-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
^
xi\\
DENK ER WEL AAN;
OVERWEGINGEN OVER DE GROOTE WAARHEDEN
YAN HET CBRISTELllK GELOOF,
VOOR IEDEREN DAG VAN DE MAAND.
NAAR HET ENGELSCH
VAN DEN ZEEREEHWAAKDEN
R. OHALLONBEj
Doctor in ilt\' Godjrelccrdlioid,
XX. TT. ^h. E JES K X INT .
LEIDEN,
■T. W V A N LEK IJ VV K N.
187 a
-^-
\'
-ocr page 4-
-
-ocr page 5-
DENK ER WEL AAN;
OF
OVERWEGINGEN OVER DE GROOTE WAARHEDEN
VAN HET CHRISTELIJK GELOOF.
VOOR IEDEREN DAG VAN DE MAAND.
NA..A..K HET 1NQELSOH
VAN DEN ZEBHEKUWAAHDEN
\' Doctor in de Godgeleerdheid,
„OCH
i
H. BAËSK1N., I
3ibIT6iheek
;...HDÊRCEüED£RS
LEIDEN,
J. W. VAN LEEUWEN.
1873.
-ocr page 6-
IMPRIMATUR.
Warmond , Januarij 1873.
P. M. SNICKERS,
Lib. Cens.
-ocr page 7-
INHOUD.
Bluli.
Hoe men het meeste nut kan trekken uit de
volgende overwegingen........      1.
lste Dag. Denk er wel aan. Over de nood-
zakelijkheid der overweging . .      o.
2de- » Over het doel van ons bestaan . .      7.
3de » Over de weldaden van God ...      9.
4de » Over de waardigheid en de verplich-
tingen van een Christen. . . .    12.
5de » Over de ijdelheid der wereld. . .    16.
6de » Over het geluk van God te dienen.    19.
7de » Over den dood........    22.
88te » Over de gevoelens die wij zullen heb-
ben in ons stervensuur ... .26.
9de » Over het bjjzondere oordeel na den
dood...........    30.
10de » Over den grooten oordeelsdag . .    35.
11de » Over het algemeen oordeel ...    39.
12de » Over het laatste vonnis der goeden
en slechten........    43.
-ocr page 8-
i
13de Dag. Over de hel.........47.
14de » Over de uitwendige pijnen in de hel. 51.
15de - Over de inwendige pijnen in de hel. 56.
16de » Over eene ongelukkige eeuwigheid . 60.
17de >\' Over den hemel.......63.
18de » Over het kleine getal der uitver-
korenen..........68.
19de v Over de doodzonde......73.
20ste » Over het hervallen in de zonde . . 78.
21ste » Over het doen van boete voor onze
zonden..........82.
22ste » Tegen het uitstellen van het berouw. 87.
23ste
           Over den tijd en de eeuwigheid. . 92.
24ste           Over de tegenwoordigheid van God. 95.
\'*5ste » Over het lijden van Christus onzen
Zaligmaker in den hof van Geth-
semane..........99.
26ste » Onze Zaligmaker voor het hof van
Caïphas..........103.
27ste ■> Onze Zaligmaker wordt voorPilatus
en Herodes gebracht.....108.
28ste \' Onze Zaligmaker wordt gegeeseld en
met doornen gekroond . . .113.
29ste
           Onze Zaligmaker draagt het kruis en
wordt er aan vastgenageld. . .116.
30ste
           Onze Zaligmaker aan het kruis . .120.
31ste » Over den dood van onzen Zaligmaker. 126.
-ocr page 9-
RAADGEVINGEN,
HOE MEN HET MEESTE NUT KAN TREKKEN UIT DE
VOLGENDE OVERWEGINGEN.
1.   Kies een tjjd en plaats , voor de overdenking
geschikt, en sluit uw hart zooveel mogeljjk voor de
wereld en voor die zorgen en gevoelens, welke uwe
aandacht zouden kunnen aftrekken.
2.   Verplaats u in de tegenwoordigheid van God,
en stel Hem u door een levendig geloof voor, hoe
Hjj hemel en aarde met zjjne onbegrijpelijke majes-
teit vervult, en als het ware met al zijne groote
hoedanigheden midden in uwe ziel woont. Werp u
daarna in den geest voor Hem neder om Hem te
aanbidden, draag u geheel aan Hem op, en smeek
nederig vergiffenis voor al de misslagen, die gij je-
gens Hem begaan hebt.
3.  Bid vung, maar ook nederig om Zjjn licht en
genade, opdat de groote waarheden van het Evan-
gelie den gewenschten indruk op uwe ziel mogen
maken, en gij daardoor zult leeren Hem te vreezen
en te beminnen.
4.   Lees langzaam en met groote aandacht het
hoofdstuk van den dag. Laat aan uw geest tjjd om
na te denken over hetgeen gjj leest, en sta vooral
stil bjj die punten, welke u het meest treffen.
5.   Opdat uwe lezing des te meer moge overeen-
1
-ocr page 10-
2
komen met een geestelijk gebed, moet gjj trachten
uit de overweging die gevoelens te trekkeu, welke
voor het onderwerp geschikt zjjn ; door, bij voorbeeld,
in uwe ziel vrees en liefde voor God , vertrouwen op
Zjjne goedheid , dankbaarheid voor Zijne weldaden ,
afschuw voor de zonde , en dergelijke gevoelens op
te wekken. Stel uw hart zooveel mogelijk open
voor die indrukken , opdat zoodoende die groote en
noodzakelijke deugden er des te dieper wortel kun-
nen schieten.
C. Besluit uwe overdenking met het vaste voorne-
men om uw leven te beteren , en vooral op die ge-
breken te letten, waaraan gij het meest onderhevig
zjjt. Maak het bepaalde besluit die plannen in uit-
voering te brengen bij de eerste gelegenheid, welke
zich op dienzelfden dag nog zal voordoen.
7. Denk in den loop van den dag dikwijls na over
de hoofdpunten uwer meditatie, opdat de vijand
uwe ziel niet van dat goddelijk zaad beroove , door
u spoedig te doen vergeten , wat gjj gelezon en over-
wogen hebt. —
-ocr page 11-
,
DENK ER WEL AAN.
i                      ----------
EERSTE DAG.
OVER DE NOODZAKELIJKHEID DER OVERWEGING.
«Het geheele land is woest en ledig, omdat er
niemand is, die in zjjn hart nadenkt" (Jer. XII: 11).
Zoo spreekt de profeet Jeremias , en het is maar al
\', te waar, dat gebrek aan overdenking over de groote
waarheden van het christendom de voorname oorzaak
is van al onze ongelukken. Helaas, de meeste men-
schen denken zelden of ooit hetzij aan hun begin
hetzij aan hun einde. Nooit komt bjj hen de gedachte
op door wien of waarom zjj geschapen werden; geen
enkel oogenblik is hun geest bezig met die eeuwig-
heid, waarin wij weldra zullen overgaan. Daarom is
dan ook al hun streven op het aardsche en vergan-
keljjke gericht, alsof zij alleen voor dit leven be-
stemd waren en nooit deze aarde zouden verlaten.
Dood, Oordeel, Hemel, en Hel maken
i slechts weinig indruk op hen, omdat zjj zich geen
tijd gunnen om door ernstige overweging goed
te begqjpen , wat die woorden eigenlijk beteekenen.
Met gesloten oogen haasten zjj zich naar den afgrond
van eene ellendige eeuwigheid, en eerst dan beginnen
zjj na te denken, wanneer zy in die plaats zjjn,
-ocr page 12-
4
»waav de worm nimmer sterft , en het vuur nooit zal
worden uitgebluscht." Ach , arme ziel, zorg toch dat
dit niet uw lot zal wezen!
Indien wjj God niet kennen , en Hem niet boven
alles beminnen , kunnen wij onmogelijk zalig worden.
Nu zullen wij Hem nooit kennen en beminnen zooals
wij dat behooren te doen, zonder de overdenking.
Want juist daardoor begrijpen wij eenigszins de
oneindige volmaaktheden van dat verheven Wezen :
Zijne hemelsche schoonheid , Zijne eeuwige liefde voor
ons, en al de weldaden waarmede Hij ons, Zijne on-
waardigste en ondankbaarste schepselen , overladen ,
heeft; en dit alles zal geen diepen indruk op ons
maken zonder ernstige overweging. De hemel, de
aarde en ieder schepsel, kortom alles, wat wij rondom
ons zien, houdt niet op ons over God te spreken en I
ons uit te noodigen om Hem te beminnen. Maar
zonder ernstig nadenken blijven wij doof voor de ,
stem van de geheele schepping; wjj zijn dan als zij, I
die oogen hebben en niet zien, die ooren hebben en ,
niet hooren. 0, welke groote en vreeselijke ongeluk-
ken zijn niet de gevolgen van het gebrek aan ware [
kennis omtrent God , welke alleen de vrucht is van
veelvuldige overweging! Is het niet juist daarom, I
dat de wereld vol boosheid is en de hel hare kaken
wjjd opengesperd houdt om zonder ophouden en zon-
der tal de ongelukkige kinderen van Adam te ver-
slinden, — omdat God vergeten wordt ? «Omdat er
geen kennis van God in het land is" (Hosea IV, 1).
Doch om onze ziel te redden is het niet voldoende
dat wjj God kennen, wij moeten ook ons ze] ven ken-
-ocr page 13-
>
5
nen. W\\) moeten weten hoe ongelukkig en bedorven
wjj zijn , opdat wij nederig worden on niet op eigon
krachten vertrouwen; wij moeten onze slechte nei-
giugen en hartstochten kennen , opdat wij ze kunnen
bestrijden en overwinnen; wij moeten ons eigen hart
bestudeeren en er over waken, opdat wij niet door
de zonde verrast worden en zoo de eeuwigheid bin-
nengaan. En hoe kan die zoo noodzakelijke kennis
van ons zei ven, die wetenschap der heiligen verkre-
gen worden zonder de hulp der dagelijksche over-
denking ¥ Ach, hoe ongelukkig zijn zij, die alle
andere zaken weten, en vreemdelingen omtrent zich-
zelven zijn ! Laat ons daarom dagelijks met den H.
Augustinus bidden : »Heer , geef mij de genade, dat
ik U ken, geef mij de genade , dat ik nvjj zelf ken,"
en laten wij door herhaalde overwegingen trachten
die tweevoudige kennis te verkrijgen.
Om nu in onze ziel die heilzame vreeze Gods,
welke het beginsel der ware wijsheid is, aan te kwee-
ken en ons vooruit te doen gaan op het pad der
deugd, moeten wij ook ernstig nadenken over de
afschuwelijkheid der zonde en den haat, dien God
der zonde toedraagt; over de vreeserijke gevolgen van
de zonde voor do ziel en over de menigte van onze
eigene zonden in het bjjzonder ; over de ijdelheid,
ellende en bedriegeljjkheid der wereld; over het ge-
luk, hetwelk onafscheidbaar is van een deugdzaam
leven; over de kortheid van dezen tijd , en den lan-
gen duur der eeuwigheid; over de zekerheid van den
dood en de onzekerheid wanneer hij tot ons zal
komen; over het kleine getal der uitverkorenen, enz.
-ocr page 14-
(i
Ach, christenen, laten wij dat groote middel ter
zaligheid niet verwaarloozen. Het was juist de ovcr-
denking van deze waarheden , welke zoo velen tot
heiligen maakte, het was juist door de overdenking
van deze groote waarheden dat de grootste zondaars
zich bekeerden. O, in welk een diep verval moet die
ziel zich niet bevinden , welke niet meer kan worden
opgewekt door den donder van die vreeselijke waar-
heden: Dood, Oordeel, Hel, Eeuwigheid!
Hoe bitter en tevens vruchteloos moet het be
rouw zjjn van de verdoemden, wanneer zij hunne
dwaasheid veroordeelen , dat zjj zoo weinig of in het
geheel niet hebben nagedacht over die zaken, waar-
aan zjj nu in alle eeuwigheid zullen denken. »Onge-
lukkige dwazen, die wij waren," zoo zullen zjj uit-
roepen , »eens was het nog onze tijd, toen wjj, door
aan deze ongelukkige eeuwigheid te denken, er aan
hadden kunnen ontsnappen. Die eindelooze genoegens
van den hemel werden ons tot een geringen prjjs
aangeboden, toen wij, door ze een weinig te over-
wegen, ons van hun eeuwigdurend bezit hadden kun-
nen verzekeren. Maar, helaas , wij wilden er niet
aan denken , en nu is het te laat!" O , mijne ziel,
leer gjj wjjsheid uit hun droevig ongeluk ; overdenk
op dezen uwen dag de zaken , die tot uwe eeuwige
vreugde behooren; denk wel aan uw einde; over-
weeg de groote waarheden van het Evangelie. Gjj
moet 6f\' hier op deze aarde er over nadenken,
öf hier namaals , wanneer de gedachten er aan alleen
zullen strekken om uwe ellende voor alle eeuwigheid
te vergrooten.
-ocr page 15-
\\
7
TWEEDE DAG.
OVER HET DOEL VAN ONS UESTAAN.
Eenige jaren geleden, o christen, waart gjj nog
niet in deze wereld , gij waart een louter niet. Reeds
bijna zesduizend jaar heeft deze aarde bestaan, ieder
volk heeft reeds tallooze groote veranderingen onder-
gaan , en waar waart gij al dien tijd ? Gy waart
bedolven in den diepen afgrond van het niet, oneindig
verre beneden den toestand van het geringste schepsel
op deze aarde. Welke voordeelen hetzij lichamelijke
of geestelijke gjj daarom nu ook moogt bezitten ,
alleen de gedachte, dat gij van u zelf niets zjjt,
en dat al wat gij meer dan niets hebt, u gegeven of ge-
leend is door uwen Schepper, is reeds meer dan vol-
doende om u diep te vernederen. Waarop kunt gij dan
trotsch zjjn ? wat toch kunt gij uw eigen noemen dan
alleen het niet en de zonde , hetwelk nog erger is
dan niets ¥
De almacht Gods daalde dan neder in dien afgrond
van het niet, en riep u tot het leven. Hij gaf u dat
lichaam en die ziel , die gjj uu bezit, het schoonste
en volmaaktste in deze zichtbare wereld, geschikt oin
Hem in dit leven te kennen en te beminnen, en be-
stemd\' om in het volgende met Hem voor eeuwig ge-
lukkig te zijn. Hoe bewonderenswaardig en aanbid-
deljjk is die goedheid van uw God, die reeds van
alle eeuwigheid dat bestaan voor u bestemd had.
Zie daarom voorwaarts naar die eindelooze eenwig-
heid, voor welke gü geschapen zjjt, en erken met
-ocr page 16-
»
een dankbaar hart, dat de liefde , die God u toe-
draagt noch begin noch einde heeft, maar zich uit-
strekt van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Omdat gjj dus door den almachtigen God zjjt ge-
schapen en van Hem alles ontvangen hebt wat gij
bezit, is het niet meer dan rechtvaardig, dat gjj ook
aan Hem toebehoort en al uwe krachten en verino-
gens aan Zijnen dienst toewijdt. Zoo dikwijls gij öf
uw lichaam öf uw geest gebruikt om de ijdelheid of
de zonde na te jagen, zoo dikwijls maakt gij u ook
schuldig aan de grootste onrechtvaardigheid. Ach,
mijn ziel, hoe weinig hebt gij daarover tot nu toe
nagedacht, hoe zelden waren uwe gedachten, woor-
den en werken op Hem gericht, die de oorzaak van
uw bestaan is en daarom het doel van uw streven
behoort te wezen! Schaam u over zulk een groot
onrecht, heb er berouw over en verbeter uw leven!
God schonk u het leven en schiep al het overige
op deze zichtbare wereld om u te dienen. U alleen
schiep Hjj voor zich zelf, opdat Hij u in dit leven
zijne genade en in het volgende de eindelooze vreugde
van Z^jn koningrijk zou kunnen schenken. Zijt gij
niet verbaasd , christen , over de goedheid van uwen
Schepper, dat Hij u voor zulk een hoog doel be-
stemde, en zoudt gij, daar gij voor God geschapen
werdt, u met iets anders dan alleen met God tevre-
den kunnen stellen ? Leer daarom al wat aardsch
en tjjdeljjk is te versmaden als zaken, die uwe betere
gevoelens onwaardig zijn ; betreur de dwaasheid van
hen , die hunne dagen in ijdele genietingen, in rus-
telooze zorgen over kleinigheden en beuzelarijen door-
-ocr page 17-
9
brengen, en zelden of ooit denken aan het groote
doel waarvoor zij alleen geschapen werden.
Om dat groote doel te bereiken gaf de Schepper
n vele middelen. Al de krachten en vermogens uwer
ziel, uw wil, uw geheugen , uw verstand , uwe zin-
nen, al de deelen van uw lichaam werden u door
Hem gegeven , opdat gij zo gedurende dit verganko-
lijke leven in den dienst van uwen God zoudt ge-
bruiken en gij daardoor er to» gebracht zoudt worden
om Hem in alle eeuwigheid te genieten in de zoete
rust van zjjn gezegend rijk. Maar helaas ! Christen ,
hebt gij ze niet alle gebruikt om ze tegen uwen
Schepper te keeren ¥ Ontferm U onzer, o Heer, ont-
fenn U onzer; vergeef ons onze schulden, en schenk
ons uwe genade om nu te beginnen wijs te zijn voor
onze eeuwigheid.
DERDE DAG.
OVElt UK WELDADEN VAN GOD.
Hoe groot en menigvuldig, mijn ziel, zjjn uwe
verplichtingen wegens de goedheid van God. Al die
gunsten on zegeningen, welke Hij in dezen tijd aan
u heeft geschonken , had Hij reeds in alle eeuwig-
heid voor u bestemd; zij zijn alle de gevolgen van
Zijne eeuwige liefde voor u. Is het mogelijk, dat zulk
een groote God , het hoogste en heiligste Wezen ,
dat van alle eeuwigheid bestaat, Zijne genegenheid
zou vestigen op zulk een worm dezer aarde? en dat
1*
-ocr page 18-
10
God reeds iu alle eeuwigheid aan u gedacht zou
hebben ? Helaas , hoe vergeldt gij Hem Zijne groote
liefde ? Hoe weinig hebt gij aan Hem gedacht, die
altijd aan u denkt!
Doch God heeft u niet alleen door de schepping
uwe ziel en uw lichaam met al de krachten en
vermogens , in één woord, al wat gij hebt en al
wat gij zijt, gegeven , maar Hij onderhoudt het ook
ieder oogenblik. Want daar niets dan Zijne almachtige
hand u uw bestaan kon geven, zoo kan ook niemand
dan Hij alleen u bewaren van tot dat oorspronkelijke
niet terug te zinken, hetwelk ongetwijfeld het geval
zoude zijn, indien God slechts voor één oogenblik
Zijne onderhoudende hand van u aftrok. Arme zon-
daar, waarom dacht gij daaraan niet, toen gij door
herhaalde misslagen oorlog voerdet tegen uwen God,
en Hij met onvergelijkelijke liefde nacht en dag over
u waakte ¥ Hoe durfdet gij het wagen zoo dikwijls
en zoo langdurig Hem te beleedigen, die uw levens-
draad in Zijne hand hield, en u ieder oogenblik in
het niet kon doen wegzinken, of u voor eeuwig in
de hel kon storten ¥ O, geloofd zij voor altijd Zijne
barmhartigheid, dat Hij zoo lang geduld met u
gehad heeft!
Hoe dankbaar moeten wij ook niet zijn voor onze
verlossing, waardoor onze liefdevolle God ons bevrijd
heeft van de zonde en van de hel, welke de recht-
matige straf voor de zonde is. Ja, arme ziel, wij
zouden voor altijd verloren geweest zijn, indien die
opperste Heer en Schepper van hemel en aarde ons
niet zoozeer bemind had, dat Hjj zichzelf overgaf
-ocr page 19-
11
aan den wrceden en schandelijken kruisdood om ons
te verlossen. »Niemand heeft grootere liefde dan deze,
dat hjj zjjn leven voor zijne vrienden geeft" (Johan-
nes XV, 13). Maar, dierbare Heer, Gij hebt Uw
liefde nog vcol verder uitgestrekt door te sterven
voor hen , die door de zonde uwe verklaarde vijanden
waren , door te sterven voor die ongelukkigen, die
U ter nauwernood ooit zouden danken voor Uwe
liefde, en zelden of ooit medelijden zouden hebben
met of denken zouden aan Uw lijden. O, christenen,
waarover moeten wij het meest verbaasd staan, over
dien grooten Koning van hemel en aarde, (bij wien
vergeleken de geheele schepping niets of nog minder
dan niets is) die voor zulke verachtelijke wormen
als wij zijn op een kruishout sterft, of over hen,
die deze verbazende waarheid gelooven , en toch zoo
weinig denken aan die overgrootc liefde, welke in
alle eeuwigheid een rechtmatig voorwerp van ver-
wondering zal zijn voor menschen en engelen ?
Bovendien zijn wij ook veel aan God verplicht,
dat Hij ons tot het ware geloof heeft geroepen, ter-
wijl zoo vele uiillioenen nog in de duisternis en in
de schaduw des doods ronddwalen. Welk oen on-
schatbaar geluk is het, door middel van die genade
der roeping God zelf voor onzen Vader en Zijne hei-
lige Kerk voor onze Moeder te hebben! dit voorbjj-
gaande leven door te brengen in het gelukkig gezel-
schap van de eenige Bruid van God\'s eenigen Zoon !
dagelijks te kunnen deelnemen aan de H. Sacramenten,
die hemelsche bronnen van goddelijke genade I te
leven en te sterven in de gemeenschap der Heiligen!
-ocr page 20-
f
12
^Gelukzalig is het volk , dat den Heer tot God heeft.\'\'
(Psalm CXLI1I.)
Overweeg eindelijk nog , o christen, de goedheid»
die God jegens u zelf in het bijzonder gehad heeft.
Hoevele genaden heeft Hij u sedert uwe vroegste
.jeugd geschonken ! van hoeveel ongelukken heeft Hij
a bewaard! Heeft Hij niet langen tijd geduld met
u gehad, terwijl anderen in het midden van hun
zondigen levensbaan werden opgeroepen ? Zijn er
geen millioenen, die nu in de hel lijden voor minder
zonden dan die , welke gij begaan hebt ? Denk toch
vooral ua over de gunsten, welke gij boven duizenden
ontvangen hebt; bewonder de onuitsprekelijke goed-
heid van God jegens u-zelf, wees verbaasd en be-
schaamd over uwe ondankbaarheid en besluit voortaan
niet op te houden met Hem te danken en Zijn heiligen
naam te prijzen.
VIERDE DAG.
OVEU DE WAARDIGHEID EN DE VERPLICHTINGEN
VAN EEN CHRISTBN.
Ieder christen is reeds door zijne natuur in zoo-
verre hij mensen is , het volmaaktste der zichtbare
schepselen; begaafd met verstand en rede , in het
bezit van een lichaam, waarvan de bouw bewonde-
renswaardig is , en van een geestelijke en oiisterfe-
lijke ziel, welke geschapen is naar het beeld en de ge-
lijkenis van God , geschikt oib Hem in alle eeuwigheid
-ocr page 21-
13
te bezitten , verrijkt met een vrijen wil en door haren
Schepper verheven tot de waardigheid van heer eu
meester over alle andere schepselen. En toch zijn er
zoo velen tot nu toe ongevoelig gebleven voor de
waardigheid van hunne natuur zoo velen zien, gelijk
de redelooze diereu niet verder dan deze aarde , na-
melijk, hare tegenwoordige, stoffelijke en zinnelijke
zaken! Hebt gij ook, christen, u niet dikwijls ver-
nederd tot een slaaf van die zaken, welke alleen
geschapen werden om u te dienen\'!1
Die waardigheid werd nog grooter , door het Sa-
crament des Doopsels, waardoor ieder christen ver-
heven wordt om deel te hebben aan de goddelijke
natuur, waardoor ieder christen een aangenomen kind
van God . erfgenaam van God en medeërfgenaam van
Christus wordt. In het il. Doopsel wordt de mensch
gemaakt tot een tempel des Allerhoogsten, welke
gewijd wordt door het besproeien met het bloed van
Christus en door de uitwerkselen zijner genade ; en
daardoor ontvangt hij een onbetwistbaar recht op een
eeuwigdurend koninkrijk. Ach , slechts weinigen heb-
ben misschien ernstig nagedacht over de hooge waar-
digheid, waartoe zij door het Doopsel verheven \'ge-
worden zijn. ü , kind des hemels, is uw leven altijd
in overeenstemming geweest met die hooge waardig-
heid¥ hoe lang zult gij nog een slaaf dezer aarde
zijn \'i
Indien nu de waardigheid van een christen zoo
bijzonder verbeven is, dan zijn ook de verplichtingen,
welke met die waardigheid gepaard gaan, grooter
dan de meeste christenen zich verbeelden. Die ver-
-ocr page 22-
1-1
plichtingen zijn in \'t kort vervat in onze doopbe-
loften. De eerste voorwaarde, op welke wij door het
Doopsel kinderen Gods werden, was die van het
gelooi\'. De priester van Christus ondervroeg ons h\\]
de doopvont over ieder artikel van ons geloof, en
op iedere vraag antwoordden wij door den mond
van onze peters en meters: Credo — ik ge-
loot\'. En vraag nu uzelf eens : wat is mijn geloof
geweest? Heelt het altijd overeengestemd met die
belijdenis V Is het altijd vast geweest zonder ooit te
wankelen ? Is het edelmoedig geweest, zoodat het
zich nooit schaamde over de leer van mijn Hemel-
scheu Meester, of over de grondbeginselen van Zijn
Kvangelie ? Heeft het zich altijd geopenbaard in mijne
handelingen, of behoor ik niet tot diegenen, wier
leven hun geloot loochent, en van wien de Apostel
klaagt (Titus 1, 14) *dic zeggen, dat zij God ken-
nen , maar Hem door hunne werken verloochenen"?
Verder hebben wij bij het Doopsel plechtig den
duivel met al zijne werken en al zijne pracht afge-
zworen. Hebt gij wel ooit ernstig over die afzwering
nagedacht, of begrijpt gij wel, waartoe gij daardoor
verplicht wordt? En toch op het oogenblik, dat gij
ontrouw wordt aan die verzaking, verliest gij uwe
aanspraak op het erfdeel van den Hemelschon Vader.
Ach, mijn ziel, indien gij Satan afgezworen hebt,
draag dan zorg dat gij u in uwen levenswandel verre
van hem houdt; span dan al uwe krachten in om
niet langer door de zonde zijn slaaf te wezen. Ont-
vlucht al zjjne werken, de werken der duisternis;
laat hem voortaan niets in u vinden , dat hij als het
-ocr page 23-
15
zjjno kan erkennen en waardoor hij nog aanspraak
op u kan hebben. Veracht zijne ijdele praal, den
valsehen schijn der wereldsche grootheid, de ver-
kwisting, de jjdelheid en de zinnelijke vermaken,
waardoor hjj arme woreldlingen in zijn net lokt; en
indien gij al eens mocht bekoord worden om deel te
nemen aan deze dwaasheden , herhaal dan bij uzelf
deze woorden van den H. Augustinus : »Wat hebt
gjj te maken met de praal van den duivel, dien gij
afgezworen hebt ?"
Bij het Doopsel werd ieder onzer , volgens de al-
oude plechtigheid der Katholieke Kerk met een wit
kleed gekleed , hetwelk de priester van Christus ons
gaf met deze woorden : »Ontvang dit witte kleed ,
hel welk gij zonder vlek of smet zult brengen voor
den rechterstoel van Christus." Zalig zij, welke die
verplichting volbrengen! welk eene troost zal het
voor hen in dit leven , welk eene vreugde en vol-
doening in den dood zijn , dat zij dat kleed van
onschuld onbesmet bewaard hebben! Maar o, on-
schuld des Doopsels, waar zullen wij u in dezen
ongelukkigen tijd vinden \'i O , blindheid en bedorven-
heid van de kindoren van Adam, die zoo gemakkelijk
van zulk een onwaardeerbaren schat kunt scheiden !
Helaas , mjjn ziel, is dat ook niet uw lot geweest \'i
O, haast u dan, door tranen van boete en berouw
die vreeselijke vlekken der zonde uit te wisschen,
welke anders eeuwige brandstof zullen worden voor
de onbarmhartige vlammen van de hel!
