-ocr page 1-
-ocr page 2-
rnvrs \\<A\\b3
j
-
./
v .■■;•*                                                               -                                                                         .
■.. .. -
I
\' i -
i
•*
-
S
x-
>
\' )-
<
/:\'
\\
s.
-ocr page 3-
MULTATULI
\\
EEN EN ANDER
OVER
I
T-vre>ecle TJitjgn.-ve.
1*C
-tjjF^^CF^^CP
AMSTERDAM WARMOESSTRAAT, om:r de ST. JANSSTRAAT,
Pebf^s. Yan f-ï
ELDEN,
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Voor eenigo dagen bevatte de Keulsche Times het volgend
berigt: // Der Vossischen Zeitung wird von hier (dat wil zeg-
gen: uit Nederland, want zoo luidt het opschrift der rubriek)
gesckrieben: Um die walirhaft komische Furcht vor Preussen,
die hier im ganzen Lande herrscht, zu besdnftigen, hat der Pro-
fessor vnd ehemalige Minister J. Bossche
(sic.) eine Brochure
//Pruisen en Nederland" geschrieben, in der er, einerseits zur
Belebung der kriegerischen Tüchtigkeit ermahnt; andererseits aber
darauf hinweist, dasz Preussen noch för \'s Ersle genug in
Deutschland zu thun habe, um seinen dortigen Beruf genügend
zu er/üllen."
Geen woord meer.
Hetzelfde blad, de Keulsche, deelde een paar dagen later
zyn lezers het volgend berigt mede: Der neuesle Roman des
sehr fingerfertigen Hernn
van Lennef //Klaasje Zevenster"
der in Holland viel Aufsehen und noch mehr Scandal gemacht
hat, erlebt in
"Westermann\'s Monatheften, eine deutsche
Uebertragung."
Er heerscht dus in Nederland eene //belachelyke vrees"
voor Pruisen, en de heer van Lennep is // zeer snelvin-
gerig."
Welke indruk alleen kan aanleiding geven tot zulke ui-
ting? Spotlust, minachting, verachting.
Voorbeelden bewyzen niets, maar ze brengen op de ge-
dachte eens rond te zien naar andere blyken, en wanneer
die met de aangehaalde voorbeelden overeenkomen, zou men
haast beginnen te gelooven dat er in voorbeelden toch wèl
1
-ocr page 6-
2
EEN EN ANDER.
eenige bewysgrond ligt. Toen Staring in Duitschland stu-
deerde, heeft hy onze nationaliteit moeten verdedigen tegen
een hooggeleerde, die, meer plomp dan geestig, onze taal
tegenover de Duitsche met een in ezel vertaald paard ver-
geleek. Wat Staring daarop antwoordde, is bekend. Hy
meende \'t goed met ons Hollandsch, en had moed. De man
durfde verzen schryven in ongetelde syllaben, dat indedaad
al zeer sterk was in een tydgenoot van myn overdierbaren
Stoffel Pieterse. Ik vind dat die Duitsche professor
hoognoodig had zelf eens uit ezel vertaald te worden. Hoe
dit zy, zeker is het dat Nederland in den vreemde, en
vooral in Duitschland, geenszins geacht is. Hoewel ik my
door lange ondervinding wel eenigzins gehard voel tegen
het min gunstig oordeel dat in \'t buitenland over ons ge-
veld wordt, moet ik erkennen onaangenaam getroffen te zyn
geweest door de wyze waarop twee voortbrengselen van
Nederlandsche pennen zoo mir nichts, dir nichts, uit de
hoogte werden behandeld. Ik weet toch dat de heeren
J. Bosscha en J. van Lennep hoogstfatsoenlyke men-
schen zyn, en kan \'t niet verdragen dat een Duitsche dag-
bladschryver, die misschien op een zolderkamertje woont,
zich zoo ongemanierd uitlaat over personen, die, als ze geen
«lid van Artis" zyn, en geen //suite" hebben achter hun
zykamer, dat alleen daarom niet zyn en niet hebben, wyl
ze zulke lidmaatschappen en suites beneden zich achten.
Il faut juger ... les personnes, d\'apres leur position sociale. De
heer Bosscha is professor geweest, zoo goed als die onver-
taalde vriend van Staring. Z.E.D. is nog hooger geklommen
(als het niet onbescheiden is hooger standpunt mogelyk te
achten dan van een professor vóór de vertaling) Z.E.D. is
minister geweest. En op- of voortduizelende (ik weet niet
of op- en voortduizelen goede woorden zyn, maar beveel ze
aan in de welwillendheid van dichters die Scheppingen be-
zingen) op- en voortduizelende tot nog hooger hoogte, meen
-ocr page 7-
3
EEN EN ANDEK.
ik te mogen aanvoeren dat de heer Bosscha niet alleen
minister was, maar zelfs Minister van Eeredienst, en dus
aanzienlyker nog dan een dominé of pastoor. En, staat me
by, o Scheppingsdichters, nog hooger dan dat alles klom de
schryver die door de Keulsche zoo oneerbiedig wordt be-
handeld, Zyn Hooggeleerde bereikte het toppunt van men-
schelyke grootheid, Zyne Excellentie zweefde omhoog tot in
de onzienlyke regionen, vanwaar gewezen nederlandsche
ministers hun verklaarden blik laten weiden over de din-
gen dezer aarde. Zulk een man of zyn arbeid moest niet
overgeleverd zyn aan den spot van een duitschen penny-a-liner.
En de heer van Lennep ! Als niet in Nederland de be-
trekking van gewezen Minister boren alle betrekkingen
verheven was, zou ik genoopt zyn den heer van Lennep
nog boven gewezen ministers te plaatsen. Dat hy verzen
en romans geschreven heeft (wat anders een fatsoenlyk man
in Nederland niet doet) beschouw ik als de noodzakelyke
fouten van een groot man. Zelfs de zon heeft vlekken, ja
zonder die vlekken was er geen zon.
Toch kan ik de nonchalance waarmee de duitsche berigt-
gever den heer van Lennep meent te mogen gelykstellen
met een goochelaar, een prestidigitateur, eenigzins verschoo-
nen. De man zal vernomen hebben wat in Nederland een
schryver is. Vlug maar onjuist oordeelende, zal hy alle
nederlandsche penvoerders met gelyke maat hebben geme-
ten (nagenoeg als veel Hollanders, die de Duitsche natie
beoordeelen naar grasmaaiers, en de Fransche naar hun
dansmeester) en verleid door de onfatsoenlykheid die in
Nederland het u beroep" van schryver aankleeft, heeft hy
zich niet kunnen voorstellen dat des heeren van Lennep\'s
snelvingerigheid een uitzondering maken zou op den alge-
meenen regel. Ik zal den Keulenaar teregtwyzen, en hem
verzekeren dat al de romanhelden van den heer van Len-
nep fatsoenlyke lieden zyn, en dat hyzelf op de Keizers-
1*
-ocr page 8-
4                                          EEN EN ANDER.
gracht woont, dat is alles gezegd. Als dan die dagbladschry-
ver eerlijk is (de hoop is gewaagd, maar ook daarin zyn
uitzonderingen) als hy eerlyk is . ..
Neen, eerlyk kan hy niet zyn. Want al had hy nu in
oogenblikkelyke dwaling kunnen meenen dat de heer van
Lennep een ondeftig en dus vogelvry genie was, van de
sociale positie des heeren Bosscha had hy toch juister
denkbeelden moeten opvatten. Ieder weet dat men, om in
Nederland professor of minister te wezen, niet alleen geen
genie mag zyn, maar zelfs niet onfatsoenlyk, en dat dus de
brochure // Pruisen en Nederland" aanspraak had op eene
deftige aankondiging.
De fout van den Keulschen berigtgever (het baat hem
niet zich te willen verschuilen achter den correspondent der
Fossische Zeitung; als hy \'t onhetamelyke van de vorm
der aankondiging inzag, ware \'t zyn pligt geweest die te
vertalen van ezel in paard) die fout is des te grooter, om-
dat de heer Bosscha in het allereerste woord van zyn
geschrift openbaart, in welken toon hy \'t regt heeft aan-
gesproken te worden. Er is iets officieels, iets deftigs, iets
hoofs, iets fatsoenlyks alweer, in den aanhef. Er zyn
schryvers die Pruisen\'s derden Koning Fbedebik de
groote noemen. Die schryvers kunnen minister of professor
geweest zyn, of zoo iets worden. Anderen, iets meer ordi-
nair, spreken van den grooten Fredeeik. Zulke menschen
zyn hoogstens doctor. Wie van den grooten Fbits spreekt,
kan \'t brengen tot hulponderwyzer, als hy overigens goed
van gedrag is. Wie //onze Fbits" zegt, of //oude Fbits,"
of //Fbits" tout court, draagt geen handschoenen, misschien
geen kousen, en weldra geen hemd. Zoo omtrent (maar
voor volkomen juistheid dezer classificatie sta ik niet in)
zoo omtrent kan men \'t toilet beoordeelen van een schry-
ver, naar den graad van deftigheid zyner uitdrukkingen.
Ik heb er niet tegen dat men nu myn jasje voor wat af-
-ocr page 9-
5
EEN EN ANDER.
gedragen houdt, maar zeker is het dat de heer Bosscha te
goed gekleed het salon des publieks binnentreedt, om niet
zeer beleefd behandeld te worden. Dat hoop ik dan ook te
doen.
Onze Koning schynt eens iets gezegd te hebben. Ja zelfs
iets //waarvan de beteekenis verdiende nader overdacht te
worden," en dit geeft den heer Bosscha aanleiding zyne
brochure te beginnen met de hoofsche uitboezeming (ik weet
weer niet of uitboezeming by hoofsheid past, maar heb geen
lust in correctie): // Zijne Majesteit Willem de Derde heeft bij
de opening der zittingen van de volksvertegenwoordiging op den
Zeventienden September van dit jaar
1866 een woord gesproken,
waarvan de beteekenis verdiende nader overdacht te worden."
Hoort ge, Nederlanders, dat woord werd gesproken, niet
door Willem drie, zooals de Koning heet in \'t straatliedje
dat hèm leven laat, en Napoleon wegjaagt die er niet is;
niet door den Koning, niet door omen Koning, maar wel
en deugdelyk door: // Zijne Majesteit Willem den Derde." Is
er 1\'atsoenlyker aanhef mogelyk, en is niet elke Keulenaar
blind, die den uitvinder van zulken aanhef behandelt als
een schryver? Had hy niet moeten spreken van Zijne
Excellentie,
van Zijn Hooggeleerde althans, by \'t noemen van
den man die zyn entree de salon maakt met // Majesteit ?"
Schiller\'s Don Carlos is hevig aangevallen. Dit zou niet
gebeurd zyn, ^s de heer Bosscha zich had willen verwaar-
digen dat ding te schryven. Ieder zou \'t hebben geëerbie-
digd onder den titel die \'t dan zou gedragen hebben: // Zijne
Koninklijke Hoogheid, Prins Kar el van alle Spanjen, ridder-
grootkruis van verschillende orden, enz."
Een Duitscher, die zaken doet met Munsterland, en dus
beweert het Hollandsch in den grond te verstaan, vond de
brochure op myn schryftafel, en ontcyferde de eerste acht
regels. //Gelukkig land, riep hy uit, waar zooveel vryheid
heerscht.. . dat moesten wy hier eeus wagen!" Ik was ten
-ocr page 10-
6                                                EHN E-N A.NDEK.
aanzien der gelukkige hollandsche vryheid niet van zyne
meening (er bestaat geen onvryer land dan het onze; wy
hebben vryzinnige wetten, maar de zeden maken ze werke-
loos) doch ik begreep niet hoe zyn oordeel over de holland-
sche vryheid grond tot lof vinden kon in de Majestueuse
verzekering van den heer Bosscha, // dat de Koning iets
gezegd had." Myn Duitscher zag my medelydeud aan, als
of hy betreurde dat ik \'t kruid niet uitvond, en geen orgaan
had tot het vatten van geestigheid.
—  Maar eilieve, wat bedoelt gy dan met uw lof op Ne-
derlandsche persvryheid? De aanhef van \'t boekje is fat-
soenlyk, zou ik denken ...
—  Fatsjoenlich... ik weet niet wat dat woord beteekent.
Bedoelt ge daarmee: scherp, snydend, vlymend, écrasant. . .
dan kunt ge regt hebben. Wy, hier in Pruisen, zouden
naar Minden worden gezonden om die acht regels. Geluk-
kig volk!
—   Lieve god, ik verzeker u dat de schryver professor
was en minister... zie, op blz. 39 is hy zelfs parenthesiaal
christen, en op alle bladzyden fatsoenlyk. En let eens op
dat prachtig papier, en op dien breeden witten rand. Ge-
loof my, f\'atsoenlyke lieden in Holland, die minister en
professor geweest zyn, die zoo\'n breeden rand laten om hun
geschryf op zulk mooi papier, die bovendien christen zyn,
snyden niet, vlymen niet, écraseren niet. 19 ben overtuigd
dat ge u bedriegt... misschien vertaalt ge slecht.. .
—   O neen, ik heb reëüe Verbindungen in Munster...
Doch, zie hier. Die naar uwe meening zoo inoft\'ensieve ex-
minister verhaalt daar als eene byzonderheid dat uw ko-
ning ...
—  Zyne Majesteit Willem de debde viel ik myn on-
eerbiedigen Duitscher in de rede.
—  Goed, Uwe Majesteit dan. Nu, dat die Majesteit eens
iets hoeft gezegd, dat do moeite waard was uader overdacht
-ocr page 11-
EEN EN ANDER.                                          7
te worden.
—  Ho, ho, // eens" voegt gy er tusschen.
—  Toch niet, zie den achtsten regel. Daar smokkelt uw
Schryver, die waarachtig te veel geest heeft om een ge-
weeste Minister te zyn, zyn puntig slagwoord: n ongewoon"
binnen. Er staat duidelyk dat uw Koning. . .
—  Zyne Majesteit "Willem de debde.
—  G-oed, Uwe Majesteit.. . dat Uwe Majesteit zelden
iets zegt dat de moeite van nadere overweging waard is.
Als een Pruis het waagde, ware zyn kwartier op de ves-
ting besteld. Gelukkig Holland!
—  Uwe Munstersche taalmeesters beleven waarlyk schande
aan u. De heer Bosscha zegt niet dat Zyne Majesteit Wil-
lem de debde nooit of zelden iets belangryks zeide, maar
dat de hier aangehaalde woorden eene // ongewone betuiging"
bevatten. \'Ongewoon slaat op den toestand, welken de Ko-
ninklyke uitspraak schetste, niet op de diepzinnigheid dier
uitspraak zelve.
—  Mis! Er staat dat de //bezeikenis" der aangehaalde
woorden overdacht moet worden. Dus ligt die beteekenis
niet voor de hand. Er moet diepzinnigheid liggen in \'s Ko-
nings. . .
—  In Zyner Majesteits Willem des debden ...
—  Goed, in Zyner Majesteits Willem des debdek
woorden, en die diepzinnigheid, zegt Bosscha ...
—  Zegt de heer Bosscha. Hy was Professor, minis-
ter en ...
—  Goed, die diepzinnigheid noemt uw de heer Bosscha
ongewoon. Polz Blitz, als een Pruis het waagde . .. geluk-
kig Nederland!
Of Staring zyn professor bekeerd heeft door de repliek
dat de Duitscher tot den Hollander stond als een in pauw
vertaalde kalkoen, weet ik niet. Maar myn Duitscher be-
keerde ik niet. Het was hem niet aan \'t verstand te bren-
-ocr page 12-
8                                         EEN EN ANDER.
gen, dat ten onzent professors en ministers niet geestig
waren; dat geestigheid in Holland niet zou gedrukt wor-
den met zooveel marge; dat een geestige brochure niet zoo
duur wezen zou .. . alle remonstrantiën waren te vergeefs.
Myn plathollands-Duit8cher of duitsche plat-Hollander bleef
er by, dat de heer Bosscha geestig was, en ik een domkop.
Toch kon ik, by nader inzien, begrypen, waarom de man
zoo hoofdig bleef vasthouden aan zyne opvattingen. Van
geest-uitsluitende Nederlandsche fatsoenlykheid behoefde hy,
in zyne exotische wanbegrippen, geen verstand te hebben,
en het kan zyn dat de banaliteit der woorden die Hunne
Excellentiën de Nederlandsche ministers, Zyner Majesteit
Willem den DERDE onlangs in den mond legden, hem ver-
leidde tot de injurieuse verdenking dat de heer Bosscha
geestiger is dan een Hollandschen professor of minister
passen zou.
                                                              v
Wat toch zegt Zyne Majesteit? nln dezen veelbewogen en
ernstigen tijd behoort ons volksbestaan, naast God, in zich zelf
zijn hechtsten steun te zoeken"
Welke byzonderheid ligt er
verscholen achter deze uitdrukking ? Kon men vroeger God
missen? Zekerlyk niet. Zyn naam speelde ten allen tyde
een hoofdrol in politieke manifestatiën. Dat //naast God"
is een zeer oud stopwoord. Ik heb getracht het te illus-
treren in myn prachtig stuk: // de Zegen Gods by Water-
loo" *). Na die epopee kan toch Zyne Majesteit niet bewe-
ren de uitvinder dier zalvende spreekwyze te zyn, noch de
heer Bosscha, dat ze zoo //ongewoon" is. Die ongewoon-
heid moet dus elders gezocht worden. Is\'t hierin, dat: //ons
volksbestaan, in dezen veelbewogen tyd, zyn steun moet zoe-
ken in zichzelf? Dit kan de heer Bosscha niet bedoe-
len, want al zegt de Schryver: t/dat een vroeger geslacht door
*) Herdrukken, bij R. C. Meyer. Amsterdam.
-ocr page 13-
KEN EN ANDER.                                      9
tractaten van vriendschap, door alliantiën van Regeringen onder-
ling, door betrekkingen van bloed- en aanverieantschap der For-
sten, ons kleine land verhief tot eene Mogendheid,"
en al laat
hy door voortaan op eigen kracht te wyzen, doorblinken,
dat dit alles nu, in overeenstemming met de Koninklyke
uitspraak, voorby en veranderd is, al zegt dat de Schryver,
het is par maniere de dire, zooals Schryvers gewoon zyn,
vooral schryvers die uit de ministeriële audiëntiekamer,
van de groene tafel in het parlement, of uit de gehoorzaal
der Akademie, de hebbelykheid hebben meegenomen om // fra-
sen" te verkoopen, a tant par heure.
De veranderingen waarop de heer Bosscha doelt, bestaan
niet. Zou men niet zeggen dat de vriendschapstractaten
waarmee de Republiek zich wist te versterken, gesloten wer-
den pour l\'amour des beaux yeux van de Witt, van van
Bet/ningen, van Aebssens? Ik weet wel dat schoone
oogen een grooten rol hebben gespeeld in de onderhande-
lingen van den heer van Sommelsdtck met Hendrik
IV *). Maar dit bragt slechts den laaghartigen onderhan-
delaar voordeel aan, en baatte geenszins het Gemeenebest.
Waar de Vereenigde Nederlanden verdragen sloten, ge-
schiedde dit altyd naar de mate van gewigt dat zy in de
schaal wisten te leggen. De Politiek is een markt waar
niemand meer koopt dan hy geld of krediet bezit. Wie
dus op die markt voordeelige koopen wil sluiten, moet eerst
zorgen zich van geld of krediet te voorzien. Het klinkt
zeker zonderling in den mond van een gewezen minister,
die dan toch iets behoorde te weten van de routine der po-
*) Zie de Mémoires de Hvllij, waarin deze byzonderheid met ronde woor-
den vermeld staat. Ik meen zelfs my te herinneren dat Sully den aan-
koop der heerlykheid Sommelsdyck in verband brengt met het Savoir-
faire
van Aebssens, of liever van diens vrouw, maar ik heb dat werk
niet by de hand, om \'t na te slaan.
-ocr page 14-
10                                       BEN EN ANDER.
litiek (als trouwens alles, gegrond op eenvoudige natuurwet)
dat hy het sluiten van tractaten voorstelt als iets fortuits,
als een saisoen- of ;)en\'ocfe-vrucht. Laat een Hollandsche
Kadmus met goed succes drakentanden zaaien, zoodat er op
eenmaal een leger uit den grond opryst van 500,000 man,
goed gewapend, goed geoefend, met obligaat-accompagne-
ment eener gevulde krygskas, dan zullen de uitnoodigingen
tot vriendschaps-tractaten niet uitblyven. En de Aekssens\'
konden zelfs hunne vrouwen thuis laten. Maar ook zonder
Kadmus, als een der Europesche hoofdgroepen noodig zal
hebben zich te versterken tegen al te gevaarlyk mededin-
gerschap, behoeft het voorstel tot sluiten van // vriendschap"
niet eens van den zwakste uittegaan. De sterkere zal zich
neerbuigen tot aanzoek, zoodra de vrees voor overmagt zyn
trots te boven gaat. De rykste winkelier is nederig jegens
den klant aan wien hy iets denkt te verdienen, en de
//groote" Mogendheden wedyveren in laagheid, als de zoo-
genaamde hoogheid moet worden overeind gehouden, door
verbond met zwakkeren. Het sluiten van tractaten is dus
in 1867 even mogelyk (even ydel ook welligt, maar dat
is hier de vraag niet) als in vroeger eeuwen, en het is dus
alweder niet deze byzonderheid, die den heer Bosscha regt
geeft de betuiging van Zyne Majesteit den Koning zoo
//ongewoon" te noemen.
Maar ... // de alliantiën der regeringen door betrekkingen van
bloed- en aanverwantschap van de Forsten ?
. .," Och arm!
Meent de heer Bosscha dat dergelyke alliantiën niet meer
bestaan? Eilieve, is niet Hare Majesteit onze Koningin eene
prinses van Wurtemberg? Was niet de moeder van Zyne
Majesteit den Koning eene grootvorstin van Busland ? Zyn
niet byna alle Duitsche Vorstenhuizen aan onze koninklyke
familie verwant? Wat is er veranderd in de wyze van uit-
huwelyking der Vorsten, dat zoo byzonder nadeelig werken
zou op den toestand des Lands? Niets, volstrekt niets.
-ocr page 15-
11
EEN EN ANDER.
Maar, zegt men, die valliantiën" leggen thans geen gewigt
in de schaal, ten behoeve des Volks. Dit was vroeger even-
min het geval. De bloedige oorlogen tusschen Engeland
en Frankryk in de middeleeuwen, waren juist een gevolg
van zulke //alliantiën." En onze Hoeksche en Kabeljauw -
sche twisten? Stond niet daarin de moeder tegenover den
zoon? Werd niet het grootste gedeelte dei* oorlogen, sedert
eeuwen in Europa gevoerd, aangevuurd door familiehaat?
Zyn niet de meeste Duitsche dynastiën aan elkander ver-
want, en leidde die verwantschap ooit tot eendragt, tot za-
menwerken, tot vrede? Is niet juist broeder- of verwanten-
twist, sedert Eteooles en Polynices, de kwaadaardigste
onder de twisten? Is niet broeder- en familiehaat de he-
vigste uitdrukking die de mensch, de ti Schrecklichsle aller
Schrecken, in seiner». Wahn"
aan boozen hartstogt weet te
geven ?
Dat Wurtemberg de Hollandsche schuld niet betalen zal,
onder pretext dat de Nederlandsche Koningin in dat land
geboren werd, weten wy, en dat hoeft ook niet. Maar dat
de heer Bosscha om de //ongewoonheid" van \'s Konings
uitspraak te betoogen, het doet voorkomen alsof vroeger
zulke edelmoedigheden het onmisbaar of mogelyk gevolg wa-
ren van Vorstelyke huwelyken, hoort in kindersprookjes te
huis, en past niet by eene ernstige behandeling van zaken.
Hoe gunstig het huwelyk van prins "Willem V met eene
Pruisische vorstin, en zyne //relatiën" met de Wolfenbut-
tels, invloeiden op de belangen van het Land, hebben de
Patriotten van 1787 ondervonden. Ook na 1830 stak het
verzwagerd Rusland geen hand uit om onze schepen te ontslaan
uit het infaam embargo, evenmin als \'t verwant Pruisen
zich roerde om België weer te geven, ik zeg niet aan Hol-
land, maar zelfs aan de familie Oranje. Prinses Dagmab
zal Sleeswyk niet terugvorderen voor Denemarken, zoo min
als Koningin Viotoiua de kroon van Hannover voor haar
-ocr page 16-
12                                       EEN EN ANDER.
blinden neef.
En dat is altyd zoo geweest. Waar zou \'t heen, als een
volk (want door en met hun volk alleen, kunnen dan toch
de vorsten iets uitrigten) waar zou het heen, als by elk
huwelyk van prins of prinses, het volk tevens de belangen
huwde van de natie waarmee de regerende familie in ver-
wantschap treedt ? Waarlyk, \'t denkbeeld is al te gek, en
het blyft een raadsel, hoe het doelen hierop, als op een
vroeger bestaanden toestand, den heer Bosscha heeft kun-
nen vervoeren tot het vinden van iets // ongewoons" in de
betuiging van Zyne Majesteit. By zooveel deftigheid zou
eenige meerdere diepte niet misplaatst wezen, tenzy de def-
tigheid, en dit is mogelyk, ware uitgevonden om het gemis
aan diepte te bedekken.
In geen enkele der door den heer Bosscha aangevoerde
oorzaken ligt iets // byzonders" en de Schryver geeft geen
geldige reden op, waarom wy zooveel meer dan vroeger,
naast God altoos, onzen steun zouden moeten zoeken in
onszelf. Zou dus myn Pruis toch gelyk hebben, en de
//ongewoonheid" indedaad liggen in het feit, dat de Ko-
ning iets gezegd had, dat verdiende nader overwogen te
worden? Voor wy hierin kunnen beslissen, zou \'t noodig
zyn te onderzoeken, of Zyne Majesteit Willem de debde
indedaad die // ongewone" woorden gesproken heeft ? Het
zou toch kunnen wezen, dat des heeren Bosscha\'s deftige
welwillendheid den Koning tot // ongewoner" redenaar had
gestempeld, dan Zyne Majesteit zelf begeerde, verdiende of
wist. Een paar regels verder toch vernemen wy een ander
Vorstelyk woord, van Willem den Zwtgeb ditmaal, dat
van aanhalingsteekens voorzien (// ") schynt aan te duiden,
dat die Vorst Hollandsch zou gesproken hebben, hetwelk
eene bepaalde onwaarheid is. Als Willem de Zwtger niet
zweeg, zooals zyn aard en toenaam meêbragt, sprak hy
Spaansch of Fransen. Men denke aan Philips\' afscheids-
-ocr page 17-
EEN EN ANDER.                                       13
woorden: nno los Estados, mas vos, vos, vos!" en zie de At\'
chives de la Maison d\'Orange
in. Men zoekt daarin vruchte-
loos naar //inannelyke kloekheid." Naar de woorden, meen
ik. Neen, nooit sprak die Vader des Vaderlands de taal
van \'t kind dat hem adopteerde, en zelfs op het laatste
oogenblik zyns levens uitte hy de zucht, die door deftige
levensbeschryvers is omgewerkt tot de onmogelyke tooneel-
frase: mon Bieu, ayez pitié de moi, et de ce pauvre peuple I in
het fransck. Er hoort moed toe, om dien vreemdeling hol-
landsche woorden in den mond te leggen, als wy nog zelfs
byna drie eeuwen later, een zyner afstammelingen (die dan
toch wat thuis zou hebben moeten zyn in onze taal) in het
fransch zien sterven. De laatste woorden van Koning Wil-
lem II te Tilburg waren : t/je me sens affaiblir." In de le-
vensbeschryvingen leest men dat hy zou geroepen hebben:
// ik voel my de krachten ontzinken." Dit kon hy niet zeggen,
want die woorden zyn noch spreek-hollandsch, noch de taal
van een stervende. Het is eene gemaakte frase, als: // O
myne beminde Amalia" uit een tooneelstuk, en als het door
den heer Bosscha meegedeelde woord van Prins "Willem I
over //mannelyke kloekheid." Het blyft dus de vraag
of Zyne Majesteit "Willem de derde indedaad de zeer or-
dinaire //ongewone" uitdrukking gebezigd heeft, waarmede
de heer Bosscha zyne //bemoedigende" brochure laat be-
ginnen.
Ik bemerk dat ik, vry tuchteloos, van de aankondiging
in de Kölnische Zeitung, ben overgestapt op de brochure
zelve. Nu ja, ik heb my het stuk aangeschaft, en wensch
het te onderwerpen aan eene beschouwing. Zeer gaarne had
ik dat Duitsche blad eene flinke berisping voor de voeten
geworpen, over de meer dan cavalière wyze waarop het // de
Hollandsche vrees voor Pruisen," en de Hollandsche Schry-
-ocr page 18-
14
EJSN EN ANDER.
vera van distinctie behandelt. Voor ik echter die rekening
met den Duitscher vereffen, wil ik een en ander over het
stuk zelf zeggen, \'t Is de vraag of my daarna lust zal over-
blyven om my met de appreciatie van den vreemdeling te
bemoeien.
De heer Bosscha zegt, door zyn geschrift: uZijne land-
genooten te willen bemoedigen en opwekken, na hen, langs een
historischen draad te hebben geleid tot een oordeel op rede ge-
grond, over de beteekenis der veldtochten van het Pruisische leger
in den afgeloopen Zomer."
In de historische praemissen meen ik eenige onnauwkeu.
righeden te hebben opgemerkt, die echter minder ter zake
doen dan de overal heerschende oppervlakkigheid. De slot-
som van den arbeid des heeren Bosscha draagt daarvan de
blyken, en het is voornamelyk tegen die oppervlakkigheid
in beschouwingen en conclusie, dat ik te velde trek. Van
daar myn aanvankelyke bitterheid tegen den toon der bro-
chure, tegen het kleed waarin denkbeelden en boek ge-
doscht zyn. By zooveel // fatsoen," by zooveel hoofsheid, is \'t
zaak op zyn hoede te wezen. Waarlyk, iemand die inde-
daad iets te zeggen heeft, begint niet met // Majesteit," en
met zoo breed uitmeten van de ordinairste frase die ooit
door de ordinairste ministers eenen Koning werd in den
mond gelegd : it II y a de la marge," zegt het spreekwoord,
als het wil waarschuwen tot toezien of men waar krygt
voor zyn geld, en of er niet wat valt aftedingen ? ...
il II y a de la marge" moet onwillekeurig ieder zeggen die
deze brochure in handen krygt. Ze moest verguld op
snee zijn.
