Typ. J. van nOKKllÜVlCN. llticdil.
I
( .
( ,
. f
-J
\\
1
- . • rs \' ■ \' ■
I v„:. ;■
•
" r
■ ^
• \\
, ■■ ï ■
■.V "
• (...
V .
■ )
■ \'.O
l- ■
)
i\' <
V:
1
1
Î
• .i!
- ■ . . .i
. Ó,
- J\'
)
t
ii
1 »
-ocr page 4-A »
I"
\' r\' I
7\' \'
)
• /
N
bv ■■
I \' \'
• /
■i -T;
■ /
ml
■ \\
-. /
■ (
( .
Y
-ocr page 5-BIJDRAGE TOT DE KENNIS
DKK
-ocr page 6-Typ. J. VAN nOKKIIOVKN, Ulrccht.
-ocr page 7-1)KK
\' tkh veuuuijging van den ghaad van
AAN DE JR.IJI<S-|JNIVERSITEIT TE pXRECHT ,
na machtiging van dkn uectoh-maonificus
llanglrrriiiir In Je I\'arullrlt drr CoJ|frIcrrJlirl.l,
MET TOESTEMMING VAN DEN SENA AT DER UNl V ERSlTEIT
tkgen ue bedenkinoen van de 1\'aculteit 1>eu genekakunde
TK VHIIDEDIGEN
op Zaterdag den Juli 1893, des namiddags te 7 uren,
Arts,
Roboron to r^assarooan.
GERHARDUS THEODORUS WALT
UïKECHT. — .]. VAN HOHKIIOVKN. — 181)3.
-ocr page 8-■ i" > . ;
M:
■
- ■
■W:
■< . . .
"sv - .1 : \'■^\'^-K\'-\'i, . ■ ■
... ^ .•J.\'^\'
- i •fJt\'f.?"
■ - -
; ■ ■ • ■ • \' AÉ :
■ \'"i?
m:
\' s
■ Bkr---.
r\' \' • « , • \'
h
. V^N; :. . .
J^AK MIJNE PUDERS.
-ocr page 10-ï
!
\\
Het zij mij vergund, Hooggeleerde Spuokck, hoogge-
achte Promotor, U mijn wclgemeenden dank te brengen
voor den steun en den raad, die mij hij de samenstelling
van dit proefschrift door ü herhaaldelijk en steeds hul])-
vaardig is geboden. R\' reken op verontschuldiging van
Uwe zijde voor de vertraging, die de voltooiing van dit
werk heeft ondervonden. Houd U overtuigd, dat werk-
zaamheden van allerlei aard, \'waaraan ik mij niet ont-
trekken kon, de oorzaak daarvan zijn (jeweest, niet (jebrek
aan belamjstelling.
Gaarne maak ik van deze gelegenheid gebruik om U,
Professoren en Lectoren der medische en philosophische
faculteit, aan wier onderwijs ik zoovele verplichtingen
heb, mijne erkentelijkheid te beluigen voor hetgeen door U
tot mijne vorming als geneesheer is bijgedragen.
Niet allen, helaas, tut wien dit woord is gericht, mogen\'
-ocr page 12-het vernemen. In dankbare herinnering blijft bij mij
voortleven de nagedachtenis van professor Donders , pro-
fessor Buys-Ballot, en van den te vroeg ontslapen
professor Salzer, onder iviens leiding ik het voorrecht
had langen tijd als assistent werkzaam te zijn en
door wiens bezielenden invloed ik meer speciaal tot de
studie der chirurgie werd geleid. Diep betreuren wij
zijn verlies!
In de volgende hoofdstukken zijn de resultaten neer-
gelegd van een onderzoek, door mij ingesteld naar do
morphologische en biologische eigenschappen van een
pathogenen streptococcus, die, in verschillende opzichten
afwijkende van clo meer gewone pathogene Streptococcen,
de aandacht had getrokken.
In de eerste plaats scheen hot daarom do moeite
waard, dit microörganisme aan een uitvoeriger onder-
zoek te onderwerpen, omdat het bij de obductie van
een aan acute imerperale septichaemie bezweken vrouw
in reincultuur uit do milt was vorkregen, on uit do
literatuur niet bleek, (Uit bij den mensch, hetzij bij
febris puorperalis, of bij eenig ander infectieus proces,
oen dorgolijko streptococcus tot dusver was gevonden.
Voornamelijk echter verdiende dit microörganismo
aan een nauwkeuriger studie onderworpen to worden,
omdat het in do nieuwste, onlangs to Berlijn in Kocn\'s
laboratorium onder Beiiuino\'s leiding door v. Lingei-siikim,
Boek en Knouh en spoedig daarna door Kuutii ont-
i
-ocr page 14-worpen classificaties der Streptococcen niet paste en
daardoor het onweerlegbaar bewijs leverde, dat de ge-
noemde onderzoekers, hoe verdienstelijk hun streven
overigens ook zijn moge, den sleutel van het moeilijk
vraagstuk, dat zij trachtten op te lossen, niet hebben
gevonden.
Voordat mijn onderzoek ten einde was, verschenen
echter reeds een tweetal grootere verhandelingen over
Streptococcen, waarin meerdere waarnemingen worden
medegedeeld, die evenals de mijne aantoonen, dat von
Lingelsheim\'s en Kurth\'s classificatie der Streptococcen
den toets der kritiek niet kan doorstaan.
Hoewel reeds in een betrekkelijk vroeg stadium van
de ontwikkeling der bacteriologische wetenschap van
verschillende zijden op de aanwezigheid van coccen is
gewezen bij erysipelas" (Nepveu) \'), diphtheric (Tomasi
Ckudeli Oektel) en pyaemio (v. Recklinghausen) \'),
zoo blijft het, wegens de in dien tijd zoo gebrekkige
methoden van onderzoek twijfelachtig, of in deze onder-
zoekingen werkelijk van „ketens vormende coccen"
sprake is geweest.
Bekend is het, hoe Roheut Koen \'•) voor het eerst in
\') Nkpveu. Des baderiex dans VKrj/xijK\'le. Taria 1870.
■■\') lIÜTKii Tomasi Ciiudkm. Ueber Diphtheriiix. Ck\'iilr. IM. f. li.
iiu-d. Wisseiiscliaftcii 18GS. p;^. 531.
■<) OkhtkIi. Studien über DiphtheritU. Bayerisches ärzllichcs lu-
tcllifjeuzbliitt. ISßS. ii". 31.
Von Rkcklinquavskn. SitzuuRsbcrichte der pliys-nicd. Gesellschaft
zu WürzburK. 10 .luui 1871.
5) 11. Kocu. Zur Untersuchung ton pathogenen Mikroorganimen.
Mitlheiluii}? aus dein kaiscrl. Gesuudhcitaaint. 1881. lld. 1 pj;. 38.
1881 het constante voorkomen van coccen, tot ketens
aan elkander gevoegd, heeft aangetoond in de lymph-
spleten van de door erysipelas aangetaste huid en hoe
het Fehleisen \') ongeveer gelijktijdig gelukt is, dit micro-
organisme rein te kweeken en er infectieproeven mede
te verrichten.
Naast dezen streptococcus, die gedurende eenige jaren
uitsluitend de groep der ketens vormende pathogene
coccen heeft vertegenwoordigd, ontdekte men weldra
een tweede species. Het was in 1884:, dat Rosenbacii-)
uit absces-etter een microörganisme cultiveerde, dat,
hoewel bijna alle eigenschappen gemeen hebbende met
den streptococcus van Koen—Fehleisen, door den ont-
dekker op grond èn van het voorkomen bij een geheel
ander pathologisch proces, èn van geringe verschillen
in de agar-cultuur als een afzonderlijke species onder
den naam van streptococms pyogenes werd beschreven.
Van dit oogenblik af heeft zich een hevige strijd ont-
sponnen over de vraag of de beide beschreven micro-
organismen als verschillende species moesten worden
beschouwd, dan wel, of zij tot één en dezelfde soort
moesten gerekend worden. De oudste onderzoekers
waren over \'t algemeen aanhangers van hot dualisme,
de joligere hellen meer over tot de uniteits-leer.
Deze controverse, die tot op den hnidigen dag nog
voortduurt, hield de belangstelling voor dit vraagstuk
I) Feiii-kise.v. Adiologie den Krysipeh. Ikrlijii 1883.
■■\') ji().skn«.\\cii. Die Mikroorgnninmen der U\'tindinfeklhnxkrunhheHen
des Menschen. \\\\^icsbadcu 1884
levendig en lokte een groot aantal onderzoekingen uit.
En, zoo al de oplossing van het "STaagstuk, dat het
punt van uitgang vormde, trots al deze bemoeiingen
nog niet is gevonden, in andere opzichten was het
streven vruchtbaar. Een aantal nieuwe soorten van
streptococcen werden ontdekt. Van verschillende zijden
kwamen berichten over streptococcen, die met andere
eigenschappen toegerust, in of buiten het menschelijk
organisme waren aangetroffen.
Zoo heeft Flüqge \') een streptococcus gecultiveerd,
die zoowel onder den microscoop als in het cultuurglas,
niet te differentieeren was van den streptococcus pyogenes
Rosenbacii, doch zich door een hoogen graad van viru-
lentie voor het konijn en de nniis van dezen laatsten
onderscheidde. Op grond van dit verschil hield Flügge
zijn streptococcus voor een afzonderlijke species, welke
hij met den naam: streptococcus malignus aanduidde.
Zoo gelukte het, om nog een enkel voorbeeld van de vele,
die men thans zou kunnen aanwijzen, te noemen, aan
NicoLAum en Ouahneri uit onreine aarde een strep-
tococcus „se2)ticus" te isoleeren, dio eveneens slechts
door zijn hoogen virulentie-graad voor de nuiis was
gekarakteriseerd.
Allengs kwam men op deze wijze tot een betrekkelijk
groot aantal soorten van streptococcen. Dezelfde vraag,
dio zich voorgedaan had bij do beoordeeling van de
twee, \'t eerst bij den mensch ontdekte species, moest
\') Flüook. Die Mikroiirganixmen. ISSO.
Nicoi-aikii uud Guahnkki. GöttingiT iiygieii. liislitut.
-ocr page 18-6
nu op uitgebreider schaal gesteld worden. Moeten al
de beschreven Streptococcen werkelijk als verschillende
soorten worden beschouwd, öfis het éen species, die, naar
gelang van omstandigheden, modificaties kan ondergaan?
Tot vóór korten tijd waren alle onderzoekers het
hierover eens, dat, met betrekking tot de Streptococcen,
noch in de morphologische eigenschappen, noch in die
der cultuur, criteria te vinden waren, om ze van
elkander te differentieeren. Veeleer werd men van de
monotonie, die de verschillende soorten in deze opzich-
ten aanboden, meer en meer doordrongen. Om deze
reden werd dan ook bij de beoordeeUng en de classifi-
catie, zooals uit de nomenclatuur blijkt, het zwaarte-
punt gelegd op het verschil in virulentie voor verschil-
lende diersoorten. Terwijl toch de streptococcus enjsi-
pelatis en de streptococcus pyogenes, zooals aanvankelijk
geconstateerd was, bij het konijn slechts een snel ge-
nezende dermatitis of een onbeteekenend abscesje op-
wekten, bezat de streptococcus septicus van Nicolaier
een zeer hoogen graad van virulentie voor de muis, de
streptococcus malignus van Flügge niet alleen voor dit
dier, maar ook voor het konijn.
Slechts op éen wijze meent men het vraagstuk bc-
shssend te kunnen beantwoorden, n.1. door inoculatie
van den mensch. Met den erysipelas-coccus zijn derge-
lijke inoculaties, zooals bekend is, herhaalde malen
verricht. Voor dezelfde proefneming met andore species
scheen het gevaar echter te groot, zoodat tot dusver
niemand zich daaraan heeft gewaagd.
Men moest zich derhalve wel tot het proefdier bepor-
-ocr page 19-ken. En, zooals wij reeds zagen, kon men slechts in
den graad van virulentie verschillen constateeren. Deze
werden zelfs zóo uiteenloopend gevonden, dat men
er in den aanvang geen bezwaar in vond, alleen op
grond daarvan de reeds bekende Streptococcen als afzon-
derlijke species te onderscheiden en met verschillende
namen te bestempelen.
De bacteriologen van den tegenwoordigen tijd stellen
echter hoogere eischen en achten het voor de differen-
tiatie van soorten niet voldoende, dat er enkel verschillen
in virulentie bestaan, doch verlangen meer standvastige
kenmerken.
Hiervan doordrongen, hebben eenige medewerkers van
het „Institut für Infektionakmnixheitcn" te Berlijn zich
tot taak gesteld een reeks van Streptococcen aan een
nauwkeurig vergelijkend onderzoek te onderwerpen.
Hun gelukte het inderdaad naast de verschillen in den
virulentie-graad, ook ^ verscheidenheid ten opzichte van
de niorphologisclie en biologische eigenschappen op to
sporen en tusschen deze onderling een verband aan to
wijzen, waardoor het uitzicht op een delinitiove classi-
licatie scheen geopend.
De uitkomsten van deze onderzoekingen, die een ware
omwenteling schenen teweeg te brengen, berustten in
hoofdzaak o]) een nauwkeuriger studie der culturen in
bouillon, een voedingsvlooistof, waarvan door de oudere
onderzoekers bijna geen gebruik werd gemaakt, \'t Is
juist in (lezen voedingsbodem, dat men typische criteria
meende gevonden te hebben ter onderscheiding dor Strep-
tococcen onderling.
Von LiNGELsirEiii \') is de eerste geweest, die een
onderzoek in deze richting heeft ingesteld en dit met
groote nauwkeurigheid en op uitgebreide schaal verricht
heeft. Het resultaat van zijn onderzoek was een nieuwe
indeeling der streptococcen in twee groote groepen. Aan
deze indeeling werden 3 factoren ten grondslag gelegd:
1". het macroscopisch uiterlijk der bouilloncultuur;
2°. de lengte der zich in den bouillon ontwikkelende
coccen-ketens;
3". de virulentie-graad.
