-ocr page 1-
iU
172
-ocr page 2-
• \'S, ,
. \' V/i
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
N
c
NATUUR EN SPORT No. 7
DE VOORNAAMSTE
HOENDERRASSEN
=p door BRANDARIS
UITGAVE VAN C. MORKS Cz. - DORDRECHT
y-
-ocr page 6-
.
-ocr page 7-
2. Leghorn, wit. 4. Blauwe Andalusiër. 5. Koekoek
Plym\'>uth Rocks. 6. Zwarte Orpingtons. 8. Faverolles.
-ocr page 8-
1. Hollandsch hoen, zilverlaken, (Hamburger). 3. Zilver Braekel.
7. Wyandottes. 9. Mechelsche koekoek. 10. La Flêche. 11. Brahma-hen.
-ocr page 9-
/r--\'--
NATUUR EN SPORT No. 7.
DE VOORNAAMSTE
HOENDERRASSEN
DOOR
BRANDARIS, F./.tf.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000007919537B
0791 9537
C. MORKS Cz. — DORDRECHT.
-ocr page 10-
INHOUD.
blz.
Andalusiërs.....3
Braekels.......4
Brahma\'s......5
Campines......6
Chaamsche hoenders . . 7
Cocl\'ins.......8
Crévecoeurs . . . - . 8
Dominicanen.....9
Dorkings......10
Faverolles......11
Hamburgers.....12
Hollandsche witkuiven . 13
Houdans......14
Italianen (leghorns). . . 15
Klomphoenders .... 16
Kraaikoppen (Bredasche
hoenders).....17
Krielkippen.....18
a Nederlandsche sabel-
pootkriel......18
b Bantams......19
c. Chabo\'s......20
d Dwergvechthoenders . 21
Kruipers.......21
Krulveerhoenders ... 22
La Flêche......23
Lakenvelders.....23
Langshans......24
Le Mans . . ... 25
Mechelsche Koekoek . . 25
Minorca\'s......26
blz.
26.  Naakthalzen (Zevenburg-
sche).......27
27.  Orpingtons......28
28.  Padua\'s.......30
29.  Phoenixhoenders. ... 31
30.  Plymouth-Rocks .... 31
31.  Ramelslohers.....33
32 Rhode-Islands.....33
33.  Schotten (grauwe) ... 34
34.  Spaansche witwangen . . 35
35.  Sultanhoenders .... 36
36.  Sussex-hoenders .... 37
37.  Uilebaarden (Nederland-
sche)........38
38.  Vechthoenders .... 39
a.  Het Maleische vecht-
hoen......39
b.  Japansche vechthoen-
ders ...
            .40
c.  Indische vechthoenders 41
d.  Belgische vechthoenders 41
e.  tngelsche vechthoen-
ders.......42
39.  Wyandottes.....43
40.  Yokohama\'s.....44
41 Zijdehoenders.....46
a.  Japansche zijdehoen-
ders
           .....46
b.  Siameesche zijdehoen-
ders......47
1.
2.
3.
4
5.
6.
7.
8
9.
10
11.
1?.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19
20.
21.
22.
23.
24.
25.
-ocr page 11-
DE VOORNAAMSTE HOENDERRASSEN.
Het aantal hoenderrassen is vrij groot en de liefhebber
heeft een tamelijk ruime keus. Natuurlijk wordt de keus
altijd eenigszins beperkt door het doel, waartoe hij kippen
houdt.
Sommige rassen munten uit als legkippen, andere als
vleeschkippen, weer andere door schoonen vorm en kleu-
ren, nog andere als rariteiten.
In een vorig deeltje van deze bibliotheek hebben we
de Huisvesting en Verzorging van hoenders
behandeld, thans willen we de verschillende hoenderrassen
in het kort bespreken, en daarbij wijzen op de belang-
rijkste eigenschappen en kenmerken.
Om het zoeken gemakkelijk te maken zullen we ze
alphabetisch rangschikken
1. ANDALUSIËRS (blauwe).
De blauwe Andalusiërs zijn een Spaansch hoenderras,
waarvan men vroeger dikwijls hoorde beweren, dat ze
niet tegen ons klimaat bestand waren. De ondervinding
heeft echter anders geleerd.
Het zijn sterke, geharde hoenders, die als winterlegsters
boven de Italianen uitmunten.
Van broeden houden de hennen niet en ze doen dit
slechts bij uitzondering. Men moet, als men zelf kuikens
fokken wil, de eieren dus door een andere hen laten uit-
broeden.
De kuikens worden gemakkelijk groot en een enkele
<
-ocr page 12-
4
maal komt het voor, dat ze wat laat in de veeren komen.
Wanneer men beslist op de voorgeschreven blauwe
kleur gesteld is, dan ontmoet men grootere bezwaren,
want het meerendeel van de kuikens heeft die kleur niet
en krijgt wit en zwart in de veeren.
De oorzaak daarvan moet gezocht worden in de om-
standigheid, dat het blauw de natuurlijke kleur niet is.
De blauwe Andalusiërs zijn waarschijnlijk ontstaan uit
een kruising van witte en zwarte Minorca\'s met andere
hoenders, en dit wit en zwart komt telkens terug.
Deze slecht gekleurde Andalusiërs zijn echter even goede
legsters als de andere, dus voor den nutfokker levert dat
geen bezwaar.
De Andalusiërs zijn ook vrij goede vleeschkippen, want
het vleesch is sappig en malsch en aangenaam van smaak.
Een volwassen hen weegt gemiddeld 4 tot 5 pond, en
6 pond is geen zeldzaamheid.
Het gewicht der eieren schommelt tusschen 60 en 70
gram. Ze beginnen gewoonlijk in den ouderdom van 6
a 7 maanden te leggen, en leggen dan bij goede verzor-
ging en een warm hok den heelen winter door. Evenals
bij andere rassen is het getal eieren ongelijk, maar hennen,
die van 150 tot 200 stuks in een jaar leggen, komen dik-
wijls onder dit ras voor.
Bij de hen hangt de kam naar een zijde af.
2. BRAEKELS.
De Braekels zijn een Belgisch ras, dat zeer goede eigen-
schappen heeft en daardoor naar Frankrijk en Engeland
zijn weg heeft gevonden.
In onze provinciën Brabant en Limburg is dit ras reeds
lang bekend en gewaardeerd. Men heeft ze sedert een
vijftiental jaren ook naar het noorden van ons land over-
-ocr page 13-
5
gebracht, doch tegen deze verhuizing schijnen ze niet
bestand te zijn.
Toch zijn ze algemeen bekend als zeer sterke hoenders,
die tegen weer en wind kunnen.
Van de kuikens kan dat niet beweerd worden. In hun
prille jeugd moeten ze zeer omzichtig behandeld worden,
want dan zijn ze tegen allerlei invloeden buitengewoon
gevoelig. Zijn ze echter eenmaal bevederd, dan groeien
ze zeer voorspoedig en beginnen vroeg te leggen.
De Braekels leggen een flink aantal groote witte eieren.
Met broeden houden ze zich niet op. Ze doen het zelden
en zijn dan nog niet vertrouwbaar.
Het is dubbel jammer, dat het ras niet zonder meer
voor ons land aanbevolen kan worden, want een toom
zilver Braekels leveren een prachtig gezicht op en zijn een
waar sieraad voor de omgeving.
De witte kop en de hagelwitte pelerine om den hals
steekt prachtig af tegen het overige deel van het geve-
derte, waarvan de grondkleur wit is met zwarte dwars-
strepen.
3. BRAHMA\'S.
De Brahma\'s behooren tot de zware Aziatische rassen.
De oorsprong is niet met zekerheid vast te stellen. Som-
migen beweren, dat men ze in Amerika gefokt heeft uit
Cochins en Maleiers.
In elk geval zijn ze omstreeks 1850 in Amerika het eerst
bekend geworden en daar vandaan naar Europa overge-
bracht.
De Brahma\'s behooren meer tot de sport- dan tot de
nutrassen. Het getal eieren is over het algemeen zeer
middelmatig en dikwijls gering en daarbij zijn die eieren
in verhouding tot de zware hennen klein.
-ocr page 14-
6
Hier tegenover staat, dat de groote dieren veel onder-
houdsvoeder noodig hebben en dat ze zelf lang niet zoo
ijverig zijn in het zoeken naar voedsel, als vele andere rassen.
Bij het zoeken naar voedsel worden ze ook nog gehin-
derd door de eigenaardigheid van de zeer sterke beve-
dering der pooten.
Ze leveren wel een kolossaal stuk vleesch, maar niet
van eerste kwaliteit.
Ze zijn bijzonder geneigd tot vet worden en dan is
de eierproductie onbeteekenend.
Als broedsters hebben de Brahmahennen ongetwijfeld
hun verdienste en de kuikens worden gemakkelijk groot.
De Brahma\'s zijn bovendien zeer gehard en weinig on-
derhevig aan ziekten.
Ze komen voor in twee kleurslagen: de lichte Brahma\'s
zijn wit met donkere halskraag en staart; bij donkere
Brahma\'s is de grondkleur van de hen blauwgrijs met
zwarte teekening.
Wanneer men deze hoenders op vochtigen grond een
vrijen uitloopt geeft, zien de pooten door het vuil worden
der pootveeren er dikwijls zeer onoogelijk uit. Op hoo-
gen, drogen grond heeft men daarvan natuurlijk minder
last.
Het ras is bijzonder geschikt om in een volière opge-
sloten gehouden te worden.
4. CAMPINES (Kempische hoenders).
Op den naam afgaande, zou men zeggen, dat het een
Belgisch ras is. Maar sommige Nederlandsche deskun-
digen beweren, dat het een Hollandsch ras is, n. 1. de
Friesche pel, waaraan men in België een anderen naam
heeft gegeven.
En Duitsche kipkundigen houden vol, dat Campines en
-ocr page 15-
7
Westfaalsche todtlegers dezelide hoenders zijn, dus dat
het een Duitsch ras is.
Men vindt echter naast al deze beweringen niet veel
bewijzen, maar men zou er uit kunnen opmaken dat de
Campines een goed ras zijn, op grond van de happigheid,
waarrree men het overal wil annexeeren.
En dat klopt precies. De Campines verdienen heel
wat meer aandacht dan men er gewoonlijk aan schenkt.
De hennen zijn zeer vlijtige legsters. De eieren zijn
niet groot maar het aantal is bevredigend. •
Aan het broeden doen ze niet veel, doch de kuikens
groeien uitstekend en zijn zeer vroeg legrijp.
Het vleesch is goed, maar het ras is klein, dus de hoe-
veelheid is gering, zoodat ze uitsluitend als legkippen ge-
houden worden.
