver theoretisch,
deels worden ze, al is het wellicht in mindere mate, in elke con-
flictenleer gevonden.
B. De beide praktische regels,
a. De regel „Cuncia negoiia."
Uil zijne drie axioma\'s leidt Huber dezen regel af:
Cimcla negotia et acta tam in judicio quam extra judicium,
seu mortis causa sive inler vivos, secundum jus cerli loci cole-
I) Savigny. System. VIII. § 349.
von Bar. Opere citato. I. p. 95 en p. 127 vlg.; belangrijk is daar ook
de litteratuur-opgave.
Weiss. Droit intern, privé, p. 516.
C. Brocher. Nouveau traité du droit intern, privé, no. 141 vlg.
Jitta. Opere citato. p. ibS. vlg.
Dcspagnet.# Opere citato. no. 159; vervolgens eene studie van denzelfden
auteur over „L\'ordre public en Droit int. privé" in het Journal du droit
int. privé. >889. p. 5 en 207.
103
brata valent, etiam ubi diversa juris observatio viget ac ubi sic
inita, quemadmodum facta sunt, non valerent.
Tweeërlei wordt daar gezegd. Alle handelingen, bare m- en
uitwendige vereiscbten, hare gevolgen zijn van den beginne af
onderworpen aan de wet van het land, waar ze zijn verricht.
Naar hare voorschriften worden zij bovendien steeds en overal
beoordeeld. 1)
De redactie van den regel is algemeen; zijne bedoeling is
echter beperkt tot daden, welke binnen de bepalingen van het
familie- of verbintenissenrecht vallen. Handelingen en feilen,
waarop zaken- of erfrecht moet worden toegepast, worden na-
melijk naar de uitdrukkelijke verklaring van Huber zelf door de lex
situs beheerscht, ten minste voor zoover hunne inwendige vereiscb-
ten en hunne werking betreft.
Nu de omvang van het beginsel is bekend, mogen we vragen
naar zijn grondslag. Is het werkelijk, gelijk wordt beweerd, uil
de drie axioma\'s afgeleid? 2)
1) Huber. Pf.i;l,.ciiones. T. 11. t.. I. T. 3. no. 3; lal van locpassingen wor-
den bovendien in dc volgende nummers gevonden.
Schennis der souvereiniteit of verkorting van de verkregen rechten der
eigen burgers maakt de eerbiediging van cenc vreemde lex loei Bctus
voor een staal onmogelijk; too verklaart Huber in tijnc toelichting op
den regel „Cuncta negotia." Naderen uitleg behoeft deie be|)crking
icker niet; zc is immers cenc herhaling van de beperkingen, die aan
hel derde axioma zijn toegevoegd.
a) Zie Huber. Praelectiones. T. II. L. l. T. 3. no. 15: de vorm van reCcle
handelingen wordt echter altijd beheerscht door de lex loei actus. Zie pri.
Hoofdstuk IV. § I. A. b. i.
De regel „Cuncta negotia" geldt ook voor judicieele handelingen : deze
laten wij echter buiten bespreking. Zie no. 6 en
Omtrent de wet, die den staat cn de bevoegdheid der personen bepaalt,
heeft Huber een afzonderlijken regel opgesteld, die later wordt l)ehan-
deld. Zie prfs. p. lOa vlg.
104
Dat het gezag der lex loei actus, zoo ze eenmaal op eene handeling
toepassing heeft gevonden, overal wordt erkend, is ongetwijfeld in
overeenstemming met het derde axioma. Strijdt het echter niet
met de beide andere, dat juist de wet van de plaats der handeling
van den aanvang af wordt competent verklaard?
T Wordt, zooals gewoonlijk geschiedt, door één persoon eene
wilsverklaring afgelegd, of door meerdere gezamenlijk, maar allen
vertoevend in één territoir, dan is de wet van. het oord der
handeling tevens die van het feitelijk verblijf der partijen. Dan .
bestaat er dus verband, maar door een kleine wijziging der om-
standigheden kan dit zeer gemakkelijk worden opgeheven. Als
twee of meer personen een kontrakt sluiten, is het immers heel
wel mogelijk, dat elk zich in een verschillend land bevindt. B.
v. een graanhandelaar te Rotterdam verkoopt per brief een partij
tarwe aan een vakgenoot te Parijs. Naar het eerste en tweede
axioma zijn de individuen onderworpen aan de wet van het oord,
waar zij zich ophouden. De overeenkomst en de daaruit voor
elke partij voortvloeiende verplichtingen zouden dus ten aanzien
van de eene naar Hollandsch, ten aanzien van dc andere naar
Fransch recht moeten beoordeeld worden. De regel „Cuncta
negotia etc.\'\' laat echter de wilsverklaring, en de praistaties,
waartoe elke kontraktant gehouden is, door de enkele lex loei
actus beheerschen. De werking, die zoodoende of aan de
Fransehe of aan de HoUandsche wet wordt toegekend, vormt der-
halve eene afwijking van de beide eerste axioma\'.s, van het sou-
vereiniteitsidee dus. Niet vrijwillig echter gaf Huber hier het grond-
beginsel zijner theorie prijs. De eenheid van do rechtsbetrekking,
uit een bilateraal kontrakt voortspruitend, wordt verbroken door
de gelijktijdige competentie van tweeërlei recht; om dit gevaar
te keeren bleef er geen ander middel over dan de substitutie
van de lex loei actus voor do wel der werkelijke verblijfplaats. Hel
105
jus naturale, waartoe de Groot zijn toevlucht had genomen, was
immers onpractisch, 1)
Maar nu zijn alle bezwaren nog niet overwonnen, want welke
wet is eigenlijk die lex loci actus? die van bet land, waar de
overeenkomst wordt afgesloten£ Handelen de partijen persoonlijk
en mondeling met elkaar, dan levert het antwoord geen moeilijk-
heden op, maar tal van kontrakten komen tusschen afwezigen
tot stand. Dan moet gelet worden op het oogenblik, waarop de
wilsverklaring een voldongen feit is. Blijven we bij het vroegere
voorbeeld. De koopman uit Rotterdam biedt per brief eone partij
tarwe te koop aan een Parijzenaar, die het aanbod eveneens per
brief accepteert. Komt do koop nu tot stand, als het bericht te
Parijs op de post wordt bezorgd, of eerst wanneer het in Rot-
terdam wordt ontvangen? Neemt men het eersto aan, dan is
Parijs de locus actus; acht mon de andere opvatting juist, dan is
het Rotterdam; cn in overeenstemming hiermee zal men of het
Fransche rccht of het onze voor competent moeten houden.
Om dus in dergelijke gevallen do wet van de plaats der han-
deling to kunnen aanwijzen, is voor alles noodig, dat hot tijdstip
wordt vastgesteld, waarop de overkomst een voldongen feit was.
\'^it is echter verre van gemakkelijk; tal van theorieën bepalen
ï) In de hierbj^/cn aanRerocrde kwestie wordt verondersteld, dat de overeen-
komst eene tweeiljdige is. Men wil toch wel moeten aannemen, dal bij
eenzijdige kontrakten dc wet vnn het leitelijk verblijf van den debiteur
op \'l oogenblik der handeling steeds competent Is: deze ral bovendien
meestal, zoo niet altijd, met de lex locl actus samenvallen.
Dc Groot kent nog een geval, waarin het jus naturale toepasselijk behoort
te zijn. n.1. als de partijen bij hel afleggen harer wilsverklaring zich
buiten het gebied van de beschaalde Christelijke staten bevinden. Kr
is dan geen wet van de werkelijke pl.tats van oponthoud, er is ook geen
lex locl actus. Hul>er heeft aan deze mogelijkheid niet gedacht: een
ernstige griel mogen wij hem daarvan echter niet maken, want zulke over-
eenkomsten. gesloten op de oi)cn zee of in onbeschaafde landen, rullen
slechts een heel enkele maal voorkomen.
Zie prfs. Hoofdstuk III.
106
namelijk dat oogenblik, maar telkens op afwijkende wijze en geen
enkele heeft zooveel stemmen op zich vereenigd, dat zij als de
onbetwist heerschende kan worden aangemerkt 1).
De onvastheid, die daardoor de lex loci actus blijft aankleven,
heeft Huber echter, ten minste voor zoover het de inwendige
vereischten en de gevolgen van overeenkomsten betreft, door
eenen nieuwen regel grootendeels opgeheven: kontrakten wor-
den beheerscht door het recht van het oord der betaling, als zulk een
oord uitdrukkelijk of stilzwijgend door de partijen is bedongen. 2) Bij
de meeste verbintenissen zal dus het gezag van de lex loci actus
voor dat der lex loci solutionis moeten wijken. Al is immers het
oord, waar gepresteerd moet worden, niet met name genoemd,
bijna altijd zal het mogelijk zijri dit uit de bedoeling der hande-
lende personen af te leiden. 3)
Het verband tus.schen de beide eerste axioma\'s en hel op
overeenkomsten toepasselijke recht is dus weer losser geworden,
want de afgesprokene plaats van betaling kan in een geheel an-
der territoir liggen, dan waar de partijen op hel oogenblik harer
wilsverklaring vertoefden. Zekerheid omtrent de competente wet
is verkregen, maar ten koste van hel souvereiniteitsbegin.sel.
^ Is hel op zich zelf reeds vreemd, dat Huber zoo gemakkelijk
i) I\'ielil, die overeenkomsten evenals Iluber a.m de lex loc! acius onder-
werpt, tracht op «-ene cigenaardiKe wijze de l>ezwarrn,aan het aanwijzen
dier wet verbonden, op te heffen: liij neemt daartoe in rijn Ipiern.
Code eenige artikelen op, die dc plaats der handeling Iwpalen. Zie art.
607—614: vergelijk an. 601—606.
a) Huber. Praelectiones. T. II. L. I. T. 3. no. la
Dit beginsel geldt ook bij huwelijken. Dc locus soluiloni» is daarbij de
plaats, waar de echtgenooten, op hel oogenblik der hiiwelijlüvolirckking
toornemens zijn hunne woonplaats te vestigen. De lex loei solutionis
^ valt dus samen met dc lex domicilii mariti, of matrimonii.
3) Savigny verdedigt de leer, dat er altij<l of bijna altijd eene bc<longen plaats
van betaling aanwezig is. Zie System. Vlll. § 370.
107
den grondslag zijner theorie prijsgeeft, nog vreemder wordt dit
gedrag door het motief, dat hem daarbij leidde, fhj beoogde
daarmee namelijk niet de bezwaren, aan de vaststelling van de
lex loei actus verbonden^ op te heffen, want deze heeft hij nooit
gevoeld; ze worden tenminste met stilzwijgen door hem voorbij-
gegaan. Zijn eenige drijfveer was slechts de wensch om zijn
stelsel in overeenstemming te brengen met het Romeinsche recht.