Tusschen deze drie eigenschappen bestaat volgens
von Lingelsheim het volgende verband: een strepto-
coccus-soort, die in bouillon een diffuse troebelheid
teweeg brengt, vormt daarin korte ketens en bezit
geen pathogene eigenschappen voor de verschillende ge-
bruikelijke proefdieren; een streptococcus-species daaren-
tegen , die aan den bouillon de oorspronkelijke doorzich-
tigheid niet ontneemt, ontwikkelt zich in deze vloeistof
in lange draden en is voor minstens éen diersoort
pathogeen. De eerste soort noemt hij streptococci breves
en stelt die tegenover de streptococci longi., met wolken
naam hij de tweede soort bestempelt.
Om aan deze indeeling een nog breedere basis ten
grondslag to leggen, was von Lingelsheim nog verder
gegaan en had hij voor elk der twee genoemde groepen
nog een reeks van eigenschappen opgesteld, waarvan
in het volgend schema een kort overzicht wordt gegeven.
\'j Von liiNGKLSiiEiM. Kxperimenlelle Vtttemurhungen^ iiher morpho-
loguche, rullurelle vnd pathogene Eigenschaften terschiedener Streptokokken.
Zcitschrift für Hygiene. 18\'Jl. Ud. X. jïg. 331.
Streptococcus Longl\'S.
Streptococcus Brevis.
Vormt in bouillon lange
ketens.
De bouilloncultuur blijft
helder.
Bezit voor minstens éen
diersoort pathogene eigen-
schappen.
Ontwikkelt zich nauwlijks
in 5-Youdig verdunden bouil-
lon.
Groeit in vlooibaar run-
dorblood-soruni op de/.olfdo
wijzo als in bouillon, d. w. z.
zonder troobolhoid teweeg
to brengen on vormt daarhi
lango ketens.
Maakt gelatine niet vlooi-
baar.
Vormt in bouillon korte
ketens.
Brengt in bouillon een
diffuse troebelheid teweeg.
Bezit geen pathogene
oigenschappen.
Vertoont nog bij 10-vou-
dige verdunning vnn don
bouillon een levendige ont-
wikkeling.
Brengt in vlooibaar run-
derbloed-.sorum geen troebel-
heid teweeg on vormt daarin
lango kotens; bij 10-voudige
verdunning daarentegen van
deziülfde serum worden korte
ketens gevormd.
Brengt een geringo ver-
vlooiïng teweeg op do plaats
waar de luiald bij de ver-
vaardiging van een streej)-
cultuur aanvangt to strijken
t>n nan de oppervlakte der
steekcultuur.
10
Streptococcus Longus. |
streptococcrs brevis. |
Vertoont op aardappel een |
Vormt op aardappel na |
zeer twijfelachtigen groei. |
1 tot 2 dagen bij 35" C. een |
cultuur in den vorm van | |
een gemakkelijk weg te | |
nemen vlies. | |
Het temperatuur-minimum |
Ontwikkelt zich nog bij |
ligt bij 14—16\'\' C. |
een temperatuur van lO*\' C. |
Bezit geen reduceerendo |
Bezit reduceerende wer- |
werking. |
king. |
Zooals uit bovenstaande tabel blijkt, bezitten derhalve
de streptococci breves in \'t algemeen het karakter van
saprophyten. Immers zij stellen, zoowel aan den voe-
dingsbodem als aan de temperatuur, lagere eischen dan
de streptococci longi.
Ongeveer gelijktijdig met, doch onafhankelijk van
von Lingelsheim, heeft Kurth \') zich met dezelfde onder-
zoekingen bezig gehouden en op grond van de eigen-
schappen der bouilloncultuur .een overeenkomstige ver-
deeling opgesteld. Zonder het gewicht van de lengte
der ketens uit het oog te verliezen, hecht hij meer
\') II. Kuiitii. Ueher die Unterscheidung der Streptokokken und über
da^ rorkommen derselben ^ inxbexondere de» Streptococcm cont/lomeratun.
.^rbeiteu aus dem kaiserlichen Gcsuudheilsfuntc 181)1. Ed. Vil. p};. 381).
11
waarde aan hunne gedaante en met deze laatste juist
houdt hij rekening in zijn nomenclatuur. De streptococci
rigidi van Kurth, overeenkomende met de streptococci
breves van von Lingelsheim, zijn, meer nog dan door
de kortheid der ketens, gekarakteriseerd door stijfheid
(„rigiditeit"), tegenover de strejJtococci flexuosi, die lange
gekronkelde draden vormen.
Bovendien verschillen de beide onderzoekers nog in
twee andere cardinale punten van meening.
Zooals wij boven uiteengezet hebben, staat voor von
Lingelsheim, het bezit van pathogene of saprogene
eigenschappen in nauw verband met de eigenschappen
der bouilloncultuur. Voor Kurth daarentegen bestaat een
flergelijk verband niet, of althans niet in absoluten zin.
Onder de verschillende streptococci rigidi van zijne ver-
zameling bevond er zich namelijk éen, die, niettegen-
staande zijn eigenschap van don bouillon diffuus troebel
te maken en daarin korte stijve draden te vormen, zeer
karakteristiek was, door bijzondere virulentie voor do
witte muis uitmuntte.
In de tweede plaats is het neerslag in bouilloncul-
tureii, waaraan von Lingelsheim geen gewicht bad
gehecht, voor Kurth van zulk een overwegende bó-
teekenis, dat de iiard daarvan naast den vorm van de
coccen-draclen en het temperatuur-minimuiii, waarbij
nog groei te bespeuren is, de basis vormt van zijno
indeeling der streptococcen.
Het schema, door Kurth ontworpen, luidt als volgt:
A. Streptococci rigidi,
a. in bouillon een geringe troobellieiil veroorzakend
-ocr page 24-12
en daarin eerst bij 20 — 22" C. zich ont-wikke-
lend (gevonden in de mondholte),
den bouillon sterk troebel makend en reeds bij
16 — 17" C. daarin groeiend; voor een deel ex-
quisiet pathogeen voor de witte muis (aange-
troffen in de mondholte, in etter etc.)
B, Streptococci flexuosi.
«. in bouillon een slijmig-dradentrekkend, of een
slijmig-vlokkig neerslag vormend (voorkomend
in de mondholte, in etter, bij erysipelas.)
ß. in bouillon een vliesachtig neerslag teweeg bren-
gend (streptococcus conglomeratus, voorkomend
bij scarlatina.)
In de publicatie van von Linoelsheim \') van Aug. 1892
moet deze zich bij Kurth aansluiten en op grond van
diens vondst aan de pathogene eigenschap niet meer die
overwegende beteekenis toekennen, welke hij bij zijne
eerste onderzoekingen er aan gegeven had. Daaren-
tegen wijst hij nogmaals met nadruk op hot verband
tusschen de lengte der ketens en het macroscopisch
uiterlijk van de bouilloncultuur. Op pag. 814 1. c. geeft
hij op ondubbelzinnige wijzo zijn standpunt te kennen,
wanneer hij zegt: „Ich fasse also auch nach den. bis
jetzt gemachten Erfahrungen,\' Klarheit der Bouillon und
Länge der Ketten als die zusammen gehörenden und
charakteristischen Eigentliümlichkeiten einer Classe von
Streptococcen auf, wodurch dieselbe sich von einer
^ \') Vo.v lii.vGKLsUKiM. Ikifrägß zur SlreplokoHenfrage. Zcil-sclir. für
Hygiene und Infckliouskniuklieitcii. Bd XII. H pg. 308.
13
anderen, mit dem entgegengesetzten Verhalten morpho-
logisch abgrenzen lässt." Voor hem bestaat er dus geen
Streptococcus, die naast de eigenschap lange ketens te
vormen, het vermogen bezitten zou, den bouillon gelijk-
matig troebel te maken, want, laat hij terstond op de
bovenaangehaalde woorden volgen: „Auch wenn, wie ich
(las einzeln beobachtet habe, die Klarheit der Bouillon
durch die Bildung zahlreicher kleiner, und dabei sehr
leichter Bröckelchen \'), die dann namentlich bei jungen
Culturen die Neigung haben in den oberen Flüssigkeits-
schichten zu schweben, Einbüsse erlitten hat, wird sich
bei genauerem Zusehen eine diffuse Trithung — und um
diese handelt es sich hier doch nur — leicht aus-
schliessen lassen."
Hoewel met zekere restrictie, speelt toch ook nog
bij dit laatste onderzoek van von LiNOELsninM de viru-
lentie-graad een zekere rol. Dit blijkt reeds uit do
verdeehng, zooals hij die geeft, voor de Streptococcen
volgens den graad van virulentie, een verdeeling, dio
voortspruit uit de behoolto om een maatstaf te vinden
tot onderlinge vergelijking en tot vergemakkelijking
eener voorloopige orientatie. Als maatstaf nemend do
hoeveelheid eener bouillon-cultuur die noodig is om
een witte nuiis, na subcutane infectie, te dooden, onder-
scheidt hij virulentie-graden. Bij den eersten is slechts
\') Dezo „niöckelclicii" liccft Hbimunu blijkbaar op hut oog, wiiuncor
hij in zijn schoinii onder dc stroplococci longi een groop (15. I) op-
neemt, dio deu bouillon IroehA maakt. Alen vergelijke tlo iuilceliug
Volgeus hKUUING op pg. 11.
Vau deze wonit slechts gccisclit dat het venche culturcu zijn!
-ocr page 26-14
0.01—0.05 cM-"\' noodig, om binnen 3 tot 4 dagen de
witte muis door septichaemie te dooden; bij den tweeden
is daartoe 0.05—0.15 clVP noodig, terwijl eindelijk bij
den derden graad zelfs een hoeveelheid van 0.3 cM^
niet toereikend is om bij deze proefdieren regelmatig
den dood te veroorzaken.
Een résumé van al deze onderzoekingen heeft Behring
zelf, onder wiens leiding von Lingelsheim gewerkt had,
gegeven in het „Centralblatt für Bakteriologie und
Parasitenkunde" 1892, Bd. XII pg. 192, in den vorm
van een schematische indeeling, waaraan uitsluitend de
eigenschappen van de bouillon-cultuur ten grondslag lig-
gen , t. w. de lengte der ketens, het macroscopisch aspect
van de bouillon-cultuur en de aard van het sediment.
Zijn schema luidt als volgt:
A. Streptococcus Brevis.
Deze is gecultiveerd uit het speeksel van gezonde
personen, uit etter en uit verontreinigde culturen.
B. Streptococcus Longus,
Volgens bet macroscopisch uiterlijk der bouillon-
cultuur wordt deze wederom verdeeld in:
1. een groep, die den bouillon troebel\') maakt (gevonden
bij erysipelas, verschillende anginen en Phlegmonen.)
II. een groep, die den bouillon volkomen helder laat,
en naar den aard van het sediment weder in 8
onderafdeelingen gesplitst wordt.
«. streptococcen, die een week-slijmig neerslag te
weeg brengen (aangetroffen bij vele Phlegmonen,
\'\') Zio noot pg. 13.
-ocr page 27-15
pneumonieën, puerperaal-koortsen, aandoeningen
der serosae.)
(3. Streptococcen, die vliesjes en brokkeltjes vormen,
(gevonden bij scarlatina, [streptoc. conglomeratus
Kurth], pyaeniie.)
Streptococcen, die de neiging bezitten in groote
convoluten tegen den glaswand neer te slaan;
(tot nu toe slechts bij pneumonie der paarden
aangetroffen).
Hoe weinig er ook misschien van blijvende waarde in
deze onderzoekingen, uit Berlijn tot ons gekomen, zijn
moge, dit althans blijkt, dat er, in tegenstelling tot de
meening der vroegere onderzoekers tusschen de ver-
schillende Streptococcen, wel degelijk punten van verschil
bestaan, zoowel ten opzichte van de morphologie als
van de cultuur. Deze verandering van inzicht is, zooals
reeds boven is opgemerkt, uitsluitend aan de nauw-
keurige studie van de , cultuur in bouillon te danken.
Op onverklaarbare wijze is deze in de eersto periode
van onderzoek volkomen verwaarloosd; bij Feiilkisen,
Rosenbacii en Flügge bijv. vindt men hiervan in \'tge-
lieel geen gewag gemaakt.
Verder dan tot een indeoHng in groepen heelt men
het echter, ook met behulp dezer gegevens, niet kunnen
brengen. Van afzondering eener scherp gekarakteri-
seerde species in streng bacteriologischen zin, kan trots
allo aangewende pogingen met ernst nog geen sprake
zijn. Hoewel do onderzoekers van het „Institut" te
Berlijn mot betrekking tot do verhouding tusschen den
streptococcus eriisipelatis en den streptococcus pyogenes,
16
wederom teruggekeerd zijn tot de oorspronkelijke mee-
ning , door Koch , Fehleisen , Rosenbach e.a. gehuldigd,
zoo steunt hun bewijsvoering toch nog steeds op dezelfde
zwakke gronden, waarop voorheen de aandacht geves-
tigd was. Feitelijk is dan ook door deze onderzoekingen
de strijdvraag over de identiteit van den streptococms
erysipelatis en den streptococms pyogenes niet beantwoord
kunnen worden.
Het is derhalve een vraagstuk, waarover het laatste
woord nog niet gesproken is. Veeleer moet het, niet-
tegenstaande reeds op vrij uitgebreide schaal is geëx-
perimenteerd , aan nader onderzoek voorbehouden blijven,
de verkregen resultaten te toetsen. Hierbij zal voorna-
melijk het oog gericht moeten zijn op de vraag öf
werkelijk twee groepen met scherp omschreven eigen-
schappen zullen kunnen onderscheiden worden, dan of,
zooals bijna overal in de natuur, overgangen gevonden
worden, die zulk een scherpe scheiding verbieden. ]\\Ien
bedenke, dat het hoofdzakelijk quantitatievo verschillen
zijn, waarop de indeeling berust, en dat bij de onbe-
kendheid van het gewicht van verschillende uitwendige
invloeden, vooral op bacteriologisch gebied met omzich-
tigheid moet geoordeeld worden.
Het voortgezette onderzoek heeft nu ook inderdaad
de resultaten van von Lingelsheim en Kuuth niet be-
vestigd.
d\'Espine en de Mauignac \') hebben een bijdrage geleverd
\') u\'EsrixK & i)b Makirnac. Noie sur une e-ipcce particulière de
ttrepioroque, retiré du mng d\'un homme atteint de scarlatine. Archives
(le inedic. expcriin. et d\'anat. palliol. Tome IV. 11°. i. p>,\' 458.1592.
