-ocr page 1-
-ocr page 2-
v^v^H i ^<5#3
<
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
ENCYCLOPEDIE.
ii-
JLEfiTülSt
VOOR
Nuttig- en Gezellig* Onderhoud.
TIJDSCHRIFT VOOR ALLE STANDEN.
Het run de vrijheid der drukpers onafscheidelijke
kwaad kan slechts door eentj krachtige en goed
geregelde tegenwerking van GODSDIENSTIGE
TIJDSCHRIFTEN beperkt worden.
CU. Dl MONTAI.MBÏRT.
17* Aflevering.
YIER EN TWINTIGSTE JAARGANG.
ROTTERDAM,
G. W. VAN BELLE.
1870.             v,
Ken zie de andere zijik-u van dezen Omsla;.
-ocr page 6-
VOORWAARDEN VAN INTEEKENING.
Elke jaargang bevat minstens 24 afleveringen van 64
pag. in groot octavo.
ledere maand verschijnen twee afleveringen.
Voor elk deel wordt eene fraaije Plaat, benevens den
Omslag gratis bijgevoegd.
De prijs per jaargang is zes gulden, waarover in
vier gedeelten a / 1,50, bij de 6e, 12°, 18e en 24° afl.
wordt beschikt.
De jaargang vangt aan met Januarij en eindigt met
December. Men abonneert zich voor niet minder dan
een geheelen jaargang,
Alle brieven en stukken, dit Tijdschrift betreflende,
moeten, onder adres van den uitgever, franco geadresseerd
worden aan „het Bestuur der Encyclopédie."
Uitgaven van G. W. VAN BELLE, te Rotterdam.
J. T. de Saiut-Ucrmaiii, Mignon, gevolgd door het Haze-
laarsblaadje........
   f 1,30
Idem. Lady Clara en. de Engel des Huizes. Twee verhalen .    » 1,80
De Wysgeer Don Quichotte, of de lotgevallen van den
Advokaat Hablakd, 2 dln........         . . . .    „ 4,50
Eduard van Ailibnoli , Se Johannieten, of de Inneming van
Rhodus, door Solman. Geschiedkundige Tafereelen uit de
eerste helft der zestiende eeuw...........    , 0,90
M. van Biervliet, Raynaldo en Seltma , of de Zegepraal
der Christelijke Godsdienst 2e druk. .    0,90
Idem. De wetenschap van het ware Geluk. Een noodzakelijk
handboek voor jonge lieden uit den beschaafden stand.    , 1,90
Koenraad van Bolandeu, Koningin Bertha. Geschiedkundig
verhaal uit de elfde eeuw. ...» 2,20
Idem. Frans von Sickingen. Historische Roman uit de eerste
tijden der Kerkhervorming.............    » 2,50
Fans en Keizer. Geschiedkundige Schetsen uit het leven
van Hendrik IV, Koning vau Duitschlaud.......    « 2.50
Aulouio Bresciani, (Marien de Pauselijke Zouaaf. ...» 3,20
J. W. Thompson j Cesar de Meiville. Een Republikein
uit de tijden der Fransche Omwenteling.    2,4t
Idem. Jurtha, de Giftmengster. Historische scnets uit den tijd
van Paus Inxocentius IV en Keizer Frederik II.....    » 2,40
Feman Caballero» Spaausche Novellen....., . .    • 2,20
Idem. La Gaviota................    * 2,—
Idem. Lagrimas, of een Engel op Aarde........    » 2,20
Idem. Li;cas Garcia, gevolgd door Ziele-Adel en Laagheid. .    n 0,90
Idem. De familie Alvareda.............    n 0,50
X. Marinier > De Erfgenaam............    # 2,—
Cbristiaan, De Geest van het Kasteel Xbenemont . . . .    # 2.40
-ocr page 7-
-ocr page 8-
ENCYCLOPÉDIE.
LECTUUR
VOOK
NUTTIG EN GEZELLIG ONDERHOUD.
TIJDSCHRIFT VOOR ALLE STANDEN.
-
JAARGANG 1874.
I
/
DE GRAFELIJKE FAMILIE VAN VILLIERS.
ROTTERDAM,
G. W. VAN BELLE.
-ocr page 9-
Cz
T.T. Zsri
TD E
y
ILLIERS
VAN
KN
ANNA SÉVERIN,
DOOB
AUGUSTUS GRAVEN.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
COLL. THOMAASSE
——^-naaaaAAA/VVVvvvn-*^-!
ROTTERDAM,
G. W. VAN BELLE
1874.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
DE MARKGRAAF VAN VILUERS.
i.
In het begin dezer eeuw, ongeveer dertig jaren
voor het tijdstip, waarop de voornaamste gebeurtenis
van dit verhaal plaats vond, was er een aantal per-
sonen vergaderd in eene ruime kamer, die door eeue
lamp, welke aan het plafond hing, verlicht werd, en
waarin een ronde tafel, met papieren bedekt, bijna het
geheele huisraad uitmaakte.
Die vergadering vormde een vrij zonderlinge ver-
eeniging van jonge en oude, rijke en arme personen,
van boeren en edellieden onder elkander vermengd; hier
en daar merkte men misschien ook van die verdachte
wezens op, die zich in alle zaken mengen, wanneer
zij, goed of slecht, genoodzaakt zijn de schaduw te
zoeken. Een enkele onder hen hield zijn hoofd gedekt
en scheen het voorwerp te zijn van een zeker eerbe-
toon, dat zich slechts bij sommigen verried door die
niet te omschrijven houding, welke ondanks de grootste
gemeenzaamheid immer de ware edellieden kenmerk
-ocr page 12-
6
tegenover een vorst. De overigen zijn of te dienst-
vaardig of al te onachtzaam.
Naar hem wendden zich echter de blikken niet zoozeer
als naar een persoon van groote gestalte, die op dit
oogenblik half verborgen was achter de gordijn van
een raam, in welks vensterbank hij was gaan zitten,
om een papier te lezen, dat hij in de hand had.
Gedurende eenige minuten was de deur niet meer
geopend. Degenen, die het laatst gekomen Waren,
verwarmden zich bij een kolenvuur (want dit alles had
te Londen plaats) en ofschoon men pas in het einde
van Augustus verkeerde, was de nacht koud en regenach-
tig; de overigen onderhielden zich bij groepjes en hunne
stemmen verhieven zich somwijlen luider, maar daalden
weder op hetzelfde oogenblik, door het teeken van dezen
of genen der omstanders gewaarschuwd; men hoorde
niet meer dan het onbestemd gedruisch der woorden, die
op zachten toon gewisseld werden en vergezeld gingen
van herhaalde blikken naar het venster.
Omstreeks half elf uren werd de deur, die gedu-
rende een kwatieruurs gesloten geweest was, nog
eens zonder gedruisch geopend, en er kwam een
jong mensch binnen, die bijna onopgemerkt naar den
haard sloop. Na het regenwater, dat langs zijn hoed
gudste, afgeschud te hebben, neigde hij zich een oogen-
blik naar het vuur, waarvan het licht alsdan zulke
fijne trekken deed uitkomen, dat men ze voor vrou-
welijke kenteekenen zou hebben aangezien, indien een
blonde knevel en de onverschrokken uitdrukking der
ronde, blauwe oogen aan dit bekoorlijk gelaat niet een
bijzonder krijgshaftig voorkomen gegeven hadden. Na
zich eenige oogenblikken verwarmd te hebben, zag de
nieuw aangekomene op en ontmoette den blik van
een persoon op den leeftijd van veertig jaren, die
nevens hem stond. Die blik was edel en fier, maar
-ocr page 13-
7
hij werd somber en een zweem van ongenegenheid,
bijna van haat overtoog dien, toen hij die zoo even bin-
nen gekomen was, hem de hand reikte. De jonge
man merkte het geenszins op.
—  Het is reeds laat, niet waar? zeide hij op fluis-
terenden toon; het is bijna elf uren, geloof ik.
—  Ja, reeds zoo laat, dat ik u niet meer verwacht
had. Ik was er niet door verrast; overigens... miju-
heer Guillaume des Aubrys zou beter gedaan hebben,
wanneer hij zich niet zoo ver van de bewoonde we-
reld verwijderd had, en gewoonlijk brengt hij op dit
uur zijn tijd niet met straatloopen door.
—   Gij weet toch, mijnheer de markgraaf, dat ik
uitgenoodigd was! zeide de jonge man met een ernstig
gelaat. Wat denkt gij dan van mij?
—  Word niet boos! ik had volstrekt geene bedoe-
ling om u te beleedigen. Ik kan u zelfs verzekeren,
dat, wanneer ik op uwen leeftijd en in uwe plaats was,
ik voor mij er moeielijk toe besloten zou hebben, om
hier te komen.
—   In mijne plaats, wat wilt gij daarmee zeggen?
riep de jonge man levendig. Wie is thans meer ver-
plicht dan ik, om hier tegenwoordig te zijn? Zijt gij
dan vergeten, voegde hij er terstond bij, dat Raoul des
Aubrys mijn broeder was?
Terwijl hij dat zeide, nam zijn gelaat eene uitdrukking
aan, geheel in tegenstelling met de zachtheid zijner trekken.
—  JJergeef mij, vergeef mij, des Aubrys, zeide de
andere op zachteren toon; op mijn woord van eer, ik
dacht aan iets anders,., en mijne gedachte bevatte
niets beleedigends voor u.
Het gesprek was tot hiertoe gekomen, toen een hel-
dere en duidelijke stem zich deed hooren. Reeds
op hetzelfde oogenblik heerschte er eene diepe stilte
en aller oogen wendden zich naar hem, die begon
-ocr page 14-
8
te spreken en thans de tafel genaderd was. Het licht
viel nu plotseling op het gelaat van een man van on-
geveer vijf en dertig jaren, wiens rossige en reeds
grijsachtige haarlokken bijna tot op zijne schouders
afhingen, terwijl zij de ruwe, eenigzins door de zon ge-
bruinde trekken deden uitkomen, die over het geheel
slechts gewoon zouden geweest zijn zonder de buiten-
gewone uitdrukking zijner oogen, die nu eens de
meest onverschrokkenen hadden doen beven, dan we-
der den vreesachtigen moed hadden ingesproken. Wel-
sprekend zonder het te weten en zonder daarnaar te
streven, zocht hij slechts duidelijk een plan te verklaren,
waaraan hij de omstanders uitnoodigde deel te nemen,
en intusschen stortte hij al zijne gewaarwordingen
in hen over, voerde hen mede, ovex\'reedde hen, en
weldra had hij hunne gemoederen zoozeer vermeesterd,
dat nadere verklaringen hun overtollig schenen.
—   Ziet, mijne heeren, het is genoeg, zeide hij plot-
seling... Thans geene woorden meer, ter zake; dat
zij, die mij wenschen te volgen, hunne hand opsteken.
Allen staken hunne handen op, en er had eene toe-
juiching plaats, die onmiddellijk door eene oratorische
wending onderdrukt werd.
—  Het beroep, dat ik zoo even deed, zeide hij, had
slechts ten doel, om mij van eene zaak te verzekeren:
dat wil zeggen, dat gij allen bereid zijt, om mij te
volgen en dat ik de vrijheid hebbe, om onder u te
kiezen. Ziehier thans de namen van hen die ik oproep.
Hij sloeg zijne oogen op de lijst, die hij in zijne
hand hield, nam eene pen en zag om zich heen naar
eenen zetel. Guillaume dos Aubrys, die zijne blikken
geen oogenblik van hem had afgewend, sinds hij was
begonnen te spreken, spoedde zich uit de kamer en
kwam bijna terstond terug met eene houten bank. De
samenzweerder hield eene wijl op, om dengene gade
-ocr page 15-
9
te slaan, die hem zoo pas dien dienst bewezen had.
— Wie zijt gij, mijn vriend, en wat komt gij hier doen?
—  Ik ben Guillaume des Aubrys, en ik ben hier
gekomen, om u te volgen.
—  Des Aubrys! ...
Een droevige en teedere uitdrukking veranderde het
gelaat van den onverschrokken partijganger; hij leidde
den jongen man haastig naar het raam enzeidehem:
—    De dapperste en de meest dierbare mijner ge-
zellen droeg denzelfden naam als gij:Raoul des Aubrys.
—    Hij was mijn broeder, en aan uwe zijde is hij
vermoord geworden, niet waar?
Slechts een teeken met het hoofd en een blik, waar-
uit de onverbiddelijke zucht naar wraak straalde, be-
antwoordde deze vraag. Vervolgens hernam hij:
—  Zeg eens, die jongeling had mij met de treurige
zending belast, om eenige haarlokken en nog andere
zaken van hem aan zijne moeder te brengen.
Zonder te antwoorden, haalde Guillaume een groot
zilveren medaillon te voorschijn en opende het: aan
de eene zijde was er eene dikke blonde haarlok in-
gelegd even als de zijne waren en aan de andere zijde
een stuk witte zijdestof, dat den vorm had van een
hart en met bloedvlekken besmeurd was.
—    Zie hier zijn haar, zeide hij, zie hier het hart,
dat hij op zijne borst had, toen hij door het staal ge-
troffen werd; bij het ontvangen van deze treurige ge-
dachtenissen, vernam mijne moeder na veel dagen
van angst, dat hij niet meer in leven was. Ten gevolge
van die droefheid is mijne moeder gestorven, en op mij
rust de plicht, om den dood van beiden te wreken en
op mijne beurt degenen te verslaan, die hem om het
leven gebracht hebben. Gij kunt dus wel begrijpen,
dat ik uittrekken zal; en zoo er al achterblijven, dan
kan ik niet onder hen zijn.
-ocr page 16-
10
—  Maar van al die hier ziju, wil ik er slechts twin-
tig medevoeren.
—   Ik zal er een van zijn.
—  Luister Guillaume, vertrek ditmaal niet niet mij.
Een andere dag, een ander uur zal er voor u komen;
dit uur is te somber, te wanhopig; aan jongelingen
van twintig jaren heb ik geene behoefte.
—    Neen, antwoordde Guillaume, ditmaal juist wil
ik uittrekken ... later \'ou ik wellicht den moed niet
hebben en niet in staat zijn, om aan uwe oproeping te
beantwoorden. Neem mij mede, slechts bij mijne terug-
komst zal ik gelukkig kunnen zijn, en ik verlang
terug te komen.
—Maar, rampzalig jongeling, gij zult niet terug keeren !
Dit woord met vreeselijken nadruk en overtuiging
uitgesproken, deed den jongen man sidderen. Eene
schaduw overtoog zijne oogen, hij scheen een oogen-
blik in verwarring te geraken en met zichzelven in
strijd te zijn; maar eindelijk zeide hij op beraden toon,
ofschoon eenigszins bewogen:
—  Het komt er niet op aan, er zal van komen wat
God wil, ik trek uit.
De zitting, door deze samenspraak eenige minuten
onderbroken, werd terstond hervat, en na eenige
oogenblikken van woordenwisseling, ontstond er eene
nieuwe stilte. De lijst dergenen, die uittrekken zou-
den, werd overluid voorgelezen; zij bevatte eenige
duistere namen, die onder de meest luisterrijke ver-
mengd waren. Die van Guillaume des Aubrys was
de laatste; er ging als het ware een kreet van alge-
meene toejuiching op; de jeugd en het voorkomen
van Guillaume boezemden een algemeene belangstelling
in, en allen, een uitgenomen, gevoelden zich bewogen
bij de gedachte, dat hij ging uittrekken voor zulk een
gevaarlijke onderneming.
-ocr page 17-
11
Hij werd een oogenblik omringd en bestormd met
voorstellen, raadgevingen en smeekingen, maar Guil-
laume gaf niemand antwoord. Zijne gedachten waren
elders, hij neigde zich naar den chef, die was blijven
zitten en zorgvuldig de lijst verscheurde, die hij zoo
even voorgelezen had.
—  Wanneer moet men gereed zijn? vroeg hij hem
op fluisterenden toon.
—   Wij vertrekken oogenblikkelijk.
—   Hoe, oogenblikkelijk? zonder den tijd te hebben,
om aan iemand vaarwel te zeggen, zonder zich van
een en ander te voorzien?
—  Gij kunt niets medenemen. Wij zullen elders de
zaken vinden, waaraan wij uitsluitend behoefte heb-
ben: geld en wapenen. Het is reeds bijna midder-
nacht; binnen twee uren moeten wij ver van hier
verwijderd zijn. Aarzelt gij ? Het is nog tijd!
Het oogenblik van handelen was gekomen, er was
niets meer van de voorgaande gemoedelijkheid overig,
en de toon van hem, die sprak, werd gebiedend en
bijna onbeleefd.
Guillaume antwoordde slechts met eene beweging
van het hoofd; maar een levendige smart scheen voor
eene wijl zijne trekken te verdonkeren zonder evenwel
de minste zwakheid te kenmerken. Hij knielde bij de
tafel en schreef in der haast eenige woorden, daarop het
zilveren medaillon nemende, dat hij bij zich droeg, sloot
hij het met den brief in een pakje. Na een oogenblik
gepeinsd te hebben, wierp hij een blik om zich heen
en bemerkte weldra dengene, dien hij zocht; het was
dezelfde, die met hem gesproken had, toen hij pas
de kamer binnen gekomen was. Hij ging rechtstreeks
naar hem toe en zeide:
—  Mijnheer de markgraaf, wilt gij mij een onder-
houd van eenige oogenblikken toestaan?
-ocr page 18-
12
Eene bijna onwaarneembare beweging van verrassing
en aarzeling maakte plaats voor een beter gevoel, en
de markgraaf antwoordde op openhartigen en gemoe-
delijken toon:
—  Ik ben tot uwen dienst, des Aubrys, gij kunt
over mij beschikken. . . . Maar kunnen wij niet elders
spreken dan hier?
—  Kom, zeide Guillaume, en hij opende de deur
van de kamer, die uitkwam op een eng trapportaal. Deze
kamer was op de bovenste verdieping van het huis.
Guillaume ging snel de trappen af, die naar de be-
nedenverdieping voerden, en kwam voor eene deur,
die hij zonder aan te kloppen opende.
—  Hier woont La Mothe, zeide hij zacht fluisterend,
maar hij is boven zeer ijverig bezig en zal ons op
dit oogenblik niet storen.
Zij traden binnen. De kamer was klein en in groote
wanorde, gelijk men bij het licht, dat een lantaarn
van de straat er op wierp, bemerken kon. Dit licht
was ook voldoende, om hen te beletten, dat zij
tegen de meubelen liepen, doch zij konden daarbij
niet duidelijk zien.
—  Dat hindert niet, zeide Guillaume, wij hebben
geen tijd, om licht te zoeken en het is bovendien
ook niet noodig.
Hij stond een oogenblik stil, als om adem te halen;
vervolgens sprak hij:
—  Mijnheer de markgraaf, het is vreemd, niet waar,
dat ik mij thans tot u wend, daar ik pas korten tijd
de eer heb u te kennen?.... Maar vooreerst stel ik
vertrouwen in u, en vervolgens zult gij begrijpen,
waarom ik thans dit pakje, dat mijn uitersten wil
bevat, aan u overgeef.
De markgraaf maakte een kleine beweging, maar
antwoordde niet.
-ocr page 19-
13
—  Indien ik wederkeer, zoo ging Guillaume voort,
moet gij het mij terug geven. Hij zweeg een oogen-
blik en daarop hernam hij snel:
—   Gij weet het, en gij alleen weet het hier, wie
het is, en dat het mij het meeste kost, om haar in dit
plechtig oogenblik niet vaarwel te zeggen. O mijn
God! mijn God!
En in weerwil zijner pogingen ontsnapte een zucht
zijnen boezem. Maar deze smartelijke en onvrijwillige
uitroep onderbrak hem geen oogenblik; hij hernam
weldra met beraden stem en sprak haastig, want hij
gevoelde, dat het uur drong.
—   Zij is het, mijnheer de markgraaf, aan wie ik
u verzoek, dit pakje waarin zich nog een brief bevindt,
over te geven, zoodra gij verneemt, dat.... zoodra
gij mijn dood verneemt.
De markgraaf drukte hem de hand.
—  Gij moet voorzichtig zijn, voegde Guillaume er
bij, want zij bemint mij en het zal een schrikwekkende
tijding zijn.
Geen enkel licht, zooals wij zeiden, viel op hun
gelaat; zonder deze omstandigheid zou Guillaume
misschien ondanks zijne spanning den indruk opgemerkt
hebben, dien deze woorden op den markgraaf maakten.
Doch hij gevoelde alleen de hand beven, die de zijne
vasthield, en hij hoorde eene stem, waarvan de toon die
van de eer was, de nauwkeurige vervulling van zijnen
wensch beloven, en met de opwelling van een jeugdig
hart, wierp hij zich in de armen van dengene, die hem
op dit oogenblik bijna een vader scheen. De mark-
graaf omarmde hem en zwoer in stilte, dat hij zich
nimmer het vertrouwen onwaardig zou maken, dat
hem geschonken was.
Een half uur daarna was de jonge Vendeër vertrok-
ken, en de markgraaf begaf zich bewogen en peinzend
-ocr page 20-
14
naar zijne woning terug, die in eene der naburige
straten van Portman-Square gelegen was.
De deur van een zeer eenvoudig huis werd bij het
eerste kloppen geopend; het was reeds twee uren in
den morgen en hij werd met zichtbare ongerustheid
door zijn dienaar verwacht, dien hij zonder iets te
zeggen, voorbij ging, en die hem zwijgend volgde in
eene kleine kamer op de benedenste verdieping, waar
een helder vuur aangelegd was en een eenvoudige
maaltijd gereed stond. De markgraaf gaf een teeken
om de spijzen weg te nemen en hetzelfde teeken was
voor den bescheiden bediende genoeg, om ook zelf
te verdwijnen.
Alleen zijnde legde zijn meester hoed en mantel op
de tafel, ging bij het licht en las de volgende woorden,
met bevende hand op het pakje geschreven, waarvan
hij de bewaarder was:
Aan Mijnheer den markgraaf van Villiers, om door
hem aan Mejufvrouw de Nebriant te worden overhandigd,
ingeval hij mijn dood verneemt.
Hij opende eene lade van zijn bureau, die in een
hoek van de kamer geplaatst was en sloot het pand
daarin weg; vervolgens zette hij zich bij den haard
neder en bleef in eene diepe mijmering verzonken,
zoodat de morgenschemering reeds begon aan te
breken, toen hij opstond, om zich ter rust te begeven.
II.
De markgraaf had op dit tijdstip zijn veertigste
jaar bereikt, en ofschoon hij er minder bejaard uitzag,
zal men zich echter niet verwonderen, dat hij in de
oogen van Guillaume des Aubrys, die slechts twintig
-ocr page 21-
15
jaren telde, bijna een grijsaard scheen te zijn. Het
was overigens slechts eene maand geleden, dat zij
elkander voor de eerste maal ontmoet hadden, en geen
enkele vertrouwelijkheid had tot hiertoe tussche» hen
plaats gevonden. Guillaume deelde intueschen al de
gevoelens van den markgraaf; hij erkende en achtte
zijn edele inborst, maar ondanks zichzelven gevoelde
hij zich eenigermate van hem terug gestooten, en
naar zekere gegevens te oordeelen, was deze terug-
stootendheid wederkeerig. De jonge man bekommerde
zich daarover evenwel weinig. Hij bad op zekeren
avond den markgraaf van Villiers bij mevrouw van Per-
ceval zien verschijnen, bij wie hij zelf het grootste
gedeelte van zijn tijd doorbracht, en hij was daardoor
volstrekt niet verrast, want mevrouw van Perceval
werd weleer de gravin van Nebriant genoemd en zij
was eene nicht van den markgraaf van Villiers. Alle
betrekkingen hadden tusschen hen opgehouden, sedert
het tweede huwelijk, dat gedurende den tijd der emi-
gratie was voltrokken en dat de markgraaf van Villiers
als een onvergeeflijke mésalliance beschouwd had.
Maar mevrouw van Perceval had daarin geen erg ge-
had of er zich weinig over bekommerd. Sinds vier
jaren had zij de wijk genomen naar de omstreken van
Londen, voedde daar in vrede hare dochter op en met
haar eene andere dochter uit het vorige huwelijk van
doctor Perceval; en behalve de wolk van droefheid,
die op dit tijdstip het loven van iedereen verduisterde,
leefde mevrouw Perceval gelukkig, geëerd en vreed-
zaam. De jonge meisjes groeiden als twee zusters te
zamen op en zij beminden elkander alsof dit werkelijk
zoo was. De goede Louise Perceval koesterde voor
haar, die zij hare „Fransche zuster" noemde een on-
beperkte bewondering, vereenigd met zekeren eer-
bied, die echter uit teederheid ontsproot en niet uit
-ocr page 22-
16
het verschil van rang, dat onder haar bestond, een
verschil van rang, waaraan de edelste der twee zich
nog het minst herinnerde.
Het was in de daad een buitengewoon aantrekkelijk
schepsel, die jonge Charlotte de Nebriant, op dien
leeftijd, waarin wij haar aan den lezer voorstellen:
groot van gestalte, bevallig en waardig in houding,
hare blonde en schitterende haarlokken, die als een
aureool haar edel voorhoofd omringden; hare lippen,
zoo natuurlijk half open door den zachtsten glimlach,
lieten even hare tanden zien, zoo blank als paarlen,
en de uitdrukking harer ronde oogen, soms lachend,
gelijk die van haren mond, soms ernstig en bijna in-
drukwekkend, veroorzaakte dat men bij afwisseling
hoorde: „Welk een bekoorlijk kind 1" of wel: „Welk
een engel!" eene uitdrukking, die afgesleten schijnt,
maar die dit niet zoo zeer is als men wel denkt, want
alvorens zij ons op de lippen komt, is het niet genoeg
dat de trekken zuiver zijn, maar behoort ook het ge-
laat, dat ze ingeeft, min of meer helder die inwen-
dige en hemelsche schoonheid te doen uitstralen,
waarvan de andere slechts het beeld is.
Zoo was in de daad wel de aard der schoonheid
van Charlotte, en aldus verscheen zij voor de eerste
maal voor de oogen van den markgraaf van Villiersop
een openbaar concert, waar het toeval haar heen
geleid had, om mevrouw Catalani te hooren, toen-
maals in de eerste dagen harer beroemdheid, en waarbij
door eene zeldzame uitzondering op hare gewoonten,
Charlotte en Louise met hare ouders tegenwoordig
waren. Zij waren beiden in het wit gekleed: dat was
toenmaals in Engeland voor al de dames de mode van
het morgen-toilette, en het zij in het voorbijgaan opge-
merkt, dat deze mode zeer bevallig was en veel beter
dan elke andere het doel bereikte, wat de mode, en
-ocr page 23-
17
zelfs de bnitensporigste zich voorstelt: de leelijkheid
te verminderen en de schoonheid te verhoogen. Char-
lotte was opmerkenswaardig onder allen en, zonder
het te bemerken, trok zij aller blikken tot zich. Wat
haar betreft, wanneer eene kleine verlegenheid haar
nu en dan deed blozen, dan geschiedde zulks, wanneer
een jongeling, die naast haar gezeten was en wiens
blonde lokken op de hare geleken, haar op fluisterenden
toon eenige woorden toesprak, die zij door een glim-
lach beantwoordde, maar zonder zich te veel te laten
aftrekken van de muziek, die, te oordeelen naar het
gevoel, dat zich in hare trekken afschilderde en uit
de toejuichingen sprak, die haar onwillekeurig ont-
snapten , voor haar een opwekkend en nieuw vermaak
scheen te zijn.
De markgraaf van Villiers was getroffen, zooals hij
het nog nimmer in zijn leven geweest was; doch alvorens
verder te gaan, is het wellicht niet ondienstig een enkel
woord over zijn karakter en de omstandigheden van
zijn leven te zeggen. Minder door deugd dan door
hoogmoed en minachting, of zelfs door de zucht tot
tegenspraak, was de markgraaf in zijne jeugd vreemd
gebleven aan de meeste buitensporigheden van de
mannen van zijn tijd. Deze maatschappij, die hij later
verdedigde evenals alle andere zaken, waaraan hij met
zekere vervoering deel nam, had hij meer dan elk
ander als beuzelachtig en verderfelijk beschreven en op
vijfentwintigjarigen leeftijd maakte hij zich oorspron-
kelijk door een zekeren menschenhaat, waarnaar hij nog-
ans geenzins streefde. De wijze, waarop de meeste
tlieden van zijnen leeftijd hun leven doorbrachten, scheen
hem werkelijk ellendig toe, en hij zou zijnen tijd en zijn
hart anders hebben willen gebruiken, want hij bezat
een hart, en nevens zijn dikwerf mishagenden hoog-
moed had hij een ede! en fier gemoed; hij zou in
2
-ocr page 24-
18
staat geweest zijn tot opoffering, teederheid en meer
nog tot hartstocht. Maar dit werd niet gevraagd in
de laatste dagen van de maatschappij, die in de we-
reld verrezen was. Deze maatschappij, met die waan-
zinnigheid behebt, welke de groote rampen voorspelt,
ging met eene zorgelooze lichtzinnigheid ten afgrond
en met alles, wat zich in den hemel en op de aarde
beweegt, spottend, liet zij eene herinnering na, die voor
altijd zou geschandvlekt zijn, zoo zij niet opgewekt
door de beproeving, veredelt door den moed,
vrijgekocht door stroomen bloeds, edelmoedig gestort,
in een strijd van beurtelings bezwijken en opstaan het
bewijs geleverd had, dat zij niet werkelijk dood was,
„maar ingeslapen" gelijk zij, aan wie de Heiland eens
zijne hand bood. Voor die maatschappij was de slaap
slechts dronkenschap geweest en het ontwaken was de
boetedoening.
Bij zijn optreden in de wereld was de markgraaf\'
het mikpunt geweest van al de moeders, die dochters
hadden uit te huwelijken, en er was geene verbindtonis
zoo rijk en zoo edel, die hem niet zou zijn aange-
boden. Maar hij had geweigerd, om in het huwelijk
te treden, zonder dat iemand de beweegreden van
dit besluit raden kon. Zij was gegrond op eene vrij
juiste kennis, die hij van zichzelven had. Hij er-
kende ongetwijfeld niet, dat hij hoogmoedig, gebiedend
en trotsch was. Deze fouten gaan bij hen, die er
mede behebt zijn, gewoonlijk over in fierheid, vast-
beradenheid en waardigheid, die hare meest tegenover-
gestelde deugden zijn. Maar de markgraaf wist zeer
wel dat hij oploopend, onstuimig, en aan vervoeringen
van drift onderhevig was, waarover hij zichzelven
dikwerf schaamde.
„Ik zou mij verbeteren moeten," zoo dacht hij, „en
daartoe gevoel ik geen lust, of wel men zou mij zulks
-ocr page 25-
19
moeten toegeven. Doch eene vrouw vergeeft geene
vervoering van drift dan in een man, dien zij bemint;
en welk middel om bemind te worden door zulk een
jong wicht! Het komt op den dag van het huwelijks-
contract van het pensionnaat, zonder van mijn persoon
iets meer te kennen, dan zij door het hek gezien heeft
en die in mij niet anders ziet dan het middel om veel
praal aan den dag te leggen en eerst naar Versailles
en vervolgens overal heen te gaan, waarheen zij goed-
vindt. Neen, neen, ik moet vrijgezel blijven. Mijn
broeder kan, wanneer hij dit wil, voorkomen dat
onze naam uitsterft."
Dit waren ongeveer de woorden, die hij bij zich-
zelven sprak, terwijl zijne vrienden zeiden, dat hij te
eeniger tijd al deze minachting door eene opmerkelijke
dwaasheid boeten zou. Doch weldra hield al deze
spotzucht op, andere gesprekken traden daarvoor in
de plaats, zij waren ernstig en gewichtig even als de
storm, die op het punt stond te komen, en waarvan
de voorteekenen zich reeds deden bespeuren. De mark-
graaf bedroog zich daarin wel het minst van allen.
Geen enkel oogenblik had hij de begoocheling van
een ingebeeld of voorbijgaand gevaar. Hij begreep
terstond de strekking van elk verschijnsel, maar hij
begreep het enkel om datgene, wat ging verrijzen, te
haten en te verafschuwen en om zich daartegen met
alle kracht te verzetten, welke de nieuwe en nog on-
bekende orde, die de oude ging vervangen, ook mocht zijn.
Velen zijner vrienden verlieten Frankrijk en in de ge-
steldheid, waarin hij verkeerde, scheen het natuurlijk
te zijn, dat hij eveneens doen zou. Doch\'neen, zich
ten uiterste verdedigen en op staanden voet te sterven,
dat was zijn eenige gedachte en zijn eerste plan.
Inmiddels nam zijn broeder, dien hij teeder beminde,
plotseling een besluit, geheel tegenovergesteld aan het
-ocr page 26-
20
zijne en verklaarde zich voor de revolutie. Ten einde
zich toen aan de smart te onttrekken van in zijn aan-
gezicht zulk een tegenstander te aanschouwen, eene
smart, die in zijn oog eene schande was, besloot de
markgraaf te vertrekken. Eenmaal aan de tegenover-
gestelde zijde van den grens, was het hem niet ge-
makkelijk om terug te keeren, en zijn leven werd
gedurende twintig jaren dat van zooveel andere slacht-
offers van eer, die ondanks de begoochelingen, de
dwalingen en de misslagen, welke men hun aanhou-
dend verwijt, nogtans overal in alle landen de waar-
digheid van den Franschen naam ophielden en dien
naam bemind en eerbiedwaardig wisten te maken, zelfs
te midden van hen, onder wie hij weldra als gevreesd
en roemrijk weerklonk.
Men zal het ongetwijfeld vreemd vinden, dat een
man, gelijk wij zoo even geschilderd hebben, op een
leeftijd van veertig jaren gekomen, en meer dan eenig
ander meester over zichzelven, zoo plotselijk bewogen
werd bij het aanschouwen van een schoon gelaat,
zoodat hij daardoor een diepen en beslisten indruk
ontving. De zaak is in de daad zeldzaam en verrassend,
maar zij komt somwijlen voor, en de markgraaf van
Villiers was een dier ongelukkige voorbeelden van deze
uitzonderingen op de gewone regelen van het maat-
schappelijk leven.
Nauwelijks had hij Charlotte gezien, of het was
hem onmogelijk zijne blikken van haar af te wenden t
Zoo geplaatst, dat hij haar voortdurend zag zonder
gezien te worden, liet hij geen oogenblik na om haar
gade slaan gedurende het geheele concert; en toen
hij uit zijne vervoering ontwaakte, was zijne eerste
gedachte om te voorkomen, dat deze lichtende ver-
schijning niet spoorloos verdween en hem in den
nacht achterliet.
-ocr page 27-
21
Het concert was geëindigd en de aanwezigen
maakten zich gereed de zaal te verlaten, toen
eensklaps een kreet van verrassing en blijdschap
den markgraaf ontsnapte. Hij had juist mevrouw
Perceval opgemerkt, die op het einde van de
bank gezeten, waarop hare dochter zich bevond,
tot hiertoe voor zijne blikken verborgen was geweest.
Hij had haar gedurende vier jaren niet gezien, maar
hij herkende haar terstond en ried te gelijker tijd, dat
deze bekoorlijke dochter geene andere was dan de
jonge jufvrouw van Nebriant.
De Voorzienigheid scheen hem werkelijk te begun-
stigen. Dadelijk had hij den afstand, die hem van
haar scheidde, overschreden, en ofschoon hij mevrouw
Perceval sinds haar tweede huwelijk niet weder gezien
had, aarzelde hij niet, om haar te naderen en
zich bekend te maken, terwijl hij bij deze daad van
hoffelijkheid al de bevalligheid aan den dag legde,
welke hij bezat. Mevrouw Perceval, verblijd, dat zij
het gelaat van haren vriend en deelgenoot van de meest
zoete herinneringen des levens wederzag, ontving hem
met hartelijkheid, stelde aan hem haren echtgenoot
voor, aan wien de markgraaf met eene hartelijkheid
de hand reikte, die zijn inwendige vervoering ken-
merkte, vervolgens bood hij zijn arm aan mevrouw
Perceval, die daarmee genoegen nam, terwijl de doctor
dien van zijne dochter nam en Charlotte aan de zijde
van den blonden jongeling liet.
Toen mevrouw Perceval den markgraaf ging ver-
laten, zeide zij tot hem:
— Zie, hier is mijne dochter, die ik aan u wenschte
voor te stellen. En deschoone Charlotte hief een oogen-
blik hare oogen naar hem op, die thans de ernstigste
uitdrukking aannamen.
i— En zie hier mgne aangenomene dochter.
-ocr page 28-
22
De markgraaf boog wederom, maar ditmaal zonder
haar gade te slaan. De doctor, zijne echtgenoote en
de twee jonge dochters gingen in het rijtuig; de jonge
heer plaatste zich bij den koetsier.
—  Veroorlooft gij mij u te komen bezoeken ? vroeg
de markgraaf op levendigen toon, toen het rijtuig zich
ging verwijderen.
—  Ja, wel zeker; gij zult ons telken avond te huis
vinden.
En voor het vertrek van het rijtuig gaf mevrouw
Perceval hem een kaartje, waar haar adres onderaan
geschreven stond.
De markgraaf nam het met de eene hand aan, terwijl
hij in de andere zijn hoed hield en bleef in zulk een
zonderlinge houding staan, zoodat de blikken der voorbij-
gangers hem daarop eindelijk opmerkzaam maakten;
toen zette hij haastig zijn hoed op het hoofd, trok
hem diep in zijne oogen en bereikte zijne woning met
de gewaarwording, dat hij een geheel ander mensch
was, dan toen hij haar twee uren te voren verliet.
Des anderen daags, \'s avonds te acht uren, bevond
hij zich te Kensington en klopte op eene kleine poort,
waarop men in witte letters de woorden: Elm Cottage
las. Hij werd terstond in eene groote zaal geleid, die
het uitzicht had op een groen grasperk, waar hij uit
de verte verscheidene personen onder een groote ca-
talpa zag zitten. Hij naderde hen eenigzins verlegen,
maar de ontvangst van mevrouw Perceval deed hem
weldra op zijn gemak komen, en het kloppen van zijn
hart werd meer en meer kalm. Hij zag Charlotte aan
en vond haar nog schooner dan den vorigen avond.
Hij bemerkte ook voor het eerst het zachte en ver-
standige gelaat van Louise. Eindelijk zag hij op cenigen
afstand van haar een jongeling, die naast Charlotte
gezeten was, maar het was niet dezelfde, dien hij op
-ocr page 29-
23
het concert gezien had. Deze was groot van gestalte,
bleek en had een zeer ernstig voorkomen. Na den
markgraaf bij zijne komst begroet te hebben, bleef
hij met zijne armen over elkander zitten, en luisterde
naar Charlotte, wanneer zij sprak, terwijl hij zelf niet
sprak dan wanneer zij het woord tot hem richtte.
Men houdt nooit zeer levendige gesprekken, wan-
neer de avond valt; en het onderhoud, aanvankelijk
nog al luidruchtig, begon thans minder levendig te
worden, toen er op nieuw aan de deur geklopt werd,
waardoor Charlotte beefde. Hij, wiens afwezigheid de
markgraaf met geheime vreugde opmerkte, de blonde
jongeling van den vorigen avond, verscheen in den
tuin en naderde hen; Charlotte bloosde. De andere
jongeling verliet terstond de plaats naast haar en na
mevrouw Perceval gegroet te hebben, maakte de nieuw
aangekomene zich er meester van, als had hij recht op de
plaats, die hem afgestaan was... De markgraaf wist toen,
waaraan hij zich te houden had, en er bleef hem nog
slechts over een naam te weten, dien men bijna oogen-
blikkelijk uitsprak; die naam was hem volstrekt niet
onbekend.
—  Het is Guillaume des Aubrys, de broeder van
den ongelukkigen Raoul ... kent gij hem? zeide me-
vrouw Perceval.
De markgraaf kende hem zeer goed; want de treu-
rige dood van den jongen Raoul des Aubrys had een
algemeene smart veroorzaakt aan allen, die tot de
partij behoorden, waarvoor hij bezweken was.
—  Guillaume en Charlotte zijn verloofd, zoo ging
mevrouw Perceval op meer fluisterenden toon voort, en
hun huwelijk zal binnen eene maand voltrokken worden.
Deze soiree was pijnlijk. Te huis gekomen, vroeg
de markgraaf zich ai, of hij niet verstandig deed, wan-
neer hij nimmer naar Elm Cottage terug keerde?
-ocr page 30-
24
In zijn leven, hoewel tot hiertoe zeer somber, had
hij tén minste de kalmte genoten van een fiere onaf-
hankelijkheid , maar thans achtte hij zijne waardigheid,
die hem zoo dierbaar was, bedreigd door een gevoel,
dat moeielijk was te ontveinzen zonder in zijn karakter
een hatelijken dwang te ondergaan, waardoor hij zich
bespottelijk zou maken, hetgeen in zijn oog het ergste
van alles was. Na eenige uren was hij alzoo besloten
om Londen te verlaten; maar het verlangen om Cliar-
lotte weder te zien en zich wederom in een huis te
bevinden, waar men zijne plaats scheen te hebben be-
waard, haalde hem weldra tot het verstandigste be-
sluit van alles over: „In dat geval," zeide hij bij zich
zelven, „lijden blijft lijden, ik verdraag het liever hier
dan elders." Overigens besloot hij te zullen zwijgen
en hij vreesde nu eenmaal van zichzelven geen enkele
zwakheid.
Den volgenden dag bevond hij zich alzoo te Elm
Cottage
en al de overige dagen tot op den avond van
de vergadering, waarover wij gesproken hebben.
in.
Men begrijpt thans waarom de markgraaf zoo be-
wogen geworden was, toen hij door Guillaume gekozen
werd tot vertrouweling van zijn uitersten wil; waarom
zijne hand gebeefd had bij het ontvangen van het
pand, dat de jonge Vendeër hem had toevertrouwd.
Men kan ook den strijd gissen, die er vervolgens
tusschen medelijden en eergevoel in zijn hart ontstond,
en dien hij voor niets ter wereld had willen verraden,
alsook het gemengd gevoel van liefde en naijver, dat
zijn leven sedert eene maand aan foltering ten prooi
-ocr page 31-
25
gaf, eene foltering, waarvan hij in een onwillekeurige
begoocheling meende, ten minste voor eenigen tijd,
te zullen ontheven worden. Guillaume was vertrokken!
zijne gedachte ging niet verder. Voor eenige dagen,
voor eenige weken misschien, was hij bevrijd van het
ondragelijk gezicht van zijn geluk. Wat de kansen
betrof van het verschrikkelijk avontuur, waarin hij
zich begeven had, de markgraaf wilde slechts aan den
gelukkigsten uitslag denken en verwierp de gedachte
aan een anderen door een zekere aangeborene vrees,
dat zij in zijn hart een verschrikkelijke vreugde zou
doen ontwaken, en het streed tegen zijne natuur te
bevinden, dat hij daarvoor ontvankelijk was.
De markgraaf begon zich af te vragen, wat hij
zeggen zou, wanneer er in zijne tegenwoordigheid
sprake kwam over de afwezigheid van Guillaume.
Maar de eerste woorden, die hij vernam toen hij we-
derom op zijn gewoon uur te Elm Cottage kwam»
redden hem uit de verlegenheid. Guillaume, zonder
den avond te voorzien, waarop hij zoo in eens ver-
trok, wist genoeg omtrent het doel der vergadering,
waaraan hij ging deelnemen, om niet te veel vertrouwen
te stellen in den tocht, die daar zou voorgesteld
worden, en hij had er voor gezorgd Charlotte
voor te bereiden op eene afwezigheid van meerdere
dagen, terwijl hij opzettelijk het oogenblik van vertrek
alsook dat van zijnen terugkeer in het onzekere liet.
Guillaume geloofde, dat hij voor zijn verrrek den tijd
zou hebben, om terug te keeren, ware het ook maar
een oogenblik, en had er ook op gerekend om
Charlotte alsdan de geheele waarheid te openbaren,
zich verlatende op den moed, die in de dagen van
strijd evenmin aan de vrouwen als aan de mannen
ontbreekt; hij beschouwde alzoo dit onderhoud niet
voor het laatste. Doch toen hij op het oogenblik
-ocr page 32-
26
dat hij haar verliet en haar de hand kuste, zacht
fluisterend gezegd had: „Weldra zult gij voor altijd de
mijne wezen," had een vreeselijke beklemming zijn
hart aangegrepen en hij was plotseling vertrokken uit
vrees, dat zij zijne ontroering bemerken zou. Maar
Charlotte was in dat tijdperk van haar leven, waarin
men slechts van geluk droomt. Geen enkel wolkje
verduisterde ook haar gelaat, toen de markgraaf haar
den volgenden dag weuer ontmoette, en zij zelve ver-
haalde hem de afwezigheid van Guillaume op de een-
voudigste wijze. Zij was noch bedroefd noch onge-
rust. Guillaume was afwezig voor vermaak, hij zou
spoedig terugkeeren, en na dien terugkeer zouden
zij kort aan den dag genaderd zijn, die hen voor altijd
zou vereenigen.
Gedurende verscheidene dagen kwam niets de ge-
rustheid van Charlotte storen, en ook niet het genot
dat de markgraaf ondervond bij de verandering, door
het vertrek van Guillaume in de soirees veroorzaakt.
Wanneer de vallende avond hen den tuin deed ver-
laten, dan plaatsten Guillaume en Charlotte zich ge-
woonlijk voor de piano en brachten daar dikwerf een
groot gedeelte van den avond door; zij zongen geza-
menlijk , begeleid door Louise, en dit was een andere
en meer aangename manier om zich te onderhouden
dan het gesprek. Deze kleine familie-concerten be-
haagden bijzonder aan doctor Perceval, en het scheen
dat zij zeer bescheiden op prijs gesteld werden door
den jongeling van groote gestalte, dien de margraaf
bij zijn eerste bezoek onder de catalpa had opgemerkt
en die hem was voorgesteld onder den naam van Henri
Devereux; zonder de zangers te naderen, zonder hen
zelfs gade te slaan, scheen hij hen dikwerf niet alleen
mot aandacht, maar met eene bijzondere aandoening
aan te hooren. Wat den markgraaf aanging, die piano,
-ocr page 33-
27
waarachter zich de jeugd en het geluk der verloofden
verscholen, was hem volstrekt onverdragelijk. De
verandering was hem alzoo niet onverschillig, dat
Charlotte zich ditmaal aan dezelfde tafel gezet had,
waaraan hij geplaatst was en haar te kunnen be-
schouwen , terwijl zij in zijne nabijheid zat te arbeiden,
met haar te mogen spreken en, wanneer zij haar hoofd
ophief, soms een glimlach te ontmoeten; dit alles mocht
reeds een geluk heeten in vergelijk met hetgeen hij
reeds eene maand lang geleden had. Zonder alzoo aan het
verledene of aan de toekomst te denken en des Aubrys
in zich zei ven vergetende, liet de goede markgraaf de
dagen voorbij gaan, en meer dan eene week was reeds
verstreken, toen hij nog in de verbeelding verkeerde,
dat het de dag na het vertrek van Guillaume was en
hij nog geen enkelen stap gedaan had, om naar den
uitslag te vernemen van den tocht, waaraan deze
zich verbonden had.
Op zekeren avond , den 12. September, was de kleine
kring der bewoners en der kennissen van Elm Cottage
als naar gewoonte rondom de tafel vergaderd, toen
Henri Devereux, die de courant las, in eens ver-
schrikte. Na snel een blik rondom zich geslagen
te hebben, vouwde hij het blad toe en verborg het
haastig. Charlotte, die over haar werk gebogen zat,
had er niets van bemerkt en deze beweging van
Henri Devereux was ook de opmerkzaamheid van
allen ontsnapt, uitgenomen den markgraaf. Devereux
had niet gezien, dat zijn blik hem gevolgd was, maar
wel verre van dien te vermijden, gaf hij een nauwe-
lijks merkbaar teeken, dat de markgraaf begreep.
Weldra stond deze op en begaf zich als onwillekeurig
naar het raam.
— Het is een schoone avond, Devereux I zeide hij;
laat ons wat in den tuin gaan wandelen.
-ocr page 34-
28
Hij opende de glazen deur en ging naar buiten.
Terstond volgde Devereux, en den markgraaf bij
den arm vattende, leidde hij hem naar eene laan,
die langs het grasperk liep.
—  Mijnheer van Villiers, zeide hij, ik ben niet in
uwe geheimen ingewijd, maar uw belang is mij dier-
baar en gij kunt mij onbevreesd de waarheid verklaren;
ik heb zoo even in het nieuwsblad een bericht gelezen,
dat mij verontrust... voor haar, voegde hij er na
eenig aarzelen bij, terwijl hij met zijne blikken naar
de salon wees. Het is beter dat het haar niet onder
de oogen komt, of ten minste niet voordat gij mij de
verzekering gegeven hebt, dat des Aubrys werkelijk
in Schotland en niet elders is. In dit geval zou dat
bericht een verdichtsel en van geen belang zijn.
De markgraaf overwoog een oogenblik of het voor-
zichtig ware, om op deze vraag te antwoorden.
—  Wat stond er in dat bericht? vroeg hij.
— Dat een twintigtal Franschen, die den 25. Augustus
uit Londen vertrokken zijn, zich den 28. of 29. Augustus
op de kust van Normandië ontscheept hebben, zich
naar Parijs begevende met het doel om daar een
toereikend getal ontevredenen op te roepen, ten einde
den eersten consul te midden zijner troepen aan te
vallen.... dat zij verraden en overrompeld zijn en
zich op dit oogenblik in de gevangenis bevinden,
vanwaar zij, naar men niet twijfelt, op het schavot
zullen gebracht worden. Onder hunne namen wordt
ook die van des Aubrys opgegeven, en wel bijzonder
aangeduid „als de broeder van hem , die in de Vendée
vermoord werd."
De markgraaf had nagedacht, niets belette hem om
zich op de edelmoedigheid van Henri Devereux
te verlaten, en bij zeide daarop zonder langer te
aarzelen:
-ocr page 35-
29
—   De tocht heeft plaats gehad, en des Aubrys
heeft er deel aan genomen.
Er ontstond een langdurig stilzwijgen. Beiden met
dezelfde gedachte bezig, wandelden zij naar het einde
van de laan, en keerden weder zwijgend terug,
zonder dat zij zulks opmerkten.
Eindelijk zeide de markgraaf:
—   Het beste wat wij heden doen kunnen, is te
zorgen, dat het nieuwsblad niet onder hare oogen
komt. Misschien is dit bericht valsch; in elk geval
zal ik morgen weten, waaraan ik mij houden moet.
Zij drukten elkander de hand en begaven zich met
langzame schreden naar de salon. Bij het naderen
zagen zij Charlotte en Louise bij de glazen deur, die
eveneens naar buiten gekomen waren, om de maan en
de sterren te zien, die de onbewolkte hemel deden
schitteren. De lucht was zacht en streelend , wat zeld*
zaam plaats heeft in het noordelijk klimaat. De onbe-
wogen boomen wierpen hunne lange schaduwen over
het groene grasperk en de maan verspreidde daar
rondom een zoo helder licht, dat men de kleine ma-
deliefjes tellen kon, waarmede het bezaaid was.
Het was een dier nachten, die meer dan alle hel-
dere zonnestralen de ziel een zoete belofte en eett
verzekerd geluk inboezemen; en de ziel, die zulks be-
grijpt en zich daarop verlaat, gelooft en verwacht eene
zaak, die meer waar is, dan al hetgeen zich hier be-
neden met den naam van waarheid bestempelt; zij be-
driegt zich slechts nu en dan in den omvang dezer
belofte en in den dag harer vervulling en zij past
datgene op voorbijgaande zaken toe, wat op de
onvergankelijke betrekking heeft. Maar zij bedriegt
zich ten laatste door niets anders dan dat zij te spoedig
en te weinig hoopt.
Aldus, helaas! bedroog zich thans de arme Charlotte,
J
-ocr page 36-
30
Het met krullende lokken omkranste schoone ge-
laat ten hemel gewend, gevoelde zij zich bewogen
en in vervoering. De schoonheid van den avond,
de welriekende lucht, de sterren, de bloemen, alles
scheen de heldere vreugde te weerkaatsen, waarvan
haar hart vervuld was. Hare moeder was haar ge-
volgd, om haar een dunne witte shawl om de schouders
te werpen, die met breede plooien tot op den grond
afhing. In deze houding en met dit kleed opgeluisterd,
geleek zij zoo zeer op een verschijnenden engel, dat
dit zelfde gevoel de twee mannen staande hield, die
uit den tuin te voorschijn traden. Dit gevoel was
een hartstochtelijke bewondering, die op dit oogen-
blik vermengd was met een zielroerend medelijden.
De oogen van den jongste schoten vol tranen. De
oudere was minder verteederd, maar wellicht meer
bewogen, meer opgewonden, meer ontroerd. Aldus
bleven zij eenige oogenblikken Charlotte gadeslaan,
zonder haar te durven aanspreken.
Arm kind!.. . dat men haar toch late aanschouwen,
bewonderen, leven en genieten in dit laatste uur van
genot, dat haar nog overblijft; niets hier beneden zal
haar een ander, gelijk aan dit aanbrengen, en dit oogen-
blik zal voor altijd in hare herinnering gegrift blijven,
even als dat, waarop haar jeugdig leven den laatsten
glimlach en het laatst vaarwel ontving van liefde en
geluk!
IV.
De markgraaf van Villiers nam een uur later dan
naar gewoonte afscheid van de familie Perceval, en
begaf zich met rasschc schreden naar zijne woning,
-ocr page 37-
31
toen hij aan het park, dat hij door zou gaan, be-
merkte, dat het pas tien uren was. Hij kwam op
het denkbeeld, dat hij wellicht nog tijd had om ter-
stond te gaan onderzoeken naar de nauwkeurigheid
van hetgeen hij zoo even vernomen had; tot dat
einde moest hij zich naar eene plaats begeven aan
het uiterste gedeelte van Pall Mali. Daar was het
huis gelegen, dat wij reeds kennen en dat, geheel
door Franschen bewoond, zoo al geen erkende plaats
voor vergaderingen, toch een huis was, waar men
zonder uitstel berichten erlangen kon, die de belang-
stelling wekten van de partij, waartoe allen behoorden.
De omweg was lang en de markgraaf aarzelde eeo
oogenblik alvorens een andere richting te nemen,
toen een man, die uit het park kwam, snel naast
hem trad. De markgraaf bemerkte, dat deze hem
aanzag, en hem trachtte te herkennen; hij zag hem op
zijne beurt aan, maar de schaduw omhulde beiden
en de wandelaar ging zijnen weg. Hij volgde hem
een oogenblik met zijn oog en vervolgens besluitende
om zijn plan te volvoeren, ging hij de straat over
en richtte zich met haastige schreden naar Pall Mali,
terwijl de maan aan deze zijde zijnen weg verlichtte,
alsof het helder dag was. Eensklaps meende hij te
bemerken, dat hij achtervolgd werd; hij hoorde ten
minste achter zich op de trottoirs voetstappen, die
volkomen naar de zijne schenen afgemeten te worden.
Zonder te blijven stilstaan, verdubbelde hij zijne op-
lettendheid, om te ontdekken of zijn vermoeden ge-
grond was; hij vertraagde zijnen gang, ook de stappen
werden vertraagd; hij liep bijna op een draf, de voet-
stappen achter hem namen dezelfde beweging; toen
bleef hij in eens stilstaan en keerde zich plotseling om.
Londen was op dat tijdstip opgevuld met Fransche
politie-agenten, belast om de bewegingen der uitge-
-ocr page 38-
32
wekenen te bewaken, en het kwam hem geenszins
gelegen om op deze wijze begeleid ter plaatse te
komen, waarheen hij zich begaf. Hij keerde alzoo
terug en herkende terstond den man, die hem bij
den ingang van het park voorbij gegaan was; hij ging
recht op hem aan en bevond zich weldra vlak voor
hem. Ofschoon hij op dit oogenblik minder geneigd
was tot lachen, zoo had hij nogtans moeite, om zich
daarvan te onthouden, toen hij het verschrikte, adem-
looze en opgewonden gelaat herkende, dat hij aldus
ontmoette.
—  Hoe! zijt gij het, La Mothe? riep hij uit. God-
dank ! de Hemel zendt u, gij kunt mij alles zeggen,
wat ik verlang te weten en mij van de moeite ontheffen,
om verder te gaan.
La Mothe was, zooals men zich herinneren zal, de
naam van den persoon, in wiens kamer Guillaume
zijn laatste onderhoud met den markgraaf had gehad.
Zijn voornaamste bezigheid was om onder de uitge-
wekenen al de berichten op te sporen en rond te
brengen, waarin zij belang stelden.
-i- Maar wie duivel, meendet gij, dat u op de
hielen zat ? antwoordde hij, zoodra hij ademhalen kon.
—   Wel iemand, aan wien ik den weg naar uwe
woning niet toonen wilde, beste vriend; het was in
uw .belang, dat ik aanvankelijk zoo snel liep en
thans terugkeerde, hetgeen overigens zeer van pas is,
want ik moet met u spreken.
—  En ik heb ook iets met u te spreken, zeide La
Mothe. Ik had u zoo even in het donker niet her-
kond.... ik verlangde zeer om u te zien en u alles
te verhalen omtrent een en ander.... en van u te
vernemen of gij soms iets meer gehoord hebt. Ach!
mijn God! welk een onherstelbaar ongeluk!
—  La Mothe, zeide de markgraaf, ik weet niets in
-ocr page 39-
33
bijzonderheden, en ik verlang alles te weten. Laat
ons daar gaan zitten.
Zij zetten zich op een der steenen banken neder,
die langs het rasterhek van het park geplaatst zijn.
Zij zagen om zich heen, de troittoir was aan hunne
zijde verlaten. De markies hernam:
—  En zijn de berichten thans zoo ongustig als men
mij heeft doen vreezen? Zeg mij alles wat gij verno-
men hebt.
—   Ongunstig? zeide la Mothe; mij dunkt zij zijn
zoo ernstig mogelijk, daar zij allen gevangen genomen
en op dit oogenblik wellicht gevonnisd, dat wil zeggen
veroordeeld zijn.
—  Allen! zeide de markies.
—  Ja, allen, uitgenomen twee.
—  Twee?
—  Ja, twee.
—   Weet gij, wie het zijn?
—    Ongetwijfeld, des Aubrys en Saulny. Ik heb
Saulny gezien; hij is teruggekomen, ik heb hem ge-
sproken.
De markgraaf had deze laatste woorden vol ver-
warring vernomen; een zeldzame gewaarwording had
zijn hart doen kloppen en zijn bloed naar het hoofd
doen stijgen.
La Mothe ging voort:
—   Het eerste ongeluk heeft Saulny gered; zonder
dat zou hij in hetzelfde geval verkeeren als de overigen,
en de arme Guillaume ook, zoodat het in elk geval
bijna beter voor dezen is, dat het aldus afgeloopen is.
De markgraaf zag hem met stijgende ontroering aan.
—  Wat bedoelt gij?
—  Ik zeg, dat dit voor den ongelukkigen Guillaume
beter is, dan het schavot... zelfs in een eervol ge-
zelschap.
8KV.                                                                       3
-ocr page 40-
34
—  Ik begrijp u niet. Hebt gij mij zoo even niet
gezegd, dat Saulny en des Aubrys behouden waren,
dat zij teruggekeerd zijn ? ..
—  Teruggekeerd! Saulny, ja; maar des Aubrys...
gij weet düs geen enkele bijzonderheid?
—  Ik heb u reeds gezegd van niet.
—  Niet!
—  Welneen, La Mothe. Mijn hemel, spreek dui-
delijk; gij zoudt het geduld van een heilige op de
proef stellen!
—  Welaan dan !... Maar weet gij ten minste waar
en op welke wijze onze mannen in Frankrijk dachten te
dringen?
—  Ja, op de kust van Normandië, over een steile
rots.
—  Juist over de steile rots van Beville, die onge-
veer drie honderd voeten hoog is ... Men ijst er van,
wanneer men er aan denkt! En weet gij hoe men
dien berg bestijgt?
—    Ik weet het, zeide de markies. Dit is reeds
meer dan eenmaal gebeurd: ik geloof door middel
van een kabel met groote knoopen.
—  Ja, zoo is het: door middel van een kabel,
boven aan deze spitse rots vastgemaakt... Het is
ongehoord, niet waar? Wanneer men bedenkt, dat
zooveel personen zich daaraan konden ophijschen! En
men moet zeggen dat het een der behendigste en
van de meest onverschrokkene geweest is, die .. .
—  Als het u belieft, geene onderbreking, La Mothe,
zeide de markies ongeduldig... Wat is er gebeurd?
Ter zake, ter zake, ik bid u!
—  Kom, Villiers, maak u niet boos op dit oogen-
blik; ik heb al te veel verdriet, en laat mij u deze
treurige geschiedenis bedaard verhalen, daar gij ze nog
niet weet. Zie haar hier van het begin tot het einde,
-ocr page 41-
35
zooals ik ze van Saulny vernomen heb. Welaan dan:
het scheen, dat het dien nacht een verschrikkelijk weder
was, zoodat bij het naderen van de rots allen en ook
de aanvoerder zelf vau oordeel waren, dat het onmo-
gelijk was om de beklimming te beproeven, en men
den volgenden dag afwachten moest. Toen riep Gruil-
lauine, dat men daardoor een kostbaren tijd verspilde,
dat zoo allen bij het weder, dat er heerschte, het al
niet wagen konden, nogtans een het beproeven kon ,
ten einde degenen, die hen boven afwachtten, van hunne
aankomst te onderrichten en geduld in te boezemen;
dat hij, als de jongste en de lichtste (en hij had er bij
kunnen voegen de meest vermetele van allen) verzocht
de beklimming te mogen wagen. Men bood lang
wederstand, maar hij drong er zoo sterk op aan,
dat men besloot, om hem te laten begaan. Men
gaf hem de noodige inlichtingen, men bond hem een
koord om het lichaam, waaraan de meest belangrijke
en gewichtige papieren gehecht waren, en liet hem
zich met handen en voeten aan den rampzaligen
kabel vastklemmen, door middel van welken hij in een
oogwenk uit het gezicht verdwenen was ...
Hier bedekte La Mothe zijn aangezicht.
—  O! het is ijzingwekkend, zeide hij.
—  Verder, verder? vroeg de markgraaf hevig ont-
roerd.
—   Welaan 1 het scheen, dat op dit oogenblik een
vreeselijke rukwind, die door de rotsen joeg, het schip
noodzaakte om zich te verwijderen, ten einde het niet
verbrijzeld werd. De wind woei van de kust af, het-
geen gelukkig was voor hen maar niet voor den onge-
lukkigen Guillaume, die twee malen door den wind
opgezweept werd, zoodat zij die boven waren, hem
bijna waterpas zagen liggen, terwijl hij zich intusschen
met kracht vasthield, maar in de onmogelijkheid om
3*
-ocr page 42-
86
hooger te klimmen. Zij deden toen op hunne beurt
wanhopige pogingen, om den kabel met hem, die er zich
aan vastklemde, naar zich toe te halen; maar zij wor-
stelden tegen den storm, en deze was krachtiger dan
zij. Zij zagen hem een derde maal op dezelfde vree-
selijke wijze in de hoogte slingeren, en het was een
laatste maal... zij hoorden een gil, een enkelen gil,
en alles was gedaan!
— O God! mijn God! riep de markies, zijn aange-
zicht met de handen bedekkende.
En dezelfde persoon, die zoo pas ter nauwernood
een pijnlijken indruk kon meester worden, toen hij
vermeende te hooren, dat Guillaume teruggekeerd
was, weende, ja weende thans van smart, toen hij ver-
nam, dat hij nimmer zou terugkeeren.
Ook La Mothe snikte. Hij voegde er echter wel-
dra het weinige bij, dat hij nog te zeggen had.
Toen des anderen daags de storm bedaard was, werd
het stoffelijk overschot van Guillaume door zijne mak-
kers gevonden en toevertrouwd aan Saulny, zijn vriend,
en na hem de jongste van de gezellen, ten einde het
naar Engeland over te brengen; doch hij had het lijk
op de naastbijzijnde plaats, waar zich een katholiek
priester bevond, laten begraven, ten einde hem de laatste
eer aan te doen. De papieren, die Guillaume bij zich
had gehad, waren van zijn ontzield lichaam afgenomen,
maar men had hem een klein kruisje laten behouden,
dat hij aan zijn bals droeg, en dat zijn rechterhand
vast omklemde, zijn laatste belijdenis en zijn ver-
hevenste gebed op het oogenblik, dat de kracht
hem ontbrak en hij den kabel losliet, waaraan zijn
leven hing.
Nadat het verhaal geëindigd was, bleef de markies
langen tijd onbewegelijk, zwijgend en in een staat
van verbijstering, die zoozeer op wanhoop geleek, dat
-ocr page 43-
37
La Mothe er van verschrikte en zeide, dat indien
hij had kunnen gissen, dat de markies van Villiers
des Aubrys zoozeer beminde, hij zich wel zou gewacht
hebben, om hem diens dood zoo plotseling mede te
deelen.
V.
De markies bracht den geheelen nacht op de been
door en ten prooi aan de onbeschrijfelijkste spanning.
Bekomen van de eerste verbijstering, die het ver-
haal van La Mothe hem veroorzaakt had, herinnerde
hij zich met schrik de zending, waarmede hij belast
was. De kleinste omstandigheden van zijn laatste
onderhoud met den ongelukkigen üuillaume kwa-
men hem in het geheugen terug; elke andere ge-
dachte had zich opgelost in het diepste medelijden, een
medelijden nog gescherpt (zoo het geoorloofd is dit
woord te bezigen) door de wroeging over de gedachte
en de verlangens, die hij ongetwijfeld veeleer bestreden
dan in zijn hart toegelaten had, maar waardoor hij ,
naar het hem scheen, vrijwillig het schrikwekkend
voorval in het leven geroepen had, dat hij thans ver-
plicht was aan Charlotte mede te deelen. Hij ver-
wenschte het zeldzaam lot, dat na hem de vertrouwe-
ling van üuillaume gemaakt te hebben, hem bij haar
tot een jobsbode maakte; en nogtans, had hij deze
wreede taak niet op zich genomen, had hij niet
gezworen haar te zullen volbrengen, vernam hij nog
niet duidelijk in zijne ooren de woorden van Guil-
laume, die daar zoo dikwerf weerklonken hadden:
„Wees voorzichtig, want zij bemint mij en zulks zal
een vreeselijke tijding zijn!"
-ocr page 44-
38
De herinnering aan deze woorden deed hem tot
zichzelven komen en de noodzakelijkheid begrijpen,
om op een middel bedacht te zijn, waardoor hij zijn
droevigen last kon vervullen en tegelijkertijd zooveel
mogelijk haar ontzien, wier geluk hij met den prijs van
zijn leven zou gekocht hebben.
Alles, wat hij zoo even vernomen had, zou binnen
weinige uren aan iedereen bekend zijn. Gisteren
spraken de dagbladen er reeds van. Thans zouden
het, volgens de gewoonte te Londen, de openbare
rondventers zijn! Deze gedachte deed hem sidderen,
hij trachtte te overwegen, een plan te maken en na
eenige aarzeling nam hij eindelijk een besluit.
De nacht was geheel verstreken. De markies zag
de zon opkomen en wachtte nog een paar uren.
Omstreeks half negen uren ging hij naar beneden,
opende zijn bureau, nam er een gesloten pakje uit,
dat hij bij zich stak, en ging uit.
De dag was schitterend en helder aangebroken.
Charlotte zat aan het raam en aanschouwde meermalen
den hemel en de boomen van den tuin, dan het boek,
dat zij in de hand hield. Louisa zat niet ver van
haar aan eene tafel te schrijven, die voor een ander
raam geplaatst was, vanwaar men het gezicht had op
den ingang. De kamer, waarin zij zich bevond,
was eenvoudig, ruim en vroolijk, en droeg in den
hoogsten graad den stempel, die aan de plaats het
voorkomen geeft van hem, die ze bewoont; boeken in
goede orde geplaatst op étagères, die aan de wanden
hingen, een schoon kruisbeeld van ivoor, dat tegen
het helderblauwe behangsel en tusschen twee kleine
egersteden hing, onder het kruis eene bidbank, waarop
twee personen naast elkander knielen konden, bloemen
op den schoorsteenmantel en op de tafels, die haren
geur vermengden met den balsemenden reuk , die uit den
-ocr page 45-
39
tuin kwam; alles, wat zich in deze kamer bevond,
streelde en bekoorde den geest en het gezicht, en het
was in de daad eene plaats, ingericht voor de studie en
de godsvrucht, voor de jeugd en het geluk.
Op dit oogenblik schelde men aan de deur.
De jonge dochter hief haar hoofd op en zag den
markies binnen komen; hij gaf aan den bediende, die
de poort opende, eene boodschap, en met de armen
over elkander leunde hij tegen de poort en wachtte.
Louise bezat veel bevattelijkheid en kalmte, gepaard
met de meest volmaakte onbaatzuchtigheid. Deze
hoedanigheid deed haar met juisten blik zien en haastig
handelen, zoo dikwerf zij vermoedde, dat anderen in
nood of gevaar verkeerden.
Nauwelijks had zij dan ook haar oog op den
markies geslagen, of zij gevoelde zich van schrik aan-
gegrepen. Hem van hare plaats duidelijk ziende zonder
gezien te worden, bemerkte zij de vreeselijke bleek-
heid op zijn gelaat, en deze omstandigheid, gevoegd
bij het ongewone uur van zijn bezoek, had in hare
oogen een onheilspellende beteekenis. Zij wist intus-
schen den uitroep, die op hare lippen zweefde, te
onderdrukken.
Twee gedachten kwamen tegelijk voor haren geest.
Charlotte in haar schitterend geluk, en hare kranke
moeder, door eene kwaal aangetast, die bij den gering-
sten schok verdubbelde. Beiden moesten zooveel
mogelijk ontzien worden.
Zij stond op.
Op dit oogenblik verscheen een bediende. Voor dat
hij den tijd had om te spreken, zeide zij haastig:
— Laat mijnheer in de bibliotheek. Mijn vader
is«uit, maar ik kom terstond beneden; zorg vooral,
dat men niet binnen ga bij mevrouw Perceval en
haar geen kennis geve van dit bezoek.
-ocr page 46-
40
—  Wat beteekent dit alles ? vroeg Charlotte verwon-
derd. Is er dus iets, dat gij weet en gij mij niet
zegt?
—  Neen, zeide Louise, ik weet volstrekt niets, ik
bezweer het u. En zij begaf zich naar de deur.
Daar gekomen bleef zij staan en door een zeker
instinkt van teederheid gedreven, kwam zij bij hare
zuster terug.
—  Charlotte, zeide zij, liove Charlotte, ik weet het
niet, maar mijn hart zegt mij, dat wij een ongeluk
zullen vernemen..... Laat ons God bidden, dat Hij
ons den moed schenke, om alles wat Hij ons overzendt,
te verduren.
Zij omhelsde Charlotte en ging uit de kamer. Maar
deze woorden waren niet ijdel. Gelijk men soms van
den dood gered wordt door den tak van een boom,
die, hoewel verwondend, den val verzacht en wel
gekneusd, maar levend op de aarde doet nederkomen,
zoo deden deze woorden Charlotte uit hare onbezorgd-
heid in een hevige beduchtheid vallen, waarvan Guil-
laume oogenblikkelijk het voorwerp was; de gedachte
wendt zich dus altijd het eerst tot datgene wat haar het
meest dierbaar is, daarna schrikt zij terug en doorloopt
al de graden van vrees en hoop, alles duchtende, alles
aannemende behalve een ongeluk, waarbij alle anderen
op dit oogenblik niets zijn.
De ongelukkige Charlotte schrikte ook terug bij de
gedachte aan dit ongeluk alleen, maar dit korte oogen-
blik van voorbereiding was .wellicht genoeg, om den
slag te voorkomen, die haar doodelijk zou getroffen
hebben.
Louise bleef langer dan een half uur in de kamer. ...
Daarna ging de deur zacht open en zij verscheen met
roodgeweende oogen en met een doodsbleek gelaat.
Charlotte lag op de knieën voor haar kruisbeeld. Toen
-ocr page 47-
41
zij haar hoorde, stond zij haastig op en de twee jonge
meisjes stonden zwijgend tegenover elkander.
Charlotte zag hare zuster aan en gaf een vreeselijken
gil.
Louise vatte haar bij den arm, bracht haar naar de
bidbank en zeeg daar met haar neder. Daar ontving
Charlotte uit hare hand het verzegelde pakje, dat
zij haar bracht; daar vernam Charlotte het verhaal,
wat Louise haar kwam doen; en nu greep de smart
haar zoozeer aan, dat zij bewusteloos nederzonk.....
De avond begon reeds te vallen, voordat zij hare oogen
weder opende. Zij kon alleen nog het blanke Christus-
beeld boven haar hoofd onderscheiden, en dit scheen
een blik van goddelijk medelijden te werpen op het
kind, dat aan zijne voeten leed en weende!
„Er is in het hart geen vreeselijker ontmoeting dan
die tusschen de jeugd en de wanhoop," heeft een
schrijver uit onze dagen gezegd. Die ontmoeting is
in de daad schrikwekkend, wanneer zij plaats heeft; maar
zoo lang het licht des geloofs niet uitgedoofd is in het
jeugdig hart, blijft deze ontmoeting onmogelijk. Het
geloof wijdt deze moeielijke en smartvolle eenheid
tusschen de jeugd en het ongeluk, en soms maakt
het die onverbreekbaar, want het wil dat zij voort-
dure en niet vergeten worde; het is de bewaarder
zoowel van langdurige herinneringen als van de on-
sterfelijke hoop, maar altijd verdrijft het de sombere
wanhoop, de gezellin der ontzenuwde en laffe zielen.
De wanhoop gaat dikwerf gepaard met krankzinnigheid
en zelfmoord, maar meermalen nog van eene onbezon-
nene verstrooidheid, van verwijfde vergetelheid en van
de ontheiliging van alle genoegens en alle smarten van
het verledene.
Deze wanhoop drong de ziel van Charlotte niet
binnen. Van dat kruis vloeide haar een dier geheim-
-ocr page 48-
42
zinnige woorden toe, die tot in het diepste van de ziel
doordringen en daar een troost en als het ware een
zeldzame vreugde brengen, die aan de aarde onbekend
is en waarvoor zij geen naam heeft. Maar deze door-
dringende en goddelijke taal doet zich niet hooren,
dan in het uur der uiterste verlatenheid, wanneer de
verst verwijderde echo van den menschelijken troost
niet meer tot het gebroken hart naakt.
VI.
Wij hebben weinig te zeggen over het geheele jaar
bijna, dat op dezen dag volgde. Voor het uiterlijke
had er na den dood van Guillaume niet de minste
verandering plaats in de levenswijze der bewoners van
Elm Cottage. Voor het oog der ongevoeligen bleef
dit vreedzame huis hetzelfde, doch het was een land-
schap, waarvan zich de zon teruggetrokken heeft.
De schitterende glimlach van Charlotte, die voor de
familie het ware licht van het huiselijk leven geweest
was, scheen voor altijd uitgedoofd. Na een langdurige
ziekte waren hare krachten allengs teruggekeerd
evenals hare schoonheid, die voor een wijl verwelkt
was. Maar het was eene schoonheid, die gewijzigd was
evenals haar leven. Zij had verzocht om het rouw-
gewaad over Guillaume aan te nemen, alsof zij reeds
zijne echtgenoote geweest was, en aldus verscheen zij
voor de eerste maal voor de oogen van den markgraaf.
Vond hij haar minder bekoorlijk dan te voren? Dit
is minder waarschijnlijk; het ongeluk van Charlotte
moest veeleer de teederheid, den eerbied en de stille
aanbidding vermeerderen, waarvan zij het voorwerp
was. Niets veranderde in zijne houding tegenover haar.
-ocr page 49-
43
Dagelijks ook bleef hij haar bezoeken. Deze vreugde —
de eenige van zijn leven — had wellicht door een enkel
woord kunnen verdwijnen; doch dit woord werd zorg-
vuldig onderdrukt.
Ook Henri Devereux bleef telken avond zijn bezoek
voortzetten; zijne vriendschap met den markies was sterk
toegenomen sedert hunne gemeenschappelijke beangst-
heid, en zij waren zoo innig met elkander verbonden
als het verschil van hun leeftijd en betrekkingen toeliet.
Charlotte zong niet meer, maar zij beminde de muziek
nog en meer dan ooit. Wanneer Louise op de piano
speelde, dan luisterde zij uit de verte en in het duister
gezeten, opdat men hare tranen niet zou zien vloeien.
Henri naderde alsdan soms Louise en bleef eenige
oogenblikken bij haar. Wanneer dit gesprek een wei-
nig aanhield, dan schoot er een straal van vreugde uit
hare donkerblauwe oogen. Eens bij dergelijke gelegen-
heid meende zij, dat de markies dit had opgemerkt en
zij zag hem vragend aan. — Zij had gewild, dat hij
hare gedachten bevestigde, maar de markies las beter
in het hart van Devereux dan zij; hij schudde met
het hoofd en vestigde op Charlotte zelve een blik,
dien zij niet verstond, maar die blik kwelde haar, wijl
hij niet naar haar verlangen op de zwijgende vraag
antwoordde, en zij liet haar hoofd, voor een wijl
opgebeurd, mistroostig op hare hand terugzinken.
VII.
Gedurende den tijd, dien de markgraaf van Villiers
in Engeland doorbracht , leidde hij een zeer eenzaam
leven. Men had hem nimmer het verkeer der wereld
zien zoeken, zelfs niet het verkeer dier vrijwillige
-ocr page 50-
44
ballingen, die verre van Frankrijk de omvergeworpen
groote wereld weder opbouwden, en die daarvan de
afbeelding bewaarden met een allezins kinderlijke en
treffende zorg, voor geen enkel offer terugschrikkend,
en zonder gewone schaamte de armoede lijdende
met al hare gevolgen, uitgenomen het vragen en het
ontvangen eener aalmoes, terwijl zij de gewoonten, de
overleveringen, de zeden en de taal van het verleden
ongeschonden bewaarden. Zij waren bevreesd om de
taal aan te leeren van het land, waarheen het toeval
van de uitwijking hen had gevoerd, opdat zij de Fransche
uitspraak of zelfs die van den kring, waarin zij geleefd
hadden, niet zouden verliezen en men keerde na vijf en
twintig jaren van ballingschap terug, en sprak in de daad
eene taal, die men in Frankrijk reeds begon te vergeten ,
en die men daar thans bijna niet meer verstaat; eene
taal die soms niet naar de letter, maar die nimmer
plat is, die zelden welsprekend, maar altijd edel is,
en die, naar wij ineenen, nog aangenaam het oor streelt,
wanneer men ze bij toeval aantreft bij de zeldzame
overlevenden van dat tijdvak, gelijk de oudejacobijnsche
liederen thans nog gaarne gehoord worden door per-
sonen, die het meest vreemd zijn aan het gevoelen,
dat zij inboezemen 1
Niemand merkte de nieuwe gewoonten van den
markgraaf op, men zag hem slechts in het voorbijgaan;
hij bleef dit leven van genot en foltering, dat hem
zoo dierbaar geworden was, leiden zonder de aandacht
van iemand op te wekken. Het was overigens niet
uitsluitend het gevaarlijk vermaak van Charlotte te
aanschouwen, dat hem naar Elm Cottage trok; het
verkeer met hare moeder was hem ook onbeschrijfelijk
zoet geworden, en ook docter Perceval bracht er toe
bij om hem het huiselijk leven aantrekkelijk te maken,
waarvan hij het hoofd was. Sedert langen tijd had
-ocr page 51-
45
de trotsche neef van mevrouw Perceval eerherstel
gedaan voor zijn afkeer van den echtgenoot, dien zij
gekozen had. Meer dan eenig ander waardeerde hij
het woord gentlemen, zooals de Engelschen het gebruiken,
want gelijk men weet, heeft dit woord, dat in Frankrijk
altijd het denkbeeld bevat van adellijke afkomst, in Enge-
land een veel ruimere beteekenis en wordt het toege-
past op allen, die de natuur of opvoeding met den
adel van ziel en inborst begaafd heeft, welke men
erkent, dat zij het recht en het vermogen hebben
zich te verschaffen. In dien zin was de heer Perceval
een gentleman, in de meest omvattende beteekenis. Recht-
zinnig en ijverig Katholiek, bezat hij bovendien in zijn
godsdienstige gevoelens dien graad van vuur, die eene
vervolging altijd en overal te weeg brengt, gelijk
toenmaals in Engeland bestond, zonder verzachting
in wetten, in zeden. Hij wijdde zich aan de zorg
voor de Fransche uitgewekenen en vooral aan de
arme priesters, die aan kerker en moord ontkomen
waren, en hij bracht hun zijne hulp met een eerbied,
die aan het geloof, door bloed beleden, toekomt.
Maar hoe Katholiek hij ook was, toch had de doctor
voor zijn geboorteland een brandende vaderlandsliefde
en in de edelmoedigheid op dit tijdstip door al zijn
landgenooten, aan de uitgewekenen betoond, de bedie-
naars van den verboden godsdienst niet uitgezonderd,
begroette hij gaarne den dageraad der toekomstige
gerechtigheid, die hij verwachtte en waarnaar hij vurig
haakte, meer nog voor de eer van zijn vaderland dan
voor die van het geloof. Deze gerechtigheid werd
toen werkelijk geboren. Zij had wellicht meer tijd
noodig, om op te wassen dan de goede doctor zich
voorstelde, maar toen zij eindelijk twintig jaren bereikt
had, vermocht zij hare stem te doen hooren te midden
van het Britsche volk, en zij nam de vrijheid voor
-ocr page 52-
46
zich, om hare zaak te bepleiten. Het oude geloof
nam weder eene plaats in, die daaraan wellicht nu en
dan betwist, maar nimmermeer zal ontroofd worden.
Doctor Perceval was op zekeren dag, door zijne
weldadige gewoonten geleid, in het rampzalig verblijf
gekomen, waar de gravin de Nebriant in het geheim
hare krachten uitputte aan het ziekbed van haar kind,
terwijl zij nacht en dag werkte, om voor den prijs
van haren arbeid te trachten de geneesmiddelen te
koopen, die zij niet altijd kon bekomen. Het was
eene fiere en smartelijke worsteling, die een groot
getal vrouwen van de aanzienlijkste afkomst in dezen
tijd van beproeving doorstonden, en die, wijl zij deze
worsteling zonder aarzelen aannamen, zich bijna allen
de goederen waardig betoonden, welke zij verloren
hadden.
Wij weten hoe mevrouw de Nebriant een bescher-
mer en Charlotte een vader gevonden had, en wat
er onder den weldadigen invloed van doctor Perceval
geworden is van dit geheele bestaan, te midden
waarvan het arme kind, nog zoo jong, werd bezocht
door de grootste vreugde en de grootste smart dei-
wereld.
VIII.
Op zekeren dag, toen de markgraaf na een korte
afwezigheid te huis kwam, ontving hij een pak brieven
en kaartjes uit de handen van Thibaut. Eerst
bezag hij de kaartjes; daaronder bevond zich et\'
een van Henri Devereux, en hij las er onderaan deze
woorden met potlood geschreven: „Verwacht mij aan
uw huis, ik heb iets met u te bespreken."
-ocr page 53-
47
—  Mijnheer Devereux heeft gezegd, dat hij binnen
een uur komt, zeide Thibaut.
—  Het is goed, ik zal mij door hem laten vinden,
zeide de markies, voor hem alleen, voegde hij er bij,
want hij begreep zeer wel, dat zijn jonge vriend hem
iets bijzonders te zeggen had, en hij was niet zonder
eenige ongerustheid omtrent hetgeen zulks kon zijn.
Hij wierp dus een verstrooiden blik op de brieven
en opende er slechts eeivj- op het adres van welken
hij de hand van mevrouw Perceval herkende; hij zag
dat zij hein uitnoodigde, om op dien dag te komen
dineeren, hetgeen hem genoegen deed; maar hij had
geen gelegenheid om de overige brieven te openen,
want bijna op hetzelfde oogenblik werd er krachtig
gescheld, en voordat Thibaut den tijd had, om hem
aan te dienen, verscheen Henri Devereux.
—  Ha! zijt gij hier weder teruggekomen! riep hij ,
binnenkomende, uit: Goddank! uwe afwezigheid had
mij ongerustheid veroorzaakt, en ik was bevreesd, ja
beste van Villiers, bevreesd om te vertrekken zonder
u te hebben wedergezien.
**"— Vertrekken! riep de markies, vertrekken! wan-
neer? waarvoor? waarom?
—  Zie, leesl zeide Henri.
Hij reikte den markies een brief over, dien deze van
het begin tot het einde las. Deze brief bevatte de
aanbieding van een post in de burgerlijke administratie
van Indië, een post, die aan Devereux het uitzicht
gaf op een schitterende loopbaan, maar die hem voor
vijftien of twintig jaren uit zijn vaderland verwijderde.
—  En nu? zeide de markgraaf.
—  En nu! ik heb den post aanvaard en ik vertrek
morgen.
—   Aangenomen! zeide de markies met verbazing.
Hoe! gij zult dan vertrekken, en vertrekken voor
-ocr page 54-
48
twintig, voor vijfentwintig jaar misschien! en wel op
uwen leeftijd, om zoo te zeggen voor uw geheelen
leeftijd. Henri, is het ernstig waar? of schertst gij?
—  Neen, zeide Henri, ik scherts volstrekt niet, ik
ben daartoe besloten; ik heb niets te verrichten noch
in Engeland, noch in Europa. En op het oogenblik,
waarop ik met u spreek, voeg ik er bij, dat het mij
toeschijnt, dat ik in de geheele wereld niets te doen
heb. Maar ik begrijp, dat dit eene overdrijving is,
die ernstiger gevolgen zou kunnen hebben dan het
eerste, wanneer ik er aan toegaf. De mensch is in
zijn leven altijd tot het een of ander geroepen. En
hoe spoediger ik vertrek en hoe eerder ik mij ver-
wijder, des te eerder zal ik terugkomen, volmaakt
geschikt voor die roeping.
—  Morgen vertrekken! voor twintig jaren vertrek-
ken! herhaalde de markies.
—   Welnu! wat beteekent dat? hernam Henri; ik
ben vrij, zeer vrij, daar ik als verwantschap in En-
geland slechts een rijken oom heb, die zich te minder
over mij bekommert, wijl ik zijn erfgenaam ben ....
Zie, van Villiers, juist voor personen als ik ben, zijn
de heerlijke loopbanen in Indië in het leven geroepen.
Naar men zegt, moet men daarvoor werkzaam, dege-
lijk en voortvarend zijn; ik geloof al die hoedanig-
heden te bezitten zoowel als een ander. Maar ik
verkeer ook in eene omstandigheid, die aan schier al
onze landgenooten ontbreekt.
—  Welke?
—  Dat wil zegden, volstrekt geen home te bezitten,
mijn beste vriend! niets wat terughoudt, niets wat
terugroept. De home, gij verstaat dit woord, niet
waar, van Villiers, en gij begrijpt alles, wat dit voor
ons omvat? uit hoevele kleine en groote zaken die
band gevormd wordt, waardoor wij daaraan verbonden
-ocr page 55-
49
zijn? De home! is het vaderland, de huiselijke haard,
het is de echtgenoote, die u daar wacht of die men
daarheen hoopt te leiden, het is de tuin, het is de
weide, het is de heide, waardoor men zoo dikwerf
heen huppelt in de frischheid van den morgen, ofwel
des avonds, op het uur waarop een goed vuur en
goede vrienden onze terugkomst verbeiden. De home
van een Engelschman bestaat in dat alles, en in nog
meer dan dat alles, mijn goede vriend..... Gij weet
dus hoe gelukkig iemand als ik zich moet gevoelen,
niets van dat alles te bezitten! Het is aan dit geluk
te danken, dat gij wellicht op den een of anderen
tijd verneemt, dat ik te Madras of te Calcutta als
rechter of advocaat-generaal gestorven ben.
—   Komaan, Devereux, zeide de markies, wat be-
teekent dat alles? Zeg mij ronduit de waarheid, gij
zijt blijkbaar hier niet gekomen, om mij die te ver-
bergen. Wat is er voor nieuws en waarom deze
plotselinge verandering?
Henri bleef een oogenblik peinzen, terwijl hij een
boek, dat op de tafel lag, afwisselend open-en dicht-
sloeg. In eens wierp hij het boek neder en den
markies aanziende, sprak hij eindelijk:
—    Welaan, mijn goede vriend, ik zal het u zeggen,
want eigenlijk ben ik daarvoor hier gekomen. Ik
heb dan, moet gij weten, ja, ik heb de dwaasheid
begaan, om mijne hand te bieden aan eene vrouw,
die van mij niets weten wil.
De markies maakte eene beweging.
—   Gij?
—   Ja, ik. Dat verwondert u, niet waar? Dat een
man, die geen kind is en vermeent geen onnoozele te
zijn, eene vrouw ten huwelijk vraagt, aan wie hij in de
verste verte niet hopen kan te behagen, eene vrouw,
die een ander bemind heeft, die hem nog bemint, die
SEV.                                                                            4
-ocr page 56-
50
hem altijd, zelfs nu hij dood is, zal blijven beminnen ;
dat is eene verbijstering, niet waar?
De markies gaf geen antwoord.
