-ocr page 1-

m

■-m

m

Mj«-;

-ocr page 2-

t

\'S I H

■V \'

it\'Vïf^

f

. I

^ ^ îr-

VI
l

^ i

n

m--

tor\'.,

j\' \'J

4 ■«.î^

r-i\'*

-ocr page 3-

I, ?

r. VAS MEL,

-ocr page 4-

f

J

j .

r

\' !

i n

r^ s -

<4

V

A

f \'1

J

\'M

) ■■

-ocr page 5-

UIT ALLE

AYERELDDEELEN.

Schetsen en Tafereelen uit de ïfatunr en het
Volksleven, IfiMlisine, Jodenvervolging,
Emigratie, enz. enz.

VERZA.MELD EN BEWERKT

door

Dr. S. P. HERII&A.

AMSTERDAM,
A. A K K E R 1 N G A.
d88t>.

-ocr page 6-

i -•

-ocr page 7-

YOOEEEDE.

Eea kort woord ga vooraf tot inlichtiag* vau \'t geen de
titei van dit werk mag doen verwachten. De welwillende lezer
zij zoo vriendelijli hierop vooral te letten.

De schrijver lieeft zich hoofdzakelijk voorgesteld, een ge-
trouwe voorstelling te geven van het leven en bedrijf der
volken, een
fotografie, die ons vreemde volken en landen zóo
nal»[i brengt, zóo duidelijk doet zien, alsof wij er zeiven in
vei
\'keeren. Daarom heeft hij zijn werk genoemd: Schetsen,
en beelden nit de natuur en het volksleve\'tt."
—- Geen beter
middel toch is er om de eentoonigheid van het leven af te
breken en den geest aangenaam te stemmen, dan zich telkens
te verplaatsen naar andere oorden der wereld en vreemde, op-
zienbarende dingen te aanschouwen. liet doen van uitstapjes,
het maken van een groote reis is den schrijver bij ervaring
gebleken, geen onvermakelijke bezigheid te zijn. Hij noodigt
daarom zijne lezers uit, hem in de verbeelding te willen vol-
gen op zijne reizen door alle werelddeelen.

Onze eerste reis zal zijn naar Busland, het land, dat tegen-
woordig zooveel van zich doet spreken. Daar echter dit land
zoo uitgebreid is, de zeden van zijn volk in menig opzicht ons,
»Westerhngen," vreemd zijn, zal het dienstig wezen
er een
geruimen tijd te verwijlen. JS\'adat wij
aldaar goed rondgezien
en ons op
de hoogte gesteld hebben van vele zaken, zuilen

-ocr page 8-

wy, aldus toegerust met de noodige kennis, overgaan tot de
aanschouwelijke voorstelling der
tegeuAvoordige toestanden.

Een helangnß deel van onzen arbeid zcd gewijd worden aan
verhalen van Nihitistne en Jodenvervolging.
Deze verhalen zullen
den lezer al de »verschrikkelijkheden" van het hedendaagsche
Rusland onder de oogen brengen. En hoewel onze gids met
ernst zal trachten zich te houden aan de regelen van het
schoone, en het gevoel voor het welvoegelyke van zijne reis-
genooten zal sparen, hoopt hij toch aan de juistheid van het
fotografisch beeld niet te kort te doen. — De schrijver acht
het evenwel zijn plicht, tot goed verstand van zijn werk, hierbij
uitdrukkelijk te verklaren, dat hij gemeend heeft zijne lezers
eerst goed te moeten rondleiden door Husland en onder de
Ihmen, voor hij hun het drama voor oogen stelt, dat daar
thans wordt afgespeeld. Terwijl dus de eerste afleveringen
aan de beschrijving van land en volk gewijd zijn, bespreken
de daaraan volgenden de gewichtige gebeurtenissen, die zich
nog dagelijks in
nihilistische kringen en tegen de Joden voor-
doen, en die den schrijver na veel en langdurig onderzoek uit
het moeielyk te bereiken en bijna afgesloten land, als geloof-
waardig ter oore gekomen zijn.

Bij den aanvang van dezen arbeid doet de schrijver een
beroep op de welwillendheid zijner lezers, en voegt daaraan
toe den wensch, dat zij, zoo als nu voor een tocht door het
veel besproken Rusland, daarna bereid zullen zijn, hem te
vergezellen door die landen, die evenzeer onze belangstelhng
wekken en daarenboven lieflijker tooneelen te aanschouwen

-ocr page 9-

OP REIS.

De aanstaande tentoonstelling te Moskou lokt ons het
eerst naar Rusland. De reis daarheen kan geheel per
spoor afgelegd worden en wel, van Berlijn uit, langs twee
verschillende wegen. Wij kiezen den längsten weg, daar
wij eerst eenige kennis wenschen te maken met het leven
der Russen, ons zoeken te orienteeren in het land, dat
wij gaan bereizen, voor dat wij onzen voet zetten in de
echt moskovitische kroningsstad, het industriëele Moskou,
dat, als middelpunt van den binnen- en buitenlandschen
handel, de aangewezen plaats is voor een wereldtentoon-
stelling. De omweg, dien wij maken, loopt over Peters-
burg, de residentie, waaraan wij ons eerste bezoek gaan
brengen. Wij nemen dan in onze verbeelding in de duit-
sche keizersstad plaats in den trein van den pruissischen
oDsterspoorweg (Ostbahn), die ons door het stroomgebied
van den Oder en den Weichsel zal voeren, \'tis een
lange weg, die voor den reiziger weinig oplevert. Wij
komen achtereenvolgens voorbij de stations Küstrin,
Schneidermühl en Bromberg. De tijd die ons lang be-
gint te vallen geeft gelegenheid ons te verdiepen in ge-
schiedkundige herinneringen, die juist niet van de aan-
genaamste soort zijn, maar zich niettemin met kracht bij
ons opdringen. By het laatst genoemde station toch be-
vinden wij ons in het voormalig gebied van het oude
Polen, waarvan het bij de laatste verdeeling van dit on-
gelukige rijk losgescheurd en aan Pruissen toegewezen

1

-ocr page 10-

werd. Bij Osterade, Justerburg en Gumbünen stoomen
wij den oostelijksten hoek van Oost-Pruissen door en, na
Eijdtkühnen achter ons te hebben gelaten, overschrijden
wij den grens, die Pruissen van Rusland scheidt. Te
Wirzbolow stappen wij op den russischen trein, en nu
leidt ons de weg het eerst over Kowno naar Wilna.

Wij zijn nu in West-Rusland, in het woudrijke Lit-
tauwen, een vlak, maar niet [onvruchtbaar land, rijk
aan bosschen en ook aan meren, en doorstroomd door
onderscheiden rivieren, waaronder de in de geschiedenis
zoozeer beruchte Beresina, In dit zelfde Littauwen ligt
een eeuwenheugend woud, een maagdelijk bosch, w\'aar
de kuituur nog niet doorgedrongen is, waar het geboomte
zich hemelhoog verheft, een echt wilde natuur. Een
krachtig menschenras leeft er. De menschen, winter en
zomer in \'t zelfde dunne gewaad gekleed, de bloote voeten
in sandalen gestoken, gehard tegen koude en regen,
brengen daar bij voorkeur hun leven door en verkiezen
het zwerven in de bosschen verre boven het rustige ak-
kerleven; tevreden met den honig en de wilde vruchten,
die zij er voor hun voedsel vinden. Zij leven er met het wilde
rundvee, dat er in scharen rondzwerft, den eland, het
everzwijn, de ree, den bever, den beer, den los, den
wolf en den gevaarlijken wilden os, die echter aan het
uitsterven is, gelijk het lot van alle wilden meebrengt.
De jager vooral kan hier zijn hart ophalen. Hij ziet zich
in dit oer-woud, zooals geen tweede in Europa te vinden
is, als verplaatst in die lang vervlogen eeuwen, toen de
mensch nog geheel en al een zwervend leven leidde en
in voortdurenden krijg verkeerde met de wilde dieren,
met hun vleesch zich voedde en zijne naaktheid bedekte
met hunne huid. Uiterst vruchtbaar is er overigens de
grond, onder den naam van »zwarte aarde" vooral in
Zuid-Rusland bekend en gewaardeerd, — waar het graan
des zomers onder begunstiging eener hooge temperatuur
in den tijd van zeven tot acht weken tot rijpheid komt,

-ocr page 11-

terwijl er de winter kort en streng, de lente en de herfst
lang en vochtig zyn. Hier worden de korenmagazijnen
gevonden, die een tal van schepen en wagens bevrachten
naar de Oostzeehavens Koningsberg, Memel, Riga en
haar mededingster Libau. Hier worden de warme pelzen
vervaardigd, waarmee de bewoner van Petersburg zich
beschermt tegen de winterkou.

Wilna, thans de hoofdplaats van het gouvernement
van dien naam en een belangrijke marktplaats van West-
Rusland, was vroeger de residentie der vorsten van Lit-
tauwen. Het geslacht der Jagellonen, bekend uit de
poolsche geschiedenis, zetelt hier; hun leden droegen de
beide kronen van het vereenigd Polen-Littauwen,

Wij houden hier eenige oogenblikken halt om even
uit te rusten en de merkwaardigheden der stad, waaron-
der ook het slot der Jagellonen, in oogenschouw te ne-
men. De gelegenheid wordt ons daarvoor aangeboden;
want wij worden verzocht uittestappen. Hier toch splitst
zich de baan in twee hoofdwegen. De eene loopt over
Minsk en Smolensk naar Moskou. Wij echter kiezen den
noordelijke, die ons over Dunaburg en Pskow en ten
laatste door Ingermanland naar St. Petersburg voert.

ST. PETERSBURG.

Verrukkelijk is op \'t eerste gezicht het voorkomen van
deze reuzenstad. De pracht harer talrijke aaneengesloten
paleizen, de glans der vergulden koepels en torens, het
dichte mastbosch van schepen met vlaggen van allerlei
kleur en natie, het gewemel van sierlijk getooide pleizier-
vaartuigen en sloepen, het bonte vroolijke gewoel der be-

-ocr page 12-

volking, de levendigheid die zich in de breede regelmatig
gebouwde straten vertoont — hier de zwaar gebaarde Rus
uit het volk in zijn bontgestreepte hemdsmouwen, daar de
schitterenste equipage\'s der russische grooten, overal
om u heen het oorverdoovend geschreeuw der uitven-
ters — dat alles werkt als een betooverend panorama.

Op zeven eilanden is de stad gebouwd. Wij Nederlan-
ders verstaan de kunst uit het water ons een veilige wo-
ning te bouwen. Maar met verbazing aanschouwen wij
hier een stad van paleizen, als Petersburg is, uit moeras
en slijk verrezen, en onwillekeurig vraagt men zich af,
hoe deze weeke en drassige bodem al dit gewicht dragen
kan. Aangrijpend is de gedachte, dat de onaanzienlijke
vesting, eens door den grooten keizer op vijandelijk ge-
bied gebouwd, na verloop van nog geen twee eeuwen
geworden is tot een wereldstad van eenige mijlen om-
vang, als bewijs van \'t geen menschelijke volharding ver-
mag. Nog heden wijst men de plaats aan, vanwaar Pe-
ter de Groote den bouw gadesloeg.

Petersburg is met geen andere europeesche stad te ver-
gelijken. Terwijl onze eeuwenheugende steden met hare
nauwe straten en hoekige huizen, vaak op de grilligste
wijze zonder vaste bouworde tot stand gekomen, meer op
steenhopen gelijken, waar de menschen, door den nood
gedreven, opeengehoopt wonen, of uit vrees voor vijan-
delijke aanvallen, hun huizen torenhoog bouwen en als
vestigen versterken, is Petersburg daarentegen een wijd
uiteen gebouwde stad, de straten zijn er breed, de plei-
nen groot, de huizen ruim. Alles is er even kolossaal.
Door de ontzachelijk groote oppervlakte die de stad in-
neemt is de gelegenheid gegeven om aan elk huis een
binnenplaats of plein in te ruimen, terwijl ook het ge-
boomte vóór de huizen duidelijk uitkomt en zich sierlijk
voordoet.

Vertoeft men echter wat langer in de stad en beziet
men de dingen van naderbij, dan gaat de eer.^te indruk

-ocr page 13-

van bewondering wel niet geheel voorbij, maar wijzigt
men toch zijn oordeel. De groote afmeting van den
platten grond der stad waardoor ieder gebouw op zich-
zelf staat en ruimte aan beide zijden overlaat, is ook de
reden, waarom het geheel aan eenheid verliest, zoodat
Petersburg alles behalve een schilderachtige stad genoemd
mag worden. Over alles is een te sterk licht verspreid,
in de breede straten vallen geen krachtige schaduwen,
door heldere stralen afgebroken; zij mist daardoor wat
aan zoo menige stad van minder omvang een vriendelijk
aanzien geeft. Daarbij komt, dat de grond waarop de
stad gebouwd is een vlakte is zonder eenige verheffing.
Alles strekt zich in éene lijn uit, zoodat men alles te
gelijk, en toch weder te weinig ziet, daar het oog geen
rustpunt vindt in deze eindelooze zee van huizen en
paleizen.

Inzonderheid komt deze eigenaardigheid van Petersburg
uit in den winter, als alles, de grond, de daken, de rivier
de Neva met hare vele armen door eene en dezelfde kleur,
het eentonig blank der sneeuw, overtogen is. De witte
muren der huizen zijn voor \'t oog éen met den grond,
de kleur der daken vloeit samen met de grauwachtige
tinten van den hemel, en het noordsche Palmira schijnt
dan een nevelbeeld, eene stad waarin alle lijnen verdwij-
nen , alle hoeken ontbreken, waar de huizen geen vasten
bodem onder den voet schijnen te hebben en de muren
in de lucht gebouwd zijn. — Maar als de hemel weer op-
geklaard is, de zon het vale winterkleed van de daken
en stroomen heeft weggenomen, dan is de verandering
ook groot. Eerst nu vertoont zich de stad in haar ware
gedaante. De levendige kleuren der groen geschilderde
daken, de op een blauwen grond opgetrokken koepels, die
zich met hun gouden sterren sierlijk verheffen, de ver-
gulden torenspitsen, die zich als \'t ware uit de ijskorst
hebben ontbolsterd, — zij verkwikken weer het oog, dat
zich zoolang van het veriikkelijk spel der kleuren heeft

-ocr page 14-

6

moeten spenen, met nieuwe bekoorlijliheid, en de heldere
wateren der rivier, die hun ijspels hebben afgeworpen,
weerkaatsen in duizend spiegels het beeld der rijk gestof-
feerde paleizen.

De keizersstad wordt in twee gedeelten gesplitst door
de Neva, waarvan het zuidelijke verreweg het grootste en
meest bevolkte is. Het noordelijk gedeelte wordt weder
in twee deelen gescheiden door een arm der rivier. De
stad in haar geheel bevat twaalf afdeelingen, waarvan elk
uit onderscheidene distrikten bestaat. Langs de Neva,
op de Admiraliteitszijde, breidt zich het groot keizerlijk
winterpaleis uit, waarvan de vertrekken rondom ver-
sierd zijn met beelden en mijthologische figuren. Katha-
rina de tweede heeft daarbij nog de hermitage ge-
voegd. Dit gebouw bevat de zeldzaamste kunstwerken
en vooral een rijkdom van schilderstukken, door de grootste
en eerste meesters vervaardigd. Bij de hermitage vindt
men een tuin, waarin een eeuwige lente heerscht, gelijk
Ulysses vond op het eiland bij de nimf Calypso. Verder
vindt men op een kleinen afstand het kolossale mar-
meren paleis op een fundament van graniet gebouwd,
door keizerin Katharina ten geschenke gegeven aan haar
gunsteling, graaf Orloff. Bizonder prachtig is ook de zoo-
genoemde Izaakskerk, geheel van marmer gebouwd,
waaraan men 48 jaren tijds en 26,500,000 roebels ten
koste heeft gelegd, terwijl zij na dien tijd telkens weer
verfraaid is.

Niet ver vandaar ziet men het paleis van Labanoff,
een reuzengewrocht, dat zelfs voor Petersburg dien naam
verdient. Verder prijkt op een ruim plein de beeldtenis
van Peter den Groote. Het voetstuk van graniet, 17000
centenaars zwaar, uit éen stuk bestaande, werd met
groote kosten uit Finland hierheen vervoerd. Op het
Rumanzoffsplein bevindt zich de obelisk, die Katharina
daar ter eere van den zegepralend en Rumanzoff liet plaat-
sen , en op het Suwarofsplein staat de beeldtenis van Su-

-ocr page 15-

warof. — Een ander gebouw, beroemd van wege zijn rijke
verzamelingen, is de akademie van wetenschap-
pen, welke in het bezit is van eene zeldzame bibliotheek,
een kabinet van naturaliën en een observatorium. In
de onmetelijke zalen van dit paleis zijn de rijkdommen
van het dieren-, het planten- en het delfstoffenrijk
bijeengebracht, versteende voorwerpen uit de voorwereld
in Siberië opgegraven, verbazend groote aërolithen, reus-
achtige mosselen, prachtige gesteenten: amethisten, to-
pazen , smaragden, een kleine obelisk uit de vijftig mar-
mersoorten van Siberië samengesteld, een andere uit
russische edelgesteenten opgebouwd. Dagelijks stroomen
steeds nieuwe merkwaardigheden uit dit reusachtige land
hierheen. In alle kunstsoorten heeft Petersburg zijne be-
roemde meesters, maar voor \'t grootste deel buitenlanders,
voornamelijk Duitschers.

Onder de vijftig opvoedingsgestichten, die op kosten
van den Staat woorden onderhouden, is vooral merk-
waardig het gebouw van het eerste kadet-
tenkorps, uur in omtrek, dat, uit 1260 ka-
mers bestaande, vierduizend personen kan herbergen, de
grootste inrichting van dien aart in gansch Europa. —
Behalve een kunstakademie, een hoogeschool, de nieuwe
beurs en een aantal andere gestichten en instituten
bezit Petersburg, een aantal inrichtingen van liefdadig-
heid: hospitalen, een krankzinnigengesticht, een blin-
deninstituut, een gesticht voor koepokinenting, daaronder
vooral het vondelingshuis, dat elke zwangere
vrouw opneemt, gehuwd öf niet, die na hare bevalling
haar kind met zich nemen 5f in het gesticht laten kan,
zonder verplicht te zijn haar naam of rang op tegeven. (De
lezer herinnert zich wellicht het jongste bericht uit de dag-
bladen , dat eene der nihilistische aanrandsters op het leven
van den overleden Keizer, te weten Hessy Helfmann,
daarheen hare toevlucht genomen heeft en er ge-
storven is.)

-ocr page 16-

8

Petersburg bezit ruim een honderdtal kerken en nog
meer torens: de zooeven reeds genoemde Izaakskerk en
de Kazanschekerk; de laatste draagt dien naam naar de
H. Moeder Gods van Kazan. Het schip en de koepel dezer
kerk worden door vijftig granietzuilen met bronzen kapi-
teelen gedragen. De grond bestaat uit verschillende mar-
mersoorten; de trappen naar het koor zijn van porphijr,
en zijn omringd door een zilveren galerij. Onder de torens
zijn er, die voor de grootste helft met platen fijn goud
bedekt zijn, zoodat de glans, wanneer de zonnestralen
daarop vallen, inderdaad verblindend is. De openbare gods-
dienstoefening wordt hier gehouden in 15 talen en vol-
gens 11 verschillende geloofsbelijdenissen. In de Russische
kerk hoort men geen orgel, noch eenige andere instru-
mentale muziek; maar des te schooner is steeds het zang-
koor. Men vindt er ook geene zitplaatsen; alles vermengt
zich ondereen zonder onderscheid van rang of stand. De
vorst staat hier voor God naast den bedelaar, de prach-
tigst gekleede dame naast den sober gekleeden moezjiek
5f boer. Ieder voor zich, zonder op de anderen te letten,
maakt het teeken des kruises, bidt|, knielt, raakt met het
voorhoofd den grond aan en lispelt zijn Gospodi po-
milui! (Heer, erbarm u!). Gepredikt wordt er zelden,
vroeger in \'t geheel niet. Ieder blijft zoolang hij verkiest,
zoodat het gedurig in- en uitstroomt van komenden en
gaanden.

Geen onzer tegenwoordige steden kan zich beroemen
zoo uit paleizen en reusachtige gevaarten te zijn gebouwd,
als Petersburg waar zelfs de hutten der armoede nog een
schijn van grootheid aan zich dragen. Men heeft er bijvoor-
beeld de drie groote gebouwen :hetadmiraliteitshuis,
hetkeizerlijkslot, en de zooeven reeds genoemde K a-
dettenschool. Om langs den kortsten weg van het eene
einde dezer drie gebouwen tot het andere te komen heeft een
flink voetganger 25 minuten noodig. Daar zijn in Peters-
burg niet weinige gebouwen, waarin verscheidene duizende

-ocr page 17-

9

menschen wonen, b. v. in het winterpaleis zesduizend, in
het hospitaal vierduizend landtroepen met even zooveel
bedden voor kranken, in \'t vondehngshuis vijfduizend kin-
deren, in het kadettenhuis verscheidene duizende jonge-
lieden. Van vele huizen trekken de eigenaars een vorste-
lijk inkomen van 100,000 roebels \'s jaars. Zelfs onder de
privaat-gebouwen zijn er velen, die een verbazenden om-
vang hebben, waarvan een enkele vleugel in grootte ge-
lijk staat met menig hoofdgebouw in de hoofdsteden van
Europa. Daar bestaat — om slechts één voorbeeld te
noemen — in deze reuzenstad een gebouw, waarvan de
benedenste verdieping wordt ingenomen door een bazaar,
waarin duizende voorwerpen te koop aangeboden worden,
voorts heeft men er een gansche rei van duitsche, fransche
en engelsche winkels, waarin de kunstvoorwerpen van die
natie\'s in kwistigen overvloed tentoongesteld zijn en hon-
derde werklieden hun bedrijf uitoefenen. In de bel-étage
wonen twee senatoren en de familiën van verschillende
rijke partikulieren. In de tweede verdieping bevindt zich
een beroemd paedagogisch instituut, en worden bovendien
nog de woningen gevonden van leeraars en professoren
van de akademie; eindelijk wonen er in de achtergebou-
wen, behalve een tal van menschen uit den minderen
stand, onderscheidene majoors en oversten, eenige afge-
zette generaals, een armeensch priester en een duitsch
predikant.

De meeste huizen in Petersburg zijn tot heden van twee
verdiepingen, en alleen in de binnenste deelen der stad
heeft men er van twee en drie. Het meerendeel is van
hout; want de Russen bebbén een voorliefde zoowel voor
lage als voor houten huizen, die ook inderdaad voor de
warmte veel voor hebben. De regeering tracht echter
het bouwen van houten huizen meer en meer tegen te
gaan om het gevaar van brand te voorkomen; op som-
mige punten der stad is het zelfs verboden.

De gebouwde eigendommen zijn er duur, daar zij —

-ocr page 18-

10

eenigzins anders als bij ons te Amsterdam — op boom-
stammen zijn opgetrokken, en er in den moerassigen bodem
heel wat verbouwd moet worden, voor men aan de fundee-
ring beginnen kan. Ook zijn er de voedingsmiddelen en
dientengevolge de dagloonen hoog van prijs. In weerwil
van de vijf tot zes voet dikke muren zelfs van de onaan-
zienlijke huizen, worden de gebouwen er met verbazende
snelheid opgetrokken. Voor een deel is dit toe te schrij-
ven aan het korte jaarseizoen voor het bouwen geschikt,
maar ook aan het ongeduldig verlangen der Russen, wat
eenmaal begonnen is spoedig voltooid te zien. Een tref-
fend voorbeeld daarvan is het winterpaleis. In éen jaar
werden er voor twintig millioen roebels aan verbouwd.
Men zette het werk des winters voort door het gansche
gebouw zóo te verwarmen, dat de bouwmaterialen bruik-
baar bleven en de muren tegelijkertijd konden opdroogen.
Met de gebouwen van partikulieren is \'t eveneens het
geval. Alles wordt verbazend snel opgetimmerd, evenals
de decoratie\'s in een schouwburg. De Rus houdt van ver-
andering; daarom laat hij gedurig bouwen. Zelden is een
huis geheel voltooid, of er wordt al weer iets aan ver-
anderd en vertimmerd. Een enkel feest, een bal
óf diné brengt vaak geen onbelangrijke verande-
ringen van het uitwendige te weeg. Vindt men de suite
van een kamer te klein, fluks wordt er een muur uitge-
broken, de daaraan belendende kamer w^ordt er bijgetrok-
ken , en men laat er de deuren nog vóór den avond inzetten.
Zuilen en balustrade\'s worden ter versiering of voor de
muziekanten opgericht; galerijen, tuinkamers en buffets
gerangschikt, vertrekken voor eenige weinige uren behan-
gen en bekleed. Geen huis een Rus toebehoorende blijft
veertien dagen achtereen in denzelfden toestand. Nu is
deze, dan gene kamer zijn slaapvertrek. De kinderkamer
wordt in een schoolvertrek, dit weer in een balzaal ver-
anderd. De nomadennatuur zit er bij den Rus nog zoo vast
in, dat hij het niet laten kan, in zijn eigen huis gedurig

-ocr page 19-

11

van den eenen hoek naar den andere te trekken. Ook bij
de politie verloochent zich die natuur niet. Nu eens is
deze, dan weer die vorm van venster verboden. Op het
eene oogenblik vergunt zij, dat er aan de benedenhuizen
aangebouwd wordt, en dan weer trekt zij die vergunning
in en laat alles afbreken.

Het plaveisel der straten, ofschoon er veel aan ten
koste gelegd wordt, is doorgaans slecht. Enkele straten
daarentegen, maar alleen in de aanzienlijke deelen der
stad, zijn uitnemend, uit zeshoekige houtblokken be-
staande, die als de cellen in een bijenkorf samengevoegd
zijn, en waarover de rijtuigen even zacht en snel heen-
rollen als de ballen op een biljard. Daar het hout door
het vele rijden en door den vochtigen bodem spoedig ver-
bruikt is, zijn deze straten buitengewoon kostbaar, en zal
deze wijze van bestrating met der tijd moeten afgeschaft
worden. Voor \'t overige wordt er weinig zorg aan besteed,
omdat gedurende de zes wintermaanden sneeuw en ijs
een voldoende bestrating opleveren.

Daar alles te Petersburg ruim gebouwd is, hebben de
huizen van alle kanten gemakkelijke in- en uitgangen.
De meeste woningen der aanzienlijken hebben voorplei-
nen ten gerieve der rijtuigen, zooals in andere landen
alleen de schouwburgen en de koninklijke paleizen. Ook
het uitwendige is in den regel ruimer ingericht dan in
andere europeesche steden, en wie zich bij ons met een
paar kamers behelpt, houdt er te Petersburg minstens
éene suite van een half dozijn vertrekken op na. De ves-
tibule\'s zijn groot, twee trappen voeren naar de bel-étage.
De dans- eet- en gezelschaps-zalen zijn hoog en breed.
In vele paleizen is ruimte voor een wintertuin. De grootste
die te Petersburg bestaat is natuurlijk te vinden in het
keizerlijk paleis. Dikwijls echter worden voor groote
danspartijen tijdelijk wintertuinen met priëelen, bloem-
bedden, springtonteinen enz. ingericht, waar de dansers
onder geurig loof kunnen uittrusten.

-ocr page 20-

12

Veel legt de Petersburger ten koste aan zijne vensters.
De voorzijde van het huis , naar de straat toegekeerd, bevat
meestal éen raam zonder staven, uit éen enkel groot spiegel-
ruit bestaande. De dames zitten aan haar werktafels of
op divans tegenover het venster, waarvoor alles Avat zich
op straat vertoont als in een tooverlantaarn voorbijgaat.

Hoe groot het aantal inwoners van Petersburg ook
moge zijn, toch is de platte grond der stad naar even-
digheid nog grooter. Het plan, waarnaar de stad is ge-
bouwd , is dan ook op de toekomst berekend. De bevolking is
voor het tegenwoordige nog op verre na niet toereikend
om hare ontzachelijke ruimte te vullen met die woelige
drukte, die men in eene residentiestad billijkerwijze ver-
wacht. Al bewogen zich al de 700,000 menschen van
Petersburg voortdurend op de straten, dan zou men nog
maar bij elke tien schreden éen mensch ontmoeten. Daarom
11 vallen den vreemdehng de eenzaamheid en de leegte op

i die hier heerschen. Daar zijn zulke ruime pleinen, dat

I men bij tijden niets anders ziet dan heel in de verte een

|; rijtuig, dat in vliegende vaart zijn eenzamen weg vervolgt,

|| gelijk een vaartuig op de breede watervlakte schier ver-

loren uit het oog; — straten waarin tallooze paleizen zich
i| uitstrekken, waarachter de voorbijganger verdwijntals de

i| bergreiziger achter de rots van het eenzaam gebergte.

Een zeer bonte bevolking beweegt zich in Petersburg,
j\'!^ zooals in geen andere stad van Europa. De reden daar-

van ligt voor de hand. Men bedenke slechts dat er geen
jj tweede stad in de geheele wereld is, die in zulk een uit-

gestrekte verbinding staat met de andere werelddeelen,
li wel te verstaan te land; hetzelfde zou men van Engeland

kunnen zeggen met betrekking tot zyne communicatiewe-
I gen ter zee. Hoe veelsoortig zijn niet de volkstammen,

;j die zich hier als in hun vaderland gevoelen en Peters-

I burg als hun hoofdstad beschouwen! Vooreerst heeft men

I de mihtaire bevolking: zestigduizend man infanterie en

. kavallerie, waaronder de kaukasische garde, een afdeeling

-ocr page 21-

rs

Tartaren en Finnen, voorts een detachement kozakken
en andere manschappen, bijeen gebracht uit alle regi-
menten van het rijk, uit ieder regiment vijf man, die
als gijzelaars voor de trouw hunner broeders gedwongen
zijn in de residentie te vertoeven. Men ziet er den ko-
zak met gerichte lans over het plein draven; den Tscher-
kessiër in rijke kleederdracht en in volle wapenrusting,
die op een der openbare pleinen zijne militaire oefenin-
gen uitvoert. Hij behoort tot het sierlijkste wapen van
het geheele russische leger. Hij draagt het nationale kos-
tuum: eene met zwart pels afgezette, geplooide muts,
een kaftan, een blauwe broek met breede zilveren boor-
den, in den gordel een kunstig versierden kaukasischen
dolk en op de borst zestien in zilveren busjes bewaarde
patronen. De officieren van dit korps zijn allen op zijn
minst vorsten en stamhoofden, door jaren lange vijand-
schap van fiunne wilde, bergbewonende stamgenooten
gescheiden, de europeesche beschaving toegedaan, maar,
in weerwil van de nieuwere ideën die zij in Rusland zich
eigen gemaakt hebben, gesteld op hun nationaliteit,
welke zij trouw bewaren. Voorts treft men er den Tau-
riër uit de Krim aan, die, gedachtig aan zijne steppe en
aan Allah, deftig door de krioelende menigte voortschrijdt;
de russische soldaten, die gedrild en geoefend in lange
kolonne\'s door de straten der stad marcheeren, al
die onderscheidene monteeringen en uniformen van het
russische leger, waarvan geen enkele mag gemist worden
in de residentie: de garde-korps, de huzaren, jagers, ula-
nen, kurassiers. grenadiers, sapeurs, ingenieurs en ka-
nonniers, die bestendig te paard en te voet hun wachten
aflossen, de kazernen betrekken, naar de parade zich
spoeden, door de straten heen en weer trekken.

W^il men zijn aandacht wijden aan den handel óf het
burgerlijk verkeer, dat hier gevonden wordt, geen volk
van Europa óf van Azië, of het heeft hier zijn vertegen-
woordigers: Spanjaarden, Itaüanen, bewoners van het

-ocr page 22-

14

groene eiland der Britten, Noormannen uit liet verwij-
derde Thüle, bewoners van Bucharije en Perzië, Indiërs
uit Ceylon, Chineezen en Arabieren, — Verkiest ge de
mindere klasse in oogenschouw te nemen, ziet daar den
duitschen boer slenteren tusschen de schreeuwende zwaar-
gebaarde Russen, den slanken Pool naast de ingedrongen
Finnen en Esthlanders, de Letten en de Joden, de ame-
rikaansche matrozen met hunne tegenvoeters, de Kam-
schadalen; mohammedanen, heidenen en kristenen, witte
Kaukasiërs, zwarte Mooren, gele Mongolen.

Geüjk alles in Petersburg grootsch en kolossaal is, zoo
zijn ook de straten van ontzachelijke breedte en lengte,
en daarom niet oneigenaardig »perspectieven" genoemd.
De voornaamste straat is wel Nevski-prospect. Zij maakt
met het groote admiraliteitsplein, het keizerlijk winter-
paleis , het ontzettend groote en omvangrijke admiraliteits-
paleis, het paleis van den Senaat en dat van de heilige
Synode het middelpunt der stad uit. Wil men het leven-
dig verkeer op de straten van Petersburg van zijne be-
langrijkste zijde leeren kennen, dan moet men zich naar
deze straat begeven. Zij is de Boulevard italien, de
Regentstreet van deze noordsche hoofdstad, de voedster-
plaats der weelde, het centrum der beweging. Hier vooral
openbaart de stad haar kosmopolitisch karakter. Bont
geschilderde, met opschriften in alle mogelijke talen voor-
ziene uithangborden, fransche, duitsche en engelsche
boekwinkels, vijf kerken die tot vijf verschillende gods-
diensten behooren, de hotels der aanzienlijken, magazij-
nen prijkende met rijkdom van waren en met de parijzer
modeartikelen; naast den juwelier uit Tula de kleerma-
ker van Berlijn ; tegenover het magazijn van astrakansche
huiden de winkel van russisch porselein en van porselein
uit de fabriek van Sèvres; de rijke engelsche bazaar, die
jaarlijks 50,000 roebels huur opbrengt, naast den russischen
banketwinkel. De straat loopt in een rechte lijn voort
als een waar perspectief. Over hare geheele lengte is zij

-ocr page 23-

15

uitnemend geplaveid en van breede trottoirs voorzien. In
het midden bevindt zich het ontzachelijk groote Gastiu-
n
o i-D e v o r-gebouw, een stad van winkels en kan-
toren, waar een onmetelijke massa van alle mogelijke le-
vensmiddelen van het noorden en het zuiden, alsmede
alle voortbrengselen van nationale en buitenlandsche in-
dustrie opeen gehoopt zijn. Hier ziet men steeds een ver-
ward gedrang van koopheden en lediggangers, geslepen
spitsboeven en voorzichtige handelaars, joden en kristenen,
burgers en soldaten. Geene levendiger en schilderachtiger
tooneelen, dan die hier elk oogenblik voorvallen, \'t Is een
panorama, waarvan de beelden onophoudelijk elkander af-
wisselen, eeri kaleidescoop, waarvan de figuren en kleu-
ren zich gedurig in nieuwe vormen en schakeeringen voor-
doen. Men ziet hier den net geschoren, geparfumeerden
en in zijn cachemiren vest gekleeden dandy naast den
»moezjiek" (russischen boer) met ruimen kaftan en langen
baard, die er trotsch op is, de oude kleederdracht ende
eerwaardige gewoonten zijner voorvaders te behouden.
De mahomedaan gaat met opgericht hoofd de kerk voor-
bij, waarvoor de Rus, als hij er voorbijkomt, driemaal
het teeken des kruises maakt. De lompe kar van denfm-
schen boer rijdt langzaam achter de poolsche kibitka.

Nevski-prospect loopt van het Alexander-Nevski-klooster
naar de Admiraliteit in een lengte van vier wersten
(ruim vier kilometers). Aan het einde maakt zij een
kleinen hoek. Zij doorsnijdt alle stadsdeelen, de buurten
dér minder gegoede voorsteden zoowel als de wijken van
den rijkdom en het centrum der hoogste standen. Een
wandeling over hare geheele lengte geeft dus de schoonste
gelegenheid om het Petersburger straatleven in zijn bonte
verscheidenheid te leeren kennen. Aan \'t eene einde
staan een klooster en een kerkhof: eenzaamheid en dood.
Daarop volgen eenige kleine houten huizen, vischmark-
ten en kroegen, waarvoor eenige drinkende en zingende
russiche boeren zijn gezeten. Verder op steenen gebou-

-ocr page 24-

! i6

. j ______ _______ . ., •_____

I\' wen van twee verdiepingen, betere herbergen, magazijnen

j| ■ en winkels, zooals men ze in de provinciën, van Rus-

i land te vergeefs zoekt, opgevuld met een menigte van oude

i; meubels, kleeren en allerlei dingen, in de voornaamste

deelen van de stad gebruikt en nu aan de voorsteden te
: koop aangeboden. De kleuren der huizen zijn, naar oud-

!; russische wijze, geel en rood, en de menschen voorzien

r van lange baarden, in nog langere kaftans gehuld. Weer

iets verder ontmoet men koetsiers met hun huurrijtuigen,
\' fransche mode\'s en eenige aanzienlijke huizen. Als men

den hoek omslaat dien hier de straat maakt, ziet men
I in de verte den gouden naald schitteren van den slanken

toren der AdmiraUteit, welken men uit alle hoofdstraten
i\' bestendig in \'t oog houdt. Men gaat vervolgens een paar

\' bruggen over en bevindt zich in het gedeelte der stad,

■ waar de kern der residentie woont. De paleizen met hun
I drie en vier verdiepingen vallen in \'t oog, de opschriften

aan de huizen nemen toe en worden steeds grooter van
letter.

i; Eindelijk is men genaderd tot de Font ank a, ontegen-

zeggelijk het elegantste gedeelte van den Neva-oever, waar
de eigenlijke residentie, de verblijfplaats des keizers en
i van alle russische grooten, begint en van de brug tot

het einde toe doorloopt. Hier volgen de vierspannen
elkander onophoudelijk op, men ontmoet er bij eiken
:; voetstap generaals en vorsten, komt voorbij de grootste

magazijnen, het keizerlijk paleis en de voornaamste ker-

■ ken van alle godsdiensten. — Van de Annitschkov-brug
, tot de admiraliteit heen en weer te wandelen is een van

de uitgezochtste genoegens, die zich de Petersburger ver-
oorlooft. De meest bezochte zijde is de noordkant, om-
r dat zij de zonzijde is, die hier iedereen zoekt, en die dan

ook door de grootste magazijnen en de sierlijkste winkels
ingenomen wordt.

t Daar Petersburg — zooals wij daareven zeiden — een groote

^ rnilitaire bevolking bezit, ontmoet men gedurig op zijn

-ocr page 25-

17

weg een der zonen van Mars. Allen, officieren zoowel als
minderen, gaan altijd in uniform en gewapend, zelfs op
hun gewone wandeling alsof zij steeds op de parade ver-
schijnen moeten, zoodat men overal deze gepluimde hee-
ren in hun volle wapenrusting tegenkomt. Inzonderheid
wordt hier de aandacht van den vreemdeling getrokken
door den wilden Kaukasiër, den Tscherkesser, die, met een
zilveren pantser bedekt, staat te praten en te schertsen
met den beschaafden russischen officier. Toch is het,
zelfs hier in Petersburg, geraden voor deze lieden uit den
weg te gaan. Want hun dolken zijn altijd geslopen, en
hun geweren dragen zij altijd geladen bij zich. Zelfs op
balpartijen verschijnen zij niet anders; zij dansen met de
dames een polonaise, terwijl zij van scherp geladen pis-
tolen voorzien zijn. Eenige jaren geleden zag men dik-
wijls een hunner, vorst Ali, bij wien men om zijn gunstig
en vriendelijk uiterlijk veel door de vingers zag, in bal-
dadigheid zijn pistool midden op straat afschieten. Als
de politie hem dan wilde grijpen, sprong hij snel te paard,
dat getrouw als een hond achter hem aan liep, en ver-
dween sproorslags. Meestal schoot hij naar de zon of op
lantaarnpalen, zelden op menschen. Eens echter zou hij
een russisch officier, die zich een oneerbiedige uitdruk-
king over zijne moeder in den Kaukasus had laten ont-
vallen, getroffen hebben, zoo niet iemand die bij hem
stond een harden slag tegen het pistool had gegeven,
waardoor de kogel een andere richting nam. De wilde
natuur zit er bij die heeren nog zóo in, dat de Russen
moeite hebben hen een weinig te fatsoeneeren, schoon zij
reeds van hun jeugd aan als jonge kadetten onder den in-
vloed der beschaving staan. — Behalve militairen mogen
ook civiel-ambtenaren, leeraars, professoren, politiedie-
naars, lakeien en bedienden uniform dragen, eveneens
de leerlingen van gymnasiën, de kweekelingen van open-
bare inrichtingen, zoodat men zeggen kan, dat half Pe-
tersburg gecostumeerd is, Daartusschen beweegt zich

-ocr page 26-

18

ecbter de burgerkleeding van ettelijke kooplieden, van de
leden der engelsche factorij, van de duitsche baronnen
uit de Oostzee-provincie\'s, van de rijke russische landei-
genaars, vorsten en heeren, en van de vele vreemdelin-
gen die hier vertoeven.

Al naar het weêr is, wisselt ook de kleeding; vandaar
gedurig verandering van tooneel bij de zeer afwisselende
weergesteldheid te Petersburg. Over dag ziet men de
wandelaars luchtig gekleed, maar \'s avonds in mantels en
overjassen; in den zomer ligte kleeding en zijden stoffen,
in den winter zware pelzen. Vandaag zijn allen in sleden
op de ijsbaan, morgen in rijtuigen, die ratelen over de
straatsteenen.

Een even bonte verscheidenheid, als de kleeding, leve-
ren de godsdiensten op. Vrijdags, den rustdag voor de
Mohammedanen, ziet men de turbans, de zwarte baarden
der Perzen en de geschoren kruinen der Tartaren. Op
sabbath verschijnen de zwart zijden kaftans der joden, en
zondags loopen scharen van kristenen uit, en van dezen
w^eer de onderscheidenen sekten. Hier roepen de klokken
de lutherschen naar het bedehuis, en men ziét de duitsche
burgers, vaders, moeders en dochters, met hunne zwarte
gezangboeken onder den arm naar de kerk trekken, —
ginds spoeden de katholieken zich naar het feest aan de
onbevlekte ontvangenis der heilige Moedermaagd gewijd,
en men ziet Polen, Littauwers, fransche en oostenrijk-
sche onderdanen naar de tempels opgaan. Weer elders
roepen de dnizende klokken der grieksche »kolokolniks,"
en nu krioelt alles dooreen, vrouwen en dochters der rus-
sische kooplieden in kleeding van allerlei kleuren. Voor-
namelijk echter op de groote staatsfeesten, de zooge-
naamde »keizerlijke dagen," kan men alle soorten van
kleederdrachten opmerken, van alle kleuren en mode\'s,
die tusschen Parijs en Peking gevonden worden.

Petersburg is eene stad van mannen. Er zijn 100,000
minder vrouwen dan mannen, zoodat dezen een beperkte

-ocr page 27-

19

keus hebben. Het klimaat en het leven schijnen hier
voor de ontwikkeling der vrouwen niet zeer gunstig te
zijn. Bovendien zijn zij over \'t algemeen niet zoo schoon
als de mannen. Zelden ziet men hier een frisch meisjes-
gezicht, zij hebben alle een bleeke kleur, en men kan
hef haar aanzien, dat het afmattend leven voor hare ge-
zondheid niet zeer bevordelijk is. De duitsche dames ma-
ken op dezen regel een uitzondering, die uit de Oostzee-
provincie\'s, waar zij op het land in een gezonde lucht-
streek opgroeien, hierheen verhuizen. Het beste deel der
beau-monde komt uit Finland, Esthland, Lijfland en
Koerland.

De voornaamste wandeltijd in Nevski-prospect is van
12 tot 2 uur. De aanzienlijkste dames rijden op dit uur
uit om hare inkoopen te doen. Tegen 2 a 3 uur, als
deze inkoopen, de parade, de beurs en de handelszalien
afgeloopen zijn, trekken de wandelaars naar de engelsche
kade, waar de eigenlijke promenade begint, en waar men
vroeger ook de keizerlijke familie aantrof. Deze heer-
lijke kade, die, als al de andere in Petersburg, uit
granietblokken opgebouwd is, loopt van den oever van de
Neva tot aan de nieuwe en oude Admiraliteit en dagtee-
kent van den tijd van keizerin Katharina. Trappen voor
de voetgangers en voor de rijtuigen voeren naar het wa-
ter. Aan de eene zijde verheft zich een lange reeks van
fraaie paleizen, meestal door Engelschen gebouwd, maar
tegenwoordig voor \'t meerendeel in \'t bezit van russische
grooten; op de andere zijde heeft men het uitzicht op den
breeden waterspiegel van de Neva, op al de schepen,
booten en gondels, die er heen en weer varen, en daar-
tegenover de sierlijke gebouwen van Wassili-Ostrov, de
kunst-akademie, het kadettenhuis enz.

Tot de meest bezochte wandelplaatsen behoort ook de
zomertuin, vooral voor kinderen, die er zich onder
fraaie, hooge lindeboomen vermaken. Hierheen komen de
jonge juffrouwen met hare gouvernante\'s, de leeraars met

-ocr page 28-

\'20

hunne kweekehngen, de minnen met hare zuigelingen, en
hier biedt zich ook de schoonste gelegenheid aan de stads-
jeugd te bestudeeren. Geen aardiger schouwspel dan het
groepje va,n kleine kozakjes, jeugdige ïscherkessen en
moezjieks; want het is bij de Russen mode, hun kinderen
tot aan het zevende jaar Ȋ la moezjiek" te kleeden. Het
haar is rondom afgesneden, evenals bij de boeren; kleine
sierlijke kaftans, door een net gordeltje bijeengehouden,
en hooge tartaarsche mutsen, evenals bij de koetsiers,
voltooien hun uiterlijk. In den nieuwsten tijd is de Tscher-
kessische kleeding bij de Peterburgsche jeugd zeer getrok-
ken, die haar om. haar zilverversiering en pelstooi
nog aardiger staat. Eerst in hun negende en tiende jaar
worden de knapen op zijn europeesch gekleed, terwijl
daarentegen de meisjes van den aanvang of naar de fran-
sche snede gekleed gaan. — Daar de kinderen russische
bedienden hebben, engelsche en fransche bonne\'s en duit-
sche meesters, leeren zij al deze talen op eens en nemen
daaruit de woorden over, die hun voor\'t oogenblik\'t best
te pas komen. Daardoor ontstaat een vreemde mengel-
moes van talen waarvan de Petersburgers zich bedienen,
en daar de taal die men spreekt zeer nauw samenhangt
met de voorstellingen, die men zich vormt, is \'t ligt te
begrijpen, dat dit een verwarring van begrippen of altans
onheldere denkbeelden te weeg brengt. Iemand die den
kindertuin bezocht had het navolgend gesprek afgeluisterd
tusschen een aardig jongeheertje en zijne fransche
bonne:

Bonne: Nikola, ben je lief geweest?

Nikola: Da, Nana! (russisch: Ja, Nana.)

Bonne: Ben je waarlijk niet stout geweest?

Nikola; No! no! (engelsch: neen! neen!) Koko sa,Koko
mi (Koko, russische afkorting van Nikola; sa,
fransch voor sage = lief; mi, russisch voor
mihloi = goed.)

Bonne: Is je broer Iwan ook lief geweest t

-ocr page 29-

.

Nikola: Wawa na! (Wawa, russische afkorting van Iwan;
na, engelsch voor naughty = stout.)

Bonne: Wat heeft hij dan gedaan?

Nikola: Bibi koko (engelsch: he has beaten Nikola = hij
heeft Nikola geslagen.)

De volwassenen spreken vaak nog meer talen door el-
kaar, schoon veel beter dan de kleinen. Opmerkelijk is,
dat de Russen de vriendelijke woordjes, die zij in de con-
versatie veelvuldig gebruiken, uitsluitend uit hunne moe-
dertaal kiezen. Lubesnoi = lieve, Milinkoï = liefje, Da-
duschka Vadertje, Matuschka = moedertje, Druschka =
vriendje, golubtschik = duifje, duschinka = mijn zieltje,
zijn uitdrukkingen, die ook de vreemdelingen zich spoedig
eigen maken. De fransche bonne\'s zeggen tot hare kinde-
ren: »Duschinka, Druschka."

Aan éene zijde paalt de zomertuin onmiddelijk aan het
Tsaar veld, ook wel het »Marsveld" genoemd. Dit is de
meest in gebruik zijnde paradeplaats voor de rekruten;
de gewone dagelijksche, groote parade wordt echter niet
hier, maar op het Admiraliteitsplein in de nabijheid van
het keizerlijk slot gehouden. Ook dit behoort tot de meest
geliefde uitspanningen van de Petersburgers, tiet admi-
raliteitsgebouw is door een boulevard en door een dub-
bele rei boomen omgeven. Onder deze boomen pleegt het
publiek gedurende de parade te wandelen. Keizer Nikolaas
kommandeerde hier indertijd zijne troepen zelf, gewoon-
lijk tweeduizend man sterk. De soldaten stonden in \'t ge-
lid en presenteerden \'t geweer.

Als de keizer naderde, ontblootten al de toeschouwers
eerbiedig het hoofd. »Goeden dag, mijne kinderen!" riep
dan de keizer zijne soldaten toe. »Wij danken uwe Ma-
jesteit!" donderde het daarop uit duizende monden. Als
eene opmerkelijke bizonderheid wordt verhaald, dat deze
keizer zich meermalen zonder eenige begeleiding in het
publiek vertoonde, en het niet de minste moeite kostte
hem te naderen of te zien, als hij in gewoneburgerklee-

-ocr page 30-

ding in een slede öf in een hoogst eenvoudige teleka, het
gewone voertuig der russische moezjiek\'s, voorbij reed.
Deze vrijheid zal, na de jongste gebeurtenissen, de tegen-
woordige tsaar zich wel niet durven veroorloven. Toch
is het ook van keizer Alexander den tweede bekend, dat
hij zich veel onder het publiek bewoog, ja dat hij zijne
gemeenzaamheid met zijne onderdanen zoover dreef, dat
hij, zooals bekend is, bij den laatsten aanval op zijn leven,
zijn rijtuig verliet om naar zijne gewonde soldaten te zien,
welk oponthoud hem zelf misschien het leven gekost heeft.
Mag men de nieuwste berichten in de dagbladen geloo-
ven, dan is ook de tegenwoordige keizer, Alexander de
derde, van voornemens eerlang den staat van afzondering
te verlaten, waarin hij sedert den dood van zijn vader ver-
keerd heeft. In \'t algemeen is zelfs den hoogst geplaat-
sten Rus een zekere gemeenzaamheid eigen. »Geen kompli-
menten" is een gezegde, dat de Rus steeds in den mond heeft.

Het opzicht over het publiek in de straten is toever-
trouwd aan de zoogenaamde »butschniks", die nacht
en dag in kleine loodsen doorbrengen. Deze kleine hou-
ten loodsen staan op eiken hoek en op iederen kruisweg.
Drie agenten bewonen éen gebouwtje, waarin zij bed,
keuken en de geheele huishouding hebben. Een van hen,
in een groenen met rood afgezetten mantel gehuld, en
met een hellebaard gewapend, staat van tijd tot tijd als
wacht uit; de tweede voert de gevangenen naar het po-
litiebureau van zijn wijk en brengt de politiebevelen aan
de anderen over of aan de bewoners der naburige huis-
jes; de derde zorgt voor de huishouding. De wachtheb-
bende staat nacht en dag op zijn post en overziet van-
daaruit de hem toevertrouwde wijk, neemt de beschon-
kenen in arrest, beslecht de twisten der koetsiers, brengt
de alarmmakers tot rust en zet de onvoorzichtige voerlui,
die een voetganger leed aangedaan hebben, achter slot.
De butschniks hebben fluitjes, waarmee de naburige pos-
ten elkander een signaal kunnen geven, als er een vluch-

II

-ocr page 31-

teling moet gegrepen worden, en daar ook zijzelven ge-
durig door rondtrekkende politiebeambten nagegaan wor-
den , begrijpt men ligt, dat er over \'t algemeen in de
straten te Petersburg een goede orde gehouden wordt,
waaraan zelfs de jongste bewegingen der nihilisten geen
afbreuk gedaan hebben. Denzelfden toestand vinden wij
in al de overige steden van het rijk terug, omdat er overal
dezelfde politieverordeningen bestaan. Het getal politie-
agenten te Petersburg kan men op niet minder dan op
tweeduizend stellen.

De eenige bewoners van Petersburg, die onder geen
toezicht hoegenaamd staan, zijn de raven en*de duiven,
die in ontzachelijke menigte in de residentie gevonden
worden. Zij vliegen vrij rond, zetten zich nü eens op hethoofd
van Peter den Groote, dan weer op het kruis van den
engel der Alexander-zuil, op de kerkkoepels of op het dak
van het keizerlijk paleis. De raven verzamelen zich het
liefst op het paleis van Anitschkov, waar zij bij duizend-
tallen bijeen komen. De duiven worden door de Russen
voor heilig gehouden, zoodat niemand ze kwaad doet en
zij op alle straten tusschen het menscliengewoel haar
voedsel zoeken en voor de voorbijgangers te nauwernood
uit den weg gaan.

De piëteit, die de vreemdeling hierin wellicht opmerkt,
en die bij de bevolking van Petersburg, alsook van geheel
Rusland, wel te verstaan van het echte moskovitische deel
van het volk, van een bizondere soort is, deze pieteit,
zeg ik, komt ook uit in een paar andere onder het volk
bestaande gewoonten. Te weten, tweemaal in het jaar,
met Paschen en op het Kerstfeest stroomt de menigte
naar de Neva ter bijwoning eener eigenaardige godsdien-
stige plechtigheid, het inzegenen der rivier door de po-
pen (geestelijken). Deze vroome handeling wordt echter
op de luidruchtigste wijze met al te overvloedige offers
aan god Bacchus besloten.

Het andere door ons bedoeld is het bezoek aan het

-ocr page 32-

4

24

Smolenski-kerkhof. Even als de Roomsch-katholieken, heb-
ben ook de leden der russische kerk een dag in hun ka-
lender, gewijd aan de herinnering hunner dooden. Maar
in plaats van een kouden Novemberdag, waarop de room-
sche kerk het feest van Allerzielen gesteld heeft, heb-
ben de Petersburgers daarvoor het vriendelijk zomersei-
zoen uitgekozen, den Juli. Op dezen dag trekken
niet minder dan twintig tot dertigduizend bewoners der
hoofdstad naar Smolenski, het voornaamste kerkhof van
Petersburg, om hunne dooden te bezoeken. Des morgens
ziet men geweldig groote »samovars" (theeketels), waar-
van sommigen het dubbele van een manslengte hebben,
op wagens naar het kerkhof vervoeren met het doel om
het noodige heete water te verschaffen voor den verkwik-
kenden drank, zonder welken geen Rus gelukkig kan zijn,
voornamelijk op een heiligen dag. Een deel van het kerkhof
wordt ingenomen door de rijkere leden der gemeente,
hunne graven zijn met smaak en op kostbare wijze ver-
sierd. Bij elk graf is een tuin in miniatuur, een bank en
een tafel voor \'t gemak van de jaarlijksche bezoekers.
Als de Rus zijn familiegraf nadert, maakt hij het teeken
des kruises en zegt hardop, alsof hij tot een levende spreekt:
»goeden dag." Daarna gebruikt hij van de ververschingen,
die hij meegebracht heeft. De plaatsen, waar de lijken
der armen begraven liggen, vormen daarmee een sterk
kontrast. De graven liggen daar onordelijk dooreen. Geen
pad leidt van het een naar het ander, netels en gras be-
dekken de graven en, wat zij hebben laten staan, wordt
door het wilde spel der kinderen vernield. Overal is het
ontzachelijk groote kerkhof met bezoekers gevuld. »Maar" —
zóo verhaalt een ooggetuige — »groot is de hoeveelheid
sterke drank, die naar deze plaats meegebracht wordt, en
tegen den nacht slapen de levende en de doode te samen,
de doode den eeuwigen slaap, de levende een slaap die
duurt in evenredigheid van de flesschen drank, die hij in
den zak gehad heeft."

-ocr page 33- -ocr page 34-

25

EEN WINTER TE PETERSBURG.

Geheel anders als in de oude Czarenstad Moskou, waar
weken en maanden achtereen de strengste vorst kan heer-
schen , is in het moerassige Neva-delta de temperatuur ook
in den winter zeer veranderlijk. De oostewinden ver-
zachten de ijskoude, welke uit Siberië hierheen komt.
Regenachtige westewinden, een koude noordooster, dichte
nevels en strenge vorst wisselen elkander gedurende de
zes wintermaanden bestendig af. Niet alleen verschilt
soms de temperatuur van den zomer met die van den win-
ter zestig graden; maar ook op één en den. zelfden dag
kan b. v. na een heeten zomermorgen een zeer koele
avond volgen, terwijl des winters niet zelden een verschil
van twaalf tot achttien graden op éen dag voorkomt. Aan
al die veranderingen stoort zich echter de Petersburger
niet. Hij heeft eenmaal aangenomen: de winter begint
in October en eindigt met Mei. Bijgevolg trekt hij met
\'t begin van Oktober reeds zijn pelskleed aan, dat voor
alle mogelijke koudegraden toereikend is, en legt het niet
af, dan wanneer alle winterstormen voorbij gedreven zijn.
Eveneens handelt hij met de vervï\'arming binnen \'s huis:
hij stookt er even dapper op los, of de koude hevig is
of niet, zooals hij ook vaststelt, dat de sledevaart vijf
maanden duurt, zoodat hij zijn rijtuig gedurende dien tijd
opruimt en alleen van de slee gebruik maakt, \'t zij het
sneeuwt of dooit. Vreemdelingen beproeven wel eens naar
het weer hun levenswijze te «regelen; maar daar zij dit
niet goed aanleggen, boeten zij hun onvoorzichtigheid met
ziekte, soms ook met den dood. In den regel gaat dus
het leven in den winter , \'t moge regenen of sneeuwen,
vriezen öf dooien, zijn ouden gang. Dag aan dag knettert
het berkenhout in de haarden, vliegen de sleden over de
straten, wordt er in de openbare verwarmingsplaatsen

-ocr page 35-

2(3

voor de armen gestookt en de opene vuren op de straten
in de nabijheid der schouwbergen voor de koetsiers onder-
houden. Slechts dan, als de koude buitengewoon toe-
neemt, hebben er belangrijke veranderingen in de bewe-
ging op straat plaats. Als het heet: »de thermometer is tot
op 20 graden gedaald," dan spitst men de ooren, gaat
den warmtemeter na en telt de graden. Bij 23 a 24
graden is de politie meer dan anders in beweging, officie-
ren doen dag en nacht de ronde om schildwachts en but-
schniks wakker te houden en die door den slaap over-
vallen zijn duchtig te straffen, want de slaap is in dit
geval een zekere dood. Met 25 graden koude worden de
schouwburgen gesloten. De sleden, die gewoonlijk toch
al snel voortglijden, ziet men dan in galop vhegen over
de krakende sneeuw.

De voetgangers duiken in hun pelzen geheel weg, zoo-
dat van hun aangezicht niets te zien is; want vrees bevangt
een ieder eenig lichaamsdeel door de vorst te verliezen,
en, daar het afvriezen zich door geen onaangenaam ge-
voel aankondigt, heeft men aan niets anders te denken,
dan zijn oogen, ooren en neus goed te bedekken. »Va-
dertje, uw neus!" zegt men tot den voorbijganger, en
zonder komplimenten wrijft men zijn krijtwitten neus met
sneeuw in. Ook de oogleden loopen telkens gevaar aan-
één te vriezen. Men stapt dan het eerste huis het beste
in en verzoekt den bewoner een oogenblikje bij den oven
te mogen plaats nemen. De Petersburgers zijn, als alle
bewoners van het noorden, veel gevoeliger voor de kou
dan de zuidelijken, dan b. v. de Italianen, Spanjaarden
en Franschen, die er wonen.

De russische oven öf kachel is in zijn soort de voor-
treffelijkste door menschen uitgedacht. Zij zijn er op ge-
maakt de warmtestof lang te behouden, doordat zij uit
zooveel hoeken en gangen bestaat, dat de weg die van
het vuur tot den schoorsteen leidt vaak honderd voet lang
is. De groote steenmassa, waaruit een russische oven be-

-ocr page 36-

27

staat, wordt slechts langzaam verwarmd; maar eenmaal
verhit, behoudt zij de warmte den ganschen dag door.
Men stookt het meest met berkenhout als het goedkoop-
ste, en omdat daarvan de duurzaamste kolen komen,
waarom het vooral te doen is. In elk groot huis zijn éen
of twee stokers aangesteld, die den ganschen dag niets
anders te doen hebben dan de kachels te voorzien, het
hout gereed te maken en aan te dragen. Opdat de heeren des
morgens aan \'t onbijt hun kamer verwarmd zullen vinden,
moeten hunne gedienstige geesten den arbeid bij nacht
beginnen. Gewoonlijk stapelen dezen reeds den vorigen
avond de houtblokken in den kachel, opdat zij eerst nog
wat uitdroogen, en steken het des morgens vroeg aan.
De in- en uitgangen zijn gewoonlijk in de lange corridor\'s
der huizen, zoodat zij mede verwarmd worden; ten over-
vloede plaatst men in het voorhuis nog een kachel. De kachel
vervult bij de Russen, ook in de woning van den gemeenen
man, een belangrijke plaats. De machine dient niet slechts
als verwarmingstoestel, maar ook om er in te koken en
te bakken. Rondom den kachel zijn banken aangebracht,
waarop de huisgenooten zich neerzetten om zich te ver-
warmen en te praten. In de vele verdiepingen en hoe-
ken van den kachel worden allerlei dingen geplaatst om
te droogen. Het merkwaardigste is, dat er achter op de
dubbele plaat (»juschka"), die den kachel geheel bedekt
en de warmte volkomen afsluit, een gelegenheid bestaat
om er een bed op te maken, waarop de huisgenooten,
vaak nog in een schaapsvel gedoken, den nacht door-
brengen.

Een ander middel om de warmte in de kamers te be-
houden zijn de dubbele vensterramen, die te Petersburg
en in geheel Rusland in zwang zijn.. Als met Oktober
de eerste vorst gekomen is, stopt men alle openingen
toe, brengt dubbele vensters aan, waarvan de voegen
met papier beplakt worden. Ieder boer heeft zijne dub-
bele vensters. Men kan zich voorstellen, welk een vreugde

-ocr page 37-

het is, met de maand Mei de frissche lucht te laten
stroomen door de kamers, nadat men zoovele maanden
achtereen als opgesloten is geweest. In de ruimte tus-
schen de beide ramen strooit men zout óf zand om de
vochtigheid in zich op te nemen. Het zout hoopt men
in allerlei sierlijke vormen op, die tot aan het voorjaar
onaangeroerd blijren liggen, en het zandbed beplant men
met sierlijke kunstbloemen, die daar even lang blijven
staan. Ieder richt dit naar zijn eigen smaak in, en het
is een waar genot op een helderen winterdag langs
de huizen te wandelen en de versieringen van deze dub-
bele vensters te zien en te bewonderen. — De deuren
doen bij de vensters niet onder. Men vindt niet slechts
dubbele, maar zelfs drie- en vierdubbele deuren. De
Klein-Russische boeren hebben bij hun aarden woningen
een overdekten gang, waardoor men met eenige treden
opwaarts bij de deur komt. In de huizen van Peters burg
is dit evenzoo, met dit onderscheid, dat men eenige tre-
den dalen moet voor men de eerste deur bereikt, waarop
gewoonlijk een tweede volgt, die den bezoeker in het
verwarmde voorhuis brengt.

Bij ons lijden de armen in de winterdagen nog al kou.
In Petersburg echter voorziet men zich van middelen om
dit te voorkomen. De openbare inrichtingen die men
daarvoor heeft: de verwarmingsvertrekken, die op ver-
schillende plaatsen der stad te vinden zijn, de ijzeren
huisjes bij de schouwburgen, waarin het vuur steeds bran-
dende gehouden wordt, waar de koetsiers zich kunnen
verwarmen, dat alles is nog het minst. Maar de zware
pelzen en kleedingstukken, waarvan zelfs de bedelaar niet
verstoken is; de woningen , die allen, zelfs de hutten niet
uitgezonderd, lucht en waterdicht zijn, bieden een voor-
treffelijke beschutting tegen de gewone winterkoude. Bij
25 graden verkrijgen alle schildwachten te Petersburg
pelzen. Dit neemt echter niet weg, dat bij buitengewone
koude menig menschenleven toch bezwijkt. Evenwel,

-ocr page 38-

29

\'t zijn dan niet de gebrekkige middelen, die hier als oor-
zaak mogen worden genoemd, veeleer ligt hier de schuld
bij de menschen.

Drie dingen werken hier hun ondergang: de traagheid
van het volk, de sterke drank en de achteloosheid der
rijken. — De Russen, hoe levendig zij anders ook van
nature zijn, houden niet van inspanning noch met \'t lichaam
noch met den geest. Als \'t koud is, gaan zij liever ach-
ter den kachel in hun pelzen liggen, dan, zooals bij an-
kere volken gebruikelijk is, zich met handen en voeten
tegen de kou te v/eren. — Het onmatig drinken van bran-
dewijn verhoogt nog het gevaar; want dronkenschap en
slaap zijn bij vorst allergevaarlijkst. Als men nu nagaat,
dat bij een plotseling invallende vorst een menigte van
beschonken lui op de straten liggen te slapen, dan kan
men zich voorstellen hoevele offers er vallen. — Het ge-
tal van hen die er het leven bij inschieten wordt nog
verhoogd door de zorgeloosheid der rijken, \'t Is ongelod-
felijk wat zij van hun voorrijders, bedienden en koetsiers
vergen. Bij bezoeken laat men hen, zij \'took bij\'truwste
weer, uren lang op de straat wachten om ze elk oogen-
blik bij de hand te hebben. De koetsiers slapen dan op
den bok in, en de kleine twaalfjarige voorrijders, die nog
niet geleerd hebben tot middernacht te waken, hangen
sluimerende op de paarden 5f leggen zich, de teugel om
den arm gebonden, op de gevroren sneeuw der straat
neer. Velen »vriezen" neus, handen of voeten »af, terwijl
hun heeren zich de uitgezochtste genietingen voor oor en
gehemelte veroorloven.

De hevigste koude valt gewoonlijk in bij helder stil weer
en het prachtige Petersburg heeft dus in den regel bij
30 graden zijn schoonsten, vroolijksten dag. De hemel,
is helder, de zon schittert met weergalooze pracht, en
des te schitterender, daar haar licht op millioenen van
kleine ijskristalen straalt, waarmee de lucht als met dia-
manten vervuld is. Uit alle huizen en zelfs uit de ver-

-ocr page 39-

warmde kerkgebouwen kronkelen zware rookzuilen om-
hoog , die in de heldere lucht zóo dik schijnen, alsof in
ieder huis een stoommachine werkzaam is, en daarbij
allerlei kleuren aannemen. De sneeuw en het ijs op de
straten en op de Neva zijn zoo wit en rein, alsof al-
les uit suiker gebakken is. De geheele stad draagt het
sierlijk gewaad der onschuld, en de daken der huizen zijn
getooid met van verre schitterende kristallen. Al het
water bevriest zoodra men het uitstort, en de bronnen,
de fonteinen, de waterwagens, de kleeren van de wasch-
vrouwen aan de kanalen — alles is blank en met ijs over-
dekt. De straten vertoonen het meest opgewekte leven.
Iedereen draaft en spoedt zich zoo haastig voort, alsof
de dood hem op de hielen zit. De sneeuw waarover hij gaat
knarst onder zijne voeten en brengt de wonderlijkste me-
lodiën voort, ja alle andere geluiden verkrijgen in deze
koude atmosfeer een vreemden klank. »Het vriest dat
het kraakt," zegt het spreekwoord met recht.

DE NEVA,

De Neva is eene der schoonste rivieren der wereld.
Voortgekomen uit het Ladoga-meer stuwt zij hare kristal-
heldere wateren naar Petersburg, en draagt van haar oor-
sprong tot aan hare uitwatering de grootste schepen.
Evenals de stad, die zij bespoelt, verheft zij zich plotseling
en stroomt mijlen ver; evenals gene was zij langen tijd
onbekend, maar is tegenwoordig een beroemdheid gewor-
den ; door geen zandbanken laat zij zich in haar loop weer-
houden, en \'t zijn waarlijk geen armelijke hutten, die zij
bespoelt. Integendeel, prachtige kaden omvatten haar,
lichttorens en paleizen spiegelen zich in haar helder water,
vergulde torenspitsen fonkelen langs haar vloed als sterren.

-ocr page 40-

31

Op eenigen afstand van Petersburg verdeelt zij zich in
verschillende armen, die daardoor een delta vormen,
waarop zich Petersburg als een schoon panorama voordoet.
Maar de stroomen, die haar bed verlaten en als moed-
willige kinderen naar alle kanten heenloopen, doen hun
oorsprong geen schande aan. Als met een zilveren snoer
omvatten zij een tal van eilandjes, waar zich des zomers
de grootheid van Petersburg verzamelt; zij strekken zich
uit langs het keizerlijk park en de fraaie paviljoens aan
den voet van geurige linden en seringen. De hoofdarm
van dezen stroom vervolgt intusschen haar sierlijken loop.
De Neva voert uit de binnenlanden den overvloed der
provincie\'s aan. Zij ontvangt aan haar mond de schoonste
voortbrengselen der buitenlandsche nijverheid en voorziet
daarvan de bewoners der paleizen. Zij laaft met frisschen
dronk de burgers der stad, die geen andere bronnen be-
zit, dan haar. Zij bereidt hun spijs, koffie en thee. Zij
kweekt de visschen voor hun tafels. Ja, zij verricht voor
hen het nederigste slavenwerk, wascht hunne kleederen
en reinigt, daar zij door vele kanalen tusschen de straten
doorsluipt, de riolen der stad. Geen wonder dus, dat
allen over haar spreken, omdat allen belang bij haar
hebben; dat zij het onderwerp uitmaakt van het dagelijksch
gesprek der Petersburgers.

De strenge noordsche winter houdt echter de Neva zes
maanden in zijn boeien. Maar nauwelijks vertoont zich
in \'t begin van April weer de heldere waterspiegel, of
uit de vesting donderen de kanonnen om den bewoners
het gewenschte oogenblik aan te kondigen. Terzelfde
tijd, \'t zij hot nacht is of dag, bestijgt de kommandant
der vesting, met al de teekenen van zijn rang versierden
door zijne officieren begeleid, een prachtig versierden
gondel om naar het tegenover gelegen paleis des keizers
te varen. In een grooten sierlijken kristallen beker schept
hij het heldere Neva water, om het als een eerste en
schoonste gift der rivier den keizer in naam der lente

-ocr page 41-

32

aan te bieden. Hij kondigt zijn heer aan, dat de macht
van den winter gebroken is, dat een vroolijke scheepvaart
mag worden verwacht, toont hem als den eersten zwaan der
rivier den gondel aan den oever, die hem gelukkig heeft
overgebracht, en reikt hem den Nevabeker, die daarop
door den vorst op de gezondheid der residentie geledigd
wordt, \'t Is het duurste glas water, dat ergens gedron-
ken wordt. Want volgens een oude gewoonte geeft de
keizer den beker terug tot aan den rand met goud ge-
vuld. Toen men echter den beker steeds grooter maakte,
werd een som van tweehonderd dukaten vastgesteld, die
den kommandant uitbetaald moest worden.

Allen wachten met inspanning het oogenblik af, dat de
Neva geheel vrij is; de kooplieden in de eerste plaats,
omdat daarvan het welslagen hunner handelsonderneming
afhangt; de arbeiders en timmerlui, voor wie aan de
bruggen veel te verdienen valt; voorts de kranke inboor-
lingen en vreemdelingen, omdat dan de wegen naar de
baden en naar Europa weer opengesteld zijn, en zij zich
gelukkig achten, dat eindelijk het oogenblik gekomen is,
waarnaar zij zoo verlangend uitgezien hebben. Ook de
schepen, die in de Sond opgelegd hebben of die in de
Oostzee kruisen, wachten het gewichtig oogenblik met
ongeduld af. Het eerste zeil, dat zich op de Neva ver-
toont, wordt met gejubel begroet en met eene premie
beloond. Meestal is dit schip met oranjeappelen, mode-
artikelen, manufakturen en dergelijke geladen. Nu vol-
gen al de schepen van allerlei natie\'s. En de stad, aan
plotselinge veranderingen gewoon, ondergaat ep eens een
geheelen ommekeer. Op de doodelijkste stilte volgt nu
het meest opgewekte leven. Europa\'s volken gaan op
hooge schepen, meer dan duizend in getal, de zeereis
aanvaarden; die van grooteren diepgang blijven te Kron-
stadt liggen, terwijl uit het binnenland de vlotten en de
grof getimmerde barken komen aandrijven. De tot heden
in de magazijnen opgehoopte produkten worden nu in

-ocr page 42-

33

beweging gebracht en vloeien naar alle oorden. De oor-
logsvloot die zoolang heeft gerust loopt uit om expeditie\'s
en manoeuvre\'s te maken op de baltische zee, en stoom-
booten hun zwarten adem uitblazend bewegen zich schui-
mend en stampend op de schoone waterbaan, ter plaatse
waar nog kort te voren een zeehond ter nauwernood een
openening vinden kon om adem te scheppen. Iedere dag,
elk uur brengt weer iets nieuws en schoons aan, en... de
onttoovering van het doode ijspaleis is volkomen.

De eilanden van het Neva-delta, waarop de paleizen der
stad gebouwd zijn, zijn zeer vlak en laag. Met hun naar
de zee toegekeerde, onbewoonde uiteinden liggen zij soms
gelijk, ja beneden het watervlak; zelfs de verst en hoogst
gelegen stadsdeelen verheffen zich gewoonlijk niet hooger
dan twaalf tot veertien voet boven den waterspiegel. Een
rijzen van het water tot 15 voet is dus reeds voldoende
om gansch Petersburg onder water te zetten, en een wa-
terstand van dertig tot veertig voet kan de gansche stad
doen verdrinken. Hoe groot het gevaar is, dat de stad ieder
jaar op nieuw bedreigt, begrijpt ieder die weet, hoe hier
de aanwas van het water begunstigd wordt. De finsche
zeeboezem strekt zich over zijn geheele lengte van Peters-
burg in rechte richting uit naar het westen, van waar de
stormwinden waaien. Dezen dringen dus het water naar
de stad. \'t Gevaar zou minder groot zijn, indien de zee-
boezem breed was en naar beide zijden zich uitbreidde.
Maar ongelukkig wordt zijn boezem in de richting van
Petersburg steeds smaller, zoodat al het water daar als
in een put te samen stroomt. Ten overvloede loopt de
Neva, die zich bij de stad in dien boezem ontlast, juist
in een tegenovergestelde richting, zoodat de beide wa-
teren tegen elkaar instroomen. Als dan bij een hevigen
westewind in het voorjaar een hoogste waterstand en
ijsgang samentreffen, is het gevaar onvermijdelijk. Tot
nog toe heeft men de mogelijkheid niet ingezien door
dammen en kanalen het gevaar te keeren. Het water

3

-ocr page 43-

^gmsm^m

34

komt vaak zoo plotseling en onverwacht opdagen, dat me-
nigeen die \'s avonds uitgegaan is, terwijl intu-sschen de
wind is gedraaid, de straten overstroomd vindt en niet
meer \'t huis kan komen, zooals o. a. ook von Humboldt
het getroffen heeft op zijne reis door Rusland naar Sibe-
rië en Centraal-Azië.

De regeering van Petersburg heeft dan ook maatregelen
genomen om ieder van het dreigend gevaar te onderrich-
ten. Als bij aanhoudenden westewind het zeewater in de
Neva is ingedrongen en de uiterste punten van het eiland
heeft overstroomd, wordt op de Admiraliteit een kanon-
schot gelost en uit alle torens worden de vlaggen uitge-
stoken, ten teeken dat het water in aantocht is. De ka-
nonschoten worden ieder uur herhaald. Dringt het water
nog verder door, dan worden dezelfde signalen elk kwar-
tier gegeven. Bij nog hoogeren stand, als het water de
stad is binnengedrongen, worden de schoten om de vijf
minuten herhaald en bij het voortdurend stijgen van het
water iedere minuut, nü wordt ook de hulp der booten
en schepen ingeroepen.

De ellende die zulk een watervloed kan veroorzaken
gaat alle beschrijving te boven. Menig burger van Pe-
tersburg weet nog te verhalen van het droevig tooneel,
dat de watersnood van den IV*^®« november 1824 heeft doen
zien. Hij was de hoogste, welken de stad heeft beleefd,
en in alle straten wordt nog de hoogte er van door mer-
ken aan de huizen aangeduid. Door een allerhevigsten wes-
tewind gezweept, verhief zich het water steeds hooger en
schoot ten laatste met de uiterste snelheid door de straten,
hief alle wagens en equipage\'s in de hoogte, stroomde door
de vensters de benedenverdiepingen der woningen binnen
en welde uit de onderaardsche riolen met volle stralen.
Verscheidene kleine houten gebouwen werden door \'t water
geheel ongeschonden en zachtjes opgeheven en dreven
met hun bewoners in de straten rond. Rijtuigen, waarvan
de passagiers en koetsiers zich op de daken wisten te red-

-ocr page 44-

\'35

"ïTr

den, terwijl daarentegen de paarden, die zich niet vrij be-
wegen konden, ellendig omkwamen, hoopten zich bij dozijnen
op. Al de boomen op de openbare plaatsen zaten zoo vol
van menschen — zegt een ooggetuige — als anders van
spreeuwen. Het water rees eiken avond zóo hevig, dat
men ieder oogenblik vreesde, de oorlogschepen mochten
eens losgerukt worden en met geweld door de huizen
breken. Het ongeluk overviel de menschen tegen ver-
wachting. Men dacht er in \'t minst niet over, omdat het
water volstrekt niet onstuimig was, maar een kalm aan-
zien vertoonde. Zeer vele woningen stortten eerst den
volgenden dag in, toen het water reeds uit de stad ge-
loopen was. De vochtigheid bleef langen tijd in de
huizen hangen, en tengevolge daarvan heerschtten be-
smettelijke ziekten nog weken daarna. Des nachts was
de schrik nog grooter, daar de vloed des avonds steeds
wies en bij de invallende duisternis geen weg te vinden
was. Duizende huisgezinnen, wier leden in verschillende
deelen van de stad verspreid waren, brachten den nacht
in doodelijken angst door. Men berekent dat het verlies
aan waren, huizen, meubels, plaveizels enz. honderd-
millioen gulden heeft bedragen, en dat er in het water
en tengevolge der daaruit ontstane ziekten verscheiden
duizende menschen omgekomen zijn.

Maar buiten dat gevaar schenkt de Neva aan de stad
de grootste weldaden. Want daar er in Petersburg geen
andere goede bronnen zijn, voorziet zij de stad van al het
noodige drinkwater, \'t Is echter te bejammeren, dat geen
waterleiding het water naar de huizen voert. Overal ziet
men daarom water wagens door de stad rijden, om het
heilzame nat naar de woningen der aanzienhjken te bren-
gen; de mindere man haalt het zelf uit de rivier. Ook
het wasschen moet in de rivier geschieden. Op alle ka-
nalen en aan de oevers der rivier zijn daartoe houtvlotten
aangebracht. In het midden daarvan zijn eenige openin-
gen gemaakt. Vrouwen verrichten daar, \'s winters zoo-

-ocr page 45-

36

wel als zomers, haar nuttig bedrijf; schoon de ijskegels
haar dan vaak aan de kleeren hangen, volbrengen zij
zonder zuchten dit harde werk.

Niet minder opmerkelijk dan deze waschinrichtingen zijn
de drijvende vischwinkels, sadocks genaamd. Alles wat
de vangst, \'t bewaren en den verkoop van visch betreft
wordt in Rusland met de uiterste zorg behandeld en is
er het best ingericht. De sadocks zijn kleine, sierlijk
geschilderde en zeer net ingerichte houten huisjes. Zij
drijven op vlotten, liggen aan den oever voor anker, ter-
wijl een brug ze met den vasten wal verbindt. Van bin-
nen is er een ruimte, waar de gerookte en gezouten visch
is opgehangen. Een paar groote heiligenbeelden met
brandende lampen dienen tot bescherming. Behalve het
rooken en inzouten hebben de Russen nog een andere
manier de visch te bewaren, door ze namelijk te laten
bevriezen. Groote kasten staan er gevuld met zulke be-
vroren visch. Aan weerszijde van genoemde ruimte zijn
twee kleine kamers aangebracht, de eene voor de man-
schap van de sadock, de andere bestemd voor de gasten
die hier de bij de Russen zoozeer geliefde kaviaar komen
eten. Bovendien is achter het gebouw onder water nog
een gelegenheid aangebracht om de visch levend te be-
waren.

Biedt de Neva, als hare wateren door den wintervorst
onzichtbaar gemaakt zijn, minder aanvallige natuurtafe-
reelen aan, geheel anders is het in den zomer. Niets is
zoo indrukwekkend als het levendig tafereel, dat dan haar
oppervlakte vertoont. In de schoone en warme maanden Juni
en Juli zijn de Neva-armen dag en nacht met kleine en
groote zeil- en roeischuiten en gondels overdekt, die on-
ophoudelijk op en neer varen en het schoonste gezicht op-
leveren, waarbij de gondelvaarten op de lagunen van het
tegenwoordige Venetië niet te vergelijken zijn. Vooral
\'s avonds stroomt hier de menigte samen, en het vroolijk
gezelschap blijft tot diep in den nacht bijeen. De atmos-

-ocr page 46-

37

feer overdag door de zomerhitte gestoofd is nog heflijk
en zacht , alsof de warmte van de verwijderde sterren
komt, \'t Is een overheerlijke nacht met haar tooverach-
tig helder licht, al is de bron van alle licht reeds lang
achter den horizont verdwenen. Men denke zich zulk
een nacht, zulk een omgeving, zulk een stroom, die zich
nu eens in verschillende armen verdeelt en dan weêr tot
een groote massa zich vereenigt, die zacht, helder en
majestueus daarheen vloeit; daarbij een archipel van ei-
landen , op de éene helft waarvan prachtige paleizen zich
verheffen, en de andere met fraaie tuinen en smaakvolle
landhuizen is versierd; dan de groote zee voor de poorten
der stad, en niet ver van daar de zes uitwateringen der
rivier. Men denke dit alles verlevendigd door duizende
gondels en andere vaartuigen; Engelschen die hun mees-
terschap in het varen ook hier toonen; Duitschers die zich
met hun familie\'s in dezen nacht aan de vreugde over-
gen vergetende de zorgen van den dag; Russen die hun
harmonische zangen over het water laten klinken; rijken
en grooten door een sleep van bedienden gevolgd; matro-
zen van alle natiën; zij allen de wonderen van den hel-
deren nacht met verrukking aanstarend —■ men vare in
een sierlijken gondel tusschen al die eilanden en eilandjes
door, en men zal ter nauwernood een plaats op den aard-
bodem aantreffen, die zooveel betooverends biedt, als Pe-
tersburg en de Neva in een zomernacht.

OUDSTE STEDEN VAN RUSLAND.

Geeft Petersburg een karateristiek beeld van het mo-
derne Rusland, te Kijov (Kiew), te Groot-Nóvgorod

-ocr page 47-

öl)

en te Moskou zien wij het echte moskovische ras zijn
oude gewoonten handhaven. Evenals de Engelschman
van zijn Old-England spreekt, zoo laat ook de Rus zich
veel op zijn Oud-Rusland voorstaan. En waarlijk roem-
rijke dagen heeft het oud-Rusland gekend, den tijd vóór
de invoering der lijfeigenschap , toen het volk in den stijd
tegen Mongolen en Tartaren zich een zekere zelfstandig-
heid wist te veroveren, en zelfs onafhankelijke republieken
bestonden, die, evenals de republieken van Florence en
Toskane in Italië, en omstreeks denzelfden tijd door uit-
gebreide handelsbetrekkingen tot grooten bloei zich wisten
te verheffen, maar, helaas, daardoor den nijd des alleen-
heerschers gaande maakten, die ze in bloed deed onder-
gaan.

Met uitzondering van de groote steden, waarvan in ge-
heel Rusland slechts vijf ä zes bestaan, dragen alle rus-
sische steden hetzelfde karakter. Heeft men er twee of
drie in verschillende streken gezien, dan kent men ze
allen. De meeste dezer steden zijn aan rivieren ge-
bouwd. Een vuurtoren, een gevangenis, een vischmarkt
vallen aanstonds in \'toog. In de boven- en benedenstad
ziet men monnikkloosters. Een pont verbindt beide oevers.
Voor de stad ligt een onaanzienlijke voorstad. De haven
is vol schuiten en vlotten; de eersten zijn met visch, de
laatsten met dennehout geladen. Op de werf ontdekken
wij een menigte menschen met een ernstig donker gelaat
en met de onreine kleeding, den Oosterling eigen.

De oudste steden zijn Kijov, bij ons meer bekend on-
der den naam van Kiew, en Groot-Nóvgorod, de
hoofdsteden en de heilige plaatsen van het rijk, lang voor
het zich een Kreml aan de Moskau en een winterpaleis
aan de Neva bouwde. Kijov en G-root-Nóvgorod zijn nog
altijd de plaatsen, waar het volk voor zijn vroomen en
dichterlijken zin voldoening vindt en er daarom zoo gaarne
vertoeft — de eene de vaste burcht van zijn geloof, de
andere de vaste burcht zijner keizerlijke macht.

-ocr page 48-

öl)

Kijov is in een bizonder vruchtbare streek gelegen.
Het klimaat is er mild, droog en in den zomer niet zel-
den heet. Het land levert overvloed van graan, en op de
voortreffelijke weiden graast een krachtig soort van hoorn-
vee. Onder het wild gevogelte wordt de muskuseend een
merkwaardigheid genoemd, men beweert dat zijn bloed,
warm gedronken, tegen hondsdolheid behoedt. Reeds op
verren afstand is de stad te zien, schitterende in het zon-
licht op den blanken bergrug, waarop de stad is gelegen
met hare vestingwerken en hare vele meestal groen ge-
geschilderde torens en verzilverde öf vergulden koepels.
Zij is de oude residentie der grootvorsten en is, zooals
sommigen beweren, reeds vóór het begin onzer jaartelling
door Grieken öf Scythen, de oudste bewoners des lands,
maar met meer waarschijnlijkheid 430 na Christus door
de Slaven gebouwd. In \'t begin der elfde eeuw stond zij op
het toppunt van haren bloei, als residentie en hoofdstad
van geheel Rusland. Maar in de veertiende en vijftiende
eeuw gedurig door tartaarsche horden overvallen, geplun-
derd en ten laatste verwoest, verloor zij voor immer haar
macht en grootheid. Na aan verschillende heerschers on-
derworpen te zijn geweest, werd zij sedert het jaar 1686
voor goed een bezit der Russen.

Kijov ligt aan den rechteroever van den Djnepr en be-
staat uit drie, éen kwartier uurs van elkander gelegen
deelen, dus eigenlijk uit drie verschillende steden: Po-
dol, Witschgorod en Petschersk: een handelstad, een
keizerstad en een heiligenstad. Podol is de koopmanswijk,
Witschgorod de regeeringswijk, en Petschersk de wijk der be-
devaartgangers. Zij tellen samen 127000 inwoners. Kijov is
een stad van legenden en van groote geschiedkundige ge-
beurtenissen. Hier predikte eens de heilige Andreas, de
vroome Olga woonde er, hier ook had de bekeering plaats
van den later heilig verklaarden Wladimir. Hier volgden
de overwinnende legers elkander op: eerst de Mongolen,
vervolgens de Polen, nog later de moedige krijgers van

-ocr page 49-

öl)

Peter den Grooten. Ook het land om de stad gelegen is
vermaard door roemrijke avonturen. Het land der Ma-
zeppa\'s en Gonta\'s heeft zeer veel te verhalen van vijan-
delijke invallen bij nacht, van vlucht en van geplunderde
steden. Elk dorp heeft zijne legende, iedere stad hare
heldensagen van hefde en krijg. Het land vloeit over
van herinneringen. Gindsche kapel wijst de plaats aan,
waar een grootvorst gedood werd. Deze heuvel is het
graf eener tartaarsche horde, dit veld het strijdperk,
waar de Polen geslagen werden. De menschen zijn hier
vroolijker en levendiger, de huizen netter gebouwd,
de landen beter onderhouden dan in het noorden en
oosten. De maat der muziek is er sneller, de brande-
wijn sterker, de liefde vuriger, de haat glooiender dan
ergens elders.

Een groen, met fraaie boomen en struikgewassen be-
plant dal scheidt het Antonius-klooster van de stad, dat
weder door een ander dal van het klooster van Feodo-
sius gescheiden is. Deze kloosters worden tot de schoonste
bouwwerken gerekend van oostelijk Europa. Vergulden
koepels en torens steken ver boven deze gebouwen uit.
Iedere muur is beschilderd met beelden uit het leven der
heiligen. Ook de grond is heilig. Meer dan honderd
kluizenaars slapen den doodslaap in de katakomben, en de
onvergankelijke lichamen van tallooze heiligen rusten in de
nissen. In het Antonius-klooster wordt den bezoeker ge-
toond de schedel van den heiligen Wladimir, dat wil zeg-
gen een fluweelen doodskleed, waarin men zegt dat de
schedel gewikkeld is. Het vleesch er van moet nog frisch,
de huid niet gerimpeld zijn en een welriekenden geur van
zich geven. De onderaardsche plaatsen en gangen zijn
met geheele reien van lijken opgevuld. Voor elk is een
nis in de rots aangewezen, en het geeft een liefelijken
reuk van zich. \'t Is volstrekt verboden er onderzoek naar
te doen; maar de monnik, die den bezoeker tot gids ver-
strekt, staat voor de waarheid in. Wie echter voor den

-ocr page 50-

M

monnik borg blijft, is een andere vraag. Vijftigduizend
bedevaartgangers uit de gouvernementen Podolië, Kijov
en Volbynië komen jaarlijks deze reliquien der heiligen
bezoeken om aan hen hun hulde te brengen.

