-ocr page 1-

BIBLIOGRAPHIE DER WERKEN
VAN THEODOOR RODENBURGH

-ocr page 2-

A. qu.
192

m

.\'v\'.v

-ocr page 3-

f 1\'M\'

\'•V-S

ï^t-

^jr-w i».

■ . i.1 > ■ ,
• \' > ^V? -

" " f -H

\'s

WA-.- . ^

....

V

- \' y ::.

: .t ■ ^ ■ ■ ■.
■ ■■
—\'

■-i » I\'

f-

4.. t

-ocr page 4-

i

ƒ

-ocr page 5-

BIBLIOGRAPHIE

WERKEN VAN THEODOOR RODENBURGH.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1291 6825

-ocr page 7-

BIBLIOGRAPHIE

dek

Werken van Theodoor Eodenburgh,

PROEFSCHRIFT

teb, veekeijginö van den gbaad van

factor in de ^ederlmdscJie ketterkunde

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

na machtigin& van den bector maenificüs

M^ M. S. POLS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
volgens besluit vaa den Senaat der Universiteit
TEaEN DE BEDENKINGEN VAN

dè\' Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte

te veededigen

op Woensdag 9 Mei te 3^1% uren

DOOR , :

/ I

JM ALBLAS

GEBORENTE S C H E R M E RH O RN. ■ -

UTRECHT

Firma J. L. BEIJERS
1894.

-ocr page 8-

gedeukt bij g. j. thieme, arnhem.

-ocr page 9-

(^âîi myne (^floeder.

i-

-ocr page 10-
-ocr page 11-

I -

Bij het voltooien mijner academische studiën ivensch ik U
Hooggeleerde Heeren
Wunne, Moltzeii en GtALLÉb dank te
zeggen voor het genoten onderivijs^ — en ü, Hooggeleerde
Moltzeu, Hooggeachte Promotor, in het hijzonder voor de
practische loenken, hij de samenstelling van dit proefschrift
gegeven.

Niet minder dank hen ik U verschuldigd, Weledele Heer
Van Someren, dat U mij hij de samenstelling dezer biblio-
graphie Uive onioaarcleerhare hulp hebt tvillen verleenen en
mijne eerste schreden op dit gebied hebt tvillen leiden.

Voorts betuig ik mijn hartelijken dank aan Dr. J. A. Wokp
te Groningen, — en aan de besturen der bibliotheken van Am-
sterdam, Gent,
\'s- Gravenhage, Groningen, Haarlem en Leiden,
die de iverken van
Eodenbuiigh, in hunne bibliotheken aan-
wezig, iveliinllend te mijner beschikking hebben gesteld.

-ocr page 12-

p

kij\'.
........

X

-Tr^\'

-ocr page 13-

INLEIDING.

Tot voor twintig jaar was Theodooe Kodenbuegh in de
letterkundige wereld zoo goed als onbekend.

Door de studie van Löffelt in De Gids van 1874, en sedert
JoNCKBLoET in zijne „Geschiedenis der Nederl. letterkunde"
eene uitvoerige beschouwing aan den dichter heeft gewijd,
is dit echter gansch anders geworden; in verschillende tijd-
schriften verschenen min of meer uitvoerige opstellen, waarin
de bron van vele tooneelspelen van R. werd aangewezen,
of zijn verhouding tot zijn letterkundige tijdgenooten werd
besproken, of die in andere opzichten licht deden opgaan over
het leven en de werken van den dichter.

Nog altyd evenwel ontbrak eene bibliographie van de werken
van RoDENBUEGtH, — wat aan eene nauwgezette studie van den
dichter niet weinig in den weg stond; door de uitgave van
dit werkje heb ik getracht dit bezwaar weg te nemen.

Aangaande de inrichting er van het volgendé.

De eerste afdeeling bevat de tooneelspelen, de tweede de
gedichten, de derde de prozawerken. De werken zijn gerang-
schikt naar den tijd, waarin ze "zijn verschenen, en onder
de titels vindt men de jaren van de eerste drukken (onder
die der beide tooneelspelen, die nog in hs. zijn, de jaren,
waarin ze zijn geschreven). Bijlage III geeft een chronologisch
overzicht der verschillende drukken.

Voor de studie van Kodenbuköh achtte ik het tevens van

-ocr page 14-

belang na te gaan, hoe tijdgenooten en schrijvers van later
eeuwen hem hebben beoordeeld. Wat de schrijvers der 19^8
eeuw betreft, — ik heb, behalve eene nauwkeurige aanwijzing,
waar men de studies over den dichter kan vinden, resume\'s
gegeven van de belangrijkste. Deze bydrage tot de geschiedenis
der critiek betreffende
Eodenburgh en zijne werken vindt
men in Bijlage
I.

Bovendien heb ik, toen ik mij bezig hield met het doorlezen
van R.\'s werken met de lofverzen en opdrachten, verschillende
plaatsen opgeteekend, waaruit we vernemen, met welke schrij-
vers
Rodenbuegh bekend was, hoe hij oordeelde over sommigen
zijner letterkundige tijdgenooten, en welke eischen hij aan
tooneelstukken stelde, terwijl ze ons tevens het een en ander
meedeelen, wat van gewicht is voor de kennis van het leven
des dichters. Deze letterkundige aanteekeningen vindt men in
Bijlage II. De namen van personen en onderwerpen, waarover
de plaatsen handelen, zijn alphabet, gerangschikt.

-ocr page 15-

YERKLARING DEE YERKOETINGEN.

B. H, beteekent: Bibliotheek der gemeente Haarlem,

Bibliotheek van de Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
Bibliotheek van de Maatschappij tot
bevordering der Toonkunst te Amsterdam.
Koninklijke Bibliotheek te \'s-Gravenhage.
Verzameling van Dr. H. E. Moltzer te
Utrecht.

Universiteits-bibliotheek te Amsterdam.
Universiteits-bibliotheek te Gent.
Universiteits-bibliotheek te Groningen.
Universiteits-bibliotheek te Utrecht.

B. L. L.

B. T.

K. B,
M.

U. B. A.

u. B. a

U.B.Gr.
U. B. U.

-ocr page 16-

■ - VS

-"ig

^ v , .......... ^

......

-ocr page 17-

L TOONEELSPELEN.

A. Afzonderlijke uitgaven.

-ocr page 18-

-\'Âj.

. Vî^^f.....

-ocr page 19-

I.

Batavierse Vrijagie-spel.

1616.

A. Batavierse / Vrijagie-spel. / Vignet, houtsn. met bovenseJir.:
Nobilitas sola est atque viiica virtus. / t\'Amsteldam. /
Bj Percevant Morgan Boekdrucker / woonende inde
Calverstraet by de Bagyne steegli / naest de blauwe
koe. Anno. 1616. (IV) en (55) blz.

Opdracht van den drukker aan Franscoise Steenborn, gedagt.:
In Amsterdam den eersten Julij, 1616.

B. Deze uitg. komt ook voor in Amstels Eglentier, l^te dl.

B. L. L. =: Ü. B. G. =: K. B.

B. Batavierse / Vryagie / Spel. / Vignet, Jmdsn. met hoven-
schr. als voren.
/ Tot Leyden, / Voor Daniel Eoels, Boeck-
vercooper, woo / nende by de Hoglielantsche Kerck,
Anno 1622. (II) en (53) blz. 4«.

Opdracht als voren, gedagt.: In Amsterdam den eersten
Julij, 1622.

B. H.

C.\' Theod. Eodenburgs / Batavierse / Vryagie-spel. / Vignet,
houtsn. met inscJir. als voren,
-t^Amsterdam, / Yoor Gerrit
Jansz. Boeckvercooper woonende inde Hoogh / straet,
in den witten Enghel. Anno 1634. (II) en (53) blz. 4°.

Opdracht als voren, gedagt. als voren.

M. = B. H. = K. B.

-ocr page 20-

II.

Keyser Otto den derden, en Galdrada.

1616, 17, 18.

K.a. Keper Otto / den derden, en / Galdrada / bly-eynden-
spel. / Het eerste deel /
Vignet, houtsn. met hovenschr.:
Nobilitas sola est atque vnica virtus. / t\'Amstelredam, /
By Percevant Morgan Boeckdructer woonende inde
Calver / straet by de Bagyne-steeg naest de blaeuwe
Koe. Anno 1616. (VIII) en (73) blz. 4°.

Opdracht aan Waelburg van Boshuysen, ondert. met de
spreuk: Chi sara sara. — Blz. (7) bevat een houtsn.: „Afbeel-
dinghe Van d\'elf Hemelen". — Blz. (19) bevat eene houtsn.,
voorst.: den hemelbol.

Deze druk komt ook voor in Amstels Eglentier, l®*\'® dl.

U. B. G. =: B. H. = K. B.

A. è. Keyser Otto / Den derden, en / Galdrada, / Bly-eynde-
Spel. / Het eerste deel. /
Vignet, houtsn. met hovenschr,
als voren. /
t\'Amsterdam. / Voor Jan Marcusz. Boeck-ver-
kooper woonende op de Dams / sluys inden beslagen
Bijbel. 1617. (VIII) en (73) blz. 4«.

Opdracht en houtsn. als voren.

B. L. L. = U. B. A. = U. B. G.

-ocr page 21-

B. Keyser Otto / Den derden, / En / Galdrada / Bly-eynde-
speL / Tweede deel /
fignet, houtsn. met hovenschr. als
voreu,.
/1\'Amsterdam, / Voor Abraham de Coningh, Boeck-
vercooper, wonende / aen de Beurs, inde Coninghs
Heet. 1617.
Op blz. (48): druhhersm., houtsn. waar-
onder:
t\'Amsterdam, / By Mcolaes Biestkens Boeck-
drucker, woonende op / de Keysersgracht, in de Lelie
onder de Doornen. / Anno 1617. (IV) en (48) blz. 4°.

Blz. (III): een sonnet, ondert. met de spreuk: Chi sara
sara. — Blz. (27): eene figuur, voorst, de teekens van den
Dierenriem.

Deze druk komt ook voor in Amstels Eglentier, dl.

B. L. L. : U. B. A. = U. B. G. = K. B. = B. H.

C. Keyser Otto / Den derden, / En / Galdrada / Bly-eynde-
spel. / Derde deel. /
Vignet, houtsn. met hovenschr, als
voren.
/ ^Amsterdam, / By Nicolaes Biestkens, woonende
op de Keysersgracht, / in de Lelie onder de Doornen.
Op hlz. (36): druhhersm., houtsn:, waaronder : T^Amster-
dam, / By Nicolaes Biestkens in de Lelie onder de
Doornen. / M.DO.lYIII. (IV) en (36) blz. 4«.

Blz. (II): een sonnet, ondert. met de spreuk: Chi sara sara.

Deze druk komt ook voor in Amstels Eglentier, dl.

B. L. L. = U. B. A. rn U. B. G. = B. H. = K. B.

-ocr page 22-

III.

Hertoginne Celia en Grave Prospero.

1617.

A. Hertoginne [ Celia / En Grave / Prospero / B]y-eyude-
spel. /
Vignet, houtsn. met hovenschr.: Nobilitas sola est
atque unica virtus. / t\'Amsterdam, / Yoor Jacob Pietersz.
Wachter, Boeckverkooper / wonende op den Dam, inde
Jonge Wachter. / Anno M.DC.XVII. (VIII) en (48)
blz. 4°.

Opdracht aan lohan Betsen Rodenburg, gedagt.: In Am-
sterdam den 30. Junij 1617, ondert. met de spreuk: Chi sara
sara.

Deze druk komt ook voorin Amstels Eglentier, l^te dl.

B. L. L. = U, B. G. = B. H.

B. Hertoginne / Celia / En Grave / Prospero / Bly-eynde-
spel.
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem, met randschr. als
voren.
/ t\'Amstelredam. / Yoor losephus van der Nave,
Boeckverkooper in ^t S. Jans-straet inden ghecroonden
Bybel, Anno. 1629. (YIII) en (48) blz. 4«.

Opdracht als voren.

K. B.

C. Theod. Rodenburghs / Hertoginne / Celia, / En Grave /

-ocr page 23-

Prospeïo. / Bly-Eynde-Spel. / Vignet, houtsn. isau C. v.
Sichem.^ met randschr. als voren,
t\'Amsterdam, Ghedructt
by Nicolaes van Eavesteyn. / Yoor Dirck Cornelisz.
Hout-haeck, Boeckverkooper op de / Nieuwe-zijds kolck,
in \'t Bom-goens kruys, Anno 16é5. (YIII) en (48)
blz. 4,.".

Opdracht als voren.

U. B. G

D. Theod. Rodenburghs / Hertoginne j Celia / En Grave /
Prospero / Bly-eynde-Spel. / Op nieus oversien, gecor-
rigeert ende verbetert. /
Vignet, houtsn. van C. v. Bïchem,
niet randschr. als voren.
/ t\'Amsterdam, / Voor Adriaen
Micker, Boeckvercooper woonende op de Achter / borg-
wal byde Brouwerij vande Swaen, aende nieuwe
steene Brugh/ 1645. (lY) en (48) blz. 4°,

U. B. A. K. B.

E. ïheod. Eodenburgs, / Hertoginne / Celia, / en Grave/
Prospero,/bly-eynde-spel. / Gespeelt op d\'Amsterdamsche
Schouwburgh.
Brukhersw^., houtsn., met onderschr.: Perse-
veranter. / t\'Amsterdam, / By Jacob Lescaille, Boeckver-
kooper op de Middel / dam, naest de Yismarckt, in \'t jaer
1666. 64 blz. 8° min.

M. = U. B. A. =r K. B.

-ocr page 24-

IV.
Casandra.

1617.

A. Casaudra / Hertogimie van Borgonie, / en / Karei Baldevs /
Treur-bly-eynde-Spel.
Vignet, houtsn. met hovenschr.:
Nobilitas sola est atque unica virtus. / ^t Amsterdam. /
Voor Cornelis Lodewijksz. vander Plasse Boeck-ver-
kooper / woonende op de hoeck vande Beurs inde
Italiaensche Bybel. 1617. (VIII) en (76) blz.

Opdracht aan „Vrov Emilia Van Nassau, Princesse van

Portugal", ondert. met de spreuk: CM sara sara.

Deze druk komt ook voor in Amstéls Eglentier, 1ste d],
M. = U. B. G. r= B. H. = K. B.

B. Casandra / Hertoginne van Borgonie, / en / Karei Bal-
deus / Treur en Bly-eynde-Spel. / Nobilitas sola est
atque unica virtus. /
Vignet, houisn. met insohr. als
voren.
Tot Eotterdam, / Gedruckt voor Philips Jacobsz
Anno 1632. (lY) en (76) blz. 4°.

K. B.

O. Casandra / Hertoginne van Bourgonie, / en / Karei
Baldeus / Treur en Bly-eynde-Spel. / Nobilitas sola est

-ocr page 25-

atque unica virtus. / Vignet, houtsn. met inschr. als voren.
t\'Amstelredam, / Gedruckt voor Abraham de Wees,
Boeckverkooper, woonende op / den Yijgendam, op de
hoeclc van de Yis-poort in •\'t Nieuwe Testament. Aimo
1634.
Op Uz. 76 : Tot Haerlem, / Gedruckt bij Jan
Pietersz. de Does, woonende inde / Smede-straet, inde
witte Passer, Anno 1634. (IV) en (76) blz. 4°.

U. B. G.

ü. Casandra / Hertoginne van Bourgonje / en / Karel Bal-
devs. / Trear en Bly-eynde-spel. / Nobilitas sola est
atc[ue vnica virtus. / Den vierden druck oversien en
verbetert. /
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem, met rand-
schr, als voren.
/ t^Amsterdam, Gedruckt by Nicolaes
van Eavesteyn, / Yoor Dirck Cornelisz Hout-haeck,
Boeckverkooper / op de Nieuwezijdts Kolck/Anno 1642.
(lY) en (76) blz. 4".

B. L. L.

E. Casandra, Hertoginne van Bourgonje / en / Karel Bal-
devs. / Treur en Bly-eynde-Spel. / Nobilitas sola est
atque unica virtus,
j Den vijfden druck. / Vignet, houtsn.
van C.
V. Sichem, met randschr. als voren. t\'Amsteldam,
Ghedruckt by Nicolaes van Eavesteyn. / Yoor Dirck Cor-
nelisz Hout-haeck, Boekverkooper op de / Nieuwe-zijds
Kolck/in \'t Bourgoens Kruys, 1646. (lY) en (76) blz. 4°.

Onder het stuk staat de spreuk: Chi sara sara.