Ilenri ging voort zonder zijn stilzwijgen op te
merken:
—  Dat alles zeg ik bij mij zelven; ik zie het zoo
klaar als den dag, ik heb het zelf altijd gezien, maar
wat zal ik zeggen, er zijn oogenblikken, waarin ons
verstand ons ontvlucht. Zij scheen minder treurig;
wij waren bij toeval alleen in den tuin, zij sprak lief-
talig met mij en ondanks mij zelven, zonder te weten
wat ik zeide, kwam al hetgeen mijn hart vervulde op
mijne lippen. Ziet gij, eindelijk en ten laatste wordt
men het zwijgen en veinzen moede en wil men zich
niet langer bedwingen. Ik werd afgewezen. Gij kunt
u niet voorstellen, wat dat zeggen wil. Alles is
afgedaan, ik weet het, ik vertrek en zal nimmer
terugkeeren. En toch, ik kan u niet verklaren,
welk een troost het voor mij geweest is, hoe gelukkig
ik mij thans nog gevoel, bij de gedachte, dat zij
alles weet, dat ik niets meer verborgen houd en dat
ik, zij het dan ook maar eenmaal in mijn leven, ge-
legenheid gehad heb, om haar te verklaren, dat ik
haar bemin, dat ik haar van den eersten dag bemind
heb, dat ik haar immer zal beminnen!
Terwijl Henri onder het spreken aldus vervoerd
werd, bleef de markies ongevoelig; hij zat met de
hand onder het hoofd en luisterde zonder hem aan
te zien.
—   En hebt gij hun uw besluit bekend gemaakt?
vroeg hij eindelijk.
—  Ja, heden avond. Ik had dien brief reeds voor
verscheidene dagen ontvangen, en na mijn antwoord
te hebben verzonden, ben ik op Elm Cottage geweest;
allen hadden een bedrukt voorkomen. Charlotte, die
-ocr page 57-
51
gevoelde, dat zij de oorzaak van mijn besluit was,
scheen treuriger en neerslachtiger dan wij haar in
langen tijd gezien hebben. Ook mejufvrouw Perce-
val had een ernstiger voorkomen en het scheen,
dat, toen zij mij vaarwel zeide, de tranen in hare
oogen kwamen. Ook die Louise is zulk een lieftalig
wezen!
Op dit oogenblik keek de markies Henri aan. Hij
zag, dat deze in zijn geest niet het minste vermoeden
had van een geheim, dat hij geloofde te hebben ge-
raden en hij zweeg, want door te spreken zou hij ge-
meend hebben aan den eerbied voor Louise te kort
te doen en haar bijna te verraden. Van de eerste
ontroering, die de openbaring, welke hij zoo pas ver-
nam, hem veroorzaakt had, terug gekomen, trachtte
hij aanvankelijk zijn jeugdigen vriend van zijn besluit
af te brengen, doch te vergeefs. Henri had zichzelven
onderzocht, ondervraagd en veroordeeld gelijk een
rechter of liever gelijk een geneesheer, die met een
oogslag den graad van de kwaal en de vereischte
operatie opmerkt.
— Het komt er hier slechts op aan, zeide.hij, om
te lijden en zich daaraan zonder genade te moeten
onderwerpen. Vreeselijk lijden, zoo ging hij na eenig
stilzwijgen voort, en daarna genezen worden, dat wil
ik en daarvoor is eene scheiding noodig, die geene
reis, geene afwezigheid is, maar een onoverkomelijke
afgrond, dat wil zeggen de afstand en de duur. Er
bestaat geene liefde, die tegen dat geneesmiddel bestand
is, wees er zeker van; ik weet zeer wel, dat aanvan-
kelijk zulk een afstand, dat ik haar naam niet meer
hoor uitspreken, en zulk een duur, dat ik haar om
zoo te zeggen nimmer zal wederzien, het staal en
het vuur op de wonde zullen liggen; maar het staal
4*
-ocr page 58-
52
en het vuur genezen ten laatste, en het lidteeken ver-
dwijnt eindelijk. Daarop maak ik staat.
—    Op dit alles heb ik niets te antwoorden, zeide
de markies, en zoo gij de rust zoekt langs den weg
der vergetelheid, dan is, naar ik geloof, het middel
dat gij te baat neemt, het meest zekere, om die te
verkrijgen.
—   Het geldt hier niet alleen rust, zeide Henri,
het geldt hier geen genezen, om niet meer te lijden,
maar een genezen, om te kunnen handelen. De han-
deling is de plicht, is het leven; tot allen prijs moet
men daarvoor geschikt blijven of het weder worden.
Moest ik den doodstraf ondergaan, dan zou ik slechts
eene redelijke daad verricht hebben met mij aan
de melancholische werkeloosheid te onttrekken, waar-
toe ik vervallen zal, wanneer ik hier blijf, en ik
zou mij als een lafaard beschouwen, wanneer ik daar-
voor week.
Gedurende het geheele gesprek had Henri zonder
daarvan bewust te zijn tegenover zijn vriend het voor-
komen gehad van den jongen hertog van Rothsay,
dien W alter Scott ons afschildert met eene karwats
in de hand bij zijn gewonden gunsteling. Elke bewe-
ging van de karwats schijnt dezen toe tegen zijne
opene en bloedende wonden gericht te zijn en deze
onvoorzichtige en lichtzinnige hand veroorzaakt hem
zonder het te weten eene soort van foltering. De
markies gevoelde zich bij elk woord op dezelfde wijze
aangedaan en ondervond een onbeschrijfelijk pijnlijke
gewaarwording.
—   Voor u, zeide hij eindelijk, die u wilt genezen,
die wilt leven, voor u die jong zijt en een vader-
land hebt, is het krachtige geneesmiddel, dat gij wilt
aanwenden, ongetwijfeld het beste, en waarlijk ik vat
en prijs u. Maar stel u een man voor, die dezen wil»
-ocr page 59-
53
om zich te genezen en te leven volstrekt niet gehad
heeft, die de jeugdigheid niet meer bezit, die geen be-
hoefte heeft aan handeling evenmin als een vaderland,
dat hem een doel opent; mij dunkt, hij zou wel het
recht hebben, om hetzelfde te zeggen, wat Louise
onlangs in die nieuwe romance zong;
Ah! gardez-vous de me guérir;
J\'aime mon mal, j\'en veüx mourir!
Ach laat mij toch genezing derven,
Ik min mijn smart, wil daaraan sterven!
en hij zou daarom geen lafaard zijn.
Bij deze woorden stond hij op, maar, hoezeer hij
had getracht om ze van een glimlach te doen vergezeld
gaan, had hij nogtans in zijne trekken zulk eene uit-
drukking van lijden en lag er in zijne woorden zulk
een zonderlinge nadruk, dat Henri er een oogenblik
over verbaasd stond. Maar hij dacht, dat hij zonder
zulks te willen, de bij den dag klimmende smart van
den markies over zijne ballingschap had opgewekt.
Deze gedachte belette hem om een anderen zin aan
de woorden te hechten, die hij zoo pas vernomen
had; en eerst veel later begreep hij ze, maar toen
hadden èn tijd èn afstand hen reeds lang van elkander
gescheiden.
IX.
De dag was reeds ver gevorderd, toen Henri den
markies verliet, en deze had nauwelijks den tijd om
in de haast zijn toilet te maken en in een dier zware
hackney-coaches te stappen, die op dit tijdstip meer
dienden, om de wandelaars tegen stof en slijk te bevei-
-ocr page 60-
54
ligen dan om hen sneller over te brengen. Onderweg
verdiepte de markies zich in de overwegingen,
welke het gesprek, dat hij zoo even gevoerd had,
noodzakelijk in het leven riep. Het kwam hem voor-
zeker zonderling voor, dat hij ten tweede male de
vertrouweling werd van de gevoelens, waarvan Char-
lotte het voorwerp was, en ofschoon het vertrek van
Henri niet de minste overeenkomst had met dat van
Guillaume, bestond er toch betreffende de omstandig-
heden eene zonderlinge overeenkomst, In den grond
van zijn hart was de uitslag van het gesprek, dat hij
pas vernomen had een groote verlichting; reeds meer
dan een jaar was er verloopen sinds den dood van
Guillaume, en ofschoon de markies overtuigd was, dat
Charlotte voor geen enkel ander zulk eene genegenheid
bezat als zij voor haren jeugdigen verloofde gevoeld had,
vroeg hij zich echter nu en dan af of sedert den dag,
waarop de heimelijke liefde van Henri haar bekend
werd, deze ontdekking, gevoegd bij alle hoedanigheden,
die zij in hem waardeerde, niet voldoende zou zijn,
om haar te doen besluiten hem hare hand te schenken.
Dit was alzoo voor den markies een vreeselijk vraag-
stuk; hij gevoelde zijn hart derhalve verlicht bij de
gedachte aan de weigering, die het vertrek van Henri
veroorzaakte, en toen hij Charlotte zag, scheen zij hem
nog veel aanminniger en bekoorlijker.
Bij zijne komst was Louise niet in de kamer. De
eenige gast behalve de markies was ditmaal een jonge
Fransche priester, die gelijk zooveel anderen hersteld
en gered door doctor Perceval, zijn dankbare vriend
bleef en nu en dan zijn dischgenoot was. Hij was
Gabriël de Mérian geheeten, doch men noemde hem
gewoonlijk den abbé Gabriël.
Men begaf zich aan tafel; de plaats van Louise
tegenover den markies bleef onbezet; het arme kind,
-ocr page 61-
55
zeide hij bij zichzelven, zal er op tegen hebben om
ons hare roodgeweende oogen te vertoonen, maar
weldra ging de deur open, en Louise verscheen, ver-
ontschuldigde zich, dat zij wat laat kwam, en nam
bedaard hare plaats aan tafel in. De markies vermeed
aanvankelijk bescheiden haar aan te zien, en eerst
toen hij er zeker van was, dat men hem niet opmerkte,
sloeg hij zijne oogen naar haar op, en zag toen dat
haar gelaat een weinig bleeker was dan naar gewoonte
maar volkomen kalm, zonder het minste spoor te dra-
gen van een overmatige smart of een pas geledene
ontroering. Behalve een grootere stilzwijgenheid dan
anders, behalve de levendige beweging, waarmede
zij bij het intreden der salon de piano gesloten en
de lichten uitgedoofd had, welke zij daar als naar
gewoonte vond, wees bij Louise niets, volstrekt niets
op de aandoeningen, welke de markies bij haar on-
dersteld had, en die hem zooveel belangstelling en
sympathie voor haar ingeboezemd hadden.
— Ik zal mij blijkbaar vergist hebben, zeide hij bij
zichzelven; dat verheugt mij.
Wanneer hij eenige uren later Louise op luiden
toon het gebed voor de reizenden had hooren bidden,
zou hij misschien opgemerkt hebben, dat hare stem
beefde en de nadruk van dit gebed iets ongewoons
had. Maar zij werd slechts gehoord door de vriendin,
die aan hare zijde bad en door Hem, tot Wien zij
haar gebed richtte, en die over beiden wakende , ze
elk om hare eigene reden zag weenen, zonder dat zij
elkander spraken over de oorzaak, die hare tranen
deed vloeien.
Intusschen gevoelde de markies zich in een zeer
goeden luim en deed hij zijn best om het gesprek,
dat tusschen den geestelijke en den doctor geheel ge-
staakt was, weder aan te wakkeren. De eerste scheen
-ocr page 62-
56
geheel verdiept in een dagblad, dat op de ta-
fel lag.
— Mijnheer de abbé is bijzonder aandachtig, zeide
de markies eindelijk, die deze houding opmerkte;
hij schijnt niet genegen te zijn, om heden met ons te
redetwisten en ons te bewijzen, gelijk hij onlangs
deed, dat alles op dit oogenblik in de wereld naar
wensch gaat en dat ik aan hen, die mij wegens wei-
gering van toestemming va-» mijnen kant niet geguillo-
tineerd hebben, de grootste dankbaarheid verschuldigd
ben. Wat hem betreft, hij is deerlijk mishandeld,
maar wijl hij er niet van gestorven is, acht hij het
der moeite niet waard om er over te spreken.
Op den dag van den moord van Carmel was
pater Gabriêl bedwelmd onder een hoop dooden
nedergezegen. Vervolgens als door een wonder gered
en naar Engeland gevoerd, had hij een weinig later
weder in de wereld kunnen terugkeeren, want hij was nog
vrij, maar hij was getrouw gebleven aan zijne hooge
roeping en het priesterschap was hem toegediend,
toen hij van zijne wonden genezen, zich bekwaam
gevoelde, om zijne plichten te vervullen.
Hij zag op en glimlachte; deze lach en de engel-
achtige uitdrukking van zijne oogen maakten dit
gelaat opmerkelijk, waarvan de trekken overigens
niets buitengewoons hadden.
Gij hebt gelijk, mijnheer de markies, ik erken
het; ik wil daarover met niemand spreken, het is
waar, en ik wil mij trachten te verbeteren... Maar
zie! er zijn altijd in het Evangelie eenige woorden,
die hem, die het leest, bijzonder treffen; ziehier,
welke mij het meest voor den geest komen: Vader
vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Wanneer ik denk aan den dag, waarop dit woord
gesproken werd en aan Hem, die het uitsprak, dan
-ocr page 63-
57
verdwijnt alle gevoel van wraak tegen hen, die een
aanslag op mijn onbeduidend leven gedaan hebben,
en ik wil niets liever dan hun vergeven.
De markies zweeg een oogenblik, wellicht onwille-
keurig verteederd, maar hij hernam weldra:
—   Uit deze fraaie manier van redeneeren, mijn
beste abbé, zou volgeh, dat er geen verschil meer is
tusschen goed en kwaad; men zou geen persoon meer
verafschuwen mogen, men zou zelfs geen schelm meer
voor een schelm kunnen houden, geen ellendeling
voor een ellendeling, geen Bonaparte voor een....
—  Zacht, zacht! zeide de doctor; mijnheer de abbé
zal niet dulden, dat gij veel kwaads zegt, zelfs van een
Bonaparte.
De markies werd opgewonden.
—   Geen kwaads zeggen van Bonaparte! riep hij
uit; ik hoop dat gij schertst, beste doctor, en dat mijn-
heer de abbé de gevolgtrekkingen van zijn barmhartige
stelling niet zoo ver uitstrekken zal. Deze zal, dunkt
mij, weten wat hij zegt, zoo ging hij mompelend
voort; men zou zich moeielijk kunnen voorstellen, dat
hij uit onwetendheid misdoet.
De abbé Gabriel wilde hem hierop terstond ant-
woorden, doch hij bezon zich en zeide met zacht-
moedigen ernst:
—   Ik zegen elke hand, die voor mijn God de
ontheiligde en verlaten tempels weder geopend heeft.
—  En zegent gij ook de hand, die Europa in het
bloed gedompeld heeft? .. . antwoordde de markies
met bitterheid.
De abbé sloeg zijne oogen neder en legde het dag-
blad uit zijne hand.
—- Neen, zeide hij, neen , God is mijn getuige, en
wanneer ik ondanks mij zelven getroffen en medege-
sleept word door het verhaal van een veldslag, dan
-ocr page 64-
58
maak ik er mij een verwijt van en het komt mij voor,
dat ik te kort geschoten ben aan de plichten, die mij
door de H. Wijding zijn opgelegd.
—  Is er dan wederom een slag geleverd? viel de
markies in de rede.
—  Ja, een groote en vreeselijke slag.
—  Zoo! en waar?...
—  Wel, niet ver van Austerlitz, naar het schijnt.
—  Austerlitz! in welke streek ligt dat?... Is het eene
stad of een dorp?
—   Ik geloof, dat het eene vesting in Moravië is ,
zeide de abbé... De keizer... Bonaparte bevond zich
hier op den vooravond of den dag na den strijd.
—  Wie heeft ooit van die plaats hooren spreken ?
vroeg de markies spottend.
—   Ik geloof, dat men den naam er niet van ver-
geten zal, sedert al hetgeen daar voorgevallen is, ant-
woordde de abbé op zachten toon.
De markies ging naar de tafel, nam het nieuwsblad
en las in stilte; daarop gaf hij het aan den doctor, en
verzonk in eene neerslachtigheid, die den geheelen
avond duurde. Frankrijk ontrouw aan zijn koning was
voor hem niet meer een staat van grootheid en roem,
en elke stap op den zegevierenden tocht werd door
hem zonder aarzelen betreurd als den terugkeer
vertragend naar den weg, buiten welken iedere over-
winning hem onwettig en alle roem hem verdacht scheen.
X.
De markies kwam met een gefolterd gemoed te
huis, en zoodra hij Thibaut zag met de brieven in
de hand, die hij hem reeds dien morgen vertoond
had, vroeg hij hem ongeduldig, waarom hij hem
-ocr page 65-
59
aldus lastig viel en gaf hem bevel zijne rust niet te
verstoren. Thibaut sprak geen enkel woord, legde
bedaard de brieven op de tafel in de slaapkamer,
waarheen zijn meester zich oogenblikkelijk begaf,
terwijl hij hem hielp ontkleeden. Maar voordat hij
hem verliet, zeide hij:
—  Ik bracht de brieven aan mijnheer de markies ,
die hij dezen morgen vergeten had, omdat er een bij is
uit Frankrijk, en ik dacht dat mijnheer de markies
dien wellicht openen zou, alvorens zich te bed te
begeven.
De markies gevoelde terstond berouw over zijne
onbillijkheid.
—  Zijt gij vermoeid, Thibaut? vroeg hij op geheel
anderen toon.
—  Neen, mijnheer de markies.
—  Welaan! ga naar bed. Goeden nacht, Thibaut.
—  Mijnheer de markies is wel goed. Goeden nacht,
mijnheer de markies.
Nadat de markies het vergrijp jegens zijn uitmun-
tenden dienaar aldus weder goed gemaakt had en de
deur gesloten was, nam hij haastig het pak brieven,
dat op de tafel lag.
Een brief uit Frankrijk! Het was drie jaren geleden,
dat hij vandaar geen bericht ontvangen had. Hij zocht
hem met ongeduld. Zoodra hij hem zag, opende hij hem
zoo haastig, dat hij niet bemerkte, dat de brief met
zwart lak gesloten was. Hij las:
„Mijnheer de markies,
„Met de diepste smart moet ik u berichten, dat
„de graaf van Thenin overleden is....."
De brief viel hem uit de hand. Deze naam en deze
titel waren die van zijn broeder, maar sedert vijftien
jaren had hij die gezien noch gehoord..... Op zijn
uitdrukkelijk verzoek was deze broeder, die hem
-ocr page 66-
60
weleer zoo dierbaar was, nimmer genoemd in de
brieven, die hij van tijd tot tijd ontving. De markies
trachtte hem te vergeten, en geloofde dat hem dit
bijna gelukt was, maar het was eene begoocheling
en tegelijkertijd deed zij onrecht aan zijn eigen hart.
Hij las de woorden, die hij zoo even gelezen
had, nogmaals.... Al de teederheid, die hij zooveel
jaren onderdrukt had, scheen in eens naar zijn hart
te stroomen en het Ie verstikken. Na zulk een lan-
gen tijd het verleden vergeten en zijn broeder in den
soldaat van het oproerig Frankrijk miskend te hebben,
herinnerde hij zich thans slechts aan hunne kindsch-
heid, aan hunne jeugd en hunne vriendschap, die
toen onder de twee broeders zoo innig en hecht
was, dat zij hem er toe gebracht zou hebben, om
ieder anderen vriend ongeschikt voor hem te ma-
ken ......
Hij wierp zich in zijn leuningstoel neder, en zonder
zich er tegen te verzetten, zonder een enkele van
die herinneringen in zijn geheugen te roepen, die
hem zoo dikwerf zijne gestrengheid jegens zijn broeder
schenen te rechtvaardigen, gaf hij zich zonder verzet
over aan de smart, die in zijn hart de vroegere tee-
derheid weder deed ontwaken, en hij vond daarin
een zekere zoetheid. Den naam van „Roger" dien hij
niet uitgesproken had, sinds zij van elkander gescheiden
waren, herhaalde hij thans op denzelfden toon als in
vroegere dagen.... en onder den invloed van deze
levendige en smartelijke aandoening, vernam hij
misschien in de diepte zijner ziel het lispelen van
eene dier goddelijke stemmen, waaraan de driften,
ook zelfs die van edele harten, het zwijgen opleggen;
deze stem deed . hem wellicht het zacht verwijt, dat
hij zich door de hartstochtelijke en voorbijgaande be-
grippen dezer wereld boven dit heilig gevoel had laten
-ocr page 67-
61
verheffen en dien band vrijwillig voor den tijd ver-
broken had.
Er verliepen eenige oogenblikken, voordat hij de
lezing van zijn brief kon voleinden; hij nam hem
weder op en las hem van het begin tot het einde.
„Mijnheer de markies!
„Met de diepste smart moet ik u berichten, dat
„de graaf van Thenin overleden is. Hij is roemrijk
„gesneuveld in den grooten slag, die onlangs geleverd
,,is. Ik wil hopen, dat deze omstandigheid in uwe
„oogen geen grief te meer zal schijnen tegen zijne
„nagedachtenis, en ik kan niet gelooven, dat gij mij
„op dit oogenblik kwalijk nemen zult, dat ik het
„verbod overtreed, dat gij mij gegeven hebt, nimmer
„den naam te noemen van hem, die niet meer is.
„Het is u niet onbekend, mijnheer de markies, dat
„de graaf van Thenin, ofschoon reeds gedurende twaalf
„jaren erfgenaam van uwe goederen, (die de wet
„anders verbeurd verklaard zou hebben, als aan een
„uitgewekene toebehoorende), nimmer het minste heeft
willen ontvangen van de inkomsten dier zelfde goederen
„en sedert hij in het leger dienst genomen heeft, weigerde
„hij zelf dat gedeelte aan te nemen wat hem van uw
„fortuin toekwam. Hij heeft geleefd als soldaat en hij
„is als soldaat gestorven. Mijn soldij is mij genoeg,
„zeide hij mij, mijn broeder zal ons vaderlijk erfdeel
„ongeschonden terugvinden en hij zal het misnoegen
„niet hebben, dat de revolutie er een enkelen penning
„af genomen heeft; in dit opzicht zal het hem niet onnut
„zijn, dat hij een republikeinschen broeder heeft.
„Deze woorden zeide hij mij lachend, maar hij meende
„het ernstig, en nimmer heeft hij er iet saan veranderd.
„Toen de wet voor drie jaren aan de uitgewekenen
„veroorloofde, om naar Frankrijk terug te keeren
-ocr page 68-
62
„en weder bezit te nemen van hunne goederen, die
„niet verkocht waren, schreef ik u, om n te melden
„dat alles ter uwer beschikking was. Ik deed zulks
„op bevel van den graaf van Thenin, maar zonder hem te
„noemen, wijl gij mij dit hadt verboden. Thans,
„mijnheer de markies, zou ik meenen aan een
„dringenden plicht te kort te schieten, wanneer ik
„u niet van dit feit inlichtte. Ik herhaal nogmaals
„mijn verzoek, dat gij naar Frankrijk terugkeert, zij
„het ook maar om van uwe aanwezigheid te doen
„blijken, en mij de noodige machtiging te verleenen,
„opdat ik, ingeval zulks uw verlangen is, kan voort-
„gaan met het beheer uwer goederen, gelijk ik tot
„dusverre gedaan heb op verzoek van graaf van The-
„nin, en ook uit vriendschap voor hem, maar meer
„in het belang van u dan van hem.
„Ontvang, mijnheer de markies, de verzekering
„van mijn diepen eerbied, alsook van mijn welgemeende
„en onveranderlijke gehechtheid.
„Pierre Séverin."
De markies verkeerde gedurende eenige dagen in
zulk eene diepe neerslachtigheid, dat hij niet kon
uitgaan. Hij schreef aan mevrouw Perceval, meldde
haar het treurig verlies, dat hij geleden had en sprak
over zijn broeder alsof er nimmer oneenigheid tus-
schen hen bestaan had.
Toen hij weder naar Elm Cottage ging, nam hij
den brief mede en liet dien lezen aan mevrouw Per-
ceval; hij sprak over den inhoud in tegenwoordigheid
van Louise en Charlotte. De naam van zijn broeder,
dien hij voorheen weigerde uit te spreken, was thans
onophoudelijk op zijne lippen, en voor zoover hem
zulks mogehjk was, begon hij zelfs op gematigden
-ocr page 69-
63
toon te spreken over het noodlottig besluit, dat de
duurzame scheiding tusschen hen veroorzaakt had.
—  En wie is die Pierre Séverin, die uwen broe-
der zoo hoogachtte? vroeg mevrouw Perceval.
—   Pierre Séverin, antwoordde de markies zonder
aarzelen, is de verstandigste, braafste en edelste per-
soon dien ik ken.
Eene groote verrassing maakte zich van de drie dames
meester; want zij waren nimmer gewoon, dat de markies
aan iemand, wie hij ook ware, zulk een kwistigen lof
schonk; en hier was sprake van iemand, die blijkbaar
andere meeningen had dan hij; deze omstandigheid
deed die lof nog zonderlinger klinken. Mevrouw Per-
ceval kon dan ook niet nalaten uit te roepen:
—   Maar behoorde hij niet tot de partij van den
ongeluk kigen Roger?
De markies zweeg een oogenblik, als herinnerde
men hem aan iets, wat hij zelf had willen vergeten,
maar eindelijk zeide hij:
—   Ja, dat is ongelukkigerwijze waar. Pierre Sé-
verin is altijd een droomer geweest, wel vreemd voor
een man, die overigens in zulk een degelijke en werk-
zame omstandigheid verkeert. Hij was de boezem-
vriend van Roger en, ofschoon de jongste onder velen,
oefende hij op hem een grooten invloed uit. Het is
wel mogelijk dat zijne gevaarlijke begoochelingen in
het begin der omwenteling hebben bijgedragen tot
het noodlottig besluit van Roger. Maar, kortom,
zooals gij weet, schrijf ik niet aan ieder dezelfde ver-
plichtingen toe; hetgeen mij voor den graaf van Thenin
een schandelijke, ik wil zeggen, een afkeurenswaardige
daad toescheen, achtte ik sinds dien tijd in Séverin
vergeeflijk. Een man, zelfs zooals hij, van een oude
rechterlijke familie, is niet door dat tal van banden
aan den troon gehecht, welke zij niet verbreken
-ocr page 70-
64
kunnen, die het bloed in hunne aderen hebben der
gezworen verdedigers. Overigens, toen de utopie
onder den vorm, dien wij kennen, ingang begon te
vinden, verliet hij Parijs, benevens de rechterlijke
loopbaan, waarin hij reeds schitterend was opgetreden,
en week terug naar de omstreken van Villiers, in
het kleine stadje M.... waar hij de onverschrokken
verdediger werd van allen, die door de onbillijkheid
en de barbaarschheid dor toen heerschende wetten
vervolgd werden. Door deze handelwijze werd hij
spoedig verdacht, in den kerker geworpen en zou
ongetwijfeld hetzelfde lot ondergaan hebben als de
overigen, indien het aan Hoger. niét gelukt ware hem
te redden, en om hem te beveiligen voor de gevaren,
waarin zijne edelmoedigheid en onverschrokkenheid
hem telkens zouden gebracht hebben , zond hij hem naar
Villiers, waarvan de wet hem eigenaar gemaakt had
in de onderstelling, dat Séverin zijn rentmeester was.
Séverin nam het voorwendsel in ernst op en hij heeft
daar alles zoo goed bestuurd, dat, zoo ik ooit naar mijne
haardstede terugkeer, mij daar veel meer rijkdommen
wachten dan ooit.... Kortom, hij is de parel der
brave jongelingen, daarbij is hij verstandig, vol
studielust en zelfs geleerd, geloof ik, en in elk opzicht
de edelste en moedigste jongeling.
Deze lofrede bracht natuurlijk een gunstige meening
teweeg over den persoon, die daarvan het voorwerp
was. Dit ondervond ook Pierre Séverin, toen hij
kort daarop in Engeland kwam; de markies had
hardnekkig geweigerd, om gebruik te maken van
de wet, die aan de uitgewekenen veroorloofde, om
in Frankrijk terug te komen, en Séverin, zijne ver-
vergeefsche pogingen om hem daartoe te bewegen,
moede, had eindelijk het besluit genomen om zelf
naar Engeland over te steken, ofschoon de terugkeer
-ocr page 71-
G5
niet zonder gevaar scheen. Het was hem werkelijk
gelukt die reis te volbrengen, en na een verblijf van
twee maanden in Engeland, reisde hij weder naar
Frankrijk terug; met een blijde herinnering in zijn
hart aan de bezoeken op Elm Cottage en met een
stille hoop, welke, naar hij verwachtte, door den tijd
en door zijne standvastigheid in vervulling komen zou.
XI.
Bijna vier jaren waren voorbijgegaan sedert bovenge-
melde omstandigheden, en de toenemende verzwakking
harer moeder wees alleen voor Charlotte den loop van
den tijd aan, toen een onvoorzien ongeluk dit stil
en vreedzaam gezin trof. Docter Perceval besteedde
dit jaar zijne zorgen en tijd aan de soldaten, die het
Engelsche leger ziek of stervende uit de besmette kam-
pen van Walcheren zond. Bij de uitoefening van
dezen edelen plicht werd hij zelf door de besmetting
aangetast en binnen weinige uren blies hij den laatsten
adem uit.
Ongeveer zes weken waren er na dit ongeval ver-
loopen, toen den markies, op het oogenblik, dat
hij naar gewoonte op Elm Cottage kwam, gebood-
schapt werd, dat mevrouw Perceval hem verlangde
te spreken, en hij in de kamer zou komen, waar zij *
reeds verscheidene dagen aanhoudend verbleef.
Ziende, hoe sterk zij veranderd was, onstelde hij zoo-
zeer, dat hij dit niet ontveinzen kon.
Een droevige glimlach speelde om de lippen van
mevrouw Perceval, toen zij hem de hand reikte.
— Mijn goede Gaston, zeide zij, wat zijt gij verdrietig,
dat gij mij in zulk een verminderden toestand aantreft.
SEV.                                                                              5
-ocr page 72-
66
De markies vatte hare heete en vermagerde hand,
en kuste die eerbiedig.
—  Gij verlangt mij te spreken, zeide hij, zie ik ben
volkomen tot uwe beschikking.....Maar waarom wacht
gij niet, totdat gij wat sterker zijt ?
—  Neen, neen, zeide mevrouw Perceval gejaagd,
ik heb geen tijd te verliezen.... ik ben echter nog
sterker dan gij wel denkt.
Zij stond op en zette zich op de canapé neder, waar
zij op had liggen rusten, en ging aldus voort:
—  Hetgeen ik u te zeggen heb, is zoo ernstig en
zoo buitengewoon, wellicht, dat ik het geen oogenblik
kan uitstellen, het geldt de rust van mijn stervensuur.
Ik zal niet kalm zijn, voor dat gij mij aangehoord hebt.
De markies zag haar zwijgend aan, verschrikt over
hare zwakheid en nog meer verschrikt over hare ge-
jaagdheid.
— Spreek, spreek, zeide hij eindelijk op zach-
ten toon, terwijl hij zich naast haar nederzette, ik
luister naar u en ik bid u mij te beschouwen als de
man, die het meest van allen aan u gehecht is.... aan
u en aan de uwen
—  Dat geloof ik, zeide zij, daarvan ben ik overtuigd,
en ik ga het u bewijzen. Hoor dus, Gaston, ik wil
u over Charlotte spreken.....
De markies voelde zijn hart kloppen.
—  Tot op den dag, waarop het laatste ongeluk mij
trof, ik moet het bekennen, terwijl ik zucht over het
verbroken leven van mijn arm kind, had ik ten op-
zichte van haar niet de minste bekommering, ik gevoelde
dat ik ging sterven, want ik weet reeds langen tijd
hoe het met mij gesteld is, maar ik was kalm; ik liet
Charlotte en Louise onder de bescherming van een
vader achter, en het scheen mij toe, dat ik niets te zeg-
gen , niets aan te bevelen had; ik was van zijne teederheid
-ocr page 73-
67
en omzichtigheid verzekerd, en vond het overbodig,
hem te bedroeven door van mijn dood te spreken.
Waarom zou ik het gedaan hebben ? Wat zou ik gezegd
kunnen hebben aan hem, die beter dan ik wist te over-
leggen en te handelen in het belang van haar en mij?
Zij hield even op, om de tranen af te droogen ,
die in hare oogen opwelden. De markies hoorde
haar met belangstellende oplettendheid aan. Zij
hernam:
—  Maar, ach, mijn God! hoeveel heb ik sinds een
maand geleden! want plotseling heb ik in mij wederom
het verlangen, ik zou haast zeggen de noodzakelijkheid
voelen ontwaken, om te leven ... O! Gaston, deze be-
proeving is hard geweest en ik moet God zegenen,
dat Hij toen heeft gewild, dat de abbé Gabriël in mijne
nabijheid was; deze wist mij gerust te stellen ... hij bracht
mij er toe, om mijn kind aan de hoede van God toe
te vertrouwen, en overtuigde mij, dat de wees, die
door Hem bewaard wordt, wel bewaard is!
Zij zweeg weder een oogenblik.
—  Ik weet niet, of God mij heeft willen beloonen
voor de opdracht, die ik Hem deed van den angst
mijns harten, maar nauwelijks had ik in de gedachte
mijn arm kind alleen en zonder steun in de wereld te
moeten achterlaten, berust, of er kwam een denkbeeld
in mijn geest op, dat mij tot op dit oogenblik niet
meer verlaten heeft, en wat er ook moge gebeuren,
en hoeveel het mij moge kosten, ik wil het u eenvoudig
mededeelen, en gij zult mij zeker antwoorden.
Zij sloeg op hem hare oogen, die zoo diep en zoo
hol stonden van het lijden, en hem vlak in het aan-
gezicht ziende, zeide zij na een oogenblik aarzelen:
—   Gaston, wilt gij Charlotte huwen, wanneer zij
daartoe genegen mocht zijn?
Wanneer de markies een slag op het hart ontvangen
5*
-ocr page 74-
68
had, dan zou hij geen heviger schok hebben kunnen
gevoelen. Het ongenaakbare voorwerp zijner droomen
scheen hem zoover buiten den kring der mogelijke
dingen te liggen, dat niets van al wat mevrouw Per-
ceval tot hiertoe gezegd had, hem voorbereid had op
de woorden, die hij thans vernam. Hij werd doods-
bleek en ditmaal klopte zijn hart zoo hevig, dat het
hem onmogelijk was een woord uit te brengen. De zoo
volstrekte en langdurige dw^ng, dien hij zich had op-
gelegd, was hem een tweede natuur geworden. De
overgang was te plotseling, de aandoening, die hij ge-
voelde, geleek meer op smart dan op vreugde. Hij.
zag mevrouw Perceval aan zonder haar te antwoorden en.
dit stilzwijgen duurde zoo lang, dat zij zich in de oorzaak
vergiste.... Haar gelaat begon min of meer te blozen.
—  Neem bet eene arme moeder niet kwalijk, Gaston,
zeide zij; ik stel zoo veel vertrouwen in u, dat ik er
wellicht misbruik van gemaakt heb ... maar wat zal
ik u zeggen? ik moet het u bekennen, ik vond mijne
Charlotte zoo bekoorlijk, dat men haar niet dikwerf
kan zien zonder haar te beminnen.
Zonder haar te beminnen! de arme mevrouw Per-
ceval zou eene bekommering van een anderen aard
ondervonden hebben, indien zij vermoed had welke
echo hare woorden beantwoordde in het hart van hem,
die ze aanhoorde, en zij zou alsdan wellicht een voor-
gevoel gehad hebben, dat zij aan hare dochter eene
toekomst voorbereidde, minder rustig, dan zij zich wel
voorstelde.
De markies werd langzamerhand en met groots
krachtinspanning zich zelven meester; echter sprak hij
slechts met een zeer bewogen stem:
—  Maar..... maar zou Charlotte zelve instemmen
met hetgeen gij voorstelt?
—  Ik kan u de verzekering niet geven, antwoordde
-ocr page 75-
69
zij, dat \'Charlotte n bemint, maar ik ben er van over-
tuigd , dat zij hetzelfde voor u gevoelt als gij voor haar,
een welgemeende en hartelijke vriendschap; en thans
is het veeleer dit gevoel, dat zij zou verlangen in te
boezemen, dan eene neiging, waaraan zij niet zou
kunnen beantwoorden.
Deze woorden gingen als een ijsschots door al de
aandoeningen, die in de ziel van den markies opwelden.
Hij antwoordde nogtans met eene stem, die door de
aandoening nauwelijks te herkennen was:
— Mevrouw, het is niet noodig u te zeggen, dat
gij voor mij eene gedachte doet doorschemeren, welke
ik nimmer had durven opvatten.....Wat mijn eigene
gevoelens betreft, daarover behoef ik niet te spreken,
die van Charlotte alleen behooren te worden geraad-
pleegd..... maar wanneer gij in de daad gelooft, dat
zij er in zal toestemmen, om mijne hand aan te nemen,
indien gij dit gelooft, dan heb ik u slechts één woord
te antwoorden, en dit is, dat mijne hand, dat mijn
leven haar toebehoort..... Maar de beslissing moet
van haar uitgaan, van haar alleen!
Hij stond op als had hij in eenen droom verkeerd.
Mevrouw Perceval volgde hem met hare blikken en
met een zachten en welwillenden glimlach. Zij her-
innerde zich op dit oogenblik aan de afgekeerdheid
van het huwelijk, die men weleer aan den markies
toeschreef, en zij geloofde, dat zijne aarzeling en zijne
verwarring geen andere beweegredenen hadden. Maar
daar zijne laatste woorden haar intusschen geen twijfel
lieten over zijne volkomene berusting in de zaak, ge-
voelde zij zich gelukkig en van een groote bezorgdheid
ontheven, want zij had hare dochter ondervraagd,
alvorens met den markies te spreken en zij vreesde
van haren kant geen enkele moeielijkheid tegen het
plan, dat zij gevormd bad.
-ocr page 76-
70
Niets had ooit de wonde van het jeugdig hart van
Charlotte kunnen heelen en zij zou elke verbindtenis
geweigerd hebben op voorwaarde van eene neiging.
Maar hare hand te schenken aan een man, bejaard
genoeg om haren vader te kunnen zijn en die onge-
twijfeld voor haar slechts een zoodanige genegenheid
zou hebben, waaraan zij meende te kunnen beant-
woorden, dat was eene bestemming, welke Charlotte
zonder veel tegenstand zor. aannemen. Zij gevoelde,
dat zijn niet alleen voor zich zelve, maar ook voor
hare Louise geen edeler en zekerder beschermer kon
bezitten, dan den markies van Villiers; ook de bekom-
mering over haar lot deed de ziekte van hare moeder
blijkbaar toenemen: zij zou voor hare gerustheid nog
geheel andere opofferingen gedaan hebben.
—  Wat mij betreft, zeide zij tot Louise, het zal
geen geluk zijn, maar het zal mij gerustheid aanbren-
gen en plichten, die mijn leven zullen vervullen en
het zelfs met veel vreugde vervullen; want alles wel
beschouwd, Louise, is het geluk dezer aarde het wel
waard, dat men het zoozeer verlangt en najaagt? Het
mijne ging onder, toen ik het nog pas uit de verte
gezien had..... Maar wordt dat aardsche geluk niet
voortdurend bedreigd? En, mijn God, welke ver-
houding bestaat er tusschen hetzelve en de smarten,
die er op volgen, wanneer het ons ontroofd wordt!
Zij huiverde en liet een oogenblik haar gelaat in
hare handen zinken, daar de vreeselijke herinnering
voor haren geest kwam. Maar een vasten en helderen
blik ten hemel slaande, wischte zij do tranen uit hare
oogen en hernam:
—  Ik kan u verzekeren, dat er oogenblikken zijn,
waarin ik mij gelukkig gevoel, wijl ik dit alles op
twintigjarigen leeftijd heb ingezien!
De ongebaande weg van het ongeluk had haar snel
-ocr page 77-
71
naar dat punt gevoerd, waarop het leven zich in zijne
werkelijkheid vertoont, dat wil zeggen „niet altijd
gelukkig, maar immer schoon," en daardoor zelfs
ernstig, want „is de ernst niet een der kenteekenen van
de schoonheid in de verhevenste gedaante?"
XII.
Op den dag, waarop Charlotte in het witte huwelijks-
gewaad verscheen, was zij nogtans doodsbleek; een
hartverscheurende en teedere herinnering, krachtig
opgewekt in dat hart van twintig jaren, had haar
bij den rnorgenschemering van dienzelfden dag bijna
nog doen aarzelen. Maar de zachte en deelnemende
autoriteit van den priester Gabriel had haren moed
versterkt, en toen zij twee uren daarna de huwelijks-
inzegening uit zijne hand ontving, had het gebed haar
de vastberadenheid en den vrede weergegeven.
Bij den terugkeer uit de kerk had hare moeder,
die haar niet naar het altaar vergezellen kon, op haar
schoon gelaat geen enkel spoor van tranen ontdekt.
De bewogen blik van haren echtgenoot ontmoette in
hare oogen niet het minste kenteeken van spijt, welke
hij daar met een onrustige jaloerschheid zocht, en niets
kwam zijn onverhoopt geluk van dien dag verstoren.
De dood van mevrouw Perceval volgde spoedig
op hunne verbindtenis. De nieuwe echtgenooten gingen
zich vestigen op eene plaats aan de zeekust, in een
eenzaam verblijf, waar zij de eerste jaren van hun
huwelijk bleven wonen, die eveneens de laatste waren,
die zij in Engeland doorbrachten. De gebeurtenissen
begonnen den markies van Villiers redelijk te stemmen,
en de dag, door hem met zulk een onwrikbare hoop
-ocr page 78-
72
verwacht, verrees eindelijk. Na twee en twintig jaren
van ballingschap kon hij den terugkeer naar zijn
vaderland ondernemen, en gelukkiger dan vele anderen,
kwam hij weder naar het kasteel zijner vaderen, waar
hij, dank zij de edelmoedigheid van zijn broeder en
de gehechtheid van zijn vriend, nauwelijks eenig
spoor vond van den hevigen schok, waarvan de bodem
nog beefde. Terwijl Frankrijk overdekt was van puin-
hoopen, waaruit nieuwe gebouwen verrezen, die, zoo-
lang zij nog onvoltooid zijn, andere bouwvallen gelij-
ken nog somberder dan de eerste, hadden de muren
van het oude kasteel van Villiers hun feodaal voor-
komen behouden; de fraaie tapijten van de salon
waren ongeschonden, de groote portretten hingen nog
op hunne plaats, in weerwil van de roemrijke namen,
die op hunne lijsten geschreven waren, en van het
wapenschild, dat ze versierde. Kortom, Pierre Ê?éverin
had hier het verleden zoowel als de toekomst verdedigd
met eene zorg, die den eerbied van een zoon en de
behoedzaamheid van een vader scheen te kenmerken.
Men moest het dus erkennen, dat de Voorzienig-
heid, ware Zij al gestreng geweest bij het begin van
het leven van den markies van Villiers, thans hare
hardvochtigheid met een overvloed van weldaden ver-
goedde; hij keerde naar zijn vaderland terug, dat hij
gevreesd had nimmer te zullen wederzien; hij kwam
daar terug met zijn koning, dronken van vaderlands-
lievende vreugde, een der warmste aandoeningen, die
het menschelijk hart kan ondervinden.
Hij bracht als meesteres en koningin van het slot
haar met zich mede, die hij in stilte en in het lijden
van de ballingschap bemind had, zonder dat hij ooit
de verwezenlijking had durven verwachten van den
droom, die thans tot vervulling was gekomen.
Hij voerde met haar tevens het kind mede, dat de
-ocr page 79-
73
erfgenaam zijner goederen zou zijn, en welks geboorte
voor drie jaren geleden zijn hart evenzeer met vreugde
overstelpt had als zij thans de blijdschap van zijnen
trots ten top voerde.
Wat de markiezin van Villiers betrof, toen zij voor
de eerste maal den drempel van dit heerlijk verblijf
betrad, gesteund door haren echtgenoot, met haar kind
aan de hand, vergezeld van Louise en voorafgegaan
door den vriend, die hun zulk een terugkeer bereid
had, haar lot scheen niet minder benijdenswaardig.
Waarom verscheen er dan op dit reine voorhoofd
nu en dan een sombere wolk? Waarom beneveldo
een onverklaarbare ongerustheid van tijd tot tijd dien
helderen blik?
Alvorens wij ons daarvan eene verklaring geven,
zullen wij haar volgen naar de ruime eetaaal, waar
de aan de zoldering hangende kroonkandelaars en het
tintelend vuur van den haard een vroolijk licht ver-
spreiden; de tafel prijkt met prachtig.zilverwerk, en
heerlijke gerechten, waarbij de wijn niet ontbreekt,
wekken den eetlust der gasten op. De markies en de
markiezin zijn tegenover elkander gezeten en nemen
voor de eerste maal in hun kasteel de eer van hunne
tafel waar. Hunne dierbaarste vrienden omringen hen
en aller gelaat drukt eene blijmoedige stemming uit;
Pierre Séverin is bovenmate gelukkig, want Louise
is naast hem geplaatst, Louise, die sedert verscheidene
jaren in zijne herinnering geleefd heeft. Niets ver-
moedende van de gewaarwordingeu, welke in hem
omgaan, spreekt Louise met hem met ongekunstelde
eenvoudigheid, hetgeen haar in zijn oog nog bekoor-
lijker maakt.
Aan de overzijde van den tafel was men zoo al
niet gelukkiger, dan toch niet minder opgewekt. De
vroolijke en levendige gesprekken van hare buren
-ocr page 80-
74
deelden aan Louise een gevoel van opgeruimdheid
mede, dat zij in langen tijd niet gekend had en zij
praatte zoo druk mede, dat haar echtgenoot en Louise
er zich over verwonderden.
Onder de genoodigden bevond zich ook de priester
Gabriel, die zich in de nabijheid zijner vrienden
gevestigd had, om hen nimmer meer te verlaten, want
ofschoon hij van eene afkomst was, die hem veroorloofde
naar de hoogste waardigheden der Kerk te dingen,
had hij slechts een enkele gunst verzocht, om namelijk
tot pastoor benoemd te worden te Villiers, en door
die plaats te erlangen had hij het toppunt bereikt van
zijn zedigen en heiligen trots.
Men was reeds aan het einde van het diner genaderd,
toen de deur geopend werd, en men een kind zag binnen-
komen, wiens bekoorlijk gelaat omringd was van lange
blonde haarlokken: aanvankelijk was het verschrikt
door het zien van al de gasten en bleef onbewegelijk
aan den ingang van de zaal staan.
—  Guy, zeide de markies, kom hier.
Guy verroerde zich niet. Charlotte wierp onwillekeu-
rig een blik op haren echtgenoot, die * hem scheen te
hinderen; zij bloosde, doch verhief nogtans hare stem:
—  Guy, luister naar mij, kind, zeide zij, kom hier!
Nauwelijks had zij deze woorden uitgesproken, of
het kind snelde in hare armen; toen zij hem op haren
schoot had, drukte zij hem met teederheid aan haar
hart, maar terwijl Guy zijn hoofd ophief, om zijne
moeder nog een kus te geven, zeide de markies op
schorren toon:
—  Guy heeft geen dessert verdient, breng hem naar
bed; dan zal hij zich herinneren, dat hij mij moet ge-
hoorzamen.
Charlotte kreeg een sterke kleur; doch zonder aar-
zelen nam zij de beschuit, die de kleine Guy reeds
-ocr page 81-
75
in de band hield, en legde die blozend en verrast op
de tafel.
Op dit oogenblik riep eene stem:
—  Wacht wat, wacht wat! zend dien kleinen gast niet
zoo spoedig weg, ik verlang naar zijne tegenwoordigheid.
Dit was de stem van Pierre Séverin. Louise was
sedert het verschijnen van Guy verstrooid en luisterde
niet meer. Pierre, die op al de bewegingen van haar
gelaat acht sloeg, had met haar de omstandigheden
van het kleine tooneel gevolgd, dat zoo even plaats
had. Onder het spreken stond hij op, ging het kind
op zijn arm nemen en bevond zich aldus tegenover
den markies.
De kwade luim, waarin deze zoo even verkeerde,
was reeds voorbij, doch hij zou die niet zoo spoedig
hebben laten varen zonder deze gelukkige tusschen-
komst; maar hoe zou hij op dezen dag iets geweigerd
kunnen hebben aan Pierre Séverin, en iets wat hij hem
eigenlijk gaarne wilde toestaan? Het gelaat van den
markies werd helder, hij glimlachte. Pierre gaf het
kind weder aan zijne moeder en zijn glas vullende,
zeide hij op vroolijken toon:
—  Mijne heeren, laat ons op den eersten schoonen
dag van mijn leven alvorens de tafel te verlaten, allen
drinken op de gezondheid en het geluk van den
markies van Villiers, mijn vriend en meester!
De glazen werden onder luide toejuiching geledigd
en toen er weder stilte gekomen was, stond de
markies op zijne beurt vol aandoening op en hij zeide
met eene uitdrukking, die nu en dan eene wezenlijke
bevalligheid aan zijne gelaatstrekken gaf:
—  Mijne heeren, Pierre Séverin noemt mij zijn
meester, hij zal mij dus toestaan u te zeggen, welk
een dienaar hij voor mij geweest is.
Daarop gaf hij aanvankelijk met een kalmen nadruk,
-ocr page 82-
76
maar allengs meer opgewonden, een vlnchtig verhaal
van alles, wat er sedert zijne afwezigheid voorgevallen
was, hij sprak over de gehechtheid van Pierre, over
zijne gevaren, over de weldaden, welke deze hem be-
wezen had en hij zou er een edel vermaak in geschept
hebben om zijn vriend een langdurigen en overvloe-
digen lof te geven, indien niet Pierre, die geheel
tegen zijne bedoeling openlijk en rechtstreeks zijn eigen
lof had uitgelokt, hem met een ongeduld en eene
kortheid onderbroken had, die een grappige tegen-
stelling maakte met den diepen eerbied, welken hij
tegenover hem meende te moeten in acht nemen,
dien hij zijn meester noemde. De vroolijkheid werd
daarop algemeen tot op het einde van den maaltijd, en
bleef geheel het overige gedeelte van den avond heerschen.
Toen Séverin laat in den avond afscheid van Louise
nam, had zij hem willen bedanken; maar wijl alles
slechts het gevolg van het toeval geweest was en hare
dankbetuiging overigens moeielijk te omschrijven was,
zoo drukte zij die door eenige woorden uit, waarvan
de onwillekeurige nadruk aan Pierre openbaarde het-
geen hij het liefst wilde weten, en hij besloot, om
onverwijld van deze vrijmoedigheid gebruik te maken.
XIII.
Pierre Séverin en Louise Perceval waren sinds een
maand verloofd en hun huwelijk zou binnen weinige
dagen voltrokken worden, toen de markies op zekeren
morgen vroolijk de zaal binnentrad, waar hij zich
bevond met Charlotte en Louise.
— Ziehier, dames, zeide hij, tijding van een oud
-ocr page 83-
77
vriend, die u zal verrassen, maar heden, naar ik
meen, beiden genoegen zal doen.— Henri Devereux
schrijft mij voor de eerste maal sedert zijne komst,
en hij bericht mij onder anderen ook, dat hij ge-
huwd is!
Hij werd onderbroken door een vroolijken kreet van
Charlotte. Louise bloosde en glimlachte; maar Pierre
antwoordde het eerst:
—  BravoI een uitmuntende tijding, die mij het
grootste genoegen doet!
—  Kent gij Henri Devereux? vroeg de markies.
—  Neen, ik heb hem nimmer gezien, maar... .ik
heb van hem hooren spreken en ik ben hem genegen,
hij is zelfs de man, wien ik op dit oogenblik het
beste toewensch, voegde hij er glimlachend bij, terwijl
hij de hand van Louise vatte, want ik ben aan hem
het geluk van mijn leven verschuldigd.
Louise antwoordde met de grootste eenvoudigheid:
—  En ook ik kan u verzekeren, Pierre, dat ik hem
dank weet, dat hij vertrokken is zonder te bemer-
ken, dat er een meisje was, geheel bereid om hem
te volgen, zoo hij het aan haar had voorgesteld ....
O! God is wel goed voor mij geweest!.... riep zij
uit en zij wierp op Pierre een dier blikken, welko
meer zeggen dan woorden.
—  En sinds wanneer is hij gehuwd? vroeg zij*
Daar zij geen antwoord kreeg, zag zij op en werd
verschrikt over de zonderlinge verandering, die op
het gelaat van den markkies te lezen was. Hij was
kalm en glimlachend binnen gekomen, en thans ver-
duisterde een sombere wolk zijn voorhoofd, en de
een of andere gedachte ontstelde hem zoozeer, dat hij
blijkbaar de vraag van Louise niet gehoord had....
Charlotte niet minder verbaasd, maar meer verschrikt,
zag hem sprakeloos aan.
-ocr page 84-
78
Louise herhaalde op schuchteren toon:
—  Zegt Henri Devereux u sinds wanneer hij ge-
huwd is?
De markies scheen tot zichzelven te komen.
—  Wat.... O, ja! sinds wanneer hij gehuwd is?
Wel een jaar, naar het schijnt: hij heeft een kind,
eene dochter, geloof ik. Hij heeft fortuin gemaakt;
zijne vrouw is een der dochters van den gouverneur-
generaal van Indië....
De markies antwoordde, maar zonder dat hij
scheen te letten op hetgeen hij zeide, en plotseling,
als ware hij niet in staat om de grillige bezorgdheid ,
die hem aangegrepen had, te overmeesteren, ging hij
hen voorbij naar een der groote steenen trappen, die
aan beide zijden van het terras naar den tuin voerden
en verdween weldra onder de boomen.
Charlotte stond op ging op de borstwering van het
terras leunen en volgde hem langen tijd met hare
blikken; daarop begaf zij zich langzaam naar de salon
terug, maar bleeker en ernstiger dan te voren. Zij
legde hare hand op haar hart met een uitdrukking
van lijden. Weldra riep zij Guy, nam hem bij de
hand en verliet de kamer zonder een enkel woord te
spreken.
—  Wat beteekent dit alles? zeide Pierre tot Louise,
toen zij alleen waren.
—  Het is mij onmogelijk, u daarop te antwoorden ,
Pierre, want ik weet evenmin als gij de grilligheden
te verklaren, die mij zeer dikwerf bekommering en
ongerustheid baren voor onze Charlotte. Zij klaagt
nimmer, maar zij lijdt, dat is duidelijk; ik durf er
haar niet naar vragen.
Pierre bleef een oogenblik nadenken; daarop
zeide hij:
—  Ik herinner mij, dat Hoger, die echter met hart
-ocr page 85-
79
en ziel zijn broeder beminde, mij dikwerf gezegd
heeft, dat zijn ongelijkmatig en hevig karakter hem
belet had, om op vijf en twintig jarigen leeftijd te
huwen.... Maar later, toen ik hem in Engeland
wederzag, scheen hij mij, ik moet het erkennen , een
geheel ander mensch geworden te zijn; gedurende
dien tijd heb ik hem nimmer grillig of oploopend
gezien.
—  Ook ik niet, zeide Louise. Gedurende de laatste
vier jaren, waarin wij hem dagelijks zagen, vonden
wij hem ernstig, soms zwijgend, maar dit was alles.
—  Het is zonderling, hernam Pierre, en het is niet
dadelijk na zijn huwelijk, dat hij aan zulke vlagen
onderhevig was, als zoo even!
Louise dacht na.
—  Neen, niet terstond.... ten minste ik heb dit
in de eerste tijden niet opgemerkt. Charlotte scheen
zelfs wezenlijk gelukkig.... en te meer omdat ik niet
had durven hopen, dat zij het ooit zou zijn sinds den
slag, die haar getroffen heeft!... De arme Charlotte!...
—  Die ongelukkige Guillaume! hij aanbad haar,
niet waar?
—  O! zeide Louise, hare handen vouwende, hoe
kon dit anders? Gij kent haar gelijk zij nu is.
Welnu! Pierre, ik verzeker u, dat zij toen nog tien-
maal bevalliger was, en de schoonheid van haar gelaat
haalt niet bij die van hare ziel. Het was onmogelijk
Charlotte niet te aanbidden. De arme Henri Devereux,
geloof mij, zou gestorven zijn, zoo hij niet een
krachtig middel gevonden had, om haar te vergeten.
Ach! ik heb dat alles gezien, zonder er iets van te
uiten, en ik geloof, dat zijne genegenheid voor haar
de reden was, waarom ik hem beminde.... Ik be-
greep het zoo goed! en ik beklaagde hem zoo zeer,
dien armen Henri!....
-ocr page 86-
80
Indien ooit het heldere licht van Louise\'s blik had
geschitterd met levendige en zachte stralen, dan was
het op dit oogenblik, en toen Pierre haar gadesloeg,
had hij zich voor haar op de knieën willen werpen.
Maar de teedere eerbied alleen, dien hij gevoelde,
wederhield op zijne lippen elke al te levendige uit-
drukking. Hij scheen te vreezen, dat hij door zijn
lof een schok zou toebrengen aan hare schitterende
en beminnelijke zelfsverg Jtelheid, die slechts ontstond,
omdat zij niet van hare schoonheid bewust was.
Hij lispelde:
—  Gelukkig, duizendmaal gelukkig de verblindheid,
welke Henri Devereux belette, om met dit medelijden
zijn voordeel te doen !....
Daarop zeide hij:
„Nog een woord over de markiezin van Villiers,
want ik zie wel, Louise, dat het u behaagt, wanneer
men over haar spreekt.... Heeft de markies diegeheele
treurige geschiedenis van Guillaume des Aubrys geweten?
—  Ja zeker, antwoordde Louise, en ik zelf heb nim-
mer geweten, hoe het kwam, maar de markies van Vil-
liers heeft ons de laatste boodschap van Guillaume
en de tijding van zijn dood gebracht. Ach! ik zal
het nimmer vergeten!.....
En Louise begon met de aandoening, die door deze
herinnering telkens vernieuwd werd, te verhalen, wat
de lezer zich nog herinneren zal. Na van den laatsten
brief en het medaillon van Guillaume gesproken te
hebben, ging zij aldus voort:
—  Hetgeen ik altijd vreemd gevonden heb is, dat
de markies van Villiers belast was met de zorg voor
het treurig pand, daar de arme Guillaume hem niet
lijden mocht.
Zij zweeg plotseling, als schoot haar iets te binnen,
en riep uit:
-ocr page 87-
81
—  Maar wat dat medaillon betreft, komt mij juist
eene omstandigheid in het geheugen, die plaats had,
geloof ik, in dien tijd, waarin Charlotte weder tot
hare treurigheid verviel, die aanvankelijk verdwenen
was. Op zekeren dag, ongeveer twee jaren na haar
huwelijk, vond ik haar weenende, datzelfde medaillon
gebroken in hare hand houdende.....
—  Gebroken I.....
—  Ja, gebroken; niet alleen het glas, dat de haar-
lok bedekte, was in stukken, maar ook het medaillon
zelf scheen als door een ruwen stoot ingedrukt. Zij
zeide mij dat zij het had laten vallen en gelastte mij
het te laten herstellen, hoewel zij weigerde het aan
te nemen, toen ik er mede terugkwam, en van dien
dag af heb ik die droevige gedachtenis bewaard en
bewaar ze nog.
Pierre bleef lang, nadat Louise haar verhaal geëin-
digd had, zwijgen. Eindelijk hernam hij:
—i En zijn kind? Is hij daartegen ook zoo onstuimig?
—  Ongelukkigerwijze ja..... Hij bemint het vurig
en nogtans gebruikt hij nu en dan een onverstandige
gestrengheid jegens een kind van dien leeftijd. Gij
hebt er onlangs een voorbeeld van gezien, en zonder
uwe tusschenkomst was de arme kleine er zoo goed
niet afgekomen. Bij andere gelegenheden laat hij
alles begaan, hetgeen even nadeelig is voor Guy,
want hoe klein ook nog zij, hij heeft somtijds vla-
gen van toorn, die behoorden onderdrukt te worden.
Maar wat eigenlijk voor mij het meest onverklaarbaar
schijnt, is dat hij altijd veel strenger en toorniger tegen
het kind is in tegenwoordigheid van Charlotte dan
wanneer hij er mede alleen is.
—  Dat is zeer vreemd, hernam Pierre; maar met
dat al schijnt het mij duidelijk, dat mevrouw de mar-
kiezin niet zooveel geluk smaakt, als zij wel verdiende,
sev.                                                                6
-ocr page 88-
82
en wat mijn uitmuntende meester betreft, hij behoort,
dunkt mij, zich het schoone lot waardig te maken,
dat hem ten deel gevallen is.
Dit was een verwijt, dat Pierre SéVerin zich ver-
plicht achtte nimmer te mogen verdienen.
XIV.
Men heeft ontelbare malen gezegd, dat het veel
gemakkelijker is in het geheel niet dan met gema-
tigdheid te spelen, doch de volstrekte waarheid van
dit spreekwoord schijnt ons dagelijks door de daad-
zaken gelogenstraft. Maar het is volkomen waar, dat
men langen tijd spelen kan, wanneer men zich de hoop
ontzegt van ooit te zullen winnen.
Zoo iets had de markies van Villiers beproefd,
sedert hij zich de taak had opgelegd, om nimmer
tegen Charlotte te spreken van het gevoel, dat zij in
hem had doen ontwaken. Het te openbaren, zou
volgens hem eene poging geweest zijn om een onmoge-
lijken terugkeer in te roepen, het te verzwijgen, zou
integendeel de vervulling zijn van de gezwegen voor-
waarde, welke zij bij het schenken van hare hand
gevoegd had. Deze twee beweegredenen, de eene
ingegeven door zijnen hoogmoed, de andere door zijn
fijn gevoel, legden hem gezamelijk het stilzwijgen op.
Charlotte, dit wist hij, had nimmer iemand anders
bemind dan Ciuillaume des Aubrys, maar hij vreesde
ten minste niet meer, dat er nog iemand op de wereld
was, die hem haar hart kwam betwisten en gedurende
eenigen tijd scheen dit geluk hem voldoende.
Maar deze rol van echtgenoot, zoo nederig en be-
scheiden, kwam niet zeer overeen met het karakter
-ocr page 89-
83
van den markies van Vilhers en zij werd hem veel
lastiger dan hij wel geloofd had; zonder de minste
ijdelheid, die de markies in weerwil zijner trotsch-
heid niet bezat, gevoelde hij, dat hij nog bevallig
was. Weinige vrouwen in de daad zouden ongevoelig
geweest zijn voor die eerste krachtige liefde van zulk
een fier en edel hart, dat zoo lang onverschillig bleef
en thans geheel en al onderworpen was.....Maar
waarom moest dan die liefde, welke zoozeer verdiende
geopenbaard te worden, verborgen blijven? Waarom
moest hij er over zwijgen tegen haar, die ze inboe-
zemde, zijn eigene echtgenootel Waarom? Omdat
een jongeling van twintig jaren voor hem haar hart ge-
roofd had, dat hem had kunnen toebehooren: een jonge-
ling, wiens liefde slechts die was, welke men op dien
leeftijd bij de eerste ontmoeting eener vrouw ondervindt;
een uitzinnige, die, meester van dien schat, hem ver-
liet om zich te wagen in een wanhopig avontuur,
en in zijn blinden dorst naar wraak het geluk der
toekomst en het leven van Charlotte opofferde!
Deze overwegingen wekten in het hart van den
markies al de gevoelens van het verleden weder op,
die nog bitterder werden door den nutteloozen dwang,
dien hij zich oplegde. Wanneer hij zonder omzich-
tigheid aan Charlotte gezegd had, dat hij haar
vurig en naijverig beminde, en daarentegen een feilen
haat toedroeg aan hem, die reeds vijf jaren in het
stille graf rustte, dan zou zulks haar ongetwijfeld
schrik aangejaagd en wellicht met afgrijzen vervuld
hebben; doch indien hij zich met kalmte tot het een-
voudig en oprecht hart zijner echtgenoote gewend
had, dan zouden de meeste hersenschimmen, die hem
verontrustten, van stonde af aan verdwenen zijn, en er
zou niets van overgebleven zijn, wanneer men het
hem gevraagd had, vooral na de geboorte van zijn
6#
-ocr page 90-
84
zoon, toen de moedervreugde, die alle andere dóet
verbleeken, het leven van Charlotte herschapen had.
Ongelukkigerwijze deed hij niets van dat alles, en
dit zoo vurig begeerde geluk werd integendeel weldra
voor hem een nieuwe bron van folteringen.
Op zekeren dag, het was die, waarop de kleine Guy
voor de eerstemaal gekleed was in het kindergewaad,
dat op de lange kleederen volgt, en waarin de be-
koorlijke schoonheid van het kind ontluikt, zat Char-
lotte bij den haard. Zoodra zij hem zag, nam zij hem
op, en overlaadde hem met kussen, welke zij met
hartstochtelijke uitroepen vergezeld deed gaan.
—  O mijn Guy! O mijn lief kind, wat heb ik
u lief! wat zijt gij schoon! wat is het een genot u te
zien! ja, wat is het gelukkig te beminnen!... zooveel
te beminnen.... als men beminnen kan!
Dat waren de woorden, die Charlotte door hare
kussen onderbrak, zonder die af te meten, zonder
zelfs te weten wat zij zeide, terwijl zij haar kind aan
haar hart klemde, en nu zijne handjes, dan weder
zijne rooskleurige wangjes, zijn schoone blonde haar-
lokken aan hare lippen drukte.
—  Zie, Gaston, zie hoe schoon is toch ons kind!
Maar Gaston, die een oogenblik te voren in de
kamer was, had zich verwijderd en gaf zich op dit
oogenblik aan een vlaag van zinnelooze wanhoop
over.
Arme moeders!.... indien de goddelijke Rechter
hare woorden letterlijk opnam, aan hoeveel afgoderij
zouden de meest christelijke onder haar zich niet
schuldig maken.
Juist dat deed hij , die bij deze woorden had moe-
ten opspringen van geluk en hoop, zon niet zijne
waanzinnigheid hem belet had te beseffen hoezeer
deze hymne van teederheid en vreugde, die uit
-ocr page 91-
85
het hart zijner echtgenoote opsteeg, hem had moeten
verheugen.
Van dien dag af scheen dit zoo bekoorlijk en be-
minnelijk kind hem als een tweede mededinger te zijn
naar het hart van zijne moeder, en de geheime folte-
ring nam in die mate toe, dat hij die met moeite
verbergen kon. Charlotte merkte met bezorgdheid die
toenemende bedruktheid op, en te vergeefs zocht zij
naar de oorzaak, tot dat eindelijk een onverwacht en
hevig tooneel haar die plotseling half ontdekte.
Zij was alleen in hare kamer bezig met nogmaals
de brieven harer moeder te lezen, alvorens ze in eene
cassette te leggen, die open voor haar stond. De
cassette bevatte onder andere voorwerpen ook het me-
daillon van Guillaume. Zij sloeg er zelden haar oog
op, maar op dit oogenblik nam zij het in hare handen
en beschouwde eenige minuten met een bloedend
hart de blonde haarlokken van Raoul des Aubrys,
waarop die van zijn broeder zoo sterk geleken had-
den .... Zij kon nimmer hare oogen op dit droevig
aandenken slaan zonder een levendige aandoening....
nu ook weder verduisterden de tranen hare oogen en
zij zou juist het medaillon sluiten, toen haar echtgenoot
binnen kwam. Hij zag de tranen in de oogen van
Charlotte en te gelijkertijd viel zijn blik op het medaillon,
dat hij voor de eerste maal aanschouwde .... op de
haarlokken, die hij meende te herkennen .... op de
brieven, die, naar bij geloofde, ook van Guillaume
waren; en gelijk het onweder, langen tijd weerhouden,
zich een weg baant door de wolken en losbarst, zoo
vereenigden zich de langdurige bekommering van den
markies van Villiers, die duizende zaken, waardoor
zijn hart reeds tien jaren lang gefolterd was, zijne
liefde, zijn naijver, door Charlotte zonder opzet weder
in zijn hart opgewekt, dat alles vereenigde zich op
-ocr page 92-
86
een enkel oogenblik tot ééne vlaag van woede: hij
nam het medaillon, wierp het met kracht op den grond
en vertrad het onder zijne voeten; daarop ging hij
eenige oogenblikken voor Charlotte staan en doods-
bleek, buiten zichzelven, richtte hij in verwarde taal
tal van buitensporige verwijten tot haar.
Charlotte voelde hare knieën knikken .... niet
van verontwaardiging maar van schrik, want zij ge-
loofde, dat hij ten prooi was aan een aanval van krank-
zinnigheid , en zij zag hem zwijgend aan, zonder een
woord te kunnen antwoorden. Langzamerhand werd
de markies kalmer en een smartelijk gevoel van schaamte
maakte zich van hem meester; het was de eerste
maal, dat hij zich tegenover zijne echtgenoote aan
zulk eene opwelling van woede had overgegeven
en hij begreep, welk eene uitwerking zulks op
haar moest ten gevolge hebben. Maar het kwaad
kon niet hersteld worden en hij ging zich verwij-
deren, terwijl Charlotte, het medaillon, dat hij ver-
brijzeld had, beschouwende, eindelijk begon te begrij-
pen wat de aanleiding tot dat hevige tooneel was,
waarop zij met eene zachte stem zeide, die nog van
ontroering beefde:
— Een oogenblik, Gaston, luister naar mij, voordat
gij mij verlaat. Gij hebt u vergist; deze blieven zijn
van mijne moeder en de haarlokken, in dit medaillon
vervat, zijn volstrekt niet van Guillaume, maar van
zijn broeder. Ik zou de zijne nimmer bewaard hebben.
Indien de markies op dit oogenblik voor de voeten
zijner echtgenoote gevallen ware, dan zou hij door
een enkel woord zijne vervoering van drift hersteld
en den indruk daarvan uitgewischt hebben, mnar zoo
iets lag niet in zijn karakter en er had tusschen hen
geen nadere verklaring plaats. Het berouw van den
markies openbaarde zich slechts door verdubbeling
-ocr page 93-
87
van zorgen on teederheid, die ten doe] had om de
herinnering uit te wisschen aan hetgeen wat tusschen
hen omgegaan was, en Charlotte was te edelmoedig
om deze bedekte vergoeding niet aan te nemen,
zooal.s zij haar aangeboden werd. Zij bleef niettemin
onrustig en bedroefd en een onoverwinnelijke bedrukt-
heid overmeesterde haar. De markies was overigens
niet te genezen. Wel is waar, verried gedurende
langen tijd geen enkel nieuw tooneel zijn geheimen
naijver, maar deze openbaarde zich toch in zeer
ongelijkmatige luimen of grillige vlagen, dikwerf op
onverklaarbare wijze door de geringste omstandigheid
of het onschuldigste woord verwekt.
Daarom was een woord van Pierre en een blik van
Louise voldoende geweest, om in hem een storm te
veroorzaken..... Ook Louise had op zestienjarigen
leeftijd een ander bemind, maar welk een verschil!
Hoe onbeschrijflijk was het geluk van Pierre, die
zonder het minst te kunnen twijfelen, overtuigd was,
dat zijne liefde de begoocheling van het verleden als
een droom had doen verdwijnen, welk een zoet ver-
trouwen heerschte tusschen hen! Wat waren zij ge-
lukkig en hoezeer was hij te beklagen!.....Ziedaar,
wat de markies bij zich zelven zeide, met het hoofd
in zijne handen gezeten op een bank midden in een
der somberste lanen van het park, terwijl zijne vrouw
in hare kamer zat te weenen, en zonder morren, bij
zich zelve zeide, dat er in het leven, zelfs zonder
rampen, sombere dagen gevonden worden, die moeielijk
zijn te overkomen.
XV.
In de nabijheid van het kasteel van ViJliers lag een
klein buitengoed, toebehoorende aan den markies.
-ocr page 94-
88
Het was gebouwd in den geest der Zwitsersche land-
huizen, maar het karakter was zoo slecht weergegeven,
dat het vervaardigd scheen naar het decoratief van
de een of andere schouwburg. Bovengenoemd gebouw
zou de woonplaats worden van het jonge paar, niet
zoo als het daar verscheidene jaren gestaan had, maar
eerst nadat het door de zorgende hand der markiezin
tot een lieve en prettige woning was ingericht gewor-
den. Het was het eenige geschenk, dat de markiezin
haar aangenomen zuster kon doen aannemen, en ook
Pierre, ondanks de vele geschenken, waarmede de
markies hem wilde overladen, weigerde iets aan te
nemen. Zij wilden hun nederig lot dragen, zooals
het voor hen was weggelegd.
Op den dag van hun huwelijk was het verblijf
overal met bloemen versierd, en op het oogenblik,
waarop het jonge paar hun woning binnentrad, wierp
het zonnetje liefkozend hare stralen op bloemen en
bladeren, en tevens deed het de harten der jong-
gehuwden trillen van vreugde en hen met hoop de
plaats binnentreden, waar zij door hunne wederzijdsche
liefde de drukkende zorgen des levens niet zouden
gevoelen.
Nadat het huwelijk gesloten was, vertrokken de
markies en de markiezin onmiddellijk naar Parijs.
Twee jaren duurde hun afwezigheid en telkens
dreigde de scheiding der beide vriendinnen nog langer
te zullen aanhouden, want de hoogste waardigheden
werden den markies bij herhaling aan het hof aange-
boden, maar hij wees die steeds van de hand. Iedereen
merkte dit weldra op en de aanzoeken, die hem aanvan-
kelijk gedaan werden, hernieuwde men niet. Daarop,
na alle aangeboden gunsten te hebben afgewezen,
gevoelde hij zich beleedigd, dat hij er niet meer te
verwerpen had en begon met ontevredenheid te spreken
-ocr page 95-
89
van de ondankbaarheid der vorsten. Charlotte vond
een middel om te beletten dat deze griet in een
nieuwe oorzaak van toornigheid ontaardde, maar zij
maakte er gebruik van om hem over te halen, Parijs
te verlaten.
Terugkeeren naar Villiers, Louise en Pierre weder
te zien, hunne kleine Anna te omhelzen, die reeds
een jaar oud geworden was, zonder dat zij haar gezien
had, dat was de eenige wensch van Charlotte. Het
kwam haar ook voor, dat zij behoefte had aan Louise,
om haren zoon op te voeden.... dat Pierre haar ver-
standigen raad zou geven en dien bij den markies
aannemelijk zou maken omtrent een onderwerp, dat
haar veel bekommernis baarde. Wat de vermaken
der groote wereld betreft, waaraan zij voor de eerste
maal deelnam, wel verre dat deze voor haar eenige
aantrekkelijkheid hadden, boezemden zij haar afkeer in.
Zij was weleer met Guillaume des Aubrys bij geen
enkele feestelijkheid geweest. Het concert, hetwelk zon-
der dat zij er van bewust was, zulk een grooten invloed
op haar lot had uitgeoefend, was de eenige openbare
plaats, waar zij te zamen verschenen waren; het was
derhalve moeielijk om eene oorzaak aan te wijzen van
de grilligheid, waarover wij willen spreken; maar zij
kon thans geen dans aanhooren, zij kon het niet ver-
dragen, dat zij van lichten, praal, gedruisch of luid-
ruchtigheid omgeven was, zij kon zelfs het gemompel
van bewondering, dat in hare omgeving ontstond, niet
hooren zonder haar hart vreeselijk beklemd te gevoelen,
en het treurig beeld van haar jeugdigen verloofde voor
hare verbeelding te zien verschijnen met eene leven-
digheid, welke dit visioen van het verledene nimmer
had, wanneer zij zich te huis bevond bij haar zoontje.
Indien zij dezen indruk aan haren echtgenoot had
durven openbaren, dan zou zij daardoor een wezen-i
-ocr page 96-
90
Hjke verlichting ondervonden hebben, maar deze ver-
trouwelijkheid was haar ontzegd door de herinnering
aan den dag, waarop de naam van den ongelukkigcn
Guillaume tusschen hen was uitgesproken en door
de blijkbare bezorgdheid, die de markies sedert in
acht nam, om alle vertrouwelijke mededeeling te ont-
wijken. Zij vreesde, dat zij hem een nieuwen aanval
van woede zou veroorzaken. en droeg alzoo in stilte
het zieleleed, waaronder zij gebukt ging.
Op zekeren avond begaf zij zich met haren echtge-
noot naar het hotel van een harer bekenden, waar
een groot bal gegeven werd. Charlotte was op dien
dag in een wit satijnen japon gekleed en had tot
versierselen slechts eenige prachtige diamanten, welke
op haar voorhoofd en op het bovenlijf van haar kleed
schitterden. In dit rijk en eenvoudig tooisel was zij
zoo schoon, dat aller oogen haar volgden, toen zij
door de zaal ging.
—  Welke een bekoorlijke vrouw! riep een jong
mensch uit, naast een persoon gezeten van ontzach-
lijken omvang, die Charlotte in het voorbijgaan gegroet
had. Kent gij haar, La Mothe?
—  Wat! vroeg de andere, kent gij haar niet, gij?
Zijt gij er wel zeker van?
—  Zeker!.... zeide de eerste glimlachend, terwijl
zijne blikken Charlotte volgden, die in de balzaal
verdween .... liet zou, dunkt mij, niet gemakkelijk
zijn zulk eene figuur te vergeten, al had men haar
slechts eenmaal gezien. Neen, ik ken haar niet.
Wie is zij?....
—  Maar, lieve vriend, zij is niemand anders dan de
markiezin van Villiers, de schoone* en voortreffelijke
Charlotte de Nebriant.
—  Mijn God! zeide het jonge mensch, terwijl hij
met levendige ontroering opstond. Wat zegt gij daar?
-ocr page 97-
91
Wat! is zij dat! is zij dat!.... Is dat Charlotte de
Nebriant! Ach, arme Guillaume!
—  Ja, beste vriend, ging La Mothe voort, dat
is zij, dat is zij zelve; getroost, gehuwd en moeder.
Dat is in elk geval beter dan dat zij zich dood-
getreurd had.
Hij onderbrak zijn gesprek, om een bediende te
roepen, die hem nog een schaaltje met ijs brengen
moest.
—  Maar, ziet gij, dit heeft mij het meest verwon-
derd, dat zij juist den markies van Villiers gehuwd
heeft.
—  Zij had niemand moeten huwen, zeide het jonge
mensch, die zijne oogen nog altijd gevestigd hield op
de deur, door welke hij Charlotte nog zag. Zeker
zij had niemand moeten huwen, herhaalde hij; maar
waarom niet den markies van Villiers, zoo goed als
eenig ander en zelfs liever dan een ander, want ik
verbeeld mij toch, dat dit een behoorlijk huwelijk
geweest is?
— Ik zal u zeggen waarom, beste vriend; niemand weet
deze geschiedenis beter dan ik; gij herinnert het u
toch drommels goed, dat ik u het eerst gezien heb
na uwen terugkeer van dien noodlottigen tocht....
—  Ja, ja, ik herinner het mij. Verder?
—  Ik behoef u slechts te zeggen, dat ik van Villiers
onophoudelijk zag, en ik beter dan eenig ander op
de hoogte ben van dat alles. Welaan dan, volgens
mijn begrip is de markies van Villiers de laatste,
die Guillaume had behooren te vervangen, daar hij
zijn vriend was en wel in die mate, dat ik zelf hem
bijna in bezwijming zag vallen, toen hij diens dood
vernam, welken ik hem geboodschapt heb, en wel
zonder de minste inleiding, wijl ik toen onbekend
was met die nauwe vriendschap.
-ocr page 98-
92
—   Ook ik wist daarvan niets, zeide de jongman,
en Guillaume zeide mij toch alles. Ik herinner mij,
dat wij in de eerste dagen van onzen noodlottigen
tocht naast elkander te paard reden; ik vroeg hem
of hij afscheid had kunnen nemen van mejuf-
vrouw de Nebriant, over wie hij mij voortdurend
sprak, maar die ik nog nimmer gezien had. Hij
antwoordde mij, dat hij daarmede iemand belast had,
die in onze vergadering tegenwoordig was en haar
kende. Ziedaar alles; wij hadden op dat oogenblik
weinig ledigen tijd om te kunnen spreken, en de
ramp, die zoo spoedig volgde, deed mij alles vergeten....
Guillaume was voor mij een broeder, ging de jong-
man voort op bewogen toon, en ofschoon dit alles
reeds twaalf jaren geleden is, blijft de indruk voor
mij altijd dezelfde....
—  Kom, kom, zeide La Mothe, laat ons over
iets anders spreken. Het is noch het uur, noch
de plaats om zulke tragische herinneringen op te
wekken.... Maar wat drommel! hoor eens, om tot de
werkelijkheid dezer wereld terug te keeren; gij moet
voorgesteld worden aan deze voortreffelijke vrouw.
Dit zal u troosten, wijl gij haar niet zoo bedroefd
terug zult vinden, als gij gedacht had.
—  Mij aan haar laten voorstellen!.... Ja, dat zou
ik wel wenschen, maar zijt gij daarvoor genoegzaam
met haar in kennis?
La Mothe scheen door dien twijfel beleedigd.
—  Er zijn hier niet veel menschen, die haar zoo
goed kennen als ik. Laat mij dit ijs eerst gebruiken,
dan ben ik ter uwer beschikking.
Eindelijk stond La Mothe op en begaf zich door
den jongman vergezeld naar de balzaal, om Charlotte
te zoeken; maar deze had die verlaten en zich bege-
ven naar een aangrenzend vertrek, waar zich eenige
-ocr page 99-
93
personen bevonden, die evenals zij de drukte en de
warmte der balzaal ontvlucht waren.
Charlotte was meer dan ooit ten prooi aan het
zielelijden, waarvan wij gesproken hebben. Dit feest
was het schitterendste, dat zij nog bijgewoond had!
Het orkest speelde op het oogenblik, dat zij de bal-
zaal binnentrad, eene wals, waarvan het vroolijk motief
haar een hartverscheurende melodie geleek; een weinig
later zag zij haar gelaat in een spiegel, en merkte
op, hoe schitterend zij was. Dit gezicht deed hare
ontroering ten top stijgen, zij zocht de meest duistere
plaats van de kleine zaal, zette zich neder en haar
hoofd latende rusten, trachtte zij met moeite hare
gejaagdheid te bedaren en hare tranen te onderdruk-
ken; want in dien spiegel meende zij aan de zijde van
haar schitterend beeld het bleeke gelaat gezien te
hebben van hem, die haar slechts op deze wijze ver-
scheen bij de feesten, als scheen hij haar te komen
verwijten, dat zij hem vergatI
Op dit oogenblik hoorde zij haren naam uitspreken;
zij opende de oogen en zag een jongman voor zich
staan, dien zij niet kende, en aan zijne zijde La Mothe,
die tot haar zeide:
— Veroorloof mij, mevrouw, u den graaf de Saulny
voor te stellen ?...
De graaf de Saulny 1... zijn vriend !... hij, wiens
naam zij niet meer had hooren uitspreken, sinds den
dag, waarop zij vernam, dat hij het was, die zijn
levenloos lichaam medegevoerd had.... zij zag hem
aan als verbijsterd.... Die ontmoeting had op dit
oogenblik in hare oogen iets van een bovennatuur-
lijke verschijning; een onmacht, waaraan zij onderhevig
was, greep haar aan, hare oogen werden beneveld,
hare gedachten verward, en zonder een woord te
kunnen uitbrengen, zeeg zij bewusteloos op de canapé.
-ocr page 100-
94
Terstond omringden haar al de dames, die zicli in
de kleine salon bevonden. De eene bood hare flacon
aan, de andere haren waaier, alle kwamen daarin
overeen, dat de warmte de oorzaak was van dit onge-
val, en dit werd ook gezegd tot den markies, die
toegesneld was, toen Charlotte hare oogen weder
opende en verschrikt en verward rondom zich staarde ...
Zoodra zij haren echtgenoot zag, stond zij met inspan-
ning op, greep zijne hard en verzocht hem om terstond
te vertrekken. Zij verliet werkelijk het bal, begeleid
door onderscheidene personen, die hunne deelneming
betuigden in dat ongeval. Onder deze bevonden zich
La Mothe en Suulny. Toen zij in het rijtuig stappen
zou, keerde zij zich om, ten einde den eerste te
groeten, en een onweerstaanbare drang deed haar de
hand bieden aan den andere. Saulny nam deze, boog
zich en kuste die met een eerbiedige verteedering;
daarop zag hij haar in het rijtuig gaan en verdwijnen.
Dit oogenblik was kort en hij zag haar nimmer weder...
Maar op het einde van een lang leven herinnerde hij
zich nog aan dit gezicht, sprak hij er nog over.
Twee uren later, toen Charlotte haar balkleed en
hare sieraden had afgelegd en zich met haren echtgenoot
alleen bevond, deed zij hem plotseling het geheele ver-
haal, niet alleen van alles, wat zij voor hare bedwel-
ming gevoeld had en van hetgeen daarvan de oorzaak
geweest was, maar van al de gewaarwordingen haars
leven! Zij sprak hem over Guillaume, gelijk zij het
nog nimmer gedaan had, zij verhaalde de geschiedenis
van hunne jeugdige liefde in haar geheel; zij zeide
hem, hoe het kwam, dat zij daaraan de herinnering
bewaarde en hoe zij die tevens bestreed, kortom
zij was nog in een koortsachtige spanning; het was
haar niet meer mogelijk of om hare gedachten te ver-
bergen, of om de gevolgen harer openhartigheid te
-ocr page 101-
95
vreezen. Het vurigste, dat zij verlangde, was Parijs
te verlaten, de groote wereld te ontvluchten en Louise
weder te zien in hare afzondering Zij sprak met dit
doel, maar zij sprak ook aldus, om haar hart te ver-
lichten en zich van het doodend zwijgen te bevrijden!
De indruk van die plotselinge ontboezeming was zon-
derling. Ondanks de aandoening van Charlotte, on-
danks den zoo levendigen en verschen indruk, dien zij
zoo pas ondervonden had, ondanks de herinneringen
van het verleden zonder omzichtigheid opgewekt,
scheen de waarheid duizendmaal minder verschrikkelijk
aan den markies dan dat verschijnsel van die onge-
neeslijke drift, die zijn leven gedurende zooveel jaren
verontrustte. Hij kon niet twijfelen aan de volkomen
oprechtheid van Charlotte; terwijl hij haar aanhoorde,
had hij de innerlijke overtuiging, dat zij hem niets
verborg; hij wist thans alzoo alles, en daarom meende
hij haar ook alles te kunnen zeggen.... Voor de
eerste maal in zijn leven sprak hij met haar rond-
borstig en verhaalde haar een geheelen roman,
waarvan zij de heldin was. Charlotte, verrast en bijna
verlegen, als vernam zij dit verhaal en deze bekentenis
niet uit den mond van een echtgenoot, begreep toen
eindelijk hoezeer zij bemind geworden was, en hoe-
zeer zij steeds bemind werd 1 .... en een geruststel-
lend en nieuw licht ging er op over die uren van
sombere grilligheden, die haar zoo dikwerf neerslachtig
gemaakt en haar hart verontrust hadden door een
onbestemden angst, die nog drukkender was dan de
droefheid van het tegenwoordig oogenblik.
Acht dagen later kwamen zij te Villiers terug,
meer eensgezind dan bij hun vertrek, en ditmaal om
het kasteel nimmer weder te verlaten. De jaren, die er
volgden, waren voor Charlotte de gelukkigste van haar
leven. Niet omdat voor de echtgenoote van den mar-
-ocr page 102-
96
kies van Villiers, ook al werd zij aangebeden, dat
leven immer kalm zijn kon, maar de schoone dagen
waren daarin talrijker, sedert de treurige onaange-
naamheid der eerste jaren verdwenen was, en Charlotte
zou ter nauwernood de schaduw opgemerkt hebben,
die het ongelijkmatig en hevig karakter van den mar-
kies op haren weg wierp, indien deze schaduw niet
immer op haar gevallen en het lief en bevallig kind ,
dat onder hunne hoed\'- opgroeide, er nooit door
geraakt ware.
XVI.
—  Ik dank u wel, Guy, zeide op zekeren morgen
de kleine Anna Öéverin, terwijl zij in hare handen
klapte. Och! ik dank u, het is waarlijk een vlieger,
zooals ik ze nog nooit gezien heb. Stil! een, twee,
drie, vier, vijf, zes ... . ik moet zes stappen loopen
om aan het einde te komen .... Och! die staart ?
O ! . .. . dank u! . ... dank u! . . .. nooit zou ik
ze klaar gekregen hebben .... zelfs niet met behulp
van Jeanneton, die ten minste een broeder heeft, die
op school gaat.
Guy ontving al deze dankbetuigingen met onverschil-
ligheid; op den grond geknield, legde hij de laatste
hand aan zijn meesterstuk, dat hem toescheen ten
minste al den lof te verdienen, die zijne jonge gezellin
daaraan gaf, maar hier onderbrak hij zijn stilzwijgen
en zeide met een trek van minachting:
—  Jeanneton.... Het zou beter zijn, dat zij een
vlieger maken kon even als ik.... Jeanneton, die
een broeder heeft, het is waar, maar toch maar een
klein meisje is even als gij.
-ocr page 103-
97
Op dit oogenblik sloeg de groote klok van het
slot negen uren; de kleine Anna, die de vlucht van
den vlieger naging, terwijl zij hare stappen telde,
„om hem te meten" zooals zij zeide, bleef in eens
stilstaan en riep met bevende stem:
—  Negen uren! Guy..... O hemel! het is negen
uren, hoort gij wel ?
Guy stond een oogenblik verschrikt, daarop zeide hij:
—  Loop heen ! ik heb den tijd.
Hij verliet nogtans terstond zijn vlieger en ging op
het grasperk twee of drie boeken oprapen, die hij
daar een uur te voren had nedergelegd, toen hij
ongelukkigerwijze uit de verte Anna opgemerkt had,
die op het grasperk aan haren vlieger bezig was; hij
had toen aan de bekoring gehoor gegeven om haar
een oogenblik te helpen.
