-ocr page 1-

yiu-xy^fc^. /V .

UTRECHT,

J. DE KRUYF

189p..

-ocr page 2-

\\.

r

-ocr page 3-

TOS

-ocr page 4-

) •.

r,

-ocr page 5-

EENIGE VRAGEN

betreffende

het Endossement en de Order-clausule.

-ocr page 6-

- I

\'À - ■ -i^^rW-;;;\'

i \'„\'i. r \'.I-.,,,.::^:......... ,

......... ........ËMm

-ocr page 7-

EENIGE VRAGEN

betreffende

het Endossement en de Order-clausule.

PROEFSCHRIFT

tisr veekeijging van dbn geaad
va»

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN EECTOB MAGNmCUS

M^. M. S. POLS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Kecitswetenscliap,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

legen de bedejsflilngen van

TE VERDEDIGEN
op VRtJDAG 24 NOVEMBER 1893 , des namiddags ten 31/2 ure ,

GERARD KIRBERGER,

gelDoren te Amsterdam,

UTRECHT,
J. DE KEUIFE. — Korte Meuwstraat.
1 8 9 3.

-ocr page 8- -ocr page 9-

^an mijnen S^oeder.

-ocr page 10-

. \'S»?-« % ^^ \'-^T Jf

. .J\' Xf-\'r -r J\'\'- J- ^

-ocr page 11-

Met een enkel woord zij hier mijn oprechte dank
betuigd aan de Hoogleeraren der Juridische Faculteit
voor het onderwijs, dat ik van hen heb mogen genieten
gedurende mijn verblijf aan de Utrechtsche Academie.

In het hijzonder geldt mijn dank U, Hooggeleerde
Molengraaffj hooggeachte Promotor^ die mij hij de
samenstelling van mijn \'proefschrift de behulpzame
hand hoodt en mij zoovele nuttige wenken gaaft.

Door mijn lidmaatschap van ,,Anthonius Matthaeus^^
hen ik ook veel dank verschuldigd aan U, Hooggeleerde
Voorzitters, de Geer, Hamaker en Molengraaff. Zoo-
wel gedurende de vergaderingen, maar vooral wanneer
ik, in Uwe studeerkamers gezeten, de verschillende
meer practische kwesties, welke zich voordeden, mocht
bespreken en Oij mij Uwe voorlichting niet onthieldt,

-ocr page 12-

X.

had ik volop gelegenheid mijne geringe juridische
kennis door Uwe opmerkingen te vermeerderen.

Mijne vrienden en kennissen hoop ik hartelijk later
nog vele malen te ontmoeten, waar ik hun nu weldra
een ,,martweV^ zal moeten toeroepen.

Het Utrechtsch Studenten-Corps moge steeds in hloei
toenemen en nog lang de hand hlijven, die velen nauw
verbindt!

-ocr page 13-

X N H O u 1)..

Bladz.

Geschiedkundige Inleiding...........1— 13

I. Het karakter van het endossement. . . . 14— 35

§ 1. De raeeningen van hen, die in het
endossement uitsluitend zien een vorm voor

overdracht of eene borgstelling.....15— 26

§ 2. De meeningen van hen, die het oog
hebben op de legitimeerende kracht van het
endossement............26— 35

II. Het Eadossement in verband met andere
Omstandigheden..............36— 99

§ L Endossement in verband met de

overgave.............36— 88

§ 2. Endossement op papieren op naam . 38—42
§ 8. Eadossement op papieren aan order 42— 69
§ 4. Endossement na verval .... 69— 80
§ 5. Endossement op papieren aan toonder 80— 82
§ 6. Het tegenbewijs tegen het endosse-
ment ..............................82-99

-ocr page 14-

XII.

Bladz.

III. De overgang bij orderpapier.....100—147

§ 1. De mogelijkheid van overgang van

schuldvorderingen in het algemeen . . . 100—111
§ 2. De wijzen, waarop de overgang van

tj schuldvorderingen kan plaats hebben. . . 112—131

§ 3. De exceptiones prioris creditoris . 121—185
§ 4. De overgang van orderpapier, dat
tegen den wil van den eigenaar uit diens

handen is gekomen.........136—147

IV. Kan elke verbintenis op schrift aan order

gesteld worden?..........148—162

STELLINGEN............ • 165-168

-ocr page 15-

INLEIDING.

Het onderwerp, dat ik in dit mijn proefschrift, wensch te
behandelen, zal in de eerste plaats wezen, het vaststellen
van het rechtskarakter van het endossement, en wel om te
beginnen, het rechtskarakter van het endossement
in het
algemeen.

Daar echter de aard van het papier, waarop het endosse-
ment voorkomt van grooten invloed is op het karakter van
het endossement zelf, stel ik mij voor vervolgens te behan-
delen het endossement in verband met de papieren, waarop
het geplaatst kan worden.

Vele belangrijke rechtsvragen, zou men naar aanleiding
hiervan nog aan een onderzoek kunnen onderwerpen, daar
bij kwesties over order- en toonderpapier, de ééne vraag
nauw samenhangt met de andere en men ook zoo licht van
de eene op de andere komt. Ik heb mij evenwel moeten
beperken en die genomen, welke naar ik meen, in het on-
derhavige geval het eerst voor de hand liggen, namelijk de
vragen, hoe de overgang te verklaren is bij orderpapier op
de verschillende crediteuren en of het mogelijk is, dat alle
papier aan order wordt gesteld.

Bij mijn geheele onderwerp, maak ik echter allerminst

-ocr page 16-

2

aanspraak op eenige volledigheid; de omvangrijkheid der
litteratuur hierover is inderdaad ontzettend. Vooral de Duit-
sche schrijvers met hun vaak ingewikkelde, maar zeker hoogst
wetenschappelijke theorieën, hebben dit veld in vele rich-
tingen afgeloopen. Voor zoover mij bekend is, bestaat er
echter geen werkje, dat het endossement in het algemeen
en in verband met andere omstandigheden, evenals de daar-
mede het meest samenhangende vragen behandelt, de taak,
die ik op mij genomen heb.

Voor ik echter tot mijn eigenlijke onderwerp overga,
dunkt het mij wenschelijk niet geheel en al de geschiedenis
van het endossement met stilzwijgen voorbij te gaan. Ik zal
hierbij evenwel zeer kort zijn; alleen voor zoover het noodig
is tot goed verstand van het volgende, wil ik er over spreken
en wel om twee redenen, in de eerste plaats, omdat veel
bekwameren het nog onlangs vóór mij hebben gedaan, en
in de tweede plaats, omdat de gelegenheid tot eigen onder-
zoek op dit punt mij ten eenenmale ontbreekt.

Wanneer en hoe het orderpapier ontstond, doet hier niets
ter zake. Voldoende zij op te merken, dat reeds eenigen
tijd papieren bekend waren, voorzien met zekere clausules
als:
y^vel cui mandaveris\', „vel mandato tuo\'\\ y,oder werden
Brief mit seinem Willen
 enz., vóór het endossement

in zwang kwam. Oorspronkelijk bestond er dus eene andere
wijze\' van overdracht; dit geschiedde namelijk , gelijk o. a.
Brtjnner 1) en Goldschmidt ons aantoonen, door middel

1) Zeitschrift f. d. ges. Handelsrecht dl. 22 en 33. //Beiträge zur GesoMclite
nnd Dogmatilc der Werthpapiere".

2) Handbuch des Handelsrechts, dl. I, 3e dr. blz. 393.

B.IU i it

-ocr page 17-

van een procuratormm of „ Wilkbrief", eene afzonderlijke
oorkonde, welke tegelijk met het orderpapier werd overgegeven
en waarbij de volgende houder dan hetzij cessionaris, hetzij
gevolmachtigde werd, al naar gelang van de formule, welke
men in het procuratorium bezigde,

(1 In dien tijd kwam dè wissel ook niet voor in den vorm ,
waarin hij tegenwoordig gegoten is, maar als eene
notarieele
nnrknndpi ^ waarbij degeen, die zich verbinden wil, belooft
elders aan den nemer of aan een derde voor dezen te betalen
een promesse dus,
elders betaalbaar. Wilde hij nu de be-
taling door een ander laten geschieden, zoo zond hij dezen
een adviesbrief en deed den nemer of wel den persoon,
welken de nemer aanwees eene aanwyzing op dien ander
toekomen. Deze aanwijzing heette
y^lettera di pagamento"
en is de grondslag geworden van den lateren, getrokken
wissel. Eerst moest men, werd die lettera di pagamento
niet betaald, om zyn recht te doen gelden, teruggaan op de
oorspronkelijke oorkonde; alleen daarop kon men zich tot
handhaving van zijne vordering beroepen. Dit verviel lang-
zamerhand en zoo werd de lettera di pagamento onze wissel,
een wissel met vier bepaald aangeduide personen, den trek-
ker , den betrokkene , den nemer en den persoon, dien de
nemer aanwees en welke verschillende namen kon hebben als
y,expositus solutioni", bij ons „gecommeteerde", „presenteerder"^
enz. Natuurlyk kwam in dit stuk de orderclausule niet voor,
daar juist de benoeming van den „gecommeteerde" in de

. \') Bij het volgende keb ik vooral gebruik gemaakt van het werkje van Georg
Schaps //Zur Geschichte des Wechselindossamenis", Stuttgart 1892.

-ocr page 18-

lettera di pagamento het gevolg was van de orderclausule
der oorspronkelijke wisseloorkonde.

De „gecommeteerde" was dan mandataris van den nemer
en wel eenvoudig
adjectus solutionis causa. Dit laatste is
echter veel door de schrijvers, als
Baldus, Raphaël de
Turri , Straccha en vooral Scaccia besproken en bestreden,
maar de Rota Genuensis besliste aldus. Evenwel lieten de
eischen der praktijk zich niet geheel en al aan banden leggen
en erkende men (lö*^® en begin 17\'^® eeuw) de mogelijkheid,
dat de gecommeteerde was een
adjectus in rem suam. Dit
was van niet gering belang, want daardoor kwam de „ge-
commeteerde" in betere positie, doordat hij zijn recht nu
niet verloor door den dood, status deterioratio of herroeping
van zijn mandans, ex proprio iure kon ageeren en zijn recht
kon overdragen.

Evenals dus bij het orderpapier, de order kon worden of
eigenaar óf gevolmachtigde (het
mandatum ad exigendum),
zoo stond bij den getrokken wissel de „gecommeteerde" ook
gelijk met den eigenaar
{adj: in rem suam), öf was hij een-
voudig gevolmachtigde
{ad) solutionis causa).

Toen nu de lettera di pagamento zich geheel en al had
losgemaakt van de eigenlyke wisseloorkonde, kwam het ook
voor, dat deze lettera aan anderen als cessionarissen of man-
datarissen werd overgedragen. Later werden, ter ontwijking
van de vaak lastige cessie- of volmachtsoorkond^n meerdere
personen bepaald aangewezen, als gecommeteerden in den
wissel. Ten slotte vond ook de orderclausule weder een

1) Schaps, O. C. § 4,

-ocr page 19-

plaats in den getrokken wissel. Door adjectio en mandatum
ad exigendum
kon dus tot in de 17\'\'® eeuw de nemer zyn
recht laten uitoefenen door een vertegenwoordiger, door
ad-
jectio in rem suam
en cessie zyne rechten overdragen.

Ongeveer in 1600 nu komt eene andere wijze op, om dit
tot stand te brengen, het
giro of endossement. Over de
plaats, waar het endossement ontstaan is, heerscht zeer veel
strijd; de een meent in Italië, de ander in Frankrijk.
Fréméry ï) zegt er van: „Oïi eet usage a-\'t-il pris naissance ?
Nul monument historique ne le rélève. Il paraît seulement
que la coutume de la transmission de propriété de la lettre
de change au moyen de la clause à l\'ordre et de l\'endosse-
ment s\'est développée et enracinée en France plus vite que
dans aucun autre pays."

Ook over den tyd, wanneer het is ontstaan, is men het
lang niet eens. Het schrijven van een of andere aanteekening
achter op een schuldvordering is al van ouden datum, en
ook dit kan men endossement noemen. Zoo verhaalt
Gold-
schmidt
, dat reeds in Engeland in 1279 achter op eene
koninklijke schuldbekentenis de vermelding voorkomt van
eene gedeeltelijke betaling ervan. Dit is natuurlijk een
endossement in geheel anderen zin, niets dan eene kwijting.

Het endossement op den wissel in den zin van overdracht
van rechten, in het algemeen van aanwyzing van iemand,
heeft volgens
Goldschmidt en Schaps zijn onstaan te danken
in Italië omstreeks 1600. De eerste meent dit op grond,

\') Etudes de droit commercial Uz. 137.
2) o. C. hlz. 449.

-ocr page 20-

dat in de „Napolitaansehe Pragmatica" van 1607, waar het
giro (liet endossement) het eerst vermeld wordt, het misbruik
er van wordt tegengegaan, dat wisselbrieven meer dan ééns
geëndosseerd worden. Het gebruik is dus nog ouder, In
Duitschland werd in 1620 en 1635 het gireeren van wissels
verboden ; uit Prankryk kan het dus niet geïmporteerd zijn ,
daar hiervan eerst in 1620 gesproken werd, gelijk
Sayart o
zegt: „Cet usage de mettre sur les billets et Lettres de
change,
payable à ordre, ne se pratiquoit point avant l\'année
1620". — Het endossement volgt de orderclausule, dus is
in Frankryk van nog later datum.

Hoe het zy, waar en wanneer het endossement ook ont-
staan zij, zeker is het, dat het vooral in Frankryk veel
ingang vond en na vaak verboden te zijn, eindelijk wettelijk
geregeld werd in de Ordonnance du Commerce. In de helft
der 17® eeuw werd het, behalve in Duitschland, ook in Ne-
derland , Engeland en Scandinavië erkend, hoewel het nog
wel eens met moeielijkheden te kampen had en hier en daar
een verbodsbepaling tegen het endosseeren, vooral tegen het
meermalen endosseeren, gevonden werd.

Waaruit het wisselendossement voortgekomen is, heeft
ook velen verdeeld gehouden. Er zyn er, die beweren, dat
het afkomt van het zoogenaamde
scontreeren. Dit scontreeren
ging, volgens de misverordening van Besançon aldus:

By den Consul kwamen de kooplieden te zamen en riepen
uit hun
scartefacium (notitieboek) de wissels af, welke zij,
op deze mis betaalbaar, op een ander hadden. Die ander,

1) ffLe parfait uégooiant" dl. II. Par. n". 80.

-ocr page 21-

de betrokkene, moest dan binnen 24 uur verklaren , of hij
accepteerde. Deed hij het, zoo teekende de crediteur dit in
zijn scartefacium aan. Vorderingen van twee personen tegen
elkaar werden dan gecompenseerd. Gring dit niet , zoo had
men het „scontreeren", of het „bilancium", de „virement
des parties". Elk moest voor zijne wisselvordering iemand
zoeken, wien hy even zooveel schuldig was, als hy van
dezen te vorderen had. Dit ging door tal van delegaties.
Van de vorderingen en van de schulden van elk bleef dan
niets over dan het plus
[avantium, mancamentum) hetwelk
contant werd betaald, of waarvoor nieuwe wissels werden
getrokken. Van al die delegaties echter moest elk aantee-
kening houden in zijn scartefacium, en dit den Consul over-
handigen. Deze onderzocht het en maakte een algemeen
bilancium op.

Velen nu leiden het endossement af van die delegaties,
welke het scontreeren eischte, allereerst
yon Martens.
Hem zijn gevolgd in deze meening, o. a. Biener, i) Volk-
mar
en Loewy, en de Fréméry Gelijk Schaps
echter opmerkt komt het giro eerst voor in de 16® eeuw;
het scontreeren reeds in de 13® eeuw, een te belangrijk
tijdsverschil; bovendien gaat het endossement werkelijk ook
gepaard met overgave van den wissel, want anders kan de
verkrijger zich niet legitimeeren, het scontreeren is slechts

1) Abhandl. aus dem Gebiete der Recitsgescli. I blz. 86. Biener spreekt
hier slechts vaa eea vermoeden, //dasz die Entstehung des Indossamentes mit
dem Scontriren in einiger Verbindung stehe." Meer positief drukt hij zich uit
in zijn Wechselrtl. Abhandl. blz. 51, 138, 145.

2) Zeitschrift f. d. ges. Handelsrecht dl. 3, blz. 120.

O. c. blz. 128.

-ocr page 22-

8

eene toewijzing van de vordering. Ook werd het giro op
den wissel geplaatst, de delegaties bij het scontreeren in
het scartefacium; het doel van het scontreeren en van het
endosseeren is bovendien zeer verschillend.

Evenmin is aan te nemen, dat het endossement ontstaan
is uit
aval. Aval is in de eerste plaats wisselborgtocht.
Behalve dit borgtocht-aval bestaat er nog een soort aval,
t. w. het zoogenaamde giro-aval, waarbij indirect ook een
zekere borgtocht het gevolg is. Bij dit giro-aval kan men
twee gevallen onderscheiden. Allereerst kunnen er ten ge-
volge daarvan meerdere trekkers in den wissel voorkomen,
bijv. A is debiteur van B en verbindt zich tegenover hem
tot het trekken van een wissel op een derde, betaalbaar
aan een, door B aan te wijzen, persoon. Maar A is zelf
crediteur van C en beveelt nu aan C den wissel te trekken;
C crediteur van D, weer aan D, enz. De namen der ver-
schillende debiteuren worden dan in den wissel genoemd,
daar B eigenlijk alleen maar met A te maken heeft, A met
C enz. Maar vervolgens kunnen bij het giro-aval ook meer-
dere nemers voorkomen, bijv. A is debiteur van B en ver-
bindt zich tegenover B tot het trekken van een wissel op een
derde, maar B is zelf debiteur van
O en zegt dus aan A een
wissel uit te geven, betaalbaar aan iemand door C te benoemen ;
C debiteur van D. zegt hetzelfde ten voordeele van D. enz. De
namen van alle crediteuren zullen nu weer genoemd worden ,
daar A. eigenlyk alleen maar met B. te maken heeft, B.
met C. enz. Tegen die verschillende personen is bij niet
betaling dan ook regres te nemen, hetgeen in de veror-
deningen niet overal hetzelfde is geregeld en waarover de

-ocr page 23-

9

schrijvers strijden, hetwelk echter hier van geen helang is.

Uit dit borgtocht-a val en het giro-aval leiden nu o. a
Götz en Kuntze het endossement af; èn de garantiewerking
èn de overdracht tengevolge van het endossement, zouden
hierin hunne verklaring vinden. De plaats en het door elkaar
gebruiken van avallo en giro brengen hen tot dit denkbeeld.

Toch zijn dit weinig krachtige argumenten. Integendeel
bestaat het borgtocht-aval uit eene eenvoudige onderteekening,
het giro daarentegen is een betalingsopdracht aan den betrok-
kene. Bovendien is die garantiewerking van het giro vaak
bestreden geworden in het midden der 17® eeuw. De over-
dracht, welke plaats heeft bij het giro-aval is ook niet van
denzelfden aard als bij het giro. By het laatste toch wordt
een wissel overgedragen, die gereed is, bij het eerste is het
eene verrekening tusschen een bepaald aantal personen nog
vóór de uitgifte van den wissel. Eveneens strijdt er mede
het feit, dat oorspronkelijk het gireeren slechts ééns toege-
laten was, hetwelk toch niet in overeenstemming is met
het giro-aval.

Enkelen meenen den oorsprong van het endossement te
vinden in het feit, dat wanneer meerdere personen eene
gemeenschappelijke kas hebben of wel eene vordering hebben
bij een gemeenschappelijken debiteur, zij elkander hunne
wederkeerige betalingen kunnen doen door elkaar aanwy zingen
op die kas of dien debiteur te geven, met opdracht om het
bedrag der vordering van den een over te schrijven op den
ander. Hierbij zou echter nooit het endossement garantie
ten gevolge kunnen hebben, die overschrijving toch was
betaling en bevrijdde den debiteur, die het bevel gaf. Bo-

-ocr page 24-

vendien zal het wel zeer zelden voorkomen, dat endossant
en geëndosseerde crediteuren van den betrokkene zijn , en
dit moet toch, volgens deze leer. Het zijn dus twee zeer
verschillende dingen.

Neen, het ontstaan van het endossement was eenvoudiger,
gelijk
Bibnerdoet zien, hierin gevolgd door Schaps

Vóór het ontstaan van het endossement, moest de nemer,
die den wissel niet zelf wilde incasseeren, zijn mandataris
aanwijzen, vóórdat de wissel werd uitgegeven. Dit was
lastig en men benoemde den „gecommeteerde" voorloopig
niet, maar gaf door inlassching van de orderclausule aan den
nemer de gelegenheid dit later te doen; dit gebeurde dan op
den rug van den wissel. Oorspronkelijk nu was die wissel
met endossement gelijk aan den wissel met vier personen,
alleen dat de „gecommeteerde" later genoemd werd, immers
er werd maar ééns geëndosseerd. Langzamerhand kwam
echter het meermalen endosseeren in zwang. Het is eigen-
aardig dus, dat, waar de persoon van den „gecommeteerde"
zijn ontstaan te danken had aan de orderclausule, voorko-
mende in de oorspronkelijke wisseloorkonde, hij later voor
die orderclausule weer plaats heeft moeten maken.

