-ocr page 1-
.--                ALGEMEENE
AltTlLLERÏEVVETfiïVSCiUP:
BUSKRUIT.
I
K
KlSli
M\'S^
w
Vak 155
-ocr page 2-
• \' i .... ; \':: -
i \'*"■\'■.             LUI
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
»
-ocr page 6-
-ocr page 7-
KA frr /ï£f£
HANDLEIDING
TOT DE
ALGEMEENE
ARTILLERIE-WETENSCHAP,
VOOR DE CADETTEN VAN ALLE WAPENEN,
DOOK
W. C. HOJEL,
Majoor tiet artillerie.
lste Aflevering
(BUSKRUIT).
■-
TE BREDA,
TER DRUKKERIJ VAN BROESE & COMP..
VOOH REKENING VAN DE
KONINKLIJKE MILITAIRE iC IJiEMIE.
1 8_7 !>.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
INHOUD.
Bladz.
Inleiding...................     I.
I. BUSKRUIT.
A. Algenieene beschouwingen over buskruit. . . .">—20.
Voorwaarden, waaraan liet buskruit als voortdrijvend middel
moet voldoen................    .">.
Samenstelling van het buskruit..........    I».
Salpeter..................    7.
Zwavel...................    7.
Houtskool..................    8.
Ontbranding. Verbranding............    8.
Verbrandingsproducten.............   10.
Spanning van buskruitgassen...........   13.
Volstrekte spankracht..............   1 i.
Betrekkelijke spankracht.............  22.
Grootte, gedaante, (lichtheid en vochtgehalte der buskruit-
korrels.................  22.
Samengeperst buskruit.............  28.
15. Het N ederla ndschc buskruit; zijn vervaardiging,
beproeving, bewaring en onderhoud. .
             20—53.
Nederlandsche buskruitsoorten...........  20.
Mengverhouding van het buskruit der Nederlandsche land-
macht..................
  30.
Vervaardiging van het buskruit N°. 1 en N°. 2.....  31.
Vervaardiging van het buskruit N°. 3........  38.
Vervaardiging van het prismatische buskruit......  38.
Vervaardiging van het grofkorrelige en keisteenbuskruit. .  38.
Keuring van buskruit..............  30.
-ocr page 10-
INHOUD.
II
Bladz.
Onderzoek van het buskruit N°. 1 en 2.......39.
Onderzoek van liet buskruit N\\ 3.........43.
Onderzoek van het prismatische buskruit.......43.
Onderzoek van het grofkorrelige en keisteenbuskruit. . . 44.
Herstelbaar, onbekwaam, gebroken buskruit......45.
Bewaring van het buskruit............46.
Luchten van buskruitmagazijnen..........50.
Keeren van buskruit..............50.
Ruilen van buskruit..............52.
Vervoer van buskruit..............52.
C. De nieuwere pracparaten tot het voortdrijven
van projectielen en het voort 1)reugen van spring-
uit werking...............53—61.
Gebreken van het buskruit............53..
Niet ontplofbaar buskruit.............55.
Baryth-buskruit................55.
Picraat-buskruit................55.
Schietkatoen.................56.
Schicthout.................50.
Nitroglycerine................59.
Dynamiet, dualine, lithofracteur..........60.
Springlijm.................61.
-ocr page 11-
LIJST VAN DE FIGUREN.
Fig.
Toestel van Kumford. ...........     I
Bom met kerf-manometer van Rodman......    2
Mes van den kerf-manometer van RoDMAN (in 2 standen).     3
Mes van den kerf-manometer van Uc.HATirs (in 2 standen).     4
Kerf-manometer van Uchatius voor de licpaling van de
spankracht bij geweren..........     5
Piet-manometer..............    •\'»
Korrel prismatiseh buskruit met 7 kanalen.....     7
Korrel van het Nederlandschc prisinatische buskruit. .     8
Drukinolen...............     0
Buskruit-stofbuil.............   10
Mengtrommel..............   11
Korrelslede..............   12
Nat-glanstrommel.............   13
Harp.................   Il
Droog-glanstroininel.............   1.")
Mengtoestel...............   10
Ituskruit-proet\'niaat.............   17
Buskruit-proefmortier............   18
Bedding tot buskruit-proefmortier........   l\'l
Buskruitton...............  20
Buskruitkist zonder bus...........  21 - ■\'--
Buskruitkist niet bus............  2"2. \'
Tonstelling...............  23
-ocr page 12-
-ocr page 13-
ERRATA.
Bliulz. 3, regel 2 v. b. staal: werkking; leen: werkkring.
» 10, » 12 v. o. )> De verbrandingssnelheid van het bus-
kruit; leen: De hoeveelheid gas, die in do
opvolgende tijddeelen van de verbranding
eener lmskruitlading wordt ontwikkeld,
» 21, » ü v. b. staat: De betrekkelijke fees: Betrekkelijke
» 26, Achter het kanon IJ. Getr. van 24 cM., in de kolom
«Gewicht van het projectiel" slaan de getallen: 24,0;
lees: 144,0.
-ocr page 14-
-ocr page 15-
INLEIDING.
In het leven der volkeren kunnen toestanden voorkomen, waarbij
rechten of aanspraken door geen onderhandelingen tot eerbiediging of
erkenning kunnen worden gebracht en een minlijke schikking onmoge-
lijk is, om een einde te maken aan verwikkelingen, die, hetzij door
den loop der tijden, hetzij door de inwerking van tegenstrijdige be-
langen zijn ontstaan. In zulke gevallen wordt tot het geweld de
toevlucht genomen en aan de kansen van den oorlog de beslissing ge-
geven van hetgeen voor geen vredelievende oplossing vatbaar is.
De oorlog is zoo oud als de geschiedenis. In de vroegste tijden was
het de physieke kracht die de wet voorschreef; maar toen de zwakkere
begreep, dat oefening en juiste aanwending van de kracht waarover
hij kon beschikken hem voordeel aanbracht, — toen hij zich van
werktuigen leerde bedienen, die, goed gehanteerd, gemis aan lichaams-
kracht konden vergoeden, toen ook werd het overwicht van den sterkere
zoo niet opgeheven, dan toch tot meer enge grenzen gevoerd.
Met de invoering der wapenen, waarbij op verre afstanden schade
kon worden toegebracht, en de strijd van man tegen man niet meer
uitsluitend werd vereischt om beslissing te verkrijgen , was het even-
wicht hersteld; het physiek was niet meer de hoofdfactor, maar de
overwinning verbleef aan de partij , die de beste oorlogswapenen bezat
en daarvan het meest oordeelkundig gebruik wist te maken.
Eerst sedert het bekend worden van het mechanisch vermogen van
het buskruit en het in aanwending komen van werktuigen, wier
samenstelling op de kennis van dat vermogen berustte, kan gezegd
worden, dat de kunst van het oorlogvoeren een wetenschap is ge-
worden. Deze werktuigen, waarvan het gebruik tot in de 14de eeuw,
misschien zelfs vroeger, opklimt, brachten in de krijgskunde een groote
omwenteling teweeg. De afstandswapenen, die voorheen in den krijg
een aanwending vonden, werden langzamerhand door vuurwapenen
vervangen. In plaats van de balist en katapult verscheen het geschut
1
-ocr page 16-
■2
en, in stede van den slinger en handboog, kwam het geweer en de
pistool. De beide laatsten zijn handvuurwapenen; zij voorzien in de
omstandigheden waarbij het. geschut niet kan worden aangewend,
terwijl het geschut op zijn beurt, wegens de krachtige uitwerking die
het vermag voort te brengen, en de verscheidenheid zijner aanwending,
de tekortkomingen van het handvuurwapen in den oorlog aanvult.
De algemcene vooruitgang in wetenschappclijken zin is in de ont-
wikkelingsgeschiedenis der vuurwapenen afgespiegeld. Deze onder-
gingen en ondergaan nog heden ten dage voortdurend wijzigingen en
hervormingen. Bij het zoeken naar de volmaaktheid werd het slechte
door het goede, het goede door het betere vervangen. Op die
wijze werd tot de belangrijke kennis gemakt van de onderlinge
afhankelijkheid van het voortdrijvend vermogen, het werktuig waarin
dat vermogen wordt opgehoopt en het lichaam, dat bestemd is uit-
werking bij het doel voort te brengen. De beginselen, waarop de
samenstelling en aanwending van buskruit, vuurwapen en projectiel
berusten, eenmaal opgespoord, lagen de vaste regelen voor de hand,
waardoor een regelmatigheid in de uitkomsten werd gewaarborgd, die
vroeger onbereikbaar scheen.
Met de steeds toenemende technische en tactische volkomenheid der
vuurwapenen, zijn de aard en de inrichting der doelen waartegen zij
moeten dienen, eveneens veranderd. De muurwerken der versterkte
plaatsen werden weldra, grootendeels, door aarden wallen vervangen
en toen het verticale vuur met springende projectielen, de ongenoeg-
zaamheid der aardomwalling aantoonde werden kazematten en bomvrije
wijk- en bergplaatsen gemaakt. Om deze te vernielen kwamen steeds
zwaardere geschutsoorten in aanmerking; gcschutsoorten, waarvan het
gewicht en de afmetingen vooral daar tot een aanzienlijk bedrag
stegen, waar zij tegen pantsers in werking moesten komen. In één
woord, de kunst om zich te versterken en die om versterkingen te
vernielen hebben elkaar wederkecrig verbeterd.
Behalve de reeds genoemde handvuurwapenen zijn nog andere
draagbare wapenen in gebruik; namelijk de blanke wapenen. Zij
dienen voor den strijd van man tegen man en zijn, hoewel zij niet meer
de waarde ■ bezitten, die daaraan in de oudheid en de middeleeuwen
werd toegekend, nog in onze dagen onmisbaar.
De kennis der oorlogswapenen en de wetenschap hunner aanwending
vormen het onderdeel der krijgskunde dat men wapen leer noemt.
De artillerie-wetenschap omvat bijna de geheele wapenleer; alleen
wordt het oorlogsgebruik der bandvuurwapenen niet tot haai\' gebied
-ocr page 17-
3
gerekend. De omvangrijkheid der artillerie-wetenschap kan uit de
opsomming blijken van hetgeen in hoofdzaak tot den werkking van
het wapen der artillerie behoort: de samenstelling en vervaardiging
van alle oorlogswapenen en van de benoodigdheden, tot de aanwen-
ding dezer wapenen vercischt■; de bediening en behandeling van het
gesehut; de aanmaak en het gebruik van torpedo\'s; liet bewaren en
onderhouden van oorlogsmaterieel; het leggen van militaire bruggen
of maken van andere overgangsmiddelen over groote rivieren en
eindelijk het vervoer van verschillende voorwerpen , waarvan men zich
in den krijg bedient.
De algemeenc artillerie-wetenschap beoogt een zoodanige be-
handeling van de hiervorengenoemde onderwerpen , als noodig is om
hoofdbegrippen te vestigen omtrent hetgeen tot het gebied van het
wapen der artillerie behoort. Zij laat dus, voor zooverre ze gemist kunnen
worden zonder het verband te schaden, de bijzonderheden achterwege,
die uitsluitend voor den artillerist van beroep van belang te achten
zijn. Het streven van de algemeene artillerie-wetenschap moet dus zijn,
het hoofdkarakter der verschillende onderwerpen op den voorgrond
te stellen. Om hiertoe te geraken moet meermalen de aandacht worden
gevestigd op vcrvaardigingswijzen, inrichting en samenstelling van
onderscheiden werktuigen, opgaven van zuiver technischen aard, niede-
deelingen van uitkomsten van proeven enz. Wanneer deze opgaven
soins verder reiken dan voor het begrip in algemeenen zin der behan-
delde onderwerpen gevorderd wordt, dan moet dit eensdeels daaraan
geweten worden, dat de grens van hetgeen volstrekt noodig en van
hetgeen niet volstrekt noodig is, onmogelijk scherp aan te wijzen valt;
anderdeels aan de zucht om een beschikking Ie schenken over artille-
ristische gegevens, die niet altijd ouder het onmiddellijk bereik liggen.
Men zal bij het doorlezen der volgende bladzijden gaandeweg op-
merken, dat er onderwerpen zijn, die onderling zoo
8
danig samenhangen,
dat een beredeneerde behandeling van het een onmogelijk is zonder ecnige
kennis van het ander tot uitgangspunt te stellen. Zoo b. v. kunnen
de eischen, waaraan buskruit moet voldoen, niet begrepen worden,
of algemeene gegevens omtrent het geschut moeten als bekend worden
ondersteld; omgekeerd is een omschrijving van de inrichting der
geschutsoorten niet wel doenlijk zonder de eigenschappen van het daarbij
gebezigd voortdrijvend middel te kennen. In dezen leiddraad is noch-
tans gestreefd dit bezwaar weinig voelbaar te maken, door het volgen
eener opbouwende methode van behandeling der verschillende onder-
werpen en door liet geven van een groot aantal teekeniiigen. Uit
-ocr page 18-
i
laatste neemt echter niet weg dat, om de artillerie met vrucht te be-
oefenen , de gelegenheid moet worden gezocht om door aanschouwing
tot een helder denkbeeld te geraken van de tot haar gebied behoo-
rende voorwerpen.
Hierbij kan nog een andere aanbeveling worden gevoegd: Evenals
bij alle wetenschappen, die een ruime toepassing in de practijk moeten
vinden en ten deele hieruit zijn opgebouwd, heeft de artillerie dikwijls
te verwijzen naar hetgeen door proeven werd gevonden. De uitkomsten
der proefnemingen worden dan doorgaaas in tabellen samengevat.
Voor een degelijke studie van de artillerie, behoort de lezer de ge-
gevens dezer tabellen aandachtig te overwegen, en, wanneer het
onderwerp zich daartoe eigent, nooit verzuimen die gegevens graphisch
voor te stellen. Hierdoor wordt niet alleen het algemcenc overzicht
eenvoudiger, maar ook het trekken van gevolgen gemakkelijker.
-ocr page 19-
I. Buskruit.
A. Algemeene beschouwingen over buskruit.
Voorwaarden, waaraan liet buskruit als voort
«■rijvend middel inoet voldoen. Tut het voortstuwen vim
het projectiel moet over een kracht van genoegzaam vermogen beschikt
kunnen worden. Als ongevraagd biedt de natuur daartoe de veer-
kracht aan. Bij de meeste oude oorlogswapenen werd de voort-
drijvende kracht ontwikkeld, door de veerende werking van gestrekte
pezen of wel van hout of metaal, dat door buiging in een toestand
van spanning was gebracht. De op deze wijze opgewekte kracht,
daargelaten nog dat ze, wegens haar afhankelijkheid van vocht en
warmte, tot onregelmatigheid in uitwerking moet leiden, is als onvol-
doende te beschouwen, wanneer het gewicht van het projectiel of de
te bereiken afstand eenigszins aanzienlijk wordt.
Beter voldoet in dit opzicht de veerkracht van gassen. De spanning
door deze uitgeoefend kan tot een zeer hoog bedrag worden opgevoerd.
De stoom zou tot het voortslingeren van projectielen kunnen worden
aangewend, ware het niet dat tot stoomvorming bewerkingen van
eenigen duur gevorderd worden. De eisch is niet alleen om spannin-
gen van groot vermogen te kunnen voortbrengen, maar ook moet
over die spankracht met groote snelheid, zelfs op het onverwachtst
kunnen worden beschikt.
Deze beschikking kan, welke der hulpmiddelen ook geraadpleegd
worden die de wetenschap biedt, alleen geschonken worden door het
bezit van een vast lichaam, of wel van een vocht, dat, ontstoken
zijnde, snel verbrandt en een aanzienlijke hoeveelheid gassen van hooge
temperatuur als verbrandingsproduct oplevert. Het bedoeld vast
lichaam of vocht moet dus zijn een slapend gasmengsel, dat door de
verbranding tot ontwaken wordt gebracht en gassen van hooge span-
kracht ontwikkelt.
Alles wat aan de hier gestelde voorwaarden voldoet is daarom nog
niet als voortdrijvend middel in de vuurwapenen geschikt. De ge-
-ocr page 20-
G
schiktheid daartoe wordt nog door andere eischen beheerscht: Om
ten allen tijde onmiddellijk over een genoegzame hoeveelheid van het
aangenomen voortdrijvend middel te kunnen beschikken, moet steeds
een voorraad voorhanden wezen; een voorraad, die te grooter behoort
te zijn, naarmate de fabricage meer tijdroovend is en bijzondere op-
lettendheid vcreischt. Hieruit volgt dat duurzaamheid van het prae-
paraat een der noodwendigste eigenschappen moet zijn. Let men daarbij
op de wijze waarop het moet worden opgelegd, op de werkzaamheden
die voor het onderhoud noodig zijn, op het herhaaldelijk vervoer dat
zijn aanwending meesleept, dan ligt het voor de hand dat het voort-
drijvend middel geen gevaarlijk, dat wil zeggen, geen te gemakkelijk
of toevallig ontbrandbanr praeparaat mag zijn. Ook is klaarblijkelijk
dat de regelmatigheid van de krachtsuitwerking, voor zoover zulks
bereikbaar is, noch door de teinperatuursverschillen der jaargetijden,
noch door de dampkringslucht met haar wisselend vochtgehalte, noch
door ouderdom behoort geschaad te worden.
Met het oog op de bestemming, die het voortdrijvend middel te ver-
vullen heeft kan verder gezegd worden, dat liet, als lading gebezigd,
geen te groote ruimte mag innemen opdat het vuurwapen tot een
minimum van lengte kan worden gebracht. Naarmate de ruimte die
de lading inneemt grooter is wordt bovendien de afkoeling dor ge-
vormde gassen sterker, en vermindert dientengevolge de spankracht.
De gasvorming dient wijders niet in die mate snel te zijn, dat daardoor
een verbrijzelende werking op het wapen wordt uitgeoefend. Voegt men
hierbij dat een volkomen omzetting in gassen van het praeparaat, dat
als lading gebruikt wordt, hoogst gewenscht is, opdat geen overblijfsel
de bewerkingen van het laden hinderlijk zij of de krachtsuitwerking
op het projectiel vermindere, — dat verder de snelheid van verbran-
ding gemakkelijk te regelen moet zijn, om het praeparaat bij de ver-
schillende vuurwapenen te kunnen aanwenden, en denkt men ten slotte
nog aan de voorwaarde, dat de verbrandingsproducten het metaal der
vuurwapenen niet mogen aantasten, dan kan men zich een denkbeeld
vormen van de moeilijkheid om een voortdrijvend middel samen te
stellen, dat aan zooveel uiteenloopende voorwaarden voldoet.
Samenstelling van liet buskruit. De hicrvorcn gestelde
eischen worden, hoewel niet in alle mogelijke opzichten dan toch met
genoegzame nauwkeurigheid door het buskruit vervuld.
Het buskruit is een tot den korrelvorm gebracht mengsel van
salpeter, zwavel en houtskool. Deze samenstellende deelen worden
daartoe in lijn verdeelden toestand gebracht en, na met bijzondere
voorzorgen onderling gemengd te zijn, tot een koek samengeperst,
-ocr page 21-
7
waaruit, door verschillende bewerkingen, die later voor het Nederlandsen
buskruit beschreven zullen worden, korrels van den gewenschten vorm
en de verlangde afmetingen worden verkregen.
Voor het buskruit is, met betrekkelijk geringe wijzigingen, steeds
de mengverhouding van 75 gcwichtsdeelen salpeter, 12,5 gewichts-
deelen zwavel en 12,5 gewichtsdeelen houtskool in gebruik geweest.