17
door het onderzoek van een reeks van 10 exemplaren
van streptococcen van verschillende afkomst. Onder
deze tien beantwoorden er 7 aan de eiscben van een
streptococcus longus; zij vormen in helder blijvenden
bouillon lange ketens en bezitten pathogene eigenschappen
voor de witte muis. Deze zijn gecultiveerd uit ge-
vallen van diphtheric, erysipelas, scarlatina, uit de etter
van purulent ontstoken kUeren en van een pleuritis, na
doorbraak van een retropharyngeaal absces ontstaan.
De drie overige worden, niettegenstaande zij voor de
witte muis patbogeen bleken te zijn, door de onder-
zookers tot de groep der streptococci breves gebracht.
Onder deze drie is er echter slechts één, afkomstig
uit de mondholte van een gezond persoon, die, wat
de eigenschappen van do bouilloncultuur betreft, aan
do eiscben van een streptococcus brevis beantwoordt
(vorming van diplococcen en zeer korte ketens in
dilfuus troebelen bouillon). De tweedo, afgezonderd uit.
het secreet van een niet-specifieke angina, heeft reeds
niet zulko scherp geprononceerde eigenschappen. In
het neerslag van den dilfuus troebelen bouillon werden
toch naast korte, ook lange gekronkelde ketens ge-
vonden. Zelfs werd enkelo malen van dezen strepto-
coccus een bouiiloncultuur verkregen, waarin de lango
ketens in de meerderheid waren, terwijl er geen troebel-
heid optrad. Nog grootere afwijkingen van liet schema
wijst n". 8 aan, een streptococcus, uit een bronclio-
pneumonischen haard gekweekt. Deze bracht in bouillon
gewoonlijk geen of slechts een zeer geringe troebelheid
teweeg; bij uitzondering alleen maakte hij den bouillon
18
diffuus troebel. In den regel werden lange gewonden
ketens gevonden.
Het feit, dat deze beide laatste species op aardappel
en Löffler\'s serum veelvuldig als diplococcen worden
gevonden, mag, zooals de schrijvers dit doen, geen
reden zijn om ze tot de groep der streptococci hreves te
brengen. Het criterium ligt in de bouilloncultuur, en
deze als uitgangspunt genomen, representeeren zij veeleer
tusschenvormen, die tot geen der beide groepen kunnen
gebracht worden. Bovendien zijn zij pathogeen voor
de witte muis.
Een scherpe kritiek werd uitgebracht door H. de
Marbaix \')• Uitgaande van het feit, dat de virulentie-
graad geen constante, maar een variabele grootheid is,
komt hij tot de conclusie, dat er geen verband bestaat
tusschen dezen en de eigenschappen van de bouillon-
cultuur en verwerpt hij het systeem, door von Lingels-
heim en Kurtii opgebouwd. Van de 8 species, die hij
onderzocht, gaven juist de twee meest pathogene (uit
een geval van endocarditis en van febris puorperalis)
in den bouillon een diffuse troebelheid, terwijl de niet
pathogene, uit de mondholte van gezonde personen ge-
kweekt, den bouillon, volgens von Lingelsiieim\'s voor-
schrift bereid, volkomen helder lieten. Wanneer de niet
virulente exemplaren door passage, waarbij \'tdikwijls
noodig was door irriteerende stoffen (hiertoe werd in
zijn onderzoek van gal gebruik gemaakt) gunstige voor-
* \') II. dk Maiihaix. Keilde uur la virulence des slreplocoques. La
Celluie. Tonic VIII. 2, p-. 257.
19
waarden aan te bieden, virulente eigenschappen ver-
kregen hadden, dan gingen daarmede geen veranderingen
in de bouillonculturen gepaard. De eigenschappen dezer
laatsten schijnen derhalve niet in nauw verband te
staan met de virulentie.
Wij hebben boven gezien, dat von Lingelsheim zelf
in zijne tweede publicatie reeds hiermede rekening ge-
houden heeft en slechts nog vasthoudt aan het verband
tusschen de lengte der ketens en het macroscopisch
uiterlijk der bouilloncultuur.
Dat ook tusschen deze twee eigenschappen geen be-
trekking bestaat in absoluten zin, bewees reeds het
onderzoek van d\'EspiNE en de Makignag \'). Op nog over-
tuigender wijze wordt dit gereleveerd door een arbeid
op zeer uitgebreide schaal, afkomstig uit het bacterio-
logisch laboratorium van het Zoölogisch station te Napels.
Onder de 38 soorten, die de schrijver, Alessandro
Pasquale onderzocht, waren er, die naast korte ook
lange ketens vormden en den bouillon zonder bekende
reden nu eens diffuus troebel maakten, dan weder vol-
komen helder lieten, terwijl eindelijk do virulentie een
zeer wisselende ))leek te zijn.
^leer on meer kwam men alzoo uit het resultaat der
laatste onderzoekingen tot de overtuiging, dat de hulp-
middelen , door von Lingelsheim en Kuhth aan de hand
\') d\'K.spine & de Mauionac. 1. e.
\') Alkssandko PasquaLK. yergleichende Untersuchungen ührr SStrefito-
kokken. Beiträge zur patliologisehon Anatomie und zur nllgcmcineu
l\'atliologie. Bd. XIL 3. pg. 433.
20
gedaan ter onderscheiding der verschillende Streptococcen,
ontoereikend zijn. Immers, zooals een nauwkeurige
op feiten gegronde kritiek leert, is hunne classificatie
gebaseerd op een drietal criteria, die niet constant
genoemd mogen worden.
Zoo heeft toch het onderzoek aangetoond, dat, wat
betreft de macroscopische eigenschappen van culturen
in bouillon, de samenstelling van dezen laatste van over-
wegende beteekenis is. Meer en meer is gebleken, dat
met geringe wijzigingen in de samenstelling van den
bouillon, de cultuur een ander aanzien verkrijgt. Van
verschillende zijden werd er reeds op gewezen, hoe
relatief geringe verschillen in gehalte aan alkali, suiker
of pepton, voldoende zijn om wijzigingen teweeg te
brengen in den aard en de ([uantiteit van het neerslag,
in de mindere of meerdere troebelheid, enz.
"Wil men derhalve in de eigenschappon der bouillon-
cultuur voor de verschillende Streptococcen punten van
vergelijking zoeken, dan zou men moeten uitgaan van
een bouillon van constante samenstelling. Aan dit ])os-
tulaat is echter, met uitzondering van uk Maubaix, door
geen der latere onderzoekers, ook niet door von Lin-
GELSHEiM voldaan. Integendeel, er is slechts met alge-
meene termen sprake van een „alkalischen bouillon."
Ligt het nu niet voor de hand, het aan deze om-
standigheid to wijten, dat d\'Espine en dk Mauionac bij
een tweetal Streptococcen den bouillon nu eens helder,
dan weder troebel vonden? Overigons blijft ecliter do
mogelijkheid bestaan, dat ook nog andere omstandigheden
van invloed zijn. Pasqualk geeft o. a. op, dat hij voor-
21
namelijk na passage verschillen in\'den aard der bouillon-
culturen zag optreden.
Hoe dit ook zijn moge, h^t blijkt voldoende, dat de
resultaten der verschillende onderzoekers niet onderling
vergelijkbaar zijn, en dat, zoolang een bouillon van niet
constante chemische samenstelling wordt gebruikt, de
eigenschappen van de cultuur geen criterium voor een
classificatie kunnen zijn.
Hetzelfde bezwaar doet zich gelden met betrekking
tot de lengte der ketens.
Reeds in oudere onderzoekingen wordt gewezen op
het verschil in de wijze van aaneenschakeling der coccen
al naar gelang van den voedingsbodem, waarop zij ge-
cultiveerd zijn. Het is een bekend feit, waarop in het
onderzoek van Hartmann \') reeds nadruk wordt gelegd,
dat de streptococcus Erysipelatis bijv., die in zoo liooge
mate de eigenschap bezit ketens te vormen, op een vaste
voedings-gelei daartoe veel minder neiging vertoont en
inderdaad daarop, behalve draden, ook groepjes van
diplococcen vormt. Maar ook in een vloeibaar substraat
is de wijze van groei niet altijd dezelfde. Sedert men
gewicht gehecht heeft aan de lengte der coccon-draden
is het n.1. gebleken, dat men slechts een hooger
procents-gehalto popton aan den bouillon heeft toe te
voegen, om een streptococcus, die in lange ketens
l)leegt te groeien, slechts zeer korte draden te zien
vormen.
\') Hartmann. Ueher die Aetiohyie des Er^sipelas und de-i Puer-
peraatfiebers. Archiv, für llygicuc 1887. M. VII.
22
Deze voorbeelden, waaraan nog een aantal andere
zouden zijn toe te voegen, zijn reeds voldoende om de
noodzakelijkheid in het licht te stellen, dat gebruik moet
gemaakt worden van een voedingsvloeistof van constante
samenstelhng.
Maar ook, al werd hiermede rekening gehouden, toch
zouden de eigenschappen der bouilloncultuur in verband
met den virulentie-graad niet aan een indeeling ten
grondslag kunnen gelegd worden.
De Marbaix \'), wien wij een zeer nauwkeurig onder-
zoek te danken hebben, gelukte het n.1. door het aan-
bieden van een gunstigen voedingsbodem en door passage
bij zeer gevoelige proefdieren streptococcen-species, die
aanvankelijk volkomen indifferent schenen, in \'t bezit te
brengen van pathogene eigenschappen, en dit wel zonder
dat daarbij veranderingen plaats grepen wat betreft de
eigenschappen van de bouilloncultuur. Hiermede was
bewezen èn dat de virulentie-graad geen constante,
onveranderlijke factor is, èn dat tusschen dezen en de
morphologische eigenschappen niet het minste verband
bestaat.
Neemt men al deze, van verschillende zijden nauw-
keurig vastgestelde feiten in overweging, bedenkt men
dat geen enkel der aangegeven criteria constant is en
tusschen deze onderling geen verband bestaat, dan be-
hoeft het geen verder betoog, dat aan de indeehngen,
door von Linoelsheim en Kurth ontworpen, ten eenen
male vaste grondslagen ontbreken en is. het niet te
\') DE MAKBAIX. 1. C.
-ocr page 35-23
verwonderen, dat bijna elke onderzoeker, die zich ten
taak stelde hunne resultaten te toetsen, in het bezit
kwam van een of meer soorten, die niet onder een der
opgestelde groepen waren te brengen.
Zoo bezit ook de species, die het onderwerp uitmaakt
van mijn onderzoek een aantal eigenschappen, waardoor
zij niet in de bovengenoemde schemata past.
Historia Morbi en Obductie-verslag
Op den 22®° Januari 1891 werd Jacoba van L . , .
gravida, oud 40 jaar, wegens sterke metrorrhagie in de
obstetrische kliniek van prof. Halbertsma opgenomen.
Bij onderzoek werd geconstateerd, dat patiente inde
S«*^ maand der zwangerschap verkeerde, het foetus in
abnormale ligging en wel in eerste positio trans versa
gelegen was en deze abnormaliteit nog werd gecompli-
ceerd met placenta praevia centralis. Redenen, waarom
nog op den zelfden dag tot versie op den voet en
extractie werd besloten. Het gelukte daarbij niet de
placenta met den vinger te doorboren; wel slaagde men
er in haar van den uterus-wand los te maken, de
vliezen hooger op te perfoxeeren en spoedig na wending
van het foetus de extractie te verrichten. Het bloed-
verlies was bij deze operatie slechts zeer gering.
Nadat verder ook de placenta was verwijderd, werd
de uterus-holte met warme 3 carbol-oploesing geïrri-
geerd en het onderste uterus-segment, zoowel als do
■v^agina met jodoformgaas getamponeerd, .
25
Nabloeding heeft niet plaats gehad.
De lichaamstemperatuur was daarentegen reeds op
den volgenden dag, den 23"^« Januari sterk verhoogd;
de ochtend-temperatuur bedroeg 37.5° C., de middag-
temperatuur klom tot 40.2° C., terwijl de frequentie van
den pols steeg tot 120, respectievelijk 130. Op den
24*^" Januari bleef de thermometer verhoogde temperatuur
aanwijzen; \'s morgens 40.3° C., \'s avonds 40.5° C, in
den nacht zelfs 41° C, terwijl de polsfrequentie statio-
nair 130 bleef.
Zoo bleef ook op den 25®"! Januari de temperatuur
boven de 40° C., niettegenstaande den vorigen dag de
jodoformgaastampon was verwijderd, do uterus-holte
nog eens met lauwe 3 carbol-oplossing ruim was uit-
gespoeld en een nieuwe jodoformgaasstrook was inge-
bracht. Bij dezo kunstbewerking bleek de uterus niet
sterk af te scheiden: de jodoformgaastampon was vrij
droog en verspreidde geen bijzondoren reuk.
Do algemeene toestand werd steeds ongunstiger, tot
dat op den Januari patiënte volkomen buiten konnis
succombeerde. Het dehreeren, dat reeds in do eerste
dagen post partuni was begonnen, was sub llnem vitae
hoo langer hoo meer toegenomen.
Van braken of diarrheön wordt in de klinische aan-
tookeningon niets vermeld.
Het verslag van do obductie, die op den 27\'\'" Januari
werd verricht, luidt als volgt:
Rigor mortis is aanwezig. Op den rug worden enkele
-ocr page 38-26
lijkvlekken, aan hals en linker axilla litteekens aange-
troffen, Het abdomen is opgezet. Geen oedemen.
Na opening van den buikwand constateert men, dat
het vrij vetrijke omentum links met het peritoneum
parietale vergroeid is. Het colon transversum is gedeelte-
lijk afgedaald en met gassen gevuld. De serosa is
volkomen glad; noch in \'t bekken, noch in de laterale
recessus bevindt zich vrije vloeistof.
De lever staat in de rechter axillair lijn, éen vinger
breed beneden den ribbenboog, in de mediaanlijn daaren-
tegen slechts twee vingers breed onder het sternum.
De koepel van het diaphragma reikt links tot aan den
onderrand van de 4°, rechts tot aan den bovenrand van
de 50 rib.