Ontegenzeggelijk is echter de orderclausule, ook bij den
getrokken wissel, ouder dan het endossement; zoowel plaats,
als vorm en rechtswerking duiden er echter op, dat het
zeer goed te verklaren is , dat het endossement zich bij de
orderclausule heeft aangesloten. De plaats — want het is

1) O. c. lülz. 87. Eerst in liet endossement slechts een verhand zoekend
met het scontreeren, gaat hij later geheel tot die theorie over, c. f. blz. 7, diss.
") O. c. § 12.

-ocr page 25-

11

bekend, dat allerlei aanteekeningen werden geplaatst op den
rug van een stuk, het is dus zeer gewoon, waar het gold
de latere benoeming van den „gecommeteerde."

De vorm — want deze is niets dan een opdracht om in
plaats van aan den endossant aan den geëndosseerde te be-
talen; werd er een rechtsoverdracht, eene
adjectio in rem
suam
bedoeld, dan werd er bij gevoegd, dat de geëndos-
seerde aan zijn endossant de valuta betaald had. In deze
opdracht lag dus evenals in de oude adjectio, slechts een
mandaat aan den geëndosseerde om te incasseeren en wel
een zuiver mandaat of een mandaat
in rem suam, gelijk de
adjectus kon zijn een
adjectus solutionis causa of een adjec-
tus in rem suam.

Ook de rechtswerkingen zijn hetzelfde, waar \'t procura
endossement hierin overeenkomt met de
adjectio solutionis
coiisa
en het volledig endossement met de adjectio in rem
suam.
Het volledig endossement toch kreeg de volgende
eigenaardigheden: de onherroepelijkheid, de regres plicht der
endossanten, de snellere procedure, de mogelijkheid van
verder endosseeren, en de uitsluiting der
exeptiones prioris
creditoris.
Welnu die onherroepelykheid vinden we reeds
bij de
adj. in rem suam, evenals soms het aanwyzen in het
stuk van meerdere personen, als crediteuren of gevolmach-
tigden \'); de regresvordering, de snellere procedure en de
uitsluiting der exepties daarentegen zijn later krachtens wet
of gewoonte vastgesteld.

Dit is wel de meest eenvoudige en logische verklaring

\') Zie boven blz. 4.

-ocr page 26-

12

van het ontstaan van het endossement. Door Bienbr nog
slechts als hypothese uitgesproken, is deze leer door de on-
derzoekingen vooral van
Goldschmidt , vrijwel bevestigd.

Opgemerkt toch zij, dat het wisselendosseraent niet het
oudste endossement is, al kan men dezen naam voor die
oudere endossementen eigenlijk niet gebruiken, daar zij niet
op den rug van het stuk voorkwamen, maar aan den voet
er van geplaatst werden.

Vooral bij bankaan wij zingen kwamen deze voor. En met
die vermelding aan den voet werd bedoeld eene opdracht
om te incasseeren, eene clausule in het stuk gaf tot het
geven van die opdracht de bevoegdheid.

Dit feit is een krachtig argument voor de bovenvermelde
wijze van ontstaan van het wisselendossement. Men heeft
op den wissel eenvoudig toegepast, wat by andere stukken
reeds voorkwam, het later aanwijzen van een persoon, die
zekere bevoegdheden zou bebben.

Het ontstaan van het endossement in het algemeen, mag
men dus hierin zoeken, dat het is eene aanwijzing van den
persoon, die bevoegd zal zijn de schuld, in welke kwaliteit
dan ook, te innen, eene aanwijzing, die gemakkelyker was,
dan de gewone en die dan ook slechts mocht plaats vinden,
als de uitgever van het stuk door een of andere clausule
de bevoegdheid er toe gegeven had.

1) In art. 12 van den lOden titel 3de boek van het Burgerlijk Wetboek van
Job.
v. d. Linden, van 1807 leest men nog: »Porm van endossement. Deze
overdragt beboert gedaan te worden door eene schriftelijke onderteekende aan-
wijzing, onder of op den rug van den Wisselbrief, of een van derzelver af-
schriften", enz.

2) Goldschmidt o. c. bl. 450, Schaps o. c. bl. 76.

-ocr page 27-

13

Nadat het endossement nu was ontstaan, werden er lang-
zamerhand de voordeelen van ingezien, als zijnde eene ge-
makkelijker wyze van overdracht.

Over de verdere geschiedenis van het endossement wil ik
verwijzen naar ScHAPg.

■) O. o, W. 86 sqq.

-ocr page 28-

I.

Het karakter van het Endossement.

Wat het karakter van het endossement is, is een vraag,
welke reeds velen heeft bezig gehouden, waaromtrent menig-
een zijne denkbeelden heeft ontwikkeld en waarover menige
vaak zeer scherpzinnige theorie is verkondigd. Niettegen-
staande de vele gedachtenwisselingen , is men het er echter
nog lang niet over eens geworden, vindt men by den éénen
schrijver deze, by den anderen gene meening, als de ware,
verkondigd en is het dikwijls moeilijk in de chaotische ver-
warring omtrent dit onderwerp zijn weg te vinden. Geen
wonder trouwens, dat de juristen reeds sedert lang getracht
hebben , theoretisch de beteekenis van het endossement na
te gaan, van het endossement, eene handeling, welke in
het verkeersleven zulk eene belangryke rol speelt, en zonder
twijfel nog in belangrijkheid zal toenemen.

Laat ik beginnen met de voornaamste meeningen van
anderen mede te deelen, om dan de mijne kenbaar te maken.

Bij de bespreking van die meeningen, moet men in het
oog houden het standpunt, waarop de verdedigers er van
zich stellen. Men vraagt toch bijna nimmer, wat is het
endossement
in het algemeen, maar steeds, wat is, bij voor-
beeld, endossement bij
orderpaf Ier, of wel, wat volledig

-ocr page 29-

15

endossement hij den wissel, enz. En toch is het een feit,
dat endossement in veel
ruimer zin gebezigd wordt. Men
kan nu m. i. niet tot een goed resultaat komen, bij de be-
antwoording van de vraag naar het rechtskarakter van een
een bepaald soort endossement, als niet eerst nagegaan is,

wat endossement in_het is , zonder dat er gelet

wordt op het stuk , waarop het voorkomt.

Ik zal bij het beoordeelen der meeningen van anderen,
die eene verklaring van het karakter van het endossement
gegeven hebben, mij steeds stellen op het standpunt, waarop
zij zich stelden, hetwelk gewoonlyk is, het volledig endos-
sement bij den wissel.

Ik zal dan trachten aan te toonen, dat hunne theorieën
ook van
hun standpunt uit niet juist zijn en ook niet hunnen
zijn, omdat zij niet eerst nagingen, wat endossement in het
algemeen
is.

Ten slotte zal ik op deze algemeene vraag een antwoord
geven.

De meeningen der schrijvers zal ik verdeelen in twee
groepen, nl. in die, welke in het endossement uitsluitend
zien een
vorm voor overdracht of wel eene ^bûjigstelling, en
in die, welke meer letten op d
e legitimeerende kracht, van
het endossement.

§ 1-

In de eerste plaats worden dan zij besproken, die vooral
letten op het endossement, als een vorm tot overdracht of
als een borgstelling.

-ocr page 30-

16

Eén der oudste theorieën is die, welke zeide: endossement —
en hiermede werd bedoeld volledig wisselendossement — is
cessie. Wel moest erkend worden, dat niet alle regelen, die
by cessie gelden, bij het endossement toepasselijk zijn, terwyl
bovendien bij het endossement soms vele bijzonderheden voor-
komen , maar men noemde het dan eene bijzondere soort van
cessie. Schuldvorderingen in het algemeen ^ zeide men, wor-
den overgedragen door cessie, nu is er voor sommige papieren
een gemakkelyker wijze van overdracht bepaald, namelyk het
endossement. De persoon , die krachtens die gemakkelyker
wijze van overdracht het recht uit de schulvordering krijgt,
is dan gelijk aan den cessionaris en het volledige endossement
heeft dus dezelfde werking, als de cessie.

Onder de Duitsche schrijvers , die vooral aanhangers dezer
meening zijn, kunnen genoemd worden
Treitscke i) en
PöHLS 2). Van hetzelfde gevoelen is ook Ladenburq- ;
ook deze vindt het endossement een eigenaardig soort van
cessie met bijzonderheden uitgedrukt in de wet.

Of onse wet ook cessie op het oog heeft gehad en dan
wel van de wissel
vorderingj gelijk Mr. Qüarlbs van Üfford
zegt , of van den wisselbrief. gelijk Mr. Kist •"\') beweert ,
is moeielijk uit te maken. Ik voor my meen, dat de wet-
gever geenszins gedacht heeft eeiiige theorie in zijne bepa-

1) Handb. des Weebselrechts § 331 en § 288.

2) Weobselreebt. dl. II bl. 339.

3) AroMv. f. d. dentscbe Wecbselr. dl. 3 bl. 133.

//Beschouwingen over het Juridisch Karakter van het Endossement", Leiden,
1885 , bl. 32.

6) Beginselen Handelsrecht, deel 2 bl. 104.

-ocr page 31-

17

lingen neer te leggen en terecht, want theorieën hooren
niet in een wetboek thuis ; maar dat hij in art. 133 W. v.
K alleen voorschriften heeft willen geven voor eene wijze
van overdracht, zonder zich er over uit te laten of de
geëndosseerde nu zou zijn cessionaris, al dan niet, zonder
endossement gelijk te stellen aan cessie of aan iets anders.

Eene meening , die zich aan de genoemde aansluit, is deze,
dat het volledig endossement zou wezen een
overdracht van
het vorderingsrecht
, waarbij dan nog noodig is overgave van
het papier. Overdracht van het
vorderingsrecht; de vorige
meening was van hen, die er in zagen cessie — cessie namelijk
genomen in den zin van overdracht van de
uitoefening van
het vorderingsrecht. Inderdaad berust het verschil van deze
twee gevoelens slechts op de beteekenis , welke men hecht
aan het begrip cessie.

Er zijn er namelijk, die zeggen overgang van het vorde-
ringsrecht is niet mogelyk , wel van de uitoefening daarvan ,
en dit noemen zij cessie.

Anderen zeggen, overgang van het vorderingsrecht is wel
degelijk mogelijk, hetzij, dat
^it altijd kan, hetzij, dat dit kan, als
de aard van het vorderingsrecht er op ivijst,
en dit noemen zy dan
ook cessie. De Duitschers hebben er echter een afzonderlijk
woord voor , namelijk
„singular-succession", „Successio-sin-
gularis", „sondernachfolge^\\
Evenwel is deze terminologie
lang niet vast en gebruiken zij dikwijls cessie voor hun
„singular-succession", terwijl zij dezen laatsten term ook
wel in andere beteekenissen gebruiken. Men zij dus zeer
voorzichtig met het bezigen van dit woord.

Later hoop ik op dit verschil van de beteekenis der cessie

-ocr page 32-

18

iiog terug te komen, hier zij het eenvoudig vermeld.

Grelijk ik zeide, meenen sommigen, dat in het algemeen over::
gang van het vorderingsrp.o.hi-, (Rur.e,p.i^Hio swgularis) n^ mogelijk
is , dan alleen
wanneer de aard van het vorderingsrecht er
op wijst
, gelyk het geval is by orderpapier. Bij order
papier toch blijkt het, dat het den uitgever onverschillig is,
wie de
crediteur zal wezen ; hetgeen niet het geval is bij
een gewoon vorderingsrecht, waarby men verbonden is
tegenover een bepaald persoon , dat dan ook de reden is ,
waarom zij , die beweren , dat alleen de
uitoefening van een
vorderingsrecht kan overgaan , zeggen , dat het vorderings-
recht zelf niet kan overgaan

Deze meening is o. a. die van Braüer van Blunt-
schli
en van Renaud •\'\').

Anderen dan , vooral de nieuweren , zijn van gevoelen,
dat overgang van het vorderingrecht
altijd mogelijk is ; zij
identificeeren dus cessie met singular-succession; by singular-
succession heeft plaats overgang van het vorderingsrecht,
maar bij cessie ook, het is hetzelfde , en dan meenen ver-
scheidenen , dat endossement is cessie, in den zin dus van
overgang van het vorderingsrecht; zij komen derhalve tot
hetzelfde resultaat by de verklaring van het karakter van
het endossement, als
Braüer c. s. Een voorbeeld hiervan
zien we in
Justus Budde. Hij zegt, op bl. 23 „Was
Rbnaud als das Eigenthümliche des Indossaments anfühvt

1) Wechsel. Ordn. bl. 51.

2) Wechael. Oijin. bl. 37.
Wcchselrecht bl. 173.

■\') Die reobtliche Natur des WeoLsel:Indossaments. 1884.

-ocr page 33-

19

im ö-egeiisatze zu der cession , dasselbe is der cession eigen-
thümlich :

Sie bewirkt eine Sondernachfolge in.die Forderung."
Waar dus
Budde zegt, endossement is cessie, en Rbnaud,
wel neen, endossement is volstrekt geen cessie , maar sin-
gular-succession , daar meenen ze beiden hetzelfde, omdat
Budde aan cessie , de beteekenis geeft van singular-succes-
sion , overgang van het vorderingsrecht zelf
Resumeer en wij:

Er is een partij, die zegt, endossement is cessie in den
zin van overdracht van de
uitoefening van het vorderings-
recht
, zoo Treitschkb c. s. ,

er is een andere partij, die zegt, endossement is singular-
suc,cession
, in den zin van overgang van het vorderinasrp,cM
^L. zoo Renaud c. s.,

er is een derde partij, die zegt, endossement is cessie in
den zin van overgang van het
vorderingsrecht zelf, zoo
Budde c. s.

Gelijk ik my , om later uit een te zetten redenen, niet met
deze meeningen kan vereenigen , zoo kan ik dit ook niet met die
van hen, welke in het vohedig wisselendossement zien een
borg-
tocht.
Het is vooral Einert die dit verdedigt. Uitgaande
van het blanco-endossement , ,zegt hij, de blanco-geëndosseerde
en diens opvolgers kunnen (Joor
^en-.

vQüdiffe overgave, van het stuk, die overgave is daartoe
voldoende, waar dus een
ander endossement voorkomt, daar

1) //Das Wechselrecht nach dem Bedürfnisse des WechselgescMfts im 19
Jahrh." 1839.

-ocr page 34-

20

is dit tot borgstelling. In den wissel ziet hij papieren geld
en als waarborg stelt men zijn naam nu op het stuk.

Ook Kuntze stemt dit gedeeltelijk toe, hoewel hij in
de overdracht toch de voornaamste functie van het endosse-
ment blijft zien.

Evenwel bij het endossement van verschillende papieren
bestaat deze borgtocht volstrekt niet , byv. bij ons niet bij
het endossement van een cognossement aan order of van een
bodemerijbrief aan order, bij deze papieren zal dus eene
geheel andere verklaring van het endossement gegeven moe-
ten worden. Bij den wissel zal inderdaad gewoonlijk die
borgtocht, \'dat regres , zooals men het noemt, het gevolg
van het endossement zijn , maar lang niet altijd , men kan
het immers uitsluiten door de zonder-obligo-clausule.
Liebe
vat in zijn „Entwurf W. O." die borgstelling aldus op:
„Dieses Verhältnisz wird man wie von Einert gesehen ist,
nur alsdann passend als Bürgschaft bezeichnen können, wenn
man unter dieser nach der Ansicht des älteren Römischen
Rechts ein Versprechen desselben, was ein anderer schuldig
ist, versteht, welches Versprechen blos durch die Identität
des Gegenständes an die Hauptschuld geknüpft ist," etc.,
maar dan krijgt men , wat
Liebe inderdaad zegt op blz. 94 ,
dat „der Uebertragende correus des Schuldners wird." Het
bestaan der
zonder-obl_ig(>clausule en het volkomen ont-
breken van de aansprakelijkheid der endossanten bij andere
endossementen, waardoor voor deze een geheel andere,
afwijkende verklaring zoude noodig zijn , zijn voldoende re-

\') Archiv, f. d. deutsche Wechselr., dl. 12, hlz. 5.

-ocr page 35-

21

denen, dat men niet zeggen kan, dat endossement borgstel-
ling is.

Eene andere theorie omtrent het karakter van het volledig
endossement is de
nomtie of delegatie-theorie. De voornaamste
voorstander dezer leer is
Joseph Unger. Hij redeneert
aldus: het gronddenkbeeld, waarop het verkeer met order-
en toonderpapier berust is de novatie en wel met
wisseling
van den crediteur
. de delegatie. Hiervoor is noodig inwil-
liging van den debiteur; reeds ia het Romeinsche recht gold
dit. Maar niet alleen inwilliging , ook medewerking, want
de debiteur moet den
nieuwen crediteur beloven, wat hij den
ouden had beloofd. Ging dit bij de Romeinen door eene
stipulalio, bij order- en toonderpapier hebben we eene
schriftelijke overeenkomst. In het uitgeven toch van een
orderpapier ziet
Unger eene belofte aan den nemer tot
betaling en eene belofte om een novatio te zullen aangaan
met dengeen , dien de nemer zal aanwijzen. Bovendien ligt
er nog in, een zich voortplantenden volmacht om in naam
van den debiteur met den derde eene novatio te sluiten. In
de overdracht van een orderpapier ligt dan eene verklaring
van den schuldenaar, dat hij toestemt in de delegatie, en
tevens de delegatie zelve door den endossaat in naam van den
uitgever. Op blz. 117 zegt hij verder: „Das Indossament
ist zunächst nichts anderes, als die Beurkundung eines
Rechtsgeschäftes auf der Rückseite der Wechselurkunde:
zufolge einer häufig vorkommenden Metonymie nennt man

1) //Die recMliclie Natur der Inhaberpapiere", 1857 , Uz, III ,

6 c. 8. 42. eo creditorh creditori quisquam invilus delugari potest.

-ocr page 36-

22

m

das durch Indossament beurkundete Rechtsgeschäft selbst
Indossament. Das Indossament im eigentlichen Sinn ist
somit nichts anderes , als eine Novation und zwar eine De-
legation\'\'.

In noot 20) zegt schrijver dan, dat hij het oog heeft met
zijn uitdrukking „das Indossament im eigentlichen sinn,"
op het „s. g. Eigenthumsindossament, vollständige, qualifi-
cirte Indossament." Dat hieronder dus niet valt bijv. het
incasso-endossement; dat soms het endossement ook een
cessie kan wezen, bijv. bij eenvoudige schuldbekentenissen.

Er ontstaat evenwel volstrekt niet telkens eene nieuwe
vordering, de oude blijft bestaan, immers de accessoria
blijven; bij novatie vervallen deze. En dan zou er toch
alleen sprake van novatie kunnen zijn , als het stuk steeds
met goedvinden van den debiteur uit diens handen gaat;
maar als het
buiten diens wil gebeurt, als m. a. w. de de-
biteur niet medewerkt, kan er van novatie voorzeker geen
kwestie zijn.

Ook Stobbe i) ziet in het volledig endossement een delegatie.

Kuntze in zijn werk „Die Obligation und die Singular
succession des römischen und heutigen Rechtes ," zegt iets der-
gelijks op blz. 259, het volledig endossement is eene her-
haling van de uitgifte, „von der es sich in der Wirkung
nur dadurch unterscheidet, dasz, während die Ausstellung
nicht nothwendig eine Novation enthält, das Indossament
seiner Natur nach eine Novation und zwar nicht eine s. g.

1) //Handbucli deä Deutaolieii PrivatreoMs", § 178.

-ocr page 37-

23

simplex mvatio, sondern eine die Person (Gläubiger) wech-
selnde in sich birgt.
Delegatio können wir dieselbe freilich
nicht taufen weil das Indossament ohne Mitwirkung des
Schuldners vollzogen wird, aber sie hat mit dieser die No-
vationswirkung gemeinsam". In noot 1 staat nog: „Das
Indossament ist ein besonderer, den Römern unbekannter
Vertrag, welcher im Geiste des Wechselverkehrs gleichwie
die römische
expromissio und delegatio , Novation wirkt.

In een later werk vindt Kuntze , dat die circulatie ,
welke plaats heeft by orderpapier een successio singularis is
in bovenvermelden zin; evenwel meent hij toch in datzelfde
werk,^) „das Indossament (ist) eine Wiederholung der Aus-
stellung und gewissermassen ein neuer Wechsel" , enz.

Waar Kuntze het dus reeds uitsprak, dat endossement
eene
herhaling is van de uitgifte van een wissel, komt deze
meening nog sterker uit bij
Thöl , ook verdedigd in het
proefschrift van Mr.
Qüarlbs van Ufpord. f\') Thöl zegt
vohedig endossement is
 neue Tratte welche sich an die

alte Tratte ansohlieszt." De overdragende werking, welke
niet in het trekken van een wissel ligt, maar wel in het
endossement, volgt, naar Mr.
Qüarles beweert, „niet uit
de quahficatie van het endossement als een nieuwen wissel,

1) Endemanu\'s Handbucli, deel 4, afl. 3 § 16.
§ 18.

