-ocr page 1-
180
WET
-
TOT REGKÏ.ING VAN nF.T
LAGER ONDERWIJS,
zooats die 18 Julij jl. door de
2\' Kamer der Staten-Generaal is
aangenomen.
AANTEEKENINGEN
f
TER,
*
* ALPHABETISCH REGIS
L. N. SCHUURMAN.
1 »
ZWOLLE. ---- W. C. 1
1%
Vak 47
1
-ocr page 2-
-ocr page 3-
\'JAK f> N3,^
WET
TOT REGELING VAK HET
LAGER ONDERWIJS,
zooals die 18 Julij jl. door de
2e Kamer der Staten-Generaal is
aangenomen.
AANTEEKENINGEN
ALPHABETISCH REGISTER
!•*
L. N. SCHUURMAN.
*
ZWOLLE,
W. E. J. TJEENK WILLINK.
1878.
-ocr page 4-
k
-ocr page 5-
WET
tot regeling van liet
Lager Onderwijs.
WijWILLEMIII,bijdegratieGODS,Koning
dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen,
salut! doen te weten :
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat
herziening der wet van 13 Augustus 1857 (Staats-
blad N°. 103) noodzakelijk is;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State ge-
hoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed-
vinden en verstaan bij deze:
TITEL I.
Algemeene bepalingen.
,          Art. 1. Lager onderwijs is huis- of school-
onderwijs.
Onderwijs, gegeven aan kinderen van ten hoogste
drie gezinnen gezamenlijk in de woning van het
hoofd van een dier gezinnen, is huisonderwijs.
Ieder ander onderwijs wordt voor de toepassing
dezer wet als schoolonderwijs beschouwd. (1)
2. Onder lager ondermjs begrijpt deze wet het
onderwijs in:
a, het lezen;
6. het schrijven;
(1) Vergelijk arrest van den Hoogen Raad van
27 December 1875, W. v. \'t R. 3946.
1*
-ocr page 6-
e. het rekenen;
d.   de beginselen der vormleer;
e.    die der Nederlandsche taal;
f.   die der vaderlandsche geschiedenis;
g.   die der aardrijkskunde;
7i. die van de kennis der natuur;
i. het zingen; (1)
k. de nuttige handwerken voor meisjes. (1)
Aan lagere scholen kan bovendien onderwijs
gegeven worden in:
l. de heginselen der Fransche taal;
m. die der Hoogduitsche taal;
n. die der Engelsche taal;
o. die der algemeene geschiedenis;
p. die der wiskunde;
q. het handteekenen; (1)
r. de beginselen der landbouwkunde; (1)
*. de gymnastiek; (1)
t. de fraaije handwerken voor meisjes. (1)
3.   Lagere scholen, waarvan de kosten geheel
of gedeeltelijk door de gemeenten of het Rijk
worden gedragen, zijn openbare, alle andere zijn
bijzondere scholen.
Door waterschappen of provinciën worden geene
uitgaven ten behoeve van het lager onderwijs
gedaan.
Onverminderd het bepaalde in het le lid, wor-
den als bijzondere scholen beschouwd de zoodanige,
waar onderwijs gegeven wordt in een of meer
der vakken, genoemd in art. 2 onder l, m en »,
en het vak , aldaar genoemd onder p en aan welke
van wege de gemeente subsidie wordt verleend
onder de voorwaarden, die de gemeenteraad
noodig acht.
Op deze scholen zijn de artt. 4 en 5 en het
le en 2e lid van art. 33 toepasselijk.
4.   Art. 5 der wet van 1 Junij 1865 (Staats-
blad N°. 58) is toepasselijk op alle localen, waarin
lager schoolonderwijs gegeven wordt. (2)
(1)   Zie art. 15 hierna.
(2) Art. 5. » De geneeskundige ambtenaren, de leden
en de plaatsvervangende leden van de geneeskundige
raden, mits deze voorzien zijn van eene magtiging
vand en geneeskuudigen inspecteur der provincie, zijn
bevoegd, alle openbare gebouwen, scholen enz.
-ocr page 7-
— 5 —
Bij algemeeuen maatregel van inwendig bestuur
worden door Ons, zoowel in het belang van de
gezondheid, als van het onderwijs, algemeene
regelen vastgesteld omtrent den bouw en de in-
rigting der localen, waarin openbaar lager school-
onderwijs gegcfven wordt, alsmede omtrent het
aantal kinderen, dat daarin mag worden toegelaten,
met bepaling, in hoever deze regeleu verbindend
zijn voor de localen, waarin bijzouder lager school-
onderwijs gegeven wordt.
5. Geen lager schoolondcrwijs wordt gegeven
in localen, welke door den inspecteur van het
geneeskundig staatstoezigt als schadelijk voor de
gezondheid zijn afgekeurd.
De inspecteur spreekt de afkeuring uit bij schrifte-
l\\jke en met redenen omkleede verklaring en zendt
daarvan afschrift aan Gedeputeerde Staten en
tenzelfden dage aan het gemeentebestuur, aan den
districts-schoolopziener en aan het hoofd der
school. Gedeputeerde Staten gelasten burgemeester
en wethouders der gemeente, waarin het locaal
ligt, deze verklaring af te kondigen binnen een
door hen te bepalen termijn.
Bij Gedeputeerde Staten kunnen tegen de uit-
spraak van den inspecteur in hooger beroep komen
a.  de districts-schoolopziener;
b.   het hoofd der school;
c.   de eigenaar of bruiker van het locaal;
d.  de ouders of verzorgers van schoolgaande
kinderen.
Het beroep moet worden ingesteld binnen der-
tig vrije dagen, te rekenen van den dag, waarop
binnen te treden, ten einde zich zoo veel moge-
lijk bekend te maken met den toestand en de
inrigting dier gebouwen in het belang der gezond-
hcid. Die bevoegdheid kan echter niet uitgeoefend
worden dan in bijzijn hetzij van den kanton-
regter, hetzij van het hoofd of een der leden
van het gemeentebestuur, of van een commissaris
van politie, wanneer moet worden binnen getreden
in de in het vorig lid bedoelde gebouwen of ge-
deelten van gebouwen, voor zoo veel die niet
openbaar zijn.
Vnn enz.
Weigering van toelating of feitelijke verhinde-
ring van dit onderzoek wordt gestraft met eene
boete van ƒ 25 tot / 75."
-ocr page 8-
— 6 —
het afschrift der verklaring van den inspecteur
op last van Gedeputeerde Staten door het gemeente-
bestuur is afgekondigd.
Gedeputeerde Staten geven aan elk der in be-
roep gekomen belanghebbenden schriftelijk kennis
van hunne beslissing.
Ieder, die bij de beslissing partij geweest is,
kan daartegen bij Ons in hooger beroep komen.
Dit moet ingesteld worden binnen dertig vrije
dagen, te rekenen van den dag, waarop de kennis-
geving van de beslissing van Gedeputeerde Staten
den belanghebbenden is toegezonden.
Hangende de termijnen van beroep en tot de
eindbeslissing kau met het geven van onderwys
in het afgekeurd locaal worden voortgegaan, ten
ware de inspecteur van het geneeskundig staats-
toezigt om dringende redenen, in zijne verklaring
uitdrukkelijk te vermelden, anders mogt hebben
bevolen.
Zijn aan het afgekeurd locaal de noodige ver-
beteringen aangebragt en deze door den inspecteur
van het geneeskundig staatstoczigt schriftelijk goed-
gekeurd , dan kan het onderwijs in dat locaal
worden hervat.
6.    Niemand mag lager onderwijs geven, die
niet in het bezit is der bij deze wet gevorderde
bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid.
Vreemdelingen behoeven bovendien Onze ver-
gunning.
7.  De bepalingen van het voorgaaude artikel zijn
niet toepasselijk op
a.  hen, die uitsluitend aan kinderen van één
gezin lager huisonderwijs geven;
b.   hen, die, vau het geven van lager onder-
wijs geen beroep makende en zich zonder gelde-
lijke belooning daartoe bereid verklarende, van
Ons vergunning hebben verkregen tot het geven
van zoodanig onderwijs.
Vrjjgesteld van het bezit van een der bewijzen
van bekwaamheid bij het voorgaaude artikel be-
doeld is hij, die voor het vak of de vakken,
waarin hg oudcrwjjs geeft, bevoegd is ingevolge
het Koninklijk besluit van 2 Aug. 1815, N°. 14, (1)
(1) O V. 96, le drukj C. V. 189, 2e druk.
-ocr page 9-
— 7 —
de wet van 28 April 1876 (Staatsblad N°. 102), (1)
of de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad N°. 50). (2)
8.  Jongelieden van beiderlei kunne mogen, met
schriftelijke goedkeuring van den arrondissemcnts-
schoolopziener, in de school als kweekelingen wor-
den toegelaten en aldaar behulpzaam zijn, mits zij :
a. hun vijftiende jaar ingetreden zijn en hun
negentiende niet volbragt hebben;
i. tot geene werkzaamheden in de school ge-
bezigd worden dan de zoodanige, welke zij onder
het regtstreeksch toezigt en onder de leiding van
een bevoegde verrigten, en
c. na drie maanden als kweekcling geplaatst te
zyn geweest, in het bezit zijn van een bewijs,
niet ouder dan een jaar en onderteekend door het
hoofd der school, waarin zij tijdens de afgifte
waren toegelaten, dat hun zedelijk gedrag en
hunne vorderingen voldoende zijn.
9.    Hij, die zouder daartoe bevoegd te zijn,
lager onderwijs geeft of in strijd met het voor-
schrift van art 5 schoolondenvijs geeft in een
afgekeurd locaal, of die, als hoofd der school,
daarin kweekelingen toelaat anders dan op den voet,
bij het voorgaand artikel bepaald, wordt gestraft
met eene geldboete van vijf en twintig tot vijftig
gulden voor de eerste maal; bij herhaling met
eene boete van vijftig tot honderd gulden en gc-
vangenisstraf van acht tot veertien dagen, te
zamen of afzonderlijk, en vervolgens telkens met
gevangenisstraf van eene maand tot een jaar.
Tegen hem, die buiten de grenzen zijner bevoegd-
heid lager onderwijs geeft, wordt de helft dezer
straffen uitgesproken.
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en
art. 20 der wet van den 29 Junij 1854 (Staats-
blad N°. 102) zijn ten deze toepasselijk. (3)
(1)   C. V. 113.
(2)   C. V. 57, le druk; C. V. 528, 2\' druk.
(3)   Art. 463. »In al de gevallen, waarin de straf
van gevangenis bij dit wetboek gesteld wordt, worden
de vierscharen gemagtigd om, bijaldien het ver-
oorzaakte nadeel geen vijf en twintig franken te
boven gaat, en bijaldien de omstandigheden het
wanbedrijf schijnen te verkleinen, de gevangenis
zelfs tot beneden de zes dagen, en de boete zelfs
-ocr page 10-
— 8 —
10.  Behalve de gevallen, hierna vermeld, ver-
valt de bevoegdheid tot het geven van lager onder-
wijs voor hein, die bij eindvonnis is veroordeeld
a.   wegens misdaad;
b.   wegens diefstal, opligting, meineed , misbruik
van vertrouwen of aantasting der zeden.
11.  Hij, die de bevoegdheid tot het geven van
lager onderwijs verloren heeft, kan haar niet
terugbekomen, behalve in de gevallen, in artt. 29,
31 en 53 voorzien.
Iu deze gevallen kan zij hem door Ons wor-
den teruggegeven.
12.   Van Rijkswege worden kweekscholen voor
onderwijzers opgerigt en onderhouden.
De inrigting dezer kweekscholen wordt bij alge-
mcenen maatregel van inwendig bestuur geregeld.
Indien eene kweekschool voor onderwijzers door
eene gemeente word) opgerigt en onderhouden,
kan daarvoor eene bijdrage uit \'s Rijks kas wor-
den verleend, doch tot geen hooger bedrag dan
van de helft der kosten, zoo van oprigting als
van onderhoud, en onder voorwaarde dat de kweek-
school in alle opzigtcn aan de door Ons voor de
Rijkskweekscholen gestelde vereischten voldoe.
In gemeenten, waar hiertoe geschikte gelegen-
heid bestaat, worden van Rijkswege normaallessen
tot opleiding van onderwijzers ingesteld en bekostigd.
Het geven van dergelijke lessen kan aan alle
bevoegden worden opgedragen.
De gemeenteraad kan op gelijke of andere, bjj
tot beneden de zestien franken te verminderen.