De\' B, H. en de U. B. G. hebben een anderen druk van
hetzelfde jaar. Op het titelblad zijn de beginletters der woorden
Hertoginne, Bourgonje, Karei en Nobilitas boven het vignet,
anders gedrukt; en onder het vignet hebben deze: t\'Amsterdam;
verder op blz. (III): Inhouc^t, en op de laatste blz. wordt de
„personagie" Gemeet voluit geschreven Gemeent.

U. B. A.

-ocr page 26-

V.

Jaloiirse Studentin^

1617.

A. Jalourse / Studentin / Bly-eynde-spel. / Vignet, houtsn.
niet bovenschr.
; Nobilitas sola est atque unica Virtus. /
t\'Ainstelredam, Voor Willem Jansz. Stam, inde War
raoes-straet / op den j boeck vanden Niesel, inden
Hoochduytschen Bybel. 1617.
Op hlz. (54) drnkhersm.,
waaronder:
t\'Amstelredam, / By Nicolaes Biestkens,
woonende op de Keysers / Gracht, in de Lelie onder
de Doornen. 1617. (VIII) en (54) blz. 4°.

Blz. (III) en (IV) : Opdracht aan Maria Steenbvren, ondert.
met de spreuk: Chi sara sara. — Blz. (V): Op de name
van Maria Steenburen Annagram Re\'ens- maat burn. — Blz.
(VI): Sonnet van „Den Eijmert" aan Maria Steenbvren. —
Blz. (VII): Sonnet: De Eijmert aan de Lezers en Leestere.

Deze druk komt ook voor in Am&tels Eglentier, dl.

U. B. G. B. H. = K B

B. laloerse Stvdenten / Bly-eyndende spel. / Vignet, hopergr.
met iovenschr. als voren.
/ Tot Leyden, / By Bartbolo-
meeus Jacobsz. de Fries, Boeckver / cooper, tegenover
t\'groot School, Anno 1617. (II) en (64) blz. 4°.

U. B. A. M. = B. H. = K. B. r= U, B U.

-ocr page 27-

11

C. ïheod. Eodenburglis, / Jaloersche Studenten, / Bly-Eyn-
dende-spel. /
Vignet, houtsn. van C. v. SicAem, met rand-
schr. als voren.
/ t\'Amsterdam, Gedruckt by Nicolaes van
Ravesteyii. / Yoor Dirck Cornelisz. Houthaeck, Boeckver-
kooper op de /Meuwe-zijds kolck, in \'t Bourgoens kruys;
xinno 1644. (II) en (50) blz. 4°.
M. = B. L, L. = U. B. A. = U. B. G. = B. H. = K. B. = U. B. Gr.

Van de Amsterd. en Leidsche drukken van 1617 is de
eerste de oudste: Het woord
Studentin is alleen te verklaren
als een vertaling van het Spaansche
Escoldstica. (Hierop is
het eerst gewezen dosr Dr. Kollewijn in
De Gids, 1891, 3, blz.
346.); ook ontbreken in de Leidsche uitgaaf de opdracht
en de sonnetten. Voorts verschillen beide uitgaven veel, wat
de tooneelaanwijziijg betreft: deze is veel uitvoeriger in de
Leidsche. Verder komt alleen in de Amsterd. uitg. Theodosio
voor, die slechts optreedt in een dialoog met Pabricio [bl. (35)]:
in de Leidsche wordt Theodosio vervangen door Octavio [bl.
(86)]. Eindelijk wijken de teksten der beide uitgaven, zoowel in
spelling als woordenkeus, veel van elkander af, — vooral in
het l®t® gedeelte.

Tot staving van dit laatste is hier van beide drukken de
eerste blz. afgedrukt: onder iederen regel der Amsterd, uitg.
volgt telkens de overeenst. regel der Leidsche, terwijl de
afwijkende woorden cursief gedrukt zijn,

Juliana.

Verheughelijcke Lent\', Liefds terghster, ha verquickster.
Verheugelicke lent, liefds-terchster, ha verquicster, ^

Van onze jeiighdens bloedt, recht minnende beschickster
Des Jeuchdelicke bloet, recht minnende beschicster
Nae \'tzoet verburgen murgh des herte-tochtens graeght,
Na \'t soet verburgê murch, des herte tochtens graecht,
Met reen ghy uw\' verweende bloeme-pruycke draeght,
Met reen ghy u verweende bloeme pruycke draecht,

-ocr page 28-

12

Schackeert de kleurs verschiet, en aerdighlijck ghemenghelt,

Schaeckeert de kleurs verschiet, en aerdichlick gemengelt,

Dijn goude vlechten met Palm-rancxkens dicht ghestrenghelt,

Dijn gouden vlechten met palmranckskens, dicht ghestrengelt,

Belommert dyne Beecxkens Waters-tochte-vliet

Belommert dijne Beecxkens-waters-tochtevliet,

Zo kunstelijck dat Ceres in de weer-glans siet

Soo cunstelick, dat Ceres in de weerschijn siet

Heur gulden Hoorens proncks cieraet met volle aren

Heur gulden hoorens pronck, verciert met volle aren

Die uyt uw\' lieve jeughd\' mild\'lijck gheteelet waren

Die uyt u lieve horst mild\'lick geteelet waren,

Goddinne, Koesteres, Voedst^resse onses jeughd,

Goddinne, koesteres, Voedstersse onses jeuchdt,

Hoe waerd, hoe lief, hoe zoet uw\' komste ons verheughd!

Hoe waerd, hoe lief, hoe soet u comste ons verheuchd,

Wt bruyne mull\'ghe Aerd\' all\' dese spruytkens quamen,

Vyt bruyne mulge aerd\' al dese spruytkens quamen.

Die H cierelyckste pallettens verwen gansch beschamen,

Apels, Palettes verwen, zijn penceel beschamen.

Kunst flaeuwt als wy Natuur dus prachtich wercken zien.

Kunst Flaeuwt, als wy natuyr dus prachtich wercken sien.

Vermakelycke Lent, wat laet ghy al gheschien!

Vermaeckelijcke lent, wat laet ghy al geschien?

Wat teelt uw\' Liefde kracht! de lieve Herderinnen

Wat teelt u lieve cracht, de lieve Herderinnen?

Ondoydt ghy \'s horstens kil door H dartélijck beminnen,

Ontdoyt hun kiVge vorst, door smaeckélycJc beminnen,

De terging van de graeght hun teere herten doet

Doort\' tergen van de graecht hun teere herten doet

Verkrachten door de dwangh des boezems heete bloet.

Vercrachten door de dwang der boesems heete bloet.

Hoe flickeflooyt de Liefd\'! hoe smeeckt ons Liefds ghevoelen!

Hoe flicke-floyt de liefd\'? hoe smeeckt ons liefs gevoelen?

Om \'t lieffelijck ghetergh door \'t smaken te verkoelen.

-ocr page 29-

IS

Om \'t lieifelick geterch door \'t smaken te vercoelen.

Hoe wrevelt in mijn hert V verlanghen vande uur,

Hoe wrevelt in myn hert H genaken van de uyr?

Dat iok myn ziel verzade op mijn Liefs ghegluur.

Dat ic mijn ooghs gegluyr op my geliefde stuyr.

\'t Is best iok midd\'ler tijt een kransken van dees Bloemen

Tis best ic mid\'ler tgt een cransken van dees bloemen

Vlecht, en daer door de\' prael myns Liefdens hert laet roemen:

Te samen vlecht, om daer door van myn liefd\' te roemen.

-ocr page 30-

VI.

Trouwen Batavier.

1617.

A. Anna / Eodenbvrghs / Trouwen / Batavier, / Treur-bly-
ejnde-spel. /
Vignet, houtsn. met inschr.: Nobilitas sola
est atque vnica virtus. / T\'Amstelredam, / Voor Dirck
Pietersz. Vos-cuvl, Boeck-vercooper op den / hoeek van
de Doel-straet, inden witten Bnghel.
Op hlz. (103):
druhhersm., houtsn., waaronder: \'t Amsterdam, / Ghe-
druckt by Paulus van Ravesteyn, / Anno 1617. (VIII)
en (103) blz. 4°.

Opdracht aan Anna Rodenburg [zijn zuster], ondert. met de
spreuk: Chi sara sara.

Deze uitg. komt ook voor in Amstels Eglentier, dl.
M. = B. L. L. =: U. B. G. = B. H. = K. B. = U. B. Gr.

B. Anna Rodenbvrgs / Trouwen / Batavier. /Treur-bly-eynde-
Spel, /
Vignet, houtsn. met inschr. als voren. t\'Amstel-
redam, / Ghedruckt by Joost Broersz. Boeckdrucker by
de Nieuwe-Kerck, in de Grave-straet. Anno 1635.
(VIII) en (103) blz. 4°.

Opdracht als voren.

U. B. A. = K. B.

-ocr page 31-

YII.

M e 1 i b é a.

1617, 18.

a. Eerste deel/Melibéa/Treur-bly-eynde-spel. / Vignet,
houtsn. met inschr.:
Nobilitas sola est atque vnjca virtus, /
t\'Amstelredam, / Voor Jan Bvertsz. Cloppenburch, Boeck-
ver / cooper, inde vergulden Bybel 1618.
Op hlz. 64:
drukkersm., houtsn., waaronder: t\'Amstelredam, / Ghe-
druckt by Paulus van Eavesteyn, / Anno 1617. / (XXIV)
en 64 blz. 4°.

Opdracht aan Pilgrom van Dronckelaer, Hendrik Hen-

dricksz. en Hendrick Tevlingh, Beheerschers.....van \'t oude

Mannen en Vrouwen Aelmis-huys. Gedagt.: In Amsterdam
den lesten December 1617.

Blz. (IX—XVI): lofdichten in verschillende talen, waaronder
een van J. Fonteyn, en een ondert.: Blyft volstandich [spreuk
van Abr. de Koning]. — Blz. (XVII) : afbeelding van het blazoen
der Kamer: In Lieft Bloeiiende, waaronder: 1528.

(Blz. XIX—XXIII) bevat het „Voor-spel" eene merkwaardige
samenspraak tusschen
Egelentier-Lievert en In Liefd\' Bloeyende.

[Zie Bijlage II. in voce Eglentier].

b. Tweede deel / Melibéa / Treur-en-bly-eynde-spel. /
Vignet, houtsn. met inschr. als voren, f Amstelredam, /

-ocr page 32-

16

Voor Jan Evertsz. Cloppenburcli, Boeck / vercooper
inden vergulden Bybel. 1617.
Op blz.%^-. druMersm.,
houtsn,., waaronder:
t\'Amstelredam, / Ghedrucktby Paulus
van Eavesteyn. / Anno 1618. 63 blz. 4°. ■

e. Derde deel / Melibéa / Treur-bly-eynde-spel. / Vignet,
houtsn. met inschr. als voren,
t\'Amstelredam, / Voor Jan
Evertsz. Cloppenburcb, Boeck-ver / cooper inden vergul-
den Bybel 1617.
Opbh.h\'o-. \'tAmsterdam, / Gbedruckt
by Paulus van Eavesteyn. / Anno 1618. 56 blz. 4°.

Dit stuk komt ook voor in Amstels Eglentier, 2\'\'® dl.

B. L. L, = U. B. A. = U. B. G. = B. U. = K. B.

-ocr page 33-

VIII.

Alexander.

1618.

Treur-bly-eynde-spel / Van / Alexander. / In vier en
veertich uuren gerymt. / Op de Reghel: / Onghezien
//Ken gheschieu. /
Vignet, houtsn. met insclir.: Nobilitas
sola est atque vnica virtus. / t\'Amsterdam, Voor Jan
Evertsz. Cloppenburch, / Boeckvercooper, inden ver-
gulden Bybel, op \'t -water 1618.
Op blz. 78 druh-
hersm., houtsn., waaronder-,
t\'Amsterdam, / Ghedruokt
by Paulus van Ravesteyn, / Anno 1618. (VIII) en
78 blz. 40.

Blz. (II): houtsn., voorst, het blazoen der Kamer: In Lieft
Bloeiiende, waaronder: 1528. — Blz, (III): Opdracht aan Johan
Sybrantsz. de Bont, Prins vande Kamer In Liefd\' bloeyende,
gedagt.: In Amsterdam den 16 Martij 1618, ondert.: ü. L.
Ghenegen Neef. Theodore Eodenburgh. — Onder het stuk vindt
men jie spreuk: Chi sara sara.

Dit stuk komt ook voor in Amstels Eglentier, 211® dl. In het
ex. der U. B. A. ontbreken de blz. (UI)—(VI).

M. = B. L. L = U. B. A. ^ U. B. G. = B. H. r= K. B.

-ocr page 34-

IX.

\'t Quaedt Syn Meester loondt.

1618.

A. T\'Qnaedt / Syn Meester loondt/Bly-eynde-Spel. Vignet,
houtsn. met inschr.:
Nobilitas sola est atque vnica
virtus. / \'t Amsterdam, / Ghedruekt by Paulus van Eave-
steyn. /

a. Voor Dirck Petersz. Voskuyl, woonende inde /
Hoogh-straetj inden witten Enghel 1618. (VIII) en
(52) blz. 4°.

U. B. G. = K. B.

h. Voor Dirck Petersz. Voskuyl, in de kas onder /
\'t Stadbuys, Anno 1618. (YIII)"^en (52) blz. 4°.

Opdracht aan Aleta Qvekels, gedagt.: In Amsterdam den XX.
May 1618. Ondert. Theodore Rodenburgh. — Blz. (IV): afbeel-
ding in houtsn. van het blazoen der Kamer: In Lieft bloeiiende,
waaronder: 1528. Onder het stuk staat de spreuk: Ghi sara sara

De exemplaren onder « en è genoemd verschillen verder
niets wat tekst, signatuur en pagineering betreft, tenzy mis-
schien eenig verschil van letter valt aan te wijzen bij des
dichters naam onder de opdracht.

Dit stuk komt ook voor in Amstels Eglentier, 2*^® dl.

B. H.

-ocr page 35-

19

B. \'T Quaedt / Syn Meester loont. / Bly eynde-Spel. /
De tweede-mael ghedruckt ende gespeelt op d\'oude
Camer / In Liefd\' Bloeyende, den 24, Augusti, Anno
1681.
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem, met randschr.
als voren.
t\'Amstelredam. / Voor Dirck Cornelisz. Hout-
baeck Boeckverkooper, woonende / op de Nieuwe-zijds-
Kolck in
\'t Borgoensche-Kruys, 1631. (VI) en (50)
blz. 4°.

Opdracht als voren. Onder het stuk: de spreuk als voren.

M. = B. L L. = K. B.

-ocr page 36-

X.

Wraeck-gierigers Treurspel.

1618.

A. Wraeck- / gierigers / Treui-spel, / Op de Reghel. / De
dulle Avoeste Mensch //die al zijn leet wil wreken, / Blijft
inde nickers wensch// elleudelijcke steken. /
Vignet,
houtsn. met inschr.
: Nobilitas sola est atque vnica vir-
tus. / t\'Amstelredam, / Ghedruckt by Paulus van
Ravesteyn / Amio 1618.
Op blz. %\'è drukhersm., houtsn.,
waaronder:
t\'Amsterdam, / Ghedruckt by Paulus van
Ravesteyn, Anno 1618. (YIII) en 63 blz.

Opdracht aan Cornells van Campen, President. D. Johan
Fonteyn, Factoor. En M. Johan Sybrantsz. Bont. Prins Vande
Kamer In Liefd\' bloeyende, Der Stede Amsterdam. — Blz.
(IV): afbeelding in houtsn. van het blazoen der Kamer: In Lieft
bloeiiende, waaronder 1528. — Onder het stuk staat de spreuk :
Chi sara sara

Deze druk komt ook voor in Amstels Eglentier, 2\'^® dl.

U. B. G. = B. H. = K. B,

B. Wraeck-gierigers / Treur-spel, / Op den Reghel. / De
dulle woeste Mensch //die al zijn leet
wil wreken, / Blijft
in de nickers wensch// ellendelijcke steken. / Gespeelt

-ocr page 37-

21

op de Amsterdamsche Camer, in December, / Anno
1634.
Vignet, houtsn. met inschr. als voren, t\'Amster-
dam, / Yoor Evert Cloppenburgb, Boeck-verkooper op
\'t Y\\^ater.
Op hlz. (60): t\'Amsterdam / Gedrucit by
Cornelis Brenghel, / Anno 1634. (lY) en (60) blz. 4°.

Opdracht en afbeelding als voren. — Onder het stuk staat
de spreuk als voren.

B. L. L.

-ocr page 38-

XI.

Rodomont en Isabella.

1618.