3) Mr. Kist spreekt ia zijne //Beginselen van Handelsrecht", dl. II hl. 104,
ook van de z. i. ware verklaring van Kuntze, //die het endossement opvat als
eene overdracht der obligatie door schuldvernieuwing."
\'») //Handelsrecht" dl. 2.

5) O. c. § 10; beoordeeld door Mr. A. Heemskerk, Themis 1887.

-ocr page 38-

24

doch uit het feit, dat die nieuwe wissel zich aan den oor-
spronkelijken wissel aansluit."

Iets dergelijks is het Yolledig endossement volgens Mr.
Yisserikg: i) „Het contract tusschen den endossant en den
geëndosseerde is gelijk aan dat, tusschen den trekker enden
nemer, het contract namelijk van eigendomsoverdracht met
vrijwaring. Elk endossant is trekker tegenover zynen geën-
dosseerde, elk geëndosseerde nemer tegenover zijn endossant".

De schrijvers stellen zich echter geheel en al op het stand-
punt, alsof endossement alleen by den wissel voorkomt; als
het volledig endossement op een ander orderpapier staat,
bijv. op het
cognossement aan order, zal men wel onmogelijk
kunnen spreken van een „neue Tratte" en zou hiervoor dus
weder eene geheel andere theorie moeten worden opgebouwd.
Maar zelfs bij het endossement op den wissel, gaat de rede-
neering nog niet op, immers de endossant, die trekker
zou zijn van den nieuwen wissel, is zelf reeds wisselcredi-
teur, zijn toestand is dan toch anders, dan die van den
oorspronkelijken trekker. De zonder-obligo-clausule geeft
gelegenheid om by den wissel ook den regresplicht uit te
sluiten, hierdoor verbindt de endossant-trekker zich zeker
wel geheel anders dan de oorspronkelijke trekker.

Nog kan men bij verschillende schrijvers combinaties der
theorieën aantreffen, bijv. bij
Pothibr 2); hij noemt het
volledig endossement „un vrai contrat de change entièrement
semblable à celui qui intervient entre le tireur et le donneur

\') »Wisselregt der XlXde eeuw" bl. 84.
2) //Traité du contrat de cbange\'i, no. 79 en 80.

-ocr page 39-

25

de valeur", en dan verder : „outre ce contrat de change,
cet endossement contient une cession et transport de la lettre
de change, que l\'endosseur fait à celui à qui il passe son
ordre, et de tous ses droits et actions, tant contre ceux,
qui l\'ont fourme, que contre celui sur qui elle est tirée, lors-
qu\'il l\'a acceptée."

Lyon-Caen en Renault spreken van het volledig endos-
sement als van „un contrat particulier, comprenant une
espèce de vente de la lettre, considérée comme marchandise
et en même temps un cautionnement".

Daniel verklaart het volledig endossement aldus : „The
indorsement of a bill or note is not merely a transfer there-
of but it is a fresh and substantive contract embodying all
the terms of the instrument indorsed in itself. The indor-
sement of a bill is equivalent to the drawing of a new bill
bij the drawer upon the drawee {or acceptor, if it be accepted)
in favor of the indorsee; and the indorsement of a note is
equivalent to the drawing of a bill upon the maker, who
stands in the relation of acceptor, as it were, in favor of
the indorsee".

Ik zou nog vele schrijvers kunnen aanhalen, maar de
meeningen van hen, die vooral het oog hebben op het en-
dossement als vorm van overdracht of als borgstelling zijn
alle terug te brengen tot één der vorige theorieën. Ik zal
my dus hierbij bepalen en hen nagaan, die meer de legiti-

1) Van een dergelijk gevoelen is Pardessus, //Droit Commercial" 1 , n". 347.

2) //Droit Commercial" I n". 1079.

■\') //A treatise on the Law of Negotiable Instruments" I § 669.

-ocr page 40-

26

matiekracbt van het endossement op den voorgrond stellen,
waarbij ik dan tevens gelegenheid zal hebben myn eigen
meening uiteen te zetten.

§ 2.

Niet het overdragen of borgstellen is volgens velen de
voornaamste werking van het endossement, maar het
legiti-
meeren
van den houder.

Van verschillende theoriën uitgaande, komen onderschei-
dene schryvers tot deze conclusie. In de eerste plaats wil ik,
als behoorende tot deze groep, noemen ,
Jolly. \') Hij meent,
dat, waar volgens het Romeinsche recht,
een overdracht van
rechten niet mogelijk is, dit in het moderne obligatierecht
wel kan , indien het rechtssubject, dat in sommige individuën
te verwezenlijken is , in abstracto als crediteur gedacht wordt,
hetgeen bij den wissel geschiedt, (en dan zeker ook wel bij
ander orderpapier) ; m. a, w., gelijk
Jolly zegt op blz. 386,
„der Schuldner verpflichtet sich einem beliebigen Rechtssub-
jecte dessen Individualität erst noch in dieser oder jener
"Weise bestimmt werden soll." Het is nu hét volledig endosse-
ment dat die „Individualität" vau het rechtssubject „bestimmt."

Opgemerkt zij evenwel, dat als men aanneemt, dat de
trekker zich in abstracto verbindt, hiermede toch strijdt,
dat de nemer zoo concreet mogelijk is aangewezen.
Jolly
meent echter, dat deze is een „Vertreter des eigentlich zu
berechtigenden Rechtsubjectes in abstracto," maar daaruit

1) Archiv f. d. deutsche WechäelrecM, decl 4, bk. 381 sqq. en deel 5,
blz. 37 sqq.

-ocr page 41-

27

zou volgen voor den nemer eene verplichting tot endosseeren.
Bovendien is de rechthebbende, crediteur, en wel éénig
crediteur , naast hem nog een rij crediteuren in abstracto te
denken, lijkt mij gezocht, maar ook onjuist toe.

Goldschmidt is van gevoelen , dat er bij het orderpapier
is, eene eenzijdige belofte van den uitgever , welke zich ver-
bindt aan eene
onhepmlde rij van mogelijke crediteuren. Door
endossement, en hij voegt er bij overgave , wordt die onbe-
paalde ry , eene bepaalde rij van mogelijke crediteuren , altijd
van
mo/elijke crediteuren , want „durch die wirkliche Ausü-
bung der Obligatio gegenüber dem Schuldner bestimmt sich
wer von diesen möglichen Gläubigern der wirkliche Gläubi-
ger ist."

Het volledig endossement dient dus om dien onbepaalden,
mogelijken crediteur tot een bepaalden , mogehjkon crediteur
te maken.

Hoe echter is het te verklaren, dat de crediteur zijn recht
eerst krijgt door de uitoefening van dat recht, en dit is het
toch wat
Goldschmidt zegt. Immers vóór den vervaldag is
de crediteur nog maar
moQelijhe crediteur, hij wordt crediteur
door de uitoefening, maar mij dunkt, dat hij zijn recht
juist zal uitoefenen, door dat hij het gekregen heeft. Bo-
vendien de uitoefening, gelijk Mr.
Quaeles terecht opmerkt,
sluit de rij der mogelijke crediteuren. Als nu bij den wissel
iemand protest wegens non-acceptatie aanteekent en dus zijn

1) Zeitschrift f. d gas. Ilaadelsrccht, dl. 3 , hlz. 275. Later is hij van eene
andere meening geworden, Zeilschrift , dl.
O. 0. § 9.

-ocr page 42-

28

recht uitoefent, volgens welk recht endosseert hij dan nog
den wissel ?

Ook Martin wijdt aan dit onderwerp zijne aandacht.
Schrijver wijst er in de eerste plaats weer op , dat een over-
dracht van vorderingsrechten niet bestond in het Romeinsche
recht, maar ook nog tegenwoordig onmogelijk is; alleen de
uitoefening van een vorderingsrecht kan men overdragen.
Hierin onderscheidt zich juist het vorderingsrecht van het
eigendomsrecht. Het vorderingsrecht toch is gebonden aan
den oorspronkelijken crediteur en debiteur , eene nieuwe causa
is noodig om een nieuwen band te knoopen tusschen den
ouden debiteur en een nieuwen crediteur. Typisch drukt
Martin het aldus uit: „es gibt nur ein Eigenthum an einer
Sache , dieses
eine Eigenthum aber ist übertragbar in infini-
tum ; dagegen liegt in jedem Individuum der Stoff zu einer
Unzahl von Obligationen , jede einzelne Obligation aber ist
ein Verhältnisz zwischen zwei Individuen, das gerade desz-
halb unübertragbar ist."
Martin gaat nu na, wie eigenlijk
crediteur is bij den wissel. Voor de hand zou liggen , dat
oorspronkelijk de nemer crediteur is, maar dan zou het on-
verklaarbaar zijn , dat volgende houders een eigen recht kre-
gen , j
fflmers overdracht van vorderingsrechtenLjs onmogelijk.
Neen, gelijk
Savigsy heeft aangetoond, dat behalve op de
gewone wijze ook nog, door een zaak een obligatoire band
tusschen twee personen geknoopt kan worden , zoo geschiedt
dit in casu door den wissel. De één verklaart te betalen

1) Neues Archiv für Handelsrecht, deel 2. //Ueber Indossamente , in beson-
derer Berücksichtiguag des Indossaments nach Verfall."

-ocr page 43-

29

aan hem, die den wissel heeft, en deze kan dus zijn recht
ook alleen doen gelden , als Inj in het bezit van den wissel
is. De wissel is dus het punt, waarin zich concentreeren ,
de rechten van hem , die eenmaal als crediteur zal optreden,
dus de wissel is de representant van den crediteur, ergo
zelf crediteur; m. a. w., de trekker verbindt zich tegenover
den wissel. Eigenlijk ware het dus voldoende, dat men den
wissel alleen door overgave verkreeg, maar de wet eischt
nn eenmaal een bepaalden vorm ; het endossement doet dus
niets dan den houder legitimeeren als den
rechtmatigen houder.

Ook Yolkmar en Loewy O beweren , dat het vorderings-
recht alleen gelegen is in den wissel en deze dus de eigen-
lijke crediteur is ; de houder is alleen de representant van
den wissel. ïfu is het dus noodig om het recht uit te
oefenen , om namelijk representant van den crediteur, d. w. z.
den wissel, te zijn , dat men dien wissel bezit, en zeggen
de schrijvers : het endossement is nu een teeken , dat men
zich van dat bezit ontdoet.
Het endossement heeft volstrekt
niet de functie om een recht over te dragen, daar dit vaak
bij den endossant ontbreekt; toch kan hij endosseeren ,
m. a. w. te kennen geven , dat hij niet langer het bezit
wil hebben. In het derde deel van het „Zeitschrift\'\' leggen
zij hunne theorie verder bloot: het doel van den cedens is
zijn recht aan een ander te geven en zich van het bezit
te ontdoen ; bij endossement is nu vooral die ontdoening van
het bezit het voornaamste. „Indossament ist ein Zeichen der
Besitzentäusserung."

Zeitsclirift f- d. ges. Handelsreeht, deel 2 , Uz. 553.

-ocr page 44-

30

De positieve kracht, die Martin er aan geeft, noemen
Volkmar en Loewy niet uitdrukkelijk; zij geven een definitie,
die voor het blanco-endossement wel op kan gaan , maar bij
het endossement
op naam zal er toch zeker ook nog wel wat
meer in gelegen zijn en het de positieve kracht van legiti-
matie hebben.

Nauw sluit zich hierbij aan Hasenöhrl. i) Deze zegt,
dat wil men orderpapier vervreemden, in de eerste plaats
het
,,vinculum" ter zijde moet worden gesteld, opdat de
nieuwe verkrijger in staat zij de vordering uit het papier
uit te oefenen. Dit
vinculum is niet anders, dan, dat de
crediteur bij name is genoemd en dat dus alleen die ge-
noemde crediteur zijn recht kan doen gelden. Welnu, het
endossement heeft die functie om het
vinculum ter zijde te
stellen , maar daardoor krijgt de geëndosseerde nog niet de
vordering, hiervoor is bovendien noodig
levering. „Das
Indossament eröffnet nur die Möglichkeit den mit der For-
derungsberechtigung verbundenen Besitz zu erwerben. Das
Indossament is nichts anderes als ein Zeichen, dass der
bisherige Besitzer gewillt ist, seinem Besitz am Papiere sei
es bedingt, sei es unbedingt (zu Gunsten einer bestimmten
Person), und damit die Forderungsberechtigung aus dem
Papiere auf zu geben, es ist also ein Zeichen der beabsich-
tigten, nicht der bereits statt gefundenen Besitzentäusserung. 2).

Das OesterreioMsclie OUigationem-eclit, 1886 , ded II, § 67, Uz. 121.

2) Deze opvatting van Hasenöhrl wordt door Dr. Ofner bij de beoordeeling
van bet werk in het //Zeitschrift f. d. priv. und öffentliche Recht der Gegenwart",
deel 18, blz. 181 genoemd eene //durchaus richtige." Graewel in Archiv, f. d.
deutsche Wechselrecht, deel 1, blz. 124 noemt het endossement niet een »Zeichen
der Bezitzentäusserungmaar een //Zeichen der Ueberlassung des Eigenthums."

-ocr page 45-

31

Tot zoover de voornaamste meeningen der schrijvers.

Reeds in het begin heb ilc gezegd, dat m, i. de reden,
dat de genoemde schrij vers niet tot een goed resultaat komen
hierin ligt, dat zij niet aanvangen met te vragen, wat het
endossement
in het algemeen is. Hoe toch kan men een species
juist verklaren, indien men niet allereerst weet, wat het
genus is ? En wat is bijv. het volledig wisselendossement
anders, dan een species van het endossement in het alge-
meen ? Vooral komt deze fout uit by hen , die in het
endossement slechts zien een
vorm van overdracht , die het
noemen eene novatie, cessie, enz. 5 bij hen is duidelijk
merkbaar eene verwarring van het endossement met den
overgang van het recht. Het endossement kan misschien
noodig zijn om het laatste te bewerkstelhgen, maar meer
ook niet, en het karakter van het endossement kan niet
verklaard worden , doordat men dien overgang verklaart.

Juister is, naar mijn gevoelen, de meening van hen, die
in het endossement eene
legitimatie zien, hun punt van
uitgang deel ik echter niet. Noch
Jolly met zijn in abstracto
gedachte crediteuren , noch
Goldschmidt met zijne mogelijke
crediteuren, noch eindelijk
Martin of Volkmar en Loewy
kan ik hierbij gelijk geven. De beide eersten niet om reeds
genoemde redenen en de anderen niet omdat die personifi-
catie van een stuk papier — waarop zij toch hunne theorie,
niet alleen van den wissel, maar ook van het endossement
bouwen — strydt met alle begrippen. Dergelijke vreemde
en gezochte theorie is ook volstrekt niet noodig tot verklaring
van wat het endossement is.
Goldschmidt is evenwel later
van een ander idee geworden, gelijk boven blz. 27 noot 1)

-ocr page 46-

32

reeds opgemerkt is. De overeenkomst, welke de uitgever
van het papier met den
eersten nemer__sluit, bevat, volgens
zijn zeggen tevens eene eenzydige belofte van den uit-
gever met alle volgende papiereigenaars , het is een over-
eenkomst niet met een ombepaalden derde, maar met een
bepaalden persoon , ten voordeele van dezen bepaalden per-
soon en een onbepaalde kring van personen , zóó, dat elk
een zelfstandig recht krijgt, hetwelk niet afgeleid is van
den vroegeren eigenaar ; „es handelt sich so um Begründung
successiver Rechte ," maar toch verkrijgt blijkbaar elk volgend
eigenaar zijne rechten originair. De onjuistheid hiervan
hoop ik later te trachten aan te toonen.

In het zeggen van hen, die beweren endossement is een
teeken van het zich ontdoen van het bezit of wel, gelijk
Haseïtöhrl zich nauwkeuriger uitdrukt, een teeken, dat
men het
plan heeft om zich van het bezit te ontdoen, is
zeker veel waars gelegen, evenwel de definitie is onvolledig,
het endossement beoogt nog iets meer positiefs.

Trouwens al die schryvers komen er toch steeds weer op
terug, dat in het endossement, als zoodanig, eene zekere
overdragende of borgstellende werking ligt, bijv.
Martin,
die op blz. 405 spreekt van de „generelle Eigenschaft des
Indossaments," namelijk het verantwoordelijk stellen van
den endossant by niet-betaling; ook
Hasenöhrl op blz.

1) Systems en Ztft. f. d. ges. H. r. deel 28 bl. 63. «Miscellen zur Theorie
der Werthpapiere."

2) Zie beneden Hoofdst. III.

3) O. c.
\'\') O, c.

-ocr page 47-

33

122 .• „Febstdera , dass das Indossament ein Zeichen der beab-
sichtigten Besitzentäusserung ist, kann darin auch noch die
Uebernahme einer Verbindlichkeit, nämlich einer Haftung
für die Forderung aus dem Ordrepapiere liegen." Ook van
het standpunt uit van deze schrijvers, die het volledig
wisselendossement verklaren, is zulk een uitspraak niet
gerechtvaardigd; het is zeker mogelijk, dat de wetgever
bepaalt, dat bij sommige orderpapieren de endossanten een
zekeren regresplicht zullen hebben , maar dit ligt nooit in
het endossement als zoodanig.

. Wat is dan het endossement, en wel het endossement in
^n meest algemeenen zin ?

Endossement is niets dan het schryven van een naam met
of zonder een zekere formule op een papier, gewoonlijk op
.^den rug , aanduidende, zoolang dit papier in handen is van
den endossant, dat deze het
plan heeft zich daarvan te
ontdoen, ten behoeve van een met name aangewezen persoon
of ten behoeve van een persoon, wiens naam niet genoemd
is. Het endossement is dus slechts eene
legitimatie van hem ,
die het stuk later zal krijgen.

Verder is het onmogelijk iets uit het endossement af te
leiden. Hoe de geëndosseerde het stuk krijgen zal, als
eigenaar, als lasthebber of als hoedanig ook, tot welk doel-
einde hij het verwerven zal, we kunnen het zoo maar niet

1) Zoo ook Wolff .\'/Das Indossament nach Verfall" in Archiv, f. d. Deutsche
Weohselrecht deel 13, en Grünhut, \'/Wechselhegehung nach Verfall", die, hoewel
heiden — vooral de laatste — de legitimatiekracht van het endossement op den
voorgrond stellen, toch nog spreien van andere werkingen, die het endossement
eigen zouden zijn.

3

-ocr page 48-

34

zeggen; evenmin als we kunnen uitmaken., welke verplich-
tingen de endossant op zich neemt.

Slechts in verband met andere omstandigheden is dit te
beslissen, maar nooit uit het endossement qua talis. Ook de
ontwikkeling van het endossement, staaft mijne meening, dat
het slechts eene legitimeerende functie heeft. Wel beweren
Unger, Thöl en Quarles vas IJppord bij de verklaring
van het ontstaan van het wisselendossement, dat in plaats
van het endosseeren, oorspronkelijk nieuwe wissels werden
getrokken, maar gelijk ik heb aangetoond,^) in navolging
van
Bibner , Goldschmidt en Schaps, moeten we aannemen,
dat het endossement daaruit ontstaan is, dat, waar eerst de
^gecommeteerde" vóór het uitgeven van den wissel genoemd
moest worden, in vervolg van tyd, toen dit te lastig bleek
te zijn, men den nemer door middel der orderclausule vrij-
liet, hem naderhand aan te wyzen, hetzjj dat de nemer hem
tot eigenaar, hetzij tot gevolmachtigde wilde maken. De
naam van den „gecommeteerde" werd dus later op het stuk
geplaatst, welnu, wat was dit anders dan een noemen, een
legitimeeren van den persoon des gecommeteerden? Toen
later het meermalen endosseeren gewoonte werd, veranderde
die aard van het endossement natuurlijk niet.

En gelijk ik boven opmerkte, dit endosseeren van wis-
sels , was slechts eene analoge toepassing van eene dergelijke
handeling, die reeds vroeger met ander papier plaats vond.
Hierbij komt ook duidelijk uit, dat bij endossement het slechts
te doen is om een aanwijzen, een legitimeeren van den

1) Zie boven bl. 10.
Blz. 12.

-ocr page 49-

35

persoon, die het stuk zal krijgen. De debiteur toch verbond
zich zóó, door de orderclausule, dat hij te kennen gaf, er
niet aan te hechten, wie de schuld zou innen. Moest nu
oorspronkelijk dien persoon op vry omslachtige wyze aange-
wezen worden, door het handelsgebruik, kwam eene gemak-
kelijker manier in zwang, hot endossement.

Het is onverklaarbaar, hoe het mogelijk is dat men uit
dat schrijven van een naam op een stuk, met het doel om
iemand te legitimeeren, zooveel heeft kunnen afleiden, bijv.,
dat de regresplicht ligt in de natuur van het endossement. \')
Men had dan wel het
volledig wisselendossemegt op het oog.,
maar ook hierbij was die regresplicht vaak bestreden in de
17^« eeuw; en bovendien lag het in de natuur, zoo zou het
by volledig endossement op alle stukken moeten voorkomen.
Slechts andere handehngen of afspraken van partijen of wel
wettelijke bepahngen, in één woord, andere omstandigheden
kunnen meer gevolgen aan het endossement geven, maar
dan vloeien die gevolgen niet voort uit het endossement, doch
uit die andere omstandigheden in verband daarmede.

b Dit is vooral de meening der Fransche schrijvers, o. a. Lyon-Caen en
Renault o. o. n". 1093: //cette obligation de garantie, qui résulte naturellement
de l\'endossement enz." Zoo noemen zij in n®. 1091 het wegvallen der exepties
ook een //effet énergiq^ue de 1\'endossement" Eveneens Théophile Hue //La Ces-
sion et Transmission des Créances", 1891 , deel II, hlz. 286.