-ocr page 24-
1(5
V IJ F D E DAG.
OVER DE 111 > |.1,11 r:11 > DER WERELD.
De wijste der mensehen /.egt: «IJdelheid der ijdel -
heden, alles is ijdelheid" (Eecles. 1). En inderdaad,
hoc wezenlijk ijdel zijn al die zaken, welke door
de bedrogen wereldlingen met zooveel ijver gezocht
worden. Eer, rijkdom en wereldsche vermaken zijn
slechts waterbellen , welke in de verte zeer schoon
schijnen , maar niets wezenlijks bevatten , en in plaats
van echte tevredenheid en genoegen niets opleveren
dan eene geringe voldoening voor een oogenblik ,
welke gevolgd wordt door zorgen, onaangenaamheid,
vrees en berouw. Ja , het zijn niets dan waterbellen,
welke niet zoodra door hunne bewonderaars aange-
grepen worden of\' zij veranderen in lucht, en laten
hunne handen ledig. O , hoe juist worden alle we-
reldsche genietingen door den Koninklijken Profeet
bjj een droom vergeleken! (I\'s. LXXV). Zij hebben
hun korten slaap uitgeslapen , en toen zij ontwaakten
vonden zij in hunne handen niets van al die zaken ,
welke zij in hun droom schenen te bezitten. »0 , gij
menschenkinderen , hoe lang zult gij nog de ijdelheid
beminnen en den leugen zoeken V" (I\'s. IV).
De H. Augustinus zegt: »(iij hebt ons voor Uzelf\'
geschapen , o Heer, on onze harten kunnen niet rus-
ten voor dat zij rusten in U." Bedenk het wel,
christen , dat onze groote Schepper u eene edele
ziel gegeven heeft, welke naar zjjn beeld geschapen
is, en even als Hij, geestelijk en onsterfelijk is; die
-ocr page 25-
17
daarom nooit haar geluk kan vinden in aardsche en
vergankelijke zaken. GJj hebt een wil en een ver-
stand , waardoor gij in staat zjjt om de hoogste
schoonheid en de hoogste waarheid te bewonderen en
geschikt om den ée\'nen , verheven , oneindigen God te
genieten; en al wat minder is dan Hjj is uwer on-
waardig. Besluit daarom u zelf niet langer te ver-
moeien en uwen tjjd te verspillen met geljjk een kind
vlinders na te jagen; maar kunt gij niet nalaten ge-
luk te zoeken, zoek het dan in Godsnaam, waar het
te vinden is, namelijk op den weg der deugd en
godsvrucht en niet op de bjjwegen, welke tot eene
eindelooze ellende voeren.
Want ach! alle wereldsche vermaken zijn van zulk
een korten duur. De dagen van den mensch zijn
zeer kort; het langste leven is nog minder dan een
oogenblik, wanneer het bij de eeuwigheid vergele-
ken wordt. »Want duizend jaren zijn in het oog van
God, als de dag van gisteren , die voorbijgegaan is."
(Ps. LXXXIX) Helaas! worden wij er niet iederen
dag van overtuigd , dat wij heden nog hier , en morgen
reeds heengegaan zjjn , en dat wij niet zoodra uit
het gezicht verdwenen , of wij worden ook reeds ver-
geten ? Want zoodra wij in het graf zijn, denken
de achtergeblevenen niet meer aan ons. »Alle vleesch
en gras," zegt de Profeet Isaïas, hoofdst. X, »en
alle roem er van is geljjk aan de bloem des velds,
die des morgens bloeit, en des avonds verwelkt."
O, hoe schoon wordt ons leven door den H. Ja-
kobus (hoofdst. IV.) vergeleken bij een damp of
dunne rook, die door het eerste windje verstrooid
-ocr page 26-
18
wordt, en dio men dan niet moer ziet! Hoe juist
vergelijkt Salomon (Wijsheid V.) het bij eene scha-
duw., of bjj de vlucht van een vlicgonden vogel, of
een afgeschoten pijl, die geen spoor van zijn weg
achterlaat! Hoe ijdel is het onze harten te stellen
op die zaken, welke wij zoo spoedig moeten achter-
laten !
Wat is er nu geworden van al de grooten dezer
wereld, die machtige vorsten , dappere veldheeren ,
wijze staatslieden, enz. welke honderd jaar ge-
leden zulk een grooten naam hadden ? Helaas,
zij zijn allen reeds lang heengegaan en nu den-
ken weinigen of niemand ooit aan hen, of\' weten
nauwelijks dat er ooit zulke personen bestaan heb-
ben ; juist zoo zal het ook eenige jaren later met
ons gaan. Ach , wereldlingen! luistert voor oen oogen-
blik naar hen, die u voorgegaan zijn, en die uit
hunne stille graven, waar het overschot van hun
stof vermengd is niet de gewone aarde , tot u spre-
ken met de woorden van den wijzen man (Eccles.
XXXVIII.) : »Bedenkt waartoe wij gekomen zijn ; spoe-
dig zal het met u ook zoo wezen ; gisteren was het
onze beurt, heden zal het de uwe zijn. Eens had-
den wij onze rol op het tooneel der wereld, eens
waren wjj jong , sterk en gezond zooals gij nu zijt,
en dachten even weinig als gij aan datgene, waar-
toe wij nu zijn gekomen; gelijk gij, joegen wij beuze-
lingen en kleinigheden na , die wij slechts een oogen-
blik konden genieten, en daarvoor verwaarloosden wij
de eeuwigheid. Dwazen, die wij waren , wij wilden
liever slaven zjjn van eene bedriegelijke wereld, van
-ocr page 27-
19
onstandvastige , vergankelijke schepselen , die ons zoo
spoedig verlieten, dan den Heer en Meester dienen,
voor wien niets sterft, en die noch in het leven noch
in den dood hen verlaat, die Hem niet verlaten." O,
christenen, laten wjj die waarschuwing ter harte
nemen; laat de ongelukken van zoovele anderen ons
wijsheid leeren; laten wjj ons hart niet stellen op
deze ellendige wereld , noch iets als waarlijk groot
beschouwen, dat niet eeuwig is. —
ZESDE DAG.
OVER HET GELUK V.\\N GOD TE DIENEN.
»Zeg tot den rechtvaardige , dat het wel is,"
zoo spreekt de profeet Isaïas (Hoofdst. 3). Hoeveel
beteekent niet dat woordje wel! hoeveel wordt
daardoor niet aan den rechtvaardige beloofd , zoo-
wel voor den tijd als voor de eeuwigheid! Eer, rijk-
dom en genoegens zjjn de zaken, waaraan de wereld
de meeste waarde hecht; zij kunnen echter niet daar
gevonden worden, waar de wereld ze zoekt, maar
alleen in den dienst van God. Kan ooit eene eer op
aarde , hoe groot ook, vergeleken worden bjj die van
een dienaar, een vriend , een aangenomen kind te zjjn
van den grooteu Koning dos Hemels ? Zulk eene ziel
is in de oogen van God en van Zjjne engelen veel
waardiger dan de grootste keizer op deze aarde. Zij
-ocr page 28-
20
is een kind van den eenwigen Vader, eene echtge-
noot van den eeuwigen Zoon, een tempel van den
eeuwigen Geest, erfgenaam van het koninkrijk des
Hemels , zuster en metgezel van de engelen. O, mjjn
ziel, laat zulke eene eer het doel van al uw streven
wezen.
De wezenlijke rijkdom is alleen te vinden in den
dienst van God. Wel niet altijd aardsche bezittingen,
welke zoovele zorgen en vrees met zich slepen , da-
gelijks aan zoovele ongelukken blootgesteld, en
niet in staat zijn om het hart te voldoen, maar die
onwaardeerbare schatten van de genade Gods, welke
het zaad is van eeuwigdurend geluk, de gave van
den H. Geest, de liefde van God, in één woord :
God zelf, dien de wereld aan de ziel niet ontnemen
kan, tenzij deze ongelukkiglijk blind genoeg is om
Hem door doodzoude van zich te verwijderen. Daar-
bjj komt nog, dat de oogen van Gods vaderlijke
voorzienigheid onophoudelijk gevestigd zijn op de
rechtvaardigen , om voor hun welzijn te zorgen; dat
Zjjne engelen altijd rondom hen zweven om bjj dag
en bij nacht over hen te waken (Ps. XXXIII: 8.); dat,
zooals Hij vroeger tot Abraham zeide, »Hij zelf hun
beschermer is, en hunne belooning buitengewoon
groot zal wezen." (Gen. XV). Hij is hun vriend, hun
beste vriend, de herder hunner zielen, die hen ge-
leidt naar Zijne bewonderenswaardige weiden, naar
den fontein van het levende water (Ps. XXII). Zijne
zorg voor hen is grooter dan die van een vader , ja,
grooter dan die der teederste moeder (Isa. XLIX :
15. 10). Kortom, God is alles voor hen, die Hem
1
-ocr page 29-
21
vreezen. O! mijn ziel, zoek daarom geen anderen
schat dan Hem. Vrees niets, dan alleen Hem te
verliezen; want met Hem kan niets u ongelukkig
maar zonder Hem kan niets u gelukkig maken.
Een deugdzaam leven is op zich zelf reeds een
genoegen; gij smaakt dan de voldoening, en vreug-
de van een gerust geweten, hetwelk door den wij-
zen man vergeleken wordt bjj een aanhoudend
feestmaal; de troost van den H. Geest; de aange-
name hoop op een gelukkige eeuwigheid, nadat gij
dit\' dal van tranen zult hebben verlaten; een heilig
vertrouwen op de bescherming en voorzienigheid van
God, en in alle zaken ee.ne volkome overeenstemming
met Zijn heiligen wil. Uit deze bronnen vloeien een
geluk, hetwelk door de wereldlingen, die het nooit
gesmaakt hebben , onmogelijk kan worden begrepen ,
en zuivere en geestelijke genoegens, welke den geheelen
levensbaan aangenaam maken, eene onuitsprekelijke
troost zjjn in het doodsuur, en een zekeren voor-
smaak geven van de eindelooze genoegens des Hemels.
De wereldsche genoegens zijn daarentegen, evenals
de wereld zelf, alle valsch en bedriegeljjk, altijd
besprenkeld met bitterheid, vergezeld van onaan-
genaamheid, gevolgd door berouw, en eindigen ten
laatste in eeuwig verdriet.
«Slechts ééne zaak is noodzakelijk", zeide onze
Zaligmaker (Luc. X. 42). En welke is die zaak, o
christenen, welke alleen ons zoowel hier als hier
namaak gelukkig kan maken? Zy is God te dienen,
en met allen ernst voor de eeuwigheid te zorgen.
Evenals de tjjd , bij de eeuwigheid vergeleken, nog
-ocr page 30-
22
minder dan niets is, zoo ook zijn alle aardsohe zor-
gen van geen belang wanneer ze naast de zorgen
voor de eeuwigheid gesteld worden. Dit is, inder-
daad, de eonige zaak ; zorgt gij goed daarvoor, dan
is alles wel; maar indien gij ze verwaarloost, dan
is alles verloren, voor altijd verloren. Wat al de
andere dingen betreft, die gij in dit leven mocht
noodig hebben, luistert weder naar den goddeljjken
Zaligmaker: »Zoek eerst daarom het rijk Gods en
Zijne gerechtigheid , en al deze dingen zullen u toe-
geworpen worden" (Matth. VI. ;i31. Laat dus,
christenen , voortaan uwe eerste zorg zijn God te
dienen, want daarvan hangt uw eeuwig en tijdelijk
welzjjn af. Dan alleen zult gjj hier wezenljjk genoe-
gen vinden, dan alleen kunt gjj tot eindelooze ge-
lukzaligheid geraken.
ZEVENDE DAG.
OVER DEN DOOD.
Niets is zekerder dan de dood. »Het is vastgesteld,
dat alle menschon eens moeten sterven, en daarna
ten oordeel verschijnen.\'\' Dit vonnis is algemeen, het
is uitgesproken over alle kinderen van Adam; noch rjjk-
dom, noch kracht, noch wijsheid, hoch allemachtterwe-
reld kan iemand van dit algemeene vonnis vrijmaken.
Van het eerste oogenblik onzer geboorte haasten wij
-ocr page 31-
28
ons tot den dood , ieder oogenblik brengt er ons
nader bij. De dag zal komen , hij zal zeker komen,
en God weet hoe spoedig, waarvan wjj nooit den
avond zullen zien; of de nacht zal komen van welken
wij nooit den volgenden dag zullen aanschouwen.
Ja , het is onveranderlijk vast, dat eens de dag zal
aanbreken, waarop wij vaarwel zullen zeggen
aan deze bedriegeljjke wereld , en al wat wij daarin
bewonderd hebben, zelfs ons eigen lichaam, de bij-
zondere metgezel van ons geheele leven, en waar-
op wjj naar een ander rijk zullen gaan, waar alles,
wat wjj hier gewaardeerd hebben , als rook zal ver-
dwijnen. Leeren wij daarom deze ellendige wereld
te verachten met al hare genietingen, waarvan wij
zoo spoedig, hetzij wij willen of niet, moeten schei-
den.
Terwjjl niets zoo zeker is als de dood, is niets
zoo onzeker als de tijd , de plaats, de wijze, en al
de andere omstandigheden van ons afsterven. »Oziel,"
zegt de H. Franciscus van Sales, »eens moet gjj
van uw lichaam scheiden," maar wanneer zal die
dag aanbreken? Zal het in den zomer ofindenwin-
ter zijn ? in de stad of op het land ? bij dag of by nacht?
zult gjj plotseling sterven, of zult gjj lang te voren
gewaarschuwd worden ? Zult gij tjjd hebben om uwe
biecht te spreken ? Zult gjj bijgestaan worden door
uw geestelijken vader ? Van dit alles weet gij piets,
alleen dat is zeker , dat gij moet sterven , en dat,
\'.ooals bjjna altijd gebeurt, gjj veel eerder moet
sterven dan gjj het u voorstelt.
Haar de dood zoo zeker en daarentegen de tijd en
-ocr page 32-
24
de wijze zoo geheel onzeker zijn, zoude het geen ge-
ringe troost zijn indien een mensch meer dan eens
kon sterven, zoodat, indien hjj eens het ongeluk
gehad had slecht te sterven , hij cle fout zou kun-
nen herstellen door voor een tweede maal zorgvul-
diger te wezen. Maar , helaas I wij kunnen slechts
eenmaal sterven; want hebben wij eens onzen voet
binnen de poort der eeuwigheid gezet, dan is te-
rugkeeren onmogelijk. Indien wij eenmaal goed sterven,
zal het voor altijd goed zijn; maar indien wij een-
maal slecht sterven, zijn wij voor altjjd ongeluk-
kig. O verschrikkelijk oogenblik, waarvan eene
eindelooze eeuwigheid afhangt! O Hemelsche Va-
der , bereid ons voor op dat oogenblik.
Hoe dom en dwaas zijn de meeste menschen, die,
hoewel zij dageljjks den een of ander van hunne vrien-
den , kennissen of bloedverwanten en zeer dikwijls zelfs
plotseling en in de kracht hunner jaren door den
dood zien weggesleept, zich toch nog altijd verbeelden,
dat de dood nog verre van hen is; alsof die pijlen
des doods , die aan alle zijden van hen nedervallen,
ook niet hen op hunne beurt zouden treffen, of alsof
zij meer waarborg zouden hebben dan zoovele ande-
ren , die dageljjks weggemaaid worden.
Dwaze wereldlingen, waarom wilt gij uwe oogen
niet openen ? Waarom verbeeldt gij u vrjj te zijn
van den slag des doods, terwijl gij toch u niei
een enkelen dag van uw leven kunt verzekeren\'i
Hoevelen zullen nog sterven voor het einde van deze
maand , terwjjl zjj toch even jong, even sterk, even
gezond zjjn als gij ? en wie weet of gij niet tot hnr
-ocr page 33-
23
;etal zult behooren ? O christenen , draagt toch zorg
at gij niet verrast wordt, brengt al uwe naken in
rde , en vermijdt in het vervolg de zonde , het eenige
cwaad, dat den dood verschrikkelijk maakt. Leeft
ltijd in zulk eene gemoedsgesteldheid, waarin gij
gaarne in uw doodsuur zoudt willen bevinden. In-
ien gij anders handelt verloochent gij tegelijk uwen
odsdienst en uw verstand.
Het bederfelijk lichaam, hetwelk wij bezitten, ver-
ndert van gesteldheid zoodra wij dood zijn. On-
niddellijk wordt het bleek, stijf, walgelijk en af-
chuweiijk, zelfs in zulk een hoogen graad dat onze
lierbaarste vrienden het nauwelijks kunnen verdra-
;en een geheelen nacht in dezelfde kamer bij ons
e blijven , veel minder in hetzelfde bed bij ons te
iggen ; want zoo spoedig gaat het tot verrotting
ver, dat onze naaste bloedverwanten de eersten zijn
m te wenschen, dat het uit het huis verwijderd ,
n diep in den grond gelegd wordt, om de lucht
iet te besmetten. Maar welke makkers, welk ge-
elschap zal het daar ontmoeten? Wormen. Voor
eze, o mensch, streelt gij uw lichaam, deze zullen
w erfenis zijn , of liever, zjj zullen u erven. Wat
ij heden ook wezen inoogt, morgen zult gij tot
oedsel voor de wormen dienen. Wij lezen dat de
f. Pranciscus Borgia zoo getroffen was alleen door
et gezicht van het bleeke gelaat van Keizerin Isa-
ella na haar dood, die hjj een weinig te voren
1 al hare grootheid en bekoorlijkheden gezien had,
at hij een eeuwigen afkeer van deze wereld kreeg,
a het gelukkig besluit nam zich geheel toe te
2
-ocr page 34-
26
■wijden aan den dienst van dien Koning, die nooii
sterft. Laat deze overweging ons tot een dergelijl
besluit aansporen.
ACHTSTE DAG.
OVER DE GEVOELENS , DIE WIJ ZULLEN HEBBEN
IN ONS STERVENSUUR.
Hebt gij, o christen , er wel ooit aan gedacht
wat uwe denkbeelden zullen zijn over deze werelc
en al hare vergankelijke goederen, ijdelen roem
valschen rijkdom en bedriegelijke genoegens, wan
neer gjj op uw sterfbed zult liggen ? Helaas, dai
zult gij geene achting meer hebben voor de wereld
alles zal dan in uwe oogen veranderen, en gjj zul
beginnen in te zien hoe nietig al die zaken zjji
waaraan uw hart zich gehecht had. .la, dan zul
gjj alle wereldschc eer en waardigheid versmaden
wanneer gjj ziet, dat gjj aan den rand van uw gra
staat, waar de worraeu geen onderscheid zullen ma
ken tnsschen den koning en den bedelaar I Hoe wei
nig zult gij u dan bekommeren om de achting de
menschen , die dan niet meer aan u zullen denken \'
Hoe gering zult gij dan al die rijkdommen schat
ten, die gjj achter moet laten, wanneer zes voe
gronds, eene kist en een lijkkleed uwe geheele be
zitting zullen wezen! Hoe verachtelijk zullen u dai
al die wereldsche genoegens toeschijnen, welke o]
zijn best genomen u nooit eenig wezenlijk genoegei
-ocr page 35-
27
konden verschaffen, en welke gij mi van u ziet.
vluchten en tot rook overgaan! Ach , christen,
tracht nu reeds die gevoelens te koesteren , welke
gij zonder twijfel in uw stervensuur zult hebben,
want zoo, en 7.00 alleen zult gij het gevaar vermij-
den van door deze bedriegelijke wereld bedrogen te
worden.
Op uw sterfbed zult gij evenwel niet alleen geheel
andere denkbeelden over deze wereld en al hare
vergankelijke genoegens krijgen, ook uwe zonden
zult gij in een geheel ander licht beschouwen, wan-
neer de sluier, waarmede uwe gedienstige eigenliefde
de grootheid uwer misdaden zoo zorgvuldig verborg
en verbloemde, zal zijn weggenomen en al uwe zon-
den in hare ware gestalte zich aan uw oog zullen
vertoonen. Zoovele zaken , welke gij, door u zelf
misleid, als slechts kleine of volstrekt gèene fouten
beschouwdet, zullen dan eene andere vorm aanne-
men, en zich als groote en afschuwelijke misdaden
vertoonen. Dat valsche geweten, hetwelk gij naar
uw eigen wil hadt gevormd, en onder welks mantel
gij over zoovele zaken in de biecht heengeloopen
waart, als gering en niet der moeite waard, omdat
gij u schaamdet ze te belijden , of ze niet gaarne
wildet nalaten, — dat valsche geweten zal vluchten
op het gezicht van den naderenden dood. Ach, welk
een angst, welk een ontsteltenis, welke vreeseljjke
bekoring tot wanhoop moet zulk een aanblik den
stervenden zondaar veroorzaken! O christen, leer
daarom bijtijds nog betere maatregelen te ne-
men en zoodoende zulk een ellende te voorkomen.
-ocr page 36-
28
Diep beklagenswaardig is de toestand van een zon-
duar in zijn doodsuur, als alles tegen hem schi\'nt
samen te spannen en hij nergens troost en verlich-
ting kan vinden, waarheen hij zijne oogen ook wendt.
Hij wordt niets gewaar dan een geheel leger van
zonden, gelijk een addergebroedsel, dat zich vast aan
hem hecht, hem met vereenigde kracht aanvalt en nu
reeds eenigermate de knaging doet gevoelen van den
worm des gewetens , die nooit sterft , maar de eeuwige
kwelling der verdoemden zijn zal. O, hoe gaarne
zou hij dat lastige gezelschap willen verwijderen;
maar al zijne pogingen zijn vruchteloos , zij hebben be-
sloten hem niet te verlaten. Indien hij een blik werpt
op zjjn vervlogen leven om eenige goede werken te
zooken, welke hij tegenover dit leger van zonden
zou kunnen plaatsen, bevindt hij, dat het goede,
hetwelk rlij gedaan heeft, van zóó weinig beteeke-
nis , zóó onbelangrijk is, dat het niet den minsten
invloed uitoefent op de balans , wanneer het tegen-
over zijne menigvuldige misdaden gesteld wordt.
Zelfs de gebeden, biechten en communiën treden
tegen hem op en beschuldigen hem van zijne onge-
lukkige achteloosheid en zijn heiligschendend rais-
bruik van die groote middelen ter zaligheid. Het
gezicht van alles rondom hem, — zijne vrouw, zijne
kinderen , zijne vrienden , zijne wereldsche goederen,
welke hjj meer bemind heeft dan God , — dient
tot niets anders dan om zijne wroeging nog te ver-
grooten. En wat hem nog de grootste ellende ver-
oorzaakt, is dat de hevigheid zijner ziekte hem wei-
nig of geen gelegenheid of geschiktheid laat om nu
-ocr page 37-
29
nog met ernst aan de grootste en moeieljjkste zijner
zaken te denken, aan eene volmaakte bekeering tot
God na eene lange gewoonte van zondigen. 0, met hoe-
veel recht kan de zondaar dan die woorden van den
Psalmist herhalen, »de droefheid van den dood heeft
mjj omringd, en de verschrikkingen der hel hebben
mij gevonden I" (Ps. CXIV). Welk eene onuitspre-
kelijke angst moet het voor hem zijn zich aldus toe-
gerust te zien voor de eeuwigheid , op dien omne-
telijken oceaan, waarvan de arme zeeman nooit de
andere kust kan bereiken, en zoovele reden te heb-
ben om te vreezen, dat het voor hem eene eeuwig-
heid van ellende zal wezen!
Dan — in uwe laatste oogenblikken — zult gij
niet meer onverschillig zijn omtrent den dienst van
God; omtrent deugd en godsvrucht. Hoe be-
minnelijk zal u dan de weg der deugd toeschijnen!
Hoe vurig zult gij dan wenschen, dat gij toch dat
bekoorlijke pad bewandeld haddet! O , welk eene
voldoening is het voor den stervenden mensch wél
geleefd te hebben! Welk een troost nu hij zich aan
het einde ziet van al zijn arbeid en alle gevaren;
nu hij zich voor de poorten van eeuwige rust en al-
tjjddurenden vrede bevindt, na een langen , twjjfel-
achten oorlog. Hij kan nu veilig van zijn wachtto-
ren afstijgen en uitrusten in het rijk zijns Vaders.
Welk een genoegen, welk een vreugde eene ge-
zegende eeuwigheid voor zich te zien ! »0, hoe kost-
baar is in het oog van God de dood van Zjjne
heiligen!" (Ps. OXV). »Ach, laat mij den dood der
rechtvaardigen sterven; en laat mjju uiteinde gelijk
-ocr page 38-
30
het hunne z^jn" (Num. XXIII). Christen, indien gij
den dood der rechtvaardigen wilt sterven , moet gjj
ook het leven der rechtvaardigen leiden ; de eenige
waarborg voor eeu goeden dood is een goed leven.
NEUK ND E DAG.
OVEK HET DIJZO.NÜERE OORDELL, NA DEN DOOD.
Niet zoodra is de ziel van het lichaam gescheiden
ot\' zij wordt voor den Hechter gebracht, om reken-
schap te geven van haar leven : van al wat zij
gedacht, gezegd en gedaan heeft gedurende haar
verblijf in het lichaam, en om dienovereenkom-
stig geoordeeld te worden. Want dat het eeuwige
vonnis van iedere ziel onmiddellijk na den dood in
een bijzonder oordeel uitgesproken wordt, leeren wij
uit het Evangelie in het voorbeeld van den rijken
Vrek en Lazarus ; en het vonnis, hetwelk dan wordt
uitgesproken, zal op den laatsten dag in het alge-
meen oordeel bekrachtigd worden. Christen, hoe staat
het niet uwe rekening bij God \'i Wat zoudt gij ter
uwer verdediging kunnen aanvoeren , indien gij nog
dezen dag voor Zijn rechterstoel gedaagd werdt ?
En toch kon dat wel het geval wezen. Bedenk wel ,
dat de Heer zal komen wanneer gij Hom het minst
verwacht; zorg daarom, altijd gereed te zijn.
Die rekenschap zal nauwkeurig en gestreng zijn ,
-ocr page 39-
31
want zelfs het geringste ijdele woord zal niet aan
het onderzoek van den Rechter ontsnappen. O, welk
een menigte van ongerechtigheid zal er dan aan het
licht komen, wanneer de sluier wordt weggeno-
men, die nu het grootste deel der zonden voor de
oogen der wereld, en zelfs voor uw eigen oogen
verbergt, — wanneer de geheele geschiedenis van
uw leven zich in eens aan uw oog zal vertoonen !
Goede God! wie zal dat vreeselijk gezicht kunnen
verdragen? Dan zal de arme ziel nauwkeurig reken-
schap moeten geven van al wat zij gedaan heeft en
wat zij niet gedaan heeft, gedurende den geheelen
pelgrimstocht in dit sterfelijke lichaam; hoe zij al-
tijd gehoor heeft gegeven aan de Goddelijke inspra-
ken; welk gebruik zij gemaakt heeft van Gods ge-
naden; welk voordeel zij getrokken heeft uit het
H. Sacrament, hetwelk zij heeft ontvangen , en uit
het woord Gods, hetwelk zij gehoord of gelezen
heeft, welk gebruik zij heeft gemaakt van de gun-
stige gelegenheden waarin de Goddelijke Almacht
haar geplaatst heeft, hoe zij de talenten heeft ge-
bruikt, welke Hij haar heeft toevertrouwd. Zelfs
hare beste werken zullen scherp onderzocht worden,
hare gebeden, haar vasten, hare aalmoezen, de in-
tentie, waarmede zij dat alles verricht, de wijze
waarop zij dat alles volbracht heeft, — alles zal
worden gewogen niet in de bedriegelijke balans van
het oordeel der menschen, maar in de balans van
het heiligdom. Ach , hoevele onzer handelingen zul-
len dan te licht bevonden worden, zooals Daniël
zegt, hoofdstuk V : »(-»jj zijt gewogen , en te licht
-ocr page 40-
82
bevonden." »Koni niet in \'t gericht met uwen dienst-
knecbt, o Heer! want niemand, die leeft, zal voor
U gerechtvaardigd worden" (Ps. CXLIII).