Thans moest hij den tijd inhalen, dien hij aan den
vlieger verspild had; hij deed zijn best om daartoe
te geraken, maar te vergeefs; toen de klok kwartier
over negen sloeg, hief hij zijn hoofd op en keek naar
den uurwijzer met een blik van angst en verwijt, als
wilde hij zeggen: „gij zijt wel haastig."
Anna verstond zijn blik en zeide:
—   Ach hemelI gij ziet dat het te laat is, en voor
mij hebt gij uwen tijd verspild! mijn arme Guy....
Ochl wat spijt mij dat!
Zij lag op de knieën naast hem en haar gelaat
drukte haar leed en berouw uit.
Guy gaf geen antwoord, hij spande alle kracht in
om spoedig zijne les te leeren, doch het was niet
mogelijk, daar zijne aandacht afgetrokken was.
—   Kan ik u helpen ? .... vroeg Anna verder.
—   Zwijg! zeide Guy eerst ongeduldig. Maar hij
bedacht zich weldra en zeide:
—  Ja, toch! overhoor mij.
sev.                                                                7
-ocr page 104-
98
Anna nam het boek.
Guy begon vlug. Anna schepte moed. Maar,
helaas! het begin van de les was geleerd, voordat
hij zich met den vlieger bemoeid had, en het werd
weldra duidelijk, dat Guy van het overige geen
woord kende.
Het gelaat van Anna werd overstroomd van tranen.
s*. Ach hemel! er is geen helpen aan, het is te
vergeefs, gij zult straf krijgen, gij zult wellicht nog....
Zij zweeg. Guy begreep het.
—   Ik zal straf krijgen, dat is zeker, zeide hij;
want het is de derde maal van deze week, dat ik
mijne les niet ken, maar wees niet bevreesd, het zal
niet dat zijn.
Deze woorden hadden betrekking op eene bestraffing,
welke de markies, getrouw aan de overleveringen
der jeugd, zijn zoon eens had doen ondergaan; maar
op aandringen der markiezin had hij beloofd die
niet weder te zullen toepassen.
De klok sloeg half tien.
De twee kinderen stonden op en begaven zich naar het
slot. Guy trad met eene wanhopige beradenheid voort
evenals een veroordeelde naar de strafplaats, terwijl
Anna hem met deftige stappen volgde en hare oogen
afdroogde aan den tip van haar kleine witte voorschoot.
Aan de poort van het kasteel ontmoetten zij Jean-
neton, een groot en stevig meisje van veertien jaren,
de dochter van den tuinman van Villiers.
—  Ik kom u halen om te ontbijten, jonge jufvrouw
Anna, zeide zij.
—   Jeanneton, wacht even, wacht even.... ik kan
niet terstond komen...;.
— Gij zult beknord worden, jonge jufvrouw, zeide
Jeanneton, gij zult wellicht bestraft worden, voegde
zij er bij, om meer indruk te maken.
-ocr page 105-
99
—  Welaan, zooveel te beter! Guy, ziet gij, ik zal
ook beknord worden, ik zal ook bestraft worden.
Guy bleef staan.
—  Neen, waarom? Ga Anna, ik bid u, ik wil niet
dat gij gestraft wordt.
—  Daar geef ik niet om, dat zal mij genoegen doen.
—   Ik wil het niet, zeg ik u; ga terstond met
Jeanneton mede.
Op dit oogenblik verscheen Thibaut in den gang.
—  Mijnheer de markies verwacht den jongeheer
Guy, zeide hij.
—  Ga heen, laat mij met rust, zeide Guy, en voegde
er haastig op bedachten toon bij: Ga heen en kom
zoo spoedig mogelijk terug.
Bij dien dubbelen last besloot de kleine Anna om
aan de hand van Jeanneton mede te gaan, terwijl zij
met de oogen vol tranen omzag naar den grooten trap,
waarop zij Guy met een gevoel van vrees zag ver-
dwijnen, die door de onzekerheid van de bestraffing,
welke hij zou ondergaan, nog vermeerderde. Zij herin-
nerde zich met schrik aan den dag, waarop hij het
vorige jaar stokslagen ontvangen had, en zij was slechts
half gerust door de verzekering, die hij haar zoo pas
gegeven had, „dat het die straf niet meer zou zijn."
Zij ging alzoo met langzame schreden voort, in
weerwil van de aanmaningen van Jeanneton om haar
haastiger te doen loopen. Nauwelijks had zij twintig
schreden op de laan afgelegd, of zij hoorde in eens
een hevigen gil, een enkelen gil, die niet herhaald
werd; maar zij had zeer goed de stem van Guy
herkend, en zij stond roerloos van smart en schrik. Zij
wilde niet meer voortgaan en naar het slot terug
keeren, en Jeanneton moest bijna geweld gebruiken,
om haar eindelijk verbleekt en bedroefd naar het
buiten te brengen.
1*
-ocr page 106-
100
XVII.
Toen Gay zich van Anna gescheiden had voor de
vestibule, was hij geheel voorbereid om een vrij strenge
straf te ondergaan, want hij had deze week reeds drie
malen misdaan; een gevoel van rechtvaardigheid, dat
op bijzondere wijze in zijn jeugdig gemoed ontwikkeld
was, zeide hem dat hij eene kastijding verdiende; hij
was dus geheel gestemd om die gelaten te ontvangen;
maar bij de eerste woorden, die de markies hem
toevoegde, maakte de toon het hem duidelijk, dat deze
een kwaden luim had, zoodat de goede stemming van
Guy geheel verdween. Guy wist bij ondervinding,
dat zijn vader in de laatste dagen bijna onmogelijk te
voldoen was en zijn toorn nog minder te ontwapenen.
Dit instinct hebben alle kinderen, maar Guy bezat
het in bijzondere mate; hij zweeg en zijn gelaat nam
eene uitdrukking aan, die evenmin van berouw als
van ondergeschiktheid getuigde.
De les begon, maar bij de eerste woorden geraakte
zijn geheugen in verwarring; hij bleef steken alsof hij
geen oog in zijn boek geslagen had, terwijl zijne koele,
onverschillige en bijna onbeleefde honding den toorn
van zijn vader ten top voerde; doch de woorden, die
deze tot Guy richtte, hadden de tegenovergestelde uit-
werking van zijne bedoeling. De houding van het kind
werd meer en meer onbehoorlijk, en zonder de belofte
het vorige jaar aan zijne moeder gedaan, zou hij on-
getwijfeld dezelfde straf ondergaan hebben. Ongeluk-
kigerwijze was die, welke zijn vader op dit oogenblik
te baat nam, niet veel beter; door het ongeduld tot het
uiterste gedreven, gebood hij aan Guy zijne rechter-
hand toe te steken, en deze, wel verre van te ver-
-ocr page 107-
101
schrikken, gehoorzaamde dapper. Nu nam de markies
een rotting, die in zijne nabijheid stond en gaf daar-
mede een slag op de hand van zijn zoon.
Toen gaf Guy dien gil, die Anna had doen ver-
schrikken , en bij viel bijna bewusteloos neder.
Zijn vader had evenmin gedacht aan de kracht als
aan de zwaarte van het wapen, waarvan hij zich
bediende, en hij had het kind eene verwonding toege-
bracht, in plaats van het te kastijden.
De markies was, gelijk men wel denken kan, hevig
verschrikt, maar volgens zijne gewoonte liet hij zulks
niet blijken. Op den kreet van haren zoon toegesneld,
nam de markiezin hem op en deed zich geweld om
kalm te schijnen. Zij droeg Guy de kamer uit, ter-
wijl de markies onbewegelijk bleef zitten.
Anna zat gedurende dien tijd op het buiten te
weenen en wees alle vertroosting van de hand. Met
den levendigsten aandrang verzocht zij, hare belofte te
mogen vervullen, die zij aan Guy gedaan had, en
naar het slot terug te keeren. Haar vader stemde
daarin eindelijk toe en bracht haar een uur later der-
waarts.
Pierre Séverin was nimmer zonder vrees, wanneer
de opvoeding of de kastijding van Guy aan zijn vader
toevertrouwd was. Hij verlangde alzoo thans evenzeer
als Anna, om nauwkeurig te weten wat er gebeurd
was, en terwijl hij zich naar den markies begaf om
het te onderzoeken, sloop Anna in de kleine studie-
kamer, waar zij wist dat zij Guy vinden zou.
Hij was geheel alleen, had zijne hand in een
doek gewikkeld en zijn gelaat was somber en geenszins
verteederd. Hij luisterde zonder te antwoorden op de
eerste vertroostingen, die zijne kleine gezellin hem
deed hooren, maar toen zij zich zelve verwijten
begon te doen en zich beschuldigde, dat zij de oorzaak
-ocr page 108-
102
geweest was van hetgeen hem overkomen was, viel
hij haar plotseling in de rede, zeggende:
—  Neen, gij zijt de oorzaak niet, Anna; noch gij,
noch ik, maar hij is het.
—  Wie hij? vroeg Anna met zekere verrassing.
—   Hij, hernam Guy, terwijl hij de wenkbrau-
wen fronste, mijn vader; ik kende mijne les niet,
het is waar, maar daarom heeft hij mij niet gestraft
en geslagen, het is om een andere reden .... daarvoor
zou hij mij iets anders opgelegd hebben.... om een
andere reden heeft hij dit gedaan.
Anna begreep er geen enkel woord van, en Guy
zag zelf in, dat hij zijne gedachte niet helder uitdrukte.
—  Het komt er niet op aan, zeide hij; ik weet wat
ik zeggen wil.
Hij ging met zijne linkerhand onder het hoofd zitten
en streek daarmee door zijn blonde haarlokken, die
bijna op zijne schouders hingen en bleef aldus onbe-
wegelijk met zijne blikken op den haard staren met
eene uitdrukking, die zijne kleine gezellin maar niet
scheen te voldoen.
—   Maar ik zou ook gaarne wenschen te weten,
wat gij zeggen wildet, zeide zij. Kom, Guy, spreek,
ik begrijp u niet; gij ziet er boos uit, maar zijt gij
niet boos, omdat gij misdaan hebt?
—  Daarover ben ik volstrekt niet boos, antwoordde
Guy kortaf.
r- Guy!
—  Neen, daar ben ik niet boos om, dat wil zeggen,
ik ben er niet meer boos om; dat was ik van morgen,
thans ben ik het niet meer, ik ben boos op mijn vader.
—  Guy! herhaalde Anna op geërgerden toon.
—  Ja, ik ben boos op hem; ziet gij, ik had ongelijk
en ik zou hem terstond verschooning gevraagd hebben,
maar nu.... ik kan u niet zeggen wat, maar mij dunkt, hij
t
-ocr page 109-
103
is.... Ik kan u dat zoo niet zeggen, ziet gij, ik zou liever
boos zijn, zooals ik het was, ik zou gaarne op die
wijze boos zijn.... Kom, gij maakt mij in de war
wat gaat bet u aan, iaat mij denken wat ik wil ....
Maar Anna hield aan en wilde volstrekt den ge-
kronkelden draad der denkbeelden van Guy ontwarren.
—■ Gij wilt misschien zeggen, zeide zij, dat een
andere straf u niet belet zou hebben, om boos te zijn
over uwen misslag, terwijl deze....
— Juist.... zeide Guy. Ja, dat is het, een andere
straf, eene taak, een verkorte uitspanning, of zoo
iets, droog brood of alles wat ook maar overeenkwam
met mijn vergrijp; maar dat, zeide hij, terwijl hij met
eene beweging van zijn hoofd naar zijne hand in den
doek wees, maar dat is, als had ik .... gelogen , als
had ik geklapt.... dat is, als had ik een kind ge-
slagen..... Ziedaar waarop het gelijkt!
Na deze lijst van snoodheden, waarop volgens zijno
begrippen van gerechtigheid de straf toepasselijk zou
geweest zijn, die hij begaan had, hield Guy zich
overtuigd, dat hij zich duidelijk verklaard had en op
onwederlegbare wijze.
Hij gevoelde zich opgebeurd en zou thans gaarne
tot afleiding eene partij domino gespeeld hebben. Maar
Anna bleef ernstig zitten met hare ellebogen op de
tafel en de handen onder bare kin; en sloeg
volstrekt geen acht op de voorbereidselen van bet
spel, die Guy met zijne linkerband maakte.
—• Maar Guy, zeide zij eindelijk, terwijl zij met
bare band de stukken, die hij intusschen op tafel gezet
had, door elkander wierp zonder het te bemerken,
maar, mijn goede kleine Guy, dat alles geeft u geen
recht om boos op uw vader te zijn, en wat gij zoo
even gezegd hebt is erg en veel erger dan alles wat
gij opnoemdet. en niet gedaan hebt.
-ocr page 110-
104
—  Kom, Anna, laat ons spelen, wilt gij? Berisp
mij niet op dit oogenblik.
—  Ik wil u niet berispen, maar ik wil niet met u
spelen, wanneer gij mij niet verklaart, dat gij niet
denkt, wat gij gezegd hebt.
—  Dat kan ik niet zeggen, omdat ik het denk.
—  Wat moet men dan doen, zeide Anna met een
peinzend gelaat, om eene gedachte uit den geest ty
verbannen, die men niet voeden mag.
—  Ik weet het niet, zeide Guy; daar bestaat geen
middel voor, geloof ik; men denkt wat men denkt,
en daarmee uit.
—   Neen, neen, zeide Anna, dat gaat niet, Guy.
Mijnheer de pastoor heeft het ons verleden zondag
nog zoo duidelijk uitgelegd, toen hij verklaarde hoe
men aan God zijn hart, zijne ziel en zijn verstand
moet geven. Men moet er daarom wel degelijk de
slechte gedachten uit verbannen, dat is zeker!
—  Welaan, zeg mij hoe, zeide Guy, en ik verzeker
u, dat ik er mede tevreden zal zijn.... ik bemin mijn
vader zoo gaarne..... Den dag, toen wij te paard
uitgingen, weet gij het nog? ik op de poney, toen
was hij over mij tevreden, hij zag mij aan met een
blik, die mij zoo blijde maakte en ook ik beminde
hem zoo zeer op dien dag! En ik zou het thans nog
veel meer wenschen, en vergeten willen, wat ik zoo
even zeide, maar ik kan het niet; dat is mijne
schuld niet. Ik zie hem altijd met zulk een streng
gelaat even als dezen morgen..... En toen ik hem
mijne hand bood en hij de zijne ophief! o, lieve
Anna, als gij het gezien hadt!....
Anna sidderde en hare oogen werden met tranen
gevuld; maar plotseling droogde zij ze af, en
riep uit:
—  Ik weet het, ik weet het middel.....Komaan,
-ocr page 111-
105
Guy, luister goed naar mij. Wilt gij het doen? wilt
gij doen hetgeen ik u ga zeggen?
Guy, die de waardigheid zijner sekse handhaafde,
door aan Anna nu en dan te herinneren, dat zij
slechts een klein meisje was, gaf bijna in elke omstan-
digheid gehoor aan haar, en hij erkende zelfs dikwerf,
dat zij, hoewel meer dan vier jaren jonger, de ver-
standigste van hun beiden was.
—  Laat eens hooren, wat gij zeggen wilt, zeide hij.
—  Luister clan, mijn kleine Guy, hernam Anna, die
zich half op de knieën voor hem nederboog, hoor
naar mij, ik bid het u. Het is waar, de bestraffing
was al te groot, zij was grooter dan uw misslag. Maar,
gelijk ik u gezegd heb, dit maakt niet, dat al, wat
gij mij gezegd hebt, goed is; het is integendeel verkeerd,
zeker het is verkeerd. Gij zegt, dat gij u niet ont-
houden kunt van dit te denken, welaan , luister, bedenk
ook wat de pastoor gezegd heeft: „Indien gij aan
eene zaak denkt, die God u verbiedt, tracht dan eene
daad te verrichten, die met deze gedachte in strijd
is!" Gij herinnert u nog wel, hij heeft het ons ver-
leden zondag na de catechismus gezegd, als had hij
vermoed, wat u overkomen zou.. .. Welaan, mijn
beste Guy, doe juist op dit oogenbiik uw vader een
genoegen!
En opspringende, liep zij naar eene tafel, waarop
al de boeken van Guy ordeloos door elkander lagen.
—  Kom, luister, doe wat ik u zeg, en gij zult
het zien. Neem uwe boeken en leer spoedig en goed
uwe les, gij kunt het als gij wilt, dat weet gij, en ik
zal geen woord spreken, ik zal u geen afleiding ge-
ven , ik zal daar onbewegelijk blijven zitten. Doe dat,
ja doe dat eerst en dan zult gij zien.... gij zult zien
of gij uwe verkeerde gedachte niet zult verdrijven.
Bij het voorstel van dit middel maakte Guy een
-ocr page 112-
106
afwijzend gebaar; maar Anna liet niet af, en door
haar krachtig aandringen deed zij hem eindelijk ge-
hoorzamen. De beide kinderen zwegen en gedurende
een half uur kon men in de kleine kamer eene speld
hooren vallen, daar Guy met eene oplettendheid leerde,
die van zijn goeden wil getuigde, en Anna zich on-
bewegelijk hield uit vrees van hem te storen.
Eindelijk riep Guy uit:
—  Klaar! eindelijk ken ik mijne les!.... Nu is
alles goed!
Anna nam het boek, en Guy Jzegde zijne les zonder
haperen op van het eene einde tot het andere.
—  Sta nu op.... Kunt gij ? Belet uwe hand u
te gnan?
—  Neen, antwoordde Guy lachend, die belet mij
niet te gaan; maar, ate.... het doet mij erg zeer als
ik haar beweeg....
—  Arme Guy! zeide Anna op nieuw verteederd;
blijf dan zitten en beweeg u niet!
—  Neen, neen, hernam Guy, die reeds overeind
stond, nu is het klaar.
—  Leun op mij, geef mij uw andere hand.
—  Neen, ga vooruit, sprak Guy, die door zijn dub-
bele poging weder volkomen in goeden luim gekomen
was, ga vooruit, en klop op de deur en zeg, dat ik
er ben.
De markies, de markiezin en Se*verin zaten nog bij
elkander en gedurende het onderhoud, dat er plaats
gevonden had, was er bepaald, dat Guy naar eene kost-
school zou gezonden worden. De arme moeder had
zelve dit voorstel met krachtige taal gedaan, Séverin
had het ondersteund en de markies, op dit oogenblik
doordrongen van spijt over zijne oploopendheid, had
juist zijne toestemming daartoe gegeven, toen men
zacht op de deur hoorde kloppen.
-ocr page 113-
107
—  Binnen, riep de markies.
Men zag het blozend gelaat van Anna verschijnen.
—  Daar is Guy, zeide zij, hij zou zijne les willen
opzeggen.
Alle drie waren evenzeer verrast. De markiezin
was nog meer verschrikt en bedroefd over den zede-
lijken indruk, welken Guy dien morgen ondergaan had
dan over zijn lichamelijk lijden. Ook Séverin had
minstens gevreesd voor een buitengewoon langdurige
en sombere weerspannigheid, zooals hij meermalen in
dergelijke omstandigheden bijgewoond had, en wat
den markies betrof, die tegenover zijn zoon zijn onge-
lijk niet openlijk kon erkennen, hij brandde van ver-
langen om hem te omhelzen, te meer omdat hij dacht
dat de vrees hem thans langen tijd van hem verwijderd
zou houden.
Met ware aandoening zag hij derhalve zijn arm kind
voor zich verschijnen, bleek, met zijne hand in een
doek, zijne haarlokken in wanorde, maar met een
gelaat bezield door cene bekoorlijke uitdrukking en
regelrecht naar hem toekomende, zonder vrees, zonder
verlegenheid, zonder aarzeling.
De markies nam het boek in de hand. Guy zeide
zijne les onberispelijk op, en voordat hij aan het einde
was, sloot zijn vader hem in de armen, waar in een
oogenblik de herinnering aan den grief verdween,
die een uur te voren zijn jeugdigen geest verward
en zijn hart geschokt had.
Intusschen ontsnapte de zegevierende uitdrukking
op het gelaat van de kleine Anna niet aan de op-
merkzaamheid van Charlotte; zij ried alles, wat er
onder de twee kinderen was omgegaan.
—  Aanschouw, aanschouw de kleine goede engel
van mijn armen Guy, Pierre, zeide zij.
En het kind bij de hand nemende, omhelsde zij
-ocr page 114-
108
haar teeder, terwijl Séverin getroffen en tevreden een
blik vol liefde op haar wierp, en hare kleine hand
zacht tusschen de zijne streelde.
XVIII.
Het voorstel, om Guy naar de kostschool te zen-
den, was het eerst van de markiezin uitgegaan; zij
had den moed gehad om het te doen en toen door
den markies de toestemming gegeven was, had zij
hem bedankt als ware het eene gunst geweest. Niet-
temin scheen elke week, die haar nader bij het ver-
trek van haren zoon bracht, haar leven met tal van
jaren te verkorten. Hare oogen volgden hem met een
koortsigen angst; soms, nadat zij hem langen tijd naast
zich had gadegeslagen, zond zij hem plotseling weg,
zeggende: „Gra, een weinig weg, opdat ik er mij
aan gewenne u niet meer te zien." Soms ook nam
zij zijn hoofd tusschen hare handen en zag hem strak
in het gelaat, alsof zij vreesde zijne trekken te zullen
vergeten, en op andere oogenblikken, wanneer zij hem
hoorde, vluchtte zij in hare kamer, om daar uit te
weenen, geheel onopgemerkt tenzij door Louise, die
door haren strijd leed en met haar mede weende.
Te midden van deze spanning naderde de gezegende
dag van de eerste H. Communie der beide kinderen,
die het vertrek van Guy eene week vooraf ging. Deze
dag, belangrijk in alle farailiën, was gedenkwaardig
op het slot van Villiers.
Bij het aanbreken van den dag verscheen Charlotte
aan het bed van haren zoon, die nog sliep en zij
beschouwde hem met een gevoel nog teederder dan
naar gewoonte.
Op dit oogenblik rustte de vrede der ontbinding,
-ocr page 115-
109
den vorigen avond ontvangen, op zijn voorhoofd en
gaf aan zijn ingesluimerd gelaat iets engelachtigs, in
verband met de nog kinderlijke zuiverheid van zijne
tint en de fijne trekken van zijn wezen; maar terwijl
zijne moeder met buitengewone vurigheid aan zijne zijde
bad, plooide eene lichte fronsing zijne wenkbrauwen
en deed plotseling de hemelsche uitdrukking van dit
gelaat veranderen; er ging een schaduw door zijuen
slaap, hij was vluchtig.... een zoete glimlach speelde
om zijne lippen, hij ontwaakte en omhelsde zijne moeder.
Maar terwijl zij hem in hare armen drukte, kon zij
zich niet onthouden van uit te roepen: „O mijn
God, blijf altijd bij hem, om alle schaduwen uit zijne
ziel te verbannen en voortdurend daar het licht heen
te voeren!"
De plechtigheid was bijna afgeloopen.
De priester Gabriël richtte van het altaar nog
eenige woorden tot de kinderen, die vol ingetogen
aandoening naast elkander geknield waren. Een
zonnestraal, die door de ramen schoot, hulde de witte
kleederen van Anna in de kleuren van den regenboog,
en drukte als het ware een aureool op het hoofd van
Guy j alles was rondom hen kalm en schitterend ....
Het was wel het heilige en heerlijke uur, dat in de
ziel de kiem van alle geluk, alle deugden en alle
kracht nederlegt.
— Dat alle genaden over u afdalen en met u blijven,
mijne kinderen! zeide de geestelijke, zijne toespraak ein-
digende. Weest wakker om te strijden, weest geduldig om
te lijden. Mijn geliefde Guy, wees moedig, om het geloof
overal en altijd zonder lafheid te belijden, om het zonder
vrees te verdedigen, maar vooral in den zwaren strijd
tegen u zelven. En gij, mijn geliefde kleine Anna,
wees wakker en geduldig, dat is de dapperheid, die ik
ook van u vraag. Vergeet dezen dag en hetgeen hij u
-ocr page 116-
110
belooft niet, vergeet ook niet, wat gij op uwe beurt
belooft, en dat de vrede, de kracht en de genade op
u rusten en met u blijven!
Deze woorden waren eenvoudig, maar de nadruk,
waarvan zij vergezeld gingen, deed ze tot diep in de
harten doordringen.
Charlotte, die gedurende het oogenblik harer Com-
munie naast haren zoon ongemerkt van de smartelijke
beklemming bevrijd was, die haar hart sedert vele
dagen prangde, gevoelde slechts eene ongekende en
nieuwe blijdschap. Het scheen haar, als hoorde zij in
de diepte harer ziel eene stem, die haar zeide, dat
alle moeielijkheden, alle smarten en alle aardsche
scheidingen geëindigd waren, en dat er niets meer
bestond dan vereeniging, geluk, volmaakte vrede en
volkomen rust.
Zij bleef het laatste knielen en stond kalm, vertee-
derd en getroost op.
Op het slot teruggekomen, werd het ontbijt genut*
tigd, waarna zij Anna een gouden armband ten
geschenke gaf, in welks met paarlen omzet slot een
lok van hare haren besloten was.
Een weinig later ging zij met de kinderen naar de
kerk terug en nam bij het middagmaal, waaraan ter
eere van dien dag eenige vrienden genoodigd waren
hare gewone plaats aan tafel in, maar terstond na
het diné gevoelde zij zich wederom aangegrepen van de
beklemdheid, waaraan zij zoozeer gewoon was, dat zij er
niet meer over sprak; zij ging naar hare kamer en
begaf zich te bed.
Te negen uren, toen Guy haar goeden nacht kwam
wenschen, omhelsde zij hem teeder en gaf hem haren
zegen als naar gewoonte. Op dien dag zegende zij
ook Anna, toen deze met hare moeder Louise voor
het heengaan afscheid kwam nemen.
-ocr page 117-
111
Zij sliep eenige uren in en opende te middernacht
hare oogen. Alsdan zag zij haren echtgenoot aan hare
legerstede zitten, die haar met eene onrustige teeder-
heid gade sloeg. Gedurende den slaap van Charlotte
had een onbestemde vrees zich van hem meester ge-
maakt, hoewel hij daarvoor geen bepaalde oorzaak
zag. Hij nam hare hand; zij gloeide.
—  Hebt gij pijn? vroeg hij.
—  01 neen, antwoordde zij.
De markies zweeg, kuste hare hand, die hij voort-
durend vasthield en deze hand drukte zacht de zijne:
—  O Gaston! welk een schoone dag! wat gevoel ik
mij gelukkig!
Na deze woorden gesproken te hebben, sliep Charlotte
in. .,. Zij sliep in, om niet meer op aarde te ontwaken
De H. Communie, op dien morgen ontvangen aan
de zijde van haar kind, was hare teerspijze geweest
en de belofte van geluk, in de diepte van hare ziel
vernomen, was thans vervuld geworden en ditmaal in
zijn geheel!...............
Een geneesheer, door het onrustig voorgevoel van
den markies geroepen, kwam voor het aanbreken van
den dag op het slot, maar het was om de nutteloos-
heid van alle geneesmiddelen te staven en te ver-
klaren dat de oorzaak van dezen plotselingen dood
eene hartkwaal was, waardoor de markiezin van Vil-
liers sedert lange jaren was aangetast geweest, en die
haren oorsprong moest hebben in eene hevige ziels-
aandoening of in den een of anderen geweldigen schok
in hare eerste jeugd ondervonden.
-ocr page 118-
112
XIX.
Wij gaan met stilzwijgen de eerste dagen voorbij
van eene smart, die door niets meer moest verzacht
of afgeleid worden. Wij zullen volstrekt niet gewagen
van den diepen rouw, waarin alles te Villiers en in
de omstreken, waar de naam van de markiezin bekend
en in zegening was, gedompeld werd. Wij zullen
alleen vermelden, dat alles op het slot den invloed onder-
vond van het vurig en ongelukkig karakter van hem,
die door zulk een zwaren slag getroffen was, en het
voorkomen der plaatsen somber werd gelijk zijne wan-
hoop, terwijl op het buiten alles kalm en helder bleef
te midden van eene smart, die evenwel niet minder
diep en levendig was.
Guy vertrok naar Parijs, vergezeld van Séverin, en
gedurende de jaren, die daarop volgden, bracht hij
niet op het slot maar op het buiten zijne vacantiën
door. Meer dan ooit maakten de smart en de sombere
levenswijze van den markies hem ongeschikt om tot
onderwijzer en geleider van zijn zoon te dienen, en
groot ware voorzeker het ongeluk van dezen geweest,
indien Louise en Pierre Séverin niet in alles voor den
armen knaap gezorgd hadden, die thans meer was dan
een wees. Guy vond overigens in den vriend van zijn
vader al de vereischte hoedanigheden, om hem te be-
sturen, zoo niet om zijne onstuimige levendigheid te
betoomen.
Zoo gingen vier of vijf jaren voorbij, die ons naar
het tijdperk voeren, waarin de omwenteling van 1830
Guy bij het ingaan van zijn twintigste jaar ontmoette,
terwijl hij te Parijs zijne studiën voleindde. Guy,
een eenige zoon en, naar men weet de erfgenaam
-ocr page 119-
113
van een aanzienlijk vermogen, zou wellicht zooveel
ijver niet gehad hebhen, om zich een werkkring te
verschaffen, indien de omstandigheden, waarin hij
leefde, gelukkiger geweest waren; maar hij was niet
jong genoeg meer, om de eenzaamheid van het slot
van Villiers te verdragen, en hij was dit, volgens de
begrippen van zijn vader, nog te zeer, om aanspraak
te mogen maken op eene volstrekte onafhankelijkheid.
Hij kon dus voor het oogenblik niet beter doen dan
moedig werken, om de baan op te treden, die hem
geopend was, en te midden zijner studie maakte hij
een gepast gebruik van de vrijheid, die de professor,
aan wien hij was toevertrouwd, hem liet en die hem
reeds gedurende twee jaren meer als vriend dan als
leerling behandelde, daar hij begreep, dat Guy on-
eindig minder zijne vrijheid misbruiken zou, wanneer
die hem gegeven werd, dan wanneer hij getracht had
om ze hem te onttrekken.
Plotseling ontving hij een brief van zijn vader,
waarin deze hem beval Parijs te verlaten, elk plan van
eene loopbaan vaarwel te zeggen en oogenblikkelijk
naar hem terug te keeren.
Zeker, Guy was volstrekt niet genegen om zijne
goedkeuring te hechten aan de omwenteling, die de
oude dynastie omver geworpen had, waarin zich volgens
hem niet alleen de monarchie, maar ook het land
zelve verpersoonlijkte; intusschen prikkelde de brief
van zijn vader in hem den geest van onafhankelijkheid
en verzet, die hij in overvloedige mate had geërfd,
en hoewel hij in zijn antwoord te kennen gaf, dat hij
in zijn terugkeer berustte, kon hij zich toch niet ont-
houden er bij te voegen, dat hij, alvorens zijne kame-
raden , die hij betreurde en met wie hij vol blijdschap
zijn vaderland zou gediend hebben, te gaan verlaten,
nog eenige dagen bij hen verlangde door te brengen,
sev.                                                                8
-ocr page 120-
114
en vooral zoo Iaat mogelijk hem te verlaten , dien hij
onder allen zijn vriend noemde.
Deze brief mishaagde den markies om verscheidene
redenen. De politieke hartstochten behooren niet tot
die, welke met de jaren tot bedaren komen en de
nieuwe omwenteling had die bij hem doen ontwaken
met cene levendigheid, welke door de halstarrigheid
van den rijperen leeftijd nog versterkt werd. Voor de
eerste maal zag men hem uit de sombare neerslach-
tigheid van zijne smart opstaan , zich opwinden als in
zijne jeugd, met minder gematigdheid en nog meer
hartstocht. Er waren veertig jaren verloopen sedert
den dag, waarop een politiek geschil hem van zijn
broeder gescheiden had en thans, in den spijt door
Guy uitgedrukt, meende hij ten onrechte de kiem te
ontwaren van een verdriet van gelijken aard; niet te-
vreden met deze grief, vond hij een tweede in de
toespeling, waarmede de brief van zijn zoon eindigde,
waarvan deze zich in goeden luim zou onthouden heb-
ben, want het was hem niet onbekend, dat zijn ver-
trouwelijke omgang met een jong mensch, wiens stand
en betrekkingen geheel anders waren dan de zijne,
nimmer de goedkeuring zijns vaders zou erlangd heb-
ben; maar, zooals wij reeds gezegd hebben, het lag
in den aard van Guy om met onwilligheid te gehoor-
zamen, zelfs dan, wanneer hetgeen hem werd opgelegd
met zijne meeningen en zijn wil overeenkwam. Hij
was alzoo niet vrij van wrevel, toen hij zijn vader
schreef, en die, welken zijn brief wederkeerig bij zijn
vader verwekte, openbaarde zich door de koele ont-
vangst, die hij bij zijn terugkeer in het ouderlijke huis
ondervond.
Het diner, waaraan zij tegenover elkander zaten, was
s omber en zwijgend; Guy gevoelde zijn hart beklemd.
Jn weerwil van alles, wat zoo dikwerf zijne goede
-ocr page 121-
115
verstandhouding met zijn vader verstoorde , eerbiedigde
en beminde hij hem teeder. Zelfs op dat oogenblik
gevoelde hij zich verteederd door de sporen van dit
nieuw verdriet, die op zijn gegroefd voorhoofd zicht-
baar waren. Hij zag hem met droefheid en medelijden
aan; maar wijl niets in den koelen en ernstigen blik
van den markies aan den zijnen scheen te beantwoorden,
sloeg hij zijne oogen neder en het medelijden, wat hij
gevoelde, ging gedeeltelijk op zich zelven over, want
ook Guy beschouwde zich op dit oogenblik als zeer
beklagenswaardig. De groote eetzaal, waarin hij zich
alleen in tegenwoordigheid van zijn vader bevond,
scheen hem treurig. Villiers, dat hij weleer «oo be-
minde , had thans het voorkomen van eene plaats van
ballingschap, nu hij tegen zijn wil daar teruggekomen
was. Dit uitgestrekt kasteel was in de daad een enge
kooi voor zijne twintig jaren. En geen enkel woord
gaf hem het uitzicht om er uit te komen, geen enkel
woord verzoette zijn terugkeer.
Het was zeer natuurlijk, dat dit alles hem droef-
geestig maakte...... Nogtans vertoonden zich te
midden zijner sombere overpeinzing twee lichtpunten:
Het eerste was het buiten en degenen, die hem daar
wachtten, het tweede was de vriend, van wien wij ge-
sproken hebben, en die zich op dit oogenblik veel
dichter in zijne nabijheid bevond, dan zijn vader wel
vermoedde.
Juist op het oogenblik, dat Guy zich van den jongen
Frans Franck ging scheiden, had deze van zijne tante,
die op een buitengoed in de nabijheid van het kasteel
van Villiers woonde, een brief ontvangen met de uit-
noodiging om bij haar de maand September te komen
doorbrengen; zoodat de beide vrienden het genoegen
smaakten om zamen te reizen en niet van elkander
te scheiden voor hunne aankomst in het stadje M....,
8*
-ocr page 122-
116
waar Guy het rijtuig van zijn vader vond, terwijl
Frans plaats nam in een wagentje, hem te gemoet ge*
zonden door mevrouw Lamigny, zijne tante.
Guy had zich gewacht om zijn vader deze ontmoe-
ting mede te deelen, vooral toen hij zich bij zijne aan-
komst ongunstig ontvangen zag; hij koesterde wel het
stoute plan om den markies de komst van zijn vriend
in de nabuurschap mede te deelen en zelfs zijne goed-
keuring te vragen voor de uitnoodiging, die hij gedaan
had, om een bezoek op het slot te brengen.... maar
om dit teeder onderwerp te beginnen, wachtte hij tot-
dat de wolk, die het gelaat van zijn vader verduis-
terde, een weinig opgeklaard zou wezen; doch deze
verbrak plotseling het stilzwijgen door deze onver-
wachte woorden:
—  En Franck, uw vriend,... hebt gij hem eindelijk
vaarwel gezegd?... Wat hem betreft, moet ik erkennen,
dat deze ellendige opstand een goede zijde gehad heeft,
war.t ik stel mij voor dat hij in dien maalstroom moet
verdwenen zijn en gij eindelijk voor altijd van hem
gescheiden zijt.
Het bloed steeg Guy naar het hoofd, maar hij hield
zich in en antwoordde koel:
—   Gij vergist u, vader! Frans Franck is een ko-
ningsgezinde. (Men gebruikte het woord legitimist
nog niet.)
—  Koningsgezinde!... riep de markies verrast uit.
—  Dat wil zeggen, zeide Guy met eenige verlegen-
heid, dit is de meening zijner familie. (De staatkun-
dige meeningen van zijn vriend hadden zich wellicht
nog zoo sterk niet uitgesproken als zijn antwoord wel
te kennen gaf.)
—  Van zijne familie!.... herhaalde de markies met
minachtenden spot.
—   Van de eenige bloedverwante, die hij op de
-ocr page 123-
117
wereld heeft, ten minste; mevrouw Lamigny, zijne tante,
die hem als haren zoon aangenomen heeft, en het
buiten Saint-Clair bewoont op eenige mijlen afstands
van hier.
De markies antwoordde niet. Guy greep toen de
gelegenheid aan, die zich aldus voordeed, en vervolgde
stoutmoedig:
—   Daar bevindt zich Franz op dit oogenblik; wij
zijn te zamen van Parijs gekomen en hij ging naar
Saint-Clair, terwijl ik herwaarts kwam.
Niets ter wereld kon den markies meer mishagen
dan deze mededeeling. Uit luim en vooroordeel, ten
gevolge ook van eenige inlichtingen, die hij omtrent
de familie van Franck ontvangen had, voedde hij tegen
hem eene groote vooringenomenheid, en gevoelde een
afkeer, dien hij gegrond oordeelde, voor de vriend-
schap, die er aangeknoopt was tusschen dezen jongeling
en zijn zoon. Hij had die vriendschap zien verbreken
door de omstandigheden, en thans vernam hij integen-
deel, dat Guy, gescheiden van zijne overige kame-
raden, zich meer dan ooit in de nabijheid van zijn
vriend bevond, daar het ongelukkigste toeval dezen
in de nabuurschap gevoerd had.
Hij had zelfs geen behoorlijk voorwendsel om hem
het buiten Saint-Clair te ontzeggen, want het was
waar, en in de geheele provincie bekend, dat mevrouw
de Lamigny bijna even vurig koningsgezind was
als de markies, wat hij haar op dit oogenblik niet in
dank afnam.
—  Hoe is het mogelijk, zeide hij ten laatste knorrig,
dat mevrouw Lamigny de tante is van mijnheer Franck?
—  Zij is, geloof ik, de zuster van zijne moeder.
—  Wat! riep de markies uit, mevrouw Lamigny
was eene jodin.
—  Jodin, wel volstrekt niet, vader.
-ocr page 124-
118
—   Volstrekt niet! herhaalde de markies; maar indien
zij het al niet is, dan toch hare zuster, of wel iemand
van hare familie?
—  Iemand van hare familie, dit zij zoo, hernam Gay
glimlachend. De familie van Franz was oorspronkelijk
joodsch..... maar zijn vader heeft het jodendom
afgezworen, toen hij een christen vrouw huwde.....
Wat de omstandigheden betreft, welke het huwelijk
van onzen gebuur van Sair.t-Clair vergezelden, die zijn
mij onbekend.
—  Ik ken ze, antwoordde de markies, ofschoon
ik minder ingelicht ben omtrent de verwantschap van
mevrouw Lamigny en ik tot heden toe niet wist, dat
zij de schoonzuster was van den joodschen woekeraar,
bekeerd door de schoone oogen van zijne echt-
genoote, de moeder van uw vriend..... Maar ik
wist zeer goed, dat Lamigny, die een gering edelma.i
was en slechts de verdienste bezat van een braaf man
te zijn, tijdens hij niet zeer jong meer was, door Duitsch-
land reizende zijne vrouw ontmoet heeft, terwijl zij,
geloof ik, zong bij een groote Oudduitsche feestelijk-
heid, en haar zijne hand geboden had.
—  Zij is toch, dunkt mij, eene eerbiedwaardige en
uitmuntende vrouw, hernam Cruy met vuur.
—  Hoe eerbiedwaardig en uitmuntend zij ook moge
zijn, zeide de markies ongeduldig, begrijpt gij zeer
goed, niet waar, dat ik geene betrekkingen ga aan-
knoopen met Saint-Clair, waar ik nimmer een voet
gezet heb, en ik hoop dat gij van uwen kant u niet
in de minste betrekking met hen stellen zult. In een
woord, Guy, ik verbied u, daar te komen en nog
meer, om een hunner op Villiers te ontvangen.
Terwijl de markies deze woorden sprak, stond hij op
en ging in het aangrenzende vertrek, dat een kleine
salon was, waar hij zich gewoonlijk ophield sedert hij
-ocr page 125-
119
alleen op dit omvangrijk kasteel woonde. Guy volgde
hem langzaam, terwijl hij den toorn trachtte te ver-
meesteren, die in hem begon te kooken... Om daartoe
te geraken, meende hij het verstandigste te handelen
met zich terstond te verwijderen, en daar dit vertrek
even als alle andere kamers gelijkvloers op het terras
uitkwam, opende hij de deur, en ging in de vrije lucht
wandelen... Maar het gevolg dezer wandeling was geens -
zins, dat hij kalmer werd, integendeel. Al hetgeen zijn
vader zooeven gezegd had, kwam hem weder voor den
geesten scheen hem de grootste onbillijkheid. „Was het
niet genoeg dat hij eensklaps beroofd was van al zijne
genoegens, en moest hij nu nog vervolgd worden
in een genot zoo onschuldig als dat van eene vriend-
schap naar zijn welgevallen, en zulks zonder reden ,
zonder grond, zonder voorwendsel, wegens een on-
rechtvaardig en dwaas vooroordeel, zonder dat men
zelfs den vriend kende, dien men aldus veroordeelde!"
En het hart van Guy begon vol te worden bij de
herinnering aan de edele hoedanigheden van verstand
en hart, welke de vriend bezat, van wien zijn vader
hem zocht te scheiden. En driftig liep hij op het terras
heen en weder onder de met sterren bezaaiden hemel
en duizendmaal herhaalde hij de woorden: „Dwaas!
onbillijk!" zich meer en meer opwindende in plaats
van zijne kalmte terug te erlangen..... Eindelijk
kwam hij op de gedachte om naar Séverin te gaan,
met wien hij ten minste openhartig spreken kon, en
hij ging de salon binnen om zijn hoed te halen.
—  Waar gaat gij heen? vroeg zijn vader.
Guy antwoordde, dat hij naar het buiten ging....
dat hij Séverin nog niet gezien had.... dat hij hem
spreken moest.....
—  Het zou vergeefsche moeite zijn! zeide de markies.
Séverin is sedert acht dagen afwezig, en komt niet voor
-ocr page 126-
120
morgen terug; sedert zijn vertrek komt mevrouw
Séverin met Anna eiken avond gewoonlijk een uurtje
bij mij doorbrengen; ik verwacht, dat zij binnen weinige
minuten zullen komen.
Guy legde zijn hoed neder en ging zwijgend zitten
met zijne handen in den zak, een gefronst gelaat en
de tranen in de oogen.
Zijn vader zag hem aan.
—   Wat zijt gij boos! sprak hij. Inderdaad, beste
jongen, gij zijt dwaas en uw karakter wordt meer en
meer ondragelijk.
—  Vader, zeide Guy met bevende stem, ik ben
niet boos, maar ik beken het, ik ben wanhopig.
—  Wanhopig! Welk eene overdrijving! merkte de
markies spottend aan.
—  Vader! vader! als het u belieft, spreek mij zoo
niet toe.
Guy wilde smeeken, maar tegen zijn wil was zijne
stom gebiedend.
—  Wat beteekent dit ? zeide zijn vader op ernstigen
toon. Matigt mijn zoon zich het recht aan om mij
het zwijgen op te leggen?
—  Neen, vader, ik luister naar u, ik heb u eer-
biedig aangehoord, en ik zou u willen gehoorzamen,
maar ik kan het niet. Kortom, gij wilt mij scheiden
van Franz, zeide hij opstaande, gij wilt, dat ik zijne
vriendschap laat varen, en ik.... ik wil het nietl
—  Wilt gij dit niet! herhaalde zijn vader langzaam
met eene uitdrukking, die den toorn van Guy nog
meer prikkelde....
Het was een dier oogenblikken, waarop hunne
noodlottige overeenkomst van geaardheid uitkwam,
en hunne karakters zich kruisten als twee zwaarden,
die hen beiden wondden.
—  Neen, vader, ik wil het niet, riep hij uit, ik zal
-ocr page 127-
121
niet zonder reden een vriend laten varen, dien ik acht
en bemin; ik zal zijn edel hart niet bedroeven, ik
zal zijn rechtuiatigen trots niet vernederen, en ik kan
u niet gehoorzamen, juist uithoofde van hetgeen u
met die onbillijke vooringenomenheid tegen hem
bezielt, uithoofde van zijne geboorte, van zijnen stand
en zijn gemis van fortuin; ik zal Franz nimmer ver-
laten en niets zal mij weerhouden zijn vriend te blijven.
De woede van den markies klom even als die van
Guy; maar hij bewaarde zijn koelbloedigheid, die den
laatste al meer en meer verbitterde.
—  Dat is zeer schoon, zeer edel, zeide hij, en tot
in zekere mate zeer billijk, en wij zullen het zelfs vol-
komen eens zijn, wanneer er sprake zal zijn van den
ongelukkigen toestand van mijnheer Franck.... ik
wil er u zelfs dadelijk een bewijs van geven.
Terwijl de markies deze woorden sprak, opende hij
de lade van eene tafel, die naast hem stond, en daar-
uit eene beurs te voorschijn halende, die een dertigtal
goudstukken inhield, wierp hij die zijn zoon toe.
—  Daar, zeide hij, doe met deze som wat gij wilt
voor uwen vriend, en vrees niet dat ik u de mid-
delen weigeren zal ze te hernieuwen.
De beurs viel kletterend voor de voeten van Guy
op den grond.
Indien de bliksem daar nedergeslagen ware, zou
deze geen heviger schok in hem te weeg hebben kun-
nen brengen of zijn bloed en zijne zenuwen in grootere
gisting voeren,.. Voor een oogenblik verdween alles
uit zijne gedachte, behalve het gevoel, dat hij een zeer
zware beleediging ondergaan had; hij boog zich, nam
de beurs op en met eene hand, door den toorn geens-
zins van hare vastheid beroofd, wilde hij die naar zijn
vader terug werpen op eene wijze, dat zij een gevaar-
lijk wapen zou geworden zijn, toen hij een vaste hand
-ocr page 128-
122
op zijn arm voelde drukken; hij keerde zich om en
zag naast zich de jonge Anna Severin !.... Volgens
gewoonte langs het terras komende, had zij bij het
naderen hunne laatste woorden gehoord, zij had alles
begrepen en haar gebaar was even snel geweest als
hare gedachte; maar dit gebaar was niet voldoende
om Guy tot bezinning te brengen; verblind door zijne
woede greep hij met zijn andere hand den arm van Anna
en duwde haar zoo geweldig van zich af, dat zij op
hare voeten wankelde. Eerst toen en eensklaps scheen
hij tot zich zelven te komen.
Was het door den zachten gil van Anna? Was
het door den kreet van zijn vader? Neen! .... Maar
het was op het gezicht eener bracelet, welke zijne
hand zoo even verbrijzeld had aan den arm, die den
zijnen had tegengehouden. Het was de bracelet , die
zijne moeder daaraan gehecht had op den dag van
haar overlijden, en er was voor Guy niets ter wereld
zoo heilig, als de dubbele herinnering aan dit kleinood
verbonden, dat Anna nimmer van haren arm deed. ...
En thans raapte hij met smart en schaamte de ver-
spreide stukken op en het slot, dat de haarlok zijner
moeder bevatte, en waarvan het kristal bij het breken
een vrij diepe wonde veroorzaakt had aan den arm van
haar, die ze droeg, zoodat het bloed er bij stroomen
uit vloeide.
Guy had zich voor Anna op de knieën geworpen
en haar vergeving gevraagd. Hij wilde den gewonden
arm zien; maar Anna had hem reeds in haren zak-
doek gewikkeld, en zich tot Guy neigende, fluisterde
zij hem deze woorden in: Niet aan mij vergeving
vragen, niet aan mij, Guy, maar aan hem, aan hem
alleen! en wel met een nadruk zoo smeekend en
tevens indrukwekkend, dat Guy, die nog op zijne
knieën lag, zijn hoofd zwijgend in zijne handen liet
-ocr page 129-
123
zinken en zijne gedachten verzamelde met eene in-
spanning, die een gebed geleek.... Daarna keerde
zijne kracht en zijne helderheid terug.....
Hij stond op, nam de beurs van den grond en legde
die bedaard op tafel. Vervolgens zeide hij, hoewel
met inspanning, op een bewogen en eerbiedigen toon:
— Vader, ik bedank u voor hetgeen gij doen wildet
voor Franz, maar hij heeft geene behoefte aan geld
en zou het van mij niet aannemen. Ik vraag u ook
vergiffenis voor mijne oploopendheid: ik zal die her-
stellen door u te gehoorzamen.
Het gevolg van dit tooneel was echter geheel anders
dan Guy zich voorgesteld had. Hoewel om een geheel
andere reden, had het gezicht van de gebroken bracelet
een niet minder levendige aandoening in den markies
opgewekt dan in Guy, want zonder dat er eene be-
paalde overeenkomst bestond tusschen deze daad van
geweld en die, waaraan hij zich twintig jaren geleden
zelf had schuldig gemaakt, op den dag, toen hij het
medaillon van Guillaume des Aubrys verbrijzeld had,
herinnerde hem toch de eene levendig aan de andere,
en de bittere gedachte aan de vervoering van drift,
die hem toen bijna Y.°_.°iLaltijd de teederheid had ont-
roofd van haar, wier nagedachtenis hij aanbad, stemde
hem ten eenemale tot verootmoediging en toegeeflijk-
heid. Den volgenden morgen ontving Guy eensklaps
van zijn vader het verlof, dat hij hem niet meer had
durven vragen, en weinige dagen daarna geleidde hij
zijn vriend het kasteel van Villiers binnen. Ofschoon
de trekken van Franz wel eenigermato aan zijnjood-
sclien afkomst herinnerden en zijn talent nog meer zijne
hoedanigheid van kunstenaar verried, toch had Guy
het genoegen te zien, dat bij den markies een menigte
vooroordeelen verdwenen bij het aanschouwen van den
bleekeu jongeling, wiens inauiereq ju geunen deele de.
-ocr page 130-
124
vooringenomenheid rechtvaardigde, welke de twee grie-
ven vooral in zijn geest hadden doen ontstaan.
De wonde van Anna, ontstoken door eenige stukken
glas, die er waren ingedrongen, veroorzaakte haar
langdurige pijnen en liet een lidteeken na, dat nimmer
werd uitgewischt. Guy was getroffen en gevoelde
zulk een berouw, dat hij zich voor altijd gebeterd
achtte; maar dit was nog volstrekt niet zoo; zijne
voornemens namen niet eer een nieuw karakter aan,
dan toen hij twee jaren later een smartelijker les ont-
ving, op een tijdstip, dat in zijn leven het begin was
van een nieuw keerpunt.
-ocr page 131-
HET BUITEN,
i.
— Kom weder bij het vuur, de wind steekt op.
Kom binnen, mijn kind, ik bid het u. Gij kunt hier
even goed wachten, als op die plek.
Deze woorden waren tot Anna gericht, die aanvan-
kelijk de stem harer moeder niet scheen te hooren.
Zij zat in den tuin op eenigen afstand van het open
raam en staarde onbewegelijk en peinzend voor zich
uit, zonder den snerpenden herfstwind te gevoelen,
welke op dat oogenblik den hemel met wolken
bedekte en het einde van een der schoone laatste
dagen van October met een somber waas overtoog.
De kleine tuin van het buiten werd zorgvuldig
onderhouden, en ondanks het late jaargetijde, ver-
vroolijkt door tal van bloemen en heesters, waarvan
de kleuren nog zichtbaar waren bij de toenemende
duisternis van den avond. Deze tuin was omgeven
met een rasterhek ter hoogte van drie voet en had
aan de eene zijde het uitzicht op een uitgestrekte
weide en van den anderen kant op den weg.
-ocr page 132-
126
Van de plaats, waar het meisje zat, had zij de
weide in het gezicht, den weg, die er kronkelend
doorliep, en aan het einde van dien weg zag zij de
boomen van het park van Villiers, wier sombere
groepen begonnen ineen te smelten met de grijze en
zwarte wolken, die zich in het westen samenpakten.
Ten tweeden male de stem harer moeder vernemende,
gaf Anna met eene beweging van het hoofd te kennen,
dat zij gehoorzaamde; maar alvorens naar binnen te
gaan, begaf zij zich naar het einde van de laan en
even buiten het hek -gaande, keek zij den weg op,
doch er geen levend wezen op bespeurende, keerde zij
naar huis terug, waar hare moeder haar wachtte.
Bij het binnenkomen sloot zij het raam en ging bij
het vuur zitten.
—  Het is van avond wezenlijk koud, zeide zij; de
winter wacht dit jaar niet tot de herfst voorbij is.
Zij staarde een poos zwijgend in het vuur; vervol-
gens riep zij eensklaps uit:
—    Wat zou het toch kunnen zijn, moeder? wat
dunkt u er van?
—  Waarom verbeeldt gij u, dat er iets ongewoons
gaande is?
—  Omdat vader nimmer op dit uur uit is; omdat
Guy vader nimmer heeft laten halen, wanneer hij hem
iets te zeggen had; hij kwam immers altijd hierheen.
—  Maar misschien zal de markies en niet Guy iets
mede te deelen hebben aan Séverin, en Guy heeft
wellicht eene boodschap gezonden op last van den
markies.
—  Misschien wel! zeide Anna.
En een stoel bij de tafel zettende, ging zij zitten, en
bleef zwijgend in de vlam van den haard staren, die
op dit oogenblik alleen de kamer verlichtte. Mevrouw
Séverin had, toen de duisternis haar noopte om haar
-ocr page 133-
127
boek te sluiten, haren rozenkrans in de hand genomen ;
maar aan de wijze, waarop zij hem van de eene hand
in de andere Het gaan, terwijl zij hem verstrooid
wendde en keerde, was het gemakkelijk te bemerken,
dat zij minder vreemd was aan de bezorgdheid harer
dochter dan zij wel wilde doen blijken.
De kamer, waar wij den lezer voor de eerste maal
binnenleiden, had meer het voorkomen eener bibliotheek
dan van eene salon. De boeken , die langs de wanden
stonden, lieten slechts plaats over voor eenige platen,
wier vergulde lijsten scherp afstaken op het somber
behangsel, dat de muren bedekte. Tegenover den
schoorsteen stond eene piano niet ver van een raam,
waarvan de diepe nis een stoel met eene schrijftafel
bevatte; dichter bij den haard stonden een ronde tafel,
eene canapé eneenige stoelen; dit was het ameublement,
dat op dit oogenblik door het schemerend licht van
den haard beschenen werd, en nu en dan gaf een
opflikkering van de vlam gelegenheid om boven den
schoorsteenmantel het portret van de markiezin van
Villiers op te merken, zoo schoon, ernstig en
innemend als zij was, toen zij uit Parijs terug-
keerde.
Het stilzwijgen had omstreeks een half uur geduurd,
toen de klok sloeg. Juist werd de deur geopend en
trad er een bediende binnen met een brandende
lamp, die hij op de ronde tafel plaatste.
Anna stond driftig op.
—  Zeven uren!,... Reeds zeven uren, Sylvain ?
zeide zij. Om hoe laat precies kwam men mijn vader
roepen ?
—  Te twee uren, mejufvrouw.
—  Te twee uren.... en het is reeds zeven uren
Heeft men u wel gezegd dat de boodschap van mijnheer
den graaf en niet van mijnheer den markies kwam?
-ocr page 134-
128
—  Van mijnheer den graaf, antwoordde Sylvain.
—  Wie was het?
Sylvain scheen dit niet te verstaan.
—  Ik wil zeggen, wie heeft men van het slot ge-
zonden ? Was het Thibaut, de huisknecht van mijnheer
den markieg?
—   Neen, mejufvrouw, het was Louis, de huis-
knecht van mijnheer Gay.
—  Maar wat doet dit ter zake, sprak mevrouw
Severin, toen Sylvain zich verwijderd had. Welk
belang hebt gij om te weten wie de bediende is, die
deze eenvoudige boodschap gebracht heeft? welk denk-
beeld speelt u door het hoofd?
—   Welk denkbeeld mij door het hoofd speelt ?
hernam Anna, terwijl zij weder ging zitten: mijn denk-
beeld, als gij het verlangt te weten, is, dat er iets
ernstigs voorgevallen is tusschen Guy en zijn vader.
—   Maar waarover? zeide mevrouw Séverin met
eene ongerustheid, die zij trachtte te verbergen.
Hebt gij eenigen grond voor dat vermoeden ?....
hebben zij weder twist gehad?
—   Twist!.... neen, ten minste voor zoo ver ik
weet niet. Maar ik weet, dat Guy van daag zeer
slecht geluimd was, en ....
—  Hebt gij hem gezien?
—   Ja, dezen morgen na de mis, ik had de laan
gekozen om den weg over de weide te gaan, ik liep
haastig en zonder te bemerken, dat Guy mij volgde.
Toen ik zijn stap herkende, bleef ik terstond staan,
maar toen hij mij zeide: „Gij moest toch zoo snel niet
loopen, wanneer ik iets met u te spreken heb," begreep
ik reeds aan den toon, waarop hij sprak en alvorens
ik hem aangezien had, dat er iets aan de hand was.
—  En wat was het?
—  Dat vroeg ik hein terstond. „Dat zal ik u zeg-
-ocr page 135-
129
gen," gaf hij mij ten antwoord; „ik heb besloten heen
te gaan en niet meer terug te keeren .... ziet gij,
elk ander lot is beter dan zoo te leven, altijd berispt,
weerstreefd en miskend.... Ach! ja, miskend! Ik
zou mijn vader zoozeer beminnen, indien hij dit
veroorloofde; maar de zaak is, dat ik te veel op hem
gelijk. Het is beter, dat daar een einde aan komt."
De tranen stonden hem in de oogen, die arme Guy ;
maar hij was niet minder besloten en opgewonden;
opgewonden, herhaalde zij, gelijk ik hem nimmermeer
gezien heb sinds den dag, waarop.... Anna zweeg
en keek even naar het breede lidteeken, dat op haren
rechterarm door den half geopenden mouw zichtbaar
was.
Mevrouw Severin volgde haren blik en verbleekte;
zij vouwde onwillekeurig hare handen, waarin zij den
rozenkrans nog hield en hief hare oogen op met
eene uitdrukking van angst, waaraan de schoone,
droefgeestige blik van het portret, dat tegen den
schoorsteen hing, scheen te beantwoorden. Mevrouw
Severin scheen daaraan bijna eene bede te willen rich-
ten ; vervolgens bedwong zij zich en nam weder zwij-
gend haar boek op, daar zij hare eigene bezorgdheid
niet wilde voegen bij die, welke zij niet meer bestrijden
kon. Zoo verliep een geheel uur. Nu stond mevrouw
Severin zelve op, en trok aan een kleine schel, die
bij de deur hing.
Sylvain verscheen; maar voor hij de deur achter
zich gesloten had, deed zich het rollen van een rijtuig
hooren en bijna op hetzelfde oogenblik schelde men aan
het hek van den tuin, die op den straatweg uitkwam.
—   Het is het rijtuig van mijnheer den graaf, zeide
Sylvain.
—   Guy op dit uur hier! riepen moeder en dochter
tegelijk.
8EV.                                                                              9
-ocr page 136-
130
„Dus is aan mijn vader een ongeluk overkomen,"
dit was de eerste gedachte, die Anna voor den geest
trad, terwijl zij den aangekomene te gemoet snelde.
Hij was het en niet Guy, die met het rijtuig ge-
komen was. Anna wierp zich in zijne armen. De
heer Severin omhelsde zijne dochter zwijgend, daarop
gaf hij bevel aan den koetsier om te wachten en
kwam de salon binnen; maar toen Sylvain naderde
om naar gewoonte den rotting en den hoed van zijn
meester aan te nemen, zeide deze:
—  Ik ga weder uit; laat alles hier.... en hij
trad naar den schoorsteenmantel, waartegen hij een
oogenblik leunde zonder iets te zeggen.
Een enkele blik was voor Anna voldoende geweest
om te begrijpen, dat haar voorgevoel verwezenlijkt
was en haar vader een ongunstige tijding bracht.
Met de zonderlinge snelheid van de gedachte in
dergelijk geval traden alle mogelijke voorvallen voor
hare verbeelding, en gedurende de vijf minuten stil-
zwijgens, die er volgden, kwamen haar achtereen-
volgens duizend schrikwekkende tooneelen voor den
geest. Zij zijn gelukkig, die de zekere verwachting
niet kennen van een ongeluk, waarvan de aard nog
onbestemd is, en die nog nimmer de slagen van hun
hart gevoeld hebben gedurende dergelijke minuten.
—  Mijn God, wat is er gebeurd? riep mevrouw
Severin uit, terwijl de oogen van Anna in stilte de
zelfde vraag herhaalden.
—   Ga, zeide de heer Severin kortweg tot zijne doch-
ter, ga u gereed maken, om met mij uit te gaan , mijn
kind; er heeft op het kasteel een ongeluk plaats ge-
had en men heeft daar behoefte aan u. Ga heen en
kom haastig terug; wij moeten terstond vertrekken.
Anna begreep, dat zij op dit oogenblik zonder dra-
len doen moest, wat men van haar verwachtte. Zij
-ocr page 137-
131
verwijderde zich derhalve, zonder iets te vragen, ging
naar hare kamer, zette haren hoed op, sloeg met
bevende hand haren mantel om, en binnen vijf minuten
was zij gereed. Op het oogenblik, dat zij de deur
van de salon opende, hoorde zij hare moeder op een
toon van levendige bezorgdheid zeggen:
—  Maar, mijn vriend, ik bid u, overweeg toch.
En Severin antwoorden:
—  Er valt niet na te denken, wanneer er maar ééne
zaak te verrichten is.
Zich daarop tot zijne dochter wendende, voegde hij
er bij:
—  Komaan, lieve Anna, laat ons gaan; wat er nog
meer te zeggen is, zal ik u onderweg mededeelen.
Hij nam den arm van zijne dochter en geleidde haar
snel door den tuin. Mevrouw Severin volgde hen tot
aan het hek.
—   Dat God u bescherme, mijn kind, en u beziele!
Daarna bare dochter zorgvuldig in de plooien van
haren mantel wikkelend, liet zij haar het eerst in het
rijtuig gaan; zij scheen nog een dringend verzoek
aan haren man te doen, waarop deze als het ware met
een gebaar antwoordde: „Wat zoudt gij daar doen?"
en de vader en de dochter verdwenen, terwijl in
snellen draf het rijtuig hen naar het kasteel van Vil-
liers voerde.
II.
Ter prooi aan den folterendsten angst durfde Anna
nogtans haren vader niet aanspreken en wachtte dat
hij het eerst sprak, maar weldra zag zij, dat hij in
eene diepe mijmering verzonken was en volstrekt niet
meer aan haar dacht.
9*
-ocr page 138-
132
Eindelijk vatte Anna toch zoo veel moed, dat zij
haren vader zachtkens aanstiet en hem vroeg:
—  Zie, wij zijn er bijna: zult gij mij nu niet zeggen,
vader, waarom gij mij zijt komen roepen en waarom
ik moed noodig heb?
Het scheen dat Severin tot bezinning kwam.
—  Ach! wat is het goed, dat gij mij aangesproken
hebt! zeide hij; ik was vergeten, dat gij bij mij waart
en dat ik nog iets met u oespreken moest...
—  Anna, vervolgde hij, terwijl hij met inspanning zijn
gewone kalmte en beradenheid weder aannam, mijn
meester is gestorven.
—  Gestorven! herhaalde Anna verbleekend.
Er volgde een oogenblik stilzwijgens.
—  En Guy? was Guy bij hem? stamelde zij bevend.
—  Luister: Guy ging te zeven uren uit en kwam
niet terug voor den middag. Hij ging bij zijn vader
op de kamer; na verloop van een uur verliet hij die
uiterst bleek en ontroerd. Zijn paard stond voor de
deur en hij vertrok in snellen galop. Vijf minuten
later kwam ïhibaut op de kamer van den markies,
maar verbeeldt u zijn schrik: hij vond zijn meester
roerloos uitgestrekt op den grond liggen.
—  Mijn God, mijn God! zeide Anna met eene ge-
smoorde stem, en verder, vader? Men zegt dat Guy
u heeft laten roepen; hij was dus teruggekomen!
—  Ja, zeide Severin, omdat Thibaut vóór alles ge-
zorgd had, dat hij teruggeroepen werd, maar het
voorval had reeds een uur geleden plaats gehad, toen
Guy wederkwam. Intusschen was de markies weder
bij zijne kennis gekomen en had zelf bevolen om den
pastoor te roepen, toen Guy in de kamer kwam. Zijn
vader herkende hem, reikte hem de hand, maar
kon niet spreken ... Guy sprak tot hem een menigte
onza menhangende woorden, vroeg hem onder de he-
-ocr page 139-
133
vigste gemoedsbeweging vergeving .. . daarna stond hij
op om allerwege geneesheeren te ontbieden en heeft
ook mij laten roepen. .. Toen ik de kamer binnen
kwam, heeft mijn arme meester, meen ik, mijne stem
gehoord; mij dunkt, dat, toen ik zijne hand greep, ik
hem de mijne voelde drukken.... maar zijn laatste
blik wierp hij op zijn zoon.
—  En sprak hij geen woord? vroeg Anna.
—   Geen enkel woord.
Pierre Severin zweeg een oogenblik.
—  Maar laat ik het kort maken, want zie, daar
zijn wij reeds aan het hek.
„Toen wij na een uur Guy van het lichaam zijns
vaders wilden scheiden, verzette hij zich op zulk een
vreemdsoortige wijze, dat hij zijn verstand scheen ver-
loren te hebben j hij zeide dat hij zijn vader om het
leven gebracht had en meer andere dwaasheden.....
Drie uren gingen op deze wijze voorbij, toen de oude
Thibaut zeide: Zoo er iemand is, die eenigen invloed
op hem uitoefenen kan, dan is het jufvrouw Anna;
men moest haar gaan roepen. En daarom, mijn kind,
ben ik gekomen..... Hadden wij geen gelijk met op
u te rekenen? Gij hebt hem zoo dikwerf tot be-
daren weten te brengen in dergelijke aanvallen. Moge
God u heden daartoe de genade schenken!"
Anna boog het hoofd zonder te antwoorden en bad
in stilte een kort gebed.
Op dit oogenblik hield het rijtuig stil. Zij stapte
uit en ging de verlaten vestibule in. De orde,
die alles in dit oude slot gewoonlijk kenmerkte,
was volkomen verdwenen: de lamp in het midden
der vestibule, was niet ontstoken, de groote haard,
waar gewoonlijk een schitterend vuur brandde, was
uit. Eene lamp, op den schoorsteenmantel ge-
plaatst, was het eenige zwakke licht, dat dezen
-ocr page 140-
134
ruimen ingang verlichtte en waarbij men nauwe-
lijks achterin de treden van den trap kon onder-
scheiden, dien Anna terstond opging; maar pas was
zij op de eerste trede of haar vader hield haar
tegen.
—  Wacht, zeide hij op fluisterenden toon; zet u
daar neder, ik zal u komen roepon, wanneer ik het
oogenblik gunstig acht.
Anna ging gehoorzaam naar beneden en zette zich
in de vestibule neder, terwijl Severin den trap opging.
Na eenige oogenblikken hoorde men boven eene
deur opengaan, vervolgens geluid van stemmen,
waarna de deur met geweld gesloten werd, en weldra
zag Anna haar vader weder verschijnen op de galerij,
die zich boven aan den trap op de eerste verdieping
bevond. Hij was vergezeld van Thibaut, die eene
lamp in de hand droeg en gevolgd werd door twee
andere bedienden. Zij spraken op fluisterenden toon
tot elkander. Toen ging Anna snel den trap op naar
haren vader.
—  Ik begrijp het, zeide zij tot hem op nauw hoorbaren
toon; gij hebt nog eenmaal beproefd om hem die
kamer te doen verlaten en thans heeft hij zich daarin
opgesloten.
—  Ja, mejufvrouw, zeide Thibaut met bevende
stem, dat is zoo; maar hij moet waarlijk niet recht bij
zinnen zijn, om zoo weerspannig te wezen en het is
zeker gevaarlijk hem te weerstreven ... en toch moeten
de noodige maatregelen genomen worden. Met moeite
hebben wij twee waskaarsen kunnen ontsteken en wij-
water bij het bed zetten .... Aan den pastoor
evenmin als aan de anderen veroorlooft hij binnen te
komen ... Thans heeft hij mijnheer uw vader en mij
bij den arm genomen en gedwongen de deur uit
te gaan, en toen Jean en Louis na ons nog
-ocr page 141-
135
wilden blijven, ontstak hij in toorn en wierp hen de
kamer uit.
Al luisterend richtte Anna zich naar een breeden
gang, die op de galerij boven aan den trap uitkwam.
Na eenige schreden bleef zij staan.
—  Maar er is nog eene deur aan deze kamer, zeide zij
—  Ja, die op de kleedkamer uitkomt, maar die zal
hij zeker ook gesloten hebben, en bovendien, deze.
kleine kamer is bijna nooit open aan de gangzijde.
Mijnheer de markies hield die deur altijd van binnen
gesloten; gij weet wel, dat hij daar nimmer iemand
liet ingaan.
Anna wist dit inderdaad en nooit was zij in dit
vertrek geweest.
—   Laat ons toch maar eens zien, zeide zij; des
avonds sloot hij zich daarin gewoonlijk op. Het is
dus wel mogelijk dat....
Zij voleindigde niet, maar de oude bediende begreep
haar. De hand, die deze deur den vorigen avond
gesloten had, was thans door den dood verstijfd. Anna
vatte zacht den knop van het slot, de deur ging open;
zij bleven staan.
—  Laat mij nu alleen begaan, zeide zij. Wanneer
de deur van de slaapkamer open is, dan zal ik zonder
gerucht binnenkomen.... Als zij gesloten is, dan
zal ik haar doen openen. Weest niet bevreesd, wacht
mij af, maar beneden in de zaal; hij moet weten dat
ik alleen ben.
Severin en Thibaut hadden niets daartegen in te
brengen; zij schenen te begrijpen, dat men op dit
oogenblik niet anders kon doen. Anna nam de lamp
van Thibaut en wachtte op den gang, tot zij zich verwij-
derd hadden; daarna ging zij binnen, sloot de deur achter
zich en bevond zich voor de eerste maal van haar leven
in de kleedkamer.
-ocr page 142-
136
Deze kamer, welke men aldus noemde, wijl dit hare
oorspronkelijke bestemming was , als grenzende aan de
voornaamste slaapkamer van het kasteel, geleek thans
op een bidvertrek. Het geheele ameublement bestond
in eene bidbank ter rechterzijde aan den muur ge-
plaatst en een orgel, dat tusschen twee spitsboogven-
sters stond. Overigens gaf niets te kennen , dat het
eene bidplaats was. Eenige boeken, zorgvuldig in een
glazen kast weggesloten, met een kruisbeeldje, twee
of drie andere voorwerpen van godsvrucht en eenige
kleinoodiën, waaronder Anna een ^root zilveren me-
daillon opmerkte, getuigden van een zorgvuldig be-
waarde gedachtenis, maar geen levendige godsvrucht
had binnen deze muren eenig spoor nagelaten. Alles
was hier rustig, maar koud, en men zou gemeend hebben,
dat deze kamer volkomen onbewoond ware geweest,
zoo niet een groote leuningstoel in een hoek ge-
plaatst, met een klein tafeltje daarnevens, te kennen
gegeven had, dat zich op die plaats nu en dan iemand
kwam nederzetten, vanwaar het oog op een groot por-
tret viel, dat boven de bidbank hing, en de trekken
wedergaf van een jong meisje in al den glans eener
schitterende schoonheid.
Het licht, dat Anna in hare hand hield, viel op al
die voorwerpen .... Zij was geenszins op het gezicht
van deze plaats voorbereid en een gevoel van god-
vruchtige verteedering deed al de andere wijken, die
haar tot hiertoe aangedaan hadden. Zij gevoelde zich
in eens kalm en als omgeven door de bescherming
van God en die van eene gelukzalige ziel. Zij zette
haar licht op de bidbank, knielde er op neder en
hief hare oogen op naar het bevallige beeld, dat haar
scheen toe te lachen.
Zij herkende dat schoone gelaat zeer goed, het was
haar sinds langen tijd bekend en geliefd .... Het
-ocr page 143-
137
was dezelfde blik, die een uur te voren den blik harer
moeder scheen te beantwoorden. Dit was het portret
van dezelfde vrouw, doch hier scheen zij weder jong
als zij zelve en haar kussen van hare halfgeopende
lippen toe te zenden.
—  Help mij en bid voor hem, zuchtte Anna, terwijl
zij opstond en zonder gedruisch de deur naderde >
die in verbinding was met de sterfkamer. Zij trachtte
die te openen, maar zij was van binnen gesloten en
niet het minste gerucht beantwoordde aan het gedruisch ,
dat zij met den knop gemaakt had. Zij luisterde met
haar oor aan de deur.... alleen een dof gesteen
onderbrak nu en dan de stilte.... overigens deed
geene beweging zich hooren. Haar hart bonste ....
zij wachtte een oogenblik, daarna klopte zij duidelijk
aan. Geen antwoord. Zij klopte nog eens en ditmaal
iets harder. Dezelfde stilte. Bij de derde maal hoorde
zij een plotselinge beweging en zware schreden de
deur naderen. Daar hielden zij op, en eene stem,
waarvan de toon kort en gebiedend was, sprak aldus:
—  Ik heb gezegd, dat ik hier alleen zijn wil; heeft
men niet begrepen dat ik het wil?
Anna wilde spreken, maar hare stem begaf haar;
zij zweeg en wachtte nog eenige minuten, waarna zij
voor de vierde maal met vaste hand aan de deur klopte.
Een hevig stampvoeten op den grond deed haar haastig
terugtreden en hare oogen vulden zich met tranen.
Een dergelijke opwelling van toorn scheen haar eene
ontheiliging van den zwijgenden nacht en de stilte des
doods; zij durfde niet antwoorden op de vraag: „Wie
is daar, wie durft mij dus vervolgen?...." door Guy
met stijgenden toorn uitgesproken.
Zij bleef weifelend in het midden der kamer staan,
en met saamgevouwen handen zuchtte zij: „Mijn
God, mijn God! zeg mij wat ik doen moot....."
*
-ocr page 144-
138
Eensklaps kwam haar een zonderling denkbeeld voor
den geest en zij gehoorzaamde aan dien inval, zonder
zich te bedenken of zonder zich rekenschap te geven
van hare bedoeling. Het orgel stond voor haar, zij
opende het en liet zacht hare hand over het klavier
gaan; zij was bijna ontsteld over het geluid, dat dit
eerste en welluidend accoord in de diepe stilte te
weeg bracht. Zij hield op, vreezende dat zij door
een nieuwe uitbarsting van toorn belet zou worden
om voort te gaan. Maar daar zij niets meer hoorde,
begon zij andermaal te spelen en sloeg eenige accoorden
aan. Plotseling trad haar een lied voor den geest, waar-
aan hij, die haar hoorde en misschien naar haar luisterde,
boven alle anderen de voorkeur gaf en zij waagde
het, om er zachtkens eenige noten van te doen hooren.
Hare zachte en zuivere stem werd krachtiger, terwijl
zij zong en zij voleindde zonder beven de woorden van
het eerste couplet:
La mort est une amie,
Qui rend la liberté;
Au ciel regois la vie
Et pour Véternité!
De dood is een vriend
Die de vrijheid hergeeft,
Ontvang in den hemel het leven
Voor alle eeuwigheid.
Nauwelijks was zij aan het einde dezer laatste woor-
den gekomen, of de deur, vanwaar zij op zulk een
gebiedenden toon verdreven was, ging zachtkens open....
Anna voelde haar hart kloppen, maar zij verliet het
klavier niet..... Guy stond nevens haar; hij was zwij-
gend binnen gekomen en leunde met zijne armen over
-ocr page 145-
139
elkander geslagen tegen den muur. Anna sloeg op
hem een vreesachtigen blik, dien hij niet opmerkte, en
deze blik stelde haar niet gerust. Dat bleeke gelaat,
die verwarde haren, die wijd geopende oogen, strak
naar beneden geslagen zonder den minsten schijn van
verteedering, waren als zoovele teekenen van eene
wanhoop, die meer de waanzinnigheid nabij kwam dan
eene natuurlijke en geoorloofde smart. Intusschen
ging zij al biddend tot God met haar spel voort en
weldra waagde zij het om met eene stem, die weder
zacht begon te beven, het tweede couplet van het lied
te zingen:
Adieu! jusqua Vaurore
Du jour en qui f ai foi ,
Du jour, qui doit encore
Me réunir a toi.
Vaarwel! tot aan den morgenstond
Van den dag, waarop ik hoop,
Van den dag, die mij wederom
Met u vereenigen moet.
Voordat zij geëindigd had, boog de jongeling zijne
hooge gestalte..... Hij verborg zijn gelaat in zijne
handen..... Anna trachtte hem toe te spreken. Zij
vermocht het niet, zij speelde en bad in stilte voort;
maar geene taal zou hetgeen zij zeggen wilde, zoo goed
hebben uitgedrukt als zij dit thans onbewust deed door
de aandoening harer ziel.....Het stilzwijgen duurde
slechts eenige minuten.....Weldra viel Guy op zijne
knieën, zijne tranen baanden zich eindelijk een door-
tocht en bevochtigden den vloer, waarop hij als machte-
loos nedergezonken was, door de verlichting zelve, die
aan zijn geest de helderheid en aan zijn hart de
teederheid teruggeschonken had!
Anna lag eveneens met zaamgevouweu handen op
-ocr page 146-
140
hare knieën naast hem en beider eerste blik richtte
zich naar het portret, dat boven hun hoofd hing.
—  O! ik dank u, moeder, zeide Guy eindelijk met
een gebrokene stem. Ik dank u, Anna, ik dank u!
Gij zijt ook ditmaal mijn goede engel geweest!......
Twee uren later zat Anna in hare kleine kamer
op het buiten en ontknoopte de lange vlechten van
haar hoofdhaar, terwijl voor het vuur hare voeten
droogden, die nat geworuen waren van den regen, die
sinds haar vertrek bij stroomen gevallen was; hare
moeder, die bij den haard stond, hoorde het einde van
haar verhaal aan.
—   Hij heeft langen tijd geweend, en gij begrijpt,
dat ik mij wachtte om hem te storen. Eindelijk
kwam hij een weinig tot zich zei ven, en zonder mijne
vragen af te wachten, zeide hij mij alles, wat ik deels
gegist had.... Ja, hij heeft dezen morgen, nadat hij
mij verlaten had, een verschrikkelijk tooneel met zijn
vader gehad. Wat er voorgevallen, is kan ik u niet
met nauwkeurigheid zeggen, want Guy wist het
zelf niet goed meer, hij herinnert zich slechts, dat
hij zich aanvankelijk bedwongen heeft, gelijk hij mij
beloofd had, maar hij zegt, dat hij zich vervolgens
door zijne drift heeft laten vervoeren ... en God
weet het, welke woorden hem toen ontsnapt zullen
zijn ?.... Hij heeft wel gezien, dat het gelaat van zijn
vader veranderde, maar hij geloofde, dat het een
gevolg van zijn toorn was, en hij heeft zich dus
uit de kamer verwijderd zonder een woord meer te
spreken, zonder zich om te keeren! 8tel u voor,
moeder, wat hij gevoeld heeft, toen men hem kwam
roepen en hij bij zijne terugkomst zijn vader ziel-
togende vond!.... Ach! als gij het gehoord hadt!
En in de daad, zeide zij, terwijl zij haar gelaat
met hare handen bedekte, het is toch ontzettend,
-ocr page 147-
141
wanneer men zelfs onvrijwillig den dood aan zijn
vader berokkend heeft!
En Anna, wier geestkracht zich gedurende dezen
avond geen enkel oogenblik verloochend had, barstte
eensklaps in zuchten en tranen uit.
Hare moeder zette zich zwijgend naast haar neder,
nam zacht haar hoofd en liet het tegen hare borst
rusten en streelde haar als was zij nog een klein meisje,
terwijl zij om hare tranen hun vrijen loop te geven,
de lokken wegstreek, die verward over haar gelaat
vielen. Anna werd langzamerhand kalm, maar zij
bleef met haar hoofd op de borst harer moeder rus-
ten zonder een woord te spreken, zonder zich te be-
wegen, slechts nu en dan de hand kussende, die over
haar gelaat streek, en in dit zoet geluk, dat voor een
kind, hetwelk bemind wordt, de aardsche afbeelding is
van de goddelijke rust, viel zij eindelijk in de armen
harer moeder in slaap.
Mevrouw Severin droogde de tranen af, die nog in
de oogen harer dochter glinsterden , en sloeg dit zacht
sluimerend gelaat een wijl gade met eene teederheid,
die eensklaps in smart scheen over te gaan!... Helaas,
hoevele moederharten worden aldus doorboord met het
profetisch zwaard, dat de heiligste en verhevenste
aller moeders in de eerste dagen harer vreugde trof,
hoevele beven niet van dezelfde smart, wanneer een
visioen van de toekomst haar voor de eerste maal in de
toekomst het lijden doet zien, hetwelk haar geliefd kind
is weggelegd, dat nog in vrede in hare armen slaapt, en
de onmacht harer liefde om ze daarvoor te vrijwaren.
-ocr page 148-
142
III.
De begrafenisplechtigheid van den markies de Villiers
was afgeloopen, de kaarsen waren uitgedoofd, en het
daglicht, bijna overal uitgesloten door de plooien
van het zwarte floers, dat de muren der kerk bedekte,
liet nauwelijks de levende kleuren onderscheiden van
de wapenschilden, die aan de pilaren opgehangen waren,
In de kerk was het wederom stil geworden en zij scheen
geheel verlaten ; twee personen lagen daar echter nog
geknield, de een voor het altaar, de andere in de zit-
bank en der familie van Villiers, maar zijne rouwklee-
deren beletten hem te onderscheiden te midden van
de sombere draperiën, waarvan hij omringd was. Na
eenige minuten stond hij, die voor het altaar bad,
op en naderde de bank.
—  Sta op, Guy, en volg mij! sprak hij op fluiateren-
den toon.
Guy hief het hoofd op en zag den pastoor Gabrië),
maar hij scheen hem in het eerst niet begrepen te
hebben. De pastoor herhaalde de woorden, die hij
gesproken had en voegde er bij:
—   Ga met mij mede, mijn zoon, ik moet met u
spreken.
Bij deze tweede uitnoodiging stond de jongeling
gehoorzaam op en verliet met den pastoor de kerk
door eene zijdeur, die in den tuin van de pastorij
uitkwam.
In de vrije lucht gekomen, gevoelde Guy zich voor
de eerste maal eenigzins opgebeurd. Een hevige wind
joeg de wolken voort en boog de takken derboomen,
die in den tuin stonden, naar den grond. Hij bleef
-ocr page 149-
143
een oogenblik stilstaan en tegen de deur van de kerk
leunende, sloeg hij zijne blikken naar den grijzen hemel,
terwijl de wind door zijne haarlokken speelde en zijn
brandend voorhoofd en matte oogen verkwikte.
Intusschen ging de pastoor zijne woning binnen om
te zien of men niet vergeten had vuur aan te leggen
in zijn studeervertrek, waar hij zijn jongen vriend
wilde ontvangen. Deze verscheen weldra en zette
zich bedrukt op den stoel neder, die aan den haard
voor hem gereed stond.
Al de teederheid van een hart, waarvan de liefde
Gods de gevoelens had veredeld zonder ze uit te
do oven, had zich tot dien engen kring samengetrok-
ken , in wiens midden de Voorzienigheid den priester
Gabriël nog jong zijnde geplaatst, en waarvan Zij hem
niet meer gescheiden had. Hij had daarvan alle
droefheid en alle vreugde gedeeld. Hij bevond zich
daar, om Charlotte in hare eerste beproeving bij te
staan, zoowel als in die, welke haar later wachtten;
hij had haar huwelijk ingezegend en vervolgens ook
dat v an Louise; en de twee kinderen, die hij onder
zijne oogen had zien opgroeien, waren hem thans het
dierbaarste , dat hij op de wereld bezat. Maar Anna had
hem nimmer eenige zorg gebaard, zoodat hij zich meer
met Guy bemoeide, die voor hem een voorwerp was
van voortdurende belangstelling.
Indien de priester Gabriël aan zijne neiging, om
alles van de goede zijde te beschouwen, had toege-
geven, dan zou hij zich geheel en al hebben laten
medeslepen door dat krachtdadig en vurig karakter,
altijd zoo edel en grootmoedig, zelfs in zijne opbrui-
singen, dat zich dikwerf liet medeslepen door zijne
luimen, maar beter dan elk ander zijne neigingen wist
te betoomen; voorzeker een onvolmaakt, maar innemend
karakter, waarin men wel groote schaduwzijden maar
-ocr page 150-
144
geen enkele vlek aantrof\'. De pastoor Gabriël ge-
voelde van den eenen kant de zucht om het te ver-
beteren en van den anderen kant de vrees van liet
te veranderen. Hij begreep wel, dat bijaldien de
geliefde jongeling zijn oploopende natuur niet vermocht
te bedwingen, zijn geheele leven zou verstoord zijn,
gelijk dat van zijn vader geweest was. De kracbt-
dadige poging, die er noodig was om over zich zelven
te zegepralen, wilde Lij ditmaal van Guy verkrijgen,
en hij durfde gelooven, dat het hem niet mocielijk
zon zijn om daartoe te geraken.
Wel tien minuten waren er verloopen, sinds Guy
tegenover den pastoor zat, zonder dat hij nog een
woord gesproken had. Zijn blik waarde droevig en
onbestemd rond, en de uitdrukking van de volslagenste
moedeloosheid was in al zijn trekken en in zijn
geheele houding zichtbaar.
Sedert de zachte tusschenkomst van Anna hem tot
bezinning gebracht had, had hij niet meer het geringste
blijk van oploopendheid gegeven. Plij had zich geweld
aangedaan, om met kalmte de noodige bevelen te
geven en eindelijk om te zorgen dat de bijzonder-
heden van de droevige plechtigheid, die zoo even
geëindigd was, aan den eerbied zouden beantwoorden
van dengene, die niet meer was, en zelfs aan sommige
zijner vooroordeelen. Guy meende dat hij ook in dit
alles aan zijnen vader gehoorzamen moest, en hij had
niets vergeten.
Maar thans was alles voorbij en hij gevoelde niets
dan een sombere neerslachtigheid.
— Herinnert gij het u nog, sprak hij eindelijk, herin-
nert gij het u nog, dat gij mij in mijne kindschheid
dikwerf gezegd hebt, dat, indien ik mij niet verbeterde,
er eenmaal een dag komen zou, waarop ik in een
aanval van woede eenigen onherstelban\'n misslag be-
-ocr page 151-
145
gaan zou. Ach! uwe voorspelling is wree l vervuld
geworden.... Ja, al te wreed, herhaalde hij, terwijl
hij zijne oogen, waarin een traan glinsterde, naar den
pastoor opsloeg; want gij weet het, hoe ik hem in
weerwil van alles beminde! hoe dikwerf ik gedroomd,
verlangd en gehoopt heb, dat mijne teederlieid hem
troost brengen, zijne laatste dagen verzoeten zou; en
thans is het gedaan! en in plaats van die kinderlijke
smart, die allen, met uitzondering van de ellendigste
wezens, bij den dood van hunnen vader gevoelen,
ben ik voortaan aan de knagendste wroeging en het
bitterste zelfverwijt ten prooi, dat al mijn levensgeluk
voor altijd vernietigt. Zijn vader te hebben bemind
en zich te moeten verwijten, dat men hem den dood
berokkend heeft!... Ach! zeg mij, of dit niet te veel is!
liet hoofd van Guy zonk weder in zijne handen en hij
zweeg een oogenblik, terwijl de pastoor, met de armen
over elkander geslagen en het hoofd eenigzins voorover
gebogen, zijn blikken op den ongelukkigen jongeling
gevestigd hield, voor wien zijn priesterlijk hart een
meer dan vaderlijk medelijden gevoelde. Hij liet hem
al de gevoelens ontboezemen, die zijn hart overstelpten;
hij wilde hem niet onderbreken, alvorens zijne eerste
opwelling voorbij was, alvorens deze uitbarsting van
berouw liet werk van herstel en boetedoening voltooide.
Maar toen Guy wederom met gejaagdheid terugkwam
op het onderwerp, dat hij had aangeroerd, bemerkte de
pastoor, dat in dit hevig gemoed het eene kwaad voor
het andere in de plaats trad, en het tijd werd, om
daaraan perk te stellen; nu stond hij op, vattte Guy\'s
rechterhand in de zijne, terwijl hij met de andere zijn
hoofd ophief, als ware hij nog een kind, en zeido hem
plotseling, op een ernstigen maar vriendelijk mede-
lijdenden toon:
— Het U genoeg, Guy, thans is het mijne beurt
SEV.                                                                     10
-ocr page 152-
146
Van spreken; gij zult mij niet verdenken van uw on-
gelijk door toegevendheid te willen verzachten. Ik
heb u nimmer gevleid, niet waar, arme jongen ?
welaan, luister naar mij en geloof mij. Hetgeen gij
betreuren moet, is de snelheid van den slag, die u
getroffen heeft, is de ongelukkige herinnering aan
de woorden, die uw vader tot u gericht heeft voor
de laatste maal, dat gij zijne stem vernomen hebt,
maar dit ongeluk, mijn arme Guy, is niet aan u te
wijten, en gij zijt niet zoo schuldig, als gij wel meent.