Groot Novgorod (Novgorod-Welicki), de tweede
der door ons genoemde steden, was eens de grootste stad
van Rusland en een der beroemdste handelplaatsen van
Europa. Als men de schoone breede rivier de Wolchow,
waaraan de stad ligt, opvaart, dan kan men uren lang
zijne reis vervolgen, en steeds ziet men aan beide oevers
fraaie tuinen, sierlijke buitenplaatsen en kloosters, prij-
kende in het liefelijkst groen; in zwitserschen stijl zijn hier
de huizen gebouwd. St. Cyrillus en St. Antonius leenen
aan tallooze pittoreske bouwwerken hun namen. Maar
het schoonste riviergezicht levert het George-klooster op,
dat zelf ook een prachtig gebouw is. Van den klokketo-
ren is het uitzicht verrukkelijk. De geheele omtrek, zoo-
ver men zien kan, is als met een gordel van pijnboomen
omgeven. Daar achter stroomt de Wolchow traag voort,
en op den rug van gindschen heuvel aanschouwt het oog
de lange reien torens en huizen, die in alle kleuren van
den regenboog schitteren: roode muren, blanke torens,

groene koepels en vergulde daken____hier het Kreml en

de Kathedraal, daar de stadspoort en de brug, ginds aan
de overzijde der rivier de koopmansstad, het verkoophuis
en de Jaroslawtoren. \'t Zijn de veruitgestrekte, schilder-
achtige omtrekken van Groot-Novgorod.

Oud-Rusland, zooals wij straks zeiden, kan bogen op
een roemrijk verleden. Daarbij dachten wij voornamelijk
aan de stad, waar we ons op dit oogenblik bevinden. In
de en IS"^® eeuw, toen Groot-Novgorod met de groote
hanze-steden in verbinding stond en de stapelplaats van
den geheelen noordschen en oosterschen handel was, telde
zij 400,000 inwoners en beheerschte een uitgestrekt land,
zelfs den bodem, waarop thans Petersburg zich verheft.
In de vijfde eeuw gelijktijdig met Kijov door de Slaven

-ocr page 51-

42

gesticht, was zij in de negende eeuw de residentie van
Rurik, den eersten russischen Vorst, en alzoo de grond-
legster van den russischen staat. Later wist zij de alge-
meene verwarring, die na Wladimir\'s dood in Rusland
heerschte, te gebruiken om zich onafhankelijk te maken
en een republiek te vestigen, waarin de nationale Raad,
door de volksvergadering gekozen, de hoogste wetgevende
en uitvoerende macht bezat en de staadsambtenaren, tot
de hoogst geplaatsten toe, naar eigen wil aanstelde oi
ontsloeg.

De macht, welke de stad in die dagen uitoefende, wordt
aangeduid door een oud spreekwoord van het volk: »Wie
vermag te strijden tegen God en Groot-Nóvgorod?" Maar
met den toenemenden rijkdom verdween de vaderland-
lievende geest en de heldenmoed der burgers. Partij-
schappen en verdeeldheden legden den grond tot haren
val, tot eindelijk in \'t jaar 1478 de eens zoo machtige re-
publiek de buit werd van den grootvorst Wasiliewitsch-
Toen zij zich, een eeuw later, weer vrij wilde vechten\'
viel zij in de wreekende handen van Iwan IV, »den Ver-
schrikkelijke." Teruggekeerd uit een ongelukkigen veld-
tocht aan de Oostzee, verneemt deze, dat de burgers van
Nóvgorod, die zijn bestuur haatten, een gezantschap naar
den zweedschen vorst gezonden hebben met het verzoek
hen onder zijn bescherming te nemen. In zijn woede
zweert de tiran, de stad te zullen verwoesten en zout te
strooien op de plaats, waar zij gestaan heett. Iwan hield
zijn eed. Zijne benden legeren zich voor de wallen, en
het gerucht verspreidt zich binnen de muren, dat de stad
met den grond gelijk gemaakt en mannen, vrouwen en
kinderen zonder genade neergesabeld zullen worden. —
De stad met den grond gelijk gemaakt! Hoe zou dit mo-
gelijk zijn! Immers Nóvgorod is eene der grootste steden
van Europa, een republiek ouder dan Florence, de stad
\' der bedevaartgangers heiliger dan Kijov. De wallen zijn
vijftig (engelsche) mijlen lang, de huizen bergen 800,000

-ocr page 52-

m

bewoners. Toch heeft Iwan hare vernietiging besloten.
Tienduizend schutters zijner lijfwacht en dertig duizend
Tartaren scheidt hij van zijn leger af en geeft de repu-
bliek aan hun bloeddorst over. Hij geeft hun volle vrij-
heid , naar hartelust te moorden en mannen noch vrouwen
te sparen. Daarop storten zij zich op de torens, beklim-
men de muren, nemen de bruggen, het Kreml, de kathe-
draal, en, straat voor straat, wijk bij wijk, veroveren zij
de stad. Geen pen is in staat dezen gruwel der verwoesting
te beschrijven. Dag aan dag, week aan week zijn strop,
geweer en fakkel bestendig in werking. De straten drui-
pen van bloed, de rivier is gestremd van tallooze daarin
geworpen lijken der verslagenen. Toen het moordwerk
ten einde gebracht was, de Tartaren in hun legerplaats
teruggeroepen waren, bedroeg het aantal vermoorde man-
nen, vrouwen en kinderen meer dan de tegenwoordige
bevolking van Petersburg. Het veroveringswerk was vol-
komen. De stadsklok — de klok, die ter raadsvergadering en
tot het gebed riep, — werd uit den Jaroslawtoren genomen
en naar Moskou vervoerd, waar zij naast den heiligen
toren hangt. Verbannen uit de stad, welke zij te wapen
riep, fluistert zij nu nog misschien menigen burger
in het oor van den eenmaal gelukkigen tijd, waarinRus-
lands steden aan de steden van Italië en Engeland gelijk
waren, en de bewoners zoo vrij als thans de inwoners
van Holland en Zwitserland.

De derde en wel de aanzienlijkste van de drie genoemde
oudste steden van Rusland is Moskou, tot op tsaar Peter
den Grooten de hoofdstad, nu nog de tweede in rang en de
plaats waar de keizers gekroond worden. De heilige moe-
derstad , »matoesjka Moskwa" zooals de Russen haar gaarne
noemen, is de plaats van nationale herinneringen, de voed-
ster van het kerkelijk leven in Rusland, de stapelplaats
van den handel met het binnenland en met Azië, waar-
mee het door voortreffelijke water- en landwegen verbon-
den is, een der eerste fabrieksteden in Europa. Hare be-

-ocr page 53-

öl)

volking is in de laatste veertig jaren bijna verdubbeld en
bedraagt tegenwoordig 612,000 inwoners. Een stad van
onverwoestbare levenskracht. Immers tot viermaal toe —
in de jaren 1382, 1571, 1611 en 1812 — door brand ver-
nield, rees zij telkens als een feniks uit zijne asch, ver-
jongd en schooner dan tevoren. Toch heeft zij genoeg van
de oude vormen overgehouden om als vertegenwoordig-
ster te kunnen gelden van oud-Rusland. De kerken, bij
voorbeeld, hebben nog dezelfde gedaante niet alleen,
maar ook dezelfde kleuren als vóór den laatsten brand;
wel een bewijs, dat de Rus in alles wat den godsdienst
betreft het oude handhaaft.

Komt men van Petersburg naar Moskou, men ziet dan
reeds op éen uur afstands hare honderde torens en ver-
gulde koepels blinken, die met de massa huizen die hier
zijn een majestueus gezicht opleveren. Voor \'t overige
vindt men er de verwonderlijkste vereeniging van rijkdom en
armoede, van pracht en eenvoud — hier ruime pleinen,
liefelijke tuinen, lommerrijke boulevards, ginds kromme
onzindelijke straten. De stad breidt zich uit in eene vlakte,
die aan éene zijde door de Sperlingsbergen begrensd wordt.
Door de Moskwa in twee deelen gesplitst, vormt zij een
onregelmatig vierkant, welks omvang zes mijlen bedraagt.
De stad bestaat eigenlijk uit vier deelen: Kreml,
Kitaigorod, Beloigorod of witte stad, die de beide
vorigen omvat, terwijl het vierde, Semlanoigorod,
zelf reeds twee mijlen in omtrek, evenals de drie andere
deelen, weder door een aantal voorsteden (sloboden) om-
geven en door een aarden wal van de vlakte gescheiden
is. Den diepsten indruk van hare grootheid en pracht
verkrijgt men, als men haar beziet boven uit het Kreml,
dat het middelpunt van de stad vormt. Wat het meest
in \'t oog valt, als men van uit die hoogte op de stad
neerziet, is het groot aantal koepels op de torens, die
zich met hun vergulde kruisen hoog in de lucht ver-
heffen. Deze kruisen staan dikwijls in de sikkels van een

-ocr page 54-

öl)

halve maan, die door de Tartaren, na hun veroveringen
in Rusland, op de spits van het kruis geplaatst werden,
maar later, toen de Russen overwinnaars waren, door
dezen op hun oude plaats zijn gezet. Deze vereeniging van
verschillende bouwstijlen komt nog sterker uit in het Kreml.
Europa en Azië hebben er hun bijdragen aan geleverd.
Aan een en hetzelfde gebouw rust op een byzantijnschen
boog een gothisch dak, op den mongoolschen koepel ver-
heft zich een turksche halve maan, en grieksche zuilen staan
doelloos voor een muur, die gebouwd is in den smake-
loozen trant van de eeuw van L ode wijk den veertienden.
De wijze, waarop deze verschillende bouworden tot een
soort van geheel verbonden zijn, en de kleurenpracht die
daarbij aangebracht is, maakt een verwonderlijken indruk
op den toeschouwer.

Het Kreml (kasteel), de oude tsarenburcht, waar
nog heden de keizers gekroond worden, is de trots van
Moskou en van geheel het russische volk.
De stad — want men kan het eene stad op zich zelve
noemen —■ is omgeven door een ringmuur 60 voet hoog,
met torens, kanteelen en schietgaten. Van den zuidelij-
ken oever der Moskwa heeft men het schoonste gezicht
op de vesting en hare blanke muren, die zoo buitenge-
meen sterk gebouwd zijn, dat zij daar schijnen te staan
ter bescherming van de groote heiligdommen, reliquien
en kunstschatten, die daar achter verborgen liggen. Bin-
nen dezen zwaren ringmuur staan de bouwwerken en mo-
numenten, waaraan een arbeid van zeven eeuwen is be-
steed. Op den voorgrond verheffen zich de rijk versierde
koepels der prachtige kerken van Maria-hemelvaart, en
van den aartsengel Michaël, en de talrijke andere kerken
en kloosters, waaronder de elf koepels van de kerk des
Verlossers achter een gouden getralied hek boven allen
uitblinken. De ondiepe gracht, die vroeger de vesting
omgaf, is veranderd in een sierlijk plantsoen in engel-
schen smaak aangelegd. Op het hoogste punt, een ruim

-ocr page 55-

m

plein, verheft zich het tsarenpaleis, een onregelmatig
gothisch gebouw, maar dat in later tijd zeer is verbouwd
en verfraaid. Het bevat de wapenzaal met een rijke
verzameling van keizerlijke kronen en scepters, waar-
onder vooral mag genoemd worden de scepter met den
grooten diamant, door keizerin Katharina de tweede aan-
gekocht voor de niet geringe som van 450,000 roebels, ruim
een millioen gulden.

De hoogste toren van het Kreml en van de stad en een
van de grootste merkwaardigheden van Moskou is de zoo-
genaamde klokkentoren Iwan Weliki, met 22 groote
klokken. De door de Franschen in 1812 beschadigde groote
klok, 1064 centenaars (3551 poed) zwaar, werd in 1819
door een nog grootere en 440 poed zwaardere vervangen.
De grootste klok op de gansche aarde ligt aan den voet
van dezen toren, diep in den grond. Haar gewicht be-
draagt 443,770 pond en heeft een omvang van ruim 67 voet.
Voor het volk van Moskou is zij het voorwerp van gods-
dienstige vereering. — Bezienswaardig op het Kreml is
ook het in \'tjaar 1694 gegoten kanon, waarin een man
rechtop staan kan.

Aan de zuidzijde van het Kreml, bovenop den zoogenaam-
den heiligen toren, staat het beeld van een heilige, die
volgens de sage het Kreml eens zou gered hebben. Ieder
die in de nabijheid van dezen toren komt wordt verplicht,
op een afstand van honderd schreden het hoofd voor de-
zen heilige te ontblooten.

Napoleon poogde het Kreml in de lucht te laten sprin-
gen; maar het mocht hem slechts ten deele gelukken.

-ocr page 56-

■ 47

KARAKTER DER RUSSEN.

Hoewel men de Russen onderscheidt in Groot-, Klein-
en Wit-Russen, is toch hun nationale eenheid (Polen na-
tuurlijk uitgezonderd) sterk in \'t oog vallend. De eenheid
van dit volk wordt bevorderd door den grond dien het
bewoont. Rusland is over zijne geheele uitgestrektheid
een vlak land. De gewone grensscheiding — de bergen,
die vaak, als zoovele chineesche muren, de stammen van
een volk gescheiden houden — wordt hier hoegenaamd
niet gevonden, altans niet in die mate, dat zij de toena-
dering van de onderscheidene deelen des volks verhindert.

Daarentegen is het land rijk aan reusachtige stroomen
en groote rivieren, die het van het zuiden naar het noor-
den doorloopen, terwijl vele fhnk aangelegde wegen, die
het land in alle richtingen doorkruisen, eene voortreffe-
lijke communicatie vormen. — Een ander hulpmiddel ter
bewaring hunner nationaliteit hebben de Russen in hun
godsdienst. Zij behooren allen tot éene kerk, zij zijn allen
zonder onderscheid — met uitzondering van eenige vrij tal-
rijke sekten, die echter niet allen buiten de kerk staan —
den orthodox-griekschen godsdienst toegedaan. In deze
kerk gevoelen zich de verschillende stammen, die op een af-
stand van duizende mijlen van elkander wonen, als leden
van éen lichaam, waarvan de Tsaar het hoofd is, de zicht-
bare plaatsvervanger Gods, tegelijk keizer en hoogepriester.

Ook de taal die het volk spreekt is overal tamelijk de-
zelfde. De beide hoofd-dialekten: het groot- en het klein-
russisch verschillen niet zooveel of zij worden door allen
verstaan. Voor hen, die jaarlijks uit Zuid-Rusland naar
Petersburg trekken om er als voerlieden hun brood te
zoeken, levert ten dien aanzien hun verblijf in de hoofd-
stad geen belangrijke moeielijkheid op. — Het spreekt
overigens vanzelf, dat in een staat, die — in weerwil
van zijn eenheid ten gevolge van zijn absoluut monarchaal

-ocr page 57-

öl)

regeeringsstelsel eeuwenlang doorgevoerd — uit honderd
verschillende stammen bestaat, de menschentypen niet
overal volmaakt dezelfden zijn. Over \'t algemeen kan
men aannemen, dat de Klein-Russen het zuiverste type
der slavisch-russische nationaliteit vertoonen, hoewel hun
invloed door dien der krachtiger ontwikkelde Groot-Rus-
sen, die bovendien ruim de helft der geheele bevolking
uitmaken, overtroffen wordt. Door hunne vermenging
met Finsche volkselementen onderscheiden zich de Groot-
Russen door hun blonde haren, hun dikwijls blauwe
oogen en gedrongene, stevige gestalte van de meer don-
kere en tengere Klein-Russen. Daarom is het ook niat
te verwonderen, als men de straten van Petersburg door-
wandelt , daar ook zulken aan te treffen, die van den ge-
woonlijk zwaar gebaarde\'n Rus aanmerkelijk afwijken.

Van beide soorten hebben wij in nevensgaande plaat,
»het Russische volksleven," een voorbeeld gegeven. No. 4
en 5 vertoonen twee straattypen uit Petersburg. De een,
de lang behaarde en zwaar gebaarde moezjiek (boer)
is een echte Moskoviet ; de ander gelijkt op een werktuig-
kundige of een hand werkman, bij wien de invloed der
europeesche beschaving zich heeft doen gelden.

De Rus in \'t algemeen heeft een levenskrachtige, taaie
natuur en heeft bovendien een goeden verstandigen aan-
leg, die voor de toekomst van dit volk, nu nog slechts
in den aanvang zijner ontwikkeling, veel doet verwach-
ten. In zijn ruw, maar toch gezond klimaat heeft hij ge-
leerd zich te harden, hij bezit daardoor kracht om te vol-
harden, hoewel in evenredigheid van andere volken niet
zoo sterk. Krankheden komen er onder het volk weinig
voor. De Rus bereikt gewoonlijk een hoogen leeftijd, zoo-
dat grijsaards van 100 tot 120 Jaren niet tot de zeldzaam-
heden behooren. In \'t begin dezer eeuw leefde nog ie-
mand in Rusland, die onder Gustaaf-Adolf den dertigjarigen
oorlog meegemaakt had ; hij had onder elf regeerende
vorsten zijn vaderland zien toenemen en bloeien, en had

-ocr page 58-

Volkstypen.

Pet ersl3urg"s che
lian dwerksmaiL,

Bedelende nonnen.

-ocr page 59-

49

zich in zijn 104de jaar voor de derde maal in het huwelijk
verbonden en ook kinderen verwekt.

De fyzionomie van den Rus is: kleine doordringende
oogen, laag voorhoofd, vrij en open blik, dunne lippen,
witte tanden, een kleine gebogen neus,\' zware baard en
dik hoofdhaar. De uitdrukking van zijn gelaat is: ernst
en goedaardigheid, ook wel sluwheid en verslagenheid.
Gehoor en gezicht zijn meestal scherp, de overige zin-
tuigen daarentegen door leefwijze en klimaat min of meer
afgestompt.

De Rus wordt wel eens genoemd de franschman van
het noorden, met welk volk hij inderdaad eenige trekken
gemeen heeft. Hij is, evenals de bewoner van Frankrijk,
snel, soms heftig en hartstochtelijk in zijne bewegingen.
Daarbij is hij vlug van bevatting, altijd goedsmoeds,\'vroo-
lijk, werkzaam, zonder zich evenwel veel te willen in-
spannen ; minnaar van zang en muziek, maar ook driftig,
in woede ligt ontstekend, als hij beleedigd óf geprikkeld
wordt. Uiterst bedrijvig en bekwaam om iets uittevinden
maar ook geslepen, listig, niet zonder bedrog, steeds ge-
neigd om te woekeren en te schacheren (Peter I schreef
eens als antwoord onder een verzoekschrift van eenige
poolsche Joden die om handelsvrijheid in zijn rijk ver-
zochten : «Geen Joden hier, ik ken mijne Russen, zij ver-
staan den handel beter dan gij"), maar ook gedienstig,
gastvrij, gezellig en spraakzaam; zelfs de gemeene man bezit
eene natuurlijke welsprekendheid en beleefdheid, juist
als de franschman.

Dezelfde grondtrekken, maar meer veredeld, worden
bij de russische vrouw gevonden. De meisjes worden
vroeger rijp, dan men in zulk een koud klimaat verwach-
ten zou, en het is volstrekt niet zeldzaam, dat de brui-
degom 16 ä 17, de bruid 13 ä 14 jaar oud is. Maar \'t
gevolg daarvan is dan ook, dat de bloei en de schoon-
heid der jonge vrouw spoedig verwelken. De omgang
tusschen de beide geslachten is tamelijk vrij en ongedwon-

7

-ocr page 60-

öl)

gen, vooral op het land, waar men dicht bijeen woont.
Maar daar ook behandelt de man zijne vrouw op eene
ruwe en grove manier, niet zelden hard, waarvan wij
later een voorbeeld zullen aanvoeren. Trouwens de vrouw
is van de jeugd af gewend aan harden arbeid en aan on-
derworpenheid. Evenwel dringt ook hier de beschaving
door, die aan de vrouw meerdere zelfstandigheid en ge-
lijke rechten, als den man, schenkt.

De russische handwerksman heeft talent; maar hij be-
zit niet dat soliede, den duitscher en engelschman eigen;
hij is oppervlakkig en lichtzinnig. De koopman en kra-
mer is met een kleine verdienste tevreden; \'t is hem ge-
noeg als hij maar zooveel verdient dat hij van tijd tot tijd
aan zijn dranklust kan voldoen, het meerdere kan hem
niet schelen. Maar juist deze soort van tevredenheid,
deze zorgeloosheid voor de toekomst veroorzaken luiheid
en ledigheid, die zooveel te schadelijker werken-, naar-
mate de lagere standen zoo zelden tot een buitengewoon
werk aan te sporen zijn, tenzij dat het hun door voor-
beelden aangewezen wordt, welke voordeelen daaruit voort-
vloeien. De handwerkman houdt daarom ook gaarne zijn
»blauwen maandag," en brengt dan den ganschen dag in
de kroeg door.

»De Rus leeft niet zonder gezang." Hij zingt bij zijn
bedrijf, onder den arbeid, op de reis. De boer zingt achter
den ploeg, de voerman op zijn wagen, de herder achter
de kudde, de werkman bij zijn arbeid en de soldaat op
marsch, zelfs als hij in den slag gaat. Op zon- en feestdagen,
wordt zelfs in de kleinste dorpen gedanst en gezongen
met begeleiding van muziek. Zelfs bij zeer streng win-
terweer, voornamelijk in de kersdagen, ziet men de dorps-
jeugd tot diep in den nacht zingend en spelend langs de
straten gaan..

De leefwijze der Russen is hoogst eenvoudig. Hun
woningen van balken opgebouwd — waarvan de tus-
schenruimten met mos aangevuld zijn — van boven met

-ocr page 61-

öl)

stroo bedekt, zijn echter warm. Sommige zijn echte
rookvertrekken, andere hebben schoorsteenen. In groote
dorpen zijn ze ruimer en netter gebouwd. Geen dorp,
hoe gering ook, waar niet de reiziger zijn blik met ge-
noegen laat weiden. Hij ziet er de menschen ijverig aan
hun werk, met vroolijke en opgeruimde gezichten. In de
zomeravonden; als het weder schoon is, komen na vol-
brachte dagtaak de knapen en meisjes van het dorp op
een vrije plaats bijeen om te zingen en te springen en
zich met allerlei volksspelen te vermaken. Ook adelijke
personen laten in de winteravonden in hunne kasteelen
jonge boerenmeisjes komen, om hun door gezang en
dans den tijd te korten. Deze toestand echter geldt van
den tijd vóór de emancipatie of vrijverklaring der lijf-
eigenen. Na dien tijd is daarin een aanmerkelijke ver-
andering gekomen, waarvan wij later het onze zullen
zeggen.

De Rus is een geboren koopman. Een russisch spreek-
woord zegt: «Men zette den Rus met een geldbeurs op
een steen, en hij zal zijn voedsel weten te vinden." Toch
bestaat er bij groote overeenkomst in aanleg en geaard-
heid geen gering verschil tusschen den Grootrus en den
Kleinrus. Deze legt zich meer op landbouw en de vee-
fokkerij toe, gene is meer koopman en handwerkman, in
overeenstemming met de meer levendige natuur van den
een en de grootere traagheid van den ander. De land-
bouw eischt te veel van \'s menschen geduld, dan dat de
Grootrus met zijn al te levendige natuur daarin behagen
kan scheppen; het werk is hem te langwijlig, hij maakt
er zich van af, en daar hij in korten tijd zich een 5fan-
der handwerk eigen maakt, doorreist hij al handelende
of werkende het gansche land, oefent aan de IJszee 5f
Zwarte zee het bedrijf van visscher uit, of leidt in de
wildernissen van Siberië het jagersleven, dient als hand-
langer in fabrieken, bij bouwkundigen en schilders, en
trekt met allerlei waren van stad tot stad en toont zich

-ocr page 62-

öl)

in alles, dat hem winst kan geven, gewillig en onderne-
mend. — De Kleinrus daarentegen vindt in de vette en
vruchtbare gronden van het zuiden de hoofdbronnen van
zijn akkerwerk en herdersbedrijf. Hij bezit minder talent
en lust in mechamischen arbeid en nog minder in kra-
merij en handel. — Bij den Groot-russichen koopman is
de neiging tot reizen en trekken op wonderlijke wijze ver-
eenigd met zijn liefde tot een vaste woonplaats, zijn zucht
tot geld met zijn verkwisting. Hij legt zijne inkomsten
niet in de kast weg; maar óf hij brengt ze dadelijk weer
in omloop om zijn kapitaal te vergrooten en zijn handel
uittebreiden, of hij gebruikt het gewonnen geld om zich
eenige noodige geriefelijkheden aan te schaffen, zooals paar-
den, rijtuigen en dergelijke. De posthouders en post-
knechts zien met ongeduld den vroolijken tijd te gemoet,
dat de »moskovische kooplui" komen, en nog langen tijd
daarna spreekt men van hunne vrijgevigheid. — De Klein-
rus daarentegen drijft de spaarzaamheid zoover, dat hij van
wege zijn gierigheid bekend staat en, hoewel rijk, houdt hij
zich arm, daar hij van geven afkeerig is. — De kooplie-
den uit Grootrusland, die het gansche jaar door in de
Ukraine van de eene markt naar de andere reizen, bouwen
en verbouwen niet zelden steenen huizen en magazijnen;
de Kleinrus daarentegen stelt zich met ellendige houten
gebouwen tevreden, die hij nog bovendien laat vervallen.

Geheel verschillend is ook de wijze, waarop beiden hun
handel drijven. De Kleinrus weet van geen loven en bieden.
Vraagt men hem naar den prijs van eenig voorwerp, hij
noemt dien, maar beveelt het verder niet aan. De Grootrus
daarentegen erkent zijn kooper terstond aan zijn klee-
ding, voorkomen en spraak en is het zeer spoedig met
zich zelf eens, of hij het dubbele van den werkelijken
prijs zal vragen of niet. Hij verkoopt dikwijls zijn waar
voor zóo lagen prijs, dat zijn Kleinrussische kollega,die
dezelfde waar verkoopt, niet begrijpen kan hoe dit moge-
lijk is en meesmuilt bij de gedachte, dat de ander daar-

-ocr page 63-

öl)

van groote schade moet hebben. Maar deze lacht op zijn
beurt en wacht slechts de gelegenheid af om zijn schade
driedubbel in te halen. De koopman uit Klein-Rusland
begrijpt volstrekt niet, dat men den rijke voor den arme
kan laten betalen. Hij levert ook niet af op krediet, ter-
wijl de geheele russische handel op een zeer gewaagd
krediet gegrond is, een krediet dat, in weerwil van de
grootste bankroeten, blijft bestaan, — De goedgunstige
lezer, die de hierbij behoorende plaat inziet, zal in de
daar voorkomende afbeeldingen van russische kooplieden,
bij eenigzins nauwkeurige beschouwing, vrijwel de beide
typen, terug vinden, die wij gepoogd hebben te schetsen.

Dit verschil van bedrijfsuitvoering hangt samen met
andere verschilpunten in geaardheid en karakter tusschen
deze twee volkstammen. Alle Russen kenmerken zich,
zooals wij zagen, door hun vroolijke en zorgelooze natuur,
zij zijn onverschillig voor de toekomst, voor \'t geen ge-
beuren kan. Allen, Grootrussen zoowel als Kleinrussen,
leven gaarne vroolijk, zingen en jubelen, werken liefst
niet veel, spannen zich bij den arbeid ook niet in en
laten voorspoed öf tegenspoed over zich komen, zooals
de hemel wil. Maar in zijn vroolijkheid is de Grootrus
veel opgewekter. Hij is aardig en geestig en kruidt zijne
drinkgelagen, al is \'t maar de gemeene brandewijn dien
hij drinkt, met welsprekendheid en poëzie. Zijn karakter
is vriendelijker en goedaiardiger, en zelfs bij dronkenschap
is hij teeder, niet ruw. Van zijn schelmsch lachend ge-
laat straalt altijd de vreugde. De Kleinrus is uitgelaten
in zijn vroolijkheid.

Gastvrijheid is ook een deugd aan alle Russen eigen.
De boer zoowel als de edelman ontvangt zijn gast, zij het
ook een vreemdeling, vriendelijk in zijn woning, en eigen-
aardig is de wijze, waarop dit in den middenstand en bij de
lagere volksklasse plaats heeft. Na \'t ontbijt, meestal be-
staande uit gerookt vleesch en gedroogde öf gezouten
visch, biedt de huisvader den gast een glaasje brande-

-ocr page 64-

öl)

wijn aan, eveneens de vrouw, daarna komen de zonen,
eindelijk de dochter en ieder presenteert hem ook zoo\'n»
glaasje; \'t zou zeer onbeleefd zijn dit afteslaan. Bij \'t
middageten wordt bier, zelden wijn gedronken; na den
eten thee met brandewijn of iets anders van dien aart;
te vier uur punch (van brandewijn in plaats van rum of
arak), en daarna weer bier, evenzoo ook bij het avond-
eten. Wie dan nog bij zijn verstand is gaat naar huis öf
legt zich te slapen. Maar ook hierin doet zich het onder-
scheid kennen tusschen den bewoner van Groot- en van
Klein-Rusland. Beiden munten door vriendelijkheid uit,
maar de Kleinrus is daarbij zooveel mogelijk nog vrijgeviger.
De geringste Kozak zal met de grootste bereidwilligheid
zijn laatste stuk brood en zyn eenig overgebleven nap
melk met zijn gast deelen.

De Rus is een hartstochtelijk liefhebber van de jacht,
niet alleen op hazen en vossen, maar ook op beeren en
wolven, \'s Winters vindt men in de dorpen weinig man-
nen te huis, daar zij als voerlieden elders dienst doen en
door \'t gansche rijk trekken om de handelswaren naar de
groote stapelplaatsen te brengen. Anderen houden zich
onledig met allerlei handenarbeid: het vervaardigen van
sleden, van houten gereedschappen, van allerlei vlecht-
en bindwerken, het breiden van netten en het maken van
lederen voorwerpen. De Rus uit den geringen stand laat
nog altijd, als vóór eeuwen, zijn baard groeien, en draagt
zijn hoofdhaar kort en rondom zijn hoofd afgeknipt. Des
zomers kleedt hij zich met een langen, wijden linnen
broek en een kiel met korte mouwen, om het middel door
een lederen gordel vastgehouden; waarover hij, als \'t kou-
der wordt, een lange, grotlakensche jas trekt met groote
panden. In den winter draagt ieder een pels uit schaaps-
huid vervaardigd;, waarover de rijke nog weer een linnen
kleed doet. In den zomer dekt men het hoofd met een
ronden hoed met smal opgeslagen rand, \'s winters met
een muts eveneens van pels en met trijp bekleed. In

-ocr page 65-

plaats van met kousen bedekken de armen hunne beenen
met linnen of grof wollen banden. De schoenen zijn uit
de binnenschors van de linde vervaardigd, 5f zij bestaan uit
rood lederen sandalen, die boven op den voet vastgeregen
worden. De gegoeden dragen gewone schoenen of laarzen.

De bruiloften worden bij de dorpsbewoners met veel ge-
jubel gevierd. Acht dagen vóór het huwelijk wordt reeds door
den pope de band tusschen het jeugdige echtpaar gelegd,
en deze band is onverbreekbaar. Bij het huwelijk dragen
de bruidmeisjes het beeld van den een of ander heilige naar
de kerk, een kransje wordt het trouwpaar op het hoofd
gezet, zij wisselen voor het altaar van ringen, waarop
zij onder het maken van het teeken des kruises door den
geestelijke ingezegend worden, na vooraf uit éen beker
gedronken te hebben. In huis teruggekeerd biedt hun de
vader der bruid een brood met wat zout aan, met den
wensch dat het hun aan beiden nimmer ontbreken moge.
Daarop vangt het vreugdebedrijf aan, waarbij veel ge-
geten, gedronken en gedanst wordt, vaak verscheiden
dagen lang.

De Rus is zeer ijverig in het uitoefenen van zijn
godsdienst. Men vindt in elk vertrek tegenover de deur
een kast of huisje aan den muur hangen, waarin zich het
beeld bevindt van den heilige, wien de huisvader tot zijn
patroon gekozen heeft, meestal ridder St. George, die van
den lintworm geneest. Voor dit beeld maakt ieder die
binnen komt een buiging, nog voor hij de huisgenooten heeft
begroet, en tweemaal het teeken des kruises met de drie
voorste vingers der rechterhand, vergezeld van het gewone
Gospodi pomilui (Heer ! erbarm U!). De mannen ont-
blooten daarbij het hoofd en laten het dikwijls uit eerbied
voor den heilige ongedekt totdat zij vertrekken. Dezelfde
eerbewijzingen ontvangt de heilige van elk der huisge-
nooten \'s morgens en \'s avonds vóór het eten, ja ook vóór
eiken dronk. Maar bij eigenlijke drinkgelagen maakt men
zicfi van deze plichtpleging al, men schuift de gordijntjes

-ocr page 66-

öl)

van het huisje diclit, opdat de lieilige niet zal zien, dat
zij zich bedrinken.

Iedere Rus, zoo man als vrouw, draagt een klein ge-
schilderd heiligenbeeld öf een metalen kruis, dat hem
reeds bij den doop omgehangen is, tot aan zijn dood om
den hals; hij heeft er een heiligen eerbied voor; maar
dit weerhoudt hem niet zich aan zijn lusten over te geven.
Hij is echter zoo voorzichtig, het kruis öf het heiligen-
beeldje telkens, als hij voornemens is een slechte daad te
verrichten, af te leggen, opdat het geen getuige van zijne
euveldaden zij. Is de daad volbracht, dan wordt het kruis
weer omgehangen en \'t gordijn weggeschoven. Zij die niet te
kerk komen verzuimen toch niet de huisselijke godsdienstoe-
feningen op zon- en feestdagen. De huisheer stelt zich dan
met al zijn huisgenooten voor het beeld van den heilige,
waarvoor brandende lichten geplaatst zijn. Allen buigen
zich, maken het teeken des kruises en roepen verschei-
dene malen: Gospodi pomilui; de vroomsten knielen
en raken daarbij den grond met handen en voorhoofd aan.
In de kerk wordt dit bij herhaling gedaan, waar ook de
beschaafde en aanzienlijke lieden niet verzuimen te
komen.

In de hierbij behoorende plaat i) wordt een voorstelling
gegeven van de nauwgezetheid, waarmee het russische
volk zijn godsdienst waarneemt. N". 2 vertoont een kapel
op de openbare straat aan de H. Maagd gewijd, haar beeld
wordt bovenin gevonden, het geheel is verlicht door
kaarsen en een hanglamp, het volk ligt er voor geknield
öf gebogen. In N». 3 zien wij eenige nonnen, die aan de
huizen der geloovigen de voor dezen aan de kerk verschul-
digde contributie\'s öf, eigenlijk gezegd, liefdegaven ophalen.
Alles vertoont ons hetzelfde rehgieuze karakter van den Rus,
als meestal op het uitwendige gericht, zooals wij later, bij
de beschouwing van den eeredienst der Russen, zullen zien.

1) bladz. 48.

-ocr page 67- -ocr page 68-

öl)

Men heeft wel eens beweerd, dat de Rus slechts door
strengheid tot den arbeid te dwingen is; maar dat is zoo
niet. Billijke en redelijke heeren behoeven niet streng te
zijn om zich door hunne onderhoorigen gehoorzaamd en
geëerbiedigd te zien. Alleen zij, die door langdurige on-
derdrukking en door de vele knoetslagen onverschillig zijn
geworden, moeten meer dan anderen aangespoord wor-
den. Maar billijkheid en menschelijkheid zijn, helaas, deug-
den, welke men bij de russische magnaten te vergeefs zoekt.
Zij zijn b. v. gewoon, als een postiljon naar hun zin niet hard
genoeg rijdt, er op los te slaan. Vreemdelingen, die in
Rusland reizen, hebben dit niet noodig, maar worden
voor een klein drinkgeld ten spoedigste bediend.

Om het kind reeds vroeg te harden, wordt het dikwijls
uit een warm bad terstond geheel naakt in de sneeuw
gedaan. Reeds vroeg moeten de jonge knapen aan zwa-
ren arbeid gewennen, bekomen daarbij harde kost, en
hunne vergrijpen worden zwaar gestraft, ofschoon de Russen
groote kindervrienden zijn. Deze strenge opvoeding be-
hoedt de kinderen vroegtijdig tegen zwakheid en verwijfd-
heid; zij worden krachtige menschen, die zich later in
alle omstandigheden leeren schikken, geen gevaar schu-
wen , alle vermoeienissen doorstaan, allen bezwaren het
hoofd bieden. Vandaar hun moed, hun onverschrokken-
heid, hun gehardheid tegen vorst en hitte, bij hongeren
dorst, in het veld, op de zee, in de"woestijn en bij slecht
weder. Heel hun uiterlijk getuigt van kracht en moed.
Zij houden veel van lichaamsoefeningen, en dezen zijn
allen van dien aart, dat men rekening moet houden met
hun gehard lichaam om er vermaak in te vinden. Men
ziet hen dikwijls worstelen, vechten, elkander met vuisten
slaan, het beentje ligten en op den grond werpen öf op
een andere wijze hun kracht toonen. Hun grootste ge-
noegen is het schommelen en ronddraaien in den ook bij ons
welbekenden russischen schommel. Recht vermakelijk is
ook hun sleedje varen, waarbij zij zich pijlsnel van kun-

-ocr page 69-

58

stig gemaakte ijsbergen laten afglijden. In \'t algemeen is
het snelle rijden en varen bij hen zeer geliefd.

Zonder bad kan een Rus niet leven. Minstens eenmaal
per week baadt hij zich, bij voorkeur in warm water. Als
iemand zich niet wel gevoelt, drinkt hij een öf twee gla-
zen brandewijn, eet buskruid, kauwt tabak en gaat daarna
in een zweetbad. Afzonderlijke badkamers worden in vele
huizen gevonden, en in elk dorp bestaan er minstens
twee of drie.\' Ze zijn zoo gebouwd, dat zij tot een hoogen
graad kunnen verwarmd worden, en, als de gelegenheid
daartoe gunstig is, legt men ze bij een stroom of rivier
aan om na het dampbad zich terstond weer te kunnen
afkoelen. Vele badgasten vinden het een genot om uit
het warme bad naakt rond te loopen, zich dan in den
nabij gelegen vloed te werpen öf zich in de sneeuw te
rollen, daarop weer in de warme badkamer te gaan, en dit
zoo dikwijls te herhalen tot zij er genoeg van hebben.

Volgens veler verzekering moet deze badkuur aange-
name gewaarwordingen te weeg brengen. De vrouwen
en meisjes der geringere volksklasse doen evenzoo en scha-
I men zich hare naaktheid in \'t minste niet. De aanzien-

1 lijke en rijke Russen hebben hun badkamers gewoonlijk

I in hunne buitenverblijven en bedienen er zich even gaarne

f van als de geringe man. Ze zijn echter van meer gemak-

^ ken voorzien, veel ruimer gebouwd en niet zelden met

i buitengewone pracht ingericht. Dit gebruik van warme

i en koude baden brengt er niet -weinig toe bij, dat het
lichaamsgestel van den Rus sterk en gehard is, daar hij

I er van zijn vroegste jeugd aan gewoon gemaakt wordt.

\'t Is daarom te meer te betreuren, dat hij weer veel
bederft door zijn onmatigheid in eten en drinken. Even-
wel is de Rus niet zoozeer aan den brandewijn verslaafd,
l\' dat hij een dronkaard mag genaamd worden. Zijn sterk

gestel helpt er hem bovendien gedurig weer boven op.

ii Dezelfde man, die van daag dronken bij de straat loopt,
\\l "is niet alleen morgen weer geheel en al nuchter, maar

-ocr page 70-

öl)

leeft vaak weken achtereen uiterst matig, is dan werk-
zaam en drinkt niet anders als water. Over \'t algemeen
is hij met weinig tevreden en blijft ook bij ontbering vroo-
lijk en opgewekt.

VOLKSVERMAKEN IN RUSLAND.

Een der meest geliefde volksvermaken van het russi-
sche volk is de sledevaart op door kunst vervaar-
digde ijsbergen. Dezen zijn op de navolgende wijze
ingericht. Een steiger van vijftien tot twintig voet
draagt van boven een tribune 5f gaanderij, welke men
bereikt door een houten trap, die aan de eene zijde is
aangebracht. Aan de andere zijde bevindt zich de
glijdbaan. Zij is van boven zeer steil, maar daarna daalt
zij langzamerhand totdat zij onderaan met den beganen
grond onmerkbaar éen wordt. De baan, die uit balken
5f stevige eikenhouten planken is samengesteld, wordt
door houten pijlers gedragen en is regelmatig met groote
brokken ijs van boven tot beneden belegd. Om alle gleu-
ven weg te nemen en de baan zoo glad mogelijk te doen
zijn, begiet men haar met water, terwijl men haar beneden,
waar zij met den bodem gelijk is, van beide zijden met
dammen van sneeuw van de overige ruimte afscheidt en
haar zoodoende nog langer maakt. Ook hier vult men
de ruimte met water aan, dat, spoedig vastgevroren,
een spiegelgladde oppervlakte geeft. Bovenaan de baan
steekt men eenige vlaggen uit om aan het tooneel een
feestelijk aanzien te geven. Meestal maakt men twee
zulke ijsbergen tegenover elkander, die, door sneeuwdam-
men van elkander gescheiden, een eind naast elkander
loopen, wat de levendigheid van het spel niet weinig
bevordert.

-ocr page 71-

i 00

} ~ ^ \' ■ "

! De gewoonte op ijsbanen te glijden wordt in Rusland

overal gevonden. Op de voorpleinen van vele huizen te
Petersburg worden voor de kinderen zulke ijsbanen opge-
richt. Zelfs in de zalen van de woningen der rijken vindt
men ze; maar dan zijn ze niet van ijs, maar van gepoli-
toerd mahonie- of ander glad hout vervaardigd, waarover
men dan eveneens met kleine sleetjes glijdt. Ook in het
paleis van den keizer wordt zulk een mahoniehouten glijd-
baan gevonden. De russische jeugd, die overigens van het
ijs voor haar vermaak weinig gebruik maakt, noch aan
sleetjesvaren doet, en evenmin sneeuwpoppen maakt, vindt
een bizonder genoegen in het glijden over hellende vlak-
ten. In alle dorpen en steden ziet men de gladde afhel-
lingen vol van knapen en meisjes, die onophoudelijk in
pijlsnelle vaart over het ijs glijden. Zij onderhouden zei-
ven de baan met de uiterste zorg, sleepen gedurig nieuwe
sneeuw aan en gieten daar water over heen. De sleden
zelve maken zij uit ijs, waaraan zij heel aardig den vorm
van kleine schepen geven. In de holte leggen zij stroo
om droog te zitten en boren er van voren een gat in voor
het touw.

Het glijden op de ijsbaan verschaft een onderhoudend
tooneel. Het hekwerk ter zijde van de baan is dan ook
door een dichten hoop toeschouwers bezet, en op de baan

, krioelt het van sleden. Aan den voet van den steiger

staat een troep menschen, die u uitnoodigen van hunne
lage sleeën zonder leuning gebruik te maken en in hun
drift bijna tegen u aanvaren. Nauwelijks hebt ge een van
die heden gewenkt, of hij vliegt op u toe en draaft met
u de trap op. Gij gaat, zoo goed gij kunt, op de smalle
slee zitten, de voerman plaatst zich achterop, en in vlie-
gende vaart glijdt ge de hoogte af De vaart, die men
bij de eerste steile afdaling verkrijgt, werkt zóo sterk na,
dat men zonder eind zou voortvliegen, zoo niet onder op
de baan zand gestrooid was, waardoor de slee op \'t laatst
geheel tegengehouden wordt. De voerlui hebben sterke

-ocr page 72-

öl)

leêren handschoenen aan de handen, waarmee zij den
grond nu rechts, dan hnks met kracht aanraken om de
slee te sturen öf kleine oneffenheden in de haast weg te
nemen, \'s Middags, als de aandrang het grootst is, vliegt
een reeks van sleden elkander achterna öf voorbij, waarbij
het dan ook niet zelden gebeurt, dat menschen en sleden
in de sneeuw rollen.

Een ander vermaak leveren de bazaars, zooals de Rus-
sen hunne weekmarkten noemen, die des zondags gehou-
den worden en in sommige groote dorpen eenige duizende
menschen samenbrengen. Des winters is de toevloed veel
grooter dan in den zomer, omdat dan de wegen het best
zijn. Wie er geen zaken heeft te doen, komt om er vrien-
den en bekenden te ontmoeten en weer eens wat van
»de wereld" te zien. Boeren op zijn zondags en vrouwen
in de nationale kleederdracht vullen de straten, dienaar
het marktplein voeren. Voor zij de »bazaar" bereiken,
trekken de vrouwen hare vuile schoenen en kousen uit
om die tegen betere te verwisselen, en \'s avonds trek-
ken zij de andere voor de terugreis weer aan. In deze
bazaars is alles te krijgen, niet alleen eetwaren, maar ook
alle denkbare kleedingstukken, als ook allerlei voorwer-
pen , die de landlieden en de middelstand noodig hebben,
en de industrie van het land in overvloed opbrengt: kun-
stig vervaardigd aardewerk, op oostersche wijze sierlijk
geschilderd; fraai verlakte houten schotels, die den moezjiek
(boer) in zijn huishouding voor verschillende doeleinden
dienstig zijn; houten borden op zóo kunstige wijze geschil-
derd en verlakt, dat zij bij de chineesche niet veel ach-
terstaan. Onder duizend andere curiostiteiten ontdekt ge
ook een oud heiligenbeeld; \'t is niet »te koop" — dat
zou zonde zijn! — maar de koopman zou het toch wel
gaarne »verruilen" tegen eenige waar öf wat geld. Hoe-
wel er zeer veel wodka (drank) gebruikt wordt, ziet men
er toch geen twist öf vechtpartijen, men mag koopen öf
verkoopen öf gemeentezaken met elkander bespreken. De

-ocr page 73-

öl)

russische boer behoudt onder zijn drinken volkomen zijn
zachtmoedigheid en opgewektheid. Vele granen en andere
voortbrengselen van den landbouw worden er ook ter
markt gebracht. De kleinhandelaar koopt hier uit de
eerste hand zijn waren. De boer is in zijn handel en
wandel zeer eerlijk; als men op een kleine proef een
gansche wagenvracht van hem koopt, dan kan men er op
aan dat de geheele leverancie aan deze proef beantwoordt.

Leert men een volk ook uit zijne vermaken kennen,
men begeve zich dan, om het russische volk gade te slaan,
naar de Podnawieskoi, een groote opene plaats in
Moskou, waar nog de oude origineele jaarmarkt te zien
is, zoodat men zich op eens uit de negentiende in de ze-
ventiende eeuw verplaatst waant. Daar vindt men ouder-
wetsche caroussels, polichenels enz, de tenten, waarin
men, op de afbeelding op het doek afgaande, tijgers,
leeuwen en olifanten denkt te zullen zien; maar binnen
getreden, ziet men zich in tegenwoordigheid van eenige
katten en afgerichte honden, waarmee echter de weinig
eischende moezjiek voor zijn paar kopeken ook tevre-
den is.

Een groote houten loods trekt vooral de aandacht met
het pronkerig opschrift: »Londensche pantomime"; er
wordt een klucht uitgevoerd, waarvan de held als moez-
jiek en de heldin als Ophelia met den strookrans gekleed
is. Wat Londen daarmee te maken heeft, blijft een
geheim.

Uit deze loods komende stooten wij op een ouden moez-
jiek met een onnoozel lachend gelaat. Een plankje, dat
hem met een band aan den hals hangt, draagt hij voor
zijn borst, waarop hij een spel zeer kleine kaarten heeft
liggen, die hij onophoudelijk doorschudt. Hij maakt daar-
mee zeer goede zaken en wint de lieve jeugd aardige som-
metjes af. De kinderen kunnen de verzoeking niet weer-
staan, met hun kopeken den als lokaas ingezetten roebel
te winnen. Maar dit gaat niet gemakkelijk, ja is bepaald

-ocr page 74-

öl)

onmogelijk. Uit nieuwsgierigheid — zoo verhaalt zeker
bezoeker der jaarmarkt — had ik \'s morgens het nummer
van den ingezetten roebel opgeteekend, en toen ik den
ouden man \'s avonds weer opzocht, bevond ik, dat de
roebel nog op \'t zelfde nummer stond, zonder van zijn
plaats te zijn geweest; de man was den ganschen dag de
eenige winner geweest.

De daarop volgende vertooning is voor den vreemdeling
iets geheel nieuws. Op een kleine tribune, van boven
door een afdak tegen zon en regen beschut, staat een
man, die zich door een groote witte pruik en dito baard
het aanzien van ouderdom en wijsheid tracht te geven,
waarmee echter de\', uitdrukking van zijn gelaat en de
kunsten, die hij vertoont, in volmaakte tegenspraak zijn.
Hij is een soort van hansworst en vermaakt zijn publiek
met grove aardigheden en gezichten te trekken. Zijne
verdiensten hangen echter geheel en al af van de goed-
geefschheid zijner toehoorders; want menigeen, die om
zijne grappen gelachen heeft, gaat verder zonder iets te
geven.

Een zeer geliefd handelsartikel op de jaarmarkten zijn
noten. De Rus is met zijne handen gaarne bezig. Arbeidt
hij niet, dan wil hij tenminste in zijn zak tasten en er
een noot of wat zonnebloemzaad uit halen. Gelijk op
alle jaarmarkten, nemen ook hier de speelgoedkramen
een groote ruimte in en kosten den bezoekers veel tijd.
Een roebel wordt voor iets gevraagd, dat men ten slotte
voor een tienkopekenstuk loskrijgt, en eerst na een ein-
deloos over en wêer bieden wordt de koop gesloten. De
wassen beelden blijken bij nadere beschouwing ook maar
gewone houten poppen te zijn.

Belangrijker is de geestenbezweerder en de toovenaar,
die vooral met zijne slangen en met vuurvreten een die-
pen indruk op de toeschouwers denkt te maken.

Dicht achter hem hoort men op eens een godsdienstig
gezang aanheffen; het komt van een koorzanger, die juist

-ocr page 75-

öl)

de kerk verlaten heeft en over de markt trekt in de hoop
op een gift.

Het gebouw, dat wij nü ingaan, is altijd stampvol; want
de toegang is vrij. De voordeelen, die hier gemaakt wor-
den, worden getrokken uit den verkoop van wodka en
eetwaren naar den smaak van het volk. Bij de streeling
van het gehemelte krijgt men op den koop toe de voor-
stelling van eenige nationale dansen door een dansgezel-
schap uitgevoerd. Willen de toeschouwers aan den dans
deelnemen, het staat hun vrij.

Verscheidene andere voorstellingen dienen tot illustratie
van de roemrijke wapenfeiten der Russen tegen de Tur-
ken en in Kaukasië. Op een der tenten staat in meer dan
levensgrootte geschilderd een russisch soldaat, die eene
prinses uit de citadel van een turksche stad verlost. Zege-
vierend heeft hij zich een weg gebaand tusschen tien ä
twaalf Turken, die hij doodt; maar hoe, is niet zeer zicht-
baar. Tusschen de voorstellingen treden de tooneelspelers
naar buiten om zich te laten zien, wat echter wel de
minst aantrekkelijke vertooning is.

In eene daaraan grenzende tent vertoonen zich, voor
den prijs van 50 kopeken, de overwinnaars van Kaukasië.
Onder het gedonder eener krijgsmuziek gaat het gordijn
op en de »koning van Kaukasië" komt voor. De koning
is als Cirkassiër gekleed, de heraut als moezjiek, en de
eerewacht van den koning als de russische brandweer.
Wat de koningin betreft, zij komt voor den dag in de
gewone russische kleederdracht.

Schoon de jaarmarkt hoofdzakelijk voor de lagere volks-
klasse is, bezoeken haar toch ook de aanzienlijken in rij-
tuigen en, naar het schijnt, voornamelijk ten genoege van
de kinderen. Zij kunnen dit zonder vrees doen. Hoe groot
het gedrang bij zulke gelegenheden ook is, komen er
nooit ongeregeldheden voor. Ook hier zou men de waar-
neming kunnen maken, dat het russische volk zeer orde-
lievend is. De talrijke politie-agenten hebben hier niets

-ocr page 76-

65

te doen en kunnen, evenals al de anderen, geheel hun
opmerkzaamheid wijden aan de tooneelvoorstellingen; want
ook van zakkenrollers heeft men er geen last.

De Rus is — zooals wij reeds vroeger opmerkten —
een hartstochtelijk minnaar van muziek en dans. Daarin
zoekt hij dan ook voornamelijk zijn vermaak, en hier komt
weer zijn vroolijke aard en zijn gastvrijheid aan den dag.
Ieder huis, waar men maar een vioolspeler kan krijgen,
heeft zijn bal. Ongenoodigd komen de menschen huis
aan huis en nemen aan de vreugdebedrijven deel. Men
danst alle mogelijke soorten van dansen, van de fransche
quadrille tot de kapuluschka, den russischen nationalen
dans, die maar door twee personen te gelijk gedanst wordt.
De toeschouwers volgen den dans met groote opmerk-
zaamheid en geven over de sierlijke en bevallige hou-
dingen hun bijval te kennen door handgeklap. Zeer
vreemd is \'t echter, dat bij al deze vreugdebedrijven de
opgeruimdheid uiterlijk niet valt waar te nemen. Er wordt
weinig gesproken, de oude heden zitten langs den wand
en zien er eerder neerslachtig dan opgeruimd uit. Eerst
als zij opstaan om een teugje brandewijn te nemen, wat
zij vrij dikwijls doen, verkrijgen hunne trekken meer le-
vendigheid. Andere ververschingen laten zij zich ook goed
smaken. Vele gasten zijn gemaskerd, de vrouwen dragen
het nationale feestkostuum den sarafan, een bontkleu-
rig met goud gestikt oppergewaad, en daaronder de ra-
bes c h k a. De ongehuwden hebben het haar tot een lan-
gen staart gevlochten met bonte linten, en een soort van
tulband met paarlen bezet siert haar hoofd. Een rijk ver-
sierde voorschoot, en bij de rijke boeren barnsteenen hals-
ketting en oorringen voltooien het kostuum.

Is er in het dorp een heerenhuis, dan wordt er open
hof gehouden. De grootste kamer is feestelijk versierd,
er is muziek, en in kleinere vertrekken staan ververschin-
gen van allerlei aart voor de gasten gereed. De vroolijk-
heid begint eerst recht bij \'t vallen van den avond en

7

-ocr page 77-

öl)

duurt den ganschen nacht. De gasten komen en gaan;
want de gewoonte verbiedt den geheelen avond in éen en
\'t zelfde huis te vertoeven. Alle klassen des volks vindt
men er door een gemengd. De popen komen daar ook,
zij dansen niet mee, maar doen zich destemeer te goed
aan de champagne en de spijzen. Een kamer is bestemd
voor de rookers, die zich tusschen de dansen liever met
een cigaar vergenoegen en luisteren naar het lied, dat
door een der gasten, misschien wel een moezjiek, gezon-
gen wordt. De gastvrouw beweegt zich gedurig onder
hare gasten en heeft een woord voor ieder en een welkomst-
groet tot allen. Soms ook vertoonen zich beerenleiders,
reizende vertellers en grieksche reliquiënhandelaars, die
hun kunsten vertoonen, en hun waren te koop bieden;
ook de bedelaars blijven niet uit. Allen worden echter
vriendelijk ontvangen, de russische gastvrijheid vertoont
zich hier in \'t vriendelijkst licht. Maar zij wordt ook
niet misbruikt. Niemand bedrinkt zich, niemand zoekt
twist, allen hebben genoegen, zoodat men zeggen moet,
dat het voor de aristokratie in Rusland zijn nut kan
hebben, indien zulk een vermenging van standen meer
plaats had.

Schier ontelbaar is het getal feestdagen in Rusland.
De almanak geeft er voor iedere week veertien; in de
praktijk worden zij echter terug gebracht tot veertig in
een jaar, de zondagen niet meêgerekend. Het ontbreekt
echter het volk te veel aan geest en vernuft bij hunne
vermakelijkheden. Spelen, die het lichaam vlugheid en
den geest vaardigheid verleenen, verstaan zij niet. \'t Eenige
dat zij kennen is het rustige balspel. Wordt dit niet ge-
daan, dan komt de jeugd eenvoudig bijeen. De meisjes
vereenigen zich in groepjes en zingen op melanchoUschen
toon de nationale liederen. De ouderen zitten op de hur-
ken voor de huizen 5f liggen op hun buik te slapen, zich
inbeeldende — een oostersch bijgeloof — dat de rust
het hoofd helder maakt. Niets doen en feestvieren zijn

-ocr page 78-

öl)

dikwijls bij hen woorden van éene beteekenis. Be-
zaten zij wat meer vernuft en wat meer energie bij
hunne amusementen, zij zouden zoovele feestdagen
niet noodig hebben en zich schamen, onder den
dekmantel van den godsdienst zich aan ledigheid en on-
matigheid over te geven. Evenals in alle oostersche lan-
den, waar het volk niet lezen kan, bezitten ook de Rus-
sen hun vertellers van beroep, \'t Is verwonderlijk, met
welk een aantal van legenden en gedichten het hoofd van
een russischen boer opgevuld is.

DE JAARMARKT TE NIEZJNII-NOVGOROD.

Niezjnii-Nóvgorod (nedernieuwstad) —gelegen aan
de samenvloeiing van de Oka en de Wolga, »den koning
van Europa\'s stroomen en den levensader van het rus-
sische rijk," alsmede aan den grooten handelsweg, die
van Moskou naar Siberië voert, — is een stad van 30,000
inwoners. Maar met de jaarmarkt komen hier tienmaal
zooveel menschen bijeen uit alle oorden van Europa en
Azië. Daar slechts voor een klein deel van de vreemdelingen
in de stad plaats te vinden is en ook de prachtige markt
met hare drieduizend winkels niet eens toereikend is,
worden buiten de stadspoorten nog ettelijke duizende kra-
men, verkoophuisjes, tafels enz- opgericht, die zich mijlen
ver over de vlakte uitbreiden. Ook de rivier ziet men
verder dan het gezicht reikt met booten en barken bezet,
die de plaats van winkels en magazijnen innemen. Daar-
tusschen staan tallooze eet,- wijn,- bier- en brandewijn-
huizen opgericht, ook schouwburgen en andere lokalen,
voor publieke vermakelijkheden.

-ocr page 79-

öl)

Vroeger was Makariew aan de Wolga in \'t gouver-
nement Niszjniigorod, en nog vroeger het zuidelijker ge-
legen Kasan de hoofdstapelplaats van den wereldhandel.
Maar toen de Tartaren den russischen kooplieden vele
hindernissen in den weg lagen, verbood de keizer zijnen
onderdanen den handel te Kasan; en nu werd naar Maka-
riew de markt overgebracht, die spoedig veel koopers trok.
Want evenals te Mekka de pelgrims den handel brachten,
zoo was het in deze stad de Heilige der grieksch russische
kerk, Makarius, wien de geloovigen hun hulde brach-
ten , maar er tevens een uitgebreiden handel dreven, die
eerst in \'t jaar 1816, toen een geweldige brand deze stad
in de asch gelegd had, naar Novgorod verplaatst werd.

Het is niet mogelijk met woorden een getrouw beeld
te geven van het gewoel en geschreeuw der ontzachelijke
menschenmassa\'s, die hier gevonden worden. Geen markt
op de gansche wereld misschien is met deze te vergelij-
ken. Men kan zich geen begrip vormen van de onafzien-
bare menigte waren, die hier zes weken achtereen te koop
aangeboden worden, als men bedenkt, dat wat hier wer-
kelijk verkocht wordt doorgaans een waarde vertegen-
woordigt van honderd millioen roebels. Te vergeefs zou
men naar iets vragen, waarvan hier niet een groote voor-
raad opgestapeld ligt, het moge tot de dagelijksche levens-
behoeften behooren, 5f een artikel van weelde uitmaken.
Alles komt hier in \'t groot voor, en van verscheiden soor-
ten van koopwaren bevinden zich hier reien huizen, eenige
duizende schreden lang. Allerlei soort van leder en de
kostbaarste pelswerken, houten kisten en de fijnste ma-
honiehouten meubelen, vilten dekken uit het land der
Kirgizen en indische shawls, laarzen en brabantsche kant,
gedragen kleeren en de prachtigste gouden versierselen
brandewijnvaten en diamanten, haringtonnen en arabisch
reukwerk, kortom alles, wat men in groote handelsteden
met moeite op verschillende plaatsen zoeken moet, wordt
op deze wereldmarkt bijeen gevonden. Hier verhandelt

-ocr page 80-

öl)

een eerlijke Schwarzwalder een klokje aan een haveloozen
Kozak; terwijl zijn buurman, een listige It aliaan, honder-
de dukaten opstrijkt, die hem door een deftigenBuchaar
in zijn met goud doorstikt gewaad voor een met diaman-
ten omzet cilinder-horloge uitbetaalt. Ginds verruilt een
koopman uit Siberie eenige duizende centenaars ijzer voor
eenige paarlen, terwijl een naast hem gezeten franschman
zijne vaten wijn aan een koopman uit Moskou verhandelt.
Verbaast ons reeds die overvloed en verscheidenheid van
koopwaren, nog vreemder is die bonte mengeling van
kleederdrachten welke men hier ziet, en de verschillende
talen die men hier hoort spreken. Hier treft men alle
europeesche en aziatische volken aan en onder dezen in-
zonderheid Russen, Grieken, Turken, Joden, Armeniers,
Bucharen, Perzen, Baschkiren, Kirgizen, Indiërs, allen
in hun nationale kleederdrachten. Hier heerst een spraak-
verwarring, zooals men nergens weervindt.

De voornaamste winkels zijn die der handelaars in pels-
waren en in paarlen. In de eersten ziet men niets dan
onoogelijke kisten, die evenwel vaak een waarde van meer
dan honderdduizend roebels inhouden; in de laatsten zit
de koopman op een houten bank en heeft eenige bladen
grauw papier voor zich liggen, waarin hij echter parel-
snoeren heeft, die ieder acht- tot tienduizend roebels kos-
ten. Dezelfde tegenstelhng tusschen een armelijk voor-
komen en een rijken inhoud bieden de\' verkoophuizen der
shawlhandelaars aan, waar elke baal, die daar op den
grond hgt, honderdduizend roebels waard is. Een bizon-
der vriendelijk aanzien hebben de eindelooze reien van
gesneden en kunstig bewerkte houtwaren, witóf ook\'met
goud öf zilver versierd. Onder deze houtwaren munten
uit die uit Siberië komen: kisten en koffers, sommige
bont geschilderd, andere met rood russisch leder over-
trokken, weer andere met blik beslagen en met allerlei
gedreven werk versierd.

De jaarmarkt van Nóvgorod wordt den Juli (oude

-ocr page 81-

öl)

stijl) met klokkengelui geopend en den SS®\'®\'\' Augustus
gesloten. Daar zijn alle waren te koop, maar slechts
weinige kooplieden zijn van kontanten voorzien. De markt
is tevens een soort van beurs, de prijs der koopwaren wordt
er vastgesteld, en daarom maakt niemand haast met zijn
inkoopen, maar berekent eerst zijn kans en wacht gedul-
dig zijn beurt af. Eigenaardig is het inderdaad den zwaar-
gebaarden Rus te zien met zijn nadenkend gelaat, hoe
hij, in plaats van een griffel, stukje krijt, potlood 5f pen
te gebruiken, de bonte ringen van zijn rekenbord, dat
hij bij de geringste optelling niet missen kan, op en neer
schuift en bij zichzelf, maar toch zoo dat men het hooren
kan, zijn vermoedelijken winst berekent. Zelden vergist
hij zich. Zijn spraakzaamheid helpt hem bij \'t aanbevelen
zijner waren. — »Hierheen, mijnheer, hierheen! treed
binnen, bid ik u, wij hebben mutsen, broeken, vesten!" —
Of: »Hier zijn tapijten shawls, katoenen kleeden!" —En
zoo gaat het voort, totdat de voorbijganger niet meer
hoort, daar hem van een naastbijzijnden winkel \'t zelfde,
schier met dezelfde woorden, toegeroepen wordt. Met het
oog van een spion neemt de vriendelijke koopman den
voorbijganger op en roemt met bizonderen nadruk dat ge-
deelte der kleeding, waarvan hij weet dat het eenigzins
beschadigd is. Of hij tracht in een oogwenk in den blik
van den ander te lezen, wat deze zou kunnen gebruiken,
en schuift dat stuk vooruit.

De handel in aziatische koopwaren is grootendeels in
handen van den Armeniër, met name de handel in thee.
Deze oefent grooten, niet zelden een beslissenden invloed uit
op het handelsbedrijf te Nóvgorod. Iedereen koopt thee.
Daarbij komt dat de Siberische theehandelaars de manu-
fakturen van europeesch Rusland noodig hebben, en om
daartoe de middelen zich te verschaffen, moet de thee opge-
ruimd worden, wel te verstaan als het einde der markt begint
te naderen. Vandaar dat het drukste handelsverkeer tegen
den 10\'i®\'^ Augustus begint, als de theekrisis voorbij is.

-ocr page 82-

öl)

In den laatsten tijd zijn heel wat verbeteringen aange-
bracht, waardoor de omzet der handelsartikelen steeds
grooter is geworden. Nieuwe groote steenen gebouwen
zijn verrezen, ja gansche straten zijn aangelegd en door-
getrokken tot aan het spoorweg-station met huizen van
drie tot vier verdiepingen, die niet slechts gedurende de
marktdagen bewoond zijn, maar ook buiten dien tijd.

Om deze verheffing van den handel te bevorderen,
heeft de regeering verstandige maatregelen genomen om
elke stoornis van den gang van zaken te keer te gaan.
De vorige keizer heeft o. a. een bizonder bekwaam
en energiek man naar Niezjnii-Novgorod gezonden,
waar hij gedurende den markttijd moet wonen om, gesteund
door een voldoende militaire macht, de orde te bewaren.

Als wij bedenken dat ten gevolge van de vrijverkla-
ring der lijfeigenen een veel kleiner hoeveelheid me-
talen en metaalfabrikaat, en door het openstellen der
havens voor den theehandel op verre na niet zoovele ka-
ravanen thee aangevoerd worden als vroeger, en toch de
omzet niet merkbaar minder is, dan kunnen wij daaruit
opmaken, dat de handelsbetrekkingen van Rusland in den
laatsten tijd zich aanmerkelijk uitgebreid moeten hebben,
en dat de opbrengst van andere handelsartikelen het te
kort dekt, door den minderen toevoer van ijzer, koper
en thee veroorzaakt.

Men kan de marktvanNiezjnii-Novgorodmetrecht
een wereldmarkt noemen. Zij dient hoofdzakelijk om den
russisch-aziatischen handel, die van geen geringe betee-
kenis is, te begunstigen. Langs drie verschillende wegen —
de waterwegen van de Kaspische zee en de Wolga
niet meegerekend — wordt deze handel gedreven: de
eene over Perm, Siberië (Kiachta) naar China,
de andere over Orenburg door middel van karavanen
naar Chiva en Perzië, (i) en de derde met behulp der

1] In den laatstsn tijd is door \'t aanleggen van een nieuw spoorwegnet naar Perzië
de verzending nog bespoedigd.

-ocr page 83-

öl)

posterijen in de Kirgische steppen naar het Ar alm eer
en van daaruit verder naar de binnenlanden van
Azië, een weg die van jaar tot jaar belangrijker wordt
en den Russen steeds meer invloed in Azië verschaft.

Minder gunstig voor dezen handel is de gewoonte der
kooplieden om de zaken uitsluitend met wissels te ver-
handelen. Deze wissels worden eerst na verloop van éen
jaar, na door een notaris te zijn goedgekeurd en getee-
kend door het kantoor der Petersburgsche bank,
hier door de regeering opgericht, gedisconteerd, zoodat
de verkooper, die zijn prijs met het oog op het langdurig
krediet van den begin af verhoogt, slechts weinig5fniets
verliest. Toch is dit al te groot krediet van 6, 12 tot
18 maanden iets, wat den russisch-aziatischen handel drukt.

Zoodra over dag de zaken zijn afgehandeld, begint een
nieuw leven in de eetzalen en in de tallooze plaatsen
van uitspanning, dat zoo mogelijk nog woeliger is dan
de markt. Maar in de zesde week wordt de drukte al
gaandeweg minder, de eene kraam voor de andere na
wordt afgebroken, wagens en booten verwijderen zich
in onafzienbare rijen, en eindelijk staan de pleinen leeg,
waarop voor weinige dagen het drukste leven heerschte.

i;

I i IN DE KERK.

i ïi

\'1 Evenals de kristelijke godsdienst, zoo werd ook de bouw-

orde der daarvoor bestemde bedehuizen uit Konstan-
, tinopel naar Rusland overgebracht. Beiden onder-

gingen echter natuurlijk een verandering in evenredig-
heid van het verschil van bodem en van nationaliteit, en
zoo ontstond de grieksch-russische kerk en de by-
i; zant ij nsch-russische bouworde.

-ocr page 84-

öl)

Geen land in Europa heeft zoo weinig oude kerken
als Rusland; omdat men daar vroeger alles van hout
bouwde, dat ligt een prooi der vlammen werd. De wei-
nige steenen kerken, zooals zij nu nog bestaan, dagtee-
kenen van het einde der middeneeuwen en worden voor-
namelijk in Kijov en in het K r e m 1 te Moskou gevonden.
Zij werden naar het model der Sophia-kerk te Kon-
stantinopel gebouwd, maar zeer klein, met dikke mu-
ren omgeven, en verbazend donker. Op het dak verhef-
fen zich vijf kleine koepels waarvan de grootste in \'t
midden staat en de vier anderen er om heen in een re-
gelmatig vierkant. Elke koepel draagt een verguld kruis
dat door een halve maan gedragen, met verscheiden ket-
tingen omhangen en daardoor aan den koepel bevestigd
is. Van buiten zijn deze koepels met de hardste kleuren
geschilderd, vuurrood, grasgroen of ook wel zwaar ver-
guld of verzilverd, wat met het karakter van het kleine
gebouw zeer goed overeen komt. Van binnen in de kerk
zijn op het plafond van de koepels reusachtige beelden
geschilderd, die zoo leelijk zijn, dat zij schrik aanjagen,
in plaats van eerbied te wekken. Gewoonhjk is het het borst-
beeld van den Verlosser, Maria of Johannes en in
den middelsten koepel het beeld van een grijsaard,
dat God den Vader moet voorstellen. De muren zijn
gewoonlijk van boven tot beneden met figuren van hei-
ligen en engelen beschilderd.

Talrijk zijn, in tegenstelling van de weinige oude, de
nieuwe kerken, en ongetwijfeld worden tegenwoordig in
geen land ter wereld zoovele nieuwe kerken gebouwd als in
Rusland, èn doordat de bevolking zoo snel toeneemt,
èn omdat voor de oude vervallen gebouwen nieuwe stee-
nen kerken in de plaats treden. Er is tegenwoordig geen
stad in Rusland, die niet met hare schitterende kerken,
ontelbare koepels en torens als een klein Konstanti-
nopel of als het koepelrijke Fez er uitziet. Ja, plaat-
sen, die van nabij beschouwd ter nauwernood voor vlek-

-ocr page 85-

74

ken kunnen doorgaan van wege hare houten en leemen
huizen, geven den indruk alsof zij de residentie\'s van min-
stens een gouverneur zijn, alleen om haar aantal nieuwe
kerkgehouweii.

Dezen worden tegenwoordig inden nieuw^ russisch-
hyzantijnschen stijl gebouwd evenals de oude: een
vierkant gebouw met een grooten koepel in \'t midden en
vier kleinere aan de zijden. Het nieuwe dat er bijgeko-
men is bestaat in een vrij groot aantal zuilen in den sier-
lijken korinthischen stijl, eenige vensters meer en van
binnen een grootere ruimte. Tegenwoordig bevatten de
kerken in de hoofdplaatsen van een klein distrikt voor de
geloovigen meer plaatsen dan de oude kathedralen van
de vroeger zoo machtige republiek Novgorod. De vijf
koepels op de kerken zijn ook grooter en meer gewelfd,
de onsmakelijke schilderstukken zijn vervangen door sier-
lijk stukadoorwerk. De muren zijn wit, van buiten met
kalk bestreken, waarbij het groen der koepels heel aar-
dig afsteekt. Verscheidene kloosters hebben nog vergulde
en verzilverde koepels. Het fraaist zijn de in oosterschen
trant hemelsblauw geschilderde en met gouden sterren
versierde koepels, zooals men ze te Petersburg en Mos-
kou op verscheiden kerken ziet. Zuilen worden zelfs aan
de geringste dorpskerken in menigte gevonden. Gewoon-
lijk loopt er een zuilenrei om iederen koepel; maar ook
voor den ingang verheffen zich zuilen, die den voorgevel
dragen, en vaak nog een gang van zuilen rondom de kerk.
Op elk der vijf koepels staat een groot verguld kruis, maar
meestal zonder halve maan en kettingen. De koepels en torens
zijn slechts sieraad en dienen niet, zooals bij ons, tot een
ander doel. Uurwerken in de torens zijn in Rusland
onbekend, ook hangt men geen klokken er in op. Daar-
voor heeft men bij alle kerken een afzonderlijk gebouw:
de zoogenaamde »kolokolnik" 5f klokkendrager.
Deze klokkendrager bestaat bij de dorpskerken in
boschrijke streken gewoonlijk uit een ouden eik, die in

\'i; ;

1

-ocr page 86-

öl)

zijne takken een menigte klokken draagt, alsof het groote
boomvruchten zijn. In streken, waar het pijnboomenhout
groeit, hangen de klokken op een rei eenvoudig aan een
dikken balk, die door twee andere, welke in den grond
steken, gedragen wordt; in plaats daarvan wordt ook
wel een nette steenen boog gebouwd, veel gelijkende op
een triumfboog, waaronder de klokken hangen, 5f ook
een toren, die van de kerk afgezonderd op eenigen af-
stand is opgericht.

Gewoonlijk hangen deze torens vol van klokken als ko-
kosnoten aan een palmboom, klokken van allerlei groote
en klank. Als zulk een kolokolnik op een feestdag zijn
metalen longen uitzet om ons op zijn muziek te vergasten,
dan mag een mensch, wiens zenuwen niet van staal zijn,
beide ooren wel dicht stoppen, vooral wanneer, zooals
dit in een groote stad voorkomt, twintig tot dertig van
zulke corrillon\'s tegelijk hun concert beginnen. De Rus-
sen vinden echter dit geluid niet onuitstaanbaar. Op
feestdagen ziet men hen zelfs bij menigte onder, ja overal
op den toren zitten om zich op deze heerlijke muziek te
vergasten en toch vooral geene enkele van deze lieflijke
tonen te verliezen. Een russischen koster te zien luiden
is op zichzelf reeds iets vreemds. Hij brengt de klokken
niet in beweging, dezen zitten vast en hebben ook geen
klepel. Maar aan iedere klok is een bewegelijke hamer
bevestigd. Van deze hamers hangen touwen naar bene-
den naar de plaats, waar de koster zich bevindt. Heeft
deze maar twee klokken te gebruiken, dan zit hij rustig
op zijn stoel en bedient zich van zijne beide handen al-
leen. Maar moet hij het vol orchest doen hooren, dan
gaat hij staan, houdt aan ieder vinger van beide handen
twee der koorden, éen heeft hij om den rug geslagen en
de overige bewerkt hij met zijn beenen. De bewegin-
gen, die hij dan verplicht is te maken: voorwaarts,
achterwaarts, op zij enz. zijn recht komisch. Een
Tsaar vond, naar men verhaalt, dit spel zóo vermake-

-ocr page 87-

öl)

lijk, dat hij aan zijn hofkerk vaak zelf als koster
dienst deed.

Van de stadskerken verschillen echter de dorpskerken
zeer veel. In Groot-Rusland zijn de meeste dorpsker-
ken slechts eenvoudige, hooge huizen met een groot kruis
op het dak, zonder toren en daarnaast de scheve en half-
vergane klokkendrager. De K1 e i n-R u s s i s c h e kerk daar-
entegen is een langwerpig huis, daarop een hooge toren
met twee kleinere aan elke zijde, symbool der Drieëen-
heid; verder een klokkentoren, die echter met het kerkge-
bouw door een langen gang verbonden is. In de noordelijke
streken heeft men een winter-en zomerkerk, welke laatste
boven de eerste gebouwd is. Deze is dan een hooge,
luchtige en verlichte ruimte op de tweede verdieping,
gene een laag, donker vertrek, spaarzaam met licht en
lucht voorzien. Zulke dubbele kerken vindt men zelfs in
Petersburg nog eenige en te Moskou nog vele. Daar
deze inrichting echter aan de kunst niet zeer bevorderlijk is,
is men in den laatsten tijd begonnen in de nieuwe kerken
eenige kachels te plaatsen, die goed gestookt worden, ter-
wijl men bovendien den ingang van dubbele deuren voorziet.

Het inwendige van de kerk is gewoonlijk in twee dee-
len verdeeld, namelijk: de groote voor de gemeente be-
stemde ruimte; enhetallerheilige, dat van die ruimte
gescheiden is door een houten wand, »ikonostas", d.i.
beeldentribune genoemd, omdat hij van boven tot be-
neden met beelden bedekt is.

In \'t midden van het allerheilige staat een rijk ver-
sierd altaar. Daarop liggen en komen nimmer van hun
plaats: een evangeliënboek vaak met goud en edelgesteen-
ten belegd, een zilveren kruis, waarop echter, omdat in
de grieksche kerk beeldhouwwerk verboden is, de Heiland
niet voorgesteld is, maar waarin slechts eenige engelen-
kopjes en andere versieringen gegraveerd zijn. Voorts
wordt midden op het altaar tusschen het evangeliënboek
en het kruis de hostie gevonden, die niet, zooals bij de

-ocr page 88-

öl)

katholieken, in een sacramenthuisje bewaard wordt, maar
in een metalen bergje, dat rijk met engelen bezet is en
in welks holte een kistje staat, waarin de hostie ligt.

Daar dit allerheilige met \'t geen er in is het midden-
punt vormt, waarom zich alle kerkelijk leven draait en waar-
heen aller oogen gericht zijn, heeft men alles gedaan om het
zoo schitterend mogelijk te maken. Zeer dikwijls is die
berg van massief zilver; in de Uspendi- kathedraal
te Moskou bestaat hij zelfs uit echt dukaten goud, drie
voet hoog. Verder staan nog op het altaar een beker en
een zilveren schotel bestemd voor het avondmaal onder
een fraai geborduurden doek, waarmeê de beker bedekt
wordt op \'t oogenblik, waarin de verandering in het bloed
van Kristus geacht wordt plaats te hebben. Russische
dames beschouwen het als een vroom werk van tijd tot
tijd zulke doeken voor de kerk te borduren. In een der
hoeken van het allerheilige staat nog een tafel, waarop
de wijn en het brood op de schalen en in den beker be-
reid worden voordat de priesters ze in plechtigen omme-
gang naar het altaar dragen. In den anderen hoek han-
gen een kam, een spiegel en andere toiletbenoodigdhe-
den voor de priesters. Meestal echter hebben dezen nog
een afzonderlijk vertrek voor \'t aantrekken en bewaren
van kleedingstukken, hoofddeksels, bisschopsstaven en
dergelijke.

Wat den binnenkomenden in een russische kerk
het eerst en \'t meest in \'t oog valt, is de groote bont
versierde wand: de ikonostas. Zij bevat drie deuren,
waardoor het allerheilige met de overige ruimte der
kerk in verband staat. De middelste deur heet de »ko-
ninklijke deur", omdat door deze, behalve de hooge-
priester — die haar slechts bij feestelijke handelingen,
b.
V. bij het dragen van het brood en den wijn opent —
alleen de keizer, en deze ook alleen als hij het heilig
avondmaal gebruikt, mag doorgaan. Deze deur is daarom
gewoonlijk gesloten en wordt gedurende de godsdienstoe-

-ocr page 89-

78

fening slechts zelden gebruikt, de paaschweek alleen uit-
gezonderd, wanneer zij zeven dagen en zeven nachten
achtereen open staat. De beide zijdeuren daarentegen
staan altijd open, de priesters gaan daardoor uit en in.
Bovendien is de toegang tot het allerheilige iederen
man, van welken godsdienst hij ook zij, geoorloofd; aan
vrouwen, uitgenomen nonnen, is dit ten strengste verboden.

De beide zijdeuren hebben niets bizonders. Meer kunst
is aan de »koninklijke poort" besteed. Wat daar-
achter voor het altaar plaats heeft bij de godsdienstoefe-
ning, moet voor den toeschouwer verborgen blijven. Toch
moet hij, opdat het geheimzinnige niet al hare bekoor-
lijkheid verlieze en de verwachting zoo mogelijk nog ge-
spannen worde, iets van \'t geen er in \'t allerheilige
gedaan wordt kunnen zien, echter zoo, dat het geheel
als in een geheimzinnig halfdonker gehouden wordt.
Daarom bestaat dekoninklijke poort altijd uit gevloch-
ten werk, van achteren met een half doorschijnenden
doek van roode zijden stof behangen waardoor de blik van
den nieuwsgierige slechts gedeeltelijk kan doordringen.
Achter dit gordijn bewegen zich dan de priesters als ach-
ter een sluier.

Vóór den wand, die het allerheilige van de ove-
rige ruimte afscheidt, loopt een kleine galerij, die een
eenigzins hooger gelegen ruimte afscheidt. Deze ruimte,
welke men door een trap kan bereiken, vormt een soort
van voorhof ofvoorgaanderij vanhetallerheilige.
Groote kandelaars met dikke vergulden waskaarsen staan
hier te branden. Vóór de koninklijke deur op den
vloer ligt een kleed, waarop wolken zijn geborduurd, in
\'t midden daarvan de heilige geest in de gedaante van
een duif. Op dit kleed staat de hoogepriester, als hij zijn
bediening uitoefent. De voorgaanderij is ook bestemd
voor het zangkoor, dat altijd ter zijde in een der hoeken
geplaatst is.

Dat deel van het schip der kerk, dat voor het groote

■i;

jj

i »I

mrnmmmsmmmm

ril

-ocr page 90-

öl)

publiek bestemd is, het voorhof, vertoont een tamelijk
kale ruimte. Aan de pilaren en muren hangen nog eenige
heiligenbeelden met brandende kaarsen, krijgstrofeën,
vaandels, sleutels van veroverde vestingen en dergelijke;
maar voor \'t overige ontdekt men zelfs geen zitplaatsen
voor de verzamelde menigte. Door het voortdurend knie-
len, het maken van een kruis en het slaan op het voor-
hoofd schiet er geen tijd over om te gaan zitten. Ook
zijn er geen bizondere afdeelingen voor de regeerings- 5f
andere voorname personen. Alles woelt hier door elkaar
zonder onderscheid van geslacht, rang 5f leeftijd. Zelfs de kei-
zerlijke familie zondert zich niet in loge\'s af. Alleen is er
voor den keizer en zijn huis een met fluweel bekleede en
met een troonhemel overdekte estrade, eenige voeten
boven den grond opgericht, waarheen een paar trappen
geleiden en waar de keizer, als hij op zijne reizen zulk
een plaats bezoekt, midden onder zijne onderdanen en,
evenals zij, staande de godsdienstoefening bijwoont.

De godsdienstoefening bij de Russen duurt gewoonlijk
uren lang. Wanneer de gemeente voor de gaanderij
van het allerheilige verzameld en het uur voor den
aanvang gekomen is, treedt een diaken uit een der beide
zijdeuren te voorschijn, plaatst zich in \'t midden voor de
koninklijke poort, het gelaat naar zijn publiek toege-
keerd en, terwijl hij met de linkerhand een langenbree-
den, met goud gestikten band, die hem van de schouders
afhangt, aan \'t eene einde aangrijpt en in de hoogte houdt,
roept hij met een vervaarlijke stem — gewoonlijk wordt
daarvoor dan ook een reusachtig man met forsche longen
gekozen — uit: »In naam des Vaders, des Zoons en
des heiligenGeestes, de godsdienstoefening vangt aan!"

Terstond daarop maakt de heraut in dezelfde schilder-
achtige houding bekend, in wiens naam nu het brood
voor het avondmaal toebereid wordt. Met luider stem
roept hij: »In den naam van onzen heer en genadigen
keizer!...... In naam van onze keizerin!...... In naam

-ocr page 91-

öl)

van het gansche keizerhjk huis, van den staat, van het
leger en van de burgerij ! In naam van alle rechtgeloovige
Russen en van onze geheele kristelijke broederschap!" —
Inmiddels giet de priester onzichtbaar in het allerhei-
lige op een kleine ter zijde van het altaar staande tafel
den wijn in den beker, snijdt het brood in kleine stuk-
ken en legt het op een zilveren schaal.

Nu wordt het evangeliënboek aangedragen, evenzeer
uit een der zijdeuren. De diaken, door een kerkedienaar
gevolgd, houdt het boek in de hoogte, terwijl hij het van
onderen met zijn voorhoofd aanraakt. Hij kust het en
legt het op een lessenaar neer voor de k o n i n k 1 ij k e
deur. Deze toer is waarlijk niet gem^akkelijk, daar de
russische bijbels buitengemeen groot en zwaar zijn. Op
het Kreml in Moskou zijn bijbels, die met zilver, goud
en edelgesteenten zoo beladen zijn, dat twee personen ze
ter nauwernood dragen kunnen. Sterke diakens stellen er
daarom een eer in, dit werk zonder hulp alleen te doen.
Een der geestelijken leest nu uit het boek een lang hoofdstuk
voor. Hij gaat daarbij zoo snel te werk, dat hij gedurig
achter adem raakt en niemand er een woord van ver-
staan kan; terwijl daarentegen de minder beteekenende han-
delingen, zooals: het aankondigen van \'t een en ander
dat gebeuren zal, het brengen van het bijbelboek, het
openen en sluiten der deuren enz. op uiterst langzame en ge-
rekte wijze geschieden. — Iemand, die eens den priester
vioeg, waarom hij zoo snel las, kreeg tot antwoord: »Ach ,
vadertje, wij moeten wel haast maken, er is zooveel te
doen, we zouden anders in geen hal ven dag klaar komen."
De lezer wordt dikwijls door het iierhaalde: »Heer, erbarm
u onzer!" gestoord. Ergelijk is \'t, als de lezende pries-
ter zich zelf met die formule in de rede valt; want hij
spreekt haar vaak dertig maal in éen adem uit.

Evenals de eerste akte door luide aankondiging voor-
afgegaan werd, zoo wordt daarna de t w e e d e handeling,
de »verandering" van het brood en den wijn in het

-ocr page 92-

öl)

lichaam en het bloed van Kristus, ingeleid door een
krachtig en indruk makend psalmgezang. De konink-
lijke deuren worden nu geopend, en opeens vertoont
zich voor aller oog het binnenst heiligdom en het
prachtig h o o f d a 11 a a r. In \'t zelfde oogenblik openen zich
ook de zijdearen, en uit eene daarvan treedt nu de gan-
sche priesterschaar in plechtigen optocht te voorschijn,
dragende het brood en den wijn. Voorop loopt een
kerkedienaar met een brandende kaars. Dan volgt de
opperpriester met den zilveren wijnbeker in de hand,
die op den voet gevolgd wordt door een anderen pries-
ter, de broodschaal op het hoofd, daarna nog verschei-
den andere priesters. Zij plaatsen zich eenige oogenblikken
vóór de koninklijke deur, en de diaken spreekt luide
een gebed uit voor den keizer en zijn huisgezin. Daarop
gaan zij allen door de k o n i n k 1 ij k e deur naar het
heilige terug en zetten zingende brood en wijn op het
altaar neer, waar nu de »verandering" zal plaats
hebben. De opperpriester knielt voor het altaar en leest
voor zichzelf verscheiden gebeden om zich meer bizonder
voor de verandering van \'t brood en den wijn te
heiligen en Gods hulp in te roepen. Inmiddels treedt
weder een diaken in zijn vorige houding als heraut voor
het volk en roept uit of zingt met een geweldige stem:
»Gaat heen, gij ongeloovigen! zoodat niemand uwer in
de kerk achterblijft. Wij geloovigen willen bij vernieuwing
den Heer om zijn vrede bidden!"

Deze formule dagteekent, wel te verstaan, uit de oud-
ste tijden van het kristendom, toen heidenen en kriste-
nen nog onder elkander in de groote steden van Grie-
kenland woonden. Doch ook in onzen tijd nog moeten
Joden en Mohammedanen, zoo zij tegenwoordig zijn,
de kerk verlaten, omdat zij bij het avondmaal niet tegen-
woordig mogen wezen, vooral niet in die heilige oogen-
blikken , waarin de verandering van brood en wijn geschiedt.

Terstond daarop begint de diaken een lang gebed. Is

6

-ocr page 93-

öl)

dit gebed afgeloopen, dan nadert hij, terwijl het koor
met het zingen van een psalm invalt, den priester en
spreekt tot hem op langzamen en plechtigen toon, wij-
zende op den beker, de woorden: »Zegen, wladika
(heer), dezen beker!" Heeft de priester den wijn geze-
gend , dan vraagt hem de diaken hetzelfde voor het brood :
»Zegen, wladika, dit brood!" Daarop wordt het brood
bij den wijn in den beker gedaan, en nu heet het: »ze-
gen beide!" Door den priesterlijken zegen heeft nu de
verandering van het brood en den wijn plaats. Op\'t
zelfde oogenblik vallen alle priesters ter aarde vóór het
altaar. De gemeente maakt zonder eind het teeken des
kruises en kust onophoudelijk den grond, terwijl op eens
alle klokken hun luiden klank laten hooren, als om
ook hen die buiten de kerk staan tot het gebed op te
wekken en te verkondigen, wat er binnen de kerk is
voorgevallen. Nu worden de koninklijke deuren op
nieuw geopend — want de laatste plechtige handeling
was alleen door het half doorzichtige voorhangsel te zien —•
en vangt de laatste akte aan: de uitreiking van het
avondmaalsbrood.

»Treedt toe eerbiedig en geloovig!" spreekt de opper-
priester tot hen, die het avondmaal ontvangen willen, en
spreekt daarna met den beker in de hand, het navolgend
gebed over hen uit:

»0 God! geef dat wij u oprecht alles belijden. Vergeef
»ons alle zonden, die wij met öf buiten ons weten bedre-
»ven hebben. Geef dat wij niet tot ons ongeluk, maar
»ter onzer redding het avondmaal gebruiken, en dat wij
»niet als Judas, maar als de boetvaardige kruiseling mo-
»gen kussen en zeggen: ik hoop met u in de andere we-
»reld in het paradijs te zijn!" — Nu komen de kommu-
niekanten éen voor éen achter elkander aan, vallen eerst
tot driemalen op hunne knieën en ontvangen dan het
avondmaal, terwijl zij de handen kruislings op de borst
leggen. Een stukje brood met wijn vermengd wordt hun

-ocr page 94-

öl)

daarbij op een kleinen zilveren lepel toegereikt. Daarop
kussen zij den beker, vallen nog eens op de knieën en
gaan heen. Hierop volgen weer lange gebeden voor den
Staat, om gezonde lucht, om vermeerdering der veldvruch-
ten en der kudden, om bevrijding der gevangenen, voor
het geluk der reizigers, de genezing der kranken, voor
de bloedverwanten en vrienden, voor de gemeente en de
geheele kerk; —• gebeden, die deels gezongen, deels uit-
gesproken worden, daarna hernieuwde voorlezingen uit
den bijbel.