Nadat het sternum verwijderd en de borstholte geopend
is, blijkt de rechter long over hare geheele oppervlakte
aan den thorax-wand te adhaereeren. De linker long is
vrij van adhaesies, terwijl de linker pleura-liolte 75 cM-"«
rood helder vocht bevat.
In het pericardium wordt 10 cM\\ helder vocht
aangetroffen. Het hart bezit normale afmetingen, de
kleppen vertoonen geen afwijkingen, de hartspier alleen
is wat bleek van kleur. In de aorta vindt men begin-
nend atheroom.
Behoudens agonaal oedeem en eenige hypostase, vindt
men in de longen geen veranderingen.
De milt is groot (22 cM. lang), week en bezit een
grijs-roode, breiachtige pulpa (infectie-milt).-
De consistentie der nieren ia afgenomen, do cortex is
grijs van kleur, troebel; de kapsel laat gemakkelijk los.
27
De binnenvlakte van den sterk uitgezetten uterus (de
fundus reikt tot aan het Promontorium) is bleek-grijs
van kleur. De spierwand en het perimetrium vertoonen
geen afwijkingen: geen spoor van lymphangitis, para-
metritis etc.
In de blaas worden geen afwijkingen gevonden; het
Collum echter is een weinig hyperaemisch.
De hersenen zijn niet onderzocht.
Van de verschillende organen is geen microscopisch
onderzoek verricht.
Op grond van de sterke zwelling en van de weeke
consistentie der milt, van de troebele zwelling in nieren,
lever en hartspier, bij afwezigheid van andere afwijkin-
gen , rees het vermoeden, dat de oorzaak van den dood
was: acute puerperale septichaemie.
Met nauwkeurige inachtneming der asepsis werd, mot
behulp van de platina-lis, een kleine hoeveelheid miltsap
in vloeibaar gemaakte agar-agar verdeeld en hiervan
plaatculturen gegoten. Bij 33° C. hadden zich na 2
dagen een groot aantal overeenkomstige, uiterst kleino
kolonies ontwikkeld van een microörganisme, waarvan
de eigenschappen in de volgende hoofdstukken beschre-
ven zijn.
Morphologische en Biologische Eigenschappen.
Het microorganisme, dat op deze wijze in reincultuur
verkregen werd, behoort tot de groep der coccen. Het
bezit een zuiver bolronden vorm, waarvan de diameter
gemiddeld bedraagt, gemeten in het droogpraeparaat
van een versche bouilloncultuur, met carbol-gentiana-
violet gekleurd.
Afhankelijk van den voedingsbodem, waarop de cul-
tuur zich heeft ontwikkeld, vertoonen de coccen bij
microscopisch onderzoek een verschillende wijze van
aaneenschakeUng. Onderzoekt men een praeparaat uit
een versche streepcultuur op agar-agar, dan treft men
de coccen aan, voor het grootst gedeelte in groepjes bij
elkander liggend. Bij den eersten aanblik meent men
met een staphylococcus te doen te hebben. Ziet men
echter nauwkeuriger toe, dan vindt men -hier en daar
de coccen tot korte ketens aaneen geschakeld en blijkt
f
nader, dat men met diplococcen te doen heeft.
-ocr page 41-29
Deze opvallende neiging tot vorming van groepjes
vindt men op alle gebruikelijke vaste voedingsbodems,
zoo b.v.. op gelatine en op Löffler\'s serum.
In vloeibare media daarentegen vindt men van deze
neiging tot groepen vorming niets; zonder uitzondering
zijn hierin de coccen onderhng tot ketens aaneenge-
schakeld. In bouiljon, waarin zich het microörganisme
gedurende 24 uur bij een temperatuur van 33" C. heefb
ontwikkeld, vindt men over \'t algemeen betrekkelijk
korte ketens; draden van 30 individuen behooren tot de
allerlangste, die ik heb kunnen waarnemen. Deze draden
vormen allerlei sierlijke kronkelingen. Rechte („rigide")
ketens worden nooit aangetroffen.
Het lijdt dus wel geen twijfel, dat wij met een
streptococcus te doen hebben.
Om dezen te kleuren kan men van verschillendo
basische aniline-kleurstoffen gebruik maken, dio in \'tal-
gemeen vrij sterk worden opgenomen. Zeer scherpo
beelden verkrijgt men in dekglas-praeparaten mot 5
carbol-gentianaviolet en uitwassching in godilueerden
alcohol. Bij inwerking van zuren cn jodium behoudt
do coccus de eenmaal opgenomen kleurstof vrij lang.
Volgens de CihamscIio methode worden zeer goodo
praeparaten verkregen. Voor het onderzoek van onzen
streptococcus in weefsels bleek deze methode ile meest
geschikte.
Bij de cultuur heb ik gebruik gemaakt van gewonen
bouillon (1 L. vleeschnat [het digoratie-product van 1 i)ond
30
vleesch], 1% pepton, 0.5% natrium-chloride) die ook
voor de bereiding der verschillende vaste voedingsbodems
diende, door toevoeging van 5—10% gelatine, 2\'% agar-
agar, runderbloed-serum en glycose (Löfïler\'s serum.)
Voorts gebruikte ik ter vergelijking der resultaten
van von Lingelsheim ook den volgens zijne voorschriften
bereiden bouillon (1 L. vleeschnat, 3% pepton, 25 cM-"*
normaal natronloog).
Eindelijk kweekte ik nog op gestold runderbloed-
serum, op aardappel, die in waterdamp gesteriliseerd
en met physiologisch keukenzout overgoten was en in
gesteriliseerde melk.
Met uitzondering van den aardappel, waarop de strep-
tococcus wel groeit, doch een macroscopisch bijna
onzichtbare cultuur ontwikkelt, verkreeg men op al deze
verschillende voedingsbodems krachtige ontwikkeling.
Van het meeste belang zijn de eigenschappen van de
houüloncultimr.
In den gewonen bouillon ontstaat bij de ontwikkeling
van den streptococcus een diffuse troebelheid. Bij een
temperatuur van 33" C. is na 12 uur de troebelheid
reeds vrij sterk; gedurende den verderen groei neemt
deze nog meer en meer toe, totdat zij na ongeveer
2 dagen haar maximum bereikt heeft. Nu vindt men
op den bodem van het kolfje een groot gedeelte dor
Streptococcen bezonken in de gedaante van een wit,
niet samenhangend, fijn neerslag, terwijl de vloeistof
in hooge mate en gelijkmatig troebel is gebléven.
, Laat men het kolfje in volkomen rust, dan bezinken
evenwel de aanvankelijk in suspensie gehouden bacterien
31
geheel, waardoor de bouillon van lieverlede helderder
wordt en ten slotte de oorspronkelijke doorzichtigheid
volkomen terug krijgt. Hiertoe zijn echter 6 d 7 dagen
noodig.
Wordt de bezonken bouillon-cultuur voorzichtig omge-
schud, dan stijgt het neerslag in den aanvang als een
nevel spiraalsgewijs op en verdeelt zich gelijkmatig in
de cultuur-vloeistof. Vliesjes of klompjes, ziet men in
den bouillon niet.
Volkomen dezefde eigenschappen bezit de cultuur in
bouillon, volgens het voorschrift van von Lingelsheim
bereid. Hierin vindt onze Streptococcus, zelfs nog na
10-voudige verdunning met een steriele physiologische
keukenzoutoplossing, nog een vrij geschikt voedings-
medium.
Bij de ontwikkeling van de cultuur maakt de aan-
vankelijk alkalische reactie der vloeistof spoedig plaats
voor een intensief zure. Door toevoeging van glycose
aan den bouillon, wordt deze productie van zuur nog
aanmerkelijk verhoogd.
Onderzoekt men een droppel eener verscbe bouillon-
cultuur met den microscoop, dan treft men naast diplo-
coccen on kleinere ketens, ook draden aan van langere
dimensie, 15, 20 i\\ 30 individuen tellende. Deze zijn
fraai gekronkeld, niet stijf. In verdunden bouillon zijn
in \'t algemeen do ketens langer en treden de diplococcen
op den achtergrond.
Oj) gelatine vindt do Streptococcus gunstige voorwaar-
den voor zijne ontwikkeling. Bij de relatief lage tem-
ratuur, waarbij op gestolde gelatine kan gekweekt
32
worden, is de intensiteit van den groei echter betrek-
keUjk zwak, zoodat bijv. bij 20° C. de cultuur onge-
veer een week noodig heeft om hare maximale ont-
wikkeling te bereiken.
Overigens bieden de gelatine-culturen niets belangrijks
of afwijkends van andere species van Streptococcen aan.
De gelatine-streepcultuur ontwikkelt zich in den vorm
van een grijs-witten band, waarvan de randen uit kleine,
ronde kolonies van ongeveer gelijke afmeting bestaan.
De cultuur-massa adhaereert vrij sterk aan den voe-
dingsbodem; met den platina-lis gelukt het niet de cultuur
volkomen van de oppervlakte te verwijderen.
Overeenkomstige eigenschappen bezit de gelatine-
steekcultuur: een zich gelijkmatig, over de geheele lengte
van het steekkanaal uitstrekkende grijs-witte streep,
die bij nadere bezichtiging uit kleine ronde kolonies
samengesteld blijkt te zijn. Aan de oppervlakte der
gelatine-steekcultuur heeft geen groei plaats.
In de gelatine-plaatcultuur ontwikkelt zich de strep-
tococcus in kleine ronde kolonies, die bij kamer-tempe-
ratuur eerst na 2 X 24 uur macroscopisch zichtbaar
worden en dan een grijze tint bezitten. Onder den
microscoop vertoonen deze kolonies zich zonder uitzon-
dering zuiver cirkelrond en gelijkmatig korrelig. Hebben
zij hunne volle ontwikkeling bereikt, (waartoe bij 20° C.
een week noodig is) dan bezitten zij een helder witte
kleur en bij microscopisch onderzoek nog steeds dezelfde
eigenschappen: een scherpen rand, een gelijkmatig
^korrelig aspect, zonder ringen of kernen, zonder verschil
in dikte aan de peripherie of in het centrum. Ook onder
33
de gunstigste voorwaarden echter blijven de kolonies
steeds klein en overschrijden zij nooit de grootte van
een speldekop. De mate van toetredende zuurstof schijnt
weinig invloed uit te oefenen op den groei; verschil in
grootte, tusschen de oppervlakkiger en dieper in de
gelatine liggende kolonies, is althans niet waarneembaar.
Te vermelden is nog, dat door den streptococcus in
gelatine nooit eenig spoor van vervloeiing wordt teweeg
gebracht en de culturen steeds dezelfde witte kleur
behouden, zoodat zij, eenmaal tot volkomen ontwikke-
hng gekomen, ook na langdurige observatie hetzelfde
aspect behouden.
Sneller en krachtiger ontwikkelen zich de culturen
op agar-agar. Althans bij een temperatuur van 88° C.
bereiken deze binnen 2 dagen hare volkomene ontwik-
kehng.
De streep-cultuur doet zich voor als een doorzichtige,
fijn korrelige laag, terwijl de rand gevormd wordt door
duidelijk afzonderlijk gelegen kolonies.
De steek-cultuur in agar-agar levert niets karakteris-
tieks op.
In do agar-plaatculturen zijn bij 83° C. reeds na 2-f
uur kleine witto kolonies duidelijk waarneembaar. Bij
microscopisch onderzoek blijken zij nu eens een meer
cirkelrondo, of althans hiertoe naderende gedaante te.be-
zitten, dan weer een meer ovale of lenticulaire, terwijl
daarna<ist allerlei onregelmatigo vormen worden aange-
troffen. Opvallend is deze polymorphic tegenover do
monotonie in de gelatine-plaat.
Nog levendiger dan op gelatine of agar-agar groeit do
3
-ocr page 46-34
Streptococcus in streep-culturen op Löffler\'s sernm. Op
dezen voedingsbodem vindt men na 24 uur bij 33° C.
een cultuur in de gedaante van een dikken, witten,
glanzend vochtigen band, „en relief\' boven de oppervlakte
van het serum uitstekend, IntegensteUing met de gela-
tine-streep-cultuur, is de adhaesie aan de oppervlakte
van het Löffler\'s serum gering; met de platina-lis gelukt
het zeer gemakkelijk de cultuur volkomen van de serum-
oppervlakte te verwijderen.
Dezelfde eigenschappen als op Löffler\'s serum biedt
de cultuur aan op gestold runderhloed-senim.
Op den aardappel daarentegen vindt de Streptococcus
geen gunstige voorwaarden voor zijnen groei, zelfs wan-
neer deze vooraf gedrenkt is in een steriele physiolo-
gische keukenzout-oplossing. Macroscopisch is hoogstens
een aanduiding van een cultuur zichtbaar door het op-
treden van een minimaal kleurverschil en geringen glans
op de plaats van enting; bij de meeste entingen was
echter in \'t geheel niets hiervan te ontdekken.
Met den microscoop daarentegen constateert men, dat
zekere groei heeft plaats gevonden en vindt men korte
ketens, mono- en diplococcen.
In melk^ door herhaalde inwerking van stroomenden
waterdamp gesteriliseerd, treedt bij 33° C. in de eerste
dagen na de overzetting niet de minste verandering op.
Op den 3®"\' of 4®" dag vindt men daarentegen de
melk e7i masse gecoäguleerd, terwijl boven het coagulum,
(Uit volkomen den vorm van de kolf heeft aangenomen,
een geringe hoeveelheid serum zich verzameld heeft.
35
Zagen wij hierboven reeds, dat de groei van onzen
streptococcus bij 33" C. veel weelderiger was dan bij
20° C., een nog krachtigere ontwikkeUng heeft plaats
bij hchaamstemperatuur. Voorzoover ik kon nagaan,
is bij een temperatuur van 37" C. ongeveer het optimum
bereikt. Bij dezen warmtegraad heeft de agar-cultuur
voor hare volkomene ontwikkeling slechts 24 uur noodig.
Bij hoogere temperaturen daalt de groeikracht weder,
totdat bij 45° C. geen groei meer plaats heeft. Als
minimum vond ik een temperatuur van 16° C., waarbij
op agar-agar eerst na 5 dagen eenige aanduiding van
groei viel te bespeuren.
