-ocr page 1-
141
v-v
\\ i *
§31
>!>(
m
103
Vak
-ocr page 2-
-ocr page 3-
MfflfflfflfflS
\'il
-ocr page 4-
-ocr page 5-
DE DRIIKIfflULOIK.
KN
UMBttRGSCHE GEBRUIKEN
EN MISBRUIKEN
rH
DOOR
JOS. RUSSEL.
#
MAASTRICHT
/ DRUKKERIJ VAN Jos. RUSSEL.
1878.
f
-ocr page 6-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000030571388B
3057 138 8
-ocr page 7-
y DRiMöNiiUÏiyM.
W/^              M>3              t<//.
\\H ROMANTISCH KLEEÜ,
DUOR
JoS. RüSSEL,
BIBLIOTHEEK DER
«J*SUNIV£Rs<TEfr
UTRECHT
I
^Cfc
^ feit\'\'- A
J~ MlNÖþ3EDERS
MAASTRICHT
DRUKKERIJ VAN Jos. RU88EL.
1878.
-ocr page 8-
#\'
)
-ocr page 9-
ET JRIEKONINGENFEEST,
Zij, dis rooit hunne harten hebben teruggebragt naar
de eeuwen van geloof, toen ieder godsdienstig feest een
familiefeest was, en die zoodanige vermaken verachten ,
welke in onschuld kunnen voltrokken worden, zijn te
beklagen.
In welke andere, dan in onschuldige vermaken kan
men voldoening vinden ? Is het in het gewoel der we-
reld , in slemp- en braspartijen , in bijeenkomsten die de
wreedste wroegingen na zich slepen ? Voorzeker , neen.
Eenvoudige zielen zoeken hun vermaak elders , en ieder
welgezinde herinnert zich mpt aandoening de gelukkige
uren van uitspanning, die hij doorbragt in eene om den
koningenkoek geschaarde familie, die onder vader, moe-
der, kinderen en naastbestaanden verdeeld werd, tot
aandenken aan de geschenken die de Wijzen uit het oos-
ten aan den pasgeboren Zaligmaker gingen aanbieden.
De negentigjarige grootvader nam deel aan het feest:
hij die daarbuiten min of meer afgetrokken leefde, ver-
scheen er als een Godheid aan den vaderlijken haard.
De kleinkinderen omhelsden zijne knieën . veri<>ugdigdAn
hem, en hunne voorhoofden schitterden van vreugde en
geluk. De feestzaal was opgesmukt, en ieder had zijn
beste pakje aangetrokken. De glazen klonken. vreugde-
kreten werden gehoord , de koning werd door het lot
aangewezen, en dit koningschap kostte noch tranen.
noch leed, noch rouw. Den koning werd een scepter in
de hand gegeven die niet zwaar woog, en waaraan geene
lasten of verpligtingen verbonden waren.
-ocr page 10-
( 4 )
Soms was het lot wispelturig, en viel op dezen jong-
man , en gene jonge dochter. welke als koning en ko-
ningin , blozende, ofschoon inwendig tevreden en verge-
noegd . die hooge betrekking moesten waarnemen. Doch
de moeder glimlachte, de grootvader ledigde zijn beker
op de gezondheid der koningin, de vader zeide dat de
begunstigden geen slecht paar zouden uitmaken, en het
feest ging voort, want de koning en de koningin bevon-
den zich van nu af aan in hun schik.
Ook de dorpspastoor nam deel aan het feest, en ont-
ving daarbij het aandeel der armen. Muziek, eene
danspartij waarbij een oude knecht het orkester uitmaak-
te , en eenige passende spelen voleinden vervolgens het
feest, dat soms tot laat in den nacht voortduurde, en
waarbij meester, huisvrouw, knechten en dienstmeiden,
gezamentlijk in \'t rond omsprongen.
Ja, met weemoed herinner ik mij nog de schoone
driekoningen-feesten, die ik als kind onder het grootva-
derlijk dak heb bijgewoond, en wel in hetzelfde huis,
waarover nader, op deze bladzijden, herhaaldelijk ge-
sproken zal worden.
Eene bijtafel werd aangezet; want genoodigden moes-
ten naast de gewone huisgenooten, aan den disch plaats
nemen, om den koningenkoek, groot gelijk het schild
van een grieksch veldheer, - die reeds tijdig door den
bakker aan huis was bezorgd, - te helpen verorberen,
en te bekrachtigen, aan wie de boon ten deel gevallen
was.
De plechtigheid had \'s avonds plaats, en ik weet
zeer goed, dat de namiddag van driekoningen veel lan-
ger duurde dan op elk ander feest; want ongeduld doet
altijd den tijd lang vallen, die ons scheidt van een vu-
rig verwacht oogenblik.
De groote koek werd op de tafel geplaatst, eene
-ocr page 11-
( 5 )
liefdevolle moei, die menig jaar voor mij de elders
wonende moeder verving, sneed het gebak aan stukken,
en ieder nam vervolgens zijn aandeel. Hoe klopten de
jeugdige harten, in afwachting dat men wist wie de
gelukkige bezitter der boon geworden was Men voedde
angst een goeden hap in het lekkere, brok te doen,
vreezende dat de boon in de keel zou kunnen verdwij-
nen. Doch hoe gelukkig was men als deze gevonden
werd, en de bezitter dezelve fier en triomfantelijk aan
de overige dischgenooten vertoonde. Luide toejuichingen
weergalmden, ieder riep den koning der boon een har-
telijk , « Hoerah ! » toe, men klapte in de handen , men
stampte met de voeten, en al de onderdanen zonder
jaarwedden van den tijdelijken koning, boden hem on-
geveinsde en welgemeende hulde aan, oprechter dan aan
menig gekroond vorst gebragt wordt door zijne vleijers
en hovelingen.
Werd de kroon der boon op den schedel van eene
jeugdige spruit gesteld, o, dan blonk dat koningschap
nog meer uit, door de onschuld, de eenvoudigheid en
de liefde die gekroond werden, en uitbundiger werd de
kreet uitgegalmd : leve de Koning !
De kleine vorst moest zijn troon deelen en eene ko-
ningin kiezen, die naast ham plaats nam ; eene lieve,
teedere meid, van bijna gelijke jaren, werd door hem
uitgekozen, deze ging tot haren heer en koning, en
andermaal werd luide geroepen : leve de Koningin !
De koning benoemde vervolgens een schenker, die
\'s konings en der koninginne bekers moest voorzien ; en
hieven de beminnelijke en erkentenisvolle majesteiten
den schuimenden pokaal omhoog om een teugje te ne-
men, dan klonken de kreeten : «c de koning drinkt! de
koningin drinkt! De koning en de koningin hebben ge-
dronken ! » De muren van het feestlokaal, weergalmden
-ocr page 12-
( 6 )
van de vreugde ; de oude dienstboden des huizes voelden
zich verjeugdigen; de voorouders, wier af beeltenissen
de muren sierden , schenen vergenoegen te hebben aan
de reine vermaken hunner nazaten, en daaraan deel te
nemen.
Lezer, wanneer deze herinneringen van tijden die niet
meer zijn , van oudvaierlijke gebruiken die , helaas,
verloren gaan , zich voor mijn geest plaatsen, dan ver-
geet ik, dat weldra vijf kruisjes achter mijn naam te
huis behooren , dan vind ik mij terug in lang verlocpen
tijden . toen noch zorg, noch onrust, noch kwelling .
noch valschheid, noch ondank , zooveel voortbrengselen
van onze negentiende eeuw, over mijn hoofd gevlogen
waren.
Doch die tijden zijn niet meer. De gelukkige eenvou-
digheid behoort niet meer te huis in eene eeuw van
stoom en electriciteit. De r-hristelijke herinneringsfeest-
dagen , door onze voorzaten in het leven geroepen , en
met zoo groote liefde aangekweekt en onderhouden , wor-
den uit den almanak geschrapt, als « kinderachtige over-
blijfsels van onnoozele », aan God en zijne geboden ge-
loovende menschen.
Zijn wij er beter bij op den huidigen dag? De man-
nen van den zoogenaamdon voortuitgang beweren het.
Het mag wel zijn, zoo haat, nijd, afgunst, bedrog,
verraad, moeten worden gesteld boven godsdienst, broe-
derlijkheid, vriendschap, eensgezindheid en eerlijkheid.
-ocr page 13-
De familie Gor^ten.
Wij zijn in het jaar 1740.
In een groot, hecht en sterk huis, met aangrenzende
uitgestrekte tuin ea boomgaarden, te Lutteraede onder
de parochie Geleen gelegen, wonen Johannes Gorten en
zijne echtgenoote Catharina Bollen. Bij hen verblijft mede
de negentigjarige vader van eerstgenoemden, Hendrik
Gorten, voormalig schepen bij het gerecht te Geleen*).
Nog maakt deel van de inwonende familie, Renier Cor-
ten, jongeling van ruim twintigjarigen ouderdom, die
in de voor die tijden vermaarde scholen der dominica-
nen te Sittard, eene degelijke opvoeding en volledige
onderwijzing in de vreemde talen en wetenschappen ont-
vangen , en zich later gewijd had aan de studie der ge-
rechtelijke en andere wetten, ten einde met een over-
heidsambt te kunnen bekleed worden.
Buiten Renier hadden de echtgenooten Gorten-Bollen
vier zonen, allen in den priesterlijken stand verheven,
namelijk : Hendrik , die onder den naam van Pater Hya-
cinth , prior der predikheeren te Sittard was, — Lam-
bert , pastoor te Amstenraede , — Jan , kanunnik te Sus-
teren , en Pieter, econoom in het weeshuis te Maastricht.
Twee broeders van Johannes Corten , namelijk Kaspar
*) Als dusdanig komt hij voor in eene overeenkomst, den
3 November 1607 gesloten, tusschen de ingezetenen van Ge-
leen en het klooster Rijckensteijn, tot vereffening van een
geschil betrekkelijk de tiende van den hof te Lutteraede. Te-
vens wordt daarin genoemd Leonard Corten, denkelijk een
broeder van Hendrik.
-ocr page 14-
( 8 )
en Severen, woonden te Schinnen, en fungeerden aldaar
als «laeten *, onder welke benaming wij hen vinden in
een oud relief-register van gezegde gemeente, waar te
lezen staat: « Op heden den 21 Janry 1738 , compareerde
» voor ons K. Corten en Severinus Corten, beyde lae-
» ten, Den Eerw. He Henricus Corten, als rector van
»S\'Agatha Authaer, Denwelcken dit voors. Laet heeft
» ontvangen, (namelyk van omtrent een bonder landts,
» gelegen op gen Eyckwegh, reygenoot Naberwegh ,
» gilt jaerlyckx vier diners , dit goet is gelegen boven
»de Hegge.) den Eede hiertoe staende gepresteert in
» onze handen en dea dobbelen zints betaelt \'t oircoiide.
» (get.) Henricus Corten, K. Corten, Severen Corten. »
Deze familie Corten was uit Brabant afkomstig. Men
beweert dat eenige leden derzelve zich naar Limburg
verplaatst hadden, tengevolge van de in de zestiende
eeuw in Vlaanderen woedende pest; immers, volgens
eene ons medegedeelde nota, waren destijds vier ge-
broeders Corten uit Brabant vertrokken , om zich in het
land van Valkenburg te vestigen, waar een hunner,
Joannes Corten, met Maria Renckens gehuwd was. Deze
Joannes Corten was de grootvader van den hierboven
vermelden Joannes en vader van Hendrik , die Elisabeth
Willems tot gade had.
Ook verbleven gedurende eenigen tijd te Maastricht
leden van dezelfde famillie, en wel in de straat heden
ten dagen verkeerdelijk Korte straat genoemd , doch
wier eigenlijke naam is Corten-straat, als hebbende
meerdere personen van dien naam aldaar verbleven.
Primitief, zoo wij ons niet bedriegen, schreven en
noemden de Corten zich, de Curte, of de Corte, (gelijk
men vindt op eene graftombe van 1628 in de kerk te Hulst,
en wel in de Kapel van Sl Willibrordus aldaar,) dat wil
zeggen: de Klein\'. Althans onder dien naam komt voor
-ocr page 15-
( 9 )
Gerardus Corten, als getuige in eene bevestiging, door
Tüeodoricus van Valkenburg , van het verkoop van eenigo
leengoederen te Geleen gelegen, door Leonardus van
Brecht aan de abdij van Villers , van den 30 Junij 1257.
Deze Gerardus Curte of Gorten , schepen te Geleen , was
immers wellicht een der voorouders van de nog voort-
levende familie.
Dat onze Corten van goeden huue afkomstig waren,
bewijzen al de openbare, eervolle door hen steeds be-
kleedde betrekkingen en ambten. Men vond in de lan-
den van Overmaas onder hen een drossaard , een gene-
raal-ontvanger, gerechtsschepenen, geestelijken en meer
andeie respectabele en hooggeschatte beambten en ma-
gisstraatspersonen.
Onder den tak der familie Corten die in Brabant ver-
bleef, treffen wij aan : Jan Corten, Burgemeester van
Hulst, aldaar overleden en begraven in 1628 , — Jacob
Corten, overleden te Mechelen in 1(340 en aldaar in
O. L. V. kerk begraven, — Dismas Corten, geboren te
Mechelen den 28 Junij 1021, — Elisabeth Corten , reli-
gieuse, geboren te Mechelen in 1622 en aldaar overle-
den in 1672 ; — Rombaut Corten , geboren te Mechelen
in 1623, licentiaat in de rechten, schepen der leenka-
mer, overleden te Brussel in 1676 en aldaar in S\' Gu-
dula begraven , — Adriaan Corten , geboren te Mechelen
in 1629, licentiaat in de rechten, Kanunnik en Proost
der Collegiale kerk aldaar , — en meer anderen.
Meerdere grafsteenen vindt men van leden der familie
Corten in de kerken te Mechelen, zooals in O. L. V.
kerk over de Dijl, — in de kapel van S\' Victor, — in
de Minderbroederskerk, bij het altaar van S\' Bonaven-
tura, — in de kapel van den goeden moordenaar, in
O. L. V. kerk, — in de Metropolitaankerk , onder het
beeld van S\' Joseph, — in het koor van O. L. V. voor
het hooge altaar; enz.
-ocr page 16-
( io )
Het familiewapen der Corten, dat reeds voor honderde
jaren door hen gevoerd, en door Karel II geschonken
werd, bestaande in zes zilveren munten, (3, 2, 1,) op
groen veld , met een wassende bok op den helm, en de
devise : Cort en goed, bewijst mede, dat zij als van pa-
triciërs afkomstig, moeten betracht worden.
Het ou de stamhuis te Lutteraede, waarin wij zoo even
Hendrik , Jan en Renier Corten aantroffen, is een ruim
gebouw, met den gevel aan de straat uitschietende, en
ééne zijde uitmakende van een grooten vierhoek, die
eene opeue plaats insluit, waarvan paard- eu koestallen
eene tweede zijde , eene kolossale schuur de derde, en eene
bierbrouwerij, met opgangspoort en eene aan den huis-
bouw verbonden huiskapel de vierde zijde uitmaken.
Aan het huis grenst een uitgestrekte boomgaard, be-
plant met talrijke pruimen- en kersenboomen, de muren
van het huis zijn bekleed met abrikozen- en persikboo-
men alsmede met wijnstokken; over het huis ligt een
meer dan drie bunders groote boomgaard, waarin hon-
derde appel-, peren-, nooten- en kastanjeboomen hunne
smakelijke opbrengst aan de eigenaars aanbieden.
Voegen wij hierbij, dat eerlijkheid en regtschapen-
heid ingeboren deugden waren onder de familie Corten,
dat godsdienst en kristelijkheid als eene erfenis bij de-
zelve moesten betracht worden, en dat liefdadigheid en
goeddoen door haar als pligt betracht werden.
Deze eigenschappen, die wij onder de stamvaders van
deze achtbare familie aantreffen, hebben zich , wij mo-
gen het met fierheid zeggen, als een weelderig opwas-
sende boom vastgeworteld tot in hare telgen, en voort-
geplant , tot in de talrijke afstammelingen die nog op lim-
burgschen bodem voortbestaan en de achting genieten,
welke de voorvaders zoo ruim inoogsteden.
Moge enkele uitzondering hier of daar op den alge-
-ocr page 17-
( 11 )
meeneii regel worden aangetroffen, het neemt niet weg,
dat de Corten zijn en blijven uitmaken : eene welvarende
en zeer geschatte familie van Limburg.
Wanneer wij nader, met de afstammelingen van de
Corten van Lutteraede zullen hebben kennis gemaakt,
en de geslachtstafel der nakomelingen van Jan en Hen-
drik Corten hebben opgegeven, zal dit volledig blijken.
-ocr page 18-
V
■.
f
EN VROLIJKE AVOND.
