1892
^tM- 7 .-W
door
D. SNOECK HENKEMANS.
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-BACTEEIUM COLI COMMUNE.
-ocr page 6-De promotie zal niet te 4 uur maar te
half ï plaats hebben.
TEE VEEERIJGING VAÏT DEN GRAAD VAN
AAlf DE EIJKS-UNIVERSITEIT TE UTEECHT,
HA MACHTIGIKG VAN DEN EECTOE-MAGEripiCDS
Hoogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde,
YOLGENS BESLUIT YAN DEN SENAAT DER UNIYERSITEIT
TEGEN DB BEDENKINGEN VAN
TE VEBDEDIGEN
op DONDERDAG den l<Jen jüli 1892,
des namiddags te 4 ure,
DOOE
Arts, Officier van Gezondheid,
geboren te \'s Gfrayenhage.
NIJKERK
O. G. GALLENBAOH
1892.
-ocr page 8-Snelpersdrukkerij — C. C. Callenbach — Nijkerk.
-ocr page 9-oAati mijnen leader
en
oAan de nagedachtenis mijner dlToeder.
-ocr page 10-teer-\' .
i tl
-ocr page 11-Dat ik eenige jaren na het verlaten der academie,
nog een proefschrift schrijven kon, waarvan eigen
experimenten het uitgangspunt vormen, is een der aan-
gename vruchten van mijne positie als officier van
gezondheid.
Mijn eerste tooord zij daarom een woord van har te-
lijken dank aan den man, dien wij korten tijd geleden
zoo ongaarne de plaats aan het hoofd van ons corps
zagen verlaten.
Aan U, HoogEdelGestrenge Heer Dr. M. Timmerman,
dankt het corps met zoo menige belangrijke verbetering
ook het bezit van zijn eigen pathologisch-hygienisch
laboratorium.
Ook mij spoordet Gij aan daarvan gebruik te maken
en steldet mij door mijne detacheering te Utrecht in de
drie laatste maanden van het jaar 1890 in de gelegen-
heid, daar de onderzoekingen te verrichten, die den
grondslag van dit proefschrift vormen.
In U zeer geachte collega Sträub vond ik daarbij
den leidsman, die niet alleen bij de onderzoekingen, maar
ook later, toen de tegenspoed geen eind scheen te nemen,
mij met Uw raad wildet steunen en bemoedigen. Ik zal
hier niet vele woorden gébruiken.^ die., overbodig voor .
die JJ kennen.^ anderen toch niet naar waarde zouden
zeggen., hoe Gij ieder aan U loeet te verplichten., die
zich tot U wendt. Bat Gij in mij geen\' ondankbare
geholpen hebt., zij ü hier nogmaals verzekerd.
Ben Heeren Prof. C. Cook, Dr. Caetier van Dissel,
ScHELKLY, Gtüldbnabm en wijnhofp zij mijn dank
betuigd voor de vriendelijkheid waarmee zij mij uit
hunne praktijk materiaal loilden toezenden en mij ver-
gunnen de daarop betrekking hebbende gevallen te pu-
bliceeren.
U HoogGeachte promotor., HoogGeleerde Speonck,
betuig ik gaarne mijnen oprechten dank voor de vrien-
delijke wijze loaarop Gij mij., die niet het recht héb.,
mij Uw leerling te noemen.^ toildet ontvangen., over mijn
loerk VAoe welwillende kritiek wildet laten gaan en mij
met nog menigen goeden wenk het eind van het loerk
gemakkelijk maken. Ik acht het een voorrecht op deze
ïoijze Uwe kennis te hebben mogen maken.
U Heeren Professoren en lectoren der philosophische
en medische faculteiten — waaronder ik reeds overledenen
en rustenden te gedenken heb — zij de dank gebracht.,
thans niet van een leerling., die in Uw onderwijs in
menig opzicht meer het „hoe" dan het ,,wat" heeft
leeren waardeeren., maar van een., die U verzekeren mag.,
dat in den tijd loaarin reeds spreken in plaats van
luisteren, geven in plaats van ontvangen zijn taak was,
menigmaal een les, een raad, eene waarschuwing, vroeger
uit den mond van een Uwer vernomen, hem die taak
heeft gemakkelijk gemaakt.
Wilt gelooven, dat onder de redenen die mij bewogen
onder groote moeielijkheden bij mijn loerk te volharden,
niet de minste was, dat ik mij verplicht achtte U te
toonen, dat de door U mij eenmaal verleende „facultas,
„summas aliquando in medicina honores consequendi"
door mij op den rechten prijs werd geschat.
En Gij, mijne vrienden, wien ik dit boekje zend, laat
het U mijn beeld voor eenige oogenblikken duidelijker
loeer voor oogen doen treden en de herinnering verleven-
digen aan zoo menig voor mij onvergetelijk oogenblik,
door ons doorgebracht aan de academie voor welke nog
steeds het ,,vivat! floreat! crescat!" in onze harten leeft.
.....\' \' \' \'-^\'ï-\'
|
• | ||
|
V | ||
|
» -ï. |
i | |
|
■V\' . • |
\'V V\'*^ | |
|
i |
\' y( .y |
^ % : |
. I«ïi
1
Bladz.
HOOFDSTUK I.
Bacterium Coli Commune.........8
HOOFDSTUK II.
HOOFDSTUK III.
Bacterium Ooli Commune als oorzaak van ont-
stekings-processen in organen, die slechts door
tussohenkomst van den bloedsomloop met het darm-
kanaal in gemeenschap staan........39
LITERATUUR OVERZICHT.........65
STELLINGEN...............71
-ocr page 16-|
I |
■ - C |
|
V\'.f.\' : | |
|
y ■ ■ | |
|
■ : \' ■ | |
|
1 .-»-■N | |
|
/■ / | |
|
.-»•A |
/ |
|
■ , ■■ ; \' |
> / |
m Mr wsrr^ \' i * "
-ocr page 17-De door specifieke parasitaire microben bewerkte
ziekten zijn in twee groepen te verdeelen; de eerste
groep bevattende de ziekten veroorzaakt door mi-
croben, die in het normale lichaam niet voorkomen,
de tweede gevormd door die welker microben daarin
constant of menigvuldig worden aangetroffen.
Voor het optreden van een der in de eerste groep
geplaatste ziekten is eene invasie van microben van
buiten het lichaam noodzakelijk. Die uit de tweede
groep kunnen ontstaan, wanneer bijzondere momenten
den tot hiertoe onschadelijk in het lichaam levenden
microben gelegenheid geven pathogene werking uit
te oefenen.
Het is mogelijk, dat deze laatste ziekten ook ont-
staan op dezelfde wijze als die der eerste groep.
Waarschijnlijk echter is het, dat zij in de meeste
gevallen door autoiufectie onder den invloed van ge-
legenheidsoorzaken uitbreken.
Een vorm van autoinfectie, die beloofde voor nader
experimenteel onderzoek betrekkelijk gemakkelijk
toegankelijk te zijn, is de peritonitis ontstaande na
perforatie van den darm.
In 1889 verscheen omtrent dit onderwerp het
bericht van een onderzoek van Pawlowsky (1). *)
Deze vermeldt o. m., dat hij door dundarminhoud
in de peritoneaalholte van konijnen en honden in
te brengen die dieren doodde en daarbij meer of
minder heftige peritonitis zag optreden.
In het peritoneaal exsudaat vond hij daarbij een\'
bacillus, die op agar gecultiveerd en daarna bij
andere dieren in de peritoneaalholte ingebracht tel-
kens weer peritonitis veroorzaakte en daarbij steeds
weêr in het exsudaat voorkwam.
De standvastigheid, waarmede deze bacillus na
injectie van dundarminhoud bij tien dieren, genoeg-
zaam in reincultuur in het exsudaat optrad en daarna
herhaaldelijk op gelatine overgeënt telkens weer
peritonitis bleek te kunnen veroorzaken verleidde
Pawlowsky voor zijnen bacillus den naam Bacillus
Peritonitidis ex Intestinis Ouniculi te vindiceeren.
Deze proefreeks was slechts een onderdeel van een
groot aantal onderzoekingen, welker doel was expe-
rimenteel purulente peritonitis te veroorzaken.
Het feit, dat eene darmbacterie zoo sterk sprekende
pathogene eigenschappen bleek te bezitten, kwam
mij opmerkelijk genoeg voor, om hiernaar een af-
zonderlijk onderzoek in te stellen.
Bij eenige voorloopige experimenten bleek, dat ge-
vormde scybala van het konijn, door middel eener
laparotomie in de peritoneaalholte gebracht, daar
■*) De tusschen haakjes geplaatste vette cijfers verwijzen naar het achteraan
geplaatste Literatuur-overzicht.
zeer goed werden verdragen, — dundarminlioud
daarentegen, op volkomen dezelfde wijze ingebracht,
in korten tijd de dieren doodde onder verschijnselen
van peritonitis.
In het exsudaat bleek hierbij schier in reine cultuur
zich een bacillus te bevinden, die in zoo menig opzicht
overeenkomst vertoonde met Pawlowsky\'s „Bacillus
Peritonitidis," dat het waarschijnlijk werd, dat in
mijne experimenten en in de zijne dezelfde microbe
oorzaak der peritonitis was.
Het scheen mij zeer opmerkelijk toe, dat een zelfde
microbe van zoo pathogene natuur den intestinaal-
tractus der konijnen te Gröttingen en van die te
Utrecht zou bewonen.
Een nader onderzoek der literatuur echter leerde
al spoedig, dat over dit bevreemdend feit reeds meer
licht was ontstoken, dan ik vermoedde.
In 1889 werd een zeer uitvoerig en in menig
opzicht zeer vruchtbaar onderzoek verricht door
Laeuellb (2).
Deze ging uit van acht gevallen van peritonitis
(twee klinische en zes experimenteele).
De klinische waren het gevolg van incarceratio
herniae; de experimenteele bij honden veroorzaakt:
a. drie door het insnoeren van een darmlis in een
zijden draad;
h. twee door laesie van den darmwand met KOH
in substantie;
c. èèn door het vasthechten van een darmlis aan
den buikwand.
Hij vermeldt bij deze laatste 6 gevallen niet uit-
drukkelijk of bij overal een dundarmlis genomen
heeft; bij sommige blijkt het uit de beschrijving.
In de klinische gevallen bestond perforatie; evenzoo
bij een der experimenteele gevallen onder a. genoemd,
bij de beide onder h. — bij geval c. bestond enkel
langs den ingebrachten draad gemeenschap tusschen
het inwendige van den darm en de peritoneaalholte.
In deze acht gevallen nu vond hij meer of minder
hevige peritonitis: injectie van den darmwand, fibrine
neêrslagen, verkleving van darmlissen, exsudaat met
faecaal massa gemengd — en microscopisch, zoowel
als bij cultuur constant en meestal uitsluitend een
zelfden bacillus.
Laeuellb vond daarna dien bacillus, en wel uit-
sluitend of tot 95 "/o in de intestina van volwas-
senen en van zuigelingen, zoowel durante A^ta bij
gezonden, als post mortem bij aan verschillende
ziekten gestorvenen, alsook van verschillende gezonde
dieren — honden, katten, konijnen, cavias —. (Hij
vermeldt ditmaal er bij dat hij bij honden en konij-
nen den darminhoud op verschillende hoogten heeft
genomen.)
Hij vond eindelijk dezen bacillus in cultuur zoowel
als microscopisch, geheel overeenstemmend met Esche-
rich\'s Bacterium Coli Commune.
Met culturen van dezen bacillus deed hij nu in-
traperitoneale injecties en slaagde er in onder som-
mige omstandigheden peritonitis op te wekken.
Hij bracht over \'t algemeen eene groote hoeveel-
-ocr page 21-heid microben in; de boeveelheid, door kern aan-
gegeven in de opbrengst van gelatinestreepculturen,
wisselt in den regel tussclien die van V4 en van 2
buisjes. De cultuurmassa werd vermengd met ge-
destilleerd water of met gesteriliseerde gal of darm-
inhoud.
De meeste dieren werden onmiddellijk zeer ziek,
vele herstelden tijdelijk. De dood trad in na 4 uren —
10 dagen onder convulsies, in coma, soms na heftige
diarrhoeen, bij de konijnen dikwijls met zwelling
der Peyersche plaques, enkele malen met pleuritis.
Laeuelle vond dus in de resultaten zijner ex-
perimenten de bevestiging van zijn vermoeden, dat
zijne klinische en experimenteele gevallen van per-
foratieve peritonitis inderdaad waren veroorzaakt door
Bacterium Coli Commune, dat uit den darm in de
peritoneaalholte was uitgetreden en daar in de ge-
legenheid was gekomen pathogeen op te treden.
De kennismaking met Laruelle\'s resultaten maakte
het voor mij waarschijnlijk, dat ook in mijne experi-
menten en in die van Pawlowsky Bacterium Coli
Commune de hoofdrol had gespeeld.
De vergelijking der morphologische en biologische
kenmerken, door Pawlowsky medegedeeld en van
die, door mij in mijne culturen aangetroffen, met de
bekende eigenschappen van Bacterium Coli Commune
sprak voor deze opvatting.
Vandaar, dat ik mij aan het werk zette om uit
darminhoud en uit exsudaat van experimenteele per-
foratie-peritonitis de bacillen te isoleeren en hunne
eigenschappen zoo uitvoerig mogelijk te onderzoeken.
Ik slaagde er in behalve de bekende in de litera-
tuur medegedeelde kenmerken nog enkele andere te
vinden en een reeks van criteria vast te stellen, die
de soort-diagnose Bacterium Coli Commune zeker en
op eenvoudige wijze mogelijk maken.
Doch ik werkte niet alleen aan dit onderwerp.
Terwijl ik toch na afloop van mijne onderzoekingen
mij bezig hield met het schiften en beschrijven van
de verkregen uitkomsten, kwamen van tal van zijden
mededeelingen omtrent Bacterium Coli Commune in de
literatuur.
Eensdeels was de belangstelling der chirurgen in
het wezen der peritonitis na occlusio intestinorum en
tengevolge van aandoeningen van den processus ver-
miformis oorzaak, dat dit onderwerp werd ter hand
genomen; anderdeels prikkelde de bij oppervlakkige
beschouwing groote overeenkomst tusschen den con-
stanten darmbewoner en de microbe van de typhus
abdominalis de bacteriologen tot nader onderzoek.