Contraxisse unusquisque in co loco intelligitur. in quo ut .solveref,
se obligavit; zoo zeggen de Pandekten. Door de juristen van
vroeger eeuwen werd daarin een voorschrift van internationaal
privaat recht gelezen: in het algemeen zijn ovcreonkom.sten ori-
derworpen aan de wet van het oord der handeling, bij uitzonde-
ring, wanneer een plaats van betaling is bedongen, aan de lex
loci solutioni.s. Dat deze interpretatie onjuist was, bleef aan
Iluber verborgen en, vervuld als hij was met eerbied voor het
Romeinsche recht, moest hare opname in zijne leer hem zeer
verkie.slijk, zoo niet noodzakelijk schijnen. 1)
Dit is dus onze .slotsom. De formaliteilen, die bij een over-
eenkomst, een huwelijk moeten worden vervuld, beheerscht steeds
<le wet van de plaats der handeling. Ook do inwendige ver-
wischten, als de vrije toestemming der partijen, do eerbiediging van de
openbare orde en do goede zeden, cn ten slotte hel rechtsgevolg
dier handelingen worden door baar bepaald, tenzij bij uitzonde-
ring dn lex loci solnlionis hier voor oompctonl moot worden
gehouden. lin het gezag, door dozo wetten geoefend, is dwingend;
zijn voorschriften verwaarloosd, wier inachtneming op siraiïo van
Huber. Praclcctioncs. T. 11. L. I. T. 3. no. 10. I.. ai. Dig. 44- 7- (D®
obllgationlbuï ct acilonlbu».). Deze plaats geeft slechts ccn regel omtrent
het bevoegde forum bij verbinienissen.
Zlc Savigny. System. Vlll. § 370. waar tal van dergelijke texten worden
gecitecid.
Zie bovendien Huber. I>raeleciioncs. T. II. L. I. T. 3. no. i.
V
108
nietigheid door haar is voorgeschreven, dan wordt de wilsver-
klaring overal ongeldig geacht, zelfs in landen waar ze mocht
voldoen aan de daar gestelde voorwaarden. 1)
Reeds werd aangetoond, dat de regel „Cuncta negotia, etc"
geene zuivere afleiding is uit de vooropgestelde axioma\'s; thans
dient nog te worden gevraagd, of hij de werking der statuten op
rationeele wijze omschrijft. Voor zoover het overeenkomsten en
andere verhintenisscheppende feiten betreft, kan hel antwoord in
het algemeen bevestigend zijn. Dat Savigny hier de lex loci
actus, casu quo de lex loci solutionis toepasselijk verklaart, be-
wijst wel, dal bare competentie de eiscben van de billijkheid en
hel verkeer niet al te zeer uit het oog verliest. 2)
Maar de regel geldt ook bij daden en feilen, tot hel gebied
van het familierecht behoorend, en daar is hij verwerpelijk. De
eigenaardige strekking dezer bepalingen vordert namelijk — en
hierover zijn alle vastelands-juristen het eens, — dal zij slechts
die individuen binden, welke hinnen het gebied van haren wet-
gever zijn gedomicilieerd, maar ook, onverschillig waar deze ver-
toeven. Wilsverklaringen, hel familierecht rakend, \'l zij in, \'Izij
builen de woonplaats afgelegd, behooren dus steeds onderworpen
te zijn aan de wel van hel domicilie der partijen. En, wal hel
ongelukkigst is, het feit, dal Huber\'s beginsel uit het souvercini-
Hubcr. Praeleciiones. T. II. L. 1. T. 3. no. 4: no. 5, 6, 8, 9, 10: no. 3.
Dc formaliteiten van handelingen, vallend binnen hel gebied van het
zaken- en erfrecht, worden ook door de lex loci actus beheencht. no. 4,
15; de inhoud cn de gevolgen van dergelijke wilsverklaringen zijnech-
^Icr aan de lex situs onderworpen, no. 15.
Savigny. System. VIM. pag. 246, 347; vergelijk § 370, vooral p. 336,337.
-ocr page 125-109
teitsidec is afgeleid, maakt het onmogelijk met eerbiediging harer
grondslagen zijne leer op dit punt te verbeteren 1).
a. De regel „Qualitates personales "
Aan zijnen regel „Cuncta negotia", in bot algemeen op alle
handelingen en recbtsfeiten toepasselijk, heelt Huber eene bepaal-
de rubriek onttrokken, nl, die, welke op don recbtstoestand van
den persoon influenceeren, en voor zoover zij dit doen. Ten
aanzien van deze stelt bij eon nieuw beginsel op, en, naar bet
beet, weer met behulp zijner drie axioma\'s.
Qualitates personales, \'cerio loco alicui jure impressas, ubique
circumferri, et personam comitari cum hoc effectu, ut ubivis
locorum eojure. (juo tales personae alibi gaudent vel subjectjn
sunt, fruantur et subjiciantur. 2)
De persoonlijke kwaliteiten, als meerderjarigheid, hetverkeeren
in patria potestate of in manu mariti, worden dus overal beoor-
deeld naar de wet, die de feiten, waardoor ze in het loven ge-
roepen werden, van den beginne af beheerscht. Onmiddellijk moet
daaraan echter eene beperking worden toegevoegd, zooals uit den
«) Savigny. Sy$lem. VIII. § 379 i«n 3S0.
A&ser en Rivier, p. 105 vlg.
Weis». Opere ciiaio. p. 623 vlg.
Von IJar. Opere ciiftio. I. p 119 en p. 439- ««n® uitgebreide litte-
mtuur-opgave wordt gevonden.
t)e juristen van den nicuweren lijd verklaren meestal niet de wet der
woonplaats maar de nationale wet competent. Zie over de oortakcn,
die in de vorige eeuwen de nationale wet deden verwaarloozen: Lainé.
Introduction. II. p. aia vlg. „Domicile et jjatrie ne laisalent qu\'un."
a) Huber. Praelectiones. T. 11. L. 1. T. 3. no. la, 13, 14.
-ocr page 126-110
regel zelf blijkt: de afzonderlijke handelingsbevoegdheden- of
onbevoegdheden, aan deze hoedanigheden vastgeknoopt, worden
afgemeten naar het recht van het land, waar de personen ver-
toeven. 1) De curateele, krachtens vonnis naar de- wet van een
bepaalden staat ontstaan, wordt dus overal erkend; over de spe-
ciale onbevoegdheden, daaruit voortvloeiende, beslissen echter de
voorschriften, uitgevaardigd in het oord, waar de curandus ver-
blijft. 2)
Huber\'s regel is verre van volmaakt; niet alleen is bij onvol-
ledig, maar zijn verband met de axioma\'s is bovendien zeer los.
Wel verklaart hij volkomen in overeenstemming met het derde
axioma, hoe overal de wet wordt geëerbiedigd, die eenmaal is
toegepast op zulk een handeling of rechtsteit, waardoor de rechts-
toestand der personen wordt gewijzigd, maar dit is niet voldoende.
Er dient ook te worden aangewezen, welke de van den aanvang
af competente wet is, en deze aanwijzing is gebrekkig. In den
regel zelf ontbreekt ze; ze moet dus worden ontleend aan de
voorbeelden, ter toelichting ontwikkeld. Bij meerderjarigheid, bij
ouderlijke macht, bij kwaliteiten dus, die door een bloot feit als
dü geboorte, of enkel tijdsverloop ontstaan, blijkt het nu te zijn
de wet der woonplaat-s; bij de curateelo. bij de manus mariti,
die door een daad van den rechter of van de betrokken jiorsonen
zelf in het leven treden, is het de wet van de plaats der hande-
ling. De competentie dezer wetten is echter in lijnrechten strijd
met die der beide eerste axioma\'s, want volgens deze moet van
O Huber. Loco citaio. no. u, 13. Vergelijk Wiichter. Arclilv fCir die Civi-
listische Praxi)\', Iiand 35. p. 160—184; vooral p. 176 vlg.
Daar wordt eene dergelijke leer verdedigd, maar met andere argumenten,
a) De door Huber gegeven voorlieelden hebben alle betrekking op pemon.
lijke kwaliteiten, wier gevolgen in eene bepaalde handelingsljcvoegdheid
— of onbevoegdheid bestaan. Zeer waarschijnlijk is het echter ïijne be-
doeling, dat dc regel ook bij andere persoonlijke hoedanigheden zal
gelden; b.v. bij de kwalileit van wettig of natuurlijk kind, bij adeldom enz.
430
den beginne af toepasselijk zijn het recht van het oord, waar de
personen vertoeven, als de handeling of het rechtsfeit plaats grijpt,
dat op hunnen rechtstoestand invloed oefent. 1)
Weer heeft Iluber dus zijn souvereiniteitsidee laten varen. En
al zou men zich hierbij missrhien kunnen neerleggen, omdat een
streng vasthouden aan dien grondslag zijner leer praktisch onuit-
voerbaar is, toch blijft er noj; altijd iets op zijnen regel af te
dingen.
De handelingsbevoegdheden — en onbevoegdheiden zijn gevol-
gen van de persoonlijke kwaliteiten, zijn dus ook gevolgen van
het rechtsfeil, dat dozo schiep; do wet, waardoor deze worden
heheerscht, behoort dus ook len aanzien van gene overal geoer-
hiedigd to worden. Dit gebeurt echter niot; zij worden afgemeten
naar do rechtsvoorschriften vnn het feitelijk verblijf, want anders
zou or, volgens hol zoggen vnn Huber, verwaring ontslaan. Dal
arguuient is ochler niet afdoende. In den tegenwoordigen tijd
wordl bijna overal do slaat dor personen mol inbegrip dor daar-
aan verbonden capaciteit naar dezelfde wol beoordeeld, naar de
nationale, on over onzekerheid omtrent do handelingsbovoogdhoid
wordt nergens geklaagd. 2)
Do beperking is niet alleen ongemotiveerd, zo is bovendien ton
I) Mubcr. I\'fideclioncs. \'1\'. II. I,. I. T. 3. no. a.
a) Ilulicr. Loco cliaio. no. 13.
Assir cn Rivier, p. 45 vlg.; Wel«, p. 569 vlg.;
I>-spagnct. p, 368 vlg.; von lUr l. p. 117 vlg.: en alle moilcrne llaliaan-
iclie juristen Iwjli&itn len gunsic van de naiion.ile wet.
Savigny verklaart de Ie* doinicilii competent. System. VIII. § 36a vlg.