A. Rodomont / en Isabella / Treur-spel. / Op de Eeghel: /
Om de eere niet te derven //Ken de eerb\'re willich
sterven. /
Vignet, houtsn. met inschr.: Nobilitas sola est
atque vnica virtus. / t^Amsterdam, / Voor Jau Evertsz.
Cloppenburch, inden vergul / den Bybel, op
\'t Water,
Anno 1618.
Op hlz. 70 drukhersm.,houtsn., waaronder:
t^Amsterdam, / Ghedruekt by Paulus van Eavesteyn. /
Anno 1618. (YIII) en 70 blz. 4°.

Opdracht aan Reynier Evvoutsz , Litmaet, En Bewinthebber,
van \'t Edele Eglentier In Liefd\' bloeyende, Der Stede Am-
stelredam, ondert.: Theodore Rodenbvrch, — Op blz. (V): afbeel-
ding in houtsn. van het blazoen der Kamer: In Lieft bloeiiende,
waaronder 1528. — Blz. 68 — 70 vindt men eene belangrijke
samenspraak tusschen Vrese Gods, In Liefd\' Bloeyende en
Uyt Levender lonst. [Zie Bijlage II in voce Eglentier].

Deze druk komt ook voor in Amstels Eglentier, dl.

U. B. G. B. H.

B. Eodomont / en / Isabella / Treur-spel. Op de Eeghel: /
Om de eere niet te derven ,/Ken de eerb\'re willich

-ocr page 39-

23

4

sterven. / Vignet, houtsn. van G. v. Sichem, met randschr.
als voren,
t\'Amsterdam. / Yoor Jan Evertsz. Cloppen-
burch, inden vergulden Bybel, / op \'t Water, Anno
1633. 70 bk.

Opdracht als voren.

B. L. L. = U. B. A. — U. B. G. = K. B.

-ocr page 40-

xn.

Hertoginne van Savoyen
en Don Juan de Mendossa.

Haudsohript. 1619.

Eerste deel Hertoginne van Savoye En Don Ivan |

de Mendossa Historiael bedryf. Op de Eegbel Waen |

bedrieght. OpgeplaM vignet. CM sara sara Door Theodoor \\

Eodenb[urch] 35 fol. j

Toe-eygening Aen----Steven lacobzoonVennekool. — Pol. IV |

VS.: Sonnet In tloof van .... Theodor Eodenburg, ondert.: i

S. J. Vennecool. !

Twede deel Hertoginne van Savoyen En Don Juan ?

de Mendossa Treur-spel Op Eeghel, Warender gheen f

zonden der waren geen plagen. OpgeplaU vignet. Chi j
sara sara Door Theodoor Eodenburch. 40 fol.

Opdracht aan Elisabet Dirckx van den Hoef [Echtgenoot

van S. J. Vennekool] ,

Derde Deel Hertoginne van Savoyen en Don luan |
de Mendossa. Treur-bly-spel. Opde Eegel Waerheyt
wert onder.
Opgeplakt vignet. Chi sara sara Door Theodoor
Eodenburch. 44 fol.

Opdracht aan .... Elisabet Dieryckx van den Hoef Venne-

-ocr page 41-

25

kools, ondert. Theodore Rodenburg. — Onder het stuk staat:
Gheeyndicht den 3. febx\'uarij 1619.

Vierde deel Hertoginne van Savoyen en Don Ivan
de Mendossa Bly-spel. Opde Eegel In liefd bloeyende.
OpgeplaM vignet. CM sara sara Door Theodor Eoden-
bvrch. 47 fol.

Onder het stuk staat: Grheeyndicht den Achtsten Junii
1619. Ondert. Theodore Rodenburg, waaronder: Chi sara
sara.

Evenals van J. J. Coleveldt\'s Hartoginne van Savoyen (zie
Noord en Zuid, jaarg. 1893, blz. 426: P. H. v. Moerkerken,
Coleveldt\'s Hartoginne van Savoyen) is de stof van dit stuk
waarschynlijk ontleend aan de „Tragedische of klaechlycke
Historien", hetgeen ik later bij de uitgave hoop aan te toonen.

Het hs. is door Rodenburg zelf geschreven. Ik dank deze
mededeeling aan Dr. J. A. Worp, die fac-simile\'s van dit hs.
vergeleek met het schrift van een brief van R. van 1613, en
volkomen overeenstemming constateerde.

M.

-ocr page 42-

xm.

Hoecx en Cabeliavvs.

1628.

Theodori Eodenbvrgi / Hoecx en Cabeliavvs / oft /
Hartoch Karei den Stouten, / en / Bataviana. /
Vignet,
houtsn. van C. v. Sichem, met randschr.:
Nobilitas sola
est atqve vnica virtvs. / \'t Amstelredam. / Ghedruckt by
lacob Aertsz. Colom, Boeck-verkooper op \'t Water /
inde Vyerighe Colom. 1628. [Eerste deel] (IV) en
(59) blz. 4".

Een der aan R. opgedragen sonnetten is ondert. door

C. J. Vinckel, en een ander door K Fontanus M. D. [Dr. N.

Fontein].

M. = B. L. L. =: U. B. A. U. B. G. = B. H, = K. B.

Theodori Eodenburgü / Hoecx en Cabeliaws / oft /
Hertogh Karei den Stouten, / en / Bataviana / Tweede
Deel. /
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem, met randschr.
als voren.
/ Tot Amsteldam, / By lacob Aertsz. Colom,
Boeckverkooper, wonende / op \'t Water, inde Vyerighe
Colom, 1628. (II) en (67) blz. 4".

Onder het stuk vindt men de spreuk: Chi sara sara.

B. L. L. = U. B. A. = K. B.

-ocr page 43-

XIV.
Aurelia.

Handschrift. 1632.

Eüdeuborgs Avrelia treur-bly-ejude. Opde regel. Die
Godt vreest. Windt bet meest. Voor de lofwaerde kamer
In Liefd-bloeyende-yver. Chi sara sara. Op het Casteel
van Nassou biiyten Brussel den laesten Octobris 1633.
45 fel.

Opdracht aan: Nicolaes Hasselaer Major, Frans de Neve,
Gerbrant Claesz. Pancras, Cornelis Jacobsz. Weyer, Claes van
Campen, Gerrit Schaep, vaders en beheersohers van \'t Wees-
huijs t\'Amsterdam. Eoelof de vrij, Willem Wijntgens, Tijmon
Jacobsz Hinlopen en Philips Louvperensoon vaders en beheer-
schers van
\'t oude mannenhuijs der selver stede.

Onder het stuk staat: Chi sara sara 10/30 1632.

Door vergelijking van dit hs. met andere hss. van E. uit den-
zelfden tijd is aan Dr. J, A. Worp gebleken, dat ze in het
schrift- niet overeenkomen, -— zoodat naar alle waarschijnlyk-
heid dit hs. niet het oorspronkelijke is.

B. H.

-ocr page 44-

XV.

Mays. treur-bly-eynde-Spel.

1634.

Theod. Rodenborgh / Mays. / Treur-bly-eynde-Spel. /
Op de Eeghel: / In Liefd\' Bloeyende Yver. / Ghespeelt
op de Amsterdamsche Camer, den 11. lunij 1634./
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem, met randschr.: Nobi-
litas sola est atqve vnica virtvs. /1\'Amsterdam, / Voor
Dirck Cornelisz. Houthaeck, Boeckvercooper op de
Nien / we-zijds Kolck, int Bourgoens Cruys, Anno 1634.
(IV) en (75) blz. 4«.

Opdracht aan: lohan Bets Rodenborgh, Mijn .... Broeder.
Onder de opdracht: Op \'t Gasteel van Nassauw buyten Brusel
1633. Theodor Rodenborg.

Onder het stuk staat de spreuk: Chi sara sara.
M. B. L. L. = U. B. A. =r U. B. G. = B. H. = K. B.

-ocr page 45-

XVI.

Sigismund en Manuella.

1635, 36.

1. ïheod. Eodenborghs / Sigismvnd / En / Manvella /
ßlj-Eynde-Spel. / Op de Eegliel: / Deuglide veel ver-
mach. /
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem, met randschr.:
Nobilitas sola est atqve vnica virtvs. / t\'Amsterdam, /
Voor Dirck Cornelisz. Houthaeck, Boeckverkooper,
woonende / opde Nieuwe-zijds Kolck, in \'t Borgoens
Cruys. Anno 1635. [Eerste deel] (IV) en (40) blz. 4°.

Opdracht aan Steven Jaoobsoon Vennekool, gedagt.: Op \'t Slot
van Nassau buyten Bruysel den 13. Junij 1632. Ondert. Roden-
borg. — Onder het stuk vindt men de spreuk: Chi Sara Sara.

M. = B. L. L. U. B. G. = B. H. = K. B

2. Theod. Eodenborglis / Sigismvnd / En / Manuella /
Bly-eyncle-Spel. / Tweede deel / Op de Reghel: / Deughde
veel vermach. /
Vignet, houtsn. van C, v. Sichem, met
randschr. als voren.
/ t\'Amsteldam, / Voor Dirck Cor-
nelisz. Houthaeck, Boeckvercooper, woonende / op de
Nieuwe-zijds Kolck, in \'t Borgoens Cruys, Anno 1636.
(11) en (46) blz.

M. — B. L. L. = U. B. A. U. B. G. = B. H.

-ocr page 46-

XVII.

Vrou Jacoba,

1638.

Tlieod. Eodenborgh / Vrou lacoba, / Erf-Gravinne
van Hollandt, etc. / Historiael-Treur-bly-blyvende. /
Vignet, kopergr. / t\'Amsterdam, / Voor Dirck Cornelisz.
Hontbaeck, Boeck-verkooper op de Meu / we-zijds
Kolck, int Bourgoens Croys. Anno 1638. (VIII) en
(106) blz. 4°.

Blz. (III). Opdracht aan: Gerrit Schaep: Schepen ende ....
Raedt der Stadt Amsterdam. — Blz. (IV). Gedicht; Liefdens-
Roem, Toe ghepast aen.... Theodoro Eodenborgh.... Tot
Brussel Over sijn.... Vrouw Jacoba. Ondert. A. de Brull.
Ie Brusle en Dieu. — Blz. (V—VII). Inleidend woord van R.
aan Michael Ie Blon, gedagt.: Op \'t Slot Nassau buyten
Bruysel den
22 Januarij 1638, ondert. Rodenborg,

In het ex. der B. L. L., de beide ex. der K. B. en een
der ex. der B. H. ontbr. de blz. (III) en (IV).

Voor in een der ex. der K. B. is het portret van Eoden-
burgh geplakt, welk portret alleen voorkomt voor het gedicht
Gheboorte Christi.

M. =: B. L. L. = U. B. A. = U. B. G, B. H. =
K. B. = U. B. Gr.

-ocr page 47-

B. Verzamelde werken.

-ocr page 48-

-- -sr.

-Mm--\'

- ".f^

il i\'lsït::\'/;-iv JV

fff\'\'.\'.-

-ocr page 49-

Amstels-Eglentier.

1618.

f

\' t
«

Eerste deel. / Amstels- / Eglentier. / Gerymt / Door
d\'Edelen, Kunst-lievenden Heere / Theodore Eoden-
bvrg, / Bidder van d\'Ordre vanden huyze / van Bor-
gonie. /
Vignet, houtsn. met inschr. : Nobilitas sola est
atque vnica virtus. / T\'Amstelredam, / Gedruckt bij
Paulus van Eavesteyn, 1618. 4°.

Op de titelkeerz. staat : Naevolgliende wercken in dit boeok
verzaemt.

Anna Rodenburgs trouwen Batavier, Treur-bly-eynde-spel.

Batavierse- Vryage-spel-

Casandra Hertoginne van Borgonie, ende Karei Baldeus, Treur-

bly-eynde-spel,

Hertoginne Celia, en Grave Prospéra, Bly-eynde-spel.

De jelourse Studentin, Bly-eynde spel.

Keyser Otto den derden, en Galdrada, 1. 2. 3. deel, Bly-eynde-spel.

Blz. (III) en (IV) : Latijnsch gedicht, opgedragen aan
Rodenburgh, en ondert. I. F.

Tweede deel. / Amstels / Eglentier. / enz. als voren.

Op de titelkeerz, staat : Naevolghende wercken in dit boeck
verzaemt.

Melibéa 1. 2 3. deel. Treur-bly-eynde-spel.

Wraechgierigers Treursp el.

3

-ocr page 50-

34

Alexander, in vier-en-veertich uuren gerymt, Treur-bly-

eynde spel.

Rodomont, en Isahella Treur-spel.
\'t Quaet loont zyn Meester, Treur-spel.

Blz. (Ill) en (IV): hetzelfde latijnsche gedicht als in het
iste deel.

Achter in dit deel vindt men nog de volgende gedichten:

1. Bruylofts Eer-Gaef, Aen.... Lvcas van Valckenbvrgh,

En .... Susanna Koeymans.

2. Brtiylofts-Eer-Gaef, Aen .... lan lacobsz. Kan En ....

Elisabeth Bieters Krabbemoers.

3. Eglentiers Nieuwe-Jaers-Gift.

Alle stukken der beide deelen zijn afzonderlijk gepagineerd.

K. B.

-ocr page 51-

II. GEDICHTEN.

A. Afzonderlijke uitgaven.

-ocr page 52-

. . . .

- ■■ • -- . ; . > <• • ... I . "r-r ■ ..

-ocr page 53-

I.

Eglentiers Nieuwe-Jaers-Gift,

1619.

A. Eglentiers / Nieuwe-Jaers-Gift, / In Liefd / bloeyende /
op \'t iaer M.DC.XIX.
Vignet, houtsn. van C. v. Sichem,
met randschr.
: Nobilitas sola est atqve vnica virtus /
t\'Amstelredam, / Yoor Nicolaes Ellertsen Yerbergh. /
Anno 1619, (II) en (IS) blz. 4°.

Op blz. (II): afbeelding in houtsn. van het blazoen der
Kamer : In Liefd\' bloeyende.

Deze druk komt ook voor in Amstels Eglentier, dl.

B. L. L. = U. B. G.

B. Eglentiers / Nieuwe-Jaers / Gift, / In Liefd / bloeyende:
op \'t iaer M.DC.XIX. (14) blz. 4°.

M.

-ocr page 54-

II.

Bruylofts Eer-gaef.

1619.

Bruylofts Eer-gaef, Aen / Sr. Lvcas van / Valcken-
bvrgh, / En / d\'Eerbaere, "Waerde JofP: / Susanna
Koeymans. / Inden Eehten-Staet bevestieht den XXIX.
lulij 16J9. / In Amstelredarn. /\'t Amstelredam, Gbe-
druckt bij Paulus van Eavesteyn. 1619. (II) en (23)
bk. 4«.

Het titelblad is met zes voorstellingen geillustr. in kopergrav.
door
Le Blond, Tusschen blz. (4) en (5) is een vijfstemmig
„bruylofts-gesang" (gedr. bij Paulus van Eavesteyn. 1619)
ingevoegd. Onder het gedicht staat de spreuk: Chi sara sara.
Het komt voor in het deel van
Amstels Eglentier.

-ocr page 55-

HI.

Bruylofts-Eer-Gaef.

1619.

Bruylofts-Eer-Gaef, / Aan den Eerzainen, / Sr. Jan
Jacobsz. Kan/En d\'Eerbaere, Deugbd-lievende / Jof.
Elisabeth Bieters / Krabbemoers. / In d\'Echt Verzaemt
den IV. Augusti 1619. /
Vignet, hoper gr. van loan.
Berwinckel.
T\'Amsterdam, / Ghedruckt bij Paulus van
Eavesteyn. / Voor Nicolaes Ellertsz. Verbergh, Boeck-
verkoper, woo / nende inde Beurs-straet, inde Boeck-
verkoperswinkel. 1619. (II) en (5) blz.
4,°.
Onder het gedicht staat de spreuk: Chi sarà sarà.
Dit gedicht komt voor in
Amstels Eglentier, dl.

-ocr page 56-

IV.

Trouwe landsatens klacht.

1623.

Amstels-Bglentiers / Trouwe landsatens / klacht eii
hertsgrondighe offer. / In liefd\' bloeyende. /
Vignet,
kopergr. van Crisp. van Quehorn met randscJir.:
Nobilitas
sola est atqve vnica virtus. / Gedruckt bij Claes Sterck
[Amsterd.] 1623. (II) en (18) blz. 4«.

Blz. (12)—(14) heeft R, een gedicht ingelascht, dat reeds in
1618 door hem was geschreven.

M.

-ocr page 57-

V.

Gheboorte Christi, enz.

16B9.

BoehdruUitel. T. Rodenburghs/1./Glieboorte Christi./
11. / Ecce Homo. / Ziet den Mensch. / Hl. Aendach-
ticheyt op \'s doots / ghedachtens Zoetheydt. /
Op de
laatste hlz.: afheeld. in houtsn. van het blazoen der Kamer:
In Liefd\' bloeyende, waaronder: t\'Amsterdam, / Ghe-
druckt bij Nicolaes van Ravesteyn. / Anno 1639. (76)
blz. 40.

