, f
mm
m
-ocr page 4- -ocr page 5-NETVLIES-AANDOENINGEN
NAPHTALINE-VERGIFTIGING.
-ocr page 6-I
.J" , "
I;,! / ; ■
BIJ
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE j^IJKS-|jNIYERSITEIT TE pTRECHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
H. S 3Sr E L 3sr ,
Iloogleeraar in de Paculteit der Geneeskunde,
MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN
op Zaterdag 9 April 1892, des namiddags te 3 ure,
Arts, geboren te Utrecht.
UTRECHT. — J. VAN BOEKHOVEN. — 1892.
-ocr page 8-stoomdruk van J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.
-ocr page 9-J^AU MIJNE pUDEÎ\\S.
-ocr page 10-M
l:.
l.\'T"
-Vf- --
je
\'s*/
s:
-ocr page 11-Gaarne grijp ih deze gelegenheid aan om ü,
Professoren en Lectoren der Philosophische en Medische
P\'acuUeit, wier onderwijs ik mocht genieten, mijn
hartelijken dank te betuigen.
Wat gij, hooggeachte Promotor, als vader en leer-
meester voor mij geweest zijt, en nog steeds zijt, wil ik
niet trachten te schilderen, ik loensch hier slechts uiting
te geven aan mijn gevoel van innige dankbaarheid.
Bij de aangename herinneringen, die ik steeds van
mijne studentenjaren zal bewaren, stemt mij alleen
droevig de gedachte aan onzen te vroeg overleden vriend
Dirk van Leeuwen. In onze herinnerhig blijft hij
voortleven.
P;
g::«- ■ . ■
■M
y
■ r. ■• V
: I .. - y ■
; . \'«\'M
.............^ -.
, , . . .Tiî-•• ■ .: / . - »\'j.\'vl^.v; .
.........
i -
A\' . \' - "
•.■■■■ ■ i |
m |
/ |
.\'i |
ft | |
\\ - | |
•..r " • . | |
HOOFDSTUK 1.
In Juni 1886 deelde Bouchard aan de Académie
de Médecine mee, dat hij, bij het herhalen der
proeven van Rossbach over het desinfecteeren van
den tractus intestinalis met naphthaline, bij konijnen,
na gebruik van naphthaline gedurende 5 tot 20
dagen, op beide oogen cataract had zien ontstaan.
Naar aanleiding hiervan werden door Dor proeven
genomen op drie konijnen en 2 cavia\'s. Als dosis
gaf hij 1 gram naphthaline op 1 kilogram dier, en
diende het met melk vermengd door de maagsonde
toe, of bracht drooge kristallen zóóver naar achteren
in de mondholte, dat zij door slikbeweging naar de
maag werden gevoerd.
Al zijne konijnen kregen cataract, de cobaya\'s
niet; deze laatste stierven spoedig. Bij de konijnen
merkte hij tevens op dat de cataract niet de eerste
verandering in het oog was, maar dat de retina
vóór dien tijd talrijke ronde witte plekjes vertoonde,
\') Revue générale d\'ophth. 87 1.
-ocr page 14-die, zooals bij onderzoek bleek, uit witte bloed-
lichaampjes bestaan en soms kristallen bevatten. De
autopsie leerde hem dat deze ophoopingen van witte
bloedlichaampjes niet alleen in de retina, maar ook,
en vooral, in de chorioidea en in bijna alle viscerale
organen voorkwamen.
Hield hij, na het optreden van de vlekken in de
retina, vóórdat de cataractvorming ontstond, met de
toediening van naphthaline op, dan ontwikkelde deze
laatste zich niet. De vlekken in de retina ondergin-
gen echter een verandering.... zij werden rood, eerst
aan de peripheric, vervolgens over hun geheele uit-
gestrektheid , evenwel soms met uitzondering van het
centrum, hetgeen in dat geval wit bleef. De fundus
scheen daardoor, als bij pernicieuse anaemie, bedekt
te zijn met haemorrhagien. Het ontstaan der vlekken
schrijft Dor toe of aan talrijke emboli of aan zoovele
ontstekingshaarden; ze waren, volgens hem, het
gevolg van een verandering van het bloed, ter-
wijl de cataract hier zou veroorzaakt worden door
voedingsstoornis, evenals dit bij diabetes en bij
phosphaturie voorkomt.
Wat de cataract aangaat, deze vertoonde zich
eerst als franjes (franges minces), aan de peripheric
der lens en in de richting van de kern; daarna
verduistering van de perinucleaire lagen en ten
slotte van de geheele lens.
Bouchard vond bij nieuwe proeven, die hij in
vereeniging met Charrin heeft genomen, naphthaline in
de urine, en wèl verbonden met zwavel. Hij kwam
daardoor tot de hypothese, dat de naphthaline zou
werken door zwavelonttrekking. Proeven met andere
zwavelonttrekkende stoffen, als phenylzuur en phenyl-
zure soda, gaven echter negatieve resultaten.
Terzelfder tijd werden hierover ook proeven ge-
nomen door Panas "), die daarin een oplossing
hoopte te vinden van het vraagstuk der voeding
van het oog. Evenals Dor vond hij dat de lens-
verduistering werd voorafgegaan door vlekken in de
retina; bovendien zag hij kristallen in het glasvocht,
die het aanzien hadden van synchisis scintillans.
De vlekken in de retina, die verspreid optraden,
eindigden met samen te vloeien; daarna trad een
gestreepte verduistering der lens op, van den aequator
naar de polen, die zich verder ontwikkelde tot een
matgrijze weeke cataract.
Anatomisch vond hij in \'t glasvocht, behalve de
genoemde kristallen, ophoopingen van leucocythen.
Verder tweeërlei exsudaten, een tusschen glasvocht
en retina en een tusschen de staafjes- en kegellaag en
het pigmentepitheel, in welke exsudaten zich dezelfde
\') Société de Biologie, séance du 18 Déc. 188(i,
2) Académie de médecine, séance du 8 Pévr. 1887.
kristallen en overeenkomstige ophooping van leuco-
cythen vertoonden, als in het glasvocht. De retina
was ter plaatse van de vlekken oedemateus, in een
later stadium echter geretraheerd en sterk adhaerent
aan de chorioidea. De vormelementen waren ver-
anderd en het pigment verplaatst en het glasvocht
totaal losgelaten. Eerst daarna vertoonde zich de
cataract, die dus altijd gepaard gaat met de grove
veranderingen der retina. De chorioidea vertoonde
slechts in het laatste stadium veranderingen.