Zóo breekt eindelijk het afscheidsuur aan. De op-
perpriester, in den regel een bejaard man met zwakke
stem, smeekt een zegen over de vergadering af: »Van
God den Vader, den Zoon en den heiligen Geest!
Van Johannes den dooper, van Jozef en Anna!
Van de Moeder Gods! Van de heiligen! Van den
heiligen Antonius! Van Michaël en Nikolaas! En
van al de andere wonderdoende holenbewoners (waar-
mee de kluizenaars in hunne spelonken zijn bedoeld)!"

Nu worden de k o n i n k 1 ij k e poorten weer gesloten,
het koor heft een psalm aan, en de gemeente verwijdert
zich onder het maken van het teeken des kruises. Voor-
dat echter de opperpriester en zijne helpers gereed zijn
om heen te gaan, gaat er minstens een half uur voorbij—
vooral wanneer een bisschop of een aartsbisschop den
dienst verricht — dat het uit- en aankleeden, het weder-
keerig zegenen en begroeten, het knielen en het maken
van een kruis geëindigd is.

Het eenige, wat de gemeente gedurende deze gansche
godsdienstplechtigheid van drie uren lang doet, is dat
zij gedurig een kruis slaat en den grond met het voor-
hoofd aanraakt, \'t geen door niemand, zelfs door de voor-
naamste dame niet, nagelaten wordt. De kerkbezoekers
hebben geen boek bij zich om na te lezen öf mee te zin-
gen , zij zijn bloot toeschouwers en het geheel is een prach-
tige vertooning.

-ocr page 95-

öl)

Niets verlicht den geest, niets bevredigt den dorst naar
kennis, niets verheft 5f verwarmt het hart, niet is er dat
hier het sluimerend geweten wakker schudt. Met dat al
moeten wij \'t in de menschen bewonderen, dat zulk een ver-
tooning hen nimmer verveelt, dat hun aandacht geen en-
kel oogenblik verflauwt en dat zij altijd weer met den-
zelfden ijver deze telkens op dezelfde wijze uitgevoerde
plechtigheid komen hooren en zien. Dit is althans een ver-
blijdend levensteeken, dat wij bij de Russen mogen op-
merken ten bewijze wellicht, dat zij hoogere denkbeel-
den verbinden met datgene, wat de priesters hun te zien
geven.

DE STEPPEN VAN ZUID-RUSLAND.

Het uitgestrekte russische rijk, dat zich in den laat-
sten tijd naar de zijde van Azië steeds verder uitgebreid
heeft, zoodat het binnen kort het achtste deel der ge-
heele bewoonde aardoppervlakte zal beslaan, bezit nü
reeds aan den rand van de beide werelddeelen Europa
en Azië en van hier oostwaarts tot in het hoogland van
het laatst genoemde werelddeel ean onafzienbaar gebied
van zoogenaamde steppenlanden, die meerendeels door
nomadische stammen bewoond worden. Als men van de
oude stad Kijov steeds zuidwaarts trekkende eindelijk
het vruchtbare land van Podolië en de Ukraine ach-
ter den rug gelaten heeft, wendt de natuur haar vrien-
delijk gelaat van den reiziger af, hoe meer hij het eigen-
lijk gebied der steppen nadert. Wel is daar nog de
»zwarte aarde", een ware goudmijn voor de russische
boeren, te vinden; maar door gebrek aan geboomte zijn
de akkers en tuinen te weinig beschut, zoodat men steeds

-ocr page 96-

öl)

voortreizende ze langzamerhand geheel ziet verdwijnen
en plaats maken voor gronden slechts door herdersvolk
met vrucht te bewonen. Het land is uitermate eentonig.
Gelukkig dat men in Rusland gewoon is zich snel te
bewegen. De kleine vlugge russische paarden draven
onvermoeid voort in vliegende vaart. En toch schijnt het
of men niet vooruit komt, zóo eindeloos ver breidt het
land voor uw oog zich uit, zonder eenige verandering
van tooneel aan te bieden. Tegen verveling echter zijt
gij behoed door den man, die met zijn uitnemende be-
kwaamheid in het besturen zijner rossen u over deze ein-
delooze vlakten voert.

De russische postillon is eene studie overwaard.
Hij is altijd in een goede luim, daarbij spraakzaam, ge-
dienstig, in éen woord: een amusant mensch met een
schrander gezicht, iets eigenaardigs in zijn stembuiging,
gevat en origineel in zijn antwoorden. Staakt het gesprek,
zijn mond staat niet: hij onderhoudt zich met zijn paar-
den, welken hij op een vriendelijken toon toespreekt en
aanspoort; ja tot zijn zweep, zijne teugels, den wagen,
kortom, tot alle doode en levende wezens, dieren zoowel
als menschen, richt hij het woord.

Buitengewoon gehard zijn deze lieden tegen het wêer,
met het uiterste geduld verdragen zij de felste koude.
»Zóo kregen wij op onze reis, — dus luidt het dagboek
van eenige reizigers — waarop wij door storm en sneeuw-
jacht vreeselijk geplaagd werden, een klein, slim en ge-
zet kereltje tot voerman, die niets anders aan had dan
een broek en een rood wollen hemd, beide door een lede-
ren gordel saamgehouden. De rand van zijn hoed was reeds
rondom afgescheurd, aan de eene zijde was nog slechts
een smal stukje overgebleven, dat hij gedurig naar den
~ kant trok, vanwaar de sneeuw kwam. Daarbij beklaagde
hij zich geen enkel oogenblik. Integendeel, zijn spraak-
zaamheid vloeide voortdurend, trots sneeuwvlokken en
koude, als een steeds wellende bron. en bij slot van re-

-ocr page 97-

öl)

kening was liij voor alle ongemakken, om onzentwil door
hem uitgestaan, en voor al het genoegen dat hij ons aan-
gedaan had, met een fooi van dertig kopeken (ongeveer
25 cents) meer dan blij."

»Het is inderdaad een zeer wijze beschikking, dat zulk
een geduldig en taai volk als het Russische in een zoo
ongastvrij en ruw land woont. Deze gedachte kwam bij
ons op, toen wij aan het derde station een koerier aan-
troffen, die van Odessa kwam en ons vertelde, dat hij
de 200 mijlen tot Petersburg in vier dagen moest af-
leggen. Hij was geheel en al in leder gekleed. Hij had
een lederen jas aan, die hem tot over het hoofd reikte;
overrok en broeken waren van dezelfde stof. Aan het
wêer kon hij dus in elk geval weerstand bieden. Maar
zijn onzachte kieeding baatte hem niet tegen het verschrik-
kelijk stooten van zijn wagen, waardoor hij zoo afgemat
was geworden alsof hij de koorts had. Hij deelde ons
mee, dat men op zulk een groote reis, onder vele ver-
moeienissen en in slapelooze nachten voortgezet, in de
eerste dagen gewoonlijk door koortsen overvallen wordt,
maar dat zij den derden 5f vierden nacht wegblijven."

De russische koeriers, die in het groote rijk be-
stendig met allerlei opdrachten heen en weer gezonden
worden, — bij den keizer, de keizerin, den troonopvol-
ger , bij elk ministerie zijn een zeker aantal aangesteld —
maken de grootste reizen op de minst gemakkelijke ma-
nier. Zij leggen per rijtuig soms een reis van tien tot
twaalf dagen achtereen af, eiken dag 50 tot 60 mijlen.
Schoon daarvoor altijd de sterkste naturen uitgezocht wor-
den, zijn het toch slechts weinigen die het lang uithou-
den. Zij echter, wier lichaam er tegen bestand is, ma-
ken er goede zaken mee.

Even snel, als deze koeriers, moeten ook de adjudanten
en officiers reizen, die bij de provinciale stadhouders
aangesteld zijn. \'t Is ongelooflijk hoe veler bloeiende ge-
zondheid op deze wijze verwoest wordt. Bevroren, ver-

I h

-ocr page 98-

öl)

moeid door de slapelooze nachten, als geradbraakt van
het lang achtereen rijden en rossen over ongeschikte we-
gen , komen zij aan de stations in zulk een toestand aan,
dat . zij uit den wagen moeten gedragen worden.

Bij elk ander volk dan het russische zou echter het
aantal offers nog veel grooter zijn; want onze landgenoot
zou voor zijn versterking wat meer noodig hebben, dan
waarmee de russische koerier zich tevreden stelt,
namelijk: een slok brandewijn, een augurk en een stuk
brood. Daarom is \'t een geluk, dat mannen als de ge-
harde Rus dezen oosthoek van Europa bewonen, daar
zij alleen bij machte zijn er een duurzamen Staat bijeen
te houden, waar men zich van het een tot het ander ver-
wijderde punt met de meeste snelheid moet bewegen.

Beschouwen wij nu echter de natuur der steppen
van meer nabij, waar deze vermoeiende tochten plaats
hebben, en zien wij wat daar het land en het volk opleveren.

De natuur slaapt in de steppen een zoo langen win-
terslaap, dat men in \'t voorjaar wel een vriendelijker ont-
waken mag verwachten, dan hier in de maanden April
en Mei plaats vindt, üe lente kondigt zich aan door
\'t smelten van de sneeuw. Terwijl hier des zomers maan-
den lang geen enkel verfrisschend drupje water wordt
gezien en alle bronnen uitgedroogd zijn, stroomt des
voorjaars een overvloed van water, meer dan den mensch
lief is. De gansche steppe opent zich als \'t ware, haar
geheele oppervlakte, waar zij niet door zware zoden ge-
dekt is, verkeert op eenmaal in een zwarte, vuile brij,
zoodat het den mensch onmogelijk is vasten voet te zet-
ten, voor zijn hand er een brug geslagen heeft. Van
alle hoogten en in alle diepten en dalen bruischen stroo-
men van het onreinst en walgelijkst water. In de woon-
plaatsen der menschen, waardoor de wilde watervallen
met geweld zich een weg banen, wordt al het afzich-
telijk vuil, dat het sneeuwkleed met den mantel der

-ocr page 99-

öl)

liefde bedekt, voor \'t oog der menschen ontbloot en door
den vloed naar boven gedrongen. De bodem der steppe
ondergaat door deze geweldige watervloeden groote ver-
andering. Hier scheurt de aarde in éen nacht ter diepte
van een vadem, ginds dalen de kustgronden der zee,
waardoor de uitgestrekte dalen binnen weinige dagen met
een nieuwen aardlaag ter dikte van eenige ellen bedekt
wordt.

De »toumaks" (voerlieden) van Klein-Rusland
die waarlijk geen verwijfde menschen zijn, stellen den duur
van den winter in de steppen op zes maanden en laten
de lente eerst tegen het midden van April beginnen. Tot
dezen tijd is nü eens deze, dan gene luchtstroom de voor-
heerschende. Nü eens waait een vriendelijk lachende zui-
dewind u tegen en bestrooit den grond met tulpen,
hiacinthen, crocussen en sneeuwklokjes; dan weder valt
op eens de sneeuw aanbrengende noordooster in en doodt
het jonge leven. Spoedig daarop voert een geweldige
noodwester zwarte regenwolken aan en
Avascht den bree-
den rug der steppen van den Ural tot aan het Kar-
pathisch gebergte.

Is eindelijk na al deze stormen de rust ingetreden, dan
breekt voor de steppe de aangenaamste en vriendelijkste
tijd aan. Zij vertoont een groene oase tusschen de ge-
durende den zomer verbrande grasplekken en de sneeuw-
velden van den winter. Overal, waarheen het oog reikt,
ziet men het groene gras ontkiemen, en vertoonen zich
de schoone kleuren der hoop en der trouw. En toch is
de natuur hier bij al haar rijkdom arm. Groen is w^el
een schoone kleur, aangenaam voor het oog. Maar men
wordt verzadigd van zooveel groen en van al het gras,
dat hier de lente oplevert.

En hoe grof is niet de groene mantel, dien de step-
pe zich omgeslagen heeft, als men hem van naderbij
beschouwt. Slechts van de hooge zitplaats van het rij-
tuig bezien kan men het veldtapijt der steppe schoon

-ocr page 100-

öl)

noemen; maar als men is afgestegen om er de schoonheid
van te bewonderen, wordt men teleurgesteld door het
groffe weefsel. Te vergeefs zoekt men hier eenige over-
eenkomst met \'t geen van dien aart elders gevonden wordt:
op de Alpen of in de grasvlakten van het S c h w a r z-
en O den woud. Het kruidgewas der steppen is groot
en grof, zoodat men er ter nauwernood een plaatsje vindt
om er zich rustig neer te vleien.

De lucht is er wel aangenaam en frisch, maar men
mist er boschaadjes en waterpartijen, alsmede de afwisse-
ling van licht en schaduw, die de schoonheid van een land-
schap uitmaken. In éen opzicht onderscheidt zich echter
de lente der steppen, namelijk door de volkomene af-
wezigheid van nachtvorsten, die hier geheel onbekend
zijn. Voor den landbouwer is dit een verblijdend en ge-
zegend teeken. Wel zijn de nachten kouder dan de da-
gen ; maar het bepaalt zich des nachts tot een koude mist,
terwijl op de hooger gelegen steppen zelfs een tamelijk
warme temperatuur heerscht. Onweders beginnen reeds
in April, en den geheelen Meimaand door blijft het weer-
lichten. Zoolang deze aanhouden; valt ook des nachts de
weldadige dauw op het land; maar met Juni houdt dit
alles op.

Brengt reeds het voorjaar in de steppe zoo weinig
genoegen en vreugde aan, de zomer is niet minder ver-
schrikkelijk. Dan is de bodem door de hitte vaneen ge-
scheurd en dorst te vergeefs naar water. Hoewel het on-
ophoudelijk blijft donderen en lichten, terwijl dieren en
menschen schier versmachten van dorst, laten de wolken
geen enkel druppel vallen. De zon gaat in deze heete
luchtstreek meestal vuurrood op en onder, \'s Middags
is de hemel bleek; want de sterke uitwasemingen van
alles: dalen, stroomen, dier- en plantenwereld voeden
voortdurend de lucht met waterdampen, waardoor echter
de hitte in \'t minst niet afneemt. Op zich zelve zou deze
niet zoo ondragelijk wezen, maar zij wordt het door den

-ocr page 101-

öl)

langen duur. Al wat leeft lijdt daaronder. De tee-
dere kiemen der planten verdorren. De steppe ver-
liest haar frisch groen, wordt donker, bruin en ten
laatste geheel zwart van kleur, alsof alles door brand
verzengd is. Menschen en dieren vermageren. De
kudde wilde ossen en paarden, die in Mei zoo krachtig
en moedig waren, zijn nu slap en moe. Beken en bronnen
verdrogen, en waar des voorjaars de stroomen vloeiden»
verstuift thans de bodem. Het water is duur, men steelt
het, en wachten worden uitgezet bij de bronnen die nog
geven om het kostbare nat naar zijn wettigen eigenaar
te doen vloeien.

Op het laatst van Juli en Augustus bereikt de droogte
haar hoogsten graad en neemt reeds tegen het einde van
laatst genoemde maand sterk af. Dan komen weer de
sterke nachtdauwen, en regenvlagen drenken den grond.
De bleeke lucht gaat langzaam over in een vriendelijk
blauw, en alles krijgt meer en meer het voorkomen van
een zacht herfstgetijde. Evenals in \'t voorjaar de Mei-
maand, zoo is ontegenzeggelijk September de aangenaam-
ste tijd van het jaar. De lucht wordt dan uitermate zacht
en mild. Van tijd tot tijd invallende regenbuien slaan
het onaangenaame zwarte stof der steppen neer. Op
nieuw groent het land. Tegen het einde van September
echter verdwijnt dit vriendelijk tooneel, en October brengt
weer somberheid, nevel en regen. Vruchten worden dan
echter niet gezien, evenmin de schoone herfst, die in onze
gewesten zich vertoont men zijn rijke kleurschakeringen,
het goudgele loof der boomen 5f het violèt der wegster-
vende wouden. Nog vóór het einde dezer maand vangt
weer \'t geloei en \'t getier der steppenwinden aan, en bij
den November hier te land is onze Novembermaand als
een kalme nazomer te beschouwen.

Met een enkel woord spraken wij reeds van den plan-
tengroei in de Zuid- Ruslandsche steppen. Het
zal den lezer zeker niet onaangenaam zijn, hierover iets

-ocr page 102-

öl)

te hooren uit den mond van een bewoner van Rusland,
meegedeeld door een reiziger in dit land.

»Ofschoon — zegt onze gids — de KIein-Russen
door hun groot aantal en algemeene verbreiding de hoofd-
natie in de russische steppen uitmaken, ontbreekt
het hier toch niet aan Groot-Russen. Integendeel,
men vindt hen als visschers, als paardehoeders (tab unt-
s c h i k s), handelslui, voerlui, houthakkers enz. door \'t gan-
sche land verspreid. Men treft hen overal aan, en zoo
gebeurde het op zekeren dag, dat ik mijn tocht door de
steppe voortzette in gezelschap van een langgebaarden
Grootrus van een donkerroode gelaatskleur. Hij was een
visscher van het zeestrand, die in een naburig dorp bij
zijne bloedverwanten den zondag wilde doorbrengen.

»Ik sprak met hem over zijn visscherij, en hij zeide mij
dat het dit jaar slecht ging. Daarop vroeg ik, hoe hem
de steppen bevielen.

»0, mijnheer", zeide hij, »hoe zouden ze mij bevallen!

Niets staat mij hier aan."

»Is dan Uw Rusland beter?"

»Ons Russija? Russija? Zou dat niet beter zijn?"

»Hoe zoo dan?"

»0, in R u s s ij a, mijnheer, is van alles; maar hier is niets."

»In Russija is het brood beter, zijn de huizen beter,
het land beter, de sneeuw beter, de zomer en winter en
alle jaargetijden beter. Daar zijn bergen en dalen, wou-
den en weiden, bronnen en beken en stroomen in over-
vloed. Alles wisselt daar af en alles is daar zoo schoon !"

Ik zag dat hij zich opwindde, zei niet dat ik ook in
Russija geweest was, en hij sprak met dc levendige
spraakzaamheid en op de plastische wijze van spreken aan
alle Russen eigen:

»In ons land vloeien groote stroomen, vooral onze prach-
tige Moeder Wolga (Matoesjka Wolga) met al
hare kinderen."

»De wouden zijn er groot en fraai, de eiken, beuken,

-ocr page 103-

m

dennen, linde- en pijnboomen reiken allen tot aan den
hemel! En in de boomen zingen allerlei vogels, de eene
zoo, de andere zoo!" (Hij vloot daarbij als de nachtegaal
en de leeuwerik.) »0! en in de bosschen welk een wel-
riekende lucht!" (Daarbij maakte hij wind en snoof de
lucht zoo gretig op alsof zij met den geur van viooltjes
verzadigd was.) »En dat alles in de onmiddelijke nabijheid.
Zie hier is de huisdeur — ge maakt die open... treedt
naar buiten... en ge staat op eens midden in het bosch."
(Tegelijk greep hij mijn hand, en ik moest staan blijven
alsof ik de huisdeur was; hij stapte in het hooge gras,
dat het bosch moest verbeelden.)

»Welk een muziek in het bosch" — vervolgde hij —
»en hoe prachtig schijnt de zon door de bladeren! En in het
gras van het woud, op den grond, b!oeien en rijpen
allerlei soort van bessen: aardbeien, mijnheer, kleine,
zoete, roode, wilde frambozen, braambessen zooveel ge
maar wilt. Ge kunt u neerleggen waar ge wilt, om
u heen plukken, en niet eerder opstaan dan na verzadigd
te zijn."

Daarbij wierp hij zich in het gras en plukte de halmen
om zich heen, alsof het bessen waren, en ik geloof, het
scheelde weinig, of hij zou ze gegeten hebben om te too-
nen, hoe lekker zij smaakten.

Dan sprong hij weer op en zeide:

»Ook paddestoelen zijn er van allerlei soort en in groote
menigte. Men voedert er de varkens mee. Gras en
hooi is nog het eenige in dit land, overal gras en niets
als gras."

»Bij ons is er ook gras, maar zóo hoog, tot aan mijn
baard, en wat heerlijk gras, groen, fijn, zacht en zoet!
Heere bewaar me! De koeien worden er heelemaal vet
van en zóo dik!" (Daarop ging hij vóór mij staan, blies
zich op en strekte armen en beenen zoover mogelijk uit.)
»Zie, en midden in dit alles ligt ons Moskou, de boven
allen prachtige en heilige stad. O! Russija zou zeker

-ocr page 104-

öl)

het eerste en beste land zijn, zoo er éen ding niet ware! —
Maar de heeren hebben het bedorven!"

(Hij zelf was zeker iemand die van zijn heer weggeloo-
pen was.)

»Als wij in Russija liepen in plaats van hier op deze
kale steppe, wat zouden we er aardig wandelen! Nu
eens langs een beek, dan weer in het bosch, dan door
een dorp! Maar hier moeten wij twee uren achtereen,
precies als wachtels, door \'t gras loopen, tot we ons dorp
bereiken. De zon brandt ons op het hoofd, en nergens
vinden we eenige schaduw, nergens een aardbei tegen
den dorst."

Inderdaad schijnt de natuur der steppe hare zorg zóo
uitsluitend aan het grasvretend vee te wijden, dat zij den
mensch slechts duldt inzoover zijn bestaan met het vee
verbonden is. De geheele plantenwereld der steppe levert
voor den mensch al zeer weinig op, dat hij kan gebruiken ol
dat voor zijn huishouding nuttig is; riet en onkruid in plaats
van hout om er mee te bouwen öf het te verbranden,
doornstruiken in plaats van vruchtboomen; voor \'t vee
daarentegen zeer veel.

Een zeer voorname plaats neemt in het leven van den
steppenbewoner het riet in. Alle huizen der landlieden
zijn met riet gedekt. De heiningen aan de tuinen wor-
den, als men ze niet van aarde wil maken, van riet
gevlochten. In vele streken worden ook de huizen
van riet vervaardigd, de rietwanden worden dan zóo met
leem en kalk bestreken, dat men zich verbeelden kan in
een steenen huis te wonen. Ook dient het riet tot brand-
stof, al is het niet van de beste soort, daar het minder
gloed geeft dan het stroo. De Dnjestr en de Djnepr
voorzien de omstreken van deze onmisbare levensbehoefte
en voortdurend worden gansche reien wagenvrachten van-
daar naar de steppe vervoerd. Eerstgenoemde rivier
voorziet de stad O des sa van dit artikel. De rietbos-

-ocr page 105-

94

schen zijn het gemeenschappelijk bezit van de naburige
plaatsen, en ieder van de bewoners mag er zooveel uit
halen, als hij verkiest. De kroon bezit er ook groote ge-
deelten van, en zendt er nu en dan eenige regimenten
soldaten heen om het riet aftesnijden. Het gras wordt
slechts éénmaal \'s jaars gemaaid; want in de zomermaan-
den is de groeikracht zóo gering, dat de s t e p p e er even
doodsch uitziet als in den winter. In September en October
is er wel regen en gras; maar het herfstgras is niet rijp
genoeg om gemaaid te worden; men laat het daarom door
het vee afweiden. De hooioogst veroorzaakt den steppen-
bewoner al zeer weinig moeite. Achter de maaiers aan
gaan de knapen en meisjes, die het drooge hooi terstond
in hoopen zetten. Nadat het daar eenige dagen gelegen
heeft wordt het huiswaarts gevoerd. In \'t midden van
Juni is de droogte soms zóo groot, dat men het afge-
maaide gras terstond als hooi naar huis of naar de markt
vervoert. Daar het in de dun bevolkte steppen aan
arbeiders ontbreekt, moeten de maaiers rijk betaald wor-
den; uit de naburige provincie\'s trekken dan ook den
geheelen zomer een menigte menschen naar de steppen
om er een stuk brood te verdienen.

i- I ,

I

HET LEVEN DER DIEREN IN DE STEPPEN.

Alles wat leeft en zich beweegt op de uitgestrekte wei-
den der steppen vervalt door de eentonige woeste natuur,
die daar heerscht, al spoedig in een toestand van wild-
heid.

De menschen waren hier weleer wilden. Paarden en
ossen vertoonen nog heden dezelfde halfwilde natuur.

-ocr page 106-

öl)

Schapen en bijen leiden er hun zwervend leven. Zelfs
de akkerbouw draagt hetzelfde karakter. Men zegt van
de hond, dat zij, als de lente verschenen is, uit de woon-
plaats der menschen naar de wildernis vlucht en daar in
den grond een hol maakt om hare jongen te werpen.
Deze jonge honden zijn in den zomer volslagen wild, schu-
wen de menschen en laten zich niet vangen. Als echter
de winter met zijne stormen gekomen is en door honger
en koude al het wilde weer tam gemaakt heelt, dan koe-
ren ook die eerst wild geworden honden naar hare hee-
ren terug.

Wij willen daarmee niet zeggen, dat er geen tamme
dieren in de steppen gevonden worden. Op elke boer-
derij leven eenige ossen, die bij het dagelijksch werk ge-
bruikt worden en van het huis onafscheidelijk zijn, daar
zij in de stallen gevoederd worden en slechts in de na-
bijheid der woningen weiden. Behalve dezen zijn er nog
tamme melkgevende koeien, die des morgens naar buiten
en \'s avonds weer stalwaarts gedreven worden om haar
melk aan de voorraadskelders aftestaan. Daar deze steppen-
koeien wel goede maar te weinig melk leveren, heeft men
in den laatsten tijd duitsche rassen ingevoerd. Evenwel
is, in vergelijking van de groote massa vee dat op de
steppen leeft, haar aantal slechts gering.

Eveneens is het met de paarden gesteld. Men vindt
er ook tamme paarden: de werkpaarden der duitsche ko-
lonisten, de rijpaarden der edellieden, en bovendien nog
anderen van engelsch, arabisch en duitsch ras.

Maar verreweg het grootste deel zijn de halfwilde paar-
den, die in gansche kudden (tabunen) vrij in de step-
pen rondzwerven. Te weten, »de heeren" der steppe,
dat zijn de groote grondeigenaars, die zich hier geheele
vorstendommen verworven hebben, bezitten hier zooveel
land, dat zij uit gebrek aan de noodige werkkracht slechts
een zeer klein deel daarvan kunnen laten bewerken. Zij
houden en hielden daarom sedert oude tijden, nevens

-ocr page 107-

öl)

hunne kudden schapen en koeien, ook rondzwervende
kudden van snelvoetige paarden, die zij naar de verst
verwijderde weiden zenden om ze daar het anders nutte-
looze gras te laten afweiden en zoodoende in de wildernis
een krachtig ras van paarden te laten opwassen.

Men meene echter niet, dat zij geheel vrij zonder eenig
opzicht daar rondzwerven. Dat zou u de bewaker der
paarden, de tabuntschik, wel anders kunnen verhalen.
Deze tabuntschiks leiden er zulk een eigenaardig-
leven, dat zij, evenals hunne tegenvoeters in de pampa\'s
van Zuid-Amerika, verre ten achterstaan bij de ove-
rige menschensoorten en men hunsgelijken in Europa
te vergeefs zoeken zou.

Het leven van den tabuntschik is alles behalve be-
nijdenswaard. Hij bezit een verbazend sterk gestel, waar-
door hij de strengste koude en de onverdragelijkste hitte
met hetzelfde geduld gemakkelijk verdraagt. Zijn levens-
taak, die niet gemakkelijk is, brengt dit mee en heeft
hem aan allerlei ontberingen en ongemakken gewend.
De ongeduldige inborst zijner pleegkinderen laat hem geen
oogenblik met rust. Hij zit dag en nacht te paard. Het
paard is niet slechts zijn stoel, maar ook zijne tafel, zijn
divan en zijn rustbed. Al zijne bezigheden leert hij met
de grootste vaardigheid verrichten gezeten boven op zijn
paard. Den tijd, dat anderen slapen, moet hij het moeie-
lijkste werk verrichten, \'s Nachts, als de paarden ge-
woonlijk het verst uitéén loopen, moet hij om de gansche
li kudde gedurig de ronde doen om ze bijéén te houden.

[ Dan dreigt ook het gevaar het meest, door wolven, roo-

l vers en ónweders overvallen te worden. Bij regens en

I sneeuwstormen heeft hij het zwaarder te verantwoorden

ij dan de paarden; want dezen loopen voor den wind; maar

I\' hij moet juist tegen den wind in om de paarden, die

i! bij zwaar onweder blindelings voortsnellen, te kunnen

overzien en tegen te houden. Hij is dan ook tegen al
:i deze ongemakken gewapend, vooreerst door zijn kleeding

-ocr page 108-

97

die geheel uit leder gemaakt is, en voorts door zijn zwa-
ren knods waarmee hij de wolven neervelt. Bovendien
heeft hij een zweep en een vijftien tot twintig ellen
langen strik waarmee hij de paarden regeert en in toom
houdt.

Velen mijner lezers hebben zeker wel eens gehoord van
gevechten tusschen paarden en wolven die in de steppe
plaats hebben. Zij vallen \'t meest voor in \'t voorjaar, als
de wolven na den onherbergzamen winter door honger
gekweld worden. Daar de wolven doorgaans de zwakkere
partij uitmaken, ontwikkelt zich bij hen een groote mate
van list en vlugheid. Zelden overvallen de wolven de
kudde paarden op klaarlichten dag; want zij weten wel
dat zij dan door de paarden doodgetrapt zouden worden.
Maar \'s nachts en onder bizondere omstandigheden, als
b.
v. de wolven talrijk, de paarden daarentegen weinige
zijn, dan gebeurt het wel dat een troep wolven midden
onder de kudde geraakt, en dan heeft de strijd op vol-
gende wijze plaats.

De paarden, die de nadering der wolven bespeuren en
hun vlammende oogen op de steppen zien fonkelen, spit-
sen de ooren, snuiven, hinniken en doen uit hunne neus-
gaten een soort van gefluit hooren. Op dit alarm sprin-
gen terstond al de hengsten en merrie\'s te voorschijn en
vallen op de wolven aan. Dezen worden dan door dien
woedenden aanval verschrikt en trekken zich stil terug.
Intusschen houdt het geschreeuw aan, en nu rent de
gansche kudde bliksemsnel naar het meest bedreigde punt.

De moeders schreeuwen om hare jongen en dezen dra-
ven achter de ouden aan, in dichte hoopen bescherming
zoekend. Gevoelen zich de wolven sterk door hun aantal
en kwelt hen de honger, dan wijken zij niet geheel, maar
komen op sommige punten naderbij en grijpen een veulen,
dat schreiend bij de moeder loopt, terwijl deze op dat
oogenblik nog niet weet, waar het gevaar \'t meeste dreigt.
Zij geraakt nu buiten zich zelve van angst en woede en

7

-ocr page 109-

werpt zich midden onder de wolven om haar kind te
redden. Maar het gelukt haar niet. Spoedig zitten
een paar hongerige wolven met opengesperden muil aan
haar keel en werpen haar in het gras. Doch nü dralen
ook de paarden niet langer. Zij nemen hunne jongen in
\'t midden, en de merrie\'s en de andere paarden vormen
een kring daarom heen. Vervolgens gaan zij met gesloten
gelederen op de wolven in en maken het hun bang ge-
noeg. De hengsten zijn niet in deze carré maar blijven
daar buiten, draven met vliegende manen en opgestoken
staart rond en, waar zij een wolf in het gras zien slui-
pen, dringen zij kop aan kop voort en slaan hem met
hunne voorpooten neer.

Men meent gewoonlijk dat de paarden alleen met de
achterpooten zich kunnen verweren. Maar dit is zoo niet,
zij gebruiken de voorpooten tot den aanval, de achter-
pooten om zich te verdedigen. De hengst doodt somtijds
zijn vijand in eens bij den eersten slag met zijne hoeven,
soms ook doet hij hen schrikken, zet op \'t zelfde oogen-
blik de tanden in zijn nek en slingert hem door \'t gras
de merrie\'s toe, die hem vervolgens zóo toetakelen, dat
er geen beentje aan heel blijft. Dit zijn de moedigste
hengsten. Natuurlijk zijn er ook lafaards bij 5f onbekwa-
men, die een verkeerden sprong doen en hun lompheid met
den dood betalen. Want zijn de paarden behendig, de
wolven zijn \'t niet minder en verstaan de kunst het rechte
oogenblik te kiezen.

In dit opzicht hebben zij in hunne natuur iets van
Reintje de Vos. Een algemeenen aanval vermijden zij
\'t liefst, maar trachten door list hun prooi in den val te
lokken. Heel voorzichtig komt de wolf door het hooge
gras sluipen en wel tegen den wind in; want hij weet
zeer goed hoe onaangenaam zijn reuk voor de paarden is.
Hij bespiedt eerst de plaats der kudde. Spoedig ontdekt
hij eene merrie, die met haar klein Iraai veulen op een
eenigzins afgelegen plek loopt te grazen. Hij wacht zich

-ocr page 110-

wel dadelijk voor den dag te komen, hij valt niet met de
deur in huis. Langzaam nadert hi] het veulen, welks
manieren hij nabootst. Legt het niets kwaads vermoe-
dende dier van vermoeidheid zich in \'t gras, dan doet hij
het ook. Intusschen krijgt de moeder er de lucht van
en springt verschrikt op. De wolf legt nu, als een hond,
zijn snuit op zijne voorpooten en zet, al kwispelstaartende,
het vriendelijkst gezicht van de wereld. Het gevolg hier-
van is, öf dat de moeder onvoorzichtig op hem toespringt,
maar dan hangt de wolf in een ommezien haar aan den
hals, rukt haar den gorgel uit de keel en loopt met het
jong weg. Of ook de oude is even voorzichtig als woe-
dend, maakt alarm en jaagt met eenige andere haar te
hulp komende merrie\'s den wolf op de vlucht. Soms
ook is zij dom en ziet den wolf, die daar vóór haar ligt
te kwispelstaarten, voor een hond aan, zooals er wel meer
in de steppe ronddolen, graast een tijd lang met het veu-
len aan hare zijde voort en koestert volstrekt geen arg-
waan. — — In dit geval zegeviert de wolf weer op een
andere wijze. Komt de merrie niet aanstonds tot rust,
dan gaat hij heen alsof hij niets met haar te doen heb-
ben wil en haar het vrije veld laten, maar keert langs
omwegen terug, komt naderbij en legt zich op eene plaats
neer recht tegenover het veulen, dat zich van ver-
moeidheid in \'t gras heeft neergevleid. Intusschen
blijft de wolf een geheelen tijd wachten. Hij kon zijn
prooi wel grijpen; maar om de vangst alleen is \'t haar
niet te doen, hij wil hem ook wegvoeren en rustig ver-
slinden. Maar hij hoort nog de stappen der oude, deze
is dus nog te nabij. Onafgebroken houdt hij den begee-
rigen blik op het veulen gericht, maar tevens luistert hij
scherp naar de merrie, die van wege het hooge gras voor
zijne oogen verborgen is en grazende en zoekende naar
de saprijke kruiden zich al verder en verder verwij-
dert. — — — Doch op eens, hoor! wat een getrappel
en gesnuif is dat ? —--Ach, de wolf ligt aan de keel

-ocr page 111-

100

"van het kleine jonge veulen! ---Snel is dit alles in

zijn werk gegaan. Dikwijls heeft het arme dier niet eens
den tijd om te trappen en te blazen, alle geluid wordt
het op eens benomen, en de wolf verscheurt het in alle
stilte zonder dat de moeder het heeft bespeurd.

Talrijker dan de paarden zijn de schapen in de steppe,
die dan ook den grootsten rijkdom der veehouders uitma-
ken De herders met hun ouderwetschen »tartaarsehen"
wagen, waarop zij al hun huisraad geladen hebben —
door een tal van ruigharige honden (oftschacki), den
schrik der wolven, verzeld — trekken omstreeks Paschen
naar de steppe om er den ganschen zomer te blijven en
eerst tegen den herfsttijd huiswaarts te keeren. — Het
is een vreemd gezicht — deze schaapherders,tschabani,
in hun witte wollen kleeding gedoken óf, bij slecht wêer,
met den vervaarlijk grooten mantel, swita, bedekt, ge-
wapend met hun staf, irlik, die zoo gemaakt is, dat hij
tevens voor een geducht wapen tegen de wolven kan die-
nen, — zijn vreedzame kudde, otara, die gewoonlijk uit 2000
tot 3000 stuks bestaat, met zijn herdersfluit beheerschend.

Volgens een vast bepaalde orde marcheert het leger
langzaam voort. De reiswagen vormt het middelpunt.
Daarom heen in steeds grooter kringen weiden de scha-
pen. De geschikste plaatsen worden natuurlijk daarvoor
uitgekozen, plaatsen waar men goede steppen heeft, dat
zijn zulke die van een waterbron voorzien zijn. Vinden
de herders eene plaats, waar zij denken het eenige da-
gen te zullen uithouden, dan richten zij hun verblijf daar-
naar in, graven een haarstede en een kelder om er hun
levensmiddelen te bewaren, en slaan een tent op. Maar
is de plaats afgeweid, dan trekken zij den volgenden mor-
gen verder. De wagen gaat piepend en krakend voor-
uit en de kudde volgt, doch niet voordat de nachtdauw
opgetrokken is; want \'s nachts willen de schapen geen
spijs tot zich nemen en zij zijn afkeerig van den frisschen
morgendauw.

-ocr page 112-

101

Als het goed weer is, hebben de herders ligt werk.
Een hunner loopt vooraan bij den wagen, de anderen
volgen ter zijde van de kudde, Zij roepen elkander ge-
durig toe en geven elkaar teekens met hunne lange sta-
ven. Een paar woorden tot de schapen gericht, maar
die zij dan ook gedurig uitspreken ■— no kudi? kudi?
(nu, waarheen? waarheen?) — is voldoende om de gan-
sche bende te leiden en in bedwang te houden.

Maar geheel anders is het gesteld als de stormen loe-
ien over de vlakte, of als de dieren — zooals dikwijls ge-
beurt — bij \'t minste geluid schrikken, zoodat zij tegen
elkaar aandringen 5f uiteen loopen en verloren raken
in de riet- en biesbosschen. Zij verkiezen niet tegen den
wind in te gaan en weigeren een hollen weg in te loo-
pen , waarheen de herder ze ter bescherming tegen
het ruwe weder leiden wil. Maar dan stellen de
herders eenige geiten aan het hoofd der kudde; deze
zijn niet zoo vreesachtig, moedig gaan zij voor, en
nu volgen ^de schapen gedwee door alle moeielijkheden
heen,

Is eindelijk de wagen gekomen ter plaatse waar men
het nachtverblijf zal houden, zijn de schapen veilig aan-
gekomen, dan wacht, terwijl deze rustig liggen te her-
kauwen, den t schab ans allerlei werk. Een van hen
vervult de taak van kok. Deze hangt twee ketels —éen
voor de honden en éen voor de menschen — aan lange
stokken, die aan den wagen zijn vastgemaakt. Met het
water en de brandstof gaat hij zuinig te werk, als dezen
niet in de nabijheid te verkrijgen zijn. Hij zoekt ge-
droogden mest, verdord gras en riet bijeen, haalt water
als het vat leeg is, en weldra brandt een vroolijk vuur
tot vreugde van de honden, die zich zoo dicht mogelijk
in de nabijheid houden. Hij werpt in het kokende wa-
ter de noodige kruiden, gierst en een en ander meer,
en nu is de bij de Klein-Russen zoo geliefde soep ge-
reed, Daarop slaat hij einige malen tegen den ketel ol

-ocr page 113-

102

steekt een vlag uit ten teeken voor de afwezigen dat de
maaltijd gereed is.

De andere tschabans hebben intusschen andere werk-
zaamheden verricht. De een heeft een paar schapen die
ziek zijn geworden gevangen en hun na overleg met zijn
kameraden een geneesmiddel ingegeven; de ander heeft
een schaap dat dood gevallen is de huid afgestroopt, het
gereinigd en gezouten; sommigen hebben de schapen en
geiten gemolken, de melk aangedragen en kazen gemaakt.
Daar de herders vaak 500 tot 600 schapen te melken
hebben, doen zij dit werk in zeer korten tijd af, zij ne-
men daartoe den ganschen uier tusschen de beide han-
den en persen er de melk in eens uit. Deze melk zetten
zij in de zon en laten haar tot den avond staan om ze
te doen stremmen. Daarna schudden zij haar in zakken
uit, welke zij rondom den wagen ophangen om er het water
te laten uitloopen. De zoo verkregen kaas word nu be-
waard in geitenvellen, die zóo genaaid zijn, dat zij den
uiterlijken vorm van een geit behouden, waarbij echter
de ruwe kant naar buiten gekeerd is, zoodat de kaas
daardoor een vreemde bijsmaak verkrijgt, die echter door
de liefhebbers als pikant geroemd wordt. Te Odessa
ziet men in alle winkels deze »geitjes van kaas" uitge-
stald.

Tusschen deze bedrijven hebben weer andere tscha-
bans jacht op een wolf gemaakt en komen zegevierend
met den huid aandragen, door de honden, helaas, ter dege
gescheurd. Of zij hebben schapen die verdwaald waren
teruggebracht, den wagen hersteld, genaaid, gelapt, den
kok tot spoed aangezet, een haas geschoten, geslapen,
elkander eenige aardigheden gezegd en zoo al meer, tot
eindelijk de slagen tegen den ketel weerklinken, en de
oude en getrouwe maats met hunne bruine gezichten zich
neerzetten aan \'t eenvoudig maal, waartoe zij ook gast-
vrij uitnoodigen iederen vreemdeling, die hen in de steppe
bezoekt.

-ocr page 114-

m

Ook voor de honden staat er gewoonlijk een groote ke-
tel met gortpap gereed; overigens is er voor hen op de
steppe nog wel een en ander te vangen, waaraan zij zich
te goed doen. De herders verschaffen zich zeiven des
zondags eene öf andere lekkernij: een schaap door den
wolf aangevallen en gedood, maar toch aan zijne klau-
wen ontrukt, vervolgens geslacht en gezouten; öt een haas
die hier, ver van de w^oningen der menschen verwijderd, zijn
schuwheid overwint en tusschen de schapen doorloopt;
soms zelfs een trapgans door hen gevangen. Dan heb-
ben zij een rijken middag, een recht feestelijk maal.

Op den heeten middag zijn de schapen lusteloos en
eten niet. Maar als de grootste hitte voorbij is, dan gaan
zij aanstonds weer aan het zoeken van de hun zoo ge-
liefde kruiden, en de herders laten ze weiden tot na zons-
ondergang. Maar daarna schikt zich alles ter ruste rondom
den reiswagen. Een vreemdeling, die daar toevallig komt en
in den donker zijne reis niet kan voortzetten, is aan deze
goede lieden altijd welkom en wordt door hen ontvan-
gen met de vriendelijke uitnoodiging: »verleen ons de
gunst met ons te eten!" De beste plaats van den wagen
wordt voor hem ingeruimd en hij kan gerust gaan slapen
onder bescherming der honden. Den volgenden morgen ge-
ven zij hem een paar schapekazen mee op de reis en schei-
den van hem met een »God zij met u!"

De opperste herder, de oudste (ataman) en de gasten
kiezen den wagen uit voor hun nachtverblijf; maar de
andere tschabans drijven de schapen in een dichten
kring om den wagen en trekken met de honden een cor-
don om de kudde. Elke herder legt zijn pels en zijn
swita, die zomer en winter zijn onder- en bovenbed
uitmaken, in het gras en allen plaatsen zich op gelijken
afstand van elkander. Tusschen elke twee herders leg-
gen zich drie of vier honden neer, eveneens op gelijke
afstanden, op oude stukken mantels öf schaapsvellen, die
voor hen daar gelegd worden, en welke zij, ieder het

-ocr page 115-

104

zijne, op den reuk af terstond herkennen. Zóo vormt het
geheel een sterke vesting, die door een wolf niet gemak-
kelijk bestormd wordt.

Eindelijk heeft men nog in de steppe wilde ossen,
even zoo goed als wilde paarden. Er zijn huisrunderen
die op de boerderijen dienst doen, en steppenrunderen,
groote, langbeenige en langhoornige dieren, meestal van
een zilvergrauwe en witte kleur, in kudden, tsch ere da\'s,
van 100 tot 800 stuks. In lange reien trekken zij besten-
dig naar Odessa, Taganrog en andere plaatsen, waar
zij den handel een groote levendigheid bijzetten. De beide
hoofdwegen, langs welke de runderen uitgevoerd worden,
zijn die door Gallicië, naar Moravië en Weenen, en
die over Moskou naar Petersburg.

De runderherders ,tscheredniks, gaan te voet evenals
de tschabans, want ook hunne kweekelingen zijn veel
rustiger en gemakkelijker te weiden dan de paarden. Wel
beweegt zich de os vlug voort onder \'t weiden, hij is kies-
keuriger dan het paard, vele kruiden lust hij niet, ook
graast hij niet waar anderen reeds geweest zijn; maar
daarentegen duurt zijn maaltijd niet lang, des te langer
zijn middagslaapje, de tijd voor het herkauwen. Den regen
kan hij niet best verdragen, en hitte maakt hem onge-
duldig. Doch bij sneeuwstormen verliest hij niet zoo spoe-
dig den moed als het paard; integendeel, hij loopt snel
en rechtuit met den storm mee öf er tegenin naar huis.

Ook dorst verdraagt de os gemakkelijker dan het paard,
twee tot drie dagen kan hij zonder drinken. Op groote
afstanden van zes, zeven »wersten" moeten de runderen
vaak het water zoeken, waarom zij dan ook maar eenmaal
daags gedrenkt worden. Maar als het uur van het drinken
nadert en de herder ze weidt in de richting van de bron,
dan versnellen zij hunne schreden en worden steeds on-
geduldiger, vooral wanneer de wind den reuk van de
waterbron naar hen toewaait. De dorstigen houden dan op

-ocr page 116-

105

met grazen, zetten het op een loopen, en weldra volgt de
gansche kudde. Op deze wijze vormen zich eenige lange
reien ossen, die hetzelfde spoor houden.

Wat de verhouding van den os tot den wolf betreft, zij zijn
elkander evenzeer vijandig als het paard en de wolf; toch
schijnt voor dezen het rund niet zulk een aantrekkelijke
buit te zijn als ander vee. In een kudde van enkel groote
ossen waagt zieh wellicht de wolf nog minder dan in den
tabun; want de ossen dringen even sterk op de wolven
in als de paarden, en als zich maar éen laat zien, zijn
dadelijk een paar dozijn spitse horens tegen hem gericht,
en wee! het roofdier als het zich midden onder zijn vij-
anden bevindt, hij heeft dan meer kans om doorstoken te
worden dan om te ontkomen. De os is in staat hem zóo
te doorboren, dat zijne horens door \'t lichaam van het
ongelukkige slachtoffer heen in den grond blijven steken.
Dit gevaar weerhoudt evenwel den wolf niet achter de
kudde rondtesluipen om een 5f ander lam öf krank rund,
dat achteraan komt hinken, weg te kapen.

De ossen der steppen laten zich niet gemakkelijk dwin-
gen tot den arbeid. Zij overtreffen in halstarrigheid zelfs
het kameel. Als men een wilden os aan den ploeg wil
wennen, dan spant men hem eerst met een ouden tammen
os aan een zwaren boomstam, welken men laat sleepen.
Komt men hiermee niet klaar en gaat de wilde met den
tammen op den loop, dan spant men hem met vijf tamme
ossen aan den ploeg, twee van voren, twee van achteren
en éen op zij. Nu moet de woeste klant w^el langzaam
en geregeld voort; kan hij het sterke juk niet breken,
dan moet hij zich naar de anderen voegen. Eén middel blijft
hem nog over, dat hij zich, evenals een eigenzinnig kind,
plat op den grond legt en zich laat voortsleepen. Dan
wordt het erger; want laat men dit ongestraft toe; dan
zal hij het later telkens weer doen. Slaan en aan den
teugel trekken baat hier niet, de wreedste middelen blij-
ken zelfs ontoereikend te zijn. De os b. v. kan niet ver-

-ocr page 117-

1125

dragen dat hij geslagen wordt tegen de wortels der horens;
maar als hij niet wil, dan staat hij ook dezen schok door,
slaat met zijn kop om zich heen en blijft liggen. Soms
helpt een bizonder middel. De mannen nemen namelijk
zijn staart tusschen twee blokken en wrijven dien daar-
tusschen heen er weer. Dezen prikkel vindt de os onver-
dragelijk en meestal springt hij dan ook op. Maar som-
mige dieren zijn zóo koppig, dat zij zelfs dan nog blijven
liggen en volhouden. Dan neemt men weer tot een ander
middel de toevlucht: men verstopt namelijk de kanalen
der ademhaling. Daardoor zwelt de buik van het dier
op, de oogen puilen uit zijn kop, hij steekt zijn bek in
de hoogte, snak naar lucht en dikwijls raakt hij door deze
worsteling op de been. Maar behoort hij tot de koppig-
sten van zijn soort, dan blijft hij zelfs nü nog liggen; zijne
meesters, beangsd dat zij hem zullen verliezen, laten
hem spoedig weer vrij ademhalen. Doch overtuigd, dat
hun opvoedingswerk geheel zou mislukken, als zij deze
halstarrigheid van het dier niet de baas werden, leggen zij
nu hooi en stroo om het dier en steken er denbrand in,
zoodat de vlammen zijne zijden lekken, zijne haren zen-
gen en de huid open springt; het dier strekt zijn hals uit,
steunt en snuift alsof het in doodstrijd is. Maar het vuur
moge uitgaan, de eigenzinnigheid van het dier daarente-
gen flikkert op in volle vlam, en de os maakt nog niet
de minste aanstalten om verder te gaan. De boeren,
schier ten einde raad, spannen nu het dier uit, laten den
stijfkop liggen, beploegen het land rondom hem en bene-
men hem zoo de gelegenheid voedsel tot zich te nemen. Een
door en door koppige os is in staat zoo een halven dag te blij-
ven liggen. Zijn de menschen ver weg, dan ziet hij vrij om
zich heen. Maar komen zij naar hem toe, dan duikt hij
met zijn kop naar beneden als om zich nog vaster aan
den grond te klemmen. Eindelijk toch geeft hij zijne ku-
ren op, en wat vuur noch slagen vermochten, dat werkt
de prikkel van den honger uit. Hij ziet de andere ossen

-ocr page 118-

107

in de nabijheid weiden, staat op en sluipt naar zijne mak-
kers in het gras.

BRAND IN DE STEPPEN.

Evenals onze drentsche boeren den veenbrand, waarop
zij jaarlijks op nieuw onze reukorganen vergasten, beschou-
wen als een noodzakelijk middel voor landverbetering, zoo
achten de steppenbewoners van Zuid-Rusland het af-
branden der steppen den eenig mogelijken maatre-
gel om het grasgewas te verbeteren. Maar gelijk door
dien veenbrand niet zelden kostbaar boschhout mede in
vlam gezet wordt, zoo is ook in de steppen de mensch
niet altijd bij machte de verwoesting te keeren, nadat
hij eenmaal het vernielend element losgelaten heeft.

Des voorjaars, zoodra de sneeuw gesmolten is, steekt
de steppenbewoner het dorre gras in brand, hopende dat,
na opruiming van het oude, het nieuwe jeugdige gras des
te eerder zich zal ontwikkelen. In de heete zomermaan-
den gebeurt het wel, dat de steppe bij toeval in
brand geraakt öf door kwaadwilligen aangestoken wordt,
met het ongelukkige gevolg, dat in een omtrek van
50 tot 60 wersten alles wat in den weg ligt mee aan-
getast en de grootste schade aangericht wordt. Op zich
zelf staande hofsteden, ja gansche dorpen worden dan niet
zelden een prooi der vlammen, \'t Is een verschrikkelijk
gezicht.

Al naar mate het gras gesteld is, breidt zich de brand
sneller öf langzamer uit steeds in de richting van den
wind; treft hij hoog opschietende doornen en onkruid aan,
dan woedt hij onstuimig voort en vliegen de vlammen

-ocr page 119-

108

hoog in de lucht naar alle kanten heen, totdat zij alles
vernield hebben en weer verder kunnen gaan. In gewoon
gras schuifelt de vlam, als een slang, langzaam voort:
maar grijpt zij het zachte en ligt brandbare gras eener
oude steppe aan, dan springt zij in hellen gloed op en
spoedt zich met verbazende vlugheid voort over het gol-
vend grasveld, alles in een oogwenk verzengend. Wordt
zij tusschen twee wegen ót dalen saamgedrongen en denkt
men, dat zij zoo aanstonds zal uitgebluscht zijn, dan over-
schrijdt zij plotseling de smalle strook gronds en komt op
eens weer te voorschijn in een nabij zijnde breede gras-
vlakte, waar zij nieuwe krachten wint en weldra als een
vuurzee zich uitbreidt. Met duizende vlammen stort zich
de stroom in wilden dans over het veld uit en vernielt de
ligt ontbrandbare grashoopen.

Soms, als een breede en kale weg of een vochtig, lang
dal haar tot staan wil brengen, verengt zich de vuur-
stroom , maar breidt zich vervolgens, rechts en links zoo-
ver mogelijk om zich grijpend, langs den rand van het
dal uit, slingert brandende stukken hout en vonken —
als bommen en granaten —, door den wind ondersteund,
over het dal en tracht daarmee het tegenovergelegen
graanveld in brand te steken. Bij zulke dalen en wegen
nu worden gewoonlijk eenige menschen geplaatst om de
woede der losgelaten elementen te bedwingen. Men ver-
breedt de wegen door nieuwe voi»ens te ploegen, bluscht
de brandende stukken hout die er over heen waaien uit,
en op deze wijze wordt meestal aan de verwoesting een
einde gemaakt. — Maar als de wegen zelve met gras be-
groeid zijn, dan verheft zich in de drooge en dorre vel-
den de vlam met nieuwe kracht. Alles gaat nu opnieuw voor-
waarts op vleugelen van den wind, millioenen gloeiende
graankorrels spatten uiteen en doen een nieuw licht opflikke-
ren .... al de hoop die op de rijke graanvelden gevestigd
was is verijdeld; menige roggenakker, de wintervoorraad
van een geheel dorp, is vernietigd!

-ocr page 120-

109

Ook de talrijke kudden der steppe schrikken voor zulk
een brand, soms, als de vlammen van alle kanten komen
opzetten, worden zij er geheel door ingesloten, zoodat
herders en dieren genoodzaakt zijn midden door het vuur
te loopen, waardoor van velen niet slechts het haar ge-
zengd wordt, maar zij er ook het leven bij inschieten,
daar zij in hun domheid vaak tegen het vuur inloopen.

De wijze, waarop deze verschrikkelijke en woeste steppe-
branden meestal veroorzaakt worden, bewijst op welk
een lagen trap van ontwikkeling de landbouw in die gewes-
ten heden nog staat. In den hooioogst, als de boer geen
plaats heeft om den nieuwen voorraad te bergen, steekt
hij al het oude stroo en het bedorven hooi, dat van \'t vo-
rige jaar overgebleven is, in brand om opruiming te hou-
den en binnenplaats en dorschvloer te reinigen. Is hij
een voorzichtig man, dan laat hij om zijn geheele land-
hoeve diepe greppels graven, opdat de brand binnen zijn
behoorlijke grens blijve. Gewoonlijk gaat ook alles naar
wensch; maar soms ook laat zich de eenmaal opge-
wekte vlam niet beteugelen, springt over de grens-
scheiding heen en valt op de korenvelden of ver de
steppe in.

Het inbrandsteken van het steppengras heeft op de
volgende wijze plaats. Als een grondbezitter een deel
zijner steppe 50 of 60 wersten in omtrek voor de verbe-
tering zijner weiden in brand wil steken, dan laat hij
eerst de geheele vlakte omploegen met breede achtvou-
dige vorens om het rondom liggend land tegen het vuur
te beschermen. Daarop ontsteken eenige mannen, van
lange staken met brandende stroowisschen voorzien, ge-
lijktijdig het dorre gras. De vlammen, in den beginne
slechts klein, breiden zich steeds verder uit, tot zij zich tot
ééne vlam vereenigen en eindelijk een geduchte zee van rook
en vuur vormen, die zich in de richting van den wind
binnen de gemaakte grenzen rustig voortbeweegt. De hier
en daar als wachters geplaatste mannen volgen den brand

-ocr page 121-

140

en onderdrukken öf beschermen dien, al naar het noodig
is. Maar niet zelden ontglipt hun het vuur en dan ont-
staat bij veranderde windrichting de boven beschreven
brand. Door \'t uitbranden van alle harde plantdeelen tot
op den wortel wordt de grond met een laag verkoolde
kruiden en asch bedekt; doch weldra breekt een nieuw
weelderig gras door het lijkkleed heen, vooral als de bo-
dem door een verkwikkenden regen doortrokken en be-
mest wordt met de zoutdeelen, die de asch inhoudt.

Op dezelfde wijze als de steppe, worden ook de riet-
bosschen langs de rivieren aangestoken. Wel is dit
op straffe van verbanning naar Siberië verboden, omdat
men op dezen brand niet zoo goed kan toezien als bij den
steppenbrand, zoodat de schade groot wordt; maar trots
Siberië en al zijne verschrikkingen verheffen zich toch
elk jaar weer, zoodra de sneeuw gesmolten is, de vuur-
vlammen hoog ten hemel aan de breede boorden van de
Dnjestr en de Dnjepr.

Deze rietboschlbranden hebben een dubbel doel:
vooreerst om de massa wolven die er zich schuilhouden
te verdrijven, ten tweede om de jonge spruitjes die door
het oude riet onderdrukt worden meer lucht te geven.
Op een afstand van eenige mijlen kan men deze gloeiende
vuurstrepen, die dikwijls een uur breed zijn en door de
hier en daar zes ellen hooge brandende rietbosschen ge-
voed worden, duidelijk zien. Voor de menigte dieren die
in deze rietbosschen huizen is dit een slechte tijd. Gan-
sche scharen eenden, ganzen en pelikanen verzamelen
zich dan op de meren en de rivierarmen naast het riet,
en heffen een vervaarlijk geschreeuw aan, als wilden zij
tegen den vuurstroom zich verweren. Arenden, gieren en
haviken vliegen schreeuwend om de zich verheffende vuur-
en rookwolken. De wolven, groote vijanden van vuur,
werpen zich bij troepen in het water en vluchten, al hun
moordplannen jegens de in de nabijheid verkeerende lam-
meren vergetende, op snelle voeten naar den tegenover

-ocr page 122-

m

gelegen oever, zoo hun altans niet de toegang door \'t over-
slaan van den brand afgesneden is, waardoor zij op nieuw
in \'t water terug gedreven zouden worden. Jammer dat
behalve deze schadelijke dieren ook veel nuttig gevogelte
in de vlammen omkomt: eenden die hare eieren niet wil-
len verlaten en in haar nest sterven, rondfladderende rei-
gers die zich de veren laten verzengen, in de vlammen
neerstorten en zoo den dood vinden, hazen die uit vrees
voor de wolven naar \'t vuur terug gedrongen worden, en
andere nuttige dieren meer.

Zoo vernietigt vaak de mensch om een voordeel te be-
halen menig nuttig wezen.

DE SPRINKHANEN.

\'t Was den Juli den tijd van den oogst, dat wij

reden in eene van de landstreken van Zuid-Rusland,
waar de eindelooze eentonige steppe hier en daar aan den
straatweg afgewisseld wordt door bloeiende bouwakkers.
Op sommige stond het koren te rijpen, op andere lag het
al gereed om naar de voorraadschuren overgebracht te
worden. Zoover onze blik reikte, breidde zich de bruin-
groene steppe uit. Geen boom, geen huis was te zien
aan den horizon; slechts hier en daar verhieven zich op
de vlakte ronde, vijftien voet hooge heuvels, waarvan som-
mige ter dubbele hoogte boven de anderen uitstaken; \'t zijn
de grafheuvels der Tartaren, die veel overeenkomst heb-
ben met de bij ons bekende hunebedden.

Inmiddels begon het op den bok levendiger te worden.
Met heftige gebaren onderhielden zich de beide mannen

-ocr page 123-

112

die däar zaten: de een de voerman, de ander de bediende
van mijn reisgenoot. Laatstgenoemde zocht de oogen van
mijn meester, terwijl hij met uitgestrekten arm in de
verte wees. Mijn vriend, die naast mij in den wagen ge-
zeten was, boog zich naar buiten, maar trok in\'t zelfde oogen-
blik het hoofd verschrikt naar binnen. »De sprinkhanen!"
riep hij zóo luid, dat ik er van schrikte

Ik zag naar buiten, maar er was niets te zien dan aan
den rand van den horizon een lange zwarte wolk.

»Dat zijn ze!" zeide mijn reisgenoot.

»Onmogelijk!" antwoordde ik; »Wat gij ziet mag de rook
van een grooten brand zijn, anders niets."

»0, ik ken ze helaas maar al te goed," voer mijn vriend
voort. Die zwerm däar is niet een van de grootste, maar
hij is toch zeker acht óf tien wersten lang.

Ik twijfelde nog, maar kon mijn bük niet van die don-
kere wolk afwenden; zij scheen vast aan den hemel te
staan, doch hier en daar scheidden zich eenige kleine
wolkjes af. \'t Was een angstig gezicht. Als een zware
onweerswolk stond het in het zuiden vóór ons. Ongeloo-
felijk achtte ik het, dat een zwerm van Insekten het hel-
dere daglicht zoo kan onderscheppen. Maar weldra zou-
den wij met eigen oogen de ware toedracht der zaak lee-
ren kennen.

Wij waren nog slechts weinig verder gereden, toen de
bediende naar onze rechterzijde wees.

»Zij zijn hier geweest," zeide mijn vriend, »hou op,
koetsier!"

Wij stapten uit het rijtuig. Een groot gierstveld lag
vlak aan de straat, slechts kenbaar aan de tallooze groene
stoppels en aan eenige onrijpe aren, die hier en daar over
den grond verspreid lagen. Toen wij den akker opgingen,
vlogen duizende sprinkhanen verschrikt op, terwijl het
zonlicht flikkerde op hunne glinsterende voorvleugels. Het
geheele veld was als afgemaaid, geen enkele halm was
blijven staan, en al het groene koren was verdwenen.

-ocr page 124-

113

Nu begon een jacht op de stroopers; maar die was zoo ge-
malckelijk niet. Zoodra wij bij de insekten kwamen, hie-
ven zij zich met buitengewone vlugheid op; wat niet vloog
sprong weg, en er behoorde geduld en een vlugge hand
toe ze machtig te worden; maar na eenige inspanning
gelukte het ons toch een paar dozijnen te vangen.

Toen wij verder voortreden, kwamen wij bij meer bouw-
velden, waar de sporen der verwoesting nog duidelijker
te zien waren. Tusschen de korenschoven liepen vrouwen
en kinderen met seizen, sikkels en ijzeren gereedschap-
pen, waartegen zij met steenen öf met metalen voor-
werpen sloegen om den vijand te verjagen. Waar zij
gingen, vlogen de sprinkhanen, in de heete, brandende
zon weer levendig geworden, bij honderduizenden voor hun
voeten op en omringden hen als een uit den grond op-
rijzende donkere nevel. Maar helaas, er waren maar
weinige menschen op de mijlen wijde vlakte te vinden;
en zoodra zij van het eene veld verjaagd waren, vielen zij
op het andere neer. Hier en daar zag men mannen met
de zeis op den schouder zoo hard loopen als zij konden
om de vernieling te voorkomen en, door het koren haas-
tig af te maaien, te redden wat te redden was. Hoe snel
ook de postpaarden galoppeerden, zij werden ingehaald
door de kleine wagens der boeren, die den bedreigde ak-
kers te hulp snelden. Gelukkig stond de grootste voor-
raad graan reeds in schoven; lijnzaad wordt door de sprink-
hanen niet aangevallen; hun viel dus alleen de gierst ten
deel, die nog groen stond öf liever niet meer stond; want
zij was door het roofgedierte al verslonden, Maar daar
dit gewas voor eigen gebruik verbouwd wordt en den
hoofdschotel der landbevolking uitmaakt, was het verlies
treurig genoeg.

»Zij zijn dit jaar niet gevaarlijk," zeide een bejaarde
boer, die door mijn reisgenoot onder weg aangesproken
werd, »zij rusten hier slechts uit."

Doch nauwelijks had hij dit gezegd, of een ruiter

11

-ocr page 125-

\'lli-

kwam aangereden, de intendant van een grondei-
genaar.

»Slechte tijding!" — riep deze mijn vriend toe — »de
zwerm is gisteren bij ons geweest; het tweederde gedeelte
van ons gewas dat nog te veld stond is verloren; ik zoek
arbeiders om te bergen wat overgebleven is.

Al hooger steeg de donkere wolk vóór ons, de lucht
werd vervuld door een schor gekras en geschreeuw, dui-
zende roofvogels, kraaien en raven zweefden over de velden of
trokken begeerig den donkeren nevel te gemoet. Het snor-
ren om ons heen nam vreesselijk toe. Als men naar bui-
ten zag, scheen de atmosfeer met millioenen punten
gespikkeld; het flikkerde voor de oogen, zoodat men ze
onwillekeurig sluiten moest.

»Wel verbazend!" — riep ik uit. — »Nu zijn wij toch
zeker midden onder de sprinkhanen."

»Nog niet", antwoordde mijn vriend. »Zoolang wij nog
den blauwen hemel boven ons zien kunnen, is het nog
niet het rechte."

Ik lachte ongeloovig.

De weg maakte hier een kromming en boog zich naar
de zijde van het dal. Wij kregen de toppen van eenige
boomgroepen in \'t oog — een zeldzaam gezicht in de
steppe —; als in goudglans glinsterden in de diepte de
golven van de kleine In gul, die zich niet ver van de
stad Cherson in de Dnjepr uitstort. De mannen op
den bok wezen met levendig gebaar naar de lucht, waar-
van het grauwe wolkenfloers al dichter en dichter werd,
terwijl herhaalde stooten tegen het venster bewezen, dat
wij het gros van het vijandelijk leger meer en meer na-
derden.

Op eens rolde de wagen van een tamelijk steile hoogte
af. Hoe te beschrijven wat nu plaats greep? Aan mijn
rechterzijde verhief zich een steile heuvel , op den top
daarvan stond een nederige boerenwoning; links stuwde
de rivier hare wateren midden door een dicht gewas

-ocr page 126-

115

van biezen en rietbosschen; vlak langs den steilen onbe-
schutten oever leidde de straatweg naar een houten brug.

»Wot zelaga roï sarani!" »Daar is de sprinkhanen-

zwerm!" riep de bediende uit, en.....in een oogwenk

werd het geheel en al duister om ons heen, — Onze tar-
taarsche paarden rennen, vreeselijk ontsteld, in galop
naar beneden, slaan achteruit en steigeren; de wagen
dreigt om te vallen, met alle macht trekt de postiljon
aan het vierspan , de bediende springt van den bok en
grijpt het bijdebandsche paard; vöor ons verheft zich
met een dof gegons de onafzienbare zwerm sprinkhanen.
Waarlijk, de zon verdween uit het gezicht door de mi-
riaden insekten die rondfladderden; het was of een damp
uit de aarde opsteeg die naar boven steeds dikker werd,
zoodat geen lichtstraal kon doordringen. De sprinkha-
nen waren in zulke dichte massa\'s opeengedrongen, dat
wij genoodzaakt waren langzaam te rijden; de wielen van
den wagen zonken daarbij tot aan de assen in het we-
melend gedierte.

Dit alles maakte op mij een onbeschrijfelijken indruk,
een afgrijzen maakte zich van mij meester. Ja, dit
was nu dat vreesselijk verschijnsel, waarvan eens een
israëlietiesch profeet als ooggetuige den indruk met de vol-
gende woorden terug gaf: »Een dag van duisternis en
donkerheid, een dag van wolken en van dichte nevelen,
als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot
en machtig volk, zooals er van ouds niet geweest is en
in geen jaren komen zal. Vöor hen gaat een verterend
vuur en achter hem een brandende vlam; het land is
vöor een lusthof, maar achter een wildernis; niemand
ontkomt ze. Voor hen siddert de aarde en beeft de he-
mel; de zon en maan worden zwart, en de sterren ver-
bergen haren glans,"

Het was den postiljon en den bediende eindelijk gelukt
de verschrikte paarden te bedwingen en den wagen van
een val in de rivier te redden; het geheele tooneel ging

-ocr page 127-

116

sneller in zijn werk dan hier verhaald kan worden. Maar
nu konden wij het gebeurde met nauwkeurigheid overzien.
Reeds was de ontzachelijke zwarte massa ver weggevlogen
het westen in, maar toch wemelde het nog van achter-
blijvers. De straatwegen, de helling van den heuvel, de
boomen, het riet, de brug, ja zelfs het water, alles was
er mee bedekt. Uit de rietbosschen schoten honderde
witgesternde waterhoenders te voorschijn; eenden,meeu-
wen en tallooze zwaluwen doorkruisten met wild ge-
schreeuw de lucht. Van de andere zijde kwamen valken,
sperwers, kraaien en bovenal groote vluchten spreeuwen
op den rijken buit aanvliegen; in hun geeuwhonger ver-
gaten zij alle vrees voor ons rijtuig en voor de boeren,
die op den heuvel stonden en uit ai hun macht op hun
klinkende gereedschappen sloegen. Maar hoeveel ook de
scharen gevleugelde vrijbuiters te water en te land van
de overblijfselen der groote sprinkhanenzwermen vernie-
tigden, er bleven nog wel milHoenen over. Vreesselijker
landplaag is niet uittedenken dan deze ontelbare menigte
van vraatzuchtig gekorven dieren.

De Regeering heeft al het mogelijke gedaan om deze
landplaag te keeren. Zij heeft een belooning uitgeloofd
voor \'t inzamelen van eieren en een ongehoorde menigte
werd dientengevolge verzameld en vernietigd. Zoodra de
jonge zwermen verschenen, werden de Tartaren uit alle
dorpen opgeroepen. Er werden kuilen gegraven en de
sprinkhanen daarin bedolven; of, als zij \'s nachts bijeen
scholen, stroo over hen geworpen en dit in brand gesto-
ken, zoodat zij verbrandden. Maar dat alles heeft niets
gebaat.

Als zij eenmaal op marsch zijn, is niets in staat hun
voortdringen te beletten. Zij trekken steeds verder voort,
dag aan dag, in onafgebroken eindelooze reien. De hoop
des landsmans wordt door hen verijdeld, honger en ver-
woesting volgen hen op den voet. De aarde wordt door
hen bedekt, het water bezoedeld door hun lijken, zelfs de

-ocr page 128-

117

lucht bedorven, en de mensch in zijn onmacht is gedwon-
gen zijn hoofd te buigen.

DE DONSCHE KOZAKKEN.

Ten noordoosten van de Krim, aan de zee vanAzov
en aan beide oevers van de Don ligt het land der Don-
sche Kozakken. Het land is vlak en wordt door de
Don dikwijls overstroomd; maar dit maakt den bodem
vruchtbaar. Daar het echter geheel geen bosschen heeft,
regent het in den zomer slechts zelden en heerscht er
gedurende de maanden Juli en Augustus een vreesselijke
droogte, die vaak reeds in Juni begint.

De Donsche Kozakken wonen daarom zooveel mo-
gelijk in de nabijheid der rivier. Ongelukkig zijn zij geen
minnaars van den landbouw, zij drijven dien slechts
voorzoover de nood er hen toe dwingt, en dan nog ver-
bouwen zij niet meer dan zij voor hun onderhoud volstrekt
noodig hebben. In plaats van het land door waterleidin-
gen — die hier zeer goed konden aangelegd worden —
vruchtbaar te maken, waarvoor zij echter veel te traag
zijn, zwerven zij liever te paard rond öf leggen zich op
een schaduwrijke plek neer om zich aan hun gelieflioos-
den slaap over te geven.

Ten gevolge van deze traagheid hun natuur eigen ge-
beurde het vroeger niet zelden, dat in tijden van misge-
was velen den hongerdood stierven. De Regeering heeft
echter, om deze ramp te voorkomen, magazijnen laten
bouwen en den kozakken geboden daarin een gedeelte
van hun oogst te bewaren, waarvan zij niet dan in den
uitersten nood mogen gebruiken.

-ocr page 129-

118

Meer dan op den landbouw leggen zij zich op de vee-
eelt toe. Maar de grootste zorg wijden zij aan hunne
paarden, die in hun schatting hooger staan dan vrouw
en kinderen.

De kozakken zijn geboren soldaten. Van hoeveel be-
lang zij zijn voor het russische krijgswezen, blijkt hieruit
dat 84000 manschappen van hen dienen in het leger, of-
schoon de geheele mannelijke bevolking tusschen het
IS-ï® en het 50®^° levensjaar slechts 800.000 hoofden telt.
Zij zijn vrij van belasting; maar daarvoor moeten zij de
grenzen bewaken en den keizer om niet dienen. De ko-
zakken vormen bij het leger een corps van ligte kavalle-
rie, voor iets anders zijn zij niet bruikbaar.

Elke kozak houdt er twee paarden op na, waarvan hij
een bij den tengel leidt. Een kromme sabel, een geweer,
een paar pistolen in den gordel, een ellen lange dikke
zweep, kautschu genaamd, en een piek met een vlag-
getje bovenaan bevestigd, — ziedaar zijn wapenrusting.
Met zijn piek tracht hij den vijand bij den aanval uit het
zadel te ligten. Een flinke kozak legt dagelijks een weg
van 30 uren af en zwemt door beken en rivieren, waarbij
hij in zijn gansche lengte op het paard gaat liggen. De
kozakken worden in den oorlog gebruikt om den vijand plotse-
ling te overvallen, hen op marsch te bestoken en zijne trans-
porten wegterooven; in een geregeld gevecht en in een
slag die van eenigen duur is houden zij geen stand.

Als zij op hunne marschen \'s avonds halt houden, slaan
zij palen in den grond, binden daaraan hunne paarden
vast, maken een omheining van stroo tot bescherming
tegen den wind en leggen daarachter een groot vuur aan. Het
hout, het stroo en het slachtvee stelen zij van den eersten
boer den besten — dit heet dan den keizer op eigen
kosten dienen — zij slachten vervolgens het geroofde vee,
houden de stukken vleesch een tijdlang boven de vlam,
slaan het naar binnen met de noodige portie brandewijn,
welken zij uit ketels drinken, en zijn daarbij vroolijk en

ifi

-ocr page 130-

119

opgeruimd, al is hun rustbank de harde sneeuw. Vergrij-
pen in den dienst worden met den kautschu streng
gestraft.

De kleeding van een troep kozakken in den oorlog is
dikwijls zeer bontkleurig, omdat iedere kozak aantrekt
wat hem van den buit ten deel valt. Te huis in vredestijd
kleedt zich de Kozak als de Pool, velen echter ziet men
ook in een blauwen soldatenrok met roode opslagen rond-
loopen. In \'t algemeen is de kleederdracht zeer verschil-
lend, wijl de kozakken zelve uit zeer verschillende volks-
stammen samengesteld zijn. Behalve met de Polen heb-
ben zij veel overeenkomst met de Tscherkessen, met dit
onderscheid alleen, dat, terwijl dezen zilversieringon dra-
gen , de kozakken dezen van goud hebben. De aldus ver-
sierde bovenrok is kort en reikt niet verder dan tot de
knie. Daaronder draagt de kozak een zijden kaftan met
zilveren knoopen bezet en door een rijk gestikten mantel
vastgehouden. Het hoofd heeft hij bedekt met eene rood
fluweelen, met goud gestikte en met tressen bedekte muts.

Evenzeer als in hun kleeding verschillen de kozakken
onderling door hun lichaamsbouw. De Kozak van het echte
tscherkessische ras heeft een groote, edele gestalte. Zijn
zware zwarte snorbaard reikt hem tot onder de kin. Zij
echter, die meer van turksch, 5f liever, van mongoolsch
bloed zijn, hebben een gele huidskleur, vooruit stekende
kaakbeenderen en kleine oogen. De kozakken meisjes heb-
ben deze leelijke trekken in \'t geheel niet, het mongool-
sche type is bij haar minder vertegenwoordigd, zoodat
zij meest alle een lief voorkomen hebben.

Een vroolijke en onbezorgde aart is den Kozak eigen.
Geen ongeluk, hoe groot ook, slaat hem ter neer, onge-
steund door zijn blind geloof in het noodlot, verdraagt
hij zonder morren het zwaarste lijden met geduld. Men
heeft vaders gezien, die met de innigste liefde aan hunne
zonen gehecht waren en toch met de grootste kalmte de
veipletterende tijding van den plotselingen dood hunner

-ocr page 131-

120

geliefden ontvingen. Hun aangeboren opgeruimdheid ver-
dreef spoedig weer die donkere wolk en zij eindigden met
zich te troosten door de gedachte: »zij zijn in den strijd
voor hun vaderland gestorven." Evenzeer is dit geloofde
kracht, die den kozak in de grootste gevaren rustig doet
zijn. Zijn natuurlijke traagheid, die hem den akkerbouw
doet verwaarloozen, is ook de oorzaak, dat hij zich de ri-
viervaart niet ten nutte weet te maken. Slechts gedwon-
gen bouwt hij voor zich een ellendige schuit, waarmee
hij naar den tegenovergestelden oever oversteekt. Als hij,
na zijn deel aan de magazijnen te hebben afgegeven, van
zijn graanoogst nog zooveel overhoudt dat hij er van kan
verkoopen, 5f als hij de huiden van zijn geslacht hoorn-
vee tegen brandewijn, linnen enz. wil inruilen ,dan vervaar-
digt hij een soort van zeilschuit, die echter maar 12 tot 16 man
kan bevatten, zonder verdek. Daarmee vaart hij naar de zee
van Az5v. De geringste wind echter doet dit ranke vaar-
tuig heen en weer slingeren. Maar hoewel het ieder oogen-
blik dreigt om te slaan, terwijl ieder ander in zijn geval
in doodsangst zou verkeeren öf althans handen aan \'t werk
slaan om het vreesselijkste te voorkomen, ligt hij rustig
neder en rookt zijn pijp, alsof er geen gevaar te vree-
zen is.

De Kozakken wonen in ligt betimmerde huisjes met wit
gepleisterde wanden en stellen zich met weinig huisraad te-
vreden. Een groepje van zulke huizen bijeen heet een
s t a n i t z a; eigenlijke steden en dorpen, zooals in ons be-
schaafd Europa, heeft men er niet, en industrie wordt
alleen gedreven door de weinige vreemdelingen die onder
hen wonen. De leefwijze der Kozakken is zoo ruw en een-
voudig , dat een reiziger, al is hij niet zeer verwend, het
niet lang onder hen uithoudt. Visschen uit de Don be-
hooren tot zijn lekkernij; koolsoep, gort met olie toebe-
reid, meloenen en grof brood maken zijn dagelijksch voedsel
uit. De Donsche Kozakken zijn in 119stanitza\'s ver-
deeld; over elke stanitza staat een ataman öfhetman,

-ocr page 132-

121

die door de gemeente gekozen wordt en met de Oudsten
de uitvoerende en rechterlijke macht bezit. Hoewel hot
leven der Kozakken door de russische overheersching een
geheel ander is geworden en veel van de poëzie mist van
die vroegere tijden, toen hunne voorouders nog vrije man-
nen waren, is er toch nog een traditioneele poëzie onder
hen overgebleven, die den onderzoeker rijke stof voor zijne
kennis oplevert.

Om de zes jaren trekt de Kozak naar den vreemde en
bewaakt voor even zoovele jaren de uiterste grenzen van
het russische rijk. De achtergeblevenen bebouwen het
land en verzorgen het vee. Daar zij echter (zooals wij
reeds gezegd hebben) niet meer dan voor hun noodzake-
lijkste behoeften zorgen, hebben zij slechts weinig te doen.
Al den overigen tijd geven zij zich aan een dolce far
niente over. Vooral des namiddags op zondagen komt
de geheele stanitza, oud en jong, bijeen op de groene,
met de sierlijkste bloemen prijkende steppe om zich aan
de vroolijkheid over te geven. Slechts het oude moedertje
blijft te huis 5f zet zich voor de deur om alles wat er
voorvalt aan te zien.

Naar ouderdom en geslacht verdeelen zich de bewoners
der stanitza in groepen. De mannen plaatsen zich in
een kring, rooken hun korte pijpjes en vertellen elkan-
der van hun daden en avonturen, waaraan hun leven rijk
is. De een verheft zich op een gevecht, dat hij met een
Tscherkesser gehad heeft; een ander gedenkt (zóo altans
vóór jaren) den tijd, waarin zijn keizer zegevierend hem
voerde naar de hoofdstad der gehate Franschen. Met wel-
sprekende tong prijst een derde de roemrijke daden van
zijn hetman, terwijl een vierde den schoonen tijd gedenkt,
toen zijne voorvaders vrij en onafhankelijk als heeren de
steppen van Zuid-Rusland doortrokken. Wie ontdekt
hierin niet de sporen van een dichterlijken aanleg — een
poëzie, die zich o. a. ook uitstort in de droeve klacht, in
het heimwee, het verlangen naar de dagen van heldenmoed

-ocr page 133-

122

en van nationale grootheid, die voor immer voorbij zijn? —
Hoezeer ook de kozak zijn keizer liefde en achting toe-
draagt, slaakt hij nog menige zucht bij de herinnering
aan vroegere dagen, en verdrietig om de ^werkeloosheid,
waartoe hij door de omstandigheden gedoemd is, ont-
vlucht hij niet zelden de vrede ademende verhalen zijner
kameraden, bestijgt zijn trouw ros en werpt zich in de
steppe, den wrevel trachtende te verdrijven door het wilde
jachtvermaak. De geelbruine saiga, de gazel der russische
steppen, met haar dikken, kraakbeenigen staart en hare
wijd uiteenstaande neusgaten is het voorwerp, waaraan
hij zijn lust en zijn bekwaamheid in den krijg aan
den dag legt.

Reeds van hun vroegste jeugd af worden de knapen voor
dit bedrijf opgevoed, leder jeugdig kozakje is soldaat en
er schiet voor hem ook geen ander bedrijf over dan het
krijgersleven. Spoedig na zijne geboorte krijgt hij een lans
en een geweer ten geschenke. Reeds bijtijds leert de
vader zijn zoon op het paard klimmen en het naar zijn
hand zetten. De kleine lans is zijn dagelijksch speelgoed,
de behandeling er van wordt hem eene gewoonte, en
nauwelijks kan hij het zware geweer besturen, of hij gaat
er mee op de jacht óf schiet op de schijf. Al zijn spelen
zijn krijgsspelen en eindigen niet zelden op bloedige wijze.
Maar hoe zwaar gewond ook, hij mag geen tranen stor-
ten; want een algemeen gelach zou zijne smart slechts
verhoogen. Ter nauwernood kan de jongeling den tijd
afwachten, dat zijn vaderland hem roepen en naar vreemde
landen zenden zal. In den oorlog alleen gevoelt hij zich
in zijne kracht, en hij verwenscht daarom de zes jaren
van werkeloosheid, die hem aan zijn geboortegrond bin-
den. Zelfs op hoogen leeftijd is de oorlog zijn element,
en als hem de dood te huis overvalt, dan verzoekt hij,
dat lans, geweer, muts en rijzweep op zijn graf achter
het kruis geplant worden.

De bewoners der stanitza\'s, die aan den oever van

-ocr page 134-

123

de Don wonen, hebben de rivier van hun vaderland
lief en vieren daarop jaarlijks met Pinksteren een vroo-
lijk feest. Zij vereeren de zachtstroomendeDon — even-
als de Egyptenaren hunnen Nijl — als die het land
vruchtbaar maakt. Op een schoonen dag in Mei óf Juni
is de geheele rivier bedekt met fraai versierde schuiten,
en jong en oud roeien vroolijk heen en weer. Lustig
weerklinken dan de liederen der feestvierende menigte
langs de beide oevers. Waar de D o n een eiland vormt,
wordt dit als uitspanningsplaats gekozen. Tusschen dit
eiland en de stanitza gaat het levendig toe in de heen
en weer varende schuiten. Niet voor de zon reeds lang
is ondergegaan, gaat het vroolijk volkje uiteen en zeilen
allen naar hunne hutten terug.

ODESSA. \'

Odessa — dat de Russen zeiven gaarne het »russische
Florence" noemen en ook werkelijk met de italiaansche
bouworde de platte daken der huizen gemeen heeft —
is een eigenaardige stad. Schier alle beschaafde volken
van Europa zijn er vertegenwoordigd. Het getal vreemde-
lingen: G-rieken, Italianen en Duitschers is naar evenre-
digheid grooter dan dat der Russen, zoodat het alles be-
halve eene russische stad is. De militaire bevolking maakt
daarop natuurlijk een uitzondering: maar zelfs de amb-
tenaarswereld telt onder zijne leden vele Franschen en
Duitschers.

Het voorkomen der stad is zeer verschillend, naar mate

-ocr page 135-

m

men haar van de landzijde óf van den zeekant beschouwt.
De reiziger, die van kontrasten houdt, moet haar niet
met den spoortrein bereiken, maar haar op de ouderwet-
sche »teleka" binnenrijden, als hij er niet tegen op ziet
op zeer primitieve wijze over de slecht onderhoudene en
stofferige wegen te reizen. Uit de steppe de stad nade-
rende is men éen en al verbazing, men vertrouwt zijne
oogen niet, als men de reien prachtige paleizen, de eene
al mooier dan de andere, ziet en, na langen tijd op niets
anders dan den hemel en het steppengras te hebben ge-
staard, plotseling zich verplaatst ziet te midden van al de
luxe der beschaving.

Het gezicht uit zee overtreft echter alles. De schoon-
heid en sierlijkheid der stad komen dan op het voordee-
ligst uit. Gelegen op een terras, 60 meter hoog, dat
met de zee evenwijdig loopt en aan zijn voet een bree-
den weg overlaat, schittert zij u van verre reeds tegen
met hare paleizen, hare groote hotels en andere prach-
tige gebouwen, onder welke vooral gindsche woning van
een russisch vorst met hare blanke half in het groen ver-
scholen zuilengaanderij uitblinkt, öf dat gothische slot
van den een of ander rijken Pool met zijne torens en
spitsen. Het terras, waarop de stad zich sierlijk verheft,
loopt aan beide uiteinden op een haven uit. Beide havens
liggen vol van schepen van allerlei natie\'s, zoodat men
al dadelijk een gunstig denkbeeld verkrijgt van de groote
beteekenis, die deze stad voor den wereldhandel hebben
moet. Een uiterst fraai gebouwde trap leidt van de ha-
ven en het strand naar de hoog gelegene stad; daarnaast
loopen aan weerskanten breede rijwegen.
Zoodra ge aan wal gestapt zijt, komt een moezjiek naar
u toe, die een paar woorden fransch verstaat, en noodigt
u uit van zijn »ligte russische wagen" gebruik te maken.
Denk er dan vooral aan, u naar een hôtel van den eer-
sten rang, b. v. het »hôtel de Londres", te laten bren-
gen en niet naar een soortgelijke inrichting, di© in han-

-ocr page 136-

m

den van een echten Rus is. Want een russisch hôtel,
hoe fraai klinkend zijn naam en hoe sierlijk zijn uiterlijk
voorkomen ook zij, heeft niet die gemakken, waaraan gij
op uwe reizen in de overige europeesche steden gewoon
geraakt zijt. Een ook ten onzent bekende schrijver over
Rusland, de heer Mackensie Wallace, die jarenlang
in dit land verkeerd en het volk en zijne zeden bestu-
deerd heeft, deelt daarover het volgende mee. »Zelfs de
goede hôtels hebben, zoo zij namelijk echt Russisch zijn,
iets eigenaardigs, dat, schoon het op zichzelf niet zoo
geheel kwaad is, den vreemdeling toch niet bevalt. Stapt
gij aan zulk een hôtel af, men rekent er op, dat gij een
menigte kamers bezichtigt en naar den prijs er van vraagt.
Hebt gij een kamer naar uw zin gekregen, dan zult gij,
als gij uw beurs zoo mogelijk wilt sparen, wèl doen, den
logementhouder heel veel minder te bieden, dan hij vraagt;
en in den regel zult ge, als gij een weinig slag van af-
dingen hebt, de kamer voor minder dan de gevraagde
som huren. Maar zorg, dat er bij mogelijkheid geen twij-
fel kan zijn aangaande de termen van de overeenkomst.
De logementhouder zal misschien een bedstede of ledi-
kant geven, zonder verhooging van prijs, maar is hij nog
niet bedorven door vreemden invloed, dan zal hij uit eigen
beweging geen bedlinnen, peluws , dekens en handdoeken
geven. Hij zal als zijn onderstelling te kennen geven,
dat gij al deze dingen met u meevoert; hebt gij ze niet,
welnu, dan moet gij betalen voor wat hij u leent.

»Vele Russen kenmerken zich door een kieskeurigheid,
die ons vreemdelingen onbekend is. Zij hebben een af-
keer van lakens, dekens en handdoeken, die in zekeren
zin eigendom van het publiek zijn, gelijk wij iets tegen
het aantrekken van kleederen hebben, die door anderen
gedragen zijn.

»De last van het meevoeren dezer slaapkam erbenoodigd-
heden is lang zoo groot niet, als men oppervlakkig zou
meenen. In Rusland worden, zoolang het koud is, de

-ocr page 137-

126

slaapkamers altijd verwarmd, zoodat éen ligte deken, dien
men ook als reisdeken kan gebruiken, voldoende is, ter-
wijl lakens, sloopen en handdoeken in een porte-manteau niet
veel ruimte innemen. Het lastigste is de peluw; want
windkussens, die altijd een onaangame lucht afgeven, be-
antwoorden niet aan het doel. Maar de Russen zijn daar-
aan gewoon. In vroeger tijd — gelijk thans nog in die
gedeelten van het land, waar geen spoor- öf macadam-
wegen zijn — reisden de lieden in karren en wagens zon-
der veeren, en in deze martelwerktuigen is een hoop kus-
sens en peluws onontbeerlijk, ter voorkoming van kneu-
zingen en ontwrichtingen.