Om na te gaan welken invloed do zuurstof op de
ontwikkeling van den streptococcus uitoefent, werden
culturen aangelegd in een zuurstof-vrije atmosfeer, voor
welk doel gebruik werd gemaakt van de kwik-lucht-
pomp, en voorts van waterstof, een, zooals voldoende
bekend is, voor bacterien onschadelijk gas. Op welke
wijze ik ook experimenteorde, steeds leerde de proef,
dat do culturen onder afsluiting van de zuurstof, in
snelheid en intensiteit van ontwikkeling niet onder-
deden voor die in gewone dampkringslucht gekweekt.
Evenals de meeste tot nu toe bekende pathogene bac-
terien , moet derhalve ook onze strej)tococcus gerang-
schikt worden onder do rij der facultatief-amcrohen.
Eindelijk heb ik nog onderzocht, hoe onze strepto-
coccus zich verhoudt tegenover uitdroging on vond
daarbij, dat hij tegen dezen nadeeligen invloed vrij
resistent genoemd mag worden. Zijden draden, die
door middel van aether van vet bevrijd en in water-
36
damp gesteriliseerd waren, werden met een suspensie
eener versche cultuur op Löfïler\'s serum geïmpregneerd
en vervolgens in den zwavelzuur-exsiccator gedurende
24 uur gedroogd. In een gedesinfecteerd reageerbuisje
met wattenprop afgesloten, bewaard, hadden deze draden
na verloop van een maand nog niet de eigenschap ver-
loren, om, op een gunstigen voedingsbodem gebracht,
het aanzijn te geven aan een aantal kolonies.
Ook in culturen behoudt het microorganisme langen
tijd zijne levensvatbaarheid. Uit culturen op Löfïler\'s
serum, die, 5 maanden oud, zonder eenige verdere
voorzorgsmaatregelen in het donker bewaard waren,
gelukte het meermalen door overenting docliterculturen
te verkrijgen, die in geen enkel opzicht behoefden achter
te staan bij degene, die na kortoren tijd waren overgezet.
Regelmatig is dit echter niet het geval; wanneer, zooals bij
zomerweder, na 5 maanden de culturen sterk uitgedroogd
zijn, blijft ook een overenting meestal zonder gevolg.
Ook tegenover de inwerking van zeer lage tempora-
tuur bezit do Streptococcus een vrij sterk weerstands-
vermogen. Werd een versche cultuur, gedurende eenigo
dagen aan een temperatuur- van enkele graden onder
0° C. blootgesteld, dan deed dit niet het minste nadeel
aan do levensvatbaarheid.
Minder groot daarentegen is de resistentie tegenover
de inwerking van hoogere temperatuursgraden. Het was
voldoende het Löfïler\'s serum, waarop was overgezet,
• slechts gedurende \'/a uur in een waterbad van 00° C. to
dompelen om de coccen volkomen tot afsterven te brongen.
IV.
Om de streptococcus-species verder to differentieeren
\'zijn een aantal infectieproeven genomen bij verschillende
diersoorten, die voor het bacteriologisch onderzoek de
meest gebruikelijke zijn, n.1. bij het konijn, de grijze
en witto muis, <lo cavia cobaya en de (hiif.
Bij dezo proefdieren werden injecties verricht, zoowel
subcutaan als intraveneus met culturen, die zooveel
mogelijk alle onder dezelfde voorwaarden verkeerden,
en, toen ik mijn onderzoek begon, reeds gedurende
eenigo maanden op Lölllor\'s serum waren voortgekweekt.
Gewoonlijk werd voor do infectie gebruik gemaakt van
culturen, die gedurende 24 uur bij 33° C. op LöHler\'s
serum zich hadden ontwikkeld, een enkele maal slechts
van culturen op gelatine (proef VI en XXI) en op agar-
agar (proef XX), met het doel de virulentie bij ontwik-
keling op deze voedingsbodems vast te stellen. Ter
vergelijking met de uitkomsten van von Ltngelsiieim zijn
ook eenige proeven genomen met culturen in bouillon,
38
die volgens zijne voorschriften was bereid (proef VII
en VIII). Terwijl deze laatste voor de injectie werden
omgeschnd, bereidde ik van de culturen op vasten
voedingsbodem een suspensie door met een platina-lis
de bacterie-massa in 1 cM"* gesteriliseerde physiologische
keukenzout-oplossing te verdeelen. De injectie geschiedde
met een Pravaz-spuitje.
Vooraf werd de huid op de plaats, waar de injectie
verricht zou worden, van het haar bevrijd en goed ge-
desinfecteerd , met de voorzorg ten slotte de desinfectie-
vloeistof weder met alcohol te verwijderen.
De subcutane injectie geschiedde bij cavia\'s aan den
buik, bij konijnen aan den rug en aan den wortel van
het oor, bij muizen steeds aan de sacraalstreek boven
den staart. Bij duiven spoot ik de cultuurvloeistof in
de borstspier.
De intraveneuse injecties, die ik slechts bij het konijn
verrichtte, geschiedden in de randvena van het oor,
nadat deze door centralen druk tot aanzwellen was ge-
bracht. Het gelukte gewoonlijk zeer gemakkelijk do
fijne naald van de Pravaz\' in de vena te voeren en do
injectie te verrichten, hetzij "uit het aangezette stempel-
buisje, hetzij uit een met guttapercha-slang verbonden
buret, waar het gold grootere hoeveelheden vloeistof\'
in de veneuse bloedbaan to brengen.
Op deze wijze verrichtte ik bij 8 konijnen, waarvan
één nog onvolwassen, subcutane injecties; bij 5 (proef
\' I—V) spoot ik \'/j c.M\\ van een suspensie eener
cultuur op Löfller\'s serum onder de Imid, bij proef VI
een suspensie eener gelatinecultuur, bij proef VII en
39
VIII 1.0 respectievelijk 0.5 c.M\'. eener cultuur in
bouillon, die naar het voorschrift van von Lingels-
heim bereid was en gedurende 2 dagen bij 33" C ge-
staan had.
Al deze proefdieren stierven binnen 1 tot 6 dagen na
de injectie, met uitzondering van het konijn proef VIII,
dat tot den dag leefde, terwijl eindelijk één konijn
volkomen immuun bleek te zijn.
In de eerste uren na de injectie vertoonen de konijnen
geen ziekteverschijnselen, zij springen levendig rond
en nemen op gewone wijze voedsel tot zich. Terwijl
sommige proefdieren den volgenden ochtend reeds dood
in het hok worden gevonden, schijnen andere daags na
de injectie nog geheel normaal, niettegenstaande in het
bloed coccen in grooten getale voorhanden waren, wat
zoowel door middel van de cultuur als door micros-
copisch onderzoek kon worden geconstateerd (cf.. proef II).
Op de plaats van injectie daarentegen heeft zich middeler-
wijl een ontstekingsproces ontwikkeld, zich openbarend
door warmte, sterke zwelling en roodheid. In do vol-
gende dagen neemt deze ontsteking een etterig karakter
aan; op verschillende plaatsen breekt de huid door en
ontlast zich pus.
Langzamerhand, bij het eene proefdier spoediger, bij
het andere later, verschijnen ook teekenen van alge-
meen ziek-zijn. Met lichaamsgewicht neemt af, do
levendigheid verdwijnt, de dieren krijgen diarrhee en
eindelijk zijn zij, met hangende ooren ineengedoken,
niet meer op te jagen. Zij voeden zich niet meer. Do
«lood nadert.
40
Deze volgt nu eens langzaam en kalm, dan weder
onder aanvallen van klonische krampen, met uitvloeiing
van speeksel uit den bek en intervallen van heftigen
ademnood, waarbij de geheele romp gestrekt wordt.
De temperatuur stijgt gedurende het geheele ziekte-
proces slechts weinig; sub finem vitae daalt zij snel
onder den norm tot 30° C., 20° C., en lager.
Met uitzondering van een fibrineus-purulent ontstekings-
exsudaat, dat zich over grootere of kleinere uitgestrekt-
heid op de plaats van inoculatie vertoonde, waren bij de
obductie macroscopisch geen pathologische afwijkingen
te vinden. Nergens in het cadaver kon men een spoor
van een exsudaat of een bloed-extravasaat aanwijzen.
De hersenen, de longen, het hart (ook de klepvliezen),
de groote buikklieren, de intestina en sereuse membra-
nen, de gewrichten waren volkomen normaal; eenige
malen ajleen scheen de milt in geringe mate ver-
groot, en was de donkerbruine lever broozer dan ge-
woonlijk.
Regelmatig daarentegen kon uit een droppel bloed,
dat onder de noodige voorzorgsmaatregelen uit den
rechter boezem van het hart genomen was, een cul-
tuur met een wisselend, dikwijls zelfs zeer aanzien-
lijk aantal kolonies verkregen worden, die bij nader
onderzoek uit den geïnjicieerden Streptococcus bleken te
bestaan. Ook in de microscopische praeparaten van
milt, lever en nier werden dezelfde bacteriön in grooten
♦getale gevonden, diffuus verspreid zoowel in de bloed-
vaten als in het parenchym. Zij deden zich hier voor
als mono- en diplococcen, zeldzamer als ketens van 4
41
tot 6 individuen, die ik nooit in leucocyten of bind-
weafselcellen aantrof, wel daarentegen in de epitheel-
cellen van de nier en in de lever-cellen. Ook op de
plaats van injectie werden in de talrijke daar aanwezige
leucocyten geen coccen gevonden, schoon deze daar
ter plaatse tusschen genoemde elementen in zeer
grooten getale aanwezig waren. Van phagocytose werd
derhalve, zooals trouwens te verwachten was, niets
waargenomen.
Aan de hand dezer gegevens heeft men zich dus voor
te stellen, dat het microörganisme zich op de plaats
van infectie, onder de verschijnselen eener acute puru-
lente ontsteking, sterk vermenigvuldigt, hiervandaan
in het bloed geraakt en op deze wijze zich door het
geheele organisme verspreidt, zonder ergens ontsteking
O]) to wekken.
De hoeveelheid cultuur, die noodig is, om een konijn
to dooden, behoeft echter volstrekt niet zoo groot to
zijn, als in bovengenoemde prooven werd geinjicieerd.
Zooals toch uit proef IX en X blijkt, is het vohloondo
een kleine insnijding in do huid to maken en deze met
een in een vorscho cultuur op Löfllcr\'s serum gedoopte
platina-Hs to bestrijken, om het dier na eenigo dagen to
zion bezwijken onder dezelfde plaatselijke en algemeene
verschijnselen als na do subcutane infectie hierboven
beschreven.
In proef XI en XII vindt men de resultaten van de
intraveneuse injectie van virulente cultuur-suspensies.
Zooals uit de protocollen blijkt, wordt ook door de incor-
poratie van het virus langs dezen weg, het boven be-
42
schreven ziekte-proces te voorschijn geroepen en de dood
veroorzaakt. Op twee punten van verschil alleen moet
de aandacht gevestigd worden, n.1. op het uitblijven
van de locale aandoening en op het veel sneller intreden
van den dood.
De stofwisselingsproducten van den streptococcus, ver-
kregen door filtratie van versche en oudere bouillon-
culturen met behulp van filters Chamberland , ver-
wekken geen ziekte-verschijnselen. Uit de proeven XV
en XVI blijkt, dat men zelfs een hoeveelheid van 20 cM-""
van het cultuur-flltraat per kilogram lichaamsgewicht,
bij konijnen in het bloed kan spuiten, zonder dat het
dier daarvan eenigen nadeeligen invloed schijnt te onder-
vinden. Na de injectie bleef de temperatuur normaal,
het lichaamsgewicht nam niet af en do algemeene toe-
stand liet, zelfs na den observatietijd van 14 dagen,
niets te wenschen over.
Om na te gaan of do intraveneuse injectie van ge-
filtreerde bouillon-culturen een immuniseerenden invloed
bij het konijn uitoefende, heb ik bij eenige proefdieren
korter of langer tijd na zulk een intraveneuse injectie,
een subcutane inoculatie mét ons virus verricht. Zoo-
als uit de proeven XIII—XVII blijkt, werd wel is waar
in sommige gevallen een vertraging van het ziekteverloop
waargenomen, doch in geen enkel geval absolute imnm-
niteit geconstateerd.
Behalve voor het konijn bezit de streptococcus extpii-
siet pathogene eigenschappen voor de witte en grijze
muis. Een suspensie, zooals boven beschreven, bereid
uit culturen op Löftler\'s serum, agar-agar of gelatine,
43
werkt in hoeveelheden van 0,1 cM\', subcutaan aan den
wortel van den staart geïnjicieerd, zonder uitzondering
letaal (cf. proef XVIII-XXIY). Alle proefdieren stier-
ven aan de gevolgen der infectie binnen den tijd van
1 tot 3 dagen onder de symptomen van een algemeen
lijden. (Ook bij de muis levert de obductie, met uit-
zondering van een plaatselijk ontstekingsproces, dat vrij
scherp omschreven en van kleinen omvang blijft, daar-
enboven — waarschijnlyk wegens het zeer snelle verloop
der ziekte — geen etterig karakter vertoonde, slechts
negatieve resultaten op.
Hoe bijzonder gevoelig de muis voor het gif is, be-
wijzen de proeven XIX, XXIII en XXIV. In dezo
experimenten toch, gelukte het de infectie van dier op
dier over te brengen, door een platina-lis bloed van een
na infectie gestorven muis bij een ander in een klein huid-
wondje te inoculeeren. Tengevolge van deze inoculatio
stierven do nmizen even snol als na enting met eon
reincultuur.
Of de virulentie-graad van den streptococcus bij dezo
passage veranderingen ondergaat, heb ik niet natler
onderzocht.
Tusschen do grijze en witte nuiis onderling bestaat,
wat do gevoeligheid voor het virus betreft, geen ver-
schil; even zeker en oven spoedig als bij de laatsto
soort, volgt bij do eerste do tlood na injectie met
ü.1 c.M\\ eener suspensie van een Löfïler\'s serum cul-
tuur of met een droppel van een aan dezelfde infectio
gestorven dier.