Cornea, sclerotica, conjunctiva, iris en corpus
ciliare bleven absoluut normaal. Hieruit maakt Panas
de gevolgtrekking dat de voeding der lens afhankelijk
is van de retina en van het glasvocht; als banen
voor het voedingsvocht denkt hij zich daarbij: een
ruimte tusschen glasvocht en retina en een intra-
retinale ruimte, zooals die aangeduid worden door
de twee exsudaten. Een abnormaal eiwitgehalte in
het waterachtig vocht, dat hij bij de cataractvorming
vond, zou er op wijzen dat de lymphstroom uit de
lens zich richtte naar de voorste oogkamer.
Deze bevindingen van Panas worden grootendeels
weersproken door die van Hess Synchisis scintillans
vond Hess nooit, wèl talrijke kristallen in de retina,
die men er voor zou kunnen houden; maar hij kon
\') Revue générale d\'ophthalm. 87 n". 9.
-ocr page 17-gemakkelijk aantoonen dat zij tot de retina behoorden.
De vlekken in de retina zag hij in enkele gevallen reeds
na 10 tot 16 uren optreden, \'t eerst aan de beneden-
zijde der retina. Bij doorgezette toediening vermeer-
derden zij, werden grooter en vloeiden in elkaar,
totdat zij den geheelen fundus innamen met uit-
zondering van een horizontale strook, die, uitgaande
van de pupil, als een lint over de retina lag.
Bij het openen van een oog, na het eerste optreden
van de vlekjes, dus ongeveer 24 uren na de eerste
dosis, vond hij de vlekjes, die zich ophthalmoscopisch
glinsterend-wit hadden voorgedaan, chocolade-bruin,
in een normale bleeke retina. Hij verklaarde dit
verschijnsel uit sterke reflex bij \'t oogspiegelen van
vacuolen in de retina, terwijl het diffuse licht het
daaronder gelegen pigment laat zien.
Na harding in Miillersche vloeistof bleek het dat de
retina overal gemakkelijk van de pigmentlaag losliet,
behalve juist ter plaatse van de vlekken, waar zij
sterk adhaereerde; er is dus geen exsudaat, zooals
door Panas was beschreven. Het pigment-epitheel onder
de plekken was veranderd en het pigment is in de
retina gedrongen, waarin hij een overeenkomstige
beweging meende te zien, als er onder den invloed
van het licht plaats heeft.
De ophoopingen van cellen, beschreven door Dor,
kon hij noch in het oog noch in eenig ander orgaan
ontdekken, evenmin als de haemorrhagien van de
retina.
De cataract zag hij optreden 8 tot 36 uren na de
eerste toediening, en bijna altijd vóór de eerste
veranderingen in de retina.
De eerste veranderingen in de lens bestaan in het
optreden van stralen, die van den aequator naar de
achterste pool gaan, waarschijnlijk overeenkomende met
de franges-minces van Dor. Hij merkte hierbij nog op,
dat deze stralen bij kleine bewegingen van den spiegel
zich nu eens helder reflecteerend dan weder donker
voordeden. De lens zelf was dan nog helder, maar
vertoonde na 2 of 3 dagen aan den aequator ver-
duisteringen, die zich volgens den loop der vezelen
uitbreidden.
Aan deze zoo uiteenloopende beschouwingen over
het wezen en de oorzaak der naphthaline-verande-
ringen kwam Kolinski nog een nieuwe voegen.
Volgens zijn meening is de cataract niet alleen secun-
dair aan de aandoeningen van het oog, maar zou zij
het resultaat zijn van een geheele rij van abnormale
processen in het gansche organisme.
Als eerste symptomen vond hij bloedextravasaten
in het corpus ciliare, in de chorioidea en zelfs in de
sclera. Ophthalmoscopisch bij albino\'s eerst vaatverwij-
1) Archiv f. Ophthalm. XXXV 2 en Arehives de Physiologie 90 n". 2.
-ocr page 19-ding, rood worden der intervasculaire ruimten, dan,
na eenigen tijd, witte vlekken, die, als glinsterende
punten beginnende, allengs grooter worden, daarna
loslating van het corpus vitreum, vorming van
troebelingen en membranen in \'t glasvocht. Tegelij-
kertijd optreden van kristallen voornamelijk op de
retina en op de zoo even genoemde membranen,
maar ook op de lenskapsel en zelfs in de cornea.
Het aanzien van den fundus vergeleek hij met dat
van retinitis albuminurica, behalve dat de grenzen
der vlekken hier onduidelijker zijn.
Microscopisch zag hij bloedingen in de chorio-
capillaris, welk bloed tusschen de staafjes en kegels
dringt, waardoor het pigment wordt afgelicht. Deze
bloedingen werden door hem ook in de chorioidea
propria gevonden, vooral aan den aequator.
De retina vond hij oedemateus, terwijl de staafjes
en kegellaag niet te herkennen zyn in een korrelige
massa, waarin hij met eosine gedegenereerde bloed-
lichaampjes aantoonde. De kristallen zag hij in de
reticulaire of binnenste korrellaag, nooit in de
buitenste lagen. Tengevolge van al deze verande-
ringen trad dan de cataract op.
Op het voorkomen van de haemorrhagien en het
binnendringen van bloed in de retina en het daarna
optreden van cataract bouwt hij een nieuwe voedings-
theorie op, die hij aldus weergeeft (Archives, bid. 247):
„Het voedingsvocht van het oog richt zich van
de chorioidea, dwars door de retina, in het glas-
vocht, vanhier gaat het in de lens en naar de
voorste oogkamer. Het waterachtig vocht verlaat de
voorste oogkamer gedeeltelijk door filtratie door de
Cornea, gedeeltelijk wordt het geresorbeerd door het
spatium Fontanae, het kanaal van Schlemm en de
ciliairaderen."
Ten slotte heb ik nog de experimenten van Magnus
te vermelden, die met behulp van den „Lupenspiegel"
de veranderingen van de lens nauwkeurig naging, maar
de retinaal-veranderingen buiten beschouwing laat.
Bij de cataract-vorming neemt hij twee stadia aan.
