-ocr page 1-
... 9/y Bibliotheek
~u/^ • MINDERBROEDERS
WEERT.
6Wl
GELOOF, HOOP, EN LIEFDE.
LEEREEDE
■) /\\
uitgesproken door Mgr. Barnes, 0.5, 8
Bisschop van Siga, enz.
UIT HUT ENGELSCH.
Met eenige aanteekeningen van den Vertaler.
VOORBERICHT.
De leerrede waarvan den lezer hier eene Neder-
duitsche vertaling wordt aangeboden, werd uitge-
sproken in Kngeland ter gelegenheid eener kerk-
wijding, in het jaar 1823; dus vier jaren voor-
dat de Katholieken aldaar door de wet geëmanci-
peerd werden, hetgeen in 1829 geschiedde. Vóór
dien tijd werden de Engelscln Kaïholieken door
de wetten van hun land, in vele opzichten zeer
onderdrukt. Dit verklaart het den lezer, waarom
de schrijver in den loop zijner rede, meermalen op
het onbillijke en onrechtvaardige daarvan zinspeelt.
Deze rede werd voorgedragen ten aanhoore van
vele andersgezinden, tot wie de spreker dan ook
voornamelijk het woord richt. Zij vond zeer veel
bijval, zoowel in Groot Brittanje, als in de Ver-
-ocr page 2-
2
eenigde Staten van Amerika, en werd in beide
landen herhaaldelijk gedrukt en in verschillende
vormen uitgegeven.
Daar bij een groot getal onzer landgenooten
dezelfde vooroordeelen bestaan tegen den Katho-
lieken godsdienst, als in Engeland en Amerika het
geval is, en zulks voornamelijk moet worden toe-
geschreven aan de valsche begrippen die zij zich
daarvan vormen, zoo heoft de vertaler het nuttig
geoordeeld, dit werkje, waarin de ware leer der
Katholieke Kerk aangaande vele geschilpunten, op
eene bijzonder klare en heldere wijze wordt bloot-
gelegd en toegelicht, hun in een Hollandsch gewaad
aan te bieden, met cenigc aanteekoningen voorzien ;
hopende dat daardoor hier te lande menig voor-
oordeel on valsche voorstelling der Katholieke leer
moge worden uit den weg geruimd, even als elders
het geval geweest is.
Wij zien nu door een spiegel, raadselachtig; maar
dan, van aanschijn tot aanschijn Nu ken ik slechts
ten deele, maar dan zal ik kennen evenals ik gekend
ben. En nu blijven geloof, hoop en lief ae, deze drie ;
maar de grootstevan deze is de liefde.
1 Cor. XIII: 12,13.
In deze woorden, mijne Christelijke Broeders,
spreekt de Apostel van de natuurlijke blindheid
des menschen ten opzichte van den godsdienst Hij
leert ons, dat dewijl wij hier beneden omringd
zijn door nevels en wolken, wij ons slechts een
flauw en zeer onvolmaakt denkbeeld kunnen vor-
men van bovennatuurlijke dingen ; dat de openba-
ringen die ons z\\jn gedaan aangaande eene toekom-
stige wereld, dikwerf ons verstand ten eenemale
te boven gaan, en gewoonlijk zoo vol geheimzin-
nighcid en moeielijkhedon zijn . dat wij dezelve
-ocr page 3-
3
nimmer duidelijk zullen inzien en begrijpen, voor-
dat de dood den sluier zal hebben weg genomen
die ze voor onze oogen verborgen houdt, en wij
God van aanschijn tot aanschijn zullen aanschouwen;
in vvien als in een helderen spiegel, alle waarheid
en kennis zal gevonden worden.
Intusschen blijven er voor onze oefening over,
drie deugden, het geloof, de hoop en de liefde,
welke te z imen het kort begrip uitmaken van den
gansenen plicht eens Christens. Elk dezer deugden
is geboden en noodzakelijk; maar de voornaamste,
de grootste, de uitmuntendste en de meest onont-
beerlijke, is de liefde.
Het Geloof dient tot een geneesmiddel voor onze
natuurlijke zwakheid van verstand en vervult de
plaats van begrip. Het leert ons leerstukken, dio
ons verstand te boven gaan, zonder te twijfelen aanne-
men op de getuigenis van God, die dezelve geopen-
baard heeft. Het leert ons de rede in hare wilde vlucht
te beteugelen, en deze edelste onzer natuurlijke gaven
binnen de gienzen te houden van haar gebied;
haar üan te wenden om de gronden te onderzoeken
waarop de Openbaring rust, maar geenszins om de
gelooi baarheid van een leerstuk, dat zij ontdekt
heeft tot de Openbaring te behooren, tot het voor-
werp van een onderzoek te maken Zij leert ons
verder, met geduld te wachten totdat onze ver-
mogens zich hebben uitgebreid, en de hinderpalen
onzer kennis zijn uit den weg geruimd, en intus-
schen met de nederigheid en eenvoudigheid van
kinderen, de verborgene en geheimzinnige waar-
heden a.-:n te nemen en te eerbiedigen, die het der
onzichtbare en onbegrijpelijke Godheid behaagd heeft,
ons te openbaren
De Hoop leert ons mot een ootmoedig vertrouwen
onze toekomstige gelukzaligheid te gemoet te zien. —
Het is eene gewichtige leer der openbaring, dat
God wezenlijk en waarachtig de zaligheid verlangt
van alle menschen; dat Hij hen geschapen heeft
-ocr page 4-
4
tot, dat einde, dat met dat doelJ. C, Zijn eeuwige
Zoon, op het kruis gestorven is, en de Kerk heeft
ingesteld mot alle middelen, die noodig zijn ter
zaligheid; dat bijgevolg, zoo wij ons best doen,
wij zullen zalig worden ; niet inderdaad door onze
natuurlijke krachten — want door haar alleen ver-
mogen wij niets — maar door de hulp der genade,
die God steeds bereid en verlangend is to geven
aan allen, die de behoorlijke middelen aanwenden
om dezelve te verkrijgen ; dat bij gevolg, zoo iemand
verloren gaat, het zijne eigene schuld is, en dat
zoo iemand wanhoopt of ophoudt te hopen, dit is:
of, omdat hij weigert zijn best te doen, of, omdat
hij tetjen de leer des geloofs zondigt en God van
onrechtvaardigheid beschuldigt. De Hoop schenkt
vrede aan de ziel, niet door haar de zekerheid mede
te deeleh aangaande h;ire toekomstige gelukzalig-
heïd — iels, dat zelfs de Apostel vei klaarde niet
te bezitten — (1 Cor. IV: 4; IX: 27) maar door
haar een vast, doch tevens nederig vertrouwen in
te boezemen op de beloften, de barmhartigheid en
de verdiensten van J. C.
Maar wat is de Liefde, die voornaamste, grootste
en meest noodzakelijke van alle Christelijke deugden ?
Is zij hetzelfde als welwillendheid jegens de armen?
Bestaat zij alleen in behoeftigen te helpen, be-
droefden te troosten, naakten te kleedcn en soort-
gelijke werken van menschlievendheid ? Neen;
want de Apostel zegt: «indien ik mijne goederen
uitdeel aan de armen, en mijn lichaam overgeef
aan de vlammen, en de liefde niet heb, zoo baat
het mij niets" (t Cor XIII: 3).
De Liefde dus, is iets meer dan welwillendheid.
Wat is zij dan? Zij is eene deugd, die op God
zoowel als op den mensch betrekking heeft Zjj
zoude inderdaad eene partijdige en onvolmaakte
deugd zijn, zoo zij God buiten sloot, het volmaaktste,
het beminnelijkste en alleen aanbiddingswaardige
Wezen, den grootsten weldoener, den getrouwsten
-ocr page 5-
5
vriend, den teederlievendsten Vader. Zij leert ons
God boven alles te beminnen; Zijn wet en wil
boven alles de voorkeur te geven; dezelve tot regel,
gids en kenmerk te maken van al onze gedachten,
woorden en werken. Zij maakt ons bereid, om
ten allen tijde Gode het dierbaarste offer te brengen,
dat wij in dit leven bezitten, liever dan de trouw
te breken, die wij Hem als onzen Opperhcer ver-
schuldigd zijn. Zij leert ons Hem te aanbidden
op de wijze die Hij van ons vordert, en bijgevolg
den godsdienst te belijden, dien wij gelooven door
Hem te zijn ingesteld. AVant zoo iemand zeide:
«ik bemin U, o mijn God, maar ik wil U niet
aanbidden op de wijze door U voorgeschieven,
maar op eene andere, die mij even goed of zelfs
beter toeschijnt," zoude hij God daardoor geene
beleediging aandoen? Zoude hij niet met recht als
een oproerige beschouwd worden jegens do godde-
lijke Majesteit, en zijne eigenwijsheid niet met
verontwaardiging verworpen worden?
En hieruit volgt, mijne Christelijke Broeders,, dat
menschelijke regeeringen zich niet behooren te
plaatsen tusschen God en het schepsel met betrek-
king tot den godsdienst, en dat zij geen reaht heb-
ben om iemand door middel van boete of strafbe-
palingen eenen vorm van godsdienst op te dringen,
dien zijn geweten afkeurt. Dat geweten kan wel
is waar soms bedorven zijn, en zoodoende een ver-
keerde en bedrieglijke leidsman worden. Maar,
ofschoon de mensch niet altyd gerechtvaardigd is,
door zijn geweten te volgen, zoo is hij toch nimmer
gerechtvaardigd door tegen hetzelve te handelen ; en
daar God alleen de geheimen des harten kent, zoo
heeft de mensch geen recht om zijne overtuiging
aan anderen op te dringen of hen te noodzaken
zijn geweten in plaats van het hunne te volgen.
Voorwaar, indien de vrijheid ooit een kostbaar,
een heilig en onvervreemdbaar recht is, dan is het
in het verkeer van den mensch met zijnen God,
-ocr page 6-
6
die niet de hulp van dwingelanden behoeft om een
ieder loon naar werken te geven; die zelf wel in
staat is, den huichelaar van den oprechten aanbidder
te onderscheiden; die alleen kan bepalen, in hoever
onwetendheid de dwaling verschoonen, of oprecht-
heid de plaats van waarheid kan innemen.
Vandaar, dat alle wettelijke strafbepalingen, die
het geweten geweld aandoen in zijnen rustigen en
vreedzamen omgang met God, door wien of tegen
wien ook uitgevaardigd, strijdig zijn, zoowel met
de wet der natuur, als met de deugd derChriste-
lijke liefde
Deze heilige deugd leert ons, in de tweede plaats,
eiken medemensch als ons zelven te beminnen in
gedachten, woorden en werken. Zij verbiedt ons
kwaad van hem te denken of een vermetel oordeel
over hem te vellen, muar gebiedt ons daarentegen,
zijn gedrag ten beste uit te leggen en te veront-
schuldigen, als het voor verontschuldiging vatbaar
is. — Zij verlangt, dat onze woorden door dezelfde
beginselen als onze gedachten bestuurd worden;
dat niets aan onze lippen ontvalle wat onzen even-
mensch in zijne eer en goeden naam kan benadeelen,
of de rust zijner ziel kan verstoren; dat wanneer
de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, wij zijne ver-
dediging op ons nemen, zijne gebreken en dwalingen
verschoonen en zijne verdiensten in het licht stel-
len. — Zij leert ons, hem bij te stuan in zijn ongeluk,
hem te troosten in zijne droefheid, hem raad te
geven in zijnen twijfel, hem terecht te wijzen in
zijne dwaling, en zoo ver als in ons vermogen is,
zijne tijdelijke en eeuwige welvaart te bevorderen.
En hier, mijne Christelijke Broeders, kan ik niet
nalaten eenige korte opmerkingen te maken aan-
gaande hetgeen men gewoonlijk prosetytisme o{pro-
selieten-makerij
noemt Dit woord is zoo hatclyk
geworden, dat een ieder deszelfs beteekenis met
Vfrachting van zich stoot, alsof het eene misdaad
ware En toch, wat is de beteekenis van prose-
-ocr page 7-
7
1 ytisino ? Als het beteekent, anderen tot den waren
godsdienst te bekeeren, wat waren dan de Apos-
telen anders dan proselieten-makers? Wat beval hun
de Zaligmaker te doen, toen Hij zeide: »gaat en
leert alle volken," tenzij om overal proselieten te
maken? Waarom worden de Apostelen vervolgd,
ter dood gebracht en met de kroon des martelaar-
echaps bekroond, tenzij wegens het maken van
proselieten? Welk opvolger der Apostelen zoude
zich van zijnen plicht kwijten, zoo hij naliet, even
als zij, proselieten temaken? Welk Christen zoude
aanspraak kunnen maken op het loon der liefde,
als hij, overtuigd van do waarheid zijns godsdienstes,
weigerde of naliet anderen deelgenoofen daarvan
te maken ? als hij zijnen schat voor anderen trachtte
te verborgen, en zoodoende het licht, dat noodig
was om het pad van zijnen in het duister omdolenden
medereiziger te beschijnen, «onder de korenmaat"
verborgen hield ?
Maar als door proselitisme bedoeld wordt, iemand
te verleiden van do waarheid tot de dwaling, of
wat wij gelooven zoodanig te zijn; als het betee-
kent, gebruik maken van oneerlijke of onbetame-
lyke middelen, van geweld, bedrog, omkooperij of
eenig ander dan dat wat voortvloeit uit zuivere
menschlievendheid, dan inderdaad, is het prosely-
tisme even hatelijk als het onchristelijk is; dan zg
het verre verwijderd van eiken Katholie k en eiken
Christen; dan zij het gehaat en verfoeid, door eiken
minnaar van oprechtheid, waarheid en liefde.
Zoodanig is de deugd, die de Apostel verklaart
de grootste, de beste en noodwendigste van alle
Chistelijke deugden te zijn. Het verheugt my,
mijne Broeders, dat dit zoo is; want het is iets
waarin wij allen gelukkiglijk overeenkomen Hoezeer
wij in andere punten ook mogen verschillen, in dat
stemmen wij allen overeen. Gave de Hemel dit
onze overeenstemming even volkomen ware in alle
andere puiten, die het Evangelie als noodzakelijk
-ocr page 8-
8
ter onzer zaligheid opnoemt; maar als er verschil
onder ons bestaat, dan verheugt het mij toch, dat
dit meer eene mindere, dan wel de grootere deugd
betreft. Het verheugt mij, dat de deugd die
den mensch het meest aan God gelijk maakt,
zonder welke alle overige deugden niets baten,
maar met welke iedere andere noodzakelijke deugd
mag gehoopt worden, gemeen mag worden genoemd,
mijne Christelijke Broeders van alle godsdienstige
belijdenissen, aan u, aan mij en aan ons allen.
Het is niet, ik beken het, eene volmaakte vereeniging,
maar kan die vereeniging onbelangrijk genoemd
worden, die door de banden der liefde vast ge-
snoerd is; ca wel zulk eene liefde, als Hij, die uit
liefde aan het kruishout stierf, van den Hemel heeft
gebracht, en als het kostbaarste erfdeel Zijnen kin-
deren heeft nagelaten ?
De liefde dan, is eene algemeenc deugd. Zg
neemt geene uitzondering aan. Zij strekt zich uit
tot God zoo wel als de mensch, van welk land,
stam , kleur of godsdienst hij ook zijn moge, en hij
die van zijne algemeene liefde een enkel Adamskind
zoude uitzonderen, zelfs al ware het zijn grootste
vijand , hij zoude eene zonde bedrijven tegen het
eerste en grootste der goddelijke geboden, en «zich
schuldig maken aan allen." (Jac. II: 10).