Zij zullen ook de eene of de andere dezer straffen
afzonderlijk mogen wijzen, zonder dat zij in eenig
geval beneden de bloote policie-straffen mag zijn."
Art. 20 van 29 Junij 1854. - Het art. 4G3 van het
Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook
dan, wanneer de toegebragte schade de 25 francs
te boven gaat of tegen het wanbedrijf in het Straf-
wetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.
Het is toepasselijk iu de gevallen van artt. 5,
6, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18 en 19
dezer wet.
Het is mede toepasselijk bij eerste of latere
overtredingen van politie, in het Wetboek van
Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de
toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf
in geen geval meer verpligtend is."
-ocr page 11-
— 9 —
plaatselijke verordening te regelen, wijze ter oplei-
ding van onderwijzers voorzieningen treffen.
13.   Waar in deze wet van onderwijzers ge-
sproken wordt, zijn hieronder onderurijzeressen
begrepen, ten ware het tegendeel uitdrukkelijk
bepaald zij.
14.    Onverminderd het bepaalde in art. 5 en
met uitzondering van het geval, voorzien in art. 19,
kan van elk besluit, krachtens deze wet door
Gedeputeerde Stateu genomen, bij Ons iu hooger
beroep worden gekomen door ieder, die by de
vernietiging of verbetering van het besluit van
Gedeputeerde Staten belang heeft.
Het hooger beroep moet worden ingesteld bin-
nen dertig vrije dagen, te rekenen van den dag,
waarop het besluit openbaar gemaakt of den be-
langhebbeude toegezonden is.
15.  Deze wet is niet toepasselijk op
a. hem, die uitsluitend in een of meer der
vakken, vermeld in art. 2 onder i, t, q, r, t
en t, onderwijs geeft;
ö. de scholen, uitsluitend bestemd voor het
onderwgs in een of meer dier vakken;
c.  de scholen, waarin geene kinderen boven de
zes jaren worden toegelaten en geen ander dan
voorbereidend onderwys gegeven wordt, behoudens
dat ook deze scholen onderworpen zijn aan de
bepalingen van art. 5 eu 73 dezer wet.
d.   militaire onderwijzers en het onderwijs, door
hen gegeven aan militairen;
e.  de scholeu voor doofstommen, blinden, spraak-
gebrekkigen en idioten;
/. de scholen in de gevangenissen, behoudens
de bepalingen omtrent de bevoegdheid van hen
die lager onderwijs geven.
TITEL II.
Van het openbaar onderwijs.
§ 1. Van de scholen.
16.   In elke gemeente wordt voldoend lager
onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scho-
len, welke voor alle kinderen zouder onderscheid
van godsdienstige gezindheid toegankelijk zijn.
-ocr page 12-
- lü —
Het onderwijs omvat de vakken, in art. 2
vermeld onder ak, en daar, waar genoegzame
behoefte aan uitbreiding bestaat, een of meer of
wel alle vakken, vermeld in dat art. onder /—t.
Naburige gemeenten kunnen zich, met inacht-
neming van art. 121 der wet van 29 Junij 1851
(Staatsblad N°. 85), vereenigeu tot het oprigten
en in stand houden van gemeenschappelijke scholen
of tot het vaststellen eener regeling omtrent de
toelating van kinderen uit de eene gemeente op
de scholen der andere.
17.   Voor zooveel doenlijk wordt aan hen, die
het gewoon schoolonderwijs genoten hebben, ge-
legenheid gegeven tot het genieten van herhalings-
ouderwijs.
Het herhalings-onderwgs kan zich uitstrekken
tot een of meer der vakken, vermeld in art. 2,
onder lt, al zijn die vakken niet begrepen ge-
weest in het genoten gewoon schoolonderwijs.
18.   De besluiten van den gemeenteraad betref-
fende het getal der scholen en de vakken, welke
op de scholen zullen onderwezen worden, worden
aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Zoo Gedepu-
teerde Staten het getal scholen of den omvang
van het onderwijs onvoldoende achten, bevelen
zij, den inspecteur geboord, vermeerdering.
Gelijke vermeerdering kan, Gedeputeerde Staten
gehoord, door Ons worden bevolen.
19.    De besluiten van den gemeenteraad, be-
treffende
a.   de plaats, waar een schoollocaal zal zijn
gevestigd;
b.   de vermindering van het getal scholen of
van den omvang van het onderwijs;
e. de vereeniging eener school met of hare
vervanging door andere;
d.   de sluiting eener school of de schorsing van
het onderwijs aan eene school;
e.  het verleenen van een subsidie aan eene der
scholen, bedoeld in het laatste lid van art. 3;
worden aan de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten onderworpen.
De artt. 196, 197, 198, 200, 201 en 202
der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad N°. 85)
zijn ten deze toepasselijk.
-ocr page 13-
— 11 —
20.    Sluiting ecner school voor bepaalden tijd
kan door Gedeputeerde Staten bij een met redenen
omkleed besluit worden bevolen.
Zij hooven in het geval van dit en het voor-
gaande artikel vooraf den inspecteur van het lager
onderwijs.
Gelijke sluiting kan door Ons, Gedeputeerde
Staten gehoord, worden bevolen.
21.  De regeling van de schooltijden en van de
vacantiën, de vaststelling van het leerplan en van
de by het onderwijs te gebruiken boeken en de
verdeeling der school in klassen geschieden door
het hoofd der school en, zoo de regeling voor
meerdere scholen gelijkelijk werkt, door de hoofden
dier scholen gezamenlijk, onder goedkeuring van
burgemeester en wethouders en van den districts-
schoolopziener.
Bij verschil tusschen burgemeester en wet-
houders en den districts-schoolopziener beslist
Onze Minister, die met de uitvoering dezer wet
belast is.
22.   Bij de regeling der schooltijden wordt door
het vrijgeven van uitdrukkelijk in de regeling ge-
noemde uren gezorgd, dat de schoolgaande kin-
deren van de godsdienstleeraren godsdienstonder-
wijs kunnen genieten.
Onder voorwaarden door burgemeester en wet-
houders in overleg met den districts-schoolopziener
te bepalen, worden de schoollocalen, des noodig
verwarmd en verlicht, voor dit godsdienstonder-
wijs beschikbaar gesteld.
Bij verschil is het laatste lid van het voor-
gaande artikel toepasselijk.
§ 2. Van de onderwijzers.
23.  Aan het hoofd van elke school is een onder-
wijzer geplaatst, die den leeftijd van drie en twintig
jaren moet volbragt hebben en den rang van
hoofdonderwijzer bezitten.
Be waarneming van het bestuur eener school
kan echter tijdelijk worden toevertrouwd aan een
onderwijzer, die den gevorderden leeftijd of den
rang van hoofdonderwijzer niet bezit, mits aan de
school geen onderwijzer in het bezit van dien
-ocr page 14-
— 12 —
rang, ingevolge art. 24, verbonden zij.\' Zoodanige
waarneming mag niet langer duren dan zes maanden.
24.   Het hoofd der school wordt bijgestaan door
minstens één onderwijzer, als het aantal school-
gaande kinderen meer dan dertig, door minstens
twee onderwijzers, als het meer dan zeventig, door
minstens drie, als het meer dan honderd en
twintig, en door minstens vier, als het meer dan
honderd en zeventig bedraagt.
Telt cene school meer dan twee honderd leer-
lingen, zoo moet minstens één onderwijzer op elk
veertigtal kinderen aan de school verbonden zijn
en daarenboven nog één meer, zoodra het getal
schoolgaande kindereu een zuiver veelvoud van
veertig met meer dan vier en twintig overtreft.
Wanneer het aantal onderwijzers , aan de school
verbonden, meer dan vier bedraagt, moeten minstens
twee, wanneer het meer dan acht bedraagt, miustens
drie hunner den leeftijd van drie en twintig jaren
volbragt hebben en den rang van hoofdonderwijzer
bezitten.
Onder de onderwijzers, in dit artikel bedoeld,
worden zij, die uitsluitend in een of meer der
vakken, genoemd in art. 2, onder»—t onderwijs
geven, niet medegerekend.
Op gecue school mogen meer dan vier honderd
kinderen gelijktijdig worden toegelaten, tenzij hiertoe
door Ons om bijzondere redenen vergunning wordt
verleend.
Bij de toepassing van dit artikel wordt tot grond-
slag genomen het getal kinderen, die op den vijf-
tienden dag der maand Jan. van het loopende school-
jaar als werkelijk schoolgaande bekend staan. (1)
25.  Wanneer de school in verscheidene klassen
verdeeld is, wordt het onderwijs in de laagste
klassen bij voorkeur aan onderwijzeressen, dat in
de hoogste klassen, behalve aan de scholen uit-
sluitend voor meisjes bestemd, bij voorkeur aan
onderwijzers opgedragen.
26.   Aan eiken onderwijzer wordt eene vaste
jaarwedde toegelegd. Die jaarwedde bedraagt in
geen geval minder dan zeven honderd gulden voor
het hoofd der school, niet minder dan zes honderd
(1) Zie art. 88 hierna.
-ocr page 15-
— 13 —
gulden voor de onderwijzers, met rang van hoofd-
onderwijzer, die, volgens art. 24, moeten aan-
wezig zijn in scholen met meer dan vier onder-
wyzers, en niet minder dan vier honderd gulden
voor eiken anderen onderwijzer.
Door Ons kan, Gedeputeerde Staten der provincie
gehoord, voor elke provincie bepaald worden waar
en tot welk hedrag het miuimum van jaarwedde
voor de verschillende onderwijzers aan de onder-
scheidene klassen van scholen hooger zijn zal dan
het hedrag in de voorgaande zinsnede bepaald.
De twee voorgaande zinsneden gelden niet voor
de onderwijzers, uitsluitend belast met het onder-
wijs iu een of meer der vakken, genoemd in
art. 2 onder it.
Het hoofd der school geuiet bovendien vrye
woning, zoo mogelijk met eenen tuin.
Ingeval hem geene vrije woning kan verschaft
worden, ontvangt hij eene billijke vergoeding voor
huishuur, waarvan het bedrag door Gedeputeerde
Staten wordt bepaald.
Met inachtneming dezer voorschriften worden de
jaarwedden der onderwijzers door den gemeenteraad
onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten geregeld.
Ingeval van hooger beroep bij Ons van het
besluit van Gedeputeerde Staten, wordt bij Onze
beslissing de vereischte regeling vastgesteld. (1)
27. Om als onderwijzer benoemd te kunnen
worden, wordt het bezit vereischt:
a.  eener acte van bekwaamheid;
b.   van een getuigschrift van zedelijk gedrag,
afgegeven door den burgemeester der gemeente of
de burgemeesters der gemeenten, waar hij, aan
wien het wordt uitgereikt, in de twee laatste
jaren gewoond heeft.
Bij weigering van een der burgemeesters kan
het getuigschrift worden verleend door Onzen
Commissaris in de provincie.
Met zoodanig getuigschrift wordt gelijk gesteld
het getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven
door de bevoegde overheid buiten \'s lauds, onder
welker gebied de bezitter in de twee laatste jaren
heeft gewoond.
(1) Zie art. 88 hierna.
-ocr page 16-
— 14 —
28.   De onderwijzers, aan de gemeentescholen
verbonden, worden door den gemeenteraad benoemd.
Betreft die benoeming den onderwijzer, aan het
hoofd der school geplaatst, zoo gaat daaraan een
vergelijkend examen vooraf. (1)
Bij algcmeenen maatregel van inwendig bestuur
wordt de wijze, waarop dit examen wordt afge-
nomen, door Ons geregeld.
De benoeming geschiedt in dat geval uit eenc
voordragt van minstens drie en hoogstens vijf
onderwijzers, door den districts-schoolopziener aan
den raad schriftelijk in te zenden.
In gemeenten, waar meer dan ééne school be-
staat, kan de onderwijzer, aan het hoofd der
eene geplaatst, aan het hoofd der andere worden
gesteld zouder voorafgaand vergelijkend examen
en voordragt, indien de gemeenteraad op voorstel
van den districts-schoolopziener hiertoe besluit.
De benoeming van andere onderwijzers geschiedt
uit eene voordragt van minstens drie bevoegden,
opgemaakt door burgemeester en wethouders in
overleg met deu arrondissemeuts-schoolopziener,
na ingewonnen berigt van het hoofd der school,
waaraan de benoeming geschieden moet, en onder
overlegging van het berigt van het hoofd der
school aan den raad schriftelijk ingezonden.