Ik vond mijne resultaten in de mededeelingen van
mijne onbekende medewerkers grootendeels terug en,
daar het bovendien uit mededeelingen van verschil-
lende zijden duidelijk werd, dat het nu goed her-
kenbare Bacterium Coli Commune khnisch dikwijls
een belangrijke rol speelt, verplaatste mijne belang-
stelling zich meer naar de klinische zijde van het
vraagstuk en richtte ik verder mijn onderzoek op
het vinden van klinische gevallen, waarin Bacterium
Coli Commune de oorzaak van ziekte is geworden.
7
De volgende bladzijden bevatten het resultaat van
mijn onderzoek.
Het eerste hoofdstuk geeft de wijze aan, waarop
men zich Bacterium Coli Commune in reine cultuur
verschaft, en de methoden, waarmede men de soort
kenmerken, naar mijne en anderer ervaring het een-
voudigst onderzoekt, eenige wegen om bij proefdieren
met deze microben ziekte op te wekken, en nog in
\'t bijzonder de vergelijking onzer microbe met den
typhusbacillus.
Het tweede hoofdstuk vermeldt de klinische ge-
vallen, waarin door andere onderzoekers Bacterium
Coli Commune met zekerheid of met groote waar-
schijnlijkheid werd aangetroffen als oorzaak van een
ontstekingsproces in de buikholte, benevens een zestal
gevallen uit den laatsten tijd mij door de welwillend-
heid van Prof. Koch en der HH. Bohelkly,
Guldbnarm en Oartibr van Dissel, in wier praktijk
zij voorkwamen ter publiceering afgestaan.
Het derde hoofdstuk is gewijd aan de belangrijke
vraag naar het gevaar van emigratie van Bacterium
Coli Commune uit den darminhoud in de circulatie
en het dientengevolge ontstaan van locale processen
in verschillende organen, die met den darminhoud
niet rechtstreeks in gemeenschap staan.
In dit hoofdstuk vindt behalve een eigen klinisch
geval en een aantal uit de literatuur verzamelde
ook een geval plaats waarin het mij gelukte langs
experimenteelen weg Bacterium Coli Commune op deze
wijze te doen optreden.
Bacterium Coli Commune.
Escherich (3), de peet van onzen bacillus, heeft
een zeer interessant onderzoek verricht omtrent de
darmbacterieën der zuigelingen. Hij vond, dat het
steriele meconium van den pasgeborene weldra
wordt opgevolgd door een darminhoud, waarin allerlei
bacterieën voorhanden zijn.
Zoolang het kind nog geen melk heeft genuttigd,
is deze pas opgetreden bacteriebevolking van den
darm nog niet scherp gekarakteriseerd. Naar mate
van plaats, jaargetijde en temperatuur worden ver-
schillende soorten aangetroffen.
Zoodra evenwel melk genuttigd is en de eigen-
aardige vorm der melkfaeces optreedt, heeft zich
Bacterium Ooli Commune voorgoed in den darm ge-
nesteld. Wij vinden hem terug bij zuigelingen en bij
volwassenen, in het geheele verloop van den intes-
tinaaltractus, bij den mensch zoowel als bij het
konijn, den hond en de kat. Uit faeces is Bacterium
Coli Commune door middel van gelatine plaatculturen
zonder veel moeite in reine cultuur te kweeken.
Eene andere methode om zich Bacterium Coli
Commune met zekerheid te verschaffen bestaat hierin,
dat men bij een proefdier (cavia of konijn) eene niet
9
al te geringe hoeveellieid (b. v. 5 of 6 druppels)
dundarm- of coecum-inlioud in de buikholte brengt
(hetzij van hetzelfde dier, hetzij van een ander).
De dieren sterven dan meestal na korten tijd en de
vloeistof, in de peritoneaalholte gevonden, bevat
Bacterium Coli Commune genoegzaam in reincultuur.
Zóó is het resultaat der proeven van Laeüblle
(2), van die van Pawlowsky, (1) van 3 gevallen in
mijne experimenten, waarin de dieren stierven één
binnen 14 uren (dundarminhoud) twee resp. na 4
en na 7 dagen (coecuminhoud).
Het peritonitisch exsudaat bevat dan blijkens agar
plaatculturen eene reincultuur van Bacterium Coli
Commune. Met eenige c. c. m. van dit exsudaat
verkrijgt men door intraperitoneale inspuiting in de
meeste gevallen weder peritonitis met hetzelfde
bacteriologisch resultaat, blijkens de mededeelingen
van Laeüblle, Pawlowsky en de volgende van
mijne proeven.
Inspuitingen in de peritoneaalholte bij konijnen met
peritoneaal exsudaat van konijnen gedood door
infectie met Bacterium Coli Commune.
|
Ingespoten hoeveelheid. |
Kesultaat. |
|
2 druppels, II II 20 druppels.\' II n 31 11 |
dood in ± 12 uren. overleeft. overleeft. dood in ± 12 uren. |
10
Wij gaan thans over tot eene beschrijving van de
eigenschappen der soort. Voor zoover die uit de be-
richten van verschillende schrijvers verzameld zijn,
heb ik ze grootendeels herhaaldelijk gecontroleerd,
terwijl ik, zooals boven reeds is opgemerkt, enkele
nieuwe opgaven er aan toevoegen kan.
Vorm. De hoofdvorm is het korte staafje met af-
geronde einden. Echter komen dikwijls afwijkingen
naar beide zijden voor, d. w. z. vindt men zoowel
lange staafjes (3 a 4 X zoo lang als breed, bij
hooge uitzondering zelfs 10 en meer malen zoo lang
als breed) als vormen, die van coccen nauwelijks te
onderscheiden zijn. Onder minder gunstige groeicondities
komen vormen voor die in \'t midden ingesnoerd zijn
(o. a. geeft Büchner (4) dit op voor groei in gelatine
waaraan 2 °/o glycerine is toegevoegd).
Bij een mijner met coecum-inhoud geïnfecteerde
dieren b.v. vond ik in het exsudaat microscopisch schijn-
baar coccen, nl. vormen, die zóó weinig aan de vroeger
steeds door mij geziene staafjes herinnerden, dat ik eerst
meende met eene andere soort te doen te hebben.
Op de plaatculturen kwamen echter enkel staafjes
op, die weldra alle karaktertrekken van Bacterium
Coli Commune aanboden.
Eigen beweging. Zeer gering.
Kleuringsvermogen. Goede kleuring in waterige
oplossingen der aniline kleurstoffen. Sommige onder-
zoekers geven op, dat de kleurstof langzaam in de
staafjes dringt. Ik heb dit nooit kunnen waarnemen.
Ontkleuring volgens Gram.
11
Spoorvorming ontbreekt. Pawlowsky vermeldt die
wel, maar zonder voldoenden grond (nl. alleen op grond
van het somtijds optreden van niet gekleurde gedeelten).
Culturen.
Zoowel op agar- als op gelatine-^gloiQn krachtige
groei in drie vormen van kolonieën nl.:
in de diepte kleine, door de agar en de gelatine
heen gezien bruingeel gekleurde, kolonieën, volgens
opgave van verschillende schrijvers ovaal van vorm.
Ook ik zag dien vorm herhaaldelijk. De verhouding
van lengte en breedte-diameter der ovalen is echter
niet constant en ik meen te mogen aannemen, dat
deze ovale vorm schijnbaar is en ontstaat door
schuinen stand van de platte lensvormige culturen
ten opzichte van het horizontale vlak.
aan de oppervlahte twee vormen.
1« een dunner laagje, grauwwit van kleur (on-
geveer gelijk verdunde melk), tot 2 a 3 m.M. in
doorsnêe, rond met bijna gladden rand, bij geringe
vergrooting soms met radiaire en concentrische plooiing
der oppervlakte;
2" een dikker laagje, glanzend wit, gelijkend op
dikken room, met zelden gladden, meestal onregel-
matig gelobden rand. Deze kolonieën vertoonen ge-
woonlijk duidelijk twee zónen: eene binnenste iets
witter van kleur, met meer gelijkmatigen rand; eene
buitenste dunner en grauwer getint.
De culturen zijn meestal reeds na 24 uren dui-
delijk als stippen zichtbaar en na 3 a 4 X 24 uren
tot hun grootste afmeting uitgegroeid (bij 37" 0).
12
Het verscliil in deze twee laatste vormen van
kolonieën trof niet alleen mij maax ook Eschbeich
en Laeijellb zeer. De laatste twijfelde zelfs eenigen
tijd aan de identiteit zijner microben. Zoowel zij als
ik echter vonden herhaaldelijk, dat beide vormen
in elkander overgingen en b. v. eene plaat van eene
kolonie als sub 1® gegoten, culturen opleverde als
sub 2" of beide.
Agar-streepeulturen vertoonen gewoonlijk reeds
na 24 uren duidelijk een dunne streep, na 2 a 4 X
24 uren de volkomen duidelijk geteekende cultuur,
meestal met twee zónen overeenkomstig de culturen
op platen sub 2o vermeld, met licht gekartelde tot
sterk geaccidenteerde buitenste begrenzing.
Gelatine-sieekculturen vertoonen overeenkomstige
verschillen. In de diepte vormt zich een dunne streep,
die zich later iets verdikt, doch nooit zeer sterk tot
ontwikkeling komt, het meest gelijkend op eene zeer
fijne zaag, dikwijks met kleine zijdelings opzittende
knopjes; een enkel naaal met enkele gasbellen dicht
onder de oppervlakte.
Aan de oppervlakte der gelatine is de groei krachtig
en vertoont ook duidelijk twee vormen, correspon-
deerend met die der plaatculturen.
De eene vorm is die van een dun, half doorschij-
nend grauwwit laagje, dat zich vrij ver uitbreidt,
zonder ooit den rand van het glas aan te raken.
De andere vorm is meer die van een dikken
spijkerkop; dikker, geelachtig getint, soms met eene
aanduiding van twee concentrische zónen, en breidt
13
zich minder ver uit dan de eerste. Beide vormen
hebben onregelmatig gelobden rand.
Vervloeiing der gelatine treedt nooit op.
Aardappel culturen beginnen zich reeds na 24
uren zichtbaar te ontwikkelen en vormen in enkele
dagen eene 3 a 4 mM. dikke vettige laag; de kleur
is licht geel soms ook wat donkerder en bij oudere
culturen soms meer rose (z.g. „vleeschkleurig").
De soort, de ouderdom en de reactie van den aard-
appel zijn van invloed zoowel op de kracht van
den groei als op de kleur der cultuur.
Deze culturen hebben een duidelijk foetiden reuk.
Melh wordt binnen 2 dagen gecoaguleerd. Na nog
enkele dagen treedt bij zure reactie gasontwikkeling op.
In Bouillon krachtige groei; reeds na enkele
uren duidelijk troebeling, na 24 uren is de reactie
van alkalisch zuur geworden. In Pepton-druiven-
suiher-bouillon, zoowel bij toetreding als bij onthouding
van zuurstof krachtige groei onder gasontwikkeling
en zure reactie, aan te toonen door het brengen
van een droppel op lakmoespapier of door het
toevoegen van eene voor de reactie gevoelige kleur-
stof aan de bouillon.
Het kwam mij zeer aanbevelenswaardig voor het
gisting verwehhend vermogen te onderzoeken in de
buisjes, die Einhoen voor het onderzoek van diabetes-
urine heeft aanbevolen.
Vult men deze buisjes met bouillon waaraan 10 °/o
druivensuiker, melksuiker of rietsuiker is toegevoegd
en ent men hierin de bacillen, dan vindt men, dat
14
de eerste twee suikersoorten zeer snel tot gisting
overgaan, de laatste langzamer.
Voor eene snelle bepaling der soort is het gebruik
der EiNHOEN\'sche buisjes zeer gemakkelijk; wil men
het gevonden gas analyseeren, dan zijn andere inrich-
tingen der gistingspioef te verkiezen.
Bij herhalen van dezelfde proef met typhusbacillen
wordt geen gasontwikkeling geconstateerd.
Ohantbmesse & widal (5) bevelen aan de toe-
voeging van CaCOï, dat de gisting bevordert door
neutraliseeren der gevormde zuren.
Volgens Baginsky (6) zijn bij de melkzuurgisting
door Bacterium Ooli Commune de gevormde zuren:
azijnzuur, mierenzuur, melkzuur.
Dier-experimenten.
In mijn eigen experimenten heb ik o. a. door
injectie in de buikholte van 15 druppels eener 24
uren oude bouillon-cultuur een konijn binnen 12
uren gedood, waarbij eene algemeene peritonitis van
hoofdzakelijk sereus karakter met een fijn fibrine
neerslag op de darmen bleek te bestaan.
Laruelle vond, dat dit effect niet werd verkregen,
wanneer agar-culturen met physologische NaOl oplossing
werden verdund, wel wanneer voor de verdunning stof-
fen werden gebruikt, die het peritoneum irriteerden (aq.
destilL, verdunde gal of faecaalmassa) — in mijn
geval misschien het mierenzuur der bouillon, (z. b.)
De aan infectie met Bacterium Coli Commune in
de buikholte gestorven konijnen vertoonen in het
algemeen het volgende beeld.
15
De huid om den anus en aan de achterpooten
is bevuild met eene groote hoeveelheid halfvloeibare
faecaalmassa. De buik is gezwollen; bij opening
daarvan wordt de dunne darm gevuld gevonden met
eene groote hoeveelheid dunne, dikwijls licht bloedig
gekleurde, vloeistof. De lymphefollikels en Peijersche
plaques zijn gezwollen. De darmlissen zijn bedekt
met een fibrineus exsudaat in zeer geringe hoeveel-
heid, als de dieren snel gestorven zijn; daarentegen,
taai en kleverig en zeer rijkelijk bij na eenige
dagen gestorven dieren.
In de recessus wordt eene geringe hoeveelheid
(± een eetlepel) bloederig sereus vocht gevonden.
Injectie in het bloed.
Ik heb eenmaal eenige platinaoogjes vol eener
agar-cultuur, aangemengd met 1 gram eener NaCl op-
lossing in de oorvene van een konijn ingespoten.
Het dier stierf na vier dagen onder convulsies en
vertoonde o. m. zeer talrijke miliaire pneumonische
haarden in beide longen. Microscopisch werd hierin
Bacterium Coli Commune aangetroffen en wel blijkens
culturen, met uitsluiting van andere microbensoorten.