Maar mij dunkt ik hoor u zeggen: y>dat eenige
leerstukken der Katholieke Kerk van eenen zoo onge-
rijmdeu en gevaarlijken aard zijn, dat men de belijders
daarvan teel voor de vijanden van God en de men-
schen mag houden "
Waarlijk, mijne C. B., als ik overweeg al de
valsche voorstellingen der Katholieke leer, die in
dit land zoo algemeen zijn, dan sta ik verbaasd;
en vond ik geen voorbeeld daarvan in de eerste
drie eeuwen des Christendoms, ik zoude niet weten
hoe dit feit te moeten verklaren. — Het wordt
algemeen erkend, dat gedurende de drie eerste eeu-
wen der Kerk, de Christelijke godsdienst in den
-ocr page 9-
9
hoogsten graad van zuiverheid beleden werd; en
toch leert ons de geschiedenis, dat die godsdienst
nimmer meer belasterd is geworden, dan iu dien
tijd. Geene ongerijmdheid zoo groot, of zij werd
hem ten laste gelegd ; geene goddeloosheid zoo slecht,
of z ij werd hem toegeschreven. De meest ontee-
rende afgoderij, de onnatuurlijkste misdaden, moord
zelfs, beweerde men, werd door den Christelijken
godsdienst toegelaten en bekrachtigd. De Christenen
werden beschuldigd, van in hunne godsdienstige
bijeenkomsten kleine kinderen ten slachtoffer op te
dragen en op hun vleesch en bloed zich te vergas-
ten ! — Stonden deze zonderling dwaze lasteringen
niet in onbetwistbare oorkonden der geschiedenis
opgeteekend, ik zoude bijna mijne zinnen niet
kunnen gelooven, wanneer zij mij getuigen, dat
soortgelijke lasteringen tegen denzelfden godsdienst
tot heden toe in dit land verspreid worden. Waar
is het boek, van het nietige traktaatje, tot het
kostbare en op geleerden trant geschrevene werk;
waar de kansel, van het nederige doi pskerkje, tot de
groote kathedraal dor steden, waar niet op even
onrechtvaardige als onverklaarbare wijze, de gods-
dienst onzer vaderen gelasterd wordt? O, indien
de Katholieke godsdienst slechts van verre geleek
op het afschuwelijke portret dat onze tegenstanders
daarvan geschilderd hebben; waren deszelfs leer-
stukken slechts van verre gelijkend op die, welke
zij daaraan toeschrijven; dan is er niemand hier
tegenwoordig, die dezelve meer zoude haten, dan
ik. Ik zoude er van vluchten als van eene pest.
Ik zoude geen dag langer daarvan een lidmaat
willen blijven. — Laat ons, mijne B., vooreenige
oogenblikken het portret met het oorspronkelijke
vergelijken. Ik zal nu niet trachten de Katholieke
leerstukken te beivijzen, maar bloot u dezelve uit-
leggen zoo als ze zijn, daar mijn oogmerk thans
niet is u te overtuigen dat deze leerstukken waar
zijn, maar alleen u te doen zien, dat zij geenen
-ocr page 10-
10
grond opleveren om uwe Katholieke medechristenen
een aandeel te ontzeggen aan uwe liefde en wel-
willendheid.
Welke zijn dan de voornaamste leerstukken der
Katholieke Kerk?
In de eerste plaats, de Katholieke Kerk houdt
voor den grondslag van allen godsdienst, dat er
slechts ée\'ne, opperste, eeuwige, van zich zelve
bestaande Godhaid is, oneindig in macht in wijsheid,
in goedheid, en alle andere volmaaktheden ; door
wie alle i\'ingen geschapen zijn; «in wie alles wat
is, leeft, zich beweegt," (Hand. XVII: 28) en zijn
bestaan heeft. Zij leert, dat het onze eerste plicht
is, dien God boven alles te beminnen, on Hem alleen
te aanbidden; dat het eene verloochening Zijner
opperste Majesteit en de grootste aller misdaden
zijn zoude, de eer die Hem alleen toekomt, aan
eenig schepsel hoegenaamd te schenken. Zij leert,
dat in dezen éénen God drie goddelijke personen
zijn, volmaakt van elkander onderscheiden in per-
soonlijkheid,
volmaakt eenzelvig in natuur; dat de
tweede persoon van den Hemel is nedergedaald,
mensch geworden en aan het kruis voor de ver-
lossing en zaligheid des menschdoms gestorven is;
dat door Zijn bloed alle menschen kunnen zalig
worden, en dat er «geen andere naam onder den
Hemel den menschen gegeven is, in wien iemand
kan zalig worden;" (Hand. IV: t 2) dat alle genade
en geestelijke zegeningen, die wij in dit leven ont-
vangen, of in het toekomstige mogen verwachten,
hunnen oorsprong nemen uit het lijden en de ver-
diensten des goddelijker] Heilands alleen.
Tot zoo ver, mijne afgescheidene Broeders, ver-
trouw ik, zult gij allen, of ten minste de moesten
uwer, met de Katholieke Kerk overeenstemmen.
Gij komt dei halve met haar overeen, niet alleen
in de liefde, maar ook in de belijdenis van de eerste
en meest noodzakelijke stukken des geloofs. Be-
halve deze eerste geloofsartikelen, zjjt gjj, naar ik
-ocr page 11-
II
meen, niet zeer streng in bet vorderen van over-
eenstemming met elkander. Andere punten be-
schouwt gij als van minder aanbelang, en veroorlooft
aangaande dezelve eene grootere vrijheid vandenken.
Welaan dan, vergunt uwen Katholieken broeder
dezelfde vrijheid, die gij elkander toestaat, dit is
niet meer dan billijk, en mij dunkt, ik heb het
recht dit van u te vorderen.
Maar, gij hebt hooren zeggen: tdat de Katho-
Heken beelden aanbidden, en even als de heidenen, de
eer die God toekomt, aan het werk hunner handen
schenken "
Indien ik niet wist, hoe algemeen deze beschul-
digingen zijn, ik zoude vreezen uw verstand oneer
aan te doen, door te veronderstellen, dat iemand
uwer in staat zoude zijn, dezelve te gelooven.
Want is het mogelijk, dat in eene eeuw en in een
land, die zooveel aanspraak maken op kennis, weten-
schap en verlichting, menschen zouden gevonden
worden, die in staat zijn te gelooven, dat de meer-
der heid der Christenen, dat de grootste, de braafste,
de geleerdste menschen, van bijna elke beschaafde
natie onder de zon, zoo onwetend, zoo slecht, zoo
dwaas en goddeloos zouden zijn, om goddelijke eer
te geven aan een beeld zonder leven en zonder
zinnen? Is het mogelijk, dat iemand uwer kan
gelooven, dat de meest onwetende Katholiek hier
tegenwoordig, in staat zoude zijn, om bijvoorbeeld,
dat ivoren kruisbeeld te aanbidden, hetwelk gy
ginds op het Altaar ziet? *)
*) Tot de plechtigheden der goede Week, zoo als die ia
Katholieke kerken verricht worden, behoort de zoogeuaamde
„aanbidding des kruiies ," op goeden Vrijdag. Ieder Katholiek
weet, dut die „aanbidding" niet tot het kruisbeeld gericht is,
maar tot Christus, die op dien dag voor ons aan liet kruishout
stierf, en dien het kruisbeeld ons alsdan op eene zeer indruk-
wekkende wijze voorstelt, daar het ontdaan wordt van den
sluier, waarmede het sedert Passie-Zondag bedekt was.
Mogten er onder onze Inndgenonten nog gevonden worden,
-ocr page 12-
12
Maar waarom is het beeld aldaar geplaatst, zoo niet
om het te aanbidden?
Ach, mijne C. li.t ziet eens op naar dit beeld,
en zegt mij, welken indruk het maakt op uw ge-
moed Het stelt uwen goddelijken Verlosser voor,
genageld aan het kruis, en stervende voor uwe
zonden. Kunt gij zoodanig voorwerp onbewogen
aanschouwen ? Kunt gij uwe oogen daarop vestigen
en gevoelloos blijven? Kunt gij het met aandacht
gadeslaan, zonder u de groote goedheid te herin-
neren van Hem, die aldus geleden heeft? zonder
het misdadige in te zien van die zonden, welke
Hem dit lijden veroorzaakten, en hoe oprecht uw
berouw behoort te zijn, van daartoe door de uwe
te hebben medegewerkt? Het is om zulke gevoelens
in ons op te wekken, dat het beeld aldaar geplaatst
is. En laat mij u vragen: konde een meer eigen-
aardig voorwerp op een Christelijk altaar staan, of
voor de oogen eener vergadering van Christenen
geplaatst worden, wanneer zij te zamen komen om
hunnen goddelijken Verlosser te aanbidden, wanneer
elk gemoed vervuld en elk hart doordrongen be-
hoort te zijn van de gedachtenis Zijns lijdens, de
bron van al onze hoop en van al ons geluk ?
Waarlijk, mijne C. B., ik bloos van te denken,
dat het noodig zijn zoude u te zeggen, dat wij
Katholieken even goed als gij de dwaasheid inzien,
en evenzeer als gij de goddeloosheid verfoeien, van
goddelijke eer te gefen aan een levenloos stuk hout
of ivoor, hoe kunstig ook gemaakt, of welk voor-
werp het ook aan onze verbeelding moge voor-
stellen.
die met de beeldstormers van vroegere tijd beweren, dat het
plaatsen van Beelden in kerken altoos afgoderij is, en uit-
drukkelijk strijdig met Gods woord, die lezen: Boeketer Uitgan-
gen (Exod.)
XXV: 18, 19, 20, waar God aan Moses het bevel
geeft, twee gouden Engelen te vervaardigen, en dezelve te
plaatsen op de Ark des Verbonds, \\a het heiligst gedeelte des
Tabernakels. Veet.
-ocr page 13-
13
Maar aanbidden ivij niet de Heiligen, of ten minste,
bidden wij niet tot hen?
Wij aanbidden geen schepsel hoegenaamd, en
daarom ook niet de Heiligen. Wij bidden wel is
waar tot de Heiligen, ja mijne C. B., even als de
Apostel Paulus tot zijne bekeerlingen bad, of even
als ik tot u bid. Ik zeg tot u, en met alle oprecht-
heid zeg ik: • mijne Uroeders, bidt voor mij ; ver-
werft voor mij die zegeningen van God, welke ik
zelf wellicht niet vermag, of niet waardig ben te
verkrijgen." Ik zeg hetzelfde tot de Heflige Moeder
van Jesus, tot de heilige Apostelen Petrus en Paulus,
tot den heiligen Augustinus, den heiligen Hieronyraus,
of eenen anderen van die heilige personen, wier
erkende deugd en heiligheid, door de genade en
verdiensten van Christus, hun de eeuwige geluk-
zaligheid van Gods goedheid verworven heeft.
Gewis er ligt niets verkeerds, niets onzcdelijks
hierin opgesloten. De beproevingen dezer heilige
personen zijn voorbij ; de sluier der sterfelijkheid
is voor hunne oogen weggenomen; zij aanschouwen
God van aanschijn tot aanschijn, en deelen nu
ruimschoots in Zijne vriendschap en liefde Mag
ik niet met recht vertrouwen, dat hunne gebeden
krachtdadiger zullen zijn dan de mijne of die
mijner vrienden hier op aarde? Het is met deze
overtuiging dat ik tot hen zeg, even als ik nu juist
tot u zeide: Heilige Maria, heilige Petrus, heilige
Paulus, bid voor mij Is er iets in de rede of de
Openbaring dat mij zulks verbiedt? —Een kind is
door den dood beroofd van een zijner ouders, die
in zijn leven dikwerf de vurigste beden tot God
voor hem opzond. Is het waarschijnlijk dat de
ouderlijke bezorgdheid voor het kind met den dood
heeft opgehouden? Als het kind meent van niet,
en onder dezen indruk zegt: O! mijn vader, of
moeder, denk nog aan mij, bid steeds voor mij,
vergeet in uw gelukkig vaderland, uw kind niet
dat in dit oord van ballingschap is achtergebleven;"
-ocr page 14-
14
zoude dit ongeoorloofd zijn? Zoude dit. zijn, niet
aan God de eer geven die Hem toekomt, of Christus
van Zijn middelaarschap berooven ? Zoude dit zijn
op schepselen de eer en voorrechten overdragen, die
alleen aan God toekomen ? En zoude u dit recht-
vaardigen, om uwen Katholieken medechristen van
afgoderij te beschuldigen ? Ik zal hier dan alleen
nog bijvoegen in de woorden van den Apostel
Paulus, in overeenstemming met de herhanlde be-
slissingen der Katholieke\'Kerk, en met het geloof
van alle Katholieken in de wereld : Anathema *)
den mensch, die een beeld als God aanbidt, of aan
hetzelve goddelijke eer bewijst, of gelooft dat het
eene goddelijke kracht bezit, of zijn vertrouwen in
hetzelve stelt, of tot hetzelve bidt, of gelooft dat
het meer is dan een levenloos rn gevoelloos voor-
werp. Anathema den mensch, die de Heiligen als
God aanbidt, hun eene goddelijke kracht toekent,
of gelooft dat zij meer zijn dan schepselen, af han-
keiijk van God voor clko genade die zij zelven be-
zitten, of voor anderen kunnen verkrijgen; die tot
hen bidt met een ander doel dan om hunne gebeden
te verwerven, of als het een schepsel geoorloofd
is tot een ander te bidden Anathema dr>n mensch,
die goddelijke eer bewijst aan een schepsel, hetzij
in den Hemel, op aarde of onder de aarde, of die
als God aanbidt iets anders dan den eenen, waren,
levenden God. En mijne Uroeders, ik wil er zonder
vrees of\'aarzeling bijvoegen: Anathema mij zelven,
indien de leer die ik u hier heb uitgelegd, niet de
ware en algemeen aangenomene leer der Katholieke
Kerk is. §)
*) Ve banvloek der Kerk, waardoor iemand buiten hare
gemeenschap gesloten wordt. Vkkt.
}) Iu\'iun de niet-kati.olieke lezer, in onze nebedc.; un lof-
Xiinj.cn ter eeje der Heiligen en vooral jer II. Maagd, uit-
drukkiugen ontmoet, die hein stuiten, doordien dezehe strikt
genomen op Uod alleen toepasselijk zijn, dan wete l.ij, dat
dit dichterlijke uitboezemingen zijn, of wel, de taal eener
-ocr page 15-
15
Gij hebt meermalen gehoord tdat de Katholieke
priesters zich de macht aanmatigen om zonden te ver-
geven; dat de Katholieken voor geld de vergiffenis
kunnen koopen voor verledene, en vergunning voor toe-
komstige zonden; dat door deze leer de zedelijkheid
verkracht, en het bedrijven van zonde aangemoedigd
wordt."
Ik schaam mij , mijne C B., zulke beschuldigingen
te moeten vermelden , en te vooronderstellen dat
iemand uwer voor een oopenblik,. aan zoodanigen
dwazen laster geloof kan hechten. Wat is de wezen-
teedere liefde, die uit harea aard overdrijvend is. Als de
Katholieken de Heiligen bidden uui hen van l> et eene of andere
kwaad te verlossen, of hun de eene of andere guns:. te ver-
lecueu, dan verstaan zij daaronder: door urne voorsjiraak bij
God.
— Iudien er soms godvruchtige werkjes onder de Katho-
liekcu gevoudeu worden, die deu Heiligen Gods eene onacht of
eigenschappen toekennen, die men zelfs iu de taal der liefde
niet kau verschoonen, dan zondigen zij eenvoudig tegen de
leer der Kerk, al aiju zij ook met kerkelijke goedkeuring voor-
zien. Want „kerkelijk goedgekeurd" wil niet, zegueu gnedge-
keurd door
»k kkkk, maar al ceu, dat aan de kerkelijke be-
palingen aangaande het uitgeven van het werk voldaan is; of
met andere woorden, dat de keurder der boeken („libroruui
censor") van het Bisdom waar het boek is uitgegeven, daarin
niets gevonden heeft, wat met het geloof of de goed.: zeden
strijdig is. — Nu, dat zoo iemand niet onfeilbaar, maar aan
dwaliug en vergissing oudei\'hevig is, weet een ieder
Boor de meer gematigden ouder onze tegeustauders wordt
het aanroepen der Heiligen, zoo als dit bij ons Katholieken
gebruikelijk is, niet veroordeeld als afgoderij, maar als bijgeloof.
Doordien do Heiligen des Hemels niet alwetend, noch aloiu-
tegetuyoot\'dig ziju, is het volgens hun oordcel, dvvans en ijdel
dezelve aau te roepen. — (Jus antwoord is: dat de lOugeleu
ook niet alwetend , noch alomtegenwoordig ziju , (immers dit
is de Oneindige God alleen) en toch weten deze Hemelsche
Gce3ten, wanneer een zondair op aarde zich bekeert (Zie
Luo. XV: 10). — ]Vu, nis God dit op de eene of andere wijze
den Engelen des Hemels kau openbaren, waarom ook niet deu
Heiligen, wanneer wij hen aanroepen? Min behoeft daarom
voor elk geval geeue bijzondere openbaring anu te nemeu.