Oe Hngelsche juristen laten ook dc wet der woonplaats over den staat cn
de bevoegdheid l»cslisscn. maar in tal van gevallen wijkt bij hen de
competentie dezer wet voor die van de lex situs (bij l»cschikklngen over
real properly) of voor die der lex lo i actus.
Field. art. 54a.
Wcstlake. § 401 vlg.
Story. § 431.
-ocr page 128-112
strengste af te keuren, want daar de strekking der status- en
capiciteitsregels gelijk is, moet ook hun effekt gelijk zijn. De
eerste plaatsen immers den persoon in een zekeren toestand, die
met eenen bepaalden naam wordt aangeduid; b. v. personen be-
neden de 23 jaar zijn minderjarig, d. w. z. zijn in het algemeen
bandelingsonbevoegd. De andere doen hetzelfde behoudens dit
kleine onderscheid, dat zij den toestand van den persoon slechts
regelen met het oog op eene bijzondere rechts- of handelings-
onbevoegdheid en wel, zonder daarvoor eenen afzonderlijken term te
gebruiken, met behulp eener omschrijving; b v. personen beneden
de 18 jaren mogen niet testeeren. Tusschen de beide rubrieken
van bepalingen bestaat derhalve slechts een nominaal verschil 1).
Niet volkomen sluitend aan de voorop gestelde axioma\'s, heeft
deze tweede regel dus nog dit gebrek, dat hij de eenheid van
strekking bij de voorschriften van personenrecht miskent.
C. Oordeel over Hubar\'s leer in tiaar geheel.
Daar het .staatsgezag absoluut ia tegenover vreemde mogend-
heden, bindt de wet iedereen, die binnen hel territoir van
haren wetgever vertoeft. Handelingen en rechtsfeiten worden dus
van den aanvang af beheerscht door het recht van hel werkelijk
verblijf der betrokken per.sonen; alleen die, welke binnen hol ge-
bied van het erf- on zakenrecht vallen, zijn aan de lex situs on-
derworpen, want elke overheid bezit eene uitsluitende macht over
do goederen in haar gebied. Het rechtsgevolg, naar dio wellen
I) .ßavigny. System. Vlll. p. 134 vlg., wa»r hij de overeenkomitige lecr van
Wächtcr bestriidt.
Von Bar. 1. p. 387. noot 18.
113
eenmaal ontstaan, wordt vervolgens overal geeerbiedigd. Dit is
het kort begrip van Huber\'s leer.
De invloed der souvereiniteit op de werking der rechtsnormen
is beperkt tot het oogenblik van het geschieden der leiten, die
rechten scheppen of vernietigenhun werking is dus territoriaal, maar
alleen ten aanzien van wilsverklaringen, die worden afgelegd, en
van gebeurtenissen, die plaats grijpen. Deze grenzen nu, waar-
binnen de souvereiniteit op dc competentie der wellen induenceerl,
zijn gelukkig gekozen, want zij waken tegen schennis van ver-
kregen rechten. Een dergelijke theorie is oogenschijnlijk zeer
aanbevelenswaard. Als echter Huber tot hare uitwerking over-
gaat, treden tal van gebroken aan hul licht. Op overeenkomsten
wordt toepasselijk verklaard de lex loci actus, of de lex loci so-
lutionis, en niet de wet van het feitelijk verblijf der partijen. De
competentie dezer laatste, hoewel een noodzakelijke conscquentio
der souvereiniteit, was praktisch onhoudbaar ; afwijking was nood-
zakelijk. Reeds hiermee is het vonnis over dit systeem uitge-
sproken, maar er i.s nog meer. Met geheele of gedeeltelijke eer-
hiediging der souvereiniteit word vastgesteld, dat daden van
familierecht aan «Ie lex loci actus, dal de vererving eener nala-
tcn,schap aan de lex situs zijn onderworpen. Die beslissing krenkt
het rechLsgovoel, bclonunert hol verkeer; de wet der woon-
plaats moet in beide gevallen do bevoegde zijn. Wat blijkt dus?
dat do invloed dor .souvcreinitoil op de compelenlio der statuien
zelfa m den engen kring, waarbinnen Huber dezen heeft gesloten,
nog verwerpelijk h.
Maar de vooratelling, door deze woorden gewekt, zou eenzijdig
zijn, wanneer niet naast hare gebreken ook op do verdiensten
werd gewezen, dio Huber\'s leer in hooge mate bezit. Hot werk
van een enkel persoon, saamgosteld zonder anderen leiddraad dan
do ruwe, onafgewerklo .schots van de Groot, bevrijd van de knel-
lende banden, dio de Iweeledigo indeeling der slaluten aan do
8
-ocr page 130-114
geldende theorie aanlegde, geheel los van d\'Argentré\'s systeem,
heeft zij eene oplossing der wetsconflicten gegeven, die, zonder
al te groote belemmering van het verkeer, èn de eischen der
souvereiniteit èn die der billijkheid bevredigt.
Voor hen, die, gelijk de Engelscbe en Amerikaansche juristen, met
de strekking der wetsbepalingen niet kunnen of willen rekenen,
moet het wel den schijn hebben, alsof zij in haren beknopten,
eenvoudigen vorm op meesterlijke wijze de grondbeginsels samen-
vat, die het internationaal privaat recht voor altijd behooren te
beheerschen.
§ 2. Dc theorie, van Jan Voel.
A. Het «jus strictum."
In IG98 verscheen J. Voet\'s Pandekten-commontnar. Aan do
competentie der statuten was in den vierden titel oen belangrijke
studio gewijd, dio eeno nieuwe toepassing bovatto van do Groot\'s
idee. De arbeid van Huber was dus juist twintig jaar oud, toen
de Hollandsche leer voor de tweede, maal verkondigd werd 1)
De souvereiniteit is absoluut; zij onderwerpt nan zich alle goe-
deren binnen de staatsgrenzen gelegen, terwijl zij eiken vreoniden
invloed daarop weert. In overeenstemming daarmee beheerschen
i) Jan Voet, zoon van P. Voel, (164? — 1714). Zijn algemoene bcschouwin-
.gcn OT« vretsconflicten: Commentarii ad Pandectas. L. 1, Titel IV. Pars II; het
op^brifl luidt: ,de statutis.\'\' Op verschillende andere pUaiKn worden boren-
dien nog speciale kwesties behandeld.
Zie Lainé. 11, p. 95 vlg, p. 171 vlg / 388 vlg.
Zie Laurent I. p. 457 vlg.
115
dus rechtsvoorschriften alle goederen hinnen het territoir van hunnen
wetgever gelegen, en wel met uitsluiting van iedere andere wet.
Een rechtsgevolg ten aanzien van een zaak kan dus alleen in
het leven worden geroepen met inachtneming van de lex situs.
De in- en uitwendige vereischten van een handeling of van een
rechtsfeit, hunne werking en zelfs de capaciteit der daarhij op-
tredende personen worden steeds bepaald door het recht van het
land, waar het goed ligt, dat wordt vervreemd of bezwaard, of
waarop de te vestigen verbintenis zal worden verhaald 1).
Hiermee is Voet echter niet tevreden; hij zal ook nog aantoo-
nen, dat de afwijkende regels der Fransche leer omtrent het effekt
der statuten onhoudbaar zijn. Zijne voorgangers, als Vinnius,
Matthaeus, Rodenburg, Van Wesel, hadden de wetsnormen „ah
objecto" in personeele en reëele onderscheiden, en P. Voet had
als derde lid de gemengde daarbij gevoegd. Met deze indeeling
kan onze jurist zich vereenigen; »ich aansluitend aan do om-
schrijving, dio zijn vader van deze drie klassen had gegeven,
maakt hij ze zelfs tot een, al is het dan uitwendig, bestanddeel
2\'jiier theoriü. Dat tegen doze groopeering naar het voorwerp
ernstige bezwaren rijzon, omdat zij do ware natuur der rochta-
voorfcliriften miskent, dat zij onzeker is, omdat niet altijd aan
hot objekt als criterium wordt vastgehouden, hot valt Voel vol-
strekt niet in. Wel treft hot hem — en in zijn oog is het oen
ernstige fout —, dat do klassificatie ab objecto van invloed is op
do werking der statuten, die innners bij allo gelijk moet zijn. 2)
De heerschappij der roëolo wotsrogels, die do Fransche .school
toepasselijk verklaart op allen grond binnen hot territoir van
hunnen wetgever, is op juiste wijze vastgesteld. Elke handeling
ï) J. Voet, Loco citato. no 5. 6. 7. 8. en vooral 9 en 11.
a) J. Voel. Ojicrc citato. L. i. T. IV. I\'ars 2. no 7 en jo
Zie prf». p. 65 vlg.
116
en elk rechtsfeit is dus, wanneer en voor zoover bepalingen dezer
soort daarop moeten worden aangewend, onderworpen aan de
wet der ligging van het goed, ten aanzien waarvan een of ander
rechtsgevolg wordt in het leven geroepen. 1)
Maar hiermee houdt ook alle overeenstemming op. Het strijdt
immers met de eiscben der souvereiniteit, zoo zegt Voet, dat
rechtens de personeele statuten den gedomicilieerde overal zouden
volgen; integendeel, de wet der ligging van hef goed, dat door
de wilsverklaring wordt getroffen, moet beslissen. Sluiten twee
personen eene overeenkomst, dan moet hunne capaciteit worden
afgemeten naar het recht, geldend in het land, waar het grond-
stuk is gelegen, waarop de aangegane schuld kan worden ver-
haald. Zijn de partijen volgens deze wet onbevoegd, dan ont-
staat geene verbintenis, zelfs al zou hare bevoegdheid volgens de
wet harer woonplaats moeten worden erkend 2).
De argumenten van de voorstanders der Fransehe leer ver-
leenen aan hunne bewering ook niet den minsten steun. Zoo
bproepen zij zich op Romeinsche texten, maar deze zijn gegeven
, voor één rijk, in verschillende districten verdeeld, aan één opper-
gezag onderworpen. Hier wordt gehandeld over de competentie
van de wetten, aan souvereine staten eigen.
1) J. Voet. Loco citato. no 6.
2) J. Voet. Loco citato. no 7. 8. 9.
Had in het bovengenoemde voorbeeld dc debiteur eigendommen liggen in
meerdere staten, dan zou zijne handelingsbevoegdheid ten aanzien van elk goed
naar de lex situs worden afgemeten; in het eene land zou hij dus wel verbonden
kunnen zijn, in het andere niet.
De Kngelsche en Amerikaansche juristen sluiten zich bij deze leer aan, ten
minste voorzoover het handelingen betreft, waardoor beschikt wordt over real
property (erf- en zakenrecht).