Escheeioh injicieerde vrij groote hoeveelheden
microben bij cavia\'s en hazen in de vena jugularis.
De dieren stierven grootendeels in 1 ä 2 X 24
uren, waarbij de secties resultaten als de even ver-
melde in meerdere of mindere mate opleverden.
Injecties onder de huid hij muizen doodden de
dieren in 3 tot 8 dagen.
Lokaal absces. Sterkvergrootte milt.
-ocr page 32-16
Uit het bloed en uit de vergrootte milt Bacterium
Coli Commune geïsoleerd.
Injecties in de galwegen.
Oharein en Rogee (7) hebben naar aanleiding van
een klinisch geval van Bouchard (z. pag. 26) reincul-
turen van Bacterium Coli Commune in den ductus
choledochus bij konijnen ingespoten en zagen daarna
periangiocholitis en kleine leverabscessen ontstaan.
Infectie in de cornea.
Wanneer men met eene discisienaald, die ge-
dompeld is geworden in eene cultuur van Bacterium
Coli Commune (b. v. op agar, gelatine of aardappel)
een zakje maakt in de voorste lagen der gecocaini-
seerde cornea van het konijnenoog, zoodat hierin
nu microben achterblijven, dan ziet men den volgenden
dag het steekkanaal en de aangrenzende deelen van
het hoornvlies geïnfiltreerd, de cornea troebel met
pericorneale injectie.
Den daarop volgenden dag (of dagen) breidt het
proces zich uit en na nog 2 of 3 dagen ontstaat
standvastig een zwaar hypopyon, dat gewoonlijk
na enkele dagen wêer tot genezing begint over te
gaan, enkele malen ook verlies van het oog veroor-
zaakt.
Ik heb deze proef vele malen herhaald met
Bacterium Coli Commune van allerlei afkomst en
constant hypopyon zien optreden, wat behalve met
deze microbe uitsluitend met virulente streptococen
en zeer virulente staphylococcen te verkrijgen was.
Ik acht deze eigenschap: keratitis cum hypopyo
17
te verwekken zeer gewichtig ter herkenning van
Bacterium Coli Commune.
Het is noodig hier een weinig meer in \'t bizon-
der de aandacht te vestigen op een strijd die in \'t
laatst van het vorige jaar is gevoerd over de dif-
ferenteering van Bacterium Coli Commune en den
typhus bacillus van Eberth-Qaffky.
Reeds sedert 1887 meenden twee Lyonsche onder-
zoekers Rodet en Roux aanwijzingen te hebben
omtrent de identiteit der beide microben. Hunne
publicaties daarover October 1889, (8) Februari 1890
en Augustus 1891 (9) bevatten behalve eene her-
innering aan de bekende punten van overeenkomst
tusschen beide microbensoorten, in hoofdzaak de mede-
deeling, dat het hun gelukt was, op verschillende
wijzen, als: door zeldzaam overenten, door herhaald
overenten, door verhitten op 80" O. gedurende 13
minuten, den gewonen darmbacillus de eigenschappen
van den typhusbacil te doen aannemen.
Als vermoeden spraken zij daarbij uit, dat de-
zelfde verandering zou worden teweeggebracht door
den invloed van den doorgang door het menschelijk
organisme.
Verzet tegen deze mededeelingen van de zijde
van Ghantemesse & Widal gaf hun aanleiding
zich aldus nader uit te spreken (10), dat zij op-
gaven langzamerhand het temperatuur-maximum voor
Bacterium Ooli Commune te hebben kunnen verlagen,
tot deze bacillus bij verhitting op 80" gedurende
13 minuten de eigenschappen van Bacillus-Eberth
18
aannam. Ook kun boven aangehaald vermoeden om-
trent den invloed van het menschelijk organisme
wijzigden zij en wel in dien zin, dat niet een wille-
keurig menschelijk lichaam, maar dat vai^den typhus-
lijder, dezen invloed zou uitoefenen, evenals de.enting
op sommige dieren en het toevoegen van sommige
antiseptica bij de cultuur-stoffen.
Reeds tegen de eerste mededeelingen van Rodet
en Roux hadden Chantemesse & Widal (5), voor
zoover de bovenvermelde punten betreft, aangevoerd:
1" dat eene temperatuur van 80" onverbiddelijk reeds
in enkele seconden Bacterium Coli Commune doodt;
2» dat deze microbe in het lichaam .van dentyphus-
lijder al hare eigenschappen behoudt en daaruit on-
veranderd kan geïsoleerd worden. Zij voegden hierbij,
de opgave van een nieuw difïerentieel-diagnosticum.
Het was hun nl. gebleken, dat de typhus bacil nooit,
Bacterium Ooli Commune daarentegen steeds suiker-
houdende vloeistoffen deed gisten. Om het gelukken
van laatstgenoemde proef te verzekeren rieden zij
aan Oa2 G03 aan de vloeistof toe te voegen om het
gevormde zuur (z. b. pag. 14) te binden, dat anders
licht de ontwikkeling der microben en daarmee de
gisting stuit.
Na het. bovenvermelde antwoord van Rodet &
Roux stelden Ohantemesse & Widal nieuwe
proeven in als resultaat waarvan zij (11) vemeldden,
dat noch ouderdom (verblijf in den stoof bij 37"
gedurende twee maanden, tot bijna geheel uitdroogen),
noch toevoegen van antiseptica (Va Vo acid. phen.
19
VU 7o acid. tartar.) Bacterium Ooli Commune het
karakter van Bacillus-Eberth deden aannemen, even-
min als enting op verschillende dieren. Ook gaven
herhaalde proeven met nieuwe culturen, hun door
Escherich verstrekt, hun het zelfde, reeds boven
vermelde, resultaat met betrekking tot den invloed
van hooge temperatuur.
Aangaande den invloed van het organisme van
den typhuslijder wezen zij bovendien nog op het
feit, dat bij typhuslijders soms secundaire infecties
(abscessen) worden gevonden, door den gewonen
darmbacillus veroorzaakt, die ook daar zijne gewone
eigenschappen behoudt.
Tegelijkertijd weêrl egden zij Dubief, die (12)
beweerd had, dat ook de typhusbacil suikerhoudende
vloeistoffen doet gisten en melk doet coaguleeren.
Ook tegenover hem voerden zij nieuwe proefreeksen
aan, die hun steeds negatief resultaat hadden opge-
leverd.
Het laatste woord in dezen strijd werd gesproken
door wurtz.
Deze (13) vermeldt als zeker en gemakkelijk de
beide volgende differentieel-diagnostica. Het eerste,
in aansluiting aan verschillende vroegere mededee-
lingen — Escherich (3), Malvoz (14), Chantemesse
en widal (5) — en het tweede naar aanleiding
eener vroegere mededeeling van de beide laatstge-
noemde schrijvers (15), werden beide door hem
eenigszins gewijzigd. In den nieuwen vorm zijn zij
de volgende:
20
wmmmmm
1". Op platen van gelatine waaraan melksuiker
is toegevoegd, en die met lakmoestinctuur blauw is
gekleurd, legt men naast elkander streepculturen
van beide microbensoorten aan. Daarbij geeft de cul-
tuur van Bacterium Coli Commune steeds, die van
den typhusbacil van verscbillende herkomst, nooit,
roode verkleuring der gelatine, zoodat het contrast
sprekend is.
2". Men legt een cultuur van den typhusbacillus
aan op scheefgestolde gelatine. Nadat de cultuur
goed is opgekomen, krabt men die voorzichtig af.
Tracht men nu op de afgekrabde oppervlakte eene
nieuwe cultuur van dezelfde bacillen aan te leggen,
dan zal die niet opkomen. Doet men hetzelfde met
Bacterium Coli Commune dan zal steeds eene duidelijke
cultuur opkomen. Heeft men ook hier van te voren
lakmoestinctuur aan de gelatine toegevoegd, dan is
het effect sprekender.
Men kan dezelfde proef herhalen met bouillon-
culturen. Men maakt eerst eene bouillon-cultuur van
typhusbacillen, filtreert die door Chamberland\'s filter
en verdeelt de heldere vloeistof in twee buisjes. Ent
men nu het eene buisje met typhusbacillen, het
andere met Bacterium Coli Commune, dan zal in het
eerste buisje geene ontwikkeling der microben plaats
hebben, en de bouillon helder blijven; de inhoud
van het tweede buisje daarentegen zal weldra troebel
worden en na eenigen tijd blijken eene krachtig ont-
wikkelde bacteriecultuur te bevatten.
Deze proef slaagt o. a. geregeld met twee maan-
i fr ;
te\'
il-i
21
den oude culturen in bouillon, waaraan 20 ®/o glyce-
rine is toegevoegd.
Van geheel andere zijde worden nu deze berichten
gedeeltelijk wel bevestigd, gedeeltelijk echter ook
tegengesproken. Thbobald Smith, die reeds sedert
1889 met het verschil tusschen beide bacteriesoorten
zich bezig houdt bericht n.l. (16) dat hij in melk-
suiker-, druivensuiker- en rietsuiker-houdende bouillon
met typhusbacillen nooit gasontwikkeling heeft
kunnen bewerken, met Golonbacillen daarentegen
constant.
Tevens echter geeft hij aan, dat in met Nai-Oos
alkalisch gemaakte suikerhoudende vloestofFen door
beide bacteriesoorten weldra de reactie zuur wordt.
Bij typhusbacillen echter vond hij de zure reactie
voorbijgaand, wat bij colonbacillen wel voor riet-
suiker maar niet voor melksuiker en druivensuiker
het geval was.
Te dezen opzichte leverden proeven met typhus-
bacillen van twee verschillende patiënten afkomstig
mij het resultaat, dat druivensuiker- en melksuiker-
bouillon zonder gasontwikkeling zure reactie ver-
toonden, echter niet voorbijgaand, maar blijvend.
Deze zelfde microben werden gebruikt om de
werking van de twee bacteriesoorten bij intracor-
neale enting te vergelijken. Zij werden daartoe uit
de milten van typhus patienten eerst op agar-platen
en na drie dagen daarvan op aardappel overgeënt.
Van deze aardappel-culturen werd weder na drie
dagen een weinig voor intracorneale enting gebruikt.
22
In deze corneae ontwikkelde zich centraal eene
witte massa, die zich hier en daar aan den omtrek
straalvormig uitbreidde. De geheele cornea werd licht
troebel. Dit proces breidde zich gedurende 2 of 3
dagen uit en ging langzaam terug.
In twee van de vier gevallen vormde zich den
tweeden dag een licht half doorschijnend neêrslag op
den bodem der voorste oogkamer.
In het eerste dezer gevallen werd het oog geex-
tirpeerd en werd gevonden:
1°. dat het zoogenaamd hypopyon bijna uitsluitend
fibrineus was, weinig leucocyten bevatte en blijkens
plaatculturen geene typhusbacillen.
2°. dat de witte massa, die in en nabij het steek-
kanaal gevormd was, grootendeels, zoo niet uitslui-
tend uit typhusbacillen bestond, die eene z. g. Pilz-
figur vormden. De corneale infiltratie bleek ook
microscopisch matig te zijn.
In het tweede geval was het hypopyon reeds den
vierden dag weêr geresorbeerd.
Er bleek dus een zeer duidelijk verschil met de
keratitis door Bacterium Ooli Commune veroorzaakt.
Daar staat de infiltratie met ettercellen op den
voorgrond en vormt zich zeer constant etter in de
voorste oogkamer.
Hier ontstaat eene Pilzfigur met weinig infiltratie
der cornea, en in twee van vier gevallen een
fibrineus neêrslag in de voorste oogkamer, eene
relatief geringe reactie op eene invasie van rnassaas
microben.
23
Voor eene snelle en zekere herkenning van Bac-
terium Coli Commune stel ik dus resumeerende de
volgende vier punten.
Aspect der gelatine- en aardappel-culturen.
2". Snel verzuren van alkalische suiker-pepton-
bouillon.
30, Gasontvi^ikkeling in suiker bevattende bouillon
culturen.
4". Constante vorming van keratitis c. hypopyo
bij intracorneale enting.
Bacterlüm Ooli Commune als oorzaak van ont-
stekings-processen in de onmiddellijke
omgeving van het darmkanaal. ■
Omtrent het in dit hoofdstuk nader te bespreken
onderwerp, n.1. het optreden van Bacterium Coli Com-
mune als oorzaak van pathologische processen in de
buikholte, heeft de allerlaatste tijd een groot aantal
mededeelingen gebracht, zoo dat wij reeds in staat
zijn eene lijst van gevallen samen te stellen, die een
voorstelling geeft van de rol dezer Bacterieën in de
pathalogie der buitenorganen.
De oudste klinische gevallen, die mij in de litera-
tuur zijn voorgekomen, zijn de twee die Larüelle
(z. inl.) aanleiding gaven tot zijne experimenten en
wier uitvoeriger vermelding hier op hare plaats is.
Zijne verslagen luiden als volgt:
Geval 1. Ingeklemde rechter dijbreuk {sedert acht
dagen). Gangreen van een deel van de dunne dar-
men, perforatie. Fibrineuse en etterige peritonitis.
Bij eene vrouw van vijftig jaren, die sedert 8
dagen leed aan een ingeklemde dijbreuk, wordt een
anus praeternaturahs aangelegd. Patient sterft echter
; \'H-
\'ü,
25
denzelfden avond. Bij de autopsie wordt in het
kleine bekken een troebel en door faeces bruin
gekleurd exsudaat gevonden. Het peritonaeum is
over zijne geheele uitgestrektheid geinjicieerd en met
fibrineneêrslagen en pus bedekt. De dunne darm is
over een lengte van 30 c.M. gangraeneus en vertoont
te dezer plaatse twee openingen.
Bacteriologisch wordt onderzocht: het exsudaat op
verschillende plaatsen der buikholte en het bloed
uit het hart. In het laatste worden geene bacterieën
gevonden. Het eerste bevat naar microscopisch
onderzoek leert, kortere en langere staafjes, die
Bacterium Ooli Commune kunnen zijn. Plaatculturen
van het exsudaat geven een rijkelijke opkomst van
kolonieën van deze microben, vele platen eene
reincultuur met uitsluiting van elke andere soort.