Immers de gelukzaligen zien God, (1 Oor. XlII : 12) en wie
weet hoc zeer dit hunne kennis vermeerdert? Veut.
-ocr page 16-
16
lijke Katholieke leer aangaande dit punt \'t — Een-
voudig dit : Voor dat Christus ten Hemel opsteeg,
blies Hij over Zijne Apostelen en zeide tot hen:
tWier zonden gij vergeven zult, die zijn ze ver-
geven, en wier zonden gij behouden zult, die zijn
ze behouden." (Joan. XX : 23) Vroeger had Hij
tot dezelfde Apostelen gezegd: «Wat gij op aarde
zult binden, zal ook in den Hemel gebonden zijn,
en wat gij op aarde zult ontbinden, zal ook in den
Hemel ontbonden zijn;" (Matth. XVIII: 18) en tot
Petrus had Hij gezegd, dat Hij hem ode sleutels
van het koninkrijk der Hemelen zoude geven."
(Matth. XVI : 19 ) Nu, uit deze schriftuurplaatsen
besluiten wij, dat Christus aan Zijne Apostelen en
hunne opvolgors de macht heeft gegeven, om onder
zekere voorwaarden, de zonden van anderen te
vergeven. Welke zijn deze voorwaarden? In de
eerste plaats, een oprecht leedwezen van God door
de zonden beleedigd te hebbon, en een vast voor-
nemen van dezelve niet meer te bedrijven. Zonder
deze voorwaarde, leert ons de Katholieke Kerk als
een artikel des Gcloofs, dat noch Priester, noch
Bisschop, noch Paus, noch de geheele Kerk te
zamen genomen, de macht bezit om eenige zonde
hoegenaamd te vergeven ; en dat, zoude en Priester,
een Bisschop of\' Paus zich verstouten, de vergiffenis
of wbsulutie" te verleenen aan oen zondaar die geen
hartelijk berouw gevoelt over zijne zondon, zooda-
nige kwijtschelding of absolutie geene andere uit-
werking kan hebben, dan des zondaars schuld te
vermoei doren, en daaraan medeplichtig te maken
den dienaar van Christus, die vermetel genoeg was,
den onboetvaardigen zondaar te vergeven, of over
hem de absolutie uit te spreken.
En hier, mijne Broeders van verschillende gods-
dienstige belijdenissen, laat mij u vragen, welke
voorwaarden eischt gij in eenen zondaar om ver-
giflenis te bekomen? Als hij een oprecht berouw
gevoelt over zijne zonden ; als bij vast besloten heeft
-ocr page 17-
17
dezelve niet meer te begran en een nietiw leven
te beginnen, gelooft gij dan niet, dat God onder
zulke omstandigheden, hem de zonden kwijtscheldt?
Tot zoo ver dus komt gij overeen met <ie Katho-
lieke Kerk in de voorwaarden ter vergiffenis van
zonden. Maar deze voorwaarden zijl. geenszins
allen, die de Katholieke Ketk inden zondaar vor-
dert. Zij eischt bovendien dat hij zijne schuld be-
lijde aan den dienaar van Christus, opdat deze in
staat zij te oordeelen o( de boeteling de vereischte
gemoedsgesteldheid heeft om van zijne zonden te
kunnen ontslagen worden; alsmede om hem de
noudige boetedoeningen voor te schrijven voor de
verledene, met de te nemen maatregelen tegen toe-
komslige overtredingen. Tenzij de zondaar bereid
is, deze volle en oprechte belijdenis zijner zonden
af te leggen, hoe hard en vertederend zulks ook
voor hom zijn moae, leert ons de Katholieke Kerk,
dat hare dienaren geen recht of\' macht bezitten de
kwijtschelding aan iemand te verleenen; en dat,
indien zij vermetel genoeg waren om zulks te doen,
hunne kwijtschelding of\'absolutie van nul en geener
waarde zijn zoude.
Nog is dit alles niet De zondaar moet bovendien
zich onderwerpen om bij wijze van voldoening voor
de beleedigingen Gode aangedaan, al die werken
van zelfverloochening te verrchiten, welke hem door
zijnen biechtvader worden voorgeschreven, als b v.
vasten, bidden, aalmoezen geven en soortgelijken;
terwijl in geval hij zijtien medemensch in zijnen
goeden naam, eigendom of\'persoon benadeeld heeft,
hij daarenboven verplicht is, al het gedane onrecht
of schade te herstellen, zoo ver zulks in zijn ver-
mogen li^t. Zonder dit voornemen, is er geen
Katholieke Priester in de wereld, die zich konde
berechtigd achten, zijnen hoeteling de kwijtschelding
der zonden te verleenen, en in geval hij zulks deed,
dan leert hem zijn godsdienst als een geloofsartikel,
dat zijne kwijtschelding geene waarde kan hebben
-ocr page 18-
18
in het oog van God, maar slechts de schuld kan
vermeerderen van hem die ze geeft, en hem die zo
ontvangt.
Nu vraag ik u, mijne Broeders, of dit eene leer
is die tot zondigen aanmoedigt, of tot het bedrijven
van misdaad aanleiding geelt?
Wat moet dan die loer niet doen, die den zon-
daar vergiffenis voorhoudt, op de enkele voorwaarde
van berouw en belijdenis gedaan aan God alleen?
Maar koe kan een mensch zonden vergeven? Wie
kan zonden, vergeven tenzij God alleen?
Ik zoii\'le kunnen volstaan met het antwoord dac
J. C. zelf gaf op deze vva^ig, toen tl ij eenen ver-
lamde genas. (Matth. IX : 6) Maar ik vraag,
gelooven de meesten uwer (Anglikanen) niet, dat
in het doopsel de zonden door de handeling van
een mensch verbeven worden ? Nu, indien door
het storten van water en het aanroepen der H.
Drieëenheid, door de hindeling eens menschen de
zonden worden vergeven (Joan. III : 5) waarom
zouden dan niet de woorden der absolutie, uitge-
sproken door den dienaar van Christus, in den
naam en op gezag van diezelfde Drieeënheid, even-
eens de zonden kunnen veryeven? Met andere
woorden, indien God Zijne dienaren kan nmchtigen
om zonden te vergeven door het doopsel, waarom
niet door boetvaardigheid en absolutie?
In dit punt komt wel is waar ide Kerk van
Engeland" met ons overeen, zoi als te zien is in
haar Algemeen Gebeden1 oek in de onderrichtingen
aldaar gegeven aangaande het bezoeken van zieken.
En wie zal de macht van God durven beperken
en zeggen, dat terwijl een aardsch koning zijn voor-
reclit van gratie te verleenen, aan zijne dienaars
kan rnededeelen, de Koning des Hemels datzelfde
voorrecht niet kan schenken a*n de dienaars en be-
stunrders van zijn geestelijk Koninkrijk hier op
aarde? En in de veronderstelling dat Hij het wilde
geven, welke minder dubbelzinnige, of meer duide-
-ocr page 19-
19
lijke woorden had Hij kunnen gebruiken dan deze :
»Wier zonden gij zult vergeven, die zijn ze verge-
ven; en wier zonden gij zult behouden, die zijn
ze gehouden?" — In alle geval, indien gij, mijne
afgescheidene Broeders, denkt, dat het u vrijstaat,
aan deze duidelijke woorden des Zaligmakers de
eene of andere figuurlijke beteekenis te geven, dan
zult gij voorzeker aan uwe Katholieke medebroeders
niet het recht weigeren, om mot de groote meerder-
beid der Christenen, dezelve in hunnen letterlijken
en natuurlijken zin op te vatten; want waarom
zoude het ons niet veroorloofd zijn, de H. Schrift
voor ons zei ven uit te leggen, zoowel als u?
Wat de beschuldiging aangaat, van voor geld
zonden te vergeven, of vergunning te verloenen om
zonden f e bedrijven onder welke voorwaarde ook,
het is eenvoudig laster. De Katholieke Kerk ver-
biedt haren geestelijken uitdrukkelijk om geld aan
te nemen voor het vergeven van zonden, en zij
zoude den Priester gewis als schuldig aan Simonie
veroordeelen, die zoodanige misdaad bedreven had. *)
Maar gelooven de Katholieken niet in eene plaats
die het Vagevuur genoemd wordt, en dat de Priester
daaruit zielen kan verlossen voor eene zekere sotnme gelds?
Ik behoor u om versehooning te vragen, IM. J3 ,
wegens het beantwoorden eener opwerping, die
ofschoon dikwerf gemaakt op de ruwe wijze waarop
ik haar heb voorgedragen, uw eigen gezond ver-
stand u moet overtuigen, dat zij eene dwaze en
zeer verkeerde voorstelling is. Kunt gij bij moge-
lijkheid veronderstellen, dat de wijzen, de braven
en de geleerden van zoo vele beschaafde volken,
*) Het /ui wel niet j-czeird behoeve» te worden, dat W
geven vau biechtpennïngen, zoo als dit nog in eenige l\'rovinoiea
vau DDd Vaderland geLiuik^lijk is, biet oi-der de teni.cn >au
Simonie (het kooptn of verkoopen van geestelijke üaken) valt,
daar de biechtpeniiine: uiets anders is, clan een dur vrijwillige
offers, bijgebracht tot het onderhoud vau deu lierder der ge-
metnte. Vert.
-ocr page 20-
20
een zoodanig grof bijgeloof kunnen aankleven ?
Denkt gij waarlijk dat een Katholiek niet kan inzien
dat zoodanige n acbt, als hier den Priester wordt toe-
geschreven, ongegrond is, zoowel in de openbaring
als in de rede? Ecne eenvoudige blootlegging der
Katholieke leer zal in dit opzigt ten eenemale vol-
doende zijn
Het is het geloof der Katholieke Kerk, en naar
ik vermeen, ook het uwe, dat aile zonden niet even
groot, maar van elkander verschillend zijn, in hoos-
heid en schuld ; dat eene voorbijgaande gramschap
nie\' eene zoo groote misdaad is, als moord, noch,
een ijdel woord, als eene godslastering. Vandaar
gelooven wij, dat God niet alle zonden op gelijke
wijze straft, maar neen ieder zal vergolden naar
zijne werken;" (Matt. XVI : 9J) dat terwijl Hij
den vrijwilligen, koelbloedigen, doodeüjken over-
treder zijner wetten, met alle gestrengheid straft,
zeü\'s met de eeuwigdurende pijnen der hel, Hij den
minder schuldige met eene lichtere straf bezoekt,
en wel van beperkten duur.
         Is dit geloof onre-
delijk? Laat. ons de naenschelijke wetten raadplegen,
die als op de rede gegrond, beschouwd worden.
De wetten van Engeland b. v. worden voor rede-
lijk gehouden, olschoon soms beweerd wordt, dat
zij van eenen te bloedigen aard zijn, en al te dik-
werf de doodstraf eischen. Intusschen vorderen de
Engelsche wetten toch niet voor file overtredingen
de straffe des doods Wij vinden in dezelve ver-
schillende graden van straf, naar gelang van den
graad der misdaad. — Er is verbanning voor het
gansche leven, voor veertien jaren, voor zeven
jaren En is gevangenisstraf voor verschillenden
tyd van duur; er is boete van een verschillend be-
drag. Wij zouden de wetten onrechtvaardig noemen
en den koning uw dwingeland , als zij eveneens
de doodstraf toepasten op het kind dat een appel
heeft ontfutseld, als op den snooduard die zijn vader
heeft vermoord. Zijn de wetten van G-od alleen
-ocr page 21-
21
onrechtvaardig? Heeft Hij alleen het voorrecht van
te straffen zonder onderscheiding van misdaad ?
De H Schrift verklaart uitdrukkelijk dat voor rien
Goddelijken rechterstoel »de mensch rekenschap zal
geven van elk ijdel woord." (Malh. XII : 3C.)
Laat ons dan eene veronderstelling maken Een
kind komt tot de jaren van verstand, en wetende
dat elke lengen zonde is, liegt het in eene zaak van
weinig of geen aanbelang. Er bestaat geen twijfel
dat het kind gezondigd heelt. Ker het tijd heeft
daarover berouw te gevoelen, berooft een toeval
het van het leven Hoe zal nu het kind voor den
stoel van Gods eeuwige rechtvaardigheid ontvangen
worden? Zal het met den vadermoorder tot de
eeuwiae straffen der hel worden veroordeeld ? Ik
behoef het antwoord niet te geven. De rede verzet
zich tegen deze gedachte liet kind moet dus ge-
straft worden voor een zekeren tijd, en wanneer het
voor zijne fout geboet heeft, wedero:n in verzoe-
ning worden opgenomen
          En wanneer een tijiie-
lijke staat van straf na den dood aangenomen wordt,
dan volgt het bidden voor de overledenen als eene
natuurlijke gevolgtrekking; terwijl van den anderen
kant, zoo er tusschen den Hemel en de hel ^een mid-
delstaat is, het bidden voor de afgestorvenen ijdel
en te vergeefs moet genoemd worden; want in den
Hemel is geene zonde, en-in de hel is geene ver-
giffenis. Van daar, wanneer onze vrienden ons
door den dood worden ontrukt, en wij reden hebben
van te hopen - en wat hoopt de Heide niet.\' —
dat hunne overtredingen niet de uiterste straf van
Gods rechtvaardigheid verdiend hebben; dan smeeken
wy Zijne goddelijke barmhartigheid, om hunne
pijnen te verlichten en hunne straf te verkorten.
Is dit onredelijk? Is dit bijgeloovig? Is dit strijdig
met de H. Schrift? Ik ben zeker dat het niet
strydt met de liefde, en de liefde is de grootste
deugd Doch laat ons wederom eene veronder-
Stelling maken. Een teederminnend kind wordt
-ocr page 22-
22
door den dood van zijnen dierbaren^ vader beroofd.
Die vader was niet zonder fouten; alhoewel braaf
en deugzaam. waren zijne deugden toch vergezeld
van onvolmaaktheden en gebreken. Hij had ge-
zondigd, doch niet grootelijks. Ten minste de
arme wees vertrouwt dat dit het geval is. Wan-
neer nu in zulke oogenblikkm, en onder zoodanigen
indruk, het kind aldus vnrisrlijk bidt: «O God, ont-
ferm U over de ziel van mijnen dierbaren vader,
en als hij veroordeeld is om te lijden, en dit lijden
vatbaar is voor verlichting, o dan smeek ik Ü in
den naam van Jesus, verhoor mijn gebed, verlicht
en verkort zijne pijnen;" maakt het zich dan schul-
dig aan dwaasheid of bijgeloof? Tegen welk ge-
bod heeft het gezondigd ? Welke plaats der H
Schrift verbiedt hem zoo te handelen? Doch wat
zeg ik? De handeling vereischte geene bekrachti-
ging der Openbaring ; zij werd voorgeschreven door
de natuur. Het gebed kwam van zelf op zijne
lippen, en mij dunkt het moest eveneens op de
uwe gekomen zijn. Zegt mij, indien dit het ge-
val geweest ware, zoudt gij u verplicht gerekend
hebben het te onderdrukken. Zoudt gij de stem
der natuur die in u sprak, berispt hebben, en ge-
zegd : »Oa weg, breng mij niet in verzoeking, het
is dwaas, het is bijgeloovig, het is misdadig voor
een overledene te bidden?" —Ik dank God, M. B.,
dat zoodanig niet de leer der Katholieke Kerk is,
want ik zoude het moeielyk vinden haar te ge-
looven, en nog pijnlijker haar uit te oefenen.