De weg der proefnemingen heeft deze cijfers als deugdelijk aange-
wezen en tevens aangetoond, dat kleine afwijkingen in de opgegeven
verhouding van geen noemenswaardige!) invloed zijn. Van meer invloed
op de krachtsuitwerking van het buskruit is de wijze waarop het is
bewerkt, de graad van zuiverheid der samenstellende deelen en, zoo-
als straks nader zal worden toegelicht, de dichtheid, de gedaante,
de grootte en het vochtgehalte van de korrel.
Salpeter. Het salpeter, ook onder den naam van kali-salpeter of
salpctcrzure potassa bekend, bestaat, in zijn grondstoffen ontleed, uit
kalium, stikstof en zuurstof. Het bevat vooral een groote hoeveelheid
zuurstof en geeft dit gas gemakkelijk af, wanneer het, met koolstof-
houdende lichamen vermengd, wordt verbrand. Het is dus bijzonder
geschikt om een snelle of hevige verbranding voort te brengen.
In sommige warme landen wordt het salpeter, in den vorm van
verschillende salpeterzure zouten, door de natuur geleverd, maar het
kan ook kunstmatig gewonnen worden, door dierlijke en plantaardige
stoffen, met een bijzondere aarde gemengd, te doen verrotten. Nog
kan het, door chemische omzetting, uit de salpeterzure soda, ook wel
Chili-salpeter genoemd, worden bereid.
Om voor de buskruitfabricage geschikt te zijn, mag het salpeter
geen onivinheden of vreemde bijmengselen bevatten. Het wordt door
raftineeren tot den gewenschten toestand van zuiverheid gebracht; het
is dan wit van kleur, en van smaak koel en bitterachtig. Het salpeter
is in water oplosbaar; in warm veel gemakkelijker dan in koud water.
Zijn smeltpunt wordt op 350° (1) gesteld. De schadelijkste veront-
reiniging van het salpeter en tevens die, welke het meest voorkomt,
is het keukenzout, dat, wegens zijn voehtaantrekkend vermogen, vooral
de duurzaamheid van het buskruit benadeelt.
SKwnvel. De zwavel is een grondstof. Zij wordt in vulcanische
streken in gedegen toestand aangetroffen, maar behoort, alvorens tot
bereiding van buskruit geschikt te zijn, te worden gezuiverd. Dit ge-
schiedt door distillatie. Zuivere zwavel is citroengeel van kleur en op
(1) Zoowel hier, als voor de temperatnnrs-opgaven die in het vervolg voorkomen,
worden Braden van den thermometer met honderddoclige schaal bedoeld.
-ocr page 22-
s
het gevoel vettig. Zij is onoplosbaar in water en smelt bij 110".
Tot 300° in de lucht verhit, verbrandt /.ij met lichtblauwe vlam.
üe rol die de zwavel in het buskruit te vervullen heeft, is hare
medewerking te verlecnen tot de volledige ontleding van het salpeter
bij de verbranding, en voorts om als bindmiddel te dienen, ten einde
aan de buskruitkorrel de gewenschte vastheid te geven.
Houtskool. De houtskool bestaat in hoofdzaak uit koolstof, doch
bevat ook waterstof, stikstof en bovendien een geringe hoeveelheid
koolzuurverbindingen, waarvan koolzure kali de voornaamste is. Zij
wordt verkregen door het hout, afgesloten van de buitenlucht, sterk
te verhitten, nadat het door uitloogen of uitstoomen, of wel, —gelijk
in Nederland plaats heeft — door het jaren lang aan de inwerking
van het weder te doen blootstaan, van de plantensappen bevrijd is,
die daarin voorkomen.
Niet alle houtsoorten eigenen zich tot de bereiding van houtskool
voor buskruit. Daartoe worden bij voorkeur zachte houtsoorten ge-
kozen als: de wilg, de weegdoorn of sporkenboom, hennepstengels enz.
In Nederland wordt uitsluitend de kool van de wilg gebezigd; in
Oost-Indië het hout van den djati-Wolanda.
De houtskool moet zwart van kleur zijn; de rosse kool wordt in
het oorlogsbuskruit niet of zeer zelden aangewend. In den dampkring
ontstoken behoort zij, zonder knetteren, met een kleine blauwe vlam
(300°) te verbranden. Zij is poreus, reuk en smaakloos en onop-
losbaar in water, zuren en alcohol. Versch gegloeide kool is sterk
vochtaantrekkend. De kool is een zeer slechte warmtegeleider, waar-
door in sommige gevallen zelfontbranding kan ontstaan.
Bij de ontsteking van het buskruit is het de houtskool, die het
eerst vuurvat en de verbranding inleidt. Zij ontleedt het salpeter
onder ontwikkeling van aanzienlijke hitte en volbrengt zoodoende de
snelle wording van gassen van hooge spankracht.
Ontbrand Ing. Verbranding-. De ontbranding van het bus-
kruit, anders gezegd het vuurvatten, kan op verschillende wijzen
worden verkregen: door aanraking met sterk verhitte of gloeiende
voorwerpen, door de hitte ontwikkeld bij den schok van sommige
metalen of steensoorten tegen elkaar, maar het gemakkelijkst door een
vuurstraal. Ook door de electrische vonk kan het buskruit worden
ontstoken. Men vindt opgegeven, dat het buskruit een plotselinge
verwarming tot de temperatuur van 250 tot 320° behoeft, om te
ontbranden.
Hij de vuurwapenen geschiedt de ontsteking der buskruitlading
meestentijds door een vuurstraal. De buskruitkorrels, die met den
-ocr page 23-
\'.I
vuurstraal in aanraking komen, ontbranden het eerst, en verbrandende,
brengen zij op haar beurt de ontbranding van de haar omgevende
korrels teweeg. De verbranding houdt aan totdat de buskruitkorrels
geheel, of wel met achterlating van een niet brandbaar overblijfsel, in
gasvorm zijn overgegaan. De verbrandingstemperatuur van het buskruit
wordt door Piobeht op 2400 geschat, doch zou volgens sommige
latere waarnemingen en becijferingen aanzienlijker wezen. Volgens
BüNSEN en Schischkoff zou zij, voor een door hen beproefd fijn ge-
korreld buskruit, 2904" bedragen, wanneer de verbranding in de
open lucht, en 3440", wanneer de verbranding in een besloten
ruimte plaats vindt, waarbij de gassen zich niet onbepaald kunnen
uitzetten. Noble en Abel vonden bij hun uitgebreide proefnemingen
niet verschillende soorten van oorlogsbuskruit, dat de temperatuur, bij
verbranding in besloten ruimte, slechts op ongeveer 2200" moet worden
gesteld, wanneer de afkoeling der gassen door de insluitingswanden
iu rekening wordt gebracht.
Om een denkbeeld te geven van de snelheid, waarmee het buskruit-
vuur zich voortplant, kan op een door Piobert genomen proef gewezen
worden: Een zelfde buskruitsoort werd in verschillende loopen uitgelegd
en op onderscheidene wijzen ingesloten, daarbij werd echter zorg ge-
dragen dat de loop 1,6 KG. buskruit per strekkenden meter bevatte.
De snelheid van ontbranding per seconde bedroeg, bij de plaatsing
van den loop:
op een plat vlak.........    2,40 M.
in een half-cylindervormige goot. . . .    2,48 »
in een linnen worst........    3,47 »
met de linnen worst in de goot. . . .    5,33 »
in de overdekte goot........    8,50 »
Wat de snelheid van verbranding van het buskruit betreft, kan het
volgende worden opgegeven:
Een rechthoekig prismatische buskruitstaaf die 330 G. woog en
waarvan de ribben 24, 25 en 300 mM. lang waren, — de dichtheid
der staaf bedroeg dus 1,53 — werd aan een van hare dunne einden
ontstoken, nadat bijzondere voorzorgen waren genomen dat de ver-
branding zich niet over de lange zijden plotseling kon voortplanten,
maar alleen laagsgewijze moest geschieden. Hierbij werd waargenomen,
dat in gelijke tijdsdeelen, de staaf over gelijke lengte verbrandde en
de geheele staaf in 20,2 seconde was verbrand, zoodat de snelheid
van verbranding op 0,01233 M. per seconde moet worden gesteld.
Denkt men zich nu een bolvormige korrel van gelijke dichtheid als
-ocr page 24-
1(1
de staaf, in eenig punt van haar oppervlak ontstoken, en neemt men
aan dat het geheele korreloppervlak in hetzelfde oogenblik vuurvat, dan
zou men met de hiervorengenocmdc gegevens, uit de middellijn van
de korrel — in de onderstelling altijd dat de verbranding regelmatig
en in concentrische lagen plaats vond — den tijd kunnen afleiden
waarin de korrel verbrandt. Ook zou zoodanige berekening kunnen
worden toegepast bij een korrel van onregelmatige gedaante.
Het zou geen nut hebben hier de uitkomsten van zoodanige beeijf\'c-
ringeu te vermelden. Voor ons doel is alleen van belang de gevolg-
trekking —■ die ook zonder die berekeningen voor de hand ligt —
dat één enkele korrel meer tijd behoeft om te verbranden dan twee
korrels, die te zainen hetzelfde gewicht hebben als die eene korrel.
Uit vorenstaande opgaven en beschouwingen kan men, zelfs niet bij
benadering, besluiten tot de snelheid van de out- en verbranding van
een als lading gebezigde buskruitmassa, omdat die snelheid behalve
door de wijze van insluiting en de afmetingen der korrels nog be-
heerscht wordt door de gedaante en de dichtheid van de korrel, de
onderlinge tusschenruimteu der buskruitkorrels, haar vochtgehalte enz.
Ook kan hierbij opgemerkt worden dat oorzaken, die de temperatuur
der verbranding verhoogen, den brandtijd tevens verkorten. Het is
om die reden dat een zelfde buskruitinassa sneller \'s zomers dan \'s winters
verbrandt; sneller in ecu besloten ruimte dan in de open lucht, sneller
bij een kleiner dan bij een grootcr insluitingsruimte; sneller in een
ijzeren dan in een bronzen vuuraiond enz.
Niettemin mag worden besloten dat ladingen van gelijk gewicht,
die onder volkomen gelijke omstandigheden verkeeren en in alle op-
zichten met elkaar overeenkomen, doch alleen in grootte van korrel
afwijken, verschillende brandtijden zullen hebben, die het kleinst voor
het buskruit met den kleinsten korrel zullen uitvallen.
De verbrandingssnelheid van het buskruit kan dus door de grootte
van de korrel gewijzigd worden. Wij komen hierop later terug.
YerbranriingMprodiicten. Langs theoretischen weg kan
moeilijk afgeleid worden, welke de verbrandingsproducten van het
buskruit zijn, en dit te meer niet omdat het salpeter, de zwavel en
vooral de houtskool niet als scheikundig zuivere lichamen in het
buskruit voorkomen. Daaromtrent kan alleen uitsluitsel gegeven
worden door chemische analyse. Zonder hierover in uitvoerige Imj-
schouwiugen te treden zij vermeld, dat — in gewichtsdeelen gere-
kend — volgens de analyses van Bi\'NSEN en ScHlSCHKOFF, alsmede
volgens die van KAROLYI, die voor hun onderzoekingen slechts kleine
hoeveelheden (ijnkorrelig buskruit bezigden, ongeveer 33 percent gas-
-ocr page 25-
II
vormige en 67 percent vaste verbrandingsproducten ontstaan; Noble
07632238
en Abel, die bij bun belangrijke proefnemingen vrij groote hoeveelheden
Engelseb oorlogsbuskru.it lieten verbranden, vonden daarvoor 43 en
57 percent. De verbrandingsproducten waren als volgt samengesteld:
Volgens BtTNSEN,
Sciiisc.HKOFP en
KAIiOLYI.
Volgens Nom.is
en Abel.
c
Sb £
;
i Stikstof.......
ongeveer 20 {j.
» 10 »
ongeveer
»
26 -<f.
11 »
- —
9%
1 [ »
»
4} »
Zwavelwaterstof, moeras-
verbi
» 1 .J »
33 -o.
»
l-o
43 l
verbrandings-
roducten.
Zwavelzure kali. . . .
Koolzure » . ...
Onderzwaveligzure kali,
koolzure ammoniak, zwa-
ongeveer 40 JJ.
» 10 »
ongeveer
»
34 »
Vaste
F
vel-kalium, onverbrande
kool en zwavel enz. . .
» 11 »
67 .J.
»
14 »
K7 0
Vergelijkt men de uitkomsten van Noble en Abel met die van
Bunsen, Schischkoff en Kaholyi dan valt voornamelijk in het oog,
dat eerstgenoeniden, bij een grooter hoeveelheid gasvormige producten,
ook in verhouding tot het koolzuur meer kooloxyde verkregen, als-
mede dat volgens hen de vaste overblijfselen voor het grootste gedeelte
uit koolzure, en niet uit zwavelzure kali bestaan.
Het uiteenloopen dezer uitkomsten kan voor een deel aan de ver-
schillende samenstelling en eigenschappen van het gebezigde buskruit
-ocr page 26-
ij
worden toegeschreven, maar vooral is daarbij den invloed niet te
miskennen van het verschil in de buskruithoevcelheden waarmee de
proeven genomen zijn en de wijze waarop de ontsteking plaats vond.
De uitkomsten van soortgelijke analyses gelden uitsluitend de ver-
lirandingsproducten, die in een besloten ruimte van onveranderlijk»!
afmetingen zijn gevormd, en kunnen derhalve slechts als benaderingen
worden beschouwd van hetgeen bij de verbranding van het buskruit
in de vuurwapenen wordt geleverd, waarbij de verbrandingsruimte
niet standvastig is maar, ten gevolge van de verplaatsing van het
projectiel, steeds aangroeit
Men neemt als gemiddelde aan, dat hij liet geschut vuur het gewicht
van het vaste overblijfsel het | bedraagt van dat der gebezigde
buskruitlading, zoodat slechts het -J- gedeelte hiervan in gassen wordt
omgezet. Bij het gebruik van zware ladingen wordt door enkelen
gerekend, dut de lading voor de eene heli\'t van haar gewicht in gas
en voor de andere helft in vast overblijfsel overgaat. Hij de geweren
van de tegenwoordig in gebruik zijnde kleine kalibers zou het \\ ge-
deelte der lading, bij de verbranding, als gas en het g gedeelte als
vast overblijfel voorkomen.
Dit vaste verbrandingsproduct blijft echter niet met zijn vol bedrag
in de ziel der vuurwapenen achter. Gedeeltelijk wordt het als rook
door de gassen meegenomen en uit het vuurwapen gedreven, gedeelte-
lijk vormt het zich tot een min of meer samenhangende massa, die in
de beweging der gassen deelt en door deze wordt meegevoerd, of
wel, zich tegen de minder verwarmde deelen van den zielwand vastzet.
Bij benadering wordt aangenomen dat slechts het ,\'„ gedeelte van het,
bij de verbranding gevormde, vaste overblijfsel in de ziel van het vuur-
wapen terug gevonden wordt.
Uit de kleur en de hoeveelheid van het overblijfsel dat in de ziel
wordt aangetroffen kan somwijlen over den graad van deugdzaamheid
van het gebezigde buskruit geoordeeld worden, doch mag hierbij niet
uit het oog worden verloren dat de toestand van den dampkring
grooten invloed uitoefent op de gesteldheid en het uiterlijk aanzien
van het overblijfsel. In het algemeen kan echter gezegd worden, dat,
hoe geler en geringer het buskruitoverblijfsel is, des te vollediger de
verbranding geschiedde; hoe meer witachtig en aanzienlijker dat over-
blijfsel, des te lager moet de hoedanigheid van het gebruikte buskruit
geschat worden. De gele kleur ontstaat door het zwavelkalium, de
witte kleur door de zwavelzure en koolzure" kali. Door het opnemen
van zuurstof en vocht uit den dampkring gaan genoemde stoffen tot
een slijmachtige massa over, die door de, in het overblijfsel voorkomende
-ocr page 27-
13
onverbrande kool zwart gekleurd wordt, en onder den naam van
buskruitslijm bekend is.
Spanning van buskrultgagaen. Door het scheikundig onder-
zoek van BüNSEN en SCHISCHKOFF omtrent de gasvormige vorbrandings-
productcn van het buskruit, is men tot de wetenschap geraakt, dat \\ G.
buskruit ruim 200 cM*. gas van 0" en 700 mM. kwik oplevert.
Wordt nu de gemiddelde dichtheid van de korrel gelijk 1,7 gesteld,
dan vindt men dat de bij de verbranding gevormde gassen, wanneer
ze tot 0° afgekoeld en tot den luchtdruk van 760 mM. herleid zijn ,
nagenoeg het 340-voud van het volume beslaan, dat aanvankelijk door
het buskruit werd ingenomen. Wordt verder ondersteld dat de formule:
voor de uitzetting van gassen, nog toegepast kan worden voor de
hooge temperaturen van ongeveer 3000°, als volgens BUNSEN en
Sciiischkoff bij de verbranding van buskruit voorkomen, dan geraakt
men, door a = fJT, / = 3000 en </„ = 340 te nemen, tot de gevolg-
trekking dat de buskruitgassen, wanneer ze zich, zonder afgekoeld te
worden, vrij kunnen uitzetten, het 4076-voud van het volume zullen
innemen, dat de lading oorspronkelijk innam.
Volgens de meergemelde onderzoekingen van Noblf. en Abel, zou
1 G. buskruit meer, en wel 280 cM\'. gas van 0° en 760 mM. kwik
leveren. Neemt men hierbij de door die waarnemers opgegeven ver-
brandingstemperatuur (bladz. 0) van 2200° aan, en voert men dan de
bovenstaande berekeningen uit, dan wordt in ronde cijfers gevonden:
y22oo = *™ (1 fH • 2200) = 4300 cM3.;
zoodat met deze gegevens de buskruitgassen, wanneer ze zich zonder
afgekoeld te worden onbelemmerd kunnen uitzetten, ongeveer het
4300-voud van de ladingsruimte zullen beslaan; een uitkomst die niet
geheel in overeenstemming is, niet die, door middel van de gegevens
van BuNSEN en SCHISCHKOFF verkregen.
Indien de wet van Boyle nog van kracht wordt beschouwd bij de
aanzienlijke spanning als door de buskruitgassen wordt uitgeoefend,
dan zou de spankracht dier gassen op ongeveer 4300 atmosferen ge-
steld moeten worden, dat is 4300x1,0334 = 4444 KG. op den cM8.
Het bedrag van 4300 atmosferen mag natuurlijk niet gehouden
worden voor het bedrag der spanning, die in de vuurwapenen wordt
uitgeoefend, en wel daarom niet, omdat in bovenstaande beschouwing
geen rekening is gehouden, noch met het ontwijken van gassen langs
-ocr page 28-
14
de speelruimte en liet zundgat, noch met de afkoeling der gassen dooi-
de in oppervlak aangroeiende insluitingswanden, noch met de ver-
andering der verbrandingsruimte, door de verplaatsing van het pro-
jectiel vóórdat de verbranding volkracht is.
De spankracht met inachtneming van deze laatstgenoemde omstandig-
heden heet. betrekkelijke of relatieve spankracht, ter onder-
scheiding van de spankracht die op de wanden eener onveranderlijke
insluitingsruimte wordt voortgebracht en volstrekte of absolute
spankracht genoemd wordt (1).
Het spreekt vanzelf dat, wegens den niet plotselingen overgang van
het buskruit in gassen, door spankracht steeds de maximum span-
kracht bedoeld wordt die de gassen uitoefenen, tenzij het tijddeel
genoemd wordt waarin de spankracht wordt beschouwd.