In het eerste stadium, hetgeen, bij toediening van
5 gram per kilo dier, na 10 uur optreedt, krijgt de
oppervlakte der lens, zoowel aan vóór- als achterzijde ,
een gerimpeld voorkomen (franges minces van Dor,
Speichen van Hess, wellenförmige Beschaffenheit van
Kolinski). Deze rimpels vertoonen zich als glasheldere
banden, die radiair van den aequator naar de polen
gaan, aan den aequator breed zijn en naar de polen toe
dunner worden. Hij beschrijft het proces als een schrom-
peling , overeenkomende met uitgedroogde of met sal-
peterzuur behandelde lenzen. Bij het leggen in water
nam de lens in het eerste stadium haar vroegeren
1) Archiv f. Ophthalm. XXXVI, 4.
-ocr page 21-9
vorm weer aan. Hij meende daarom dit stadium aan
te gering watergehalte van het bloed te moeten toe-
schrijven ; proeven hieromtrent genomen gaven echter
negatieve resultaten.
Het tweede stadium is dat der werkelijke ver-
duistering, die meestal 1 dag, soms 2 tot 3 dagen
later optreedt, en begint aan de achtervlakte, dicht
bij den aequator, dien ze echter vrijlaat. Deze
troebeling verspreidt zich snel over de geheele achter-
vlakte; soms echter laat ze plekjes over, waardoor
men den fundus nog kan zien.
Als oorzaak van de cataract-vorming neemt Magnus,
evenals Dor en Kolinski, veranderingen in het
bloed aan.
HOOFDSTUK H.
De in het vorige hoofdstuk genoemde onderzoekers
hebben voornamelijk de veranderingen in de lens
nagegaan, terwijl de overige deelen van het oog
slechts onvolledig werden onderzocht. Mij kwamen
juist de veranderingen in den fundus meer interessant
voor, daar zulke processen den patholoog-anatoom
betrekkelijk zeldzaam in handen komen.
Evenals de meeste andere onderzoekers heb ik
uitsluitend op konijnen geexperimenteerd. Bij de
dosis naphthaline, zooals die door Dor is aangegeven,
nl. 1 gram op 1 kilo dier per dag, zag ik slechts in
enkele gevallen cataract optreden, zoodat ik de veran-
deringen ongestoord met den oogspiegel kon nagaan.
De naphthaline, die ik gebruikte, was zooals zij
in de apotheek verkrijgbaar is, en de toediening
geschiedde eerst, eveneens naar het voorschrift van
Dor, door de naphthaline als zoodanig, of met brood
tot een pil gekneed, achter in de mondholte te brengen.
Later echter gaf ik de voorkeur aan het gebruik
11
van de maagsonde, waardoor de naphthaline, door
mucilago gummi arabici in water gesuspendeerd, in
de maag werd gebracht.
Wat de volgorde van de veranderingen in het oog
aangaat, verhielden mijn konijnen zich al zeer verschil-
lend. Hierdoor laat het zich dan ook verklaren, waarom
de eerste onderzoekers, die slechts op weinige dieren
onderzochten, zoo verschillende resultaten kregen.
Sommige konijnen stierven na korteren of längeren
tijd zonder de minste veranderingen in het oog te
hebben vertoond; andere hadden reeds na 24 uur
beginnende cataract, die in een paar dagen zóó toenam,
dat de fundus niet meer te zien was; Aveer andere ver-
toonden de uitgebreidste fundus-aandoeningen zonder
de minste lens-verduistering; tenslotte waren er die
beide verschijnselen vertoonden. Al dadelijk kunnen
wij dus het causaal verband, dat er volgens Panas
tusschen de veranderingen in retina en lens zou
bestaan, uitsluiten. Dat beiden het gevolg zijn van
één zelfde oorzaak is echter zeer waarschijnlijk en
moet worden gezocht hetzij in de veranderde voedings-
verhoudingen, hetzij in directe inwerking van de naph-
thaline of van een derivaat daarvan.
Daar de lens niet direct door vaten wordt gevoed,
scheen het mij aangewezen eerst de retina en de
chorioidea te onderzoeken, en daarbij tevens te letten
op veranderingen in het corpus ciliare, waarvan de
12
voeding der lens wellicht afhankelijk kan zijn.
De verandering in den fundus, die men gewoonlijk
het eerst waarneemt, is het optreden van kleine
ronde plekken, die bij gepigmenteerde konijnen zich
eerst bleek-rose voordoen, maar spoedig glanzend-wit
worden. Bij albino\'s daarentegen zijn zij licht-rood
en laten de daarondergelegen vaten doorschemeren.
De verklaring van dit verschil is, dat de haarden
(zie bladzijde 5) rood zijn, maar door de talrijke vacu-
olen (zie pathologisch onderzoek), sterk reflecteeren.
Bij gepigmenteerde konijnen wordt veel licht geab-
sorbeerd, en dus weinig licht door de diepere lagen
terug gezonden, zoodat men alleen het door de voorste
lagen gereflecteerde witte licht ziet; bij albino\'s
daarentegen ziet men de sclera en chorioidaal-vaten
doorschemeren. De witte plekken van Panas, Doren
Hess en de roode van Kolinski zijn dus identisch.
Deze haarden treden verspreid over den geheelen
fundus op; het gedeelte om de papil blijft het langst
gespaard, maar ten slotte ziet men ze ook in de
mergstralen. Bij voortgezette toediening vergrooten
zij zich concentrisch, waarbij men dan dikwijls de
versehe roodere rand kan onderscheiden van het
witte centrum. Raken twee haarden elkaar, dan
conflueeren zij tot een 8 vormige figuur; conflueeren
er meerderen, dan ontstaat een onregelmatige figuur
met gekartelde randen. Ze kunnen zoodoende den
13
geheelen fundus innemen, slechts hier en daar een
plekje overlatende, dat nog de normale kleur heeft
behouden. Vervolgens worden de haarden prominent,
verliezen alle teekening en zien er wollig uit. Houdt
men met de toediening der naphthaline op, dan heeft
er een regressief proces plaats, dat echter nooit tot
restitutio ad integrum leidt.
De haarden worden weer vlakker, hernemen een
glanzend-witte of geel-roode kleur, waarin eenige
teekening komt; de grenzen worden donkerder, om
tenslotte een donkeren pigmentrand te vormen, zoodat
de fundus het beeld van chorioiditis disseminata
weergeeft. Ook vindt men enkele pigmentplekken
zonder wit centrum, (zie plaat I, 3.)