» Doch de II Schrift gebiedt ons niet voor de over-
ledenen te bidden"
Maar zij verbiedt het ook niet
Waarom mogen dan de stem der natuur, de uit-
spraak der rede en het gebruik der oudheid niet
gevolgd worden ? *) Is niets geoorloofd, dan wat
*; ju liet tvvutsile uoek der jlachabeêrs wordt Judas de
Machabeër geprezen wegens zijnen godvruebtigen ijver voorde\'
overledenen, daar bij voor de zonden zijner gesneuvelde sol-
-ocr page 23-
23
de H. Schrift ons uitdrukkelijk gebiedt? Waarom
dan uwe doorlen begraven in pewijde aarde, en by
het gral plaatsen voorgelezen uit de H. Schrift, en
aldaar gebeden voor een ieder behalve de overle-
denen? *) Mijne C. B., als ik de geschiedenis lees
der veranderingen in den godsdienst, en bev ind dat
het bidden voor de overleden in Kngeland niet ver-
oordeeld werd , voordat de roofzuchtige Ministers
van Eduard VI beslag hadden gelegd op de rijke
fondaties door onze godvruchtige voorvaders nage-
laten, ten einde nu hm nen dood zich de gebeden
der levenden te verwerven, dan kan ik mij niet
overtuigen, dat de rede of de H. Schrift iets te
doen hebben gehad met het afschaffen van zulke
gebeden Ja, ik gevoel mij overtuigd, dat indien
de rede en de H. Schrift alleen geraadpleegd waren
geworden, gij evenmin als ik, eenisie angstvallig-
heid zoudt toonen om voor uwe overledene vrienden
te bidden In alle geval, als de Katholiek dit ge-
bruik niet strijdig oordeelt met de H. Schrift,
waarom zoudt gij hem veroordeelen? Heeft hij niet
even veel recht als gij om den zin der H. Schrift
uit te leggen? En als zijne uitlegging in overeen-
stemming is met bet onveranderlijke geloof zijner
Kerk, met het voorbeeld der oudheid, met den
drang der natuur en de edelste gevoelens van het
menschelijk hart, heeft hij dan niet overvloedige
redenen om zijner vaste overtuiging de voorkeur te
geven boven uw gevoelen?
daten ecu zoenoffer te Jerusaleru liet opdragen. (Zie II Mach.
43, 4fi). — ofschoon onze l\'rotcstautschc broeders de boeken
der iVlacbabeërs ouder de apocry pliisclie boeken der 11. Schrift
rekenen, ia hun dn getu goddelijk gezag Toekennen, kunnen
zij nogtans niet loochenen mt deze boeken het bnvij» leveren,
dat het bidden en offeren voor de afgestorvenen bij Gods volk
gebruikelijk was, even als de Jodeu tot lieden toe gewoon isiju,
hunne overledenen in hunne uebedeu ie ^edeuken. Vest.
*) De sobrijver bedoelt de zoogenaamde Anglikanen, of leden
der „Kerk van Kngeland," die ofschoon trotestanteo, vele
-latholiekt gebruiken bckouJeu hebben. Vkkt.
-ocr page 24-
24
Wat de beschuldiging aangaat, dat de Katholieke
Priesters voor eene somme ge"lds zielen uit het
Vagevuur kunnen verlossen, ik behoef u niet te
verzekeren, dat zij eene van die lasteringen is, die
ofschoon duizend malen wederlegr), toch nog even
dikwerf herhaald worden De Katholieke Priester
heeft geen gezag of jurisdictie over dedooden Al
wat hij kan doen, bestaat, in Go Is barmhartigheid
voor hen af te smeeken; maar even als andere
menschen, blijft hij in het onzekere aangaande de
uitwerking zijner cebeden. Hij heeft inderdaad
een voorrecht, dat eiger» is aan het Priesterschap,
Hij kan eene ofl\'erande opdragen; en offeranden
zijn ten allen tijde, zoo wel onder de oude als
onder de nieuwe wet, voor krachtdadige middelen
gehouden om God tot barmhartigheid te bewegen.
Van daar, zoo iemand, buiten zijne eigene gebeden,
nog verlangt, dat een offer voor de zielen zijner
afgestorvene vrienden zal worden opgedragen, dan
bestaat er geen twijfel of hij moet zich wenden tot
den Priester; en indien, zoo als de .Apostel zegt:
•zij die het altaar bedienen, bereehtigd zijn om van
het altaar te leven," (1 Cor IX: 13) dan zal, naar
ik veronderstel, niemand ontkennen, dat de Priester
bereehtigd is tot eene vergelding voor de kosten die
daarmede gepaard gaan, en den arbeid dien hij heeft
te verrichten oin aan het godvruchtige verlangen
van anderen te voldoen.
         Eiken dag is hy ver-
plicht, zonder eenige vergelding, voor alle afgestor-
venen te /amen, te bidden, en buitendien nog ge-
houden op zekere dagen het heilig Misoffer voor
allen op te dragen, insgelijks zonder vergelding;
en er is geen Priester met zielezorg belast, die
nalaat dezen liefdeplicht te vervullen Maar wannee
iemand met deze algemeene gebeden en offeranden
niet tevreden, daarenboven nog bijzondere diensten
verlangt voor zijne afgestorvene betrekkingen of
vrienden, dan mag hij die dezelve verricht, gewis
vrijelyk daarvoor eene belooning ontvangen.
-ocr page 25-
25
Ik vrees door deze uitleggingen uw geduld uit
te putten, maar d.iar «ij op het punt zijt om de
heilige Offerande der nieuwe Wet bij te wonen,
en er niets is in den Katholieken godsdienst dat in
een meer verkeerd daglicht wordt voorgesteld, kan
ik niet nalaten, hierover eenige weinige woorden
tot u te spreken.
De Mis, M B. , is de voornaamste en gewichtigste
dienstverrichting in den Katholieken Eerdienst In
denzelve worden brood en wijn plechtig gezegend o£
igeconsacreerd," en vervolgens aan God opgedragen
bij wijze van offer of offerande door den Priester
met hetzelfde doel, waarvoor rec<ls van het begin
der wereld offeranden werden opgedragen — Maar
wat ia het geconsacreerde brood en wijn? Hoe
dikwerf, mijne Protestantsche Broeders, hebt gij niet
gehoord, dit de Katholieke leer in dit punt, de
ongerijmdheid en dwaasheid zelve is? Hoe dik-
werf hebt gij niet gehoord, dat de Katholieken,
even als de Joden van Capharnaum, (Joan. VI)
de woorden van Christus in eenen groven, vlee-
schelijken zin opvatten; dal zij beweren, dat bet
lichaam des Hoeren in het heilig Altaar-Sacra-
ment in eenen ruwen, natuurlijken en sterielijken
staat
tegenwoordig is? Nu, als dit inderdaad de
leer der Katholieke Kerk ware, dan zoude er grond
bestaan voor de beschuldigingen harer tegenstanders,
want voorzeker onze zinnen getuigen ons duidelijk
genoeg, dat het lichaam van Christus aldaar in
zoodanigen staat
niet tegenwoordig is Wat dan is
de ware leer der Katholieke Kerk in dit opzicht? —
Zij leert, dat door de woorden der Consecratie, uit-
gesproken door den Priester, eene wezenlijke ver-
an.lering in het brood en den wijn heeft plaats
gehad; niet, wel is waar, in hunne uiterl.jke hoe-
danigheden, maar in hunne inwendige zelfstandig-
heid; zoodat nu het lichaam en bloed van Christus,
wezenlijk en waarachtig zelfstandig tegenwoordig
is, ofschoon niet merkbaar roor onze zinnen. Dit
-ocr page 26-
26
is hare leer. Ten opzichte der wy ze of staat waarin
Christus tegenwoordig is, heeft zij niets beslist,
dan alleen, (zoo als onze zinnen getuigen) dat Hij
niet tegenwoordig is in den groven, natuurlijken
staat van een sterfelijk lichaam , maar op eene
bovennatuurlijke en onbegrijpelijke wijze, en over-
eenkomstig het doel zijner tegenwoordigheid. (Conc.
Trid. Sess. XXII)
Nu, M. IJ , welke ongerijmdheid is in dezo leer
opgesloten? Is het ongerijmd te gelooven, dat een
lichaam wezenlijk, waarachtig en zelfstandig kan
tegenwoordig zijn, ofschoon niet in zijnen gewonen,
natuurlijken
staat.\' Of dat hetzelfde lichaam in
een verschillenden staat kan tegenwoordig zijn?
Ik stem toe, dat in een gewoon sterfelijk lichaam,
deze zaken op eene natuurlijke wijze niet mogelijk
zijn ; maar het geldt hier niet een gewoon sterfe-
lijk lichaam, maar een verheerlijkt lichaam, en niet
het verheerlijkte lichaam van een gewoon mensch,
maar van een Godmensch. Kan zulk een wezen
niet in moer dan één staat tegenwoordig zijn ?
^Raadpleegt de Schriften"\' en gij zult bevinden dat
Hij in verschillende is tegenwoordig geweest. Ziet
Hem nu tegenwoordig als een klein kind in eenen
stal, nu als een boosdoener aan het kruis; nu van
den dood verrezen, neemt hij de vereenigde eigen-
schappen aan van een geest en van een lichaam
Hij treeedt het vertrek binnen terwijl de deuren
gesloten zijn, en is tastbaar voor de handen van
Thomas; aan Magdalena vertoont Hij zich als een
tuinman, aan twee zijner leerlingen als een vreem-
deling; nu eet Hij met hen als een sterfelijk li-
chaam, en dan verdwijnt. Hij weer, als ware Hy
een zuivere geest (Luk XXIV : 31) Voor elk
verschillend doel neemt Hij een verschillenden
vorm aan, en is, naar mate de gelegenheid het ver-
eischt, tegenwoordig in een verschillenden staat.
Zijn er geene andere staten dan deze, in welke Hij
kan tegenwoordig zijn ? Als het Hem behaagt, op
-ocr page 27-
27
eene onbloedige wijze, het offer des kruises voort
te zetten, en onze dagelijksche offerande te worden
op onze altaren, en ons dagelijksch voedsel in de
fl. Communie, kan Hij dan Zijn wil niet ten uitvoer
brengen? Zal iemand der Almacht durven paaien
perk stellen, en zeggen : tot zoo ver kunt gij gaan,
maar niet verder? Gij kunt niet, verheerlijkt en
onsterfelijk als Gij zijt, tegenwoordig zijn, of ik
moet U kunnen zien? Gy kunt U niet aan mij
mededeelen of ik moet U kunnen proeven ? Hij
moet inderdaad een even onwetend als vermetel
menseh zijn, die aldus redeneert.
De vraag is dan niet, of J C. deze wonderen
kan verrichten, maar of Hij ze heeft verricht. De Katho-
lieke K<>rk gelooft dat Hij ze verricht heeft, en voor zoo
ver ik kan oordeelen, wegens de gewichtigste redenen.
*Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed,\'\'1 zijn de
onvoorwaardelijke uitdrukkingen des Zaligmakers,
gebezigd bij de instelling des H. Avondmaals, vol-
gens drie Evangelisten; (Matth. XXVI: 26. Mare.
XIV: 22 Lnc XXII: 19) de vierde verhaalt dat
Hij vroeger reeds gezegd had: * tenzij gij het vleesch
van den, Zoon des menschen eet, en Zijn bloed drinkt,
zult gij het leven in u niet hebben, want mijn vleesch
is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank
"
(Joan. VI: 54, 56) De Apostel Paulns herhaalt de
woorden der drie Evangelisten: dit is mijn lichaam,
dit is mijn bloed,
en besluit daaruit: • hij die onwaardig
eet en drinkt, eet en drinkt zijn eigen oordeel, niet onder-
scheidende het lichaam des Heeren.
(1 Cor. XI: 2\'J )
Het geloof\' der Katholieke Kerk, over de gansche
aarde verspreid, is eenstemmig in dit opzicht, en is
altijd zoo geweest van af de vroegste eeuwen des
Christendoms. Hetzelfde is het geloof der verschil-
lende afdeelingen in de Grieksche Kerk, alhoewel
deze van de- Katholieke Kerk afgescheiden zijn,
sedert ongeveer duizend jaren ; hetzelfdo is het ge-
loof van de overblijfselen eeniger kleinere Ooster-
flche sekten, die de gemeenschap met de Katholieke
-ocr page 28-
28
Kerk in een nog vroeger tijdvak hebben afgebroken.
Als dit geloof eene dwaling is, wanneer, door wien
en op welke wijze werd zij ingevoerd? Was het
geloof der Kerk reeds bedorven vóór de scheuringen
Tan Eutijches.en Nestorins? *; Hoe kortstondig
was dan het rijk der waarheid .\' Hoe vroeg heeft
dan de Verlosser en de beloofde «Goest der waar-
heid" de Kerk verliten! Was de verandering
gemaakt na de invoering der ketterijen van Eutij-
ches en Nestorius? Hou kwamen zij er dan toe,
eene verandering in het geloof aan te nemen, te
zamen nut eene Kerk die zij hadden verlaten?
Welke alicm^ene waanzinnigheid moet het Chris-
tendom niet overvallen zijn, dat allen zich zouden
vereeniaen, de reclitzinnigen en onrechtzinnijjen, de
Katholieken en de ketters, om dezelfde waarheid ai
te zweren en de zei de dwaling te omhelzen? En
ach! M. B., hoe geheimzinnig inderdaad, moet Gods
Voorzienigheid geweest zijn, door te dulden, dat
de oorspronkelijke waarheid gedurende zoo vele
eeuwen v«n de wereld verbannen was, en dan ten
laatste, in de vijftiende of zestiende eeuw wederom ont-
dekt werd, door eenige Duitschers en tëngelschen ! —
Maar ik treed daar onwillekeurig in een godsdien-
stigen redetwist, terwijl uitleggen alleen mijn plan is.
Ik vertrouw, dat ik genoeg over dit onderwerp
gezegd heb, om u te overtuigen, dat het Goddelijke
geloof aangaande het 11. Sacrament u in een gansch
verkeerd daglicht is voorgesteld geworden; d:»t,
indien het even als het leerstuk der Urieëenheid
en Menschwording, geheimzinnig en onbegrijpolijk
is, het daarom niet verworpen mch belasterd ver-
dient te worden; dat al gelooft gij het niet, gij
het toch behoort te eerbiedigen als de vaste over-
tuigin><; van de groote meerderheid der Christelijke
wereld; dat noch uw geloof, noch hot mijne, de
geheimenis kan veranderen, die Christus heeft inge-
*) Kettert) der vijfde eeuw.
-ocr page 29-
•29
steld, en waarbij ik u derhalve verzoek, wel met
eerbied te \'willen tegenwoordig zijn.
Maar waarom wordt zij verricht in eene onbekende
taal; en waartoe die vertooning van rijk uitgedoschte
priesters en dienaren bij het altaar?
Jlet eerste, hebt gij hooren zeggen, is om het
volk in onwetendheid te houden; het andere, om
het te misleiden, door op de zinnen te werken —
Hoe streng, M. B , is uw oordeel over uwe
moeder-kerk! De redenen waarom bij het op-
dragen van het Misoffer, de latijnsche taal ge-
bruikt worot, zijn eenvoudig deze: In de eerste
plaats, het Latijn en Griekscli waren de meest
gebruikelijke en bijna de eenige geschrevene talen
in de voornaamste landen, waiir de Christelijke
godsdienst het eerst werd ingevoerd. In deze
talen werden derhalve de gebeden der Mis oor-
spronkelijk opgesteld, bijna in hunnen tegenwoor-
digeu vorm. Toen verscheidene eeuwen later, de
talen van het hedendaagsch Europa zich begonnen te
ontwikkelen, dacht de Kerk het niet raadzaam
de talen te veranderen, waarin zij altoos gewoon
geweest was, het heilig Offer op te dragen Want
als deze van den eenen kant, door doode talen te
worden, niet langer verstaan werden door de onge-
letterden, zoo weiien zij van den anderen kant,
als een lichaam van den dood verrezen, onsierfelijk,
onveranderlijk ; en daardoor des te beter geschikt,
om de gewichtige leerstukken in geheimenissen te
bewaren die aan ha*r waren toevertrouwd. Zoude
de voorzichtigheid het gebillijkt hebben, de zuivere,
de deftige, de onveranderlijke talen der eerste Kerk
ter zijdu te stellen ; talen die, alhoewel niet langer
door de ongeletterden gesproken, toch nog waren,
zoo als zij het tot heden zijn , de algemeene talen
der geleerden in alle landen; en daarvoor in plaats
te stellen, de half barbaarsche, half gevormde en
dagelijks veranderende talen van het huidig Europa?
zoude het eerbiedig, zoude het veilig, zoude het
-ocr page 30-
30
doenlijk geweest zijn, aan deze ruwe en onzekere
middelen den heiligen schat toe te vertrouwen
van het geloof en de hoop der Christenen ? —
Voor het volk zijn vertalingen gemaakt, die in
Katholieke landen in overvloed te bekomen zijn;
maar aan het allaar vaart de Priester voort met
God te verkeeren in de oorspronkelijke talen;
terwijl hij het heiligste gedeelte der Mis met zachte
stemme leest, waardoor de plechtige stilte niet
gebroken noch de diepe aandacht der omringende
aanbidders gestoord wordt.