De oude Hendrik Corten zat rustig aan den haard,
terwijl zijne lippen zich regelmatig bewogen , een roo-
zenhoedje in zijne hand hing, en de korrels van tijd tot
tijd opeenvolgende door de vingers gleden , waaruit men
kon opmaken, dat de grijsaard zich met het gebed bezig
hield en zijn hart tot God verheven had.
Zijn zoon Johannes, een man van ruim zestigjarigen
ouderdom, had zijne velden bezocht, was tehuis weder-
gekeerd en maakte zich gereed om eenige ververschin-
gen te gebruiken , waartoe hij aan tafel had plaats ge-
nomen, toen zijne vrouw binnentrad.
— Catharina, zeide hij, hebt gij er wel aan gedacht
dat het morden Driekoningen is.
—  Hoe zou ik dat vergeten? vraagde de huisvrouw
verwonderd. Ik houd te veel aan de oude familiefees-
ten , om niet zorg te dragen dat deze onderhouden wor-
den. Ja, ja, Johannes, de koningenkoek is besteld, en
Hans Dirk van het kerkhof zal dien zeker tijdig genoeg
brengen, daarvoor is geen nood. Wat meer is, ik heb
u voor morgen eene verrassing bereid, die u genoegen
doen zal.
— Ik weet, lieve vrouw, dat gij alles aanwendt om
mij voldoening te verschaffen, doch zorg immers dat
niet te veel onkosten veroorzaakt worden. De tijden zijn
slecht, vele menschen hebben gebrek, het zou wraak-
schrijend zijn, zoo wij ons onnoodige uitgaven veroor-
loofden. Laat ons liever wat meer voor onze arme na-
tuurgenooten afzonderen.
-ocr page 19-
( 13 )
— Kom, kom, preek nu maar niet, Johannes. Ik
wed dat gij tevreden zult zijn. Wij kunnen morgen ge-
noegelijk driekoningen vieren, zo.i Jer daarvoor groote
onkosten te doen.
— Zeg mij dan wat gij voornemens zijt?
— Ha, nu begint gij nieuwsgierig te worden. Is de
preek uit, dat gij verlangt dat ik u de biecht zal
spreken ?
— Gij hebt immers geene geheimen voor mij ?
— Dat weet gij, doch ik wil u eene verrassing ma-
ken , die u aangenaam zijn zal.
— Des te beter, maar mag ik dan vooraf niets er van
weten ?
— Ik zie wel, gij kunt uwe nieuwsgierigheid niet
bedwingen, en daar ik uw geduld niet langer op de proef
wil stellen, zal ik u mededeelen, wat er morgen hier
zal te doen zijn. Zou het u geen vermaak verschaffen ,
morgen al onze kinderen bijeen te zien?
— Voorzeker, maar dat is eene zaak, waaraan niet
te denken valt.
— En waarom niet ?
— De pastoor zal zijne parochie niet goed kunnen ver-
laten ; de Pater kan niet zonder verlof uitgaan; Pieter
zou al heel een reisje moeten maken in dit ongunstig
seizoen, en de Kanunnik zal ook niet veel liefhebberij
hebben, om door weer en wind van Susteren hier naar
toe te komen.
— Voor eene moeder doen de kinderen veel, al mo-
gen zij pastoor , Kanunnik of Prior zijn, en nu wed ik,
dat geen onzer zonen zal uitblijven. Ik heb tijdig daar-
voor gezorgd, dat allen morgen present zijn om met
ons den noen te eten. Gij kunt er u thans op stellen,
uw keldertjc eens te gaan nazien, en eenige flesschen
op te halen.
-ocr page 20-
( 14 )
—  Catharina, gij zijt de beste der vrouwen, en gij
verdient de kroon die vier geestelijke zonen op uw hoofd
zetten. Weet Renier er ook iets van af, dat zijne broe-
ders komen ?
— Wel zeker, want onze jongste heeft mij moeten
ter zijde staan, om het zoo verre te brengen. Hem zal
echter mede eene verrassing ten deel vallen.
— Al weerom wat nieuws! En wat zal dat wel zijn,
Catharina ?
—  Gij houdt immers veel, niet waar Johannes , van
de jufvrouwen Gade, van den Vuling?
— Het zijn allerbraafste kinderen, godsdienstig, inge-
togen, vriendelijk en oppassend.
—  Zou Petronella geene goede vrouw zijn voor Re-
nier?
—  Inderdaad, hij zou veel slechter kunen uitvallen
in eene keuze.
— Welnu, dat heb ik ook gedacht, en omdat wij
met de jufvrouwen Gade goede buren zijn, heb ik
haar verzocht morgen koffij te komen drinken, en den
avond met ons te blijven doorbrengen. Ik sprak haar
gister morgen, toen wij te zamen uit de vroegmis kwa-
men, en zij hebben aangenomen.
— Daarmede is nog geen huwelijk geklonken tusschen
Renier en jufvrouw Petronella.
— Dat geef ik toe. Doch de eerste stap moet thans
gedaan worden. Renier moet Koning zijn, en dan zal
ik het er toe brengen, dat Petronella tot Koningin ver-
kozen worde. Wat dunkt u er van?
—  Uw voorstel beaam ik geheel en al, en ik zal
meedoen, om het ten uitvoer te brengen.
— Zoo wensen ik het, en dan waarborg ik den goe-
den uitslag.
Johannes zette zich aan den koffij, at en dronk dat het
-ocr page 21-
( 15 )
een aard was, - want hij was nooit gelukkiger, dan
wanneer hij zich door zijne zonen omgeven zag, die
hun vader niet slechts beminden, maar hem en de moe-
der op de handen droegen, - en verheugde zich reeds
in het vooruitzicht, dat hij een zoo genoegelijken Drie-
koningendag zou doorbrengen.
De 6 Januarij 1740 was een schoone winterdag. De
zon bestraalde het witte kleed dat de aarde bedekte,
doch hare zwakke stralen waren niet in staat, de korst
die de vorst gebakken had te vermurven, of het sneeuw
te doen verdwijnen. Aangenaam was het een uitstapje
onder den helderen hemel te kunnen maken.
Tegen den middag kwamen vooreerst te Lutteraede
bij hunne ouders opdagen, de twee zonen van Johan-
nes Corten, die te Susteren en Sittard verbleven, en
die in welgemoede stemming reeds van verre, uit het
Hazenpadveld, het ouderlijke dak hadden gadegeslagen,
dat boven de boomeu verrees en hen uit de hoogte scheen
te verwelkommen.
Renier was den broeder uit Maastricht met de koets-
kar te gemoet gereden, tot Beek voorbij, en daar de
pastoor van Amstenraede eerst na 10 ure zijne parochij
kon verlaten, was dezen door vader een paard ter be-
schikking gesteld, opdat hij tijdig bij den noen kon aan-
wezig zijn. Lambert en Pieter waren alzoo mede ten
12 ure op hun post.
Het geluk van de ouders, en mede van den ouden
grootvader te beschrijven, toen zij zich in \'t midden
bevonden van de hen zoo dierbare genoodigden, zou
onmogelijk wezen. Zoodanige gemoedsaandoeningen laten
zich gevoelen, doch de pen schiet verre te kort om ze
af te schilderen.
Men stelle zich deze patriarchale familie voor, van
-ocr page 22-
( 16 )
den negentigjarigen grootvader; van ouders, die de zes-
tig voorbij waren; van vier zonen den Heere gewijd en
aan het altaar verbonden, naast hen; van een jonge-
ling die hun ouden dag verlichtte, en enkel er op be-
dacht was, door eea deugdzaam gedrag en voorkomend-
heid hen die hem het leven schonken gelukkig te maken.
Wie zou zich er aan wagen dat tooneel op het koude
papier te schetsen? Het geniaal penseel van een Rubens
ware noodig, om zulks op het doek weder te geven.
Rasch vlogen de uren voorbij in vrolijke gezinning en
in aangename gesprekken, gespekt door de altijd grap-
pige zetten van den pastoor van Amstenraede, wiens
eigenaardige boerten, zelfs tot heden niet geheel en al
vergeten zijn en soms nog herhaald worden.
De klok sloeg vier. Daar werden de jufvrouwen Ga-
de*) aangemeld.
Thereeske moest plaats nemen naast vader Corten,
Ida ging ter zijde van den Pater zitten, omdat zij zich
gaarne met dezen over godsdienstige zaken onderhield,
Petronella werd eene plaats aangewezen tusschen Renier
en den snaakschen pastoor, die al dadelijk zeide : « hier
moesten wij een koppeltje van maken. »
Renier bloosde, Petronella keek bedeesd voor zich,
als of zij geen drie tallen kon, doch de Pastoor her-
vatte juist daarom : «jonge lui, steekt de handen nu eens
uit den mouw. En gij Renier, schenk het lieve Petro-
nelleke eens wat koffij in, geef haar een stukje vlaai,
bedien haar van suiker, en wees aardig met haar. De
dag is te goed begonnen om u te zien pruilen. »
*) De vader der jufvrouwen Gade was Frederic Gade, ka-
pitein der dragonders , gehuwd met Sibilla Bollen. Haar groot-
vader Jan Frederic Gade, kapitein commandant der dragon-
ders, was geboren te Zeell in Hanover, en gehuwd met
Johanna Petronella van Staveren. Zijne ouders waren van
den lutherschen godsdui^t, dien bij te Eoermond afzwoer,
toen hij iu het huwelijk trad.
-ocr page 23-
( 17 )
Ofschoon verlegen, durfde Itenier het zich geen twee-
maal laten zeggen, en schonk hij alle mogelijke zorg aan
de goede bediening van zijn buurvrouwtje, die van haren
kant deze vriendschapsbetuigingen met graagte aannam.
Eindelijk werd de Koningenkoek op tafel gebragt.
Weerom nam de Pastoor van Amstenraede het woord,
en verzocht van moeder, dat ham het verdeelen van den
koek zou worden opgedragen. Dit werd zonder moeite toe-
gestaan. Men moest zien, hoe de vrolijke man met vuur
het mes door het gebak deed rondvliegen. In een, twee,
drie was hij daarmee klaar, « en nu , vraagde hij, zal
men mij ook wel het voorrecht geven, ieder een stukje
rond te deelen ». Toen ook in dit verzoek was toege-
stemd , riep hij tot de meid : « Bilke, kom eens hier,
ga gij nu het eerste stukje aan de oude Mechel in den
Hoek brengen, want den armen behoort zijn aandeel
in ons feestgebak. Het volgend stuk is voor grootvader,
daar is veel brok aan, hij zal het gemakkelijk bijten
kunnen. Kom, moeder, gij krijgt een knappe met veel
krenten en klontjes. Vader houdt van een goeden knoes *).
Dat houdt hem lijf en ziel bijeen. De jufvrouwen zal ik
ieder zoo wat fijns geven, want fijne vogeltjes hebben
fijne bekjes. Hier, Pater, is ook een stuk voor u. Dat
is andere haver dan de bakker uit de Putstraat u in den
ruif stopt. Pieter, kijk, dat is een brokske voor u. Ik
wed dat gij de weesjongens zoo \'n pastenaken niet on-
der den neus steekt. Ah! nu iets voor den Kanunnik.
Die is wel aan lekkere beetjes gewend, maar de zus-
terkes uit het sticht bakken zeker niet beter dan Hans
Dirk, wanneer moeder den boterpot aan onzen geleer-
den snitzelebakker ter beschikking stelt. En nu is het
aan uwe beurt Renier. Hier jongen, is uw aandeel. Bid
*) Knoes, limburgsch woord, beteekenende, dik stuk.
-ocr page 24-
( 18 )
God dat hij u eene vrouw geve, die nooit slechter pan-
nekoek klaar make, dan dit beetje, waarna gij u vin-
ger en duim lekken zult. Thans wil ik den Pastoor van
Amstenraede ook niet vergeten. Gewoonlijk zegent zich
dat soort van menschen zelf het eerst, omdat zij latijn
geleerd hebben, en volhouden dat Amor incipit ab ego.
Doch al zegen ik mij ook voor dezen keer het laatst, het
wijwater is goed, en moge mij wel bekomen.
— Pastoor, pastoor, zeide vader Corten , gij hebt ons
daar weer wat afgelezen.
—  Ja, sprak de Kanunnik, als hij de amstenraeder
boeren zoo veel teksten uit de Schriftuur naar het hoofd
werpt, als hij ons vergast op komplimenten, dan ver-
wonder ik mij niet, dat zij hem zooveel ham en braad-
worst in den slagttijd brengen, om hem den mond te
stoppen.
— Tut, tut, Kanunnik , gij zijt weer afgunstig, om-
dat gij voor het zenden van een stuk voor den vetpot
bevrijdt blijft. De boeren van Susteren overloopen u niet
met varkenstaarten, die met hespen en ongekorrelde
roozenkranzen *) bekroond zijn. Laat ons nu liever, om
onzen tijd niet te verpraten, eens zien wie de boon
heeft, en koning is.
Ieder greep thans naar zijn aandeel van den konin-
genkoek, sneed of brak het aan stukken, en onder-
zocht, of hij de boon in zijn part zou vinden. De pas-
toor, die reeds wist wie de gelukkige vinder zijn zou,
hield Renier in het oog, vreezende, dat deze welligt
uit nederigheid de boon zou te zoek maken. Plotseling
riep hij uit : « Renier, gij hsbt de boon ! Leve de Ko-
ning ! » Waarop al de andere aanwezigen in koor her-
haalden : « Ja, Renier heeft de boon ! Leve de Koning ! »
*) Men noemt wel soms te Geleen de lange braadworsten,
ongekorrelde roozenhransen.
-ocr page 25-
( 19 )
Er bleef niet te ontkennen, hoe gaarne de jongeling
aan een ander de eer zou hebben overgelaten, van Ko-
ning der boon te zijn. Hij moest goedschiks of kwaad-
schiks de hooge waardigheid aannemen. Hij werd zelfs
genoodzaakt om eene Koningin te kiezen.
Daar hij draalde, nam de moeder voor haar zoon het
woord op, en zeide : «Volgens mij kan onze Koning
niet beter doen, dan jufvrouw Petronelleke, die naast
hem zit, tot Koningin uit te roepen. Wat dunkt u, Re-
nier ? » Natuurlijk had Renier niets tegen moeders voor-
stel in te brengen; en zoo werd zijne toekomende echt-
genoote, reeds op het Driekoningenfeest de hem toege-
voegde Koningin.
<: Laten wij nu ook eene goede flesch ledigen, voegde
vader Corten er bij, op het welzijn van onze Majestei-
ten van den dag », en hij begaf zich naar het wijnkel-
dertje, van waar hij gewapend met overoude Clos Vou-
geot, Chambertin, Niersteiner en Ahr-Bleichart, bij het
gezelschap wederkeerde.
De aanwezigen ledigden hun kopje koffij, peuzelden
elk het hun toegewezen stuk koningskoek op, en Bilke
kwam vervolgens afnemen. Daarop werden de pijpen
voor den dag gehaald en aangestoken, rookwolken ste-
gen omhoog en verduisterden de ruime kamer, en . . .
de kurken vlogen van de flesschen nectar die op tafel
geplaatst waren geworden.
Het druivennat parelde heerlijk in de glazen, deze
werden aan de aanwezigen aangeboden, en de Kanun-
nik , aan den Koning het woord gevraagd, en dit ver-
kregen hebbende, stond op en sprak : « Grootvader, vader
en moeder, Koning met de aanvallige Koningin, ge-
achtte broeders en andere deelnemers aan dit feest, een
heildronk stel ik voor op het geluk, heil en zegen van
ons allen. Vooreerst echter van den eerbiedwaardigen
-ocr page 26-
( 20 )
grootvader, die den Tijd schijnt te trotseeren, en als
een jeugdig man met ons kan aanzitten en aan het feest
deelnemen; - aan onze dierbare ouders, die God ons nog
lange jaren moge bewaren, in gezondheid, tevredenheid,
en geluk naar ziel en ligchaam; - aan den Koning en
de Koningin, die zoo goed bij malkaar passen, wier
regeering wij niet moeilijk zullen maken, en van welke
wij noch zware lasten, noch slechte wetten zullen te
vreezen hebben; - aan de geachtte jufvrouwen Gade,
die dit familiefeest hebben willen bijwonen en met hare
tegenwoordigheid vereeren; - aan mijne waarde broe-
ders , die op de roepstem van moeder geen oogenbhk
geaarzeld hebben om zich aan den ouderlijken haard te
vervoegen. Ja, aan u allen zij deez\' eerste heildronk
gewijd, en dat onze glazen geledigd worden met den
kreet: Leve de gansche compagnie! >
De glazen werden in de hoogte geheven, alle aanwe-
zigen uitten den roep : « Leve de gansche compagnie! »
en toeu de bekkens hunne vorige plaats op de tafel had-
den ingenomen, bemerkten men dat de gasten eer aan
den schenker en aan het schuimende nat gedaan had-
den : alle glazen waren geledigd.