Bij microscopisch onderzoek der verschillende organen,
-ocr page 56-44
was ook bij deze proefdieren het microorganisme op
dezelfde wijze als bij het konijn in de bloedvaten en
voorts in en tusschen de parenchym-cellen, doch nergens
in de leucocyten te vinden.
In tegenstelling tot het konijn en de muis bleken de
duif en de cavia cobaya immuun te zijn.
Na injectie van 0.1, 0.2 en zelfs 0.5 cM"» eener
suspensie uit een cultuur op Löfïler\'s serum, een hoe-
veelheid dus, die voor het konijn een doodelijke werking
uitoefent, vertoont de duif niet de minste reactie.
Even refractair verhoudt zich de cavia cobaya, na de
inoculatie van een dergelijke suspensie in hoeveelheden
van 0.2, 0.4 cM\' of van 0.5 cM-"» eener bouillon-cultuur,
die zich gedurende 24 uur bij 33° C. had ontwikkeld.
V.
Zooals uit do bovenstaande beschrijving van onzen
streptococcus blijkt, bezit deze een aantal eigenschappen,
geheel overeenkomende met dio van vele andere, inde
literatuur beschreven streptococcen-species. Inuners,
wat betreft den vorm, de verhouding tegenover kleur-
stoffen , het resistentie-vermogen, en de eigenschap, om
ook bij afshiiting der zuurstof op kunstmatige voedings-
bodems zich to ontwikkelen, komt onze streptococcus
met den streptoc. erysipelatis, pyogenes, pneumoniae
conglomeratus, septicus enz. geheel overeen. Iletzolfdo
geldt met betrekking tot do oigenschappen der culturen
op vaste voedingsbodems, zoowel bij macroscopisch als
bij microscopisch onderzoek. Alleen het feit, dat do
culturen in het oogvallend krachtig ontwikkeld waren,
krachtiger n.1. dan die van do andere hierboven ver-
melde Streptococcen, trof mij herhaaldelijk.
Daarentegen wijkt onzo streptococcus door de macros-
copische en microscopische eigenschappen van de cultuur
46
in bouillon van de hierboven genoemde species af.
Kegelmatig toch werd geconstateerd, dat zoowel in ge-
wonen licht alkalischen bouillon, als ook in den bouillon,
volgens het voorschrift van von Lingelsheim bereid,
een diffuse en zeer intensieve troebelheid ontstond, die
eerst 6 tot 7 dagen, nadat de cultuur hare volkomene
ontwikkeling bereikt heeft, door langzaam bezinken der
coccen verdwijnt. Men zou kunnen vermoeden, dat
deze troebelheid aan eigen beweging der coccen toege-
schreven moest worden. Bij onderzoek in den hangenden
droppel kon ik evenwel van beweging niet constateeren.
Voorts valt op te merken, dat men in versehe bouillon-
culturen bij microscopisch onderzoek coccen-ketens vindt,
die, schoon volstrekt niet. zoo lang en fraai ontwikkeld
als bij streptoc. Erysipelatis, pyogenes enz., toch vaak
20 tot 30 individuen telden, terwijl draden van 10 tot 20
individuen zeer talrijk daarin werden aangetroffen. Dat
deze draden niet stijf, doch fraai gekronkeld waren, is
boven uitvoerig vermeld.
Wat eindelijk de virulentie betreft, zoo bleek deze
zeer hoog te zijn, zoowel voor het konijn als voor de
grijze en witte muis en bovendien een zoo aanzienlijke
standvastigheid te bezitten bij het voortkweekon op
kunstmatige voedingsbodems, als men slechts zelden
bij de overige Streptococcen, die lange ketens vormen
en bouillon niet troebel maken, aantreft. De genoemde
,proefdieren stierven regelmatig aan een echte septi-
chaemie, ook wanneer slechts zeer geringe hoeveelheden
onder de huid of in het bloed werden gespoten, of in
de huid werden geïnoculeerd. Opmerkelijk is bovendien
i
. 47
het feit, dat zoowel de ca\\äa als de duif voor onzen
streptococcus, niettegenstaande zijne zoo hoog ont-
wikkelde parasitaire eigenschappen, volkomen immuun
waren. Voor zoover mij bekend is, heeft men deze
laatste eigenschap nog bij geen enkelen streptococcus
aangetroffen.
Bij vergelijking met de in de Inleiding vermelde
schemata van von Lingelsheim en Kurth constateert
men derhalve dadelijk, dat de door mij beschreven
streptococcus daarin niet past. Terwijl hij toch wegens
de macroscopische eigenschappen der bouilloncultuur
gerangschikt zou moeten worden tot de klasse der strep-
tococci breves (von Lingelsheim), of tot die der strepto-
cocci rigidi (Kurth), leert het microscopisch onderzoek,
dat men noch met korte, noch met stijve draden te
doen heeft.
Doch bovendien is onze streptococcus uiterst virulent,
zoodat ook om deze reden dit microörganisme niet tot
de saphrophyten-groep van von Lingelsheim kan worden
gerekend.
Hiermede, dunkt mij, is het bewijs geleverd, dat
ook (lo nieuwere verdeelingen der streptococcen niet
aan de eiscben voldoen, en dat de criteria voor een
classificatie nog niet gevonden zijn. Voorts blijkt, naar
het mij voorkomt, uit mijne bevinding, dat er tusschen
do pathogene streptococcen van den mensch grootere
verschillen bestaan, dan men tot dusver meende te
mogen aannemen, zoodat het zeer wenschelijk geacht
moet worden, nogmaals deze microben aan een nauw-
keurig onderzoek to onderwerpen.
48
Op grond van de feiten, dat onze streptococcus in
reincultuur uit de milt van een aan acute puerperale
septichaemie overleden patiente werd gekweekt, bij het
konijn, de ^vitte en de grijze muis regelmatig septi-
chaemie verwekt, en bovendien door de eigenschappen
der cultuur in bouillon geheel afwijkt van de tot dusver
bij den mensch aangetroffen Streptococcen, geef ik in
overweging aan dit microorganisme den naam te geven
van streptococcus septichaemiae hominis.
Een kort overzicht van de eigenschappen van dit
microorganisme wordt in de hier volgende tabel gegeven,
ontworpen volgens het schema van James Eisenberc.\'s
„bakteriologische Diagnostik."
Streptococcus septichaemiae hominis.
In de iniltvan een aan acute septicliaemia
puerperalis gestorven vromv.
Aangetroffen:
Vorm,
Bewegelijkheid.
Zuiver bolronde coccen, met een dia-
meter van /t, aaneengeschakeld tot
diplococcen en tot ketens van 10 tot 20
tot 80 individuen.
Geen eigenbeweging.
Groei: op pilaten
In steekcuUuren
In streepcidturen.
Op aardappelen.
In bouillon.
van gelatine, als zeer kleine, zuiver rondo
kolonies, die de gelatine niet doen ver-
vloeien.
van agar-agar, eveneens als kleine kolo-
nies, waarvan de vormen echter onregel-
matig zijn.
van gelatine, als een grijs-witte streep,
die uit kleine ronde kolonies blijkt samen-
gesteld te zijn.
Op gelatine ontwikkelt zich de strejito-
coccus in den vorm van epn grijs-witten
band, waarvan de randen uit afzonderlijk
liggende kolonies bestaan.
Op agar-agar als een doorzichtige lijn-
korrelige laag.
Op Lölller\'s serum heeft zich bij 88° C.
na 24 uur een dikke, witte, glanzende
cultuur ontwikkeld.
Op gestold rundor-serum bezit do cultuur
ongeveer dezelfde eigenschappen als dio
op Lölller\'s serum.
Slechts een aanduiding van een cultuur.
Zoowel in den gewonen alkalischen
bouillon als in dien, volgens hot voor-
schrift van vox Lingklshkim bereitl, ont-
\\
-ocr page 62-50
In melk * |
staat een intensieve diffuse troebelheid, ontstaat ])ij een temperatuur van 33° C. |
Temperatuur. |
Groeit \'t krachtigst bij lichaamstem- |
Snelheid van groei: |
groeit betrekkelijk snel. |
Sporenvorming. |
Geen sporenvorming. |
Aanwezigheid van |
Groeit ongeveer even krachtig bij af- |
Gasproductie. \\ |
Geen gasproductie. |
Verhouding tot gelatine |
brengt geen spoor van vervloeiing teweeg- |
Kleurstoffen. |
Tingeerbaar met allo gebruikelijke anihne- |
Pathogenese. * |
Doodt zelfs in zeer geringe hoeveelheden Daarentegen zijn cavia\'s en duiven zelfs |
WAARNEMINGEN.
IK;
il
fi
Infectie-proeven bij het Konijn.
A. SUBCUTANE INFECTIE.
Proef I.
21 Sept. 1891. Bij een grijs konijn, dat een lichaams-
gewicht bezit van 2150 gram, wordt \'/.^ cM® eener LöfHer\'.s
serumcultuur-suspen.sio subentaan in den rug geïnjicieerd.
22 Sept. 1891. Het lichaamsgewicht bedraagt 2050 gram.
Het dier is minder levendig en sleept den rechter achter-
poot mede.
24 Sopt. 1891. Het dior is zwaar ziek, zit ineengedoken
en is bijna niet op to jagen, Beido achterpooton zijn pare-
tisch. Het lichaamsgowicht is gedaald tot 1850 gram.
Op den namiddag wordt het dood in \'thok govondon.
Obductie, Onder do huid van do regio lumbalis, beant-
woordend aan do plaats van injectie, vindt men over grooto
uitgestrektheid een fibro-i)urulent ontstokingsoxsudaat.
Overigens wordon geen afwijkingen gevonden: do buik- en
horstholto, noch hot pericard bevat vrij vocht, do sereuso
vliezen zijn volkomen normaal. Do intestina vertoonen geen
haeniorrhagietn, noch ontstekings])rocessen.
üo grooto buikklieren bieden niets pathologisch aan, do
milt is in zoor geringe mate vergroot. Overigo organen:
long, hart, hersenen zijn volkomen normaal; ook iu do
gewrichten is niets to vinden.
Baete^\'iologisch onderzook. Uit het, met aseptisciio
-ocr page 65-53
voorzorgsmaatregelen opengesneden hart, wordt een droppel
bloed genomen en op agar-agar en Löffler\'s serum uitge-
streken : na 24 uur vindt men in de beide eprouvetten -welig
ontwikkelde kolonies, die bij controle-onderzoek uit identische
coccen blijken te bestaan (cf. ook j^roef IV).
Ook uit het ontstekingsexsudaat worden dezelfde culturen
verkregen.
Proef II.
29 Sopt. 1891. cM\' eener Löffler\'s serumcultuur-
suspensie wordt bij een wit konijn, 1690 gram wegend,
subcutaan in het linker oor gespoten.
30 Sopt. 1891. Hot linker oor is sterk ontstoken, (rood,
gezwollen) en hangt. Ilet dier is minder levendig, neemt
echter op gowono wijzo voedsel tot zich.
Uit do randvena van hot normale rechter oor wordt met
aseptische voorzorgsmaatregelen een droppel bloed oi> oen
dekglas opgevangen en oj) de gebruikelijke wijzo volgens
(«itam gekleurd: de coccen worden reeds in grooto menigte
aangetrofTon.
1 Oct. 1891. De algemeene toestand blijft vrij gunstig;
do temporatuur l)edraagt 41° C. en hot lichaamsgowicht
ir)()0 gram.
ö Oct. 1891. Oj) enkelo plokken van het linker oor vindt
men haemorrbagisch oxsudaat doorgebroken. Do algemeene
toestand wordt ongunstiger; het lichaamsgewicht bedraagt
1520 gram.
(> Oct. 1891. \'HMorgen.s vroeg wordt bet dier dood ge-
vonden.
O 1) d u c t i o, üebalvo het librineus-purulente ontstekings-
])rocos in hot linker oor, wordt in hot geheelo cadaver niet.s
gevonden.
Do nnlt is ab.soluut normaal,
In hot hart worden stolsols gevonden,
Huctoriologisch onderzoek. De ngarbui.sjes, met
oen droi)i)el hartbloed geï\'nt, vertoonen nu 21 uin-, slecbt.s
eon zoor gering aantal kolonies.
54
Proef III.
29 Sept. 1891. Bij een grijs konijn, met lichaamsgewicht
van 1850 gram, wordt cM"\' eener Löffler\'s serumcultuur-
suspensie subcutaan in het linker oor gespoten.
30 Sept. 1891. Het linker oor is sterk ontstoken.
Het dier zit ineengedoken, zonder voedsel tot zich te nemen.
31 Sept. \'s Morgens vi\'oeg wordt het dier dood in het hok
gevonden.
Obductie. Idem proef ü.
Milt is donker gekleurd, niet vergroot.
Bacteriologisch onderzoek. In de agar-buisjes, mei>
een droppel hartsbloed geënt, vhidt men na 24 uur een groot
aantal kolonies (± 40).
Proef IV.
29 Sept. 1891. Y2 cM^ eener Lüffler\'s serumcultuur-
suspensie (dochtercultuur 2° generatie uit do kolonies van het
bloed van proef I) wordt bij een zwart konijn, 2330-gram
wegend, subcutaan in het linker oor geïnjicieerd.
30 Sept. 1891. Het geïnoculeerde oor Ls sterk ontstoken,
liangt. Algemeene toestand overigens gunstig.
1 Oct. 1891. Het dier is levendig, bezit eon lichaamsgo-
wicht van 2130 gram en temperatuur van 41.5° C.
Allengs wordt do algemeene toestand minder gunstig, en
treden aan allo 4 oxtremitoiten paresen op.
3 Oct. 1891. liet lichaamsgowicht bedraagt slechts 2000 gram.
Onder aanvallen van klonischo krampen on hoftigon adem-
nood treedt do dood in; sub fmem vitao daalt do temperatuur
in het rectum tot 34.0° C., 29.7° C. en lager.
Bij do terstond verrichte Obductie .valt in het goheolo
cadaver geen pathologi.scho afwijking to constateeren, mot
uitzondering weder van do locale affectie aan het linker oor.
Een droppel bloed op agar-agar uitgestreken, geeft het
aanzijn aan een reeks kolonies.
Proof V.
23 Dec. 1891. Bij een grijs konijn, waarvan het lichaams-
gewicht ^450 gram bedraagt, wordt \'/j cM^ eener Löfller\'s
oo
serumcultuur-suspensie in de subcutis van den rug geïnjicieerd.