De onderwijzers, verbonden aan scholen, uit-
sluiteud door het Rijk bekostigd, worden be-
noemd door Onzen Minister, die met de uit-
voering dezer wet belast is.
Op de benoeming van het hoofd vaa zoodanige
school is het tweede lid van dit artikel toepasselijk.
29.   Ontslag aan onderwijzers, aan gemeente-
scholen verbonden, wordt door den gemeenteraad
verleend :
a.  regtstreeks overeenkomstig eigen verzoek;
b.   op voordragt van den districts-schoolop-
ziener, indien het een onderwijzer betreft, aan
het hoofd eener school geplaatst;
e. op voordragt vau burgemeester en wethouders,
of van den arrondissemcnts-schoolopziener, indien
het een onderwijzer betreft, die niet aan het hoofd
eener school is geplaatst.
(1) Zie art. 89 hierna.
-ocr page 17-
— 15 —
In de twee laatste gevallen kan het ontalag
niet-eervol worden verleend.
Door Gedeputeerde Staten kan worden ver-
klaard, dat de niet eervol ontslagen onderwijzer
de bevoegdheid tot het geven van onderwijs beeft
verloren.
Aan onderwijzers, verbonden aan eene school
uitsluitend door het Rijk bekostigd, wordt, het-
zij overeenkomstig eigen verzoek, hetzij ambts-
halve, ontslag verleend door Onzen Minister, die
met de uitvoering dezer wet belast is.
30.  Een onderwijzer, aan eene gemeenteschool
verbonden, kan op voorstel van den arrondisse-
ments-schoolopziener voor hoogstens eene maand
door burgemeester en wethouders worden geschorst.
Zij geven hiervan onmiddellijk kennis aan den
gemeenteraad eu aan den districts-schoolopziener
met.opgave van de redenen der schorsing.
De schorsing geschiedt zonder stilstand van
jaarwedde.
Zij kan binnen den tijd, waarvoor zij is uitge-
sproken, door den gemeenteraad worden opgeheven.
31.   Behalve op de wijze, in de twee voor-
gaande artikelen bepaald, kan de schorsing of
het ontslag, doch in het laatste geval slechts niet-
eervol, op voordragt van deu districts-school-
opziener door Gedeputeerde Staten worden uitge-
sproken.
Op dergelijk ontslag is het voorlaatste lid van
art. 29 toepasselijk.
32.  In de tijdelijke waarneming der door schor-
sing, ontslag of ontstentenis aan eene gemeente-
school opengevallen plaats wordt door burgemeester
en wethouders in overleg met deu arroudissements-
schoolopziener voorzien.
Indien in de vervulling, waar het betreft het
hoofd der school, niet door den gemeenteraad is
voorzien binnen zes maanden nadat de plaats is
opengevallen, geschiedt zulks met inachtneming
van het tweede lid van art. 28 door Gedeputeerde
Staten.
Ingeval van tijdelijke verhindering kan, op ge-
, lijke wijze als in het eerste lid vau dit artikel
is bepaald, in de waarneming worden voorzien.
De schorsing van onderwijzers, verbonden aan
-ocr page 18-
— 16 —
scholeu, uitsluitend van Rijkswege bekostigd, en
de voorziening in de tijdelijke waarneming aan
dergelijke scholen geschieden door Onzen Minister,
met de uitvoering dezer wet belast.
33.   Het schoolonderwijs wordt onder het aan-
leeren van gepaste en nuttige kundigheden dienst-
baar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstande-
lijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding
tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden.
De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren,
te doen of toe te laten wat strijdig is met den
eerbied verschuldigd aan de godsdienstige begrippen
van andersdenkenden.
De onderwijzer, die zich in dit opzigt aan pligt-
verzuim schuldig maakt, kan door Ons voor
hoogstens een jaar en, bij herhaling der over-
treding, voor onbepaalden tijd in zijne bevoegd-
heid tot het geven van onderwijs aan eene orien-
bare school geschorst worden.
Het geven van godsdienstonderwijs blijft aan
de godsdienstleeraren overgelaten.
34.   Op bezwaarschriften tegen het in de school
gebruik maken van bepaald aangewezen leer-
boeken wordt beslist door Onzen Minister, die
met de uitvoering dezer wet is belast.
Zijne beslissing wordt in de Staatscourant open-
baar gemaakt.
Den onderwijzer, die een aldus afgekeurd leer-
boek gebruikt, wordt door burgemeester en wet-
houders verboden hiermede voort te gaan.
Ingeval van ongehoorzaamheid wordt aan den
onderwijzer een niet-eervol ontslag gegeven.
35.  Het is den onderwijzers op straffe van
ontslag verboden handel te drijven , of eenige
nering of beroep, behalve het geven van onder-
wijs, uit te oefenen.
36.  Het is hun op gelijke straffe verboden amb-
ten of bedieningen te bekleeden of te gedoogen,
dat te hunne huize handel of nering gedreven of
eenig beroep uitgeoefend worde door de leden van
hun gezin.
Zoowel van het eene als van het andere ver-
bod kan vrijstelling worden verleend door Gede-
puteerde Staten, den districts-schoolopziener ge-
hoord.
-ocr page 19-
— 17 —
liet ontslag, in dit en de twee voorgaande
artikelen bedoeld, wordt verleend, hetzij door
den gemeenteraad op voordragt van den districts-
schoolopziener of van burgemeester en wethouders
of van den arrondisscments-schoolopzicner naar
de onderscheidingen, in art. 29, onder l en c
gemaakt, hetzij ingevolge art. 31 door Gedepu-
teerde Staten, hetzij aan scholen, uitsluitend door
het Rijk bekostigd, door Onzen Minister met de
uitvoering dezer wet belast.
37.  Aau de onderwijzers wordt, in de gevallen
hij art. 38 en onder de voorwaarden bij artt. 41
en 42 dezer wet gesteld, pensioen verleend ten
laste van het Rijk.
38.  Regt op pensioen wordt verkregen door na vol-
bragten vijfeuzestigjarigen leeftijd bekomen ontslag.
Pensioen kan insgelijks verleend worden aan
een onderwijzer, die na tienjarigen diensttijd uit-
hoofde van ziels- of ligchaamsgehreken voor de
waarneming zijner betrekking ongeschikt is en
op dien grond ontslag heeft bekomen.
Die ongeschiktheid wordt aangenomen op do
verklaring van den districts-schoolopziener en van
Gedeputeerde Staten.
Bij de berekening van het pensioen komen alleen
in aanmerking diensten vóór of sedert het in
werking treden dezer wet als onderwijzer aan eene
openbare school ten behoeve van het lager onder-
wijs bewezen.
39.   Aan den onderwijzer, die ten gevolge van
de opheffing der school, waarvan hij het hoofd
was, wordt ontslagen en niet in de termen valt
om pensioen te genieten, wordt ten laste van het
Rijk een wachtgeld verleend tot een bedrag van
de helft der jaarwedde, die hij op het tijdstip van
zijn ontslag genoot. Dit wachtgeld vervalt na vijf
jaren, of wanneer de onderwijzer in de termen
komt om pensioen te genieten, of zooveel vroeger,
als hij tot eene betrekking van rijks-, provincie-
of gemeentewege wordt benoemd, waarvan de be-
zoldiging met het bedrag van het wachtgeld gelijk
staat of dit overtreft, of zoodanige betrekking, hem
niet van rijks-, provincie- of gemeentewege opge-
dragen, aanvaardt. Bij de aanvaarding eener be-
trekking, niet van rijks-, provincie- of gemeentewege
Lager Onderwijs.                                        2
-ocr page 20-
— 18 —
opgedragen, waarvan de bezoldiging lager is dan
het nachtgeld, wordt dit verminderd met het
bedrag dier bezoldiging.
Behalve in het laatstgenoemde geval rekent de
tijd, gedurende welken het wachtgeld wordt ge-
noten, mede voor aanspraak op pensioen.
40.   Het pensioen beloopt voor elk jaar dienst
een zestigste deel van de jaarwedde, die over de
laatste twaalf maanden, aan het ontslag vooraf-
gegaan, tot grondslag gediend heeft voor de be-
paling der bijdrage, in het volgend artikel vermeld,
docli mag nimmer het twee derde gedeelte dier
jaarwedde te boven gaan.
41.   Als bijdrage voor pensioen wordt door de
onderwijzers jaarlijks betaald twee ten honderd
van de jaarwedde aan hunne betrekking verbonden.
Do jaarwedde wordt berekend met inbegrip van
hetgeen de onderwijzer, aan het hoofd eener school
geplaatst, op grond van art. 26, vierde lid, dezer
wet geniet. Het bedrag dezer inkomsten wordt
dooi" Gedeputeerde Staten bepaald.
De bijdrage komt ten voordeele van het Kijk
en wordt door de zorg der gemeentebesturen geïnd
en aan \'s Rijks schatkist verantwoord.
42.   De bepalingen van de artt. 7, 16, derde
lid, 22, 23, 24, 26, 27, 2S, 29, 30, 31,32,
37, 40 en 41 der wet betreffende de burgerlijke
pensioenen, laatstelijk gewijzigd bij die van
21 Mei 1873 (Staatsblad N°. 64), zijn op de
pensioenen der onderwijzers van toepassing. (1)
(1) Art. 7. «Alle aanspraak op pensioen gaat ver-
loren voor hem, die, behalve in de gevallen bij
de artikelen 3, B, 11 en 12 voorzien, ontslagen
wordt op eigen verzoek, of die ten gevolge van
lijf- of onteerendc straf, of uithoofde van wange-
drag, onzedelijkheid of merkelijke achteloosheid,
of omdat hij zijn post eigendunkelijk heeft verlaten,
van dezen wordt ontzet.
Voor hem evenwel, die, na om een der redenen
bij het eerste lid vermeld ontslagen te zijn ge-
weest, later wordt herplaatst, zijn de diensten
vóór het ontslag en na de herplaatsing bewezen
gelijkelijk geldig.
Art. 16, 38 lid. Daarentegen wordt het genot
van vrije woning, huisvesting en voeding, voor
zoover dit invloed heeft op het bedrag der in-
komsten, als wedde of belooning aangemerkt.
-ocr page 21-
— 19 —
§ 3. Van de hosten van het onderwijs.
43. Elke gemeente voorziet ia de kosten van
haar lager onderwijs, voor zoo ver die niet komen
Art. 22. Geen pensioen wordt verleend dan
op aanvrage van of van wege de belanghebbenden.
Die aanvrage moet, op verbeurte van alle aan-
spraak op pensioen, binnen vijf jaar na het ver-
krijgen der bevoegdheid om de aanvrage te doen,
worden ingediend bij het departement van alge-
meen bestuur, waaronder de belanghebbende, of
hij, door wiens overlijden de bevoegdheid ver-
kregen is, heeft behoord.
Wanneer de aanvrage niet binnen een jaar na
het verkrijgen der bevoegdheid daartoe is ingc-
diend, gaat het pensioen eerst in met het vicreu-
deel jaars, volgende op dat waarin de aanvrage
gedaan is.
Ten aanzien van ambtenaren, wordt de bevoegd-
heid gerekend eerst verkregen te zijn door outslag.
Art. 23. Geen pensioen wordt toegekend anders
dan bij besluit van den Koning, houdende ver-
melding der gronden, waarop het pensioen ver-
leeud wordt.
Van deze besluiten wordt in de Staatscourant
opgave gedaan, voor zoo veel betreft den naam
van den gepensioneerde, het bedrag van het pensioen
en de toepasselijke wetsbepaling.
Voorts wordt bij de indiening van de begrooting
van Staatsuitgaven, jaarlijks aan de Stateu-Geueraal
overgelegd eene lijst van de sedert de indiening
der vorige begrooting verleende pensioenen.
Die lijst wijst aan:
a. de nameu der gepensioneerden;
6. hun ouderdom, woonplaats eu laatste dieust-
betrekking;
c.   de oorzaak van het gegeven ontslag;
d.  de artikelen der wet krachtens welke het
pensioen is verleend;
e.   het bedrag van het pensioen ;
f.  de bevoegdheid tot overgang van het pen-
sioen op de weduwen of weezen, wanneer
dit geval zich kan voordoen.
Art. 24. De pensioenen worden verleend, zonder
daarbij tot onderdeeleu van den gulden af te dalen.
Zij gaan, behoudens de uitzondering in art. 22
vermeld, in met den dag volgende op dien, met
welken de wedde of belooning waarnaar zij bcre-
kend zijn, of het pensioen dat zij vervangen, is
opgehouden.