Guy schudde droevig het hoofd.
—  Gelooft gij mij niet? Ik spreek nogtans in naam
van uw vader zelven. Hetgeen ik u zeg, heeft hij ge-
dacht en had hij u nog willen zeggen. Wilt gij u daar-
van verzekeren?
Guy keek den pastoor met een verrasten blik aan.
—   Hoe zou dit mogelijk zijn? zeide hij; het is het
geheim van den dood; wie zal mij kunnen overtuigen?
De priester haalde uit zijne toog een blaadje papier
te voorschijn en gaf hem dit over.
Guy doorliep het eerst met een vluchtigen blik,
daarop las en herlas hij het tot twee en drie malen;
eindelijk zeide hij met bevende stem en met een ge-
laat, waarvan de sombere smart, die er op uitgedrukt
lag, voor de verteedering week:
—  Wat beteekent dat ? vanwaar komen die woorden?
wie heeft ze gesproken? wie heeft ze geschreven?
—  Hij, die ze uitgeproken heeft, is uw eigen vader;
gij weet het, hij sprak nog, toen ik bij hem kwam,
daar het hem nog mogelijk was zijn laatste godsdienst-
plichten te vervullen; maar vervolgens toen zijne spraak
onduidelijk werd, sprak hij over u, mijn arme jongen,
over hetgeen er tusschen u voorgevallen was. Daar ik
toen begreep welk eene droefheid gij zoudt ondervinden,
wanneer gij te laat zoudt komen om ze te verncnun
-ocr page 153-
14?
bracht God mij op de gedachte, om deze voor u zoo
dierbare woorden, door hem voorgezegd, op te schrijven.
Thans kunt gij ze lezen: „Ik zegen mijn zoon en vraag
hem vergeving, gelijk ik vergeving hoop van God."
—  Mij vergeving vragen? Mijn vader aan mij? Wat
beteekent dat? riep Guy uit.
—  Dit beteekent, dat op het uur, waarvan u zulk een
verschrikkelijke herinnering bijblijft, gij niet de schuldige
waart, maar wel degene, aan vvien een laatste uur van
berouw werd toegestaan, en die u stervende gezegend
heeft zonder dat hij u vergeving behoefde te schenken.
Begrijpt gij mij? en begrijpt gij, dat ik u aldus in zijn
naam toespreek en deze taal tot u gericht is op
een oogenblik van plechtige waarheid.
De verbeelding van Guy, vervuld door de ver-
schrikkelijke gedachte van zijn vader den dood berok-
kend te hebben, had inderdaad al de omstandigheden
gekleurd van het laatste tooneel, dat er tusschen hen
plaats gevonden had. Hij verbeeldde zich dat al de
woorden, die hij zich bij vorige twisten te verwijten
had, bij dit laatste onstuimig onderhoud weder over
zijne lippen gekomen waren 1 Zijn verward geheugen
bracht hem de krachtdadige poging niet voor den
geest, dien hij had aangewend, om zich te bedwingen ,
noch zijn plotselinge verwijdering uit de kamer, toen
hij gevoelde, dat hij zijn geduld verloor. Hij herinnerde
zich slechts de woorden, die zijn vader tot hem gesproken
had; hetgeen hij geantwoord had, wist hij niet meer te
herhalen, maar deze woorden waren ongetwijfeld
zeer schuldig geweest, daar zijn vader stervend neder-
gezegen was op de plaats, waar hij ze uitgesproken
had; vandaar zijne schier uitzinnige wanhoop, vandaar
zijne antwoorden op de vragen van Anna en de indruk,
dien hij haar had medegedeeld. Thans door middel
van deze geschreven woorden, die als het ware zijn
10*
-ocr page 154-
148
geheugen werktuigelijk hielpen, kwam er zekere hel-
derheid in zijnen geest, die verward was door de smart
en meer nog door de overspanning, die op zijn
ingebeeld ongelijk gevolgd was; langzamerhand werd hij
kalmer, niet alleen uitwendig (gelijk hij zich door een
geweldige zelfbeheersching gedurende vier dagen ge-
toond had), maar in zijn hart, waar een hevige storm
plotseling tot bedaren scheen gekomen te zijn.
Hij vatte de beide hanuen van den pastoor.
—  O! mijn vader (met dit woord beantwoordde hij
den vertrouwelijken toon van den pastoor) mijn vader,
waarom hebt gij mij dit alles niet vroeger gezegd?
—  Ziehier waarom, antwoordde de priester, terwijl
hij zonder het te weten een ontzagwekkende houding
aannam en op eenen toon sprak, die een sterke tegen-
stelling maakte met de zoetheid der woorden, die hij
zoo even gesproken had: Gij waart in mijn oog
onschuldig aan het ongelijk, dat gij u zelven zoo bit-
ter verweet, en ik zou het u terstond gezegd hebben,
Guy, wanneer gij in staat geweest waart, om naar mij
te luisteren; maar was er niet eene al te hevige ver-
voering van drift gevolgd op die, welke gij een uur
te voren onderdrukt had? Gij waart op het oogen-
blik van het overlijden uws vaders onschuldig, maar
zijt gij dit vervolgens gebleven? Neen mijn zoon, dat
scheelt veel, en daarom heb ik u laten zuchten onder
het gewicht van een berouw, dat van den eenen kant
overdreven maar van den anderen kant maar al te
gegrond was; daarom heb ik u laten lijden, want ik
verklaar het u openhartig, Guy, ik verlangde, dat
deze smart zoo ware, dat de herinnering daaraan
nimmer kon uitgewischt worden en dat zij in u de
noodige kracht deed geboren worden, om u voor
altijd te hoeden voor wroegingen, gelijk aan die, waar-
aan gij ontkomen zijt.
-ocr page 155-
149
Guy hoorde den priester met nedergebogen hoofd
aan en met eene treffende onderwerping en zachtaar-
digheid, die het gevolg waren van de onverwachte
blijdschap door deze soort van openbaring veroorzaakt.
— Ik zal mij verbeteren, mijnheer pastoor, sprak
Guy, ik zal mij verbeteren, ik beloof het u, en
ditmaal zal ik met Gods hulp mijn woord houden.
IV.
Met de opvliegende geaardheid van zijn vader had
Guy zijn minachtenden afkeer overgeërfd voor alles,
wat hij het menschelijk opzicht van het kwaad noemde,
dat wil zeggen voor alle verleiding, het gevolg van
de zwakheid en het slechte voorbeeld; maar hij putte
zijne kracht in een veel verhevener en diepere bron
dan den hoogmoed, en de jeugd van Guy was van
geheel andere invloeden omringd geweest, dan die van
zijn vader. De geliefde en heilige herinnering aan zijne
moeder, de invloed van de gezellin zijner kindsche
jaren en de verstandige ijver van den priester Gabriël
hadden in zijn gemoed hechter grondslagen gelegd
dan die van een alledaagsch onderricht en wel zulke,
dat de golven zijner jeugd, nu en dan dreigend op-
gestuwd , op edeler en machtiger hinderpalen gebroken
werden dan die, welke eertijds tot een bolwerk gediend
hadden voor den hoogmoedigen markies van Villiers.
Het tijdperk van zijn optreden in de wereld was
ook zeer verschillend van dat, waarin zijn voorgeslacht
verschenen was; een kern van moedige verdedi-
gers van de edelste beginselen begon zich te vormen
en Guy bevond zich op twee en twintigjarigen leeftijd
in al de gewenschte omstandigheden, om daaraan deel
-ocr page 156-
150
te nemen. Het geloof, de vrijheid, de eerbied voor het
verledene, het streven naar de toekomst vervulden ver-
scheidene gemoederen met krachtige verlangens en
edele verwachtingen. Ongetwijfeld werden allen niet
vervuld, en dwaalden op dezen nieuwen weg een
aantal geesten af. Maar na eenigen tijd in het onbe-
stemde rondgedwaald te hebben, sloten de oprechten
zich aan bij hen, die ordelijk naar een bepaald doel
voorstreefden, en vormden later met deze laatsten die
kern van mannen, zoo dierbaar aan liet vaderland,
zoo gewaardeerd in den godsdienst, de kunst en de
letteren.
In den loop der laatste twee jaren was Guy toevallig
in kennis gekomen met eenige der jonge schrijvers
van de Avenir, en zonder al hunne gevoelens te deelen,
had hij met vuur het meerendeel hunner beginselen
omhelsd. Deze kwamen met zijn vurig karakter overeen,
dat geneigd was om de worsteling te aanvaarden en
daarin zelfs behagen te scheppen; zij bevredigden vooral *
zijn ziel, wier moedig streven hem naar de hoogten
voerde, waar het goede zetelt, en hem den alge-
meenen en effen weg deed beschouwen als dien der
zwakken, om niet te zeggen dien der lafaards.
De markies had in zijn zoon dikwerf de nieuwe
begrippen, zooals hij ze noemde, hevig bestreden,
en meer dan een storm was daarvan tusschen hen
het gevolg geweest. Maar op zeker punt had Guy
besloten zijne onafhankelijkheid te bewaren. Over
het geheel gehoorzaamde hij aan zijn eigene over-
tuigingen , terwijl hij zich aan den wil van zijn vader
onderwierp. Guy begreep, dat hij Diet anders doen kon
dan getrouw blijven aan het vaandel van al de zijnen
en nimmer de dienaar worden van de een of andere
nieuwe macht, en in zooverre stemden zij overeen;
maar zich in eene soort van verschanst kamp vestigen,
-ocr page 157-
151
om van verre den heeten strijd aan te zien van alle
kanten op een ander terrein geleverd dan dat der
politiek, daarvoor onverschillig te blijven, zoolang zijne
partij daarin niet rechtstreeks betrokken werd, dat
was eene houding, die hij niet wilde aannemen. Hij
wilde evenmin erkennen, dat hij zich moest verwijderd
houden van hen, wier staatkundige meeningen van
de zijne verschilden, wanneer hij zich tot hen ge-
trokken gevoelde door een hoogere sympathie. Op
deze twee punten had hij de vrijheid van zijne meening
en handeling gehandhaafd. Maar de markies van
VilUiers, wij weten het, hield van geen schakeeringen,
en indien hij ten laatste had toegegeven, dan was dij.
geschied uit vrees van bij zijn zoon een gevoel van
verzet te prikkelen, dat hem verder had kunnen
voortdrijven, en wellicht buiten de perken, die hij
hem naar hij zeker wist, thans niet zou zien over-
schrijden.
De pastoor Gabriël, die zich verheugde, dat hij de
vurige werkzaamheid van Guy zich op deze wijze zag
uiten, had van zijn kant allen invloed aangewend,
om van den markies daaromtrent eene toegeefelijkheid
te verkrijgen, die hij zich zeer verwonderde van een
vader te moeten verzoeken.
— Hij moest zich, dunkt mij, zoo gelukkig achten ,
zeide hij bij zichzelven, wanneer hij ziet, dat zijn
zoon zich eenigermate in de ruimte beweegt en niet
in het stof voortkruipt!
De pastoor was verwonderd, dat de markies schijn-
baar het grootste belang stelde in de zuiverheid der
politieke overtuiging van zijn zoon, zonder zich zoozeer
over die van zijn zedelijk gedrag te bekommeren. En
hoewel de natuurlijke aanleg en smaak voor het schoone
en goede Guy in verscheidene omstandigheden voor
de gevaren der jeugd behoed hadden, toch was hij
-ocr page 158-
152
daardoor niet gerustgesteld omtrent de toekomst van den
jongeling, daarvoor had hij een al te heldere en grondige
kennis van het menschelijk hart. Eene menigte van
onrustbarende overwegingen kwamen hem na het ver-
trek van Guy voor den geest, en nog zat hij in diepe
mijmering verzonken, toen Pierre Scverin hem kwam
storen. Deze kwam opzettelijk om te vernemen wat er
tusschen den pastoor en hun jongen vriend omgegaan
was en in welke gemoedsgesteldheid deze laatste zich
op dat oogenblik bevond.
—  Ik moet hem over tallooze zaken spreken, zeide
Severin; ik heb hier papieren, die hij noodzakelijk
moet nazien; bovenal sta ik er op, dat hij dezen
droevigen avond niet alleen do irbrenge. Ik wilde hem
echter niet gaan bezoeken, alvorens u gesproken te
hebben.
De pastoor verhaalde terstond het onderhoud, dat
er zoo even tusschen hen had plaats gehad.
—  God zij dank! en ook u, mijn beste vriend, riep
Severin uit, nadat hij dit verhaal had aangehoord.
Thans, ging hij, opstaande, voort, verlaat ik u en zal mij
onbevreesd tot hem begeven; ik ben er zeker van,
dat hij nu geheel anders zal te spreken zijn.
—  Wacht even, zeide de pastoor. Juist omdat hij
geheel en al kalm is, behoeft men zich met niets
te haasten; gij kunt wel een oogenblik blijven. Ik heb
iets met u te bespreken. Wat zou hij aanvangen,
dunkt u? Waarschijnlijk vertrekken, niet waar?
—  Daar twijfel ik niet aan, zeide Severin.
—  Zoo! twijfelt gij daar niet aan? nu, ik ook niet.
Ik dacht het wel. De edele en beminnelijke jong-
man gaat ons verlaten, en God weet, wanneer en hoe
wij hem zullen wederzien!
— Maar wat zoudt gij dan verlangen, beste pastoor?
gij zult toch niet gelooven, denk ik, dat Guy zijn
-ocr page 159-
153
leven zal verslijten tusschen het slot en het buiten van
Villiers.
—  Neen, o neen! zeide de pastoor. Dat zou voor-
zeker dwaasheid zijn.
—  Ik denk, ging Se verin voort, dat hij naar Parijs
zal gaan en, wanneer de eerste dagen van zijn rouw
zullen om zijn, zal hij zich in de wereld begeven,
om .... zich daarin misschien wat te vermaken. Tot
hiertoe heeft hij weinig vrijheid en weinig geld ter
zijner beschikking gehad; wij willen hopen, dat hij
van een een ander geen misbruik maken zal; maar
zeker is hot, dat hij er gebruik van maken zal.
—  Ja, ja, dat begrijp ik zeer wel, zeide de pas-
toor, terwijl hij zacht een potlood uit de handen van
Severin nam, dat dezo van de schrijftafel had opge-
nomen en waarmede hij speelde. Ga toch wat zitten,
öeverin; men kan niet praten met iemand, die op en
neer loopt en alles in de handen neemt; uwe ver-
strooiingen maken ook mij verstrooid, beste vriend,
terwijl ik u eene menigte dingen te zeggen heb.
—   Welaan! zeide Severin, ik ben geheel ter
uwer beschikking.
En hij zette zich tegenover den pastoor op den
zelfden stoel, waarop Guy kort te voren gezeten had.
De pastoor antwoordde niet terstond, hij stookte met
een peinzend gelaat het vuur op; vervolgens nam hij,
wijl het duister reeds gevallen was, een strookje
papier en stak eene lamp aan, die op den schoor-
steenmantel stond. Daarna zette hij zich weder en
begon na een oogenblik zwijgens:
—   Mijn beste vriend, gij zegt: Hij zal zich verma-
ken, hij zal zich vermaken! Dat is gemakkelijk gezegd,
en wat mij betreft, ik gun hem ook al de groote en
kleine zaken, waaruit het geluk dezer wereld be-
staat, en zelfs, als gij wilt, het vermaak tot eene ze-
-ocr page 160-
154
—  Aangenomen! maar wij zijn nog niet veel ge-
vorderd met dit te weten, niet waar? En als wij
ons daaromtrent zekerheid willen verschaffen, dan
moet hij ons verlaten, om elders zulk cene vrouw te
zoeken, want hij zal haar hier niet vinden, wijl zij er
niet is.
De pastoor zag Severin aan.
—  Maar, Pierre, sprak hij eindelijk met eenige aar-
zeling, hetgeen gij daar zegt, is, dunkt mij, niet vol-
komen waar.
—  Hoe! hernam Severin verbaasd; maar bevindt
zich hier in de omstreken, voor zoover gij weet,
een enkel jong meisje, dat hem zou passen? Zou hij
er eene enkele kennen, behalve Anna?
—  Neen.
—  En ik geloof niet, ging Severin glimlachende
voort, dat gij wenschen zoudt den markies zijne hand
aan mijne dochter te zien aanbieden.
—  En waarom niet?... vroeg de pastoor.
Doch hij had spijt, dat deze woorden hem onwille-
keurig ontsnapt waren, toen hij den indruk zag, dien
zij op Severin hadden teweeg gebracht; op zijn gelaat
was evenzeer de uitdrukking van misnoegen als van
verrassing te lezen.
—   Mijnheer pastoor, zeide hij op stroeven toon,
daar ik u niet in staat acht, om met een dergelijk on-
derwerp te schertsen, zoo wil ik u terstond in ernst
antwoorden: wanneer Guy op zulk een denkbeeld
kwam, dan zou zulks voor ons allen zulk een groot on-
geluk wezen, dat ik het zelfs niet vreezen wil; en ik
moet u bekennen, zoo ging hij heftiger voort, dat
deze vooronderstelling mij in den mond van elk ander
zou beleedigd hebben.
—  Maar, mijn lieve Pierre, wilt gij mij eens zeggen,
waarom gij u zoo driftig maakt?
-ocr page 161-
155
kere hoogte daaronder begrepen. Maar verstaan wij
elkander goed, Sc verin. Zooals ik hem ken, en gij
kent hem even goed als ik, zullen wij nimmer zien,
dat hij zich ten halve overgeeft, wanneer hij zich
mocht laten medeslepen door hetgeen men in de
wereld het vermaak noemt, en dan....
Severin haalde de schouders op.
—  Wat valt daaraan te doen? zeide hij. Guy heeft
reeds eene soort van proef doorgestaan. Het is niet
de eerste maal, dat hij naar Parijs gaat en gij weet,
dat degenen, met wie hij tot dusverre den meesten
omgang gezocht heeft, afkeerig zijn van dat wufte
leven, dat gij voor hem schijnt te vreezen.
—  Ja, zeide de pastoor, ja, het is waar, tot heden
is het zoo geweest; maar zal dit zoo blijven, nu hij
meer dan vroeger zal gezocht en gevleid worden? Hij
is zoo jong, zoo levendig, zoo vatbaar voor indrukken!
Severin vond de vrees van den pastoor wat onbe-
stemd en wellicht wat overdreven.
—   Wat valt daaraan te doen ? herhaalde hij nogmaals,
terwijl hij de tang nam en op zijne beurt het vuur
oprakelde. Wat zullen wij er aan doen ? ik vraag het u.
Ik voor mij kan u geen enkel middel voorstellen, en het
eenige, dat er bestaat, is veel meer ter uwer dan ter
mijner beschikking. Men kan inderdaad slechts voor
hem bidden. Vraag dus van den Hemel, beste pastoor,
dat de eerste vrouw, die het hart van Guy inneemt,
zóó zij, dat de edele jongeling in haar zijn geluk vinde,
en zij de waardige plaats van zijne voortreffelijke moeder
hier vervangen kan; want naar ik zie, is dit het
droomgezicht, dat u verschrikt.
—   Ha! riep de pastoor levendig uit, dat is juist
mijne gedachte en daarover wilde ik u eigenlijk spre-
ken. Wij zijn het eens, beste Severin. Daarvan is
zijn verderf of zijn heil afhankelijk.
-ocr page 162-
156
—  Ik word driftig, wijl dit eene zaak is, die in
strijd is met al mijne begrippen van welvoegelijkheid,
van plicht, ik zou haast zeggen van eer.
—  Maar nog eens, waarom? vroeg de pastoor.
—  Waarom?... Maar wanneer mijne beweegredenen
u niet in het oog springen dan zal ik ze u zeggen;
ziehier: ik heb dit groot e vermogen bestuurd, verbeterd,
ik kan zelfs zeggen, verdubbeld. Ik heb dit gedaan
in het belang van miju ongelukkigen meester en van
zijn zoon, met eene onbaatzuchtigheid, die ik mij wel
geenszins tot eene verdienste reken, maar die iedereen
zou kunnen betwijfelen, zoo men zag dat de jonge
markies van Villiers ter voltooiing van het werk, zijne
hand bood aan de dochter van den zelfden Pierre Se-
verin, den bestuurder van de goederen zijns vaders,
die zich ruim schadeloos stelde voor zijne moeite, door
den jongen erfgenaam van Villiers een huwelijk te
bereiden, dat hem onwaardig is.
—  Hem onwaardig!.... In de daad, mijn goede
Severin, gij overdrijft op zonderlinge wijze; op mijn
woord, men zou gelooven den armen markies zelven
te hooren.
—  Wat zijn zoon betreft, zou het, dunkt mij passen,
dat deze in aanmerking zou moeten nemen, wat onge-
twijfeld zijn gevoelen zou geweest zijn.
—  O! maar dan zullen wij ver gaan, indien wij
dezen weg kiezen, zeide de pastoor, en ik zou wel
eens willen weten, hoever Guy zelf u daarop volgen
zou. Hoor eens, Pierre, thans maakt gij mij boos.
Zou men niet zeggen, dat ik aan Guy de verachting
predikte van den wil zijns vaders (die zich overigens,
voor zoover ik weet, daaromtrent volstrekt niet ver-
klaard heeft); en wanneer ik u thans herinner, dat
wij in een tijd leven, waarin de kwartieren van den
adel niet meer met zulk eene nauwkeurigheid geteld
-ocr page 163-
157
worden, zult gij mij dan geen revolutionnair meer
noemen ?
—  Neen, daarin ben ik het met u eens, en in elk
ander geval zou ik de eerste wezen om Guy af te
raden zich door eene bedenking van dien aard te laten
leiden; ik zou mij dus zoo even beter uitgedrukt heb-
ben door te zeggen, dat het Guy niet onwaardig was
aan zulk eene verbindtenis te denken, maar dat het
mij onwaardig was daarin toe te stemmen.
—  Maar indien hij in weerwil van dit alles er over
dacht, ging de pastoor voort, en indien Anna zelve....?
Severin viel hem in de rede.
—   Ik bid u, mijnheer pastoor, laat ons daar niet
over spreken, daar wij, dank zij den hemel, over eene
hersenschim handelen, en ons noodeloos verdrietig
maken door de gedachte aan een toestand, waarbij
mijn wil de eenige hinderpaal zou zijn voor het geluk
van Anna en dat van Guy. Maar deze toestand zal zich
niet voordoen, de vertrouwelijkheid zelve, die tusschen
hen bestaat, draagt er toe bij om dien onwaarschijnlijk
te maken. Opdat Guy een diepen indruk ontvange,
zal eerst zijne verbeelding moeten getroffen worden;
vindt dit op eene of andere wijze plaats, dan zal zijn
hart spoedig ingenomen zijn. Zoo ging het ook met
zijn vader. Maar zulks kan geen plaats hebben ten
opzichte van Anna, die hij van hare geboorte af kent.
—  Zijt gij daar zeker van? vroeg de pastoor.
—  Ik sta er u borg voor: en wat haar betreft, gij
weet, hoe ik op hare standvastigheid en gezond ver-
stand rekenen kan.
—  Zeker, hernam de pastoor, zij bezit deze hoeda-
nigheden en nog veel andere, het goede kind! maar
ik zie niet in, dat dit juist eene reden is, om haar
zoo zorgvuldig van eene gelukkige en vreedzame toe-
komst te berooven, en haar, God weet ten koste van
-ocr page 164-
158
hoeveel strijd en lijden wellicht, den hersenschimmigen
plicht op te leggen, om zulk een aanbod af te slaan.
Die arme jonge harten, men moet zien hoe zij soms
bloeden. Doch het is uwe dochter, gij moet weten
wat u te doen staat, maar ik voor mij, zie in uwe on-
buigzaamheid iets hoogmoedigs, ik zou haast zeggen
iets heidensch.
— Hola! sprak Severin. Nu zijt gij op uwe beurt
wel wat onchristelijk jegens mij, beste pastoor! Kom,
kom, neem het mij niet kwalijk, en daar wij slechts
over eene denkbeeldige zaak spreken, kunnen wij,
dunkt mij, voor het oogenblik wel ons onderhoud sta-
ken en vrede sluiten.
Zoo sprekende stond Severin op, reikte den pastoor
de hand en begaf zich met rassche schreden naar het
kasteel van Villiers.
V.
Anna zat in dien tusschentijd in een grooten leu-
ningstoel aan den haard op het buitengoed; zij was in
rouwgewaad en haar gelaat droeg de sporen van de
gemoedsaandoeningen van de jongstverloopen dagen.
Er stond een jongeling tegenover haar, met aandacht
luisterende naar het verhaal, dat zij deed van alles
wat er gedurende acht dagen op het kasteel was om-
gegaan. Deze jongeling was de vriend van Guy, Franz
Frank, dezelfde, die de onschuldige oorzaak geweest
was van het tooneel, waarvan Anna\'s arm de sporen
droeg. Daarop, gelijk men zich herinnert, met een
onverwachte welwillendheid op het kasteel toegelaten,
was hij ook tegelijkertijd met meer hartelijkheid op het
buitengoed ontvangen, en deze laatste gastvrijheid had
-ocr page 165-
159
hij wellicht het meest op prijs gesteld. Er waren twee
jaren sedert dat tijdstip verloopen; Franz had die in
Italië doorgebracht. Onbekend vertrokken, keerde hij
met roem beladen terug en had deze vermaardheid
te danken aan het eerste zijner voortbrengselen, dat
op eene tentoonstelling aller oogen getrokken had.
Doch hoezeer het hem aangenaam was om in de om-
geving te blijven, waar zijn naam geëerd werd, had
hij, zoodra het overlijden van den markies hem ter
oore kwam, zonder aarzeling Parijs verlaten. Hij achtte
de vermaardheid, had er vurig naar verlangd, maar
hij achtte verscheidene dingen hooger en daaronder
behoorde de vriendschap.
Het stilzwijgen van Guy verwonderde hem; gedu-
rende hunne scheiding had deze hem elke week ge-
schreven. Weldra begreep Franz, dat de dood van
zijn vader door een of andere buitengewone omstan-
digheid had moeten vergezeld gaan, daar Guy hem
dit voorval liet melden door tusschenkomst van me-
vrouw Lamigny, en nauwelijks op het buiten Saint-
Clair aangekomen, deelde hij aan zijne tante zijn plan
mede om oogenblikkelijk naar zijn vriend te vertrekken.
Maar Franz had zich te vergeefs gehaast, hij kwam
eerst te Villiers aan, toen mevrouw Severin en Anna
uit de kerk kwamen en was haar toen naar het buiten
gevolgd; thans vernam hij uit den mond van Anna al
de bijzonderheden omtrent den dood van den markies.
Anna had Guy niet wedergezien sinds hunne ont-
moeting in het bidvertrek; haar verhaal deelde dus
aan Franz den overdreven indruk mede, dien zij daar-
van ontvangen had en bijna even sterk was als die
van Guy.
Franz hoorde haar oplettend aan en bleef daarna
lang in droevig gepeins verzonken.
— Ja, zeide hij, dit ongeluk drukt zwaar in der-
-ocr page 166-
160
gelijke omstandigheden. Guy bezit eene geestkracht,
die hem in staat stelt om alles te verduren, en zijn
karakter is zoo, dat het door de beproeving slechts
sterker en moediger wordt; maar de beproeving zou
al te zwaar kunnen zijn, en dit ware het ergste van
alles; gij hebt gelijk.
Anna antwoordde niet, zij liet haar afgemat hoofd
achterover zinken en sloot hare oogen, ze slechts van
tijd tot tijd openende, -,m ze af te wisschen, wanneer
zij een traan langs hare wangen voelde biggelen.
Bij den schoorsteen staande, sloeg Franz haar in
stilte gade; in weerwil van de afgematheid harer trek-
ken vond hij, dat zij gedurende die twee jaren veel
schooner geworden was, en terwijl hij haar bewonderde,
werd hij een oogenblik van zijne hoofdgedachte afge-
leid, doch hij kwam er weldra op terug.
— De tijd verloopt, sprak hij, ik ga naar het kasteel.
Hij zweeg, wijl hij aan het hek hoorde schellen.
Anna stond op en bijna op hetzelfde oogenblik werd
de deur geopend; zij zag haar vader verschijnen, die
tegen hare verwachting door Guy vergezeld was. Nau-
welijks had zij hem gezien of zij werd getroffen door
de gelukkige en onverklaarbare verandering, die op
zijn bewegelijk gelaat zichtbaar was; zij zag hem met
stomme verbazing aan. Hij wisselde slechts vluchtig
eenige woorden met zijn vriend, en aangedreven om
alles aan zijne jeugdige gezellin te zeggen, zette hij
zich naast haar neder, en verhaalde haar alles wat er
tusschen hem en den pastoor omgegaan was, hij haalde
het blaadje papier voor den dag, dat de laatste woor-
den van zijn afgestorven vader bevatte, en verklaarde
haar, dat hij daardoor van de wroegingen ontheven
was, die zijne droefheid ondragelijk maakten.
Terwijl hij sprak, klaarde Anna\'s gelaat op; de uit-
drukking van de levendigste vreugde antwoordde in
-ocr page 167-
161
haren «lik op dien van Guy. „O! mijn God, ik dank
U," lispelde zij. En Guy, die halfop zijne knieën
naast haar lag, vatte hare zaamgevouwen handen en
kuste ze.
Dit alles had plaats in tegenwoordigheid van drie
getuigen, wier tegenwoordigheid zij ongetwijfeld ver-
gaten , maar alles zou eveneens toegegaan zijn, al hadden
zij er aan gedacht.
Het was echter blijkhaar, dat alle drie er in ver-
schillenden graad over verbaasd stonden. Mevrouw
Severin en Franz kenden het onderwerp van hun ge-
sprek niet, en begrepen evenmin de plotselinge blijd-
schap, die hen bij het einde van zulk een dag ver-
vulde; en wat Severin betreft, de kalmte en de te-
vredenheid, die, toen hij binnentrad op zijn gelaat
stonden te lezen, waren verdwenen, toen hij dit tooneel
zoo gemoedelijk zag eindigen.
Intusschen sprak Guy Franz weder aan, betuigde
hem zijne blijdschap, dat hij hem wederzng en gaf\'
hem te kennen, dat hij hem naar het kasteel wilde
medenemen, om hem voor onbepaalden tijd bij zich te
houden. Kort daarop verliet Guy dan ook niet Franz
het buiten, na Severin de hand gereikt en nogmaals
die van Anna gedrukt te hebben, terwijl hij haar toe-
fluisterde, dat zij alles aan hare moeder moest verhalen.
Daarop begaven de beide vrienden zich naar het kasteel,
zeer langzaam wandelende, als hadden zij de koude
van den avond niet gevoeld.
Alleen met hare ouders gebleven, verhaalde Anna
terstond vol opgewondenheid alles, wat zij vernomen
had, zonder aanvankelijk op te merken, dat hare moe-
der alleen naar haar luisterde, maar toen zij opstond
om zich naar hare slaapkamer te begeven en bij haren
vader kwam om hem een goeden nacht te wenschen,
ontroerde zij door zijn koelen en ernstigen blik.
sev.
                                                              11
-ocr page 168-
Ifi2
—  Wat scheelt er aan, vader? Wat heb ik gedaan?
riep zij op bewogen toon. Bij dien uitroep werd Se-
verin plotseling weder kalm en zijn gelaat hernam zijn
gewone uitdrukking.
—  Niets, niets, lieve kind, zeide hij; omhels mij en
ga slapen... Stel u gerust, er is niets; maar ga, mijn
kind, ik moet met uwe moeder spreken.
VI.
Na dien dag hield Guy, weder zijne gemoedsrust
herkregen hebbende, zich vol ijver bezig met alles,
wat zijn nieuwe positie hem oplegde. Onder de leiding
van Severin wijdde hij verscheidene weken aan eene
menigte bezigheden, die volstrekt niet in zijnen smaak
vielen, en hij gaarne evenals vroeger aan de bekwame
handen van den vriend zijns vaders zou hebben over-
gelaten, indien deze er niet op aangedrongen hadde,
dat bij dit als een plicht beschouwde, waaraan hij zich
niet onttrekken mocht.
Zoo waren zij op zekeren morgen bezig, toen Guy
een brief met een rouwrand ontving. Guy sloeg er
een blik in en gaf hem aan Severin over.
—  Daar, zeide hij, eilieve, lees, en zeg mij, wat
dit beteekent.
—   Ach! riep Severin uit, na den brief vluchtig
doorloopen te hebben, dus is de arme Devereux ook
gestorven!
—  Devereux 1 hernam Guy, is dat niet de oude vriend
van mijn vader, die eveneens uitgeweken was, en
over wien hij nu en dan sprak? Is hij gestorven?
wanneer en waar?
-ocr page 169-
ir,3
—  Volgens dezen brief ongeveer twee maanden ge-
leden ... te Calcutta, waar hij advocaat-generaal was.
—  Zoo! ja, ik herinner mij dit. Maar .van wien is
die brief? Wie is dat kind, waarvan rnen spreekt?
Severin doorliep andermaal den brief en las overluid
de volgende zinsnede:
„Wat het arme kind betreft, dat gij verwacht, het
kan niet vertrekken alvorens de eerste schok, dien
deze onverwachte tijding teweeg gebracht heeft, een
weinig bedaard is."
Severin zweeg, keek naar het slot van den brief
en las de handteekening: „Cecilia Morton."
Hij scheen aanvankelijk daarmede niet veel verder
gekomen.
—  Cecilia Morton! herhaalde hij met een peinzend
gelaat, terwijl hij met de hand over zijn voorhoofd
streek. O ja! riop hij eensklaps uit; dat is de naam
van de schoonzuster van Henry Devereux, de zuster
van lady Sarah Devereux, zijne echtgenootej beiden
waren dochters van den gouverneur-generaal van Indië,
toen Devereux daar aankwam; thans herinner ik mij,
dat deze bijzonderheden in brieven vervat zijn, die uw
vader van tijd tot tijd van hem ontving.
—  Dat verklaart mij nog niet, omtrent welke zaak
deze lady Cecilia met mijn vader in briefwisseling
was, evenmin als over welk kind hier sprake is. Er
moeten andere brieven zijn.
Men zocht er naar en vond er inderdaad een groot
aantal in het bidvertrek. Daar bewaarde de markies
ze om eene reden, die wij met een paar woorden dui-
delijk zullen maken.
Lady Sarah Devereux was vijfjaren na haar huwe-
lijk gestorven en liet eene eenige dochter na. Devereux
had deze gebeurtenis aan den markies gemeld, met wien
hij sedert zijn eersten brief, dien men zich nog her-
11#
-ocr page 170-
104
innert, nimmer de briefwisseling geheel en al afge-
broken had. Weinige jaren later moest de markies
hem van zijn eigen ongeluk kennis geven, en van dien
tijd af waren de oude banden hunner vriendschap weder
sterker dan ooit aangeknoopt. De markies gevoelde
zich in zijne droefheid tot hem getrokken, die zooveel
lief en leed ondervonden had voor haar, die hij be-
treurde, hunne briefwisseling werd drukker, en de
brieven van Devereux werden naast die gelegd, welke
hij bewaarde op eene plaats bijzonder aan de nage-
dachtenis van de markiezin gewijd.
Guy en Severin lazen ze op hunne beurt, en zoo
vernamen zij, dat de jonge Eveline Devereux op den
leeftijd van 10 jaren naar hare tante, lady Cecilia
Morton, gezonden was in Engeland en dat Devereux
sedert dien tijd het verlangen had te kennen gegeven,
dat zijn vriend zijn dochtertje leerde kennen.
Deze brieven brachten Severin spoedig op den weg.
—  Aha! zeide hij, dit herinnert mij aan een gesprek,
dat mijne vrouw zich nog beter herinneren zal. Het
is nog geen jaar geleden, dat de markies met Louise
over deze kleine sprak en het plan dat hij had, om
eens aan hare tante in Engeland voor te stellen, dat
zij haar een paar maanden hierheen zond. Dat was
mij ontgaan.
JHij ging met de lezing der brieven voort. Eensklaps
riep hij uit:
—  Ziedaar, Guy! hier heb ik alles, wat wij wilden
weten.
De brief, dien hij in de hand hield, gedagteekend
uit Calcutta, was de laatste, dien Devereux aan den
■markies gericht had, en geschreven in de lente van
het jaar, dat ten einde liep. Het laatste gedeelte van
den inhoud luidde aldus;
„De cholera woedt rondom ons, en met het oog
-ocr page 171-
165
op den toestand mijner gezondheid, geloof ik redenen
te hebben, om voor hare nadering te duchten. Mijn
goede Villiers, ik zal, vrees ik, nimmer mijn of uw
vaderland wederzien! nimmer zal ik mijn geliefd doch-
tertje weder omhelzen. Vergeef mij, dat ik u bedroef
door dit voorgevoel, en ik verzoek u daaraan niet
meer waarde te hechten dan het heeft; maar wat er
van zij, in de onderstelling dat het verwezenlijkt werd,
wenschte ik u nogmaals mijn kind aan te bevelen en
mijn verzoek te herhalen, dat ik u zoo dikwerf gedaan
heb. Ik heb omtrent dit onderwerp reeds aan mijne
schoonzuster geschreven; zij zal u een en ander mede-
deelen, en dat is de eenige gedachte, die mij op dit
oogenblik dierbaar is; zorg dat zij niet teleurgesteld
worde. Laat mijne dochter in kennis komen met de-
genen, die mijne vrienden waren, en laat zij mijne
aangenaamste herinneringer. eenigermate deelen. Dat
is een idéé h\'xe, zult gij zeggen; het zij zoo, maar
door het te bevredigen, verlicht gij mijne ballingschap,
wanneer die voortduurt, en ook mijn dood, zoo die
overeenkomstig mijn voorgevoel nabij is."
Het scheen dan ook, dat lady Morton de bevelen
van haren schoonbroeder had opgevolgd, want de laatste
brief\', dien men in de portefeuille vond was van haar;
hij was gedagteekend van 21 October en meldde
de aanstaande komst van hare nicht.
—  Den 21., zeide Guy een oogenblik nadenkende;
die brief moet den 24. te Villiers aangekomen zijn op
den vooravond van het overlijden mijns vaders.
—   In de daad, hernam Severin, de laatste maal,
dat hij in het bid vertrek geweest is, moet hij hem
daar nedergelegd hebben; dat is ook de reden waarom
wij van den inhoud niets geweten hebben. En thans
blijkt het uit den brief, dien gij zoo even ontvangen
hebt, dat de tijding van het overlijden van Devereux,
-ocr page 172-
166
op hetzelfde tijdstip aangekomen, het vertrek zijner
dochter vertraagd heeft.
Nadat beiden een oogenblik gezwegen hadden, her-
nam Guy:
—  Beiden overleden! Dat meisje wordt ons onder
droevige voorteekenen voorgesteld! Wat zullen wij
nu beginnen? Op mijn woord, ik kan haar niet laten
over komen; ik moet terstond schrijven, dat men haar
niet zende.
—  Het is blijkbaar, dunkt mij, zeide Severin, dat
uw vader haar op het buiten en niet op het kasteel
dacht te ontvangen, ofschoon hij den tijd niet gehad
heeft om er ons van te verwittigen. Hij was, naar
hetgeen hij daaromtrent tot mijne echtgenoote gezegd
heeft, overtuigd van onze toestemming.
Mevrouw Severin was ook werkelijk beter van de
zaak onderricht dan zij, dewijl haar echtgenoot daar-
aan niet veel aandacht had geschonken. De dochter
van Henry Devereux had haar evenveel belangstelling
als medelijden ingeboezemd en de markies had haar
volkomen bereid gevonden het meisje te ontvangen,
toen hij eenigen tijd voor zijn dood daarover met haar
gesproken had.
Thans waren allen van gevoelen, dat het overlijden
van den markies en zijn vriend geen verandering in
hun plan behoorde te maken, maar dat het hun in
tegendeel veel heiliger werd. Mevrouw Severin schreef
derhalve aan lady Cecilia een brief, waarin zij haar
kennis gaf van alles wat er te Villiers gebeurd was,
en haar uitnoodigde de jonge Eveline naar Villiers te
zenden, daar dit de uitdrukkelijke wil van den vader
van het meisje was. Daarop zond Lady Morton een
beleefd, maar koel antwoord, waarin zij berichtte, dat
Eveline in de eerste dagen van de volgende maand
komen zou.
~..:
-ocr page 173-
167
Guy bemoeide zich verder met deze zaak niet. Hij
haastte zich om zijne belangen te Villiers te regelen,
ten einde daarna met zijn vriend naar Parijs te kun-
nen vertrekken.
VII.
Sedert het onderhoud, op den avond der begrafenis
van den markies tusschen Severin en zijne echtge-
noote, was de laatste treurig en afgetrokken geworden,
en toen hare dochter dit bemerkte en naar de reden
gevraagd had, ontving zij slechts een ontwijkend ant-
woord en een blik, die haar scheen te beduiden, dat
hare moeder iets op het hart lag, waarover zij aarzelde
te spreken. Er heerschte tusschen deze moeder en
dochter zulk eene vertrouwelijkheid, dat zij elkanders
gedachten gewoonlijk licht konden raden. Ditmaal
echter schenen beiden onzeker omtrent elkanders ge-
dachten, en Anna begon over dit kleine wolkje, waar-
van zij de oorzaak niet meer durfde vragen, neer-
slachtig te worden, toen de tijding, dat Eveline
Devereux komen zou, eene andere richting aan hare
gedachten gaf.
Gedurende eenige dagen was zij slechts bezig met
de noodige toebereidselen om haar te ontvangen.
Guy liep als naar gewoonte over en weer van het
kasteel naar het buiten en er ging geen dag voorbij,
zonder dat Anna hem des morgens of des avonds zag.
Franz was naar Saint-Clair teruggekeerd. Daags
voor dat Guy met hem naar Parijs zou vertrekken,
kwam in den voormiddag de boodschap op het buiten,
dat de tante van Franz daar een bezoek zou komen
brengen.
Mevrouw Lamigny was zeer gezet, haar gelaat,
-ocr page 174-
168
waarop nog de onmiskenbare sporen van vroegere
schoonheid zichtbaar waren , droeg den stempel van een
gulhartige welwillendheid, die ieder op het eerste
gezicht voor haar innam. Doch op den duur werd
die gulhartigheid vermoeiend, en hare teergevoelig-
heid begon anderen eindelijk zoo te vervelen , dat zij ,
naar de meening van Guy, eigenschappen bezat als
het hoofd van Medusa, en de teederste harten in steen
doed veranderen.
Met overmatige sympathie wierp zij zich alzoo bij
hare aankomst in de armen van mevrouw Se verin,
en drukte zij haar Liebe Annchen, voor welke zij eene
overdreven bewondering aan den dag legde, in de hare.
Deze overdreven gevoeligheid maakte op Anua een
koelen indruk, zoodat zij op de vraag van mevrouw
Lamigny: „hoe maakt het de jonge markies?\'\' kortaf
antwoordde: „zeer wel." Doch mevrouw Severin trad
in meer bijzonderheden; zij zeide dat Guy gedurende
twee maanden ijverig met zijne zaken bezig was en
den volgenden dag ging vertrekken. Daarop liep het
gesprek over verschillende onderwerpen, die telkens
in den vorm van vragen door mevrouw Lamigny opge-
zet werden, en beurtelings door Anna en hare moeder
beantwoord werden, want nieuwsgierigheid was een groot
zwak der bewoonster van het buitengoed Saint-Olair.
Eensklaps schoof zij haren stoel zoo dicht mogelijk naast
dien van mevrouw Severin en vroeg haar op fluisteren-
den toon en met het voorkomen van vertrouwelijkheid :
—  En het huwelijk? Wanneer zullen wij daarover
mogen spreken.
—  Welk huwelijk? vroegen mevrouw Severin en
Anna als uit eenen mond.
—   Wel dat van den jongen markies; ik weet wel,
dat hij een besluit genomen heelt; maar weet gij wan-
neer hij het ons mededeelen zal ?
-ocr page 175-
169
Op deze onverwachte vraag volgde eene korte pauze.
De eerste bewoging, die mevrouw öeverin maakte,
was een blik op Anna en zij zag, dat deze verbaasd
hare oogen opsloeg en glimlachte; daarop antwoordde
zij bedaard, dat zij volstrekt niet begreep, wat mevrouw
Lamigny wilde zeggen.
—  Genoeg! genoeg! zeide deze, terwijl zij ongeloovig
haar hoofd schudde. Ik begrijp, dat het geheim u
toevertrouwd is, maar dat gij nog geen verlof hebt,
om het te openbaren.
—  Maar ik betuig u.....zeide mevrouw Severin.
—  Kom, laat het hierbij blijven, mijne lieve; zeg
er mij niets van! maar ontken niet hetgeen ik weet.
—  Wat gij weet?
—  Ja, wat ik weet; de goede jonge graaf\', de markies,
wil ik zeggen, verbergt niets voor mijn neef, dat weet
gij zeer goed. Welaan, beste vriendin , van hem, van
Franz heb ik deze tijding vernomen.
Nu zweeg mevrouw Severin en de grootste verba-
zing teekende zich op haar gelaat; maar Anna schoot
in een schaterlach.
—  Mijnheer Frank, zeide zij, zou een geheim geo-
penbaard hebben, dat Guy hem alleen zou hebben
toevertrouwd!.., O, mevrouw Lamigny!
Mevrouw Lamigny wilde heftig antwoorden, maar
zij zweeg en bloosde, vreezende, dat zij haren neef\'in
het oog van Anna en hare moeder benadeeld had,
daar zij haar tot eiken prijs wilde ontzien.
—  Neen, beste Anna, zeide zij, hij heeft mij het
geheim van zijn vriend niet toevertrouwd, God beware
hem! dat heb ik niet gezegd. Maar... maar...
Mevrouw Lamigny geraakte in verlegenheid en had
hare woorden wel willen terugnemen; maar de uit-
drukking van het gelaat van Anna scheen zulk eene
spottende logenstraffing te wezen van hare woorden,
-ocr page 176-
170
dat zij, geprikkeld door het verlangen om haar te be-
schamen, hernam:
—  Neen, Franz heeft mij dat geheim niet toever-
trouwd, maar gister deed ik hem eenige vragen hier-
omtrent en ik noemde hem al de jonge dames der
groote familiën uit den omtrek op. Daarop begon hij
te lachen en zeide mij deze zelfde woorden: „Tante,
het is mij niet geoorloofd u te zeggen of de toekom-
stige markiezin van Viliiers zich onder al deze dames
bevindt; maar ik kan u verzekeren, dat Gruy zijne
keuze gedaan heeft en zich binnen een jaar met zijne
echtgenoote op het kasteel van Villiers vestigen zal.
Daarop zweeg mevrouw Lamigny, verheugd, wijl
zij zag, dat zij een zekeren indruk maakte op Anna
en hare moeder, en tevens verblijd, wijl zij aan hare
verbazing scheen te bemerken, dat haar neef grooter
vertrouwen bij den markies genoot dan de Severins
zelve. Deze dubbele zegepraal was haar genoeg, en
na nog teergevoeliger dan gewoonlijk van mevrouw
Severin en hare dochter afscheid genomen te hebben,
keerde zij opgeruimd en zeer tevreden over het gebruik
van dien morgen naar Saint-Clair terug.
Toen zij vertrokken was, riep Anna uit:
—  Gelooft gij daarvan een enkel woord, moeder?
Mevrouw Severin antwoordde niet. Anna zag haar
verbaasd aan en verschrikte bij het zien van de smar-
telijke uitdrukking, die in de immer zachte, oogen
harer moeder te lezen was.
—  Moeder! herhaalde zij op een anderen toon.
—  Anna, zeide mevrouw Severin, ik moet eens met
u spreken. Sedert lang heb ik u iets te zeggen, dier-
baar kind, maar ik heb dit onderhoud altijd uitge-
steld, meenende dat de omstandigheden het overbodig
zouden maken. Ik zie dat ik daartoe besluiten
moet.
-ocr page 177-
171
Zij ging in een grooten leuningstoel zitten, en na
een poos gezwegen te hebben, sprak zij:
—r Luister wel naar mij en ontstel niet te zeer over
hetgeen ik ga zeggen. Ja, ik geloot\', dat het waar
is, wat mevrouw Lamigny ons zoo even verhaalde.
Anna gaf een teeken van verbazing.
—r Ik weet, wat gij zeggen wilt, ging de moeder
voort.... Zou hij, die ons alles zegt, ons dit niet
gezegd hebben?
Anna antwoordde niet, maar gaf door een hoofdknik
te kennen, dat dit juist hare gedachte was.
—  Hij heeft het ons nog niet gezegd, of liever aan u
nog niet, omdat hij zeker meent te zijn van uw antwoord ,
en omdat Guy aan u , Anna, zijne hand bieden wil.
Anna werd vuurrood; zij stond plotseling op, stom
van verbazing; eindelijk stamelde zij :
—  Aan mij? aan mij? moeder!
Maar zij kon niet meer zeggen en legde de hand
op haar hart, dat hevig klopte.
—  Aan u, zoo ging mevrouw Severin op diep be-
drukten toon voort, aan u, die hij meer dan elk ander
bemint, aan u, die hem tevens met eene genegenheid
bemint, niet waar, die niet grooter zou kunnen we-
zen, al ware hij uw broeder?
—  Ja, dat is waar, antwoordde Anna vol eenvou-
digheid; dit weet gij immers?
-T- Ik weet het, vervolgde mevrouw Severin op
denzelfden toon, en ik denk, mijn arm kind, dat het
u gemakkelijk zijn zou om hem zoo zeer te beminnen
als dat aan eene echtgeuoote past.
Anna bloosde.
—  Dat weet ik volstrekt niet, zeide zij; ik heb
daaraan nimmer gedacht; ik weet slechts een ding:
ik bemin Guy uit geheel mijn hart, en ik zou hem
niet méér kunnen beminnen.
-ocr page 178-
172
Terwijl Anna deze woorden uitsprak met een nadruk
zoo eenvoudig en oprecht, dat er iets plechtigs in
scheen te liggen, zag mevrouw Severin haar aan.
Haar hart werd beklemd; zij dacht ook aan hem, dien
zij bijna evenzeer beminde als hare dochter; hare oogeu
verhieven zich onwillekeurig naar het portret, dat
boven hare hoofden tegen den schoorsteen hing, en
zij aarzelde eene wijl. Een oogenblik scheen het haar,
alsof zij den heiligen last ging verraden, dien de moe-
der van Guy haar had opgelegd, toen zij, verzekerd
dat zij het eerste zou sterven, zoo herhaaldelijk haren
zoon in de hoede van hare zuster aanbeval. Maar
de woorden, die Pierre Severin haar nog zoo kort
geleden op de zelfde plaats gezegd had, traden haar
voor den geest. Gedurende twintig jaren was zij ge-
woon om in alle omstandigheden haren wil voor den
zijnen te buigen, en nimmer had zij zich over hare
onderwerping behoeven te beklagen. Zij had altijd
en in alle omstandigheden bevonden, dat hij recht-
vaardig, goed en verstandig was; en zou zij hem thans
weerstreven, nu er sprake was vari eene zaak, waarin
hij het volstrekte recht had om als meester te hande-
len? ... Dat scheen haar niet mogelijk.
Zij nam Anna bij de hand en zeide tot haar op
nauw hoorbaren toon:
— En nogtans, mijn arm kind, wanneer Guy uwe
hand komt vragen, moet gij hem bepaald afwijzen.
Een lang onderhoud volgde op deze woorden, waarna
moeder en dochter scheidden, wijl het tijd geworden
was voor het middagmaal.
Te zes uren kwam Guy met Franz op het buiten-
goed. Na het diner verzocht hij Anna, onder voor-
wendsel van een boek te zoeken, om hem naar een
klein aangrenzend vertrek te volgen, dat hun weleer
tot studiekamer gediend had.
-ocr page 179-
173
Het onrustig oog van mevrouw Severin volgde hen
van verre.
Na een half uur verscheen Guy alleen, somber en
zwijgend: hij gunde zich slechts den tijd om even af-
scheid te nemen van mevrouw Severin, en zonder
vaarwel te zeggen aan Pierre, dien hij voor zijn ver-
trek nog zien zou, keerde hij vergezeld van Franz,
die hem geen enkele vraag deed, naar het kasteel
terug. Hij bracht den nacht door met zijne koffers te
pakken, zonder zich een oogenblik rust te gunnen.
Te vijf uren stapte hij in het rijtuig en zij waren reeds
sinds een uur op den weg naar Parijs, zonder nog het
het stilzwijgen verbroken te hebben, toen hij eindelijk
zei de:
— Voorwaar, mijn goede Franz, gij hadt volkomen
gelijk. Zij bemint mij niet, of ten minste niet zoozeer
als ik meende; en naar zij zegt, zou niets ter wereld
haar kunnen doen besluiten, om mijne echtgenoote te
worden.
VIII.
Den volgenden dag na het vertrek van Guy woon-
den Anna en hare moeder de H. Mis bij op hare ge-
wone plaats. Nadat het offer opgedragen was, fluis-
terde de moeder hare dochter eenige woorden in het
oor en ging daarop alleen de kerk uit naar huis, ter-
wijl Anna zich door eene zijdeur naar den tuin van
de pastorie begaf.
Het weder was koud, maar de lucht helder en schit-
terend. Anna sloeg haren grijs lakenschen mantel dicht
om de schouders en richtte hare schreden naar eene
-ocr page 180-
174
vrij breede laan, aan het einde van den tuin. Deze
laan, door oude boomen gezoomd, wier zware door-
eengegroeide takken in den zomer een dicht loofdak
vormden, was de plaats, waar de pastoor zich gewoon-
lijk alle zaterdagen voorbereidde tot de preek, die hij
des zondags voor zijne gemeentenaren hield, en dairom
had hij er den naam aan gegeven van zondagslaan.
Aan het eene einde stond een frrai beeld van de H.
Maagd en aan het andere een steenen bank.
Anna wandelde ettelijke minuten met een peinzend
gelaat heen en weder, waarop de pastoor zich bij haar
voegde, en gedurende twintig minuten gingen zij lang-
zaam op en neder om op hun gemak te kunnen praten.
Anna vatte het eerst het woord op en sprak langen
tijd, de pastoor hoorde haar met eenigzins gebogen
hoofd en de handen op den rug aandachtig aan, haar
slechts nu en dan een korte vraag doende. Doch toen
zij eindelijk uitgesproken had en op hare beurt een
antwoord wachtte, aarzelde de pastoor en zweeg, Hij
zette zich op de steenen bank neder en bleef veel
langer in gepeinzen verdiept dan naar gewoonte, wan-
neei hij aan dezen of genen raad geven moest. Hij
scheen met zich zelven in tweestrijd te wezen en zijn
zoo beraden en tevens zachte blik, die zooveel gezag
aan zijne woorden gaf, was op dit oogenblik besluiteloos
op den rug van zijn boek gevestigd, als had hij in de
woorden: „Biblia Sacra," die er op gedrukt stonden,
eene ingeving gezocht. Intusschen stond Anna met
de armen over elkander geslagen voor hem en wachtte
kalm en geduldig maar niet zonder verbazing, op het
oogenblik, dat hij dat langdurig stilzwijgen zou ver-
breken.
Welke was dan de moeielijke vraag, die het meisje
den grijsaard voorgesteld had? Wat was dan de ern-
stige gewetenszaak, die dezen veiligen en ervaren
-ocr page 181-
175
leidsman van zooveel gemartelde en kranke zielen in
verlegenheid scheen te brengen.
Wij zullen liet uit zijn helder, juist en bedachtzaam
uitgesproken antwoord vernemen.
—  Ja, mijn kind, in weerwil van alles wat er gis-
teren avond gebeurd is, kunt gij hem, gelijk gij tot
op heden gedaan hebt, als uwen vriend en uwen broe-
der blijven beschouwen. Gij kunt zijne brieven ont-
vangen en hem even als vroeger schrijven.
De pastoor zweeg; daarop hernam hij met zekere
inspanning:
—  Het behoeft natuurlijk niet gezegd te worden,
dat er tusschen u nimmer meer sprake mag zijn over
het punt, dat u door den wil van uwen vader ver-
boden is. Hierin vertrouw ik op u, Anna!
—  Dat heb ik reeds aan mijne moeder beloofd, ant-
woordde het meisje.
—  Mijn geliefd kind, wat ik u zoo even geantwoord
heb, zou ik wellicht aan niemand anders gezegd heb-
ben, maar hoe jong gij ook zijt, hebt gij ten opzichte
van Guy reeds eene rol gespeeld, die niet van uwen
leeftijd is. Ik mag u, voor het tegenwoordige ten
minste, niet raden, om deze rol te laten varen.
Eene uitdrukking van verlichting en blijdschap toe-
kende zich op het gelaat van Anna, en onwillekeurig
zou zij de hand van den priester gekust hebben, maar
deze trok die terug en legde haar zacht op het gebogen
hoofd van het meisje, terwijl hij met eene stem, die
zijns ondanks verteederd werd, zeide :
—  Ga, mijn arm kind, ga in vrede, dat de Hemel
u zegene! ga en kweek in uwe ziel meer en meer de
gave aan, die God u geschonken heeft, om u zelve
te vergeten. Alleen de zelfzuchtigen zijn hier op de
wereld ongelukkig.
De pastoor begeleidde Anna tot aan eene kleine deur,
-ocr page 182-
176
in een hoek van den tuin gelegen, die op den weg
uitkwam, en ging droevig naar zijne pastorie terug
terwijl het jonge meisje met vroolijken en gezwinden
tred den korten afstand van de kerk naar huis aflegde.
Zij was thans ontheven van een zwaren last, en zij
gevoelde niets anders dan een levendige blijdschap. Zij
had gevreesd Guy geheel en al te verliezen en nu was
hij haar wedergegeven. Zij had gevreesd, dat alles
zou veranderd worden, en in plaats daarvan zou de
toekomst gelijk zijn aan het verleden. Wat ontbrak
haar nog? Wat had zij ooit meer gedroomd?
Zij kwam te huis met een gelaat, hoogrood door
haar haastig loopen, de morgenlucht, en de inwen-
dige blijdschap, die zij in haar onderhoud met den
pastoor geput had. Zij kwam in de eetzaal, waar hare
ouders wachtten. Mevrouw Severin wist zeer goed^
waar Anna vandaan kwam; zij had hare dochter aan-
geraden om haar hart te gaan uitstorten bij den vriend
en leidsman van haar geheele leven. Maar wat had
hij haar kunnen zeggen? Helaas! niets troostends. Het
geluk was den vorigen avond hare dochter genaderd
en deze had het van de hand gewezen; dat was alles,
wat de arme moeder wist, en haar hart bloedde in
stilte, terwijl Severin, gedwongen te erkennen dat hij
zich vergist had door de noodzakelijkheid om zijne
dochter zulk een offer op te leggen als eene hersen-
schim te beschouwen, zich onrustig en bezorgd ge-
voelde, ja zelfs vreesde haar te zien binnenkomen.
Toen de deur openging en Anna binnentrad, gelijk
wij haar beschreven hebben, veroorzaakte zij hem buiten
haar weten evenveel verrassing als blijdschap. Deze
onverwachte verschijning had zelts op dat oogenblik
het gevolg, dat de wolken, die zijn geest verduisterden,
geheel en al verdwenen. Mevrouw Severin nam de
hand liarer dochter en drukte die aan haar hart; ook
-ocr page 183-
177
zij gevoelde zich verlicht, maar zij was niet zoo vol-
komen gerust als de overigen.
IX.
Alles kreeg op het landgoed, voor het uiterlijk ten
minste, weder zijn gewoon aanzien, en er kwam niets
bijzonders voor tot op den dag, waarop men bij het
vallen van den avond in de verte het rollen van een
rijtuig vernam, dat de komst aankondigde van de reeds
zoo lang verwachte jonge reizigster. Anna bevond
zich juist in de kamer, die voor haar in gereedheid
gebracht was, en had er een ruikertje viooltjes in ge-
plaatst, de eerste van het jaargetijde. Zij wierp nog
een laatsten blik om zich heen, ten einde zich te ver-
gewissen, dat er niets ontbrak; en snelde daarop den
trap af; maar aan de laatste trede gekomen, werd zij
door een inwendig gevoel van vreesachtigheid weer-
houden , en in plaats van deze onbekende gezellin te
gemoet te gaan, bleef zij onbewegelijk staan op de
plaats, waar zij zich bevond.
Reeds opende Sylvain de deur, terwijl mijnheer en
mevrouw Severin de salon verlieten en naar het rijtuig
gingen, om haar, die er uitstapte, te verwelkomen.
Anna zag weldra aan den arm van haren vadereen
lang, bevallig jong meisje naderen, in het zwart ge-
kleed. Haar gelaat was bedekt door eene lange voile,
die van haren breedgeranden ronden hoed afhing;
achter haar volgde eene andere vrouw, die door Syl-
vain met nieuwe buigingen begroet werd, tot hij haar
den reiszak van de jonge dame bij de deur van de
salon zag nederzetten, waaruit hij begreep, dat het de ka-
8EV.                                                                     12
-ocr page 184-
178
menier was, die hij in de dienstbodenvertrekken moest
geleiden, waarop hij haar voorstelde aan de eenvou-
dige Jeanneton, die nog meer verlegen was dan hij,
zich in tegenwoordigheid van zulk eene sierlijk gekleede
gezellin te bevinden.
lntusschen was de jonge vreemdelinge de salon bin-
nengegaan. Anna, door hare ouders geroepen, ver-
scheen terstond en de twee jonge meisjes groetten
elkander zonder elkander bij de avondschemering dui-
delijk te zien. Na vervolgens eenige woorden met de
nieuwaangekomene gewisseld te hebben, stelde me-
vrouw Severin haar voor om onder geleide van Anna
naar hare kamer te gaan. De beide meisjes stonden
op en toen zij zouden heengaan, vatte mevrouw Se-
verin Eveline bij de hand en zeide tot haar:
—  Eene voormalige en oprechte vriendin van Henry
Devereux, uw vader, ontvangt u onder haar dak, ik
wensch hartelijk, geliefd kind, dat gij u hier te huis
moogt gevoelen.
Deze woorden „te huis" werden door haar met zoo
veel gevoel uitgesproken, dat zij, tot wie zij gericht
waren, er zichtbaar door getroffen werd. Zij boog
zonder nogtans iets te antwoorden, waarop de beide
meisjes het vertrek verlieten.
Anna ging vooruit om haar den weg te wijzen, en
zij trad het eerste binnen in de nette kamer, die vroo-
lijk verlicht werd door een helder vuur, dat aan den
haard brandde, en een paar kaarsen, die op de toilet-
tafel stonden. Bij dat heldere licht zag zij voor het
eerst duidelijk het gelaat en de gestalte van de nieuw-
aangekomene.
—  Mijn hemel! zeide zij bij zich zelve, wat is zij
schoon! en het scheelde weinig of zij had dit overluid
uitgeroepen.
Eveline Devereux scheen niet verlangend haar op
-ocr page 185-
179
hare beurt te beschouwen. Zij was op een leunstoel
gaan zitten, die dicht bij het vuur stond, en aan hare hou-
ding te zien scheen zij vermoeid of neerslachtig. Anna
kon alzoo op haar gemak hare regelmatige trekken, hare
blozende kleur, haren edelen en bevalligen leest, hare
dichte blonde lokken, hare meer donkere wenkbrauwen,
die eene schaduw wierpen over hare groote blauwe
oogen , beschouwen. Dat alles vormde een geheel van
zulk eene zeldzame schoonheid, dat de goede Anna
• eene verrassing gevoelde, gelijk aan stomme verba-
zing. Zij zweeg en bleef haar zoo lang aanstaren, dat
juist hare roerloosheid de schoone Eveline uit hare
mijmering wekte; deze sloeg de oogen op en zag
die van Anna op zich gevestigd met eene uitdrukking,
waarin zij zich niet had kunnen vergissen, zelfs al
ware zij minder gewoon geweest aan den indruk, dien
zij maakte, maar zij had nogtans nimmer een zoo
schoonen en welwillenden blik ontmoet. Zij glimlachte
en bloosde.
Anna zou haar op dit oogenblik gaarne omarmd
hebben, zij maakte zelfs eene beweging met dat doel;
maar de jonge Engelsche stond op zonder zulks te be-
merken en Anna, door hare moeder omtrent de stijve
manieren van de Engelsche natie ingelicht, bleef staan
en bepaalde er zich toe Kveline de noodige aanwij-
zingen te doen, den schijn aannemende zich verder
niet met haar te bemoeien, opdat Eveline zich meer
op haar gemak zou beginnen te gevoelen.
De teruggetrokkenheid van Eveline ontsproot inder-
daad meer uit schuchterheid dan uit koelheid, eene
schuchterheid, die de meeste Engelschen kenmerkt,
en naar ons voorkomt meer ontstaat uit de vrees om
iets verkeerds te doen, dan uit bescheidenheid, waar-
van zij den schijn heeft. Voor schroomvalligen van
die soort, is het beste, dat zij zich in het bijzijn be-
12*
-ocr page 186-
180
vinden van personen, die het niet zijn. Anna nu was
geheel vrij van dergelijke schroomvalligheid. Zonder
ooit aan zich zelve te denken en veel minder er op te
letten, wat anderen van haar dachten, legde zij in al
hare bewegingen die vrijmoedigheid en natuurlijkheid
aan den dag, welke bij eene groote bezorgdheid voor
zich zelven meestentijds verdwijnen. Het was bijna
onmogelijk, zich in hare tegenwoordigheid niet opzijn
gemak te gevoelen; van daar dat Eveline, die hare
bewegingen met de oogen volgde, hare terughoudend-
heid langzamerheid voelde verdwijnen. Anna had haar
aanvankelijk eenige woorden toegesproken, die zij
slechts met eenlettergrepige woorden had beant-
woord; thans was zij het, die het eerste het stilzwijgen
verbrak.
—   Wat is uwe moeder goed! riep zij uit.
Bij deze woorden naderde Anna haar plotseling met
een verheugden glimlach.
—  Ja, ja, zeide zij, moeder is goed! en gij zijt het
ook , wijl gij het zoo spoedig geraden hebt.
—  Neen, neen, hernam Eveline, zij heeft mij ge-
raden en zoo juist begrepen wat zij mij zeggen moest.
Ik was daarop zoo weinig voorbereid!
—  Waarop? vroeg Anna, want zij herinnerde zich
niet meer welke woorden hare moeder tot Eveline
gericht had.
—   Op hetgeen zij tot mij zeide, en hetgeen zij is,
antwoordde Eveline; doch eensklaps werd zij verlegen
over hetgeen zij gezegd had en zag Anna aan, als wilde
zij verschooning vragen.
Voor de tweede maal ontmoette zij denzelfden blik,
die zoo even hare eigenliefde gestreeld had. Maar
thans las zij daarin zooveel zachtheid en sympathie,
dat zij zich door een ongewonen aandrang naar Anna
neigde en haar omarmde. Zoo verdween tot voldoening
-ocr page 187-
181
van beide alle stijve koelheid en eindigde hare eerste
ontmoeting.
X.
Tot op dien dag had Anna nagenoeg alleen geleefd.
De twee of drie jonge meisjes uit de nabuurschap, die
nu en dan met hare ouders op het buitengoed kwamen,
hadden eene opvoeding ontvangen, die zoozeer van
die van Anna verschilde, dat deze bezoeken voor haar
altijd zeer vervelend waren. Zij was dus meer dan
eenig ander geneigd tot de nieuwe vriendschap, die
haar aangeboden werd. De manieren van Eveline
hadden overigens eene onweerstaanbare bekoorlijkheid,
die haar aantrok, terwijl hare blinkende schoonheid
haar eene bewondering inboezemde, die evenzeer als
de naijver de gevoeligheid onder de vrouwen pleegt
op te wekken. Doch aan dit laatste gevoel bleef Anna
vreemd en het geheel van de indrukken, die zij van
Eveline ontvangen had, was op het eerste oogenblik
zoo gunstig, dat zij met eene opgetogen lofspraak de
vragen beantwoordde, die pastoor Gabriël haar deed,
en haar oude vriend verheugde zich inwendig over
zulk eene gewenschte afleiding.
Weinige dagen na de aankomst van Eveline kleedde
Anna zich op zekeren morgen haastig aan, want het
was zondag en reeds laat. Zij merkte alzoo de onge-
wone treurigheid van Jeanneton niet op, die haar
voor kamenier diende, eene treurigheid die hare
aandacht zeker zou getroffen hebben, zoo zij haar gade
had geslagen; want alleen in gewichtige omstandig-
heden vertoonde zich eenige uitdrukking op het
-ocr page 188-
bolle, roodwangige gelaat van de boersche dienstmaagd.
Maar Anna sloeg er wegens hare haast aanvankelijk
geen acht op, doch toen zij hare handschoenen en
haar kerkboek opnam, riep zij uit:
—  Maart mijn hemel! wat deert u toch, Jeanneton!
Nauwelijks had zij deze woorden gesproken, of Jean-
neton barstte in tranen uit; zij antwoordde echter niet,
voordat hare meesteres hare vraag herhaalde.
—■ Ach! jufvrouw Aiina, riep zij uit, wist gij dat,
wist gij dat? ...
—   Wat? wat bedoelt gij? wat is er? vroeg Anna
verwonderd en eenigzins verschrikt.
—    Dat die mooie dames niet naar de mis willen
gaan... Dat mejufvrouw miss Morris, de kamenier van
Eveline, zegt, dat... ach! ik wil het u niet her-
halen, snikte Jeanneton, terwijl zij haar aangezicht met
hare handen bedekte. Dat zij des Zondags, ik weet
niet waar, een anderen geestelijke willen gaan hooren
dan mijnheer den pastoor. Dat mevrouw miss zegt, dat
men van daag Zondag moet vasten! vasten met koud
vleesch zonder vuur in de keuken.....
„Ach! ik weet niet, wat zij al gezegd heeft, ik
begrijp er niets van, maar ik wist niet, dat er zulke
menschen bestonden .... dat deed mij leed.... dat
heeft mij bevreesd gemaakt.... ik kan het u niet
zeggen! ik ween er den geheelen morgen om.
           ^--^
Anna had dat gansche verhaal aangehoord, zonder
haar in de rede te vallen en zelfs zonder te glim-
lachen, want Jeanneton had haar eigenlijk herinnerd
aan hetgeen zij tot hiertoe vergeten had. Zij vouwde
hare handen eu riep halfluid bedroefd uit:
—  Het is waar!..,, helaas! mijn Grod, ik heb
daaraan niet meer gedacht.
De tranen kwamen haar in de oogen evenals aan
de arme dienstmaagd, doch zij onderdrukte deze eerste
-ocr page 189-
183
aandoening, en Jeanneton bij de hand vattende, zeide zij:
—  Luister en let wel op hetgeen ik u ga zeggen,
Jeanneton. Zeker, er zijn, vooral buiten ons land,
lieden, die niet tot onzen godsdienst behooren en dien
niet liefhebben, omdat zij hem niet kennen. Morris
en hare meesteres hebben dit ongeluk, ziet gij, en bij
gevolj^moet men haar beklagen, maar haar niet gispen,
en vooral niets zeggen wat haar kan bedroeven. Wij
hebben maar een ding te doen, Jeanneton, een enkel
ding, versta mij wel: wij moeten zeer dikwijls aan
God vragen, dat eenmaal de dag aanbreken waarop
allen, die Hem beminnen, in hetzelfde geloof vereenigd
worden; wees verder goed, dienst vaardig, vriendelijk
en gedienstig; gij weet wel, dat gij dit in onzen
catechismus geleerd hebt. Indien gij wilt, dat men u
beminne, handel dan in dien geest, want wees er zeker
van, als gij misdoet, zullen zij denken, dat de pastoor
het u geleerd heeft.
Dit laatste denkbeeld bracht Jeanneton weder in een
goeden luim, en zij riep uit:
—  Ach! hoe is het mogelijk! en begon hartelijk te
lachen. Anna maakte hiervan gebruik, om haar te
verlaten, en zonder als naar gewoonte de kamer van
Eveline op te loopen, ging zij naar beneden en begaf
zich met hare ouders naar de kerk.
Gedurende de H. Mis en bij den terugkoer gevoelde
Anna haar hart bedroefd en beklemd; het was voor
de eerste maal in haar leven, dat zij zich in aanraking
bevond met iemand van een anderen godsdienst dan
de hare. Het was de eerste maal, dat zij zich door
de levendigste sympathie aangetrokken gevoelde en
zich door een afgrond gescheiden achtte. Dit was eene
smart, die zij door hare positie nog niet kende, maar
die al te zeer bekend is aan de vurigste en teederste
harten sedert don dag, waarop de storm, die de Chris-
-ocr page 190-
184
telijke eenheid verbrak, hen in zulke verschillende
kerkgenootschappen verdeeld heeft; eene smart, die
aan allen gemeen is, en die aan allen een en hetzelfde
gebed moest ingeven, dezelfde eensgezinde voor-
bede voor de hereeniging der zielen en den weg
daartoe. En nogtans is dit geenszins het geval: eene
enkele Kerk gevoelt dit verlangen en drukt het luide
uit; eene enkele slaakt een moederlijken kreet en
vraagt al hare kinderen terug. De overige, onver-
schillig voor de verbrokkeling, die haar verscheurt,
voor de verdeelingen, waardoor zij gescheiden worden,
schijnen integendeel van hunne verstrooide ledematen
te zeggen: „Het gaat ons niet aan, dat zij ons niet
toebehooren, wanneer zij zich maar niet aan haar
hechten." Een merkwaardig verschil, wat uit zijn aard
voldoende is, om aan te duiden, welke dezer twee
stemmen die van de ware moeder is.
Eveline Devereux had den dag op hare kamer wil-
len doorbrengen, maar zij had eene uitnoodiging aan-
genomen, om in den namiddag eene wandeling te gaan
doen, en na den terugkeer uit de vespers ging Anna
naar boven om haar te halen. Zij vond haar op een
stoel gezeten en in haren bijbel lezende, waarvan de
prachtige band een opschrift droeg in goud en email
ingelegd. Eveline legde den bijbel op de tafel, naast
een ander gebedenboek, dat nog prachtiger ingebonden
was, en stond dadelijk op.
Terwijl zij hare toebereidselen tot de wandeling
maakte, vestigden zich de oogen van Anna op de
rijke banden der boeken, zij beschouwde ze met be-
langstelling en droefheid tevens. Het kleinste was ge-
bonden in schildpad en ivoor, en versierd met prachtige
zilveren sloten; het lag tegen den bijbel en zoo open,
dat men de eerste bladzijde en tevens de voorzijde van
den band zien kon. Aan deze zijde bemerkte Anna
-ocr page 191-
185
de letters V. L. die in blauw email op een gouden
plaatje gegrift stonden, en op de witte bladzijde
las zij de volgende woorden, in het Engelsch ge-
schreven : „Herinner u aan dezen dag. Dinsdag 15 Fe-
bruari,
die eveneens gevolgd werden door de initialen
V. L. Op dit oogenblik naderde Eveline de tafel,
nam het boek en sloot het dicht, terwijl Anna bloosde
als had zij eene onbescheidenheid begaan, en bijna op
het punt was om verschooning te vragen. Maar ziende,
dat Eveline het niet \'bemerkt had, vond zij het voor-
zichtiger om te zwijgen.
De dag was schoon als in de lente en de beide
meisjes wandelden voor de eerste maal te zamen naar
het park van Vilhers. De boomen begonnen uit te
botten, maar zonder het indrukwekkend front van het
kasteel te bedekken, dat men in dit jaargetijde meer
van verre opmerkte dan wanneer het dicht gebladerte
van de laan het gezicht daarvan verborg. Zij waren
er nog ver van verwijderd, toen Eveline uitriep:
—  Welk een prachtig kasteel!
—  Vindt gij? vroeg .Anna; dat verheugt mij. Men
heeft mij verteld, dat in Engeland de buitenplaatsen
te fraai waren, dan dat gij bij het inzicht van dit
kasteel zoudt getroffen zijn gelijk ik, die nimmer iets
schooners gezien heb!
—  Wie zou daardoor niet getroffen worden! sprak
Eveline, terwijl zij met rassche schreden de laan in-
ging. Bij ons vindt men zeer zeker schoone gebouwen,
maar dit is schoon iu een geheel anderen aard. Ik
ken in Engeland slechts één huis, dat daarop gelijkt,
en het is opzettelijk gebouwd naar eene teekening van
een der schoonste kasteelen van Frankrijk, en behoort
aan lord G. in Bedfordshire.
Anna verheugde zich over de bewondering van hare
gezellin; het verschafte haar een zekere voldoening,
-ocr page 192-
186
dat zij het oord hoorde prijzen, waar haar alles dier-
baar was.
—  Deze zijde van het kasteel werd in 1680 door
brand verwoest, en in den stijl van dien tijd weder
opgebouwd. De andere zijde is nog in den ouden
stijl van de dertiende eeuw , en die heeft men liever
den eerbiedwaardigen vorm laten behouden.
—  Daar heeft men wel aan gedaan, zeide Eveline,
zoo is het meer oorspronkelijk. Werkelijk, ik heb
nimmer zulk een schoon oord gezien. Gij hadt er
mij niets van gezegd.
—  Mijn geheele leven heb ik hier doorgebracht,
hernam Anna, en ik heb geen enkele herinnering bui-
ten Yilliers, zoodat ik mijn eigene indrukken mis-
trouw, die natuurlijk allen gunstig zijn.
—  Hebt gij Villiers nimmer verlaten? vroeg Eveline.
—  Nooit langer dan eene week, en dan alleen om
dezen of genen onzer buren te bezoeken, wier kasteelen,
naar ik u verzekeren kan, volstrekt niet op dit ge-
lijken, voegde zij er lachende bij.
—  Laat ons thans wat praten, zeide Eveline. Ik
heb u duizend dingen te vragen omtrent dit kasteel
en zijne bewoners.
—  Maar gij weet ongetwijfeld reeds bijna alles, wat
ik u daarvan zeggen kan, antwoordde Anna.
—  Gij vergist u, zeide Eveline; ik weet zeer weinig
van alles, wat het bezoek, dat ik hier thans breng,
voorafgegaan is en veroorzaakt heeft.... Thans, nu
ik op mijn gemak met u ben , kan ik u zeggen, dat
mijne tante daarover woedend was.
—  Dat vermoedde ik!
—  Zoo woedend, ging Eveline voort, dat zij, na
den brief van mijn vader ontvangen te hebben, die
haar beval, om voor mijne reis te zorgen, zich geheel
en al vergat en zich over hem uitliet op eene wijze ,
-ocr page 193-
187
dat ik het niet wilde aanhooren. Gedurende ver-
scheidene dagen pruilde ik, en was ik zoo korzelig
van humeur, dat ik haar vrees aanjoeg, en het gevolg
van haar verzet tegen de reis was, dat ik besloot
haar te volbrengen.
—  Alzoo hebt gij willen komen?
—  Ja, met eene blinde stijf hoofdigheid, alleen om
mijne tante te kwellen en haar te straffen voor het-
geen zij van mijn vader had durven zeggen, doch
zonder eigenlijk te weten, wie die vrienden zijner
jeugd waren, van wie er sprake was. Mijn vader
had mij wel een paar maal in zijne brieven over
den markies van Villiers gesproken, maar ik was zoo
klein, toen ik hem verliet, dat hij scheen te vergeten,
dat ik ver van hem groot geworden was en hij schreef
mij met de grootste liefde, maar altijd als aan
een kind.
De meisjes waren zoo keuvelende aan het parterre
gekomen beneden het terras; zij gingen opeen steenen
bank zitten.
Eveline ging voort:
—  Te midden van dit alles kwam de tijding van
het overlijden mijns vaders.... Ach! lieve Anna!
welk eene smart 1 welk een zonderlinge leegte ont-
stond er om mij heen! Ik had hem als kind verlaten,
ik had hem in negen jaren niet wedergezien, en ik
kan u niet zeggen, hoezeer ik hem lief had! Welk
eene bitterheid gevoelde ik in mijn hart over het lot,
dat mij ver van hem verwijderd hield! ver van
hem deed opgroeien! Voortdurend zeide ik bij
mijzelve: Waarom? waarom?.... behouden andere
kinderen hun vader bij hen? Ik had aan iemand
anders de schuld willen geven, want wat hem betrof,
ik was er zeker van, dat hij evenzeer leed gevoelde
over onze scheiding als ik, en ik deed hem er nim-
-ocr page 194-
188
mer eenig verwijt over. Maar kortom, elk jaar sprak
hij over zijnen terugkeer, elk jaar scheen mij het laatste
van onze scheiding te zijn. Ik hoopte dat hij komen
zou! ik riep hem! ik wachtte hem! O! ik gevoelde zulk
eene behoefte aan hem! en zie, in plaats van dat alles,
verneem ik, dat ik hem nimmer zal wederzien!
Eveline zweeg, snikken smoorden hare stem. Anna
legde hare hand op den schouder harer gezellin en
zag haar zwijgend en medelijdend aan. Langzamer-
hand werd Eveline weder kalm.
—   Mijn eerste verlangen, zoo ging zij voort, was
meer dan ooit, om aan zijn laatsten wensch te gehoor-
zamen, en ik zou terstond vertrokken zijn, maar in
het begin was ik ziek; daarbij was mijne tante niet
de eenige, die mij van die reis wilde terug houden.
Er waren ook nog anderen ... en wier denkwijze meer
invloed op mij uitoefende.
Zij bloosde en zweeg een oogenblik, daarna ging
zij voort:
—  In weerwil van dat alles ging de brief van mijn
vader niet uit mijne gedachte. „Hij beminde hen, die
mij verwachten meer dan hen, die mij terughouden;
daarom wil ik bij hen over hem gaan spreken en hem
beweenen." Zoo en niet anders redeneerde ik, en
zonder mij aan hen te storen, ging ik op reis. En
inderdaad, ging Eveline op ernstigen toon en na een
oogenblik zwijgens voort, inderdaad, beste Anna, de
eerste woorden uwer moeder, de toon alleen, waarop
zij den naam van mijn vader uitsprak, heeft mij meer
getroffen dan alles, wat lady Cecilia mij in haar geheele
leven over hem gezegd heeft. O! wat heb ik uwe moeder
lief!... Maar komen wij thans terug op hetgeen ik weten
wil. Wanneer is de markies van Villiers overleden?
—  Wel! ongeveer op hetzelfde tijdstip, dat gij uw
vader verloren hebt.
-ocr page 195-
189
—  En aan wien behoort thans dat prachtige kasteel?
—  Aan zijn zoon.
—  Had hij een zoon ?
—  Ja.
—  Is hij jong?
—  Ja.
—  Woont hij hier?
—  Op dit oogenblik niet.
—  Maar woonde hij er met zijn vader?
—  Ja, zeer dikwerf.
—  Gij kent hem dus zeer goed?
—  O! ja, zeer goed, antwoordde Anna onwillekeurig
glimlachende.
—  Waarom hebt gij mij daarvan nog niets gezegd?
—   Heb ik u daar waarlijk nog niets van gezegd?
vroeg Anna verbaasd; daarop bloosde zij plotseling en
hernam:
—  Het is waar, thans herinner ik mij, dat ik u Guy
nog niet genoemd heb; ik had dit evenwel moeten
doen, want ik houd veel van hem en hij is met mij
opgevoed als ware hij mijn broeder geweest.
De toon, waarop Anna sprak, was die der waarheid;
hare stem was kalm en vrijmoedig, zoodat hare ver-
legenheid onopgemerkt voorbijging.
Eveline hernam:
—  Sedert wanneer is hij vertrokken?
—  Sedert eene maand.
—  Wanneer komt hij terug?
—  Dat weet ik volstrekt niet.
Aan dit punt van het verhoor, dat zij onderging,
gekomen, stond Anna plotseling op en keek op haar
horlogie.
—   Half zes! riep zij uit, en wij eten te zes uren!
en het is Zondag en mijnheer de pastoor is zoo precies.
—   Mijnheer de pastoor!... riep Eveline verbaasd
-ocr page 196-
190
en bijna verschrikt uit. Wat! een priester! de pastoor
van het dorp! eet van daag bij u?
Anna begon te lachen.
— Ja, beste Eveline, mijnheer de pastoor eet alle
Zondagen bij ons, en soms meermalen; ik had u daar-
van moeten verwittigen, naar ik zie.... Gij kunt
overigens doen, zooals gij verkiest, en wanneer het u
niet bevalt, om met onzen ouden vriend te dineren,
dan zullen wij u het diner op uwe kamer laten brengen.
Kom maar spoedig mede; want één ding ben ik niet
geneigd voor u te doen, hem te laten wachten.
XI.
Eveline was vol bezorgdheid op hare kamer gegaan
en overlegde daar met zichzelve of zij al dan niet
van het aanbod, dat Anna haar zoo even gedaan had,
gebruik zou maken. Na eenige aarzeling besloot zij,
naar beneden te gaan, maar geheel tot den strijd ge-
wapend. Zij wachtte zoo lang mogelijk en trad ein-
delijk in de salon, juist toen Sylvain de deur
opende en aankondigde, dat het diner was opgedra-
gen. De gansche houding van Eveline droeg den
stempel van eene mistrouwende waardigheid, bestemd
om den onaangenamen gast, dien zij ontmoeten ging,
ontzag in te boezemen en hem al dadelijk te doen
begrijpen, dat zijne kunstgrepen ijdel zouden zijn. Ter-
wijl zij hare kamer verliet, waren hare oogen op den
rijken band van haar gebedenboek gevallen en zij had
zich herinnerd aan de woorden, die het geschenk ver-
gezelden: „Wacht u vooral voor hunne priesters,"
woorden in verband met andere, die deze onuitwisch-
baar maakten, en de herinnering daaraan versterkte
Eveline in haar besluit om zich zoodanig te gedragen,
-ocr page 197-
191
dat zij welgevallig was aan hem, die haar dezen raad
gegeven had.
Wij weten niet wat diezelfde raadgever zou gezegd
hebben , wanneer hij een uur na dit deftig binnenkomen
gezien had, hoe Eveline in een der vensterbanken
zat en met een gelaat vol levendige belangstelling naar
de woorden luisterde, op zachten toon door den pastoor
Gabriël uitgesproken, die dicht bij haar gezeten was,
en even ongedwongen als zij aan het gesprek deelnam
met een genoegen , waarvan de houding en het sprekend
gelaat van de jonge protestante ongeveinsd getuigden.
Wat was er dan sinds een uur voorgevallen? Wat
had de pastoor gezegd of gedaan ?.. . van welke too-
vermiddelen had hij zich bediend om deze wonderbare
verandering te bewerken. Niemand zou meer ver-
wonderd geweest zijn over deze vragen dan de pas-
toor zelf, want voor zoover hij wist was er niets voor-
gevallen. De houding van Eveline bij het binnen-
komen was hem niet in het oog gevallen. Meer dan
ooit werd op dien dag zijn geest bezig gehouden door
hen, die hij zijn geliefde kinderen noemde, want het
was de eerste maal, dat hij zich sedert het vertrek
van Guy op het buitengoed bevond, en hij was zoo
zeer verstrooid, dat hij, tot groote verbazing van
Eveline, er nauwelijks aan gedacht had, om gedurende
het gansche diner een enkelen blik op haar te vestigen.
Men stond bijna op het punt om de tafel te verlaten,
toen Se verin, terwijl hij zijn glas vulde, glimlachend
tot Eveline zeide:
— Miss Devereux, veroorloof mij op uwe gezond-
heid te drinken, gelijk men dit in Engeland doet.
Bij dien naam en terwijl Eveline boog en haar glas
even met de lippen aanraakte, ontwaakte de pastoor
eensklaps als uit een droom, en zijn eenvoudigen en wei-
willenden blik op haar vestigende, zeide hij:
-ocr page 198-
192
— Ook ik, mejufvrouw, drink op uwe gezondheid.
Mijnheer Devereux, uw vader, was een der beste
vrienden van mijne jeugd; ik durf vertrouwen, dat
zijne dochter mij zal veroorlooven haar niet als eene
vreemdelinge te behandelen.
Men zou de verbazing van Eveline niet hebben kun-
nen beschrijven. De liefde voor haren vader was het
levendigste gevoel haars harten. Dit gevoel was he-
viger dan ooit opgewekt door de smart over zijn ver-
lies; in weerwil dan ook van hare ontkiemende gene-
genheid voor Anna, in weerwil van hare hoogachting
voor Severin, achtte zij mevrouw Severin het meeste
in de familie, omdat zij alleen Henry Devereux ge-
kend had. Maar een zijner gewaardeerde en bij voor-
baat beminde vrienden te vinden in den eersten ka-
tholieken priester, dien zij in haar leven ontmoette,
daarop was zij zoo weinig voorbereid, dat zij geen
enkel woord vond om den pastoor te antwoorden, en
Severin geleidde haar weder naar de salon, voordat
zij van hare verrassing bekomen was.
Wat den pastoor betreft, hij volgde eenvoudig zijne
gedachte zonder de uitdrukking van Eveline\'s gelaat
op te merken. De herinneringen aan Elm-Cottage en
aan al degenen, die hem in de eerste dagen van zijn
priesterlijk leven omringd hadden, waren hem zeer
dierbaar gebleven, en gaarne liet hij zijne gedachten
teruggaan naar dien genoegelijken huiselijken kring,
waarvan mevrouw Severin nog de eenige overlevende
was. Toen dan ook Eveline, van hare eerste ver-
rassing bekomen en hare af keerigheid overwinnende,
het waagde om hem eenige vragen te doen, beant-
woordde hij die zoo in het breede en in bijzonder-
heden, dat het meisje, wier nieuwsgierigheid nimmer
zoozeer bevredigd was, weldra naast hem kwam zitten.