Ten tweede male werden de toelachende flesschen aan-
gesproken, en weldra waren de glazen op nieuw ge-
vuld met het geestrijke Bachusnat.
De pastoor kon den lust, om op zijne beurt een heil-
dronk voor te stellen, niet meer bedwingen. De praat-
zieke man verzocht den Koning verlof om te mogen
spreken, en toen hem dit was toegestaan, begon hij
als volgt : « De Kanunnik is een vindingrijk man. Die
slaat vijf en twintig vliegen in ééne klap. Ik ben hoogst
tevreden, als ik er twee in eenmaal kan bemeesteren.
Ik stel daarom alleen de gezondheid voor van den Ko-
ning en de Koningin. Eere aan de vrouwen 1 Het zij
-ocr page 27-
( 21 )
met bescheidenheid gezegd, jufvrouw Petronelleke is een
troon waard. Er bestaan gekroonde vrouwen hier en
daar in de wereld, die niet zoo \'n schalksch lachje, en
niet zoo \'n aardig muulke kunnen trekken, als jufvrouw
Petronelleke. Ook heb ik vernomen , dat zij uitmunt in
het gereedmaken van rookworst, die eerst tot volmaakt-
heid gekomen is om verbruikt te worden, als de koe-
koek zich heeft laten hooren. Van nog honderde andere
doorstralende hoedanigheden, die jufvrouw Petronelleke in
haar persoon vereenigt, te lang om hier op te noemen,
heb ik hooren gewagen. In één woord, om kort te zijn,
ik heb te weten gekregen dat het jammer zou wezen,
zoo Petronelleke het mutsje van S* Catharina wilde om
de ooren trekken, omdat zij eene superlatief zorgvul-
dige en bekwame huisvrouw zou wezen, voor wie haar
als liefdezusterke krijgen zal.
»Wat den Koning aangaat, die is ook geene onnoozele
sul, gelijk er hedendaags zooveel langs \'s Heeren wegen
loopen. Hij heeft verscheidene jaren latijnschen kost bij
de paters gegeten, weet zeer goed welk onderscheid be-
staat tusschen aqua en vinum, en is daarna zelfs zoo-
verre gekomen, dat hij een advokaat de loef zou af-
steken. In hem steekt stof, waaruit een flink magistraat
kan gekapt worden. Ergo, - tweemaal een maakt twee,
dat is zoo, - maar één is geen, en twee maken één, ik
wil zeggen, twee ferme jongelui maken één goed paar,
en dat is het geval met den Koning en de Koningin.
Ik drink derhalve op de gezondheid van onze jeugdige
majesteiten der Boon : Leve de Koning! Leve de Ko-
ningin ! >
Wij behoeven hier niet bij te voegen, dat deze roep
door de andere aanwezigen herhaald werd. Nog menig-
maal overigens weergalmde gedurende den avond de
kreet: * Leve de Koning! Leve de Koningin ! » dan wel:
-ocr page 28-
( 22 )
< de Koning drinkt! de Koningin drinkt! * en anderen,
die door de gemoedelijke bijeenkomst "werden ingegeven.
In vreugde, genot en algeheele voldoening werd het
feest besloten, dat zoo vele zoete gevoelens deed tril-
len , en in tegenstelling van wereldsche en openbare,
soms aan losbandigheid lijdende bijeenkomsten, geene
wroegingen en geen hartzeer na zich sleepte.
-ocr page 29-
Öe JONGE Dt\\pSSAAl\\p.
Vijf jaren na het familiefeest te Lutteraede, waarvan
wij zoo even getuigen waren, vinden wij Renier Cor-
ten geïnstalleerd op het kasteel te Amstenraede, in hoe-
danigheid van Rentmeester van den Vorst de Ligne, en
als drossaard van Geleen, Amstenraede, Oirsbeek, Brun-
sum, Schinveld en andere naburige dorpen. Petronella
Gade was sedert des drossaards huisvrouw geworden.
De stokoude Hendrikus Corten was ten grave gedaald ;
zijn zoon Johannes Corten was eveneens aan eene he-
vige ziekte bezweken, en de weduwe, moeder des dros-
saards , en der vier geestelijken met welke wij hierbo-
ven kennis gemaakt hebben, woonde nog slechts alleen
in het vaderlijk huis in de Geenstraat te Lutteraede.
Sedert een jaar, namelijk te beginnen met 1744, had-
den zich allerlei deugnieten in de omstreken vertoond,
slecht volk doorkruiste de dorpen, en men hoorde her-
haaldelijk van diefstallen met inbraak, soms vergezeld
van moord of mishandeling dergenen, waarop de schur-
ken het gemikt hadden.
Wij zullen niet in herhaling treden van hetgeen over
deze diefstallen gemeld is in ons werkje : « de Rooverben-
den in de landen van Overmaas, enz. » Het zij genoeg , dat
de jonge drossaard Corten, geen moeiten spaarde om de
roovers op te sporen en uit te nestelen. Hij was sterk,
moedig, ijverig en zonder vrees, hoedanigheden die een
drossaard destijds moest bezitten, om tegen het gespuis
te kunnen en te durven te velde trekken. Nauwelijks was
ergens een diefstal gepleegd, en was dit den drossaard
-ocr page 30-
( 24 )
bekend, of hij was ter plaatse om een onderzoek in te
stellen, of op te sporen wie de pligtigen wezen mogten.
Zoodanig onderzoek was edoch destijds zeer moeilijk.
Het personeel dat onder des drossaards bevelen stond,
beperkte zich bij eenige gerechtsboden, en zoo wel van
de uitgeplunderden als van naburen waren weinig in-
lichtingen in te winnen, om klaarheid te erlangen door
welke deugnieten inbraak of diefstal was uitgevoerd.
Iedereen vreesde de wraak van die onverlaten, in zoo-
danige mate zelfs, dat bestolenen soms geene aangifte
durfden doen als er onraad bij hem geschied was.
Het ambt van de rechtsmacht werd daardoor niet wei-
nig verongemakkelijkt, en bleven talrijke misdaden , zoo
niet onbekend, minstens onbestraft.
Anders ging het echter met een diefstal verzwaard
door moord, die te Winteraken, gemeente Munsterge-
leen voltrokken was. Omtrent het midden van den nacht
waren eenige boosdoeners in huis aldaar ingebroken van
een gegoed grondeigenaar , die den naam had eene goed
gevulde kas te bezitten. Voor dat de man wist wat er
gaande was, lag hij met zijne huisvrouw stevig gebon-
den ter aarde, en daarop volgden de wreedste mishan-
delingen. De roovers wilden hebben, dat de ongeluk-
kige echtgenooten zouden bekend maken waar hun geld
verborgen was, en daar deze staande hielden dat zij geen
geld bezaten, gevolgelijk ook nie\'s konden ontdekken,
werd de man deerlijk geslagen, zoodanig dat de onmen-
schen vermeenden dat hij dood was. De vrouw eveneens
ontkennende dat er geld in huis was, werd ontkleed , met
koorden gegeeseld, en daarna boven het vuur gehouden.
Terwijl ook deze foltering zonder gevolg bleef voot de
boeven, en deze nog altijd geloofden dat er geld voor-
radig was, werden zij steeds razender van spijt, en
knoopten de arme \\ rouw eindelijk, met een strop om
-ocr page 31-
( 25 )
den hals, in den schoorsteen op, zoodat zij haar geest
gaf. Niet geheel en al met ledige handen willende af-
trekken , namen de deugnieten een vierdel spek en an-
dere mondbehoeften , alsmede eenig lijnwaad en kleeding-
stukken mede.
Dit moest hen het leven kosten.
Nog was niets over de misdaad te Winteraken uitge-
lekt , doch de drossaard Corten had oog in zeil. Hij giste
dat een paar schelmen uit Schinveld, aan die inbraak ,
diefstal. mishandeling en moord medepligtig waren, en
daar lijflinnen gestolen was, hoopts hij daardoor op het
spoor te komen. De gerechtsboden hadden last alle blee-
ken te doorsnuffelen, om te zien of er iets te vinden
was. Hij zelf moest dadelijk van het bevondene onder-
rigt worden, om de zaak verder op te sporen.
Geen acht dagen na den diefstal kwam inderdaad de
gerechtsbode uit Schinveld den drossaard kennis geven,
dat er goed, geteekend met de eerste letters van de
namen der bestolenen te Winteraken op de bleek gezien
was bij twee te slechter faam staande kornuiten te ge-
zegd Schinveld, namelijk bij den Rooden Jan en bij Dirk
de Knol.
De drossaard riep onmiddelijk eenige gerechtsboden tot
zich, begaf zich met deze naar de aangeklaagden, deed
hunne huizen omsingelen, en ging daarop over tot huis-
zoeking. En inderdaad, in beide woningen werden hem-
den , bedlakens en ander linnengoed gevonden, die van
den diefstal te Winteraken afkomstig waren en door den
ontroofden herkend werden. Ondervraagd, van waar zij
Jan en Dirk in bezit kwamen van dit goed, beweerden
zij het van een rondreizend koopman gekocht te hebben.
Op de vragen : wie die koopman was, hoe hij heette,
en waar hij te huis behoorde, wisten zij niets te ant-
woorden , weshalve zij onmiddelijk gearresteerd, en naar
-ocr page 32-
( 20 )
de gevangenis op het kasteel te Amstenraede werden
overgebragt.
Eenige dagen later werden zij geconfronteerd met den
man van Winteraken, die in hen dadelijk twee kerels
wederzag van de schurken welke bij hem waren inge-
broken , en hem zoo afschuwelijk mishandeld hadden.
Ofschoon de boeven in den bewusten nacht waren zwart
gemaakt, hield de mishandeld 3 , niettegenstaande de per-
tinenlste ontkenning der beschuldigden, vol, dat hij in
hen zijne beulen herkende, en geene vergissing daar-
omtrent voor hem mogelijk was.
Terwijl de Roode Jan, zoowel als Dirk de Knol, nog
bleven ontkennen, werd besloten hen op de pijnbank te
brengen, en dit middel gaf den gewenschten uitslag.
Beiden erkenden zich althans pligtig, doch gebonden
door hun eed, bleven zij halstarrig -weigeren hunne
medepligtigen te noemen. Zelfs toen zij ter dood veroor-
deeld waren, bleven zij volhouden, en wilden geen hun-
ner makkers bekend maken.
Na de veroordeeling werden hen 24 uren tijds gege-
ven, om zich ter dood te bereiden. Een geestelijke werd
bij hen toegelaten, en zij konden 2,ich gereed maken,
om de groote reis te aanvaarden. Den volgenden dag
werden de boeven op eene kar geplaatst, en naar den
galgenheuvel, bij Schrijversheide, overgebragt, waar zij
weldra met eene strop om den hals in de lucht zweef-
den, en den cijns voor hunne misdaden betaalden aan
de gekrenkte menscheid.
-ocr page 33-
RAAK.
De Roode Jan en Dirk de Knol woonden te Schin-
veld, in een achterhoek van het dorp, waren naburen,
ongehuwd, en huisden beide met hunne zusters, terwijl
de moeder van den laatsten mede tot diens huishouden
behoorde. De zuster van Jan heette Koba; de zuster van
Dirk werd « Scheele Ida » genoemd, wegen» de grijze,
afschuwinboezemende uilenoogen, die als den spiegel
waren van de zwarte ziel die in haar binnenste zetelde.
— Koba, had Ida meermalen gezegd, ik kan het niet
vergeten noch vergeven, dat de drossaard uw en mijn
broeder heeft laten ophangen.
— Ik heb ook iets daaromtrent op mijn geweten lig-
gen , antwoordde Koba, en mogt den kerel gaarne daar-
voor betaald zetten.
—  Ja, hervatte Ida, daarover heb ik al lang nage-
dacht, wij moeten gewroken zijn.
—  Dat is beter te zeggen, dan uit te voeren, Ida.
Gaat de drossaard uit, dan is hij gewapend, en men
zou, hem aanvallende, met een blauwe erwt in de len-
den er van af kunnen komen. Aan zijn haven en goed
is ook niets te doen, want hij woont op het kasteel te
Amstenraede, omringd door zware muren en talrijke
dienstboden. Ik zie voor mij geen middel om hem aan
het lijf te komen.
— Gij hebt gelijk, hem kunnen wij niets doen; maar
zijne moeder woont te Lutteraede, in eene groote, rijke
woning. Daar zouden wij onzen vijand in diens moeder
kunnen treffen.
-ocr page 34-
( 28 )
— Ida, gij hebt het goed voor, antwoordde Koba met
een helschen lach.
—  Ik geloof het ook Koba, en zoo gij mij helpen
wilt, zal de roode haan, vooraleer wij acht dagen ouder
zijn, bij de weduwe Corten gekraaid hebben.
—  Zeg maar wat te doen valt, ik sta u ten dienste.
De Scheele vertelde aan hare vertrouwelinge , dat
zij alle noodige inlichtingen van een lid der bende, waar-
toe Jan en Dirk hadden behoord, ontvangen had. De
winning der weduwe Corten was eene groote, uitge-
strekte hoeve. Slechts op twee plaatsen was er hoop
vuur aan dezelve aan te leggen, namelijk in den koestal,
door een venstertje, dat gewoonlijk \'s nachts werd open-
gelaten , tot verversching der lucht in den stal, en op
den naburigen boomgaard van den hof, aan de heeren
van Richsteijn toebehoorende, uitkwam, alsmede in de
schuur, door het werpen eener lont, zoowel in deze
laatste, als in gezegden koestal.
De weg die de brandstichters te volgen hadden , was
mede door de Scheele bekend. Zij moesten zooveel mo-
gelijk vermijden door dorpen of langs huizen te passee-
ren , om niet gezien en diensvolgens, na den brand niet
verraden te worden.
Alles alzoo overlegd en overeengekomen, en de nacht
tot uitvoering van het duivelsche plan bepaald zijnde,
vertrokken de beide wijven tegen den avond uit Schin-
veld, kwamen door veldwegen tot omtrent Doenraath,
begaven zich verder langs Oirsbeek en Puth in de rig-
ting van Daniken, waar zij de Geleenbeek overtrokken ,
zoodat zij na eene korte wijle in Beekhoven aankwa-
men. Daar zetteden zij zich neder, haalden lonten uit
hare zakken, en wachtteden tot zij op den kerktoren
van Geleen het twaalfde uur hadden hooren verkondigen.
Alles rustte, geen menschelijk wezen liet zich hoo-
-ocr page 35-
( 29 )
ren, alleen de nachtuil durfde van tijd tot tijd zijne
treurige stem in de eenzame weiden van Beekhoven ver-
heffen.
Ziet gij die twee met stof en slijk overdekte wezens
het Molenpaadje opsluipen ? Misdaad voert hare schreden ,
angst vergezelt hare onderneming, het minste gedruisch
doet haar heven en zij verschrikken voor haar eigen
schaduw. Zij naderen den boomgaard der weduwe Cor-
ten, en tevens nadert het oogenblik, dat zij eene hoogst
achtbare familie in rouw en smart gaan dompelen. Ein-
delijk staan zij stil voor de rijke hofstede. De misdaad
moet voltrokken worden.
Eene brandende lont wordt onder de poort door in de
schuur geslingerd, eene tweede lont vindt haar weg
door het openstaande venstertje naar den koestal.
Een oogopslag daarna zijn de kwaaddoensters ver-
dwenen. Zij vluchten tot op het Molenpaadje terug, wach-
ten daar een half uur, zien alstoen de vlammen uit het
eigendom der weduwe Corten opstijgen, en keeren naar
Schinveld terug. Hare wraak is voldaan. De drossaard
heeft hare broeders ter galg veroordeeld en doen op-
knoopen, zij hebben de schoone hoeve van diens moe-
der in asschen gelegd.
"Van het hechte, uitgebreide woonhuis, met schuur,
stallingen en verdere gebouwen der familie Corten, te
Lutteraede, waren den volgenden dag nog eenige naakte,
waggelende en dreigende muren staande gebleven. De
brand had zich zoo snel uitgebreid, dat zeer weinig van
vee en roerende goederen gered was geworden. Aan red-
diDg der gebouwen viel in het geheel niet te denken.
De bewoners waren in hun slaap door het vuur ver-
rascht geworden, en bijna gelukkig het leven behouden
te hebben. De puinhopen verrieden hoe hevig het ver-
slindende element gswoed had. Eenige bijzonderheden
-ocr page 36-
( 80 )
duidden aan, dat kwaadwilligheid de oorzaak van den
brand was, en er werd van brandstichting gemom-
peld. Zelfs werden een paar zeer slecht befaamde dor-
pelingen verdacht gehouden, niet vreemd te zijn aan het
ongeluk, dat zoo zwaar zou drukken op de zwakke
schouders van eene alom geachtte en geprezen weduwe,
die geene persoonlijke vijanden kende, maar slechts
vrienden, als gevolg harer weldaden en bereidvaardig-
heid jegens iedereen.