»Als uw toilet voltooid is, en gij bestelt thee — in Rus-
land bestelt men altijd thee — zal u gevraagd worden, of
gij uw eigen thee en suiker gebruikt. Zijt gij een geroutineerd
reiziger, dan zijt gij in de gelegenheid, bevestigend te
antwoorden, want goede thee kan alleen in zekere welbe-
kende magazijnen worden gekocht en wordt in de hôtels
nooit gevonden. Een groote, dampende thee-machine,
»Samovar" (»zelfkoker") geheeten, wordt binnen ge-
bracht, en gij zet uwe thee naar uw smaak. Het drink-
glas zonder voet, dat weet ge natuurlijk, gebruikt ge voor
; ;| theekop, en als het gevuld is, kunt ge het ook gebruiken

i om de toppen van uwe vingers te branden. Hebt ge bij

geval iets eet- öf drinkbaars in uw reistasch, aarzel dan
niet er gebruik van te maken, want de W a i t e r zal vol-
strekt niet beleedigd öf verwonderd zijn, dat gij niets doet
om het huis te bevoordeelen. De twintig öf vijfentwintig
kopeken, die gij voor samovar, theepot, tuimelaar, scho-
teltje, lepel en spoelkom betaalt, begrepen zijnde onder
den algemeenen term : »Pribór," ontslaan u van kurkegeld
en alle soortgelijke rechten."

Tot dusver de geestige schrijver. Wij kunnen er aan
toe voegen, dat de vreemdeling, die zich over deze on-
1 gemakken zou willen beklagen, met een spottend schou-

lll derophalen beantwoord zou worden. Het is echter te ver-

-ocr page 138-

m

wachten — gehjk dehr. Wallace er zeer juist bijvoegt —
dat deze onhebbehjkheden, overbhjfselen van oude gewoon-
ten , weldra tot de geschiedenis zullen behooren en alleen
voor de oudheidkundigen belang zullen hebben. Met name
geldt dit van geldelijke overeenkom^sten met logementhouders.

Een voorbeeld uit mijn eigen ervaring geeft mij grond
voor deze verwachting. Niet zelden worden de hotels in
de groote steden van Rusland, Petersburg, Moskou en
Odessa vergeleken met die in Italië. Welnu, toen ik,
nu dertig jaren geleden, in laatstgenoemd land reisde, las
ik in mijn gedrukte reisgids de waarschuwing, dat men van
de itahaansche logementhouders en vetturini\'s (voerlieden)
niets moest vragen en aannemen dan bij notariëel kontrakt.
Heden echter, nu ook dat land met spoorwegen overdekt is
en in alle takken van handel en bij overeenkomsten meer
controle bestaat dan in vroegere jaren, zullen die waar-
borgen wel niet meer noodig zijn, gelijk ik er zelfs toen
geen gebruik van gemaakt heb. En met Rusland, vooral
in het veel bezochte Odessa, de stad der vreemdelingen,
zal dit ook wel het geval wezen.

Niettemin is deze soort van gastvrijheid, in het anders
zoo gastvrije Rusland een tegenstrijdigheid, gelijk het ook
vreemd moet worden geacht bij een volk, dat zoozeer op
veroveringen uit is, in veel mindere mate het talent van ko-
loniseeren aan te treffen dan bij de Engelschen en Ame-
rikanen. »Dezen zorgen in de eerste plaats, zoodra zij
zich in een ver afgelegen hoek der wereld gevestigd heb-
ben, het zich aangenaam en gemakkelijk te maken door
het bouwen van goed ingerichte hôtels, het aanleggen van
spoorwegen enz., zoodat van de vroegere onherbergzaam-
heid en woestheid van het land binnen zeer korten tijd
niets meer te zien is. De Rus gevoelt daarentegen niet
die behoefte zich aan anderen aan te sluiten. Hij bekom-
mert zich slechts om den grond, dat hem als zijn eigendom
aangewezen is. Het kan hem niet schelen, hoe andere
menschen, welke hij schijnt te kunnen missen, tot hera

-ocr page 139-

m

komen en of zij met liem in verbinding willen treden."
Deze onverschilligheid jegens vreemdelingen heeft hij zelfs
in eene stad als Odessa niet verloochend, welke in den
korten tijd van het drievierde eener eeuw zich zoo heeft
uitgebreid, dat zij tegenwoordig ver over de honderd-
duizend inwoners telt. Te meer opvallend mag het hee-
ten, dat deze stad, die hooldzakelijk aan de rijke ko-
renmagazijnen der omliggende provincie\'s hare opkomst
te danken heeft, zoö goed als niets gedaan heeft om
het reizen en trekken voor de arme bewoners van Nieuw-
R u s 1 a n d en van Besarabië gemakkelijk te maken. De stra-
ten, ot liever, de wegen in Odessa zijn slecht geplaveid.
En buiten de stad? Zoolang het goed weer en de grond
droog is, gaat het nog, want men komt in de steppe spoe-
dig vooruit. Wee ! echter den reiziger, die in een slecht
jaargetijde, in regen en storm genoodzaakt is, het land
in te gaan. Bodemlooze wegen kunnen hem dagen lang
ophouden, \'t Is nog gelukkig, als hij niet verwend is en
hij zich van de zoogenaamde teleka, een kleinen en lig-
ten postwagen zonder zitplaats, bedient. W^ij zouden ons
over dit alles verwonderen, indien wij niet wisten, dat
het russische volk in meer dingen een volk is rijk aan
kontrasten.

Wij hebben tot nog toe weinig in \'t voordeel van het »Rus-
sische Florence" gesproken, en de lezer zal misschien
denken, dat deze stad weinig aantrekkelijks heeft en ter
nauwernood een bezoek waard is. Dit is echter geenszins
het geval. Tegenover de schaduwzijden staan de licht-
zijden , en deze zijn niet weinige ; zij vallen ons in het oog,
wanneer wij de stad nader gaan bezien van het punt,
waar wij zijn aangekomen: het hôtel de Londres.

In dit éene opzicht is Odessa aan andere oostersche
steden ongelijk, dat zij niet tegenvalt als men haar van
binnen beziet en nader leert kennen. Het hôtel de Lon-
dres heeft een prachtige ligging. Het behoort tot de pa-
leizen die op het terras staan, en dit terras zelf is een

-ocr page 140-

breede boulevard, aan de eene zijde door gebouwen, aan
de andere door een publieken tuin begrensd, van waar
men een verwonderlijk schoon uitzicht heeft op de haven
en op de zee. Onder de sierlijke trap, waarvan wij vroe-
ger gesproken hebben, en die door ontzachelijk groote
gaanderijen gedragen wordt, wordt de ruimte gebruikt voor
het handelsvei keer. Terwijl het in andere deelen der stad
doodstil is en men haast geen mensch op straat ontmoet\',
heerscht hier een groote drukte van de honderde wagens,
die telkens nieuwe waren aanbrengen: granen, vooral
tarwe, uit de provincie\'s P o do 1 i ë en V o 1 h ij n i ë, ook talk,
die men hier goedkooper en verscher verkrijgt dan uit de
Oostzeehavens; voorts ijzer, koper, kaviaar, zeildoek, bo-
ter en wol, welk laatste artikel tegenwoordig zeer gezocht
is door de vermeerderde teelt der merinos-schapen in
NieuW-Rusland. De invoer bevat de produkten uit de
landen aan de Middellandsche zee gelegen, de perzische
en aziatische artikelen, alsook de artikelen uit Barbarije
en Egypte; daarbij komt nog de handel uit de Ionische en
grieksche eilanden, met Triëst, Konstantinopel en
Smyrna. Odessa heeft handelsverbinding — behalve
met W e e n e n en het zooeven genoemde Triëst, — met
Livorno, Marseille, Barcelona en Londen. En-
gelschen, Franschen en Italianen maken de rijkste klasse
van den handelstand uit. Overigens vindt men hier koop-
lieden uit Polen, Turkije, Griekenland, Armenië.
Bulgarije, voorts Tartaren, Spanjaards, Zwitsers
en Duitschers, zoodat men in weinige steden der aarde
zoovele talen hoort spreken als hier; maar russisch, nieaw-
grieksch en in den laatsten tijd ook het italiaansch wordt
hier \'t meest gesproken. Duizende menschen krioelen hier
dooreen en onderhouden den band tusschen het Westen en
het Oosten. Het kustland, waarop Odessa ligt, eindigt ter
rechterzijde in een voorgebergte, waarachter zich de mond
van de Dnjestr verbergt, ter linker zijde loopt het zoover
voort, als het oog het volgen kan. De boulevard, een

9

-ocr page 141-

1149

kwartier uur lang, levert een verrukkelijk schoone wandel-
plaatsop, waar de elegante wereld der rijke stad bijeenkomt.

Midden in deze boulevard voor de trap, die naar de
haven leidt, ligt eene plaats in den vorm van een halven
cirkel, waar een bronzen standbeeld is opgericht, het
eenige dat Odessa bezit. Het stelt voor den grondleg-
ger van Odessa: den hertog de Richelieu. Het staat
op een voetstuk van grauwkleurig graniet, dat met bas-
reliefs versierd is en een russisch opschrift draagt. De
hertog is in een romeinsche toga gekleed en houdt in de
eene hand een papierrol, terwijl de andere naar de zee
wijst. De houding is edel en natuurlijk, en de plaats kon
niet beter gekozen zijn. Het opschrift vermeldt, dat het
standbeeld in \'t jaar 182ö opgericht is ter eere van de bui-
tengewone diensten, welke de hertog van 1803 tot 1814
ter bevordering van handel en scheepvaart aan deze vroe-
ger dorre kust bewezen heeft.

Op het einde der vorige eeuw lag hier, in plaats van
deze groote stad, een onbeduidend tartaarsch dorp K a c-
zybey. Zijn gelukkige ligging op den achtergrond van
een breeden golf, de buitengewone vruchtbaarheid der
omhggende vlakten en de vooruitgang van den landbouw
in deze gewesten, in \'t leven geroepen door de steeds
toenemende aanvraag uit de Westersche landen, lieten
toen reeds vermoeden, dat hier een belangrijke handels-
beweging voorbereid werd. Als refugié naar Rusland ge-
komen behoorde de hertog de Riche 1 ieu tot de mannen,
die een afkeer hebben van niets doen en overal naar
voedsel zoeken voor hun werkzamen en ondernemenden
geest. Hij zag de voordeelige ligging van Odessa in en
overhandigde keizer Alexander een plan, dat binnen
den tijd van een halve eeuw een onbeduidende vlek
tot de derde stad van \'t geheele rijk zou maken. De kei-
zer onderzocht het, keurde het goed, en nu ging de her-
tog, van een onbeperkte volmacht des keizers voorzien,
terstond aan het werk.

-ocr page 142-

lâl

De graanhandel van Zuid-Rusland had reeds een be-
langrijke hoogte bereikt, maar het ontbrak aan gelegen-
heden de tarwre te bewaren en in te schepen. De hertog
verdeelde den vlakken grond, liet tusschen de verschillende
deelen straatwegen aanleggen, ontwierp het plan der bou-
levard, welke hij met boomen liet beplanten, en genoot
weldra de voldoening te zien, dat de tartaarsche hutten
plaats gemaakt hadden voor groote gebouwen, magazijnen,
hôtels en paleizen. Voor de ontzachelijke massa\'s tarwegra-
nen, waarmee Odessa als \'t ware overstroomd werd,
moest een gemakkelijke inscheping bezorgd worden, en
tevens moesten de schepen er in elk jaar veilig kunnen
liggen. Na verloop van eenige jaren was de steppenrand
bevaarbaar gemaakt en deze werd tusschen twee dammen
gedrongen.

Nu wij den schepper kennen, willen wij zijne schepping
van naderbij beschouwen. Wat te Odessa in de eerste
plaats in \'t oog valt, is het streven om ruimte, lucht en
licht in overvloedige mate aan te brengen. De verbindings-
wegen , de pleinen, de woningen, de binnenplaatsen, alles
is breed en ruim aangelegd. Er is slechts éene boulevard
die dezen naam draagt; maar alle straten zijn zoo groot
als de parijsche boulevards, en de smallere dragen den naam
van »straatje." Al de straten, kleine zoowel als groote, zijn
van breede trottoirs voorzien, en de voorsteden, die zich
ver in de steppe uitstrekken, zijn eveneens ingericht.

Odessa heeft zich zóo snel ontwikkeld, dat zich naast
dezen eersten aanleg een tweede daarvan zeer verschil-
lende heeft gevormd, zoodat de stad tegenwoordig uit twee
steden bestaat. De oorspronkelijke stad, zooals zij onder
de leiding van den hertog de Richelieu wel wat heel
haastig opgebouwd is, onderscheidt zich door hare ruime,
maar lage gebouwen, die meestal maar éene verdieping
hebben, voor \'t grootste deel bestaande uit magazijnen,
werkplaatsen en herbergen. Vlak daarnaast verheffen zich
trotsche gebouwen van verscheidene verdiepingen, die me-

-ocr page 143-

i32

delijdend op hun naburen schijnen neer te zien. Dit is
de moderne stad, het rijke en prachtige O dessa, dat uit
den schoot der oude stad is voortgekomen en eiken dag
zijn gebied uitbreidt. Het heeft de grenzen der oude stad
reeds lang overschreden en jaagt de boerenwoningen en
de korenvelden voor zich uit. Het een voor het ander
dringen zich de groote gebouwen tegen elkander aan, de
opene plaatsen worden gevuld, en deze derde metamor-
foze van het oude tartarendorp is nog steeds in vollen gang.

Te Odessa wordt alles op groote schaal aangelegd.
Die veel van gaanderijen houdt vindt hier zijn gading.
Om de opmerkzaamheid en de bewondering der voorbij-
gangers op te wekken schrikken de ondernemers niet te-
rug voor de moeielijkste bouwkimdige plannen, waarvoor
het oude Griekenland en Italië de modellen leveren. Al-
lerlei soorten bouworden zijn aangewend en sommige wij-
ken bevatten geheele groepen van paleizen.

Des avonds zijn alle straten met gas verlicht en de
reinheid Iaat weinig te wenschen over. Sierlijke en ele-
gant ingerichte winkels, magazijnen en koffiehuizen ziet
men hier in menigte. Al de volken van hei Oosten zijn
in de verschillende firma\'s vertegenwoordigd. Wat het
Westen betreft. Frankrijk zendt hierheen zijne kappers,
zijne mode\'s en zijne parijsche artikelen, Engeland zijne
machine\'s en zijn staal, Duitschland zijne boeken en zijn
speelgoed, Italië zijne gerookte vleesch waren, Oostenrijk
zijne wijnen en wagens.

Onder al deze vreemde elementen verdwijnt de russi-
sche stad, zoodat men soms twijfelt, of de grond dien
men betreedt werkelijk tot het rijk van den Tsaar be-
hoort. Inderdaad is Odessa een wereldstad. Onder de
honderddertigduizend menschen die er wonen telt men over
de dertigduizend Joden, zesduizend Duitschers, driedui-
zend Franschen, even zooveel Grieken en tweeduizend
Italianen.

De Israëlieten drijven hier, als in de meeste oos-

-ocr page 144-

133

tersche steden, den kleinhandel. Men ziet hen voornamelijk
in het Palais royal, waar des zaterdags schier alle win-
kels gesloten zijn.

Onder de vreemdelingen die hier wonen munten vooral
door hun degelijk karakter uit de D u i t s ch e r s. De mees-
ten hunner stammen af van de kolonisten, die door Ka-
tharina II in \'tlaatst der vorige eeuw in \'t land zijn
geroepen om de oevers der Zwarte zee, die de Russen
aan de Turken ontnomen hadden, te bevolken. Zij heb-
ben in de steppen rondom Odessa dertien dorpen ge-
sticht, die allen in bloeienden staat verkeeren. Hun
kinderen bezoeken de russische scholen; maar hun geloof,
hun zeden en hun taal blijven zij getrouw. Elke familie be-
zit een hofstede met den noodigen grond. Vroeger ge-
noten zij belangrijke voorrechten en waren van den krijgs-
dienst vrijgesteld. Als degelijke arbeiders, als vredehe-
vende en spaarzame menschen dragen zij veel tot het al-
gemeen welzijn bij en geven aan de ruwe bevolking,
waaronder zij wonen, het voorbeeld van een geed geor-
ganiseerde maatschappij en van een verstandige bebou-
wing van het land. Jammer maar, dat dit goede voor-
beeld, door den vreemdeling gegeven, geen navolging
vindt bij den russischen boer. Maar deze is behoudend
van aart. Alleen als de noodzakelijkheid hem dwingt,
zal hij verbeteringen aanbrengen in het sleurwerk, dat
hij en zijne voorouders altijd op dezelfde wijze hebben
gedreven. Van russische edellieden moge het gelden,
dat zij een navolgend volk zijn, geneigd de manieren der
buitenlanders, met wie zij in aanraking komen, over te
nemen; maar de russische boer komt daar niet zoo ligt
toe. Slechts als hij door de omstandigheden in een nieu-
wen werkkring geplaatst wordt, als hij den landbouw er
aan geeft (zooals tegenwoordig velen doen) en in plaats
daarvan in handelsondernemingen zich steekt, aarzelen
zij niet vreemde denkbeelden en uitvindingen over te
nemen.

-ocr page 145-

134

Het zal den lezer zeker niet onwelkom zijn te verne-
men, dat deze duitsche kolonisten, wat orde en netheid
betreft, afstammen van hollandsche familie\'s en dus als
onze stamgenooten kunnen aangemerkt worden. Ik heb
hier het oog op de kolonie der Mennonieten, die
eveneens het gouvernement, waartoe Odessa behoort,
bewonen. In de 17de eeuw naar Pruisen uitgeweken om
het geloof, hebben zij, hoewel Duitschers geworden, hunne
liefde voor orde en regelmaat behouden. De reiziger, die
ons zooeven tot gids verstrekte, verhaalt ons, dat een
Mennonietsche kolonie een aardsch paradijs is voor den
vermoeiden reiziger, die een tijd lang in russische dor-
pen verkeerd heeft. »In een soort van dal, langs een
beek, ziet hij op eens een lange rei huizen met hooge
daken, half achter boomen verborgen, voor zich. Dich-
terbij komende bemerkt hij, dat de boomen weinig "meer
dan stekken zijn; maar na een langen tocht over de
steppe, waar boom noch struik te vinden is, ziet het ge-
bladerte, hoe weinig het ook beteekent, er verlokkend
uit. De huizen zijn breed, goed ingericht, en worden
zoo goed onderhouden , dat zij er altijd uitzien, als waren
zij nieuw gebouwd. De kamers zijn goed gemeubileerd,
zonder aanspraak op sierlijkheid te maken, en kraakzin-
delijk. Aan het huis grenzen de koe- en paardenstal, die
een duitsche öf engelsche modelhoeve niet ontsieren zou-
den. Voor het huis is een ruim erf, dat er uitziet, of
het dagelijks herhaaldelijk wordt geveegd, en er achter
ligt een tuin, goed van groenten voorzien. Vruchtboo-
men en bloemen zijn schaarsch, want de luchtsgesteld-
heid is het aankweeken daarvan niet gunstig. De bewo-
ners zijn eenvoudige, eerlijke, matige menschen, min öf
meer traag van begrip en onverschillig voor dingen, die
buiten de enge grenzen hunner eigene kleine wereld lig-
gen , maar bij de hand genoeg in alle zaken, die zij hun
belangstelling waardig keuren."

Allerdroevigst steekt daarbij af de kolonie der Joden.

l J;

-ocr page 146-

135

De ondervinding heeft geleerd, dat zij moeielijk zijn afte-
brengen van hun stadsleven en van den handel. Op het
land en bij den akkerbouw aarden zij volstrekt niet, maar
vervallen te eerder tot armoede. Hun huizen zijn in een
allertreurigst vervallen toestand. Een groot gedeelte van
hun land is onbebouwd gebleven 5f verpacht aan kolonis-
ten van een ander ras. Het geringe inkomen, dat zij nog
hebben, wordt hoofdzakelijk met min 5f meer geoorloof-
den handel verdiend.

Maar de andere kolonisten, en daaronder vooral de D u i t-
schers en de Mennonieten, deze onverschrokken pio-
niers der beschaving, hebben van de ontwikkeling van
Odessa niet alleen voordeel getrokken, maar zeiven
daaraan ook niet weinig bijgedragen. Zij mogen op eene
nog schoonere toekomst hopen; want niet meer Egypte
en Sicilië, maar de uitgestrekte vlakten, die tusschen
Moskou en de oevers der Zwarte zee liggen, zijn de voor-
raadschuren van West-Europa. Hier wordt die vrucht-
bare »zwarte aarde" (tsjerno zem), een soort van molm-
grond, gevonden, die zelfs zonder bebouwing een massa
van het goedkoopste graan oplevert. De beroemde rus-
sische tarwe der Zwarte zee komt in ontzachelijke hoe-
veelheden over land en zee naar O des sa. Tusschen deze
stad en Moskou zouden in vroeger tijd vier millioen ossen
al het koren vervoerd hebben. Tegenwoordig neemt het
getal dezer dieren gaande weg af, hoe meer het aantal
spoorwegen toeneemt. Onderscheidene zijtakken spreiden
zich reeds over het land uit. Zoo wordt Odessa de
voornaamste haven van het russische rijk en een der
grootste handelplaatsen van Europa. Nu reeds is zij de
koningin der Zwarte zee, maar dan zal zij met Hamburg,
Marseille en Liverpool wedijveren. Sommigen ech-
ter beweren, dat, nu het Russische spoorwegnet meer
en meer zijn voltooiing nadert en tengevolge daarvan de
landbouwprodukten, die vroeger uit de havens aan de
Zwarte zee en de zee van Azov werden verscheept,

-ocr page 147-

136

voor een groot deel over Lemberg en Warschau
worden verzonden, Kijov, de »heilige stad," Odessa
naar de kroon zal steken. De toekomst zal dit leeren.

DE KRIM.

Nauwelijks bekomen van onze verbazing, dat wij in het
verwijderde Zuid-Rusland oude landgenooten aantroffen,
wacht ons, na \'t verlaten der Mennonieten-kolonie, onze
reis in de richting van het zuidoosten nemende, een
nieuwe verrassing. Onze weg loopt door een woestijn.
Wel is zij geen barre zandwoestijn, maar toch is \'t ons,
alsof wij hier op eens verplaatst zijn in het zachte Oosten,
in het hart van Azië of in het warmere Afrika; want
wij ontmoeten hier het schip der woestijn, den kameel,
en- in den loop van den dag trekken ons eenige kara-
vanen voorbij. Wij verkrijgen alzoo een grootsch denk-
beeld van de uitgebreidheid van een rijk, dat aan eene
kant zich uitstrekt tot aan de Poolzee, naar het hooge
noorden, in het land, waar het renddier zijn voedsel uit
de sneeuw opkrabt, en aan den anderen kant naar het
zuiden tot de zuidkust van de Krim, waar de kameel
onder oranjeboomen en zelfs palmen wandelt.

Indien wij onzen tocht in de eenmaal genomen richting
steeds zuidoostwaarts wilden voortzetten voorbij de ves-
ting P ere kop over de smalle landstreek tusschen de
Vuile zee en de zee van Azov, verder door de moeie-
lijk te bereizen steppe naar Kaffa, dan zouden wij ons in
onze verwachting van het zoozeer geroemde natuurschoon

\\ ;

-ocr page 148-

137

van de Krim zeer teleurgesteld vinden. Om een bete-
ren indruk te verkrijgen keeren wij op onze schreden
terug en varen uit Odessa per stoomboot naar de ha-
ven van J a 11 a, aan de zuidkust van het schiereiland ge-
legen. Van dezen kant moet men de Krim bereizen om
al de schoone tafereelen te genieten welke hier de na-
tuur ruimschoots aanbiedt, maar die langzamerhand min-
der worden en ten laatste geheel ophouden, hoemeer men
het noordelijk gedeelte van het schiereiland nadert. De
spoorweg, die juist door deze streken loopt ende Krim
met het overige Rusand verbindt, zou ons van deze schoon-
heden niets doen genieten.

Wij vangen dus onze reis aan met een verrukkelijk
schoonen tocht over het Jaila gebergte. Balaklava aan
onze linkerhand latende komen wij in het dal van Bai-
d a r. Tot op zeker punt genaderd vangt de weg aan
sneller dan te voren te rijzen, en zich steeds meer kron-
kelende voert hij ons op hoogten midden door een woud
van eiken en beuken, bekranst met rozen, berberissen en
ander struikgewas, liefelijk doorvlochten door tal van
slingerplanten. Op verscheidene punten bij elke wen-
ding van den weg ontvouwen berg en dal hun bekoor-
lijkheden ; een voortdurende afwisseling van natuurtaferee-
len bereidt ons op telkens nieuwe en verrassende schoon-
heden voor. De heerlijke lucht, die ons uit bosch en
berg en zee tegenstroomt, vervult onze borst met een
gevoel van welbehagen, Zóo reden wij omstreeks een
uur lang een terrasvormigen weg bergopwaarts, toen wij
bij een plotselinge wending van den weg een romeinsche
poort in \'t oog kregen tusschen twee hoog zich verhef-
fende rotswanden. Op eens lag daar voor ons een aller-
heerlijkst vergezicht, wij zagen op de breede en rustige
zeevlakte, die in allerlei kleuren prijkte, Tusschen haar
en ons lag een ijzingwekkende afgrond 2800 voet diep,
bedekt met bosschen, tuinen, wijnbergen en vriendelijke,
in \'t groen verborgen daken van talrijke villa\'s, die zich

-ocr page 149-

\'138

tot aan het strand der zee uitbreiden. De aanblik is
verrassend en in zijn soort het schoonst. De poort van
B ai dar staat in het midden, rechts en links strekken
zich vergezichten uit van indrukwekkende schoonheid:
aan de eene zijde schitterend in het zonlicht, de zee, die
hare wateren stuwt naar den groenen gordel van het
strand, terwijl hare golven gebroken worden aan de steile
oppervlakte; aan de andere zijde \'t gebergte prijkende in
het heerlijkst groen van den top tot beneden in het dal,
op den breeden achtergrond vindt het oog menig bekoor-
lijk rustpunt. Onder den boog van genoemde poort staande
kunnen wij den weg niet zien, dien wij afgekomen zijn,
noch dien wij verder op moeten. Deze zich plotseling
links wendende brengt ons door eene 154 voet lange tun-
nel onder het groen gebladerte van eiken, beuken en
walnoteboomen, waar zich de weg in de schaduw van \'t ge-
boomte met vier tot vijf verdiepingen langs de berghel-
ling naar beneden slingert. Eerst nadat wij tot diep in
het dal doorgedrongen den blik achterwaarts sloegen op
de duizeling wekkende hoogte, die wij afgedaald waren,
begrepen wij welk een ongehoorde kunst er toe vereischt
werd zulk een weg aanteleggen. Het werk mag dan ook
beschouwd worden als eene der schitterendste overwin-
ningen der bouwkunst. Men beweert dat deze weg dien
over den S i m p 1 o n evenaart. Over eene lengte van vijf-
tien mijlen met de uiterste zorg aangelegd, behoudt
hij door de verschillende landschappen heen tot het laat-
ste toe zijn vriendelijk karakter en loopt op drie mijlen
afstand van Simferopol in het eenzame woud van
Tanschanbazar uit. De breedte van deze bergstraat
is niet meer dan een paar vademen; links verheffen zich
de bergwanden steil omhoog, rechts beschermt een drie
tot vier voet hooge steenen borstwering den reiziger te-
gen den gapenden afgrond. Het is niet raadzaam hier
met paarden te rijden, welke men niet vertrouwen kan, de
draaien zijn hier buitengewoon kort, maar op de tartaar-

-ocr page 150-

139

sehe postiljons en hun paarden kan men zich volkomen
verlaten. Hier vangt de rei van buitenplaatsen, d a t zj e n,
aan, welke rijke Russen en Engelschen zich gebouwd heb-
ben. Elk van deze is een nadere beschouwing overwaard.
Maar daar ons dit te lang zou ophouden, bepalen wij ons
tot een bezoek van een daarvan.

Op ons verlangen rijdt onze koetsier eene laan in van
esschen en populieren, daar wij den eigenaar van het
dorp met zijne kleine, ronde, groene en gele huizen, eene
aanzienlijken Rus, een bezoek willen brengen. Voor het
aanzienlijke heerenhuis houden wij stil. De geheele eene
zijde van het huis is éen groot venster, en de kastplanten
die binnen staan worden tegen de brandende zonnestra-
len beschermd door het dichte loof der prachtige big-
nonia radicans, die met hare oranjekleurigeklokbloe-
men tot aan het dak van het huis reikt. In een kleine
voorkamer staan verscheiden bedienden, en in de groote
zaal met het breede venster, waar men ons brengt, treffen
wij den heer des huizes aan in gesprek met eenige vrien-
den. De tafel staat gedekt. Na de gewone begroetingen
en terwijl men bezig is eenige couverts bij te plaatsen,
worden wij uitgenoodigd onzen eetlust te prikkelen door
te proeven van de zakuska, een soort van ontbijt, dat
kort vóór het middagmaal opgedragen wordt en gewoon-
lijk uit kaas, gerookten öf gezouten visch, kaviaar, roode
uien, radijsjes en brandewijn öf likeur bestaat, welk een
en ander op een afzonderlijke tafel geplaatst is.

Als deze voorbereidende werkzaamheid afgeloopen is,
nemen wij plaats aan den gastvrijen disch. Na het die-
nen van de soep schelt de gastheer met een kleine bel,
die hij bij zich op tafel heeft staan, en nu komen eenige
bedienden nieuwe schotels binnen dragen, waarop zij ter-
stond weer heengaan. Eén van hen echter blijft om rond
te dienen aan ieder der gasten, tot de geheele lijst der
spijzen, voor dien dag bepaald, afgeloopen is. Na het
eten wordt ons vergund de geheele huizing te bezichtigen.

-ocr page 151-

140

.1

Zij vormt een gansche kolonie. Het grootste gedeelte,
dat onzen gastheer tot woning verstrekt, heeft van voren
een open galerij, die met het lieve groen der wilde druif
bedekt is. Daarnaast, omgeven door rozeboomen van al-
lerlei soort, liggen de vertrekken, die voor het bezoek
van dames bestemd zijn. Verder achter in den tuin is
de kamer, waar wij zooeven gezeten hebben. Daaraterhc
ligt een rei kamers ten gerieve van bezoekers van \'t man-
nelijk geslacht. Al deze kamers zijn door bloembedden
en grintpaden gescheiden, en hier worden ook in een
ruimen grond, door vlierboschjes omgeven en door acacia\'s
beschaduwd, gedurende de zomermaanden al de buiten-
landsche planten uit de broeikas overgebracht en vormen
een allerliefste pronkkamer voor de zomeravonden. Op
kleinen afstand van deze woonvertrekken ligt de binnen-
plaats omringd aan eene zijde door het huis van den hof-
meester, het koetshuis, stallen, melk- en ijshuis en an-
dere gebouwen, aan de andere zijde door de koestallen en
kippenhokken.

Nadat wij het dorp, dat op vierhonderd schreden van
het huis af ligt, bezien hebben, keeren wij tot onzen
gastheer terug, bezoeken met hem zijn boomgaarden, M^aar
niet minder dan 4 tot 5000 vruchtboomen staan: pere-, ap-
pel,- pruime,- kerse,- perzike- en abrikozeboomen van
de voortreffelijkste soort, en, na hem onzen hartelijken
dank betuigd te hebben voor zijn vriendelijke ontvangst,
nemen wij van onzen gastheer afscheid en zetten onze
reis voort.

Wij naderen nu de oorlogshaven Sebastopol öf Se-
wastopol met zijne arsenalen en scheepstimmerwerven,
waaraan de nieuwere tijd een bloedige beroemdheid ge-
geven heeft. Verder landwaarts in komt men door ver-
scheidene, tendeele vriendelijk gebouwde dorpen en vlek-
ken. Amfitheatersgewijze staan hier de huizen met hun
platte daken tegen den berg gebouwd, zoodat het huis
van het dorpshoofd boven al de anderen uitsteekt. Men

-ocr page 152-

IM

ziet hier de mannen samenkomen om over allerlei
zaken van gewicht, naar het schijnt, te spreken. Maar
bij nader onderzoek blijkt dat die zoogenaamd »gewichtige"
zaken niet veel beteekenen. Het ligt echter in denaard
dezer mannen het leven zoo gemakkelijk mogelijk op te
nemen. Zich lui op den grond neer te vleien en den tijd
met babbelen door te brengen is het liefste wat zij doen.
De vrouwen wandelen al dien tijd in haar wit gewaad
en gesluierd in de lanen heen en weer. Zij bewegen zich
uiterst langzaam voort en voeren een fluisterend gesprek
met elkaar, zoodat vreemdelingen, die zij schuw ontwij-
ken, haar voor spoken zouden kunnen houden. Eenige
knapen levendig van aard spelen op de straat en zijn zeer
kenbaar aan hun vreemde mutsen en aan hun ver uitste-
kende ooren.

Maar het duidelijkst komt het karakter van het Tar-
taarsche leven uit te Baktzji-Serai, dat wij nu zijn
genaderd, de voormalige hoofdstad van de khans der Tar-
taren , wier glans en heerlijkheid nog spreken tot de latere
geslachten door hunne paleizen en moskeeën. Midden in
een diepe bergkloof van alle zijden door hooge rotswan-
den ingesloten, tusschen Sebastopol en Simferopol
ligt deze voormalige residentie der Tartaarsche vorsten,
die eens hun wilde horden tot voor de muren der oude Tsa-
renstad en tot aan de oevers van de Weichsel en de
Wolga voerden en die hun afgezanten met dengeduch-
ten knoet gewapend het russische rijk lieten afloopen
om de belastingen op te halen, tot het keizerin Katha-
rina gelukte den machtigen mededinger te vernietigen.

Een rijkdom van bloemen en planten bedekt het enge
dal. Aan beide zijden eener traag vlietende beek strekt
zich de oude tartarenstad uit. Hare slanke minarets en
lage huizen met hun eigenaardig spits toeloopende schoor-
steenen zijn achter het loof van tallooze boomen half ver-
borgen. Rondom tegen de bergen verheffen zich tot op
zekere hoogte de zilverpopulieren en de taurische pijn-

-ocr page 153-

m

boomen, hooger op vertoont zich het kale, grauwwitte
gesteente op vele plaatsen gescheurd, in schilderachtige
vormen reikende tot aan den donker blauwen hemel.

De Russen, die de nationale gevoelens der overwon-
nenen op grootmoedige wijze ontzien, lieten hun dit
BaktzjiSerai tot eene woonplaats uitsluitend voor hen,
en geven, behalve aan regeeringsbeambten, aan niemand
die geen Tartaar is vergunning zich daar te vestigen.
Daardoor heeft deze stad de nationale eigenaardigheden
en overleveringen zuiver bewaard en zijn hier de Tarta-
ren in hun waar element.

Nog heden, als vóór eeuwen, roept van de 32 moskeeën
van Baktzji-Serai op bepaalde tijden van den dag de
ernstige, melancholische stem der muëzzin de geloovi-
gen tot het gebed. Nog heden, evenals toen, weerklin-
ken in de dicht bevolkte straten de tonen van de cim-
baal en der pauken, knarsen de nimmer gesmeerde wie-
len der tartaarsche wagens, die gewoonlijk met de ge-
heele familie van den eigenaar beladen zijn en door drome-
darissen getrokken worden. Nog heden, als toen, galop-
peeren ruiters met bruine gezichten in hooge houten
zetels op kleine, maar onvermoeide paarden op en af, in
roodgestreepte buizen met ruime mouwen die in den wind
fladderen, blauwen broek en gele pantoffels.

Het meest eigenaardige gezicht levert, gelijk in alle
oostersche steden, de bazaar op. De huizen hebben
hier in \'t geheel geen vensters. Maar aan de muur
die aan de straatzijde staat is een soort van klep aan-
gebracht. Deze kan neergelaten worden, waardoor men
in het huis ziet, en wordt gebruikt hier als winkel,
daar als een werktafel. Hier werkt een kleermaker met
zijne knechts aan den bonten, met zilver borduurden
tscherkessischen rok; want de aanzienlijke Tartaren ver-
kiezen deze eng sluitende kleeding der bergbewoners van
den Kaukasus boven elke andere. Hier smeedt de wa-
pensmid den onmisbaren, langen, tartaarschen dolk, en

-ocr page 154-

m

vlecht de zadelmaker den met zilverdraad rijk versierden
kantschu. Hier worden fijn gekerfde tabak en pijpe-
roeren uit jasmijn- of kerseboomenhout te koop aange-
boden, ginds hoog opgestapelde hoopen van krimsche no-
ten, granaatappelen, druiven en watermeloenen. Naast balen
kostbare zijde liggen kameelen in allerlei houding, en onder
de uitstekende daken der eethuizen wordengroote vier-
kante stukken schapenvleesch en vet rundvleesch geroosterd.

In deze druk bezochte straten ontmoeten wij een vroo-
men hadschi, wiens witte tulband bewijst dat hij reeds
eenmaal den pelgrimstocht naar Mekka mee gemaakt
heeft, of de dicht gesluierde Tartaarsche dame en de
slanke Griekin in haar met goud geborduurd kleed. Nu
en dan klinkt ons het klokje eener telega in de ooren, en
wij zien den bekenden, grauwkleurigen militairen mantel
van den russischen officier of jager , zijn eenige beschut-
ting tegen koude of hitte, regen en stof.

Ook dwaalt hier de russische pope in zijn ruimen don-
kerkleurigen kaftan met zijne lang neerhangende hoofd-
haren en een met goud beslagen stok in de hand. Reeds in
de verte wijken de voorbijgangers met eerbiedigen groet
voor hem uit den w^eg; doch nauwelijks is hij voorbij, of zij
werpen stroo, hooi 5f wat zij anders hebben achter zich
om zich tegen zijn toovermacht te beschermen.

Binnen in de talrijke koffiehuizen van Baktzji-Serai zit-
ten eenige bejaarde mannen in een kring van pantolïels,
welke zij op den grond hebben laten staan, met kruise-
lings over elkander geslagen beenen, op lage divans en
hullen zich met trotsch stilzwijgen in de welriekende wol-
ken hunner s t a m b u 1 k a\'s (tursche pijpen) en n a r g i 1 e h\'s
(waterpijpen), terwijl zij daarbij koffie 5f sorbet slurpen. Hans-
worsten voeren op de opene gaanderijen, die om deze huizen
loopen, hun dansen uit, en hun vreemd klinkende nationale
gezangen vermengen zich, door een luid geklank van schel-
len begeleid, op oorverdoovende wijze met het gedruisch
op de straten, waar een bont gewoel van menschen is.

-ocr page 155-

144

Peinzend blijft ons oog rusten op de muren van een pa-
leis, dat zich daar aan het oosteinde der stad uitbreidt,
en waarin eens de nakomelingen van een Dj en gis—en
een Batoe-Khan geleefd en geheerscht hebben.

Eén ingang slechts, een breede, elegante zuilengaanderij
brengt ons in het voorhof der »taurische alhambra," die
door hooge muren van de overige wereld gescheiden is en
met hare verschillende, in den hgten smaak der ooster-
sche bouwkunst opgetrokken gebouwen, hare frissche,
schaduwrijke tuinen en pleinen de vertelsels van »duizend
en éen Nacht" herinneren. Tegenover den hoofdingang,
waardoor men op een ruime binnenplaats komt, verheft
zich de slottuin amütheatersgewijs, met oude vruchtboo-
men en heldere bronnen die van rotsblok op rots-
blok neerstorten en zich eindelijk ontlasten in een
kolossalen steenen bassin. Links van dezen ingang
waar het kerkhof der Khans en verscheidene woonhuizen
gelegen zijn, verheft een groote moskee hare minarets
hoog in de reine blauwe lucht, terwijl de geheele rech-
terzijde ingenomen wordt door het eigenlijke paleis, boven
welks bonte, door wijnstok en khmop begroeide muren
een houten, iljk vergulde toren hoog uitsteekt. De on-
derste verdieping van den eenen vleugel is ten deele
bestemd voor ambtenaarswoningen, deels om vermoeide
reizigers te herbergen, onverschillig van welken stand,
natie 5t godsdienst zij zijn.

Uit de vensters der bovenste verdieping genieten wij
een verrukkelijk schoon panorama. Ver voor ons uit zien
wij over al de schaduwrijke tuinen, kiosken, schilderach-
tige boomgroepen, over de geheele stad en over de in
de zon brandende rotsen, die elk oogenblik dreigen neer
te storten, tot aan den zich ver uit strekkenden, gewel-
digen, alles beheerschenden Tzj adir-Dagh. Van dezen
reuzentop daalt onze blik naar het eenzaam oord ginds,
welks geheimzinnige stilte slechts door het gezang der
nachtegalen afgebroken wordt, en verder naar de plek,

-ocr page 156-

445

waar onder dichte, lommerrijke lanen van druive-, ci-
presseen olijfboomen de tartaarsche vorsten den eeuwigen
slaap slapen.

In de portalen en zalen van het slot is de glans van
vroeger dagen ten deele verdrongen door versieringen van
den nieuweren tijd. Kostbare moderne meubels en stoffen
van kristal, goud en zilver versieren eenige van deze ruime
vertrekken, die tot ontvangst van aanzienlijke gasten in-
gericht zijn, terwijl andere in hun ouden toestand geble-
ven zijn. Prachtige marmeren zuilen dragen de plafonds,
die, evenals de meeste muren van dit tooverpaleis, met
donkerroode kleuren of met verguld traliewerk, arabesken,
geschilderde vruchten en bloemen, fantastische diergroepen
enz. versierd zijn. Geen deur, die niet met allerlei krullen
of met berijmde opschriften, spreuken en met de cijfers
van een talisman bedekt is. Tapijten en kunstig gevloch-
ten stroomatten liggen op den marmeren bodem; talrijke
fonteinen verspreiden een aangename koelte.

Maar niet altijd was het hier zoo stil en eenzaam als
thans! In gindsche zaal zaten eens de khans, wier woord
over leven en dood van honderdduizenden besliste, ten
gerichte. Hier ook werden de gezanten van Rusland,
Polen, Turkije en Genua ontvangen, die allen om de vriend-
schap der Tartaarsche vorsten bedelden.

Hij, die de met bloed geschrevene, aan roof- en ver-
overingstochten overrijke geschiedenis der Tartaren kent,
vindt zich niet weinig verrast, thans in hen zulke vreed-
zame, arbeidzame en hoffelijke menschen te vinden. Die
van hun ontbaatzuchtige gastvrijheid gebruik maakt, be-
vindt zich wel en veilig onder hen als in Abrahams schoot.
Misdaden zijn bij hen zoo goed als onbekend.

De russische regeering behandelt hen met verschooning
en zachtheid, de Tzaar heet en is ook voor hen een vader.

40

-ocr page 157-

146

DE KAUKASUS EN ZIJNE BEWONERS.

»Toen ik des morgens — verhaalt Wagner — te
Jekaterinograd ontwaakte, lachte mij het heldere
zonlicht toe door de ruiten. Mijn bediende was reeds
uitgegaan, maar stormde plotseling mijne kamer binnen
met den blijden uitroep, dat men nu den geheelen Kau-
kasus in zijn schitterendst gewaad kon zien. Ik spoedde
mij naar buiten, en zie, daar lag een natuurtafereel vóór
mij, dat mij tot aan mijn dood onvergetelijk zal blijven.
De nevel, die ons zoo lang het gezicht op den Kaukasus
misgund had, was opgetrokken, en een heldere hemel be-
scheen het steppenland en \'t gebergte. In onafzienbare rei
stonden daar de ijskolossen op den achtergrond der steppe ;
zij schenen zeer nabij, maar waren toch nog eenige dag-
reizen van ons verwijderd. Over het donkere, met bosch
bezette voorgebergte boorden de bergspitsen in allerlei
grillige vormen, als horens, pieken en koepels ver door
de wolken, waarom de Oosterlingen den Kaukasus »den
duizendhoofdige" noemen. Het land leent er zich bizonder
toe om het gebergte over zijn geheele lengte te overzien.
Men bevindt zich hier juist even ver van de beide uit-
einden af tusschen de Zwarte en Kaspische zee:
een geheel vlakke steppe met geringe verheffing bo-
ven den zeespiegel, slechts met weinige boomen bedekt,
en op den achtergrond van deze kale vlakte verheft zich,
zonder eenige voorafgaande verheffing van den bodem
een onafgebroken reeks van reuzengebergten honderd
mijlen lang, tot een hoogte van tien- tot twaalfduizend
voet. Op een afstand gezien overtreft de Kaukasus in
schilderachtige schoonheid de Alpen van Europa; maar
naderbij gekomen ontdekte ik het gemis van meren en
groote watervallen en een klein getal van gletschers,

-ocr page 158-

147

waardoor hij bij de bergen van Zwitserland en Tirol ten
achterstaat."

Niettegenstaande dat alles munt het Kaukasisch ge-
bergte met zijne beide hoogste toppen: de Kasbek
(5043 meter) en de E1 b r o e s (5661 meter) door trotsche
natuurtafereelen uit. Van gelijke verrassende schoonheid
en even rijk aan afwisseling is ook het plantenrijk van
het land, dat de Kaukasus met zijne armen omvat.
Men vindt hier den rijksten overvloed van gewassen der
beide gematigde zonen. Terwijl pijnboomen- en dennewou-
den van de duizeling wekkende hoogten op de lachende
dalen neerzien, zingt beneden in den laurierboom de nach-
tegaal, slingert zich de wijnstok om schaduwTijke olmen,
steken slanke cipressen hoog in de lucht als groene torens
in het heiligdom van het woud, ruischt de wind door het
loof van den noteboom, den plataan, den tamariskenstruik
en bloeien in verwonderlijke pracht en grootte de rho-
dodendron en de azalea pontica.

Dichte, onafzienbare wouden, vruchtbaar akkerland,
weelderige weiden wisselen elkander af; de natuur heeft
haren hoorn des overvloeds over deze landen uitgestrooid.
Vol van oorspronkelijke frischheid en kracht — den be-
woners dezer landstreek gelijk, die nog onontwikkeld, maar
tevens door de beschaving niet bedorven zijn — is alles
wat hier de aarde voortbrengt; maar de mensch verstaat
het hier niet, wat de natuur hem zoo overvloedig aan-
biedt , zich ten nutte te maken, en nog vele jaren zullen
er over moeten verloopen, eer de akkerbouw en in \'t al-
gemeen de kunsten des vredes zich hier een vaste woon-
plaats verworven hebben. Maar men moet ook niet ver-
geten, dat de Kaukasus door zijn eigenaardigen bouw
geringe toegankelijkheid heeft. Zoowel de kusten der
Zwarte als der Kaspische zee aan de westzijde zijn
met bosschen bedekt. De boomen die er groeien: beuke
ahorn,- essche,- eike,- lindeboomen enz. bereiken hier
den hoogsten graad van wasdom en van ouderdom, welke

-ocr page 159-

448

de natuur schenken kan. Wilde vruchtboomen hebben
hier zulk een dikte en hoogte, dat de blik van den
reiziger er met verbazing op rust.

De Kaukasus is het vaderland van den druiveboom,
die hier van een buitengewonen omvang en hoogte is. In
Tifli\'s toonde men vóór eenige jaren een druiventros die
veertien pond woog. In de bloeiende dalen van de Koer
wordt veel wijn geteeld, die van Kachethi is bizonder
beroemd. Hier tieren ook uitmuntend moerbeziën en kas-
tanjes , vijgen en amandelen, saffraan en meekrap, rijst en
katoen, tabak en suikerriet.

De Tzj erkessen öf Adighé, die dit bergland bewo-
nen, munten uit door ridderlijkheid, door eenvoud van
zeden en door een schoonen lichaamsbouw; zij nemen
onder de vrije volken van den Kaukasus ontegenzegge-
lijk den eersten rang in. De godsdienst van dit volk is
een vermenging van kristendom, islam en heidendom. Het
kristendom werd hier reeds in de vijfde eeuw ingevoerd
en bleef met korte tusschenpoozingen de heerschende
godsdienst tot de laatste helft der vorige eeuw, toen een
dweepzieke missionair uit Turkije daaraan afbreuk deed,
door met goed gevolg de leer van Mahomed onder de
bergbewoners te prediken.

Van wetenschap en kunst is bij de Tzj erkessen geen
sprake, daar noch de volken van Kaban noch die van
Daghestan ooit een geschrevene taal bezeten hebben.
Slechts poëzie en muziek, deze beide troosteressen der
menschen, hebben zich niet laten verdrijven door het
strijdgewoel, noch door de grootsche, maar wilde natuur
van het land. De dichtkunst, die, voornamelijk in hare
kindsheid, zonder muziek niet kan gedacht worden, is
voor den ruwsten natuurmensch evenzeer een behoefte
als voor den meest beschaafden Europeër. Men kan zich
evenmin een bloeiend woud zonder zangvogels denken,
als een krachtig volk zonder poëzie.

Bij natuurvolken, als de Tzjerkessen, is de poëzie tevens

:l I

-ocr page 160-

149

de som van al de wijsheid van het volk, zijn drijfveer tot
groote daden en de hoogste rechter op aarde. Zij wan-
delt door de met bloed gedrenkte dalen en bergpassen
nu eens als een lachend kind, dat kransen in de laurierboschjes
vlecht en er het voorhoofd van den held mee siert, —
dan weder als eene straffende godin, die de fakkel der wraak
in hare hand houdt en daarmee op het gelaat van den laf-
aard en van den misdadiger het brandmerk der verachting
drukt. De poëzie speelt hier dezelfde rol, als eens bij de
oude Grieken, als bij onze voorouders, en in \'t algemeen
bij alle volken, die nog op den eersten trap hunner ont-
wikkeling staan.

Vóór weinige jaren was het land der Tzjerkessen nog
het tooneel van bloedige gevechten; tegenwoordig echter
ligt geen vijand meer op de loer achter de rotsen. Tus-
schen de inboorlingen en de Russen bestaat een vreed-
zaam verkeer, en zonder bedenken nemende van heinde
en ver toestroomende gasten, van welke natie zij ook zijn,
van de beroemde aan den voet van den Kaukasus ge-
legen badplaatsen Kislawodsk en Narganadeuitnoo-
digingen der Tzjerkessen aan om het Kurban-Bei-
ram, d. i. het paaschfeest der Muzelmannen bijtewonen.

Op deze feestdagen roepen reeds bij zonsopgang de M o 1-
lah\'s van de mmarets op melancholischen langgerekten
toon de mohammedaansche bevolking tot het gebed op.
Iets later ziet men lange reien van schitterende equipage\'s,
door elegant in uniform of politiek gekleede cavalier\'s be-
geleid, op romantisch zich slingerende wegen naar de
gastvrije aul, het dorp der Tzjerkessen, heen trek-
ken. Onder de schaduw der oude olmen, walnote- en
mispelboomen, die de steenen huizen der bergbewoners
omringen, leeft en woelt het alles dooreen; recht schil-
derachtig komen daarbij de verschillende kleederdrachten
uit. Met de hem eigen trotsche en tevens vlugge houding
wandelt hier de Tzjerkesser rond in zijn prachtig na-
tionaal kostuum. Naast den hoog wapperenden vederbos

-ocr page 161-

150

op het hoofd van den russischen militair fladdert de tzjader
der Georgische, wier zachte hand zoo lief haar speel-
tuig, de krisolani, weet te bespelen. Niet ver vandaar
ziet men in de beste verstandhouding met elkander de
naar de nieuwste parijsche mode gekleede moskovitische vor-
stin wandelen met de slanke, hoog opgegroeide T z j e r k e s-
s is che. De klassieke schoonheid van deze wordt nog be-
vorderd door het uiterst nette mutsje, dat zij op haar on-
gesluierd hoofd draagt, terwijl eene japon van bont ge-
kleurde zijde haar fijne taille omsluit. Daarover heeft zij
een kaftan, die slechts voor de helft de groen- of rood-
zijden broek bedekt; de sierlijke voeten steken in fraai
bewerkte hooge schoenen.

Ook de k i k o a k o a\'s, Tzerkessiche barden, zonder welke
geen feest kan gevierd worden, bevinden zich hier. Aan
begroeten en vreugdeschoten komt schier geen einde.
Tartaren, Nogeten, Osseten en Kozakken hebben
het verbazend druk onder elkander en zijn nu hier dan
daar, tot eindelijk het feest zelf met dans ingeleid wordt.

Men begint altijd met den danjola der Tzjerkessen.
Alleen jonge meisjes voeren deze soort van kozakschen
dans uit, die evenwel niets minder dan een dans is. Met
neergeslagen oogen zonder zelfs een spier van haar aan-
minnig gelaat te vertrekken, zonder eenige uitdrukking
van sierlijkheid aan hare bewegingen te geven, springen
de danseressen door elkander als de poppen in een ouder-
wetschen draaiorgel, op de maat van de niet zeer har-
monisch schitterende muziek. Aan den danjola sluiten
zich andere nationale dansen aan. Daarop volgen gezan-
gen, wedrennen en schijfschieten, waarna vrij belangrijke
prijzen aan de overwinnaars uitgereikt worden. De Tzjer-
kessen werpen den dzjerid naar het verwijderde doel.
Ook toonen zij hun vlugheid, door onder het harde rijden
een geldstuk van den grond op te rapen. Terwijl het
paard in vliegende galop voortsnelt, buigt de ruiter het
bovenlichaam zoo diep naar beneden, dat hij de kleine

f

-ocr page 162-

151

munt weet te grijpen; het volgend oogenblik zit hij weer
hoog in den zadel en rijdt verder. Met al deze spelen is
eindelijk de avond gekomen, het schijnsel van tallooze
fakkels schijnt een wedstrijd te willen aangaan met het
licht der maan, die met verwonderlijke helderheid staat
boven de bergen en, nu het feest geëindigd is, den feest-
genoten tot gids naar huis verstrekt. De tonen van de
russische hoornmuziek weerklinken onder den nachtelijken
hemel en wekken de echo in de bergen, waartegen zoo-
vele jaren lang de vlucht van den adelaar gebroken werd.

EEN PAASCHFEEST BIJ DE ADIGHÉ IN DEN
KAUKASUS.

In het stroomgebied van de Koeban heerschte eens
het latijnsche kristendom. Men vindt er heden nog tal
van graftomben met latijnsche opschriften en een een-
voudig steenen 6f houten kruis. Met zekerheid kan men
aannemen dat de Adighé in vroeger tijd het katholieke
geloof toegedaan waren, maar dat zij later tot bijgeloof
vervielen, zoodat alleen het symbool van \'t kristendom,
het kruis, is overgebleven. Om den lezer een begrip
te geven van de tegenwoordige godsdienstgebruiken der
inboorlingen, volge hier de getrouwe beschrijving van een
daarvan.

De plechtigheid had plaats in den zomer van het jaar 18..

Toen wij de plaats der godsdienstoefening genaderd
waren, kwam ons op het eerste gezicht daarvan het »hei-
lige" bosch der oude Druïden voor den geest. Een kring
van hooge, honderdjarige eiken wierp zijn donkere scha-

-ocr page 163-

152

duw op een altaar van ongehouwen steen, waarop zich
een groot, zeer oud, ruw getimmerd kruis verhief. Rondom
het altaar stonden vier jonge stieren, acht lammeren en
acht bokken, die door eenige jonge mannen bij de horens
vastgehouden werden. Op het altaar waren geplaatst
groote schotels met brood, koeken van tarwe- en maïs-
meel, honig, boter en eenige vazen met melk en meede.
Tegenover het altaar midden tusschen de offerdieren stond
een grijsaard van hooge en krachtige gestalte met sneeuw-
witten baard en ontbloot hoofd. Aan weerszijden van
hem stonden twee knapen: die aan zijn linkerzijde hield
drie op elkaar geplaatste houten schotels in zijn handen,
die aan zijn rechterhand drie messen van verschillende
grootte op een rond bord. In een ruimen halven cirkel
om het altaar stonden de mannen met hun pelsmutsen
onder den arm, iets verder achterwaarts een talrijke groep
van vrouwen en meisjes. Ongeveer honderd schreden van
het altaar af brandden in een halven kring dertig vuren,
waarboven groote ketels met water hingen.

De grijsaard voor het altaar bad, zijne oogen stijf op
het teeken des heils gericht. waarvan de beteekenis hem
onbekend scheen; hij bad, zijne lippen bewogen zich; nu
eens strekte hij zijne handen hemelwaarts uit, dan weder
liet hij ze kruiselings op zijn boi\'st vallen. Deze bewe-
ging werd door al de mannen herhaald. Ik naderde zoo
dicht als betamelijk was om den zin van het gebed te ver-
staan. De woorden: Tha da he, tha schuba, tami-
tzjki; Jesha, tha-ok; Mara, thanan; tha,tha!"d. i.
»heerlijke God! groote God 1 Wij armen bidden tot u. Jezus,
zoon van God! Maria, Moeder Gods! God! God!" die door
de geheele vergadering van mannen diep zuchtend, en door
de vrouwen op lang gerekten, treurigen toon herhaald
werden, weerklonken mij onophoudelijk in de ooren. Ik
was niet in staat een ander woord te verstaan, en toen
ik later den grijsaard haar de beteekenis van zijn gebed
vroeg, maakte hij een geheimzinnig gebaar en wilde niets

-ocr page 164-

153

zeggen; ik ben echter overtuigd dat de arme man er zelf
niets meer van wist. Het teeken des kruises werd noch
door hem noch door de aanwezenden gemaakt.

Nadat de vergadering bijna een kwartier lang den grijs-
aard het gebedsformulier nagezegd en nagezongen had,
werd het op eens stil; de grijsaard zette zijn muts op;
zijn voorbeeld werd door al de andere mannen gevolgd,
daarna wendde hij zich tot den knaap aan zijn rechter-
zijde, nam een mes van het bord, keerde zich tot mij,
mij wenkende naderbij te komen, gaf mij het mes over,
dat ik daarna mijn buurman, deze den zijnen moest geven,
tot het den geheelen kring rond was geweest. Snel ging
het mes van hand tot hand, en nadat het zoo door allen
aangeraakt was, kwam het bij den grijsaard terug. Deze
nam nu een schotel uit de hand van den knaap aan zijn
linkerzijde en wenkte, dat men hem het eerste olferdier
zou brengen. Zes flinke jonge mannen wierpen den stier
midden voor het steenen altaar op den grond en hielden
het dier zoolang vast, totdat de grijsaard, steeds onder
het prevelen van de woorden »Tha" enz. het de keel afge-
sneden en het bloed in den schotel opgevangen had. Het
geslachte dier werd nu weggesleept, en nadat ook de drie
andere stieren op dezelfde wijze onder het offermes gevallen
waren, werden d« dieren naar het vuur gesleept, waar zij
verder toebereid werden voor den straks te houden maaltijd.

Op nieuw werden nu de bekende formules door den
grijsaard, die oogen, handen en het bloedige mes naar
het kruis ophief, met luide stem uitgesproken en door de
geheele vergadering herhaald. Daarop nam hij het tweede
mes van het bord, dat evenals het eerste de ronde deed
en w^aarmee de acht lammeren geslacht werden; het bloed
werd in den tweeden schotel opgevangen en de dieren
naar de ketels gesleept. Weer een buiging voor het kruis
en een kort gebed; toen werd het derde mes op dezelfde
plechtige wijs aangeraakt en daarmee de bokken geslacht.
Tot slot weer een kort gebed.

-ocr page 165-

111 154

!| ----

ii i\'

De grijsaard was, in weerwil van zijne kracht en vlug-
heid, welke hij bij het slachten der dieren aan den dag
legde, zichtbaar vermoeid; het slachten had langer dan
éen uur geduurd. De drie met offerbloed gevulde groote
houten schotels werden naast het steenen altaar op een
plaat gezet, en weldra verdrongen oud en jong elkander
om \'t eerst een doekje, een lapje linnen öf ook een vin-
gertop in het bloed te doopen; w^ant zij beschouwen dit
als een goed middel tegen ziekten, zoo van menschen als
van dieren, en tegen tooverij. Ik merkte ook eenige man-
nen op, die een druppel van dat bloed op hun wapens
lieten vallen, maar kon met vragen niet te weten komen,
welk nut dit moest uitwerken.

De eerste handeling was ten einde, de tweede volgde
nu. De ongehuwde jongelingen begaven zich met hen
allen naar de ketels en de vuren en begonnen dapper de
huiden der dieren af te stroopen, het vleesch in kleine
stukken te hakken en het maal te bereiden. Terwijl
mijne reisgenooten hen nahepen — zoo vervolgt onze reis-
verhaler — hield ik mij bij den priester. Wat nü volgde
maakte de eigenlijke godsdienstoefening der gehuwden
uit. De grijsaard stond eenige schreden van het kruis af.
Mannen en vrouwen kwamen na elkander tot hem met ver-
schillende beden en klachten, die door zijn tusschenkomst
den Tha voorgesteld werden. De een had een ziek kind, den
ander was zijn oogst mislukt, een derde klaagde dat hem
zijn vee gestorven öf ontstolen, een vierde dat zijn broe-
der in de handen zijns vijands gevallen was enz. enz. —
De grijsaard hoorde al deze en dergelijke beden van ieder-
een met den grootsten ernst aan, ging na ze vernomen
te hebben telkens tot het altaar, nam zijn pelsmuts onder
den arm en prevelde een wijl; dan ging hij naar zijn vorige
plaats terug om ook de andere beden te vernemen.

Een der geloovigen toonde zich verbitterd en morde
tegen God.

»Wat geeft de groote Tha!" — riep hij luid en met

-ocr page 166-

155 "

van toorn bliksemende oogen uit. — »Altijd ben ik de
eerste bij zijn dienst, mijne schoonste dieren, mijn bes-
ten honig offer ik hem, maar mijne oude moeder blijft maar
altijd bedlegerig, nu al twee jaren, zij kan niet leven en ook
niet sterven! Als hij zich om niemand bekommert, dan
zal \'t nog eens gebeuren, dat allen hem zullen verlaten
en gaan tot den nieuwen god, tot Allah en tot Mahomed,
wat toch reeds velen gedaan hebben!" —

Deze bedreiging scheen den grijsaard niet zeer aan te
staan, hij voer hevig tegen den pruttelaar uit, die ook door
de andere bidders behoorlijk gekastijd werd, en bepleitte
de zaak van den grooten Tha tegen Allah en Maho-
med met groote welsprekendheid.

Thans begon het kris te lijk gedeelte der godsdienst-
oefening. De grijsaard trad naar het altaar, nam een
grooten platten koek in de hand en, zich tot de schare
koerende, sprak hij op ernstigen toon:

»Het brood, dat gij den grooten Tha geofferd hebt,
heeft op zijn disch gelegen en is heilig geworden, eet
van dat brood, en het zal u geluk aanbrengen."

Daarop brak hij den koek in kleine stukken en deelde
ze onder de aanwezen den rond. Vervolgens nam hij een
der houten met meede gevulde vazen en liet allen drin-
ken op de rei af. Nadat ieder van den koek en de meede
geproefd had, herhaalde de grijsaard nog eens de gewone
gebedsformule, die in koor nagezegd werd, en hiermee
was de godsdienstoefenis afgeloopen. De meesten gingen
naar de vuren, anderen groepeerden zich in de schaduw
van het heilige bosch. Allen verbeidden begeerig den
maaltijd.

Zoodra de spijzen gereed waren, werden ze opgedragen.
Meisjes en jongelieden bedienden naar \'s lands wijs de oude-
ren. Allen plaatsten zich in groepjes van zes tot acht per-
sonen om lage, ronde tafeltjes. De met gierstebrij gekookte
offerdieren verdwenen snel onder de tanden der krachtige
Tzjerkessen, wien het nooit aan eetlust ontbreekt. In

-ocr page 167-

156

weerwil van de groote hoeveelheden opgedragen spijzen, bleef
niets over dan de beenderen. De gansche bevolking ten
bedrage van ruim duizend personen nam aan den maal-
tijd deel.

Maar de spijzen, die op het steenen altaar liggen, wor-
den niet aangeroerd. Of ze dienen om een verdwaalden
en verhongerden reiziger te verkwikken, of de groote
Geest laat ze in een stillen nacht door zijne dienaars af-
halen , dat voor een voorteeken van geluk gehouden wordt
Dit wonder heeft ook altijd plaats. Maar de booze wereld
zegt, dat de priester daarin zijn aandeel heeft. Dit is
zeker, dat de offermessen, de schotels en de huiden der
geslachte offerdieren hem van rechtswege toe komen.

Dus eindigt dit half en half homerisch verhaal omtrent
de feestviering van een volkstam in onzen tijd levende,
maar die inderdaad vele gebruiken der oude Grieken en
Trojanen bewaard heeft.

HET EEUWIGE VUUR VAN BAKOE EN DE
VUURAANBIDDERS.

De Kaukasus bezit wel geene eigenlijke vulkanen,
maar is niettemin rijk aan vele vulkanische verschijnselen.
Aan de beide uiteinden vindt men een vulkanisch schier-
eiland: in \'t westen het schiereiland Tam an met slijk-
vulkanen, in \'t oosten Apsjeron met slijkvulkanen en
beroemde naphta-bronnen.

In den jongsten tijd zijn ons bovendien berichten ge-
worden uit eenige andere plaatsen, en wel uit Zuid-

-ocr page 168-

157

Rusland, van naphta-bronnen, die daar gevonden wor-
den en met geweld de omliggende landen overstroomden, ja
de dorpen in brand dreigden te steken. Dit gevaar schijnt
echter weer geweken te zijn, en blijkt nu zoo groot niet
geweest te zijn, als het zich in den beginne liet aanzien.

Hetgeen wij hier laten volgen kan misschien tot ver-
klaring van deze en dergelijke verschijnselen dienen. Het
betreft de naphta 5f, volgens anderen, de reuklooze en
brandbare gas, die op het schiereiland Apsj er on en
voornamelijk bij de stad Bakoe gevonden wordt.

Bronnen, die de witte kostbare naphta leveren, worden
daar slechts weinige gevonden. Dezen zijn dan ook ge-
sloten en verzegeld en worden slechts eenmaal in de
maand geledigd. Daarentegen zijn er wel vijftig en meer
bronnen, waaruit de zwarta naphta in groote menigte op-
borrelt. Deze zijn tot 120 voet diep en worden dagelijks
uitgeschept. Deze naphta wordt naar Bakoe gebracht
en daar als brandstof voor lampen, de keuken en de bak-
kerij verkocht; want in Bakoe heeft men geen andere
brandstof, hoewel de Russen liever gedroogde wortels voor
het broodbakken gebruiken. De rijkste bron levert dage-
lijks 7500 pond naphta op. Al deze bronnen behooren
aan den Russischen staat.

Het eeuwige vuur op het schiereiland Apsj er on
is wellicht het eenige natuurwonder in zijn soort op de
geheele aarde. Het brandt in een langwerpige, onregel-
matig gevormde groeve 120 voet lang en slechts 9 voet
diep. De vloer dezer groeve bestaat meer uit rotssteen
dan uit aarde. Het vuur brandt niet overal even hoog,
de grootste vlam is van 18 voet. De groeve wordt niet
dieper van al dat vuur, dat maar steeds brandt, en even-
zeer vreemd is het, dat de vloersteenen er niet brozer
door worden, ofschoon dit wel het geval is met de kalk-
steenen boven de aarde. Dit »eeuwige vuur" brandt zon-
der rook en zonder reuk. De gansche streek in een om-
trek van twee wersten bevat de stof voor dit vuur. Hoe

-ocr page 169-

158

diep men ook den grond uitgraaft, men kan dien aan-
steken en dan brandt hij voort, tot men er aarde over-
werpt en het vuur er mee bedekt. De groote groeve zou
op dezelfde wijze uitgebluscht en dadelijk naar verkiezing
weer aangestoken kunnen worden. Opmerkelijk is \'t, dat
aan den rand dezer bestendig voortbrandende vuurgroeve
het fijnste gras groeit en van een zeer fraaie kleur, en
dat op 500 voet afstand van die plaats twee goede water-
bronnen en een groote vruchtbare tuin gevonden worden.

Bij dit vuur hielden zich tot voor korten tijd eenige
vuuraanbidders op (thans slechts éen enkele nog), nako-
melingen der oude Perzen, die het vuur in \'t algemeen
als symbool der godheid beschouwden. Het middelpunt
van den vuurdienst vormde de binnenste ruimte van een
grooten witten muur, waar boven vier op torens gelijkende
schoorsteenen uitstaken, uit welker opening de vier groote
vlammen prachtig zich verhieven. Vooral bij nacht, als
deze vuurzuilen den zwervenden schepeling tot vuurbaken
dienen, heeft dit verheven schouwspel een betooverende
uitwerking. Behalve de vier hoofdvlammen aan de bin-
nenzijde van den muur branden rondom de muren nog
een menigte andere kleine vlammen, zoodat van tijd tot
tijd de geheele streek in een vuurzee veranderd schijnt.
De groote muur 5f vuurtempel omvat tevens de arme,
smaaklooze tenten der Hindoe\'s, die hier op bepaalde
tijden eenige dagen met bidden en vasten doorbrengen
en in zulke ijdele ceremonie\'s, gepaard met onnatuurlijke
zelfkastijding, de verheven leer van Zoroaster hebben
doen ontaarden. Deze mannen met hun magere, schier
geheel naakte gestalten zien er met hun verwrongen
gelaatstrekken uit als door de zon verbrande spoken.
Voor \'t overige zijn zij wehswaar geheel onnuttige,
maar ook even onschadelijke wezens, die eigenlijk nie-
mand leed doen dan zichzelven. Behalve Vischnoe
aanbidden zij nog eenige andere afgoden. De koe hou-
den zij voor het heiligste dier, haar te dooden achten zij

-ocr page 170-

159

de grootste aller zonden. Hun eerdienst regelt zich naar
den op- en ondergang der zon. Gewoonlijk bidt ieder
alleen voor zichzelf, daar zij dikwijls door allerlei twis-
ten verdeeld zijn. Dikwijls echter ook —en voornamelijk
bij feestelijke gelegenheden — verzamelen zij zich
rondom hun opperpriester, vergeten voor \'t oogenblik
al hun harrewarrerijen en houden gemeenschappelijke
godsdienstoefening. De plechtigheid begint met een lang
aangehouden klokkengelui, terwijl intusschen de opper-
priester het wijwater gereed maakt en het uit een groote
schelp in een zilveren bekken giet. Daarop spreekt de
geheele vergadering met luide stem een gebed uit onder
luidruchtig gebaar en herhaald buigen van het hoofd. Als
het gebed is afgeloopen, werpen allen zich een tijdlang
ter aarde, waarna de opperpriester hen met het wijwater
besprenkelt en ieder afzonderlijk nog iets daarvan in de
hand giet, terwijl een Hindoe uit een verbazend groote
zeeschelp oorverscheurende tonen voortbrengt. Hierin be-
staat het eigenlijke van den eeredienst.

De »vuuraanbidders" wonen in lage hutten rondom
de brandende groeve op een afstand van twaalf tot acht-
tien voet. Midden in zulk een hut is de grond een wei-
nig uitgegraven en rondom dit gat zijn twee of drie stee-
nen gelegd, waarop de ketel gezet wordt om de spijzen
te koken. Daartoe nemen zij een paar stroohalmen öf
gedroogd gras, steken het buiten aan de »eeuwigevlam"
aan en werpen het onder den ketel. De holte brandt ter-
stond zonder rook öf reuk, en de spijzen zijn spoediger
gaar dan met hout. Bedekt men het gat met een stuk
vilt, dan is de vlam uit. Bij dezen gloed verwarmen zich
de inboorlingen des winters en hebben geen ander licht
noodig. Men steekt eene buis ter lengte van éene el, van
boven met aarde bestreken en van een aarden prop voor-
zien, naast het bed in den grond. Neemt men er de prop
af en steekt men de opening met wat brandend stroo aan,
dan brandt de buis als een licht zonder verbrand te wor-

-ocr page 171-

\'460

den; wil men het licht uit hebben, dan behoeft men er
de prop slechts weer op te doen.

Dit eeuwige vuur wordt ook gebruikt om kalk te
branden. Men hoopt de kalksteenen hoog op, steekt een
bosje stroo aan de vuurgroeve aan en werpt het er op;
op eens schiet dan de vlam uit de aarde met een gebruis
naar boven, en laat men de hoop drie dagen zoo branden,
dan is de kalk gereed.

Buitendien heeft deze landstreek nog een ander merk-
waardig vuurverschijnsel. Na zachte herfstdagen, als de
avondlucht warm is, staan de velden rondom Bakoe in
volle vlam. Dikwijls is het alsof groote massa\'s vlammen
snel van de bergen afrollen; de omliggende bergketen is
dan gehuld in een helder blauw licht. De ontelbare, deels
samenhangende vlammen, die in donkere en warme nach-
ten de geheele vlakte bedekken, jagen de paarden, muil-
ezels en andere dieren schrik aan. De vlam duurt niet
langer dan ongeveer vier uren na zonsondergang, bij ster-
ken oostenwind ziet men haar niet, het meest neemt men
haar waar in October en November. Dit lichtvuur steekt ech-
ter geen brandbare stof aan. Dor gras of riet komt er
nooit door in brand, ofschoon de geheele vlakte met vuur-
vlammen schijnt overdekt te zijn. Zelfe als men midden
in deze vlammen staat, voelt men niet eens eenige
warmte.

De slijkvulkanen liggen tusschen Bakoe en Na-
wagi langs den straatweg ter lengte van ongeveer twee
mijlen. Zij zijn. niet zeer hoog, niet met gras begroeid
en hebben een kegelvormige gedaante en een aschgrauwe
kleur. De aarde is niets dan een zouthoudend leem. Elke
berg heeft van boven een krater met van zout en slijk
doortrokken water, dat opborrelt, om zich heen spat en
overloopt, en, daar het aan den rand van den krater blijft
liggen en opdroogt, verhoogt het den berg. Eenigen die
tamelijk hoog zijn zijn geheel uitgedroogd; nieuwe bergen
ontstaan daar naast, die nu op hun beurt dik slijk uit-

-ocr page 172-

161

werpen en wassen. Ook in andere streken van het land
worden eenige wassende bergen gevonden.

DERBEND.

Deze stad van tamelijk grooten omvang met eene be-
volking van ruim 28000 zielen is aller schilderachtigst
gelegen aan de helling van een berg, die aan zijn voet
besproeid wordt door de wateren der Kaspische zee. Ken-
merkend is de naam van deze stad. Derb end beteekent
»deur", en een deur mag deze stad wel genaamd worden,
die aan de westkust der zee, welke twee werelden verbindt,
een gemakkelijken weg vormt naar het tegenovergelegen
Azië. De overlevering tracht echter een andere verklaring
van den naam der stad te geven, óf liever, knoopt daaraan
een verhaal vast omtrent den oorsprong van dezen naam
in verbinding met den vroeger zoo beroemden Kauka-
sischen muur die hier begint, tegenwoordig echter
grootendeels een puinhoop is, maar eens de Kaspische
met de Zwarte zee, naar men zegt, verbond. De ara-
bische geografen noemen zekeren Kosroës Nusjir-
wan als zijn bouwmeester, en verhalen over hem de vol-
gende sage, die zoo juist den Pers in al zijne list en
sluwheid doet kennen.

»Nusjirwan had vrede gesloten met den koning der
Turken. Om deze vrede duurzaam te bevestigen bad hij
den koning om de hand zijner dochter. De vorst ver-
klaarde zich niet slechts daartoe bereid, maar begeerde
ook een dubbel verbond van vriendschap te sluiten en zelf

11

-ocr page 173-

\'162

de dochter van Nusjirwan te huwen. Deze echter zond
hem, in plaats van zijn eigen kind, de dochter van een
bloedverwant, welke hij aangenomen had en in zijn pa-
leis had laten opgroeien. De Turk bemerkte niets van
het bedrog, liet zijne dochter naar Nusjirwan overbren-
gen en had kort daarna een samenkomst met hem te B e r-
selijé, Avaar schitterende feesten gehouden werden, en
beide vorsten elkander veel vriendschap bewezen.

Eens beval de koning der Perzen aan eenigen zijner
officieren heimelijk des nachts de legerplaats der Turken
in brand te steken. Het bevel werd gehoorzaamd. Nu
echter beklaagde zich de koning der Turken den volgen-
den morgen over de hernieuwing der vijandelijkheden.
Maar Nusjirwan deed alsof hij van de zaak niets wist,
liet echter eenige dagen daarna de turksche legerplaats
opnieuw in brand steken. Als nu de koning der Turken
zijne bezwaren herhaalde en zelfs op voldoening aandrong,
wist Nusjirwan ook nü weer door allerlei verontschul-
digingen hem te vrede te stellen. Daarop echter liet
hij zijn eigene legerplaats in brand steken, die uit ellen-
dige hutten en eenig vlechtwerk van riet bestond, en toen
de dag aanbrak, bracht hij zijne bezwaren bij den turk-
schen koning in met de woorden: »Uwe mannen verkee-
ren dagelijks in mijne legerplaats, ik kan dus hen alleen
verdenken van deze misdaad." — De Turk zwoer, dat het
buiten zijn weten en tegen zijn wil geschied was. — Nu-
sjirwan echter antwoordde: »Mijne troepen zoowel als
de uwe zijn ontevreden over de vrede, die hen van oor-
logsroem en van buit berooft. Als deze toestand zoo voort-
duurt, zullen binnen korter 5f langer tijd de vijandelijk-
heden tusschen mij en u hernieuwd worden, en welke
vruchten zullen wij dan van onze verzoening oogsten,
welke wij pas door een tweeledig verbond bezegeld hebben?
Ge moet mij, om zulke treurige gevolgen te voorkomen,
toestaan, dat ik een grooten muur bouw, die voortaan
onze beiden rijken scheidt. Ik zal daarin een »poort"

-ocr page 174-

m ^

laten brengen, waardoor niemand gaan mag zonder onze
toestemming." — De Turk gaf zijn toestemming en ging
daarop naar zijn land terug.

Daarop liet Nusjirwan een muur bouwen en maakte
daarin een opening, die door »eene deur" gesloten werd.
Hij liet dezen post door honderd ruiters bewaken, ter-
wijl vroeger 50,00ü man daarvoor noodig was.

TE ORENBURG.

Er is wellicht geen zoo vreemde en eigenaardige stad
in gansch Rusland als Orenburg, de voormalige residentie
der Tartaren in het rijk van Astrakan.

Het verleden en het heden, Europa en Azië, beschaving
en barbarisme, het moderne en het nomaden leven, kris-
tendom en heidendom, vrijheid en slavernij, eenvoud en
oostersche weelde, dit alles wordt hier dooreen gemengd
gevonden.

Naast negen kristenkerken verheffen zich binnen in de
stad vier heidensche me dz jed s. Naast de russische vesting-
werken ziet men te Orenburg nog die verhoogde plaats,
welke — ten tijde dat de Tartaren nog in \'t bezit van de
stad waren —• als bolwerk tegen een plotselingen aanval
van ligte ruiterij dienst deed. Naast regelmatige straten
en goed gebouwde, door Russen bewoonde huizen worden
de overblijfselen der tartaarsche woningen bij massa\'s ge-
vonden. Hier verheft zich trotsch en sierlijk de europeesche
bazaar, ginds neemt de aziatische karavanserei de waren
op der reizende kooplieden, die zich op weg bevinden naar
Niezjnii-Novgorod.

-ocr page 175-

m

Bizonder karakteristiek is de stad door haar ligging aan
den rand der woestijn. Hier beginnen de steppen, die
zich zuidwaarts en oostwaarts langs de grenzen van China
naar BokharaenTurkestan uitstrekken en naar Turan
en de Kaspische zee voeren. Hier toch schijnt de plaats
te wezen, waar alle beschaving ophoudt, en waar de
mensch, in stede van een vaste woonplaats en een te huis
te bezitten, een reiziger is zonder vaderland, ja zonder
eenig ander eigendom dan zijn paard en zijn vee.

Hier vloeien de schoone heldere wateren van de S a km ara.
Aan de overzijde van deze rivier ziet gij een woud, —
voor \'t overige echter ook geen spoor van bouw, zoo-
ver uw oog naar den kant van Azië reikt.

Daarentegen trekken lange reien van kameelen, die
met lasten uit het Oosten komen, langzaam voort. Zij krui-
sen elkander met ontzettend groote karavanen van sleden,
die met paarden en ossen bespannen zijn, en naar Europa
trekken. — En daarbij die merkwaardige vermenging van
volken: Baskiren, Tartaren, Meschtzjereken, Tep-
teeren, Mordwinen, Tzj er emissen, Kalmukken,
Kirgizen en Russen! En daarbij dit verschijnsel, dat
de nomadische bewoners talrijker zijn dan de gezeten
burgers. En eindelijk dat groote verschil in gelaatstrek-
ken, kleeding en taal! —

Een levendig schouwspel vertoont Orenburg bizonder
op marktdagen. Op alle openbare plaatsen zitten en gaan
afstammelingen van de daareven genoemde volken, onder-
een vermengd met russische kooplieden, en allen doen er
hun zaken. Anderen koopen schapevleesch voor onge-
loofelijk lage prijzen, dat zij daarna half gebraden
gretig verslinden. Dit is bij de meesten, bij name ech-
ter bij de Baskiren, Kalmukken en Tzjeremissen
afstootelijk om aan te zien, te meer daar zij van alle at-
zichtelijke menschen de afzichtelijksten zijn. Hun breede
en vlakke wipneuzen, hun dikke lippen, hun niets zeg-
gende, schier dierlijke gelaatsuitdrukking en hun morsig-

-ocr page 176-

\'165

heid, die alle begrip te boven gaat, wekken den groot-
sten afkeer. Maar de vrouwen der B a sk iren en Ka 1 m uk-
ken mogen wel uitermate leelijk en afgrijzelijk genaamd
worden.

Prachtig steken daarbij de voorname K i r g i z e n in hun
sierlijke kleederdracht af. Over den wijden langen broek
dragen zij hooge laarzen uit Kasan, kunstig saamgesteld
uit een soort van mozaiek en bontkleurig leder. Bekorte
kaftan van fijn laken öf zwart harig trijp, meestal rijk
geborduurd en met zilveren knopen bezet, wordt saam-
gehouden door een gordel van leder 5f fluweel, waarin
blinkende wapenen steken; het hoofd hebben zij versierd
met de bekende hooge kegelvormige mutsen.

En nu de Tartaren met hun lange kaftans en pelzen
mutsen, de Perzen met hun shawls en prachtig gebor-
duurde pantoffels... en al de koopwaren, die hier door
deze volkstammen te Orenburg ter markt gebracht wor-
den: zijden shawls, perzische doeken en tapijten, indische
stoffen en zuidlandsche gedroogde vruchten, sierlijke paar-
den, pelswerk, thee en huiden, wapens, vilten, sieradiën
en kleedingstukken.

Ook vischkoopers uit het naburige Oeralsk zijn hier
in menigte en bieden hun waren aan: steur, steriet (klein-
ste soort van steur) uit de Kaspische zee, en inzon-
derheid de voortreffelijke kaviaar, die er bij hoopen op de
markt gevonden worden

Dit alles beweegt zich onder en door elkander, vooral
in den omtrek van de aziatische karavanserei, die, door
winkels en koopwaren omgeven, den eigenlijken markt
vormt.

Hier brengen de K i r g i z e n hun massa\'s huiden te koop,
inzonderheid van ongeboren veulens, die hoogen prijs op-
brengen, omdat zij voortreffelijke, warme en sierlijke pel-
zen opleveren.

Dit alles wordt hier aangeboden, verkocht en gekocht
onder een babylonische vermenging van tien tot twaalftalen.

-ocr page 177-

\'166

Daarbij schreeuwen de kameelen, hinniken de paarden,
brullen en balken de kudden, jubelen de grappenmakers,
huilen de bedelaars, zoodat het oor van den Europeaan
niet in staat is dat helsch alarm te verdragen.

Van Orenburg gaat de reis over Astrakan naar de
Kaspische zee, waar wij ons het laatst bevonden.

ASTRAKAN.

Langs een weg, die loopt tusschen sierlijke pachthoeven
en heerlijke wijngaarden, waar de voortreffelijke »astra-
kansche druiven" geteeld worden, nadert men deze stad.
Eerst nog komt men aan een Tartaarsch dorp, dat zich
aan den eenen oever der rivier als een voorstad van Astra-
kan uitstrekt, tot men eindelijk aan den tegenovergestel-
den oever de stad vóór zich ziet liggen, schier bedekt door
de masten van tallooze schepen die in de haven liggen,
maar waarboven de witte kathedraal duidelijk uitkomt.
Nader gekomen ziet men Astrakan schitteren met de
torens zijner negentien grieksche en vier armenische
kerken, zijne zestien tartaarsche medzjeds en zijn prach-
tige Kreml. Als een kroon schittert de op het Kreml
gelegen groote kathedraal Uspenskoi Sobor met haar
vijf van dubbele kruisen en tallooze kettingen voorziene
zwaar vergulden koepels.

Astrakan — waar een levendige vischvangst op de
Kaspische zee gevonden wordt — is voor Rusland de
hoofdstapelplaats, die de handelsbelangen van de verst
verwijderde deelen van Europa en Azië verbindt.

-ocr page 178-

\'167

EEN LIEFDESTRIJD.

De talrijke herdersvolken, die op de grasrijke vlakten ten
noorden van de Kaspische zee een reizend, patriarchaal
leven leiden, zijn over \'t algemeen van een goedaardig
karakter, gastvrij en buitengewoon teeder en gemoedelijk in
hun famiheleven; bij matigen arbeid en weinige behoef-
ten leven zij zorgeloos en laten het vasten en bidden,
alsmede de zorg voor de eeuwigheid aan den priester
over. Dit neemt echter niet weg, dat zij bij de naburige
volkstammen rooven, branden en stelen, zooveel zij kunnen.

Als de zoon den mannelijken leeftijd bereikt en in het
kampgevecht te paard öf in het worstelen, man met man,
eenige overwinningen behaald heeft, wanneer onder zijne
zorg en leiding de kudden welvaren en hij moed en kracht
bezit eene vrouw te beschermen, kiezen de ouders voor
hem eene levensgezellin uit de dochters der steppe. Ook
over de hand der dochter beschikken gewoonlijk de ou-
ders, en daar het zelden aardsche goederen zijn, die zulk
eene keus bepalen , komt deze in de meeste gevallen met
den wensch der dochter overeen. Waar dit echter niet
het geval is, kan de laatste haar lot van een soort van
godsgericht afhankelijk maken. Dit bestaat somtijds in
een vuistgevecht of worstelstrijd tusschen den door de
ouders aangewezen bruidegom en den medeminnaar, die
door de bruid uitgekozen is. De strijders vatten elkander
dan met beide handen in den buikgordel, dringen met
de schouders tegen elkander aan en geven zich de
moeite in deze houding de tegenpartij op den grond te
werpen. Gewoonlijk vallen zij op \'t laatst beiden; over-
winnaar echter is hij, die door een krachtige en behen-
dige wending den val veroorzaakt en daarbij boven op
zijn tegenpartij te liggen komt. — Wil echter de bruid
het lot van haren gehefde öf van haarzelve niet van een
onzeker gevecht afhankelijk stellen, dan vertrouwt zij op

-ocr page 179-

\'108

hare vlugheid in het rijden en de snelheid van haar paard,
waarop zij ontvlucht en waarbij het den mededinger tot
wet gesteld wordt, haar in een bepaalden tijd intehalen
öf van zijne aanspraken aftezien. Is echter hare liefde
zóo groot, dat zij het misnoegen harer ouders niet vreest,
dan zoekt zij onder het dak van den geliefde nachtelijke
bescherming en dwingt daardoor de ouders, reeds den
volgenden dag hun goedkeuring te geven. De harten der
natuurkinderen dulden geen onderdrukking, de liefde
strijdt om de overwinning, en het overwinnend paar er-
langt den priesterlijken zegen.

In de aulen der Kirgizen was geen schooner meisje
te vinden dan Annuschka, de dochter van den khan der
Ischimsche horde. Verscheidene minnaars hadden zich reeds
aangemeld; maar het hart der schoone Annuschka
was harder dan het staal van den dolk baars vaders, en
hoewel deze de hand zijner dochter reeds aan menig aan-
zienlijken vrijer afgestaan had, hij beminde Annuschka
te zeer om haar tot een verbintenis te dwingen.

Ook nu weer hadden zich twee mededingers aangemeld.
Annuschka had, om haar vader niet te krenken, ja noch
neen gezegd, de godsgerichten zouden dus nu weer be-
slissen. Bewijs genoeg, dat het lieftallig meisje niemand
van de twee liefhad. Naar de gewoonte der Kirgizen
was de bruiloftstent reeds opgeslagen. Gister, den avond
vóór het feest, was in de tent der bruid de noodige melk-
brandewijn gereed gemaakt; want won een der vrijers
Annuschka, dan was deze dadelijk zijne vrouw. De
trouwplechtigheid is dan zeer kort: bruid en bruidegom
knielen voor de deur hunner jur te neder, een priester
met de beenen kruiselings onder zich zet zich voor hen.
Eenige gebeden, het werpen der mutsen van het bruids-
paar in hunne jurte, het in elkander leggen der handen
en het in bezit nemen van het bruidsbed is alles wat
gevorderd wordt. Dan viert hymen haar feest. Vallen
echter de vrijers onder het godsoordeel, dan hebben zij

-ocr page 180-

\'169

zich stil aan het lot te onderwerpen. Het toebereide brui-
loftsmaal, bestaande uit thee, theesoep,melkbrandewijn,
schapebouten en andere lekkernijen v/orden dan toch ge-
bruikt, en de oude vriendschap blijft als vroeger.

Heden was het alzoo de beslissende dag. Reeds vroeg
in den morgen hadden zich de maagden van den aul bij
Annuschka aangemeld. Een korte tartaarsche kaftan
van blauwe zijde, een geplooide witte broek onder een
eveneens wit gewaad, dat op de borst met borduurwerk
van bonte wol en zilver versierd is, kleeden Annuschka
sierlijk. Haar lang zwart haar, in twee vlechten kunstig
samengebonden, valt laag over de schoone, gevulde schou-
ders naar voren, omdat zij nog maagd is. Een blauw,
met zilver geborduurd, vierkant kozakkenmutsje siert
haar kopje, en een snoer van gouden en zilveren mun-
ten prijkt aan hals en boezem. Een diepe zucht ont-
snapt hare borst. Maar Annuschka is een vastbe-
raden en kloek meisje. Als het eerste godsoordeel maar
ten haren gunste sprak!... In het rijden, ha! daarbij zal
niemand haar inhalen.