-ocr page 50-

II.

Het Endossement in verijand met andere
omstandigheden.

1.

"Wil het endossement inderdaad eenig gevolg te weeg
brengen , dan is hiertoe in de eerste plaats noodig overgave
van het stuk, waarop het gesteld is. Heeft de endossant
het endossement op het stuk geplaatst, en daarmede aange-
wezen , dat hij wil, dat deze of gene, of wel, by het blanco-
endossement, een niet met name aangewezen persoon het stuk
zal krygen, dan moet hij, om daartoe te.geraken aan dien
persoon het stuk overhandigen. Dit wordt vaak over het
hoofd gezien, toch is het een essentieel vereischte, indien
men iets te weeg brengen wil.

„Es ist unzweifelhaft, dasz das Indossament allein auch
nicht die geringste Wirkung , nicht die mindeste Berechtigung
zu Gunsten des Indossatars zu erzeugen vermag, Eechte aus
dem Indossamente viel mehr erst mit der Tradition, mit
dem Besitze des Wechsels entstehen können, zegt
Wolpp.

1) Das Indossament naoli Vervall in Archiv, f. d. Dentsolie\'Wecliselr., deel 13,
hlz. 148.

-ocr page 51-

37

Ook onze wet verzuimt de vermelding van de overgaaf in
art. 133 W. v. K.

Is het stuk na het endossement aan den aangewezen
persoon getradeerd, dan heeft de geëndosseerde het met
goedvinden van den endossant en hy is dus gelegitimeerd ,
om er iets mede te doen.
fFai hij met het stuk echter
doen mag en als
hoedanig hij gelegitimeerd is, ja, dat
kunnen we zoo maar niet zeggen.

Het is mogelijk, dat endossant en geëndosseerde hebben
afgesproken , dat de laatste het stuk zou krijgen als eigenaar,
of wèl als pandhouder, of wel, dat hij slechts bewaarnemer
zou zijn. En hebben partijen dit afgesproken, welnu dit
zal dan ook gelden. Wilde de endossant bijv., dat de
geëndosseerde de rechten voor hem uit het stuk zou uit-
oefenen , de schuld voor hem zou innen, zoo is het hiertoe
eene legitimatie. Kortom de afspraken van partijen zullen
tusschen hen van kracht zijn.

Maar nu tegenover derden! Het is mogelijk, dat de
endossant in het endossement uitdrukkelijk gezet heeft, dat
de geëndosseerde het stuk zou krijgen , bijv. als pandhouder,
of ter incasso, of hoe ook. Is dit het geval, zoo zullen
derden er dit natuurlijk uit mogen afleiden en zal tegenover
hen gelden, wat hun kenbaar is gemaakt. Maar het is ook
zeer wel mogelijk, dat het endossement geen uitsluitsel
daaromtrent geeft, en zullen nu derden uit het endossement
in verband met de overgaaf niet iets meer kunnen afleiden,
dan dat de geëndosseerde gelegitimeerd is om
iets met het
stuk te doen ? Zullen derden m, a. w. niet mogen zeggen,
dat de geëndosseerde tot iets
bepaalds is gelegitimeerd ?

-ocr page 52-

38

Zeker zullen ze diè soms kunnen ; en dit hangt af van het
stuk, waarop het eadossement voorkomt-, van de wijze,
waarop de debiteur zich verbonden heeft. De papieren ,
waarop het endosseq^ent kan voorkomen zijn papieren op
naam, papieren a\'ari order en papieren toonder.

Achtereenvolgens wil ik nu nagaan , wat men m. i, mag
afieideu uit endossement en overgave, als het endossement
op één dezer sóórt stukken voorkomt.

§

Kan en mag een endossement voorkomen op een papier
op naamj ï) Zijn alle stukken vatbaar voor endossement ?
Natuurlijk wel. Een andere vraag is het, of alle stukken
vatbaar zijn voor aan orderstelling, welke dikwijls met de
eerste verward wordt. Maar als men er op let , dat
endos-
sement niets is dan eene legitimatie van den geëndosseerde.
is er geen bezwaar tegen, dat dit op een stuk op naam
wordt geplaatst. De vraag moet dan ook niet zijn of het
kan , maar met welk rechtsgevolg het geschiedt

Men is zoo licht geneigd te zeggen , endossement op een
papier op naam is eene onmogelijkheid, daarvoor is noodig,
dat het papier aan order luidt. „Wordt de clausule
^an
gemist, van endossement geen sprake , natuurlijk, want
het endossement is het kind van de moeder clausule," zegt

1) Met ]ia|)iercii on niuun wnnlftn natuuL\'lijk bedoeld de rekta-papieren , als
wkfji-wissel enz.- maar ook bijv. de kwitanti^.

-ocr page 53-

39

Mr. C. W. MARaADANT. Het is wel mogelijk , dat het
endossement het kind is van moeder clausule , maar dan is
het toch zeker, dat het in den tijd sedert zijne geboorte,
zijn moeder boven het hoofd is gegroeid en nu alleen in
de wereld kan staan. Dat men zich aldijs uit, is echter het
gevolg daarvan, dat men altijd het oog heeft op een bepaald
soort endossement, het
volledig wisselendossement, dat men maar
niet inziet, dat
endossement een veel ruimef b,eteekenis heeft.

Wat mogen derden dan er uit afleiden, indien zij een
endossement zien op een
papier op naam ? De geëndosseerde
heeft het papier met goedvinden van den endossant, hij is
gelegitimeerd en tot iets natuurlijk. Tot eigendom of pand
legitimeert het al vast niet, immers daartoe is noodig het
vervullen der voorschriften van de artikelen 668 en 1199
van ons Burgerlijk Wetboek. — Een papier
op naam duidt
aan , dat een debiteur zich verbonden heeft met een
be-
paalden crediteur, dat deze de rechten , in het stuk gedo-
cumenteerd , mag uitoefenen. De debiteur heeft bijv. in het
stuk gezet, dat hij aan dien bepaalden crediteur een zekere
som zal betalen of een zekere hoeveelheid goederen zal
afleveren. Nu plaatst die crediteur een endossement op het
stuk en legitimeert daardoor een ander, den geëndosseerde,
hij plaats"fer niet bij waartoe, maar natuurlijk heeft hij voor
zijne handeling een reden, wil hij den geëndosseerde tot
iets legitimeeren; en wat zullen derden er wel anders uit
mogen afleiden, dan dat hij hem legitimeert om de réchten
uit het stuk voor hem uit te oefenen!

2) //Cessie door Endossemeat." Leiden 1879.

-ocr page 54-

40

Het is inderdaad eene legitimatie om, bijv. de schuld , te
ontvangen, eene lastgeving dus. Meer
kunnen derden er niet
uit afleiden, want niets geeft er hun het recht toe. Maar
dit n^gen zij er uit afleiden, want de endossant legitimeert
den geëndosseerde tot iets, en deze legitimatie, gecombineerd
met den inhoud van het stuk, wijst er op, dat het endosse-
ment is een volmacht om te ontvangen.

Ook op eene kwitantie komen wel endossementen voor;
kwitantiën hebben iets eigenaardigs , hoewel papieren op naam,
gelden
zij in de praktijk toch, als het ware, als papieren aan
toonder. Wanneer iemand eene kwitantie aangeboden wordt,
en hij wil die betalen, zal hij nooit vragen, zijt gij wel den
crediteur ? Gewoonlijk zal dit ook niet het geval zijn. Staat
op een kwitantie nu een endossement dan legitimeert dit, als
voorkomende op een papier
op naam, den geëndosseerde om
te ontvangen. Maar waartoe dit, als
volgens de gewoonte
reeds
het houden, zonder meer, legitimeert? Het wordt vaak
eenvoudig gedaan om er tegen te waken, dat als het papier
gestolen wordt, de dief het geld zal innen, of bij verlies, de
vinder; vooral zal men het doen, als men eene kwitantie
verstuurt naar een andere plaats. Het spreekt van zelf, dat het
al weder niet een afdoende maatregel is, want de vinder of
de dief kan zeggen, dat hij een bode van den geëndosseerde
is, maar het geeft toch altijd eenigen waarborg, daar de
debiteur kan weigeren te betalen aan een ander, dan aan den
geëndosseerde en dit ook, als hij voorzichtig is, doen zal.

De endossant bij een papier op naam blijft het beschik-
kingsrecht behouden, m. a. w. hij kan steeds de volmacht
herroepen. Bijv. iemand heeft eene kwitantie op een ander,

-ocr page 55-

41

hij endosseeert deze aan een derde, maar schrijft voor zich
zelf eene nieuwe. Als de endossant met de nieuwe kwitantie
en de geëndosseerde met de oude, deze nu te gelijk aan den
debiteur aanbieden, zal hij den eersten moeten betalen;
immers door het schrijven en aanbieden van de nieuwe
heeft hij getoond zijn volmacht te herroepen.

Nu kan zich evenwel het geval voordoen, dat er slechts
één stuk is, waarvan het houden noodzakelijk is tot uitoefe-
ning van het recht, en dat men aan een ander heeft geën-
dosseerd , maar waarvan men dat endossement wil herroepen,
bijv. iemand heeft een rekta,-
cognossement geëndosseerd. Hij
wenscht nu echter die machtiging te doen ophouden en
maakt dit den geëndosseerde kenbaar. Hy moet evenwel, wil
hij zijn recht uitoefenen het stuk zelf in handen hebben.
Ook dit is geen bezwaar, want art. 1851 B. W. luidt aldus:

„De lastgever kau den last herroepen, wanneer hem zulks
goeddunkt, en, indien daartoe gronden bestaan,
den last-
hebbe
r noodzaken hem de volmagt, welke hi.j in handen
heeft, terug te geven."

Door het terugkrygen van die volmacht, op het cognos-
sement geplaatst en daarmede onafscheidelijk verbonden,
krygt hy ook het cognossement terug, en tevens de macht
om afgifte der goederen te vragen. Door de aanhahng van
dit artikel uit den titel van lastgeving, heb ik mijne meening
uitgesproken, dat deze titel toepasselijk is op het endos-
sement bij papier op naam ; inderdaad volgt dit reeds hieruit,
dat, gelijk we zagen, de endossant van een papier op naam
den geëndosseerde legitimeert tot het uitoefenen van het recht,
dat in het stuk vervat is en dus eenvoudig
lastgeving bedoelt.

-ocr page 56-

4.2

Het zal wel bijna overbodig zijn te zeggen, dat bij dergelijk
endossement geenszins voorkomen de eigenaardigheden, welke
we soms bij endossement zien , bijv. geen regresrecht, geen
wegvallen der exepties, enz. Maar dit is natuurlijk , want
dit alles volgt in het geheel niet, gelijk reeds meer gezegd,
uit het endossement q. t.

Waar gewoonlijk het endossement bij papier op naam zal
wezen eene legitimatie om het recht voor den. endossant uit
te oefenen, daar behoeft het dit ook weer niet altijd te zijn.
Als bijv. het endossement uitdrukke^ inhoudt, dat de ge-
ëndosseerde tot iets anders gelegitimeerd zal zijn, dan zal dit
te
genover derden ook gelden ; het is wel bijna onnoodig
hierop te wijzen. Alleen als eigenaar of als pandhouder zal de
geë
ndosseerde bij een papier op naam nooit kunnen optreden,
want daartoe is noodig, dat de formaliteiten van de artt. 668
en 1199 B. W. vervuld zijn , en hiervan kan de crediteur
alléén niet afwijken.

§ 3.

Uitgaande van hetgeen we gevonden hebben, als de be-
teekenis van het endossement, is het ook bij
orderpapier
in de eerste plaats wederom niets, dan eene aanwijzing van
den persoon, die met den wil van den endossant houder

1) Anders in het Amerikaansche recht, Daniel o. c. I , § 664 : //If a note
be non-negotiable, because payable to a certain person only , should he indorse
it, it will be binding upon him , and his liability to his immediate indorsee
will be the same as upon the indorsement of a negotiable note , enz.

-ocr page 57-

43

van het orderpapier zal worden , niets dan eene legitimatie.
Heeft de overgave plaats gegrepen , dan is het stuk geleverd
en de geëndosseerde houdt het papier met den wil van den
endossant. Als hoedanig heeft hij het nu ? Het antwoord
op deze vraag zal men onmogelijk zoo in eens kunnen geven.
We moeten daartoe weer
weten, wat partgen hebben afge-
spr
oken. Het geval kan zich hebben voorgedaan , dat de
eigendom overgedragen is, of wel dat er pandrecht gegeven
is, of dat er eenige andere overeenkomst tusschen partijen is
gesloten. Natuurlijk zal deze dan ook gelden, i) Maar
derden
zijn dikwijls niet op de hoogte van de afspraken van partijen,
vooral niet bij het endossement, dat in zijn eenvoudigsten
vorm uit eene enkele naamteekening bestaat, en ook zelfs ,
wanneer het uitgebreider is, gewoonlijk niet de rechtshan-
dehng vermeldt, welke tusschen partijen is verricht.

Bij papieren op naam zagen we, dat, terwijl door endos-
sement en overgave de geëndosseerde in het algemeen tot
iets is gelegitimeerd, hij daar gelegitimeerd is om de rechten
uit het stuk
voor den endossant uit te oefenen.

Bij het orderpapier kan het endossement echter tot heel
wat meer legitimeeren. Bij de uitgifte van een orderpapier
toch , heeft de debiteur, als het ware verklaard , dat hij er
niet aan hecht, wie als crediteur tegenover hem zal optreden.
Er bestaat hierbij een rechtsband tusschen den debiteur en
iemand, die in het stuk als eerste crediteur is aangewezen ,
maar die steeds de bevoegdheid zal hebben,
buiten den debi-
teur om^.
een ander als crediteur te benoemen, waardoor de

\') Zie bovea blz. 37 ; dit punt is wel betwist, hierover echter later.

-ocr page 58-

44

rechtsband op dien ander zal overgaan. Die ander moet nu
op een of andere wijze gelegitimeerd worden, en, gelijk we
zagen, heeft zich historisch, als eene gemakkelijke wijze van
legitimeeren van dien crediteur, bij de orderclausule het
endossement aangesloten, het endossement namelijk, dat aan
zekere vereischten voldoet , en in onze wet het volledig- of
blanco-endossement wordt geheeten. Voldoet het endossement
niet aan die bepaalde vereischten, dan heeft het eene andere
werking. Ook bij orderpapier kunnen we dus niet dadelijk
zeggen, waartoe een endossement tegenove:^der
den legiti-
meert; we moeten hiertoe nagaan, hoe het endossement is
ingericht.

Over het endossement van orderpapier wordt in onze wet
gesproken. Slechts ééne
algemeene bepaling over order-
papier bevat zij, namelijk art.
1198&ïs B. W. , waar ge-
zegd wordt, dat pandrecht op papier aan order door endos-
sement en overgave wordt gevestigd; verder bevat onze wet
speciale bepalingen voor den wissel, het orderbriefje, de
assignatie, het cognossement aan order en de bodemerybrief
aan order. Het uitvoerigst is de regeling, ook voor onts
onderwerp, bij den wissel. Ik zal dus eerst nagaan, welke
legitimatiekracht de verschillende endossementen daarby te-
genover derden hebben, om dit dan bij de andere order-
papieren te bespreken.

De verschillende endossementen — want bij den wissel
komen voor het volledig-, het onvolledig- en het blanco-
endossement.

Art. 133 van het Wetboek van Koophandel luidt:

„De eigendom van wisselbrieven, betaalbaar aan order.

-ocr page 59-

45

"V" kan, zoolang dezelve niet vervallen zijn, aan anderen door
middel van endossement worden overgedragen."

De eigendomsoverdracht geschiedt dus bij een wissel door
endossement _
— en de wet bedoelt hiermede volledig endos-
sement , zooals het in art. 134 omschreven is —
en overgave.
Tegenover derden zal dan degeen, die op de voorgeschreven
wijze in het bezit is van een wissel, als eigenaar gelden.
Hij mag dus alle rechten, die den eigenaar toekomen , uit-
oefenen , speciaal den wissel verder volledig endosseeren.

De debiteur heeft door de inlassching der orderclausule te
kennen gegeven , dat hij er niet aan hecht, wie crediteur is,
en de wet heeft door de bepaling van art. 133 slechts de
handelsgewoonte gesanctioneerd, welke er bestond om den
nieuwen crediteur door volledig endossement als eigenaar te
legitimeeren. Ook pandrecht wordt echter door endossement
en overgave gevestigd; dit is evenwel het mindere , eigen-
dom het meerdere. De volledig geëndosseerde mag dus altyd
beweren , dat hij eigenaar is ; aan een ander, zoo deze er
belang bij mocht hebben , het bewys , dat hy slechts pand-
houder is.

Art. 135 al. 2 W. v. K. wijst er nog op , dat de volledig
geëndosseerde tegenover derden als eigenaar mag gelden.
Dit artikel toch geeft aan den o^olledig geëndosseerde, die
dus in het algemeen niet-eigenaar is van den wissel, de
bevoegdheid hem
verder te endosseeren, en den bona fide
geëndosseerde tot eigenaar te maken. Waar deze dus, die

1) //ea door overgave". Zie boven blz. 37..

Een valsch endossement draagt nooit reeiten over, zelfs niet aan b. f.
geëndosseerden, art. 137 W. v. K.

-ocr page 60-

46

den wissel van een niet-eigenaar krijgt, gelijk uitdrukkelijk
blijkt, tegenover allen als eigenaar zal gelden , daar zal dit
a fortiori het geval zijn met dengeen , die hem van iemand
krijgt, welke ten minste reeds uiterlijk eigenaar blijkt te zijn.

Het feit, dat hier een niet-eigenaar over den eigendom
mag beschikken, doet zien , dat bij den wissel ook het be-
ginsel van art. 2014 al.
1 Burgerlijk Wetboek van kracht
is, nl. bezit geldt als volkomen titel, bezit en hier moet bij
den wissel bijverstaan worden , gesteund door een echt vol-
ledig endossement , dat zich aan de vorige aansluit. Ook
bij den incasso-wissel heeft onze wet in art. 111 bepaald,
dat het een niet-eigenaar gegeven is den eigendom over te
dragen. Het moge wellicht een weinig hard zijn , voor den
eigenaar, zonder of tegen wiens wil de wissel verder geën-
dosseerd wordt, het verkeer eischt het.

Dit is dus de kracht van het volledig endossement, in
verband met de overgave, indien het voorkomt op den wis-
sel , dat: hij, die er door gelegitimeerd is,
als eigenaar is
^legitime_Êi:d. Eene andere kwestie is het, of hij inderdaad
eigenaar is, dit is iets wat alleen partijen aangaat en waar-
mede derden niet noodig behoeven te hebben. Evenwel is
het hun zeker vergund te bewijzen, dat de eigendom niet
over is gedragen; indien zij kunnen aantoonen, dat de vol-
ledig geëndosseerde slechts, bijv. lasthebber is, zoo moeten
zij tot dit bewys worden toegelaten. De bevoegdheid hiertoe
is \'echter betwist, waarover later. Derden ter goeder trouw
kunnen evenwel uit dergelijk bewijs geen nadeel lijden.

\') Zie over deze vraag Mr. M. S. Koster, //Een paar RecMsvragea betreffende
Order- en Toonderpapier", Utreett 1890. blz. 118 sqq.

-ocr page 61-

47

Het onvolledige endossement wordt in onze wet behandeld
in art. 135 "VV. v. K. Het is het endossement, dat één der
vereischten mist, genoemd in art. 134.

De wet zegt, dat een dergelijk endossement zal gelden
als een volmacht; het\' „wordt tusschen den endossant en
dengene aan wien hij den wisselbrief heeft geëndosseerd
voor eene volmagt gehouden, strekkende om den inhoud des
wisselbriefs, zelfs in regten , in te vorderen." De tweede al.
voegt er dan aan toe, dat de onvolledig geëndosseerde over
den eigendom beschikken mag. Nu is de vraag gerezen of,
waar art. 135 zegt, dat het onvolledig endossement, als
volmacht gelden zal, het ook
tegenover derden gelden zal als
volmacht. Ik geloof, dat dit zeker het geval zal zijn, of
liever, dat dit
juist het geval zal zijn. Immers tusschen
partijen moeten natuurlijk gelden de afspraken. Kan de
onvolledig geëndosseerde bewijzen, dat de endossant hem
den eigendom wilde overdragen, zoo is hij eigenaar;
voor derden, hiermede onbekend , is hij echter steeds gevol-
machtigde om te innen, en de wet geeft hem tevens het
recht tot verder endosseeren.

Evenwel velen zijn van meening, dat het alleen tiipsnhPTi
partijen als volmacht geldt, o. a. Kist^), Vbltman^)^
Land , Ludbn , Db Pinto , en Jongstra «).