Geval 2. Ingeklemde rechter dijbreuk, {sedert 6
dagen); gangreen v. e. darmstuk, perforatie, peri-
tonitis [a. h)
Bij eene vrouw van 60 jaren bestond sedert 6
dagen eene ingeklemde rechter-dijbreuk. Ondanks
ongunstige algemeene toestand wordt enterotomie
gedaan —, dood onmiddelijk na de operatie.
Bij de operatie wordt gangreen van het ingeklemde
darmstuk gevonden over een lengte van 10 c.M. met
perforatie en uitstorting van darminhoud i. d. buik-
holte.
Bij de obductie worden fibrineuse neerslagen op
het peritonaeum gevonden, vooral rijkelijk in de
nabijheid der ingeklemde lis.
B"
26
Het kleine bekken bevat rijkelijk een bruingeel
exsudaat gemengd met faecale stof, \'t welk talrijke
bacillen bevat. Plaatculturen op gelatine leveren
reinculturen van Bacterium Coli Oomumne met uit-
sluiting van eenige andere soort.
Vendricx vermeldt het volgende geval. (17)
Geval 3. Perforatie-Peritonitis.
Begin met hevige buikpijn, meteorisme, braken en
diarrhoe, behandeld met bloedonttrekking, pappen,
kwikzalf, opium.
Na 14 dagen hielden het braken en de diarrhoe
op; de pijn verminderde en werd gelokaliseerd aan
de linkerzijde van den buik, het meteorisme bleef
bestaan. Herhaalde recrudescenties met braken.
Langzame vorming van een tumor, onder hectische
koortsen.
Vier maanden na het begin werd door eene proef-
punctie pus verkregen, die blijkens microscopisch
onderzoek ééne soort microben bevatte en wel volgens
verder onderzoek Bacterium Coli Commune.
Geval 4. A. FnäNKEL (18) bericht over een Boli-
tair leverabsces na Cholelithiasis. In de pus werd
Bacterium Coli Commune gevonden. Zijne vooron-
derstelling, dat hier angiocholitis na directe immi-
gratie van de microben uit den darm zal zijn voor-
afgegaan is zeker wel de meest waarschijnlijke.
Geval 5. Bouchard (19) Etterige hepatitis gelocali-
seerd in en om de galwegen. Bij een man worden
verschijnselen geobserveerd die leiden tot de diag-
nose acute — waarschijnlijk purulente — hepatitis.
27
Bij de autopsie wordt een sterk vergrootte lever
gevonden, waarvan alle galkanalen zijn gevuld met
een grijsgroene pus. Microscopisch en door plaatcul-
turen wordt de aanwezigheid van Bacterium Coli
Commune in deze pus aangetoond door Charein &
Rogee.
Aanvankelijk vertoonde de gevonden bacil niet
het gewone aanzien der aardappelcultuur. Na enkele
over entingen echter trad de typische vorm tevoor-
schijn.
Geval 6. Gilbert & Girode (20.) Lithiasis
hiliaris, Cholecystitis supperativa Cholecystectomie.
Herstel.
Een patient met galsteenen en cholecystitis sup-
purativa wordt met succes door Teeeiee geopereerd.
De pus der geextirpeerde galblaas bevat Bacterium
Coli Commune in rein cultuur — microscoop, cultuur.
Geval 7. Gilbeet & Gieode (20). Lithiasis hili-
aris, Cholecystitis suppurativa Angiocholitis sup-
purativa.
Eene patient met cholecystitis en angiocholitis sup-
purativa, sterft in het hospitaal-Beaujon. Bij de
autopsie wordt de galbaas uitgezet gevonden, met
verdikte wanden en opgevuld met steenen en pus.
De ductus choledochus en de groote galwegen in de
lever, zijn eveneens uitgezet en met steenen gevuld.
Op doorsneden van de lever blijkt dat de kleine
galwegen evenzoo vele etterhaarden geworden zijn.
Ook hier wordt uitsluitend Bacterium Coli Commune
in de pus gevonden door microscoop en cultuur.
28
A. FEaNKEL (21) onderzocht 31 gevallen van
peritonitis bij den mensch bacteriologisch. Daarbij
vond hij in 20 gevallen slechts eene enkele micro-
ben soort, in 8 gevallen verschillende soorten bijeen,
terwijl in 3 gevallen geen microben konden aange-
toond worden.
Van de eerste 20 gevallen was de gevonden
microbe Bacterium Ooli Oommune 9 maal en wel in
de volgende.
Geval 8. Fibrineuse peritonitis bij carcinoma
Jlexurae sigmoideae met dilatatie van den darm
en koprostase boven de vernauwing.
Geval 9. Purulente peritonitis hij catarrhus
intestinorum ulcerativus.
jït: Geval 10. Fibrineuse peritonitis hij carcinoma
recti en periproctitis.
Geval 11. Oircumsoripte ichoreuse peritonitis bij
tuherculeuse ulcera van het ileum.
Geval 12. Beginnende fibrineuse peritonitis hij
gangreen en perforatie van het rectum {carcinoom).
Geval 13. Purulente peritonitis na perforatie
van den processus vermiformis.
Geval 14 als 13.
Geval 15. Berofihrineuse peritonitis hij ulcus
ventriculi perforativum.
Geval 16. Purulente peritonitis (Durante vita
bacteriologisch onderzocht).
Van deze 9 gevallen werd dus bij 4 wel, bij 5
niet perforatie van den darm geconstateerd.
Van de 8 gevallen waarin verschillende microben
I ■
29
soorten bijeen werden gevonden zijn er nog 3, waarbij
bij vermeldt microscopisch te hebben aangetroffen
bacillen van verschillende lengte en dikte, bij cultuur
echter overwegend Bacterium Coli Commune in zoo-
danige mate dat hij later resumeerende die gevallen
als door deze microbe veroorzaakt in rekening brengt.
Deze gevallen waren:
Geval 17. Puridente peritonitis hij hernia ohtura-
toria gan^raenosa.
Geval 18. Fibrineuse peritonitis bij perforatie
van een gangraeneus géincarcereerd ileum.
Geval 19. Oireumscripte purulente \'peritonitis bij
tubereuleuse uhera van het ileum,
dus 1 geval met, 2 zonder geconstateerde perforatie.
Malvoz (23) beschrijft 7 gevallen van ontstekingen
in de buikholte, waarin Bacterium Coli Commune een
hoofdrol heeft vervuld.
Geval 20. Fndarteriitis. Thrombose van het lin-
ker hartoor. Thrombose van arteriae mesentericae.
Infarct van den dunnen darm. Peritonitis.
Autopsie. De darmlissen zijn door fibrineuse adhae-
sies onderling verbonden. Hier en daar bevindt zich
eene ophooping van troebel, geel, exudaat, van licht
faecalen reuk, op andere plaatsen pus. De etterhaar-
den correspondeeren met necrotische plekken in darm
en mesenterium. De arteriae mesentericae zijn ver-
stopt door adhaerente thromben en atheromatous.
In de etter wordt uitsluitend Bacterium Coli
Commune gevonden, eveneens in het uit het hart
verzamelde bloed.
30
Geval 21. Carcinoom en Stenose van het rectum.
A Igemeene \'peritonitis.
Autopsie. Sterk meteorisme. Fibrinous neêrslag op
de darmlissen. Grijsgeel, sterk troebel vocht in groote
hoeveelheid in de buikholte. Geülcereerd carcinoom
in het rectum dat eene belangrijke stenose heeft te
weeg gebracht. Het geheele darmkanaal gevuld met
weeke faecale massa, geen perforatie.
Op platen uitsluitend Bacterium Coli Commune in
exsudaat en hartbloed.
Geval 22. Oalsteenen, litteehens van ulcera op
de mucosa der galblaas, subacute peritonitis, sereuse
pleuritis.
Autopsie. Fibrineus exsudaat verkleeft alle darm-
lissen onder elkander. Hier en daar verzamehng van
troebel serum. Vrij rijkelijk sereus pleuritisch exsu-
daat links. In de rechter long een kleine rood-
gehepatiseerde haard. In de galblaas vele kleine
steenen, op twee plaatsen van het slijmvlies is eene
kleine ulceratie, deels gecicatriseerd. Deze. laesies
V. d. galblaas zijn de eenige die werden waargeno-
men in de geheele uitgestrektheid van den tractus
intestinalis en zijne aanhangselen. In het peritonitisch
exsudaat uitsluitend Bacterium Coli Commune. Nadere
mededeelingen omtrent den longhaard en het pleuritisch
exsudaat ontbreken.
Geval 23. Acute ulcereuse gastritis en enteritis,
algemeene ßbnno-purulente peritonitis, groote milt.
Autopsie. Bij de opening van de buikholte vloeit
eene zeer overvloedige grijsgeele purulente vloeistof
31
van liclitfaecalen reuk af. De darmlissen zijn bedekt
met fibrino-purulente neêrslagen, hier en daar haar-
den van geel-groene pus. Het maagslijmvlies is ver-
dikt, week en getücereerd. Het slijmvlies van den
dunnen darm eveneens gezwollen, hier en daar be-
dekt met dikke, vaste, moeielijk loslatende „afzet-
tingen" ; op andere plaatsen getücereerd.
Het peritonitisch exsudaat bevat uitsluitend Bacte-
rium Coli Commune, evenzoo de milt en het bloed in
geringe hoeveelheid. Op grond van klinische patholo-
gisch-anatomische en bacteriologische waarnemingen
verwerpt Malvoz de diagnose „Febris-Typhoïdea."
Geval 24. Afgeloopen Febris TypJioidea, Perfo-
reerende uleera in het colon ascendens, Circumscripte
purulente peritonitis, pleuritis, pneumonie en long-
absces rechts, veretterde Thrombose van de linher
vena iliaca communis.
Autopsie. Rechter long, adhaerent aan het diaphrag-
ma, grijze haepatisatie met absces ter grootte van
een kleinen appel onmiddelijk onder de pleura
diaphragmatica.
In de buikholte onder het diaphragma, achter de
lever een groote afgekapselde etterhaard van licht-
faecalen reuk, waarin een geperforeerd ulcus van
het colon ascendens uitmondt.
De linker nier vertoont scherp begrensde ver-
weekte haardjes.
In de Vena Iliaca communis sinistra is een grijs-
roode, ten deele veretterde Thrombus.
Bacteriologisch is alleen deze thrombus onderzocht
-ocr page 48-32
en daarin eene bacterie gevonden, die gelijkt op
Bacterium Coli Commune en op den typhusbacil. De
aardappelculturen herinneren aan de eerste; de bouil-
lonculturen vertoonen indol reactie.
Malvoz sluit niet met zekerheid de mogelijkheid
uit dat hier de typhusbacil in \'t spel was.
Geval 25. Foecaalsteen in den processus vermi-
cularis. Appendicitis. Algemeene fihrino-puridente
peritonitis.
Autopsie. Fibrino-purulente massaas tusschen de
darrnlissen.
Sterkste afwijking in de nabijheid van het coecum.
De processus vermicularis bevat een faecaalsteen en
vreemde lichamen. In de pus van het peritonaeum
en in het bloed van het hart bevindt zich uitsluitend
Bacterium Coli Commune.
Geval 26. Bignani. (22) vermeldt een geval van
Acute suppurative angiocholitis waarbij in de pus
uitsluitend Bacterium Coli Commune werd gevonden.
Bastianelli (23) deelt de waarneming meê van
Geval 27. Angrocholitis Acutissima.
Geval 28. Cholecystitis diphtheritica cum peri-
tonitide acuta in welke beide gevallen evenzoo uit-
sluitend de gewone colon-bacterieën in de pus wer-
den gevonden.
Geval 29. Müsoatello (24) geeft het volgende
bericht. Absesvorming aan de linker bil.
Bij een meisje van 23 jaar ontstond na ulcera-
tieve proctitis als gevolg van bestaande haemvor-
hoiden een absces aan de linkerbil; in de pus werd
33
ook hier uitsluitend Bacterium Ooli Oommune ge-
vonden. Ik meen ook dit geval in dit hoofdstuk te
moeten plaatsen, omdat de mogelijkheid moet worden
in \'t oog gehouden, dat hier eene fistula ani in-
completa in \'t spel was en dus de microben recht-
streeks uit den darm in het absces waren geraakt.
In het mij ten dienste staande referaat, wordt
deze vraag onbesproken gelaten.
Aan deze gevallen uit de litteratuur nu sluiten de
vier tot heden niet gepubhceerde, die hier volgen,
zich aan.
Geval 30. Verwaarloosde hernia, [incareerata f)
Gangraeneus etterig ontstekingsproces in de rechter-
liesstreek — operatie — genezing.
Mej. V. oud 45 jaren ontdekte in de rechterlies-
streek een pijnlijk knobbeltje, dat grooter en pijnlijker
werd en na een week haar heftig ziek maakte onder
-verschijnselen van braking en diarrhoe. De laatste
hield spoedig op, de eerste bleef voortduren, zoodat
pat., niet ten onrechte ongerust geworden 12 dagen
na hare eerste waarneming de hulp van een medicus
inriep.
Toen werd geconstateerd; eene pijnlijke zwelling
boven het rechter ligam: Poupart: zich uitstrekkende
boven de vulva, en in het rechter labium majus.
Den 14®*! dag werd Dr. Sohelkly in consult ge-
roepen, die pat. onmiddelijk deed opnemen in het
Andreas-gesticht en dadelijk tot de operatie over-
ging. Eene groote hoeveelheid stinkende pus werd
ontlast. — lodoformgaas-verband.
34
Terwijl de zeer verzwakte patient langzaam her-
stelde, reinigde zich de holte. Toen na acht dagen
materieel voor bacteriologisch onderzoek werd ver-
zameld, bestond nog eene holte ter grootte van een
kippenei met beginnende granulatie-vorming; de af-
scheiding was gering. Er werd uit de diepte der
holte eenige druppels half etterig, half sereus vocht
opgezogen en daarvan agarplaten gegoten.
De platen leverden bijna uitsluitend culturen van
Bacterium Coli Commune, zooals werd aangetoond door
al de volgens Hoofdstuk I gewenschte criterion.
Drie weken na de operatie werd pat. hersteld
ontslagen.