En welke zjjn de hoedanigheden van den Rechter,
voor wien wij moeten verschenen ? Hij is oneindig
wijs, en kan daarom niet bedrogen worden; Hjj is
oneindig machtig en daarom kan men Hem niet we-
derstaan; Hij is oneindig rechtvaardig, en zal daarom,
»aan ieder geven volgens zijne werken." Op dien dag
is er geene gunst meer te verwachten, de tijd van
verdienste en van beronw, dat aan God welgevallig
is, is dan voorbij. Ach, christen , bedenk het wel,
terwijl het nog uw tijd is; nog kunt gij uwe zonden
uitwisscheu door tranen van berouw, en ze zoodoende
verbergen voor de oogen van uwen aanstaanden
Rechter; nog kunt gij Zijne handen binden door een
nederig gebed; nog kunt gij een beroep doen op
Zijne barmhartigheid , opdat Hij daardoor het von-
nis vernietige, hetwelk Zjjne rechtvaardigheid tegen
u uitgesproken heeft; — maar op dien dag zult gjj
Hem onverbiddelijk vinden, uwe gebeden en tranen
zullen dan te laat komen.
Welk een onuitsprekelijke troost zullen de zielen
der rechtvaardigen op dien dag vinden in het ge-
zelschap hunner goede werken , welke als het ware
haar van alle zijden als een onoverkomelijke muur
omringen, en hare helsche vijanden op grooten
afstand houden ! O christen , laat ous zorgen , dat
wü in dat uur , waarin ons eeuwig lot zal beslist
worden, van zulke verdedigingsmiddelen voorzien
zijn. Want dat zijn onze wezenlijke vrienden, die ons
-ocr page 41-
38
zelfs in den dood niet zullen verlaten , maar onze
zaak bepleiten voor die rechtbank, waar geene
andere welsprekendheid van eenige waarde zal zjjn.
In welk een ongelukkigen toestand zal de zondaar,
die geen zorg gedragen heeft om zich van die goede
werken te voorzien, dan voor zijn Hechter staan.
Ach, hoe duidelijk spreken al die zaken, die hij aan-
schouwt, tot hem over het droevige vonnis , hetwelk
weldra over hem zal worden uitgesproken. Waar-
heen hij zich ook wendt, hjj ziet niets dat hem
eenigen troost kan schenken ; integendeel, alles dient
om zijn angst en schrik te vergrooten. Beneden
zich ziet hij de hel open en gereed om hem te ver-
slinden; boven zich een vertoornden Rechter, die op
het punt is om het onherroepelijk vonnis van eeuwig-
durende verdoeming over hem uit te spreken ; aan
zijn rechterzjjde ziet hij zijn beschermengel hem
verlaten; aan zijn linkerzijde ziet hij de duivelen,
zijne meedoogenlooze vijanden, gereed staan om hem
te grijpen , terwijl zij slechts wachten op een wenk van
den Rechter; ziet hij achter zich, hij aanschouwt niets
dan een bedriegelijke wereld, welke hem verlaat;
voor zich ontwaart hjj niets dan een akelige eeu-
wigheid. Van binnen gevoelt hij de onvordragelijke
wroeging van een schuldig geweten, en aan alle zjj-
den bemerkt hij een leger van afschuwelijke mon-
sters, zijne eigene zonden, die nu nog verschrikkeljj-
ker voor hem zijn dan do furiën der hel. tiroote God,
bewaar mij van ooit in zulk een ongelukkig lot te
moeten deeleu !
Om te voorkomen dat het oordeel van (Jod na
2*
-ocr page 42-
31
onzen dood zwaar op ons zal nedervallen, moeten
wjj zorg dragen, dat wjj ons zelven oordeelen en kas-
tijden door ernstig boete te doen in dit leven; want
alleen daardoor kunnen wjj de rechtvaardigheid
van God, die verbolgen is door onze zonden, ont-
wapenen. Laten wij den raad volgen van Hem, die
onze Rechter wezen zal; die ons aanspoort altijd te
waken en te bidden, opdat wij waardig bevonden
mogen worden die verschrikkelijke gevaren te ont-
gaan, en opdat wij met vertrouwen voor den Zoon
des Menschen kunnen staan (Lucas XXI. 36.) Laat
ons dat oordeel altijd voor onze oogen hebben, en
dikwijls nadenken ver de rekenschap, die wij eens
zullen moeten afleggen. Ja, christen, vergeet nooit
dat er een oog is, dat alles ziet; dat er een oor is,
dat alles hoort; dat er eene hand is, die al onze
gedachten, woorden en handelingen in het Boek des
Levens opteekent; dat al onze daden uit onze han-
den in die van God overgaan, en dat wat er in
den tijd gebeurt, niet met den tijd verdwijnt, maar
zal voortbestaan als er geen tijd meer zjjn zal. »0 ,
dat de menschen toch wijs wilden wezen , deze waar-
heden wilden verstaan, en hun einde wilden erken-
nen!" (Deut. XXXII 29.)
-ocr page 43-
35
TIENDE DAG.
OVER DEN GROOTEN OORDEELSDAG.
Geen voorstelling kan verschrikkelijker wezen dan
die, welke de H. Schrift geeft van den laatsten
oordeelsdag met al de wonderen , welke daaraan zul-
len voorafgaan. De zon zal verduisterd en de maan rood
worden als bloed; de sterren zullen haar licht ver-
liezen en van het uitspansel schijnen te vallen; de
aarde zal door hevige aardbevingen geschokt, de zee
door buitengewone stormen gezweept, de elemen-
ten zelfs zullen beroerd worden en de geheele natuur
zal in wanorde zijn. »De oordeelsdag," zegt de profeet
(Joel II), »is een dag van donkerheid en duisternis,
een dag van wolken en onweder- Vóór denzelven
verslindend vuur en na denzelven brandende vlam-
men. De aarde zal beven bij zijn verschijnen, en de
hemelen zullen op het gezicht bewogen worden. De
zon en maan zijn verduisterd , en de sterren hebben
al haar licht verloren." En de profeet Sophonias
roept uit, >die dag, een dag van verbolgenheid, is
een dag van angst en benauwdheid; een dag van
jammer en ellende ; een dag van donkerheid en duis-
ternis; een dag van wolken en onweder." Kan er
wel iets vreeselijkers zijn dan deze beschrijvingen ?
O, welke zullen dan de gedachten zijn van den
zondigen mensch, die zich bedreigd ziet door al
deze teekenen! Helaas, hg zal alle kracht verliezen
door de vre*?, in afwachting van dat treurige too-
-ocr page 44-
S6
neel, hetwelk deze ontzettende voorboden mo»t vol-
gen.
Wanneer die laatste dag gekomen is, zal een
vuur, gelijk een ontembare stroom, op Gods bevel
de geheele oppervlakte der aarde en al wat daarop
is verteeren ; niets zal er aan ontsnappen. Waar ,
o wereldliugen, zullen dan uwe prachtige paleizen,
aangename buitenplaatsen, tuinen, fonteinen en grot-
ten zyn \'i waar uw goud , zilver , edelgesteenten ,
enz. \'i Helaas , alles waaraan gij in deze wereld uw
hart gehecht hebt, zal in een oogenblik tot asch
vergaan , om u de ijdelheid te toonen van die zaken,
welke gij bemind hebt, en u te bewijzen hoe dwaas
gij handeldet, door u te hechten aan zulke blinken-
de nietigheden, aan zulke zeepbellen. Leer daar-
om, ziel! deze wereld met al hare goederen te ver-
achten ; daar toch alles moet overgaan tot rook en
asch, en verzamel schatten in deu hemel, welke al-
leen buiten het bereik zullen blijven van dat alles
verslindende vuur.
Uij het einde der wereld zal de aartsengel de
laatste bazuin doen hooren, zijn stem verheffen en
zeggen : vStaat op , gij dooden , en komt ten oor-
deel"; een stem, die dadelijk door het geheele heelal
gehoord zal worden, die tot in de hoogste hemelen
zal klinken en tot in den diepsten afgrond der hel
zal doordringen. Op die stem zullen in één oogen-
blik door de almacht van God , al de kinderen van
Adam van den eersten tot den laatsten uit het stof
verrijzen en iedere ziel zal met haar lichaam ver-
eenigd worden om er in alle eeuwigheid niet meer
-ocr page 45-
;37
van te scheiden. O ziel, laat dat laatste bazuinge-
schal altjjd in uwe ooren klinken. Zorg toch , dat
het voor u niet verschrikkelijk zal zijn, door uu
reeds te hooren naar de groote bazuin van den H.
Geest, die tot u roept door den mond van den Apos-
tel: «Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op üit
den dood" (dat is, van den dood der zonde), »en
Christus zal u verlichten." (Eph. V.) Door aldus deel
te nemen aan de eerste verrijzenis zult gij in tijds
kunnen zorgen voor dat verschrikkelijk uur wanneer
er geen tijd meer zijn zal.\'\' (Apoc. X.) Zoo zult gjj
aan den tweeden dood ontsnappen.
Op dien dag der algemeene verrijzenis zal er een
groot verschil bestaan tusschen de lichamen der
rechtvaardigen en die der boozen. De rechtvaardi-
gen zullen verrijzen in onsterfelijke lichamen, die
niet geschikt zijn om te lijden, zuiverder en schoo-
ner dan de sterren , schitterender dan de zon ; maar
de boozen zullen opstaan met lichamen , die geheel
geschikt zijn voor hunne bestemming , vuil , zwart,
akelig, en in ieder opzicht afzichtelijk en onverdra-
gelijk; wel is waar onsterfelijk , maar voor geen an-
der doel dan om eindelooze pijnigingen te ondergaan.
Ach, welk een onuitsprekelijke kwelling zal het voor
die ongelukkige zielen zijn met zulke lichamen ver-
bonden te worden om tot eeuwige opsluiting in
die afschuweljjke en walgelijke plaatsen veroordeeld
te wezen ! O ziel! draag zorg uw lichaam nu zuiver
te houden van alle besmetting der vleesehelijkt: zon-_
den; want anders zal het hiernamaals dienen om uwe
eeuwige ellende nog te vergrooten.
-ocr page 46-
38
Hoe groot zal de vreugde en voldoening we-
zen van de zielen der rechtvaardigen wanneer zjj
weder vereenigd worden met hare lichamen, eene
vereeniging waarnaar zij zoozeer verlangd hebben;
met hoeveel liefde zullen zij hen ontvangen , die deel
hadden in haar arbeid, lijden en vernederingen, en
nu bestemd zjjn om haar eeuwig geluk te vergrooten
door deel te hebben aan de heerlijkheid in het He-
melsche Sion. Maar ach, welke verschrikkelijke ver-
wenschingen zullen er gehooid worden bij de treu-
rige ontmoeting van de zielen en de lichamen dei-
veroordeelden ! «Vervloekt lichaam , zal die ziel zeg-
gen, was het om uwe beestachtige neigingen te vol-
doen en te streelen, dat ik de eeuwige vreugde des
Hemels heb verbeurd ? Ach , ellendeling, om u voor
een oogenblik in vuile genoegens te baden, heb ik
mij zelf en u voor alle eeuwigheid doen verloren
gaan. O driewerf vervloekt lichaam! het is niet
meer dan billijk, dat gij, die de oorzaak mijner ver-
doeming zijt, ook mijn deelgenoot zult wezen in de
eeuwige pijnen !" Maar moest gij , ongelukkige ziel,
niet duizendmaal meer vervloekt zijn dan uw lichaam,
omdat het uwe plicht en het ook in uwe macht was
om zijne hartstochten en lusten te onderwerpen aan
het bestuur van de rede en van den godsdienst \'i
Doch voor eene oogenblikkelijke voldoening wildet
gij liever eene slavin worden van die zinnelijke be-
geerten, en zoo voor uw lichaam en voor u zelf
de hel koopon. Ach christenen , laten wij toch wijs
worden door de overweging van het ongeluk van
anderen.
-ocr page 47-
30
ELFDE DAG.
OVEK HET ALGJSMEENE OORDEEL.
Onmiddelljjk nu de verrijzenis van den dood zal
het geheele menschdom vereenigd worden in de
plaats, die bestemd is voor het laatste oordeel; al-
gemeen wordt geloofd, dat het zal zijn in het dal
van Josaphat bij Jeruzalem, in het gezicht van den
Olijf- en den Calvarieberg, waar onze Heer voor
onze verlossing Zijn bloed heeft vergoten. Welk
eeu gezicht zal het wezen alle kinderen van Adam
daar vereenigd te zien, die tallooze menigte van
alle volkeren, eeuwen en standen, daar geplaatst
zonder eeuig onderscheid tusschen rijken en armen,
grooten en kleinen, heer en bediende, vorst of\' on-
derdaan, behalve alleen het onderscheid tusschen
goeden en slechten! Die machtige vorsten, die eens
over de wereld konden gebieden , staan dan gelijk
met de geringste hunner slaven , en zouden wel wen-
schen nooit den schepter gezwaaid of het diadeem ge-
dragen te hebben.
Wanneer dan al de dooden verzameld tzijn, zal de
groote Rechter uit den hemel nederdalen met groote
macht en heerlijkheid, omringd door zijne hemel-
sche hovelingen en geheele legioenen van engelen.
Hoezeer zal die tweede komst van Zijne eerste
verschillen! Bij Zijne eerste komst verscheen Hij in
groote nederigheid en zachtmoedigheid , (omdat dat
onze dag was, waarop Hij kwam om ons door
-ocr page 48-
40
Zijne barmhartigheid te verlossen; maar bij Zijne
tweede komst zal het Zijn dag wezen, dan zal Hjj
Zich wapenen met al de verschrikkeljjkheden Zijner
rechtvaardigheid, om eindelijk door een onherroe-
pelijk wraakbesluit Zjjne beleedigde barmhartigheid
te wreken. Ongelukkige zondaars, hoe zult gij in
staat zijn voor Zijn aangezicht te staan , of Zijn ver-
toornden aanblik te verdragen ? Ach, dan zult gjj
tot de bergen en rotsen roepen op u te vallen , om
u te verbergen voor de wraak van het Lam, voor
het gelaat van Hem, die op den troon gezeten is.
Ja, zulk een schrik en ontsteltenis zal alleen het
gezicht van den vertoornden Hechter te weeg bren-
gen, dat gij duizendmaal liever uw schuldig hoofd
in den diepsten afgrond der hel zult willen verber-
gen , dan dien vreeselijken aanblik te verduren ; maar
alles is vergeefsch — gij moet liet verdragen!
De koninklijke standaard van het Kruis zal voor
den Hechter uit gedragen worden, en helderder
schjjnen dan de zon, tot giooten troost vau de goe-
den, en onuitsprekelijke ontsteltenis en kwelling der
boozen. Dan zullen zij duidelijk zien hoeveel hun
God voor hun heil geleden heeft; hoe groot de liefde
was, die Hij hun toedroeg, die eiudelooze en onver-
gelijkolijke liefde, welke Hem van Zijn Hemelscheu
troon deed nederdalen om aan het kruishout genageld
te worden. O, hoezeer zullen zjj dan hunue verstokt-
heid in de zoude, hunne blindheid en ondankbaar-
heid voroordoelen ! .)a , dan zal dat roemvolle teeken
des kruises voor het geheele heelal het gedrag van
tiod en de eeuwigheid der lielsche straffen recht-
-ocr page 49-
41
vaardigen! Want wat anders dan eene ongelukkige
eeuwigheid kan eene voldoende straf zjjn voor zoo-
veel hardnekkigheid in de zonde na zooveel liefde \'i
Op bevel van den oppersten Rechter, die onmid-
dullijk zal gehoorzaamd worden, zullen daarop de
dienaren Gods uit die groote menigte gezocht, en
met eer aan Zijne rechterhand geplaatst worden;
terwijl de kwaden, met die booze geesten, wier party
zij gekozen hebben, met schande naar de linkerhand
gedreven zullen worden. O, vreeselijke en eeuwige
scheiding, waarna die twee massas elkander nooit
weder zullen ontmoeten ! En gjj, christen, waar
denkt gjj op dien dag te zullen staan ? Bij welke
der twee partijen zult gij geplaatst worden\'? Nog,
hebt gij het in uwe macht : kies nu dat beste deel
hetwelk u nooit ontnomen zal worden. » Vlucht uit
het midden van Babyion," laat die valsche grond-
stellingen , bedorven gewoonten en zondige verma-
ken der wereldlingen varen, scheid u nog bijtjjds van
de kwaden, opdat gij niet in alle eeuwigheid met
hen verloren moogt gaan.
Welke zullen dan de gedachten van de grooten dezer
wereld zijn! welke woede , nijd, bittere teleurstel-
ling en ontsteltenis zullen dan hunne zielen vervullen,
wanneer zij zien , dat de armen van geest, de zacht-
moedigen en nederigeu, die in hunne oogen zoo
verachtelijk waren gedurende dit sterfelijk leven ,
nu voor het aanschijn der geheele wereld verheven
en geëerd worden, terwjjl zjj zelve met zooveel ver-
achting worden behandeld! Hoor naar hunne klach-
teu, volgens de voorspelling van den wijzen man
-ocr page 50-
42
(Eccles. V.) »Dat zijn zjj, over wie wij vroeger lach-
ten, en die wjj tot het voorwerp onzer bespotting
maakten. Ongelukkigen, die wij waren! Wij noem-
den hun leven een dwaasheid, en hun einde zonder
eer. Zie, hoe zij nu geteld worden onder de kinde-
ren van God , en hun eeuwige bestemming bij de
heiligenis. Helaas, en wij waren juist diegenen, die
zich bedrogen; wij waren het, die ongelukkiglijk
den verkeerden weg bewandelden. Zij waren waar-
ljjk wijs door eene betere keuze te doen, welke hun
troost verschafte in het leven, en hun nu recht
geeft op eindeloos geluk.
Die angst en wroeging der boozen zal nog ver-
meerderen wanneer het Boek des Levens geopend
wordt; wanneer de misdaden van geheel hun leven
geopenbaard worden aan het geheele menschelijk
geslacht. Ach, arme zondaar! welke zullen uwe
gedachten zijn wanneer die misdaden , welke gij in
de grootste geheimhouding verricht hebt, en welke
gjj voor de geheele wereld niet bekend gemaakt
wildet hebben; — wanneer die verfoeielijkbeden,
welke gij dacht, dat door de duisternis der nacht
bedekt waren, en welke gij u verbeeldet, dat zelfs
uwe vrienden en kennissen nooit zouden kennen; —
die zondige werken, waarvoor gij in uw hart den
moed niet kondt vinden , om ze te belijden aan een
persoon, die door alle wetten tot eene eeuwigdu-
rende geheimhouding verplicht was; — wanneer
dat alles in zijne ware kleuren zal worden vertoond
aan de oogen van de geheele wereld , van engelen
en menscheu, van gooden en kwaden , tot uwe eeu-
-ocr page 51-
43
wige schande\'? O christen, nog is het tyd om door
een oprecht berouw en oene openhartige beschuldi-
ging die vernedering te voorkomen , welke gij an-
ders eens zult moeten ondergaan.
TWAALFDE DA G.
OVKK HET LAATSTE VONNIS X>KU GOEDEN KN
SLECHTEN.
Dat laatste oordeel zal besloten worden met een
eindvonnis ten gunste der goeden en ter veroordee-
ling der goddeloozen. Eerst zal de opperste Rechter
zich met een vriendelijk en beminnelijk gelaat tot
Zijne uitverkorenen wenden en hen uitnoodigen bin-
nen te gaan in die gelukkige verblijfplaats van eeu-
wigdurende vreugde : »Komt, gij gezegeuden Mijns
Vaders, en neemt bezit van het koninkrijk , het-
welk van den beginne at\' voor u bereid is" (Matth
XXV). O gelukkige uituoodiging! gelukkig, drie-
werf gelukkig zjj, die waardig bevonden zullen wor-
den die troostrijke uitspraak te hooreu. Welk een
onuitsprekelijke voldoening, welke overmaat van
vreugde en geuoegen zullen die woorden aan die
zalige schepselen geven ! »Ik ben vervuld van vreug-
de," zegt de Koninklijke Profeet, »bij het gelukkige
bericht, hetwelk ik gehoord heb; wij /.uilen binnen -
gaan in het huis des Heeren" (Psalm OXXU Maar
-ocr page 52-
44
o , welk een njjd , woude on boosaardigheid zullen
de veroordeelden gevoelen bjj het hooren van die uit-
noodiging, wanneer zij verscheidene van hunne ken-
nissen geroepen zullen zien om in het bezit gesteld
te worden van dat eeuwige rijk, dat zg ook zoo
gemakkelijk badden kunnen koopen , indien hunne
dwaasheid en domheid het, niet zoo blindelings ver-
ruild hadden voor de vlammen der hel!
O christen, denk eens een oogenblik na over al
hetgeen in die woorden opgesloten ligt. »Komt,"
zegt de Rechter, »gij gezegenden mijns Vaders."
Komt uit het tranendal , waar gij gedurende een
korten tijd door het besluit Mijner voorzienigheid
beproefd en gekweld zijt geworden, naar het rjjk
van eindelooze vreugde, waar verdriet en smart
niet zullen bestaan. Komt uit de plaats uwer bal-
lingschap, waar gij, van uw hemelsch vaderland
verwijderd, voor een tijd getreurd en gezucht hebt,
naar uwe eeuwige verblijfplaats, waar gij alles
zult vinden , wat uw hart kan begeeren om uw ge-
luk te volmaken, waar gij voor altjjd verzadigd zult
worden uit den overvloed van Mjjn huis , en voor
altijd zult drinken uit den bron des levens. »Staat
op, Mijne beminden, de winter is nu voorbjj ; de
vloeden en stormen zijn nu uitgewoed ; staat op en
komt." O eeuwig, algemeen geluk; hoezeer ver-
acht mijn arme ziel al het andere geluk , in de
hoop van eens deel te hebben aan dat gezegende
oordeel!
Na aldus de rechtvaardigen naar Zijn gelukzalig
koninkrijk uitgeuoodigd te hebben , zal Bjj zich met
-ocr page 53-
4-
vnur in Zijne oogon en ontzetting op Zijn gelaat tot
de slechten nanZijue linkerzijde wonden en het vreese-
lijke vonnis van hun eeuwige verdoeming met een
stem als die van den donder tegen hen uitspreken
in deze woorden : «Gaat van Mij , gij vervloekten,
met het eeuwige vuur, hetwelk voor den duivel en
zijne engelen bereid was." Ach Christen, wat drukt
dat verschrikkelijke vonnis niet uit! Gaat voor al-
tjjd van Mij, en van de vreugde van Mijn rijk. O
vreeselijke uitsluiting! wreede scheiding! eeuwige
verbanning ! Wie kan uitdrukken, wie kan begrijpen,
wat het wil zeggen voor altjjd gescheiden te zijn
van God, — ons eerste begin en laatste einde —
onzen grooten en oppersten God ? Ach, gij onge-
lukkigen, die er u nu zoo weinig over bekommert
door doodzonde uwen God te verliezen : wat zult gjj
dan denken wanneer gij veroordeeld zult zijn voor
eeuwig van Hem verbannen te wezen ; veroordeeld
om Hem in alle eeuwigheid te zoeken en toch Hem
nooit te vinden in een enkele van Zijne verhevene
hoedanigheden, behalve in Zjjne wrekende recht-
vaardigheid, waarvan gjj voor altijd het gewicht
moet gevoelen ? Maar waar gaat gij heen, wanneer
gij God verlaat V Helaas, in het eeuwige vuur, om
daar een nooit-eindigend leven te leiden; om daar
een nooit-ophoudenden dood te ondergaan in het
gezelschap van den duivel en zjjne engelen , tot wiens
slaaf gij u gemaakt hebt, en die nu zonder eenige
hindernis den vrijen teugel zal geven aan het gezag,
hetwelk hij over u verkregen heeft.
Welk een vreeselijke vervloeking spreekt de op-
-ocr page 54-
46
perste Rechter uit, als Hij zegt: »Gaat van Mij, gij
vervloekten." Als of Hg wilde zeggen: »Gaat, ver-
trekt van Mij, maar neemt Mijn vloek mede. Ik had
U mijn zegen willen geven , maar gij hebt dien niet
gewild: gij hebt de vervloeking verkozen, en die
vervloeking zal uw eeuwig erfdeel zijn. Zij zal ge-
lijk een kleed u eeuwig omzweven; zij zal doordrin-
gen tot in uwe ingewanden; ,ja tot in het merg uwer
beenderen. Vervloekt zijn uwe oogen , opdat gij nooit
een straaltje van troostend licht zult zien; ver-
vloekt zijn uwe ooren om voor alle eeuwigheid ge-
troffen te worden door de akelige kreten en zuchten
der verdoemden ; vervloekt zij uw smaak om voor
altijd bitter gemaakt te worden door den gal der
draken; vervloekt zij uw reuk om voor altijd ge-
kweld te worden door den afschuwelijken stank van
den afgrond der hel; vervloekt zij uw gevoel en al
de deelen van uw lichaam , om te branden en nooit
te vergaan in dat vuur, hetwelk nimmer zal wor-
den uitgedoofd ; vervloekt zij uw verstand om niet
verlicht te worden door een straal der waarheid ;
vervloekt zij uw geheugen om altijd met bitterheid
na te denken over een laat maar vruchteloos berouw,
en over de kortheid en ijdelheid der vervlogen ver-
maken ; vervloekt zij uwe verbeelding om u al-
tjjd tegenwoordige en toekomstige ellende voor te
stellen; vervloekt zjj uw wil om verhard te zijn
in het booze, door duizende hevige en altijd tegen-
strjjdige begeerten verscheurd te worden en niet
in staat te zijn er ééne van te vervullen ; vervloekt
zjj eindeljjk uw geheele ziel om voor zich zelf voor
-ocr page 55-
alle eeuwigheid een hel te wezen. Groote God, laat
ons nooit zoo ongelukkig zijn , dat wij ons die ont-
zettende vervloeking op den hals halen.
Nadat dan het vonnis uitgesproken is zullen de
uitverkorenen zonder uitstel in het bezit gesteld wor-
den van dat eeuwigdurend koninrkijk, hetwelk God
bereid heeft voor hen . die Hem dienen; waar ver-
driet niet kan wonen on de vreugde geen einde neemt.
Maar wat de goddeloozen betreft, de aarde zal zich
onmiddellijk openen en hen in één oogenblik met de
duivelen, die hen verleidden , verslinden in die bo-
demlooze diepte, waarop de poort gesloten zalwor-
den om nooit — nooit weder te worden geopend.
Dat is dan het einde van allen wereldschen hoog-
moed , van alle vleeschelijke genoegens. »Ach, hoe
vreeselijk is het te vallen in de handen van den
levenden God!" (Hebr. X)
DERTIENDE DAG.
OVEH DE HEL.
Evenals in de H. Schrift geschreven staat dat
»uog nooit oen oog heeft gezien, noch oor heeft ge-
hoord, noch dat het ooit in het hart van den mensch
is opgekomen, wat God bereid hoeft voor hen, die
Hem dienen" (1 Cor. II. 9), zoo kunnen wij met
evenveel recht zoggen met betrekking tot de kwel-
-ocr page 56-
48
lingen in de hel, dat- geen menschelijke tong in staat,
is ze te beschrijven , en geen menschelijk hart ze kan
begrijpen. De gelukzaligheid is volgens de godge-
leerden een volmaakte, nooit eindigende toestand,
welke alles bevat wat goed is zonder vermenging
met het een of ander kwaad. Indien nu de ver-
doemenis het tegenovergestelde is van de gelukza-
ligheid, dan moet zij noodzakelijk een vereeni-
ging, een eeuwigdurende overstelping zijn van al
wat slecht is , zonder de geringste inmenging van
iets goeds, zonder het minste gemak, zonder eenige
schemering van troost; in één woord, een totaal
gebrek aan alle geluk en een opeenhooping van
alle ellende.