Had de Kerk bedoeld , het volk in onwetendheid
te houden, zij zonde haren dienaren bevolen hebben,
onderrichtingen te geven en te preeken in onbekende
talen: Ik zoude u op dit oogenblik,de Katholijke
leer niet uitleggen in het eenvoudigste Engelsen
dat ik machtig ben, maar terecht uw lachen
opwekken, door u eene Latijnsche redevoering
voor te dragen
Wat de plechtigheden in de kleeding aangaat,
deze moeten beschouwd worden uit het oogpunt der
oudheid. Het zijn eerbiedwaardige overblijfselen
van den ouden tijd; en ofschoon weinig geschikt
voor de jeugdige godsdiensten van den tegen-
woordigen tijd, wel passend voor dien grijzen gods-
dienst die het gewicht van zoo vele eeuwen op
zijne schouders draagt. — De plechtigheden die
gebruikt worden bij het Christelijk Offer, hebben,
even als de priesterlijke kleeding, haar voorbeeld
in het boek Lcviticus, en gelijken, voor zoo ver
het onderscheid tusschen de oude • n de niewe Wet
zulks toelaat, op die welke door God zelven waren
voorgeschreven.
De Katholieke Kerk oordeelt dezelve nuttig. Z\\j
geven eene bijzondere waardigheid aan de heilige
geheimenissen des godsdienstes; zij verheffen de ziel
van den aanschouwer tot hetnelsche dingen, door
hare verschillende en eigenaardige beteekenissen;
zij boezemen den bedienaren des godsdienstes eerbied
-ocr page 31-
M
in voor zich zelven en voor de plechtigheden die zij
verrichten; maar noch de kleeding noch de plech-
tigheden bc^ooren tot het wezen der Mis. De
Kerk heeft dezelve ingesteld in de eerste eeuwen
des Christendoms. Zij konde, indien zij het raadiaam
oordeelde, haar ter zijde stellen, en het Offer zoude
daardoor even heilig blijven, ofschonn niet even
indrukwekkend, wanneer het opgedragen werd in
een eevoudig wit koorkleed *) of in het kostuum
van eiken dag.
Ik wil u niet langer ophouden met het uitleggen
onzer leer en gebruiken Ik vertrouw daarvan
genoeg gezegd te hebben om u te overtuigen, dat
zij niet zóó zijn, al« zij u gewoonlijk worden voor-
gesteld, en dat zij ten minste uwen eerbied verdienen.
Maar toch zullen wellicht velen uwer zeggen : waarom
dezelve zoo hardnekkig vastgehouden in een land, waar
de groote meerderheid der bevolking haar heeft af ge-
zworen, waar zij uwe tijdelijke lielangen in den weg
staan, en in vele gevallen stra\'baar zijn voor de wet?
§)
Ik beken, M. B ,dat als de raensch gerechtvaardigd
was voor God, in de keus zijns godsdienstes, zoo als
hij het voor de inenschen is , in de keus van zijn
huis of van zijn rok, ik daartegen niets zoude weten
in te brengen ; want den Katholieken godsdienst
aa: kleven in Engeland, wanneer Gods wet ons toeliet
denzelven te verzaken, zonde inderdaad dwaasheid
zijn Maar het is onze vaste overtuiging, dat
hoe talrijk de gods;diensten ook wezen mogen die
de mcnschen instellen of aannemen, en hoe weinig
recht ook iemand moge hebben, om in de keus van
zijnen godsdienst tusschen beiden te treden, er slechts
één godsdienst is ingesteld door J. C., één stelsel
*) GebruikcMjk bij de Anglikaansehe Geestelijken. VBsT.
$J ba lozer Lerinatro zieli dat dc/.e re.lc werd uitgsprokeu
vóór bot jaar 1*29, waarin den Katholieken iu Eugel«int door
de wetgeving ec:ie \\oel minere mate van vrijheid werd
toegestaan. (Zie het voorbericht.) Vert.
-ocr page 32-
32
van geloof geleerd door de eeuwige waarheid;
slechts één schaapstal van den éénen Herder;
slechts één genootschap op aarde, dat de ror.cht en
de belofte geërfd heeft, die de Verlosser der
wereld van Zijn Vader had ontvangen, en aan zijne
Apostelen rn hunne opvolgers tot erfdeel heeft na-
gelaten Van daar, dat zonder een oordeel te
durven vellen over het toekomstige lot van hen,
die in onwetendheid der waarheid geleefd hebben,
en in hunne oprechte pogingen om dezelve te vinden,
niet zijn geslaagd, gelooft de Katholiek vastelijk,
dat wat hem betreft, die met de kennis der wsiar-
heid gezegend is, en de overtuiging heeft, dat zijn
godsdienst de ware is, er geene keus voor hem is
overgebleven Op hem, gelooft hij, dat de woorden
des Zfilijimnkers strikt toepasselijk zijn: i hij, die
mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal
ook ik verloochenen voor mijn Vader die in de Hemelen
is;"
(Matth X : 32) en deze van den Apostel
Paulus : »het is onmogelijk, dat zij die eenmaal ver-
licht waren, de hemelache gave geproefd hebben, en
deelgenoolen geworden naren van den Heiligen Heest. . .
en afgevallen zijn, tot boetvaardigheid vernieuwd
worden., daar zij den Ztion Gods wederom kruisigen
en voor bespotting houden
" (Heb. VI : 4. 5, 6 )
Alle redenen aan te halen, die de Katholieken
voor deze overtuiging hebben zoude ver de grenzen
eener leerrede overschrijden; eenige weinige der
voornaamste op te noemen, vcreischt slechts wei-
nig tijd.
Toen de goddelijke Stichter van don Christelijken
godsdienst alle noodigc onderrichtingen aan Zijne
Apostelen gegeven had, en hun den H. Geest had
•medegedeeld, die hen zoude bijstaan en besturen,
vergaderde Hy hen op den Olijfberg, en sprak tot
hen aldus: » Alle macht is mij gegeven in den Hemel
en op aarde. Gaat derhalve en onderricht alle volken
;
-ocr page 33-
33
hen doopende in den naam des Vaders, en des Zoons
en den II. Geesten, en leert hen onderhouden al het-
geen ik u bevolen heb; en ziet, ik I en met u alle dagen,
tot aan de voleinding derweield "
(Ma:th XXVIII:
18, 19. \'20). Op eene andere plaats v«n hei Evv.n-
gelie, is hun dezelfde la«t gegeven met eenigszins
verschillende bewoordingen Aldus lezen wij bij
den Kvangelist Marcus (XVI : 15, 16/: » Gaat heen
in de qelieele wereld en predikt liet Evangelie aan alle
Schepselen: hij die gelooid zal hebben en ge loopt zal
zijn, zal zalig worden, waai hij die niet geloofd zal
hebben, zal veroordeeld worden."
In uwe vert.iling,
mijne afgescheidene Broeders, luiden de woorden:
»hij die niet gelooit, zal verdoemd worden "
Bij eene andere gele^ci luid bad Christus tot
Petrus gezegd: \'Gij zijl Petrus, (welke naam eene
rots beteekent) en op deze mts zal ik mijne Kerk
bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet over-
weldigen; en de zal u de stcvtels van het rijk der
Hemelen geven,
enz. (Malth XVI : 8, 19 ) Uit
deze schril iuui plaatsen besluiten wij, dat even als
Christus Zijnen Apostelen beval om de leerstukken
van Zijnen godsdienst aan het menschdom te onder-
wijzen. Hij evenzoo verlangde, «lat het menschdom
deze leerstukken zoude aannemen; en dit wel onder
bedreiging van de verschrikkelijkste straf; want,
zegt liij: » die niet gehold zul hebben, zat veroordeeld
worden"
Het staat ons dus niet vtij, te gelooven
wat wij willen, maar onze zaligheid is verbonden
aan het geloof der leer, die Christus Zijnen Apostelen
beval te onderwijzen
En dit, mijne Protestantsche Broeders, brengt
mij tot de beschouwing van e< n punt, dat de grond-
slag uitmaakt van het verschil, dat er tusschen u
en ons bestaat Gy beweert, dat alles wat een
Christen gehouden is te gelooven, vervat is in den
Hij bel, en dat een ieder het recht heeft, van den
zin des Bijbels naar zijne zienswijze uit te leggen,
eu daarnaar zijn geloof te regelen. De katholieken
8
-ocr page 34-
34
daarentegen, beweren, dat er leerstukken zijn van
veel gewicht, die niet in den Bijbel vervat zijn, zoo
als bijvoorbeeld: de verplichting van den Zondag
te heiligen, in plaats van den Zaterdag, den Sabbat
der 11. Schiilt; en dat, bijaldien alle Christelijke
leerstukken in den Bijbel stonden opgeteekend, toch
de regel des geloofs niet zijn zoude de Bijbel, uit-
gelegd naar iemands bijzondere meening of over-
tuiging, maar de leer der Apostelen en hunner
opvolgers
Ten opzichte der Apostelen zelven, dit zult gij
gereodelijk toestemmen, bestond er eene verplichting
van hunne leer te gelooven. Zonde iemand uwer
het gewaagd hebben, « ra b v. den Apostel Paulus
tegen te spreken, en hem gezegd hebhen, dat gy
den BijLii niet verstondt in den zin dien hij leerde,
en dat gij het recht hadt denzelven naar uwe eigene
mcening of oordeel te verklaren? Zoude de Apostel
daai lij berust hebben? Zoude hij niet veeleer over
U het anathema hebben uitgesproken, hetwelk hy
verklaarde te willen doen zelfs over een Engel des
Hemels, indien hij eene leer zoude verkondigen
strijdig met de zijne? Zie Gal. I: 8 Zoude hij
niet tot u gezegd hebben, wat hij tot de Corin-
thiërs zcide: • onderhoudt hetgeen ik u geleerd
heb, maar zoo iemand uwer twistzoekend is, dan
hebhen wij die gewoonte niet, noch de Kerk Gods."
(1 Cor. XI: 16,,
Blaar waarom, vraag ik, zouden de Apostelen
gerechtigd zijn tot eene gehoorzaamheid, die aan
hunne opvolgers geweigerd wordt? De Apostelen
hadden geene andere m^cht, dan die zij van Christus
ontvangen hadden; geene veiligheid tegen dwaling,
dan die uit Zijne leiding en bescherming voort-
vloeido. .Nu, dezelfde macht, leiding en bescher-
ming waren ook aan hunne opvolgers beloofd.
Immers. Christus zond uden Geest der waarheid,"
om ihun alle waarheid te leeren" (Joan XVI: 13)
op zijne Apostelen, niet voor een bepaalden tijd,
-ocr page 35-
3;>
maar voor altoos (Joan. XIV: 16). Hij beloofde
niet, slechts gedurende hunnen korten levensloop
met hen te zijn, maar talie dagen, tot aan de vol-
einding der wereld " (Matth. XXVIII: 20). *)
Wi«ar leert de H. Schrift, dat na den dood der
Apostelen, de last dien zij hadden ontvangen om
het menschdom te onderwijzen, zoude overgaan van
de levende herders der Kerk, tot de doode letter
des Bijbels? Waar herroept zijde plechtige ver-
klaring, uitgesproken tegen hen, die weigeren i de
Kerk te hooren?"
(Matth. XVIII: 17) Waar de
belofte van de bestendige leiding des H. Geestes
en de bescherming van Christus? In welke eeuw
des Christendoms heeft de groote menigte der ge-
loovigen het stel-el aangenomen der bijzondere uit-
lcgging des Bijbels? De meeste Apostelen waren
reeds overleden vóór dat het gansclie nieuwe Tes-
tament geschreven was. Bijna vier honderd jaren
waren voorbij gegaan, eer al de verschillende boeken
waaruit het bestaat verzameld waren, en voor echt
waren verklaard. Het Evangelie was gepredikt
geworden, en het Christendom in vele landen inge-
voerd, vóór dat er een enkel exemplaar van het
volledige nieuwe Testament te bekomen was; meer
dan veertien eeuwen waren over de Kerk van
Christus heen gegaan, eer de uitvinding der druk-
kunst het mogelijk maakte, aan één Christen uit
de duizend, om een exemplaar van de II Schriften
te bezitten, en hoe uiterst gering was dan nog het
getal van hen die ze konden lezen ? Kon Cliristus
bedoeld hebben, , dat de menschen een regel des
geloofs zouden volgen, waartoe zij geen toegang
konden bekomen? een boek te lezen, dat nog niet
*) De persoonlijke onfeilbaarheid der Apostelen in het leer-
aarsambt, ging wel is waar niet tot huune opvolgers over,
maar bleef na hunnen dood berusten in de Kerk, waarvan de
Paus, als de opvolger van Petrus, het onleilbare orjtaan is.
Vebt.
-ocr page 36-
36
gesebreven was? of, als het geschreven was, zij niet
konilen lezen ? of nis zij het konden lezen, op vele
plaatsen niet konilen verstaan ? Kon Hij verlangen,
dat de onwelenden en ongeletterden een boek zouden
verstaan, dat de wijgten en geleerdsten niet altijd
kunnen begrijpen? Kon Hij als eene voorwaarde
ter zaligheid stellen, dat de da,Uooner, de dienst-
bode, het kind. onbekend met de geschiedenis,
de talen en gebruiken der oudheid, de diepte
zouden peilen van liet oudste, het moeielijkste en
meest geheim/innige b->ek, dat ooit is uit de pen
gevloeid ; een boek, in hetwelk de geleerde H
Augustinus verklaarde meer te vinden, dat hij
niet, dan dat iiij u-el konde begrijpen, en tevens,
dat hij nooit al deszelfs geheimenissen zoude hebben
kunnen gelooven, «indien het gezag der Katholieke
Kerk hem daartoe niet bewogen had " — (S. Aug.
contia Funilam). Als een menschelijke wetgever
het voor groole dwaasheid zoude houden een wetboek
te schrijven, en dit te laten zonder levende en
en d iHi\'toe aangestelde verklaarders, kunnen wij
dan vooronderstelen, dit de Goddelijke Wetgever
zich aan een zoo groot verzuim zoude hebben
schuldig gemaakt ? terwijl de hulp van levende onder-
wijzers, voor elke wenten>ch p, voor elke kunst,
ja voor bijna elk ambacht, als onontbeerlijk erkend
wordt, kunnen wij dan aannemen, dat de wijsheid
en goedheid Gods den mensch zonder eenige hulp
van anderen zoude gelaten hebbi n in het stuk van
goilsdien.-t, de «ewichtigste van alle wetenschappen ?
Kon (Christus vorderen, onder straf van verdoemenis,
(Mare XVI: 16) dat alle menschen zijne leer
zouden aannemen, en toch van hen eischen deze
leer te vinden in een boek, dat zoo als een onge-
lukkige ondervinding van die eeuwen maar al ta
duidelijk leert, op zoo vele verschillende wijzen
kan verstaan worden, en hetwelk misschien geene
twee personen, zonder de hulp of den invloed van
-ocr page 37-
37
anderen, ooit in denzelfden zin verstaan hebben? *)
Tertullianus, een geleerd schrijver der tweede eeuw,
verhanlt ons, dat wanneer in dien tijd een weerspan-
nig Christen weigerde zich aan de leer der Katho-
lieke Kerk te onderwerpen, hij het recht beweerde
te bezitten van de H. Schriften naar zijn eigen
gevoelen uit te leggen, en haar dan elke leer liet
onderwijzen die het hem behaagde aan te nemen,
(Lib. de praescript). Even zoo was er in latere
tijden geen invoerder van nieuwigheden in den
godsdienst, of hij beriep zich op de fl Schrift. Kr
bestaat geene dwaling, geene buitensporigheid, ik
ma» zeggen geene goddeloosheid, die niet door de
uitlegging des Bijbels naar een ieders bijzondere
meening, door sommigen voor de onfeilbare uit-
spraken van Gods woord gehouden werd. Van
daar dat de Katholieken voortvaren zich te houden
aan den ouden regel, dien de geloovigen ten tijde der
Apostelen volgden, en die steeds eenheid des geloofs
onder hen bewaard heeft in alle volgende eeuwen.