Volstrekte spankracht. Om de volstrekte spankracht der
buskruitgassen te leeren kennen bediende Kumford zich van een
smeedijzeren mortier A (Fig. I), waarvan de ziel een vernauwd ge-
..., .                           deelte bezat, dat zich tot in het
rlg. 1.                                                            (
ii\\                            staurtvormig ondereind des mor-
tiers uitstrekte. De mortier rustte
/~ X                           op een bronzen stoel B; deze op
[ ÊK^jjÉ^ 1                         ecn smeedijzeren draagstuk C en
\\ /                         \'ie* \'haagstuk eindelijk op met-
| ^~___\' !                         selwerk. De ontsteking van de
buskruitlading geschiedde door
i f$È$h \\
                         een gloeiend gemaaktcn kogel
zijn plaats gehouden werd. Het
deksel werd voorts met gewicht bezwaard van zoodanig bedrag, dat
(1) Streng genomen zou door volstrekte spankracht moet worden verstaan, de
spanning uitgeoefend door de verbranding van buskruit in een ruimte gelijk aan zijn
volume. Daar deze omstandigheid moeilijk of niet bij proefnemingen te verwezenlijken i*,
wordt de hierboven gegeven bepaling van volstrekte spankracht, als juist aangenomen.
-ocr page 29-
15
bij de verbranding der lading liet gewicht slechts even werd opgelicht,
zonder dat de lederen schijf de monding des niortiers vrijmaakte.
Het bedoelde, door tasten bepaalde gewicht wees derhalve de absolute
spankracht aan.
De volgende tabel doet de uitkomsten der proefnemingen kennen.
In die tabel zijn ook de spanningen in atmosferen vermeld, zooals zij
door de wet van Bovle zouden worden aangewezen, wanneer de uit-
komst der waarneming bij de kleinste der gebezigde ladingen tot uit-
gangspunt genomen wordt.
Volume dei- lading
■ SiO
Spanning
in atmosferen ,
Lading
uitgedrukt
s =
(in G.)
in deelen van de
\'S2
volgens
volgens
Opmerkingen.
verbrandingsruimte.
ao.ji
de
de wet van
O*
proef.
BOYLE.
0,0G48
0,039 = 4»s bijna
26
77,86
77,86
De dampkrings-
0,130
0,078 a= & »
61
182
156
druk werd door
Rumford gelijk
0,194
0,117 =A ..
96
288
234
1,054 KG. per cM».
0,259
0,156 = ,V »
128
382
311
genomen.
0,324
0,195=.* »
187
501
389
Het oppervlak van
de dwarsdoorsnede
0,389
0,234 =£ »
229
68G
467
over de ziel bedroeg
0,454
0,273 = ,* »
271
812
545
0,3167 cM*.
0,518
0,312 = A »
389
1165
623
Door volume te
verstaan de uitge-
breidheid die de
0,583
0,351 = 2»5 »
518
1551
701
0,048
0,390 = i ° »
629
1884
779
lading inneemt, met
0,713
0,429 = Ü »
741
2219
856
inbegrip van de
ruimte tusschen de
0,778
0,468 = U »
860
2574
934
buskruitkorrels.
0,842
0,507 = « s »
1099
3292
1012
Door het buskruit-
0,907
0,972
0,546 = |* »
0,585= J« »>
1339
1577
4008
4723
1090
1168
overblijfsel wordt de
verbrandingsruimte
verkleind. Hiervan
1.037
0,024 = J« »
2368
7094
1246
is bij de cijfers der
1,102
1,160
0,663 = ^1 »
0,702 = || »
36GG?
3GG6?
3946 ?
?
;
1324
1401
2de kolom geen re-
kening gehouden.
De waarnemin-
gen met 1,102 en
1,100 G. lading zijn
met geen voldoen-
de nauwkeurigheid
kunnen geschieden.
RODMAN, volgde een anderen weg dan door Rumford was ingeslagen,
en bezigde voor zijn proefnemingen een concentrisch uitgehold pro-
jectiel bestemd om de lading te bevatten, waarvan de volstrekte span-
kracht gemeten moest worden. Dit projectiel was voorzien van twee
-ocr page 30-
16
kiiiiiilcn A en B (Fig. 2); het eene, A, diende voor den gasspanning-
metcr C, het andere voor den zundgattap D. De lading werd met
een wrijvingspijpje ontstoken.
De gasspanningmcter bestond uit een blok dat met het ondereind
in het projectiel werd geschroefd en aan het boveneind een schroef
droeg, waarmee de koperen of smeedijzeren proefschijf E tegen liet
mes F kon worden aangesloten. Het mes was verder aan een steel
bevestigd, die nauwkeurig in
het kanaal sloot dat in het
ondereind van het gestel wordt
aangetroffen, en juist in het
verlengde, van het kanaal A
was gesteld. Het mes met steel,
en de daarbij behoorende proef-
schijf zijn in Fig. 3, afzon-
derlijk voorgesteld.
De bij de verbranding dei-
lading gevormde gassen oefen-
den derhalve een druk op den
steel uit en dreven het mes in
de. proefschijf. Men kon nu
met een hydraulische pers of
eenig ander werktuig de kracht
nieten, noodig om in de proef-
schijf, niet het gebezigde mes,
een kerf te verkrijgen van de-
zelfde afmetingen, als door de
spankracht der gassen was
Kig. 3.
voortgebracht. De op deze
wijze genieten kracht werd
gelijk gesteld aan de ontwik-
kelde spankracht; zoodat uit
de volkomen overeenkomst
der verkregen indrukken tot
de gelijkstelling der krachten
werd besloten, die, op onder-
scheiden wijze werkende, ge-
noemde indrukken voortbrach-
ten. De gelijkstelling is echter
volstrekt niet geoorloofd, om-
dat bij de beoordeeling van de
-ocr page 31-
17
krachten naar haar uitwerking, de tijd in rekening behoort te komen,
waarin die krachten werkzaam zijn geweest, alsook de wijze waarop
zij hebben gewerkt (1).
De uitkomsten, door RoDMAN verkregen en in de volgende tabel
samengevat, mogen wel is waar niet het juiste bedrag van de uitgeoefende
spankracht doen kennen, zij geven niettemin een benadering van de
waarheid.
ne-
Spanning
Volume der
1
in atmc
.sferen,
Lading
lading, uitgedrukt
1 .
__,
\'
in deelert
§
Opmerkingen.
(in G.)
van do verbran-
volgens
volgens
dingsruimte.
11
do
do wet van
<B
proef.
Boyi.e.
45,30
^L. — 0,050
,\', = 0,053
,«„- = 0,050
3
71
71
De dampkringsdruk
47,70
50,41
3
3
78
88
75
80
is gelijk 1.054 KG. per
cMS. gestold.
Het oppervlak van
53,40
,\', = 0,059
3
91
84
de dwarsdoorsnede over
50,70
00,40
,V = 0,003
J>, = 0,007
3
4
97
100
89
95
den steel van het mes
bedroeg 0.0SG2 c.VR
Door vohimo te ver-
04,80
/., = 0.071
3
113
101
staan de uitgebreidheid,
09,34
75,02
,L =r 0,077
T\'f = 0,083
5
5
115
143
109
118
die de lading inneemt,
met inbegrip van de
ruimten tusschen de
82,40
^Jf = 0,091
5
151
129
Luskrnitkorrels.
90,72
100,70
^=0,100
t =0,111
l
108
185
142
158
■Met het buskruit-
overblijfsel is geen re-
kening gehouden.
113,40
i = 0,125
5
243
178
129,00
| = 0,143
5
289
203
151,18
t= 0,167
5
404
237
180,44
i = 0,200
3
542
284
220,80
l = 0,250
3
584
355
302,42
i = 0,333
3
904
473
453,59
j- = 0,500
3
2147
710
De door Uchatius gevolgde methode tot het meten van de absolute
spankracht der buskvuitgassen, verschilt alleen iu de technische uit-
voering van het door RoDMAN aangewezen beginsel. Zoo b. v. heeft
(1) Deze bezwaren zijn niet weggenomen door de verbetering, dio de gasspanning-
meter in latere dagen heeft ondergaan, waarbij uit den graad van samendrukking
van een koperen cylinder tot de kennis van de uitgeoefende spankracht wordt opge-
klommen. De beschrijving van dezen toestel wordt op bladz. 1!) gegeven. Aan den
hierbedoelden gasspanningmeter kan de naam van piet-manometer, aan dien
van Rodman de naam van kerf-m anomct er worden gegeven,
-ocr page 32-
18
F>e- 4-                          Uchatius aan het mes een anderen
(J)                            vorm gegeven (Fig. 4) en werd dit
niet in een afzonderlijk blok opge-
sloten , maar aan een steel bevestigd
die zuiver in den geweerloop (Fig. 5)
paste, waarvan hij zich bij zijne proef-
nemingen bediende. Het andere eind
van den loop was met een schroef
dichtgemaakt. De ontsteking der
lading geschiedde met behulp van
een slaghoedje.
De volgende tabel geeft een overzicht van de verkregen uitkomsten:
Spanning
Volume der
in iitm
isferon,
Lading
lading, uitgedrukt
in doelen
____.
*■""""
Opmerkingen.
(in G.)
van de verbran-
volgens
volgens
dingsruimte.
de
proef.
de wet van
BOYLE.
0,73
iï\'ü- = 0,033
128
128
De dampkrlngsdruk is gelijk
1,054 KG. per cM2. gesteld.
1,46
r?s = 0,007
200
250
Het oppervlak van de dwars-
doorsnede over den steel be-
2,10
A = 0,100
302
384
droeg 1,730 cM*.
Door volume te verstaan de
2,92
-/ff = 0,133
384
512
uitgebreidheid, die de lading
inneemt, niet inbegrip van de
3,03
A«= 0,167
401
G40
ruimten tusschen de buskruit-
kurlvU.
4,38
A = 0,200
533
7G8
De spanningen van de 3de
kolom zijn gemiddelden van 3
5,-11
^ = 0,233
580
800
waarnemingen.
.Met het buskruitoverblijfeel
5,84
Vfr = 0,267
040
1024
is geen rekening gehouden.
G,57
JV = 0,300
811
1152
7,30
fj = 0,333
9G0
1280
8,03
fS= 0,367
1007
1408
8,70
U = 0,400
1237
1530
Ook door Noble en Abel werden uitvoerige proeven genomen, ter
bepaling van de volstrekte spankracht der buskruitgassen. Deze proe-
ven zijn vooral daarom belangrijk., omdat zij met betrekkelijk groote
hoeveelheden buskruit plaats badden.
De proefnemers bedienden zich hierbij van holle, zacht stalen cylin-
-ocr page 33-
I\'.t
ders, die 1,0 of 0,5 KG. buskruit konden bevatten. In de wanden
dier cylinders waren drie kanalen geboord; een dezer diende tot
het — met behulp van een schroefstop — luchtdicht doorlaten van de
geleidraden voor de electrische ontsteking der lading; een ander kanaal
werd gebezigd tot het aftappen van de gassen, wanneer men deze
scheikundig wilde onder-
Fig.
zoeken; het derde kanaal
eindelijk, \\vas bestemd tot.
het opnemen van den piet-
manometer.
Deze gasspanningmeter
(Fig. G) bestaat uit een
doorboorden stalen cylinder
A, waarin geplaatst zijn:
het aanbeeld B, de kope-
ren proefcylindcr C, de
zuiger D en de schroefstop
E. Ten einde het omvallen
van den proefcylinder te
beletten is deze omgeven
door een spiraalveer, ter-
wijl, werkende tegen een
kopvorinige verdikking van
den zuiger, een schotelveer
is aangebracht, waardoor
de proefcylindcr tusschen
zuiger en aanbeeld geklemd wordt gehouden. Ter voorkoming van
gasontsnapping is onder tegen den zuiger een sluitdop of schotel ge-
plaatst, terwijl tot hetzelfde einde, en ook ter vermindering van de
wrijving van den zuiger in het kanaal van den schroefstop, vet wordt
aangewend. Mocht onverhoopt eenig gas in den toestel dringen, dan
kan dit langs de groeven, waarvan het rond oppervlak van het aan-
beeld is voorzien, bovenwaarts langs de doorboring van den cylinder .1
ontsnappen. Soortgelijke gelegenheid tot het ontwijken van binnen-
dringende gassen, wordt ook doorgaans bij de kerf-manometers aan-
getroffen.
Bij het verbranden der lading nu, wordt de zuiger door de span-
kracht der gassen binnen waar ts gedrongen en dientengevolge de proef-
cylinder sainengedrukt. Uit den graad van sanieudrukking kan men,
met behulp van een door pers- of valproeven samengestelde tabel,
bij benadering tot de grootte van den uitgeoefenden druk besluiten.
-ocr page 34-
-2u
De uitkomsten, die Noble en Abel verkregen, zijn hieronder ver-
meld en daarnevens de spanningen opgegeven, berekend naar de wet
van Boyle, zoowel zonder, als met inachtneming van het volume van
het buskruitoverblijfsel.
£ Ë 1
Spanning in
atmosferen,
volgens de proef.
volgens de wet van
______Boyle.
\'S-3
s 3\'3
1
J2
Zonder
Met
Opmerkingen.
ï " a
c: ^ SS
^ o 3
5 gxi
CO o O
\'H
inachtnemii
volume i
g van het
\'an het
O 3 \'I-
•2 2 |
* 3
buskruitoverblijfsel.
.S5
tc\'J
A
0,05
-107
107
107
115
De dampkringsdruk is
gelijk 1,033 KG. per cM».
0,10
224
224
214
238
gesteld.
Aangezien het soorte-
0,15
355
355
321
370
lijk gewicht met tus-
schenruimten van de
0,20
49G
497
428
512
gebezigde buskruitsoor-
ten 1 of bijna 1 was,
0,25
Ü49
G50
535
6C5
drukken de getallen in
de eerste kolom ook bij
0,30
812
812
G42
830
benadering het volume
der lading uit in deelen
0,35
988
988
749
1009
der verbrandingsruim-
te ; indien nl. door vo-
0,40
1180
1179
85G
1204
lume der lading ver-
staan wordt de uitge-
0,45
1392
1387
9G3
1417
breidheid . die liet bus-
kruit inneemt, met
0,50
1028
1G14
1070
1050
inbegrip van de ruimten
tussehen de korrels.
0,55
1893
1803
1177
1907
Wanneer de getallen
van de 4de kolom door
0,60
2191
2130
1284
2191
V, en de volumen der
ladingen in deelen van
0,05
2528
2445
1391
2507
de verbrandingsruimte
door v worden voorge-
0,70
2907
2790
1498
2861
steld, dan worden de
getallen der 5de kolom
0,75
0,80
3333
3812
3179
3013
1005
32G0
afgeleid (bladz. 21) uit
V
1712
3713
1—0,05 v \'
0,85
434G
409G
1819
4232
0,90
4943
4G3G
192G
4831
0,95
5G08
5190
2033
5538
1,00
G350
5870
1
2140
1
6350
De onderlinge vergelijking van de door Rumford, Rodman, Uchatius,
Noble en Abel verkregen uitkomsten wordt vooral gemakkelijk, indien
-ocr page 35-
■>\\
daarvan een graphische voorstelling oj) eenigszins groote schaal wordt
gemaakt, waarbij de spankrachten als absissen en de volumen der
ladingen, uitgedrukt in deelen van de verbrandingsruimten, als ordi-
naten worden genomen. Deze voorstelling zal doen uitkomen, dat de
resultaten, door de verschillende waarnemers verkregen, niet met
elkaar in overeenstemming zijn; hetgeen ten deele daaruit verklaard
kan worden, dat door ieder der proefnemcrs buskruit van eene andere
samenstelling werd gebezigd, maar hoofdzakelijk geweten moet worden
aan de onderling afwijkende omstandigheden waaronder de waar-
nemingen zijn gedaan. De meeste overeenstemming is nog aan te
wijzen tusseheu de uitkomsten, verkregen met de ladingen, die
het l tot het Jl van de verbrandingsruimte hebben gevuld; daarvoor
werd een spankracht van gemiddeld 530 tot 150 atmosferen gevonden.
Bovenstaande proeven leeren nog dat de wet van BoYLE voor de span-
ningen der buskruitgassen niet mag worden toegepast; opvallend is
het echter, dat volgens de uitkomsten der proefnemingen vanRcMFORO
en Rodman alsmede volgens die van Noble en Abel, de gasspanningen
in een sterkere verhouding toenemen dan door de wet van Bovle
wordt uitgewezen; terwijl de waarnemingen van Uchatus daaren-
tegen een zwakkere aangroeiing der gasspanningen geven, dan ecu
toepassing van genoemde wet oplevert.
Hier moet vooral niet verzuimd worden op te merken, dat, bij de
berekening van de spanningen volgens de wet van BoYLE, geen acht
is gegeven op het volume van het buskruitoverblijfscl. Neemt men
aan, dat de verhouding van dit volume tot dat der lading ongeveer
0,65 bedraagt, welke verhouding uit de proeven van Noble en Abel
is afgeleid, dan levert de toepassing van genoemde wet, met inacht-
neming van het volume van het buskruitoverblijfscl, vrij goede over-
eenstemming met de in de tabel van bladz. 20 vermelde waarne-
mingen.
De spanning van buskruit, dat in een ruimte gelijk aan zijn volume
verbrandt, wordt door RuMFORD op 29.000, door Piobert op 7500,
door Rodman op 13.000 atmosferen geschat, doch zou, volgens de;
met zorg door Noble en Abel genomen proeven, niet meer dan 0350
atmosferen bedragen voor het buskruit, dat bij hun onderzoekingen de
hoogste spankracht opleverde (zie de tabel op bladz. 20).
Een ander middel om de volstrekte spankracht der buskruitgassen
te meten, bestaat in het verbranden van buskruit in een besloten
ruimte met onverplaatsbare wanden, en het waarnemen van de tem-
peratuur, bij die verbranding ontwikkeld. Deze temperatuur kan op
grond van de stelling dat. een kracht, die geen arbeid voortbrengt,
-ocr page 36-
22
zich in warmte omzet, tot maat dienen van de ontwikkelde spanning
De wijze waarop proeven, op dit beginsel gegrond, ingericht behooren
te worden en de methode, waarop de spankracht, uit de gegevens
die de proef levert, kan worden berekend, zijn tamelijk ingewikkeld
en worden dientengevolge hier niet nader omschreven.
De betrekkelijke apankrackt. De relatieve spankracht is
afhankelijk van de absolute. Bij de onzekerheid die tot op zekere
hoogte, omtrent de grootte van de absolute spankracht heerscht, laat
het zich begrijpen , dat de wet van afhankelijkheid tusschen de absolute
en relatieve spankracht moeilijk is aan te wijzen. Evenals gene, is
ook deze afhankelijk van alle omstandigheden, die, de hoedanigheid
van het buskruit bepalen, maar bovendien nog van de speelruimte,
de ladingswijze, het warmte-geleidingsvermogen van de wanden, waar-
binnen de lading besloten wordt enz., maar vooral is de relatieve
spankracht gevoelig voor het vermeerderen of verminderen van het
gewicht van het projectiel en voor de verbrandingssnelheid van het
buskruit, dat als lading wordt gebezigd.
Dat de spankracht met het kleiner worden van het gewicht van
het projectiel moet afnemen laat zich terstond begrijpen, indien men
bedenkt dat lichtere lichamen gemakkelijker in beweging zullen komen
en zich sneller zullen verplaatsen dan zwaardere; hierdoor wordt de
verbrandingsruimte, in de eerste tijddeelen der verbranding, voor de
lichtere projectielen meer vergroot dan voor de zwaardere, en bij-
gevolg de spankracht verkleind.