Wat is dan toch wel eigenlijk de hel, en hoe me-
nigvnldig en hoe groot zijn de ellenden, die daaraan
verbonden zijn ? Een stervend leven, of liever
een levend sterven, eene duistere gevangenis, een
akelige kerker; eeuwige ketenen, waardoor han-
den en voeten gebonden zijn; een land van af-
grjjzen en ellende, een zee van vuur en zwavel;
oen bodemlooze diepte; verslindende vlammen;
een altijd knagende slang; een nooit stervende
worm ; een lichaam. dat altijd brandt en nooit
verteert; een dorst, die nooit gelescht wordt; een
bewustzijn, dat men altjjd op nieuw moet ljjden;
eeuwigdurend weenen, weeklagen en tandenge-
knars. Geen ander gezelschap dan duivelen en ver-
doemde ongelukkigon , die elkander niet alleen ha-
ten en vervloeken, maar zelfs God haten en ver-
vloeken; geesten, die altjjd ziek en in doodangst
-ocr page 57-
40
zijn en nooit dien dood vinden, waarnaar zij zoo-
zeer verlangen ; van het aanschijn van God verbannen
in het land der vergetelheid , waar zij nooit iemand
zullen hebben , die hen troost of hen beklaagt; diep
in het hart gewond door het besef van verloren ge-
luk , en benauwd door het gevoel van tegenwoordige
ellende : en al dat lijden is eeuwigdurend, zonder
de geringste hoop op een einde, op verzachting of
tijdelijke verpoozing. Dit is eene korte beschrijving
(voor het grootste deel genomen uit het onfeilbare
Woord van God) van die ellende, welke de eeuwige
verdoemenis met zich sleept; dit is die bittere kelk,
dien alle zondaars der aarde moeten drinken (Psalm
LXXIV).
Evenals God in al Zijne hoedanigheden oneindig
is , zooals in Z{jn macht, wijsheid, goedheid enz.
is Hy het ook in Zijn wrekende rechtvaardigheid,
Hij is even goed een God in de Hel als in den He-
mel, zoodat wij naar de grootheid van Zijn liefde,
barmhartigheid en geduld hier op aarde voor de
onboetvaardige zondaars, de grootheid van Zjjntoe-
komstigen toorn en wraak hiernamaals kunnen af-
meten. Door Zijn oneindige goedheid heeft Hij hen
uit niets voortgebracht; Hij heeft hen gedurende
langen tjjd bewaard en onderhouden. Hij is zelfs van Zjjn
hemelschen troon nedergedaald om Zich voor hun
eeuwige zaligheid aan een schandelijk kruishout te
laten nagelen; Hij heeft hen dikwijls gered uit de
gevaren, waaraan zij dagelijks waren blootgesteld;
met geduld heeft Hij hun onbeschaamdheid en
hunne herhaalde goddeloosheden verdragen , en hen
8
-ocr page 58-
50
nog altijd tot berouw aangespoord. Ach, met hoe-
veel recht zal dan eindelijk Zijn geduld , dat zoo-
lang misbruikt is, in toorn veranderen! Eindelijk
moet de barmhartigheid plaats maken voor de recht-
vaardigheid, en duizendmaal wee over die ongelukkigen,
die voor altijd het vreeselijk gewicht der wrekende
hand van den levenden God zullen gevoelen!
Om u nog eenigszins beter te doen begrijpen wat de
hel is , o christen , wil ik u een man voorstellen,
die op het ziekbed ligt uitgestrekt en aan hevige
koortsen lijdt, welke gepaard gaan met een alge-
meene pijn over zijn geheele lichaam; zjjn hoofd
wordt als het ware van elkander gescheurd; zjjne
oogen hangen bijna uit zijn hoofd ; zijne zijden wor-
den gekweld door vreeselijke pijnen ; zjjn hart barst
van den doodsangst en ieder oogenblik roept hij om
een droppel water om zijn tong te verkoelen. Kan
men zich iets akeligers voorstellen ? ïïn toch is dat
nog slechts een zeer onvolmaakt beeld van hetgeen
de verdoemden voor de geheele eeuwigheid in de
hel zullen verduren , waar die slachtoffers van Gods
rechtvaardigheid zullen overdekt worden met vuur
en in al hunne zinnen en deelen van hun lichaam
en in al de vermogens hunner zielen de hevigste
kwellingen te verduren zullen hebben.
Want hoe beklagenswaardig de toestand ook
moge wezen van den zieke , over wien wij zooeven
spraken, toch kan die ongelukkige nog troost of
verlichting vinden; een gemakkelijk bed om op te
liggen; een godvreezende vriend om hein te troos-
ten of hem moed in te spreken; een goed ge-
-ocr page 59-
weten om hem te steunen; een wil, die overgege-
ven is aan dien van God, en eindelijk het zekere
bewustzijn, dat zijne pijnen eenmaal zullen vermin-
deren of een einde aan zijn leven zullen maken.
Maar de verdoemden hebben niets van dat alles.
Hun bed in de hel is een brandend meer of poel
van vuur en zwavel, waaraan zij met eeuwige kete-
nen vastgeklonken zijn; hunne gezellen zijn onbarm-
hartige duivels of wat nog erger voor hen zijn zal,
de ongelukkige deelgenooten in hunne zonden; hun
geweten wordt altijd geknaagd door den worm, die
nooit sterft; hun wil is afkeerig van God, en onop-
houdelijk te vergeefs in strijd met Zijn goddelijken
wil. En wat hunne verdoeming volkomen maakt
is de wanhoop dat zij ooit het einde of ten minste
eene verzachting van hunne kwellingen zullen vinden.
Groote God , wat zoude een voorzichtig mensch niet
doen om te voorkomen, dat hij ook slechts één nacht
in dit leven in kwellingen zou moeten doorbrengen ?
en waar is dan ons geloof en onze rede, wanneer
wij zoo weinig doen om aan den vreeselijken nacht
der pijnigende vlammen van de hel te ontkomen?
VEERTIENDE DAG.
OVER DE UITWENDIGE PIJNEN IN DE HEL.
In de beschrjjving. welke de H. Job ons van de
hel geeft (Job X.), noemt hjj haar »een donker land,
-ocr page 60-
r,2
bedekt met de duisternis des doods; een land van
ellende en duisternis , waar geen orde, maar eeuwig-
durend afgrijzen is." In dat donkere gewest schijnen
noch zon, noch maan, noch sterren: geen vertroostende
lichtstraal, zelfs niet de geringste schemering wordt
daar waargenomen. Het vuur, dat daar brandt,
is tegen zijn natuurlijke eigenschap zwart en duis-
ter en verschaft aan de ongelukkigen, welke er
door gepijnigd worden, geen ander licht, dan het-
welk noodig is om hen die voorwerpen te doen op-
merken , welke hun ongeluk nog vermeerderen. Chris-
ten , wat zoudt gij wel denken indien gij veroordeeld
werdt om het overige van uw leven door te brengen
in de een of andere akelige gevangenis of een diep
hol onder den grond , waar gij nooit het daglicht
zoudt aanschouwen ? Zou de dood niet verkieselijk
zijn boven zulk een straf? En wat is dat dan nog,
wanneer het vergeleken wordt bij dien eeuwigen
nacht tot welken de gedoemden veroordeeld zijn?
De afgrijselijkheid van dien altijddurenden nacht
zal nog bovenmate vermeerderd worden door de
akelige muziek , welke die arme ongelukkigen in
dat droevig verblijf zullen hooren , en die in niets
anders zal bestaan dan in de verschrikkelijke ver-
wenschingen, godslasteringen en honende stemmen
der kwelgeesten en het kermen, het weeklagen en
de kreten der gekwelden. En opdat de andero zin-
nen ook hun deel hebben in de ellende, zal de
reuk voor altijd onthaald worden op de walgelijke
uitwasemingen dier helsche verblijven , de smaak
voor altijd gekweld worden door een onverzadelijken
-ocr page 61-
53
honger en dorst en het gevoel door een onuitstaau-
bare hitte.
Van al de lichamelijke pijnen, die wij op deze
aarde ondergaan kunnen, is er zeker niet een zoo
hevig als die van levend verbrand te worden; maar
helaas het branden op deze wereld kan niet verge-
leken worden bij dat in de hel. Het vuur op deze
aarde is slechts eene kleinigheid , vergeleken bij het
helsche vuur. Het eerste werd geschapen voor onzen
dienst en ons gemak, maar het laatste werd gemaakt
om een werktuig te zjjn van Gods wraak op de zon-
daars. Het eerste kan niet bestaan zonder on-
derhouden te worden door brandbare stoffen , die
spoedig verteerd en vervlogen zijn ; maar het laatste,
ontstoken door den adem van een vertoornden God,
behoeft geen anderen brandstof dan de zonde , welke
het onderhoudt zonder dat ze ooit vermindert of
vergaat. O vreeseljjke smet der zonde, die vol-
doende is oin een eeuwigdurend vuur te onderhou-
den. Het vuur van deze wereld kan alleen het lichaam
schaden; maar dat van de hel dringt zelfs tot in
de ziel, welke door de grootste pijnen gefolterd wordt.
Ach, zondaars, wie van u allen kan in dat alles
verslindende vuur wonen ? wie die eeuwige brand
verdragen.
Laten wij, om ons dit nog duidelijker te maken,
eens luisteren naar een zeer geloofwaardig visioen,
dat de H. Theresia in het twaalfde hoofdstuk van
haar Leven verhaalt. »Toen ik eens," zegt die
heilige, »in het gebed verzonken was, bevond ik
mij plotseling in de hel. Hoe ik daarheen verplaatst
-ocr page 62-
54
werd, weet ik niet, maar ik begreep, dat het den
Heer behaagde mij de plaats te laten zien, die
de duivelen daar voor mij bereid hadden, en welke
ik door mijne zonden verdiende. Wat met mij ge-
beurde duurde slechts eenige oogenblikken, maar al
zoude ik ook nog zoolang leven , ik geloof niet, dat
ik het ooit zoude vergeten. De ingang scheen
veel op dien van een oven te gelijken; zeer laag
en zeer duister. De grond had veel van slijk; was
buitengewoon vuil, stinkend , onuitstaanbaar en vol
van eene menigte afzichtelijk ongedierte. Aan hot
einde was een holle plaats, alsof het een soort
van kast in eene muur geweest was , waarin ik
gevoelde , dat ik geplaatst en nauw opgesloten werd.
Hoewel alles, wat ik hier gezegd heb, veel verschrik-
kelijker was , dan ik het heb beschreven , kon het
toch nog als iets aangenaams beschouwd worden in
vergelijking bij hetgeen ik in die kast gevoelde. Die
kwelling was zoo vreeseljjk, dat geen woorden in
staat zijn het geringste daarvan uit te drukken. Ik
gevoelde dat mijne ziel in zulk een akelig vuur brand-
de, dat ik het onmogelijk kan beschrijven. Ik heb,
volgens het oordeel van geneeskundigen , de hevig-
ste lichamelijke pijnen doorgestaan , welke men hier
op aarde ondergaan kan ; zoowel door het ineentrek-
ken van al mijne zenuwen als door vele andere pij-
nen van verschillenden aard; maar dat alles was nog
niets in vergelijking bij wat ik daar leed, gevoegd
bjj de onuitstaanbare gedachte , dat het zonder einde
of zonder tusschenpoozen zoude wezen. En ook dat
is nog weinig vergeleken bij de kwelling waarin
-ocr page 63-
55
m^jn ziel verkeerde. Het is veel te min om te zeg-
gen, dat zij als het ware gekerfd en in stukken ge-
scheurd werd; want dat zou te kennen geven dat
eenig geweld van buiten tot hare vernieling mede-
werkte , terwijl zij daar haar eigen beul is en zich
zelf\' in stukken scheurt. Wat dat inwendige vuur
en die onuitsprekelijke wanhoop betreft, welke
die zoo menigvuldige, groote kwellingen vermeer-
deren , ik moet bekennen, dat ik die niet kan
beschrijven. Ik zag niet wie mij kwelde; maar ik
bemerkte, dat ik brandde en tevens in stukken
gehouwen werd. In die akelige plaats was geen
reden voor de geringste hoop op verlichting; er was
niets om op te zitten of zich op neder te leg-
gen; ik werd in een gat in een muur geworpen.
en die vreeselijke muren sluiten zich over de arme
gevangenen, en drukken en verstikken hen. Er is
niets dan dikke duisternis , zonder eenigen lichtstraal;
en toch, ik weet niet hoe het komt, hoewel er
geen licht is, ziet men toch alles wat afschuwelijk
is voor het gezicht. Ofschoon het ongeveer zes jaar
geleden is, dat datgene gebeurde , hetwelk ik hier
verhaal, ben ik toch nu nog , terwjjl ik het schrijf,
zoo ontroerd, dat ïnjjn bloed in mijne aderen ver-
stijft ; zoodat al de kwalen of pijnen die ik hier
ondergaan kan mij als niets toeschijnen wanneer ik
nijj slechts voorstel, wat ik toen leed."
Zeker is er geen verstandig mensch op aarde, die
zoude wenschen, al was het ook voor het bezit van
de geheele wereld, gelijk een Laurentius op een
rooster gebraden te worden; of voor een klein half
-ocr page 64-
5ti
uurtje op een langzaam vuur te worden geroosterd,
al was hij ook zeker, dat hij zjjn leven er niet bjj
zou verliezen; ja, wie zou het willen wagen , voor
welke belooning ter wereld ook, gedurende een half\'
kwartier uurs zjjn hand in de vlam eener kaars te
houden? Waar is dan het oordeel van verreweg de
meeste Christenen, die voorgeven te gelooven , dat
er eene hel bestaat, en toch met zoo weinig vrees
en zorg gedurende geheele jaren voortleven in staat
van doodzonde , en ieder oogenblik in gevaar zijn vat
neder te storten in dien vreeselijken, eeuwigen vuur-
poel waaruit hunne ziel nog slechts teruggehou-
den wox-dt door den dunnen draad van een onzeker
leven ? Uroote Uod, bevrijd ons van die ongelukkige
verblindheid!
VIJFTIENDE DAG.
OVER DE INWENDIGE 1\'UNEN IN Uli HEL.
Ongetwijfeld zjjn het vuur der hel en al de an-
dere uitwendige pijnen, waaraan men daar onder-
worpen is, hevig; maar toch zjjn ze nog volstrekt
niet te vergeljjken bjj de inwendige kwellingen der
ziel; het eeuwige verlies van tiod en al wat goed
is; die vreeselijke angst, welke het gevolg is van
-ocr page 65-
57
dat verlies; die ijsselijke wroeging van een bitter
maar vruchteloos berouw, hetwelk vergezeld gaat
van eeuwige woede en wanhoop; de vereeniging
van al die vreeseljjke kwellingen voor de krach-
ten en vermogens der ziel zjjn pjjnen , welke onver-
gelijkeljjk veel grooter zijn dan die , welke ooit door
een lichaam geleden kunnen wovden.
Volgens het oordeel van godgeleerden is vooral
het besef van hetgeen men verloren heeft de groot-
ste van al de kwellingen in de hel; hoewel wereld-
lingen zeer moeielijk kunnen begrijpen hoe dat mo-
gelijk kan wezen. Helaas , die arme zondaars , zulk
een flauw denkbeeld hebben zij van de eeuwige
goederen, en zoo zeer zijn zij verslaafd aau de goe-
deren dezer wereld (omdat zij hun vermaak scheppen
in de jjdelheid van geschapen voorwerpen, welke
al hunne gedachten van Gods opperste goedheid
aftrekken), dat zij niet kunnen begrijpen, dat het
verlies van God zulk\' een groote en verschrikkelijke
kwelling is, als Zijne heiligen en dienaren , die door
beter licht verlicht worden, verklaren dat het we-
zen zal. Maar wanneer zij zich in de hel bevinden
zullen zij wel van gedachten veranderen. Daar zul-
len zij door een ongelukkige ondervinding over-
tuigd worden, welk een ellende het is God te heb-
ben verloren; Hem geheel te hebben verloren
Hem onherroepelijk te hebben verloren; Hem in
Hemzelf te hebben verloren ; Hem in al Zijne schep-
selen te hebben verloren; en voor altyd verban-
nen te zijn van Hem, die hun eenig geluk, hun
hoogste doel, hun opperste goed, ja de overvloei-
3*
-ocr page 66-
58
ende bron van alle goeds was — en door Hein
te verliezen , alles te verliezen, wat goed is, en
dat nog wel voor eeuwig. Zoolang de zondaars op
deze wereld zijn maken zjj op verschillende wijzen
gebruik van de goedheid van God , die de zon laat
schenen over goeden en slechten, en het laat rege-
nen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Al wat
aangenaam in deze wereld is , al wat verrukkelijk is
in de schepselen , en al wat gemakkelijk is in he
leven, is alles eenigermate het gevolg van de God-
delijke goedheid. Behoeven wij er ons dan wel over
te verwonderen, dat de zondaar , terwijl hij op zoo-
velerlei wijzen van die goedheid van God gebruikt
maakt, in dit leven niet gevoelen kan wat het wil
zeggen geheel en voor altijd van Hem beroofd te
worden\'? Maar helaas, in de hel zullen zij bevin-
den, dat zij door God te verliezen ook al dat ge-
luk en gemak hebben verloren , hetwelk Zijne schep-
selen hun hier vroeger bezorgd hebben. In plaats
daarvan vinden zy dat alles daar tegen hen samen-
spant; dat er niets overgebleven is om die schrik-
wekkende gedachte, welke hun altijd voor den geest
zweeft, en hen met onuitsprekelijke pijnen vervult,
te verdrijven.
ledere ziel zal dan voor zich zelf\' een hel wezen,
en elke kracht en elk vermogen zal een bijzondere
hel hebben. Haar geheugen zal voor altijd gekweld
worden door onophouclehjk na te denken over
vroegere dwaasheid, domheid en krankzinnigheid;
omdat zij de eeuwige genoegens des hemels, dien
oceaan van geluk, welken zij zoo gemakkelijk had
-ocr page 67-
50
kunnen winnen, on waar zich nu zoovele harer ken-
nissen verheugen, versmaad heeft voor een holklin-
kend , beuzelachtig genoegen , dat slechts een oogen-
blik duurde, en niets achterliet dan de smet der
zonde en de wroeging van een schuldig geweten ;
of voor het een of ander nietswaardig belang, of
wel eerbewijs , waarvoor zij toen alles op het spel
zette , en nu doodarm en veracht voor altjjd ver-
trapt wordt door beleedigende duivelen. O, wat
zal dan haar oordeel zijn over deze vergankelij-
ke wereld en hare bedriegelijke vermakelijkheden,
wanneer zij, na millioenen van eeuwen in de hel
te hebben doorgebracht, uit die onmetelijke eeuwig-
heid terug ziet, en nauwelijks in staat is in die
oneindige reeks van tijden, dat kleine stipje van
haar sterfelijk leven terug te vinden. Wanneer zjj
dan den tijd bij de eeuwigheid , de vervlogen ge-
noegens bij de tegenwoordige pijnen, de deugd met
de ondeugd, en den hemel met de hel zal vergelijken ?
Ook het verstand der verdoemden zal zijn eigen
hel hebben, omdat het, voor altijd beroofd van
het licht der waarheid , zich bezighoudt met valsche
en godslasterlijke begrippen en oordeelen over God
en Zijne rechtvaardigheid , tot groote vermeerdering
van zijn eigen ellende. Bovendien denkt het altijd
na over de tegenwoordige en toekomstige kwellin-
gen , zonder de kracht te hebben om ook maar één
oogenblik aan iets anders te denken; zoodat alle
pijnigingen, die de verdoemden ondergaan, en voor
alle eeuwigheid moeten ljjden, ieder oogenblik voor
hun geest staan, en zjj zoodoende ieder oogenblik
-ocr page 68-
(lil
de ondragelijke last van eene ellendige eeuwigheid
moeten torsehen.
Dierbare Jezus, bevrjjd ons van zoo veel ongeluk.
ZESTIENDE DAG.
OVER EENE ONGELUKKIGE EEUWIGHEID.
Hetgeen alle smarten in de hel zoo onverdragelijk
maakt is de eeuwige duur, welke de pijnen oneindig
vergroot. Daardoor wordt iedere droppel uit dieu bit-
teren beker der Goddelijke wraak , dien de zondaars
der aarde moeten drinken, zoo waluhelijk gemaakt. Wa-
re er nog cenige hoop, dat de ellende der verdoemden
eens een einde zoude nemen, al was het ook na millioe-
rien van jaren, de hel zoude niet langer een hel zijn ,
omdat er dan eenige troost zou bestaan. Maar dat
die onuitsprekelijke martelingen voor altijd zullen
bestaan, zoo lang God God zal zijn, zonder de ge-
ringste hoop dat men ooit aan het einde zal komen,
— o, dat is de grootste foltering der verdoemden!
O eeuwigheid , eeuwigheid! hoe slecht wordt gij hier
door de wereldlingen begrepen! Maar hoe vreeselijk
zult gij eens voor hen zijn, wanneer zij verzwolgen
zullen wezen in dien bodemlozen afgrond , om daar
voor altijd het doel en mikpunt te zijn van al de pjj-
len der wrake Gods!
-ocr page 69-
(il
Indien één korte nacht voor een zieke, die door
hevige koortsen aangetast is, reeds zoo lang en ver-
velend schijnt, terwijl hij zich onophoudelijk heen
en weder wentelt en nergens rust vindt; indien hjj
ieder uur telt en met zooveel ongeduld verlangt naar
den volgenden morgen, die hem toch slechts weinig
troost of verlichting zal brengen , — wat moet dan
die verschrikkelijke nacht der eeuwigheid niet zijn,
die van al de ii. nlige pijnen der hel vergezeld is ?
Geen mensch, die nog- J"nig verstand bezit, zoude
een koninkrijk willen koopen 1 dien daarvoor niets
anders gevraagd werd dan dat hij geurende tien ja-
ren op een donzen bed zoude liggen zo^er in al
dien tjjd op te staan. Welk een foltering \'toet
het dan wezen vastgeketend te liggen aan een be^
van vuur en zwavel niet voor tien jaar, niet voor
tien maal tienduizend jaren , maar voor zoovele hon-
derdduizend millioenen eeuwen als er waterdroppels
in den oceaan of atomen in de lucht zijn, kortom
voor een geheele eeuwigheid?
Stel u, om nog beter in te zien wat eigenlijk die
eeuwigheid is , voor, dat indien een der verdoemden
een enkelen traan zou storten na verloop van iedere
duizend jaren ; welk een onmetelijk tijdsverloop zou
er dan noodig wezen totdat hij tranen genoeg
gestort had om de zee te vullen! De wereld heeft
nog geen zes duizend jaren bestaan , zoodat hjj nog
niet eens zes tranen gestort zou hebben. En toch ,
o ontzettende eeuwigheid! eens zal de tijd aanbreken
dat één traan op de duizend jaar gerekend hij reeds
tranen genoeg gestort zal hebben om de geheele wereld
-ocr page 70-
62
te overstroomen en zelfs de onmetelijke ruimte tus-
schen hemel en aarde te vullen; en hoe gelukkig
zou hij zich zelf dan rekenen indien Zijne smarten
dan een einde namen. Maar , helaas , na die milli-
oenen en millioenen van eeuwen, zal hij nog even
ver van het einde zijns ongeluks verwijderd zijn als
op den eersten dag toen hij in de hel werd neder-
gestort. Voeg hier, zoo gij wilt, nog zoovele hon-
derd duizend millioenen jaren bij als gij u maar
kunt voorstellen; ja , vooronderstel dat de geheele
oppervlakte der aarde met cijfers bedekt was, tel
dat ontelbare aantal jaren op, zoo gij kunt, ver-
menigvuldig die som mot zichzelf, en dan het pro-
duct weder met zichzelf, en schrijf dan aan den
voet van die ongehoorde berekening: Hier begint de
Eeuwigheid
! O vreeselijke eeuwigheid! Is het mo-
gelijk , dat zij die aan u gelooven, u niet vreezen!
En is het mogelijk, dat zij , die u vreezen, nog
durven zondigen V
Welk een verlichting zou het voor de verdoem-
den in die eeuwigheid wezen, indien hunne pijnen,
gelijk in dit leven, van tijd tot tijd bedaarden en
zij een kleine tusschenpoozing konden genieten. Maar
helaas, hunne folteringen zullen altijd onveranderlijk
dezelfde zijn; hun eeuwige koorts zal nooit vermin-
deren. Want omdat hunne zonden altijd dezelfde zijn
en de poort der barmhartigheid en vergiffenis voor
eeuwig voor hen is gesloten, zal ook de straf voor
hunne zonden altijd in denzelfden graad voortduren,
zonder de minste verzachting of rust. De rijkaard in
de hel (Lucas XV.) heeft nu nog niet een enkel drup-
-ocr page 71-
63
peltje water kunnen verkrijgen, waarom hij zoo vurig
gebeden heeft, en hij zal het in alle eeuwigheid niet
ontvangen. Ook zal de lengte des tijds die ongeluk-
kigen niet gewennen aan die pijnen, welke zij lij-
den , zoodat zij des te dragelijker zouden worden ;
ook zal de gewoonte hen er niet tegen verharden ;
maar na millioenen van eeuwen zullen hunne f\'olte-
ringen even nieuw voor hun gevoel zjjn als zij het
op den eersten dag waren. O , groote God , wie kan
Uw toorn verdragen , of het gewicht van Uwe wre-
kende hand torsenen ? O vreeselijk kwaad der dood-
zonden, hetwelk die eeuwige vlam kan ontsteken!
ZEVENTIENDE DAG.
OVER DEN HEMEL.
Indien de rechtvaardigheid van God zoo verschrik-
kelijk is ten opzichte van Zijne vijanden, hoeveel
te meer zal dan Zijne barmhartigheid , goedheid
en mildheid zich verklaren ten gunste van Zijne
vrienden! Barmhartigheid en goedheid zijn Zijne
gelief koo^ de eigenschappen , aan welke Hij Zich het
liefst overgeeft: »Ziju ontferming strekt zich uit
over al Zijne werken," zegt de Koninklijke Profeet
(Psalm CXLV.) Wat moet dan wel dat gezegende
-ocr page 72-
64
rijk zjjn, hetwelk Hij in Zijn goedheid voor alle
eeuwigheid bereid heeft voor Zgne beminde kinde-
ren, om daar Zijne rijkdommen, heerlijkheid en
pracht ten toon te spreiden ? Een koninkrjjk, het-
welk Gods Zoon zelf voor ons gekocht heeft voor
geen geringer prijs dan die van zijn eigen kostbaar
bloed. Geen wonder is het daarom , dat de Apostel
uitroept (I Cor. II. 9). »dat noch oog heeft gezien,
noch oor heeft gehoord, en dat het nog nooit in
het hart van een mensch is opgekomen, wat God
bereid heeft voor hen, die Hem beminnen.\'\' Geen
wonder dat de godgeleerden die gelukzaligheid be-
schrjjven als een volmaakten en altijddurenden toe-
stand , vol van wat goed is, zonder ook de gering-
ste vermenging van kwaad ; een algemeen goed , het-
welk onze buitensporigste verlangens en begeerten
zal voldoen, en ons voor een geheele eeuwigheid
zal beveiligen tegen alle vrees, gevaar, gebrek en
verandering. O, hier is het, dat de dienaren van
God, zooals de Psalmist verklaart (XXXV.) »zullen
i>ouken worden van den overvloed van Gods huis,
en zullen drinken uit den stroom van Zijn genot;
zelfs uit den bron des levens, die bij Hem is, en
voor iltijd uit Hem in hunne gelukkige zielen
vloeit."
Hoewel dat gezegende koninkrijk overvloeit van al
wat men ; ich kan voorstellen, dat goed en verruk-
kelijk is, i och is er een verheven goed, waarvan
de aanblik, de liefde en het genieten de wezenlijke
gelukzaligheid der ziel zal uitmaken, en dat is God
zelf. Hem zuil ;n de uitverkorenen altijd aanschouwen
-ocr page 73-
65
van aanschijn tot aanschijn ; door het bewonderen
van Zijne eindelooze schoonheid zullen zjj ontvlammen
in de liefde der serafijnen , en door de zuiverste
en beminneljjkste vereeniging eenigermate in God
zelf veranderen; even als wanneer koper of ijzer
in den smeltoven, geheel door het vuur doordron-
gen , hunne natuur verliezen , en vuur en vlam wor-
den. Gelukkige zielen, wat zoudt gij nog kunnen
behoeven, om uw geluk te volmaken , gjj, die uwen
God volkomen bezit en in en buiten u den geheelen
oceaan van eindelooze gelukzaligheid hebt ? O , hoe
buitengewoon mild is God, die aan Zijne dienaren
ter belooning van hunne trouw, zulk een groot goed
geeft, hetwelk niets anders is dan Hijzelf, de on-
metelijke vreugde der engelen. O , christen , zal dat
niet voldoende wezen om u gelukkig te maken ?