Dit is zeker hetzelfde, wat Dor beschreven heeft
als roodworden der haarden en wat hij voor het
optreden van haemorrhagien hield.
Was de geheele fundus in het proces betrokken,
dan neemt bij het herstellen de fundus het voor-
komen van chorioiditis diffusa aan, of krijgt men
een partieele of totale loslating van het netvlies.
(Geval XIV, plaat I, 4.)
Een tweede verandering, die echter niet constant
voorkomt, is het optreden van kristallen. In enkele
gevallen heeft dit na voortgezette toediening van
naphthaline plaats, zonder dat andere verschijnselen
zijn voorafgegaan. (Geval XII na 10 dagen, geval
14
IX na een maand.) Een ander maal werden eerst
de bovenvermelde vlekken opgemerkt, en hoewel
met naphthaline-toediening werd voortgegaan, ver-
meerderden deze niet, maar traden de kristallen op.
Dikwijls kwamen zij bij konijnen, waarbij haarden
waren, ook te voorschijn, nadat men met naphthaline-
voeding had opgehouden. De kristalvorming is dus een
op zichzelf staand proces, en staat niet in rechtstreeks
verband met de haardvorming. Het schijnt mij toe dat
het veeleer als een regressief proces is op te vatten, daar
het óf optreedt, wanneer reeds de naphthaline-voeding
heeft opgehouden , óf wanneer na langdurige voeding
het dier ongevoelig tegen naphthaline is geworden.
Dat de dieren voor het. middel w^erkelijk onge-
voeliger worden is niet alleen klinisch aan te toonen,
doordat er geen nieuwe haarden meer worden ge-
vormd, en dat de cataract, wanneer deze in \'t be-
ginnend stadium aanwezig was, teruggaat; maar het
blijkt ook uit de hoeveelheid naphthaline in de urine.
Teneinde nategaan, hoelang het duurt, vóórdat
de naphthaline door de nieren wordt afgescheiden,
heb ik van enkele konijnen, die 2 gram naphthaline
hadden gekregen, om de 4 uren de urine onderzocht
De urine, die na de naphthaline toediening uitgescheiden wordt,
is in tegenstelling met normale konijnen-urine sterk zuur en donker
gekleurd. Om naphthaline daarin aan te toonen stonden mij de volgende
methoden ten dienste:
15
De eerste 4 uren werd nog geen naphthaline afge-
scheiden, tusschen 4 en 8 uren na de voeding een
spoor, het maximum daarentegen viel tusschen 12 en
16 uren na de toediening. Daarna nam de afscheiding
af, en was de urine na 2 dagen geheel vrij. Gaat men
geregeld voort met een dagelijksche toediening van
2 gram, dan vindt men een maximum ongeveer 12
uren na de derde toediening; daarna neemt de hoeveel-
heid snel af, om van af den 6*^®° of dag allengs
langzamer te blijven afnemen. Deze vermindering van
naphthaline in de urine is een bewijs van de vermin-
derde opname. Men zou de bedenking kunnen maken,
dat de nieren misschien zóó veranderd waren, dat zij
geen naphthaline meer afscheidden, maar dan zou men
een ophooping van N. in het lichaam moeten krijgen ,
en daarbij vermeerderde aandoeningen in het oog.
Men moet dus aannemen dat deze kristallen of naph-
10. De methode van Penzoldt (Archiv. f. experim. Path. 21). Laat
men een spoor naphthaline-houdende urine op geconcentreerd zwavel-
zuur vloeien, zoo ontstaat op de grensvlakte dezer twee vloeistoffen een
donker groene verkleuring, die op beide vloeistoffen overgaat. Deze
groene kleur maakt spoedig weer voor andere verkleuringen plaats.
2". De methode van Edlefsen. Voegt men bij 5—6 cc urine 3—4
druppels choorkalk-oplossing en een paar druppels zoutzuur, zoo wordt
het mengsel geel. Vervolgens schudt men de urine met aether en brengt
deze laatste op een waterige oplossing van resorcine (1 proe.). Met een
paar druppels ammoniak wordt de resorcine groen, om bij toevoeging
van salpeterzuur rood te worden.
Hoewel beide methoden zeer gevoelig zijn, is door mij bij voorkeur
van de tweede gebruik gemaakt, daar men hierbij uit de saturatie der
roode verkleuring eenigszins het naphthaline-gehalte kan bepalen.
16
thaline-derivaten zijn, die door het gezonde voedings-
vocht neergeslagen worden, of dat het andere stoffen
zijn, die door de naphthaline in oplossing gehouden ,
bij vermindering van het N. gehalte neerslaan.
De derde verandering, de catar act vorming, is
door de meeste schrijvers, maar voornamelijk door
Magnus, zóó uitvoerig behandeld, dat ik hierover kort
kan zijn. Evenals Magnus (zie bladzijde 8) moet ik
daarbij twee stadia onderscheiden. In \'t eerste stadium
vertoont de lens aan voor- en achtervlakte radair
loopende streepjes, die zich, van dicht bij den
aequator, meer of minder ver naar de polen uitstrek-
ken. Bij nauwkeuriger onderzoek blijkt het dat deze
streepen rimpels in de kapsel zijn. Dit verklaart het
door Hess beschreven feit, dat deze strepen bij
verschillende verlichting zich nu eens helder-retlec-
teerend dan weer donker voordoen. Houdt men op
met het toedienen van naphthaline, dan verdwijnen
de strepen totaal, om bij nieuwe toediening weer
tevoorschijn te komen.
In het tweede stadium ziet men werkelijke lenstroe-
belingen, en wèl het eerst en voornamelijk aan de
achtervlakte, niet gelijkelijk over de geheele achter-
vlakte , maar in vlekken, welke vooral dicht bij
den aequator het eerst optreden, maar overigens
weinig regelmaat vertoonen. Deze verduisteringen
worden grooter, maar blijven oppervlakkig. De
17
geheele lens, behalve juist deze achtervlakte, blijft
helder. De verduisteringen zijn scherp begrensd, en
laten de tusschengelegen gedeelten volkomen helder,
zoodat men den fundus nog goed kan zien, al is bijna
de geheele achtervlakte verduisterd.
In dit stadium verdwijnen de striae, die in\'t eerste
stadium waren ontstaan.