Omtrent de oorzaak van het ontstekingspioces kan
klinisch wegens het ontbreken van geneeskundige
waarneming in de eerste dagen met zekerheid niets
gezegd worden. Het waarschijnlijkst is, in verband
met anamnese en localisatie, dat eene hernia in-
carcerata heeft bestaan.
De aanwezigheid van Bacterium Coli Commune
in den absces-inhoud bewijst, strikt genomen, niets
anders dan dat deze met den darminhoud heeft
gecommuniceerd.
In verband echter met de klinische ervaring, dat
uitgetreden darminhoud ontsteking verwekt, en met
de bacteriologische ervaring 1" dat bij dieren deze
microbe daarbij het principium agens is en 2° dat
in perforatieve ontstekingen bij den mensch zij som-
tijds uitsluitend is aangetroffen, mag zij ook in dit
geval als oorzaak der onsteking worden beschouwd.
35
Geval 31. Dr. Oaetibr v. Dissel was zoo vrien-
delijk mij pus toe te zenden van een lijder aan
perityphlitis, wien hij eene opening tot ontlasting van
pus had gemaakt boven den band van Poupart
en later eene tegenopening in de rechter lenden-
streek. .
De toegezonden pus was uit de laatste opening
verkregen.
De stinkende pus vertoonde in het miscroscopisch
beeld allerlei bacterie-vormen, kogels, van verschil-
lende grootte en samenvoeging, slanke en plompe
staafjes.
Hierbij moeten echter anaërobe vormen zijn ge-
weest, want op de in drie verdunningen gegoten
agar platen kwam bijna uitsluitend Bacterium Coli
Commune, tot ontwikkeling, getoetst aan alle ge-
wenschte criteria.
- De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat een niet
gekweekte anaërobe mede oorzaak der ettering ge-
weest is, maar voorloopig bestaat voor het aannemen
hiervan geen enkele grond, terwijl vele, zoowel
klinische als experimenteele, gegevens voor de over-
wegende beteekenis van de zoo rijkelijk aangetroffen
colon-bacterieen pleiten.
Merkwaardig is nog dat de pus bij een konijn
in de buikholte geënt, opnieuw juist zulke pus voort-
bracht: stinkend, microscopisch gemengde bevolking
vertoonend, doch op platen slechts Bacterium Coli
Commune, terwijl gewone darminhoud reeds in het
eerste proefdier eene reincultuur dezer microben geeft.
36
Geval 32. Door de zorg van den heer Güldenaem
verkreeg ik pus van eene lijderes aan perityphlitis,
welke pus op plaatculturen uitsluitend Bacterium
Coli Commune (gecontroleerd als voren) opleverde.
De historia morbi, mij door de welwillendheid van
den heer Wunhoff geworden, is de volgende.
Mej. 0. T. oud 18 jaren leed eenige jaren geleden
aan Chlorose met maagpijn en andere maagstoornissen.
Sedert herstelde zij hiervan.
In den nacht van 20—21 Nov. maagpijn met
uitbraken van alle voedsel.
21 Nov. Pat., wat anaemisch, klaagt over pijnen
in de maagstreek, is daar ook wat gevoelig voor
druk, vooral links in de streek der kleine curva-
tuur; resultaat van buikonderzoek overigens negatief.
Dieet. Bismuth.
23 Nov. Pijnlijkheid bijna verdwenen; nog wat
misselijk.
13 Nov. Pijn als gisteren. Braken na het gebruik
van voedsel. Obstructio al vi, — Menthol; — braken
houdt op.
24 Nov. Bijna geen klachten. Rechter hypochon-
drium wat gevoelig.
25 Nov. Blijvende obstructie. Gevoeligheid in de
rechter zijde van de buik grooter. Colon asc. opge-
vuld voelbaar. 01-Ricini — flinke defaecatie; ook
de olie komt meê.
26 Nov. Pijn neemt toe. Zwelling der streek
van het Colon wordt duidelijker; strekt zich uit van
boven de rechter symphyse tot eene lijn, navel-
37
crista ossis ilei, \'s avonds temp: 39o. Voorzichtig 2
X d. een clysma (water); opium.
29 Nov. Status idem, \'s Avonds 39»5.
28 of 29 Nov. Beginnen klachten over pijn in het
rechter been, lichte paraesthesieen in de hielen. Druk
op den tumor is weinig pijnlijk, doch doet de pijnen
in het been sterk toenemen. Nergens eenig peritoni-
tisch verschijnsel. Pols krachtig, frequent over een-
komstig de temperatuur. Glysma levert weinig licht
gele faeces. Temperatuur 38®-—39o5.
30 Nov. Pijnen in het been heviger. Temperatuur
als gisteren. Tumor komt meer naar de oppervlakte.
Geen fluctuatie.
] Dec. Status idem. Febris continua, \'s avonds 40". —
Veel pijnen en dofheid in het been. Na een clysnia
veel gele stof met vlokjes, die bij onderzoek geen
pus blijkt te bevatten, doch uitsluitend staafjes.
Het vocht stinkt afschuwelijk. Diagnose Typhlitis
met perityphlitisch absces.
2 Dec. Het absces wordt extra peritmeaal geopend,
± ^ji liter stinkende, dikke gele pus ontlast, geen
perforatie gevonden.
Dadelijk daling der temperatuur, reconvalescentie
ongestoord tot volkomen herstel.
Bij de 2e wisseling van het verband brengen een
paar kleine faecaalsteentjes het bewijs dat toch
perforatie had plaats gehad.
Geval 33. Perforatie van den processus vermiformis.
Perityphlitis.
Een jongen van 11 jaar was sedert twee dagen
-ocr page 54-38
ziek, met koorts, braken en pijn in de rechter
ileocoecaal streek. Aldaar eene vaste, vrij scherp be-
grensde zwelling, binnenwaarts van het os ilei. Hierop
wordt door D. Sohelkly geïncideerd. Er komt dunne
stinkende pus te voorschijn. De processus vermiformis
wordt met den vinger vrij gepraepareerd, blijkt geïn-
filtreerd en op 3 plaatsen geperforeerd en wordt na
afbinding aan den basis weggenomen. — Herstel in
3 weken.
In de pus microscopisch bacterieen van verschil-
lende vormen, op platen daarentegen uitsluitend
Bacterium Coli Commune.
Ziehier mijn oogst van gevallen, die ons het
Bacterium Coli Commune doen kennen als oorzaak
van infectieuse processen in de onmiddelijke om-
geving van den tractus intestinalis of in organen,
die daarmede in rechtstreeksch verband staan.
Dat de litteratuur bovendien nog aanwijzingen bevat
van een verder strekkende pathogene werking van
dezen bacillus zal in het volgende hoofdstuk ter
sprake komen.
HOOFDSTUK HL
Bacïeeium Coli Commune als oorzaak van ont-
stekings-processbn in organen die slechts
door tussghenkomst van den bloeds-
omloop met het darmkanaal
in gemeenschap staan.
Nadat liet vermogen van den gewonen darm-
bacillus om bij dieren ontstekingsprocessen op te
wekken, gebleken was, kon het niet veel verwon-
dering meer baren, dat ook bij ontstekingsprocessen
.in de buikholte bij den mensch Bacterium Coli
Commune werd gevonden. In eenige voor het onder-
zoek bijzonder gelukkige gevallen bleek hij uit-
sluitend voor te komen, zoodat de conclusie er door
gewettigd werd, dat hij ook hier de oorzaak dier
processen was.
De mogelijkheid moet echter in het oog gehouden
worden, dat aan dezen bacillus nog grooter beteekenis
toekomt en dat hij ook daar als ziekte-oorzaak kan
werkzaam zijn, waar noch de onmiddellijke nabijheid
van den darmtractus, noch directe gemeenschap er
mede dit optreden gemakkelijk maken.
Het zou toch kunnen zijn, dat de bacterien door
-ocr page 56-40
den beleedigden of verzwakten darmwand naar binnen
gedrongen en door den bloedstroom medegevoerd,
zich op ver van het darmkanaal verwijderde plaatsen
nestelen en daar locale processen veroorzaken.
Wij vonden dan ook in de litteratuur eenige ge-
vallen, waarin door de schrijvers Bacterium Coli
Commune als oorzaak van locale ontstekingsprocessen
buiten de buikholte wordt opgegeven.
Een grooter getal is er, waarin als oorzaak (van
abscessen, pericarditides, meningitides) een staafje
wordt beschreven, dat groote overeenkomst met de
colon-bacterie vertoont, maar niet als zoodanig wordt
vermeld.
Het waardeeren dezer laatste gevallen werd zeer
bemoeielijkt door de omstandigheid, dat de pathogene
eigenschappen van de colon-bacterie tot voor korten
tijd niet zeer algemeen bekend waren en bacteriologen,
een pathogeen staafje aantreffende, hierdoor allicht
de overeenkomst hunner microben met de gewone
darmbewoners konden over het hoofd zien.
Nu is het zeker eene gewaagde onderneming, op
grond der verslagen van onderzoekingen waaraan
men niet deelnam, conclusies te trekken, afwijkend
van die der onderzoekers — in casu, eene andere
soort-diagnose te stellen.
Ik heb dan ook vele gevallen, die ik eerst had
aangenomen, later weêr verworpen en slechts enkele
verzameld, waaromtrent ik de overtuiging erlangde
dat de schrijvers met Bacterium Coli Commune
werkten.
. 41
Het is ecliter onnoodig hier het veihge pad te
verlaten en stoute coniecturen te wagen.
De zeer belangrijke vraag toch of de auto-infectie
door darmbacterieen zich tot buiten de buikholte
kan uitstrekken, moet door opzettelijke onderzoe-
kingen met behulp onzer vermeerderde kennis worden
opgelost.
Ik zal mij daarom tevreden stellen met het bij-
eenbrengen van enkele mededeelingen als bewijzen
dat deze vraag in ernst gesteld moet worden, en
daaronder, die als eerste stappen op den weg tot
hare beantwoording kunnen worden beschouwd.
Het zij mij te eerder geoorloofd mij op dit terrein
te wagen omdat ik over eene klinische waarneming
en over een experiment beschik, die tot deze be-
antwoording bijdragen leveren.
Het bedoelde klinisch geval is het volgende.
De patient L op 20 April 1888 wegens ureth-
ritis in het militair hospitaal te Uteecht opgenomen,
begon na enkele dagen teekenen van ernstig ziek
zijn te vertoonen.
Koorts en diarrhoe waren de hoofdverschijnselen
van het lijden, dat in 11 weken tot den dood voerde.
Het verloop der temperatuur was in \'t kort het
volgende. De koorts was in de eerste dagen remit-
teerend, stijgend tot 40» avondtemperatuur, later
intermitteerend tot in de 6e week, toen normale
temperaturen intraden.
In de 9 en 10e week trad op nieuw koorts op,
weêr eerst remitteerend, later intermitteerend, waarna
42
in de laatste week de temperatuur weer normal
was, met uitzondering van lichte avond-verheffi:^n
in de laatste dagen van het lijden.
De ontlasting was in de eerste weken dun, om-
streeks 8 malen daags, soms met bloed gemengd
en werd steeds zonder pijn ontlast. In het inter-
regnum van normale temperatuur werden 3 of 4
malen daags breiige faeces ontlast.
Miltzwelling of roseola werden niet gevonden.
Klinisch werd de diagnose Febris typhoidea, hoe-
wel eenigszins „faute de mieux" gesteld. Het -ver-
loop der temperatuur vooral doet aan deze ziekte
met een recidief denken.
Bij de obductie werd tegen verwachting de voor-
naamste afwijking gevonden in den geheelen dikken
darm.
Daar vertoonden zich nl. zeer talrijke en uitge-
breide conflueerende ulcera, die meest alle tot verlies
van het slijmvlies hadden geleid, zoodat de muscu-
laris blootlag.
In den dunnen darm was het slijmvlies gezwollen
evenals de Peyersche plaques; de laatste niet geül-
cereerd, noch gecicatriseerd of gepigmenteerd.
Daarnevens werd eene nieraandoening gevonden
bestaande in talrijke miliaire, witte, doch nergens
in abscesvorming overgegane haardjes met rooden
hof, waarmede de nierschors was doorzaaid.
De milt was niet vergroot en niet week, follikels
zichtbaar, kapsel niet gerimpeld.
Lever, mtskaat.
-ocr page 59-43
Pneumonische infiltraten in het bovendeel der
onderkwabben van beide longen.
Pericardium viscerale en parietale gedeeltelijk ver-
groeid, nl. rechts achter en in den omtrek der
groote vaten; sterke bindweefselstrengen ongetwijfeld
van ouderen datum.
Microscopisch onderzoek leerde, dat ter plaatse
van de ulceraties de muscularis slechts met een zeer
dun laa^e geïnfiltreerd weefsel was bedekt. Tusschen
de ulceraties was het slijmvlies sterk geïnfiltreerd,
vertoonde (in de microscopische praeparaten) gestolde
eiwitmassaas aan de oppervlakte en interstitiëel,
waarin eene enkele bacterie soort voorkwam, nl.
dichtgezaaide, uiterst fijne staafjes (anilinewater-
methyleenblauw); geen staafjes die op typhusbacillen
of Bacterium Coli Commune geleken.
De nierhaardjes bestonden uit geen kleurstof
aannemend, necrotisch weefsel waarin staafjes sprekend
op typhus bacillen en Bacterium Coli Commune ge-
lijkend. Buiten deze haardjes werden in de nieren
geene microben aangetrofien.
Daar de darmen geen geschikt object voor cultuur-
proeven werden geacht, zijn alleen milt en nieren
onderzocht, door het gieten van platen (gelatine) uit
het binnenste dier organen, waarbij, wat de nieren
betreft, getracht werd vooral materiaal uit de ver-
melde witte haardjes te verzamelen.
Op de plaatculturen, zoowel als in directe steek-
culturen (peccavi) kwam slechts eene enkele soort
bacterien op, nl. een staafje, dat:
44
de gelatine niet vervloeide,
inicrospisch sprekend op den typhusbacil geleek
op agar-agar krachtig groeide,
op aardappel niet de bekende typhusbacil-cultuur
vormde,
bij intracorneale enting, ulcus cum hypopyo deed
ontstaan.
De zwakke zijde van deze mededeeling is, dat
toen het geval werd onderzocht aan Bacterium Coli
Commune niet werd gedacht.