Om ons bekrompen voorstellingsvermogen te hulp
te komen stelt de H. Schrift ons het Hemelsch Je-
ruzalem voor in een beeld van die zaken, welke
wjj hier beneden het meest bewonderen. De H. Jo-
hannes zegt in zjjne Apocalypses , waar hij die heilige
stad beschrijft, dat hare muren van kostbare steenen
zjjn , en hare straten van zuiver en doorschijnend goud ;
dat die straten besproeid worden door de rivier van
het water des levens, hetwelk schitterend als kristal
van Gods troon vloeit; en dat op eiken oever
van dien stroom de boom des levens groeit; dat daar
noch nacht, noch zon, noch maan zal wezen; maar
dat de Heer God het licht zal zjjn voor eeuwig. O ,
gezegend Jeruzalem! O hoe prachtig zjjn de zaken ,
die van u gezegd worden, o stad vau God ! Doch
-ocr page 74-
66
het is geen wonder; want indien onze groote God
ons hier beneden in onze ballingplaats zulk een groot
en edel paleis heeft gegeven, hetwelk verlicht wordt
door zon, maan en sterren; hetwelk voorzien en ver-
sierd wordt door zulk eene oneindige verscheidenheid
van planten, bloemen , boornen en levende schepse-
len van zoo velerlei soort en toch alle ondergeschikt
aan den mensch ; indien, zeg ik , Hij zoo rijkelijk
voor ons zorgt in dit tranendal, en dit rijk van de
schaduw des doods , wat moet dan niet onze eeuwige
woonplaats in het land der levenden zijn \'i Indien
Hjj hier reeds zoo mild is jegens Zijne vijanden , door
hun zulk eene edele, gemakkelijke woning te ver-
schatten , wat mogen dan niet Zijne vrienden en
dienaren verwachten in Zijn eeuwig rijk , waarin en
waardoor Hij gedurende een oneindig aantal eeuwen
aan hen Zijne grootheid en heerlijkheid wil openbaren
door een eeuwigdurend feestmaal, hetwelk Hij daar
voor Zijne uitverkorenen bereid heeft ? Gezegend zij
voor altijd Zijne goedheid door alle schepselen!
En welk een gezelschap zullen wij in den Hemel
vinden! De gezegende inwoners van dat hemelsche
rijk, die millioenen van millioeiien van engelen,
waarvan de profeet Daniël, nadat hij in een visioen
God Almachtig gezien had, ons zegt (Dan. VII) »dat
duizend maal duizend Hem dienden en tienduizend
maal honderdduizend voor Hein stonden;" dat on-
eindig aantal heiligen en martelaars en andere die-
naren Gods van beide geslachten , verzameld uit alle
volkeren , stammen en talen; en boven allen de
Heilige Maagd , Moeder Gods, Koningin der heiligen
-ocr page 75-
67
en engelen ! Hun aantal is ontelbaar , maar o, wie
kan verwachten het geluk te zullen smaken van in
zulk een gezegend gezelschap te leven ? Zij zijn allen
bovenmate edel, verheven, wijs en heilig. ZJJ zijn
allen van Koninklijken bloede, allen koningen en
koninginnen, allen kinderen en erfgenamen van
den allerhoogsten God , altijd schoon en altijd jong,
gekroond met kransen van onsterfelijken roem en
schitterender dan de zon. Hunne liefde en welwil-
lendheid voor elkander is grooter dan wij kunnen
begrijpen; zij hebben allen slechts één hart, één
wil, ééne ziel, zoo dat de vreugde en het geluk van
ieder zooveel malen vermeerderd wordt als er heilige
zielen en engelen in den Hemel zijn, door deonuit-
sprekelijke verrukking, welke ieder gevoelt in het
geluk van allen en van ieder in het bijzonder. O
christenen , laten wij dan hier hunne deugden navol-
gen, opdat wij hierna hun gezelschap mogen genie-
ten en met hen eeuwig voor onzen God de onsterfe-
lijke zangen van Sion mogen zingen.
Wat de vreugde des Hemels en het geluk van
die gezegende bewoners volkomen maakt is de ge-
dachte , dat die zegening zal blijven voortbestaan ,
en die onfeilbare zekerheid en veiligheid welke zjj
genieten; dat hun geluk verbonden is aan de eeuwig-
heid van God ; dat zoolang God God zal zijn , zij
met Hem zullen blijven in Zjjn hemelsch rjjk. O chris-
ten, hoe aangenaam, hoe verrukkelijk is het in het ver-
schiet die groote eeuwigheid te zien, en u daar te
verdiepen in dat gelukkige vooruitzicht van eindelooze
eeuwen; zegen uw God , die zulke onsterfelijke ge-
-ocr page 76-
68
noegens bereid heeft voor de belooning van zulke
kleine diensten, en ze voor u voor allo eeuwigheid
heeft bestemd! Ook zal die eindelooze eeuwigheid
die heerlijkheden niet minder aangenaam of ver volend
maken door den langen duur van het genot; maar,
daar God een eindelooze oceaan van alle goed is, en
Zijn goddelijk wezen een onuitputtelijke , altijddurende
schat van genot, zoo zal het geluk van hen, die Hem
eeuwig genieten, altijd frisch en altijd nieuw wezen.
Maak daarom, o christenziel, het besluit om al wat
aardsch en tijdelijk is to verachten, en begin van
dit uur uw loop te richten naar dat heerlijke, he-
melsche en eeuwige rijk. Daar zult gij vinden al
wat uw hart kan begeeren: onsterfelijke eer, on-
metelijke rijkdommen , zuiver en eeuwig genoegen,
leven, gezondheid, eene schoonheid, welke nooit ver-
gaat , enz. O, dat is uw wezenlijke woonplaats , het
land der levenden.
ACHTTIENDE DAG.
OVER HET KLEINE GETAL DER UITVERKORENEN.
»Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitver-
koren." Deze woorden van Christus bevatten eene
grooto en verschrikkelijke waarheid en worden dikwjjls
door den mond der Waarheid zelve gebruikt om on-
nadenkende stervelingen op te wekken uit den die-
-ocr page 77-
ftt
pen slaap, waarin de vijand hen gewiegd heeft. Het
is eene van die lessen, welke Hij tot den grondslag
der Christelijke zedeleer gemaakt heeft in Zjjnegod-
delijke bergrede, (Matth. VII, 13, 14) waar Hij ons
vermaant »door de nauwe poort binnen te gaan;
want wijd is de poort en breed de weg, die ten ver-
derve voert; en velen zijn er, die daardoor binnen-
gaan." Maar nauw is de poort, en smal de weg,
die tot het leven leidt, en er zijn slechts weinigen,
welke dien vinden. Daarom verklaart Hjj ook in
diezelfde rede: »niet ieder, die tot Mij zegt,
Heere, Heere , zal het rijk des Hemels binnengaan,
maar hij, die den wil doet van Mijn Vader, die in
den Hemel is," — dat is, die zich getrouw houdt
aan de wet van God en het H. Evangelie. Zonder
dat, zoo verzekert Hij ons , zal het ons niets baten
zelfs in Zijn naam wonderen verricht te hebben.
» Velen zullen op dien dag (op den oordeelsdag) tot
Mij zeggen, »Heer, hebben wij niet in Uwen naam
voorspellingen gedaan, en in Uwen naam duivelen
uitgedreven, en in Uwen naam vele wonderen ge-
daan ?" En dan zal Ik tot hen zeggen, dat Ik hen
nooit gekend heb: gaat van Mij , gij die werkt in
de duisternis." Goede God, wat zal er dan van ons
worden, indien zjj, die zelfs in Uwen naam wonde-
ren gedaan hebben, toch uit Uw eeuwig rjjk ver-
bannen zullen blijven?
Reeds in het Oude Testament is deze schrikwek-
kende waarheid op verschillende wjjzen verklaard en
voorafgebeeld. Van al de bewoners der aarde, wer-
den slechts acht zielen, namelijk Noach en diens huis-
-ocr page 78-
70
gezin, in de ark gered van de wateren van den
zondvloed ; van zes honderd duizend van de kinde-
ren Israèl\'s, welke onder aanvoering van Mozes uit
het .land van Egypte trokken , gingen slechts twee
personen, .Tosua en Caleb, het beloofde land binnen,
welke figuur de H. Apostel Paulus in het bijzonder
op ons Christenen toepast (1 Cor. X.). Zoo ook ver-
gelijkt de profeet Isaïas (XXIV. 13, 14) hen, die
aan de Goddelijke wraak zullen ontsnappen , bij het
kleine getal olijven, die aan den boom blijven, na-
dat men de vrucht heeft afgeplukt, of\' bij de wei-
nige druiventrossen , die na een zorgvuldigen oogst
nog aan den wijngaard hangen. Ach, Christenen,
luistert dan wel naar de stem van uwen Zaligmaker
en gehoorzaamt Hem, als Hij tot u zegt (Lucas XIII.
23.) : «Worstelt" (dat wil zeggen, strijdt met al
uwe kracht) »om door de enge poort binnen te
gaan ; want velen zullen trachten binnen te komen ,
maar weinigen zullen daartoe in staat zijn." Want
de meeste Christenen strijden niet met al hunne
kracht, alhoewel zij eenige moeite doen om binnen
te gaan; zij zijn niet in vollen ernst terwijl zij zoe-
ken , en daarom zullen zij nooit vinden. Hoort nog
met vrees en siddering naar den grooten Apostel,
den H. Petrus , als hij u zegt, dat «indien de recht-
vaardigen ter nauwernood gered zullen worden, waar
zullen de zondaars dan verschijnen ?" (1 Petr. IV ,18).
0 Christen, draag dan zorg om, gelijk diezelfde Apos-
tel u vermaant (2 Petr. 1) »door goode werken uwe
belooning te verzekeren;" en indien anderen in me-
nigte naar de hel willen gaan , besluit gij dan niet
-ocr page 79-
71
om met hen te gaan alleen ter wille van het ge-
zelschap.
Al had ook de H. Schrift niets gezegd van het
geringe aantal der uitverkorenen, toch zou ons deze
waarheid duidelijk moeten blijken wanneer wij het
leven der meeste Christenen vergelijken met het Evan-
gelie van Christus en Zijne heilige geboden. «Indien
gij tot het leven wilt binnengaan ," zegt onze Heer ,
«onderhoud dan de geboden" (Matth. XIX). Er is
geen andere weg tot het eeuwige leven, en het eer-
ste en grootste van al de geboden is dit: »Gij zult
den Heer uwen God liefhebben met geheel uw hart,
met geheel uwe ziel, met al uw verstand, en met
al uwe krachten," (Matt. XXII). Hoe weinigen nu
zijn er, die dat gebod houden ! Het is gemakkelijk
met de meeste Christenen te zeggen , dat wij God
beminnen met geheel ons hart; maar wat toonen
wij door geheel ons leven ? Wordt niet bij elke ge-
legenheid de plaats van God ingenomen door ei-
genliefde , ijdelen roem , zinnelijkheid, enz. ? Zoo ja,
dan is hot ijdel, dat wij zeggen God boven alles te
beminnen , en toch is er zonder die liefde geene za-
ligheid. Denk er wel aan. Bovendien verklaart
de Apostel Jakobus , (IV. 4) dat »al wie een vriend
van deze wereld zijn wil, een vijand van God wordt;"
en de H. .Tohannes , »indien iemand de wereld be-
mint, dan is de liefde voor den Vader niet in hem"
(1 Joh. II. 15); en Christus zelf verklaart dat »wij
niet twee heeren kunnen dienen" (Matt. VI. 54).
Hoe kunnen wij er dan nog aan denken om het ge-
drag van de meesten dergenen, die zich Christenen
-ocr page 80-
72
noemen (wier geheele studie het is de wereld te be-
hagen en zich te richten naar hare valsche grond-
stellingen, verkeerde gewoonten en bedriegeljjke
ijdelheid) overeen te brengen met hunne verwachting
van het rijk des hemels, hetwelk niet anders ver-
kregen kan worden dan door zichzelven geweld aan
te doen, door afstand te doen van deze zondige we-
reld en door een leven van zelfverloochening en ver-
nedering ?
Van het grootste deel der geloovige Christenen kan
men reeds een oordeel vormen, wanneer men ziet
welk eene groote bedorvenheid gemeenlijk onder hen
gevonden wordt. Hoe weinigen zjjn bestand tegen
het menschelijk opzicht, en de ongelukkige vrees voor
wat de menschen zullen zeggen ! Helaas ! hoe velen
offeren hun eeuwig heil aan die lafhartige vrees op,
door liever de genade van God te verbeuren dan de
valsche eer en de achting dezer wereld! Hoevelen
van hen, welke door geboorte en fortuin boven de
meesten hunner medeschepselen geplaatst zijn, leven
aanhoudend in een staat van veroordeeling, door die
beklagenswaardige begeerte om nooit eene beleedi-
ging te verdragen, en zoodoende hunne wereldsche
eer boven hun geweten te stellen. Die ongelukkigen,
die door zich nu te gedragen naar de valsche stel-
lingen van verleidende wereldlingen , eens in alle
eeuwigheid zullen vertreden worden onder de voeten
van kwellende duivels. Hoe weinige huisvaders zor-
gen met ernst voor hen , welke onder hen geplaatst
zijn , om te voorkomen , dat het noodige onderwijs
verwaarloosd, godsdienstoefeningen verzuimd wor-
-ocr page 81-
73
den, enz. en dat niets verkeerds of zondigs onder de
begunstiging van hunne achteloosheid ofonbezorgd-
heid binnensluipe. En toch verzekert de Apostel
ons, dat »indien iemand de zorg voor zijn huisge-
zin verwaarloost, hjj nog erger is dan een ongeloo-
vige" (1 Tim. V. 8). Hoe weinige ouders dragen we-
zenlijke zorg om hunne kinderen van hunne vroeg-
ste jeugd af op te voeden in de vreeze des Heeren ,
en hun reeds vroegtijdig afkeer in te boezemen voor
de zonde als het grootste kwaad ! Ach, zij halen zich
eene dubbele verdoeming op den hals door die tee-
dere zielen aan den duivel en de wereld over te le-
veren, terwijl zij ze toch zoo gemakkelijk aan den
hemel hadden kunnen toewijden! In het kort, om
niet alle standen des levens in het bijzonder na te
gaan , is het niet klaarblijkelijk, dat onrechtvaar-
digheid , onzuiverheid , hoogmoed , kwaadspreken ,
enz., overal onder de Christenen heersenen, en dat
het aantal van hen , die naar het Evangelie leven,
zeer gering is ? Goede God, ontferm U over ons, en
schenk ons Uwe genade, opdat wjj tot het getal der
weinigen, en zoodoende tot het kleine getal der uit-
verkorenen mogen behooren.
NEGENTIENDE DAG.
OVER DE DOODZONDE.
Nergens op aarde en zelfs in de hel is geen mon-
4
-ocr page 82-
7!
ster afschuwelijker, vuiler en verachtelijker dan de
doodzonde, welke de eerstgeborene van den duivel,
of liever, welke de vader feu van den duivel èn van
de hel is. In de geheele schepping was geen schep-
sel schooner, volmaakter of rijker begaafd met al
de geschenken der natuur en der genade dan die
schitterende engel Lucifer en zijne makkers; en toch
ééne enkele doodzonde, aan welke zij zich slechts in
hunne gedachten schuldig maakten, veranderde hen
in één oogenblik in leelijke duivels, rechtmatige
voorwerpen van afgrjjzen en verachting voor God en
de menschen. Welk uitwerksel , denkt gij, zal de
zonde dan wel op den mensch hebben , die slechts
stof en asch is, indien zij de sterren des hemels zoo-
zeer misvormt ? Het was juist door dat monster, dat
onze eerste ouders uit het Paradijs verdreven, en zjj
en hunne nakomelingen veroordeeld werden tot ein-
delooze ellende, tot een tijdelijken en eeuwigen
dood. Het was de zonde, welke de aarde deed
overstroomen door de wateren van den zondvloed en
nog dagelijks de hel bevolkt met millioenen ongeluk-
kige zielen, die de brandstof worden voor eindelooze
vlammen. Goede God, bewaar ons van dat ontzet-
tende kwaad.
De zonde is de dood van de ziel. Want daar het
de ziel van den mensch is , welke aan zijn lichaam
het leven geeft, is dat lichaam dood, wanneer de
ziel het verlaat; en daar op dezelfde wijze de genade
Gods het leven van de ziel is , zoo is die ziel dood,
welke haar God en Zjjne genade door de doodzonde
heeft verloren. Indien nu een lijk, hetwelk door de
-ocr page 83-
75
ziel verlaten is , reeds zoo akelig en vreeselijk is , dat
slechts weinigen den moed hebben om een enkelen
nacht daarmede in hetzelfde bed door te brengen,
hoe is het dan mogelijk, ongelukkige zondaar, dat
gij het kunt uitstaan het geraamte met u rond te
dragen van eene ziel, die dood is door de doodzonde,
hetwelk toch nog veel afschuwelijker en verschrikke-
ljjker is ? Ach, smeek God, dat Hij uwe oogen ope-
ne, opdat gij uw beklagenswaardigen toestand kunt
zien, en het helsche monster, de zonde , hetwelk gij
zoolang in uw borst hebt gevoed, en dat, helaas ,
de wezenlijke oorzaak van al uwe ellende is , met
geheel uw hart moogt verachten.
Immers hoeveel verliest de ziel niet door de zonde!
Zjj verliest de genade Gods, de grootste van alle
schatten, en door die genade verliest zij ook God
zelf; zij verliest de vaderljjke bescherming en gunst
van God; zij verliest de waardigheid een kind van
God en eene bruid van Christus te wezen; zjj ver-
liest haar recht en aanspraak op een eeuwig rjjk ;
zjj wordt beroofd van al de gaven van den H. Geest,
beroofd van al de verdiensten van haar geheele le-
ven. En welke schadevergoeding ontvangt de ziel
voor dat verlies ? Zij wordt een kind van de hel
en een slavin van den duivel, zij wordt geesteljjker-
wijze door hem bezeten en met hem verwezen naar
de eeuwige verdoemenis; dat is alles, wat zij door de
zonde wint, »want het einde van die zonde is de
dood" (Rom. VI.) Hier op aarde de dood van de ziel
en hiernamaals een tweede en eeuwige dood. Ach,
ongelukkige zondaars, opent toch uwe oogen en be-
-ocr page 84-
7»;
weent uwe beklagenswaardige verblindheid door dus
God voor den duivel en den hemel voor de hel te
verruilen.
Omdat de zonde ljjnrecht in strijd is met Gods
opperste goedheid, moet zjj ook eindeloos hatelijk
en afschuweljjk z^jn in het oog van God. Hij haat
•/,e met een eeuwigen en noodzakelijken haat, en kan
evenmin ophouden ze te haten als Hij kan ophouden
God te zijn. Indien daarom de rechtvaardigste man
der wereld zoo ongelukkig ware in de kleinste dood-
zonde te vallen, hij zou op dat zelfde oogenblik een
vijand worden van God , en indien hij in dien toe-
stand mocht sterven, zou lijj zekerlijk het gewicht
van Gods wrekende rechtvaardigheid voor alle eeu-
wigheid gevoelen. Ach , christenen, laten wij toch
nooit zoo dwaas zyn oorlog te willen voeren
tegen God. Helaas, hoe vele en vreeselijke vonnis-
sen treffen dagelijks de zonde en de\' zondaars!
Hoe velen worden in den bloei van hun leven tot
straf voor de zonde door een plotselingen en on-
voorzienen dood weggerukt! Hoe velen sterven in
wanhoop! Hoe velen worden, nadat zij Gods gena-
den misbruikt hebbeD , overgegeven aan eene hard-
nekkigheid en hardvochtigheid , welke het ergste en
vreeseljjkste oordeel Gods is ! O, laten wjj daarom
beven bij de gedachte aan zulk een groot ongeluk;
laten wjj overtuigd zijn , dat er geene ellende zoo
gupot kan wezen als die, welke wij ons door de
doodzonde op den hals halen; en dat wjj meer onze
eigen vijanden zjjn, en ons zelven meer ongelukken
veroorzaken door aan ééne doodzonde toe te geven,
-ocr page 85-
77
dan alle menschen op aarde en alle duivels in de
hel ons kannen aandoen , al zouden zij ook allen
samenspannen om hunne krachten te vereenigen.
Immers al wat zij doen kan onze ziel niet schaden,
zoolang wij ons niet aan de zonde overgeven, terwijl
wij door ons aan eene enkele doodzonde schuldig te
maken, aan onze ziel een vreeseljjken en eeuwigen dood
berokkenen. Ach, goede God, sta toch nooit toe,
dat wij zoo verblind zijn om de moordenaars van
onze eigen zielen te worden.
O Christen, beef daarom bij het gezicht van die
menigte beleedigingen jegens uwen God , door welke
gjj zoo dikwijls in den loop van uw leven Zijne
verontwaardiging opgewekt hebt. Helaas, is het niet
al te waar , dat gij niet zoodra tot het gebruik van
uwe rede waart gekomen , of gij gingt uwen Koning
en uwen God verlaten, onder wiens vaderlijke be-
scherming gij zoo gelukkig de dagen uwer onschuld
hadt doorgebracht \'i Aeh, hoe schielijk gingt gij niet
den besten der vaders ontvluchten , om uw erfdeel
in een vreemd land te verkwisten en te vergeefs uwe
lust te voeden met het draf der zwjjnen ? Roep in
de bitterheid uwer ziel eens voor uw geest terug al
die jaren van uw vervlogen leven, en zie eens welk
eene massa van zonden, in gedachten, woorden en
werken zich aan uwe oogen zal vertoonen; zie eens,
hoe lang gjj zonder zorg gespeeld hebt aan den rand
van een verschrikkehjken afgrond, terwijl uwe ziel
niet meer dan eene haarbreedte verwijderd is van
de hel, waarin zij zal verloren gaan voor uwe vroe-
gere dwaasheid. Bewonder en aanbid de goedheid
-ocr page 86-
78
van uwen God , en maak nu ten minste het vaste
besluit van Zyue barmhartigheid gebruik te maken.
TWINTIGSTE DAG.
OVER HET HERVALLEN IN DE ZONDE.
Indien, zooals wij gisteren gezien hebben, u\'éne
doodzonde zulk een groot verraad is jegens de op-
perste Majesteit van God; indien iedere doodzonde
afschuwelijk is voor God, en den dood toebrengt aan
de ziel van den ongelukkigen zondaar, welke er zich
aan schuldig maakt; wat moeten wij dan niet den-
ken van den beklagenswaardigen toestand van die
Christenen, welke altijd op nieuw in dezelfde dood-
zonde vallen, na ze herhaaldelijk gebiecht en beter-
schap beloofd te hebben ? Helaas, wat moeten wij
er anders van denkeu, dan dat zij den Goddelijken
toorn tegen zichzelven opeenhoopen voor den dag der
gerechtigheid, welke vroeger of later naar alle waar-
schijnlijkheid eene vreeselijke wraak over hunne hoofden
zal doen losbarsten; en hun laatste toestand zal er-
ger zijn dan de eerste!
Aan welk eene ondankbaarheid , ontrouw en ver-
achting van God maakt de zondaar, die telkens in
zijne zonden hervalt, zich niet schuldig, zoo dikwijls
hij na zijne verzoening gelijk een hond tot zijn uit-
werpsel terugkeert. Hij begaat de grootste ondank-
-ocr page 87-
71»
baarheid door met zjjne voeten die genade der ver-
zoening te vertreden, door welke hij zoo even te
voren opgeheven is uit het slijk der zonde en zelfs
gered uit de kaken der hel, ja door eene buitenge-
wone barmhartigheid hersteld in de vriendschap van
God, tot de waardigheid van een kind van God en
erfgenaam van den hemel. Hij pleegt de laagste
ontrouw door zijne plechtige belofte, welke hij God
in de biecht gedaan heeft, te verbreken. Hij heeft
eene diepe verachting voor de Goddelijke Majesteit
door God uit zijne ziel te verbannen, nadat hij Hem
uitgenoodigd heeft tot hem te komen, en Satan in
Zijne plaats te stellen , — en dat nog wel met volle
kennis en ondervinding van beide. Groote God, in-
dien men U tegen eene geheele wereld overstelde ,
zou het eene zeer groote beleediging zijn ; omdat de
hemel en alle zijne machten, de aarde en de zeeën
en al wat zich daarin bevindt, nog minder zijn dan
een zandkorrel, wanneer ze bij U worden vergeleken.
Maar welk eene onuitsprekelijke oneer wordt Uaan-
gedaan door den altijd hervallenden zondaar, wan-
neer hij , U tegenover den duivel stellende, aan de-
zen laatste de voorkeur geeft!
Door het telkens hervallen in de zonde stelt de
zondaar zich dagelijks bloot aan het vreeselijke ge-
vaar van het zwaard der Goddelijke gerechtigheid,
hetwelk boven zijn schuldig hoofd hangt ; daar hy
zijn Heer en Meester dagelijks door zijne ondankbaar-
heid en onbeschaamdheid tergt. Helaas , wjj zijn al-
len sterfelijk; wij weten noch den dag noch het uur,
hetwelk ons laatste zjjn zal. Indien wjj door den dood
-ocr page 88-
BO
verrast werden in staat van doodzonde , gelijk het
met zoovele millioenen gebeurd is, zouden wjj on-
herroepelijk verloren gaan. Is het reeds eene dwaas-
heid één keer onze eeuwigheid te wagen door
eene enkele doodzonde te begaan , hoeveel te meer
is dat het geval, indien wij den Almachtige uit-
dagen door herhaalde malen te hervallen, en bij
iedere gelegenheid Zijne genade en barmhartigheid te
misbruiken! Ach, welk eene menigte van zielen zijn
aldus nedergeploft in dien akeligen afgrond van ein-
deloozen jammer, waar do worm nooit sterft, en het
vuur nooit uitgebluscht wordt! Die ongelukkigen ,
evenmin als een van ons hadden zij het plan zich-
zelven te veroordeelen, maar God laat niet met Zich
spotten.
Welke middelen staan ons dan ten dienste om ons
te redden van dat verschrikkelijke kwaad, van het
hervallen in de doodzonde ? Vooreerst, dat wij de
gevaarlijke gelegenheden vermijden, welke ons reeds
tot dezelfde zonde gebracht hebben of het zouden
kunnen doen. Zonder die zorg om de gelegenheden
der zonde te ontvluchten, zal het sterkste besluit ter
verbetering ons niet helpen, zooals wij dagelijks door
eene treurige ondervinding zien, want »wie het ge-
vaar bemint, zal er in omkomen" (Eccles. III.) Bij
onze eeuwige belangen moet er van geene wereldsche
zaken sprake wezen; het is beter eene hand of een
oog te verliezen , dan dat onze ziel verloren gaat.
Een tweede middel om ons van liet hervallen
te bewaren, is dat wjj door vurig bidden en het vljj-
tig ontvangen der Sacramenten die ongelukkige ge-
-ocr page 89-
SI *
moedsgesteldheid trachten te verdrijven , welke ons
ongevoelig tot het kwaad brengt; en dat wjj met
kracht de eerste opwellingen tot het kwaad onder-
drukken en met alle mogelijke vlijt er naar streven
om die beklagenswaardige genegenheid tot zonde uit
te roeien, welke vroegere zonden in onze ziel ach-
tergelaten hebben. Want o, het is zoo moeieljjk een
kasteel te verdedigen, wanneer de vijand reeds alle
toegangen bezet heeft en eene sterke partij zich bin-
nen de wallen bevindt om de poorten voor hem te
openen!
Het derde en voornaamste middel is , dat de be-
keerde met veel zorg altijd zijn hart in eene boetvaar-
dige gesteltenis houdt; dagelijks het berouw over
zijne zonden hernieuwt, en voor het oog van God al zijne
zonden overdenkt; dagelijks die barmhartigheid bewon-
dert en aanbidt, welke zoolang geduld met hem ge-
had heeft, en boven alle schatten die genade der
verzoening waardeert, door welke hjj uit zooveel el-
lende gered is. Daarom moet hij dagelijks met al het
vuur zijner ziel tot God bidden, dat Hij hem liever
uit deze wereld wegneme dan toe te laten, dat hg
door eene doodzonde weder voor God zou sterven.