Wat kleurslagen betreft, komen ze voor in het wit, als
zilverpellen en als goudpellen.
5. CHAAMSCHE HOENDERS.
De Chaamsche hoenders zijn een bijzonder slag hoen-
ders, die sedert geruimen tijd bekend waren in het zuid-
westen van N. Brabant, in de buurt van het dorp Chaam.
Ze hebben een zeer goeden naam als vleeschhoenders,
want het vleesch is van uitstekende kwaliteit.
Maar ook als legkippen mogen ze er zijn en doen ze
voor de Campines en Braekels niet onder. Ze leggen
flinke, witte eieren.
Aan het broeden verspillen ze geen tijd. De kuikens
moeten met zorg behandeld worden, doch de volwassen
kippen zijn tamelijk gehard.
Overigens zijn het zeer levendige en gezellige dieren,
die ijverig naar voedsel zoeken, en als nuthoenders aan-
beveling verdienen.
-ocr page 16-
8
6. COCHINS.
De Cochins behooren, evenals de Brahma\'s tot de zware
rassen. Ze kunnen niet tot de nutrassen gerekend worden,
want wat ze opleveren staat niet in verhouding tot wat
ze verbruiken.
Ze hebben veel onderhoudsvoeder noodig en moeten
nagenoeg geheel uit de hand gevoederd worden, want
ze zoeken zelf niet veel.
Ze leggen weinig eieren, die bovendien klein van stuk zijn.
Als vleeschhoenders hebben ze geen waarde, want het
vleesch is zeer grof en niet malsch.
Broeden doen ze kolossaal, doch het is niet aan te ra-
den, ze te gebruiken als broedhennen, omdat door de
zeer sterk bevederde pooten heel wat kuikens beschadigd
worden of om het leven komen.
Wie „eieren voor zijn geld kiest" moet dus geen Co-
chins houden, want dat is geld in \'t water.
Voor liefhebbers van mooie, interessante kippen, voor
wie dus eieren en vleesch bijzaak zijn, zijn de Cochins
zeer aan te bevelen. Op groote tentoonstellingen nemen
ze dan ook altijd een belangrijke plaats in.
Ze komen voor in wit, zwart, geel, patrijskleurig en
koekoekveerig.
7. CRêVECOEURS.
De Crêvecoeurs zijn een uitstekend ras met prachtige
eigenschappen. Ze leggen een flink aantal groote eieren
en genieten als vleeschhoenders een grooten naam, want
het vleesch is van prachtige kwaliteit en de gedrongen
gebouwde hen weegt gemiddeld 6 pond.
Daarbij komt, dat de Crêvecoeurs mooie zwarte, van
-ocr page 17-
9
metaalglans schitterende kippen zijn, met flinke kuiven en
ringbaarden.
En niettegenstaande al dit moois zijn ze voor ons land
toch niet aan te bevelen, want buiten hun vaderland, noord-
Frankrijk, verliezen ze spoedig zeer veel van hun goede
eigenschappen.
Maar al was dit laatste nu niet het geval, dan zouden
ze toch geen aanbeveling verdienen, omdat ze kuifhoen-
ders zijn en deze mooie kuiven in de praktijk veel be-
zwaar opleveren.
Worden ze gehouden in een overdekte volière, dan kan
het er nog even mee door, maar geeft men ze vrijen uit-
loop, dan veroorzaken de kuiven allerlei ongerief en na-
deel en het mooie er van is dan spoedig vervlogen,
zoodat alleen de schade blijft.
De groote kuiven hinderen de kippen zeer sterk bij het
zoeken naar voedsel, wat dus nadeel oplevert.
Bovendien komen bij kuifhoenders veel meer oogziekten
voor, dan bij andere en deze worden door de kuifveeren
veroorzaakt. Zijn de kuiven nat geregend en vuil geworden,
dan worden ze voor de oogen al zeer lastig en gevaarlijk,
terwijl ze dan tevens allesbehalve als sieraad kunnen
gelden.
Men is door een en ander op de gedachte gekomen,
om de kuiven met de schaar te fatsoeneeren, maar daar-
mee zijn ze meteen veroordeeld.
8. DOMINICANEN.
De Dominicanen vertegenwoordigen het oudste Ame-
rikaansche kippenras. Het zijn zooveel als de Ameri-
kaansche boerekippen, maar als ze niet verwaarloosd zijn,
bezitten ze uitstekende eigenschappen.
De hen legt een flink aantal groote eieren, en is tevens
-ocr page 18-
10
een zeer goede vleeschkip. De haan weegt gemiddeld
7 pond en de hen naar verhouding wat minder, dus ze
leveren een stuk vleesch, dat de moeite waard is.
Broeden en voor de kuikens zorgen doen ze zeer goed.
Ze zijn tegen alle weer en wind bestand en hebben
bijzonder weinig van ziekten te lijden. En de kuikens
brengt men zonder eenige moeite groot.
Dit ras is dus bijzonder aan te bevelen, doch men ver-
gete daarbij niet, dat in elk land de inheemsche hoender*
de genoemde eigenschappen bezitten, als ze maar goed
worden behandeld.
De Dominicanen zijn koekoekkleurig met gele pooten
en snavel en met een rozenkam.
9. DORKINGS.
De Dorkings zijn afkomstig uit het zuiden van Engeland,
waar ze reeds eeuwen worden gefokt. Het waren oor-
spronkelijk gewone boerekippen, maar de Engelschen
hebben er een ideaal vleeschhoen van weten te fokken,
dat door geen ander ras wordt overtroffen.
Aan den langen en breeden rug, het rolvormige lichaam,
de breede en diepe borst en de korte, forsche pooten, kan
men dadelijk het vleeschhoen herkennen.
De hennen leggen, als ze jong zijn, zoo tamelijk, maar
spoedig zetten ze vleesch en vet aan, krijgen meer lust
tot broeden en dan wordt het leggen minder.
Wil men ze als leghoenders houden, dan moeten ze
geheel vrijen uitloop hebben.
Een Dorkinghaan weegt gemiddeld 10 pond, een hen
8 pond.
Naar de kleur onderscheidt men witte, koekoekveerige,
zilverkleurige en donkere Dorkings.
De witte hebben een rozenkam, worden lang niet zoo
-ocr page 19-
11
zwaar als de gekleurde, maar leggen meer eieren. De
gekleurde hebben een enkele kam, die bij de hen naar
één zijde afhangt.
De kuikens vragen nogal zorg en moeten vooral tegen
koude en vocht beschermd worden.
10. FAVEROLLES.
De Faverolles zijn een Fransch ras, dat voor ruim 30
jaar geleden het eerst gefokt werd in het Fransche dorp
Faverolles.
Deze hoenders zijn uitstekende vleeschhoenders, goede
legsters, buitengewoon gehard en de kuikens worden zeer
gemakkelijk groot.
We moeten er echter bijvoegen, dat het vleesch van
deze kippen niet van de allerfijnste kwaliteit is, wat ver-
oorzaakt wordt door hun afstamming van de Cochins
en de Brahma\'s. Om deze reden wordt dit ras wel eens
genoemd: het hoen voor groote gezinnen, waar veel
noodig is, zoodat het niet altijd van \'t fijnste kan zijn.
De haan weegt ongeveer 8 pond en de hen 7 pond, dus
een respectabel stukje vleesch.
Wat de eierproductie betreft mogen we constateeren,
dat ze bij overigens goede behandeling tot de winter-
leggers behooren. Ze groeien zeer snel en beginnen dus
ook reeds vroeg te leggen.
Het aantal eieren per jaar is niet lager dan van andere
zware en middelzware rassen. Men moet echter in het
oog houden dat ze uitsluitend voor de vleeschproductie
werden gefokt en dat ze dus ook voor ons land in de
eerste plaats als slachthoen kunnen aanbevolen worden.
Een groot voordeel van dit ras is zijn buitengewone
gehardheid tegen ruw winterweer en de eveneens buiten-
gewone snelheid, waarmee de kuikens opgroeien.
-ocr page 20-
12
Natuurlijk moet daarvoor de verzorging goed zijn, waar-
bij op te merken valt, dat zulke zware dieren bij hun
snelle ontwikkeling veel voedsel noodig hebben.
Wat de kleur aangaat behoeft dit ras voor andere niet
onder te doen. Bij den haan steken de zwarte kin- en
bakkebaarden prachtig af op den witten kop en hals.
De zadelveeren en de vleugels zijn ook wit, de laatste
met een breeden, zwarten dwarsband. De rest van het
dier, dus borst, geheele onderzijde met pootbevedering
en staart zijn glanzend zwart.
Bij de hen is de kop lichtgeel, de baard wit, de geheele
bovenzijde bruin gevlekt en de geheele onderzijde met
de pootbevedering roomkleurig.
11. HAMBURGERS.
De Hamburgers zijn een Nederlandsch ras en worden
daarom ook Hollandsche hoenders genoemd. De eene
naam is echter niet veel gelukkiger dan de andere.
Het zijn leghoenders van den eersten rang. De eieren
zijn klein, want ze wegen maar 45 tot 50 gram. Ze zijn
echter buitengewoon fijn van smaak.
Het aantal eieren per hen is vrij groot en bedraagt
van 140 tot 180 stuks per jaar, terwijl sommige het wel
tot 200 brengen.
Natuurlijk bereikt men deze resultaten alleen onder zeer
gunstige omstandigheden, waartoe een geheel onbeperkte
uitloop behoort. Men heeft dan nog het voordeel, dat
ze bijna hun geheele kostje ophalen, want ze zoeken zeer
ijverig.
Ze doen het echter ook goed in een meer beperkte
ruimte, maar dan moet men er meer zorg aan besteden.
Het vleesch van de Hamburgers is zeer smakelijk, doch
ze zijn te klein om als vleeschhoenders in aanmerking te
-ocr page 21-
13
kunnen komen, want de haan komt niet hooger dan 5
pond en de hen 3 tot 4 pond.
Tot de zoogenaamde winterleggers behooren de Ham-
burgers niet. Ze zijn nogal gevoelig voor koude en vocht
en beginnen tamelijk laat te leggen.
Broeden doen ze weinig of niet. De kuikens zijn, als
ze uitkomen, klein en teer en vereischen nogal zorg,
vooral bij aanhoudend vochtig en koud weer. Maar ook
tegen de felle zon moeten ze beschermd worden. De
beste broedmaanden voor dit ras zijn April en Mei.
De Hamburgers zijn niet alleen uitstekende nuthoenders
maar tevens kunnen ze als sierhoenders gelden, want ze
zijn schoon van bouw en prachtig van kleur.