Mevrouw Severin kwam niet met de zelfde ingenomen-
-ocr page 199-
193
heid als de pastoor Gabriel op de herinneringen van
dien tijd terug. Wat hein aangaat, eenmaal op
dit onderwerp gekomen, was hij onuitputtelijk en in
langen tijd had hij niet zulk eene heerlijke gelegenheid
gevonden om er over te spreken. Eveline, begeerig
naar bijzonderheden, verdubbelde hare vragen, en de
pastoor, teruggeplaatst in het verleden, liet zich niet
bidden, om te antwoorden, totdat hij eindelijk iets
verhaalde, wat hij beter gedaan had te zwijgen en
aan Eveline liever onbekend had moeten blijven.
Inderdaad, in zijn verhaal aan het oogenblik geko-
men , waarop Devereux naar Indië gaan zou, kon hij
zich niet onthouden de omstandigheden te vermelden,
die den vader van Eveline hadden aangezet, om zoo
plotseling en voor altijd zijne familie, zijne vrienden
en zijn vaderland te verlaten. Nauwelijks had hij die
omstandigheden verhaald, of de blikken van Eveline,
die vol belangstelling op hem gericht waren, wendden
zich met een zonderlinge uitdrukking naar het portret,
dat boven den schoorsteenmantel hing. Zij vouwde hare
handen samen en riep uit:
—  Wat zegt gij! Hoe! beminde mijn vader destijds
deze schoone markiezin. En is zij het, die de oor-
zaak van zijn vertrek was, is zij het, die gemaakt
heeft, dat hij zoover van ons geleefd heeft en gestorven
is ? .... Is zij de schuld, dat ik hem nimmer weder-
gezien heb!
De klank van hare stem, toen zij deze woorden
sprak, bracht den pastoor tot zijne gewone voorzich-
tigheid terug, waarvan hij een oogenblik afgeweken
was. Hij zweeg eensklaps; en ook Eveline sprak geen
enkel woord meer. Na eene kleine pauze hernam de
pastoor op zachten en bijna ootmoedigen toon:
—    Mejufvrouw, ik spreek waarlijk alsof niemand
hoorde, eu gij doet mij geheel overluid denken, het-
SEV.                                                                            13
-ocr page 200-
194
geen niet is gelijk het behoort. Vergeef mij dat
gesnap.
Eveline herstelde zich en antwoordde eerbiedig:
—  Mijnheer pastoor, ik moet u bedanken voor het
levendigste genoegen, dat ik in langen tijd ge-
smaakt heb. Geen enkele vriend van mijn vader kan
mij vreemd zijn, en vooral hij niet, die mij het eerst
zoovele bijzonderheden omtrent hem medegedeeld heeft,
waarin ik belang stel en die mij tot dusverre onbekend
waren.
Nu stond zij op, voldaan over hare nieuwe kennis,
en verwonderd dat zij zulks was, terwijl de arme pas-
toor zich integendeel verwonderde, dat hij zoo weinig
over zich zelven tevreden was. Hij bleef aan het raam
zitten en onwillekeurig volgde hij met zijne blikken al
de bewegingen van Eveline. Zij was naar de piano
gegaan en vandaar keek zij oplettend naar het por-
tret, dat boven den schoorsteenmantel hing. Intus-
schen legde zij werktuigelijk hare handen op de toetsen
van het speeltuig en zonder erg sloeg zij een paar ac-
coorden aan, waarvan de klank haar zelve verraste; zij
bloosde en verwijderde zich ijlings van de piano.
Die toonen hoorende, richtte mevrouw Severin het
hoofd op; het was eene verstrooide, maar eene geoe-
fende hand, die ze aansloeg. Mevrouw Severin had
te veel kennis van muziek, om dit niet te hooren.
—   Eilieve, verlaat de piano niet! riep zij uit, en
Anna, die eveneens hartstochtelijk van muziek hield,
stond vlug op, en Eveline aan beide handen vattende,
trachtte zij lachende haar met geweld naar de piano
terug te voeren. Maar eensklaps bleef zij staan en
bloosde. Eveline had een krachtige beweging gedaan,
om zich los te rukken en was met ernstig gelaat bij
het vuur gaan zitten. Anna bleef met neergeslagen
oogen midden in de kamer staan en werd mede ernstig
-ocr page 201-
195
want zij herinnerde zich toen de beweegreden, die
Eveline ongetwijfeld weerhield, en zij ging zwijgend
naast hare moeder zitten. De pastoor had uit den hoek,
waar hij zat, alles gezien en het ditmaal zeer goed be-
grepen. Nu stond hij op en naderde op zijne beurt
de piano, op welke een aantal muziekstukken opge-
stapeld lagen. Na ze eenige oogenblikken doorgebladerd
te hebben, koos hij er een uit en Eveline naderende,
zeide hij met eene eenvoudigheid, die bij hem nimmer
van gezag ontbloot was:
—    Miss Devereux, het is van daag Zondag, en
daarom legt gij u en ons, naar ik zie, eene boete op.
Dat staat u vrij. Ik wil dit in u noch prijzen noch
laken; nogtans waag ik het u te verzoeken, ons een
klein genoegen te verschaffen, en ik geloof, dat gij
zulks niet weigeren zult.
Het schoone gelaat van Eveline betrok en zij
nam plotseling weder de houding aan, waarmede
zij zich een paar uren te voren had gewapend, om
den vijand te ontmoeten. De pastoor bemerkte zulks
en begreep haar nu, maar hij ging niettemin zonder
de minste verlegenheid voort:
—    Ik ben er zeker van dat gij mij niet afwijzen
zult en dit lied wel eens voor ons zult willen zingen.
Tegelijk bracht hij de muziek onder hare oogen,
maar zij wendde ze af zonder er op te willen letten,
terwijl zij met hoofd en handen een afwijzend gebaar
maakte.
De zachtaardige toon van den pastoor werd een
weinig ernstiger.
—  Gelooft gij, mijn kind, zeide hij, dat ik voor-
nemens zou zijn u te kort te doen schieten aan hetgeen in
uw oog een plicht is? Gij kent mij niet goed. Zoo
ik niet wist dat dit air van Haendel tot die stukken
behoort, welke gij overal zonder bezwaar op eenen
13*
-ocr page 202-
196
zondagavond zoudt hebben gezongen, dan zou ik het
u niet voorgesteld hebben.
Hij zweeg een oogenblik, vervolgens ging hij voort:
—  Ik zou het u niet voorgesteld hebben, zelfs niet
in den naam van uw vader, wiens geliefkoosd air het was.
Eveline was andermaal ontwapend.
—  Hield mijn vader van dat air? zeide zij, terwijl
zij het muziekstuk nam en het inzag.
—    Ja, zeide de pnstoor; hij wilde het altoos
hooren...
—   Wilde hij dat? en van wie? vroeg zij levendig,
terwijl zij nogmaals een snellen blik naar het portret
van de markiezin richtte.
—  Zie, dacht de pastoor, daar ben ik nu weer op
dat onderwerp terug gekomen. Ik weet niet, wat mij
dezen avond scheelt ....
Eveline zweeg eenige oogenblikken, daarna stond
zij op en ging voor de piano zitten.
—    Komaan, zeide zij, wij zullen zien of ik het
eveneens zingen zal als zij.
Er was geen voorspel; zij legde hare fijne vingers
op de piano, en hief terstond de eerste woorden aan
van het air, dat voor haar lag:
Lascia ch\' io pianga la dura sorte.
Mevrouw Severin en Anna stonden onwillekeurig
op. De pastoor maakte een gebaar van verrassing,
en de heer Severin, die sinds een half uur in de
lezing van zijn dagblad verdiept was, hief het hoofd
op en luisterde ....
Eveline had inderdaad eene dier zeldzame stemmen,
welke men twee of drie malen in zijn leven hoort, en
die de toehoorders wegslepen. Zij was niet minder
bekend met de voortreffelijkheid dezer gave, dan
met de overige hoedanigheden, welke zij bezat. Een
-ocr page 203-
197
lichte glimlach van voldoening speelde om hare lippen
terwijl zij het begonnen stuk uitzong en daarna de
dankbetuigingen ontving van het klein gehoor, dat
tegen hare verwachting zoo zeer verdiende haar te
hooren en in staat was haar naar waarde te beoor-
deelen. Deze openbaring van het talent van Eveline
nam allen nog meer voor haar in. Zij gevoelde
het en hoewel gewoon oin indruk te maken, was zij
echter hierdoor bijzonder gevleid.
De sympathie, die de muziek te weeg brengt tus-
schen hen, die haar aanhooren en degenen , die haar uit-
voeren, laat zich beter gevoelen dan beschrijven. Soms
drukt een blik, een bedwongen uitroep, het stilzwijgen
zelfs, die beter uit dan de hoogstdravende loftuitingen
en daardoor smaakt de kunstenaar een genot, hetwelk
dat van de gestreelde eigenliefde overtreft.
Na het zingen gevoelde Eveline iets dergelijks; al
de wolken verdwenen, haar gelaat werd weder even
helder als hare stemming.
Op haar verzoek moest Anna zich voor de piano
zetten en op hare beurt zingen, hetgeen deze terstond
zonder aanmatiging en zonder verlegenheid deed. Hare
zachte stem geleek volstrekt niet op die van Eveline;
doch was niettemin vol uitdrukking en gevoel. Daarbij
was hare methode onberispelijk, zoodat zij zamen
verscheidene stukken zongen door Anna gekozen in
haar repertorium van gewijde muziek. Eveline ver-
klaarde, dat zij overheerlijk zong en beloofde zich voor
de toekomst met haar een wezenlijk musicaal genot.
Na den afloop van dien avond begaf Anna zich naar
hare kamer, zeer voldaan, dat zij Eveline had zien
terug komen van hare vooringenomenheid tegen den
pastoor. Maar de pijnlijke indruk, dien zij in dit op-
zicht ondergaan had, was volstrekt de eenige niet van
dien dag.
-ocr page 204-
198
Zij opende het raam en bleef verdiept staan in de
beschouwing van den helderen, koelen nacht, die op
dezen eersten lentedag volgde. Dit was hare gewoonte ,
vooral wanneer zij wilde bidden of\' denken, en op dit
oogenblik wilde zij denken. Toen Eveline haar dien
morgen had gevraagd, of zij Guy kende en hem lief
had... waarom had zij zich toen voelen verbleeken?...
Waarom had zij Guy sedert zijn vertrek niet geschreven,
gelijk zij dit weleer deed, zoo dikwerf hij weg ging?
Waarom vond zij het later zoo moeielijk, om den raad
van den pastoor, dien zij aanvankelijk zoo zacht en
gemakkelijk gevonden had, op te volgen? Terwijl zij
zich in stilte dat alles afvroeg, met de beide handen
gevouwen en op de borstwering van haar klein balcon
rustende, recht voor zich uitziende met eene oplet-
tendheid , die door den nacht scheen te willen heen-
dringen , gaven hare houding zoowel als de uitdrukking
van haar gelaat te kennen, dat zij eenige gedachte in
al hare diepte wilde navorschen ... Na eenige minuten
peinzens ging zij aan hare kleine tafel zitten, waar
zij langzaam een brief schreef, dien zij aandachtig over-
las. Na hem zorgvuldig gesloten te hebben, keerde zij
naar het raam terug en verrichtte haar avondgebed
met het hoofd en het oog naar den sterrenhemel op-
geheven.
XII.
Franz Frank bewoonde de hoogste verdieping van
een huis, dat uitzag op den tuin van het Luxemburg.
De drie vertrekken, die weleeer aan deze zijde het
-ocr page 205-
199
woonverblijf uitmaakten, waren door hem in eene ruime
werkplaats herschapen; maar hij gaf den naam van
salon aan een gedeelte van ditzelfde atelier, door groote
gordijnen van het overige gedeelte gescheiden, wijl
het eene ruimte was, waar de schildersgereedschappen,
vormen, geschilderd en ongeschilderd doek, met al de
wanorde, die men gewoonlijk aan kunstenaars toedicht,
ontbreken en die meestentijds niet liet gevolg van de,
kunst is. Men kwam in dit gedeelte van de werkplaats
door een andere deur, en hier traden allen binnen, die
Franz in de uren van zijn arbeid niet in zijn heiligdom
toeliet. Daar vond men eene canapé, gemakkelijke
leuningstoelen, eenige boeken op eene tafel alsmede
eene behoorlijke bibliotheek en eindelijk de zon, die
ongehinderd door de ramen drong, waarvoor geene
gordijnen hingen, en waardoor men het gezicht had
op liet schoone groen der lommerrijke boomen, die
het huis omringden.
Franz was geenszins, gelijk de markies van Villiers
eens tot (Jruy zeide, de zoon van een joodschen woe-
keraar, maar die van een braaf koopman uit Mann-
heim, die, hoewel inderdaad een jood, volstrekt niet
rijk was, en nogtans in zijne geboortestad de algemeene
achting genoot. Hij had het jodendom afgezworen,
toen hij de bevallige Thecla huwde, de dochter van
den kapelmeester Wolf Burkeim, maar hij had ver-
zocht om slechts Protestant te mogen worden, hetgeen
zijne katholieke echtgenoote hem had toegestaan op
voorwaarde, dat de kinderen, die uit dat huwelijk
zouden voortspruiten, in den godsdienst der moeder
zouden worden opgevoed. Toen dit geregeld was,
had ook de eenvoudige bruiloft plaats in weerwil van
het misnoegen van den kapelmeester, die voor zijne
jongste dochter eene even schitterende verbindtenis
gewenscht had als die van zijne oudste. Want toen deze
-ocr page 206-
200
den heer Lamigny huwde, hield men het er voor in de
stad, dat zij het toppunt van alle grootheid bereikt had.
Hij was een Franschman en een uitgewekene, en daaruit
besloot men, dat hij een vermomd edelman was, en
men. bleef bij die overtuiging, nadat hij met zijne echt-
genoote het land verlaten had. Toen evenwel mevrouw
Lamigny, weduwe geworden, na acht of tien jaren,
voor de eerste maal weder hare geboortestad kwam
bezoeken, zag men gee\'.e equigage, die een zoo ver-
heven stand aanduidde, als men zich voorgesteld
had, maar toch alle teekenen van welgesteldheid. De
fortuin had hare zuster niet op gelijke wijze toege-
lachen. De arme Thecla stierf omstreeks dien tijd ten
gevolge van een langdurige worsteling tegen de moeie-
lijkheden van een werkzaam en armoedig leven. Haar
echtgenoot volgde haar van nabij en de goede mevrouw
Lamigny bevond zich daar met voordacht, om den
kleinen Franz aan te nemen , die zonder haar volstrekt
verlaten zou geweest zijn. Zij nam hem mede naar
Frankrijk en aldus was hij uitsluitend aan de zorg
zijner tante toevertrouwd.
Mevrouw Lamigny liet zich zelve de gerechtigheid
wedervaren, dat zij onbewimpeld erkende niet in staat
te wezen zijn geest of zijn karakter te vormen , of hem
een en ander te leeren; zij zond hem dus naar het
kostschool, en hoewel het een zeldzaam geval was,
wanneer hij het geringste zegeteeken medebracht van
de overwinningen, welke zij zich voor hem had voor-
gespiegeld, ontving zij hem bij de vacantiën niet min-
der hartelijk.
Franz bleef intusschen een vrij achterlijke school-
jongen; verstrooid en onoplet\'end scheen hij slechts
smaak te hebben voor de geschiedenis, die men hem
zeer gebrekkig onderwees, alsmede voor de dichtkunde,
waarvan een deeltje van Schiller, dat hij in de uit-
-ocr page 207-
201
spanningsuren las, het eenige voedsel was; bestendig
door zijne leermeesters gestraft en het mikpunt der
plagerijen zijner makkers, hadden allen hem nogtans
lief, maar werd hij beschouwd als de minst ontwik-
kelde van allen en hij zelf geloofde dit gereedelijk.
Zijne tante had gedurende dit tijdperk van zijn leven
zijnen moed gesteund, en het vertrouwen op hare ver-
zekering, dat hij allen nog eenmaal zou overtreffen,
had hem belet, om dien geheel te verliezen. Zoo
stonden de zaken , toen de meening over hem bijna
plotseling veranderde en aan mevrouw Lamigny gelijk
gaf op eene wijze, die zij niet voorzien had. Eene
portefeuille, die Franz altijd zorgvuldig verborgen
hield, omdat de teekeningen, die zij bevatte, bijna
allen in den studietijd gemaakt waren, werd op ze-
keren dag ontdekt en aan den directeur van het col-
legie overhandigd. Toen Franz haar in de handen
van den directeur zag, achtte hij zich verloren en of-
schoon hij meer dan vijftien jaren telde, schoten zijne
oogen vol tranen en was hij op het punt van uit te
roepen: ,,Ik zal het niet weder doen," toen hij tot
zijne groote verrassing den directeur, die een man van
smaak was, hoorde zeggen:
— Maar dat is meer dan talent, dat is genie.
Van dien dag af was de weg voor Franz aange-
wezen en wij weten reeds, dat hij op vijf en twintig-
jarigen leeftijd daarop reeds de vermaardheid vond.
Wij weten ook ongeveer hoe zijn levensloop tot hiertoe
geweest is, voor het uiterlijke ten minste. Wat zijne
gedachten, zijne meeningen en zijne gevoelens betrof,
daarover sprak hij weinig, en zoo zijne werken het
vuur openbaarden, dat in zijne ziel gloeide, zijne
woorden drukten het nimmer uit; zijne stem was kalm
en zacht, zijne taal altijd gematigd, zelden opmerkelijk,
tenzij eene onvoorziene ontroering hem zijne gewone
-ocr page 208-
202
zelfbeheersching deed verliezen. Hartstochtelijk had
hij de kunst lief, waarvoor hij het genie bezat, en
ofschoon hij zonder moeite goed werkte, schrikte hij
voor geene poging terug om zijne kunst meer te vol-
maken. Deze hartstocht was zijn behoud geweest en
had nagenoeg de taak vervuld van den breidel van
den godsdienst; het natuurlijk gevolg van de drie
godsdiensten toch, waartusschen zijne kindschbeid ge-
slingerd had, was, dat hij geen bepaalden godsdienst
beleed; maar hij verhoovaardigde zich geenszins op
dien toestand, het scepticisme, dat het gevolg er
van was, veroorzaakte hem integendeel schaamte;
hij bewonderde het krachtige en diep ingewortelde
geloof der christen volken uit vroegere tijden, hij
was naijverig op alle menschen van den tegenwoor-
digen tijd, die het geloof nog bezaten; dit was een
der redenen van zijnen eerbied en genegenheid voor
Guy. Wel verre dus van spotachtig te wezen, was
zijn scepticisme welwillend voor elk geloof. Ofschoon
nog ongeloovig, beminde hij slechts de christenen
en alzoo schreed hij naar het geloof door de deugd,
terwijl Guy tot de deugd geraakte door het geloof.
Ongeveer eene maand na zijn terugkeer van Vil-
liers, zat Franz op zekeren dag in zijn atelier, en
werkte als naar gewoonte, toen hij de deur van de
kleine salon hoorde opengaan, en voor dat het gordijn
aan den ingang zelfs opgelicht was, had hij den stap
van Guy herkend, die echter gewoonlijk door de
andere deur rechtuit in het atelier kwam; maar dien
dag scheen hij minder verlangend dan gewoonlijk
om Franz te zien, terwijl deze daarentegen hem met
ongeduld scheen te wachten, want nauwelijks hoorde
hij hem binnen komen, of hij wierp zijn palet en
penseelen neder en snelde hem in de kleine salon te
gemoet.
-ocr page 209-
203
—  Wel! vroeg hij belangstellend, hoe is het onder-
houd afgeloopen?
Guy ging zonder te antwoorden bij het raam zitten
met beide handen in zijne zakken en met het hoofd
naar buiten gekeerd.
Franz herhaalde zijne vraag.
—  Het onderhoud heeft niet plaats gehad, antwoordde
Guy kortaf.
Franz zag hem aan en ondervroeg hem voor het
oogenblik niet verder; hij schoof het gordijn voor den
ingang van zijn atelier geheel weg en ging weder voor
zijn schilderezel zitten.
Na eenige minuten hernam hij met slechts eenige
stemverheffing:
—   Gij zult mij toch, denk ik, straks wel zeggen
waarom?
—  Ja! straks, antwoordde Guy, zonder zich te ver-
roeren.
Er volgde op nieuw een stilzwijgen, dat ongeveer
een kvvartieruurs duurde. Toen stond Guy op en ver-
scheen eindelijk in het atelier; hij zette zijn hoed af
en plaatste dien op het hoofd eener Venus van Milo,
die in zijn nabijheid stond, en met zijne armen over
elkander tegen den muur geleund, begon hij:
—  Het onderhoud heeft niet plaats gehad, omdat
ik niet bij den heer de Saint-Roger geweest ben.
—  En waarom niet? riep Franz; hij verwachtte u
toch en rekende op u.
—  Omdat, na rijpe overweging, het denkbeeld om
op dit oogenblik te vertrekken, mij niet toelacht. Ik
heb aan den heer de Saint-Roger geschreven, dat hij
maar naar een anderen reisgezel moet omzien; het zal
hem geene moeite kosten er een te vinden.
—   Dat geloof ik ook, zeide Franz: een geleerde,
die te gelijker tijd een allervriendelijkst mensch is en
-ocr page 210-
204
op reis gaat om plaatsen te bezoeken, die niemand
zien zal gelijk degenen, die met hem gaan .... Er
zal licht voor u iemand in de plaats treden. En
waarom, hernam hij na een nieuw stilzwijgen, waarom
zijt gij van plan veranderd? .... Mag ik u dat vragen?
—   Omdat!.....antwoordde Guy kortaf.
—  O! dan is het goed; laat ons er niet meer over
spreken, hernam Frans. En zult gij mij in dit geval
zeggen, waar gij gisteren avond geweest zijt ?
—   Bij d\'Herion, dien ik ontmoet heb aan de deur
van Saint-Roger, toen ik daar mijn brief afgaf.
Frans trok een bedenkelijk gezicht.
—   En hebt gij daar gespeeld? vroeg hij.
—  Ja.
—   En verloren?
—  Neen, verschrikkelijk gewonnen.
Frans sloeg een weinig verbaasd de oogen op.
—  Ja, ik was volstrekt niet bij mijn spel, ik speelde
slecht, ik was verstrooid, maar ik weet niet welke
gevloekte kans mij de gelukkige kaarten in de handen
gaf; kortom, ik heb het geld in mijnen zak gestoken
van een armen drommel, die volstrekt geen lust had ,
om het te verliezen, en het niet had moeten wagen,
dunkt mij. Ik had lust het hem bij het naar beneden
gaan terug te geven.....Zie, ik ben geen speler, dat
weet gij wel, maar ik heb nu en dan behoefte om te
gevoelen, dat ik leef, en gisteren kwam het mij plot-
seling zoo naargeestig voor om met Saint-Roger op
reis te gaan..... Franz!.... ik geloof, dat ik op mijne
beurt, dezelfde dwaasheden ga zeggen, waarover ik
ïoo dikwerf de schouders ophaalde, wanneer ik ze
van anderen hoorde: Het leven is mij tot last, ik weet
niet wat te beginnen.
Frans antwoordde niet, hij ging voort met schilde-
ren, terwijl Guy van plaats veranderde, en zich in
-ocr page 211-
205
een leuningstoel wierp, die dicht bij den schildereze
stond, waaraan zijn vriend werkte.
—  Niet dat er geen oogenblikken zijn, ging hij
voort, waarop het leven mij aanlokkelijk schijnt, oogen-
blikken, waarin ik, gelijk men in eene taal zegt,
die gij niet verstaat, slechts bekoring ondervind, de
hoogmoed! de liefde! de roem! en alle bedwelmingen!...
maar, zie, ik bemin de overwinning nog boven het
vermaak en zelfs boven den opgang. Er zijn misstap-
pen , die voor andere personen andere namen dragen,
maar voor mij zouden zij slechts nederlaag en schande
moeten heeten.
—  Gij zijt een krachtvolle en edele ziel, beste Guy,
waarin geen lage hartstochten toegang hebben kun-
nen, en wanneer zij u zelfs, in de lichtste mate, moch-
ten overweldigen, zult gij ze altijd weten te over-
winnen.
—  Altijd! zeide Guy; gelooft gij dat?... Welnu ja,
met Gods hulp misschien; gij begrijpt zeer goed, wat
ik zeg, in al de ware kracht van het woord. Met het
oog hierop is het voor mij van zeer veel nut, wanneer
ik eenige uren doorbreng met den burggraaf d\'Herion!...
met dien beschaafden man, dien man van de wereld!
Guy stond op en wandelde langzaam het atelier op
en neder,
—  Bah! welk een afkeer boezemt mij die man in!...
hoe walgelijk en vervelend zijn die langerekte verhalen,
waarin zijne onuitstaanbare ingebeeldheid de hoofdrol
vervult. Welk eene minachting voor alles! welk eene
onwetendheid in alles!... ik wil zeggen in alles, wat
men eerbiedigen moet en behoort te weten, want van
den anderen kant heeft hij buitengemeen veel achting
voor hetgeen anderen verafschuwen, en bezit een on-
gelooflijke kennis in beuzelachtige en slechte zaken.... O!
neen, vervolgde Guy, zóó heeft het kwaad voor mij
-ocr page 212-
206
geen gevaar, onder dat uiterlijk vrees ik zijne aan-
trekkelijkheid niet!
Franz hoorde Guy oplettend aan zonder hem in de
rede te vallen. Hij liet hem zeer dikwerf zoo hardop
denken, en bewaarde zelf het zwijgen, maar dat zwij-
gen was verstandig en sympathetisch, zijn vriend be-
merkte altijd, dat hij aangehoord en begrepen werd.
Guy zat met de handen op zijne knieën, strak voor
zich te zien.
—  Neen, herhaalde hij langzaam, niet datgene,
wat men vermaak noemt, heeft voor mij gevaar. Weet
gij wat voor mij een gevaar zou zijn ?... Wanneer
ik dwaas en hartstochtelijk beminde, wanneer ik mijn
hart, mijn leven, mijne ziel misschien, aan eene waan-
zinnige drift overgaf.
Franz gaf met zijn hoofd een bijna onmerkbaar
teeken van instemming.
—  En ziedaar, hernam Guy met bitterheid, ziedaar
waarom ik mijn leven van zijn begin af aan eene
edele en reine liefde had willen verbinden. Ziedaar
waarom ik het geluk niet overal wilde zoeken, maar
mij had willen verzekeren van het geluk, dat mij het
eerst voorkwam onder den liefelijksten en beminne-
lijksten vorm!...
Hij zweeg, zijne oogen vestigden zich voor de eerste
maal op het doek, waaraan Franz werkte.
—  Wat is dat voor eene schilderij?
—  Het is een schilderstuk, dat mij reeds lang geleden
te Rome besteld is voor de kerk van een klooster,
maar ik ga er langzaam mede voort, wijl ik er slfechts
met lange tusschenpoozen aan werk.
—  Het is schoon, zeide Guy.
—  Neen, neen, het is niet schoon, het is integen-
deel zeer slecht, riep Franz wrevelig uit. En zijne
penseelen plotseling nederleggende, ging hij met
-ocr page 213-
207
armen over elkander voor zijn werk zitten en herhaalde:
—  Het is slecht, ik zie het, ik gevoel het. Zie,
vervolgde hij, terwijl hij met zijn hoofd wees naar de
copie eener afbeelding van de H. Maagd van Jean
Fierole, die aan den muur hing; zie maar!... Dat
is de beeldtsnis van eene vrouw, die wij misschien
niet schoon, niet innemend vinden zouden, wanneer
wij haar op aarde ontmoetten; en van waar komt het
evenwel, dat men die niet kan aanschouwen, zonder
zich gedwongen te gevoelen, er voor neder te knielen ?
Wie toch heeft aan den schilder die geheimzinnige
en goddelijke uitdrukking ingegeven, die hij bij geen
enkel model heeft kunnen aantreffen?
—  Wat hem die uitdrukking heeft ingegeven, ont-
breekt u juist, mijn arme Franz, namelijk het geloof,
dat zijn genie geweest is!
Een lichte blos verwde Franz\' wangen.
—  Wanneer de twijfel eene smart is , zeide hij, dan
moest deze smart, dunkt mij, even als alle andere de
ziel louteren, en haar nu en dan eenige van die inge-
vingen schenken, waarmede het geloof het genie dezer
meesters verlicht heeft, gij weet wel dat ik dit erken
en mij vooral dan voor hen nederbuig,
—  Maar in ernst, hernam Guy, gij zijt al te gestreng
voor u zei ven en ik verzeker u , dat deze schilderij
schoon is, er is in dat hoofd, in die oogen, in dien
blik eene uitdrukking . . .
Plotseling stond hij op en riep uit:
—  Maar, Franz, die blik!, . . ik wist niet waardoor
ik mij ondanks mij zelven zoo getroffen gevoelde . . .
die blik is die van Anna!. . . Als zij voor u gezeten
had kon de gelijkenis niet juister zijn!
—  Dunkt u dat? vroeg Franz een weinig verlegen<
—  Of mij dat dunkt!... Kom, Franz, durft gij die gelij-
kenis te ontkennen? is het toeval of is het met opzet gedaan?
-ocr page 214-
208
Franz antwoordde niet dadelijk; hij scheen na te
denken. Eindelijk antwoordde hij eenvoudig:
—  Noch het een noch het ander, geloof ik. Ik heb
die gelijkenis niet opzettelijk gezocht, maar gelijk
Shakespeare zegt, ik heb de liefelijkste heeldtenissen,
die ik kende, voor de oogen mijner ziel doen voor-
bijgaan en derhalve is het geen wonder, dat ik, een
nietswaardige, die ze slechts op de aarde kan zoeken,
bijna zonder het te "-eten de oogen en den blik heb
wedergegeven, die ik als het minst op het aardsche
gelijkende op dit ondermaansche ontmoet heb.
—  Ja, hernam Guy, gij hebt gelijk. Men kan op
Anna toepassen, wat gij zoo even zeidet van de H.
Maagd van Fra Angelico, zij boezemt het verlangen
in om te knielen, ofschoon zij noch majestueus noch
ontzagwekkend is.
—   Die blik is de getrouwe uitdrukking harer ziel,
hernam Franz.
—  Ja, sprak Guy, met meer aandoening en zijne
eerste uitdrukking van bitterheid hernemende, en zie-
daar waarom men voor haar gevoelen kan wat men
voor geen andere zou kunnen gevoelen, en verwachten,
wat men van niemand verwacht.
—   Wat wilt gij daarmede zeggen? vroeg Franz.
—   Ik wil zeggen, hernam Guy, dat ik het nog
minder verdragen zou kunnen, wanneer ik niet door
haar bemind werd als een broeder, dan dat zij mij
niet bemint, gelijk ik zou gewenscht hebben; ge-
woonlijk maakt de liefde, welke men gevoelt en
waarnaar men getracht heeft, elk ander gevoel onmo-
gelijk . . . maar niet voor mij! niet voor haar! Ik heb
behoefte, hoe zal ik het uitdrukken? Ja, ik heb on-
weerstaanbare behoefte aan het bijzijn van Anna in
mijn leven, ik kan niet buiten haar. Zij is voor mij
als mijn zichtbaar geweten, en sedert zij voor mij
-ocr page 215-
209
verdwenen schijnt, sedert zij zelfs opgehouden heeft
mij te schrijven, gelijk vroeger, begin ik eer aan mij
zelven te twijfelen, en voel mij bijwijlen door ver-
twijfeling aangegrepen. Dat was de reden, die mij
gisteren aandreef, om voor langen tijd op reis te
gaan, dat is de reden, die mij thans weerhoudt; ik
moet haar zien, haar hooren, haar spreken!
Beiden hielden hunne oogen gevestigd op het doek,
dat bezield scheen te worden bij de vurige woorden
van den een en de zwijgende aanschouwing van den
andere.
De gelijkenis was waarlijk treffend.
—  Inderdaad, riep Guy uit, het is alsof\'zij voor mij
staat en mij aanhoort!
Hij zweeg, daar hij aan de deur hoorde kloppen, en
op het zelfde oogenblik kwam de bediende van Franz
binnen met een brief in de hand.
—  Voor mijnheer den markies, zeicle hij; zijn kamer-
dienaar heeft hem zoo even gebracht, wijl hij wist
dat hij zich bij mijnheer Franz bevond.
Guy nam den brief met onverschilligheid aan , maar
nauwelijks had hij het adres gezien, of hij riep uit:
—  Franz! Franz! dat gelijkt wel een wonder! Waar-
lijk, uw schoon heiligenbeeld is reeds miraculeus. Zie-
daar het schrift, dat ik vurig verlangde te zien. Deze
brief! kunt <;ij het gelooven? deze brief aan mij ge-
richt. ... is van haar!
XIII.
Eveline zat voor de piano en speelde achtervojgens
de verschillende stukken der laatste opera van Bellini,
SEV.                                                                            14
-ocr page 216-
210
Le Pirate, terwijl Anna, achter haar in de venster-
bank zittende, de schoone tinten van den vallenden
avond gade sloeg, terwijl zij tevens de bekoorlijke
muziek hoorde, die voor haar nieuw was, want men
was op het buitengoed nagenoeg onbekend met al
hetgeen de muziekliefhebbers in verrukking bracht op
het tijdstip, dat Rossini nog in al den luister van
zijne vermaardheid schitterde en Bellini in de eerste
dagen van de zijne verkeerde. De bejaardste liefhebbers,
die hoog ingenomen waren met den eerste, hadden
wel is waar niet veel op met de nieuwe muziek, en
wij zijn van gevoelen, dat hun groote componist voor
hen en voor het nageslacht ver boven den tweede ver-
heven zal blijven; maar het is niet minder waar, dat
voor allen, die toen den leeftijd hadden van Anna
Severin, Bellini de ware zanger was voor hunne
jeugdige aandoeningen , en wij zouden van zijne muziek
bijna hetzelfde mogen zeggen, wat Dante van de poësie
van Virgilius verklaarde, dat zij de breede vloed der
taal was,
die diende om al de gewaarwordingen hun-
ner jeugd uit te drukken en die nog heden strekt om
ze in hun geheugen te verlevendigen met eene veer-
kracht, die nu eens zoet dan weder scherp is, naarmate
de tijd de vreugde, de droomen en de hoop van het
verleden weggenomen, gespaard, teleurgesteld of ver-
wezenlijkt heeft.
Het had den gansenen dag geregend, maar tegen
den avond was het weder opgeklaard, en de zon ver-
spreidde, voor zij onderging, een bijzonder helder
licht, dat op het portret boven den schoorsteenmantel
viel en bet voor eene wijl met leven scheen te bezielen.
Eveline trok plotseling hare handen van het klavier
en ze samenvouwende, riep zij uit:
— Welk een zonderlinge werking van het licht!...
Hebt gij dat gezien, Anna?
-ocr page 217-
211
Neen! Anna had het niet opgemerkt; zij zat met
het hoofd naar de andere zijde gekeerd, en toen zij
zich omkeerde, was de vluchtige lichtstraal verdwenen.
—  Ik vreet dat dit portret op dezen tijd dikwerf
aldus verlicht wordt, en ik heb meermalen de uitwer-
king opgemerkt, die u getroffen heeft.
—  Het is merkwaardig welk een leven dat licht een
oogenblik aan dat schoone gelaat gaf... . Dit heeft
mij herinnerd aan een droom, dien ik voor eenige
dagen had.
—  Een droom betreffende het portret van de mar-
kiezin van Villiers? vroeg Anna.
—  Ja, hernam Eveline; ik droomde, dat ik haar
zag weenen.
—  Weenen! herhaalde Anna, terwijl zij huiverde,
zonder te weten waarom. Welk een zonderlinge droom!
—  tla; ik zat op deze plaats te zingen, en terwijl ik haar
aanzag, bemerkte ik plotseling tranen in hare groote
blauwe oogen, en toen ik daarna in mijn droom wilde
voortzingen, kon ik geen geluid meer voortbrengen.
De krachtige inspanning zelve, om die belemmering
te overwinnen, deed mij ontwaken!
Na dit verhaal zwegen beiden, Eveline liet hare
vingers zacht over de piano gaan, maar weldra hield
zij weder op.
—   Gelijkt Guy van Villiers op zijne moeder? vroeg
zij plotseling.
Anna gaf niet terstond antwoord; doch eindelijk
zeide zij:
—  Ja, hij gelijkt op haar.
—  Dan moet hij wel schoon zijn!
—  Ja, ik geloof dat hij schoon is.
—   Gelooft gij dat? Wil dat zeggen, dat gij er niet
zeker van zijt?
Anna begon te lachen.
14*
-ocr page 218-
212
— Het is hiermede eveneens gestold als met het
kasteel, dat ik niet te veel durfde prijzen, daar ik
het nimmer met een ander had kunnen vergelijken;
Gny komt mij zeer schoon voor, maar wellicht ont-
moet men er in de wereld, die het ovenzeer zijn als hij.
In weerwil van al hare inspannning had Anna ge-
stameld, toen zij begon te spreken, en ofschoon zij
eene poging deed om te lachen, bleef hare stem beven.
Eveline, op de tatjuret voor de piano zittende, was
tot hiertoe met den rug naar Anna gekeerd. Op dit
oogenblik keerde zij zich geheel met het draaistoeltje
om en zat daardoor tegenover het raam en naast Anna.
—   Anna, sprak zij, zeg mij de waarheid, zult gij
dien jongman, dien gij reeds sedert uwe kindschejaren
kent, dien gij zeer lief hebt, dien gij zeer schoon
vindt, niet den een of anderen dag huwen?
Indien de avondschemering Eveline had veroorloofd
duidelijk het gelaat te aanschouwen van haar, tot wie
zij deze vraag lichtte, dan zou zij wellicht spijt gevoeld
hebben over hare onbescheidenheid, want de arme
Anna werd niet alleen purperrood, maar een levendige
uitdrukking van smart teekende zich op hare trekken;
door eene krachtige inspanning hernam zij echter bijna
terstond hare bedaardheid, en met eene stem, waarvan
de toon buiten haar weten opmerkelijk herinnerde aan
dien, welke haar vader eens betreffende dat zelfde
onderwerp had aangenomen, zeide zij:
—   Lieve Eveline, indien gij het niet waart, die m:j
daarover gesproken hadt, dan zou ik boos geworden zijn
over zulk eene onderstelling. Neen, nimmer zal ik
den markies van Villiers huwen; ik heb hem lief als
mijn broeder, maar weet wel, dat ik hem onmogelijk
ooit kan huwen.
—   Inderdaad! vroeg Eveline eenigzins verrast.
—    Onmogelijk, herhaalde Anna. Indien gij hem
-ocr page 219-
213
dus, zoo ging zij met een gedwongen lach voort, voor
u winnen wilt, dan hebt gij in mij geene mededingster
te vreezen.
Nauwelijks had zij deze woorden uitgesproken, of
zij gevoelde er een onverjdaarbaren spijt over; het
kwam haar voor, dat zij een logen gezegd had. Maar
zij had den tijd niet om daarover na te denken, door-
dien Eveline op dat gezegde een antwoord gaf, dat
haar ten hoogste bevreemdde.
— O! ik!.....neen, neen, nooit of nimmer, want
luister, Anna, ik wil u een geheim toevertrouwen ,
dat gij niet zult openbaren, ik ben er zeker van. En
zich tot haar voorover buigende, zeide zij haastig en op
fluisterenden toon: Ik ben niet meer vrij, ik ben aan
een ander verloofd!
De verrassing van Anna bij het vernemen van deze
niededeeling was groot, maar niet zoo groot als die,
welke de volgende woorden haar veroorzaakten, die
Eveline er onmiddellijk bijvoegde :
„En in geen geval overigens zou de gelijkenis van
den markies van Villiers op zijne moeder in mijn oog
eene verdienste zijn, want ik verfoei die schoon e
markiezin!
Op dit oogenblik verscheen Sylvain met eene lamp
in de hand. Eveline stond haastig op, roepende, dat
zij nauwelijks den tijd had om haar kapsel voor het
diner in orde te brengen en vluchtte weg, Anna vol
verbazing achterlatende. Deze was verrast geworden
door do plotselinge vraag van Eveline en daarop zeer
verbaasd over de niet minder plotselinge vertrouwe-
lijke mededeeling, die daarop gevolgd was, maar de
laatste woorden hadden een nog veel levendiger en
onpleizieriger indruk op haar gemaakt.
Er bestond voor Anna niets heiligers dan de nage-
dachtenis der moeder van Guy. Haar geheugen
-ocr page 220-
214
stelde haar de markiezin voor den geest als een visioen
van bevalligheid en schoonheid, verdwenen op het einde
van een voor haar gedenkwaardigen dag en de invloed
van dien dag had zich voor haar doen gevoelen op
de noodlottige gebeurtenis, waarmede hij besloten was.
Inderdaad, deze plotselinge verdwijning had toen in
de oogen van Anna meer een bovennatuurlijk dan een
schrikwekkend karakter, en nimmer was de naam van
engel, zoo dikwerf aan (Jharlotte in de dagen harer
kindschheid geschonken, met zooveel overtuiging aan
haar gegeven, als wanneer de jeugdige gezellin van haren
zoon aan haar dacht. Het gevolg van dit alles was,
dat de woorden van Eveline op Anna den indruk
maakten van lastering, en zij voor haar, die ze geuit
had, een onwillekeurigen en geheimen afkeer gevoelde.
Den volgenden morgen bij het einde van het ont-
bijt bracht de post een brief aan Anna van Guy. Zij
had hem verwacht, zoodat zij hem bedaard uit de
handen van haren vader ontving en zonder schijnbare
aandoening opende. Terwijl zij las, gevoelde zij, dat
haar gelaat haar ondanks begon te blozen; zij sloeg
heimelijk hare oogen op, om te zien of Eveline het
bemerkte. Maar Eveline had mede een brief ontvan-
gen, en zoodra zij de hand herkend had, was zij
oogenblikkelijk opgestaan en las hem thans bij het
raam met eene oplettendheid, die haar geheel en al
bezig hield. Anna ontmoette dus slechts den blik harer
moeder, waaraan zij zich nimmer trachtte te onttrekken >
en na haren brief gelezen te hebben , reikte zij dien me-
vrouw Severin toe en beiden begaven zich naar de salon.
„Gij hebt er wel aan gedaan, dat gij mij geschreven
hebt," zoo begon Guy, „o ja! dat is goed van u, in-
dien gij uwen armen makker nog zoo veel genegen-
heid toedraagt om te wenschen, dat hij ten minste
uwe vriendschap waardig blijve. Herinnert gij u nog,
-ocr page 221-
215
Anna, dat gij, toen wij kindoren waren, mij zeidet dat
ik goed moest zijn, omdat ik u, wanneer ik ondeugend was,
deed weenen? Welnu, gij zoudt wel geweend hebben,
ik verzeker het u, wanneer gij eindelijk niet op de
gelukkige gedachte gekomen waart, om mij te schrijven.
Gij zegt, dat ik u nimmermeer moet toespreken als
op dien dag. . . Het zij zoo, maar belooft gij mij op
uwe beurt, dat gij weder voor mij worden zult, wat
gij vóór dien dag waart. . .\'*
Aan het slot van zijn brief sprak hij van zijn plan,
om met Franz naar Italië te vertrekken. Maar, zeide
hij, eerst moet ik naar Villiers terugkeeren om ver-
schillende redenen, en vooral deze om u te zien en
en u een ander vaarwel te zeggen dan den vorigen keer.
Mevrouw Severin las den brief en gat hem aan hare
dochter terug, daarop ging zij den tuin in; Anna
volgde haar zwijgend. Na eene wijl zeide hare moeder:
—   Wij zullen hem dus weldra wederzien.
—  Ja, antwoordde Anna, daar ben ik zeer blijde
om; ik hoop dat, wanneer ik weder eenige dagen met
hem doorbreng, die onaangename stijfheid tusschen
ons zal verdwijnen.
Zij zweeg, dacht een oogenblik na en hernam:
—   Ja, ik ben er blijde om; het is als een droom,
dien de werkelijkheid zal doen verdwijnen, ik ben er
zeker van.
Mevrouw Severin koesterde niet dezelfde verwachting.
Zij had overigens op dit oogenblik een geheel ander
visioen voor haren geest. Zij zweeg eene wijl en daarop
Anna plotseling bij den arm vattende, zeide zij:
—  Uw vader verwijt zich het verdriet van Guy en u.
—   Wat bedoelt gij? vroeg Anna, staan blijvende.
—   Ik wil zeggen, antwoordde mevrouw Severin
langzaam, dat hij er misschien minder op tegen zou
wezen dan toen....
-ocr page 222-
216
Maar hier viel Anna hare moeder haastig in de rede:
—  Och! waarom zegt gij mij dit, lieve moeder?....
dat hadt gij niet moeten doen!
Hier zweeg zij even, dewijl zij voelde dat haar hart
klopte en zij wilde niet, dat zelfs het oor harer moe-
der het beven harer stem zou opmerken.
—  Neen, hernam zij weldra, dit hadt gij niet moe-
ten doen, want mijn vader heeft volkomen gelijk, en
indien hij van gevoelen veranderde dan zou hij ongelijk
hebben.
Anna sprak oprecht. Zij had niet aan den wil alleen
van haren vader gehoorzaamd. Zoodra de reden van
zijne weigering haar verklaard was, had zij die begre-
pen en als de hare aangenomen , wat het haar ook
mocht kosten, en zij sprak deze woorden met zooveel
beradenheid uit, dat mevrouw Severin zweeg. Ver-
volgens dacht zij er over na of het in de gegevene
omstandigheden niet gelukkig was, dat hare dochter
van dit gevoelen was; en zonder het onderhoud langer
te willen rekken, keerde zij naar de zaal terug, terwijl
Anna op het kleine rasterhek van den tuin bleef leu-
nen, daar waar zij op sterfdag van den markies van
Villiers haren vader met zooveel angst verwacht had.
Zij herinnerde zich in dit uur dien avond, haar ge-
bed, haar gezang in het bidvertrek, de drift van Guy,
en de zuchten, die hij daarna aan hare zijde geslaakt
had, en deze woorden: „Gij zijt ook ditmaal mijn
goede engel geweest." Ja, hare moeder had gelijk
gehad; zij zou Guy gemakkelijk anders hebben kunnen
beminnen dan als een broeder. Ja, de weinige woor-
den, welke hij dien avond gesproken had, de blik, de
nadruk, waarmede zij gepaard gingen, dat alles, de
arme Anna gevoelde het maar al te wel, had een plot-
seling licht in haar hart doen opgaan j zij beminde Guy,
en zeker\' meer dan het haar voortaan geoorloofd was.
-ocr page 223-
217
Deze genegenheid, welke tot op dien dag een deel
van haar leven had uitgemaakt, moest gematigd, bijna
onderdrukt worden, en nogtans moest zij de vriendin
blijven van hem, dien zij niet mocht beminnen; zij
moest zich van hem losmaken zonder zich van hem
te scheiden; hem behouden en tegelijk verliezen.
Dit was wel iets om een gemoed, zoo natuurlijken
eenvoudig als het hare, te verontrusten. Zij was dan
ook zoo diep in hare mijmering verzonken, dpt hoewel
hare oogen op het pad over de weide gevestigd waren,
zij niet bemerkte, dat aan het einde van dat zelfde pad
het kleine hek van liet park van Villiers geopend werd
en iemand haar naderde.
Eensklaps ontroerde zij, keek nauwkeuriger en, of-
schoon hij nog ver verwijderd was, meende zij weldra
Guy te herkennen. Aanvankelijk wilde zij vluchten,
want zij was eener onmacht nabij, maar een haastige
bedenking weerhield haar.
—  Wat zou ik vroeger gedaan hebben? vroeg zij zich-
zelve af. En zich geweld aandoende, opende zij het
hek en ging Guy te gemo et.
De bleekheid van haar gelaat was, terwijl zij voort-
liep, verdwenen. Guy bespeurde slechts de uitdruk-
king van de verrassing en de blijdschap, die te meer
op de vroegere geleek, naarmate zij die minder zocht
te ontveinzen; zij gaf hem de hand.
—   Zij gij daar, mijn goede Guy? zeide zij. Wat
brengt u zoo spoedig herwaarts? welk een geluk u te
zien, daar men u nog niet verwachtte!
Guy had niet gedacht Anna in zulk eene stemming
te ontmoeten. Dit bemerkte zij. Een bevende hand
had de hare gedrukt, een bewogen blik had den
haren gekruist. Maar die blik werd somber, de meest
geslepen geveinsdheid had Anna niets beters kunuen
ingeven dan deze hartelijke ontvangst. Guy was ^,1 te
-ocr page 224-
218
eenvoudig, te veel ontbloot van ijdelheid om de zelf-
beheersching te onderscheiden, die hem getroost en
aangemoedigd zou hebben. Al wat hij haar wilde
zeggen, bestierf op zijne lippen. Hij liet de hand
van Anna los en met eene stem, die door zijn onder-
drukt gevoel gedwongen en koel werd, zeide hij:
—  Ja, er zijn eenige wijzigingen in ons plan ge-
komen, die mijn terugkeer verhaast hebben en ik ben
uit Parijs vertrokken zonder dat ik den tijd had om
u daarvan te onderrichten. Ik ben zoo even aange-
komen, en daar ik uw vader zonder verwijl moest
spreken, kwam ik langs den kortsten weg naar het
buitengoed.
Anna\'s hart werd beklemd, er kwamen woorden op
hare lippen, die veel verschilden van de eerste; een
oogenblik vreesde zij, dat ze haar ontsnappen zouden.
Maar deze woorden werden niet uitgesproken; zij
wandelde bedroefd en zwijgend aan de zijde van Guy
over het voetpad, terwijl zich op het gelaat van dezen
wolken samenpakten, die weleer een storm zouden
voorspeld hebben, thans waren zij slechts de teekenen
van een inwendigen en moeitevollen strijd. Ook hij
zweeg, wijl hij niet wilde spreken, voordat hij zich-
zelven meester was. Maar eindelijk aan het hek van
den tuin gekomen, verbrak hij het stilzwijgen.
—  Vergeef mij, Anna, zeide hij. Ik verbrak daar
bijna twee beloften; maar, dat zal mij niet meer ge-
beuren. Vaarwel!
—  Zeidet gij niet, hernam Anna bedeesd, dat gij
met mijn vader spreken moest?
—  Nu niet, antwoordde Guy; zeg aan uwe ouders,
als gij wilt, dat ik hier ben en ik dezen avond terug
zal komen. Ik beloof u, dat gij dan over mij tevre-
den zult zijn.
Met deze woorden verliet hij haar en liep zoo haastig
-ocr page 225-
219
terug, dat toen Anna, die eene wijl onbewegelijk bleef
staan, zich omkeerde, om hem met het oog te volgen,
zij hem reeds door de poort van het park zag verdwijnen.
In huis terugkeerende, deelde Anna aan hare moe-
der mede, dat Guy zich op het kasteel bevond, waarna
zij zich langzaam naar hare kamer begaf. In het voor-
bijgaan liep zij even op de kamer van Eveline, maar
deze was daar niet; er lag een gesloten brief op de
tafel. Na haren briefte hebben afgemaakt, was Eveline
heengegaan, wellicht om Anna, die haar gewoonlijk
vergezelde, in den tuin te zoeken. Anna keerde
dus terug, maar voor zij het vertrek verliet, vielen
hare oogen toevallig op Eveline\'s brief en zij las het
volgende adres:
Aan Lord Vivian Lyle,
Hartleigh-hou&e,
Londen.
Op hare kamer gekomen, herinnerde zij zich de
initialen, die op den bijbel van Eveline gegraveerd
waren.
— Dat zal hij ongetwijfeld zijn, zeide zij. Verder
dacht zij er niet meer over; haar hoofd en hart waren
op dit oogenblik met geheel iets anders bezig.
XIV.
Toen Guy Anna verlaten had, ontmoette hij een
rijknecht, die hem zijn paard bracht. Niets kwam hem
in zijne gemoedsgesteldheid beter te stade, dan een
vliegende wandelrid. Vroeger had hij in zijne aan-
vallen van drift en droefheid dikwijls van dit middel
gebruik gemaakt om tot bedaren te komen, en thans
-ocr page 226-
220
gevoelde bij zich geheel en al gestemd om daartoe
zijne toevlucht te nemen. Sainiël (zoo was de naam
van zijn fraai zwart paard) scheen al dadelijk de kwade
luim van zijn meester te vermoeden, want hij voerde
hem, zoodra deze de teugels in de handen, had, als
een wervelwind voort.
Hoe dikwerf was Guy aldus het misnoegen van zijn
vader, de somberheid van het huiselijk leven en al de
opwellingen en onstuin igheden van zijn eigen gemoed
ontvlucht! Hoe dikwerf was hij aldus, een zinnelooze
schier gelijk, recht door het veld gereden, alles over-
springende wat in zijn weg stond, met opzet de moeie-
lijkste wegen zoekende, terwijl hij, bij gemis aan ver-
maak, zich overgaf\' aan de spanning van het gevaar,
vermengd met het boosaardig genot, dat hij zijn vader
verdriet zou aandoen, indien hij den hals brak, zich
afvragende, wat deze dan wel zeggen zou, en of hij zich
zou verwijten den dood van zijn zoon veroorzaakt te
hebben.
Eene vluchtige maar wreede gedachte, waarvoor hij
streng gestraft werd op den dag, dut hij zich zelven
deze vraag had gemeend te moeten doen. Ook nu,
terwijl hij met lossen teugel voortrende, kwam er eene
soortgelijke gedachte in hem op:
— Indien ik daar op dien hoop steenen eens het
leven verloor, wat zou zij dan wel zeggen?
Ditmaal gold het Anna, en gedurende een uur gaf
hij zich aan zijn toorn tegen haar over, en richtte tot
haar al de verwijten, die hij in zijn kort onderhoud
met haar met moeite onderdrukt had, terwijl hij
duizendmaal binnensmonds bromde: „Koele! wreede!
ondankbare ziel!" vergezeld van een onbestemd besluit,
om haar tot eiken prijs te vergeten, te vluchten, haar
te verlaten, haar nimmer weder te zien.
Zoolang deze aanval van woede duurde, vertraagde
-ocr page 227-
221
Samiël zijn loop niet. Hij sclieen de gedachten van
zijn meester te raden en zijn best te doen, hem ter-
stond naar liet andere einde van de wereld te voeren.
Doch eindelijk begon Gay tot bedaren te komen; er
kwamen minder bittere gedachten in hem op, en hij
gevoelde eenige schaamte, in hare tegenwoordigheid
op het punt geweest te zijn, om in drift te ontsteken.
Hij matigde allengs den snellen gang van zijn paard
en stuurde het naar een pad, dat langs een grooten
omweg naar Villiers voerde; daar liet hij het met han-
gende teugels langzaam voortstappen, en begon met
meer kalmte en verstand met zich zelven te rede-
neeren.
Waarnaar had hij eigenlijk te Parijs zoozeer ver-
langd? wat had hij zoo dringend in zijn brief aan
Anna verzocht?.... Haar in dezelfde stemming terug
te vinden als vóór den dag, waarop er zulk eene
plotselinge verandering in hun leven gekomen was.
Hij moest zich dus daarbij houden, weder haar broe-
der worden als weleer en dit geluk niet weder door
andere eischen verliezen. Hier werd hij uit zijne
overpeinzingen gewekt, doordien Samiël plotseling staan
bleef. Gruy keek op en zag, dat hij voor een hek
stond aan een der uiteinden van het park van Villiers.
Hij steeg af, opende het hek en trad het park
binnen, gevolgd door zijn paard, waarvan hij den
teugel om zijn arm sloeg, daarop stapte hij werktni-
gelijk voort in de laan, die hij had ingeslagen. Eens-
klaps liep hij tegen eene onverwachte hindernis aan,
die eene kromming van den weg aan zijn oog ont-
trokken had. Twee onzaglijk zware boomen, door
den laatsten winterstorm ontworteld, lagen over
elkander nedergeworpen en versperden den doortocht.
Guy zag links en rechts om zich heen. Eene hooge
* heg zoomde de laan aan beide zijden. Hij zelf had
-ocr page 228-
222
over de boomen kunnen heenklanteren, maar waar
moest dan zijn paard blijven ? Het denkbeeld om
terug te keeren lachte hem niet toe, daar hij alsdan
nog een groot uur moest rijden. Hij mat nog eens
de versperring met zijne oogen. Duizendmaal was hij
over veel moeielijker hindernissen gekomen; doch hij
wist niet wat zich aan de andere zijde der boomen
bevond. Hij stond eene poos besluiteloos: „Komaan!"
zeide hij bij zichzelven, „ik wil liever de kans wagen
dan zulk een omweg te maken;" en weder in den
zadel springende, liet hij Samiël zwenken, en de teu-
gels stevig samenvattende, dreef hij het paard met die
beradenheid aan, welke van den ruiter op het dier
overgaat, en in een oogwenk waren Samiël en zijn meester
aan de andere zijde; maar een kreet, op hetzelfde
oogenblik geslaakt, gaf aan Guy te kennen, dat hij
iemand had verschrikt, die zich in dat gedeelte van
de laan bevond, waar hij op zulk een onverwachte
wijze verschenen was.
Hij hield zijn paard in en keek om zich heen;
aanvankelijk ontwaarde hij niemand; maar alras meende
hij op eenige schreden van den weg een jong meisje
in het bosch op de knieën te zien liggen. Blijkbaar
was zij bevreesd geworden en had de vlucht willen
nemen, maar haar kleed was aan de takken blijven
haken, en nu poogde zij dit los te maken.
Guy naderde haar, nam zijn hoed af, en richtte
tot haar eene verontschuldiging. Op zijne stem hief
de jonge dame het hoofd op; Guy zag haar in het
gelaat en maakte een gebaar van verrassing. Zij
bloosde en van haren schrik bekomen, stond zij haastig
op, stotterde eenige woorden, en Guy in het voorbij-
gaan groetende, verdween zij in de krommingen van
de laan, terwijl de jongeling onbewegelijk op zijne
plaats bleef staan.
-ocr page 229-
223
De eenige maal, waarop hij aan de dochter van
Henri Devereux gedacht had, had hij zich haar voor-
gesteld onder de trekken van een kind. Hij had
sedert dien tijd nimmer gedacht aan den leeftijd, dien
zij had. Hij kwam dus niet op het denkbeeld, dat
hij haar hier ontmoette. De plaats, het nur, de over-
spanning zelve, die het oogenblik voorafgegaan was,
waarop hij zijn paard den sprong had doen wagen,
alles droeg bij om den indruk van de zeldzame schoon-
heid van Eveline te verhoogen. Na een paar minuten
toevens zette hij zijn weg langzaam voort, maar zijn
verwarde gedachten hernamen niet weder haren eer-
stenloop. Eennieuwe gewaarwording, eene levendige
nieuwsgierigheid was zijne voorafgaande oploopendheid
opgevolgd, en gedurende eene poos dacht hij niet aan
Anna, tenzij om zich een sprookje te herinneren,
dat zij in hunne kinderjaren dikwerf zamen gelezen
hadden, en waarin een ontmoeting van bijna gelijken
aard voorkwam.
Van haren kant niet minder ontroerd door hare ontmoe-
ting, was Eveline haastig naar het buiten teruggekeerd.
—   Ik heb daar een vreemdsoortig avontuur gehad,
zeide zij, binnenkomende, tot Anna.
—  Van wolken aard, vroeg deze, en waar?
—  Achter in het park, in het gedeelte, dat aan het
bosch grenst. Een jongman met groote, blauwe oogen...
bruin haar... die mij een vreeselijken schrik heeft aan-
gejaagd; die met zijn paard als uit de wolken viel in
de laan, waarin ik wandelde.
—  Dat is Guy, hernam Anna bedaard.
—    Guy! riep Eveline uit; dat wil zeggen de mar-
kies van Villiers? ... Is hij hier?
—   Ja, sedert dezen morgen, ik heb hem ook ont-
moet op de weide; ik ben zelts op uwe kamer ge-
weest om het u te zeggen, maar gij waart uitgegaan.
-ocr page 230-
224
Eveline staarde nadenkend voor zich.
—  Zoo! is dat de markies van Villieis ... Ja, gij
hadt gelijk, hij heeft een merkwaardig voorkomen; ik
had hem mij anders voorgesteld.
Zij zweeg eene wijl, daarop hernam zij:
—   Gij zegt, dat ik uitgegaan wasj ik had langen
tijd geschreven, daardoor waarschijnlijk pijn in het
hoofd gekregen en gevoelde behoefte om een luchtje
te scheppen.
Zij streek niet hare hand over het voorhoofd.
—   Maar de wandeling heeft mij hoegenaamd geen
goed gedaan, en die schrik nog veel minder; ik heb
vreeselijke hoofdpijn. Ik gevoel behoefte aan rust, ik
ga mijne gordijnen laten vallen en wat rusten. Ik zal
dezen middag r.iet aan tafel komen en van avond
wel weder hersteld zijn.
Te acht uren van dien zelfden avond trad Guy de
zaal binnen, waar hij Eveline niet vond, maar hij werd
verwacht door mijnheer en mevrouw Severin en door
den ouden pastoor, die hem welkom wilde heeten.
Ook Anna was in de zaal tegenwoordig; zij zag ter-
stond dat Guy kalmer was en er een geheel andere
uitdrukking op zijn gelaat lag dan des morgens.
Guy begon hun te verhalen, dat eene nicht zijner
moeder, de gravin van Nebriant, onlangs in de om-
streken een landgoed gekocht had, en zij hem voor eenige
dagen om zijne gastvrijheid verzocht had, daar zij het
toezicht wilde houden over eenige werkzaamheden, die
zij aan hare nieuwe woning liet verrichten, alvorens die
te betrekken. Hij was terstond op reis gegaan, om
eenige dagen voor haar te Villiers te zijn.
—   Dat is vrij vervelend, zeide hij, maar als die goede
nicht iets in haar hoofd heeft, dan doet men verstan-
diger zich te onderwerpen dan haar te weerstreven.
Ik heb mij alzoo terstond herwaarts begeven. Soms
-ocr page 231-
225
komt ook een ongeluk van pas, daar dit mij een
maand vroeger dan ik gedacht had, naar Villiers
terugvoert. En thans, zoo ging hij voort, moet gij
mij, zoo gij kunt, eens verklaring geven van een ver-
rassend voorval, dat mij heden overkomen , van een
waar visioen, dat mij midden in het park verschenen is.
Allen begonnen te lachen. Anna antwoordde:
—  Dat is juist de zelfde vraag, die mij een uur ge-
leden gedaan is; want ook gij, Guy, zijt voor eene
verschijning aangezien, maar een niet schrikwekkende
verschijning.
—  Kent gij haar? vroeg Guy levendig. Wie is zij dan,
en hoe is het mogelijk, dat zoo iemand zich hier in
den omtrek bevindt, zonder dat ik haar ken.
—   Maar, beste jongen, zeide mevrouw Severin, zijt
gij dan vergeten, dat wij een bezoek ontvangen hadden,
dat als een legaat was van uw vader, namelijk de
dochter van zijn vriend?
—  Dat jonge meisje, dat gij verwachttet toen ik
vertrok?... Ik geloof inderdaad, dat ik hare aan-
komst vernomen heb, maar die ik gezien heb was
geen kind. Het is een jong meisje van achttien of
negentien jaren, zij is groot en rank van leest en
schoon als de dageraad.
Juist ging de deur open, en zij, over wie hij sprak, ver-
scheen voor hem. Guy stond haastig op.
Eveline bleef verbaasd staan; zij had er niet op ge-
rekend, dat zij hem daar zou aantreffen. Er volgde
een oogenblik van stilzwijgen en verlegenheid; maar
wijl allen, die tegenwoordig waren, wisten wat er voor-
gevallen was, zoo liet de verklaring zich niet wachten,
men werd behoorlijk aan elkander voorgesteld, en een
zekere vertrouwelijkheid en vroolijkheid begonnen zich
weldra te vertoonen. Kortom, de avond ging veel
aangenamer voorbij, clan men wel had kunnen voorzien
SEV.
                                                               15
-ocr page 232-
226
na de ontmoeting tusschen Anna en Gruy op de
weide.
XV.
Het bezoek van de burggravin van Nebriant was voor
den jeugdigen meester van het kasteel van Villiers een
zeer belangrijke gebeurtenis; en ofschoon hij al de ge-
volgen daarvan volstrekt niet voorzag, maakte hij toch
met eene zekere bezorgdheid de noodige toebereidselen,
die overigens zeer eenvoudig waren. Het kasteel be-
vond zich nog in den staat, waarin zijn vader het na-
gelaten had, dat wil zeggen bijna gesloten: de lang-
durige rouw, waarin de jeugd van Guy was voorbij-
gegaan , had hem bijna de ruime vertrekken doen ver-
geten , waar hij nimmer een voet zette, en niets kwam
hem minder in de gedachte, dan om ze op dit oogen-
blik weder te openen. Hij had dus, daags voor de
komst van de burggravin, slechts aan Thibaut bevolen om
het kleine benedenvertrek voor haar in gereedheid te
brengen, waar zijn vader altijd verblijf hield, en
er niet aan gedacht om in het prachtvol en treurig
verblijf, dat hij alleen bewoonde, eenige verandering
te maken. Maar hij bemerkte alras, dat hij bij deze
eenvoudige beschikking geheel buiten zijn gast gerekend
had. De burggravin van Nebriant was nauwelijks een uur
te Villiers of\' zij had het kasteel van onder tot boven
doorloopen, kleederen, stoelen, gordijnen en verdere
meubelen bekeken, en onder menigvuldige uitroepen
van verbazing en bewondering verklaarde zij aan
aan haren neef, dat zij onder zijn dak niet zou kunnen
rusten tenzij in het vergulde ledikant, dat in de
staatsiekamer stond, die zijn overgrootvader had laten
inrichten uitsluitend om den hertog van Orleans, den
regent van Frankrijk, te ontvangen.
-ocr page 233-
227
—  Beste neef, zei de zij, wat al kostbare voorwerpen
zie ik hier; hoe jammer is het, dat alles ingepakt of
onder het stof begraven ligt. Mij dunkt, gij moest
alles eens behoorlijk laten schoonmaken en regelen.
En meteen begon zij een glazen kast uit te pakken,
waar tal van kostbare gouden, zilveren, ivoren en
andere voorwerpen in papieren ingepakt stonden; zij
nam ze een voor een in de hand en prees en bewon-
derde ze luide. Guy vond dit zeer vervelend en om
zich in eens van alles af te maken, zeide hij:
—  Lieve nicht, ik zeg u hetzelfde, wat men in
Spanje gewoon is: Dit huis is geheel ter uwer beschikking.
Wees zoo goed, om zoolang gij mij de eer doet hier
te wonen, er naar uw welgevallen over te beschikken
en hier in mijne plaats als onbeperkte meesteres bevel
te voeren. Ziehier Thibaut, die met zijne vrouw
blindelings aan u gehoorzamen en al uwe bevelen
volbrengen zal. En thans wensch ik u naar de eetzaal
te geleiden; dat is, geloof ik, het eenige verblijf van
het kasteel, dat uwe zorg niet behoeft; maar gij hebt
wellicht eenige onderrichtingen te geven aan mijn kok;
daarmede neem ik eveneens genoegen en onderwerp
er mij bij voorbaat aan.
Tot antwoord sloeg de burggravin de handen samen en
sprong op van blijdschap, zij viel haren neef om den
hals en noemde Guido del mio cor; zij verklaarde dat
hij beminnelijk en bevallig was, en zij hem daarvoor be-
loonen zou door hem bij zijn woord te houden en zijn
kasteel in een tooverpaleis te herscheppen! Daarop
begaf men zich aan tafel en gedurende het diner, dat
zij onberispelijk vond, onderhield zij Guy met hare
plannen, waaraan hij in weerwil van het belang, dat
hij er in had moeten stellen, slechts eene verstrooide
oplettendheid schonk. Gelukkig werd de avond niet
al te lang gerekt; voor tien uren geleidde hij haar tot
15*
-ocr page 234-
228
aan de kamer van den regent en ging volgens gewoonte
naar het buitengoed.
Den volgenden dag zette de burggravin zich aan het
werk. Guy zag zich daardoor geheel en al ontheven
van de zorg, om zich met haar bezig te houden, zoo-
dat dit voordeel hem scheen op te wegen tegen alles,
wat de verleende volmacht hem zou kunnen kosten.
Gelijk hij wist, was zij zeer kwistig; maar zij bezat
een zeer goeden smaak en de inrichting van het kasteel
van Villiers kon aan geen betere handen toevertrouwd
worden. De burggravin had aanleg voor versieringen van
dien aard, en schiep er bovenmatig behagen in; daarom
had zij in de nabijheid van Villiers het kleine kasteel
Hauteville gekocht. Weduwe zijnde en zonder kin-
deren beminde zij hartstochtelijk de groote wereld,
zoodat men zou gemeend hebben, dat hare prachtige
woning te Parijs volkomen aan haren smaak zou vol-
daan hebben. Maar deze woning, die niet zeer groot
was, was bovendien zoo volmaakt ingericht en ge-
meubileerd , dat men er niets aan had kunnen ver-
anderen zonder ze te bederven. Dit had de burggravin
genoopt eene andere plaats te zoeken, waar zij hare
bedrijvigheid voedsel kon geven. Maar op zulk een
goede gelegenheid als haar op het kasteel van Villiers
aangeboden werd, had zij niet gerekend. Daar vond
haar smaak een veel ruimer veld om zich te oefenen
dan zij tot hiertoe ontmoet had.
De burggravin vond bij hare bezigheden een krachtigen
steun in de vrouw van Thibaut. Deze deelde vol-
strekt de afkeerigheid niet, die haar man gevoelde
tegen de vreemdelinge, die zoo in eens in het domein
gekomen was, waar hij zooveel jaren zonder toezicht
bevel gevoerd had-
De burggravin scheen Guy te willen verrassen en ver-
zocht hem niet in de groote salons te komen, alvorens
-ocr page 235-
229
zij haar werk in orde gebracht zou hebben. Zij sleet
hare dagen deels te Villiers, deels te Hauteville,
waar zij tevens het werk naging. Na eenige dagen
verontschuldigde zij zich, dat zij zich niet meer met
Guy bezig hield, zeggende:
—   Maar komaan, beste jongen, alles zal weldra in
orde zijn en dan ben ik geheel en al ter uwer be-
schikking.
Guy drong er met alle kracht op aan, dat zij voor
alles den tijd nemen zou zonder zich te haasten, en
berustte er gaarne in, dat hij haar slechts gedurende
het diner zag, en hem alzoo al de tijd gegeven werd
om op het buiten door te brengen.
Een enkele maal had hij den naam van Severin
genoemd in tegenwoordigheid van de burggravin, en bij
het eerste woord had zij uitgeroepen:
—   Ha! ja, ik ken Pierre Severin, dien zaakge-
lastigde , over wien uw vader zoo tevreden was
Ja, dat is goed.... ik zal hem wel eens gaan bezoe-
ken , wanneer ik het wat minder druk heb.
En zij was de kamer uitgegaan, terwijl zij met
minachting hare blonde grijzende lokken schudde.
Indien de burggravin den toornigen blos had opgemerkt,
die Guy\'s gelaat verwde bij het vernemen van hare aan-
merking, wanneer zij de niet zeer liefelijke benaming ver-
nomen had, die hij er bijvoegde, en die hem bijna op luiden
toon ontglipte, dan ware het te voorzien geweest, dat
al de schoone plannen, waarvan zij vol was, spoorloos
zouden verdwenen zijn, en zij op dienzelfden dag
en op hetzelfde uur van haren neef zou gescheiden
zijn om hem nimmer terug te zien. Gelukkig hield
hij zich in en besloot voor het oogenblik zijne vrienden
niet bloot te stellen aan eene ontmoeting met haar,
aan wie hij in stilte al de hatelijkheden toedacht,
welke zijn kwade luim hem ingaf.
-ocr page 236-
230
— Het is waarlijk gelukkiger voor haar, dan zij wel
denkt, prevelde hij, dat het buiten hier zoo dicht bij
\'s; want deze omstandigheid is de eenigo, die hare tegen-
woordigheid hier dragelijk maakt.
XVI.
Eindelijk was het Guy geoorloofd om den verboden
drempel te overschrijden en leidde zijne nicht hem in
het kasteel rond. Alles was zoo schitterend, dat Guy
zijne tevredenheid te kennen gaf, waardoor de burg-
gravin de hoogste voldoening genoot.
—   Beste nicht, zeide Guy, hoe zal ik u thans
mijnen dank betuigen? is er hier nu nog iets, dat gij
zoudt kunnen doen voor... — hij bedacht zich , — is
er het een of ander dat ik voor u doen kan.
—  Welja, daar gij het mij nu toch vraagt, ja, zeker,
beste neef, antwoordde de gravin zonder aarzelen. Er
is nog iets, dat ik wil bewerken, dat ik geneigd,
dat ik besloten ben voor u te doen.
Guy voelde eenige ongerustheid in zich opkomen,
doch daar haar eerste voorstel niet slecht uitgevallen
was, berustte hij er in, dat de burggravin haar denkbeeld
verklaarde en zij gingen uit de salon naar het terras.
De lente was gekomen; de seringen vervulden de
lucht met hare geuren, de bloemen van de perken
schitterden in al hare kleurenpracht, de witte stand-
beelden en de vazen, die zich daartusschen verhieven,
glansden in de stralen der zon. Alles, zoowel buiten
als binnen, scheen den jeugdigen meester van dit oord
uit te noodigen om te leven, te genieten en al het geluk
en het genoegen der aarde te smaken. Guy zou op dit
oogenblik gaarne alleen geweest zijn. Nevens die blijde
-ocr page 237-
231
stem, welke in zijn hart zong, vernam hij een andere,
die veel ernstiger en droeviger klonk; hij gevoelde zich
bewogen en verteederd; hij had volstrekt geen lust om
te praten, en vooral niet met zijne nicht; doch ge-
durende verscheidene minuten deed zij het alleen,
zonder de verstrooidheid van Guy op te merken.
Hij kwam niettemin nog bij tijds tot zich zelven, om
te begrijpen, dat de burggravin hem het voorstel deed
om het kasteel van Villiers plechtig te openen door
de geheele nabuurschap op een groot bal te noodigen.
— Een bal! riep hij uit, op den toon van schrik
en misnoegen. O neen, nicht; gij denkt ongetwijfeld
niet aan de rouw, die ik nog draag.
De burggravin kleurde en was ontstemd; zij had er in-
derdaad in het geheel niet aan gedacht, dat de markies
van Villiers nog geen jaar overleden was. Zij zweeg
eene poos, daar zij te veel de welvoegelijkheid eerbie-
digde , om geen spijt te gevoelen, dat zij dat denk-
beeld geopperd had, doch zij bezat te veel stijfhoof-
digheid, om het geheel en al te laten varen.
Voor het oogenblik sprak zij over andere zaken;
eindelijk bemerkende, dat Guy eigenlijk niet naar haar
luisterde, verliet zij hem bescheiden. Maar zij vatte
het afgebroken gesprek weder op, toen zij na het diner
zich met hem alleen bevond. Doch thans sprak
zij van geen bal, want zij had weder een ander plan
gevormd. Zij begon met breedvoerig uit te weiden
over de verplichtingen, die op Guy als edelman rust-
ten, over het belang van zijn maatschappelijke en po-
litieke positie, over de noodzakelijkheid zich in de
provincie een naam te maken en bekend te worden
en dergelijke redeneeringen meer, tot zij, ziende dat
Guy ongeduldig werd, met haar voorstel voor den dag
kwam, daarin bestaande dat hij een diner zou geven
aan de aanzienlijkste bewoners uit den omtrek.
-ocr page 238-
232
Gay had zich reeds lang in stilte voorgenomen om,
indien er mogelijkheid op bestond, met haar een ver-
gelijk te treffen; hij stemde dus oogenblikkelijk met
dit nieuwe voorstel in, om zich van de zaak af te
maken en zag meteen naar de pendule, of het uur
zijner verlossing weldra zou slaan; maar het was nog
ver af.
De burggravin, die aan de zaak spoed wilde bijzetten ,
had reeds een groot vel papier gereed gelegd, en zij
verklaarde, dat de hulp van Guy haar onontbeerlijk
was, om terstond de lijst der gasten op te maken.
Guy was derhalve genoodzaakt te blijven en het
werk zooveel mogelijk te bespoedigen, door haar in
de haast diegenen zijner buren op te noemen, die hem
in het geheugen kwamen; de burggravin schreef de
namen naar zijne opgave op.
Onder die namen kwam ook op zijne beurt die van
mevrouw Lamigny.
—  Lamigny! — sprak de gravin , terwijl zij haar hoofd
ophief en over haren bril heenzag, dien zij bij het
lezen of schrijven noodzakelijk gebruiken moest, maar
in andere gevallen zorgvuldig verborgen hield — La-
migny! ik herinner mij weleer een brief ontvangen te
hebben van een mijnheer Lamigny, die zeide, dat bij
de vriend en de buur van uwen vader was. Hij ver-
zocht mij hem mijn naam en voornaam en ook dien van
uwe moeder op te geven, voor ik weet niet welk werk,
dat hij schreef over den adel van Frankrijk.
—  Dat wil zeggen, zeide Guy glimlachend, eene
lijst van al de personen, die sinds 1815 tot 1820 aan
het hof voorgesteld geweest zijn. Ik weet het, die lijst
bestaat nog. Maar mijnheer Lamigny was geen vriend
van mijn vader, ofschoon hij zijn buurman was; eerst
na zijn overlijden, eenige jaren geleden, is zijue weduwe
voor de eerste maal op het kasteel geweest.
-ocr page 239-
233
—  Hoe kwam dat? vroeg de burggravin.
—  Door mijne tusschenkomst. Bij mevrouw Lamigny
houdt mijn vriend Franz Frank zijn verblijf, wanneer
hij in de omstreken is, hij is een neef van haar. Hij
is u zeker niet onbekend en logeert er nu juist dezer
dagen weder 1
—  Wat zegt gij? riep de burggravin uit, Frank, de
beroemde kunstenaar ? Frank, de jonge schilder, over
wien den vorigen winter te Parijs zooveel gesproken
werd? Hoe, hij bevindt zich hier in de omstreken, en
gij hebt er mij niets van gezegd?
De burggravin had geen wezenlijke liefde voor de kunst,
zij beminde zelfs de kunstenaars niet, maar zij stelde
den luister op prijs, die door een jong en beroemd
schilder aan eene salon bijgezet wordt, wanneer deze
zich buitendien hoogst welopgevoed weet te gedragen;
reeds lang brandde zij van verlangen om Franz te
kennen, daar zij veel van hem had hooren spreken.
Zij betuigde Guy hare ontevredenheid, dat deze hem
niet reeds te Parijs aan haar had voorgesteld. Guy
gaf haar de verzekering, dat Franz zich weinig in
gezelschappen vertoonde, maar beloofde, dat hij hem
zoo spoedig mogelijk aan haar zou voorstellen.
Intusschen schreef zij den naam van den schilder
op de lijst.
—   Maar, nicht, ging Guy voort, Franz is niet de
eenige vriend; ik heb hier nog veel dierbaarder en
andere vrienden; en voor het diner, dat gij wilt, dat
ik geven zal, moeten zij boven aan de lijst geplaatst
worden.
Hij nam het papier uit de hand van de gravin en
schreef met potlood boven al de namen:
Mijnheer en Mevrouw Severin,
Mejufvrouw Anna Severin,
en gaf het aan zijne nicht terug.
-ocr page 240-
234
—  De Severins? riep zij uit, terwijl zij haren bril
afzette... de Severins op een diner, waar de aanzien-
lijkste personen van het land moeten verschijnen! Gij
zij\'t gek, mijn beste vriend! Nooit zal ik hunne namen
daar laten staan ... allerfraaist! Severin! Pierre Se-
verin!. . . de zaakwaarnemer (eigenlijk de bediende)
van uw vader! mevrouw Severin! mejufvrouw zijne
dochter! ziedaar uitgezochte gasten voor een diner,
gelijk gij voornemens zij^ te geven! . . .
Zij zweeg eensklaps.
—  Guy, wat deert u? vroeg zij op geheel anderen
toon.
Deze vraag, die de rede van de burggravin onderbrak ,
werd uitgelokt door eene beweging van Guy. Hij was
zoo driftig opgesprongen, dat de tafel, waaraan de
burggravin zat, eenige voeten achteruit geschoven was*
Hij gaf geen antwoord, hij was tegen den schoorsteen-
mantel gaan staan met beide handen in den zak, en
volgens de gewoonte, die hij sedert eenige maanden had
aangenomen, wanneer hij vreesde in toorn te zullen
ontsteken, bewaarde hij volstrekt het stilzwijgen; maar
hij had eene uitdrukking in zijn gelaat, die de gravin
nog nimmer bij hem had opgemerkt en die haar zelfs
den lust tot spreken benam.
Wanneer Guy gramschap in zich voelde opkomen,
even als nu, dan trad hem door eene natuurlijke op-
volging van gedachten, het beeld der gezellin zij-
ner kindschheid voor den geest. Dat was op dit
oogenblik dubbel natuurlijk in verband met het onder-
werp van het gesprek en de plaats, waar hij zich be-
vond; dit was de kamer, waar Anna zijn arm had
tegengehouden, en waar zij de wonde van hem ont-
vangen had, wier lidteeken zij nog droeg. Hij vestigde
zijne oogen eenige minuten op de half geopende raam-
deur, waar zij bij die gelegenheid zoo van pas ver
-ocr page 241-
235
schenen was. Daarop hernam hij langzaam en met eene
stem, waaraan hij met moeite eene kalme uitdruk-
king gaf:
—  Gij zijt das geheel onbekend met de geschiedenis
van mij en die mijner moeder?
—  Waarom vraagt gij mij dit?
—  Wijl gij anders weten zoudt, dat ik doodarm zou
geweest zijn, indien mijn vader niet den man tot vriend
had gehad, over wien gij zoo even gesproken hebt;
en later is hij eveneens de man geweest, die verhin-
derd heeft dat ik misschien krankzinnig of slecht ge-
worden ben. Gij zoudt dan ook wellicht weten, dat
mevrouw Severin en mijne moeder zusters geweest zijn.
—   Zusters! . .. riep de burggravin verbaasd uit,
zusters 1 dat wil zeggen dat mevrouw van Nebriant,
uwe grootmoeder . . .
Guy liet haar niet uitspreken.
—  Pleegzusters, zoo gij wilt, hernam hij wrevelig,
maar die sterker dan zusters aan elkander gehecht
waren, zoodat na mijne moeder, versta mij wel, me-
vrouw, na mijne moeder, niemand zooveel recht op
mij heeft als zij.
Hier zweeg hij weder even, want zijne stem was heftiger
geworden, dan hij wel gewenscht had. Zijn hooge toon
had de burggravin zeer gekwetst; zij speelde met de
ketting van hare lorgnette zonder een enkel woord
te antwoorden. Guy ging voort:
—  En wat Anna Severin betreft . . .
Hij wist niet wat hij zeggen zou, maar een nauw
merkbare minachtende glimlach van de burggravin deed
hem aldus den begonnen volzin eindigen:
—  Wat Anna Severin betreft, zoo zij mijne hand
niet geweigerd had, was zij op dit oogenblik de ge-
biedster over dit kasteel en over alles wat mij toebe-
hoort.
-ocr page 242-
236
De zilveren lokken van de burggravin schenen op haar
hoofd te berge te rijzen. Zij sprong van haren leu-
ningstoel op, en op haar gelaat vertoonde zich zulk
eene krachtige uitdrukking van verrassing en schrik,
dat er onwillekeurig een lichte glimlach om de lippen
van Guy speelde.
—   Bedaar, nicht, eilieve, bedaar, sprak hij. Gij
hoort toch wel, dat zij mij afgewezen heeft, niet waar ?
Deze verbindtenis zou u mishaagd hebben, naar ik zie.
Stel u gerust, zij zal geen plaats hebben.
De burggravin had zich weder in haren stoel laten vallen.
—  Haar huwen! riep zij uit, mejufvrouw Severin
huwen!. . . Maar hadt gij dan uw verstand verloren?
—  Zij heeft mij afgewezen, zeg ik u.
—  Afgewezen!... herhaalde zij met bitterheid; maar
had zij dan ook haar verstand verloren?
— Dat weet ik niet, gij hebt het in alle gevallen aan
haar te danken; want het heeft van haren wil alleen
afgehangen, dat zij geen markiezin van Villiers ge-
worden is.
— Hoor eens, Guy, sprak de burggravin driftig, gij
maakt mij geheel boos. Zoo iets zou ik nimmer heb-
ben kunnen gelooven, als ik het uit den mond van
een ander gehoord had. Bij eenig nadenken evenwel
kan ik het mij wel zoo wat verklaren.
—  En hoe verklaart gij het? vroeg Guy, de wenk-
brauwen fronsende, zonder evenwel van houding te
veranderen.
—  Op de eenvoudigste wijze, ging zij met levendig-
heid voort. Het is blijkbaar, dat Pierre Severin, met
zijn voorgewende onbaatzuchtigheid, evenzeer als me-
vrouw Severin, alles uitmuntend hadden voorbereid
en dat, ware hunne dochter geen zottin geweest. . . .
De gravin werd andermaal plotseling in hare rede
gestuit; maar ditmaal door de hand van Guy, die
-ocr page 243-
237
zich met gezag op de hare legde; en het scheelde
weinig, of hare fijne blanke hand behield ook het tee-
ken van deze zwijgende waarschuwing. Guy bedwong
zich echter, maar de uitwerking van zijn gebaar was
zoo, dat de burggravin van schrik verstomde.
—   Komaan, Guy, zeide zij half verschrikt en half
wrevelig, terwijl zij hare hand aan de zijne onttrok.
Wat deert u nu weder?
—  Niets, niets; neem het mij niet kwalijk, nicht,
hernam Guy, terwijl hij zich weder bij de tafel neder-
zette, nog eens neem het mij niet kwalijk; nu en dan
ben ik wat buitengewoon driftig, ik erken het, en
zoo even was ik op het punt mij boos te maken,
waarover ik later spijt zou gevoeld hebben. Maar hoor
eens, laten wij elkander goed verstaan. Ja, ik herhaal
het: ik heb Anna Severin willen huwen....
Hij zweeg even en ging daarna aldus voort:
—  Thans denk ik er niet meer over; maar zoolang
ik leef, zal ik haar eene broederlijke genegenheid blijven
toedragen en hare ouders zullen mij altijd dierbaar
blijven meer dan al mijne bloedverwanten. Daaruit
kunt gij begrijpen, dat elke toespeling, elk kwetsend
woord tegen den een of ander van hen gericht, voor
mij eene beleediging zou zijn, die ik niet zou kunnen
verdragen.
De burggravin was een weinig van den schrik en de
verrassing bekomen, die Guy haar veroorzaakt had.
Hare kalmte was vooral teruggekeerd, toen Guy
haar gezegd had, dat hij er thans niet meer aan dacht
om Anna Severin te huwen. Zij bedacht, dat er met
dit alles niet veel verbeurd was, en zij in elk geval
zich onderwerpen moest, om niet met haren neef in
onmin te geraken. Zij nam alzoo eenigzins driftig de
lijst weder op en trok gedwee met hare pen de namen
over, die Guy met potlood geschreven had, terwijl
-ocr page 244-
238
deze met een aarzelend voorkomen bij de tafel zat en
nog iets scheen te willen zeggen.
De gravin wachtte met de pen in de hand, of hij
nog meer zou opgeven.
—  Er is nog iemand, dien ik u vergeten had op te
noemen, sprak Guy eindelijk, en die met de Severins
moet uitgenoodigd worden.... het is eene jonge En-
gelsche weeze.... de dochter van een oud vriend mijns
vaders, die tegenwoordig aan hunne zorg toever-
trouwd is.
—  En hoe heet die vriendin uwer vrienden? vroeg
zij op slependen toon.
—  Miss Devereux.
—  Wat zegt gij daar? riep zij op een toon van blijde
verrassing. Devereux! miss Devereux!... wat! de
nicht van lady Caecilia Morton?
—  Juist, antwoordde Guy, op zijne beurt zeer ver-
baasd over den indruk, dien hij gemaakt had door
het noemen van dezen naam.
—  Waarlijk, beste Guy, gij verschaft mij dezen avond
de eene verassing na de andere; maar deze is mij ten
minste zeer aangenaam, want gij moet weten dat lady
Caecilia Morton mijne vriendin is en wanneer zij te
Parijs komt dan zijn wij altijd bij elkaar. Gij weet
reeds, zonder dat ik het behoef te zeggen, denk ik,
dat het een zeer voorname dame is, en bovendien
een zeer beschaafde vrouw, die in Engeland tot de
kern van de groote wereld behoort.
—  Daar wist ik niets van, zeide Guy, en.... dat
kan mij niets schelen.
— Maar dat kan mij veel schelen, riep de burggravin
levendig uit, en ik stel er belang in om deze jonge
dame zoo spoedig mogelijk te leeren kennen.... Maar
wilt gij zoo goed zijn mij te verklaren, hoe het komt
dat eene nicht van lady Caecilia Morton verscholen
-ocr page 245-
239
is in een hoek van het park van Villiers en nog wel
onder de hoede van de Severins!
Guy loste het raadsel op door al de omstandigheden
te verhalen, die de lezer reeds kent. Nauwelijks had
hij zijn verhaal geëindigd of de burggravin riep uit:
— Morgen moet gij er mij zonder verwijl heen
brengen, Guy, en bij diezelfde gelegenheid zal ik kennis
maken met uwe vrienden.