Goede God, geef dat wij ons altijd in zulk eene ge-
moedsgesteldheid mogen bevinden. Amen.
4*
-ocr page 90-
82
EENENTWINTIGSTE DAG.
OVER HET DOEN VAN BOETE VOOR ONZE ZONDEN.
»Indien gij niet boete doet, zult gij allen op ge-
lijke wijze omkomen ," (Lucas XIII. 35) zoo spreekt
onze Goddelijke Zaligmaker. Deze woorden vormen
een algemeenen regel; want de Heer maakt geen e
enkele uitzondering. Boetvaardigheid is dus nood-
zakeljjk, ten eerste voor al diegenen, wier geweten
hen beschuldigt van doodzonde. Helaas, dezulken
moeten öf boete doen voor hunne zonden , öf in alle
eeuwigheid er voor branden. Zij spelen op den rand
van den afgrond, en ieder oogenblik valt de eene
of andere neder in die bodemlooze diepte; en is het
dan nog mogelijk, dat zij onbezorgd zouden kunnen
wezen in zulk een groot, dreigend gevaar ? Waarom
maken zij dan geen gebruik van de genade der boet-
vaardigheid, de eenige plank, waarmede zij zich na
den schipbreuk nog kunnen redden , het eenige mid-
del waardoor zij nog hunne zielen kunnen behouden V
In de tweede plaats is de boetvaardigheid noodza-
kelijk voor hen , die, hoewel hun geweten hen voor
dit oogenblik niet beschuldigt, zich toch in vroegere
dagen aan doodzonden hebben schuldig gemaakt.
Ja, Christenen , ééne groote zonde i» voldoende om
ons geheele leven daarvoor boete te doen. Want hoe
kunnen wij minder doen, wanneer wij eens goed be-
denken wat eene doodzonde is ; wat het wil zeggen vij-
anden van God te zijn; wat het beteekent tot de eeuwige
verdoemenis veroordeeld te wezen; en nooit zeker te zijn
-ocr page 91-
83
of dat vonnis wel herroepen is ? Is dat niet voldoende
om ons tot eene levenslange boetvaardigheid aan te
sporen ? Kunnen wij anders eenige reden hebben om
gerust te wezen ? Zelfs diegenen (en God weet hoe
klein het getal is) welke zich niet bewust zijn ooit
in hun geheele leven zulk eene zonde te hebben be-
dreven, moeten daarom niet denken, dat zij vrij zijn
van de verplichting om boetvaardigheid te doen,
zoowel wegens hunne onbekende zonden als wegens
die van anderen , tot welke zij aanleiding gegeven
hebben; want »niemand weet of hij liefde of haat
waardig is" (Eccles. VIII. 9), Eindelijk nog is de
boetvaardigheid noodzakelijk , omdat zulk een leven
de beste waarborg is tegen de zonde, welke ons on-
getwijfeld zal overwinnen indien wij niet versterkt
worden door zelfverloochening, kastijding en boete.
Men moet hierbij evenwel niet vergeten dat voor
verschillende personen ook verschillende regels voor
de boetvaardigheid moeten worden voorgeschreven;
diegenen, die het ongeluk hebben in staat van
doodzonde te verkeeren of wat nog erger is, die de
gewoonte hebben van altijd weder in eene of meer
doodzonden te hervallen, moeten, zoodra hunne oogen
geopend worden om het helsche monster, hetwelk
zij met zich omdragen, te ontdekken, even als de
verloren zoon zonder uitstel opstaan om tot hun
vader terug te keeren. Van hen vraagt God voor
alles een nederig en rouwmoedig hart. Dat moet
de grondslag van hunne boetvaardigheid zijn : zon-
der dat zullen alle lichamelijke k astijdingen hun
niets baten. Zulke zondaars moefjen zich zelven
-ocr page 92-
84
geene rust gunnen ; totdat zij weder met God ver-
zoend zijn , moeten die zonden hun altijd voor den
geest staan. Hunne eerste morgengedachte moet
zjjn , dat zij zoo ongelukkig zjjn zoo ver van
God verwijderd, aan den duivel verslaafd en ver-
oordeeld te wezen, om diens makker te zijn in de
eeuwige ellende. Daaraan moeten zij ook des avonds
hunne laatste gedachten wijden , wanneer zij, gelijk
de boetvaardige David, hun bed moeten besproeien
niet hunne tranen. Zoo dikwijls zij in het gebed
hun hart tot God verheffen, moeten zij in den geest
gelijk zijn aan den ronwmoedigen tollenaar, zich on-
waardig beschouwen om hunne oogen naar den hemel
of naar Gods altaar op te heffen, en met hem op
hunne borst kloppen en zeggen: »Heer, wees mij ,
armen zondaar, genadig!" Zoodoende zullen zjj
zeker genade vinden bij Hem, die de Vader der
barmhartigheid is.
Nadat nu de zondaar alles heeft aangewend om
door een oprecht berouw en eene goede biecht
zijn beleedigden God weder met zich te verzoenen,
moet hij echter niet deuken, dat alle verdere boete-
doening overbodig is , alsof hij geene schuld meer
met de Goddelijke rechtvaardigheid to vereffenen
heeft, of niet meer verplicht is door werken van
boetvaardigheid voor zijne zonden voldoening te
geven of geene waardige vruchten van boetvaardig-
heid meer behoeft voort te brengen. Helaas, indien
de zondaars wezenlijk overtuigd waren van de groote
beleediging, die God door de doodzonde aangedaan
wordt, zoo als ware boetvaardigen het behooren te
-ocr page 93-
85
zjjn, zouden zij gewis boete doen op eene andere
wijze, dan maar al te veel gedaan wordt ; zij zouden
met meer ernst hun zondig vleesch door boetewerken
kastijden en daardoor beter voldoening verschaffen
voor hunne begane misslagen.
De beste wijze om boete te doen voor onze zon-
den kunnen wij beter leeren kennen uit de heilige
Kerkvaders en Kerkleeraars dan uit de losse grond-
regels der wereldlingen of de oefeningen van een
groot aantal boetelingen in dezen ontaarden tijd.
Laten wjj daarom luisteren naar die lichten der
H. Kerk, en hunne raadgevingen over dit belang-
rijke ontwerp volgen : »God zelf heeft ons geleerd ,"
zegt de H. Cypriauus , »hoe wij Hem om barmhartig-
heid moeten smeeken. Hij zelf zegt: «Komt tot Mjj
met geheel uw hart, met vasten en weenen en
klagen" (Joel II). Laat ons daarom tot den Heer
gaan met geheel ons hart; laten wij Zijn toorn ver-
zoenen door vasten, weenen en klagen zoo als Hjj
ons vermaant. Laat de groote mate van ons ver"
driet evenredig zijn aan de afschuwelijkheid onzer
zonden. Wij moeten ernstig bidden, wij moeten
den dag in klagen doorbrengen, on den nacht in
waken en weenen, terwijl wij al den tijd tranen van
boetvaardigheid moeten storten. Onze legerstede moe-
ten wij bereiden op den grond en met asch bestrooien;
wij moeten ons met een haren kleed bedekken, enz.
Nadat wij het kleed van Christus afgeworpen hebben ,
moeten wij nu niet een ander (wereldsch) kleed
zoeken. Wij moeten ons nu bezig houden met
goede werken om onze zonden uit te wisschen. Dik-
-ocr page 94-
86
wijls moeten wij aalmoezen geven, waardoor onze
zielen van den dood bevrijd wordou." Zooverre de
H. Cyprianus, met wien de H. Pacianus volkomen
overeenstemt in zijne vermaning tot boetedoening:
»Indien iemand u uitnoodigt tot een feestmaal, moet
gij zeggen , dat zulke uitnoodigingen voor hen zjjn ,
die niet het ongeluk gehad hebben hun God te
verliezen. Ik heb gezondigd tegen den Heer en
ben in gevaar van altijd verloren te gaan. Wa*
heb ik, die mijn God beleedigd heb , met feesten
te doen ? Gij moet de armen bezoeken en helpen;
gij moet de gebeden der weduwen vragen ; gij moet
u aan de voeten der priesters werpen; gij moet de
tusschenkomst der H. Kerk afsmeeken; gij moet alle
middelen te baat nemen om te voorkomen, dat gij
voor eeuwig ongelukkig wordt." En de H. Ambro-
sius zegt: »Kan iemand zich verbeelden, dat bjj
boete doet, terwijl hij zijne eerzucht den vrjjen
teugel geeft tot het najagen van eerbewijzingen,
terwijl hij den wijn zoekt, enz. ? De ware boeteling
moet vaarwel zeggen aan de wereld; moet zelfs den
tjjd, dien hij voor zijn slaap noodig heeft, verkor-
ten , hij moet dien onderbreken door zijne zuchten
en afbreken door zijne gebeden." En de H. Caesa-
rius van Arles: »Zoo dikwijls wij de zieken bezoeken,
of hen, die in de gevangenis zijn; of diegenen met
elkander verzoenen, welke in oneenigheid leven;
zoo dikwijls wij vasten op dagen, die door de H.
Kerk voorgeschreven zijn, aalmoezen geven aan de
armen, die om een penning komen vragen, enz. — even
zoo dikwijls verrichten wij werken waardoor onze
-ocr page 95-
87
kleine zonden dagelijks hersteld worden. Maar dit
alleen is niet genoeg voor groote zonden ; wjj moe-
ten daarbij voegen tranen, klagen en lang vasten,
en aalmoezen geven zooveel het in onze macht is."
Zoo zal, gelijk dezelfde heilige ons zegt, »door ver-
nederingen op deze wereld het vonnis van onzen
eeuwigen dood voorkomen worden; zoo zal door het
vernederen van den schuldige de schuld uitgewischt
en door deze vrijwillige gestrengheid de toorn van
een vreeselijken rechter verzoend worden. Deze
korte werken van boete zullen die groote schulden
afbetalen, welke anders zelfs door een eeuwig bran-
den niet kunnen worden uitgewischt. Christenen,
laten wij die uitmuntende gidsen in onze werken
navolgen.
TWEE EN TWINTIGSTE DAG.
TEGEN HET UITSTELLEN VAN HET BEROUW.
Van al de middelen , welke Satan gebruikt om de
zondaars tot hun eeuwig ongeluk te verleiden is er
geen grooter of gevaarlijker dan die verkeerde voor-
stelling , waardoor hij hen overhaalt om hun berouw
en hunne bekeering uit te stellen van den eeneu dag
tot den anderen, totdat er geen tijd meer voor hen
over blijft. Helaas, duizenden en millioenen arme
zielen zijn op die wijze aan de eeuwige vlammen
overgeleverd, hoewel zij toch nooit, evenmin als
-ocr page 96-
88
wij op dit oogonblik, het plan hadden zich zelven
te veroordeeleu om in zonde te sterven. Door zonder
reden hunne bekeering uit te stellen zijn zij, ten
gevolge van een rechtvaardig vonnis van God, door
den dood verrast in het oogenblik, dat zij hem het
minst verwachtten ; en door te sterven zoo als zjj
geleefd hebben, zijn zij billijkerwijze veroordeeld tot
den tweeden, eeuwigdurenden dood. Die ongelukki-
gen! zij willen hunnen rechtvaardigen Rechter niet
gelooven , die zoo dikwijls in het Evangelie hen waar-
schuwt om te waken, en hun verklaart, dat Hij an-
ders zal komen op een tijd, waarin zij Hem het
minst verwachten. Ach, hoe vreeselijk en hoe me-
nigvuldig zijn zulke ongelukkige sterfgevallen !
De zondaars , welke hunne verzoening met een be-
leedigden God uitstellen tot een anderen tijd , maken
zich schuldig aan vermetel vertrouwen; omdat zij
hunne ooren sluiten voor Zijne stem, waar Hij hen
in deze wereld tot Zich roept, en omdat zij Hem
toegang weigeren tot hunne harten, voor welke Hij
staat en aanklopt. Ach, indien Hij Zijne hand terug-
trekt , zijn zjj voor altijd verloren; hoe durven zjj
Hem dan met zooveel verachting behandelen ¥ Is
het niet eene oneindige goedheid en onbegrijpelijke
barmhartigheid in dien verheven God hen tot zich
te roepen, terwijl zij van Hem vluchten, en zonder
eenig belang van Zjjne zijde hen met zooveel ernst
aan te sporen tot Hem terug te keeren , die hun
eenig goed en eenig geluk is ¥ Wat moeten zij dan
niet vreezen van Zijne rechtvaardigheid, indien zjj
onbeschaamd cu halsstarrig weigeren zijne barmhar-
-ocr page 97-
89
tigheid aan te nemen ? Hoe durven zjj beweren , dat
zij kunnen beschikken over de toekomst, of zichzel-
ven in later tijd grooter genaden beloven dan die,
welke zij nu versmaden ? Weten zjj dan niet , dat
God alleen meester is over den tijd en Zijne genade ,
en dat volgens Zijn rechtmatig vonnis diegene , welke
zich verstouten Hem op die wijze te verzoeken , over
het algemeen genomen , in hunne zonden sterven ?
O, het is maar al te waar, dat Hij, die vergiffenis
beloofd heeft aan den zondaar, welke zich waarach-
tig bekeert, noch tijd, noch voldoende genade be-
loofd heeft aan hen , welke hunne bekeering uitstellen.
Hoe onverstandig zijn die zondaars, die hunne
verzoening met God tot een volgenden keer uit-
stellen onder voorwendsel dat zij het dan ge-
makkelijker zullen doen; terwijl toch zoowel de
rede als de ondervinding het overtuigend bewjjzen ,
dat hoe langer zij dit werk uitstellen ; het des te
raoeielijker te verrichten zal wezen. En hoe kan het
ook anders ? Door dat uitstellen toch eu door het
dagelijks ophoopen van zonde op zonde, worden
hunne zondige gewoonten dagelijks sterker ; de macht
van den duivel over hen wordt hoe langer hoe groo-
ter; en God , die al meer en meer beleedigd wordt,
is langzamerhand minder mild met Zjjne genaden ;
zoodat deze minder menigvuldig en minder krachtig
worden , totdat ten laatste die arme zondaars, door
er zich aan te gewennen om Gods genade te weêr-
staan, in dien ongelnkkigen toestand van verblind-
heid en verhardheid des harten vervallen, welke de
groote weg tot geheele onboetvaardigheid is.
-ocr page 98-
00
Diegenen, welke hunne bekeering uitstellen met
het vaste vertrouwen op berouw in hun sterfuur, be-
gaan eene onbegrijpelijke dwaasheid; omdat zij zich
voorstellen de rechtvaardigheid Gods te kunnen be-
driegen, daar zij hun geheele leven aan de zonde
overgeven en dan eerst vrede met God willensluiten
wanneer zij niet meer kunneu zondigen. Zij bedenken
niet, die ongelukkigen , dat God niet met zich laat
spotten en dat »een mensch zal maaien, hetgeen hij
gezaaid heeft". (Gal. VI. G.) De algemeene regel is ,
dat een mensch sterft zooals hij geleefd heeft; en
die regel is zoo algemeen, dat wij in de geheele H.
Schrift slechts één voorbeeld hebben van een persoon,
die wel stierf na een slecht leven, namelijk dat
van den goeden moordenaar; een voorbeeld zoo zeld-
zaam in al zijne omstandigheden, dat het niet de
minste aanmoediging kan schenken aan zondaars,
welke het wel overdacht plan hebben opgevat om
de rechtvaardigheid van God door eene bekeering
op hun sterfbed te verschalken. En hoe vreeselijk
moeielijk moet het zijn voor een stervenden zon-
daar, in wien de gewoonte van te zondigen eene
tweedo natuur geworden is , om die volmaakte ver-
andering des harten te verkrijgen, dat oprechte be-
rouw en die verfoeiing van de zonde boven alle an-
dere kwaad, die liefde tot God boven alles , waaraan
hij in geheel zijn leven nooit gedacht heeft, en
welke nu ten minste bepaald noodzakelijk is ! Ach ,
hoe bedriegelijk zijn maar al te dikwijls die tranen,
welke door stervende zondaars gestort worden , (zoo
als wij zien bij koning A.ntiochius) welke , omdat zij
-ocr page 99-
91
door de vrees voor den dood afgeperst worden , van
geen invloed zijn op den rechtvaardigen Rechter. En in-
dien er zooveel gevaar is zelfs wanneer tranen overvloe-
dig gestort worden, wat moet het dan zijn wanneer (zoo
als gewoonlijk gebeurt) óf de dofheid of ongevoeligheid,
door de ziekte veroorzaakt, öf de pijn of benauwdheid
van lichaam en geest zoo groot zjjn, dat zij elke ernstige
gedachte aan de belangrijkste van al onze zaken
onmogelijk maken! Want indien een weinig hoofd-
pijn voldoende is om ons te beletten met godsvrucht
te bi Iden, welk eene verhindering voor het gebed
moet dan de doodstrijd niet zijn! Geen wonder
daarom, dat de heiligen en de dienaren Gods zoo
weinig vertrouwen stellen in de bekeeringen van
het laatste oogenblik; vooral omdat, zooals wjj
dagelijks ondervinden, diegenen, welke het meeste
berouw hebben betoond toen zij in gevaar waren
van te sterven, niet zoodra aaD dat gevaar zijn
ontsnapt, of zij zijn weer dezelfde menschen van
vroeger. O Christenen , laten wij daarom niet be-
drogen worden door de valsche en vleiende ge-
sprekken der menschen, welke zoo lichtvaardig
een gunstig oordeel uitspreken over hen, die na een
in zonde doorgebracht leven, eenige vertooning van
berouw maken in hun stervensuur. Laten wij liever
beven over den beklagenswaardigen toestand van
zulke zielen en bedenken, dat de oordeelen Gods
zeer veel verschillen van die der menschen.
-ocr page 100-
02
DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
OVER DEN TIJD EN DE EEUWIGHEID.
Wanneer ieder Christen goed begreep hoe kost-
baar de tijd is, zou menigeen dien niet zoo ver-
spillen alsof hjj volstrekt geen waarde had. De tijd
immers is de maat van ons leven, en zooveel wij
van dien tijd laten verloren gaan even zooveel is
er ook van ons leven onherstelbaar verloren. Al
onze tjjd is ons gegeven om de eeuwigheid te ver-
dienen ; er is niet één oogenblik van onzen tijd
waarin wij niet kunnen werken voor de eeuwigheid
en waarin wij geen onmetelijke schatten kunnen
verzamelen voor eene gelukkige eeuwigheid; hoe
meer wij daarom die kostbare oogenblikken on-
gebruikt laten voorbijgaan, des te meer verliezen
wij ook het vooruitzicht op eene gelukkige eeuwigheid.
De tegenwoordige tijd is de eenige tijd van handelen; de
eenige tijd, dien wij onzen eigen kunnen noemen; en God
alleen weet hoe lang die nog zal duren. Hij is kort, hij
vliegt in een oogenblik voorbij , en wanneer hij eens
voorbij is kan men hem niet terugroepen; dit oogen-
blik zelfs, waarin wij deze regels lezen gaat voorbij
zonder ooit weder te keeren. Ieder uur snelt voort,
zonder één oogenblik stil te houden, totdat het
opgenomen is in dien afgrond der eeuwigheid; en
zoovele van die uren of oogenblikken verspild wor-
den, zijn voor altijd verloren; het verlies is onher-
stelbaar. Leer daarom, christen, den tegenwoordi-
gen tijd wel te waardeereu , en hem goed te besteden
-ocr page 101-
9?,
door het verrichten van goede werken. Want wan-
neer het uur des doods nadert, zult gij geheel
andere gedachten hebben van dien tijd, dien gij nu
zoo weinig in waarde houdt. Wat zoudt gij dan
niet willen geven om eenige van die uren terug te
roepen , welke in ijdelheid en zonde voorbij gegaan
zijn ! Door welk eene wroeging zal de ziel van den
stervenden zondaar gefolterd worden , wanneer hij.
aan den rand van eene ongelukkige eeuwigheid ge-
plaatst , duizende malen, doch altijd te vergeefs,
zal wenschen, dat hij een dag of zelfs een uur van
het verledene kon terugroepen , en dezelfde gezond-
heid en kracht van vroeger had , om het te besteden
in de liefde Gods en een oprecht berouw over zijne
zonden. Ach, wereldlingen! waarom wilt gij dan
zoo verblind zijn om niet te zien, dat elk van die
uren, welke gij dagelijks verspilt, inderdaad meer
waard is dan tien duizend werelden !
En welke zullen de gevoelens zjjn van de veroor-
deelden in de hel over de waarde van den tijd, als
die tijd niet meer zal zijn ? Bitter zullen zij in alle
eeuwigheid al die uren , dagen, maanden en jaren
beweenen, welke hun door de goedheid van hunnen
Schepper gedurende hun sterfelijk leven werden
toegestaan. Hadden zij ze slechts goed gebruikt,
zjj hadden zich kunnen redden van die ellende, tot
welke zij nu onherroepelijk veroordeeld zijn, en zich
voor eeuwig oneindig gelukkig kunnen maken ! maar,
helaas , zij wilden niet werken terwjjl het nog tijd
was, terwijl zjj den dag voor zich hadden, nvi is
de nacht, de eeuwige en akelige nacht gekomen,
-ocr page 102-
91
waarin het te laat is om te werken en gedurende
welken zij eeuwig de groote dwaasheid zullen ver-
oordeelen, dat zij hun kostbaren tijd verwaarloos-
den en misbruikten. Ach, Christenen, laten wij door
hun lot afgeschrikt wijs zijn. Maar welke denkt gij,
dat de gevoelens zullen wezen van de gelukzaligen
in den hemel over dien kostbaren tijd? Zeker,
indien het mogelijk ware, en indien hun gelukkige
toestand zoo iets als verdriet toeliet, kon er
niets zijn hetwelk zij meer zouden betreuren , dan
het verlies van die oogenblikken , welke in hun leven
niet wel besteed zijn; omdat zij nu in het licht
van God duidelijk inzien, welk eene onmetelijke ver -
hooging van genade en geluk zij konden verkregen
hebben door het goede gebruik van die kostbare
oogenblikken.
Evenals nu alle tijd kort is en spoedig voorbjj-
gaat, zoo zijn ook alle tijdelijke genoegens, eerbe-
wijzingen, rijkdommen en vermaken dezer wereld
voorbijgaande, onzeker en onstandvastig; alleen de
eeuwigheid met het goede en kwade, dat zij bevat,
is wezenlijk groot; want zij is zonder einde , zonder
verandering, zonder vergelijking; zij laat geene ver-
menging van kwaad toe met het goede, of geeft
geen greintje troost bij al haar kwaad. O, hoe
ijdel is daarom alle tijdelijke grootheid, welke spoe-
dig in de lijkkist begraven wordt! Hoe spoedig is
alle roem van deze wereld voorbij! Eenige weinige
korte jaren is nog meer dan wat gij u zelf kunt
beloven; en arme zondaar, wat zal er dan van u
worden ? Helaas , de wormen zullen uw lichaam ver-
-ocr page 103-
95
;eren en onbarmhartige duivels uwe onboetvaardige
siel kwellen. Uwe vrienden van deze wereld zullen
i vergeten, en zelfs de steenen waarop uw naam
gegraveerd is zullen u niet lang overleven. O, hoe
waar is het woord : IJdelheid der jjdelhedeu, alles
s ijdelheid, behalve God te beminnen en Hem
illeen te dienen !" Zóó kunnen wij alleen wijs zijn
/oor de eeuwigheid , alle andere wijsheid is slechts
Iwaasheid.
VIER EN TWINTIGSTE DAG.
OVER DE TEGENWOORDIGHEID VAN GOD.
»Indien ik naar den hemel opstjjg," zegt de Psal-
nist (Ps. LXXXVIII) »zijt Gjj er; indien ik in de
iel nederdaal, zijt Gij er." God is overal tegen-
ivoordig. Hij vervult den hemel en de aarde, en er
s geen enkel schepsel, waarin Hij niet wezen-
lijk en op volmaakte wijze tegenwoordig is. In Hem
even wij, in Hem bewegen wij ons; ons geheele
jestaan is in Hem. Evenals de vogels, waar zij ook
diegen, de lucht ontmoeten, welke hen aan alle
:ijden omringt; evenals de visschen, die zich in
len oceaan bewegen, overal water ontmoeten, —
:oo ook, waar wij ook zijn en waarheen wij ook
;aan, overal ontmoeten wjj God; wjj hebben Hem
iltijd bjj ons ; . Hij is inniger met onze zielen veree-
ligd , dan onze zielen met onze lichamen. Helaas ,
irme zondaars, hoe weinig hebbeu wjj hieraan nog
-ocr page 104-
90
gedacht! en toch is het een artikel van ons geloof,
waarin wij van onze wieg af onderwezen zjjn. Laten
wij daarom in het vervolg met ernst over deze waar-
heid nadenken; laten wij zorgen altijd met Hem te
zijn, die altijd met ons is.
Daar God nu overal-tegenwoordig is, ziet Hij ons
waar wjj ons ook bevinden; al onze handelingen
worden voor Zijne oogen verricht, ja onze gedach-
ten, de geheimste genegenheden en gesteldheden van
ons hart kunnen niet voor Zijn alziend oog verbor-
gen blijven. Te vergeefs vleit zich daarom de zon-
daar bjj zijne zonden, evenals de wellusteling, ge-
lijk de wijze man zegt (Eccl. XXIII): »dat duister-
nis hem omringt en muren hem bedekken, en niemand
hem ziet, dien hjj behoeft te vreezen." Helaas, de
oogen des Heeren zijn oneindig veel helderder dan
de stralen der zon; en geen duisternis, wolkeu,
muren of gordjjnen kunnen ons voor Zijn doordrin-
gend gezicht verbergen , hetwelk duidelijk tot bin-
nen in onze ziel ziet. Geen wonder, dat Hjj dui-
deljjk ziet wat daar gebeurt, waar Hij altijd tegen-
woordig is.
Terwjjl God op alle plaatsen en in al het gescha-
pene is, is Hjj overal geheel en al, omdat Hij on-
deelbaar is ; Hij is overal met Zjjne geheele majesteit,
met al Zijne eigenschappen, en met al Zijne vol-
maaktheden. Wij hebben dus, christenen, in ons
den eeuwigen, onmeteljjken , almachtigen God, den
God, die uit zichzelf bestaat, den oneindigen Heer
en Schepper van alle dingen : waar wij ook gaan,
W}j hebbeu Hem altijd bjj ons. Hij is alomtegen-
-ocr page 105-
97
woordig met Zyne almacht, waaraau alles onder-
worpen is; wat hebbeu dus Zjjne vrienden te vree-
zen ? Hij is alomtegenwoordig met Zijne eindelooze
rechtvaardigheid ; hoe kunnen dus Zijne vjjanden ge-
rust zijn ? Hjj is overal oneindig goed jegens Zjjne
kinderen; Zijne goedheid en liefde voor hen over-
treft zelfs die van de teederste moeder ; Hij waakt
over hen door Zjjne voorzienigheid ; Zijne wjjsheid
beschikt op eene wondervolle wijze alle zaken voor
hun welzijn ; hoeveel troost moet dus die gedachte
aan de tegenwoordigheid van God niet schenken aan
Zjjne dienaren en aan hen, die Hem wezenlijk vreezen
en beminnen !