Van de verschillende kleurslagen worden als de beste
nuthoenders aanbevolen de zilverlaken Hamburgers. Daar-
bij is de grondkleur zilverwit met groenzwarte ronde
vlekken.
Een andere kleur is het goudlaken, waarbij de grond-
kleur goudbruin is.
Verder heeft men zilverpellen (zilverwit met zwartgroene
strepen), goudpellen (evenals de vorige maar met goud-
bruine grondkleur), geheel zwarte, welke de grootste eieren
leggen, geheel zilverwitte, gele, geelpellen (geel met don-
kere streepjes) en koekoeken.
De Hamburgers hebben een fijne rozenkam, die van
voren breed is en naar achteren in een lange punt uitloopt.
12. HOLLANDSCHE WITKU1VEN.
De lievelingen van de dames, sierlijk gebouwde, git-
zwarte hoenders met groote hagelwitte kuiven.
Die ze gezien heeft, zal het met ons eens zijn, als we
de Hollandsche witkuiven noemen: sierhoenders van den
eersten rang.
-ocr page 22-
14
Behalve de zwarte heeft men ook nog blauwe en koe-
koekveerige, maar die zijn veel zeldzamer. De zwarte
zijn het meest in trek, omdat ze verreweg het mooist zijn.
De witkuiven zijn echter uitsluitend sporthoenders, die
voor tentoonstellingen en als sierhoenders gefokt worden,
want de nuteigenschappen van dit ras hebben niet veel
om het lijf.
Ze leggen kleine eieren in gering aantal, dus voor den
gewonen kippenhouder hebben ze geen waarde.
Over de bezwaren tegen de kuif hebben we vroeger
(bij no 7) reeds uitvoerig geschreven.
Ze eisenen bijzondere verzorging en moeten tegen
vocht beschermd worden, want het ligt voor de hand,
dat al het mooie en aantrekkelijke verdwenen is, als de kui-
ven er niet hagelwit en onberispelijk uitzien.
13. HOUDANS.
De Houdans zijn een Fransch ras, dat veel gefokt wordt
in het dorp Houdan bij Parijs, en dat van daar zijn weg
naar verschillende landen gevonden heeft. In het bijzonder
heeft men er in Engeland veel werk van gemaakt en het
ras verschillende nieuwe eigenschappen aangefokt.
De Houdan is een zwaar hoen, dat in de eerste plaats
vleeschhoen is, doch ook een uitstekend leghoen, want
het legt een groot aantal groote eieren. Hetslacht-gewicht
loopt tusschen 5 en 7 pond.
In Frankrijk heeft dit ras grooten roem verworven, doch
buiten de Fransche grenzen, vooral in noordelijker streken
met een ruwer klimaat kan het zich als nuthoen niet
staande houden en verliest het spoedig veel van zijn uit-
stekende eigenschappen.
Een bezwaar is ook de groote kuif, waardoor het ras
voor lage, vochtige streken voor de praktijk ongeschikt is.
-ocr page 23-
15
14. ITALIANEN (leghorns).
Onder de nuthoenders, waarbij het in de eerste plaats
op de eierproductie aankomt, nemen de Italianen de eerste
plaats in. Er bestaat geen hoenderras, dat het tot zulk
een verbreiding gebracht heeft in bijna alle Europeesche
landen.
Het zijn de aangewezen hoenders voor de boerderij,
waar men ze de volle vrijheid geven kan.
De Italianen zijn zeer bewegelijk, ze hebben een snelle
spijsvertering en eten tamelijk veel, maar als ze de gele-
genheid hebben, zoeken ze zelf het grootste deel van hun
voedsel.
Het gemiddelde aantal eieren per jaar bedraagt 140
stuks, bij zeer gunstige omstandigheden klimt het echter
van 160 tot 180 en soms nog hooger. Worden ze opge:
sloten gehouden,\' dan moet men met 110 tot 120 stuks
tevreden zijn.
Jonge hennen beginnen reeds zeer vroeg te leggen, in
den regel als ze vijf maanden oud zijn. De eerste eieren
hebben een gewicht van 50 tot 55 gram, later worden ze
60 tot 70 gram zwaar.
Als de winter niet al te plotseling en te sterk begint,
leggen de jonge hennen zeer lang en daarna beginnen ze
na een korte pauze in Januari of Februari opnieuw, als
het weer tenminste niet te streng is.
De kuikens groeien gemakkelijk en snel, \'en het ras is
zeer goed tegen ons klimaat bestand.
Het vleesch is van zeer goede kwaliteit, doch als vleesch-
hoenders zijn ze toch niet geschikt want daarvoor is het
lichaamsgewicht te gering.
De Italianen komen voor in een groot aantal kleuren,
doch de witte en de patrijskleurige zijn verreweg het
sterkst verbreid.
-ocr page 24-
• 16
Bij het aanschaffen van Italianen moet men voorzichtig
zijn, want er zijn zeer veel waardelooze hoenders onder.
Om dit duidelijk te maken, willen we iets uit de ge-
schiedenis van het ras meedeelen.
Van oorsprong zijn het de Italiaansche landhoenders of
boerekippen. Deze werden in de eerste helft der vorige
eeuw naar Amerika overgebracht, en daar fokte men er
een uitstekend legras van, dat weer over Engeland naar
het vasteland van Europa terugkwam onder den naam
van leghorns.
Het is dus het veredelde ras, dat we hier bedoelen en
aanbevelen en niet het goedkoope maar waardelooze
rommeltje, dat rechtstreeks uit Italië wordt overgezonden.
Vooral de boeren, die graag goedkoop koopen, moeten
voorzichtig zijn, want de goedkoope Italianen zijn bijna
zonder uitzondering veel te duur.
Bij het aanschaffen van Italianen moet men dus koopen
van bekende, vertrouwde personen.
De Amerikaansche witte leghorns zijn de beste, en beter
dan de Engelsche, die op veel te hooge pooten gefokt zijn.
De Italianen worden zelden of nooit broedsch.
De pooten en de snavel zijn geel. Ze hebben groote
kammen, die bij de hen naar één zijde overhangt.
15. KLOMPHOENDERS (staartlooze).
Het klomphocn of staartlooze hoen is een rariteit in
de hoenderwereld.
Sommige liefhebbers dwepen er mee en rekenen het
tot de sierhoenders, andere menschen noemen het een
monster van leelijkheid.
Hieruit blijkt alleen, hoezeer de smaken kunnen ver-
schillen.
Een eigenaardigheid van de klomphoenders is het, dat
-ocr page 25-
17
de laatste staartwervel ontbreekt, of dat de eerste tot de
derde staartwervel zich zeer onvoldoende hebben ontwik-
keld. Een gevolg daarvan is, dat bij deze hoenders de
staart ontbreekt.
Een tweede eigenaardigheid is het, dat de eieren van
staartlooze hennen steeds zeer onvoldoende bevrucht zijn,
als ze een staartlooze haan tot gezelschap hebben.
Hieruit volgt, dat raszuivere klomphoenders een groote
zeldzaamheid zijn, want meestal kruist men de klomphen-
nen met een ander soort haan, of de klomphaan met
andere hennen, om bevruchte eieren te krijgen.
De klomphen legt een flink aantal middelmatige eieren.
Het ras heeft veel weerstandsvermogen en de kuikens
worden vanzelf groot. Het vleesch is best van smaak,
maar de hoeveelheid is gering.
De hen broedt zeer goed en zorgt ook best voor de
kuikens.
Voor iemand, die van wat vreemds houdt, iets wat de
meeste kennissen niet hebben en ook niet willen hebben,
zijn de klomphoenders als legkippen dus wel aan te
v bevelen.
16. KRAAIKOPPEN (BREDASCHE HOENDERS).
De kraaikoppen, in Duitschland bekend onder de namen
kraaisnavels of Bredasche hoenders, zijn een oud Neder-
landsch ras, dat in den laatsten tijd weer meer op den
voorgrond treedt.
Ze leggen een flink aantal tamelijk groote eieren en
hebben ook\'als vleeschhoenders wel eenige verdienste, want
ze zijn zeer geschikt om gemest te worden.
Een eigenaardigheid van dit ras is het ontbreken van
de kam, waarvoor ze een weinig in het oog loopende
kuif hebben, die niet hinderlijk is.
De pooten zijn goed bevederd.
Voornaamste Hoenderrassen.                                       2
-ocr page 26-
IS
Broeden doen ze heel weinig en ze zijn overigens als
broedhennen ook weinig vertrouwbaar.
Ze zijn bijzonder goed tegen het weer bestand, waartoe
het ontbreken van de kam sterk meewerkt, want een kam
loopt altijd gevaar, als het vriest.
Verder zijn ze zeer bedaard van natuur en daardoor
voor een beperkte ruimte wel geschikt.
Redenen, waarom de kraaikoppen dus als nuthoenders
aanbevolen kunnen worden.
De kraaikoppen komen voor in het zwart, wit, blauw
en koekoekveerig.
17. KRIELKIPPEN.
„\'t Is net kinderspeelgoed", hoorde ik eens iemand
zeggen, en \'t heeft er werkelijk veel van. Als men al die
verschillende dwergjes ziet, dan begrijpt men spoedig,
dat men met liefhebberijwerk te doen heeft, want tot de
nuthoenders kunnen ze niet gerekend worden. Als sier-
hoenders kunnen echter vele van hen zeer goed dienst doen.
We willen eenige der meest bekende dwergen in het
kort bespreken.
a. NEDERLANDSCHE SABELPOOTKRIEL.
Waar dit ras als zoodanig zijn vaderland heeft, weet
men niet met zekerheid. Het heeft zich echter altijd en
overal in veel belangstelling mogen verheugen, waarom
het dan ook in verschillende landen gefokt wordt, meer-
malen onder den naam van Engelsch tuinhoen.
Het komt in verschillende kleurslagen voor: wit, zwart,
patrijskleurig en porceleinkleurig (een mengeling van wit,
zwart en geel). Deze porceleinkleurige zijn het meest in
trek en ook verreweg de mooiste
-ocr page 27-
19
Deze hoentjes hebben korte, sterk bevederde pooten en
schijnen daardoor nog kleiner dan ze zijn.
Ze loopen met een vermakelijk trotsche houding rond,
en richten, dank zij de pootbevedering, in den tuin niet
veel schade aan, vandaar de naam t u i n h o e n.
Ze zijn vertrouwelijk in den omgang en broeden uit-
stekend, en de kuikens worden gemakkelijk groot, want
het ras is zeer ongevoelig voor het klimaat.
Leggen doen ze flink, doch de eieren wegen niet meer
dan 30 gram.
De sabelpootkrielen hebben een enkele opstaande kam
en de vleugels worden afhangend gedragen.
b. BANTAMS.