Voornamelijk beroepen deze schrijvers zich op de woorden

1) O. C. II. blz. 138.

2) //Endossement van Wisselbrieven", Amsterdam, 1861, blz. 81.
•\') //Beginselen van het hedendaagsche "Wisselrecht" blz. 107.

//Het Onvolledige en het Procui\'a-Endossement", Utrecht 1879.
5) Themis IV, blz. 49.
«) Weekbl. v/h. Recht, n". 3614.

-ocr page 62-

„tusschen den endossant en dengene aan wien hij den wis-
selbrief heeft geëndosseerd". Behalve deze woorden , haalt
men ook het ontstaan van dit artikel aan als argument voor
de laatste meening m. i. echter ten onrechte. In de Code
de Commerce luidt het overeenkomstige artikel 138 :

„Si l\'endossement n\'est pas conforme aux dispositions de
l\'article précédent, il n\'opère pas le transport ; il n\'est
qu\'une procuration".

rm. Ludeït , die dit uitvoerig bespreekt, erkent dan ook,
<^ dat volgens Fransch recht, de onvolledig geëndosseerde zuiver
4 lasthebber is. "Verder zegt nu echter Mr. Luden : i)
^ „De wetgever heeft den toestand van den onvolledig ge-
ëndosseerde willen verbeteren , omdat hij wist, dat deze,
volgens het Fransche recht, de treurige gevolgen droeg,
van eene handeling, waar hij zelf geen deel aan had, en
gaf hem daarom twee bevoegdheden: een eigen vorderings-
recht , en het recht om den eigendom over te dragen. Hij
heeft hem bijna aan eenen volledig geëndosseerde gelijk ge-
steld , alleen waar het de betrekking gold tusschen hem en
zijnen endossant, is hij aan de oude leer blijven hangen, en
1 heeft hij juist in tegenstelling met de rechten , die hij hem
I als eigenaar gaf, bepaald , dat „deze betrekking die van last-
f geving was."

Hij vindt dan ook, en met hem de boven aangehaalde
schrijvers, dat de onvolledig geëndosseerde, als volledig ge-
ëndosseerde verplicht is , op grond, dat in de artt, 145,

1) O. C. blz. 34.

2) Zoo ook Mr. ZuWi, «Het Nederlandsoli Wisselregt", blz. 100,

-ocr page 63-

146 , 177 en 186 W. v. K., steeds in het algemeen gesproken
wordt van endossanten en endossement, zonder eenig onder-
scheid tusschen volledig of onvolledig. Bovendien heeft volgens
hem de onvolledig geëndosseerde eene
actio suo nomine.

Evenwel al deze argumenten lijken my niet krachtig
genoeg, om tot deze mijns inziens onlogische opvatting te
komen. Oppervlakkig doen de woorden wel denken, dat het
alleen als volmacht moet gelden tusschen endossant en geën-
dosseerd , toch is dit niet zoo, als men de reden nagaat,
waarom deze in het artikel geplaatst zijn. Ik zou het dan
ook niet eens zija met Mr. S.
M. J. Modderman, i) die de
gewaagde meening uitspreekt, dat deze woorden wel geheel
en al weg kunnen.

Yolgens art. 112 toch van het Wetb. van Koophandel van
1830, dat in denzelfden geest was, als art. 141 van het
ontwerp van een "Wetboek van 1809 , was degeen, aan wien
de onvolledig geëndosseerde endosseerde, de „in des irregulier-
geëndosseerden plaats gestelden lasthebber, slechts ten zelfden
einde , als waartoe het aan deze gegeven mandaat strekte."
Waar men nu later de stelling van den
opvolger van den
onvolledig-geëndosseerde verbeterde, daar kwam nog geen
wijziging in de stelling van den onvolledig geëndosseerde zeff.
En dat, waar men die stelling wenschte te verbeteren , het
nu niet overbodig was de woorden „tusschen den endossant
en deagene aan wien hij den wisselbrief heeft geëndosseerd"
er bij te voegen , blijkt duidelijk uit de overwegingen van
een arrest van het Hof vau Noord-Holland 2) ; die woorden

1) RecMsgcl. Bijbl. 1845 blz. 857.

2) Ait. ITof Nooi-d-Holland, 15 Febr. 186« W. n". 3793, M. v. H. 1866 ,
blz. 27.

-ocr page 64-

50

zijn niet overtollig, want: „bij vroegere ontwerpen werd het
irregulier-endossement gezegd lastgeving te vestigen niet
slechts op den irregulier geëndosseerde zeiven , maar ook bij
substitutie op den later geëndosseerde, weshalve bij het wij-
zigen van dit stelsel , het als voor de hand lag om ook uit
te spreken , dat het irregulier endossement nu een volmacht
zou zijn — niet op latere geëndosseerden — maar uitsluitend
op den irregulier-geëndosseerde".

We zien dus, dat met die woorden de wetgever niets
anders heeft bedoeld , dan om uit te maken, dat degeen, aan
wien de irregulier-geëndosseerde endosseert, niet zal wezen
substituut van den irregulier-geëndosseerde ; dat de
lastgeving..
die er bestaat tusschen endossant en geëndosseerde bij een
onvolledig endossement zich niet verder zal uitstrekken, dan
tot deze twee personen, maar natuurlyk tegenover
iedereen
als zoodanig zal gelden. Gold het niet als volmacht tegenover
iedereen, waartoe zou dan nog dienen de tweede alinea van
art. 135 i), daar immers de onvolledig-geëndosseerde tegen-
over elk eigenaar zou zijn, en dan wel natuurlijk den eigen-
dom zou kunnen overdragen. Bovendien zou de wetgever in
dezelfde afdeeling zeggen „volledig endossement draagt eigen-
dom over, maar onvolledig ook"

Dat de ^volledig geëndosseerde eene aetio mo nomine zou
kunnen instellen , een vraag , waarover ik mij verder niet zal
uitlaten, bewijst ook niets er voor, dat hij als eigenaar tegen-

1) Zoo ook de conolrisie van Mr. Gregory, H. K. 22 Febr. 1867 W. n". 2880.

2) Eveneens Mr. Mom Visoh, Nieuwe Bijdragen, 1867 hlz. 204, Mr.
Diephuis, Ned. Handelsregt dl. 1 blz. 255, eu vb. Heeren veen 20 Mei 1863
W. uO. 2609.

-ocr page 65-

51

over derden zou gelden , daar deze vraag beantwoord kan wor-
den, geheel onafhankelijk van de onderhavige kwestie, gelijk
Mr.
Luden trouwens zelf erkent op blz. 30 van zijn proefschrift.

Het onvolledig endossement heeft dus de kracht van een
volmacht.

Dit is de beteekenis van art. 135 , hetwelk overbodig zou
zjjn, ja onjuist, wanneer het inhield , dat het onvolledig
endossement tusschen partyen als volmacht zou gelden. Het
ware absurd te veronderstellen , dat de wetgever beter zou
willen weten, wat de afspraken waren, dan partijen zelf.
Dit strijdt tegen alle begrippen van overeenkomst en speciaal

tegen art. 1374 B. W. ^

i

Niet uitdrukkelijk wordt in onze wet het procura-endos-
sement genoemd, gelijk in de Duitsche, evenwel is het
natuurlijk, dat het voor kan komen. En nu is de vraag
gerezen of dit procura-endossement dezelfde werking heeft,
als het onvolledig endossement. Zonder twijfel is het evenals
het onvolledig endossement een volmacht, een lastgeving om
te ontvangen, evenwel meen ik, dat al. 2 van art. 135 er
niet op toepasselijk is. Gelijk Mr.
Veltman zegt, men
mag die endossementen, die een volmacht inhouden , niet
gelijk stellen met endossementen, die door de wet voor vol-
machten
gehouden worden. De procura-geëndosseerde kan den
eigendom dus niet overdragen. Dit is ook de meening van
Mr.
Vissering : „terwijl het irregulier-endossement, dat
voor een volmacht
wordt gehouden, nog tot zekere wissel-

1) Zie nog Diephuis o. c. I blz 204/5.

2) O. c. blz. 78.
••1) O. blz. 38.

-ocr page 66-

52

handelingen kan leiden , zou echter zonder twijfel een duide-
lijk uitgedrukt procura onder onze wetgeving, evenals onder de
Duitsche, alle verdere circulatie des wissels verbieden."

Een bestrijder van deze meening wordt gevonden in Mr.
Kist -), welke zich daarop beroept, dat art. 135 alleen
spreekt van onvolledig endossement, waartoe het procura
ook behoort. Evenwel uit de beraadslagingen blijkt nergens ,
dat \'t procura-endossement er ook toe gerekend wordt,
veeleer dacht men hieraan niet. Bovendien , de wetgever
heeft in al. 2 eene uitzondering gemaakt op den regel van
lastgeving, welke
strictae interpretationis moet zijn, als elke
uitzondering; van eene „analogische toepassing eener wetsbe-
paling gelyk Mr.
Kist wil, mag hier dan ook geen sprake
wezen. Trouwens door het duidelijke procura , dat in het
endossement voorkomt, is het klaarblijkelijk, dat slechts
lastgeving is bedoeld, iedereen kan het zien , er bestaat
geen reden art.
135 al. 2 hierop toe te passen.

Nog rest ons de bespreking van het blanco-endossement,
hetwelk krachtens art.
136 W. v. K. is toegelaten. „Zoodanig

Art. 17 der A. D. W. O. , in fine , luidt :
Ein solcher Indossatar (nl. een procura endossataris) ist auch berechtigt, diese
Befugniss durch ein weiteres Prokura-Indossament einem Anderen zu über-
tragen. Dagegen ist derselbe zur weiteren Begebung durch eigentliches Indossa-
ment selbst dann nicht befugt, wenn dem Prokura-Indossamente der Zusatz //oder
Order" hinzugefügt ist." In gelijken geest art. 36 Ontw. Handelspap. 1887. Ook
Mr. Hovy, //De beginselen van het Internationaal wisselrecht," is van het gevoelen ,
dat uit den aard de procura-geëndosseerde niet \'t recht heeft den eigendom over
te dragen; evenzoo Mr. Polak. //Het Cognossement", Amsterdam 1865, blz. 302.

2) O. c. 11, blz. 134. Holtius, dl. I, blz. 347 en Koster o. c., blz. 119 ,
noot 1, stellen deze endossementen ook gelijk, echter zonder opgave van redenen.

■\') Zie Voorduin, W. v. K.. blz. 595—598. Men sprak alleen over de
overdracht van den eigendom.

-ocr page 67-

53

endossement wordt gerekend de erkenning van genotene waarde
te bevatten en draagt den eigendom des wisselbriefs aan den
houder over," zegt het artikel. De kracht van het blanco-
endossement is dus gelijk a
g,n die van het volledig endos-
sement , het ste
lt ook hier yoor derden de praesumptie , dat
de eigendom over^ejiragen is. Maakt dergelijk blanco-
endossement den wissel nu tot een papier aan toonder ?
Evenals toch by dit papier, gaat ook na blanco-endossement
de levering door eenvoudige overgave, waardoor het „den
wissel eenigermate tot papier aan toonder maakt."

Velen stellen den blanco-geëndosseerden wissel evenwel
geheel gelijk met een toonder-papier ; „la cession en blanc
d\'un titre de créance ou d\'un titre nominatif à pour effet
d\'en faire un titre au porteurzegt
Wahl , en bij
Daniel vinden wij, waar hij de woorden van Lord Mansfield
aanhaalt : „I see no difference between a note indorsed in
blank and one payable to bearer. They both go by delivery
and possession proves property in both cases."

Toch kan men orderpapier, voorzien van een blanco-

1) Dieplmis o. c. I , blz. 203.

2) //Titres au Porteur", I, ao. 594.

3) O. c. deel 1, § 693.

Van dezelfde meening zijn nog o. a. Veltman , o. c. blz. 98 ; Unger, //Die
recbtl. Natur der Inliab. Pa]).", blz. 88, noot 8 : //jeder Ordreweohsel kann
durcb Blanko-indossanoent sofort in einem Inliaberwecbsel verwandelt werden";
Jolly, Archiv f. d. deutsche Wechelr., deel 5; blz. 70: //Durch das Blanko-
indossament wird der "Wechsel zum Papier auf Inhaber"; ten slotte Einert, W. R.,
blz. 30 en Ladenburg , Archiv 3, blz. 141: //man darf durch ein Blanko-Indos-
sament, der Wechsel in ein Urkunde auf Inhaber verwandeln."

Dezelfde vraag komt in Duitschland voor bij blanco-cessie van hypothecaire
brieven, c. f.. hierover Dernburg, Lehrb. des Preusz Priv.-rechts , dl. I, § 326,
die zegt, dat na blanco-cessie \'t papier toonderpapier wordt, maar //Diese Inha-
bereigenschaft behält der Brief nur bis zur Ausfüllung des Blanketts."

-ocr page 68-

54

endossement, niet geheel gelijk stellen met toonderpapier ,
immers elk oogenblik kan de in blanco-geëndosseerde het
endossement invullen, hetgeen bij toonderpapier niet kan.
Ik zou mij liever aansluiten bij
Kuntzb, die zich aldus uit :

„Das Blanko-indossament macht den Wechsel nicht zu
einem wahren Inhaberpapiere. Denn es schreibt nicht vor
dass künftig nur der jedesmalige Inhaber Wechselgläubiger
sein müsse, sondern trotz des Blanko-indossamentes ist es
dem Wechselnehmer gestattet seinerseits den Wechsel durch
ein Ordre-indossament weiter zu begeben und sogar durch
Einfügung seines Namens, mit den Zusätze : „nicht an Ordre",
den Wechsel in ein Rektapapier zu verwandeln. Beim eigent-
lichen Inhaberpapiere dagegen kann der jeweilige Inhaber
den Schuldner nicht verpflichten nur an ihm und nicht an
dem etwaigen künftigen Inhaber zu zahlen."

Hoogstens kan men het eens zijn met wat Lyon-Cae^j en
Renault er van zeggen : „ün effet endossé en blanc
présente une certaine analogie avec un effet au porteur; le
détenteur peut le transmettre de la main à la main sans que
son nom figure sur le titre".

1) In Endemann\'s Handb. IV, j 43., blz. 164.

2) O. c. I, no. 1102.

Van dezelfde meening zijn o. a. Goldsolimidt, die zieh in zijn artikel /\'Der
Erwerb dingl. Rechte an Mobilien", Zeitft f. d. ges. Handelsr. dl. 9 blz. 64
aldus uitspreekt: //Ein Ordrepapier wird durch Blanko-indossament keineswegs
zum Inhaberpapier, wie nahe es demselben auch steht." Eveneens Hasenöhrl,
0. c. blz. 27: "nur betretFs der Eorderungsberechtigung stehen sich Blanco-
und Inhaberpapier gleich, indem die Fordcrungsberechtigung sich auch bei dem
Blancopapiere aa die einfache Thatsache der lunehabung knüpft".

Laband noemt de meening van Stein, uitgesproken in zijn werk «Skizze einer
Theorie der Inh. und Ordrepapiere", welke beweert, dat orderpapier door blanco-

-ocr page 69-

55

Het onderscheid komt uit, eerstens wat betreft den vorm,
immers bij toonderpapier wordt de toonder als rechthebbende
genoemd, bij blanco-endossement is de rechthebbende niet
genoemd, maar hoogstens een plaats voor zijn naam open-
gelaten. Ook een
innerlijk verschil is er, want de houders
bij een toonderpapier vormen geen geheel, geen combinatie,
het is onverschillig, wie toonder is geweest. De endossantea
echter wel, ook bij blanco-endossement; en al komen zij, die
gedurende het blanco-endossement houders geweest zijn, niet
in aanmerking, hij, wiens naam later in het endossement
wordt genoemd, volgt dan toch op den blanco-endossant.
Biedt de in blanco-geëndosseerde den wissel ter betaling aan,
zoo doet hij dit niet als toonder, maar als geëndosseerde,
en treedt hy in den kring der endossanten, terwijl hy weder
volgt op den blanco-endossant. Een keten van endossementen
moet dus, als een blanco-eiidossement op den wissel heeft
gestaan, aanwezig zijn, al zijn er dan ook eenige uitgevallen;
by toonderpapier bestaat dit niet.

Achtereenvolgens heb ik de 3 soorten endossementen,
welke bij den wissel kunnen voorkomen, besproken. Grehjk
bekend, is het een eigenaardigheid bij den wissel, dat de
endossanten regresplichtig zijn, volgens de artikelen 145,
146, 177 en 186 W. v. K.

Maar waar dit het geval is, daar is dit, gelijk ik reeds

endossement toouderpapier wordt, //durcliaus unrichtig" (Ztft f. d. ges. Han-
delsr. dl. 17 blz. 342).

Nog Brunner in Endemann\'s Handb. 11, blz. 194: het blanco-end. is eene
//Kumulirang der Inhaber- und Orderclausel."
Behrend o. c. blz. 67, G-rünhut o. c. blz. 97.

-ocr page 70-

56

meer zeide, geenszins het gevolg van het endossement, maar
is het een zelfstandige verplichting, welke eerst de gewoonte
en later de wet bepaalde. Deze plicht rust ook niet op
den onvolledig geëndosseerde, al onderscheidt onze wet in
de aangehaalde artikelen niet. Zooals gebleken is, is het
onvolledig endossement niets dan een lastgeving en het ware
toch dwaasheid te beweren, dat een lasthebber zou instaan
voor de betaling van de schuld van zijn lastgever. De wet
behoeft ook niet te onderscheiden, want de onvolledig-geën-
dosseerde is het niet. die verder endosseert, maar zjjn lastgever
is het; de eerste kan men nooit verstaan onder endossant.

Evenmin als de regresplicht, is het wegvallen der excepties
een uitvloeisel van het endossement. Gelijk we zullen zien,
komt dit bjj bijna alle orderpapier voor. Over de verklaring
er van hoop ik later even te spreken.

Bij den wissel toonde ik aan, dat endossement en over-
gave ten gevolge hebben, dat de geëndosseerde tegenover
derden gelegitimeerd is als eigenaar, indien het endossement
volledig of in blanco is. Dezelfde kracht moeten nu deze
beide endossementen bij de andere orderpapieren hebben. Bij
al deze papieren toch verbond de debiteur zich zóó, dat hij
toestond, den crediteur later te benoemen. Als wijze van
benoeming voerde de handelsgewoonte het endossement, dat
aan zekere vereischten moest voldoen, in. De wet sanctio-
neerde deze gewoonte bij den wissel; bij de overige order-
papieren in de wet genoemd, verwijst de wetgever naar den
wissel of spreekt er alleen van, dat het stuk door endosse-

1) Zie boven blz. 85.
5) Zie beven blz. 48.

-ocr page 71-

57

ment wordt overgedragen. De bepalingen van don wissel
mogen we analogisch hier toepassen, immers de wetgever
regelt slechts één species uitvoeriger van stukken, die tot
hetzelfde genus behooren.

Later hoop ik aan te toonen, dat ook andere order-
papieren kunnen voorkomen, dan de in de wet geregelde,
en bij deze zal ook gelden, wat bij den wissel en bij de
overige in de wet genoemde orderpapieren geldt, dat de
volledig geëndosseerde de persoon is, die als eigenaar mag
worden beschouwd, dat ook alle exepties prioris creditoris
wegvallen;
bescherming van derden te goeder trouw is een
vereisch^
.

Nu doet zich evenwel de vraag voor, of bij de overige
orderpapieren ook voorkomt de onderscheiding tusschen vol-
ledig, onvolledig en blanco-endossement, gelijk dit bij den
wisse] wordt aangetroffen. Niet alleen bij schrijvers en rech-
terlijke collegiën, maar ook in theorie en praktijk heerscht
hieromtrent verschil.

Eaadplegen we onze wet, dan wordt in art. 209, wat
betreft orderbriefjes, uitdrukkelijk verwezen naar den wissel;
ook art. 212 zegt van assignatiën, dat ze op dezelfde wyze,
als wisselbrieven, worden geëndosseerd. Art. 508 bepaalt
omtrent het cognossement in al. 2: „Dat aan order kan
worden overgedragen door middel van endossement", en art.
573 al. 1: „Alle bodemerijbrieven kunnen, indien zij aan
order houden, aan derden worden overgedragen , door middel
van endossement, in denzelfdea vorm als wisselbrieven."
Alleen bij het cognossement dus wordt niet naar den. wissel
verwezen. Overigens is dit wel het geval, en inderdaad

-ocr page 72-

58

>

/

meen ik dan ook, dat men mag besluiten, dat op alle pa-
pieren aan order de bepalingen omtrent endossement, gegeven
voor den wissel, moeten worden toegepast, ook dus de
onderscheiding tusschen volledig, onvolledig en blanco-endos-
sement. Van deze meening is o. a. Mr.
Polak , wat
betreft het
cognossement: „De wetgever zou niet verzuimd
hebben bij het cognossement bijzondere bepalingen voor het
endosseeren vast te stellen, indien hij de regelen bij het
Avisselrecht gegeven, voor ontoepasselijk had gehouden."