De overweging, dat de nierhaarden, waarin micros-
copisch ons staafje in necrotisch weefsel werd ge-
vonden, pathologisch-anatomisch gelijkwaardig sche-
nen met de vroegere stadieën der darmzweren,
wettigde de voorloopige onderstelling, dat onze staafjes
de oorzaak der darmdiphtherie, zoowel als van de
nieraandoening waren. Er werd daarom in het
laboratorium met den gekweekten bacil veel ge-
werkt, in de hoop daarmee darmdiphtherie te ver-
wekken.
De verwondering over het mislukken van deze
pogingen hield op, toen het later bleek, dat Colon
bacterieen waren gekweekt en het inbrengen dezer
bacterieen in den darm „uilen naar Athene dragen"
mocht genoemd worden.
De culturen gingen ten slotte verloren en zoo ont-
breekt de gistingsproef. De enting in de cornea spreekt
echter met het uiterlijk der culturen voldoende voor
de juistheid der soort-:diagnose.
Het overgaan van Bacterium Coli Commune, uit
-ocr page 61-45
den gelaedeerden darm in den bloedsomloop is
trouwens sedert ook van elders bericht.
Zoo vonden we reeds onder de in hoofdstuk II
vermelde gevallen er eenige (Nos. 18, 19, 21, 22,)
waarbij naast processen in de buikholte ook in het
bloed van het hart deze bacterie werd aangetroffen.
Voorts berichtten Maefan en Lion (25) omtrent
twee mannen lijdende aan „enterite dysenterique",
welke ziekte als huisepidemie in een groot gebouw
(gevangenis, werkhuis o. derg.) was opgetreden.
Beide stierven en bij beide werd na den dood
Bacterium Ooli Oommune buiten den darmtractus
gevonden n.1. bij één in mesenteriaalklieren en in
het pericardiaalvocht, bij den ander in het bloed uit
het linkerhart en in het pericardiaalvocht, terwijl
andere bacterieën niet werden gevonden.
Eindelijk berichtten onlangs Wuetz en Heemann
,(26) dat zij bij het onderzoek van 32 kadavers,
in 16 daarvan Bacterium Ooli Oommune in lever,
nier en milt hebben gevonden.
Ook in de wat oudere litteratuur zijn nog ge-
vallen te vinden, die omtrent dezen overgang gegevens
bevatten.
Een geval, dat merkwaardig is geworden door de
daarover ontstane controverse en door de verkeerde
interpretatie, waartoe het eerst leidde, vinde hier
eene wat uitvoeriger bespreking.
In 1884 publiceerde Emmbeioh (27) onderzoekingen
door hem tijdens eene cholera-epidemie in Napels
verricht. Hij deelde daarbij mede, dat hij in de lijken
46
van cholera-lijders in verschillende organen een
bacterie gevonden had, die hij voorts ook kweekte
uit het bloed intra vitam genomen uit de armvene
eener cholera-patiente. Hij ging zoover voor dezen
Bacillus Neapolitanus tegenover Koch\'s komma bacil
de rol van pathogenen cholera bacillus te vindiceeren.
De beschrijving, die hij in zijne eerste publicatie
van dezen bacillus gaf is wel wat kort. Zij zou
echter weldra worden aangevuld.
Zijne medewerking toch verwekte een waren storm
in het kamp der Berlijnsche Bacteriologen. Er volgde
een heftige strijd waarin tal van vijanden tegen E.
optraden. (R. Kooh) werd o.a. herinnerd „(28) an
„die Art und Weise wie Hallies früher seine
„Cholera-Untersuchungen anstellte; der aus Berlin
„eine Flasche mit Cholera Entleerungen gesandt
„bekam, dieselbe verkorkt bis zum nächsten Furüh-
„jahr stehen liess und sie dan unter möglichsten
„Cautelen untersuchte."
Deze heftige beschuldigingen, als zoude Bacillus
Neapolitanus eenvoudig eene verontreiniging zijn door
slordig werken, zijn geheel ongemotiveerd en door
Emmbbioh voldoende weêrlegd. Men kan billijk niet
anders dan aannemen, dat de door hem gekweekte
bacillus zich in het bloed en in de organen van
choleralijders heeft bevonden.
Beter werd speciaal zijne mededeeling, als zoude
hij met zijne bacillen typische cholera-aanvallen
hebben opgewekt, weerlegd door te wijzen op aan-
vallen van gelijke heftigheid o. a. door Esoherich
47
met zijn intusschen bekend gemaakt Bacterium Coli
Commune bewerkt.
De verdediging der specifieke waarde van Bac.
Neapolitanus werd behalve door Emmerich zelf,
(29) en zelfs krachtiger, ter hand genomen door
H. Büchner (4).
Speciaal met het oog op het uitgesproken ver-
moeden, dat de gevonden bacterie een gewone faeces-
bacil zou zijn, stelde deze een zeer uitvoerig onder-
zoek in ter vergelijking van Bacillus Neapolitanus
met verschillende bacteriën, die bij oppervlakkige
beschouwing daarmee groote gelijkenis vertoonden.
Hij betrok hierin behalve den typhus- en den
diptherie-bacillus ook verschillende bacillen uit faeces
gekweekt.
Bij nauwkeurige differentieering viel de een na
den ander uit.
\'t Langst weerstond de vergelijking een uit faeces
gekweekte bacil, door hem nader aangeduid als
„Darmhacillus G""
Inderdaad zijn de verschillen tusschen beide micro-
ben-soorten al zeer gering, nl. de volgende:
1°. Verschil in teekening der oppervlakkige gela-
tine culturen bij geringe vergrooting (1 : 100).
2". Bij cultuur op eene gelatine waaraan 27o gly-
cerine is toegevoegd zijn de koloniën van Bacillus
Neopolitanus dunner dan die van darmbacillus G
en vormt de eerste een involutievorm, die zich in
het midden niet kleurt en daar wat ingesnoerd is;
de tweede levert dien vorm niet.
48
3®. Darmbacillus G- groeit iets sterker op aardappel
(„kann aber auch auf dieser Weise keine Differen-
zirung erlangt werden". (Seite 375.)
4«. Bacillus Neapolitanus is iets minder resistent
tegen de toevoeging van zuren bij de voedingsstof
en twijfelachtig meer resistent tegen toevoeging van
alkalieën.
Bij verschillende wijzigingen in de samenstelling
van de voedingsstoffen waren geene verschillen te
vinden; vergelijkende dier-experimenten worden niet
vermeld.
De verdere beschrijving dezer beide bacterie-soor-
ten is zoo volkomen gelijk aan die van Bacterium
Coli Commune volgens Escherich, Laruelle en mijne
eigene onderzoekingen zooals die in Hfdst. I zijn
medegedeeld, dat niemand zich verwonderen zal ten
slotte Buchners verdediging zich te zien terugtrek-
ken op het volgende standpunt: „Somit muss der
Bac. Neap, in seinem Verhalten zum Darmbacillus
G. zum mindesten als eine veränderte Race des
letzteren auf gefasst werden." (Seite 431.)
Maar deze concessie wordt bovendien aangevuld,
door het reeds vermeldde feit, dat juist die
teekening der kolonie bij geringe vergrooting,
waaraan Büchner zoo groot gewicht hecht, door
Escherich in zijne beschrijving van Bacterium Coli
Commune herhaaldelijk wordt besproken en op goede
gronden als zonder differentieel diagnostische waarde
verklaard. Escherich zegt daarbij met zoovele woorden
„es wurden" (bij. het o verenten van Bacterium
49
Coli Commune) wiederholt Colonieen erhalten, welche
mit den dort (in Buchnbe\'s artikel) abgebildeten
„durchaus uebereinstimmten." (op. cit. S. 66, noot.)
Bovendien heeft Weisser (30) na Büchners publi-
catie opnieuw een uitvoerig onderzoek ingesteld.
Uitgaande van eene cultuur van Bacillus Neapo-
litanus, hem door Koch verstrekt, die haar op zijne
beurt bij gelegenheid der 2 e choleraconferentie van
v. Pettenkoper had ontvangen, herhaalde hij nauw-
keurig Buchner\'s onderzoekingen met al de kleine
veranderingen door dezen in de omstandigheden,
waaronder de microben groeiden, gebracht.
Hij vond hierbij Bacillus Neapolitanus volkomen
identisch met eene bacterie door hem uit de faeces,
zoowel van gezonde als van zieke menschen, gekweekt
terwijl ook een door Büchner niet ingesteld verge-
lijkend experimenteel onderzoek door entingen op
dieren deze identiteit staafde.
Uit een en ander meen ik te mogen concludeeren:
dat Bacillus Neapolitanus als zelfstandige species kan
worden geschrapt; dat Emmerich in de organen en
in het bloed van cholera-lijders post mortem en
eenmaal bij eene patiënt in het asphyctisch stadium
Bacterium Coli Commune heeft aangetroffen en de
belangrijke beteekenis van zijn onderzoek deze is,
dat hierdoor is aangetoond, dat de gelaedeerde
darm wand der choleralijders immigratie van dezen
bacillus in den bloedsomloop mogelijk maakt.
Ik heb nu ook getracht dien overgang experimenteel
te bewerken.
50
De eerste proeven met dit doel bestonden, als \'t
meest voor de hand liggend, in voedering met den
darmwand laedeerende stoffen (calomel, crotonolie.)
Hiermede werd evenwel het gewenschte resultaat
niet verkregen.
Hetzelfde geldt van een experiment genomen naar
aanleiding eener mededeeling van Botjchaed (31) op
het Xe int. med. congr. te Berlijn. Een konijn werd
onbeweeglijk in een zeer koud vertrek geplaatst,
waardoor na ruim een uur de lichaamstemperatuur
van 37" tot 30° was gedaald en na weinige uren de
dood volgde. De gewenschte bacterie kon in het
bloed niet worden aangetoond.
Gelukkiger was ik met het volgende\' experiment.
Naar aanleiding der talrijke mededeelingen over
zeer ernstige enteritides, dikwijls van diphtherischen
aard, ontstaan na de aanwending van sublimaat-
oplossing speciaal voor uterus-irrigaties post partum,
werd bij een konijn sublimaat-oplossing subcutaan
ingespoten, in de rechterdij.
1 Gram eener 57o oplossing (in 0.6 NaOl sol.)
werd voor de injectie gebruikt. Hiervan ging echter
nogal wat verloren, zoodat omtrent de ingespoten
hoeveelheid sublimaat niets is op te geven.
Het dier stierf na ± 12 uren onder hevige diarrhoea.
Bij de autopsie bleek de geheele darmmucosa
sterk gezwollen te zijn, evenzoo de follikels en de
plaques. Vele verspreide sterk hyperaemische plekken,
sommige van groote uitgebreidheid werden aange-
troffen, doch nergens necrose of substantie verlies.
51
In het bloed uit de lever kwam blijkens plaateul-
turen uitsluitend eene soort staafjes voor, die eerst
op agar en vervolgens herhaaldelijk op de verschillende
media gekweekt bleek Bacterium Coli Commune te
zijn. Met een weinig eener aardappelcultuur werd door
intracorneale enting ulcus cum hypopyo veroorzaakt.
Naast de klinisch waargenomen kan dus de
experimenteel bewerkte overgang van Bacterium Ooli
Commune in den bloedsomloop, bij gelaedeerden
darmwand, worden gesteld.
Eene enkele schrede verder voert ons tot de be-
langrijke vraag, of die aldus in den bloedsomloop
opgenomen bacillus nu ook voor het organisme ge-
vaarlijk kan worden, of hij tot het ontstaan van
lokale processen in verschillende organen aanleiding
kan geven.
Om de vraag naar het bestaan van dit gevaar en
naar de praktische waarde er van met stelligheid te
kunnen beantwoorden, zal men op talrijker en nauw-
keuriger beschreven waarnemingen zich moeten kunnen
steunen, dan ons vooralsnog ten dienste staan.
Voor het oogenblik meen ik als bijdragen tot deze
beantwoording het volgende te kunnen aanvoeren.
1". De waarneming bij onzen patient L. bij wien
wij necrotische haarden in de nieren vonden en de
daaruit gekweekte en als Bacterium Coli Commune
erkende microben, bij microscopisch onderzoek uit-
sluitend in die haarden werden aangetroffen.
2". De proef op pag. 15 vermeld, waarin na het
injicieeren van een weinig eener cultuur dezer bacterie
52
in eene oorvene, pneumonische haarden ontstonden.
3". Eene waarneming van Netter en Martha (32).
Deze onderzoekers vonden in een geval naast puru-
lente periangiocholitis eene endocarditis ulcerosa.
In beide haarden nu troffen zij met het microscoop
staafjes in grooten getale en uitsluitend aan.
Zij maakten geene culturen. Hunne onderstelling
echter dat Bacterium Coli Commune in het spel
was heeft aan waarschijnlijkheid gewonnen nu sedert
aangaande het primaire leverproces met zekerheid
bekend is, dat het meermalen door deze bacterie
wordt opgewekt.
4°. Adenot (83) vond in een geval van menin-
gitis staafjes, die hij voor typhus-bacillen hield,
hoewel de aardappel-culturen niet met die van
bacillus-Eberth overeenkwamen.
Het betrof eene vrouw van 42 jaren die in 8
dagen onder de verschijnselen van meningitis suc-
combeerde.
Bij de obductie werd gevonden „des trainées
opalines, légèrement blanchâtres, dans les sillons ;
pas de pus véritable."
In de culturen kwam een staafje op, dat de ge-
latine niet vervloeide, soms lang, soms zeer kort
was ; de colonieen op gelatine vertoonen (zeer nauw-
keurig beschreven) de twee voor Bacterium Coli
Commune typische vormen; die op aardappel doen
volgens den schrijver zelf veeleer aan deze bacillen
denken. De redenen waarom hij ten slotte de diagnose
Bacterium Coli Commune verwerpt nl. dat deze wat
53
korter en soms gebogen is en dat bij „peu virulent"
zou zijn, kunnen thans wel moeielijk meer als vóór
deze verwerping sprekend worden aangevoerd.
Adenot citeert hierbij, dat ook Neumann en
ScHäFFER meningitis door staafjes veroorzaakt hebben
beschreven.