De zwarte en witte Bantams onderscheiden zich
door een rozenkam en lijken in vorm .en houding zeer veel
op zwarte Hamburgers, heel in \'t klein.
Bij uitzondering komen ook zwarte Bantams met een
baard voor.
De eigenschappen komen overigens geheel met die van
de sabelpootkrielen overeen.
De gewone koekoekveerige Bantams zijn waar-
schijnlijk ontstaan door kruising van zwarte en witte Ban-
tams.
Verder hebben we nog de koekoekveerige, die de
dwergvorm zijn van de grauwe Schotsche hoenders en
ook nog de Antwerpsche koekoeken met een baard.
De S e b r i g h t-Bantams, zoo genoemd naar den Engel-
schen fokker Sebright, zijn buitengewoon mooie diertjes,
die overal groote belangstelling ontmoeten.
Bij den haan ontbreken de kraag-, zadel- en sikkelveeren,
zoodat hij wat de bevedering betreft, geheel gelijk is aan
de hen. Beide hebben een rozenkam.
Men onderscheidt zilver- en goud-Sebrights. Bij de
-ocr page 28-
20
eerste is de grondkleur zilverwit, terwijl elke veer een
glanzend zwarte zoom heeft. Bij de laatste is de grond-
kleur goudbruin, met overigens dezelfde zwarte teekening.
De pooten van de Sebrights zijn kort en onbevederd.
Dit ras legt een flink aantal kleine, maar zeer smake-
lijke eieren. Broeden en voor de kuikens zorgen doen de
hennen uitstekend, maar , . . het fokken van Sebrights, die
aan alle eischen voldoen, is niet ieders werk.
Vooral het opkweeken van de kuikens baart veel zor-
gen. Ze moeten voor koude en vocht beschermd worden
en ze hebben veel last van ongedierte. Ze moeten het
beste voeder hebben en in het bijzonder veel vleesch-
voeder. Zijn ze eenmaal volwassen, dan heeft men er
geen last mee.
Een andere soort zijn de Co ch i n s-B a n t a m s, of
ook wel Peking-Bantams genoemd. Ze zijn uit
China afkomstig en eigenlijk niet anders dan Cochins,
heel in \'t klein. Men ziet ze bij ons maar zelden en ze
zijn vrij duur. Hoe kleiner ze zijn en hoe meer ze daarbij
op Cochins lijken, des te hooger is de prijs.
Ze hebben de goede eigenschappen van de Cochins,
maar de kuikens zijn teer.
Deze dwergen komen voor in \'t wit, zwart, geel en
patrijskleur.
De Brahma-Bantams zijn ook niet anders dan
Brahma\'s in \'t klein, doch men treft nog maar zelden een
stam van deze hoenders aan, die zijn, wat ze willen
wezen. Het schijnt moeielijk om ze goed te fokken.
De Maleier-Bantams worden in Engeland gefokt
en zijn dwerg-Maleiers. Ze komen voor in de kleuren wit
en bruin.
c. CHABO\'S.
Tot de mooiste dwergrassen behooren de C h a b o \' s
of Japansche-Bantams.
-ocr page 29-
21
Ze werden reeds voor ruim 50 jaren uit Japan naar
Europa overgebracht en werden hier zeer goed ontvangen.
Ze komen in een groot aantal kleuren voor en alle hebben
veel liefhebbers gevonden.
Ze hebben zeer korte pooten en een korten rug, zoodat
de kam, die opstaand en bij den haan buitengewoon
groot is, bijna de sikkelveeren raakt.
Men heeft witte met zwarten staart en zwart in de vleu-
gels; geheel witte; gele met zwarte zoomen aan vleugel-
en staartveeren; koekoekveerige; onregelmatig zwart en
wit gevlekte; geheel zwarte; geelbonte; zilverhalzige;
goudhalzige; zijdeharige met witte haarachtige vederen.
De kuikens zijn teer, maar de volwassen hoentjes zeer
sterk en hebben geen bijzondere zorg of voeder noodig.
Ze zijn als liefhebberij zeer aan te bevelen.
d. DWERGVECHTHOENDERS.
Deze worden ook in Engeland gefokt. Ze gelijken in
alles op de bekende vechtrassen en moeten alleen zoo
klein mogelijk zijn.
18. KRUIPERS.
Een zeer eigenaardig ras, dat zijn naam ontleent aan
den vreemden gang, tengevolge van de scheefgestelde
en buitengewoon korte pooten, die niet langer zijn dan
hoogstens 7 centimeter.
Het ras is reeds eeuwen oud en men weet niet waar
het vandaan komt. Het schijnt echter overal in den smaak
gevallen te zijn, want in een groot aantal landen fokt
men kruipers.
De kruipers kunnen tot de beste nuthoenders gerekend
worden, want ze leggen een flink aantal groote eieren.
-ocr page 30-
* 22
Ook als vleeschhoenders hebben ze waarde. Hetvleesch
is van uitstekende kwaliteit ei» de haan weegt 6 pond, de
hen 5 pond.
. Ze broeden zeer goed en zorgen uitstekend voor de
kuikens.
Ze zijn ijverig in het zoeken naar voedsel en doen
daarbij in den tuin veel minder schade, dan andere kippen.
De kruipers hebben meestal een opstaande enkele kam,
maar er komen ook andere kamvormen bij hen voor.
De haan heeft groote sikkelveeren in den staart. De
pooten zijn niet bevederd.
De zwarte kleur komt het meest voor, doch er zijn ook
witte, bonte en koekoekveerige.
19. KRULVEERHOENDERS.
De krulveerhoenders zijn een rariteit onder de hoenders.
In Engeland zijn ze reeds een paar eeuwen bekend en
waarschijnlijk zijn ze uit Zuid-Azië afkomstig. In de andere
Europeesche landen komen ze zeer weinig voor.
Het lichaam is kort en gedrongen en de kam doorgaans
enkel en opstaand.
Het lichaamsgewicht bedraagt bij den haan 5 pond,
bij de hen 4 pond.
De veeren zijn gedraaid en met den top naar voren
gebogen, zoodat de dieren er uitzien, of ze door een
vreeselijken storm onderhanden genomen zijn. Die dat
mooi vindt moet ze nemen.
Over de nuteigenschappen wordt niet geroemd. Het
leggen is zeer middelmatig en als vleeschhoenders be-
teekenen ze niet veel. Ze hebben bovendien weinig weer-
standsvermogen en moeten tegen vocht en koude beschermd
worden. Ook in het broeden zijn ze niet betrouwbaar.
Ze komen voor in het wit, zwart, geel, grauw en bont.
-ocr page 31-
23
Men vreest, dat ze zullen uitsterven, maar na het boven-
staande zal men begrijpen, dat er weinig aan verloren
wordt.
20. LA FLÊCHE.
Onder de meestal zeer productieve Fransche hoender-
rassen neemt het La Flêche-hoen een eerste plaats in.
Het is een uitstekend legras, maar als vleeschhoen staat
het nog hooger aangeschreven.
Dubbel jammer is het daarom, dat het ras tegen ons
klimaat niet bestand is, vooral niet op lage, vochtige
gronden.
In het bijzonder komt dit aan den dag bij het opfokken
van kuikens, waarvan niets terecht komt, als men niet alle
mogelijke voorzorgen neemt.
In Frankrijk, zijn eigenlijk vaderland, gedijt dit hoen
voortreffelijk en behoort daar tot de oudste en beste rassen.
Als het ras voor tentoonstellingen gefokt wordt, zijn
de zuiver witte oorlellen en de kam, welke bestaat uit
twee naast elkaar .geplaatste hoorntjes, zeer belangrijke
zaken, waarmee het echter dikwijls niet lukken wil.
De zwarte kleur komt het meest voor, maar er zijn ook
witte en blauwe, de laatste kleur doorgaans onzuiver.
Uit het bovenstaande volgt, dat dit ras voor den ge-
wonen liefhebber in ons land niet aanbevolen kan worden.
21. LAKENVELDERS.
De Lakenvelders worden geacht een Duitsch ras te
zijn, afkomstig uit Westfalen. Het was in die streken
in het midden der vorige eeuw zeer algemeen, maar is
naderhand bijna verdwenen, doch komt tegenwoordig
weer meer in de mode.
-ocr page 32-
24
De meeningen over de waarde als nutras Ioopen nogal
wat uiteen. Men beweert, dat het hoen weinig te lijden
heeft van ziekte en zeer gehard is. Volgens anderen geldt
dit alleen, als het hoen in zijn vaderland blijft, maar niet
daar buiten.
Men beweert, dat het veel eieren legt en weinig broedsch
is. Anderen zeggen, dat het weinig eieren legt, omdat
het zoo dikwijls broedsch is.
Het vleesch is fijn, zegt men, maar het hoen is zoo
klein en zet bovendien zoo weinig vleesch en vet aan.
De eieren zijn klein, dat zegt iedereen.
Dat goed gekleurde exemplaren prachtige hoenders zijn,
moet men grif toegeven. De haan en de hen zijn gelijk
van kleur. Hals en staart zijn diep zwart en het overige
lichaam zuiver wit, doch het schijnt nogal lastig te zijn,
deze teekening onberispelijk te krijgen, want er zijn zeer
veel gebrekkig gekleurde Lakenvelders.
Als nutras voor ons land dus niet bepaald aan te bevelen.
22. LANGSHANS.
De Langshans zijn uit China afkomstig en hebben betere
eigenschappen, dan de andere Aziatische hoenders. Ze
behooren ook tot de zware rassen, want de haan wordt
9 en de hen 7 pond.
Om deze reden en omdat ze uitstekend vleesch hebben
en gemakkelijk vet worden, hebben ze als vleeschhoenders
een zeer goeden naam verworven.
Maar ook als leghoenders worden ze geroemd, althans
door sommigen, terwijl andere fokkers er weinig goeds
van meededen.
Dit verschil in de beoordeeling heeft echter een natuur-
lijke oorzaak, en berust op een onvolledige kennis van
het ras.
-ocr page 33-
25
Jonge Langshans leggen zeer goed. Ze worden weinig
broedsch en brengen het in de eerste legperiode soms tot
160 eieren en wel meer. Maar dan komt de klad er in.
De broedlust neemt sterk toe en later kunnen ze de 100
eieren nauwelijks halen.
Als legras kan men ze dus middelmatig noemen, maar
dan moeten ze vrijen uitloop hebben, want op een beperkte
ruimte blijft het leggen meestal beneden het middelmatige.
De vrije uitloop is nog om een andere rede noodzake-
lijk. Ze zoeken ijverig voedsel en dat is wel noodig, want
ze eten veel. Moet men ze geheel uit de hand voederen,
dan worden ze in verhouding tot hun productiviteit te
duur.