Die argwaan had echter te weinig grond, om voor
het oogenblik tot verder onderzoek aanleiding te geven.
De misdaad bleef voor \'s hands ongestraft*).
*) Het afgebrandde huis werd in 1754 door den droossaard
Gorten geheel en al herbouwd. In den voorgevel ziet men
ijzeren ankers, dat jaartal aanwijzende, alsmede de letters
E. C. en P. G.
-ocr page 37-
De Bokkenrijders te Geleen.
Wij vernamen reeds hiervoren, dat de drossaard Cor-
ten « de Koningin » die hen op 6 Januarij 1740 was toe-
gevoegd , weinige jaren later « zijne huisvrouw » kon noe-
men, en dat de jonge jufvrouw Petronella Gade van
1740, in 1745 als « Mejufvrouw Corten » getiteld werd.
Sedert verbleven hare zusters Ida en Thereeske alleen
op den Vuling, waar zij een hecht, ouderwetsch, nog
heden in zijn vroegeren bouwstijl bestaande, en in mer-
gel opgetrokken huis, bewoonden.
De jufvrouwen Gade waren van goeden huize, bezaten
menig mooi perceel akkergrond, buiten hare nette wo-
ning , met tuin en boomgaard, leefden zuinig, en waren
welvarend, ja hadden den naam dat zij een goed spaar-
potje bijeen vergaderd hadden.
Al meer en meer werd men gewaar, dat ofschoon
enkele dieven ontdekt en gehalsrecht waren, in de om-
streken van \'s Hertogenraede, eene bende roovers van de
ergste soort, ook de omstreken van Geleen, Schinnen,
Amstenraede en Oirsbeek onveilig maakte. Bij nacht en
ontijd braken de boeven in de huizen en moordden en
plunderden zonder weerga. Niemand sliep meer gerust,
■want elk welhebbend burger kon \'s avonds vreezen, dat
hij den volgenden morgen het daglicht niet meer zou
zien, dan wel dat hij mishandeld en van alle roerende
have en goed beroofd zou wezen.
Te Puth, te Oirsbeek, te Daniëlsweerth en op meer
andere plaatsen was reeds inbraak gepleegd, door roof
en moord gevolgd, nog na de beide schelmen uit Schin-
-ocr page 38-
( 32 )
Veld hunne misdaden geboet hadden. De brand te Lut-
teraede schreef men eveneens toe aan diezelfde deug-
nieten , welke niemand ontzagen, en voor welke niets
meer heilig was.
Plotseling hoorde men, dat de gezusters Ida en The-
reeske Gade, door de bokkenrijders waren mishandeld
en bestolen.
\'s Nachts was er, juist op een oogenblik, dat de
knecht, die altijd uit vrees voor de schelmen, in huis
sliep, afwezig was, ingebroken, de beide jufvrouwen
waren door de boeven gebonden geworden, geslagen,
getrapt en mishandeld, om te zeggen waar haar geld
verborgen was; men had haar de gouden oorringen door
het vleesch gescheurd, de ringen met woede uit de han-
den gerukt, alle geld medegenomen, na de kasten te
hebben opengebroken , en verder allerlei zaken van waar-
de ontstolen.
De daders van den diefstal, alhoewel zwart gemaakt,
waren voor de jufvrouwen Gade zeer goed herkend. De
aanvoerder der dieven was zelfs de zoon eener welheb-
bende familie te Geleen, bij welke de bestolenen eiken
Zondag in huis kwamen, De Pré genaamd; doch toen
de drossaard den volgenden dag ter plaatse was om een
onderzoek in te stellen, durfden zijne schoonzusters hem
de namen der schurken niet opgeven, uit vrees van
nogmaals het onderwerp der aanvallen van de bende te
worden, en beweerden zij, niemand gekend te hebben.
Meerdere weken bleven de ongelukkigen ziek te bed
liggen, ten gevolge der mishandelingen die zij onder-
gaan hadden, en zoolang zij leefden, was haar geschokt
gemoed onder den invloed van angst en van vrees, die
door de gruwelen, op haar gepleegd, wel zeker ge-
wettigd waren.
Ofschoon de drossaard van die zijde geen inlichtingen
-ocr page 39-
( 33 >.
kon inwinnen, rustte hij niet, om de pligtigen aan den
roof op den Vuling te ontdekken. Na de jufvrouwen
Gade eenigzins hersteld waren, en ter kerk te Geleen
konden gaan, hadden zij gelijk te voren, hare bezoe-
ken bij de familie De Pré afgelegd. Een woord, dat aan
eene harer ontvallen was , gaf den bokkenrijdersaanvoer-
der aanleiding om het land te verlaten. « Liefste, had
zij aan De Pré gezegd, gij bad mij slecht geholpen,
toen wij door de bokkenrijders werden aangerand *. Na
dien dag was de * liefste » verdwenen en hoorde men
niets meer van hem.
De drossaard Corten, die zulks vernam, had nu de
overtuiging, dat zijne schoonzusters de dieven herkend
hadden, en hij drong er op aan, dat deze hem nader
zouden de hand leenen, om de misdaad niet ongestraft
te laten. Na lang beraadslagen, en na alle geruststel-
ling aan de beide jufvrouwen was gegeven, bekenden zij
dat buiten De Pré, aan de inbraak en roof ten haren
huize hadden deel genomen, Jhr. Gabrelle, alsmede
Nicolaas Willems en Willem Luijten, allen te Geleen
■woonachtig, Leonard van de Graaf, de speelman van
de Wall en zeker Meijers. Luijten wist zich bij tijds
uit de voeten te maken, en vluchtte over de Maas. Toen
de gerechtsbode hem ging vatten, liet deze de tong te
lang hangen; een vriend van L. hield hem inmiddels
eenigen tijd aan de praat, en zond een vertrouwden
knecht om den beschuldigden te waarschuwen, die zich
alzoo kon wegmaken. De anderen, behalve De Pré,
eveneens voortvluchtig, werden gevat, en in de gevan-
genis geworpen.
Eenigen tijd daarna, en vóór het onderzoek was af-
geloopen, werd Gabrelle dood in zijn hok bevonden. Aan
zijne familie was vergund geworden, hem dagelijks be-
ter voedsel te verstrekken, dan aan de andere gevan-
-ocr page 40-
( 34 )
genen werd voorgezet. Dit voedsel werd hem door de
zijnen gereed gemaakt en geregeld naar de gevangenis
gezonden. Daar de naastbestaanden de schande wilden
ontduiken, dat een lid hunner familie het leven aan de
galg zou laten, was het voedsel, aan Gabrelle gebragt
\'s daags voor zijn dood, met gift gemengd. Hij was
alzoo door zijne eigene familie vergiftigd.
Korten tijd daarna verlieten echter ouders, broeders
en zusters van Gabrelle, het dorp Geleen en zelfs het
land , na al hun goed te gelde gemaakt te hebben. De
naam van Gabrelle verdween uit deze streken met hen.
De erven De Pré volgden dit voorbeeld, verkochtten
mede alles, en verlieten het land.
De andere deelnemers aan den roof bij de jufvrouwen
Gade ontvingen het verdiende loon. De Speelman werd
gehangen te Stein; Van de Graaf werd opgeknoopt te
Valkenburg; de overige gevangenen kwamen op gelijke
wijze aan hun einde in de Graatheide bij Beek.
Was een deugniet overtuigd van inbraak, roof, dief-
stal of moord, dan werd niet lang met hem gedraald.
Het vonnis was ras gestreken, en zonder uitstel uitge-
voerd. Na de veroordeeling werd den schuldigen 24 uren
tijd gelaten om zijn geweten in orde te brengen, en
daarna werd de laatste rol afgespeeld.
Dit moet ons niet verwonderen, als wij beseffen, dat
destijds honderde schelmen en boosdoeners in handen
der justitie kwamen, dat er geene gevangenissen be-
stonden, voldoende om zoo velen langen tijd opgesloten
te houden, noch bewakers, om hen te verzorgen, en
dat niet te spotten viel met die gruwelijke, wreedaar-
dige boeven, tegen over welke slechts kort en goed
recht
moest worden aangewend.
i —■ i
-ocr page 41-
ENE SOMBERE BIJEENKOMST.
Sedert eenige leden der rooverbende, die de landen
van Overmaas verpestte, hunne straf aan den strop er-
langd hadden, begon de vrees zich van de andere saam-
gezworenen meester te maken. De Roode Jan en Dirk
de Knol hadden de rij geopend; de Speelman, van de
Graaf en hunne gezellen haddeu de eerste gevolgd; twee
hoofdmannen waren eveneens verdwenen. Een immers
had zich door de vlucht gered, en de andere was in de
eeuwigheid. De toestand werd hagchelijk.
De kapitein, die de leden der bokkenrijdersbende van
Schinnen, Nuth en omstreken onder zijne bevelen had,
riep deswege zijne manschappen op bepaalden dag en
uur bijeen, te Vaesraede, om middelen te beramen tot
behoud der zwarte broederschap.
In eene, aan den voet van een heuvel aldaar gele-
gen hut, bewoond door een lid der bende, kwamen de
opgeroepenen te samen.
Het nederig, uit hout en leem opgetrokken huisje,
verried noch weelde noch welvaart. Het afdak der rug-
zijde eindigde tegen den heuvel, die, om zoo te zeggen,
tot achtervleugel diende. Huis en heuvel maakten diens-
volgens één geheel.
Eene diepe, altijd modderrijke straat, bragt den be-
zoeker bij dit roovershol, dat half onder den schaduw
van dikke olmenboomen verborgen, gemakkelijk van
alle kanten bereikt kon worden, zonder dat navorschen-
de oogen, den gast tot het einddoel zijner reis ver-
volgden.
-ocr page 42-
( 36 )
Een altijd groene taxisboom, die naast de deur aan
eene ijzeren klam of haak bevestigd was, berigtte den
voorbijganger, dat bij den « Rosse Koob » een borrel ge-
schonken werd.
« Rosse Koob » heette de waard , bij welken de man-
schappen beroepen waren.
Tegen acht ure \'s avonds, — het was in de maand
November, — door koud , guur , winderig weder, zag men
meerdere booze geesten de wegen inslaan, die van de
omliggende plaatsen, de woning van Rosse Koob bereik-
ten. Omtrent negen ure was het gezelschap voltallig.
Een twintigtal terugstootende wezens, menschen, die
als het uitvaagsel der maatschappij kunnen betracht wor-
den , aan drank verslaafde onverlaten , bevonden zich
rondom de tafel bij Rosse Koob, het doodend korennat
met lange teugen verzwelgende. Er was geen nood, dat
zij in deze bezigheid door eenig ander bezoeker der her-
berg zouden gestoord worden, want de kroeg van Koob
stond in slechten geur bij de inwoners van Vaesrade,
zij had den naam, dat daar nachtelijke bijeenkomsten
plaats hadden, die weinig aanlokkelijkheid zouden ople-
veren aan een ongenoodigde.
Op een teeken van den kapitein stonden alle aanwe-
zigen op van hunne banken en stoelen, een klein ach-
terdeurtje ging open, nadat het gordijn dat dit deurtje
voor den oningewijden verborg, was weggeschoven, de
kapitein verdween in de ingewanden van den aan Koob\'s
huis aangrenzenden berg, en de andere boeven volg-
den hem.
In de spelonk stond eene groote, uit ruw hout bijeen-
geklonken tafel, rondom langs de wanden bevonden zich
banken, slechts één stoel was er voorhanden, aan den
bovenkant der plaats, waarop de kapitein ging zitten.
Op de tafel stond eene smerige vetlamp, die een «om-
-ocr page 43-
( 37 )
ber licht door het hol verspreidde, en de reeds zoo dui-
velachtige aanwezigen een nog afschuwelijker voorkomen
toeschreef.
Na allen hadden plaats genomen, sprak de hoofdman:
« Gezellen en broeders, gij weet wat er gebenrd is.
Ik behoef de ongelukken niet te vermelden die eenigen
onzer overkomen zijn. Het is om maatregelen te bera-
men , ten einde verdere ongevallen te vermijden, dat ik
u heden bijeengeroepen heb. Met helsche woede worden
wij vervolgd door den drossaard Corten en diens tra-
wanten. Kunnen wij dien kerel niet uit de voeten ma-
ken, dan loopen wij allen gevaar aan de galg te ko-
men. Het kostte wat het kost, Corten moet van kant
gemaakt worden, hetzij door brand, moord of ander-
zins. Ik wil hooren wat gij oordeelt, dat tot dat einde
gedaan moet worden. *
— Voor zware kwalen moeten sterke geneesmiddelen
gebruikt worden, antwoordde Rosse Koob. Ik zou het
er voor houden, dat wij onzen vijand levend moesten
verbranden.
— Hoe zoudt gij dat klaar krijgen , hervatte de hoofd-
man. Corten woont immers op het kasteel te Amsten-
raede.
— Wel, zei Koob, het kasteel moest aan vier kanten
te gelijk in brand gestoken worden, terwijl wij in vol-
doende \'sterkte, al de bewoners beletten zich uit de vlam-
men te redden.
— Dat is gemakkelijker te zeggen dan te doen, her-
nam de hoofdman. Op het kasteel vertoeven minstens
een twintigtal manschappen, die door den drossaard van
wapenen voorzien zijn, en ons zonder genade zouden
neerschieten. Laat dat wij sterker waren dan zij allen,
moeten wij onze macht laten uitschijnen? Wij zouden
tevens kunnen herkend worden door de dorpelingen, die
-ocr page 44-
( 38 )
bij zouden snellen om den brand te blusschen, en dan
zijn nog weer andere drossaards om ons op te hangen.
Neen, Koob, uw voorstel kan mij niet te best bevallen.
— Nu dan, viel Koob in, wie iets beters weet, dat
hij het maar zegge.
— Zouden wij niet, zeide daarop de Kromme Helm*),
al onze gezellen op ééne zelfde nacht werk geven en
inbreken te gelijker tiji, in tien of vijftien verschillende
plaatsen, op vier uren in den omtrek? Ik geloof de
drossaard zou daardoor zoodanig in de klem geraken,
dat hij ons niet verder zou durven verontrusten.
—  Dat voorstel levert evenzeer veel zwarigheden op.
Om in te breken, wachten uit te stellen en het geste-
lene bij tijds weg te voeren, behooren tien man op elk
punt. Waar haalt gij die van daan? Tevens moet ieder
rot een geslepen kapitein a<m het hoofd hebben, die met
mensen en en toestanden bekend is. Waar vindt gij die?
— Zeker zullen moeilijkheden aan zoo \'n onderneming
verbonden zijn, maar met raad, geduld en overleg komt
men verre.
—  Ik zie er geen gat door, zeide de hoofdman.
—  Zeg dan gij zelf, hernam de Rosse, wat uwe ge-
dachte is.
— Ja, dat zal ik zeggen, sprak de kapitein. Wij moes-
ten den drossaard in onze handen trachten te krijgen,
en hem dan, of vermoorden , of slechts loslaten mits
betaling van een zwaar rantsoen, en de belofte, dat hij
ons niet meer zal op de hielen zitten als er gestolen
wordt.
— Altemaal goed, antwoordde Helm, maar hoe zoudt
gij den kerel kunnen opvangen?
—  Laat mij daarvoor zorgen, hervatte de hoofdman,
*) Verkorting van Wilhelmus.
-ocr page 45-
( 39 )
ik heb alles van te voreD bedacht en overlegd, en ben
zeker van te slagen.
—  Mogen wij weten op welke wijze? zeide Koob.
—  Waarom niet, gij kunt over mijn plan oordeelen.
Gij weet welligt dat de drossaard van tijd tot tijd bezoe-
ken gaat brengen aan den voogd van het landje van
Terheiden, die te Eijgelshoven woont. Hij rijdt dan de
Schrijversheide voorbij , en door de Nieuwenhagenerhei-
de, die ons een ruim veld oplevert om hem te beloeren,
en later in den avond, op te vangen, \'s Morgen^, tijdig
vertrekt hij gewoonlijk , door zijn knecht vergezeld, naar
zijn vriend te Eijgelshoven, en keert dan in den na-
middag terug. Vooreerst moeten wij een middel aanwen-
den , om hem onderweg op te houden, dat hij niet \'s na-
middags , bij klaren dag, maar in den duisteren avond
door de heide moet komen. Zijn wij zoo verre, dan is
het] eene kleinigheid om hem van het paard te doen rol-
len , ons van hem meester te maken , en bij den Schinder
op de Heide in te slepen, om hem aldaar onze wetten
voor te schrijven.
— Om den duivel, riep de Rosse, dat is goed uitge-
dacht. Doch er moeten manschappen zijn om dit alles
uit te voeren.