Ook laat zich gemakkelijk afleiden, dat de spankracht met de snel-
heid van verbranding moet toenemen; immers geschiedt bij snelle ver-
branding de gasontwikkeling meer plotseling, en zal dus de ruimte
achter het projectiel, alvorens dit zich noemenswaard verplaatst, met
een grooter hoeveelheid gassen worden gevuld, dan bij minder snel
verbrandend buskruit het geval zou wezen.
Grootte. gedaante * dicktlieid en voclitg-eltalte der
1»n§krnitkorrels.
Een der middelen om den duur van de ver-
branding cener buski\'uitlading te regelen bestaat, gelijk vroeger werd
gezegd (bladz. 10), in het wijzigen van de grootte der buskruitkorrel.
Hierbij dient in het oog te worden gehouden, dat, met het grooter
worden van de korrel, de ruimten tusschen de korrels kunnen, en
bij de bolronde korrelvormen steeds zullen aangroeien; waardoor de
snelheid van ontbranding kan worden gewijzigd, terwijl het volume,
door de lading ingenomen, wordt vergroot.\' Het kan dus noodzakelijk
zijn dat, gelijktijdig met het vcrgrootcn van de korrel, de aandacht
worde gevestigd op de middelen om de ruimten tusschen de korrels
-ocr page 37-
-_>::
in geen te grootc verhouding te doen toenemen. Dit laatste nu kun
alleen verkregen worden door een behoorlijke regeling van den korrel-
vorm. Zoo laat zich begrijpen, dat bij het gebruik van een buskruit,
waarvan de korrel een bolvormige gedaante heeft, de tusschcnruimten
grooter zullen wezen dan bij een buskruit, waarvan de korrels een
onregelmatige, hoekige gedaante hebben, en de tussehenruimten bij
deze buskruitsoort zullen weer grooter kunnen zijn dan bij een
andere, waarvan de korrels, veelvlakkige lichamen zijnde, met platte
vlakken aan elkaar sluiten.
Buskruit soorten nu van gelijke samenstelling en dichtheid, maar
verschillend van afmeting en gedaante der korrel, brengen in de vuur-
wapenen uitwerkingen voort, die onderling afwijken. Hoe kleiner
toch, bij gelijke samenstelling, bewerking en gedaante, de korrels van
even zware ladingen zijn, hoe grooter het brandend oppervlak in de
opvolgende oogenblikken, hoc meer gassen dus in denzclfden tijd
worden ontwikkeld. Naarmate de lading uit kleinen! korrels bestaat,
nadert, hare uitwerking tot die, door een schok voortgebracht. De
zich snel tot een maximum ontwikkelende spankracht kan, wanneer
de verbranding in een standvastige ruimte geschiedt, of wel, wanneer
de te overwinnen tegenstand groot, anders gezegd, wanneer het pro-
jectiel zwaar is, verbrijzelend werken.
Een andere belangrijke factor is de dichtheid der korrel. Hoe,
grooter de dichtheid, te langzamer de verbranding bij korrels van
gelijke samenstelling, gedaante en grootte. Met de dichtheid van het
buskruit kan dus de verbrandingssnelheid, met de grootte
der korrel de hoeveelheid gassen in de opvolgende oogenblikken
der verbranding worden geregeld. In het algemeen kan worden aan-
genomen dat, bij vermeerdering van de grootte der korrels ook hare
dichtheid zal moeten aangroeien, daar de ondervinding leert, dat. het
niet wel mogelijk is, voor de verschillende vuurwapenen, een goed
werkend buskruit te verkrijgen, door alleen de korrelgrootte of wel
alleen de dichtheid te wijzigen.
Om aan onderscheidene uiteenloopcnde cischen te voldoen, zijn ver-
schillende buskruitsoorten ingevoerd, waarmede thans zal worden
kennis gemaakt. Het buskruit dat de algemeen aangenomen mcng-
verhouding heeft en waarvan de volstrekte dichtheid hoogstens 1,00
bedraagt, terwijl de grootste afmeting der korrel weinig van 1 mM.
afwijkt, is veelal onder den algeineenen naam van infanterie- of
gcweerbuskruit bekend. Het wordt als springlading bij holle
projectielen, torpedo\'s en mijnen aangewend; het dient, mede voor de
vuurmonden, waarvan de ziel zeer kort is en het projectiel dus slechts
-ocr page 38-
24
weinige oogenblikken aan de werking der, bij de verbranding gevormde
gassen blijft blootgesteld, zooalsbij de korte houwitsers en de mortieren.
Eveneens wordt het gebruikt in geweren en karabijnen omdat de
ondervinding heeft geleerd, dat een minder snel verbrandend buskruit
niet in staat is aan den kogel de gevvcnschte snelheid te geven. Deze
laatste omstandigheid is daaraan toe te schrijven, dat wanneer de
spankracht door een geringe hoeveelheid gassen moet worden voort-
gebracht, gelijk bij de kleine, ladingen van het geweer en de karabijn
het geval is, de afkoeling door de wanden der trapsgewijs toenemende
insluitingsruimte binnen enge grenzen moet worden beperkt. Voor
de revolvers, waarbij de ladingen zeer klein zijn, moet om laatstver-
melde reden van een nog sneller verbrandend buskruit worden ge-
bruik gemaakt, en dus een buskruit met nog fijner korrel worden
aangewend.
Tot nu toe is verder bij de meeste artillerieën een buskruitsoort iu
gebruik, waarvan de grootste afmeting der korrel ten naasten bij
2 mM. en de volstrekte dichtheid hoogstens 1,02 is. Aan deze soort
geeft men doorgaans den algemeenen naam van artillerie-buskruit.
Zij wordt in de gladde kanonnen en lange houwitsers, alsmede in de
getrokken vuurmonden van oude constructie en in het nieuwere
bronzen geschut gebezigd.
Tot voor betrekkelijk korten tijd kon men bij de artillerie met
bovengenoemde buskruitsoorten volstaan. Bij de invoering van de
vuurmonden van groot kaliber deed zich echter al dadelijk de behoefte
gevoelen aan buskruit, dat bij de verbranding een meer regelmatig
toenemende spankracht uitoefent; sedert is die behoefte een stellige
eisch geworden, door de invoering van het stelsel van getrokken ka-
nonnen, zoowel van groot als van klein kaliber, waarmede zwaardere
projectielen met veel meer snelheid dan vroeger worden geschoten.
Één enkele soort van buskruit met trapsgewijs groeiende spankracht
is zelfs niet mee? voldoende, en bij sommige artillerieën zijn reeds ver-
scheidene soorten in aanwending gekomen. Hierbij heeft men de in
gebruik zijnde samenstelling onveranderd gelaten of daarin slechts
geringe wijzigingen gemaakt, en zijn de gewilde eigenschappen aan het
buskruit geschonken door wijziging van de gedaante en grootte der
korrels en vermeerdering van de; dichtheid. De hier bedoelde soorten
voeren den algemeenen naam van progressief buskruit.
Voor het nieuwere veldgeschut, zooals het Duitsche, Oostenrijksche
enz., is nagenoeg overal een progressief buskruit aangenomen, waarvan
de korrels hoekig, dikwijls ongelijk en f> tot 10 mM. groot zijn,
-ocr page 39-
25
terwijl du dichtheid tusschen 1,09 a 1,75 gelegen is. Dit buskruit
wordt dikwijls kiezelkruit genoemd.
Voor de daarop volgende kalibers, dat is voor de nieuwere kanon-
nen van het vesting- en belegeringgesehut, worden verschillende soorten
aangewend. Hier te lande, in België, Frankrijk enz. b. v., grof-
korrelig buskruit, waarvan de korrels nog tamelijk hoekig en
10 tot 13 of 13 tot 16 mSI. groot zijn, met een dichtheid die op
1,70 tot 1,75 is te stellen. Verder, zooals o. a. in Pruisen, Rusland,
Oostenrijk enz., het prismatische buskruit, bestaande uit regel-
matige zeshoekige prisma\'s, voorzien van zeven kegelvormige kanalen
(Fig. 7). De dichtheid van dit buskruit is 1,00 tot 1,70.
Fig
Voor de grootere kalibers, dus voor de vuur-
monden van het kust- en zware schcepsgeschut,
(i)
bezigt men o. a. in Engeland, Frankrijk, Italië en
ook hier te lande het keisteen buskruit (pebble
powder),
dat een dichtheid heeft van 1,75—1,82
en waarvan de korrels vrij regelmatige, rechthoekige
parallelopipedums of wel cubussen zijn, met zijden
waarvan de diagonalen ongeveer 10—22 mM. be-
dragen. In Rusland, Pruisen, Oostenrijk enz., en
ook hier te lande voor de ijzeren kanonnen van
24 cM., wordt daarentegen weder prismatisch bus-
kruit aangewend, dat van het reeds beschrevene alleen
verschilt in dichtheid, die 1,72—1,70 is.
Ten slotte komen voor de zeer zware kust- en scheepskanonnen
van het laatste maaksel gaandeweg andere progressieve buskruit-
soorten in gebruik. In Engeland b. v. keisteenbuskruit, waarvan de
korrels cubussen zijn met zijden van ongeveer 40 mM. In Duitsch-
land, Rusland enz. het prismatische met één kanaal, waarvan de
grootte en gedaante der korrels overeenkomen met die van de reeds
beschreven prisma\'s (Fig. 7), doch waarbij , in plaats van zeven kanalen,
slechts één wijder kanaal volgens de as is aangebracht; deze soort is
ook voorloopig aangenomen voor het stalen achterlaadkanon van 28 cM.
onzer marine. De grenzen van de dichtheid bij deze nieuwere soorten
zijn 1,73—1,81.
Om eenigszins een denkbeeld te geven van de uitwerking van
verschillende buskruitsoorten, en van den invloed dien de vorm,
grootte en dichtheid der korrels uitoefenen op de snelheid van het
projectiel en de spanningen die zij voortbrengen, zijn in de volgende
tabel de uitkomsten vernield van eenige proeven,
-ocr page 40-
26
Kaliber en soort van
vuurmond.
Gebezigd buskruit.
Lading in KG.
Gewicht van
het
projectiel
in KG.
Soort.
Aantal
korrels in
1 KG.
Volstrekte
dichtheid.
Kanon. Br. Gotr. van
Nederlandsch N°. 1... ruim 20.000
1 | 2705
\' l 2575
) Kiezelkruit: 0—10___( 2705
/ 2575
[ 2175
1,01
1,60
1,71
1,66
1,71
1,74
0,84
1,00
1,10
1,20
|
5,6
5,6
Kanon. St. Gctr. van
12 cM. (afw. model.).. |
Grofkorrelig: 13—10.. (
354
351
381
376
1,78
1,74
1,73
1,71
• 3,30
14,0
Kanon. St. Getr. van
15 cM. Zw. (afw. model.)
351
376
1,74
1,71
6,60
28,4
Kanon. St. Getr. van
800
] «on
1,73
1,70
3,30
16,70
Grofkorrelig: 10—13.. <
Kanon. St. Getr. van 1
800
1,73
1,70
6,60
31,3
Kanon. IJ. Getr. van
25
25
181
181
1,76
1,72
1,78
1,78 i
1,70—1,74
1,75—1,79
24,00
1
2»,0 met
tusschenprop.
2*^zonder
tusschenprop.
Engelsch kanon van 10 1
inch (25,4 cM.)......
ruim 2000
181
27,20
31,75
136,05
-ocr page 41-
il
Aanvankelijke snel- II
heid in M.
Gasspanning in
atmosferen ,
bepaald met den
Opmerkingen.
kerf-mano-
meter. |
plet-mano-
metcr.
375,9
373,6
373,4
409,8
406,6
407,9
409,3
446,1
455,8
468,3
1645
1202
1045
1488
1212
1140
1547 \\
1 Omtrent de buskniitsoorten zij nog opgemerkt, dat zij bij hare ver-
1219 i vaal\'diging te Muiden op een overeenkomstige wijze waren bewerkt,
J doch dat het kiezclkruit 6—10 een samenstelling, in gewichtsdeelen,
AQP- f had van 75 salpeter, 10 zwavel en 15 houtskool, terwijl deze bij het
[ buskruit N°. 1 was: 75 salpeter, 11 tot 13 zwavel en 14 tot 12
1489 l boutskool.
1 De uitkomsten dezer proeven, genomen te Scheveningen in 1875. zijn
4272 1 nitv°erig vermeld in de Verslagen, Rapporten en Memorién, Deel VIII,
1 bladz. 145, waarin ook een zeer uitvoerige beschrijving voorkomt van den
1167 1 gasdrukmeter.
|
1 1 1 1
1
778 \\
1120 I
1402 I ai het gebezigde grofkorrelig buskruit 13—16 stemde in samenstelling
\\ (75 gewichtsdeelen salpeter, 10 zwavel en 15 houtskool) en bewerking
1511 / onderling overeen; het was vervaardigd te Muiden.
1 De nroeven werden genomen te Scheveningen.
456,8
471,9
1463
1944
452,3
468,5
1785
2095
1860
2177
Het grofkorrelig buskruit 10—13 stemde in bewerking en samenstel-
, ling met het buskruit 13—16 overeen, en was eveneens te Muiden
gemaakt.
De proeven werden te Scheveningen genomen in 1878.
464,1
478,2
364,6
367,8
359,3
387,9
1 1 1 1
1482
1602
1359
1629
f De beide buskruitsoorten kwamen in samenstelling en. in hoofdzaak, ook
) in bewerking overeen; het was vervaardigd te Muiden.
1 De proeven zijn genomen te Scheveningen in 1876.
1
451,1
466,3
33CO ) "c keide huskruitsoorten stemden in samenstelling en ook, voor zooveel
f mogelijk , in bewerking overeen.
/r ( (Overgenomen uit het opstel van Noble in de Phiiosophical Trans-
I actions, l\'ol. 165, Part. I.)
-ocr page 42-
iH
Wat betreft de toestellen, waarmede de gasdruk ot\' spankracht is
gemeten, zij opgemerkt dat zij geplaatst waren in of nabij den stoot-
bodem, terwijl verder voor hun inrichting kan worden verwezen
naar de vroeger beschreven kerf- en piet-manometers.
Ten slotte wordt hier nog opmerkzaam gemaakt op den invloed,
dien het vochtgehalte op de verbranding uitoefent. De onderstaande
opgaaf, die de uitkomsten vermeldt, door Noble verkregen uiteen kanon
van 25,4 cM. met aanwending van keisteenbuskruit, doet uitkomen,
dat, met het toenemen van het vochtgehalte, de spankracht afneemt.
Vochtgehalte
van het
buskruit, ten
honderd.
Aan-
vankelijke
snelheid
in M.
Gasdruk
in
atmosferen.
Vochtgehalte
van het
buskruit, ten
honderd.
Aan-
vankelijke
snelheid
in M.
Gasdruk
in
atmosferen.
0,70
470,92
3353
1,15
401,01
2949
0,75
409,70
3304
1,20
400,85
2911
0,80
408,47
3250
1,25
400,10
2873
0,85
407,41
3208
1,30
459,33
2837
0,90
400,34
3103
1,35
458,00
2802
0,95
405,30
3117
1,40
457,80
2708
1,00
404,40
3073
1,45
457,04
2730
1,05
403,40
3030
1,50
450,43
2704
1,10
402,53
2989 ,
1,55
455,82
2G72
Samengeperst buskruit. Om de duurzaamheid te verhoogen
en tegelijkertijd de krachtuitwerking op de incest voordeelige wijze te
doen uitoefenen, vindt men somwijlen de samengeperste buskruitladin-
gen aanbevolen, waarbij, om den gewenschten samenhang te verkrijgen,
gom of collodium wordt gebezigd; of wel, waarbij de samenpersing
wordt verrricht onder zoodanige verwarming, dat de in het buskruit
aanwezige zwavel in kneedbaren toestand geraakt. Dikwijls wordt
de graad van samcnpersing hierbij zoo geregeld, dat de ruimten tus-
-ocr page 43-
29
schen de korrels niet geheel verloren gaan, en de snelheid van ont-
branding dus minder wordt verkleind, dan bij een volkomen, onder-
linge aansluiting der korrels.
B. Het Nederlandsche buskruit; zijn vervaardiging,
BEPROEVING, BEWARING EN ONDERHOUD.
HTederlandsche buskrultsoorten. Bij de Nederlandsche
landmacht zijn de volgende soorten van buskruit ingevoerd: het
buskruit N°. 1, N°. 2, N°. 3, het prismatische buskruit, het grof-
korrelig buskruit 10—13 en 13—10, alsmede het keisteenbuskruit.
Het buskruit 13—16 en het prismatische worden voorloopig niet
meer aangemaakt.
Het buskruit N°. 1, waarvan de grootste afmeting der korrel
binnen de grenzen van 1,01 tot 2,24 mM. moet vallen., dient voor
alle bronzen en ijzeren kanonnen, het kanon van 24 cM. uitgezonderd,
verder voor de houwitsers van 15 cM. alsmede tot het werpen van
brand- en lichtkogels uit de houwitsers van 20 cM. en de mortieren.
Het nog voorhanden artillerie-buskruit, dat ongeglansd en van
oud maaksel is, wordt als buskruit N°. 1 gebruikt, doch niet in de
bronzen achterlaadkanonnen aangewend.
Het buskruit N". 2, waarvan de grootste afmeting der korrel
tussehen 0,61 en 1,01 mM. begrensd is, wordt gebruikt voor de
houwitsers van 20 cM. en de mortieren — behalve wanneer daaruit
brand- of lichtkogels worden geworpen — voor de patronen tot hand-
vuurwapenen — uitgezonderd de scherpe tot revolvers — voor de
mijnen en torpedo\'s, alsook voor de springlading der holle projectielen.
Het buskruit N°. 3, dat
F\'e- 8-
                           veel fijner van korrel is dan het
(!)                            N°. 2, is bestemd voor de scherpe
patronen tot revolvers en het
vullen van de tijdbuizen der
projectielen van het achterlaad-
vestinggeschut.
Het prismatische buskruit
(Fig. 8) waarvan de gemiddelde
dichtheid 1,72 tot 1,73 bedraagt
dient, zoolang de voorraad strekt,
uitsluitend voor de ijzeren ka-
nonnen van 24 cM. Voor dezen
vuurmond wordt echter bij voor-
-ocr page 44-
30
keur keisteenbuskruit aangewend dat voor het kanon van 24 cM. is
ingevoerd. De korrels van het prismatische buskruit (vergelijk
bladz. 25, Fig. 7) zijn regelmatige zeshoekige prisma\'s, overhoeks
in midilellijn 40 mM. en hoog 25 mM. De zeven kegelvormige
kanalen zijn wijd aan het bovenvlak van het prisma 4,5, aan het
grondvlak 4 mM. Het gewicht van de korrel is 42 tot 42,5 G.
Voor de stalen kanonnen van 15 en 12 eM. werd voorloopig aange-
nomen het buskruit 13—16, waarvan de korrels, wier grootste
afmeting 13 tot 1G mM. bedraagt, hoekig zijn en een dichtheid be-
zitten van 1,70 tot 1,73. Het is echter voor deze vuurmonden ver-
vangen door het buskruit 10—13, mede hoekig van korrel en van
dezelfde dichtheid.
Voor het stalen en ijzeren kanon van 24 cM. is aangenomen het
keisteenbuskruit met vrij regelmatig dobbelsteenvormige korrels
van 16—22 mM. en een dichtheid van 1,805 tot 1,830.