Doch zjjudt gij, mijne afgescheidene Broeders,
deze redenen niet voor voldoende houden om onze
onderwerping aan de Kerk te rechtvaardigen, en
blijven beweren dat elk stelsel van godsdienst
moet rusten op den Bijdel zoo als hij door den lezer
verstaan wordt, dan hebben wij in dit geval er
niets tegen, om aan uw verlangen te voldoen. Wat
leert de Bijbel aangaande dit onderwerp? Gedenkt
hunner die over u gesteld zij/i en het woord Gods
tot u gesproken hebben .... gehoorzaamt hen en
weest hun onderdanig (Hebr XIII: 7, il) Hy
die u hoort, hoort mij; en hij die u veracht,
veracht mij (Luc X: 16.) Zoo hij de Kerk niet
*) Onze afgescheidene Broeders beweren, dat de H. Geeat
den geioovigen Bijbellezcr genoegzaam onderricht om niet in
dwaling te vallen, en dat wij in het stuk van godsdienst
geen ander gezag behoeven; maar is dit stelsel niet juist de
oorzaak van alle verdeeldheid en scheuring onder beu t^cworden?
Vbbt.
-ocr page 38-
38
wil li o oren, dan zij hij u als een heiden en tollenaar
(Mat. XVIII: 17.)
Deze en vele anderen plaatsen der H Schrift
leeren ons, volgens de Katholieke uitlegging, onder-
werping aan de Kerk, in alle zaken die het geloof
en de zeden aangaan, en verbieden ons bij gevolg
elke uitlegging der H. Schrift, die daarmede in
strijd is. En zoudt gij het recht van den Bijbel te
verklaren aan uwen Katholieken broeder willen wei-
geren, en alleen voor u zelven willen houden?
Als de Bijbel hem leert, volgens zijne uitlegging,
zich aan het gezag der Kerk te onderwerpen en
nooit van hare leer af te wijken; waarom zoudt
gij trachten hem over te halen om uwe uitlegging,
die daarmede strijdig is, te volgen? Als gij beweert
het recht te hebben, van de H. Schrift uit te leggen
in eenen zin, verschillend van den zijnen, waarom
zoudt gij hem liet recht betwisten, van dezelve
uit te leggen in eenen zin, verschillend van den uwen ?
God, de alwetende Hechter, zal eenmaal uw geloof,
zoowel als het zijne , oordeelen; zijt daarmede
tevreden, en verlangt niet dat uw Katholieke broeder
zijne overtuiging zal opofferen aan uwe gevoelens.
Geeft aan anderen de vrijheid, die gij voor u
zelven vordert." Wat gij wilt dat de menschen u
doen, doet dit ook aan anderen. (Luc VI: 31.)
Maar mij dunkt, ik hoor eenigen uwer zeggen:
verondersteld, datde wettige opvolgers der Apostelen
de leeraars zijn, die Christus ons bevolen heeft te
hooren en te gehoorzamen, hoe bewijst gij, dat uwe
helders die wettige opvolgers zijn, en uwe Kerk
de ééne ware Kerk van Christus? De redenen die
wij daarvoor hebben, zullen het best gevonden
worden in een terugblik op de Schriftuurplaatsen,
reeds door mij aangehaald. Daaruit heb ik afgeleid
in de eerste plaats, dat zekere geopenbaarde leer-
stukken noodzakelijk moeten geloofd worden. • Hij die
niet gelooft
, zal veroordeeld worden." (Mare XVI: 16.)
In de tweede plaats, besluit ik uit de woorden:
-ocr page 39-
39
igaat en onderwijst alle volken; gaat en predikt
het Evangelie aan
alle schefsh.en," dat de gods-
dipnst van Christus een algemeene, en niet een
plaatselijke of slechts nationale godsdienst zijn moet.
Nu, de Katholieke godsdienst is de eenige alge-
meene godsdienst. Hij is betrekkelijk algemeen
ten opzichte van plaats, want hy bestaat in genoeg-
zaam alle landen der wereld. In vele is hij de
eenige godsdienst; in andere maken de Katho-
lieken de groote meerderheid der bevolking uit;
in elk land waar het Christendom beleden wordt,
wordt ook de Katholieke godsdienst aangetroffen —
Hij is betrekkelijk algemeen ten opzielüe van getnl,
zijnde oneindig talrijker dan eenige andere sekte
of afdeeling onder de Christenen ; ja, zelfs talrijker
dan alle andere te zamen genomen. Alle andere
godsdiensten of sekten zijn besloten binnen betrek-
kelijk nauwe grenzen. Het zijn meestal plaatse-
lijke of nationale instellingen, zoo als b v. de
Kerk van Engeland, de Kerk van Schotland, de
Kerk van Geneve, de (irieksche of Russische Kerk,
bestaande slechts in bepaalde landen, waarvan zy
haren naam ontleenen, en zijn nauwelijks in andere
streken bekend. Niet een hunner heeft de minste
aanspraak om de Kerk van talie volleen" te zijn.
Van daar besluiten wij, dat geene van haar allen
de Kerk kan zijn, die Christus zijnen Apostelen
bevolen had voor de gansche wereld te stichten,
en naar welke, zooals de Profeet voorzegd had,
• alle volken zouden stroomen " (Isa II : t.)
3 . De leer die den Apostelen bevolen was te
prediken, was die, welke zij van Christus ontvangen
hadden: tleerende hen onderhouden alles wat ik u
bevolen heb"
(Matth XVUIj Daarom moeten de
leerstukken der ware en algemeene Kerk van
Christus overal dezelfde zijn; want waar verschil
Tan leer bestaat, moet noodzakelijk eene afwijking
van de leer van Christus hebben plaats gehad.
Nu, deze eenheid van leor bestaat in de Katholieke
-ocr page 40-
40
Kerk en in haar alleen. Ofschoon verspreid over
alle landen der bekende wereld ; ofschoon beleden
door zoo vele • volken en stammen en talen," van
elkander verschillend in zeden, in gebruiken, in
belangen, in talen, toch zijn de leerstukken der
Katholieke Kerk overal dezelfde. Geen verschil
in een enkel geloofsartikel *) zult gij aantreffen,
onder al hare millioenen van belijders. Neemt de
proef er van. Raadpleegt den eersten Engelschen
Bisschop of Priester dien gij ontmoet; vraagt den
eerwaardigen herder dezer gemeente, wat de leer
der Katholieke Kerk is aangaande het een of andere
geloo\\sartikel, en let wel op zijn antwoord. Stelt
dezelfde vraag voor aan een Bisschop of Priester
in Frankrijk, in Italië, in Duitschland, in Spanje,
in Amerika, in Ilindosian. in Ciiina. of waar het
ook zijn moge, en ik ben verzekrd dit gij van
allen hetzellde antwoord zult ontvangen. Allen
zullen u antwoorden, «zóó is de Katholieke leer,
zóó is mijn geloof.\'\' — Dit, M. B , zult gij toestem-
men is zoo als het behoort Eenheid als deze,
is volstrekt noodzakelijk in e^no Kerk, die aanspraak
maakt de éénc en onveranderlijke leer van Christus
te verkondigen. — Is het noodig aan te merken,
dat gij te vergeefs in een ander godsdienstig ge-
nootschap of sekte daarnaar zult zoeken? Raad-
pleegt de geschiedenis der verschillende sekten, die
thans in Engel nd besta in. liet is slechts <irie
eeuwen geleden dat de oudste dezer ontstond, en
z\\j was de eerste die Engeland ooit gekend had.
Reeds ongeveer duizend jiren had de Katholieke
godsdienst in Engeland geheerscht, en geene scheu-
ring in den godsdienst bestond er onder de Cliris-
tencn van ons vaderland. Alle inwoners van het
*l Beu gelonfsartikrt >f dor/ma is euu leerstuk dat de Katho-
lieke Kerk uitdrukkelijk voorschrift te gelooven, eo dat d«
KatUohekeu ü< looveu moeien o|i stralfc van buiteu degeuaeeu-
schap der Kerk gesloten te worden. Vuur.
-ocr page 41-
41
eiland geloofden in dezelfde leer, gehoorzaamden
aan dezelfde herders, en aanbaden voor dezelfde
altaren Wat is nu het geval? Helaas, de ver-
beeHing ijst er van Wie kan al de verschillende
godsdiensten opnoemen die thans onder ons heer-
schen ? Wie de sekten tellen, die hier te land
elkander bestrijden? Te vergeefs is de sterke arm
ingeroepen om de verspreiding der scheuring tegen
te gaan; te vergeefs zijn meermalen boete en straf-
bepalingen uitgeschreven en toegepa3t op de Afge-
scheidenen van het nationale geloof; maar in weerwil
van dit alles, neemt de verdeeldheid toe, en de
eeuwige Waarheid wordt beweerd even vele gods-
diensten geopenbaard te hebben, als er verschillende
uitleggers van den Bijbel zijn Hetzelfde is het
geval geweest in vroegere eeuwen. Honderden
van sekten die niet meer bestaan, zijn op ver-
scliillend? tijden in opstand gekomen tegen de
Kathoiieke Kerk. Van het oogenblik harer schei-
ding, besionil er geene eenheid meer onder hare
volgelingen; zij werden »een huis, verdeeld tegen
zich zelf," en gingen te niei Dit wist de Katho-
liek, en daarom, toen de nieuwe Kerken in ons
vaderland opstonden, zich op haren goddeiijken
oorsprong beriepen, en zijn vertrouwen vroegen,
kon hij het haar niet schenken, maar bleef gehecht
aan de Kerk zijner voorvaders. Had hij geene
voldoende redenen om zoo te handelen? Vereischte
de voorzichtigheid niet, dat hij zoude zeggen:
«mijne Heeren, veroorlooft mij mijne toestemming
uit te stellen, totdat gij onderling die eenheid van
geloof zult verkregen hebben, waarnaar uwe voor-
gantters in de hervorming van den godsdienst te ver-
geef» hebben gestreefd. Vergunt mij, het oude geloof
te behouden , totdat gij het onderling eens zijt,
welk ander ik daarvoor moet in de plaats stellen.
Helaas, hij m( et nog wachten, want er bestaat
nog geen vooruitzicht op zoodanige overeenkomst.
Mijne afgescheidene Broeders, gij hebt u nooit
-ocr page 42-
42
in onze plaats bevonden. Uwe voorvaders ver-
zaakten, ja werden gedwongen door strafbepalingen
der burgerlijke macht, den Katholieken godsdienst
te verzaken, en gij zijt in een staat van afscheiding
geboren. Ware dit niet het geval geweest, en hadt
gij kunnen voorzien, welke betreurenswaardige
oneenigheid daardoor in Engeland ontstaan is, gij
zoudt zonder twijfel, geredeneerd hebben, zoo als
wij redeneeren, en gehandeld, zoo als wij handelen.
Zijt dan billijk, en zoo gij niet verkiest tot de oude
Kerk terug te keeren, laten dan de Katholieken
ten minste verschoond blijven tot eene nieuwe over
te gaan. Als gij het recht voor u vraagt van eenen
nieuwen godsdienst aan te nemen, omdat gij denkt
dat hij de ware is, dan gewis mag de Katholiek
wel verschooning vinden, als hij zich om gelijke
redenen aan den ouden vasthoudt
4J. Toen Christus tot Zijne Apostelen zeide:
tgaat en onderwijst alle volken," beloofde Hij hun
Zijnen bijstand in den arbeid, zeggende: > ziet ik
ben met u;"
en daar het groote werk om alle vol-
keren te onderwijzen, niet zoude eindigen voor het
einde der wereld, (Matth. XXIV: 14) beloofde Hij,
dat diezelfde bijstand zoude duren »tot de voleinding
der wereld.
(Matih. XXVIII: 20).
De bijstand van Christus was hun onontbeerlijk,
daar de bekeering vnn volken een bovennatuurlijk
werk is.
dat menschelijke krachten, aan zich zelven
overgelaten, nooit konden uitwerken. Vandaar
besluiten de Katholieken, dat de Kerk, die alle
volken bekeerd heeft, welke ooit tot het Christendom
bekeerd zijn, de ware Kerk van Christus zijn moet. —
Nu is het een wel bekend feit, dat elke natie,
die ooit het Christendom omhelsd heeft, oorspron-
kelijk door de Katholieke Kerk bekeerd is geworden.
Er is geen land van eenige uitgestrektheid, waar
thans een andere godsdienst de heerschende is,
dat niet vroeger een Katholiek land geweest is. —
Maar bezit de Katholieke Kerk nog de machtvan
-ocr page 43-
43
volkeren te bekeeren? Neemt de wereldkaart, en
ziet eens wat zij sedert de Reformatie gedaan heeft;.
Vóór dien tijd bevatte de Kerk van Christus slechts
drie werelddeelen Na dien tijd is een vierde er
bij gevoegd. Amerika werd ontdekt op het oogenblik
dat eenk\'0 landen van het Noordelijk Europa zich
voorbereidden om het oude geloof te verlaten, en
Amerika heeft sedert met vreugde het geloof omhelsd,
dat zij verzaakt hebben.
Genoegzaam geheel Zuid-Araerika is thans Ka-
tholiek, terwijl in Noord Amerika het getal Katho-
lieken bij den dag toeneemt en thans reeds een
aanzienlijk gedeelte der bevolking uitmaakt Ilet-
zelfde kan gezegd worden van vele landen en eilanden
in Let Oosten, en nauwelijks zijn in de drie eerste
eeuwen der Kerk zoo vele heidenen bekeerd gewor-
den, als in de drie laatste het geval geweest is.
Is het d<tn mogelijk dat Christus de Katholieke
Kerk kan verlaten hebben? Of kon Hij tot bet
grootste Apostolische werk op aarde, zich van eene
Kerk bedienen, die Hem afvallig was geworden?
Wij Katholieken z\\jn overtuigd van niet.
Maar hebben de verschillende Enjelsche sekten in
de laatste jaren niet vele bckeerinjjen gemaakt?
M. B , wij hebben veel gehoord van buitenlandsche
zendingen en zendeling-genootschappen. Wij hebben
gezien, dat groote sommen gelds verzameld, en
talrijke zendelingen uitgezonden zijn door verschil-
lende sekten. Ik heb hunne verslagen gelezen,
maar te vergeefs gezocht naar het welslagen huns
arbeids. Ik zeg niet, dat niets door hen verricht is;
maar ik beweer dat het geld daarvoor uitgegeven,
ook zonder eenige bovennatuurlijke hulp, veel meer
had behooren te dcen, dan het gedaan heeft.
Eenige, betrekkelijk weinige personen, mogen
tot den godsdienst dezer zendelingen ziin overgegaan;
eene school en kerk mogen hier. daar door hen
aijn opgericht; een Hcrj, eene stad, eer. I:\'<»in eiland
iaogen tot hunnen godsdienst gebracht zijn; ui;
-ocr page 44-
44
alles laat zich natuurlijk verklaren. Maar ganscbe
volkeren en vaste landen kunnen niet op die wijze
bekeerd worden. .Noch de schatten van konink-
rijken, noch de duur der werd 1 zouden daartoe
voldoende zijn. Laat de eene of andere sekte, die
aanspraak maakt van volkeren bekeerd te hebben,
ons op de wereldkaart aantoonen, waar die volke-
ren gelegen zijn, en de zwakheid harer pogingen,
of liever haar geringe uitslag, zal terstond in het
oog vallen Ik weet het, M. B., dat wij gedurig
hooren spreken van eene »blijde toekomst," van
•allergunstigste vooruitzichten," van dan » oogst, die
gereed is voor den sikkel," van ngroote bekeeringen,
die op het punt zijn van tot stand te komen;"
maar laten zij eerst geschied zijn, dan zullen we
gelooven Laten zij eerst de bekeeringen door de
Katholieke Kerk gedaan op zijde streven, ofeenigor-
mate daarop beginnen te gelijken, dan zullen wij
eene verandering van godsdienst in beraad nemen.-
Maar tot zoo lang blijven wij getrouw aan het
geloof onzer vaderen. Is dit onredelijk?
5°. Uit de verklaring die Christus aan Petrus
gaf: tgij zijt Petrus, (dat is eene rots) en op deze
rots zal ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der
hel zullen haar niet overweldigen,"
(Matth XVI)
blijkt in de eerste plaats, d.it de Kerk van Christus
altoos op Petrus gebouwd zoude zijn; en in de
tweede plaats, dat zij nimmer zoude vernietigd
worden.