Zij worden uitbetaald tot het eiude van het
vierendeel jaars waarin zij door overlijden of oin
andere redenen vervallen.
In geval van herplaatsing echter wordt het
o*
-ocr page 22-
— -20 —
ten laste van anderen of op andere wijze worden
gevonden.
pensioen niet verder uitbetaald , dan tot den dag
dat de wedde of belooning ingaat.
Art. 26. De pensioenen, welke gedurende vijf
achtereenvolgende jaren niet zijn ingevorderd,
worden aangemerkt als vervallen.
De titularissen, welke later de uitbetaling weder
mogten aanvragen, kunnen in het genot niet wor-
den hersteld, dan te rekenen van het vierendeel
jaars, volgende op dat waarin de aanvraag gedaan is.
De termijnen, waarvan de invordering niet heeft
plaats gehad binnen één jaar na de betaalbaarstel-
ling, worden niet meer uitbetaald.
Art. 27. Veroordeeling tot lijf- of onteerende
straf, tenzij door geheele kwijtschelding der straf
opgevolgd, doet het genot vau pensioen ophouden
tot op de rehabilitatie.
Het staat den Koning vrij, daartoe termen
vindende, over het pensioen van den veroordeelde,
ten behoeve van dcszclfs vrouw of minderjarige
kinderen, te beschikken.
Art. 28. Het pensioen vervalt, wanneer de
titularis handelt in strijd met art. 65 der \'Grond-
wet of de hoedanigheid van Nederlander verliest,
of tractementeu of peusioenen van eeue vreemde
mogendheid aanneemt. (\')
Art. 29. Behoudens het bepaalde bij het laatste lid
van art. 33 (*), kan geen burgerlijk pensioen
gelijktijdig met een ander pensioen, ten laste van
de geldmiddelen van den Staat of van deszelfs
overzeeschc bezittingen , genoteu worden.
Art. 30. Burgerlijke gepensioneerden kunnen
hun pensioen niet gelijktijdig genieten met inkom-
sten of belooningen uit de geldmiddelen van den
Staat, van deszelfs overzcesche bezittingen of vau
fondsen onder het beheer des Rijks geplaatst, in
betrekkingen die ter begeving staan van het alge-
meen bestuur, wanneer het vereenigd bedrag de
som van vijf honderd gulden overtreft.
In dat geval kan echter de vergunning van den
Koning tot het gelijktijdig genot verkregen worden,
tegen kortiug op het pensioen tot een bedrag van
tcu minste de helft der bijkomende inkomst of
belooning, in dier voege dat, door de voorschreven
korting, het gezamenlijk inkomen op niet minder
dan vijf honderd gulden gebragt wordt.
Art. 31. Wanneer een burgerlijk gepensioneerde
(■) Zie de wet v. 24 Dec. 1863, S. 166, C. V.222.
(2) Deze bepaling heeft betrekking tot pensioenen,
die ook strekken tot vergelding van diensten als hoofd
van een departement van algemeen bestuur of wel
in andere dan burgerlijke betrekkingen bewezen.
-ocr page 23-
— 21 —
44. Die kosten zijn s
a. de jaarwedden der ouderwijzers ;
in \'s Rijks dienst wordt herplaatst in ecne betrek-
king, waaraan het uitzicht op burgerlijk pensioen
verknocht is, wordt zijn pensioen, gedurende het
vervulleu vau zoodanige betrekking, geschorst,
of, ingeval de nieuwe belooniug het bedrag der
laatstelijk genotene niet bereikt, verminderd op
den voet van art. 30, niet dien verstande dat
het gezamenlijk inkomen in geen geval hooger zij
dan de bezoldiging, welke hij bij de op pensioen-
stelling genoot. Bij latere aftreding kan het pen-
sioen worden verhoogd in evenredigheid van de
I
           belooning en den duur der diensten na de her-
plaatsing geuoten en bewezen , zonder echter het
toepasselijk maximum te kunnon overschrijden.
Art. 32. Burgerlijke gepensioneerden zijn, op
verbeurte van hun pensioen, verpligt hunue woon-
plaats en verblijf te hebben en te houden op het
grondgebied van den Staat of vau deszelfs over-
zeesche bezittingen.
Zij mogen mitsdien hunne pensioenen niet buiten
het Rijk of deszelfs overzeesche bezittingen ver-
teren, dan met toestemming vau den Koning , en
zijn, na deze verkregen te hebben, verpligt om
vóór hun vertrek of vóór de daarop eerstvolgende
pensioenbetaling, op ecne autentieke wijze, de
verklaring af te leggen van hun domieilium binnen
dit Rijk te behouden, met aanduiding vaii de
plaats , waar dat domieilium gevestigd is.
De gezegde toestemming heeft altijd ten gevolge
eene korting, ten bedrage van het derde gedeelte
des pensioens. (\')
Art. 37. De raad onderzoekt de aanvragen om
pensioen, en brengt zijn advies uit omtrent het
al of niet verleeneu van pensioen, mitsgaders over
de hoegrootheid van hetzelve.
Art. 40. De bepalingen der wet van 24 Jan. 1815
(Staatsblad N». 5), welke bij deze ook van kracht
verklaard wordt voor de provincie Limburg, wor-
den, zoowel wat de arresten als wat de kortingen
betreft, met opzigt tot de burgerlijke pensioenen
gehandhaafd en toepasselijk verklaard.
Art. 41. De burgerlijke pensioenen zijn onver-
vreemdbaar.
De titularis kan daarover op geeuerlei wijze bc-
schikken, ook niet door verpanding of beleening.
Tndien hij last geeft om dezelve voor hem te
ontvangen, kan hij die lastgeving altijd herroepen.
Alle overeenkomsten hiermede strijdig zijn nietig.
(\') Zie de wet van 24 December 1SG3, S. ICC,
C. V. 222.
-ocr page 24-
— 22 -
b.  de vergoeding aan onderwijzers, aan het hoofd
van scholen staande , wegens gemis van vrije woning;
c.   de toelagen en bijdragen tot opleiding van
onderwijzers;
d.   de uitgaven ten behoeve van het herhalings-
onderwijs;
e.  die voor het stichten en in stand houden of
voor het huren der schoollocalen en onderwijzers-
woningen ;
/. die voor het aanschaffen en onderhouden der
schoolmeubclen en der schoolboeken, leerinidde-
len en schoolbchoeften;
g. die voor verlichting en verwarming en het
schoonhouden der schoollocalen;
h. die van het plaatselijk schooltoezigt en van
de vergelijkende examens;
i. die voor de schoolbibliotheken, belooningen
en cereblijken.
45. Door het Kijk wordt over elk dienstjaar aan
de gemeente dertig ten honderd van het bedrag
dezer kosten vergoed.
Bij wijze van voorschot wordt om de drie maanden
door het Rijk aan de gemeente een vierde ge-
deelte uitgekeerd van het bedrag over het dienst-
jaar verschuldigd, berekend naar de sommen voor
deze kosten op de gemeentebegrooting uitgetrokken.
Bij de eerste uitkeering en , zoo noodig, bij de
latere in een volgend dienstjaar wordt hetgeen door
de gemeente te veel mogt zij n ontvangen verrekend,
zoodra het juiste cijfer der uitgaven ingevolge
artt. 222 en 223 der wet van 29 Junij 1851 (Staats-
blad N°. 85) is vastgesteld.
De noodige voorschriften omtrent de uitvoering
Deze bepalingen worden in de acten van pen-
sioen uitgedrukt.
De voorschotten door gemeente-besturen, lief-
dadige of tot algemeen nut werkende instellingen,
hetzij renteloos, hetzij tegen ecne matige rente,
op de voorschrevene pensioenen gegeven of nader
te geven, en tot zekerheid waarvan de acten van
pensioen in pand gegeven zijn of zullen worden,
zijn niet onder de bij deze wet verbodene belee-
ningen begrepen, mits de bepalingen, waarnaar
die voorschotten geschieden, door Gedep. Staten
der provincie, waarin de gezegde besturen en in-
stellingen zijn gevestigd, goedgekeurd zijn."
-ocr page 25-
— 23 —
dezer bepalingen worden door Ons bij algemeeuen
maatregel van inwendig bestuur gegeven.
46.   Ter tegemoetkoming iu de kosten, welke
voor rekening der gemeente blijven, kan eene bij-
drage van ieder schoolgaand kind worden geheven.
Het invoeren, wijzigen of afschaffen van dit
schoolgeld geschiedt met inachtneming van de
artt. 232—236 der wet van 29 Juuij 1851 (Staats-
blad N°. 85).
De invordering wordt geregeld door eene plaatse-
lijke verordening overeenkomstig de bepalingen
van de artt. 258—262 dier wet.
Bedeelden en zij, die, schoon niet bedeeld,
onvermogend zijn, worden niet, de minvermogen-
den niet of slechts voor een gedeelte aan de hef-
fing onderworpen.
47.  Het gemeentebestuur bevordert zooveel mo-
gelijk het schoolgaan der kinderen van bedeelden,
onvermogenden en minvermogenden.
48.    Tenzij bij eene regeling, krachtens het
laatste lid van art. 16 gemaakt, anders is be-
paald, bedraagt het schoolgeld voor de kinderen
uit andere gemeenten niet meer dan dat voor de
kinderen uit de heffende gemeente.
Voor twee of meer kinderen uit één gezin,
gelijktijdig ter school gaaode, kan het bedrag
van het schoolgeld lager gesteld worden dan het
berekend voor ieder afzonderlijk, wezen zou.
Behoudens de vrijstellingen, in art. 46 dezer
wet bedoeld, is voor ieder kind van dezelfde
klasse het schoolgeld gelijk.
49.  Indien \'Wij, Gedeputeerde Staten gehoord,
oordeelen, dat eene gemeente door de uitgaven,
tot eene behoorlijke inrigting van haar lager
onderwijs vereischt, in verhouding tot hare mid-
delen en andere uitgaven onbillijk zou worden
bezwaard, wordt haar uit \'s Rijks kas tijdelijk
subsidie verleend.
Ons met redenen omkleed besluit wordt, te
gelyk met het advies van Gedeputeerde Staten,
in de Staatscourant openbaar gemaakt.
50.   De bestekken voor den bouw en verbouw
van scholen en onderwijzerswoningen worden aan
de goedkeuring van den districts-schoolopziener
onderworpen. In geval deze bezwaar maakt zijne
-ocr page 26-
— 24 — .
goedkeuring te verleenen kan de beslissing van
Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet
belast, worden ingeroepen.
TITEL III.
Van het b ij zonder onderwijs.
51.    Tot het geven van bijzonder onderwijs
wordt vereischt het bezit:
a.  eener acte van bekwaamheid;
b.  van een gelijk getuigschrift, als in art. 27,
lit. b, is vermeld, en waarop het voorlaatste en
het laatste lid van dat artikel toepasselijk zijn ;
c.    van een bewijs, dat deze beide stukken
door burgemeester en wethouders der gemeente,
waar het onderwijs zal gegeven worden, zijn
gezien en in orde bevonden.
Burgemeester en wethouders geven hiervan aan
den districts-schoolopzieuer berigt.
52.    Omtrent de afgifte van het bewijs, ver-
meld in lit. c van het voorgaand^ artikel, wordt
uiterlijk binnen vier weken, te rekenen van den
dag, waarop de aanvrage daartoe geschied is,
door burgemeester en wethouders beslist.
Van die beslissing of wanneer binnen dien ter-
miju de beslissing aan den belanghebbende niet is
kenbaar gemaakt, wordt beroep op Gedeputeerde
Staten toegelaten.
Na afwijzing door Gedeputeerde Staten, of
indien binnen den tijd van zes weken na het
ingesteld hooger beroep hunne beschikking aan
den belanghebbende niet is kenbaar gemaakt, kan
bij Ons in beroep worden gekomen.
53.  De onderwijzer, die bij het geven van bjj-
zonder school- of huisonderwijs leeriugen ver-
spreidt strijdig met de goede zeden of aansporende
tot ongehoorzaamheid aan de wetten des lands,
kan op voordragt van burgemeester en wethou-
ders of van den districts-selioolopziener door Ge-
deputeerde Staten worden verklaard zijne bevoegd-
Leid tot het geven van onderwijs verloren te
hebben.
Deze bepaling is ook toepasselijk op den onder-
wijzer, die zich aan een ergerlijk levensgedrag
schuldig maakt.
-ocr page 27-
— 25 —
54.   De onderwijzer, die de lessen der school
bestuurt, wordt geacht aan haar hoofd te staan.