Bij de zce-artillerie worden van genoemde soorten het buskruit N°. 1,
2, 3 en het keisteenbuskruit gebezigd, doch komen bovendien nog
voor: het buskruit N°. 0, dat met N°. 1 in mengverhouding en ver-
vaardigingswijze overeenstemt maar grover van korrel is, en het pris-
matische buskruit, dat slechts één kanaal, wijd 10 mM., bezit doch
overigens veel gelijkt op het prismatische buskruit der landartillerie,
en voor het stalen kanon van 28 cM. wordt aangewend.
In de overzeesehe bezittingen zijn in gebruik: het buskruit N°. 0,
1, 2 en het prismatische buskruit. De drie laatstgenoemde soorten
zijn gelijk aan die der Nederlandsche landartillerie, en de eerstge-
noemde soort is dezelfde als het buskruit N°. 0 van de zeemacht.
Verder bezigt men voor het vullen der ronde granaatkartetsen nog een
buskruit N°. 3 waarvan de korrels rond zijn, en dat uitsluitend in
Nederlandsen Indië wordt vervaardigd of aangeschaft.
Het buskruit voor de land- en zce-artillerie wordt gemaakt op de
particuliere stoom-buskruitfabriek De Krijgsman te Muiden. Ook
voor de Koloniën wordt, voor zoover zij niet in eigen behoeften
voorzien, het buskruit N°. 1, 2 en het prismatische buskruit mede
uit die fabriek getrokken.
Hij de nu volgende beschrijving van de vervaardiging en keuring
van buskruit zal hoofdzakelijk het oog worden gehouden op de bus-
kruitsoorten, die voor de landartillerie in gebruik zijn, terwijl hierbij
wordt opgemerkt dat voor de Koloniën de levering van buskruit te
Muiden plaats heeft, door de zorg van Nederjandsche artillerie-officieren
en volgens de eisehen aan het buskruit hier te lande gesteld.
MreuK-verlioiitliuK van liet buskruit der Nederland-
-ocr page 45-
:il
sclie landmacht. Het salpeter dat vroeger in den regel door het
Rijk in brooden werd verstrekt, wordt tegenwoordig veelal, evenals
de zwavel en de houtskool door de fabrikanten zelve geleverd, en
door hen in poeder uit den handel getrokken.
Op de 100 gewichtsdeeleu buskruit N°. 1 en 2 moeten 75 gewichts-
deelen salpeter, 11 tot 13 zwavel en 14 tot 12 houtskool voorkomen.
Bij het buskruit N°. 3 is die verhouding 78 gewichtsdeeleu salpeter,
0 zwavel en 13 houtskool. De samenstelling van het prismatisehe
buskruit en van de grofkorrelige soorten, alsmede die van het kei-
steenbuskruit is: op 100 gcwichtsdeelen, 75 salpeter, 10 zwavel en
15 houtskool.
Vervaardiging van liet buskruit HT°. 1 en Hf0. Z. Om
een innige vermenging van het salpeter, de zwavel en de houtskool
te kunnen verkrijgen, moeten deze samenstellende dcelen van het
buskruit, elk afzonderlijk, tot een zeer fijn poeder verwerkt worden.
Voor het salpeter in brooden dient hiertoe de plet- of drukmolen
Fig. 9. Op den ligger A van Namensch marmer, die door een eenigs-
Fig. 9.
-ocr page 46-
32
zins hellenden houten rand is omgeven, wordt het fijn te maken
bestanddeel, na vooraf in stukken van geringe grootte gekleind te
zijn, uitgespreid. Twee loopcrs B, eveneens van Nanienseh marmer,
die, wanneer de molen in beweging is gebracht, over den ligger
rollen en daarop cirkelvormige banen van verschillenden straal be-
schrijven , pletteren de stukken tot gruis en, bij voortgezette bewerking,
tot poeder. De loopcrs, elk ruim 4000 KG. wegende, rollen om een
horizontale as, die aan den koningsstijl C is bevestigd terwijl aan
dezen door stoomkracht een wenteling om zijn verticale as wordt ge-
schonken. De snelheid bedraagt gemiddeld 5 wentelingen per minuut.
Om de tot poeder te verwerken stof steeds onder de banen der, op
ongelijke afstanden van den koningsstijl rollende loopcrs te houden,
dienen twee strijkers (slechts één dezer is in de figuur zichtbaar).
Het op den drukmolen gekleincle salpeter wordt, na in de salpcter-
drogerij van vocht te zijn bevrijd, nog niet bronzen kogeltjes rondge-
draaid in een trommel, die in een houten kast besloten is. De
trommel zelf is ingericht als de hierna te beschrijven niengtrommel
(Fig. 11). Wordt in plaats van salpeter in brooden het in den
handel voorkomende salpeter in poeder gebezigd, dan vervalt het
malen, en behoeft alleen het drogen en het draaien in den trommel
plaats te hebben.
De zwavel wordt, als het salpeter in brooden, op den pletmoleii
behandeld, daarna gezift en vervolgens gebuild. Dit laatste geschiedt
in een toestel, die nagenoeg als de buskruitstofbuil (Fig. 10) inge-
Fig. 10.
(*V)
ar
r^sr.
~\\ o
sf3*»ttel-,
--/-i-.-.-J— 7
-----Jg
j£_
-en—i-J i
-ocr page 47-
33
richt is, en waarvan de duur stoomkracht in wenteling gebrachte,
gazen cylinder A de niet fijn genoeg verdeelde zwavel terughoudt.
Een nadere beschrijving van dezen toestel zal worden aangetroffen bij
het builen van het buskruit.
De houtskool wordt fijngemaakt, enkel door draaiing in een
trommel niet bronzen kogels, op overeenkomstige wijze als bij het
salpeter is vernield.
Zijn de bewerkingen afgeloopcn, die met den algemecnen nnani van
fijnmnken worden aangeduid, dan wordt overgegaan tot het mengen,
waartoe het salpeter, de zwavel en de houtskool, in de hiervoren
aangewezen verhouding, bij hoeveelheden van ">(> KG., in houten
inenglroinmels .1 (Fig. il> worden rondgedraaid. Zij zijn, ten getale
van drie, geplaatst op
een zelfde ijzeren as B,
die binnen de trommels
met hout is bekleed, en
buiten het gebouw met
het drijfwerk der stoom-
machine in verbinding
is. Elke trommel is be-
sloten in een houten
kast met klep C en lade
D, en heeft een laadgat
met deksel E, dat met
koperen staven en spieën
wordt vastgezet. Aan
de binnenzijde is het
rond oppervlak van be-
doelde trommels van
latten voorzien, om de
innige vermenging van
het poedervormig mengsel in de band te werken; tot hetzelfde einde
worden eenige tinnen kogels, te gelijk met de sas, in den trommel
gedaan. De trommels, die, na gevuld en gesloten te zijn, in beweging
worden gezet, draaien met een standvastige snelheid, terwijl drie
tot vier uur wentelens voor een innige vermenging voldoende kan
worden geacht. Alsdan wordt het deksel E door een traliedeur ver-
vangen, die, bij bet verder doordraaien, de kogels tegenhoudt doch
het poedervormig mengsel doorlaat, dat in de lade D valt en nu
geschikt is om de bewerking van het vormen van den koek
te ondergaan.
:i
-ocr page 48-
:!i
Dit geschiedt op molens, ingericht als de hiervoren vermelde
drukmokn (Fig. 9, blad/.. 31), doch waarbij de klossen der strijkers
door borstels worden vervangen, die met de baren over den ligger
glijden. De sas wordt, bij een hoeveelheid van 20 KG. op den ligger
uitgespreid en onder bevochtiging met regenwater 3 uren gemalen,
waardoor de vermenging zeer innig wordt en ten slotte koeken
van ongeveer 1 cM. dikte worden verkregen.
Tot het korrelen worden korrelsleden gebezigd. Elke slede
(Fig. 1:2) bestaat uit een raam, dat boven een bouten bak is geplaatst
Fig\'. 12.
en 4 stellen zeven draagt. Het raam is met touwen aan de zoldering
van bet korrelhuis bevestigd en ontvangt een schommelende beweging,
met behulp van een door stoom gedreven knikarm A, die, door een
houten trekstang B, scharnierend met een der korte zijden van het
raam is verbonden. Elk stel zeven bestaat uit een haren en een per-
kamenten zeef, die van boven door een trommel wordt gesloten. De
perkamenten zeef, ook de korrelzeef gebeeten, bevat gaten van zoodanige
afmetingen, dat daarmee kon-els van de gewilde grootte worden ver-
kregen. Op de korrelzeef worden -4 tot 5 KG. buskruitkoek alsmede
eenige tinnen kogels gelegd. Door de schommelende beweging van
het raam, drukken de kogels den buskruitkoek door de gaten der
korrelzeef en blijven op de haren zeef, die het stof en de te fijne
korrels doorlaat, de korrels van de gewenschte grootte achter. Het
stofkruit en de te fijne korrels vallen in den bak C en worden op-
nieuw onder den drukmolen tot koek gevormd, terwijl de inhoud der
haren zeven wordt verzameld om een eerste glanzing, ook wel
natte glanzing genoemd, te; ondergaan.
Deze bewerking heeft ten doel , de scherpe kanten der korrels
weg te nemen en de dichtheid van het korreloppervlak te verhoogen.
-ocr page 49-
35
Daartoe worden hoeveelheden van 50 K(i., zonder glansmiddel,- in
elk der vakken van twee neven elkander geplaatste en in vieren
verdeelde glanstroininels (Fig. 13) gedaan, die gedurende 5 uren met
een standvastige snelheid worden rondgedraaid. Elk vak der trommels
heeft een laadgat niet deksel A, terwijl, na afloop van de bewerking,
de inhoud, door middel van een houten trechter B in een daaronder
geplaatste rolkuip C wordt uitgestort. Zooals Fig. 13 duidelijk maakt,
dient elke trechter voor de tegenover elkaar liggende vakken van de
glanstrommels.
Fijt. 13.
Ten einde het vocht uit de korrel te verdrijven wordt het buskruit,
dat, na de natte glanzing ondergaan te hebben, nog een dof aanzien
heeft, op houten, met zeildoek overtrokken hakken uitgespreid en
deze op rakken in de droogstoof geplaatst. Door droogstoof hebbe
men hier een lokaal te verstaan, waarin een temperatuur van 50 tot
73° (!. wordt onderhouden door een kachel, die in een van de eigen-
lijke droogkamer afgescheiden vertrek met turf wordt gestookt en met
inachtneming van bijzondere voorzorgen, ten deele in een der muren
van de droogstoof is ingemetseld. De binnenruimte van de droogstoof
is voorts van de buitendeur afgescheiden door ecu portaal en heeft
alleen, door middel van ecu linnen luchtkoker en overdekten schoor-
steen, rechtstreeks gemeenschap niet de buitenlucht.
Na 4-8 uren is doorgaans het drogen volbracht, en ondergaat
het buskruit in het harphuis de eerste sorteering, ter afscheiding
van het stof en de te kleine korrels. Hierbij bedient men zich van
een harp (Fig. 14). Bij de bewerking wordt het buskruit in den bak
A gebracht en loopt het hieruit langzaam, door de opening a over
een met messinggaas bespannen raam D, tot het in de ton bij C wordt
opgevangen, terwijl de te kleine korrels en het. stof door de mazen
-ocr page 50-
36
va» het raam vallen, om, langs de lade D en den trechter E glijdende,
in een ton te worden verzameld. De opening a, die door een schuif
b kan worden geregeld, is voorzien van een rooster tot het tegen-
houden van klonters, terwijl in de vooropening des toestels ook een
schuif C is aangebracht. Mocht het noodig zijn de te groote korrels
te verwijderen, dan geschiedt zulks meestentijds met behulp van een
zeef, die uit de hand boven een ton heen en weer wordt bewogen
Fig. 14.
s- ■>.■<<■
De tweede ol\' droge glanzing wordt op ongeveer gelijke
wijze volbracht als voor de eerste glanzing is omschreven, met dit
onderscheid, dat de trommels waarvan Fig. 15 er een voorstelt,
grooter afmetingen hebben en door een middenschot in twee afdeelin-
gen zijn gescheiden, die elk voor de
Fig. ir..
glanzing van 100 KG. buskruit kunnen
dienen. De in de Fig. getcekende bak
dient tot het opvangen van het bus-
kruit, bij het ledigen van den trommel.
Ook bij de tweede glanzing wordt geen
glansiniddel gebezigd.
Om het bij deze bewerking ontstane
stof en de te kleine korrels te verwij-
deren, is een tweede sorteer ing
noodig, waartoe het buskruit wederom
als bij de eerste sorteering op de harp
wordt behandeld, om daarna, tot
juiste regeling der korrelgrootte, ge-
-ocr page 51-
:!"
zift to worden. Dit laatste geschiedt doorgaans met behulp van een
raam, waarop 8 stellen zeven staan, en dat, boven een bak, met
touwen aan den zolder hangt. Het wordt met de hand heen en weer
bewogen. Elk stel zeven bestaat uit twee stuks, waarvan de bovenste
de te groote korrels terughoudt, de onderste de te kleine korrels
en het stof doorlaat, liet buskruit N°. 2 moet om volkomen stofvrij
te zijn, nog in den buskruitstoflmil (Fig. 10, bladz. 32) worden
behandeld.
Daar het niet mogelijk is, zelfs niet inachtneming van de uiterste
voorzorgen, het bij verschillende partijen afgewerkte buskruit eener
zelfde soort, zoodanig te maken dat zij in krachtsuitwerking geen
verschillen zullen opleveren, is het mengen van het afgewerkte
buskruit noodzakelijk. Dit geschiedt met den mengtoestel (Fig. 1(5),
gevormd door zes op een houten blad bevestigde trechters, die door
Fig. 1U.
buizen met een hoofdhuis in gemeenschap zijn. Deze hoofdhuis kan
van onderen worden gesloten, terwijl het blad door pooten kan
worden gedragen of wel van oogen is voorzien, waarmee de geheele
toestel door middel van touwen kan worden opgehangen.
Elk der trechters wordt geheel of ten deele met de onderling ver-
schillende partijen van het afgewerkte buskruit gevuld; de stop
van de hoofdhuis wordt daarna uitgetrokken en het. uitstroomende
buskruit in een ton opgevangen. Daar een eerste, op deze wijze ver-
-ocr page 52-
38
kregen vermenging niet voldoende is, wordt de bewerking steeds een
tweede keer herhaald. Het buskruit dat ter oplevering gereed is wordt
in liggervaten, die 5 tot 000 KG. buskruit kunnen bevatten, bewaard,
totdat het, na door den Inspecteur der buskruitfabricage goedgekeurd
te zijn, door het Rijk wordt overgenomen.
Vervaardiging\' van liet buskruit V\'. 3. Het buskruit
N". 3 wordt op overeenkomstige wijze gemaakt als het buskruit
N°. 1 en 2, behalve dat het mengen en het malen minstens één uur
langer duren, en dat bij de laatste of droge glanzing een weinig
graphiet wordt toegevoegd.
Vervaardiging van liet prismatl§clie buskruit. Het
salpeter, de zwavel en de houtskool ondergaan, behoudens het verschil
in mengverhouding, de hiervoren voor het buskruit N°. 1 omschreven
bewerkingen van fijnmaken, mengen, tot koek vormen en korrelen,
om na de korreling in bronzen prismatische vormen, geheel op mecha-
nische wijze (1) geperst te worden. Dit persen heeft, ter verkrijging
van de kanalen in de korrel, over doorns plaats.
De gevormde prisma\'s worden eerst gedurende 10 tot 14 dagen,
in een niet verwarmd vertrek, luchtdroog gemaakt, om vervolgens,
evenals voor het buskruit IV. 1 en "1 is vermeld, gedurende een
tiental dagen in de droogstoof aan een temperatuur van 56 tot 73° C.
te worden blootgesteld.
Na deze bewerking wordt het prismatische buskruit in het, bij de
fabriek behoorende buskruitmagazijn bewaard, totdat, na volbrachte
keuring, het fabrikaat kan worden opgeleverd.
Vervaardiging van liet grofkorrelige en keisteen-
buskruit. Rij het voorloopig ingevoerde buskruit 13—16, alsook
bij het buskruit 10—13 en het keisteenbuskruit wordt, evenals
bij het prismatische buskruit het fijnmaken van de samenstellende
deelen, het mengen, de koekvorming en korreling, met inachtneming
van het verschil in mengverhouding, uitgevoerd als voor het buskruit
N°. 1 is vermeld. Daarna wordt het langs die bewerkingen verkregen
vochtige buskruit, onder de hydraulische pers, tusschen platen tot
koeken geperst, die, naar gelang van de buskruitsoort, in dikte en
dichtheid verschillen. De koeken, waarvan vooraf\'de ongelijke kanten
zijn weggesneden, worden, voor het buskruit 10—13, met behulp
(1) De beschrijving met teekening der pers voor prismatisch buskruit, en de
wijze waarop de korrel wordt gevormd, is dooi\' den Kapitein J. W. Bergansius ge-
geven in de Jiijlnge C van liet Rapport omtrent de proef genomen met een ge-
trokken ijzeren kanon van
24 cM. Uitgegeven op last van het Departement van
Oorlog
(1871).
-ocr page 53-
:!«.»
van ccn bijzonder daarvoor ingerichten snijtoestel tot korrels gevonnd;
ook het buskruit 13—lü wordt op dezelfde wijze gekorreld. Het
keisteenbuskruit wordt, nadat de koek gedeeltelijk is ingezaagd, met
de hand tot korrels gebroken.
De korrels worden, na zooveel noodig door middel van zeven ge-
sorteerd te zijn, nat geglansd en dan , evenals het prismatische buskruit,
eerst in de luchtdroogstoof en vervolgens in een verwarmd lokaal
gedroogd. Voorts heeft een tweede sorteering, dan het droogglunzcn —
voor zoover het keisteenbuskruit betreft, onder toevoeging van een
weinig graphiet — en daarna de laatste sorteering plaats, hetgeen
wederom met zeven geschiedt. De glanstrommels hebben dezelfde
inrichting als voor het buskruit N°. 1 en 2 is opgegeven (Fig. 13,
bladz. 35).
Ten slotte wordt het afgewerkte buskruit gemengd, door verschillende
kleine partijen hiervan bijeen te voegen en te roeren, of wel door
het te behandelen in een mengtoestel van gelijke inrichting, doch met
wijdere buizen, als in Fig. 1C>, bladz. 37 is voorgesteld. Het buskruit
wordt daarna in vaten of tonnen verzameld, om later aan de keuring
te worden onderworpen.
Keuring- van liet buskruit, liet onderzoek of het op den
buskruitmolen te Muiden afgewerkte buskruit aan de gestelde eisehen
voldoet, geschiedt volgens bepaalde voorschriften, waaruit de hoofd-
punten zijn ontleend, die in de volgende regels worden aangetroffen
en die eveneens geldig zijn voor de keuring van het in de Ilijks-
magazijnen bewaarde oorlogsbuskruit. De beoordeeling van de hoe-
danigheid van het buskruit geschiedt naar de uiterlijke kenteekenen ,
naar het soortelijk gewicht, naar de worpsverheid die het met den
proefmortier oplevert enz., zooals hieronder voor elk der behandelde
buskruitsoorten zal worden opgegeven. Wanneer twijfel gevoed wordt,
omtrent do zuiverheid van het salpeter of de ïnengverhouding, dan
wordt bovendien een scheikundige ontleding van het buskruit onder-
nomen, terwijl in den regel nog het vochtgehalte wordt onderzocht.