De heer ex-professor, ex-minister Bosscha . ..
Weg daarmee! De heer Bosscha dan heeft er niet aan
gedacht hoe de vorm van zyn schrvven (niet zi/n fout voor-
-ocr page 19-
15
EBN EN ANDER.
zeker, maar de fout der omgeving waarin hy zich bewoog)
den opmerkzamen beschouwer wantrouwen inboezemt tegen
de gronden van «bemoediging" die hy aanvoert. Er is
leegte in des schryvers arbeid, als in een preek; iets con-
ventioneels dat den oppervlakkigen lezer zal voldoen, maar
den denker onbevredigd laat; iets als de holheid der chris-
telyke liefde die frasen heeft uitgedacht en met zalving toe-
past, waar hulp en steun noodig was.
Ik wil een paar van die frasen aanvoeren, ook uit die
gedeelten van Bosscha\'s arbeid welke niet tot de rubriek:
// bemoediging" behooren. Door de opmerkingen zal men
zich voorbereid gevoelen de heele // bemoediging" voor eene
// frase" aan te zien. // Komt allen tot my, die belast en be-
laden zyt" laat de dominé Christus zeggen. Maar de arme
drommel die deze //bemoediging" a la lettre neemt, en do-
miné stoort na de preek, onder de koffi, schynt zyn // ge-
loof\' niet regt te verstaan, en niet te weten dat dominé
dat maar zeide: // zoo by manier van spreken."
Zoo\'n // manier van spreken" heerscht waarschynlyk aan \'t
hof, in de diplomatie, in troonredenen en kamer-openings-
toespraken (en reeds daarom was het gek des Konings uiting
// ongewoon" te noemen, een beministerd Koning zegt nooit
iets ongewoons) in parlementaire redevoeringen, en einde-
lyk in brochures welke van al die dingen de kleur dragen.
Maar niet alle lezers zyn als hovelingen, diplomaten en
kamerleden afgerigt op de soort van accommodatie die er
noodig schynt om iets te verstaan uit niets. De tooneel-
speler eet smakelyk van een kartonnen pastei; het onge-
oefend volk voedt zich niet met bordpapier.
Die laatste vergelyking is, als alle vergelykingen, onjuist.
Het grootst gedeelte des publieks is zoo lang onthaald op
frasen, dat het waarlyk ten laatste karton heeft leeren
eten, of altans gebiologeerd wordt tot de meening indedaad
iets gegeten te hebben. Ik zie kans eenige passages uit
-ocr page 20-
16                                       EEN EN ANDEK.
Bosscha\'s brochure voor te lezen op eene wyze die de
zinledigheid geheel en al verbergt. Maar dat kan ik ook
doen met verzen die ik voordraag \'t achterste-voren.
// De strijd tegen Spanje was een strijd voor vrijheid, maar
voor persoonlijke vrijheid van geweten en bedrijf in den engst
mogelijken kring van staatsgemeenschap."
Wat beduidt hier de:
// persoonlyke vryheid" in tegenstelling van // vryheid ?" Er
staat: //maar." Wat is: //geweten en bedryf in den engst
mogelyken kring van staatsgemeenschap ?"
Wat is de zin der woorden: // In Holland alleen gevoelde
men dat er een Vaderland ivas, en verboden de Staten alle
plaatselijke bemoeijingen met de zaken van het u Gemeene-Land?"
Ik vind dat dit verbod de schepping van een algemeen
vaderland (en hierop doelt de schryver, blykens de geheele
periode waarin deze zinsnede voorkomt) juist vierkant in
den weg stond.
By het doorloopen van de Pruisische genesis, en de ver-
gelyking daarvan met het ontstaan der Nederlandsche na-
tionaliteit, verhaalt de schryver dat de // groote Keurvorst"
(zeer juist genoemd de eigenlyke schepper van de Prui-
sische monarchie) //in de Nederlanden had leeren naden-
ken over de pligten der Overheid in het verband van Kerk en
Staat."
Dat was in de dagen van Fbedebik Hendrik, en
daar de Keurvorst zelf dit volgens de door B. aange-
haalde Kleine Historische Schriften van von Sybel, betuigd
heeft, wil ik het gelooven, schoon ik niet weet of daaron-
der ook begrepen zyn: //de godsdienstige denkbeelden"
die hy, volgens Bosscha *), uit de Nederlanden medebragt.
*) Vóór de correctie is my gebleken dat Friedrich Wilhelm indedaad
zich in den Haag veel met geloofszaken had ingelaten. Ook had hy van-
daar medegenomen een groote dosis van wat men (ten onregte in tegen-
stelling van: geloof) bygeloof noemt. De wilte dame van Charlottenburg
en de proeven van den goudmaker Helmont speelden een grooten rol in
zyn leven.
-ocr page 21-
EEN EN ANDER.                                       17
Ook weet ik niet of het ter // bemoediging" der // Land-
genooten" van den heer Bosscha zal strekken, te vernemen
dat de begrippen der Pruisische Overheid voor een deel
van Nederlandschen oorsprong zyn, en wy dus, als mis-
schien die begrippen zich eenmaal naaldgeweerlyk onder
ons komen verspreiden, oude kennissen zullen ontmoeten,
maar eilieve, wat hebben deze //godsdienstige indrukken"
uit Nederland (hu, godsdienstige indrukken van 1639, toen
de Dordsche Synode het feest vierde van haar volwassen
mondigheid!) ik vraag, wat hebben die indrukken met onze
// bemoediging" te maken ? Is dat niet eene // frase ?" Is \'t
uiet alweer waar, wal Marie Anderson schreef: \'\\iflflfrltMlt
Jjju,p alifluii m i&Mijilmi dB jffyyft m ÜiJUii, tff üftltn
» wa* j&IWp «f f#f*~%$ï i3tf «4*» <5jH Nu ja, er
mPTif rlqt doag zyn nazaten zoo getrouw wordt uitgevoerd;
en (boven hun eigen verwachting misschien!) effect zal sor-
teren, omdat de schynbare aanmatiging daarvan niets was
dan het nauwkeurig berekenen van een toekomst, die ook
zonder dat testament, zich zal weten baan te breken, wyl
ze in de natuur der dingen ligt. Een goochelaar voor-
spelt u de kaart die hy u wil laten trekken. Hy heeft
niet geraden wat gy doen zoudt, hy wist wat gy doen
moest.
Godsdienstige indrukken medenemen ? Een Pruisisch Keur-
vorst? Uit Nederland? Ik denk dat die indrukken zullen
bestaan hebben in een platten grond van Loevestein. Of
welligt in de een of andere Armiaansche of Gomaristische
liefelykheid op rym, als \'t Vondélische:
//Jonge Smout die sprong te kort
Van den ladder binnen Dort.
Was hy niet te kort gesprongen!
Want hy smoorde in zyn longen,
•2
-ocr page 22-
18                                       EEN EN ANDER.
Om te komen by zyn vaêr
Op een zalig nieuwe jaar." (*)
Godsdienstige indrukken medenemen uit Nederland ? Wat
zoo\'n schryver, als hy met \'/frasen" weet om te gaan, toch
zonderlinge dingen zeggen kan! Bosscha haalt ton Sybel
aan (schoon hy ontwykt te verklaren dat deze schryver den
Keurvorst als zoo byzonder godsdienstig beïndrukt voor-
stelt) nu, ik wil ook een paar schryvers aanhalen om iets
te vertellen over de godsdiensterigheid die een eeuw later,
in 1740, by de Keurvorstelyke, reeds Koninklyk geworden,
familie der Hohenzollers scheen te heerschen.
In het berigt van graaf Christiaan tas Mantetjffel,
gewezen Saksisch minister, aan den minister Brühl, komt
de volgende vermakelyke schildering voor, waarvan de echt-
heid kan worden gestaafd door vergelyking met: Weber\'s
Archivalische Mittheilwigen aus dem Bresdener Staatsarchiv, neue
Folge,
I, 155; Pöllnitz, Memoiren zur Lebens- und Re-
gierungsgeschichte der vier letzlen Regenten des Preussischen
Staats,
1791, II, 545; Förster, Friedrich Wilhelm der erste,
II, 154.
//... Het gemoed des Konings was door al deze omstan-
digheden zeer onrustig, en daar Prederik Wilhelm op
zyne wyze een vroom man was, zocht hy troost by degenen
die hy gewoon was te beschouwen als bewaarders en uit-
deelers van de goddelyke genade. Zoo liet hy eens, in Fe-
bruary 1740, den Eerwaarden Rolof, proost der Nikolaas-
kerk, by zich ontbieden, en daarop volgde in de ziekenkamer,
in byzyn der Koningin Sophia Dorothea (Fieke of
*) De beide Smout\'s waren predikanten, vader en zoon, die te Dord-
recht, kort na elkander (ten blyke van de byzondere godsdienstigheid
die er uit Nederland viel meê te nemen, zeker) opgehangen zyn ter eere
van "t waar geloot\'.
-ocr page 23-
lil
EEN EN ANDEK.
Eiekchen noemde haar de heer gemaal) en van vele mede-
leden des // Rookparlements" het volgend gesprek tusschen
den koning en den geestelyke, zekerlyk eene niet onbe-
langryke bydrage tot de ken mei-ken des tyds in het duitsch-
protestantsche Pruisen van 1740.
// Koning. — Myn beste Roloï, hier lig ik arm h.........,
en kan leven noch sterven. Ik berust échter in Gods wil,
en sterf met vreugd.
//Proost. — Het doet my van harte leed Uwe Majesteit
zoo ziek te vinden. Wat my evenwel het meeste bekom-
mert is dat gy, naar het my voorkomt, meer nog naar den
geest dan lichamelyk ongesteld zyt.
—   O neen, myn gemoed is volkomen rustig.
—   Dat doet my genoegen. Maar er moet dan sedert kort
iets veranderd zyn, want ik ken Uwe Majesteit reeds zeer
lang, en heb u nog nooit rustig gezien.
—   Dat is zoo, jy hebt gelyk. *) Ik ben altyd een dolle
kerel geweest, maar ik was een goed Christen.
—   Ei waarlyk ? Nu, dat is wat nieuws! Een // dolle
kerel" is een mensch die als het vee zoo maar voortleeft.
Zóó grof zult gy het dan toch wel niet gemaakt heb-
ben?
—   Ja . .. ik heb zeer vele, en ook zeer zware zonden
begaan, maar toch ... ik heb de liefde Gods daarby nooit
uit het oog verloren.
—   Met uwer Majesteits genadig verlof... wy zyn on-
der te veel getuigen, om u niet de waarheid te zeggen.
(Nota: als dus die dominé met den Koning alleen ware
geweest, zou hy \'t op een accoordje gegooid hebben.) An-
ders zou ik voor een huichelaar gelden, en dat ben ik, ge-
lvk Uwe Majesteit het best weet, nooit geweest. // Zware
*) Er hat recht.
2*
-ocr page 24-
20
KEN EN ANDEH.
zonden" en de //liefde Gods" kunnen onmogelyk naast el-
kaer bestaan. Hebt gy zware zonden begaan, of begaat gy
die nog, dan kunt gy God niet liefhebben, en in dat ge-
val, zou het er slecht met u uitzien.
—  Je begrypt my verkeerd. Ik bedoel dat ik op Chrts-
ttjm bouw, die al onze zonden heeft uitgewiseht, en wie
daaraan twyfelt is een h.........
—  Dat is alles goed en wel, maar er valt iets by op
te merken, dat gy met denzelfden troef moet bekrachti-
gen. *) Christus dient ons niet alleen tot vergeving
van zonden, maar tevens tot voorbeeld dat wy moeten vol-
gen, als wy niet verlegen willen staan. Denk nu eens, on-
der anderen, aan Chbisti woord aan het kruis: Vader,
vergeef het hun. Hebt gy al uwe vyanden, ook die u haten
zonder oorzaak, van harte vergeven ? Als gy dat niet hebt
gedaan, zal de verdienste Christi u niet het minste voor-
deel aanbrengen.
—  God weet dat ik geen vyand heb, dien ik niet alles
gaarne vergeef. Ik ken er geen, dan alleen dien vervloekten
canaille, den Koning van Engeland, f) (zich tot de Ko-
ningin wendende
:) Fieke, schryf aan je broer, zoodra ik
dood ben, dat ik vóór myn sterven, hem alles van harte
vergeven heb. Maar, hoor je wel, als ik regt goed dood
ben ... niet eer !"
Hierop herinnerde de //lange" Hacke (een van \'t rook-
kollegie) dat de tyd daar was om medicyn in te nemen, en
de Koning gaf den proost zyn afscheid, met de woorden:
jy laat niets passeren ., . nu, je hebt gelyk. Je doet je pligt
als eerlyk man en goed Christen."
*) Dal Sie mit eben demselben Trumpfe behriiftiyen mitsten. De koning
moest er dus h.........op zeggen.
f) De beide zwagers scholden elkander over en -weer uit voor: «onder-
officier" en: "komediant."
-ocr page 25-
EEN EN ANDER.                                       21
Al vind ik nu, na \'t accuraat tellen van de puntjes, dat
die Koning Frederik zich heeft schuldig gemaakt aan
verregaand grove beleediging van myne moeder, zal ik toch
de laatste zyn die de trouwhartigheid loochent, welke er in
zyn ruwe taal doorstraalt, maar ik houd staande dat die
trouwhartigheid eene uiting was van zyn karakter, geens-
zins een gevolg van zyn //geloof." Ik vind dat zulke //gods-
dienstige indrukken" de moeite van \'t bestellen uit Neder-
land niet waard zyn. O, zal men zeggen, ze waren verbas-
terd, sedert de groote Keurvorst ze met zyne bruid, Fre-
derik Hendrik\'s dochter, meenam uit den Haag. Mvn
antwoord is, dat volgeus de geleerden in dat vak, de func-
tiën van //godsdienstige indrukken" juist bestaan in \'t
tegengaan van verbastering, en dat het zulke dingen dus
niet vrystaat zelf te verbasteren. Maar als men er aan
hecht Frederik Wilhelm\'s godsdienstige bruidschat-in-
drukken, retour de la Haye, niet aansprakelyk te houden
voor de zonderlinge geloovery van Frederik I, dan wys
ik op Vondel\'s onedel rym, dat (wie zal \'t ontkennen ?)
zeer getrouwelyk den geest weergeeft, waarmede onze // va-
deren" hunne // godsdienstige indrukken" pleegden te uiten.
By \'t met nationaal zelf behagen aanhalen dier //indrukken"
heeft dus de heer Bosscha eene //frase" geschreven, niets
dan een frase.
Op pag. 20 verzekert de schryver dat Frkderik Wil-
helm IV in Maart 1849 de duitsche keizerskroon, die hem
door acht-en-twiutig duitsche regeringen werd opgedragen,
van de hand wees: uit eerlijkheid, u Hij kon van eene Vergade-
ring die zich zonder grond van recht de oppermagtige regeling van
het staatsleven der duitsche volken aanmatigde, geen kroon ont-
vangen."
Dit is geen // frase." Die woorden zeggen iets. Maar
wat ze zeggen is onwaar. Na de onlangs gebleken vlugheid
waarmee de Pruisische staatkunde heenspringt over beginse-
len van regl, is het bekehelyk by de behandeliug dier politiek
-ocr page 26-
22                                       EEN EN ANDER.
van eerlykheid te spreken. Ik beweer niet dat dit anders
wezen moest, en dat de staatkunde zich zou kunnen laten
leiden door begrippen die in \'t burgerlyke gelden, en daar
noodig zyn tot instandhouding der maatschappv. Integen-
deel. De politiek is, en moet zyn, uit den aard der zaak : <>n-
eerlyk.
Of liever, zy kan niet positief eerlyk wezen, wyl het
begrip dezer zaak in haar woordenboek onbekend is. Zy is
zoo min eerlyk als blauw, vochtig of vierkant. Alle publiek
regt is oorspronkelyk gebazeerd op onregt. Men denke aan
liet jus primi occupantis, aan het jus belli, aan het jus t<ilionis.
Dit is even waar als dat alle adel afstamt van gemeen, en
alle menschen van onwettig geboren voorouders. By het
zoeken naar een regtstitel, heeft men altyd moeten beginnen
met eene conventie: // laat ons nu eens aannemen dat deze
zaak regt was, dan vloeien daaruit voort de volgende regteti."
In het burgerlyke zyn wy in de meeste gevallen zoo ver
van de oorspronkelyke conventie verwyderd, dat wy daar-
aan niet meer denken. Slechts zelden (als in \'t bekende:
i/la proprièté, c\'est Ie vol") doet zich nu en dan een poging
voor, om den oorspronkelyken regtstitel aantevalleu, maar
meestal berusten wy in wat ons, door gewoonte, regt schynt.
De oneerlykheid der politiek, of haar gebrek aan eerlyk-
heid, bestaat nu eenvoudig hierin dat zy (wanneer ze daar-
toe de magt heeft, want hierop komt alles neer) voortdurend
nieuwe conventiön van regt daarstelt. Zy zegt gedurig, en
zy alleen kan gedurig zeggen: // In naam van Z. M. die of
die, neem ik dit Amerika in bezit." Wanneer een individu
zyn regtsgrond zou willen daarstellen op die wyze, zou men
hem een roover noemen. Om voor eerlyk door te gaan, en
om inderdaad in dat geval eerlyk te zyn, moet hy kunnen
bewyzen dat niet hyzelf, maar een zyner voorouders het
plegtig woord gesproken heeft, en dat daarna het genomen
regt in wettige vorm van vader op zoon tot hem is over-
gegaan. De politiek nu is haar eigen voorouder. Zij is I\'kjnn
-ocr page 27-
EEN EN ANDER.                                       23
en New-TorKer businessman in één persoon. Houtman,
Koen, Nederlandsche Handel-Maatschappy, vryarbeid, kul-
tuurstelsel, batig saldo, het een is gevolg van het ander,
en \'t zou moeiel yk te bepalen zyn waar het conventionele
regt ophoudt, om voor stipt, gemoedelyk -geldig regt plaats
te maken. Soms ook is de loop der zaak omgekeerd, en bouwt
de staatkunde oneerlyke vorderingen op regtvaardige over-
eenkomst. Dat is het jus primi occupantis « rebours, maar
ook dan is de politiek hierin onderscheiden van den individu,
dat zy niet sterft, en geen verjaring noodig heeft. Haar
verjaarregt is de kracht.
De onlangs onttroonde potentaten achten zich onregt-
vaardig behandeld. Eilieve, waarom zou een Hohenzoller niet
hetzelfde regt hebben op Hannover als een Welf?
—  Volstrekt niet, zegt de blinde vorst, myn voorvaderen
bezaten den troon van dat land, en dus . ..
—  Wees zoo goed een paar eeuwen toetezien, kan de
Koning van Pruisen antwoorden, dan zult gy ontwaren dat
de voorouders myner naneven langer in \'t bezit van Han-
nover waren dan de uwen.
Datzelfde antwoord kon Victoria geven aan de afstam-
melingen der Sttjarts, als er nog afstammelingen van dat
geslacht bestaan. Zoo ook kan zy spreken tot de tallooze
Iersche koningskinderen die \'t zoo bitter armoedig hebben
in \'t land hunner vaderen. Zoo zullen wy ook spreken tot
de oude bewoners van ons land, als wy die heeren (ik weet
niet hoe ze heetten) eens ergens anders te zien krygen dan
in Hofdtks gekleurd voorgeslacht. Ik meen \'t boek.
Dat alles is maar een zaak van tyd. Dit is zóó waar, dat
ik \'t hieraan toeschryf dat niet nu en dan de een of andere
Kneef of Kueef of Kween (ik weet waarachtig niet hoe
zy heetten) voor den dag komt, om aanspraak te maken op
de Betuwe en de Haagsche kroon. Die goede lieden zullen
uitgerekend hebben dat hun regt verjaard is. Zy zyu be-
-ocr page 28-
24                                       EEN EN ANDER.
vreesd de kosten van \'t proces te moeten dragen, en daarom
houden zy zich stil. En dit spyt my. Ik had er zoo gaarne
eens een gezien, vooral om hem te vragen of \'t waar is
dat zy altyd //vrouwe" zeiden voor //vrouw?" \'t Moeteen
- lankdradig geslacht geweest zyn.
Hoe, Bosscha durft zeggen dat het duitsch Keizerschap
werd afgewezen //uit eerlykheid?" Al kon dit bestaan in
politiek, mag men zulke flagrante onwaarheden vertellen in
een boek van 1866, het jaar der annexatiën? *)
Het weigeren der Keizerskroon was een daad van welbe-
grepen belang, èn voor het huis der Hohenzollers, èn voor
Pruisen, èn voor Duitschland. Wat was die Keizerskroon?
Een nietigheid, een speeltuig, een vod. Daarmee was noch
de dynastie gebaat, noch het ryk. De heer Bosscha zelf
geeft op pag. 11 eene trefFende beschryving van de on-
magt der duitsche Keizers, en dat was reeds lang zoo ge-
weest. Met uitzondering der weinige gevallen waarin men
zich vergistte, op de wyze van \'t conclave dat Sixtus V
tot Paus koos, zorgden de Keurvorsten wel dat zy zich in
hun opperhoofd in naam, geen opperhoofd in de daad ga-
*) De heer Bosscha schryft: annectien. Ik vind deze schryfwyze on-
juist. Het inslikken van landen heeft niet te doen met een latynsch su-
pinum. Het woord beduidt in de diplomatie zoodanige handeling als
waarvan Frankryk het voorbeeld gaf met Savoye, en stamt dus eenvou-
dig van annexer. De zaak is oud, maar \'t woord is nieuw. Bovendien
geloof ik dat «annectie," al zy \'t grammaticaal correct, niet juist de be-
doelde betcekenis uitdrukt. » Annexatie," in het jargon der diplomat ie,
beteekent de handeling die een land van niet-annex tot annex maakt.
" Annectie" zou eenvoudig beduiden: de toestand van annex-zyn. De
» annexatie" van Hannover, Nassau enz., is geschied; de »annectie" be-
staat.
Die woorden zullen dus wel nagenoeg tot elkander in rede staan,
als vallen cu vellen, li~gen en leggen, enz.
-ocr page 29-
EEN EN ANDER.                                       25
ven. Na Kahel den Q-roote was het Duitsche Keizerschap
gewoonlyk niets dan een compromis tusschen de vorsten, om
hun hoogheid te schoren tegenover het volk. //In naam
des Keizers!" was \'t wachtwoord waarmee eigen onmagt
moest worden bedekt by \'t vorderen van dwangarbeid,
krygsdienst, belasting. //In naam des Keizers!" werd ge-
roepen, ook daar waar men tegen den Keizer zich verzette,
\'t Is daarmee (natuurlyker wyze!) als met de goden gegaan.
Als één niet genoeg was, of men was in opstand tegen één,
fluks schiep men een tweeden, een tegengod, een tegenkei-
zer, ja zelfs een derden als \'t noodig was. — // De myne
is door den Paus gezalfd," riep de een. — // Dat is \'t regte
niet," schreeuwde een ander, //de myne heeft getafeld in
den Romer te Frankfort, dat alleen maakt den regten Duit-
schen Keizer". *) — // Mis, geheel mis," riepen weer ande-
ren, // een Keizer die niet op den stoel te Rhense heeft ge-
zeten, is een prul, een moderne falsificatie, een liberale fictie,
*) Naby den Saalhof in Frankfort, gebouwd op de plaats waar Lode-
wijk de Vrome in 822 zyn paleis Sala oprigtto, staat, waarschynlyk op
Bomeinsch fondament, de Römerhof, gewoonlyk kortaf Romer genaamd.
Over den oorsprong heerseht verschil van gevoelen. Het gebouw werd
in 1405 eigendom der stad die het verrykte met een zuilengang op de
eerste verdieping, en tot raadhuis inrigttc. Die zuilengang werd de Kei-
zerszaal genoemd, wyl daarin het groote Kroonings-feestmaal werd gege-
ven. De Keizer vertoonde zich door de vensters aan het volk. Op de
markt werd wyn geschonken, en een Kroonings-os gebraden. Ook werd
er by die gelegenheid kleine munt onder de menigte gestrooid. (Zie hier-
over Götiie\'s IPahrheil m/d Dichtuug). Keizer Kabel VII koos den Ro-
mer tot vergaderplaats van den Duitschen Ryksdag. Daar werd in 1806
den Frankforten het verlies hunner onafhankelykheid aangekondigd. In
1848 vergaderde in de Keizerszaal eone commissie uit het zoogenaamde
Voor-parlement, en in 1803 kwam daar het Vorsten-congres byeen. In
den Romer worden vele oudheden, schilderyen, portretten van Keizers,
bullen, enz. Iwjwaard.
-ocr page 30-
2(5                                        BEN EN ANDEE.
niemendal". *) — //Uw tafel en uw stoel beduiden niets
zonder de zalving van den Paus!" — //Precies, de zalf van
den Paus hoort er by, en daarom rekommandeer ik den my-
nen. Zie eens, zyn voorhoofd blinkt van gewyde olie". — //Ja,
als die daarop was gestreken door een waren Paus, maar
uw Paus is een onderkruiper, een valsche Paus, een roover,
een moordenaar, een bloedschender, een vrouw . . ."
En dan aan \'t vechten. Wie den dertig-jarigen oorlog be-
studeert, zal ontwaren dat de Duitsche Keizers het product
waren der zwakheid van den Staat. Ferdinand, niet zoo
onbekwaam anders als velen zyner voorgangers en opvol-
gers, was geheel in de magt der vorsten die belang hadden
by zyn gezag, en zelfs van zyn eigen generaal Wallën-
stein, die hem de hardste voorwaarden opdrong, voor hy
zich verwaardigde het bevel weder op zich te nemen, dat hy
uit gekrenkte eerzucht had nedergelegd. Onder die conditiën
kwam onder anderen voor, dat men hem, Wallenstein, nooit
iets bevelen zou, en zoover ging de onafhankelykheid van
\'s Keizers ondergeschikten, dat die ongetrouwe bevelhebber
niet alleen onder \'s hands met de vyanden van den Keizer
durfde onderhandelen, maar zelfs openlyk weigerde "Weenen en
Praag te beschermen, onder voorgeven, toen de Keizer hem
daartoe liet uitnoodigen, dat hy geene bevelen te ontvangen
*) Naby Ithense, een vry onbeduidend plaatsje aan den Ryn, stond de
zoogenaamde Koningsstoel, welks oorsprong onbekend is, doch die dooi-
de Franschen in 1798 weid verwoest. Op de fondamenten van het oud
gebouwtje heeft men een gedenkteeken opgerigt. Op deze plaats werden
onder den blooten hemel verdragen gesloten, Keizers gekozen en afge-
zet. Keizer Maximiliaak verscheen hier in persoon om den eed te doen.
Daar de Koningsstoel in de nabyheid lag van het l\'altzische Braubach,
het Keuhche Rhense, het Triersc/w Stolzenfels en het Nainzer Lahnëck,
stootten hier de bezittingen van de vier Kyn-Keurvorsten aan elkander,
en dit zal waarschynlyk de keuze dier plaats tot Krooning van Keizers,
bestemd hebben.
-ocr page 31-
EEN EN ANDER.                                       27
had. De Keizer wist geen beter middel om zich van zyn
ondergeschikten meester te ontslaan, dan door een moord.
Wy willen eens anderen laten spreken, om aan te too-
nen hoe groot in het gemoed des Konings van Pruisen, de
inspanning van eerlykheid moet geweest zyn, om de duitsche
Keizerskroon van de hand te wyzen.
ii Het Heilige Roomsche Ryk der Duitsche natie : Hout-
yzer! De christelyk-gerniaansche fantaisie om de ontzettende
magt van het Romeinsch wereldryk over te dragen op Ger-
manië, zou misschien voor een oogenhlik hebben kunnen
verwezenlykt worden door een Kabel, door een derden
Hendrik, door Otto, of door den roodbaardigen Fbede-
bik, maar zy had by haar ontstaan tegelykertyd een gif
verspreid in het lichaam des Ryks, dat langzaam maar doo-
delyk werken moest. Neen, niet langzaam. Snel en al snel-
ler verwoestte het alles om zich heen, nadat het den tyran-
nieken maar stoutmoedigen Hendrik VI mislukt was het
Duitsche Kiesryk, die georganiseerde anarchie, in eene kei-
zerlyke erfmonarchie te veranderen. In het begin der acht-
tiende eeuw was het «Heilige Roomsche Ryk der Duitsche
natie" reeds voorlang gestorven en vergaan. Zyn ongeluk-
kige schim waarde klagelyk rond in de officiële Wereldge-
schiedenis, een voorwerp half van medelyden, half van be-
spotting. Waarlyk, men wist niet of men weenen of lachen
moest by \'t aanschouwen der Krooningsmaskerade, zoo als
die sedert dien tyd door het verkozen Ryksopperhoofd in
zyn versleten middeleeuwsch gewaad en omgeving, in de
straten van Frankfort gespeeld werd". *) Een ooggetuige f)
*) .1. Scheur, Blücher tind sein» Zeit, I, 24.
) von Lako, Memuiren, I, 212. Scherr, die niet gemakkelyk een
schryver pryst Ihy gcesselt Güthe nu en dan terdege, vooral over diens
hofraderig karakter) zegt van Laxo: »hy is een van de weinigen die
ecu paar oogen hebben, waarmee men in staat is de dingen te zien zoo
als itd zvn."
-ocr page 32-
28
EEN EN ANDER.
zegt: //Niets kon een trouwer beeld geven van de yskoud
verstyfde en kinds gewordene inrigting des Duitschen Ryks,
dan de vastenavend-vertooning van zoo\'n Keizerwyding."