24 Dec. 1891. \'s Morgens wordt bet dier reeds dood ge-
vonden.
Obductie. Ter plaatse der injectie, wordt over de uit-
gestrektheid van een halve bandpahn eeii oranjekleurig puru-
lent exsudaat aangetroffen, gelegen in en boven de fascia;
de onderliggende spier vertoont in bare oppervlakkigste laag
bloeduitstox\'tingen. ^
Overigens levert de obductie weder negatieve resultaten.
Milt is slechts in geringe mate vergroot.
In de nauwkeurig onderzochte hersenen kan geen enkele
afwijking geconstateerd worden.
Bacteriologisch onderzoek. In do met een droppel
bartsbloed geënte agar-buisjes beeft zich nu 24 uur bij 33° C.
een samenhangende rij van kolonies ontwikkeld.
Proof VI.
23 Dec. 1891. In do subcutis vjvn don rug wordt bij een
jong zwart konijn, waarvan bot licliaamsgewicht 850 gram
bedraagt, c]\\P eener golatinocultinu\'-suspensio geïnjicieerd.
N.B. Do gelatinecultuur had zich bij kamertempe-
ratuur gedurende 14 dagen ontwikkeld. De
cultuur was niet zoor krachtig opgegroeid,
en kon bij do bereiding van do suspensie
niet in baar geheel van den voedingsbodein
verwijderd worden.
24 Dec. 1891. \'s Middags overlijdt bet konijn.
O 1) d u c t i e. Op do idaiiis van injectio in do lumbaal-
streek vindt men in do fascia groote bloedeilanden, in do
daaronder liggende s])ior slechts sporen van bloeduitstortingen.
Hot oidsteking.si)roces heeft zich tot in do mediaanlijn van
don buik voortgezet; het i)erit<)nounj, aan do plaats dor
huidontsteking beantwoordend, is echter volkomen noiunanl
gebleven.
Ook hier levert overigens do sectio geen bijzondorheden oj).
De milt is niot vergroot.
Bacteriologisch onderzoek. Daarontegen blijkt uit
do agarculturen van een dropi)el bloed, dat eon groot aantal
56
coccen in de cii\'culatiebanen aanwezig was. Na 24 uur werd
in de cultuurbuisjes een samenhangende rij van dicht naast
elkander gelegen kolonies aangetrotFen,
Proef ^TI.
13 Mei 1892. Uit een boiülloncultuur, die zich gedurende
2 X 24 uur bij temjieratuur van 33° C. heeft ontwikkeld,
wordt, na sterk omschudden, 1 cM\' ontnomen en bij een wit
konijn, waarvan het lichaamsgewicht 1620 gram bedraagt,
subcutaan in het rechter oor geïnjicieerd.
14 Mei 1892. Het gel\'nfecteei\'de oor is sterk ontstoken;
overigens valt echter niets aan liet dier te bespeuren.
16 Mei 1892. Het rechter oor is met ))loed en sereus
vocht doordrenkt; de ontsteking heeft zich ook op het linker
oor voortgezet.
Het lichaamsgewicht ])edraagt slechts 1410 gram.
Uit een blootgelegde vena van den buikwand gelukt het
aseptisch eenige droppels op te vangen en op agar en Löfïler\'s
serum met positief resultaat te enten.
17 Mei 1892. Do algemeene toestand is nog ongunstiger
geworden; het lichaamsgewicht bedraagt 1360 gram. Hot
dier neemt ternauwernood voedsel meer tot zich; hot beweegt
zich bijna niet meer: aan allo 4 extremiteiten, voornamelijk
aan do 2 voorste, zijn paresen oi)getroden.
Nog op denzelfden dag sterft hot dier.
Obductie. In hot rechter oor wordt een filjrinous-etterig
en baemorrbagisch ontstekingsoxsudaat aangotrolfen. Dwars
over den kop is het ontstekingsproces van hot rechter naar
hot Hnker oor to vervolgen. Overigens \'slochts negatieve
resultaten.
B.acteriologisch onderzoek. Idem proef VI.
Proef VUL
13 Mei 1892. Uit dezelfde bouilloncultuur als bij proef VII
wordt \'/j cM\' bij een wit konijn, 1580 gram wegend, sub-
cutaan in hot rechter oor geïnjicieerd.
16 Mei 1892. liet konijn maakt don indruk algemeen ziek
-ocr page 69-57
te zijn; aan de achterextremiteiten zijn lichte paresen waar
te nemen.
De toestand wordt steeds ongmistiger.
21 Mei 1892. Aan alle 4 extremiteiten verlamd, kan het
dier zich niet meer op de pooten houden.
De sensibiliteit aan de extremiteiten hooft echter niet ge-
leden.
Het lichaamsgewicht is gedaald tot 1380 gram en dun-
vloeibare faeces worden ontlast.
\'s Middags to 5 uur is het dier stervend.
22 Mei 1892. Obductie.
Het locaalproces is slechts gering.
Overigens idem proef I—VII.
liactoriologisch onderzoek. Do cultuurbuisjes met
hartsbloed geönt, vertoonen na 24 uur slechts enkele kolonies.
B. CUTANE INFECTIE.
Proef IX.
19 .Tan. 1892. Aan den wortel van het linker oor wordt
bij oen ki-achtig zwart konijn, onder aseptischo voorzorgs-
maatrogelon eon cutaan wondje van ± 2 cM. gemaakt, zonder
dat bloeding daarbij optreedt, en dit geïnfecteerd door be-
strijken mot de, in eon Löfllor\'s sorumcultuur gedoopte
platina-lis.
20 .Tan. 1892. Ilet linker oor is .sterk ontstoken, ook het
rechter is rood on gezwollen.
22 .Tan. 1892. Aan do voorextromitoiten zijn paresen oj)-
getreden. Het dior is algemeen ziek, en wordt
23 .Tan. 1892, dood in het iiok gevonden.
Bij do Obductie kunnon goon afwijkingen in hot cadaver
worden ojige.spoord, mot uitzondering vnn hot ontstokings-
procos aan liet linker oor, met do voortschrijding naar hot~
rechter.
Bacteriologisch onderzoek. Na 24 uur vertoonen
do agar-eprouvotton met oen droppol bloed geCnt, een dicht
naneongoschakeldo rij kolonies.
58
Proef X.
19 Jan. 1892. Een volwassen bruin konijn wordt op dezelfde
wijzo als bij proef IX, aan den wortel van het linker oor
cutaan geïnfecteerd.
20 Jan. 1892. Aan het linker oor is het ontstekingsproces
opgetreden.
23 Jan. 1892. Het dier is algemeen ziek, en wordt
25 Jan. 1892, dood in het hok gevonden.
Obductie. Aan hot linker oor, is een fibrineus-etterig
ontstekings-exsudaat Avaar te nemen. Behalve een geringe
miltzwelling, kan in het cadaver geen afwijking geconstateerd
worden.
Bacteriologisch onderzoek. In do met een droppel
hartsbloed geënte agar-buisjes worden na 24 uur slechts
eenigo kolonies verspreid aangetroffen (controle-onderzoek).
C. INTRAVENEUSE INJECTIE VAN VIRULENTE
CULTUREN.
Proof XL
(5 Oct. 1891. 1 cM\' eener Löfller\'s-serumcultuur-suspensio
wordt bij een grijs konijn, Avaarvun het lichaamsgowicht
1680 gram bedraagt, in do randvena van hot rechter oor
geïnjicieerd.
Eenige uren later schijnt het dier nog volkomen gezond.
7 Oct. 1891. \'s Morgens. vroeg wordt, het dier reeds dood
in het hok govondon.
Obductie. In het gebeelo cadaver is geen enkelo patho-
logische verandering to constateeren; ook de plaats van injectie
vertoont niet het minste teekon van ontstoking.
Bacteriologisch onderzoek. In tegonstolHng met
de absoluut negatieve resultaten, dio do obductie oplevert,
kan in het bloed een groot aantal bacterien worden opge-
spoord zoowel mot don microscoop als door middel van do
cultuur.
59
Iu het dekglaspraeparaat, volgens de Gramsche methode
gekleurd, vindt men deze terug in grooten getale als mono-
en diplococcus, enkele malen ook in korte ketens van 4
individuen; nooit worden ze in leucocyten opgesloten gevonden.
Proof XII.
6 Oct. 1891. Bij een grijs konijn, dat 1850 gram weegt,
wordt in de randvena van het rechter oor \'/a eener
Löfïler\'s serumcultuur-suspeusio geïnjicieerd.
8 Oct. 1891. \'s Morgens wordt het dood gevonden.
Do obductie is niet verricht.
D. liNTRAVENEUSE INJECTIE VAN BOUILLON-
CULTUUK-FILTKAAT, GEVOLD DOOR SUBCUTANE
INFECTIE MET VIRULENTE CULTUREN.
Proof Xlll.
Een bouillon-cultuur, dio zich gedurende 4 dagen bij 33° C.
beeft ontwikkeld, on daarna nog 7 dagon bij koelo kamer-
temperatuur is bewaard, wordt door middel van oen Chamiieii-
LANi) liltor van bacteriön bevrijd.
10 Nov. 1891. Bij een bndn-wit konijn, 2430 gram wegend,
wordt "in do randvena van hot linker oor 12.15 c]\\P (d.\'i.
a Va "/ü lichaamsgewicht) van dit liltraat geïnjicieerd.
Het dier heeft op deze injectio niot het minst geroagiwd,
noch locaal, noch algemeen. De tomiieratuur is niot boven
do 40° C. geklommen, torwijl op den dag post inocu-
lationem bot liclmamsgewieht 2510 gram bedroeg, dus zelfs
vermeerderd was.
17 Nov. 1891. Bij bot volkomen gezonde dier wordt nu
\'/a cM\'"" eener LOfllor\'s serumcultuur-suspensie in de subcutis
van bet rechter oor gespoten.
18 Nov. 1891. Het rechter oor verkeert in ontstoking: hot
voolt warm aan en is gezwollen.
In do eerstvolgende dagen noemt do ontsteking van het
oor steeds meer en moer toe, en baant zich het exsudaat een
60
weg naar buiten. De algemeene toestand blijft daarentegen
in den aanvang goed, niettegenstaande de temperatuur tot
over de 41° C. stijgt.
25 Nov. 1891. Allengs is het dier echter algemeen ziek
geworden; het is vermagerd en zit ineengedoken; aan de
linker achterextremiteit zijn paresen opgetreden. Het rechter
oor is ondertusschen voor een deel ineengeschrompeld, terwijl
op sommige plekken het ontstekings-exsudaat nog steeds
uitsijpelt.
Zoo gaat van dag tot dag de toestand acliteruit, totdat
1 Dec. 1891, de dood is ingetreden.
Het lichaamsgewicht bedraagt slechts 1670 gram.
Bij de Obductie wordt onder de huid op het sternum
over groote uitgestrektheid een purulent exsudaat gevonden,
dat langs het verloop der groote vaten aan do rechter zijde
van den hals te vervolgen is tot aan het rechter oor, liet
uitgangspunt der infectie.
Evenals bij de voorgaande proeven, wordt overigens in
het cadaver geen enkele afwijking govoiulen.
Bacteriologisch onderzoek. Zoowel met behulp van
den microscooi) (kleuring volgons Gkam) als langs den jveg
der cultiuir wordt de aanwezigheid der coccen in bet bloed
vastgesteld. Tot hetzelfde resultaat leidt het oiulerzoek van
de pus.
Proef XIV.
10 Nov. 1891. Van hetzelfde bouillonfiltraat als in proef XIII
wordt bij een grijs konijn, waarvan het gewicht 1970 gram
bedraagt, 19.70 cJP (d. i. ü 1 "/o ^ßt lichaainsgowicht)
in de randvena v.an het linker oor gespoten.
Evenmin als in do voorgaande proef, vertoont bot dier na
deze injectie do gerhigste reactie. Do tomi)envtuur stijgt niet
boven do 40.2. Het lichaamsgewicht is ook niet afgenomen,
op den 160" jj^y. l)edraagt dit 1980 gram.
17 Nov. 1891. Bij het volkomen gezonde dier wordt \'/JeM-\'
eener Löfïler\'s serumcultuur-suspensie subcutaan in hot rech-
ter oor geïnjicieerd.
18 Nov. 1891. Het rechter oor is warm, rood, gezwollen,
-ocr page 73-61
de temperatuur Ijedraagt -11° C. Het lichaamsgewicht daalt
echter weinig; op den 23«" Nov., den dag vóór den dood
bedraagt het nog 1840 gram.
24 Nov. 1891. De exitus treedt onder convulsies in; een
uur te voren werd bij de opname per auum een temperatuur
van 29.5° C. gevonden.
Noch de Obductie, noch het bacteriologisch on-
derzoek levert bijzonderheden op. In het microscopisch
praeparaat van een i)artikeltje uit de pus zijn de coccen, vol-
gens de GiiAMSche methode gekleurd, talrijk aanwezig, be-
halve als mono- en diplococcus ook in draden van 4 tot 8
individuen.
Proef XV.
10 Nov. 1891. Van hetzelfde bouillonfiltraat (idem proef
XIII) wordt 46.40 cM\', d. i. overeenkomeiul met 2 °/o van
het lichaamsgewicht, bij een grijs konijn, dat 2320 gram
weegt, in do randvena van hot oor geïnjicieerd.
17 Nov. 1891. Bij het dier, dat 2020 gram zwaar is, en
geen afwijkingen vertoont, wordt cM"* eener cultuur-
susponsio (idem proef XIII) subcutaan in bet linker oor gespoten.
18 Nov. 1891. Hot Ihiker oor is sterk ontstoken.
De temperatuur stijgt op den 2«^\'» en 3«" dag tot 41.2° C.
De algeineeno toestand gaat van dag tot dag achteruit. Hot
dier zit ineengedoken en kan zich ten slotte niet meer
voortbewegen, wanneer hot opgejaagd wordt (paresen). Het
lichaamsgewicht noemt sterk af en bedraagt op den
29 Nov. 1891, toen hot dier dood in het bok gevonden
werd, slechts 1540 gram.