Onderzoek van liet buskruit V\'. 1 en 3. Bij de beoor-
deeling naar de uiterlijke kenteekenen valt hier op te letten, dat de
korrels van de vereischte grootte, hoekig, niet geklonterd, droog op
het gevoel en zoo hard zijn, dat zij niet dan met moeite tusschen de
vingers, of met de vingers in de palm van de hand zijn fijn te
wrijven. Zijn de korrels gemakkelijk lijn te wrijven, dan bewijst
dit dat zij poreus of vochtig zijn.
De kleur moet gelijkmatig leiblauw wezen. Is de kleur ongelijk, dan
is de vermenging slecht; is zij donkerblauw, dan zijn de korrels
-ocr page 54-
lil
vochtig; is zij zwart, dan is er te veel, en is zij rosachtig zwart, dan
is er rosse houtskool gebezigd.
De glans mag niet minder zijn dan die der aan de fabrikanten
verstrekte monsters, en moet zonder potlood of ander glansmiddel
zijn verkregen.
Het buskruit mag, wanneer men het over den rug der hand laat
loopen, geen sporen, en, van een zekere hoogte vallende geen sterke
stofwolk achterlaten. De bestanddeelcn moeten naar belmoren ver-
mengd zijn, zoodat men, indien eenige korrels met een houten of
koperen voorwerp op een stuk wit papier worden gekneusd, alsdan
met behulp van een vergrootglas, daarin geen witte of gele stippen
mag bespeuren.
De grootte der korrel wordt niet de buskruit-procfzeven onderzocht.
Hiervan bestaan zeven verschillende nommers, die onderling in de
afmetingen der mazen verschillen. Vaste bepalingen zijn gemaakt
omtrent het naar de korrelgrootte te onderzoeken buskruit, met be-
trekking tot de voor dat onderzoek te bezigen zeven.
Wat betreft het soortelijk gewicht, stelt men zich, bij de fijnkorrclige
buskruitsoorton als liet
.V. 1 en i, tevreden met
de afleiding van het gewicht
van een cubieken decimeter
buskruit. Iledoeld gewicht
draagt den naam van soor-
telijk gewicht met tus-
sehen ruim ten , ook we
Ijetrekkelijk of gra-
vimetrisch soortelijk
gew:icht geheeten, ter
onderscheiding van het
soortelijk gewicht, zonder
de tussehenruimten mede
te rekenen, dat volstrekt
soortelijk gewicht ge-
noemd kan worden.
Tot het onderzoek naar
het betrekkelijk soortelijk
gewieht bedient men zich
van een buskruit-proefmaat
(Fig. 17), die uit een maat-
glas bestaat, dat op een
-ocr page 55-
11
cylindcrvormig voetstuk rast. Hierop zijn drie staanders bevestigd,
waarvan een om een scharnier kan worden neergeslagen, ten einde
het maatglas gemakkelijk te kunnen wegnemen of op het voetstuk te
kunnen stellen. De staanders dragen een trechter, waarvan de uit-
strooniingso|>ening door een schuil\' gesloten kan worden. Nadat de
stand van den trechter door de op de staanders aangebrachte klem-
schroeven geregeld is, wordt hij niet het te onderzoeken buskruit
gevuld. De hoeveelheid van liet in den trechter te brengen buskruit
moet ongeveer liet !;,\', bedragen van hetgeen het maatglas kan be-
vatten.
Wordt nu de uitstroomingsopeniiig des trechters geopend , dan loopt
het buskruit in bet maatglas. Het overtollige buskruit glijdt ten deele
over den rand van dit glas weg, terwijl de kop, die boven het glas uit-
steekt, niet een liniaal wordt weggestreken. Het gewicht van de op
deze wijze bepaalde hoeveelheid, gedeeld door den inhoud van het
maatglas, die, in dM\'. uitgedrukt, op het glas is gegraveerd, doet het
verlangde betrekkelijk soortelijk gewicht kennen. Het bedraagt voor
het buskruit N°. 1: 0,90 tot 1,00; voor het buskruit N°. 2: 0,88 tot
0,98. Om de menging van bet afgewerkte buskruit te heoordeelen,
worden gewoonlijk drie waarnemingen voor elke partij buskruit
gedaan, en mogen de uitkomsten daarvan onderling niet meer dan
0,007 verschillen. Is dit bedrag grooter, dan moet. nogmaals worden
gemengd.
Het volstrekt soortelijk gewicht van het buskruit N°. 1 en 2, dat
echter bij de keuring niet bepaald wordt, is 1,60—1,04 en voor het
N°. I gewoonlijk iets grooter dan voor het N". 2.
Het is belangrijk zich te overtuigen, dat het buskruit, onder gege-
ven omstandigheden steeds gelijke uitkomsten oplevert. Hiertoe bedient
men zich van den huskruit-procfmortier (Fig. 18), waarvan de ziel een
middellijn heeft van 491 niM. en de afmetingen, alvorens tot de proef
over te gaan, niet bijzondere werktuigen worden nagegaan, ten einde
zekerheid te hebben dat zij binnen de daarvoor bestemde grenzen
vallen. Ditzelfde geschiedt ook voor de kogels, die bij den mortier
worden gebezigd. Het gewicht van eiken kogel bedraagt "29,3 KG.
Hij den mortier behooren 4 kogels, twee groote (middellijn 190 niM.)
en twee kleine (middellijn 189,5 mM.), ten einde te kunnen voldoen
aan de bepaling dat de speelruimte, die, als een gevolg van het af-
slijten des kogels en het zich verwijden van de ziel des mortiers door
veelvuldig gebruik, aangroeit, nimmer het bedrag van 2 mM. ning
overschrijden. Voor de keuringen, bij de oplevering van nieuw bus-
kruit, bestaan hieromtrent meer beperkende bepalingen en is o. a.
-ocr page 56-
12
voor de speelruimte vastgesteld, dat deze niet minder dan 1,75 en
niet meer dan 1,85 niM. mag wezen.
Fig. IN.
(,\'o)
De mortier wordt op een zuiver horizontaal gestelde bedding
(Kig. l\'.l) geplaatst en daarbij onderzocht, ol de as des mortiers den
verlangden hoek van 45° met het bovenvlak der bedding maakt.
Fig. 19.
dio)
De lading (92 G.) wordt, nadat, de mortier volgens de
bestaande voorschriften is uitgevlanul, met behulp
van een krommen trechter in de kamer uitgestort en
daarna de kogel in de ziel gesteld, waartoe men zich
van een handvat bedient, dat, na het inbrengen des
ri\'[ i|J
15=
p
\'_
t=>
c?
p
18) wordt vervangen. Du
door een tap (Fi
kogel
mtsteking geschiedt met gezwinde lont, die, vóór liet
laden, in hei zundgat wordt geschoven en slechts
even in de kamer mag reiken.
Als cisch wordt gesteld dat, onder de hicrvorcn
omschreven omstandigheden, worpsverheden worden
verkregen, voor het buskruitN°. 1, Ijegrepen tusschen
de grenzen van 200 en 22Ö M.; voor het buskruit
N*. 2, tusschen die van 225 en 2">0 M. In enkele
bijzondere gevallen kan de proef ook vergelijkend geschieden met een
type-buskruit; hierdoor wordt een buskruit verstaan, dat bij vroegere
leveringen een middelbare snelheid heeft gegeven. Het verschil in
uitkomst zal, bij zulk een vergelijkende proef, niet meer dan 15 M.
mogen bedragen.
-ocr page 57-
13
Ten onrechte noemt uien soms de, met den buskruitproefmortior
verkregen worpsverheden ecu maatstaf voor de betrekkelijke kracht
van liet buskruit. Wegens de geringe lengte van de ziel, laat het zich
begrijpen, dat het bedoelde werktuig meer geëigend is tot het beoor-
deelen van de snelheid van verbranding van het buskruit, dan tot
het doen kennen van de spankracht, die het buskruit in staat is te
ontwikkelen, en zoo zal het kunnen gebeuren dat een buskruitsoort
met zeer grove korrel, die met den proefmortier geringe worpsver-
heden geeft, bij een vuurmond van grootere ziellengte toch goed
voldoet.
De beproeving van bet buskruit N". 1 en 2, door de waarneming
der worpsverheden met den proefmortier, kan dan ook alleen be-
schouwd worden als een vergelijkende proef, die over de standvastige
werking van het voortdrijvend middel, onder gelijke omstandigheden,
kan doen oordeelen. De proef wordt vooral daarom gewaardeerd,
omdat zij zonder ingewikkelde hulpmiddelen kan worden verricht en
de ondervinding getoond heeft, dat zij, ter beoordeeling van bus-
kruit , waarvan de korrelgrootte niet aanmerkelijk van die van het
buskruit N\\ 1 en 2 afwijkt, goede gegevens kan opleveren; voor de
beoordeeling van de nieuwere, langzaam verbrandende buskruitsoorten
is de buskruit-proefmortier ongeschikt.
Onderzoek van liet buskruit UT. 3. Hij de uiterlijke keu-
ring worden de gedaante, de kleur en de glans der korrels, de stof-
vrijheid en de menging der bestanddeelen, evenals bij het buskruit
N°. 1 en 2 beoordeeld; hierbij moet echter worden in acht genomen,
dat kleur en glans eenigszins anders zijn, door de aanwending van
graphiet bij de laatste glanzing.
Een onderzoek met zeven, proefmaat ot\' mortier heeft niet plaats,
maar de deugdelijkheid van liet buskruit wordt verder nagegaan door
het doen van "20 schoten uit een, in goeden toestand verkeerenden
revolver van model, waarbij dan een vizierschot van ongeveer 30 M.
moet worden verkregen.
Onderzoek van liet prisuiatisclie buskruit. I\'.ij de beoor-
deeling van dit buskruit wordt in de eerste plaats nagegaan, of de
prisma\'s voldoende gaaf zijn en de afmetingen binnen de daarvoor
vastgestelde grenzen vallen. Van de goede vermenging der bestand-
deelen overtuigt men zich, door een of meer doorgebroken prisma\'s
met een vergrootglas op de breuk waar te nemen.
De verdere keuring bepaalt zich tot het onderzoek van het vocht-
gehalte, dat 1,58 niet mag overschrijden, en van de volstrekte dicht-
-ocr page 58-
\\\\
huid, die tusschen 1,08 en 1,76 mag vallen. (1| Voor dit laatste
onderzoek bedient men zich van den dichtheidsmeter van
RlANCHI; hiervan zijn in gebruik twee soorten, ecu kleine en een
groote, die beide op hetzelfde beginsel berusten. De kleine dient
hoofdzokclijk voor de minst grove buskruitsoorten. (2)
Ouilerzoek van het grofkorrelige en keisteeiiImskruM.
Voor het voorloopi\'g aaiigeiiomcn buskruit 13—10, voor liet buskruit
10—13 en bet keistcenbuskruit der landmacht zijn de wijze van
keuren en de eischeu nog niet geheel vastgesteld, doch kan daar-
omtrent bet volgende worden opgegeven.
Hij de keuring op uiterlijke kenteekenen worden de, gedaante, de
kleur en de glans der korrels, zooniede de hardheid, stofvrijheid
en de menging der samenstellende deelen nagegaan, in hoofdzaak op
dezelfde wijze als voor bet N°. 1 en 2 is opgegeven.
De korrelgrootte, waarvoor bepaalde grenzen zijn gesteld, wordt
beoordeeld met behulp van koperen proefzeven, die van ronde gaten
zijn voorzien en waarop 0,5 KG. buskruit wordt gedaan. De /A\'xvn
wijken onderling in de grootte der gaten al\', en haar aantal is voor
elke buskruitsoort verschillend; daarmede wordt niet alleen nagegaan
of er geen te groote of te kleine korrels voorkomen, maar ook of de
sorteering zoodanig is, dat het percentgewijze getal korrels van tus-
schenliggende grootten binnen gewilde grenzen valt.
Het soortelijk gewicht niet tusscheiiruiinten wordt gemeten met een
proefmaat, ingericht als die, voorgesteld in (Fig. 17), doch van grootor
afmetingen; het glazen vat is daarbij vervangen door een ijzeren maat
van 10 L. Voor het buskruit 13—lü en 10—13, moet bet gemiddeld
soortelijk gewicht met tusschenruiinten vallen tusschen 1,0 en 1,1;
voor liet keistcenbuskruit, tusschen 1,10 en 1,25. Ter beoordeeling
van een goede menging, mag echter het verschil, bij opvolgende
bepalingen van het betrekkelijk soortelijk gewicht eencr zelfde partij,
een zeker klein bedrag -— voor bet buskruit 13—lü en 10—13:
0,007; voor het keistcenbuskruit: 0,010 — niet overschrijden.
De volstrekte dichtheid, waarvoor ook vrij enge grenzen worden
gesteld, wordt onderzocht met den reeds genoemden dichtheidsmeter
van BlANCHl. Ook het vochtgehalte wordt bepaald.
Ten slotte heeft nog een schietproef plaats, uit een der vuurmon-
(1)  Hut prismntische buskruit, waarvan de dichtheid 1,70 of minder is, mag
alleen voor exercitie-ladingen worden aangewend. \'
(2)  Ken beschrijving dezer toestellen en van de wijze waarop daarmee wordt ge-
werkt, is te vindon in liet isle Bijvoegsel van het Handboek voor Officieren der
artillerie door
Seyffahüt en VAN i\'i:sc:n. üffic. der uil. min de K. M. Academie.
-ocr page 59-
55
den waarvoor liet te onderzoeken buskruit moot dienen; deze proef
geschiedt dikwijls vergelijkend met een monster van het buskruit,
dat bij vroegere levering is goedgekeurd, en niet dat doel als type-
kruit zorgvuldig is bewaard. Bij die schietproef worden dan de
snelheden en de gasdrnkken genieten, de eersten met den chronograaf
van Le BOULENGÉ, de laatsten met den plet-nianoineter (Fig. 6, hladz. 19.)
Voor het 13—10 werd o. a. hcpaald, dat bij het onderzoek in het
stalen kanon van 15 cM. Zw. de gemiddelde snelheid l)ij 10 schoten
met het te keuren buskruit uiterlijk 5 M. minder, en de ge-
middelde gasdruk uiterlijk 100 atmosferen meer mocht bedragen
dan die, op denzelfden da<r hij 10 schoten met, het type-kruit ver-
kregen. Voor het buskruit 10—13 is vastgesteld, dat ecne lading
van 6,6 KG. in het kanon van 15 cM. Zw. aan het projectiel van
31,3 KG. een snelheid moet meededen, die op 50 M. vóór de monding
minstens 4C>0 M. bedraagt; terwijl de gasspanning op den bodem der
kamer daarbij niet grooter dan 2300 atmosferen mag wezen. Voor
het keistocnbuskruit zijn nog geen definitieve bepalingen gemaakt;
voorloopig is echter aangenomen dat het in het kanon van "21 cM.St.,
met een lading van 30 KG. aan het projectiel van 101 KG., een
snelheid van minstens 400 M., genieten op 00 M. vóór de monding,
moet geven, zouder een gasdruk van 2500 atmosferen, waargenomen
aan den bodem der kamer, te overschrijden.
Herstel baar, onbekwaam, gebroken buskruit. Het
buskruit dat door langdurige bewaring in vochtige magazijnen, door
stofvorming ten gevolge van aanhoudende transporten, of wel wegens
andere oorzaken in minder goeden toestand is geraakt, wordt,
herstelbaar beschouwd als de prisma\'s gebroken, of de vastheid en
samenhang der korrels verloren gegaan zijn, en deze gedeeltelijk tot
stof zijn vervallen of zich tot harde klonters hebben samengepakt;
eveneens, als het salpeter zich begint af te scheiden en zich dus
witte stippen op de korrels vertooncn. Onbekwaain is daaren-
tegen het buskruit, wanneer het met zeewater in aanraking geweest,
ofwel door zand, metaaldeeltjes of andere gevaarlijke stoffen is ver-
ontreinigd, alsmede in de gevallen die hieronder bij het gebroken
buskruit worden vernield. Het herstelbare en onbekwame buskruit
wordt, na onderzoek aan de Pyrotechnische school, naar gelang
van den toestand van het buskruit, de mengverhouduig, de zuiverheid
van het salpeter enz. ter vermaling, omwerking of uitlooging
bestemd.
Het vermalen en omwerken geschiedt op de buskruitfabriek bij
Muiden. Hij het vermalen wordt het buskruit, zonder voorafgaande
-ocr page 60-
16
bewerking, op den molen weder tot koeken gebracht en daarna ge-
korreld en/.., zooals voor den aanmaak van nieuw buskruit is opge-
geven. I\'ij lief omwerken daarentegen, worden dezelfde bewerkin-
gen verricht nis voor het maken van nieuw buskruit, doch daarbij
het salpeter aangewend dat in het oude buskruit voorkwam.
Het uitloogcn, dat in \'sliijks werkplaatsen wordt, uitgevoerd, is de
bewerking waardoor het salpeter in voldoend zuiveren toestand uit
bet buskruit wordt petrokken. Het stofkruit, dat bij builing of
zifting wordt verkregen en niet verward moet worden met het meel-
pulver, dat in de vuurwerken) aanwending vindt, wordt steeds zonder
onderzoek als onbekwaam aangemerkt en ter uitlooging bestemd.
Door gebroken buskruit heeft men het buskruit te verstaan, dat
eenmaal als lading heeft gediend doch niet werd verbruikt. Is het
afkomstig van kardoezen dan wordt bet, als het nog in goeden toe-
stand is, weder tot gewoon gebruik bestemd. Is het daarentegen
voortgekomen uit patronen, dan wordt het altijd, uit ontledigde pro-
jectielen, meestal onbekwaam gesteld. liet laatstbedoelde buskruit
mag in geen geval anders dan tot het weder vullen van projectielen
worden gebezigd, maar zal zelden voorkomen omdat, bij het ontledigen
van projectielen, de springlading in den
regel onschadelijk wordt gemaakt door be-
Fig. 20.
«f)
vochtiging met water.
Bewaring van het buskruit. Het
buskruit N*. I en 2 alsmede het nog
voorhanden artilleric-buskruit van vroeger
maaksel worden, in den regel bij hoeveel-
heden van 50 KG., in tonnen (Fig. 120) be-
waard, die op den bodem en het deksel
van de volgende merken voorzien worden:
N". I (of 2) N (of V)., de soort van buskruit en of dit nieuw of
vermalen is. Voor bet oud-model artilleric-
buskruit wordt bet nommer 1 door A ver-
vangen.
">0., liet gewicht van het in de ton besloten
buskruit.
. ...M., b. v. 20") M., de worpsvcrheid in meters
met den proefmortier verkregen.
K., het merk van den molen N°. 2, genaamd
De Krijgsman. Voor het buskruit dat vóór
1871 is aangemaakt, wordt het merk K
door het nommer van den molen vervangen,
waarop het. werd vervaardigd.
-ocr page 61-
17
18..., b. v. 1873, het jaartal van aanmaak.
Daar eerst in 1800 de menging van het buskruit is ingevoerd,
heeft het vroeger aangemaakte buskruit N". 1 en 2 die bewerking
niet vóór de aflevering ondergaan. De menging wordt evenwel ook
hierop, voor zooveel noodig, toegepast en het buskruit weder in
dezelfde tonnen bewaard, waarin het vóór de menging was besloten.
De merken op die tonnen worden alsdan met twee schuine stropen,
met roodc verf, doorgehaald en tusschen die streepen een nieuw
merk aangebracht, eveneens in roode verf, namelijk:
G., gemengd;
18 . . ., b. v. 1871, het jaartal der menging;
... M., b. v. 216,3 M., de worpsverheid van het gemengde
buskruit met den proefmortier.
Behalve het merk moet de ton nog een merkbrief voeren, waarop
de buskruitsoorten zijn vermeld, die tot de samenstelling van het ge-
mengde buskruit hebben gediend.