Iets verder zegt Scherr : // Dat duitsche ryk is te ver-
gelyken by een toren van Babel, vol slyk en vuil, een
wurmstekig en verrot gebouw. Men zou er medelyden meê
hebben, als niet die aandoening werd verdrongen door den
indruk der bespottelykheid, wanneer byv. keizerpoppen als
Karel VI, Frans I en Frans II in hunnen grotesk-be-
lachelyken rykswaan den weidschen titel bleven voeren van
//altyd vermeerderaar des Kyks" en //heer der Christen-
heid," op de wyze nagenoeg zoo als de lilliputsche Ryks-
stad Nordlingen // Senatus populusque Nordlingemis" voorzyn
raadhuis schryft. De Ryks-eenheid, een romaneske droom ;
de Eyks-constitutie, een leugen; de Keizer, een draadpop
waarmee men slechts kinderen bang maakt; de Ryks-dag,
een wawel- en kletscollegie; *) de Ryks-kas, een vacuüm;
het Kyks-gerigt, de eerste belemmerings-inrigting van de
wereld; de Byks-armee, een spot van iedereen. Overal,
waar we ook onze oogen wenden op het gebied van \'t Byks-
leven, onuitsprekelyke uitteriug. Alles wanschapen, ver-
steend, voos of vervuild. De hoogere standen veruitheemst
en onzedelyk, de lagere dom en slaafachtig. De kerk, hier
verstyfd tot ongerymde vormkramery, daar liederlyk slem-
pend en ontuchtig. De adel misbruikt tot hoflakeischap, of
wegzinkend in domme landjonkery. De burger een // spies-
burger," de boer een slaaf. En by dat alles nog een soort
van geleerdheid, welker stupiditeit slechts wordt overtroffen
door haar servilismus. Eene geleerdheid die Mozer het
regt gaf haar zyn //duitsche honden-demoed" in \'t gezigt te
werpen. Al deze laaghartigheid wortelde overigens hierin,
*) Schwatz- mul Klatschslube. Onze kinderen zullen hetzelfde van de
tegenwoordige parlementen zeggen.
-ocr page 33-
EEN EN ANDER.                                        29
dat de Duitschers van die dagen een speciaal-theologisch
volk waren, tot onderdanigheid opgevoed door godgeleerden,
die niet ophielden hen te verzekeren dat de bezitting en
het leven van den mensch onvoorwaardelyk ter beschikking
staan van den gebieder."
// Overal," aldus getuigt Sciierr op eene andere plaats,
//overal waar men dat Byksspook wil aanvatten, schrikken
wy terug door de uitwaseming van verrotting. De Duitsche
Keizer zelf maakte als zoodanig eene armoedige figuur, want
die nheev der Christenheid" ontving als bepaald Ryks-in-
komen hoogstens 8000 thalers \'sj aars. Het Eyks-belasting-
stelsel was eene vóórzondvloedsche ongerymdheid, een el-
lendig aalmoes-systeem, dat zeer ongeregeld en altyd onvol-
doend werkte."
In het jaar 1772 bedroeg het getal onafgedane processen
voor het Kyks-gerigt te Wetzlar, een en zestig duizend,
twee honderd drie en dertig !
In 1757 liet von Plotho, Keur-Brandenburgsch gezant
van Prederik den G-roote, den keizerlyken notaris Aprill,
die hem kwam //insinueren" dat de Koning van Pruisen
zich voor den Eyksdag moest komen purgeren van inge-
bragte klagten over het storen van den Kyksvrede, de trap-
pen afwerpen. Het stuk waarin die notaris zyn //relaas
van wedervaren" meedeelt, is kurieus:
// Nadat citatio fiscalis hem Yryheer von Plotho onder
de oogen was gekomen, alzulke door denzelven zelf inge-
zien, gelezen en vernomen werde, hadde Zyne Excellentie,
na aanvankelyk te zyn veranderd van gelaatskleur, zich een
weinig opgewonden, maar spoedig daarna, toen hy met at-
tention
die citationem fiscakm ingezien en beschouwd hadde,
is Zyne Excellentie in hevige grimmigheid en toorn ge-
raakt, zelfs zóó dat dezelve zich niet meer vermogt stille
te houden, maar met sidderende handen en gloeiend aange-
zigt, beide armen in de hoogte strekkende, tegen my is be-
-ocr page 34-
30                                       EEN EN ANDER.
gonnen uittevaren, daarby ook de meergenoemde fiscalische
ciiutioii (sic) benevens den opponendo (nebst dem ... o) in de
regterhand houdende, tegen my zich heeft geuit in de vol-
gende formalia: //Wat, jy vlegel . . . insinueren?" Ik ant-
woordde daarop : n Dit is myn Notaris-ambt." Desalniette-
min viel de genoemde vryheer v. P. met alle grimmigheid
op my aan, en greep my by de voorste deelen myns man-
tels, daarby meldende (rnit dem Vermelden) u Wil jy dit
(namelyk de door my gemsinueerde en nog in zyne hand
verblyvende citutionem fiscalem) terug nemen ?" Overmits
ik nu zulks weigerde, stootte en schoof hy opgemelde cita-
tiiniem fiscalem
met allen geweld tusschen mynen rok, en
terwyl hy, my nog altyd vasthoudend aan mynen mantel,
my de deur uitdrong, riep hy twee daarbuiten aanwezige
bedienden toe: //Smyt hem den trap af!"...
Och, de Duitsche-Rykswaardigheid werd meê den trap
afgeworpen by die gelegenheid, en andermaal vragen wy
of er zooveel // eerlykheid" noodig was tot het weigeren eener
betrekking, welker emolumenten op die wyze werden uitbe-
taald? De Koning van Pruisen is van \'t geslacht, en te-
vens erfgenaam der aanspraken, van den meester diens ge-
zants, hy kan dus geen plaatsvervanger zyn van de auto-
riteit die in de persoon van Mr. Aprilt, met zyn citatio-
nem fiscalem, nebst opponendo
zoo zonderling werd ontvangen.
De heer Bosscha verhaalt in zyne brochure op blz. 21,
dat Pruisen, Hannover en Saksen in 1849 waren overeenge-
komen eene Union restreinte te vormen, waartoe, met uit-
zondering van Oostenryk, de overige duitsche regeringen
zouden uitgenoodigd worden toetetreden. Hannover en Sak-
sen trokken zich terug, zoodra zy het ongenoegen bespeur,
den der Zuid-duitsche hoven. // Maar," zegt Bosscha, »■ Ko-
niiuj
Wilhelm van Wurtemberg stond vast in eene overtuiging
-ocr page 35-
KEN EN ANDER.                                        31
op staatkundige redenen gegrond" .. .
Daar deze standvastigheid onmiddelyk volgt op Hannover\'s
en Saksen\'s afval, en daarvan in Bosscha\'s boekje slechts
door een tegenstellend : // maar" gescheiden is, en daar wy
op de volgende bladzyde iets lezen van den // ridderlijken
moed waarmede de edele Vursl van Wurtemberg"
iets verklaarde,
moeten wy nu verwachten dat die edele Vorst iets zeer by-
zonders zal uitrigten, en in allen geval geheel anders zal
handelen dan het // uit vrees voor misnoegen" afvallige Sak-
sen of Hannover. Maar doorlezende, zien wy, dat die // rid-
derlyke moed," die byzondere //edelheid" des Konings van
Wurtemberg, alweer niets dan // frasen" zyn. Want die
Koning gebruikt zyn moed en edelaardigheid om zich tegen
het Verbond te verklaren. Hy is \'t dus vry wel eens met
de mogendheden die óf geen gevolg gaven aan Pruisen\'s
uitnoodiging, of toegetreden zynde, zich terugtrokken. Wat
// ridderlyke moed" aangaat, schynt men dus by den Heer
Bosscha al zeer gemakkelyk in een goed blaadje te kunnen
komen. Als die lof over den Wurtembergschen Koning
geen //frase" is, als ze iets beduidt, kan zy, zoo met de ha-
ren er by gesleept om niet te pas te komen, niets anders
beteekenen dan eene captatio benevolentiae aan het adres
onzer Koningin. Maar in dat geval is het doel mislukt,
want na het gebeurde met Huet\'s opstel in den Gids, weet
ieder, dat deze vorstin veel te verstandig is om zich gevleid
te achten door de verklaring dat haar vader zyn edelmoe-
digheid en ridderlyken moed gebruikte om precies te doen
als anderen die van deze hoedanigheden verstoken schyneu
geweest te zyn.
De heer Bosscha verhaalt dat de Koning van Pruisen,
na terugkeer uit Bohemen in zyn hoofdstad, verklaard heeft
dat de vernietiging van het Duitsch-Verbond door hem noo-
dig was geoordeeld : // om Pruisen zijn historische roeping ten
aanzien van Duitschland te helpen vervullen."
Op die betuiging
-ocr page 36-
.\'52
EEN KN ANDER.
volgt eene reeks van //frasen" die doorloopen tot de alinea:
il Hierin ligt voor Nederland een grond van geruststelling." Wie
dus gerustgesteld wezen wil, moet die //frasen" lezen.
Eerste geruststelling: // Boor den vrede van Praag heeft
Pruisen reeds het regt verkregen, over Noord-Duitschland te re-
geren, en te zoeken door bondsverdragen en tolvereenigingen de
nationale eenheid te voltooijen. Om die uitkomst te verkrijgen, is
Koning
Wilhelm openlijk in verbond getreden met den Koning
van Italië, en heimelijk met den Keizer der Franschen."
Deze
bewering wemelt van onnauwkeurigheden, ja van onwaar-
heden. Een heimelyk verbond met Frankryk ter voltooying
der Duitsche eenheid ? ... Uit eene school-chrestomathie
herinneren wy ons:
//Eer maakt de stier een predikatie,
Een varken \'t beste referyn,
De Amsterdamsche westertoren
Zal eer voor Kees een slaapmuts zyn.
Eer vaart de Keizer van Marokko
Als ziekentrooster op \'slands vloot,
Eer schiet een Engelschman zich zelven,
Uit smart om Holland\'s laagheid, dood..."
Ja, dat alles zal gebeuren, voor Napoleon III, die in de
traditie van \'t Kynverbond zulke sprekende herinneringen
heeft van de voordeelen der Duitsche verdeeldheid. .. maar
dat is de vraag niet. De vraag is, in welk dezer // frasen"
de bemoediging ligt voor de landgenooten van den heer
Bosscha ?
Tweede geruststelling: // Door deze alliantiën heeft hij (de
Koning van Pruisen) het recht der natiën erkend, en de toe-
passing van het nationalileits-beginsel voor Duitschland als zijne
taak aangekondigd."
Ik vraag om der liefde wil, hoe \'t mo-
gelyk is om door alliantiën als die met Frankryk (gesteld
dat er zoodanige gesloten waren, wat ik negeer) het regt
-ocr page 37-
3.\'5
EEN EN ANDEK.
der natiën te erkennen, en wat er verder volgt ? Ik lees
en overdenk de //frase," maar zoek vergeefs naar de //be-
moediging."
Derde geruststelling: // Hij neemt dus (?) aan dat nationale
eenheden eene ordening zijn van Gods wijsheid in de lotsbestem-
ming van het menschdom, en hij moet de staatseenheid die daar-
buiten treedt, verfoeijen als een dwangalelsel van menschelijke
heerschzucht.
Ik verklaar plegtig dat ik niets begryp van al
de conclusiën die de Heer Bosscha hier weet te bouwen
op die verbonden met Italië en Frankryk. Indien het waar
was dat de Koning van Pruisen door \'t een of ander (eene
conferentie met zyne ahnfrau, de Witte Dame op \'t slot
te Charlottenburg, byvoorbeeld) aan \'t verfoeien was ge-
raakt van annexatiën, dan had ik vrede met de // bemoedi-
gende"\' strekking dezer //frase." Maar ik span me vruchte-
loos in om te begrypen hoe dat onverwacht // verfoeien"
voortspruit uit het voorgaande. Toch staat er: //dus." Dat
dus doet denken aan jufvrouw Sipperm\'an\'s want. \'t Mensch
kon niet tegen togt, want, zeize, haar man was by \'t ka-
daster geweest, of in de assurantie of zoo iets."
Vierde geruststelling: // In den slag bij Königgratz is een
pleit beslecht tusschen twee tegenstrijdige richtingen, het streven
der natiën om in eigene zelfstandige staalsligchamen te leven, en
het streven van dynastieën om hare regeermacht over verschillende
natiën als een eigendomsrecht ie doen gelden."
Prachtig! Pruisen
streed, moet men weten, voor de herstelling der staten Han-
nover, Nassau, Keur-Hessen en Frankfort, die vroeger door
Oostenryk waren geannexeerd. Daar Pruisen by König-
gratz overwon, werden de Oostenryksche annexatiën te niet
gedaan, en de onttroonde vorsten en ontzetelde senatoren
met gejuich teruggebragt in huu gebied. Hebben zich niet
de zaken aldus toegedragen? Zoo ja, dan vinden wy hierin
werkelyk een grond van //bemoediging," ja meer nog dan
wy regt hadden te verwachten. Niet alleen zal Pruisen ons
3
-ocr page 38-
34                                      EEN EN ANDKR.
niet annexeren, maar zelfs, als we eens by ongeluk gean-
nexeerd mogten raken, by Königgratz voor ons gaan vech-
ten om ons te dis-annexeren, \'t Klinkt vreemd, maar \'t moet
toch waar zyn. want : // door hel sluiten van traciatcn mei
Frankrijk en Italië heeft Pruisen hel regt der natiën erkend."
Ik herinner my hoe we als kinderen ons vermaakten met
valsche syllogismen. // Wie van zoute-visch houdt, wordt za-
lig" was er een van. Zeker, wie er van houdt, eet ze; wie
ze eet, krygt dorst; wie dorst heeft, drinkt; wie drinkt,
wordt dronken; wie dronken is, valt in slaap; wie inslaap
valt, doet geen kwaad; en wie geen kwaad doet. . . daar
hebt ge de beloofde zaligheid, kant en klaar! Ja, als Bos-
scha\'s //bemoediging."
Toch schynt de schryver een kleine waarschuwing te heb-
ben gekregen van de zoo wreed vertrapte logica, en inge-
zien te hebben dat de slag by Königgratz niet zoo heel
precies eene anti-annectionistische handeling was. Hy voelt
dit, en meent noodig te hebben eenig antwoord te geven
op de vraag naar wat licht, die den lezer op de tong zweeft.
Hiertoe wyst hy op Noord-Sleeswyk. En dit noemen wy:
De vyfde geruststelling. // In het geloof aan de onweder-
staanbnarheid der nationale richting, waarin zich thans de Euro-
pesche staten bewegen, heeft Koning
Wilhelm hij het Prager-
vredesverdrag zich verbonden het veroverde Noord-Sleeswijk aan
Denemarken weder af te staan, zoo de meerderheid der bevol-
king daartoe den wensch openbaart."
De erkentenis der // onweerstaanbaarheid van de nationale
rigting" heeft niets te maken met het voornemen om de
Noord-Sleeswykers te laten stemmen. Ten eerste zou die
erkentenis dan overal waar Pruisen iets te zeggen heeft,
moeten leiden tot de rondvraag: By welken staat wilt gy
u aansluiten? Dit nu zal Pruisen niet doen. En dat kan
het niet doen, op straffe van een zeer onpruisischen uitslag,
niet alleen in Hanuover, Nassau, Keurhessen en Frankfort,
-ocr page 39-
EEN EN ANDER.                                        35
maar zelfs in vele streken langs den Ryn, die voor een
zeer groot deel hunne geestelyke Vorsten terug wenschen,
en voor een ander deel bepaald Franschgezind zyn. De
ïueening van den Heer Bosscha is echter, niet by deductie
alleen, vatbaar voor ernstige tegenspraak. Wy hebben een
beslissend getuigenis van iemand die bevoegd kan geacht
worden tot uitspraak, vooral waar zy-ne eigenliefde en zyn
nationaal zelfgevoel eenigzins moeten gekrenkt zyn geweest
door zyne betuiging. Graaf Bismarck zelf namelyk heeft
in de zitting van het Huis der Afgevaardigden op 20 De-
cember jl. volmondig erkend dat de bedoelde uitzondering
ten behoeve der Sleeswykers een gevolg was van Fransche
pressie.
Wy mogen hier niet afdwalen tot het onderzoek
waarom Frankryk zoo op eenmaal in gloed ontstak voor
het Sleeswyker-nationaliteitsbeginsel, wy stellen alleen dit
vast, dat niet Pruisen\'s Koning of zyn Minister dat begin-
sel zoo streng aankleefden. Kan nu de heer Bosscha ons
verzekeren (en bewyzen) dat Keizer Napoleon voor Ne-
derland, en voor al de deelen van dat Rylc, party zal trekken
als voor Sleeswyk, dan zou er iets //geruststellends" be-
toogd zyn. Tot zoolang bewyst die Sleeswyksche episode
volstrekt niets, en blyffc in des heeren Bosscha\'s redene-
ring een //frase."
Nog eens klopt de logica verwytend aan by den Schry-
ver. Hy voelt dat de //bemoediging"zoekende lezer vry
onvoldaan is met die Sleeswyker stembus in spe, en dat ieder
vraagt: En Polen dan? De heer Bosscha moet erkennen
dat er voor Nederland geen //bemoediging" te putten is
uit de wyze waarop men in Polen met het // nationaliteits-
beginsel" heeft omgesprongen. Daar nu het gebeurde in dat
Byk geen grond geeft tot vertrouwen, wordt er eene // frase"
gebouwd op hetgeen in dat Eyk gebeuren zal. Dit vormt:
De zesde geruststelling: vin dat geloof (aan de onweder-
staanbaarheid der nationale rigting) moet Koning "Wilhelm
3*
-ocr page 40-
36
EEN EN ANDEH.
het afgescheurde deel van Polen, verkregen om het evenwicht tus-
schen de aangrenzende Rijken te behouden, beschouwen als hem
in bewaring gegeven tot den dag van Polens herrijzenis. Hij zou
het karakter van den Pruisischen Staat verloochenen door plan-
nen te smeden van annexièn buiten Duitschland.
Uit den tyd
myner zoutevisch-zaligheid herinner ik ray dat wy zulke re-
deneringen petüiones principii noemde.
Er moet bewezen worden dat Pruisen de nationale rig-
tingen eerbiedigen zal. Daar nu de behandeling die Polen
ten deel viel deze bewering (nogal!) schynt te logenstraffen,
wordt die behandeling voorgesteld als weldra te zullen op-
houden: want Pruisen eerbiedigt de nationale rigtingen.
Och, als men zoo goedkoop bemoedigd worden kan, is \'t
waarachtig overtollige moeite dure brochures ter bemoedi-
ging te schryven. Waarachtig, mynheer Bosscha, zoo fraai
redeneert men in Nederland wel zonder uw boek.
Zevende, en ik geloof laatste, geruststelling: // De Ko-
ning van Pruisen heeft ook kunnen leereu hoeveel machtiger de
monarch is, wiens troon op een eenigen nationalen grondslag rust,
dan eene dynastie die heerschappij voert over een agglomeratie
van ongelijke volkselementen."
Waar resideren de u monarchen"
der Basken, der Vriezen, der Ieren, de magtigste souvereinen
der wereld, volgens Bosscha ?
Dat te groote agglomeratie van ongelyksoortige bestand-
deelen nadeelig werkt, stem ik toe. Alle agglomeraat-staten
zyn uiteengevallen. Maar even waar is het, dat alle natio-
naliteiten op hare beurt deel uitmaakten van een of ander
conglomeraat. Dit is eenvoudig de Kreislauf des politieken
levens, dat is — nog eenvoudiger — het voldoen aan die
ééne, algemeene Natuurwet: zamenstellen. Want ontbinden
is zamenstellen met iets anders.
De redenering van den Schryver doet my denken aan
den goeden, ouden, maar verstandelyk niet zeer ontwik-
kelden generaal Clkkbrns, die stokstyf beweerde dat alles
-ocr page 41-
BEN EN ANDEB.                                       37
achteruitging, wyl er veel meer //schuld" dan //te goed"
was op de wereld. In zyn tyd // was dat anders." Ik kon
hem niet aan \'t verstand brengen dat tegen alle debet een
evenredig credit moest overstaan. Begrypt de heer Bosscha
niet, dat het uit elkaerspatten eener agglomeratie van na-
tionaliteiten dan toch altyd moest zyn voorafgegaan door
het aan elkander hechten van die ongelyksoortige bestand-
deelen ? Vooronderstelt niet elke echtscheiding een huwe-
lyk ? Zeker, uit de bonte zamenstelling eener Monarchie als
byv. de Oostenryksche, kan men dissolutie voorspellen, maar
wyst niet even goed die bontheid op het mogebjke van zulke
verbindingen ? Dat de half-turksche grensbewoners niet pas-
sen by de Hongaren, by de Duitschers van het groother-
togdom Oostenryk en Oostenryksch Silezië, is waar. Ook
is \'t zeker dat eenmaal die onderling niet bevriende be-
standdeelen van elkander scheiden zullen, maar is \'t bi/een-
knmen
van die deelen niet eene waarschuwing (geene //be-
moediging" dus!) dat er wel vreemder dingen mogelyk zyn
dan annexatie van Nederland aan Pruisen ? Liever // Fransch
dan Pruisisch" is, volgens den heer Bosscha, de leus van
sommigen. Ik begryp dien uitroep, meer op tegenzin in
Pruisen, op afkeer vooral van elke verandering, dan op
voorkeur voor Prankryk gegrond. Maar, eilieve, de wereld-
geschiedenis is eene strenge opvoedster. Zy bekommert zich
zelden om \'t // liever willen" der volken. Ook de Hongaren,
eene groote, strijdbare natie, wilden sedert lang // liever an-
ders." Tot nog toe hield de noodzakelykheid haar //liever
willen" in bedwang. De afkeer van al wat Duitsch klinkt
kan in Nederland onmogelyk zoo sterk zyn als in Hongarye.
Taal, zeden, kleeding zelfs, alles trekt daar een scherperen
grenslyn, dan ooit tusschen Hoog- en Neder-Duitschland
bestaan heeft. Toch is daar, sedert eeuwen, de agglomeratie
mogelyk geweest. Is dit voorbeeld //bemoedigend?"
Maar, zou men kunnen aanvoeren, de Schryver doelt op
-ocr page 42-
88                                       BEN EN ANDER.
de voorzigtigheid des Konings van Pruisen, die //geleerd"
heeft dat agglomeratiën zwakker zyn, dan staten die uit eene
enkele afgeronde nationaliteit, bestaan. Ik denk dat die
Koning dan tevens wel geleerd zal hebben, hoe Dabwin\'s
systeem (niets anders dan de reeds aangehaalde natuurwet)
ook op de politiek van volle toepassing is, en dat er uit
eene periode van groei even zeker uitbreiding voortkomt,
als er ontbinding volgt op den dood. De wysheid die de
heer Bosscha den Koning van Pruisen toekent, zou over-
eenkomen met de vrees van den zeeman om scheep te gaan,
wyl al zyn voorouders op zee gestorven waren. Toen stierf
hy, naar zyn zin, op het land. Maar \'t was van honger.
Die zeeman echter had een ander beroep kunnen kiezen.
Kan Pruisen een ander beroep kiezen, dan wat de omstan-
digheden het opdringen ? Al zyn voorgangers in \'t annexe-
ren zyn overleden aan ontbinding. Ook Pruisen (of Duitsch-
land) zal eenmaal weder verdeeld worden, maar is dat eene
reden om de zamenstelling te ontgaan ? Is stilstand mogelyk ?
Heeft niet Pruisen te veel gedaan om niet genoodzaakt te
zyn tot méér doen ? Is het niet te sterk om onschadelyk
geacht te worden, te zwak toch ook om die sterkte te doen
eerbiedigen ?
Koning Wilhelm heeft volgens Bosscha het nadeel
der agglomeratiën // leeren" inzien. Maar, vragen wy, is dan
die Koning zooveel leerzamer dan zyn voorgangers die sedert
een paar eeuwen van het kleine Brandenburg het magtige
Pruisen gemaakt hebben ? Is hy zooveel leerzamer dan de
Souvereinen van Busland, die voortdurend annexeren zon-
der de minste vrees voor verzwakking? Q-elooft de heer
Bosscha dat Pruisen uitteert na \'t inslikken der vry he-
terogene bestanddeelen van dien Staat aan den Byn, en
dat zyn Koning daaruit zyn afschuw tegen agglomeratie
zou //geleerd" hebben? Ik kan dit niet aannemen. Even-
min als ik gelooven kan dat een gulzigaard zich van spys
-ocr page 43-
EEN EN ANDER.                                       39
zou onthouden, omdat hy opgemerkt heeft dat ieder die
eet, ten laatste sterft. De u bemoediging" die er voor ons
te putten is uit de leerzaamheid des Konings van Pruisen
is van \'t allooi der warmte die men den arme zou toezeg-
gen in November, omdat het ys door lange ondervinding
toch wel //geleerd" zal hebben dat het in de aanstaande
lente weer smelten moet.
By het aanhalen en behandelen der //frasen" die op blz.
27 van des hecren Bosscha\'s arbeid uitloopen in de ver-
klaring : // dat hierin voor Nederland eene bemoediging ligt" heb
ik herhaaldelyk de uitdrukking nationaliteit gebruikt, en ik
moet terugkomen op de beteekenis van dat woord, om de
aanmerking te gemoet te gaan dat er onderscheid bestaat
tusschen annexatiën in of buiten Duitschland. Misschien
zou ik kunnen volstaan met weder op Pruisisch-Polen te
wyzen, daar wy toch geen genoegen namen met de onbe-
hendige wyze waarop de Schry ver dat stuk lands heeft wil-
len wegfutselen uit de acte van aanklagt tegen Pruisens
annexatie-lust. Eene dusdanige poging omtrent Hannover,
Nassau, Keurhessen en Frankfort schynt hy onnoodig te
achten. Hy gaat de annexatiën dier Staten in zyne // be-
moedigings"-frasen met stilzwygen voorby, alsof het van-
zelf spreekt dat Nederland als Onduitsch Land, niets te
vreezen heeft van eene hebbelykheid die zich alleen onder
duitsche broeders openbaart. Nederlanders behooren niet
tot de duitsche Nationaliteit, dit betoogt de Schryver op
blz. 27, vlgg. en dus ...
Ja, dat betoogt de heer Bosscha. En ik weerspreek hem
niet. Ik kan hem reeds hierom niet weerspreken, omdat
ik van het begrip des woords: nationaliteit, geene definitie
zou kunnen geven. Maar juist daarom ook was ik begeerig
uit Bosscha\'s betoog iets te leeren, en tot myne groote
-ocr page 44-
10
EEN EN ANDER.
smart moet ik erkennen alwéér teleurgesteld te zyn. Dat
er nationaliteiten bestaan, wil ik voor een oogenblik aan-
nemen, schoon er veel tegen in te brengen is, en wy veelal,
verleid door politieke fictie, dwalen in ons oordeel daarom-
trent. Ik wil voorts gelooven dat er eene Nederlandse/ie
nationaliteit bestaat, maar wat de kenmerken daarvan zyn,
leert ons de heer Bosscha niet. Toch moeten die kenmer-
ken nogal sprekend wezen, wyl het miskennen daarvan vol-
gens den heer B. // buiten de overleggingen liggen zou van een
eerlijk, kabinet."
Ik ga nu die eerlykheid voorby. Ook de vraag, wat er
gebeuren zou, als men nu eens (zeer onverhoopt, en byna
onmogelyk, maar uit de verte denkbaar toch) te doen had
met een onëerlyk kabinet ? Neen, ik ga ditmaal al die op-
pervlakkigheid voorby, om stiltestaan by \'t kersgeschenk
van nationaliteits-kenmerken dat de heer Bosscha zyn
// Landgenooten" ten beste geeft.
Er zyn daaronder, welke misschien geldig worden gevon-
den door iemand die in deze dingen bedreven is. Maar ik
vrees dat ook de minder bespottelyke, op taal en volksgeest
der middeleeuwen gegronde, bewyzen al zeer zwak moeten
zyn, als men meent dat zy versterking noodig hebben van
beweringen als deze:
// het nationaal gevoel sprak in ons wakker zeevolk, dat op de
schepen aan de Moerdijk gestationeerd om Koning
Lodewijk
te begroeten, in het want moetende paradeeren, het gegeven orde-
woord: it
Hoezee !" eenparig veranderde in: „ O wee!" Het
sprak bij den intocht van
Napoleon\'s jongsten broeder in \'s Ora-
venhage, toen men onder de
800 turf dragers er niet een kon vin-
den die voor het uitgeloofde loon van vier dukaten het rijtuig
wilde binnenhalen van den vreemden Koning. Het sprak in ve-
ler binnenkamers en in de geestdrift van den dichter van de
Hollandsche Natie."
Matrozen, turfdragers, binnenkamers, Helmjsbs . .. och!
-ocr page 45-
41
EEN EN ANDER.
Moet onze nationaliteit bewezen worden uit zulke dingen,
dan wordt het waarlyk tyd dat we eens voor goed gedena-
tionaliseerd worden. De Kandioten die zich dezer dagen
met den vyand in de lucht lieten springen, geven andere
blvken van nationaliteits-gevoel. Ik betwyfel of Bismarck
geroerd zal zyn door den bombast van Helmers. Wel zou hy
zich driemaal bedenken voor \'t aantasten van een Hollan-
der die in \'t // sneuvelen voor de eer van \'t Vaderland een
zuivren wellust" vindt, maar ik gis dat hy ons, na de vry
kalme manifestatie van die matrozen *) en turfdragers, niet
voor zoo buitengewoon //wellustig" zal aanzien.
*) En die historie van de matrozen is niet eens waar. Ze kan niet
waar zyn 1°. Geen hollandsch matroos roept: \'hoezee" 2". Geen liol-
landsch officier koinmandecrt dat woord. 3". Geen matroos gebruikt liet
woord: « O wee!" Die uitroep is zelfs geen hollandsch, dat heet: geen
«/wetfA-hollandsch; \'t is een boe ken woord. Als de matroos kwaad is, ver-
schuift hy zyn pruim, en bromt: dÊËÊÊprdomme" waarvoor men trou-
wens ook niet bang hoeft te zyn.
Dat hoezee nooit geroepen wordt, kan Bosscha van eiken zeeman hoo-
ren. De dappere vaderlandslievende rymklank van »0 wee!" had dus
geen voorman.
Hoezee is niet (zooals ik telkens door »letterkundigen" hoor beweren)
een hollandsch woord. Het is honyaarsch, en \'t grondwoord der benaming,
tevens oorlogskreet, van huzaren. Het woord heeft in \'t hongaarsch twee
beteekenissen. De eene is: twintig; de andere is my ontgaan, doch in
Hongarye zelf is men \'t oneens, welke dier twee beteekenissen tot de
afleiding van \'t woord huzzar {specia&l-hongaarsche kavallerie) heeft aan-
leiding gegeven. Als men de beteekenis van twintig aanneemt, zou \'t
doelen op de heffing der rekruten, ée\'n man van de twintig, of zoo iets.