Huber daarentegen laat steeds, zelfs bij reöele daden, de lex loei actus over de
capaciteit beslissen; de kwaliteit van den persoon, eenmaal ontslaan woidt Iroven-
dien overal geeerbiedigd.
Zie Story. § 430.
Westlake, § 89, 144 397. vlg. Field. art. 544.
-ocr page 133-117
De billijkheid is evenmin een deugdelijke grond. Dat zij zou
worden gebaat, wanneer een enkele wet den staat en de bevoegd-
heid der personen bepaalde, en wanneer de hgging van het goed,
dat door de overeenkomst of de vervreemding wordt getroffen,
onverschillig was; dat de lex domicilii voor die taak bijzonder is
geschikt, niemand kan het ontkennen. De billijkheid maakt ech-
ter geen recht; de gevolgtrekkingen uit het souvereiniteitsidee
zijn recht en deze verzetten zich tegen de voorgestelde com-
petentie 1).
Het effekt, dat de Fransche school aan de gemengde bepalingen
toekent, is ook verwerpelijk. Zij zouden toepasselijk zijn op alle
handelingen, binnen het territoir van hunnen wetgever verricht,
en elk souverein zou gehouden zijn deze hare heerschappij te
eerbiedigen. Een wilsverklaring, afgelegd in den vorm, door de
lex loci actus gcëischt, wordt dus voor geldig gehouden ook ten
aanzien van goederen elders gelegen, waar strengere formaliteiten
worden gevorderd. De souvereiniteit maakt echter alle voorschriften,
zoowel vormelijke als andere, absoluut en territoriaal. Bij elke
daad moeten dus steeds die formaliteiten worden vervuld, welke wor-
den voorgeschreven door do wet der ligging van het eigendom, ten aan-
zien waarvan een bepaald rechtsgevolg in het leven wordt geroepen.
Het spreekt van zelf, dat een beroep op de billijkheid ook hier
niet baten kan 2).
Het dubbele doel, waarnaar Voet streefde, i.s bereikt. Het be-
wijs is geleverd, dat do effektrcgels der Franscho theorie eenen
i] J. Voet. Loco citato. no. 8.
a) J. Voet. Loco citato, no. lü.
De Engelsche en Amerikaantche juristen vorderen ook, maar alleen hij be-
schikkingen ^ver real porperty, dat de vormvoorschriften der lex situs worden
inachtgenomcn.
Story § 435- Westlake § 8i.
-ocr page 134-118
deugdelijken grondslag missen, en het hoofdbeginsel eener nieuwe
leer is op hechte basis gevestigd.
Het werk, door P. Voet, zijnen vader, aangevangen, is dus vol-
eindigd Deze had ook het idee eener absolute souvereiniteit tot
uitgangspunt gekozen, maar nooit had hij zich geheel kunnen los-
maken van de voorstellingen der Fransche school. Met de be-
wering, dat de werking der personeele en gemengde statuten ten
aanzien van reëele daden beperkt is tot den- grond in hun terri-
toir, hielden zijne hervormingen op. De zoon ging verder: ook
de bevoegdheid tot het sluiten van overeenkomsten, ook haar
vorm wordt volgens hem bepaald door de wet der ligging van
het goed, waarop de to vestigen schuld zal worden verhaald 1).
B. pe middelen tot verzachting van het ,.jus strictum".
Do enkele regel, omtrent de werking der rechtsvoorschriften
opgesteld, belemmert het vorkoor, als hij het niet geheel belet;
\' hij moet dus zoo mogelijk worden verzacht, maar altijd mot eer-
biediging der souvereiniteit. De twoo middelen, dio hiertoe kun-
nen dienon, zijn do comitas en do dorogatio aan bepalingen van
regelend recht door do wilsverklaring dor partijen 2)
a. De comitas.
Het comitas-idee is niet nieuw. P. Voet kende het reeds cn
Huber had er een zeer ruim gebruik van gemaakt. Waar men
i) Zie over I\'. Voet: prfs. p. 44 vlg.
a) J. Voet. Loco ciiato. no. i.
119
het ook ontmoet, in beginsel is het steeds hetzelfde. Het is een
gunst, door de stalen elkaar wederkeerig bewezen; zij eerbiedi-
digen de heerschappij der vreemde wellen, waar naar streng
recht hunne eigene toepasselijk behooren te zijn.
De grenzen der comitas zijn a priori niet Ie bepalen, want ze V
is een produkl van de welwillendheid der souvereinen. Om haren
omvang vast Ie stellen staat dus geen andere weg open, dan de
verschillende gevallen op te sporen, waarin het „strictum jus"
is prijs gegeven; die kennis wordl ontleend aan internationale
traktaten en gewoonten. Voornamelijk uit deze laatste bron pul
Voet, wanneer hij in algemeene trekken de extraterritorialiteit
omschrijft, gelijk de beschaafde staten van zijn tijd die er-
kenden. 1)
De comitas oefent in de eerste plaats haren verzachtenden in-
vloed op de competentie der reëele wetsbepalingen. Mogen de
staten al ten aanzien van onroerend goed zoo streng mogelijk
aan den gewonen regel houden, met het oog op roerende goe-
deren zijn zij daarvan afgeweken. 2) Deze worden onderworpen
aan de reëele statuten, uitgevaardigd door den souverein, die ge-
biedt in do woonplaats van hunnen eigenaar. „Mobilia sequuntur
personam," zoo zegt men kortweg. Gewichtig vooral in verband
met ons recht, dat enkele brokstukken der statutentheorie in zich
opnam, is do vraag naar den omvang van dit beginsel. Oogen-
schijnlijk is ze overbodig, want Voel spreekt in do meosl alge-
meene termen en zijne voorgangers deden niet anders, maar toch
i) J, Voet. Loco citato, no. la en i7,
a) J. Voet. Loco citato no. ii.
De omvang van de rubriek der reöele statuten is bij J. Voet ongeveer dezelfde
als bij de juristen der Franschü school. Zie no. 3. Zie prfs. p. 65 vlg.
120
zijn er enkele omstandigheden, die op beperking duiden. 1)
Talloos zijn de casusposities, waarin op roerende zaken de wet
der woonplaats van haren eigenaar wordt toepasselijk verklaard,
maar alle vertoonen zij eenen gemeenen karaktertrek. Steeds
betreffen zij wetsnormen, die beschikken over roerende goederen,
niet afzonderlijk gedacht, maar als verzamelbegrip, als bet geheel
van roerende vermogensbestanddeelen van een individu. Zoo
wordt herhaaldelijk verzekerd, dat de erfopvolging in de roerende
have wordt beheerscbt door de lex domicilii van den erflater;
dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk najir de
wet der woonplaats van de echtgenooten moeten worden afge-
meten. Ook over de bevoegdheid der echtgenooten om elkaar
staande huwelijk schenkingen van dergelijke goederen te doen,
beslist dezelfde wet.
Voorbeelden, waarin het beginsel wordt toegepast op statuten die
handelen over de roerende zaken individueel, worden echter tevergeefs
gezocht. Nergens wordt de levering of bezwaring van het enkele
roerende goed aan de wet der woonplaats van den eigenaar
onderworpen. Er bestaat dus reden om te vermoeden, dat de
strekking van het adagium niet zoo ruim is, als zijne redactie
i) Rodenburg. T. I. C. 2.
P. Voet. De statutis. IV. II. no. 8.
J. a. Sande. Liber IV. T. VIII. Def. 7.
De oude strijdvraag, of statuten, die beschilclcen omtrent roerend goed perso-
neel of reCel zijn, wordt door J. Voet niet méér opzettelijk behandeld; hij ver-
genoegt zich met te zeggen, dat ze reBel zijn. Het gevoelen van Rodenburg
schijnt in ons land dus algemeen te zijn aangenomen; de Fransehe juristen der
18\'\'« eeuw huldigen gedeeltelijk ook dezelfde meening. En het is van belang
dit te welen met het oog op de interpretatie van art 6 Wet h. alg. bep. Nu
moeten we toch besluiten, dat onder de daar genoemde personeele statuten de
voorschriften omtrent roerende goMi\'ren niet zijn Iwgrepen, De vraag dringt
zich dus aan ons op, of onze wetgever het adagium „mobiiia sequuntur pcrso-
n.im," toch heelt willen behouden; cn zoo ja, of hy dan, evenals bij dc personeele
statut^ is geschied, de lex domicilii door de nationale wet heeft willen vervangen.
Een antwoord kan eerst worden gegeven, als ook de geschiedenis der statu-
tentheorie in hare laatste periode ons bekend zal zijn. Lainé. II. p. 245 vlg.
121
wel doet denken. Die veronderstelling wordt ten slotte zekerheid,
want J. Voet, voor de tweede maal den regel uiteenzettend, be-
perkt dezen tot bepalingen van erfrecht, het verbod van schen-
kingen tusschen echtgenooten en dergelijke wetsnormen meer. 1)
Zal een statuut dus zijne werking uitstrekken tot roerende goederen,
buiten het gebied van zijnen wetgever gelegen, dan moet het van
dezelfde natuur zijn als de twee uitdrukkelijk genoemde; evenals
deze moet het voorschriften geven omtrent het gansche roerend
vermogen van een individu.
Voet zwijgt over de competentie van bepalingen, die de enkele
roerende zaak tot voorwerp hebben, maar dat zwijgen zegt meer
dan genoeg. Haar effekt is, gelijk de souvereiniteit vordert, ab-
soluut en territoriaal. 2) Deze meening vindt bovendien steun in
overwegingen van praktischen aard. Dat do levering of de ver-
panding van het individueele roerende goed door de wet zijner
ligging wordt beheerscht, geeft in het verkeer tot geenerlei be-
zwaar aanleiding Was daarentegen de lex domicilii van den
eigenaar de bevoegde, dan zouden tal van moeilijke kwe.sties
rijzen. Welke wet is eigenlijk bedoeld ? de wet der woonplaats
van den vervreemder of van den verkrijger, van den pandnemer
of van den bezitter? Eene keuze is lastig, cn hoe zo ook uit-
valt, nooit leidt ze tot een bevredigend resultaat. 3)
i) Voel Loco citato. no. la.
Het verbod van sclienkingon tusschen echtgenooten houdt Voet voor een reCel
statuut Zie prfs. p. 1x9 noot a).
a) Rodenburg verklaart dit uitdrukkelijk, T. II. C, 5. no. 16. p. 9a. (Vergelijk ook
Huber. Loco citato no. 11.)