Mr. de pinto 2) zegt eveneens, dat op het cognossement
de voorsohriften der artt. 133—139, derhalve ook die over het
blanco-endossement en het onvolledig endossement, van
toepassing zijn. Ook de rechter heeft verschillende malen
uitspraak gedaan in deze kwestie en wel in dien zin, dat
de bepalingen omtrent endossement van den wissel voor andere
orderpapieren gelden, zoo de rtb. van Amsterdam, 29 October
1852, W. n". 1382: „o. dat omtrent cognossement aan order
en bodemery-brieven aan order in het W. v. K. alléén ge-
zegd wordt, dat zij aan derden door endossement kunnen
worden overgedragen, ten opzigte van de laatste er uitdruk-
kelijk bijvoegende: in denzelfden vorm als wisselbrieven;
dat bij gemis van eenige nadere bepalingen in de wet ten
opzichte van het endossement van vrachtbrieven , de regter
ex analogia tot de plaats van het wetboek moet recurreren,
alwaar omstandig van eigendomsoverdracht door endossement
van handelspapier wordt melding gemaakt; dat dit alléén

1) O. ü. hh. 300 en 301.

") wHaudleiding Wefb. van Koophandel//, deel II § 384.

-ocr page 73-

59

gevonden wordt ter plaatse, waar van wissels wordt ge-
sproken , en dus de bepalingen van endossement van wissels
moeten worden toegepast."

In de overwegingen van een vonnis van de rechtbank te
Arasterdam van 3 Dec. 1869, W. n®. 3193 , lezen we : „dat
de overdragt van den eigendom der in het cognossement
vermelde goederen aan den eischer niet heeft plaats gehad ,
omdat het is een ^volledig endossement, hetwelk alleen
volmacht geeft om te ontvangen."

Omtrent bodemerijbrieven aan order vinden we eene be-
shssing van arb. Amsterdam, 12 Mei 1843, i) waarbij ook
gezegd wordt, dat blanco-endossement op een bodemerij-brief
aan order den eigendom doet overgaan, naar analogie van
het in art 136 W. v. K. omtrent den wissel bepaalde.

In den Franschen Code de Commerce treffen we evenmin
eene bepaling aan omtrent het endossement van het cognosse-
ment. Art. 281 zegt alleen „le connaissement peut être a
ordre", etc.

Bij Desjardins vinden we toch ook, waar hy over
het onvolledig endossement bij cognossementen spreekt:

1) Kuijper van Harpen , Gewijsden , blz. 26 sqq.

-) Over het endossement van cognossementen nog in gelijken zin : Hof Zuid-
Holland 27 Juni 1855, W. n». 1661, bev. door arr. H. R. 18 Jan 1856, W. n».
1717; rtb. Amsterdam 25 Nov. 1852 , W. n». 1397; rtb. Rotterdam 5 Sept.
1863, W. n". 2542.

Ten slotte rtb. Amsterdam 29 Maart 1871, W nos. 3287 , 3300 en 3341 ;
Het O. M., waargenomen door Mr. H. J. Kist, gaf als zijne meening te kennen,
dat op cognossement ook de vormen van het endossement van wissels toepasselijk
zijn (W. n". 3309). In dien geest besliste de rechtbank.
3) //Traité de Droit Maritime//, deel 4, blz. 71.

-ocr page 74-

60

„l\'endossement irrégulier ne vaut ici comme ailleurs que
comme procuration."

In de praktijk houdt men zich echter niet geheel en
al hier aan. Bij het cognossement namelijk komen twee
soorten endossement voor, het blanco-endossement en het
volledig endossement, maar
altijd zonder de valuta-clausule,
soms ook zonder de dagteekening ; feitelijk is dit dus een
onvolledig endossement. Evenwel de kracht van beide endosse-
menten is , volgens de handelsgewoonte, dezelfde ; zij legitimee-
ren tegenover derden den houder ter goeder trouw, in verband
met de overgave , als eigenaar. De praktijk is dus niet over-
eenkomstig met datgene, wat de wet zonder twijfel bedoeld heeft,
en het is wenschelijk, dat hieraan een einde komt ; dan
zal het zeker het beste wezen de praktijk te sanctioneeren.
De geheele onderscheiding tusschen volledig en onvolledig
endossement dunkt mij ongemotiveerd, terwijl het volledig
endossement veel kan vereenvoudigd worden en een uitdruk-
kelijk procura-endossement kan opgenomen worden. Aldus
is reeds gedaan in het ontwerp „Handelspapier."

Zooals het nu is gesteld, is het echter ontwyfelbaar, dat
de bepalingen omtrent den vorm van het endossement bij den
wissel toepasselijk verklaard moeten worden op het endosse-
ment der andere orderpapieren , gelyk de reehter dan ook

\') Hij haalt nog aan eene beslissing van het Cour, de Cass, van 1 Maart
1843: «Attendu qu\'il résulte des art. 187 en 138 C. d. C. que lorsqu\'un endos-
sement n\'esprime pas la valeur fournie , il n\'opère pas de transport et n\'est
qu\'une procuration; attendu que ces articles posent des règles générales en
matière d\'endossement et que ces règles s\'appliquent non seulement aui lettres
de change et billets à ordre, mais à tous les autres actes faits à ordre et susceptibles
dès lors de négociation et de transmission par voie d\'endossement, tels que les
polices d\'assurances, les contrats de grosse et les connaissements."

-ocr page 75-

61

herhaaldelijk heeft beshst, al houdt de praktijk er zich niet
aan. i) Insgelijks geldt dus al.
2 van art. 135 bij ander
orderpapier. Mr\'
Kist meent, dat bij assignatiën deze
alinea niet van kracht is en wel op grond hiervan, dat
art. 212 zegt, dat assignatiën aan order op dezelfde
wijze
geëndosseerd worden als wisselbrieven , en art. 135 al. 2 de
gevolgen regelt. Naar mij dunkt, heeft de wetgever echter
die gevolgen te onafscheidelijlj: met deze
wijze van endos-
seeren vereenigd , dan dat, waar \'t eene geldt, ook het andere
niet zou moeten volgen.

De kracht van het endossement is dus bij \'t overige order-
papier gelijk aan dat van den wissel, evenals de
vormen er
van. Andere eigenaardigheden van het wisselendossement
mogen we uu echter zeker niet toepassen op het endossement
van ander orderpapier , zonder dat dit uitdrukkelijk is bepaald
en ik heb speciaal het oog op het_regresreehh

By het orderbriefje wordt hieromtrent verwezen naar den
wissel in art. 209. Bij de assignatie bepaalt art. 219 alleen,
dat de houder regres heeft op den onmiddellijk voorafgaanden
endossant en op den uitgever. Bij endossement van het
cognossement treedt de endossant ook geenszins als borg op.
Immers de wet bepaalt het niet en dan mogen we het niet
aannemen, wel zal, wanneer bijv. de waren verkocht zijn,
de endossant moeten instaan voor de uitlevering en is hij in
dit geval in het algemeen tot vrijwaring gehouden , maar dit

1) Zie Msi-over nog Mr. Kist 0. c. II 514 sqq.
Mr. Diephnis o. c. deel II blz. 190 en 318 meent ook , dat bij cognossement
en bodemerijbrief zullen gelden de bepalingen van het endossement bij don wissel.

■) O. 0. II blz. 330. Anders vonn. rtb. Leiden 11 Febr. 1808, W. n». 2992
en Mr, Ilulshoff »De Chctine", 1870 blz. 107.

-ocr page 76-

volgt dan eenvoudig uit koop en verkoop, i) Voor bodemerij-
brieven heeft de wet in art. 573 al. 2 bepaalt, dat de
endossant alleen instaat voor het bestaan der bodemerij.

Voor andere orderpapieren is geen bijzonder regresrecht
aan te nemen, eenige redelijke grond zou inderdaad hier-
voor niet bestaan.

Twee orderpapieren komen er bij ons voor, waarbij het
kwestieus kan zijn, waartoe het endossement legitimeert,
nl. de postwissel en het postbewijs. Op den achterkant dier
stukken is een formulier gedrukt voor het endossement, nl.

Voor mij aan..........................

.............den.............18 . .

Het endossement, zooals het in deze formule luidt, is
onvolledig, evenwel niets belet om het volledig te maken,
en bovendien, het zou kunnen wezen , dat in de wetten be-
treffende dit onderwerp stilzwijgend afgeweken was van de
onderscheiding in het W. v. K. tusschen volledig en onvolledig
endossement gemaakt.

Waartoe legitimeert nu dit endossement ? De stukken
luiden aan order , en hieruit zou men dus kunnen opmaken,
dat evenals bij de andere orderpapieren, de debiteur er niet
aan hecht, wie of crediteur zal zijn
qn dat ook hier het
endossement den geëndosseerde zou legitimeeren tot pigpnaar,

Hiertegen bestaan evenwel bezwaren. In de eerste plaats
is aan de achterzijde het formulier gedrukt voor slechts één
endossement. Dit wijst er op, dat de debiteur alleen de

1) Aldus ook Mr. Kist o. c. I Uz. 526 en Mr. Diepkuis o. c. deel II Uz. 190.
Anders Mr. Polak o, <;. Uz. 307 en Mr. Hovy, Mag. v. Hand. III Uz. 122.

-ocr page 77-

es

inogelijklieid heeft wihen laten om éénmaal te endosseeren,
anders als bij het gewone orderpapier. Maar bovendien staat
in de nota op den postwissel ö. a. het volgende:

„De betaling kan alleen geschieden aan den persoon , ten
behoeve van wien de postwissel is afgegeven, of die, blijkens
het vorenstaande endossement, daarop aanspraak heeft ver-
kregen."

„Aanspraak heeft verkregen" d. w. z. aanspraak heeft ver-
kregen op de
betaling , maar verder niet.

Het eerste bezwaar, het formulier van één endossement,
kan door een blanco-endossement overwonnen worden en dit
geschiedt ook wel in de praktijk. In de praktijk komt het
voor, dat de eigendom door het endossement wordt overge-
dragen. Toch meen ik, dat derden, en dus ook de debiteur,
er altijd slechts een
lastgeving om betaling te ontvangen in zal
behoeven te zien , en wel omdat in de nota van den post-
wissel alleen gezegd wordt, dat de geëndosseerde aanspraak
heeft gekregen om betaling te ontvangen en hem geen meer-
dere rechten worden toegekead. Op het postbewijs staat het
wel niet, maar deze beide papieren zijn zoo nauw verwant ,
dat eene analoge toepassing hier wel geoorloofd schijnt.

En dan de eigenaardige inrichting van het endossement,
speciaal wat betreft het enkele formulier, — al wordt deze
hinderpaal ook ontdoken door het blanco-endossement, dit
is toch maar een „ontduiken" — leiden tot de, toch wel niet
al te gewaagde, veronderstelling , dat het doel der order-
clausule en van het endossement hier is , het bezwaar op te
helfen , dat men steeds persoonlyk het geld zou moeten innen
door uitdrukkelijk aan den geadresseerde de bevoegdheid te

-ocr page 78-

64.

geven, iemand daartoe aan te wijzen. Had het endossement
dus de kracht om tot eigendom te legitimeeren, het zou zijn
doel voorbijstreven.

De voorschriften tot uitvoering van de postwet en het Ko-
ninklijk besluit den dienst der brievenpost betreffende, i)
bevatten o. a. in § 76 het volgende : „De uitbetaling van post-
wissels geschiedt tegen voldaanteekening door den geadres-
seerde of zijn gemachtigde op den postwissel. Hierbij zijn
dezelfde regelen van toepassing, als ten aanzien der uitreiking
van aangeteekende stukken bij §§ 47 en 48 zijn voorge-
schreven, met dien verstande, dat met betrekking tot post-
wissels het endossement hetzelfde is, als ten aanzien van
aangeteekende brieven het formulier van lastgeving op de
kennisgevingen n°. 48." Welnu niemand zal wel ontkennen,
of dit is een zuivere lastgeving.

Wil men echter betaling ontvangen, zoo moet men steeds
den postwissel of het postbewijs overhandigen. Als men
derhalve zijn volmacht herroept, is noodig, dat men het stuk
weder in handen krijgt. Geschiedt dit niet vrijwillig door
den lasthebber, zoo zal art. 1851 B. W. hierin weder te
gemoet komen.

1) Te vinden in de Handleiding voor Postambtenaren.

Fischer, in zijne verhandeling //Die Postanweisung", te vinden in //die
,)ahrh. f. Dogmatik" deel 31 hlz. 330, zegt dat deze kwestie zich hierbij niet
voordoet, want //bei der Einzahlung der Postanweisung verspricht der Empfän-
ger der Einzahlung dass er einen Dritten leisten werde; ans diesem Versprechen
erwirbt der Dritte keinerlei Recht weder gegen den Einzahler noch gegen die
Post." Waar de geadresseerde geen recht heeft, daar heeft de geëndosseerde van
dezen ook geen recht.

Zie boven Mz. 51.

-ocr page 79-

65.

Yolgens onze wet is het dus noodig , wil een volledig of
blanco-endossement in verband met de overgave den geëndos-
seerde tot eigenaar legitimeeren, dat het stuk aan order
luidt. Onze wet is derhalve blijven staan by hetgeen de
handelsgewoonte invoerde. Niet aldus sommige vreemde wetge-
vingen, daar ging men verder. In Duitschland bijv. is de
aan orderstelling voor den wissel niet noodzakelijk.

Art. 4 der Alg. Deutsche Wechselordnung, dat de ver-
eischten voor een wissel opnoemt, vermeldt de orderclausule
niet. Art. 36 doet zien , dat het endossement tot eigenaar
legitimeert. De gedachtengang is aldus geweest: bij den
wissel was het al van oudsher gewoonte, dat de debiteur
zich op zulk eene wijze verbond, dat hij te kennen gaf er
niet aan te hechten, wie crediteur zou zijn; uit de order-
clausule bleek dit. Waartoe na echter steeds die uitdruk-
kelyke vermelding, als het toch
altijd door den debiteur
bedoeld wordt; dit mag verondersteld worden, ook al zegt de
debiteur het niet. Een vereischte is dan echter, dat het
blijkt, dat het stuk een wissel is, vandaar de nood-
zakelijkheid der „in den Wechsel selbst aufzunehmende
Bezeichnung als Wechsel, oder, wenn der Wechsel in einer
fremden Sprache ausgestellt is, ein jener Bezeichnung ent-
sprechender Ausdruck in. der fremden Sprache."

Is dit daarentegen de bedoehng van den debiteur niet en
heeft bij een met name genoemden crediteur op het oog, waarbij
het endossement dan ook niet tot eigenaar legitimeeren zal,
dan moet hij dit in den wissel zetten. „Hat jedoch der

1) Art. 4, 1. A. D. W. O.

-ocr page 80-

66.

Aussteller die Uebertragung im Wechsel durch die Worte,
„nicht an Order" oder durch einen gleichbedeutenden Ausdruck
untersagt, so hat das Indossament keine wechselrechtliche
Wirkung." 1)

De Duitsche wetgever ging dus verder dan de Nederland-
sche; ook is volgens de A. D. W. 0. terecht vervallen de
onderscheiding in volledig en onvolledig endossement.

In Zwitserland, Scandinavië, Italië en Engeland^) geldt
hetzelfde.

In Duitschland komen nog eenige papieren voor, bij welke
het endossement tot eigenaar legitimeert, maar welke toch niet
aan order luiden; het zyn de „Namenaktien" en „Interim-
scheine" der „Aktiengesellschaften" en der „Kommanditge-
sellschaften auf Aktien" en „de Anteilscheine" van de
Duitsche Rijksbank. «)

In Zwitserland heeft het endossement op de aandeelen op
naam deze zelfde kracht.

Afzonderlijk wil ik nog even bespreken een bepaald soort
papieren
op naam, nl. de bewijzen van opslag, zooals die
worden uitgegeven door een Entrepotdok. Als iemand goe-
deren brengt in een Entrepotdok, krijgt hij als bewijs daar-

Art. 9, al. 2 A. D. W. O.

In Amerika is het. als hij ons, Daniel o. c. II § 27: «If the hill be paya-
ble to »Charles only" it is not negotiable, but if payable to //Charles or order",
he may by indorsing it, direct that it be paid to," enz.

3) Art. 182, 183a en 220 A. D. H. G. B.

"I) § 5 van het Reichsbankstatat. Zie over deze papieren en de sub\'1) genoemde:
Behrend //Die unvollkommenen Ordrepapiere", Berlijn 1892. Ook Brumier,
//Werthpapiere" in Endemann\'s Handbuch, deel II § 198.

Art. 637 Bundesgesetz Uber da.s Obligationenrecht.

-ocr page 81-

67.

van een ceel, welke aan toonder luidt, of een bewijs vaü
opslag, luidende op naam van den bewaargever.

Art. 52 van het K. \'B. van 1875 op het Amsterdamsch
Entrepotdok zegt nu.: „Aan dengene, ten wiens name het
bewijs van opslag oorspronkelijk of krachtens het na te melden
endossement luidt, staat het vrij, bij endossement op dat
bewijs gesteld en behoorlyk gedagteekend aan een ander
de magt te geven om de goederen uit het Entrepotdok te
ontvangen.")

De aanhef van een bewijs van opslag is aldus (Amster-
damsch Entrepotdok):
„Opgeslagen

de navolgende goederen, ten name van :

enz.

Op de keerzijde staat:
Geëndosseerd aan:
met macht om de Goederen aan de ommezijde vermeld uit
het Entrepotdok te ontvangen.

Amsterdam, den 189

enz.

De vraag zou zich nu kunnen voordoen, heeft het K. Besl.

-ocr page 82-

68.

hier, bij dit papier, evenals in Duitschland het geval is bijv,
bij den wissel, de noodzakelijkheid der orderclausule, om
door endossement den eigendom over te dragen, laten varen,
of wel, heeft het K. B, hier endossement niet genomen in
den beperkten zin van legitimatie tot eigenaar?

Zou de veronderstelling, dat het K. B. hier eene afwijking
beoogt van het gewone recht reeds gewaagd zijn, de om-
standigheden wyzen er bovendien op, dat het endossement
hier slechts dezelfde beteekenis heeft, als een endossement op
elk ander stuk op naam. Wil men toch de goederen aan
een ander overdragen, zoo worden ze overgeschreven, niet
het bewijs geëndosseerd. Er komt ook maar één formulier
van een endossement op de achterzijde van het stuk voor,
dus het is niet bestemd tot meermalen endosseeren; bovendien
het K. B. spreekt te duidelijk van „magt om te ontvangen",
dan dat we er iets anders uit zouden mogen afleiden.

Het bewijs zelf heeft men noodig tot doen gelden van
zijn recht, want art. 61 van het K. B. van 1875, n". 241
zegt, dat er geen uitslag van goederen zal plaats hebben, dan
tegen afgifte van het bewijs van opslag of de ontvangcedul.

Art. 39 Eeglem. Amsterd, Entrepotdok:
//De opgeslagen goederen kunnen, op schriftelijke aanvraag van de belangheb-
benden, hetzij voor het geheel, hetzij bij gedeelten op naam van een ander
worden overgeschreven. Aan den nieuwen bewaargever wordt een nieuw bewijs
voor de te zijnen name overgeschreven goederen, op den voet van het bepaalde
in art. 38 afgegeven. Het aan den afleveraar verstrekte bewijs wordt ingetrok-
ken en hem bij overdracht van een
gedpelte. een nieuw bewijs voor het over-
blijvende verstrekt."

Art. 49 T. h. Regiem. Amsterd. Entrepotdok:
//Geen uitslag der . goederen opgeslagen onder Magazijnmeesters kan geschieden
dan onder overlegging van de daarvoor afgegeven bewijzen van opslag of ontvang-
ceelen, enz."

-ocr page 83-

69.

Krachtens art. 1851 B. W. zal nu de endossant zyn vol-
macht en daarmede het bewijs van opslag terug kunnen
vorderen.

We mogen dus geen bijzondere kracht aan dit endossement
toekennen.

^ § 4.

Eene afzonderlijke behandehng van het endossement, op
den wissel gesteld na den vervaldag , dunkt mij hier niet
overbodig. Ook over het karakter daarvan is èn hier èn in
het buitenland veel strijd geweest.

Dat de vervaldag van belangrijken invloed is op den loop
van den wissel, behoeft wel nauwelijks te worden gezegd.
De trekker toch heeft als liet ware toegestaan, dat slechts
tot een bepaalden dag de wissel zijn loop zou hebben, heeft
vastgesteld , dat hij tot een zekeren datum er niet aan zou
hechten, wie crediteur zou zjjn; de endossanten, zoowel als
alle overigen, die zich met de wisselverbintenis hebben in-
gelaten, deden dit met het oog op dien datum.

Waar vóór den vervaldag nog veel onzeker was, voorna-
melijk Ti^e crediteur zou wezen, zoo zijn met dien dag alle
rechten en verphchtingen bepaald. De wisselcrediteur kan
den wissel ter betaling aanbieden, en zoo hij gehonoreerd

1) Van "belang is deze kwestie nog bij de vraag of levering van het stak is
levering van het goed. VV"aar ik hierop bij de
aan too^dpr luidende ceel zeker
een bevestigend antwoord zou geven, moet ik dit bij het bewijs van opslag ont-
kennend beantwoorden. Degeen toch op wiens naam het bewijs luidt, heeft
m. i. ten allen tijde het recht zijn volmacht te herroepen, het endossement dus
in te trekken en krijgt daardoor tevens het recht om weer over de goederen te
beschikken, zoodra hij nl. het bewijs in handen heeft gekregen (Art. 18B1 E. "W".).