In plaats van buskruittonnen worden ook wel voor het buskruit
N\\ 1 en 2 buskruitkisten met bus (Fig. 21) aangewend, waarin het
buskruit, vooral bij vochtige magazijnen, beter tegen bederf is be-
waard. De bussen zijn van blik en hebben een cirkelvormige opening
met opstaanden rand, waarop twee knoppen zijn aangebracht, die in
sleuven van den messingen sluitdop grijpen. In den dop bevindt
zich voorts tot betere afsluiting nog een lederen of caoutchouc schijf.
buskruit nog in een linnen zak wordt
gebonden om het doorstuiven tegen te gaan. De tonnen worden op
bodem en deksel gemerkt met het nommer van bet buskruit, de ge-
-ocr page 62-
18
wichtshocveellicid, het merk van den molen en het jaartal van
aanmaak.
Het prismatisch buskruit wordt bij hoeveelheden van 50 KG. in
buskruitkisten zonder bus (Fig. 22) gepakt, waarbij zorg wordt-ge-
dragen dat de korrels vast liggen. De kisten worden met een schuif-
deksel gesloten en op de beide korte zijden als volgt gemerkt:
.r>0 PB., hetgeen betcekent: 50 KG. prismatisch buskruit.
N (of V), nieuw of vermalen.
op dezelfde plaatsen als bij het X". I en -2, is voor liet 10—13,
dat 1>. v. in liet stalen kanon van 15 cM. Zw., onder de op blad/.. 45
vermelde omstandigheden, een snelheid van 465,2 M. heeft opgeleverd,
vastgesteld als volgt:
50.10—13. N
465,2
K. 187".
Voor het 13—16 worden dezelfde merken gebezigd, echter zonder
vermelding van de snelheid. Voor het keisteenbuskruit zijn hier-
omtrent nog geen bepalingen gemaakt.
De tonnen of kisten die gebroken buskruit bevatten worden niet
gemerkt-, maar ontvangen een merkbrief die de hoeveelheid, de soort
en de herkomst van het in de ton of kist besloten buskruit aanduidt.
Tonnen of kisten die herstelbaar of onbekwaam buskruit bevatten
worden met een II of 0 gemerkt; terwijl zij, zoodra de bestemming
van dit. buskruit is aangewezen, voorzien worden van een merkbrief,
waarop vermeld worden de oorspronkelijke soort, de bewerking die
bet moet ondergaan (vermalen, omwerken of uitloogen), alsmede de
lastgeving waarbij de bestemming is geregeld. Wanneer het buskruit
vermalen wordt, dient de merkbrief ook nog het salpetergehalte te ver-
melden.
-ocr page 63-
UI
De tonnen, dip stofkruit of meelpulver inhouden, worden inwendig
op de voegen met kardoespapier beplakt, om het doorstuiven te voor-
komen.
liet buskruit N°. I en 2, dat hier te lande voor de Koloniën wordt
aangemaakt, wordt bij hoeveelheden van 2") KG. in een verzegelden
linnen zak besloten en daarna in een ton verpakt; het prismatischc
daarentegen, nis voor hier te lande in buskruitkisten /.onder luis
(Fig. 21, bladz. 47).
De tonnen en kisten worden in Imskruitmagazijncn geborgen, die,
wanneer /.ij in vestingen of versterkte punten voorkomen, bomvrij
moeten wezen en ten dien einde dikwijls onder den walgang, of wel
in andere aardophoopingen worden aangebracht. De vrijstaande maga-
zijnen zijn door een ïïngmuur of pallissadeering omgeven en van een of
meer bliksemafleiders voorzien. Kik buskruitmagazijn bevat een portaal,
waarin de gercedschapjx-n en bcnoodigdhcdcn, als: haren kleeden,
magazijnsschocnen, bnskruitblikken, handvegers, kuipersgercedschap-
pen en een paar ledige tonnen, voor het uitvegen ol\' ontvangen van
buskruit en liet rein houden van liet magazijn, geborgen worden.
Meestentijds worden de tonnen liggende gestapeld; bij hooge maga-
zijnen wordt, ter berging van een grooter aantal tonnen de staande
stapeling aangewend. Bij de liggende stapeling rusten de tonnen op
stellingen (Fig. 23j ol\' wanneer deze ontbreken, oji ribben waarop ze
met stopwiggen worden vastgezet. De tonnen worden doorgaans niet
hooger dan 5 op elkaar gestapeld. Hij staande stapeling kunnen (>
tot 7 tonnen boven elkaar komen.
Fig. 23.
(*)
De buskruitkisten worden laagsgewijs in verband gestapeld. Ook
hier is het geraden den stapel niet te boog te maken, ten einde de
onderste kisten niet overmatig te belasten. Om de tonnen en kisten
te kunnen verplaatsen of wegvoeren en haar merken te kunnen lezen,
worden gangen tusschcn de stapels gespaard, terwijl tevens zorg
wordt gedragen, dat de, tonnen of kisten niet tegen de muren van
liet magazijn aansluiten.
                                                         \'t
-ocr page 64-
50
duchten van buskruit magazijnen. Om het in do maga-
zijnen bewaard wordende buskruit in goeden toestand te houden, is
het uoodig deze gebouwen t<\' luchten, telkens wanneer het weder
daartoe gunstig is. liet luchten bestaat in het openzetten van (leuren,
vensters of tochtgaten, tot liet verkrijgen van een luchtstroom, waar-
dom- het in de magazijnen aanwezige vocht wordt opgenomen en
weggevoerd. Hieruit volgt, dat het luchten alleen moet plaats hebben
bij bestendig, droog weder en nimmer vóór of na zonsondergang;
terwijl, om het neerslaan van waterdamp te voorkomen, het luchten
eveneens zal worden nagelaten, wanneer de temperatuur tnsschen
de buitenlucht en het magazijn aanzienlijk verschilt.
Magazijnen, die een gebrekkige ventilatie hebben of waarbij geen
gelegenheid bestaat lucht te laten doorstrooinen, worden van April
tot Oetobor niet gelucht en, gedurende dit halfjaar, alleen bij hooge
noodzakelijkheid geopend.
Hceren van buskruit. De afwisseling in temperatuur en de
daarmee samenhangende veranderlijkheid van den vochtigheidstoestand
ili de magazijnen oerenen, in weerwil van de voorzorgen die bij het
luchten zijn voorgeschreven, op het buskruit een nadeeligen invloed
uit, die lot ouhruikbaarheid van bet buskruit zou leiden, wanneer
niet intijds bijzondere voorzieningen werden getrollcn. Daarom wordt
bet buskruit van lijd tot tijd gekeerd. Dit geschiedt, voor de
in tonnen bewaarde buskruitsoorten X". I, 2 en artillerie, als volgt:
De tonnen worden van hare plaatsen genomen en op een geschikte,
met planken en haren kleedeu belegde plaats, builen bet magazijn,
doch binnen den ringmuur gebracht. Door het geluid, dat bij het
rollen van de tonnen wordt waargenomen , overtuigt men zich of het
buskruit vochtig is en zich tot klonters heeft gezet, of wel de korrels
een gedeeltelijke stofvorming hebben ondergaan. Wanneer de klonters
door bet rollen niet uit elkaar vallen, wordt de ton geopend, de
klonters worden met de band fijngemaakt en bet buskruit op tafels of
in bakken, die met linnen kleedeu zijn belegd, in de open lucht
gedroogd. Is de sanienpakking van de korrels echter zoo sterk, dat
de klonters moeilijk zijn fijn te krijgen, dan moet het tot herstelling
worden voorgedragen, evenals het buskruit, waarbij de stofvorming
aanzienlijk wordt bevonden. Van bet buskruit dat hetzelfde merk
draagt, worden, zelfs voor bet geval dat de beoordeeling op het
geluid, bij het rollen, geen gebreken doet vermoeden, eenige tonnen
geopend. Alle tonnen, ook die, welke\'niet geopend worden, blijven
gedurende eenigen tijd in de buitenlucht staan.
Omtrent bet kceren van bet buskruit N". I en 2, dat in kisten
-ocr page 65-
.->l
mot. bus wordt bewaard, zijn .nop; geen bepaalde voorschriften ge-
geven. Evenmin voor de keering van het buskruit N". ."i, het grof-
korrelige en het keistecnbuski\'uit.
Bij het keeren van liet prisma tische buskruit, worden de kisten
open gemaakt en, zoo noodig, geheel ontpakt. De korrels, die ge-
scheurd, gebroken of wel niet witte stippen zijn bezet, worden
verwijderd en die, welke de sporen dragen van vochtig te zijn,
gedroogd.
Niet alleen het buskruit, maar ook de tonnen en kisten worden
onderzocht en, dcsvercischt, door nieuwe vervangen, die dan dadelijk
de merken der oude ontvangen. Het aanbrengen van nieuwe hoepen
om de tonnen gebeurt op de plaats zeil\'.
Voor sommige vochtige magazijnen moei het buskruit om de 2 jaar,
doch doorgaans om de 5 tot 7 jaar, worden gekeerd. Het is steeds
een officier van de artillerie, die mei de buskruitkeering wordt belast.
Een detachement kanonniers met een of meer onderofficieren en kor-
poraals, alsmede de noodige kuipers en ververs worden te zijner be-
schikking gesteld. De grootste omzichtigheid, zoowel binnen als buiten
de magazijnen, wordt in acht genomen. Allen, die bij de werkzaam-
heden zijn ingedeeld, verwisselen hun gewone schoenen tegen niagazijns-
schoenen, terwijl de manschappen, vóór tien aanvang van het werk,
worden gevisiteerd. Zij mogen geen sterken drank hebben gebruikt en
geen voorwerpen bij zich dragen , die vuur kunnen verwekken; messen,
sleutels of ander staal- en ijzerwerk worden ook onder de verboden
voorwerpen gerekend. He kuipers mogen geen gereedschappen ge-
bruiken, waaraan ijzer of staal voorkomt; alleen is hun het gebruik
van een gewoon mes tot het besnijden der hoepen toegestaan.
Overal waar de tonnen en kisten verwerkt of verplaatst worden,
moeten de vloeren en trappen niet haren klccden zijn belegd. Het
gestorte buskruit word! onmiddellijk opgeveegd.
De keering mag alleen bij gunstig en bestendig weder plaats hebben,
terwijl de werkzaamheden eerst aanvangen, wanneer de dauw is
opgetrokken en afgebroken worden, wanneer de avond invalt. De
omtrek der gebouwen wordt door schildwachten afgezet, die alleen
toegang verleenen aan de personen, die bij de buskruitkeering be-
trokken zijn. Ook wordt door de burgerlijke autoriteiten zorg gedra-
gen dat in de woningen, in den omtrek van het magazijn gelegen,
gedurende den tijd waarin de werkzaamheden geschieden, geen vuur
wordt gestookt.
Na volbrachte keering wordt op een der bodems van elke ton, en
op een Arr korte zijden van elke kisl een nlcrkbricf geplakt, die
-ocr page 66-
52
het jaartal der keering aanwijst en de ondertcekening draagt van
den officier, die met de werkzaamheden is bolast geweest.
Builen van buskruit. Buskruit dat te veel stof bevat, wordt
doorgaans als herstelbaar (bladz. 45) gevoerd. Alleen in zeer buiten-
gewone gevallen wordt het door builing van stof bevrijd, hetgeen
echter vooralsnog alleen van toepassing is op het buskruit N°. 1 en 2
alsmede op het artillerie-buskruit, en alleen dan wanneer men ver-
plicht is er mede te vuren. Men bedient zich daartoe van den buskruit-
stofbuil (Kig. 10, bladz. 32), die. uit een kast bestaat, waarvan een
der lange zijden een klep bevat, ten einde den stofbak op tien bodem
der kast te kunnen verwijderen of plaatsen. In liet inwendige bevindt
zich een, in hellenden stand geplaatste, cylindrische gazen trommel A ,
die met behulp van den, boven de kast voorkómenden trechter /?, het
buskruit ontvangt, en door het werken aan de kruk C kan worden
rondgewenteld. Hierdoor valt het stofkruit in den stofbak D, terwijl
het uitgestol\'te buskruit in den bak E kan worden opgevangen.
Beneden den trechter wordt nog een bak F aangetroffen, waarin zich
het buskruit verzamelt, dat, bij het zakken uit den trechter, waarvan
de uitstroomingsopcning door een schuif kan worden geregeld, niet
in den trommel te recht komt.
Vervoer van buskruit. Het buskruit wordt bij voorkeur te
water vervoerd. Daartoe worden geschikte vaartuigen gekozen,
terwijl, zoowel bij het in- en uitladen van het buskruit als bij het
vervoer, op alle omstandigheden wordt gelet, die de veiligheid van
het transport en het niet beschadigd geraken van het buskruit waar-
borgen. Om die reden wordt het beleggen van den bodem en de
wanden der vaartuigen, het overdekken van de tonnen en kisten met
haren kleeden alsmede het vaststuwen van de lading aanbevolen. Spiri-
tualiën, vuur en licht, alsook voorwerpen die vuur kunnen ver-
wekken, zijn aan boord verboden. Elk vaartuig voert bij het roer
een roode vlag (bij nacht een seinlantaarn) en in den mast een witte
buskruitvlag. Het moet van een roeiboot voorzien zijn en heeft , be-
halve het schipporspersonool, een geleider en liulpgeleider aan boord;
de laatste alleen kan, wanneer zulks tot het overbrengen van orders
of inwinnen van berichten noodig is, aan wal worden gezonden; de
geleider mag het vaartuig, zoolang het met buskruit geladen is, niet,
verlaten.
Schepen, met buskruit bevracht, moeten een ouderlingen afstand
van 500 tot 1000 M. onderhouden; zij laten andere vaartuigen boven
den wind voorbijgaan. Moet een vaartuig niet buskruit door een
stoomschip worden gesloopt, dan dient de sleeptros minstens 200 M.
-ocr page 67-
53
lang te zijn. Wanneer de te nemen waterweg langs bewoonde plaatsen
leidt, behoort door den commandant van het transport van de nadering
der buskruitschepen aan de militaire of burgerlijke autoriteiten dier
plaatsen te worden kennis gegeven, opdat de noodige veiligheidsmaat-
regelen tijdig door hen genomen kannen worden.
liet in den nacht varen mag slechts bij uitzondering geschieden en
worden de plaatsen, waar vertoefd of overnacht moet worden, zoo-
danig gekozen, dat deze op behoorlijken afstand van woningen ver-
wijderd zijn. Jiij het doorvaren van sluizen, moeten de buskruitschepen
vóór alle andere vaartuigen, en elk schip op zich zelf worden geschut.
Voor het vervoer te land worden bij voorkeur de transportwagens
der artillerie gebezigd, en alleen wanneer over deze voertuigen niet
beschikt kan worden, andere soorten van wagens aangewend die,
als ze open zijn, met presenningen worden overdekt. Ook bij het
vervoer per as worden de noodige veiligheidsmaatregelen in acht ge-
nomen. De bodems en wanden der wagens worden niet haren
klceden belegd en de tonnen en kisten mei dergelijke kleeden gedekt.
Voor het vervoer op groote afstanden kunnen de tonnen met stroo-
wisschen of touwkranscn omgeven worden, terwijl ook hier, hetgeen
te voren omtrent geestrijke vochten, vuur en vuurvcrwekkende voor-
werpen, alsmede betrekkelijk het voorbijgaan van bewoonde plaatsen
is gezegd, van toepassing blijft.
De wagens moeten steeds in den stap worden voortgetrokken en
elk voorzien zijn van een witte, buskruitvlag. Zij hebben per wagen
een geleider, die zotg draagt dat de afstand van 25 tot 50 passen tot
den voorgaanden wagen wordt onderhouden, (lp ongeveer 100 tot
2üü |iassen vóór den voorsten wagen gaat- ecu man, om, waar het.
noodig mocht wezen, te waarschuwen of voorwerpen, die voor het
vervoer hinderlijk of gevaarlijk zijn, te verwijderen.
C. DE NIEIWERE PRAEPARATEN TOT HET VOORTDRIJVEN VAX PROJEC-
TIELEN EN HET VOORTBRENGEN VAN\' SPRINflUITWERKING.
Gebreken van Het buskruit. Reeds vroeger werden de
eischen opgesomd, die door het buskruit moeten worden vervuld, en
tegelijkertijd werd opgemerkt, dat daaraan niet genoegzame nauw-
keurigheid werd voldaan door het uit salpeter, zwavel en houtskool
samengesteld praeparaat, dat dan ook bij alle natiën in gebruik is.
Inderdaad, bij zorgvolle behandeling en deugdelijke bearbeiding laat
het buskruit, weinig te wenselien over, wat duurzaamheid, regelmatig-
heid in krachtsuitwerking en gemak in aanwending, alsmede wat
-ocr page 68-
M
veiligheid bij oplegging, vervoeren gebruik betreft; terwijl liet boven-
dien het voordeel lieert, op eenvoudige wijze, en zulks hoofdzakelijk
door wijziging van de afmetingen, vorm en dichtheid der kon-els, voor
de vuurwapenen van verschillend kaliber dienstbaar gemaakt te
kunnen worden.
Naast deze aanzienlijke voordeclen, moeten echter twee hoofdgc-
lireken genoemd worden. Het eene is de aanzienlijke verandering in
lialistisehe eigenschappen van het buskruit, wanneer dit gedurende
eenigcn tijd aan de inwerking van een vochtigen dampkring blootstaat;
het andere is de omstandigheid, dat slechts nagenoeg het \\ gedeelte van
het buskruit in gas overgaat en het overige -Ij gedeelte overblijfsel en
rook wordt. Het is waar, dat het overblijfsel de verbrijzelende werking
van het buskruit ten gunste van de vuurwapenen wijzigt, maar ook
is waar dat een deel van de kracht, die ten beste van het projec-
tiel behoort te komen, aangewend wordt om een aanzienlijk gedeelte
van het bij de verbranding gevormd overblijfsel uit de ziel te drijven.
Nog valt, in het bijzonder voor de achterlaadwapencn, het aanslijmen
van de ziel als een griel\' tegen het buskruit te noemen. Ook de rook,
dien de losbarsting van het schot vergezelt, kan als een hinderlijke
omstandigheid worden aangemerkt, die vooral bij het vuren uit sche-
llen, kazematten of geblindeerde gesclmtsstandcn zal worden gevoeld.
Dit alles samengenomen is oorzaak, dat reeds sedert jaren pogingen
zijn aangewend, om het buskruit door andere voortdrijvende middelen
te vervangen, waarbij de gebreken, die liet buskruit bezit, opgeheven
zouden worden. Tot dusverre zijn die pogingen niet geslaagd, althans
niet in dien graad geslaagd, dat het gewone buskruit op den achter-
grond gesteld is kunnen worden. Het ligl dan ook iu den aard der
zaak, dat het verdringen van het algemeen in gebruik zijnde pracparaat
van salpeter, zwavel en houtskool, waarvan men de eigenschappen
door eeuwenoude ondervinding heeft loeren waardeereu en waarnaar
de bestaande vuurwapenen zijn ingericht, niet gemakkelijk zal gaan.
Wat tic springuitwerking echter aangaat, is het gelukt praeparaten
van grooter vermogen dan het buskruit voort te brengen, die dit in
vele gevallen met voordeel kunnen vervangen.
In het kort zullen de wegen worden aangewezen, die ingeslagen
zijn om het buskruit enkele zijner gebreken te ontnemen, en tevens
de voornaamste praeparaten worden genoemd, die ter vervanging
van het buskruit zijn voorgesteld. Hieronder komen er voor, die
thans reeds tot de geschiedenis beliooren, maar niettemin worden
vermeld, ten einde de verschillende richtingen te doen kennen, waarin
uien, bij liet streven naar verbetering of naai\' een nieuwe samen-
stelling van ontploffende praeparaten, werkzaam is geweest.