Deie uitspraak heft eiken twijfel op. Tegen dc aanvulling van Voet\'s leer
uit het werk van een ander jurist kan immers geen beiwaar bestaan, want de
bepalingen omtrent roerende goederen worden door al onrc schrijvers op de-
iclfdc wiJïe behandeld. Het eenigo punt van verschil vormt de grondslag, waarop
de competentie der lex domicilii wordt gebaseerd, de een beroept tich op de
comitas. dc andere op de aeciultas.
3) Zie ter bevestiging: Savigny, System. Vlll, p. 176 vlg.
-ocr page 138-122
Bij de voorschriften, die gegeven zijn met het oog op het
gansche roerend vermogen der personen, als regels van erfrecht en
huwelijksgoederenrecht, is de toestand daarentegen juist omgekeerd.
De competentie der lex situs zou hier gelijk staan met een split-
sing van de gezamenlijke roerende have in zooveel deelen, als
er territoiren zijn, waarin zij ligt verspreid. Dit zou onbillijk
zijn tegenover de rechtssubjekten, tot wie dergelijke voorschriften
zijn gericht; dit zou bovendien strijden mot hunne strekking.
Slechts ééne wet behoort toepasselijk te zijn, cn die van het do-
micilie is daartoe boven eenige andere aangewezen, want in de
woonplaats is het centrum der vorkeer-sbetrokkingen, waarin do
eigenaar van het vermogen is geplaatst, daar bevindt zich ook
de hoofdmassa der roerende goederen. De heerschappij van do
wet der woonplaats roept bovendien hier geenerlei verwikkelingen
in het leven. Alle twijfel omtrent hel competente recht, voort-
spruitend uit do onzekerheid, wie onder eigenaar moot worden
verstaan, is uitgesloten. Bedoeld is do eigenaar, beter wellicht
nog de bezitter van het vermogen, dat hel voorwerp dier wels-
regols vormt; bij bepalingen van erfrecht is hel dus do erflater,
bij familierecht zijn hel do eohlgenoolen 1)
i) De ineening dat de regel „mobilia seejuuniur personam" bij de juristen
van vrc<ger tijd alleen liet op b palingen, die beschikken over hel gansche
roerend v,;rmogen van een individu, wordt verdedigd door:
Lainé. II. p. 253.
Foelix. 1. no. 61—65.
Westlake. § 263. vlg.
Von Bar. I. p. 599 vlg.
Wat hier gezegd is van lichamelijke roerende zaken, geldt odk van onlichame-
lijke roerende zaken. De vorderingen worden vererfd naar de lex domicilii van
den erflater, de schulden worden naar de voorschriften derzelf;ie wet door de
erfgenamen gedragen.
De invloed van het huwelijk op de vorderingen en schulden der echtgenooten
worden door hunne lex domicilii gereg\'ld.
Zie J. Voet. L. 29. T. 2 no. 31. L. L \'I\'. 8 no. 30.
Rodenburg. T. 11. C. 2. no. i.
123
Ook ten aanzien van de beide andere klassen van statuten be- >
toonen de staten zicb geneigd aan de beboeften van het verkeer
tegemoet te komen. Een vaststaande comitas heefl hel effekt der
gemengde wetsvoorscbriflen gewijzigd. IJescliikkingen over zaken
en overv;enkomsten, verricht in den vorm van de lex loei actus,
worden voor geldig gebeuden door den souverein, binnen wiens
territoir bet goed ligt, dat is vervreemd, of waarop de aangegane
schuld zal worden verhaald. De individuen zijn dus ontheven
van de verplichting om de misschien strengere formaliteiten der
lex .situs in acht te nemen. (1)
Die regel is niet nieuw; door de Italiaansche school opgesteld, ^
in de Fransehe leer behouden, werd hij een praktisch beginsel,
door de .souvereinen erkend. Zoo werd hij door Voet in zijn
werk opgenomen, die met lal van argumenten zijn voordeelen,
tracht toe te lichten. (2)
Het vervullen van de solemniteiten dor lex situs is een on- ^
mogelijke eisch. De menschen zijn immers meestal niet op de
hoogte van hare voorschriften, terwijl in dc plaats, waar zij
handelen, gewoonlijk de gelegenheid zal ontbreken om zicb daar-
over de noodigo inlichtingen te versohaffen. De wel van het
oord (Ier handeling is de eenige, wier inhoud zij kennen of rede-
lijker wijze kunnen kennen; do eerbiediging harer vormbepalingen
moet dus voldoende zijn. Werd het „jus strictum" streng door-
gevoerd, dan zouden do partijen, wanneer zij eene wilsverklaring
aflegden, dio meerdere goederen raakte, gedwongen zijn zich ten
aanzien van elk naar do wet der ligging lo gedragen. Zij zouden
dus hare handeling moeten .splitsen, of hare enkele daad moeten
i) J. Voet. L. 1. T. IV. Pars 11. no. 15.
a) Zie over de geschiedenis en de beteekenis van den regel „ Locus regit actum "
Lainé. 11 p. 328 vlg.
124
otnkleeden met de formaliteiten, die de verschillende leges situs
voorschrijven. (1)
^ Is het eene imperatieve heerschappij, die hier wordt toegekend
aan het recht van het oord, waar de overeenkomst wordt ge-
sloten, het testament wordt verleden? Deze vraag is allerbelang-
rijkst. Hare bevestiging noodzaakt het individu zich steeds naar
de lex loci actus te richten, hare ontkenning laat de keus tus-
schen deze wet en die der hgging. De eerste der Nederlandsche
juristen, die deze kwestie met zooveel woorden stelde, was Ro,
denburg. Het effekt is facultatief, zoo besliste hij, niettegenstaande
gezaghebbende vreemde schrijvers, als Maevius en Mijnsingerde
tegenovergestelde meening hadden verdedigd. P. Voet sloot zich
bij dat gevoelen aan en J. Voet volgde dit voorbeeld. Gedragen
de partijen zich immers naar de vormschriften van het land,
waar de goederen liggen, dan volgen zij de wet, die „ex jure
stricto," competent is.
De souverein, binnen wiens gebied de eigendommen zijn ge-
legen, kan de wilsverklaring dus met het meest volkomen recht
als geldig beschouwen. Uit het feit, dat hij aan de lex loci actus,
• die hij niet behoeft te eerbiedigen, werking toekent op grond
binnen zijn territoir, vloeit toch niet voort, dat hij aan zijne eigene
wet het haar toekomend gezag moet ontzeggen. 2)
1) Op den regel, dat de handeling, verricht overeenkomstig de vormvoor-
schriften van de lex loei actus, als geldig wordt erkend in het knd, waar de
getroffen goederen liegen, wordt eene uitzondering gemaakt. Wanneer namelijk dc
wilsverklaring is afgelegd in fraudem legis, d.w.z. in den vreemde is afgelegd enkel om
dc strengere bepalingen der lex situs te ontduiken, dan wordt zc inden staat, waar
de goederen zijn gelegen, voor nietig gehouden. Zie J. Voct.Lococitato.no. 14.
Vergelijk P. Voet. De staiutis. IX. II, no. 9.
Westlake. § aoo. Lainé. II. 411
2) Rodenburg. T. 11. C. 3 no. 3; C. 4 no. 5.
P. Voet. De rebus mob. et immob. C. Xll no. s.
J. Voel. Loco citato. no. 15.
Lainé. II. p. 395.
Huber houdt den regel „Locus regit actum" in afwijking van de algemeen
-ocr page 141-X
125
Een ander argument pleit nog voor deze beslissing; ze is in
overeenstemming met de verkeersbeboeften, want de kans op de
geldigheid eener handeling wordt door haar vergroot. 1)
De extraterritorialiteit rust bij Voet op eene andere basis, dan
bij de juristen der Fransche school, maar op haren omvang
oefende dit verschil tot nu toe geenerlei invloed. Een algemeen
erkende comitas maakte het hem uiogelijk even liberaal to zijn
als zijne voorgangers. Op bet gebied der personeele statuten is hij
echter verplicht bij hen achter te blijven. Wel erkent hij, dat
dergelijke bepaUngen de personen, binnen het gebied van baren
wetgever gedomicilieerd, overal kunnen vergezellen, maar slechts
onder deze voorwaarde, dat de souvereinen hun streng recht
hebben laten varen. Zoo\'n afstand heeft echter niet plaats gehad,
ten minste niet algemeen. Hier houdt dus Voet aan zijnen ge-
wonen regel omtrent do competentie der rechtsregels. De staat
en de bevoegdheid der personen moot dus worden afgemeten
naar de wet der ligging van het goed, ten aanzien waarvan een
zeker rechtsgevolg in hot leven wordt geroepen, tenzij bij uitzon-
dering het bestaan der comitas kan worden bewezen. 2)
hier gehuldigde nicrning voor dwingend; zijne beide eersle axioma\'s maakten
deze opvatting voor hem noodzakelijk.
Zie Huber Loco citato. no. a en 3.
i) De hier behandelde kwestie is zeer gewichtig met het oog op ons art. lo
Wet h. alg bep. Is dat artikel imperatief of facultatief?
a) J. Voet Loco citato. no 16. L. IV. T. IV. no 8 (in fme). L. XXIM. T. 11
m 00.
Zie echter ook: L. IV. T. 1. no. 39.
De Amerikaansche juristen beroepen zich gaarne op J. Voet, wanneer zij be-
tnogen, dat de handelingsbevoegheid tol het beschikken over „real property" moet
aOiangen van de Irx situs. Story. § 433 a,
126
b De derogafie aan regelend recht door de wilsverklaring
der partijen.
Rechtsvoorschriften zijn pubhek of privaat ; de eerste zijn
zonder eenige uitzondering dwingend, steeds moeten ze worden
nagekomen; een gedeelte der andere kan daarentegen als aan-
vullend recht door een wilsverklaring der individuen worden
terzijgesteld. 1)
Wanneer dus de statuten, die de werking van een rechtsfeit
of van een handeling bepalen, tot deze laatste soort behooren,
dan mogen de rechtssubjekteri ze door eene eigene regeling ver-
vangen. Wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij het
afleggen van wilsverkaringen, waardoor goederen, in verschillende
territoiren verspreid, worden getroffen, dan kan zoodoende een-
heid in de gevolgen worden verkregen. Er is b.v. iemand
gestorven, die in meerdere landen eigendommen bezit; oen
uiterste wil is niet verloden. Elk goed wordt dan gebeurd door do wet-
telijke erfgenamen, die de wet zijner ligging roept. Had er daarentegen
• oen testament bestaan, dan zou do geheele nalatenschap overal aan
dezelfde personen, aan do testamentaire erfgenamen, zijn toegevallen.