Eene der kirgizische jonkvrouwen speelde op eene met
dunne snaren bespannen luit en begeleidde met zachte
tonen het melancholisch gezang, dat de andere in on-
afgebroken melodie aanhieven. Het waren zachte klaag-
tonen, dat zij de vriendin verliezen zouden, en dat deze
hare vrijheid als meisje, hare gelukkige kindsheid prijs
zou geven.

Daar wordt op eens het bont gestikte pelzen gordijn,
dat de opening der j u r t e sluit, opgeheven, en de eerste
mededinger, omringd van ouders en bloedverwanten, treedt
binnen en begeert de geliefde bruid. Maar schoon hij
verklaart, dat zijn verlangen gegrond is op de toestem-
ming der wederzijdsche ouders, en dat hij zijne toekom-
stige levensgezellin iraaie kleeren, linten, gele schoenen
en ander sieraad zal schenken en haar bovendien nog
zooveel goeds en liefs belooft, dat een steenen hart er

-ocr page 181-

5

170

door vermurwd zou worden, wordt toch de bruid door
de haar beschermende maagden niet uitgeleverd; zij hou-
den haar vast omklemd en schijnen besloten, hare jeugdige
vriendin in bewaring te houden. Een man mag met
jonkvrouwen niet vechten, en zoo trekt zich de bruidegom
onverrichter zake terug.

De jonkvrouwen blijde over deze overwinning dansen
vroolijk in de tent rond, en ook de bruid wordt weer op-
gewekt en vroolijk, in de hoop nog langen tijd een zor-
gelooze jeugd onder het dak van de tent baars vaders
te mogen smaken, als plotseling een groote vrouwen-
schaar , door den bruidegom begeleid, verschijnt. Zij trekken
de lange mouwen over de handen, dansen in wilde spron-
gen om de jonkvrouwen heen, en beginnen nu een strijd,
waarvan de afloop beslissen moet, aan wie voortaan, aan
de vrouwen öf aan de meisjes, de bruid zal behooren.

In \'t begin schijnt deze strijd meer schertsender wijze
gevoerd te worden. Spoedig echter door Annuschka
aangevuurd, wordt hij ernstiger tot dat de talrijker en
krachtiger jonkvrouwen de zege behalen. Na \'t verdwij-
nen der laatste vrouw trekken zich ook de ouders en bloed-
verwanten, als ook de afgewezen minnaar terug, en ju-
belende dansen de vriendinnen om de bevrijde bruid. Maar
deze jubel duurt niet lang; want al spoedig meldt zich
de tweede mededinger aan.

Nu wordt de eerste vertooning herhaald. Daarop ech-
ter slaat de vader der bruid het godsoordeel voor der
vlucht op snellen ros.

Bij volksstammen, als de Kozakken, Kalmukken,
Kirgizen enz., die met hun paarden als samengegroeid
zijn, en onder welke knapen en meisjes van jongs af op
den rug dezer edele dieren doorbrengen, ligt het voor
de hand, een gelukkigen, stoutmoedigen rit over het lot
van twee levens te laten beslissen.

Annuschka ging voor een voortreffelijk rijdster door.
Verdwenen is dus nu al haar angst. Nog eenmaal kust

-ocr page 182-

\'171

zij de vriendinnen , daarop springt zij vlug op haar prach-
tig ros. Het was een »argamak," een turkmenische hengst,
een dier van het ras, dat bij alle steppenvolken door
zijn ongeloofelijke snelheid beroemd is. Een geluid met
de tong en... voort vliegt het paard. Als zij een eind
vooruit is, springt ook de minnaar in den zadel; ook zijn
paard is een uitnemend dier, dat met de snelheid des blik-
sems voort ijlt.

Het is een schoon schouwspel, dat nu volgt: twee
prachtige menschen op twee prachtige harddravers! Zij
in ligte houding op het edele dier gezeten en toch als er
meê samengegroeid... teeder van gestalte en toch stout-
moedig bovenmate, terwijl hare vlechten en de wijde arms-
mouwen haar als de manen en de staart van den hengst
navliegen. —• Hij een jongeling in den bloei zijner ja-
ren ... slank, vurig, behendig en toch overtroffen door de
slankheid, het vuur en de behendigheid van het prachtig
paard, dat hem draagt! zij met vlammende oogen, die
schier van haat bliksemen... hij met van liefde en be-
geerte gloeiende oogen de vluchtende geliefde naziende.

En dan het slaan van de ligte handzweep en het aan-
zetten der harddravers! Als twee spooksels vliegen zij
over de steppe!... Ademloos ziet de menigte toe!... Nu
zijn zij nog slechts stippen, zoover zijn zij... doch iets
later komen zij nader!... Zij maakt een bocht... hij
wil haar den pas afsnijden... nu is hij dicht bij haar, zeer
dicht... maar zie... bliksemsnel wendt zij haren hengst!
Ha! ha!... zij heeft hem in den val gelokt en vliegt nu
in een regte lijn weg... Wat men van hen ziet, \'t zijn
eerst twee ligte stofwolken ... later twee stippen... ein-
delijk is alles verdwenen!

Maar de ouders en verwanten, de bruidsmeisjes en
vrienden, mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen,
de geheele aul staat nog altijd onbewegelijk, als door
betoovëring versteend... sprakeloos... met kloppende
harten... de oogen wijd opengespalkt... de onafzienbare

-ocr page 183-

\'172

ruimte met hun blikken doorborende... vol verwachting
en in de uiterste spanning.

Een kwartier gaat voorbij— een half uur!

Ha!... weer gaan ligte stofwolken op!

»Zij zijn het!" — »Zij zijn het!"

Heeft hij haar als zijn buit bij zich op zijn paard en
laat hij haren hengst achteraan komen ?... Of.. ijlt zij hem
zegepralend vooruit?

»Ja, zij is \'t die overwint."

»Annuschka! Annuschka!" juichen de meisjes door
het luchtruim.

De gedaanten worden grooter, hoemeer zij naderen.

»Ja, ja! Annuschka overwint!"

Thans snort zij daarheen... hij is haar nabij!... De
wijdt gespalkte neuzen van den hengst blazen en snui-
ven... de oogen staan wijd open en schieten vuur... zijne
ligte pooten raken schier den grond niet meer aan!...

Holla!... ho!... holla!... Heeft het dier vleugels ?...
slechts twee paardslengten zijn zij van elkander af... Vree-
selijk!... zie hoe de hengst over een distelhaag springt...
dan over een diepen kuil... weer over een op den grond
rustend kameel... Gewonnen!... gewonnen!... gewonnen!

Annuschka, niet ingehaald, houdt op bij de jurte
harer ouders, van waar zij is afgereden. Ligt als een veer
vliegt zij van het paard, den ouders en de vriendinnen
in den arm! Annuschka is vrij!... Ook de tweede min-
naar trekt zich teleurgesteld terug.

Een oogenblik later is er groot gejuich in de tent van
Annuschka\'s ouders. Een woest zwelgen in de geheele
aul... en daarbij twee ernstige gezichten en twee be-
droefde harten.

Maar de nacht komt en bedekt alles met haar zwarten,
met sterren bezaaiden mantel... allen zinken vermoeid
den slaap in de armen, slechts éene niet____Annuschka.

Zij waakt en luistert, of uit de kudde baars vaders
niet een eigenaardig geluid zich zal laten hooren, die

-ocr page 184-

___m_

haar de nabijheid van haren geliefde verkondigt. Ja wer-
kelijk , het welbekende geluid dringt tot hare ooren door,
en spoedig vindt zij in de nabijheid van hem in de tent
haars vaders vergoeding voor de doorgestane angsten.
Vertoef, o nacht! Want als de dag zijn gulden oogen op
zal slaan, verzinkt in den nacht een andere schoone hemel!

EEN TYPE UIT HET RUSSISCHE DORPSLEVEN.

Steven Makarief was een boer in het gouverne-
ment Koersk. Zijne moeder had hij vroeg door den
dood verloren. Zijn vader, een oud werkman, gehard door
den arbeid, had hem een strenge opvoeding gegeven en
zijn eenigen zoon een onbepaalden eerbied ingeprent voor
het vaderlijk gezag. Het huis, dat de oude Makar be-
woonde , was zijn eigendom; daarbij behoorde een groote
lap grond, met vruchtboomen beplant, daarnaast een moes-
tuin, waarin hij groenten en aardappelen teelde. Van
balken opgebouwd, in de reten zorgvuldig met mos en
hennep toegestopt, rustte het op een grondslag be-
staande uit opeen gestapelde keien, zoodat alle vochtig-
tigheid geweerd werd. Een trap, van buiten aangebracht,
leidde naar een somber voorvertrek, dat tevens tot
spijskamer diende. Vervolgens kwam men in een kamer,
welke haar licht ontving door drie kleine vensters, van
dikke groenachtige glasruiten voorzien. Een ander vertrek,
kleiner dan het vorige en door een steenen oven verwarnid,
was in later tijd aan de oude woning aangebouwd.
Voorts bevatte het huis een ruimen zolder en een stal,
waarin twee koeien en twee kleine paarden stonden. De
ramen der vensters en het puntige dak waren ver-

-ocr page 185-

\'m

sierd met nette houtsnee-figuren. De oude Makar had
ze eigenhandig gesneden en ook de eikenhouten balken,
waarvan het huis gemaakt was, zelf uit het bosch gehaald.
Vaak zeide hij niet zonder eenigen trots: »Ik heb mij mijn
huis zelf gebouwd."

Men hield hem voor rijk. In zoover was dit waar, dat
hij in eene hem alleen bekende, geheime plaats twee- of
driehonderd roebels bewaarde.

De zoon van Makar was de eenige erfgenaam van deze
goederen. Geheel verschillend van zijn vader, die altijd
een somber en norsch gelaat toonde, bezat Steven een
vroolijke en opgeruimde natuur. Hij lachte met de meis-
jes onder het schoven binden, en des zondags behoorde
hij onder de eersten, die zich vermaakten met het schom-
melspel, —een uitspanning, waarmee de russische jeugd
soms uren lang zich weet bezig te houden.

Op de bank voor zijn isba gezeten zag de oude Makar
met een minachtenden en misnoegden blik op deze ver-
maken neer. Toen de avond viel, traden de beide man-
nen zonder een woord te spreken naar binnen, aten samen
en gingen naar bed, na met een paar woorden de werk-
zaamheden voor den volgenden dag te hebben geregeld.

Eens op een avond bij den maaltijd sprak de oude tot
Steven: »\'t Wordt tijd voor u om eene vrouw te ne-
men." — Steven was toen 19 jaar oud; maar de rus-
sische boer trouwt gewoonlijk vroeg. — Op dit gezegde
van zijn vader veranderde hij van kleur, maar antwoordde
niets.

»Ik heb de vrouw gevonden, die u past — ging de va-
der voort — en \'k heb reeds voorstellen gedaan in uw
naam; de zaak is in orde, zondag zullen wij gaan."

Steven bewaarde het stilzwijgen en ging intusschen
voort zijn zwart brood te vermalen met zijne blanke en
scherpe tanden.

Het lieve meisje, dat de ganzen van haren heer op twee
wersten afstand van daar hoedde, kwam hem voor den

-ocr page 186-

\'175

geest, met haar vroohjken lach; de dochter van den ouden
boschwachter was ook zeer schoon, trots haar ernstig
voorkomen, en een tal van andere meisjes, alle in het

dorp geboren____ De gedachte aan trouwen herinnerde

hem de vele half teedere, half gekscheerende woordjes,
welke hij dien avond op zijn terugkeer van den arbeid
met haar gewisseld had.

»Nu, waarom antwoordt ge niet?" zeide de vader op
ruwen toon. »Als een vader eene jeugdige en rijke vrouw
voor zijn zoon opzoekt, moet deze dan niet zeggen:
dank u?"

Steven ging opstaan, wierp zich tot driemalen voor
zijn vader op de knieën, zoodat de krullen van zijn kastanje-
bruin haar den grond aanraakten, en zich opheffende zeide
hij: »Ik dank u, vader. Wie is de jonge dochter, die gij
als bruid voor mij uitgekozen hebt?"

»Irina, de tweede dochter van Var lam van het dorp
Gorki. Hare oudste zuster heeft indertijd eene koe en
vijftig roebels tot bruidschat mee gekregen. De jongste
zal evenveel hebben. Ik heb u een nieuwen armiak en
hoed gekocht; gij zult die zondag aantrekken, als gij haar
het hot gaat maken. Zondag vóór pinksteren zult ge
trouwen."

»Vader!" — bracht de jonge man beschroomd in —
»men zegt dat de dochter van Var lam zeer trotsch is.
Zal zij een eenvoudigen boer, als ik ben, aannemen?"

»Zou zij durven weigeren, als de ouders het willen?"
antwoordde de grijsaard. Steven begreep nu, dat het
vergeefsche moeite zou zijn om zich langer tegen den wil
van zijn vader te verzetten; hij boog het hoofd en ging
slapen. Het meisje, dat men voor hem bestemd had,
beviel hem niet. Zij was trotsch, ligtzinnig, en meer dan
eens had haar vader haar geslagen om hare behaagzucht.
Hoe meer de zondag naderde, destemeer zag hij er tegen
op haar het hof te maken

Maar hij moest een besluit nemen, en noch zyn vader

-ocr page 187-

\'176

noch Var lam zouden het gedoogen, als hij niet ging.
Om kort te gaan, het bezoek werd door hem afgelegd.
Langzamerhand geloofde hij zijn afkeer te hebben over-
wonnen, en zóo kwam toch het huwelijk op den bepaal-
den tijd tot stand.

Na de voltrekking van het huwelijk trok de oude Makar
zich in zijne kamer terug, welke hij gebouwd had naast
die der jeugdige echtgenooten. Zijn sombere aart hield van
de eenzaamheid. Als hij zijn werk maar kon doen zoolang
de zon scheen, en \'s avonds rustig in zijn hoekje gezeten,
het vee naar den stal zag terugkeeren, dan was hij vol-
daan.

»Ik vind het jammer, dat ge geen kinderen hebt," zeide
hij tot Steven eenige uren vóór zijn sterven, »\'t zou goed
voor uwe vrouw zijn, kinderen te hebben om optevoeden.
Als zij verkeerd doet, sla er dan op los, ontzie haar niet,
zij heeft te weinig vrees voor u." Dit zeggende blies hij
den laatsten adem uit. Zijn zoon liet hem begraven, be-
weende hem een tijdlang en vergat hem daarna geheel.
Hij miste het norsche gelaat van den grijsaard niet aan
den haard. Evenwel bemerkte hij voor \'t eerst, dat hij
in zijn huis niet te huis was.

Irina hield niet van haar man; zij had hem aangeno-
men, omdat hij schoon, groot en welgevormd was; want
de boerinnen in Rusland koesteren een minachting voor
kleine mannen, zooals zij een mager schaap met verach-
ting zouden aanzien. In huis leefden man en vrouw als
vreemdelingen voor elkander. Zijn het anders de kinde-
ren en de gemeenschappelijke arbeid, die de huwelijks-
banden nader toehalen, hier was dit het geval niet; want
Irina had geene kinderen en was rijk genoeg om \'thuis
te blijven, terwijl haar man naar het land ging. Zij bleef
dus gewoonlijk \'t huis om \'t vee te voeden, boter te ma-
ken öf de kleeren te verstellen; maar de dag viel haar
lang. Steven bespeurende dat zij niet naar hem ver-
langde , gewende zich \'s avonds met de ouden van het dorp

-ocr page 188-

177

te blijven praten, eer hij naar huis ging om te eten. Zijne
vrouw verweet hem zijne afwezigheid niet. Waarom zou
zij \'t ook doen? Zij miste hem toch niet. Op hare beurt
maakte zij, vooral des zondags, met de vrouwen uit den
omtrek plan om uittegaan. Haar man, die haar nimmer
vergezelde, liet haar in al deze dingen de volkomenste
vrijheid, zoodat zij gaan kon waarheen zij wilde.

Eens echter, toen Steven van de markt kwam, ont-
moette hem eene bejaarde boerin, die zijne moeder ge-
kend had. Deze hield hem staande en zei: »Uwe vrouw
is alweer uitgegaan naar Pretchistinskaïa; zij heeft daar-
voor uwe beste kar en uw beste paard genomen.

»Dat weet ik wel!" antwoordde de jonge man.

»Gij moest dat niet toestaan. Steven Makarief; uw
overleden vader zou het zijne vrouw niet vergund hebben,
en niet één verstandig man. Men zal van u praten, als
ge zoo voortgaat; men zegt nü al, dat gij van uwe vrouw
niet houdt. Zij zegt het zelve. Gij slaat haar nooit; dat
bewijst genoeg, dat zij gelijk heeft."

»\'t Is zooantwoordde Steven.

Deze les ging niet verloren; \'s avonds toen hij \'t huis
kwam, gaf hij Irina een paar oorvegen, waarvan zij ver-
scheiden dagen de litteekens droeg. Deze daad verhief
Steven op eens in de achting zijner medeburgers. En
Irina? Door haar te ontzien, zooals hij vroeger deed,
had hij, meende zij, haar eerder onrecht aangedaan, dan
een gunst bewezen. Maar toch veranderde dit hare ge-
zindheid voor hem niet, in hunne onderlinge verhouding
kwam niet de minste verandering, hoezeer ook vrienden en
bekenden hem gelukwenschten met zijne huwelijksliefde.

Zóo brachten de beide echtelingen hun leven door tot
aan hun vierde huwelijksjaar, toen de emancipatie
kwam. Daar men zich met den landheer niet kon verstaan,
zond de gemeente twee afgevaardigden naar de hoofdplaats
tot den gouverneur van het district om de zaken der
landverdeeling voor goed te regelen.

11

-ocr page 189-

\'178

Een der afgevaardigden, die gekozen werden, was
Steven. Deze keus viel te meer in zijn smaak, naar
mate hij tot het zwervend leven overhelde en volstrekt
niet gehecht was aan zijn geboortegrond, nog veel minder
aan het huis, waar hij zulk een ongelukkig leven had. Hij
vertrok dus en liet zijne vrouw alleen achter.

De onderhandelingen ten behoeve der gemeente hielden
anderhalf jaar aan. In dezen tijd was bij Steven, die
met de beschaving van de hoofdstad in aanraking geko-
men was, een echte koopmansgeest wakker geworden. Om
zijn ledigen tijd te besteden begon hij een kleinen handel
te drijven in vee, die hem geen geringen winst ople-
verde. En — daar hij nu eens om een nieuw op-
gevatte handelsonderneming voorttezetten, dan weder om
geleden schade te herstellen gedwongen was te blijven,
en ook het gemakkelijke stadsleven hem meer aantrok dan
de onverschillige figuur van Irina, —bleef Steven drie
jaren lang uit, tot eindelijk een soort van heimwee naar
zijn geboorteplaats hem naar zijn woning deed terug-
keeren.

Men had hem geschreven, dat alles in zijn huis goed
ging, de oogst was altijd op zijn tijd binnen gehaald en
zijn land naar behooren bezaaid. De gemeente had ge-
waakt voor de belangen van hen, die in de hoofdstad
hare zaken behartigden. En toch kon Irina haren man
bij zijn \'thuiskomst geen enkelen roebel overleggen.

Gedurende de afwezigheid van haren heer en meester
had zij den vrijen teugel gelaten aan hare losbandige na-
tuur. Zij had hare minnaars bij zich ontvangen, hen ge-
voed met het brood van haren afwezigen echtgenoot, hun
van tijd tot tijd geschenken gegeven, en het overige was
besteed aan koek en gebak om hare gasten goed te ont-
halen, terwijl hun paarden vraten van het hooi en de
haver van den meester.

\'t Geheele dorp wist het, de kleine kinderen op de straat
hadden al spoedig de telèka van den koopman in vet lee-

-ocr page 190-

\'179

ren kennen, die de eerste plaats in het hart en het huis
van Irina innam. Toen zijne bezoeken zeldzamer wer-
den , was hem een korenkooper opgevolgd, na dezen weer
verscheiden anderen, allen vreemde kooplui, die van dorp
tot dorp reisden en dikwijls bij Irina binnen traden, ge-
trokken door het goed onthaal en de schoone gastvrouw.
Maar schoon ieder het wist in de gemeente, niemand
zeide \'t hem. — »Wij staan niet over elkander als rech-
ters," zeiden de oudsten van het dorp; »als hij \'t zelf zal
ontdekken, is \'t tijd genoeg hem er over te spreken;
tot zoolang mondje dicht."

Wat den man betreft, zij vonden naar hun weinig be-
schaafde denkbeelden niets onteerends in zijn toestand.
Van de vrouw kon hier alleen sprake zijn; maar, hoe
streng ook het oordeel der bejaarde vrouwen van het dorp
over haar was geweest gedurende de afwezigheid van haar
man, niemand die er over dacht den eersten steen te wer-
pen in tegenwoordigheid van haren rechter.

Steven vond zijne vrouw terug, zooals hij haar verla-
ten had, onverschillig en ijdel. Hun oude leven begon op
nieuw. Een maand verliep, toen op zekeren dag, terwijl
Steven zich op zijn land bevond, een der oude minnaars,
de marskramer, Irina weder bezocht en haar wist over-
tehalen met hem te vluchten. Toen dus Steven \'s avonds
van zijn werk kwam, vond hij het huis ledig.

Na een paar uren gewacht te hebben, ging hij uit
om naar zijne vrouw onderzoek te doen. De eerste, tot
wien hij zich wendde, vertelde hem, dat zij het dorp \'s na-
middags verlaten had in gezelschap van den marskramer,
die twee mooie paarden voor zijn wagen had. Als ge hen
soms wilt achterna gaan, zij zijn den weg naar de stad
ingeslagen.

»Hen achterna gaan? Neen!" antwoordde Steven. »Waar-
om? laat hij op haar passen, als zij dit verkiest; ik heb
niets meer met haar uittestaan."

Nauw was \'t bekend wat Steven had gesproken en hoe

-ocr page 191-

\'180

hij over haar dacht, of uit alle huizen stroomde men naar
hem toe, groot en klein, grijsaards en oude vrouwen, en
verhaalde wat men van zijne trouwelooze vrouw wist,
stuk voor stuk, het eene al fraaier dan het andere. Stil-
zwijgend hoorde hij dit alles aan met kruiselings over el-
kander geslagen armen, zijne wenkbrauwen trokken zich
dreigend samen bij het vernemen van de verschillende
verhalen, die alle de schuld zijner vrouw aan den dag
brachten. Toen de beker tot den rand toe gevuld was,
vroeg hij met toonlooze stem: »Waarom hebt ge mij dit
alles niet gezegd terstond na mijne terugkomst?"

»Waarom, vadertje? Omdat gij \'t niet gevraagd hebt",
antwoordde de starchina, terwijl al de anderen een diep
stilzwijgen bewaarden.

»Ik kon het niet vermoeden, en ik moest het toch weten!"
zeide hij toornig en dreigend.

»Waarom het weten?" sprak een der grijsaards midden
onder de zwijgende menigte, die met schrik toeluisterde.

»Om haar als een dollen hond dood te slaan!" ant-
woordde Steven met donderende stem, terwijl hij zijne
gebalde vuisten in de hoogte stak.

Gedurende het lange verhaal van zijne schande was de
duisternis ingevallen, aan den donkeren hemel werd het
gestarnte zichtbaar, de boerenwoningen staken donker af
bij den wit gestreepten weg, overal heerschte de diepste
rust.

»Welaan, mijne vrienden! — sprak Steven-—gij hebt
gemeend goed te handelen, laat ons er niet meer van
spreken. Ik heb nog een huis; maar er is geen eten ge-
reed, niemand zal het mij bereiden. Wie wil mij voor
dezen avond ten eten geven?"

Terstond riepen allen: »ik, ik!" Allen staken hem de
hand toe. Hij nam die van den starchina en volgde dezen
naar zijne woning.

Eén uur later, toen de vrouwen de vuren uitdoofden
en in al de hutten de kinderen te slapen legden, trad hij

-ocr page 192-

\'181

naar buiten naar zijne woning, geheel alléén, blootshoofds,
zooals hij er uitgegaan was, en liep met langzame schre-
den het dorp door. De hemel prijkte met allerlei lichten,
kleine en groote; de groene aarde kleurde zich donker
onder zijne voeten; hij liep nadenkend voort, de gesloten
huizen voorbij; de wachthonden hieven zonder geblaf
hunne koppen op, als hij voorbij kwam, en wilden zijne
handen lekken, die langs zijne zijde hingen. Bij de deur
van zijn woning gekomen bleef hij staan. Hij had geen
hond meer, Irina had in zijne afwezigheid den trouwen
wachthond vergiftigd, omdat hij tegen de vreemde koop-
lieden blafte en de paarden, die de haver zijns meesters
opvraten, beet. \'t Was pikdonder daar binnen, nog eens
slaat hij den blik ten hemel en op de verlaten woning,
en... dikke tranen rolden langs zijne wangen, hij betreurde
zijn hond.

Hij trad langzaam naar binnen, luisterende naar de
stem zijner schreden, die weerklonken op den houten
vloer. De kamer zag er netjes uit. In weerwil van de
duisternis kon hij de afwezigheid opmerken van iets
zwarts bij het venster: de koffer van Irina en hare
kleeren, die gewoonlijk naast den oven hingen. Zijne
woning kwam hem zoo groot voor, en de doolijke stilte
die er heerschte drukte hem. In plaats van zijn
gewone slaapplaats op den oven intenemen, strekte hij
zich zonder licht aantesteken op de bank uit en sliep den
zwaren slaap van een vermoeiden boer.

Den volgenden morgen, toen hij wakker werd, herin-
nerde hij zich zoo weinig het gebeurde, dat hij eerst ver-
wonderd was Irina niet bezig te zien met het klaarma-
ken van het ontbijt, als naar gewoonte. Het geloei der
koeien, die gister niet gemolken waren, riep hem naar
den stal en herinnerde hem tevens zijn verlaten toestand.
Hij nam een aarden pot en ging naar beneden om de
arme beesten van de overtollige melk te ontlasten; maar
na twee of drie vergeefsche pogingen, daar hij bespeurde

-ocr page 193-

m

dat hij het veel te onhandig deed, riep hij de hulp van
eene buurvrouw in om zijne plaats in te nemen.

De buurvrouw kwam dadelijk;, plaatste de potten met
schuimende melk in de melkkamer, joeg de koeien naar
de weide en keerde naar hare woning terug zonder een
bedankje af te wachten. — Na een kop melk gedronken
en een stuk zwart brood gegeten te hebben, was hij spoé-
dig op weg naar de weide met zijn zeissen over den schou-
der ; hij zette zich aan den arbeid of er niets was gebeurd,
en niemand sprak hem over zijne vrouw.

Het leven viel hem zwaar, sedert hij zich alleen gevoelde.
Nog nooit had hij de eenzaamheid gekend. Zijn vader en
later zijne vrouw, en weer later in de stad zijne vrienden
in de herberg hadden hem altijd een soort van gezelschap
verschaft. De russische boer houdt van de gezelligheid en
kan zich slecht aan de eenzaamheid gewennen.

Steven dacht niet meer aan \'t verraad zijner vrouw;
hij verachtte haar, maar zonder zich driftig te maken;
hij beschouwde haar nagenoeg als een ontrouwen hond,
die den meester verlaat en den eerste den beste naloopt.
Waarom haar be weenen, daar zij \'t immers niet waard
was? — Maar wat hij haar niet kon vergeven, wat eiken
avond de drift bij hem gaande maakte, \'t was het lafhar-
tig verlaten van den oven, \'t was dat zijn eten koud was,
dat het vee gebrek leed en dat het water ontbrak; \'t wa-
ren die kleine zorgen van het stoffelijk leven, die zijn
tragen geest met een niet te verzetten verveling
vervulde.

Zóo verliepen de zomermaanden. De buurvrouw molk
zijne koeien en nam ook de zorg voor zijn huishouden op
zich. Steven had haar daarvoor eens met een enkel
woord bedankt, later had hij dezen dagelijksch en dienst
eenvoudig aangenomen: »moest dit werk dan niet gedaan
worden?" Eens evenwel herinnerde hij zich, dat zijne
buurvrouw arm was en weduwe, en dat zij twee kleine
kinderen had, voor wie zij met handen arbeid \'t brood

-ocr page 194-

\'183

moest verdienen. Van deze gedachten vervuld, bracht hij
haar op zekeren dag een bezoek in hare woning.

))Wat maakt gij van het melk van mijne koeien?" vroeg
hij ruw weg. De arme Anicia (zoo heette de vrouw),
meenende dat men hare eerlijkheid verdacht, kleurde tot
aan hare slapen en haastte zich te antwoorden: »Boter,
vadertje, boter! Er staat een kast vol te koelen onder
het huis en de eieren van uwe kippen zijn in een groo-
ten pot, die daarnaast staat. Als ge \'t beveelt, zal men
ze naar de stad laten brengen bij de eerste gelegenheid.
Er zijn zestien dozijn eieren en zestig pond boter. Ge
moest éene koe verkoopen, Steven Makarief; voor éen
mensch zijn twee koeien te veel."

»Wij zullen zien," antwoordde Steven, »maar gij hebt
twee kinderen en geene koe; ik wil niet, dat gij zooveel
boter maakt, en ik wil dat uwe kinderen altijd eieren en
melk hebben, verstaat ge?"

»Ik dank u zeer. Steven Makarief," sprak de we-
duwe tot tranen toe bewogen. »Moge God u beloonen!"

Daarop ging Steven heen, even schielijk als hij ge-
komen was.

Eenige dagen daarna kwam hij met een koopman in
boter en eieren, die geregeld het dorp doorkwam, over-
een , dat hij hem telkens als hij daar doorreisde zijn voor-
raad boter en eieren zou verkoopen; want Steven was
er de man niet naar om zijne zaken te verwaarloozen.

Na den zomer kwam de herfst met zijne koude regens.
De vrouwen öf huishoudsters zijn dan gewoon den oven opte-
stoken voor den geheelen dag, en \'s avonds strekken de men-
schen hunne vermoeide leden uit op de breede ly anki van
steenen, die verwarmd zijn door het daaronder zich bevin-
dend zacht brandend vuur van berken blokjes. Maar Steven\'s
kamer was koud en eenzaam. Zijne vrouw had al den voor-
raad hout van het vorige jaar verbrand. Hoewel de wegen
voor dit seizoen zeer slecht waren, besloot hij toch, na twee
öf drie nachten kou te hebben geleden, zijne beide paarden

-ocr page 195-

\'184

voor den wagen te spanen en over den door de aanhou-
dende regens doorweekten weg hout uit het bosch te
halen. Een scherpe herfstwind bhes hem om de ooren;
maar goed ingewikkeld in zijn pels van schaapshuid lette
hij er niet op. Moedig zet hij zijn tocht voort. Na veel
moeite komt hij aan op de plaats, waar het hout der ge-
meente op de sledevaart wacht om onder de afdaken der
huizen opgestapeld te worden. Hij laadt het hout zoo hoog
mogelijk op den wagen en neemt nu de terugreis naar
zijn woning aan. Een doffe en grauwe nevel spreidt zich
over het land uit, de koude regen jaagt hem in\'t aange-
zicht , zijne paarden zinken in den moerassigen grond, de
kar dringt diep in de wagenas. Maar Steven loopt met
al de volharding van zijn ras tot aan zijn middel in het
water om het wiel voorttehelpen. Men had hem dien
morgen gezegd dat hij nooit zijn hout \'t huis zou bren-
gen , daarom wilde hij niet terug komen zonder den last.
Om het achteruit glijden der wielen te voorkomen zoekt
hij eenige groote steenen op, door geschreeuw en geba-
ren spoort hij zijne moedige paardjes aan, en hij is zoo
gelukkig dat hij er tegen vier uur uitgeraakt, nat van top
tot teen van het moeraswater en van het zweet, dat in
groote droppels op zijn gelaat parelt. Zoo komt hij in
het dorp, ter zijde een zegevierenden blik werpende op
den man, die hem het vruchtelooze van zijn poging voor-
speld had; hij spant zijne dampende paarden uit, wrijft
ze zorgvuldig met een stroowisch, geeft ze versch stroo,
een dubbele portie haver en blijft met over elkander ge-
slagen armen er bij staan om te zien, wat er nog verder
te doen is. Hij rilt over zijn gansche lichaam, \'t is of hij
verteerd wordt door een onweerstaanbare begeerte om
hard te werken, ten einde zich te verwarmen. Daarbij
kwelt hem een vreeselijke hoofdpijn, hij heeft een gevoel
alsof een loodzwaar gewicht op hem drukt, en bij elke
beweging is \'t hem of het bloed met hevige slagen naar
de hersenen loopt. Evenwel zet hij met de kracht van

-ocr page 196-

\'185

een Herkules zijn werk voort: geheel alleen trekt hij den
zwaar geladen wagen onder het afdak, doet er het hout uit
en, na het opgestapeld te hebben, treedt hij zijne woning bin-
nen. Doch nu kan hij niet meer, een duizeling overvalt
hem, \'t is of de trap onder zijn voeten ronddraait. Hij
werpt zich op eene bank en slaapt in, geheel gekleed, zon-
der zelfs bij machte te zijn om haastig een kleed te wer-
pen over zijne ijskoude beenen.

Maar den volgenden dag, bij het ontwaken, gevoelde hij
zich dood ziek. Hij wilde zich opheffen, maar zonk machte-
loos neer.

»Het uur van mijn dood is gekomen. God helpe mij!"
dacht hij, en onder \'t gevoel van een hevige pijn legde
hij zich op nieuw te slapen, zonder iets te verwachten
of te vragen.

Langen tijd daarna ontwaakte hij voor de tweede maal,
het hoofd deed hem nog zeer; maar toch kwam er een
onbestemd gevoel van welbehagen over herh, hij gevoelde
eenige warmte. Na eenigen tijd met gesloten oogen
deze verandering genoten te hebben, sloeg hij ze
langzamerheid op en zag om zich heen. Zijn eerste ge-
dachte was, dat het huis in brand stond; de weerschijn
van een vlam danste op de donkere muren. Bij de be-
weging, die hij maakte om zich opteheffen, vielen er twee
öf drie kussens van zijne voeten op den vloer, hij zag ook dat
hij een kussen onder zijn hoofd had. Nu werd hem alles
duidelijk, \'t Was geen brand, \'t was de brandende kachel, die
een aangename warmte verspreidde en een vroolijk licht
wierp tegen de zoldering; een zorgvuldige hand had warme
kleeren over hem heen gelegd; zijne zware, van het wa-
ter doortrokken laarzen rookten en begonnen op eenigen
afstand van den oven te drogen. Te zwak om over deze
dingen na te denken, verbeeldde hij zich een oogenblik,
dat zijne vrouw terug gekomen was; dit wekte bij hem
een pijnlijke gedachte op. Doch op eens hoort hij de tre-
den der trap kraken, de buitendeur wordt geopend____

-ocr page 197-

\'186

\'t is niet Trina die binnenkomt, maarAnicia. Opbaar
linkerarm droeg zij haar jongste kind, en in de andere
hield zij voorzichtig een theepot van grof aardewerk.

De weduwe bemerkte niet dat Steven wakker was,
want de kamer was donker. Zij naderde de tafel, nam
uit de halfgeopende kast een kop en schoteltje en, altijd
met het kind op haren arm, stookte zij het vuur op en
roerde de brij om, die in een grooten pot stond te koken
voor in den oven.

»Anicia!" — zei de boer met een doffe stem — »zijt
gij het?"

»0! vadertje" — antwoordde zij op levendigen toon —
»God zij geprezen!"

»Gij spreekt; gij gevoelt u dus beter?"

»Ben ik dan ziek geweest?" vroeg Stevein, zich wat hoo-
ger opheffende.

»Of gij ziek zijt geweest! \'t Is nu reeds de derde dag,
dat ge niet spreekt, dat ge niets doet dan slapen en om
drinken vragen in den droom!"

»Drie dagen!" zei Steven verwonderd.

»Ja zeker! Ge waart hout gaan halen op Zaterdag, niet
waar?"

»Ik weet het niet meer".... zeide de zieke en fronste
de wenkbrauwen, als om zijne gedachten te verzamelen,
die hem dreigden te ontsnappen.

»Ja, \'t was zaterdag. Zondag na kerktijd, toen ik u
niet zag uitgaan, ben ik hier gekomen en vond u hier
liggen, door en door koud en stijf als een paal; gij ver-
teldet een en ander zeer zacht en zeer snel, maar ge hieldt
uwe oogen gesloten. Toen heb ik u toegedekt en vuur
aangelegd; ik trachtte uwe laarzen uittetrekken, maar
kon niet. Ik heb u een kussen onder het hoofd gelegd.
Ge zijt nu beter, naar ik zie?"

»Ja," antwoordde Steven met een ligte zucht, »maar
wat scheelt uw ventje?"

Anicia sloeg een teederen blik op het jongsken, dat

-ocr page 198-

\'187

zij steeds op haren linkerarm droeg, terwijl zijn
hoofdje vermoeid neerhing op den schouder der moeder.

»\'tZijn de tandjes; ge weet, de kleinen kunnen daar-
aan veel lijden. Maar hij is nu beter dan gister, goddank!
Wilt ge thee, Steven Makarief?"

))Ja," zeide de zieke zich geheel opheffende.

Hij was hersteld. Behoudens zeldzame uitzondering is
de russische boer niet lang achtereen ziek, hij sterft ót
hij herstelt na een kort tijdsverloop. De krachtige natuur
van Steven zou hier evenwel niet toereikende zijn ge-
weest, \'t was de zorg der arme Anicia die hem ge-
red had.

Na verloop van eenigen tijd hernam hij zijne gewone
werkzaamheden en ging weer naar zijn land. Anicia
ging voort zijne kachel warm te houden en het eten voor
hem klaar te maken; hij nam hare diensten aan, alsof
dit de natuurlijkste zaak van de wereld was, wetende dat
hij bij de eerste gelegenheid de beste haar deze diensten
terug zou kunnen bewijzen. Die gelegenheid liet niet lang
op zich wachten.

Eens dat Anicia vermoeid van haar buitenwerk op een
der regenachtige en koude dagen van October \'t huis
kAvam, gevoelde zij zich ziek. Verwonderd dat zijn mid-
dagmaal niet gereed was, stapte Stoven naar de hut
zijner buurvrouw en vond haar ineen gezonken aan ta-
fel zitten, terwijl de beide kinderen zaten te plassen in
de kom, waarin de brij voor het avondeten gereed stond.

»Wat is u overkomen?" vroeg de boer verwonderd.

»Ik ben ziek, vadertje," antwoordde Anicia, haar mat-
ten blik op hem richtende; mijne beenen willen mij niet lan-
ger dragen. Verontschuldig mij, dat ik vandaag niets
voor u klaar gemaakt heb; morgen zal ik komen."

Steven zag haar aan zonder een woord te zeggen.
Maar tegelijkertijd neemt hij den kleine, legt hem voor-
zichtig in zijn wiegje, dekt het oudste met zijne moeder
op den oven toe, blaast de walmende lamp uit en gaat

-ocr page 199-

\'188

heen, na de arme familie een goeden nacht toegewenscht
te hebben.

Den volgenden dag was Anicia niet beter. Steven
liet daarom eene buurvrouw komen en droeg haar de zorg
op voor de zieke, met de verzekering, dat hij haar daar-
voor goed zou betalen; vervolgens, zonder naar de klaag-
tonen der weduwe te luisteren, ging hij zijn paard in-
spannen en reed ijlings weg, gansch verheugd. Sints
langen tijd, sedert zijn \'t huiskomst uit de stad, had hij
zich niet zoo verligt gevoeld. Hij had zijn plan gemaakt.

Hij werkte dag aan dag. Tegen den middag, in plaats
van in het dorp terug te komen om te eten, vergenoegde
hij zich met een stuk zwart brood en een paar eieren,
die hij bij zich gestoken had, en hij was nog op het
werk, als reeds de eerste sterren zich aan het luchtruim
vertoonden. Eindelijk toch keerde hij naar zijne woning
weder. De dag was schoon geweest; maar men gevoelde
dat het zou gaan vriezen.

»Waarom hebt ge u zoo verlaat," riep hem een boer
toe, die hem op den weg voorbij kwam. »Wat doet ge
daar toch? Ik meende dat ge uw land-alléen bewerkt hadt."

\'t Is eene schuld, die ik betaal," antwoordde Steven.

\'t Was laat, toen Steven bij zijne buurvrouw binnen
trad. De kinderen hadden gedaan met eten, men lei ze
te bed. Met hare oogen brandende van de koorts volgde
Anicia de bewegingen van haren bezoeker, die zijne
muts op de tafel wierp en met de beenen over elkaar ging
zitten.

»Is hier niet te eten?" vroeg hij vriendelijk.

»Hier is havergort en melk," antwoordde de vrouw die
de weduwe oppaste.

»Geef mij daarvan, \'k heb honger."

»Steven" — zeide Anicia — »uw oven is warm, uw
eten is klaar; ik heb aan onze buurvrouw gezegd, alles
klaar te maken wat gy noodig hebt."

»Dank u, maar \'k eet liever hier, dat is vroolijker. Zeg

-ocr page 200-

\'189

eens, A nie ia, gij zult u niet meer kwellen over uw land,
het is bewerkt, morgen zullen wij het bezaaien."

»0!" zeide de weduwe met gevouwen banden »dat hebt
gij gedaan?"

»Wie anders!" — antwoordee Steven, terwijl hij ver-
heugd zich langs de beenen wreef. »Ik wil het niet lan-
ger hebben, dat gij uitgaat werken, dat is te zwaar; gij
zult mijn huis in orde houden, en ik zal voor uw land
zorgen. Zwijg! schrei niet, want dat verveelt mij !" voegde
hij er bij om de betuigingen van erkentelijkheid der we-
duwe te voorkomen.

Anicia herstelde zeer spoedig. Om de waarheid te
zeggen, zij was niet ziek, maar zij was uitgeput van ver-
moeienis en onrust: de stellige belofte van bescherming
voor haar en hare kinderen gaf haar den moed weder.
Zij M^erd van dien dag af vrijmoediger en gaf aan Steven
menig goeden raad, waarover hij later nooit berouw had.

De lange wintersche dagen waren gekomen. Opgeslo-
ten in zijne hut door de sneeuwjacht, die daar buiten
loeide, gevoelde de boer zich alleen. Was het wonder,
dat hij den avond bij zijne buurvrouw doorbracht, terwijl
zij van tijd tot tijd over dag bij hem aankwam om een 5t
ander keukengereedschap voor het eten te brengen ?

Feitelijk was Steven weduwnaar: zijne vrouw was voor
hem evenzeer verloren, als wanneer zij dood geweest was;
hij was 26 jaar oud en gevoelde zich jong; — Anicia
kon niets weigeren aan dezen man, die de beschermer
van haar en hare kinderen was, en wien zij aanbad als
een bode des hemels, terwijl zij hem in haar hart be-
klaagde als een armen verlatene. Bovendien, zij was aan
niemand verantwoording schuldig, — hare kinderen wa-
ren zoo klein— En... zij dacht er zelfs niet over; maar...
door hem gevraagd, gaf zij toe, en noch de een noch de
de ander geloofde er kwaad aantedoen. Ook de dorpe-
lingen merkten hen volstrekt niet als schuldig aan: schul-
dig jegens wie? Irina was geheel uit eigen vrije bewe-

-ocr page 201-

\'190

ging vertrokken, eene andere had hare plaats ingenomen
en vervulde hare plichten. Die andere beleedigde geen
echtgenoot, want zij was vrij. Wat Steven betreft, het
feit alleen van de verlatenheid waarin hij achterge-
bleven was, maakte hem dat ook niet vrij ? Niemand sprak
met hem over zijn nieuwe betrekking tot zijne buurvrouw,
en niemand plaagde Anicia met den rol, dien haar buur-
man in haar leven vervulde: dat was iets dat de gemeente
niet aanging; — men had Irina niet beschuldigd, toen
zij niet zonder schuld was; waarom dan nu dezen men-
schen verdriet aangedaan, wien hun eenzaamheid onge-
lukkig en bijgevolg eerbiedwaardig maakte ? Voor \'t overige
bleef Anicia hare nederige hut bewonen, voor \'t oog
was er niets veranderd. Bij den overgrooten eenvoud der
boersche zeden werden de kinderen ontzien; want zij kre-
gen nooit iets te zien, waarvan de herinnering hun ooit
tot schande had kunnen zijn.

Zoo verliepen vijf jaren. Steven Makarief was veel
gelukkiger, genoot veel meer een huiselijk leven, dan dit
ooit met hem\'t geval was geweest; de kinderen van Anicia
hadden hem lief en gehoorzaamden hem als een vader:
wat wilde hij meer? De oogst volgde op den zaaitijd, de
slaap van den winter op het werkzame leven van den zo-
mer , en niemand in het dorp bemerkte den snellen wiek-
slag van den tijd.

Op \'t onverwachtst —wie had het kunnen denken ?—\'twas
kort na paschen, een dun sneeuwkleed dekte nog de aarde,
daar verschijnt een boer, uit de naburige stad teruggekeerd ,
voor Steven, die voor de deur stond te spelen met de
kinderen en met een hond, welken Anicia van \'t begin
hunner kennismaking af voor hem opgekweekt had.

»Makarief — sprak de man, na hem een oogenbhk
te hebben aangekeken — »ik heb uwe vrouw in de stad
gezien."

Steven dacht in \'t geheel niet meer aan \'t bestaan zijner
vrouw. Hij sloeg dus een verbaasden blik op den spreker.

-ocr page 202-

\'191

))Ja werkelijk, ik heb haar gezien, zij was zeer goed
gekleed. Men zegt, dat de marskramer zwaar ziek ligt,
hij heeft de tering."

»Zooveel te erger voor hem," antwoordde Steven koel-
tjes, en hij begon op nieuw met zijn hond te spelen. Op
dit zeggen deinsde de boer achteruit. Nogtans bleef hij, hij
had nog meer te zeggen. Maar als hij de vertoornde blikken
van Steven ontmoette, koos hij op eens het hazenpad en
ging naar zijn huis.

Zes weken later — \'t was eenige dagen na pinksteren,
\'t gras stond hoog in de weide en men dacht reeds aan
\'t hooien — \'s avonds van zijn werk \'t huis komende, ziet
Steven van verre de deur open staan. Wonderlijk! wie
kan dat zijn ? Anicia niet; deze had hij daareven op den
weg ontmoet, toen zij terugkeerde van het wieden
en van het aardappelenveld. Hij verdubbelde zijne
schreden en met meer haast dan gewoonlijk trad hij
binnen.

In de kamer gekomen zag hij eene vrouwelijke gedaante
bij het venster zitten met de armen over elkaar. Hij
bleef op den drempel staan, ontsteld van drift en schrik.
De vrouw stond op en boog zich voor hem ter aarde,
zooals de russische boerinnen voor hare mannen doen,
\'t Was Irina,

»Ik ben teruggekomen," — zeide zij op eenigzins onvriende-
lijken toon met een mengeling van angst — »StevenMa-
karief, vergeef eene zondares!" De woorden waren nede-
rig, maar hare houding was bijna beleedigend: met de armen
kruiselings over elkander, \'t hoofd in de hoogte, scheen de
overspelige echtgenoote niet zijne kastijding te verwach-
ten, maar zijn vonnis te tarten, — Steven bleef op den
drempel staan. Hij kon zijne gedachten haast niet mees-
ter worden. Hij had haar dood gewaand, hij had haar
bijna vergeven door haar te vergeten, en ziedaar! is zij nu te-
ruggekomen om aan den oven de plaats intenemen, die Ani-
cia bezette! Zijn gansche wezen kwam er tegen in opstand.

-ocr page 203-

m

»Ik heb u niet noodig" — zeide hij ruw weg, — »gij
kunt weer heengaan."

Irina\'s oogen flikkerden van drift. — »Neen," zeide
zij, »ik ben gekomen om hier te blijven. Mijne plaats is
hier, en gij moet mij aannemen, omdat gij mijn man zijt."

Daar verhief zich de arm van Steven en de slagen
daalden op haar neer zoolang, totdat de onderdrukte drift
voldaan was. Zij schreeuwde uit al hare macht, maar zij
verzette zich niet. Zij wist van te voren, dat zij geslagen
zou worden. Toen hij met zijne bestraffing gedaan had,
ging hij de deur uit zonder zich te haasten.

De menschen stonden voor de huizen in angstige spanning
van \'tgeen er gebeuren zou. Steven ging regelrecht naar den
starchina; al de menschen gingen dicht bij hem staan om te
hooren wat hij te zeggen had. Zijne stem klonk droog en schor.

»Mijne vrouw is teruggekomen."

»Ik weet het, wij hebben het daareven gehoord" —
antwoordde de grijsaard.

»Ik wil dat zij wegga!"

De starchina schudde treurig het hoofd en keek naar
den grond zonder te antwoorden.

»Ik wil dat zij heenga!" — hernam Steven op gebie-
denden toon.

»Dat kan niet, Makarief" — antwoordde de brave man.

»Hoe! kan dit niet, daar ik haar niet bewaken wil?"

»Als zij wil blijven, zal zij blijven" — antwoordde de
grijsaard met een treurige en zachte stem. »Zij is uwe
vrouw. Niemand kan haar dit beletten. Gij zijt verplicht
haar te voeden."

»Daar heeft zij den marskramer voor!" zeide Steven
met op elkander gesloten tanden.

»De marskramer is dood, en de justitie van de stad
heeft uwe vrouw hierheen gezonden," — antwoordde de
starchina — »hier moet zij wonen, en gij kunt haar niet
terugzenden."

»\'t Zij zoo!" antwoordde Steven bitter — »maar

-ocr page 204-

\'193

sta mij toe, van nacht hier te blijven, ik wil niet naar
huis. Morgen ga ik naar de stad en wij zullen zien, wie
gelijk heeft."

Bij \'t aanbreken van den dag vertrok hij en kwam den
volgenden dag laat terug.

»Vader gij hebt gelijk", — zeide hij tot den starchina,
die opgestaan was om hem in te laten, daar hij hem
hoorde aankomen.

»Ik heb het u wel gezegd," — antwoordde de oude man
medelijdend.

»Ik heb mijn paard in uw stal gebracht, ik kom hier
slapen, en morgen zal ik zien wat mij te doen staat."
Dit zeggende wierp hij zich op de bank en sliep aanstonds in.

Thuis gekomen vond hij Irina, die hem niet als haar
beleedigden meester ontving, maar enkel als haar tafel-
gezel. Het onafhankelijke leven, dat zij met den marskramer
geleid had, deed haar de phchten jegens den echtgenoot
vergeten en herinnerde haar alleen hare rechten.

»Ik kan u niet beletten," — zeide hij tot Irina —
»hier te leven; maar weet, dat ik u veracht; gij zijt mijne
vrouw niet meer, ik zal u niet aanraken dan om u te
slaan; ik zal hier niet eten, en ik zal slapen in de kamer
van mijn vader. Als u dit aanstaat, kunt ge blijven."

Irina antwoorde niet, maar deed zichzelve de belofte
zooveel mogelijk partij te trekken van de vergunning,
welke haar man haar gaf.

Op zekeren zondagmorgen trok zij hare fraaiste kleeren
aan , hing de versierselen om, welke zij in vroeger tijd
van haar minnaar, den marskramer, ten geschenke gekre-
gen had, stapte vervolgens naar den stal, spande het
paard voor den wagen om naar een afgelegen dorp te
kerk te gaan. Steven op een bank voor \'t huis geze-
ten , zag wat zij deed en liet haar begaan. Doch toen zij
gereed was af te rijden, sprong hij haastig voor den dag,
greep het paard bij den teugel, bracht het weer op stal,
dwong zijne vrouw uit te stappen, sloot de deuren met

13

-ocr page 205-

\'194

het hangslot en ging vervolgens kalm weer heen. Toen
Irina hem op straat naliep en hem de bitterste verwij-
ten naar het hoofd slingerde, keerde hij zich driftig om, greep
haar bij haar rijk versierden halsband met zulk een kracht,
dat hij brak en de stnkken over den grond rolden tot
groot vermaak der omstanders. Irina wierp een blik
vol haat om zich heen en ging het huis in, verwoed als
eene leeuwin. Den volgenden dag bespeurde zij dat M a-
k a r i e f al het hooi en ook het graan, dat hij kort te vo-
ren binnen gehaald had, ging verkoopen. Ook het meel
ontbrak. Zich daarover beklagende kreeg zij ten ant-
woord : »Ik heb u immers gezegd, dat ik \'t huis niet eten
zou; \'t is dus niet noodig, dat ik meel in huis heb , ik zal
mijn brood koopen."

»En ik dan?" hernam Irina driftig.

»Gij ? Werk, dan kunt ge ook koopen."

Alle verder verzet baatte haar niet. Om zich te wreken
besloot zij, Anicia eene beleediging aan te doen; want
zij begreep dat Makarief daar het gevoeligst te treffen
zou zijn. Eens, toen zij maar half genoeg gegeten had
en bespeurde, dat de voorraad die er nog kon zijn ach-
ter slot was, begaf zij zich naar Anicia. Zij vond haar
alleen en stortte over de arme vrouw al den gal en wrok
uit, waarvan haar kwaadaardig gemoed vol was, zoodat
Steven bij zijn terugkomst de weduwe in tranen badende
vond. Hij zou evenwel de waarheid niet te weten geko-
men zijn, indien niet eene boerin\'t hem verteld had. On-
middelijk begaf hij zich naar zijn huis.

»Ge zijt bij Anicia geweest?" sprak hij met eene door
drift gedempte stem.

»Ja!" antwoordde zijne vrouw, »\'t Staat u fraai uwe
minnares overvloed te geven, terwijl gij mij , uwe wettige
vrouw, honger laat lijden. Ik zal mij bij den raad ver-
voegen en mijn beklag indienen."

»Ge kunt doen wat ge wilt", zei Steven en, haar drif-
tig de vuist voorhoudende vervolgde hij: »als je haar weer

-ocr page 206-

\'195

aanraakt of een harer kinderen, dan zal ik je doodslaan als
een hond; dat verzeker ik je, bij God! ik zal je dood-
slaan als een hond, onthoud dat!"

Hij wierp haar ruw van zich af en ging heen. Voor
de eerste maal gevoelde zij vrees; zij begreep zeer goed,
dat hij doen zou wat hij zeide.

Den volgenden dag kwam een boer uit het nabu-
rige dorp de beide paarden halen, die Steven hem ver-
kocht had.

»Waarom hebt ge de paarden verkocht?" vroeg Irina
hem, toen de boer vertrokken was.

»Omdat ik alles verkoopen wil, op het huis na, dat mijn
overleden vader met eigen handen gebouwd heeft."

»En waarvan moet ik dan leven?" beet Irin a hem toe.

»Werk, zooals ik," antwoordde de onbarmhartige echt-
genoot.

Hij deed, zooals hij gezegd had: hij doodde éen voor
éen zijne eenden en ganzen en liet ze door Anicia voor
zijn middagmaal gereed maken. Hij verkocht ook zijne
koeien, zijne wagens en al zijn gereedschap.

»Nu ben ik daglooner!" grauwde hij op zekeren avond
zijne vrouw toe, »\'k heb niets meer dan mijn huis en mijn
hemd, ge kunt mij nu niet meer om geld vragen, ha,
ha! \'k heb alles verdronken, \'k heb niets meer, niets,
niets!"

Hij schaterde het uit en ging voor haar staan om haar
beter in \'t gelaat te zien; zij bemerkte dat hij dronken
was. Vóór de terugkomst zijner vrouw had hij nooit een
druppel dranks over zijne lippen gehad en nog nooit den
drempel van een kroeg overschreden. Toen zij hem zijn
dronken toestand verweet met de haar eigene scherpheid ,
zeide hij: »Zwijg! gij hebt het gewild. Maak mij niet drift-
tig; want als je mij boos maakt, dan zal ik je dood slaan!
Ik hebt het gezegd, dat weet ge."

Den volgenden dag begaf Irina zich tot den starchina. —
»Mijn man laat mij van honger omkomen, zeide zij,

-ocr page 207-

\'196

is \'t niet schandelijk, dat gij, de autoriteiten van de plaats,
aan een rijk man toestaat, dat hij al zijne bezittingen ver-
koopt en aan zijn wettige vrouw niets overlaat? Ik heb
een huwelijksgift ingebracht; laat hij mij die teruggeven!"

»Gedurende zijne afwezigheid te Koersk hebt ge uw
huwelijksgift genomén", sprak de grijsaard op strengen
toon. »Uw man verdrinkt zijn eigen goed in de herberg,
dat is uw schuld, gij hebt hem ongelukkig gemaakt, en
nu tracht hij op deze wijze zijn verdriet te vergeten."

In een staat van verbittering, die aan waanzin grensde,
keerde Irina naar huis terug. Toen Steven terugkwam,
overlaadde zij hem met verwijten, maar wekte daardoor
zoo zeer zijn drift op, dat hij haar heviger sloeg dan hij
nog ooit gedaan had. Doch in plaats dat deze les haar
leerde in \'t vervolg voorzichtiger te zijn, scheen het
haar geest nog meer tot opstand en woede aan te zet-
ten Zij zon op een middel om zich te wreken, waarvoor
zich spoedig de gelegenheid aanbood, maar waardoor zij
zich tevens haren ondergang bereidde.

\'t Was een sombere en koude dag, een dunne sneeuw-
laag bedekte den grond. De avond begon te vallen. Irina
keek door het venster en, bespeurende dat het uur van
het avondeten spoedig daar zou zijn, ging zij uit om wat
groente te halen. De boeren met hunne gereedschappen
over den schouder kwamen van hun land. Niemand sprak
haar aan; niet zoozeer omdat zij haar gedrag als ligtzin-
nig veroordeelden; maar omdat de sympathie, welke zij
voor haren man gevoelden, in afkeer overging jegens de
vrouw, die hem ontrouw was geworden. Toen zij de trap
van hare woning afgedaald was, stond op eens Anicia
voor haar. Zij droeg een paar emmers aan het juk en
ging met gebogen hoofd. Irina stelde zich in haren weg,
zoodat Anicia het hoofd opbeurende haar bemerkte en
van schaamte bloosde. Zij wilde op zij uitwijken; maar
dit lag niet in het plan van Irina, die het er op toege-
legd had haar driftig te maken.

-ocr page 208-

\'197

»Dat is zeker voor het avondeten van mijn man, dat
gij dat water draagt," sprak zij tergend. — Doch Anicia
vervolgde haar weg zonder te antwoorden.

»Ik vraag of dit voor mijn man is?" hernam Stevens
vrouw; »kunt ge niet antwoorden, als men u vraagt?"

»\'t Is voor mij" — stamelde de weduwej, zich haastende
naar de deur harer woning, waar hare beide kinderen
haar stonden te wachten. Meteen rukte Irina aan een
der emmers, zoodat het water uitgestort werd en over
hare armoedige kleeren stroomde.

»Slechte vrouw!" — schreeuwde het oudste der kinde-
ren haar met dreigend gebaar toe.

»Wat! durfjemijeen slechte vrouw noemen?" —schreeuw-
de Irina zich woedend tot het kind keerende, — »wacht
eens eventjes!" En voordat de moeder het kon beletten,
had zij het kind bij de hals gegrepen en schudde het zoo
geweldig heen en weer, dat de kleine niet meer kon adem-
halen. Op \'t punt dat het, geheel paarsch, scheen te zul-
len stikken, slingerde zij het ver van zich; vervolgens,
als een dier dat op een fout betrapt wordt, liep zij naar
huis en verschool zich in een hoek met een onbestemd
voorgevoel van \'t geen er volgen zou. In \'t zelfde oogen-
blik meende zij een donkere gedaante uit de herberg te
zien komen en ter zijde uitwijken. Zij spitste hare ooren,
doch kon niets vernemen, dank het geschreeuw van het
geslagen kind en de zachte stem van Anicia, die het
trachtte te troosten. — Zij begon te herademen. De ge-
dachte van een ophanden zijnde tuchtiging hinderde haar
een weinig; maar hare oogen straalden van den voldanen
haat. Toen zij volstrekt niets meer hoorde, verliet zij
haar schuilhoek en ontstak een kleine lamp, vervolgens
ging zij hout kloven voor den oven. Haar avondeten had
zij geheel vergeten.

Eenige snelle schreden weerklonken op de trap; de bijl
viel haar uit de hand, zij gevoelde dat zij geheel koud
werd; \'t was Steven, hij scheen vreeselijk gehaast Toen hij

-ocr page 209-

m

binnentrad, vloog zij verschrikt op. Hij bleef voor haar
staan en zag haar aan met een paar oogen, waarin het
vuur van onverzoenlijken haat flikkerde in weerwil van
zijn dronken toestand.

»Wat hebt gij daar gedaan?" krijschte hij tusschen de
tanden.

»Ik? niets," antwoordde zij bevreesd.

»Lieg niet! wat hebt ge gedaan?"

»Wat ik wil!" zeide zij uitdagend.

»Waarom hebt gij het kind van Anicia geslagen?"

»Omdat ik het haat!" schreeuwde zij triumfantelijk;
»omdat ik haat al wat gij lief hebt, dit kind en dat an-
dere en uwe minnares en u; omdat ik u allen onder den
grond zou willen zien!"

»Zwijg, ellendig wijf! — zei Steven met een woest
gebaar — zwijg!"

En meteen naderde hij haar. »Gij hebt het kind ge-
slagen", hernam Steven, »ik heb immers gezegd, dat ik
je dood zou slaan!"

»Ik heb het geslagen, ja, en ik zal het nog eens slaan,
altijd en ieder keer dat ik het zal zien, en haar ook!"

»Terg mij niet!" zeide de boer zich dwingende tot na-
denken, »ik heb immers gezegd je te zullen dooden, als
je me boos maakt."

»Ge wilt uwe vrouw dooden om uwe minnares te trou-
M^en? Ellendige dronkaard, ga dan, ga tot haar en laat
mij met rust, ga weg!"

Zij duwde hem verachtelijk tegen zijne schouders,
zoodat hij wankelde. Steven hield zich met de eene
hand aan de bank vast, en de andere, die den vloer aan-
raakte, ontmoette daar den bijl. Hij greep dien, stond
op en stootte een woest geschreeuw uit.

»Ge wilt Anicia niet met vrede laten?"

»Neen! ik zal haar vervolgen zoolang zij leeft" sprak
Irina, te verbitterd om te begrijpen, in welk gevaar zij
op dit oogenblik verkeerde.

-ocr page 210-

\'199

Met die laatste woorden zakte zij ineen. De bijl had
haar de hersenen verpletterd. Zij maakte nog een ligte
beweging, maar zei niets meer; zij was dood.

Steven beschouwde haar eenige oogenblikken met een
woest gelaat; daarop liet hij zijn wapen vallen, ging
een paar schreden achteruit zonder haar uit het oog te ver-
Kezen, en verschool zich onder de heiligenbeelden in den
hoek tusschen twee vensters.

Den volgenden morgen verscheen de starchina, door
een ander er bijgeroepen en verzeld door verscheiden
mannen, die nog niet naar \'t veld waren gegaan. Hij
vond daar Irina liggen, zooals zij gevallen was, mid-
den in een plas geronnen bloed. Makarief, nog altijd
verscholen onder de beelden, nedergehurkt en als \'t
ware ineengekrompen, zag hem aan met een ondervra-
genden blik. Vervolgens zich in zijn geheele lengte op-
richtende , wees hij op de doode en sprak: »Zij was eene
slechte vrouw, ik had haar vooruit gewaarschuwd dat ik
haar dooden zou, zij heeft niet naar mij willen luiste
ren, en... ik heb haar gedood!"

Eeri rilling doorliep de vergaderde menigte. De handen
met een wanhopend gebaar vouwende, naderde de star-
china hem en zeide: »Ge hebt tegen God gezondigd, Steven
Makarief! Wie geeft u de macht een menschelijk wezen
het leven te ontrooven?"

Zonder de oogen naar beneden te slaan, zonder te be-
ven , verhief Steven zijne hand, en met duidelijke stem
richtte hij zich tot allen, die hem zwijgende aanhoorden.

»Broeders, gij weet, dat ik een gehoorzaam zoon en een
goed echtgenoot geweest ben; ik ben mijn vader nooit
ongehoorzaam geweest, en ik heb nimmer onrecht gedaan
aan de vrouw, die hij mij gegeven had. Zij heeft mijn
goed geroofd toen ik afwezig was, vervolgens heeft zij mij
verlaten om een ander nateloopen. Zij is terruggekomen,
omdat zij geen onderdak meer had. Ik beminde haar niet,
ge weet het, en toch heb ik voor haar gezorgd, omdat de

-ocr page 211-

\'200

wet het mij voorschreef. Zij wilde niet werken, zij wilde
haar leven van vroeger hervatten; ik heb haar dit belet.
Zij zocht alle dagen twist met mij; eindelijk heeft zij,
gister, uit slechtheid een kind geslagen, en toen ik haar
verweet, heeft zij de hand tegen mij opgeheven om mij
te slaan."

Een gemurmel van verontwaardiging doorliep de rei der
mannen.

»Ik heb haar echter niet aanstonds weerom geslagen; maar
toen zij zeide, dat zij \'t gedaan had en dat zij \'t alle dagen
weer zou doen, werd het rood voor mijne oogen, en....
ik heb haar gedood."

Hij zweeg. Niets brak het stilzwijgen af. Aller oogen
waren op hem gericht, toen hij hernam: »Ik heb haar
den ganschen nacht aangezien, ik heb nagedacht over \'t
geen ik gedaan heb; maar ik heb geen ongelijk gehad
met haar te dooden, want zij was eene slechte vrouw.
God vergeve het mij! ik had geen ongelijk."

Met de armen over zijn borst zag hij de menigte, zijn
rechter, aan, en voor zijn onderzoekenden blik sloegen
allen de oogen neer. Niem,and zou hem hebben durven
zeggen, dat hij zich bedroog. Ja, onder deze onbeschaafde
lieden was er niet éen, die hem in zijn hart veroordeelde.
Toch moest hier recht gesproken worden. In naam van
de bevoegde macht deed het de starchina met zwakke
stem, met een bewogen gemoed.

»Wij zijn allen zondaars. Niemand onzer kan zeggen,
wat hij zou hebben gedaan, indien hij op de proef gesteld
was. Broeder, gij hebt een moord begaan; maar deze was
eene slechte vrouw, hebt gij gezegd. Gij zijt ongelukkig ge-
weest, zullen wij u dan oordeelen?" — Een dof gemom-
pel liet zich hooren, maar daarop klonk het als uit éen
mond, terwijl aller hoofden zich verhieven:

»Neen! God vergeve het hem!"

»Hebt ge \'t gehoord?" sprak nu de starchina, bevend
van aandoening. »Dat God u rechte! Wij rechtenuniet."

-ocr page 212-

\'201

Nog altijd met de armen over elkander en zijne oogen
op de schare gevestigd antwoordde Steven: »Ik vrees
het gerecht niet. Als de mannen van de stad mij naar
Siberië willen zenden, dat zij mij zenden! Ik zal om geen
gratie vragen."

»De mannen van de stad hebben hier niets van te we-
ten ," — antwoordde de starchina met een verachtend ge-
baar ■— »ik zal u niet aanklagen, evenmin als de broeders
hier, is het wel, mannen?"

Een gemompel van goedkeuring liet zich daarop hooren.

Steven boog zich voor zijne rechters, die hem genade
geschonken hadden, maar zonder een woord van dank
uit te brengen; zijn gevoel van eigenwaarde verbood
hem dit.

Na een oogenblik van stilte sprak de starchina: »Wie
zal deze vrouw begraven?"

»Ik," antwoordde Steven; »als ik de doodkist zal ge-
maakt hebben, kunnen de vrouwen komen om haar te
beweenen volgens het gebruik."

De menigte ging uiteen en verspreidde zich door de
straten. Een oogenblik later zag men Steven het huis
uitgaan en, na de deur gesloten te hebben, den weg in-
slaan naar het bosch met een bijl over zign schouder. Hij
bleef den geheelen dag uit en keerde eerst tegen den
avond terug, een kist op zijn hoofd dragende en onder
zijn arm een ronden deksel. Op zijn verzoek hadden een
paar vrouwen het lijk gewasschen, het daarna de fraaiste
kleeren aangetrokken, het versierd met het gouden hoofd-
tooiseL »Dat alles met haar mee ga in het graf!" had hij
gezegd. Toen zag hij zijn slachtoffer, aldus opgeschikt,
eenige oogenblikken aan. Het gelaat der vrouw droeg
nog die sombere uitdrukking van drift, die haar kenmerkte
op het oogenblik dat hij haar versloeg. — »God vergeve
u!" murmelde hij, »Ik wil van u niet meer weten." —•
Dit zeggende hief hij haar in zijn ruwe armen op en legde
haar in de kist. Verzwakt van het vasten sedert den vo-

-ocr page 213-

\'202

rigen morgen nam hij een stuk brood, ging het buiten op
de trap opeten en keerde daarna in de kamer terug, waar
het hjk stond, waar hij alles op zijn plaats stelde en ver-
volgens de lamp bij de heiligenbeelden aanstak. Na vol-
brachte taak legde hij zich op de bank te slapen en sliep
spoedig in. Bij \'t aanbreken van den volgenden dag kwa-
men de vrouwen volgens gebruik de doode beweenen,
voor zij naar de kerk werd overgebracht. Toen het uur
voor de begrafenis geslagen was, werd de kist door zes
mannen naar het koor der kerk gedragen, geheel over-
dekt met dennentakken, het gelaat der doode was geslui-
erd , de rijke gouden belegsels harer kleeding fonkelden
bij het schijnsel der waskaarsen; want Steven was rijk
in weerwil van zijn ongeregeld leven van den laatsten
tijd. De dienst liep als naar gewoonte af. Vervolgens,
toen de laatste gebeden gelezen waren, trok de priester
zijn rouwgewaad aan en las de formule der gestorvenen..
De mannen namen hun last weer op en droegen dien naar
het nieuw gedolven graf, op eenigen afstand van het bosch.—
Steven Makarief stond aan de rechtzijde van het graf;
zijn voorkomen drukte noch vrees noch vermetelheid uit.
Had men hem op dit oogenblik gearresteerd en naar de
gevangenis gevoerd, hij zou niets gezegd, hij zou het de
natuurlijkste zaak der wereld gevonden hebben. — Toen
de deksel der kist boven Irina gesloten was en de dood-
gravers een heuvel opgeworpen hadden, bedankte Maka-
rief de omstanders. In plaats van zich haastig te ver-
wijderen, zooals het gebruik meebrengt, verliet men lang-
zaam en zwijgend het graf, en dit was het eenige onder-
scheid met de gewone begrafenissen.

Thuis gekomen kon \'t niet anders, of Steven moest
het leven zwaar vinden. Die vloer, waarop zekere bruine
vlek nooit geheel wilde verdwijnen, riep hem herinneringen
v^)or den geest, welke hij trachtte te ontvluchten. Een
ander zou zijn huis verkocht hebben; maar een russische boer
doet er nimmer afstand van en eindigt met er te blijven wonen.

-ocr page 214-

Eenige maanden na den dood van Irina stelde hij
Anicia voor met hem te trouwen. — »Verontschuldig
mij, Steven, — antwoordde zij hem — ik bemin u even-
zeer als vroeger, maar in die kamer kan ik niet slapen...
gij begrijpt. Laat ons blijven die wij zijn." — »Zooals ge
wilt," antwoordde Makarief, zonder van zijn stuk te
geraken.

Acht jaren zijn sedert verloopen. De wederkeerige ge-
negenheid van de weduwe en van den boer is niet ver-
minderd. Hij gaat voort zijn eten te gebruiken bij haar
en haar land te bewerken. Men zou zeggen, dat Irina
nooit was teruggekomen. Steven is rijk en, sedert den
dood zijner vrouw, heeft hij nimmer weer den drempel
van de herberg overschreden.

Nooit heeft het gerecht meer hooren spreken over deze
vreemde geschiedenis, welke evenwel een geheim is,
niet van een enkel dorp, maar van bijna een geheel
kanton.

S teven is dezelfde gebleven — niet de vroolijke, schert-
sende man van vóór de terugkomst zijner vrouw, maar —
kalm en ernstig, zooals hij was den dag van Irin a\'s dood.

Hij is altijd nog een schoon gevormd man; een kastan-
jebruine baard omlijst zijn gelaat; maar zijne blauwe
oogen schijnen tot het binnenste der ziel te willen door-
dringen van hen die naar hem zien, en te vragen:

»Weet gij wat ik gedaan heb? en als gij \'t weet, ver-
oordeelt gij mij?"

-ocr page 215-

\'204

NIHILISME.

1. Nihilistische kringen.

Bovenstaand verhaal, gewagende van de ruwheid van
zeden den moezjiek eigen, — een ruwheid die onder be-
paalde omstandigheden tot wreedheid overslaat — wijst
op een verschijnsel, dat niet op zichzelf staat, maar,
in verband met andere, een toestand openbaart, die be-
denkelijk mag heeten voor de toekomst van het anders
zoo krachtige Russische volk. Tegenwoordig biedt Rus-
land, zooals bekend is, een tooneel aan van de schrome-
lijkste verwarring. Sedert jaren wordt aldaar de bodem
van het staatsgebouw ondergraven, wij zien er de revo-
lutie eene guerilla voeren, die ieder oogenblik in den gru-
welijksten oorlog kan losbarten. Aan deze revolutie »zon-
der eind" verbindt zich de verschrikkelijke naam, dien
wij hierboven geschreven hebben, de naam: »Nihilisme,"
d. i. »Vernietiging."

Wat de Nihilisten bedoelen zeggen zijzelf ons. Ziehier
het getuigenis en tevens het programma gegeven door
een veroordeelden en naar Siberië gebannen Nihilist.

»Omdat alles slecht is, moet ook alles verdwijnen, alles
te niet gaan. Het kwaad verminderen zou slechts wezen
het op de lange baan te schuiven. Het te onderdrukken,
zie daar onze plicht. Is het een misdaad de pest uit te
roeien ?

»Weg met de familie, omdat zij de zoons onderdrukt,
die de vaders mishandelen!

-ocr page 216-

\'205

»Weg met het leger, omdat het de eigen landskinde-
ren vermoordt en uitplundert!

»Weg met de aristokratie, omdat zij ons verplettert,
terwijl zij ons vertrapt.

»Weg met de handelstand, omdat deze ons besteelt en
bedriegt!

»Weg met de geestelijkheid, omdat zij ons tot niets nut!

»Wanneer alles anders wordt, mag er niets overblijven
van datgene, wat thans bestaat. Het is hoog tijd, dat
alles ineen storte, zich oplosse, verbrokkele. Laten wij de mis-
daad zijn, om zoo de verschrikking te wezen! Grijpen wij
naar de dolken, de pistolen, de brandende fakkels, vermoor-
den wij alles, steken wij alles in brand ! Mogen de generaals,
de chefs der politie, de archimandrieten in \'t hart getrof-
fen, op de plaats zelve in elkaar zinken! Moge de Tsaar
dag en nacht voor den moordenaar beven, die hem overal
kan naderen! Mogen de steden onder de woedende vlam-
men ineenstorten, een groote, vurige ruïne gelijk! Zij,
die na ons zullen komen, zullen uit den chaos, uit het
Niets, dat wij achterlaten, de welvaart, de vrijheid, den
eeuwigen vrede opbouwen. Maar de goede en broederlijke
maatschappij , die zij stichten zullen, kunnen wij nog geen
voet geven, en zelfs al konden wij het, onze plicht zou
het ons verbieden."

Het onderstaand verhaal moge dienen als eene illustra-
tie van het hier gezegde. Het is op waarheid gegrond
en leert ons het een en ander omtrent de wijze waarop
de Nihilisten te werk gaan, en de stoutheid waar-
mee zij optreden en bovenstaand programma ten uitvoer
leggen.

Wij bevinden ons in de hoofdstad eener provincie, S t a-
rigorod, d. i. »de oude stad" genaamd. Deze naam beant-
woordt niet aan \'t geen zij is. Evenals Novgorod,d. i.
»nieuwstad", de oudste stad van Rusland is, Bielgorod,
d. i. »witte stad," zwart is van de rook harer fabrieken,
zoo was Starigorod voor kort nog maar een vlek, maar

-ocr page 217-

m

is sints eenigen tijd tot den rang van hoofdplaats eener
provincie verheven, en als zoodanig de residentie van den
gouverneur. Met dat al is zij weinig van hare oorspron-
kelijke gedaante veranderd. Zij is werkelijk een oude
stad gebleven en draagt dus in dit opzicht haar naam —
wij zeggen niet met eer, maar — met recht.

De steenen huizen, vroeger op last van keizerin Katha-
rina II gebouwd, zijn ware puinhoopen geworden. Men
is er daarom in den laatsten tijd toe overgegaan — uit
zuinigheid, zooals men voorgeeft —- ze te vervangen door
houten gebouwen, waardoor de plaats er weinig op ver-
fraaid is. Daarbij komt, dat de straten, ongeplaveid, een
groot deel van het jaar half en half onder water staan,
dat afval en allerlei vuil daarop ronddrijven, zoodat hon-
den, kippen en eenden er ruimschoots hun maal vinden.
De hoofdkerk, die den luisterrijken naam van kathedraal
draagt, is van boven geheel en al bedekt met mos, en
boven op den klokkentoren bouwen ooievaars hun nesten.

Slechts drie steenen gebouwen van nieuwe consti-uctie
onderscheiden zich van al de anderen. Zij maken met
de kerk de vier hoeken van een ruim plein uit, te we-
ten : het gebouw, waar de raad der «zemstvos", het plaat-
selijk bestuur eener provincie, zijne vergaderingen houdt,
het seminarie, een soort van normaalschool, en een huis
van twee verdiepingen, dat boven in den gevel het wa-
pen van den keizerlijken adelaar draagt. Dit laatste is
de w^oning van den gouverneur Nadoïmkine. Het woon-
huis van zijn ondergeschikte, den heer Ploutof. onder-
gouverneur, is veel lager en onaanzienlijker en is van het
andere slechts door een ligt palissaadwerk gescheiden.

Onder de weinige notabiliteiten, die Starigorod be-
vatte, behoorde ook de graaf Mir v oli ne, die onlangs
uit Petersburg hier was komen w^onen en, naar men ver-
moedde, door het gouvernement hierheen gezonden was.
Hij behoorde tot die personen, die tegenwoordig door de
regeering met een bizondere zending belast worden om

-ocr page 218-

\'207

in \'t geheim de nihilistische bewegingen na te gaan en
tevens als dwarskijkers bij de plaatselijke en provinciale
besturen dienst te doen. Daar hunne bevoegdheid verder
reikt dan algemeen bekend is en zij een waakzaam oog
over allen en alles houden, worden zij door de bewoners
der plaats gewoonlijk als vreemdelingen beschouwd en
zijn doorgaans meer gevreesd dan bemind, hoewel hun
karakter daartoe, zooals van zelf spreekt, niet altijd
aanleiding geeft. En dit was in \'t minst niet \'t geval met
graaf Mirvoline, die, hoewel rijk en daardoor onafhanke-
lijk, de minzaamheid in persoon was.

Tot de bewoners van Starigorod behooren verder
nog de leden eener kleine dissenter-gemeente van de ortho-
dox russische kerk: de Mol ok an en of »melkdrinkers,"
dus genaamd, omdat zij gedurende de vasten zich met
melk (moloko) voeden. Zij is eene door den staat niet
erkende gemeente, zoodat hare leden slechts in \'t ge-
heim, \'s nachts öf \'s morgens vroeg, durven samen-
komen. In afwijking van andere sekten in Rusland
zijn zij niet fanatiek, gemakkelijk in den omgang, en voorts
zich onderscheidende door een matig en zedig gedrag.
Niettemin zijn ze, als scheurmakers, het voorwerp van
haat en vervolging bij het gros des volks. Veracht door
het volk, en niet zelden door de regeering lastig geval-
len, trachten zij overal kolonie\'s te stichten. Men treft
ze hier en daar in de steden aan, vooral in de zuidelijke
streken van Rusland. Die te Starigorod waren niet
veel meer dan twaalf in getal, zeer rustige en ijverige
lieden. Zij hadden vroeger nooit eenig vermoeden
gewekt; maar van tijd tot tijd bespeurden hun nabu-
ren, dat zij geen beelden in hun huizen hadden, nooit
een voet in de kerk zetten, den zegen niet afsmeekten
over den oogst, en hun kinderen niet lieten dóopen. Het
hoofd der sekte, IIia, bewoonde met zijne vrouw Mar-
tha een molen. Daar het hun bizonder voorspoedig ging
in hun zaken, beschuldigde men hen, dat zij met den

-ocr page 219-

\'208

boozen geest in verbinding stonden. Vreemde geruchten
waren over de sekte in omloop, zoodat de politie er zich
mee bemoeien moest, en zij van nabij bewaakt werden.

Sints eenigen tijd gebeurden er wonderlijke dingen te
Starigorod. Men vond revolutionaire vlugschriften bij
de werklieden in de fabrieken. Brandbiljetten stonden
aangeplakt op de muren der publieke gebouwen.
Een blad, getiteld de »Alarmklok", vol van uitval-
len tegen de regeering, was gezonden (niemand wist
door wien) aan de voornaamste ambtenaren der stad.
Dit blad droeg geen naam, noch van drukker, noch van
redakteur; men zag er alleen het stempel op van de post
van Starigorod, Maar hoe waakzamer de politie was,
des te brutaler schenen de schrijvers van deze opruiende
taal te worden. Als in zekeren nacht de politie de toe-
gangen van het gebouw der zemstvos bewaakte, werden
de aanplakbiljetten den volgenden morgen daartegenover
op het huis van den gouverneur gevonden. Bewaakten
de agenten het gouvernementsgebouw, dan las men de
zelfde proklamatie\'s op de kerkmuren 5f op de deuren van
de normaalschool. Het baatte niet, dat men de werk-
lieden, bij wien men die geschriften gevonden had, on-
dervroeg : zij verzekerden niet te weten, hoe zij daar ge-
komen waren. Eens, zeiden zij, hadden zij ze van een
kolporteerenden monnik gekocht, want het schenen wel
gebedenboekjes te zijn, aan titel en omslag te zien. Een
ander keer was het een kind, dat ze op de straat uitge-
deeld had. Nu werd de kolportage verboden, de eenigste
boekverkooperswinkel en de beide drukkerijen der stad
van onder tot boven onderzocht, maar zonder tot eenige
ontdekking te leiden.

Zóo ging de tijd in vruchtelooze onderzoekingen voorbij.
De prokureur en de president van den raad der zemstvos
betoonden zich het ijverigst. Zij praatten veel en maakten

-ocr page 220-

\'209

de meeste beweging. De vrederechter daarentegen ver-
zekerde , dat er zooveel kwaad niet bij was als men wilde
doen gelooven, en dat alles slechts een grap was van een
of ander kwaadwilligen student; \'t beste was, zei hij met
zijn goedaardigen glimlach, er geen acht op te slaan. De
oogen van den kolonel der gendarmerie rolden onrustiger
dan ooit; maar in plaats van de hand te leggen op de
ware schuldigen, plaagde hij met zeker welgevallen de
rustige gemeente der Molokanen. \'t Was immers dui-
delijk, \'t kwaad kon slechts van hen komen. Wat den
gouverneur en den onder-gouverneur betreft, zij veinsden
de grootste kalmte, maar eigenlijk was niemand onrus-
I tiger dan zij.

Aldus stonden de zaken, toen op zekeren avond de heer
Ploutof, van buiten komende, zijn rijtuig liet stilhou-
den aan den ingang der stad. Hij het zijn koetsier door-
rijden en nam zelt te voet den weg naar huis. Maar in
plaats van recht door te gaan, sloeg bij een anderen weg
in door een kromme straat, die uitliep op de rivier. Het
verwijderd geluid van een molenrad trok hem naar den
rivieroever. Daar gekomen bleef hij een oogenblik staan.
Zware wolken verduisterden den hemel. De voorwerpen
: hadden bij het schemerlicht van den avond geen vaste om-

|. trekken. Aan de overzij van het water zag hij licht branden

i voor het venster van den molen van IIia. Doch deze molen

Jl. was niet de eenige, die een nuttig gebruik maakte van de

rivier; want een weinig verder stroomafwaarts aan den
tegenovergestelden oever sloeg een ander rad in het water.
^ Was \'t een molen ? eene fabriek ? Vreemd, maar nog nooit

was iemand op het denkbeeld gekomen daarnaar onder-
zoek te doen. — Eenige maanden geleden was een vreemde-
ling gekomen en had aan de zemstvos vergunning gevraagd,
een oud vervallen huis, aan den oever der rivier gebouwd,
te mogen gebruiken om daar een werkplaats op te richten,
waarvoor een stroomend water noodig was. Zijn verzoek
was hem toegestaan, en sedert had niemand meer aan

14

-ocr page 221-

\'210

hem gedacht. — Vlak vóór dit gebouw gekomen onder-
zocht de heer Ploutof het nauwkeurig. Voorzichtig voort-
loopende kwam hij in een tuin achter het huis. Daar
bespeurt hij onder in het huis licht, dat men echter door
struik-gewas voor het oog van den indringer had zoeken
te verbergen. Gelukkig ontdekte hij eene spleet; daar door
ziende, wat aanschouwt zijn oog ? De geheime drukkerij,
die men zoolang gezocht had. Ja zeker, in dit hol en on-
der begunstiging van den nacht werden de proklamatie\'s
en de brochures gemaakt en gedrukt, die tot nu toe aan
alle nasporingen ontsnapt waren. Eene lamp, die aan den
zolder hing, verlichtte dit onderaardsch terrein. De druk-
pers was op dit oogenblik in werking, terwijl Soumas-
brod, het hoofd eener nihilistische klub, de nog voch-
tige bladen, die de drukker hem toereikte, vouwde. De heer
Ploutof zette zijn onderzoek niet voort, hij had reeds ge-
noeg gezien. Maar hij zelf was ook opgemerkt. Een bij
het venster geplaatste schildwacht had Soumasbrod
gewaarschuwd, en nog voordat de onder-gouverneur den
tuin uit was, werd hij door den ander op den voet ge-
volgd. De heer Ploutof had de voorzorg genomen zijn
hoofd te dekken met eene muts en zich in een langen
mantel te wikkelen. Soumasbrod volgde hem een tijdlang
zonder te weten, wie de man was. Met éen enkel pis-
toolschot öf vuistslag had hij hem kunnen doen neervel-
len; maar hoe ligt had een geluid öf een geschreeuw van
zijn slachtolfer de menschen op de been kunnen brengen.
Soumasbrod vergenoegde zich dus hem op eenige schre-
den afstands te volgen. De heer Ploutof bemerkte dit
zeer goed. Het koude zweet stond hem op het voorhoofd.
Hij verbeeldde zich op zijn nek den loop van een revolver
te voelen, dien hij bij het licht van een lantaarn had zien
blinken. Hij zelf was ook gewapend, hij had zich kunnen
omkeeren en Soumasbrod in het aangezicht zien; waarom
deed hij het niet? wat was het dat hem daarvan terug-
hield ? Hard wegloopen zou laf zijn geweest, en toch vloog

-ocr page 222-

\'211

hij meer dan hij liep. Hij verhaastte zijne schreden, naar
mate hij zijne woning naderde. Nog tien schreden, en hij
had de deur bereikt; maar de richting, die hij genomen
had, verraadde hem.

»Peter I v a n i t c h" — zeide een doffe stem achter
hem — »als ge mij aanklaagt, dan zijt ge een man des
doods."

\'t Was nu het uur, waarop de patrouille hare ronde
doet. De onder-gouverneur had slechts een schreeuw te
geven en hij zou gered zijn. Toch deed hij het niet, Hij
vergenoegde zich terstond in huis te gaan en de deur achter
zich op het nachtslot te doen. In zijne kamer gekomen,
zich doodeiijk vermoeid in een leuningstoel werpende hoorde
hij de schel in den gang overgaan. En... nog vóór hij
den tijd had het te beletten, werd de deur door zijn
bediende geopend.

»Een heer verzoekt uwe Excellentie te spreken," kwam
deze zeggen.

»Ik ontvang niemand van avond," antwoordde de on-
der-gouverneur, waarna hij zich haastig in zijn kabinet
opsloot.

Doch de bezoeker stoorde zich niet aan dat verbod. Na
een woordentwist met den bediende, waarin de onder-
gouverneur de stem van Soumasbrod erkende, drong
hij tot in de voorkamer door en aan de deur kloppende
van het kabinet, riep hij in \'t fransch: »Als gij mij niet
open doet, zijt gij verloren!"

De gouverneur draalde; eene vrees verschrikkelijker dan
die voor den revolver had hem eensklaps aangegrepen.
Hij stak den sleutel in het slot en liet Soumasbrod
binnen komen. »Wat wilt gij van mij?" vroeg hij met
eene stem, waarin hij kracht poogde te leggen.

»Wat ik van u wil ?" — antwoordde de ander met een
grijns — »me dunkt, dat is niet moeielijk teraden. Ge-
looft ge, dat ik met mij laat spelen ? Ik veronderstel, dat
ge niet van plan zijt vóór u te houden wat ge gezien

-ocr page 223-

\'212

hebt, en ik kom u een woordje zeggen, dat u den mond
zal snoeren. Maar vooraf, veroorloof mij de deur te sluiten
om zeker te zijn, dat niemand ons zal hinderen." — Hij
draaide daarop den sleutel nog eenmaal om, nam hem
uit het slot en stak hem in zijn zak.

P10 u 10 f dacht er niet over zich te verzetten. Bleek en
ontdaan leunde hij tegen zijn schrijftafel.

»Daar is volstrekt geen reden om bang te zijn," her-
nam de jonge man met denzelfden grijns, »wij zijn gelijke
partijen; ik ben in uwe macht en gij in de mijne; zet u
neer en laat ons bedaard praten."

De onder-gouverneur nam een stoel. Soumasbrod
streek zijne hand door zijn haar en zag den ambtenaar
vlak in het gezicht, een zegevierende uitdrukking sprak
uit zijne vosse-oogen.

»Grij hebt mij in uw net willen vangen, en nu zijt ge
er zelf in verward."

»Wat wilt gij daarmee zeggen?" begon de onder-gou-
verneur.

»Dat weet gij even goed als ik. Laat ons recht op de
zaak afgaan. Ik heb een geheime drukkerij en ik ver-
spreid revolutionaire blaadjes; maar gij steelt, gij be-
steelt de boeren en besteelt het gouvernement—" Hier
hield Soumasbrod op om de uitwerking zijner
woorden waartenemen. — Ploutof veranderde van
kleur.

»Gij durft zulk een beschuldiging uitspreken" — zei hij
met ingehouden stem — »en dat tegen een vertegenwoor-
diger van het gezag?"