De overige organen schenen in den regel geen
anatomische veranderingen te ondergaan. In de
urine trof ik nooit andere abnormale bestanddeelen
aan dan de naphthaline. Ook de makroscopische
sectie van gestorven dieren gaf negatieve resultaten,
behalve in een geval, waar ik een peritiflitisch
absces, en een ander geval waar ik bloedingen in
den maagwand vond.
De meeste konijnen vermagerden wel onder de
naphthaline-toediening, maar herstelden zich nadat
daarmede werd opgehouden.
Geval I. Grijs konijn. Dagelijksche toediening van
2 gram naphthaline, die, met brood tot een pil ge-
kneed, achter in den mond wordt gebracht. Na
vier dagen lichte ronde vlekken in den fundus. De
lens vertoont streepjes, die van de peripheric uitgaan
en naar de polen zijn gericht. Bij bewegingen van
den oogspiegel zijn deze streepjes afwisselend helder-
reflecteerend of donker. De vlekken in de retina
nemen dagelijks in aantal toe, worden grooter en
nemen onregelmatige vormen aan. Na 10 dagen:
verduistering van de achterste lenskapsel aan de
onderzijde, welke zich snel over de geheele achter-
vlakte uitbreidt, zoodat na 14 dagen de fundus niet
meer te zien is. Den l?*^®" dag wordt het konijn
dood in zijn hok gevonden.
Geval II. Albino konijn. Toediening met maag-
sonde van naphthaline in water gesuspendeerd. Later
wordt om een betere suspensie te krijgen aan het
water mucilago gummi arabici toegevoegd. Deze
19
methode wordt bij alle volgende gevallen toegepast.
Dit konijn vertoont na 4 dagen enkele roode plek-
ken , welke stationair blijven , totdat, na 8 dagen,
\'t konijn sterft.
Geval III. Grijs konijn. Eenmaal toediening van
2 gram. Volgenden dag kleinere en grootere plek-
ken in de retina, als bij I. Hierna wordt, wegens
afwezigheid, de toediening gestaakt. Na 1 jaar zijn de
meeste van deze plekken glinsterend-wit, de andere
licht-rood, allen omgeven door een breeden pig-
mentrand, terwijl ook pigmentvlekken voorkomen
zonder wit centrum. Tusschen het pigment enkele
als kristalletjes glinsterende puntjes. (Zie plaat I, 3.)
Geval IV. Albino. Dagelijksche dosis 2 gram.
Derden dag vertoont de retina bleekroode plekjes,
waaronder de chorioidaalvaten te zien zijn. Deze
plekken nemen toe en vloeien in elkaar, tot er slechts
kleine gedeelten van normalen fundus overblijven.
Na twaalf dagen vertoonen zich vliezen in het
glasvocht, die zich uitstrekken van den fundus tot
aan de lens. Niettegenstaande op dezelfde wijze met
naphthaline-toediening wordt voortgegaan, vermin-
deren de vliezen weer; het glasvocht wordt geheel
helder, waarna het blijkt dat de roode vlekken plaats
hebben gemaakt voor enkele wollige witte plekken.
Na vijf weken sterft het konijn.
Geval V. Albino. Na dagelijksche doses van 2 gram
-ocr page 32-20
gedurende 7 dagen sterft het konijn zonder dat eenige
veranderingen in het oog waren op te merken.
Geval VI. Grijs konijn. Na drie weken vertoonen
zich op kristalletjes gelijkende punten vóór den fundus.
Deze nemen in aantal toe, totdat de geheele fundus
bezaaid is met glinsterende punten. Den dag
wordt het konijn gedood.
Geval VIL Zwart konijn. Den dag zijn op
de lens van beide oogen aan den rand ongelijk
brekende radiaire stralen waar te nemen. Deze
vermeerderen en schrijden meer naar de polen voort.
Den T\'\'®" dag sterft het konijn.
Geval VUL Zwart konijn als VIL Derden dag:
optreden van randstralen, na 10 dagen verduisteringen
aan de achterste kapsel, na 14 dagen nog slechts een
klein gedeelte doorzichtig; na 16 dagen achtervlakte
der lens totaal verduisterd.
Gevallen IX en X. Kristallen in de retina, in
het eerste geval na vier weken, in het tweede na
twee weken; voor het overige geen afwijkingen.
Geval XI. Grijs konijn, na elf dagen witte vlek-
ken, na 14 dagen blijven deze vlekken stationair en
treden er kristalletjes op, die bij voortgezette toe-
diening in aantal toenemen.
Geval XII. Lichtbruin konijn. Na tien dagen, in
de retina lichte plekken en enkele kristalletjes.
Geval XIII en XIV. Lichtbruine konijnen met
-ocr page 33-21
lange hangende ooren. Deze blijken zeer gevoelig
te zijn en reageeren reeds 24 uur na de toediening
van slechts 1 gram. De tweede toediening had eerst
drie dagen later plaats. 24 uur daarna weer nieuwe
erupties, terwijl de oudere concentrisch toenemen
en witter zijn, en zich door een iets donkerder
randje van de nieuwere afscheiden. Deze nieuwere
haarden vloeien hier en daar ineen, vooral bij XIV.
(Zie plaat.)
Konijn XIII wordt in dit stadium gedood.
Bij XIV wordt met de toediening voortgegaan.
De plekken conflueeren tot zij den geheelen fundus
hebben ingenomen, waarbij de oudere plekken niet
meer te onderscheiden zijn. Alleen het gedeelte om
de pupil heeft nog de normale kleur. Hierin komen
ook enkele kleinere witte plekjes voor.
De naphthaline-toediening wordt verminderd tot op
1 gram om den anderen dag, en na een week wordt
ze gestaakt. Er beginnen zich pigmentkorrels in de
retina te vertoonen, welke zich vermeerderen en
zich hier en daar ophoopen. Thans is het proces
tot stilstand gekomen, en vertoont het konijn op het
linkeroog het beeld van Chorioiditis diffusa en op
het rechter van totale solutio retinae. (Zie plaat I, 4.)