Dit onvoorziene voorval herstelde terstond de har-
monie, die tusschen hen gedurende dit gesprek meer-
malen op het punt geweest was te verbreken, en voor
dat zij scheidden werd er afgesproken, dat de burggravin
den volgenden morgen in het rijtuig van Guy plaats
nemen en zich met hem naar het landhuis begeven zou.
XVII.
Toen Guy, na voor de eerste maal de Severins in
tegenwoordigheid van de burggravin genoemd te hebben,
het plan had laten varen, om haar aan zijne vrienden
voor te stellen, was dit niet uit vrees, dat zij in hunne
tegenwoordigheid de minachting zou doen blijken, die
hem dien dag gekwetst had. Guy vond zijne nicht dikwerf
beuzelachtig en belachelijk; maar hij wist dat het haar
meer aan gezond verstand, dan aan goeden smaak
ontbrak. Hij was er alzoo van verzekerd, dat bij de
eerste ontmoeting van hen, die zij bij voorbaat gering
schatte, hare vooroordeelen zouden verdwijnen; over
den gunstigen indruk, dien Eveline op haar maken
zou, kon hij thans niet twijfelen. Maar het buiten was
in zijn oog een heiligdom, en hij achtte zijne nicht
onwaardig om den drempel er van te overschrijden.
-ocr page 246-
240
Iets later dan gewoonlijk begaf hij zich naar Anna.
De avond was heerlijk en geurig, gelijk de dag
geweest was. Ondanks het gevorderde uur wandelde
Gay langzaam voort, om de zachte lucht in te ademen
en weldra verbande hetzelfde gevoel, dat hem dien
ochtend de tegenwoordigheid zijner nicht ondragelijk
gemaakt had, de gedachte aan hun onstuimig onderhoud
uit zijn geest. Maar was het wel de burggravin en de
wrevel, waarvan zij ie oorzaak was, die het hart van
Gruy zoozeer drukte? Was zij wel de eenige oorzaak
van de spanning, die hem nu zijn tred deed verhaasten
dan weder vertragen? Bleef hij daarom, toen hij
dicht bij de deur van de salon gekomen was , in de
schaduw van het groene prieel stilstaan, om daar eene
buitengewone gemoedsbeweging te bedwingen?
De deur van de salon stond wijd open, als ware
het in den zomer, en van de plaats, waar hij zich
bevond, zag hij bijna de geheele salon en al de daarin
zittende personen, een uitgezonderd. Tegen het latwerk
leunende, sloeg hij alles gade.
Twee lampen verlichtten de kamer, een stond op
een kleine tafel, waaraan de heer Séverin zat te lezen,
de andere hing aan het plafond, boven de ronde tafel,
waaraan Anna en hare moeder zaten te arbeiden,
terwijl zij luisterden naar een gesprek, dat gevoerd
werd door den pastoor en Franz, die tegenover elkander
geplaatst waren. Franz had een potlood in de hand
en teekende in een album, maar dikwerf hield hij
op, hetzij om te luisteren, hetzij om te antwoorden.
Het gesprek scheen belangrijk, te oordeelen naar
de uitdrukking van het gelaat van Franz; het bleek
vooral ook uit de houding van Anna, die nu en dan
hare hand liet rusten, om oplettender te luisteren, en
ook was het op te maken uit den toon der stem van
den pastoor, die zelfs tot Guy doordrong. Hij kende
-ocr page 247-
241
die ernstige en vriendelijke stem zeer goed, die stem,
welke het gevoel van een even liefdevollen als bran-
denden ijver zoo doordringend maakte, wanneer eene
bijzondere omstandigheid de naasteliefde, die in zijne
ziel gloeide, levendiger dan gewoonlijk opwekte. Dan
werd dit zedige en nederige gelaat werkelijk verheven,
die eenvoudige en bijna kinderlijke taal overredend
en welsprekend. In zulke omstandigheden scheen een
hoogere geest door den mond van dien ijverigen en
getrouwen dienaar trods te spreken, en zijne woorden
hadden gewoonlijk de schitterendste uitwerking.
Het scheen of zulks op dit oogenblik het geval moest
wezen , want toen de pastoor ophield met spreken, bleef
Pranz peinzend zwijgen; zijne hand trok op het papier
lijnen zonder dat hij er van bewust was, en toen hij
ditmaal zijne oogen naar den met sterren bezaaiden
hemel opsloeg, was de uitdrukking daarvan geheel
anders dan gewoonlijk. Hij legde zijn potlood neder,
liet het hoofd op zijne hand rusten en bleef diep be-
wogen en sprakeloos voor zich heenzien. De pastoor,
verbaasd over den indruk, dien hij gemaakt had, zweeg
insgelijks, en een boek sluitende, dat hij in de hand
hield en ongetwijfeld het gesprek had uitgelokt, gaf\'
hij het zonder iets te zeggen aan Franz over, zonder
te trachten het gesprek voort te zetten.
Men heeft dikwerf opgemerkt, dat er midden in de
levendigste gesprekken oogenblikken voorkomen, waarin
plotseling, zonder dat men weet waarom, iedereen
zwijgt. Eene dichterlijke bijgeloovigheid der Noordsche
volken schrijft dit plotseling en algemeen stilzwijgen
toe aan het onzichtbaar voorbijgaan van een engel laugs
degenen, die met elkander spreken. Zoo ooit een stil-
zwijgen op deze wijze mag verklaard worden, dan
was het dat, wat eenige minuten lang in de kleine
salon van het buiten heerschte. De verborgen getuige
sev.
                                                               16
-ocr page 248-
242
van het plaats gehad hebbende tooneel gevoelde daar-
van zelf een plechtigen indruk; tnaar bijna op denzelfden
stond werd deze door eene gemoedsaandoening van
geheel verschillenden aard opgevolgd, en op het punt
van binnen te gaan, bleef hij nogmaals staan, on dit-
maal beefde hij. Eene stem, die veeleer tot den hemel
scheen te behooren dan tot de aarde, verbrak eensklaps
de stilte ; de tuin, het geheele gewelf van den helderen
hemel schenen plotseling bezield te worden en te trillen
door de tonen eener zielroerende, betoverende, krach-
tige vrouwenstem.
Guy was een hartstochtelijk minnaar van muziek,
die soms de zonderlingste uitwerking op hem had,
gelijk wij reeds in dit verhaal gezien hebben. De
muziek was voor hem werkelijk eene taal, en eene taal,
die een alvermogende kracht leende aan de denkbeelden,
waarvan zij de tolk was. Anna had zich eens van die
kracht weten te bedienen, om bij hem het goed over het
kwaad te doen zegepralen. Op dit oogenblik was het
eene andere stem, die zijn hart deed kloppan en die
stem wekte daarin eene andere echo. Het plechtige
stilzwijgen , dat op de laatste woorden van den pastoor
gevolgd was, werd verbroken. Evelinc zat voor de
piano en zong; allen die aan de ronde tafel zaten,
waren opgestaan. Guy verscheen in de salon en ging
met den rug tegen de boekenkast staan leunen,
die het dichtst bij de piano stond. Eveline zag hem
en bloosde, maar zij speelde door; evenwel beefde hare
stem eenigzins en zij sloeg hare oogen neder. Nimmer
hadden haar blik en haar gezang die onbeschrijfelijke
bekoorlijkheid gehad.
Toen zij bij het einde van het lied de oogen weder
opsloeg, ontmoette zij die van Guy, welke op haar
gevestigd waren , en zij was genoodzaakt hare lange
wimpers weer neder te slaan. Zij wilde opstaan.
-ocr page 249-
243
—  Och! neen, ik bid u, blijf, sprak Gny op smee-
kenden toon.... Blijf, ik bid u.
Eveline ging weder zitten en liet hare vingers over
de toetsen Ioopen , terwijl Guy zich voorover neigde
en haar eenige woorden in het oor fluisterde.
Evelino ontroerde blijkbaar en stond andermaal op,
terwijl Guy haar smeekende aanzag.
Zij schudde het hoofd.
—  Neen, neen, sprak zij op zachten toon en hevig
ontroerd.
—  Een woord.
—  Neen, nu niet, van daag niet.
—   Wanneer?
Eveline antwoordde niet.
—  Ik bid u, bepaal een dag, waarop gij mij ant-
woord zult geven.
—  Welaan, stamelde zij, morgen .... neen, donder-
dag .... Ja donderdag; maar spreek mij voor dien
tijd niet meer zoo toe.
Nadat zij deze woorden op fluisterenden toon met
elkander gewisseld hadden, verliet Eveline de piano.
Een zonderlinge glimlach speelde even om hare lip-
pen; maar bijna terstond veranderde deze uitdrukking.
Zij verliet de salon, en indien iemand haar gevolgd
ware, dan zou hij haar eenige minuten later in den
tuin gevonden hebben, op eene bank gezeten en heete
tranen weenende. Niemand overigens dacht er aan,
om haar te volgen. Guy was op de plaats gebleven ,
waar zij hem verlaten had on scheen aandachtig een
muziekstuk te beschouwen, dat hij opgenomen had. De
pastoor ging naar de deur met Franz, die verzocht
had hem tot aan de pastorie te mogen vergezellen.
Geen van beiden had dezen avond de muziek gehoord.
Anna alleen was Eveline bij de piano gevolgd; maar
zij was in de donkere vensterbank achter haar gaan
16*
-ocr page 250-
244
zitten en zij verliet deze plaats niet dan op het uur
van de thee, die mevrouw Severin volgens de ge-
woonte van haar geboorteland eiken avond gebruikte.
Anna nam hare gewone plaats aan tafel in, maar
toen zij de theepot opnam, beefde hare hand zoo sterk,
dat zij zich genoodzaakt zag, om die weder neer te
zetten.
Juist naderde Guy de theetafel, zoodat hij de ont-
roering van Anna opmeikte.
—   Wat deert u, Anna? vroeg hij. Zijt gij onge-
steld? gij ziet er verschrikkelijk bleek uit.
—- liet is niets, zeide zij; ik bid u, let daar niet
op en jaag vooral mijne moeder geen schrik aan ....
Ik ben koud, anders niet; het raam heeft dezen avond
al te lang opengestaan.
Guy zag haar met een bezorgden blik aan. Anna
streek met hare hand langs haar voorhoofd on glim-
lachte.
—  Het is volstrekt niets, zeg ik u. Ik heb hoofd-
pijn; dat overkomt mij sedert eenigen tijd dikwijls.
Laat ons dezen avond niet praten, ik ben al te zeer
vermoeid.
—  Ja, gij hebt gelijk: wij zullen niet praten; ga
wat rusten en word vooral niet ziek, mijne lieve
zuster Anna.
—  Neen. Goeden avond, Guy.
Zij stond op, reikte hem de hand en verliet de
kamer.
XVIII.
Den volgenden dag op het bepaalde uur zat Guy
in zijn rijtuig voor het bordes te wachten, totdat de
-ocr page 251-
245
burggravin naast hem kwam plaats nemen. Zij ging
eigenlijk niet naar het buiten, om de Sdverins te zien,
maar wel om een bezoek te brengen aan de nicht van
hare vriendin, in welke zij veel belang stelde.
Wanneer geen gewichtige reden de burggravin noopte
te zwijgen, dan dacht zij gaarne overluid. In weerwil
alzoo van het stilzwijgen van Guy en ondanks de
omzichtigheid, die het onderhoud van den vorigen
dag haar noodzaakte in acht te nemen, liet zij zich
al spoedig eenige opmerkingen ontvallen, die door
haar hoofd woelden.
—  Men moet toch zeggen, sprak zij, dat die oude
Devereux voor zijn overlijden te Calcutta een zeer
zonderlinge inval gehad heeft. Ik herinner mij overigens
dat lady Caecilia haren schoonbroeder als een zeer
grillig man beschouwde en hem soms een ouden gek
noemde. Hij had in zijne jeugd een sterke genegenheid
voor een meisje gevoeld, en toen hij later lady Sarah
huwde, was de eerste verklaring, die hij haar deed,
dat hij voortaan niet meer in staat was om iemand te
beminnen. Dat was niet bemoedigend; maar lady
Sarah was op hem verzot, en lord Hartleigh, haar
vader, was zeer voor dit huwelijk, omdat in zijne positie
en op dien afstand het getal van hen, die naar de
hand zijner dochter dingen konden , zeer beperkt was.
Deze Devereux was van voorname afkomst, had een
schitterende carrière gemaakt en bezat een aanzienlijk
vermogen. Wat ik zeggen wilde, zijne dochter moet
een zeer rijke erfgename zijn.
Guy maakte een licht gebaar van verrassing en
bijna van wrevel.
—  Daar weet ik volstrekt niets van, zeide hij.
—  Dat dacht ik wel.... Nu, dat doet niets ter
zake, ik kom weder terug op hetgeen ik zeide. Welk
een zonderling denkbeeld, om een jong meisje, dat
-ocr page 252-
240
gewoon is aan al de weelde van het aristocratische
loven in Engeland, over te planten in eene soort van
portierswoning, door den markies van Villiers ge-
schonken aan ....
Zij zweeg en werd hoogrood.
—  Bedoelt gij het landhuis? vroeg Guy.
—  Neem mij niet kwalijk, Guy, neem mij niet kwalijk;
ik verzeker u, dat ik niets zeggen wil ten nadeele
van het huisje en hen, die het bewonen; maar toch,
zonder hun het minste ongelijk aan te doen, weet ik
beter dan gij wat een middelmatig landhuis in een
der uithoeken van onze provinciën te beteekenen heelt
in vergelijking met het verblijf, waarin deze jonge
miss Devorcux haar leven doorgebracht heeft; want
ik ken het fraaie kasteel Oakwood.
—  Inderdaad? vroeg Guy met eene plotselinge be-
langstelling. Hé! kent gij het kasteel, waar zij opge-
voed is?
—   Welja, ongetwijfeld, antwoordde de burggravin;
ik heb er eens in mijn leven twee volle maanden achter-
een doorgebracht, maar dit is reeds tien a twaalf jaar
geleden. Toen heb ik zooveel over Devereux hooren
spreken en ook over datzelfde kind, dat hij de familie
toen van Calcutta zenden zou . . . Zeker, ik was er
ver af\', om te denken, dat ik het hier nog zou aan-
treffen . . . Nu, op dat tijdstip was Oakwood reeds een
prachtig oord, en men heeft mij verzekerd dat de heer
Morton en lady Cecilia het sedert nog veel verfraaid
hebben; hij is zeer rijk en heeft veel smaak.
—  En dat kasteel, hernam Guy na eene wijl, is
veel schooner, zegt gij, dan al onze kasteelen van
Frankrijk?... veel schooner, denk ik derhalve, dan
mijn armoedig Villiers, bij voorbeeld?
Hij deed deze vraag aarzelend en met een zekeren
angst; de burggravin haastte zich, om te antwoorden:
-ocr page 253-
247
—   Wat dat betreft, kunt gij u gerust stellen. Ik
aarzel niet u te verklaren, dat uw „arm Villiers" gelijk
gij het noemt, kan vergeleken worden met ds schoonste
verblijven van Engeland, vooral (veroorloof mij er dit
zonder ijdelheid bij te voegen) vooral sinds ik er de
hand aan gelegd heb. Zooals het evenwel te voren
was, geloof ik wel, dat de groote zaal, in hare groot-
sche verwaarloozing, treurig en somber aan dat jonge
meisje zou voorgekomen zijn, wanneer zij er binnen-
geleid ware. Thans veroorloof ik haar daar te komen,
wanneer zij zulks verkiest; ik weet bij voorbaat, dat
zij er niets op zal weten aan te merken.
—  Gij hebt mij waarlijk een grooten dienst bewezen,
nicht, en het komt mij voor, dat ik u daarvoor niet
genoeg mijn dank betuigd heb.
En hij deed dat kompliment van den meest bovalligen
glimlach vergezeld gaanj de burggravin ontving beide
met de levendigste voldoening. Onwillekeurig volgde
zij sedert den vorigen dag met een bezorgd oog al de
veranderingen van het bewegelijk gelaat van haren neef\',
meer dan eens had zij lust gevoeld, om zich veront-
waardigd en ontevreden over hem te betoonen, want
zij wilde hem het recht niet toekennen, om tegenover
haar zulk een toon aan te slaan als den vorigen avond,
en het ware wellicht goed geweest, om hem van zijne
luimen te gene/.en, door hem eene les te geven; dit was
het, wat zij den vorigen avond meermalen herhaald had,
voor zij op haar ruim bed insliep, en hetgeen zij ook
bij zich zelve gezegd had, toen zij bij het begin der
wandeling het koel en norsch voorkomen van Guy
had opgemerkt, maar haars ondanks boezemde hij haar
ontzag in en zij had het niet gewaagd hem hare onte-
vredenheid te kennen te geven, en thans was de macht
van den glimlach van dienzelfden Guy zoo sterk, dat die
ontevredenheid verdwenen was als sneeuw voor de zon.
-ocr page 254-
248
Deze glimlach, die wel is waar niet dikwerf om den
gesloten en ernstigen mond van Guy speelde, verhel-
derde zijn gelaat somtijds op een betooverende wijze,
en gaf daaraan eene bekoorlijkheid, welke onweder-
staanbaar tot hem aantrok.
De burggravin gevoelde hare goede luim geheel
terugkeeren. „Hij is zonderling," dacht zij, „en toch
is hij allerliefst."
—   Het doet mij thnns nog meer genoegen dan te
voren, sprak zij opgeruimd, dat ik alles te Villiers zoo
goed in orde heb kunnen brengen , want het zou mij
wezenlijk gespeten hebben, wanneer deze jonge engel-
sche dame niets beters in Frankrijk gezien had dan
het krot, dat zij thans bewoont.
—  Wij zijn er, zeide Guy, terwijl hij zijne paarden
inhield, en met uw goedvinden zullen wij alles wat
gij er mij van te zeggen hebt, tot den terugkeer uit-
stellen.
Het landhuis was aan alle zijden met groen en bloe-
men omringd en zag er allerbevalligst uit, zoodat het
in geen enkel opzicht de benaming verdiende, welke
de burggravin er even te voren aan gegeven had. De
burggravin kou dit niet ontkennen, hoewel zij zulks
niet terstond liet blijken, maar zoodra zij de salon
binnengegaan waren, bespeurde Guy, dat hij zich
niet in zijne veronderstelling bedrogen had door te
vermoeden, dat zij wel spoedig hare veroordeelen
zou laten varen, wanneer zij eenmaal de voeten in het
landhuis had gezet. Nadat de bezoeksters en de Se-
verins wederkeerig aan elkander voorgesteld waren,
verwijderde Guy zich, onder de verontschuldiging, dat
hij in de nabuurschap zaken te verrichten had, die
geen uitstel gedoogden; hij ging de tuindeur uit,
zoodat hij toevallig eene dame ontmoette, wier witte
kleed en strooien hoed in de verte op het pad over
-ocr page 255-
249
de weide zichtbaar waren, en met welke hij eenige
woorden wisselen kon, alvorens de plek te bereiken,
waar zijn rijtuig wachtte.
Een uur later kwam hij de burggravin afhalen, om haar
naar het kasteel terug te voeren. Doch in dien tus-
schentijd, wat er ook de rede van mocht zijn, was hij
weder stil en somber geworden, en in weerwil van
de uitbundige loftuitingen, die de burggravin thans aan
zijne vrienden gaf, bleef hij zwijgen en antwoordde
slechts met korte woorden. De burggravin merkte dit aan-
vankelijk niet op; zij was al te zeer vervuld met het-
geen zij te zeggen had over een meer belangrijk on-
derwerp dan dat van de Severins, hetwelk bijna uit-
geput was; en ving aldus aan:
—  Ja, de kleine Anna Severin, ik moet het bekennen,
is mij geheel anders voorgekomen dan ik verwacht
had, ik heb haar noch leelijk, noch linksch, noch
belachelijk opgeschikt gevonden... Maar, beste jongen,
wat zal ik u zeggen van hetgeen er in mij omging,
toen ik eensklaps dat wonder van schoonheid, die
nimf, die godin zag binnentreden.
Zij zweeg. Guy zeide niets.
—  Wel! neef Guy! hoe moet ik dat stilzwijgen over
zulk een beeldschoon meisje uitleggen, wier enkel ge-
zicht eene oude vrouw zoo als ik in verrukking brengt.
Guy bleef voor zich zien zonder te antwoorden.
—  Wat moet ik daarvan denken, Guy? . . ■ Oordeel
zelf. Welk ander denkbeeld kan er in mij opkomen
dan het natuurlijke, waarschijnlijke, en bovendien on-
beschrijfelijk aangename denkbeeld?. . .
—   Welk denkbeeld? vroeg Guy, haar op zijn koel-
sten toon in de rede vallende, en licht de wenkbrauwen
fronsende.
—  Komaan, Guy! antwoordde de burggravin wreve-
lig, sla niet weder zulk een toon aan tegen mij; dat past
-ocr page 256-
250
niet; en daar gij er mij toe noodzaakt, moet ik er u
aan herinneren, dat ik uwe tante ben en gij het recht
niet hebt om mij het zwijgen op te leggen, over welke
zaak ik ook zou wenschen te spreken.
Guy boog glimlachend.
—  Het recht om te spreken bezit gij onbeperkt;
ik voor mij verlang slechts het recht om te zwijgen.
—   Maar ik zou, dunkt mij, ook wel het recht heb-
ben, om wanneer ik nijn neef\' ondervraag, van hem
een antwoord te vorderen.
—  Ik meen, dat gij mij niet ondervraagd hebt. In-
tegendeel, ik heb u gevraagd welk gelukkig denkbeeld
mijn stilzwijgen omtrent . . . omtrent het onderwerp,
dat u bezig houdt, in uwen geest deed opkomen.
—  Gij raadt het wel.
—  Neen.
—   Och, kom!
—  Nu ja, inderdaad! ik raad het, en ik wil het niet
ontkennen; gij schrijft mijn stilzwijgen toe aan een bui-
tengewone bewondering, of iets dergelijks, nietwaar?
De burggravin glimlachte.
—   En wanneer zelfs dit denkbeeld gegrond ware,
nicht, dan zie ik nog niet in, dat er zooveel aangenaams
in gelegen zou zijn . . . vooral voor u.
—  Maar, Guido mio! riep de gravin uit, zijt gij dan
vergeten wat ik u gezegd heb over de geboorte, de
familie en het vermogen van miss Devereux, kortom,
over al de hoedanigheden, welke zij bezit. Ja, de oude
Devereux heeft werkelijk geen slechten inval gehad...
en ik zou haast gelooven, dat hij bijna geraden heeft,
wat ik thans voorzie, toen hij zoo sterk op deze zon-
derlinge reis zijner dochter aandrong.
Bij deze woorden van de burggravin maakte Guy eene
lichte beweging. Zij bracht hem, zonder het te weten,
op een denkbeeld, dat een nieuwe richting aan zijne
-ocr page 257-
251
mijmering gaf; bij zette die nogtans zwijgend voort ,
terwijl de levendige verbeelding van zijne nicht zich
allerlei fantasiën voorspiegelde. Guy zou inderdaad
verbaasd gestaan hebben, indien hij had kunnen raden,
dat zij in haren geest Eveline reeds naar Parijs over-
gebracht en haar voorgesteld had aan al hare bekenden,
en door den roep der verblindende schoonheid van Eveline
hare salons veel drukker bezocht zag dan ooit te voren.
Dat alles was met de snelheid van den bliksem in de ge-
dachte van de burggravin opgekomen, en daar zij zich
verbeeldde op dat oogenblik eene kleine overwinning
behaald te hebben op de stilzwijgendheid van Guy,
wilde zij stoutweg over dat onderwerp voortredeneren,
toen hij haar op dien bedaarden en ernstigen toon,
welke altijd ontzag inboezemde, kortaf\' toevoegde:
— Beste nicht, gij moogt denken wat gij wilt, maar
voor het oogenblik is dit een punt, waarover ik u
verzoek mij niet te zpreken.
Zijn toon scheen thans meer verzoekend dan beve-
lend, en het was uit alles blijkbaar, dat hij ontroerd
en bewogen was. De gravin begreep, dat de beleefd-
heid haar gebood hare overige opmerkingen voor zich
te houden, en zij maakte het voornemen, om den ge-
heelen dag den naam van Eveline niet meer te noemen.
Doch nauwelijks had zij Villiers betreden, of de be-
diende reikte haar een brief over van lady Cecilia
Morton, van wie zij in langen tijd niets vernomen en
die zij in drie jaren niet gezien had. Destijds onderhield
de burggravin van Nebriant niet de minste betrekking
met haren ouden neef, den eigenaar van het kasteel
Villiers. Lady Cecilia wist dus niet, dat hare nicht
en hare vriendin elkander wellicht ontmoeten zouden.
Zij schreef alleen aan de laatste, om haar te berichten,
dat hare gezondheid haar verplichtte eerst de baden
te gaan gebruiken, daarop naar Italië te reizen, en
-ocr page 258-
252
dat zij zich slechts weinige dagen te Parijs zou
ophouden, om daar hare jonge nicht af te wachten,
die eenige maanden van haar gescheiden was, en aan
wie zij met denzelfden post schreef, om zich te Parijs
bij haar te voegen, ten einde zamen te vertrekken.
Terwijl de burggravin dezen brief\' las, kon zij een
uitroep van verrassing niet onderdrukken.
—  Ziedaar een zonderling toeval! zeide zij. Daar,
Guy, lees.
Guy nam den brief, las hem, en gaf hem zonder
de minste verrassing te laten blijken, aan zijne nicht
terug.
—    Dus zal zij bijna terstond moeten vertrekken,
zeide de burggravin.
—   Wie? vroeg Guy verstrooid; lady Cecilia? Ja;
zij gaat naar Italië, gelijk ik zie.
—  Wel neen! ik spreek van de schoone Eveline.
—   Eveline! . . . zeide Guy op denzelfden toon; ja,
zij gaat vertrekken, dat wist ik.
Der burggravin ontglipte een licht gebaar van ver-
rassing, maar zij sprak geen woord. Zij nam den brief
weder op, en keek naar de dagteekening. „Van daag,
dacht zij, en eer niet heeft zij een brief van hare tante
kunnen ontvangen, en toch is hij er reeds van onder-
richt! Dat is goed, en daarbij, als hij niet op zijne
hoede is, noemt hij haar kortweg Eveline,- dat is nog
beter. Komaan, ik kan mij op het oogenblik van
vragen onthouden; vooreerst zou het tot niets dienstig
zijn, en tweedens zou ik er niet veel wijzer door worden.
-ocr page 259-
253
XIX.
Eveline kondigde ook werkelijk aan, dat zij twee
dagen later vertrekken zou; maar de burggravin slaagde
er zonder moeite in om dit plan te doen wijzigen, door
aan het meisje voor te stellen, haar zelve naar hare
tante brengen, mits zij haar vertrek eenige dagen wilde
uitstellen. Zoo doende zou Eveline de partij op Vil-
liers kunnen bijwonen en daags daarna zou zij met de
burggravin naar Parijs vortrekken. Dit plan werd ter-
stond door allen goedgekeurd. Guy in het bijzonder
loonde zijne nicht door meer dan een glimlach voor do
wijze, waarop zij alles uitgedacht en beschikt had, de
partij op het kasteel daaronder begrepen, waarnaar
hij thans even vurig scheen te verlangen, als hij die
te voren met tegenzin had zien naderen.
Het was daags voor het feest. De burggravin, die
dagelijks op het landhuis bezoeken aflegde, had Eve-
line op het voorhoofd gekust, haar toevoegende „tot
morgen," Anna\'s hand met den punt van haren hand-
schoen aangeraakt en keerde naar het kasteel terug
in het rijtuig van haren neef\', dat hij tot hare be-
schikking gesteld had, met het hoofd nogmaals de
beide jonge meisjes groetende, die bij het hek waren
blijven staan, en was uit hare oogen verdwenen.
—  Waar gaat gij heen? vroeg Eveline aan Anna,
die weder de salon wilde verlaten, zoodra zij na het
vertrek der burggravin daarin teruggekeerd waren.
—  Naar de kerk 1 antwoordde Anna.
—  Naar de kerk? herhaalde Eveline wrevelig; wat
wilt gij er van daag en op dit uur doen?
—  Ach, Eveline, gevoelt gij dan alleen op Zondag
-ocr page 260-
254
uw hart soms beklemd, uw geest krank en ontroerd?
Is God alleen op Zondag uw vader? gevoelt gij dh,n
alleen de behoefte u in zijne armen te werpen.... en
niet hier of hierboven, niet in deze zalen of\' in onze
kamers, opgevuld, helaas! met zoovele andere beelden,
zoo veel andere gedachten, maar ddar, dddr.... in
zijn tempel, aan zijne voeten... in die hemelsche en
gewijde stilte, waar alles ons van Hem spreekt....
van Hem alleen?
Anna sprak met eene haar ongewone opgewonden-
heid, zij gevoelde het zelve en zweeg bijna verlegen;
Eveline zou het op een anderen tijd zeker opgemerkt
hebben, maar de woorden van Anna schenen in haar
een onverklaarbare aandoening te weeg gebracht te
hebben. Zij wendde het hoofd af, om die te verber-
gen , terwijl Anna een weinig tot kalmte kwam en een
zenuwachtige overspanning trachtte meester te worden
die tegen haren wil een te groote levendigheid aan
hare woorden gaf. Na eenige oogcnblikken zwijgcns
hernam zij:
—  Overigens ga ik juist niet naar de kerk, maar
naar de pastorie.
—  Om den pastoor üabriel te spreken?
—  Ja.
—  En om nog eens te biechten ? vroeg Eveline
spottend.
—  Neen, ik heb behoefte mij met hem te onder-
houden en ik heb geen lust tot spreken, ziedaar alles.
—  Wat beteekent dit?
—  Dat wil zeggen, dat er dagen zijn, waarop nie-
mand onze ziel kan verlichten dan hij, die uit hóoger
hand het recht en do gave ontvangen heeft, om daarin
te lezen, en dat het voor hem nauwelijks noodig
is, dat men zijne gedachte uitspreekt om u te ant
woorden.
-ocr page 261-
255
—  Dat is goed voor degenen , die geene moeder of
vriendinnen hebben, maar wat de overigen betreft...
—  Dat is hetzelfde, hernam Anna. De leidende
hand eener moeder is te teeder, die van eene vriendin
te onzeker. Roept eene moeder overigens zelve niet
een ander, wanneer het geldt haar kind het minste
lijden aan te doen?... Ach! geloof mij, Eveline, de
ziel heeft niet minder behoefte aan geneesmiddelen dan
het lichaam.
—  Anna, Anna!..., riep Eveline in eene onwille-
keurige opwelling uit; maar zij hield zich in en vol-
eindde niet, hetgeen zij zeggen wilde. De plotselinge
verandering in de gelaatstrekken van Anna trof haar.
—  Wat scheelt er aan? vroeg zij, wat scheelt er
aan, Anna? Zoo even waart gij zoo bleek, en thans
zijn uwe wangen rood als vuur! Hebt gij de koorts?
—  Ik weet het niet, antwoordde deze, maar het is
zeker, dat thans de inspanning om te spreken mij
vermoeit; mijn voorhoofd gloeit en mijn hart en mijne
polsen kloppen als dreigden zij te barsten.
Eveline zag haar met bezorgdheid aan.
—   Maar gij hebt aan een wezenlijken geneesheer
behoefte, zeide zij, en niet aan dengene, van wien
gij zoo even spraakt.
Anna glimlachte en stond op.
—   Wie weet het? zeide zij. Het kan wel zijn, en
in dit geval zal de pastoor Grubriel het mij wel spoedig
zeggen; het zou de eerste maal niet zijn. Doch ziek
of niet, mijn hoofd is ontsteld en mijne gedachten
zijn verward; ik ga hem verzoeken, ze een weinig
uit de war te helpen, dat verstaat hij meesterlijk.
Zij verliet de salon, en begaf zich langs de smalle
laan naar de pastorie, terwijl Eveline haar naoogde
met eene zonderlinge uitdrukking van droefheid en
afgunst op het gelaat.
-ocr page 262-
256
—   O mijn God! mijn God! zuchtte zij, mocht het
waar zijn!.... mocht de bedrukte ziel hier beneden
waarlijk zulk een steun, zulke loidslieden bezitten!
Hare tranen begonnen andermaal te vloeien, en hare
blikken bleven gevestigd op het hek van den tuin,
waar Anna doorgegaan was.
Eensklaps stond zij op met die snelheid van uit-
voering, welke haar eigen was, wierp een zwart
kanten shawl om en sloeg de zelfde richting in, die
Anna genomen had. Zij was de kerk reeds voorbij en
op het punt, om hare hand aan de bel der nederige
pastorie te brengen, toen de deur geopend werd en
Anna verscheen .... Eveline trok de hand terug. Haar
zoo dicht bij zich ziende, was Anna ten hoogste verrast.
—  Waar gaat gij heen? vroeg zij.
—  Ik ging.... ik ging,... zeide Eveline verlegen,
ik weet niet waarheen, ik kwam u te gemoet; maar
ik dacht niet, dat gij zoo spoedig zoudt terug-
keeren.
—  Mijnheer de pastoor is uitgegaan, zeide Anna.
Hij is een uur geleden in aller ijl naar Saint-Clair
geroepen bij de arme mevrouw Lamigny, die ernstig
ziek is.
De twee jonge meisjes keerden zamen huiswaarts ,
zonder dat een van beiden genegen scheen om te
spreken. Te huis komende, begaven zij zich ieder
naar hare kamer, en Eveline wierp zich daar in een
leuningstoel met het gevoel, dat zij aan een groot
gevaar ontsnapt was. De levendige en voorbijgaande
indruk, dien zij gevoeld had, was verdwenen evenals
zoovele anderen, die elkander in haren bewegelijken
geest opvolgden, en zij ontwaarde slechts een zekere
onbestemde voldoening, dat zij zich niet in de gelegen-
heid gesteld had, om een raad te ontvangen, in strijd
met hare neiging.
-ocr page 263-
257
En terwijl zij den blik op haren bijbel sloeg, be-
schouwde zij de edele aandrift, waarnaar zij even te voren
geluisterd had, wellicht als eene bekoring, en wenschte
zij zich geluk, dat zij er voor behoed was geworden.
Hoe groot zou de verbazing geweest zijn van hem,
aan wien het zien van dien bijbel haar herinnerde,
indien hij op dat oogenblik had kunnen raden, hoezeer
hij het moest betreuren, dat de stem van den pastoor
van Villiers niet in werkelijkheid gehoord was ge-
worden door haar, wie hij zoo sterk aanbevolen had
zich voor hunne priesters te wachten.
XX.
De dag van het diner op het kasteel van Villiers
was de laatste, dien Eveline op het landhuis doorbracht;
de jonge meisjes hadden nogtans weinig gelegenheid
om met elkander te spreken. Eveline, bezig met de
toebereidselen tot haar vertrek, was kort na het
ontbijt naar hare kamer gegaan, en toen Anna zich
later tot haar begaf, vond zij de kamer opgevuld met
open koffers, en de meubelen bedekt met kleeding-
stukken, die Morris opvouwde en inpakte.
Toen Anna binnenkwam, lag Eveline op de knieën
voor een harer koffers, en had een gebedenboek in
de hand, dat zij daarin wilde bergen. Het boek ging
open en de oogen van Eveline vielen op eenige letters,
die binnen in den band gegraveerd waren. Zij bloosde
en haar voorhoofd bewolkte, daarop sloot zij het
zilveren slootje en wierp liet boek haastig onder in de
koffer.
— Kan ik u in het een of ander van dienst zijn?
vroeg Anna.
sev.                                                                    17
-ocr page 264-
258
Eveline schudde met het hoofd en ging met hare
bezigheid voort, terwijl Anna zwijgend tegen den
schoorsteenmantel bleef leunen.
Zij dacht aan den dag, waarop Eveline gekomen
was, waarop zij haar in dezelfde kamer voor het eerst
gezien en zoo schoon gevonden had ; den dag, waarop
zij gemeend had, dat het zoo zoet zou wezen haar
te beminnen! Hoe lang was dat geleden?. . . • Twee,
drie maanden..... Anna herinnerde het zich niet;
in haar leven, tot dusverre zoo rustig, zoo eenvoudig,
zoo ongekunsteld, was eensklaps eene geheele om-
keering ontstaan. Wellicht bracht de lichamelijke on-
gesteldheid, die zij gedurende eenige dagen gewaar
werd, daartoe veel bij, maar het scheen haar toe als
waren alle voorwerpen met een waas overtogen en
leefde zij in een droom.
Eveline stond op.
—    Hoe gaat het van daag, Anna? vroeg zij,
terwijl zij haar naderde.
—   Iets beter, antwoordde Anna; ik ben Iaat op-
gestaan, en heb wat geslapen, ik lijd minder.... Och,
het is niets, het zal wel overgaan.
—  Hebt gij den pastoor Gabriël gesproken ?
—  Neen, hij is niet teruggekeerd van Saint-Clair.
—  Ik zal dus moeten vertrekken zonder hem weder
te zien?
—  Dat vrees ik.
—  Het doet mij leed.
—  Het zal ook hem leed doen.
—  Anna, zult gij hem mijne groeten overbrengen?
—  Ja, zeker.
—  En gij moet er bijvoegen ....
Zij voleindigde niet, maar zweeg plotseling.
—   Wat moet ik er bijvoegen? vroeg Anna, ziende,
dat zij aarzelde.
-ocr page 265-
259
—  Gij moet hem zeggen, hernam Eveline, dat ik
hem voor zijne goedheid bedank en !:em nimmer zal
vergeten. Dan moet gij hem ook nog zeggen, dat ik
het aan hem te danken heb, dat ik op één punt mijne
dwaling heb ingezien. Ik ben wel niet van gevoelen,
dat alle priesters hem gelijken; maar wijl ik er een
ontmoet heb, zooals hij, heb ik het recht niet meer
om te spreken als ik weleer deed. Ik loog toen niet,
want ik geloofde, dat ik de waarheid zeide, maar thans
zou ik liegen, en ik verzeker u, dat ik niets zoozeer
bemin als de waarheid.
Deze woorden werden door Eveline op zulk een
oprechten toon uitgesproken, dat Anna er door ge-
troffen werd.
—  Ik zal alles, waarmede gij mij belast, aan den
pastoor zeggen, zeide zij, en ik ben overtuigd, dat hij
er over tevreden zal zijn, niet voor hem zelven, want
hij bekommert er zich weinig over, wat men van hem
zegt, maar uit liefde voor de waarheid, die hij nog
meer lief heeft dan gij, Eveline, dat kan ik u ver-
zekeren.
D.e twee jonge meisjes reikten elkander hartelijk de
hand, en op dit oogenblik waren de oogen van Eve-
line met eene onzekere uitdrukking op Anna gevestigd,
die zij sedert eenige dagen dikwerf hadden gehad, en
die een zeker verlangen schenen te kennen te geven,
om ondervraagd te worden. Maar Anna wendde zich
onwillekeurig om, haar hart klopte en zij vond een
voorwendsel om heen te gaan. Op hare kamer
gekomen , ging zij peinzend in haren armstoel zitten.
„Misleiden, is dat geen liegen?" vroeg zij zich af.
Maar alvorens zij deze spitsvondige vraag kon oplos-
sen , verscheen Jeanneton, om hare meesteres te waar-
schuwen, dat het tijd was zich te gaan kleeden. Een
uur later hadden de jonge dames naast mijnheer en
17*
-ocr page 266-
260
mevrouw Sevenn plaats genomen in de ruime koets ,
die hen naar liet kasteel voeren moest.
De gravin had, gelijk men begrijpen kan, alles tot
een schitterende ontvangst der gasten gereed gemaakt.
Zij zelve flonkerde van de edelgesteenten, waarmede
zij zich bij deze gelegenheid had getooid. Het gezel-
schap zou bestaan uit een dertigtal gasten.
Toen mevrouw Severin verscheen, gevolgd door
Anna en Eveline, ontstond er een algemeen gefluister
van verrassing. liet diner was op een vrij laat uur
gesteld, zoodat de kamer reeds verlicht was door een
aantal waskaarsen, ofschoon men door de groote ramen
nog het schijnsel bemerkte van het wegstervend dag-
licht. De eenvoudige en deftige kleeding van mevrouw
Severin, hare nog rijzige gestalte, de bekoorlijkheid van
haar gelaat, waaraan de jaren niets ontnomen hadden,
vormde met de schoonheid van de eene der beide
meisjes en de bevalligheid van de andere, een zoo
opmerkelijk geheel, dat de gravin zelve er meer door
getroffen werd clan iemand anders. Zij beschouwde
haar een oogenblik met welgevallen en vond niets af
te keuren. Zij wist niet wie zij meer bewonderen moest,
öf Eveline in haar rijke pracht en schoonheid, óf Anna
in hare schitterenden eenvoud en bevalligheid. Zij
sprak eerst Eveline aan. Intusschen wisselde Guy eenige
woorden met Anna.
— Franz zal niet komen, sprak hij. Een uur geleden
ben ik van Saint-Clair teruggekomen; mevrouw
Lamigny ligt op het uiterste.
—  Ach! die arme vrouw! riep Anna uit. Vervolgens
voegde zij er bij: En die arme Franz!.... het spijt
mij, dat hij van daag niet hier is!
—   En mij dan! hernam Guy, dat beneemt mij al
het genoegen van deze soiree.
Maar ondanks deze woorden bezielde een ongewone
-ocr page 267-
261
uitdrukking van blijdschap zijn gelaat, en terwijl hij
tot Anna sprak, waren zijne oogen elders heen gericht.
Anna zag om zich heen en hernam:
—  O! wat is alles heerlijk! welke eene verandering!
welk eene hervorming!.... Er is niets, niets over-
gebleven van het Vüliers onzer kindsche dagen.
Hare stem verried onwillekeurig een zekere treu-
righeid, die de aandacht van Guy trof.
Hij wendde terstond zijn blik op het gelaat van Anna.
—  Ja, ongetwijfeld, de meubelen en de muren van
deze salon zien er niet meer uit als weleer; maar zal
het Villiers onzer kindsche dagen, gelijk gij het noemt,
voor u niet hetzelfde blijven?
Anna zag hem aan zonder te antwoorden, maar
voordat hij bemerken kon, hoe ontroerd de uitdrukking
van dien blik was, tikte de burggravin hem met de
punt van haren waier op den schouder.
Thibaut opende de deuren van de eetzaal en kondigde
aan dat het diner gereed was en Guy moest de echt-
genoote van den prefect binnenleiden.
Binnen vijf minuten hadden al de gasten de hun
aangewezen plaatsen ingenomen. Guy zat in het
midden der tafel, tegenover de burggravin, en had
aan zijne rechterzijde mevrouw de burggravin de
Bois-Genêt, de echtgenoote van den prefect, en aan
de linkerzijde mevrouw de barones du Portail, de
tweede voorname persoon uit de nabuurschap.
Toen hij daar zoo zat, met het vooruitzicht op die
wijze twee volle uren te moeten doorbrengen, vi oeg hij
zich af hoe hij zich door een vreemden wil had kunnen
laten dwingen, zulk een vervelende taak op zich te
nemen.
Met moeite kon hij den lust overwinnen, om den
geheelen avond het stilzwijgen te bewaren, en wisselde
derhalve welstaanshalve eenige woorden met zijne
-ocr page 268-
262
beide buurdames. Plotseling vroeg hein mevrouw de
Bois-Genêt:
—  Eilieve, zeg mij eens, wie is dat mooie meisje?
—  Welk? vroeg Guy geveinsd.
—  Wel zij, die daar over ons zit, met haar zonderling
kapsel!
—  Bedoelt gij die, welke naast den heer de Bois-Genêt
gezeten is?
—  Ja, en naast dien jongen officier.
—  Dat is eene Engelsche dame.
—  Zoo !. ... en hoe heet zij ? ....
—  Mejufvrouw Devereux.
—  Een jong meisje!.... He! is zij geene gehuwde
vrouw?.... en zij draagt diamanten?
—   De Engelschen achten zich niet verplicht daar-
mede te wachten tot zij gehuwd zijn.
—    Waarlijk! nu dat is vrij zonderling.... Wat
doen zij dan, wanneer zij gehuwd zijn?
—  Daar kan ik u niet veel van zeggen , antwoordde
Guy; ik geloof, dat zij ze dan soms in het geheel niet
meer dragen.
—   Kom !.... Maar dat is de omgekeerde wereld!. ..
Wat zijn die Engelschen toch zonderling ! . .. . Maar
ik voor mij vind het niet passend.
—   Waarom niet?
—  Wel! omdat jonge meisjes dan geen jonge meisjes
schijnen, er is geen verschil meer tusschen haar en de
jonge dames, en zulks kan haar zeer hinderlijk zijn
in het vinden van een echtgenoot.
—   Inderdaad! ik had niet ingezien, dat het zoo
gewichtig was, antwoordde Guy.
—  Maar vraag eens aan mijnheer de Bois-Genêt, wat
hij er van denkt; zie, ik wed, dat hij niet vermoedt
dat zijn buurvrouw ongehuwd is; buitendien. .. .
—   Zoudt gij mij kunnen zeggen, wie die bevallige
-ocr page 269-
263
jongo dame is, welke daar tegenover ons gezeten is
naast den prefect?
Deze vraag werd door de andere dame, die naast
Guy zat, tot hem gericht.
—   Mejufvrouw Devereux, luidde weder zijn ant-
woord.
—  He! is zij niet gehuwd ?
—  Neen.
—  En zij praat zoo ongedwongen met hare buren \'i
—  De Engelschen verschijnen dikwijls in gezelschap-
pen voor haar huwelijk, meer dan daarna, hetgeen. .. .
—  Welk een land! riep de baronnes du Portail uit.
Guy kon bij deze vrouwelijke belangstelling nau-
welijks zijn lachlust bedwingen. En om zich van
dit gesprek, wat hij overigens zeer beuzelachtig vond,
af te maken, begon hij een gesprek met den prefect
over de politiek, waaraan al de gasten weldra deel-
namen. Guy bewaarde daarbij de grootste kalmte en
bedaardheid; hetgeen trouwens altijd het geval was,
wanneer het slechts eene tegenspraak zijner meeningeu
en geen verzet tegen zijn wil gold. Intusschen sloeg
hij meerdere malen zijne oogen naar de overzijde
van de tafel op het bevallig gelaat van Eveliue, dat
onder het spreken al levendiger werd en den indruk
harer schoonheid vermeerderde.
Een paar uren te voren had zij nog geweend, en
een afkeer gevoeld om weder in de wereld te ver-
schijnen, voor de eerste maal haar rouwgewaad af\' te
leggen en zich te tooien. Maar het onderhoud, de
lichten, de bloemen, en vooral de loftuitingen, die zij
nu en dan op fluisterenden toon over hare schoonheid
hoorde uiten, had al hare droefgeestigheid weggevaagd.
En wanneer de blikken van Guy bij toeval do hare
ontmoetten, dan bloosde zij, en bestierf\'do glimlach
op hare lippen.
-ocr page 270-
264
—   Komaan! mejufvrouw Anna, wij zijn nu bijna
aan het dessert en gij hebt nog volstrekt niets ge-
geten.
—   Ik zal u niet hetzelfde verwijt doen, mijnheer
des Preaux, antwoordde Anna glimlachende aan den
heer, die naast haar zat en deze woorden tot haar
richtte. Ik geloof zelfs, dat gij gedurende een uur wat
al te druk bezig geweest zijt, om u nauwkeurig reken-
schap te geven van hetgeen ik gebruikt heb.
—   Wat zijt gij ondeugend! Maar nu ja, ik had
honger, dat wil ik volgaarne bekennen, en daarbij
was ik geheel verdiept in mijn gesprek met den mar-
kies. Drommels! wat is hij liberaal! Wat zou zijn
vader wel gezegd hebben, wanneer hij hem zoo even
had hooren spreken?
—  Gij hebt zijn vader zeker goed gekend, niet waar ?
—  Zeer goed! dat wil zeggen zooals men een man
gelijk hij, fier, trotsch en het hoofd opgepropt met
eene menigte zonderlinge denkbeelden, kan kennen.
O! mijn gevoelen kwam niet dikwerf met het zijne
overeen.
—  Maar mij dunkt toch, dat zoo even....
—  Ik evenmin van liet gevoelen van den jongen
markies was, dat is ook waar. Wijlen de markies
kende aan niemand de vrijheid van spreken toe. En
deze wil, dat iedereen de vrijheid hebbe, om alles te
zeggen; maar er bestaat een middenweg, mejufvrouw
Anna, een juiste middenweg. En dien zoek ik. Heb
ik daarin ongelijk?
—  De markies van Villiers was een man van zijn
tijd, antwoordde Anna.
—  Zeer juist, mejufvrouw Anna, zeer juist! hij was
een man van zijn tijd.... en niet meer van zijn land.
—  Dat is een leelijk compliment, dat hij niet ver-
diende, antwoordde Anna ernstig, gewoon als zij was
-ocr page 271-
265
om nimmer dan met eerbied van den markies van
Villiers te spreken.
—  Het is maar al te waar, hernam de heer des
Preaux, die arme markies had niets geleerd, niets vergeten!
Ziet gij, hij behoorde tot dat slag van lieden
maar thans komt het mij voor, dat zijn zoon te veel
vergeten en te veel geleerd heeft, hetgeen misschien
niet beter is. Maar wat gij zelve van daag geheel en
al vergeten hebt, mejufvrouw Anna, is een stukje te
eten.....
—   Kent gij dit kasteel reeds sinds lang? vroeg
Anna, hem ondervragende in plaats van te antwoorden.
—   Dat geloof ik. In deze zelfde zaal heb ik in
1815 gedineerd, dat is nu bij de twintig jaren geleden!
Waar is de tijd gebleven! onze jonge markies was
pas drie of vier jaren oud. Bij het einde van het
diner bracht men hem in de kamer.
—  Inderdaad?
—  Ja. O! ik zie dat alles nog voor mijne oogen,
hij was schoon als een engel!.... en zijne moeder,
de schoone markiezin.... Maar wat u betreft, me-
jufvrouw Anna, er was van u nog geen sprake....
want, als ik mij wel herinner, had het huwelijk uwer
ouders eerst eenige maanden later plaats.... Ha! ha!
er is dus voor u geen kans om mij uwen ouderdom
te verbergen!
—  Ik ben achttien jaar! hernam Anna.
—  Parbleu! dat weet ik zeer goed. Zie, ik vergeet
niets van al hetgeen te dier tijde plaats heeft gehad,
want sedert is dit kasteel voor mij en voor ieder ander
gesloten geweest.
—  Heden is het op luisterrijke wijze weder geopend.
—  Ja, inderdaad! het ziet er allerprachtigst uit;
maar wij gaan van tafel opstaan, ik bid u neem ten
minste dit beschuitje en drink dit glas Malaga.
-ocr page 272-
266
Anna doopte de punt van het beschuitje in het glas,
dat haar nevenman voor haar ingeschonken had en
poogde het op te eten; maar het was vergeef\'sche
moeite.
— Neen, zeide zij, schenk mij liever wat water in;
ik heb geen honger maar dorst.
Zij ledigde een groot glas, waarna de heer de Preaux
haar den arm aanbood om haar naar de salon terug
te voeren, daar de gasten van de tafel opstonden; zij
nam daar op eene sofa voor een open raam plaats.
XII.
Na insgelijks in de salon teruggekeerd te zijn, begaf
Eveline zich naar een vertrek, dat door een korten
gang van de groote salon gescheiden was. Het werd
verlicht door eene hanglainp, waarvan het schijnsel
vlak op het eenige schilderij viel, dat aan den wand
hing.
Dat schilderij kennen wij reeds, het was hetzelfde,
dat Anna in het oratorium had gezien, toen zij daar
voor het eerst binnentrad op den dag van het over-
lijden van den markies. Het was thans weder op
de plaats gebracht, waar het weleer hing.
— Welk een bekoorlijk beeld! riep Eveline luid,
zoodra zij den voet in het vertrek zette, en zij las de
volgende woorden, die onder op de lijst geschreven
waren:
CHABLOTTB VAN NEBRIANT , MARKIEZIN TAN VILLIERS»
OP DEN LEEFTIJD VAN 16 JAREN.
Guy stond nevens haar, zonder dat hij den schijn
had haar gevolgd te zijn.
-ocr page 273-
267
—   Dit portret, zeide hij, stelt mijne moeder voor
nog jeugdiger dan gij thans zijt, en op een tijdstip,
waarvan mij onlangs eerst al de bijzonderheden zijn
bekend geworden.
—   Evenals mij, zeide Eveline in stilte, terwijl zij
zich tegenover het portret in een leuningstoel liet vallen.
Guy ging op zachten toon voort:
—   Wist gij het, Eveline? mijne moeder werd op
dien leeftijd door uwen vader bemind, voor zoover
ik . . . Verschrikt bleef hij in zijne woorden steken . . .
mijn God, wat deert u? . . .
Eveline weende en gedurende eene wijl kon hij
volstrekt geen antwoord van haar bekomen. Toen
zij aan het geluid van naderende voetstappen bemerkte,
dat verscheidene gasten het vertrek naderden, droogde
zij haastig hare tranen af en begaf zich door de open-
staande raamdeur op het terras. Guy volgde haar,
maar Eveline bleef zwijgen, de oogen op de bloemen
en de standbeelden van het parterre gevestigd houdende.
—   Mag ik u vragen, zeide Guy eindelijk op ern-
stigen en bewogen toon, wat de reden was dat gij
zoozeer bewogen werdt?
Eveline keek om zich heen, en een steenen bank
ziende bij het parterre, zette zij zich daarop neder, en
bleef nog eene poos het stilzwijgen bewaren, hetgeen
het ongeduld van Guy verdubbelde.
Hij naderde de bank, en zonder zich naast haar
neder te zetten, herhaalde hij met smeekenden aan-
drang zijne vraag.
—  Ja, sprak Eveline eindelijk, ja, ik zal u daar-
omtrent de geheele waarheid zeggen Luister, en ver-
geef het mij, voegde zij er nauw hoorbaar bij.
Verrast boog Guy zich voorover om beter te kun-
nen luisteren.
—   Toen ik vernam (en ik heb het niet voor mijne
-ocr page 274-
268
komst in Frankrijk vernomen) wat de afwezigheid van
mijn vader en door die afwezigheid het ongeluk van
mijn leven veroorzaakt had, heeft de eerste indruk,
dien deze ontdekking op mij gemaakt heeft, ten ge-
volge gehad, dat ik uwe moeder en hare noodlottige
schoonheid verfoeide!
Bij deze woorden sprong Guy terug en sidderde
als was hij door een dolk getroffen.
—  Ja, ging Eveline voort, zonder op de beweging
van Guy te letten, ja, verfoeide; en tot het oogen-
blik van uwe terugkomst te. Villiers verfoeide ik ook
u; want men had mij gezegd, dat gij op haar geleekt.
Guy hoorde haar met klimmende verbazing en
hartsbeklemming aan.
—  Later.... een weinig later, toen het mij bleek .. .
Zij aarzelde en ging op meer ontroerden toon voort :
—  Toen het mij bleek, dat ik u behaagde, hoewel
dit zeer slecht van mij was, daar het mij ontzegd en
onmogelijk was hetzelfde gevoel voor u te koesteren,
was ik blijde, ja, was ik blijde, daar de bittere her-
innering aan het lijden van mijn vader mij onver-
schillig voor het uwe maakte; ja, ik wil u alles
bekennen, het was mij eene voldoening u ook te zien
lijden ....
Het staal scheen nog dieper in het hart van Guy
te dringen; hetgeen hij nogtans van hare rede vooral
verstaan had waren deze twee woorden: ontzegd en
onmogelijk.
Hij herhaalde ze met bewogen stem.
—  En hebt gij mij daarom, om mij deze twee woor-
den te zeggen, tot heden laten wachten?
—  Neen! Guy, o! neen!
Deze woorden waren aan Eveline onwillekeurig
ontsnapt.
Zij bleef plotseling steken; maar die enkele uitroep
-ocr page 275-
269
was voldoende geweest... Een onbestemde hoop ver-
ruimde het beklemde hart van Guy en met eene knie
op de steenen bank knielende, waarop Eveline zat,
zeide hij op fluisterenden toon :
—  Martel mij niet, Eveline, overstelp mij met smart
of met vreugde, maar talm niet... wees, ik bid het
u, eenvoudig en oprecht.
Maar voor dat zij den tijd had om te antwoorden
was Guy in eens van houding en toon veranderd.
—   Miss Devereux, sprak hij zeer luid, mag ik u
den arm aanbieden om tot aan het einde van het ter-
ras te wandelen; er staan aan die zijde oranjeboomen,
die den tuin met balsemgeur vervullen en niet al te
nauw ziende, zou men zich in Italië wanen, vooral in
zulk een schoonen nacht.
Eveline wendde het hoofd om en zag, dat mevrouw
de Bois-Genêt en de heer des Preaux op het terras
gekomen waren.
Zij stond op, en nam den haar aangeboden arm aan,
waarop beiden, langzaam wandelende, zich naar het
andere einde van het terras begaven.
Mevrouw de Bois-Genêt keerde zich om en volgde
hen even met de oogen.
—  Dat zijn waarschijnlijk Engelsche manieren, sprak
zij, de schouders ophalende .... Het is toch hoogst
ongepast, vindt gij niet?
—  Hoe? wat? vroeg de heer des Preaux, die voor
zich uitkeek.
—  Gij zijt blijkbaar bijziende en doof, zeide mevrouw
de Bois-Genêt wrevelig.
—   Volstrekt niet.
—  Ik zeg van ja.
—   En ik beweer dat het niet zoo is.
—   Welaan, let dan op.
—    Waarop?
-ocr page 276-
270
—   Daar ginds.
—  Ha! zoo!
—   Stil! zij komen terug. Zwijg en kijk nu niet.
Maar de heer des Préaux keek slechts des te meer
naar Eveline en Guy, die heen en weder wandelden.
Er waren bij het begin van deze wandeling slechts
weinig woorden tusschen hen gewisseld; doch deze had-
den ten gevolge, dat zij al het overige vergaten en zij
wandelden thans naast elkander zwijgend voort, zonder er
aan te denken, dat zij niet alleen waren op dit balsem-
geurig terras, zonder zich te herinneren, dat zij voor
de open ramen wandelden van eene salon, die met
menschen gevuld was.
Anna, nog altijd op dezelfde plaats gezeten, had hare
blikken onbestemd op de bloemen van het terras ge-
vestigd , en op de zwarte boomgroepen, die zich daar-
achter verhieven. Eensklaps zag zij Eveline voorbij-
gaan in haar witte kleed; zij zag hoe Eveline hare
oogen opsloeg naar hem, die aan hare zijde wandelde;
zij zag de diamanten schitteren, welke zij droeg; zij
zag de witte shawl om hare schouders fladderen, en
zij sloot de oogen, met die onwillekeurige gewaarwor-
ding, die het gezicht van een bliksemstraal en de ver-
wachting van den daarop volgenden donderslag ver-
oorzaakt .... Het overige gedeelte van den avond
ging voorbij, zij wist zelve niet hoe; nauwelijks kon zij
zich later herinneren, dat Eveline, in de salon terug-
keerende en van alle zijden daartoe aangezocht, met
eene ongewone uitdrukking de aria uit de Somnambule,:
Ah! non giunge uman pensiero,
gezongen had.
Anna had geweigerd haar te begeleiden wegens zware
hoofdpijn. Eindelijk was het uur van vertrek gekomen,
en de stilte, de duisternis van het rijtuig, alsmede de
frissche avondlucht hadden haar eenige verlichting ge-
schonken.
-ocr page 277-
271
Op het buiten teruggekeerd, waren hare denkbeelden
nogtans verward, eene doodelijke matheid scheen zich
van haar te hebben meester gemaakt. Langzaam be-
gaf zij zich naar hare kamer zonder een enkel woord
met Eveline gewisseld te hebben.
XVII.
Den volgenden morgen bemerkte Anna bij haar ont-
waken, dat zij ernstig ziek was; haar slaap was drukkend
en afmattend geweest; zij kon nauwelijks hare ledematen
bewegen. Toch wilde zij opstaan en hoewel Jeanneton,
verschrikt over hare bleekheid, haar wilde noodzaken
om rustig het bed te houden, het mocht niet baten,
Kveline zou te tien uren vertrekken en zij wilde af-
scheid van haar nemen.
—  Laat mij begaan, Jeanneton, zeide zij, ik zal mij
later weder te bed begeven, ik beloof het u.
Zij kleedde zich en ging naar beneden in de huis-
kamer, waar zij Eveline vond, die in der haast ont-
beet, daar de burggravin haar met het rijtuig zou
komen afhalen.
Weldra verscheen het voor de deur, en Eveline nam
in allerijl afscheid van mijnheer en mevrouw Severin
en van Anna, en onder het heengaan zeide zij:
—  Ik zal u schrijven, Anna, binnen kort zult gij
alles weten.
Eenige oogenblikken daarna had zij plaats genomen
naast de burggravin, en het rijtuig, met vier paarden
bespannen, verdween uit het gezicht.
Toevallig trof het, dat het juist de dag was, waarop
de heer Severin zich eenmaal \'s maands naar de na-
-ocr page 278-
272
burige stad begaf\'. Zijne vrouw en zijne dochter ver-
gezelden hem gewoonlijk derwaarts, oin van haren kant
eenige aankoopen te doen en bezoeken af te leggen;
maar dien dag vond Anna een voorwendsel om zich
daarvan te verschoonen en toen zij, ongeveer een uur
na het vertrek van hare jonge gezellin, hare ouders
in hun eenvoudig rijtuig zag stappen en op hunne
beurt wegrijden, haar voor een groot gedeelte van den
dag alleen latende, gevoelde zij aanvankelijk een groote
verlichting.
Sedert eenige dagen had zij naar ziel en lichaam
aandoeningen ondergaan, die haar geweldig geschokt
hadden, hetgeen nog verergerd was door de ziekelijke
halstarrigheid, waarmede zij dit voor hare moeder
trachtte te verbergen. Deze was nogtans te scherp-
zinnig om dit niet bemerkt te hebben, maar zij had
dit aan eene enkele reden toegeschreven, en om hare
dochter te ondervragen, had zij het vertrek van Eve-
line afgewacht. Zij wist nog niets, maarzij ried en
vermoedde alles . . . alles, arme moeder, behalve de
wreede beproeving, welke haar nog dienzelfden dag
bij hare tehuiskomst wachtte.
Nauwelijks bevond Anna zich alleen, of zij keerde
naar de salon terug en liet zich daar, met een zucht
van verlichting, in een leunir.gstoel zinken, alsof alleen
de overtuiging, dat zij zich zelve geen geweld meer
behoefde aan te doen, haar hart van een zwaren en
ondragelijken last onthief. Eenige minuten bleef zij
roerloos zitten, toen begon zij, zonder zelve goed te
weten waarom, te weenen en liet geruimen tijd hare
tranen met een zeker genot den vrijen loop. Onge-
merkt voelde zij echter hare oogleden zwaarder wor-
den, hare oogen sloten zich onwillekeurig, zij gevoelde
een sterke neiging tot slapen.
Zij stond op, liet de zware groene gordijnen voor
-ocr page 279-
273
de ramen vallen en zette zich neder in den leuning-
stoel, en dank zij de stilte, het halfdonkerder kamer,
de afmatting van een slapeloozen nacht en de verhef-
fing der koorts, die haar sinds den vorigen avond niet
verlaten had, verzonk zij weldra in een diepen slaap.
Zoo sliep zij ongeveer twee uren, toen het geluid van
de schel, gevolgd door haastige voetstappen in den
gang haar deden wakker schrikken. Zij hief haar loom
hoofd op, maar alvorens zij zich rekenschap kon geven
van de plaats, waar zij zich bevond of hare gedachten
had kunnen verzamelen, werd de deur geopend en
trad Guy tot in het midden der kamer.
De duisternis bevreemdde hem; hij bleef staan en
keek om zich heen, zonder aanvankelijk haar te zien,
die hij zocht. Maar toen zijne oogen zich aan het
schemerlicht gewend hadden, naderde hij den leuning-
stoel , waarop Anna zat.
—  Zijt gij ongesteld, Anna? riep hij uit.
Anna bracht de hand aan haar hoofd, wees op het
raam en zeide:
—  Neen, de dag hinderde mij.
Meteen gaf zij hem een teeken om de gordijnen
weder weg te schuiven.
—    Neen, neen, sprak Guy op zijne beurt, mijne
arme Anna, gij sliept.
—  Ja de vermoeienis van gister avond . ..
—  In dat geval zal ik beter doen van heen te gaan,
ging Guy voort ... en evenwel . .. evenwel moet ik
u noodzakelijk spreken. Kunt gij mij aanhooren?
—   Ja, ja, antwoordde Anna, die met veel inspan-
ning een oogenblik al hare zielskracht verzamelde.
—  Is uw vader afwezig?
—   Ja, en mijne moeder ook.
Guy deed eenige schreden door de kamer; de pen-
dule sloeg een uur.
sev.                                                              18
-ocr page 280-
274
—  Het kan niet anders, zoo ging hij opgewonden
voort, terwijl hij weder voor haar staan bleef; ik moet
met u spreken, want ik ga vertrekken.
Ondanks het kloppen van haar hart en de drukkende
hoofdpijn, luisterde Anna aandachtig naar hem, en
nogtans herhaalde zij eerst:
—   Gaat gij vertrekken?... als had zij niet wel be-
grepen, wat deze woorden beteekenden.
—  Ja, maar voor nlles breng ik u eene tijding, die
u nog onbekend is en u bedroeven zal. De arme
mevrouw Lamigny is dezen nacht gestorven.
—  Gestorven! riep Anna uit.
En terwijl zij dit zeide, begon zij zenuwachtig te
snikken.
Guy was zoo gewoon, Anna altijd kalm en volkomen
meesteres van zich zelve te zien, dat deze levendige
aandoening hem ten hoogste bevreemdde.
—  Maak u niet ongerust, zeide zij, terwijl zij eene
krachtige poging deed om tot bedaren te komen; het
gaat al over, maar... Die goede vrouw! Ik was zoo
weinig op die tijding voorbereid, dat zij mij verschrikt
heeft. Maar ga verder....
Guy hernam:
—  Ik vertrek terstond naar Saint-Clair en over-
morgen verlaat ik Franz weder.... Overmorgen mid-
dag, Anna, moet ik naar Parijs vertrekken; ik zal
dus niet weder langs Villiers gaan, hetgeen een
omweg zou zijn, en daarom wilde ik u komen vaarwel
zeggen.
—  Vaarwel! hernam Anna op een toon, waarvan
de zonderlinge klank Guy zou getroffen hebben, indien
hij minder verdiept geweest ware in hetgeen hij er nog
bij te voegen had.
—  Ja, ging hij haastig voort, maar ik wil niet
vertrekken zonder alles aan u te zeggen; overigens
-ocr page 281-
275
zult gij het wellicht reeds weten; Eveline heeft het u
misschien gisteren avond al gezegd.
—  O! ja, ik weet het, zeide Anna, terwijl zij hem
plotseling en haastig in de rede viel; ja, gisteren avond
op het terras.,, hebt gij elkander gesproken, en ver-
volgens... is alles in orde gekomen, niet waar?
—  Ja, mijne goede zuster, ja, zeide Guy, terwijl hij
hare hand vatte.
—  Maar mij dunkt, zeide zij langzaam en op een
anderen toon, dat zulks niet kan . . .
Zij trachtte zich de vertrouwelijke mededeeling van
Eveline te binnen te brengen, waarvan de herinnering
eenige dagen voor haren geest gezweefd had, maarzij
kon het niet; hare gedachten waren geheel in de war .. .
—   Wat wilt gij zeggen? vroeg Guy.
—   01 ik weet het niet, antwoordde Anna, terwijl
zij met hare hand over haar voorhoofd streek; ik
slaap nog, geloof ik, mijn denkvermogen is beneveld.
—  Arme Anna! ik had u niet zoo moeten komen
wekken; nog een enkel woord: bewaar mijn geheim
eenige dagen.
—   Ja. Vaarwel, Guy, verlies geen tijd meer....
Die arme Franz .... en Eveline .... Eve ....
Haar hoofd zonk achterover. Guy kon haar gelaat
niet zien; hij dacht, dat de slaap, dien hij gestoord
had, haar weder overweldigde, in weerwil van hare
moeite, om wakker te blijven. Hij drukte zachtkens
hare hand en verliet zonder gedruisch te maken de
kamer.
Toen een uur na zijn vertrek de heer en mevrouw
Severin te huis kwamen, vonden zij hunne dochter
niet slapende, maar geheel buiten kennis. De ziekte,
waarvan de eerste verschijnselen door de aandoeningen
der laatste dagen nog verergerd waren, vertoonde
zich den volgenden nacht in al hare hevigheid, en
18*
-ocr page 282-
276
het leven van Anna verkeerde weldra in het grootste
gevaar. Doch na eene maand vol angst en zorgen
was zij weder zoover hersteld, dat zij voor de eerste
maal in de salon op de canapé zat. Zij was omringd
van bloemen en boeken en alles wat haar eeniger-
mate kon opvroolijken en afleiding geven.
In weerwil van de aanmerkelijke verandering in de
uitdrukking van haar bleek gelaat, die daaraan een
meer peinzend en ernstig voorkomen gaf, speelde een
vriendelijke lach om hare lippen, straalde een innige
vreugde op haar gelaat; en deze teekenen van her-
stel schenen meer dan al de overige aan mevrouw
Severin zulk eene levendige blijdschap te veroorzaken,
die nogtans den pas doorgestanen angst zoo nabij
kwam, dat de tranen in hare oogen opwelden en zij
haar hoofd afwendde, om ze te verbergen.
Zij naderde daarop den pastoor, die Anna was
komen bezoeken en bij de tafel gezeten was, waar-
aan Severin schreef of liever met een verstrooide hand
zijne pen vasthield.
De pastoor zag haar aan en begreep haar.
— O! ja! sprak hij, men moet God zegenen voor
het geluk, dat Anna het gevaar te boven is; en voor
de toekomst moet men haar aan Hem overgeven zon-
der beangstheid en zonder morren. Het spreekwoord
zegt: Alles komt terecht voor hem, die den tijd
weet af te wachten; en ik zeg: alles komt terecht
voor hem, die weet te hopen. Gelooft mij, mijne vrien-
den; want ik spreek in den naam van Hem, die uw
kind meer bemint dan gij het hebt kunnen beminnen.
Deze woorden richtte de pastoor tot "mevrouw
Severin, maar zijne bedoeling was dat haar echtge-
noot ze zou hooren.
Deze hief inderdaad het hoofd op en den pastoor
aanziende, sprak hij halfluid:
-ocr page 283-
277
—  Meer dan wij haar hebben kunnen beminnen ! . . .
Helaas! mijn vriend, dat zegt te weinig!
De pastoor bracht hier niets tegen in. Geen wonde
had ooit meer omzichtigheid vereischt dan die, welke
dat vaderlijke hart deed bloeden. Hij wist zulks. Met
ongedwongenheid wist hij van lieverlede het gesprek
te brengen op onderwerpen, die het werkzame leven
van Severin betroffen, en hem eindelijk te be-
wegen met hem een zijner gewone wandelingen te doen,
die sedert de ziekte zijner dochter gestaakt waren.
Met blijdschap zag mevrouw Severin hen uitgaan en
zette zich daarna bij Anna en Franz neder, die intus-
schen het volgende gesprek gehad hadden:
—  Inderdaad, mijnheer Franz, indien ik niet wist,
dat ik hersteld was, zou ik uit uw neerslachtig voor-
komen opmaken, dat ik veel erger was.
—  Ik ben niet neerslachtig, mejüfvrouw Anna, inte-
gendeel, maar ik ben eenigzins van mijn streek, ver-
geef het mij. Ik heb veel verdriet gehad, terwijl gij
ziek waart.
—  Dat weet ik, dat weet ik, mijnheer Franz, ik
dank u daarvoor; en gij hebt overigens zulk een smar-
telijk verlies van uwe zijde geleden.
—  Ja, mejufvrouw; maar nauwelijks had mij dit
ongeluk getroffen, of eene bekommering, nog veel
grooter dan mijn verdriet, deed mij dit vergeten. En
ik beminde mijn goede tante toch bijna als eene moeder.
—  En haar overlijden is zoo plotseling geweest...
want zij is pas ziek geworden op den dag... den dag,
waarop .. .
Anna zweeg. Zij was nog zwak en haar gelaat
kleurde bij de herinnering, welke deze woorden op-
wekten.
De partij op het kasteel, waarbij Guy haar gezegd
had, dat zijn vriend niet zou komen; het oogenblik,
-ocr page 284-
278
waarop hij, des anderendaags, haar het overlijden van
mevrouw Lamigny bekend gemaakt had en hetgeen hij
verder gezegd had ... dat alles trad haar weder voor
den geest, maar met zekere inspanning en zwijgend
trachtte zij hare gedachten te verzamelen, terwijl zij
haast de tegenwoordigheid van Franz vergat.
Er was een punt, waaromtrent zij nog in een zekeren
tweestrijd verkeerde: zij herinnerde zich, dat Guy
haar gevraagd had zijn geheim nog eenige dagen te
bewaren. Hoeveel dagen waren er sedert verloopen?
Zij begon die te kunnen tellen , en verwonderde er zich
over, dat niemand in hare omgeving het belangrijke
nieuws scheen te weten, dat er geen enkele brief van
Guy aan het landhuis bezorgd was. Zij merkte met
verbazing op, dat niemand, zelfs een enkele maal, den
naam van Guy in hare tegenwoordigheid had uitge-
sproken.
Doch zij wist niet dat dit alles uit voorzichtigheid
geschiedde in verband met de woorden, die in de
ijlende koortsen aan hare lippen ontsnapt waren. Zij
verkeerde in eene soort van stille droomerij, zoodat
zij de volgende woorden van Franz bijna niet opmerkte.
—   Ja, zeide hij, juist op den avond van het feest
op het kasteel heb ik die goede tante verloren. Op
dat oogenblik was onze uitmuntende pastoor alleen bij
uiij, maar den volgenden dag kwam Guy mij gezel-
schap houden.
Anna begon weder te letten op hetgeen hij zeide.
Mevrouw Severin vestigde beangst hare oogen op
Franz, maar deze bemerkte het niet en ging voort:
—  Hij verliet mij dien dag geen oogenblik, en even-
min den volgenden, maar zooals gij weet, vervolgde
hij zonder erg, moest hij daags na den tweeden
dag vertrekken, om zich naar zijne schoono bruid te
Parijs te begeven en haar terstond naar Duitschland
-ocr page 285-
279
en van daar naar Italië volgen. En zoo heeft hij van
uwe ziekte niets vernomen voordat het gevaar geheel
geweken was.
Anna hoorde hem aan, zonder hem in de rede te
vallen, terwijl zij de einden van een blauw lint van haar
wit ochtendkleed in hare kleine vingers verfrommelde.
Het hart van de arme moeder klopte; zij verbeidde
met ongeduld het eerste woord, dat hare dochter ging
spreken. Eindelijk sloeg Anna hare schoone oogen
op; zij wendde haar hoofd om en moeder en dochter
zagen elkander aan; die blikken verstonden elkander,
zonder dat er een woord gewisseld werd»
Anna sloeg hare armen om den hals harer moeder
en fluisterde:
— Wees niet bezorgd, ik ben genezen.
Mevrouw Severin omhelsde hare dochter en verliet
de salon, om in de kerk te gaan bidden en van
vreugde te weenen. Die wisseling van gedachte,
zoowel als de omhelzing, die daarop gevolgd was,
was zoo snel, dat al ware Franz oplettend geweest, hij
daarin moeielijk iets anders had kunnen zien dan
eene zeer natuurlijke ontboezeming tusschen moeder
en dochter, maar hij was op dat oogenblik geheel
afgetrokken Zijn blik, verloren in de ruimte, volgde
eene gedachte, die hem geheel scheen bezig te houden
en toen hij weder tot het werkelijke leven terugge-
roepen werd, zou het hem even moeielijk geweest zijn
als aan Anna om te zeggen, hoe lang hun beider
stilzwijgen geduurd had.
-ocr page 286-
280
XXIII.
Het was Anna, die het eerste het stilzwijgen verbrak.
—  Op wanneer is uw vertrek bepaald? vroeg zij.
—  Mijn vertrek? antwoordde Franz. Ja, mijn ver-
trek; daarover zat ik juist te denken, mejufvrouw
Anna, en over het groote onderscheid, dat er bestaat
tusschen de manier, waarop ik eene maand geleden
zou vertrekken en thans.
—  O ja! gij zoudt niet alleen op reis gegaan zijn.
—  Dat in de eerste plaats, hernam Franz. Guy zou
mijn reisgezel of ik ten minste de zijne hebben moeten
wezen.... terwijl het nu geheel anders is.
—   Maar gij zult hem toch ontmoeten, niet waar ?
vroeg Anna.
—  Ja, te Rome.
En Franz verzonk weder in zijne overpeinzingen.
—  Te Rome!.... Anna herhaalde deze woorden,
en zweeg daarop. Een zee van gedachten kwam haar
bij dien naam voor den geest.
Eome! de groote, de heilige en ontzagwekkende
stad! het voorwerp van zoo veel vereering, zoo veel
belangstelling en studie! Hoeveel plannen waren er
gevormd om daar eenmaal zamen heen te gaan met
de geschiedenis en het Evangelie in de hand, om den
onuitwischbaren indruk op te sporen van de voetstap-
pen, die de groote mannen op dezen classieken bodem
hebben achtergelaten; het onsterfelijk voetspoor der
heiligen op dien gewijden grond te vereeren; kortom,
God te aanbidden in het grootste zijner levende wer-
ken, de H. Kerk, bijzonder en zichtbaar voorgesteld
in deze stad, uitverkoren om ten allen tijde en op alle
-ocr page 287-
281
manieren groot te zijn; dat was het plan, dat volstrekt
niet opgegeven was door de eerste verandering in hun
leven. Of Anna de vrouw van Guy was of zijne zuster,
hij had . haar gekozen, om zijne gezellin te zijn op
deze pelgrimsreize. Eene maand te voren nog zou
hij er niet aan gedacht hebben iemand boven haar te
verkiezen.
Al deze gedachten kwamen een oogenblik bij haar
op, en Anna gevoelde nogmaals de hevige smart, die
het stille offer van haar geluk zoo bitter gemaakt had:
„En onder die heilige gewelven en op die gewijde
graven zal hij alleen gaan nederknielen," dacht zij.
Het beeld van Eveline verrees voor hare verbeel-
ding, trotsch en minachtend voorttredende in die
heiligdommen, waar zij zich zoo dikwerf in den geest
naast hem geknield had gezien. Bij dit visioen werd
haar hart beklemd.
—  O! welk eene verandering, riep Franz uit, plot-
seling uit zijne mijmering ontwakende; veroorloof mij,
mejufvrouw Anna, dat ik u daarover spreek, want,
zonder het te weten, zijt gij het . . . Maar zou ik u
niet te zeer vermoeien, zijt gij niet te zwak, om thans
naar mij te luisteren?
—  Neen, neen, zeide zij, spreek, Franz, spreek.
—  Welaan dan, hernam Franz; ik moet u dan
zeggen, dat gij, zonder het te weten, zonder het te
bedoelen, zonder dat ik zelf weet hoe... dat gij het
eerst een gezegende vonk in mijne ziel gestort hebt.
—  Ik!
—  Ja, gij, en ik wil niet trachten u dit te verklaren,
ik wil u zoo min mogelijk over mij zei ven spreken;
doch weet, dat ik u wel niet het geloof verschuldigd
ben, want het geloof kan geen menschelijk wezen,
zelfs geen engel geven; maar ten minste de begeerte
om al het mogelijke te doen, ten einde de ledigheid,
-ocr page 288-
282
die ik in mijn hart gevoelde door de afwezigheid van
het geloof, aan te vullen.
De levendigste belangstelling teekende zich op het
gelaat van Anna.
—  Zonder u, ging Franz voort, zou ik dit onaan-
genaam gevoel, deze smartelijke gewaarwording lang
genoeg getorscht hebben om er mij aan te gewennen en
er mede te leven zonder ze te bestrijden, of wat nog
erger is, zonder ze ten Latste te gevoelen. Ik zal u
niet zeggen, wat gij voor mij .geweest zijt; God weet
het alleen, gij zult er nimmer meer van vernemen.
Maar om kort te gaan, op zekeren dag of liever op
zekeren avond, zat de pastoor Gabriel daar en gij
nevens hem. Een boek van Pascal gaf aanleiding tot
een gesprek, waarbij ik u niet kan zeggen wat er in
mijne ziel omging, maar die kleine vonk van geloof
en liefde in mijn hart nedergelegd, scheen eensklaps
tot eene vlam aan te wakkeren. O! welk een geluk-
kige avond, nimmer zal ik dien vergeten!
—  En ik evenmin!... lispelde Anna met eene onder-
drukte hartsbeklemming, die Franz niet opmerkte.
—  Ik vergezelde den pastoor Gabriel naar zijne
pastorie en ons onderhoud werd tot vrij laat in den
nacht voortgezet. Kortom, mejufvrouw Anna, wat zal
ik u meer zeggen? Zonder u met een omstandiger verhaal
te willen vermoeien, zal ik er het overige maar in eens
bijvoegen: Die gave heb ik verkregen! die genade heb
ik ontvangen! dat gezegend geloof bezit ik thans!...
Eene hemelsche vreugde, de eenige vreugde der\';,..,
engelen, welke aan de menschen geopenbaard zij, ver- . •■■;
helderde op dat oogenblik het bleeke gelaat van Anna. . ; .,
Haar verdriet, haar lijden, hare zwakheid, alles was ••\'.
plotseling als weggevaagd en met levendigheid van de
canapé opstaande, waaropzij half liggende zat, naderde
zij Franz en reikte hem de hand.
-ocr page 289-
283
—  O! wat is God goed ! zeide zij.
Door hare snelle beweging wipte de lichte mouw
van haar mousselinen kleed een weinig op, en ont-
blootte het lidteeken van de wonde, welke haar door
Guy was toegebracht. Franz nam de hand, welke zij
hem aanbood en beschouwde eene wijl stilzwijgend
dat witte lidteeken, boog zich voorover alsof\' hij het
wilde kussen ... maar plotseling liet hij de hand los,
die hij eeno poos in de zijne geklemd had en stond op.
Hij was iets bleeker dan gewoonlijk en zijue stem
beefde een weinig.
—  Vergeef mij dit lange bezoek, sprak hij; ik zal u,
zoo gij het veroorlooft, nog eens komen bezoeken voor
mijn vertrek, om afscheid van u te nemen;... en
wanneer ik vertrokken ben, mejufvrouw Anna, zult
gij voor mij bidden, niet waar?
Na dit gezegd te hebben verliet hij de salon, Anna
meer verrast achterlatende over zijne plotselinge ont-
boezeming dan over zijn plotseling vertrek.
XXLV.
De lezer heeft wellicht niet vergeten, hoe Anna aan
de wonde gekomen was, waarvan de herinnering bij
Franz zulk eene zonderlinge aandoening opwekte. Hij
herinnert zich, dat het vreeselijk tooneel tusschen Guy
en zijn vader, waarbij Anna zoo bij tijds tusschen bei-
den gekomen was, ten gevolge had gehad, dat de
markies in het verlangen van zijn zoon bewilligde.
Den volgenden dag reeds had Franz den drempel van
het kasteel overschreden, en Anna droeg haren arm
nog in een doek, toen zij hem voor het eerst ver-
-ocr page 290-
284
schenen was in oen straalkrans van reinheid en heilig-
heid, welke geen enkele vrouw in zijn oog ooit be-
zeten had.
Sinds dien dag waren haar beeld en dat van Guy
voor hem onafscheidelijk gebleven en indien zijne mijme-
ring en zijn blik voor een wijl in eene beschouwing
verzonken, waarvan Anna het eenige voorwerp was,
dan vroeg hij zich daarvan geene rekenschap, zoozeer
vereenigde zijne gedachte gewoonlijk zijn vriend met
de eenige vrouw, die hij zijner waardig achtte.
Toen Anna de hand van Guy geweigerd had, was
Franz daarover ten hoogste verwonderd; maar minder
bescheiden voor zijn vriend dan Guy voor zich zelven »
geloofde hij niet dat de gevoelens van Anna de wer-
kelijke reden van deze weigering waren, en niet kun-
nende aannemen, dat die van Guy konden verande-
ren, wachtte hij van den tijd de opheldering van dit
misverstand zooals hij het beschouwde, en wenschte
slechts, dat zijn vriend zoolang den zuiveren en eersten
droom van zijn leven waardig bleef.
In deze geestgesteldheid ontmoette hij Guy weder
te Villiers, toen Eveline zich sedert twee maanden op
het landgoed bevond. De zeldzame en verblindende
schoonheid dezer jonge Engelsche kon zijn kunstenaars-
oog niet ontgaan, maar wat hij vooral opmerkte was
het treffend contrast, dat zij vormde met haar, wier
trekken zijn penseel onwillekeurig wedergaf, zoo dik-
werf hij een ideale type van adel en reinheid trachtte
te verpersoonlijken, en dit contrast was volgens het
oordeel van Franz niet in het voordeel van de schoonste
der twee. Hij wachtte, zich echter wel om daaromtrent
zijne meening te zeggen; maar van lieverlede nam de
bekoorlijke Eveline, naast Anna, die in zijn oog de be-
schermengel zijns vriends was, de gedaante van zijn
boezen geest aan.
-ocr page 291-
285
Hoewel hem den invloed niet ontgaan was, dien
Eveline op Guy uitoefende, was hij nogtans in het
geheel niet voorbereid op de tijding, die zijn vriend
hem daags voor diens vertrek naar Parijs op Saint-
Clair was komen brengen. Hij was daardoor ten
hoogste verbaasd en ook eenigzins verstoord, maar hij
had geen gelegenheid gehad Guy daarover te kunnen
onderhouden, daar de dood zijner tante en de regeling
van eene menigte zaken, die daarmede in verband
stonden, hem geheel en al bezig gehouden hadden.
Die verandering in de plannen van Guy had echter
ook een totale omkeer in de zijne teweeg gebracht en
hom op een geheel ander standpunt geplaatst tegen-
over Anna.
Bij de eenvoudige beweging van Anna, die hem
hare hand toestak, overmeesterde hem dan ook plot-
seling eene zonderlinge gewaarwording, een gevoel
grenzende aan aanbidding, eene onwederstaanbare aan-
doening ... in plaats van het leedwezen, vroeger on-
dervonden bij de gedachte, dat Anna en Guy onher-
roepelijk gescheiden waren, eene onwillekeurige ver-
voering van vreugde . . . eene plotselinge en hartstoch-
telijke hoop ... dit alles had hij overmeesterd in dat
snelle oogenblik, waarin hij zich voorover boog
op Anna\'s hand en die losgelaten had zonder er zijne
lippen op te drukken.
Overmeesterd. .. ja! Toen Franz, des avonds in
zijne kleine studeerkamer teruggekeerd, die thans het
eenige bewoonde vertrek was in dat huis, hetwelk het
zijne geworden was, zich zelven gestrenge rekenschap
afvroeg van zijne aandoening, kon hij, alleen met zijn
geweten en tegenover God, zich zelven de getui-
genis geven, dat hij, een oogenblik door zijn hart ver-
rast , het had weten te overwinnen. Een levendige en
onwillekeurige aandrift had hem, wel is waar, bijna
-ocr page 292-
286
aan de voeten van Anna doen nedervallen, vurige
woorden stegen uit zijn hart reeds op zijne bevende
lippen; maar hij was plotseling tot bezinning gekomen
en zich zelven meester geworden.
Hij stond op, opende het venster en aanschouwde
met verrukking den hemel. Hij gevoelde in zijn hart
een vreemd gevoel van kracht, van blijdschap en zege-
praal.
Waarom? wat was e^ zoo afkeuringswaardig in de
gedachte, die hij aldus bestreden had? Was elke
band tusschen Guy en Anna niet werkelijk verbroken?
Zouden al de eischen van leeftijd, positie, en thans
ook van fortuin, Franz niet veroorloofd hebben om
naar dit edel hart te dingen, om het wellicht eens te
bezitten? Welk gevoel was het dan, dat, sterker dan
hij zelf, hem noopte tot zulk een strijd? Welke macht
was het, die hem het zuiverste geluk dezer wereld
scheen te ontzeggen, om hem voort te drijven naar
onbekende streken, waarvan hij evenmin de ligging
als den naam kende?
Het was hem nog onbekend: maar het kwam hem
voor, als was er een onzichtbare keten verbroken en
kregen zijne ziel en zijne gedachte op dat oogenblik
vleugelen. Een onwederstaanbaar en nieuw verlangen
ontwaakte in hem en dreef hem naar een goddelijk
einddoel, dat hij verzekerd waste zullen bereiken even
als de pijl naar zijn doel vliegt, wanneer hij aan de
hand ontsnapt, die zijne vlucht heeft gericht.
Twee dagen later had Franz aan Anna vaarwel ge-
zegd; hij verliet haar, om haar hier beneden nimmer
weder te zien.
-ocr page 293-
DE TWEE VERLOOFDEN.
1.
Anna was volkomen hersteld, en de brieven, die
men haar aanvankelijk niet had durven ter hand stellen,
waren nu in haar bezit. Verscheidene waren er onder
van Guy, achtervolgens geschreven onder den indruk
van de bezorgdheid gedurende hare ziekte en de blijd-
schap sinds haar herstel. Een enkele was er onder
van Eveline.
Anna las eerst langzaam de eersten, vervolgens
opende zij ook dezen laatsten; hij was geschreven uit
Milaan en van jongeren datum dan de overige.