-ocr page 84-

70.

wordt, gaat de verbintenis te niet, terwijl, in geval de wissel
niet gehonoreerd wordt, de crediteur op andere wijze door
regres trachten kan , zijne vordering te doen gelden.

Maar hij, die op den vervaldag crediteur is, is de crediteur ;
in hem is het vorderingsrecht
gefixeerd en hij, die de vor-
dering betaalt zal de excepties hebben, welke tegen
dien
persoon geldend kunnen worden gemaakt. De kring van
personen, die aan den wissel op eenigerlei manier deelna-
men , is op den vervaldag afgesloten. Zij, die nu nog er
bij zouden komen, kunnen dus niet meer genieten van de
wisselrechtelijke bepalingen. !)wel zal, als bij elke andere
obligatie de crediteur zijne rechten kunnen overdragen, maar
hij mag hiervoor geen gebruik meer maken van de wijze
voor
papier aan order bestemd, immers de wissel heeft de
natuur gekregen van een
papier op naam. Bepaalt de wet
dus verder niets, zoo moet het endossement hier, daar het
voorkomt, als \'tware, op een papier op naam, ook de kracht
hebben van een endossement op dergelijk papier. Het is
hier dus in overeenstemming met zijn inhoud een volmacht
om te ontvangen voor den geëndosseerde, evenals het dit was
bij bijv. eene kwitantie. Tegen den geëndosseerde gelden
dan, gelijk boven reeds gezegd is, de excepties die golden
tegen den endossant, van wien hij slechts een mandataris is.
- Ook de eischen van het verkeer en de belangen van den
debiteur, welke anders geschaad zouden kunnen worden, sluiten
zich hierby aan. Immers liet men het endossement zijne
gewone wisselrechtelijke werkingen
na verval behouden, zoo
zou de regresplicht drukkender worden, doordat voortdurend
nieuwe personen intraden in den kring van hen , die later

-ocr page 85-

71.

tot het nemen van regres recht kunnen krijgen. En bovendien
zou het kunnen voorkomen, dat de crediteur met het doel
excepties af te snijden nog na het verval zijn vordering aan
een ander overdroeg.

Wettelijke verordeningen op dit punt vindt men echter in
verschillende wetgevingen, i) Ik zal eerst eenige buitenland-
sche bepahngen hieromtrent nagaan, om dan te zien, wat
ons Wetboek van Koophandel hierover zegt.

Allereerst bevat de Alg. Deutsche W. O. art. 16 ^^ eene
bepaling. Daarin wordt een onderscheid gemaakt, namelijk
of het endossement
na verval op den wissel is gesteld na
protest van non-betaling, of dat het er op gesteld is , terwijl
het protest van non-betaling verzuimd was.

In beide gevallen heeft het endossement natuurlijk de wer-
king, die het altijd heeft, namelijk, dat het den geëndosseerde
legitimeert, als den persoon, die het stuk heeft met goedvin-
den van den endossant. Maar de wet geeft er nu eenige
bepalingen over. Bij tijdig protest kan de na verval geën-
dosseerde de rechten uitoefenen, welke
zijn endossant tegen
acceptant, trekker en endossanten vóór verval had. Hij krijgt

1) Uitvoerig besproken bij Cohn, //Beiträge znr Lehre vom einheitlichen
W. K.," bL 114 sqq.

2) Art. 16 kiidt:

//Wenn ein Wechsel indossirt wird, nachdem die für die Protesterhebung
Mangels Zahlung bestimmte Frist abgelaufen ist, so erlangt der Indossatar die
Rechte aus dem etwa vorhandenen Akzepte gegen den Bezogenen und Kegress-
rechte gegen Diejenigen, welche den Wechsel nach Ablauf dieser Frist indossirt
haben. — Ist aber der Wechsel vor dem Indossamente bereits Mangels Zahlung
protestirt worden, so hat der Indossatar nur die Rechte seines Indossanten
gegen den Akzeptanten, den Aussteller und Diejenigen, welche den Wechseibis
zur Protesterhebung indossirt haben. Auch ist in einem solchen Falle der
Indossant nicht wechselmäszig verpflichtet."

-ocr page 86-

n.

dus geen zelfstandig recht; tegen hem gelden de exepties ,
welke tegen zijn endossant golden. Ook is de na-endossant
niet wisselrechtelijk verbonden. Er is ook al veel kwestie
geweest wat dit endossement zou zijn. Velen noemden het
een cessie, o. a.
Volkmar en Lobwy op grond, dat de W.
O. met betrekking tot den wissel na protest de cessietheorie
van het Pruisische ontwerp zou hebben aanvaard, waarvan
§16 luidde: „Ein nach dem Verfalltage des "Wechsels auf-
gestelltes Indossament hat nur die Wirkung einer Cession".
Hier komt o. a. tegen op
Jolly, die het een machtiging
noemt. Neemt men dit aan, dan heeft het endossement
hier dus de werking, die het steeds heeft op een papier op
naam, nl. dat het legitimeert tot ontvangen. Het is zeker wel
overbodig te zeggen, dat er van cessie nooit sprake kan zijn
op dezelfde gronden, waarop bij endossement vóór verval
nooit sprake zijn kan van een gelijkstelling met cessie. In-
derdaad schijnt hier het endossement slechts te wezen, wat
het altijd is op een papier betaalbaar aan een met name
genoemden crediteur, nl. eene lastgeving om te ontvangen
voor den endossant, waarby derden den geëndosseerde dus
zullen beschouwen als gemachtigde.

1) A. D. W. O. blz. 86.

In denzelfden geest Budde o. c. blz. 91 en 93, die beweert, dat endos-
sement na verval zonder protest ook een cessie is, in overeenstemming met zijn
leer, dat endossement steeds een cessie is.

■f) Eveneens Wolff «Das Indossament nach Verfall" Archiv f. d. deutsche
Wechselr. deel 13, blz. 168, en Martin N. Archiv f. Handelsr. deel 3 //das
Indossament", blz. 409 : //Das Indossament nach V^erfall ist eine Bevollmächti-
gung des Indossatars durch den Indossanten zur Cï-eltendmachung der dem Letzeren
als Wechselinhaber gegen Acceptanten und Garanten zustehenden Wechselrechte."
Nog Grünhut //Wechselbegebung nach Verfall" blz. 59/60 iuncto blz. 32.

-ocr page 87-

73.

Indien er echter geen protest is geschied, is het anders
geregeld. Dan kan de na verval geëndosseerde ook betaling
vragen aan den acceptant, maar hij krijgt een zelfstandig
recht, tegen hem gelden dus niet de excepties prioris credi-
toris; de regresvordering tegen trekker en voor-endossanten
vervalt, wel worden de na-endossanten wederom wisselrech-
telijk verbonden. In sommige opzichten komt er als \'t
ware een nieuwe wissel. Ook de vraag, wat dit endossement
is, wordt verschillend beantwoord.

Velen beschouwen het als een nieuwen wissel; Budde 2)
blijft er bij, dat het cessie is. Daar de bepaling der wet
blykbaar bedoelt, dat de wissel, alhoewel vervallen, als
wissel zal blijven circuleeren, zullen derden er uit mogen
opmaken, dat de endossant als eigenaar de vordering mag
innen. Het endossement blijft hier een legitimatie om als
eigenaar te ontvangen. Zonder twijfel is het een nieuwe
wisselloop , die nu blijkbaar aanvangt, en men kan
Grünhut
gelijk geven als hij zegt dat dit eerste endossement na verval
„als stillschweigende Wiederholung der bereits vorliegenden
Tratte mit Substitution eines anderen Berechtigten
angesehen
iverden kann")
toch is het geen nieuwe wissel, maar slechts
een legitimatie om de vordering tegen den acceptant te

\') O. a. Jolly, Archiv f. d. deutsche Wechselr, deel 5 blz. 40 en41;Mitter-
maier, Archiv deel 1 blz. 30. Hiertegen o. a. Entsch. Ob. App. Ger. Dresden
Archiv deel 4 blz. Ill; Wolff, Archiv deel 13 blz. 158 en 159 en Grünhut
o. c. al. 66, die terecht zegt: //Allerdings kann man nicht sagen, dass ein solches
Indossament wirklich mit einer Sichttratte identisch ist, denn ein Indossament
ist keine Tratte."

0. c. bl. 92; op blz. 95 zegt hij evenwel, dat er een nieuwe wissel, een zicht-
wissel, begint; het endossement was alleen cessie, wat betreft de vordering tegen
den acceptant.

-ocr page 88-

74.

innen; de vordering, welke in den oorspronkelijken wissel lag,
is veranderd door het verval en het protest, immers trekker
en endossanten zijn bevrijd. Een nieuwe rij treedt nu op en
daardoor als \'t ware een nieuwe wissel, maar onjuist is het
te beweren, dat dit zou liggen in het endossement, neen het
is eenvoudig het gevolg van de positieve wetsbepaling van
art. 16 al. 1 , A. D. W. O.

In Amerika geldt het volgende i): „ After maturity nego-
tiable paper still passes from hand to hand ad infinitum until
paid. Moreover the indorser, after maturity, writes in.
the same form and is bound only upon the same condition
of demand upon the drawer and notice of non-payment as
any other indorser. The paper retains its commercial attributes
and circulates as such in community." Blijkbaar blijft dus
de mogelijkheid bestaan , dat het papier met de schuldvor-
dering wordt overgedragen, iets dat in het algemeen in het
Amerikaansche en Engelsche recht niet veroorloofd is. „Nego-
tiable" is het echter niet meer, want de excepties prioris credi-
toris vervallen niet: „The transferee of negotiable paper to
whom it is transferred after maturity acquires nothing but the
actual right and title of the transferrer," Het papier blijft
dus niet meer als een orderpapier circuleeren, maar kan
alleen nog door endossement worden overgedragen, dat hier
dus de formaliteiten vervult bij ons voorgeschreven in art.
668 B. W.

De Code de Commerce in Frankrijk bevat geen bepalingen
omtrent het endossement na verval.
Lyon-Oaen en Renault

1) Daniel o. c. § 724a. In het Engelsche recht is hetzelfde bepaald.

-ocr page 89-

75.

nu zijn van oordeel, dat de werkingen van het endosse-
ment voor of na verval dezelfde zijn: „Nous pensons donc
que l\'endossement entraîne les mêmes conséquences qu\'il soit
antérieur ou postérieur à l\'échéance."

Ook de jurisprudentie is het in den laatsten tijd in Frank-
rijk daarmede eens , gelijk vele Fransche schrijvers. Tal
van anderen zijn echter niet van deze meening en zeggen,
dat al kan de endossant natuurlijk den geëndosseerde zeer
goed tot eigenaar maken door endossement, indien ze dit
maar afspreken, het tegenover derden niet zal gelden, want
zegt
Pardessus zeer terecht, na het verval is „le sort de
tous ceux qui ont concouru aux négotiations fixé, les uns
ayant des recours à exercer, les autres, des garanties à
donner, d\'autres enfin, des compensations ou des exeptions
à faire valoir", enz. De vervallen wissel is dus niet meer
bestemd om als wissel, als orderpapier te circuleeren : „II
n\' y a plus à proprement parler lettre de change, il y a
seulement créance dérivant d\'une lettre de change."

En waar de orderclausule dus haar werking heeft verloren,
daar heeft het endossement slechts de kracht, als voorkomende
op een papier op naam, om den geëndosseerde te legitimeeren
om te ontvangen voor den endossant.

Ons Wetboek van Koophandel bevat eene bepaling in art.

I) O. c. I n». 1094.

") Zie Dalloz, Répertoire, Supplém., n". 159, in voce «Effet de commerce."

3) O. c. nO. 351 en 353.

0. c. n». 443. De Belgische wet van 30 Mei 1893, art. 36 zegt: //Tou-
tefois si l\'endossement est posterieur à l\'échéance le tiré pourra opposer au ces-
sionaire les exeptions, qui lui competaient contre le propriétaire de la lettre au
moment où elle est échue."

-ocr page 90-

76.

139: „Wisselbrieven, waarvan de vervaldag is verstreken,
of die niet betaalbaar zijn gesteld aan order, zijn niet
vatbaar voor endossement, maar de eigendom moet bij
eene afzonderlijke akte van cessie, overeenkomstig de
voorschriften van het Burgerlijk Wetboek worden over-
gedragen." Een vervallen wissel is dus niet vatbaar voor
endossement, d. w. z. het endossement heeft niet hetzelfde
gevolg als dat, hetwelk voorkomt op den wissel
vóór verval;
derden zullen den geëndosseerde dus niet beschouwen als
eigenaar. Er kan natuurlijk wel een endossement op voorkomen,
evenals by een
_papier op naam, maar het is byna overbodig
te zeggen, dat het dan ook, verbonden met de overgave,
slechts de kracht heeft, welke het endossement altijd op een
papier op naam heeft, nl. dat het den geëndosseerde legiti-
meert om te ontvangen voor den endossant, dat het dus is
een
volmacht.

^ Verschillende schrijvers geven het endossement op een ver-
vallen wisselbrief echter de kracht van een akte van cessie,
en het draagt dus volgens hen den eigendom over. Dit is
o. a. de meening van Mr. Vissering , die zegt, dat de
afzonderlijke akte van cessie niet behoeft te staan op een
afzonderlijk stuk papier en dat ze kan geplaatst worden op
den wisselbrief zelf. Mr.
Kist volgt hem hierin en meent,
dat het volledig en blanco-endossement, na den vervaldag
op den wissel geplaatst, moet gelden als cessie. ^j^Het hoofd-

1) O. c. blz. 39.

2) O. c. II blz. 117. Eveneens Mr. Land o. c. blz. 110, en Mr. Veltinan
o. e. blz. 118.

3) Juister ware zonder twijfel //als een aide van cessie."

-ocr page 91-

77.

bezwaar hiertegen, volgens Mr. Kist, dat de wet in art. 139
nl. spreekt van
afzonderlijhe akte van cessie, vindt hij zóó
groot niet. ^Ik geloof echter niet, dat dit het hoofdbezwaar
is ; eenige regels verder zegt Mr.
Kist , dat het endossement
nji verval als cessie zal moeten gelden, „indien het de ver-
eischten voor eene cessie bevat en da^axuit de wil, om,^^
vordering af te staan, blykt"; hierin ligt juist het hoofd-
bezwaar. Dergelijk endossement, in den vorm nl. waarin
het gewoonlyk geschiedt, doet nimmer blijken, wat er gebeurd
is, en kan daarom niet als akte van cessie, bedoeld in art. 668
B. "W., gequaliticeerd worden, terwijl bovendien eene betee-
kening nog noodig is. Inderdaad is het woord „afzonderlijk"
zulk een groot bezwaar niet, wel echter het feit, dat de
inhoud van een endossement geheel iets anders is, als die
van een akte van cessie , derden uit een endossement niet
kunnen .zien, dat de wil bestond om eigendom over te dra-
gen. iX-^\'^olgens den Code Civil is geen akte van cessie
vereischt; art. 1689 zegt alleen, dat „la délivrance dans le
transport d\'une créance, d\'un droit ou d\'une action s\'opère
entre le cédant et le cessionnaire par la remise du titre."
Tegenover derden is dan nog noodig eene „signification du
transport." Een akte is dus in het Praische recht niet
verplicht. Toch meenen de Pransche schrijvers, dat een
notification steeds plaats moet vinden, wil men een wissel
na verval cedeeren, en dat het endossement hiervoor niet in
de plaats mag komen. Analogisch kunnen ook wij onmogelijk
volhouden, dat het volledig endossement en het blanco-endosse-

1) Aldus ook Mr. Margadant, o. e. Hz. 32.

-ocr page 92-

78.

ment de akte van cessie en de beteekening zal kunnen ver-
vangen, Mr.
Kist zegt, dat men het niet als volmacht
beschouwen kan, omdat onze wet nergens bepaalt, dat en-
dossementen,
na vervgl, voor onvolledig en dus voor vol-
machten
moeten worden gehouden, maar dit behoeft de wet
ook niet te bepalen. Endossement op een papier
_op naam.
is een legitimatie van den houder, een bewijs, dat hij het
bezit krachtens den wil van den endossant en de rechten uit
bet stuk mag uitoefenen voor den endossant. Dat het dus
een volmacht is, volgt uit het feit, dat \'tvoorkomt op een
papier, als een papier op naam. De wissel na verval,
wordt door art. 139 zelf op één lijn gesteld met een recta-
wissel^ dus met een papier op naam en het endossement heeft
hier de kracht van een endossement op een papier op naam ;
daarvoor is geen afzonderlijke wetsbepaling van noode. Van-
daar dat onjuist is de meenirvg van hen, die aan het endos-
sement na verval alle kracht ontzeggen, gelijk Mr.
Polak.
Doet men dit, zoo miskent men volkomen de waarde van
het endossement.

Ook de jurisprudentie is het er over het algemeen over eens ,
dat dergelijk endossement niet als een akte van cessie mag
gelden, o. a. rtb. van Leeuwarden, 29 Sept. 1892, W.
n». 6317
„o., dat de eigendom van dat stuk alleen kon wor-
den overgedragen bij eene afzonderlijke akte van cessie en
het op dat stuk gestelde volledig endossement niet als zoo-

1) Eveneens Mr. Veltman o. c. blz. 117.

Het ontwerp van wet op //Het handelspapier" sluit art. 668 uitdrukkolijk
uit; art. 37 luidt //Het endossement na den vervaldag op den wissel geplaatst,
heeft geen wisselrechtelijk gevolg. Het geldt als overdracht van schuldvordering.
Art. 668, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is daarop niet toepasselijk".

-ocr page 93-

79.

danig kan gelden, daar toch art. 139 W. v. K. geen zin
zou hebben, indien men kon aannemen, dat het aan het en-
dossement alle waarde ontzeggende, in éénen adem aan dat
waardelooze geschrift de groote beteekenis van de vereischte
afzonderlijke akte van cessie toekende."

Een endossement op een wissel na verval is dus gelijk aan
dat op een papier op naam, want met den vervaldag is de
werking der orderclausule geëindigd.

Ten slotte de vraag, is art. 139 W. v. K. ook toepasselijk
op ander orderpapier ? Voor zoover het een vervaldag heeft
zeker wel, immers tot zóólang heeft de debiteur slechts ge-
zegd, dat hij wil, dat het stuk van hand tot hand zal gaan,
met het verstrijken van dien dag, heeft de orderclausule
hare werking verloren en wordt het endossement slechts een
volmacht om te incasseeren voor den endossant. In een
bodemerijbrief bijv. staat, dat de gezagvoerder zich verbindt
tot teruggave van de geleende som en betaling der premie
„binnen x dagen na zijn aankomst in de haven , enz." E"a
afloop van die dagen is de vervaldag van den bodemerij brief
dus verstreken. Art. 139 zal dan toepasselijk zijn. Zeer
kwestieus is het of cognossementen vervaldagen hebben. In
een cognossement staat ook „al hetwelk bij behouden aan-
komst zal geleverd worden, enz." Art. 4,57 W. v. K. geeft
dan nog vijftien dagen voor de lossing en men zou dus

\') Zoo ook H. E. 18 Mei 1845, Ned. Reehtspr. deel XX Wz. 310, de con-
«lusie van den Adv.-&eneraal; rtb. Goes 23 Dee. 1850, n". 1325; rtb. Gronin-
gen 34 Mei 1861 N. R. B. XII blz. 144. Anders o. a. Hof Z.-Holland 7 Oct.
1840, W n". 166.

Van de Nederlandsche schrijvers is het vooral Mr. Diephuis, o. c. I blz. 208,
die de meening verdedigt, dat het een volmacht is.

-ocr page 94-

80.

kunnen zeggen, dat ook na 15 dagen de vervaldag verstreken
is. Toch zal dit niet altijd opgaan, daar allerlei omstan-
digheden den termijn zeer onzeker kunnen maken; bijvoor-
beeld ysgang. Evenwel is het geen bezwaar ook het cog-
nossement een vervaldag te geven, en als dezen dan te nemen
den laatsten dag der overligdagen bij wet of overeenkomst
bepaald, behoudens natuurlijk de omstandigheden, welke
deze kunnen schorsen.

§ 5.

Een endossement kan ook geplaatst worden op een toonder-
papier, al zal zich het geval weinig voordoen. Aanleiding
hiertoe kan wezen, dat men bevreesd is voor verlies of dief-
stal, hetgeen, gelijk spreekt, bij toonderpapier eerder voor-
komen zal, dan bij orderpapier. Boven zagen wij reeds,
dat kwitanties met hetzelfde doel geëndosseerd worden.

Daniel zegt hierover : „While commercial paper payable
to bearer, or indorsed in blank, may be transferred bij
delivery merely yet if the payee put his name upon it, and
tranfers it, he is liable as an indorser, such indorsement
being valid between the indorser and subsequent indorsees;
and the holder of paper payable to bearer and indorsed, may
sue upon it as bearer or indorsee at his election. The nego-
tiability of a note payable to bearer is certainly not farther

1) Tenzij partijen iets anders overeenkomen.