Geval XV. Halfwassen grijs konijn. Na de eerste
dosis van een gram treden geen veranderingen in
fundo op. Volgenden dag tweede dosis, van 2 gram,
22
waarop den derden dag lichte vlekken in fundo te
zien zijn en de lens randstralen vertoont. Hierna
wordt de toediening 3 dagen gestaakt. Den dag
is de lens weder geheel helder, en de urine vrij
van naphthaline. Weder toediening van 2 gram. Na
24 uur heeft de lens op nieuw randstralen, en zijn
er versche erupties in den fundus. Aan de peri-
pherie vloeien de haarden ineen, bij de pupil komen
zij geisoleerd en in vertikale rijen voor. De oude
haarden zijn wit gekleurd met eenigermate gepig-
menteerden rand, de nieuwe zijn meer rose. In
dit stadium wordt het rechteroog onder chloroform
geëxstirpeerd. Met naphthaline-toediening wordt voort-
gegaan, totdat den 14\'^®\'\' dag de achterste lenskapsel
van het linkeroog ondoorzichtig wordt, waarop ook
dat oog geëxstirpeerd wordt.
Verder dienen hier nog eenige gevallen vermeld
te worden, waarbij de naphthaline-toediening gestaakt
werd, omdat de proefdieren zelfs na geruimen tijd
geen afwijkingen in het oog vertoonden, of omdat
zij duidelijke teekenen van ziekzijn gaven, zonder
dat echter het oog aangedaan was.
MIKROSKOPISCH ONDERZOEK.
Het pathologisch-anatomisch onderzoek van de
retina levert groote bezwaren op. Indien de elementen
der retina niet onmiddelijk na den dood gefixeerd
worden, ondergaan zij postmortale degeneraties, die
het stellen van een diagnose onmogelijk maken. Men
zou daarom den bulbus moeten openen, opdat het
fixatievocht direct op de retina kan inwerken. Het
doorsnijden van den bulbus heeft echter dit tegen,
dat daarbij de retina loslaat, waardoor men ze niet
in verband met pigment-epitheel en chorioidea kan
beschouwen. Bovendien is bij konijnen de lens een
groote hinderpaal daar zij het grootste gedeelte van
het oog inneemt en bij het doorsnijden sterk aan
het mes kleeft, waardoor de verschillende deelen uit
hun verband worden gerukt.
Van de verschillende methoden, door mij beproefd
om deze bezwaren te ontgaan, voldeed mij het beste
de fixatie in toto in Flemming\'s vloeistof en geleide-
lijke naharding achtereenvolgend in alcohol van
24
30 7o, 60 7o, 90 7o en absoluten alcohol. Op deze
wijze kreeg ik van gezonde oogen praeparaten, waarbij
de retina tot in haar fijnste bijzonderheden goed te
herkennen was.
De aldus behandelde en in celloidine gesneden
oogen, welke intra vitam de in het vorige hoofdstuk
beschreven lichte vlekken in het eerste stadium ver-
toond hadden, gaven onder het mikroskoop scherp
omschreven haarden in een overigens gezonde retina
te zien. Deze haarden nemen de geheele dikte van
de retina in, ook aan den rand, zoodat hun grenzen
evenwijdig zijn aan de steunvezelen.
Terwijl de gezonde retina gemakkelijk van de
pigmentlaag loslaat, is zij ter plaatse van de haarden
altijd adhaerent. Verder is zij daar gezwollen en zijn
de elementen uit elkaar gedrongen, zoodat de haarden
doorschijnender zijn dan de gezonde retina.
In overeenstemming met de concentrische vergroo-
ting der haarden zijn de veranderingen in het centrum
verder voortgeschreden dan aan den rand.
De verschillende lagen met sterke vergrooting
nauwkeuriger onderzoekende, vond ik dat in dit eerste
stadium al de elementen, hoewel zeer veranderd,
nog te herkennen waren, en kon ik constateeren
dat er geen witte of roode bloedlichaampjes in de
retina ingedrongen waren, zooals Dor en Kolinski
meenden te vinden. Evenmin kon ik ooit een exsu-
709
daat ontdekken, als door Panas tusschen retina en
glasvocht en tusschen retina en pigmentlaag be-
schreven was.
De staafjes zijn vooral in het midden van een
haard sterk geschrompeld, zoodat de limitans esterna,
dicht tegen de pigmentlaag ligt. De pigmentcellen
hebben hun vorm behouden, maar het pigment ligt
opgehoopt aan de naar de retina gekeerde oppervlakte.
De buitenste korrels hebben geheel hun structuur
verloren en zijn, in plaats van dwars gestreept, egaal
gekleurd, en van ovaal zijn ze rond geworden. Ook
liggen zij niet als in de gezonde retina regelmatig, maar
hier meer opgehoopt daar verder uit elkaar, zoodat
er smalle lacunen ontstaan. De binnenste korrellaag
heeft een zelfde verandering ondergaan. De korrels
zijn egaal bruin en liggen sterk geschrompeld tegen
het steunweefsel aan, zoodat daartusschen groote
vacuolen worden gevormd. De binnenste reticulaire
laag is in overlangsche vezelen gespleten, terwijl van
de twee binnenste lagen nog slechts hier en daar een
geschrompelde gangliencel of iets van een Müllersche
vezel is te zien. Uitsluitend aan de randen der
haarden vertoont het steunweefsel, vooral de Müllersche
vezelen, een groot aantal door het osmiumzuur zwart
gekleurde stipjes. Daar zij alleen door osmiumzuur
zwart gekleurd werden, zijn zij als een vettige de-
generatie van de bindweefselachtige elementen te
26
duiden. Waarschijnlijk is dit de allereerste verande-
ring , daar ik ze tusschen nog normale zenuwelementen
vond.
Hoewel bij albino\'s de haarden zich ophthalmos-
copisch zoo geheel anders voordoen, zijn zij, onder
het mikroskoop bekeken, volmaakt gelijk met de
hierboven beschrevene- Het verschil van voorkomen
is dus alleen in het al of niet aanwezig zijn van het
pigment te zoeken.
De chorioidea vertoont in dit stadium geen andere
afwijkingen, dan misschien uitzetting van de grootere
vaten. Evenmin kon ik in iris, corpus ciliare of
sclera eenige afwijking, exsudaat of extravasaat ont-
dekken, Doordat ik den bulbus opende, alvorens
met alcohol na te harden, hield ik het corpus vi-
treum adhaerent aan de retina. De glasvochtmem-
branen verliepen normaal, en waren vrij van vreemde
bestanddeelen.