-ocr page 69-
Niet ontplofbaar buskruit. Om aan het buskruit, tijdens
zijn bewaring in de magazijnen en gedurende het vervoer, zijn ont-
ploffend vermogen te ontnemen, is voorgesteld geworden de ruimten
tusschen de korrels met stollen aan te vullen, die de verbraudings-
snelheid van liet buskruit aanzienlijk vertragen en dientengevolge het
gevaar van ontploffen opheffen. Die stollen zijn salpeter, zwavel, houts-
kool, graphiet, gips. krijt, glas enz. Zij worden, na in fijnverdeel-
den toestand gebracht te zijn, met het buskruit gemengd. Vooral het
glaspocdcr is tot liet niet ontplofbaar maken van buskruit geschikt.
liet in toepassing brengen van de voorgestelde middelen sleept
echter groote nadeelen mede. Niet alleen dat het volume van het
buskruit, door de menging niet genoemde stollen aanzienlijk wordt
vergroot en daardoor een ruimere beschikking over lokaliteit tot het
bergen van buskruit noodig wordt, maar ook vordert het een tijd-
roovendcn arbeid, om het praeparaat weder voor het gebruik geschikt
te maken, hetgeen door zeven geschiedt. Let men op de omstandig-
heid, dat buskruitonlplollingcn zelden, en bij behoorlijke behandeling
nimmer voorkomen, alsmede dat een volkomen zuivering door zeven
niet, of alleen door groote inspanning mogelijk is, dan laat zich be-
grijpen, waarom de voorgestelde veiliglieidsniiddelen geen ingang
hebben gevonden.
Harytli-lMisliriiit. De snelheid van verbranding en bijgevolg
ook de verbrijzelende werking kan verminderd worden, door, zooals
voor de ladingen van vuurmonden van zwaar kaliber wel eens werd
aanbevolen, in het gewone buskruit het salpeter te vervangen door
salpeterzure barvtb. Hef aldus samengestelde buskruit voldoet wel
in dit opzicht, dal de vuurmond minder door de gasspanningen te
lijden heelt, maar het bezit het nadeel, dat daarvan een grooter lading
dan van gewoon buskruit wordt gevorderd, om het projectiel een
gegeven arbeidsvermogen te schenken, terwijl liet overblijfsel aan-
zienlijker is dan bij liet algemeen iu gebruik zijnde buskruit wordt
gevormd.
l»icraat-busUruit. Door DeSICNOLLE is een buskruitsoort, voor-
gesteld, waarbij de pierienzure kali als hoofdbestanddeel voorkomt.
De pierienzure kali bevat een groote hoeveelheid zuurstof; zij is iu
water nagenoeg niet oplosbaar en kan, bij langzame verhitting, een
temperatuur van 300° verdragen zonder ontleding te ondergaan. Jfij
snelle verhitting tot :Jl">" heeft ontploffing plaats, die echter alleen
door vuur kan worden voortgebracht. Het picraat-buskruit nu, wordt
verkregen door pierienzure kali niet salpeter, of wel met salpeter
en houtskool te vermengen en, op volmaakt dezelfde wijze als het
-ocr page 70-
5ti
gewone buskruit verkregen wordt, tot korrels te verwelken. Tot
liet voortbrengen van verhoogde springuitwerking wordt alleen picrien-
zure kali en salpeter genomen. Voor de vuurwapenen wordt aan
laatstgenoemd mengsel kool toegevoegd, ten einde de verbrijzelende
werking van het praepnrnat op te hellen. I!ij de verbranding geeft
liet nagenoeg geen rook en wordt daarbij weinig of\' geen vast over-
blijfsel gevormd. In Frankrijk is liet voor den torpedo-dienst eenigen
tijd in gebruik geweest.
Scliietkatoen. Sedert liet jaar I8.\'ii2 was hel reeds bekend,
dat de behandeling van planten-eelstof of cellulose met salpetcrzuur
een ontplofbaar protluet oplevert. l)il product draagt den algenieeneu
naam van pyroxiliue <\'ii den bij/.onderen van schietkatoen of tri-
nitrocellulose, wanneer, voor tic liereiding van hel ontplofbaar prae-
paraat, lioomwol wordt genoiueii. IIöttchkis en SchöNBEIN waren de
eersten, die de balistiselie eigenschappen van het schietkatoen in liet
licht stelden (1815), terwijl de wijze van aanmaak hiervan door
VON Lenk en later nog door Abel werd verbeterd.
De bereiding van het schietkatoen komt in hoofdzaak op het vol-
gende neer: De boomwol, anders gezegd de plantenvezel die tot het
maken van katoen dient, wordt, tot los twijngaren gesponnen en
tot strengen van ongeveer 00 G. gewicht vereeuigd. Tot het ver-
wijderen van de vette zelfstandigheden wordt het garen met potasch
gekookt en daarna gedroogd. Vervolgens worden de strengen in een
mengsel van salpcterzuur en zwavelzuur gedoopt, totdat liet garen
volkomen nat geworden is, waarna de strengen, door ze losjes uit te
knijpen, van het overtollige zuur worden ontdaan, om vervolgens bij
zestallen gedurende "2x~2l uren in een ander bad van gelijke samen-
stelling te worden gelegd; hierbij zorg dragende, dat het bad een
gelijkmatige temperatuur behoudt.
Is de gestelde tijd verstreken, dan worden de strengen uit het bad
genomen, uitgewrongen en op een droograd van vocht bevrijd. Om
het zuur volledig te verwijderen, wordt het op deze wijze bewerkte
katoen uitgewasscheu en voorts, gedurende .\'} tot 0 weken, in .stroomend
water gelegd. Vervolgens wordt het opnieuw in potaseh gekookt en
daarna, om de duurzaamheid van het verkregen product te verhoogen,
alsmede om de vcrbraudingssnelheid Ie verminderen, soms nog niet
een oplossing van natron-walerglas (kiezelzure natron) gedrenkt. Na
elk der hiergenoemde opvolgende bewerkingen, wordt het pracparaat
niet het droograd van het aanhangend vocht ontdaan en ten slotte
in de lucht of in een droogstoof gedroogd, waarna het voor het
gebruik geschikt is.
-ocr page 71-
57
]n Engeland wordt het schietkatoen tot ecu pap gemaakt cu hieruit
tot vormen of tot bladen, of wel tot korrels verwerkt.
Het schietkatoen heeft, voordat het tot pup is bereid of tot bijzon-
dere vormen is gebracht, het aanzien van gewoon katoen, liet is
reukloos, smaakloos en volkomen onoplosbaar in water, dut het
ontploffend vermogen van het praeparaat wel niet wegneemt, maar
toch de aanwending van zeer krachtige ontstekingsmiddelen noodig
maakt om ontploffing te kunnen voortbrengen. Deze eigenschap geeft
het middel aan de hand om het, schietkatoen, tijdens zijn oplegging
in de magazijnen, onschadelijk te maken. Hij droging ontvangt het
zijn vroegere eigenschappen onveranderd terug, liet ontbrandt bij
ongeveer 22")°, door aanraking met gloeiende lichamen, door den
slag van harde voorwerpen op elkaar, door wrijving, maar, evenals
het buskruit, het gemakkelijkst door een vuurstraal. De verbran-
dingsproducten zijn bijna reukloos, en het vaste overblijfsel hoogst
gering, zoodat het praeparaat zich bij de verbranding bijna volkomen
in gassen omzet.
Het is echter aan zelfontbranding onderhevig, die voortgebracht
wordt door scheikundige omzetting van het schietkatoen, onder om-
standigheden die niet volkomen bekend zijn, maar hoofdzakelijk geweten
worden aan liet, bij de bereiding, in onvoldoende mate verwijderen
van de vette zelfstandigheden en zuren uit de cellulose. Men heeft
waargenomen dat zonlicht en verhoogde temperatuur de duurzaamheid
van het praeparaat kunnen schaden, wanneer de bereiding niet vol-
komen deugdelijk is geweest; zelfs in die mate, dat ontleding of
zelfontbranding er het gevolg van kan zijn.
Het schietkatoen bestaat uit (gewiehtsdeelen):
koolstof......25 percent,
waterstof.....8 » ,
stikstof......12,5 » ,
zuurstof......50,5 » ;
terwijl de verbrandingsproducten hoofdzakelijk koolzuur, kooloxyde
en waterdamp zijn. Een hoeveelheid van 1 G. levert ongeveer 820 cM3.
gas van 0° C. en 700 mM. kwik. Wetende dat het soortelijk gewicht
van schietkatoen in garen 0,25 en dat van samengeperst schietkatoen
nagenoeg 1,00 gesteld kan worden, zou men kunnen besluiten dat,
de gassen, bij de verbranding gevormd, voor het schietkatoen in garen
meer dan het 200-voud, en voor het geperst schietkatoen ruim het, 800-
voud van het oorspronkelijk volume inneemt, bij 0" (1. en 700 mM.
kwik. De wetten van Boyle en Gay-Lussac ten grondslag nemende
voor de berekening van de absolute spankracht van tic schiet-katoen-
-ocr page 72-
:.x
gassen wordt gemakkelijk gevonden, dat die spaukraeht 3Ö00 atmos-
feren bedraagt voor het schietkatoeu in garen, en 14.000 atmosferen
voor het geperst schietkatoeu, wanneer, zooals men opgegeven vindt,
de temperatuur der verbranding op 1500° wordt gesteld.
Hcerscht er reeds onzekerheid omtrent de wetten, waarop het alge-
meen in gebruik zijnde buskruit zijn spankracht uitoefent, hoeveel te
meer moet zulks niet het geval wezen niet het schietkatoen, dat
eerst sinds kort in aanwending werd gebracht. Evenwel kan met
zekerheid worden gezegd, dat dit praeparaat met veel grooter snelheid
.dan het buskruit verbrandt, zóó zelfs dat de vuurwapenen op den
duur niet tegen zijn verbrijzelende kracht bestand zouden wezen,
indien hieraan niet door bijzondere hulpmiddelen werd te gemoet ge-
komen. Zoo wordt, b. v., wanneer schietkatoeu in garen als lading
wordt aangewend, dit garen om oen cylindrischen houten klos ge-
wikkeld; terwijl, wanneer het in gepersten toestand wordt aangewend,
in het inwendige der patronen of kardoezen een uitholling wordt
gespaard. Hierdoor wordt de ladingsruimte vergroot en daarmede
de spankracht verkleind.
Voor gesehut van klein kaliber en voor handvuurwapeneu wordt
het schietkatoeu door sommigen bijzonder aanbevolen. Dooi- proeven
is aangetoond, dat de gewichten van schietkatoeu- en buskruitladingen
zich ongeveer als l tot 11 moeten verhouden, om aan het projectiel
gelijke snelheden mede te doelen. De schiet-katoenladingcn geven,
vergeleken met die van gewoon buskruit, het voordeel bijna geen vast
overblijfsel achter te laten en bij den vuurmond een geringeren terug-
loop voort te brengen. Ook wordt bij hare verbranding geen rook
gevormd. Daarbij hoort men dikwijls de regelmatigheid der uitkom-
sten, niet schietkatoenladingen verkregen, roemen, wanneer zorg
wordt gedragen dat het praeparaat in volkomen drogen toestand
verkeert.
Als voortdrijvend middel evenwel, bedient men zich van het schiet-
katoeu tot dusverre nog slechts voor de jachtvuurwapenen. In de
jaren 1853—18C>:2 werd het ook bij de Oostenrijksche artillerie aange-
wend, doch ongelukken, die aan zelfontbranding werden toegeschreven,
waren oorzaak, dat het daar te lande weer in onbruik geraakte.
De groote waarde van het schietkatoeu voor oorlogsgebruik moet
echter vooralsnog gezocht worden in de verbrijzelende werking van
dit praeparaat, waardoor het bijzonder geschikt is voor de vernieling
van palissaden, bruggen, voor het opruimen van hindernissen, maar
vooral voor mijnen en torpedo\'s. Jn verscheiden rijken wordt het
schietkatoeu in natten toestand als lading voor watermijuen aange-
-ocr page 73-
59
wend. De ontsteking hiervan geschiedt met droog schietkatoen dat
o]> zijn beurt met een sterke slagsas tot ontploffing wordt gebracht.
Scliietliout. Op gelijke wijze als boomwol tot schietkatoen wordt
verwerkt, kunnen ook papier, stroo, vlas, zaagsel, hout, zetmeel enz.
ontplofbaar worden gemaakt. Hei schicthoul van Schultze, dat ook
onder den naam van chemisch buskruit bekend staat, is niet,
anders dan stukjes (korrels) hout, die, na met salpeter/uur door-
trokken te zijn, gedurende eenigen tijd in een oplossing van salpeter
en bloedloogzout gelegd, en ten slotte gedroogd worden.
liet schicthout kan ook verkregen worden door het zaagsel of de
houtkorrels, evenals de Imomwol liij liet sehictkatocn, te doopcn in
een mengsel van salpeterzuui\' en zwavelzuur, daarna te behandelen
niet een oplossing van gewoon salpeter en eindelijk te drogen. Der-
gelijk praeparaat, doch waarbij een oplossing van salpeterzure baryth
in plaats van gewoon salpeter wordt aangewend, is voorts nog be-
kend onder den naam van collodin-buskruit.
Het schiethout gelijkt (\'enigszins op zaagsel van oranjegele kleur.
Zijn betrekkelijk soortelijk gewicht bedraagt 0,30 tot 0,.\'!."); bet ver-
brandt bijna zonder rook en laat slechts een gering vast overblijfsel
achter, dat zich echter zoo vast tegen den zielwand aanzet, dat liet
niet gemakkelijk te verwijderen is. Men schat dat 1 gewiehtsdeel
schiethout gelijke uitwerking voortbrengt als [,85 gewielitsdeelen
buskruit, doeli hierbij valt op te merken dat, naarmate van den graad
van sainendrukking, liet schiethout 3- tot i-maal liet volume beslaat
van het buskruit. Hel schiethout wordt niel voor oorlogsgebruik ge-
bezigd, maar schijnt, zoo liet niet reeds geheel door de nieuwere
praeparateu verdrongen is, uitsluitend bij jachtvuurwapencn en bij
mijnarbcid in aanwending te zijn.
Nitroglycerine. Het nitroglycerine ook springolic genoemd,
wordt verkregen door glycerine — een product, dat bij het ver-
zcepcn van vetten ontstaat — iu een mengsel van salpeterzuur en
zwavelzuur, onder gestadig ommeren te laten druppelen. Door bij-
voeging van water zakt het gevormde nitroglycerine op den bodem
van het vat; door wassehing met een potasehloog, wordt de verkregen
olieachtige vloeistof van het zuur bevrijd. In den zuiveren toestand
heeft het nitroglycerine een dichtheid van 1,6; het is heldergeel,
aromatisch van smaak doeli moet onder de vergiften gerangschikt
worden. Tol 180" verhit ontploft het zonder cenig vast overblijfsel
achter te laten, en gaat bij (>" tot een vast lichaam over. Hij
voorzichtige ontsteking verbrandt het in de open lucht zonder ont-
plolliug, terwijl bij den sehok van harde voorwerpen tegen elkaar,
-ocr page 74-
f)(l
alleen liet nitroglycerine, dat met do botsende oppervlakken in onmid-
dellijke aanraking is, ontploft. Het is vluchtig en, wanneer de ge-
vormde gassen niet vrijelijk kunnen ontwijken, aan zelfontbranding
onderhevig. De verbrandingssnelheid is zeer groot; de springuitwer-
kingcn, door gelijke gewichtshoeveelheden buskruit en nitroglycerine
voortgebracht, verhouden zich ongeveer als 1 tot 5. Voor de vuur-
wapenen en holle projectielen is het ongeschikt. Het werd vroeger
voor den mijnarbeid gebezigd, doch dient thans hoofdzakelijk ter
bereiding van andere ontploffende praeparaten.
Dynamiet, tlualine . IHliofracteur. Door dynamiet heeft
men niets anders te verstaan dan zand dat met nitroglycerine door-
trokken is. Om deze vloeistof in groote hoeveelheid door het zand te
doen opzuigen, wordt hiervoor een fijne, witte zandsoort gebezigd,
dat zeei- poreus, doch sterk genoeg is om een vrij aanzienlijken druk
te weerstaan zonder tot poeder te vergruizen. Dynamiet dat op 100
gewichtsdeelen 75 gewichtsdeelen nitroglycerine bevat heeft een soor-
telijk gewicht van l,ö. Het is grauw van kleur en vet op het gevoel,
liet wordt niet als voortdrijvend middel aangewend en heeft tot het
voortbrengen van springuitwerking nagenoeg gelijk vermogen als het
nitroglycerine, maai\' bezit boven dit het voordeel van gemakkelijker
en minder gevaarlijk in de behandeling te zijn.
Om het dynamiet tot ontploffing te brengen is een hevig werkende
ontsteking noodig, b. v. de vuurstraal van slagsas, schietkatoen enz.;
zonder dat heeft de verbranding langzaam en zonder ontploffing plaats.
Hij de verbranding blijft een vast overblijfsel achter.
Voor liet maken van dynamiet kunnen, in plaats van zand, andere
poreuse kiezelverbindingen, ook cokes, zaagsel, salpeter enz. worden
aangewend.
Het dualine bestaat uit (gewichtsdeelen):
nitroglycerine.....50 percent,
fijn zaagsel......30 » ,
salpeter.......20 » ;
de lithofracteur uit:
uitroglycerine.....52 percent,
zand........30 » ,
steenkolengruis.....12 » ,
salpeterzure natron ... 4 » ,
zwavel........2 » ;
het witte dynamiet uit:
nitroglycerine......03 percent,
koolzure kalk.....20 » ,
-ocr page 75-
Cl
gips.........5 percent,
zaagsel........10 >.
schicthout....... 2 »
Deze praeparntcn dienen uitsluitend als springmiddel, maar ge-
raken — vooral het dualinc en de lithofracteur — sedert de invoering
van de nieuwere ontploffende middelen, langzamerhand op den
achtergrond. Van het dynamiet en de lithofracteur is, bij het beleg
van Parijs (1870—18711, een ruim gebruik gemaakt tot liet onbe-
kwaam maken van geschut <\'ii liet vernielen van projectielen.
Kpring\'lijm. Door het schietkatoen op een bijzondere wij/.e te bc-
reidcn , kun hel volkomen in nitroglycerine worden opgelost. De oplos-
sing vormt dun een geleiachtige massa, die hel nitroglycerine zoodanig
gebonden houdt, dat het zich noch in de open lucht, noch in het
water afscheidt; hetgeen met de vroeger genoemde nitro-glycerine-
praeparaten nis dynamiet, dualinc, lithofracteur wel hel geval is.
Zij staat bekend onder den naam van springlijm, ook wel onder
dien van gelat ine-dy nam iel of schictkatocn-dvnainiei en
bevat (.l.\'5jj nitroglycerine en 7JJ oplosbaar schietkatoen.
Door toevoeging van kamfer wordt de ontploffingstempcrntuur van
deze lijm aanzienlijk verhoogd, en de behandeling van dit springmiddel
voor oorlogsgebruik meer geschikt gemaakt. He springlijm die tot
dit einde wordt aanbevolen bevat 86,4jj nitroglycerine, 0,(iJJ oplosbaar
schietkatoen en \'i|J kamfer. Haar soortelijk gewicht i-; l,ti.