God eischt daarom ook van ons, dat wij overal en
immer aan Zjjne alomtegenwoordigheid denken. En kan
er wel iets meer onze aandacht waardig zijn ? Kunnen
wjj dan wel zoo ongelukkiglijk verblind zijn, dat w|j
ons vermaken met iedere beuzeling, welke ons in
den weg komt, en onzen God, de opperste schoon-
heid en het verhevenste goed , geheel onbemerkt la-
ten voorbijgaan ? O , laat het ons daarom nooit ver-
drieten alleen te zijn, omdat wjj altijd in gezelschap
zjjn van dat oneindige Wezen, dat het eeuwige heil
der engelen uitmaakt. Al zien wjj Hem niet met onze
lichamelijke oogen, is Hij des te minder tegenwoor-
dig ? En hebben wjj niet in ons edeler oogen, na
meiijk de oogen van het verstand , welke, geholpen
door het goddelijk geloof, hunnen God, die altjjd in ons
midden is, mogen en moeten bewonderen ? O, de zoet-
ste rust wordt in Hem gevonden ; alle andere genoegens
zjjn jjdel, wanneer zij daarmede vergeleken worden
5
-ocr page 106-
98
Wjj moeten ons, waar wjj ook z;jn en wanneer
ook, zoowel inwendig als uitwendig op zulk eene
wijze gedragen als dengene past, die voor Zijn
aanschijn staan. De tegenwoordigheid van een per-
soon, voor wien wjj achting gevoelen , is voldoende
om ons van elke kiuderachtige of onbetamelijke
handelwijze terug te houden , en zal dan niet de
oneindige majesteit van God, waarbij de grootste vorsten
der aarde minder dan niets zijn, ons niet door Zijne
tegenwoordigheid in die uitwendige zedigheid en
inwendigen eerbied houden, welke aan Zijne oogen
behagen ? Doch , o \' goede God , hoe verre zijn wij
van die gezindheid verwijderd , zoo dikwijls wij in
Uwe almachtige tegenwoordigheid durven zondigen
•»
         en Uwe verhevene majesteit in het aangezicht durven
slaan! Helaas, hoe beschaamd zouden wij wezen
indien onze zonden bekend werden aan die en die
personen, wier achting wij wenschen ! Wij zouden
van beschaming wel willen sterven, indien ze aan
de geheele wereld openbaar gemaakt werden! Wij zou-
den zelfs niet gaarne onze ijdele en belachelijke verma-
kelijkheden, al waren ze ook nog zoo onschuldig,
aan onze buren willen blootleggen ; en waarom den-
ken wij er dan niet aan, dat het alziende oog van
onzen grooten God altijd op ons gericht is en duidelijk
alles waarneemt, hetgeen in de geheimste schuilhoeken
van ons hart verborgen is ? Waarom bedenken wjj niet,
dat het eene grootere schande, een grooter verlies voor
onze ware eer is, wanneer onze slechte gedachten
aan God bekend zjjn, dan wanneer zij door bazuinge-
»chal aan de geheele wereld bekend gemaakt werden ?
-ocr page 107-
ri9
VIJF EN TWINTIGSTE DAG.
OVER HET UJDEN VAN CHRISTUS ONZEN ZALIGMAKER IN
DEN HOF VAN GETHSEMANE.
Om ons te verlossen van de slavernij des duivels
daalde de Zoon van God uit den hemel neder, en
nam Hij de menschelijke natuur aan om onze Pries-
ter en onze Offerande te worden en Zich zelf als een
bloedig slachtoffer voor onze zonden aan Zijn eeuwi-
gen Vader op te dragen. Het behaagde den Zalig-
maker , op den avond voor Zijn dood Zijn lijden te
beginnen met een bloedig zweet en een doodstrijd
in den hof van Gethsemane. Nadat hij Zijne overige
discipelen op eenigen afstand achtergelaten had,
nam Hij alleen Petrus, Jakobus en Johannes,
die vroeger ook getuige geweest waren van Zijne
heerhjke gedaanteverandering op den berg Thabor,
met zich en begon hun den doodsangst, de vrees en
droefheid mede te deelen welke zijn hart vervulde.
»Mjjne ziel, zoo zeide Hij, is bedroefd tot den dood"
(Matth. XXVI); dat wil zeggen : Mjjne ziel is door
zulk eene droefheid bevangen, dat Ik reeds nu er
onder zoude bezwijken, indien Ik Mijzelf niet staande
hield om nog meer voor U te lijden. Dierbare Jezus,
wat kan dat toch beteekenen ? Hebt gij nog niet on-
langs uitgeroepen, toen Gij over Uw lijden spraakt
en den wensch te kennen gaaft om voor ons te lijden:
»Ik hoop met eenen doop gedoopt te worden ?"
(Luk XII). Van waar dan nu deze droefheid ? Waart
Gij het niet, die aan Uwe martelaren zooveel kracht\'
-ocr page 108-
100
en moed gaart, dat zjj zelfs onder de wreedste pijni-
gingen niet bezweken ¥ En zijt gij nu zelf bevreesd ?
Doch neen , dierbare Zaligmaker, ik begrijp zeer goed
dat het Uw eigen keuze was in zulk eene hooge
mate door dien doodsangst aangegrepen te worden.
Het was voor mjjne onderrichting , en opdat Gij des
te meer voor mij zoudt kunnen lijden. Ik aanbid U
onder die zwakheid (indien ik mij zoo mag uitdruk-
ken) niet minder dan op Uw troon van heerlijkheid;
omdat ik hierin des te meer Uwe eindelooze liefde
voor mjj ontdek.
In dien doodsangst en die onbegrijpelijke droefheid
begat onze Zaligmaker zich in het gebed ; de eenige
toevlucht in de verdrukking , het eenige schild in
het oogenblik van den strijd. Maar let wel op , o
christen , met welken eerbied Hjj tot Zijn hemelschen
Vader bad , op den grond uitgestrekt, en met welk
een jjver : »met luide kreeten en tranen ," zegt de
Apostel (Hebr. V. 7). Tracht Hem daarin na te vol-
gen. In Zjjne gebeden liet Hjj Zijn zwakker deel
zoo ver gaan, dat Hjj smeekte dat de beker van
Zjjn bitter lijden van Hem mocht weggenomen wor-
den; maar Hjj voegde er onmiddelljjk bjj : «doch niet
Mjjn wil, maar de Uwe geschiede," om ons te
leeren, dat wij in alle beproevingen en wederwaar-
digheden ons geheel aan den Goddeljjken wil moe-
ten onderwerpen.
Tot tweemaal toe brak onze Zaligmaker Zjjn ge-
bed af om Zijne leerlingen te bezoeken; maar beide
keeren vond Hjj hen slapende. Ach, christen, is het
ook niet het geval met u , dat gij slaapt, dat wil
-ocr page 109-
101
zeggen u overgeeft aan eene gemakkelijke , zinnelijke
levenswijze , terwijl het leven van Uwen Heiland werd
gebruikt om te werken voor uwe zaligheid , en Hij ,
al wat Hij nu leed, voor u leed? Ach, heb dan nu
ten minste medelijden met Zijn troosteloozen toestand,
terwijl van den eenen kant Zjjn Vader doof schijnt
voor Zijne gebeden , en van den anderen kant Zijne
leerlingen te slaperig zijn om Hem de minste op-
lettendheid te bewijzen. In dien verlaten toestand
verscheen er een engel van den hemel om Hem te
troosten, die de vreugde der engelen is. Welke ver-
nedering ! Doch welke troost denkt gij , dat die engel
bracht ? Geen andere, dan dat hij Hem bekend maakte
met den wil van Zjjn eeuwigen Vader, en Hem ne-
derig smeekte in den naam des hemels en der
aarde toch niet Zijn voornemen te laten varen om
door Zijne oneindige liefde aan arme zondaars die
overvloedige verlossing te brengen , voor welke Hjj
in de wereld kwam ; en de schande en kwellingen,
welke een korten dag duren , te ondergaan met het
vooruitzicht op de redding van het menschdom en
de eeuwige verheerlijking en eer , welke de Godheid
door al Zijn lijden zou ontvangen. Laat ook diezelfde
overweging van \'den wil van God , Zjjne grootere eer
en verheerlijking, en het geluk van onze eigene zie-
len ons ook bij al onze smarten en ongelukken troos-
ten. Er kan geen beter troost wezen.
Gedurende Zjjn gebed in dien nacht leed onze Za-
ligmaker aan een vreeseljjken doodsangst. Over de
benauwdheid en den angst, waarin Zijne ziel ver-
keerde , kunnen wij oordeelen door het wondervolle
-ocr page 110-
102
uitwerksel, dat z^j op Zjjn lichaam hadden, door het
zooveel bloed te doen zweeten , dat de grond week
werd waarop Hij lag uitgestrekt. Lieve Jezus, wie
hoorde van een doodstrijd zooals deze ?
Maar welke, denkt gij wel christen, waren de oorza-
ken van al dien angst en die verschrikkelijke benauwd-
heid van uwen Verlosser ? Voornamelijk deze: ten
eerste een duidelijk inzicht en een levendige voor-
stelling van al wat Hij ondergaan moest gedurende
den geheelen loop van Zijn lijden, zoodat al de
schande en al de kwellingen, aan welke hij achter-
eenvolgens onderwoi\'pen zou worden nu allen te gelijk
met hunne verzwarende omstandigheden Hem voor
den geest stonden , waardoor Hjj Zijn bitter lijden
tweemaal leed: eerst door zijn heldere en levendige
voorstelling van al, wat Hij lijden moest, en daarna
door de handen Zijner vijanden. Maar waarom, dier-
bare Jezus, die dubbele smarten ? Alleen Zijne liefde
kan daarop een antwoord geven. De tweede oor-
zaak van de vergrooting van den doodsangst onzes
Verlossers was een duidelijk overzicht van alle zon-
den der wereld van de eerste tot de laatste; van al
de afschuwelijke misdaden en verfoeilijkheden van
het menscheljjk geslacht, die nu alle ten zijnen laste
gelegd werden om ze uit te wisschen met den laat-
sten druppel van Zjjn bloed. O , hoe schrikwekkend
waren al die helsche monsters in de oogen van onzen
Zaligmaker, die alleen een goed denkbeeld had van
hunne grootheid, omdat Hij een duidelijk begrip
had van de oneindige Majesteit, die daardoor be-
leedigd wordt! Ach , mjjn (iod, en welk een groot
-ocr page 111-
108
deel hebben mjjne zonden gehad in dat treurige
tooneel! Hoezeer, helaas! werkten zij mede tot uwe
smarten en pijnen! Eene derde oorzaak van den
doodsangst van onzen Zaligmaker was de voorkennis,
welke Hij had van het weinig gebruik , dat de Chris-
tenen zouden maken van al Zijn lijden , en het voor
eeuwig verloren gaan van zoovele millioenen zielen,
voor welke Hij zou gaan sterven. Ach , christenen
hebt toch medelijden met dien angst van uwen Ver-
losser, en neemt u vast voor nooit meer Zijne dier-
bare ziel door de zonde te bedroeven.
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
ONZE ZALIGMAKER VOOR HET ilOF VAN CAIPHAS.
Nadat onze Zaligmaker uit het gebed was opge-
staan, ging Hij tot Zijne leerlingen en zeide hun,
dat zij nu konden slapen en rust nemen; want dat
Zijn uur gekomen en de verrader nabij was. Maar
Gij, dierbare Verlosser, wanneer zult Gij slapen of
rusten ? Niet voordat Uw doodslaap aan het harde
kruishout begint. O christenen , beschouwt hier met
de oogen uwer ziel den moed en de bereidwilligheid
welke Christus toont om voor U te lijden , door zelfs
den verrader en diens bende te gemoet te gaan
Ziet met welk eene zachtmoedigheid Hij den verra-
derlijken vredekus ontvangt! En tooh, om te doen
zien dat geene macht der aarde Hem zonder Zjjn
eigen vrjjeii wil kon gevangen nemen , trof Hjj door
-ocr page 112-
104
de kracht van deze drie woorden: «Die beu ik," de
geheele menigte, die gekomen was om Hem te grjj-
pen , door hen allen achterover op den grond te doen
vallen. Daarop gaf hij zich over in hunne handen en
nadat zjj Hem gebonden hadden, sleepten zjj Hem
in de stad , terwijl Zijne leerlingen vluchtten en Hem
verlieten. Zijne vijanden brachten Hem nu eerst
voor Annas, den schoonvader van den hoogeprie ster
waar Hij door een lagen bediende werd beleedigd, die
Hem in Zijn aangezicht sloeg. Van daar voerden zjj
Hem naar het hot van Oaïphas, waar de opperpriesters
en oudsten verzameld waren , verlangend om dezen
nieuwen gevangene voor zich te zien, en vast beslo-
ten, rechtvaardig of onrechtvaardig, zich van Hem
te ontdoen. Volg nu uwen Zaligmaker, o christen,
die door al Zijne vrienden verlaten is; aanschouw
dat zachtmoedige Lam , beladen met hunne bespot-
tingen en beleedigingen te midden van vraatzuchtige
wolven; maar dring met de oogon van uw verstand
nog verder door en zie eens welk een genoegen ,
welk eene voldoening Hij er in smaakt den wil van
Zijnen eeuwigen Vader te volbrengen en voor u te
lijden; en leer daaruit in al uw lijden dezelfde ge-
moedsgesteldheid te bezitten.
Niet zoodra was onze Zaligmaker voor het hot\'van
Caïphas, den hoogepriester , waar ; de groote raad
van het Sanhedrin verzameld was , gebracht, of on-
middelljjk ging men na een verachtelijken welkoms-
groet tot Zijn verhoor over en riep men de valsche
getuigen binnen , die tegen Hem moesten spreken.
Maar let wel op de voorzienigheid van öod , zie de
-ocr page 113-
105
kracht der waarheid en de wondervolle onschuld van
dit Lam Gods; niettegenstaande al de boosaardig-
heid van dit goddelooze gerechtshof en zijne getui-
gen — mannen zonder eer of geweten — was al
wat zij tegen Hem konden inbrengen onbeduidend,
of zij konden in hunne verklaring niet overeenstem-
men , hetwelk dus hunne getuigenis krachteloos
maakte. Doch, terwijl gij deze voorzienigheid aan-
bidt, moet gij tevens de zachtmoedigheid en het
geduld van uwen Zaligmaker bewonderen, die
bij al de beleedigingen van die valsche getuigen
bleef zwijgen, waardoor Hij ons een overtuigend be-
wijs gaf, dat Hjj meer dan mensch was, die zoo
kalm kon blijven, terwijl Zijn goede naam en Zijn
leven door ongehoorde lasteringen aangevallen wer-
den.
Toen aldus de boosaardigheid van de vijanden des
Verlossers schadeloos gemaakt was , stond de hooge-
priester op en bezwoer Hem bij den levenden God,
te zeggen of Hij de Christus, de Zoon Gods was.
Uit eerbied voor dien aanbiddelijken naam legde
onze Heer eene plechtige verklaring en getuigenis
van de waarheid af, om al Zijne volgelingen door
Zijn voorbeeld te leeren, zich nooit over Hem of Zijn
geloof te schamen, wanneer zij tot eene dergelijke
verklaring mochten worden geroepen. Hierop ver-
scheurde Caïphas zijne kleederen en riep uit: »Hjj
heeft God gelasterd." Eu zij spraken allen den dood-
straf over Hem uit. Laten wij daarentegen met de
engelen en de uitverkorenen Gods uitroepen (Apocal.
V. 12): «Het Lam, dat geslacht werd, is waardig
5*
-ocr page 114-
106
te ontvangen, macht en goddelijkheid en wjjsheid
en kracht en eer en glorie en zegen van alle schep-
selen voor altijd!"
Nadat dit onrechtvaardige vonnis tegen onzen
Zaligmaker door den grooten raad was uitgesproken,
vielen zij allen met ongehoorde barbaarschheid, meer
als duivelen dan als menschen, op Hem aan en over-
laadden Hem met allerlei soort van beleedigingen,
slagen , kwellingen en godslasteringen. Ach, chris-
ten, zie eens, hoe die ellendelingen onzen Verlosser
in het gelaat spuwen; zie hoe zij Hem met onbarm-
hartige woede stooten, schoppen en slaan, terwjjl
Hjj, met de handen op den rug gebonden, niet in
staat is een enkelen slag af\' te weeren: zelfs is geen
vriend aan Zijne zijde om Zijn gelaat af te vegen of
Hem eenigen anderen dienst te bewijzen. Zie, hoe
zjj Hem met een vuil stuk doek blinddoeken, en
dan om Hem te bespotten (alsof Hij een valsche
profeet of bedrieger ware) Hem bij iederen slag
zeggen te verklaren wie Hem geslagen heeft, be-
halve nog vele andere beleedigingen , welke Hij met
een onoverwinnelijk geduld en kracht verduurde.
Maar vau al het lijden in den hof van Caïphas
trof niets den Zoon Gods zoozeer als de val van
Petrus, het hoofd van al zijne Apostelen, die de
grootste gunsten van Hem ontvangen had. Ach!
nadat hij nog dien zelfden avond er zich op beroemd
had, dat, al mochten alle andere leerlingen den
Meester verlaten, hij dat nimmer zou doen, en
dat hjj liever wilde sterven dan Hem verlooche-
nen, verraadt zich de zwakheid en onstandvastigheid
-ocr page 115-
107
der menscheljjke natuur: want op de stem van eene
dienstmaagd alleen verloochent hij dadeljjk zijn
Meester, herhaalt die verloochening voor de tweede
en derde maal, en verzekert zelfs met eeden en
vervloekingen, dat hij den man nooit gekend
heeft. Dierbare Jezus, ach, wat is toch de mensch ?
O Heer, zie op mij neder, en sta mij bij met Uwe
genade, want anders zal ook ik U verloochenen.
Hoe was het mogelijk, dat Petrus zoo diep kon
vallen ? — ten eerste, door een geheimen trots en
een vermetel vertrouwen op zijn eigen kracht, ten
tweede, omdat hij de waarschuwing van den Zalig-
maker verwaarloosde door te slapen toen hij moest
waken en bidden, en ten derde door zich aan het
gevaar bloot te stellen, toen hij zich in slecht ge-
zelschap begaf. Laten wij er voor waken, dat die-
zelfde oorzaken niet zulken invloed op ons uitoefenen,
en er ons toe brengen, om onzen Heer door de
zonde te verloochenen en zelfs aan het kruis te nagelen.
Doch, zijn wij eenmaal zoo ongelukkig, volgen wjj
dan ook het spoedige berouw van dien Apostel na,
die onmiddellijk na zijn val naar buiten ging en
bitter weende , hetgeen hij , zoo als men zegt, altijd
daarna herhaalde, zoo dikwijls hij den haan hoorde
kraaien.
De hoogepriester en de schriftgeleerden begaven
zich, na het doodvonnis over den Godmensch te
hebben uitgesproken, ter ruste en lieten Hem in de
handen van hen, die Hem volstrekt geen rust zou-
den laten nemen. O, welk een nacht bracht onze
Verlosser door in het midden van dat gepeupel,
-ocr page 116-
108
hetwelk om hun eigen wreedheid en de boosaardig-
heid van hunne meesters te voldoen, dat tooneel van
onmenschelijkheid vernieuwden , — hetwelk zij reeds
begonnen hadden toen hunne meesters nog daar waren —
en Hem overlaadden met alle soorten van pijnigin-
gen en godslasteringen ! Wij kunnen daarom gerust
verzekeren, dat de helft van hetgeen onze Zaligma-
ker dien nacht leed niet bekend zal worden vóór
den oordeelsdag. Kn al die onbeschaamdheid ver-
droeg Hij stilzwijgend , ja , terwijl zij Hem inisb.au-
delden, bad Hij voor hen , verontschuldigde hen bij
Zijn Vader en droeg Hij al Zijn lijden op ter voldoe-
ning voor hunne zonden. Uierbare Jezus, schenk
ons de genade om U na te volgen!
ZEVENENTWINTIGSTE DAG.
ONZE ZALIGMAKER WORDT VOOR P1LATUS EN HERODES
GEBRACHT.
Hoewel zij den vorigen avond tot laat iu den nacht
bezig geweest waren, kwamen toch de hoogepriester
en diens broeders in de zonde reeds vroegtijdig tot
eene groote vergadering van het Sanhedrin bij el-
kander, en weder werd dezelfde vraag tot onzen
Zaligmaker gericht, of Hij de Zoon van God was ?
Nadat zjj hetzelfde antwoord ontvangen hadden,
werd het reeds uitgesproken vonnis bekrachtigd
Maar, omdat zij als onderdanen van het liomein-
-ocr page 117-
109
sche rjjk , het niet veilig achtten zulk een vonnis te
laten voltrekken zonder de toestemming van den
landvoogd Pontius Pilatus, besloten zjj Hem naar
1\'ilatus te brengen , en Hem op diens bevel te laten
kruisigen. Hunne boosaardigheid had juist den kruis-
dood gekozen , omdat deze de schandelijkste was,
daar hij alleen op slaven en groote misdadigers werd
toegepast, en ook daar het de wreedste straf was ,
wijl de dood te midden van de scherpste en gevoe-
ligste pijnigingen slechts langzaam naderde- Met
gebonden handen werd dan onze dierbare Zaligma-
ker langs de straten gesleurd, van het huis van den
hoogepriester naar het hof van Pilatus, vergezeld
door den geheelen raad en hunne goddelooze tra-
wanten , welke luide verkondigden, dat er nu een
einde zou komen aan Zijn bedrog, dat Zijne schijn-
heiligheid ontmaskerd was, en Hijzelf schuldig was
bevonden aan godslastering. Het wispelturige volk,
dat nog slechts weinige dagen geleden Hem als een
profeet had ingehaald, voegde zich nu onmiddellijk
bij Zijne vijanden, terwijl het Hem volgde met uit-
dagende kreten, Hem langs den geheelen weg be-
lasterde en verguisde , en Hem overlaadde met dui-
zenderlei scheldwoorden en beleedigingen.
Als een misdadiger geketend staat daar nu de
Rechter van levenden en dooden, voor een niets-
beteekenenden landvoogd om verhoord te worden
Nadat de hoogepriesters en oversten des volks Hem
aan Pilatus overgeleverd hadden , en deze hun vroeg
waarvan zij Hem beschuldigden, aarzelden zij niet
weder nieuwe lasteringen te bedenken — dat Hjj een
-ocr page 118-
110
lastig en gevaarlijk man was; dat Hij een verrader
en oproermaker tegen de regeering was, die ver-
bood, dat men de schatting aan den Keizer zou
betalen, en die verklaarde zelf de Koning der Joden
te zijn. Nogmaals christen, bewonder toch dat on-
overwinnelijke geduld van uw Zaligmaker, toen Hij
hoorde: welke groote misdaden men Hem ten laste
legde: zoodat de landvoogd verbaasd was, dat een
mensch kon zwijgen bij zulke aantijgingen, welke
niets minder ten doel hadden, dan Hem tot den
schandelijksten aller doodstraffen veroordeeld te zien.
Hij doorzag evenwel zeer duidelijk het geheele bedrog
der hoogepriesters en schriftgeleerden en legde dat
stilzwijgen daarom uit ten gunste van onzen Zalig-
maker; alleen ondervroeg hij Hem een weinig over
de uitdrukking: »Koning der Joden," en nadat hij
daaromtrent geheel voldaan was , daar hij begreep,
dat het koninkrijk des Verlossers niet van deze wereld,
en dus geenszins gevaarlijk voor de regeering des kei-
zers was, besloot hij Hem in vrijheid te stellen. Zoo groot
is de kracht der onschuld, welke zelfs een heiden ja
den slechtsten der menschen , zooals Pilatus was, kon
treffen ! Hieruit, christen , kunt gij opmaken , dat
geduld en stilzwijgen duizendmaal beter uwe onschuld
bewijzen, dan wanneer gjj kwaad met kwaad ver-
geldt en u wilt verdedigen door veel beleedigend mis"
baar.
Doch Pilatus, hoewel hij overtuigd was van de on-
schuld van Christus, en Hem in vrijheid wilde stellen,
ontmoette een hardnekkigen tegenstand van de zijde
der boosaardige oversten en van het bedrogen volk;
-ocr page 119-
111
en toen hjj hoorde , dat onze Zaligmaker, als geboor-
tig uit Galilea , tot het gebied van Herodes, den drie-
vorst van Galilea, behoorde, maakte hij van die
omstandigheid gebruik om zich uit de moeieljjkheid
te redden door Hem naar Herodes te zenden. Weder
nieuw lijden voor dien Goddeljjken Verlosser, maar ook
weder nieuwe bewijzen van onvergelijkelijke zachtmoe-
digheid, toen Hjj door de straten ging, aan beide
zijden omringd door eene beleedigende menigte en
overladen met geschreeuw en verwijtingen. Herodes
was blijde, dat Jezus kwam; omdat hij hoopte
een wonder van Hem te zien, en deed Hem daar-
om eene menigte vragen, terwijl de oversten der
Joden, onvermoeid in hunne boosaardigheid, al hun-
ne valsche aanklachten tegen Hem herhaalden. De
Heer bleef echter zwijgen; ook wilde Hij de nieuws-
gierigheid van Herodes niet bevredigen of iets doen,
waardoor die Vorst er toe gebracht zou kunnen wor-
den Hem te bevrijden van dien dood, naar welken
Hij zoo vurig verlangde, omdat deze volgens de raads-
besluiten des Hemels , het eenige middel voor onze
redding was. Gezegend zij Zjjne goedheid voor altijd
door Zijne schepselen!
Herodes, beleedigd en vergramd, omdat onze Za-
ligmaker zijne begeerte om een wonder te zien niet
wilde voldoen, trachtte zich op Hem te wreken door
Hem met verachting en bespotting te behandelen. Hjj
stelde Hem bloot aan de beleedigingen zjjner wachten
en gaf bevel, dat men Hem moest kleeden in een wit
kleed, gelijk een narrenkap of misschien gelijk een
spotkoning, en zoo gekleed zond hij Hem terug naar
-ocr page 120-
112
Pilatus, vergezeld , zoo als Hij gekomen was , door
eene beleedigende menigte, welke aangehitst werd door
de Schriftgeleerden en Fariseeën. O Christen, zie hoe
de Wijsheid des eeuwigen Vaders gelijk een dwaas werd
behandeld en leer daaruit niet te treuren of onbe-
zorgd te zijn omtrent het oordeel der wereld.
Pilatus, den Zaligmaker weder voor zijn rechter-
stoel ziende, verzon nu een ander middel om Hem te
bevrijden en tevens zoo weinig mogelijk aanstoot te
geven .tan den hoogepriester en de opperhoofden
der Joden. Het was de gewoonte, om op den
dag van het paasehfeest (hetwelk juist dieuzelfden
dag gevierd zou worden), ter herinnering aan
hunne bevrijding uit de Egyptische slavernij een mis-
dadiger, welke door het volk gekozen werd, in vrijheid
te stellen, l\'ilatus maakte daarom gebruik van die
gelegenheid, en stelde aan hunne keuze voor: onzen
Zaligmaker aan de eene zijde, en Uarabbas, een be-
ruchten misdadiger, roover en moordenaar aan de
andere zijde: overtuigd als hij was, dat zij liever
zouden hebben , dat het onschuldige Lam (Jods in
vrijheid werd gesteld, dan dat Barabbas, de ergste
misdadiger aan de welverdiende straf zou ontsnappen.
Ach, Pilatus, welk eene groote beleediging doet gij
den Zoon Gods aan, terwijl gij voorwendt Hem
te begunstigen! Wat, moet de Heer van leven en
dood, de Koning des Hemels, in vergelijking komen
met den laagsten der menschen, met den meest ge-
vreesden misdadiger, dien men in handen kan krijgen V
Moet de stem van het volk beslissen wie van de twee
de beste, en wie het meest den dood waardig is?
-ocr page 121-
113
Welk eene ongehoorde beleediging, welke eene on-
vergeljjkelijke nederigheid van mijnen Verlosser ! O ,
koning der heerlijkheid, hoe diep hebt Gij (J verne-
derd, om mij uit het stof der aarde op te heffen!
ACHT EN TWINTIGSTE DAG.
ONZE ZALIGMAKER WORDT GEGEESELD EN MET
DOORNEN GEKROOND.
De list van Pilatus mislukte echter geheel, want
de Joden , door de onverbiddelijke vijanden van Jezus
Christus aangehitst, verkozen de invrijheidstelling
van Barabbas, en bleven niet een vreeselij k geraas
nog altijd de kruisiging van onzen Heer eischen.