In het tweede stadium, waarbij de haarden, zoowel
van gepigmenteerde konijnen als van albino\'s, een
wollig wit aanzien hadden en meer prominent waren,
was de destructie van de retina zóó ver gegaan, dat
slechts een onherkenbare detritusmassa met enkele
vetdruppels was overgebleven. Deze detritusmassa
bevindt zich tusschen hyaloidea en pigmentlaag of,
waar ook deze laatste gedestrueerd is, tusschen
hyaloidea en chorioidea. Deze detritusmassa wordt
27
geresorbeerd, waardoor in een nog later stadium de
hyaloidea tegen de pigmentlaag of tegen de chorio-
idea aan komt te liggen.
Ten slotte heb ik de haarden onderzocht in het
stadium, dat zij, geruimen tijd na het staken van
naphthaline-toediening, geheel gepigmenteerd waren
of een gepigmenteerden rand met wit centrum hadden.
In beide gevallen was de retina daar totaal ver-
dwenen , en lag de hyaloidea óf tegen de pigment-
laag óf tegen de chorioidea aan. Aan de randen
liep de retina dun uit naar de haarden toe, waarbij
limitans externa en hyaloidea samenvloeiden. In
dit spits uitloopende gedeelte zijn de retina-elementen
niet te herkennen, maar reeds op korten afstand van
de haarden zijn de Miillersche vezelen en de zenuw-
elementen meer normaal en is ook de staafjeslaag
weer aanwezig.
Behalve dat de buitenste korrellaag aan den rand
van de gezonde retina smaller is dan op plaatsen
die verder van de haarden verwijderd zijn, zijn de
verschillende lagen volkomen gelijk aan die van een
gezonde retina. In den omtrek van de haarden vond
ik, in een overigens normale retina, holten, die
overeenkomen met de door Iwanoff het eerst be-
schreven verandering van de retina, welke hij oedema
retinae noemde, maar waaraan men later den beter
passenden naam van cysteuze degeneratie gegeven
28
heeft. In andere praeparaten vond ik dergelijke
holten, welke gevormd en opgevuld waren door
kristallen, waarover hieronder uitvoeriger zal worden
gehandeld.
De haarden zelve hebben hun donker voorkomen
te danken aan woekering van de pigmentcellen,
waardoor een tweede laag wordt gevormd. Van deze
twee lagen bekleedt de eene de chorioidea en de
andere de hyaloidea, waaraan zij ook adhearent
blijven, terwijl zij onderling óf niet samenhangen óf
door de behandeling hun samenhang verliezen. Dik-
wijls is er een duidelijke omslagsplooi van de eene
op de andere laag te zien.
Bij de haarden, die intra vitam een wit voorko-
men hadden terwijl slechts de rand gepigmenteerd
was, blijkt dat niet alleen de retina, maar ook de
pigmentlaag verdwenen is, zoodat dan de hyaloidea
tegen de pigmentlooze choriocappillaris aanligt.
De kristallen (zie bladz. 13) komen voornamelijk
in de overigens normale retina voor, waar zij alleen
mechanisch het weefsel schijnen te verdringen, zoodat
dikwijls eene op een kapsel gelijkende verdichting
van het omliggende weefsel gevormd wordt.
Behalve in de buitenste laag, liggen zij onregelmatig
verspreid in alle lagen van de geheele retina, en
zijn meestal zeer talrijk.
Door de vriendelijke hulp van Professor Wichmann
-ocr page 41-29
ben ik in staat gesteld de volgende beschrijving te
geven van den kristalvorm:
De kristallen zijn kleurloos, vrij sterk lichtbrekend
en vertoonen zich in rechthoekige of ruitvormige
doorsneden of in straalsgewijze gegroepeerde agregaten.
De eerstgenoemden bereiken een lengte van
0.027 mM., zijn echter ook geen enkelvoudige in-
dividuen, maar bestaan uit uiterst kleine plaatjes.
Zij dooven gepolariseerd licht daarom ook niet ge-
lijkelijk uit. Het maximum van de uitdoovingshoek
bedraagt 11 De kristallen behooren daarom tot
een scheefassig systeem, waarschijnlijk tot het mono-
klinische. Zij zijn optisch negatief. In evenwijdig
geporaliseerd licht vertoonen de plaatjes levendige
interferentiekleuren.
De straalsgewijze gegroepeerde aggregaten vertoonen
de zelfde optische eigenschappen als de zooeven ge-
noemde plaatjes. Zij hebben meer of min een ellip-
tische vorm, waarvan de langste diameter op 0.042 mm.
bepaald werd. De naar buiten divergeerende plaatjes
vertoonen daar, waar zij zich van elkaar scheiden
soms kristallijnen omtrekken.
De chemische samenstelling van deze kristallen is
mij nog onbekend, daar zij niet tot een bekende
kristalvorm behooren, en het niet wel mogelijk is
ze voor chemische analyse te isoleeren.
BESLUIT.
Alvorens tot eene conclusie te komen omtrent de
oorzaak van de veranderingen in het oog bij naph-
thaline vergiftiging, zij het mij vergund de uitkom-
sten van mijne onderzoekingen hier kort weer te
geven.
In de eerste plaats heb ik kunnen constateeren,
dat naphthaline onder den eenen of anderen vorm
van uit den tractus intestinalis in het organisme
wordt opgenomen, en langs de nieren weer wordt
uitgescheiden.
Tengevolge van deze opname van naphthaline
treden locale degeneraties der retina op, welke bij
voortgezette toediening van naphthaline de geheele
retina kunnen innemen.
De gedegenereerde retina-elementen vervallen tot
korrelige nekrotische massa, welke vervolgens ge-
resorbeerd wordt. De pigmentcellen vermeerderen
zich dan. Bij sterkere aandoeningen echter worden
ook de pigmentcellen vernietigd en heeft de woekering
alleen aan den rand van den haard plaats.
31
Het proces is dus eene necrobiose van de retina
en moet volgens mijne meening toegeschreven worden
aan directe inwerking van de naphthaline of een
derivaat daarvan op de retina.