Wat de Zaligmaker bedoelde met te zeggen, dat
Zijne Kerk op Petrus gebouwd zoude worden,
blykt duidelijk genoeg uit de woorden die Hij er
onmiddelijk op liet volgen: ten ik zal u de sleutels
van het rijk der Hemelen geven,"
enz. Het geven
van sleutels heeft altijd beteekend, het overdragen
der oppermacht of des hoogsten gezags: en het
tkoninkrijk des Memels," schijnt in deze en vele
andere plaatsen der H. Schrift, voornamelijk de
Kerk op aarde te beteekenen. Christus beloofde
-ocr page 45-
45
derhalve, Petrus als het voortdurende hoofd der
Kerk te willen aanstellen. Nu, de Katholieke Kerk
heeft altijd de opperhoofdigheid der opvolgers van
Petrus in geestelijke zaken erkend, waardoor zij
vereenigd bleel in het geloof; terwijl alle andere
Christelijke sekten dezen band verbroken hebben,
en al/.oo opgehouden hebb°n te beantwoorden aan
een vereischte, dut volgens de H. Schrift de Kerk
van Christus moet kenmerken.
Verder heeft de Katholieke Kerk ten allen tijde
eene eigenaardige standvastigheid aan den dag ge-
legd, die zoo juist door de rots waai tegen de poorten
der hel niet zullen vermogen,
wordt aangeduid Er
bestaat geene niensche\'.ijke instelling, die haar in
dit opzicht gelijk is. Rijken en Staten stonden op
en vielen, en alles hier op aarde, door menschen
gemaakt of ingesteld, was op zijne beurt onder-
hevig aan verandering, verval en vernietiging,
gedurende de achttien eeuwen, die de tijdrekening
der Christelijke Kerk uitmaken Tallooze sekten
zijn gedurende dien tijd opgestaan, maar gelijk
andere niensehelijke instellingen, gingen zij wederom
te niet .Nauwelijks hadden zij de rots van Petrus
verlaten, of zij werden de speelbal van winden en
golven. Zij veranderden, zij geraakten verdeeld,
zij scheidden, en, zij verdwenen. Slechts de Katho-
liuke Kerk blijft onvermindeid, onverdeeld, en onver-
anderd. De negentiende eeuw vindt haar even
sterk, even krachtig, even vereenigd, en meer alge-
meen dan de negende. Wie zoude niet aarzelen
eene zoodanige Kerk te verlaten?
Indien gij, mijne afgescheidene Broeders, op
eene stormachtige zee, eene vloot zaagt zeilen,
bestaande uit vele schepen, die allen bestemd waren
naar een afgelegen land, werwaarts ook gij verplicht
waart u te begeven; indien al deze schepen, uitge-
nomen één, van kleinere afmetingen waren ; indien
gij ze allen, uitgenomen één, zaagt worstelen met
de winden en golven, totdat het eene na bet
-ocr page 46-
46
andere op een rots of zandbank verzeild raakte en
omkwam, terwijl anderen hen volgende, op hunne
beurt hetzelfde lot ondergingen; indien het ééne
schip waarvan ik «prak, van oneindig grooteren
omvang was ; indien het gestadig zijnen koers volgde
in weerwil dar oproeriue golven en winden ; indien
het bekend was, duizenden van reizigers naar het
bestemde oord. in veiligheid te hebben overgevoerd ;
indien het verder bekend was, dat op één dezer
schepen een door God aangestelden stuurman aan
het roer stond, waar zoudt gij hem zoeken, of waar
kondt gij hopen hem te vinden? En indien g\\j
u op een dezer vaartuigen moest inschepen, welk
zoudt gij kiezen? O! er zoude geen verschil van
keuze onder u zijn. Gij zoudt u allen aan boord
begeven van hetzelfde goede schip; en zoudt gij
den een of anderen medereiziger dat schip zien
verlaten, om zijn leven te wagen op een van
deszells zw.ikke metgezellen, gij zoudt allen besluiten
dat hij zijne zinnen verloren had.
Stelt u, mijne afgescheidene Broeders, in onze
plaats. Verbeeldt u geboren en opgevoed te zijn
in den Katholieken godsdienst, den godsdienst uwer
voorvaderen sedert vele eeuwen , den godsdienst aan
wien van af uwe kindsheid, uwe aangenaamste
herinneringen gehecht zijn, en op wien al uwe hoop
voor hiernamaals gegrond is : indien nu de een
of ander voorstander van een nieuw geloof u uit-
noodiglc om uwen godsdienst te verlaten en zijne
leer te omhelzen, bewerende dat hij door God
geroepen was om het geloof der algemeene Kerk
te hervormen, en tot wat hij noemt, deszelfs oor-
spronki-1 jken staat terug te brengen, zoudt gij naar
hem luisteren? Zoudt «iij niet zi\'ggen: heeft Christus
niet beloofd, voor altoos mot zijne Kerk te willen
blijven, en leert de geschiedenis niet, dat Hij
zijn woord heeft gestand gedaan? Waar zijn nu
de taliooze sekten die haar in vorige eeuwen
bestreden, even als gij thans doet? Welke zekerheid
-ocr page 47-
47
kunt gij ons geven, dat gij gelukkiger zijn zult, dan
zy? Is niet het hoofd mijner Kerk de opvolger
van Petrus, op wien Christus beloofd heeft. Zijne
>Kerk te zullen bouwen, tegen welke de poorten
der hel niet zullen vermogen\'" Is niet mijne Kerk
oorspronkelijk door de Apostelen gesticht, en bestaat
er eene andere, die de Kerk van alle volkeren kan
genoemd worden ? Zijn niet alle Christen-volken
door haar bekeerd geworden? Is zij niet de vrucht-
bare moeder geweest van tallooze brave en deugd-
zame raenschen in al\'e landen eti alle eeuwen, en
inzonderheid van die bij uitnemendheid braven
die onder den naam van Heiligen bekend zijn ,
Verspreid als zij is, over b ijna alle landen de?
aarde, is niet haar geloot\', haar eerdienst, haar
bestuur overal hetzelfde? Maakt zij niet de meesr
verschillende volkeren tot broeders van één gezint;
tot kinderen van éénen geestelijken Vader? Waar
is uwe apostolische afkomst? Waar uw last om
de Kerk te hervormen, met welke haar goddelijke
Stichter beloofd heeft voor altoos te zullen blijven?
Waar zijn de volken die gij bekeerd hebt? Waar
is de eenheid van godsdienst? Waar de standvas-
tigheid des geloofs? Waar de banden des vredes?
Waar de rots van Petrus? Waarde Ȏene schaapstal
en de ééne herder"
(Joan. X: 16.) Is er iemand
onder u, M. B., die onder zulke omstandigheden
van geloof zoude willen veranderen? En zoo de
volgers eener nieuwe Kerk n zouden verachten, en
de regeering des lands u onderdrukken wegens uwe
standvastigheid, zoii.lt gij dit nieteenegrooie onrecht-
vaardigheid noemen, en vragen naar welk afgelegen
oord de Christelijke liefde gevlucht was? iGelijk
gij wilt dat u geschiede, doet ook zoo aan anderen."
(Luc. VI: 31).
Jk vertrouw genoeg gezegd te hebhen, om het
doel te bereiken dat ik mij heb voorgesteld, name-
lijk, om uwe liefde en welwillendheid te winnen
jegens uwe Katholieke medebroeders. Ik heb niet
-ocr page 48-
49
beoogd de leerstukken der Katholieke Kerk te be-
wijzen
maar slechts dezelve uit te leiden om u te
overtuigen dat zij steeds in een verkeerd daglicht
worden geplaatst, zelfs door de meest eerbiedwaar-
digen onzer tegenstanders. Dit toont U de nood-
zakelijkheid, om de wezenlijke leer der Katholieke
Kerk te leeren vat: Katholieken zelven. *) Ik heb
slechts cenige weinige redenen aangehaald waarom
de Katholiek in dit land. Lij eenen zoo alge.neenen
afval van het geloot zijner vaderen, onier allen
smaad, laster en vervolging, petrouw blijft aan zijne
Kerk. — Ik heb geene verwachting dal de bewijs-
gronden die ik slechts even heb aangestipt, u zullen
overhalen om Katholiek te worden, maar ik vertrouw
zeker, dat zij u de overtuiging zullen geven, dat
brave en verstandige lieden tot de Katholieke Kerk
kunnen behooren, en evenzeer overtuigd zijn van
de waarheid hunner geloofsleer, als gij zijn kunt
van de uwe. De gevolgtrekking is duidelijk.
Katholieken, even als andere roensehen, hebben
aanspraak op uwe liefde, dat is te zeggen, op uwe
welwillendheid, broederlijke behandeling, en vriend-
schappelijke toespraak. Indien gij bungel of voor
dwaling houdt, welaan, bidt voor hen, en tracht
door eerlijke bewijsgronden en vriendschappelijke
overredingen hen van hunne vermeende dwalingen
terug te brengen. Hierop hebben wij, en hierop
kunnen wij niets tegen hebben. Waar stelt onze
leer niet verkeerdelijk voor i Spreekt niet, laste-
rende, alle sooit van kwaad tegen ons ;" doet geen
*) Kene zcr juiste opmerking des schrijvers. De meesten
onzer afge.-cheidene Broeders hebben, hetgeen zij van de
Katholieke leer weten, geput uit verkeerde bronnen. Vaud.ar
hunne vulselie begrippen aangaande dezelve. .Mo< htm toch >ele
sprekers en schrijvers, die geduriu tegen de Katholieke Kerk
te velde trekken, zich beter met hare leer bekend naken,
door Katholieke werken te raadplegen die dezelve ex pro/eiao
behandelen of uitleggen, al ware het slechts den grooteren
Cathechismua onzer kinderen. Vest.
-ocr page 49-
49
beroep op de tijdelijke macht om ons te vervolgen.
Dit is alles wat wij vragen.
En gij, mijne Katholieke Broeders, handelt op
dezelfde wijze jegens uwe Broeders van elke gods-
dienstige belijdenis. Bemint hen als uwe mede-
menschen, door God geschapen, om het voorwerp
te zijn uwer liefde en welwillendheid in dit leven,
en uwe lotgenooten voor de eeuwigheid in het
andere. Wenscht hun alles toe wat goed is, bidt
voor hen, spreekt vriendelijk tot hen, onderricht
ben, en zoo veel als in uw vermogen is, voorziet
in al hunne geestelijke en tijdelijke noodwendig-
beden. Dit, zoo als gij van uwe kindsheid afge-
leerd hebt. is uw groote plicht, de plicht der liefde,
zonder welke uw geloof niets kan baten.
Hoe schoon, mijne Broeders van alle godsdienstige
gezindheden, zoude bet Christendom zich nog ver-
toonen, in weerwil der ongelukkige verdeeldheid
die onder ons heerscht in het geloof, indien wij
allen even zoo vereenigd waren in de uitoefening,
als wij het zijn in de belijdenis der Christelijke
liefde. Moge God in zijne goedheid, deze gelukkige
vereeniging tot stand brengen! Niets kan zoo
krachtdadig medewerken tot eene volkomene over-
eenstemming hier, en eene gemeenzame gelukza-
ligheid hier namaals; zegeningen, die ik u allen
van harte toewensch, in den naam des Vaders, en
des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
4
-ocr page 50-
NASCHRIFT VAN MN VERTALER.
Onder de Katholieke Geloofsartikelen of Dogma\'s,
waarvan zich onze afgescheidene Broeders een ver-
keerd begrip vormen, behooren inzonderheid de
twee nieuwe, namelijk: de Onbevlekte Ontvangenis
der II. Maagd Maria
, en de onfeilbaarheid des
l\'ausen
Ëenige weinige woorden ter opheldering zullen,
naar ik hoop, voldoende zijn, om hun juistere
denkbeelden daarvan te geven.
Vooraf echter nog een woord over Geloofsarti-
kelen
in het algemeen.
Zooals vroeger in eene aanteekening gezegd
is, verstaan wij door een Geloofsartikel of Dogma ,
een leerstuk of geloofswaarheid, welke de Kerk
uitdrukkelijk voorschrijft om te gelooven onder
straffe van excommunicatie, of van buiten hare ge-
meenschap gesloten te worden. Eene leer dus,
die niet tot den rang der Geloofsartikelen behoort,
legt niet de verplichting op van dezelve te geloo-
ven. Zij wordt genoemd, eene godgeleerde meening
of gevoelen, waaromtrent vryheid van denken ver-
gund is. Maar wat is een nieuw Gelooisartikel ?
Is het eene nieuwigheid in het Geloof, of eene
leer die vroeger niet bekend was? Geenszins,
-ocr page 51-
51
maar het is eene leer even oud als de overige
geopenbaarde waarheden des Christendoms , die
echter eerst in den nieuwen tijd onder het getal
der Geloofsartikelen is geplaatst geworden. De
Kerk gaat van tijd tot tijd tot dezen maatregel
over, om de eene of andere Christelijke waarheid
in bescherming te nemen tegen hare aanranders;
alsmede om allen twijfel die dienaangaande bij de
Katholieken mocht bestaan, weg te nemen , en zoo-
doende het Geloof harer kinderen te hulp te komen
en te bevestigen Nieuwe geloofswaarheden schep-
pen, kan de Kerk even min als elk ander ster-
veling. Zij beweert niet daartoe de macht ontvan-
gen te hebben. Zij vermag alleen de door Christus
geopenbaarde waarheden, die aan hare zorg zijn
toevertrouwd, zuiver en ongeschonden te bewaren ,
dezelve te verklaren en uit te leggen, en alles
wat daarmede strijdig is, te veroordeelen. Dit is
haar last, dit is hare roeping. Hierin is zij onfeil-
baar,
krachtens de beloften van Christus. En in-
derdaad , hoe zoude eene andere dan onfeilbare
Kerk, dezen last kunnen volbrengen?
Maar gelooven de Katholieken van den tegen-
woordigen tijd, niet veel meer dan de eerste
Christenen ooit geloofd of gekend hebben ?
Ons antwoord is: in één opzicht, ja; in een
ander opzicht, neen. Doordien de eerste Christenen
even als wij, in de onfeilbaarheid der • Heilige,
Katholieke Kerk" geloofden, dat is, in eene Kerk
op aarde, door Christus ingesteld om allen volken
Zijne leer te verkondigen ; eene Kerk aan wie Hij
den bijstand des H. Geestes beloofd heeft, om
haar tegen dwaling en afval vrij te waren, (zie
de voorgaande bladzijden der leerrede) zoo hebben
de eerste Christenen reeds implicite, dat is: inge-
wikkeld
geloofd, al hetgeen wij Katholieken thans
explicite, dat is, ontwikkeld gelooven , met al hetgeen
verders de Kerk ooit in lateren tijd bij eene rui-
more ontwikkeling harer leer , mocht voorstellen om
-ocr page 52-
52
te gelooven, of als dogma mocht verklaren.— De
Kerk is ten opziehte harer leer, als eene plant,
■waarvan niet alle knoppen te gelijker tijd in vollen
bloei zijn. Terwijl eenige geheel open staan, zijn
andere nog slechts ten halve, en andere nog in
geenen deele ontloken. De knoppen vereischen
tijd om zich te ontwikkelen, terwijl de weersge-
steldheid en audere omstandigheden, op hunne
tragere of snellere ontluiking veel invloed uitoefe-
nen. Even zoo is het gelegen met deleerstukken
der Katholieke Kerk Vele waren reeds klaar en
duidelijk omschreven ten tijde der Apostelen, en
dus aan de eerste Christenen even goed bekend
als aan ons. Andere daarentegen, waren minder
duidelijk door hen gekend; zij waren hun als eene
bloem die slechts gedeeltelijk ontloken is; terwijl
sommige nog geheel onbestemd en verborgen voor
ben waren, als eene bloem die nog in den knop
is verscholen. En even als de weersgesteldheid
haren invloed uitoefent op de snellere of tragere
ontwikkeling eener bloem, zoo hebben de tijdsom-
standigheden haren invloed op de ontwikkeling der
geloofsleer in de Katholieke Kerk, Alles wat zij
ons thans voorhoudt te gelooven, of ooit in de
toekomst zal voorhouden te gelooven, zijn geene
andere waarheden dan die de Apostelen van (Jhris-
tus geleerd hadden en welke zij op eene minder of
meerder duidelijk oraschrevene wijze, aan hunne
opvolgers overleverden. Het waren bloemen in
meerderen of minderen graad ontwikkeld
De Kerk houdt ons dus geene nieuwe leer voor ,
wanneer zij het getal der geloofsartikelen vermeer-
dert; want een nieuw geloofsartikel is altoos, en
moet altoos zijn een uitvloeisel (dikwerf niets anders
dan eene logische gevolgtrekking) uit een ouder.