Hij moet den leeftijd van drie en twintig jaren
volbragt hebben en den rang van hoofdonderwijzer
bezitten.
Van deze vcreischtcn wordt vrijstelling verleend
in geval eener tijdelijke waarneming, mits het
niet langer dure dan zes maanden, dat een onder-
wyzer, die den gevorderden leeftijd of den hoofd-
onderwijzersrang niet bezit, aan het hoofd der
school staat.
Aan bijzondere lagere scholen kan onderwijs
gegeven worden • in dezelfde vakken als aan de
openbare.
TITEL IV.
Van de acten van bekwaamheid tot het geven
van lager onderwijs.
55.    De bevoegdheid tot het geven van lager
onderwijs wordt verkregen door het afleggen der
in deze wet omschreven examens.
56.     De acten van bekwaamheid zijn:
a. die, waarvan het bezit de bevoegdheid ver-
leent tot het geven van huis- en schoolonderwijs
in de vakken, vermeld in art. 2, onder ai,
en aan onderwijzeressen tevens in het vak, aldaar
genoemd onder i;
i. die, waarvan het bezit met den rang van
hoofdonderwijzer de bevoegdheid verleent tot het
geven van huis- en schoolonderwijs niet alleen
in de vakken, vermeld in art. 2, onder ai
of ai, maar ook in die, aldaar genoemd onder
o, p, S\' en voor ^o onderwijzeressen onder t;
c. die, waarvan het bezit de bevoegdheid ver-
leent tot huisonderwijs of tot huis- en school-
onderwijs in bepaalde vakken.
57.    Ter verkrijging der acte, vermeld in
art. 56, onder a, wordt vereischt:
a. de volbragte leeftijd van achttien jaren;
4. het afleggen van een examen, waartoe twee-
malen \'s jaars de gelegenheid in elke provincie
wordt opengesteld, voor eene commissie, zamen-
gesteld uit den inspecteur van het lager onder-
-ocr page 28-
— 26 —
wijs in de provincie en vier districts- of arron-
disscments-schoolopziencrs.
Onze Minister, die met de uitvoering dezer
wet is belast, wjjst de leden dier commissiën
aan en bepaalt den tijd, waarop zij vergaderen.
Hij kan bij verhindering van den inspecteur
een districts-schoolopziener in diens plaats als voor-
zitter benoemen.
58.     De zitting der commissie wordt in de
provincie Noordholland te Amsterdam en in de
andere provinciën in de hoofdplaats der provincie
gehouden.
De tijd, gedurende welken de.examens worden
afgenomen, wordt door den inspecteur bij open-
bare aankondiging ter algemeenc kennis gebragt.
De commissie kan zich door deskundigen doen
bijstaan.
De examens, behalve die van onderwijzeressen,
worden in het openbaar gehouden.
59.     Hij, die zich aan het examen wenscht
te onderwerpen, meldt zich tijdig aan bij den
schoolopziener van het district zijner woonplaats,
of, komt hij van buiten \'s lands, van de plaats,
waar hij voornemens is zich te vestigen.
Hij legt daarbij een of meer getuigschriften over
van zijn zedelijk gedrag en zijne geboorteacte.
De dag en de plaats van het examen worden
hem door den districts-schoolopziener bekend
gemaakt.
Hij legt het examen af in de provincie, waarin
hij woont of, van buiten \'s lands komende, voor-
nemens is zich te vestigen.
60.     Het examen omvat:
goed lezen en schrijven;
kennis der zinsontleding, der spelregels en der
eerste gronden der Nederlandsche taal;
vaardigheid om zich, zoowel mondeling als
schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken;
de beginselen van de vormleer;
het rekenen, zoowel met geheele getallen, als
met gewone en ticndcelige breuken, en kennis van
de leer der evenredigheden en van het Neder-
         
landsch stelsel van maten en gewigten;
de beginselen der aardrijkskunde, inzonderheid
van Nederland en z\\jne overzeesche bezittingen;
-ocr page 29-
— 27 —
de grondtrekken der vaderlandsche geschiedenis;
de beginselen van de kennis der natuur;
de theorie van het zingen;
de beginselen van onderwijs en opvoeding.
Van onderwijzeressen worden bovendien bc-
wijzen van bedrevenheid in de nuttige handwer-
ken gevorderd.
Aan ieder, die voldaan heeft, wordt eene acte
van bekwaamheid als onderwijzer kosteloos uit-
gereikt.
61.     Ter verkrijging der acte, vermeld in
art. 56 , onder h, wordt vereischt :
a.   het bezit der acte, vermeld in art. 56,
onder a;
b.  het bewijs van minstens tweejarige werkzaam-
heid als onderwijzer aan eene of meer openbare
of bijzondere scholen van lager onderwijs, afge-
gevcn door het hoofd of de hoofden dier scholen,
of het bewijs, afgegeven door den bestuurder
eener kweekschool van onderwijzers, voldoende
aan de vcreischten, in art. 12 vermeld, van
gedurende twee jaren aan die school de lessen ter
voorbereiding van dit examen, na aflegging van
het examen, vermeld in art. 56, onder a, te
hebben gevolgd;
c.  het afleggen van een examen, loopende, be-
halve over de vakken, in art. 2 vermeld onder
ah, over die, aldaar genoemd onder o, p en q,
voor eene der commissiën, in art. 62 bedoeld.
62.     Jaarlijks worden door Onzen Minister,
met de uitvoering dezer wet belast, een of meer
commissiën tot het afnemen der examens, in het
voorgaand artikel bedoeld, benoemd en de tijd
wanneer en de plaatsen waar zij hare zittingen
zullen houden, tijdig aangewezen.
De voorzitters en leden dezer commissiën ge-
nieten uit \'s Rijks kas vacatiegelden en vergoeding
voor reis- en verblijfkosten.
De voorzitter der commissie brengt den tijd, ge-
durende welken de examens worden afgenomen,
bij openbare aankondiging ter algemeene kennis.
De examens, behalve die van onderwijzeressen,
worden in het openbaar gehouden.
63.     Hij, die zich aan het examen wenscht
te onderwerpen, meldt zich tijdig aan bij den
-ocr page 30-
— 28 —
voorzitter der commissie, voor welke hij wenscht
te verschij nen, en legt daarbij over :
a.  zijne geboorte-acte;
b.  een of meer getuigschriften van zedelijk gedrag;
c.  zijne acte van bekwaamheid als onderwijzer,
bedoeld in art. 56, onder a;
tl. het bewijs, vermeld in art. 61, onder b.
De dag en de plaats van het examen worden
hem door den voorzitter bekend gemaakt.
De omvang van het examen, de wijze van
afneming en wat verder tot dit examen betrekking
heeft worden door Ons bij algemeenen maatregel
van inwendig bestuur geregeld.
Aan ieder, die voldaan heeft, wordt eene acte
van bekwaamheid als hoofdonderwijzer kosteloos
uitgereikt.
64.    Ter verkrijging eener acte, die de be-
voegdheid verleent tot het geven van huisonder-
wijs in enkele vakken, vermeld in art. 2, onder
ah, wordt vereischt:
a.  de volbragte leeftijd van achttien jaren;
b.   het afleggen van een examen in de vakken,
waarvoor de bevoegdheid verlangd wordt, voor
eene der commissiën, in art. 57 vermeld.
De bepalingen van artt. 58 en 59 zijn ten
deze toepasselijk.
Aan ieder, die voldaan heeft, wordt kosteloos
eene acte uan bekwaamheid uitgereikt als huisonder-
wijzer, waarin de vakken, over welke het examen
met goed gevolg is afgelegd, worden uitgedrukt.
65.    Ter verkrijging van eene acte van be-
kwaamheid voor huis- en schoolonderwijs in een
of meer der vakken, vermeld in art. 2 onder
l, m, n en onder q, r, s, wordt vereischt:
a.   voor die onder q, r, s het bezit der acte,
vermeld in art. 56, onder a;
en voor die onder ln het bezit der acte van
hoofdonderwijzer;
b.   het afleggen van een examen voor eene der
commissiën, bedoeld in art. 69 der wet van
2 Mei 1863 (Staatsblad N°. 50).
Al wat verder deze examens betreft wordt door
Ons bij algemeenen maatregel van inwendig be-
stuur geregeld.
66.    De actcn van bekwaamheid, volgens de
-ocr page 31-
— 29 —
voorschriften dezer wet verkregen, gelden, wat
de daaraan verbonden bevoegdheid betreft, voor
het geheele Rijk en zijne koloniën en bezittingen
in andere werelddeelen.
TITEL V.
Van het toezigt op het lager onderwijs.
67.   Het toezigt over het lager onderwijs in
het geheele Rijk is opgedragen aan Onzen Minis-
tcr, die met de uitvoering dezer wet is belast.
Wat toezigt wordt onder zijne bevelen uitgc-
oefend door de inspecteurs, de districts-schoolop-
zieners en de arrondissements-schoolopzieners.
68.     Het ambtsgebied van iederen inspecteur
omvat eene of meer provinciën, dat van iederen
districts-schoolopziener een der districten, waarin
de provinciën door Ons worden verdeeld.
De inspecteurs en de districts-schoolopzieners
worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen.
Zij genieten, behalve eene vaste jaarwedde, ver-
goeding voor reis- en verblijfkosten uit \'s Rijks kas.
Zij bckleeden geene ambten of bedieningen
zonder Onze toestemming.
In geval van ziekte, afwezigheid, schorsing
of ontstentenis wordt een inspecteur door een
districts-schoolopziener, een districts-schoolopziener
door een arrondissemeuts-schoolopziener vervangen.
Onze Minister, met de uitvoering dezer wet
belast, wijst den plaatsvervanger aan.
69.    Elk schooldistrict wordt door Ons verdeeld
in minstens twee arrondissementen.
In ieder arrondissement is een arrondissements-
schoolopziener.
Die schoolopzieners worden door Ons benoemd
voor den tijd van zes jaren.
De aftredenden zijn weder benoembaar.
Zij kunnen ten allen tijde door Ons worden
ontslagen.
Zy genieten vergoeding voor reis- en verblyf-
kosten uit \'s Rijks kas.
Zy staan den districts-schoolopziener ter zijde.
De verdeeling der werkzaamheden tusschen de
districts- en arrondissements-schoolopzieners wordt
door Ons geregeld.
-ocr page 32-
— 30 —
70.    Het plaatselijk toezigt wordt uitgeoefend
door burgemeester eu wethouders.
De gemeenteraad kan ter nadere verzekering
van het plaatselijk toezigt eene commissie instellen,
welke de bevoegdheden bezit, in de artt. 73
en 74 dezer wet omschreven.
Eene plaatselijke verordening regelt hare zamen-
stelling en inrigting.
71.    De leden der plaatselijke commissiën, de
arrondissements-sclioolopzieners, de districts-school-
opzieners en de inspecteurs leggen, bij de aan-
vaarding hunner bediening den eed of de belofte
af, dat zij hunne pligten getrouw eu naar be-
hooren zullen waarnemen.
De aflegging van den eed of van de belofte
geschiedt door de leden der plaatselijke commissie
in handen van den burgemeester en door den
burgemeester, is deze zelf tot lid der commissie
benoemd, in handen van den kantonregter; door
de arrondisseinents-schoolopzicners en de distriets-
schoolopzieners in handen van Onzen Commissaris
in de provincie; door de inspecteurs in handen van
Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast.
Bij herbenoeming wordt de eed of belofte niet
op nieuw afgelegd.
72.  Behalve de ambtenaren , in art. 11, N°. 1—6
van het Wetboek van Strafvordering genoemd,
zijn tot het opmaken van proces-verbaal van de
overtredingen dezer wet en van andere verorde-
ningen op het lager onderwijs bevoegd de leden
van het collegie van burgemeester en wethouders,
de voorzitters en leden der plaatselijke commis-
siëu van toezigt, de arrondissements-schoolopzieners
en de districts-schoolopzieners en de inspecteurs,
ieder binnen de grenzen van zijn ambtsgebied.
73.   Voor leden van het collegie van burge-
meester en wethouders, voor de voorzitters eu
leden der plaatselijke commissiën van toezigt,
voor de arroudissenients-schoolopzieuers, voor de
districts-schoolopzieners en voor de inspecteurs,
ieder binnen de grenzen van zijn ambtsgebied,
moeten alle scholen, waar lager ondjrwys wordt
gegeven, zoo openbare als bijzondere steeds toe-
gankelijk zijn.