Eveline Devereux aan Anna Severin.
„Geliefde Anna,
„Bij mijn vertrek had ik u beloofd u te zullen
„schrijven en ik heb dit nog niet gedaan uithoofde van
„uwe ziekte, die zoo spoedig op mijn vertrek gevolgd
„is. Zoolang ik zoo over u in ongerustheid verkeerde,
„zou ik u over niets anders hebben kunnen spreken.
„Thans zijt gij, Goddank, hersteld en wellicht hebt
-ocr page 294-
288
„gij reeds meermalen gedacht, dat ik mijne belofte
„vergeten heb , maar dat is volstrekt niet het geval;
„het heeft mij integendeel moeite gekost zoolang te
„moeten wachten, want gij boezemt mij meer ver-
trouwen in dan eenig ander, en ik verzeker n, wan-
„neer gij gewild hadt, zoudt gij reeds lang al mijne
„geheimen van mij vernomen hebben. Zijn hart open-
„leggen doet goed, dat erken ik, ofschoon ik niet zoo
„ver met u gaan kar, dat, gelijk gij zegt, het vertrou-
„wen overgaat tot die heilige en goddelijke daad,
„welke gij een sacrament noemt. Maar laten wij dit
„ter zijde.... ik heb op dit oogenblik iets geheel
„anders te zeggen.
,,Welaan, Anna, ik kom er rond vooruit. Gij weet
„het reeds, daar Guy het u gezegd heeft; ons huwe-
lijk is bepaald, hoewel het om redenen, die gij zult
„vernemen, nog niet openbaar aangekondigd is; wij
„wachten daarmede, totdat mijne familie in Engeland
„daarvan onderricht zal zijn, dewijl wij eenige reden
„hebben om te vreezen, dat het aan allen geen ge-
„noegen doen zal.
„Gij zult u ongetwijfeld nog een onderhoud herinne-
„ren, dat wij eens op het landgoed hadden, eenige dagen
„voor de aankomst van den markies van Villiers. Op
„dien zelfden dag deed ik u eensklaps een vertrouwe-
lijke mededeeling, die u toen zeer verraste, maar
„u, denk ik nog meer verrassend voorgekomen is door
„hetgeen daarop gevolgd is.
„O beste Anna! wat ben ik in de laatste dagen van
„mijn verblijf op het buiten gespannen en onrustig ge-
„weest;ikheb mij dikwerf verborgen om te\\veenen;ik
,,heb zoo dikwerf op het punt geweest, om u alles
„mede te deelen, en dan ontzonk mij de moed; het
„kwam mij overigens ook voor, dat gij mijne vertrou-
„welijke mededeelingen wenschtet te ontwijken. Nu, de
-ocr page 295-
289
„dagen zijn voorbij gegaan en Guy heeft u alles mede-
,,gedeeld, maar hij heeft niet kunnen gissen, hoezeer
„deze tijding u heeft moeten verbazen, want het was
„hem onbekend en liet is hem nog onbekend wat gij
„weet...."
Hier hield Anna op en herlas nogmaals de laatste
regelen; eene uitdrukking van verontwaardigde ver-
rassing teekende zich op haar gelaat, en dezelfde vraag,
die zij zich eens gesteld had: „misleiden is dat niet
liegen?" deed zich aan haar voor.
Zij zette hare lezing met nieuwsgierigheid voort:
„Thans zult <iij alles vernemen: gij weet hoe onge-
lukkig ik was bij mijne tante. In weerwil van hare
„zorgen, in weerwil van de pracht, die mij te Oak-
„wood omringde, heb ik dat verblijf altijd verfoeid.
„Ik gevoelde mij daar altijd alleen en altijd bedrukt;
„eigenlijk beminden mijn oom en mijne tante mij niet.
„Zij hadden nimmer kinderen gehad, hetgeen zij altijd
„diep betreurden, en mijne tegenwoordigheid, wel
„verre van die ledigheid aan te vullen, diende slechts,
„om hen daaraan duurzaam te herinneren. Lady
„Cecilia vervulde jegens mij een plicht en zij kweet
„zich daarvan zorgvuldig, doch zonder de minste ge-
degenheid. Van tijd tot tijd was het huis met men-
„schen opgevuld, en gedurende een veertien dagen
„verveelde ik mij niet; maar zulks begon dan recht
„op nieuw, wanneer ik mij alleen bevond; dan riep ik
„om mijn vader met die vervoering, waarvan ik u ge-
„sproken heb.... dan verweet ik hem, dat hij mij
„verlaten had, dan smeekte ik, dat hij zou terug-
„keeren! Want ik vond geene ware genegenheid dan
„in zijne brieven , en alle liefde, die mijn hart bevatten
„kon, wendde zich tot hem!
„Op zekeren dag — het is ruim een jaar ge-
„leden ■— kwam de broeder van mijne moeder en
sev.
                                                                    19
-ocr page 296-
290
„lady Cccilia, de markies Hartleigh, mijn oom, op
„het kasteel, vergezeld door zijn tweeden zoon, lord
„Vivian Lyle. Den laatste had ik slechts eenmaal
„gezien bij mijne aankomst, toen ik nog een kind was
„en hij naar Oxford vertrok; sedert had hij gereisd
„en wij hadden hem uit het oog verloren. Hij kwam
„mij zeer ernstig voor en aanvankelijk zeer stil; maar
„weldra hoorde ik hem een gesprek voeren en ik zag,
„dat men hem met belangstelling en ontzag aanhoorde.
„Hij was van Oxford gekomen, waar hij zijne studiën
„schitterend voltooid had, en sinds dien tijd had hij
„reeds een naam verworven, die hem in zijn vader-
hand een aanzienlijke toekomst in de politiek voor-
„spelde, zoodat Vivian, hoewel de jongste, de ge-
„wichtigste persoon der familie was. Zijn oudere
„broeder, lord Lyle, die pas gehuwd was, bemoeide
„zich slechts met de jacht en wedrennen, en betwistte
„hem deze positie geenszins. Ondanks al zijne voor-
naamheid beviel Vivian mij volstrekt niet, omdat hij
„zeer ernstig was; het was mij echter onmogelijk hem
„geene achting toe te dragen en zelfs om hem niet te
„gehoorzamen, wanneer hij mij een raad gaf, of,
„hetgeen dikwerf gebeurde, eene vermaning.
„Mijne tante, ofschoon gehecht aan de groote we-
reld, was zeer nauwkeurig in het vervullen harer
„godsdienstplichten, en ik zou haar daarin gewillig
„gevolgd zijn zonder dien geest van verzet, dien zij
„de gave had in mij op te wekken. Om niet te han-
„delen gelijk zij, was ik dikwerf nalatig om ter kerk
„te gaan; nu en dan onttrok ik mij aan het morgen-
„gebed en des Zondags vermaakte ik mij zooveel moge-
lijk. Kortom, op zekeren dag bevond ik mij bij eene
,,familie in de nabuurschap, bij wie men des Zon-
„dags zonder gewetensbezwaar muziek maakte; ik
„nam er ijverig deel aan, en daar ik eene schoone
-ocr page 297-
291
„stem bezit en weinige menschen die toenmaals gehoord
„hadden, had men er in den ganschen omtrek den
„mond vol van.
„Den volgenden dag bemerkte ik eene groote ver-
andering in de houding van Vivian jegens mij. Ik
„had tot hiertoe wel gezien, dat hij mij metdeoogen
„volgde; om de waarheid te zeggen, weet ik niet of
„mij dit vleide of hinderde, en hij behandelde mij
„altijd met de grootste welwillendheid en voorkomend-
heid. Dien dag echter zag hij mij geen enkele maal
„aan, sprak geen enkel woord tot mij en bij het einde
„van den maaltijd hoorde ik hem tot mijn oom zeggen,
„dat hij den volgenden morgen ging vertrekken.
„Wat zal ik u zeggen, Anna? De tranen kwamen
„mij in de oogen; hij was koel, ernstig, gebiedend,
„hij had mij dikwerf berispingen gegeven, die mij mis-
„haagden, en nogtans gevoelde ik, dat het belang,
„wat hij in mij stelde, mij op bittere wijze ging ont-
„breken. In de salon terugkomende, ging ik zeer be-
„droefd in een hoek zitten, en ik zat daar nog, toen
„Vivian binnentrad. Wellicht had hij mijne ontroering
„opgemerkt, want hij naderde oogenblikkelijk de plaats,
„waar ik zat. Tot mijne groote verbazing zag ik, dat
„hij bleek en aangedaan was, en ik raakte daardoor
„geheel van mijn stuk.
„Ik stamelde eenige woorden over zijn vertrek.
„— Ik vertrek, antwoordde hij, en „oogenblikkelijk,
„wijl ik vrees hier te blijven.
„— Vreest gij hier te blijven? Waarom?
„— Ik zal het u openhartig zeggen: ik vrees, dat
„ik u zal beminnen, en ik wil, zoo het nog tijd is,
„aan dat ongeluk ontsnappen.
„Ik gevoelde mij gevleid en zelfs getroffen en
„vroeg hem:
„— Waarom zou dit een ongeluk zijn, Vivian?
19#
-ocr page 298-
292
„— Omdat, antwoordde hij op een toon, dien ik
„niet weergeven kan, gij mij nimmer beminnen zult,
„zooals ik bemind zou willen worden, omdat gij ijdel,
„behaagziek en lichtzinnig zijt, omdat wij in niets over-
eenstemmen, omdat gij, (zooals gij gisteren hebt ge-
„daan) zonder schroom te kort schiet aan plichten, die
„ik als heilig beschouw; kortom, Eveline, omdat be-
„halve uwe schoonheid in u niets beantwoordt aan het
„ideaal, dat ik mij sedert mijne kindsche jaren ge-
„vormd heb van de boven allen uitverkorene vrouw,
„die ik mijne echtgenoote zou noemen. En nogtans . .
,,nogtans, indien gij dezen avond uwe hand in de mijne
„legdet, dan zou ik haar nemen, en het zou zijn, om
„die nimmer aan een ander meer af te staan. Wij
„zouden vereenigd zijn tot den dood. Het is dus beter
„dat ik ga.
„Er lag in die stem een klank, in die zonderlinge
„woorden zelve iets, dat mijn hoogmoed meer streelde
„dan al de complimenten, die mij tot hiertoe waren
„gemaakt. Zonder nadenken, als door een onweêr-
„staanbaren aandrang, reikte ik hem dan ook mijne
„hand, zeggende:
„— Neem haar en maak van mij die vrouw, welke
„gij u gedroomd hebt.
„Aldus, lieve Anna, heeft die verloving plaats ge-
had, waarover ik, toen ik alleen was, als door schrik
„aangegrepen werd; maar wij verwachtten toen omstreeks
„dien tijd den terugkeer van mijn vader. Tot zijn aan-
„komst zouden wij tegen niemand spreken over het-
„geen er tusschen ons voorgevallen was, en ik stelde
„mij gerust door de gedachte, dat de raadgevingen
„van mijn vader mij besturen zouden, en ik in elk
„geval niet onherroepelijk zou verbonden zijn dan na
„zijne toestemming en goedkeuring verkregen te hebben.
„Gij weet wat er integendeel gebeurd is! gij kent de
-ocr page 299-
293
„vreeselijke tijding, die wij kort daarop ontvingen.
„Ik heb u dikwerf genoeg gesproken over die treu-
rige dagen, zonder u evenwel te zeggen hoe nut-
„tig toen de steun van Vivian voor mij was en hoe
„zoet ik zijne genegenheid vond. Maar toen er eene
„maand later sprake kwam van mijne reis naar Frank-
„rijk, verzette hij zich daartegen sterker dan elk ander,
„en met eene heftigheid, die mij vertoornde. Ik zeide
„hem op zekeren keer niet minder heftig, dat ik veel-
„eer den band verbreken zou, die ons verbond, dan
„hem hierin gehoorzamen.
„Bij deze bedreiging glimlachte hij op eene zonder-
linge wijze en zweeg eenige oogenblikken. Vervolgens
„zeide hij, zonder eenige aanmerking te maken op het
„door mij gezegde:
„— Alles wel beschouwd, zie ik niet in, waarom ik
„mij tegen eene reis verzetten zou, die u eenige af-
leiding geeft, waaraan gij behoefte hebt. (xa,Eveline;
„er zouden belangrijker omstandigheden dan deze moe-
„ten zijn, om mijn wil volstrekt tegenover den uwen
„te stellen.
,,Den volgenden dag bracht hij mij een bijbel en een
„gebedenboek, hij had er zijne voorletters in doen
.,graveeren beneven den datum van mijne belofte; hij
,,beval mij aan op mijne hoede te zijn tegen uwe strik-
„ken, mijne goede Anna, want hij vreesde in u eene
„gevaarlijke katholiek; hij zeide mij, dat ik mij vooral
„wachten moest voor uwe priesters. Hij beval mij
„vooral eene aanhoudende lezing van het Evangelie aan,
„mij verzekerende, dat zulks aan de Katholieken ver-
sboden was, en legde mij eindelijk de verplichting
„op, om te weigeren u te antwoorden, wanneer gij
„(hetgeen ongetwijfeld gebeuren zou) met mij een
„redetwist over geloofspunten zoudt aanvangen.
„ik deel u dit alles mede om u. te verklaren in welke
-ocr page 300-
294
„gesteldheid ik bij u gekomen ben. Ik moest weldra
„erkennen, dat hij zich in vele opzichten bedrogen
„had; verzekerd nogtans dat hij gemeend had mij de
waarheid te zeggen, verzekerd ook van zijne oprecht-
„lieid en rechtschapenheid, nam ik mij voor, om,
„zoodra ik hem weder ontmoette, het meerendeel zij-
„ner vooroordeelen weg te nemen. Intusschen heb ik
„hem, zooals gij wilt, met nauwkeurigheid gehoor-
zaamd, want hij bezh in hooge mate het talent om
„zich te doen gehoorzamen. Ik heb in mijn leven uit
„noodzakelijkheid den wil van anderen gevolgd, maar
„ik heb nimmer gehoorzaamd dan aan hem.
Anna gevoelde bij het voortlezen hare verbazing hoe
langer zoo meer stijgen. Zij had gemeend in dezen
brief de verklaring van Eveline\'s gedrag te zullen vin-
den, en alles scheen haar integendeel meer en meer
onverklaarbaar te worden. Zij ging voort:
„Intusschen had ik een onderhoud met den pastoor
„van Villiers, die mij verhaalde in hoever de moeder
„van Guy invloed had uitgeoefend op het besluit van
„mijn vader en de ballingschap, die zulk een ongunstig
„gevolg gehad heeft op mijne kindsche dagen en geheel
„mijn leven, en ik gevoelde van dien dag af voor haar
„en wegens haar voor haren zoon een diepen afkeer.
„Kort daarna kwam hij.
„Thans, geliefde Anna, wordt mijne vertrouwelijke
„mededeeling eene belijdenis, dat wil zeggen, een pijn-
lijke en vernederende bekentenis.
„Vivian had gelijk met te zeggen, dat ik ijdel was;
„ja, ik geloofde dat het mij gemakkelijk was te be-
knagen, en ik wilde er gaarne het bewijs van leveren.
,,Ik had in het minst de bedoeling niet, om mijn
„woord te breken, maar zoodra ik dien jongen markies
„zag, gevoelde ik, gelijk men zegt, den lust om hem
„het hoofd op hol te brengen en de booze gedachte
-ocr page 301-
295
„kwam in mij op, om hem, wanneer hij mij ooit zijne
„hand kwam aanbieden, te verklaren, dat deze aan een
,,ander behoorde, zoodat ik het genot hebben zou,
„om den zoon ongelukkig te zien van de schoone
„Charlotte , die mijn vader zoo ongelukkig gemaakt had.
„Dat was verkeerd, zeer verkeerd, ik weet het, en
„ook vrij onverstandig, want toen hij, na mij op zeke-
„ren avond te hebben hooren zingen, zich eensklaps
„tot mij neigde en die besliesende woorden uitte, onder-
„vond ik bij een gevoel van zegepraal tegelijk een
„waren aanval van wanhoop. Ik gaf hem slechts een
„verward antwoord en snelde naar den tuin, om daar
„heete tranen te weenen, want ik was tot in het
„diepste mijner ziel geschokt. Die jongeling, zoo
„levendig, zoo hevig, soms bijna zoo ruw, had in
„de woorden, die hij tot mij gesproken had, eene
„nederigheid, eene teederheid en zulk een eerbied aan
„den dag gelegd, dat mij de kracht ontbrak hem thans
„af te wijzen. Toen zag ik mijne dwaasheid en mijn
„ongelijk in; de herinnering aan Vivian vermeerderde
„mijne ontroering, mijne wroeging en mijne tranen.
„Ik zag op dat oogenblik helder in, dat ik den eenen
„verried en den anderen bedroog, en te midden van
„dit alles was het mij onmogelijk te verklaren, wat
,,er in mijn hart omging. Die mij mijn ware gedachte
„zou geopenbaard hebben, had mij een waren dienst
„bewezen, maar inderdaad dobberde ik van de eene
„naar de andere. Nu eens scheen de welgemeende ge-
„hechtheid van Vivian mij een heilige band te zijn,
„dien ik niet, zonder misdadig te worden, kon verbre-
„ken, dan weder kwam zij mij van weinig belang voor
„in vergelijk van de sprakelooze vervoering en de onbe-
„perkte bewondering van Guy, en ik zeide bij mij
„zelve, dat ik de belofte, die ik gedaan had, niet be-
„hoefde te houden, zoo mijne gevoelens veranderden.
-ocr page 302-
296
„Ik was ten einde raad, en wist niet waartoe te l>e-
,,sluiten; eens was ik op het punt, om mij aan de
„voeten van den pastoor Gabriel te gaan werpen, ten
„einde hein te verzoeken mij in te lichten, mij te ge-
leiden, en mij met een zeker gezag uit dien doolhof\'
„te voeren!
„Zoo bracht ik mijne drie laatste dagen te Villiers
„door. Ik aarzelde nog op den dag, die mijn ver-
„trek voorafging. Ik beefde er voor, wat Vivian
„denken zou, wanneer ik hem mijne tegenwoordige
„aarzeling bekende en ik wist van te voren, dat
„ik ze hem niet verbergen kon, want het is nog
„moeielijker om hem te misleiden, dan hem niet te
„gehoorzamen. Ik beefde ook bij de gedachte, dat ik
„Guy nimmer zou wederzien, wanneer ik hem alles
„bekende; maar eindelijk koos ik, of ik geloofde de
„laatste partij te kiezen. Gedurende de soiree op het
„kasteel, en op een oogenblik, waarin ik gelegenheid
„had om hem alleen te spreken, begon ik hem die
„pijnlijke bekentenis te doen. Ik verhaalde hem mijn
„zonderling opzet, om zijne genegenheid op mij te
„doen vestigen als een middel tot wraak, en ik voegde
„er niet zonder inspanning bij, dat het mij onmogelijk
„was aan hem te denken.
„Bij dit woord was hij aanvankelijk zoo verrast, zoo
„ontroerd en een zoo levendige smart teekende zich
„op zijn gelaat, toen hij mij vroeg „of dat alles was,
„wat ik hem te zeggen had,"
dat ik uitriep: neen! met
„een nadruk, dien ik niet meester was en die ook het
„gevoel van mijn hart uitdrukte. Hij vergiste zich
„daarin niet; en toen, Anna, had ik don moed niet
„meer om mijne bekentenis te voleinden. Het was
„hem genoeg dat mijne gevoelens, hoe ook vroeger
„geweest, thans niet meer afkeerig van hem waren.
„Wat hij mij zeide, en wat ik hem antwoordde, zou
-ocr page 303-
297
„ik u niet meer kunne n zeggen, maar de volgende
„woorden beslisten alles.
„— Gij wildet uwen vader wreken, zeide hij op
„vriendelijken toon; maar wie weet integendeel of gij
„hem niet gehoorzamen zult, door mijne wenschen te
„verhooren? Wie weet, of gij niet zoodoende een ge-
„heim plan zult vervullen van hem, wiens uitdrukke-
lijke wil het was, dat wij elkander zouden ont-
boeten?
„Dit denkbeeld, gegrond of ongegrond, wierp een
„gewicht in de schaal, die reeds sterk in zijn belang
„overhelde, en ik gevoelde weldra slechts een ding,
„dat het mij onbeschrijflijk veel minder kosten zou,
„om aan Vivian te schrijven, dat ons huwelijk ver-
„broken was, dan om mij voor altijd van Guy te
scheiden.
„Alles werd dus dien avond besloten, en ik vatte
„het plan op, om er Vivian terstond van te onder-
lichten. Maar toen ik dien brief wilde schrijven,
„scheen deze mij veel lastiger om op te stellen dan
„ik wel voorzien had, en ik verschoof het zoo lang ik
„kon, terwijl ik het ongelijk, dat ik hem aandeed,
„dagelijks meer gevoelde. Eindelijk besloot ik er toe
„en sinds gister is deze moeielijke taak afgedaan.
„Ziedaar de geheele geschiedenis, geliefde Anna,
„en daar ik thans geen geheimen meer voor u heb,
„verlang ik zeer uwen raad en zelfs uwe vermaningen
„te ontvangen; maar vooral en bovenal de verzeke-
ring, dat gij niet opgehouden hebt uwe erkentelijke
„en toegenegene vriendin te beminnen.
„EVELINE DeVEEEUX.
„PS. Ons huwelijk zal niet plaats hebben voor ia
„de aanstaande lente."
-ocr page 304-
298
II.
Na dezen brief gelezen te hebben, bleef Anna ge-
ruimen tijd nadenkend voor zich zitten staren. Zij
bezat^evenveel bevattelijHicid als ieder ander, maar de
eenvoudigheid van haar karakter belette haar om dat
van Eveline te begrijpen; Anna geloofde, dat zij oprecht
was, zij achtte haar niet in staat tot een logen, en
nogtans zag zij haar zich aan eene zonderlinge dubbel-
hartigheid schuldig maken. Zij kende haar voor recht-
schapen, rein en zelfs godsdienstig, en nogtans zag zij
haar zonder schroom aan haren hoogmoed en ijdelheid
toegeven, zonder verzet de meest tegenstrijdige indruk-
ken ondergaan, kortom altijd een middel vinden, om
die van het oogenblik te voldoen. Deze tegenstrijdig-
heden waren haar onverklaarbaar; zij merkte niet op
wat aan Eveline ontbrak, namelijk de gewoonte om
zich zelve te onderzoeken en die om zich zelve te
overwinnen.
Er zijn van die zoo goed geaarde karakters, dat
goed handelen en handelen op de best mogelijke wijze,
voor hen dezelfde zaak is; deze gaan door het leven
zonder zich te bevlekken en zij behooren aan God en
aan de waarheid, waar ter plaatse zij zich ook bevinden.
Maar zulks is geen algemeene wet; Hij die gezegd
heeft, dat Hij „niet de rechtvaardigen, maar de zondaar^
kwam zalig maken, en dat Hij niet „de gezonden, maar
de zieken"
kwam genezen, kende de menschelijke zwak-
heid. Hij liet haar een goddelijk geneesmiddel en Hij
alleen kan beslissen, wat de zielen in zich omdragen,
die daartoe nimmer hunne toevlucht hebben genomen.
-ocr page 305-
299
Wat er ook van zij, het lot van Guy was beslist,
en Anna had, naar zij zich verbeeldde, daarin berust;
maar deze brief vernieuwde hare angstvalligheden en
bracht haar op nieuw in onzekerheid. Het verschil
van godsdienst stelde reeds een droevige scheidsmuur
tusschen Guy en Eveline daar, en zie, nu wierp Eveline,
willens en wetens, er nog een op door hare onver-
klaarbare geveinsdheid, Eveline, die meer dan eenig
ander op openhartigheid en oprechtheid roem droeg.
Maar kostte het Anna al moeite om zich rekenschap
te geven van het karakter van Eveline, zij kende zeer
goed dat van den vriend harer jeugd, en haar hart
klopte van angst bij de gedachte aan de gewaarwording
van Guy, wanneer Eveline hein eindelijk bekende
hetgeen zij hem nog verborg, en hem de dubbelhar-
tigheid openbaarde, waaraan zij zich jegens hem had
schuldig gemaakt. Zijn hartstocht zou wellicht daar-
tegen bestand zijn, maar zijne achting en zijn vertrou-
wen? Zij twijfelde er aan. Bovendien wist zij beter
dan elk ander aan welke vervoering van drift hij
onderhevig was, en ofschoon zij, sedert den dood van
zijn vader, hem zoozeer tegen zich zei ven had zien
strijden, dat hij zich, naar het schoen, geheel over-
wonnen had, zoo was zij nog niet verzekerd, dateene
plotselinge beproeving zijne krachten niet te boven zou
gaan. Eenige harer herinneringen rechtvaardigden hare
vrees volkomen. De arme Anna zuchtte en haar hart
werd vol. Zij had het billijk en behoorlijk geoordeeld,
om zichzelve op te otteren; zij had dit offer gebracht
met eene beradenheid, die in haar hoedanigheden
openbaarde geheel verschillend van die van Eveline,
maar was het om te gelijker tijd de voldoening te ver-
liezen van hem gelukkig, de zekerheid te missen hem
braaf te zien? — Deze beide zaken waren bijna onaf-
scheidelijk in het karakter van Guy. — Naarmate deze
-ocr page 306-
300
en meer andere overwegingen elkander in haren geest
opvolgden, maakte eene nimmer ondervonden droef-
geestigheid zich van haar meester. Het offer, dat zij
gebracht had, veianderde van gedaante; voor de eerste
maal kwam het haar niet meer billijk, niet meer ver-
standig voor, en met dien twijfel ontwaakte in haar
jeugdig hart een pijnigende en ondragelijke spijt.
Anna trachtte dien al te levendigen indruk van zich
af te werpen, door hare kamer te verlaten, en het
huis uit te gaan; maar alles, de tuin zoowel als de
salon, de weg zoowel als de kerk en het park van
Villiers, alles herinnerde haar aan een voor altijd
voorbijgegaan verleden. Eveline zelve, ondanks al de
pijnlijke aandoeningen, waarvan zij de oorzaak geweest
was, liet thans in deze plaatsen eene ledigheid achter
nog drukkender dan hare tegenwoordigheid. Zelfs
Franz, die vreedzame, getrouwe vriend, wiens gezel-
schap haar zoo zoet, zoo weldadig geweest was, ook
hij was vertrokken even als de overigen! En van dit
alles mocht zij niets zeggen, om hare moeder niet te
bedroeven, om het verdriet niet te vermeerderen, dat
het hoofd van haren vader nederboog. Anna legde
hare hand op hare borst, en zuchtte diep. Een oogen-
blik gevoelde zij zich geneigd te zeggen: „Het is te
veel!" Maar bijna tegelijk glimlachte zij: „O! neen,
neen! nimmer, mijn God! zal dit woord over mijne
lippen komen!"\'
Zij verhaastte hare schreden, want bijna instinct-
matig was zij op weg naar haar gewoon toevluchts-
oord, en na een half uur knielend in de kerk verwijld
te hebben, begaf zij zich naar de pastorie.
Zij schelde. De pastoor kwam haar zelf de deur
openen; hij liep juist zijne brevier te lezen in de
zondagslaan.
Anna trad binnen. De lucht was zacht» de boonieii
-ocr page 307-
301
waren groen en lommerrijk; de sterren begonnen aan
den helderen hemel te schitteren; maar het arme kind
ondervond niets, wat in overeenstemming was met
deze zoete uitwendige indrukken, en zij kwam haar
geprangd hart uitstorten voor haren ouden vriend.
Ten einde Eveline te verschoonen en niet over Guy
te spreken en nog minder over zichzelve, had Anna
tot dusverre gezwegen doch thans zou zij voor het
eerst het stilzwijgen verbreken en een getrouw verhaal
geven van alles, wat gedurende twee maanden om en
n haar was omgegaan. Het onderhoud, dat thans
tusschen den ouden priester en de jeugdige dochter
plaats vond, was lang en droevig. Anna sprak en
weende tegelijk; maar haar al te vol hart ondervond
hij die ontboezeming niet de gewone verlichting.
De pastoor viel haar weinig in de rede. Hij leed
voor het arme kind bijna evenvee! als zij zelve, maar
hij had haar op dit oogenblik noch te beklagen noch
te troosten; hij moest haar versterken, hij moest deze
ziel, die den moed had laten zinken, boven het gevoel
van hare folteringen verheffen.
Met aandacht las hij Eveline\'s brief, en na er elk
woord van gewogen te hebben, kwam er eene gedachte
bij hem op, die de arme Anna misschien eene
groote blijdschap zou veroorzaakt hebben; maar hij
sprak haar niet uit.
—  Neen, zeide de voorzichtige herder bij zich zel-
ven, God alleen kent de toekomst; wij moeten voor
het tegenwoordige handelen.
Hij bad een stil gebed en zeide daarop tot Anna:
—  Gij zijt geheel en al hersteld, niet waar, mijn kind ?
—  Ja, mijnheer pastoor, antwoordde Anna eenigzins
verbaasd.
—  Ik ontdek geen enkel spoor meer van uwe ziekte;
maar zijne uwe krachten geheel en al teruggekeerd?
-ocr page 308-
302
—  Ja, volkomen, hernam Anna, en zij voegde er
bij: nimmer heb ik mij zoo bedrijvig, zoo onvermoeid
gevoeld; ik ben welvarender dan ooit en mijne gezond-
heid behoeft u niet te verontrusten.
—   Ja wel, antwoordde de pastoor, want ik moet
verzekerd zijn, dat gij zonder instorten eenige ver-
moeienis kunt doorstaan.....
Hij weifelde een weinig, en liet er toen op volgen:
„En eenige gevaren.
Anna hief met levendigheid het hoofd op.
—   Ik weet niet, wat gij mij wilt voorstellen, ant-
woordde zij, maar ik wil u beloven, dat ik alles doen
zal, waartoe gij mij in staat zult achten.
—  Welaan, luister. Er is op zes mijlen afstands
van hier eene besmettelijke ziekte uitgebroken,
aan gene zijde van Hauteville, in het kleine dorp
Sérigny; de drie zusters, die daar school hielden,
hebben de kinderen verlaten om zich aan de zieken
te wijden. Men zou eenige personen moeten vinden,
die haar konden vervangen in den post, dien zij onbe-
zet gelaten hebben..... of zelfs, om haar te volgen
in dien, welken zij thans vervullen.
De beklemdheid, die het hart van Anna drukte,
scheen als door een tooverslag te verdwijnen.
—  Ik ben bereid, zeide zij, zonder zelfs ééne seconde
te aarzelen; wanneer moet ik vertrekken?
Eene verteederde uitdrukking teekende zich op het
gelaat van den eerbiedwaardigen geestelijke. Hij had
zijn doel bereikt; het overige kon wachten.
—   Laat mij dit met uwe ouders bespreken, zeide
hij. Ik zou mij zeer vergissen, wanneer zij minder
moed hadden dan gij. Gij zult binnen weinige dagen
vertrekken, mijn kind. Ga thans, en dat God u
geleide.
De priester had gehandeld gelijk een bekwaam ge-
-ocr page 309-
303
neesheer, wanneer hij de krachten van zijne zieke kent;
hij had met vaste hand op eene moedige ziel een held-
haftig middel toegepast.
III.
De zitting van het Engelsche parlement liep ten
einde. Het gebruikelijke diner te Greenwich, dat de
verspreiding van zijne leden vooraf gaat, had plaats
gehad. Afgevaardigden en pairs van het Vereenigde
Koningrijk begonnen er reeds ernstig over te denken,
hoe zij het beste den tijd, die tusschen de sluiting van
de tegenwoordige zitting en de opening van de volgende
verliep, zouden doorbrengen. Onder degenen, en deze
waren het grootste in getal, die besloten hadden eene
reis over het Vasteland te doen, behoorde een jong maar
reeds vermaard lid van het huis der gemeenten, die
drie dagen vóór het tijdstip, waarop wij den lezer naar
Engeland verplaatsen, geheel met die gedachte vervuld,
van de zitting te paard huiswaarts keerende door een
val van zijn paard het ongeluk had den arm te breken
en een schouder te ontwrichten. Dit lid was niemand
anders dan lord Vivian Lyle, de verloofde van Eveline.
Drie dagen waren er sedert dat ongeval verloopen
en hij lag nog te bed, toen hij des morgens onder de
brieven, die hem op zijn legerstede gebracht werden,
een adres opmerkte, waarvan het schrift hem bekend
was. Dien brief opende hij het eerst met eene drift,
die men niet van hem gewoon was. Bij het lezen
werd hij doodsbleek, maar voor het overige verried
geen enkele beweging zijne gemoedsaandoening; hij las
en herlas den brief herhaalde malen en borg hem
daarna zorgvuldig in de lade van de tafel.
-ocr page 310-
304
Juist kwam de doctor binnen. De gefronste wenk-
brauwen, de zonderlinge glimlach, de loodverwige
bleekheid van Vivian, dat alles trok terstond zijne
aandacht.
—   Gij hebt een of andere onvoorzichtigheid begaan
en hebt meer pijn, riep hij driftig, terwijl hij den
zieke naderde.... Maar neen, dat is zoo niet, gij
hebt een slechte tijding ontvangen; ik vergis mij niet;
ik ben er zeker van.
Vivian antwoordde op een toon, die minder ontroerd
was dan zijn gelaat:
—  Ja, mijn vriend, gij vergist u niet, ik heb eene ...
belangrijke tijding ontvangen; eene tijding, die mij
nopen zou oogenblikkelijk te vertrekken, wanneer ik
kon.
—  Gij weet wel, dat gij zulks niet kunt.
—  Wanneer, denkt gij ?
—  Niet eer dan over twee maanden, zoo gij niet
een stijven arm wilt houden.
—  En zoo ik mij daarover niet bekommer, en ver-
trekken wil?
—   Gij zijt geen kind, waaraan men antwoorden
moet, wanneer het onverstandig spreekt.
—  In ernst, zeide Vivian , in vollen ernst, wanneer zal
ik kunnen vertrekken, zonder eene dwaasheid te begaan?
—   Binnen zes weken behoeft gij er niet aan te denken.
Vivian gaf daarop verder geen antwoord en begon
over iets anders te spreken. Alle spoor van gemoeds-
aandoening was verdwenen, doch weldra werd hij door
een hevige koorts aangetast, die zijn herstel verschei-
dene weken vertraagde en de herfst was reeds ver ge-
vorderd, toen men op zekeren dag in een der kolom-
men van den Morning Post las: „Lord Vivian Lyle,
eindelijk hersteld van de gevolgen van het ongeval,
dat zulk een langdurige ongerustheid aan zijne familie
-ocr page 311-
305
en zijne talrijke vrienden heeft veroorzaakt, heeft
Engeland voor eenige maanden verlaten, met het doel
om den winter te Bome door te brengen."
IV.
Terwijl de afgewezen verloofde van de schoone Eve-
line alzoo een onverwacht huisarrest onderging, ver-
klaarde zij zijn stilzwijgen overeenkomstig haar ver-
langen. Zij had zijn antwoord met angstige spanning
afgewacht. Toen dat antwoord geheel uitbleef, begon
zij te denken, dat hij te fier was, om spijt uit te
drukken, te fier misschien om die te gevoelen, en
eindelijk begreep zij, dat het zoo nog beter was.
De dagbladen hadden haar, wel is waar, onderricht
van het ongeval aan haren neef overkomen, maar zij
had het volstrekt niet zoo erg geacht als het werke-
lijk was.
Hetgeen voor het oogenblik van het meeste belang
voor haar was, was niet verontrust te worden door
een onaangename gedachte. Daar zij niet meer hoorde
spreken van Vivian, achtte zij de grootste zwarigheid
overkomen, en dacht er slechts aan om zich met ver-
trouwen aan de toekomst over te geven, die zich voor
haar ontsloot.
Lady Cecilia was even als ieder ander onbekend met de
belofte, welke Eveline aan Vivian verbonden had; zij
had alzoo met genoegen het aanzoek van Guy om
de hand van Eveline aangenomen, toen deze bij zijne
aankomst te Parijs het haar vormelijk had gedaan. De
hinderpaal van den godsdienst, waarop zij in het
daarop gevolgde onderhoud met Eveline gewezen had
SEV.                                                                        20
-ocr page 312-
3Ó6
was wel in haar oog van zeer groot belang; maar zij
begreep zeer goed uit de antwoorden van hare nicht, dat
het besluit van deze genomen was, en zij voor zich geen
andere verplichting had, dan om haar terug te houden,
wanneer zij eene dwaasheid wilde begaan, waarvoor
de wereld haar verantwoordelijk kon stellen.
Zou het in Engeland al opspraak verwekken, dat
miss Devereux met een vreemdeling ging huwen, men
zou er zeker vrede mede hebben, wanneer men ver-
nam, dat die vreemdeling de markies van Villiers was,
wiens naam en vermogen hem onder diegenen plaatste,
die door voorzichtige moeders en voogdessen niet licht
worden afgewezen. Doch om Eveline recht te doen
wedervaren, willen wij niet verzwijgen, dat zij haren
neef\' niet zou afgewezen hebben, omdat hij een jongere
broeder zonder fortuin was, want zij zag op geen vermo-
gen, dewijl het hare aanzienlijk genoeg was om op groo-
ten voet te kunnen leven, maar alleen omdat Guy meer
in haren smaak viel, en niet zoo stemmig was als Vivian.
Terwijl lady Cecilia met hare nicht langzaam Noor-
delijk Italië doorreisde, was Guy naar Kome gegaan ,
om haar daar af te wachten. Hij was daar gekomen
in eenjaargetijde, waarin men er geene vreemdelingen
aantreft, en sedert de eerste dagen had hij dien kalmen
en ontzagwekkenden indruk gevoeld — volgens som-
migen een treurigen indruk — die naarmate hij aan-
trekt of mishaagt, terstond het gehalte aantoont van
de ziel, die hem gevoelt. Voor Guy was de aantrek-
kelijkheid onmiddellijk, en om hem die nog meer te
doen genieten kwam Franz weldra om hem het eenige
gezelschap te verschaffen, dat hij boven de eenzaamheid
stelde. De plaats, waar zij zich bevonden, vermeer-
derde voor beiden nog het genoegen van elkander weder
te zien, en het kwam hun voor, als vierden zij bij deze
hereeniging het plechtige feest hunner vriendschap.
-ocr page 313-
307
Reeds daags na de aankomst van Franz begonnen
zij hunne omzwervingen door het oude Rome, waar
alles sinds langen tijd gemeenzaam en geliefd was voor
Franz, maar waar alles hem ditmaal in een geheel
andere gedaante verscheen. Meer dan eenig ander
voorzeker had hij weleer die betoovering gesmaakt,
welke de geschiedenis en de schoone kunsten daar
kwistig ten toon spreiden. En die verhevene schoon-
heid van lijnen en omtrekken, die bekoorlijkheid van
kleuren, die luister en pracht van het licht, dat alles
had zijn talent doen ontluiken, dat hem nu dien be-
roemden naam verworven had? Maar een andere be-
toovering, eene hoogere schoonheid, een levendiger
luister scheen thans af te stralen uit alles, wat hem
omringde, en een nieuwe meer verhevene taal te
spreken. Het was dezelfde stem, die hij des nachts
in zijn kleine kamer op het buitengoed Saint-Clair
vernomen had, en die zich to Rome veel zoeter en
veel sterker van alle kanten deed hooren, en alles
scheen te vervullen, de gewelven der heiligdommen
zoowel als het azure gewelf des hemels, de ruïnen
van het forum zoowel als de diepten der catacomben,
de prachtige paleizen zoowel als de dichterlijke en
eenzame omstreken van Rome. Die onvergelijkelijke
galerijen, de tempels der kunst, vroeger het eenige
voorwerp zijner vereering, waren hem thans niet meer
genoeg, niet omdat hij onverschillig geworden was
voor die dingen, welke zijne ziel verrukt en hekoord
hadden; maar de stem, die zich in zijn binnenste deed
hooren, scheen zonder ophouden deze woorden te her-
halen: „Hooger, nog hooger!" Deze zielsverheffing,
later in onsterflijke verzen beschreven (1), was de mach-
tige aantrekking, die Franz voortaan gevoelde. Vóór
(1) Longfellow.
20*
-ocr page 314-
308
den dichter had hij de banier van den geheimzinnigen
reiziger gezien en hij had haar gevolgd van top tot
top en even als hij de daarop geschreven leus lispelend:
„Excelsior f" Hooger op !
Hetgeen in de zwijgende diepte van het hart zijns
vriends omging, ontsnapte aan de opmerkzaamheid
van Guy; maar wel had hij begrepen, dat er tusschen
hunne zielen eene nieuwe overeenstemming ontstaan
was, die op hunne vriendschap een heiliger, ver-
hevener zegel drukte. Het was het vuur des geloofs
en der liefde, dat, hoewel bedwongen, aan Franz
die aan hem zelven onbekende welsprekendheid ver-
leende, wanneer hij thans de plaatsen als Christen
bezocht, die hij weleer slechts als kunstenaar doorloopen
had, en die in hunne gesprekken als een stroom van
licht en leven uitstortte. Niets was, gelijk wij weten,
in staat geweest, om bij Guy den gezegenden invloed
zijner kindsche dagen weg te nemen, en ofschoon hij
zich niet elk oogenblik herinnerde aan alles, wat het
geloof hem oplegde, was het hem nogtans bovenal
dierbaar, en in tijden, waarin men daarvoor zou hebben
moeten lijden of sterven, zou hij zonder aarzelen
zijn leven gegeven hebben.
Bij gebrek aan dergelijken strijd had hij overigens
een anderen geleverd, die even moeielijk was, door
aan zijne jeugd den breidel van de goddelijke wet op
te leggen, en daarin vooral had zich zijne geestkracht
vertoond, die een zijner voornaamste hoedanigheden
was. Maar deze geestkracht had, naar men weet
hem meer gediend tegen de fouten, waartoe de zwak-
heid hem had kunnen verleiden, dan tegen die, welke
uit de hevigheid van zijn karakter en de vurigheid
van zijne verbeelding ontsproten. In dit laatste opzicht
had Pierre Severin, hoewel hij zich eens bedrogen
had, Guy evenwel juist beoordeeld, daar hij den jon-
-ocr page 315-
309
geling ontvankelijk oordeelde voor een indruk, die des
te levendiger was, naarmate deze meer plotseling en
onvoorzien was. Het bewijs was daarvan geleverd
op den dag, dat hij Eveline ontmoette, die van hare
zijde in dit punt op hem geleek, zoodat zij tot elkander
aangetrokken werden door een gelijk gebrek. Laat
ons er tot verschooning van onzen held bijvoegen, dat
het moeielijk was om aan de aanlokkelijke bekoorlijk-
heid van Evelina weerstand te bieden. Het was geens-
zins te verwonderen, dat Guy de betoovering van deze
bekoorlijkheid had ondervonden; een ander gemoed,
even koel als het zijne vurig was, had die ondervonden
gelijk hij en nog in veel heviger mate, want in dat
geval had het contrast de begoocheling nog vermeerderd.
Men moet dus wel toegeven, dat Guy onder de
macht dier betoovering zijn oog afgewend had van de
hinderpaal, die hem van Eveline zou hebben kunnen
scheiden, of er ten minste slechts flauw aan gedacht
had met de hoop, dat de tijd zou komen, waarop die
hinderpaal verdwijnen en hunne vereeniging volmaakter
zou zijn.
Maar gedurende de dagen, die hij thans te Rome
met Franz doorbracht, dagen zoo zoet en zoo kalm,
dat hij te nauwernood verlangde ze te zien eindigen
door de komst van zijne verloofde, ontwaakte deze
gedachte in hem met veel meer kracht dan ooit. Zijn
vriend had hem thans op eene nieuwe en treffende
wijze het geluk doen smaken van eene sympathie, zon-
der welke de liefde ongetwijfeld ontstaan en leven kan,
maar niet toenemen en zich veredelen kan. Guy be-
greep het en het verwonderde hem, dat hij tot dusverre
die sympathie lager had kunnen stellen dan in het
hoogste toppunt van geluk in de toekomst.
Op een hunner omzwervingen kwamen zij op zekeren
dag in dat gedeelte der tuinen, die gelegen zijn
-ocr page 316-
310
op het Palatium, dat het Forum beheerscht, en waar
het oog van alle zijden de luisterrijkste gedenkteekenen
en de meest beroemde ruïnen der geschiedenis ont-
moet. Zij zetten zich neder op een stuk van eene
gebroken zuil, die gedeeltelijk met mos en slinger-
planten begroeid was. Guy begon halfluid eenige ver-
zen op te zeggen van Childe Harold; zij waren in dien
tijd nieuw en zeer gezocht, en Guy kende ze even
als vele jonge lieden van zijn leeftijd van buiten, en
herhaalde ze gaarne op de plaatsen, door den dichter
bezongen. Alras bleef hij echter steken.
—  Mijn geheugen schiet te kort, zeide hij; help mij,
Franz, het uwe is beter.
Maar Franz schudde het hoofd.
—  Vraag mij dit niet meer, antwoordde hij, het zou
te vergeefsch zijn. O! neen, Guy, geen harmonische
woorden en onbestemde gedachten even als die van
Byron geven mij thans de plaats in, waar wij ons be-
vinden of die, welke wij onder onze oogen hebben.
Maar ik erken het, gij kunt mijne gedachten niet
raden;.. . gij kunt vooral mijne gewaarwordingen niet
gevoelen.
—  Het komt mij nogtans voor, hernam Guy glim-
lachend, dat ik u gewoonlijk vrij spoedig begrijp. Ik
beken echter, dat ik volstrekt niet raden kan, waarom
het gezicht van dat forum, van dit Capitool en al
deze bouwvallen u zoozeer schijnt te treffen.
Franz was opgestaan, zijn bleek gelaat was ongemeen
gekleurd; hij ging tegen een stuk muur leunen, dat
achter hem stond en hij staarde voor zich uit met eene
uitdrukking, die aan zijn gelaat, gewoonlijk zoo een-
voudig en kalm, eene geheel andere uitdrukking gaf. Het
genie, dat werkelijk in zijne ziel woonde, openbaarde
zich nu en dan wel op deze wijze in zijn blik, maar
de geestdrift, die zijne oogen op dit oogeublik van
-ocr page 317-
m
een somber vuur deed schitteren, scheen van een ge-
heel anderen aard.
—  Ik zie in deze bouwvallen slechts dien triomfboog
ongeschonden staan, zeide hij, terwijl hij naar den
boog van Titus wees. Deze steenen spreken tot mij
eene welsprekende en vreeselijke taal, die mijn bloed
doet bruisen.
Nimmer had Guy in zijn vriend die houding, die
stem en dien blik ontwaard. Hij sloeg hem met ver-
bazing gade, hem ter nauwernood naar de oorzaak
durvende vragen van eene verrukking, waarvan hij
zich de oorzaak niet kon verklaren.
Na eene kleine pauze zeide Franz plotseling:
—  Zeg mij, Guy, gij, die een grooten naam draagt
en fier zijt op de oudheid van uw geslacht, hebt gij
ooit aan die van het mijne gedacht?
Guy maakte een gebaar van verrassing. Op dit
oogenblik kwam die vraag in den mond van Franz
hem grillig en bijna onzinnig voor.
—    Gij gelooft, dat ik krankzinnig ben, hernam
Franz , treurig glimlachend. Ja , en gij zoudt gelijk
hebben, wanneer ik mij tegenover u op dit voorrecht
wilde beroemen, waarvan wij allen nogtans het on-
loochenbaar kenmerk dragen, daar de tijd het niet uit
onze trekken kan wisschen, van dien adeldom der
oudheid, die den uwen tot dien van parvenu zou
maken, indien de eeuwen ons aangerekend werden
gelijk u. Neen, neen, dat is het geval niet, ik ben
niet krankzinnig, en wanneer ik u spreek van dat oud
en luisterrijk bloed, van dat schuldig en gestraft bloed,
dat in mijne aderen kookt . .. dan is het. . . dan is
het . . .
Franz hield even op, want zijne stem werd gesmoord
door de gemoedsaandoening, daarna ging hij op bijna
fluisterenden toon voort:
-ocr page 318-
312
—  Dan is het, omdat het brandt van smartvol ver-
langen om gestort te worden voor Hem, wiens god-
delijk en geheiligd bloed er wraak tegen roept!
wraak en vergeving!
Hij bleef eene wijl zwijgen. Guy staarde hem vol
verbazing aan en dacht er\'niet aan, om hem te ant-
woorden ; wanneer overigens Franz zijne ingetogenheid
liet varen en overluid dacht, hoorde hij hem gaarne
en vreesde hem in de ïede te vallen.
„O! ging deze weldra voort, sedert ik christen
ben (want ofschoon bij mijne geboorte gedoopt, ben ik
toch kort geleden eerst een waar christen geworden,
dat weet gij wel), komt alles mij onder eene andere
en meer treffende gedaante voor!
Hij hief het hoofd op, sloeg de armen over elkander,
en andermaal zijne blikken naar de rechterzijde slaande,
zeide hij:
—   Jerusalem is verwoest; er is geen steen van de
stad de een op den anderen gebleven; maar deze triomf-
boog, opgericht ter eere van den overwinnaar der
Joden, staat nog overeind. De rijkdommen van den
tempel zijn vernietigd, en de laatste overblijfselen
van zijne grootheid, naar Kome overgebracht om die
zegepraal te verheerlijken, zijn op geheimzinnige wijze
het een na het andere verdwenen; maar de stem-
pel van deze schatten is gedrukt gebleven op dit
monument zelf, gewijd aan de herinnering van de
verwoesting van den tempel en de stad, eene ver-
woesting, zoo vreeselijk, zoo volkomen, dat er sedert
het begin der wereld geen voorbeeld van is en nimmer
zijn zal! Het is aan geen enkel volk gegeven geworden
zoo misdadig te zijn, en zulk een geduchte kastijding
te ondergaan als het mijne!
Hij zweeg wederom en richtte zijne blikken naar
eene andere zijde.
-ocr page 319-
313
—  En nogtans, hernam hij, Guy naderende, zou
men meenen, dat de laatste verdedigers van Jerusalem
beroemd hadden moeten blijven, al ware het alleen
om hun ongeluk en hunne dapperheid? Waarom toch
hebben de oudheidkundigen en de gidsen, die ons zoo
dikwerf dien zegeweg getoond hebben, die naar het
Capitool voert, en ons daarvan al de bijzonderheden
zoo menigmaal herhaald hebben, waarom heeft niemand
van hen ons ooit gesproken over hetgeen er gebeurde
op den dag der zegepraal van Titus, daar ginds op die
plaats, bij die Mamertijnsche gevangenissen, die wij
van hier zien? Waarom hebben zij ons onder al de
feiten, die deze gevangenissen vermaard maken, niet
dat vermeld, wat zulks evenzeer verdiende als de dood
van Jugurtha?
—  Ik herinner mij het feit niet, waarvan gij spre-
ken wilt, zeide Guy.
—  Neen, daar was ik zeker van. En nogtans kent
gij de geschiedenis en hebt een goed geheugen. Welnu,
Guy, laat ik er u dan aan herinneren, dat op dien
dag de overwinnaar, op het oogenblik, dat hij naar
den tempel zou opgaan, het bloed van een slachtoffer
moetende plengen, op die plaats bleef staan, ter-
wijl men een gevangene uit zijn gevolg te voorschijn
deed treden, van eene grootere lichaamsgestalte en
veel rijker gekleed dan de overigen en dien men naar
die gevangenis bracht, om zijn doodstraf te vol-
trekken met het koord zelf, dat hij om den hals
droeg. Eerst na deze offerande zette de stoet zijnen
weg naar het Capitool voort! Deze gevangene, Guy,
van wien men zich niet gewaardigt te spreken, was
Simon Bar-Gioras; hij was een der drie laatste
verdedigers van Jerusalem. Ja, ging Pranz met klim-
mende aandoening voort, ja, hij was een dergenen,
die de stad ten einde toe verdedigden ... maar, helaas !
-ocr page 320-
314
die haar verdedigden als booze geesten, meesters .van
eene ziel, uit welke zij zich niet wilden laten verdrijven,
en niet als heldhaftige kampioenen van eene gewijde
en verlorene zaak. Alzoo ontbrak deze grootheid,
die het enkele ongeluk dikwerf schenkt, aan het grootste
jammertooneel, dat de wereld ooit aanschouwd heeft, en
de namen aan deze onmetelijke ramp verbonden , bleven
zelfs niet beroemd!... Joannes van Giscala, Eleazar,
Simon Bar-Gioras... wie denkt nog aan hen? De
geheele wereld roemt en vereert de namen van de
twee ongelukkige Joden, die vier jaren te voren in
dienzelfden kerker de doodstraf gewacht hadden; maar
het ongeluk, de moed, de tragische dood van de anderen
heeft hun geenszins den roem geschonken, en een min-
achtende vergetelheid heeft hunne namen uit de her-
innering der menschen gewischt!
Franz zweeg en steunde met het hoofd op zijn
saamgevouwen handen.
— O mijn God! bad hij met vuur, o mijn God,
dat ook ik onbekend sterve, maar voor U! dat ook
ik mijn leven eindige onder een onbekende foltering,
maar dat deze foltering eene boetedoening zij voor hen,
en dat deze vurig begeerde boetedoening in barmhar-
tigheid worde aangenomen 1
Guy hoorde die bede niet, maar toen zijn vriend
het hoofd ophief, was alle somberheid van zijn gelaat
verdwenen, en het was als zag hij een hemelschen
glans in zijne oogen schitteren. Nu zetten zij langzaam
hunne wandeling voort, die door dit gesprek afge-
broken was.
Op die wijze ging de tijd voorbij, zonder dat Guy,
in weerwil van zijn wachten op de komst van zijn verloofde
en hare tante, zich over den tragen loop daarvan
beklaagde; en wij weten nu in welke geestgesteldheid
hij verkeerde op den dag, dat hij op oenigen afstand
-ocr page 321-
315
van de Ponte Molle eindelijk het rijtuig ontwaarde,
dat de beide reizende dames naar Rome bracht.
V.
„Ecco Itoma f Zij, die thans te Rome aankomen
door middel van den spoortrein en als een wervelwind
een station binnenstormen, dat op het eerste gezicht
in niets onderscheiden is van dat der eenvoudigste
plaats van de wereld, kunnen zich geen denkbeeld
vormen van den indruk, dien deze woorden weleer
maakten, wanneer men, op dat gedeelte van den weg
gekomen, waar men voor de eerste maal de Eeuwige
Stad in het gezicht krijgt, den voerman de paarden
zag inhouden, en uit de verte de stad aanwijzen, ze
uitsprekende met dien Romeinschen klemtoon even
statig en ernstig als de naam van Rome zelf.
Eveline bezat geest en ontwikkeling genoeg, om
niet ongevoelig te zijn voor dien naam, en ook kunst-
smaak genoeg, om met een oog van bewondering het
prachtige panorama gade te slaan, dat zich voor haar
ontwikkelde.
Overeind in het open rijtuig staande, waarin zij met
hare tante reisde, met schitterende oogen en hare lip-
pen half geopend, was zij in deze eerste opwelling
van nieuwsgierigheid en belangstelling een beeld van
schoonheid en bekoorlijkheid. Zoo zag hij haar weder,
die haar te gemoet kwam en wiens verrukten blik zij
blozend ontmoette, toen zij bij het trappelen van een
paard omzag en Guy bemerkte, die juist naast haar
rijtuig afgestapt was.
Gedurende de eerste dagen kwam niets den indruk
-ocr page 322-
316
van deze ontmoeting verstoren. Eveline was in de
gewenschte stemming om het historisch en poëtisch
Bome op prijs te stellen en zij haakte er naar om de
monumenten van Kome te bezichtigen. Zij bezat niet
een uitsluitenden smaak voor datgene, waarin zij uit-
muntte, maar zij wist ook het schoone te bewonderen
onder alle vormen. liet was dus voor Guy een waar
genot, om deze bewonderenswaardige galerijen wederom
door te wandelen, on haar in een bezielde taal zijne
indrukken mede te deelen, terwijl lady Cecilia hen
volgde en de schilderijen en standbeelden met hare
lorgnon nauwkeurig opnam, telkens de Guide dans
Rome
van mevrouw Stark raadplegende. Door zijne
natuurlijke geaardheid en zijne studiën, was Guy altijd
een onderhoudende gids geweest; maar zijne kortelings
met Franz gedane omzwervingen hadden zijne waar-
deeringen verhoogd, en zoolang zij niets deden dan
samen schilderijen en ruïnen, standbeelden en land-
schappen bezichtigen, verstoorde niets de harmonie,
die tusschen hen scheen te heerschen. Eveline schepte
behagen in de welsprekendheid en opgetogenheid van
Guy, en zonder hem altijd te kunnen antwoorden,
begreep zij hem toch genoegzaam, zoodat hij zelden
gewaar werd, dat zij de taal niet verstond, die hij
sprak. Ter nauwernood eens of tweemaal had een
woord, een uitroep, een verraste of verstrooide blik
hem doen trillen, als trof een valsche noot zijn gehoor.
Maar deze indruk werd terstond weggevaagd door het
genoegen der tegenwoordigheid van Eveline, door hare
natuurlijke innemendheid, kortom, door de liefde, die
over al wat hen omringde een gouden waas wierp.
Den dag, waarop zij zamen in de St. Pieter gingen,
deed deze pijnlijke en kortstondige indruk zich krach-
tiger en levendiger gevoelen. Op dien dag bezigde
Eveline verscheidene uitdrukkingen, die van hare
-ocr page 323-
317
bewondering en verbazing getuigden, maar de woorden,
die Guy had willen vernemen, sprak zij niet. Daarom
kreeg hij een afkeer om met haar nog een enkele kerk
te bezoeken, een afkeer, die vermeerderde naarmate zij
er op aandrong met de nieuwsgierige levendigheid van
een vreemdelinge. Toen hij tegen zijnen wil aan haar
dringend verlangen gehoor gegeven had, werd hij, zoo-
dra zij de deur van eene kerk binnengegaan waren, zwij-
gend en somber, en al zijne levendige welsprekendheid
was verdwenen. Soms verwijderde hij zich eensklaps
van Eveline als hinderde het hem, haar te hooren
spreken. Soms wierp hij zich op de knieën voor het
hoofdaltaar, waar de lamp brandt, die aantoont, dat daar
het leven van het heiligdom is, en gedurende dien tijd
wachtte Eveline hem geduldig af, tegen eene pilaar ge-
leund, zonder er aan te denken, dat hij juist aan den
voet van het altaar eene vurige bede voor haar uitsprak.
Maar als hij opstond, nog bleek van zijne gemoedsaan-
doening, scheen de blik, dien hij ontmoette, een ijskoud
antwoord te geven aan zijn brandende hoop!...
O, wreede verwoesters der christelijke eenheid! hoe-
vele harten hebben van eeuw tot eeuw onder de edelste
zielen der aarde door uwe handen gebloed!
Eveline was echter niet onverschillig voor den rijk-
dom, die de kunst in de onbeduidendste kerken van
Rome heeft opgehoopt; noch smaak, noch belangstelling,
noch ontwikkeling ontbraken haar om ze op prijs te
stellen en te genieten. Kortom zij begreep alles, uit-
genomen de gedachte, die door deze symbolen waren
uitgedrukt, de gedachte, die de grond, de ziel en het
leven was van alles, wat haar omringde. Zij was niet
nieuwsgierig om het te weten, of beschaamd, omdat
zij het niet wist. Eene volslagen onverschilligheid
volgde op hare levendigste belangstelling, zoodra er
sprake was van iets anders dan den uiterlijken vorm
-ocr page 324-
318
en de pracht van die christelijke tempels, welker
geschiedenis zij niet verlangend was te leeren. Zij zou
gebloosd hebben, wanneer zij den naam van Jupiter
Olympianus of Capitolinus niet geweten had, of niet
op het eerste gezicht het standbeeld van Augustus,
Tiberius of zelfs van Antinoüs herkend had, maar
hare oogen dwaalden onverschillig over de stand-
beelden van de groote weldoeners der volken. De
bekende en gevierde trekken van Vincentius a Paulo,
Philippus Nereus, Franciscus van Assisen en zoovele
anderen, die de menschheid boven zich zelve verheven
en zooveel groote daden verricht hebben , die de Ouden
goddelijk zouden genoemd hebben, waren haar niet
alleen onbekend, maar zij schaamde zich evenmin hunne
geschiedenis niet te kennen, als zij den lust bezat om
die te vernemen.
Zoo was Eveline, die in dit opzicht op vele
anderen geleek, en zij zou verbaasd gestaan hebben
over den indruk, dien zij door dit eenvoudig ge-
drag op haren verloofde maakte, indien haar zulks
ware geopenbaard geworden. Zij merkte nu en dan
de wolken wel op, die het gelaat van Guy ver-
duisterden, maar zij was er ver van af, er de reden
van te vermoeden. Wat hem betrof, toen hij de pijn-
lijke gewaarwording had gevoeld, die wij zoo even
beschreven, hij hoopte van den volgenden dag iets
beters, of liever den volgenden dag vermeed hij alles
wat die had kunnen hernieuwen, en stelde eene wan-
deling te paard voor of een uitstapje naar buiten.
Dan, in tegenwoordigheid van die prachtige, lachende
natuur, te midden dier beroemde bouwvallen, waar
al hunne indrukken van gelijken aard waren, ontwaakte
de betoovering weder, werd zij onwederstaanbaar en
gaf hij zich daaraan zonder nadenken over; maar de
tegenstelling was vervolgens slechts des te grooter, als
-ocr page 325-
319
hij door een blik of een gezegde begreep, dat hij de
gevoelens verbergen moest, die hij niet onwillekeurig
ontheiligd wilde zien door haar, die ze niet deelde.
Het tegenwoordig verdriet van Guy bestond minder
in een spade opgewekten apostolischen ijver, dan wel in
de behoefte om niet zonder Eveline in de gewesten
te leven, die naar zijn gevoelen de meest verhevene wa-
ren en waar hij kort te voren de vreugde gesmaakt had
van eene volmaakte sympathie. Zijn hartstocht, aan-
vankelijk levendig en onberaden, was ernstig en teeder
geworden even als de band, die hen ging vereenigen;
hij kon het denbeeld van hare onverschilligheid niet
verdragen en alles scheen hem thans beneden die ziele-
feesten, welke zij niet samen konden vieren.
In de droefheid, die zich nu en dan van hem meester
maakte, zou hij zijn hart wellicht voor Franz ontsloten
hebben; maar sedert veertien dagen had deze Eome
verlaten, om een grootere afzondering te zoeken.
Eens kwam hij op de gedachte, om aan Anna te schrij-
ven ... maar, na lang gepeinsd te hebben, wierp hij
eindelijk zijne pen neder en besloot om aan niemand
noch van Eveline noch van zich zelven te spreken.
Wellicht een verstandig besluit, maar waarvan het
gevolg in strijd was met de volkomen gelijkmatigheid
van humeur, die Cruy met moeite behield, wanneer
hem eene of andere aanleiding tot ontevredenheid
gegeven werd.
VI.
— Wilt gij ons vergezellen naar het Colliseum? vroeg
Eveline op zekeren morgen aan Guy, toen hij op zijn
gewoon uur bij lady Cecilia kwam.
-ocr page 326-
320
—  Ongetwijfeld, antwoordde hij terstond.
Daarop dacht hij na en zeide op een anderen toon:
—  Maar het is heden Vrijdag; er zal een groote
menigte in het Colliseum zijn; het is, dunkt mij, beter
om op een anderen dag te gaan.
—; Neen, neen, hernam Eveline, juist daarom wil
ik gaan. Men heeft mij gezegd, dat men het zien
moet, wanneer het zoo met menschen opgevuld is, het
moet een zeer eigenaardige feestelijke bijeenkomst zijn.
—  Het is geen feest, sprak Guy ernstig, het is een
eenvoudige daad van godsvrucht, die eiken vrijdag
herhaald wordt.
—  Inderdaad! zeide Eveline, en waarom op vrijdag?
—  Omdat het de dag is, waarop Christus voor ons
gestorven is; om deze reden, het is u niet onbekend,
is deze dag in de christelijke wereld geheiligd gebleven...
in de katholieke wereld ten minste... antwoordde Gny.
—  Maar met welk doel kiest men het Coliseum, om
zich daar op dien dag te vereenigen?
—   Omdat het Coliseum gedrenkt is met het bloed
der martelaren en omdat daar de herinnering aan hen
meer dan elders verbonden is met Hem, die zijn bloed
op het kruis gestort heeft, en voor Wien zij het hunne
vergoten hebben.
Guy gaf deze verklaring met een somber en ge-
dwongen voorkomen, hetgeen Eveline bevreemdde. Zij
achtte zich onberispelijk in hare omzichtigheid voor de
godsdienstige overtuiging van Guy; zij onderdrukte
zorgvuldig alles, wat hem kon kwetsen, en gebood
zulks zelfs aan anderen. Den vorigen dag nog, toen
eene jonge Engelsche dame in hare tegenwoordigheid
gezegd had, dat de katholieken volgens hare overtui-
ging de beelden aanbaden, ofschoon zij zulks niet wil-
den toegeven, had Eveline zich boos gemaakt en staande
gehouden, dat de katholieken goede christenen waren:
-ocr page 327-
321
„evenzoo goed als gij en ik," had zij er heftig bijge-
voegd. Zij was dus verdraagzaam, zeer verdraagzaam.
Wat kon Guy nog meer verlangen? Zij duldde, wel
is waar, geenszins, dat hij invloed op haar uitoefende,
maar wederkeerig wilde zij niet op hem den minsten
invloed uitoefenen, en zij vond, dat hij haar dit had
moeten ten goede houden, hoewel deze omzichtigheid
haar niets kostte. Guy was katholiek, dat was jammer;
maar het was zijne schuld niet, hij was een Fransch-
man, hij kon dus klaarblijkelijk geen anglicaan zijn.
Verder ging Eveline niet en zij bekommerde er zich
niet meer over. Met Guy was het, naar wij weten,
geheel anders gesteld; maar hij had het treurig besluit
genomen, om altijd over dat belangrijk punt te zwijgen,
daar een onfeilbaar instinct hem gewaarschuwd had,
dat zijne woorden in de tegenwoordige gesteldheid
van Eveline ijdel zouden zijn en zij haar zouden kun-
nen kwetsen, zonder haar te overtuigen. Met inspan-
ning bewaarde hij het stilzwijgen, en het was eveneens
slechts met inspanning dat hij zich liet overhalen, om
het stilzwijgen te verbreken. Eveline zag derhalve op
dat oogenblik met misnoegen, dat hij droevig en somber
was. Zij begreep niet waarom en ging in eene vrij
knorrige luim haren hoed afzetten, en liet Guy op
haar wachten in de salon.
Hij was blijven zitten aan eene tafel, waar boeken,
bloemen, naaimandjes en tal van andere voorwerpen
opeengehoopt waren, die de Engelschen gaarne naar alle
plaatsen mede dragen en als door een goocheltoer uit
hunne reistassen te voorschijn brengen, alsof zij zich
in het logement, waar zij eenige dagen of weken ver-
blijf.houden, voor geheel hun leven gevestigd hadden.
Verstrooid nam Guy werktuigelijk op, wat zich on-
der zijne handen bevond; het was een zeer aardig
korfje, waarin hij onder de voorwerpen, die er dooreen
sev.
                                                         21
-ocr page 328-
322
in geworpen waren met de handschoenen, de flacon,
het borduurwerk van Eveline enz., een boekje opmerkte,
waarvan de rijke band zijne aandacht trok. Hij nam
het in de hand en opende het, doch ziende dat het
een gebedenboek was, wilde hij het met eene lichte
zucht weder sluiten, toen hij de beginletters van een
naam zag in de binnenzijde van den band gegraveerd
en die niet die van Eveline waren, namelijk V. L.
Hij sloeg deze letters een wijl met aandacht en zekere
nieuwsgierigheid gade; daarop las hij de woorden on-
der deze letters: „Herinner u dezen dag." Hij had
het boek nog in de hand, en hij herlas dezen volzin,
toen Eveline binnen kwam en haastig en blozend na-
derde; maar voor dat zij het hem uit de hand nemen
kon, had Guy het met een onverschillig gezicht op
tafel gelegd en was opgestaan. Hij had nogtans de
beweging van Eveline zeer wel opgemerkt; maar hij
had die toegeschreven aan de gewoonte, welke zij had
aangenomen, om alles te vermijden, wat tot een ge-
sprek over den godsdienst aanleiding geven kon. Deze
gedachte verwijderde voor het oogenblik de herinnering
aan de letters uit zijnen geest, alsook de vraag, die
hem hieromtrent op de lippen zweefde. Juist ook ver-
scheen lady Cecilia en vroeg hun of zij medegingen.
Lady Cecilia had een hoed met een grooten kap op,
droeg een vouwstoeltje onder den arm en had een korfje
in de hand, waarin zij haren „Guide du voyageur" en
een album bewaarde; daarin teekenden zij en Eveline
beurtelings. Zij stapte met hare bagage in het rijtuig,
Eveline volgde haar en Guy plaatste zich tegenover deze.
Het was een dier Italiaansche dagen, wier schoon-
heid zich zelfs doet gevoelen bij eene reeks van heer-
lijke dagen, en die zulk een levendige gewaarwording
veroorzaakt, dat het al te volle hart zelfs begint te
lijden onder de overmaat van het genot, dat men
-ocr page 329-
323
smaakt. Het oog is voldaan en bekoord, waarheen
het zich wendt; alles schijnt bijeen gebracht voor zijn
genoegen, in alles heerscht harmonie, niet minder in
de vormen en kleuren der gebouwen dan in die der
gebergten en boomen; de menschelijke hand schijnt van
alle kanten de onvergelijkelijke natuur te hebben ge-
holpen. En op dat alles valt een tooverachtig licht,
een licht, waarvan de schoonheid telkens wisselt tot op
het uur, waarin de dag zich in den nacht verliest, met
een luister, die den morgenstond nog overtreft.
Eveline en Guy waren beiden in eene ontevreden
stemming in het rijtuig gestapt; maar onder den on-
weerstaanbaren invloed van dien schoonen dag scheen
alles weldra uitgewischt te worden en te verdwijnen,
behalve de blijdschap, dat zij onder dien schoonen
hemel bij elkander waren en te zamen de zuivere en
geurige lucht inademden.
In plaats van regelrecht naar het Coliseum te gaan,
verzocht en verkreeg Guy van Eveline de toestemming
om een grooten omweg te maken. Een onverklaarbare
gewaarwording deed hem verlangen, dat dit uur nim-
mer eindigen mocht; het gewicht, dat zoo dikwerf zijn
hart had gedrukt, was opgeheven; hij dacht er slechts
aan om naar de welluidende stem te luisteren, die in
de lucht trilde en hem verrukte. De mengeling van
ernst en bevalligheid, die een der voornaamste bekoor-
lijkheden was van de voor alle indrukken vatbare Eveline,
was hem nimmer zoo wegslepend voorgekomen, nimmer
had hij haar zoo schoon gevonden! nimmer was de betoo-
vering, die zij uitoefende, zoo machtig geweest! Wanneer
Guy onder dergelijke indrukken sprak, wist hij welspre-
kend te zijn, hij wist dit zelfs te zijn door zijn zwijgen, en
Eveline, die meer bewogen was dan naar gewoonte, wist
nu eens door hare taal dan weder door haar zwijgen,
hem van haren kant èn te verstaan èn te antwoorden.
21*
-ocr page 330-
324
Eindelijk kwamen zij bij het Coliseum aan, waarin
zich inderdaad een ontelbare menigte bevond, en aan-
vankelijk hadden zij moeite om er door te dringen;
doch ten laatste bereikten zij het middelpunt van den
breeden omtrek en zagen om zich heen.
De ruïne, gewoonlijk verlaten, was door tal van
menschen opgevuld en bood overal de meest ver-
rassende tooneelen aan. De geheele wereld scheen
daar zijn vergaderplaats gekozen te hebben. Van het
schilderachtig gewaad der Albaansche boerinnen tot
den blauwen kaphoed van lady Cecilia, van de monniks-
pijen van alle orders tot de sombere mantels der
Trasteverijnen, van de kleeding der hooge geestelijken
tot de zonderlinge costumes der kunstenaars en reizi-
gers van alle landen, zag men al de denkbare ver-
scheidenheden van vormen, kleuren, gelaatstrekken en
houdingen. Maar de menigte drong zich vooral dicht
samen rondom het kruis, dat zich in het midden van
de uitgestrekte arena verheft, want daarnaast stond de
prediker der statiën.
Het was een ordesgeestelijke, gekleed in dat gewaad,
dat even aangenaam is aan het oog van den schilder
als aan het hart van den geloovige, en wiens eerbied-
waardig voorkomen de volmaakte verwezenlijking
scheen van alles, wat zijn kleed belooft. De verloof-
den waren laat gekomen, de prediker had reeds de
verschillende statiën doorloopen, en op dit oogenblik
gaf hij eene korte samenvatting van alles, wat hij ge-
predikt had. Guy was hem zoo dicht mogelijk gena-
derd en had naast zich voor Eveline plaats willen
maken; maar zij had zijn arm losgelaten, om zich bij
hare tante aan te sluiten, waar zij nogtans gelegen-
heid had om te luisteren, wanneer zij het wilde.
Guy, nog geroerd door hunne wandeling, gevoelde
aanvankelijk slechts spijt, dat hij van haar gescheiden
-ocr page 331-
325
was, maar weldra maakte een geheel andere aandoe-
ning zich van hem meester!. ... De kloosterling, die
daar predikte, was meer dan een redenaar, hij was
een heilige. Dikwerf misbruikt men die uitdrukking,
dikwerf gebruikt men die lichtvaardig of ten onrechte,
maar wij hedienen er ons thans van in hare volledige
beteekenis. Het was een man, die waarlijk zijn naaste
gelijk zichzslven en God bovenal beminde, en die
man had de gave der welsprekendheid ontvangen!
Ondsr die voorwaarden is het menschelijk woord het
verhevenste en goddelijkste op aarde en niets even-
aart zijne macht. Zoo was dit woord, dat op dien
stond als uit den Hemel over de menigte uitgestort
werd. Guy werd er door verrast, doordrongen en
vervoerd, en voelde zijn hart kloppen van geestver-
voering, en de edelste neigingen zijner ziel begonnen
met kracht te ontwaken. De liefde voor de deugd ,
de begeerte om zijn leven nuttig en vruchtbaar te
maken, de wil om een edel gebruik te maken van
zijne jeugd, zijne bekwaamheden en zijn fortuin; al
deze gedachten en besluiten, waarvan hij nu en dan
zijne aandacht aftrekken kon, maar die als met zijne
natuur verbonden waren, schenen bij dit krachtig en
doordringend woord een nieuwe macht op hem te
krijgen. Tegenover het kruis staande, luisterde hij
met zooveel aandacht, en zijn rijzige gestalte deed
hem zoo in het oog loopen, dat de diepe en ontzag-
wekkende blik van den prediker een oogenblik op
den zijnen rustte en hij scheen rechtstreeks tot hem
zijne laatste woorden te richten: deze woorden voor-
spelden aan den Christen een vreeselijken strijd, zware
kruisen, maar aan het einde de overwinning. En
toen ten slotte de heilige kloosterling zijne hand op-
hief om de omstanders te zegenen, viel Guy met de
geheele menigte op de knieën, met de gevoelens van
-ocr page 332-
326
geloof, van ijver en van moed, den gewijden grond,
waarop hij nederlag, geheel waardig.
Terwijl het volk, dat hem omringde, nog even als
hij op de knieën lag, keerde hij zich om en zijne blik-
ken zochten Eveline. Welken indruk zou die godde-
lijke wervelwind, die hem zoo even geschokt had, op
haar gemaakt hebben ? Dit vroeg hij zich bevend af,
maar niet zonder hoop; want hij wist het, zij was ge-
voelig voor de welsprekendheid, en wellicht klopten
hunne harten op dat oogcnblik eenstemmig. Aanvan-
kelijk zag hij haar niet, omdat zij verscheidene schre-
den verwijderd was van de plaats, waar hij haar ge-
laten had; maar hij kreeg haar weldra in het oog,
want zij alléén stond !.. .. Zij had haar album in de
hand, waarin zij glimlachende een vluchtige schets
teekende van den prediker, terwijl hare tante naast
haar zat op haar vouwstoeltje en aandachtig in haar
korfje naar iets scheen te zoeken.
Wat Guy gevoelde, zullen wij aanstonds verhalen;
maar laat ons intusschen vragen of de onverschilligheid
van Eveline zoo schuldig was als zij toescheen aan
hem, die haar met zooveel angst in zijn blik, het ken-
merk van eene sympathische aandoening, zocht.
Helaas! wij gelooven het niet! Wat kon Eveline
verwachten van de woorden van een monnik ?....
Waarom zou zij er zelfs naar geluisterd hebben ?....
Zijn vele en de degelijkste Engelschen niet van hunne
kindschheid af en hun geheele leven door gewoon,
om even als zij in onwetendheid alles te miskennen en
te verafschuwen, wat den stempel draagt der aloude
Kerk, hunne moeder?.... en zijn deze verachting en
haat dikwerf voor de godsdienstigsten van hen niet
de meest bepaalde punten van hun geloof?
-ocr page 333-
327
VIL
Gay stond op en naderde Eveline.
— Mijn hemel, wat deert u? vroeg zij.
Hij antwoordde, dat Item niets deerde.
Inderdaad, hij had niets kunnen zoggen, hij zou niets
hebben kunnen mededeelen, niets uitdrukken; want
niets zou begrepen zijn. Zijn hart was vol, tot over-
loopens toe vol, van de zuiverste, edelste en ver-
hevenste gevoelens, die het in staat was te bevat-
ten, en hij moest ze onderdrukken, ze verbergen, ze
volstrekt zwijgen op straffe, dat hij nog meer lijden
zou, dan hij reeds deed.
Zonder spreken bood hij Eveline zijn arm aan. Zij
had, gelijk wij gezegd hebben, reeds meermalen opge-
merkt, dat hij sinds hunne komst te Rome ongelijk-
matig en opvliegend van humeur was; maar nimmer
had een dergelijke wolk zijn gelaat verduisterd. Een
ander zou er wellicht door verontrust en ontsteld ge-
weest zijn, maar zij was er slechts ontevreden over en
vond goed, om aan Guy te toonen, dat zij zich weinig
stoorde aan eene grilligheid, die hem zonder reden zoo
plotseling in eene norsche stemming bracht. Terwijl
zij langzaam door de menigte drongen, begon zij met
zekere gemaaktheid een gesprek over onverschillige
zaken, den schijn aannemende, als bemerkte zij niets van
zijn kwaad humeur. Guy zweeg voortdurend; maar thans
had hij die bekoorlijke stem, die nog kort geleden zoo
zoet in zijne ooren klonk, liever niet vernomen, en
eindelijk kwamen hem onwillekeurig de volgende woor-
den over de lippen:
-ocr page 334-
326
—  Eveline! om Godswil .. .
Doch hij zweeg plotseling, niet meer wetende, wat
hij zeggen wilde; maar vooral bleef hij steken bij den
verrasten blik dier groote oogen, welke hem op dit
oogenblik koud en wreed voorkwamen, en waarvan
hij terstond de zijne afwendde uit vrees van te veel
te zullen lijden.
Zij kwamen alzoo zwijgende ter plaatse, waar het
rijtuig van lady Cecilia was blijven staan; maar toen
Eveline, reeds naast hare tante zittende, verwachtte, dat
Guy haar zou volgen, sloot hij het portier en bleef
onbewegelijk op de plaats waar hij stond, zonder haar
zelfs met een blik te groeten, toen het rijtuig zich
verwijderde.
Lady Cecilia had de verandering in het gelaat en
do manieren van Guy niet opgemerkt, aanvankelijk
zelfs zijne afwezigheid in het rijtuig niet. Toen hare
aandacht daarop viel, zeide zij, zich tot Eveline wen-
dende :
—  Wat heeft dit te beteekenen?
Maar deze zat met een hoogrood en ontevreden
gelaat voor zich te zien, en scheen weinig lust te heb-
ben om te antwoorden.
Lady Cecilia zag haar eene wijl in het gelaat en
drong toen niet verder aan.
„Een twist tusschen verliefden, dacht zij, dat gaat
mij niet aan." En zij zweeg totdat het rijtuig voor
hare deur stilhield.
■ss Hij zal toch wel als naar gewoonte te acht uren
met ons komen dineren, niet waar? vroeg zij toen.
Eveline antwoordde zonder aarzelen bevestigend, of-
schoon zij er volstrekt niet zeker van was, en deze
twijfel vermeerderde haar misnoegen. Zij begreep niets
van de zonderlinge handelwijze van Guy, en was op
hem verstoord; maar zij verlangde hem weder te zien,
-ocr page 335-
329
al was het ook maar om de voldoening te hebben hem
verwijten te doen, en hem daarna vergiffenis te schen-
ken , wanneer hij daarom mocht verzoeken. Zij volgde,
zich met die gedachten bezig houdende, hare tante,
terwijl deze den langen trap opging van het paleis,
dat zij bewoonden op de via della Quattro Fontane ,
toen lady Cecilia, boven gekomen, plotseling een uit-
roep van verbazing deed hooren en aan Eveline een
kaartje toonde, dat men haar overhandigde.
—  Ziedaar, Eveline, zeide zij, eene tijding, die mij
zeer veel genoegen doet; wij zullen berichten uit En-
geland ontvangen en bovendien iemand, die eenige
levendigheid aan onzen gezelschapskring zal bijzetten.
Het gelaat van Eveline scheen deze laatste bewering
niet te bevestigen. Zij staarde als versteend op het
kaartje en gaf\' geen antwoord.
Verbaasd dat Eveline niet in hare blijdschap scheen
te deelen, keerde lady Cecilia zich om, doch ont-
stelde hevig bij het zien van het doodsbleeke, strakke
aangezicht van hare nicht en vroeg haar deelnemend:
—  Wat deert u, Eveline? Zijt gij niet verheugd,
dat gij uw neef\' zult wederzien ?
Eveline had den tijd gehad om tot bedaren te komen
en antwoordde koel:
—- Noch ontevreden noch verheugd, lieve tante ;
maar wij zullen moeten zien of het Vivian onder ons
bevallen zal, alvorens zeker te zijn, dat wij zijn gezel-
schap aangenaam zullen vinden.
En zonder een enkel woord meer te spreken, wierp
Eveline het kaartje op tafel en begaf zich naar hare kamer.
Lady Cicilia dacht over deze laatste woorden na,
en zich eenige bijzonderheden herinnerende omtrent
het karakter van haren neef, dacht zij, dat Eveline
wellicht geen ongelijk kon hebben, en hij zich
onder vreemdelingen misschien niet zoo op zijn gemak
-ocr page 336-
330
zou gevoelen, en dus ook niet zoo beminnelijk te
Rome als te Londen zou wezen.
Zich alzoo ten tweede male op hare wijze reken-
schap gegeven hebbende van hetgeen hare nicht be-
zorgd maakte, ging lady Cecilia hare rust nemen, doch
eerst zond zij een kaartje aan lord Vivian Lyle , ten
huize van Serny, Spaansohe Plein,
om hem uit te noodigen
dien dag te acht uren bij haar te komen dineeren.
Na Evelinc bij het Coliseum verlaten te hebben, had
Guy zich in allerijl verwijderd, zonder doel voort-
gaande, doch alleen trachtende om liet gedruisch , de
menigte en het gewoel zoo snel mogelijk te ontkomen.
Hij koesterde slechts één verlangen: namelijk alleen
te zijn met de gedachten, die zijn hart vervulden, en
zich genoegzaam meester te worden , om ze te ver-
bergen, maar hij wandelde langen tijd voort zonder
dat het hem gelukte, zijne inwendige spanning te doen
bedaren. De wonderbare woorden, die hij in het
Coliseum vernomen had, stonden hem levendig voor
den geest. Hij herhaalde ze en gevoelde nog de aan-
doening en de bewondering, die hem vervuld hadden;
vandaar voerde zijne gedachte hem naar het uur terug,
waarop Eveline zich tijdens de wandeling zoo bekoorlijk
aan hem vertoond had ....
Maar alles scheen van gedaante veranderd. Nauwe-
lijks kon hij zich het genot herinneren, dat hij ge-
smaakt had; hij zag niets meer dan de gedaantever-
wisseling, die op dat uur van betoovering gevolgd was.
Die koelheid, die onverschilligheid, die scherts!....
en zulks toen het geweten van Guy hem zeide, dat,
zoo hij ooit de goedkeuring verdiend had van een
verhevene ziel, de sympathie van een edel hart, zulks
zou geweest zijn op het oogenblik, waarop verhevene
en heilige woorden in hem een zoo machtige en heil-
zame echo opwekten.
-ocr page 337-
331
Hij wandelde aldus zonder bepaald doel voort en
bevond zich eindelijk op een weg tusschen twee muren
ingesloten, hier en daar door pijnboomen en cypressen
begroeid , wier sombere kleur scherp op den holderen
hemel afstak. Eindelijk kwam hij aan de deur eener
kleine kerk, en bijna werktuigelijk ging hij daar
binnen.
De plotselinge frischheid, die eensklaps op de warmte
van buiten volgde, verwekte terstond in hem eene aan-
gename gewaarwording en gaf aan zijn gedachtenloop
een kalmer richting. De kerk was ledig. Bi\' stond
slechts een eenvoudige bidstoel in voor het altaar. Guy
knielde daarop neder met zijn hoofd tusschen de han-
den , en bleef daar lang in eene mijmering verzonken,
die geen gebed was, maar hem de rust schonk, waar-
aan hij behoefte had. Hij overwoog met meer kalmte
de gewaarwordingen, die hij zoo even en gedurende
eene maand ondervonden had, en besefte toen te gelijker
tijd de macht en de ijdelheid van het gevoel, waaraan
hij zijn hart overgegeven had! Machtig, ach ja! het
was machtig, want het had eene poos alles voor hem
van gedaante doen veranderen, maar ijdel, want hij
kon het niet hooger verheffen.
Guy hief het hoofd op, hij gevoelde behoefte om
het gewicht van zoovele gedachten door een waar en
vurig gebed te verlichten; hij vouwde zijne handen en
richtte zijne oogen naar het altaar.... maar op het-
zelfde oogenblik ontroerde hij en sprong op als trof .
eene buitengewone verschijning zijn oog. De stralen
van de ondergaande zon vielen door een raam boven
den ingang op het altaar en verlichtten met een hel- /
deren glans het schilderij, dat het altaarstuk vormde,
zoodat de hoofdfiguur daarvan als met leven bezield
scheen en hem liefdevol aanzag. Het beeld was dat
van do heilige, waarvan het doek de marteling voor-
-ocr page 338-
332
stelde; maar het gelaat was niet eene vinding van den
schilder; hij kende die figuur, die oogen, die uitdruk-
king, die glimlach; het waren die Yan de vriendin
zijner jeugd; het was de blik, het was de ziel van
Anna Severin, die op dat doek leefden!. .. . Guy
staarde als in verbijstering naar het schilderij; daarop
viel hij weder op zijne knieën, en zonder dat hij ze
kon onderdrukken, welde er een stroom van tranen
uit zijne oogen op.
Geruimen tijd kon hij zich geen rekenschap geven
van hetgeen er in hem omging; een weldadige invloed
scheen hem van alle zijden te omringen. Langzamerhand
gevoelde hij zijne kalmte, zoo dikwijls door de tegen-
woordigheid van Anna teweeg gebracht, terug keeren,
en de woorden, zoo dikwerf door hem gelezen, doch
nimmer begrepen gelijk heden, schenen in het diepste
zijner ziel te weerklinken: „Oeene liefde, waarvan God
de band niet is, kan krachtig en duurzaam wezen."
Gruy viel wederom voor dat altaar op de knieën,
en vurig bad hij, dat deze goddelijke band hier op
aarde aan zijne liefde en zijn leven zou worden ge-
schonken.
Hij stond getroost en vol vertrouwen op. Maar al-
vorens de kerk te verlaten, beschouwde hij met meer
bedaardheid het schilderij, dat hem zulk een hevige
en zoete aandoening veroorzaakt had. Men raadt het
reeds, dat hier sprake is van hetzelfde schilderij, dat
hij vroeger bij Franz in de werkplaats gezien had.
Hij sloeg het thans met vernieuwde verteedering gade
en bleef lang verzonken in de gedachten, welke gelijk-
tijdig in hem opgewekt werden door de herinnering
aan den vriend, wiens werk hij herkende, en de beeld-
tenis van haar, wier trekken deze had wedergegeven.
-ocr page 339-
333
VIII.
Guy kwam ernstig en peinzend te huis. De herin-
nering aan Anna, zoo onverwacht opgewekt, vervolgde
hem nog, en daar de onweerstaanbare gang van zijne
gedachten hem nogmaals tegenover het kruis in het
Coliseum verplaatste, waar hij een paar uren te voren
zooveel geleden had, kon hij zich niet onthouden van
te gissen, wat Anna op die plaats zou ondervonden
hebben, en wat hij zelf gevoeld zou hebben naast haar.
Zijn hart klopte bij deze gedachte en er scheen eene
wonde open te gaan, zoo smartvol en zoo gevoelig,
dat hij zich afvragen moest, of zij wel ooit goed ge-
nezen was.
Guy bedacht evenwel, dat Eveline onschuldig was
aan de onwillekeurige foltering, die zij hem veroor-
zaakt had, terwijl zij reden had om zich over hem te
beklagen. Hij gevoelde zich gedrongen om zijn ongelijk
te herstellen; wellicht verlangde hij haar ook weder te
zien, ten einde het beeld uit zijne ziel te wisschen, dat
daarin begon te herleven. Hij maakte zich alzoo ge-
reed , om volgens gewoonte naar lady Cecilia te gaan,
maar hij had zich lang onderweg opgehouden, en het
uur voor het diner, hoe laat dit ook gesteld was, had
reeds geslagen, toen hij zich op weg begaf naar de
Via delle Quattro Fontane.