Daarbij komt, dat de kosten van aanschaffing ook aan-
merkelijk hooger zijn, dan die van andere nutrassen.
De meeste Langshans zijn zwart, maar er zijn ook witte
en blauwe. Ze hebben een enkele opstaande kam. De
pooten zijn lang en glad of dun bevederd.
23. LE MANS.
De Le Mans zijn een zeer goed Fransch ras en genoemd
naar de stad Le Mans in het westen van Frankrijk.
Deze hoenders lijken in hun voorkomen veel op onze
zwarte Hamburgers, maar ze zijn aanmerkelijk zwaarder
gebouwd. Ze hebben evenals de laatste een rozenkam.
De eigenschappen komen vrijwel overeen met die van
het La Flêche hoen.
Voor ons klimaat zijn ze minder geschikt, doch een
kruising van deze hoenders met Hamburgers zou waar-
schijnlijk wel goede resultaten kunnen geven.
24. MECHELSCHE KOEKOEK.
De Mechelsche koekoek is een Belgisch ras dat zijn
naam aan de stad Mechelen ontleent.
-ocr page 34-
26
De oorsprong van het ras is niet met zekerheid vast
te stellen, maar hoogstwaarschijnlijk is het ontstaan door
kruising van een Belgisch landhoen met Brahma\'s.
Het is een uitnemend nuthoen en wordt in België dan
ook alleen als zoodanig gefokt en wel in de allereerste
plaats als vleeschhoen. Met dat bedrijf, dat groote afme-
tingen heeft aangenomen, verdienen tal van menschen
hun brood.
De Mechelsche koekoek is een vleeschkip van den
eersten rang, wat aan het lange, breede en diepe lichaam
dadelijk te zien is. De kwaliteit van het vleesch is prima.
Als ze 10 tot 20 weken oud zijn, hebben ze een gewicht
van 3 pond. Daarna worden ze 5 weken gemest en be-
reiken dan een gewicht van 6 pond. Van de geslachte
hoenders worden groote aantallen naar het buitenland
uitgevoerd.
In ons land worden ze als leghoenders gehouden en
zijn daarbij zeer geschikt voor de beperkte ruimte. Het
aantal eieren is middelmatig, doch ze leggen ook in den
winter en dat is veel waard.
Hun waarde als vleeschhoen schijnt te verminderen, als ze
uit hun vaderland naar andere streken worden overgebracht.
Het ras is zwaar gebouwd met enkele opstaande kam,
matig ontwikkelden staart en bevederde pooten.
De naam zegt voldoende, hoe de kleur is.
25. MINORCA\'S.
De Minorca\'s zijn een Spaansche ras en ongetwijfeld
het beste. Ze hebben een tamelijk weerstandsvermogen
en bij een goede verzorging behooren ze tot de allerbeste
legrassen, want ze leggen veel eieren van de grootste
soort (van 60 tot 80 gram). Het aantal eieren loopt tot
180 per jaar.
Daarbij zijn het mooie, fórsche hoenders, die een zeer
-ocr page 35-
27
groot aantal liefhebbers tellen. Ze moeten hierin onder-
doen voor de Italianen, omdat die meer eieren leggen,
maar als men de eieren bij het gewicht gaat berekenen,
gelooven we stellig, dat de Minorca\'s het zouden winnen.
Vroeger werden de Minorca\'s met reusachtige kammen
gefokt, maar dat was een fout en men is er gelukkig van
teruggekomen, want het ras ging er als nuthoen door
achteruit.
Bij den haan is de kam enkel, opstaand, bij de hen
overhangend.
De meeste Minorca\'s zijn zwart, maar er zijn ook witte.
Het gewicht loopt van 5 tot 7 pond.
De kuikens groeien flink en beginnen met 6 of 7 maan-
den te leggen. Het zijn echter niet de beste winterleggers.
Hoe warmer het hok is en hoe beter de verzorging, des
te meer voldoen ze echter ook in dit opzicht.
Met broeden houden ze zich weinig op.
Ze zijn niet zoo levendig als Italianen, maar zoeken toch
zeer ijverig naar voedsel, als ze vrijen uitloop hebben.
Op de beperkte ruimte voldoen ze echter ook en zijn dan
veel minder schuw.
De Minorca\'s zijn geen eerste rang vleeschhoenders,
maar toch in dat opzicht beter dan de Italianen.
Uit een kruising van Minorca\'s met Hamburgers zijn
Minorca\'s met een rozenkam voortgekomen. Deze kruis-
lingen hebben het voordeel, dat de kammen minder gauw
bevriezen, maar de eieren zijn kleiner.
Kruisen van Minorca\'s met Langshans kan ook aanbe-
volen worden. De kruislingen zijn sterker, hebben beter
vleesch en leggen meer wintereieren, terwijl de eieren toch
ook zeer groot zijn.
26. NAAKTHALZEN (Zevenburgsche).
De Naakthalzen zijn ook al weer een rariteit op dit
-ocr page 36-
28
gebied, want ze hebben op den schedel een bosje veeren,
maar verder zijn kop en hals tot aan den rug geheel kaal
en bloedrood. Onder aan den hals, dus bij den rug hebben
ze een krans of kraag van kleine veertjes.
Over het algemeen vindt men ze afschuwelijk leelijk.
De kam is enkel en opstaand, of een rozenkam. De
pooten zijn lang en kaal of soms dun bevederd. Ze komen
verder in allerlei kleuren voor.
Men heeft ze in Hongarije het eerst ontdekt, maar van
hun afkomst en hun eigenlijk vaderland weet men niets
met zekerheid.
Ze hebben, niettegenstaande hun leelijkheid een vrij
groote verbreiding gevonden, wat ze te danken hebben
aan hun uitstekende nuteigenschappen.
Ze leggen gemiddeld 175 eieren van 75 gram, dus dat
is de moeite waard. Ze zijn bestand tegen weer en wind
en als de winter niet te streng is, leggen ze door.
De kuikens ontwikkelen zich goed en gemakkelijk, maar
als broedsters zijn de hennen niet vertrouwbaar.
Een eerste klas vleeschhoen is de naakthals niet, doch
ook in dit opzicht zijn ze bevredigend.
Die ze aanschaft moet echter zorgen dat hij goede
krijgt, want de goedkoope Hongaarsche rommel deugt niet.
27. ORPINGTONS.
De Orpingtons zijn een Engelsch ras, dat zich zeer snel
overal verbreid heeft, en dit succes dankt aan de uitste-
kende eigenschappen als nuthoen.
De Orpingtons zijn zware vleeschhoenders; de haan
weegt gemiddeld 10 pond, de hen 8 pond.
Ze hebben een kleine opstaande kam en gladde pooten.
Wat de kleur betreft, onderscheidt jnen witte, gele, zwarte,
koekoekveerige, blauwe en driekleurige.
-ocr page 37-
29
De gele en witte zijn het sterkst vertegenwoordigd. De
gele moeten gelijkmatig geel van kleur zijn; soms zijn ze wat
lichter, dan wat donkerder van tint, doch dat is niet erg.
Als ze echter witte of zwarte veeren in vleugels of staart
hebben, wordt dit op tentoonstellingen als een fout be-
schouwd.
Dat de Orpingtons als vleeschhoenders een rol spelen,
blijkt reeds uit het lichaamsgewicht. Ze zijn gemakkelijk
te mesten, want ze zetten vlug en veel fijn vleesch aan.
De beste tijd voor het mesten van jonge dieren ligt in
den leeftijd van 6 tot 9 maanden.
De Orpingtons staan ook bekend als beste legsters en
het getal eieren per jaar loopt tusschen 125 en 180. Het
gemiddeld gewicht van de bruinachtige eieren bedraagt
60 gram, doch eieren van 75 tot 80 gram zijn niet zeldzaam.
Een groot voordeel is het ook, dat de Orpingtons in
Januari, Februari en Maart een flink aantal eieren leggen.
Ze worden vroegtijdig broedsch en doen hun zaken in
dit opzicht uitstekend. Ook de kuikens veroorzaken geen
moeielijkheden, want ze groeien snel, doch komen soms
wat langzaam in de veeren.
In den regel zijn de jonge hennen met 6 tot 7 maan-
den legrijp, soms ook iets vroeger of iets later.
Bij de voedering van Orpingtons, die op een beperkte
ruimte gehouden worden, waarvoor ze overigens zeer
geschikt zijn, moet men er rekening mee houden, dat ze
meer dan andere rassen gebruik maken van groenvoeder.
Dit moet dus altijd in een flinke hoeveelheid gegeven
worden.
Omdat het ras zwaar is, zal men verstandig doen, voor
het fokken nooit eenjarige dieren te gebruiken. Met twee-
tot driejarige hennen en hanen heeft men doorgaans de
beste resutaten.
Kan men hen geheel vrijen uitloop geven, dan is een
haan bij tien hennen voldoende. Op een beperkte ruimte
-ocr page 38-
30
is het beter een haan niet meer dan zes hennen te geven.
Dit geldt natuurlijk alleen voor \'t geval men er mee fok-
ken wil en dus prijs stelt op een hoog procent bevruchte
eieren.
We kunnen dus met een gerust geweten de Orpingtons
aanbevelen, want deze hoenders zijn voor alle omstan-
digheden, zoowel in de stad met zeer beperkte ruimte,
als op het platteland, bijzonder geschikt.
28. PADUA\'S.
De Padua\'s zijn prachtkippen met een zeer schoone,
groote, volle, kogelronde kuif. Ook wat de kleur betreft
zijn ze een sierraad voor elke buitenplaats of villa.
Ze komen voor als goud-Padua\'s en verder als zilver-
laken, chamois en koekoek-Padua\'s. Alle kleurslagen zijn
mooi.
Het ras is zeer vertrouwelijk in den omgang en ze zijn
met weinig voedsel tevreden.
Hiermee hebben we echter al de deugden van de Padua\'s
gehad en men zal toegeven, dat het weinig is. De nut-
fokker eischt tenminste veel meer.
Zooals we vroeger reeds hebben aangetoond, heeft de
mooie kuif zijn schaduwzijden.
De Padua\'s zijn verder teer en het kost veel moeite de
kuikens groot te brengen. Een gevolg daarvan is, dat ze
veel van ziekte te lijden hebben.
Als vleeschhoenders hebben ze geen waarde, en als
eierproducenten kunnen ze niet in aanmerking komen.
Het zijn dus in geen enkel opzicht nuthoenders en uit-
sluitend sportdieren, maar als zoodanig nemen ze een
eerste plaats in en hebben ze in alle landen een groot
aantal liefhebbers gevonden.