»Als het gezag zich wil doen eerbiedigen" — sprak
Soumasbrod met verachting — »dan moet het betere
vertegenwoordigers kiezen."

»Ik eisch van u een antwoord, gij zult mij zeggen waar-
op uwe beschuldiging rust." Ditmaal trilde de stem van
den onder-gouverneur van drift.

»Die rust op \'t geen iedereen denkt zonder het te durven

-ocr page 224-

\'213

zeggen: uw klein fortuin en uw inkomen kunnen al uwe
uitgaven niet dekken. Daar ge het verlangt, zal ik u
eenige van mijne aanteekeningen laten zien. Om alleen
maar van het laatste jaar te spreken, in het voorjaar
brak de veepest uit in het distrikt van Vitsk, en
gij hebt toen in uwe registers geschreven: Teroorzake
van de sterfte onder het vee zijn de boeren van het
distrikt Vitsk niet in staat geweest hunne belasting
te betalen. Maar gij hebt toch de betaling ingevorderd,
en eene maand later stonden er een nieuw paard
en een nieuw rijtuig in uwe stallen. Later is de blik-
sem gevallen in de denneboomen van het bosch van
Liessok. Op dien datum staat er in uw register: Het
bosch van Lies sok, door den bliksem in brand ge-
stoken, heeft niets opgebracht. Toch heeft men daar
later hout gekapt ter waarde van eenige duizende
roebels. Nauwelijks hadt gij die gezakt, of uw bankier
te Petersburg liet op naam van uwe dochter voor een
gelijk bedrag aan obligatie\'s inschrijven in de russische
krediet-bank."

Bij het aanhooren van deze beschuldigende feiten bleef
de heer Ploutof als vastgenageld aan den grond staan.
Verscheidene keeren had hij Soumasbrod in de rede
willen vallen, maar deze legde hem het zwijgen op. »Ik be-
roep mij op den gouverneur," zei hij met de wanhoop van
iemand, die zich aan den laatsten stroohalm vasthoudt.

»De gouverneur!" — hernam Soumasbrod met een
minachtenden lach — »ik weet zeer goed wat men van
hem denken moet: hij zou al te gelukkig zijn in u een
zondebok te vinden, maar over hem hebben wij het nu niet."

»\'t Is alles laster," — zuchtte de onder-gouverneur —
»verzinsels uitgedacht door afgunstigen. Bovendien, hoe
weet ge wat mijne registers inhouden?" voegde hij er met
meer kracht bij.

»Wij weten alles wat er gebeurt" — zeide zijn tegen-
stander op kalmen toon — »tot de woorden, die onder

-ocr page 225-

\'214

vier oogen in uw kabinet 5f in dat van den gouverneur
gesproken worden."

»Wie verstaat gij onder die wij?"

»Hen, die gij Nihilisten, revolutionairen enz. noemt."

»Eilendigen!" mompelde Ploutof.

»Eilendigen of dieven", hernam de Nihilist, »wij beiden
zijn onderworpen aan de zwaarste straffen. Als gij mij
aanklaagt, klaag ik u aan; maar als ge wilt, kunnen wij
nog met elkander in schikking treden. Toen ik u achterna
zat, had ik u met een enkelen schot van mijn revolver
kunnen dooden. Men zou mij, weliswaar, achter de tralie\'s
hebben gezet, maar ik zou dan mijzelf terstond doodge-
schoten hebben. Ik heb vrienden, en de misdadigers van
onze soort zijn de helden van den dag. Zoo ik niet op u
geschoten heb, is\'tuit berekening. Grij kunt mij aanklagen,
maar dan klaag ik u aan en zijt gij een verloren man,
begrijpt ge ?" — De gouverneur bedekte zich \'t gelaat met
beide handen. — »Ge hebt me begrepen, zoo is \'t goed.
Laat ons nu de gevolgen overzien. Indien ge u houdt
alsof ge niets gezien hebt, zal ik \'t zelfde doen. Ik ga
voort met mijne aanplakbiljetten te drukken, gij zult uw
fortuin en uwe eer behouden; dat beteekent iets, hè ?" ■—
De arme Ploutof antwoordde slechts met eene zucht. —
»Wees nu eens niet onnoozel, uwe Excellentie," — her-
nam Soumasbrod met nadruk op dit laatste woord —
»indien wel, dan is \'t voor de laatste maal, dat men u
dezen titel geeft. Neemt gij den koop aan?"

Een vreeselijke worsteling streed de rampzalige ambte-
naar in zijn binnenste. Hij legde in de eene schaal zijn
fortuin, zijne eer, zooals Soumasbrod gezegd had, in
de andere zijne gevoelens waarin hij zijn roem stelde, zijn
gehechtheid aan de bestaande orde, zijn afkeer van revolutie.
Hij weifelde een oogenblik zichzelf afvragende of er geen
middel was om te ontkomen en den Nihilist in \'t verderf te stor-
ten , zonder zichzelf te benadeelen; maar, helaas! hij vond er
geen, de werkelijkheid kwam hem nog verschrikkelijker voor.

-ocr page 226-

21§

»Welnu ?" sprak S ou m asb r o d, die zijne overleggingen
te lang vond.

»\'k Heb niets te zeggen," stotterde Ploutof.

»Ge neemt dus den koop aan?"

De onder-gouverneur gaf een teeken van toestem-
ming.

»Goed", zei de Nihilist, »maar dit is niet alles. Gij zult
doen alsof gij niets hebt gezien, maar anderen bespieden
ons. Ge moet ook hunne nasporingen tegen gaan. Gij zult
niet veilig zijn, dan voor zoover wij het zullen zijn. Een-
maal ontdekt kan ons niets meer weerhouden, alles te
openbaren."

Dat was schier te veel voor den onder-gouverneur.
Ploutof liet het hoofd op zijne borst zinken. »Gaweg!"
rfep hij. »Ik zal doen... wat ik... kan— maar laat mij,
bid ik u, alleen."

De Nihilist scheen voldaan. — »De koop is dus geslo-
ten," zei hij opstaande, gij zwijgt en ik zwijg." Daarop
nam hij zijn hoed, ontsloot de deur en vertrok. De onder-
gouverneur hoorde de buitendeur toeslaan; toen overtoog
eene w^olk zijne oogen. Hij viel bewusteloos neder op het
tapijt.

\'t Was laat. De oude bediende was eindelijk te ruste ge-
gaan, nadat hij de deur achter Soumasbrod toegedaan
had. Daar hij geen enkel geluid gehoord had en den bezoe-
ker bedaard het kabinet zijns meesters had zien verlaten,
was hij niet op het denkbeeld gekomen naar biïinen te zien.
Niemand wist dus, hoe lang de heer Ploutof buiten kennis
gelegen had. Eerst tegen den morgen was hij naar zijne ka-
mer gegaan om zich te bed te leggen. Na zijn ontwaken
verraadde een diepe rimpel tusschen zijne wenkbrauwen
de angstige oogenblikken, die hij doorgebracht had.

Denzelfden dag, waarop dit in de woning van den on-
der-gouverneur voorviel, zat graaf Mirvoline bij den

-ocr page 227-

\'216

generaal Nadoïmkine. Hun gesprek liep over de te
nemen maatregelen tegen de Nihilisten.

»Gij zijt dus van meening hen te straffen?" vroeg de
gouverneur aan den graaf.

»Spreken we daar vooreerst niet over" — antwoordde
de graaf »Voordat wij denken aan straf, mogen wij wel
eerst de schuldigen op \'t spoor zijn, en het komt mij voor
dat men hierin zeer nalatig is."

»Wat wilt ge dan dat men doen zal?" — hernam de
gouverneur.

»Die Nihilisten zijn slimme guiten, ze ontsnappen u
altijd op \'t oogenblik dat men ze in handen meent te heb-
ben. In weerwil van al onze pogingen, zijn wij er nog
niet in geslaagd den vervaardiger der proklamatie\'s op
\'t spoor te komen."

»Dat komt" — zei de graaf ongeduldig — »omdat men
ze niet zoekt, waar ze zijn. Om maar éen voorbeeld te
noemen, daar hebt ge Krott, uw kolonel der gendar-
merie , hij heeft er een vermaak in de gemeente der Mo-
lokanen te kwellen, de meest rustige lieden van het land."

»\'t Is waar," zei de gouverneur, »dat onze kolonel niet
bizonder scherp ziet."

»Men behoeft niet bizonder scherpziende te zijn" — ant-
woordde de graaf — om te weten van waar de wind waait.
Ik was hier nog maar eene week of ik wist al wie hier de
gevaarlijkste persoon is en die reeds lang achter de tralie\'s
moest zitten."

»Wie dan?"

»Soumasbrod."

»\'k Heb al lang mijn oog op dien man gehouden," —
»maar als ge wat langer in onze provinciesteden zult ge-
woond hebben, zult ge zien dat het, om iemand achter
slot te zetten, niet voldoende is hem te verdenken. Sou-
masbrod is een vriend van den prokureur, een gunste-
ling van den president van den raad der zemstvos. Hij
denkt er niet eens over zich te verbergen."

-ocr page 228-

\'217

»Dat is niets dan eene list. Ik houd hem toch voor den
vervaardiger der biljetten, en ik ben van meening, dat
hij moet aangehouden worden."

»Dat gaat zoo gemakkelijk niet als gij wel denkt. Voor-
dat wij hem met een vinger zullen hebben aangeraakt,
hebben wij al de jongelui der stad tegen ons."

Een sarkastische lach plooide de lippen van den graaf. —
»\'t Komt mij voor", sprak hij, dat ge erg bang zijt."

»Volstrekt niet, mijnheer de graaf\' — antwoordde de
gouverneur eenigzins geraakt, »en om dit te bewijzen zul-
len wij morgen huiszoeking bij den man doen; maar ik
verzeker u dat het tot niets zal leiden."

»En daarna komt de beurt aan den prokureur en aan
den president van den raad der zemstvos."

»Zooals ge wilt," zei N a d o ï m k i n e met een gedwongen
lach, heimelijk bevreesd, waarop dit alles moest neer-
komen.

»Ik moet mijne zending volbrengen", sprak de graaf.
»Tot nu toe heb ik slechts toegezien; het oogenblik is ge-
komen om handen aan \'t werk te slaan, \'k Heb ook nog
een kleine rekening te vereffenen met den directeur van
het seminarie." Dit zeggende liet hij een boekje zien, dat
hij uit zijn zak genomen had. — »Ik weet zeer goed dat
het een verboden boek is; hoe komt het dan in handen
van de kweekelingen der normaalschool? Ik heb het ge-
konfiskeerd midden onder de les."

De gouverneur nam het boek aan uit handen van den
graaf en onderzocht het, \'t was een exemplaar van de
werken van Netchaïef. — »Het seminarie", zei hij na
een oogenblik stilzwijgens, »staat onder toezicht van de
zemstvos — de president moet er van onderricht worden."

De graaf trok zijne schouders op. — »De president",
zei hij, »weet dit alles veel beter dan gij of ik, en ik heb
alle reden om te gelooven, dat hij dit werk niet slechts
toelaat, maar dat hij het eens is met den direkteur en
dat hij de verspreiding er van bevordert."

-ocr page 229-

\'218

De gouverneur loosde een zucht. — »Wat wiit ge dan
doen?" sprak hij op een toon van moedeloosheid.

»Handelen!" antwoordde de graaf heftig. — »Wanneer
zullen wij ons bezoek bij Soumasbrod afleggen?" vroeg
hij opstaande.

»Daar moet ik eerst met onzen kolonel en den onder-
gouverneur over spreken."

\'t Zal goed zijn, als ge daarmee nog vóór van avond
gereed kunt wezen." Dit zeggende nam de graaf afscheid
en vertrok.

Terwijl in het salon van den heer Nadoïmkine over-
legd werd hoe het best de Nihilisten op het spoor te ko-
men, zaten dezen in een vertrouwelijk, gesprek bijeen in
het huis van Soumasbrod. Alleen de president der
zemstvos was, uit vrees van verdacht te worden, wegge-
bleven. De woning van Soumasbrod was in een geheel
andere wijk gelegen als de drukkerij. Zij bestond slechts
uit twee belendende kamers. Een kabinetje, dat met een
deur op de trap uitkwam, diende tot slaapkamer. Een
matras op een houten bed met een versleten overtrek,
daarboven een wapenrek in plaats van een heiligenbeeld,
vervolgens eene kast met boeken, waarvan de helft door
elkander verspreid lag, maakte het ameublement van de
eene kamer uit. De andere, veel grooter, die voor salon
diende, was niet beter gemeubeld. Men stelle zich voor:
eene kanapé met lederen zitting aan alle hoeken gescheurd,
een lessenaar, waarop een hoop tijdschriften en andere
met inkt bekladde papieren opgestapeld lagen, eenige
houten stoelen, en in \'t midden van het vertrek een tafel
beladen met glazen en eenige tot op de helft geledigde
flesschen bier. Denkt men zich daarbij eene vloer, die
nimmer door een veger aangeraakt is, en men heeft de
juiste voorstelling van de woning van den Nihilist.

Het gezelschap, dat er dien avond bijeen was, bestond
uit twee vrouwen, de beide dames Volnodoumof, en uit

mm

-ocr page 230-

\'219

eenige mannen: den jood Reinecke, den advokaat, een libe-
ralen priester, door den bisschop der diocese meermalen be-
dreigd met ontslag ten gevolge van zijn levensgedrag;
eindelijk nog een diaken die uit zijn ambt ontzet was,
omdat hij midden onder de mis een profaan liedje gezon-
gen had op de wijze van een kerklied.

Soumasbrod, uitgestrekt in den eenigsten daar aanwe-
zigen leuningstoel, met de voeten op de tafel en eene pijp
in den mond, luisterde naar het rapport, dat hem de pro-
kureur, boven op den rand van den lessertaar gezeten,
voorlas. De oudste der dames Volnodoumof leunde in
gemeenzame houding op den arm van den leuningstoel
van Soumasbrod, terwijl de andere, naast den advokaat
gezeten, lachte om de teedere woordjes, die hij haar in
\'t oor fluisterde. De twee geestelijken zaten afgezonderd in
een hoek met elkaar zachtjes te praten. — Terwijl de
beide jonge dames hier met de Nihilisten samenspanden,
zat haar oude vader eenzaam en verlaten aan zijn huis-
selijken haard, in droef gepeins verzonken over de ondank-
baarheid zijner kinderen. Geen avond ging voorbij, waarin
zij hem niet alleen lieten. »Wat kon \'t ook schelen? De
oude man was toch niets meer dan een verdorde tak van
den boom der maatschappij, nergens toe dienende, dan
om zoo spoedig mogelijk onder den grond gestopt te
worden, later tot mest voor de komende geslachten."

»Zoo zijn wij hier dan bijeen, mijne vrienden," sprak
Soumasbrod, een wolk rook uitblazende. »Wat wij hier
te doen hebben, het is elkander te verstaan over den
weg door ons te volgen."

»Met uw verlof, Sidorovitch" — viel hem de prokureur
in de rede — »mij dunkt het beter, dat vooraf ieder zijne
meening uite over den werkelijken toestand."

»Die is in de laatste dagen aanmerkelijk gewijzigd",
merkte Soumasbrod aan.

»Is men onze drukkerij op het spoor?" vroeg de advokaat,
niet lettende op de blikken, die Rein ecke op hem wierp.

-ocr page 231-

\'220

»Ho! ho!" — riep Soumasbrod met een vloek tot

den laatsten gericht — »ge hebt weer gebabbeld____

pas op."

Re in ecke sloeg de oogen neer.

»Gij hadt den spion voor goed het spreken moeten be-
letten", zei eene der dames Volnodoumof met een veel
beteekenend gebaar.

»Welk eene tijgerin zijt ge toch!" zei Soumasbrod.
»Als ik doodstraffen heb uittevoeren, zal ik mij tot u wen-
den, mijne zachtzinnige Verotchka."

De jonge dame liet een rei scherpe tanden zien.

»Toen ik te Genève was," sprak zij, »heb ik les geno-
men in het schieten met het pistool; ik kan ze treffen op
alle afstanden."

Deze grootspraak verwekte een algemeen gelach.

»De raad van Vera Simon o van was goed", zei de
prokureur, »ik begrijp niet dat gij den vogel hebt laten
vliegen."

»Ik weet wat ik doe", —■ antwoordde Soumasbrod —
ik heb hem voor goed het zwijgen opgelegd, maar op een
andere wijze."

»Hoe dan?" riepen verscheidene stemmen tegelijk.

»Dat is mijn geheim, de tijd zal het leeren."

»0 zoo! hebt gij geheimen voor uwe vrienden?"

»Vertrouwelijke mededeelingen zijn gevaarlijk, men is
alleen zeker van zichzelf," zei Soumasbrod, terwijl hij
een blik wierp naar den kant, waar Re in ecke met de
beide popen zat te praten. Dezen kwamen nu naderbij,
en een van hen vroeg aan Soumasbrod:

»Wat denkt gij van dien graaf Mirvoline?"

»Als hij er niet was," zei Soumasbrod, »dan konden
wij onbevreesd wezen. Behalve hem hebben wij____"

»Het hoofd der politie? Die is een domoor," zei nu de
prokureur, »en de kolonel is zwak. Denk eens aan, dat
ik hem tot het geloof gebracht heb, dat Ilia, de mole-
naar, de biljetten heeft aangeplakt, omdat men zich be-

-ocr page 232-

\'221

diend heeft van stijfsel uit meel gemaakt.... ha! ha! ha!
Dan blijven nog over de gouverneur en zijn vice-koning."

»Die zijn zoo goed als dood, ik kan ze zie zoo!" — en
Soumasbrod kneep daarbij duim en vinger stijf tegen
elkaar.

»Bravo!" — sprak de prokureur. »Daar is niets tegen
te zeggen: wij hebben een knappen chef."

Op dit oogenblik werd er aan de deur geklopt. Sou-
masbrod schrikte. »Zou hij het hebben durven wagen ?"
sprak hij zacht. Niemand durfde zich verroeren. Ieder
hield den adem in. De jood echter, die zijn oog voor het
sleutelgat bracht, begon te lachen.

»Wees gerust!» zeide hij; »het is maar een meisje."

Reinecke opende daarop de deur, en zich daarvoor
plaatsende als om het nieuwsgierig oog het binnen drin-
gen te beletten, vroeg hij de kleine wat zij wilde.

»Een heer heeft mij gezegd" — antwoordde het kind —
»dit te geven aan den heer die op deze kamer woont,"
terwijl zij een briefje aan Reinecke overhandigde, en
zonder antwoord aftewachten liep zij snel de trappen af.
Nauwelijks had Soumasbrod het briefje geopend, of hij
fronste de wenkbrauwen.

»Wat is er?" vroegen allen.

»Ziet!" zei Soumasbrod, en hij wierp den brief op
tafel. De inhoud van den brief was als volgt: »Heden
avond tusschen elf en twaalf uur zal men huiszoeking bij
u komen doen." Deze regels waren niet onderteekend,
maar \'t schrift was aan Soumasbrod bekend. »Eene huis-
zoeking," herhaalde hij met geveinsde minachting. »En
weet gij wie mij dit aankondigt? De onder-gouverneur!" —
Een elektrieke schok doorliep de vergadering; maar de
stem van Soumasbrod maakte op eens aan deze ontstel-
tenis een einde.

»Waarover denkt ge?" sprak hij. »Wij moeten ons op
het bezoek voorbereiden. Vlucht allen!\'t Is tien uur,\'k heb
nog den tijd om mijn toilet te maken."

-ocr page 233-

\'222

»Hebt ge mijne diensten noodig? vroeg Vera, terwijl zij
haar kleinen revolver liet zien.

»Nog niet, mijn hart! Ge moet naar uw papa terugkeeren."

»Wat gaat ge doen?" vroeg de prokureur.

»Ik heb mijn plan gemaakt," — antwoordde Soumas-
brod — »in een kwartier zal alles wat hier verdacht kan
zijn verdwenen wezen. Hij moet knap zijn, die mij op
eene fout wil betrappen. Maar ik moet het veld ruim heb-
ben ," voegde hij er bij naar de deur wijzende. — De vrien-
den begrepen hem.

»Nog éen woord!" zeide Soumasbrod, »zweert, dat
gij getrouw zult blijven aan onze zaak."

»Wij zweeren!" riepen allen.

»En herinnert u, dat wij geen kwartier geven aan ver-
raders !" Dit zeggende zag hij allen scherp in \'t gelaat. Een
somber vuur schitterde in zijne oogen. Eenige minuten
later was hij alleen met zijn gezel, den jood Reinecke.

»Nu aan het werk!" riep hij, terwijl hij een bundel
papieren op den grond wierp. Eenige nummers van
de »Novoé Vremia" en van de »Gazette de Moscou" ble-
ven op tafel liggen. De lessenaar werd onderzocht. Sou-
masbrod liet er slechts wat geld in liggen en eenige on-
beteekenende papieren.

De laatste aflevering der »Nouvelles européennes" en
van de »Chroniques de la patrie" en eenige wetenschap-
pelijke werken behielden alleen hun plaats op den boeke-
hanger. Al het andere werd in eene kist gedaan, de beide
Nihilisten laadden haar op hun schouders en stegen be-
hoedzaam af naar de binnenplaats. Deze binnenplaats
paalde aan een tuin, op het eind waarvan zich een ijskel-
der bevond. Soumasbrod had er den sleutel van. Daar-
heen droegen zij den kist. Terwijl zij daar reden, wierpen
zij een bezorgden bhk naar de naburige woningen; want
het schemerdonker van een zomernacht was niet zeer
geschikt om hen voor de oogen van anderen te ver-
bergen.

-ocr page 234-

\'223

»Zou men niet zeggen dat wij op eene begrafenis wa-
ren" — merkte Re in ecke aan.

»Onze pope en onze diaken met aangestoken kaars ont-
brelcen er nog maar aan," antwoordde Soumasbrod.

De beide mannen waren juist weer in huis gegaan, toen
zij stappen op de trap hoorden. Soumasbrod. zette de
deur open en keerde naar zijn leuningstoel terug met zijne
pijp in den mond. Zijn makker nam een boek. Er werd
aan de deur geklopt.

»Binnen!" riep Soumasbrod zonder te ontstellen.

De kolonel der gendarmes gevolgd door den gouverneur
verscheen aan de deur; achter hem aan ging Mirvo-
line. Soumasbrod boog zich met voorgewende beleefd-
heid.

»Waaraan heb ik de eer van dit bezoek te danken?"
vroeg hij met eene uitdrukking van verrassing op zijn gelaat.

»Mijnheer Soumasbrod," — begon de generaal —
»wij____"

»Wij komen ...." voegde de kolonel er aan toe; maar
noch de een noch de ander konden meer zeggen, zóo
verlegen werden zij door de vaste houding van den Nihi-
list. De graaf belastte zich nu met het antwoord.

»Gij wordt verdacht," sprak hij, »de schrijver te zijn
van de biljetten en van de revolutionaire blaadjes, die er
in de stad verspreid zijn. Wij zijn hier om huiszoeking
te doen."

Soumasbrod lachte en maakte met zijne hand eene be-
weging als om zijne verwondering te kennen te geven.

»Eilieve, mijne heeren!" — sprak hij. —- »En gij verdenkt
mij van zulke schandelijke dingen. Dat ben ik zeker ver-
schuldigd aan mijne betrekking van dagbladschrijver. Wij
arme pennelikkers, wij beloopen altijd de kans van allerlei
leelijke dingen beschuldigd te worden. Laten de heeren
zich vrij de moeite geven, mijne woning, mijn lessenaar,
tot zelfs mijne kleeren te onderzoeken; ik stel alles ter
hunne beschikking. Zij zullen mij verplichten zich te

-ocr page 235-

\'224

overtuigen, dat ilc onschuldig ben, zoo onschuldig als een
pas geboren kind."

Deze aardigheid scheen op den gouverneur en den ko-
lonel indruk te maken, zij huiverden hun plicht te doen.
De graaf alleen huiverde niet.

»Daar gij ons volmacht geeft, zullen wij voortgaan,"
zeide hij op zijn gewonen kalmen toon.

Soumasbrod opende zelf voor hem zijn lessenaar, en
op een wenk van den graaf ging de kolonel den inhoud
er van onderzoeken. De gouverneur zette zich neder,
met een gevoel alsof het tegen zijn zin was, dat hij zijn
hulp verleende.

»Eilieve," hernam Soumasbrod, »hoe is \'t mogelijk
dat ge mij voor een revolutionair houdt, ik die schrijf in
de »Novoé Vremia" en in de »Gazette de Moscou!" Ge-
looft gij, dat de weledele heerKatkowmij de kolommen
van zijn dagblad zou afstaan om over het Nihilisme te
schrijven? Ziehier een eigenhandig door hem ondertee-
kenden brief, waarin hij mij verzoekt hem zoo spoedig
mogelijk de correspondentie van Starigorod te zenden.
Dit artikel, ziet het maar in; ik was juist bezig er de
laatste hand aan te leggen, toen de heeren binnenkwamen;
ge kunt uzelf overtuigen, hoe ik deze lomperts van revo-
lutionairen op hun plaats zet."

De gouverneur wierp een oog in het papier, dat Sou-
masbrod hem voorhield. Hij vond er niets berispelijks
in. Het artikel was inderdaad in elk opzicht anti-revo-
lutionair. Zonder graaf Mirvoline zouden de twee andere
bezoekers gegaan zijn zooals zij gekomen waren: de ko-
lonel overtuigd dat Soumasbrod een getrouw onderdaan
van zijne Majesteit was, de gouverneur verblijd dat hij
niet streng behoefde te wezen jegens iemand, wien hij
niet gaarne tot vijand had. Maar de graaf doorsnuffelde
elk hoekje van het vertrek, elk kleedingstuk van den
Nihilist. Deze bewaarde voor het oog al zijne koelbloedig-
heid, ofschoon hij inwendig van woede blaakte. Maar

-ocr page 236-

vast besloten zich niet bloot te stellen, hield hij zich be-
daard tegenover den gouverneur.

))\'t Is recht treurig" — zeide hij op bitteren toon —
»zoo bloot te staan aan kwade vermoedens. En waarom ?
Enkel en alleen omdat men smaak in litteratuur heeft,
en omdat men niet behoort tot de mannen voor het be-
houd öf tot den adel. \'t Is toch in onze dagen geoorloofd
om in gevoelen te verschillen van onze voorouders, die
Peter den Grooten voor een ketter hielden."

»Mijnheer Soumasbrod", viel nu de graaf in, »wilt gij de
goedheid hebben mij te zeggen, wie dit jonge mensch is?" —
wijzende op den jood, die in een hoek gezeten geen mond
opengedaan had sedert de komst der bezoekers.

»Dat is mijnheer Reinecke, een mijner vrienden,
student aan de universiteit te Moskou" — antwoordde
Soumasbrod op lossen toon. — »Het bedroeft mij,
dat hij bij dit tooneel tegenwoordig is, zoo kwetsend voor
mij; hij is er geheel van ontsteld."

»Mijnheer Reinecke," sprak de graaf zich tot het jonge
mensch wendende, »gij zult ons wel den dienst willen
bewijzen ons voor te lichten." Dit zeggende opende hij de
deur achter hem en ging naar beneden, toen Soumas-
brod zijne houding vergetende, zich tot hem richtte.

»\'t Komt mij voor, mijnheer de graaf\' — zeide hij met
eene stem door woede ter nauwernood onderdrukt — »dat
gij een weiiiig te ver gaat. Zoo het nog onze gouverneur
was, maar gij—"

»Ik sta onder hoogere bevelen" — antwoordde de graaf
koeltjes. Op deze woorden verbleekte Soumasbrod,
\'t geen M i r v o 1 i n e niet ontging. Hij zag hem met een
onderzoekend oog aan.

»Ik wacht u, mijnheer Reinecke." Deze nam werktui-
gelijk eene kaars en daalde het eerst af. De kolonel volgde
hem met den graaf. Zij waren nog maar twee schreden
gegaan, toen de laatste zich bukte. Een vodje papier had
zijne aandacht getrokken, hij stak het schielijk bij zich.

15

-ocr page 237-

\'226

De knapste menschen dwalen. Dit papier was het
briefje van den gouverneur, dat Soumasbrod, in zijn
haast had laten vallen. De regels, waaraan hij meende
zijn behoud te danken te hebben, strekten hem ten ver-
derve. Een geheimzinnig gevoel zeide den graaf, dat hem
daardoor alles zou worden ontdekt. Hij hield het bij het
licht en wierp er een oog in. \'t Was het werk van een
oogenblik. R e i n e c k e , die met den rug naar hem toe
stond, had niet eens den tijd het op te merken.

»\'t Is genoeg", — zei hij tot hem — »wij zullen niet
verder gaan," en de weinige trappen weer opklimmende,
kwam hij in de kamer terug, waar Soumasbrod en de
gouverneur hem met angst stonden te wachten. De eerste
zag hem aan met een zegevierenden blik.

»In naam des keizers! gij zijt mijn arrestant", zei de
graaf, de hand op zijn schouder leggende.

Een kanonschot had niet meer uitwerking kunnen doen.
De Nihilist werd bleek, zijne beenen beefden; maar dit
duurde slechts een oogenblik. In een oogwenk maakte
hij zich los, haalde een pistool uit zijn borstzak en legde
op den graaf aan. Het schot ging af, de kamer werd
met rook vervuld, de kolonel en de gouverneur kwamen
met een angstkreet graaf Mirvoline te hulp. Rei-
necke wilde van de verwarring gebruik maken om zijn
vriend te bevrijden en met hem door de deur te ont-
vluchten; maar de graaf had de voorzichtigheid gehad den
sleutel er uittenemen. Op het geluid der ontploffing
waren gendarmes, die op den uitzet stonden, de kamer
binnen gestormd, en voordat de Nihilisten den tijd had-
den zichzelf te onderkennen, waren zij aan handen en
voeten gebonden.

»Ik heb gemist, die vervloekte aristokraat!" schreeuwde
Soumasbrod, terwijl hij van woede schuimbekte. De
graaf had met een snelle beweging van den arm den
Nihilist afgeweerd. Het schot was wel afgegaan, maar
de kogel was in het plafond terecht gekomen.

-ocr page 238-

\'227

»Die vervloekle jood lieeft mij verraden," schreeuwde
Soumasbrod, terwijl hij woedende blikken wierp op
Reinecke.

»Gij vergist u," — zeide de graaf, terwijl hij hem het
briefje toonde — »\'t is dit vodje papier."

De w^oede van Soumasbrod kende geene palen meer.
»Ik zal mij wreken," schreeuwde hij. »Hoor, mijnheer de
graaf, dit briefje.... ik heb het van den onder-gouverneur,
hij is een gamvdief.... en de gouverneur deugt even-
min ..." De graaf scheen geen aandacht te leenen aan de
woorden van dezen dolleman. Maar de generaal Nadoïm-
kine veranderde op eens van kleur en moest tegen den
muur leunen om niet te vallen.

»Dieven, roovers, die de galg verdiend hadden!"
schreeuwde de Nihilist; »ja, ja, ik zal mij wreken!...."

»Brengt hem weg!" — beval Mirvoline aan de gen-
darmes — »en gij, kolonel, geleid hen naar de gevan-
genis!" — »Gij ziet het," sprak hij tot den gouverneur,
nadat de anderen vertrokken waren.

»Dit briefje kan onmogelijk van Ploutof zijn," sprak de
gouverneur.

»Gij moet zijn schrift kennen," antwoordde de graaf,
hem het papier overreikende. Maar nauwelijks had deze
het ingezien, of zijne gelaatstrekken veranderden.

\'t Is onmogelijk!" stotterde hij, »ik had het nooit kun-
nen denken."

»Het is dus wèl zijn schrift?"

»Ja, maar iemand kan het nagemaakt hebben."

»Dat zullen wij nu juist onderzoeken," sprak de graaf;
»hij kan zich in zijn eigen schrift niet vergissen."

Na de deur van Soumasbrod\'s kamer goed gesloten
te hebben, gingen de beide heeren naar beneden de straat
op. Een uur later zaten de beide Nihilisten in de preven-
tieve gevangenis. Gedurende den nacht werden zij ieder
afzonderlijk verhoord. Uit Soumasbrod kon men niets
krijgen. Reinecke bekende alles: de geheime drulckerij,

-ocr page 239-

\'228

de aanplakbiljetten, de courant, terwijl hij zijn eigen
onschuld bepleitte en zeide, dat hij maar een werktuig
was in handen van den Nihilist, die hem door bedreigin-
gen schrik aangejaagd had. Ondervraagd naar de ver-
houding tusschen Soumasbrod en den onder-gouverneur,
verhaalde hij, hoe deze laatste de drukkerij ontdekt, en
hoe de Nihilist hem vervolgd had met het pistool in
de hand.

Door een en ander lag ook Ploutof onder zware ver-
denking. Den volgenden dag zag men een rijtuig voor
zijne woning staan. Twee mannen stapten er uit en gin-
gen de woning binnen. Eenige oogenblikken later werden
zij door den heer Ploutof vergezeld. Het waren de
gouverneur en de graaf Alle drie gingen daarop weer
in het rijtuig zitten en reden naar het gerechtshof De
heer Ploutof vernam daar de beschuldigingen tegen
hem ingebracht. Toen hem het verdachte briefje onder
de oogen gelegd en gevraagd werd of hij het schrift
kende, sloeg hem de schrik zoozeer om het hart, dat hij
door een plotselinge beroerte overvallen, voorzichtig naar
zijn woning teruggevoerd werd.

Eenige dagen later zou het vonnis uitgesproken worden.
Den avond te voren bezocht de graaf Soumasbrod in
de gevangènis.

»Mijnheer Soumasbrod" — sprak hij, zich vlak tegen-
over den Nihilist neerzettende »ik heb u eene vraag
te doen. Uw antwoord zal volstrekt van geen invloed
zijn op uw lot. Ik heb u gearresteerd, mijne macht reikt
niet verder, thans zijt gij in handen der jurie. Ik weet
wie gij zijt, Eéne zaak is mij echter nog niet duidelijk,
te weten: wat gij bedoelt, wat gij wilt." De graaf sprak
dit op zijn gewone koelbloedige manier. Voorover gebo-
gen keek hij den Nihilist strak aan. Deze antwoordde
niet dadelijk. Hij streek met zijne handen door zijne

-ocr page 240-

\'229

haren, zette een dwaas gezicM en begon hardop te lachen.

))Ha! ha! ha! gij wilt weten, wat wij bedoelen?"

»Ja."

»He! ik heb volstrekt geen reden om het voor u te
verbergen. Zooals gij zegt, ik ben in handen der jurie,
die ... mij vrijspreken zal."

De graaf maakte een beweging van ongeduld. »Ge hebt
mij nog niet geantwoord," sprak hij.

»\'t Ware beter ons te vragen wat wij niet willen; er
is veel wat wij niet willen."

»Wat dan?"

De Nihilist daarop de vier voorste vingers van zijn
rechterhand verbergende, sprak: »Wij willen geene regee-
ring, geen godsdienst, geen eigendom, geene familie .. .."

»Dat begrijp ik," — viel de graaf hem in de reden,—
»maar ik kom tot mijn eerste vraag terug: »wat wilt gij
dan wel?"

»Wij willen vernietigen."

»Bij voorbeeld."

»Alles — alles wat tot nu bestaan heeft, de geheele
maatschappij."

»Nu, en dan?"

»Daarna? O, dat kan niet schelen! Onze zending is:
vernietigen."

»Het is dus de chaos, dien gij wilt."

»Juist zooals gij zegt: uit den chaos ontspringt het licht.
Als wij alles zullen verwoest hebben, dan zal een nieuwe
wereld verrijzen uit de puinhoopen der oude; een ander
geslacht zal opstaan om op die puinhoopen te bouwen."

»Hm! ik dank u," zeide de graaf, »voor uwe openhar-
tige bekentenis. Gij hebt dus geen ander doel dan om
te vernietigen?"

»Geen ander."

»En hoe denkt gij dit doel te bereiken?"

»Wij gaan schielijk op ons doel af," zei de Nihilist met
een grijns... »en wij gaan er heen langs verschillende

-ocr page 241-

\'230

wegen, alle middelen zijn goed____ spot, list, geweld,

omkooping, verleiding, moord, brand...."

De graaf deinsde verschrikt achteruit, toen hij dit
hoorde. Evenwel sprak hij: »Gij vergeet, dat er voorde
misdadigers gevangenissen en vestingen bestaan."

»Laten de gevangenissen en vestingen opgevuld worden
van veroordeelden," sprak Soumasbrod, »maar wij
zijn talrijker dan gij denkt. Ons werk zal niettemin
voortgezet worden, en ten laatste zullen wij overwinnen.
Wij hebben overal onze bondgenooten, en zelfs onze vij-
anden helpen ons— ha! ha! ha!"

Rood van verontwaardiging verliet de graal het vertrek;
maar nog lang daarna weerklonk de cj\'nische lach van
den Nihilist hem in de ooren.

Den volgenden morgen verschenen Soumasbrod en
Re in ecke voor het gerechtshof: Ploutof was door zijne
ziekte verhinderd. De zaal kon ai de nieuwsgierigen niet
bevatten. Twee advokaten waren uit Moskou gekomen.
De een gekozen door het gouvernement en belast met
de zaak van Ploutof, verdedigde hem tegen medeplich-
tigheid met den revolutionair op zeer zwakke wijze. Wat
zijne oneerlijke handelingen betreft, de bewijzen waren
maar al te duidelijk. Hij werd bij verstek veroordeeld
tot ontzetting uit zijn ambt, tot voortdurende ballingschap
en tot betaling van de geleden schade. De advokaatvan
Reinecke toonde aan, dat de jood, wien door den Ni-
hihst schrik aangejaagd was, niets meer was dan een
lijdelijk werktuig in zijne hand, en dat de volledige be-
kentenis, welke men van hem verkregen had, op zich zelf
reeds voldoende was om hem. vrij te spreken. Hij werd
dan ook vrijgesproken met algemeene stemmen. De ver-
dediger van Soumasbrod, een vriend van hem, sprak
zeer vloeiend en met veel overredingsksacht. Hij verdeelde
zijne rede in drie deelen: vooreerst betoogde hij, dat het
schot tegen den graaf gelost uit het instinkt van zelf-

-ocr page 242-

\'231

verdediging was geschied. Ten tweede l<on men zijne
drukkerij geen geheime noemen, want zij was bekend
aan den onder-gouverneur. En eindelijk, wat wel het
voornaamste mocht worden geacht, de advokaat trachtte
te bewijzen, zooals tegenwoordig in Rusland en overal
elders de mode is; dat het revolutionaire streven van den
beschuldigde het gewrocht was van een hersenziekte.
Met een beroep op de geschiedenis vooral van de eerste
fransche omwenteling eindigde hij zijne rede aldus: Een
groot man heeft eens gezegd: »Krankzinnigheid is de
misgeboorte van een groote gedachte, maar onmachtig
omdat zij door de rede niet begrepen en bestuurd is ge-
weest." De gedachte van Soumasbrod was: het wel-
zijn van zijn vaderland. Ware hij een redelijk man, hij
zou een beroemd patriot zijn geweest, een verdienstelijk
mensch voor Rusland en vooi de geheele menschheid.
Een gebrek aan de inrichting der hersenen heeft van
hem een volksleider gemaakt. Mijne heeren! zullen wij
hem veroordeelen? Neen, wij zullen hem beklagen. Met
een uitbundige toejuiching werden deze woorden begroet.
De uitspraak der gezworenen was: niet schuldig.

Uit dit verhaal blijkt, dat de Nihilisten machtige vrien-
den hebben zelfs voor de balie. Overal heeft het Nihi-
lisme zijne vertakkingen tot onder de hoogste standen.
Het volgend verhaal, dat wij onzen lezers hier aanbieden,
zal hen dit leeren.

Luitenant Paul Walitzin van het derde regiment
ligte kavallerie 5f de Littauwsche lanciers, behoorde als
zoovele andere officiers tot een komplot Nihilisten. Hij
had zich bij de samenzweerders aangesloten, deels om\'
de verveling te verdrijven van het garnizoensleven in het
onaanzienlijke Ekaterinoslav, deels omdat hij van eene al te
goedaardige natuur was om »neen" te zeggen tot oudere
kameraden, die hem wisten te bepraten. Daar was de
kapitein van zijn regiment, de reeds grijze Peter Sna-
rischeff, die hem van den beginne voorhield, dat een

-ocr page 243-

\'232

man moest zijn öf Nihilist öf een beest, — want wie
anders dan een beest buigt zijn nek onder het juk eener
aristokratische kaste en is de onderdanige dienaar van
een despoot? Deze Snarisneff voedde zijn geest met
traktaatjes van duitsche socialisten, welke hij kocht van
een kruidenier van de broederschap; deze ontving ze uit
Leipzig in bussen, die australisch vleesch heetten te be-
vatten. Onder den invloed van deze lektuur maakte hij
allerlei plannen om de maatschappij te hervormen, die
echter nimmer uitgevoerd werden. De waarheid was,
dat hij ontstemd was, omdat hij dertien jaren in \'t leger
gediend had, zonder het verder te hebben gebracht
dan tot den rang van kapitein; indien hij van adelijk
bloed was geweest, zoo meende hij, zou hij reeds lang
generaal geweest zijn.

Paul Walitzin daarentegen was jong en vol illu-
sie\'s, hij had geene grieven tegen de bestaande orde der
dingen dan uit de tweede hand, d. w. z. omdat zijn vriend
ze had. Hij was schoon, zijn uniform stond hem goed,
hij was bemind bij een tal van jonge en bejaarde dames,
en, dank zij de mildheid zijns vaders, die koopman in
leder was en in ruime omstandigheden verkeerde, had
hij altijd eene goed voorziene beurs. Een drieëntwintig-
jarige man, als hij, verlangt niets meer te weten, dan
dat het leven is om te genieten, en Paul stelde dus
maar half en half belang in het denkbeeld, dat hij eens
burger zou zijn van eene vrije moskovitische republiek,
waarin ieder mensch even zoo goed is als een ander, en
waarin men in niemand anders zal gelooven dan in zichzelf
Evenwel, daar samenzwering geen kinderspel in Rusland
is, moest Paul in de vergaderingen zijner klub eene me-
nigte eeden afleggen. De »broeders" vorderden, nu
voor dit dan voor dat, een eed, en wie dit niet
deed was verplicht boete te betalen aan de leden van
het comité. Nu M-as Paul wel mild in het uitgeven van
geld; maar daar hij nooit uitgenoodigd werd iets te doen

-ocr page 244-

\'233

dan te luisteren naar vervelende redevoeringen, waarbij
hij het geeuwen haast niet kon onderdrukken, leefde hij
in de meening dat het werk der sociale wedergeboorte
zeer goed zonder zijne hulp door anderen kon worden ge-
daan, en dit was volkomen naar zijne smaak.

Het was omstreeks éen jaar dat hij met de Nihilisten
in verbintenis stond, toen hij op zekeren avond, bij ge-
legenheid van een bal ten huize van den gouverneur van
Ekaterinoslav, voorgesteld werd aan eene voorname dame,
vorstin Valdine, echtgenoote van een der hoogst ge-
plaatste hofbeambten. Zij had eenige bloedverwanten
bezocht en zou den volgenden dag naar Petersburg terug-
keeren. Paul was zeer getroffen door hare schoonheid,
en zij scheen veel belang in hem te stellen; want zij zeide
tot hem:

»Heb ik u vroeger niet gezien? Zijt gij ooit te Peters-
geweest?"

»Ja, nu twee jaar geleden, toen ik daar heenging om
kolonel Ivanoff te begeleiden tijdens zijne ziekte."

»Ha zoo! en hermnert ge u nog, dat ge toen de hol-
lende paarden eener slede tegengehouden hebt op St.
Izaäksplein? Eene dame zat in de slede; maar gij waart
reeds weggegaan, vóór zij den tijd had u te bedanken
misschien wel voor \'t behoud van haar leven."

»Ik hoop dat gij die dame waart," zei Paul blozende.

»Ja, ik was het," — zei de prinses met een vriendelijk
lachje, —■ »en ik hoop u op de eene of andere wijze
mijne dankbaarheid te betoonen; wat kan ik voor u doen ?"

»Dat is een gewichtig aanbod," antwoordde Paul half
ernstig, half schertsend.

»Ik zou gaarne kapitein willen zijn en overgeplaatst
worden in een der regimenten van de garde."

»Ik zal mijn best doen," verzekerde zij hem.

Maar Paul hechte geen gewicht aan de belofte der
prinses, en hield zich overtuigd, dat zij alles wel ver-
geten zou hebben, nog voordat zij naar Petersburg terug-

-ocr page 245-

\'234

gekeerd zou zijn. Hierin vergiste hij zich echter; want
zes weken later ontving hij een schriftelijke aanstelling
als kapitein in het regiment garde-kurassiers van den
grootvorst Alexis en tevens het kruis 4de klasse van de
Orde van St. George, als »belooning voor betoonden moed
bij het redden van iemands leven."

Tengevolge van deze benoeming vertrok hij naar Pe-
tersburg. Zijn vader, ingenomen met zijne bevordering,
verdubbelde zijne toelage, zoodat de jonge kapitein in
staat was op ruimen voet te leven, en weldra verscheidene
vrienden zich verwierf. Hij werd met onderscheiding be-
handeld; want het gerucht liep, dat hij een gunsteling
was van het hof en spoedig tot hoogere eerambten zou
opklimmen. Iedereen wist, dat de prinses Val dine hem
begunstigde. Wat zijne nihilistische denkbeelden betreft,
hij hield die voor\'zich zelf; want het Nihilisme was kon-
trabande bij de garde der kurassiers.

Op zekeren avond, toen hij eene receptie bijwoonde ten
huize van de prinses Val dine, zeide zijne beschermster
tot hem: »Ge schijnt onder al de zotkappen van uw re-
giment de eenige verstandige man te wezen. Uw kolo-
nel heeft in dien geest over u gesproken tot den Groot-
vorst Alexis. Ik verheug mij daarover, want gij doet
daardoor mijne aanbeveling eer aan. Luister nu eens
naar \'t geen ik u ga zeggen. Van de week zult gij een
dag de wacht hebben in het Marmeren Paleis en
dineeren bij den Grootvorst. Gij zult daar den Tsaar
ontmoeten, als hij van Lividia terugkomt. Als Zijne
Majesteit tot u spreekt en u vraagt, hoe u uw regiment
aanstaat, dan moet gij antwoorden, dat gij bij den staf
wenscht geplaatst te worden."

»Maar ik blijf liever die ik ben," antwoordde Paul.

»Als een jongmensch," — hernam de prinses, — »zich
een naam wil verwerven, dan begeert hij zijn tijd niet
door te brengen onder champagne-drinkers. Gij moet
doen zooals ik u verzoek, Paul Walitzin, gij moet

-ocr page 246-

\'235

carrière maken. Ik zal niet tevreden zijn, voordat gij
een post aan het hof hebt; daarna zal ik voor u eene
rijke vrouw zoeken."

))Ik ben uw dienaar, Prinses," antwoordde de kapitein
eerbiedig, schoon zijn hoofd duizelde van al die grootsche
plannen en hij voor het tegenwoordige meer aan het ver-
maak dacht dan om nog meer vorderingen te maken.
Maar hij gevoelde zich te zeer aan de prinses verplicht,
dan dat hij door te weigeren haar zou willen beleedigen.

Vijf dagen daarna kreeg hij het bericht, dat hij den
volgenden dag de wacht moest houden in het Marmeren
Paleis, en zijn kolonel het er bijvoegen, dat hij op hoog
bevel zou dineeren bij den Grootvorst. Paul\'s kamera-
den wenschten hem geluk met deze onderscheiding en
plaagden hem een weinig met de prinses Valdine.
Maar P aul\'s gemoed was verdeeld tusschen een gevoel van
erkentelijkheid jegens de vorstin en de vrees, die hem
overviel bij de gedachte, dat hij vis-à-vis den Tsaar zou
zitten. Hij was niet te vergeefs een Rus: de gedachte
aan zijne keizerlijke Majesteit hield hem in ontzag, en hij
vergat in zijne opgewondenheid geheel, dat hij eens
gezworen had, Alexander II van den troon te stoo-
ten. — Na den eten ging hij naar zijne kamers met het
voornemen om nog heden avond een brief naar huis te
schrijven, ten einde zijne ouders deelgenooten te maken
van het groote geluk, dat hem was ten deel gevallen.
Maar nog voor hij zijn mantel uitgetrokken had, ontving
hij een brie:Qe, waarin hij slechts deze woorden geschre-
ven vond: »Van avond te 10 uur, no. 6 Feodorstraat."
Paul schrok; de cijfers 555, die boven dezew^oordenge-
schreven stonden, duidden het geheime nommer aan van
de loge der Nihilisten, waartoe hij behoorde, en het briefje,
dat hij in de hand hield, bevatte ongetwijfeld een oproe-
ping tot bijwoning van eene zuster-loge in de hoofdstad.
Hij stak een lucifer aan en verbrandde het papier ; daarop
overlegde hij een oogenblik met zichzelf, of hij doen zou

-ocr page 247-

\'236

alsof hij de dagvaardiging niet ontvangen had, dan of hij
naar de loge zou gaan en zijn ontslag indienen. Hij begon
nu intezien, dat het nihilisme eene dwaasheid was. Wat
verlangden toch die menschen ? Paul Walitzin had niets
op de regeering aantemerken, hij had een goed leven,
eene ridderorde sierde zijne borst, hij begeerde niets meer.
Met deze overleggingen spoedde hij zich, van een revolver
voorzien, naar de plaats waar hij verwacht werd, met het
vaste voornemen in eens alle verbintenis met het Nihilisme
aftebreken. Hij bezat een moedige natuur en deinsde niet
terug voor het denkbeeld, dat hij de verwijten eener
gansche vergadering van toornige revolutionairen zou moe-
ten aanhooren. Hij verkeerde daarbij in den waan, dat
hij het genootschap, waarbij hij ingeschreven was, even
gemakkelijk zou kunnen verlaten als een gewone klub.

Feodorstraat was niet ver af van de wijk, waarin P au 1
woonde. Het was een fraaie, nieuw aangelegde straat, en
no. 6 was een groot, aanzienlijk huis. Daar gekomen schelde
hij aan, de deur werd geopend door een knecht in liverei,
die haar achter den bezoeker sloot zonder een woord te
spreken; een tweede bediende verscheen en geleidde hem
over eene met een zwaar tapijt bekleede trap naar een
vertrek, dat er als eene dames-boudoir uitzag. Gedurende
tien volle minuten v/erd hier Paul alleen gelaten, toen werd
er zacht eene deur geopend ^ en de officier stond als vast-
genageld aan den grond van verwondering en schrik , toen
hij zich zag staan tegenover een generaal in vollen uni-
form, wien hij met eene bevende hand op de gewone
militaire wijze begroette. De generaal was hem bij naam
niet bekend; maar hij herkende zijne gelaatstrekken, daar
hij hem eens bij eene revue gezien had. Hij was een lang
door de zon bruin geworden man met een barsch uitzicht
en zware wenkbrauwen. Zijn dunne, fijn gesneden neus
teekende het Cirkassische of Tzjerkessische type, en zijne
oogen geleken op die van een wolf bij donkeren nacht.
Hij hield een pluimhoed onder den arm, en zijne borst

-ocr page 248-

\'237

blonk van eene menigte sterren. Pau I\'s groet beantwoor-
dende bleef hij op een armslengte van hem staan en
maakte drie teekens, waarmee hij aanduidde, dat hij lid
was van eene loge van Nihilisten. Hij legde drie vingers
op zijne rechterhand, toen op zijne lippen en eindelijk op
zijne borst. Daarna bedekte hij zijne oogen met beide
handen, eindelijk legde hij zijne handen op den rug, sloot
ze en boog zijn nek, aldus het voorkomen aannemend van
eenen gevangene die gebonden wordt. Nadat hij al deze
bewegingen in een oogenblik volbracht had, noodigde hij
Paul uit naast hem plaats te nemen op eene ottomane
en sprak op kalmen toon tot hem: »Zet u neder, W a-
litzin, wij zullen eens samen praten."

Paul gehoorzaamde, maar een gevoel van huivering
overviel hem. Ofschoon verlost van de vrees, die hem
overmeesterde op het eerste gezicht van den generaal in
de meening, dat hij hier voor den krijgsraad was versche-
nen van wege hoog verraad, sloeg toch de gedachte hem
neer, dat een hoog geplaatst man, als deze generaal, een
medeplichtige kon zijn van de Nihilisten. Zou het dan waar
wezen, wat de oude kapitein Snarischetf gewoon was te
zeggen, dat de Russische maatschappij is als een bijen-
korf, en de Nihilisten hun bondgenooten hebben tot aan
de trappen van den keizerlijken troon ? Toen hij van zijne
eerste ontsteltenis eenigzins bekomen was, begon de ge-
neraal aldus:

»Walitzin, wij werken voor eene en dezelfde zaak. Ik
heb mij aan u vertoond in mijn volle wapenrusting om u
het bewijs te geven, dat ik u mijn volkomen vertrouwen schenk
en ook opdat ge een duidelijke voorstelling zult hebben van
het gewicht der revolutionaire beweging, als ge ziet, dat man-
nen van mijne positie daaraan deelnemen. Het is een feit dat
onze plannen thans rijp zijn voor uitvoering, het oogen-
blik is gekomen om te handelen. De loge van Ekaterinoslav
heeft ons doen weten, dat gij een man zijt, op wiens
moed, geestkracht en overtuiging wij rekenen mogen,

-ocr page 249-

\'238

daarom zijt gij uitgekozen tot een onzer instrumenten.
Morgen zult gij de wacht hebben in het Marmeren Pa-
leis , en gij zult daar den Tsaar zien..." Hier liet de ge-
neraal zijne stem dalen en sprak verder fluisterend, toen
op eens Paul met een uitroep van schrik hem belette
voorttegaan.

»Generaal!" — sprak hij met verheffing van stem, op-
staande — »gij stelt mij voor te doen wat zooveel als een
misdaad is. Ik wil geen deel hebben aan een lafhartige
daad van verraad en moord."

»Gij vergeet uwe eeden van gehoorzaamheid," zei de ge-
neraal op koelen toon.

»Ik heb nooit gezworen een moordenaar te zijn."

»Gij hebt den eed afgelegd, de bevelen van uwe loge te
zullen gehoorzamen, welke zij ook mogen zijn, en elke daad
voor rechtvaardig te houden, die zou kunnen strekken
om ons land te bevrijden."

»Welnu, zoo ik dit deed, dwaalde ik, en ik neem mijn eed
terug," sprak Paul met verachting. »Ik beantwoord uwe
dagvaardiging van heden avond met deze verklaring, dat
ik mijn ontslag neem; de beginselen uwer vereeniging ko-
men mij slecht en onhoudbaar voor. Ik verlang mijne ver-
bintenis met de broederschap aftebreken."

»Dat beteekent, dat, terwijl gij een gevulde maag hebt,
anderen het recht niet bezitten honger te lijden," zei de
generaal op spottenden toon; »maar ik moet u herinne-
ren, Walitzin, dat gij uwe eeden aan ons verbond ge-
daan moet houden, en dat ge ons niet verlaten moogt.
Als ge uwe eeden niet houdt, zijt gij een verrader, en
we zullen u als zoodanig straffen."

»Ik veronderstel dat gij mij vermoorden wilt, he?"

»0 neen," antwoordde de generaal op kalmen toon. —
»Als gij de bevelen niet gehoorzaamt die ik u geef, dan
laat ik u arresteeren als een Nihilist en wordt gij getrans-
porteerd naar Siberië."

De hardvochtigheid 5 waarmee deze bedreiging uitge-

-ocr page 250-

\'239

sproken werd, deed Paul verstommen. Hij zag den ge-
neraal een oogenblik aan en \'t was hem of deze reeds zijn
degen getrokken had, om hem als een schadelijk dier
dood te steken. Deze had intusschen een cigaar opge-
stoken en, na eenige minuten te vergeefs op het antwoord
van Paul gewacht te hebben, blies hij hem verachtelijk
een wolk rook in \'t gezicht en viel toen uit met de woorden:

»Zie, Walitzin, \'tis in \'t belang van onze zaak, dat
een onbruikbare Nihilist nu en dan gearresteerd wordt,
opdat de politie zich beroeme op een gewichtigen vangst,
en op een dwaalspoor geleid worde door de ontdekking-
van waardelooze papieren. De slachtoffers die wij daar-
voor uitkiezen zijn verraders of zwakken, zooals gij. Weest
gewaarschuwd; want ik verzeker u, dat het net waarin
gij gevangen zijt zóo sterk is, dat het u niet zal baten
er uit wegtesluipen of het stuk te breken; beslis dan nu,
wat gij wilt doen."

»Dat wat mij van u scheidt," antwoordde Paul uitda-
gend. Ik ben geen verrader, uwe geheimen zijn bij mij
veilig; maar ik ben ook geen moordenaar, en zoo ik in
gevaar mocht verkeeren, omdat ik mijne eer ongeschonden
bewaren wil, welnu, dan zal ik de bescherming inroepen
van personen, die misschien toonen zullen even machtig
te zijn als gij."

»Gij denkt aan prinses Valdine, vermoed ik" — her-
nam de generaal met een duivelschen lach. — »Wel,
beproef het, mijn vriend, en nu.. . goeden avond!"

Paul liet zich dit geen tweemaal zeggen, maar, na zijn
superieur gesalueerd te hebben, vertrok hij. Buiten ge-
komen bleef hij een oogenblik besluiteloos stilstaan, hij
vroeg zich af, of het niet een droom was geweest. »Was
die man, die hem tot een moord van den keizer had willen
overhalen, werkelijk een generaal in dienst van Zijne
Majesteit? Verkeer ik in gevaar verbannen te worden?"
Terwijl hij hierover nadenkt en zijn blik over de straat
laat gaan, komt er juist een leeg rijtuig aanrijden. Haastig

-ocr page 251-

\'240

beveelt hij den koetsier hem op te nemen en zoo snel
als hij kan te brengen naar het Valdine-paleis. Onderweg
verneemt hij van dezen op zijne navraag, dat het hôtel
zoo even door hem verlaten bewoond wordt door den
kommandant van de tweede divisie infanterie, met name
Brekoff. In minder dan tien minuten had Paul het
huis van zijne beschermster bereikt. Het was laat, maar
hij zag nog licht branden in eene der voorkamers. Nauwe-
lijks had hij zich aangediend, of hij werd, hoewel het
reeds laat was, op zijn aandrang toegelaten tot de prinses,
die hem zoo vriendelijk ontving, dat zij hem zijn geheele
vertrouwen ontlokte. Weenende vertelde hij haar alles
in weinige woorden.

))Nu?" zeide zij koeltjes, toen hij ophield, »wat hebt
gij besloten te doen?"

»Kunt gij dit nog vragen, mevrouw?" sprak Paul —
»Och ! (zoo ging hij voort), ik bid u, zeg mij wat ik m o e t
doen. Ik kom om u raad te vragen."

»Zoo, indien dit uwe bedoeling is," — zei de prinses
langzaam elk woord uitsprekende — »als gij mijn raad
verlangt, dan zou ik u... aanraden uw eed te houden."

»Wat! mijne eeden aan de Nihilisten?"

»Ja, ik houd meer van soldaten die hun eeden hou-
den" — zei de prinses zich omkeerende en hem over
hare schouders met een lach tot afscheid aanziende —
een lach welke scheen te zeggen: wees een man, geen
bloodaard.

»Groote God! gij ook al eene Nihilist!" riep Paul
hevig ontsteld uit. Dit zeggende wachelde hij de kamer
uit naar buiten met een gevoel, alsof de grond onder
zijne voeten wegzonk en alsof er een roode sluier voor
zijne oogen hing, die alles als met bloed kleurde.

De ontdekking dat prinses Valdine eene Nihilist was
bracht Paul tot het vermoeden, dat de reis naar Ekateri-
noslav ondernomen was in \'t belang der revolutionairen,
waarschijnlijk om met de hoofden der provinciale loge\'s

-ocr page 252-

m

samenkomsten te houden, en dat zij zijne vriendschap
zoekende, van \'t begin het plan gevormd had, hem te
maken tot een werktuig van hare partij. De ongelukkige
officier kon over dit alles slechts oppervlakkig zijne gedach-
ten laten gaan, schier verward door de plotselinge opeen-
volgende ontdekkingen. Het eerste, wat hij tot bezinning
gekomen gevoelde, was de diepe vernedering, de dupe
van deze menschen geworden te zijn. Natuurlijk ver-
dween nu ook elk gevoel van dankbaarheid jegens de
prinses en maakte- plaats voor verontwaardiging, dat zij
en haar medeplichtige B r e k o f f hem in \'t gevaar gebracht
hadden eener bloedige ondernemang, waarvan de voor-
deelen voor hen zouden zijn. Hij trachtte zich echter te
bedwingen en tot kalmte te komen. Zelfbehoud scheen
nu zijn eerste plicht te wezen, maar op dit oogenblik
dacht hij nog meer aan den Tsaar dan aan zichzelf Met
medelijden werd hij vervuld, als hij dezen alleenheer-
scher van millioenen zag verkeeren onder geheime
vijanden, bestookt door hen, wien hij het meest ver-
trouwde, verradelijk aangevallen door wien hij het meest
liefhad.

Walitzin was soldaat. Hij zou zich in een komplot
hebben kunnen steken en de vaan des oproers ontrollen,
waarbij op de openbare straat gevochten werd, hij zou
zich hebben kunnen scharen onder de revolutionaire vlag
en des noods den dood van een muiteling ondergaan
zonder zich onteerd te gevoelen; maar dit wreede spel
in het duister van lafhartige sluipmoordenaars, waartoe
men hem wilde aanzetten, deed zijn bloed koken van
verontwaardiging.

Wat moest hij doen? Door de ledige straten wandelende
hield hij meer dan eens op om zich deze vraag te stellen.
De allereerste gedachte die bij hem oprees was, den
Tsaar te waarschuwen; maar hoe? Na al wat er dezen
nacht voorgevallen was kon Paul van al de dienaars van
den Tsaar geenen enkele meer vertrouwen, al ware\'thet

16

-ocr page 253-

\'242

hoofd van de Derde Afdeeling. i) Indien menschen, als
generaal Brekoff en de prinses Valdine, Nihilisten
zijn, dan kunnen nog wel hooger geplaatste personen tot
dien troep van verraders behooren. Ongetwijfeld, geen
enkele Rus kan meer vertrouwd worden dan de leden
van de keizerlijke familie zelve: de Grootvorst en de
Grootvorsten, die evenals zijne Majesteit het mikpunt zijn
van den moordenaar, den vergiftiger, den brandstichter.

))Ik zal aanstonds den Grootvorst Alexis waarschuwen,"
sprak Paul tot zichzelf. »Hij is eere-kolonel van mijn
regiment, en ik heb het recht audientie bij hem te
vragen. Ik zal volledige bekentenis doen en mij aan zijne
genade overgeven. Ik zal dan geruster zijn dan nu."

Dit zeggende verdubbelde hij zijne schreden, zich haas-
tende het Marmeren Paleis te bereiken. Zoo voortwan-
delende bemerkte hij niet, dat twee mannen in mantels
gewikkeld hera volgden. Zij hadden hem niet uit het
oog verloren van \'t oogenblik af, dat hij het Valdine-paleis
verlaten had. Zij volgden hem tot aan het Marmeren
Paleis, en toen hij daar binnen gegaan was, nam een
van hen een fluitje uit zijn zak en floot driemaal. Onmid-
delijk daarop trokken vijftien man, die bij het Marmeren
Paleis de wacht hielden, met hun twee officieren uit. De
beide mannen, die Walitzin gevolgd waren, wenkten de
officiers ter zijde en fluisterden hun iets in \'t oor. —■
Geheel onbekend met wat buiten plaats vond, had Paul
in de vestibule van \'t paleis gevraagd aan de bedienden,
of hij den Grootvorst Alexis te spreken kon krijgen. Ver-
nemende dat Zijne keizerlijke Hoogheid ter ruste was
gegaan, verzocht hij, dat men hem eene kamer aanwees,
waar hij een brief kon schrijven, die den prins dadelijk
overhandigd moest worden. Paul\'s uniform en het kruis
op zijne borst maakten, dat hij terstond gehoorzaamd
werd. Hij werd in eene wachtkamer gelaten, waar hem

1). Een soort van geheime politie, zie bladz. 252.

-ocr page 254-

\'243

de verlangde schrijfbehoeften gebracht werden. Maar
nog had hij geene drie regels geschreven, toen de deur
geopend en de kamer met soldaten gevuld werd, aange-
voerd door twee officiers met ontblooten degen.

»Wat wilt gij?" riep Paul, zijne hand leggende aan
\'t gevest van zijn eigen degen.

»Grijpt hem!" beval een man in een mantel gewikkeld,
een stap voorwaarts doende. (Hij droeg den zwart gega-
loneerden hoed van een officier van politie.) — »Paul
ik arresteer u van wege hoogverraad. Gij zijt W\'alitzin,
hier gekomen om een aanslag te doen op het leven van
Grootvorst Alexis."

»Wie geeft u het recht zulk een beleedigende taal tot
mij te voeren?" — sprak Paul hijgende van verontwaar-
diging en smart. Maar voor hij meer kon zeggen, werd
hij aangegrepen en op den grond geworpen. De handboeien
werden hem aangelegd en de enkels met koorden aan
elkander gebonden. Daarop onderzochten de officiers van
politie (want er waren twee) zijne zakken.

»Ziedaar een revolver." riep een hunner uit, »een dolk
en een stuk van een brief."

»De dolk en de brief zijn er door u in gedaan,"
schreeuwde Paul bijna stikkende van woede.

»Tut, tut, wij zullen zien," antwoordde de ambte-
naar. — »Nu, voort met dezen man naar het huis van
bewaring, en zorgt er voor, mannen, dat hij goed be-
waakt wordt!" Nu werd Paul door vier soldaten bij zijne
armen en beenen opgenomen en weggedragen. Toen hij
om hulp begon te schreeuwen, duwde men hem een wol-
len bal in zijn mond, zoodat hij geheel hulpeloos was.

Den volgenden m,orgen liep er een gerucht door de
stad, dat er een aanval had plaats gehad op het leven
van den Grootvorst Alexis door een officier van de garde
der kurassiers. De bizonderheden er van kwamen in de
bladen niet voor, want er werd geene officiëele open-
baarheid aan gegeven, en in zulke gevallen begrepen de

-ocr page 255-

\'244

uitgevers, dat de autoriteiten een en ander wilden stil-
houden; maar ieder kende den vermoedehjken naam van
den sclmldige. Ook vertelde men dat er dokumenten in
zijne kamers gevonden waren van zeer compromitteeren-
den aard. Twee of drie dagen later verspreidde zich het
geruclit, dat Paul Walitzin wegens eene halszaak
verhoord zou worden, en dat de president van den ge-
heimen krijgsraad generaal Brekoff zou zijn.

Dit alles was waar. Stapels dokumenten werden in
Pau I\'s apartementen gevonden; maar \'t is niet noodig
te zeggen, dat hij-zelf daarvan geen kennis droeg; nooit
ook heeft hij vernomen, dat zulk eene ontdekking gedaan
was. Hij werd in zeer strenge bewaring gehouden in
eene der cellen van het huis van bewaring, een onver-
warmde, donkere plaats, waar niemand hem mocht be-
zoeken, niemand tot hem spreken, en zelfs de cipier,
van wien hij trachtte te vernemen of hij veroordeeld zou
worden, hem zonder antwoord liet.

Zóo verliepen er tien dagen. Eindelijk op een namid-
dag werd Paul uit zijne cel geroepen en naar een van
de ^bovenvertrekken der gevangenis geleid. Hier vond
hij drie officiers in uniform aan eene tafel gezeten, aan
het hoofd van hen Brekoff. Deze hield zich bezig met
het onderzoek van eenige papieren, welke de rechterlijke
aanklacht tegen Paul inhielden. Een wacht omsingelde
den gevangene van achter, en een paar politieagenten
met ontbloot zwaard stonden tusschen hem en de tafel.
Maar toen Paul het gelaat van Brekoff herkende, ver-
bleekte hij en alle hoop ontzonk hem. Hij herinnerde
zich de woorden van dien man: »Gre zijt in zulk een sterk
net verward , dat er geen ontkomen of verscheuren aan is."

»Moeten deze mannen mijne rechters zijn?" vroeg Paul
aan een der soldaten; doch deze antwoordde niet.

((Ja, ik ben ^hier uw rechter," zeide Brekoff kalm.
»Wilt gij u verdedigen tegen de beschuldiging, die tegen
u ingebracht is?"

-ocr page 256-

\'245

»Niet voor u," — riep Paul verachter lijk uit, — »gij
zijt zelf een nihilist en een doortrapte schurk ook!"

»Nu, dan zullen wij de getuigen hooren," hernam de
generaal dood bedaard; »zij zijn niet vele, maar hunne
bewijzen zullen u dwingen tot zwijgen."

De vertooning van een proces had dan nu plaats. De
politieagenten, die Paul gearresteerd hadden, werden
opgeroepen en verklaarden, dat zij een dolk en brieven
in zijne zakken gevonden hadden, ook eenige verradelijke
dokumenten in zijne kamers. De gevangene stond daar
met over elkander geslagen armen en de uitdrukking op
het gelaat van verachting en wanhoop. Hij maakte uit
alles op, dat Brekoffs mederechters, evenals hij, Nihil-
isten waren en dat het nutteloos zou zijn recht te vragen.
Hij trachtte niet eens de aangevoerde bewijzen te weer-
spreken, en toen Brekoff hem vroeg of hij ter zijner
verdediging ook iets te zeggen had, verklaarde hij, dat
hij in eigen persoon zou appeleeren bij den Grootvorst
Alexis. »Hij is mijn kolonel,\' zeide hij, »en hij kan niet
weigeren mij te hooren."

Daarop staken de drie rechters hunne hoofden bij el-
kaar, en generaal Brekoff sprak: »Paul Walitzin,
voor de snoode misdaad, waarvan gij hier schuldig ver-
klaard zijt, wordt gij veroordeeld, gedegradeerd en dood-
geschoten te worden. De volvoering van deze straf zal
morgen plaats hebben."

»Morgen? En waar?"

»In deze gevangenis. Daar de stad onder de krijgswet
ligt, zijn wij gemachtigd parate exekutie te bevelen."
Paul had tot nog toe zóo stil gestaan, dat zijne bewa-
kers niet op hun hoede waren; maar nu hij uit B r e k o fl\'s
uitspraak vernam, dat hij niet slechts ter dood veroordeeld
was, maar dat hem ook alle kansen benomen waren om
zich van schuld vrij te pleiten, sprong hij op eens voor-
uit, wrong den sabel uit de hand van een der beide po-
litieagenten en vloog naar de tafel. Maar de andere agent

-ocr page 257-

24(3

dit ziende sloeg hem met zijn sabel midden op zijn ge-
laat, terwijl een der achter hem staande soldaten hem
een degenstoot door zijn schouder gaf. Dit alles ge-
schiedde in een oogwenk; maar dit redde B r e k o t f niet.
Hoewel druipende van het bloed zw^aaide Paul zijn
zwaard hoog in de lucht naar het hoofd van Brekoff.
De generaal sprong achteruit en hukte om den slag
te ontwijken; maar zijn stoel wankelde en hij verloor
zijn evenwicht, zoodat het zwaard met volle kracht vlak
op zijn gezicht neerkwam en hem het hoofd kloofde,
nog voor hij eene hand kon opheffen om zich te verdedi-
gen. Doch tegelijkei-tijd greep een der andere rechters
een revolver van de tafel, en twee schoten klonken door
het vertrek. Paul, doodelijk gewond, waggelde en viel
achterover op den grond.

Toch was hij niet geheel dood. Hij wist zich nog te
ondersteunen met den eenen elleboog en, terwijl het leven
hem ontvlood, de woorden uittebrengen: »Lang leve de
Tsaar! Zeg Zijne Majesteit, dat ik dit gezegd heb. Deze
mannen zijn zijne vijanden. Dood en verderf aan hen!"
Zijne laatste woorden, die hij stervende uitbracht, waren:

»Lang leve... ons Vadertje!.....lang... leve____de — •

Tsaar!"

Generaal Brekoff is langen tijd als martelaar van de
goede zaak betreurd, hij werd met alle mogelijke eerbe-
wijzen op de plechtigste wijze ter aarde besteld, zijne
begrafenis bijgewoond door verscheidene leden der keizer-
lijke familie. Zijne weduwe ontving een ruim pensioen-
De prinses Valdine, die, zegt men, smaak voor
letterkunde heeft, vervaardigde op hem een gevoelvol
grafschrift. Wat Paul Walitzin betreft, zijn naam
werd genoemd en door het gansche land verspreid als een
der gevaarlijkste samenzweerders, en na zijn dood werden
nog onderscheidene personen als zijne medeplichtigen aan-
gehouden. De politie meent zelfs eenige belangrijke sleu-
tels gevonden te hebben tot ontdekking van vele andere

-ocr page 258-

\'247

nihilistische samenscholingen. Hoogst waarschijnlijk is het
echter, dat prinses Valdine beter weet dan de politie,
wat deze sleutels waard zijn. Maar zij is eene al te voor-
name dame, dan dat iemand er over denken zou, haar
naar zulke dingen te vragen. Zij staat nog steeds in ach-
ting bij de groote wereld.

2. Geschiedenis van het Nihilisme.

In het jaar 1853 bestond er te Londen een russisch re-
volutionair genootschap van kleinen omvang, maar van
grooten invloed. Aan het hoofd daarvan stond zekere
Alexander Herzen, onwettige zoon van een gewezen
russischen garde-officier en eene joodsche moeder. Zijn
vader had hem reeds vroeg bestemd tot den ambtenaars-
stand. Dit plan strookte echter niet met de neigingen
van den jeugdigen Alexander. Aan de universiteit te
Moskou, waar hij zich hoofdzakelijk toelegde op de beoe-
fening der wijsbegeerte en der natuurkundige wetenschap-
pen, kwam hij weldra in aanraking met eenige zijner
medestudenten, die aan de politiek zich wijdden en daarin
de radikale richting toegedaan waren. Onder den invloed
der geschriften van Babeuf en andere kommunistische
schrijvers uit den tijd der eerste fransche omwenteling
sloot zich Herzen bij deze jongelieden steeds nauwer aan
en kwam, evenals zij, tot de overtuiging, dat alleen van
eene omverwerping van het bestaande heil te verwachten
w^as. De vrucht van dezen omgang was het verspreiden
van revolutionaire denkbeelden, die volstrekt niet strook-
ten met de inzichten der regeering. Deze daarvan onder-
richt, liet eenigen gevangen nemen. Ook Herzen werd

-ocr page 259-

\'248

des nachts uit zijne woning opgehgt, naar Perm verban-
nen en in dienst van den staat gesteld. Door tueschen-
komst van den Grootvorst-troonopvolger, die belang in
hem had leeren stellen, werd zijne straf aanmerkelijk ver-
ligt. Zijne gevoelens veranderden daardoor echter in \'t minst
niet. Na verschillende lotswisselingen wist hij ontslag uit
den staatsdienst te verkrijgen, en, daar hij in zijn eigen
vaderland de vrijheid niet vond om zijne denkbeelden te
verspreiden, besloot hij dit elders te doen, en begaf zich
in 1847, na den dood zijns vaders, die hem een aanzien-
lijk vermogen naliet, in vrijwillige ballingschap; nooit
heelt hij meer een voet op Rusland\'s grond gezet. Uit
den kring van Herzen en zijne medestudenten zijn de la-
tere Nihilisten voortgekomen. Zij zeiven dachten er niet
aan eene partij te vormen, zij waren aanhangers van het
socialisme en niets meer. Maar de denkbeelden, welke
zij zochten te verspreiden, in verband met de algemeen
heerschende ontevredenheid, die in de hoogere kringen
in Rusland gevonden en door hunne geschriften niet wei-
nig versterkt werd, legden den grondslag voor de nieuwe
beweging, die zich later in het Nihilisme tot eene zeer te
vreezen macht zou ontwikkelen. Londen, in de revolutie-
jaren het toevluchtsoord der politiek-vervolgden, nam ook
Herzen en zijne geestverwanten Bakunin, Ogarew, Ga-
litzin, Blümmer en Dolgorukow beschermend in haar schoot
op. Door de drukpers trachtten deze mannen binnen en
buiten Rusland aanhangers voor hunne gevoelens te win-
nen , maar aanvankelijk zonder gevolg. De tallooze blaad-
jes , welke Herzen de wereld inzond met het doel om den
Augiasstal der russische administatie te reinigen, vonden
geene koopers, en zelfs geen enkel exemplaar kwam over
de grenzen van Rusland. Het westelijk Europa nog bloe-
dende van de wonden welke het door de omwentelingen
van 1848 geslagen waren, of ook daardoor teleurgesteld
in zijne verwachtingen, verleende geen aandacht aan de
protesten tegen de russische dwingelandij. Rusland zelf

-ocr page 260-

\'249

scheen te slapen, doof voor de stem der verontwaardigde
bannelingen, die het zonder ophouden, doch vruchteloos,
smeekten zijne onverschilligheid te laten varen.

Maar de dood van keizer Nikolaas bracht daarin eene
groote verandering. Verlost van de vrees, door jarenlange
onderdrukking gewekt, vol van hoop omdat de nacht der
tirannie voorbij was, nu de dag der vrijheid aanbrak,
gaf het beschaafd Rusland eindelijk gehoor aan de krach-
tige roepstemmen voor de vrijheid. Een tijd lang
was nu de invloed van Herzen, aan wiens geestkracht de
revolutionaire partij zoo menig gelukkig gevolg te dan-
ken had, verbazend groot, en zijne leeringen werden met
een eerbied ontvangen, die de vergetelheid dubbel bitter
moest maken, waarin hij later geraakte.

Het was voornamelijk door zijn tijdschrift de »Kolokol"
(»klok"), dat Herzen en zijne bovengenoemde vrienden
een ontzachelijken invloed uitoefenden, die zich tot inde
hoogste kringen deed gevoelen. Tijdens zijn hoogsten bloei,
in \'t jaar 1863, werden 8000 exemplaren daarvan verspreid,
waarvan verreweg het grootste gedeelte in Rusland kwam,
hoewel de invoer er van verboden was. Het was een pu-
bhek geheim, dat de hoogst geplaatste ambtenaren, de
ministers, de grootvorsten, ja zelfs de keizer het blad
ijverig lazen. Eenige regels uit de pen van den redakteur wa-
ren voldoende om de meest populaire en invloedrijke mannen
van Rusland te vernietigen, anderen er boven op te hel-
pen en een beroemden naam te verleenen, ja zelfs de
gevangenissen te openen en straffen te doen uitdeelen,
waartoe niemand den moed zou gehad hebben. Overal
had hij zijne geheime correspondenten, van alles was hij
op de hoogte. Eén voorbeeld uit velen. In een nommer
van den »kolokol" waren eens mededeelingen gedaan, die
den goeden naam van eenige leden der keizerlijke familie
in verdenking brachten en slechts uit de onmiddelijke om-
geving van den keizer afkomstig konden zijn. Om met
behulp der geheime politie van Londen den schuldige op

-ocr page 261-

\'250

\'t spoor te komen, zond de regeering in \'t diepst geiieim
een ambtenaar uit Petersburg daarheen; maar reeds op
den dag zijner aankomst te Londen las deze in de »Daily
News" een schrijven van Herzen tot hem gericht, met
nauwkeurige opgave van zijn naam, het uur zijner aan-
komst, het huis waarin hij zijn intrek moest nemen, en
daarbij den vriendelijken raad, dat hij de moeite wel spa-
ren kon, verdere onderzoekingen in te stellen.

Herzen\'s invloed op de akademische jongelingschap vooral
was van groote beteekenis. Toen hij om zijne vriendschap met
Polen — men was toen juist in oorlog met Polen (1863) —
moest wijken voor Aksakow, den schrijver van »den Dag»
(»Djen"), en voor Katkow, den uitgever der Moskou-
sche courant, die als voorvechters van het panslavisme de
gemoederen beheerschten en Herzen op den achtergrond
drongen, was het door hem uitgestrooide zaad reeds lang
in vruchtbaren bodem gevallen, het wies op ook zonder
hem, en er ontsproot uit: het Nihilisme, dat eerst na
Herzens dood tot volkomene ontwikkeling kwam.

Nog een andere, machtiger oorzaak bestond er voor
het dalen van Herzens gezag. Zijne macht werd geneu-
traliseerd door de hervormingen, welke keizer Alexander
II zelf invoerde. Deze vorst, die in het jaar 1856 zijn
vader Nikolaas in de regeering opgevolgd was, deed van
wege zijn vrijzinnige opvoeding, welke hij van zijn leer-
meester Joukofsky ontvangen had, veel goeds verwach-
ten voor de partij van den vooruitgang. Zijne voorliefde
voor een civiel boven een militair leven was bekend,
en, schoon hij den Krimoorlog voortzette, welken zijn
vader begonnen was, nauwelijks was de vrede gesloten,
of hij voerde een tal van belangrijke hervormingen in.

Het leger werd tot de kleinst mogelijke afmeting terug
gebracht, voldoende voor de waardigheid en veiligheid
van het rijk, en grootsche pogingen werden in het werk ge-
steld om de financiën van den staat volgens een vasten grond-
slag te regelen en zoodoende ook den handel te bevorderen.

-ocr page 262-

\'251

Maar de grootste hervorming van allen was het keizer-
lijk besluit van 3 Maart (19 febr. volgens de russische tijd-
rekening) van het jaar 1861, waarbij niet minder dan 23
millioen menschen vrijgemaakt werden van de slavernij
of liever lijfeigenschap — de zoogenaamde em ancipatie —
en begiftigd met zekere rechten op het land, dat zij be-
bouwden. Onder den grootsten tegenstand van de zijde
der adelijken en grondbezitters zette de keizer zijn wil door.

Als schadevergoeding voor de eigenaars werd bepaald,
dat de staat zich bereid verklaarde het bedrag onmidde-
lijk aan den eigenaar uittekeeren, terwijl den boeren een
tijd van dertig jaren werd gegeven om dit geld bij jaar-
lijksche termijnen aan den staat terug te betalen.

Een andere groote verandering in hervormingsgezinden
geest was de beteugeling der censuur van de drukpers.
Het gevolg hiervan was, dat het land als \'t vvare over-
stroomd werd door allerlei geschriften, dat een betrekke-
lijk rijke litteratuur ontstond, dat kunsten en wetenschap-
pen begonnen te bloeien, en dat eenige belangrijke ver-
beteringen ingevoerd werden bij de universiteiten en bij
de andere inrichtingen van onderwijs; seminarie\'s voor jonge
meisjes van alle standen werden toegevoegd aan die voor
de dochters van den adel, indertijd door Katharina II
opgericht.

Op het besluit der vrijmaking volgde 17 April 1861 de
ukase, waarbij de lijfstraffen werden afgeschaft, 1 Jan.
1863 de afschaffing der brandewijn-verpachting. Den
20sten November 1864 verscheen de verordening, waarbij
rechtbanken naar westerschen trant werden ingericht, en
in 1866 traden de nieuwe gerechtshoven in werking.

Nog gaf de keizer aan zijne onderdanen eene mate van
zelfbestuur. De boeren hadden vroeger reeds de gemeente,
waar alle zaken van plaatselijk belang zonder eenige
inmenging van het staatsgezag werden geregeld. Nu
schiep het gouvernement ook de zemstvos, dat zijn:
provinciale en arrondissementsraden. Eindelijk in 1874

-ocr page 263-

\'252

werd nog het leger hervormd en algemeene dienstplicht
ingevoerd. Maar het onbeperkt gezag van den keizer
bleef, eene konstitulie werd niet ingevoerd. Niettemin
kan het werk van Alexander beschouwd worden als het
meest grootsche, dat ooit door een souverein volvoerd is.
Daarbij mag men niet vergeten, dat geen enkele dier
hervormingen hem is afgedwongen, dat hij integendeel
heeft moeten strijden om ze uittevoeren.

Maar de goede bedoelingen van den keizer werden
tegengewerkt door de lieden zijner omgeving. Om den
keizer bang te maken deden zij op sluwe wijze hun voor-
deel met elke uitspatting der pers. Onbeteekenende wan-
ordelijkheden aan de universiteit te Moskou werden tot
een opstand opgeschroefd, hetgeen ten gevolge had, dat
verscheidene studenten weggejaagd werden. De opstand
van Polen was verder voor de reaktionairen een geschikte
aanleiding om het gemoed van den keizer te verbitteren.

Daarbij kwam, dat aan de hervorming een wezenlijk
deel ontbrak. De administratie was nagenoeg dezelfde
gebleven als onder keizer Nikolaas. De derde afdee-
ling werd opgericht, de zoogenaamde »geheime politie" —
eene instelling, die aan de Spaansche inquisitie doet den-
ken, die een afzonderlijken staat in den staat vormt en
een waarlijk onbeperkte macht uitoefent. Het hoofd dier
instelling, die den titel van chef der gendarmerie draagt,
heeft elk oogenblik toegang tot den keizer, terwijl b. v.
de ministers alleen bij hem worden toegelaten, wanneer
zij daartoe uitgenoodigd zijn. In spijt van de wezenlijke
weldaden, die de besluiten des keizers, met de edelste
bedoelingen genomen, over het land verspreidden, waren
het toch weer de halve maatregelen, die het geluk des
volks in den weg stonden. Nergens kwam dit duidelijker
uit dan bij de vrijverklaring der lijfeigenen.

Veel van het heilzame van dit keizerlijk besluit werd
weggenomen door de bijkomende bepaling, dat de regeling
der land verdeeling aan de leden der keizerlijke commissie

-ocr page 264-

\'253

werd overgelaten. Door dezen werden in elk gouvernement
die bezittingen tot grondslag der verdeeling aangenomen,
welke in verhouding tot het aantal boeren de minste
perceelen bevatten. Daardoor verkregen de boeren te
weinig land om er een bestaan op te vinden. Ook ont-
breekt hun het noodige hout, dat zij vroeger uit de bos-
schen hunner heeren konden halen, maar nu zeiven zich
verschaften moeten. Dientengevolge zijn zij verplicht, zelf
in hun onderhoud te voorzien, een gedeelte van het jaar
hunne erven te verlaten, en in de steden werk te zoeken
in fabrieken of bij de middelen van vervoer, terwijl hunne
vrouwen zich met de bebouwing van hunne kleine stukjes
grond belasten. Vooral in den winter is het aantal groot
van hen, die met dit doel jaarlijks naar Ruslands hoofd-
stad trekken. En wee dan hunner, als de winter hun
daar geen brood brengt en zij het doel hunner reis mis-
sen. Dit was den winter van 1881-1882 \'t geval,
die zich door eene bizondere zachtheid kenmerkte. Niet
minder dan 5102 boeren lieten zich te Petersburg
als voerlieden inschrijven. Maar daar er volstrekt
geen sneeuw viel, verkochten de meesten hunne paar-
den en sleden en keerden, zonder iets verdiend te
hebben, naar hunne woonplaatsen terug. Anderen bleven
en leden groot gebrek in afw^achting van de vurig
verlangde sneeuw, doch zonder dat hun hoop ver-
vuld werd. — Door dit alles werkt zich de vrijverklaarde
boer steeds meer achteruit. Om zijne schulden te vol-
doen is hij soms verplicht tot de laatste koe of werkpaard
te verkoopen. Gevolg hiervan is weder, dat, hoewel er
overvloed van werkkracht is, er in het uitgebreide Rus-
land gebrek aan bouwgrond bestaat, in die mate, dat
zelfs de vooraadschuur van Rusland, de gouvernementen
van de Wolga en het Zuiden, begint af te nemen. Toch
wijdt hij dit niet aan den Tsaar, wien hij blijft liefheb-
ben als zijn vader, daar hij het kwaad toeschrijft aan de
ambtenaars, die de bevelen van den Tsaar niet uitvoeren-

-ocr page 265-

\'254

»Ach, als de Tsaar het maar wist!" — zegt hij — »Maar
God is hoog en de Tsaar is ver af."

Ook de landadel, die zich nooit met ernst op de be-
bouwing van zijn land toegelegd heeft, maar alles aan
den boer overHet, wordt door de vrijmaking getroffen.
Nu gedwongen zelf te zorgen, maar van alle kanten ont-
bloot, zijn zij niet in staat aan de eischen van een goe-
den landbouw te voldoen, zoodat door verwaarloozing van
het land armoede hun voor de deur staat. Op dit oogen-
blik zelfs is een groot gedeelte van den landadel aan zijne
laatste hulpmiddelen bezig,terwijl het andere gedeelte
posten en betrekkingen heeft weten machtig te worden,
en de reeds te talrijke schare van hen die uit de staats-
ruif eten nog grooter maakt.

Het is hgt te begrijpen, dat bij zulk een toestand de
vurige verwachting eener gouden eeuw bitter teleurgesteld
werd, en dat de stemming, die toen en ook nu nog in
onderscheidene kringen van Rusland heerscht, die is van
onvoldaanheid met het tegenwoordige. Juist toen alles
goed scheen te gaan en men elkander geluk wenschte met
de komst van het duizendjarig rijk, waren de oorzaken
reeds aanwezig en werkten in \'t verborgen voort, die eens
de grootste ontevredenheid zouden voortbrengen. Deze
ontevredenheid openbaarde zich van tijd tot tijd door op-
roer, brandstichting en door een en ander meer, waar-
op niet zoo bizonder de aandacht gevestigd werd; die
aangemerkt werden als tijdelijke, als voorbijgaande ver-
schijnselen; men oordeelde, dat een voorzichtige toepas-
sing eener heilzame tuchtiging toereikende zou zijn om
deze enkele ziekteverschijnselen van het staatslichaam te
genezen. Maar al ras bleek het dat de kwaal, waarvan
zij de symptonen waren, zulk een machtige uitgebreid-
heid onder zekere klassen der russische samenleving ver-
kregen had, dat het ernstig de vraag werd, door welke
middelen deze ramp te keeren.

Een geheim gedenkschrift over de nihilistische woelin-

-ocr page 266-

\'255

gen, in \'t jaar -1875 op last van den Minister graaf v. d.
Pahlen opgesteld en uitgegeven, bracht een tal van fei-
ten aan het licht, waaruit ontegenzeggelijk blijkt, voor-
eerst dat de nihilistische samenzwering alles behalve het
werk is, van eenige kwaadwilligen, maar over geheel
Rusland verspreid en in alle, tot de hoogste, standen
hare vertakkingen heeft; en voorts dat zij nergens op
ernstigen tegenstand stoot, integendeel door een aanzien-
lijk deel der beschaafde bevolking met onverholen sym-
pathie begroet wordt. Van de meest kenmerkende fei-
ten, in dit gedenkschrift vermeld, deelen wij hier de vol-
gende meê.