Titelkeerzijde onbedrukt. — Blz. 3 : T. Eodenburghs / Geboorte /
Christi /
Vignet, ets. / T\'Amstelredam, / Gedruckt bij Nicolaes
van Eavesteyn. / Voor Dirck Cornelisz Houthaeck, Boeckver-
kooper, / op de Nieuwe zijds Kolck, Anno 1639. 36 en (4 blz.

Blz. 4: Sonnet: Op de Afbeeldinghe van den Sinrijcken
Poëet ende Ridder van Rodenburgh, — ondert.: J. H. Krul. —
Blz. 5. Portret van Rodenburgh met 4 reg. latijnsch vers als
onderschr.Keerz. onbedrukt. — Blz. 7 —9: Opdracht aan Margreta
Houtmans Ie Blon, hvysvrouw van.... Michel Ie Blon, Resi-
dent Wegen haer Ma\'^ van Sweden By sijn Ma^^ van Groot
Brittaignien. Ondert,: Theodoor Roodenborgh, Gedagt.: Op
\'t slot van Nassau, buyten Brussel den XY September, 1638. —
Blz. 10 : Aenroepingh. — Blz. 11—86: T. Rodenburghs Geboorte
Christi. — Blz. (37—40): Gebedt, ondert. met de spreuk: Chi
Sara Sara.

In het ex. der B. H. ontbr. het portret van Rodenburgh.

-ocr page 58-

42

T. Rüdenburglis / Ecce Homo, / Ziet den Mensch. /
Vignet, ets. T\'Amstelredam, / Gedruckt by Nicolaes van
Eavesteyn. / Voor Dirck Cornelisz Houthaeck, Boeckver-
kooper, / op de Nieuwe zijds Kolck, Anno 1639.
32 blz.
Op de laatste hladz.: Vignet: houtsn. van C.v.
Sichem, met randsehr.:
Nobilitas sola est atqve vnica
virtus.

Onder het stuk staat de spreuk: Chi Sara Sara.

T. Eodenburghs / Aendachticheyt / Op \'s Doods /
ghedachtens Zoetheydts / Redeneringhe. /
Vignet, ets.
T-\'Amstelredam, / Gedruckt by Nicolaes van Eavesteyn. /
Voor Dirck Cornelisz Houthaect, Boeckverkooper, / op
de Nieuwe zijds Kolck, Anno 1639.
Op hh. 14
afbeeld, van het blazoen der Kamer: In Liefd\' bloeyende;
waaronder: t\'Ainsterdam, Ghedruekt by Nicolaes van
Eavesteyn. / Anno 1639. (II) en 14 blz.

B. L. L. = B. H. = U. B. Gr. = K. B. = U. B Gr. = U. B. A.

-ocr page 59-

B. Verspreide gedichten.

-ocr page 60-

tij"

li:\'

M

\'\'--rS v.-r ^

Bs^\'"--\'"

\'S* ■

-ocr page 61-

45

1. Morgen-wecker. Ondert.: Chi sara sara.

Op blz. 121 van: Hollands / Nachtegaeltien / verryct met een
nieu / twede deel genaemd / Hollands en Seeus nachtegaels j samen
gesang. j Tot Amsterdam by j Jacob Pieters Wachter / 1633.
kl. 8° obl.

B. T.

3. Tegen-Vryjer. Ondert.: Chi sara sard.

Op blz. 61 van: Hollandts en Zeeuws j Nachtegaels / f Samen-
Gezangh, j Verciert met vele nieuwe Ldedekens, als / mede alle de
Liedehens ende ghedichten tot j deser materie dienende. / Voor desen
inde Zeèuwsche Nachtegael uytgegeven. j f Amstelredam, / Voor Jacob
Pietersz, Wachter, Boeckverkooper, woonende / op den Dam, inde
Wachter- Anno 1633.

[Afzonderl. titel van het hiervoren genoemde „twede deel"
met afzonderl. pagineering]

3. Berouw. Ondert.: Chi sara sard.

Op blz. 63 van den laatstgen. bundel.

4. Adieu. Ondert.: Chi sard sard.

Op blz. 74 als voren.

5. Stemme: La Berger e.

Xste ]iegel: Of wesend van u sclioon gesiclat.
Ondert.:
Chi sara sard.

Op blz. 90 als voren.

6. E o d e n b u r g li aen s ij jj Gilde-broeder
J. Krul.

Dit gedicht is ondert,: Eodenburgh, en gedagt. : Op \'t Slot
van Nassau, den 23. October 1638,

Het komt voor in J, H. Krul\'s Minne-spiegel ter deughden.
Amsterd, 1639, dl., blz. 108 vlg.

-ocr page 62-

vM

-j-xMâ

-ocr page 63-

III. PROZAWERKEN.

-ocr page 64-

m

.:•:> ..■, K. -\'v-\'v\'. \'»\'r\'.iB-.

\' /\'â

ij: Y

fe;

m

-ocr page 65-

I.

Eglentiers Echts-aenraedingh.

1619.

Eglentiers / Echts-aenraedingh, /in / Liefd Bloeyende. /
Door / Theodore ßodenbvrgh, Eidder van de / Ordre
vanden huyze van Borgongien. /
Vignet, kopergr. t\'Am-
steldain, / Ghedruckt by Paulus van Eavesteyn. / Anno
1619. (IV) en (52) blz. 4°.

Blz. (III): Opdracht aan Anna Eodenbvrg, gedagt. : In
Amsterdam, den XV. Meert 1619, ondert. : Theodore Roden-
bvrgh. — Blz. (IV): houtsn. van C, v Siohem, met randschr. :
Nobilitas sola est atqve vnica virtvs. Het titelvignet is gesneden
door C. J. Visscher, met adres van A. de Koning.

Deze Echts-aenraedingh of „Vermaen-brief, Aen een....
Edel-man" komt ook voor in de
Borst-

K. B.

-ocr page 66-

II.

Eglentiers Poëtens Borst-weringh.

1619.

Eglentiers / Poëtens / Borst-weringh. / Door / Theodore
Eodenbvrgh, / Ridder van den Hnyze / van Borgongien. /
Vignet, houtsn. van C. v. Schern, met randschr.: Nobi-
litas sola est atque vnica virtvs. / T\'Ainsterdam, / Ghe-
druckt by Paulus van Ravesteyn, / Voor lan Evertsz.
Cloppenburgh, 1619. (XXXII) en 440 blz. 4».

Opdracht aan prins Maurits, gedagt.: In Amsterdam, den
lesten Mey 1619, ondert.: Theodore Eodenburgh.

Blz. 1 — 238. Poëtens Borst-weringh. Hierin:
Blz. 1—80. Poëtens Borst-weringh.

„ 81—138. Vermaen-brief aen een.... Edel-man:
waer in zommighe plaetsen naeghebootst
wert onzen hoogh geleerden Eotterdammer.

„ 137—190., Vertroostings-Redeneringh — Blz. 157 —
170 wordt de vraag behandeld: Wat is
Atheism? — Blz. 170 — 190 handelt van
de Poeeten, Eedenrijckers oft wei-sprekers.

„ 191—211. Bruylofts-Eer-Gaef, Tafel-spel.

„ 213-236. Tafel-spel.

Blz. 239 — 312. Bruilofts-dichten. Hierin:

Blz. 239. Tafel-spel, oft Bruylofts Eer gaef Aen----Sr.

Pieter Lvdens, En.... Anna Eodenbvrgh [zijn
zuster] In d\'Echte verzaemt den xxiiij Februari)
Anno 1615.

-ocr page 67-

51

Blz, 257. Eghts-rijm, Ter eeren ,,. . Pieter Eodenbvrgh
[zijn broeder], En ,.. . Anna Kief. Verzaemt den
12 May, \'tiaer 1616.

„ 263. Echts-Lof-dicht, Aen .. . Dieryek Ysbrantsz, Roo-
denbvrgh. En .... Catarina Boelen [zyn neef en
nicht] In d\'Echt verzaemt den 4 February 1618.

„ 282 In Liefd bloeyendes Bruylofts-Eer-Gaef, Aen....

Gornelis Kanter En . .. Elisabet Lamberts Dr,
[Dochter van Lambrecht, Prins van de Kamer
In Liefd bloeyende] In d\'Echt verzaemt den
6 Nov. 1618.

„ 287. Vignet: houtsn. van 0. v. Sichern, met randschr.
als voren.

Blz. 313—440 bevatten Zinnebeelden, die onderscheiden zijn in:

1. (blz. 313—383) Liefds-zinnebeelden,

2. (blz. 333 — 337) Ghetrouwe En Ontrouwe Minnaers.

3. (blz. 337—340) Verdwaelde Lievers Zinne-beelden.

4. (blz. 341-440) Stichtighe-Zinnebeelden

De twee laatste regels der Borst-weringh luiden:

En zo \'k u door Poëtens Borst-weer niet verveel.

Verwacht van my Musa eerst-daegs tweede deel.

Dit tweede deel is echter nooit verschenen.

B. L. L. = U. B. G. = B. H. = K. B. = M. = U. B, Gr.

Alphabet, inhoudsopgaaf der Borst-weringh.

...... Blz. 1—80

£39—312
191—211
213—236
81—133
137—190
313—440

Borst-weringh (Poëtens) .......

Bruiloftsdichten........

Bruilofts-Eer-gaef, Tafel-spel . . . .

Tafel-spel..........

Vermaen-brief aen een .... Edelman .
Vertroostings-Redeneringh . . . .
Zinne-beelden........

-ocr page 68-

\'i^i"

P$

m

-ocr page 69-

BIJLAGEN.

-ocr page 70- -ocr page 71-

I.

Bijdrage tot de geschiedenis der critiek betref-
fende Rodenburgh en zijne Werken.

-ocr page 72-

{ï- ■

. ■•"•-\'■y-\'v\'-\' ;

- ...

ij\'^ii\',.

■•"O

-ocr page 73-

A, In de l?"^® eeuw.

a. G. A. BRBDERO.

In de voorrede zijner Oriane zegt Bredero met blijkbare
toespeling op E.:

Is bier niet kunstelyck gbereden-kavelt, nocli van onsien-
lycke of twijfelaclitigbe dingen sinnelyck gevernufteli-
seert, dat snit gbylieden, die neffens n over-natunrlyck
verstandt, de Boeken en gbeleertlieydt der nytlandtsche
Volcken te voordeel hebt, om myn eenvoudiclieyt, en alleen
Amstelredamsche Taal verschoonen. Ghy goedighe Gooden
van Mannen! die in u groote Eymen de Vrouwen, Dienst-
meysjes, ja Stal-knechts doet Philosopheren van overtref-
felycke verholentheden, hetsy van de bewegingbe der Sterren
oft vande drift des Hemels oft vande grootheyt der Sonne,
oft andere schier onuytdenkelycke saken, dat ik doch meer
voor een bewijs van uwe wetenschap acht, als voor een
eygenschap in die slach van menschen.

b. J. V. Vondel^,

Op Casandraes Treurspel.

Rust geyle Hartogin, smoort uw vervloeokte brandt;

De soete min die past doch op geen dwingelandt

Wat lelt Kasandras tongh mijn Karei hier aen \'t oor,

Terwijl noch list noch dwangh hem treckt van Leonoor.

De werken van Vondel, uitgeg. door Van Lennep, II, blz. 383.

-ocr page 74-

58

c. Sam. Costbr.

Op een rol van den ridder Dirk Uodenhtirgh gliegeven
aan Thomas Gerritsen de Keizer.
Leer eerst uw A B ter deghen,
Zoo ghy dan noch blijft geneghen
Om iet by geschrift te stellen,
Leer dan eerst vooral wel spellen.
Jouw syntax moet ghy oock weten.
Daer ghy veel van hebt vergheten.

Isahella.

In het //Tot den Lezer\'\' leest men het volgende, wederom
aan het adres van R.:

Mijn Heeren, dit Spel heet Isahella, en daar wordt niet
meerder in vertoont als hy stelt dat op eene tyt, en op
eene plaats geschiet is : de lydende persoon is onnosel, daar
vvort niet in gerevekalt van byzinnigen die tegens hare
schadiivve schynen te spreken: nocht an de andere zyde
snorcken de ontsinde dollen, gene an den andere hangende
redenen; elck sprecckt gangbare tale, sonder dat de Hol-
lantsche met het lenen van vvtheemsche woorden onteert

wordt;......alhoewel het [n.1. het lezen van Aristoteles,

l^oratius, Scaliger, Daniel Heinsius over het treurspel] de
onwetende wt onwetenheyt, ende de overdvvaalsche laat-
duncliende wt kleenachtiuge versuymen, zo geven nochtans
die hare vaste regelen sulcken glans an de gedichten in de
ogen der wetenden aanschouweren, datse walgende het hoofd
ommekeeren van onse hedendaachsche vodden; veel vvaarder
achten een goet vaars daar een geheele maant over gebloct is,
als sommige duysenden van beuselinghen in vveynich uren
by den anderen gekrabbelt, die zo vol letter falen, boeck-
staaf falen, en koppel-falen zijn, dat, al was het geheele

-ocr page 75-

59

Oceanus Iuris wit papier, zo soudet noch niet ghe-
noech zijn om alle de misslagen met hare ontvverringen
te begapen, lek weet wel dat oordeloose menschen, ja
die de naam oock voeren van geleert, noch evenwel met
hare Latijnsche knippel-veerskens zeer loffelick daar van
spreecken ^t ooch hebbende alleen op het snel, en niet op
het haar onbekende wel.

d. Matth. Gansneb Tbngnagbl.

In Be Geest van lengnagel In de andere wereld hy de
verstorvene Poëten. Amsterd.
1660. leest men:

Maer wie sie ick daer soo eeren,

Yder schynt draeght voor hem sorg;

Wil zyn byzyn niet ontbeeren

\'t Is de Ridder Rodenborgh

Die in vier-en-veertigh uren,

\'t Spel, als twee-paer spellen, maeckt,

\'t Welck oock wis geen eeuw sal dueren

Om dat het gheen sant-aer 1) raeokt.

En gheboudt is sonder palen,

Dies het werck niet kan bestaen;

Vlugh van gheest, en rijck van talen,

Arm van rijmen wel ghedaen,

Eeven op al-sulcke wijse

Maeckt hy oock zyn Isabel

Teghens Kosters, waerdt om Prysen,

1  Van Lennep, WerJeen van II, blz. 330, teekent hierop aan: "Uit

dezen regel proeft men den Amsterdammer. Volgends de Schrift en volgens
het algemeen aangenomen gevoelen, kan een huis,, dat op
zand gebouwd is,
niet bestaan; de Schrijver echter, die met de drasse gronden aan Y en Aemstel
bekend is, schrijft het instorten van Rodenburgs fabriekswerk juist daaraan
toe, dat het niet gebouwd is op mnd; hij voegt er echter in den volgenden
regel ter opheldering bij, dat het niet geheid is«.

-ocr page 76-

60

Die om wel schreef, niet om snel,
Nu om \'t oordeel kort te vellen,
Lust het yemandt dat ick \'tvel.
Al zyn ses-en-twintigh spellen
Syn niet waerdigh eene spel.

e. Willem de Geoot.

In Broeders gevangenisse. Dagboek van Willem de Groot^
betr. het verblijf van zijnen broeder Hugo op Loevestein;
uit echte bescheiden aangev. en opgeh. door Mr. H.
Yol-
LBNHOVEJsr.
(Met facs.) \'s-Gravenh. 1842. 8® — lezen we:
Blz. 110. Den 25®*! (Juni 1620) verstaen van vader,
dat den Eidder Rodenbnrch, onsen geweesden Agent in
Spangien, nu gesant van Syn Ma* van Denemarcken, geseyt
heeft tegen Paeu van Amsterdam, dat den Conin c seer
bedroeft was om t\'geen broeder was overcomen, ende dat
de Cancelyer hem geseyt heeft: so deïi goeden Grotius eens
uytquame, alle Princen van Europe souden haer best doen,
ja oorloch voeren, om hem in haer dyenst te hebben:
t\'selve heeft hy mede aen Syn Ex^\'® geseyt, dye daerop
nyet antwoorde dan: Grotius is noch een jong man. Den
voorsz. Paeu versocht aen Rodenburch, dat hy soude maecken
te crygen de
Inleydinge van het geloof van broeder, seg-
gende^ dat hy het lant daermede dyenst soude doen, voegende
daerby: daer en kan nyet goets van dyen man comen,
waerop Rodenburch antwoorde: daer en kan nyet quaets
van comen; hij Rodenburch versocht selfs een copye van
het voorsz. dicht te hebben^ om dat aen synen Coninck te
communiceren, meenende daar veel goets mede te doen.
Hebbende dit ten selven dag aen suster de Groot overge-
schreven.