Van exsudatie toch, zooals door Panas werd beschre-
ven tusschen retina en glasvocht en tusschen retina
en pigmentlaag, heb ik nooit eenig spoor kunnen
ontdekken, evenmin van ophoopingen van leucocy-
ten in de retina, waaraan Dor het ontstaan der
haarden meende te moeten toeschrijven; ook kan de
meening van Kolinski, dat de oorzaak moet gezocht
worden in bloedingen van de choriocapillaris, waarbij
het bloed in de retina dringt en deze verwoest, niet
juist zijn. Dan toch zou pigmentlaag en staafjes-
en kegellaag uit elkander gedrongen moeten zijn,
terwijl bij mijne onderzoekingen deze laag geschrom
peld was en sterk aan de pigmentlaag adhaereerde.
Bloedingen heb ik noch in chorioidea noch in corpus
ciliare ooit kunnen vinden.
Wat de cataract-vorming aangaat, zoo is deze niet
secundair aan de veranderingen in de retina, maar
evenals deze laatsten het gevolg van de inwerking
der napthaline.
Het eerste stadium, dat der randstralen, schrijf
ik toe aan verandering der osmotische verhouding
binnen en buiten de lens. Daar de voorste en
achterste oogkamer in open verbinding met elkaar
32
staan, werkt dit proces evenzeer in aan de voor- als
aan de achter vlakte. Wanneer bij het staken der
napthaline-toediening het waterachtig vocht weer
normaal wordt, en dus het osmotisch evenwicht
hersteld wordt, verliest de lens weder zijn rimpels.
Dit feit zoowel als het helder blijven van de lens
bewijzen tevens dat er in het eerste stadium nog geen
destructie voorkomt. Het tweede stadium, dat der
verduistering van de achtervlakte is als destructie
op te vatten. De reden, waarom deze bijna uitsluitend
de achtervlakte der lens aandoet, moet gezocht wor-
den in de omstandigheid dat het voedingsvocht in
de voorste oogkamer snel ververscht wordt, terwijl
achter de lens waar deze wisseling veel langzamer
is, het naphthalinegehalte meer constant blijft en
dus sterker op de lens inwerkt.
Ik geloof daarom, in tegenstelling met Magnus,
die een lymphestroom aan de achtervlakte van de
lens laat intreden in een zone niet ver van den
aequator, dat de lens zoowel aan de voor- als aan de
achtervlakte gevoed wordt.
PLAAT I.
Figuur 1. Oogspiegelbeeld, ontnomen aan geval XIII, 24
uur na de tweede toediening van naphthaline. De nieuwe
haarden omgeven concentrisch de oudere, waarbij zij op ver-
schillende plaatsen ineenvloeien, of treden op in gedeelten,
die door de vorige erupties vrij waren gelaten.
Figuur 2 stelt de haarden voor bij een albino konijn.
De haarden zijn bleekrood en laten de chorioidaalvaten door-
schemeren.
Figuur 3. Fundus van geval III, een jaar na de toediening.
Pigmentophoopingen met of zonder wit centrum. Hier en daar
komen enkele kristallen voor.
Figuur 4. Omgekeerd beeld van XIV. De retina is geheel
losgelaten en vormt een verticalen wand, gaande van de papil
naar de achtervlakte der lens. De vrijgekomen chorioidea laat
hare vaten doorschemeren. In het centrum van den fundus be-
vinden zich eenige haarden, zooals in figuur 3 zijn aangegeven.
PLAAT IL
Figuur 1. Eaud van een haard in het eerste stadium.
Links de gedegenereerde retina-elementen, rechts de gezonde
retina; hiertusschen enkele steunvezelen, die vettige degene-
ratie vertoonen.
Figuur 2. Een haard in het laatste stadium. De retina is
geheel verdwenen. Het pigmentepitheel is gewoekerd en bekleedt
ook de menbrana hyaloidea.
Figuur 3. Straalsgewijs gegroepeerde aggregaat van kristal-
letjes in de retina.
PU.
2.
S.
Ii3.1]XS-^Groot m?:
ïï.SifELLEîrj-^ AD.IAT.DÏL.
-ocr page 47-1.
\\
Pin,
4 -n
■ 1"
^ - i \\ ~
" ■ -.....-...... -v-"
1
Jri/l.I> W.a.&rooi.Vir.
r
3.
WjiHil\'
lî. SHELLM JR AD. "NAT. BEL.
-ocr page 48-STELLINGEN.
-ocr page 49-Arteriosclerose ontstaat door aanhoudende stroom-
verlangzaming van het bloed en is als endateritis
compensatoria op te vatten.
Tuberculose is niet erfelijk.
Sympathische Ophthalmie berust op metastase.
Skiascopie is de beste objectieve methode tot be-
paling der refractie van het oog.
V.
De theoriën, waarbij de oorzaak van de slaap
wordt gezocht in „ErmüdungsstoiFe" zijn onhoudbaar.
ST
38
VI.
Bij diphtheritis doe men tracheotomie, vóórdat
stikkings-dood dreigt.
VIL
De beste methode tot dekking van huiddefekten
is de transplantatie volgens Thiersch.
VUL
Sedert de invoering der cocaine in de oogheel-
kunde is iridectomie bij cataract-extractie een over-
bodige mutilatie.
Immuniteit is ongeschiktheid van de lichaams-
vochten om als voedingsbodem voor ziektekiemen
te dienen.
Glaucoma berust op belemmering der vochts-
beweging in de perilenticulaire ruimte.
XL
De werking der iridectomie bij glaucoma moet
-ocr page 51-39
gezocht worden in verwijding der perilenticulaire
ruimte door ectasie van den oogwand.
Bij uitgebreide varices is de totale exstirpatie
geindiceerd.
Protozoen nemen een belangrijke plaats in onder
de ziekteoorzaken.
XIV.
Sereuze ontsteking praedisponeert voor metastase.
Rijks-herstellingsoorden voor lijders aan tuberculose
zijn dringend noodig.
Het pigmentepitheel, hoewel ontogenetisch tot de
retina behoorende, is als een zelfstandige membraan
te beschouwen.
XVII.
40
Bij zwangerschap in geval van vernauwd bekken
van den derden en vierden graad wekke men partus
preamaturus op.
XVIII
Een der oorzaken van ecclampsie is de druk op
de uretheren.
XIX.
De verwaarloozing der waterverversching in stads-
grachten kan niet nalaten een zeer nadeeligen invloed
op den gezondheidstoestand uit te oefenen.
XX.
Er bestaan geen trophische zenuwen.
-ocr page 53-O I.
Cf-\'
\'•Vl
\\
v .
-ocr page 54- -ocr page 55-..J
.
A
■
.................