De hoofden dier scholen en de overige onder-
-ocr page 33-
— 31 —
wijzers zijn gehouden aan hen of aan Onzen
Minister, met de uitvoering dezer wet belast, de
verlangde inlichtingen omtrent de school en het
onderwijs te geven.
Zij zijn hiertoe verpligt in eiken vorm, waarin
die inlichtingen gevraagd worden, hetzij schriftelijk,
hetzij mondeling, en zoowel bij gelegenheid van
het schoolbezoek, als op andere tijdstippen.
Weigering in deze wordt gestraft met eene
boete van vijf en twintig gulden en gevangenis-
straf van drie dagen, te zamen of afzonderlijk.
Bij herhaling en vervolgens worden telkens
beide straffen te zamen opgelegd.
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en
art. 20 der wet van den 29 Junij 1854 (Staats-
blad N°. 102) zijn ten deze toepasselijk. (1)
74. De plaatselijke commissiën houden een
naauwkeurig toezigt op alle scholen in de gemeente,
waar lager onderwijs gegeven wordt; bezoeken die
ten minste twee malen \'s jaars, hetzij gezamenlijk,
hetzij door commissiën uit haar midden; zorgen
dat de verordeningen op het lager onderwijs stipt
nageleefd worden; houden aanteekening van het
onderwijzend personeel, van het getal leerlingen
en van den staat van het onderwijs; doen jaar-
lijks vóór 1 Maart aan den gemeenteraad een
beredeneerd verslag van den toestand van het
onderwijs in de gemeente, en zenden daarvan
afschrift aan den arrondissemeuts-schoolopziener;
deelen aan dezen de belangrijke veranderingen
mede, die het schoolwezen heeft ondergaan; geven
hem, den districts-schoolopziener en den provin-
cialen inspecteur alle inlichtingen, die deze ver-
langen; verlcenen den onderwijzers, die hare voor-
lichting, hulp of medewerking vragen, bijstand,
en beijveren zich den bloei van het onderwijs naar
vermogen te behartigen.
75. De arrondissements-schoolopzicners zorgen
voortdurend bekend te blijven met den toestand
van het schoolwezen in hun arrondissement, be-
zoeken tweemalen \'s jaars allo daar binnen gele-
gen scholen, waar lager onderwijs wordt gegeven,
en houden van dat schoolbezoek naauwkeurig
(1) Zie bij art. 9 hiervoren.
-ocr page 34-
— 32 —
aanteekening; waken dat de verordeningen op het
lager onderwijs stipt nageleefd worden; treden
in overleg met de plaatselijke schoolcommissiën
en de gemeentebesturen; doen zoowel aan dezen
als aan de districts-schoolopzieners de voorstellen,
die zij in het belang van het onderwijs achten;
doen aan den districts-schoolopziener na verloop
van elke drie maanden opgave van de door hen
gedurende dat tijdvak bezochte scholen; geven
hem kennis van al hetgeen hun bij het school-
bezoek belangrijk is voorgekomen en verstrekken
hem alle inlichtingen, die hij verlangt; beharti-
gen de belangen der onderwijzers, bevorderen hunne
bijeenkomsten en wonen die zooveel mogelijk hij.
76.  De districts-schoolopzieners zorgen, zoo door
schoolbezoek als door mondeling en schriftelijk
overleg met de arrondissemcnts-schoolopzieners,
plaatselijke commissiën en gemeentebesturen, voort-
dnrend bekend te blijven met den toestand van
het lager schoolwezen in hun district en de ver-
betering en den bloei daarvan te bevorderen; zij
oefenen het hun opgedragen toezigt met naauw-
lettendheid uit en waken, dat de verordeningea
op het lager onderwijs stipt worden nageleefd;
zij doen aan den inspecteur de voorstellen, die
zij in het belang van het ouderwijs achten en ge-
ven hem alle inlichtingen die hjj verlangt.
Elk hunner doet jaarlijks vóór primo Mei, een
beredeneerd verslag van den toestand van het
onderwijs in zijn district aan den inspecteur toe-
komen en zendt daarvan afschrift aan Gedeputeerde
Staten der provincie.
77.    De inspecteurs trachten, zoo door school-
bezoek als door mondeling en schriftelijk overleg
met de districts-schoolopzieners en arrondissements-
schoolopzieners; plaatselijke commissiën en ge-
meentebesturen, de verbetering en den bloei van
het lager schoolwezen te bevorderen; zij lichten
Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet
belast, voor omtrent alle onderwerpen, waarover
hun oordeel gevraagd wordt; zij vervaardigen
uit de jaarlijkschc verslagen der districts-school-
opzieners en uit hunne eigene aanteekeningen,
jaarlijks een beredeneerd verslag omtrent den toe-
stand van het onderwys in de provincie of pro-
-ocr page 35-
— 33 —
vinciën en zenden dit vóór 1°. Julij aan Onzen
Minister voornoemd.
78.   De inspecteurs, districts-schoolopzieners en
arrondisscrnents-schoolopzieners hebben toegang
tot de vergaderingen van alle plaatselijke commis-
sié\'n binnen hun ambtsgebied en kunnen zoodanige
vergadering beleggen.
In de vergadering hebben zij eene raadgevende
stem.
79.   Bij het ontbreken eener plaatselijke com-
missie kunnen burgemeester en wethouders, in
overleg met den arrondissements-schoolopziener,
geschikte personen, buiten hun collegie gekozen ,
met het doen van schoolbezoek belasten.
Op zoodanige gecommitteerden is het eerste lid
van art. 73 toepasselijk.
TITEL VI.
Van de bevordering van het schoolbezoek.
80.  Jaarlijks vóór 1°. ï\'ebruarij zenden de hoofden
der openbare en bijzondere scholen, waar lager
onderwijs gegeven wordt, aan burgemeester en
wethouders der gemeente eene lijst der bij hen
op 1°. Januarij schoolgaande kinderen van boven
de zes en beneden de twaalf jaren.
Die lijst bevat de namen der kinderen met bij-
voeging der voornamen, ouderdom en woonplaats.
Gelijke opgave wordt vóór gelijk tijdstip aan
burgemeester en wethouders geJaan door de huis-
ondcrwijzers omtrent de kinderen van dien leeftijd,
die van hen onderwijs genieten.
81.   Burgemeester en wethouders maken eene
lijst op der kinderen boven de zes ea beneden de
twaalf jaren, welke zich op 1°. Januarij van het
loopende jaar in de gemeente bevonden.
Van de zoodanigen, welke niet gevonden worden
op de lijsten, bij het vorig artikel bedoeld, en
waarvan het niet bekend is, dat zij zich niet meer
in de gemeente bevinden, maken zij vóór 1°. Maart
een staat op. ■
Die staat wordt ter secretarie ter lezing gelegd.
Ouders of verzorgers van op dien staat voor-
komende kinderen verkrijgen geene ondersteuning,
Lager Onderwijs.                                       3
-ocr page 36-
— 34 —
geneeskundige hulp uitgezonderd, van n-ege de ge-
meente, tenzij zij aantoonen, dat hunne kinderen
ten onrcgte op dien staat zijn gcbragt of het niet
schoolgaan van deze aan hen niet is te wijten.
82.   De gemeenteraad\' kan , voor zooveel dit niet
bij de wet is geschied, verbodsbepalingen omtrent
het arbeiden van kinderen beneden de twaalf jaren
vaststellen.
Door het uitloven van openbare belooningen en
eereblijken kan het getrouwe schoolbezoek van
wege het gemeentebestuur worden aangemoedigd.
Ten einde de aanspraak op die belooningen en eere-
blijken te kunnen beoordeelen , kan aan de hoofden
der openbare en bijzondere scholen het invoeren
van schoolboekjes, waarin van het schoolbezoek
aanteekening gehouden wordt, bij plaatselijke ver-
ordening worden voorgeschreven.
TITEL VII.
Overgangsbepalingen.
83.  Allen, die op het tijdstip, waarop deze wet in
werking treedt, wettig in betrekking zijn als onder-
wijzers of kweekelingen, of als voorzitters en leden
van plaatselijke commissiëu behoeven geene her-
benoeming of erkenning om hunne betrekking te
blijven bckleeden.
84.  Tot 1°. Jannaiij 1883 kunnen kweekelingen,
op den voet der wet van 13 Augustus 1857 (Staats-
blad N°. 103), worden aangenomen.
Ten behoeve van deze en van de kweekelingen,
die er op het tijdstip van het in werking treden
dezer wet zijn, blijven de bepalingen van laatst-
genoemde wet toepasselijk tot 1°. Januarij 1886.
De toelagen voor genoemde kweekelingen, die
aan openbare scholen zijn verbonden, worden iu
dat tijdvak tot geen minder bedrag geregeld, dan
waarop zij bij het in werking treden dezer wet
waren vastgesteld. De toelagen voor kweekelingen,
die in het bij deze wet toegestaan overgangstijdperk
aan openbare scholen worden geplaatst, worden
door den gemeenteraad geregeld ; zijn besluit wordt
aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onder-
worpen.
-ocr page 37-
— 35 —
85. Gelijke bevoegdheid als de acte, vermeld
iu art. G6 dezer wet onder a, geeft die van hulp-
onderwijzer en hulponderwijzercs na 1°. Janu-
arij 1858 en de acte van algemeene toelating van
den derden rang vóór dat tijdstip verkregen.
Gelijke bevoegdheid als de acte, vermeld in
art. 56 dezer wet onder b, geeft die van hoofd-
onderwijzer of hoofdonderwijzeres na 1°. Janu-
arij 1858 en de acte van algemeene toelating van
den eersten en tweeden rang vóór dat tijdstip,
verkregen.
Hetzelfde geldt van de acte als schoolhouderes,
voor 1°. Januarij 1858 verkregen, doch alleen
binnen de gemeente of provincie, waar zij is af-
gegeven.
Zij, die in het bezit zijn eener acte van huis-
onderwijzer of huisonderwijzeres, na 1°. Janu-
ary 1858 verkregen voor het geheele Kijk, of vóór
1°. Januarij 1858 binnen de gemeente, behouden
de bevoegdheid, welke zij op het tijdstip, waarop
deze wet in werking treedt, bezitten.
De vóór dit tijdstip op de acten van bekwaam-
heid tot het geven van schoolonderwijs gestelde
aanteekeningen wegens het met gunstig gevolg
afgelegd examen in een of meer der vakken, ver-
meld onder k-p van art. 1 der wet van den
13 Augustus 1857 (Staatsblad N°. 103), geven
gelijke bevoegdheid met opzigt tot die vakken als
de bijzondere aeten, vermeld in art. 56 onder c.
86. Alle op het tijdstip, waarop deze wet in
werking treedt, dienstdoende openbare onderwijzers
en onderwijzeressen blijven, zoolang zij hunne
betrekking bekleeden, in het genot eener jaar-
wedde minstens gelijk aan die, welke op dat
tijdstip aan hunne betrekking verbonden was, ver-
meerderd met de door hen genoten wisselende
inkomsten. Ter bepaling van het bedrag dezer
inkomsten wordt tot grondslag genomen het ge-
middeld cijfer van hetgeen in de laatste vijfjaren,
voorafgaande aan het jaar, waarin deze wet in
werking treedt, of voor de onderwijzers of onder-
wijzeressen, die korter in dienst zijn geweest,
over het kortere tijdvak, jaarlijks uit dien hoofde
is genoten.
De bij art. 29.der wet van 13 Augustus 1857
3*
-ocr page 38-
— 36 —
(Staatsblad N°. 103) bedoelde vergoedingen, die,
bij het in werking treden dezer wet, nog over
eenig aan dat tijdstip voorafgegaan tijdvak ver-
schuldigd zijn of worden, blijven na dat tijdstip
invorderbaar.
87.   Bij den algemeenen maatregel vau inwendig
bestuur, bedoeld in art. 4 dezer wet, worden
tevens de noodige voorschriften gegeven omtrent
de localen, welke bij het in werking treden daar-
van voor het geven van lager onderwijs in ge-
bruik zijn.
88.  J)e termijn tot het in werking brengen der
voorschriften van art. 24 dezer wet toegestaan,
eindigt 1°. Januarij 1886, en die tot het in wer-
king brengen der voorschriften van art. 26,
1°. Januarij 1883.
89.  De bestaande bepalingen omtrent de examens
en vergelijkende examens blijven gelden, tot dat
die onderwerpen overeenkomstig deze wet op nieuw
zullen zijn geregeld, doch niet langer dan 1°. Janu-
arij 1883.
De voorschriften ter verzekering der geleidelijke
uitvoering worden door Ous, Gedeputeerde Staten
gehoord, vastgesteld.