In \'t jaar 1860 richtten eenige studenten aan de univer-
siteiten te Moskou en Petersburg gezelschappen op om elk-
ander in hunne studiën en ook door stoffelijke middelen
bij te staan. Spoedig echter bleek het, dat het doel van deze
gezelschappen zoo gansch onschuldig niet was. Onder den
invloed der toongevende geschriften van die dagen, waarin
luide klachten werden aangeheven over de onbillijkheid der
bestaande maatschappelijke toestanden, werden in deze
kringen van jongeheden, die gaarne wilden gelooven aan
de verwezenlijking hunner idealen van gelijkheid, vrijheid en
broederschap, allerlei plannen beraamd om de ellende der
arbeidende klassen weg te nemen door zedelijke verbe-
tering. Maar deze zedelijke verbetering verwachtten zij niet,
zooals men vroeger in Rusland deed, van de studie der
wijsbegeerte en de aankweeking van den aesthetischen aan-
leg, maar van praktische middelen, van omverwerping der be-
staande toestanden, door de maatschappelijke inrichting
indiervoege te vervormen, dat de Instinkten en de natuur-
lijke begeerten vrije speelruimte en onbeperkte bevredi-
ging konden vinden. Deze geest werd steeds meer en
meer gevoed door buitenslands gedrukte vlugschriftjes,
die onder hen verspreid werden en een bepaald revolu-
tionair karakter droegen. Een in 1874 opgericht blad,
de »Voorwaarts" (»Wperod") predikte, »dat de tijd daar

-ocr page 267-

m

is om onder het volk te gaan en de actie te beginnen."
Ofschoon de leiders ten opzichte van beginsel en doel:
de omverwerping van het bestaande, het allen eens wa-
ren, verschilden zij in de keuze der middelen. De »ge-
matigden" vergenoegden zich het volk op te leiden, op-
dat het voorbereid werde voor de invoering van den be-
teren toestand door: eenvoudige gesprekken, verspreiding
van vlugschriften, verwekking van ontevredenheid, vor-
ming van georganiseerde groepen, stichting van kapitalen
en bibliotheken. Dit alles te samen maakt in de taal der
revolutionaire wetenschap de »propaganda" (Semlja en
Wolgä)uit.De »radikalen"echter (de zoogenaamde Tscherny
Peredel) — en dezen zijn ontegenzeggelijk de gevaarlijk-
sten —• verklaarden, dat, om sneller tot het gestelde doel
te geraken, men zich tot het lagere volk, de boeren en
anderen, niet moest bepalen, daar van hun opvoeding in
de eerste tientallen jaren niet veel te verwachten was,
maar dat de revolutionairen terstond in hun eigen kring
de beweging moesten overbrengen en haar uitbreiden niet
slechts tot de werklieden, de soldaten, de fabriekarbei-
ders, maar ook tot de andere kringen, die der leeraars,
vroedvrouwen, artsen en in \'t algemeen tot allen, die in
dienst van den staat waren. Dien overeenkomstig werd
dan ook gehandeld. Met buitengewone energie en rijk
van stoffelijke middelen voorzien, gingen zij aan het werk,
door niets zich latende afschrikken. Zij knoopten onder
elkander gedurig nieuwe betrekkingen aan en wisten deze
door afgesproken teekens en geheimschrift verborgen te
houden; ook verwierven zij zich den toegang tot allerlei
inrichtingen van onderwijs: seminariën en volksscholen.
Niet slechts door het verspreiden van boekjes en door
het houden van voordrachten verbonden zij de jongelieden
aan zich, maar vooral ook door persoonlijke verbindtenis-
sen met hen aan te knoopen, terwijl zij tevens over een
niet gering aantal jonge vrouwen en meisjes te be-
schikken hadden. Tegen het einde van \'t jaar 1874 was

-ocr page 268-

257\'

het hun zoodoende gelukt over half Rusland een net uit-
te spreiden van revolutionaire kringen en op zichzelf staande
agenten. Tot zelfs in Siberië in het hooge noorden, en
in Tiflis en het land der Donsche kozakken in het zuiden
worden zij gevonden. Voorts is gebleken, dat niet slechts
jongelieden daaraan deel hadden, maar ook menschen van
gevorderden leeftijd, eerzame vaders en moeders, welge-
zetene lieden en personen uit de hoogere standen, die de
volksleiders niet alleen niet tegenwerkten, maar ook hulp
en bescherming verleenden, hen bij vervolging in hun
woning verborgen hielden om hen aan de armen der po-
litie te doen ontsnappen.

Belangrijk is het verhaal van de handelingen der rus-
sische samenzweerders, door de procedures der laatste
jaren aan \'t licht gebracht. Wij zien bijvoorbeeld een
groepje dweepers in een fabriekstad als werkvolk gekleed,
wonende op armoedig ingerichte kamers, den ganschen
dag hard werkende in de fabrieken, terwijl zij \'s avonds
hun gezellen bezoeken en hun vertrouwen trachten te
winnen. De mannen zijn meestal zonen van priesters of
van gouvernementsklerken of van kleine grondbezitters.
Sommigen hunner zijn studenten, die hun loopbaan aan de
hoogescholen niet voltooid hebben. Het vrouwelijk per-
soneel schijnt hare mannelijke geestverwanten in bescha-
ving en opvoeding te overtreffen; niet weinige van haar
zijn dochters van niet onbemiddelde landeigenaars en
van goede familie. Gekleed in een grof gewaad of als ge-
wone fabriekarbeidsters, vaak barrevoets, zonder klagen
\'t hardste lot verdurend, wijden zij zichzelve zonder te
murmureren aan de hopelooze taak, een volk tot opstand
aantehitsen, dat voor elke bezieling ten eenenmale on-
aandoenlijk is. Wanneer zulke menschen bijeen komen
en onder \'t gebruik van een kop thee voor elkander het
hart uitstorten, dan loopt het gesprek \'t allereerst over
de ellende van den arme en den overdaad van den rijke,
en verder over de hoop, die hen vervult, op den gulden

17

-ocr page 269-

\'258

tijd die komen zal, waarin het volk zal bevrijd zijn van
de zware lasten, waaronder het nu nog door de overwel-
digende macht van het kapitaal gebukt gaat. Of kleine
boekskens in een papieren omslag, gewoonlijk met een
prentje op den titel, worden voor den dag gehaald en
uitgereikt aan hen die lezen kunnen, öf hardop voorge-
lezen voor hen die niet kunnen lezen, — boeken, die op
het eerste gezicht heel onschuldig schijnen, met het op-
schrift: »De sluw bedachte machinerie," öf »Een verhaal
van vier broeders," öf »De geschiedenis van een kopeken,"
ook wel »Schetsen uit de steppen van Lewitow", en «Schet-
sen uit het fabrieksleven van Golduriuzki", öf »Geweld
breekt stroo" enz. enz.; soms ook een preek, naar men
voorgeeft, uitgesproken door een prelaat.

Om onze lezers een denkbeeld van deze soort van ni-
hilistische litteratuur te geven, volge hier eene proeve uit
»De sluw bedachte machinerie" (»Chitraja Mechanika").
Twee boeren, Stepan en Andréi, ontmoeten elkander in
een kroeg en knoopen onder een glas brandewijn een ge-
sprek aan. Als Andréï den ander voorstelt een tweede
glas wódka te drinken, antwoordt deze, dat de Tsaar met
de edelen en kooplieden den weg naar zijn keel verstop-
pen. Daar zijn vriend deze beeldspraak niet verstaat, zegt
hij dat hij, als er geen Tsaren, edelen af kooplieden wa-
ren , vijf glazen wódka kon hebben voor het geld, dat hij
nu voor éen glas moet betalen. Dit gezegde heeft na-
tuurlijk een nadere bespreking ten gevolge, en Stepan
houdt een soort van redevoering. »Het volk, zegt hij,
betaalt verreweg het grootste gedeelte der belastingen en
doet tevens al het werk; het beploegt de akkers, bouwt
de huizen en kerken; arbeidt in de molens en fabrieken,
en tot loon van dit alles wordt het stelselmatig beroofd
en geslagen,. En wat doet men met al dat geld, dat aan
het volk ontnomen wordt? In de eerste plaats krijgt de
Tsaar negen millioen roebels — genoeg om een halve
provincie den kost te geven — en van dit geld vermaakt

-ocr page 270-

259

hij zich, geeft hij jachtpartijen en feestmalen, en woont
in paleizen. Hij heeft, ja, de boeren de vrijheid gegeven;
maar wij weten wat die vrijheid in werkelijkheid te be-
duiden heeft. Het beste land behield men, en de belas-
tingen werden hooger, opdat de boeren niet vet en traag
worden. De Tsaar is zelf de rijkste grondbezitter en fa-
briekant in het land. Niet slechts heeft hij ons, zooveel hem
behaagde, beroofd, maar hij heeft ook onze kinderen en klein-
kinderen , door het aangaan eener nationale schuld, als sla-
ven verkocht. Hij neemt onze zonen als soldaten, sluit hen in
kazernes op, opdat zij hunne broeders, de boeren , niet zien,
zoodat zij wilde dieren worden, bereid hunne eigene ouders
te verscheuren. De edelen en kooplieden bestelen evenzeer
de arme boeren. Kortom, alle hoogere klassen hebben
eene machinerie bedacht, die de boeren er toebrengt,
al hun vermaken en weeldeartikelen te betalen. Maar
het volk zal te eeniger tijd opstaan en de machinerie in
stukken breken. De boeren zijn het sterkst, als zij hunne
krachten maar weten te gebruiken."

Zóo gaat deze opruiende taal steeds voort in de meest
krasse bewoordingen. De ijver, waarmee dergelijke ge-
schriften in boven genoemde bijeenkomsten gelezen wor-
den, bewijst hoezeer zij strekken om tot ontevredenheid
met de bestaande toestanden te stemmen, om de werk-
lieden optezetten tegen allen, die zonder eigen inspanning
de voordeelen trekken van den arbeid, door anderen ge-
leverd ; om te prediken de komst van een gelukkigen tijd,
waarin een broederschap van boeren zal zijn opgericht,
»Groote geestdrift en overspannen godsdienstijver open-
baren zich in deze vlugschrittjes om het volk op te zetten
en den gelukkigen tijd aan te brengen, waarin Moeder
Russya al hare kracht zal toonen, »en dan zal op aarde
voltooid zijn het godsrijk, het rijk van geloof en liefde,
waarin noch kommer noch zorg zullen zijn, nog tegen-
spoeden of tranen." Maar de weg, die tot die zalige toe-
komst leidt, is de revolutie. »In opstand ligt de eenige

-ocr page 271-

\'260

kans om het volk te verlossen van armoede, honger en koude,
die het nu lijdt, en van den onvermijdelijken ondergang,
welke het in de toekomst te wachten staat — opstand
tegen landbezitters, tegen werkgevers, tegen den Tsaar
en tegen elk gezag, dat de verdervers van het volk tracht
te verdedigen."

In de laatste regeeringsjaren van keizer Alexander II
hebben de Nihilisten den weg ingeslagen, door hunne ra-
dikale leidslieden aangewezen. Aanleiding daartoe vonden
zij in het gedrag van den keizer, bij wien een omkeering
van gevoelens plaats had. Bitter teleurgesteld door het
mislukken zijner hervormingsplannen, toegevende aan eene
melancholische stemming, die nog verhoogd werd, toen
allerlei geruchten van samenzweeringen tot hem door-
drongen , gaf hij eindelijk gehoor aan het verlangen zijner
raadslieden, dwangmiddelen aan te wenden. Het denk-
beeld vatte bij hem post, dat politieke hervormingen lei-
den moesten tot revolutie. Bij gevolg besloot hij aan de
eischen der gematigd liberale partij niet meer toe te ge-
ven , maar de strengste maatregelen te nemen, ten einde
het vuur der revolutie, dat zoo geducht begon te bran-
den, uit te dooven. \'t Gevolg van dezen maatregel was,
dat het gouvernement de sympathie en den steun der
gematigden verloor en den ijver versterkte van de politieke
dweepers. Dezen schreden nu met versnelden pas voort. Elke
maatregel door het gouvernement genomen, zooals gevange-
nisstraf of verbanning, om den opstand te onderdrukken,
werd door hen beantwoord met een nieuwen aanval tegen
het hoofd van den staat. Tot zevenmaal toe werden aanslagen
uitgevoerd tegen het leven van den keizer: de eerste maal in
1866 te Petersburg door den student Karakasow; de tweede
keer in 1867 werd in het Bois de Bologne te Parijs op hem ge-
schoten, terwijl hij in het rijtuig gezeten was naast keizer Na-
poleon III. Na een lange tusschenpoos herhaalden zich tot
tweemaal toe de aanvallen in éen en\'tzelfdejaarl879,in
April te Petersburg en in December op den trein naar Moskou;

-ocr page 272-

\'261

eveneens in \'t volgende jaar 1880 tweemaal: den 17 Februari
in het Winterpaleis, en in den zomer nabij Odessa. Eerst
op den 13 den Maart van \'t jaar 1881 bereikten de moor-
denaars hun doel.

\'t Was op den middag van dien noodlottigen dag, dat de
keizer uitgereden was naar de gewone zondagsparade bij
de St. Michaël-rijschool. Toen dit afgeloopen was, kwar-
tier na twee, reed hij langs het Kanaal naar het paleis
met het doel om een bezoek te brengen aan de Groot-
vorstin Katharina Michaelovna. Hij zat in een dicht rij-
tuig met zijn broeder Grootvorst Michaël en werd gevolgd
door een officier van politie, kolonel Dvorjetsky in een
slede, en door een eskorte van zes kozakken. Toen het
rijtuig bij de Kojushni-brug kwam, die over het Katha-
rina-kanaal ligt, werd eene bom daarop geworpen door
iemand, die zich verschuild had achter het trahehek van
de tuinen van het Michaëlpaleis. De bom viel niet on-
der het rijtuig, maar vlak er achter en sloeg het achter-
deel van het rijtuig stuk, maar trof den keizer en den
grootvorst niet. De keizer stapte terstond uit het rijtuig.
De garde-officier rende op hem toe, en den gewonen vorm
van begroeting vergetende, riep hij: »Zijt gij gewond,
Sire?" — »Neen, goddank", hernam de keizer, »maar ik
zoek den schuldige." Onderscheidene slachtoffers lagen
op den grond: eenige kozakken die tot de eskorte behoor-
den, en ook eenige voorbijgangers. De keizer stapte naar
een kozak, die zwaar gewond was, en beval dat men hem
weg zou voeren. De man, die de bom geworpen had,
werd door kolonel Dvorjetsky gearresteerd. In de eene
hand had hij een revolver, in de andere een dolk. Hij
was een jong man in burgerkleeding, met een bleek ui-
terlijk , fraai haar en dunnen knevel. De keizer zag hem
een oogenblik aan en beval toen hem weg te voeren.
Hij wilde te voet zijn weg vervolgen, ofschoon de koet-
sier hem zeide, dat hij zonder gevaar in het rijtuig kon
gaan. Intusschen was eene groote menigte menschen

-ocr page 273-

\'202

komen aanloopen. Maar nauwelijks had de keizer eenige
schreden vooruit gedaan, toen een tweede man naderde
en eene bom hoog in de lucht wierp, zoodat deze met
kracht neerviel tegen de voeten van den keizer, die op
ditzelfde oogenblik het teeken des kruises maakte. Een
vreeselijke ontploffing volgde, waardoor allen, die in de
~nabijheid waren, van de been geraakten. Twee öf drie
minuten verliepen er tusschen de eerste en de tweede
ontploffing. Toen ,de rook opgetrokken w^as, zag men den
keizer op den grond liggen badende in zijn bloed. Ver-
scheidene andere gewonde personen lagen naast hem.
De moordenaar zelf viel ook op den grond, eveneens doo-
delijk gewond. Hij was dadelijk omringd door eene woe-
dende menigte, tegen welke de politie moeite had hem
te beschermen. De keizer, die geheel bewusteloos was,
werd in de slede van den officier van politie gedragen,
waarmee hij werd overgebracht naar het paleis. Daar
werd hij gebracht in zijn privaat vertrek, dat hem zoo-
wel tot studeer- als tot slaapkamer diende. Met behulp
van twee geneesheeren van het hof werd hij uitgekleed.
Bij onderzoek bleek, dat de keizer op de allerverschrik-
kelijkste wijze gewond was. Het eene been was geheel
verbrijzeld tot aan de dij, en het ander was bij de knie
afgesneden. De onderbuik was opengescheurd, ook het
gelaat was gewond. Een der geneesheeren haalde aanstonds
de noodige instrumenten om de beenen aftezetten, die
nog slechts bij het vleesch neerhingen, daar het gebeente
gebroken was. Overvloedig stroomde het bloed van de
verscheurde ledematen, gom-elastieke banden werden
aangelegd, eerst aan het rechterbeen onder de knie,
daarna aan het linker. Bij onderzoek bleek ook nog de
rechterhand zeer erg beleedigd te zijn; de trouwring was
gebroken, en de stukken waren in het vleesch gedrongen.
De eerste zorg der geneesheeren was, de aders op te
binden in de hoop dat het bloed naar het hart zou terug
keeren. Hierdoor en door het aanwenden van andere

-ocr page 274-

\'263

middelen begon de lijder weer adem te halen, zoodat hij
zelfs de oogen opende. Maar het was slechts voor eenige
oogenblikken; na verloop van éen öf twee minuten hield
het hart op te kloppen.

Den daarop volgenden zaterdag, den 19den Maart,
werd het lijk overgebracht uit het Winter-paleis naar de
St. Peter- en Paul-kerk in de citadel aan den tegenover-
gestelden oever van de Neva. In buitengewoon plechti-
gen optocht had dit plaats. Keizer Alexander III en al
zijn mannelijk gevolg gingen achter de lijkbaar te voet;
de keizerin met haar gevolg in rijtuigen. Zeven dagen werd
daar het lijk op een praalbed ter bezichtiging gesteld;
ieder, de geringste zelfs van het volk, mocht een laatsten
groet aan den keizer komen brengen, hem niet slechts
zien, maar ook aanraken en kussen. Ontelbaar was het
getal van belangstellenden, die daarvan gebruik maakten.

Aandoenlijk is het verhaal daarvan door een russischen
boer, die lid was van eene deputatie van boeren, die naar
de hoofdstad reisden om een bloemkrans neer te leggen
aan de voeten van den gestorven keizer.

»Meer en meer," — zoo verhaalt de moezjiek — »toen
wij de kerk naderden, ontzonk mij de moed. Ten laat-
ste traden wij binnen. Daar waren verscheidene gene-
raals tegenwoordig. Zij maakten ruimte om ons te laten
doorgaan. Van dat oogenblik raakte mijn brein verward.
Wij vielen op onze knieën en weenden bitterlijk. Wij
raakten den grond met onze voorhoofden aan, en onze
tranen vloeiden ongedwongen. Ik was beschaamd in te-
genwoordigheid van zoovele generaals; maar dat alles
baatte niet, en wij hielden aan met weenen. Driemalen
bogen wij de knieën. Ik kan geen woorden vinden om
uittedrukken, wat ik toen gevoelde. De kist was als
\'t ware verdwenen onder een berg van kransen; maar
generaal Rijlief schoof er eenigen op zij, opdat wij onze
kransen op de borst van onzen vader zouden kunnen
plaatsen. Ja, de krans der arme boeren rust op het hart

-ocr page 275-

\'264

van onzen bevrijder, onzen martelaar. Toen begonnen
op eens onze tranen nog meer te vloeien. De generaal
veroorloofde ons de hand van den souverein te kussen. Het
gelaat van den gestorven keizer beschouwende, was ik
als versteend van smart. Ik vermag niet al de trekken
mij voor den geest te brengen, welke wij allen kennen.
Het haar en de baard waren geheel wit; de sporen der
misdaad waren zichtbaar aan het linkeroog en aan den
wang. Men zegt: dit is de uitwerking van het verschrik-
kelijke dynamiet. Maar hij lag däar in zijn kist, onze
ter dood gemartelde Tsaar, met de uitdrukking van een
onuitsprekelijk kalme rust, alsof hij lag te slapen. Een
heiligenbeeld lag tusschen zijne handen\', bloemruikers
omringden zijn hoofd, en het geheele gelaat droeg de
uitdrukking van zulk eene zachtheid, dat het meest ver-
harde en bedorven gemoed met teederheid moest worden
aangedaan op het gezicht van zulk een wreede marte-
laarschap."

Zondag den 20sten Maart werd het lijk in den keizer-
lijken grafkelder bijgezet.

Keeren wij nu tot de Nihihsten terug. Door de ondervin-
ding geleerd hadden zij maatregelen genomen, waardoor
hun prooi hun nimmer kon ontgaan. Het is ons reeds ge-
noeg gebleken, dat personen uit de naaste omgeving van
den keizer leden zijn van den grooten Nihilisten-bond.
Daardoor waren de samenzweerders op het nauwkeurigst
met de gangen van den keizer bekend. Zij wisten dat de
keizer naar de rijschool zou gaan op een bepaald uur,
en vandaar naar het
Anitchkow-paleis, zijne toenmalige
residentie, zou terugkeeren. Langs tweeërlei wegen kon
hij gaan. Op beiden hadden de Nihilisten gerekend. Voor
\'t geval dat hij de Sadovaya of kleine Tuinstraat, die van
Nevski-prospect afvoert tegenover het Anichkow-paleis, door-
reed, hadden zij van uit het hoekhuis, naar het scheen
een kaaskooperswinkel, eene mijn onder de straat gelegd ,
die met zooveel zorg was ingericht, dat zij, volgens de

-ocr page 276- -ocr page 277-

\'265

verklaring van eenen deskundige, indien zij gesprongen was,
de straat met al wat er over heenreed en de belendende
huizen in de lucht zou hebben laten springen. Indien
echter het keizerlijk rijtuig langs dien weg niet afkwam,
dan moesten de samenzweerders in de Michaëlstraat bijeen-
komen, waar Sofie Peroffskaya, eene der vrouwelijke
leden van het komplot, hun een teeken zou geven, als
zij naar het Katharina-kanaal moesten gaan en daar hun
slachtoffer afwachten. Dit was juist wat geschiedde; en
Reesakow, het teeken van de dame ontvangende, ging
naar het kanaal en wierp zijne bom onder de paarden.
Op hetzelfde oogenblik stond Elnikow bij de leuning iets
verder op. Hij
Avierp de tweede bom, die beiden doodde,
den keizer en hemzelf. De bommen, bestaande uit dik
glas gevuld met nitro-glycerine en kamfer, welk laatste
de hevigheid der ontploffing verhoogde, waren vervaar-
digd door een vierde uit het komplot, den »technicus"
Kibaltchik mijn-ingenieur, zoon van een priester, die
eenige jaren in een seminarie doorgebracht had, maar
later de school van ingenieurs bezocht en daar den
grondslag legde van de wetenschappelijke kennis, die zulk
een gevaarlijk wapen werd in handen der nihilistische partij.
De reeds genoemde Sofie Peroffskaya was van aanzienlijke
familiel, dochter van een vroegeren gouverneur van Pe-
tersburg, eene nicht van een officier van het hof. De drie
andere samenzweerders, die gevat werden, zijn: She-
li abow, Michaël
OW en eene jonge joodsche vrouw,
Hessy Helfmann. Bijna allen hadden in een der vo-
rige aanvallen op het leven van den keizer deel genomen.
De beide laatsgenoemden waren gevat in een huis tegen-
over den kaaswinkel gelegen, waaruit
ReesakoAV en zijne
kameraden de bommen kregen, en waar men des mor-
gens te acht uur van den dag van den moord bijeengeko-
men was om de eindbeslissing te nemen. Een ander,
die daar ook was, had, om niet in handen der politie te
vallen, zichzelf met een revolver gedood; hij bleek te zijn

-ocr page 278-

\'266

een zekere Nikolaas Sablin, broeder van den luite-
nant-Kolonel Sablin van het zesde regiment grenadiers.
Sheliabow echter leverde zichzelf vrijwillig over; den dag
na den moord schreef hij een brief aan den prokureur,
inhoudende de verklaring, dat hij medeplichtig was aan
den moordaanslag van Reesakow, met verzoek in het-
zelfde vonnis te mogen worden begrepen; want dat hij
reeds verscheidene keeren een aanslag op het leven van
den keizer gewaagd had, en zoo hij al in dezen moord
geen stoffelijk aandeel genomen had, dan was dit alleen
aan het toeval te wijten. Zulk eene daad, waaraan ze-
kere grootmoedigheid niet te ontzeggen is, was geheel
in den geest van de Nihihsten, die zich leden achten van
een heilig verbond en zich door een tirannenmoord
verdienstelijk meenen te maken jegens hun vaderland
en de menschheid. Als echte dweepers worden zij
door geene gewetensbezwaren teruggehouden van \'t
geen zij hun plicht achten. Niet allen evenwel leggen
zich dit martelaarschap op, het zijn in de eerste plaats
de leden van het »uitvoerend bewind" (de Narodnaya Volga),
die den dood harer bestuurders als een der middelen
aanmerkt tot bereiking harer doeleinden. Sheliabow was
bovendien agent van »den derden rang" en bezat als
zoodanig het volle vertrouwen van het uitvoerend be-
wind. In deze hoedanigheid ontving hij de zending, een
nieuwen aanval te organiseeren op het leven van den
Tsaar, en stond daardoor aan het hoofd van het moord-
komplot. Belast met deze zwaarwichtige taak riep hij
vrijwilligers op\', die eerst de school van de »werkman\'s
revolutionaire organisatie" doorloopen hadden, in de ge-
heimen langzamerhand ingeleid waren en zich aan de
groote zaak verbonden gevoelden. Van de zeven en veer-
tig die zich aanboden koos hij Reesakow uit en droeg hem
op den wil van het »bewind" te volbrengen naar de aan-
wijzingen, die hem later gegeven werden. De grootste
koelbloedigheid legden deze eedgenooten aan den dag,

-ocr page 279-

\'267

zoo voor het gericht, waar zij tot den strop veroordeeld
werden, als bij de uitvoering van de straf die op den
20sten April plaats had i), vooral Shehabow en Sophie Pe-
roffskaya. Eerstgenoemde verdedigde voor de rechters
in een lange rede de zaak der Nihilisten en wijdde uit-
voerig uit over hunne beweegredenen en hunne wen-
schen; op het schavot sprak hij de anderen ernstig toe,
op den toon der overtuiging. Sophie sprak eveneens op
rüstigen, vasten toon om hare gevoelens te verdedigen,
en door haar voorbeeld aangespoord omhelsden allen elk-
ander in het aangezicht des doods. Toen de vijf dienst-
doende priesters aan elk hunner het crucifix voorhielden,
kusten allen zonder uitzondering dit symbool der kristen-
heid. Voor Hessy Helfmann werd om hare zwangerschap
de uitvoering der straf uitgesteld. Zij werd in het ge-
sticht voor kraamvrouwen overgebracht, waar zij in het
volgende jaar is overleden.

3. De tegenwoordige toestand.

De dood van den keizer verijdelde de uitvaardiging van
het manifest, dat de gestorvene monarch op raad van zijn
minister L oris-Me liko w zijn volk toegezegd had, en
waardoor, in den geest der liberale partij, eene volksver-
tegenwoordiging tot stand zou zijn gekomen. Maar de
moord aan zijn vader gepleegd stemde den nieuwen keizer
Alexander III, van wien men langen tijd de beste ver-

1) In nevensgaande plaat ziet men , hoe dé vijf hoofdschuldigen van het moordkomplot
naar het schavot gevoerd worden.

-ocr page 280-

\'268

wachtingen gekoesterd had, alles behalve tot toegevend-
heid. Vroeger een vriend en voorstander van hervorming,
waarom hij zelfs eens het misnoegen zijns vaders moest
ondervinden, was hij nu daarentegen niet gezind om vrij-
heden te verleenen, die, naar het scheen, tot de gruwe-
lijkste wandaden leidden. Dit kon niemand verwonderen,
de schrik was den nieuwen keizer om het hart geslagen,
die niet verminderde, toen de pohtie nieuwe met dyna-
miet gevulde mijnen ontdekte, ook tallooze samenzweeringen
op \'t spoor kwam, en toen terstond na den moord eene
proklamatie van het uitvoerend komité der Nihilisten in\'t licht
verscheen van den navolgenden inhoud: «Den nieuwen Tsaar
Alexander III roepen wij toe, dat Rusland niet langer be-
staan mag zooals het tot heden bestaan heeft, dat ieder onder-
drukker van den wil des volks een vijand van het volk en
een tiran is; de dood van Alexander II heeft bewezen
welk een straf hij over zich brengt die dus handelt. Wij rich-
ten ons ten slotte aan de maatschappij en bidden haar ons
met middelen te ondersteunen, ingeval wij gedwongen
zullen worden ook tegen Alexander III den strijd te on-
dernemen." De nieuwe Tsaar zag zich alzoo door dezelfde
lieden, die zijn vader vermoord hadden en tegen wien de
dwangmiddelen niets hadden uitgewerkt, bedreigd, het ge-
zag ondermijnd en het keizerlijk huis zelf door tweespalt
verdeeld. Hij nam aanstonds de noodige maatregelen voor
\'t geval dat hem een snelle dood mocht treffen, benoemde
ten behoeve van zijn minderjarigen zoon zijn broeder
Wladimir tot voogd en regent, en droeg den gewezen
marine-kapitein Baranow^\', wien hij vijfentwintig edelen
uit de burgerij van Petersburg toevoegde, de taak op om
door gepaste maatregelen aan de revolutionaire woelingen
een einde te maken, doch zonder eenig gevolg. De sa-
menzweeringen breidden zich in tegendeel steeds meer
uit, nieuwe vereenigingen werden ontdekt, en zelfs een
lid der keizerlijke familie, grootvorst Nikolaas, zoon van den
eveneens verdachten grootvorst Konstant ij n, werd van

-ocr page 281-

\'269

medeplichtigheid met de Nihilisten beschuldigd, en ves-
tingstraf hem opgelegd.

De vreeselijke gebeurtenis van den 13den Maart had
geen zedelijken indruk uitgewerkt. Integendeel, detchi-
nóvniks, de »russische ambtenaren", bleven even om-
koopbaar, als zij altijd geweest waren; de gruwelen der
samenzweerders brachten geene ontsteltenis te weeg in
de maatschappij, deze bleef integendeel onverschillig,
alsof het haar niet aanging; zelfs bewonderde men bij de
zelfverdediging der zes veroordeelden voor het gericht
hunne gevatheid en geestkracht, in plaats van afschuw te
gevoelen van hunne misdaden. De Nihilisten waren zoo
weinig bevreesd voor de maatregelen van onderdrukking
welke de regeering tegen hen genomen had, dat zij een
nieuwe proklamatie tot den keizer richtten, waarin zij
verklaarden de wapenen te zullen neerleggen, het uit-
voerend comité te ontbinden en zich aan de regeering te
onderwerpen, als deze van hare zijde aan de twee voor-
waarden voldeed: 1. algemeene amnestie te verleenen aan
alle staatkundige misdadigers, 2. eene volksvertegen-
woordiging intevoeren op den grondslag van algemeen
stemrecht, vrijheid van drukpers, van spreken, van ge-
weten en van verkiezing.

Met gespannen verwachting werd het antwoord van
den Tsaar op deze uitdaging door het publiek te ge-
moet gezien. Van de raadslieden des keizers waren
het de vrijzinnige Loris Meliko w, Abasa en Miljutin,
die voor hervorming der binnenlandsche politiek stemden,
Melikow raadde zelfs den monarch aan om het vrijzinnig
manitest ten uitvoer te leggen, w^aartoe, gelijk wij zoo-
even zagen, de gestorven keizer het plan gevormd had.
Dit zou het rijk langzamerhand op den voet van bescha-
ving der west-europeesche staten gebracht hebben.

Maar Alexander III wilde daarvan niet weten, \'t zij
om den schijn te vermijden, als zou hij zich door de be-
dreigingen der Nihilisten laten dwingen, \'t zij dat de on-

-ocr page 282-

\'270

dervinding der laatste weken hem van het verkeerde
zijner vroegere vrijzinnige gevoelens overtuigd had. On-
der den invloed van den opperprokureur der sijnode Po-
bedonoszews, zijn voormaligen leermeester, een be-
krompen orthodox man, omhelsde hij het gevoelen van
den panslavistischen en don westerlingen (»Sapadniki")
vijandigen Aksakow en zijn geestverwanten uitgever der
Moskovitische courant, den heer K a t k o w, die den keizer
dringend verzochten niets toetestaan, wat maar eenigzins
naar eene konstitutie zweemde. Dientengevolge verscheen
11 Mei 1881 het voor alle gematigd liberalen in Rusland
verpletterend keizerlijk »manifest," dat, in plaats van de
vurig gewenschte hervorming, de bevestiging inhield van
het strengste absolutisme (»Samodershawije"): »Te mid-
den van onze groote droefheid beveelt ons de stem van
God, den teugel der regeering vast in handen te hou-
den. —---- Wij roepen al onze getrouwe onderdanen

op. Ons en den staat getrouw te dienen tot uitroeiing
van het nietswaardig en oproerig streven, waardoor Rus-
land met schande overdekt wordt." Dit manifest werd
door een ander niet minder schadelijk besluit achter
volgd.

Bij de opheffing der lijfeigenschap in 1861 was de som,
welke de boeren voor het land, dat zij in eigendom zou-
den krijgen, te betalen hadden, te hoog gesteld, zoodat
800,000 boeren zich van hun grondeigenaars niet konden
loskoopen. De keizer had daarom vroeger besloten die
som te verlagen. Nu echter trok hij dit besluit in.

Het gevolg van dit alles was, dat Melikow, Abasa en
Miljutin hun ontslag indienden, en dat de Nihilisten den
hun toegeworpen handschoen opnamen en met een tegen-
manifest antwoordden, waarbij zij verklaarden, »den strijd
die hun werd opgedrongen met alle middelen te willen
voortzetten". Zij hoopten daarbij het publiek gunstig
voor zich te stemmen door het bericht, dat het uitvoerend
bewind besloten had, in \'t vorvolg geen dynamiet te zul-

-ocr page 283-

\'271

len gebruiken, omdat daardoor de onschuldigen met de
schuldigen getroffen werden.

In plaats van den verdienstelijken Melikow kwam nu
als \'s keizers raadsman de oude vriend der panslavistische
partij, de generaal Ignatjew, aan \'t hoofd van het be-
stuur. Deze zou nu de reddende engel van Rusland zijn.

De sluwe diplomaat aanvaardde zijne taak met een schrij-
ven aan de provinciale gouverneurs, waardoor hij den on-
gunstigen indruk van het keizerlijk manifest trachtte te
verzachten. Voorts deelde hij daarin de inzichten der
regeering mee omtrent den toestand der binnenlandsche
aangelegenheden. Als oorzaken, dat de uitgebreide her-
vormingsplannen van den gestorven keizer niet de ge-
wenschte vruchten gedragen hadden, worden daarin ge-
noemd : de ongodsdienstige opvoeding der jeugd, de wer-
keloosheid der overheden, het plichtsverzuim en de on-
verschilligheid voor het algemeen welzijn van vele ambte-
naren , als ook hun winzucht in het beheer van de eigen-
dommen van den staat en van de gemeenten. Dit kwaad,
beweert de minister, kan alleen uitgeroeid worden door
den wil van den alleenheerscher, gesteund door de trouw
en de onbegrensde liefde des volks, met medewerking van
de beste zonen des vaderlands. De eerste taak — zóo
gaat hij voort — is de onderdrukking van den geest des
oproers, de bevestiging van \'t geloof, de vernietiging van
leugen en onreinheid. »Mogen de adel," — dus eindigt
dit merkwaardige stuk — »de gewesten en de steden
zich overtuigd houden, dat de hun verleende rechten on-
aangetast zullen blijven, en dat de regeering alles doen
zal om de aangevangen hervormingen ten einde toe te
volvoeren. Ook moeten de boeren geen geloof slaan aan
de kwade geruchten, die van de slechte bedoelingen der
regeering verspreid worden; zij kunnen zich volkomen
verzekerd houden, dat niet slechts hunne vrijheid en hun
rechten gehandhaafd, maar ook hun lasten verlicht en hun
sociale toestand verbeterd zullen worden."

-ocr page 284-

\'272

Maar de verwachting, zoo hoog gespannen, werd, he-
laas, bitter teleurgesteld. Van al de schoone beloften van
dezen nieuwen minister kwam zeer weinig tot stand. Alles
wat Ignatjew gedurende zijn kortstondig bestuur gedaan
heeft bepaalt zich tot het gewelddadig knevelen van de
pers en het benoemen van eenige commissie\'s, de eene om
de lasten der boeren te verminderen, eene andere om
nieuwe maatregelen te organiseeren ter onderdrukking
van de revolutionairen, eene derde om de dronkenschap
onder de boeren tegen te gaan, die in den laatsten tijd
zoozeer toegenomen was, dat de brandewijnaccijns, aan
den staat het derde gedeelte van al zijne inkomsten, eene
som van 225 millioen roebels, opbracht. Eene keizerlijke
ukase bepaalde de openbaarheid der strafoefeningen,
eene andere schreef bezuinigingen voor in de uitgaven ten
behoeve van den staat en het hof door vermindering van
het budget van oorlog, vereenvoudiging van het politie-
wezen en vermindering van het getal ambtenaren. Bij
eene andere ukase van 9 Jan. 1882 werd bepaald , dat
gedurende dit jaar nog overeenkomsten tusschen de boe-
ren en de grondeigenaars over den loskoop vergund wor-
den , maar dat daarna al het land in het bezit der boe-
ren moet komen, en de eigenaars met 50 procent schade-
vergoeding tevreden gesteld zullen worden.

Maar door dit alles werden de rust en de orde in den
staat niet hersteld. Ignatjew heeft het niet verder ge-
bracht dan zijn voorganger. Zijn heulen met de behou-
dende partij maakte bovendien zijne maatregelen machte-
loos. Een toestand van onzekerheid werd geboren. Ge-
ruchten van onveiligheid der straten, pleinen en bruggen
maakten de bevolking van Petersburg ligtgeloovig en wan-
trouwend , en wierpen den angst in de harten der keizer-
lijke famihe, zoodat de Tsaar veiligheidshalve gedwongen
werd, eerst naar Peterhof en daarna naar Gatschina
te verhuizen; slechts voor korten tijd en nooit anders dan
onder militaire begeleiding vertoeft hij te Petersburg.

-ocr page 285-

273

Weken en maanden gingen voorbij, gedurende welke men
niets anders hoorde dan van nieuw ontdekte mijnen, van
onder de stadsbruggen gevonden en uit de kanalen opge-
vischte dynamiet-patronen en - kisten; de kouranten wa-
ren gevuld met berichten van v/aarschijnlijk of werkelijk
ontdekte geheime drukkerijen, van in de gevangenis ge-
zette ambtenaren en officieren, en van kuiperijen aan de
hoogescholen. De onrustbarendste berichten werden rond-
gespreid.

Nu eens wist men te verhalen, dat de bruggen over het
Katharina-kanaal en de Fontanka ondermijnd waren, dan
weder dat eenige kadetten van de marine - en kweeke-
lingen van de militaire school achter de tralie\'s gezet wa-
ren, dat al de keizerlijke lusthoven in den omtrek van
Petersburg onveilig waren, en dat de Nihilisten, die vooral
in de voorsteden samenschuilden, tot in de naaste omge-
ving van den keizer hun handlangers hadden. Dat al deze
geruchten niet uit de lucht gegrepen waren, bewees het
feit, dat de regeering nog scherpere maatregelen nam en
aan de overheden buitengewone volmachten verleende om
bij verdachte personen huiszoeking te doen en hen in ver-
zekerde bewaring te nemen. De keizer moge zich nog
zoo bevlijtigen om door verandering in het inwendig be-
stuur den gewenschten toestand te doen aanbreken, de
ontevredenheid van het volk, wordt er niet door bezwo-
ren. Daarom kunnen de Nihilisten het wagen steeds
stouter voor den dag te treden. Alle policiemaatregelen
worden verijdeld door het overleg der Nihilisten. Om hun
geheim te bewaren, dragen zij aan slechts weinige, zeer
bekwame en vertrouwde personen de leiding der zaken
op. De »terroristen" (Buntari), die aanvallen moeten
voorbereiden en uitvoeren, en door proklamatie\'s van het
uitvoerend bewind schrik door het land verspreiden, zijn
slechts twintig in getal. De Narodniki, de schijnbaar
»gematigden," hebben tot taak, te werken onder de ver-
schillende klassen des volks en de geldmiddelen te ver-

18

-ocr page 286-

\'274

schaffen, zij tellen slechts eenige honderden. In den herfst
van 1881 legden de Nihilisten een verbazende werkzaam-
heid aan den dag. Niet minder dan zeven oproepingen
werden door hen gedaan, en twee dagbladen opgericht.
De oproepingen waren gericht tot de officieren, de kozak-
ken, de bevolking van de Oekraine en tot de arbeiders. Den
boeren en arbeiders spiegelden zij voor, dat de grondbe-
zitters en de fabriekanten, hun land en hunne fabrieken
aan hen moesten afstaan De »Norodnaja Wolga" publi-
ceerde in September een uitvoerig program, waarin het
plan geopperd werd, de bestaande regeering omver te
werpen, waardoor alle macht in handen van het volk zou
komen; het volk moet dan eene konstitueerende verga-
dering benoemen en aan deze het vervaardigen van een
nieuwe staatsregeling opdragen, waardoor de verkiezing
tot alle ambten, zelfbestuur der gemeenten, volkomen
vrijheid van geweten en van drukpers, alsmede het recht
tot vergaderen, algemeen kiesrecht enz. de regeering van
het volk door het volk waarborgen zullen.

De woelingen der Nihilisten houden tot op den huldi-
gen dag aan, de schuldigen worden tegenwoordig onder
de hoogste kringen gevonden. Vooral bij het leger, de
marine en de artillerie vindt de revolutionaire partij meer
dan tot heden aanhangers. Den 29sten Juni 1882 werden
verscheiden aanzienlijke staatsmisdadigers te Petersburg
en Moskou in hechtenis genomen , die in verdenking ston-
den tot een geheim verbond te behooren. Latere onder-
zoekingen leidden tot de ontdekking, dat door een ge-
zelschap Nihilisten omvangrijke toebereidselen gemaakt
waren tot nieuwe misdaden. In het huis, waar het hoofd
der samenzweerders, naar hij voorgaf, Pribnilow gehee-
ten , gearresteerd werd , vond de policie een geheele werk-
plaats , tot het vervaardigen van dynamiet en andere ont-
plofbare stoffen bestemd. Later, den 6den Juli, werden
wederom — ditmaal te Odessa — verscheidene Nihilis-
ten gevat, onder welke een lid van den stedelijken raad.

-ocr page 287-

\'275

Te Petersburg veroordeelde de geheimraad 20 gendarmen
en 8 soldaten, die tot de bezetting der St. Peter en
Paul-vesting behoorden, tot vestingstraf en verbanning,
omdat zij geheime verstandhouding tusschen de gevangenen
en hun politieke geloofsgenooten daarbuiten bevorderden.
Maar de grootste ontroering verwekte het bericht van
8 en 9 Juli van \'t zelfde jaar, dat namelijk in het minis-
terie van marine zelf een geheime drukkerij ontdekt werd
benevens 9000 exemplaren eener revolutionaire proklama-
tie, geteekend door niemand anders dan den reeds vroeger
genoemden grootvorst Nikolaas. Moge hier al eene fami-
lieveete in het spel zijn, hoedanige aan de hoven van Mos-
kou en Petersburg zeer dikwijls gevormd werden, er
blijkt toch tevens ten duidelijkste uit, dat de macht der
revolutionaire partij zeer groot is. Ook de pogingen
van eenige jonge officieren en hof-kavaliers, die een anti-
revolutionairen bond hebben opgericht — de zoogenaamde
»heilige schare" (Sevätaja Drushina") — om het leven
van de keizerin te beschermen, hebben evenmin mogen
baten, en hebben bovendien intrigue\'s in \'t leven geroe-
pen onder de hoogst geplaatste regeeringspersonen, die
de eenheid der regeering meermalen in groot gevaar
brachten. Daaraan is toch toe te schrijven, dat tusschen
den grootvorst Wladimir, \'s keizers broeder en tevens
het hoofd der Drushina, graaf Woronzow-Daschko w,
en den aan het moordend staal van den Nihilist Melni-
kow ontsnapten en daardoor in het oog zijner vrienden
belangrijk geworden staats-secretaris T schere win aan
dc eene zijde, en den, naar het scheen, oppermachtigen
minister Ignatjev ter andere zijde eene spanning ont-
stond, die niet verminderde, toen deze, verbitterd om-
dat aan de door Melikow opgeheven »derde afdeeling" op
nieuw een onafhankelijk bestaan verzekerd werd, den val
van genoemden Tscherewin wist te bewerken, die als de voor-
bode mocht beschouwd worden van het lot, dat den mi-
nister zelf eens zou treffen, die niet alleen zijne plaats

-ocr page 288-

\'276

heeft moeten ruimen voor een nieuw driemanschap, be-
staande uit de heeren Lor is Meliliow, AbasaenAlbe-
dinsky, dat later weer vervangen is door het ministerie
Tolstoi maar ook — naar het gerucht meldt — op kei-
zerlijk bevel op zijn landgoed bij Kamenietz- Podolski
in hechtenis zou zijn genomen en naar Petersburg
gevoerd. Dit gedurig verwisselen van regeeringsperso-
nen, het wantrouwen dat de regeering daardoor aan
den dag legt jegens hare eigen organen, verraadt hare
zwakheid en is koren op den molen der tegenpartij. De
koortsachtige drift, waarmee \'s keizers ministers werk-
zaam zijn en toch niet vorderen, de gewoonte der russi-
sche regeering om pas genomen besluiten weer in te
trekken dienen slechts daartoe, dat de revolutionairen
hunne gelederen door nieuwe overloopers versterken, en
dat zij, door hun machtig zelfvertrouwen gesteund, de
hoop blijven koesteren, meer en meer veld te zullen winnen.

4. De toekomst.

Waarop zal dit uitloopen? Wat is in de naaste toekomst voor
Rusland te verwachten ? Wat zal naar de meest gegronde
gissingen eens de afloop zijn van de nihilistische woelin-
gen ? — Deze vragen brengen ons tot een onderzoek naar
de oorzaken van het Nihilisme,

Als eerste oorzaak van de vorderingen van het Nihi-
lisme moet worden aangemerkt: de onhandigheid, waar-
mee de regeering het monster der revolutie den kop
tracht te vermorzelen; de onnoodige strengheid, waar-
mee zij de verdachte personen gewoon is te straffen. Reeds
spraken wij van »de derde afdeeling" en haar gevaar-

-ocr page 289-

\'277

volle macht. Maar de regeering staat nog een ander
middel ten dienste. Het zijn de zoogenaamde admini-
stratieve maatregelen. Als iemand wegens een we-
zenlijke of voorgewende staatkundige misdaad w^ordt ge-
vat, dan kan er op twee verschillende wijzen met hem
worden gehandeld. Hij kan voor een regelmatig gerechts-
hof worden gebracht, öf »op regeeringsmanier" (admini-
strativnym poryadkom) onschadelijk worden gemaakt. In
het eerste geval wordt hij, van schuld overtuigd, tot ge-
vangenisstraf veroordeeld, öf, indien het misdrijf van
ernstiger aart is, voor een tijd öf levenslang naar Siberië
gedeporteerd. Volgens regeeringsmanier wordt hij eenvou-
dig zonder verhoor naar een afgelegene stad gebracht,
en daar onder policietoezicht gesteld, voor zoolang het
zijne majesteit behaagt. Een provinciaal gouverneur heeft
eenvoudig een öf ander persoon bij den minister van bin-
nenlandsche zaken als verdacht aan te geven, en die per-
soon wordt terstond verbannen en onder toezicht van de
politie geplaatst. De gouverneur ontvangt op zijn beurt
de aangiften van zijnen ondergeschikte, en deze weer
van zijne minderen enz. Men kan zich voorstellen, welk
een prachtige reeks van aanklachten op deze wijze ge-
vormd wordt, en hoe men zich moet hoeden om den
minsten agent aanstoot te geven, daar men niet weet
wat er van komen kan. Want tusschen de amb-
tenaren (tchinóvniks) van alle rangen bestaat een nauwe
gemeenschap: het systeem van root. De minderen onder
de broeders kunnen niet plukken zonder met de hooge-
ren te deelen; dezen deelen weer met de ambtenaren die
boven hen staan, en zoo gaat het voort tot de naaste
omgeving van den troon toe. Zoo kan het dus ge-
beuren, dat men door de knevelarijen van een zeer on-
dergeschikten ambtenaar te willen tegengaan de geheele
bent tegen zich in beweging brengt. — Dat zulk eene
handelwijze der regeering de grootste verbittering uit-
werkt is ligt te begrijpen, als men bedenkt, in welk een

-ocr page 290-

\'278

toestand de ongelukkige bannelingen verkeeren, die men
aan hun gezin ontrukt om ze naar ver verwijderde stre-
ken te zenden. Vooreerst zijn de plaatsen, waar zij op-
gesloten worden, van dien aart, dat de straf dubbel zwaar
wordt; men zendt hen bij voorkeur naar een der gouver-
nementen van het hooge noorden, naar Olometz, Ar-
changel öfVologda. Daar liggen aan de oevers van
de Witte zee of IJszee, 5f wel te midden van wouden,
kleine vlekken buiten gemeenschap met de wereld, waar
nooit een zonnestraaltje der beschaving doordringt. Be-
halve uit de ambtenaren, die natuurlijk het uitschot der
administratie vormen, bestaat de bevolking uit enkele
visschersgezinnen 5f boeren en landloopers, die daarheen
verdwaald geraakten en half door arbeid, half door dief-
stal in hun onderhoud voorzien. De uitoefening van een
vrij beroep, ook dat van schoolmeester, is hun verboden;
er blijft hun dus niets over dan handenarbeid. Maar er
is geen werk, en het weinige dat er is wordt hun door
de daar wonende werklieden betwist. Wel krijgen zij een
zekere toelage van den staat, acht roebels per maand
(ongeveer 10 gulden); doch deze wordt hun niet voluit
betaald, daar zij eerst door de handen van een aantal
roofzuchtige ambtenaren moet gaan. — Doch wat betee-
kent die ellende bij de zedelijke folteringen, die zij heb-
ben te verduren? Nooit ontvangen zij eenig bericht van
hun gezin, dat ook van hen niets hoegenaamd verneemt;
geen dagbladen, zelfs geen blad van een boek komt hun
in handen, niet het minste voedsel voor hart en verstand.
Voeg hierbij, dat hun hoedanigheid van verdachten hen
tot paria\'s maakt, die ieder straffeloos kan beleedigen,
dat zij onder streng toezicht van de policie en van de
plaatselijke overheid zijn, wier zedelijk en verstandelijk

peil zeer laag staat, en..... gij kunt begrijpen, wat er

van die ongelukkigen terecht moet komen. Sommigen
worden opzettelijk boosdoeners, waardoor zij op een goe-
den dag onder het bereik der wet komen en naar de ga-

-ocr page 291-

279\'

leien gezonden worden; anderen zinken niet zoo diep en
worden dronkaards; het rneerendeel echter sterft van el-
lende en wanhoop. Slecht« de sterksten naar lichaam en
ziel zijn tegen een dergelijk leven bestand. En hoe is
het in hun gemoed gesteld? Zij verkroppen hun leed,
verduren alle vernederingen en smarten om hun wraak
wakker te houden. Doch op wien moeten zij zich wreken ? —
vraagt de schrijver in de Revue deBelgique, waaraan wij
bovengenoemde beschouwing naar de vertaling van »de
Wetenschappelijke bladen" van Nov. 1881 ontleend heb-
ben. Zij zijn de slachtoffers van een maatschappelijk stel-
sel; dus verklaren zij den oorlog aan de geheele maat-
schappij. Op zekeren dag gelukt het hun te ontvluchten
öf, dank zij bun goed gedrag, ontslagen te worden; maar
dan wordt een wild dier tegen de maatschappij losgela-
ten. De verkeerde maatregelen der regeering hebben
aan het Nihihsme het aanzijn geschonken. — De groote
fout der regeering is, dat zij nooit zich zelve gelijk blijft,
dat het haar ten eenen male ontbreekt aan eenheid harer
handelingen. In de rechtspleging treffen wij ter eene
zijde het beginsel van openbaarheid aan, zoodat de bij-
woning der procedures aan het publiek vergund is, ter
andere zijde echter eene praktijk, waarbij lastige perso-
nen voor de rechterstoel niet toegelaten worden; aan de
eene zijde afschaffing van lichamelijke straf, aan de andere
zijde geheime geeseling; aan de eene zijde erkenning van
het beginsel van zelfbestuur in de provincie\'s en in de
steden, aan de andere zijde het niet uitvoeren van dit
beginsel in de praktijk uit vrees van de gouverneurs,
ministers, raadsleden öf hoofden der gendarmerie te mis-
hagen. Dit gebrek aan wettelijkheid en eenheid mag als
de voornaamste reden aangemerkt worden, waarom de
liberalen in Rusland de regeering in den steek laten,
en lieden, die voor \'t overige met de revolutionaire partij
niet sympathiseeren, toch een open oog hebben voor de
bedenkingen, die dezerzijds tegen het i\'egeeringsbeleid

-ocr page 292-

\'280

worden ingebracht. »Qa ne tire pas ä consequence" is
een verderfelijke grondstelling, door alle regeeringsperso-
nen zonder onderscheid aangenomen. Daardoor bestaat
er in den russischen staat eene onzekerheid, eene onvei-
ligheid , waaraan de revolutionaire partij hare kracht ont-
leent. In de rechtspleging zelfs is het zoo gesteld, dat
het leven der bizondere personen niet meer veilig is. —
Uiterst leerzaam is dienaangaande het geruchtmakend
feit, dat zich den 13den april 1878 voor de rechtbank
der jurie te Petersburg voorgedaan heeft. De geschiede-
nis is deze. Een student Netchajew, die in Zwitser-
land met Bakunin in verbinding had gestaan, had in de
jaren 1869 en 1870 te" Petersburg en Moskou geheime ge-
nootschappen opgericht. Een tal van jongelieden, voor-
namelijk studenten en officieren, had hij voor zich weten
te winnen door de verzekering, dat zij door hun toetre-
den leden werden van een uitgebreid eedverbond, dat
over het gansche rijk verspreid was. Iwanow echter,
een hunner, wantrouwde hem en wilde zich terugtrek-
ken. Om door hem niet verraden te worden klaagt Net-
chajew^ hem bij de nihilistische propagande aan, lokt hem
in een hinderlaag en laat hem door zijne eedgenooten
vermoorden. Hij neemt daarop de vlucht naar Zwitser-
land; maar de russische policie weet te bewerken, dat
hij uitgeleverd en naar Moskou gebracht wordt, waar hij
door den rechter tot dwangarbeid in de bergwerken van
Siberië veroordeeld werd. Dit geschiedde in het jaar 1871.
Uit de processtukken bleek, dat in deze zaak ook betrok-
ken was een 16 jarig meisje, zekere WeraSassulitsch.
Op grond dat zij kennis droeg van de revolutionaire be-
doelingen van dien man, hoewel daaraan niet medeplich-
tig, werd zij gevat, in \'t verhoor genomen en twee jaren
lang in de gevangenis eener vesting opgesloten zonder op
nieuw verhoord te worden. Daarna zond men haar naar
Petersburg tot hare moeder terug, vervolgens werd zij
op nieuw gegrepen en naar de gouvernementen Novgo-

-ocr page 293-

\'281

rod en Twer gezonden, van waar zij na eene opsluiting
van eenige jaren ontvluchtte naar Petersburg en later
naar Pensa. Gedurende haar verblijf aldaar hadden de
twee groote samenzweeringen plaats, waardoor den eenen
keer niet minder dan 193, en de andere maal 50 mede-
plichtigen voor de rechtbank gedaagd werden, en twee
aanzienlijke dames, de dochter van den senator P e r o w ski,
en Sophie Bardin, later uit hare gevangenis in Siberië
naar Geneve ontvlucht, de heldinnen van den dag werden.
Onder de saamgezworenen, die in de gevangenis hun straf
boetten, bevond zich een lastig persoon, zekere Bogol-
j a b
O w.

Op zekeren dag leest Sassulitsch in de koerant, dat
deze haar overigens onbekende persoon van wege zijne
weerspannigheid op last van generaal Tr epo w gegeeseld is,
niettegenstaande dat de lijfstraffen waren afgeschaft. In toorn
over deze onrechtmatige daad ontstoken, reist zij in \'t geheim
naar Petersburg. Na zich aldaar al de bizonderheden van
\'t geval te hebben laten verhalen, begeeft zij zich naar de
woning van den generaal. Tot hem toegelaten overhan-
digt zij hem een verzoekschrift. Terwijl de generaal het
papier ontvouwt en leest, haalt zij een revolver voorden
dag, waarmee zij hem zwaar, schoon niet doodelijk, wondt.
Daarop werpt zij het wapen weg onder het uitspreken
der woorden: »dit is tot straf voor de tuchtiging, die gij
aan Bogoljabow toegediend hebt." Onmiddelijk daarop
werd zij gegrepen en naar de gevangenis gebracht. Den
13 den april 1878 had het verhoor plaats in tegenwoor-
digheid van een aanzienlijk gehoor, waaronder de rijks-
kanselier vorst Gortschakow. Hoewel hare daad vol-
doende bewezen en zelfs door haren weisprekenden ver-
dediger voor de balie niet ontkend was, werd zij onder
uitbundige toejuiching van het volk, dat het rechtsgebouw
omsingelde, vrijgesproken en vervolgens door de jubelende
schare in triumf rondgedragen en naar het rijtuig, dat
haar aan den hoek van de straat wachtte, geleid. De

-ocr page 294-

\'282

regeering moclit zich daarover ergeren, niemand derge-
nen, die hier als rechters zaten, nam het woord na de
sofistische verdedigingsrede van den advokaat; de voor-
zitter en de prokureur beiden zwegen en toonden hier-
door 51 in verstandhouding te staan met de beschuldigde
en hare aanhangers, of uit vijandschap tegen de regee-
ring alzoo te handelen. Tot in het buitenland heeft deze
rechtspraak opzien gewekt. De organen zelfs van vrij-
zinnige richting, zooals b. v. de »Liberté" in Frankrijk,
gaven hun verbazing te kennen en spraken het openlijk
uit, dat de geheele russische maatschappij medeplichtige
scheen te zijn van de Nihihsten. Voor de redelijk den-
kenden in Rusland was het nu, helaas, klaar als de
dag, dat eene regeering, die zulk een schromelijke over-
treding van het recht zelfs bij rechters laat bestaan of
niet bij machte is te keer te gaan, moet worden aange-
merkt als de hoofdschuldige der zedelijlte verwildering,
en dat een stelsel, waarin de vreemdsoortigste verbin-
ding van wettelijkheid en willekeur gevonden wordt, zoo
spoedig mogelijk voor eene betere moet plaats maken. —
De groote fout, die in Rusland aan vele verkeerdheden
schuld is, ïs gelegen in den autokratischen regee-
ringsvorm, waardoor de macht in handen van éen per-
soon gelegd is. In een land van zoo groote uitgestrekt-
heid en uit zoo verschillende bestanddeelen samengesteld,
als Rusland en het Russische volk, is het schier onmoge-
lijk het geheel te overzien; dit is slechts aan zeer weini-
gen gegeven. Het genie van een Peter den Groote moge
in staat zijn geweest, alles door zijn persoonlijken in-
vloed te regelen; maar van een gewoon menschenkind,
van een monarch, hoe ijverig ook en welgezind, is dit
niet te verwachten. Nogtans vereenigt ook de tegen-
woordige keizer de hoogste wetgevende, uitvoerende
en rechterlijke macht in zijn persoon. Wel raadpleegt hij
over alle aangelegenheden van wetgeving, van het beheer
der geldmiddelen en van diplomatie den Rijksraad, be-

-ocr page 295-

\'283

staande uit de meerderjarige grootvorsten (prinsen van
den bloede), de ministers en een aantal hooge staats-
ambtenaren, en, wat de kerkelijke aangelegenheden betreft,
de heilige Synode, ook staat hem nog de Senaat
ten dienste, die o. a. als hooggerechtshof fungeert; maar
de beslissing, de eigenlijke macht over alles verblijft toch
ter laatst instantie aan hem alleen. Dat hij daarbij de
hulp van velen noodig heeft, spreekt van zelf Onge-
lukkig kan hij geen andere hulp inroepen dan die wij zoo-
even genoemd hebben, van mannen uit zijn naaste omge-
ving öf die van dezen afhankelijk zijn, maar die geen
van allen in staat zijn den keizer bericht te geven van
de behoeften en nooden, welke, uren en dagen ver
van zijn troon, door zijn volk gevoeld en geleden wor-
den. Hij kan zich slechts troosten met het feit, dat een
zekere vrijheid en onafhankelijkheid aan een groot deel
des volks overgelaten zijn, en dat de plattelandsgemeen-
ten, die omtrent vijfzesde deel der gansche bevolking van
het rijk uitmaken, eeniger mate zelfstandig zijn en een
eigen bestuur bezitten. Te weten: aan het hoofd van
elke dorpsgemeente öf »Mir" staat een Oudste, »Sia-
rosta," door de leden der gemeente uit hun midden ge-
kozen ; deze vertegenwoordigt slechts de uitvoerende macht,
het werkelijk gezag berust bij de vergadering (»Skhod"),
waarvan alle hoofden van huisgezinnen lid zijn. Deze
dorpsvergadering (Selski Skhod) beslist geheel vrij over de
voornaamste aangelegenden der gemeente, zorgt voor de
landverdeeling, voor het innen der belastingen, die aan
den staat moeten opgebracht worden, en voor de vervul-
ling der gemeentelijke verplichtingen, zonder hooger toezicht.
De hooge regeering, zoolang zij maar verzekerd is, dat de
verschuldigde gelden opgebracht worden, laat de »Mir"
in hare huishoudelijke regeling geheel vrij. De grondver-
deeling is een eigenaardigheid, die in de russische dorps-
gemeenten gevonden wordt. Aan de gemeente behoort
de grond in de nabijheid van het dorp. Op geregelde

-ocr page 296-

\'284

tijden wordt deze grond onder de leden verdeeld, in dier
voege, dat ieder volwassen boer een aandeel bekomt, vol-
doende of omtrent voldoende om in zijn onderhoud te
voorzien. Deze gewoonte heeft hare lusten en hare las-
ten. Wat het eerste betreft, is het duidelijk dat iemand
zeker is van zijn land en geen vrees behoeft te koesteren
van, uit gebrek aan een bestaan, tot den bedelstaf te zul-
len vervallen, óf ook zijne kinderen in armoede achter
te laten. Maar daarentegen is hij ook niet vrij in het ge-
bruik, want de »Mir" blijft altijd de vrije beschikking
houden over hare bezitting en bepaalt ook de werkzaam-
heden. De hoofden der huisgezinnen, aan ieder van wine
een deel van den grond is aangewezen, kunnen niet gaan
maaien of het braakland beploegen, voordat de dorpsver-
gadering hierover een besluit uitgevaardigd heeft. Een
boer kan niet voor goed zijn dorp verlaten zonder verlof
van de gemeente, en dit verlof wordt niet gegeven, tenzij
de verzoeker voldoende zekerheid geeft voor het nako-
men van al zijn tegenwoordige en toekomstige verplich-
tingen. Wenscht een boer zich voor een korten tijd te
verwijderen om elders te werken, zoo moet hij een ge-
schreven verlof hebben, dat hem tot paspoort strekt ge-
durende zijn afwezigheid; bij gemeentebesluit kan hij ieder
oogenblik worden teruggeroepen. Zoolang hij echter gere-
geld het volle bedrag zijner belasting, met in begrip van
hetgeen hij voor zijn tijdelijk paspoort moet betalen, naar
huis zendt, wordt hij in den regel niet terug geroepen. —
Behalve de dorpsbesturen heeft men in Rusland de meer-
malen genoemde Zemstvos (van »zemlia" = land), dis-
trikts- en provinciale besturen welker leden worden afge-
vaardigd door de grondbezitters, de plattelandsgemeenten
en de stedelijke korporatiën, en gekozen voor den tijd van
drie jaren. Zij komen minstens eenmaal in\'t jaar bijeen,
doch kiezen uit haar eigen midden een vast bureau van
uitvoering. De voorname taak der zemstvo is, de wegen
en bruggen te onderhouden, voor middelen van vervoer

-ocr page 297-

\'285

voor de plattelandspolicie en andere beambten te zor-
gen, vrederechters te benoemen, op het lager onderwijs
en de gezondheidsmaatregelen toe te zien, zich op de
hoogte te houden van den staat van den oogst, en maat-
regelen te nemen tegen een mogelijken hongersnood:
kortom, binnen zekere grenzen alles te bezorgen, wat tot
bevordering van het stoffelijk en zedelijk welzijn der be-
volking kan strekken. — Van deze, naar het schijnt, echt
demokratische instellingen zou men verwachten, dat zij een
heilzaam tegenwicht vormen tegen de misbruiken, die uit
de alleenheerschappij gewoonlijk voortvloeien. Doch daar-
voor ontbreekt aan het staatsstelsel in Rusland een wezen-
lijk element, dat in al de konstitutioneele staten van het
Westen gevonden wordt, namelijk: de vertegenwoordiging
van het volk. In geen der takken van hooger bestuur is
het volk vertegenwoordigd. Alle landsbelangen worden
alleen behartigd van boven af, door den keizer, die zich
door zijne gouverneurs en ondergouverneurs laat vertegen-
woordigen in de verschillende plaatsen des lands. Een
eindelooze reeks van ambtenaren of »tchinóvniks" (van
»tchin" = officieele rang) staat tusschen den Tsaar en het
volk en verhindert elke toenadering. Wat wij vroeger
gezegd hebben van de omkoopbaarheid dezer ambtenaren,
wettigt de onderstelling, dat zij minder het algemeen
welzijn dan het belang hunner eigene beurs behartigen,
zoodat het een onder het volk algemeen verspreid gevoelen
is, dat men in Rusland alles voor geld kan gedaan krijgen.
De autokratische vorst benoemt wel van tijd tot tijd kom-
missiën, waarvoor zelfs uit allerlei standen de leden ge-
kozen worden; maar zij hebben slechts een raadgevende
stem, en het is meermalen gebleken, dat op hun advie-
zen geen acht geslagen wordt; de keizer doet wat hij wil,
en dikwijls handelt hij naar de inblazingen, der hofpartij.
Toen Alexander II, verschrikt door de stoutmoedige ont-
werpen der Nihilisten, eene kommissie benoemde uit alle
klassen des volks om met haar te raadplegen over de beste

-ocr page 298-

\'286

middelen den opstand te onderdrukken, had de zemstvo
van Kharkof den moed te zeggen, dat zij, zoolang de
wet den zemstvos verbiedt zich te mengen in de algemeene
zaken van het land, de regeering niet kon helpen in het
bestrijden van het Nihihsme. Uit de provinciale staten
wilden zij de leden voor de algemeene staten verkozen
hebben. In plaats dat de keizer, zooals heden nog ge-
schiedt, van tijd tot tijd een raad bijeen roept, waarvan
hijzelf de leden uit de zemstvos kiest, verlangen zij een
ware vertegenwoordiging des volks, door het volk-zelfge-
kozen (zemskii sobor).

Een tweede oorzaak der Nihilistische woelingen is ge-
legen in het dweepziek karakter van het Russische volk.
Daar godsdienst en staatkunde in Rusland, gelijk in alle
oostersche landen, nauw met elkander verbonden zijn, heeft
dweeperij op het eene gebied daar ook altijd overdrijving
op het andere ten gevolge gehad. En godsdienstige dwee-
perij behoort sedert onheuchelijke tijden te huis in de
grieksch-russische kerk. De meest bekende echter dateert
van het jaar 1666, toen de leden der oude kerk, die zich
met de hervorming van den patriarch Nikon niet kon-
den vereenigen, bij besluit van het concilie uit de staats-
kerk verbannen werden, en sedert de sekte der Oudge-
loovigen vormen. Door de nieuwigheden, welke Tsaar
Peter de groote invoerde, werd de klove der voorstanders
van het oude en het nieuwe nog grooter gemaakt en de
lijn der afscheiding tot het maatschappelijk en staatkun-
dig leven doorgetrokken. Sedert was al wat de boven-
drijvende partij — die van het hof, de geestelijkheid, den
adel en het beschaafde deel der natie — najoeg, een gru-
wel in de oogen dezer Oudgeloovigen, de keizer de vorst
der duisternis, staat en kerk het rijk van den antichrist.
In verschillende kleine min of meer dweepzieke sekten
verdeeld, waren zij het allen echter hierin eens, dat zij
deze booze wereld zoo spoedig mogelijk meenden te moe-

-ocr page 299-

\'287

ten ontvluchten, door zich of door een vrijwilligen dood
daarvan te verlossen óf zich in een streng kloosterleven
buiten den omgang der menschen te houden. De hoofd-
zetel van laatstgenoemden is in het klooster Solovi^etzk
aan de Witte zee; maar de geheele sekte telt hare aan-
hangers bij millioenen, over het gansche land, vooral in
het Noorden, in Groot-Rusland en in Zuid-Rusland onder
de Kozakken verspreid. Waren staat en kerk voor hen het
rijk van den antichrist, een gevolg daarvan was dat zij
aan den staat en aan al de vertegenwoordigers der staats-
macht de gehoorzaamheid opzeiden en alle bestaande ban-
den van kerk en maatschappij verbraken. Hoe vijandig
gezind zij jegens den Russischen staat waren, bleek in het
kritieke jaar 1812, toen zij den franschen keizer Napoleon
begroetten als »den leeuw uit het dal Josafat", door de
profeten aangekondigd en gekomen om den valschen Tsaar
van den troon te stooten en een nieuw rijk te stichten.
Om het geloof wilden zij den vijand van hun land een
feestelijke ontvangst bereiden, den vijand, die niets min-
der dan hun geloofsgenoot was. Alle Oudgeloovigen staan
nog heden vijandig tegenover de kerk en, daar deze in
den staat haren bondgenoot heeft, evenzeer tegenover alle
staatsmachten. Daarbij slaan zij tot uitersten over, de
treurigste afdwalingen van den menschelijken geest doen
zich bij hen voor. Zelfverminking en zelfverbranding is nog
niet het ergste; veel gevaarlijker is — wat sommigen hunner
leeren —■ de verwerping van het huwelijk, het vrije sa-
menleven van leden van beiderlei kunne en de volslagen
negatie van elke kerkelijke, staatkundige en zedehjke orde.
Deze negatie, van haar religieus kleed ontdaan, vinden wij
in het Nihilisme terug. De uitgangspunten der Oudgeloovigen
en der Nihilisten zijn verschilleöd; maar de resultaten, waar-
toe zij gekomen zijn, zijn dezeltde, wat hun verhouding be-
treft tegenover de regeling van staat en maatschappij. Pre-
dikt het Nihilisme het beginsel »der vrije liefde," zoo is
dit niets anders dan wat het russische volk reeds voor

-ocr page 300-

m

tweehonderd jaren van de Oudgeloovigen gehoord heeft.
Verwerpt het Nihilisme eiken dienst aan den staat bewe-
zen , ook de radikalen onder de Oudgeloovigen leeren se-
dert twee eeuwen: belasting betalen is zonde en elke on-
derwerping aan de machten van staat en kerk is een gru-
wel voor het aangezicht des Heeren. De sekte der Oud-
geloovigen hebben alzoo het ontstaan van het Nihilisme
voorbereid. Zij hebben het volk reeds lang vertrouwd
gemaakt met het denkbeeld van »vernietiging van al het
bestaande," zoodat de theoriën van het Nihilisme vol-
strekt niet nieuw kunnen heeten. Het Nihilisme is als
\'t ware eene aanuvlling en voortzetting van het vroeger
geleerde, ook en vooral in dit opzicht, dat, gelijk de Oud-
geloovigen met al hun overdrijvingen het waarachtig heil
hunner ziel beoogden, zoo ook de Nihilisten een beteren
toestand op aarde meenen te zullen verkrijgen. Deze ver-
wantschap tusschen Oudgeloovigen en Nihilisten maakt
het begrijpelijk, dat het Nihilisme bij het Russische volk
zulke snelle vorderingen gemaakt heeft. Politieke dwee-
perij heeft het Nihilisme voortgebracht. Wij voor ons
kunnen ons moeielijk een denkbeeld vormen van de ge-
voelens , die het hart van duizende jonge Russen van bei-
derlei sekse beheerschen. Het komt ons zoo vreemd voor
dat in een leeftijd, waarin de wereld zoo veel aantrek-
kelijks heeft en \'t leven zoo veel bekoorlijks, jonge man-
nen en vrouwen gezind zijn alles op te offeren voor een
louter denkbeeldige zaak, daarvoor vrijwijiig allerlei moei-
ten door te staan, zich zeiven bloot te stellen aan gevan-
genschap 5f verbanning, enkel met het doel om een visi-
onair plan te verwezenlijken voor \'t geluk van het men-
schelijk geslacht. Toch is dit zeer begrijpelijk, als wij
den aart van het Russische volk kennen. Eene overhel-
ling tot dweeperij in alle dingen is den Rus eigen, niet
slechts het lagere volk, maar allen tot de hoogste stan-
den toe; de keizers hebben dikwijls daarvan het voorbeeld
gegeven. De Russen zijn over \'t algemeen tot het goede

-ocr page 301-

289

gezind; maar evenals hun geestdrift op eens in vlam wordt
gezet, verlangen zij het aangevangene in ongelooflijk kor-
ten tijd voltooid te zien; zij zouden de wereld verzetten,
als dit met een ruk kon geschieden, maar zij missen de
bedaarde volharding het Teutonische ras eigen. Natuur-
lijk, dat zij zich in den beginne heel veel voorstellen van
wat zij tot stand zullen brengen en ook bij anderen
de verwachting op de toekomt in hevige mate spannen.
Maar als hun niet dadelijk alles gelukt, gevoelen zij zich
teleurgesteld en verflauwt hun ijver, zoodat van al het
ondernomen werk weinig terecht komt. Dit is in kort
de geschiedenis van Ruslands hervormingen, en deze heb-
ben daarom veel ontevredenheid onder het volk gewekt.
Keizer Alexander II begon, evenals zijn grootvader Alexan-
der I, met een geweldigen hervormingsijver, hij stelde
zich aan de spits der beweging. Een tijd lang ging alles
goed. Groote hervormingen werden ingevoerd en voor
een deel doorgezet, en vele opgewonden lieden meenden,
dat nu het nationaal duizendjarig rijk gekomen was. Maar
langzamerhand bekoelde de ijver onder den invloed der
verkillende ervaring. Het bekoelingsproces ging bij de
mannen, die aan het roer zaten, natuurlijk sneller in zijn
werk. De nieuwe instellingen werkten in de wezenlijk-
heid lang zoo goed niet als op papier, en nieuwe krach-
ten doken op, die zich niet gewillig aan het toezicht on-
derwierpen. De regeering oordeelde het raadzaam de
teugels aan te trekken, aanvankelijk met rukken en als
in toorn, en vervolgens naar een bepaalde stelselmatige
methode. Dit werd natuurlijk door de opgewonden enthu-
siasten op een onaangename wijze ondervonden, en de
kreet deed zich hooren, dat de reactie begonnen was.
Men kon, zeiden zij, tot verwezenlijking van het verwachte
duizendjarig rijk, op de regeering niet meer rekenen. Om
het te verwezenlijken moesten des noods niet wettige mid-
delen worden aangewend. Kortom, het tooneel was we-
derom in gereedheid gebracht voor het optreden van ni-

19

-ocr page 302-

\'290

hilistische genootschappen, — Voor het willen invoeren
van verbeteringen, voor het maken van allerlei plannen
is Rusland het rechte land; want men is daar aan geen
overlevering, aan geen overoude rechten gebonden. Het
volk heeft geen vooroordeelen, al mist het, helaas, een
diep gewortelde overtuiging. In Rusland bestaat geen
adel in den zin, als de Westersche volken dien bezitten.
De Russische adel is geheel anders ontstaan als die van
het Westen , daardoor is zijn karakter een geheel ander.
Door invloed van Peter den Groote is hij in zeer afhan-
kelijke betrekking gebracht tot den keizer en zelfs tot
den staat. De rechten en voorrechten, die hij bezit, zijn
niet het erfstuk van een leerstelsel, maar een geschenk
van den monarch; hij voelt bij gevolg geen naijver jegens
dezen. Voorts heeft hij nooit te strijden gehad met de
andere klassen, waarom hij deze geen vijandschap toe-
draagt. De russische adel heeft weinig öf niets van dien
hoogmoedigen, heerscbzuchtigen, uitsluitenden geest, —
zegt W all ac e — dien wij in onze gedachte met het woord
»aristokratie" in verband brengen. Er zijn Russen te
over, die trotsch zijn op hun rijkdom, op hun ambt; maar
niet ligt zullen wij een Rus ontmoeten, die trotsch is op
zijne geboorte öf zich inbeeldt dat een oude stamboom
aanspraak geeft op staatkundige voorrechten öf maat-
schappelijke onderscheiding. Zulke denkbeelden noemt
de Russische edele ongerijmd en belachelijk. Een eigen-
lijke aristokratie bestaat er in Rusland niet, tenzij men
dien naam wil toepassen op een groep familiën, die zich
rondom het hof geschaard hebben en den hoogsten rang
van den adel vormen. Deze »maatschappelijke" aristokra-
tie kan op menig oud geslacht bogen, maar haar wezen-
lijke grondslag is meer officieële rang en algemeene be-
schaving, dan wel stamboom öf bloed. Schoon zij geene
bizonder wettelijke voorrechten geniet, maakt hare
positie in de administratie en aan het hof het hare leden
gemakkelijk, in den staatsdienst op te klimmen. Door

-ocr page 303-

\'291

officieële onderscheidingen dringen nieuwe menschen hare
gelederen binnen, terwijl menig oud geslacht door armoede
gedrongen wordt ze te verlaten. De zoon van een klein
grondbezitter 5f van een parochiepriester kan tot de
hoogste staatsambten opklimmen en bij gevolg ook tot
den adelstand, die reeds met de klasse van ambtenaren
aanvangt. Ook voor hen, die na volbrachte studie aan
eene universiteit eene ambtenaarsbetrekking bekomen,
ligt de weg tot den adelstand open. Kennis en ontwik-
keling bepalen dus, benevens rijkdom en het bekleeden
van een ambt, veeleer de plaats in de maatschappij dan
afkomst en geboorte. Daar nu de ambtenaarstand, anders
dan bij ons te lande, zich ook tot den handel en de
industrie uitstrekt en tevens, zooals wij aangetoond hebben,
nauw met den adel samenhangt, zoo is het ligt te be-
grijpen , dat verstand en ontwikkeling voornamelijk het
eigendom zijn van den adel en de ambtenaren. Dit is
ook de reden, dat het Nihilisme in Rusland niet van het
plebs of van de boeren en evenmin van den zoogenaam-
den middenstand (welke in Rusland niet gevonden wordt),
maar van de ambtenaren en den adel uitgegaan is. De
adel, door geen verleden gebonden, ziet meer vooruit
dan achteruit en is steeds gereed, nieuwe denkbeelden
aantenemen, die het merk van vooruitgang dragen. Alexan-
der Herzen en meest allen, die als woordvoerders der
revolutie in Rusland zijn opgetreden, behoorden tot den
adelstand öf waren als ambtenaren werkzaam. En uit
deze standen zijn ook de meeste studeerende jongelieden
voortgesproten, die aan de nihilistische bewegingen zulk
een groot aandeel gehad hebben. Zijn alzoo de Nihilisten
hoofdzakelijk uit de hoogere standen afkomstig, dan kan
het niemand jverwonderen, dat hun zoo groote krachten
en geldmiddelen in overvloed ten dienste staan, en is het
te vreezen, dat zij de grondvesten van den Russischen
staat nog dikwijls zullen doen schudden, tenzij spoedige
hulp dage.

-ocr page 304-

\'292

Dit laatste brengt ons tot de vraag: hoe kan het kwaad
verholpen worden, dat aan het Nihilisme zijn aanzijn ge-
schonken heeft?

Denken wij aan de laatstgenoemde oorzaak van het
Nihilisme, den dweepzieken aard en het gemis aan vol-
harding, dan is het, dunkt ons, in de eerste plaats wen-
schelijk, dat de goede neigingen van Ruslands jeugd, tot
heden te zeer onderdrukt, in de goede baan geleid wor-
den, opdat het karakter worde gevormd en de jongelie-
den vatbaar gemaakt worden voor eene ernstige levens-
opvatting. Opvoeding en onderwijs zijn daarvoor de
middelen. Degelijke opvoeding ontbreekt zelfs bij de hoo-
gere standen, bijgevolg beginselvastheid, en vandaar dat
zoovele dochters en zonen van goeden huize een ideaal
najagende, dit zoeken op verkeerde wegen. Van de rus-
sisch-grieksche kerk is echter, helaas, voor een betere
opvoeding in de eerste jaren niets goeds te verwachten,
zij is nog te zeer verzonken in een geesteloozen vormen-
dienst, zelve zou zij eerst een grondige hervorming moe-
ten ondergaan, vooral aan de opleiding harer toekomstige
geestelijken zou een gansch andere richting moeten gege-
ven worden. Er blijft dus niets anders over, — behalve
het huisgezin onder den invloed der europeesche bescha-
ving — als de school, de voorname plaats waar het op-
komend geslacht moet gevormd worden. Maar met het
onderwijs in Rusland, met name het lager onderwijs, is
het treurig gesteld. Men berekent, dat zelfs in de stre-
ken, waar de meeste Duitschers wonen, b. v. de Oost-
zeeprovincie\'s, éen op de 19 inwoners ter school gaat.
In andere gewesten, b. v. Polen, de Kaukasus enz. is het
veel erger gesteld, daar bezoekt van 168 tot 192 der be-
volking slechts éen de school. In vele dorpen is de Sta-
rosta de eenige persoon, die lezen en schrij ven kan. Alleen
in de steden en aanzienlijke dorpen worden scholen
gevonden, de laatste zelfs zijn zeer slecht. De regee-
ring laat het oprichten der scholen over aan de stedelijke

-ocr page 305-

\'293

besturen, aan de zemstvos en aan de geestelijkheid, die
een groot aantal zoogenaamde parochiescholen heeft ge-
sticht. Het oprichten der scholen door partikulieren wordt
op allerlei wijze door de plaatselijke besturen bemoeie-
lijkt. Zelfs de pogingen der zemstvos, tot het oprichten
van normaal- en lagere scholen aangewend, worden tegen-
gewerkt door de Inspekteurs van het onderwijs. Onder
het ministerie Tolstoï werden zelfs vereenigingen, die
zich ten doel stelden het onderwijs te verbeteren, zonder
de minste voorafgaande waarschuwing opgeheven. Men
kan uit zulke verschijnselen opmaken, hoeveel er nog in
Rusland voor het onderwijs, dat machtig middel tot ver-
heffing van het verstandelijk en zedelijk peil eens volks,
te doen is.

Maar behalve deze zedelijke en godsdienstige vorming,
die bij alle volken voor alle maatschappelijke kwalen een
onmisbaar geneesmiddel is, kunnen voor Rusland nog an-
dere maatregelen dienen, die dit voordeel hebben, dat
zij terstond kunnen genomen worden, als de regeering
dit wil, te weten: eene wijziging in hetregeeringsstelsel.
Eene verandering, zooals de Nihilisten in hun schrijven
van den 22sten Maart 1881 aan den keizer voorgesteld
hebben, waarbij op eens alle vrijheden van een westersch
konstutioneelen staat verleend worden, zou praktisch niet
uitvoerbaar zijn. Het russische volk schijnt nog niet rijp
te wezen voor eene konstitutie in geheel haren omvang.
Zij zou met zoovele lokale toestanden rekening moeten hou-
den, dat het algemeen heerschend beginsel buiten wer-
king gesteld werd, en dus de regel als zoodanig verviel.
Maar wel kan — en het is zeer de tijd dat het geschiede
— die gewenschte toestand eener volledige volksvertegen-
woordiging voorbereid worden, door aan de Zemstvo, die
reeds een soort van parlementaire instelling is, het recht
van kontrole te geven over de regeeringshandelingen.
Voorts behoort in de stedelijke en in de plattelands ge-
meentebesturen het beginsel van zelfbestuur aange-

-ocr page 306-

m

294

nomen te worden door het invoeren van onbezoldigde
eerambten, die bij voldoende bekwaamheid voor alle klas-
sen toegankelijk gesteld worden. Met het volste recht
verlangt men in alle beschaafde hberale kringen van
Rusland, waar men evenwel het Nihilisme niet toegedaan
is: gelijkheid voor de wet en in \'t algemeen het opheffen
van alle privilegie\'s, beperking van den ambtenaarstand,
waardoor aan de bureaukratie in Rusland haar gevaarlijke
invloed zal ontnomen worden. —Over het kommunaal
recht wordt echter door de deskundigen verschillend ge-
dacht. Aan de eene zijde is het waar, dat de verdeeling
van land het pauperisme tegengaat en oorzaak is, dat in
Rusland geen proletariaat bestaat. Maar van de andere
zijde wordt aangevoerd, dat de gebondenheid van den.
boer aan den grond dc ontwikkeling van den landbouw
tegenwerkt. Voor hier de rechte verhouding gevonden is,
zullen nog wel eenige moeielijkheden weggenomen moeten
worden en is zelfs in het ergste geval nog menige her-
haling te vreezen der «agrarische" onlusten, waarvan in
Mei 1882 de berichten tot ons gekomen zijn, die ons
verhalen, dat in het Zuidwesten, bij Smela en bij Kief f
de boeren verscheidene landgoederen geplunderd en ver-
nield hebben. Hoe het zij, \'t valt niet te ontkennen, dat
in het tegenwoordige gemeentewezen het beginsel van zelf-
bestuur , dat wij ook voor de distrikten en gouvernemen-
ten als een krachtig bolwerk tegen de toenemende anar-
chie aangeprezen hebben, reeds aanwezig is. De nadeelen
vooral hierin bestaande, dat de Starosta door zijn meerder
verstand misbruik maakt van zijne mactt, voor overtre-
dingen ongeëvenredigde straffen, zooals verbanning naar
Siberië, oplegt, deze nadeelen zouden misschien wegge-
nomen kunnen worden door kontróle van de meest ont-
wikkelde leden der gemeente, die daartoe door middel
van verbeterd en verplicht onderwijs bekwaam gemaakt
worden. Zoo zou niet door opheffing, maar door wijziging
van het thans bestaande gemeentewezen een betere toe-

-ocr page 307-

\'295

stand voor het Russische volk geboren kunnen worden,
\'t Is echter niet te ontkennen, dat het aantal dringende
hervormingen in dit land zoo groot is, dat zelfs de krach-
tigste wil, de grootste menschelijke kracht daarin te kort
zal schieten.

Des te noodzakelijker is het dat men daarmee zoo spoe-
dig mogelijk een aanvang make. En op de vraag : wat is
in de eerste toekomst voor Rusland te wachten? antwoor-
den wij vrijmoedig: alles goeds, het Nihilisme zal zijne
aanvallen staken, als de regeering zoo spoedig mogelijk
ernstig en krachtig de hand legt aan de dringendste her-
vormingen, en het volk, door zedelijk godsdienstige op-
voeding gevormd, op nieuw, en dan met meerdere vrucht
leert jagen naar de vervulling zijner edelste wenschen.

DE VERVOLGING DER JODEN IN RUSLAND.

De zedelijke verwildering, waarvan in het vorige hoofd-
stuk gesproken is, kwam tot een, uitbarsting in de dusge-
naamde »Jodenvervolging," waardoor wij op eens als in
de middeneeuwen verplaatst worden. Of en in hoever de
Nihilisten daarin mede de hand gehad hebben is moeie-
lijk te zeggen. Maar zeker is \'t, dat zij niet dan een zeer
ondergeschikte rol daarin vervulden, dat veeleer de ge-
heele russische maatschappij en de zwakheid der regee-
ring de hoofdschuldigen zijn.

Uit de vele berichten, die ons van die vervolgingen ter
oore gekomen zijn, kiezen wij die van een ooggetuige.
En hoewel ook een ooggetuige dwalen kan, zijn zijne
mededeelingen door latere getuigen zoozeer bevestigd, dat

-ocr page 308-

\'296

wij ze in hoofdzaak als waar mogen aanmerken. De le-
zer mag zich op de verschikkelijkste tooneelen voorbereid
houden.

Het drama ving aan — o, bittere ironie der historie! - -
op paaschzondag den 17den april van het jaar 1881
te Elisabethgrad (russ. Jelisawetgrad), eene stad
in Zuid-Rusland gelegen met eene bevolking van 30,000
zielen, waarvan een derde Joden zijn. De plundering was
vooraf aangekondigd; aan den gouverneur was door den
voorzitter der joodsche gemeente het verzoek gedaan om
beschermende maatregelen te nemen, maar op dit ver-
zoek werd geen acht geslagen. Tegen den avond van
genoemden dag liep een boer het wijnhuis van den jood
Sokolski binnen, bestelde een glas brandewijn en, na
dit geledigd te hebben, wilde hij heengaan zonder te
betalen; dit gaf natuurlijk aanleiding tot twist; maar
de boer wist het te ontloopen, ontvluchtte op de straat,
waar hem de jood vervolgde en bij zijn kraag greep.
De aangevallene zette het nu op een schreeuwen —
dit was het afgesproken teeken — en riep zijne kamera-
den, die in groote menigte bijeen waren, toe: »Zietoch,
de Joden berooven ons en willen ons nog slaan." In een
oogwenk snellen nu allen op den Jood toe, arbeiders en
landlieden, werpen hem op den grond, slaan, trappen
hem uit al hunne macht, en stormen daarna het wijn-
huis binnen, waar zij een verschrikkelijke verwoesting
aanrichtten, zich van de drankflesschen meester maak-
ten , de wijnvaten open braken en hun drinklust bevredig-
den. Door den drank beneveld zochten zij hun vrienden
weer op, die buiten stonden te wachten, en nu is het
oogenblik aangebroken, waarop de vernieling zal aanvan-
gen. In geregelde groepen van 40 , 50 en 60 man, elke
groep door een aanvoerder vooraf gegaan, verspreidden zij
zich door de straten der Jodenwijk; iedere Jood, dien zij
tegenkwamen, werd op den grond geworpen, de vrou-
wen werden, nadat men haar de kleeren uitgetrokken

-ocr page 309- -ocr page 310-

\'297

had, in de modderige goten gesleept. Eerst bezochten zij
de kroegen der Joden, braken ze open en gingen er
in om zich te bedrinken. Na deze hartsterking gingen
zij over tot de plundering der groote winkelhuizen, zoo-
dat de ongelukkige eigenaars met hunne vrouwen en kin-
deren in de vlucht hun heil moesten zoeken. De plunde-
raars hadden groote zakken meegebracht, waarin zij het
geroofde wegdroegen naar vrachtwagens, die aan het einde
der straat stonden te wachten. Alles was het werk van
eenige oogenblikken. Policiebeambten en soldaten ston-
den daarbij toe te zien. Tot belooning reikten de boeren
hun een stuk zijde of andere stoffen toe, of vulden hun
handen met gouden kettingen en zilveren sieraden met
de woorden: »dat is voor u, broertje."