-ocr page 39-
31
»
29. PHOENIXHOENDERS.
De Phoenixhoenders zijn evenals de bovengenoemde
Padua\'s uitsluitend sierhoenders. Ze zijn afkomstig uit
Japan, maar worden sedert 1880 ook in Europa gefokt.
Wat het uiterlijk betreft, gelijken ze in vorm en grootte
veel op onze gewone landhoenders, want de haan weegt
van 4 tot 4lh> pond.
Ze hebben een enkele opstaande kam.
De zadelveeren zijn smal maar zeer lang en reiken niet
zelden tot aan den grond. Het buitengewone moet echter
gezocht worden in de reusachtige ontwikkeling van den
horizontaal gedragen staart, waarvan de smalle sikkelveeren
soms de enorme lengte van 2 / tot 3 meter bereiken.
Deze lengte wordt echter alleen in Japan bereikt, doch
in Europa zijn staarten van 150 tot 180 centimeter niet
zeldzaam. Ook de zijveeren van den staart zijn buiten-
gewoon lang en slejoen evenals de sikkels, over den grond.
Ook de hen heeft een tamelijk lange, horizontaal ge-
dragen staart, die naar achteren eenigszins afhangt.
De phoenixhoenders komen in drie kleuren voor: goud-
halzige, zilverhalzige en witte.
Ze moeten tegen winterkoude beschermd worden. De
kuikens zijn teer en kunnen geen vocht verdragen.
De hoenders hebben behoefte aan een ruimen uitloop
en bij nat weer moeten ze een overdekte, droge ren heb-
ben met hooge zitstokken, anders is het mooie van den
prachtstaart gauw weg.
De hennen leggen vrij goed, maar kleine eieren, doch
broeden doen ze zelden.
30. PLYMOUTH-ROCKS.
De Plymouth-Rocks zijn een
Amerikaansch ras, dat
-ocr page 40-
32
veel verbreiding gevonden heeft en ongetwijfeld tot de
nutrassen gerekend mag worden. Ze kwamen in 1872
naar Engeland en omstreeks 1880 naar het vasteland van
Europa.
Ze hebben, ondanks de gele kleur van de huid, als
vleeschhoen hun verdienste. De haan weegt gemiddeld 8
pond, de hen 7 pond.
Men heeft deze hoenders gefokt met korte ruggen en
op hooge pooten, doch daarvan zijn ze niet beter geworden.
De kam is enkel en opstaand maar laag. Pooten en
snavel zijn geel, de eerste onbevederd.
De oudste kleur is koekoekveerig, maar later heeft men
ook zwarte, witte en gele gefokt.
De Plymouth-Rocks hebben verscheidene goede eigen-
schappen, welke voor den nutfokker van veel belang zijn.
In de eerste plaats zijn ze bijzonder gehard tegen weer
en wind en tegen een strengen winter goed bestand.
Hebben ze een vrijen uitloop, dan zoeken ze ijverig
naar voedsel. Voor de ren zijn ze minder geschikt, want
dan hebben ze veel neiging tot vet worden, wat weer
nadeelig op de eierproductie werkt.
Ze hebben behalve als vleeschhoenders, ook een zeer
goeden naam als leghoenders, want ze leggen een flink
aantal groote eieren van 70 tot 75 gram. Worden ze goed
verzorgd, dan leggen ze in den winter, wat altijd van
veel belang is.
De jonge hennen beginnen tamelijk laat met leggen,
meestal als ze 7 tot 8 maanden oud zijn, maar op dezen
regel zijn zeer gunstige uitzonderingen.
Ze zijn veel broedsch, ofschoon niet zoo sterk als
Orpingtons en Wyandottes. Ze broeden zeer goed en
zorgen uitstekend voor de kuikens. Deze groeien snel en
zijn sterk.
Volmaakt zijn de Plymouth-Rocks lang niet, maar ze
kunnen toch wel als nuthoenders aanbevolen worden.
-ocr page 41-
33
31.    RAMELSLOHERS.
Het Ramelsloherho en is een Duitsch ras, afkomstig uit
het dorp Ramelsloh, waar het bij duizenden als vleesch-
hoen gefokt wordt.
Het ras heeft altijd een zeer goeden naam gehad om
de voortreffelijke eigenschappen, welke het bezit.
Als het vrijen uitloop heeft op veld en akker, dan zoekt
het bijna al zijn voedsel zelf, want het graast den heelen
dag.
Het heeft bovendien een groot weerstandsvermogen
tegen schadelijke invloeden en wat de eierproductie be-
treft, deze is zeer bevredigend en wordt zelfs hoog, wan-
neer de hoenders in die richting worden gefokt.
Hierbij komen nu nog de goede kwaliteit van het vleesch
en het zeer gemakkelijk opkweeken van de kuikens.
De kuikens, die het vroegst uitgekomen zijn, beginnen
in September of October van hetzelfde jaar te leggen en
houden dat den winter door vol, als ze in warme hokken
gehouden worden.
De hennen broeden zeer goed en zorgen ook best voor
de kuikens.
Deze hoenders hebben een enkele, opstaande kam, welke
bij de hen overhangt.
De kleur is zuiver wit, maar na de vierde maand wordt
het hals- en zadelbehang van den haan bleekgeel, wat bij
de hen pas na het eerste jaar geschiedt.
Er zijn ook gele Ramelslohers. Daarbij zijn hals-, zadel-,
staart- en sikkelveeren iets donkerder van kleur, dan de
rest van het lichaam.
32.    RHODE-1SLANDS.
De Rhode-Islands zijn een Amerikaansch ras, ontstaan
Voornaamste Hoenderrassen.
                                    3
-ocr page 42-
34
uit kruising van verschillende rassen op het schiereiland
Rhode-Island, aan de oostkust van Noord-Amerika.
Het ras is pas sedert eenige jaren in ons land meer
algemeen bekend geworden en onder de nutrassen opge-
nomen, om de uitstekende eigenschappen, welke het ook
voor ons land geschikt maakt.
Deze hoenders hebben een buitengewoon weerstands-
vermogen tegen vocht en koude. Ook de rosé gekleurde
kuikens hebben daarvan niets te lijden en groeien zeer snel.
Van ziekten neemt men bij dit ras weinig waar.
Kuikens, die half Juni uitgekomen waren, begonnen
reeds in het begin van December te leggen.
De eieren zijn vrij groot en het aantal is zeer bevredigend.
Het vleesch is van beste kwaliteit en de hoenders zijn
zeer geschikt om gemest te worden, want ze zetten snel
vleesch en vet aan. De haan weegt 8, de hen 7 pond.
De hennen zijn zelden broedsch, maar overigens doen
ze ook hierin hun werk uitstekend.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk, dat de Rhode-
Islands ook voor ons land aanbevelenswaardige hoenders
zijn, en dit nog te meer, omdat ze ook in een beperkte
ruimte niet te veel van hun goede eigenschappen verliezen.
De kam is bij den haan enkel, opstaand en niet groot
en bij de hen klein. De sikkelveeren van den haan zijn
maar middelmatig lang. De pooten zijn geel van kleur
en onbevederd.
De kleur van het gevederte is prachtig rood, met zwar-
ten staart en zwart in de vleugels.
33. GRAUWE SCHOTTEN.
De grauwe Schotten zijn een zeer oud ras uit het
Schotsche hoogland, en daar op bijna elke boerderij ver-
tegenwoordigd. Het is dus het Schotsche landhoen of
boerenkip.
-ocr page 43-
35
De kleur is koekoekveerig, de kam is enkel en opstaand,
maar klein. Sommige hennen hebben een grootere, om-
liggende kam. De pooten zijn lang, onbevederd en vleesch-
kleurig.
Van meer belang zijn echter de nuteigenschappen van
dit ras, en in het algemeen kunnen we verklaren, dat het
zeer aan te bevelen is, een gehard hoen, dat goed legt
en een knap stuk vleesch levert.
Broeden doen de hennen pas op hun ouden dag.
Winterleggers zijn de Schotten over het algemeen niet,
maar men ontmoet er wel eenige onder.
Gunstige omstandigheden zijn voor dit ras een groote
uitloop op een grasveld, een warme stal en een schuil-
hoekje voor slecht weer.
De Schotten zoeken ijverig naar voedsel en zijn met
alles tevreden. Ze leggen van Januari tot September zeer
ijverig en tamelijk groote eieren.
Op beperkte ruimte en in de stad maken ze het ook
zeer goed, als men maar zorgt voor zachtvoer en veel
groen.
34. SPAANSCHE WITWANGEN.
De Spaansche witwangen leggen zeer vlijtig groote
eieren en zouden ook zeer aan te bevelen zijn, als ze
niet eenige storende eigenschappen hadden, waardoor ze
voor onze omstandigheden totaal ongeschikt worden.
Ze zijn teer en in het geheel niet bestand tegen ons
klimaat. Als de kuikens in hun eerste levensdagen nat en
koud weer treffen, blijft er doorgaans niet veel van over.
Ook de groote kammen der oudere hoenders hebben
veel last van bevriezen, en het ras is door zijn gering
weerstandsvermogen onderhevig aan allerlei ziekten.
De Spaansche witwangen zijn mooie dieren, als ze zijn(
zooals ze behooren te zijn, maar dat komt weinig voor.
-ocr page 44-
36
De kam is groot, enkel en opstaand, bij de hen omIig-
gend. Het gezicht is zeer groot en moet spierwit en glad
zijn. Ook de oorlellen zijn wit. De kinlellen zijn lang en
rood. De pooten zijn lang en grauw. De haan heeft
mooie lange sikkelveeren. De kleur is prachtig zwart met
groenen metaalglans.
Als leghoen en ook als vleeschhoen heeft het ras zijn
waarde, maar niet voor ons land.
Het kan hier uitsluitend sporthoen zijn.
35. SULTANHOENDERS.
De Sultans kunnen als nuthoenders niet in aanmerking
komen maar als sierhoenders nemen ze een voorname
plaats in, en daarom willen we ze niet met stilzwijgen
voorbijgaan.
Van hun afkomst en vaderland weet men niet veel,
doch men vermoedt, dat ze van Russische kuifkippen af-
stammen. Ze zijn dus in geen geval rasechte Turken, al
worden ze ook wel Turksche hoenders genoemd.
Maar mooie diertjes zijn ze, daar valt niets op af te
dingen.
Ze zijn klein en gedrongen, maar toch elegant van vorm.
Hun kr p is versierd met een prachtige volle kuif, terwijl
de kam op een klein overblijfseltje na, ontbreekt. Daarvoor
hebben ze weer een rijk ontwikkelde baard. De pooten
zijn kort en bevederd.