90.   Thans genoten subsidiën, welke na het
tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, niet
meer voor het eerst zouden kunnen worden ver-
leend, kunnen na dat tijdstip nog gedurende tien
jarenj doch tot geen hooger bedrag, noch op
andere voorwaarden, worden genoten.
91.   Onderwijzers, niet in het bezit van den
hoofdonderwijzersrang, die op het tijdstip, waar-
op deze wet in werking treedt, uit kracht van
de artt. 20 of 51 der wet van 13 Augustus 1857
(Staatsblad N°. 103), wettig aan het hoofd eeuer
school staan, blijven bevoegd die betrekking waar
te nemen.
92.  De districts-schoolopzieners en de inspec-
teurs, die op het in art. 93 vermelde tijdstip in
betrekking zijn, worden door het in werking
treden dezer wet van regtswege eervol ontslagen.
De inspecteurs, die op dat tijdstip den ouder-
dom van vijf en zestig jaren hebben bereikt, be-
houden levenslang hunne volle wedde als wacht-
geld; de inspecteurs die op dat tijdstip dien
-ocr page 39-
— 37 —
ouderdom niet hebben bereikt, hebben aanspraak
op wachtgeld volgens de bepalingen van Ons be-
sluit van 24 Julij 1869 (Staatsblad N°. 142). (1)
93. Deze wet treedt in werking op een door
Ons te bepalen tijdstip.
Behoudens de voorschriften van dezen titel ver-
vallen niet hare invoering de wet van 13 Augus-
tus 1857 (Staatsblad N". 103) en alle andere
het lager onderwijs betreffende algeineene, pro-
vinciale en plaatselijke verordeningen, voor zoo-
ver zy met de voorschriften dezer wet in strijd zijn.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad
zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële
departementen, autoriteiten, collegiëu en ambte-
naren, wicn zulks aangaat, aan de naauwkeurigc
uitvoering de hand zullen houden.
(1) C. V. 152, le druk; C. V. 1700, 2cdruk.
-ocr page 40-
r                                                           l
-ocr page 41-
ALPHABETISCH REGISTER.
De cijfers duiden de Artikelen der Wet aan.
Aantasting der zeden. (De veroordeelde wegens)
verliest de bevoegdheid tot het geven
van lager onderwijs. 10.
Aardrijkskunde. (Onderwijs in de) 2.
Acten van bekwaamheid als onderwijzer 6. 27.
Titel IV, artt. 55—66.
» (,Vrijstelling van) 7.
» tot het geven van bijzonder schoolonder-
wijs of van huisoiiilerwijs. 51.
• gelden voor het geheele Kijk en zijne
koloniën en bezittingen in andere wereld-
deelen. 66.
Algemeene bepalingen. Titel I, artt. 1—15.
Aflegging van den eed enz., door de leden der
plaatselijke schoolcommissie, de school-
opzieners en de inspecteurs. 71.
Afschaffing der vroegere wetten en verordcnin-
gen. 93.
Ambten of bedieningen. De onderwijzers bekleeden
er geene dan met goedkeuring. 36.
» De inspecteurs bekleeden er geene dan met
toestemming des Konings. 68.
Arrondisscment8-schoolopzieners. 67 enz. 75. 78.
Bedeelden en onvermogenden betalen geen school-
geld, minvermogenden slechts gedeelte-
lijk. 46.
Bekostigen van de openbare scholen. 43.
Benoeming van onderwijzers aan openbare scholen.28.
» aan scholen door het Kijk bekostigt. 28.
" van plaatselijke schoolcommissiën. 70.
" » districts-schoolopzieners. 68.
ii » inspecteurs. 68.
-ocr page 42-
— 40 —
Benoeming van arrondissements-schoolopzieners. 69.
Beroep van uitspraak van den districts-schoolop-
ziener. 5.
» burgemeester en wethouders. 52.
» Gedep. Staten. 14. 52.
« De onderwijzers oefenen er geen uit. 35.
Besluiten van den gemeenteraad. Getal en om-
vang der scholen. 18. 19.
Bestekken voor den bouw en verbouw van seho-
len enz. 50.
Bevoegdheid tot het geven van lager onderwijs. 6. 7.
» Vervallen verklaring van die bevoegd-
heid. 10. 11.
Bevordering van het schoolbezoek. Titel VI, artt.
80—82.
Bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid. 6. 51.
56. enz.
Bijdragen voor gemeente-kweekscholen voor onder-
wijzers. 12.
Bijdrage voor pensioen door de onderwijzers. 41.
\' voor ieder schoolgaand kind in de kosten
van onderwijs. 46.
Bijzonder onderwijs. Titel III, artt. 51—54.
Bijzondere scholen. 3. 51—54.
Boeken. (Leer-) 21.
Boeten en straffen. Onbevoegde onderwijzers. 9.
« Onderwijs in afgekeurde localen. 9.
" Schorsing, ontslag. 30. 81. 32.
« Buiten de grenzen zijner bevoegdheid. 9.
» Vervallen van de bevoegdheid. ]0. 11,
» Weigering van onderwijzers om inlichting
te geven. 73.
Brandstoffen voor de schoollocalen. 44.
Burgemeester en wethouders. Voordragt van hoofd-
onderwijzers en onderwijzers. 28.
• Bewijs dat zij de acte van bekwaamheid enz.,
van bijzondere onderwijzers gezien en in
orde bevonden hebben. 51. 52.
» Voordragt tot het doen vervallen der bc-
voegdheid van bijzondere onderwijzers
tot het geven van onderwijs. 53.
. Plaatselijk toezigt. 70.
» Benoemen, bij het ontbreken eencr plaatse-
lijke schoolcommissie, gecommitteerden
tot het bezoeken der scholen. 79.
-ocr page 43-
— 41 —
Candidaten in de letteren en in de wis- en natuur-
kunde. 7.
Commissiën tot het afnemen van examens. 57.6278.
Diefstal. (De veroordeelde wegens) Verliest de
bevoegdheid tot het geven van lager
onderwijs. 10.
Districts-schoolopzicners. Toezigt. 5. 67. 76.
« hebben toegang tot de vergadering van de
plaatselijke schoolcommissie en brengen
daarin eene adviserende stem uit. 78.
•      Ontslag der bestaande. 92.
•      (Voorziening in de waarneming der be-
trekking van) 68.
Doctoren in de letteren en in de wis- en natuur-
kunde. 7.
Eed voor de leden der plaatselijke schoolcommissie,
de districts- en arrondisseuients-school-
opzieners en de inspecteurs. 71.
Eerbiediging van de godsdienstige begrippen van
andersdenkenden. 33.
Eigenaar of bruiker van schoollocalen. Reclame
tegen afkeuring. 5.
Ergerlijk levensgedrag van een onderwijzer. (Ont-
slag wegens) 53.
« geeft grond om de bevoegdheid tot het
geven van onderwijs vervallen te ver-
klaren. 53.
Examen als onderwijzer. 55. 57. 60. 64.
Examens tot het verkrijgen van acten van be-
kwaamheid "tot het geven van school-
en huisonderwijs. 56. 57. 60. 64.
Facultatief schoolondcrwijs. 2 lt.
Gedep. Staten. 5. 14. 18. 19. 20. 26. 31. 32.
41. 52. 53. 54.
Gemeenten. Voorzien in de kosten van het onder-
wijs. 43.
•      die de kosten te zwaar drukken worden
door het Kijk tegemoet gekomen. 49.
Gemeentebestuur. Subsidie aan scholen. 3.
» Vereeniging tot het oprigten enz. van ge-
meenschappelijke scholen. 16.
\'i bepaalt het getal der openbare scholen. IS.
»
          n de jaarwedden en toelagen aan de
onderwijzers enz. 26.
» benoemt de onderwijzers. 28.
-ocr page 44-
— 42 —
Gemeentebestuur bevordert het schoolgaan der kin-
deren van bedeelden en onvermogenden. 47.
Gemeenteraad. Kan eene schoolcommissie be-
noemen. 70.
Geschiedenis. (Onderwijs in de beginselen der) 2.
Getal openbare scholen. 18. 21. 70.
•i der onderwijzers als bijstand on de scholen. 24.
Getuigschrift van goed zedelijk gedrag, om tot
onderwijzer benoemd te worden. 27. 51.
Gevangenen. (Onderwijs aan) 15.
Godsdienst. (Onderwijs in de) 22. 33.
i Daarvoor kunnen de schoollocalen buiten
de schooluren beschikbaar gesteld wor-
den. 22.
Gymnastiek. (Onderwijs in de) 2. 15.
Handel. (De onderwijzers drijven geen) 35.
Herhalings-ouderwijs. 17.
Handwerken voor meisjes. (Onderwijs in) 2. 15.
Hoofd der_ school. 5. 23. 24. 43. 45. 46. 51.
68. 70.
Bijstand naar het getal leerlingen. 24.
Huisonderwijs. 1.
Inspecteurs. 5. 67—68. 77.
Inwerkingtreding dezer wet. 93.
Jaarwedde van de onderwijzers. 26.
ii van de inspecteurs. 68.
Kennis der natuur. (Onderwijs in de beginselen
der) 2.
Koning. (Z. M. de) 6. 14. 28. 29. 49. 68. 69.
Kosten van het onderwijs. 43—50.
Kundigheden waarover de examens ter verkrijging
van anten van bekwaamheid loopen. 60.
Kweekelingen. 8.
Kweekscholen voor onderwijzers. 12.
Lager onderwijs. Omschrijving. 2.
Landbouwkunde. (Onderwijs in de beginselen der) 2.
Leden van het gezin der onderwijzers drijven geen
handel, doen geen nering noch oefenen
eenig bedrijf uit. 36.
Leerboeken. 21. 34.
Leerplan. 21.
Levende talen. Zie Talen.
Lezen. (Onderwijs in het) 2.
Licht, benoodigd voor de schoollocalen, kosten. 44.
Localen voor schoolonderwijs. 4. 5.
-ocr page 45-
ir
— 43 —
Maatregelen van inwendig bestuur die zullen vol-
gen , betrekkelijk:
Schoollocalcn. 4.
Rijks kweekscholen voor onderwijzers. 12.
Vergelijkend examen bij de benoeming van
onderwijzers aan het hoofd der scholen
geplaatst. 28.
Vergoeding door het Rijk van 30 pCt. der
kosten van het onderwijs aan de ge-
meenten. 45.
Omvang van het examen voor onderwijzers. 63.
Regeling (verdere) van de examens bedoeld
bij art. 65.
Uitvoering der voorschriften van artt. 24
en 26. 88.
Maximum van het getal kinderen op de scholen. 24.
Meineed. (De veroordeelde wegens) verliest de
bevoegdheid tot het geven van lager
onderwijs. 10.
Militaire onderwijzers. 15.
Minister v. Binn. Zaken. 21. 28. 32. 34. 36.
49. 50. 57. 62. 67. 68. 72. 77.
Misdaad. (De veroordeelde wegens) verliest de
bevoegdheid tot het geven van lager
               onderwijs. 10.
Misbruik van vertrouwen. (De veroordeelde wegens)
verliest de bevoegdheid tot het geven
van lager onderwijs. 10.
Natuur. (Onderwijs in de beginselen der kennis
van de) 2.
Nederl. taal. (Onderwijs in de beginselen der) 2.
Nering. (De onderwijzers oefenen geen) uit. 35.
Niet toepasselijkheid der wet. 15.
Normaallessen, van Rijkswege. 12.
Omvang \'van het onderwijs. 2. 33.
Onderwijs, uitsluitend aan de kinderen van drie
gezinnen, in de woning van het hoofd
van een dier gezinnen, is huisonderwijs. 1.
» door hen die daarvan geen beroep maken
noch daarvoor geldelijke belooning ont-
vangen. 7.
» in \'t zingen, de gymnastiek, het teekenen,
de fraaije handwerken voor meisjes. 16.
•      aan militairen. 15.
•      in de gevangenissen, 15.
-ocr page 46-
"
— U —
Ouderwijzcrs aaa de openbare scholen. 23—42.
Onderwijzeressen. (Toepasselijkheid der wet op
de) 13.
• geveu onderwijs in de laagste klassen. 25.
Ontslag van onderwijzers aan openbare scholen.
29. 34. 35. 36.
Openbaar onderwijs. Titel II, artt. 16—50.
Openbare scholen. 3. 16—22.
Opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen. 8.
Opligting. (De veroordeelde wegens) verliest de
bevoegdheid tot het geven van lager
onderwijs. 10.