Doch, nog gaf Pilatus alle hoop niet op om Hem de
vrijheid te bezorgen en om hunne wreedheid te vol-
doen , liet hij Hem geeselen. O Pilatus , hoe wreed
is uwe barmhartigheid I Behandelt gij aldus Hem,
dien gij voor onschuldig verklaard hebt ? Is dat uwe
rechtvaardigheid V Maar ach , Christenen , het waven
juist onze zonden, welke eischten dat de Heer der
Heerlijkheid zoo wreed zou worden behandeld , en
veroordeeld zou worden tot die schandelijke straf,
welke alleen aan de geringste slaven en laagste
boosdoeners werd opgelegd en tot welke onder geen
voorwendsel ooit een Homeinsch burger kon worden
veroordeeld. Blijft daarom staan en aanschouwt,
-ocr page 122-
114
hoe dat vonnis volvoerd wordt. Ziet, hoe de bloed-
dorstige soldaten hunne handen slaan aan het Lam
Gods; hoe zij Hem van Zijne kleederen ontdoen en
aan een steeuen pilaar vastbinden; ziet, hoe zij aan
Zijn heiligen rug en schouders ontelbare slagen toe-
brengen niet stokken, zweepen en roeden; ziet
hoe het bloed van alle zijden vloeit, hoe Zijn
lichaam door hunne wreedheid wordt verscheurd en
vernield; hoe het vleesch tot op de beenderen van
elkander wordt gereten; ziet, hoe Zijne vijanden Hem
al dien tijd beleedigen en zich verheugen in Zijne
pijnen ; terwijl Hij , met ten Hemel geheven oogen,
al wat Hij lijdt aan Zijn hemelschen Vader opdraagt
ter voldoening voor hunne zonden en voor die der
geheele wereld. Ach, zondaars , bedenkt toch bij
het aanschouwen van uwen Verlosser, en van Zijn ver-
scheurd lichaam welk een groot kwaad de zonde is,
en leert daaruit dat helsche monster te verachten,
hetwelk den Zoon Gods al dit lijden veroorzaakt
heeft.
Nauwelijks hadden die naar bloed verlangende
soldaten onzen Zaligmaker na Zjjne geeseling een
oogenblik rust gegeven, of zij werden door den dui-
vel tot een ander tooneel van wreedheid aangespoord,
zoo als men nog nooit gezien had , of nooit weder
zoude aanschouwen; en dat was niets minder dan
zich een bavbaarsch spel te verschaffen door Hem
tot koning te kroonen. Zij sleepten Hem daarom
in den hof van het Pretorium , en verzamelden daar
het geheele regiment; zjj ontdeden Hem weder met
geweld van Zijne kleederen , welke reeds aan Zijn
-ocr page 123-
115
met wonden overdekt lichaam begonnen vast te
kleven ; zetten Hem op een bank of stoel en wierpen
eenige oude purperen lompen om Zijne bloedende
ledematen; maakten een krans van lange, harde en
scherpe doornen; drukten dien op Zijn heilig hoofd,
en gaven Hem in Zijne hand voor scepter een riet of
stok. Daarop kwamen zij, om Hem te bespotten, één
voor één voor Hem nederknielen en met een honenden
glimlach Hem begroeten: »Wees gegroet, koning
der Joden" 1 terwijl zij Hem in Zijn aangezicht spuw-
den, Hem sloegen, en het riet of den stok uit Zjjne
hand namen, om Hem daarmede op zijn hoofd te
slaan, zoodat de doornen er nog dieper in drongen
en het bloed in stroomen uit de vele nieuwe wonden
vloeide , welke Hij daardoor ontving. Dierbare Jezus,
wat zullen wij hier zeggen, of wat moeten wij het
meest bewonderen, — de boosaardigheid van die
dienaren van Satan , of Uwe onbegrijpelijke liefde ,
welke U zoovele ongehoorde beleedigingen en pijni-
gingen deed ondergaan voor ondankbare zondaars?
Gezegend voor altijd zij Uwe groote goedheid!
Pilatus, hopende dat nu de woede en booaaardig-
heid der Joden voldaan zoude wezen, zoodat zij niet
langer op den dood van den Zaligmaker zouden
aandringen, nadat zij gezien hadden met hoeveel
wreedheid en verachting Hij , om aan hun haat te
voldoen, behandeld was geworden , bracht Hem nu
voor hen, zoo als Hij was, met den doornen kroon op
het hoofd, en de purperen lompen over Zjjne schou-
ders, en toonde Hem van eene hoogte aan het volk,
zeggende: »Ecce Homo! — Ziet denMenschl" Ziet,
-ocr page 124-
116
hoe Hij nu reeds mishandeld is geworden , en houdt
daarom op nog langer naar Zijn dood te verlangen!
Laat zijn lichaam, van het hoofd tot de voeten ver-
scheurd, uw medelijden opwekken. Ook tot u,
christen, zijn die woorden gericht: zie den Mensch,
maar zie Hem met andere oogen dan die hardvoch-
tige ellendelingen; zie, in welk een toestand uwe
zonden en Zijne oneindige liefde Hem gebracht heb-
ben. En zie daarna opwaarts en aanschouw Hem op
Zijn troon van heerlijkheid, en overdenk eens wat
gjj Hem kunt wedergeven voor die liefde, waarmede
Hg u bemind en zich zelt zoo diep vernederd heeft.
Hij verlangt niets meer van u dan dat gij Hem na-
volgt in geduld en nederigheid; denk daarom na ,
hoe gij die lessen het best in beoefening kunt bren-
gen.
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG.
ONZE ZALIGMAKER DKAAGT HET KRUIS EN WORDT ER
AAN VASTGENAGELD.
Helaas, de woede der Joden was nog geenszins
bevredigd toen zij hot Lam Gods voor de zonden der
wereld zagen bloeden ; integendeel, met groote on-
stuimigheid hielden zij vol te roepen, dat Hij
gekruisigd moest worden. Kindelijk gaf Pilatus toe
aan hunne onbeschaamdheid, en tegen zijn eigen
geweten in veroordeelde hij onzen Zaligmaker tot
-ocr page 125-
117
deu kruisdood. Ach , christenen , hebt gjj nooit het
ongeluk gehad door eene dergelijke lafheid uw Za-
ligmaker en Zjjne leer te veroordeelen , en laaghar-
tig in uwen levenswandel de grondbeginselen van
Zijn Evangelie te verzaken, uit vrees voor hetgeen
de wereld zou zeggen ? Heelt niet al te dikwijls een
veel zwakkere beproeving dan de vrees, dat gij de
vriendschap des keizers zoudt verliezen, u er toe-
gebracht den Zoon van God op nieuw te kruisigen?
Weest daarover beschaamd en hebt berouw !
Dit doodvonnis, hoe onrechtvaardig ook van de
zijde van Pilatus, werd, omdat het zeer rechtvaar-
dig van de z^jtle van Zijn hemelschen Vader en
noodzakelijk voor onze redding was , met volmaakte
onderwerping , liefde en stilzwijgen door den Heiland
aangehoord; die daarop weder van Zjjn purperen
mantel beroofd en met Zijn eigen kleederen bedekt
werd. Een groot kruis, zoo lang en zoo dik, dat
het evenredig was aan de krachten van een man,
werd op Zijne gewonde schouders gelegd, en twee
dieven of moordenaars werden aangewezen om Zjjn
gezelschap te vormen, en met Hem ter dood ge-
bracht te worden; zoodat de profetie bewaarheid
werd: »Met de goddeloozen werd Hjj geteld" (Isa-
ias LUI).
Dat was dan de laatste gang van onzen Goddelijken
Verlosser! Een roeper ging aan het hoofd van den
stoet om de voorgewende misdaden en godslasteringen
van den ongehoorden boosdoener bekend te maken;
dan volgden de soldaten en beulen met touwen,
hamers, spijkers, enz, Daarop kwam, of liever kroop
-ocr page 126-
J18
onze Hoogepriester , onze Offerande voort, geheel ver-
minkt en bebloed, met een dief\' aan elke zijde en het
kruis op zijne schouders, hetwelk Hij stap voor stap
voortsleepte; gevolgd en omringd door de priesters,
schriftgeleerden, en het gepeupel, Iwtwelk Hem ver-
vloekte, hoonde en bespotte ; terwijl de wreede beulen
Htoi door slagen en schoppen voor zich uit dreven.
Ach, Christen, heb nu toch mededoogen met het
lijden van uwen Zaligmaker, en vergroot Zijn zon-
denlast niet!
Nadat onze gezegende Heer met onuitsprekelijke
moeite en pijn eenigen lijd Zijn kruis door de straten
voortgesleept had, viel Hij eindelijk, niet in staat
verder te gaan , onder Zijn last neder. Neen, Christen,
sta niet verbaasd; want behalve het gewicht van het
kruis. hetwelk rustte op dat lichaam, dat, overal met
wouden bedekt, uitgeput was door het verlies van
zooveel bloed , had Zjjn hemelsche Vader nog een veel
zwaarder last op Zijne schouderen gelegd, namelijk:
de zonden der wereld. Dat was juist de ondragelijke
vracht, waaronder de Zaligmaker nederviel en be-
zweek. Het hielp niet, dat Simon van Cyrene, die
gedwongen werd het kruis op te nemen, dat onbarm-
hartige gewicht voor Hem torschte, want het verlichtte
den zondenlast niet, dien de hemelsche Vader op Zjjne
schouders gelegd had om door Zijn bloed en dood te
worden uitgewischt. O eindelooze goedheid van den
Vader! O eindelooze liefde van den Zoon, zooveel
te willen verduren voor ons, ongelukkige menschen I
O, Christen , zorg dat gjj nooit meer ondankbaar zjjt
jegens zulk een liefdevolleu God!
-ocr page 127-
119
Eindelijk was dan onze Verlosser, geheel vermoeid
en uitgeput op den Calvarieberg aangekomen; doch
ook toen\' dachten de bedienaren der hel nog alles
uit om Hem met onvermoeide wreedheid te vervol-
gen. Want terwijl het de gewoonte was aan de mis-
dadigers, die moesten sterven, een versterkenden teug
wijn te geven vermengd met myrrhe, wierpen zij ga\'
in den teug, die voor Hem bestemd was. Daarop
beroofden zij Hem met geweld van Zijne kleederen ,
welke nu reeds aan Zijn lichaam vastgekleefd waren;
zoodat al die wonden op nieuw begonnen te bloeden,
en zij Hem naakt overgaven aan de schaamte en de
koude ten aanzien van eene onafzienbare menigte.
Kom, zondaar , kom nu nader , en zie Hem weder
bloeden uit liefde tot u. Zie, hoe Hij, terwijl het
kruis gereed gemaakt wordt, op Zijne knieën neder-
valt, en zich aan Zijn hemelschen Vader opdraagt
als een bloedig ofter om Diens toorn , die door de
zonde ontstoken was, weder te verzoenen.
Het kruis werd op den grond gelegd, en als een zacht-
moedig lam werd onze Zaligmaker er op uitgestrekt
zonder den minsten tegenstand te bieden. Eerst werd
Zijn rechterhand op de bestemde plaats gelegd en
met hunne hamers dreven zij een scherpen, grooten
spijker door de palm van Zijn hand. Met ongeloofeljjke
pijn drong deze door de zenuwen, pezen, spieren en
beenderen, waaruit de hand samengesteld is, tot in
het harde hout van het kruis. Intusschen had zich
natuurljjk het geheele lichaam, om het indringen van
den spijker te bevorderen , naar de rechter zijde ver-
schoven ; maar weldra grepen die wreede slachters
-ocr page 128-
120
ook de andere hand en arm , en trokken Hem me
kracht naar de linkerzijde oui ook die hand on d<
bestemde plaats vast te nagelen. Daarop werden Zjjui
beenen naar beneden getrokken en Zjjne heilige voe
ten eveneens met spijkers aan het hout vastgemaakt
en bjj dit alles ging men zoo ruw en wreed te werk
dat men algemeen denkt, dat zij door dat trekken er
scheuren Zijn geheele lichaam uit elkander rukten er
het op vele plaatsen ontwrichtten, zooals de Konink-
ljjke Profeet zegt: »Zjj hebben mijne hauden en voe-
ten doorboord; zjj hebben al uijjue beenderen geteld\'
(Ps. XXI). Ach, indien het ineenkrimpen ofdoorsnjj-
den van een enkelen zenuw of pees, of het afscheider
of verplaatsen van een enkel been, al is het nog zoc
klein, reeds zulk eene vreeseljjke pijn ia , wat moei
onze Goddelijke Verlosser dan wel geleden hebben
toen Zjjne handen en voeten, waar zoovele zenuwen
spieren, pezen en beenderen bij elkander komen
door zulke groote nagels doorboord werden! O
Christenen, laten wij nooit Zijn lijden vergeten
laten wjj nooit ophouden Zijne barmhartigheid te be
wonderen, te aanbidden en te beminnen.
DERTIGSTE DAG.
ONZE ZALIGMAKER AAN HET KRUIS.
Niet zoodra hadden de bloedgierige beulen onzen
Zaligmaker aau het kruis genageld, of zij begonnen
-ocr page 129-
121
Hem met touwen op te heffen om het kruis rechtop
te zetten. O, welke kreten werden er nu uit den
mond Zijner vijanden gehoord , toen Hjj daar ver-
scheen boven de hoofden der samengepakte menigte!
met welke godslasteringen werd Hij daar begroet,
terwjjl Zijne diep bedroefde Moeder en andere ge-
trouwe vrienden , door dat gezicht tot in hun hart
werden getroffen! Eindelijk lieten ze den voet van
het kruis in de holte, die voor dat doel gegraven
was , met zulk een schok nedervallen, dat het ver-
scheurde lichaam van den Zaligmaker daardoor niet
weinig gekwetst werd . en de wonden aan Zijne han-
den en voeten grooter werden. Daar hangt Hij nu
in de lucht verheven te midden van verschrikkelijke
pijnen en kwellingen; het geheele gewicht van Zijn
lichaam wordt gedragen door Zijne doorboorde han-
den en vooten, waardoor Zijne wonden nog aanzien-
lijk vergroot worden; geen plaats is er voor Zijn
hoofd dan op doornen, geen ander bed voor Zijn
uitgeput en gewond lichaam dan het harde hout van
het kruis.
Hoe groot was de liefde van onzen Zaligmaker en
hoe onbeschrijfelijk de boosaardigheid van Zijne vij-
anden! Te midden van Zijne kwellingen roept Hjj
uit: «Vader , vergeef het hun , want zij weten niet
wat zij doen." Zij daarentegen grijnslachen en schud-
den hunne hoofden tegen Hem, zeggende: «Gij, die
<len tempel Gods kondet afbreken , en in drie dagen
weder opbouwen, red nu uzelf! Indien Gij de Zoon
•iods zijt, kom dan af van het kruis!" met nog
\'luizend andere verwijtingen en lasteringen , waar-
ö
-ocr page 130-
122
mede Hij overladen werd, niet alleen door het ge-
meene volk en de soldaten , maar ook door de hoo-
gepriesters , schriftgeleerden en oudsten; hetwelk Hij
alles met geduld en stilzwijgen aanhoorde. Maar o ,
wie kan beschrijven wat er in die heilige ziel om-
ging , terwijl Hij daar aan het kruis hing; — Zijne
gedachten van vrede voor onze zielen , Zijne gebeden
voor ons, de angst en vreeselijke smarten, welke Hij
onderging en de onuitsprekelijke vreugde over de
verheerlijking van Zijn Vader , welke zoude voort-
vloeien uit de overvloedige redding, die Hij toen
aan de arme zondaars verschafte.
»Een zwaard van droefheid zal uwe ziel doorbo-l
ren." Zoo had de oude Simeon tot de heilige Moe-
dermaagd gesproken; en maar al te wel werd dat
woord in het lijden van haar Zoon bewaarheid. Want
welk een verdriet moet die teedere en beminnende
moeder gehad hebben. toen zij gedurende al het
lijden van haren dierbaren Zoon, dien zij met een«
onvergelijkelijke liefde beminde, ooggetuige was vat
al de beleedigingen, beschimpingen en kwellingen,
die Hij moest verdragen. Ach , heilige Maagd, kun-
nen wij niet met recht zeggen , dat de zweepslagen
de doornen en de nagels , welke het vleesch van uw
Zoon doorboorden, even diepe wondeu in uw maagd
delijk hart sloegen, en dat niets dan een wonde>(
uw leven onder zulke overstelpende smarten koi
behouden V Welk eene diepe wonde werd aan uw j
ziel toegebracht, toen uw stervende Zoon u aa.
Zijn beminden leerling, den H. Johannes aanbeval
en d in plaats van den Zoon Gods den zoon vai
-ocr page 131-
128
Zebedëus gaf! Gezegende Maagd, wjj erkennen u
met geheel ons hart voor onze moeder, die aan ons
allen geschonken werd in den persoon van den H*
.Tohannes; en smeeken u bij al uw lijden, voor den
troon van genade, aan ons, arme verbannen kinde-
ren van Eva te denken. Christen, leer de bewon-
derenswaardige lessen, welke die H. Moeder u aan
den voet des kruises geeft; volg haar onwankelbaar
geloof en hare vaste hoop, hare volmaakte onder-
werping, geduld en standvastigheid na. Leer van
haar Jezus te beminnen, en de zonde, de wezenljjke
oorzaak van al Zijn lijden, te verachten.
Alles schijnt nu tegen onzen dierbaren Heiland te
hebben samengespannen. Zijn Vader heeft Hem ver-
laten; de tegenwoordigheid en het verdriet van Zjjne
Moeder dringen tot diep in Zijn hart. Wat
Zijne Apostelen betreft, een heeft Hem verraden,
een ander heeft Hem verloochend en allen hebben
Hem verlaten. Zijne vrienden en diegenen, welke
Hij het meest heeft begunstigd en op wonderdadige
wijze heeft genezen, voegen zich nu bij Zjjne ver-
volgers of schamen zich ten minste over Hem ; Zijne
vijanden overwinnen en beleedigen Hem; zelfs Zjjn
eigen lichaam dient door zijne zwaarte om Hem te
pijnigen. Maar wat Hem het meest bedroeft is de
gedachte, dat er zoovele ondankbare Christenen zullen
wezen, dat er zoovelen zullen zijn, die geen voor-
deel trekken uit Zijn lijden en dood; en dat zoovele
zielen, welke Hij door Zijn kostbaar bloed vrijkocht,
voor eeuwig verloren zullen gaan. Ach, dierbare
Jezus, laat niet toe, dat ik tot het getal dier rampzaligen
-ocr page 132-
124
zal behooren; laat mij iriet zoo ongelukkig wezen >
dat ik mjj bij Uwe vijanden voeg om U door de zonde
te kruisigen.
Laten wij nu nog een oogenblik stilstaan bjj de
lessen, welke onze Goddelijke Zaligmaker ons geeft
door Zijne laatste woorden aan het kruis. »Vader >
vergeef het hun, want zij weten niet wat zjj doen."
Door aldus voor Zijne vijanden te bidden en hen bij
Zjjn hemelschen Vader te verontschuldigen, leert Je-
zus ons , dat wij onzen vijanden eene oprechte, waar-
achtige liefde moeten toedragen. Wij moeten bidden
voor hen, die ons haten en vervolgen ; ja, wij moeten
hen beminnen, en in plaats van hunne misdaden te
vergrooten, moeten wij ze verontschuldigen en aan
hunne onwetendheid toeschrijven. Want maar al te
waar is het van iederen zondaar , dat hij niet weet,
wat hij doet; anders zoude hij de oneindige Majes-
teit niet zoo openlijk in het aangezicht durven slaan
nooit zou hij dan zoo dwaas zijn om den hemel voor
eene kleinigheid op te offeren en zich in dien afgrond
neder te storten, welke ter helle voert. — De kracht
van eene oprechte bekeering en eene nederige belij-
denis onzer zonden blijkt uit de volkomene vergiffe-
nis, welke onze stervende Zaligmaker aan den goeden
moordenaar schonk : «Voorwaar, Ik zeg u, nog he-
den zult gij met Mij in het Paradijs zijn." — «Ziedaar
uwe Moeder." Door aldus in den persoon van den
H. Johannes die dierbare Moedermaagd aan ons allen
te geven, beveelt Hjj ons, dat wjj haar met
kinderljjke liefde moeten beminnen. — Hoe groot de
inwendige kwellingen van Zjjne ziel waren, getuigen
-ocr page 133-
125
deze woorden: »Mijn God , Mijn God, waarom hebt
Gij Mij verlaten." Ach, die goede Jezus, Hg wenschte
door God verlaten te worden, opdat God den armen
zondaar niet zoude verlaten. — »Ik heb dorst." Bij dit
woord van den gekruisten Zaligmaker moeten wij
bedenken, dat Christus aan het kruis door twee
vreeselijke soorten van dorst gekweld werd. De eene,
naar het lichaam, kwam voort uit Zijn lang vasten,
uit de pijnigingen, die Hij doorgestaan, en het bloed,
dat Hij gestort had; de andere, naar den geest,
kwam voort uit Zijne ziel, door eene groote begeerte
voor ons welzijn en onze gelukzaligheid. Maar, o
die ellendelingen , die Hem slechts azijn wilden geven
om dien lichamelijken dorst te lesschen. Doch nog
wreeder zondaars, die in plaats van Zijn geestelijken
dorst door dankbaarheid en godsvrucht te voldoen ,
Hem niets anders geven dan den gal en den azjjn
van zonde en boosheid! — Uit de woorden van den
stervenden Zoon Gods: »Het is volbracht," leeren
wij ons te verheugen, dat het verlossingswerk van
den mensen geëindigd is ; dat de figuren en profetiën
van de wet alle vervuld zijn en het handschrift, dat
tegen ons getuigde, door het bloed van onzen Ver-
losser geheel is uitgewischt. — » Vader, in Uwe
handen beveel Ik Mijnen geest." Uit deze woorden
eindelijk zien wjj, dat wij in leven en sterven ons
geheel aan God moeten opdragen.
Zalig zijn zjj, die deze lessen, welke hun groote
Meester van Zjjn kruishout hun gegeven heeft, wel
ter harte nemen!
-ocr page 134-
L26
EEN EN DERTIGSTE DAG.
OVER DEN DOOD VAN ONZEN ZALIGMAKER.
Nauwelijks had onze Heer met luide en heldere
stem die laatste woorden «Vader, in Uwe handen
beveel ik Mijnen geest", uitgesproken, of Hjj boog
Zjjn hoofd in geheele onderwerping aan den wil Zijns
Vaders, en in volmaakte liefde jegens ons, arme
zondaars, aan wien H}j in die houding als het ware
den vredekus aanbood, en blies Zijne zuivere ziel
uit om aldus Zijn sterfelijk leven te eindigen, het-
welk van het allereerste oogenblik tot nu toe niets
dan eene aaneenschakeling van lijden voor ons ge-
weest was. Nu , christen, kom nu vrijmoedig nader
tot Uwen Verlosser; kus Zijne heilige voeten; aan-
schouw Zijne verbleekte gelaatstrekken; tel langzaam
al Zijne wonden en beween uwe zonden , voor welke
Hij dat alles leed.
»Hij, die zich vernedert, zal verheven worden."
Het lijden van onzen Zaligmaker geeft ons een schoon
en duidelijk bewijs van de waarheid dezer woorden.
Onze Verlosser had zich vernederd tot den schande-
ljjken kruisdood, en juist in dienzeltden tijd werd
Hij verheerlijkt en verheven door Zijn hemelschen
Vader en nog wel op verschillende wijzen. Want
terwijl Hij aan het kruis hing, weigerde de zon ge-
durende drie geheele uren haar licht; bij Zjjn dood
beefde de aarde, de rotsen scheurden, en de gra-
ven werden geopend ; het voorhangsel vanjden tempel,
hetwelk voor het heiligdom hing , werd van boven
-ocr page 135-
127
tot beneden vaneen gereten; de menschen door deze
wonderen getroffen , gingen heen en klopten op hunne
borst en zelfs de honderdman, de hoofdman van
de wacht, bekende openlijk, dat deze man, dien
zij gekruist hadden, wezenlijk Gods Zoon was. Ver-
heug u, christen, den dood van uwen Zaligmaker
zoo verheerlijkt te zien , en leer onder alle omstan-
digheden op God te vertrouwen, die de boosheid
uwer vjjanden ten laatste zal aanwenden tot uw eer
en voordeel. Zet u nu aan den voet van het kruis
neder en denk nog eens in stilte na over het over-
vloedige en verschillend lijden, hetwelk uw Jezus
voor u onderging van Zijne intrede in den hof van
Gethsemane tot Zijn stervensuur op het kruis. Ga
al die kwellingen één voor één na, en gij zult zien ,
dat geen enkel deel van Zijn heilig lichaam (hetwelk
het volmaakste en tevens gevoeliger was dan er
ooit één bestaan heeft) vrij bleef van bijzondere
pijnigingen. Zijn hoofd werd met doornen gekroond;
Zijn gelaat werd met speeksel bemorst, geheel ge-
kneusd en bont geslagen; Zijn haar en baard werden
nitgeplukt en uitgescheurd ; Zijn mond werd ineen
getrokken door gal en azijn; Zijne schouders bezwe-
ken onder den last van het kruis; Zijne handen en
voeten werden met nagels doorboord; Zijn geheele
lichaam werd uitgeput door een bloedig zweet, en
verscheurd en vaneen gereten door zweepen en roe-
den; Zijne ledematen uitgerekt en vaneengetrokken
aan het kruis. En wat Hij naar de ziel leed , was niet
minder, ja oneindig veel meer dan wat Hij naar
Zijn lichaam moest verduren. Getuige die doods-
-ocr page 136-
128
angst, welke Hem iu den hof overviel; getuige die
bittere klacht aan het kruis: »Mijn God, Mijn
God, waarom hebt Gij Mij verlaten ?" En in al
dat lijden onthield Hij Zich nog den geringsten
troost, welken Hij gewoonlijk aan Zijne dienaren
schenkt in hunne kruisen, en welke de grootste
kwellingen van de martelaars niet alleen dragelijk ,
maar dikwijls zoet en aangenaam gemaakt heeft,
Maar Hij gunde Zich geen anderen troost dan dezen,
dat Hij den wil volbracht van Zijn Vader, en onze
verlossing bewerkte.
En wie is het, die dat alles lijdt\'? Hjj is de eeu-
wige Zoon van God, gelijk aan en één met Zijn
Vader, de groote Heer en Sohepper van Hemel en
aarde, oneindig in macht, oneindig in wijsheid,
oneindig in alle volmaaktheden. Maar voor wien
ondergaat Hij dat alles ? Voor den armen mensch,
voor een nietigen aardworm — voor ondankbare
zondaars, verraders jegens Zijn eeuwigen Vader en
Hem zelf — voor diezelfde Joden, die Hem kruisig-
den — voor ons stervelingen, die Hem misschien
nooit dank zeggen voor al dat ljjden, of er bijna
nooit aan denken. Hoe bewonderenswaardig , o Heer
zjjt Gij in al Uwe wegen, maar vooral in die daad
van Uwe barmhartigheid ! Hoezeer verhoogt het lijden
van onzen Verlosser al de hoedanigheden van God !
Daaruit bemerken wij juist Zijne eindelooze goedheid
en liefde, dat Hij Zich op zulk eene wonderdadige
wjjze aan ons mededeelt en Zijn leven voor ons op-
offert. Daarin ontdekken wij Zijne onvergelijkelijke
barmhartigheid, dat Hij onze ellende op Zich neemt en
-ocr page 137-
|                                                   12f»
de slagen ontvangt, welke onze zonden verdiend heb -
ben. Daarin zien wg de bewonderenswaardige wjjs-
heid Zijner voorzienigheid , dat Hij ons door Zijn
eigen dood de bron des levens opent. Daaruit leeren
wij Zijne rechtvaardigheid kennen, die zoo zwaar
drukte op Zijn eigen Zoon ; welke slechts de natuur
van eeu zondaar had aangenomen, om voor onze
zonden te boeten. O, wat moeten de schuldigen
eens van Hem verwachten , indien zij de ver-
schrikkelijkheden van Zijne rechtvaardigheid niet
voorkomen door nu van Zijne barmhartigheid ge-
bruik te maken !
IJit het lijden van den Goddeljjken Verlosser blijkt
ook nog de eindelooze boosheid , de onvergelijkelijke
afschuwelijkheid der doodzonde, welke slechts kon wor-
denuitgewischt door den laatsten droppel van het bloed
van (iods Zoon. Dit is een van do voornaamste lessen,
welke de Zaligmaker wil, dat wij uit Zijn kruisdood
zullen leeren; wij kunnen Hem niet beter behagen
dan door die groote ■ les wel ter harte te nemen.
Laten wij nooit zoo ondankbaar zijn om Hem weder
door de doodzonde te kruisigen. Laat dat monster,
voor welks vernietiging Christus zelf wilde sterven,
nooit in ons leven !
KIXDK.