Dat ook oen stilzwijgend beding kan strekken tot uniformeering
van de gevolgen eener handeling, zal iedereen in \'t algemeen
moeten toestemmen. Slechts dit zou kunnen worden tegenge-
worpen, dat zulk eene wilsverklaring nooit kan dienen tot torzijde-
stelling van aanvullende bepalingen, wanneer deze slechts wijken
voor eene uitdrukkelijke openbaring van de bedoeling der indi-
viduen. Deze opmerking is echter zoo vanzelfsprekend, dat hare
verzwijging Voet niet als een fout mag worden aange\'rokend.
i) J. Voet. L. 1. T. IV Pars II. no i. i8—aa.
1ÊM
-ocr page 143-127
Het middel, dat ons nu bezighoudt, tracht evenals de comitas
de nadeelen op te heffen, aan de territoriale werking van het
recht verbonden; ondanks deze overeenstemming in doel bestaat
er echter een belangrijk verschil in hun wezen. De courtoisie
internationale wijzigt de competentie der statuten, en zij kan dit
doen, want ze is een daad der souvereinen. De derogatie aan
regelende rechtsvoorschriften is daarentegen eene uiting van den
wil der private personen; op de heerscbappij der wetten, mani-
festatie van het staatsgezag, mag zij dus geenerlei invoed oefenen.
Niettegenstaande hare aanwending blijft dan ook het recht abso-
luut en territoriaal. Wel treden de wetsnormen der lex situs
voor eene tegenovergestelde verklaring der reclitssubjekten terug,
maar alleen, wanneer zij zelve het verkiest. En bovendien, de
verbindendende kracht van de eigen regeling der partijen steunt
weer geheel op haar, want, zoodra een harer dwingende bepalin-
gen is veronachtzaamd, wordt de wilsopenbaring nietig ton aan-
zien van den grond in haar territoir. 1) Zoo werd in bel
bovengenoemde voorbeeld de gansche nalatenschap door de tes-
tamentaire erfgenamen verworven: de grondslag van hun recht
was de uiterste wil, maar ten aanzien van elk goed ontleende
deze zijne werking aan de wet der ligging.
Is <lo comitas betrekkelijk jong, dateert ze eerst van 1\'. Voet,
het andere middel is roods zeer oud. Tal van juristen dor Ita-
liaansche en Fransehe school hadden het reeds als argument gebe-
zigd in een der gewichtigsto controversen, die do beoefenaars van
het internationaal privaat recht ooit hebben verdeeld geboiulen en
I) J. Voel. Loco citato. no i8.
L. XXlll. T. 11 no 85.
128
nog houden, nl. in de controverse over de vermogensrechtelijke
gevolgen van het huwelijk 1).
Het beste en belangrijkste, wat onze juristen en ook J. Voet
bij de oplossing van speciale kwesties hebben geleverd, is wel-
licht, hetgeen zij over deze strijdvraag hebben geschreven; hunne
verdiensten op dit gebied worden ook door een ieder erkend.
Reeds daarom is een nader onderzoek geoorloofd, maar een tweede
reden is nog deze, dat de rol, die de derogatie aan regelend recht in de
statutentheorie heeft gespeeld, zoodoende zal verduidelijkt worden.
«
Twee personen, in Holland gedomicilieerd, huwen daar zonder
huwelijksche voorwaarden te maken. Wat zal nu het lot zijn
hunner eigendommen, die zij in deze provincie en in Friesland
bezitten? Het Hollandsch recht kent namelijk de algeheele wet-
telijke gemeenschap, het Friesche slechts de gemeenschap van
winst en verlies.
De bepalingen omtrent de gemeenschap zijn reëel „ab objecto,"
de wet der ligging is dus de competente. De goederen in Hol-
land zouden dus gemeen moeten worden, die in Friesland niet.
Rodenburg, van Wesel en J. Voet, hoewel zij de toepasselijk-
heid van het recht der ligging niet ontkennen, oordeelen echter
anders. Het huwelijk, dat in Holland wordt voltrokken, waar de
i) Dumoulin. Commentarii in Codicem. Libcr 1. Titel 1 „Conclusiuncs de
statutis et consueludinibus localibus"; vervolgens: Consilium 63.
Rodenburg. T. H. C. 5. no 14. 15.
Van Wesel. De connubiali bon. societate. Tr. 1. no ito vlg.
J. Voet L. XXllI. T. 11. no 85.
Lainé 1. p. 333, voorn. p. 384. vlg.
Zie verder:
d\'Argentré, art. ai8 Gl. 6 no 38,
Peckius. Dc testamentis conjugum. L. IV. C. 38 no 5.
A. Matthaeus, Paroemia. 3 no. 60 vlg.
Ten slotte:
Von Bar I p. 505 vlg.
129
echtgenooten zich bovendien vestigen, wordt door de Hollandsche
wet beheerscht, die daaraan als gevolg de algeheele gemeenschap
van goederen verbindt. 1) Hare regels op dit punt zijn aanvullend ;
door de partijen, die ze niet hebben terzijgesteld, is dus een
stilzwijgend beding gesloten om al hare bezittingen, waar ook
gelegen, gemeen te maken. Voor dit „pactum tacitum" wijken
nu de Friesche regelende voorschriften; de goederen in Friesland
vallen dus ook in de gemeenschap en wel direkt op het oogen-
blik der huwelijkssluiting, want het daar geldend recht erkent de
boedelmenging als eene wijze van eigendomsverkrijging.
De geheele kracht van dit betoog ligt in het stilzwijgende be-
ding. Is dit aanwezig? Zeker kan een niet-doen het middel zijn tot
openbaring van eenen bepaalden wil, maar daartoe is vereischt, dat
het plaats heeft onder zulke omstandigheden, die eiken twijfel om-
trent de ware bedoeling der partijen uitsluiten. Het zwijgen moet wel-
sprekend zijn, en dit is hier niet het geval. Met bet volste recht
kan immers uit het feil, dat van de aanvullende bepalingen
der lex domicilii matrimonii niet is afgeweken, worden afge-
leid, dat do echtgenooten aan de facultatieve algeheele gemeen-
schap niet hebben gedacht; of zoo zij daaraan dachten, dal deze
haar volmaakt onverschillig was.
Reeds d\'Argentré, Everhard, Peckius en A. Matthaeus hadden
do loer van het pactum tacitum aangevallen, maar zonder succes.
Hoe ernstiger iumno betwisting was, des to nünder beloonden do
i) Onze juristen onderwerpen hot huwelijk aan de lex loei actus of liever
aan de lex loei solutionis, want als locu» actus geldt hij hen het oord, waar de
echtgenooten op het oogenblik der huwelijksvoltrekking voornemens zijn hunne
woDnplaats te vestigen; dc vervulling djr verplichtingen, uit de cchtvcrecniging
voortspruitende, hccJt immers d.aar plaats.
Die lex loei solutionis wordt aangeduid als lex domicilii mariti of lex domicilii
matrimonii.
Zio Rodenburg, van Wesel, J. Voet, Locis ciiatis.
P. Voet. D.\' statutis. IX, II. no. 6.
9
-ocr page 146-130
meesten onzer juristen zich geneigd hun wanbegrip op te geven,
want zij gevoelden maar al te wel, waarop de redeneeringen hun-
ner tegenstanders uitliepen. De onroerende goederen zouden al
of niet gemeen worden, al naar de wet hunner ligging bepaalde.
Een dergelijke regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen,
die het huwelijk schept, is in strijd met de belangen der echtver-
eeniging, zij brengt de goede verstandhouding der echtgenooten
in gevaar. 1) Daarom blijven Rodenburg, van Wesel en .1. Voet
zoo vasthouden aan hun pactum tacitum, dat met eerbiediging
van de competentie der lex situs overal een uniformen vermogens-
toestand doet in het leven treden, n.1. dien van de lex domicilii
matrimonii. Vast overtuigd als zij zijn, dat hun oogmerk recht-
vaardig en juist is, gelooven zij in de onfeilbaarheid van hun
ondeugdelijk middel.
.Maar moeten d\'Argenfré\'.s conclusies dan noodzakelijk worden
aanvaard ? Integendeel, de arbeid onzer juristen is enkel on-
vruchtbaar, omdat de kwestie verkeerd behandeld is; èn naar de
Franscbe èn naar de Hollandsche theorie is het gewenschte doel
zeer wel te bereiken.
Rodenburg, van Wesel en J. Voet hielden de statuten omtrent
de gf\'meenschap van goederen voor rciiol, waardoor zij zich de
gelegenheid afsneden om met (!on beroep op de comitas of de
aequilas aan deze voorschriften een extraterritoriaal elTekt Ie
verzekeren. Er bleef hun du» niets anders over ilan zulk een .stil-
zwijgend beding te flngeeren. Hadden zij echter het huwelijks-
goederenrecht wat nauwkeuriger onderzocht, dan zou zijn aard
hun in een ander licht zijn verschenen. Bepalingen van familie-
recht zouden ze daarin gezien heblxin, die /,ij dus onder de
personeele hadden ktmnen rangschikken. Hun begrip van perso-
i) Van Wcicl. Oi)cre citato. no. 115.
-ocr page 147-131
neel statuut beantwoordt immers niot meer aan de oorspronlielijke
voorstelling: beschikking over den persoon. Het had zich ver-
ruimd tot een idee, dat ook wetsnormen van personen- on fa-
milierecht enkel op grond hunner strekking in zich opnam. 1)
Van dien kant bestond er dus geen bezwaar. En wal zou
niet het voordeel zijn geweest? Dat met behulp der aequitas of
der comitas de extraterritorialiteit dezer personeele regels, evenals
die der overige had kunnen worden verdedigd; dat de ongeluk-
kige on onware fictie van hot stilzwijgend beding overbodig was
geworden. Zonder eenige moeilijkheid, met één slag zou dan
verkregen zijn, waarnaar met zooveel subtiliteit werd gestreefd;
do wet van de woonplaats der echtgenooten zou de vermogens-
rechtelijke gevolgen van hel huwelijk overal hebben heheerscht.
Slechts ééno beperking moet hieraan worden toegevoegd. Een
deel der voorschriften van gomccnschapsrccht zijn steeds en
noodzakelijk reëel on dus absoluut on territoriaal in hunne wer-
king, namelijk die, welke de boedelmenging als eone wijze van
eigendomsverkrijging erkennen ; zij hebben immers betrekking op
oen rechtsfeit, dat thuis behoort in het gebied van hel zakenrocht.