— Daarvoor moet zeker gezorgd worden. Morgen ga
ik tot den Schinder, die van de onzen is, en deel maakt
van de rot te Heerlen, zoodat hij ons gaarne zal te hulp
staan. Hij moet laten bespieden wanneer de drossaard
naar Eijgelshoven rijdt, eu dan berigt zenden aan een
tiental onzer, die het digst bij wonen. Dadelijk begeven
zich deze vervolgens bij gezegden Schinder, waar ik
eveneens zal present zijn, en de aanwezigen alles zal
mededeelen, wat tot uitvoering van het plan noodig is.
Een woord nog : de opgeroepenen moeten onmiddelijk , als
zij gewaarschuwd zijn, zich op weg begeven. Zijn zij
-ocr page 46-
( 40 )
te laat ter plaatse, dan zal onze vijand ons ontsnappen,
omdat hem eene hinderlaag gelegd moet worden, die
hem noodzaakt, eerst in den avond de Heide te pas-
seeren.
Een helsch : «leve de Hoofdman! » weerklonk door de
angstwekkende spelonk.
— Schenk de glazen thans nog esns vol, Koob, voegde
de hoofdman er bij, en laten wij een goeden teug doen
op het welslagen van ons voornemen.
— Ja, de glazen omhoog, bulderden de anderen , en uit-
gedronken op den dood van onzen aartsvijand! « Wraak
en moord aan den drossaard! »
« Wraak en moord! > klonk door het hol, uit twintig
door den jenever verpestte keelsn.
« Wraak en moord ! » herhaalde de echo.
Waggelende zag men een uur later meerdere walge-
lijke kerels de omliggende hoogten bestijgen, deze zich
naar Amstenraede, gene zich naar Schinnen en Geleen,
weer anderen zich naar Hoensbroek of Nuth begevende.
Toen de nacht voor den dag geweken was, bleef de
hut van Rosse Koob nog langen tijd gesloten. De inwo-
ners hadden de misturen aan iets anders dan aan, den
slaap gewijd. Zij moesten den opvolgenden dag besteden,
pm van hunne roes te bekomen, en zich op nieuwe
nachtelijke tooneelen voortebereiden.
-ocr page 47-
EN GEtROUWÉ KNECHT.
De drossaard Corten was een man, ofschoon belast
met allergewigtigste functiën, bij welke noch genade,
noch goedmoedigheid konden te pas komen, van een
uiterst zacht karakter. In zijn omgang was hij bemin-
nelijk , vriendelijk, welwillend jegens iedereen. Hoog-
moed en fierheid waren hem onbekend; daarenboven
was hij hulpvaardig en weldadig, en stond hij iedereen
gaarne ten dienste. Van al zijne onderhoorigen was hij
bemind en geacht, bevelen behoefde hij nooit uit te vaar-
digen , een verzoek was genoeg, om zijne wenschen of
verlangens te zien volbrengen.
De pachters van den Vorst de Ligne, de inwoners
van Geleen, Spaubeek, Schinnen en Amstenraede, alle
naburen en bekenden van den drossaard, zagen in de-
zen weleer een vriend, dan een meester of man die ge-
zag over hen uitoefende. Vooral zijne onderhoorige dienst-
boden, droegen aan Corten liefde en verkleefdheid toe,
wegens de gevoelens die hij voor hen aan den dag
legde. Een onder deze laatsten was bijzonder aan den
drossaard verknocht. Hij noamde zich Lambertus Soons,
had in zijne jongelingsjaren als knecht gediend bij Cor-
ten\'s ouders, was dezen gevolgd toen hij zich te Am-
stenraede ging vestigen, en had hem sedert nooit verla-
ten. Zelfs ofschoon gehuwd met een Geleener meisje,
kon hij zijn beminden meester niet vaarwel zeggen, om te
Geleen te wonen, maar bleef in zijn dienst, en was
onafscheidelijk van hem.
Lambert was niet jong meer, want zijn oudste zoon
-ocr page 48-
( 42 )
telde omtrent vijl\' en twintig jaren. Ofschoon deze een
kind was van door en door brave ouders, liet zijn ge-
drag veel te wenschen overig. Hij bragt geheele nach-
ten door in zuippartijen en brasserijen, was dikwijls van
huis afwezig, zonder dat zijne moeder, broeders of zus-
ters wisten waar hij was, en niemand begreep waar
Jeup, - zoo heette de jonge gast, - aan het geld kwam
dat hij met volle handen verkwistte.
De goede ouders van den verkwister en lediglooper
Jeup, gaven hem de hartelijkste vermaningen, opdat hij
zijn gedrag zou veranderen, zich fatsoenlijk gedragen
en werken, gelijk hunne andere kinderen. Die teedere
vermaningen bleven allen zonder eenig gevolg, en vie-
len in \'s zoons harte, gelijk het zaad des landbouwers
dat op een steenrots teregt komt. Jeup was en bleef
voortdurend dezelfde.
Onverhoeds zag Lambert eensdaags zijn zoon op het
kasteel te Amstenraede verschijnen.
—  Waar van daan komt gij, Jeup, zeide de vader.
—  Ik kom u eens bezoeken , en zien hoe gij het maakt.
—  Zo:>, dat is iets ongewoons. Is er soms nieuws ten
onzent voorgevallen, dat gij mij berigten komt.
—  In het geheel niet, ik kwam vragen hoe gij vaart.
—  Gij weet dat het mij niet slecht kan gaan, in den
dienst van een meester, die zijns gelijken niet vindt, en
die waard is dat men zyn leven voor hem late, als zulks
noodig ware.
—  Gaat uw meester nog soms naar Eijgelshoven,
zyn vriend, den voogd bezoeken?
—  Wij waren er nog de vorige week.
—  Gij begleidt alzoo uw meester op die reizen?
—  Gewoonlijk. Maar waarom al die vragen?
—  Omdat ik mijn vader niet gaarne in de handen zou
zien vallen van de vijanden van den drossaard, die met
dezen eerstdaags korte metten zullen maken.
-ocr page 49-
t ** )
—  Er dreigt dus den drossaard eenig gevaar?
—  Ik kan en mag u niets meer zeggen, vader, maar
ik raad u den drossaard niet meer naar Eijgelshoven te
begleiden.
En zonder meer te zeggen, vertrok Jeup, langs de
groote laan van het kasteel, en verdween weldra uit
zijns vaders oogen in de rigting van Oirsbeek.
Lambert staarde zijn zoon nog in de verte na, als
om vragen tot hem te rigten, ten einde ophelderingen
te erlangen, omtrent de bedreigingen waarvan zijn mees-
ter het onderwerp was. Zou hij Jeup naloopen? Zou hij
hem bidden en smeken om nadere verklaringen? Zou
hij den verloren zoon te voet vallen en afpersen, hem
bekend te maken, welk zwaard over des drossaards
hoofd was opgeheven?
Doch Jeup was reeds verre, verre verdwenen, en
waarheen ? Denkelijk naar zijne gewone, slechte gezel-
len, onder welke Lambert hem niet kon gaan opzoeken.
Te neergeslagen, in gedachten verzonken, niet wetende
waarheen zijne schreden te rigten, wandelde hij strui-
kelende door den tuin van het kasteel, als een bedron-
kene voort. De gedachte dat zijn meester eenig ongeluk
zou overkomen, overstelpte hem , benevelde zijn geest,
ontnam hem de krachten, en eindelijk stortte hij bewus-
teloos neder.
Na eene poos werd Lambert in dezen toestand door
een paar andere dienstboden van het kasteel gevonden,
die hem opheeschen, overeind bragten, en met veel
moeite binnen \'s huis voerden, waar alle middelen aan-
gewend werden, om den zieken tot zijn bewustzijn we-
der te brengen.
Toen hij de oogen opende waren zijne eerste woor-
den : « meester, heer drossaard, leeft hij nog ? Is de aan-
slag welligt mislukt?
-ocr page 50-
( 44 )
Niemand begreep natuurlijker wijze deze onaaneen-
hangende volzinnen, niemand wist wat er gaande, en
wat den trouwen dienaar overkomen was. De drossaard
zelf geloofde dat Soons ijlde, gebood daarom hem te bed
te brengen en de grootste zorgen voor hem aan te wen-
den. Langzamerhand verliep als toen de ijlhoofdigheid
die zich van Lamhert had meester gemaakt, en na hij
zijn geschatten meester had teruggezien, was hij tot
bewustzijn en tot bedaren wedergekeerd. Na eenige uren
was hij zelfs in zoo verre hersteld, dat hij verzocht
den drossaard te kunnen spreken, die zich tot dat einde
bij hem begaf.
Lambert verhaalde nu haarklein wat hij van zijn zoon
vernomen had : de bedreigingen die deze had doen hoo-
ren tegen den drossaard; de raadgevingen aan den va-
der, om zijn meester niet naar Eijgelshoven te beglei-
den; de inlichtingen die door Jeup gevraagd waren
omtrent de bezoeken van den drossaard aan den voogd
Russal; alle zoo vele aanwijzingen uit welke de klaar-
ziende drossaard opmaakte, dat een aanslag tegen hem
beraamd was, die op den weg van Nieuwenhagen naar
Amstenraede, dus oogenschijnlijk in de Heerlener heide,
moest worden ten uitvoer gebragt.
« Lambert, zeide de Drossaard, wees gerust; de val
die gespannen is om de kat te vangen, zou wel kun-
nen dienen om ratten en muizen te herbergen. Ik zal
weldra den draad van het net bezitten, dat voor mij
gespannen is, de voornemens van mijne vijanden weten
te verijdelen, en dan de gelegde strikken om mijne ver-
volgers toetrekken. Eene zaak alleen leg ik u op : ge-
duld en verzwegenheid. Geen woord mag gerept wor-
den van hetgene gij mij zoo even hebt medegedeeld. »
e —■ i —
/,
-ocr page 51-
EDRIEGERS BEDROGEN.
De onthullingen die de drossaard ontvangen had,
waren niet door hem in den wind geslagen. Hij begreep
zeer goed dat een aanslag was op touw gezet, die moest
gewaagd worden, wanneer hij zich op de terugkomst
van een uitstapje naar Eijgelshoven zou bevinden. Is het
fransche spreekwoord : un homme averti en vaut deux,
waar, zeker was het dit in het onderhavig geval.
Tijdig werden door den drossaard voorzichtsmaatre-
gen beraamd en genomen, om de lage, godvergeten
schurken die hem bedreigden, niet alleen niet te laten
slagen in hun ondernemen, maar om hen zelven in de
handen der gerechtigheid te doen vallen. Want Corten
zag zeer goed in, dat niemand anders dan de bokken-
rijdersbende in staat was, om hem van kant zoeken te
maken. Hij wist hoezeer de boeven hem vreesden, hoe-
zeer zij hem haatten, hoe zij reeds het goed zijner moe-
der door het vuur vernield, en zijne schoonzusters be-
stolen en mishandeld hadden.
Om geene vergeefsche moeiten te doen, schreef hij
bereids eenigen tijd te voren aan zijn vriend den voogd
te Eijgelshoven, dat hij hem te Vastenavonds-Dinsdag
een bezoek zou gaan brengen, en deelde dit mede aan
zijne onderhoorigen, opdat het ruchtbaar zou worden.
Ook aan Lambert werd dit verteld, en dezen verlof ge-
geven , om Vastenavonds-Zondag en Maandag bij zijne
familie te Geleen door te brengen, terwijl hij \'s Dinsdags
vroegtijdig met den drossaard naar Eijgelshoven moest
uitrijden.
-ocr page 52-
( 46 )
Toen Lambert te zijnent verhaalde, dat hij \'s Dinsdags
met zijn meester moest verreizen, kwam een straal van
vergenoegen het gelaat zijps zoons Jeup beschijnen, doch
tevens raadde deze zijn vader aan, den drossaard niet
te vergezellen, daar welligt onraad zou kunnen opda-
gen. De oude man verklaarde daartegen, dat hij zijn
meester, noch in leven, noch in dood verlaten zoude.
\'s Avonds was Jeup niet meer te vinden. Men zag
hem zelfs den volgenden dag niet meer terug. Waarheen
hij zich begeven had, zullen onze lezers wel vermoeden.
Overeenkomstig de genomen besluiten had de drossaard
\'s Dinsdags in den voormiddag Amstenraede verlaten:
alleen vergezeld van zijn getrouwen en onafscheidbaren
knecht Lambert, reed hij langs Schrijversheide, door de
eenzame Heerlenerheide, aan Heihof en Nieuwenhagen
voorbij, en kwam hij tegen tien ure te Eijgelshoven
aan, waar hij vertoefde tot in den namiddag, en zelfs
later verbleef dan hij zulks gewoon was.
Ondertusschen dat de drossaard , schijnbaar geheel zor-
geloos en onverschillig die reis aflegde, zag men meer-
dere akelige ongeluksboden de dorpen in den omtrek
van Amstenraede verlaten, zich in de rigting van Schrij-
versheide begevende. Men bespeurde op het gelaat dier
heülooze wezens, dat zij er op uitgingen, om eene booze
daad te voltrekken.
Te gelijker tijd verlieten echter meerdere gerechtsbo-
den en andere gewapende mannen het kasteel van Am-
stenraede , en begaven zich, de eene rechts, de andere
links, ofschoon allen hetzelfde einddoel hadden, en zij
zich tegen den avond, in een dicht dennenboschje, om-
trent de woning van den Schinder van Schrijversheide,
moesten bevinden, om op een gegeven teeken die wo-
ning aan te vallen en te bemeesteren.
Tegen vier ure namiddag, — de avond begon, te val-
-ocr page 53-
( 47 )
lea, —verliet Gorten zijn vriend, de voogd. Langzaam
reed hij den Steenberg op, door Nieuwenhagen, over
de Heide en tot in een diepen, van beide kanten door
dichte struiken begroeiden weg, omtrent den zoogenaam-
den Heihof. Geen teeken van onraad, geen teeken dat een
aanval tegen den drossaard en diens knecht zou beproefd
worden. Zij gingen den hollen weg verlaten, om de reis
op de opene heide voort te zetten, toen het paard des
meesters plotseling werd tegengehouden door een voor-
werp dat men in de duisternis niet ontwaren kon, doch
dat den drossaard deed begrijpen, dat het gevaar niet
verre was. Indien het paard in draf ware gezet geweest,
dan zouden man en paard er overeengetuimeld, en door
de belemmering in den weg, op den grond zijn gewor-
pen. Dit was voorgekomen door de voorzichtige han-
delwijze van den drossaard.
Op het oogenblik dat Lambert zich gereed maakte om
de stremming te verwijderen , sprongen echter plotselings
zes forsche kerels vooruit, vatten de paarden bij den toom,
maakten zich mede meester van de twee ruiters, en
terwijl een der boeven riep: « doet den ouden geen kwaad»,
bulderde een ander: « bindt hen stevig op de paarden,
en vooruit met den drossaard ».
De drossaard en zijn knecht waren goed gewapend,
zij hadden den aanval kunnen afweren omdat zij hem
voorzien hadden, en de kerels voor den kop schieten,
vóór deze de hand op hen gelegd hadden. Doch daar-
mede ware het doel van den onversaagden Corten niet
voldaan. Hij gistte dat de woning van den Schinder te
Schrijversheide een roovershol was; hij wist zeer goed,
dat zoo hij zich niet verzette tegen de struikroovers,
zijn leven niet dadelijk in gevaar zou komen; hij wilde
zelfs eenige mishandelingen onderweg verdragen, ten
einde op de hoogte te komen van eene zaak, die hij
-ocr page 54-
( 48 )
sedert lang gaarne in klaarheid gebragt had; hij dacht
bepaald, dat hij, na aangehouden te zijn, bij den Schin-
der zou worden gevoerd, waar men over hem zou wil-
len beschikken, in tegenwoordigheid van een groot aan-
tal boeven, die hem persoonlijk thans zouden bekend
worden, en die, bij de genomen voorzorgen, niet aan de
koord zouden ontsnappen.
Corten liet alzoo begaan : hij werd aan handen en voe-
ten gebonden , op zijn eigen paard geworpen , en aan het
zadel bevestigd waarin een der schurken plaats nam;
gelijk lot onderging Lambert, en vooruit trok men langs
\'s Heeren paden, over bergen en heuvelen, door heide
en bosschen, naar den Schinder.
De afstand van bij Heihof tot Schrijversheide, be-
draagt een klein uur. Door de lastige, ongelijke en
slecht gebaande wegen, en in de duisternis verliep de
tijd ras, zoodat de klok zich acht maal aanmeldde, toen
de bokkenrijdersstoet, waaronder de drossaard Corten
de eereplaats innam, onder het grootste stilzwijgen ter
bestemde plaats aankwam.
De drossaard werd er van het paard gerukt, op de
grofste wijze behandeld, eer binnengesleept dan gedra-
gen, omdat hij belet was te gaan, door de koorden die
zijne handen en beenen omgaven, en in eene duistere
kamer, aan den smeulenden haard, waarom meerdere
kerels gezeten waren, die de aankomst der makkers
verwachtten, op den grond nedergeworpen.