-ocr page 77-

61

Blz. 137. Den 11®™ (November): Dito van neef de Bye
verstaen, dat vader op Rodenburcb nyet staen en macb, dat hij
licht ende een leugenaer is; dat hy gesocht heeft de Armi-
nianen uyt het land te brengen; dat de Coninck [van
Denemarcken] oock wel is geinformeert van zijn compor-
tement; dat in somma gans nyet geraden is veel met hem
te communiceren, doordien sulcx qaalyck mocht genomen
worden, in presentie van suster de Groot. Item dat hy toe
syet, dat hy nyet eens aen een galg en raeckt.

Blz. 139. Den December: Dito heb ick aen suster ge-
schreven, door bekende handen, van Rodenburchs trouwbelofte.

Blz. 168. Den 2®"Sep^l630: De Coninck van Denemar-
cken is nu in Engelant. Rodenburch is hem daer gaen vinden.
f. Jan Haumensz. Krul.

In zijn Minnespiegel ter deughden (Amsterd. 1639), dl.,
vindt men:

Blz. 107 : Vaersen aen de Ridder T. Rodenburgh, Op
sijn Spel van Vrou lacoba: Verthoont in Schouburgh.

Blz. 108 vlg.: Rodenborgh aen sijn Gilde-broeder J. Krul.
Ondert.: Rodenburgh. Gedagt.: Op \'t Slot van Nassau, den
23 October 1638.

Blz. 111 vlg.: Krul aen sijn Bataefsche Apollo T.
Rodenblirgh.

Blz, 114: Sonnet Op het Conterfeytgel van T. Rodenburgh.
Als lust pinceel kunst dreef tot vreughd van geest en oogen,
Om af te beelden \'t Beeld en Eidderlijke gheest
Des Ridders, die soo langh hy levend is gheweest
De soete Tepels van Minerva heeft ghesoghen;
Heeft ons Parrasius allenigh niet bedroghen,
Maer selfs Apollo, die ghemaekt heeft tot een Man
Dees Ridder,
wiens vvaerdy gheen kunst af-beelden kan,
Mits by de Musen hy van
jonghs is op getoghen;

-ocr page 78-

62

Soo yemandt wil bewijs van Rodenburgh sijn geest,
Hy vindter duysenden, die maer sijn rijmen leest;
Onnodigh tot syn Lof een ydel rijm gheschreven,
Onnodigh veer ghehaelt een op-ghepronkten schijn,
Reght seyt de spreuk, goe Wijn behoeft gheen kransselijn;
Sijn werken zijn ghenoegh om hem sijn Lof te gheven.

[Ook bij liet portret van R. voor in de uitg. van zijne
GJiehoorte Christi].

g. Nieuvje-Jaers-Gift aen NU volentihus arduuw. en
E. B. J. 8. K. A.
1671.

Hierin leest men:

Herleef eens jij Brabantsebe en Duytse Kameristen, die
soo meenigh eerlijck clauseltje boven de Hal en op het
Rockin, daer nu een fijn collegie gehouden wert, voor een
dubbeltje hebt opgesneden, en kijck een reys watte bloet-
beulingen jij bij deze leverworsten bent geweest: ghij
ginght nae
\'i speelen noch wel na de kerck; maer dese
lachen met de Kerck, en achten genoegh gedaen te hebben
als sij seggen dat zij van
NU Volentihus arduum zijn. Sie
Rodenburgh, Krul, Roelants, Struys, Starter en andere vroome
borsten, daer ick hier geen oplees-rol van maken mach,
doet je ooghjes open, siet dit is Poëets. [Ontleend aan
Loffelt\'s
Tooneelstudie: Gids, 1874, III, 129].

-ocr page 79-

B. In de 18\'^® eeuw.

In Lamb. Bidloo\'s Panpoeücon Batavum (Amsterd. 1720)
leest men blz. 252 vlg.:
Myn Digt-lust hoefdt gy ook een groote Mane-kyker
Ona te Amsterdam te zien den
Reuse-Rederyher,
Die zyne kuyf verheft zoo rustig in de lugt
Van \'t Panpoeticon ? een Man, die niet berugt
Door Oorlogs-daden, kreeg het Ridderschap, en \'t Wapen
Van \'t Oud Bourgondisch Huys, voor deugd hem ingeschapen,
Bekleed met Talen-kunde, en Letter-Weet, en wat
In Eerlyke oeffening een Edelman bezat.
Myn Digt-Lust toeft gy nog om Roodenburg te noemen,
Waar op uw Vader-Stad zoo hoog verdiend kan i^oemen!
Dat was een dorperheyd Hem, en uw Naam onwaard.
Met wien geen Rymer in gantsch Neêrland evenaard,
*) In zulken menigte van Digt ter Schouw-Thoonele
Als viel hem deze lust uyt \'s Moeders Bloed ten deele

-ocr page 80-

64

Met geest van 1) Bestevaar; dog wie zyn Beeltenis

In lauren denkt te zien, hy wagt geweldig mis;

Neen zulk bloedvlakkig loof, krantz door de Moord bevogten,

Past geenen Rodenburg om \'t vreedzaam Hoofd gevlogten;

Maar \'t geurig Eglentier, \'t geen Geest in \'t breyn vergaard,

En t) Nardus, \'t welk een lijk in \'t Balzemen bewaard;

Gewassen, \'t zaam geknoopt, om kenlijk te berigten.

Der beyde Kameren vereenigde gewrigten,

In liefde bloeiende. Hy was vernufteling,

Die, zonder staal, of vlam bragt tot verdediging

De onstrafb\'re Digt-konst, wien de Haat, en Nyd den Christen

Als onveroorelooft, met opspraak wil betwisten.

Wat Reden Vesting-bouw een §) Borst-weer van die kragt

Onoverwin\'lijk als door Roodenburg bedagt!

Zoo doed hy Adeldom die uyt de deugd komt ryzen.

Als de Eene, Aleenige gewaardigd in zig pryzen;

Om dus zyn Wapen-schild, en Zin-spreuk, en Blasoen,

Ten dienst der Poëzy, kragt-dadig te voldoen.

Zoo leve Theodoor op aller Vroomen Tongen;

Zoo werd hem \'t Zegelwoord alomme toegezongen,

Hy blyve die hy was, de Roem van zyne Stam,

En in de Poëzy de kroon van Amsterdam,

Die geene sohenzugt hem zal van het Hoofd doen vallen.

Zoo lang\' er Regt voor Deugd leeft binnen onze Wallen.

1  [Met geest van Betstevaar] H. L. Spiegel.

-ocr page 81-

C. In de 19"^® eeuw.

P. G. WiTSBN Geysbeek, Biographisch woordenboek.
1821 — 27. In voce.

VanderAa, Nieuw biographisch woordenboek. 18 74. In voce.

J. G. Prederiks en P. Jos, van den Branden, Biogra-
phisch woordenboek der Noord- en Zuidnederl. letter-
kunde, Nieuwe uitgave. 1888. In voce.

Gids (De).

1874. III, 86 vlg.

A. C. Lofpelt, Eene tooneelstudie.

Van blz. 108 af is deze studie grootendeels gewijd aan
Rodenburgh. L. tracht door aanhalingen uit sommige voorreden
van E., uit de stukken zelve, en uit sommige stukken van
Coster aan te toonen, dat de verhouding tusschen beide schrij-
vers vijandig was, en te betoogen, dat er tusschen de stukken
van R, en die van Coster verschil in richting bestond: die
van R.\' zouden zich onderscheiden door een „didaktisch idea-
lisme", die van C. door „een in ruwheid en platheid ontaar-
dend realisme en zucht naar invloed op aangelegenheden in
kerk en staat".

Uit R.\'s beoordeeling van de critische denkbeelden van
Lope de Vega en van de Engelsche en Italiaansche dichters
zou voorts blijken, dat R. „een man (was) van groote belezen-
heid, die tevens veel van de wereld gezien en goed gezien had."

Eene nauwgezette kennismaking met R \'s werken zou zelfs
de overtuiging schenken, dat „Rodenborgh en niet Coster ons

5

-ocr page 82-

66

een nationaal tooneel had kunnen bezorgen, indien hij VondeFs
of Hooft\'s macht over de taal bezeten had". Verder tracht L.
aan te toonen, dat de
Spaanschen Brabander „een persoonlijke
satyre was op den tegenstander van de Akademie."

Met betrekking tot de verschillende stukken van R., toont
L. aan, dat de
„Borstweringh" voor een groot deel ontleend is
aan Sidney\'s
Apologie for Poetrie, en dat Wraeckgierigers Treur-
spel
eene vertaling is van Cyril Tourneurs\'s Bevenger^s Tragedy,
en deelt mede, dat in R.\'s Sigismund en Manuella dezelfde stof
behandeld wordt als in Calderon\'s:
Leven een Droom.

1879, I, 311 vlg.

J. A. Alberdingh Thum, Over Vondel als Dramatiesch
Dichter en meer bizonder over zijn Leeuwendalers.

Blz 336 beweert de Schrijver, dat de Anna, aan wie Roden-
burgh zijn „
Trouwe Batavier" heeft opgedragen, zijn echtgenoot
is, dat R. den
Pastor fido slechts uit de verte heeft gevolgd,
en dat Vondel aan R. alleen het gebruik der namen Heereman
en Vrederyck te danken heeft.

1891, III, 3ä5 vlg.

R, A. Kollbwun, Th. Rodenburch en Lope de Vega.

Na betoogd te hebben, dat belangstellenden in de geschie-
denis onzer letteren R.\'s werken moeten lezen, geeft de
Schrijver een overzicht van wat van R.\'s leven bekend is, en
gaat vervolgens over tot eene beschouwing van zijn werken.
Na eene verklaring te hebben gegeven van R.\'s voorliefde
Yoor monsterachtige woordverbindingen en andere onduide-
lijkheden, betoogt Dr. K., dat men, bij eene vergelijking der
werken van R met die van Coster en Bredero, in de eerste
plaats moet vragen, of er tusschen Academisten en Kameristen
verschil van beginselen bestond, en antwoordt daarop ontken-
nend. Voorts bestrijdt Dr. K. de meening, „vooral door Jonckbloet
met talent verdedigd", dat twisten, haat en afgunst een breuk
tusschen de kamersbroeders onvermijdelyk maakten, waarby

-ocr page 83-

67

Dr. K. tevens aantoont, dat R. niet het model is geweest voor
Bredero\'s
Spaanschen Brabander. Ten slotte beantwoordt Dr. K. de
vraag, welke stukken R. ontleend heeft aan Lope de Vega,
en verkrijgt bij dat onderzoek de volgende uitkomsten.

De Casandra is eene bewerking van Lopes El Perseguido
(reeds door Prof. H. E. Moltzer aangetoond in den Feestbundel
aangeboden aan Matthias de Vries, 1889).

Jaloerse Studentin is eene bewerking van La Famosa Comedia
de la Escolastica Zelosa.
(In zijne opdracht doet R, het voor-
komen, alsof het stuk oorspronkelijk is.)

Rertoginne Gelia en Grave Prospèro is een bewerking van
El Molino.

Hoecx en Caheliavs. Ofschoon het origineel, waarnaar dit stuk
is bewerkt, nog niet is aangewezen, zijn er ten minste twee
stukken van Lope de Vega, waarin dezelfde motieven zijn terug
te vinden:
La Llave de la Honra en El mejor Alcalde el Rey.

Keyser Otto den derden en Galdrada komt in hoofdzaak over-
een met Lope de Vega\'s
La Mayor Victoria, Beide hebben uit
dezelfde bron geput: Bandello\'s novellen (I, N". 18),

Noord en Zuid.
XIII. (1890), blz. 216.

Dk. F. A, Stoett wiyst er op, dat R. in zijn Alexander de
verklaring van wat het gezang van den nachtegaal beteekent,
heeft ontleend aan het volksboek
Van den Vil Vroeden van
binnen Rome,

Oud-Holland.

1885. Bredero-Album, Blz, 90 vlg.

J. H. W. Ungbr, Tbeod. Rodenburg, Ridder van den
Huyse van Bourgongien [over R.\'s verblijf in Spanje,
— de opdracht van zijn
Aurelia, — waaruit blijlct,
dat de vereeniging der Academie en der Kamer
//In Liefd\' Bloeyende\'\' reeds in Oct. 1632 was tot

-ocr page 84-

68

stand gekomen, — en over Bredero\'s Spaanschen
Brabander].
III (1885).

N. DJ3 BjOEVER, Drie Amsterdamsche schilders.

Blz. 173: R.\'s versregelen aan de schilderkunst [i/eī.

Voor-spel, laatste ged.].
Spectator (Nederl.)
1873, blz. 197, vlg.

A. C. Lofpelt, Bredero\'s liefde en zijn medeminnaar, de
Spaansche Brabander. [L. tracht aan te toonen, dat de
Spaanschen Brabander eene parodie is op Rodenburgh],
1875, blz. 194i vlg.

J. van Vloten, Een ridder van een droevige vertooning.
[Dr.
v. VI. critiseert Dr. Jonckbloef s beoordeeling van
R. in zijne Greschiedenis, —- en die van Lotfelt in N.
Speet. 1873.]
___, blz. 218.

A. C. Doppelt, Een ridder van de droevige vertooning.

[Critiek van het vorige].
_, blz. 219.

J. van Vloten, De heer Löffelt en zijn ridder, [repliek

op het vorige].
1885, blz. 101.

D. C. Meyer Jr., De dichter Roodenburch en zijne

familie.
_, blz. 168.

J. H. W. ünger, Nog iets over Th. Rodenburg [over

R.\'s werkzaamheid in Spanje],
T ij d s c h r i f t van Nederl. taal en letterkunde.
I. (1881), blz. 59—114.

-ocr page 85-

J. tb Winkel, De invloed der Spaansclie letterkunde
op de Nederl. in de 17\'^® eeuw.

Blz. 68 spreekt Dr. te W. het vermoeden uit, dat Bredero
met den „Spaanschen Brabander" op Rodenburgh heeft gedoeld.
Blz. 100, noot, deelt Dr. te W. mee, dat R.\'s
Sigismund en
Manueïla
geen vertaling kan genoemd worden van Calderon\'s
La vida es siieno, „daar aan R. de prioriteit toekomt". [De
opdracht n.1, van R.\'s stuk is gedagt. 13 Juni 1632 en de
eerste uitg. van dat van Calderon is van 1635].

1890, blz. 135—137.

J; A, WoKP, Een onbekend lofdichtje van Bredero,

Blz. 136 deelt Dr, Worp, mee, dat het werkje: De Beschrij-
ginghe Heliodori vande Moorenlandtsche ghesehiedenissen.... tvt
het Francoysche int Nederlandts vertaelt. Door C. K[ina]. f Amstel-
redam 1610,
door den vertaler is opgedragen „Aen den Acht-
baren, Wijsen, Voorsienighen, ende van yder vvel-gheliefden
Sr. Theodorum Rodenburch, Agent wegen de Keyserlycke
Hense-steden ende Embden, by den Coninck van groot Brit-
tanien"\', welke opdracht gedagt. is: den 22®*®" December 1609.
Dr. Worp betoogt verder, dat de in de opdracht genoemde
„ter deucht-lockende ende sinrijcke Tragi-Comedie", moet zijn
de
Trouwen Batavier, die dus, ofschoon eerst in 1617 gedrukt,
reeds in 1609 moet zyn opgevoerd.

T ij- d s p i e g e 1.

1887, III, blz. 287—290.

J. A. Worp, De invloed der Engelsche letterkunde op
ons tooneel in de 17*^® eeuw.

Dr. W. geeft een overzicht van Wraeckgierigers Treur-sjjel,
deelt mee, dat het eene bewerking is van Cyril Tourneur\'s
The Revengers Tragoedie, en geeft ter vergelijking een fragment
van het origineel en de vertaling van R.

Warande (D i e t s c h e).
Y. (1860), blz. 479-80.

-ocr page 86-

70

J. A, Albeedingk Thum, Eeyer Anslo [genealogie].
VI. (1864), blz. 258 vlg.

W. J. C. v. H[asselt], Rodenburch—Anslo [genealogie].

v. Lennep in zijne uitgaaf van Vondel (1855—69).

II, blz. 330 vlg. zegt Mr. v. L.:

Onder de dichters of althans schrijvers, die hunne kunst-
gewrochten op den nieuwen schouwburg deden opvoeren,
was er niemand, die grooter naam bij zijn tijdgenooten maakte,
ofschoon het nageslacht hem en zijn stukken vergeten heeft,
dan Theodorus Rodenburg, Ridder der orde van het Huis
van Borgondiën. Dat hij een man van geen geringe kunde,
belezenheid en aanzien moet geweest zijn, mag men opmaken
uit de navolgende Latijnsche regels, die onder zyn afbeeldsel
staan:

Sic oculos, etc. [Zie Bijlage II. Rodenb., biograph. aant.]