De Kerk beweert niet, bij het vaststellen harer
geloofsartikelen eene nieuwe openbaring ontvangen
te hebben. Zij verklaart slechts, — zoo als boven
reeds gezegd is — wat Christus hier op aarde ge-
-ocr page 53-
53
leerd heeft, en door de Apostelen aan haar is
overgeleverd.
Nu zal het den lezer, naar ik vertrouw, duide-
lijk zijn, wat wij door een »nieuw\'\' Geloofsartikel
verstaan, en waarom de Katholieken van den
tegenwoordigen tijd een meer uitgebreid en ont-
wikkeld geloof hebben dan de eerste Christenen.
Wat verstaan wij door het Dogma der Onbe-
vlekte Ontvangenis van Maria?
Hierdoor verstaan wij, dat de Allerheiligste
Maagd en Moeder onzes Heeren J. C., en daarom
terecht de Moeder Gods genaamd , nimmer met de
smet der erfzonde is bevlekt geweest. Dat, ofschoon
alle afstammelingen van Adam, alle menschenkin-
deren, van af het eerste oogenblik huns be^taans
in den schoot hunner moeder, met zondeschuld
zijn belast, welke erfzonde of Adamszonde genoemd
wordt, de Maagd Maria eene uitzondering geweest
is op dezen algemeenen regel; of met andere woorden,
dat Maria ofschoon eene natuurlijke afstammelinge van
Adam, (immers, zij was een kind van den H.
Joachim en de H. Anna) echter bij har» ontvan-
genis of bij haar eerste bestaan, het voorrecht ge-
noot van zuiver en unbevlekt te blijven van de
schuld onzer eerste stamouders, waarmede alle andere
raenschen terstond bij hunne ontvangenis, naar de
ziel besmet zijn, en waardoor zy verstoken zijn
van den staat der heiligmakende genade, zonder
welke het onmogelijk is Gode te behagen, en Zijne
eeuwige gelukzaligheid te bereiken.
De Kerk leert ons, dat Maria dit bijzondere
voorrecht en deze uitstekende genade te danken
heeft, aan de groote goedheid en barmhartigheid
Gods, die haar voor de Moeder Zijns eeuwigen
Zoons bestemd hebbende , de verdiensten van Diens
lijden en dood (de bron van alle genade voor
het menschdom) reeds op haar toepaste, zoodra
haar bestaan aanving, of hare ziel met het
-ocr page 54-
54
lichaam vereenigd werd in den schoot harer moeder.
Krachtens deze genade Gods, was Maria ter-
stond heiiig en onschuldig, even als onze eerste
stamouders waren, op het oogenblik, dat zij door
God in den toestand der oorspronkelijke rechtvaar-
digheid gesteld werden.
Hare ziel bleef vrij van de zondesmet die op
alle Adamskinderen kleeft, zoodra zij ontvangen
zijn. Maria behoefde dus daarvan niet meer gezui-
verd te worden, of vergill\'enis te erlangen. Zij
had geene rechtvaardigmaking of heiliging meer
noodig, zooals andere Adamskinderen, eer zij
Gode welbehagelijk zijn kunnen — Lezen wij in de
H. Schrift (Jer. 1. 5.) dat de Profeet Jeremia reeds
geheiligd werd in den schoot zijner moeder, en de
Voorlooper des Heeren , de H. Joannes de Dooper,
reeds vervuld was van den H. Geest, eer zijne
moeder hem had gebaard, (Luc. i. 15.) zoo is liet
voorrecht dezer Heiligen, hoe uitstekend ook, toch
ver beneden dat van Maria, want deze heilige
mannen werden geheiligd na hunne ontvangenis. Er
is een tijd voor hen geweest, — hoe kortstondig
dan ook — dat zij met erfzonde besmet waren,
terwijl voor Maria nimmer zulk een tijdstip bestaan
heeft.
Dit nu is de leer aangaande de Onbevlekte Ont-
vangenis van Maria, die de Kerk ons sedert den
}j X)ec. 1854 , als een geloofsartikel en eene door
Goa\' geopenbaarde waarheid voorhoudt. Eene leer,
die alhoewel even oud als het Christendom , voor
ons echter een nieuw dogma is geworden, omdat
zij vóór dien tijd nog niet als zoodanig was vast-
gcsteld, maar voor een godgeleerd gevoelen door-
ging-
Het ligt niet in den aard van dit werkje de
dogmatische gronden aan te halen , waarop dit leer-
stuk rust. De lezer zij dienaangaande verwezen
naar de Pauselijke Bulle: Ineffabilis Deus, door
den thans regeerenden Paus Z. 11. Pius IX ter
-ocr page 55-
53
gelegenheid der dogma-verklaring op wemelden datum
uilgesproken, en waarvan in der lijd eene Neder-
duitsche verhaling in de Katholieke Tijdschriften van
ons vaderland geleverd is. *)
Na deze eenvoudige blootlegging van het dogma der
Onbevlekte Ontvangenis der Allerheiligste Moedermaagd
des Heeren, zal het wel niet noodig zijn te wijzen op
de valschheid der beschuldiging van «schepselvergo-
ding" en i gelijkstelling van Maria met haren Zoon
J. C", ter gelegenheid dier dogma-verklaring, door
zoo velen tegen de Katholieke Kerk ingebracht. Immers ,
in weerwil harer Onbevlekte Ontvangenis, blijft toch
de afstand tusschen Maria en haren Zoon oneindig.
De Kerk leert uitdrukkelijk dal J. C. God is, en
Maria een schepsel; dat derhalve, hoe heilig en ver-
heven ook boven alle anderen, toch zijn gansche be-
staan aan God te dauken heeft, terwijl al deze voor-
rechten van Maria in het algemeen, en hare Onbe-
vlekte Ontvangenis in het bijzonder, door de Kerk
toegeschreven worden aan de verdiensten van J. C,
»ex morte praevisa Füii ejus", »intuitu meritorum
Christi\'\\
aldus luiden de woorden der Kerk in het
gebed voor de H. Mis en Officie voor hel feest der
Onbevlekte Ontvangenis, en in de aangehaalde Bulle.
Wat verstaan wij Katholieken door het nieuwe
dogma der onfeilbaarheid des Pausen!
Verstaan wij daardoor, dat de Paus thans eene
nieuwe macht verkregen heeft, waardoor hij als het
ware »eeue Godheid op aarde" is geworden, die
alles weet, alles kent en nimmer kan dwalen? Of
dat de Paus thans boven alle wetten verheven is, en
nimmer kan zondigen?
Uet zal nauwelijks gezegd behoeven ie worden,
dat wij deze vragen mei een zeer nadrukkelijk neen
beantwoorden. Immers door deze nieuwe dogma-ver-
klaring is alleen beslist, dat de Paus, wanneer hij als
*) Zie onder anderen de Katlioliek van Februari 1855.
-ocr page 56-
56
Opperherder der Kerk, het woord richt tot alle Kathn-
lieken, in zaken die het geloof\'of de zeden betreffen,
hij niet afhankelijk is van de toestemming der meer-
derheid der Bisschoppen om met onfeilbaarheid te kun-
nen spreken, maar dat daartoe zijn eigen gezag of
macht voldoende is. Vóór het Vaticaansche Concilie
werd dit door sommige Katholieken betwijfeld, door
anderen werd dit zelfs ontkend; en zij badden daar-
loe de vrijheid , aangezien de onfeilbaarheid des Pausen
geen geloofsartikel was, maar slechts eene godgeleerde
meening of gevoelen.
Thans is deze meening een geloofsartikel geworden ,
hetwelk ons dus gcene nieuwigheid voorhoudt, maar
slechts een einde maakt aan den twijfel die hierom-
treut bij sommige Katholieken bestond. De onfeilbaar-
beid der Kerk, dat is, der r kerende" Kerk van Chris-
lus, bestaande uit de Bisschoppen als de opvolgers der
Apostelen , met den Paus als den opvolger van Petrus
aan het hoofd, is ten allen tijde een geloofsartikel ge-
weest; maar zoo als reeds gezegd is, eenigen beweer-
den dat die onfeilbaarheid niet in den Paus, maar in
de meerderheid der Bisschoppen huisvestte, waaraan
de Paus zich dus moest onderwerpen, wilde hij met
onfeilbaarheid spreken, of eene onhervormhare ver-
klaring aangaande het geloof en de zeden afleggen.
Zie hier de vertaling der woorden waarmede onze
H. Vader Pius IX, op den IX Juli 1870, in het
Valicaansch Concilie, dit nieuwe dogma heeft afge-
kondigd:
»Wij dan , getrouwelijk vasthoudende aan de overle-
»vering die van bel begin des Cbristelijken geloofs af t
»bewaard is, ter verheerlijking van God onzen Zalig-
»maker, tot verheffing van den Katholieken godsdienst
»en lot heil der Christelijke volken, onder de goedkeu-
»ring van de heilige Kerkvergadering, leeren en ver-
»klaren, dat het een van God geopenbaard leerstuk
»is, dat de Roomsche Opperpriester, wanneer bij ex
»Cathedra spreekt, dat is, wanneer hij het ambt van
i aller Christenen Herder en Leeraar uitoefent en, met
-ocr page 57-
57
• zijn Apostolisch oppergezag de leer aangaande liel
»geloof en de zeden door de gansche Kerk ie houden,
> bepaalt, door den gnddelijken bijstand , hem in den
i heiligen Petrus beloofd, die onfeilbaarheid bezit,
■ waarmede de goddelijke Verlosser gewild heeft, dat
»Zijne Kerk in het bepalen der leer over het geloof eu
• de zeden zoude zijn toegerust; en dat daarom zooda-
»nige verklaringen der Hoomsehe Opperpriesters, uil
• zich zelven, eu niet door de toestemming der Kerk,
» onhervorrnbaar zijn".
Fit dit geloofsartikel volgt dus, dat er twee voor-
waarden in den Paus vereiseht worden om met onfeil-
baarheid te kunnen spreken. In de eerste plaats, moet
hij het woord richten lol de gansche Kerk, (ex Ca-
thedra
spreken), en in de tweede plaats, hetgeen hij
zegl, moet betrekking hebben op het geloof at de zeden.
Indien de Paus dit \'m acht neemt, dan kan hij
volgens dit nieuwe geloofsartikel niet dwalen, krach-
tens de belofte van Christus.
In alle andere gevallen,
is hij, even als elk ander meusch, aan dwaling
onderhevig.
De Paus kan dus dwalen in zijne gesprekken of
briefwisseling met bijzondere personen; hij kan dwalen ,
wanneer hij zieh als privaat persoon zoude mengen ,
zefs in godgeleerde geschillen: hij kan dwalen , zelfs
in geval hij als een gewoon Geestelijke, het woord
Gods van den kansel zoude verklaren voot het volk
eencr gemeente, b. v. dat van Rome of eenerandere
plaats. Hij kan verders dwalen in alle vakken van
wetenschap, in zoo ver zij niet met hel Geloof of de
zedeu in betrekking staan.
Maar waarom dan, vraagt welligl de een of andere
lezer, deu Paus • heiligen Vader",»allerheiligstsen Fa-
der",
of >zijne Heiligheid\'\' genoemd, alsof hij eene
Godheid ware die niet dwalen of zondigen kan?
De reden van dezen titel laat zich gemakkelijk
verklaren. Zij vloeit voort uit de heiligheid eu ver-
lievenheid van het ambt, waarmede de Paus bekleed
■s. Hij is voor ons de Stedehouder van Christus hier
-ocr page 58-
58
op aarde, liet zichtbare hoofd der Kerke Gods, in
wien de hoogste geestelijke macht gevestigd is; want
de Paus is de opvolger van Petrus, den Opperherder
van Jesus\' kudde, aan wien Hij den last gegeven had,
van zijne »lammeren en schapen te weiden". (Joan.
XXI). Geen ambt dus, geene betrekking op aarde,
is zoo heilig voor den Katboiiek als die des Pausen,
Van daar de titel van ïZijne Heiligheid" of xlteili-
gen Vader", dien wij den Paus geven. Geen onzer
bedoelt daarmede te beteekenen dat de persoon, die
met de pauselijke waardigheid bekleed is, ofscboon
deugdzaam , juist door beiligbeid van leven uitmunt.
Immers de geschiedenis leert duidelijk genoeg, dat die
heilige betrekking meermalen vervuld werd door man-
uen, die aan dien titel van > Zijne Heiligheid" of
•heiligen Vader", in hun gedrag minder beantwoordden.
Wat den Paus zelven belrett, verre van zich in te
beelden »eene Godheid op aarde" te zijn , noemt hij zich
zelven steeds den • dienaar der dienaren Gods" (ser-
vus servorum Dei), en verre van aanspraak te maken
op persoonlijke heiligheid, verklaart hij dagelijks aan
den voet des altaars, voor Hemel en aarde, dat hij
een zondaar is, die »door gedachten, woorden en
werken" gezondigd beeft; terwijl hij de «Heiligen"
des Hemels en zijne »broeders" op aarde smeekt, om
God voor hem te bidden
De voorschriften des Evangelies en der zedewet in
het algemeen, verplichten den Paus evenzeer als elk
auder mensch. Ook voor hem gelden de woorden des
Apostels: (Phil. II. 12.) «bewerkt uwe zaligheid met
vrees en schrik";
ook hij zal even als elk ander
mensch rekenschap van zijn leven, ja, »van elk ijdel
woord", voor Gods rechterstoel moeten afleggen ; ook
hij is verplicht zijne zonden met een rouwmoedig hart
aan eenen priester te biechten, als hij door het
Sacrament van boetvaardigheid daarvan de vergiffenis
wil erlangen.
Uit hetgeen hier boven van de verhevene waardigheid
en heiligheid van het pauselijk ambt gezegd is, volgt
-ocr page 59-
59
zeer natuurlijk , dat de Katholieken voor den persoon,
daarmede bekleed , een buitengewonen uiterlijken eer-
bied aan den dag leggen. De voetkus, b. v., het dra-
gen des Pausen in processies, terw\\jl hij op zijnen
troon zit met de driekroon (Tiara) versierd en in
prachtig feestgewaad uitgedost, zoo als zulks op zekere
feestdagen van het jaar te Rome gebruikelijk is,
even als meer andere plechtigheden die het pause-
lijk Ceremonieel voorschrijft, zijn niets anders dan
de uitdrukking des hoogen eerbieds, dien de Katho-
lieken het hoofd hunner Kerk toedragen. Die eer-
bied keert tot Christus terug, want het is om
Zijnentwille, dat hij den Paus, Zijnen Stedehouder
hier op aarde gegeven wordt. Voorwaar, niemand
die met de Katholieke leer bekend is, zal daarin
• afgoderij" vinden, zooals door sommige niet»
Katholieke bezoekers van Rome, dikwerf is beweerd
geworden. AJgoderij toch, is het vereeren van een
Afgod; dat is, van een wezen, dat men valsche-
lijk voor God of eene Godheid houdt. En welk
Katholiek weet niet, dat de Paus een sterveling
is, die — zooals hier boven i3 aangemerkt — zich
zelven den »dienaar der dienaren Gods" noemt en
de tusschenkomst onzer gebeden bij God inroept?
Het zal den aandachtigen lezer niet ontgaan
zijn, dat in dit werkje vóór alles op duidelijkheid
en eenvoudigheid van voorstelling gelet is , en daar-
aan de vereischten van stijl wellicht te dikwerf
zijn opgeoflerd. Voor zoo ver noodig, wordt ten
slotte hiervoor verschooning gevraagd.
IMPRIMATUR:
J. H. WENSING,
Vltraj. 18 Aug. 1871.                           Emir. Trof. Libr. Cent.
Utrecht, "Wed. J. R. van Rossum.