Hoera/i is niet hollandsch, niet engelsch, niet russisch, maar behoort tot
al die talen tegelyk, als de by benadering gespelde onomatopee van
» rw", of «hhhrrr." (pi, verkorting van SLrioL). \'t Is de indisch-grieksche
geaspireerde ro (*/>), dezelfde letter die \'t maleische ajell onderscheidt
van \'t sanscrit-germaansche aa, au, aue; die aan \'t slot van oeasser, was-
ser,
het verschil aanduidt tusschen een stilstaande oase en een stiJoom, en
die in \'t javaansch het vredig banjoe opstuwt tot den donderenden, alles
verwoestenden banjeB. Niet schoolmeesters hebben de taal gemaakt, maar
-ocr page 46-
42                                       EEN KM ANDER.
// In de binnenkamers." Juist! Maar, m\'nheer Bosscha,
die binnenkamers bewyzen juist tegen den nationaliteitszin.
Dat men, onder het continentaal-stelsel ontevreden was aan
de thee (zegge: aardbeienbladen-extract -) tafel, geloof ik.
Dat men ongaarne aftreksel van gebrande rogge slurpte
voor kottï, en zelfs niet tevreden was met eikelkoffi (schoon
die zoo goed is voor de klieren, zeggen ze) zie, ook dat ge-
loof ik. Maar ik vind in zulke ontevredenheid in de n bin-
nenkamers\'\'\'
geen blyk van nationaliteilszin. Die binnenkamer
bederft alles. Niet in zyn //binnenkamer" hield Leonidas
de Perzen tegen. Niet in // binnenkamers" streden de be-
woners van Saragossa. Het tooneel waar vaderlandsliefde
zich openbaart, is de straat, de markt, de wal, de heerweg,
het veld, de zee. Open lucht, open lucht altyd ! // Binnen-
kamer"
zegt ge ? Geen voorhuis, gang, corridor, balkon ?
Geen zolder, geen vliering? O, ik begryp uwe vaderlands-
liefde, ze draagt het kleed, en deelt in de eischen uwer
godsdienst. Ook zy verschuilt zich in de //binnenkamer,"
om //niet t\'huis!" te laten geven aan ieder die zich komt
informeren naar haar welstand en werkzaamheid.
Of de pruisische landweer heel bevreesd zou zyn voor
een vaderlandsliefde die zich opsluit als een kraamvrouw
van drie dagen? Dit betwyfel ik.
Maar, zegt men, in de //binnenkamer" kiemen grootege-
dachten, die uitspruiten, wassen, heerlyke vrucht geven.
Dat kan zyn. Maar als de heer Bosscha dit bedoelde, had
de natuur. Van haar moesten de lui die » Woordenboeken" schijven, iets
trachten te leeren.
Nu staan zy, met al hun boekenwysheid, eigenlyk beneden den zeer
ongeletterden vice-admiraal K., die in het vuur zyner voordragt, aan een
dame willende beschiyven hoe zyn scheepsvolk by zekere gelegenheid van
geestdrift blaakte, zyn matrozen schetste als « hoerair roe]>eude in het
want. Hy maakte rlinkwegvan «hoerah" een werkwoord, dat op paraderen
rymde. Kan men geestdrift plastischer teekenen? Vorbeeldje,in \'t want!
-ocr page 47-
EEN EN ANDER.                                   43
hy, in plaats van de verzekering dat men zoo vaderlands-
lievend binnenkamerde, ons iets van dat kiemen, wassen en
vrnehtdragen moeten toonen. Neêrlands zeer vaderlands-
lievende redenaar, van der Palm, zal waarschynlyk ook
wel een binnenkamer gehad hebben. Wat hy daar bepeinsde
is aan \'t licht gekomen, en aan de stukken die deze laag-
hartige godverkondiger voor den dag bragt, kan men zien
van welk gehalte het nationaliteits-begrip was, dat zich in
de // binnenkamers" verschool. *)
En gyzelf, Bosscha, durft gy die matrozen pryzen en
die turfdragers (die, als zy deden wat ge beweert, dan toch,
hoe laf en nauw ook, naar turfdragers- en matrozen-manier
deden wat zy konden) gy die één regel vroeger, // liet diep
buigen voor een vreemden heerscher"
fluweelzacht en hott\'elyk
(maar waarachtig niet mannelyk, ferm of vaderlandslievend !)
hebt gekwalificeerd, als voortvloeiende: // uit berekening of
voortigtig beleid?"
— 11 Dat is . . . jm^domme, gemeen, zou een matroos
zeggen, als hy ten minste aan den Moerdyk zyn hollandsch
niet verleerd had. En zóó\'n matroos met zyn ongerymde
taal, zou ik graag de hand geven, al was \'t niet in een
//binnenkamer." Niet omdat ik zyn onbeschaafd vloeken
mooi vind; niet ook omdat het baat, maar wyl \'t dan toch
aangenaam afsteekt by de oudwyfsche praat die wy uit
//fatsoenlyke" kringen te hooren, en in sommige brochures
te lezen krygen.
En uit zulke kringen, uit de kringen waar men vier du-
katen kan besteden om een turfdrager te verleiden tot fe-
lonie, uit zulke kringen zal de leus uitgaan die \'t vaderland
bewaren moet voor slaverny ? Dat is inderdaad zeer // be-
*) Zie over dien van der Palm en zyn nationaliteits-begrip myn
Idee», II, blz. 296.
-ocr page 48-
44                                      EEN EN ANDER.
moedigend." Zyn de lui opgehangen die 3200 dukaten bo-
den aan de turfdragers? Dit verhaalt Bosscha niet. O
neen, die heeren noemt hy // voorzichtig," // beleidvol."
En Helmebs! Ik laat nu de soort van \'smans verzen -
makery buiten spel, hoe kan Bosscha die zelf Schryver is,
zóó zelfs dat hy in staat was op hoog bevel een heel fat-
soenlyk boek te vullen met de levensgeschiedenis van
Willem II, en die dus weet wat woorden beduiden; hy
die (blykens dat boek en de nu behandelde brochure) te-
vens weet dat woorden eigenlyk niets hoeven te beduiden,
en vooral niet, wanneer ze met wat klank en wat maat en
wat rym, als een nietig soldaatjespel van den geest, in ge-
lid zyn gesteld, hoe kan Bosscha Helmebs aanvoeren als
blyk van Nederlandsche nationaliteit ? Zie, ik wil eens aan-
nemen dat Helmebs indedaad dichter, en dus vóór alles een
slaaf der waarheid geweest ware, omdat een dichter niet lie-
gen kan ; ik wil aannemen dat hyzelf dus werkelyk bezield
was van liefde voor het vaderland, en dat alles juist, pre-
cies, was als hy beschreef; dat dus elke Batavier tien Ro-
meinen, elke //naneef" honderd Spanjaarden waard was, dan
vraag ik, waar wy weerklank hooren of gevolg zien van
zyn roemkreten? Welk schildgekletter antwoordde op zyn
luid geroep ? Was dat zwygen minachting voor zyn bom-
bast? O neen, men nam zyn decimaal-ver menig vuldigend-
vaderlandsche-deugdstelsel letterlyk op. Men meende dat
de man dichter was, bezield dichter, en dus de waarheid
zeide. Kwamen jongelingen te voorschyn met hunne fra-
méen? Krysten de vrouwen haar oorlogszang? Ordende
men de strydwagens ? Vlochten de maagden hare lokken
tot pylkoord? Scherpten de mannen hun zwaarden?
Niets van dat alles! Men trok zich terug in de // bin-
nenkamers," te laf zelfs om op straat lafhartig te wezen,
en telde daar dukaten om turfdragers te betjoenen tot paar-
dedienst.
-ocr page 49-
EEN EN ANDER.                                       45
Wie geen achryver is, en dus woorden meent te moeten
gebruiken tot het meêdeelen van wat hy op \'t hart heeft,
keert Bosscha\'s stelling om : Zóó diepgezonken was het
besef van nationaliteit, dat de ellendelingen niet ontwaak-
ten uit hunne apathie, zelfs door \'t klinkend geschreeuw
van een Helmers. De man is, meen ik, vervolgd door de
fransche politie. Men leerde my in nl\'n jeugd, n dat hy
aan den staart van een paard naar Parys was gesleept," hu!
Dat had de fransche politie niet moeten doen, al geloof ik
ook niet aan die staartreis. Waarlyk, \'t is een zeer on-
schadelyk werk, de Nederlanders opteroepen tot verzet te-
gen onregt. Napoleon had op twee ooren tegelyk kun-
nen slapen, als hem nooit andere gevaren bedreigd hadden,
dan holJandsche geestdrift, opgewekt door een hollandschen
verzenmaker. De kruieniery en het continentaal stelsel heb-
ben hem méér kwaad gedaan. Helmers, naar ik meen,
zelf kruienier, heeft zich, om op zyne wyze regt dichterlyk
te zyn, zoo ver mogelyk verwyderd van zyn vak en het
dagelyksche. \'t Klinkt zoo ordinair, meenen zulke menschen,
iets te bezingen dat werkelyk bestaat. Een seraf, een wol-
kentroon, God, voorvaderlyke heldemoed, al die dingen zyn
rekbaarder ter behandeling dan een kruieniersknecht, een
leuningstoel, de prys der kotfï, en de tegenwoordige lam-
lendigheid, allemaal zaken die men zien, tasten en onder-
vinden kan.
En wat hebben dan de //vaderlanders" uit Helmers\'tyd
gedaan, om te bewyzen dat de man niet alleen stond ? Niets.
Ik houd my zelfs verzekerd dat hy voor zeer // onfatsoen-
lyk" doorging in de oogen der\' mannen van het // voorzich-
tig beleid." Dit is rekenkunstig te bewyzen. Als men drie-
duizend dukaten biedt voor een turfdragers-laagheid, hoeveel
smaad verdient dan de hoogheid van een verzenmaker ?
Helmers moet gesmaad geweest zyn. De mannen van de
//binnenkamer" weerden hem uit hun salon. Hy was oom-
-ocr page 50-
*6
EEN EN ANDER,
promettant. Er moest iets gezocht worden om de laagheid
te vergoelyken, waarmee men een man overlaadde voor wien
men zich schaamde: //Helmers was een groot dichter,
maar . . . hy dronk /"
Lieve, brave ellendelingen van n voorzichtig beleid," ge-
looft me eens ditmaal, menschen als Helmers, die al is \'t
dan maar in rym, zich verzetten tegen den laaghartigen
geest des tyds, hebben nauwlyks \'t noodige om te eten.
Van drinken, van te veel drinken, van overdaad, is voor
hen geen spraak. Waarlyk, gy zorgt wel voor hun nuch-
terheid.
Vaderlandsliefde ? Is dat vaderlandsliefde, dat ge den man
brandmerkt als dronkaard, die dan toch moed... rymelde,
toen alles lafhartig wegkroop ?
Na al de byeen geschoofde «bemoedigingen," is echter
de heer Bosscha niet tevreden met zyn oogst. Het kon
zyn, meent hy, dat men zyn troost wat schraal vond. En
ziedaar, een nieuw gewas van hoopgevend graan bedekt het
veld zyner fantaisie, en wacht op den sikkel van den troost-
boer. Maar ditmaal groeit het koren op vreemden akker.
De hollandsche //bemoediging" ligt in Pruisen zelf.
Wy willen eens nagaan hoeveel leege aren er worden
binnengevoerd in de voorraadschuur der hoop.
il Pruisen, zegt de Schryver, heeft nog geruimen tijd noodig
om zich Ie handhaven op de nu bereikte schitterende plaats. Er
kan nog wel een eeuw verhopen, eer de gevoeligheid van zoo-
vele vernederde Vorstenhuizen zal toelaten dat het Huis van Ho-
henzollern rustig voortga zijne roeping te vervullen om Duitsch-
lands eenheid te voltooijen.
Deze halm is niets waard, en de Schryver zelf heeft dit
voorzien, waar hy erkent: // Veroveringen wekken lust tot
veroveringen."
Dat is de waarheid. Maar als de Schrv-
-ocr page 51-
47
BEN EN ANDER.
ver dit erkent, hoe rymt dan die erkentenis met de rede-
nering dat de plaats gehad hebbende veroveringen juist in
tegenovergestelden geest zullen werken ? \'t Is weer als uit
de rhetoriek-tyd onzer jeugd, de spinazie-redenering: // ik
houd niet van spinazie, en ik ben er bly om. Want als ik
van spinazie hield, zou ik ze eten, en dat deed ik niet
graag, want ik houd er niet van.\'*
// Veroveren wekt lust tot veroveren." Juist! En meer
nog: veroveren noopt, dringt, ja dwingt tot veroveren.
Stilstand is onmogelyk. Men moet voor- of achteruit, en
door het gebeurde is Pruisen verpligt vooruit te gaan. Het
behaald succes heeft een factor meer gevoegd by de facto-
ren die by Königgratz hebben gezegevierd: het volk. Met
weerzin trok het te velde, wyl \'t zooals te begrypen was,
de bedoeling van den stryd niet i:izag. Maar de tyd is mis-
schien niet ver waarop het kabinet te Berlyn zal worden
meegesleept door de beweging die het niet zonder moeite
in \'t leven riep. O zeker, als men den Hohenzollers, als
men Bismarck vraagde: wat is u na den gebruikten maal-
tyd het liefst? Zeker zouden zy, in Bosscha\'s geest ant-
woorden : // Ach, wy zyn rustige lieden, en vragen een eeuw
tyd tot een digestie-slaapje." Bosscha voorspelt als toekomst
wat slechts wensch is, en wy weten toch dat wenschen en
toekomst tweeërlei zyn. Juist omdat er inspanning noodig
is tot het voltooien van de eenheid, kan men geen rust
voorspellen. Is de inlyving van Frankfort eene geruststel-
ling voor Hamburg, voor Lubeck, voor Bremen? Staat de
troon van Brunswyk vaster, omdat de stoel van den keur-
vorst te Kassei is omgeworpen? Is de Oldenburger gerust,
omdat de Nassauer rondzwerft? Is Saksen\'s bestaan ge-
waarborgd door de vernietiging van Hannover? Zal de//ge-
voeligheid van zooveel vernederde Vorsten" ten behoeve
hunner nog niet zóó erg, maar ook reeds tamelyk sterk,
vernederde collega\'s uitrigten, wat zy niet konden bereiken
-ocr page 52-
48
EEN EN ANDER.
voor zichzelf? Mèt legers en generaals, mèt beschikking
over de Staatskas, mèt hulp van ministers en ambtenaren,
mèt het bezit des lands en zyne hulpbronnen, hebben de
vorsten van Hannover, Nassau en Hessen zich niet weten
staande te houden, en zal nu, zonder dat alles, hunne ge-
krenkte gevoeligheid op eens de magt krygen om Prui-
sen tegen te houden in zyn loop ? Deze bewering is be-
lachelyk. De // gevoeligheid" der weggejaagde Vorsten open-
baart zich in gekibbel over // domeinen." Niet tegen Pruisen
stryden zy, ze pleiten voor Pruiseit\'a regtbank, tegen hun
volk. Zy nemen genoegen in den gepleegden roof, of in
wat hun zoo moet voorkomen, mits de overweldiger hen late
deelen in de winst. Koning George van Hannover maakt in
zekeren zin eene uitzondering. Hy onderhandelt niet met
Pruisen over zyn aandeel in den buit. Maar dat hoefde ook
niet, hy had dat aandeel meegenomen. De zes Nassausche
Ws (Woud, Wyn, "Weide, Water, Wild en berg-Werken)
kon de Hertog zoo gemakkelyk niet meenemen, en Pruisen
is bon prince in \'t beoordeelen zyner aanspraken, al mort
het volk. Waarlyk, den Hertog kon men missen, maar
waarop grondt zich zyn aanspraak op die domeinen? Nog
is die zaak niet uitgewezen, maar zeker is het dat aan
Adoxf gunstiger voorwaarden zullen worden toegestaan
door Pruisen, dan hy ooit had kunnen bedingen voor eene
Kamer van Nassausche afgevaardigden. En Keurhessen!
Waarlyk de //gevoeligheid" van een Vorst die zyn eigen volk
haatte
(hy verklaarde dit meermalen ronduit, en de bewy-
zen zyn menigvuldig) niet die gevoeligheid zal Pruisen hin-
deren in \'t regelen van den nieuwen toestand. De band
tusschen Hessen en zyn Souverein was waarlyk zoo eng
niet aangehaald, dat het verbreken daarvan zooveel //ge-
voeligheid" zou teweeg brengen, en er is, als gewoonlyk,
hebbelykheid noodig van // frasen" om zoo iets te dur-
ven beweren. Voor jaren geleden reeds zou in Cassel iedere
-ocr page 53-
49
KEN EN ANDER.
mogendheid met gejuich ontvangen zyn, die \'t land kwam
verlossen van zyn Keurvorst. En Hannover! Hannover met
zyn landjonkery en z\'n staatskathechismus! Hannover waar
de Koning zoo gehaat was, dat nog zeer kort geleden het-
zelfde Pruisen dat nu dien Staat, als zoodanig, vernietigd
heeft, al zyn invloed noodig had om eene omwenteling to
voorkomen? Behalve Frankfort dat, zonderling genoeg in
middeleeuwsche vooroordeelen geïncrusteerd, tevreden was
met zyn toestand, en nu indedaad //gevoelig is over zyne
vernedering" eiscltte de toestand der ingelyfde Staten ver-
andering. Niemand had verwacht dat deze verandering van
Pruisen zou uitgaan (omdat men Bismarck niet genoeg
kende. Een groot man!) daar Pruisen zelf scheen mank
te gaan aan \'tzelfde euvel dat men elders betreurde, maar
ieder was overtuigd dat de toestand zóó niet blyven kon.
En daarvan is men nog overtuigd in de Staten die niet
geannexeerd zyn. Oldenburg, Brunswyk, Mecklenburg, het
reusachtige Reuss, al de staatjes van het nieuw Noord-
duitsch Verbond zyn verwonderd dat ze nog bestaan. In
het groothertogdom Hessen klaagt men, niet over het mee-
slepen van \'t Oberland in de noordsche beweging, maar
daarover dat het rykje niet geheel en al in die beweging
deelen mag. Ook Saksen is bedroefd over de halfheid waarin
men het laat voortsukkelen. Zuidduitsehland, Baden, Beieren,
Wurtemberg, worden afgescheept met een hoogmoedig: // non
digni estis intrare,
. ." als een gedropen doctorandus van
Molière.
Want, qui se fait attendre, se fait désirer, zal Bismarck
denken, omdat er, hoe makkelyk ook het binnendringen in
Hannover, Keurhessen en Nassau geschied is, een nog ge-
makkelyker manier bestaat, die dus de voorkeur verdient.
Het is: zich te laten binnenro«/)en, binnentrekken. Dan wint
men zelfs de moeite uit zich den schyn te geven van een
krygstaktiek als van den heer ton Moltke.
4
-ocr page 54-
50
EEN EN ANDER.
// Nog niet!" is er geantwoord aan de Zuidduitsche staten
die door de halve vernedering van deelname in een Noord-
duitsch (zegge: Pruisisch) Parlement, de heele vernedering
van inlyving willen ontgaan, nog niet.\' Eerst moeten wy
ons consolideren in onze nieuwe waardigheid. Pruisen heeft
zeventien stemmen in de Bondsvergadering, waartegen de
overige leden te tarnen slechts zestien stemmen kunnen over-
stellen, als zy eens par impossible, onderling gelyk van mee-
ning waren. Dat overwigt van Pruisen is op \'t oogenblik
te schoon, om \'t te bederven door toelating van Zuidelyken
invloed. Als men nagaat dat deze mogendheid reeds nu, ook
buiten dat Parlement om, beschikt over de strydkrachten der
Noordduitsche staten, dat het voortaan die staten ook di-
plomatisch zal vertegenwoordigen, dat het hun regt om oor-
log te voeren of vrede te sluiten geheel en al in handen
genomen heeft, moet men erkennen dat de Zuidduitsche
Mogendheden al zeer diep gevallen zyn, waar zy het toe-
treden tot zulke slaverny als een gunst afbedelen.
Welke moeielykheid zou dan Pruisen in den weg staan,
om zyn gang te gaan? Waar ziet de heer Bosscha bezwa-
ren die zóó ernstig op de Pruisische politiek zouden kun-
nen werken, dat deze behoefte hebben zou aan //eene eeuw"
rust? Pruisen is niet vermoeid, maar opgewekt; niet afge-
mat, maar aangevuurd, en elke hoop die gebouwd wordt
op zyn werkeloosheid uit overmaat van arbeid, is ydel.
Zelfs, wat anders reeds vóór of gedurende een oorlog niet
het geval pleegt te zyn, zyn schatkist is in goeden staat.
En alsof dit niet genoeg ware, er bestaat eene byzondere
oorlogs-reservekas, met veertig millioenen thalers gevuld. Ein-
delyk (o, weelde van welvaart, maar geen weelde van hoop
voor hen die op werkeloosheid of uitputting staat maken!)
er zal nog bovendien een krygsfonds worden gesticht, waartoe
alle Noordduitsche Staten het hunne moeten bydragen, en
waarvan het goede, zorgdragende en accurato, maar vol-
-ocr page 55-
EEN EN ANDER.                                        51
strekt niet vermoeide Pruisen, de onbaatzuchtige kassier
zal zyn.
Toch dreigen er wolken aan den horizont. Maar ze zul-
len, wel ver van rust te kweeken, uitbersten in een onweer
dat de door den heer Bosscha voorspelde rust hevig ver-
storen zal. Juist omdat Pruisen geene of niet noemenswaar-
dige moeielykheden ontmoet in Duitschland, moet het den
nayver en de bezorgdheid opwekken in den vreemde, in
Prankryk. In Prankryk dat verrast werd door de onver-
wachte mondigheid van zyn nabuur, dien het voor onvol-
wassen of kindsch aanzag. De Kladderadatsch gaf onlangs een
plaat waarop twee krygslieden, gescheiden door eene rivier,
met elkander stonden te praten. De een, een landweerman
leunende op zyn zündnadelgevreer, antwoordde: //met veel
genoegen, kameraad!" op het voorstel van den ander, een
chasseur de Vincennes, om eens zamen te schieten om den prys.
Top! Maar ik ben niet klaar. Gelief een oogenblikje te
wachten. ..
Op den achtergrond ziet men eene usine met rookende
schoorsteenen, omgeven en gevuld door arbeiders in de groot-
ste bedryvigheid. \'t Is de fabriek van Chassepot-geweren.
Elk fatsoenlyk man in Nederland haalt den neus op voor
een bewysgrond dien ik meen te mogen putten uit de Klad-
deradatsch.
Maar men gelieve te begrypen dat geestigheid
en geest in \'t buitenland niet, als by ons, in den ban zyn;
dat de Kladderadatsch, als Punch in Engeland, werkelyk de
uitdrukking bevat van den volksgeest, en omgekeerd veel
invloed uitoefent op den geest des volks. Wil men echter
de getuigen hooger zoeken ? Welnu, Bismaeck, die graaf,
minister en fatsoenlyk is, en wiens getuigenis dus, al is hy
dan een groot man, niet door Nederlanders zal worden ge-
wraakt. Btsmauck heeft herhaaldelyk, en nu onlangs in de
4*
-ocr page 56-
52
EEN EN ANDER.
ministerconferentiën ter vaststelling eener constitutie voor
den Bond, gewezen op de noodzakelykheid om gereed te
zyn tot het afweren van eenen buitenlandschen aanval.
Zelfs in de Marine heerscht eene bedryvigheid, die niet
van rust of uitputting getuigt, *) en die de door den heer
Bosscha zoo gul toegestane eeuw van rust, als volkomen
onnoodig schynt aftewyzen. Men zal in geheel Pruisen geen
tien personen vinden, die staat maken op vrede. De toon
der dagbladen is scherp, tartend, overmoedig. // Wy kunnen
veel van u leeren, zeide onlangs de Keulsche Zeiluru/, de
Franschen toesprekende, maar gy evenveel van ons. Wy
zoeken den twist niet, en zullen ons niet bemoeien met uwe
staatkunde, met uw gewoel, met uwe eeuwige onrust, zoo-
lang gy binnen uw grenzen blyf\'t. Maar wy eischen dezelfde
bescheidenheid van uwe zyde. Durft ge u inlaten met onze
zaken, by God, dan zult ge ondervinden dat de duitsche
man een man, en de duitsche natie eene natie is !" Deze
laatste woorden schilderen vry nauwkeurig den geest die
in Pruisen heerscht. Al betuigende dat men niet zal aan-
vallen, verwacht en wenscht men een motief tot aanval.
*) De voor zeker gehouden benoeming van den heer von Moltke tot mi-
nister van marine is van groote beteekenis. De hem in Pruisen toegekende
specialiteit is het ontwerpen van krygsplannen. Het departement ten welks
behoeve men den generalen staf «les legers van zyn chef berooft, moet be-
stemd zyn een zeer belangryken rol te spelen. Men weet overigens dat
Pruisen yverig in de weer is in China, in Japan. Met het eerste zyn
onderhandelingen aangeknoopt over den afstand van Pormosa. Aan de
universiteit te Berlyn stond onlangs op het » zwarte bord" eene oproeping
van jongelieden, geschikt en genegen om naar Japan te gaan, ten einde
zich daar te bekwamen tot tolken. Zelfs met den sultan der Soolo-eilan-
den (een roofstaat; is Pruisen dezer dagen in aanraking gekomen. Overal
heerscht leven, alles is ontwaakt, hedryvig, vurig. Alles zoekt bezigheid,
uitbreiding, gelegenheid tot aanwending van kracht. Eu men durft spre-
ken van behoefte aan rust, en men bouwt op die behoefte als op een
grond van » bemoediging ?\'"
-ocr page 57-
53
EEN EN ANDER.
Er is warmte, vuur, gloed ontstaan uit den laatsten kryg,
en slechts één jammer betreurde men, dit: dat de vyand
een duitscher was n De hand onzer landweermannen moge
nu en dan gesidderd hebben by \'t afdrukken, toen onze
kogels mikten op het hart van duitsche broeders, wy zwe-
ren dat zy niet sidderen zal, als gy, o Franschen, het waagt
uwen voet te zetten op Duitschen grond!" Zoo schreef on-
langs de Keulache, en zóó spreekt het volk. Alom drukt de
smaad van het eerste Napoleontisch tydvak zwaar op de ge-
moederen, of liever het besef daarvan is op nieuw levendig
geworden; men voelt zyne kracht, men wil die aanwenden;
er is behoefte aan wry ving en stryd, en juist andersom dan
de heer Bosscha ter //bemoediging" aanvoert, zal er eer
moeite vereischt worden tot het tegengaan van beweging,
dan tot het dwingen daartoe. Ik laat nu in het midden of
deze aandrang zal uitgaan van het volk, of uit de kabinet-
ten. De kabinetten zullen wel moeten meegaan als het volk
dryft, en mogt men al in staat zyn tot breidelen der los-
gelaten driften zoolang de verwachte aanleiding uitblvft,
gewis wordt dit onmogelyk als er van Frankryks kant een
protest zal uitgaan tegen den al te voorspoedigen wasdom
van zyn buurman.
En meent de heer Bosscha dat de schok der ontmoeting
van die beide massaas opeengehoopte driften, Nederland niet
beroeren zou ? Dan moet ik hem verzoeken ons de blad-
zyde der geschiedenis aan te wyzen, waarop oude en nieuwe
Franken worden voorgesteld als in stryd, zonder dat de
Nederlanden, die pré aux clercs van Europa, daarin betrok-
ken werden?
Zulke bladzyde bestaat niet. En de heer Bosscha is
hiervan zóó overtuigd, dat hyzelf op blz. 46 een heerlyk
schoon geteekend beeld geeft van Nederlands toestand in geval
eener Europesche collisie. Ik raad ieder aan die bladzyde
te herlezen. Zy alleen is meer waard dan de gelieele brochure.
-ocr page 58-
54                                        EEN EN ANDER.
Maar. . . het is de vraag niet of de heer Bosscha een
bekwaam schryver is. De vraag is, wat er overblyft van de
// bemoediging," en of ik niet regt had hem te beschuldigen
van phraseologie? Het verdient overigens opmerking dat
juist het besef van Nederlands gevaar den schryver die
schoone passage in de pen gaf. Het schynt dat hy, daar
iets meer dan sckryver, indedaad doordrongen was van zyn
onderwerp. In geene der bemoedigingsfrasen is gang, drift,
kracht. De // bemoediging" is verzonnen en gemaakt; het
gevaar echter stond Bosscha levendig voor den geest, en
waarlyk, als hy zyn eigen werk naleest, moet hy betreuren
door vroeger bekleede betrekkingen, traditiën, en hebbelyk-
heid van // frasen" misschien, zoo vaak genoodzaakt te zyn
tot het beschryven van niet-gevoelde indrukken, daar de
ongewone waarheid hem indedaad ver verheft boven de ta-
lenterigheid van een professor of minister.
De schildering van Nederland, platgetreden onder den zwa-
ren voetstap der strydende partyen, en // hygende onder \'t
wigt van wee," is echter slechts voorwaardelyk. Zoo zou \'t
er uitzien, als wy ons niet behoorlyk hadden voorbereid.
Op die voorbereidingen zal ik terugkomen. Eerst nog een
paar // bemoedigingen "
Onder die rubriek behooren de hoogstgewigtige omstan-
digheden, dat: Hohenzollers en Oranjes u door bloed-en aan-
verwantschap aan elkander verbonden zijn,"
en: dat er tus-
schen de beide volken // honderden en duizenden banden bestaan
van familie-betrekkingen, door handels- eu nijverheidsbelangen,
door ivederzijdsche hoogachting van wetenschappelijke talenten en
kunstgeniën."
Ei, ik meende dat vorstelyke huwelyken niet meer zoo-
veel gewigt legden in de schaal? Was \'t den Schryver ont-
gaan, dat hy dit op blz. 1 gezegd had ? En al had hy \'t
niet gezegd, gelooft hyzelf aan dat gewigt ? Gelooft iemand
daaraan F Wy weten dat er onder de titels des Konings van
-ocr page 59-
EEN EN ANDEB.                                        55
Pruisen ook voorkomt die van Prinz von Nassau- Oranten;
wy meenen zelfs dat hy zich Heer van Breda noemt; ook
weten wy dat de grootmoeder van onzen Koning eene Prui-
sische prinses was, maar als zulke verwantschappen tot vrede
leidden, zou men om oorlog te maken altyd heel ver moeten
gaan, want waar bestaan zulke relatiën niet? Dus: frasen.
En de verbinding door handel en industrie ! Maar eilieve,
zulke verbindingen leiden juist tot het leeren van den weg.