Hieruit volgt echler enkel dit, dat de gemeenschap, welke naar
do wol van het domicilie der echtgenooten intreedt, nooit goede-
ren kan omvallen, gelogen in landen, waar de boeilelmenging
als modus adquirondi onbekend is. 2)
Hadden onzo rechlsgoleordon, als Hodenhurg en .1. Voot, zoo
geredeneerd, dan was hunne loer niet alleen onaantasbaar ge-
weest voor hunne bestrijders, hare beteekenis voor den tegen-
woordigen tijd zou ook belangrijk zijn verhoogd ; naast hot resul-
taat, dal moest verkregen worden, zou zij ook den weg hebben
i) Zie prfs. p. 67 vlj;.
a) Vergelijk von Bar. l. p. 510.
132
aangegeven om daartoe te geraken. In haar geheel had zij in
de moderne systemen kunnen worden overgenomen; de wet der
woonplaats zou slechts vervangen zijn door de nationale wet van
den man; de comitas of de aequitas zou slechts hehhen plaats
gemaakt voor den rechtsplicht tot eerbiediging van vreemd recht,
die de belangen van de „Rechtsgemeinschaft der Völker" aan
de staten oplegt. 1)
C. ^Voortzetting van "^Voefs theorie.
De voorstelling, hierboven van Voet\'s leer gegeven, is onvol-
ledig, want het beginsel, dat de statuten alleen, maar ook
uitsluitend de goederen binnen het territoir van hunnen wetgever
i) Vergelijk: Asser el Rivier, p. 107 vlg.
Nog altijd vormi de behandeling van de goederen der echtgenooten een teer
teer punt in hel internationaal privaa" recht. Wel neemt men tegenwoordig viij
algemeen aan, dat de lex domicilii matrimonii of de nationale wel van den man
dc gemeenschap beheerscht; de gronden, waarmee dc competentie dier wet ver-
dedigd wordt, vormen echter hel voorwerp van een crnstigen strijd. Als argu-
ment wordt zeer dikwijls gebezigd een pactum taciturn : de echtgenooten zouden
door in hel huwelijk toe te stemmen als hunnen stilzwijgenden wil verklaren,
dat hun vermogen door de lex domicilii mariti of door de nationale wet van
den man wordt beheerscht. Dit pactum .tacitum verschilt eenigszins van dat onzer
juristen; bij dezen strekt het niet om de toepasselijke wet aan te wijzen cn haar
werking te bevestigen, het dient slechts om dc aanvullende bepalingen der lex
situs door eene eigene regeling der partijen te vervangen. De lex situs blijft
competent, zij kent ook aan die eigen regeling der partijen rechtskracht toe ten
aanzien van de goederen in hair territoir. De modernen gebruiken daaren-
tegen hun pactum tacitum om de heerschappij der lex situs terzij testellen. liet
beroep op hel stilzwijgend beding van Dumoulin, Rodenbjjrg en Voet, door de
tegenwoordige rechtsgeleerden gedaan, gaal dus niet op; de overeenstemming in
de manier, waarop dezen hel bestaan van hun nieuw pactum tacitum bewijzen,
schijnt echter aan den anderen kant de l)ewering te rechtvaardigen, dat ook hun
pactum taciturn ftciief is.
Savigny. System. § 379; von Bar l". p. 508.
Weiss, p. 691. Despagnct p. 515. Westlakc § 366 vlg.
m
a
-ocr page 149-133
beheerschen, is niet het eenige. De wetten van een staat zijn
bovendien toepasselijk op alle handelingen en rechtsfeiten, waarover
voor zijne rechters wordt geprocedeerd : \'t is eene nieuwe con-
sequentie van het souvereiniteitsidee. 1) Wanneer het land der
ligging van het goed, ten aanzien waarvan een zeker rechtsge-
volg in het leven wordt geroepen, niet samenvalt met dat der
procedure, dan is de gelijktijdige competentie van tweeërlei recht
hiervan het gevolg. Dat zij nadeelig is, behoeft geen nader be-
loog, want zij leidt tot schennis van verkregen rechten, als de
lex situs cn do lex fori verschillen omtrent de voorwaarden voor
de geldigheid of omtrent de gevolgen der wilsverklaring.
Een dergelijk systeem, dat het rechtsgevoel onbevredigd laat,
kon onmogelijk aan de behoeften van het internationale verkeer
voldoen. Wel bracht do comitas cenige~ verbetering, maar zo
was onvolkomen. Om bij do oplossing der bijzondere kwesties
een redelijk resultaat to verkrijgen, bleef dus niets anders over
dan de opgestelde effektregels eenvoudig te verwaarloozen, en
tot dit uiterste hulpmiddel nam Voet ook herhaaldelijk zijne
toevlucht. 2)
§ 3. Algemeene beschouwingen.
A. Vergelijking der theorieën van Huber en Voel.
Huber en Voet maakten de absolute souvereiniteit tot den grond-
slag van hun systemen; mot haro hulp stelden zij grenzen aan do
i) J. Voet. L. I. T. IV. P.-irs II. no. s- 7.
a) J. Voet. L, IV. T. i. no. ag; L. XII. T. I. no. 89; L. XX. T. IV. no.
38/ L. XXI. T. II. no. 4 / L XXII. t. 1. no. 6 en 11; L. XXII, T. ll.no. lo,-
L. XXIII, T. II. no. 85.
m
competentie der wetten, die als een harer uitingen werd beschouwd.
Toch staan zij in hunne uitkomsten ver van elkaar verwijderd.
Hoe is dit te rijmen met de eenheid van bun uitgangspunt?
Een souverein onderwerpt aan zijne uitsluitende macht alle per-
.sonen en goederen binnen zijn gebied; die heerschappij over per-
sonen en die heerschappij over zaken zijn beide afzonderlijke uit-
vloeisels der souvereiniteit. Huber breidt nu de werking der
rechtsnormen zoover uit, als dat gezag der overheid over per-
sonen reikt; Voet zoover, als dat gezag over goederen reikt.
Verklaart dus de een het recht van een staat enkel en alleen
toepasselijk op de rechtssubjekten, binnen zijn territoir vertoevend,
de andere verklaart ze enkel en alleen toepasselijk op de goederen^
daarbinnen gelegen 1). Béide gevolgtrekkingen zijn logisch, maar
beide zijn onvolkomen. Niet elke op zicb, maar beide ver-
eenigd geven eerst die competentie, welke het absolute souve-
reiniteitsidee vordert: alle personen en alle zaken binnen een
zeker gebied worden uitsluitend door het daar geldend recht be-
heerscht. Huber en Voet wachtten zich echter wel voor een der-
gelijke samenvoeging, want zij zou gevoerd hebben tot gelijktijdige
bevoegdverklaring van meerdere wetten ten opzichte van dezelfde
handeling of van hetzelfde recbtsfeit. Een wilsverklaring b. v.
afgelegd door partijen, zich ophoudend in Holland, maar die een
bepaald rechtsgevolg .schept ton aanzien van goederen in Utrecht,
zou onderworpen zijn aan het recht van beide provinciën.
Om de totale ondeugdelijkheid van den maatstaf, waarmee zij
de werking der rechtsvoorschriften vaststellen, te verbergen, waren
zij dus gedwongen zich in zijne aanwending te beperken. Elk
deed dit ook, maar op afwijkende wijze; de een, zich geheel aan-
i) Huber. Loco citato. no. i.
t J. Voet. L. I. T. IV, Pani II. no. 5. 7, 8.
Zie over den beperlden invloed, diea Huber toekent aan dc heerschappij, door
de souvereinen over de goederen in hun territoir geoefend: pifs. p 93 vlg.
185
sluitend bij de Groot, lette enkel op de lioerschappij over per-
sonen; de ander, op wien bet voorbeeld der Fransche leer wel-
licht eenigen invloed oefende, rekende enkel met de heerschappij
over zaken. Zoo is de verscheidenheid hunner effektregels ver-
klaard 1).
Dit verschilpunt riep weer andere in het leven. Het werkelijk
verblijf der personen wisselt, en tegelijk daarmee de wet, toepas-
selijk op handelingen, door hen verricht, of op feilen, ten hun-
nen aanzien geschied, terwijl zij in een ander territoir vertoefden.
Verkorting van verkregen rechten kan daaruit voortvloeien Ter
vermijding van die onbillijkheid stelde Huber zijn derde axioma
op, (lat levens de competentie der lex fori, eene tweede, even
gevaarlijke consequentie van hel souvereiniteitsbeginsel, uit.slool.
Voet deed daarentegen de werking der wetsnormen afhangen
van de ligging van don grond ; dezo verandert niet; de eens be-
voegde wel behoudt dus steeds haar gezag. Wol wordl dit niet
(!rkend door de rechters van andere staten, maar meestal zal
eon proces worden gevoerd in hel land, waar de door de belwisle
handeling getroffen goederen zijn gelegen. Aan een comitas, gelijk
Huber in zijn systeem had opgenomen, bestond dus voor hem
minder behoefle. Slechts waar inltirnulionale gewoonten of trak-
taten hot veroorloven is hij geneigd zijn strenge compcfenlic-
regels op te geven. 2)
i) Opmerkelijk is liei, dat Voet met gren enkel woord meldini; maakt van
Huber\'s Praelcciionei, «lir ongeveer twintig jaar ouder rijn <lan rijn l\'andekien-
commentaar.
a) 7.00 moet men ten minste /.egifen, als men lel op lielgeen Voet Irert,
waar hij zijne regels theoretisch ontwikkeli. (I.. I. T. IV. Pars II)
Hij hunne praktische toepassing in den verderen loop van lijn werk breekt hij
echter dikwijls met de competentie der lex situs, hoewel traktaten ol geMoutiirn,
waaruit het bestaan der comitas lou moeten blijken, ontbreken.
Zie pifs. p. 114 vlg; 118 vlg. 133 (noot a).
136
B. jloofdgebrek in de systemen onzer juristen.
De punten van aanraking en verschil tusschen de Hollandsche
en de Fransche leer behoeven niet meer te worden ontwikkeld.
In het hoofdstuk aan de overgansperiode gewijd zijn de voor-
naamste aangegeven, terwijl de min gewichtige bij de behandeling
der systemen van Voet en Huber aan het licht zijn getreden.!)
Al die juristen zoowel van de eene als van de andere school, zien
in de werking der rechtsnormen eene uiting der beperkte of
absolute souvereiniteit, en vervolgens bepalen zij met hare hulp
\'t zij geheel, \'t zij gedeeltelijk, hoever die competentie behoort te
worden uitgestrekt; de beginselen, die zij op deze wijze vinden,
zijn praktisch onbruikbaar 2). Waar ligt nu de oorzaak van hun
échec? Of reeds in de voorstelling, dat die heerschappij eene
manifestatie is der souvereiniteit ? Of in de keuze van het middel,
dat dient tot de begrenzing van die heerschappij ? Een antwoord
is eerst mogelijk, nadat het doel van het internationaal privaat
recht, .en de taak der wetenschap, die het beoefent, nader is
uiteengezet.