De salon van lady Cecilia werd zeer bezocht, en
terwijl zij tegen het etensuur rustig hare gasten ver-
wachtte, kan de lezer licht gissen, dat Eveline niet
even bedaard was als hare tante. Zij kleedde zich,
maar was zoo verstrooid, dat Morris, na een paar
-ocr page 340-
334
malen hare bevelen gevraagd te hebben, zonder ant-
woord te bekomen, ten laatste besloten had naar eigen
ingeving te handelen en hare meesteres eens naar haren
zin te kappen. Om billijk te zijn omtrent die bekwame
kamenier dient gezegd te worden, dat indien Eveline
een blik geworpen had op de vermenging van fluweel
en paarlen, die door hare prachtige haren geslingerd
waren, zij had moeten erkennen, dat Morris uitmun-
tend van hare verantwoordelijkheid had gebruik ge-
maakt. Maar Eveline dacht noch aan haar kapsel,
noch aan hare schoonheid, noch aan iets, wat haar
aangenaam was. Na de voltooiing van haar toilet,
bleef het jonge meisje voor haar raam staan, verdiept
in hare overpeinzingen, die niet van genoegelijken
aard schenen.
De schoonheid van een prachtvollen avond volgde
op dien van den dag, de maan verrees aan den horizon,
de met sterren bezaaiden hemel had nog een purperen
tint, die als een laatst vaarwel was van het heldere
daglicht. Doch dat alles bleef onopgemerkt voor Eve-
line en zij bleef roerloos en peinzende op dezelfde
plek, tot men aan hare deur kwam kloppen, om haar
te waarschuwen dat „al de gasten daar waren, en men
nog alleen op miss Devereux wachtte om aan tafel
te gaan."
„Al de gasten waren daarl" . . . die eenvoudige aan-
kondiging had op haar eene geheel andere uitwerking
dan gewoonlijk, want in plaats van terstond te gaan,
verwijlde zij nog even; zij moest nogtans besluiten en
met een luid kloppend hart begaf Eveline zich naar
de gezelschapszaal.
Welke angstige gedachten hadden haar bestormd
gedurende deze lange mijmering! Hoe zou zij Vivian
wederzien, aan wien zij gedurende twee maanden zoo
weinig gedacht had, en van wien zij gedurende dien
-ocr page 341-
335
tijd geen enkelen brief ontvangen had? Zou zij zich
thans zoo gemakkelijk van nabij als van verre kunnen
onttrekken aan het zonderling overwicht, dat hij altijd
op haar had uitgeoefend en waaraan de herinnering
haar zoo pijnlijk viel? . . . Hoe zou zij haren verloofde
bejegenen? . . . En in welke stemming zou zij Guy
zelven vinden? Wat hem betrof, hij was onbekend
met het verleden en hij had geen enkele reden, om
lord Vivian met misnoegen te zien, maar deze op-
merking, die haar schijnbaar had kunnen gerust stellen,
veroorzaakte haar integendeel meer angst. Zij gevoelde
bittere spijt over het stilzwijgen, dat zij bewaard had
om eene verklaring te geven, die bij eiken dag van
uitstel moeielijker werd, maar die nimmer eene verle-
genheid had kunnen veroorzaken zoo groot als die,
waarin zij zich thans bevond. Kortom, zij herinnerde
zich plotseling met een zekeren troost aan de kwade
luim van Guy in het Coliseum en de zonderlinge wijze,
waarop hij haar verlaten had; zij zeide bij zichzelve,
dat hij waarschijnlijk dien dag niet zou komen dineren,
en hetgeen haar eenige uren te voren mishaagd had,
scheen thans de eenige uitkomst Ie zijn. Ja, ja, alles
zou zoo afloopen; zij zou aanvankelijk een onderhoud
met Vivian hebben, en dan, wanneer zij Guy weder-
zag, zou zij hem alles verhalen: het eenig wenschelijke
voor haar was, dat zij hen beiden niet tegelijk aantrof.
Daar zulks haar het best te pas kwam, overreedde
zij zich, dat het zoo gebeuren zou en begaf zij zich
met vertrouwen naar de deur van de salon.
Zij opende die ... en zij zag beiden voor zich. De
kleine verplichtingen van het maatschappelijke leven
höbben in vele omstandigheden een groot voordeel,
want deze beletten Eveline een kreet te slaken, waarvan
het gevolg te betreuren zou\'zijn geweest, ofwel dat
zij bewusteloos neêrzeeg, hetgeen zeer wel had kunnen
-ocr page 342-
ooo
gebeuren, daar haar hart vreeselijk klopte; zij zag
zich namelijk onmiddelijk verplicht om de hartelijke
ontvangst te beantwoorden van eene Romeinsche prin-
ses, die zich dien dag onder het getal der gasten van
lady Cecilia bevond. Het eerste, waar Eveline bewust-
heid van had, was, dat hare tante haar voorstelde aan
een zeer deftig gekleede dame, die haar eenige vleiende
woorden toesprak, waarop zij antwoordde, zonder goed
te weten wat zij zeide; maar zij zeide toch iets, en dit
was haar genoeg om zich een weinig te herstellen.
Daarop sloeg zij met eene voorgewende bedaardheid
hare oogen om zich heen, groette de personen, die
zich rondom haar bevonden, en naar het scheen alleen
haren neef opmerkende, bood zij hem de hand en zeide
bijna op natuurlijken toon:
—   Goeden dag, Vivian; ik ben zeer verheugd dat
ik u te Rome zie.
Aanvankelijk antwoordde hij niet, en zij durfde hem
niet in het aangezicht te zien. De hand, die de hare
gedrukt had, was ijskoud. Eindelijk antwoordde hij:
—  En ook ik ben blijde, Eveline, dat ik u na zulk
eene lange afwezigheid wederzie.
Deze woorden waren bijna even onbeteekenend als
die, welke zij hem had toegesproken, maar in die vaste
en kalme stem vond zij juist den nadruk, dien zij
vreesde te zullen vernemen, en zij gevoelde zich in
haar binnenste verschrikt.
Men kondigde het diner aan.
Guy naderde haar en bood haar zijn arm aan met
die ongekunsteldheid, welke hem zijn vermeend goed
recht gaf. Eveline nam dien aan zonder te weten, wat
zij deed. Haar gelaat was rood als vuur. Lord Vivian
ging twee schreden achteruit en liet hen voorbijgaan.
Hij zelf bood zijnen arm aan niemand aan en kwam
het laatst in de eetzaal, waar hij de eenige plaats in-
-ocr page 343-
337
nam, die aan het einde der tafel onbezet gebleven was,
hij zat alzoo recht tegenover Guy en Eveline, hoewel
op eenigen afstand.
Guy was nog ernstig; maar hij had reeds op fluiste-
renden toon aan Eveline verschooning gevraagd voor
zijne verdwijning in den morgen; hij had zulks met
die bevalligheid en vriendelijkheid gedaan, die nu en
dan eene bekoorlijkheid aan zijne manieren gaven ,
welke nog verhoogd werd door de levendigheid zelve,
die hij dikwerf ter nauwernood kon bedwingen. Eveline
wist niet, wat zij hem moest antwoorden; zij had haren
grief vergeten; thans gevoelde zij zelve zich schuldig
tegenover hem. In hare verwarring antwoordde zij
hem dan ook op een zachten en nederigen toon, die
haar zeer ongewoon was, en waardoor degene, die
kort geleden bereid was om zich van haar los te ma-
ken, zich sterker dan ooit tot haar aangetrokken
gevoelde. Het was Eveline echter onmogelijk om
hare spanning te verbergen. Guy bemerkte zulks weldra
zonder er de oorzaak van te raden, en hij werd
weder zwijgend. Kort daarop werd hij uit zijne mijme-
ring opgewekt door lady Cecilia, die tot haren neet
eene vraag richtte, waarop deze kortaf antwoordde.
Guy was voor het diner even vóór Eveline in de salon
gekomen , en had tot hiertoe den nieuwen gast volstrekt
niet opgemerkt. Hij zag hem aan en vroeg aan Eveline:
—   Wie is die jongman? Ik heb hem tot heden
nimmer bij u gezien; is hij pas aangekomen?
—  Ja, het is mijn neef lord Vivian Lyle, stamelde
Eveline.
Daarop ging zij haastig voort:
—  Ik had u eerder over hem moeten spreken, Guy.
Guy zag haar met verbazing aan, en na eene wijl
gezwegen te hebben, zeide hij:
—  Wees zoo goed dien naam nog eens te herhalen.
sev.
                                                                    22
-ocr page 344-
338
Eveline herhaalde;
— Vivian Lyle.
Dit woord deed terstond in het geheugen van Guy
een herinnering ontwaken, die nogtans bijna uitgewischt
was, zoo licht was de indruk geweest door die omstan-
digheid des ochtends te weeg gebracht.
Hij sloeg zijne oogen andermaal naar de overzijde
van de tafel, en tot zijne groote verbazing bemerkte
hij, dat de blik van lord Vivian onafgewend op hem
gericht was, en die blik scheen hem onverklaarbaar.
Waarom zag die onbekende hem aldus aan? Wat be-
teekende deze blik, die wel niet onbeleefd, maar aan-
dachtig, ernstig en bijna ontzagwekkend was? Guy
kon het niet begrijpen, maar hij was in geen geval ge-
stemd om zich aldus geduldig te laten aanzien. On-
willekeurig nam zijn blik eveneens een trotsche uit-
drukking aan, die naar de overzijde van de tafel ge-
richt was, terwijl Eveline meende, dat deze haar betrof,
toen hij zeide;
— Gij hebt daar een neef, die moeielijk onopgemerkt
kan blijven. Gij moest mij derhalve zonder dralen
zeggen, waarom gij zoo even spijt gevoeldet, dat gij
mij niet eerder over hem gesproken hebt.
Indien Guy haar dit verzoek op denzelfden toon
gedaan had, waarop hij haar eenige minuten te voren
verschooning vroeg, dan zou Eveline hem wellicht
met eene plotselinge en nederige bekentenis geantwoord
hebben, maar dat minder of meer gebiedend verzoek
had eene geheel tegenovergestelde uitwerking; de
nederigheid en het leedwezen verdwenen en zij ant-
woordde koel:
— Gij zult dit vernemen; maar het is hier niet de
plaats of het oogenblik.
En zij \'wisselden geen woord meer met elkander tot
aan het einde van het diner.
-ocr page 345-
339
Weder in de zaal terugkeerende, werd lord Vivian
door lady Cecilia vormelijk voorgesteld aan den markies
van Villiers, en zij wisselden eenige korte en onbedui-
dende woorden, waarna zij van elkander scheidden,
üuy naderde de tafel; het kaartje, dat Eveline er
dien namiddag had opgelegd, lag er nog. Hij zag
het, nam het haastig op, en haar naderende, hield
hij het haar onder de oogen, terwijl hij half fluisterende
vroeg:
—   Is dat bij geval de naam, waarvan de initialen
ii\\ uw gebedenboek gegraveerd zijn?
Eveline ontroerde en bloosde hevig, doch op deze
wijze ondervraagd, zou zij nimmer met een logen ge-
antwoord hebben. Zij zeide alzoo terstond: „Ja," en
ondanks hare hoogroode kleur vertoonde zich daarbij
geen spoor van verlegenheid, want de gebiedende toon
van Guy had bij haar den geest van verzet opgewekt.
—  Dan verzoek ik u, sprak hij op ernstigen toon,
of liever ik vorder van u, dat gij mij morgen alles zegt
wat gij voor mij verborgen hebt. Ik kom voor den
middag terug en hoop, dat lady Cecilia mij veroor-
loven zal om met u alleen te zijn.
De salon was langzamerhand met menschen opge-
vuld geworden. Guy stond op en richtte zich zonder
opgemerkt te worden naar de deur. Juist, toen hij
naar buiten gaan zou, keerde hij zich om en zag lord
Vivian bij de canapé staan, waar hij Eveline verlaten
had. Hij sprak op zijne beurt - met haar. Eveline
keerde Guy den rug toe, maar hij zag, dat zij haar
hoofd ophief, om te antwoorden. Een oogenblk ge-
voelde hij den lust om te blijven, ten einde eene po-
ging te doen, om uit de verte te raden, wat zij zeide
en wat men haar antwoordde; maar haar gade te slaan,
zonder dat zij zulks wist, streed tegen den edelen aard
van Guy. Hij wierp nog een blik op het regelmatig
22*
-ocr page 346-
340
gelaat, de schitterende oogen en de bevallige gestalte
van zijne verloofde, en ging heen.
De avond lokte uit om buiten te blijven en zeer
laat ging hij zijne woning binnen; maar hij zou den
geheelen nacht doorgewandeld hebben, indien hij alles
had willen herhalen, wat hij dien dag ondervonden
had, waarop nogtans voor aller oogen, behalve voor
de zijne, niets buitengewoons voorgevallen was.
IX.
Wij weten wat die dag, van geen belang voor de
onverschilligen, voor Guy geweest was. In al zijne
teederste gevoelens was hij geschokt en gekreukt ge-
worden. De liefde, de geestdrift, de misrekening en
de smart hadden hem beurtelings vermeesterd; op die
gemoedsaandoeningen was plotseling en levendig eene
bedekte, maar nimmer uitgewischte herinnering ont-
waakt, die hem te gelijk verdriet genoegen, vreugde,
spijt en wroeging veroorzaakte. Na dat alles had hij
Eveline wedergezien en hij was er slechts op bedacht
geweest om het ongelijk te herstellen, dat hij erkende
tegenover haar begaan te hebben. Maar dit berouw
was weggevaagd geworden door een plotselingen, vreem-
den argwaan en thans was hij ter prooi aan eene woe-
dende ijverzucht, die hem geheel en al beheerschte.
Ja, hij was ijverzuchtig en bedacht niet, dat wanneer
hij dien dag al zijne gedachten geopenbaard had, zij
evenzeer redenen zou gehad hebben om het te zijn.
Maar daar was thans geen sprake van. Een levendig
en ondragelijk mistrouwen maakte zich van hem meester
en veranderde zijn lijden van dien morgen in een veel
-ocr page 347-
441
pijnlijker gevoel, geheel in strijd met zijne natuur.
Onder al de hoedanigheden van Guy had zich de
openhartigheid gedurende geheel zijn leven liet minst
verloochend. Nimmer had sedert zijne kindsche dagen
niet alleen een logen zijne lippen beroerd, maar nooit
ook had hij zich aan veinzen schuldig gemaakt. Op
het tijdstip, waarop Eveline als het ware een spel
dreef met den invloed, dien zij op hem uitoefende,
had zij hein eens schertsende betreffende Anna eene
gelijke vraag gedaan als zij tot Anna zelve gericht
had; Guy had daarop geantwoord met het eenvoudig
en oprecht verhaal van alles, wat er voor hare komst
te Villiers voorgevallen was. Omwegen, waartoe hij
niet in staat was, onderstelde hij niet bij anderen, en
wanneer een vermoeden van dien aard in zijn geest
opkwam, verwekte zulks bij hem een onwillekeurige
en onweerstaanbare verachting. Deze meening kon hij
niet koesteren ten opzichte van Eveline; hij trachtte
die van zich te werpen door den toorn, die in hem
begon op te wellen, tegen dengene te richten, die in
hun midden verschenen was, en bij de herinnering
aan den blik, die hem, naar het scheen, had willen
noodzaken zijne oogen neder te slaan, voelde hij zijn
bloed koken en gevaarlijke denkbeelden door zijnen
geest gaan.
Zoo bereikte hij den voet van den langen trap, die
van de Piazza d\'Espana voert naar de Trinidad del
Monte en beklom haastiger dan naar gewoonte de
treden; van die zijde kwam men te voet aan zijne
woning, juist boven aan dien trap gelegen, en die een van
die gezichtspunten beheerschte, dat zelfs te Rome zeld-
zaam schoon is. Te huis gekomen, opende hij de
raamdeur, die naar zijn balcon voerde, en met de elle-
bogen op de balustrade geleund, met de handen zijn hoofd
ondersteunende, verloor hij zich in zijne gepeinzen.
-ocr page 348-
342
Hij werd uit zijne mijmering gewekt, doordien de
klok van het naburig klooster vijf slagen sloeg. Dit
beteekende, volgens de gebruikelijke manier in Italië
om het uur aan te geven, in het jaargetijde, waarin
men zich toen bevond, half twaalf uren van den avond.
Guy stond op om het balcon te verlaten; maar alvorens
binnen te gaan, liet hij nog eens het oog weiden over
dat gezicht, waarvoor de gewoonte hem niet onver-
schillig gemaakt had. Al de voorwerpen kon men bij
het licht der maan nauwkeurig onderscheiden. De
obelisque, die zich verheft voor de kerk der H. Drie-
vuldigheid, stond daar als een witte verschijning, en
scheen over het slapende klooster te waken. De breede
trap, op dit uur geheel verlaten, lag aan de eene zijde
geheel in het duister, maar aan de andere zijde, waar
Guy zich bevond, wierp de maan er een helder licht
op. Men hoorde in de verte het rollen van eenige
rijtuigen op de Piazza d\'Espana en het nog meer ver-
wijderde gedruisch der schreden van voetgangers in
de naburige straten; in de nabijheid der woning van
Guy was alles stil en eenzaam. Juist toen hij de
raamdeur van het balcon ging sluiten, hoorde hij tot
zijne verwondering plotseling het gedruisch van voet-
stappen op den trap; hij boog zich over het balcon
en bemerkte een man van eene rijzige gestalte, die
werkelijk van het plein langs dien weg kwam. Guy
keek met oplettendheid naar hem en weldra vertoonde
zich op zijn gelaat eene uitdrukking van verbazing,
en bijna van ontzetting, want hij had hem herkend. Het
was dezelfde, tegen wien hij op dit oogenblik zijn
toorn zocht te bedwingen, de neef van Eveline, lord
Vivian Lyle, en als door een ingeving begreep hij,
dat deze hem op dit late uur kwam bezoeken.
Een paar minuten later werd er aan de deur gescheld.
Guy sloot driftig het raam en wachtte. Bijna te gelijker
-ocr page 349-
343
tijd trad zijn bediende binnen met een kaartje in de
hand. Guy gunde hem geen tijd om een woord te
spreken.
—  Laat binnen komen, beval hij, terwijl hij het
kaartje aannam en in duizend stukken scheurde, zon-
der het te bezien.
Lord Vivian verscheen. Hij bleef staan, totdat de
bediende zich verwijderd had; toen naderde hij Guy
en bood dezen de hand.
Guy had juist het voornemen gemaakt om zich
meester te blijven en zich niet door toorn te laten ver-
voeren, wat het hem ook mocht kosten, maar zijne
gedachten te ontveinzen was hem minder mogelijk
dan ooit.
—  Lord Vivian, sprak hij, dezen vlak in het gelaat
ziende, ik aarzel om u de hand te geven, want het
bezoek, dat ik van u ontvang, verwondert mij, en ik
moet het bekennen, verontrust mij. Ik weet niet
waarover gij mij komt spreken, maar ik gevoel, dat het
pijnlijke, smartelijke zaken zijn, die ik wellicht onmo-
gelijk aanhooren kan.
—  Verlaat u op mij, mijnheer de markies, en wees
niet bevreesd om aan te hooren, hetgeen ik u vrij-
moedig kom zeggen.
De toon van den een was even edel als die van den
ander; men kon zich daarin niet vergissen. Guy drukte
de hand, die hem aangeboden werd.
Deze twee mannen, die elkander eenige uren te
voren nimmer gezien hadden, die twee mededingers
en bijna vijanden, die , voor een korte poos bijeen,
misschien voor altijd van elkander gingen scheiden,
waren van dezelfde afkomst; zij behoorden beiden tot
die verspreide familie van edele harten, van verhevene
zielen, die vereenigd de wereld zou hervormen! De
koele beradenheid van den een gesteund door de
-ocr page 350-
344
edelaardige onstuimigheid van den ander, zouden ge-
zamenlijk veel groots tot stand hebben kunnen brengen.
Maar alles scheidde hen, en op dit oogenblik, waarop
zij zich voor de eerste maal in elkanders tegenwoor-
diheid bevonden, hadden zij de houding van twee
tegenstanders, en het gold tusschen hen eene zaak,
die meer dan elke andere den toorn en den haat der
menschen prikkelt, en dikwerf zelfs tot bloedige too-
neelen voert.
En nogtans, terwijl zij elkander eene poos zwijgend
aanzagen, toen de openhartige blik van Guy van nabij
en rechtstreeks den ernstigen blik ontmoette, die een
ontzagwekkend voorkomen gaf aan de edele trekken
van zijn mededinger, deed een gelijk gevoel hun de
verwantschap hunner karakters begrijpen.
De achterdocht en de koelheid verdwenen. In der-
gelijke omstandigheden konden zij twisten, maar het
was zeker, dat het een edelmoedige twist zou zijn, en
Gny was thans vol verlangen om ter zake te komen.
Hij gaf aan lord Vivian een leuningstoel en nam
zelf een stoel bij de tafel, waarop eene lamp stond,
die alleen de kamer verlichtte.
Guy had nogmaals in de haast de herinneringen
verzameld, die lord Vivian betroffen. Zij waren geheel
versch, want op den morgen van dienzelf\'den dag had
hij voor de eerste maal diens voorletters in het gebeden-
boek van JÜveline gezien en het overige had eerst kort
geleden plaats gehad. Wel beschouwd had alles niet
veel te beduiden, en wellicht had hij ongelijk er zoo-
veel gewicht aan te hechten.
Ziende dat lord Vivian nog altijd zweeg, sprak Guy
eindelijk op ernstigen toon:
— Ik kan mij niet het minste denkbeeld vormen
van hetgeen waarover gij mij komt spreken, en ik
weet nauwelijks, waarom ik u deze vraag doe; maar
-ocr page 351-
345
betreft het onderwerp van dit onderhond miss Devereux?
—  Zeker, antwoordde lord Vivian zonder aarzelen,
en mij dunkt, dat gij wel raden kunt, wat ik u te
zeggen kan hebben.
Guy was verwonderd over dit antwoord. Na eene
kleine pauze hernam hij met zekeren trots:
— Ik raad (want inderdaad, ik ben met alles onbe-
kend en ik moet raden), ik raad dan, dat gij weleer
naar hare hand gedongen hebt, dat gij wellicht ge-
hoopt hebt die te bekomen, en gewis spijt gevoelt,
dat dit geluk een ander ten deel gevallen is. Maar
inderdaad, mylord, dit doet mij geenszins begrijpen,
waarom ik de eer heb op zulk een ongelegen uur en
op den dag van uw aankomst zelven te Kome van
u een bezoek te ontvangen.
Terwijl hij sprak, vertoonde zich een onbeschrijflijke
uitdrukking op het gelaat van lord Vivian.
—   Mijnheer de markies, ik zie wel, dat gij mij de
waarheid zegt, maar ik ben verbaasd over hetgeen ik
hoor, en bedroefd...., ach! ja, bedroefd! voegde
hij er bij, terwijl hij opstond en met de armen over
elkander tegen den schoorsteen ging leunen.
—   Wees zoo goed, lord Vivian, om te spreken,
hernam Guy ongeduldig; ik durf zeggen, dat ik thans
het recht heb, om zulks van u te vorderen.
—  Hoe! zeide Vivian langzaam, hoe! Eveline heeft
dan uwe hand aangenomen, zonder u over mij te
spreken!... Ach! dat is slecht!... dat is slecht!
Er lag in zijne stem eene droefheid, die Guy even-
zeer trof als die zonderlinge woorden.... ook hij
stond op.
—   Mijnheer, sprak hij ernstig, er moet een einde
aan komen; gij begrijpt, dat ik niet kan veroorloven»
dat ons onderhoud op dien toon voortgezet wordt. De
naam, dien gij zoo even genoemd hebt, vergeet het
-ocr page 352-
346
niet, is die van haar, welke weldra den mijnen
moet dragen.
—  Nooit, nooit, viel lord Vivian hem plotseling met
eene koele beslistheid in de rede. Juist om dit te
beletten ben ik hier gekomen.
Guy had besloten zich te bedwingen; maar het zal
niemand verwonderen, dat zijne koelbloedigheid hem
bij deze woorden bijna verliet. Hij verbleekte, maar
behield nogtans zoo eel macht op zich zelven, dat
hij, om zoo te spreken, met een gedwongen bedaard-
heid zeggen kon:
—  Genoeg, lord Vivian, genoeg; want ik vraag het
u zelven, hoe zal dit onderhoud eindigen? en welk
voordeel ziet gij er in om den naam van haar, over
wie wij spreken, in een twist te mengen, die morgen
ruchtbaar zal worden, indien gij niet daarover wilt
zwijgen.
—   Een twist, zeide lord Vivian, een twist! her-
haalde hij met minachting; bedoelt gij een duel? Ik
heb redenen om in geen geval zulk een strijd aan te
gaan, en ik bezit den moed om die te bekennen, en
die redenen kent gij, mijnheer de markies, want gij
zijt Christen. Wanneer men dus zijn geloof ver-
loochent door een tweegevecht, dat wil zeggen door
eene laagheid te begaan, dan dunkt mij is zulks in
uw oog evenals in het mijne hoogstens verschoonbaar
voor degenen, die vreezen, dat men hen voor lafaards
houden zal. Overigens, ging hij op een anderen
toon voort, is het ook niet noodig, dat haar naam
uitgesproken wordt, het is niet volstrekt noodig. Zoo
er een punt is, waaromtrent wij het moeten eens
zijn, dan is het dit, want het is een punt van eer.
Ik bezweer u dus bij uwe eer mij aan te hooren en
zoo mogelijk met bedaardheid.
Guy had hem laten uitspreken, zonder hem in de
-ocr page 353-
347
rede te vallen, want in dien beraden toon lag zooveel
eenvoud, zonder de minste snoeverij en aanmatiging,
dat het verlangen om te vernemen wat deze woorden
rechtvaardigen kon, hem voor het oogenblik geheel
beheerschte. Hij naderde den schoorsteen, waar lord
Vivian was blijven staan.
—  Spreek, zeide hij, terwijl hij zich op eene canapé
nederzette; ik luister en zal u tot het einde aan-
hooren.
—  Hetgeen ik u te zeggen heb, is van ernstigen
aard, hernam Vivian; ik zal u kwetsen, dat gevoel
ik, maar ik kan zulks niet ontwijken, ik kan niet
zwijgen, ik kan niet heengaan. Haar vergeten of haar
trachten te vergeten, haar eindelijk uwe echtgenoote
laten worden, dat kan ik niet.
Guy maakte eene beweging, maar zweeg.
—   Eveline en ik, ging lord Vivian voort, zijn aan
elkander verbonden door eene plechtige, vrijwillige en
heilige belofte.
Guy sprong van zijne plaats op.
—   Het bewijs, sprak hij, iever mij het bewijs, dat
gij de waarheid spreekt.
—  Heb ik het voorkomen van iemand, die in staat
is te liegen? Wij kennen elkander nauwelijks, maar
ik verklaar u, dat ik er niet aan twijfelen zou, wan-
neer gij mij uw woord gaaft. Ik geef u het mijne....
en gij gelooft....
Guy was weder gaan zitten met het hoofd in de
handen.
—  Ga voort, bracht hij met inspanning voort.
—  Deze belofte, vervolgde Vivian, bindt ons nog,
want nimmer heb ik haar daarvan ontslagen; ik ben
integendeel naar Eome gekomen om van haar te vor-
deren die te houden.
Guy viel hem niet in de rede.
-ocr page 354-
348
—   En ik zweer het nogtans, dat ik niet op mijn
geluk bedacht ben maar op het hare.
—  Een woord, sprak Guy nu met eene zonderling
veranderde stem. Ik wil, wat het mij ook moge
kosten, u tot het einde toe aanhooren. Ik wil het,
herhaalde hij, en zijn reeds bleek gelaat werd nog
bleeker, alhoewel zulks mij, weet het wel, lord Vivian,
zeer moeielijk valt; maar let op uwe woorden, om
Godswil! let op uwe woonden. Wij hebben ons beiden
over haar te beklagen, dat is mij zoo klaar als de
dag, en dat is genoeg om in u deze stoutmoedigheid,
in mij dit geduld te verontschuldigen; maar laat geen
enkel woord noodeloos het leed verzwaren, dat gij
mij aandoet.
—  Hetgeen ik heb willen zeggen, bevat niets kwet-
sends, antwoordde lord Vivian eenvoudig, want de
grond van mijne gedachte is inderdaad, dat ik haar
uwer niet waardig acht . . . Verwondert u dit? ... Ik
bemin haar nogtans en meer dan gij haar bemint . . .
maar bi gij kent haar niet goed, óf indien gij haar
kent, dan lijdt gij door haar. Ja duizendmaal heeft
Eveline u zeker doen lijden. Indien zulks het geval
is, dan twijfel ik er niet aan, of ook zij heeft geleden
en zal lijden door u.
Niets belette Vivian thans meer te spreken. Guy
kon hem niet meer in de rede vallen.
—   Wat mij betreft, vervolgde hij, het is wellicht
een ongeluk, in elk geval is het mijn noodlot. Hoe
zij ook zijn moge, ik heb nimmer iemand anders be-
mind dan haar, ik zal nimmer eene andere beminnen,
en ik heb de vaste overtuiging, dat ik alleen bij machte
ben te verhinderen, dat hare gebreken haar diep ramp-
zalig maken.
—    Wat besluit gij uit dit alles? vroeg Guy
kortaf.
-ocr page 355-
349
— Dat laat ik aan uw eigen oordeel over, hernam
lord Vivian. Ik ben tot u gekomen om u in persoon
mede te deelen welke reden mij naar .Rome voert en
en tegelijk dat ik vast besloten heb al het mogelijke
te beproeven, om haar de verbindtenis gestand te laten
doen, die zij oneerlijk verbroken heeft. Indien dit mij
niet gelukt, mijnheer de markies, kunt gij er u van
verzekerd houden, dat zulks het grootste ongeluk zal
zijn, dat ons drieën immer kan treffen.
Hij stond op om heen te gaan. Guy gaf hem geen
antwoord. Sedert een paar minuten hield hij zijn zak-
doek stijf tegen den mond gedrukt. Lord Vivian gaf
hem de hand, en hij drukte dien zonder te spreken.
Hij opende de deur en zag zwijgend zijn mededinger
heengaan. Alleen gebleven, deed hij een paar schreden
naar den schoorsteen, doch wankelde eensklaps en zonk
onmachtig op de canapé neder.
Zijne te hevige en te levendige gemoedsaan-
doeningen , de geweldige inspanning, waarmede hij
den toorn bedwongen had, die hem gedurende dat
onderhoud telkens dreigde te overmeesteren, had-
den eene ader in zijn borst doen springen en de
canapé, waarop hij was nedergevallen, was met zijn
bloed gedrenkt.
Eveline was dien nacht met moeite in slaap ge-
raakt; want bij het einde van den verloopen dag was
zij wederom in dien zelfden toestand van bange
onzekerheid geraakt, waarin zij zich op Villiers be-
vonden had.
-ocr page 356-
350
Zij had altijd geschroomd voor het uur, waarop zij
Guy over Vivian zou moeten spreken, en meer nog
voor dat, waarop zij, vroeg of laat, den laatsten zou
moeten wederzien; en thans hadden zich beide om-
standigheden tegelijk voorgedaan, en niets, volstrekt
niets was geschied, zooals zij het voorzien en van te
voren in haren geest beschikt had. O! voorzeker, een
weinig meer openhartigheid en moed op het geschikte
oogenblik zou veel beter geweest zijn. Eveline erkende
het, en betreurde het ernstig, dat zij toegegeven had
aan eene dubbelhartigheid , die inderdaad niet in haren
smaak viel. Naar men reeds genoegzaam heeft kunnen
opmerken, was het hart van Eveline niet vatbaar voor
innige gehechtheid, maar zij bezat nogtans een recht-
schapen en edel gemoed. Zij doorzag op dit oogenblik
de geheele uitgestrektheid van hare fout en deed bij
zich zelve de gelofte, dat zij nimmer weder een der-
gelijke begaan zou; maar voor ditmaal was het kwaad
geschied en er moest dus raad geschaft worden. Zij
had in den loop van den avond slechts weinige woor-
den met Vivian gewisseld; maar zij hadden haar geen
twijfel gelaten omtrent zijne gevoelens en zijn beslnit
om zoo lang zij vrij was, om de hand te strijden, die
hem beloofd was. Deze verklaring had haar in elk
geval in verlegenheid gebracht, want hetgeen zij aan
Guy te zeggen had , werd er zeer door verzwaard,
maar Guy had van zijn kant de moeielijkheid van deze
bekentenis nog vermeerderd door de gebiedende wijze,
waarop hij die van haar gevorderd had. Zij herinnerde
zich overigens met bitterheid aan het andere onge-
lijk, dat Guy haar dien dag had aangedaan. Daar-
entegen was zij getroffen over de kalme volharding
van Vivian, en even als vroeger deed zijn overwicht
op haar zich gevoelen.
De lezer zal deze dobbering ongetwijfeld grillig vin-
-ocr page 357-
351
den, en nogtans was zij op zeer eenvoudige wijze te
verklaren. Eveline en Guy hadden zich beiden be-
drogen, en er had tusschen hen eene dubbele mis-
vatting plaats gevonden. Misleid door de bekoorlijke
gaven, welke zij bezat, had Guy aan Eveline hoeda-
nigheden toegekend, die haar ontbraken ; terwijl Eveline,
aangetrokken door de zeldzame bevalligheid van geest,
de manieren en het voorkomen van Guy en meer nog door
de betoovering, welke zij op hem uitoefende, de ver-
hevenste en meest belangwekkende trekken van zijn
edel karakter geenszins gewaardeerd en zelfs niet op-
gemerkt had. Alleen lord Vivian bedroog zich niet,
noch in haar, noch in zich zelven, noch ook in Guy,
want hij was begaafd met eene vaardige en zekere
scherpzinnigheid, welke zijn mededinger, ondanks al
zijne aantrekkelijke hoedanigheden, volstrekt niet in
denzelfden graad bezat als hij. Zijne liefde voor Eveline
was met geen enkele begoocheling vermengd en wel-
licht bestond daarin het geheim van zijn overwicht:
hij had over haar gezag, wijl hij haar kende en wist,
hoe hij zijn gezag moest opleggen aan dit zwak en
bewegelijk karakter, aan dat vrouwelijk wezen, zoo
bekoorlijk in weerwil harer fouten, en het gevoel dat
hij voor haar koesterde, hoe levendig en vurig ook,
had nu en dan den ernst en de macht van dat eens
vaders.
Eveline gevoelde het, zonder er zich rekenschap
van te geven, en zij onderwierp er zich aan in weer-
wil van zich zelve, terwijl zij zich verzette tegen de
gebiedende luimen van Guy.
Uit dat alles ontstond voor hare eene verwarring,
die van haren geest tot haar hart doordrong, en zij
bleef wakker, totdat een goed en moedig besluit haar
een weinig rust kwam brengen. Dit besluit was om
aan Guy haar hart gemoedelijk open te leggen, zoodra
-ocr page 358-
352
hij den volgenden dag zou komen; zij wilde hem alles
zeggen, zelfs de oorzaak van de onwillekeurige ge-
moedsaandoening, die het onverwacht verschijnen van
haren neef in haar had opgewekt.
Zij stond laat op; het was bijna middag, voor zij
beneden kwam, en lady Cecilia had bijna haar dejeuner
geëindigd, toen Eveline de salon binnentrad.
Na eenige verontschuldigingen gemaakt en in der
haast een kop thee genomen te hebben, begon Eveline
hare tante mede te deelen, dat Guy weldra komen
zou, en zij haar verlof wilde vragen om hem op dit
ongewone uur te ontvangen; zij voegde er nog bij, dat
hij haar onder vier oogen wilde spreken, toen er een
bediende binnen kwam met een brief.
—  Van den markies van Villiers.
Eveline beschouwde met verbazing het adres; het
was niet de hand van Guy. Zij opende den brief
haastig, maar zoodra zij hem doorloopen had, ver-
bleekte zij vreeselijk, en gevoelde al hare leden zoozeer
beven, dat zij geloofde eene bezwijming nabij te zijn.
Zij strekte hare hand naar lady Cecilia uit als om haar
hulp te vragen.
—   Wat scheelt er aan, beste Eveline? riep deze
ontsteld uit, terwijl zij haastig naar eene flacon zocht
onder de voorwerpen, die in hare nabijheid stonden.
Eveline nam de flacon, rook er eene wijl aan en
zich een weinig hersteld gevoelende, begon zij:
—  Mijnheer de Villiers kan niet komen, en./.
Zij poogde nog meer te zeggen, maar hare lippen
beefden zoo geweldig, dat zij niets meer kon uitbrengen.
De bekommering van hare tante ziende, hernam
zij echter weldra:
—  Beste tante, gun mij eenige minuten om tot mij
zelve te komen en ik beloof u dat ik u alles zeggen
zal. Voor het oogenblik kan ik u slechts mededeelen
-ocr page 359-
353
dat mijnheer van Villiers ziek is en dezen morgen niet
komen zal.
Met deze woorden stond zij op en keerde naar hare
kamer terug, waar zij gedurende eenigen tijd moeite
had, om hare gedachten te verzamelen. Weldra opende
zij weder den bijna onleesbaren brief, dien zij zoo
even ontvangen had; zij herlas hem met meer aandacht.
De vier regels, die hij inhield, waren van den vol-
genden inhoud:
„Gisteren avond is mij een lichte ongesteldheid over-
„komen, die mij noodzaakt het bed te houden. Ik kan
„dezen morgen niet komen: maar ik heb u niets meer
„te verzoeken, Eveline; ik weet alles. Ik ontsla u van
„de belofte, welke gij het recht niet hadt mij te doen.
„Goy."
De moeite, waarmede deze weinige woorden geschreven
waren, toonde een ernstiger ziekte aan dan degene
zeide, die ze geschreven had; het adres was zelfs zijn
schrift niet. Verder gaf hij haar niet alleen kennis
van eene plotselinge ongesteldheid, maar hij gaf haar
ook haar woord weder. Hij wist alles! Hoe... Wie
had hem datgene gezegd, wat slechts aan haar en lord
Vivian bekend was? Zij moesten elkander dus ontmoet
hebben 1....
Bij deze gedachte greep een nieuwe schrik haar aan;
zij stond op en schelde heftig.
—  Terstond het rijtuig! zeide zij, zoodra de bediende
verscheen. Vervolgens geheel opgewekt door de onge-
rustheid, keerde zij ijlings naar de salon terug, waar
lady Cecilia gebleven was.
—  Tante! riep zij uit, ik kom u verzoeken met mij
mede te gaan naar zijne woning; wij moeten in persoon
gaan vernemen, wat er gebeurd is, in welken toestand
hij zich bevindt.
Lady Cecilia liet zich niet smeeken; hare nieuws-
sev.
                                                                 23
-ocr page 360-
354
gierigheid en hare belangstelling waren buitendien reeds
overprikkeld.
—  Ik ben tot uwe orders; laat het rijtuig voorkomen.
—  Dat heb ik reeds besteld.
—  Welaan, ik volg u.
De minuten, die verstreken met op het rijtuig te
wachten, schenen uren.
Eindelijk kwam men boodschappen, dat het gereed
stond, en juist wilden tante en nicht de deur van
de salon uitgaan, toen zij lord Vivian Lyle zagen
verschijnen.
Eveline bleef staan en gaf een gil.... Vervolgens
eensklaps door den angst vervoerd, riep zij uit:
—   Wat is er tusschen u voorgevallen? Zeg mij de
waarheid; ik wil haar weten, ik vorder het!
Niets was veranderd in het gewone voorkomen van
lord Vivian. Doch niet zonder eene zekere aandoe-
ning antwoordde hij op deze heftige vraag:
—   Wanneer gij spreekt van den markies van Vil-
liers, dunkt mij, dat gij het moet weten, wijl gij hem
gezien hebt; want hij is er de man niet naar, om u
iets te verbergen.
—  Hoe kan ik het weten ? zeide Eveline buiten zich
zelve van angst, en hoe zou ik hem gezien hebben,
daar hij ziek is? wie weet het! wellicht gewond!
En zij ging snikkend op een stoel zitten.
De verrassing van lord Vivian was bij deze woorden
zoo groot, dat zij nauwelijks door die van lady Cecilia
overtroffen werd; zij zag intusschen met een verstomd
gelaat nu eens den een dan weder den anderen aan.
—  Ik heb den markies van Villiers heden niet ge-
zien, ik wist volstrekt niet, dat hij ziek was, hernam
lord Vivian eindelijk; en deze eenvoudige woorden
sprak hij op een toon, die al de vrees deed verdwijnen,
welke zich van Eveline had meester gemaakt.
-ocr page 361-
355
Zij begreep dit en ademde ruimer.
—    Maar waarom waart gij zoo beangst, vervolgde
lord Vivian, en maaktet gij zulk eene vreemdsoortige
veronderstelling ?
Eveline was niet meer geneigd tot veinzen. Overi-
gens scheen het haar toe, dat zij niet meer de minste
omzichtigheid behoefde te gebruiken, en terstond aan
deze gedachte toegevende , reikte zij hem den brief
over, dien zij van Griiy ontvangen had.
Vivian was gewoonlijk tamelijk goed zijne trekken
meester. Doch Eveline, die hem aanzag, bemerkte
den straal van vreugde, die in zijne oogen schitterde,
en zij had eene opwelling van spijt: alles was in de
laatste minuten met zooveel overijling gegaan, en hare
laatste beweging was zoo onbedachtzaam geweest, dat
zij niet vermoed had, welke hoop deze regelen in het
hart stortten van hem, die ze las.
Hare wangen en haar voorhoofd werden met een
levendig rood overtogen , en hare verlegenheid nam
toe gedurende de stilte, die op deze lezing volgde.
Vivian was zichtbaar ontroerd; maar hij beheerschte
zich spoedig en kwam alleen op dat gedeelte van den
brief terug, waarover hij op dit oogenblik wilde spre-
ken; hij was echter om een andere reden even ver-
baasd en ongerust als Eveline.
—  Ik ga hem bezoeken, zeide hij plotseling, en ik
zal u tijding komen brengen.
Hij ging heen en liet Eveline verwonderd, gespannen
en nadenkend achter, terwijl de nieuwsgierigheid van
laly Cecilia zoozeer geprikkeld was, dat deze zonder
uitstel moest voldaan worden. Aan Eveline, wij heb-
ben het reeds gezegd, begon de achterhoudendheid te
vervelen, vooral thans, nu de overspanning eene
uitstorting van haar gemoed noodzakelijk maakte. Zij
sprak dus zonder aarzelen, en binnen weinige minuten
23*
-ocr page 362-
356
was lady Gecilia op de hoogte gebracht van alles, wat
haar tot hiertoe onbekend was: de vroegere belofte
van Eveline aan Vivian gedaan, haar volgend enga-
gement met Guy, hare tegenwoordige ongerustheid,
hare vreemde stelling tusschen de standvastigheid en
de aanspraken van den eenen en het plotseling ver-
laten van den andere. „Al te plotseling!" dacht
Eveline met zekere spijt, en zij ging zich andermaa]
in hare kamer opsluiten, waar deze laatste indruk haar
tot overwegingen en vergelijkingen bracht, die bijzonder
gunstig waren voor den standvastigste der verloofden.
Wat lady Cecilia betrof, zij wilde gaarne alles weten,
maar zich zoo min mogelijk met zaken bemoeien, die
haar niet rechtstreeks betroffen; na het eerste oogen-
blik van verrassing begon zij dan ook na te gaan in
hoeverre zij in het gebeurde betrokken was.
Wij hebben de redenen reeds verklaard, die haar
geleid hadden, om zonder tegenzin in het huwelijk
van Guy en Eveline toe te stemmen: dit was eene
hooge daad van voogdij, die zij niet ongaarne vervulde.
Thans, wel is waar, voorzag zij van den kant van
Guy een terugtreden en eene verandering, die de
toekomst van Eveline minder schitterend maakte, maar
meer overeenkomstig den smaak van lady Cecilia was,
want ook lord Vivian was haar neef, en een neef,
aan wien zij boven al de anderen de voorkeur gaf; het
was haar alzoo niet onverschillig het aanzienlijk ver-
mogen van Eveline in zijn bezit te zien komen. Kortom,
zij zag, dat zij zich niet behoefde te bekommeren over
de uitkomst, wijl de zaken in elk geval voor haar geen
onaangename wending konden nemen.
Intusschen bereikte lord Vivian, die veel meer aan-
gedaan was dan zij, de deur van Guy. Het eerste
bescheid van den bediende, die kwam openen, was
dat zijn meester ziek was en niemand kon ontvangen.
-ocr page 363-
357
» Ziek?.... Sedert wanneer?
Daar de bediende lord Vivian slechts eenmaal gezien
had, den vorigen avond, zoo herkende hij hem niet.
—  Sedert gisteren avond.
—  Maar sinds hoe laat?
—  Omstreeks middernacht; hij had zeer laat een
bezoek ontvangen, en toen was hij nog wel. Daarna,
ofschoon hij mij niet geroepen had, kwam ik binnen
en vond hem buiten kennis; hij gelastte mij een genees-
heer te halen, wijl hij eene bloedspuwing had gehad.
Een hevige angst maakte zich van lord Vivian
meester.
—  Mijn vriend, eilieve! antwoord mij, zeide hij:
wat heeft de geneesheer gezegd? Is er op dit oogen-
blik iemand bij hem? Zou ik hem kunnen bezoeken?...
Maar neen, mompelde hij vol ontroering, neen, neen,
mijne verschijning zou hem wellicht nog meer onge-
steld maken.... Mijn God! wat moet ik doen?
—  Mijnheer de markies is niet alleen, antwoordde
de bediende.
—  Niet alleen? Is de geneesheer wellicht bij hem?
-tt Ja, en een vriend.
—  Een vriend! Goddank! En zou ik dien vriend
kunnen spreken?
—   Ja wel, mijnheer.
Vivian ging de zaal binnen, en bijna op hetzelfde
oogenblik werd de deur van Guy\'s kamer geopend,
en hij zag een jong mensch verschijnen, dien hij aan-
vankelijk voor den geneesheer hield, maar bij het
eerste woord bemerkte hij, dat het de vriend was,
van wien de bediende gesproken had.
Deze vriend, men kan het wel raden, was Franz.
Den vorigen avond te Rome teruggekomen, had hij
zich dien morgen, volgens zijne gewoonte, naar Guy
gespoed, zonder te vermoeden wat dezen overkomen
-ocr page 364-
358
was. Aanvankelijk was hij zeer ontsteld; maar nadat
Guy hem, hoewel onvolkomen, had doen begrijpen,
wat de oorzaak van dit toeval was, en die op zijne
beurt aan den geneesheer had medegedeeld, was hij
door dezen gerustgesteld. Wanneer het lichaamsgestel
van Guy minder sterk geweest ware, dan zou dit
toeval langdurige en gevaarlijke gevolgen kunnen gehad
hebben,doch de omstandigheden in aanmerking nemende,
welke de ongesteldheid hadden veroorzaakt, gaf de
geneesheer te kennen, dat zoo Guy de noodige behoed-
zaamheid en voorzichtigheid in acht nam, er met den
tijd geen spoor van overblijven zou.
Dit was de samenvatting van het antwoord van Franz
op de angstige vragen van Vivian, en na nog eenige
woorden met elkander gewisseld te hebben, stond
Vivian op om zich te verwijderen, toen Franz, over
de levendige belangstelling jegens zijn vriend betoond
verwonderd, hem zijn naam vroeg.
Vivian aarzelde even en zeide toen:
—  Ik heet lord Vivian Lyle.
Franz had kort te voren voor het eerst dien naam
vernomen. En hem nu hoorende, liet hij eenige ver-
rassing blijken.
—   Ik zal Villiers voor het oogenblik geen kennis
geven van uw bezoek, zeide hij, maar hij zal het een-
maal vernemen. Ik zal hem met uwe bezorgdheid en
belangstelling bekend maken, mylord.
—  Breng hem de verzekering van mijn-leedwezen,
mijn innig leedwezen over en zeg hem ik ontroostbaar zou
geweest zijn, wanneer het betreurenswaardig toeval ,
dat gisteren avond op onze ontmoeting gevolgd is,
ernstiger geweest was. Het is toch al reeds te ernstig!
Vivian gaf\' Franz de hand, die haar hartelijk drukte.
\'rr Mylord, zeide hij , toen zij gingen scheiden, de
markies verlangt, dat miss Oevereux niet ingelicht
-ocr page 365-
359
worde omtrent de oorzaak van de ongesteldheid, en
men er haar slechts over spreke als over een toeval
van weinig belang, gelijk hij zelf gedaan heeft.
— Daar hij zulks verlangt, zal ik zorg dragen, dat
zij daaromtrent niets naders verneemt.
Zij scheidden nu na elkander nogmaals de hand ge-
geven te hebben; maar de toon, waarop de laatste woor-
den gezegd waren, deed Franz nog beter dan de mede-
deelingen van Guy de verandering begrijpen, welke er
in het lot van Eveline, en hetgeen hem meer belang
inboezemde, in dat van zijn vriend was ontstaan.
XI.
Het was in het midden der maand November. Het
weder was helder en bijna warm. Zulks gebeurt dik-
werf in Italië om dezen tijd van het jaar, waarin de
bewoner van het Noorden vooral de zachtheid van het
klimaat geniet, en dikwerf de grijze lucht van zijn ver
afgelegen vaderland vergelijkt met dien blauwen hemel,
waarin zijn oog zich verliest.
Guy had sedert eenige dagen het vermogen om te
spreken teruggekregen, maar hij maakte er slechts
weinig gebruik van, want Franz, de getrouwe en eenige
gezel van zijne eenzaamheid, zocht het tijdperk van
rust, dat aan zijn vriend voorgeschreven was, te ver-
lengen ; ook Guy zelf scheen ongaarne de stilzwijgend-
heid te verbreken, die hem was opgelegd. Alles wat
zijne ongesteldheid vooraf gegaan was, al de omstan-
digheden , die elkander zoo snel waren opgevolgd op
den dag, waarop het toeval had plaats gehad, en die
in zijnen geest een zekere verbijstering hadden te
-ocr page 366-
360
weeg gebracht, waren hem gedurende dit lang en
zwijgend tijdperk duidelijk en klaar geworden. Hij
gaf zich nu rekenschap van den geheimen strijd, dien hij
zoolang in zijne ziel gevoerd had tusschen de machtige
betoovering, die hem kluisterde, en zijn beter gevoel
en hij begreep instinctmatig, dat die betoovering onherroe-
pelijk verbroken was geworden in dat uur, waarin eene
onverwachte ontdekking voor immer zijn vertrouwen
verbroken had.
Maar hij gevoelde ook dat de kiem van het verbre-
ken zijner verbindtenis met Eveline reeds gelegd was
op den dag, dat hij haar te Rome had wedergezien.
Toen hij dan ook van haar een kort antwoord ont-
ving , dat tevens een vaarwel was en daarna vernam, dat
lady Cecilia en hare nicht Rome verlieten om verder den
winter te Florence door te brengen, was zulks wel niet met
onverschilligheid, maar toch met de inwendige overtui-
ging, dat die scheiding aan beiden eene hoop op geluk aan-
bood, dat zij te zamen vruchteloos zouden gezocht hebben.
De geneesheer had op dien dag in hem eene zenuw-
achtige aandoening opgemerkt, die zijn toestand had
kunnen verergeren en hem daarom den raad gegeven
om met Franz naar Albano te vertrekken.
Daar vinden wij hen thans terug, beiden op een
der breede overdekte terrassen zittende, die schier
overal door geheel Italië, zoowel aan de nederigste
woningen als aan de prachtigste paleizen te vinden
zijn. De villa, welke zij bewoonden, weleer prachtig,
was nog met meer dan een overblijfsel van schilder-
en beeldhouwkunst versierd, die getuigden van de
weelde van een vroeger tijdperk; maar zij was thans
zeer vervallen, de tuin was in wanorde, en geen
zorgvuldige hand kwam hier de weelderige natuur te
hulp. In het zuiden liggende, met een allerprachtigst
uitzicht, en omringd van oranjeboomen, wier gouden
-ocr page 367-
361
vruchten de oogen bekoorden, was het nogtans eene
woning, wier aanzien veeleer kalm en rustig dan
droefgeestig mocht genoemd worden. Zij was op dit
oogenblik beter dan elke andere woning geschikt voor
hen, die zich daar kwamen vestigen.
Wij hebben het reeds gezegd, de betoovering, die
Guy geboeid had, was geweken, en daaruit ontstond
voor hem veel meer de bitterheid van eene teleur-
stelling, dan eene smart, die liet leven voor altijd
aandoet. Eene diepe droefgeestigheid evenwel, die
volstrekt in geene verhouding stond met zijn zedelijk
of lichamelijk lijden, vertraagde den terugkeer zijner
krachten, en verontrustte Franz, die er de oorzaak
niet van begreep. Meer dan eens was hij op het punt
geweest om zijn vriend te ondervragen; maar vreezende
voor eene inspanning, die, hoe licht ook, noodlottig
voor hem had kunnen zijn, en overigens gewoon, om
het vertrouwen veeleer af te wachten dan uit te lokken
wachtte hij stilzwijgend alles af, terwijl hij ook zelf
zeer dikwijls in overpeinzingen verzonken was, waar-
van Guy zich evenmin de oorzaak kon verklaren.
Zoodanig was nu de toestand op den dag, dat wij
hen in Albano wedervinden, en het stilzwijgen tusschen
hen had reeds eenigen tijd geduurd, toen Guy plotse-
ling vroeg:
—  Franz, hebt gij uw schilderstuk wedergezien,
sedert het in de kerk geplaatst is, waarvoor het be-
stemd was?
—  Neen, antwoordde Franz kortaf, met een zekere
ontroering, welke hij niet kon onderdrukken.
Daarop voegde hij er bij :
—■ Ik heb niet getracht om het weder te zien.
—   Maar ik heb het wedergezien! hernam Guy met
levendigheid en op zijn gewonen toon sprekende, die
tot hiertoe nog altijd zwakker was geweest,
-ocr page 368-
362
„Ik heb het wedergezien, herhaalde hij, en thans,
nn ik onbevreesd kan spreken, zal ik u verhalen
wanneer en hoe ik het gezien heb.
.En toen voor de eerste maal deed hij hem het ver-
haal van de plotselinge verschijning, die zulk een
diepen en onverwachten indruk op hem gemaakt had.
Eene levendige vreugde doordrong het edel hart
van hem, die toehoorde en teekende zich op zijn gelaat.
—  Het was een schoon voorteeken, sprak hij, en ik
zegen de ingeving, die mijn penseel bestuurde.
—  En ook ik zegen die! hernam Guy met vervoe-
ring, daar hij zich te binnen bracht, welke kracht hij
uit die plotseling opgewekte herinnering geput had.
—  Deze ingeving, vervolgde Franz, heeft mij overi-
gens geleid om hoogere te zoeken; maar, God moge
het mij vergeven, ik gevoel er geen spijt over, dat ik
ondanks mij zelven de trekken van Anna Severin heb
wedergegeven. Wie weet of het niet aan haar beeld
gegeven is om iets van het goed te stichten, wat zij
zelve doet? Nogtans, herhaalde hij met meer nadruk
in zijne stem, ben ik niet naar die kerk teruggekeerd,
sedert het schilderij daar geplaatst is, en ik zal er
niet terugkeeren.
Terwijl Franz, door zijne herinneringen medegesleept,
deze woorden sprak, was Guy weder in het somber
stilzwijgen verzonken, dat zijn verhaal voorafgegaan
was, maar Franz, aangemoedigd door hetgeen hij zoo
even vernomen had, wilde het gesprek hervatten en
weder op het onderwerp terugbrengen, dat hij niet
had durven aanroeren, toen hij daarin verhinderd werd
door een zeer ongewoon gedruisch in de afgelegen
plaats, waar hunne villa stond. Het was het ratelen
van een rijtuig, dat over den weg reed en kort daarop
stil hield voor het hek van de villa.
Franz stond op, terwijl hij Guy tegenhield, die hem
-ocr page 369-
363
wilde volgen, maar, nog te zwak zijnde, door die
inspanning verbleekte.
— Neen, zeide hij, wacht hier. Ik kom terstond weder.
Hij ging inderdaad en keerde bijna terstond terug.
—  Guy, zeide hij op kalmen toon, om zijn vriend
niet te doen ontstellen, er is een gast gekomen, die u
welkom zijn zal.
—   Het is Pierre! zeide Guy levendig en stond op;
ik ben er zeker van, ik verwachtte hem.
—  Dat is zooveel te beter, want ik vreesde voor u
de uitwerking van de verrassing.
—  Neen, daarvoor was geen gevaar; ik had de dagen
geteld, ik wist dat hij komen zou; geef mij uwe hand ,
ik wil dat hij mij slaande vinde. Franz, voegde hij er
fluisterend bij, is hij alleen gekomen?
—  Ja, alleen.
Guy zweeg; maar zijn gelaat betrok, en toen Severin
hem zag en aan zijn hart drukte, was zulks met eene
blijdschap vermengd met schrik. Hij kon maar niet
gelooven, dat Guy aan de beterhand was, en het
duurde lang eer hij zich kon gewennen aan de ver-
andering, welke de hevige schok, dien hij ondergaan
had, in zijn voorkomen had te weeg gebracht.
Weldra echter bedaarde deze eerste gemoedsbewe-
ging; maar die er op volgde, toen Severin het verbre-
ken van het engagement van Guy vernam, was van
dien aard , dat de jonge lieden er zich geene verklaring
van konden geven. Men zou inderdaad niet hebben
kunnen zeggen of hij verheugd of bedroefd was door
deze tijding; dat alleen was blijkbaar, dat hij er geheel
door ontroerd was.
Nu vroeg Guy hem met zekere verlegenheid, of nie-
mand brieven voor hem medegegeven had.
Severin werd door deze vraag uit zijne afgetrokken-
heid opgewekt.
-ocr page 370-
364
—  Brieven? zeide hij; wel ja, zonder twijfel, ja zéker,
ik heb brieven voor u . . . van iedereen. — Ik zal ze
gaan halen.
De gemoedsaandoening en de verrassing hadden de
zwakheid van Guy doen toenemen en hij was zoo bleek ,
dat Franz aarzelde, om hem de lezing der brieven te
veroorlooven. Maar toen Guy ze zag, rukte hij ze
uit de handen van Severin, zeggende:
—  Dank u, dank u; laat mij nu alleen.
Alleen gebleven, opende hij ze en begon ze gretig
te lezen.
Er waren er vier; de eerste was van Anna, de
tweede van hare moeder, de derde van den pastoor,
de vierde van de gravin van Nebriant, en, wat ver-
wonderlijk is, deze laatste scheen Guy de belangrijkste
van allen toe; wij zullen dien dus bij voorkeur onder
de oogen onzer lezers brengen.
XII.
Hautewle, 5 Nov. 183 ...
„Waarde Guy,
„Sinds langen tijd heb ik u willen schrijven, maar
ik heb treurige beweegredenen gehad om het stilzwijgen
te bewaren, en thans gelukkig zeer goede gronden,
om het te verbreken.
„Mijn goede Guido!... ik heb op sterven gelegen...
en ik zou niet meer op deze wereld zijn, wanneer zich
daarin geen schepsel bevond, dat Anna Severin heet...
en alvorens verder te gaan — want dit ligt mij op het
hart — hoop ik, dat gij niet meer denken zult aan
verscheidene dwaasheden, die ik u eens gezegd heb,
-ocr page 371-
365
toen gij mij uw jongelingsplan mededcoldet, om haar
tot uwe echtgenoote te nemen. Zoo gij ze nogtans,
tot mijn verdriet, geenszins vergeten hebt, wil ze dan
thans uit uw geheugen verbannen en als nimmer ge-
zegd beschouwen. Alles is voortreffelijk: gij zult eene
rijke erfgename huwen en bovendien-het bevalligste
meisje van Engeland; maar het is mij evenwel eene
behoefte u te zeggen, dat uw eeiste plan goed was
en zonder over den tegenwoordigen stand van zaken
spijt te gevoelen, wil ik thans niet meer gerekend
worden onder hen, die iets op het eerste plan af te
wijzen hebben.
„Thans ga ik over mij zelve spreken, hetgeen mij,
zoo als gij zien zult, van zelf op haar zal doen terug-
komen. Na het vertrek van u en lady Cecilia uit
Parijs, ben ik mij, gelijk u bekend is, weder te Hau-
teville gaan vestigen, waar al de werkzaamheden, die
ik gedurende mijn verblijf te Villiers verordend had,
genoegzaam gevorderd waren, om mij te veroorloven
er bezit van te nemen.
„Ik was dus aangekomen, richtte alles naar mijn
zin in en begon mij in mijn nieuw verblijf geheel op
mijn gemak te gevoelen, toen er te Serigny, vlak in
mijne nabuurschap, eene epidemie uitbrak, die de grootste
ontsteltenis verspreidde, en mij, ik verberg het niet,
zoozeer trof, dat ik er reeds den eersten dag van
verbijsterd was en wilde vluchten. Doch op raad van
den geneesheer, die mij aantoonde, dat in de vlucht
een ander veel grooter gevaar dan het eerste gelegen
was, besloot ik te blijven. Hij zeide mij, dat ik kalm
blijven moest, hetgeen eene domheid was, hij zeide
mij dat de vrees de ziekte kon veroorzaken, hetgeen
eene tweede domheid was, want hoe meer hij mij
zeide, dat de vrees die uitwerking op mij hebben kon,
hoe meer ik natuurlijk vrees begon te voeden. Kort-
-ocr page 372-
366
om, mijn beste jongen, op zekeren dag werd ik goed
en wel door die vreeselijke koorts aangetast, en drie
uren later werd ook mijne kamenier (Denise, die gij
kent) er door aangegrepen met niet minder hevigheid
dan ik. Inderdaad , Guy, iemand veel moediger dan
•ik zou gesidderd hebben . . .
,,Ik was alleen, tegen den avond van dien dag, ter
prooi aan een onbeschrijfelijken zedelijken en lichame-
1 ijk en angst, daar ik slechts eene boerin bij mij had
om mij te verzorgen, die in de haast geroepen was
om Denise te vervangen, en wier onbekend gelaat
mijne bedrukte stemming verhoogde. Het scheen mij
toe, dat ik van de geheele wereld verlaten was. Ik
achtte mij niet in staat om den strijd vol te houden
tegen de verslimmerende ziekte, waardoor ik mij aangetast
gevoelde. Ik had God willen bidden, maar ik wist
niet hoe ik dat aanleggen moest. Ik was de vertwij-
feling nabij . . .
„Eindelijk viel ik in een slaap, die, naar ik geloof,
eene bezwijming was, want dat alles staat mij zeer ver-
ward voor den geest. Ik weet alleen, dat ik, de oogen
openende, niet meer alleen was, ik zag de onhandige
boerendochter niet meer bij mij, wier aanblik mij zoo
hinderlijk geweest was, eene zachte hand rustte op
mijn voorhoofd, een vriendelijk gelaat was over het
mijne heengebogen; die hand was die van Anna Se-
verin; dat vriendelijke gelaat was het hare, en toen
ik in staat was iets te vragen, vernam ik, dat zijniet
gekomen was om mij enkel een bezoek te brengen,
maar om mij niet meer te verlaten, om de boerin te
vervangen, die mij verzorgde, om mij te dienen, in
een woord, als een weldoende geest. Gedurende vier
dagen en vier nachten verliet zij mijne legerstede niet
dan om zich naar de kamer te begeven, waar Denise
lag, en dat alles zonder gedruisch, zonder overhaasting
-ocr page 373-
367
en zonder drukte, en zij verzorgde en vertroostte ons
tevens met zooveel stiptheid, degelijkheid en zachtheid,
dat het aan het wonderbaarlijke grensde. Hare kleine
handen schenen kracht te geven aan de geneesmiddelen,
en het vermogen te bezitten, om het lijden te bedaren,
en hare zoete stem bezat ook het talent, om de korte
gebeden in mijn geest te doen dringen, die zij aan
mijne zijde bad, en die ik mij later zonder moeite her-
innerde, wanneer ik geheel alleen wilde bidden. Wat
zal ik u zeggen, Guy? Deze ziekte, waar ik te voren
zulk een angst voor had, zal voor mij eene gelukkige
herinnering blijven, want ik hoop voor het tegenwoor-
dige niet alleen hersteld te zijn, maar dank zij haar
voortaan ook godvruchtig van leven te worden,
„Gij weet ongetwijfeld, hoe het komt, dat het uit-
muntend meisje zich zoo van pas bij mij bevond, want
men zal er u niet onwetend van gelaten hebben, dat
zij zich uit eigen beweging was komen aanbieden, om
de zorg voor de schoolkinderen op zich te nemen ,
terwijl de zusters zich aan de zieken wijdden, en ik
onderstel, dat men u ook hare heldhaftige opoffering
verhaald heeft, toen de epidemie in de school zelve
uitbrak, zoodat haar naam in deze omstreken onver-
getelijk blijven zal; doch wat mij betreft, ik stond er
op om zelve u daar kennis van te geven, daarom heb
ik er lang over bezig geweest om deze drie bladzijden
te schrijven, want ik ben nog zwak, en deze brief...
„Ik was tot hiertoe gekomen, beste Guy, toen ik
met het diepste leedwezen de tijding ontving van het
ernstig ongeval, dat u overkomen is. Ik haast mij
u te . . ."
Guy hield op zijne beurt op. Het overige van den
brief betrof slechts hem, hij las het niet uit. . . hij
zou er niet toe in staat geweest zijn.
Hetgeen hij gelezen had, verbrak als het ware een
-ocr page 374-
368
dam in zijn hart, en de stroom van zijne jeugdige ge-
negenheid voor Anna stroomde daar weder binnen met
eene kracht, die thans scheen toe te nemen door de-
zelfde omstandigheden, welke hem hadden tegenge-
houden, maar nimmer doen uitdroogen. Nu las en
herlas hij den brief, dien hij van haar ontvangen had.
Deze brief, geschreven, toen Anna slechts onderricht
was van de ongesteldheid van Guy en geenszins van
hetgeen daaraan voorafgegaan en opgevolgd was, drukte
hare bezorgdheid voor Guy uit in bewoordingen, die
de arme Anna met zorg had gekozen, en slechts zeer
zwak de bezorgdheid van haar gemoed wedergaven.
Deze brief beantwoordde dus geenszins aan de gevoe-
lens van dengene, die hem las. De bitterheid, die
gedurende de laatste dagen telkens voor zijnen geest
trad, werd nog door deze tegenstelling vermeerderd,
maar zij veroorzaakte niet den minsten twijfel in zijn
hart. In dat inwendig heiligdom, waar voor hem het
geluk zetelde, was Eveline nimmer doorgedrongen.
Zonder dat hij zelf en Anna er van bewust waren,
was zij alleen daarvan de bewaarster gebleven. Hij
erkende zulks onbewimpeld, zonder spijt, en ofschoon
zulks voor het tegenwoordige zonder hoop was, met
eene zekere vreugde, want de wolken waren verdwe-
nen, hij zag de eerste ster zijns levens weder en wat
ook de toekomst mocht zijn, hij hield zich overtuigd,
dat hij er nimmermeer toe gebracht zou kunnen wor-
den om eene andere te volgen!
In den zwakken toestand, waarin Guy nog verkeerde,
had de dubbele gemoedsbeweging, die de komst van
Severin en de brieven, die hij medegebracht had,
veroorzaakt hadden, een lichte instorting te weeg ge-
bracht , waardoor hij genoodzaakt was nog eenigen tijd
zijne rust te nemen en het stilzwijgen te bewaren,
maar toen hij zich eindelijk in staat bevond, om de
-ocr page 375-
36<>
tegenwoordigheid van zijne beide vrienden te genieten,
nam zijn herstel snel toe, en hun onderling ver-
keer ware even genoegelijk geweest als weleer, hadde
niet eene zekere gedwongenheid tusschen hen bestaan,
die hen afwisselend tot eene buitengewone stilzwijgend-
heid had doen vervallen, welke bij allen eene gedachte
verried, die ieder van hen aarzelde uit te spreken.
Wat Franz betrof, deze gewoonte was bij hem zoo oud,
dat men nauwelijks eenige verandering in hem opmerkte,
en nogtans scheen hij thans meer dan gewoonlijk be-
hoefte te hebben aan eenzaamheid en stilte; meermalen
dan vroeger verliet hij zijne vrienden, om zich naar
zijne kamer te begeven of eene strengere afzondering
in verre en eenzame wandelingen te zoeken.
Zoo waren Severin en Gruy op zekeren dag alleen
op het terras gebleven. Eerstgenoemde had een dag-
blad in de hand, dat bij den aanvang van hun gesprek
het onderwerp geweest was; de laatste wandelde heen
en weder met een stap, die te kennen gaf, dat zijne
krachten waren teruggekeerd, maar ook eene treurig-
heid en eene onaangename stemming verried, welker
oorzaak dengene bezig hield, die hem gadesloeg zonder
den schijn er van aan te nemen, en hem tot dusverre
onbekend bleef. Na eenigen tijd stilzwijgend op en neder
gewandeld te hebben, zette Guy zich op den rand van
het terras neder; zijne blikken waarden ver in het
rond, maar de uitdrukking zijuer oogen weerkaatsten
geenszins de schoonheid der natuur, die hem omringde.
Slechts eene diepe ontmoediging, eene bittere droef-
geestigheid schenen daarin uitgedrukt, en nadat Se-
verin hem eene wijl beschouwd had, vouwde hij zijn
dagblad toe en verzonk zelf in nog dieper gepeinzen
dan Guy.
Eindelijk stond hij op en den jongeling naderende,
vroeg hij eensklaps:
sev.
                                                                        24
-ocr page 376-
370
—    Waar denkt gij over, Guy? Zeg het mij open-
hartig.
Guy was zoo in gedachten verzonken, dat hij hem
niet had hooren naderen; hij schrikte en antwoordde
aanvankelijk niet.
—   Laat het mij dan raden.
Guy sloeg, verlegen als een jong meisje, zijne oogen
neder.
—   Dat zal u niet moeielijk vallen, denk ik , zeide
hij, terwijl zijn gelaat, dat nog zeer bleek was, eenig-
zins kleurde.
—  Welaan, mijn vriend, hernam Severin op vader-
lijken toon, ik geloof dat de kortelings geslagen wonde
nog bloedt, zij is nog niet genezen; maar met den
tijd zal dit wel gelukken, beste jongen. Zie, als gij
er maar eenige moeite toe doet, zult gij weldra gene-
zen zijn. Gij moet Rome verlaten, gij moet reizen;
kortom, gij moet afleiding zoeken.
Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of Guy
sloeg zijne groote oogen op met eene uitdrukking van
zulke natuurlijke verbazing, dat Severin verrast uitriep:
—  Is het zoo niet? vergis ik mij? Wel, wat drommel,
scheelt er dan aan? Zeg het mij. Kom, Guy, spreek,
stelt gij geen vertrouwen meer in mij?
Guy legde zijn arm in dien van Severin met dien
eerbied en gemeenzaamheid tevens, welke altijd zijne
betrekking met den vriend zijns vaders gekenmerkt had.
—  Hoe! Pierre, zeide hij eindelijk, gij kent mijn
geheele leven, en gij raadt niet welk gevoel vuriger
dan ooit in mij ontwaakt is sedert de begoocheling,
die ik zoo dwaas vervolgde, voor immer uit mijn hart
geweken is ?...
Severin zag hem weifelend aan.
—  Gij begrijpt niet, dat mijn lot, dat zoo schitterend
schijnt, een ongelukkig, ik zou bijna zeggen, een
-ocr page 377-
371
onrechtvaardig lot is, indien deze uitdrukking geene
gedachte uitdrukte, die men bestrijden moet. En even-
wel, ging hij voort, op een toon van droefheid, die
steeds bitterder werd, heb ik onder de jongelieden
van mijn leeftijd er meer dan een gezien, die zich
niet ontzag zijne schoonste levensjaren, zijn verstand,
zijn hart en zijne ziel met slijk te bezoedelen. Ik heb
er eindelijk gezien, die een hart vinden zoo zuiver als
dat van een engel, om dat geschandvlekte hart aan
te nemen. Ja, ik verzeker het u, zulks ziet men dik-
werf, en ik wil er niet over klagen, want ik begrijp
dat het onverdiend geluk eene weldaad en een genees-
middel kan zijn, dat ik hun niet zou willen ontrooven.
Maar kan men evenzoo het tegendeel begrijpen? Kan
men begrijpen dat, wanneer een mensch gemeend heeft
in zijne jongelingsjaren de belofte te moeten houden,
die hij in zijne kindschhoid aan God gedaan heeft,
wanneer hij noch zijn leven noch ziju hart ontwijd
hei ft, wanneer hij zijn eersten en zuiveren trots in
een heilige genegenheid gesteld heeft, en zich hier
beneden geen ander geluk gedroomd heeft dan het
bezit van een godsdienstigen en zoeten huiselijken haard
kan men zich begrijpen dat die genegenheid teleur-
gesteld is, dat dit geluk hem ontzegd is, en hij eindelijk
uit dien verheven kring terugzinkt in de teleurstellingen
en misrekeningen, waarop het hervallen in de beko-
ringen zou kunnen volgen ? Zie, dat is treurig, Severin,
en toch is dat mijne geschiedenis. Mijn leven ware
gevrijwaard geweest tegen de beproeving, die het bijna
vernietigd heeft; mijn leven ware gelukkig en gezegend
geweest, indien .... indien .... het is u niet onbekend,
denk ik, indien Anna, die voor allen een engel is,
voor haren armen vriend niet koel, onverschillig en
meedoogenloos geweest ware! ....
Guy eindigde deze opgewonde ontboezeming op
-ocr page 378-
372
een stoel, waarop hij nedergevallen was, en trachtte
tot adem te komen. Hij had zich hersteld gewaand,
maar hij gevoelde bij de inspanning, die hij gedaan
had, dat hij zwak en ademloos was.....
Hij bleef alzoo zwaar ademhalend zitten, tot de stilte
plotseling verbroken werd door dit eene woord: „Guy!\'
met bewogen stem uitgesproken.
Guy hief\' verrast het hoofd op; de gewoonlijk zoo
kalme trekken van Severin gaven geen mindere ge-
moedsbeweging te kennen dan zijn toon. Eindelijk zeide
hij met afgebroken woorden:
— Guy, mijn zoon, niet zij.... niet Anna draagt
de schuld, maar ik.... mij moet gij het vergeven.
Het is onnoodig om de snelle vragen van Guy en
de antwoorden van Pierre mede te deelen , het is
onnoodig om te spreken over de blijdschap, de spijt
en de hoop, die elkander opvolgden in dit onsamen-
hangende gesprek, hetwelk door deze onverwachte
openbaring in het leven geroepen werd. Alles in het
verleden, het tegenwoordige en het toekomende scheen
veranderd en hervormd. Anna was teeder, standvastig,
opofferend en getrouw, hij lichtzinnig, ondankbaar en
verblind geweest.... Maar het overheerschend gevoel
was de blijdschap van dit uur, eene blijdschap, die alle
smart vergoedde en overtrof. Och ja! zoo was alles
ook beter. Hij zou haar, die hem terug geschonken
was, niet zoo gewaardeerd en bemind hebben, indien
hij haar niet voor altijd verloren geacht had. Zij zou
niet zoo edel geweest zijn, en Severin zelf zou niet zoo
groot, zoo kiesch, zoo fier geweest zijn, zonder die
vroegere gestrengheid van begrip, zonder de eenvou-
digheid, waarmede hij thans, na Guy gehoord te hebben,
voor zijn kind het geluk aannam, dat hij aanvankelijk
van haar verwijderd had en haar weder de zoete
zending opdroog, die hij haar bijna had doen derven.
-ocr page 379-
373
—   Thans, zeide Severin met zekere plechtigheid,
terwijl ik u mijne toestemming geef, vermeen ik den
wil te vervullen van God, voor zoover het mij gege-
ven is dien te kennen; ik wil u daarmede zeggen,
mijn geliefde zoon, dat de meening der wereld hier-
omtrent mij niet meer verontrusten zal.
Het gelaat van Guy schitterde van blijdschap en
hoop, toen Franz van zijne lange wandeling terug-
keerde. De eerste blik van zijn vriend kon door geene
vraag gevolgd worden; want Guy was vol haast, om
hem alles te zeggen en vol ongeduld, om den dag
van zijn vertrek te bepalen; niet dat hij zooveel haast
wilde maken om zich aan de voeten van Anna te
werpen en op nieuw hare hand te v agen; maar hij
gevoelde er behoefte aan om haar te zien, haar te
hooren, en harer eindelijk waardig te worden door
bij haar te zijn!...
Franz hoorde hem met aandacht aan.
—  O! God zij geloofd! zeide hij, thans zal ik den
moed hebben u vaarwel te zeggen.
—  Vaarwel zeggen I herhaalde Guy; wat bedoelt gij
daarmede? Zullen wij nu niet meer dan ooit veree-
nigd zijn?
Franz antwoordde niet terstond op deze vraag. Hij
wilde zijnen vriend den tijd geven om van zijne opge-
wondenheid te bedaren; maar dien zelfden avond zette
hij met hem het afgebroken gesprek voort.
—   Guy, zeide hij op zachten en ernstigen toon,
sinds langen tijd heb ik geaarzeld u mijn besluit mede
te deelen, want ik gevoelde een zekere bedeesdheid
bij de gedachte, dat ik u alleen liet; thans heeft God
mijne bede verhoord, niets houdt mij meer terug en
ik kan alles zeggen.
—  Ik begrijp u, Franz, het middelmatige is u niet
genoeg, gij wilt het betere, het volmaakte; maar waar-
-ocr page 380-
374
om ons vaarwel zeggen, waarom moet mijn leven, dat
ik nuttig hoop te besteden, aan het uwe vreemd worden?
—  Vreemd worden? hernam Franz, onze zielen zijn
vereenigd voor de eeuwigheid, en mijne gedachten
zullen u overal en altijd volgen, maar wij moeten hier
beneden van elkander scheiden.
Er lag iets teeders, maar onherroepelijks tevens in
deze weinige woorden. Guy wachtte met een gemengd
gevoel van genegenheid en eerbied op hetgeen zijn
vriend er bij zou voegen.
—  Ik ga vertrekken, zeide Franz eenvoudig, en
zeer waarschijnlijk om nimmer terug te keeren. Het
leven is altijd schoon, daar waar ik heenga, maar
dikwerf kort, en zoo daarop soms al uitzonderingen
mogen wezen, verlang ik tocli niet, dat zulks het
geval zij met het mijne. Kortom, ik neem alles aan,
het hardste leven zoowel als den schielijksten en smar-
telijksten dood. God is mijn meester, ik behoor hem
toe voor het een zoowel als voor het ander.
—  Wanneer vertrekt gij? vroeg Guy met ontroering,
en naar welk gewest gaat gij ?
—   Aanvankelijk naar Jerusalem; daar moet ik bij-
zondere gebeden storten, een heilige belofte volbrengen
en een plegtige offerande opdragen, alvorens mijn weg
te vervolgen. Maar voor het einde van het loopende
jaar ga ik op weg naar het verre oosten. De juiste
plaats onzer bestemming is nog niet bepaald. Mijn
reisgezel kent gij, of ten minste gij hebt hem gezien ,
want hij is dezelfde, dien gij hebt hooren prediken in
het Coliseum. Hij zal daarheen gezonden worden,
waar de arbeid het zwaarste en het gevaar het grootste
is, en ik heb de gunst verworven, om hem niet te
verlaten. God heeft mij tot hem geleid, en hij zal mij
tot God geleiden langs denzelfden weg, dien hij voor
zich zelven gekozen heeft.
-ocr page 381-
375
Dit besluit van Franz wierp over de laatste dagen
van hun zamenzijn te Albano een sluier van plechtige
somberheid, nogtans vergoed door eene genegenheid,
die voor beiden verheven scheen boven het aardsche
en evenveel kracht aan den een als ijver aan den an-
deren schonk. Nu en dan echter riepen de woorden
door Franz op het Palatium gesproken een bloedig
visioen voor den geest van Guy op en hij huiverde
alsdan onwillekeurig.
— Kom, Guy, voegde Franz hem glimlachend toe,
sinds wanneer jaagt het op een slagveld vergoten bloed
u vrees aan? En ik vraag het u, bestaat er een ver-
hevener en roemrijker dood, dan die, waartoe ik ge-
roepen word?
—  Neen, Franz, neen, ik wil niet voor u vreezen,
ik wil u niet beklagen. Hoe ongeschikt ik ook ben,
om u na te volgen, toch begrijp ik u, en in weerwil
van alles, wat ik bezit en wat mij wacht, zou ik kun-
nen zeggen, dat ik u benijd, want de eenvoudige ge-
zonde rede is mij genoeg om te begrijpen, dat indien
het hier beneden zoet is zijn vaderland te beminnen,
indien het groot en roemvol is er voor te sterven, de-
genen , aan wie deze liefde gegeven en deze dood weg-
gelegd is voor het eeuwige vaderland, op deze wereld
de gelukkigste van allen zijn.
Wij zullen niet spreken van het afscheid der beide
vrienden, wij zullen niet beschrijven van welke ernstige
gesprekken, welke plechtige beloften en welke zoete
tranen het vergezeld ging. Wij zullen alleen aanstip-
pen , dat het voor beiden vruchtbare gesprekken, duur-
zame beloften en gezegende tranen waren.
Het uur der scheiding sloeg eindelijk. Kort voor
dat Guy en Severin zich gingen inschepen, besteeg
Franz in hetzelfde gewaad als zijn eerwaardige gids
het schip, dat hen voor altijd zou wegvoeren, en Guy,
-ocr page 382-
376
san den oever staande, volgde hem met een oog, door
tranen beneveld, zoolang, tot het vaartuig aan den
gezichteinder verdween.
XIII.
Het woei sterk en de dag Was even koud als
die, waarop wij het voorgaande jaar ter zelf der tijd
Anna Severin aan het hek van den kleinen tuin van
het buiten op haren vader zagen wachten. Thans vin-
den wij haar op dezelfde plaats weder; maar ditmaal
is haar voorhoofd door geen enkele onaangename ge-
dachte bewolkt. Eene zoete en rustige vreugde open-
baart zich in al hare bewegingen, en hare moeder, op
hare gewone plaats gezeten, volgt haar met een glim-
Iachénden blik, terwijl zij van het hek naar de salon,
waar een helder vuur brandt, af en aan loopt. Ein-
delijk wijkt de c\'ig voor den vallenden avond. Anna
sluit de ramen, en hare moeder omhelzende, die de
armen naar haar uitstrekt, zeide zij:
— Och, lieve moeder, wat verheugt het mij, dat zij
thans niet lang meer zullen uitblijven, dat wij hen
weldra zullen wederzien en alles weder worden zal
gelijk weleer?
Gelijk weleer! Al het geluk, dat Anna in haar leven
gekend had, was in deze woorden uitgedrukt, en toen
een uur daarna Guy aangekomen was en zich inder-
daad gelijk weleer te midden zijner vrienden bevond,
kon men gelooven, dat ook voor hem dit geluk vol-
doende was, zoo kalm en vreedzaam was deze avond
van herceniging. Guy zag Anna weder met een gevoel
te diep, om zich in overhaasting uit te storten. Dieïi
-ocr page 383-
377
gewenschten en verloren schat, vervolgd en eindelijk
wedergevonden, om dien tot aan den dood te bezitten,
stelde hij meer dan ooit op prijs; hij durfde zich over-
tuigd houden, dat hij dien weer waardig geworden
was. Hij gevoelde zich gerijpt door de beproeving ,
die hij ondergaan had en versterkt door de gesprekken
van en de herinnering aan den vriend, die hem in
de verte door zijne gebeden beschermde; doch hij
wachtte er mede om dit alles te zeggen en hij werd
met niet minder aandoening aangehoord, toen hij ein-
delijk begon te spreken en zijn hart geheel en al uit-
stortte aan de voeten van haar, welke zijne moeder
sedert beider kindsche dagen zoo juist „de bescherm-
engel van haren armen Guy" genoemd had.
Toen alles dan ook aan den goeden pastoor ont-
vouwd was in het lange onderhoud, dat weldra in de
pastorie volgde, mocht de laatste met recht uitroepen:
— Heb ik het u niet gezegd, dat alles te recht
komt voor hem, die weet te hopen, dat wil zeggen,
(gij verstaat mij wel, niet waar, mijn zoon?) voor hem
die in God weet te hopen? Want hetzij Hij de ver-
wezenlijking in deze wereld schenkt, zooals het met
u gegaan is, hetzij Hij die tot meerdere volmaking tot
aan gene zijde van het graf uitstelt, Hij is eeuwig
getrouw!
In de eerste dagen van de lente zegende de pastoor
Gabriël het huwelijk in van de twee kinderen, die hij
had zien geboren worden, en weinige dagen daarna
gingen de jonggehuwden naar Rome. Gedurende de
twee of drie volgende jaren brachten zij daar den
winter door, slechts gedurende het schoonejaargetijde
te Villiers terugkeerende, daar zulks ann Guy was voor-
geschreven voor het herstel zijner gezondheid.
Deze winters waren schoon; maar het verblijf op
het stille kasteel van Villiers in den zomer was zulks
-ocr page 384-
/s.               ^ J - V-
37*
niet minder. De gravin van Nebriant, die geregeld
den zomer te Hauteville kwam doorbrengen, verwijlde
meestentijds op het kasteel, en wanneer zij afwezig
was, onderhield zij eene trouwe briefwisseling. In den
tweeden winter, dien Guy met zijne echtgenoote te
Rome doorbracht, ontving hij een brief van de gravin,
waarin het volgende voorkwam. Alvorens te eindigen,
brengen wij het onder de oogen van den lezer, hopende,
dat hij genoegzame belangstelling heeft opgevat voor
de personen van dit verhaal, om het ons niet ten kwade
te duiden, wanneer hij ze nog eenmaal terug ziet, al-
vorens hen te verlaten:
„.....Parijs is dit jaar druk bezocht," zoo schreef
de gravin, „en mijne salons worden als het ware over-
stroomd door de menigte vreemdelingen , die mij hunne
opwachting komen maken. Het is mij een groot ge-
noegen onder hen lady Cecilia Morton weder te zien,
die aanvankelijk niet wist, of wij niet in onmin geraakt
waren, maar ik redde haar spoedig uit hare verlegen-
heid, door haar het eerst over lord en lady Vivian Lyle te
spreken, en eindelijk wenschten wij elkander wederkeerig
geluk met alles wat er gebeurd was. Ik heb haar,
beste Guy, geenszins verheeld, dat gij u zeer gelukkig
gevoelt in uw lot; zij antwoordde mij: „ „Dat verwon-
dert mij niet: Eveline heeft mij duizendmaal gezegd,
dat de markies van Villiers de eenige vrouw gehuwd
had, die hem paste." Zij voegde er bij, dat hare nicht
zulk eene genegenheid voor Anna behouden heeft, dat
haar eenig verdriet in haar leven is door de omstan-
digheden van Anna gescheiden te zijn en dat zij hoopt
haar vroeg of laat weder te zien en op nieuw hare
vriendin te worden. Ik heb haar de verzekering ge-
geven , dat ik, wijl de zaken voor beiden zulk eene
goede wending genomen hebben, volstrekt geene reden
zag, waarom het anders zou zijn; ik meen mij over-
-ocr page 385-
379
tuigd te mogen houden, dat Anna mijne woorden niet
logenstraffen zal. Het schijnt overigens, dat Eveline
inderdaad gelukkig is, ofschoon haar echtgenoot, die
haar nogtans aanbidt, geenszins voor haar knielt en
haar in elk opzicht aan zijn wil doet gehoorzamen.
„Wat ik nog zeggen wilde, lady Cecilia beweert,
dat haar neef een volbloed Puseyist geworden is, het-
geen haar mishaagt, wijl in haar oog een Puseyist een
Rornanist, dat wil in platte taal zeggen een Katholiek
is. Daar zij in hare kerk tot de partij behoort, die
zich daartegen het sterkste verzet, zoo moet men niet
te veel waarde aan hare woorden hechten, indien ech-
ter de zaak waar was, dan moet men bekennen, dat
zij zonderling zou zijn, want Eveline zou zonder twijfel
in dit geval het voorbeeld van haren echtgenoot vol-
gen. Ik vraag u alzoo, of men alsdan niet meer dan
ooit zou mogen zeggen: Dat alle wegen naar Rome
leiden f
Na glimlachend dezen brief gelezen te hebben, vatten
Anna en Guy elkanders hand en bleven een wijl in
zoete gepeinzen verzonken zitten. Dien dag verwijlden
zij bij den terugkeer van hunne wandeling in de St.
Pieter en spraken daar nedergeknield een gebed, veel
nederiger en vuriger dan naar gewoonte. Het was
het gebed, dat Anna weleer aan Jeanneton geleerd
had, het gebed dat op de lippen van grooten en klei-
nen, van rijken en armen, van geleerden en onwetenden
zijn moest; het gebed, dat uit alle harten van goeden
wil moest opstijgen, welk geloof zij ook belijden, en
ten Hemel moest rijzen met die kracht, waarnaar de
wil van Crod soms zijne almacht buigt: Vereenig, o
mijn God, in hetzelfde geloof allen, die hier beneden de\'
zelfde liefde en hoop hebben.
1\' «»»WAAAA/WVW<v^i m
-ocr page 386-
INHOUD.
Pag.
De Markgraaf van Villiers............5
Het Buiten..................125
De twee verloofden...............287
"•vvVUVVVWVVw^