Ik geloof niet dat wy zaken doen met Abyssinië, en zou
dus voor Abyssinischen invloed of veroveringszucht minder
bevreesd zyn, maar \'t omgekeerde, hoe men dóór // zaken" met
elkander te doen, van lieverlede geraakt tot het doen van
zyn eigen zaken, leert dunkt my de ondervinding. Ik weet
niet of er aan het hof des Sultans van Bantam brochure-
schryvers waren, maar ik geloof dat men \'t daar vreemd
zou gevonden hebben, als een gewezen mantrie of penghoeloe
het volk omtrent de veroveringszucht der Hollanders had
willen gerust stellen door de opmerking dat die natie Ban-
tamsche peper kon gebruiken. Als wy Bosscha\'s stelling
omkeeren (wat niet altyd mag, dat weet ik wel, maar ge-
steld eens) zouden wy byna tot de conclusie komen dat er
een inval van Maanbewoners voor de deur stond, omdat
we nooit koffi expediëerden naar die planeet. Is niet Bos-
sciia\'s redenering over onze uitzigten op rust, gebouwd op
handelsrelatie, alweder eene frase ?
Maar erger dan eene // frase" is dat andere : die weder-
zydsche hoogachting van kunstgeniën en wetenschappelyke
talenten. Dit is eene onwaarheid. Wie er ten onzent kunst-
geniën zyn, weet ik niet. Ik weet niet of wy zulke mon-
sters bezitten. Misschien houden zy zich schuil uit vrees
voor mishandeling. Maar wetenschappelyke talenten? Ik
wil de grenslyn tusschen al- of niet-talent, tusschen al-
of niet-wretenschap, niet te scherp trekken, en geloof den
Schryver der brochure onder onze wetenschappelyke talen-
-ocr page 60-
56                                       EEN EN ANDER.
ten te mogen stellen. Ik denk niet dat hyzelf honderd per-
sonen in Nederland als zoodanig boven zich zal rekenen, en
dat doe ik ten zynen opzigte ook niet! Welnu, de heer
Bosscha, die professor was, die Minister was, die minstens
onder de honderd hoogststaande wetenschappelyke talenten
behoort welke Nederland oplevert, is in \'t naburig Pruisen
zoo weinig bekend, dat men niet eens zyn naam behoorlyk
spellen kan, en dat men eene A>o/7-brochure, die N.B.
nogal op Pruisen betrekking heeft en reeds als zoodanig de
aandacht trekken moest, niet eens de moeite eener ernstige
aankondiging waardig keurt. Het minste prulletje van een
franschman vindt zyn weg; ons geschryf blyft onbekend,
ongewaardeerd. Ja zelfs, met uitzondering der eigenlyke
taalgeleerden, obstineert men zich ons het bezit eener taal
te ontzeggen. De bekrompenheid waarmee sommige Hol-
landers zich een Duitscher voorstellen als bakker of slagter,
heerscht in Duitschland omtrent ons in nog hooger mate.
Ik verschoon die domheid niet; meermalen verzette ik my
met al de kracht die in my is, tegen dusdanige aanmati-
gingen, en soms had ik het genoegen den vyand uit het veld
te slaan, maar dit alles wederspreekt het feit niet, dat onze
// wetenschappelyke talenten" in Duitschland geminacht wor-
den met en uit dubbele ignorantie, of door ze niet te ken-
nen, of door ze niet te schatten.
Daar ik des heeren Bosscha\'s eigenliefde in het spel
bragt, zal hy my waarschynlyk toegeven dat de door hem
ter //bemoediging" ingeroepen //hoogachting" niet zoo by-
zonder //wederzydsch" is. £n ik laat nu daar of wy zoo
hoog loopen met Duitsch // talent," met Duitsc/ie u weten-
schap." In vele kringen is de Duitsche ontwikkeling een
gesloten boek, dat niet wordt ingezien dan om te leeren
dat //billyk" veel mooier klinkt dan //goedkoop." Maar
daar ik ook door anderen dan den heer Bosscha wensch
gelezen te worden, zal ik een ander voorbeeld moeten aan-
-ocr page 61-
57
EEN EN ANDER.
halen. Op myne eerste bladzyde heb ik de aankondiging
der vertaling van Klaasje Zevenster meegedeeld. Is de
daarby aan den heer van Lennep gegevene kwalificatie
een bewys van //hoogachting voor talent?" Ik laat ieder
vry in zyne beoordeeling van de werken des heeren van
Lennkp. Ikzelf heb Klaasje Zevenster niet gelezen, en
al heb ik, na Huöt\'s voorlichting en met terugzigt op
Pleegzoon, Roos van Dekama en Huyck, in verband ook met
de openhartige verklaring van dien Schryver dat hy wel
eens (heel dikwyls, ja byna altyd) op vreemd gebied stroopt,
geen hoog idee van dat werk, zeker is het dat die Roman
in Nederland opgang heeft gemaakt, en even zeker dat de
heer van Lennep, minstens alweer, behoort onder de hon-
derd hoogststaande talenten van ons landje. Waar is nu
de // bemoedigende" duitsche hoogachting voor Nederlandsche
talenterigheid ? Frasen!
Maar de vertaling zelf zou daarvoor kunnen pleiten ?
Och! Ook de Roos van Dekama en de Pleegzoon zyn ver-
taald (het laatste onder den meer lokkenden titel van: das
Turnier zu Harlem)
maar zou de Duitscher het aantal ver-
taalde Duitsche romannetjes dat onze leesbibliotheken vult,
aannemen als bewys onzer hoogachting van // wetenschap-
pelyke talenten?" Eén Duitsche Schryver (en \'t was de
beste niet, schoon hy veel goeds had) Lafontaine, heeft
in het begin dezer eeuw opgang gemaakt in Nederland.
Doch men noemt hem niet meer. Wy, en de Duitschers
ook, zyn beschaamd over den smaak onzer grootouders, en
wy kunnen dus onze voormalige ingenomenheid met dien
polygraaf alweer niet gebruiken als certificaat van betoonde
hoogachting voor Duitsch talent.
Wanneer echter vertalen synoniem is met //hoogachten,"
zyn wy de hoogachtendste natie van de wereld. Wy achten de
Franschen hoog. Wy achten de Engelschen hoog. Wy ach-
ten de Amerikanen hoog. Wy achten de Zwitsers hoog. Wy
-ocr page 62-
58                                       EEN EN ANDER.
achten de Duitschers hoog Ik voorzie het oogenblik dat
wy den Samojeden een bewys van hoogachting geven zul-
len, door uit hunne taal in de onze eene verhandeling over
te brengen, waarin de Hollandsche boer wordt onderwezen
in \'t kaasmaken, of de Hollandsche matroos in \'t splitsen,
vloeken en rymen. Heb ik niet dezer dagen in de courant
een werkje aangekondigd gezien: het leven van den admiraal
de Rui/ter, vertaald uit het Duitsch?
Wy zyn dus zeer hoogachtend. Maar, zou men denken
dat deze manier van hoogachten geschikt is om hoogachting
ïnteboezemen voor onze nationaliteit, voor ons u wetenschap-
pelyk talent ? Ik geloof: neen! En alweder besluit ik met
de meening dat het wijzen op zulke wbeuioedigings"-gron-
den niets dan eene frase is.
Maar er is nog meer //bemoediging." Pruisen had vroe-
ger behoefte aan zeegaten. Thans, na het verkrygen van
Kiel, niet meer. Dat Kiel is een npistool, gezet op de borst
van het Noorden"
en dus . . .
Ziedaar nu onze bemoediging gegrondvest op een pistool.
Ik had er niet tegen, als wy in \'t bezit van zoo\'n wapen
geraakt waren, maar pistolen in de hand van een vermoe-
delyken (of mogelyken) vyand, vind ik een zonderling mo-
tief tot geruststelling. Wy hebben juist aan Kiel kunnen
waarnemen, hoe handig het tegenwoordige Pruisen zich pi-
stolen van die soort weet te verschaffen. Zou men dit niet
kunnen aanvoeren als grond tot bezorgdheid dat het ook
raad weten zal om onze vestingen, zeegaten, of wat ook, in
sabels, buksen of geschut te veranderen, zoodra die meta-
morphose noodig wezen zal om den een of anderen vyand
op de borst te zetten?
Alweder ter //bemoediging" vernemen wynu dat het niet
de schuld is der .Regering van Pruisen, dat de Marine van
-ocr page 63-
EEN EN ANDER.                                        59
dat land niet reeds veel magtiger is. Ik vind eene ver-
meerdering van 4 vaartuigen tot op 69, van 18 kanonnen
tot op 392, in zestien jaren tyds nog al wel. De kamers
hebben grootere uitbreiding tegengewerkt, zegt de heer
Bosscha, en schetst die tegenwerking in een paar ironieke
regels. Daaraan doet hy wel. Nooit zal hy meer kwaad kun-
nen zeggen van de Pruisische Volksvertegenwoordiging, dan
ik bereid ben als waarheid te erkennen. De Tweede Ka-
mer te Berlyn is byna zoo ellendig als de onze in den
Haag. Maar welke //bemoediging" ligt er verborgen in het
feit dat de regering van Bismarck, die zooveel wist uitte-
rigten ondanks de tegenwerking van die kamer, thans, na
een paar Königgriitzen in het veld en op de tribune, over
die tegenwerkende kamer getriumi\'eerd heeft ? De zooge-
naamde »liberale party" heeft hare populariteit in Pruisen
ten eenen male verloren. "Wie onder hare woordvoerders
het beste spreekt, is \'t minst geacht. Men heeft geleerd de
frasen der parlementsmannen te meten aan den staf der
daden van Bismauck, en vindt vry algemeen dat zy te
kort schieten, en dat er // krappe maat" gegeven wordt door
praters. Het prestige van de // daad" staat in volle grootheid
voor de oogen van het volk, en de vertegenwoordiger die
voortaan Bismaeck hinderen zou in \'t volbrengen van nog
meer »daden" zou groot gevaar loopen weldra geen verte-
genwoordiger meer te zyn.
Het slot der //bemoedigings-"afdeeling van Bosscha\'s
brochure is alweder eene //frase."
// Zoo Nederland in rustige houding zijne politieke zelfstandig-
heid weet te doen ontzien, zal het geoordeeld worden als grens-
staat voor zijn Buüschen nagebuur
(nabuur, buurman ?) nut\'
tiger te zijn, dan het als veroverde provincie ooit zal kunnen
worden."
Juist! Als wy zelfstandig blyven, worden we niet ingelyfd.
Als \'t mooi weer wordt, zal \'t niet regenen. Van die waar-
-ocr page 64-
00
EEN EN ANDER.
heid behooren wy ons overtuigd te houden, en met den
vromen eersten Koning van Pruisen zeggen wy: wie dat
niet gelooft... heeft eene zeer onfatsoenlyke moeder gehad.
Zoodra de lange lyst van bemoedigings-oorzaken is afge-
handeld, ontwaren wy (en dit zou ons verbazen, indien wy
niet wisten wat frasen zyn) dat de toestand toch, wèl be-
schouwd, zeer zorgwekkend is. u De Koninklijke Spreker, wiens
woorden tot uitgangspunt zijn genomen"
van Bosscha\'s rede-
neringen n heeft de toekomst niet te donker ingezien." Zoo iets
zou nu toch een mensch met burgerlyk verstand, na al die
bemoedigingen, verwacht hebben. Maar hy zou zich vergis-
sen. Als een tweede Penelope maakt Bosscha zyn ge-
heele dagtaak tot pluksel, en befraseert nu even yverig
allerlei nood en ellende, als zoo even de bemoediging. Wy
hebben op blz. 27 gelezen dat Polen niet mag worden aan-
gehaald als sprekend voorbeeld van Pruisische veroverings-
zucht, èn wyl n het afgescheurde deel van dat ongelukkig land
slechts was aangenomen om het evenwicht tusschen de beide aan-
grenzende rijken te behouden"
èn wyl Koning Wilhelm dat
evenwigtbewarend aandeel van den buit // moet beschouwen
als hem in bewaring gegeven tot den dag van Polens herrijzenis,
want hij heeft kunnen leeren
. . . Nu ja, wy weten al wat de
koning van Pruisen zou hebben kunnen leeren.
Maar hoe verantwoordt zich de Schryver, als wy hier
\'tegenover stellen wat hy zegt op blz. 34? Daar toch lezen
wv: // Er zal weldra een eeuw verhopen zijn, dat eene der
Europesche natiën de prooi is geworden van drie Monarchen,
die haar, op de wijze van roovers die een buit deelen, van een
gescheurd hebben. Dat onrecht, aan het heldhaftige Polen ge-
pleegd, ivordt bij voortduring gehomologeerd door dezelfde Mo-
gendheden die voortgaan de internationale betrekkingen van ons
werelddeel te belieersc/ieit, en met wederziidsche concessién elkait-
-ocr page 65-
KEN EN ANDER.                                        61
der vrij spel laten in het rooven van landen en hel dwingen der
bevolkingen. De gevaren waaraan door dat alles kleine staten
blootstaan, zijn, in den tijd dien wij beleven, grooter dan ooit te
voren."
Om \'s hemels wil, hoe is het dan toch eigenlvk? Moeten
wy ons verheugen over de Pruisische discretie en de leer-
zaamheid van Koning Wilhelm op blz. 27, of moeten wy
angst en bloed zweeten, als pag. 34 ? Kan alles zoo veran-
deren in zeven bladzyden tyds? Daar Curator, Sequester
uit welwillendheid, evenwigtschepper, alles in goedmoedige
afwachting van //Polen\'s herryzenis," hier een roover die
buit deelt, en meedoet met andere roovers om tegen we-
derzydsche concessiën elkander vry spel te laten in land-
diefstal en volkrendwang ?
Gewis, ook in \'t schetsen der gevaren die ons dreigen,
komen frasen voor, schoon minder dan in de bemoedigings-
periode, maar zou men niet tot het besluit komen dat Bos-
scha\'s geheele brochure ééne frase is, als men opmerkt hoe
zyne woorden, zelfs daar waar hy de waarheid zegt (als by v.
in de laatstaangehaalde regelen) geheel en al worden te
niet gedaan door zyne betuigingen op een andere bladzyde ?
"Welk nut heeft zulk geschryf ? Ik verzoek ieder dien \'t om
waarheid te doen is, myne opmerkingen nauwkeurig te toet-
sen, en te onderzoeken of ik te scherp oordeel als ik be-
weer : dat juist hel leveren van zulk maakiverk door personen
die behooren onder de geachte Voorgangers des Volks, en de
tevredenheid van \'t Folk met zulk maakwerk, de hoofdmomen-
ten zyn die den toestand indedaad gevaarlyk maken.
Een boek
is eene daad. Althans men heeft regt dit van sommige
boeken te vorderen. Onder zulke boeken behoort Bosscha\'s
werk. Is dus dat werk lauw, lam, veerkrachteloos, onzamen-
hangend, vol tegenspraak of nietszeggend, dan is er eene
met die eigenschappen overeenkomende daad geschied. En
er zyn andere daden noodig.
-ocr page 66-
fi2
EEN EN ANDER.
Ja! Want met den heer Bosscha (voor zoover hyzelf
dit niet op andere bladzyden tegenspreekt) erkent ieder:
// dat de veiligheid van alle staten afhankelijk is gemaakt van de
sterkeren."
(blz. 33) Met Bosscha vraagt ieder: u Welk
gezag het zwaard in de schede zal houden van den sterkste, die
een willekeurig bijeengebrachte verzameling van bevolkingscijfers
voor eene natie verklaart, en deze dwingt zich onder één schep-
ter te vereenigen P"
(blz. 34) Met Bosscha erkent ieder : n hne
gevaarlijk de twee millioen soldaten zijn, die vijf Monarchen, be~
slissende over het lot der volken van Europa, in vredestijd onder
de wapenen hebben."
(Ibid) Ieder stemt toe dat dit gevaarte
grooter is sedert de //stoom de middelen aan de hand geeft om
het land dat men uitnlunderen of bezetten wil, plotseling te over-
rullen."
(blz. 35) Weinigen fbehalve de heer Bosscha zelf
altoos, in zyn bemoedigingsbui) zullen de gegrondheid ont-
kennen van de meeste opmerkingen die de Schryver over het
gevaar waarin wy verkeeren, ten beste geeft. Dat ons Ver-
dedigingsstelsel, ondanks de waarschuwingen van den heer
Stieltjes in slechten staat is, gelooven wy. Dat echter
de schuld daarvan zou liggen aan de regering, die, even wak-
ker geschud in 1859 door den Oostenryks-Franschen oorlog
en de dreigende verwikkelingen in het Oosten, terstond we-
der insliep na het ontvangen der tyding van den vrede te
Villafranca...
De Regering? Eilieve, wat is dat in Nederland? Is dat
de minister van vandaag, van gister, van morgen? Neen,
de Begering kan geen schuld hebben, omdat er in ons ver-
rot Nederland geen Begering bestaat. Juist hierin ligt de
fout dat wy, als goudmakers in omgekeerden zin, door
allerlei hocus pocus van liberalisme, van kiesstelselary, van
constitutionele Actiën, van parlementair gebabbel, het denk-
beeld Begering gemaakt hebben tot een nietswaardige moni-
mery, tot een voddekraam, tot niets. Wel wis en waar-
achtig behoorde er onderzocht te worden, u wie schuld heb-
-ocr page 67-
63
EEN EN ANDER.
ben aan den onvoldoenden staat van ons defensie-wezen?" Maar
dat is niet de in Nederland niet bestaande Eegering als
zoodanig, het zyn de zeven of acht dozyn knoeiers, sedert
1848 den Koning successivelyk opgedrongen door de zes do-
zyn leden der permanente knoeikamer, die aan de natie
rekenschap behoorden af te leggen van hun wanbestuur.
Het zyn, by gebreke eener Eegering, de personen die de on-
beschaamdheid hadden regerinkje te spelen, welken de ge-
regte straf treffen moet. Wat beduidt het woord: //minis-
teriele verantwoordelykheid ?" Ik weet wel dat de heeren
in den Haag ook die uitdrukking als // frase" willen uitge-
legd hebben, maar de gewoonte om zich in frasen te uiten,
geeft het regt niet om wettelyke (en regtvaardige \\) bepa-
lingen tot frasen te maken. Na de apathie der Eegering
scherp gegispt, en aangetoond te hebben dat de Staten-
Generaal onschuldig zyn uit onkunde (!) gaat de gewezen
Minister,
vry karakteristiek, aldus voort: u Doch, in plaats van
door verwijtingen te verbitteren, is hel de allereerste pligt gewor-
den . .. voor \'t behoud van ons Volksbestaan onze beste krachten
intespannen."
Dus men mag die heeren, die den boel zoo in-
faam in \'t riet stuurden, nog niet eens verwytingen doen.
Het volk moet maar weer //zyn beste krachten inspannen."
Doch eilieve, wie verzekert het Volk dat niet ook thans
weer die krachten zullen te loor gaan ? Welken waarborg
hebben wy dat de mannen der tegenwoordige Eegering niet
even gewetenloos misbruik zullen maken van de positie
waarin zy (ieder weet hoe dat in een land als \'t onze toe-
gaat) geraakt zyn? Over een saisoen, over een maand, over
een week, morgen misschien, zyn die heeren weer afgetreden.
Wanneer er dan blvkt dat ook zy weder als hunne voor-
gangers, de zaken slecht behandelden, mag men ze ook dan
weer niet verbitteren door verwytingen?
En Bosscha staat niet alleen met zyne ongrondwettige,
en wat meer zegt: onregtvaardige en absurde meening over
-ocr page 68-
04                                       EEN EN ANDER.
ministeriële oiiverantwoordelykheid. Herhaaldelyk lazen wy
in de verslagen der kamerzittingen: // dat de minister zich
over deze of gene handeling niet behoefde te verantwoorden,
omdat ze zynen Voorganger betrof." Juist. Maar die voor-
ganger dan? Besluit dan het feit der aftreding eene acte
vau acquit en décharge in zich? Dat zou toch ongerymd we-
zen, en elke minister die geen lust had zich over \'t een of
ander te verantwoorden, zou maar eenvoudig zich behoeven
te laten ontslaan, om wit te zyn als wolle. En dit geschiedt
dan ook. Maar, komiek genoeg, onlangs is \'t geheel onom-
wonden gezegd. De heer Betz trad, volgens verklaring van
den grooten Thorbecke, af, omdat de tegen hem ingebragte
klagten van dien aard waren dat zyne waardigheid als mi-
nister niet toeliet ze aan te hooren. *) En de Septuaginta
vonden dat (voor zoover hoorbaar en verstaanbaar, zeker)
zeer mooi gesproken. Niemand kwam op het denkbeeld dat
het beter wezen zou geene waardigheid te bezitten, dan die
hoedanigheid te gebruiken als voorwendsel om verantwoorde-
lykheid te ontgaan. Niemand vraagde wat er dan werd van de
constitutie, van de fictie der onschendbaarheid des Konings,
die dan toch alleen kan bestaan ingeval anderen in zyne
plaats, des vereischt, kunnen aangetasten, zoo noodig, //ge-
schonden" worden ? Niemand onderzocht voor welke regt-
bank dan de heer Betz, nu ontministerd, nu ontdaan van
die aanklagt-schuwende waardigheid, zou teregt staan ? Nie-
mand lette op \'t gevaarlyk antecedent waaraan de woorden
van Thokbecke, onweerlegd en onbestreden, het leven schon-
ken. Ik ben overtuigd dat die groote staatskunstenaar, ver-
leid door de gemakkelykheid waarmee hy zyn diploom als
*) Ik ben niet in de gelegenheid den letterlyken tekst op te geven
van de woorden waarmee Thokbecke zoo naïf zyn ministeriëlen ambt-
genoot uitliet door een achterdeur. Men sla het na, om te zien of ik wat
den zin der woorden aangaat, uverdryf.
-ocr page 69-
EEN EN ANDER.                                        65
zoodanig verkreeg, met roerend vertrouwen rekent op de
geringe verstandelyke ontwikkeling zyner hoorders, en daar-
om wel eens al te ver gaat in \'t minachten van gewone
logiek. Wat zou hy geantwoord hebben als men hem had
toegeroepen: //hoe, uw vriend Betz gaat ons verlaten,
eilieve dat is een reden te meer om hem vóór zyn vertrek
eens duchtig onder handen te nemen. Wees zoo goed uw
prachtige grondwet eens in te zien."
Maar er geschiedde niets van dat alles. Men begrypt
elkaêr comme deux larrons en foire, of liever men vergeeft
elkander broederlyk \'t niet-begrypen, a titre de revanche
voor \'t geval dat men op zyne beurt ook eens nonsense
zal vertellen. *)
Hoe, \'t Volk zou nooit verhaal hebben op de personen
die \'t verwaarloosden, bedierven, verraadden misschien ? Als
\'t den heer Bosscha, of anderen, mogt gelegen komen my
te antwoorden, verzoek ik uitdrukkelyk op de agenda te
brengen: // beantwoording der vraag wat er onder zulk een
stelsel van niet-verbittering, worden moet van de ministe-
riële verantwoordelykheid ?" en: // strikt-logisch betoog dat
Thobbbcke by \'t invoeren van het plaatsvervangend stelsel
van schendbaarheid, de natie niet voor den zot heeft ge-
houden."
Niet-verbitteren door verwytingen! Maar ik, die goed
handelde, ik word wel verbitterd door verwyt, hoou, smaad,
door laster zelfs, en men zou fluwelen handschoentjes moe-
tan aantrekken om hen aan te roeren die kwaad deden, die
misdadig waren ? Uwe vordering klinkt zachtmoedig, m\'nheer
Bosscha, in de daad is zy wreed. Zachtmoedig voor den mis-
*) Ik wil niet geacht worden den heer Betz de tegen hom ingcbragte
beschuldigingen zoo hoog aan te rekenen, \'t Was een mug tegenover veel
kerneis. Maar zy die de zaak zoo hoog opnamen, hadden <;eeii genoegen
mogen nemen met de uitvlugt.
5
-ocr page 70-
60                                       KEN KN ANDEli.
dadiger, wreed voor het volk dat door die misdadigers werd
mishandeld, en door uw stelsel onbeschermd wordt prysge-
geven aan wie lust mogt hebben hen natevolgen. Uwe vor-
dering klinkt liefelyk, m\'nheer Bosscha, deftig, boekerig,
preekachtig en fatsoenlyk; maar in de daad is zy plat, on-
beschaamd, gemeen, kinderachtig en absurd. Plat en onbe-
schaamd, omdat gyzelf minister geweest zyt, die, al ware \'t
dan maar eeredienstminister, als zoodanig zitting had in den
raad. Ik wil gelooven dat gy weinig kwaad hebt gedaan,
maar uw aandringen op abolitie zou daaraan byna doen twy-
felen. Uwe vordering is gemeen, omdat zy den doodsteek
geven zou aan \'t besef der zedelyke verantwoordelykheid, en
aanmoedigen tot kwaaddoen. Uwe vordering is kinderachtig,
wyl \'t weinig baten zal dat ge uw fatsoenlyke frase den Volke
hebt toegeroepen, wanneer dat Volk eenmaal ontwaakt uit
zyn doodslaap, en in woede uitberst tegen de ellendelingen
die \'t zoolang reeds prysgaven aan verstandelyken, zedely-
ken en stoffelyken achteruitgang. En ongerymd eindelyk is
uwe vordering, o Bosscha, omdat gyzelf uw honigzoete af-
keuring van // verbitterende verwyten" laat voorafgaan door
een bladzy vol verwytende bitterheid.
Het is met onze militaire verdedigingsmiddelen //jammer-
lyk gesteld." Ik wist dit niet, al kon ik \'t op goede gron-
den gissen. Maar de heer Bosscha, dien men in \'t bezit
kan achten der noodige relatiën om op de hoogte der zaak
te zyn, verklaart dit op blz. 35. En men mag hem gelooven,
vooral daar hy er byvoegt dat deze onheilspellende uitspraak
bevestigd wordt door de // meening van deskundigen."
De vraag is of het Volk daarin nu maar genoegen moet
nemen? Ik geloof neen. Is \'t nu voldoende de perso-
nen die schuldig zyn aan dien //jauimerlyken toestand" te
bekleedeu met de hooge waardigheid der //rust," om hen
-ocr page 71-
EEN EN ANDER.                                       67
pens vooral te vry waren tegen vervolging? Maar dan moe-
ten ook veel andere wetten veranderd worden. Dan moet
men ook anderen misdadigers, minder schuldig voorwaar,
hunne straf kwytschelden, zoodra zy kunnen aantoonen dat
zy juist van plan waren een middagslaapje te nemen, toen
het geregt hen kwam arrestereu. Sedert wanneer is nietsdoen
een verdienste, een kwytbrief voor bedreven kwaad ? Is er
grooter misdaad mogelyk dan begaan werd door de ellende-
lingen die sedert zoovele jaren het Volk bedrogen met hun
dagdievery? Betaalde niet dat Volk gewillig de belastingen
die er noodig waren om al die valsehe en gestolen hoog-
heid omhoog te houden ? Zag men \'t niet rustig aan dat er
eertitels, waardigheden, fortuinen werden weggeworpen aan
allerlei ontuig, dat nu ten slotte blykt daarvoor niets te
hebben geleverd dan een //jammerlyken toestand?"
Gesteld eens dat de door Bosscha gepredikte vergeving
van zonden, of althans de door hem voorgestane vermyding
van bittere verwytingen daarover, kon worden opgevat als
een verachtend: qu\'ils aillent se faire pendre ailleurs, en dat
de lauwheid van zulke regtsspraak vergoelykt kon worden
door de noodzakelykheid om zich bezig te houden tnet drin-
gender zaken dan het straft\'en van schelmen; gesteld, zooals
B. dan ook zegt, dat wy alle krachten moeten inspannen
om staande te blyven, voelt men dan niet dat juist die in-
spanning vruchteloos blyft, zoolang wy daarin worden be-
lemmerd door den zwerm welvaartsdieven die ons in den
tegenwoordigen toestand gebragt hebben? Daarin zou juist
de aangeprezen inspanning van krachten moeten bestaau,
dat we ons ontdeden van heu die deze krachten verlamden.
Mèt de drie- vierhonderd personen die sedert 1848 ons
uitzogen, mèt de door hen, ten koste der algemeene welvaart
verkregen invloed, mèt hunnen aanhang, mèt dat alles in
het zieke lichaam des lands is er niets uitterigten. Genezen
is zuiveren.
5*
-ocr page 72-
68                                       EEN EN ANDER.
De Scheveninger legende verhaalt dat Prins Willem V,
reeds een eind in zee, droevig terugblikte naar \'t verlaten land.
—  Heeft Uwe Hoogheid iets vergeten ? zou volgens \'t ver-
haal de uilige vraag geweest zyn van een der hovelingen. . .
—  Ja. Ik heb vergeten u en een paar dozyn van uwe
soort te doen ophangen. Als ik daaraan in-tyds had gedacht,
zou ik niet hier zyn.
Ik geloof er niets van. De bêtise der vraag, alsof er in
zulken toestand spraak kon zyn van \'t vergeten eener klei-
nigheid (de groote zaken immers bleven, ook onvergeten,
toch achter) gaat de maat myner schatting van bêtise te
boven, schoon men zegt dat hovelingen \'t daarin ver weten
te brengen. En ook de scherpte van het antwoord strookt
noch met het karakter van den verjaagden Vorst, noch met
den toestand waarin hy zich bevond. Maar des te grooter
beteekenis heeft de vertelling. Zy leeft, en maakte succes,
in de herinnering des volks dat haar dichtte. Wie haar
uitvond en verspreidde, wie haar aannam en oververtelde,
schiep er behagen in. Waarschynlyk heeft Willem V nooit
zoo iets gezegd (och, als hy daartoe in staat ware geweest,
zou hy misschien niet verjaagd zyn geworden) maar het
bestaan van \'t sprookje verkondigt de meening des volks
dat hy \'t had moeten zeggen. De bende die Willem V,
in \'t verderf stortte (by wyze van spreken, want hy leefde
zeer goed in Engeland) was van geheel andere soort dan de
zwerm die ons bederft. De plaats van het // hor\' is, sedert
1848 vooral, ingenomen door de ploertery van \'t parlemen-
tarismus, te gevaarlyker omdat het zich grondvest op de wet.
Voor jonkers en markiezen hebben wy schoolmeesters en
tokohouders in de plaats gekregen; pedante vodden voor
blinkende nietigheid: winkeliersgeest voor geboorte-vooroor-
deel ; boerentrots voor adeltrots; verroest koper voor klater-
goud. Maar zoo\'n jonker, zoo\'n markies hing dan toch nog
af van de goede meening zyns meesters; de mogelijkheid be-
-ocr page 73-
KEN KN ANDER.                                       69
stond dat de vorst eens losbrak uit de cocon waarin hy was
vastgesponnen; \'t was moqelyk dat hy eens tot inzigt kwam
van de ware behoeften des volks. Thans kan dit niet, nooit.