Tegen tien uur had het gepeupel de »bazaar" (het markt-
plein) bereikt. Maar hier was hun tegenwoordigheid over-
bodig; want andere troepen hadden er reeds de winkels
leeg geplunderd en de geroofde waren, waren tot een ont-
zachelijken hoop opgestapeld. »Nu moeten wij ook de
huizen plunderen," riepen de aanvoerders, en zoo bewoog
zich dan de zee van menschen naar elders voort, trouw
begeleid door policie en militairen.

Intusschen hadden andere benden niet stil gestaan, zij
wierpen zich in de zijstraten, braken de synagogen open;
doch, dewijl zij daar niets te rooven vonden, bezoedelden
zij deze bedehuizen op alle mogelijke wijzen, waarna zij
bij tien- en twintigtallen naar de partikuliere woningen
ijlden en daar hun plunderingswerk aanvingen. Den man-
nen en vrouwen werden de kleeren van het lijf gerukt,
de laden van haar inhoud geledigd, het beddegoed weg-
genomen, kussen en peluws in zakken gestopt, ketels,
potten en pannen saamgebonden en meegesleurd, wat
men niet kon meenemen onbruikbaar gemaakt, tafels,
stoelen en bedsteden in stukken geslagen; sommigen sleep-
ten zelfs de bedden op straat en sneden ze louter uit
baldadigheid in stukken, ten gevolge waarvan veeren en

-ocr page 311-

\'298

dons zoo hoog opgestapeld lagen, dat men er tot aan
de knieën in waden kon. Van arme weduwen, wier
eenige rijkdom in een paar kippen of ganzen bestond,
werden deze dieren in stukken gescheurd. Eene arme
vrouw, die haar onderhoud vond in de-melk harer koe,
was gevlucht; de koe werd met mestvorken afgemaakt.
Van meer dan vijftig Joodsche bezitters van karren en
paairden werden deze dieren door het doorsnijden van de
kniepees onbruikbaar gemaakt.

Hierop volgden nog schrikkelijker tooneelen. Halfnaakte
mannen, die in hun achterhuizen gevlucht waren werden
in de goten geworpen, geslagen en getrapt, zoodat zij
voor dood bleven liggen. Gehuwde vrouwen, die zich op
den zolder verborgen hadden, werden weggesleurd van
de zijde hunner weenende kinderen en onder hun eigen
dak voor de oogen hunner bloedverwanten op de grofste
wijze onteerd. Jonge meisjes, waaronder nog kinderen,
vluchtten uit de huizen om aan hare beulen te ontko-
men, doch vielen buiten in handen van dronken lieden,
die haar op de openbare straat onder de oogen der
soldaten schandvlekten. In eene buitenwijk, die ik be-
zocht, — zoo zegt onze ooggetuige — kwam het gepeu-
pel in de woning eener zwangere vrouw. Zij wierpen haar
op den grond en bedreigden haar, met het mes in de
hand, den buik te zullen open snijden om den ongeboren
Jodenbastaard, zooals zij zich uitdrukten, te worgen. En
schoon zij hun opzet niet ten uitvoer brachten, werd
toch de arme vrouw op zoo afzichtelijke wijze door hen
mishandeld, dat de ergste gevolgen daaruit voortkwa-
men. Maar het laagste en gemeenste overkwam eene
jong gehuwde vrouw, die twee dagen te voren haar kind
ter wereld gebracht had. De wilde troep wist den weg
tot hare kamer te vinden, waar zij, verzwakt van het
vele lijden, met haren zuigeling te bed lag. Eén uit de
hoop wierp zich op het bed en ontrukte de ontstelde moe-
der het kind, hield het bij de voetjes en liet het zoo met

-ocr page 312-

\'299

het hoofdje naar beneden hangen; een ander greep het
hoofdje en dreigde de moeder het kind lid voor lid van
een te zullen scheuren; en zij zouden het ook gedaan heb-
ben, ware niet een meer bedaard man tusschen beide geko-
men, die hun het kind afnam en het van het andere einde der
kamer der moeder in de armen wierp, die echter te slap
waren om den wedergevonden lieveling vast te houden.

Een ander geval kenmerkt niet minder de policie en
het krijgsvolk. Mijn laatste bezoek — zoo verhaalt onze
ongeluksbode —• gold een ellendige woning in een achter-
straatje. Daar huist een arme man, Pelikoff geheeten,
met zijne dochter, ongeveer 20 jaren oud. De geschie-
denis van dit ongelukkige paar, welke mij door een ge-
loofwaardig persoon meegedeeld was, gaf mij aanleiding
hun een bezoek te brengen. Ik vond den grijsaard bij
den tafel gezeten, stompzinnig en hopeloos. Op bed in
den hoek der kamer lag de dochter. Geen van beiden
merkte ons op, toen ik met een vriend binnen trad. Ik
wilde hen naar de oorzaak van hun lijden niet vragen
om zeer begrijpelijke reden. Maar de geschiedenis, die
ik reeds wist, is deze.

Gedurende het oproer hadden vader en dochter zich
boven in het huis verstoken. Het gemeen echter, door
eene afdeeling soldaten begeleid, wist hun schuilplaats op
te sporen. Naar binnen gedrongen snelden eenigen de
trap op en vonden spoedig de beide vluchtelingen. Den
vader, die zijne dochter trachtte te beschermen, wierpen
zij boven van het dak af naar beneden op de straat, de
dochter werd naar buiten gefleurd, aan de soldaten over-
gegeven, die, twintig man sterk, haar na elkander mis-
bruikten ! De oude man bleef in \'t leven; maar van den
val bleef hij doof, en zijn geestkracht was gebroken. Het
ongelukkige meisje, naar lichaam en ziel vernederd, sleept
een ellendig leven voort, geketend, hoewel buiten haar
schuld, aan de herinnering eener schandelijke onteering,
honderdmaal erger dan de dood.

-ocr page 313-

\'300

Niet slechts armen en kooplieden, maar ook geleerden,
artsen en advokaten, personen uit den hoogsten stand,
werden door het gepeupel, dat zich van de stad meester
gemaakt had, vervolgd en met den dood bedreigd.
Dr. Cetkin, ofschoon hij in éen huis met het hoofd der
policie woonde, vluchtte met zijn huisgezin naar zijn bloed-
verwant, den bankier Kohon, wiens huis het grootste
is in de straat. Hier was een talrijk gezelschap van de
beschaafdste leden der Joodsche gemeente bijeen gekomen
om elkander te troosten en bij te staan. En hier kwam
nu ook \'s avonds tegen 11 uur een oploop van 305 men-
schen. De heer Kohon verborgde zich met zijne vrienden
op den zolder. Hij meende te kunnen vertrouwen op de
sterkte zijner deuren. Maar de horde wist al wat gesloten
was open te breken met uitzondering van de zware ijzeren
brandkast, deze weerstond alle aanvallen. Eenigen door
den drank beneveld knielden voor haar neder en bezwoeren
haar, dat zij toch zou open gaan; anderen omarmden,
streelden en kusten haar, als wilden zij haar bewegen
open te springen. Toen dit niet gelukte, stormden zij naar
boven om hun woede aan de familie van den bankier te
koelen. De mannelijke leden der familie hadden echter
besloten, als het moest zijn, hun leven duur te verkoopen.
De ellendelingen werden behoorlijk ontvangen. De heer
Kohon boven op de trap staande, schoot tot driemaal toe
zijn revolver af over de hoofden van de verst vooruit ge-
drongen mannen. Doch nü zetten de lafaards het op een
loopen, en hals over kop snelden zij naar beneden op de
straat. Intusschen had Dr. Cetkin van uit de bovenver-
dieping met een der beneden wachthoudende kozakken
gesproken, en tegen betaling van 25 roebels, die hem
vooruit betaald werden, verbond deze zich een brief over
te brengen aan den stadskommandant, waarin Dr. Cetkin
den generaal den hachelijken toestand, waarin hij zich
bevond, schetste en zijne hulp inriep voor zich en de
zijnen. Maar de generaal sloot den brief, na hem nauw-

-ocr page 314-

\'301

keurig gelezen te hebben, zorgvuldig weg en deed verder
niets.

Men kan zich voorstellen, in welk een onzekerheid en
angst deze familie den nacht doorbracht, gedurende wel-
ken geen hulp kwam opdagen. Eerst tegen het aanbreken
van den volgenden dag ging de bende uiteen en was het
gevaar geweken.

Verder op in dezelfde straat werd destijds een zeer be-
kende en beklante banketwinkel gevonden, die den Jood
S10 b
o t s k y toebehoorde. Hier stormde het gepeupel bin-
nen om zich meester te maken van alles wat waarde had.
Eenige kozakken te paard, die het grauw vergezelden,
hielden halt vlak voor dezen winkel. Het volk droeg de
lekkernijen, die het daar vond, naar buiten en deelde ze
aan de kozakken uit. Voorbijgangers zagen, hoe dezen
vroolijk lachende de hun aangeboden gelei en ingemaakte
vruchten van sierlijke kristallen schoteltjes aten en na het
gebruik de zilveren lepeltjes, waarvan zij zich bediend
hadden, in hun wijde rijlaarzen verborgden. Als om dit
heldenstuk de kroon op te zetten, marcheerde een officier
aan het hoofd zijner troepen naar den kelder en be-
val aan zijne manschappen, al de oxhoofden brandewijn
met hun bajonetten te doorboren, voorgevende dat in
sommige vaten schietkatoen verborgen was.

Als een voorbeeld van verregaande dronkenschap ver-
meldt onze ooggetuige verder het volgende. In een der
kelders van den grootsten brandewijn- en wijnhandelaar
van Elisabethgrad liet men niet minder dan zes duizend
vaatjes brandewijn leegloopen. Zóó hoog stond het «vloei-
end vuur" in den kelder en zooveel drank werd er gebruikt,
dat drie mannen bewusteloos ten gevolge hunner onma-
tigheid, er den dood vonden, zoodat zij den volgenden
morgen als verdronken ratten er in rond dreven en opge-
vischt werden. — Gedurende de twee dagen van het op-
roer waren te Elisabethsgrad niet minder dan 500 huizen
en 100 winkels vernield. De vernielde en gestolen eigen-

-ocr page 315-

\'302

dommen en goederen vertegenwoordigden eene waarde
van twee millioen roebels.

De haat tegen de Joden, die door deze roof- en moord-
tooneelen zoo duidelijk aan het licht kwam, moedigde den
vijand tot steeds grootere en stelselmatiger uitgevoerde
euveldaden aan. Te Kijov (Kiew) — waar 20,000, een
zevende gedeelte der gansche bevolking, en daaronder
zeer vermogende en verdienstelijke Joden wonen, aan wien
de stad hare opkomst te danken heeft, — stelden afge-
zanten uit Groot-Rusland zich aan het hoofd der beweging.
Zij hadden te voren plakkaten verspreid, waarin zij ver-
klaarden, dat de Tsaar al de bezittingen der Joden prijs
gaf aan zijne orthodoxe onderdanen. Ook hier werd de
dag, waarop het oproer een aanvang zou nemen, te voren
aangekondigd en daarvoor weer een zondag gekozen,
waarop de lagere volksklasse geen werk te verrichten en
dus niets te verzuimen had. Ook hier had de joodsche
gemeente de hulp van den gouverneur ingeroepen, doch
evenzeer te vergeefs. De gouverneur wees het verzoek
eenvoudig van de hand, verklarende dat hij geen lust had
zijne soldaten lastig te vallen ter wille van het Jodenge-
boefte.

Zóo was dus het werk dezer moderne Vandalen gemak-
kelijk genoeg gemaakt. Het inslaan en plunderen begon
den 23sten April (1881) in een meeldepót. De zware
ijzeren deuren werden ingedrukt, de zakken naar bui-
ten gesleept, de inhoud deels weggedragen, deels bedorven.
Policieagenten en soldaten kwamen er bij en zagen het
aan. Nog meer agenten en militairen kwamen en hielpen
toezien. Toen de plunderaars zagen, dat niemand hunner
hen weerhield (een half dozijn kozakken zou genoeg geweest
zijn), begonnen zij hun vernielingswerk eerst recht. Zij
vernielden al de winkels, éen voor éen op de rei af, eerst
op de «bazaar", vervolgens in de Alexandrowskayastraat,
eindelijk in de Podol, verbrekend en verwoestend alles
wat hun in den weg kwam; iederen Jood dien zij ont-

-ocr page 316-

\'303

moetten sloegen zij neer, de vrouwen vervolgden zij op de
straten, de mannen beroofden zij; vele vrouwen werden
naakt uitgekleed en geslagen onder de oogen van de po-
licie en het garnizoen. Aan den eenen kant der straat
stond de policie, aan den anderen de soldaten met hun
officieren, tusschen hen door, als door hen beschermd,
ging het volk plunderend en roovend. Van tijd tot tijd,
wanneer een straat geheel uitgeplunderd en vernield was,
riep de policie: Verder! verder! als om het volk tot voort-
gaan aan te sporen. En zoo ging dan ook het volk steeds
verder, aan de eene zijde door de policie, aan de andere
door de militairen begeleid. Dit duurde tot laat in den
avond. Kruidenierswinkels, zeepmagazijnen, brandewijn-
kelders werden leeg gehaald. Daarop begon de periode
der dronkenschap. Gedurende de eerst volgende uren
werden vier Joden gedood, en 25 vrouwen en meisjes zóo
mishandeld, dat vijf van haar den volgenden morgen stier-
ven. En dit alles geschiedde te Kijöv, waar een garni-
zoen van 40,000 man ligt, als onder de oogen van den
gouverneur. De angsten dezen nacht doorgestaan, wijl
men niet wist wat de volgende dag geven zou, kan men
zich voorstellen.

Onder den indruk van de mare, dat de plundering ge-
oorloofd was, kwam den volgenden dag het volk in nog
grooter aantal binnen de stad. Men zag er boeren met
hun wagens om de gestolen waren weg te voeren, net
gekleede mannen, die van de plunderaars stoffen, suiker-
brooden en kruidenierswaren in ontvangst namen en in
rijtuigen met zich voerden; kozakken te paard, die onder
den zadel, en policieagenten, die onder hun rok pakken ka-
toen en zijde, horloge\'s en juweelen verborgen, dat hun
door het dankbare volk gegeven was.

Van de oude stad komt men na een rit van drie kwar-
tier door de ongepleisterde, stofferige en zandige straten
naar de voorstad Predmaistye. Hier begon het oproer
Zondagavond. Het volk in Podol had zich \'s namiddags

-ocr page 317-

\'304

in drie hoopen gesphtst, waarvan er een hier kwam te
half acht en onmiddelijk het vernielingswerk aanving.
Die op straat zich vertoonden werden aangegrepen, de
huizen onder \'t voorbijgaan in brand gestoken, nadat
men eerst de vensters en deuren vernield had. Ook de
vier synagogen werden niet gespaard; in eene daarvan
werden de hebreeuwsche rollen en boeken vernield, zoo-
dat een geheele kamer opgevuld was van de verscheurde
bladen; een andere was tot op den grond toe afgebrand.
Eén der huizen wilde niet ontbranden, ofschoon men het
zevenmaal aangestoken had. Indien niet eenige Russen,
voor hun eigen houten gebouwen bevreesd, tusschenbeide
gekomen waren, geen enkel gebouw zou zijn overgebleven.
Deze voorbeelden zijn nog slechts weinige uit velen. Ook
hier werden de vrouwen uit hare huizen op straat ge-
sleept, uitgekleed, geslagen en nog erger behandeld.
Eéne dier ongelukkigen — zegt onze gids — verhaalde
mij de volgende droeve gebeurtenis. Toen het volk eenige
brandewijnvaten leeggedronken had, maakte men er een
groot vuur van en bracht de hulpelooze vrouw naar buiten
om haar in de vlammen te werpen. Gelukkig echter
kwam de ispravnik er bij en zeide: »Zoover behoeft het
niet te gaan, mannen!" Een andere vrouw deelde mij mee,
dat het volk hare famihe dwong in het aangestoken en
reeds brandende huis te blijven. Zij smeekte den overste
van een naastbij staande bende ruiterij om hulp: »help
ons, heer Overste, help ons!" — »Wat kan ik doen?"
was het hardvochtig antwoord van den officier, terwijl
hij zijn knevel krulde. — »Ons helpen! Men heeft ons
huis in brand gestoken en die daar binnen moeten ver-
branden!" — »Nu, verbrandt dan!" was zijn vriendelijk
antwoord; »\'t komt er weinig op aan, of gij nü dan later
verbrandt!"

Van Predmaistye reed ik —• zoo gaat onze zegsman
voort — naar Solomenta buiten de stad. In deze voor-
stad werden drie brutale moorden gepleegd. Daar hier-

-ocr page 318-

305

over nog geene bizonderheden openbaar gemaakt waren,
stelde ik er veel prijs op zelf het huis Dondukoff,
waar het gruwelstuk gepleegd was, te bezoeken. De
straat, waarin het gelegen is, heeft twintig huizen
aan de eene zijde; aan de overzij ligt de kazerne met
een regiment infanterie. Deze kazerne heeft twee ver-
diepingen en is van vele vensters voorzien, waarvan die
der onderste verdieping tot aan den grond reiken, bo-
vendien ligt het middengedeelte van het gebouw vlak
tegenover het huis Dondukoff, zoodat men alles wat daar
voorvalt duidelijk zien kan. In dit huis wonen verschei-
dene Joden, Eén hunner, Mordechai Wienarski, houdt
eene tapperij. Zondagavond kwam hier de tweede troep
volks van Podol aan dol van den drank. Aanstonds ver-
nielde men de tapperij; een arme Jood, Pessakoff ge-
naamd, werd naar buiten gesleept en doodgeslagen. De
man liet eene weduwe na met zeven kinderen. Boven-
gekomen vonden de woestaards een ouden man te bed;
deze werd zóózeer door hen mishandeld, dat hij den
volgenden dag aan de gevolgen overleed. Daarop volgde
eene daad nog gruwzamer en hardverscheurender dan
al wat er dien dag bedreven was. Toen namelijk het
volk woedend naar binnen drong, vluchtte de vrouw van
den huisheer met hare kinderen naar eene badkamer.
In hare haast was echter een kind van drie jaren ver-
geten. Toen de mannen naar binnen stormden, vonden
zij, helaas, het arme kind sidderend in een hoek zitten.
En wat deden nu die onmenschen\'? Zij grepen het kind
bij de beentjes en wierpen het naar buiten op straat,
zoodat het terstond dood was. Dit alles had plaats onder
de oogen der militairen.

Dergelijke tooneelen geschiedden op de daaraanvolgende
dagen schier in elk groot dorp van \'t gouvernement
Kijov, waar Joden wonen. Te Konotop werden 250, te
Schmerinka 600, te Uschow 240, te Abruschow 300 en
te Smjelow 1600 geheele familie\'s geruïneerd. In de

19

-ocr page 319-

\'306

laatst genoemde plaats ondervonden de Joden, hoe regee-
ringsbeambten de lang verwachte »gelijkheid voor de wet"
verstaan. De gouverneur liet 36 Joden gevangen nemen
en te gelijk met hun aanvallers geeselen, volgens de echt
russische redeneering: «Als er geen Joden te Swjelow
waren, dan had er ook geen Jodenvervolging kunnen zijn;
ergo dragen de Joden de schuld van de gansche geschie-
denis." Eveneens handelde de regeering te Kijov. Eerst
nadat het gepeupel zijn werk volbracht had, 2000 Joden
van hun huizen beroofd waren, eene waarde van 1,280,000
gulden vernield was, ontvingen de soldaten bevel tot de
arrestatie over te gaan; dientengevolge werden 1800per-
sonen naar de gevangenis gebracht, onder welke 150
Joden, wier eenige misdaad was, dat zij hun leven en
eigendom hadden verdedigd. Intusschen was de toestand
der achtergeblevenen, meestal grijsaards, vrouwen en
kinderen, die voor hunne beulen weggekropen waren,
allerbeklagenswaardigst.

Een tweede ooggetuige laat zich hierover in dezer voege
uit: Als mieren in een mierennest opeengehoopt, waren
daar meer dan 1800 Joden met hunne vrouwen en kin-
deren, waarvan de meesten nog zeer klein. Zij waren
gekleed in lompen en barrevoets. Verscheiden droegen
de sporen eener slechte behandeling, en eenigen van hen
hadden het hoofd met doeken omwonden. Allen waren
bleek van schrik. Toen ik hen naderde, zag ik een knaap
van tien jaren sterven onder een verschrikkelijken dood-
strijd. Zijne moeder zat naast hem met droge oogen, te
bedroefd om te kunnen weenen. Iets verder kwam ik
midden door een groep treurenden. Wat ik daar zag,
geleek wel eene hel vol van rampzalige zielen, \'t Was
een tooneel om de ongevoehgsten te vermurwen. Daar
was honger en koude, weening en knersing der tanden.
Een hart van steen zou daar week worden, en ik beken
dat ik mijne tranen niet kon inhouden. Men verhaalde
mij, dat er onder deze ongelukkige wezens de treurigste

-ocr page 320-

\'307

tooneelen plaats hadden. Moeders hadden hare kinderen
verloren, anderen vochten om de weinige ruimte te be-
houden, die zij bij hare doode of stervende kinderen in-
namen. Dit alles had plaats des nachts bij slecht weer.
Ieder van hen gaf mij het verhaal van zijn verlies. De
een zeide mij: Ik had twintig duizend roebels en een
kleine hofstede; nu heb ik niets meer dan deze lompen
aan mijn lijf Een ander richtte zich tot mij met de woor-
den : Mijn beide broeders zijn in den afgeloopen nacht in
het bosch vermoord en ik weet nog niet, welk lot mijn
zoon overkomen is. Een derde zeide: Zij wilden mijne
moeder ophangen, maar zij is ontsnapt met den strop om
haar hals. Een vierde verhaalde zijn toestand aldus: Zij
hebben ons van alles beroofd zelfs van onze kleeren, en
ons naakt achtergelaten, zooals gij ziet. Den eersten dag
konden deze ongelukkige menschen ter nauwernood eten
bekomen; maar de vrouw van generaal Drentelen gaf het
eerste voorbeeld van liefdadigheid.

De houding der regeering tegenover den opstand ver-
ergerde nog den toestand der verdrukten. Op den dag,
toen het oproer te Kijóv begon, betoogde de half-officieële
»Kiewlanin," dat men de Joden moest verdrijven uit de
plaatsen, waar zij volgens de wet niet mochten wonen.
Het is namelijk den Joden in Rusland slechts geoorloofd
in 25 gouvernementen, en däar nog maar in bepaalde
steden, te wonen; in de laatste twintig jaren echter was deze
wet in onbruik gekomen. Het gevolg van dit betoog was,
dat werkelijk vele arme Joden verjaagd werden uitplaat-
sen, waar zij tot nog toe een sober bestaan gehad had-
den. Welke uitwerking dit bij den moezjiek moest hebben,
die er zich toch al veel op liet voorstaan, dat de policie
en de militaire macht hem bij het vernielingswerk de be-
hulpzame hand boden, kan men begrijpen. «De Tsaar,"
zegt hij, »heeft bevolen den Jood te verdrijven." Grou-
verneur Drentelen, wiens gade echter, zooals wij zooeven
zeiden, barmhartigheid aan de verdrukten bewees, gaf

-ocr page 321-

\'308

aan het komité, dat hem kwam bedanken voor de bewe-
zen ondersteuning en hem tevens verzocht het bevel van
verbanning der ongelukkigen intetrekken, een weige-
rend antwoord. Toen éen der leden van het komité hem
vroeg: »waarheen moeten dan de ongelukkigen gaan?"
was zijn antwoord: »waarheen? wel, naar Jeruzalem of
naar den Dnjèpr."

Bij zulk een toestand van zaken was het niet te ver-
wonderen, dat de verdrukte natie zich om hulp wendde
tot den Tsaar zelf Een gezantschap van Joden uit hun
midden verzocht gehoor bij den keizer te G-atchina. Hare
Majesteit ontving hen op de vriendelijkste wijze en ver-
zekerde hun, dat hij hun verzoek in overweging zou ne-
men. Beiden, de keizer en de grootvorst Wladimir,
drukten als hun meening uit, dat niet het gehate ras de
oorzaak was der nieuwste troebelen, maar alleen het
voorwendsel, dat de Joden dit waren. De keizer belastte
daarop graaf Kutaisoff, een bizonder onderzoek in te
stellen. Dit scheen nu wel veel te beloven; maar onze
gids, die een paar dagen na den graaf te Kijov aankwam,
vernam van bevoegde zijde, dat deze zending weinig zou
uitwerken, vooreerst omdat de graaf den Joden zeer wei-
nig genegen was, en voorts omdat hij »eerst in zijne hand
ziet", voordat hij zijne rapporten naar Petersburg opzendt.
Het is namelijk den ambtenaren eigen, hun voordeel uit
de omstandigheden te trekken, en het is meermalen in
deze Jodenvervolging gebleken, dat de »tschinovniks"
daarom alleen de vervolging in de hand werkten, omdat
zij daarbij rekenden op de gelden, waarmee de Joden hun
bescherming zouden koopen. Zóo verzekert onze zegs-
man, dat de chef der policie te Kijov zich op deze wijze
jaarlijks met dertigduizend roebels bevoordeelt. Te
Odessa verbood de regeering het oprichten van een hnlp-
komité ten behoeve der beroofde Joden, zelfs weigerde
zij aan eene dames-vereeniging de vergunning om Jood-
sche kraamvrouwen te mogen verplegen.

-ocr page 322-

\'309

In deze stad had de vervolging in zoover een ander ver-
loop, dat de aanzienlijke jongelieden der joodsche gemeente
zich met wapenen verdedigden. Drie weken na het gebeurde
te Elisabethgrad werden hier telegrammen en brieven ont-
vangen, waarin de aanvallen der boeren aangekondigd
werden, en de schriktooneelen te Kijov konden den govuer-
neur overtuigen, dat deze bedreigingen niet ijdel waren.

Acht dagen vóór den oploop was de toestand zoo drei-
gend geworden, dat de joodsche gemeente diep ter neer
geslagen was. Van uit Moskou werd het plan tot oproer
vastgesteld en eenige mannen uit het volk, zoo dorpelin-
gen als stadbewoners, werden met de leiding er van be-
last. Aanzienlijke Joden hadden zelfs uit Moskou het be-
richt gebracht, dat geheele benden op weg naar Odessa
waren, ja dat zelts eenige van dezen in de stad waren
gezien. Dit alles was aan de overheid bekend, die ook
van de gebeurtenissen te Elisabethgrad volkomen ingelicht
was, daar Odessa de zetel is van het gouvernement van
Cherson. Daarop zonden de Joden tot den gouverneur
Dondukoff Korsakoff, om hem de noodzakelijkheid
van het nemen van maatregelen kenbaar te maken. De
gouverneur zeide, dat men geene vrees behoefde te koe-
steren; doch daarbij liet hij het berusten. — Zóo goed
waren vele bewoners van Odessa onderricht van de toe-
bereidselen, die te Moskou gemaakt werden, dat ver-
scheiden goed gezinde kristenen hun joodsche naburen
bij tijds konden waarschuwen en hun aanraden, zich uit
de voeten te maken. Een zekere heer Handelsmann,
een zeer geacht persoon te Odessa, woont in éen huis
met een Rus, zekere O., die zijn bedienden te Moskou
heett. De twee buren zijn sedert jaren goede vrienden.
Twaalf dagen vóór het uitbreken van het oproer raadde
O. den heer Handelsmann aan, zijne effekten bijeen te
pakken en zich voor het vertrek uit Odessa reisvaardig
te maken; hij zou hem later den bepaalden dag opge-
ven, die hem uit Moskou zou bericht worden. Maandag

-ocr page 323-

\'310

vroeg de heer Handelsmann, die door zekere geruchten
ongerust werd, of het nog geen tijd was om te gaan.
»Neen," was het antwoord, »zoodra de dag bepaald is,
zal ik het weten en \'t u onmiddelijk berichten." Den
daaraan volgenden Donderdag liet O. den heer Handels-
mann bij zich komen. »Nu moet gij vertrekken," zeide
hij »\'t zal er nu op los gaan, ik heb tijding uit Moskou."
Handelsmann zond daarop vóór zijn vertrek beiicht aan
de voorgangers der joodsche gemeente, ook de overheid
der stad werd er van in kennis gesteld, maar met geen
ander gevolg, dan wat men gewoonlijk in Rusland ziet
gebeuren, als men de heeren de handen niet vult: de
ambtenaren zetten een zeer wijs gezicht en... deden niets.
Bovendien verzetten zij er zich tegen, dat de Joden naar
de wapenen grepen om zich te verdedigen. Toen de gou-
verneur vernam, dat vele Joden zich van een revolver
voorzien hadden, liet hij den opperrabbijn bij zich komen
en beval hem al zijn invloed aan te wenden, dat niemand
van zijne wapens gebruik zou maken onder bedreiging
van de zwaarste straf

Het oproer begon precies op den aangekondigden dag:
Zondag 6 Mei (4881) in den namiddag. De plaats der sa-
menkomst was het groote marktplein Novi Toltschok. Te-
gen vijf uur kwamen däar verscheiden groepen bijeen.
De policie zag deze verzameling van arbeiders, boeren,
vagebonden en landloopers met genoegen aan. Plotseling
ontstond er een gegons aan verschillende hoeken van het
plein, en onmiddelijk daarop volgde de aanval. Schreeu-
wende en vloekende braken zij de winkels open, en bin-
nen den tijd van twintig minuten waren zij allen leeg ge-
plunderd , de kleinere gebouwen vernield, de grootere be-
schadigd. Daarna gingen zij naar de magazijnen; doch
de massief ijzeren deuren en de zware bouten waren niet
gemakkelijk te bemachtigen. Toen zij daarvan moesten
afzien, gingen zij de woonhuizen bestormen. Intusschen
had zich de menigte door een grooten toeloop van de

-ocr page 324-

\'311

minste soort menschen, het uitvaagsel van de haven en
van de galeien, niet weinig versterkt, zoodat eene men-
schenmassa van nagenoeg 2000 hoofden, al huilend en
vloekend, op de Terespolskaja Ulica, eene lange hoofdza-
kelijk door Joden bewoonde straat, losbrak, waar nu een
onbeschrijfelijke verwarring ontstond. De bandieten be-
stormden de deuren, namen de steenen uit de straat en
wierpen ze tegen de glasruiten. De ijver voor het »goede
werk" was zoo groot, dat zij elkander verdrongen, op den
grond wierpen en verhinderden in de huizen te komen.
Joden, die vluchten wilden, werden gesteenigd óf vertre-
den, vrouwen werden aangegrepen, beroofd en mishan-
deld. Zóo ging het van straat tot straat, waar Joden
woonden, van de Terespolskaja naar de Kanatnaja, van
hier naar de »Eureiski Ulica," of »Jodenstraat", waarde
groote synagoge staat, schreeuwend, steenigend en ver-
nielend tot \'s avonds elf uur. In iedere tapperij werd
halt gehouden. Onderweg sloegen zij een jong mensch
dood; eene vrouw werd onteerd en daarna vermoord, tien
andere meisjes op de schandelijkste wijze misbruikt.

Velen der aangevallenen hadden zich trots den raad van
den opperrabbijn en de bedreiging van den gouverneur
verdedigd. Te 7 uur waren vier der rustverstoorders ge-
wond, éen gedood. Eerst nü kwam de overheid tus-
schen beide. De gouverneur ontwaakte, troepen rukten
aan, alle uitspanningsplaatsen werden op bevel der policie
gesloten, de straten vulden zich met soldaten, patrouille\'s
posteerden zich aan de hoeken. Van welken aard de be-
scherming was, die de miütairen verleenden, is uit het
navolgende op te maken. De heer Brodsky, een der
oudste gemeenteleden,, die met recht bevreesd was voor
zijn grooten voorraad waren, had dertig mannen op wacht
gezet om zijne magazijnen te bewaken. Zoolang dezen
op hun post waren, werden de oproerlingen op eerbie-
digen afstand gehouden. In den laten avond echter ruk-
ten de troepen aan, de wachters werden ontslagen, en

-ocr page 325-

\'312

een detachement kozakken bezette de magazijnen. Zoo-
dra de opstandelingen dit bemerkten, begonnen zij den
aanval in tegenwoordigheid der soldaten en onder de
oogen der bevelvoerende officieren. Niet de geringste
poging werd door deze «beschermers van de eigendom-
men der Joden" gedaan om hun vrienden onder het ge-
peupel in bedwang te houden, zoodat het stukslaan en
\'t vernielen onder de toejuiching der soldaten lustig zijn
gang ging. Eerst tegen middernacht staakten de oproer-
lingen den arbeid om den volgenden dag opnieuw te be-
ginnen.

Terwijl de groote menigte in de genoemde straten op
deze wijze huis hield, waren andere troepen van 300 tot
400 personen op hun wijze bezig. Zij zochten de wonin-
gen der aanzienlijke Joden op en begonnen op alle pun-
ten te gelijk den aanval. Maar de ontvangst hun bereid
was warm, doch niet gewenscht, en het metaal dat hun
aangeboden werd was evenmin het verlangde. De Joden
in dit gedeelte der stad waren meestal gewapend en
maakten van hun wapens een ijverig gebruik. Doch iedere
Jood die zich verdedigde öf zich trachtte te verdedigen,
werd op last der overheid gegrepen en naar de galeien
overgebracht. Meer dan tweehonderd Joden werden op
deze wijze ruim veertien dagen lang in het bagno opge-
sloten in gezelschap van roovers, moordenaars en soort-
gelijk volk, omdat zij het gewaagd hadden, zich tegen
het gepeupel te verzetten. Hun goederen werden in be-
slag genomen, en toen zij later een gedeelte daarvan te-
rug bekwamen en hun bedrijf weer ter hand wilden ne-
men, was tijdens hun afwezigheid hun handel verloopen.

Het lijk van het jonge mensch, die bij den oploop
doodgeslagen was, werd naar het Joodsche hospitaal
gebracht en bleef daar tot op den dag der begrafenis.
Natuurlijk kwam een menigte Joden opzetten om den
doode de laatste eer te bewijzen, zij gedroegen zich zeer
rustig, want zij waren te zeer ter neer geslagen. Toen

-ocr page 326-

\'313

het uur der begrafenis naderde, verschenen achter den
begrafenisstoet eenige kozakken te paard. De optocht,
bestaande uit leden der Joodsche gemeente, de broeder-
schap , kinderen uit het weeshuis en kweekelingen van de
Thoraschool, werd geregeld en zette zich in beweging.
Doch nauwelijks waren de lijkbaar en de dragers buiten
de poort van het hospitaal gekomen, toen de officier der
kozakken, die hier eigenlijk heengezonden was om de
Joden te beschermen, zijne manschappen opzettelijk onder
de menigte liet inrijden en haar met zweep- en knoet-
slagen uit elkander drijven. Terwijl hij daarop met zijn
eigen paard midden onder de school- en weeskinderen
inrende, die van schrik schreeuwende uit elkander sto-
ven , sloeg hij met zijn zweep om zich heen en beval, dat
het lijk naar het hospitaal teruggebracht worden zou. Als
grond voor deze handelwijze voerde hij aan, dat de Joden
met deze processie een politieke demonstratie ten doel
hadden. De begrafenis kon nu eerst den volgenden dag
tegen \'s avonds 10 uur plaats hebben, om de gevoeligheid
van het volk niet te prikkelen.

Daar men voor eene herhaling van het oproer beducht
was en de gouverneur vreesde, dat de Joden zich met
geweld zouden verdedigen, vaardigde hij \'s namiddags
het bevel tot gevangenneming uit. De aan alle hoeken
der straten geplaatste kozakken lieten de plunderaars de
straten vrij innemen, versperden echter de beide uitgan-
gen, waardoor zij als van zelf in den val liepen. Vier-
honderd gevangenen werden naar de galeien overgebracht.
Men kan hieruit zien, hoe gemakkelijk het oproer onder-
drukt had kunnen zijn, indien de overheid maar gewild
had. Door dit krachtig optreden der militaire macht was
de rust gedurende de twee volgende dagen volkomen ge-
handhaafd. Maar het volk wilde niet gelooven, dat het
den gouverneur hiermede ernst was. Woensdagnamiddag
te 2 uur verhief het oproer op nieuw het hoofd. Een
bonte menigte had zich op de »bazaar" verzameld. Dit-

-ocr page 327-

\'344

maal had de moezjiek vrouw en kinderen meegebracht.
Zij kwamen bij hoopen van twee- tot driehonderd; kin-
deren van 9 tot 44 jaren, gingen vooraan, achter dezen
moeders, zusters, tante\'s enz. De soldaten lieten hen
eerst de magazijnen leegplunderen; maar toen zij weer
naar buiten kwamen, werden zij éen voor éen opgepakt
en naar hunne vrienden op de galeien gezonden. Des-
niettemin durfden de eigenaars de gestolen goederen niet
terughalen, zij moesten het aanzien, dat de vrouwen,
zonder daarin door de officieren verhinderd te worden,
onder het goedkeurend gelach der kozakken alles weg-
sleepten. In den tijd van drie tot vier uren was dit ge-
heele bedrijf afgeloopen. Nü was de moezjiek volkomen
overtuigd, dat er voor hem niets meer te doen was, het
oproer was hiermee afgeloopen. Hoe talrijk de bandieten
waren, blijkt hieruit, dat er meer dan achttien honderd
op de galeien kwamen. Daarvan werd het grootste ge-
deelte na verloop van éene week losgelaten, sommigen
na een behoorlijke geeseling. Hoogstens twintig tot der-
tig personen hebben eene aan de misdaad geëvenredigde
straf ondergaan; de aanleggers en volksmenners wisten
zich uit de voeten te maken. Hoeveel schade er berok-
kend werd kan men moeielijk bepalen, omdat het op-
richten van komité\'s door de regeering verboden werd.
Velen schatten haar op 200,000, anderen op slechts 60,000
roebels. Spoedig echter kwam er hulp opdagen van
eenige rijke Joden.

Omstreeks dezen zelfden tijd flikkerden de vlammen
van het oproer in de overige steden en in de voornaamste
dorpen van Zuid-Rusland. Door de gouvernementen Cherson,
Taurië, Ekaterinoslav, Poltawa, Kijov, Czernigov en Podolië
had zich als een loopend vuur het gerucht verspreid, dat
de Joden en hun eigendommen aan het russische volk op
genade en ongenade overgegeven waren, een gerucht, dat
met het oog op de werkeloosheid der gouverneuren van
Elisabethgrad en Kijov wel gerechtvaardigd scheen. Te

mm

-ocr page 328-

\'315

Wasilyin las de burgemeester zelf het onechte bevel-
schrift aan de burgers voor, en een opstand zou het
natuurlijk gevolg er van geweest zijn, indien niet de pope
in dit geval zijn plicht gedaan en verklaard had, dat vol-
gens zijne meening zulk eene ukase niet bestond. Te
Alexandrovsk aan den Dnjèpr voerden den 13den Mei
de werklieden uit wat zij voor den wil van den Tsaar
hielden, daar zij van de 400 huisgezinnen driehonderd
van hun huizen beroofden en aan de eigendommen eene
waarde van 400,000 roebels vernielden. Ook hier was,
als naar gewoonte, het oproer te voren aangekondigd,
ook hier was het verzoek aan den gouverneur om hulp
van het aanwezige garnizoen vruchteloos geweest. Ja zelfs
was een aan den gouverneur naar de hoofdstad van het
gouvernement, Ekaterinoslav, verzonden telegram met
opzet vier uren opgehouden.

Drié dagen na het oproer te Alexandrovsk besloten de
boeren de Joden te Kitzkis aantevallen en te verjagen.
Aangehitst door een zekeren Mitoffkin kwam het volk
in den laten avond bijeen en stak de huizen der Joden
in brand, door er geteerde takkebossen in te werpen.
Het gelukte echter de meeste Joden, uit hun slaap opge-
wekt, te ontvluchten. Maar drie ongelukkigen werden
levend geroosterd. Eene vrouw, die reeds hare deur
uitgeloopen was, maar terug wilde keeren om haar man
en hare drie kinderen te wekken, werd door den onmensch
Mitoffkin tegengehouden, zoodat het haar met al hare
macht niet gelukte zich van hem los te rukken. Op eens
verschijnen de kinderen aan de deur, schreeuwende om
hare moeder. In hare wanhoop worstelde de vrouw om
vrij te komen, doch te vergeefs, hij was sterker dan zij.
Eenige oogenblikken later stond alles in lichtelaaie vlam,
de man stikte van den rook, de kinderen verbrandden
voor de oogen der moeder. In korten tijd waren 25 huizen
tot op den grond afgebrand.

Soms ook wisten de ongelukkigen, wien \'t aan sterkte

-ocr page 329-

\'316

ontbrak, door slimheid zich te redden. Te Ekaterinoslay
wendden zij het onheil af door van het plaatselijk bestuur
een publieke verklaring te ontlokken van dezen inhoud:
«De Joden zijn trouwe onderdanen van den Tsaar en
hebben dus aanspraak op bescherming.»

Te Kamischewatscha gingen de Joden tot hun
kristelijke medeburgers en zeiden: «Gij hebt gehoord
dat de Tsaar eene ukase zou uitgevaardigd hebben om
ons drie dagen lang te plunderen. Wij gelooven dit niet,
wij weten dat dit niet waar is. Intusschen zal hier mor-
gen eene bende uit Alexandrovsk komen om onze bezit-
tingen te nemen. Waarom zouden deze vreemdelingen
dit voordeel genieten? Neemt gij het liever. Wanneer
\'t later blijkt dat dit bevel niet gegeven is, dan hebt gij
u niet te verantwoorden; in het tegenovergesteld geval
zijn onze goederen voor u, hier zijn onze sleutels.» —
De kristenen namen de sleutels, en toen de rooverbende
den volgenden morgen kwam, werd zij door de dorpsbe-
woners terug gejaagd. Er werd niets aangeroerd, en
twee dagen later gaven de boeren, toen zij vernamen dat
de ukase niet bestond, den Joden hun sleutels en eigen-
dommen terug.

Te Vazansk gaf de gouverneur aan de boeren een
lesje. Toen hun het gerucht van een voorgenomene jacht
op de Joden ter oore kwam, gaf hij bevel, dat de week-
markt voortaan op zaterdag in plaats van op donderdag
zou\' gehouden worden. Te gelijkertijd liet hij den Joden
aanzeggen, dat zij op dien dag hun winkels moesten slui-
ten en rustig te huis blijven. De zaterdag brak aan, de
moezjieks en hun vrienden kwamen op de markt om hun
produkten en hun vee te verkoopen en van de opbrengst
hun gewone inkoopen te doen. Maar er waren geen Jo-
den, geen koopers, geen makelaars. De boeren wilden
zich versnaperen, maar de herbergen waren gesloten.
Er bleef voor hen niet anders over dan wat rond te slen-
teren. Des namiddags kwam de gouverneur op de »ba-

-ocr page 330-

\'317

zaar" en vroeg aan een groepje boeren, die daar bijeen
stonden: »Nu, hoe is het op de markt gegaan? zijt gij
met de verandering te vreden ?" — »Wat is dat voor een
markt!" riepen de boeren. »Waar geen Joden zijn, koopt
niemand en verkoopt men niet, dit is geen markt!" —■
»Het verheugt mij dit van u te hooren," antwoordde de
gouverneur, »want nü ziet gij de noodzakehjkheid in de
Joden hier te hebben, en daar mij geruchten ter oore
zijn gekomen van een voorgenomene jaclit op hen, houd
ik mij verzekerd," dat gij \'t nü wel zult opgeven, zulke
nuttige leden der maatschappij te kwellen." De gouver-
neur sprak daarop nog meer van het dwaze en onzinnige
eener Jodenvervolging, met zulk een goed gevolg, dat in
zijn gansche distrikt geen Jood lastig gevallen werd. —
Op dezelfde wijze werden de Joden in het dorp Pokrowsk
door de bemoeiingen van den ambtenaar Smetschkov ge-
red. Alles was gereed, het volk bijeen, men wachtte
slechts op het teeken om te beginnen. Maar Smetschkov
beval den raddraaiers terstond heen te gaan, want dat
er geene ukase tot het plunderen der Joden bestond.
Doch éen der aanstokers kwam aanloopen en sprak: »Wij
gelooven u niet, tenzij gij zweert dat zulk eene ukase
niet bestaat; want gij zoudt haar voor ons kunnen ver-
bergen, en dan zouden wij er verantwoordelijk voor ge-
steld kunnen worden, dat wij aan het bevel van den Tsaar
ongehoorzaam waren geweest." — De ambtenaar bewees
hun nu , dat zulk een bevel niet kon bestaan. Zoo werd
de vrede bewaard. — Eveneens verhinderde de gouver-
neur van Jekaterinoslav de uitbarsting door tijdige
aankondiging van zijn wil, dat men de orde bewaren en
de Joden, des noods met vuurwapenen, beschermen moest.
Doch dit waren de eenige uitzonderingen, in alle andere
gevallen waren de ambtenaren het maar al te zeer met
het volk eens.

Het zou ons te lang ophouden, indien wij al de moord-
en schandtooneelen verhaalden, die ons door onzen oog-

-ocr page 331-

\'318

getuige meegedeeld zijn. Voordat wij echter van dit on-
derwerp afstappen, moeten wij nog een blik werpen op
de landbouwkoloniën der Joden in Zuid-Rusland, en zien
hoe het daar gesteld was.

Hetgeen wij onze lezers vroeger over den toestand de-
zer landbouwkoloniën meegedeeld hebben, doet ons ver-
wachten, dat, als ook hier »de roode haan kraaide,"
eene uitdrukking, waarvan zich de Rus bedient om »brand-
stichting" te kennen te geven — de ellende buitengewoon
groot zou zijn, daar de Joodsche boer op geen rijkdom
zich beroemen kan en zijn leven toch reeds in vredestijd arm
en ellendig is. De onlusten in dit gedeelte van Zuid-Rus-
land bestonden niet in goed georganiseerde, te voren aan-
gekondigde aanvallen, zooals dit, gelijk wij gezien heb-
ben, in de groote steden het geval was. Dit was niet
wel mogelijk op een terrein, dat, zooals het distrikt
van den Dnjèpr, 500 engelsche mijlen lang en 300
mijlen breed is. De aanvallen hadden hier gewoonlijk
plotseling plaats en waren te verschrikkelijker voor de
arme bevolking, omdat het ongelijke terrein en vooral de
uitgestrektheid niet toelieten op alle plaatsen een genoeg-
zaam getal troepen op de been te brengen. Vooral ook
het feit, dat de menschen hier zoo afgezonderd leven,
bracht hen in gestadige vrees. Het gebeurde in het distrikt
Ananiew moge den lezer een begrip geven van de vree-
selijke mishandelingen, welke de Joden in de dorpen te
lijden hadden.

Berezowka is een stil plaatsje, ongeveer als Alexan-
drovsk, het middenpunt eener landbouwstreek. Hoe klein
ook dat dorp is, geen plaats is er, waar zulke ontzettende
gruwelen gepleegd werden als hier. Zaterdag den 21sten
Mei waren de Joden des morgens rustig in hunne syna-
goge vergaderd, hunne vrouwen en kinderen waren te
huis gebleven. In stilte komt een troep boeren, arbeiders
en landloopers op het marktplein bijeen en begint op een
gegeven teeken de winkels en huizen der Joden te plun-

-ocr page 332-

319

deren. Toen de pojDe zag wat er gebeurde, liet hij oogenblik-
kelijk de kerkklolcken luiden. Het volk verzamelt zich
daarop om den geestelijke, die hun het schandelijke van
hun gedrag voorhoudt, hen smeekt daarmee op te hou-
den. Te vergeefs: hun woede wordt er slechts te feller
door. Zij snellen de kerk uit en vertellen aan iederen
arbeider en boer dien zij tegen komen, dat de pope hun
de keizerlijke ukase voorgelezen heeft, waarbij hun de
uitroeiing der Joden bevolen is. En nu beginnen de
schriktooneelen. Daar de mannen in de synagoge zich
bevinden, zijn de vrouwen alleen en onbeschermd. De
benden dringen de huizen binnen, vrouwen worden half
dood geslagen, getrapt en geschandvlekt. Zij, die bleek
van schrik op straat gevlucht zijn, worden op den grond
geworpen en op klaar lichten dag door geheele troepen
misbruikt. Die het ontkomen worden in de rivier gejaagd.
Tot den hals toe staan sommige van deze met haar
kind op de rug in \'t water, van zins zich te verdrinken,
liever dan zich aan de haar toegedachte mishandelingen
te onderwerpen. Meer dan veertig van deze ongelukkige
moeders waren genoodzaakt vier uren achtereen in het
water te blijven, totdat de militairen en de policie kwa-
men en het volk wegjoegen. Toen keerden zij terug om
hare huizen vernield, hare echtgenooten en kinderen ver-
strooid te vinden, met een verwoeste gezondheid, zoodat
negen van haar aan de gevolgen stierven.

Terwijl dit voorviel, had er elders een tooneel plaats,
dat onze pen bijna weigert neer te schrijven. Een meng-
sel van stroop, peper, zout, thee en klein gesneden stuk-
jes leder wordt genomen. Deze walgelijke kost nu wordt
aan eenige kinderen met geweld opgedrongen als voedsel.
Natuurlijk dat kleintjes van twee tot drie jaren groot ge-
vaar liepen daarin te stikken. Doch als zij w^eerstand bo-
den, werd hun de mond open gebroken, waarbij de
lipjes gescheurd en heur tandjes stuk geslagen werden;
hun pijnlijk geschreeuw werd door het helsch gelach der

_ i

-ocr page 333-

\'320

mannen overstemd. Eén werd het oog uitgeslagen, een
ander het armpje verrekt. De overheid stond er mach-
teloos tegenover. Toen het hoofd der plaats met eenige
kozakken en policieagenten verscheen, werd hij met ge-
sis en gebrom ontvangen, en, als hij de beambten beval
het volk uiteen te jagen, namen zij hem op en wierpen
hem hoog in de lucht, zoodat hij meer dood dan levend
op den grond neerkwam. Eveneens handelde men met
zijn gevolg, en daarop maakte men toebereidselen voor
den volgenden dag. Zondagmorgen waren alle vagebon-
den van den omtrek weer in de plaats gekomen, en nü
hernieuwden zich ook de tooneelen van den vorigen dag.
De Joden werden naar buiten gesleept, gesteenigd, onder
den voet getreden, gegeeseld en zelfs met messen gesto-
ken. Twee werden op staanden voet vermoord, vijftien
bleven voor dood op de straat liggen, drie jonge meisjes
werden uitgekleed en gegeeseld, een knaapje van zeven
jaren voor de oogen zijner moeder zóo met steenworpen
toegetakeld, dat hij den volgenden dag stierf. Tot besluit
werden al de huizen in brand gestoken, in de omliggende
dorpen het koren afgemaaid, het vee weggedreven, paar-
den en wagens onder de roovers verdeeld, de huizen ge-
plunderd en vernield. Met recht verklaart onze zegsman,
dat hier gruwelen gepleegd werden, waarover de Apache-
Indianen zich geschaamd zouden hebben.

De steden aan den Dnjèpr zijn levendige handelsplaat-
sen , de korenschuren van het omliggende land; de Joden
zijn er de ziel van den handel en wijden zich aan allerlei
beroepsbezigheden. Te Kis ch ene ff, de koopstad van
Besarabië, wonen 20000 Joden, die er een groote syna-
goge en een bloeiende handwerkschool hebben, waar tim-
merlieden, smeden, machinisten en schrijnwerkers ge-
vormd worden. Zij zijn een bruin gekleurd, krachtig
menschengeslacht, geheel afwijkend van hun blonde ras-
genooten in Zuid-Rusland. De Joodsche slagers hier zijn
bekend. De bandieten stuitten bij hen op een heftigen

-ocr page 334-

1342

tegenstand. Toen het alarm begon, wapenden zich twee-
honderd van deze donkerbruine, zwarte Joden met bijlen
en hakmessen, trokken naar de markt, waar het gepeupel
reeds begonnen was de magazijnen der Joden aantevallen,
en binnen den tijd van twintig minuten hadden zij dertig
man neergehouwen en het plein schoongeveegd.

Maar aan den overkant van den Dnjèstr vonden de op-
roerlingen zulk een tegenstand niet. Ook hier hadden de
gewone schanddaden plaats; steeniging en geeseling van
de mannen, onteering der vrouwen, brandstichting öf
vernieling der huizen. Te Balta drongen de bandieten
in een huis, waar de vader op sterven lag en twee zoons
aan zenuwkoortsen leden, terwijl de vrouw hen verpleegde.
Nadat men eerst alles gestolen en stuk geslagen had,
werden de bedden onder den vader en de beide kranke
zonen weggetrokken, zoodat eerstgenoemde kort daarna
den laatsten adem uitblies. — In het distrikt Ananiew
had een niet minder schandelijke daad plaats. De schoon-
heid der Zuid-Russische Jodinnen is spreekwoordelijk.
Welnu, in de nabijheid van Berezouka woont een Jood,
wiens ISjarige dochter door het geheele gouvernement
om hare schoonheid en aanvalligheid beroemd was. Nau-
welijks was het volk in baars vaders huis gedrongen, toen
het ongelukkige meisje naar buiten gesleept en daar in
tegenwoordigheid van een menigte toeschouwers door een
officier geschandvlekt werd.

Dit is éen voorbeeld uit honderden. De woede van het
volk in dit gewest ging alle beschrijving te boven. De vrou-
wen waren evenzeer dronken als de moezjieks. Zij dwongen
de Joodsche kinderen hun eigen ouders mee voort te
te trekken, onthaalden ze op drank, zoodat zij bewuste-
loos in de goten neervielen. De tusschenkomst der po-
pen baatte hier niet. Toen een van dezen tot het volk
zeide, dat er geen ukase tegen de Joden bestond, riep
men: »Hij is een verrader! De Joden hebben hem voor
dertig roebels omgekocht!" Een officier van de kozakken,

19

-ocr page 335-

\'322

die de steeniging van een Jood wilde beletten, werd door
een hoop landloopers aangevallen, van zijn paard gewor-
pen, zoodat hij zwaar gewond werd. In zulke omstan-
digheden durfden anderen, die den Joden genegen waren,
niet tot ontzet opdagen, uit vrees voor hun eigen leven.

Om niet in herhalingen te vallen zullen wij nu nog slechts
enkele gebeurtenissen aanstippen. De lezer boude echter
in het oog, dat wat hier door ons vermeld wordt op vele
andere plaatsen met niet mindere wreedheid gepleegd
werd. Te Cherson, een eentonige stad met nauwe
straten en smerige huizen, waar de echte »oud-Rus" zijn
zetel heeft opgeslagen, was de vernieling niet groot,
maar des te grooter de angst en de vrees, waarin de
Joodsche bevolking vier weken lang verkeerde, zoodat
geen huisvader des nachts ongekleed te bed durfde gaan.
Eiken dag toch kwamen nieuwe berichten in van gruwe-
len uit het gouvernement van Cherson: moorden te Bere-
zowka, onteeringen te Ananiew, brandstichtingen te
Balta en verwoesting overal. Het gevolg hiervan was:
volkomen stilstand van alle bedrijven en een enorm ver-
lies aan waren en vermogen.

Een tapper te Berislav werd dood geroosterd. Zijn
huis werd hem boven zijn hoofd in brand gestoken, de
inhoud der brandewijnvaten voedden de vlammen, zoo-
dat huis, bezitter en al wat er in was verloren
gingen.

Te Gregoriewk dwong men zekeren Reifmann alles
wat hij aan drank in huis had over te geven. Toen de
woestelingen zich aan bier en wodki te goed gedaan
hadden, wierpen zij den armen man in het ledige bran-
dewijnvat en rolden hem in de rivier. Eerst na drie we-
ken werd het lijk op twintig mijlen afstand gevonden.

Te N i k O p 01 duurden de troebelen drie dagen achter-
een; maar een maand lang verkeerden de Joden als in
een staat van belegering. Niemand hunner durfde zijn
winkel openen noch zich op straat vertoonen, want hier

El

-ocr page 336-

\'323

hoorde men roepen: »Nu wij de Joden beroofd hebben,
is het tijd hen om te brengen!"

Te Jekaterinoslav was men gelukkiger; maar daar
is eene bevolking van 1500 Joden, die grootendeels tot
de aanzienlijke klasse behooren, zoodat zij den stadsraad
op hun hand hadden. In de omliggende plaatsen echter
was het geheel anders gesteld.

Zeer ergelijke tooneelen hadden plaats te Perejaslav,
eene stad van 5—6000 inwoners, waaronder 3—4000 Jo-
den. Hier waren het geen vreemdelingen, de burgers
zeiven stonden aan het roer der beweging en gingen stel-
selmatig daarbij te werk. De voornaamste kooplieden
zetten de arbeiders op, hun zonen en vrienden waren de
uitvoerders. Zij kochten de boeren om, die niet begre-
pen, dat zij zich zei ven daardoor het meest benadeelden;
want na \'tuit den weg ruimen hunner joodsche mededin-
gers hebben de kooplui den prijs der waren aanmerkelijk
verhoogd. —- Het was op een der vele heilige dagen van
den griekschen kalender, op de markt was godsdienst-
oefening gehouden, de stad was vol menschen, ongeveer
driehonderd jongelui, koopmanszonen, waren bijeen, ook
de onderchef der policie was aanwezig. Plotseling be-
leedigde een der jongelieden den officier, die daarop zon-
der een woord te spreken op hem inreed en hem een
slag met zijn zweep gaf. Deze, hoewel woedend, waagde
het niet zijne boosheid tegen hem te laten blijken, maar
hij nam een groot stuk hout, liep daarmee naar een der
joodsche magazijnen en wierp het door het venster. Dit
was het signaal. Als éen man wierp zich nu het volk,
door de heeren aangevoerd, op de Joden en op hun hui-
zen. Vijftien uren lang hield men aan met vernielen,
plunderen, moorden onteeren van vrouwen en branden.
Maar de Joden boden gewapenden tegenstand. Dertig
onruststokers werden door hen gewond, geen enkele echter
doodelijk. Van de Joden daarentegen werden in \'t ge-
heel tweehonderd gewond en daarvan zes zwaar en drie

-ocr page 337-

\'324

doodelijk. Het oproer begon \'s avonds te zes uur en
duurde tot twaalf uur van den volgenden dag, toen een
salvo, waarbij drie bandieten omkwamen, er een einde
aan maakte. Maar spoedig daarna verhief zich het op-
roer opnieuw. Tusschen 12 en 14 Juli had elk dorp op
30 wersten in den omtrek zijne jodenjacht. De overheid
was in het begin machteloos. De buitensporigheden daarbij
gepleegd waren nog meer dan de eerste maal. Eerst den
14den Juli, toen de gouverneur uit Kremantschug aan-
kwam, werd het oproer onderdrukt, maar niet nadat
verscheidene Joden hun overmoed van zich te verdedigen
met hun leven betaald hadden, en meer dan dei-tig boe-
ren door de Russische kogels gevallen waren. De gou-
verneur oordeelde, dat de Joden zeiven de schuld van
hun ongeluk waren, omdat zij aan de eischen der tegen-
partij: afstand doen van het lidmaatschap van den raad,
het wegzenden van vreemde Joden enz., niet hadden willen
voldoen. Om hen te straffen, liet hij dertig Joden met
veertig plunderaars gevangen zetten.

Maar het afgrijselijkste van al wat onze ooggetuige ons
mededeelt is, wat plaats had in het dorpje Borispol, op
eenige wersten afstand van Perejaslav gelegen. De wei-
nige Joodsche huisgezinnen die daar woonden waren zóo
arm, dat men zou denken: zij zullen althans de plunde-
ring en de mishandeling ontgaan; doch het tegendeel was
het geval. Terstond na de troebelen te Perejaslav ver-
breidde zich het gerucht, dat de Joden te Borispol zouden
worden omgebracht. Eene week ging er voorbij zonder
dat er iets gebeurde. De Joden begonnen te herademen.

Doch geheel onverwacht, in den nacht van den 21sten
Juli, sloegen op eens de vlammen uit de woning van een
Jood. In èen uur tijds verbrandden tien huizen, en nog
eenige uren later was de geheele Jodenwijk afgebrand.
De Joden, hierdoor ten gronde gericht, hoopten nu althans
van verdere ellende verschoond te zullen blijven. Den
23sten kwam er een afdeeling kozakken om de Joden te

-ocr page 338-

\'325

beschermen, daardoor bleven de eigendommen van hen
die buiten de wijk woonden onaangeroerd. Ook de is-
pravnik van Kremantschug was meegekomen. Den vol-
genden dag vergaderde de raad, de »Duma," welke de
isspravnik bijwoonde. Hij hield de leden van den raad
voor, hoe schandelijk zulke aanvallen op de Joden waren
en dat den schuldigen zware straffen te wachten stonden.
Doch zóo weinig werkte zijne taal uit, dat verscheidene
raadsleden, kooplieden en boeren, kort daarop in massa
op de Joden aanvielen en de nog overgebleven huizen en
winkels vernielden. Nauwelijks was dit werk volbracht,
daar hoorde men op eens roepen: »laat ons de Joden
vermoorden!" En nu volgden schandalen, waarvan de
weerga in deze gansche vervolgingsgeschiedenis niet ge-
vonden wordt. Hier en daar snelde een troep joodsche
mannen, vrouwen en kinderen hulpeloos voort, bescher-
ming zoekende tegen het geweld. Zij werden achtervolgd
door een van den drank verhitte bende, met bijlen en
messen gewapend. Te vergeefs trachtten pohciebeambten
en kozakken met den ispravnik aan het hoofd hen tegen
te houden. De woestaards waren zoo buiten hun zinnen,
dat zij voor niets meer vreesden, zij wierpen de pohcie-
beambten met steenen, liepen hen omver en traden hen
onder den voet; de kozakken werden van hun paarden
getrokken en ontwapend, hun officier in den rug gewond,
op den grond geworpen en door een troep kerels vastge-
houden onder het geschreeuw, dat men den Jodenvriend
zonder veel omhaal dooden moest. Toen de soldaten
dreigden te zullen vuren, werden zij uitgelachen. Nu
vuurden zij over de hoofden der rebellen; maar dezen
beschimpten hen nog te meer, omdat zij zonder nader
order niet verder durfden gaan. Intusschen liepen ge-
huwde en ongehuwde vrouwen, even dronken als de man-
nen , met kleine kinderen bij zich, rond en zetten de man-
nen tot de grofste onzedelijkheid aan. Joodsche vrouwen ,
sidderende van angst, werden door Russische moeders en

-ocr page 339-

\'326

meisjes vastgehouden, opdat de mannen haar voor hare
oogen zouden onteeren! Menig ongelulckige. die anders
ontsnapt zou zijn, werd door deze edele vrouwenschaar
op de vreeselijkste wijze geslagen of vastgehouden tot de
mannen kwamen. De ispravnik zag spoedig in, dat alleen
door de krachtigste maatregelen aan deze bestialiteit een
einde kon gemaakt worden. Strengere bevelen werden:
dus uitgevaardigd, de soldaten patrouilleerden de straten
af en vuurden nu onmeedoogend op de dronken moor-
denaars; een salvo brandde tot vijfmaal toe los, entwee
mannen bleven op de plaats dood. In \'t geheel bedroeg
het aantal gesneuvelden twintig man, terwijl nog meer
ernstig gewond waren. Maar de Joden waren geheel ten
gronde gericht, zoo zelfs, dat velen hunner broodeloos
waren. Zij wisten niet, wat zij doen, waarheen zij zich
wenden zouden. Borispol maakte den indruk, alsof de
vijand te vuur en te zwaard door \'t land getrokken was,
niets dan honger en nood achterlatende, benevens de her-
innering van misdaad en geweld.

De pest dezer Jodenvervolgingen breidde zich in de
zomermaanden van \'tjaar 1881 uit tot Sar at oven verder
tot Astrakan, ja tot in de nabijheid van Tomsk in
Siberië. Bleef het in September betrekkelijk rustig, dit
was alleen toe te schrijven aan de werkzaamheden, welke
de oogst eischte. In de maanden October en November
werden de Jodenjachten hervat. Zoo zelfs waren toen
nog de gemoederen geprikkeld, dat het volk zich te Kijöv
(18 Nov.) en te Odessa (27 Nov.) wilde verzetten tegen
het optreden van Sara Bernhard. Het bloote gerucht,
dat de tooneelspeelster eene Jodin was, was genoeg om
de woede bij het volk optewekken, eene woede, die zich
uitte door een aanval op de Jodenwijk.

Doch wij behoeven de geschiedenis der Jodenvervolgin-
gen , waarvan wij nu het voornaamste meegedeeld hebben,
hier niet verder voort te zetten. Wij besluiten met de
meedeeling van het gebeurde te Warschau.

-ocr page 340-

\'327

Lang was het in Polen rustig gebleven. Terwijl in
Zuid-Rusland het vuur der verdeeldheid reeds sedert ge-
ruimen tijd hoog opflikkerde, bewaarde de oude vriend-
schap tusschen de Polen en de Joden nog steeds de goede
verstandhouding. Doch dit veranderde, nadat generaal
I gnat j è V den gouverneur van Polen, graaf A1 b e dinski,
opdroeg, het bevelschrift uittevaardigen van den navol-
genden inhoud.

«Gedurende de laatste twintig jaren hebben de Joden
zich niet alleen van alle takken van handel en industrie
meester gemaakt, maar zich ook door koop of pacht in
\'t bezit weten te stellen van een groote uitgestrektheid
gronds. Op enkele uitzonderingen na hebben zij hun
werkzaamheid niet tot heil van \'t algemeen doen strekken,
maar, waar zij konden, de bevolking, inzonderheid de
armen, bedrogen. Hun gedrag heeft van de zijde des
volks een geest van verzet gekweekt, die zich in den
laatsten tijd door daden van ruw geweld geopenbaard
heeft. Ofschoon de regeering dit tracht tegen te gaan,
is zij er niet minder op uit, maatregelen te nemen tegen
de onderdrukking, welke de Kristenen van de zijde der
Joden te verduren hebben. Zij stelt daarom in alle door
Joden bewoonde steden kommissie\'s aan, die de regeering
zullen inlichten omtrent den woekerhandel der Joden, de
uitgestrektheid van hun landbezit, en de bedrijven waar-
door zij de Kristenen het meest benadeelen. Vooral ook
worden deze kommissie\'s verzocht te onderzoeken, of de
oude, in onbruik geraakte wet, die de woonplaatsen en
de bedrijven der Joden beperkte, eenigzins gewijzigd,
weer ingevoerd en strenger gehandhaafd worden kan.»

Graaf Albedinski, die terecht van meening was, dat
deze circulaire niet dan schadelijk kon zijn voor het be-
houd van den vrede, weigerde haar bekend te maken;
daar volgens zijne meening Joden en Polen steeds in
goedo verstandhouding geleefd hadden, en zulk eene kom-
missie dus niet noodig was. Maar hij moest voor de over-

-ocr page 341-

\'328

macht zwichten en gehoorzamen. Het hevelschrift der
regeering werd uitgevaardigd, en sedert was het met de
rust te Warschau gedaan. Nu de gemoederen zoo voor-
bereid waren, was slechts een geringe aanleiding noodig
om het geheele land in vuur en vlam te zetten; en deze
bleef niet lang uit.

\'t Was op den eersten kersdag van het jaar 1881, dat
in een propvolle kerk op eens het geroep van brand!
brand! vernomen werd. Bij het gedrang om te ontvluchten
verloren vele menschen het leven. Later bleek het een
loos alarm te zijn geweest, en pijlsnel verspreidde zich
de mare door de stad: »De Joden hebben het onheil in
de kerk doen ontstaan!" In een oogwenk werden door
de Kristenen benden georganiseerd en de winkels en
magazijnen der Joden geplunderd. De Joden, die de
woedende menigte op de straat aantrof, werden gruwelijk
mishandeld, en wie onder de slagen van het gepeupel
viel, liet men zonder mededoogen aan zijn lot over. De
Joodsche bevolking uit de omstreken, die, hetzij te voet
of per as, naar de stad stroomde om de markt te bezoeken
werd onverhoeds aangetast. Die zich niet wisten te bergen
werden erg mishandeld, die de vlucht namen zette men
na, alsof het wilde beesten waren. De paarden werden
van de wagens gespannen. Al hetgeen de Joden aan
koopwaren medevoerden, werd op straat geworpen, ver-
trapt en vertreden, en de slachtoffers heten zich weerloos
verguizen en mishandelen. Het meerendeel der Joden
vluchtte met vrouw en kinderen naar de kelders, de
bovenste vertrekken öf de zolders hunner woningen. Velen
bedienden zich van eene krijgslist, zij volgden het voorbeeld
van de katholieke bevolking en plaatsten heiligenbeelden
voor de ruiten öf hingen ze voor de ramen en teekenden
een zeer zichtbaar kruis op de deuren. Twee dagen en
twee nachten duurden de ongeregeldheden, en noch door
de militaire macht noch door de policie werd een enkele
poging gedaan om de geschonden orde en rust te her-

-ocr page 342-

\'329

stellen, ofschoon het garnizoen te Warschau 20,000 man
telde. Riep iemand de policie te hulp, poogde men de
agenten er toe te brengen om voor de vervolgden in de
bres te springen, dan haalden dezen de schouders op,
glimlachten en antvs^oordden: »\'t Zijn maar Joden!" —
De groote meerderheid der kristenbevolking nam geen
deel aan deze schanddaden, maar bleef rustig toeschouv^\'er
en lachtte om \'t geen gebeurde. Landloopers, \'t gepeupel,
dieven van hun ambacht, i. e. w. de heffe des volks waren
hier de schuldigen. Eindelijk kwam Warschau tot rust;
maar niet de regeering heeft de orde hersteld, de onge-
regeldheden hebben opgehouden, omdat al de Joden de
vlucht hadden genomen en zich verborgen hielden, en
omdat al de winkels, aan Joden toebehoorende, leeg waren
geplunderd of de inhoud daarvan vernield was. Eerst op
den derden dag van het oproer werd iets gedaan en
ruim drieduizend personen gearresteerd.

Werpen wij nu nog eens een bhk op het veld der
vervolging, dan zien wij dat zij van overheidswege
begunstigd en van uit Moskou door de kooplieden
van Groot-Rusland wellicht uit afgunst ondersteund werd;
maar dat de russische boer, hoewel de uitvoerder van
den wil van een die machtiger is dan hij, door geen haat
öf nijd gedreven, de rol vervulde van een misleid volk,
dat oprecht maar ruw van zeden, door zijn overprikkelde
verbeelding de gemakkelijke prooi was van listige bedrie-
gers. De volgende feiten zijn recht in staat ons billijk
te leeren oordeelen over de houding der boeren in deze
treurige geschiedenis.

De heer Schtschedrowitz is eigenaar van een groote
fabriek te Odessa. Den dag vóór het oproer kwam eene
bende boeren tot hem. »Zie," zoo sprak hun aanvoerder,
»gij zijt een goed man, maar wij hebben het bevel ont-
vangen alle joodsche huizen drie dagen lang te plunderen.
Wat zullen wij nu doen ? Wij willen u niets doen en uwe
eigendommen niet beschadigen; maar wij zijn in vreeze,

-ocr page 343-

\'330

als wij de ukase niet gehoorzaam zijn. Als gij ons echter
zwart op wit wilt geven, dat gij alle verantwoordehjkheid
op u neemt, dan willen wij doen alsof wij van het keizer-
lijk bevel niets weten. Maar gij moet bereid zijn, ons
voor schade te behoeden." Het is onnoodig te zeggen,
dat de heer Schtschedrowitz terstond bereid was, het
verlangde schriftelijk bewijs met zijn naam onderteekend
hun te geven, en werkelijk bleef zijne fabriek onaan-
getast.

Tot een ander, den heer Abras, kwamen eenige land-
lieden en zeiden: »Wij houden veel van u en willen u
niets doen; maar morgen moeten wij uw huis plunderen,
maak u dus gereed en vertrek. Wij zullen u onze eigen
wagens en paarden sturen om uwe goederen weg te voeren,
ze u helpen opladen en naar den trein brengen." En dit
deden de boeren ook met dezelfde argeloosheid, waar-
mee zij den volgenden dag het hun heiligen plicht achtten
de Joden te mishandelen.

De beweging tegen de Joden is niet van de boeren
uitgegaan. Zij toch ontstond het eerst in de grootere
steden, waar volstrekt geen boeren wonen: Kijöv, Elisa-
bethgrad en Odessa. Voorts kwamen de aanvoerders niet
uit de gewesten, waarin de opstanden uitbraken; het waren
geen Klein-Russen, maar Groot-Russen, uit het noorden.
Benden dezer «roodhemden» kwamen naar het zuiden met
den spoortrein, en ontvingen daarvoor, behalve vergoeding
van reiskosten, een goed loon. Zij kwamen van Koersk,
Charköv, Pultawa over Jekaterinoslav en Krementschug
met het doel om te Kijöv en Ehsabethgrad den opstand
te leiden. Het gerechtelijk onderzoek heeft het feit aan
\'t licht gebracht, dat zij van stad tot stad trokken volgens
een vast plan; daardoor wordt verklaart dat geen twee
plaatsen gelijktijdig aangevallen werden. De regeering
heeft zelf bekend, dat de Jodenvervolging niet van den
vrijen wil der boeren uitgegaan is, toen zij de Nihihsten
beschuldigde de boeren te hebben aangehitst, wat door

-ocr page 344-

\'331

genen echter openlijk tegengesproken is. Ook is uit de
officieële onderzoekingen gebleken, dat de boeren bedrogen
zijn geworden. Toen hun voor de rechtbank te Gulaipol ge-
vraagd werd, wat hen er toe bewogen had, de Joden in
de akkerbouwkoloniën ten gronde te richten, antwoordden
zij, dat «zij nooit iets tegen de Joden gehad hadden en
nog niet hadden, maar dat de eenige reden van hun ge-
drag was de keizerlijke ukase, die hen beval de Joden te
plunderen, en dat zij dit keizerlijk bevel niet ongehoor-
zaam wilden zijn,"

Ook in den woekerhandel der Joden heeftmen
de oorzaak gezocht van de verbittering der kristenen tegen
hen. Wat Polen betreft is dit waar. In Polen zijn al
de Joden handelaars in \'t groot en \'t klein. Zij drijven
handel in alles; geld op woeker uittezetten is hun dagelijksch
werk, en onder de vijanden der Joden worden juist hun
tallooze schuldenaars gevonden. Zij zijn daarbij werkzaam,
ondernemend, volhardend, en deze goede hoedanigheden
drijven zij tot het uiterste. Geld verdienen gaat boven
alles, en wie hun iets schuldig is, moet het opbrengen
tot den laatsten penning, want mededoogen in geldzaken
kennen zij niet. Een Jood heeft altijd een Jood tot kom-
pagnon, een Kristen wilt \'t niet zijn. De Joden gaan in
hun zaken vooruit, drijven ze met groot voordeel, en met
de kristenen is \'t precies het tegendeel. De bestrijders
der Joden zijn verkwistend en worden arm, de Joden zijn
spaarzaam, zij worden welvarend, ja rijk. — Maar deze
regel is niet op Zuid-Rusland van toepassing, althans niet on-
voorwaardelijk. Indien ook daar de woekerhandel der Joden
de aanleiding tot den binnenlandschen oorlog geweest was,
dan zouden de vervolgingen zich bepaald hebben tot die
gewesten, waar de Joden den verkoop van brandewijn en
van andere artikelen in handen hebben. Doch het tegen-
deel is waar, In de landbouwdistrikten van Gulaipol,
waar de Joden wegens verkoop van brandewijn met twee-
jarige gevangenschap gestraft worden, waar Joodsche woe-

-ocr page 345-

\'óm

keraars onbekend zijn, zijn zij nog schandelijker dan ergens
elders mishandeld. In de westelijke provincie\'s daaren-
tegen, waar zeer vele Joodsche tappers en bijgevolg ook
Joodsche woekeraars wonen, hebben geene vervolgingen
plaats gehad — Polen niet meegerekend, — deze bepaal-
den zich tot die enkele gedeelten van het Westen, waar
de moezjiek tot den aanval aangezet werd — Daar-
tegenover staat het leit, dat ook in Zuid-Rusland de Joden
de voorname geldschieters zijn van de verarmde boeren,
die voortdurend in geldverlegenheid zitten ten gevolge
van hunne zorgeloosheid en verslaafdheid aan den drank,
en daardoor meer en meer van genen afhankelijk ge-
worden zijn. Dat zij in zulk een toestand zich laten ver-
leiden tot onrechtvaardigheden tegen een ras, dat ten
gevolge van de exklusieve bepalingen der wet in hun
oog veel lager staat dan zijzelven, is gemakkelijk te be-
grijpen; maar dit bewijst nog niet, dat zij den Joden
haat toedragen.

De haat, die tegen de Joden in Rusland bestaat, wordt
veeleer bij de kooplieden van Groot-Rusland ge-
vonden, die niet meer, als in de dagen van Peter den
Groote, nagenoeg de eenigste groothandelaars van Rus-
land zijn, maar met wie de Joden in de laatste jaren vaak
met goed gevolg gewedijverd hebben. Deze haat wordt
voortdurend aangewakkerd door de partij der pan sla-
vis ten, die in de officieele kringen en aan het hof een
sterken aanhang hebben. Volgens dezen moeten de Jo-
den , «een erfenis van Polen," zooals zij ze noemen, — en
wij weten dat de «panslavisten" erg op de Polen gebeten
zijn — nimuier gelijk gesteld worden met de Russen.
»Vrijheid voor de Joden", zeggen zij, »is slavernij voor
de Russen." Het spreekt van zelf, dat de Groot-Russische
kooplieden zich met dit denkbeeld gaarne vereenigen:
voor hen is de oorlog tegen de Joden een strijd voor de
beschermende rechten en tegen den vrijen handel. Het
is hun alleen te doen om het monopolie in Rusland te

-ocr page 346-

\'333

behouden , en door de gehjkstelhng der Joden zou het met
het monopohe gedaan zijn.

Door dit een en ander is echter de liaat, die in Rus-
land tegen de Joden bestaat, nog niet genoeg verklaard.
Indien alleen handels- en politiek belang er de oorzaak
van waren, dan zou slechts een deel des volks in dien
haat deelen, terwijl de jongste geschiedenis nu juist ge-
leerd heeft, dat schier geheel Rusland lijdelijk toeschouwer
van de vervolgingen geweest is, dat geen enkele klasse
zich het lot der Joden ernstig heeft aangetrokken, wèl
een bewijs, dat de Jood over\'t algemeen weinig meegevoel
vindt bij het russische volk. Dit doet ons vermoeden,
dat bij de Joden zeiven voor een goed deel althans de
reden moet worden gezocht van den afkeer, dien zij
wekken, m. a. w. dat zijzelf de schuld zijn van den
haat der volken. En dit vermoeden wordt zekerheid,
als wij de Joden in de geschiedenis en in hun tegenwoordi-
gen toestand in Rusland van meer nabij gadeslaan. In al de
eeuwen van hun bestaan hebben de Joden zich geken-
merkt door hunne zucht tot afscheiding. Daardoor
erfden zij hun geestelijke en lichamelijke eigenaardigheden,
die, bij elk volgend geslacht versterkt, het onderscheid
steeds meer deden uitkomen tusschen hen en de volken,
waaronder zij woonden. Het verschil van godsdienst doet
hier niets af — de Rus is uiterst verdraagzaam, om
niet te zeggen onverschillig —, maar alleen hun staat
van afzondering, waardoor zij zich ontoegankelijk ma-
ken voor de volken en ten strengste vermijden zich
met dezen te vermaagschappen. Vooral hebben zij hun
oude zeden en gewoonten trouw bewaard, waar zij het
dichtst bevolkt zijn. In Rusland, waar zij meer dan het
derde gedeelte van al de Joden die op de aarde wonen
uitmaken, — men berekent dat er van de ruim 6 mil-
lioen Joden 2V2 millioen in Europeesch Rusland wonen —
zijn en blijven zij, waartoe, ras, geloof en uitwendige
druk hen gemaakt heeft: eene natie met een scherp ge-

-ocr page 347-

\'334

teekend karakter, eigenaardig geloof, taal, zeden en ge-
bruiken, kleederdracht en levensbeschouwing. En die
groote menigte Joden zijn aldaar nauw onder elkander
verbonden en streng georganiseerd. Wij gaan hier den
lezers meedeelen, wat ons daaromtrent van bevoegde hand
overgeleverd is.

De Joden in Rusland vormen een staat in een staat,
öf, zooals zij het noemen, eene gemeente (Kahal),
die onder een eigen bestuur staat. Dit bestuur regelt
niet slechts alle gemeentezaken, maar ook alle bizondere
en huiselijke aangelegenheden, zelfs het verkeer tusschen
Joden en niet-Joden, zoodanig dat de individuëele vrijheid
geheel aan banden gelegd is. Beroep op de landswet
geldt nietj alle niet-Joodsche verordeningen hebben voor
de Hebreërs geen verbindende kracht. De Kahal predikt
zelfs vijandschap jegens de volken, van welken zij gast-
vrijheid geniet. Hare leer is deze: «Het eigendom van
alle niet-Joden is eene soort van v r ij e zee, waarin
iedere Jood zijne netten mag uitwerpen, die daartoe van
de Kahal vergunning gekregen heeft. Het is het algemeen
eigendom van de Kahal. De Kahal verkoopt aan dezen
en genen Jood tegen betaling het recht, dit eigendom in
bezit te nemen, alsmede het recht anderen te plunderen,
hun geld te leenen en later hun eigendom tot zich te
nemen; alleen hij die zulk een recht gekocht heeft mag
een hem aangewezen persoon, onverschillig wien, atzetten
en bestelen; anderen mogen hem in dit recht niet be-
nadeelen, hij heeft het monopolie."

De Russische regeering heeft voorzeker het zelfstandig
beheer, het Kahal-ambt, afgeschaft; maar haar zedelijke
invloed is dezelfde gebleven. De Kahal houdt de Joodsche
gemeente bijeen, stelt bekwame personen in haren dienst
aan en bezoldigt hen.

Als wij ons deze schets van de samenleving der Joden in
Rusland goed in het geheugen prenten, ons levendig voor-
stellen al de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen ge-

-ocr page 348-

\'335

maakt worden, behoeven wij ons dan nog te verwonde-
ren, dat sommigen ongunstig oordeelen over het zoo-
zeer vervolgde ras der Joden? Onder al die vervolgingen
hebben zij hun eigenaardigen trots als »het uitverkoren
volk" in \'t minst niet afgelegd. En ofschoon wij het harde
oordeel niet deelen van hen, die de Joden het »onver-
draagzaamste" volk der wereld noemen, dat op »de
onderwerping en den ondergang der volken" uit is,
en die de »emancipatie," de »gelijkstelling" der Jo-
den een groot gevaar voor de rust der natiën ach-
ten, toch mogen wij niet voorbijzien, dat in hun karak-
ter van afzondering en uitsluiting de oorzaak gelegen is
van toenemende verwijdering en afkeer. Dit karakter
af te leggen zou voor hen zeer zeker zijn een breken met
hun gansche verleden, waartoe zij, het traditioneele volk
bij uitnemendheid, vooreerst nog wel niet zullen komen.
Toch is dit alleen de weg tot toenadering en verzoening.
Eenige Joden te Odessa schijnen dit te begrijpen. De-
zen hebben zich in het voorjaar van \'t jaar 1882 met elk-
ander verbonden om afstand te doen van de gebruiken
en plechtigheden, die de Israëlieten maatschappelijk van
de Kristenen afscheiden. Hun progam is: sabbatsviering
op Zondag, afschaffing van de besnijdenis, verwerping
van den Talmud, gebruik der russische taal, dienstplicht,
gemengde huwelijken, verbod van woekerhandel en van
het houden van bordeelen enz. Mocht deze sekte van
het »Nieuw Israël" blijken levensvatbaarheid te hebben,
dan zal zij nog eens de russische Jodenkwestie tot een
vreedzame oplossing brengen.

Doch zal het zoover komen, dan moeten niet slechts
alle bloedige vervolgingen ophouden, maar ook alle on-
derdrukkingsmaatregelen, zoo van de gemeentebesturen
als van de hooge regeering, ingetrokken, en het be-
ginsel van gelijkheid der Joden voor de wet vast-
gesteld worden. Het eerste is reeds geschied, maar
van het andere kan dit niet gezegd worden. In den

-ocr page 349-

\'336

zomer van 4882 heeft wel de nieuwe minister van bin-
nenlandsche zaken, graaf Tolstoi, zulk een krachtige en
scherpe aanschrijving aan de hooge en lagere ambtenaren
gericht, dat deze het wel niet meer wagen zullen de plun-
deringen in \'t geheim te begunstigen, daar zoow\'el de
lokale overheden als de gouverneurs der provincie\'s voor
eene herhaling der tooneelen van wanorde aansprakelijk ge-
steld worden. Maar daarmee zijn nog niet alle regee-
ringsmaatregelen buiten werking gesteld, waardoor de
Joden op verschillende wijze onderdrukt worden. Wij be-
doelen de oude bepalingen, waarbij het den Joden slechts
op sommige plaatsen en in een beperkt getal vergund is
te wonen, tengevolge waarvan vele Joden op onbarmhar-
tige wijze uit hun woonplaatsen verjaagd zijn. Niet min-
der drukkend zijn de voorschriften omtrent de bedrijven,
die door de Joden niet mogen uitgeoefend worden. Dit
alles zal nog moeten veranderen, eer de Joden rustig en
vrij onder de Russen als hun medeburgers en broeders
kunnen leven, in plaats van elders een nieuw vaderland
te zoeken, waaraan zoo groote bezwaren verbonden en
waarvoor zij minder geschikt zijn.

Het is bekend, dat vele Joden uit Rusland gevlucht zijn.
Hun eerste toevluchtsoord was het aan de grenzen op
Oostenrijksch grondgebied gelegen stadje Brody. Van-
daar zijn velen over Amsterdam, Hamburg en Londen
naar Amerika gevlucht. De kristelijke liefdadigheid, door
de treurige berichten der Jodenvervolging opgewekt, liet
zich niet onbetuigd. Te Amsterdam, Toonden en New-
York vestigden zich komité\'s om de berooide vluchtelin-
gen onder dak te brengen en in de eerste behoeften te
voorzien. Doch daarbij bleef het niet. De edele men-
schenvrienden wilden hun ook w^erk verschaffen. Doch al
ras bleek het, dat de Joden daarvoor niet geschikt
waren. Niet weinigen ook haalden zich de beschuldi-
ging van luiheid en onhandelbaarheid op den hals.
In den laatsten tijd schijnt dit beter te zullen worden.

-ocr page 350-

\'337

Eene in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika opge-
richte Maatschappij tot hulp van Joodsche landverhuizers,
die reeds van den dag van haar bestaan (6 Dec. 1881)
aan verscheiden duizende vluchtelingen huisvesting en
levensonderhoud verstrekt heeft, is er eindelijk in ge-
slaagd, onder voorlichting van den heer Rosenthal van
Kijov, landbouwkoloniën opterichten in Vineland en
laatst ook in Dakota, aanvankelijk met goed gevolg. De
Joden schijnen daar hun afkeer van werken te hebben
overwonnen en goede kolonisten te zullen worden. Het
is te hopen, misschien ook te verwachten, dat hun aan-
geboren geestkracht in het nieuwe vaderland hun niet
zal begeven, en zij de achting zullen herwinnen, die zij
zoolang hebben moeten derven. Indien zij in \'t vervolg
ook aan velo andere bedrijven, waarvan zij door een
bekrompen geloof tot heden toe werden terug gehouden,
zich gewijd en daarin een nieuwe bron van welvaren voor
zich en hun kinderen gevonden zullen hebben, dan zal
\'t weldra blijken, dat de tegenwoordige verdrukking voor
hen de weg geworden is tot hoogeren zegen.

-ocr page 351- -ocr page 352-

INHOUD VAN HET EERSTE DEEL.

Bladz.

Voorrede................................I

Op reis..................................1

St. Petersburg............................3

Een winter te Petersburg..........25

De Neva................30

Oudste steden van Rusland.........37

Karakter der Russen............47

Volksvermaken in Rusland..........59

De jaarmarkt te Niezjnii—Norgorod......67

In de kerk ...............72

De steppen van Zuid-Rusland.........84

Het leven der dieren in de steppen......94

Brand in de steppen............107

De sprinkhanen . ..................111

De Donsche Kozakken...........117

Odessa.................123

De Krim................136

De Kaukasus en zijne bewoners...........146

Een paaschfeest bij de Adighé in den Kaukasus . . 151

Het eeuwige vuur van Bakoe en de vuuraanbidders 156

Derbend .................161

Te Orenburg...............163

Astrakan................166

-ocr page 353-

Bladz.

Een liefdestrijd..............167

Een type uit het russische. dorpsleven.....173

Nihilisme.

1. Nihilistische kringen.........204

2. Geschiedenis van het Nihilisme.....247

3. De tegenv^^oordige toestand......267

4. De toekomst ............276

De vervolging der Joden in Rusland......295

mi

-ocr page 354-

-1

I\'M

5f

?

, " \'/

/ . _ ; ■ .1
.y \'r\'-\'-.\'^

.v., ■■

iTl

-ocr page 355-

- V i

/ • ■■ \'1 .
îv-;,- :

i"

■ \\

¥

\' - ■ >

IK^ff\' { y
-

.•v

f., .M:-.,,.

) ■

.i • v

l

M \\

\\

-I

\\ 3

1

\' V" . ■ ■- •

I "S- ^ . /• -- \'

n"

-ocr page 356-

i ■

/r

-

-ocr page 357-