De witte Sultans zijn verreweg het mooist, doch ze
komen ook voor in verschillende tinten van grijs.
Voor de nutfokkerij hebben ze geen enkele goede
eigenschap.
Ze hebben geen weerstandsvermogen en de kuikens
zijn zeer teer.
Ze leggen maar heel weinig eieren, die bovendien
klein zijn.
-ocr page 45-
.\'
37
36. SUSSEX-HOENDERS.
Sussex-hoenders komen in ons land weinig voor, maar
dat zal wel komen, omdat ze nog niet zoo heel lang
buiten Engeland bekend zijn. Over het ontstaan van het
ras weet men niet veel met zekerheid.
De nuteigenschappen zijn echter van dien aard, dat het
ras voor ons land aanbevolen kan worden.
Volgens verscheidene fokkers zijn de Sussex-hoenders
bij voorkeur winterlegsters. Ze leggen gemiddeld 150
eieren en daarvan het grootste gedeelte van December
tot Maart. Ze zijn bruinachtig van kleur en middelmatig
groot.
De beste resultaten heeft men, als de hoenders vrijen
uitloop hebben. Ze zijn dan ook het goedkoopst in onder-
houd, want ze zoeken ijverig naar voedsel.
Met de kuikens heeft men geen last en ze komen ge-
makkelijk in de veeren, omdat het ras een groot weer-
standsvermogen heeft tegen het gure weer. Een gevolg
daarvan is ook, dat ze maar weinig van ziekten te lijden
hebben.
Het vleesch van deze hoenders is van uitstekende kwa-
liteit. De haan weegt 7, de hen 6 pond, dus als vleesch-
hoenders zijn ze ook aan te bevelen.
De kammen van haan en hen zijn enkel en opstaand.
Die van de hen is klein, van den haan middelmatig.
De pooten zijn onbevederd en moeten niet te lang zijn.
De staart is klein en de sikkelveeren bij den haan zijn
middelmatig en sterk omgebogen.
De beste kleuren zijn hermelijn, dat is wit met zwart
aan hals, zadel, staart en vleugels; verder roodbont en
patrijskleur.
-ocr page 46-
38
37. UILEBAARDEN (NEDERLANDSCHE).
De Uilebaarden zijn een zeer oud Nederlandsch ras,
waarvan men de oorsprong niet kent. Ze waren, zooals dat
met oude rassen meer gaat, langzamerhand uit de mode
geraakt en hier en daar zelfs geheel onbekend geworden.
Om de zeer goede eigenschappen van dit ras, was dat
te betreuren en daarom is het dubbel aangenaam, dat het
de kenners en liefhebbers gelukt is, het ras weer meer
bekend te maken, zoodat het thans weer tamelijk ver-
tegenwoordigd is.
De Uilebaarden zijn als nuthoenders voor ons klimaat
en voor alle omstandigheden geschikt. Men kan ze de
vrijheid geven, maar ook op een zeer beperkt terrein kan
men er succes mee hebben.
Als vleeschhoenders mogen ze aanbevolen worden, want
het vleesch is van goede kwaliteit. De haan weegt 5, de
hen ruim 4 pond.
Ze leggen een flink aantal eieren van 50 tot 60 gram.
Tegen de onguurheden van ons klimaat zijn ze in alle
opzichten bestand.
Ze loopen in het oog door de eigenaardig gevormde
kam, welke bij haan en hen uit twee roode hoorntjes
bestaat en verder door een vollen ringbaard, welke de
wangen geheel bedekt.
De pooten zijn middelmatig lang en onbevederd.
De staart is rijk bezet met fraai gebogen sikkelveeren.
De zwarte uilebaarden zijn geheel zwart; de witte zijn
geheel wit.
De goudlaken uilebaarden hebben een goudbruine goud-
kleur met zwarten baard en staart en zwarte teekening
op de veeren.
Bij de zilverlaken uilebaarden is de grondkleur zilver-
wit met dezelfde teekening als de vorige.
>
-ocr page 47-
39
De gele uilebaarden hebben een gele grondkleur met
een witte zoom aan elke veer.
38. VECHTHOENDERS.
De vechthoenders zijn uit Azië afkomstig. We onder-
scheiden verschillende rassen, die echter alle het Maleische
vechthoen tot stamvader hebben, wat aan het uiterlijk
spoedig te zien is.
Ze hebben alle een gespierd lichaam, een sterk beender-
stelsel, een paar lange pooten, en nemen steeds een hou-
ding aan, of ze zeggen willen: kom eens hier, als je durft!
Het zijn geboren vechtersbazen en zeer onverdraag-
zaam in den omgang met andere hoenders.
We willen hier een korte beschrijving van eenige vecht-
hoenderrassen laten volgen.
a. HET MALEISCHE VECHTHOEN.
Dit ras was vroeger overal, waar men vechthoenders
hield, sterk vertegenwoordigd, maar tegenwoordig is het
door allerlei andere rassen verdrongen en uit de mode
geraakt.
De Maleiers zijn de grootste vechthoenders, want een
goed ontwikkelde haan bereikt een hoogte van 80centimeter.
De houding is trotsch en uitdagend opgericht en de
kop heeft wel iets van een roofvogelkop. De kam is een
vleeschbult en klein. De oor- en kinlellen zijn zeer klein.
De ras heeft een langen hals en rug. De laatste helt
steil af naar achteren. Ook de staart wordt afhangend
gedragen, bij den haan van slechts weinig zwak gebogen
sikkels voorzien.
Wat de kleur betreft ónderscheiden we bruine Maleiers,
die nog het meest voorkomen; verder heeft men witte,
-ocr page 48-
40
de weinig voorkomende zwarte, de zeldzame porcelein-
kleurige of gevlekte en de koekoekveerige, die bezig zijn,
uit te sterven.
De Maleiers zijn sporthoenders, doch men ontmoet
maar zelden exemplaren, welke aan alle eischen voldoen.
Als nuthoenders kunnen ze niet in aanmerking komen,
want ze leggen maar weinig eieren en die zijn bovendien
klein.
Broeden doen ze goed en met volharding, maar doordat
ze zwaar en lomp zijn, wordt menig ei gebroken en
menig kuiken beschadigd. Geheel vertrouwbaar zijn ze
bij de kuikens niet, want als ze door een of andere oor-
zaak geprikkeld worden, vallen ze soms hun eigen kui-
kens aan.
Men kan ze niet met andere hoenders samen houden,
want dan zijn de vechtpartijen niet van de lucht af.
Ze leveren een flink stuk vleesch, maar niet van fijne
kwaliteit.
De volwassen hoenders zijn tamelijk gehard en hebben
weinig last van ziekte. De kuikens daarentegen zijn teer
en niet gemakkelijk groot te brengen, want ze zijn buiten-
gewoon gevoelig voor vochtig weer.
b. JAPANSCHE VECHTHOENDERS.
De Japansche vechthoenders of Chamo\'s hebben in hun
uiterlijk veel van de reeds genoemde Maleiers. Ze zullen
er dus wel mee verwant zijn.
Ze werden kort na 1880 uit Japan naar Europa over-
gebracht, doch konden zich niet zeer sterk verbreiden,
omdat men er weinig of geen kuikens van fokken kon.
Voor de liefhebbers is dit wel jammer, want dit ras
onderscheidt zich van de Maleiers door een nog veel
sterker ontwikkelde vechtlust Het zouden beslist „je
vechthoenders" geworden zijn, want ze zijn buitengewoon
-ocr page 49-
41
wild en zelfs de hennen doen niets liever dan plukken
en scheuren, terwijl de hanen zoover gaan, dat ze menschen
met verbittering aanvallen.
Van een of andere nuteigenschap hebben we nooit iets
gehoord en daardoor wordt het voor den kippenliefhebber
in het algemeen weer iets gemakkelijker gemaakt, in het
gemis van deze dieren te berusten.
c. INDISCHE VECHTHOENDERS.
Ook de Indische vechthoenders worden uitsluitend als
sporthoenders gehouden.
Ze hebben veel overeenkomst met de Maleiers, doch
zij staan wat lager op de pooten en zijn wat meer ge-
drongen gebouwd. Ze worden meestal niet zwaarder dan
6 tot 8 pond.
De kam is drierijig, maar soms lijkt hij op den kam
van de Maleiers.
Wat de kleur aangaat bestaan er bruine, porceIein- of
driekleurige, amandelkleurige (geelachtig rood), grijze,
witte en zwarte, maar de beide laatste kleuren komen
zelden voor.
Dit ras heeft eenige nuteigenschappen. Het zijn mid-
delmatige legsters en als vleeschhoen heeft het zijn ver-
dienste. De buitengewone vechtlust, waarmee ook de
hennen behept zijn, maakt het echter niet aanbevelens-
waardig.
d. BELGISCHE VECHTHOENDERS.
Dit is een zeer oud ras, dat waarschijnlijk ook van de
Maleiers afstamt, want het stemt in zijn uiterlijk geheel
met de Maleiers overeen.
Men onderscheidt blauwgrijze, roode en zwarte Bel-
gische vechthoenders. Het ras is blijkbaar aan het uit-
-ocr page 50-
42
sterven, want men krijgt maar zeer zelden goede exem-
plaren te zien.
Wat de eigenschappen betreft, komen ze met de Indi-
sche vechthoenders overeen.
e. ENQELSCHE VECHTHOENDERS.
De Engelsche vechthoenders zijn reeds zeer oud en
overal bekend. Men onderscheidt twee vormen, de ouder-
wetsche en de moderne. De laatste zijn uitsluitend sport-
hoenders en hebben geen noemenswaardige nuteigen-
schappen.
Ze zijn zeer onverdraagzaam en broeden wel goed,
maar men kan ze bij de kuikens toch niet vertrouwen.
Leggen doen ze slecht, doch als vleeschhoenders hebben
ze eenige verdienste, want het vleesch is van goede kwa-
liteit.
Als sporthoenders nemen ze echter een eerste plaats in.
Hun uiterlijk vertoont overeenkomst met de Maleiers,
doch het is veel minder plomp en zwaar.
De kam is enkel en opstaand, maar klein, en wordt
dikwijls, als de dieren negen maanden oud zijn, tegelijk
met de kinlellen weggeknipt. Dit is een treurige mode,
want het dier wordt er niet mooier van en het is dus een
geheel doellooze marteling.
De staart heeft bij den haan maar weinig sikkels, die
zwak gebogen zijn en iets boven den horizontalen stand
gedragen worden.
De haan wordt hoogstens 6 pond, de hen 4 pond zwaar.
Dit ras wordt in een groot aantal kleuren gefokt, doch
verscheidene daarvan zijn niet zeer in trek. De belang-
rijkste kleuren zijn rood met bruine borst, rood met zwarte
borst, gele en roodbonte.