De koning mwj geen oordeel hebben, hy moet zich laten
bedriegen. De grondwet veroordeelt hein tot dulden en dra-
gen en ontzien van al \'t ongedierte dat ons kiesstelsel hem
naar \'t hoofd werpt in gedaante van //geachte sprekers dieon-
partydig de belangen van hun district voorstaan," of van mi-
nisters, uitvloeisels en noodzakelyke sequelen van dat stelsel.
En wanneer dan eindelyk blykt dat de toestand //jam-
merlyk" is, zou men de oorzaken van al dien jammer niet
mogen roepen ter verantwoording? Maar ziet de heer Bos-
scha dan niet in, dat juist zulke fatsoenlyk-misdadige
//frasen" de grondoorzaak zyn van dien toestand? Is niet
het prediken van straffeloosheid aanmoedigen tot vergryp ?
Een eerlyk hart zwelt van verontwaardiging by zooveel
bederf. Het is niet voor \'t eerst dat ik my verzet tegen
het misbruik dat er wordt gemaakt van het: //woord."
Leugen is de naam der verrotting waaraan ons land lydt.
Van onder tot boven heerscht leugen. Leugens leert men
den kinderen op de school, op cathechisatiën, in de huis-
kamer. Leugens bepraten de kamerleden. Leugens geven de
ministers. Leugens rapporteren de ambtenaren. Leugens in
pleitzaal, op den kansel, in de dagbladen, in //bemoedigings-\'
brochuren, leugens overal! *)
En het verleugend volk slikt die. Het is gebiologeerd tot
slecht lezen, tot niet-oordeelen, tot niet-begrypen en tot
berusten. Er ware duizend tegen een te wedden, dat niet
óén van de honderd lezers der brochure van den heer
Bosscha heeft opgemerkt, dat hy in de voorgeslagen in-
demniteits-bill tout bonnement eene infamie voorstelt. En ik
betwyfel zeer of hyzelf daarvan bewust is. De hebbelyk-
♦) Vrtj-Arbeid, pag. 72.
-ocr page 74-
70
KKN EN ANDlilt.
heid van fraseren bederft het oordeel. Men raakt al zeer
spoedig vertrouwd met den ongerymdsten leugen, wanneer de
klank der woorden maar // fatsoenlyk" is. En dit is te meer
het geval, wanneer men zoo goed thuis is, als van een ge-
wezen minister voorondersteld worden kan, in kringen waar
dat //fatsoen" sedert lang de plaats inneemt van waardig-
heid, van logica, van opregtheid, van karakter, in een woord:
van waarheid. Want de hoofdeigenschap van dat //fatsoen"
is, alweer: leugen. // De jeugd moet zich oefenen in het be-
palen" heb ik ergens gezegd, en waarschynlyk heeft men
die zoo eenvoudig uitgesproken wensch niet beschouwd als
van byzonder gewigt. Toch hecht ik er aan, en herhaal myne
meening daaromtrent met veel nadruk, want daarin had ik
een wapen willen verschaften tegen de frasenmakers die na
ons, onze kinderen zullen trachten te bedriegen. Ook daarom
onderwierp ik Bosscha\'s brochure aan een nauwkeurig
onderzoek. Maar de vraag is niet of die gewezen hoogleeraar
goed schryft (hy schryft zéér goed, en heeft zelfs byna styl
hier en daar) de vraag is: of ik door myne opmerkingen
sommigen heb wakker geschud tot het noodige bewust-
zyn, om voortaan eens indedaad te begrypen wat er zoo al
gezegd wordt door mannen die tot het verlichtst gedeelte der
natie behooren. Juist daarom was Bosscha\'s brochure my
welkom. Ik zou niet lang behoeven te zoeken om erger te
vinden, en vrees zelfs dat het zoeken naar beter vruch-
teloos wezen zou.
Straffeloosheid? Vergiffenis? Hoe, den Nederlandscheu
man zou \'t niet vergund zyn naar de oorzaak te vragen
van de vernedering die hem dreigt op zyn eigen grond ? De
Nederlandsche jongeling zou \'t zonder morren moeten ver-
dragen, als hy door Pruisische korporaals wordt gedrild, en
op //bovenlandsche" manier wordt // hinein-exercirl" in de
geheimen van den // hahnensc/triu" en de // richtige" behan-
deling van \'t // Zündnadelyewehr ?" Du hollandsche moeder
-ocr page 75-
EEN EN ANDER.                                        7]
zou geen //bittere verwytingen" mogen rigten tot de ellen-
delingen die haar kroost overleverden aan den vreemdeling,
haar huis en voorraadkamer openstelden voor den fourier
die de inkwartiering komt aankondigen ? Zy zou \'t zonder
wrevel moeten aanzien, dat men haar huisselyke bekrompen-
heid bespot, onder \'t vry onbekrompen gebruiken en mis-
bruiken van wat ze schaffen kan ? De meisjes zouden \'t
mikpunt worden der lorgnetten van Berlynsche jonker-
luitenants, en geen oog mogen neerslaan op straffe van
schuldig te zyn aan beleediging van Zi". M>. des Konings
van Pruisen\'s \'/ militdr," en al die hoon zou moeten geduld
worden, of\' voorzien, zonder dat het vrystond daarvan reken-
schap te vragen aan de pligtvergeten dienaars van den
Staal, die van dat alles de schuld dragen? Waarlyk, een
land waar zulke begrippen heerschen, zou verdienen ingelyfd
te worden, en schryvers die (heel fatsoenlyk altyd, dit
spreekt van zelf) zulke stellingen voordragen, hebben waar-
achtig behoefte aan de dressuur van een Pruisischen kor-
poraal.
Maar als er nu blykt dat de personen die geroepen wa-
ren om zorg te dragen voor de verdediging des Lands, die
roeping verwaarloosden, hoe is \'t dan mogelyk dat toch die
personen geacht zyn, geëerd werden en worden, dat zy ten
allen tyde zyn overladen met waardigheden, titels, onder-
scheiding? Is dit niet een klaar bewys dat er is: sometliing
rotten in the State?
Van Bosscha\'s kwytscheldings-stelsel,
van zyn aangeprezen smoren der verdiende «bittere ver-
wytingen" tot op belooning is \'t nogal wyd. Zoover durft
dan ook de Schryver niet gaan. Hy vraagt maar verge-
telheid voor \'t booze, geen roem, lof of dankbaarheid voor
\'t kwaad. En hierin overtreft hem dus de werkelvkheid.
Want zóó ellendig is de geest des tyds, op een dwaalspoor
gebragt door de gewoonte om onjuist te oordeelen, dat wy
dagelvks mannen die zich aan de natie \'t zwaarst hebben
-ocr page 76-
72
EEN EN ANDER.
bezondigd, op de uitstekendste plaatsen gesteld zien. Een
Duymaer van Twist, is lid der eerste kamer. Een Fran-
sen van de Putte, een Thorbecke waren ministers, en
vertegenwoordigen het volk!
Toen ik in myn Vry-arbeid het boven aangehaalde gezegde
uit den Hamlet het eerst op Nederland toepaste (dat is reeds
jaren geleden en \'t is er niet op verbeterd) moest ik smaad ver-
duren om den moed waarmee ik iets noemde dat velen ge-
voelden, maar waaraan men geen naam durfde geven. Sha-
ke spe re kwam my te hulp in \'t zoeken naar de juiste uit-
drukking, en ik was //onfatsoenlyk." Nu ja, in goedgezel-
schap, met Shakespere. Dat troost nogül. Maar eilieve,
sedert dien tyd heb ik herhaaldelyk, ook van andere kanten
gelykluidende uitdrukkingen gehoord. Er schynt dan toch iets
waar te zyn aan de klagt dat wy een bedorven, voos, verrot
volk zyn. De heer Bosscha (maak u gereed, lezer, tot het
vernemen van een zeer fatsoenlyk vonnis) de heer Bosscha
zegt (blz. 41) dat wy verkeeren //in een ziekelijken toestand,
waaruit wij moeten hersteld worden tot volkomen gebruik onzer
levenskrachten."
Als bewyzen haalt hy aan // het afnemen van
wasdom en de toeneming van ligchaamsgehreken onzer jongeling-
schap, zichtbaar bij de jaarlijksche keuringen der lotelingen".
Niet ik zal hem daarin tegenspreken, ik die reeds zoolang
vóór hem daarop gewezen heb. Vervolgens klaagt hy over
de in het oog vallende eigenschappen der 11 manneng est alten
uit den tegenwoordigen tijd, die het meest ontwikkeld en beschaafd
heeten te zijn,
en komt tot droevige conclusiën die ik aan-
neem, al verschil ik eenigzins in de beoordeeling der rede-
nen die daartoe leidden. Mèt Bosscha zeg ik dat // het Ver-
baal der handelingen onzer Volksvertegenwoordiging een droevig
antwoord geeft op de vraag"
hoe \'t geschapen staat met de
ii voortvarendheid waarmede onze nationale zaken worden ge-
dreven?"
Maar ik kan niet toestemmen dat de oorzaak van
de erkende lamlendigheid zou liggen in te // groote levendig-
-ocr page 77-
EEN EN ANDER.                                        73
/leid der geesten", in de u onbeteugelde, heerschappij der zenu-
wen."
Ik schryf de ellende toe aan iets geheel anders, aan
luiheid van verstand en hart. Het denken is te lastig voor
die heeren, \'t voelen te pynlyk; en daar nu eenmaal ons
volk laag genoeg staat om hierin genoegen te nemen, daar
liet zelfs ieder haat, die tot gedachte en gevoel tracht opte-
wekken, vinden die heeren hun rekening by \'t dagdieven.
Hoe iemand kan klagen over al te groote u levendigheid der
geesten" in het bedaarde Nederland, blyft my een raadsel.
Ook kan ik niet toegeven dat een der oorzaken van \'t ver-
val onzer jongelingschap zou liggen in u te groote inspanning
tot wetenschappelijke studiën"
(de rapporten over de examens
luiden anders!) en in 1/vermenigvuldigd kunstgenot." Hier
moet gedoeld worden op zeer geheime kunsten, want de
beoefening der openbare laat nog al iets te wenschen over,
en het is er ver van af dat de Nederlandsche jongelui zou-
den gebukt gaan onder den last van al te zware aesthetiek.
De vromen doen in //geloof" (zie de misselyke Nederland-
sche Jongelings-Vereenigingen) de minder vromen in billard
en beiersch bier, en heel veel verder of hooger gaat over \'t
algemeen de kunstzin niet. Het is onjuist by \'t opmerken
van den achteruitgang van lichamelyken wasdom, als tegen-
stelling te doelen op sterke, al te sterke ontwikkeling van
den geest. Het is weer eene fatsoenlyke u frase" de ver-
sterking van het lichaam aan te pryzen als // noodig tot her-
stel van het evenwicht met de ontwikkeling van geest en gemoed."
Dat de lichamen achterlyk zyn in groei, is waar. Maar dat
de geesten en gemoederen die lichamen vooruit zouden we-
zen, is onwaar. Als er eene conscriptie kon worden inge-
voerd voor negentienjarige zielen, zou men evenzeer als thans
voor \'t lichaam, aanhoudend het bruikbaar minimum van
maat moeten verlagen. Dat overigens niet de te sterke ont-
wikkeling van den geest oorzaak is van den stoft\'elyken ach-
teruitgang, blykt ook hieruit dat die achteruitgang minstens
-ocr page 78-
74                                       EEN EN ANDER.
evenzeer by landlieden, en mee?- nog by de lagere standen
in steden is waargenomen, dan in de klassen die zoo in \'t
byzonder worden aangeklaagd van overdreven kunstgenot
of wetenschappelyke studiën. Waarlyk, veel Nederlandselie
jongelingen zien er ellendig uit, al zyn ze bot en dom en
onontwikkeld, en velen zyn dom en bot en onontwikkeld
al zien ze \'r heel geleerd-versleten uit. \'t Is zoo vreemd
niet, dat er zieke zieltjes wonen in zieke lichamen, en er
hoort overdreven zucbt tot tegenstelling toe, om uit een
rachitisch uiterlyk tot over-ontwikkeling van den geest te
besluiten. De heer Bosscha zelf erkent dit. waar hy wyst
op den arbeid der leden van de tweede kamer, die er over
\'t algemeen niet voordeelig schynen uit te zien, en toch
niet veel tot stand weten te brengen.
// Gymnastie, algemeene dienstpligtighcid, scherpschutters\' en
ivapengenootschappen,"
gewis, dat zyn goede middelen, en de
Schryver dringt daarop hartelyk aan. Maar niet in dat al-
les ligt de hoofdzaak. Het zal weinig baten of het getal
onzer soldaten verdubbeld is, verdriedubbeld zelfs; weinig
ook of zy gymnastisch beter zyn afgerigt, en militair beter
geoefend, zoo lang de geest, het leidend beginsel, in ons land
niet verbeterd is.
Al konden wy, wat wel onmogelyk blyven
zal, een leger op den been brengen van driemaal honderd-
duizend geoefende manschappen, het zouden slechts driemaal
honderdduizend offers zyn voor de slagtbank des oorlogs,
wanneer zy niet goed werden aangevoerd, en zoolang de stem-
ming der Natie de aanvoerders en dat leger niet steunde.
Van waar moet die stemming en die steun komen ? Uit den
poel van verrotting waarin wy verzonken zyn ? Groote da-
den komen uit het hart, en dat hart ontbreekt. Met min-
der soldaten, met minder oefening ook, ware er toch altyd
veel te hopen van geestdrift. Niet ongepast en zeer spre-
kend, ja flinker dan men in zoo\'n fluweelige brochure ver-
wachteu zou, vergelykt de heer Bosscha ons by den i/egel,
-ocr page 79-
KEN EN ANDEK.                                       75
den saamgerolden stekelbal waaraan de wolf zijn muil niet waagt."
\'t Klinkt hard, als men zoo lang, op vlag, standert, munt en
zegel voor leeuw gespeeld heeft, nu ten laatste, by de eerste
gelegenheid de beste, dat de leeuwerigheid ter dege zou te
pas komen, op eenmaal te worden verwezen tot den rol van
stekelvarken. Maar, het zy zoo! Wanneer er scherpte noo-
dig is, en ze is niet te wachten van klauw of tand, moet
men zich met pennen behelpen. En daarom ook schryf ik.
Doch zelfs tot het opzetten dier pennen is noodig besef
van gevaar, moed tot tegenstand, geestdrift.
Van waar zal dit
alles komen, die geestdrift vooral ?
Van \'t Volk? Maar dat Volk meent ter goeder trouw
seine Schuldigkeit gedaan te hebben door gewillig betalen van
wat men vorderde. Geestdrift is een schoone zaak, waar
ze noodig is, maar \'t is zeer onaangenaam op eens daartoe
te worden opgeroepen, nadat men jaren lang betaald heeft
om haar te kunnen uitwinnen. Wy hadden immers altyd
een staand leger, vestingen, ministerie van oorlog, generaals,
schildwachthuisjes, adjudanten des Konings, zomerkampen,
oneindige tenue-veranderingen en alles wat er schynt noo-
dig te zyn tot eene behoorlyke lands-verdediging ? Waarom
moeten wy nu op eens veranderen in een stekelvarken, pre-
cies alsof wy al die dingen niet hadden gehad ? Nog eens,
vanwaar moet de geestdrift komen die deze onaangename
nietamorphose zal dragelyk maken?
Van \'t Volk? Maar dat volk is verstompt, vernederd,
verdierlykt. Dat volk is slecht onderwezen, slecht gevoed.
Dat volk heeft weinig oorzaak tot verzet, als er kans komt
op verandering, want: voor een zeer groot gedeelte der Natie
zal elke verandering eene verbetering zyn.
Het is mogelyk, en
ik geloof zelfs, dat een Pruisische inval in Nederland stui-
ten zou op groote antipathie. Het vooroordeel tegen : u mof-
fen" zou waarschynlyk zeer sterk werken, maar of dit voor-
oordeel in verzwakte lichamen en doffe gemoedereu kracht
-ocr page 80-
76*                                       EEN EN ANDER.
gieten zou tot gelukkig weerstaan van eene magt, zoo ener-
gisch, zoo gesloten, zoo gedisciplineerd als de Pruisische,
meen ik te mogen betwyfelen. En al ware dit anders, wel-
dra zou ook dat vooroordeel wyken, want ik weet by eigen
ondervinding dat het onmogelyk is de werking der Pruisi-
sche Staats-machine gadeteslaan, zonder daarvoor den eer-
bied te gevoelen die men aan elke grootsche schepping ver-
schuldigd is. Die //moffen" hebben verstand van regeren,
dat kan ik verzekeren, en in zekeren zin zouden zy in Ne-
derland een zeer gunstig terrein vinden, daar hun \'t wed-
y veren met eene bestuurswyze als waarmee wy sedert jaren
gestraft zyn, waarlyk niet moeielyk vallen zou. Och, de
resultaten van \'t Pruisisch régime zouden al zeer ellendig
moeten wezen, als zy de vergelyking niet konden doorstaan
met den //Kattenburger doop," die nu in Amsterdam het
voedsel uitmaakt van het gezin des werkmans. *)
Geestdrift van \'t Volk ? Maar dat volk leed en lydt gebrek
onder het tegenwoordig bestuur, kan men vorderen of ver-
wachten dat het zoo op eenmaal geestdriftig worden zal, nu de
heeren in den Haag daaraan behoefte gevoelen \'i Vaderlands-
liefde (// een deugd die in den Hemel niet bekend is," zegt
Nisabd ; Lkssing noemde haar eene //heroïke zwakheid
waarvan hij bevrijd wenschte te blijven.") Vaderlandsliefde
moge in weerwil van die uitspraken een schoone zaak zyn,
en het moge plat klinken haar als de mindere voortestel-
len in den stryd met de eischen der maag, toch is \'t waar
dat ze onderligt in dien stryd. Dit leert de ondervinding.
En dat erkende Napoleon op St. Helena, toen hy naden-
kende over den zwerm van vyanden dien hetn \'t continen-
taal-stelsel had op den hals gehaald, uitriep: c\'est Ie ventre
qui gouverne Ie mondel
Juist. Als veel geniën had hy te
*) Zie Ideën, II, blz. «2.
-ocr page 81-
EEN EN ANDER.                                    77
hoog aangelegd. Hy had zich niet kunnen voorstellen hoe
vinnig de stremming des handels en het gemis van koffi
en suiker zich wreken zou. Lons, lager staande en dus
beter het gewone begrypende, zag door de vingers, en was
bemind. *) De Pruisische regering is te ordinair-intelli-
gent om geen speelruimte te laten aan de neigingen der
volkeren die zy zal gelieven te annexeren, en mogt zy al
struikelen over den tegenzin in hare militaire eischen (die
in Holland bespottelyk schynen en dat ook zyn) zeker zal
zy niet beletten dat het volk handel dryft, en eet. Zy zal
weten zich bondgenooten te maken uit de // ventres" die de
wereld regeren.
Hoe, men zou geestdrift van \'t Volk verlangen ? Maar
daartoe zou behooren geestkracht die er niet is (drift zon-
der kracht zou dan toch wel niet veel uitrigten, denk ik;)
overtuiging, die niet bestaat; vertrouwen, dat geschokt en
vernietigd is; mannelykheid, liefde, trouw, altemaal ge-
voelens die gekrenkt werden en beleedigd en vertrapt se-
dert jaren, door hen juist welke thans nu er nood is, zich
op die aandoeningen beroepen. Wat deed de Regering, wat
*) Het doet er nu niet toe of IJows zich liet betalen voor dat »door
de vingers zien." Veel handelshuizen voeren er wel by. Zie de Gedenk-
schriften van den baron Stkik VAN\' Linschoten. Volgens dien Schry-
ver dateert de opkomst der Willink\'s en van het later gevallen huis
van Sillem uit die dagen. De smokkelary speelde een grooten rol, en
gaf aanleiding tot pikante aventuren die wel waard waren eens geschetst
te worden. Ik herinner my uit myn jeugd vele verhalen van vechtpar-
tyen met de Fransche douanen, van nachtelyke landingen op de Prie-
sche eilanden, van stapelplaatsen op Helgoland, van holen in de duinen.
Myn vader heeft eens met zekeren D. Visser (een soort van Paul Joues
op kleine schaal; later was hy vredig koopvaardyschipper, en voerde de
Havanah-packel) een hun behoorend schip losgemaakt » van de ketting"
te Kakhuizen, en onder \'t vuur der kanonneerboot die hen vervolgde,
uit de haven en naar Engeland gebragt. Er ware een sclioonen roman te
schrvven over dat: sixty years ago.
-ocr page 82-
7S
EEN EN ANDER.
deden de twee-driehonderd mannen die sedert 1848 zich op-
wierpen tot Voorgangers van dat volk ; welke aanspraken ver-
wierven zy zich op offergeest, op heldenmoedige verdediging
van het bestaande ? Welvaart, levensgeluk, genot, alles vloei-
de, niet verkrachting der natuurwet, naar boven. De geest
van associatie, toegepast op Kapitaal, maar niet toegepast
op den arbeid (en misschien kan dat nog niet) doet ten on-
zent weinigen leven van veler arbeid. Het welwillend, ge-
moedelyk patronaat-stelsel is in ons land averegts genomen :
de cliënten voeden den patroon. Ik had er niet tegen, als
daartegenover stond: regt van den cliënt op bescherming,
op ondersteuning. Maar dat regt is niet beschreven, en
dorre harten erkennen geen onbeschreven regt. Elders
heb ik gezegd, en bewezen, dat een Nederlandsch werkman
beneden den neger staat, dat zyn toestand de zwaarste sla-
verny is die men zich denken kan. En dien slaven roept
men nu toe: // Op, op, het Vaderland is in gevaar (dat wil
zeggen: onze welstand, onze rust is in gevaar) op, het Va-
derland roept; slaven waart ge, slecht gevoed waart ge, dom
en stomp waart ge, onze geldmaak-machines waart ge, dat
alles is waar, doch het vaderland is in gevaar, op . . . op . ..
allemaal op! Op ... en verandert u nu eens in een omme-
zien voor ons pleizier in stekelvarkens !"
Geestdrift van het Volk? Het volk kan \'t Vaderland
niet liefhebben, dat alle genot weelderig wegschonk aan de
weinige oudere broeders die gewetenloos misbruik maakten
van een gestolen of gehuicheld regt van eerstgeboorte. Wat
geniet het Volk van de Indische baten ? Wy gaan nu
voorby hoe die baten worden verkregen, maar poogt men
de onedele bron te adelen door goed gebruik, door broe-
derlyk deelen van den buit ? Geenszins. Eiken gulden dien
Indië afwerpt, wordt tweemaal gestolen, eens ginder, ander-
maal hier. Daar stroopt men den Javaan, en hier bedriegt
men de arme drommels, die even goed nazaten zyn van
-ocr page 83-
79
EEN EN ANDEK.
Houtman en Koen, als de aandeelhouders der Nederland-
sche Handelmaatschappy en de heeren in \'t Willemspark,
om ze te laten zwoegen en slaven alsof zyzelf Javanen wa-
ren. Het is teugen dat de door Nederland uit Indië ver-
kregen welvaart afdruipt op den mindere ; de geringe man
geniet er niets van. Geen knecht, pakdrager of ander ar-
beider ontvangt een cent hooger loon, omdat zyn heer ryk
werd door \'t schacheren in gestolen koffi. De voordeel en
uit lndië // hokken" in de eerste hand, en worden // belegd"
in ander geknoei, dat ook alweer den arme niet baat, ja
minder nog, want by den \'Eïïecten-Sc/nvindel kan men zelfs
den hand-arbeid, hoe schraal dan ook betaald, missen. By
vervoer en verschepen van koffi, kan dan toch de paria
te werk gesteld worden, al draagt men zorg dat hy niet
meer ontvange dan juist noodig is om zyn ellendig bestaan
voortteslepen, maar welk voordeel heeft de arme van den
hoogst onzedelyken handel in papier ? In \'t wedden van
gelukzoekers voor of tegen // Grant\'s noordelyk go-uhead,
of Lee\'s zuidelyk genie?" "Wat zal hem bewegen tot geest-
drift, als hy eens eindelyk zal inzien (en hy zal \'t inzien,
zoodra er nood is, want schokken maken wakker) dat de
Vaderlandsliefde die men hem tracht intepompen, eigenlyk
niets is dan de liefde der heeren voor hun eigen geld ?
Bosscha zegt op de bladzyde die ik zoo aanprees, dat de
Pruisen zeer goed den weg zullen weten te vinden naar de
kelders van de Nederlandsche Bank. Gewis. En ik begryp
hoe er zyn die sidderen by de gedachte aan de bekendheid
van dien weg. Maar zal die angst zich uitstrekken tot den
werkman, tot den arbeider, tot den burgerman zelfs, die
met deze kelders nooit iets te maken had, die nooit of zel-
den bankbriefjes in handen kreeg, en zeker uit de verte
zelfs er niet aan dacht ooit aandeelhouder in die Bank te wor-
den ? Wanneer de arme en zelfs de middelstandsburger besef
heeft van den tegenwoordigen toestand, zou hy al zeer ligt
-ocr page 84-
\'S O                                              EEN EN ANDER.
er toe geraken te ontvlammen tot de hem voorgepreekte
geestdrift, maar in tegenovergestelden zin. Het is te vree-
zen dat hy juichen zal over de verandering die misschien
een spaantje zal doen afvallen, dat gesprokkeld worden kan.
Geestdrift by het Volk, by die andere, by die erger soort
van slaven die den kleinen burgerstand uitmaken ? Van
waar moet die drift komen, en de kracht om ze niet ydel
te doen zyn ; in den zwerm kleine kantoorbedienden die met
vrouw en kinderen, gebukt bovendien onder een opgedron-
gen //fatsoenlykheid," een geheel jaar, ja \'levenslang soms
moeten leven van wat hun u patroon" verdient (zegge :
wint) door \'n verhoogd cyfertje in de beursnotering van
één dag ? Moet de geestdrift van zulke lieden worden op-
gewekt door de liefderyke bejegening die hun, by mangel
aan behoorlyke betaling, ten deel viel van hunne //pa-
troons ?" Dan zal die geestdrift slapende bly ven, want deze
bejegening is ellendig. Ik heb geleefd in militaire kringen
van velerlei natie; ik heb zeereizen gemaakt met koop-
vaardy- en oorlogsvaartuigen onder allerlei vlag; ik heb
omgegaan met slavenhouders en slaven, maar ik verklaar
nooit ter wereld by soldaten, matrozen of lyfeigenen, eene
afscheiding zoo bar, zoo streng, zoo wreed (en dus zoo be-
spottelyk) tusschen meester en ondergeschikten te hebben
waargenomen, als by Hollandsche kooplieden. En men
spreekt van adeltrots ! Dat de stumperts van ondergeschik-
ten zich daarin voegen, dat zy in hunne vernedering in-
groeien, en dus weldra niet beter verdienen, is waar. Ieder
heeft wat hy verdient. Maar men bouwe dan ook niet op
geestdrift in zulke wezens, en vooral prate men niet van
achteruitgang des Volks // door overdreven kunstgenot."
O, ware dit zoo ! Want kunstgevoel, al was \'t dan over-
prikkeld, veronderstelt vatbaarheid voor indrukken. En
waar men die vatbaarheid versleten waande, kon ligt nog
hier en daar een levende vezel zyn achtergebleven die on-
-ocr page 85-
EEN EN ANDER.                                       81
verwacht zich spannen zal tot een pees om op nieuw veer-
kracht te geven aan \'t bedorvene. Men kan zich voorstel-
len dat een hart, schyndood na uitputting door al te veel
genieten, electrisch opspringt by aanraking met een nieu-
wen stroom van indrukken. Maar dat opspringen is on-
mogelvk, wanneer het leven is uitgebluscht, of nooit be-
stond. De afgevlamde steenkool kan op nieuw gloeien als
coak, maar dit is niet te verwachten van een steen die
nooit brandde. Welk kunstgenot leidde den Nederland-
schen burger tot besef en vereering van zielenadel ? Waar
leerde hy gloeien on ontvlammen voor de schoone indruk-
ken van offer, zelfverloochening, heldenmoed ? Is \'t iu de
kerken waar men hem jaar-in jaar-uit dezelfde liedekens
voorwawelt op oude wys, of moderniter nieuwe wyzen tracht
binnen te smokkelen, vry onhandig op \'t oude liedje ge-
zet ? Is \'t in de gehoorzalen der Maatschappy tot Nut van
\'t Algemeen, dier by uitstek: Christelyke Maatschappy,
waar // beloonde deugd" en // zoete kinderen" nog altyd
schering en inslag zyn. als te verwachten is van christe-
lykheid die // braafheid" verknoeit tot een speculatie op den
Hemel, en zoete onderdanigheid voorpreekt. om baas te bly-
ven op aarde ? Is \'t in de Museums die openstaan tegen be-
taling,
maar die \'t volk onbekend zyn, en onbekend blyven
zouden, al ware de toegang vry, wyl het niet is opgevoed
tot het scheppen van genot in kunstbeschouwing ? *) Is \'t
*) Dit laatste is hoofdoorzaak. Wie \'t wel meent met de waarheid,
vrage eens, niet aan den werkman, maar zelfs aan eiken » fatsoenlyken"
burgerman niet wien men in aanraking komt, en die des noods liet ge-
vorderde " kwartje" zou kunnen missen, of hy ooit een Museum bezocht
heeft? Ik durf beweren: niet één van de duizend\'. Van den werkman,
dat is: van verreweg het grootste deel der natie, is geen spraak. Hy
heeft waarachtig dat • kwartje" hoognoodig voor wat anders. »Zoo\'n
museum, zou hy zeggen: is goed voor rijke lui: aan 7,00 iets kan ik niet
denken." Eu dat is wanr.