Uit de oorspronkelijke publicatie van Schiffer
en Neumann echter blijkt (34) dat de daar vermelde
bacillus (gevonden in een geval van meningitis) wel
eenige overeenkomst vertoont met onzen darm-
bacillus en o. a. ook bij enting in de cornea hypopyon
opwekt, maar toch niet daarmee identisch geacht
kan worden. Behalve kleine verschillen in de vormen
der culturen toch bestaat het groote verschil dat de
bacterie door Schiffer en Neumann vermeld geen
gistingwekkend vermogen bezit.
5°. Tavel (35) beschrijft de volgende waarneming.
Na enucleatie van een kropgezwel was na 8 dagen
de operatie-wond per primam genezen. Toen ontstond
op het zich vormend litteeken roodheid, fluctuatie
en weldra een haematoom. Het vloeibaar gebleven
bloed uit dit haematoom bleek Bacterium Coli
Commune in reincultuur te bevatten.
Er was aanleiding om een abnormalen toestand
van den darmwand aan te nemen. De patient toch
was na de operatie per clysma gevoed, doch na 3
dagen moest deze voeding wegens het optreden van
zeer stinkende diarrhoe worden gestaakt.
6". Een tweede geval van Vendeiokx (18).
Pneumothorax hij een phtisicus door perforatie
-ocr page 70-54
van eene Meine oaverne in de pleura-holte. Dood
na 3 weken.
In het serofibrineus exsudaat werd bij microscopisch
onderzoek ééne bacteriesoort gevonden. Blijkens
culturen op gelatine, melk, aardappel en in suiker-
houdende vloeistoffen, benevens dier-experimenten,
alle met Bacterium Coli Commune gecontróleerd, bleek
de gevonden microbe hiermede identisch.
7". Hieraan sluit zich aan een geval door Nicaise
(36) vermeld als Adenite eervicale d\' origine
intestinale.
Het betreft een tumor aan den hals boven de
rechter clavicula, geconflueerd uit 2 of 3 gezwollen
lympheklieren. De tumor fluctueerde, maar niet ge-
heel, zoodat eerst aan degeneratie werd gedacht.
Bij de incisie kwam dikke slijmige pus te voorschijn.
Bacteriologisch onderzoek ontbreekt, doch N. rele-
veert zeer het belang der anamnese.
De tumor was nl. ontstaan gedurende de recon-
valescentie van eene ernstige enteritis. Pat. was na
die ziekte nooit geheel hersteld, was mager gebleven,
zonder eetlust en steeds febriciteerende. Op grond
van deze anamnese acht N., bij volslagen gebrek
aan eenige andere aanwijzing aangaande de causa
morbi, de inwerking eener noxe uit het darmkanaal
\'t meest waarschijnlijk.
Hij steunt zich daarbij o. a. op het boven ver-
melde geval van Tavel en op eene mededeeling in
een der Fransche bladen van een geval, waarin bij
adenitis cervicalis na enteritis eene bacterie uit het
55
intestinum werd gevonden. Tot mijn spijt weet N.
niet op te geven waar deze mededeeling te vinden is.
8°. Achaed en Renauld (37) deelden mede, dat
zij in een geval van nephritis eener gravida in de
nieren Bacterium Coli Commune vonden. Zij vonden
daarna bij nauwkeurig vergelijkend onderzoek Bacte-
rium Coli Commune volkomen indentisch. met het
Bacterium Pyogenes door Clado en door xIlbarean
en Halle beschreven, als de meest voorkomende oor-
zaak van infectieuse processen in de organa uropoëtica.
Deze mededeeling, waarvan mij slechts een kort
bericht in de „Semaine Médicale" ten dienste stond,
wordt aangevuld door het verslag van uitvoerige
onderzoekingen, die Keogius (Helsingfors) te zelfder
tijd tot een gelijk resultaat voerden.
9". Keogius (38) onderzocht met verschillende
cultuurmethoden 17 pathologische urines, aseptisch
uit de blaas verkregen en vond in 12 van die een
klein staafje, n.l.
6 cystitis met pyelonephritis ascendens (bij 2
daarvan post mortem dezelfde bacillus in
miliaire nierabscessen.)
3 cystitis zonder complicatie.
3 geen cystitis, geen hlaasverschijnselen, nauwe-
lijks enkele etter lichaampjes in de urine, maar
massaas microhen en ernstige algemeene ver-
schijnselen, — koorts, digestiestoornissen, ver-
magering.
De 9 overige urines waren sterk purulent; alle
waren zuur bij de mictie, hadden een eigenaardigen
56
foetiden reuk en bevatten rnassaas bacillen, 11 maal
uitsluitend, 1 maal naast een\' coccus.
Hij beschrijft vervolgens uitvoerig zijne cultuurproe-
ven met dezen bacillus, die reeds dadelijk het vermoeden
wekken van identiteit met Bacterium Coli Commune.
Hij zelf echter werd \'t eerst getroffen door de
overeenkomst van zijne bacterie met een „bacterie
septique de la vessie" beschreven eerst door Clado,
later door Alb are an en Halle, welke overeen-
komst hem leidde tot een vergelijkend onderzoek,
uitgaande van eene cultuur hem door Halle ter
hand gesteld. Het resultaat van dit onderzoek, dat
gedurende langen tijd door herhaalde o verentingen
werd voortgezet, was dat hij beide microbensoorten
indentisch vond.
Eerst daarna door sterke gelijkenis zijner culturen
met die der colonbacterie getroffen, betrok hij ook
deze in zijn onderzoek, en concludeert tot de identiteit
van de drie bacillenvormen. Hij ging hierbij voor
Bacterium Coli Commune uit van twee culturen, een
uit konijnenfaeces, en een uit het exsudaat van eene
perforative peritonitis bij een zijner patienten.
Voorts onderzocht hij nog 17 urethrae (normale
en gonorrhoisch geïnfecteerde) op de aanwezigheid
van colonbacillen, steeds met negatief resultaat.
Van de gelijkstelling der verschillende microben
door Keogius blijkt bij vergelijking der oorspronke-
lijke mededeelingen alleen aannemelijk hetgeen hij
op grond van zijne eigene vergelijkende experimenten
beeft aangenomen, n.1. de indentiteit van de bacillen
57
door hem zelf gevonden met Bacterium Coli Commune
en met die door Alb are an en Halle beschreven.
9. Albaeean en Halle (39) vonden hunnen
bacillus in de volgende gevallen.
a. In 47 van 50 verschillende pathologische urines
aseptisch uit de blaas verkregen,
15 maal uitsluitend, 29 maal naast andere microben.
Onder die 15 waren 3 cystitides voor welke geen
andere oorzaak te vinden was, dan juist de aan-
wezigheid dezer bacterie.
h. Bij 78 van 79 autopsieën van blaas of nier-
lijders in de urine van het nierbekken, soms uitslui-
tend, soms ook naast andere microben.
c. In één geval van pyelonephrose, dat met incisie
werd behandeld vonden zij de microbe in reincultuur
in de pus.
Bij lijders met intacte organa uropoëtica vonden
zij nooit bacterieën, noch gedurende het leven in de
blaas, noch bij autopsiën in het nierbekken.
d. Bij 3 urine-abscessen (2 periurethrale, 1 perine-
phritisch) vonden zij uitsluitend deze bacterie in de pus.
e. Bij 16 autopsieën van „urinaires" vonden zij
12 maal miliaire abscessen in ééne nier of in beide,
met hunnen bacillus in de pus en in het weefsel
tusschen de abscessen.
ƒ. In 4 gevallen van diffuse nephritis vonden zij
in het nierparenchym hunnen bacillus alleen.
Zij merkten op, dat bij lijders, wier urine dezen
bacillus bevatte, na operaties (zelfs zeer geringe) aan
de urine-wegen zeer spoedig teekenen van eene acute
58
infectie optraden — rillingen, koorts, dyspnoe —.
g. Ook vonden zij hunnen bacillus nog in eene
puerperale pJilegmone van het lig amentum latum en
h. in een geval van „pleuritis ossificans \' met sub-
pleurale abscessen.
Deze bacillus nu komt volgens hunne gedetailleerde
beschrijving overeen met Bacterium Coli Commune.
Daarentegen kan ik niet toegeven de gelijkstelling
van deze microben met de „bactérie septique de la
vessie" door Cl ado (40) beschreven. Deze gelijkheid
wordt trouwens door Albaeran enIlALLB slechts als
gissing uitgesproken en Keogius vermeldt niets,
dat zou kunnen doen vermoeden, dat hij anders deed
dan deze uitspraak overnemen.
In de verhandeling nu van Clado herinneren
hoogstens enkele punten in de beschrijving der
culturen aan een der beide typen van kolonievorm
in Hfdst. I vermeld.
Verschillen in de culturen maken reeds de gelijk-
steUing met Bacterium Coli Commune moeielijk.
Onmogelijk wordt deze doordien:
1" de bacillus van Clado zich onder het micros-
coop altijd voordoet als bacil van ongeveer dezelfde
relatieve lengte en dikte. De zeer uitvoerige beschrij-
ving bevat zelfs geene aanwijzing van het polymor-
phisme, zoo wel der microben als der culturen, dat
zoo sterk de aandacht trekt van ieder onderzoeker,
die zich met Bacterium Ooli Commune bezig houdt.
2". de bacillus van Clado duidelijk sporen vormt
— immers gedeelten die zich niet kleuren en die
59
zeer resistent blijken tegen den invloed van hoogere
temperaturen,
3". blijkens de resultaten van dier-experimenten,
behalve andere verschillen, de bacillus van Clado
bepaald specifiek op de nier zijne deletaire werking
uitoefent. Dit verschijnsel, waarop de schrijver de
onderstelling bouwt, dat de bacterien in den regel
door de nieren uit het lichaam worden verwijderd,
is door geen onderzoeker bij experimenten met
Bacterium Coli Commune tot nu toe vermeld.
10". Chantemesse en Widal (41) vermelden een
geval van retroversio uteri gravidi, met obstructio
intestinalis, abortus, en infectie met Bacterium Coli
Commune.
Eene vrouw begon in de 4e maand harer graviditeit
verschijnselen te vertoonen van occlusio intestinalis
door drukking van den geretroverteerden uterus, —•
braken, obstructio alvi, en beginnende peritonitis.
Abortus volgde en weldra bleek de binnenvlakte
van den uterus geïnfecteerd. Membranen door curet-
teeren uit den uterus verkregen bevatten Bacterium
Coli Commune; bovendien werden bij de autopsie
dezelfde microben in alle organen gevonden. De
Peyersche plaques vertoonden geenerlei laesie en
het geheele verloop der ziekte vergunt niet aan een
geval van febris-typhoidea te denken.
Dezelfde schrijvers voegen aan dit bericht eene
korte vermelding toe van twee gevallen van puru-
lente pleuritis waarbij in het exsudaat eveneens
Bacterium Coli Commune werd gevonden.
60
11. • Lbsage (42) bericlit over 5 gevallen van
Bronchopneumonie met miltzwelling bij kinderen die
aan enteritis leden en waarbij in de longen Bacterium
Coli Commune werd gevonden.
Als conclusie uit het in de voorliggende bladzijden
vermeldde meen ik te mogen stellen:
Dat Bacterium Coli Commune, een constant be-
woner der menschelijke intestina, als zelfstandige
bacterie-species thans voldoende is gekarakteriseerd.
Dat er bacterieziekten bestaan, die als auto-infecties
tegenover de door infectie van buiten veroorzaakte
ziekten moeten worden gesteld.
Dat Bacterium Coli Commune tot dergelijke auto-
infecties aanleiding geven kan, door het verwekken
van ontstekings-processen in de onmiddelijke omge-
ving van den intestinaaltractus, of in organen daar-
mede in rechtstreeksch verband staande, en zeer
waarschijnlijk ook op andere plaatsen van het lichaam.
Te laat om, waar het behoord had, te worden
ingelascht kwam het volgende tot mijne kennis.
In den strijd over de identiteit der typhus- en
colon-bacillen bracht Vallet, die ook vroeger aan de
onderzoekingen van Rodet en Roux deelgenomen
had nadere argumenten voor hunne hypothese (43)
In de eerste plaats meent hij uit de berichten
van verschillende onderzoekers die proeven omtrent
het experimenteel verwekken van typhus hebben
genomen, te mogen concludeeren, dat beide microben-
soorten dezelfde verschijnselen opwekken en slechts
de graad hunner virulentie verschilt.
In de tweede plaats meent hij in afwijking van
Uffelman (44) moeten verklaren, dat in faecaal-
massaas de typhusbacil zich niet snel laat cultivee-
ren, de colonbacil daarentegen hierin zeer goed groeit
en daarbij zelfs in virulentie toeneemt.
Eindelijk deelt hij mede door herhaalde overenting
op dieren de colon-bacillen morphologisch en func-
tioneel aan den typhusbacil zeer gelijkend gemaakt
te hebben.
silvesteini (45) bestrijdt de identiteit op grond
van den verschillenden invloed van gedefibrineerd
konijnen bloed, dat typhusbacillen grootendeels zou
dooden op colon-bacillen daarentegen geen invloed
uitoefenen.
In hoofdstuk II kunnen de volgende gevallen
worden bijgevoegd.
Geval 32. Girode (46). Cholelithiasis, abscessen
in de galwegen, het pancreas en het peritoneum,
veroorzaakt door Bacterium Coli Commune.
Man van 48 jaar. Hardnekkige dyspepsie, braken
(nu en dan galachtig) chronische progressive icterus,
albuminurie zonder glycosurie; in de streek van het
pancreas eene niet nauwkeurig te begrenzen verhar-
ding. Dood binnen drie maanden in collaps (apyre-
tisch verloop)
Autopsie. In de galblaas, die verscheidene perfo-
raties vertoont, een groote steen. Rondom de galblaas
eene uitgestrekte massa jong bindweefsel, dat het
colon, het duodenum, den kop van het pranceas,
den ductus pancreaticus en de uitmonding van den
ductus choledochus insluit. Dientengevolge aanzien-
lijke uitzetting van het colon ascendens en van het
coecum, matige uitzetting van den maag en uitzet-
ting van den ductus choledochus en ductus pancre-
aticus. In het pancreas pus en eene menigte kleine
steenen; in de intrahepatische galkanalen, waarvan
sommige tot meer dan vingerdikte verwijd waren
een bruinachtige pus. Het was onmogelijk die ka-
naaltjes in het fibreuse weefsel geheel te vervolgen;
er bevonden zich daarin geene steenen. Zeer diep
in het rechter hypochondrium een aantal afgesloten
abscessen, in peritoneale adhaesies tegen de lever
aangelegen. De pus in die verschillende haarden
bevatte uitsluitend Bacterium Coli Commune, van zeer
63
groote virulentie — caviaas stierven na enting onder
verschijnselen van peracute cholera.
Geval 33. Eaoul en Legbndee (47) berichten
over een geval van stuwings-icterus met secundaire
infectie door colon-bacillen.
De icterus was ontstaan tengevolge van sluiting
van denductus hepaticus en den ductus choledochus
door eene membraan van eene leverhydatide.
Autopsie. In de pus van intrahepatische abscessen,
in de vloeistof in de galblaas, in het bloed (rechter
hart) en in de vloeistof onder de pia-mater werd
Bacterium Coli Commune gevonden.
Geval 34. Werd mij door de welwillendheid van
prof. Koch te Groningen afgestaan.
Een meisje van 17 jaren stierf tengevolge van
perforatie van den processus vermiformis, 7 dagen
na het begin der ziekte.
Autopsie. Fibrineus-etterige peritonitis over eene
groote uitgebreidheid. In de buikholte werd een
kleine faecaalsteen gevonden, in den processus ver-
miformus een tweede ter grootte van een amandelpit
en eene zeer kleine perforatie.
Er was laparotomie verricht en daarbij pus uit
de buikholte verzameld tot bacteriologisch onderzoek.
Hierin werd met alle criteria uitsluitend Bacterium
Coli Commune gevonden.
64
In Hoofdstuk III kan als no. 12 ket volgende
plaats vinden.
F. Fischer en E. Levy (48) onderzochten twee
gevallen van hernia incarcerata, gecompliceerd met
pneumonie, met het oog op de vraag of dergelijke
pneumonieën als verslikkings-pneumonieën zijn op
te vatten.
Beide patienten, een man en eene vrouw waren
54 jaar oud en lijdende aan eene hernia inguinalis,
resp. cruralis, die sedert 3 dagen geïncarcereerd was.
Er werd geopereerd, waarbij alleen de inklemming
werd opgeheven, de darmlis in de niet gesloten
wond werd gelaten. Den volgenden dag werd de
darm geopend. Na 4 en 6 dagen volgde de exitus
laetalis.
In de longen werden tal van bronchopneumoni-
sche haarden gevonden, geene emboli, geene vreemde
lichamen.
Gelatine-culturen werden aangelegd van het breuk-
water, van vocht uit de longhaarden en van het
fibrnebeslag op het peritoneum.
Bij beide werden bacillen gevonden, die zij voor
de gewone colonbacillen meenen te mogen houden.
Bij den eenen patient kwam deze bacterie in het
breukwater en in de longhaarden uitsluitend voor,
bij de andere naast den Staphylococcus pyogenes
albus, bij beide in het fibrine-neerslag op het peri-
toneum uitsluitend.
1. Pawlowsky. a. d. Zur Lehre von der Aetiologie, der
Entstellungsweise und den Formen der acuten
Peritonitis.
Virchoivs Archiv. Bd. OXVII.
2. Laeuelle. L. Étude Bactériologique sur les Péritonites
par Perforation.
la Cellule T. Y. 1889.
3. Esgherigh. Th. Die Darmbakterieën des Säuglings und
ihre Beziehungen zur Physiologie der Verdauung.
(Stuttgart F. Enke 1886).
4. Büchher. H. Beiträge zur Kentniss des Neapler-Oholera-
bacillus und einiger demselben nahe stehenden
Spaltpilze.
Archiv, für Hygiene Bd. III. S. 361.
5. Chantemesse et Widal. Différenciation du bacille tijphi-
que et du bacterium coli commune ; de la prétendue
spontanéité de la fièvre Typhoide.
Séance de la /Société de Biologie
du n Octobre 1891.
g. Baginsky. a. Zur Biologie der normalen Milchkothbak-
terieën.
Zeitschrift für Physiologische Chemie.
Bd. XIII 1889.
66
7. Ohaerin et Roger. Angioeholites microbiennes Experi-
mentales.
Séance de la Société de Biologie du 21 Février 1891.
8. Rodet. A. et Roux. G. Sur les rapports qui peuvent exister
entre le bacillus coli communis et la fièvre typhoïde.\'
Société des Sciences médicales de Lyon,
Novembre 1889.
--Fièvre typhoïde, bacillus d\'Eberth et
bacillus coli cummune.
Société des Sciences médicales de Lyon,
Février 1890.
9. Aeloing. Recherches sur 1 etiologie de la fièvre tyhoïde.
Congrès international d\' Hygiene et de Demo-
graphie, Londres 10—17 ÂoiU 1891.
10. Rodet. A. et Roux. G. Bacillus Coli Communis, Bacille
d\'Eberth et fièvre Typhoïde.
Séance de V Académie de médecine
du 20 Octobre 1891.
11. Chantemesse et Widal. Différenciation du bacille typhique
et du bacteruim coli commune.
Séance de la Société de Biologie
du 11 Octobre 1891.
12. Dubief. Biologie Comparée du bacille d\'Eberth et dn
bacillus coli communis; leur action sur les sucres.
Séance de la Société de Biologie
du 17 Oétohre 1891.
13. WuRTZ. B. Note sur deux caractères différentiels entre le
bacillus d\' Eberth et le bacteruim coli commune.
Archives de médecine expérimentale et d\'
Anatomie pathologic[ue 1892 i. p. 85.
67
14. Màlvoz. e. Le Bacterium Ooli Commune comme agent
habituel des peritonites d\'origine intestinale.
Archives de médecine experimentale et d\'
Anatomie pathologique 1891 Y. p. 599.
15. Ohantemesse et Widal. Eecherches sur le bacille typhique
et l\'étiologie de la fièvre typhoïde.
Archives de Physiologie nm\'male et
Pathologique 1887 217.
16. Smiti-i. Theob : Zur Untersclieidung zwischen Typhus ûnd
Kolon-bacillen.
Centralblatt fur Bakteriologie und Parasiten-
hunde Bd. XI 1892 No. 12.
17. Vendeigkx f. Contribution à 1\'étude de l\'action pathogène
du bacille commun de 1\' intestin.
la Cellule T. VI 1890 p. 23.
18. Feaenkel. a. lieber zwei Fälle von Leberabscess.
Verein für innere medicin zu Berlin. Sitzung
von 19 October 1891.
19. Bouchard. Ch. Contribution à l\'étude bactériologique des
voies biliaires.
Séance de la Société de Biologie du 27
Décembre 1890.
20. Gilbert. A. et Gieiode. C. Z. 19. .
21. Feaenkel. A. Ueber peritoneale Infection.
Wiener hlinische Wochenschrift 1891. 13—15.
22. Bignani. Sulla etiologia dell\' angiocolite suppurativa.
Bulletin délia Real Academia di Roma
Anno XVII Fascic. 4, 5.
Refer. Centralblatt für die Qesammte medicin
1892, No 6.
23. BA-STIANelli. Reperto batteriologico nell angiocolite sup-
purativa di Oalculosi.
a. h. Fasdc. 6 Refer, a. h. No. 7.
24. Muscatello. Sopra un caso di suppurazione prodotta
del Bacillus Coli Communis.
Eiforma Medwa. 1891 No. 163 Refer, n. b. N. 7.
25. Makfan et LiojST. Deux cas d\' infection générale apyrétique
par le bacillus Coli Communis, dans le cours
d\'une entérite dysentériforme.
Séance de la Société de Biologie du 24
Octobre 1891.
26. WuETZ. E. et HEEMANisr. M. De la présence fréquente du
Bacterium Coli Commune dans les Cadavres.
Archives de Médecine experimentale et cVAna-
tomie pathologique 1891. 6. p. 734.
27. Emmerich. E. Ueber die Choiera in Neapel und die in
Choleraleichen und Cholerakranken gefundenen
Pilzen.
Archiv für Hygiene Bd. II S. 412.
28. Feaenkel. C. Grundriss der Bakterienkunde 3e Aufl. 1890
S. 389.
29. Emmerich. R. Untersuchungen über die Pilze der Cholera
Asiatica.
Arclviv für Hygiene Bd. III S. 292.
30. Weisser. A. Ueber den Enimerich\'schen sogenannten\'
Neapler Cholerabacillus.
Zeitschrift für Hygiene 1886 S. 315.
31. Bouchard. Ch. Essai d\'Une théorie de l\'infection.
Xer Internationaler Medicinischer Congress
32. Netter et Martha. De l\'endocardite Végétante ulcerense
dans les affections des voies urinaires.
Archives de Physiologie normale et pathologique
3me Serie \'T VIII 1886.
69
33. Adbnot. E. Sur un cas de naéningite microbienne.
Archives de Médecine expérimentale et d\'anatomie
pathologique 1889 I.
34. ScHAEFFEB. und Neumann. Zur aetiologie der eitrigen
meningitis.
Virchows Archiv. Bd. GIX S. 477.
35. Tavel. Das Bacterium Coli Commune als patbogener Or-
ganismus und die Infection vom Darmtractus aus.
Gorrespondenzhlatt für Schweizer Aertzte 1889. 13
réf. Oentrallhlntt fur BaMeriologie. Bd. VI8.
36. Nioaise. Adenite cervicale subaigue d\'origine intestinale.
Bevue de Chirurgie 1890. f. 479.
37. Achakd et Renauld. Sur les rapports du Bactérium coli
commune et du Bactérium pyogenes des infections
urinaires.
Séance de la Société de Biologie du
12 Décembre 1892.
38. Keogius. a. Note sur le Rôle du Bactérium coli commune
dans les infections urinaires.
Archives de médecine expérimentale et d\'anatomie
pathologique 1892 I p. 66.
39. Albarban et Halle. Une nouvelle bactérie pyogène et
son rôle dans les infections urinaires.
Séance de V académie de médecine du
21 Août 1888.
40. Olado. s. Étude sur une Bactérie septique de la vessie.
Thèse de Baris 1887.
41. ChANTEMESSE et Widal. Des infections par le coli-bacille.
Séance de la société médicale des Hôpitaux,
du \\1 Décembre 1891.
70
42, Lesage. Bronchopneumonies infectieuses d\'origine intestinale.
Séance de la société médicale des Hôpitaux
du 22 Janvier 1892.
43, Vallet. g. Le Bacillus Ooli Communis, dans ses rapports
avec le Bacille d\'Eberth, et l\'étiologie de la
fièvre typhoïde. Paris 1892.
44. Uffélmann. Die Dauer der Lebensfähigkeit von Typhus-
en Cholera-bacillen in Fäcalmassen.
CentraTblatt für Bakteriologie ISS\'è Bd. VNo. 15.
45. silvestelnl. Sopra alcuni caratteri che differenziano net-
tamente il bacillo di tifo dal bacterium coli.
Ref. Centralblatt für Allgemeine Pathologie und
Pathologische Anatomie Bd. III 1892 No. 8.
46 Girode. Oholelithiase à accidents spéciaux, infection biliaire,
pancréatique et peritoneale par le Bacterium
Coli Commune.
Séance de la Société de Biologie du 5 Mars 1892.
47. Raûult et Legendre. Ictère par obstruction et infection
secundaire par le coli-bacille.
Séance de la société médicale des hôpitaux du
18 Mars 1892.
48, Fissoher F. und Levy, E. Zwei Fälle von incarcerirter
gangränöser Hernie mit complicirender Broncho-
pneumonie.
Deutsche Zeitschrift für Chirurgie XXXIl S. 252,
-ocr page 87-De otolithen zijn oriënteerings- en evenwiclits-
organen.
Het z. g. email-epithelium heeft in de eerste
plaats de functie, den vorm aan te geven, vi^aarlangs
dentine zal worden afgezet.
Het huidpigment is haematogeen.
Er bestaat tot heden geen voldoende grond om
den typhusbacil voor eene varieteit van de gewone
colonbacterie te houden.
•72
XV.
De immuniteit berust op eene eigenschap der
cellen.
VL
Het optreden van albuminurie bij diabetes is qua
talis geen, reden om eene minder gunstige prognose
te stellen.
VII.
De overwegende meerderheid der gevallen van
tabes dorsalis heeft syphilis tot eenig of voornaamste
causaal moment.
Slechts een zeer klein procent der ontstekings-
processen in de ileocoecaalstreek vereischt in de
eerste dagen chirurgisch ingrijpen.
Ten onrechte meent Jul. Wolfï zijne „Theorie der
Transformationskraft" te kunnen stellen tegenover en
in de plaats van de „Drucktheorie".
•73
XV.
Bij gangreen eener geïncarcereerde breuk moet darm-
resectie als de normale operatie worden beschouwd.
De beste prophylaxis van febris puerperalis bestaat
in subjectieve asepsis, het reinigen der uitwendige
genitalien en het beperken van elk ingrijpen tot
het streng noodzakelijke.
Bij retroflexio uteri is dikwijls de liggingsafwijking
zelf van secundair belang.
De oorzaak, waarom de nachtblinden zich in liet
halfdonker minder goed terecht vinden, is niet in
de eerste plaats te zoeken in de vermindering hun-
ner gezichtsscherpte, maar in de beperking van hun
gezichtsveld bij zwakke verlichting.
Het toezicht op de prostitutie, als maatregel van
medische politie, op den grondslag van dulding van
het kwaad binnen zekere perken, is verwerpelijk.
•74
XV.
In de openbare koepokinrichtingen behoort liet
gebruik van den „vaccinostyle individu el" verplicht
gesteld te worden.
XVI.
In de reglementen op liet geneeskundig onderzoek
bij de Landmacht, behoorde voor manschappen
beneden den rang van officier, „syphilis" in plaats
van „syphilitische kwaadsappigheid" als reden van
ongeschiktheid opgenomen te zijn.
De aan a. s. artsen voorgeschreven eed kon voor
zoover betreft het ambtsgeheim moeielijk slechter
geformuleerd zijn.
Pag. 29 regel 15 v. b. staat (23) lees (l-t)
Foecaalsteen lees Faecaalsteen
over eenkomstig lees overeenkomstig
Furüb- lees Früh-
|
32 „ |
7 |
V. |
b. |
|
37 „ |
8 |
V. |
b. |
|
46 „ |
14 |
V. |
0. |
trmrr
ï"
ét
„ . ...................
■1
m
Is
llffl
îCll