De bent maakte zich gereed, om den drossaard aan
eene ondervraging te onderwerpen, en hem vervolgens
welligt te pijnigen of te vermoorden, toen een hevige
bons tegen de deur, die de glazen deed trillen, en de
geheele Schindershut deed beven, de boeven niet weinig
verschrikte en allen als door een elektrischen schok ge-
troffen, overeind deed springen.
-ocr page 55-
( * )
« Wie durft zich wagen, riep de Schinder, mijn huis
aan te randen »? — « Dat zullen wij u dadelijk leeren,
klonk eene stem van buiten, open, of uw geheel boe-
venhol vliegt aan stukken ». — «De duivel zal u halen,
wie gij ook zijn moogt», schreeuwde de Schinder, «gij
zult er niet gemakkelijk van afkomen. Op staande voet
zult gij de plek verlaten, of gij zijt een man des doods. »
Naauwelijks had de Schinder deze woorden gespro-
ken, of drie schoten lieten zich te gelijk van buiten
hooren, de kogels vlogen door de deur en drongen in
den muur; daarop zweepte een zwaar hout de zwakke
deur, die in twee slagen verbrijzeld lag, en gelijke sla-
gen lieten zich te zelfder tijd hooren op eene achterdeur
en op een paar houten vensterramen, waarvan de hut
voorzien was. De aanval was zoo onverhoeds geweest,
dat de boeven binnen \'s huis geen tijd hadden gehad om
zich te bezinnen, of in de weer te stellen. Vóór zij er
aan dachten den aanval af te slaan, waren zij over-
mand, en enkelen hunner die in verzet wilden komen,
werden neêrgehouwen en zonder medelijden behandeld.
Ook hadden de roovers er niet aan gedacht, om den
drossaard, tijdens zij werden aangevallen, eenig kwaad
te doen. De dezen te hulp komende moedige mannen,
die op het geschikte oogenbliK waren verschenen, spron-
gen daartegen dadelijk bij om hem van zijne banden te
verlossen. De getrouwe onderhoorigen stonden thans on-
der zijne bevelen, en na een twaalftal deugnieten, waar-
onder de kapitein, dien wij te Vaesraede aantroffen, de
Rosse Koob, de Kromme Helm, en Jeup zich bevon-
den , waren gekneveld en aaneengebonden, gebood de
drossaard den weg in te slaan naar Amstenraede.
Op het kasteel was men uitermate ongerust over het
lange uitblijven van den drossaard. Men vreesde er het
ergste. Na de boeven onder goed geleide, van behoorlijk
-ocr page 56-
( eo )
gewapende mannen gesteld waren, beijverde zich de
drossaard met Lambert vooruit te rijden, om de in vrees
verkoerende familie, door zijne tegenwoordigheid het
bewijs te verstrekken, dat alles goed was afgeloopen.
Immers, de echtgenoote van den drossaard, zonder om-
slagtig te weten wat er gebeuren moest, en onkundig
blijvende van de moedige zelfopoffering van haar man,
ten einde de roovers te ontdekken en zich hunner mees-
ter maken , wist dat tegen de bokkenrijdersbende te velde
getrokken werd, en verkeerde daardoor in angst, dat
eenig ongeval aan haar gade mogt overkomen. Geluk-
kig was zij hem behouden weder te zien, dubbel ge-
lukkig echter, toen zij vernomen had, aan welke ge-
varen de drossaard zich had blootgesteld, en hoe hij
deze had afgeweerd.
Onnoodig hierbij te voegen, dat de roovers, vóór
middernacht in de duistere onderaardsche gewelven van
het kasteel te Amstenraede hun verblijf genomen had-
den , en dat eenige tijd daarna ook op hen « kort en
goed recht » werd toegepast.
Jeup alleen ontging het galgenhout. Br waren ver-
zachtende omstandigheden die ten zijnen gunste pleitten.
Hij kwam er af met eene vijfjarige gevangenisstraf, na
welke hij aan de maatschappij en aan de zijnen werd
teruggegeven. Over dien voor hem gunstigen uitslag had
men rede zich te verheugen. Jeup was, na ondergane
straf, een ander mensch geworden. Hij werd in latere
dagen arbeidzaam, leefde geregeld en strekte niemand
tot ergenis.
De elf andere leden der bende, die te Schrijversheide
hunne schoone ontwerpen in rook zagen verdwijnen,
konden bij het bestijgen der galg, voor de laatste maal
de Schinderswoning van verre gadeslaan. In de nabij-
heid dier woning, op den Galgenheuvel, werden allen
op één dag opgeknoopt.
-ocr page 57-
( 51 )
Deze gestrenge terechtstelling, bewerkstelligde de ge-
wenschte uitkomst. Na de kapitein uit Nutb met zijne
gezellen van de baan verdwenen was, herleefden rust
en vertrouwen, en gedurende meerdere jaren hoorde
men niets meer van inbreken, rooven en moorden. De
rooverbende was voor \'s hands in hare hartader ge-
troffen.
\'t Is waar, de bokkenrijdersbende herleefde later, en
wel tegen \'t jaar 1770, om in 1773 geheel en al te
verdwijnen. Aan de uitroeiing der in 1744 geboren roo-
verbende, had Corten desniettemin in ruime mate bijge-
dragen. Toen de bende van 1770—1773, haren lood-
zwaren arm over de landen van Overmaas uitstrekte,
was de drossaard, van wien op deze bladzijden sprake
is, van het tooneel verdwenen.
-ocr page 58-
Oude schuld afbetaald.
Brunsum, Schinveld, Jabeek en Bingelraede vormden
voorheen in de landen van Overmaas eene streek, die
de Onderbanken, — benaming waarvan wij den oor-
sprong niet kennen, — genoemd werden. Met Schinveld
hebben wij reeds eenigzins kennis gemaakt, door een be-
zoek dat er gebragt werd aan Roode Jan en Dirk de
Knol, ten gevolge waarvan paal en perk gesteld werden
aan de rooverstochten van deze beide schurken.
Wij moeten thans nogmaals naar Schinveld terug-
keeren, om er een laatste bezoek te brengen aan onze
oude kennissen Koba en Scheele Ida.
Een jaar na het galgengebroed, dat te Schrijversheide
in het net geloopen was, aan het schandhout het ver-
diende loon ontvangen had, was er te Brunsum een
nieuw, ruim en sterk huis gebouwd, door een der voor-
naamste ingezetenen, Hendrik Palland, schepen der plaats,
en tevens een ijverig verdediger van recht en billijk-
heid , geen vriend diensvolgens van hen, die eenige
inbreuk pleegden op de wetten tot bescherming van per-
sonen en eigendommen.
De Scheele Ida en Koba, waren sedert hare tocht
naar Lutteraede, onafscheidbare vriendinnen geworden,
wel zeker niet in den goeden zin des woords, maar in
het uitoefenen van schelmstukken en dieverijen. Sedert
hare broeders uit het strijdperk verdwenen waren, had-
den zij het handwerk, alhoewel in beperktere ruimte
voortgezet, doch steeds in dier mate, dat zij er eene
kostwinning van maakten.
Daardoor waren zij, bij middel der ijverige opsporin-
-ocr page 59-
( 53 )
gen van den schepen Palland, gedurende eenigen tijd
achter slot gekomen, en pas waren zij uit de gevange-
nis ontslagen, toen gezegde schepen zij:i nieuw huis
voltooide.
De helsche haat die haar bezielde tegen hem, die de
oorzaak was van hare vervolging en gevangenneming,
deed haar dadelijk het besluit nemen, om hetzelfde wraak-
middel aan te wenden jegens Palland, dat jegens den
drossaard Corten zoo goed gelukt was. Zij besloten zijn
nieuw huis in brand te steken.
Het gebouw was gereed , de eigenaar beloofde zich het-
zelve weldra te betrekken, het binnenwerk was geheel
afgewerkt, de laatste arbeid werd \'s Zaturdags avond
uitbetaald..... en, den volgenden morgen, \'s Zondags,
lag het schoone huis in asschen.
Wie of wat had aanleiding gegeven tot dit ongeluk?
Waardoor kon de brand ontstaan zijn? Waren brand-
bare stoffen in het gebouw liggen gebleven, die door
onvoorzigtigheid vuur hadden gevat? Of had eene mis-
dadige hand, het werk van zoo vele weken en maan-
den , het voortbrengsel van zoo vele moeiten en onkosten,
in rook en vlammen doen opstijgen?
De laatste onderstelling was zeer aannemelijk.
Een paar dienstknechten, die \'s Zaterdags laat, uit
Schinveld naar hunne te Brunsum wonende huisvrouwen
wederkeerden, hadden korten tijd vóór de brand uit-
brak , twee vluchtende wijven gezien, die vreesden er-
kend te worden, zich van Brunsum verwijderden, en
in de rigting van Schinveld begaven, naar den kant
waar de ons bekende brandstichtsters woonachtig waren.
De houding, de handelwijze, de geheimzinnigheid der
vrouwspersonen, hadden de beide knechten getroffen,
te meer toen zij een half uur later getuigen waren van
den vuurgloed, die Palland\'s eigendom opteerde.
-ocr page 60-
( M )
Zij besloten van het hun bekende aangifte te doen bij
de overheid der gemeente; deze droeg het medegedeelde
over aan den drossaard, en onmiddellijk werd een on-
derzoek ingesteld, dat leidde tot de aanhouding der zus-
ters van de voorheen gehangen dieven en moordenaars.
Verpletterd door de getuigenissen van hen die haar
ontmoet en ten halvont erkend hadden; zich in de on-
mogelijkheid bevindende om zich te verantwoorden waar
zij in den voor Palland zoo noodlottigen nacht geweest
waren; overstelpt door de zware vermoedens die op
haar rustten, kwamen Koba en Ida tot bekentenis, en
verhaalden dat die brandstichting, tot wraakneming door
haar geschied was.
Eene terdoodveroordeeling kon niet uitblijven, en te-
gen de beide vrouwen werd de doodstraf, door worging,
uitgesproken.
Toen zij het laatste uur nabij zagen, en door een
priester tot inkeer werden aangemaand, kwamen de on-
gelukkigen mede tot de bekentenis, dat zij de goederen
der weduwe Corten te Lutteraede in brand gestoken
hadden, en verhaalden omtrent die misdaad de bijzon-
derheden , die wij den lezer hiervoren reeds hebben me-
degedeeld.
Gelukkig voor de arme zielen, beweenden zij voor het
sterfoogenblik, al het kwade, al het leed door haar
berokkend.
Troostvol was het voor den priester, die de misda-
dige vrouwen bijstond, haar op die wijze tot inkeer te
zien komen.
Ook gaven zij zich goedwillig aan haar treurig lot
over, en stierven zij gelaten.
-ocr page 61-
Veï^diend loom.
Drossaard Corten was niet jong meer. In zijne kom-1-
mervolle loopbaan had hij menigen harden dag doorge-
bragt. Het was geene aangename taak roovers en moor-
denaars , boeven en dieven op te sporen, te veroordeelen
en ter dood te doen brengen. Voor een edel hart, voor
een man van gevoel, is het eene zware roeping, over
het leven van zijn evenmensch te moeten beschikken.
Voor sommige, zoogenaamde rechters, zou men zeg-
gen, dat het veroordeelen van beschuldigden slechts als
een ambacht, als eene kostwinning beschouwd wordt.
Zoo oordeelt niet de man, die zijne hooge betrekking
begrijpt. Het leven, de vrijheid, de eer des evennaas-
ten zijn al te kostbare panden, dan dat er op eene
ligtzinnige wijze mede worde omgesprongen. Het geluk,
de toekomst van eene geheele familie worden soms ver-
broken door eene uitspraak, die door haat, nijd, afkeer
of ligtzinnigheid is ingeboezemd. Hoe groot is de ver-
antwoordelijkheid van hen, die zich tot zoodanige, zoo-
genaamde rechtspraak laten overhalen. Wee hen! want
zij zullen eens eene zware verantwoording te doen hebben.
De man over wien wij schreven, had steeds gehan-
deld volgens eed en geweten, en gedurende zijne rechts-
pleging had hij alleen voor oogen gehouden de duitsche
leus : thue recht und scheue niemant, « doe goed en
vrees niemand ». Voor niets ter wereld, zou hij zich tot
eene partijdige uitspraak hebben laten overhalen.
Toen zijne jaren begonnen te vermeerderen, besloot
hij deswege eene rust te gaan genieten, die hij zonder
te dingen verdiend had.
-ocr page 62-
( 56 )
Hij deed het moeders huis te Lutteraede herbouwen
en ging zich aldaar, met zijne vrouw, vier dochters
en één zoon, vestigen.
Eene der dochters, Maria Ida, trad kort daarna in
het klooster der dominicanessen te Sittard ; - eene tweede,
Anna Sibilla, trad in het huwelijk met Jozef de Maes,
wiens waarde zoon Renier, later als oud-kanunnik, te
Roermond overleden is; - Maria Theresia huwde met
Pieter Mathijs Lemmens, en liet vier kinderen na, van
welke de oudste, Jan Renier, Burgemeester te Geleen
was van af 1819 tot 1849, als Notaris aldaar fungeerde
van 1817 tot 1852, en tevens belast was met het school-
opzienersambt, terwijl hem in 1842 het ridderkruis van
den Nederlandschen Leeuw, door Willem II geschonken
werd. De vierde dochter des drossaards, Catharina, bleef
ongehuwd en verliet nooit het ouderlijk huis. De zoon
van den drossaard, Frederik Leonard, geboren in 1743,
huwde op 24jarigen leeftijd de eenige dochter, Maria,
van den eigenaar van het schoone goed Oensel, onder
Beek, de Heer Banens, wiens nazaten dit nog voort-
durend bezitten.
De drossaard mogt nog eenige vreedzame en geluk-
kige jaren, in het door hem gebouwde huis verblijven,
omgeven door eene teedere echtgenoote en de hem lief-
hebbende kinderen. Krachtens kerkelijke toestemming had
hij eene huiskapel laten inrigten, in een gebouw naast
de groote opvaartpoort, ten gerieve der vier geestelijke
broeders, die Renier menig bezoek braGhten, en die nooit
nalieten, wanneer de bezigheden hen dit toelieten, hun
aandeel in den traditioneelen koningenkoek, te Lutteraede
te gaan in ontvang nemen.
-&SSS2&-
-ocr page 63-
ÜMBüftGSGHE GEBRUIKEN EN MISBRUIKEN
Limburg, mijn geboortegrond, — waar mijne overle-
dene moeder mij op hare knieën wiegde, waar hare
beenderen rusten, en waaraan zoo vele dierbare herin-
neringen mij vastknoopen; — Limburg dat ik vaarwel
gezegd heb, om haat, nijd en wrok geene voldoening
te schenken, aan U worden ook deze bladzijden gewijd; —
uwe oude, meest vervallen gebruiken en misbruiken, die
ik veelal nog in zwang zag, wil ik aanteekenen.
« De taal, zeide een geleerde eensdaags, is geheel
het volk. » Ik beweer dat men, om een volk te ken-
non , zijne gebruiken, feesten en zeden niet onkundig
mag blijven. Daarin teekent zich het volkskarakter af;
daarin leert men, naar welken kant de gemoederen over-
hellen ; daarin ziet men, welke overtuigingen de harten
bezielen.
Een Christelijk volk, viert Christelijke feesten; een
volk dat den godsdienst ter zijde stelt, welligt versmaadt,
zoekt wereldsche feesten in \'t leven te roepen, die door
volkstoeloop, gedruisch, gewoel en gejuich opgezweept
worden.
Dat zijn nageaapte feesten, want de ware, echte,
intieme feesten, kunnen niet plaats vinden, dan wan-
neer hooger herinneringen dan die van een beroemd krijgs-
man of kunstenaar er aan verbonden zijn; buiten de
godsdienstige feesten, kunnen geene eigenlijke feestvie-
ringen worden in \'t leven geroepen.
De Limburgsche feesten hebben allen een kerkelijken
oorsprong, en hieruit blijkt dadelij k, dat de Limburgers
-ocr page 64-
( 58 )
alleen dan feestvieren, wanneer ook een godsdienstig
feest gevierd wordt.
Het jaar wordt geopend met de besnijdenis des Zalig-
makers.
De dag begint nauwelijks te ontluiken, of de land-
bouwer is te been. Hij opent zachtjons de deur, de buur-
man steekt eveneens de neus buiten \'s huis : « een zalig
nieuwjaar , Jan ! » roept de een. « Een zalig nieuwjaar ,
Kobe! » gilt de ander.
Ja, Limburgers, gij wenscht u een zalig nieuwjaar,
omdat deze wensch alles in zich bevat. Zalig te wor-
den is immers uw eenig doel, en alle aardsch geluk
zal ijdel wezen, zoo het u niet tevens zalig wezen mag.