Bij de obductie «>n het bacteriologisch onderzoek
viel niets bijzonders to commomoreeren. De milt was in
geenen deele vergroot, eerder abnormaal klein, en in hot
blo(!d werden oen aantal coccen gevonden, dio zich volgens
oiia.m lieten kleuren.
Proof XVI.
10 Dec. 1891. Ken bouilloncultuur, dio zich gedurende
3 dagen in de broedstoof bij 33° C. heeft ontwikkeld, wordt
door midtlel van eon lilter Chamukhi.and kiemvrij gemaakt.
62
Bij een wit konijn, 2080 gram zwaar, wordt 41.60 cM\'
(d. i. a 2 % van het lichaamsgewicht) van dit filtraat in de
randvena van het oor gespoten.
Op deze injectie van het filtraat is geen reactie gevolgd.
De temperatuur is onder de 40° C. gebleven.
24 Dec. 1891. 14 dagen later wordt bij hetzelfde konijn,
waarvan het lichaamsgewicht niet verminderd was (1920 gram)
\'/.^ cM\' eener Löffler\'s serumcultuur-suspensie subcutaan in
<len rug geïnjicieerd.
27 Dec. 1891. Reeds na 3 dagen is de dood ingetreden.
Bij de Obductie wordt op den rug, beantwoordend aan de
plaats van injectie, een fibrineus-purulent ontstekings-exsudaat
aangetroffen, en een vergrooting van de milt geconstateerd.
Proef XVn.
10 Dec. 1891. Een grijs konijn, met een lichaamsgowicht
van 1870 gram, krijgt 37.40 cM^ (d. i. overeenkomend mot
2 % van het lichaamsgemcht) van hetzelfdo fdtraat, dat bij
proef XVI ter injectie is gebruikt, deels intraveneus, deels
subcutaan in don rug.
11 Dec. 1891. Bij het volkomen normale dior wordt een
subcutane injectie verricht van \'/j eener Löfller\'s serum
cultuur suspensie.
12 Dec. 1891. Eon dag later bedraagt do tomi)eratuur
40.8°" C. on is de linker achteroxtromiteit paretisch geworden.
15 Dec. 1891. Vier dagen na de inoculatie is hot dier
algemeen ziek. Hot zit ineengedoken on ontlast duime faeces.
In do urine kan geen eimt aangetoond worden.
17 Dec. 1891. Hot wordt dood in bet hok gevonden.
Obductie. Do inwendige organen zijn volkomen normaal.
Oj) de rugvlakte wordt ter plaatso van do injectie oen purulent
exsudaat aangotrolTon. Dezo hooft do uitgebroidheid van een
handpalm verkregen, zonder op do paretische achtcrextremi-
teit over to gaan.
Bacteriologisch onderzoek. Do onderzochte .pus-
massa vertoont eon groot aantal bacterien, voornamelijk als
monococcys, vrij veelvuldig ook als dijdococcus, terwijl hier
en daar ketens van O—8 individuen worden aangotrolTon.
63
Infectie-proeven bij de witte Muis.
Proef XVIII.
27 Oct. 1891. Bij 3 witte muizen wordt boven deu staart
door middel van een Pravaz\' spuitje een subcutane injectie
verricht van 0.1 c]\\P eener LöfHer\'s-serumcidtuiu\'-suspensie.
28 Oct. 1891. Alle 3 muizen worden dood gevonden.
Obductie. Met uitzondering van de plaats van injectie,
waar een circumscript fibrineus-purulent exsudaat aangetrolTen
wordt, vindt men goen enkele afwijking.
Bacteriologisch onderzoek. Een droppel bartsbloed,
op agar-agar-golei uitgestreken, geeft hot aanzijn aan een
groot aantal kolonies. Ook bij hot microscopisch onderzoek
van hot bloed als droogpraeparaat worden de coccen, na
kleuring volgens do GkamscIio methode, in grooten getale
aangetrofTen, on Avel diffuus verspreid als monococcus, be-
trekkelijk veelvuldig nog als diplococcus, torwijl ketens van
4 tot G individuen zeldzamer zijn. Deze liggen steeds vrij,
worden niet in leucocyten ingesloten gevonden.
De inwendige organen: milt, lover, nier worden micro-
scopisch onderzocht. In al deze organen vindt men de coccen
nooit in grooi)en gerangschikt, maar altijd diffuus verspreid
in en tusschen het parenchym.
Proof XIX.
28 Oct. 1891. Bij oen witte muis, wordt, nadat boven den
staart onder asoptische voorzorgsmaatregelen oen kleine snede
is gemaakt, een in hot bloed van oen der nunzon van proof
XVIII gedoojito platina-lis door de wond in hot sid)cutane
w(ïofsol gevoerd.
29 Oct. 1891. IIet diertje is .schijnbaar gezond, wordt echter
.30 Oct. 1891 , dood in hot hok gevonden.
Obductie. Idem proef XVIII.
Bactoriologisch onderzoek. De mot oen droi>pel
-ocr page 76-64
hartsbloed geënte cultuur-buisjes vertoonen, na 24 uur in de
broedstoof gestaan te hebben, welige kolonies.
Ook bij microscopisch onderzoek van het bloed zijn de
coccen in gi\'ooten getale te constateeren, veelvuldig paarsgewijs.
Proef XX.
14 Dec. 1891. 0,1 cM^ eener agar-streepcultimr-suspensie
wordt bij een witte muis onder de noodige voorzorgsmaat-
regelen met behulp van een Pravaz\' spuitje in de huid boven
den staart geïnjiceerd.
16 Dec. 1891. Het diertje zit ineengedoken en maakt don
indruk zwaar ziek te zijn.
17 Dec. 1891. Het reageert niet moer op aanraking, noch
op knijpen van den staart. Op don middag sterft het onder
krampachtige respiratie-bewegingen, en tuimelt daarbij op
den rug.
De Obductie geeft volkomen negatieve resultaten. Ook
het locaal proces is gering en bestaat slechts uit een diffuse
vaatinjectie.
Bacteriologisch onderzoek is niet verricht.
Proef XXI.
14 J)ec. 1891. 2 witte muLsjos wordon op dezelfde wijzo als
in proef XX boven den staart geïnfocteerd mot 0.1 cM^ eener
gelatino-cultuiu\'-suspensie. (Do gelutino-cultuur bad zich go-
durende 5 dagen bij kamertemperiituur goed ontwikkeld.)
15 Dec. 1891. Beido muizen zijn ziek; een dozor sleept
de rechter achtoroxtremiteit medo.
16 Dec. 1891. \'s Morgens vroeg zijn beido gosuccombeerd.
Obductie. Idem i)roof XX.
Bacteriologisch ondorzook. In do, mot een droppel
bart.sl)loed geënte agar-])uisjes ontwikkelt zich een samon-
hangondo reoks van kolonies.
65
Infectie-Proeven bij de grijze Huismuis.
Pro of XXII.
2 Nov. 1891. Bij 3 grijze muizen wordt boven den staart
onder aseptiscbe voorzorgsmaatregelen een sul)cutane infectie
van 0,1 cM\'\' eener Löfller\'s-serum cultuur-suspensie verricht
met bebulj) van een Pravaz\' spuitje.
3 Nov. 1891. \'s Morgens vroeg loopen do dieren nog
levendig rond, langzamerhand verliezen zij echter hunne
levendigheid, blijven ineengi*doken zitten en sterven nog op
den middag.
Obductie lovert slechts negatieve resultaten op, met uit-
zondering vau een locaal ontslekingsproces o}) de plaats van
injectie.
Bacteriologisch onderzoek. Zoowel bij microscopisch
onderzoek van bet bloed, als in de agar-agarculturen zijn de
coccen in grooten getah* t<* constateer«ni.
Ook in de coupes uit lover, milt en nier zijn zo terug to
vinden.
Proef XXIII.
3 Nov. 1891. E(>n grijze muis wordt met bet bloed van
een der gesuccombeerde muiz«>n uit proef XX11, geïnfecteerd.
Daartoe» wordt in «Ie sacraalstreek onder de noodige voorzorgs-
niautregel(»n een kleine buidwond gemaakt en door middel
van een platiiuv-lis bet inft?cti(uisü bloed onderhuids ingtivoerd.
9 Nov. J891. Exitus.
De Obductie geeft slechts negatieve intkonisten; ook de
injectie-jihik vertoont microscopisch geen veranderingiMK
Bacteriologisch onderzoek. In de, met een drojipid
hartbsloed g(!ënt<» agar-eprouv(>tten wordt na 21 uur een
.sameidiangende reeks van koloniivs gevon<len. Bij het nucros-
copisch onderzoek van bet bloed treft men ze eveneens in
grooten getde aan.
5
-ocr page 78-GO
Proef XXIV.
9 Nov. 1891. Bij een grijze muis wordt op volicomen de-
zelfde wijze als in proef XXlIl do infoctiostof onderhuids in-
gevoerd. Ter infectie wordt het l)loed genomen uit het hart
van de grijze muis, proof XXllI.
10 Nov. 1891. Het dier is algemeen ziek.
11 Nov. 1891. Het wordt dood in liet hok gevonden.
Obductie. Behalve een Ijloederig-serous ontstekings-
exsudaat op de injoctieplek, wordt in het gelieelo cadaver
niets gevonden.
Bacteriologiscli onderzoek. Een droppol blood op
agar-agar-gelci overgezet, geeft het aanzijn aan eon aantal
kolonies.
Reeds bij microscopisch onderzoek zijn do coccen in grooten
getale in het blood on in do inwendige organen op te sporen.
Ook in de urino zijn zo voorbandon als diplo-coccon.
Proof XXV.
•
9 Jan. 1892. Bij 4 volwassen duiven, waarvan hot go-
wicht ongovoor 400 gram bodraagt, wordt t;cii suspensie vnn
Lüfller\'s-sorum-cultuur in don m. poctoralis goïnjioioord on wol
bij 2 blauwo duiven olk. . . 0.1 cM\'
bij 1 witto duif........0.2 ,,
bi) 1 zwarto duif.......0.5 „
Do dieron vertoonen hierop niet do minsto reactie.
Infectie-Proeven bij de Cavia Cobaya. .
Proof XXVI.
13 April 1892. Bij 3 eobaya\'s, waarvan het gowicht go-
middold ±- 700 gram bodraagt, wordt nu)t bohulp van eon
07
Pravaz\' spuitje Löfller\'s-seriim cultuur-suspensie sul)cui:aan
in den rug gespoten:
bij do eerste
l)ij do tweede. ,
l)ij do derde . ,
De infectie verloopt zonder de minste reactie.
25 ]\\Ici 1892. Dij elk der eerste 2 col)ayii\'s wordt 0,5 clM"\'
eener sterk troebele bouilloncultuur, die gedurendo 21 uur
zich bij 33° C. ontwikkeld heeft, subcutaan iu don buikwand
gespoten.
Ook hierop roageeren do dieren niet; het lichaamsgewicht
neemt in do eerste dagen na do infectio zelfs toe.
0,2 clP
0,2 „
0,4 „
. - K V:
■ - fijLi^i^i
♦ ;
Â
Vv : ■■
• ^
lÈehs^\'vL: é\'i
.V
-ocr page 81-STELLINGEN
-ocr page 82-vi-\' ■
■.1 /
f.
!
mt
Do verdeeling der Streptococcen volgens v. Lingelsheim
kan niet aangenomen worden.
Bij het bacteriologisch onderzoek is tot dusverre oj)
den invloed van den voedingsbodem veel te weinig
de aandacht gevestigd.
Do streptococcus erysipelatis kan niet onderscheidcMi
worden van den streptococcus pyogenes.
De breukoperatio volgens de methode van Kociieu
beantwoordt niet aan de eischen, die men aan een
radicaal-operatie stellen mag.
72
V.
De jodoform-glycerine therapie is voornamelijk bij de
nabehandeling van een operatief ingrijpen tegen tuber-
culose op hare plaats.
VI.
Bij diphtheritis der luchtwegen verrichte men de
tracheotomie alleen bij sterke dyspnoe.
VII.
Bij Heus worde, zoo men tot een operatief ingrijpen
overgaat, aan een anus praeternaturahs de voorkeur
gegeven boven de laparotomie.
VIII.
Cocaine blijft een aanbevelenswaardig anaestheticum.
IX. .
De met antiseptica toebereide wattensoorten zijn
ondoelmatig en behoorden derhalve niet opgenomen te
zijn in de Nederlandsche Pharmocopee Ed. III.
•
X.
t
Het is onphysiologisch chloroform per rectum toe to
dienen.
73
XI.
Er bestaan geen galcapillaria.
XII.
Bij myopie van sterken graad is do lens-extractie
niet aan tc bevelen.
Eclampsie berust op auto-intoxicatie.
XIV.
Sympliyseotoinio worde slecht« dan verricht, wanneer
bot levende lbotus zonder bloedige operatie , niet levend
ter wereld zoude tc brengen zijn.
XV.
liet is in-ationeol tor bestrijding van de i)yrosis
carbonas natricus te gebruiken.
XVI.
Niettegenstaande do negatieve resultaten dio von
Pkttknkofkk cn andere expoi-imentatoren na ingestio
van konnna-bacillen verknagen bobben, dienen bij oen
aanstaande cbolora-epidemio strenge maatregelen van
desinfectie genomen to worden.
\'i
■0:
•ft-
-
I-
i
■I-
/
4 ■
• ■ ■■■
- -t-^:
■ W : ■
. ..... •
\'M
-ocr page 88-fes-;,
1
-TS*:\'
M
■ ■■!
; ^
!
\\
m
m " \'O \'":\'.
■ •
/
V\'
&
\' > " •••
i
.V,
.■ I
1 < ■. .
/
■ V
■ - r ^
■ V
II- - c .
V
■ ■■
■ r\'
. /
< ^ ; •.
I .
-
ii
-ocr page 90-i ■
( \'
■ (
( .
t:\'
j • •
/ \'
■y.
/ , -
/ •
î
l ■ V .
\'S
. \' . ■ . \'v: ■ ■
■ < )■
j ■
• r\'
f
, \' " ■ \'\' \'
I \' \\
f
f ■ .
■ V . . •
M .
A .
:
1 . • ^ "
A\'
>
. m
•7 \'V
I.
-ocr page 92-M
V. .T
.-«V/JI
i
ii
"I
A
u