^ . Het internationaal privaat recht beoogt voorschriften op te stel-
len omtrent de competentie van gelijktijdig in meerdere rechts-
districten geldende wetten ten aanzien van private rechtsbetrek-
kingen ; ter verzekering v.in een geordend, onbelemmerd rechts-
verkeer tusschen do onderdanen yan de verschillende staten
moeten deze regels dienen. Als de wetenschap dus hare plichten
wel begrijpt, zal zij als maatgevend voor hunnen inhoud de
eiscben der samenleving moeten beschouwen, dio zich hierin
oplóssen, dat aan de handelingen der menschen zoo weinig mogo-
1) Zie prff. p. 79 vlg.; 88 vlg. en 114 vlg.
2) Rodenburg. T. I, C. 3.
I\'. Voel. De rebus niob. et immob. Capui Xll. no, a.
-ocr page 153-137
lijk wordt in den weg gelegd; dat de billijkheid wordt betracht,
dat rekening gehouden wordt met de strekking van de onder-
scheidene soorten van wetsvoorschriften. 1)
Nu doet zich echter eene ernstige moeilijkheid voor. De met
behulp van deze factoren gevonden regeling kan zulk gezag aan
het recht van eiken staat toekennen, dat de overige op grond
van schennis hunner souvereiniteit kunnen weigeren .dit te erken-
nen. Dit beletsel moet worden overwonnen ; het is de tweede
taak van ben, die het internationaal privaat recht tot het voor-
werp hunner studie maken. De middelen, daartoe leidend, zijn
tweeërlei; of de comitas, die de souvereiniteit intakt laat, of een
rechtsplicht tot eerbiediging van buitenlandsche rechtsvoorschriften,
steunend op de belangen van de „Rechtsgemeinschaft der Völker";
deze vernietigt het absolute karakter der souvereiniteit. In het
eene geval is de opgestelde competentie-regeling verbindend voor
de staten, in het andere is haro inachtneming eene gunst. 2)
\'t Zij de eene weg wordt ingeslagen, \'t zij do andere, steeds blijft
1) Von Dar I, p. 3 vlg , p. 105 vlg.
Jitta. La méthode du droit intern, privé. p. 51, 61, 196 vlg.
Savigny. VIII. § 348.
2) Zie prfs. p. 95 vlg.
Vergelijk: Savigny VIII. § 348.
Von D.tr. I. p. 75 vlg. 105 vlg.
Jitta. p. 52 vlg.
Story. § 33 , 3a. vlg.
Aan de hierboven ontwikkelde lerr moet echter eene beperking worden toegevoegd.
I£r zijn namelijk sommige gevallen, waarin de eischen van het verkeer mogen veron-
achtzaamd worden, en wAarin een staat de werking van zijn eigen wetten zcovcr mag
uitbreiden, als zijne souvoreinitcit gedoogt. Wanneer gewichtige oeconomische, zede-
lijke of godsdienstige belangen door do competentie van bepaalde vreemde rechtsnor-
men zouden worden l)enadceld, iseen staat bevoegd om binnen zijn territoir aan dien
buUenlandschen rechtsregel elk gezag te ontzeggen ; bovendien is hij gerechtigd
om op de feiten, handelingen en rechtsgedingen, die deze naar den gewonen
regel zouden hebben beheerscht, uitsluitend het eigen recht toepasselijk te ver-
klaren. In zijne zitting te Oxford heeft het „Institut de droit international" dit
beginsel aldus uitgedrukt : „En aucun cas les lois d\'un éiat ne pourront obtenir
138
de werking eener wet binnen de voorgeschreven grenzen eene
uiting van het souvereine gezag, dat haar heeft uitgevaardigd.
Wanneer dus onze rechtsgeleerden van de Hollandsche of de
Franscbe school aanvangen met dit voorop te stellen, zoo valt
daartegen niets in te brengen. Eerst in de verklaring, dat naar
den kring van personen of zaken, die eene overheid aan zich
onderwerpt, het effekt behoort te worden afgemeten, ligt hunne
fout, en deze is zoo ernstig, dat bun geheele arbeid gevaar loopt
onvruchtbaar te zijn. De aangenomen maatstaf is immers niet
alleen een andere, dan die, welken het doel van het internatio-
naal privaat recht vordert; hij voert bovendien tot gevolgen, wier
terzijdestelling in de allereerste plaats noodig is, zal eene deug-
delijke effekt-regeling kunnen worden beproefd.
Daar de systemen onzer juristen het doel van hel internatio-
naal privaat recht miskennen, mogen zij dus nooit den grondslag
vormen, waarop wordt voortgebouwd. Toch zou het verkeerd
zijn, daarom hun werk geheel te verwerpen, want al heet hel,
dat de souvereiniteit over do competentie beslist, wanneer het
er op aankomt uit dit beginsel conclusies te trekken, wordt
geaarzeld.
Herhaaldelijk herrjemen dan de verkeersbehoeften de functie,
die haar in den beginne formeel is geweigerd. Met bare hulp
worden regels omtrent de heerschappij der wetten vastgesteld, on
reconnaissance et effet dans Ie territoire d\'un autre état, si elles y sont en o|>
|)osition avec le droit public ou avec l\'ordre public." Het effekt der rechtsvoor-
sclirifien, die een staatsgezag ter beîcherming van „l\'ordre public" heeft uitge-
vaardigd, in.-ig dus worden l)epaal(l overeenkomstig de tischen der souvereiniteit.
Welke echter die rechtsvoorschriften zijn, is niet met zekerheid te z<-ggen, want
een duidelijke, scherpe omschrijving van het begrip „ordre public" laat nog altijd"
op zich wachten.
,Asser et Rivier, p, 59. Weiss, p. 517. I)espagnet p. 194. Ijiurrnt. II p. 18.!;
Von IJar. I. p. 95, waar men eene uitgebreide litteratuuropgave vindt. Savigny.
Vlll § 349-
458
op fle comitas of de aequitas wordt een beroep gedaan om de
inbreuken op de souvereiniteit te dekken. Aldus verkregen resul-
taten, en 7.ij zijn betrekkelijk vele, kunnen niet alleen worden
overgenomen, maar hunne praktische bruikbaarheid in tegenstel-
ling met de onhoudbaarheid der consequenties, uit de .souvereiniteit
afgeleid, leert opnieuw, dat de eischen der samenleving den in-
houd van het internationaal privaat recht moeten bepalen.
^î\'.TVi\'
X..1.
TELLINGEN.
-ocr page 158-\'Si\'- ■
A -
» •■vi -^»\'îâ;^
y ét
-Vf-
■•iï
hî
■SSiSi
In Ho slalnlontlioorio, dio hier te lnnde heeft gegolden, moeten
twee afzonderlijke theorieën worden onder.iidieiden; de Fransehe
en de Hollandsche.
II
Of een systeem van internationaal privaat recht de comitas,
of wel een reehlsplicht voorstelt als grond.slag van dc extraterrito-
rialiteit der wetten, is, met het oog op den tegenwoordigon tijd
t(!n minste, volmaakt onverschillig.
III
Voor eene juiste interpretatie van de art. (>, 7 en 10 der Wet
h. a. h. is de kennis der statutentheorie, die hier te lande hoeft
gegolden, onmisbaar.
IM
IV
In de art. 606 en 618 B. W. wordt dezelfde bezltsactie geregeld.
V
De bevoegdheid om een bevel van voorloopige aanhouding uit
te vaardigen, door art. 45 Srv. aan den officier van justitie ver-
leend, is beperkt tot het geval eener „descente."
VI
Het artikel 81 al. 2 Srv. is verwerpelijk, voor zoover bet aan
den officier van justitie de bevoegdheid verleent rechtsingang te
vragen, bestaande in de enkele rechtstreeksche verwijzing naar
de openbare terechtzitting.
VII
De bevoegdheid, die art. 145 Srv. den beklaagde toekent, ver-
dient afkeuring.
VIII
Onder de „laatst bekende gegevens," waarvan art. 7. Letter
D. der Wet op de Vermogens-belasting spreekt, moeten verstaan
worden : de gegevens, bekend op den eersten Mei.
IX
Onder de „wettig bestaande ligchamen," waarvan art. 8 al. 4
der Grondwet melding maakt, zijn vereenigingen zonder rechts,
persoonlijkheid niet begrepen.
X
«
De wetsvoordracht, dio voorstelt art. 112 van hel Reglement
op het beleid der Regeering in Suriname in dezen zin te wijzi-
gen, dal de definitieve vaststelling van de begrooling dier kolonie
steeds geschiedt bij de wet, verdient afkeuring.
145
XI
De militaire rechters, waarvan art. 1G6 al. 7 der Grondwet
spreekt, zijn naar de bepahngen der Grondwet leden der rech-
terlijke macht.
XII
Het is wenschelijk, dat bij eene toekomstige grondwetsherzie-
ning art. 184 aldus gewijzigd worde:
De dienstplichtigen te land mogen zonder hunne toestemming
niet dan krachtens eene wet buiten Kuropa worden gezonden.
XIII
De nietigheid, dio art. 940 B. W. uitspreekt ten aanzien van
uiterste willen, gemaakt ten gevolge van dwang, bedrog of arg-
list, bestaat van rechtswege.
XIV
De acceptant van eon wissel, waarop eon valscho handteeko-
ning van den trekker is geplaatst, is tegenover den bona fido houder
tot betaling verplicht.
XV
Do woorden vnn hot eerste artikel der Wet op het Faillisse-
ment en de Surséance vnn betaling: „indiim dit in hot gemeen-
schappelijk belang zijnor .schiddeischers wenschelijk wordt geoor-
deeld" zijn nf te keuren.
XVI
Hel is wenschelijk, dat do beperking, waaraan nrl. iOilÜB. \\V.
hel getuigonbowijs onderwerpt, wordl opgeheven.
•
■ ..r
.y .
: - • * ^^ -his
«
*
. i
fr\'- .. . \'.»\'
• * ^
m
W- ^
n
\' 1* ■
\' t
egiSEMeeêie
-ocr page 163- -ocr page 164-h--\'- *. ^ \' Im\' , f m. • .•• . : • A . i ■f
" » J V . A , O J\' ?
»......
; < ■
■ # ^
« t
- W •
.\'A
\' - iw««
-ocr page 165-il i «
5
M
.. . JOï \'
&
Cf-
■Ai V • ■ \'if^t^\'v\' ■ ■ .V. \' é-\'. . " B\' .
1= «f\' \'äf\' " \' \'f^-
-ocr page 168-