Reeds vóór het krieken van den dag, — ik vergat
het bijna, — hadden de kleinen in alle huizen hunne
legersteden verlaten , om aan de ouders « een zalig nieuw-
jaar » te wenschen. Voor de bezorgde vader en moeder,
kan zeker uit den onschuldigen kindermond geen aan-
genamer wensch gehoord worden, dan « vader, moeder,
ik wensch u een zalig nieuwjaar! »
Onze hedendaagsche geleerden weten het beter : zij
sturen zich par post een stom stukje bordpapier, tegen
bütaling van een centiem, en daarmede is het nieuw-
jaarwenschen afgeloopen. Anderen, wier vooruitgang nog
niet zoo verre gevorderd is, geven zich een handdruk
wanneer zij zich ontmoeten, met de v/oorden : « alles
wat wenschelijk is », of « alles wat u genoegen doen
kan ». Aan het zalige wordt minder of in \'t geheel niet
gehecht, in eene eeuw, en onder lieden vooral, bij
welke aan het bestaan eener ziel getwijfold wordt.
Het geven ran geschenken en almoozen te Nieuwjaar,
raakt geheel uit de mode.
-ocr page 65-
( 59 )
De eerste Januarij was vroeger in Limburg eene der
beste dagen van het geheele jaar voor de armen. Ik
weet, dat bij een goedgezeten grondeigenaar, twee mud-
den tarwe in broodjes gebakken werden , om aan de
armen uit te deelen. Honderde behoeftigen kwamen hun
wensch : « een zalig Nieuwjaar » bij den rijken boer aan
huis brengen, die dezen met een paar nieuwjaarsbrood-
jes moest vergoeden.
Voor de kinderen was nieuwjaarsdag een niet minder
gezegende dag; toen ik een knaap was van 8 a 10 ja-
ren , regende het den len Januarij zilveren stukken en
stukjes in mijn beursje. Van de ontelbare wafelen en
suikerharten die mijn aandeel werden, wil ik niet spre-
ken. In elk huis stond de wafelendoos op tafel, en
elk bezoek werd met een gebak en een borreltje afge-
kweten. Ja, wat meer is, in alle herbergen ontvingen
de gewone bezoekers . of zoogezegde klanten , eene wafel
met een borrel als nieuwjaarsgeschenk.
Gedurende de nacht van 31 December op 1 Januarij
werd « nieuwjaar geschoten » door alle jongelingen bij
hunne geliefden, en de jonge meisjes waren er wel fier
op, als de muur neffens de huisdeur, van vele zwarte
plekken , door het buskruid der gelostte schoten gemaakt,
voorzien was. Waar de meeste zoodanige plekken aan-
wezig waren, daar was het meeste door den liefsten
« nieuwjaar geschoten ».
Ik zal er bijvoegen, dat geen jongeling die bij zijn
meisje nieuwjaar geschoten, en haar verrascht had,
naliet, deze na de hoogmis ter herberge te verzoeken,
o«c haar aldaar een suikerborreltje aan te bieden.
Op 6 Januarij viert de Kerk het Driekoningenfeest.
-ocr page 66-
( 60 )
Hoe deze dag voorheen in familievreugde doorgebragt
werd, heb ik breedvoerig hier voren beschreven. Ik zal
daarom niet op dit eeuwenoude gebruik terugkomen en
het gezegde niet nogmaals herhalen.
De gure dagen zijn voorbij, de lente is er nog niet,
de steden zijn bijna vermoeid van de uitspanningen en
uitspattingen der lange winteravonden; de veertigdaag-
sche vasten wordt aangekondigd.
Voor Aschdag daar is, wil de aan de vermaken ver-
slaafde maatschappij den vrijen teugel laten aan alle
mogelijke zotheden en ongebondenheden. De vastenavond
moet luidruchtig worden doorgebragt.
Anders werden deze dagen voorheen in onze eenvou-
dige limburgsche dorpen doorgebragt.
De armen gingen van deur tot deur, voorzien van een
rommmelspot, speelden op dit inheemsche muziekin-
strument om hun gezang te begleiden, en ontvingen
van de gegoede ingezetenen een stuk spek, dat in
een langen stok gestoken werd. Na afloop van hunne
rondreize, was de vier voeten lange piek van boven tot
onder met varkensvleesch bekleed, en de armoedige zan-
gers zagen alzoo de keuken voor geruimen tijd voorzien
van een braad je, dat hen met genoegen was ter hand
gesteld.
Bij de burgerfamiliën kwamen broeders en zusters,
neven en nichten bijeen, er werden pufferkes, dan wel
nonnenvotten gebakken, het kristalklare, bruin, oud
limburgsch bier, flikkerde in de glazen, en hield de
conversatie en de levendigheid gaande.
De zoete vrolijkheid, dochter der onschuld en van den
vrede, heerschte, en de avond werd in gepastte vreugde
en vriendelijkheid doorgebragt.
-ocr page 67-
( 61 )
Sedert ruim drie weken heeft de Christen boetpleging
gedaan; de veertigdaagsche vasten is half voorbij, de
kerk zingt : Laetare, verheug u; de koord wordt min
of meer ontspannen, ten einde met vernieuwde kracht
te worden aangehaald.
Te halfvaeten wordt nogmaals, terwijl daarbuiten af-
schuwelijke maskers de straten rondloopen, of aanstoo-
tende stoeten zich soms in beweging zetten, binnen
\'s huis feest gevierd.
Vader, moeder en kinderen gaan de krombroodjes
zoeken in de boomen en struiken van den huistuin, die
« Lieve Heerke * voor de deugdzame kleinen uit den
Hemel liet vallen. Te Sittard trokken voorheen talrijke
huisgezinnen op dien dag naar den Kolleberg, om krom-
broodjes te rapen, en honderde onschuldige lievelingen
keerden, de schootjes vol van het lekkere gebak, naar
den vaderlijken haard terug, waar de engelenbroodjes
in stille vreugde verbruikt werden.
De dag des Heeren is daar! Alleluia! Looft God! De
vreugde heerscht overal! Paaschag is aangebroken!
Vrienden en bekenden ontmoeten zich. Hun eerste
woord is : « Zalig Hoogtijd! > Waarom ? — De dag van
Paasschen is de dag van verzoening. Alle geschillen moe-
ten geslecht, alle oneenigheid moet uitgewischt zijn, het
hooge feest brenge zaligheid en zegen aan alle menschen
die van goeden wil zijn.
In den namiddag vereenigt zich de famillie aan de
vaderlijke tafel, er behooren paascheieren gegeten wor-
den. De zoon die in den vreemde, de dochter die in de
stad woont, zijn huiswaarts gekeerd om hunne paasch-
eieren te gaan halen.
Van waar do oorsprong van dit gebruik? — Ik zou
-ocr page 68-
( 62 )
het niet durven zeggen. Herinneren de paascheieren
welligt het paaschlam , dat de joden gezamentlijk ver-
bruikten ? Worden die eieren gegeten, om het derven
derzelve , — voorheen gedurende veertig dagen , — te goed
te maken? — Ik mag het voorzeker niet verklaren , doch
de paascheieren zijn en blijven , van waar zij ons ge-
komen zijn, een dier gebruiken, welke aan den maal-
stroom der eeuw tot nog toe weerstand hebben kun-
nen bieden, en een gezin, waarin geene gekleurde
of geverwde eieren voorhanden zijn op \'s Heeren ver •
rijzenisdag. zou als geheel vreemd aan het groote feest
betracht worden.
Alle ouders deelen paascheieren uit onder hunne kin-
deren ; — alle huisvrouwen schenken paascheieren aan
hare dienstboden ; — alle herbergiers bieden een koppel
paascheieren aan hunne gasten aan, zoo zij de gunst
dezer laatsten willen zien voortduren.
Wij komen tot het Pinksterfeest.
In vele limburgsche dorpen, was ook deze dag voor-
heen een voor de armen voordeelig tijdstip.
In den namiddag werden in verschillende wijken jonge
meisjes van goeden huize gesierd, in \'t wit gekleed,
een kroon op het hoofd, behangen met linten en beeld-
jes, op een burrie geplaatst en onder een sluijer rond-
gedragen. Bij de gegoede ingezetenen liet men het
Pinksterbruidje zien , er werden aldaar eijers en spek
in den korf der rondtrekkende kinderen gelegd, en na
volbrachten optocht, werd de opbrengst aan de behoef-
tigen uitgedeeld.
De volwassenen, die eene gilde uitmaakten, Schut-
terij
genaamd, welke de aanstaande Groote Processie
of Pronk moest opluisteren, trokken op, en schoten
-ocr page 69-
( 63 )
den vogel, waarbij de overwinnaar tot koning werd
uitgeroepen.
Was er een overwinnaar daar, dan lostte ieder me-
dedinger het geweer ter eere van den nieuwen Soeve-
rein , de insigniën der waardigheid, bestaande in zilve-
ren harten, platen en ketting werden hem om den hals
gehangen, en vooruit ging de stoet. Aan de voorname
huizen werden de koning en zijn gevolg onthaald, die
het geheele dorp doorwandelden, en slechts laat in den
avond was het feest geëindigd, soms zeer luidruchtig,
daar de deelnemers niet zelden diep in de glazen geke-
ken hadden.
Veertien dagen na Pinksteren heeft overal de groote
H. Sacramentsprocessie of Pronk plaats.
Reeds vroegtijdig riep de trommel de schutters onder
de wapens; zoodra het uur van optrekken daar was,
werd de koning door zijne ondeidanen, onder trommel-
en fluitmuziek afgehaald, de vaandels werden in allerlei
rigtingen voor het opperhoofd gezwaaid, en de stoet
trok ter kerke, waar hij eene afgesloten plaats innam.
Na het eindigen der hoogmis ging de schutterij en hare
dignitarissen, voorafgegaan door een tamboer-majoor,
twee bijlmannen, en fluit met trommel, deel nemen aan
de kerkelijke processie, en droeg niet weinig er tos bij ,
om deze opteluisteren. Bevond zich iets in den weg
dien de processie volgde, het werd door de bijlmannen
geruimd, en. soms werd een paal geplant, waarachter
edoch eene flesch jenever moest geplaatst zijn, welken
paal de bijldragers dienden weg te kappen, voor de
schutterij voorbij trok.
In den namiddag kwam de schutterij weerom bijeen.
Dan werd raad gehouden, geklonken, gedronken en
-ocr page 70-
( 64 )
gezongen, eindelijk nogmaals een toertje gemaakt dooi\'
het dorp, en alles was afgeloopen tot het volgend jaar.
Op 11 November wordt het feest van Sint Martinus
gevierd.
Geen dorp in Limburg bestond er voorheen, waar in
den vooravond van Sint Martinus geen Maartensvuur ont-
stoken wierd. Tegen den avond werden door de jongens
van 10 tot 14 jaren brandstoffen : stroo, hout, afval van
allerlei aard, bijeengehaald, en op een hoogen stapel
in het open veld gebragt.
Mogt er een ingezetene niet aan hebben bijgedragen,
hij moest zich wel wachten het Martinusvuur te nade-
ren , want haar en ooren zouden zeker met de fakkels
der jonge guiten in aanraking gekomen zijn.
In het vallen van den avond gingen alle huisvaders
met de kleinen het vuur zien. De grooteren dneegen elk
een stroofakkel. De stapel werd ontstoken, kreten ver-
hieven zich in de rondte, de bengels namen vuur voor
hunne fakkels, en, als zij door het veld rondliepen,
zich met de stroobossen kloppende, waande men bij dit
fantastisch gezigt, dat de ruimte door rondzwervende
dwaallichten bedekt was.
Wanneer het vuur was uitgedoofd, keerden- de toe-
schouwers naar huis terug, waar hen de beekweits-
koek, die de zorgvuldige moeder middelerwijle had ge-
reed gemaakt, afwachtte, en die niet volgens lands ge-
bruik was klaar gespeeld, zoo het smakelijke mater-
kruid daaraan ontbroken had.
Wij zijn aan de beurt om van het Sint Nicolaasfeest
te spreken.
-ocr page 71-
( 65 )
Welk kind heeft niet gehoord van den heiligen kin-
dervriend? S\' Nicolaas wordt gevierd in alle landen. Zijn
feest is de gelukkigste dag des jaars voor de kleinen,
die een klomp of schotel \'s avonds onder den schoor-
steen plaatsen, waarin de heilige gedurende de nacht
lekker-, suiker-, of speelgoed, met een nieuw kleedje
en soms eenig geldstuk nederlegt voor de brave kinderen.
S* Nicolaas rijdt immers gedurende de nacht, zijn feest-
dag voorafgaande, geheel de aarde rond, gevolgd door
zijn getrouwen, eeuwenouden knecht Hans Mof, op een
ezel gezeten, aan welks zijde volle manden lekkernijen
hangen, die hij uitdeelt.
Onnoodig, daar dit feest alom bekend en gevierd wordt,
nadere bijzonderheden daaromtrent aan te geven.
Kersdag ! Ieder hart klopt zeker van vreugde, als het
herdenkt welk groot geluk voor den mensch aan dezen
dag verbonden is. Ons aller heil, ons eeuwig welzijn!
Vóór den dag verlaat men hoopvol de legerstede, men
vergeet de koude winternacht, ijlende gaat men de schit-
terende verlichting bewonderen der nederige dorpskerk,
en nederknielen voor den pas geboren Zaligmaker.
De van ouds bekende kersliedjes, worden door de hel-
derklinkende kinderstemmen aangeheven, en al de aan-
wezigen vereenigen zich, als met één hart, en ééne ziel,
aan het Gloria in Excelsis, eere in den Allerhoogsten!
Hier is de plaats om te vermelden, welk dorpsfeest,
door het Kersfeest, nog laatstelijk tot in 1832 of 1833,
aan de gemeente Geleen werd aangebragt.
Na de vespers was het ruime en uitgebreide dorp
steeds te klein, om al de vreemdelingen te bevatten die
er heen stroomden; immers, het Kersbroodje werd er
gedrongen.
-ocr page 72-
( 66 )
t)e sterkste jongelingen van Geleen, Lutteraede, Kra-
winkel en Neerbeek waren geschaard voor het kerkhof,
ter plaatse Kerkhal genaamd, de koster verscheen met
een brood, dat zes weken in den oven verbleven was,
het brood werd door hem van op het verheven kerkhof
in de menigte geworpen, en de kamp begon, wie het
kersbroodje zou bemeesteren.
Lang duurde die kamp , want om te kunnen uitroe-
pen : « Kersbrood, mijn brood ! » moest het drooge ge-
bak in de hoogte, boven de omstanders worden uitge-
stoken. Vijf, acht, tien mededingers hingen aan de armen
en handen van hem die het brood vasthield; andere
liefhebbers drongen en stieten, om hem die het brood
in zijn bereik had, naderbij te komen ; de kleeren scheur-
den , de voeten verloren hunne schoeisels, aan hoeden,
mutsen of petten viel in het geheel niet te denken; men
zag alleen eeu drom van menschen, aaneenhangende,
ineengeklampt, rukkende , stootende, duwende, snor-
kende , zweetende, stampvoetende, schreeuwende, iets
ongehoords in één woord, dat zich beter laat denken
dan beschrijven. Het was een strijd, hardnekkiger dan
als er voor een koningrijk gevochten werd.
En als die strijd lang genoeg geduurd had, als de
krijgers afgemat en afgezwoegd waren, als velen soms
kiel, vest, hemd, halsdoek, tot een gedeelte der broek,
op het slagveld gelaten hadden, als enkelen van ver-
moeidheid nederzonken, als allen uitgeput waren en be-
bloedde neuzen zich in overvloed aan de toeschouwers
vertoonden, dan kwam meermalen een minder vinnig
deelnemer voor den dag, stootte de verlamde strijders
ter zijde, drong door den menschenhoop heen, vatte , met
volle en onvermoeide krachten uitgerust, het betwistte
broodje, stak het zonder veel moeite omhoog, en deed
den overwinningskreet: « Kersbrood, mijn brood! » luide
-ocr page 73-
( 67 )
weergalmen. Het gebeurde mede, dat de jongelingen
van een der gehuchten van Geleen zich afspraken, om
gezamentlijk het broodje te bemeesteren. Zij stelden zich
alsdan aaneen vast, op eene hen voorkomende gunstige
plaats, en viel het broodje in hun midden, dan bleef
geene hoop voor de anderen overig.
Schrijver dezes was getuige, hoe de liefhebbers uit
Lutteraede, het laatste jaar dat het Kersbrood gewor-
pen werd, op die wijze slaagden, en hoe zij alzoo in
minder dan tien minuten, met het gezegd brood, uit
Geleen verdwenen waren, zich naar Lutteraede bege-
vende, waarheen zij door alle aanwezige vreemdelingen
gevolgd werden.
Hier dient nog bijgevoegd te worden, dat de koster
die het Kersbrood werpen moest, daarvoor in ieder huis
der parochie elk jaar een brood kon halen, welk regt
hem later ontzegd is geworden, toen het Kersbroodje
dringen,
op last van den destijdigen pastoor, had op-
gehouden te bestaan.