De ouderwetsche Engelsche vechthoenders kunnen nog
eenigszins als nuthoenders beschouwd worden.
-ocr page 51-
43
Ze leggen per jaar 100 tot 120 eieren, die wit van kleur
zijn. In het algemeen zijn ze geen winterleggers, maar
zulke komen onder hen wel voor.
Ze broeden goed en zorgen ook best voor de kuikens.
Dat men ze niet met andere hoenders bij elkaar houden
kan, spreekt bijna vanzelf, want hun strijdlustige natuur
is daarvoor een beletsel.
Als vleeschhoenders hebben ze zich een goeden naam
verworven en ze worden meermalen gebruikt voor krui-
singen, waarbij vermeerdering en verbetering van het
vleesch het hoofddoel is.
39. WYANDOTTES.
De Wyandottes zijn een hoenderras uit Noord-Amerika,
dat waarschijnlijk zijn naam ontleent aan de stad Wyan-
dotte.
Omstreeks 1880 kwamen ze naar Engeland en later naar
andere Europeesche landen.
Het ras is door kruising van verschillende andere rassen
ontstaan.
We onderscheiden een groot aantal kleurslagen. De
zilverlaken en goudlaken Wyandottes waren de eerste en
zijn nog steeds het meest in trek, maar we hebben later
witte, zwarte, gele, patrijskleurige en koekoekveerige ge-
kregen, en nog verschillende andere. Het ras biedt dus
in deze richting keus genoeg.
De Wyandottes behooren tot de zware rassen. Ze staan
middelmatig hoog op de pooten. De haan weegt 8, de
hen 5 pond.
Ze hebben een rozenkam met kleine puntjes bezet. De
staart is niet lang; de sikkelveeren zijn kort en sterk om-
gebogen.
Het ras heeft uitstekende nuteigenschappen. Het is niet
-ocr page 52-
44
veeleischend en volkomen gehard tegen de ongeregeId-
heden van ons klimaat.
De kuikens groeien gemakkelijk en snel en zijn vroeg
legrijp en uitstekende winterleggers. De eieren middel-
matig groot, lichtbruin van kleur en het aantal bedraagt
140 tot 180 per jaar.
Het vleesch van de Wyandottes is niet van eerste k\'wa-
liteit, maar voldoet toch zeer goed.
De meeste eieren leggen ze, als ze een vrijen uitloop
hebben, en ze zoeken dan ook een groot deel van hun
voedsel zelf.
Maar ook in een beperkte ruimte voldoen ze nog zeer
goed, als men maar zorgt voor doelmatig voeder met veel
afwisseling en aanleiding tot het nemen van veel bewe-
ging. Hiertoe kan een goed ingerichte scharrelplaats veel
bijdragen, waaraan ze vooral in den winter veel behoefte
hebben. Het graanvoer moet dan in een flinke laag strooi-
sel ingeharkt worden. Hierdoor voorkomt men het vet
worden met de nadeelige gevolgen, daaraan verbonden.
De beste legsters vindt men onder de witte-, de goud-
en de zilver Wyandottes.
40. YOKOHAMA\'S.
Het Yokohamahoen is afkomstig uit Japan. Het is een
zoogenaamd langstaarthoen en een siervogel bij uitne-
mendheid.
Het lijkt in zijn uiterlijk zeer veel op het Maleische
vechthoen. Het is echter kleiner, wat minder hoekig van
vorm, heeft een rijker vederkleed en een langen staart.
De kam is laag en dik. Het halsbehang is mooi maar
niet zeer dik. Het zadelbehang is lang en vol.
De staart is buitengewoon lang (van 1 tot 11/2 meter)
en weelderig ontwikkeld. In den vorm herinnert hij aan
-ocr page 53-
45
den staart van de fazant. De zadelveeren liggen zoo, dat
ze met den staart een geheel schijnen te vormen.
De hen lijkt in lichaamsbouw en houding op den haan.
De smalle staart van de hen is ook vrij lang.
In Japan bestaan verscheidene kleurslagen, doch in
Europa kennen we slechts de uit Japan ingevoerde rood-
gezadelde Yokohama\'s en de gefokte witte, welke ont-\'
staan zijn uit de kruising van Yokohama\'s met Phoenix-
hoenders.
Bij de roodgezadelde kleurslag zijn rug, schouders en
vleugeldekveeren roodbruin of bloedrood. De borstzijde
heeft op rooden grond witte stippels en de rest van het
gevederte is effen roomwit.
De hen heeft een roomwitte grondkleur, een zalmkleu-
rige of chamoiskleurige borst en wat donkerder vleugel-
dekveeren met witte stippels. Kop, hals, vleugels en staart
zijn zilverwit. De rest is donker bruinrood met witte
stippels.
Deze vogels zijn prachtige sierhoenders, maar zonder
eenige nutwaarde.
Ze worden 4 tot 6 pond zwaar en leggen een klein
aantal roodachtige eieren.
Het opkweeken van de kuikens is in ons klimaat zeer
moeielijk en dat is de reden, waarom deze hoenders in
verbreiding niet vooruit gaan.
Ze hebben behoefte aan een warm en zeer beschut
staand nachthok, een vrijen uitloop in tuin of park en
een opmerkzame verzorging
De Yokohama\'s broeden zeer goed en zorgen uitstekend
voor de kuikens. Men kan er bovendien lang genoegen
van hebben, want vogels van 10 of 12 jaar oud leggen
soms nog een nest eieren.
De voedering moet goed zijn, maar ze zijn niet kies-
keurig.
Niettegenstaande hun overeenkomst in uiterlijk met het
-ocr page 54-
46
Maleische vechthoen, zijn de Yokohama\'s volstrekt niet
strijdlustig van aard.
41. ZIJDEHOENDERS.
De zijdehoenders behooren ook tot de kleine rassen,
want ze zijn nog niet eens zoo groot als onze gewone
boerenkip.
Hun naam ontleenen ze aan de eigenaardige zijdeachtige
en haarvormige bevedering.
a. JAPANSCH ZIJDEHOEN.
Het Japansche zijdehoen is uit Japan afkomstig en reeds
geruimen tijd in Europa bekend, waar het altijd veel lief-
hebbers gevonden heeft.
De veeren zijn zuiver wit, doch lijken zeer veel op zijde-
achtige haren. Door dit ongewone gevederte heeft het
een buitengewoon opgevuld uiterlijk, waardoor het veel
zwaarder schijnt, dan het is, want de haan weegt zelden
meer dan 3 pond.
Daardoor zien de dieren er ook eenigszins gedrongen uit.
De kuif op den kleinen kop bestaat uit naar achter
staande veertjes, dus is niet kogelvormig, zooals bij andere
kuifhoenders, maar een weinig spits.
De kam is een kleine rozenkam, doch is overigens wei-
nig ontwikkeld. Ook de staart is niet groot en de sikkels
van den haan beteekenen weinig.
De pooten zijn kort en dun bevederd.
Het Japansche zijdehoen is uitsluitend siervogel, want
van nuteigenschappen is geen sprake. Het legt een klein
aantal kleine eieren.
Zelfs de volwassen hoenders zijn teer en moeten met
veel zorg behandeld worden. Dat het opkweeken van de
-ocr page 55-
47
kuikens dus heel wat zorg en moeite kost, is te begrijpen.
Broeden doen deze diertjes zeer goed en in den tuin
richten ze geen schade aan.
b. SIAMEESCH ZIJDEHOEN.
Het Siameesche zijdehoen lijkt in alles veel op het Japan-
sche en ze behooren blijkbaar tot één familie. Dit ras
stamt uit Achter-Indië.
Er bestaan echter eenige verschilpunten. Het Siamee-
sche zijdehoen is iets kleiner nog, dan het Japansche.
Ook de kuif is kleiner en ontbreekt soms geheel. Ze hebben
een enkele, opstaande kam, die soms naar één kant over-
hangt.
De pooten zijn soms bevederd, maar dit is geen regel.
Nuteigenschappen heeft dit hoen ook niet, en alles wat
we omtrent het Japansche zijdehoen gezegd hebben, is
ook hier van toepassing.
De Japanners zijn lang niet zoo zeldzaam als de Sia-
meezen, want de laatste komen maar bij hooge uitzon-
dering voor.
Het zesde deeltje dezer „Natuur en Sport-Serie" be-
handelt:
Huisvesting en Verzorging van Kippen.
Ziekten en slechte gewoonten.
-ocr page 56-
Natuur en Sport-serie.
No. 1. DE HENGELAAR.
Bij den uitgever C. Morks Cz. te Dordrecht is een aardig
boekje verschenen onder bovenstaanden titel; het is voor ieder
hengelaar zeer lezenswaard. Allerlei bijzonderheden, nuttig
voor den hengelaar worden er in besproken. Over den besten
tijd van het visschen, over kleeding, voederen, geheimmid-
delen, over aas enz. Ook het eigenlijk vangen der verschiN
lende vischsoorten wordt uitvoerig besproken, plus de wette-
lijke bepalingen.
                             (De Ned. Hengelsport.)
No. 2. HET AQUARIUM.
De Firma Morks te Dordrecht zond ons ter recensie bo-
venstaand aardig boekje. (Abonnés op het maandschrift
Morks Magazijn ontvangen het gratis).
De vorm en inhoud doen ons prettig aan, zóó prettig, dat
wij er hard over denken ons aquarium, dat reeds eenigen
tijd „gedemobiliseerd" is, weer te gaan bevolken en inrichten
en dan volgens de hier aangegeven methode.
Wij zouden gaarne dit handige werkje in het bezit zien
onzer lezers, waaronder er gewis voorkomen, die ook wel
veel voelen voor het aantrekkelijke en opbouwende, dat een
goed gehouden aquarium oplevert.
            (De Pluimgraaf.)
No. 3. VOETBAL, door W. A. Deenen.
We bevelen het doorwrochte geschriftje gaarne in de belang-
stelling van Voetbal—Holland aan. Spelers, officials en publiek
kunnen er heel wat uit leeren
                   (N. Rotterd. Ct.)
No. 4. INLANDSCHE VOGELS, door Brandaris.
No. 5. BUITENLANDSCHE VOGELS.
No. 6. HUISVESTING EN VERZORGINGVAN KIPPEN.
Deze deeltjes, alle geïllustreerd en keurig uitgevoerd,
zijn kosteloos voor de abonnés op MORKS MAGAZIJN,
het goedkoopste, groote geïllustreerde maandschrift van
Nederland. Afzonderlijk zijn deze deeltjes verkrijgbaar
voor ~f> cent, franco per post SS cent.
DORDRECHT.
                                              C. MORKS Czn.