Tengnagel behandelt hem luchtiger, doch naar waarde:
Maer wie zie ik daer zoo eeren? enz. [Zie deze Bijl. op
Tengnagel].

En werkelijk, hoe grooten toeloop ook de tooneelspelen van
Rodenburg in zijn tijd ook gehad hebben, ik zet het ook den
geduldigste, er tegenwoordig een van uit te lezen, \'t Is de
ellendigste rijmelarij, welke men vinden kan, die metbastaart-
woorden om den anderen regel, zich hinkende voortsleept, en
die door rhetorische figuren en sententiën bij de vleet, zoekt
te vergoeden wat aan poëzy en gevoel ontbreekt. Toch kan
men niet ontkennen — en daaraan is ook de toeloop toe te
schrijven, die dezen stukken te beurt viel — dat er veel ver-
scheidenheid is in de tooneelen, en dat de handeling met
veel meer zorg gesponnen en veel meer ingewikkeld is dan
in de treurspelen van Vondel.

Sommige der stukken van Rodenburg zijn blijkbaar navol-
gingen uit het Spaansch of Italiaansch: andere — als het
onderwerp zelf aantoont — geheel oorspronkelyk. Had de

-ocr page 87-

71

schrijver tweehonderd jaar later geleefd, hij had met Pixéri-
court en Victor Ducange kunnen wedyveren in het schryven
van melodramaas; doch het gewis nimmer verder gebracht....
Het is op dit vervelende prul [de
Casandra], en zeker niet
by de eerste uitgave daarvan, dat Vondel de navolgende regels
dichtte. [Zie deze Bijl. op Vondel].

C. N. Wybrands, Het Amsterdamsche tooneel van 1617—
1772. (1873).

Blz. 52 zegt Dr. W.: De meerdere levendigheid en boeiender
intrigue dezer stukken [dan van de classieke treurspelen] —
Rodenburg schreef er meer dan driehonderd — trok het volk
aan, zoo zelfs, dat er schier niemand was, die grooter naam
bij zijn tydgenooten maakte. Thans is de schrijver bijkans ver-
goten, en niet ten onrechte.

J. van Vloten, Joncltbloefs zoogen. Geschiedenis der
Nederl. letterliunde .... getoetst en toegelicht. 1876.

Blz. 11—15. Een ridder van een droevige vertooning.
[=Ned. Spectator, 1875, blz. 194 vlg.]

J. van Vloten, Beknopte geschiedenis der nieuwe Let-
teren. 1876.

Blz. 334 zegt Dr. v. VI.: Spieghels neef van moederszij, de
omstreeks 1575 geboren Theodoor Rodenburgh, met meer
geheugen dan vernuft of dichttalent bedeeld, dankte zijn oom
weinig anders dan de zucht voor zuiverheid en koppelwoorden,
en het luttel geest en leven, dat hier en daar in zijn nage-
laten tooneelwerken steken mag, alleen aan de oorspronkelijke,
die hij er uit het Italiaansch, Spaansch en Engelsch, zoo goed
of kwaad het ging, in overbracht.

J. ten Brink, Gerbr. Adr. Bredero. Hist.-aesthetische
studie van het Hollandsche blijspel der 17*^® eeaw.
2® dr. [1887].

I, blz. 85 zegt Dr, t. Br., dat Bredero onder den naam van

-ocr page 88-

73

„de Dragers Heerschap van de Koornmarkt" Rodenburgh
aanduidt. — Blz. 95—97 en Hl, blz 208, 209, tracht Dr. t. Br.
aan te toonen, dat de
Spaanschen Brabander opzettelijk geschre-
ven is als een aanval op Ridder Theodore Rodenburg.

H. E. Moltzer, Rodenburgh en zijne Casandra (Feest-
bundel aangeb. aan Matthias De Vries door zijne leer-
lingen. 1889, blz. 61 -78).

Prof. Moltzer toont hier aan, dat de Casandra eene bewer-
king is van Lopes
El Perseguido.

G. Kaleï, Algemeene inleiding op de "Werken van
G. A. Bredero. 1890.

I, blz- 36, noot, zegt Dr. Kaliï: Of de dichter onder zijn
werk [de
Spaanschen Brabander^ van tijd tot tijd met schele
oogen naar Ridder Rodenburgh heeft gekeken, blijft de vraag;
bewezen is hier nog niets. Dat het portret op de uitgave van
1662 — dus lang na Breero\'s dood — gelijkenis toont met
het portret van Rodenburgh, kan geen bewijs heeten.

J. ten Brink, Kleine geschiedenis der Letteren. dr.
1891. Blz. 137 vlg.

J. A. Worp, De invloed van Seneca\'s treurspelen op ons
tooneel. 1893. Passim. Zie Register.

-ocr page 89-

II.

Letterkundige aanteekeningen uit
Rodenburgh\'s Werken.

-ocr page 90-

V.

-ocr page 91-

*

r

Academie (Coster\'s).
Mglentiers Voetens Borstweringh.

Blz. 189.....des ghelijckx [munt uyt] de lofwaerde

xicademie, na ick onderricht ben (want ik niet kan spreken

i van ghezien, maer ghehoort te hebben) wenschende daer in

j te moghen volherden, en dagelijckx vermeerderen, om de

leugden in stichtighe en leerlycke bedryven te oelfenen,

zonder op hun toonelen ontuchtige oft onsticbtige bedryven

j i te handelen,

t

j! Ariosto (Ltj.).

Rodomont en Isabella.

*. In zijne opdracht aan Reynier Ewoutsz. zegt R.: ■\'t Is

t lange verleden (liefd-waerden vriendt) dat U. L. graeghden

om op ons toonneel af te beelden hoe krachtig de deughde
^ heerschende is in eerbaere ghemoeden .... Daer toe kipt

; ghy uyt den Ferraerschen Ghelaurierden Poët, Luys Ariostijs,

- Purieusen Roeland, de deughd-rijcke Isabella, aengevochten

zijnde door den baldadighen, lust-gierigen Rodomont, Koningh
van Argier. En ghelijck mijn neyginghe streckt om uw
neygingh te voldoen, heb ick het gerymt.

-ocr page 92-

76

Bont (I. S. de).
Alexander.

In de opdracht deelt E. mede, dat zijn neef I. S. de
Bont hem fi argument van Alexander en Thephisna
voorstelden./\'

Boscan (Jtjan), zie Petrarca.

Camoëns (Ltjïs de) zie Petraeca.

coornhert (Dl. Yolkerts), zie Spieghel.

Dbsportes (Ph.), zie Petrarca.

Du Bartas (Guil. de Saluste).

Bórst-wering, blz. (XXXI) leest men:
Virgyl, Homeer, Terens, Tazzo, Bartas, Petrarck,
De Port, Marot, Bosean, oft and\'ren die yets maeckten.
Waent ghy hun zoet ghedicht, en all\' \'t Poeetsche werck
Gantsch zonder hogher weet op maet en rijm geraeokten?

Eglentier (De)

Melibéa deel.

In het //Voor-speV\', een dialoog tusschen Bglentier-
Lievert en In Liefd\' Bloeyende, — lezen we het
volgende:

E. L. Het schijnt de Kamer treurt, ick moet heur spreken aen,

In Liefde Bloeyende, hoe zijt ghy dus belaen?
I. L. B. Men mompelt yets, hetgeen met re\'en ick mach

[beklaghen,

E. L, Wat is\'t?

I. L. B. Ey vraeght my niet.

E. L. Me-vrou, zoud\' ick \'tniet vraghen?

Ghy die de lommer zyt waer lievers van de kunst
Gheneugh\'lyck onder schuylen, smokende om gunst,

-ocr page 93-

77

Ia heng\'len wie de naeste aen myn Vrou ken raken,
Om \'tlieffelycke zogh uws reden-ryck te smaken.
I. L. B. Men zeyt, helaes, dat gantsch myn Eg\'lentier verdort,
En datter aen myn pruyck het best (jieraetsel schort,
G\'lyck of ick gantsch verdween, en niet In Liefde

[Bloeyden.

E. L. Me-vrouw uw Liefde Bloeyd, ghelijck die immer

[groeyden

I. L. B. Nochtans zo zeyd men dat ick ganschlijck ga te niet.
E. L. Eecht anders zo me-vrouw wel op de Eeghel ziet.

Ie blyfd in eele doen.

I. L. B. "k Verheughe mits ick zie wat uyt myn naem is

[groeyende

E. L. In spijt van die \'t benyt blyft ghy In Liefde Bloeyende
De glory uwes name nimmer van u scheydt,
Ick blyf als Kamerist oock tot uw dienst bereyt.
I. L. B. Hoe heugh\'lyck is dees maer, luck-sterrenmy verzeilen,
Dewijl mijn zinne-koor \'t ghetal myns laaren tellen.
Op deze zilv\'ren haeren, waer liefd tot kunst op

[vloeydt,

Vermits myn gryze hooft op nieuws weer jeughdich

[groeydt,

En queeck myn spruyten op door \'t zógh myns

[redeneringh,
Aentreck\'lijck is myn aerdt, vermits ick ben vol

[leeringh,

Vol stichtelijck vermaen. Ick leyde tot de deughd.
Maer weet ghy wien ? alleen die inde deughd verheughd.
Myn gouden eeuw noch duurt, en duuren moet de

[tyden,

Zo langh ick Poësia heb aen myne zyde,
Minerva, en Apollo, met de God Mercuur,
En dat Eethorica in \'t wezen heurs natuur

-ocr page 94-

78

By my volhert; ghelijck zy deed in tydt verleden,
Als d\'Heere Egbert Maeynnerzoon, Fonteyn van reden,
Uytstraelden kunstens-vloeden, uyt zyn v^ysheyts

[tocht.

Ha Eg\'lentierens spruyten! laet uw galmten dringhen,
Om tot de Hemels top, zyn gloryens lof te zinghen.
Mits hy wech-wyzer was tot reden-rijcke-Kunst,
En zyn afspruyten my betoonden oock heur gunst,
Nae-bootzende hetgeen zyn kunst en liefde deden.
Ia Spieghel, Ketel, en Razet met yver streden.
Dat Roemert en Falet, vercierden myn Tooneel,
Vermits ick deughde-lievers nimmer en verveel.

H Qiiaedt 8yn Meester loondt.

Van de //Voor-reden\'\' luidt het eerste gedeelte:
Het bloeyend\' Eg\'lentier steedts yv\'rich nae de kunst,
U heuschelijck bedanckt, vermidts ghy uwe gunst.
De armen mild betoont: lae doet ons yver groeyen,
En tergt ons meer, en meerder inde Liefd te bloeyen.
Om t\'oeffenen de deughd\' des eed\'le redenryk,

Ha zuyverster, en zilfster van een goedt vernuft!
Die wackert het verstant, als meenich dromert zuft
Ha wysheyts onderzoekster! leerende gheneugh\'lijck,
Baen-wijster tot de deughd door oeffeningh verheugh\'lyck.
Berispster van misbruyck, leyd-sterre tot de deughd,
Bejaerden ghy behaeght, ghelyck ghy sticht de jeughd,
Ghy schildert wezentlijck elck een de deughd voor ooghen,
Mits ghy de tepels van deughds kennes hebt ghezoghen
De heyl\'ghe Poësya is uw baeck, en grond,
Waer in dat David zelfs zijn ziels vermakingh vond.
Wat zyn lobs Hymnen anders als Poëterye ?
Ha heyl\'ghe vaerzen! rechte ziele-roverije.

-ocr page 95-

79

Ha Godelijcke strael! wiens heylighe natuur,
Het menschelijck vernuft hout in strickt-matich stuur:
Plichts-schuld behoort uw lof tot Polens hooght\'te rijzen,
Doch wat tongh kan uw waerd\' na uw" verdiensten prijzen:
Ha borne aller deugd! verkloeckster van \'tverstant,
Eijp-maeckster van de gheest, gunt ons uw\' milde handt,
Op onz\' Tooneels bedryf, hetgeen wy nu betrachten,
Om te voldoen het gheen d\'aenzienders graegh verwachten.

Uodomont en Isabella.

Blz. 68—\'70 vindt meu in een aanliangse], dat met liet
stuk zelf niets te maken heeft, het volgende gesprek
tusschen Vrese Gods, In Liefd\' Bloeyende en Ujt
Levender lonst.
I. L. B. Ha heylighe Vreeze Grods, wy bidden om uw zeghen
Vr. Hoe? zijt ghy beyde een?

I. L. B. In liefde zyn wy een,

Ons liefd\', helacy, trachten haters te vertreen.
Mits wy u achten \'twaerdichst\' onz\'s Toonneelscieraten.
Vr. Ken nijdt en afgunst u, vermits uw deughden haten ?

Uyt L. Zo boos de wereld is, wy werden gantsch bespot.
Zo vinnich heeft goedt-duncken d\'herzenen verzot
Vr. Zo ghij verheugh\'lijck sticht, zo ken haet u niet deeren.

I. L. B. Wy trachten anders niet als yeder een te leeren

Vw eyghen aerdt.
Vr. Myn aerdt? God u zijn zegen geeft,

Op dat Vyt levender jonst, In liefde bloeyend\' leeft.
Verzeld ghy beyd\' ghelijck?
I. L. B. Ick lief heur als myn eygen

Vyt L. En Vyt levender jonst zo moet ick tot heur neyghen

Mits liefde tot de kunst, als myne naghebuur
Vr. Den Hemel zy uw hoeder, en uw willen stuur

Laet ick als Vreze Gods beyd\' u ghemoeden leyden
I. L. B. En willens nimmer wy van vreze Gods en scheyden.

-ocr page 96-

80

Vr Mijn kracht uw willen stuur, en zo ghy my bemickt,

Vw wille nimmer voor uw haters sohreumt, noch

[schrickt:

\'t Is glory dat ghy zijt ghehaet, vermits uw deughde,
En dat ghy immer -in deughds oeffeningh verheughde:
Dit zal vermeeren doen de haet, van die u haet:
Maer blyft ghy met het goed, en laet hun met het

[quaet.

Wy immer zaghen dat die waer in deughd beheerden,
En d\'Heylheydt mijnes aerts door stichticheyden

[leerden

Op \'t vinnightst\' zijn ghehaet: maer weet ghy wien

[het doet?

Die nicker, die \'t quaedt lieft ghelijck hy haet het goet.
Hout zeker dat zo ghy deugd niet had aen uw zijden.
Dat niemant u zoud\' haten, schempen, noch benyden.
De beste pi-oef die ghy ter wereld hebben kundt,
Is dat de nickers haet, u uwe deughd misgunt
Godlozen aldermeest tot bate hun beweghen.
Als zy zien \'tgheen ghy doet zy zelfs niet kunnen

[pleghen.

Zo schalck de nicker is, zo lozelijck hy wracht,
Dat hy besteeckt de ondeughd, deughde steets veracht:
Maer merkt waer uyt dit spruyt, wat oorsprongh,

[wat beginnen?

Alleen om dat ondeugh de deughd niet zoud\' bezinnen.
De duyvel haet de deughd, zijn onderdaen volght nae,
Tracht ghy te blijven die ghy zijt, volght \'tgheen

[ick rae:

Blyft ghy met Vreze, zo ken u niemant hind\'ren.
De Godeloozers haet ken u eer niet vermind\'ren.
Sticht ghy steets met uw kunst op \'t Eeden-rijck

[Toonneel,

En maeckt van uw Theatrum gheen kuf noch bordeel

-ocr page 97-

81

Vw oude redeneringhs wetten wilt niet breken,
Maer spreekt zo heusch\'lijck dat elck een u na\'

[mach spreken.
Dus zo ghy Vreze Gods altijdt voor ooghen hout:
Ghy vrye Kamers zijt ghewis, en vast vertrouwt
Dat die u haeten zelfs hun zeiven wel verdryven,
En ghy ghelijck ghy zijt, in stant en plaets zult blijven.
Lijd al hun schemp, en spot, het zy hoe vuyl, hoe

[snood,

Want haet in \'t eind ghewis die loopt heur zeiven

[dood.

De heylheydt mijnes aerts ken u schoot-vry borst-weren,
Ja dat de haet, en nijd, in \'t minst u niet ken deeren,
Laet stryven hem die tracht uw eer mocht zijn

[gherooft,

Want d\'eerverliezingh hangt hem zeiven boven \'t hooft.
Bedaerdelijcke zwyght, en toont u niet spraeck-

[vaerdich.