Ouderdom vereischt van de onderwijzers. 24. 54.
« vereischt om tot het afleggen van de examens
te worden toegelaten. 57.
Ouders of verzorgers van schoolgaande kinderen. Re-
clame tegen de uitspraak tot afkeuring. 5.
Overgangsbepalingen. Titel VII, artt. S3—92.
Overtredingen der wet enz. Bevoegdheid tot het
constateren. 72.
Overplaatsing van een onderwijzer aan het hoofd
eener school, geplaatst naar eene andere
school in dezelfde gemeente. 28.
Pensioen aan onderwijzers. 37. 38. 39. 40. 41. 42.
Plaatselijke schoolcommissie. Kosten. 44.            ,>
- Toczigt en werkkring. 70.72.73.74.77.79.
Provinciën mogen geen uitgaven voor onderwijs
doen. 3.
ii Hij die zich wil doen examineren moet dit
doen in de provincie, waar hij woont,
of, van buiten \'slands komende, zich
zal vestigen. 59.
Rekenen. (Onderwijs in het) 2.
Rijks kweekscholen ter opleiding van onderwijzers. 12.
Scholen. In elke gemeente een voldoend getal,
toegankelijk voor alle kinderen zonder
\' onderscheid van godsdienstige gezind-
heid. 16.
i\' (Bepaling van het getal) 17.
Schoolbezoek door de toczigthebbenden. 74. 75.
76. 77.
« (over de bevordering van het) door de kin-
deren. Titel VI, artt. 80-^-82.
Schoolgeld. Invoering, wijziging, afschaffing, in-
vordering. 46.
-ocr page 47-
— 45 —
Schoolgeld voor de kinderen in dezelfde klasse gelijk.
Voor twee of meer uit een gezin kan
het verlaagd worden. 48.
Schoolonderwijs. 1. 2. 4. 5.
Schoolopzieners. (Zie Districts-en Arrondissements-)
Schooltijden. Regeling 21. 22.
Schorsing van onderwijzers aan openbare scholen.
80. 81. 32.
Schrijven. (Onderwijs in het) 2.
Sluiting eener school voor bepaalden tijd. 20.
Strekking van het onderwijs. 33.
Taal. (Nederl.) (Onderwijs in de beginselen der) 2.
Talen. (Onderwijs in de beginselen der kennis van
de levende) 2.
Teekenen. (Onderwijs in het) 2. 15.
Tijdelijk subsidie aan gemeenten. 49.
Tijdelijke waarneming van scholen. 32. 54.
Tijd voor het houden van examens. 58. 59.
Toegankelijkheid van de openbare scholen. 1-6.
» van alle scholen voor de leden van het
collegie van burgemeester en wethouders,
der plaatselijke schoolcommissie, voor
den districts- eu arrondissements-school-
opziener en voor den inspecteur, ieder
.              in de zijne. 73.
Toezigt op het onderwijs. Titel V, artt. 67—79.
Tuin. (Bij elke woning voor den hoofdonderwijzer
zooveel mogelijk een) 26.
Vacantiën. Regeling. 21.
Verbod om onderwijs te geven zonder de bij de
wet gevorderde bewijzen. 6.
Verdeeling der schooldistricten. 62.
Vergelijkend examen ter benoeming van hoofd-
onderwijzers. 28.
Vergoeding bij gemis van vrije woning. 26.
Verpligting der onderwijzers om aan de burgem.
en weth., plaatselijke schoolcommissie,
den districts- en arrondissemcnts-school-
opziener en den inspecteur de verlangde
inlichting te geven. 73.
Verpligt schoolonderwijs. 2 ak.
Vergoeding door hel Rijk aan de gemeenten van
30 pCt. der kostcu. 45.
Verslag van de plaatselijke sohoolcommissiën aan
den gemeenteraad. ri4.
-ocr page 48-
— 46 -
Verslag van de schoolopzieners. 75.
"
         » inspecteurs. 77.
Verspreiding van leeringen, strijdig met de goede
zeden of aansporende tot ongehoorzaam-
heid aan de wetten des lands. (Ontslag
wegens) B3.
» (Verlies van bevoegdheid tot het geven
van onderwijs wegens) enz. 53
Vervallen van bevoegdheid tot het geven van lager
onderwijs. 10.
Vervulling van opengevallen plaatsen als onder-
wijzers aan openbare scholen. 32.
Voorbereidend onderwijs, kinderen beneden 6
jaren. 15.
Voordragt ter benoeming van onderwijzers. 28.
Vormleer. (Onderwijs in de beginselen der) 2.
Vreemdelingen, behoeven, boven bewijzen van be-
kwaamheid enz., \'s Konings vergunning
tot het geven van lager onderwijs. 6.
Vrouwelijke onderwijzeressen op de lagere scho-
len. 13. 25.
Waterschappen mogen geene uitgaven voor onder-
wijs doen. 3.
Wiskunde. (Onderwijs in de beginselen der) 2.
Woningen der onderwijzers. 26.
Zingen. (Onderwijs in het) 2. 15.
Zittingen der commissie tot het afnemen van
examens. 58.
-ocr page 49-
*"«■!*«....." ■ ~»^_» ——-.». ..
Bü W. E. J. TJEENK WILLINK te Zwolle,
is verschenen:
LUTTENBEKG\'S
Chronologische Verzameling
VAN WETTEN EN HESLUITEN,
BETREKKELIJK HET
Openbaar Bestuur in de Nederlanden,
2\', geheel omgewerkte druk.
Waarin o. a. alle in iet Staatsblad
opgenomen wetten.
DOOR
L. N. SCHUURMAN,
Secretaris der Gemeente Zwolle, en
Q. D. SWANENBÜBG DE VEIJE,
Griffier der Staten van Overijssel.
Deel I—IV (1813—70) ing. / 29.05, gebonden
in echt chagrijn lederen banden f 34.30.
Deel V (1871—75) ing. / 12.37\', gebonden in
echt chagrijn ƒ 13.87».
1876, 1877, 1878 enz., kosten per jaargang
f 2.50. Het Register op deel I—IV is ter-perse.
Achter de jaargangen 1871 en volgenden, vindt men
achter eiken jaargang een Alphabetisch Register.
In de Bijdragen hennis Staats-, Provinciaal-
en Gemeentebestuur
XVIII: 3, leest men:
»Van Luttenberg\'s «bekende Chronologische
Verzameling" waren sommige jaargangen, reeds
sedert eenigen tijd, niet meer in den handel ver-
krijgbaar. De uitgever heeft begrepen, in die
leemte te moeten voorzien, niet door een herdruk
van de uitverkochte deelen alleen, maar door cene
nieuwe uitgave vau het geheele werk. Er waren
verschillende redenen, die dit geraden maakten.
Sedert 1841 , toen de eerste jaargang in het
licht verscheen, is er op het gebied onzer wet-
geving zoo veel nieuws tot stand gekomen, dat
er nagenoeg in elk deel nienwe aanteekeningen
en aanwijzingen noodig waren, om de vroegere
en latere wetten en besluiten met elkander in
verband te brengen; en aan den anderen kant
zooveel afgeschaft en gewijzigd, dat een letterlijke
herdruk van alles, wat in de vroegere uitgaaf
was opgenomen, geen nut kon hebben. Eene
omwerking scheen dus de voorkeur te verdienen
boven eene nieuwe oplage. De Heer Schuurman,
die, zooals bekend is, de taak van Luttenberq,
na diens dood, heeft voortgezet, toonde zich, in
vereeniging met den Heer Swanenburq de Veije
bereid, ook dezen nieuwen arbeid op zich te nemen.
Van den «tweeden geheel omgewerkten druk,"
-ocr page 50-
der Verzameling, door deze beide heeren bezorgd,
liggen thans reeds acht afleveringen, niet minder
dan vijf en twintig jaren (1813—1838) omvat-
tende, voor ons. Het blijkt daaruit, dat de be-
lofte, in liet Prospectus gedaan, gehouden wordt;
de nieuwe uitgaaf zal minder dan een derde hebben
van den omvang der vorige, üit voordeel, reeds
op zich zelf groot, wordt nog grooter, omdat die
mindere omvang van zelf ook een minderen prijs
ten gevolge heeft. J)e voorwaarden van inteeke-
ning, op den omslag der eerste aflevering vermeld,
zijn thans zoo billijk mogelijk. En voor zoover
wij nu reeds oordeelen kunnen, is aan de beknopt-
heid de volledigheid niet opgeofferd. "Wij hebben
althans nog niet bespeurd, dat eenig in de vorige
uitgaaf opgenomen stuk van blijvende waarde-thans
is weggelaten. Wat in den nieuwen druk niet is
opgenomen, is of vervallen of afgeschaft, of kon,
als alleen van tijdelijk of plaatselijk belang, zon-
der schade gemist worden. En van dergelijke
stukkeu is dan nog, voor zooveel zij althans in
het Staatsblad zijn opgenomen, meestal een beknopt
verslag van den inhoud gegeven. Ook de aantee-
keningen en verwijzingen komen ons, over het
geheel, voor, met zorg bewerkt te zijn. Trouwens
wij weten, wat wij in dit opzicht van den Heer
Schuurman mogen verwachten. Men heeft wel
eens geklaagd, dat hij, in de vorige uitgave, met
zijne aanteekeningen wat al te spaarzaam was.
Maar het bewerken van eene tweede uitgave van
eeiie Verzameling als deze gaat, uit den aard der
zaak, met minder groote bezwaren gepaard, dan
het bewerken der eerste. Wij mogen er dus op
rekenen, dat ook in dit opzicht de nieuwe druk
de voorkeur zal verdienen boven den vorigeu.
Een eigeulijke beoordeeling van een boek als
dit is natuurlijk niet te schrijven, de leemten,
die er in zijn mogen, worden niet terstond, bij
eene vluchtige inzage, maar eerst langzamerhand,
bij het dagelijksch gebruik, opgemerkt. Voor het
oogenblik hebben wij dan ook tegen deze tweede uit-
gaaf der Verzameling geene enkele ernstige grieve.....
De spoed, waarmede de acht eerste afleveringen
elkander zijn opgevolgd, en de verzekering van
den uitgever, dat de copie nagenoeg gereed ligt,
geven ons recht te vertrouwen, dat het werk in
betrekkelijk korten tijd compleet zal zijn. Ook
voor het debiet is het wenschelijk, dat dit ver-
trouwen niet beschaamd worde. Wanneer de uit-
gever daarvoor zorg draagt, gelooven wij dat hij
er op rekenen mag, dat «deze nieuwe uitgaaf
dezelfde belangstelling zal wekken als de vroegere."
Immers eene verzameling als deze voorziet, als
z\\j ten einde toe goed bewerkt wordt, in eene
wezenlijke behoefte.
                          E(ruin)."
-ocr page 51-
Bij W. E. J. TJEENK WELLINK te Zwolle,
is verschenen:
Nederlandsche
STAATSWETTEN
noou
L. X. SCHUURMAN.
ZEVENDE VERMEERDERDE UITGAAF.
Gebonden in TWEE NETTE LINNEN BANDEN
MET RUGTITELS.
Prijs ƒ 9.25.
INHOUD EERSTE DKEL.
Grondwet. — Kieswet. — Provinciale Wet. —
Gemeentewet. — Reglementen Oost-Indië enz. —
Armenwet. — Lager Onderwijs.— Middelb. Onder-
wijs. — Hooger Onderwijs niet besluiten. — Nat.
Militie.— Schutterijen. — Inkwartieringen. —Maten.
INHOUD TWEEDE DEEL.
Jagtwet. — Tienden. — Burgerl. Pensioenen. —
Zegel.— Grondbelasting.— Zetters.— Successie.—
Briefport. — Waarborg. — Onteigening. — Geneesk.
Wetten. — Besmettel. Ziekten. — Vceaitseuijk.
Staatstoezicht. — Hondsdolheid. — Bcgraafplaat-
sen. — Inrigtingen.—Stoomtoestelien.— Spoorwegen.
Elk dezer wetjes ;is ook afzonderlijk te bekomen.
J. B. VROOM, De Wetgeving op de
Registratie, toegelicht en van aan-
teekeningen voorzien. 2e herziene
druk.
1875. 3 deelen. f 9.25..
H. HARDON, Wet op het regt van zegel,
bijgewerkt en in verband gebragt
met de regterl. en administrat. be-
slissingen tot op 1 Julij 1875 /\' 1.25.
C. BEK Az., De wetgeving op de hypo-
theekrechten van in- en overschrijving.
f 0.50.
;