Groote of voorname gebeurtenissen in \'s menschen. le-
ven worden meestal door feesten of plechtigheden ge-
vierd , en geboorten , huwelijken en sterfgevallen , zouden
onmogelijk, bij eene bevolking die hartelijkheid, vriend-
schap en goedaardigheid aankweekt, ongemerkt kunnen
voorbijgaan.
In de steden doet ook in deze gevallen het stukje
bordpapier zijn dienst, niet echter op de limburgsche
plattelandsgemeenten.
Heeft er eene geboorte plaats, dan wordt dit aan de
geheele buurtschap bekend gemaakt. De buurvrouwen
komen de kraamvrouw bezoeken, den jonggeborenen
bewonderen , prijzen en lief koozen, jenever met suiker
en beschuitjes worden haar aangeboden, en wanneer de
-ocr page 74-
( 68 )
jonge moeder ter kerke gaat, staan alle buurvrouwen,
soms vijftien tot twintig, haar ter zijde.
Na de terugkomst uit de kerk is er feest. Er wordt
gegeten en gedronken, koffij met vlaai is er in over-
vloed , het al bekroond tot afscheid met zoete likeuren,
die de vertrekkende soms in de grootste luimigheid doen
verkeeren.
< Wie huwt is rijk genoeg >, zegt het spreekwoord.
Te Geleen scheen men daarvan zoo overtuigd, dat wie
huwde, voortijds gehouden was een handvol geld on-
der de aan de deur aanwezige menigte te werpen, \'twelk
natuurlijk alleen door de kwajongens en armen gegrab-
beld
werd.
Was het een jongeling die huwde, dan was hij ge-
noodzaakt hnübier aan zijne kameraden ten beste te
geven; was het een weduwenaar of eene weduwe die
zich in den echt begaf, dan behoorde een ton bier aan
de jongelingschap aangeboden te worden, zoo de ge-
huwde voorkomen wilde, dat te zijner eer gevaren
werd, d. i. dat gedurende meerdere opvolgende nach-
ten ,- onder groot getier en geschreeuw, een strooman
op eene kar gebonden, voorbij zijn huis gevaren werd,
een misbruik dat door de hedendaagsche politie, als
« nachtelijke burengeruchten > daarstellende, is verbo-
den geworden.
Op gelijke wijze straften de dorpelingen hen, die door
een slecht levensgedrag] aanstoot gaven, die zich aan
zedeloosheid overgaven, alsmede echtelieden, bij welk»
de noodige eendragt, om een goed huishouden uit te
maken, gemist werd.
\'s Menschen uiteinde kon voorzeker, in het aan vriend-
schap , verkleefdheid en broederlijkheid gewijdde Lim-
burg, niet voorbijgaan zonder eene laatste hulde aan
den overledene.
-ocr page 75-
( 60 )
Verkeert er iemand in doodsgevaar, de naburen wor-
den geroepen, zij scharen zich om den stervenden, bid-
den gezamentlijk voor zijn «zalig uur*, en ontvangen
zijn laatsten oogopslag en zijn laatsten zucht. Zoolang
het lijk in huis verblijft, komt de geheeld nabuurschap
er \'s avonds het roozenhoedje bidden voor de rust der
ziele, en eenige buren waken bij het stoffelijk overschot
van hem, die de eeuwigheid is ingegaan.
Alle naburen in rouwmantels gekleed volgen biddende
het lijk ter kerke en naar het graf, keeren eveneens
biddende naar het sterfhuis terug, en worden aldaar
onthaald op koffij, met vlaai, wittebrood en jenever,
in dier voege dat het middageten, en zelfs meer, op
dien dag ontbeerd kan worden.
Moge zoodanig onthaal soms al te ruidruchtig eindi-
gen , te midden van betrekkingen, die een dierbaren
vader, eene teerbeminde moeder, of eenig ander fami-
lielid verloren hebben, de wijze, waarop de doode naar
de groeve gebragt wordt, is in alle geval verre verkie-
selijk aan die, welke in de steden als eene laatste eer-
bewijzing betracht wordt.
Andere, doch meestal in vergetelheid geraakte gebrui-
ken en misbruiken, blijven nog aan te teekenen. 0nd8r
deze beslaan het kermishouden en de kermisbezoeken
een voornamen rang.
In mindere dorpen bestond voorheen wat men noemde
«vrij spel». Daar danste de jeugd dat het een aardig-
heid was, van na de vespers geëindigd waren tot den
avond. De herbergen waar gedanst werd, hadden hunne
vrijgezellen, die er voor meisjes zorgden, welke onder
hunne kennissen wierden bij eengehaald. Die meisjes wer-
den door de jongens onthaald op suikerbier, zij moesten
-ocr page 76-
( 70 )
daarentegen van haren kant den zak openen om de mu-
ziekanten te voldoen, voor -welke van tijd tot tijd onder
de danseressen gekollecteerd werd door een paar vrijge-
zellen , begleid van de eerste viool, allen springende
en grappen verkoopende.
Ten huidigen dage zijn de boerendanspartijen veelal
afgeschaft. Immers de geestelijke overheden zijn stellig
er tegen. "Vóór 40 jaren, en zelfs nog later, was het
wachtwoord des herders : « goed amuseeren, doch bij
het vallen van den avond moeten alle meisjes huiswaarts
gekeerd zijn », en zoo gebeurde het. De danspartij be-
gon dadelijk na afloop der vespers, en als de avond-
schemering begon, dan bragten de jongens hunne ge-
liefden naar huis, opdat deze het < avondbrood > konden
gaan gereed maken.
De mannelijke herbergenbezoekers keerden nog wel
naar het danshuis terug, om er een pot te ledigen, de
danspartij was echter, na vertrek der schoone kunne
geëindigd.
De kermisbezoeken waren van geheel anderen aard.
In elk dorp vond men liefhebbers van kloppartijen, die
de kermissen te baat namen, om hunne «liefhebberij *
bot te vieren. Hadden zij zich niet geklopt, dan was
het voor hen niet kermis geweest. Het zoetste genot
was het voor deze, aan andere bebloedde neuzen, blauwe
oogen en gekneusde ledematen te kunnen bezorgen , of...
die voor hun aandeel te ontvangen.
In de meeste dorpen vond men een of ander ruzie-
maker , die door de liefhebbers vooruit werd gezet,
tegen hen, meestal vreemden, die men wenschte af te
ranselen.\'t Was een dwerg, een kromme of een mis-
maakte die ruzie zocht, en zoodra hij, op wien het ge-
munt was, zich dientengevolge roerde, zaten meerdere
sterke kerels hem te lijf.
-ocr page 77-
( 71 )
Doch ook enkelen gingen in de nabijgelegen dorpen,
om zich eens goed te kunnen vechten, en werden zij
rustig gelaten door de ingezetenen, dan konden zij het
niet van hun eigen verkrijgen om zich stil te houden,
namen uitdagingen te baat en trachtten de inwoners door
deze of gene uittarting te krenken.
Zoo werden de Sittardenaars meermalen in het harnas
gejaagd, doordien zij als grasburgers bestempeld wer-
den, terwijl de inwoners van Munstergeleen onrustig
werden, wanneer hen den zotten naam van havervlaai-
eters
naar het hoofd was geworpen. De ingezetenen van
Gangelt (Pruissenj, om ook deze te noemen, vlogen op,
als zij moerepin (moer, beteekent in die streken wortel),
genaamd werden, welke naam allusie maakte op het
sprookje, dat men Gangelt eensdaags , onvoorzien zijnde
van poorten, voor den vijand wilden sluiten , door de
openingen der poorten met hosselen wortelen toe te ber-
gen , welke wortelen edoch door de ganzen verslonden
werden.
In eene dorpsgemeente, die wij niet noemen zullen,
was het genoeg dat iaën de broekspijpen met de hand
af klopte, om dientengevolge den rok uitgeklopt te krij-
gen. Ter verduideling van deze vermelding diene, dat
de plaats waai op wij duiden, beticht werd een vlooijen-
nest te wezen, zoodat het gebaar, van zich van de las-
tige gasten, door het af kloppen der beenkleenderen te
willen ontdoen, als hoon betracht werd.
In de bewustte vechtpartijen, speelden de beslagen
mispelen stokken een voorname rol. Bezoekers van bui-
tendorpsche kermissen of feesten, waren altijd van dat
onmisbaar verdedigingswapen voorzien. Bewoners der
plaatsen waar de vechtpartijen plaats vonden, hadden
altijd wapenen onder de hand, \'t waren dan bezemstok-
ken , vorken, soms houweelen, of wel stoelen, ja kag-
chels, die de kampvechters onder de hand vielen.
-ocr page 78-
( n )
Niet zeiden bleven zwaar verwondden op het terrein,
en menigeen heeft met het leven betaald, de deelname
aan zoodanige kermispret, als waarvan wij gewag maken.
De plenkpartijen waren mede voorheen een gelief-
koosd gebruik in vele limburgsche dorpen. In bijna elke
buurt, \'t was bij den smid, bij den wever, of bij den
schoenmaker, bestond zoodanige plenkpartij, waar de na-
iers\'s
avonds vergaderden. Daar werd meestal het nieuws
te berde gebragt, en alles verhaald wat er in dorp en
omstreken voorviel: dat Jan van den hamaker met Mieke
van den slotmaker kennis had aangeknoopt; — dat Pau\'s
merrie een hengstvolen had geworpen; — dat Gradus
van de Linde zijne vette koe voor veertig stukken ver-
kocht had, een prijs die nooit te voren betaald was
geworden.
Een oud gediende van Napoleon, die hier en daar
bij de plenkpartijen verscheen, vertelde er hoe hij de
veldtocht van Spanje had medegemaakt; — hoe er wijn
in overvloed gedronken, doch dikwijls karig met kas-
tanjen middag gegeten werden; — hoe hij den petit Ca-
poral,
eensdaag-s op wacht staande, had zien aankomen,
en wat dezen hem gezegd had.
Liefhebbers van zingen kwamen er mede, en als e_r
uitgepraat was, werden deze verzocht een liedje te doen
hooren, dat na elk couplet in koor herhaald werd;
Die plenkpartijen hadden vooral plaats in de lange
winteravonden, en duurden soms tot laat in de nacht;
ieder rookte zijn pijpje, vertelde wat hij belangrijks
dacht te kunnen bijbrengen, en in gezellig onderhoud
scheidde men < tot wederziens ».
De herbergen hebben de plenkpartijen den doodsteek
gegeven. Daar wordt niet meer, gelijk voorheen in de
-ocr page 79-
( 73 )
laatste, gekout en gelacht: men moet er drinken , kaart-
spelen en geld verteeren. Of de civilisatie en de belan-
gen der familie beter varen bij het herbergloopen, dan
bij het uit plenken gaan, ik mag er aan twijfelen. Alle
veranderingen zijn geen verbeteringen.
De Donderdag die de vastenavondsdagen voorafgaat,
wordt veelal vette Donderdag genoemd. De namiddag
van dien dag is op de meeste dorpen aan plaatselijke
vermaken geschonken, want dan werkt men niet.
Hier wordt de gans gereden, elders wordt de gans
geworpen,
ginder wordt de haan of konijn geslagen.
Bij het « ganzen rijden » wordt eene touw boven de
straat gespannen, daaraan bevestigt men eene gans met
de pooten, en de mededingers rijden te paard en in ga-
lop, elk op zijn beurt, onder de gans door, deze trach-
tende in het voorbij rijden bij den kop te vatten om dezen
af te rukken. Gewoonlijk werd de gans gedood, soms
echter waren ook levende ganzen opgeknoopt, wat wei-
nig bijdroeg tot verzedelijking des volks.
De gans was de prijs van hem die haar het hoofd
afrukte, en strekte hem tot gebraad gedurende den vas-
tenavond.
Bij het « ganzen werpen » wordt de gans met den kop
in een dubbelhakige klam aan een paal gehangen, de
liefhebbers staan op 25 k 30 schreden afstands van dien
paal, en werpen elk op zijn nummer om den hals der
gans met houten of ijzeren ceelen door te werpen. De
afgeworpen vogel is voor hem, die behendig genoeg ge-
weest is om den hals uiteen te rukken.
De haan die geslagen moet worden, is in eene mand
zonder bodem, te midden der straat aan eene koord op-
gehangen. Het hoofd van den gedood den haan komt al-
-ocr page 80-
( 74 )
leen onder door. De mededingers worden gebracht op
tien passen afstands van den haan, aldaar geblinddoekt,
een paar maal rond gekeerd, en vervolgens begeven
zij zich, voorzien van een ouden sabel ten strijde , om
den haan den kop af te slaan. De haan is voor hem
die daarin slaagt.
Het« konijn slaan » gebeurt op bijna gelijke wijze. Een
plankje ligt op den grond, om den konijn te verbeelden.
De liefhebbers gaan, geblinddoekt, op het plankje los,
en slaan er op in met een dorschvlegel. De konijn is
voor den gelukkigen die het plankje alzoo treft.
Wanneer de boeren de laatste tarwe in de schuur
brengen, vieren zij martelgans: de knechten en mei-
den , de arbeiders en zelfs de armen die de achterblij-
vende korenaderen zeumeren, worden alsdan |onthaald op
bier, jenever en vlaai, soms zoodanig dat de beenen op
\'t einde van den dag hun dienst weigeren. De laatste
kar- of wagenvracht is versierd met takken en papieren
vaandeltjes, men juicht en zingt, de vreugde is soms
zelfs zeer uitbundig, in dier mate, dat men welhaast
zou gelooven met half wilde of zotte menschen te doen
te hebben.
Den volgenden Zondag viert de meester op zijne beurt
de martelgans : vrienden en bekenden worden op den
koffij en het avondeten geuoodigd, er wordt gegeten en
gedronken, gekaart en geklonken, de meester rust op
zijne lauweren, immers de tarwe is nu ingeoost.
Een ander landhouwersfeest is de Tripsop, welke in
gebruik is te Mheer en in andere naburige dorpen, langs
de belgische grenzen aan dien kant.
-ocr page 81-
( 75 )
Het woord trippe beteekent ia de waalsche taal, lever-
of bloedworst. Van daar het woord tripsop, dat zooveel
als lever- en bloedworstsoep beduidt. Wanneer de boe-
ren van gemelde dorpen, in de maanden November en
December, hunne vette varkens geslacht hebben , om den
jaarlijkschen voorraad spek en ham op te doen, wor-
den bij de gegoedsten uitnoodigingen gezonden aan den
pastoor en enkele vrienden en naastbestaanden, op de
tripsop, die wel is waar niet ter tafel gebragt wordt
op het avondfeest, maar door haar naam als te kennen
geeft, dat geslacht is, en dat men zich aan het vette
slachtoffer zal te goed doen. De tripsop begint met het
gebruiken van koffij ea gebak, wordt voortgezet met
kaartspelen en bierdrinken, om te eindigen met een
avondmaal, waarbij braadworst, bloedworst, leverworst,
karbenaten, ribben, en ik weet niet wat al meer, in
groote hoeveelheid worden opgedischt.
Op enkele plaatsen bestaat nog het zoogenaamdeprijs-
jesschieten.
Op eene hooge, bij eene herberg opgerigtte
den, bevindt zich een dwarshout, waarop kleine stokjes
met een vogeltje aan het einde zijn opgesteld. Op ieder
stokje is een prijs te winnen, mits deze volgens de rij
worden afgeschoten, door de mededingers, die een pot
vormen door inzet, en vervolgens ieder volgens het lot
op hun beurt met karabijn er na schieten. Zijn al de
prijsjes af, dan wordt het zware hout dat als dwars-
hout dient, en de hoofdprijs uitmaakt, mede wegge-
schoten , altijd volgens de beurt der mededingende lief-
hebbers.
In vele dorpen bestaat het Zondagsche kegelen, in
sommigen ook het beugelen , bij welke spelen gewoon-
lijk voor een glasbier wordt gespeeld. Beide vermaken
-ocr page 82-
( 76 )
zijn zeer aan te bevelen, als eene fatsoenlijke en tevens
goeddoende oefening, daar de bewegingen tot vermeer-
dering der spierkrachten aanleiding geven en bijdragen.
Sedert eenigen tijd worden in vele plaatsen wedstrij-
den in het kegelen uitgeschreven, waarbij aan de deel-
nemende sociëteiten belangrijke prijzen en medaljes wor-
den toegekend. Op meerdere dorpen bestaan mede zang-
en muziekvereenigingen, die een goeden invloed uit-
oefenen op de ontwikkeling der bevolking, er toe bij
dragen om de kerkelijke en andere feesten op te luis-
teren , en zeker als uitmuntende Zondags che uitspannin-
gen moeten worden gerekend voor hen, die gedurende de
week veelal door lastigen en drukkenden arbeid overladen
zijn. Op deze vereenigingen mag ik wel de woorden,
toepassen van den ouden dichter:
Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci.