-ocr page 1-

JT

VERZEKERING

VAN DE

ASSÜEANT

-P

REM

jiiü

DOOR

jy^i-ïti^ V \'-li? JiliiiJ

R. VAN YEEE

TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1892.

-ocr page 2-

L qu.

192

, ^ y

-J. •-

■ J : ■ ■ ■

i.-

-ocr page 3-

)

•• \\

V "

!

V •

I

-ocr page 4-

■ /

■ \\

-ocr page 5-

r.\'

ét

•ta

-ocr page 6-
-ocr page 7-

mumm ïai de mim\\i-\\m

E,

-ocr page 8-

\'M}

J!

w

m

-ff

m

- I

^•rii.

■ A-\'

m

V •

\'F\'

O.- » 4

-ocr page 9-

VERZEKERING

n

j,

m Dl ASSiliïlHEEl

PROEFSCHRIFT,

ter terkri.igtng van den graad van

DOCTOE U DE RECHTSWETENSCHAP

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIKICUS

D^. H. SNELLEN,

hüogleeraar in de faculteit der geneeskunde,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
OP DONDEEDAO- DEM 7den JULI 1892,

des namiddags te 3v2 ure,

RIENK VAN VEEN,

geboren te lemmer.

TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1892.

-ocr page 10-

■/ i\'

»

STOOMDRUKKEKtJ . VAN J. B. WOLTERS.

-ocr page 11-

AAN MIJNE MOEDER

en aan de

NAGEDACHTENIS VAN MIJNEN VADER

-ocr page 12-

m

IÎ.

"SÄ

- \\

r ■fi\'*

C ) .

jj^J

-ocr page 13-

Bij het eindigen mijner Academische studie is het mij eene
aangename taak., aan U, Hoogleeraren der Juridische faculteit^
mijnen dank te hetuigen voor het onderwijs, dat ik van U heb
mogen ontvangen.

In het hijzonder zij die dank U gebracht, Hooggeleerde Molen-
GEAAFF, Hooggeachte Promotor, voor de welwillendheid mij steeds
betoond en de zeer gewaardeerde hulp mij tot het voltooien van dit
proefschrift, vooral in de laatste weken, verleend.

Aan hen, die mij, vooral in de laatste jaren van mijn zijn aan
de Academie, zoo menig blijk gaven hunner toegenegenheid, zij
hierbij de verzekering mijner diepe erkentelijkheid gebracht.

En U, mijne vrienden, die met mij het lief en leed van mijnen
studententijd, hebt gedeeld, brenge dit geschrift eenen hartelijken
groet van den vriend, die dankbaar herdenkt de aangename jaren,
welke hij met U aan de Utrechtsche Academie mocht doorbrengen.

Vaart wel!

-ocr page 14-

-v i.-;.-

-ocr page 15-

INHOUD.

INLEIDING,

HOOFDSTUK I,

Blz,

HISTORISCH OVERZICHT...............12

HOOFDSTUK II.

§ 1. VERZEKERING DER PREMIE BIJ GOEDEREN EN WINSTVER-

ZEKEEING.................36

§ 2, VERZEKERING FER PREMIE BIJ BODEMERIJGELDEN . , . . 58

§ 3. VERZEKERING DER PREMIE BIJ CASCO- EN VRACHTVERZEKERING 63

§ 4. VERZEKERING DEE PREMIE BIJ REASSURANTIE.....77

§ 5. VERZEKERING DER PREMIE BIJ BRANDVERZEKERING .... 95
§ 6. VERZEKERING DER PREMIE BIJ VERZEKERING TEGEN DE GE-
VAREN VAN SLAVERNIJ , ............97

§ 7, VERZEKERING DER PREMIE BIJ LEVENSVERZEKERING. ... 97

STELLINGEN...................103

-ocr page 16- -ocr page 17-

INLEIDING.

Wat kan het voorwerp zijn eener verzekering?

Terecht heeft de wetgever gemeend als antwoord op deze
vraag geene opsomming te moeten geven van hetgeen men
al of niet zoude kunnen verzekeren. Toch drukte de wetgever
hieromtrent zijne meening uit en wel in art. 268 W. v. K.,
waarin hij bepaalde, dat »de verzekering tot voorwerp kan
hebben, alle belang hetwelk op geld waardeerbaar, aan ge-
vaar onderhevig en bij de wet niet is uitgezonderd " Niet-
temin bleef de wetgever aan deze algemeene regel niet
getrouw, of juister liet de wetgever het hier niet bij, want
in art. 247 W. v. K., een artikel uit den titel over de
assurantie of verzekering in het algemeen, worden eenige
gevaren genoemd, die „de verzekering onder anderen ten
onderwerp kunnen hebben." Eveneens noemt art. 593
W.
V. K. eenige zaken op die „de zeeassurantie bijzonderlijk

ten onderwerp kan hebben." Ook in andere artikelen, zoo

1

-ocr page 18-

10

O. a. artt. 334 en 378 W. v. K., worden eenige zaken ge-
noemd die verzekerd kunnen worden.

Dat de wetgever door in art. 247 W. v. K. eenige geva-
ren, en niet de belangen, die aan deze gevaren kunnen
worden blootgesteld, en in art. 593 W. v. K. weer zaken
als onderwerpen der verzekering noemt en zich alzoo onjuist
uitgedrukt heeft, heeft bij de vraag naar des v/etgevers
bedoeling geene moeilijkheden doen rijzen.

Algemeen neemt men dan ook aan, zoowel in de weten-
schap als in de praktijk, dat op grond der woorden „onder
anderen" in art. 247 en „bijzonderlijk" in art. 593, deze
artikelen enuntiatief moeten worden opgevat; dat in het
W.
V. K. slechts zijn genoemd de meest voorkomende ver-
zekeringen, voor welke de wetgever, juist omdat zij het
meest voorkomen, eene bijzondere regeling wenschelijk
heeft geacht.

Niet de vraag dus, of de wet de zaak, die men zou willen
verzekeren, uitdrukkelijk heeft genoemd, beslist over de al
of niet wettigheid der verzekering, doch slechts deze: grondt
zij zich op, is zij in overeenstemming met de grondbeginselen
onzer assurantiewetgeving, vervat in ons Wetb. v. Kooph.?

Een dier talrijke in onze wet niet met name genoemde
zaken, welke het voorwerp eener verzekering zou kunnen
zijn, nl. de premie van assurantie, wensch ik in dit proef-
schrift nader te behandelen.

-ocr page 19-

*

11

Na een geschiedkundig overzicht gegeven te hebben van
deze tak der assurantie-praktijk, is het mijn voornemen de
verzekering der premie, zooals zij voorkomt of kan voor-
komen, te behandelen, en de vraag naar haar al of niet
wettig bestaan te toetsen aan het beginsel onzer verzeke-
ringswetgeving, welke ons de verzekering doet kennen als
een contract dat enkel beoogt vergoeding van geleden schade.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

historiscii overzicht.

Voor ik overga tot de beschouwing van hetgeen de ge-
schiedenis ons leert omtrent de verzekering van de premie,
schijnt het mij wenschelijk toe vooraf vast te stellen,
dat aan de verzekering steeds heeft ten grondslag gelegen
de bedoeling om eene schadeloosstelhng te zijn voor hem,
die schade heeft geleden door de rampen, tegen welke hij
zijn belang verzekerd had. Van oudsher is het verzekerings-
contract een indemniteitsconiract geweest. Vrij mag men
dit beginsel zoo oud noemen als de verzekering zelf. Als
product van den strijd tusschen het toenemend handelsverkeer
en het kanonieke woekerdogma, volgens welks hoofdregel
pecunia pecuniam parere non potest, heeft de verzekering
dit beginsel als kenmerkend principe behouden.

Evenals Stragcha in zijn „assecuratus non quaerit lucrum
sed agit ne in damno sit", drukt ook
Gasaregis dit beginsel

-ocr page 21-

13

uit in de woorden : „Principale furidarnentum assecurationis,
sine quo non potest subsistere, est risicum seu interesse
assecuratorum (Disc. 4, no. 1). Eveneens vindt men dit
stelsel belichaamd in de leer van den Giiidon de la mer,
de ordonnanties van Barcelona en Burgos, de keuren van
Amsterdam en Rotterdam en in de Ordonnance de la
Marine Ook in Italie en Engeland gold dit beginsel. Wel
werden hier naast de gewone verzekering ook wedden-
schappen in den vorm van verzekering toegelaten — nl. de
verzekeringen per voto di pieno, per via di scomessa,
wager assurance, wetassecuranzen, assurance par forme de
gageure, verzekeringen in den vorm eener weddenschap —
doch deze werden slechts beschouwd als een species asse-
curationis quae in solo vocabulo talis dici solet, in effectu
autem non est talis 2).

Het beginsel, dat de verzekering een schadeloosstelHngs-
of indemniteitscontract is, vordert dus, dat de verzekerde
belang heeft bij het al of niet plaats grijpen van de onze-
kere gebeurtenis, dat er zij een verzekerbaar interest.
Tevens volgt hieruit noodzakelijk, dat het geacht moet
worden met het verzekeringscontract in strijd te zijn, dat
het voor den verzekerde een middel zij waardoor hij meer

l; . Art. 22, 37, 38, 56.
2) Emerigon T. I, Ch. I, sect.
1,

-ocr page 22-

14

zou verkrijgen dan hij aan het gevaar heeft blootgesteld.
Het verschil tusschen vergoeding der schade en winstbejag
is inderdaad zeer gering; en steeds heeft het beginsel der
indemniteit de assurantie-praktijk, waar deze het waagde
die grens te overschrijden, terug gewezen op haar eigen
terrein.

Zooals ik reeds heb opgemerkt, heeft de verzekering haar
ontstaan te danken aan den strijd tusschen het zich uit-
breidend handelsverkeer en het kerkelijk verbod van vrucht-
baarmaking van het kapitaal. Om ondanks dit verbod toch
hiertoe te geraken, werd veel gebruik gemaakt van het
contract van bodemerij. Toen deze tak van het handelsrecht
zich zeer in omvang uitbreidde, trok zij ook in des te
meerdere mate de aandacht van den kerkdijken wetgever.
Tevergeefs had men echter gehoopt het woekerdogma hier-
mede ter zijde gezet te hebben, en ontkomen te zijn aan
den band, die in die dagen den handel zoo knellend omsloot.

Tusschen de jaren 1227—1234 vaardigde Paus Grego-
Rius IX zijn bekend decretale „Naviganti" uit, en stelde
daarin den geldschieter op bodemerij op eene lijn met
hem, die geld leende tegen genot van intressen: „Naviganti
vel eunti ad nundinas certam mutuans pecuniae quantita-
tem, pro eo quod suscepit in se periculum, recepturus
aliquid ultra sortem, usurarius est censendus." Met het

-ocr page 23-

15

verbod van het ontvangen eener premie door den geld-
schieter was natuurlijk het geheele bodemerij contract
getroffen, en geschrapt uit de rij der contractus liciti 2).
Dat de handel door dit verbod eenen gevoehgen knak kreeg
is duidelijk, vooral als men in het oog houdt, dat door
de bodemerij menige handelsonderneming tot stand kwam,
waartoe anders den handelaar de moed zou hebben ont-
broken, want aan de bodemerij lag ten grondslag zoo niet
eene geheele verplaatsing, dan toch eene verdeeling van
het risico, dat men aan de zee toevertrouwde, tusschen
bodemerij-gever en bodemerij-nemer.

\') Das Assekuranzgeschäft des Alterthums volgens Jhering.

Prof. Goldschmidt (Handb. des Handelsrechts, 3de druk, bl. 346, noot
52) acht de meening, volgens welke in het decretale navaganti van de bode-
merij in plaats van „usurarius est censendus" moet worden gelezen usurarins
non est censendus, „irrig, wie sich, abgesehen von der kritisch allein beglau-
bigten Lesart, aus der 1234—1243, vielleicht schon 123.5 geschriebenen summa
des Redactors der Decretalen,
Raymundcs de Pbnafort (ed Veronae, 1774,
p. 210), lib. II tit. VII, de usuris et pignoribus § 2, und den Erörterungen
§ 5 eigibt, wo ausgeführt wird, es sei durch c Naviganti die strengere,
nämlich die Verzinslichkeit des Seedarlehens ausschlieszende Ansicht sank-
tionirt worden. Die freilich sehr schlechte (nach
Schröder in Endemann\'s
Handbuch, IV, I, S. 224, Not 38 unverständliche) Fassung mag, wie nicht
gelten, auf Verkürzung des ursprünglichen Textes beruhen (nämlich das quoque
in ille quoque leitet nicht einen gleichstehenden, sondern entgegengesetzten
Fall ein; es mag vielleicht ursprünglich gelautet haben: de illo quoque dubi-
tatur oder dubitatum est). Ueber die subtilen Kontroversen und Distinktionen
der Späteren,
S, Gonzalez Tellez und J, H, Böhmer hl auch Endermann,
Studien II, S. 326 ff,, Salvioli p. 241 ff,"

-ocr page 24-

16

De handel, die zich zoo in zijne vrijheid zag beperkt, zocht
naar een middel om toch zijn doel te bereiken, en zoo mogelijk
naar een, bij welks aanwending hij niet in aanraking kon komen
met het onverbiddelijk gestrenge renteverbod, en hij niet
behoefde te vreezen voor het „usurariiis est habendus".

Hiertoe ging men het contract van bodemerij splitsen,

\'i . •

omdat men er in zag eene combinatie van twee contracten.
Eerst geeft de geldschieter geld aan den bodemerijnemer.
Rente werd hiervoor niet genomen. Strijd tusschen deze
geldleening om niet, of zooals men het toen ter tijde uit-
drukte »mere caritate et amore" en het verbod om intressen
te nemen bestond hier niet. Het tweede contract bestond
uit de overeenkomst tusschen den geldleener en den geld-
nemer, waarbij de laats\'te zich verbond om, wanneer de
voorwerpen, ten wier behoeve het vooraf aangegane contract
van geldleening was gesloten, ter bestemder plaatse behouden
zouden zijn aangekomen, aan den eerste te betalen een
aan de som der geldleening gelijk bedrag, vermeerderd met
een vooraf vastgestelde som; m.a.w. dus, dat de geldleener op
zich nam de risico van de voorwerpen waarvoor de geld-
leening had plaats gehad, tegen het genot van die vooraf
bepaalde som, waarmede het bedrag der geldleening zou
worden vermeerderd. Ook deze overeenkomst viel niet onder
het bereik van het woekerverbod en ging tegenover het
decretale Naviganti vrij uit.

-ocr page 25-

17

Was het wonder, dat, nu men eenmaal was overgegaan
tot de splitsing van het bodemerijcontract, ook de meening
zeer spoedig opkwam, dat ook een derde, die niet het con-
tract van geldleening mede had aangegaan, de tweede
overeenkomst kon sluiten? Ook een derde kon zich zeer
wel belasten met het dragen der risico tegen het genot
eener bepaalde som, die men naar de te dragen risico het
pretium periculi noemde.

Zoo kwam men tot eene nieuwe overeenkomst, nl. die
van verzekering, waardoor het mogelijk werd vruchten van
zijn kapitaal te oogsten. Voor hen onder de handelslieden,
die geene groote kapitalen ter hunner beschikking hadden,
was dit zonder de verzekering bijna ondoenlijk, want wie
van hen zou, zonder groote vrees, de vruchten van zijnen
vaak rusteloozen en jarenlangen arbeid toevertrouwen aan
de zee, wier gevaren hem in een oogenblik van alles zouden
kunnen berooven?

Deze mijne meening omtrent het ontstaan der overeen-
komst van verzekering, welke ik meende in het kort te
moeten uiteenzetten, te rechtvaardigen tegenover die van
Prof.
Endemann^), schijnt mij toe, te vallen buiten het
onderwerp, dat ik mij ten doel gesteld heb in dit proefschrift

\') Endbmann, Das Wesen des Versicherungsgeschaftes, in Goi.bsohmidï\'s
Zeitschiift für das Ges. Handelsr., 1866.

-ocr page 26-

18

te behandelen en daarenboven overbodig na de uitvoerige
studie over dit onderwerp gemaakt door Prof.
Molengraaff

Verschillende schrijvers, zoowel van ouderen als van
jongeren datum, hebben op deze wijze het ontstaan van de
verzekering verklaard. Reeds
Stracgha zegt in zijn werk:
„Tractatus de assecurationibus", \'twelk in 1569 te Venetië
het licht zag, sprekende over de bodemerij: „inslar cuius
assecuratio invenla est." Zoowel
Stracgha als de Portugees
Santerna, de beide oudste schrijvers over dit onderwerp,
vangen hun werk over de verzekering aan met eene beschou-
wing over de bodemerij. Ook
Alphonsus Vilagut, die in
1589 te Venetië zijn „Tractatus de usuris circa contractum
mutui, pignorationis et assecurationis" uitgaf, is omtrent
het ontstaan der verzekering deze opvatting toegedaan
Meer uitvoerig wordt dit uiteengezel door
Alauzet en
Mr. J. G.
Schokker1).

-ocr page 27-

19

Wel was raen alzoo tot de verzekering gekomen, maar
in den vorm waarin wij haar thans kennen, kende men
haar niet. De bodemerij ge ver, die vooruit betaalde, was wel
een verzekeraar geworden, die de schade vergoedde, maar
op de voldoening der premie had hij eerst recht als het
schip of de waren, die de zeereis maakten, in behouden
haven waren aangekomen. De oude juristen en schrijvers
over het verzekeringsrecht duiden de toen gebruikelijke
vorm der assurantie aan, door de volgens
Endemann in
Ancona „tagtäglich voorkom mende", Romeinsche sponsio:
„Promitto tibi decern si navis mea mercibus onerata ad
portum Anconitanum pervenerit, sin autem mearum mercium
valorem promittis mihi reddere." Ook
Molina spreekt van
eene vulgaris sponsio, waarmede hij het oog heeft op het pactum,
„quod, si merces salvae veniant ad portum, habebit certam
summam pro centenario, si vero pereunt, tenebitur ernen-
dare damnum"; terwijl ook
Stracgha (tractatus de spon-
sionibus p. IV § 8) sprekende over deze sponsio, zegt, dat
zij, die op deze wijze het gevaar dragen, dat schip of lading
zou kunnen treffen tengevolge eener zeereis, assecuratores
worden genoemd.

Het zal niet moeilijk zijn om aan te toonen, dat zoolang
de verzekering zich in dezen vorm voordeed, van eene ver-

-ocr page 28-

20

zekering van de premie in het geheel geen sprake kan zijn.
Een dergelijke verzekering zoude geheel doelloos zijn. De
verzekeraar was slechts gehouden tot vergoeding der geleden
verliezen, maar ontving dan ook geene premie, want deze
behoefde in dat geval niet betaald te worden. In het tegen-
overgestelde geval dat de zeereis zonder rampen en schade
had plaats gehad, in welk geval de premie dus wel moest
worden betaald, kan van hare verzekering tegen eenig
gevaar zelfs geen sprake zijn, want juist het niet lijden van
schade was de voorwaarde, waarvan hare uitkeering was
afhankelijk gesteld. Waar alzoo de premie niet aan gevaar
onderhevig is, kan zij ook niet het voorwerp eener ver-
zekering zijn, want juist het kenmerkende der verzekering
ligt in de overname van het gevaar, in de susceptio peri-
culi, trouwens ook het eenige verschil met de andere
sponsiones: „si navis in portum Anconitanum pervenerit"
en die „quod navis veniet in portum Anconae vel non
veniet" welke niets anders zijn dan gewone weddenschappen,
die toen ter tijde niet minder rechtsgeldig waren, dan de
sponsio: Primitto tibi decem etc.

Hoe lang men op deze wijze de contracten van verzeke-
ring heeft gesloten ligt vrij wel in het duister. \') Eene

-ocr page 29-

21

wijziging diende dan ook te worden aangebracht, want met
deze wijze van verzekeren was men betrekkehjk weinig
gebaat. Vooreerst dat thans de weg geheel open stond voor
allerlei weddenschappen, maar van nog meer gewicht was
het, dat de soliditeit van den handel werd bedreigd en het gevaar
van het verkeer ter zee vermeerderd werd, want de verze-
kerde kon er nu belang bij hebben, dat de verzekerde voorwer-
pen niet in behouden haven aankwamen. Had de verzekerde
b.v. eene waarde van / 10 000 verzekerd tegen eene, toen
ter tijd niet hooge, premie van 10 dan moest hij bij
behouden aankomst alzoo eene premie betalen van / 1000,
waardoor voor hem de waarde zijner goederen met deze
som werd verminderd, terwijl hij, in het geval dat het goed
de bestemmingsplaats niet bereikte, de volle som van /10000
ontving en geene premie behoefde te betalen. Om verschil-
lende redenen kon het dus voor den verzekerde voordeeliger
zijn, dat de onzekere gebeurtenis, waarvan het contract
afhankelijk gesteld was, wel plaats had dan dat deze niet
plaats had.

-ocr page 30-

22

Om nu de verzekering, die werkelijk slechts eene schade-
vergoeding ten doel had, te onderscheiden van die welke
slechts eene weddenschap was in den vorm eener assurantie,
en daarom ook wel wedassurantie genoemd werd, waardoor
dan ook tevens de assurantie in haren tegenwoordigen vorm
zichtbaar werd, bepaalde men, dat de premie vooraf behoorde
betaald te worden, in ieder geval, dat zij reeds bij het aan-
gaan van het contract aan den verzekeraar was verschul-
digd, zoodat deze, hoe ook het lot mocht zijn van de
verzekerde voorwerpen, steeds een recht zoude hebben om,
of de premie te behouden, of haar alsnog te ontvangen. De
premie zoude dan, al werd de verzekeraar bij het teekenen
van de polis slechts voor haar bedrag gecrediteerd, toch reeds
een deel zijn van het vermogen van den verzekeraar \').

Reeds uit een der oudste werken over de assurantie n.l.
uit dat van
Laurentius de Rodülphis, in 1404 te Florence
uitgegeven, zou volgens Dr.
Adler blijken, dat in zijnen tijd
reeds de betahng van de premie plaats had bij het teekenen
van de polis: „quoniam tu mittis per mare vel per terram
merces tuas ad aliquas partes, ego in me periculum suscipio

-ocr page 31-

\'23

et pro quolibet centenario valoris ipsarum mercium convenio
quod raitii tradas certam pecuniae quantitatem"

Eveneens beroept Dr. Adler zich op eenige oude oor-
konden, door den Italiaanschen rechtsgeleerde
Henrico Bensa
gepubliceerd, en teti slotte vestigt hij er de aandacht op 2) „dasz
er (
Bensa) von den weit über hundert ihm vor Augen liegen-
den Versicherungsurkunden den Gesammteindruk empfangen
hat, dasz die Prämie schon im ursprünglichen Versiche-
rungsvertrag pränumerirt wurde." Ook Dr.
Ehrenberg 3)
spreekt het als zijne meening uit in eene beoordeeling van
bensa\'s „II contratto di assecurazione nel medio evo":
„Dasz es später üblich wurde — und zwar in Florenz sicher
noch in 14 Jahrhundert — die Prämie pränumerando
zu entrichten, zeigt die Polis von 11 Juli 1385 \'\') und ist

-ocr page 32-

24

bekannt dasz schlieszlich sogar die Gesetze die Pränumerirung
ausdrücklich vorschrieben". Reeds eene notarieele acte van
13 December 1426 i) zou doen zien, zij het ook indirect, dat
de betaling van de premie bij het teekenen van de polis plaats
had. In deze acte verklaart een assuradeur, dat hij wegens
deviatie verder geen risico wil loopen op een schip en lading
bij hem verzekerd, terwijl hij aanbiedt: „quod ipsi Thomae
(de verzekerde) restituatur pecunia debenda occasione dictae
securitatis factae per eum". Dat geen enkele der door
Bensa
gevonden documenten uitdrukkelijk melding maakt van eene
betaling der premie terstond bij het aangaan van het con-
tract „erklärt sich", volgens
abler „zunächst nämlich
daraus, dasz die Prämienverbindlichkeit völlig aufging in der
a priori erfolgten Prämienleistung, die im Geltungsbereich
des Genueser-versicherungsrechtes instrumentirenden Notare
waren überhaupt nicht in der Lage eine auf künftiche
Zahlung der Prämie eingegangene Verbindlichkeit zu beur-
kunden; sie hatten lediglich das einseitige Rechtsgeschäft
des AssecuranzVersprechens auf Grund Vorausempfangener
Prämie — zu verbriefen".

Wat aangaat den tijd, waarop deze wijziging in het ver-
zekeringsrecht zou hebben plaats gegrepen, aarzel ik eene

-ocr page 33-

25

besliste meening uit te spreken. Ik volsta met er kortelijks
op te wijzen, dat er onder de gesi\'.hiedkundige beoefe-
naars van het assurantierecht geene eenstemmigheid beslaat
omtrent den tijd, op welken de gewoonte zoude zijn aange-
nomen om de premie bij het teekenen van het contract
te betalen, of dat de verzekeraar voor dat bedrag door den
verzekerde werd gecrediteerd. Als vaststaand mag men wel
aannemen, dat dit reeds plaats had voordat hieromtrent in
de assurantiewetgevingen bepalingen werden opgenomen,
zooals b.v. in de Ordonnantie van Barcelona van het jaar
1435 waarin bepaald werd, dat van de betaling der
premie in de polis moest worden melding gemaakt, of
evenals in die van 1458 waarin niet uitdrukkelijk van de
betaling der premie wordt gesproken, maar toch bepaald
wordt, dat de verzekeraar eerst verbonden is wanneer de
premie betaald is. Sedert dien tijd is de verplichting van
den verzekerde om de premie te betalen, dan ook vrij
constant gebleven. Was het hier eene verplichting van den
verzekerde om bij het aangaan van het contract reeds de
premie te betalen, of ginds om deze te voldoen, voordat de
verzekeraar eenige risico had geloopen, elders weer, dat
zij eerst betaalbaar was na de volbrenging van de reis, of
dat zij alsdan in geval van geleden schade van de verzeke-

-ocr page 34-

26

ringssom werd gekort, steeds toch bleef het tot op dezen
tijd geldend recht, dat de premie aan den verzekeraar toe-
kwam, al mocht hare voldoening dan ook afhankelijk gesteld
zijn van eene tijdsbepaling.

Zoo bepaalde de ordonnantie van Bilbao 1360 G. xxxiv,

en die van St. Sebastiaan van 1557 G. xlvii i), dat bet bij

de assurantie en confiance de gewoonte was, dat de

verzekeraar voor het bedrag der premie werd gecrediteerd;

terwijl in eene Hamburger assurantiepolis van 8 Maart

1626 gezegd wordt: „Ich Klausz Kruse bin tho freden mit
dieser Assegurantze (de Gott beware) de summa von söven

hundert Mark Lübisch de Premie, wenn he mit Leve
wedder kumpt edder wo ferne daer quadt van würde, so
wert de Premie in dit Geit gekörtet" De Amsterdamsche
keur van 7 September 1621, welke de bepalingen omtrent
de betaling der premie van de keur van 5 December 1620
verscherpte, gebood als algemeene regel, de betaling ter-
stond bij het teekenen van de polis, slechts als uitzondering
toelatende het geval, dat zoowel voor de heenreis als de
terugreis ééne premie was bedongen. In dit geval behoefde
zij eerst betaald te worden „soo wanneer de schepen ter

-ocr page 35-

27

«

gedestilleerde plaetse sullen zijn gekomen en hare reyse vol-
bracht sullen hebben".

In de polissen, welke te dier tijde te Parijs werden ge-
sloten, werd uitdrukkelijk de nietigheid der verzekei\'ing
uitgesproken bij wanbetaling der premie:
,,A défaut de
paiement de la prime — l\'assuré n\'a droit en cas de sinistre
a auciine indemnité" i).

Zoodra dus de verzekering zich in dat stadium bevond,
waarin de premie steeds duidelijker bleek te zijn een pretium
periculi, welke, hoe ook het lot mocht zijn van de ver-
zekerde voorwerpen, in omnem eventum moest worden
betaald, waardoor de verzekering zich duidelijk onder-
scheidde van de weddenschappen, kwam ook spoedig de geringe
lust van den verzekerde aan het licht om de premie in
ieder geval te moeten verliezen.

De herinnering aan het bodemerij contract, waarbij de
geldnemer slechts de bodemerijpremie behoefde te betalen
in geval er geen schade geleden was, moge, zooals Dr.
Adler
aanneemt, hiervan als reden moeten worden aangenomen;
mij schijnt het toe, dat èn deze overweging èn de wijze
waarop van te voren de contracten van verzekering gesloten
werden, het hunne er toe hebben bijgebracht, om aan den

2*

-ocr page 36-

28

handel een middel aan de hand te doen om de wettelijke
bepalingen, althans ten deele, van hare kracht te berooven
door het verzekeren van de reeds betaalde assurantie-premie.
Vroeger toch, toen de premie slechts bij goeden afloop van
het risico verschuldigd was, maar er niet betaald werd in
geval er schadevergoeding werd gevraagd, was er in \'t geheel
geen reden om de premie te doen verzekeren Thans was
die toestand gewijzigd.

Geen wonder acht ik het dan ook, waar in onzen
tijd zelfs nog, nu de verzekering in den vorm van de
Romeinsche sponsio reeds eeuwen achter ons ligt, in de
praktijk de zucht zich openbaart om, ook buiten de gevallen
waarin de wet dit toestaat, de kosten der verzekering in
de verzekeringswaarde op te nemen, dat men dan däär,
waar men die spgnsio wèl gekend had, er geducht op tegen
had de premie in omnem eventum te verbeuren. In ver-
zekering van de premie zag men eea middel om haar bij
geleden verlies van den verzekeraar weder terug te ont-
vangen. Zoo ook Dr. v.
Ehrenberg i): „Ich glaube das diese
Ausnahme (het verzekeren van de premie van verzekering)
sich historisch dadurch erklärt, dasz im Mittelalter die Prämie
nur bei glücklicher Ankunft der versicherten Objecte im
Bestimmungshafen geschuldet wurde, so dasz also bei un-

-ocr page 37-

\'29

glücklichen Ausgang der Reise, der ganze Werth jener
Objekte ohne Abzug der Prämie ersetzt wurde".

Wanneer deze verzekering het eerst is voorgekomen, is
niet met eenige zekerheid te zeggen. De eerste wettelijke
regeling, waarin het geoorloofd is om onder de verzekerbare
waarde ook de assurantie-premie op te nemen, is de ordon-
nantie van Barcelona van 1458; die van 1435 maakte daarvan
althans geen melding.

Toch heeft men wel gemeend, dat deze verzekering van
veel ouderen datum is. Dr.
Adler , bl. 168 v. v., meent,
in het reeds meermalen aangehaalde artikel, haar zelfs
meer dan een eeuw vroeger in de oudheid terug, gevonden
te hebben; hij neemt aan, dat in eene door
Bensa het eerst
gepubliceerde en in zijne studie afgedrukte oorkonde van
22 April 1329, de verzekering van de premie te hebben
aangetroffen, en wel in eenen vorm zooals zij in latere
tijden voorkwam, nl. met inbegrip van wat de Fransche
schrijvers hebben genoemd de „primes des primes."

Wat zij hiermede hebben bedoeld dient hierbij te worden
uiteengezet.

Laten wij aannemen, dat iemand zijn eigendom heeft ver-
zekerd voor eene waarde van 1000 gl., tegen eene premie
van 10 "
Iq. Deze premie zal dan bedragen 100 gl Is het nu
geoorloofd deze premie ook te verzekeren, dan zal hij daar-
voor — althans als hij het bij denzelfden verzekeraar doet,

-ocr page 38-

30

hetgeen niet beshst noodig zou wezen, want hij zou het
bedrag der premie ook zeer wel bij eenen anderen verze-
keraar kunnen doen verzekeren — weder volgens lO"/,,
eene premie van 10 gl., en van deze weder eene premie
van 1 gl. moeten betalen. Deze premieberekening zou men
kunnen voortzetten ad infinitum. Wanneer men nu al die
betaalde premies samenvoegt zonder de eerste premie, dan
heeft men verkregen wat men noemt de primes des primes.

Door verschillende schrijvers \') wordt een middel aan de
hand gedaan om dit bedrag der primes des primes op eene
gemakkelijke wijze te berekenen. Zij hebben daartoe van
eene evenredigheid gebruik gemaakt, waarin de verzeke-
ringssom met inbegrip van alle premies als de onbekende
wordt aangenomen. De verhouding welke er bestaat tus-
schen 100 verminderd met het aanlal procenten, welke voor
de verzekering betaald worden, en 100 is gelijk aan die
tusschen de verzekeringssom zonder de premies en de ver-
zekeringssom met inbegrip van alle premies.

1) voioht: Das Deutsche Seeversicherungrecht, S. 148.
H
eise und Cbopp : Juristische Abhandlungen, bl. 583, noot 6.
B
enbcke: System des See-Assecuranz und bodemereiwesens (Bditie Nolte),
Th. I, S. 826.

Aekould: On the lavr of marine insurance (Edition Maclachlan), Dl. I,
bl. 319.

AIauret: Traite\' General des assurances, T. I, p. 274.
D
roz: Traité des Assurances maritimes, T. I, no. 141.

-ocr page 39-

*

31

Ten einde de primes des primes te vinden, wanneer eene
som van 12000 gl. verzekerd wordt tegen gaat men

op de volgende wijze te werk:

100 — 4 = 96 96 : 100 = 12000 :

= 12500

Deze verzekei ingssom van 12500 bestaat dus uit verschil-
lende bestanddeelen, vooreerst de oorspronkelijke verzeke-
iingssom van 12000
de premie a 4 480
de primes des primes 20

12500

Dr. Adler nu heeft in de reeds genoemde oorkonde van
1329 de verzekering ook van de premie en de primes des
primes meenen te zien, berekend op de hierboven uiteen-
gezette wijze.

Versschillend is er over de uitlegging dezer oorkonde
gedacht: Dr. V
Ehrenberg (Zeitschrift für das Gesammt.
Handelsrecht, Band XXXII, S. 274), Dr. GoLDSCHMmT
(Juristiche Abhandlungen fur George Beseier), Dr.
Ehren-
zweig
(Assecuranz Jahrbuch, XI, Th. III, S. 34) en
Dr.
Adler over de Prämienvorleistung, hebben allen haar
op eene verschillende wijze verklaard.

Ik aarzel zeer omtrent deze oorkonde eene vaste meening
uit te spreken; „das dunkele Verhälnisz der beide Verträge
zu einander bietet der Auslegung kaum lösbare Schwierig-

-ocr page 40-

keiten Bovendien met het oog op het door ons behan-
delde onderwerp is het ook niet strikt noodzakelijk, want
enkel de üitlegging welke
Adler aan deze oorkonde geeft,
doet er ons mede in aanraking komen. En juist zijn mee-
ning acht ik al zeer onwaarschijnlijk.

Tusschen de twee premies — de eene groot 2450 tl. en
de tweede ten bedrage van 272 tl. — welke volgens de
andere schrijvers de premies zijn van twee verschillende
verzekeringen, welke als zoodanig met elkander in geen
verband staan, acht juist
Adler deze betrekking te bestaan,
dat de 2450 tl. de premie zou zijn eener goederen verzeke-
ring, terwijl de 272 II zoude zijn uitgegeven voor de
verzekering der premies dezer goederenverzekering.

Deze schrijver beweegt zich hier op het gevaarlijk gebied
der conjecturen; evenwel schijnt het mij toe, dat hij hierin
niet gelukkig geweest is, omdat aan de door hem aange-
voerde argumenten niet die waarde kan worden toegekend,
welke hij meent, dat aan deze toekomen. •

Om de hypothese •— want meer is het toch niet — dat
hier alle premies mede zouden zijn verzekerd te verdedigen,
wordt terstond reeds gebruik gemaakt van eene tweede,
nl. dat wanneer eene verzekering gesloten wordt tegen
10 "/o op eene waarde van 2450 11., 272 11. juist het bedrag

\') Goldschmidt, Handb. des Handelsr. 1891, bL 360, noot 10.

-ocr page 41-

33

der premies ad infinitum zoude zijn. Daar er nu echter
geen enkele grond wordt aangevoerd, dat er eene verzeke-
ring heeft plaats gehad tegen 10"/^) — tenzij als zoodanig
zou moeten fungeeren, dat eene premie van 10 oj^ toen ten
tijde niet buitengewoon hoog was — zoo schijnt het mij
toe, dat daarom voor het eerste vermoeden eveneens alle
grond ontbreekt. Het bewijs van
Adler : „Quantitas pecuniae"
oder „quantitas llorenorum" ist aber der damals ganz ge-
wohnliche Ausdruck für den haar empfangenen Prämien-
betrag [sehe auch die Urkunde vom 11 Juli 1385 (Anh.
Urk I)]" zegt al zeer weinig, want in de oorkonde van
1385 komen deze uitdrukkingen niet voor. Dit is trouwens
geen wonder ook, want zij is niet in het Latijn maar in
het Italiaansch geschreven.

De hoofdfout van Adler ligt volgens Ehrenzw^eig in
de verkeerde interpunctie, waaruit zich alleen, volgens laatst-
genoemden schrijver, de dwaling van
Adler laat verklaren.
Eveneens noemt Dr.
Goldsghmidt (Handb. des Handelsr.,
bl. 360, noot 80) dan ook deze hypothese van Dr.
Adler,
met eene verwijzing naar hetgeen daaromtrent door
Dr.
Ehrenzweig gezegd wordt: „eine höchst unwahr-
scheinliche."

Na de ordonnantie van Barcelona van het jaar 1458, die

t. a. p., W. 32.

-ocr page 42-

34

de oudste ons bekende wetgeving is, welke bepaalde, dat
ook de assurantiepremie mede kon worden verzekerd,
hebben bijna alle wetgevingen deze bepaling opgenomen,
doch in eenen gewijzigden vorm. De Guidon de la Mer en
de Ordonnance de la Marine, waarvan art. 20 correspondeert
met art. 342 van de Gode de Gommerce, zeide: „l\'assuré
peut faire assurer le coût de l\'assurance."

Eene dergelijke bepaling, die zoo algemeen voor de ver-
zekeringspremie geldt, is in geene der ordonnanties, welke
de verzekering hier te lande hebben geregeld, opgenomen
geweest en ons Wetb. v. Kooph. kent haar ook thans nog niet.

Wel werd er in deze ordonnanties over het verzekeren
van eene premie gesproken, maar eerst geschiedde dit in
verband met de vraag, welke de verzekerbare waarde van
goederen is; later werd ook wel de bepaling opgenomen,
dat ook bij cascoverzekering de premie mede mocht worden
verzekerd. Ons Wetb. v. Kooph. bepaalt zich, wat betreft
de verzekering der premie, tot de goederenverzekering, en
zegt in art. 612 : „Goederen mogen verzekerd worden voor de
volle waarde, welke dezelve hebben ten tijde en ter plaatse
der verzending, met alle onkosten tot aan boord, de premie
van verzekering daaronder begrepen, zonder dat eene afzon-
derlijke begrooting van ieder voorwerp kan gevorderd
worden."

In de verschillende landen, waar de Gode de Gomm. is

-ocr page 43-

35

overgenomen, zooals Belgie, Spanje en Italië tol voor korten
tijd, laten, wat aangaat verzekering der premie, dezelfde
vrijheid als de C4ode gaf. Voor wat de wetgevingen der niet
Europeesche landen hieromtrent bepalen zie men
Desjardin ,
§ 1367. Das Algemeine Deutsche Handelsgesetzbuch bepaalt
dienaangaande in art. 800: „Die Ausrüstungskosten, die
Heuer und die Versicherungskosten können zugleich met
dem Schiff oder besonders versichert werden," terwijl art.
803, al. 1 zegt: „Als Versicherungswerth der Grüter gilt —
derjenige Werth, welchen die Güter am Ort und zur Zeit
der Abladung haben, unter Hinzurechnung aller kosten bis
an Bord einschliesslich der Versicherungskosten."

Wat naar mijn meening onder de woorden Versicherungs-
kosten in de beide aangehaalde artikelen bedoeld moet zijn,
of hieronder ook verstaan moet worden, de premie der
verzekering dan wel alleen „les frais d\'assurance", hoop ik
later mede te deelen, wanneer wij de verzekering der premie
bij de goederenverzekering behandelen.

-ocr page 44-

HOOFDSTUK 11.

§ 1. VERZEKEHING DER PREMIE BIJ GOEDEREN- EN
WINSTVERZEKERING.

Reeds vroeger heb ik ei- op gewezen, dat de verzekering
der premie het meest voorkomt in verband met de ver-
zekering van goederen; zoo werd er dan ook het eerst mel-
ding van gemaakt in de Ordonnantie van Barcelona van
het jaar 1458. Ook de meeste keuren, die hier te lande de
verzekering hebben geregeld, spreken er slechts over bij deze
verzekering. Zoo b.v. reeds de ordonnantie van 27 October
1578, welke zegt, dat dat deel hetwelk moet blijven „tot
resicq, peryckel ende avonture vanden ghenen die hem sal
doen versekeren", moet worden berekend „nae advenant
dieselve (coopmanschap) gecost mag hebben, zoo wel in
coope, packinge, tolrechten, tiet oft toerustinge,
geit van
versekeringe,
als alle andere oncosten totter ladinge van
diere in den scepe inclusively eken" i). De keur van 1744

1) Compte Rendu des séances de la commission royale d\'Histoire ou recueil
de ses bulletins, T. V., pag. 91.

-ocr page 45-

87

O. a. laat haar ook toe bij casco verzekering; de premie
wordt daarbij beschouwd als eene noodzakelijke uitgave,
welke de reeder of de vervrachter zich moet getroosten,
en waardoor de waarde van het verzekerde voorwerp
wordt verhoogd.

Voor de verzekerbare waarde heeft men langen tijd —
zelfs ons wetboek van 1830 deed dit nog — de inkoopsprijs
aangenomen. Daargelaten nog de moeilijkheid waartoe dit
kan aanleiding geven, daar niet alle voorwerpen, welke
verzonden worden, eerst gekocht worden, en alzoo geen
inkoopsprijs hebben, zooals b.v. de goederen, verzonden
door een fabrikant, kan de rijzing en daling, waaraan
vooral koopwaren onderhevig zijn, veroorzaken dat, wanneer
men de inkoopsprijs als de verzekerbare waarde aanneemt,
al zeer licht te weinig of te veel verzekerd wordt.

Daarom schijnt mij dan ook als verzekerbare waarde
juister toe, de waarde ten tijde en ter plaatse der verzen-
ding, zooals ons thans vigeerend Wetboek in art. 612 dat
toestaat, waarin dan met de woorden „ter plaatse der ver-
zending" hetzelfde bedoeld is als de Fransche wetgever
bedoelde met de woorden: „au lieu du chargement" in art.
339 der Code de Gom.. Toch zal de verzekerde, indien hij
voor deze waarde eene verzekering heeft gesloten, niet ten
volle geindemniseerd zijn bij het plaats hebben der onzekere
gebeurtenis.

-ocr page 46-

38

Het doel van den verzekerde toch waarom hij de ver-
zekering aangaat, is: de schade, welke hij zou kunnen
lijden tengevolge van de gevaren aan welke de verzekerde
voorwerpen blootstaan, terwijl zij zich op reis bevinden naar
de bestemmingsplaats, te doen dragen door den verzekeraar.

Als dus deze gevreesde rampen hebben plaats gehad, moet
de verzekeraar hem in dezelfde positie stellen als waarin
hij zoude geweest zijn, indien zij niet hadden plaats gehad.
Daarom moet niet de waarde ter plaatse der verzending,
maar die ter plaatse der bestemming, de verzekerbare
waarde vaststellen.

Practische bezwaren zijn hiertegen ingebracht, en terecht,
want indien de goederen de bestemmingsplaats niet berei-
ken is het vaststellen dezer waarde uiterst moeilijk, daar
ook rekening moet worden gehouden met den tijd op welke
de goederen zouden zijn aangekomen, zoodat men ten slotte
alles a posteriori moet beoordeelen.

Van daar dan ook dat men in de meeste wetgevingen
heeft vastgehouden aan de waarde ter plaatse en ten tijde
der verzending als de verzekerbare waarde. Als correctief
hiervan is, zoo b.v. in ons land, de verzekering niet meer
beperkt tot het damnum emergens, maar den verzekerde
tevens de vrijheid gegeven zich door middel eener verzeke-
ring te dekken tegen het gemis van verwacht voordeel,
zooals art. 246 K. dat uitdrukt. Hierin juist is het groote

-ocr page 47-

4

39

verschilpunt gelegen tusschen de waarde ter plaatse der
verzending en die ter plaatse der besteraming.

Alle oude assurantie-wetgevingen verbieden de winst-
verzekering, zoo ook de meeste keuren die hier te lande
hebben gegolden; eerst de Amsterdamsche van het jaar
4744 liet haar toe. In Frankrijk was zij, totdat de wet van
12 Augustus 1885 haar toeliet, ongeoorloofd, hoewel de
praktijk haar erkende, want volgens de Fransche schrijvers
had zij plaats door middel van een police d\'honneur. Ook
in de andere landen is zij längeren of korteren tijd ver-
boden geweest; zoodat zij thans is toegestaan, overal
behalve in Spanje, Turkije en eenige Staten van Zuid-
Amerika

Was nu in de landen, waar de winstverzekering onge-
oorloofd was, eene verzekering van de premie in overeen-
stemming met de wet?

Alle schrijvers over het assurantierecht, de een zoowel
als de andere, stellen als voorwaarde voor de geldigheid
van een verzekeringscontract de aanwezigheid van een ver-
zekerbaar belang, een belang dat aan gevaar is blootgesteld
en waaraan het mogelijk is dat schade geleden wordt.

Ook PoTHiER houdt aan dit vereischte vast; toch voorziet
hij blijkbaar het bezwaar dat tegen deze verzekering zou

1) Zie Desjardin, t. a. p. no. 1359.

-ocr page 48-

40

kunnen worden ingebracht, n.l. dat hier niet een belang
is hetwelk aan dien gestelden eisch voldoet, want nadat hij
op bl. 34 gezegd heeft, dat deze verzekering mogelijk is,
laat hij er terstond op volgen: „On opposera pêut-être que
je ne cours pas un vrai risque par rapport à cette somme
de cinq mille livres (premie) puisqu\'a tout événement,
soit en cas de perte du vaisseau, soit en cas d\'heureuse
arrivée, je dois la payer à l\'assuré. La reponse est qu\'en
cas d\'heureuse arrivée du vaisseau je ne perdrai pas cette
prime puisque j\'en serai dédommagé par le profit que je
ferai de mes marchandises ; mais en cas de perte du
vaisseau, elle tombe en pure perte pour moi; c\'est pour-
quoi il est vrai que je cours le risque de cette prime —
en cas de perte du vaisseau; et par conséquent je peux la
faire assurer par un second assureur". Dit betoog gaat echter
niet op, want de premie is, zooals
Pothier zelf zegt, ver-
schuldigd à tout événement. Niet hiervan of er winst
gemaakt zal worden op de goederen, die het voorwerp der
verzekering zijn, hangt het af of de verzekerde de
premie zal verliezen. Steeds zal dat het geval zijn. Van het
contract hangt het echter af op welk tijdstip zij het eigen-
dom van den verzekeraar zal zijn.

Wordt zij terstond bij het aangaan van het contract
betaald, dan zal men nimmer kunnen beweren, dat de
piemie, op welke wijze dan ook, wordt terugbetaald; zij

-ocr page 49-

41

is en blijft het eigendom van den verzekeraar; deze is
slechts gehouden als er schade geleden is, die te vergoeden;
hiertoe verbond de verzekeraar zich tegen het genot der
premie. Is daarentegen in de polis bepaald, dat de premie
eerst na een bepaalden termijn of na geheelen afloop van
hel risico zal worden voldaan, dan hangt het verkrijgen
van de premie voor den verzekeraar slechts af van eene
tijdsbepaling. Wanneer deze is ingetreden, is de verzekerde
zijne premie onherroepelijk kwijt.

De woorden van Pothier, hier boven door mij aange-
haald, dienen als voorbeeld hoe en op welke gronden,
door de verschillende schrijvers, die de verzekering der
premie bespreken, deze verzekering wordt verdedigd; uit
de winst op de bestemmingsplaats te behalen, kan men de
kosten der verzekering weder vergoed krijgen. Wat deed
men echter, wanneer de premie mede verzekerd werd, anders
dan onder eenen anderen naam eene winst verzekering invoe-
ren , die door de wet was verboden, en dan nog wel, niet eene
winstverzekering, zooals de wetgevingen tegenwoordig die
kennen, maar eene die geheel in strijd is met de indemniteit
der verzekering; want men deed feitelijk niets anders dan zich
eene winst garandeeren ter waarde van de betaalde premie.

Leest men de woorden van Pothier een weinig nauw-
keuriger , dan bemerkt men, dat hij ook aanneemt, dat hoe
ook de uitslag van het risico moge zijn, de waarde van het

3

-ocr page 50-

42

verzekerde steeds is verminderd met het bedrag der betaalde
premies. Hij erkent immers, dat in geval van niet behouden
aankomst de premie verloren is, terwijl in het tegenover-
gestelde geval de premie kan worden terugverdiend, waaruit
noodzakelijk volgt, dat hij haar eerst kwijt moet zijn om
haar te kunnen terug verdienen. Door de medeverzekering
der premie belooft de verzekeraar den verzekerde , te zullen
maken, dat zijn bezit niet bedraagt de verzekeringssom ver-
minderd met de premie, maar de volle verzekeringssom;
dus belooft hij hem bij vergaan der verzekerde voorwerpen
nog eene winst te zullen doen behalen ten drage der premie.
Van zulk garandeeren eener winst zegt
Pohls , t. a. p., bl. 65,
„es ist im Grunde ein bloszes Spiel, und sollte eben so
wenig geduldet werden wie überhaupt Wettassecuranzen".

Nog een ander bezwaar is er tegen de argumentatie van
Pothier. Wel is het waar, dat gewoonlijk een koopman
zijne waren verzendt in de verwachting, dat hij er op de
plaats der bestemming winst op zal behalen, maar toch be-
hoeft dit niet altijd het geval te zijn. Het kan zich immers
zeer wel voordoen, dat hij , op de plaats waar de verzekering
wordt gesloten, in het geheel geen kooper voor de waren
heeft kunnen vinden, ten gevolge waarvan hij voorziet op
de bestemmingsplaats een verlies te zullen lijden, in plaats
van eene winst te zullen behalen. Bovendien heeft iedere
verscheping niet altijd plaats met het doel om eene winst

-ocr page 51-

43

te behalen; zoo b.v. iemand die voor zijn particulier ge-
bruik, dus niet voor een handelsonderneming, goederen
met zich voert en deze goederen verzekert. Op de plaats
der bestemming aangekomen behoudt hij de goederen, dan
behaalt hij toch zeker geen winst. Dat hij zich nu die
goederen niet weder op nieuw behoeft aan te schaffen, zal
men toch zeker niet als zijne winst willen beschouwen,
want dan zou men komen tot een complicatie, die het den
wetgever schier onmogelijk zou maken eene goede regeling
der winstverzekering te ontwerpen.

Mag men nu, omdat de handelaar gewoonlijk bij het ver-
richten zijner handelsoperatie ten doel heeft het behalen van
winst , daarom maar aannemen, dat hij ook werkelijk altijd
winst maakt, en dien ten gevolge maar als algemeene regel
stellen: de premie mag weder verzekerd worden.? M. i.
gaat dat volstrekt niet aan.

En indien de verzekerde nu eens geene winst maakt, is
er dan nog wel eene grond voor de verzekering van de
premie? Blijkt het dan ten slotte niet, dat er ook volgens
PoTHiER en hen, die zijne meening volgen, nooit een belang
geweest is, dat het voorwerp eener verzekering kan zijn?
Is dan de verzekering nietig geweest, juist wegens die
ontstentenis van belang, en moet de verzekeraar alle premies
terug betalen? Met opzet zeg ik alle premies, want het
schijnt mij toe, dat, indien het geoorloofd is de premie te

3*

-ocr page 52-

44

verzekeren, men dan ook moet toelaten de verzekering
der tweede premie, en dat men zoo mag voortgaan ad infi-
nitum. Het gevaar, hetwelk de eerste premie kan treffen,
zal eveneens alle andere premies kunnen treffen. Welk een
bevoordeeling van den toch reeds gelukkigen handelaar, en
benadeeling van hem, wien de fortuin tegen was.

Neemt men de wettigheid aan eener verzekering, waarbij
de premie niet dan bij gunstigen uitslag van het risico
verschuldigd is, dan heeft men tevens een middel om
op eene wettige wijze, de meest grove weddenschappen
te sluiten. Wat toch zou den verzekerde beletten om,
gesteld hij wilde met den verzekeraar eens eene wedden-
schap aangaan, de assurantie premie juist voor het bedrag
waarvoor hij wenschte te wedden, te verhoogen en dan
de verzekering aan te gaan in dezen vorm. Van de verzeke-
ring der premie kan daarbij — zooals wij reeds hebben
gezegd — geen sprake zijn. En eene verzekering met
inbegrip van alle premies is eigenlijk niets anders dan
eene a prime conditionnelle.

Dat blijkt duidelijk uit het volgende voorbeeld:

Iemand heeft eene verzekering gesloten op eene waarde
van 12 000 g1. tegen eene premie van 4 o/j,. De premie en
de primes des primes bedragen van die verzekeringssom,
volgens de vroegere uiteengezette berekening, 500 gl. Bij
het tenietgaan der verzekerde voorwerpen krijgt hij dus

-ocr page 53-

*

45

van den verzekeraar uitgekeerd 12 500, terwijl hij, indien
zij in behouden haven aankomen, aan goederen een bezit
heeft van 12 000; in beide gevallen heeft hij echter betaald
aan premies 500 gl., welke hij bij ongunstigen uitslag terug
erlangt. In het laatste geval is zijn bezit dus 12000, terwijl
dit bij gunstigen uitslag slechts 11500 is, want dan krijgt
hij de premies niet terug. Wat onderscheid is er nu tus-
schen eene zoodanige verzekering van 12 000 en eene ver-
zekering van 12 500 gl., tegen een premie van 4 zonder
medeverzekering der premies, en met die bepaling, dat de
premie alleen verschuldigd is in geval van behouden aan-
komst, alzoo de verzekering a prime conditionnelle ? Het is
volmaakt dezelfde, schoon in een eenigszins gewijzigden
vorm. Zoo ook
Desjardins, Dl. VI, no 1366.

Het is de oude Romeinschrechtelijke sponsio: promitto
tibi decem, si navis mea, mercibus onerata, in porlum
Anconitunum pervenerit.

Ten slotte — en dit geldt voor iedere verzekering van de
premie — schijnt het mij toe, dat het in strijd is met het
karakter van de premie zelf, om haar niet te willen laten
aan den verzekeraar, maar ook een kans te willen hebben
om haar van hem terug te krijgen ; de premie is een pretium
periculi, Ie prix du péril, zooals men haar in Frankrijk
noemt, en om nu die prijs, waarvoor men juist deze praes-
tatie van den tegenpartij, om ingeval van geleden verlies.

-ocr page 54-

46

dit verlies te vergoeden, om zoo te zeggen gekocht heeft,
ook nog weder te willen verhalen op den verzekeraar, komt
mij bijzonder vreemd voor. Reeds terstond wekt deze ver-
zekering de gedachte op aan eene weddenschap ; zij verraadt
bij den verzekerde de zucht naar een voordeel, \'t geen hij
wil trachten te verkrijgen door, tegen een verhoogden inzet —
de premies van de premies — ook het voordeel te hebben
van meer te ontvangen van den verzekeraar, dan anders
het geval zou geweest zijn. Dit schijnt mij dan ook de
grond toe, waarom oorspronkelijk de verzekering van de
premie plaats had; later is zij gelegitimeerd. Men had haar
als correctief der toenmalige verzekerbare waarde, terwijl
de winstverzekering nog ongeoorloofd was.

Onder de heerschappij der Code de Commerce was deze
verzekering der premie geoorloofd, want art. 342 zeide:
,,l\'assuré peût faire assurer le coût de l\'assurance\'" Met
de letter der wet bestond er dus geen strijd, wel met de
in de Code zelf vervatte beginselen van het assurantierecht,
want ook deze beschouwde het verzekeringscontract als een
schadevergoedingscontract. Deze bepahng van art 342 maakte
echter art. 347 van de Code de Gom., hetwelk de winstver-
zekering verbood, gedeeltelijk krachteloos. Dat de verzekering
der premie een bedekte winstverzekering is, wordt \'ook
aangenomen door
Boula y-P aty en door Estrangin, den
commentator van
Pothier.

-ocr page 55-

*

47

Later, toen men de verzekering der premie aannam en
op deze wijze de waarde ter bestemmingsplaats aan den
verzelcerde wilde doen vergoeden, heeft men bij het maken
der wettelijke bepalingen hier meer, daar minder, maar
nergens voldoende voor oogen gehouden, dat, waar men de
winstverzekering aldus regelde, eene wijziging der goederen-
verzekering, speciaal wat betreft de mede-verzekering der
premie, noodzakelijk was.

Had men dit laatste bedacht, zeker zou dan in Frankrijk,
België en Italië, niet zooals nu het geval is, de verzekering
der premie steeds geoorloofd zijn, en zou men niet kunnen
zeggen, dat ook onze wetgever, door art. 612 W. v. K. vast
te stellen, zooals hij dat nu gedaan heeft, eene vergissing
van nog al eenige beteekenis heeft begaan.

Wat toch is in die landen het geval, waar men, gelijk
ook in ons land, door middel eener winstverzekering de
waarde ter bestemmingsplaats en tevens ook de premie
der goederen verzekering verzekeren mag. Waar men de
waarde ter bestemmingsplaats, zij het dan ook indirect,
door middel eener winstverzekering, kan verzekeren, daar
is het ongerijmd om den verzekerde ook nog door eene
verzekering der premie een ander middel aan de hand te
doen om, voor een deel althans, dat doel te bereiken. Waar
men eene winstverzekering heeft, daar vervalt de reden
waarom men het vroeger geoorloofd achtte, de premie te

-ocr page 56-

48

verzekeren. In de waarde ter bestemmingsplaats, in de
brutowinst, zit dus, nevens de revenuen, welke de hande-
laar denkt te maken van zijne handelsonderneming, ook het
bedrag der premie. Krijgt hij de premie vergoed op eene
andere wijze, zooals hier wanneer hij de premie verzekert,
dan moet voor dat bedrag in geval van schade zijn winst-
verzekeringssom ingekort worden. Een van beide had de
wetgever moeten doen, of de winst verzekering anders regelen,
of de premie bij goederen niet mede doen verzekeren. Het
laatste komt mij voor het juiste standpunt te zijn; de premie
acht ik dan ook daarom niet geoorloofd in die landen, waar
de winstverzekering toegelaten is, zooals bv. hier te lande.

Volgens art 612 W. v. K. kan de verzekering van de
premie plaats hebben, zonder dat eene afzonderlijke be-
grooting van ieder voorwerp kan gevorderd worden. Het-
geen geldt van de getaxeerde polis, geldt dus ook van de
open polis; het verschil is slechts, dat bij de eerste de
taxatie der Verzekerde voorwerpen plaats heeft voor den
aanvang van het risico, terwijl bij de open polis deze
taxatie na afloop geschiedt.

Volgens Heise und Cropp, bl.582, noot 5, enBENECKE,
bl. 826, die zich beroepen op
Baldasseroni, T. 2, P. 6,
tit. 1, § 80, moet in ItaUe in eene open polis de vermel-
ding plaats hebben, dat ook de premie mede is verzekerd,
want dat zij anders niet geacht wordt daarin te zijn opge-

-ocr page 57-

49

nomen. Ook Emerigon (T. I, Gh. VIII, Sect. XII, § 3) en
Boula y-P at y in zijn Conference 75 op Emerigon zijn, wat
de Fransche wetgeving aangaat, van deze meening, op
grond der bevoegdheid, welke de Ordonnance en de Gode
den verzekerde geven, om de premie te verzekeren: „il
peut assurer le coût de l\'assurance;" hij behoeft het das
niet te doen, hij kan het dus ook laten. Voor onze wetge-
ving zal men dan tot dezelfde conclusie moeten komen,
want art. 612 W. v. K. zegt: „Goederen mogen verzekerd
worden — de premie van verzekering daaronder begrepen."
De opname der premie van verzekering onder de verzeker-
bare waarde is dus ook in onze wet facultatief gesteld.

Uit de functie, welke wij zeiden, dat de winstverzekering
heeft te verrichten, volgt reeds dat zij gewoonlijk zal voor-
komen in verband met de goederenverzekering; dat dit
niet altijd het geval behoeft te zijn, hopen wij later aan
te toonen.

Over de vraag of, wanneer tegelijk met eene goederen-
verzekering eene winstverzekering heeft plaats gehad, ook
nog de premie, betaald voor de goederenverzekering, mede
mag verzekerd worden, is geschreven door
Heise und
Gropp , t. a. p., bl. 587, en door Benecke , t. a. p. bl. 827,
welke beide deze vraag ontkennend beantwoorden. De laatste
wordt ter zelfder plaatse door
Nolte bestreden.

-ocr page 58-

50

Benecke zet zijne meening hier in een voorbeeld uiteen.
Hij zegt: „Die Mit-Versicherung der für eine Assecuranz
auf Gewinn zu bezahlenden Prämie ist nicht erlaubt weil
diese Ausgabe aus der Versicherten Gewinn selbst bestritten
werden musz, die Waare mag anlangen oder verloren
gehen. — Auch die für die Waare selbst bezahlte Prämie
in so fern die selbe bei der Versicherung der Waare mit
eingerechnet worden ist, musz eben so wohl wie alle
andere Unkosten von dem Gehofften Gewinn abgezogen und
dieser um so viel weniger versichert werden." „Der Werth
gewisser zu versichernden Waare betrage, ohne der zu
4 Pi-ocent bedungene Prämie 12000 und der darauf zu
erwartende Gewinn
20 Procent. Laszt der Versicherte die
Waare mit Einrechnung der Prämie zur
12500 und daneben
den gehofften Gewinn von
2400, ebenfals mit Hinzurech-
nung der Prämie, also zu
2500 versichern, so würde er
bei ganzlichem Untergange der Waare von seinem Versi-
cherer
15000 erhalten, während der Ertrag bei erfolgten
glücklichen Ankunft nicht mehr als
14400 gewesen sein
würde. Daher darf er, wenn er
12500 für Waaren und
deren Prämie versichern läszt, am gehofftem Gewinn nur
2400 weniger\' 500, also nur 1900 versichern lassen."

Heise und Gropp, t. a. p., bl. 587, § 4, zijn van dezelfde
meening, ook zij nemen aan, dat de premie der goederen,
indien de verzekering daarvan heeft plaats gehad, evengoed

-ocr page 59-

51

als alle andere onkosten van de verzekerde winst moet
worden afgetrokken.

Nolte voert hiertegen aan, dat, indien men bij de winst-
verzekering op dergelijke wijze moest te werk gaan,
men dan nooit zou kunnen komen tot eene volledige scha-
deloosstelling. „Denn," zoo zegt hij, „wenn er den imagi-
nairen Gewinn gar nicht versichern liesze — wozu er denn
doch nicht verpflichtet sein kann —■ so würde er diesen
Gewinn in toto in die Tasche stecken, ohne denzelben durch
die Premie einer Versicherung, die er zu bezahlen haben
soll, geschmälert zu sehen. Besitzt er also die Mittel diesen
rechtmässigen Gewinn ganz zu verdienen und will er die
Prämie daran wenden, um ihn sicher zu stehen, ohne
irgend einem Interesse, selbst den Princip nicht zu nahe zu
treten, woher nimtiit man dan das Recht, ihm zu sagen:
Einen Theil dieses Gewinnes muszt ihr abgeben und mit
weniger vorheb nehmen? Ist es darauf abgesehen, dem
Versicherten eine volkommene Entschädigung zu verschaffen,
so wird dieser Zweck verfehlt, denn er erhält im diesem
Falle weniger als worauf er Ansprach zu machen berech-
tigt ist."

Gedeeltelijk kan ik mij hiermede vereenigen; ook mij
komt de eisch, door
Benecke aan den verzekerde op goe-
deren en winst gesteld, om de premies der goederen —
want deze neemt hij aan, dat wel mogen verzekerd

-ocr page 60-

52

worden — af te trekken van de te verzekeren winst, al
zeer willekeurig voor. Dus mag degene die goederen wil
verzekeren, wel de premie en de premies van de premies
vei\'zekeren, mits hij maar niet ook de te verwachten winst
verzekert.

Zoodra hij dat doet, moeten al die premies van de winst
worden afgetrokken. In de gevolgen ben ik het geheel met
deze beschouwing eens, maar de wijze waarop men tot die
resultaten komt acht ik onaannemelijk.
Benecke toch neemt
terstond weer van den verzekerde terug, hetgeen hij hem
kort te voren heeft gegeven; het recht om ook van de
goederen de premies te verzekeren, maakt hij totaal illusoir
door hem terstond daarna de verplichting op te leggen om
de premies af te trekken van de winst welke hij wil doen
verzekeren.

Meer juist komt het mij voor, de verzekering van de
premies zoowel van de goederen als van de winst te ver-
bieden; bovendien drukt dit meer een beginsel uit dan het
hulpmiddel door
Benecke, Heise und Cropp aanbevolen,
waardoor men slechts voor dit geval voorkomt, dat de
verzekerde belang heeft bij de niet behouden aankomst
der verzekerde voorwerpen, wat hier toch inderdaad het
geval is.

Volkomen juist zegt Nolte, dat de verzekerde niet ver-
plicht, is zijn winst te verzekeren en dat hij, wanneer hij

-ocr page 61-

53

het niet doet, de winst zonder eenige korting kan behouden.
Natuurhjk als er winst gemaakt wordt, had er nog bij behooren
gezegd te worden, want deze kan hem, doordat de verze-
kerde voorwerpen een ongeval treffen, zeer wel ontgaan.
Maar in dat geval stelt hij zich zelf bloot aan de kans, dat
een of ander gevaar hem zijn winst za! ontrooven, welke
kans de verzekeraar, tegen het genot, der premie, van.hem
overneemt.

De kracht van dit argument is mij echter steeds ontsnapt.

Voor het onloochenbare feit, dat de verzekerde zich in
betere conditie bevindt, wanneer de verzekerde voorwerpen
verloren gaan, dan waarin hij zou geweest zijn, indien zij
behouden waren gebleven, heeft
Nolte evenwel in het
minst geen oog. Dat de assurantie-praktijk gewoon is, met de
premie voor de verzekerde goederen ook die welke voor de
winst betaald is, mede in de verzekerbare waarde op te
nemen, bewiist voor de wettigheid niets. Zij verricht daarmede
slechts een daad, die in strijd is met de grondgedachte van
het assurantierecht. Omdat ik op grond hiervan, zooals ik
reeds heb opgemerkt, art. 612 W. v. K. niet voor eene
analoge interpretatie vatbaar acht, is deze handeling naar
myne meening ook in strijd met onze positieve wet.

Ditzelfde geldt niet alleen daar, waar de verzekering der
winst, zooals wij tot nu toe gesteld hebben, geschiedt
door denzelfden persoon, maar ook daar, waar een ander,

-ocr page 62-

54

niet de eigenaar der goederen, de winst gaat verzekeren.

Dit kan zich op de volgende wijze voordoen:

Iemand is overeengekomen met een handelaar, dat deze
hem zal leveren eene hoeveelheid waren. Met dit beding
echter, dat de levering moet plaats hebben ter woonplaatse
van den kooper. De risico dier goederen blijft dus voor
rekening van den verkooper. Deze verzekert die goederen
tegen de gevaren, door welke zij zouden kunnen getroffen
worden op de reis naar de plaats der levering; dat mag
hij doen, want tot zoolang heeft hij belang bij hun behoud.
De kooper, die deze goederen kocht om ze weder met
winst te verkoopen op de plaats der levering, heeft in die
te verwachten winst ook een verzekerbaar belang; daarom
sluit hij op die zelfde goederen, waarvan hij nog geen
eigenaar is, eene winst verzekering.

Stel dat deze kooper op die goederen, \'t zij in een open
of een getaxeerde polis, eene winst verzekerd heeft van
2000 gl. tegen eene premie van Aan premies zal hij
dus bij behouden aankomst hebben te betalen 83 gl., zoo-
dat dan zijn winst is 1917 gl. Komen de goederen daaren-
tegen niet over dan heeft hij een winst van zuiver 2000 gl.
We hebben natuurlijk ook hier stilzwijgend aangenomen,
dat de verzekerde op winst zich in den uitslag zijner han-
delsonderneming niet heeft bedrogen, zoodat er werkelijk
winst gemaakt wordt of bij behouden aankomst zou gemaakt

-ocr page 63-

zijn Hoe men hier nu de verzekering der premie zou
kunnen verdedigen, kan ik niet begrijpen.

De verzekerde, w^ien het om niets anders dan schadeloos-
steUing voor zijne winstderving Ie doen is, zal, vermoed ik,
zijn winst niet te laag doen verzekeren, want „indien
blijkt, dat, bij behouden aankomst, de winst minder zou
hebben bedragen, dan de som die de verzekerde had
opgegeven, volstaat de verzekeraar met de betaling van
dat mindere; hij is niets verschuldigd indien de verzekerde
voorwerpen geene winst hoegenaamd zouden hebben
opgebracht". De verbintenis vervalt in dat geval en de
verzekeraar is tot restitutie der geheele of gedeeltelijke
premie verplicht. Behaalt hij nu werkelijk evenveel winst
als hij verzekerd heeft of waartoe de verzekerde winst
wordt ingekort, waar blijft dan de grond dat hij de be-
taalde premie bij behouden aankomst verschuldigd, kan
vergoed krijgen uit de behaalde winst? Hier een antwoord
op te geven zal den schrijvers, die in het algemeen de
verzekering der premie geoorloofd achten, wel zeer moeilijk
vallen. Want dat zal onmogelijk zijn, daar hij dan meer
winst zou moeten maken dan hij werkelijk gemaakt en
verzekerd heeft.

Komen de goederen niet behouden aan, dan krijgt hij
evenveel winst, nu echter uitgekeerd door den verzekeraar
als eene vergoeding voor de winstderving en daarenboven

-ocr page 64-

56

heeft hij het voordeel, dat hij geen premies behoeft te
betalen.

Heeft dus bij de winstverzekering de medeverzekering
der premie plaats, dan is de positie van den verzekerde,
wanneer de goederen vergaan, precies het bedrag der
premie beter dan deze zou geweest zijn, wanneer de goe-
deren behouden hadden gevaren Hetgeen onze wet door
de regeling der winst verzekering heeft willen voorkomen,
zou men kunnen invoeren door bij deze tak van het
assurantierecht de verzekering der premie toe te laten.

Hetzelfde, wat ik zoo juist gezegd heb van de winstver-
zekering, geldt eveneens van de verzekering door eenen
commissionnair gesloten op de provisie, welke hij denkt te
verdienen op goederen aan hem ten verkoop toegezonden.
Ook deze zou, indien hij de premie mede mocht ver-
zekeren , meer belang hebben bij het vergaan der goederen
dan bij hun behoud. Zie
Benecke, t. a. p., bl 828;
Heise
und Cropp, t. a. p., bl. 588.

Heise und Cropp, bl. 590, maken nog melding van de
verzekering van contantett. Deze schrijvers zijn van meening,
dat het hierby afhangt van de plaats waar de verzekering
is gesloten of de premie mede mag worden verzekerd.
Heeft de verzekering plaats gehad op de plaats der ver-
zending, dan nemen zij aan, dat de premie wel mag

-ocr page 65-

57

verzekerd worden; is dit echter gedaan op de bestemmings
plaats, dan mag het niet. Zij geven als reden daarvoor op,
dat de verzekerde in het eerste geval zijn doel, waarvoor
hij de premie heeft betaald, niet heeft bereikt en dat hij
om dat doel toch te bereiken, eene nieuwe premie moet
betalen. In het laatste geval, dus wanneer de verzeilering
plaats heeft op de bestemmingsplaats, zou de verzekerde,
indien hij de premie mede liet verzekeren, bij het vergaan
van het schip in eene betere conditie zijn, dan waarin hij
zou wezen bij goede aankomst.

Het maken van deze onderscheiding komt mij onjuist voor,
want vaD de plaats, waar het verzekeringsconiract gesloten
wordt, kan de wettigheid nooit afhangen, wel echter van
de waarde waarvoor is verzekerd. Verzekert men op de
afzendingsplaats de waarde ter plaatse der bestemming, dan
hebben we hetzelfde geval, als waarvan
Heise und Gropp
zeggen, dat de premie niet mag worden verzekerd.

Ik zie dan ook niet in, waarom de verzekering van con-
tanten ook maar eenigszins anders zou moeten worden
behandeld als de gewone goederenverzekering. Maar, zal
nog worden opgemerkt door hen, die zich plaatsen op het
standpunt van genoemde schrijvers, dan heeft de verzekerde
zijn doel toch niet bereikt, want bij de behandeling van
deze verzekering wordt verondersteld, dat de overmaking
der gelden niet anders kan plaats hebben dan door middel

-ocr page 66-

58

van vervoer en niet door een wissel of anderszins. Welnu,
de verzekerde heeft door het verzekeren van de waarde ter
bestemmingsplaats waarschijnlijk zijn premie wel weer ver-
diend, want op die plaatsen waar, of in die tijden in welke
het geld op geene andere wijze kan worden overgemaakt,
zal de waarde van het geld ook wel niet bijzonder hoog
zijn. Verzekert hij de premie mede, dan zal hij altijd voor-
deel hebben bij het vergaan ; doet hij het niet, dan schiet hij
misschien, maar misschien ook niet, een klein deel van
zijn kapitaal er bij in, maar daarvoor heeft hij het genot,
dat de verzekeraar belooft, hem schadeloos te stellen voor
de door hem te lijden schade tengevolge van het vergaan
van het vervoermiddel, aan hetwelk hij zijn geld had
toevertrouwd.

§ 2. verzekering der premie bij bodemerijgelden.

Volgens art. 593 W. v. K. kan de verzekering plaats
hebben van op bodemerij geschoten gelden en de premie.

Met de beantwoording der vraag, of de bodemerij gever
nevens zijne op bodemerij geschoten penningen en de
door hem te ontvangen bodemerijpremie ook de premie,
welke hij voor deze verzekering betaalt, mede mag ver-
zekeren, hebben slechts zeer weinige schrijvers zich bezig
gehoudet], terwijl geen enkele wetgever dit uitdrukkelijk

-ocr page 67-

59

heeft toegestaan; § 4 van het Algem. Plan van Hamburg
verbood het zelfs

Van de schrijvers, die wij hierover raadpleegden, maken
er slechts melding van
Heise und Gropp t. a. p. bl. 597,
VoiGHT, t. a. p. Dl. I, bl. 159 en Benegke, Dl. I, bl. 837.
„Ein Bodemerei-Geber aber", zegt Benegke , „kan nur den
Belauf seines Bodemereibriefes ohne die Prämie versichern
lassen; denn wenn er diese in die Versicherung mit ein-
schliessen könnte, so würde er sich bei einem Unglücks
falle besser stehen, als bei glücklicher Ankunft des Schiffes."
Ofschoon het niet duidelijk hieruit blijkt welke premie, de
bodemerijpremie dan wel de assurantiepremie bedoeld is,
mag men uit hetgeen aan deze geciteerde woorden vooraf-
gaat wel afleiden, dat hij de assurantiepremie op het oog
heeft gehad, want daar wordt gesproken over de „Prämie
und die sonstige Kosten der Assecuranz."

Heise und Gropp zijn van meening, dat de assurantie-
premie hier mag verzekerd worden, wanneer de bodemerij-
premie niet verzekerd wordt; in het tegenovergestelde geval
zou het niet mogen. Het komt mij eenigszins vreemd voor,
dat
Heise und Gropp tot deze conclusie komen, wanneer
ik hiermede vergelijk het standpunt, door hen bij de winst-
verzekering ingenomen. Bij de winstverzekering tegelijk

1) VoiGHT, t. a. p. bl. 159.

4*

-ocr page 68-

60

met de goederen op welke de winst moet behaald worden,
zijn deze schrijvers, en eveneens
Benecke, van meening,
dat de premie, betaald voor de verzekering der goederen,
moet worden afgetrokken van de winst, welke verzekerd
wordt. Hier, bij de verzekering der bodemerijgelden,
laten zij het afhangen, of de premie mede mag verzekerd
worden, van de kwestie of de bodemerijpremie mede wordt
verzekerd.

Waarom nu deze onderscheiding gemaakt wordt, zie ik
niet in, want naar mijne meening is het precies hetzelfde.
De bodemerijgever verzekert zijne op bodemerij geschoten
penningen, dit zou ik willen noemen eene verzekering op
goederen, terwijl ik in de verzekering der bodemerijpremie
niets anders zie dan eene winstverzekering i). Hier is dus
eene combinatie van eene goederen- en eene winstverzekering.
De consekwentie van den toen door hen toegepasten regel
zou hen ook hier moeten doen besluiten om den verzekerde
te verplichten de premies, welke hij moet betalen voor de
verzekering zijner bodemerijpenningen, af te trekken van
de bodemerij-premie en niet toe te staan, dat van die
gereduceerde bodemerijpremie de premie wordt verzekerd.

Naar mijne meening maakt het geen verschil of de
bodemerijpremie mede wordt verzekerd; steeds zal de

1) Zie Kist, bl. 122; Asser c..s., op ait. 593.

-ocr page 69-

61

assurantiepremie niet mede kunnen worden verzekerd.
Verzekert de bodemerij gever de bodemerijpremie niet, dan
spreekt hij daar, dunkt mij, niets anders mede uit dan dat
hij het gevaar, hetwelk de winst, die hij voor zijne geld-
leening kan maken, kan doen verloren gaan, geheel voor
zijn eigen rekening wil nemen. Waarom zou men hem nu
moeten toestaan om, door met zijn bodemerijpenningen
ook de assurantiepremie te verzekeren, op eene andere
wijze eene winst zich te verschaffen ten bedrage der
premie; want zooals ik hiervoor reeds aantoonde, is de
premie verzekering niet anders dan eene winstverzekering,
welke de wet niet kent, ja die in strijd is met de wet.

Door Heise und Gropp wordt een vonnis medegedeeld
van het Ober-Appellationsgericht te Hamburg, van den
29sten April 1829. Een bodemerijgever had zijn bodemerij-
penningen en de premie verzekerd in eene getaxeerde
polis; toen echter de assuradeuren, aan wie deze som
te hoog voorkwam, den eisch tot betaling der schadever-
goeding op grond daarvan weigerden, beriep de verzekerde
zich op Tit. 9, Art. 1 der Hamburger Assecuranz-Ordnung.
Dit artikel luidt als volgt: „Wer Geld auf Bodmerei giebet,
der kann sich an Kapital, Interesse und Prämie zum Vollen
versichern lassen". Overeenkomstig dit artikel, \'twelk hem
daartoe naar zijne meening recht gaf, had hij in de taxatie
ook de verzekeringspremie opgenomen.

-ocr page 70-

62

Onder „Interesse" meende hij, dat de bodemerijpremie
moest verstaan worden, terwijl met „Prämie" niet anders
kon bedoeld zijn dan de assurantie-premie. Het Ober-Appel-
lationsgericht gaf aan deze woorden eenen anderen uitleg
dan de verzekerde gedaan had. Het maakte onderscheid
tusschen de bodemerijpremie in engeren en in ruimeren
zin. Onder de bodemerijpremie in ruimeren zin verstond
het die Kaufmannische Zinsen, waarvan ook het Pruisische
Landrecht in § 4980 spreekt („Ein Bodemereigeber kann
auf der Betrag seines Capitals, nebst Kaufmannischen
Zinsen davon, und der Assecuranz-Prämie Versicherung
nehmen"). Dit waren dan de „Interesse", waarvan art. 1,
Tit. 9 der Hamb. Ass. Ordn. sprak. De bodemerijpremie
in engeren zin was volgens het Gericht het overige deel
der bodemerijpremie, hetwelk door het aangehaalde artikel
met den naam „Prämie" bestempeld werd; dit was dat
deel hetwelk de geldschieter ontving als eene belooning
hiervoor, dat niet de bodemerijnemer, zooals bij geldleening
gewoonlijk, het geval is met den leener, maar hij zelf, de
bodemerijgever, het risico droeg, waaraan de verbodemde
voorwerpen, waarvan het afhankelijk was of hij zijn geld
terug zou krijgen, waren blootgesteld.

Op dezen grond oordeelde het Gericht dan ook, dat de
assurantiepremie niet mede mocht worden verzekerd.

-ocr page 71-

63

§ 3. verzekering der premie bij casco- en vracht-
verzekering.

Deze twee verzekeringen kunnen zoowel te zamen in ééne
polis, als afzonderlijk voorkomen; in de praktijk geschiedt
het laatste het meest; dit is dan ook volkomen in overeen-
stemming met de wet. Immers in art. 593 van het W. v. K.,
het 2de en het laatste lid, wordt als voorwerp der zeever-
zekering „bijzonderlijk\'\' genoemd het casco met alles wat
daartoe behoort; dit zelfde artikel noemt nog in het 9de lid
„de te verdienen vrachtpenningen", de frêt ä faire alzoo van
het Fransche recht. Het volgende artikel zegt van de daar-
genoemde voorwerpen, dat „de verzekering gedaan kan
worden op het geheel of een gedeelte der voorwierpen
gezamenlijk of afzonderlijk." Hierop grondt zich dan ook
mijne meening, welke in strijd is met die door Mr. P.
Lügt
in zijne dissertatie verdedigd, maar in overeenstemming
met die van Mrs.
Kist , Rutgers van der Loeff , Schokker ,
Desjardin
en meer anderen , dat ook de vracht afzonderlijk
kan worden verzekerd.

Daar ik in de vrachtverzekering hetzelfde beginsel meen
te kunnen zien, hetwelk ook in de winstverzekering ligt,
nl. dat het is eene verzekering tegen het gemis van ver-
wacht voordeel, komt het mij niet verwerpelijk voor om
deze verzekering, gelijk ik dat bij de goederenverzekering

-ocr page 72-

64

met die der winst gedaan heb, tegehjkertijd te behandelen
met de verzekering van het voorwerp, waarmede deze winst
wordt behaald.

Wordt bij de gewone winstvei"zekering de winst steeds
behaald op goederen, deze winst, de vracht, is steeds het
revenu van eene onderneming, welke plaats heeft met
het casco.

Hoewel blijkens art. 593 uit. al. onder het woord casco
slechts de romp van het schip en niet ook „kiel, tuig, takel-
laadje en het oorlogstuig" moet worden verstaan, waarom
het beter zou zijn om te spreken van het verzekeren van
het
schip, waaronder volgens datzelfde art. uit. al. kiel, tuig
enz. wel begrepen zijn, zal ik de woorden casco en schip
gebruiken zonder te letten op de onderscheiding, welke de
wet in genoemd artikel maakt, omdat de praktijk, ook
daar waar zij bedoelt de verzekering van het schip, spreekt
van eene casco-verzekering. Zoo bv.
Diephuis, Handelsrecht,
Dl.
m, bl. 80, Kist, Handelsr., Dl. IV, bl 120, Schokker,
t. a. p., 22.

Stellen wij thans eerst de vraag: mag bij de casco-
verzekering de verzekering der premie mede plaats hebben?

Was de ordonnantie van l^arcelona van 1458 de eerste
regeling van het assurantierecht, die de verzekering der
premie voor de goederen toeliet; zij was ook de eerste die
een dergelijke bepaling gaf voor de casco-verzekering. Vele

-ocr page 73-

65

ordonnanties en keuren, welke baar toelieten voor de goe-
derenverkering, stonden haar voor de casco verzekering ook
toe (zie
Heise und Gropp, noot 21) en daar waar dit
laatste niet het geval was, aarzelde men niet om deze
bepaling analoog toe te passen voor de verzekering van
het casco. Eene bepaling in eerstgenoemden zin, zooals
art.
612 W. v. K. er een geeft voor de goederen verzekering,
kent onze wet voor geene enkele andere verzekering, dus
ook niet voor die op het casco.

In de artikelen 602 en 619 W. v. K. geeft onze wet-
gever de wijze aan, waarop de verzekeringssom moet worden
vastgesteld. In art. 619 wordt gezegd welk bedrag hiervan
moet worden afgetrokken, doordat het schip en zijn toe-
behooren gedurende en tengevolge der reis noodzakelijk in
waarde moet dalen door het gebruik.

Volgens art. 602 kan de cascoverzekering plaats hebben
voor de „volle waarde van het schip, benevens deszelfs
toebehooren en alle onkosten tot in zee toe." Geheel anders
dus dan de vroegere wetgevingen, van welke de meeste
bepaalden dat een zeker deel der waarde onverzekerd
moest blijven.

De vraag naar de legaliteit der verzekering van de premie
in dit geval, is dus afhankelijk van die, of onder de
„onkosten tot in zee toe" ook de assurantiepremie moet
begrepen worden.

-ocr page 74-

66

Mr. Kist zegt, dat het zijn „de onkosten, gemaakt om
het schip in zee te krijgen." Dan zou de premie er niet
onder vallen; toch neemt Mr.
Kist t. a. p. aan, zonder aan
zijne, zoojuist aangehaalde woorden, eene nadere verklaring
toe te voegen, dat „ook de premie van assurantie, die tot
de onkosten behoort, tegelijk met het casco en de kiel
kan worden verzekerd." Met de uitlegging, welke Mr.
Kist
geeft van de woorden „onkosten tot in zee toe" stem ik
volkomen in, toch meen ik zijne gevolgtrekking met betrek-
king tot de assurantiepremie niet te kunnen deelen.

De grond, welke men gewoonlijk aanvoert voor de verze-
kering der premie, nl. dat men de betaalde premie zal
kunnen vergoed krijgen uit de winst, die de goederen kunnen
opbrengen ter bestemmingsplaats, kan voor de verzekering
van de premie eener cascoverzekering niet gebezigd worden,
want wel zeer zelden zal het voorkomen, dat er handel
gedreven wordt in schepen; zeer zelden zal er dan ook in
den gebruikelijken zin winst gemaakt worden.
Heise und
Cropp willen ook bij cascoverzekering dit argument
bezigen. Zoo lees ik bij hen: „Bleibt diese (de vracht)
unversichert, so hat die Mit-Versicherung der für die Asse-
curanz des Casco zu bezahlenden Prämie kein bedenken,

\') t. a. p. Dl. IV, bl. 120.
=) t. a. p. bl. 592.

-ocr page 75-

67

weil im Falle der glücklichen Ankunft die Rheder durch
die Frachtgelder einen reichlichen Ersatz für die auf-
gewandte Prämie erhalten, welcher beim Untergange des
Schilfes hinwegfällt, und mithin noch nicht in der Lage
sind, durch eintretende Unglücksfälle zu gewinnen." Dit
komt mij onjuist voor; want wat waarborgt den reeder,
dat het schip, hetwelk hij naar eene andere haven zendt om
daar te trachten een vracht te krijgen, deze ook wel zal
vinden; ja zelfs de reeder, die zijn schip naar een andere
haven zendt, wetende dat hij daar een vracht zal vinden,
is er toch niet absoluut zeker van, dat hij de vracht zal
ontvangen. Waarom zou het dan den eersten geoorloofd
zijn om maar zijn premie te laten verzekeren, alsof het
zeker ware, dat hij vracht zou maken en dat wel minstens
ten bedrage van de premie.

Heise und Gropp vergissen zich, wanneer zij meenen,
dat de reeder, wanneer hij de premie van de casco verze-
kering verzekert, zich bij het vergaan van het casco niet in
eene betere positie zou bevinden, dan waarin hij zou geweest
zijn, wanneer het behouden gebleven was. Want bij de onder-
gang van het schip kan wel de vracht, althans ten deele, ver-
vallen — en hierop schijnen
Heise und Gropp te doelen in
hunne door mij aangehaalde woorden — maar daarom vervalt
de verzekering der premie nog niet. Dan juist sorteert zij
effect. Dan immers krijgt degene, die de premie verzekerd

-ocr page 76-

08

heeft, een deel van de winst, die hij uit zijn vracht hoopte te
maken, uitgekeerd; nu misschien kleiner dan bij behouden
aankomst die winst zou geweest zijn, maar misschien ook wel
grooter, want het is zeer wel mogelijk, dat hij aan die lading,
welke hij hoopt te zullen vinden, niets zal verdienen, omdat
het kan zijn, dat hij in het geheel geen vracht zal beuren.

Daarom meen ik dan ook de verzekering van de premie
bij de cascoverzekering niet geoorloofd te moeten achten
En ondanks haar ontoelaatbaarheid behoeft men de ver-
zekering der premie bij de cascoverzekering niet te aan-
vaarden , omdat de wet het zegt, zooals zij dit doet van de
verzekering der goederen in art. 612 K.

Art, 602 K. zegt dan ook alleen: „Verzekering op het casco
en de kiel van het schip, kan gedaan worden voor de volle
waarde van het schip, nevens alle deszelfs toebehooren en
alle onkosten, tot in zee toe." Geen uitdrukkelijke vermel-
ding dus der premie. Tot casco, kiel, toebehooren en alle
onkosten tot in zee toe, dient men zich dan ook te beper-
ken. Doet men dit niet, dan breidt men de werking van
art. 602 uit over zaken, waarover dit niet mag geschieden.

p

Heise und Cropp\'), die van meening zijn, dat, omdat
onze wetgever, bij schepen zoowel als bij goederen, toestaat
om de onkosten mede te verzekeren en bij goederen bovendien

») t. a. p. bl. 591 , noot 21.

-ocr page 77-

69

ook nog de premie in de verzekerbare waarde veroorlooft
op te nemen, „dies vermiitlich auch bei Assecuranzen auf
Casco die Meinung (is)", toonen, door het uitspreken van
dit gevoelen, geheel uit het oog verloren te hebben het
bijzondere doel waarom men vroeger de verzekering der
premie bij eene goederenverzekering toegelaten heeft.

Zij zijn echter niet de eersten, die dit gedaan hebben,
want vele assurantiewetgevingen uit vroegeren of lateren
tijd, die uitdrukkelijk toelieten ook de premie van de casco-
verzekering mede te verzekeren, gaan aan dit euvel mank.

Onder bruto-vracht moet men verstaan de vrachtpennin-
gen, welke de reeder ontvangt van bevrachter of inlader,
ook wel genoemd de bedongen vracht, terwijl de netto-vracht
bestaat uit de bedongen vracht na aftrek van de onkosten,
welke de reeder heeft moeten maken om het vervoer te
bewerkstelligen, het zuiver revenu derhalve, \'t welk er
voor hem overblijft uit dezen handelsoperatie.

Onze wet geeft omtrent de wijze, waarop de vracht kan
verzekerd worden, slechts enkele artikelen. In art. 616 wordt
gezegd, dat de vrachtpenningen voor hun vol beloop kunnen
worden verzekerd. De verzekering der bruto-vracht wordt
hier dus uitdrukkelijk toegestaan. Aan de botsing, die kan
ontstaan tengevolge van art. 616 en 602, waarbij aan den
verzekerde wordt toegestaan om op het casco en de kiel
eene verzekering te sluiten voor de volle waarde, vermeer-

-ocr page 78-

70

derd met hun toebehooren, en alle onkosten tot in zee toe ,
komt de wetgever niet te hulp.

Van deze onderscheiding in bruto- en netto-vracht, welke
door de wetenschap, de praktijk en sommige wetten gemaakt
wordt, b.v. het Algemeine Deutsche Handels Gesetsbuch
art.
802 al. 2, laten de schrijvers, zooals Heise und Gropp
en ook Benegke het afhangen of de premie mede mag
worden verzekerd, ingeval nevens de verzekering van het
casco ook de verzekering der vrachtpenningen plaats heeft
door denzelfden verzekerde.

Zij nemen aan, dat de premie, betaald voor de casco-
verzekering, niet mede mag worden verzekerd, wanneer
daarnevens de bruto-vracht verzekerd wordt; wordt echter
de netto-vracht verzekerd, dan is het geoorloofd

Heise und Gropp, die zich, wat betreft de verzekering
der premie bij de winstverzekering op hetzelfde standpunt
hebben geplaatst als
Benegke, zijn hem ook bij de vracht-
verzekering hierin gevolgd. Het hulpmiddel, door
Benegke
voorgesteld bij de winstverzekering, nl. om de premie der
goederenverzekering af te trekken van het bedrag der ver-
wachte winst en dan dat verminderde bedrag te verzeke-
ren, zonder hierbij te voegen de assurantie-premie, laten
deze schrijvers hier achterwege. Ik zie geen reden, waarom

1) Zie Heise und CROPr t. a. p. bl. 592, Bbneckk t. a. p. bl. 835.

-ocr page 79-

71

zij dat hier niet zouden toepassen; want het motief, dat bij
de winstverzekering hen hiertoe leidde, bestaat hier ook.
De vracht verzekering is m. i. niets anders dan eene ver-
zekering van de winsl, welke de vervrachter van een schip
door die vervrachting denkt te maken. Het is volkomen ge-
lijk, op welke wijze de winst behaald wordt, of die gemaakt
wordt door het ontvangen eener verkoopsom, die hooger
is dan de inkoopsom vermeerderd met de kosten, dan wel
of zij het bedrag is, hetwelk de reeder ontvangt omdat hij
zijn schip ter beschikking van den handelaar stelt, om er
diens goederen mede te vervoeren; in beide gevallen wordt
er eene winst gemaakt.

Niet dat ik nu deze wijze van verzekering beschouw als
het juiste middel ter voorkoming van mogelijke kwade
praktijken door middel van verzekering; maar m. i. had
de consekwentie hen er toe moeten leiden, ook hier de
toepassing van die methode voor te stellen.

Heise und Gropp geven een voorbeeld, om aan te
toonen, dat de premie bij verzekering van het casco en de
bruto-vracht niet mag plaats hebben. Duidelijk zijn deze
schrijvers daarin niet en evenmin nauwkeurig.

Het door hen gegeven voorbeeld is het volgende: Een
schip is verzekerd voor 9500 Rthlr., tegen een premie van

1) T. a. p., bl. 593.

-ocr page 80-

n

5 o/o; met inbegrip van alle premies is dit dus 10 000
Rtblr. De bruto-vracht, welke verzekerd wordt, is eveneens
met inbegrip aller premies
4000 Rthlr. Vergaat het schip,
dan heeft de reeder
14 000 Rthlr.; komt het echter gelukkig
aan, dan heeft hij de waarde van het schip, groot
9500, en
4000 aan vracht, te samen dus 13 500. „Mithin darf hier
die Prämie für das Casco nicht mit versichert werden."
Deze berekening is niet juist, want de reeder heeft wel is
waar een schip ter waarde van
9500 Rthlr., maar hier
tegenover staat, dat hij een premie van
500 Rthlr. moet
betalen. Verder heeft hij bij behouden aankomst geen
4000
Rthlr., zooals Heise und Cropp zeggen, maar slechts 3800,
want de bruto-vracht is „gleichfalls zum Vollen versichert",
dat is met premies van de premies tot een bedrag van
4000 Rthlr. En van deze 3800 Rthlr., welke de bruto-
vracht is, heeft de reeder aan den verzekeraar als premies
moeten betalen
200 Rthlr., zoodat zijn bezit uit de vracht
slechts
3600 Rthlr. is. Met de 9000 van het schip heeft de
reeder bij behouden aankomst dus slechts
12 600. Bij het
vergaan van het schip is het bezit van den reeder daaren-
tegen
9500 -F 3800 = 13300 Rthlr. Dus juist voor het bedrag
der premies, betaald voor de verzekering van het casco en
voor die van de bruto-vracht, is het den verzekerde voordee-
pger, dat de ramp plaats heeft dan dat zij niet plaats heeft.
Dit hebben dus
Heise und Cropp met het door hen aan-

S ■

-ocr page 81-

73

gehaalde voorbeeld bewezen, dat de bruto-vracht en het
casco niet met bijvoeging der premies mogen verzekerd
worden; maar niet, dat bij verzekering van het casco en
de bruto-vracht de verzekering der premie van de casco verze-
kering wel, maar die van de bruto-vrachtverzekering niet
geoorloofd is.

Vreemd komt het mij voor, dat deze schrijvers het ge-
oorloofd schijnen te vinden, dat, wanneer nevens de ver-
zekering van het casco de verzekering der netto-vracht
plaats heeft, dan ook de verzekering der netto-vracht mag
plaats hebben met inbegrip van alle premies.

Uit het door hen gegeven voorbeeld, meen ik dat te
mogen afleiden. Te meer verwondering wekt dit bij mij,
omdat zij t. a. p. bl. 587 van de winstverzelcering zeggen:
„Dabei ist die Mitversicherung der für diese Assecuranz
zu bezahlenden Prämie keineswegs erlaubt, weil diese eine
Ausgabe ist, welche im Fall der glücklichen Ankunft dem
Versicherten zur Last bleibt, und aus dem Versicherten
Gewinn selbst bestritten werden musz." Netto-vracht is im-
mers, zoo als wij zeiden, hetzelfde als winst en moet daarom
gelijk behandeld worden.
Benecke is ook deze opvatting
toegedaan, want hij zegt uitdrukkelijk: „Die Nettovracht
aber musz aus eben dem Grunde ohne Inbegriff der

1) T. a. p., blz. 836.

-ocr page 82-

74

Prämie versichert werden, der die Prämie von der Ver-
sicherung auf imaginairen Gewinn ausschlieszt."

In beide gevallen komt mij dus de verzekering der
premie ongeoorloofd voor bij de casco verzekering, zij moge
dan plaats hebben tegelijk met de bruto- dan wel met de
nettovracht, want steeds zal het voor den verzekerde blijken
voordeeliger te wezen, dat het schip vergaat dan dat het
behouden de reis volbrengt en de vracht verdient.

Gewoonlijk zal, zooals ik reeds heb opgemerkt, de ver-
zekering der vracht niet voorkomen in ééne polis met de
verzekering van het voorwerp, waarmede zij zal worden
verdiend. De reeder kan zijne vracht afzonderlijk laten ver-
verzekeren, evengoed als hij het zijn schip kan laten doen.
Hij, de reeder, is echter niet de eenige, die de vracht kan
verzekeren. Zoo heeft b.v. de bevrachter een verzekerbaar
belang in de vracht of in het gedane voorschot op de
vracht, wanneer hij krachtens art. 482, al. 2, W. v. K., afstand
gedaan heeft van het recht hem in het eerste lid gegeven.
Volgens al. 1. is er geen vracht verschuldigd, wanneer de
verzekerde voorwerpen „door schipbreuk, stranding of door
andere overmacht vergaan of door zeeroovers genomen"
worden. Al. 2 geeft zelfs den bevrachter het recht „de
teruggave te vorderen van hetgeen op rekening is betaald",
indien het tegendeel niet is bedongen. Is nu dit beding

-ocr page 83-

75

gemaakt dan kan de bevrachter zijn voorschot op de vracht
of zijne vooruitbetaalde vracht niet terugvorderen.

Art. 614 al. 2 komt, hem echter te hulp door voor dit
geval eene uitzondering te maken op den, in het 1ste lid
van genoemd artikel, vastgeslelden regel, n.l. dat als de vracht
verzekerd is, de verzekeringssom wordt verminderd „indien
het verzekerde niet ter bestemde plaats aankomt, voor
zoover daardoor de betaling van de vracht, inkomende
rechten en andere onkosten, geheel of ten deele vervalt."

M. i. zal steeds de medeverzekering der premie bij de
vracht verzekering, waarvan wij zoo juist deze voorbeelden
gaven. ongeoorloofd zijn, want hetzij dat deze verzekeringen
plaats hebben op de bruto- of op de netto-vracht, zooals die
door de praktijk wordt berekend, in beide gevallen, in het
eerste gedeeltelijk, in het tweede voor het geheele bedrag,
is het eene winstverzekering. Dezelfde gronden, welke ik
heb aangevoerd tegen de verzekering der premie bij de
winst verzekering, zijn ook hier van kracht en noodzaken mij
daarom ook in deze gevallen de verzekering der premie
ongeoorloofd te achten.

Wat eigenlijk de meening van Heise und Gropp is, is
mij verre van duidelijk. Eerst hebben zij de verzekering
der premie behandeld bij de casco verzekering, waar zij,
zooals ik zeide, als criterium aannamen of de bruto-
vracht dan wel de netto-vracht verzekerd was. In de vol-

-ocr page 84-

76

gende § bespreken zij hetzelfde bij de vrachtverzekerii)g;
dit kan, dunkt mij, niet anders zijn dan bij de verzekering
der vracht afzonderlijk. Zoo schrijven zij dan ook: „diese
Versicherung (die der premie) kann entweder auf die
Brutto- oder auf die Netto-Fracht gerichtet sein und enthält
im ersten Falle theilweise, im zweiten aber durchaus eine
Versicherung auf gehofften Gewinn. Eben daher ist denn
die Einschlieszung der Prämie in die zu versichernde Summe
weder in dem einen noch in dem anderen Falle erlaubt."
Slechts weinige regels verder lees ik in flagranten strijd
met deze, zoo even aangehaalde, woorden: „nur etwa in
dem Falle, der aber nicht leicht vorkommen wird, dasz nur
die Fracht allein, ohne das Gasco, versichert worden wäre,
wurde zieh eine Mit-Versicherung der Prämie vertbeidigen
lassen."

Van Engeland, waar men bij de verzekering het indem-
niteitsbeginsel nog al eens ter zijde stelt, zegt
Arnould \'):
„it is usually the practice in this country to value the
freight by a separate policy at its gross amount. By maens
of two such policies it is clear that in case of loss the ship
owner receives far more than an indemnity." Dit is dus de
toepassing van
Arnould\'s meening in het algemeen over de

1) T. a. p., blz. 836.

-ocr page 85-

77

verzekering der premie i): „that premiums form a proper
item of ttie insured vahie of the subject of the policy."

§ 4. verzekering der premie van reassurantie.

De herverzekering komt in onze wet in twee verschillende
beteekenissen voor:

l\'\'. Die, waarover art. 280 W. v. K. spreekt; dit art. geeft
den belanghebbende de bevoegdheid de verzekerde voorwer-
pen geheel of gedeeltelijk opnieuw te doen verzekeren „onder
de uitdrukkelijke bepaüng, dat hij zijn recht tegen de ver-
zekeraars alleen zal kunnen doen gelden, indien en voor
zoover hij de schade op de vroegere niet zal kunnen ver-
halen;" alzoo de herverzekering, welke men gewoonlijk
aanduidt als de verzekering tegen de insolvabiliteit van den
verzekeraar.

2«. De overeenkomst, welke de verzekeraar op zijn beurt
sluit met eenen anderen verzekeraar, den herverzekeraar,
waarbij deze, tegen het genot van eene premie, zich ver-
bindt om aan zijnen verzekerde te vergoeden hetgeen deze,
uit kracht van het door hem met zijnen verzekerde gesloten
contract, moest vergoeden. Tot het aangaan van dit contract
geeft art. 271 in \'t algemeen de bevoegdheid.

1) T. a. p., blz. 836.

-ocr page 86-

78

Omtrent de verhouding van het herverzekeringscontract
tegenover het oorspronkelijk verzekeringscontract bestaat
bij de schrijvers eenstemmigheid. Men beschouvift het als
eene res int er alios acta, terwijl men aanneemt, dat de
algemeene bepalingen voor de verzekering geldende, ook
de herverzekering beheerschen. Waar ons verzekeringsrecht
dus staat op de basis der indemniteit, daar moet ook
het reassurantie-contract er mede in overeenstemming zijn.
Herverzekering is dus slechts mogelijk van datgene, het-
welk aan een gevaar is blootgesteld, een verzekerbaar
interest is. De regel, dat de verzekerde, door het plaats
hebben der onzekere gebeurtenis, niet mag komen in eene
betere positie dan waarin hij zou geweest zijn, wanneer de
ramp niet had plaats gehad, is dus ook op de herverzeke-
ring van toepassing.

Is het nu den verzekerde, die eene herverzekering aan-
gaat om zicli te dekken tegen de mogelijke insolventie van
zijnen verzekeraar, geoorloofd om in die nieuwe verzekering
ook de premie mede te verzekeren, welke hij aan zijnen
her verzekeraar heeft betaald?

Iemand heeft — om weder gebruik te maken van een
voorbeeld — de insolventie vreezend van zijnen verzekeraar,
bij eenen anderen assuradeur, zijn belang herverzekerd
voor een bedrag van 10.000 gl. tegen eene premie van
5 W^\'il de verzekerde zijne herverzekering doen plaats

-ocr page 87-

79

hebben met inbegrip van alle premies, dan moet hij de
herverzekeringssom van genoemd bedrag vaststellen op
10.526 gl.

Blijkt het, dat de herverzekerde zich in de insoliditeit
van zijnen eersten verzekeraar niet heeft vergist en deze
niet in staat blijkt te zijn zijne verplichtingen uit het
assurantiecontract na te komen, dan zal hij zijnen reassu-
radeur aanspreken om uitbetaling van de verzekerde som,
groot 10.526 gl. Hiervan heeft hij betaald 526 gl., als
zijnde het bedrag van de premie en de premies van de
premies, zoodat hij door het restant der verzekeringssom,
10 000 gl , volkomen wordt schadeloos gesteld voor het
gevaar, dat hem trof, in casu de insolvabiliteit van zijnen
oorspronkelijken verzekeraar. Hij bevindt zich dan in
de positie als had hij het reassurantiecontract niet geslo-
ten en zijn verzekeraar geheel aan zijn verplichtingen
voldaan.

Blijkt het daarentegen, dat de verzekerde zich ten onrechte
heeft bezorgd gemaakt en dat de verzekeraar, nadat het
sinister heeft plaats gehad, de verzekeringssom geheel aan
den verzekerde heeft uitbetaald, dan heeft de herverzekeraar
niets te betalen en schiet de herverzekerde het geheele
bedrag zijner betaalde premies er bij in.

Heeft dus het sinister — ook bij de herverzekering de
insolvabiliteit van den verzekeraar — niet plaats, dan is de

-ocr page 88-

80

verzekerde al zijn betaalde premies kwijt, terwijl dat niet
het geval is met de herverzekeringspremie, indien het
sinister wel plaats heeft.

Heeft de verzekerde zich dus bij zijne herverzekering
ook de herverzeker]ngspremie mede doen verzekeren, dan
blijkt het voor hem voordeeliger te zijn, dat het sinister
plaats heeft dan dat het niet plaats heeft.

De verzekering der premie schijnt mij toe daarom dan
ook in dat geval niet geoorloofd te zijn.

Heise und Cropp behandelen hierbij nog de vraag, of
de verzekerde, nadat zijn verzekeraar in staat van faillisse-
ment verklaard is en hij de vernietiging der overeenkomst
— die in dat geval op grond van art. 285 K. ook hier te
lande kan gevorderd worden — heeft gevorderd, en hij
zijn belang opnieuw heeft doen verzekeren, in de tweede
verzekering mag doen opnemen de premie, betaald voor
de eerste verzekering.

De wettigheid hiervan achten deze schrijvers dat afhangt:
„von den beiden Umständen ob selbige schon in jene
erste Versicherung mit aufgenommen war, oder doch
wenigstens aufgenommen werden durfte, und ob der Ver-
sicherte dieselbe nicht etwa, wie solches manche Gesetze
vorschrieben, aus der Masse des ersten Versicherers als

1) T. a. p., blz. 602.

-ocr page 89-

81

Masse-Schuld zurück erhalten hat; denn wenn dies Letste j

der Fall ist, so versteht sich von selbst dasz sie kein
Gegenstand der neuen Versicherung weiter sein könne".

M. i. zal dit niet plaals mogen hebben, want wanneer j

iemand na het faillissement van den oorspronkelijken ver-
zekeraar zijn risico bij eenen anderen verzekeraar doet
verzekeren, dan is zijn eerste verzekering een afgedane
zaak geworden; de tweede verzekering is een geheel nieuwe,
die met de eerste in geen de minste betrekking meer staat. i

Al moge men de wettigheid der verzekering der premies 1

in sommige gevallen aannemen, hier zal men dat nooit ,

kunnen doen, want de premie, die de verzekerde aan !

zijnen eersten verzekeraar heeft betaald, is voor hem on-
herroepelijk verloren; zij is aan geen enkel gevaar meer ^
onderhevig want de overeenkomst is immers vernietigd.
En juist dit, dat zij aan geen gevaar onderhevig is, maakt |
het onmogelijk, dat zij het voorwerp eener verzekering
kan zijn.

Hoe Heise und Gropp , die in de hier besproken gevallen \'

de medeverzekering der reassurantie-premie für unstattliaft
verklaren, deze medeverzekering der premie wel geoorloofd

t

achten, wanneer ook reeds in de eerste verzekering de

l\'

premie mede was verzekerd, is mij niet duidelijk. Is in t

1) T. a. p., blz. 601.

-ocr page 90-

82

de eerste verzekering de premie mede verzekerd en men
acht dit geoorloofd, dan moet ook zelfs de tegenstander
van de medeverzekering der reassurantiepremie de ver-
zekering toelaten voor het bedrag, waartoe de oorspronke-
lijke verzekeringssom was vermeerderd ten gevolge dier
mede verzekering der premie. Verder mag men dan echter
niet gaan.

Hetzelfde bezwaar, dat wij reeds meermalen tegen de
.verzekering der premie hebben aangevoerd, geldt ook bij
: ■ deze verzekering, want ook hier zal de verzekerde zich in

; eene betere conditie bevinden bij het plaats hebben van

het sinister dan bij behoud der verzekerde zaak.

Zijn volle verzekeringssom, die hem nog na aftrek der
verschuldigde premies een schadeloosstelling bezorgt, zal
hij terug ontvangen, terwijl hij bij het niet plaats hebben
! " van het sinister zijn verzekerde zaak bezit, waarvan de

waai\'de evenwel ten gevolge van de verzekering der premies
f ter grootte van dat bedrag is verminderd.

Vooral de Fransche schrijvers hebben stilgestaan bij de
N ~ vraag, voor welk bedrag de verzekeraai\' zich mag laten

^ herverzekeren. Ze hebben gestreden over de twee volgende

"> vragen: 1®. of de verzekeraar de premie, welke hij voor

de herverzekering betaalt, in de herverzekeringssom mag
doen opnemen; 2®. of hij eerst de premie, die hij van

-ocr page 91-

83

zijnen verzekerde heeft ontvangen, van de herverzekerings-
som moet aftrekken.

Deze vraag hebben zij behandeld naar aanleiding van
het volgende geval, hetwelk ons door
Emerigon i) wordt
medegedeeld.

In 1759 had de compagnie royale d\'Afrique bij eenen
assm-adem- met name
Sibon, eene verzekering gesloten
van 600 Livres op waren, geladen in een schip met be-
stemming naar Marseille, tegen eene premie van 30\'\'/o.
Door het lange uitblijven van het schip verontrust, had
deze zich bij de assuradeurs Olive en Damien doen herver-
zekeren tegen eene premie van SO^o, terwijl hij er tevens
bij bepaald had, dat in deze herverzekering ook zouden
begrepen zijn de premies van de premies. Hij had alzoo
eene herverzekering gesloten van 1200 livres.

Toen het bleek, dat het schip vergaan was, sprak Sibon
zijne her verzekeraars aan om uitbetaling van de verzeke-
ringssom met compensatie der premie van 300 livres en de
premies van de premies eveneens ten bedrage van 300 livres.
De her verzekeraars weigerden echter de uitkeering, als grond
hiervoor aanvoerende, dat de herverzekerde de premie,
welke hij van zijne verzekerde had ontvangen, had moeten
aftrekken van het bedrag, voor hetwelk hij eene verzekering

1) t. i, Ch. viii, s. xiv, § 4.

-ocr page 92-

84

t met zijnen verzekerde had gesloten, en dat hij slechts

deze som had mogen verzekeren. Als premie bad hij van
zijnen verzekerde 180 livres ontvangen en deze dus had
hij moeten aftrekken van de 600 livres, zoodat hij slechts
600 — 180 r= 420 livres met inbegrip van alle premies
had mogen verzekeren. Zijn verzekeringssom had hij dus
moeten vaststellen op 840 livres. Wat had zich nu voorge-
^ daan, indien men zich stelde op het standpunt door
Sibon

.; ingenomen? Als het schip niet behouden ter plaatse was

, V\' aangekomen, had Sibon:

de van zijnen verzekerde ontvangen premie . . 180 L.
• de verzekeringssom van zijnen reassuradeur . . 1200 L.

te samen dus 1380 L.
In dat geval had hij echter uit te keeren:
de verzekeringssom aan zijnen verzekerde . . . 600 L.

aan zijn herverzekeraar als premies..... 600 L.

te samen 1200 L.

f Hij had dus verdiend 1380 — 1200 = 180 L., of de

premie, welke hij van zijnen verzekerde had ontvangen.

Had het schip daarentegen zijn reis gelukkig volbracht,
dan was hij kwijt de premies aan zijnen herverzekeraar

i betaald, ten bedrage van......... 600 L.

waartegenover stond de premie ontvangen van

zijnen verzekerde...........180 L.

zoodat hij een verlies leed van 420 L.

[14
i-J

-ocr page 93-

85

Hoe was daarentegen de geldelijke positie van Sibon
geweest, wanneer de verzekering had plaats geliad op de
door de her verzekeraars gewilde wijze?

Het schip bereikt de haven niet; dan zou Sibon uit deze
verzekering de volgende baten hebben:

de ontvangen premie..........180 L.

de verzekeringssom in reassurantie...... 840 L.

1020 L.

Daarentegen had hij te betalen:
de verzekeringssom aan zijn verzekerde. . . . 600 L.
de premie der reassurantie........ 420 L.

1020 L.

Hij had dus niets verloren, maar ook niets verdiend.

Was het schip in behouden haven aangekomen, dan
had
Sibon aan zijnen her verzekeraar betaald . . 420 L.
waartegenover geene andere bate stond dan de

premie, van zijnen verzekerde ontvangen . . 180 L.
zoodat hij een verlies geleden had^ van .... 240 L.

Men ziet dus, dat Sibon op de wijze, zooals hij meende
de herverzekering te mogen aangaan, in het eerste geval
een voordeel zou hebben van 180 en in het tweede een
verlies zou lijden van 420 L.; moest de herverzekering
echter plaats hebben volgens de methode der herverzekeraars,
dan had hij bij behouden aankomst een verlies van 240 L.,
doch bij het vergaan geen winst, maar ook geen verlies.

-ocr page 94-

918

Hoe men derhalve de verzekering had aangegaan, steeds
zou het voor den herverzekerde voordeeliger geweest zijn,
dat de ramp plaats had dan dat zij niet plaats had.

Over dit geschil werd Emerigon geroepen als arbiter
uitspraak te doen. Hij besliste ten voordeele van
Sibon,
dus dat de premie der eerste verzekering niet behoefde Ie
worden afgetrokken, en dat de premie der reassurantie
mocht worden verzekerd.

Wat het eerste punt dezer beslissing aangaat, hierin meen
ik, gelijk ook de Fransche schrijvers hebben gedaan, met
Emerigon te kunnen medegaan; met het laatste evenwel
niet.

Zeer terecht vestigt Mr. Teding van Berkhout i) er de
aandacht op, dat er bij de Fransche schrijvers eene groote
verwarring bestaat in het aanhalen van schrijvers, die deze
of gene meening zijn toegedaan. Zoo halen verschillende
schrijvers
Valin 3) aan als een dergenen, die aan-
f nemen, dat de premie der eerste verzekering moet worden

^ afgetrokken, terwijl Benegke en Heise und Gropp zich

1; bovendien beroepen op Pothier Alauzet daarentegen

\') De reassurantie, Diss. Leidon, 1866.

\') Emerigon, T. I, Ch. VIII, Sect. XIV, § 4, Alauzet, T. I, no. 153,
Bbnecke, Dl. I, bl. 212, en ook Heise und Cropp, § 10, blz. 604.
Commentaire sur l\'Ordonnance de la Marine, ad. art. XX.
\'•) Traité du contrat d\'assurance, no.
35.

-ocr page 95-

87

meent terecht, dat Pothier, een ander geval op het oog
heeft.
Estrangin, de commentator van Pothier, zegt in
zijn noot op no. 35: „Valin est du même avis que Pothier —
Valin et Pothier entendent ils que l\'assureur d\'une somme,
par exemple de 10000 fr., au dix pour cent, ayant à rece-
voir de l\'assuré une prime de 1000 fr. ne peut plus faire
assurer que
9000 fr. ? Dans ce cas ils se trompent." De
meening van Mr.
Teding van Berkhout is weder, dat
Valin noch Pothier ook maar bij deze kwestie hebben
stilgestaan. Wat
Valin betreft, komt het mij voor, dat
Mr.
Teding van Berkhout (t. a. p., bl. 47) zich bedriegt.
„L\'assureur en se faisant reassurer," zegt
Valin, ad art. 20,
„ne peut pas même faire assurer la prime qu\'il a stipulée
et dont il a fait credit, parceque cette prime lui étant
acquise quelque soit l\'événement, il n\'y a aucun risque à
courir." De reassuradeur mag die premie dus niet verze-
keren ; bijgevolg zal hij baar wel moeten aftrekken van de
herverzekeringssom, natuurlijk voordat de premie en de
premies van de premies er bij gevoegd zijn, want deze
mogen ook volgens
Valin wel verzekerd worden. Deed de
gereassureerde deze deductie niet, dan, zoo vervolgt
Valin :
„ce ne seroit en tout cas que les risques de l\'insolvabilité
de l\'assuré qu\'il faiidroit faire assurer."

Pothier bespreekt inderdaad deze vraag niet ; hij zegt in
no. 35, dat de verzekeraar zijne premie niet mag doen her-

-ocr page 96-

verzekeren, wanneer deze\' slechts is verschuldigd „en cas
d\'heureuse arrivée."

Verschillende schrijvers hebben, naar aanleiding van het
hierboven medegedeelde geval van den verzekeraar
Sibon,
onderzocht op welke wijze de herverzekering moet plaats
hebben, ten einde voorkomen worde, dat, zooals hier het
geval was, de verzekeraar voordeel heeft van het plaats
hebben der onzekere gebeurtenis.

Zij hebben zich hierin, en terecht, meer laten leiden
door de beginselen van het verzekeringsrecht dan door de
groote autoriteit van
Emérigon, van wien een kort daarop
in denzelfden geest gewezen vonnis door een arrest van
28 Juli 1761 werd bevestigd.

Om dit doel te bereiken zijn twee verschillende middelen
voorgesteld, waarvan wij reeds het eene, de deductie der
verzekeringspremie, genoemd hebben. Als tweede middel,
ter voorkoming van dezen misstand, hebben zij voorgesteld
den verzekeraar onbevoegd te verklaren om de premie van
reassurantie mede te verzekeren. De eerste oplossing acht
ik in ieder opzicht verwerpelijk, want niet alleen, dat hier-
mede het beoogde doel niet bereikt wordt, nl. om den
herverzekerde belang te doen behouden bij het niet plaats
hebben der onzekere gebeurtenis — want dat bleek reeds
bij de behandeling van het proces van
Sibon — maar ook
acht ik haar in strijd met de regels van het assurantierecht.

■ J

K

ir
t.

-ocr page 97-

89

Emerigon beroept zich terecht op art. 20 van de Ordon-
nance de la Marine, waar den verzekeraar wordt toegestaan
om te herverzekeren „les effets qu\'il a assurés." Eveneens
luidt art. 342 van de C. d G. Steeds hebben de schrijvers
over de reassurantie geleerd, en in de wetgeving was het
aangenomen, dat de verzekeraar hetzelfde bedrag — doch
niet meer — mag doen herverzekeren. Ook ons W. v. K.
zegt in art. 291 in \'t algemeen: „de verzekeraar kan altijd
hetgeen hij verzelierd heeft wederom laten verzekeren."

De reden, welke Valin aanvoert voor de deductie der
assurantiepremie, komt mij onjuist voor, wel is het volkomen
waar „que cette prime lui étant acquise quelque soit l\'événe-
ment", en dat daarom „il n\'y a aucun risque pour lui à
courir", doch dat doet hier niet ter zake, want deze reeds
betaalde premie wordt niet verzekerd; indien dat het geval
ware, dan zou het noodig zijn, dat zij aan een gevaar was
blootgesteld. De verzekeraar, in casu
Sibon, droeg slechts
zijne verphchting over om aan la Gompagnie d\'Afrique
600 Livres uit te betalen, indien het schip niet in behou-
den haven aankwam. Door
Sibon werd niet meer overge-
dragen , waardoor hij zijne bevoegdheid kon te buiten gaan.
Dat de verzekeraar door de reassurantie een voordeel kan
behalen, kan geen bezwaar wezen, want dat is niet onge-
geoorloofd. Indien dit niet mocht, zou de herverzekering

gedeeltelijk haar reden van bestaan verloren hebben, maar

6

-ocr page 98-

90

wel is het ongeoorloofd, dat men winst behaalt ten
gevolge van de ondergang der verzekerde zaak.
Valin
staat in dezen onder de schrijvers bijna alleen. Door Eme-
rigon
\') wordt nog een vonnis medegedeeld van de recht-
bank te Marseille, waarin deze leer van
Valin wordt ge-
huldigd. In appel werd dat vonnis vernietigd en bij arrest
van 10 Juni 1762 werden de herverzekeraars veroordeeld
„à payer à plein les sommes par eux reassurées sans
aucune déduction".

Op welke wijze verdedigt E^mérigon zijne beslissing, dat
ook de her verzekeraar de premie der reassurantie mocht
verzekeren? „C\'était là" — bij de verzekering van de primes,
zegt
Emerigon „un contrat nouveau différent du premier.
Les sieurs Olive et Damien étaient reassureurs des 600
livres assurées, et ils étaient simplement assureurs des
assureurs des primes des primes." De verzekering van de
primes des primes dus een afzonderlijke verzekering ; de
gronden waarop
Emérigon de verzekering der premie ver-
dedigt bestaan hier echter niet. Het is waar, wanneer de
verzekerde eene verzekering sluit, heeft hij de kans om uit
de winst, die zijne koopwaren hem ter bestemmingsplaats
zullen opleveren, zijn premie en ook zijn primes des primes

\') T. I, chap VII, Sect. XIV, § 4.
Zoo ook
Alaüzet, T. I, no. 1.50.

-ocr page 99-

91

vergoed te krijgen; doch bij de reassurantie vervalt dit
argument, want de gereassureerde staat, zoodra het risico
is afgeloopen en hij tot geene betaling meer verplicht is,
in geene betrekking meer tot den verzekerde en zijne ver-
zekerde voorwerpen. Een kans, om op eenige wijze eene
vergoeding uit de opbrengst der verzekerde voorwerpen te
verkrijgen, bestaat er voor hem absoluut niet. (Zie
Ted. v.
Berkh
., bl. 65, Phöls, Dl. I, bl. 151). Men ziet daaruit,
dat de argumenten aangevoerd voor de verzekering van de
premie door den oorspronkelijken verzekerde niet kunnen
dienen om de premieverzekering door den gereassureerde
te verdedigen ; hiervoor moeten andere argumenten worden
aangevoerd, doch die ontbreken juist.

Het is mij dan ook ver van duidelijk, hoe Mr. Teding
van Berkhout
(t. a. p., bl. 66), nadat hij eerst op bl. 65
heeft gezegd: „de gelegenheid om eenige winst te behalen,
waaruit hij deze uitgave kan bestrijden, is zoo iemand dan
hem (den herverzekerde) ontnomen", het op kan nemen
voor de woorden van
Alauzet, aan het slot van no. 153
van Dl. 1 : „Ie raissonnement, qui sert a légitimer cette c-on-
vention particulière dans les cas ordinaires, est égallement
applicable ici".

De woorden van Emérigon , „ce n\'est pas par l\'événement

que l\'on doit juger de la nature de l\'obligation" vervangen

die argumenten niet ; eerder zouden zij wijzen op het gemis

6*

-ocr page 100-

92

er van en aantoonen, dat de schrijver het toch eene scha-
duwzijde vindt, aan deze verzekering verbonden, dat de
geassureerde belang heeft bij de niet behouden aankomst der
verzekerde voorwerpen.
Estrangin acht deze verzekering
dan ook niet alleen eene verzekering van verwachte winst,
welke door de wet was verboden, „mais encore une veri-
table gageure par la quelle l\'assuré perd la prime ou une
partie en cas d\'heureuse événement et gagne au contraire
en cas de perte". Hij acht dan ook een zoodanig contract
„incompatible avec les principes du contrat d\'assurance".
Emérigon tracht dit bezwaar te weerleggen, door de
bewering, dat deze verzekering niet is gesloten „sur Ie
profit", maar „dans l\'espérance du profit". Is dat een profit
meer dan wel minder zeker dan Ie profit esperé? Ik ver-
moed het laatste ; des te meer reden is er dan om de wettig-
heid dier verzekering te ontkennen ; zij komt mij voor eene
verzekering te zijn van, wat de Duitscher noemt, „conjunctur".

De schrijvers, die zich met de behandeling van deze stof
hebben bezig gehouden, hebben over \'t algemeen de meening
van
Emérigon niet aangenomen 3).

T. a. p. op no. 35.

2) T. I, Ch. xvm, s. Xlll.

3) Zoo b.v. Boijlay—Paty in zijn conference 77 op Emérigon en in zijn
Droit Commercial, T. II, p.
64; Wolf, § 679, door Emérigon (T. I, Ch.VIII,
S. XII, § 1) zelf aangehaald,
Persil, Traite\' des assurances terrestres, no. 95 ,

-ocr page 101-

93

Na het voorafgaande zal het bijna overbodig zijn te her-
halen, dat naar mijne meening deze verzekering in strijd
is met de grondbeginselen van het assurantierecht, be-
lichaamd ook in de Code, en dat zij daarom dan ook in
Frankrijk niet had behooren voor te komen. En dat zij er
voorkomt bewijzen de voorbeelden, die door
P]mérigon
worden aangehaald; zij pleegde het meest voor te komen
in lijd van oorlog, wanneer de verzekeraar ten gevolge
van de onveihgheid van het verkeer, zoowel te water als
te land, eene buitengewoon hooge premie vorderde, of dan
wanneer de verzekeraar, door de groote kans, dat de ver-
zekerde voorwerpen reeds een ongeluk had getroffen of
waarschijnlijk zou treffen, niet dan tegen eene zeer hooge
premie deze verzekering wenschte te sluiten.

Dat deze beslissing ook voor ons recht moet gelden is
duidelijk, wanneer men let op de algemeene bevoegdheid
tot reassurantie, door art. 271 gegeven. Geen deductie der
ontvangen premie is dus noodig; hij mag hetzelfde bedrag,
hetwelk hij heeft verzekerd, weder laten verzekeren; maar
de reassuradeur mag de premie en de primes des primes
niet mede verzekeren, want ons recht laat niet toe,

die zich weer op Quenatilt beroept, Dalloz, Repertoire V Droit maritime
1005, Lagét de Podio, Traité et questions sur les assurances maritimes
T. I, pag. 173.

-ocr page 102-

94

dat men voordeel behaalt tengevolge van een sinister,
zooals de herverzekerde zou doen indien het geoor-
loofd was.

üe meeste schrijvers, voor zoover zij de door mij be-
handelde vraag bespreken, zijn van meening, dat de
deductie der assurantie-premie onnoodig en de verzekering
der premie ongeoorloofd is i).

1) Zoo b.v. Benecke, Dl. 1, blz. 212; Heise und Cropp, blz. 604;
Bédaridb, Droit Commerciale, no. 1149; Mr. J. A. Levy, Het Algemeene
Duitsche Handels wetboek, vergeleken met ons Wetboek van Koophandel, ad
art.
790 en Victor Ehrenberg, die Rückversicherung, bl. 143. In noot
no.
197 op blz. 143 zegt laatstgenoemde: „in den Commission zur Berathung
des Deutschen Handelsgesetzbuches ist über die Frage lebhaft debattirt worden,
(Prot.
3053, 3054, 3105—3107). Die motive zum Preussischen Entwürfe sagen:
„„Das Rückversicherte Quantum kann ein anderes und selbst grösseres sein
als die ursprüngliche Versicherungssumme; der Assekuradeur darf die Rück-
versicherungsprämie zuschlagen"" wobei sie aber unrichtigerweise auf das
Preuss. Algem. Landrecht II,
8, § 2018 verweisen dan in diesen Bestimmung
ist gar nicht die ßückversicherungsprämie sondern die Hauptversicherungs-
prämie gemeint". Dat een dergelijk beroep op § 2018 niet geschieden mag
werd reeds opgemerkt, zooals
Ehrenberg zelf ook zegt, door Heise und
Cropp, pag. 607, noot 41; zij halen deze paragraaf juist aan, om aan te
toonen, dat de premie der eerste verzekering niet behoeft te worden afgetrok-
ken, welke paragraaf dan ook naar hunne meening niets anders wil consta-
teercn dan hetgeen ook door art.
17, Kap. 6 van het Pruisische zeerecht van
1727 gezegd wordt, nl. dat de verzekeraar voor hetzelfde bedrag, als waarvoor
de verzekering is aangegaan, maar ook voor niet meer, zich mag laten her-
verzekeren.

-ocr page 103-

95

§ 5. verzekering der premte bij brandverzekering.

Het bedrag der premies bij brandverzekering, doet de
vraag of hierbij de premie mede mag verzekerd worden,
al van weinig belang zijn, want de verzekering der premie
zal, indien zij hier al moge voorkomen, wel uiterst zeld-
zaam plaats hebben. Dat deze wijze van verzekeren niet
geoorloofd is, valt hier nog wel zoo duidelijk in het oog
als bij een der andere takken van het verzekeringsrecht.

Iemand heeft een huis verzekerd ter waarde van 12000 gl.
tegen eene premie van 4 "[
q — waar het een beginsel geldt
doet het er al zeer weinig toe of het bedrag der premie te
hoog gesteld is — dan zal hij, wil hij de premie mede
verzekeren, 12500 gl. moeten laten verzekeren. Brandt het
huis af, dan krijgt hij de verzekeringssom ten bedrage van
12500 gl. uitgekeerd, doch hij heeft reeds betaald aan
premies 500 gl., zijn bezit is dus alsdan nog 12500 — 500 =
12000 gl. Heeft echter de ramp niet plaats gehad, dan behoudt
hij zijn huis, maar is daarentegen de premies kwijt, zoodat
zijn bezit aan het einde van den tijd waarvoor de verzeke-
ring is aangegaan, het bedrag der premies is minder
geworden.

Heise und Gropp, bl. 613, nemen aan, dat de premie
hier niet mag verzekerd worden „weil der Versicherte

-ocr page 104-

96

durch das Feuer nur den Werth der Versicherten Gegen-
stände, nicht aber den Betrag der Prämie verliest, die er
auf allen Fall bezahlen musz."

Het argument voor de verzekering der premie aange-
voerd, nl. om daardooi\' uit de winst eene vergoeding te
krijgen voor de premie, gaat hier niet op. Het zou van
kracht zijn, voor zoover natuurlijk als ik meen daaraan
eenige kracht te moeten toekennen, daar waar eene bouw-
vereeniging hare huizen, welke zij gebouwd heeft met het
doel om deze zoo spoedig mogelijk weder met winst te
verkoopen, laat verzekeren. Hoe ik in dat geval over de
verzekering der premie zou denken, is gemakkelijk uit
het reeds behandelde af te leiden.

Wel nemen Heise und Gropp aan, dat de premie kan
verzekerd worden, wanneer handelswaren, die met het oog
op eene speculatie bewaard worden, tegen brand verzekerd
worden, mits er maar geen verwachte winst vooraf verze-
kerd is. Hetzelfde bezwaar, dat wij reeds zoo menigmaal
aanvoerden, geldt ook hier. Geen winstverzekering volgens
de wet; doch wel een soort winstverzekering, maar deze
in strijd met de wet, want zij zou een, in geval van
schade, garandeeren zijn van een winst ter grootte van de
betaalde premies Ook hierop hebben wij vroeger uitvoeriger
gewezen.

-ocr page 105-

97

§ 6. verzekering der premie bij verzekering tegen
de gevaren van slavernij.

Van eene, al zeer weinig gebruikelijke, verzekering maken
de arlt. 247, 593, al. \'10, en 618 W. v. K. melding, nl. die tegen
het gevaar der slavernij; het geringe gevaar, dat men tegen-
woordig nog loopt om in slavernij te geraken, doet deze
verzekering thans zeer weinig meer voorkomen, indien zij
al voorkomt, hi het geval, dat de verzekerde werkelijk in
slavernij geraakt, is de verzekeraar niet gehouden om,
indien een hoogeren losprijs wordt gevorderd dan de ver-
zekeringssom bedraagt, deze geheel te voldoen, hij is slechts
gehouden tot betaling van de verzekeringssom; is de los-
prijs echter geringer dan de verzekeringssom, dan kan de
verzekeraar met de betaling van den losprijs volstaan.

De verzekerde kan daarom ook de verzekeringssom zoo
hoog stellen als hij wil. Eene over verzekering kan hier dus
niet plaats hebben, zoodat eene medeverzekering der premie
bij de verzekering tegen de gevaren der slavernij, geen
grond zou hebben.

§ 7. vebzekering der premie bij levensverzekering.

Zonder eene bepaalde meening uit te spreken omtrent
de juridische constructie der levensverzekering meen ik

-ocr page 106-

98

veilig te mogen aannemen, dat het leerstuk der indemniteit
hier geheel iets anders is dan bij de andere verzekeringen.

Wel wordt het vereischte van belang ook bij de levens-
verzekering aangenomen, opdat zij niet in weddenschap zou
ontaarden; maar de begrooting van het belang wordt geheel
aan het goeddunken van den verzekerde overgelaten, zoodat
de regels omtrent de oververzekering en de ristorno liier
niet van toepassing kunnen zijn. Van eene verzekering der
premie zal hier dan ook geen sprake zijn, want hetgeen men
op deze wijze wil bereiken, kan men bewerkstelligen door
eenvoudig het bedrag der verzekeringssom hooger te stellen.

De vrijheid om bij de levensverzekering het bedrag der
verzekering naar goedvinden te bepalen, heeft evenwel deze
beperking, dat daar, waar het belang tot een bepaald bedrag
vaststaat, ook geene verzekering voor hooger bedrag mag
plaats hebben. Dit zal b.v. het geval zijn, wanneer iemand
eene verzekering sluit op het leven van zijn\' debiteur. Het
bedrag der schuld staat vast, dus ook hoe groot het belang
is van den crediteur. Mag hier nu de crediteur zijn premie
verzekeren?

Iemand, b.v. A, heeft eene vordering op B van
10000 gl, die evenwel tot de voldoening niet in staat
is; maar dat hoopt te zijn zoodra als G komt te sterven,
die vruchtgebruiker is van de goederen van B. A gaat nu
het belang, dat hij heeft bij het leven van B op het tijd-

-ocr page 107-

99

stip van hel sterven van C verzekeren tegen eene premie
van 46 Wil hij deze premie mede verzekeren, dan moet
hij lalen verzekeren 14286 gl. Komt nu B te sterven voor-
dat G sterft, dan brengt zijne vordering hem zuiver op
14286 — 2286 = 12000 gl. Overleeft B daarentegen G,
dan krijgt hij zijne vordering nooit meer geheel voldaan,
want dan betaalt B hern slechts uit 12000; maar zelf heeft
hij aan den verzekeraar betaald 2286, zoodat er in dat geval
van de vordering niet meer terecht komt dan 9714 gl.

Ook hierin blijkt het dus, dat de verzekeringsnemer belang
heeft bij het plaats hebben der onzekere gebeurtenis, in
casu het overlijden van B voor het overlijden van G, ten-
gevolge waarvan hij in een fmantiëel voordeeliger positie
zal komen, dan waarin hij zou geweest zijn, wanneer de
dood van G gevallen was nog tijdens het leven van B.

Daarom meen ik ook in dit geval aan de verzekerings-
nemer het recht te moeten ontzeggen, om de premie zijner
verzekering mede te verzekeren.

Het komt mij ten slotte niet ongewenscbt voor, thans
nog zeer in het kort het resultaat, waartoe ik kom, te
resumeeren en er op te wijzen, welke taak de wetgever
m. i. zal hebben te volbrengen , wanneer bij eene herziening
ook van dit deel van ons W. v. K. art. 612 in behandeling komt.

-ocr page 108-

100

m

De verzekering der premie vindt haren grond in de wijze,
op welke men in de middeleeuwen het verzekeringscontract
sloot, toen de premie slechts verschuldigd was bij behouden
aankomst der verzekerde voorwerpen.

Toen men echter bij de ontwikkeling van het assurantie-
recht meerdere gestrengheid in de toepassing van het
indemniteitsbeginsel wenschelijk achtte, heeft men gemeend
te moeten breken met dezen gebruikelijken vorm en kwam
de vooruitbetaling der premie in zwang. Dat in den aanvang
het onherroepelijk verloren zijn van de premie voor den
verzekerde, door dezen bij de gedachte aan de vroegere
wijze van verzekeren niet gewenscht werd, ligt voor de hand.

Deze overweging schijnt mij dan ook toe, tot hare opname
in de wetgeving aanleiding gegeven te hebben.

Later verdedigde men haar op grond der mogelijkheid,
om de premie bij behouden aankomst uit de te behalen
winst vergoed te krijgen, alsof het zeker ware, dat steeds
eene winst behaald zou worden.

Houdt men hierbij in het oog, dat de verzekerbare waarde
steeds was de inkoopsprijs of de waarde ter plaatse der
verzending, in geen geval de waarde ter plaatse der bestem-
ming, en dat ook de laatste niet verkregen werd door
middel eener winstverzekering — welke uitdrukkelijk was
verboden — dan springt bij eenig nadenken het treffende
dezer onjuistheid duidelijk in het oog.

-ocr page 109-

101

Steeds is deze bepaling — de bevoegdheid nl. orn de
premie mede te verzekeren — blijven bestaan; het schijnt
mij toe, dat men het der moeite niet waardig heeft geacht
van haar bestaan ook maar eenigszins nauwkeurig reken-
schap te geven. Meer nog dan onder de vroegere wetge-
vingen, toen men als verzekerbare waarde niet had aange-
nomen de waarde ter plaatse der bestemming, of deze door
middel eener winstverzekering wilde vergoeden, verbaast
mij haar bestaan in de wetgevingen van den tegenwoordigen
tijd, die allen de winstverzekering toelaten.

Wat men dan ook meene te moeten aannemen als de
verzekerbare waarde, die ter plaatse der bestemming —
welke den verzekerde, volgens onze wet, door middel
eener winstverzekering vergoed kan worden — dan wel die
ter plaatse der afzending, steeds zal eene wijziging van
art. 612 W. v. K. noodzakelijk zijn.

Van de keus, die men doet tusschen deze verzekerbare
waarden, zal het afhangen, waarover die wijziging zich zal
moeten uitstrekken, maar in ieder geval zullen in art. 612
W.
V. K. de woorden: „de premie van verzekering daar-
onder begrepen" moeten vervallen.

Eene uitdrukkelijk bepaling, die deze verzekering verbood,
ware niet ongewenscht; vooral ook, omdat de praktijk in
dezen eene geheel andere meening schijnt te zijn toegedaan.

-ocr page 110-
-ocr page 111-

STELLINGEN.

i

-ocr page 112-

 • - • • •■•• . ■ - \'y •Ci. \' -

m

m-y^^f\'MV-\'m\': , .. ... .............. - •

■ ......^

-ocr page 113-

STELLINGEN.

I.

Art. 612 W. V. K. is, wat betreft de bevoegdheid tot
het verzekeren der premie van verzekering, niet voor eene
analoge interpretatie vatbaar.

II.

Een crediteur kan voor rente, verschenen na de failliet-
verklaring, niet geverifieerd worden.

III.

Voor schepen, bedoeld in art. 748 W. v. K., behoort art.
4i57 al. 1 W.
V. K. gewijzigd te worden.

IV.

Art. 1 der wet van 9 April 1875, Stbl. no. 67, omvat
niet alleen personen en goederen, door de maatschappij

-ocr page 114-

106

vervoerd, maar ook die, welke met de uitoefening der
dienst in aanraking komen.

V.

Wanneer in het geval van art. 139 B. W. de termijn
van één jaar is verstreken, mag de inschrijving van het,
in het buitenland voltrokken, huwelijk niet plaats hebben
dan op rechterlijk bevel.

VI.

De bepaling van art. 342 B. W. is in strijd met het
belang der maatschappij en de rechtvaardigheid.

VII.

Een zakelijk recht op eene onroerende zaak strekt zich
niet uit over de zaken, welke door bestemming bij de
onroerende zaak behooren.

VUL

Aan den pandhouder eener inschuld op naam komt het
recht toe haar te innen.

IX.

Hij, die door den rechter is veroordeeld tot betaling
eener schuld, welker voldoening hij door het verloren gaan

-ocr page 115-

107

der kwitantie niet kon bewijzen, beeft, wanneer hij de
kwitantie heeft teruggevonden, geene condictio indebiti.

X.

Conservatoir arrest op onroerende goederen is wenschelijk.

XJ.

Door art. 153 der G. W. worden slechts geschillen van
privaatrechtelijken aard aan de beslissing van de rechter-
lijke macht opgedragen.

XII.

In art. 171 der G. W. moet voor ,,gezindheden" gelezen
worden: „kerkgenootschappen".

XIII.

Lijkverbranding is in ons land niet geoorloofd.

XIV.

De rechtspraak van den militairen rechter behoort in
vredestijd beperkt te zijn tot zuiver militaire delicten.

XV.

Op de overtreding, bedoeld in art. 9 der wet van 11
April 1827, Stbl. no. 17, is art. 70 Sr. toepasselijk.

-ocr page 116-

108

■■■

XVI.

Het Hof is niet bevoegd de preventieve hechtenis te
verlengen of te gelasten.

XVII.

Op het gebied der zuivelbereiding is coöperatie niet in
het belang van het landbouwbedrijf.

XVHI,

De wederinvoering van octrooien is wenschelijk.

-ocr page 117-

\\

m

-ocr page 118-

I ,

-X

II

1 ■

/ . ■ -

/ /

H , ■i /T.- .v

-ocr page 119-

■If

\\

l

■•i-J

■4

/

A

O

(

\\ .

1.

-ocr page 120-

* ^ ^

M\'

Vi»

t M