6
-ocr page 86-
82
EEN EN ANDER
in den schouwburg? Daar gewis niet. Hoogstens zou \'t
daar indrukken kunnen opvangen van Vaderlandsliefde op
z\'n Fransen, op z\'n Duitsch, want men speelt vertaalde
stukken, en vertaalde heldenmoed is de regte niet. Doch al
ware dit anders, al kon men duitsche // Lezer und Schwerte"
omscheppen in hollandsche krygszangen tegen Duitschers,
al zou // Das Testament des grossen Kurfürslen" de vreemde
eigenaardigheid bezitten den Hollander aantevuren tot werk-
zaam verzet tégen de uitvoering van dat testament, of al
speelde men Hollandsche stukken die minder vervelend wa-
ren dan ze van regtswege nu eenmaal schynen te moeten
zyn, wat zou dit alles baten, daar toch het Volk den
schouwburg niet bezoeken kan? *) Ik onthoud my van
de beschryving des publieks dat de zalen vult. Dat pu-
bliek staat iets boven en iets beneden het eigenlyke volk,
de werkman kan er nooit komen, de kantoorbediende zelden
of nooit. Ook is \'t voor zeker soort van arme drommels
*) Wy zyn te "fatsoenlyk" en te «deugdzaam" om goede stukken te
maken. Myn »bruid daarboven" is een vod, juist om die reden. Thans zou
ik iets beters kunnen leveren, maar... men zou \'t niet durven spelen •
Want al beging ik nu de bêtise niet, »deugd" graaf te maken, of schel-
men beschaamd, het publiek houdt van die leugens, om zich \'t regt te
koopen in de wereld precies andersom te doen. De uitgave van myn
o bruid daarboven," eene Jugend-Sünde heb ik \'t genoemd, had moeten
vergezeld gaan van een opstel over dramatische kunst, en van een wcg-
wyzer hoe men van hartelyke, dweepachtige menschenliefde en offerdorst
kan geraken tot menschenverachting en bitterheid. Maar ik was aan \'t
zwerven, en had tot schryven geen gelegenheid. Vry uilig werden eenige
..fouten in dat stuk gegispt. De beoordeelaars (behalve misschien Lindo)
zagen niet in, dat het heele stuk een fout was. Ook begreep niemand het
zielkundig verband tusschen IIolm\'s bespottelyke edelmoedigheid, en Ha-
velaar\'s misrekening. Doch, eene vraag: hoe komt het, dat eene voddige
spelery nit de dagen myner jeugd zoo dapper is aangevallen, en dat
ieder dien ik (anders!) aanviel in later geschriften, zwygt als een be-
trapte dief? Komaan, Nederlanders, doininés, ministers, professers, van
Twist, laat eens iets van n hooren I of durft gy niet ? Zóó is het.
-ocr page 87-
EEN KN ANDER.                                        83
die \'t te kort schietend geld moeten aanvullen met een
preutsche // fatsoenlykheid" niet deftig in een Variété te
zitten. Als de //patroon" het eens zag! Zeker, dat zou een
reden zyn om den nieuwjaarsfooi te supprimeren die ge-
bruikt werd tot zulken overdaad. Ik wil volstrekt niet ge-
acht worden te beweren dat alles wat ik afkeur in Holland,
overal elders beter is, maar nu voorbygaande dat hierin de
vraag niet ligt, wyl geen geneesheer de ziekte va7i zyn pa-
tiënt mag ignoreren onder voorwendsel dat ook anderen
daardoor zyn aangetast, houd ik staande dat de gelegenheid
voor min-vermogenden om zich uittespannen, overal elders
ruimer openstaat en hartelyker gegund wordt dan by ons.
Vermaak, genot, uitspanning (o leelyk woord, dat naar juk,
halster en tuig riekt, en dat we borgden van ossen, paar-
den en ezels) zie, dat alles is contrabande in \'t vrome, god-
dienende, fatsoenlyke Nederland. En kunstgenot ? Een
kantoorklerk moest het eens in zyn hoofd krygen aanspraak
te maken op kunstgenot.. . zyn patroon zou hem leeren!
Moet de geestdrift des Volks geput worden uit de trac-
taatjes over Vader, Zoon en heiligen Geest ? Maar eilieve,
de geografisch-politische kennis der profeten en apostelen
strekte zich niet uit tot Nederland, en als Nisaud zich niet
bedriegt, kennen ook de Engelen ons landje niet. De mo-
raliteitsleer van Jezus zelf is hoogst onvolledig. Wy zoe-
ken daarin vruchteloos naar voorschriften omtrent onze ver-
pligtingen aangaande het Vaderland, en zelfs zou men nu
reeds, vóór de annexatie, uit Matth. XXII vs. 21 moeten
opmaken dat de bewoners van Enschedé ehristelyk-verpligt
zyn den Koning van Pruisen als heer te erkennen, want
in die streken zyn veel thaiers in omloop. Maestricht is,
volgens de vaderlandsliefde-leer van Jezus, voor drie-vierde
Pransch en Belgisch. Waarlyk, het is onbillyk op domi-
nés en tractaatjes-makers te schimpen, als men nagaat, wat
die lui een moeite zullen hebben om hun //geloot" van pas
ü*
-ocr page 88-
84
EEN EN ANDKB.
te maken by zoo\'n annexatie. Eerst moeten zy, op grond
van tekst die of die, aanvuren tot verzet. // Er staat ge-
schreven . . ." nu ja, \'t een of ander dat precies past op den
toestand. Ik zie al nederlandsche jufvrouwen in Bismarck\'s
veldkabinet, hem met z\'n eigen pennemes ontdoende van
zyn hoofd, nadat z\'m eerst, valsch maar Bybelsch, heel har-
telyk hebben in slaap gezoend. Nu, preken over Jtjdith zyn
makkelyk. Maar wanneer nu de Pruisen, minder gauw ver-
vaard dan \'t leger van Hoi.ofeknes, zich eens niet lieten te-
rugschrikken door zoo\'n jonkvrouwelyke liefelykheid ? Wan-
neer ze eens doorgingen met annexeren, hoe dan ? Hoe moet
dan de dominé preken, en vooral hoe moet hy den overgang
van JtTDiTii op de godsdienstige beteekenis van pruisische
thalers motiveren ? Ik ben nu al benauwd voor \'t gewring
dat dien armen te wachten staat, en hoop dat zy kracht
zullen scheppen uit van der Palm\'s voorbeeld, die den
saut perille.ux van loyauteit tot verraad en terug, zonder
halsbreken gemaakt heeft. Napoleon I, by zyn bezoek te
Breda, prees de protestantsche geestelyken, en stelde hen
hun catholieken ambtgenooten tot voorbeeld. Wj willen
hopen dat de tegenwoordige voorgangers der gemeente niet
verbasterd zyn, en elasticiteit genoeg zullen bezitten, om
zonder breken, christelyk geloovig te buigen. Een pruisi-
sche thaler is, voor wie \'t niet weet, ongeveer ƒ 1.75 Ned.
De prys van een cents-tractaatje zal zoowat op twee pen-
ningen moeten gesteld worden. Het is goed zich intyds te
oefenen in \'t muntstelsel dat, volgens den aangehaalden
tekst zoo\'n byzonderen invloed uitoefent op den weg dien
onze geestdrift te kiezen heeft.
Geestdrift ? Voor wien ? Voor wat P Meent men dat de
hoogere standen, als die ongelukkige Senator van Frankfort
Fellner, die de vryheid van zyn vaderstad niet overleven
wou, het voorbeeld geven zullen van heldenmoed? Waar-
achtig niet. By het geringe volk zal nog nu en dan wor-
-ocr page 89-
85
EEN EN ANDER.
den lucht gegeven aan den trouwens onmagtigen weerzin,
tegen duitsche taal, duitsche manieren en duitsch-militaire
baasspelery. De geringe man zal moeite hebben om uit den
weg te gaan voor den Herr Seconde-lieutenant, met z\'n span-
broekje, kappers-jongens-frisuur en fatterig oogglas. Maar
de deftige //fatsoenlyke" Hollander zal zich al zeer spoedig
schikken in het gezelschap van des Hoogwohl\'geboren Hernn
General-Lieutenant\'s Excellenz.
Deftigheid kent geen natie.
Als water en genie vindt zy overal haar plaats. Men maakte
niet voor niets // die groote reis naar Zwitserland." Men
voelt zich thuis in duitsche breedsprakigheid en duitsche
complimenten. Men heeft //van Göthb gehoord, van Schil-
ler, en waardeert die mannen hoog, zeer hoog. Wel be-
schouwd is die nationaliteit toch maar een vooroordeel" (dat
kan waar zyn, maar \'t voegt niet allen dat te zeggen) // en
wat baat het zich te verzetten tegen \'t fait accompli? \'t Is
// onfatsoenlyk" aan den weg te timmeren met principes; een
deftig man stelt zich niet ten toon. Principes, tenzy ze wat
opbrengen, hooren thuis in de // binnenkamer." Dat hebben
wy gezien. Nu, ik stel voor, alle nederlandsche binnenka-
mers te vergrooten tot het bevatten van al de vaderlands-
liefde, die daar ducaten zal tellen voor turfdragers, om dat
gild te bewegen tot ratificatie van de Pruisische overwin-
ningen. Wat die turfdragers doen zullen, weet ik niet. Maar
wat er zal beoogd en bewerkt en beknoeid worden door \'t
//voorzichtig beleid" zoo als nu reeds door Bosscha het
//diep buigen" voor den overweldiger euphonisch genoemd
wordt, weten wy. De toekomstige laagheid wordt reeds voor-
bereid door zulke vervloekte frasen, thans nu er nog geen
oorlog is, nu \'t de vraag blyft of er oorlog komen zal, wat
zal het gevaar zelf, als \'t voor de deur staat, den voorgan-
gers van ons Volk in de pen geven ? Mag men op eenigen
grond iets goeds verwachten van oproepingen tot geestdrift,
uitgegaan van zulke zydo! En is \'t niet te voorzien dat
-ocr page 90-
86                                       REN EN ANDKR.
het volk, zoo lang bedrogen door frasen, eindelyk, by \'t
lezen van de egel-vergelyking, in woede uitroept: vlieg dan
zelf naar de grens, gy, en verander zelf in een stekel-
varken !
Maar om de noodigc geestdrift optewekken en vruchtbaar
te maken, zou dan toch noodig zyn zekere zamenwerking,
verbroedering? Bestaat die? Waar? Is ergens ter wereld
het bespottelyk verschil van stand (meestal gebaseerd op
volstrekt niets) in zoo verderfelyke maat aanwezig als by
ons? O, zegt men, ons gemeen is gemeen. Je ne dis pas non,
maar dat zou voor veel vfatsoenlyken" geen geldige reden
zyn tot afzondering. Men zie eens dat hollandsch fatsoen
op reis, als het zich meent te mogen ontdoen van den toom
dien \'t zich aanlegde. Dan neemt het revanche voor jaren-
lange houterigheid, en de vreemdeling staat verbaasd over
\'t kwaejongensachtige van zulk gedrag. Doch hierop zyn
uitzonderingen, en aan de klasse die zich indedaad zou ver-
lagen door omgang met het gemeen, vraag ik: wat er gedaan
is om den lageren stand te beschaven, en of niet een wei-
nig meer broederlykheid die beschaving zou hebben in de
hand gewerkt? Wat beteekenen voorts allerlei microscopi-
sche afscheidingen tusschen groot- en middelhandelaar, tus-
schen kantoor en winkel, tusschen \'t wonen // op" de X.gracht
of in de Z.straat? Want niet alleen tusschen zoogenaamd
hoog en zoogenaamd laag, heeft men scheidsmuren opge-
rigt; elke klasse is verdeeld in onderklassen, en deze weer
in afdeelingen, zoo fyn onderscheiden door nietig verschil,
dat het sterkste oog van den geduldigsten opmerker daar-
van schemert, en men eindelyk tot de slotsom zou komen
dat het nederlandsche volk verdeeld is in zooveel standen
als het familiën bevat. Van waar zal de éénheid komen die
magt maken moet ? De ware volksgeest zal ten onzent bly-
ven ontbreken, zoolang de zuurdezem der oude Republiek
die zich iu 1848 op nieuw heeft binnengesmokkeld, zyu
-ocr page 91-
EfcN ES ANDKK.                                   87
verderfelyken invloed zal doen gevoelen. Men zou zich des
noods het ideaal van vryheid, gelykheid, broederschap kun-
nen voorstellen onder een verlicht despotisme, onder eene
monarchie getemperd door vrees voor volksongunst (ik be-
weer daarom niet dat het daar altyd wordt gevonden, maar
\'t zou mogelyk zyn) onder eene grondwet echter als de onze,
waar geen koninklyke magt alle andere magt onder zich
niveleert, onder een grondwet die de verdrukking van \'t
gansche volk door een twee- driehonderdtal familicn toe-
laat, aanmoedigt en voorschryft, is gelykheid, vryheid, broe-
derschap onmogelyk. Volksregering is een droombeeld, zoo-
lang \'t volk zoo onontwikkeld blyft als by ons het geval
is. In eene monarchie is de behartiging van de belangen
des Volks denkbaar. In eene republiek valt het reeds moeie-
lyker. Met eene regering als de onze, een huichelachtig
mixlum composilum waar den Koning \'t regt ontnomen is
om goed te doen, en elke fortuinmaker met weinig of geen
kosten \'t regt koopen kan om kwaad te doen, is de be-
scherming van het volk eene onmogelykheid. Wie \'t eerst
op het denkbeeld kwam om het volk stem te geven in de
beslissing der zaken, kan \'t goed gemeend hebben. Maar te
gelooven dat dit geschiedt door het zenden van afgevaar-
digden op de wyze zoo als zulks by ons plaats heeft, is
ongerymd. *) Toch is \'t mogelyk dat in Engeland, waar
*) " Quand les vanite\'s et les ambitions se combincnt dans ime mêmc
cffcrvesccnce, quand Ie succes est une affaire d\'amour-propre et de calcul,
on ne sait jusqu\'oii peut aller 1\'activitc\' humaine, et quel chemin elle fait
dans les voies de 1\'intrigue! Les plus honnêtes s\'en defendent d\'abord,
puis finissent par s\'y laisser entrainer. 11 en est de cette cuisine comme
de toutes les autres, il ne faut pas la voir de trop prös. Quant a moi,
j\'en sortis profondeïnent dcgoütu du mécanisme representatie et des petits
ressorts sur lcsquels il repose." Luns Reybaud, du parlr\'menlarisme.
Juist! Wie een oor slant in de keukens waar de parlemciitspoppen
worden gebakken, is er misselyk van.
-ocr page 92-
88                                        EEN EN ANDER.
indedaad elk burger aandeel neemt in de publieke zaak,
zoodanig stelsel een goed gevolg hebben kan, schoon ook
daar de wyze waarop de verkiezingen plaats hebben, wel
in staat is ons afkeer inteboezemen van zulk geknoei. In
Nederland echter waar geen publieke geest bestaat, waai-
de rykste de beste is, kan zoodanige wyze van verkiezing
niet beantwoorden aan het doel. Voor jaren reeds maakte
ik opmerkzaam op de ellendige zamenstelling onzer Tweede
Kamer. Ik geloof de eerste geweest te zyn die daarop wees.
Thans erkent men (zonder ooit my te noemen, natuurlyk)
de gegrondheid myner opmerkingen. Vóór de laatste verkie-
zingen werd overal geroepen om // nieuw bloed" in de Ka-
mer, maar de kiezers aan den ouden leiband loopende, hebben
slechts gedeeltelyk aan dien wensch kunnen beantwoorden.
Ja, \'t is de vraag zelfs of er over \'t geheel (buiten Stieltjes)
iels gewonnen is. Wanneer wy keuzen zien, als byv. te Haar-
lem, staat ons verstand stil by zooveel bederf. Maar \'t was
en is niet anders op veel andere plaatsen. Ook te Botterdant
handhaaft zich de Indische fortuinmakery op oude wys.
Onlangs gaf de Kölnisclie Zeüung eene beoordeeling van ouze
Tweede Kamer, en zij noemde die eene verzameling van
nulliteiten. Op zéér enkele uitzonderingen na, moeten wy
dit oordeel beamen. Zy zeide voorts, en ook dit is waar,
dat Nederland gebukt ging onder eene domme plutocratie.
Juist, en erger dan in Engeland, waar dan nog de omkoo-
pery geld in omloop brengt, weten zich ten onzent de for-
tuinmakers te dringen in de reien der wetgevers, sans bourse
délier,
alleen door \'t prestige dat in Nederland wordt uit-
geoefend door geldmannen, ook al geniet niemand iets van
hun rykdom. In Engeland betaalt men de kiezers. In Ne-
derland neemt men aandeelen in allerlei maatschappyen,
associatiën, negociatiën, en koopt daarvoor den invloed die-
er noodig is, zonder een cent te verliezen. Aandeelen in
couranten, ook renlegevend (dat spreekt van zelf) spelen
-ocr page 93-
BEN EN ANDER.                                       89
een grooten rol. Hoe \'t geld, waarmee dat alles geschiedt,
verdiend, of gewonnen is, doet er niet toe. \'t Is een ware
aanbidding van \'t gouden kalf. Men vraagt er zelfs niet
naar of zoo\'n kalf behoorlyk spreken, rekenen en schryveu
kan. De meeste kamerleden kan ik slechts beoordeelen naar
\'t geen zy in die kamer voor den dag brengen, of naar \'t
geen zy vóór zich houden by gelegenheden als de door
Thobbecke aangekondigde retraite van Betz, maar enkelen
van die heeren ken ik in \'t byzonder, en moet betuigen
verbaasd te zyn over den afstand die onbeschaamde bêtise
in weinig tyds kan afleggen. Ik noodig de heeren die het
faveur hebben den Haarlemschen afgevaardigde tot collega
in de sectie te bezitten, uit, dat lid eens \'t een of ander
stuk te laten uitwerken of toelichten, maar . .. zonder bond-
genoot. Voor weinig geld zyn er arme drommels te huren,
die al ligt meer voor den dag brengen dan verwacht wor-
den kan van iemand die \'t te druk had met thee, hammen,
jagtgeweren, rolpens, ryst en tin, om zich ooit te kunnen
toeleggen op studie van de publieke zaak. Nomina sunt odiusa,
ja, ik heb daar een hatelyken naam genoemd, vooral hatelyk
als ik dien in verband breng met bladzyde 1.125 en II. 148
van den Havelaar.
En zulke lieden regeren de natie! Zulke menschen keu-
ren wetten goed en af. Is het niet onzedelyk de toekomst
van het land in handen te geven aan eene vergadering,
voor zeven-achtste deel zamengesteld uit zulke elementen?
Is er liefde tot het volk, is er goede zorg voor het volk
te wachten van personen die bewyzen gaven zoo goed, al te
goed, te kunnen zorgen voor zichzelf? Is er hoop op een-
dragt in een land waar de groote meerderheid aldus wordt
prysgegeven aan een kleine bende, die naar welgevallen be-
schikt over de krachten der natie? Men wane niet dat de
turksche-wip beweging van de ministeriën, dat perpetuum
mobile
van namen en zoogenaamde systemen, iets verandert
-ocr page 94-
90
EEN EN ANDER.
aan deze gebreken. Conservative ministeriën, liberale mi-
nisteriën, doctrinaire ministeriën, och, \'t zyn alle voortbreng-
sels van één boom, verrotte vruchten van \'t verrot parlemen-
tarismus. v Die Servilen, zeide eens de Kladderadatsch, haben
gem
sehr-vieles, und die Liberalen haben lieber-alles." Zoo is
het. En in beide gevallen blyft er voor het volk niet veel
over. Al weer moet ik de opmerking maken dat ik meen
het eerst gewezen te hebben op de noodlottige gevolgen
van dat party-gekibbel. Ik lees nu dagelyks in de couran-
ten, dat men de waarheid myner beweringen begint inte-
zien. Dat is wel, maar waarom smaadde men my? Is de
misdaad dan zoo groot, iets optemerken en te openbaren vóór
het zigtbaar werd voor het algemeen? Men zou al zéér lang-
haam moeten gaan, om niet nu en dan de intelligentie van
het nederlandsche volk vooruit te loopen. Er zal wel eens
meer in later tyd, vooral wanneer ik sommigen niet langer
in den weg sta, iets openlyk als waar erkend worden, dat
men nu alleen durft beamen in de n binnenkamer," maar ik
vind dat men my daarom niet behoefde uitteschelden.
Of zou misschien dat uitschelden van iemand die den
moed heeft te zeggen wat hij voor waar houdt, de geest-
drift wekken van het volk, als die noodig wezen zal ter
verdediging van de (zwaar belaste) haardsteden? Zou er
vaderlandsliefde groeien uit die kleinsteedsche zucht om
ieder te beschimpen en uittejouwen, die den vervelenden
weg van \'t dagelyksche niet betreedt ? Is dat de wyze waarop
men ontluikende talenten meent te moeten aanmoedigen,
volwassene te behouden, voor \'t vaderland? Zou \'t volk
dankbaar zyn voor \'t uitroeien en smoren van elke kiem,
die anders opschiet, anders gevormd is, andere vrucht be-
looft dan de gewone? En is de imjze van bestryding der
weinigen die een anderen stempel dragen dan de jammer-
hartige geest des tyds meebrengt, geschikt om het volk
vertrouwen inteboezemen op zyn voorgangers die, in allerlei
-ocr page 95-
KEN EN ANDER.                                      91
vakken, herhaaldelyk voor den regterstoel van \'t algemeen
geroepen, niet daar ooit verschynen om rekenschap te ge-
ven van wat men hen verweet, maar zich wreken op oud-
wyfsche manier door bakerpraatjes ? Zou Bosscha\'s afkeer
van ii bittere verwytingen" indedaad gedeeld worden door
het volk dat liever verdrukt en bedrogen wordt, dan ver-
dedigd ? Ik kan \'t niet gelooven, al lees ik nu byv. weder
in een courant die altyd den onbeduidenden Tkoruecke
tot de wolken verhief, dat // wel is waar grond voorhanden
is om de uitbreiding der veeziekte voor een deel toeteschry-
ven aan \'t onder zyn bestuur verwaarlozen der gepaste
middelen (die hem N.B. behonrhjk waren voorgesteld!) maar. . .
dat men een overigens zoo groot man, zulke fout niet al
te zwaar mogt aanrekenen." Neemt het volk er indedaad
genoegen mede, dat zulk een wezen voor onschendbaar wordt
gehouden, en dat men in \'t geheim, maar onvermoeid, iemand
die zyn schuld aan de publike zaak anders en beter be-
taalde dan zoo\'n Thoebecke, vervolgt op eene wyze die
hem \'t leven byna onmogelyk maakt ? Ik zie overal zulke
blyken van verdorven regtsgevoel. Voor \'t minst dat men
van den gewonen type verschilt (en \'t is moeielyk niet daar-
boven uittesteken, want het algemeene peil is laag) wordt
men uitgemaakt voor een onverlaat, een monster. Den naam
van den bekwaamsten dagbladschryver in Nederland, den
eenigen misschien die bekwaam is, hoort men nooit noemen
zonder de toelichting: //maar... hy is een slechte kerel!"
Nooit heb ik kunnen te weten komen, waarom ? En ik
vraagde er niet naar. Want komenyspraarjes staan me niet
aan, en gewoonlyk berust ik in zulk oordeel, met de ge-
dachte : ja, diit spreekt van zelf, zoo moet hy u voorkomen,
u die zoo byzonder lamlendig braaf en zoo byzonder onbe-
kwaam lamlendig zyt.
Er is eene kleinheid, eene bekrompenheid van oordeel,
die ons heele land niet ougelyk maakt aan \'t dorpsbrugje
-ocr page 96-
92
KEN EN ANDER.
waar de boeren zondag-namiddag hun praatbeurs houden,
om uittemaken of \'t horlogie van Kees goud is of spins-
bek, of Klaas schuld heeft aan de bevalling van G-riet,
of de bef van den dominé wel breed genoeg was, en of \'t
de dochters van Micuiel wel past hoeden te dragen //krek
als de vrouwlui in stad?" Borrelpraat! En spreek daarte-
gen, redeneer, betoog, kweel liefelyk of donder barsch tegen
dat gewawel in, of zwyg zelfs, wat al heel dikwyls de beste
wyze van spreken is, het mag alles niet baten: // Jae, \'t
zou toch wel konne wezen, zie je, det Klaes er skuld an
hadde." In Godsnaam! We willen voor Klaas hopen dat
hy zich wete te redden.
Zal \'t volk geestdrift putten uit de wyze waarop ten
allen tyde in Nederland talent beloond is? Vondel werd
te werk gesteld (als kassier geloof ik) by de bank van Lee-
ning. Nomsz stierf in \'t hospitaal. Fokke Simonsz was
arm. Witsen Getsbeek schynt niet het noodige gehad te
hebben zyn kinderen een redelyke opvoeding te geven, want
ik heb zyn zoon gekend als knecht (niet als zoogenaamd be-
diende) in een boekwinkel, op \'t damrak te Amsterdam.
Bilderdyk leefde zeer kommerlvk. Al wat niet officieel-
geleerd was, al wat niet behoorde tot wat van Vloten
// Koningsgeleerden" noemt, was by ons ten allen tyde ge-
minacht, en werd ter dood toe vervolgd door de mannen
en place. By \'t noemen der namen van eenigen die my te
binnen schieten, wil ik niet geacht worden die mannen juist
zoo byzonder hoog te stellen. Maar hen metende met de
zeer onjuiste maat die in Nederland gezag heeft, geloof ik
dat het den Nederlanders niet vrystond hen te mishande-
len. Want mishandelen is het, in den waren zin van \'t
woord. Mishandeling noem ik \'t spannen van een fijn, vu-
rig, edel paard voor een vuilniskar, al bezat dan ook dat
paard die hoedanigheden slechts vergelykender wyze, en in
tegenstelling met de omgeving van zeer onedele ezels. En
-ocr page 97-
KUN EN\' ANDER.                                       93
er moge dan van ezels niet anders te verwachten zyn, er
zy dan toch opregtheid in hun gebalk. Meent ge Vondel
\'t best te kunnen gebruiken in de bank van Leening, goed!
Maar roem hem dan niet als dichter, en ontneem ons de
hoop niet dat uw wreedheid onkunde is, geen valsheid.
Verhef u dan niet op hem, en roem niet de vlugt onzer
letterkunde in de zeventiende eeuw, tegenover den vreem-
deling, wanneer die vlugt, dóór uwe erkentenis, een zoo
sprekend getuigenis geeft van uw eigen laagheid. De natie
is fondamenteel-onëerlyk. Zy neemt aan en gebruikt, wat
er van iemand te halen is, en erkent daarna geen schuld
die niet invorderbaar is by wege van regten. Voor zes en
dertig jaren was vak Spbvk de held van den dag. Men
had geestdrift noodig, en gebruikte zyn dood om die op te
wekken. Thans hoort men zyn naam niet, en zelfs heb ik
zyn daad hooren bestempelen met den naam van // bezopen
dolliglieid."
"Wat wordt er gedaan voor de //dapperen" die
in 1831 vrouw, kind en beroep verlieten, om \'t Vaderland
te verdedigen, zoo als \'t heette ? Wat voor de veteranen
van Waterloo ? De staat der fondsen // voor de gewapende
dienst" en tot onderhoud van verminkten, kan antwoord
geven op die vraag. Men ontmoet orgeldraaiers met meer
koper op de borst dan een geheele dag in hun bedelnap te
zamen brengt.
Zóó ver gaat de onkunde en jammerhartigheid onzer da-
gen, dat toen er onlangs (\'t kan een paar jaar geleden zyn)
spraak was van \'t oprigten eener statue voor den // Prins
der Nederlandsche dichteren," iemand het oude sprookje
opwarmde: dat //Vondel zoo dikwyls met de politie in
aanraking was geweest." Dit moest waarschynlyk beteekenen
dat hy meermalen dronken werd thuis gebragt. Het hem toe-
geschreven rympje : // hoe grooter geest, hoe grooter beest"
is \'t meest populaire van al zyn // gedichten". En dit is
natuurlyk. De meerderheid vindt hare rekening by een uit-
-ocr page 98-
94
EEN EN ANDER.
spraak die \'t doet voorkomen alsof ze daarom alleen zoo
aanhoudend met veel succes haar geest wegstopt, om niet
voor een beest doortegaan. Als \'t waar wezen kon, dat
//geest" en //beestachtigheid" hand aan hand gingen, zou
men genoopt worden de nederlandsche menagerie als zeer
schraal bezet aantezien.
Maar \'t is niet waar. Lezer, hebt ge wel eens een // be-
diende" gehad, die een //beest" was? Ge antwoordt of:
//neen, nooit, ik zou zoo\'n bediende niet kunnen gebrui-
ken," of: //ja, ééns ... maar \'t duurde niet lang, ik jaag-
de \'m weg" Juist, gy zoudt zoo\'n bediende niet kunnen
gebruiken. Zelfs voor \'t machinaal routine-werk van uw
kantoortje is een // beest" onbruikbaar. Na een avend, door-
gebragt in slempery, na een nacht vol vuile uitspatting,
is \'t hoofd verward, het oog dof, de hand bevend, niet
waar ? Welnu, neem eens de proef van een maand // beest-
achtigheid," één maand slechts, en beproef of ge daarna in
staat zoudt zyn één blaadje te vullen met verzen als van
Tondel, of met grappen als van Fokke, of met anderen
arbeid van geldswaarde, \'t Moet verkoopbaar zyn, al was \'t
dan maar een rymwoordenboek. Ik twyfel er aan of die
proef u zou gelukken, en of ge zoudt volhouden dat het
//beest-"zyn, de werking van den //geest" niet in den weg
staat. Meent ge dat de bezigheid van den schryver, van
den artist, bestaat in \'t voortbrengen alleen van wat hy
levert? Och, dat voortbrengen is maar \'t einde, de slotsom
van zyn arbeid Bevruchting en dragt, pynlyk en zwaar
byna altyd, zyn de verlossing voorafgegaan, en waarlyk de
denker heeft gedurende de maanden zyner moeielyke zwan-
gerschap weinig lust om den // beest" te spelen. Bat moet
hy wel overlaten aan uwe al te gemakkelyke onvruchtbaar-
heid. Voor zoo verre ik spreek tot menschen van goede
trouw, die indedaad meenen opgemerkt te hebben dat //ge-
niön zedeloos zyn of omedeli/k, beroep ik my op den parabel
-ocr page 99-
EEN EN ANDER.                                       95
waarmee ik den eersten bundel myner Ideën besloot, niet
omdat er (zoo als Lamahtine meent) npour des héros et nous,
poids divers"
zyn, maar omdat de leek veelal vergeet dat
de artist zyn atelier niet kan opslaan in de achterkamer
waar de oude jufvrouw, half blind, genoeg licht heeft om
haar kouzen te breien op \'t gevoel. Niet de // keros" heb-
ben aanspraak op andere maat dan \'t gemeen, maar hun
arbeid eischt auder terrein. Men plaatse geen schip in \'t
meel, noch molenwieken in \'t want, en vermyde de uilig-
heid van den grenadier, die Bonaparte voor \'t eerst ziende
na diens terugkeer uit Italië, grommend uitriep: // pa un
gênéral
... fa ? . . . Maïs, en s\'en allaitt, il n\'esl pas même parti
du pied gauche.\'"
Zoo\'n grenadiers-wysheid bederft veel in
ons land. Wy wilien ons groot maken, door al wat uitsteekt
neertehalen tot onze laagte. Dat is de ware manier niet om
te stygen, want dit leidt tot voortdurende apotheose van \'t
kleine, en stelt premiën op middelmatigheid of erger. Zie
alweer die tweede kamer.