Want een vermeet\'le zot en is gheen antwoord

[waerdich:

Maer onder mijne lommer duldelycke schuyldt.
Dewijl de waen-wys boert, en met zichzelven tuylt,
Queeckt op uw\' Eglentieren, die In Liefde bloeyen,
En Wt Levender lonst, laet uw Lavendel groeyen.
Vlecht op uw pruyck-ciraeten, met uw bloeyzels lof,
Juyght heughlijck in \'t prieel van uw ghedulde-hof.
Ontrusticht niet uw\' gheest, mits deughde-haters-

[menschen.

Met eere-roof-beleyd uw onderganghe wenschen:
Maer yvert ghy na deughd, hoe zeer ghy zyt benijt.
Laet kaeckelen \'t ghespuys, en toont ghy wie ghy zyt:
En laet de proeven in uw deughdens wercken legghen.
Doet ghy \'t gheen my behaeght, en laet niet-doenders

[zegghen.

-ocr page 98-

82

Het zegghen is hun licht, ghelijck men daeghlijcx ziet,
De honden die meest keffen die en byten niet.
AIP uwe ongheneughten ken de tijt verzoeten.
De berghen die staen vast, de menschen wel ghemoeten:
Dus laetste [lees: laetse] haeten, weest ghy in weer-

[haet niet ras,
De oude spreuck ons zeyt dat alles komt te pas.
Doet ghy \'t gheen ick u raed, en laet uw haeters

[zollen.

Hun hei\'zenen zyn kroes, hun reden zyn aan \'t hollen.

Borst-weringJi.

Blz. 188: Docli wedei\'oinme komende op myn voor-
gaende voorstel nopende de hoedaeniclieyt des spelende
reden-rijckerts, welcker volkomentheyt schaers is te
vinden, dies niet tegenstaende mach de Kamer
In
Liefd hloeyende
met reden bogen, van zo treffelycke
mannen verzien te zijn, als immer op Toneel zijn
gheweest, zonder eenichzins te misdoen den Italiaen,
Spangiaert, Yranck oft Enghelsman. Ghe[lyck] die
Brabantsche helden ook nytmunten.

Blz. 190 zegt E., dat //de deucht- en kunst-lievende
Eglentieren [bij de opvoering van het voorafg. tafel-
spel] in het mids huns bedrijven belet werden./\'
Blz. 219 zegt
Leuten:

Het Eglentierken bloeydt al drucken \'t zomm\'ge onder.

Blz. 237 deelt E. mee, dat het voorafg. tafelspel door
de Kamer geweigerd is.

Blz. 263 zegt Amstels Eglentier ;

Ick die nu [1618J zes mael twintich laren luckich tel.

Bk. 340 zegt E.: Dus zullen wij hier bij voegen 200

-ocr page 99-

83

Klinck-dichteil .... in eere der kunst-lievende lief-
hebbers van \'t bondert-jaerige
Bglentier In Liefd
hloeyende,
wiens dubbele Guide Bruyloft nu den
17 Septemb. 1619 .... gecelebreert behoort te werden,
zo door ....
Lavendel Wt levender jonst, als Ilonigh-
teelende-Byltens uyt Yver.

Erasmus (Desid.)

Jalourse Studentin.

Blz. (14) zegt Cardenio:

Erasmus onsen Rotterdammer het verston,

In zyne zotheyts lof of mor\' encomion:

„De mannen zyn verkracht door blinde minnens Godtheyt,

„Zo dat wy sollen al ghelycklijck in de zotheyt.

Borst-weringh, blz. 81.

Ewouts (Beyn.), zie Ariosto.

Garnier (Eob.)

Borst-werlngli, blz. 48.

Guarini (Giov. Batt.)

Trouioen Batavier.

De opdracht begint als volgt:

Langhe heeft myn Eijmert in twijftelschael ghezuckelt,
beradende of den
tromoen Batavier ghemeen zoude
ghemaeckt werden, of half duyster blyven, zoo door
berispinghsvrees, of Avezende slechts een naboots van
den ghelaurierden Poeet, en Eiddere Guarijn: duch-

-ocr page 100-

84

tende dat zommiglie gaeren-berispende-al-bedillers, wanen
mocliten uw goed-rondtse Rijmert zich betracht op te
proncken met uytheemsche gekabaste cierselen.
Borst-weringh, blz. 47.
Gdevaba (^Vnth. de)
In Mayn treur-bly-eynde-Spel lezen we blz. (49):

Cerdüius. Wat zinlyckheyt begheert moet door natuur ghe-

[sehieden:

Wy zeiven zyn natuur. Gevarra daerom gheeft
En less\', \'t welck stichtich is, en veel bedenckingh

[heeft.

Emüia. Wat is\'t?

Centüius. Hy wel voorzach zyn zinlyckheyts ghevaeren.

En badt daer over, dat Godt wilden hem bewaeren
Doch voor zich zelfs, vermits dees\' vromen Man

[vond\', dat

De grootste vyandt hy staech in zich zeiven had;

Heinsius (Dan.)
Borst-weringh, blz. 45 noemt ß. geleerden der 16"^® eeuw, —
en vervolgt dan: In wiens rey ick oock stelle den
treffelijcken
D. Heyns, waer Leyden op trotst, Batavia
op braldt, en \'t .schaterende gerucht op dartelt in
heughelijcke glorie:

Gkeboorte Christi, enz.
In de opdracht leest men: Dies myn Kunst-Vrouw
(strijvende nae \'t Opperste) baerden dese drylinghen,
nae bootsende den Gheleerden Heyns. Den welspree-
ckenden Serre en anderen.

Kji.mee. (A-msterdamsche).

Sigismund en Manuella, dl.
In de opdracht (van 13 -luni 1632) zegt R.:

-ocr page 101-

85

Bevinde nu: na T. L. verwittiughe: dat de Leergieriglie
aeuhoorders een gunstich wel glievallen betoonen der
In-Liefd-Bloeyende-lver-TooneeU-bedryven.

Aurelia.

E. zegt in de //Toeeijgeningli/\' (SO Oct. 1632):
My wert verwitticht de vereeninge van
In liefd hloeyende
en yver:

La. Noue (Odbt de)
Aurelia, fol. 7 verso.
Lavendel (De), zie Eglentiee,.
Marot (Clém.), zie Petrarca.
Mberhuyzen.

Het bekende buitenverblijf van Spieghel wordt eenige
malen genoemd in
Batavierse-Vryagie-spel, n.1. blz. (28),
(30), (36) en (38).

Petrarca (Pra.).
In Keyzer Otto den derden en Galdrada, 1®\'\'® dl., lezen

we blz. (49):
De lauwer-minner kost op d\'Arna noyt uyt breken,
Noch Petra[r]chael ghedicht trouhertigher uytspreken.
Den Spaenschen rijm heer-zinrijck-kunstighen Boscan
Grheen meerder liefdens murg in vaers afbeelden kan.
Den Albeonsen Sydneys zuyv\'re-kloecken-dichte
In zijn Pembroex Arcaed brocht nimmer in het lighte
Den Lusitaen Camuyns op zijne haver-riedt
Noyt meerder passy toonden in zyn liefdens liedt.
Noch Portes en Marot op Sein, Simoon, en Loore
Vermochten gheen ghetrouwer liefd\' te laten hooren
Als Tyters hert ghetuycht, ....

In Casandra, blz. (74) houdt Aernont eene beschouwing
over Petrarca en zij)\\c verhouding tot Laura.

-ocr page 102-

Predikanten (De).
In liet gediclit Trouwe landsatens-hlacJd en herts grondighe
offer,
dat geschreven is naar aanl. van den aanslag op
het leven van Prins Maurits, — berispt R. de pre-
dikanten, die er toe hadden aangezet.
Blz. (9) zegt R. :

Ick die ghepilgrimeert
Heb door Euroops ghedeelt, en in d\'hoven verkeert,
En na mign gh\'ringh vernuft ghelet op d\'heerschappyen
Van staet, waer ick bespeurt heb veel verraderyen,
In weesens onghelijck; maer hoe \'t ooek was beleydt,
\'t Was daer ghelijckt hier is, dats door de geestlijcheyt.
De geestlyckheydt, Ick zegh, en zeght oock zonder schromeji,
•Ja so ghy wilt zal ick u noch wat nader komen.
En zeg, dat groot ghevaer loopt \'trijck oft republijck
Waer dat de gheestlijckheydt tracht na het politijck:
Want als de leeraers hun met staets beheersch bekomm\'ren,
Ja hoe de staet oock is verwerdt, zij \'tmeer beslommeren.
Ziet op \'t gu\'n wy nu zien, maer kiest in \'t minst gheen zy,
En doet ghy zo, ghewis, zo oordelt gy met my:
Want als de leeraers ons van onsen Prince trecken.
En leeren ons de leer die \'t moorden kan verwrecken,
Ghebieden reden, dat wy van die leeraars vlien.
Op datter door hun leer gheen arger mocht gheschien

Blz. (13) lezen w^e:
Denckt ghy niet dat u doent\' de hemelen versteurt:
Vermits wy moeten \'t geen noyt hier was ghekeurt.
Ghebuurman tegens Buur, en Zoone tegens Vader,
In schelding trots, helaes! jaet gun is noch veel quader
By-naem van Gommarist gheeft oft Arminiaen,
En moogh\'lijck dat sy schaers de twistgronden verstaen

Blz. (14) zegt R. :
Het is ghenoegh dat wy slecht leeren wel te leven,
Mits die gheheymen gaen de
God-gheleerden aen,

-ocr page 103-

87

De geestlijcheyt ick meen, laet die daer meed\' begaen.

In stilte, zonder ons dat wgs te willen maecken,

Mits ons Vernuft de grond niet grondich kan gheraeken.

Wy zien wat hier uyt rees, daerom zo zeg ick vaeck,

En meen oock dat ick wis "de waerheyt recht gheraeck,

Dat g\'lyck de geestlijckheydt ons heeft geruckt van Spangen

Dat licht de gheestlijcheyt ons treckt ooc van Oranje.

ßodenbtjrgh (JoH. BeTS)

In de opdracht van Mays Treur-bly-eynde-Spel lezen we:
Door ^t versoeck van de ... . beheersohers der Gilde-
broeders-Kamer
In Liefd Bloeyende-Yver, versocht V. E.
yets mijns gheringe werckx teghens de May-Maendt;
En alhoewel dat de bezighe bekommernissen mijns
ampts in desen Hove schaers daer tijdt toe vergunt:
Heb ick nochtans om te ghelieven u versoeck....
dit Jfays-treur-bly-eynde Bedrijf versaemt.

Rodenbuugh (Theodore).

a. Gedichten op of betr. den dichter.

1. van E. zelf.

Jalourse Studentin.

De beide laatste regels van het sonnet, blz. (VI) luiden:

Dus Nymphe duyd ten goede \'t ongehavend wercxken,
Gh\'lijck die in Poesy is een A, B, O, klercxken.

Alexander.

Blz. 3 zegt Eocabruna:

Men zeydt dat onze zone Alexander vaerdich
In Poesia is, ja kunstrijck dicht, ja aerdich
Voetmatich carm\'niseert........

Al rijmt hy een Treur-spel in vier-en-veertich uuren.

-ocr page 104-

88

Wfaeh-giengers Treurspel.
In het //Voor-spel/\'\' lezen we:
M. Ad. Noch moet ick u zegghen,

Hoe dat, men my onlanghs verleen, te last ging legghen,
Dat ick in myne kunst was een A. B. C. Klerck,
En dat ick voet noch maet en hadd\' in al mijn werck
Horat. Hoe ? Zegt men dat van u ?
M. Ad. Ia durfden \'t ook wel schrijven,

Opdat het immer in gheheugenis mocht blyven.
3. van anderen.

Melihéa, l^^e

In een vode\'\', ondert. met de spreuk: Blyft volstan-
dich [Abr. de Koningh], zegt de //swarte nyd\'\':
Wat wil \'t klercxken doch al wroeten ?
Want hy rijmt toch niet een beet
Aerdich, g\'lyckmen ziet en weet,
Best hy leert de maet en voeten.

Van een ,/klinck-dicht\'\'/, ondert. met de spreuk : Armoedt
baerdt d[r]oefheydt, luiden de laatste regels:
Verwondert ghy die wondert,
\'t lof kundt ghy niet breken,
Van die vijf Koon\'ghen durst elck in hun tael aenspreken.

Van een ander //klinck-dicht^/, ondert. met de spreuk:

In hoop verblydt, — luidt de laatste regel:
Ken hy geen A B.
G. hy ken wel moy boeckstaven.

Uodomont en Isahella.
Van een aan R. opgedragen gedicht luiden de eerste regels:
Littera nota tibi est: Grammaticam bene nosti
Hoe licet insulsus Rhetor ita esse negat.

En de laatste:

Elleboro dignum si quis te judieat; illi
Dispeream, duplo ni est opus Elleboro

-ocr page 105-

89

lu een ander gedicht lezen we:

Qui te Rodenbvrgh stimulis pi-osoindit iniquis,
Iure sodalitij vi tibi junctus erit.
Nescis? causa patet, quatuor quod respuit annis
Alter opus, quatuor tu ipse diebus babes.

Eglentiers Postens Borstweringh.
Blz. (XXIII) leest men in een lofdicht:
Die nae veel swervens heeft Batavia nu bestrant,
Al waer men zijn gherucht, door \'t stemmen vande Goden,
Siet dringhen door de Aerd, tot by de Antipoden
Als dat hy spelen heeft wel ses-mael dry ghedicht,
In Maenden driemael acht, ..........

l. Opmerkingen, betr. den tijdvan
ontstaan z ij n e r werken.

Batavierse- Vryagie-spel.
De drukker, Persevant Morgan, begint zijne opdracht

(van .1 Juli 1616) als volgt:
Ten tyde als de bloeyende jeughde eens leergieriglie
Bataviers lenten geneughte raepten in Eeden-rijcx oef-
feningh, besteden hy deleeghe uuren vaecken in yets,
^t welck të minsten zo veel geest-verquickingV, gelijck
leegbaerheyt hersenen versuffing\', teelden: onder andere
zijns gedighten, vond ik dit by-een-voegsel der
Bata-
vierse Yryage-spel,
\'t vvelcke by gbevalle, V. E. ver-
toont is geweest in \'s Gravenhage.

Trouwen Batavier.
In de opdracht lezen we: ghelijck V. E. noch in versehe
gheheugingh moet hebben dat de meesten hoop des
reghelkens leven bequamen, ten tyde als u B. Liefde
nw Eymert verzelden in Albeonsche Islington: Als de
Paragonne Elisabet heur scepter zwaeyden.

-ocr page 106-

90

Want de reckelijclce bedaerde ende heuscbe [in tegenst.
inet de juist genoemde //schempers/\'] zullen mj aen-
vaerden als een zestien-jaren-verleden-tyd-verdryf.
c. C ritische opmerkingen van ß.
over tooneel en dichters.

Eglenüers Poëtens Borstweringh.

Blz. 189 zegt E. [na een gunstige beoordeeling van Eglen-
tier, Lavendel en Academie] : \'t Is waer dat zommighen
niet ontzien op hun toonelen aen te rechten vreemde
grillen, als zy daer door de ghemeene aenhoorders
maer kunnen doen juyghen en schateren .... My is
van bezondere treffelycke mannen te voor en ghekomen,
wiens Dochteren ghezien hadden zo ontuchtige voor-
beelden op zommighe toonelen, dat zy hun Kinderen
ernstich verboden die plaetsen te schuwen .... Doch
dit spruyt ghemeenlijck dat de hoofden vande Eeden-
rijckers zo strickte wetten niet en stellen, waerdoor zy
voorkomen datter op de Tonelen niet gesproken mach
werden, als \'t geen de spelende Personagien voorge-
schreven werdt, want laeten zy toe dat den eenen quidam
oft d\'ander wispeltuur, die op het Toneel komt onder
deckzei van de Kluchtenaer en Bofon, alles mach zeggen
wat hem voorbeeldt, zo werdt de eer en defticheydt
van deze lofwaerde oeffeningh gestelt in waegh-schael
van een slordigen sprekert, en werden eyndelijck van
Eeden-rijckers, Eeden-brekers.

Vrou lacoha.
Blz. (64) zegt Walter:
\'tis kloeckelyck gherijmt de regulen sijn waerdich
In stael te sijn gesneen, op datse niet vergaen:

-ocr page 107-

91

De rechte sin syns goests hy duydelijok doet verstaen,
Geen duyst\'re woorden bruyckt, g\'lijck anderen wel plegen:
Want sommige die zijn alleenlijck genegen
Te proncken op \'t ghedicht met duysti-e woordscieraet:
Hetgun de leesers geests verstant te boven gaet.
Het schijnt dees Rymers daer in hebben hun behagen,
Dat wy d\'uytlegh huns sins hun selven komen vragen:
d. Biographische aauteekeiiingen.

Celia.

In het sonnet: Aen de Eijmert, dat ondert. is met de
spreuk: Bljft Volstandigh [van Abr. de Koningh]
wordt ,/tscheeprijcke Schelde\'\' als Eodenburgh\'s geboor-
teplaats genoemd.

Keyser Otto den derden en Galdrada, 1®^® dl.
Blz. (5) zegt Tyter [alias Eodenburgli] :
Ha Tytons schoon. Waerom ghenoeghden ghy u niet,
Toscanen, dat ick willigh my ghebruycken liet
In dienste, aen de Albeonse heerskerinne
Elisabet. En liet my oock by lacob vinnen.
Den d\'Eensen Christiaen, Albert en Isabel
Aerdts Hertogen. En moedig myne dienste zstel
Tot uw\' Toscanens nut by spaensen Phlips den tweeden
Mijn yver deed my oock by Vranckens Luys leden

Eglentiers Poëtens Borstweringli.
Blz. 137—181 lascht E. in zijn Vermaen-lrief een brief
in, door hem geschreven aan een dame, die hem in
zijne afwezigheid ontrouw is geworden. Hij zegt daarin,
dat hij haar //aengenaem gezelschap 37 maenden gemist"
heeft; en met het oog op de langdurige betrekking,
die tusschen hen heeft bestaan verklaart hij, dat hij
//vaecken wenschte ontledicht te zijn van .... \'t ghe-
heugen, . . . doch gelyc meu minst kan vergeten \'t geen

-ocr page 108-

92

men meest tracht te vergeten, zal ik met Mithridates
wenschen, de vergheatkunst te leeren, gelyck ik mij nu
twee-en-twintich-jaeren geoeffent hehbe in de geheuge-,
nis-kunst./\'

Met betrekking tot dezelfde dame zegt E. blz. 427 in
het 173®\'® der
Stichtighe Zinneleelden:

K\'Gheloofden eertydts inde stantvast van een Vrouwe,
Zo eed\'Ien schepsel als men inde wereld vond,
Ick swoer dat in een vrouw de trouwe zelfs bestondt.
En datmen Tabernak\'len op heur mochte bouwen,
Ia voor een Euangelie all\' heur woorden houwen.
Noch datter niet een valsch woordt quam uyt heure mondt.
En niets vast-bonder was als \'t geen een vrouwe bond,
Maer dat gheloof, helacy, is my nu berouwen:
Want eeden die bevesticht waeren door heur hand.
En woorden, die beschreven waeren door heur penne,
Zyn in verghet\'lheyts vier nu t\'eenemael verbrandt,
Hoewel zy heur beloft\' en eed niet kost ontkennen,
Zo dat ick dat geloof uytbanne met voorzicht,
Want onstantvast zy zyn, ontrouwe, valsch, en licht.

Blz. 406 luidt het 131®*^® der Stichtighe Zinnebeelden:
De Vaderlandse liefde deed my woelend\' slaven,
In zorghe, en bekommer voor \'t gemeene goedt,
Uyt lout\'re yver van een over trou ghemoedt.
Ia dat ick heb ghenieticht gantsch myn eyghen haven.
En
air myn dienst gedaen met woelen, stryven draven.
Ia willich had ghespilt mijn levens waerdste bloedt,
Zo is ondanckbaerheyt ten eersten my ghemoet,
En afgeslooft ick schaers vocht vonde om te laven
\'t Vermoeyde hert; zo dat ick knaghende uyt teer,
Bedenckende mijn dienst, en ziende \'t quaedt vergelden,
Genietende mijn dienst, en laeten my met d\'eer:
Doch door de reden ick my noch te vreden stelden.

-ocr page 109-

93

En acht my g\'lijck de kaers, door \'t gun men in my ziet,
Want anderen zy licht, en zelfs zy gaet te niet.

Vrouw lacoba.
Onder de opdracht noemt ßodenbm\'gh zieh :
Chevailler, Conseiller et Legat ordinaire du Sr. Duc de
Holstein
etc. : Eesident de Festat Ansiaticque d\'Alle-
magne, et Agent de la Republicque de Hambourg pres
Son Alteze Prince Cardinael Infant
d\'Espagne a Bruxelles.
Gkeboorte Christi, enz
Onder het portret van R. vindt men het vlg. vers :
Sic oculos, sic gestat Eques Rodehurgius era,
Cui mens imbuta est artibus ingenuis,
Quique salutavit sex noto idiomate Reges,
Quorum colloquiis dignus ubique fuit.
Scaliger (.lu.).
Borst-weringh, blz. 48.
Serres (J. de), zie Heinsius.
SiDNEY (Ph.), zie Petrarca.
Spieghel (Hen. Lz.)
Casandra, blz. (30) leest men :

Het veynsen zelfs de veynsert int laest doodlik nijpt,
\'t Is Spiegel daer ick \'t las, en zijn Eraet doet spreken,
Dies ick het houde als een spiegel, baeck en teken.

Wraech-gierigers Treurspel.
In de opdracht zegt E. : Vermits ick lange Jaren verleden
(ja zedert mijn teere jeughd,) immer ghetracht hebbe
na te bootsen mijn Oom, Ilendrick Laurensz. Spieghel,
zaligher, om mede te genieten een klein Celleken, in
\'t wydruchtighe — In Liefd bloeyende.

Bglentiers Boëtens Borstweringh.
Blz, 45 zegt R. : Ghelyck onze Amstels ruyzende ghe-

-ocr page 110-

94

stroom roemt van diepzinnighen Hendrick Laurensz.
Spiegkel, dringhende heur lieve baerkens door \'t Haer-
lemmer Meyr, om ofFerhande te doen aan onzen te
schichtigh-verlooreri-Koornhert.

ïoonbel.

In Keyser Otto den derden en Galdrada, dl. leest men
aan het einde van n\'i spels voor-reen":
lalourse. Dats vreemt, dit [het stuk n.1.] moet ick zien.
Af-zijnde. Wat zietmen oock al grillen in onse eeuw gheschien.
Niet-ghe. Af-zijn wel laet ons gaen.
lalourse. De klok heeft drij gheslagen.

In het //Voorspel" van Wraeck-gierigers Treurspel leest men :
Horat. Wat geeft men voor \'tingaen? [in de Kamer In Liefd

hloeyende]

M. A. Drie stuyvers aen de door.

Vega Cabpio (Lope Telix de).

Blz. 47 van de Borst-weringh noemt E. den ,/tretfelycken
Poët" Lope de Vega Carpio en zijn //boecxken ghe-
uaemt" :
Arte nuevo de hazer comedias en este tienvpo.

Vondel (J. van den).

In de opdracht van de Celia lezen we: ghelyk V. E.
noch onlangs verleden stichtelik in t\'zamenspraek hield
met myn Eymert, leesende de willige buygzaemheid
van Abraham in de gebode-olferhande zyns lieve Zoons
Izak: zeer kunstelik en onberispelik wel gerijmt door
die waerden God-vreesende, en stiohtelik-kunst-lievende
loost van de Vondel, wiens werken by alle gezonde
oordelaers lof waerdich gheacht moeten werden, vermids
hy zijn rymerijen besteed in godzalighe stoffen en de
Rijni-kunst niet ont-eert noch verquist in wispeltuur\'ghe
veerskens.

-ocr page 111-

III.

Chronologisch overzicht der Drukken.

1616.

1617.

1618.

1619.

1622.
1623.

Batavierse-Vrijagie-spel

Keyser Otto den derden, en Galdrada deel.

Idem. iste deel.

Idem. 2\'ie deel.

Hertoginne Celia en Grave Prospero.
Casandra Hertoginne van Boi-gonie en Karei Baldeus.
Jalourse Studentin
(2 dniklcen).
Anna Rodenburghs Trouwen Batavier.
Melibéa iste deel.
Idem. 2\'Je deel.
Idem. S\'ïe deel.
Keyser Otto den derden, en Galdrade. Si^® deel.
Alexander.

\'t Quaedt Syn Meester loondt (2 dnikkm).

Wraeck-gierigers Treurspel.

Rodomont en Isabella.

Eglentiers Nieuwe-Jaers-Gift.

Eglentiers Echts-aenraedingh.

Eglentiers Poëtens Borst-weringh.

Bruylofts-Eer-gaef aan Lucas v. Valckenburg, enz.

Idem aan lan lacobsz. Kan, enz.

Batavierse Vryagie-Spel.
Trouwe landsatens klacht.

-ocr page 112-

96

1628. Hoecx en Cabeliavvs.

1629. Hertoginne Celia En Grave Prospero.

1631. \'T Quaedt Syn Meester loont.

1632. Casandra Hertoginne van Borgonie, en Karei Baldeus.

1633. Rodomont en Isabella.

1634. Theod. Rodenburgs Batavierse Vryagie-spel.
Casandra Hertoginne van Bourgonie, en Karei Baldeus.
Wraeck-gierigers Treur-spel.

Mays. treur-bly-eynde-Spel.

1635. Anna Rodenburgs Trouwen Batavier.
Sigismund en Manuella. deel.

1636. Idem. 2<ie deel.

1638. Vrou lacoba.

1639. Gheboorte Christi, enz.

1642. Casandra Hertoginne van Bourgonje en Karei Baldeus.

1644. Theod. Rodenburghs, Jaloersche Studenten.

1645. Theod. Rodenburgh\'s Hertoginne Celia, En Grave Pros-

pero, (2 drukken).

1646. Casandra, Hertoginne van Bourgonje en Karei Baldeus.
1666. Theod. Rodenburgs, Hertoginne Celia, en Grave Prospero.

-ocr page 113-

INHOUD.

Elz.

Inleiding.................

Verklaring der verkortingen.....xi

I. Tooneelspelen........ . . 1

A. Afzonderlijke uitgaven........1

B. Verzamelde werken .........31

II. Gedichten.............35

A. Afzonder!, uitgaven.........35

B. Verspreide gedichten....... . . 43

III. Prozawerken...........47

B ij 1 a g e n................53

I. Bijdrage tot de geschiedenis der critiek betreffende

Rodenburgh en zijne Werken.......55

A. In de 17\'ï® eeuw..........57

B In de eeuw..........63

C. In de 19\'ïe eeuw..........65

II. Letterk. aanteekeningen uit Rodenburgh\'s Werken. 73

III. Chronologisch overzicht der Drukken.....95

-ocr page 114-

D R U K P O U ï E N.

Bk.

S,

regel 11 v.

b.

B.

weg te laten.

«

»

4 v.

b.

staat bly-eynden.

lees

hly-eynde.

n

1!

3 v.

0.

»

Bijbel,

II

Byhel.

!}

8;

!J

1 v.

0.

«

Baldeus,

»

Baldevs.

})

»

8 v.

0.

hvysvrouw,

»

hvysvrov.

»

57,

!!

5 v.

0.

»

brandt,

1)

hrant.

n

58,

IJ

13 v.

b.

n

wordt.

1)

voort.

>}

58,

n

11 v.

0,

1)

>1

66,

»

1 v.

o.

)!

kamersbroeders,

1!

leamerhroeder

)!

80,

n

11 v.

b.

w

deugd.

II

deughd.

}>

95,

12 v.

o.

jj

Galdrade,

II

Galdrada.

-ocr page 115-

STELLIJN^GEN,

1.

Th. Rodenburgh is geboren te Antwerpen.

2.

Hij behoorde tot eene aanzienlijke familie en
genoot eene classieke opleiding.

3.

In Keyser Otto den derden en Galdrada geeft
Uodenburgli eene episode uit zijne eigene levensge-
schiedenis.

4.

Bij Rodenburgh is geen sprake van vijandschap
tegen Coster\'s Academie.

-ocr page 116-

5.

Met den Spaanschen Brabander heeft Bredero geen
parodie op Rodenburgh bedoeld.

6.

Het tooneelspel Siffismwndus, Prince van Folen,
of
V leven is een droom is in den catalogus der
Haarlemsclie bibliotheek ten onrechte aan Roden-
burgh toegekend.

7.

Lees in Binclus, uitg. Leendertz, vers 3:
Dat hi uten walsehe vertiere
voor vertiere: vertere.

Ibid., vers 8:

Ute hem dichtic te bat want hen

blijve here onveranderd.

9.

Lees in Beinaert, uitg. Martin, vers 6280:

daer si doe totten stert in swam

voor totten stert: den stert.

-ocr page 117-

99

10.

Lees in Irouwe landsaienshlacht, blz. 13:

Denokt ghy niet dat uw doent\' de hemelen versteurt:
Vermits wy moeten\'\'t gun noyt hier was

Ghebuurman tegens Buur, en Zoone tegens Vader,
In schelding trots, helaes!.........

voor ghekeiirt: gJiebeurt.

11.

Lees bij Vondel, uitg. A. Thijm, I blz. 285:

Hoe mf, is \'t om een peerl nog aan haar kroon te halen?
voor hoe nu: hoe na.

12.

Het woord leroien [Archief v. Nederl. Jcerlcgeachie-
denis,
4de dl., blz. 336, vers 10] is eene vervorming
van
heraden.

13.

Dr. J. Vercoullie\'s verklaring van het woord meer-
min
in zijn „Btymolog. lodh. der Nederl. iaal" is
onaannemelijk.

14.

Evenzoo die van het woord hoer aldaar in de
beteekenis van „oprisping".

-ocr page 118-

100

15.

De uitdrukking „er is iets op til" moet eigenlijk

luiden: „er is iets in til".

16.

In het gedicht van Vondel, uitg. V. Lennep, VIT,
617, vers 10:

Wilt ghe blyven? iok gae schampen

beteekent schampen niet: lieheldicMen schrijven (zie
Gust. Segers,
Joost van den Vondel, Studiën over het
leven en de werken,
enz. blz. 30, noot).

17.

In vers 144 van JDe heerlijkheid van Salomon:

Vrijt den geronnen stroom te voet, en \'t nat in \'t zvfemmen:
beteekent vrijen: overtreJcken.

18.

In Eierusalem verlost, vers 750:

Ons past dit treurgewaad; en gij, mijn speelgenooten!
Terwijl ik wat bedaar, waarom en
hioeeldij niet,
En spijst mijn droeve geest met eenig klaaglijk lied?

beteekent kioeelen: kwijnend zingeii of klagen.

-ocr page 119-

101

19.

Het gedicht Tot lof van St. Agnes is in de Von-
deluitgaaf van Unger ten onrechte weggelaten.

20.

De hekeldichten Het stoTcsTcen van Joan van Olden-
èarnevelt, Op de afbeelding van Joan van Oldenbar-
neveli. Gesprek op het Graf van Joan va^i Oldenbar-
nevelt
en Geuze-Vesper (Uitg. V, Vloten, I blz. 218),
Krachteloze Papenhlixem en Op de Boeten, betaald
door Peter Schrijver
(Uitg. V. Vloten, I blz. 219)
behooren tot liet jaar 1619.

21.

In liet Pascha hebben Reije en Choor eene ver-
schillende beteekenis.

22.

Het treurspel Moord der Onnoozelen moet aan Daniël
Mostart worden toegekend (zie P. H. van Moerkerken
in
„Tijdschrift v. Nederl. taal- en letterh.", XIII blz.
136 vlg.).

23.

Het Hildebrandslied is oorspronkelijk in het Oud-
saksisch gedicht.

-ocr page 120-

102

24.

Ten onrechte zegt de hr. J. H. van den Boscli
in zijne Inleiding op Hooft\'s
Granida, blz. 1 {Zwolsche
Jierdrulthen,
no. 2): „de Italiaansche Renaissance was
even radicaal onzedelijk als ongodsdienstig".

25.

De voorgenomen aanslag der Protestanten in Gro-
ningen was de naaste aanleiding tot het verraad van
Rennenburg op den 3<ien Maart 1580 (zie J. A. G. C.
Trosée,
Het verraad van George van Lalaing, enz.).

26.

Het oordeel van Prof. Blok in zijne rede: „Be
Jezttieten\' over deze orde is te gunstig.

27.

Tot vaststelling van den ouderdom van ongedateerde
incunabelen is de kennis der watermerken onontbeerlijk.

-ocr page 121-

mi;:-, ;■ -

-

-ocr page 122-

^VpäSÄ

t\'-

: M

A . ,r -

-ocr page 123-

M

-ocr page 124-

..... ■ \' ...........

■■ ^^ .if- - -A,■

t, . \'\' . lï\'

-----

-ocr page 125-

V f.- - :> % . „

i:

■m-\'

» •• - \'\'

fit ■ »*

\' \' y

*

M

• \' -t \'^ät.-

y;

-ocr page 126-

"fi

"V"

F

1k:

y