En zie ook eens, op ander terrein, wat in Nederland den
volke wordt voorgespiegeld als uitstekend, en men vrage
zich welke geestdrift er kan ontstaan uit zulke voorspiege-
ling. Een voorbeeld. Zeker Professor, (van Kampen heette
de man, ik kan betuigen dat hy geen // beest" was) had een
// bloemlezing" gemaakt // uit Nederlandse/ie dichters en proza-
schrijvers."
Van Kampen had veel gelezen, wat dan ook al
\'t minst is dat verwacht worden kan van een hoogleeraar,
en wy mogen dus vooronderstellen dat hy zyn keuzen gedaan
heeft op een wyd veld. Ik ben rein gebleven van zyn bloem-
lezing, maar onlangs aangekondigd ziende: // eeue verkorte,
tot schoolgebruik ingerigte, uitgaaf\' van dat werk, schafte
ik my die boekjes aan, althans \'t proza-gedeelte. De keus uit
het groote werk was gedaan door Vbeqens, den tegenwoor-
digen griffier der tweede kamer. Ik raad ieder aan die verza-
meling intezien, en zich aftev ragen of hel nederlandsche volk
-ocr page 100-
\'.)<;
EEN EN ANDER.
geestdriftig worden zal in dat Pantheon ? Op zeer -weinig
uitzonderingen na (by herinnering noem ik slechts een paar
stukken van den ongeletterden Haafnhu, en een grieksch
tafereel van Limburg Brottwkr) is het grootste gedeelte
van die keur uit een keur, de moeite van \'t drukken niet
waard, en ook de moeite van \'t lezen niet, tenzy voor den
onderzoeker die weten wil met welke spys men \'t neder-
landsche volk meent te kunnen voeden. Jagt op styl,
overal. Styl, nergens. Overal gemaaktheid, opgedrongen def-
tigheid, mislukte verheffing, brommende leegte, conventio-
neel schrvversfatsoen, d. i. leugen. Dat de dominós en de
S.S. Iheologiae professores een grooten rol spelen in zoo\'n
ct\'nacle van letterkundery, spreekt van zelf, en wie \'t re-
gister der boekjes aandachtig nagaat, zal ontwaren, dat wy
nog niet zoo heel ver verwyderd zyn van den tyd toen \'t
schryven monnikenwerk was, en letterkunde \'t privatief
eigendom der kerk. Maar voelt men dan niet dat op deze
wyze die verouderde kerk alle frisheid aansteekt met haar
verrotting? Dat alle vlugt onmogelyk is onder den domper
van de geloovery? Gevoelt men niet hoe de gewoonte om
nietszeggende zalvingspraatjes aantehooren, inwiegt tot sla-
perigheid, en voorbereidt tot genoegen nemen met // frasen P"
Is niet juist die ongelukkige hebbelykheid om klank te ge-
ven voor zin, de oorzaak dat onze toestand, ook in \'t staat-
kundige, zoo ellendig is ? Zal men my regt doen, waar ik
Bossciia\'s brochure (anders, by vergelyking, goed geschre-
ven) leeg noemde: //als een preek", en dat ik in zulke
leegte juist de oorzaak meende te vinden van de dreigende
ramp die hy in zyn brochure meende te bezweren? En
eindelyk, zal men \'t verband begrypen tusschen myn wre-
vel tegen //fatsoen", en myn aandringen op waarheid?
De natie is ziek, zeer ziek, en de naam dier ziekte, in
welke vorm zy zich ook voordoe, is lengen. Stryd tegen
leugen, opstaan voor waarheid, is \'t ware naaldgeweer dat
-ocr page 101-
EEN EN ANDER.                                        97
wy moeten aanleggen op den vreemdeling die onze grenzen
overschrydt. Er is geestdrift noodig, en die komt niet over
\'t volk, in den slaap. Het eentoonig frasengeseur zal \'t niet
wekken. Geen wiegelied veroorzaakt wakkerheid. Daartoe
is \'t schel geluid noodig van de trompet, en by gebreke
daarvan of onvoldoendheid, een stomp, een stoot, hevige
schudding. En de slaapdronkene moge toornig zyn over \'t
verstoren van zyn rust, misschien verandert die toorn in
dankgevoel, wanneer hy later inziet dat er welwillendheid
lag in de ruwheid waarmee men hem aanvatte.
Maar wat moet er dan geschieden ? Moeten wy // dorpen
aan de grenzen"
schryven, waarin elke Hollander zoo\'n by-
zondere held is, en elke Pruis een lafaard ? God bewaar ons,
geen leugens! Moeten we krygsliederen dichten ? Ik heb er
niet tegen, mits men ze maken kan zonder onwaarheid, en
dat zal moeielyk vallen op rym, want het rym zelf is een
leugen. Moeten we bededagen houden? Dat helpt niet, want
Pruisen biddagt daar tegen in, en zou \'t van ons winnen
op dat terrein. Zyne Königlich-preussische Majesteit staat hoog
aangeschreven by den Leuker der Schlachten, en Neerlands
God is wat oud geworden. Moet men zich, zoo als Bosscha
aanraadt, oefenen in schieten, houwen, steken en springen P
Ja! Maar dit is \'t voornaamste niet. De moed en de kracht
om de Pruisen uit het land te houden, zullen er zyn, zoo-
dra we eerst zullen blyk gegeven hebben van anderen moed,
van den moed die er schynt noodig te wezen om ons te
ontdoen van \'t binnenlandsch bederf dat alle inspanning
zou vruchteloos maken, al wist men eiken loteling te dres-
seren tot Ba yard en Rap po in één persoon.
Genezen is zuiveren, verwyderen van de ziektestof. Daarna
zorgt de lieve natuur voor de rest.
"Wanneer wy zullen aangevallen worden r>f door Pruisen,
7
-ocr page 102-
98                                       EEN EN ANDEU.
öf door eene andere Mogendheid die, met Pruisen in stryd,
noodig hebben zal ons landje te bezetten als strategisch
punt, zou \'t inderdaad een schoon tooneel zyn, de Natie
zich te zien scharen om den troon. Maar de natie heeft
afgeleerd dien troon te beschouwen als \'t palladium van
haar bestaan. Altyd, en sedert 1848 vooral, drong zich zoo-
veel grondwettig-ministeriële kommiezery tusschen Vorst en
Volk, we hebben zoolang hooren wawelen van //Konink-
lyke onschendbaarheid" dat het denkbeeld van te zamen staan
of vallen
geheel op den achtergrond geschoven is. Een zeer
natuurlyke aaneenschakeling van begrippen breidt de on-
schendbaarheid des Konings nog verder uit dan de belee-
digende bedoeling was van de grondwet. Wie onschendbaar
is, onaantastbaar, onverantwoordelyk, moet een strooman
zyn, een half-mensch, \'t vyfde rad aan den wagen, een nul.
Wy hebben gezien hoe Thorbeckk, na ons eerst die on-
schendbaarheid te hebben in den -zak gegoocheld, onder be-
lofte dat we altyd andere personen zouden behouden die
aansprakelyk bleven, ons nu ook de vertooning van die an-
dere onschendbaarheid bezorgd heeft, door de prachtige uit-
vinding van eene waardigheid die te hoog staat om verwy-
ten aan te hooren. "Wy zyn dus in \'t bezit van een corps
onschendbare Ministers. Want na de aftreding verschuilen
zy zich achter \'t verlies van dezelfde waardigheid, welker
bezit hen dekte. Mèt de porte-feuille staan zy te hoog, zon-
der dat ding, te laag voor de vindicte des Volks. Reeds
elders heb ik gezegd dat men by zoo\'n stelsel nooit weet
wiens glazen men moet ingooien, en dat is een zeer onaan-
gename onzekerheid.
Maar even onzeker zullen wy zyn in de keus van het
middelpunt, waarom wy ons te scharen hebben by gevaar.
Want de Koning, alleronschendbaarst, is tevens (dat kan
niet uitblyven) als vereenigingspunt alleronbruikbaarst. Hy
mag niet dit, hy kan niet dat. Zyn constitutionele pligt is
-ocr page 103-
BEN EN ANDER.                                       99
niets te zyn. Een deurwaarder met \'n vonnis, een veldwach-
ter met z\'n koperen plaat, een vuilnis-karreman met de
regten van zyn ambt *) kunnen zich doen gelden, een grond-
wet-koning niet. Zyn wysheid mag niets weten; zyn arbeid
is: niets te doen; zyn kracht moet zich openbaren in ont-
houding. Men zou, op zyn bevel, geen Pruis \'t land mogen
uitdringen, zonder uitdrukkelyk verlof van den minister.
Het den Koning gelaten regt om oorlog te verklaren is
eene bespotting. Tot oorlogen is geld noodig, en daarover
beschikt de kamer. Men beweert dat onze tegenwoordige
Koning lang geaarzeld heeft, voor hy, na den dood van
Willem II, besloot de kroon aantenemen. Dat is begry-
pelyk. Men beseft hoe \'t een mannelyk gevoel moet stuiten,
zich te laten gebruiken tot iets zoo onmannelyks als de
ïhorbeckiaansche grondwet van den Koning heeft willen
maken. In een andere brochure dan die welke ik aan dit
schryven ten grondslag gaf, heeft de heer Bosscha, ver-
ontwaardigd waarschynlyk over de laagte waartoe men ten
onzent het koningschap had doen afdalen, zich beyverd aan-
tetoonen dat de werkkring des Konings niet geheel was op-
geheven, en zelfs nog altyd belangryk bleef. Ik heb dat
stuk niet by de hand, maar constateer het feit: dat er
zoo\'n betoog noodig scheen.
Ik denk dat het allen Voor-
zaten van Z. M. (Stadhouders slechts) zou bevreemd hebben
te hooren voorspellen dat een geacht en bekwaam schryver
eenmaal noodig zou oordeelen te betoogen: dat hun naneef
(een Koning) iets intebrengen had in zyn land. Er is ge-
zegd : un roi constitutionel est un individu de distinction, qui
*) Toen Navoi.kon I Amsterdam bezocht, weigerde een kamman uit
den weg te gaan voor de kcizerlyke rytuigen, onder bewering dat hy,
volgens zyn instructie, alloen hoefde te wyken voor een docters koets.
De arme drommel kreeg de • zes weken" maar werd in \'t geheim scha-
deloos gesteld.
7*
-ocr page 104-
100
EEN EN ANDEK.
peut avoir beaucoup dUnfluence." Ja, qui peut avoir: wanneer hy
onders\'hands den openbaren, officiëlen, hoogst-onwettigen
maar wettelyken, invloed zyner ministers wil tegenwerken, of
wanneer hy zich wil verlagen tot een concurrent van kies-
kollegiën. Dat deed onze Koning niet, en hy had gelyk.
Men beweert dat hy nu en dan zelfverloochening noodig
had om de gevolgen van het constitutioneel stelsel te dra-
gen, maar daaraan den voorkeur gaf boven onwaardig ge-
knoei. Hoe dit zy, het Volk mag geen vertrouwen stellen
in den Koning. Dat vertrouwen zou ongrondwettig zyn,
want om \'t inteboezemen zou de Koning eene zelfstandig-
heid moeten aannemen, die hem de constitutie verbiedt.
Maar heeft dan het Volk vertrouwen op de ministers ?
Evenmin, schoon om geheel andere redenen. Hun pligt ware
juist geweest, wel vertrouwen inteboezemen, en die pligt is
onbeschaamd verwaarloosd. Bovendien, in welk ministerie
moet men vertrouwen stellen ? In het tegenwoordige ?
Waarom ? Wat hebben die mannen gedaan, dat zoo byzon-
der vertrouwen-wekkend was? Zyn zy geniën, helden, staats-
lieden ? Indien ze dat zyn, overtreft hun discretie alle andere
eigenschappen, want aan niemand hebben zy zich geopen-
baard. En het Volk zou toch regt hebben op eenigen grond
voor zyn vertrouwen. Wanneer het ons vrystaat, de man-
nen die op dit oogenblik aan het bestuur zyn, te beoordee-
len naar het gemiddeld gehalte hunner voorgangers, zou
alle vertrouwen misplaatst wezen. En welken anderen maat-
staf kunnen wy aanleggen? De tegenwoordige ministers
zyn .producten van hetzelfde bedorven kiesstelsel als waar-
aan wy de vorige regeringen te wyten hadden, \'t zyn vruch-
ten van denzelfden boom. Waren die vruchten vroeger goed?
Neen. De toestand van het Volk is ellendig; de financiën zyn
in slechten staat; er heerscht een Babel van verwarring in
het beheer van lndië, dat ontevreden en onrustig is; ein-
delyk (nu met Bossen a\'s woorden:) 1/de gevaren ivaaraan
-ocr page 105-
EEN EN ANDER.                                 101
wij... blootstaan, zijn in den tijd dien wij beleven, grooter dan
ooit"
en: nhet is met onze militaire verdedigingsmiddelen jam-
merlijk gesteld."
Zyn dat alles redenen tot vertrouwen in de mannen die
ons land besturen, en in het stelsel dat zulke mannen aan
het hoofd bragt ?
Vertrouwen zou krankzinnigheid wezen.
Hoe is dit te herstellen ? Moet hier de hoinoeopathie wor-
den aangewend? Moeten wy een onzinnig similia simüibus
toepassen ? Mogen wy hopen of verwachten, dat er iets zal
verbeteren, zoolang wy vasthouden aan al de verkeerdheid
die ons in een //jammerlyken toestand" gebragt heeft ? Nie-
mand kan dit in ernst beweren, en ik houd het alweder
voor eene fatsoens-fout, wanneer de heer Bosscha op het slot
van zyn werk, na een korte schets van het mécanisme on-
zer staatsregeling, tot de conclusie komt dat wy: «als een
eenig volk onder één Hoofd aan het verdedigingsvermogen van
Nederland een inwendige kracht van eenheid kunnen geven,
waarop onze voorouders nooit hebben kunnen steunen bij de
groole daden die zij verricht hebben."
Wanneer wy niet wis-
ten, of dit des noods hadden kunnen leeren uit Bosscha\'b
//bemoedigingen," hoe men woorden kan gebruiken om ge-
dachten te bewimpelen...
Neen, Bosscha zelf weet niet dat hy onwaarheid zegt.
Het is alweder die vervloekte gewoonte om te kleuren met
zachten tint, om scherpten te myden als //onfatsoenlyk,"
om \'t: ja ... ja, neen ... neen, diplomatisch uit den weg te
gaan, die hem, zyns ondanks geloof ik, zyne brochure doet
besluiten met iets als valsheid. En (ontelbare malen immers
merkte ik dit op in zyn schryven) na zoo\'n fatsoenlyke
valsheid, komt de eerlykheid hem manen om de onwille-
keurige leugen te corrigeren door een bestraffend: maar.
ii Maar,
zegt hy, dan moet ook... een eind komen aan het
*
-ocr page 106-
102                                     EEN EN ANDER.
verderfelijk particularisme der partijschappen. . .
die een natuurlyk gevolg zyn van \'t zoo even geprezen
stelsel;
... // dan moet ieder die in het publiek leven een taak heeft
te vervullen, zich zelven kannen wegdenken, en toewijding aan
het Vaderland een volksdeugd worden. . .
Bosscha erkent dus dat dit onder \'t aangeprezen stelsel
niet het geval is, en daar zit juist de knoop ;
. . . ii eene volksdeugd, waarvan Koning, Ministers, Ambtena-
ren en Volksvertegenwoordigers hel voorbeeld geven."
Dit zal zoo moeten worden onder \'tzelfde stelsel, dat dit
alles tot nog toe vierkant in den weg stond. Ziedaar nu in
weinig woorden de eigenaardigheid der // fatsoenlykheids-"
theoriën. Piet is dagelyks dronken, hy verwaarloost vrouw,
kind, huishouden, alles. Zyn gezin verkeert in een //jam-
merlyken staat" .. . Geen nood ! Hy kan gerust zyn levens-
wys voortzetten. De jenever geeft moed, veerkracht, één-
heid; hy zal even welvarend worden als zyn grootvader ge-
weest is .. . maar hy moet, al door borrelende, het drinken
laten. Dan zal hy nuchter worden, et tout sera pour Ie mieux!
Het heeft my leed gedaan den heer Bosscha te moeten
aanvallen. Ook gold myn wrevel niet hem. Ik verzet my
tegen den onzaligen geest waarvan hy, zonder \'t te weten
misschien, de woordvoerder geweest is, en wanneer hy zyne
persoon n zal kunnen wegdenken" gelyk hy voorschryft, zou
de mogelykheid bestaan, dat hyzelf \'t eerst erkende hoe groot
de behoefte is aan andere hulp dan aan i/frasen." Waar-
achtig, Piet moet zyn levenswys geheel en al verande-
ren : Weg met de flesch! En de zielzorger of geneesheer
die dit niet gebiedend durft voorschryven, bedriegt hem,
allerfatsoenlykst misschien, maar bedrog is het.
Ook in andere landen heerschten allerlei stelsels naar de
mode der eeuw, in kleinigheden verschillend, maar elkander
tamelyk gelyk in deze algemeene kenmerken van het par-
-ocr page 107-
103
EEN EN ANDEU.
lementarisme: lafhartigheid en wantrouwen. Wantrouwen ver-
deelt het gezag onder velen: één magthebber mogt eens
misbruik maken! Lafhartigheid schrikt terug voor de ver-
antwoordelykheid, en wenscht die te deelen met //geachte
leden." Hoe zyn al die landen gevaren by hun stelsel?
Slechts één, Pruisen, met kracht bestuurd door een groot
man die den moed had alléén te staan, en de //geachte le-
den" terugzond naar katheder en geldlaê, één land slechts
zag zyn parlementair stelsel omgeworpen, of geschorst althans.
Toen er behoefte was aan degelijkheid, aan // handen uitste-
ken" werd het als een belemmerend passagier in stormweer,
door den scheepsbevelhebber // van dek" gejaagd. Nu de
storm voorby is, mogen die heeren terugkomen, en op nieuw
een praatje maken. Maar men kan zich verzekerd houden,
dat de officier van de wacht z\'n instructiën heeft om hen
op nieuw //naar de hut" te jagen, als er buien komen op-
zetten aan den horizont.
Onze kim is zeer bewolkt. De bui zal komen uit het
oosten, uit het zuiden, of uit beide streken tegelyk, en dan
zal \'t een typhon zyn. // Dek zuiveren" is de zaak. En dat
moet bytyds geschieden. Want de passagiers zullen niet zoo
makkelyk verhuizen, en er zal forsheid noodig zyn, om de
ruimte te maken die onmisbaar is by snelle en flinke ma-
noeuvres.
Genezen is zuiveren. Er is geestdrift noodig. Daartoe
moet het vertrouwen hersteld worden. Er moet dus aan
het volk worden getoond, dat er een magt bestaat die
raad weet met de bende uitzuigers, waardoor dat vertrou-
wen geschokt werd. Er moeten voorbeelden gesteld worden.
In buitengewone gevallen zyn buitengewone maatregelen
noodig. Wanneer het dan niet geschreven staat in onze
grondwet (Thobbecke zorgde er wel voor, dat het daarin
niet voorkomt) hoe men te handelen hebbe om pligtver-
geten ministers en ambtenaren, al zyn zy dan ook // in rus-
-ocr page 108-
104                                EEN EN ANDER.
te," te roepen ter verantwoording, dan make men zoo\'n
wet. De redactie is niet moeielyk: // Wy Willem, by de
gratie Gods... overwegende, dat ieder verantwoordelyk is
voor zyn daden... overwegende dat het niet vry staat een
volk te bederven, uitteputten, overteleveren aan morele,
intellectuele en stoffelyke vernedering, en dat volk ten loon
voor zyn geduld, of misbruik makende van gezegde degra-
datie, te brengen in een //jammerlyken toestand," en alzoo
weerloos overteleveren aan den vreemdeling... overwegende,
dat Ons door dat volk de verheven taak is opgelegd opte-
treden als beschermer waar het bedreigd, als wreker waar
het beleedigd is... hebben besloten en besluiten..."
Ja, en dan een paarhonderd passagiers // van dek !" En
een paarhonderd anderen, die uit eigen beweging zich te-
rugtrokken, nadat zy \'t scheepsvolk hadden geplunderd,
// kromgesloten in de boeien." En regt gedaan ! Streng, stipt
regt! "Wie zich volzoog aan de Nederlandsche welvaart ...
rendre gorge ! Wie opzwol van indischen roof, rendre gorge I
Wie slecht ministerde en slecht generaalde, en omhangen
werd met kruizen en banden van eer... rendre gorge! Wie
\'t volk bedroog met praatjes ds tant par hcure. .. rendre gor-
ge!
En dat is niet genoeg. Er zyn voorbeelden noodig om
te bewyzen dat de schavotten en tuchthuizen niet uitslui-
tend zyn opgerigt voor kleine dieven, voor kleine, arme,
c-ifatsoenlyke misdadigers.
Volgens welke wet moet dat geschieden ? Ik zeide dit reeds,
de redactie is gemakkelyk. En wie niet tevreden is met zoo\'n
wet, vrage zich af: welke wet den voorgangers der natie \'t
regt gaf, haar ziek te maken, te vergiftigen ? Welke wet be-
looft straffeloosheid aan de bedervers van Indië ? Waar staat
het geschreven dat een minister de maatregelen tot tegengang
van veeziekte mag verwaarlozen ? Welk artikel van de wet
veroorlooft den ministers van oorlog onzen verdedigings-
toestand in //jammerlyken staat" te brengen P Welke wet
-ocr page 109-
EEN EN ANDER.                                      105
vergunt den //geachten leden" de regering te belemmeren
in \'t volvoeren van haar pligt ?
Er komt een tyd dat er hooger wetten te gehoorzamen
zyn, dan de beschrevene.
En al ware dit zoo niet. Al bleet\' men vasthouden aan
de onjuiste meening dat de wettigheid alleen op meerder-
heid van stemmen gegrond kan zyn\' (de fictie waarop dan
toch dat geheele parlementarisme berust) eilieve, laat de Ko-
ning eens vragen aan het Land: wilt ge dat ik u voorga,
ik alleen ? Dan zou men zien hoe, in gevaar, dat fabeltje
van gesplitste verantwoordelykheid, in rook verdwynt. Er
is een verzamelingspunt noodig, iemand die de vaan op-
steekt, iemand die vóórgaat, een Hendrik de IV, wiens
witte panache den weg wees ter overwinning.
Ja, de wapperende vederbos van een koning, niet de ge-
pluimde slaapmutsen van // geachte leden!"
Nog kan de natie wakker geschud worden, nog is \'t mo-
gelyk haar optewekken tot moed. En de uitslag zou heer-
lyk zyn! Want hoe magtig ook de legers van den vyand,
geen leger weegt op tegen een geheel Volk. Zóó zou \'t
blyken of we indedaad een natie zyn.
Bosscha zelf erkent dat een vyandelyk Veldheer, hoe
ondernemend ook: // ons met rust laten zou, als wij in massa
ons bereid toonen tot tegenstand, en op elk punt van aanraking
de spits bieden."
Ja, maar om daartoe te geraken, is \'t niet
voldoende, en zelfs geen hoofdzaak, dat men beter leere
schieten, *) de vyand wete dat wy bereid zyn hem aftewach-
*) Wanneer ïneu de cyfers van gesneuvelden en gewonden vergelykt
met het getal manschappen dat aan veldslagen deelnam, komt men tot
de conclusie dat het onderscheid tusschen goed- en slecht-schieten byna
onverschillig is. in alle actiën ^aat het ^etal ongekwetsten, die zich
-ocr page 110-
10 Ö                                     EEN EN ANDER.
ten in gesloten gelederen, geschaard om één aanvoerder, met
wien wy staan of vallen, en vast besloten geen duimbreed
gronds aan den vreemdeling aftestaan. Maar vóór dat alles:
inwendige zuivering. Geen //fatsoenlyke" verraders in de ge-
lederen. Geen parlementair ontuig dat alle veerkracht verlamt.
Geen tokohouders, wetgevers; geen fortuinhelden, ministers ;
geen babbelaars bekleed met gezag; geen zand, steen, roest,
vuil, tusschen de raderen der machinerie van den staat.
Bismauck lacht over den uitslag van Chassepot-\'proeven;
hy weet hoe weinig \'t er toe doet, of meu een keer meer
kan schieten in de minuut. Maar hy zou eerbied hebben
voor de énergie die ons in staat stelde hem te overtreffen
overgeven ot\' wegloopen, dat der dooden of gewonden honderde malen
te hoven. Men zou voor z\'n gezondheid een veldslag meemaken. De
hloedigsten zyn, vergelykcnderwys gesproken, vry onschadelyk. Er be-
staat eene soort van « militaire eer" onbegrypclyk voor iemand die " hart"
heeft. Het spreekt vanzelf dat de overwinnaars gouden bruggen bouwen,
en grooter ruimte laten aan de beteekenis van: »avec les honneurs mi-
litaires" dan een burger die zyn land verdedigt, zou gelieven aantenemcn.
De generaals doen dat a Utre de revanche, natuurlyk.
Onder de correctie. Als om een zegel te zetten op deze noot, spreekt
de minister van oorlog, by \'t verdedigen van zyn buil jet, over eenc
i/tweede verdedigingslinie, wanneer de eerste geforceerd zal zyn," ja zelfs
over een derde! Dit voorzien van het «forceren onzer liniën," overgezet
uit het jargon der zoogenaamde krygskunde, beduidt eenvoudig: dat onze
troepen zullen wegloopen.
Zie, ik zou vrede hebben met een budjct van oorlog, tienmaal hooger
dan het is (een kleinigheid altyd, in vergelyk met wat de Pruisen ons
zouden kosten) wanneer wy slechts voor dat geld, generaals, officieren
en soldaten konden bekomen, die niet leegliepen, en ministers die niet,
door dat wegloopen voortestellen als mogel.vk of waarschynlyk, ons leger
voorbereidden en verlokten tot lafhartigheid. De natie betaalt haar leger
niet: om «liniën te laten forceren," maar om céne linie (dat is: de
grens)
te verdedigen. Het spreekt van zelf dat in de kamer weer nie-
mand opstond tegen zoo\'n ministeriele budjet-krygskunde. Krygskun-
de?... Idee 495!
-ocr page 111-
107
KEN EN ANDER.
in de naaldgeweer-snelheid waarmee hy zyn driehonderd // zeer
geachte sprekers" naar huis jaagde. En overtroffen moet
hy worden, want het tydelyk wegjagen van een parlement
moge voldoende geweest zyn in Pruisen, wy hebben eene
geheel andere zuivering noodig. Onze inspanning moet te
grooter zyn, naarmate het verval dieper was. En het zou
kunnen zyn dat later de geschiedenis op het tegenwoordig
gevaar wees als een schoon keerpunt in ons bestaan: // de
nood maakte het nederlandsche Volk wakker .. ."
Dat zou kunnen zyn. Maar zal \'t zoo wezen ? Ik geloof
het niet! Ik ben te zeer gewoon misverstaan te worden.
Zoovelen bovendien hebben er belang by, myn stem te smo-
ren of krachteloos te maken, dat ik my niet durf vleien
met de hoop op goeden uitslag, \'t Schynt al zeer moeielyk te
zyn optestaan van \'t ziekbed, wanneer zooveel docters tegelyk
waarschuwen tegen de scherpe buitenlucht. En de arme
kranke dommelt voort! In Godsnaam! Wel zie ik nu reeds
in myn verbeelding de Couranten en Tydschriften van 1870
gevuld met klagten over de verkeerdheden die ik nu be-
stryd; wel zal men later, met myn woorden, den profeet
spelen après coup, en // frasen" maken van wat ik nu ver-
kondig als feiten...
Waar dwaal ik heen! Alsof de Pruisische censuur zoo
verdraagzaam was!
Wie niet hooren wil, moet voelen. In weerwil myner
opinién over Vaderlandsliefde, vrees ik dat in myn f/evoel de
natuur sterker zou wezen dan de leer. Ik gloei by de ge-
dachte een vreemdeling te zien heerschen in ons land. Mis-
schien zou er blyken welk onderscheid er bestaat tusschen
de fatsoenlyke aanhangers van // voorzichtig beleid" en
iemand die zoo bar aanklaagt waar hy zich gedreven voelt
door verontwaardiging...
Wie niet tevreden is met myn schryven: wie zich stoort
-ocr page 112-
108                                           EEN EN ANDER.
aan myn toon; wie meent dat ik de natie beleedig; wie
denkt z\'ii vaderlandsliefde te moeten toonen door mooipra-
ten en // frasen :" wie me houdt voor een monster of voor
geestig en byzonder slecht; wie \'t Jeelyk vindt dat ik bit-
ter ben; wien ik stoorde in gestolen //rust" of in \'t tellen
van ducaten voor turfdragers, in z\'n //binnenkamer"..
Hun allen geef ik rendez-vous op de grens, als daar \'t
lamme Heil dir im Siegerkranz in hun hollandsche ooren zal
klinken als een donderslag.
LEVE DE KONING!
CltlllUi; E I» D A.
Pag. 50 r. 7 v. I>. zestien, lees: zes-en-tvnntig
Dit is noch schryf- noch drukfout. Door allerlei bemoeienis, en vooral door grooier uitbrei-
dim/ van den Noorddnitschen Bond, dan aaurnnkeh/k hel voornemen irns, hebben de ioet-Pm\'i-
xisrhe Staten tien stemmen meer bekomen dan inde oorspronkeUjke bedoeling lag. Detcyl echter
het vieercndeel dier Staten bijna regtslreeks, en allen zydeiings, van Pruisen ajJtungen, en daar
r.y elkander steeds ouderling neutraliseren door oneemgheid, blyft de bewerittf/ omtrent hel over-
rif/l van dit tlyk in vO&ë kracht.
bl. 54 r. 32 v. b. e frasen"                    lees "fatsoen*\'
» 61 r. 8 v. o. hoofdmonnwenten » hoofdmomenten