2) In gelijken zin Mr. Polak o. c. tlz. 305, sqq. en rtb. Amsterdam
29 Oct. 1852, W. n". 1382. Anders Mr. Kist o. c. II blz. 517.

3) O. 0. I § 663a.

-ocr page 95-

81.

restrained by an indorsement in full, than would be by the
same indorsement the negotiability of a note payable to
order and indorsed in blank by the payee". En die ver-
handelbaarheid van een orderpapier, in blanco-geëndosseerd,
waarop vervolgens een volledig endossement komt, wordt
slechts in zóóver beperkt, dat het stuk „as against the drawer,
acceptor, maker, payee, the blank indorser, and all indorsers
before him, will be payable to bearer, though as against the
special indorser himself, title must be made through his indorsee."

AVahl ontkent dat endosseeren van toonderpapier toegelaten
zou zijn : „elle (la tranformation du titre au porteur en titre
à ordre) serait illégale: d\'un côté le porteur ne peut, sans
l\'agrément de l\'émettant, transformer un titre rédigé par
celui-ci, d\'un autre côté le titre à ordre présente des carac-
tères trop exeptionnels pour qu\'on puisse en admettre la
création en dehors des cas oil la loi le permet."

Het laatste argument weegt niet zoo zwaar; men moet
toch in het oog houden, dat de endossant volstrekt niet op
bijzondere wijze regresplichtig is; hiervoor ware eene wets-
bepaling noodig.

Iets anders is, of de houder van een stuk zonder mede-
werking van den uitgever er een ander karakter aan zou
mogen geven ; dit is m. i. niet geoorloofd. Nu zou men
kunnen zeggen, het endossement zal alleen van beteekenis
zyn tegenover den endossant, niet tegenover den uitgever ,
enz., dan verandert men toch het karakter van het stuk niet.

\') //Titres au porteur" I a®. 876 enz. Volgens Belgisete schrijvers mag het,
0. a. Namur, Code de Comm. Beige révisé n". 1011. In Amerika en Engeland
is het uitdrukkelijk toegelaten voor de chèques, cf. Daniel II § 1653.

-ocr page 96-

82.

Maar dan heeffc het endossement niet het minste belang,
immers waarborg tegen verlies of diefstal zal het niet geven,
want de dief biedt het eenvoudig ter betaling aan bij den
uitgever en deze, die niet op het endossement heeft te letten,
betaalt hem.

Het endossement zou dus alleen beteekenis hebben, als
het ook gold tegenover den uitgever, maar daar het karakter
van het papier door den wil van één der houders zonder
toestemming van den uitgever niet mag worden veranderd,
kan men dit niet toelaten.
Een endossement op een toonder-
papier is derhalve zonder gevolg.

6.

-V

Reeds verschillende malen heb ik er op gewezen, dat
tegenbewijs tegen het endossement toegelaten moet worden.
Om een voorbeeld te noemen, wanneer een volledig endos-
sement op een orderpapier geplaatst is, zoo moet het bewijs
geleverd mogen worden, dat de volledig-geëndosseerde slechts
lasthebber is; evenzoo omgekeerd, wanneer een onvolledig
endossement op - een orderpapier staat, kan het zeer goed,
dat eigendomsoverdracht bedoeld is geweest en zal dit aan-
getoond mogen worden.

Niet altijd en niet door iedereen wordt dit erkend; de
stelling, zooals ze door mij hier uitgesproken is, luidt trou-
wens te absoluut ; eene onderscheiding, wat betreft de ver-
houding tusschen endossant en geëndosseerde , en wat betreft
de verhouding tusschen hen en derden , is noodzakelijk.

In Duitschland is vooral de strijd ontbrand over het geval,

-ocr page 97-

83.

dat iemand een wissel volledig endosseerde , maar dat bedoeld
werd een procura-endossement. Dit zal zeker wel liet meest
voorkomen. Wat hieromtrent geschreven en gezegd is, kan
men dan ook over de andere gevallen uitbreiden. Dit zal ik
bij de behandeling van deze vraag tot uitgangspunt nemen.

Onderscheidene richtingen doen zich voor bij de bespreking
van dit punt. De exceptie, welke men tegen dergelijk en-
dossement zou kunnen opwerpen, is bekend onder den naam
van: „exceptie van simulatie,"

Nu zijn er, die dergelijke exceptie van simulatie nimmer
toelaten, zich beroepende op het
formeele karakter vau het
endossement: met dit formeele karakter bedoelen zij het feit,
dat het endossement zou verbinden om den vorm, die als het
ware eene causa tradendi zou zijn.
Koch i) is een derge-
nen , die dit vooral heeft verdedigd; hij zegt o. a.: „Der
nackte Wille zu indossiren, auf dem Papiere verkörpert,
genügt, um die Wirkungen des Indossaments hervorzu-
bringen; die aüszere Rechtfertigung dieses Willens ist ent-
behrlich (es giebt keine
causa efßclens); darum ist die Be-
scha ffenheit der
causa auch für die Bedeutung des Indossa-
ments unerheblich. Es ist eine
contradictio in adiecto^ keine
Simulation, wenn verabredet ist, dass, des Giro ungeachtet,
der Indossatar nicht Wechselgläubiger werden solle. Der-
gleichen Abreden sind, was das Wechselrecht anlangt, per-
plex und deshalb nicht zu beachten.". Nauw aan zijn leer
sluit zich aan
Werthauer : „lm dem die Form vollziehenden

Archiv f. d. deutsche Wechselrecht dl. 15 hlz. 284.
2) Zijne theorie wordt besproken in het werkje van Wulff "Das Vollin-
dossanient zu Inkassozwecken", doch werd oorspronkelijk uiteengezet in G-rünhnt\'s
Zft., deel 13 blz. 628.

-ocr page 98-

84.

Willensakte liegt das Wesen des Rechtsgeschäfts, er allein
hat rechtserzeugende Kraft. Das Rechtsgeschäft lebt in der
Form".

Goldschmidt laat zich aldus uit: i) „wer im Orderwechsel
— beziehungsweise in einem sonstigen wahren Orderpapier —
als Remittent oder durch ein gehöriges Eigenthumsindossa-
ment als Indossatar bezeichnet ist, hat eben durch diese
Bezeichnung, welche ein lediglich durch ihre Form, ohne
Rücksicht auf den Grund der Begebung , ja ohne Rücksicht
auf den nächsten Vertragszweck der Paziszenten wirkender
Rechtsakt ist, das Eigenthum an dem Papier und mit diesem
die Forderung aus dem Papier erworben."

Erkend moet evenwel worden , dat deze uitspraken alleen
betreffen de verhouding tegenover derden.
Tusschen partijen,
stemmen de meesten dezer schrijvers toe, werken hunne af-
spraken. „lm Verhältnisse des Indossanten zu seinem In-
dossatar ist die Einrede volkomen zulässig" , zegt
Koch ,
terwijl ook Goldschmidt erkent, dat „die unter den
Paziszenten gebotene Ausgleichung" moet plaats hebben.

1) Zeitschrift f. d. ges. Handelsr., deel 28 blz. 82.

") In navolging van Goldschmidt ook Behrend o. c. op hlz. 28 ://schon durch
Aufsetzung eines schriftlichen Vermerks läszt sieh ein gültiges Uehertragungs-
geschäft volziehen". En later op hlz. 40 : //Für dea Wechsel und die Ordre-
papiere der Artt. 301 und 302 H. G. B.\'s ist das Indossament als ein abstraktes
Formal oder Skripturgeschäft, ist ganz ausdrücklich die Form, die Vornahme
einer schriftlichen Beurkundung, als ein materielles Geschäft von wichtigsten
Folgen anerkannt worden." Alles is hij hem dus ook de vorm, waartegen een
tegenbewijs niet geoorloofd zou zijn.

In gelijken geest verschillende beslissingen van het K O. II. G.

Eveneens Luden o. c. blz. 67.

3) O. c. blz. 279.

4) O. c. blz. 83, ,

-ocr page 99-

85.

Velen laten die exceptie van simulatie alleen toe, als er
dolus is geweest, en dan wel als exceptio doli.

Von kkäwell en enoländer . hangen vooral deze
theorie aan. Volgens dezen moet er dolus zijn bij den
endossant en den geëndosseerde, en wel om excepties te
onttrekken aan den wisseldebiteur. VoN
WäCHTER zegt:
„Zulässig wäre die Einrede nur als exceptio \'doli gegen
denjenigen Indossatar, welcher bei der an ihn erfolgten
Indossirung von jener Absicht des Indossanten dem Wech-
selschuldner durch das Giro eine rechtlich begründete Einrede
zu entziehen, in VS^irkhchkeit aber nur ein Procura-Indos-
sament zu geben , Kenntniss und an der Unredlichkeit Theil
genommen hatte".
Thöl en anderen meenen, dat de exceptie
ook kan ingesteld worden , al wist de geëndosseerde niet,
dat er dolus was, op het oogenbhk van het verkrijgen, maar
wanneer in de uitoefening van het recht dolus ligt; de exceptie
„ist begründet, wenn der klagende Indossatar das formelle
Recht miszbrauchen will, nämlich zu dem Zweck ausüben
will, um materielles Unrecht zu üben oder üben zu helfen."

Eene uiteenzetting van de onderhavige kwestie vinden we
in het reeds aangehaalde werkje van
Wulff, „Das Voll-
indossament zu Inkassozwecken." Hij begint na een korte

1) Archiv f. d. deutsche Wechselr. N. F. deel 3 hlz. 113.

2) Archiv f. d. deutsche Wechsclr. N. F. deel 5 hlz. 23.

3) Encyclopadie f. d. Wechselrecht hlz. 365.

\'\') In gelijken zin Jolly, Archiv f. d. deutsche Wechselr. deel 5 hlz. 72 en
73; Strasz , Archiv deel 10 hlz. 32.

Nog verschillende beslissingen van het R, O, H. G. ; cf. o. a. Entsch. dl. 7,
n». 65, dl. 11 nO. 40, deel 23 n». 112.
Thöl, Handelsrecht, deel II

-ocr page 100-

86.

behandeling van de meeningen van anderen met eene definitie
te geven van simulatie , en is van oordeel, dat gesimuleerde
handelingen zijn; tweezydige handelingen, in schyn verricht,
bestemd om andere personen omtrent den waren wil der con-
tracteerende partijen te bedriegen. Hy onderscheidt hier-
van fiduciaire handelingen, waarvan de rechtsgevolgen wel
gewild zijn , maar waarby de rechtverkrijgende zijn recht zal
uitoefenen tot een bepaald doel.

Simulatie kan volgens hem nu inderdaad wel voorkomen
bij het endossement, hoewel zeer zelden , en zeer moeilijk
te bewijzen ; dan blijft dus de eigendom bij den endossant,
al is het een volledig endossement. Tusschen partijen zal
de gewilde handeling gelden, maar tegenover derden de
gesimuleerde ; „es erwächst dem Dritten aus der Simulation
an sich noch keine Einrede." De overeenkomst naast de
gesimuleerde overeenkomst gesloten kan derden dus nooit
tegengeworpen worden , maar de derde kan zich ook nooit
van zijn kant op die overeenkomst beroepen , dit ware eene
exeptio ex iure tertii.

Hierna bespreekt "Wulff het fiduciaire endossement; een
incasso-mandaat namelijk, in den vorm van een volledig
endossement, is geen simulatie , maar is een fiduciaire han-
deling , want de wil en de verklaring stemmen bij partijen
overeen, immers, „aus der blossen Vereinbarung, dass der
Indossatar den Wechsel für den Indossanten einziehen
solle , geht der Eigenthumsvorbehalt durchaus nicht hervor,"
Duö • volgons
Wulff gaat inderdaad de eigendom over;
het is fiduciae causa, partijen willen derhalve, dat de
eigendom komt aan den geëndosseerde , die dan echter de

-ocr page 101-

87.

rechten tot een bepaald doel, het incasseeren voor den
endossant, zal uitoefenen en daartoe heeft de endossant
een vorderingsrecht tegen den geëndosseerde. De endossant
heeft dus ook nooit de reivindxcatie tegen den geëndosseerde.
Derden hebben nu geen exceptie, dat de geëndosseerde slechts
den -wissel heeft ter incasseering. „Es gilt hier der Satz:
Inter alios acta aliis nee nocent nee prosunt, d.fh. was der
Indossant mit dem Indossatar vereinbart, soll dem Wech-
selschuldner weder Yortheil noch Nachtheil bringen d. h. soll
ihn Nichts angehen".

Alleen in geval van dolus betoogt Wulff verder, is de
exceptie toe te laten, zoowel bij simulatie van het endosse-
ment als bij endossement fiduciae causa. Schrijver onder-
scheidt daarbij
dolus specialis en dolus generalis. Wanneer
men het stuk op onrechtmatige wijze
verhrijgt of op eene
wijze, waaraan gebreken kleven, heeft men het geval van
dolus specialis, bijv. de m. f. vinder. Daarentegen is er dolus
generalis, als men op onrechtmatige wijze
zijn recht uit-
oefent.,
zoo steunt byv. de exceptio non numeratae pecuniae
op een dolus generahs.

De exceptio doli specialis nu zal tusschen endossant en
geëndosseerde, zoowel bij simulatie, als bij fiducia steeds
voorkomen , indien de endossant zich moet beroepen op de
simulatie of de fiducia, welke heeft plaats gehad. Dit
beroep m. a. w. is eene exceptio doli; immers de geëndos-
seerde handelt doleus door zich niet te houden aan het
tusscheu partijen afgesprokene. Derden zullen zich echter
niet zoo gemakkelijk kunnen bedienen van die exceptie. Èn
bij simulatie èn bij fiducia is noodig, dat daarbij eerst de

-ocr page 102-

dolus bewezen worde , en wel óf by den geëndosseerde óf
bij endossant en geëndosseerde. In het eerste geval moet
men bewijzen , dat de geëndosseerde wist, dat de endossant
den wissel op onrechtmatige wijze had gekregen, het doet
dan evenwel niets ter zake of hij den wissel ter incasso heeft
of niet, m. a. w., het geldt in alle mogelijke gevallen. In
het tweede geval moet bij partijen het
doel bestaan hebben
om excepties af te snijden aan derden, en dan hebben dezen
de exceptio doli, die speciaal op het onderhavige geval be-
trekking heeft; dat de dolus in dit geval alleen zou kunnen
bestaan bij den geëndosseerde en niet bij den endossant, is
wel mogelijk in het geval, dat de endossant niet wist,
dat hij derden excepties afsneed, de geëndosseerde echter
wel, maar deze eenzydige dolus is , volgens
Wulff, niet te
bewijzen. Als vereischte voor de exceptio doli geldt dus:
„Der Indossatar muss sich wissentlich zum Werkzeuge einer
beabsichtigten widerrechtlichen Vermögensbenachtheiligung
hergeben," hetwelk in casu zal bestaan in het afsnijden
van excepties aan derden.

Wat de exceptio doli generalis betreft, deze kan schrijver
in ons geval niet van toepassing achten. Immers de geën-
dosseerde wordt
werkelijk eigenaar ; de exceptio doli generalis
kan alleen voorkomen , als de geëndosseerde bij de
uitoefening
van zijn recht zich schuldig maakt aan eene onrechtmatig-
heid , cn dit zou het geval zijn , als hy het formeele recht
misbruikt om den endossant te verrijken , dus weer als hij
derden excepties afsnijdt; maar indien hij hiervan eerst kennis

-ocr page 103-

89.

krijgt, nadat hij b. f. het stuk heeft gekregen , kan hem dit
niet schaden; immers het zou eene tegenstrijdigheid zijn, als
men beweerde
mala ßdes superveniens schaadt niet, als de
geëndosseerde op de gewone wijze, krachtens volledig endos-
sement , eigenaar wordt, maar ze schaadt wel, als de geën-
dosseerde , fiduciae causa krachtens volledig endossement,
eigenaar wordt, i) i

Dit is, in het kort weergegeven, de meening van "Wulff.
Derhalve: simulatie komt bij endossement zeer weinig voor,
veel vaker het fiduciaire endossement, waartoe ook behoort
het volledig endossement, opdracht tot incasseeren ten doel
hebbende; hierbij wordt de geëndosseerde inderdaad eige-
naar. Een exceptie ontstaat uit dit feit op zich zelf nog niet.
Alleen zal de exceptio doli specialis kunnen worden ingesteld,
en wel
tusschen partijen steeds , als één hunner niet voldoet
aan de afspraken ;
door derden , wanneer , hetzij bij den ge-
ëndosseerde èn den endossant volgens afspraak het plan
bestaat, aan derden excepties tegen den laatste af te snijden ,
hetzij bij den geëndosseerde alleen de wetenschap bestaat,
dat zijn endossant geen recht had. Dit laatste echter is
volstrekt niet slechts eigen aan ons geval, maar geldt
ook, wanneer eigendom door endossement wordt overge-
dragen.

Aantrekkelijker dan de dikwijls ingewikkelde beschouwingen
van
Wulff is de korte brochure van de Jonge : „Das

-ocr page 104-

90.

stille Prokura-indossament." In navolging van Dernburg,
onderscheidt hij scherp de verhouding tusschen partyen en
tusschen derden. Hij zegt van het stille Prokura-indossa-
ment — hetzelfde wat
Wulff e. a. het fiduciaire endossement
noemen —: „seine Wirkungen erscheinen nach verschiedenen
Richtungen hin gespalten , geteilt: nach aussen, in absoluter
Richtung , dritten gegenüber , übt es die Wirkungen eines
vollen Eigentumsindossaments, nach innen, in relativer
Richtung zwischen Indossant und Indossatar die eines Pro-
kura-Indossaments !" Uitvoerig omschrijft hij dan de rechten
en verplichtingen, zoowel van den als zoodanig geëndosseerde
en van den endossant tegenover derden, als tusschen partijen
onderling. Hy wijst er op, hoe
tegenover derden de geëndosseerde
volkomen geldt als eigenaar, hoe de endossant slechts relatief
eigendom behoudt, „nach aussen wirkungslos," maar „das
relative Eigentumsrecht haftet als Befriedigungsobjekt sei-
nen (nl. des endossans) Grläubigern, welche, solange der
Wechsel noch im Eigentum des Indossatars sich befindet,
diesem gegenüber den Eigentumsanspruch ihres Schuldners
ausüben können", enz. Onderling tusschen endossant en
geëndosseerde bestaat lastgeving: „Dem Indossatar gegenüber
ist der Indossant Eigentümer."

Het is zeker niet overbodig er nogmaals op te wijzen,
dat tusschen partijen de afspraken steeds gelden moeten.

-ocr page 105-

91.

Want hoewel de naeeste schrijvers, o. a. ook, gelyk we
gezien hebben ,
Goldschmidt , Koch , Wulff, de afspraken
van kracht doen zijn, zoo zijn er toch nog steeds, die, van
oordeel zijnde, dat het endossement alleen om zijn
jorm
reeds bindt, zelfs dit ontkennen, die meenen, dat een
dergelijke abstractie ligt in de verbintenis by het endossement,
evenals in die by de uitgifte van den wissel, dat het tusschen
partijen verhandelde niet in aanmerking komt ; maar zulke
abstracte verbintenissen zijn in strijd met alle rechtsgevoel
en met het 3® lid van art. 1374 B. W.

„It is a general principle of the law merchant that as
between the immediate parties to a negotiable instrument —
parties between whom there is a privity — the consideration
may be inquired into",
i) en wat Daniel daar zegt over de
causa die aanleiding geeft tot de uitgifte van het papier, zal
ook zeker gelden voor de afspraken van partijen bij het
endossement. Zoo zeggen
Lyon-Cabn en Renault 2) : „Le
porteur auquel l\'endosseur réclame le montant de la lettre
ou qui se voit repoussé dans son action en recours , sous
prétexte que l\'endossement, étant irrégulier, il n\'y a eu
qu\'une procuration , peut toujours prouver qu\'il a fourni la
valeur de la lettre et qu\'ainsi l\'endossement a produit ses
effets ordinaires." In Frankrijk was vroeger de jurisprudentie
in anderen zin on we kunnen ons voorstellen, dat
de Fréméry 3)
in verontwaardiging daarover uitroept: „En matière commer-
ciale où l\'on répète sans cesse qu\'il faut écarter les règles

-ocr page 106-

92.

de pure forme, apprécier le fond et la réalité des choses et
juger d\'après l\'équité, on ne croirait jamais, qu\'une pareille
jurisprudence a pu s\'établir, si elle n\'avait été rigoureusement
appliquée dans les circonstances où l\'équité en était le plus
ouvertement violée.\'\'

Yerwonderbjk is zeker de meening van Diephüis,^) die
bij art. 135 zegt: „hij is lasthebber, geen eigenaar geworden,
en hij kan en mag ook niet bewijzen, dat het endossement
schoon .onvolledig, evenwel om de omstandigheden waaronder
of de bedoeling waarmede het is gesteld, hem toch den
eigendom heeft gegeven." Eenige regels verder : „wat er
overigens mag zijn geschied , of wat partyen mogen hebben
bedoeld doet weinig af; waar de wet voor overdragt van
eigendom bij eenige handeling zekere vormen eischt, en

b In gelijken zin: Kist o. c. II blz. 136, bij de bespreking van art. 135;
Holtins I blz. 3é8. Ook de Pinto, Handl. Wtb. v. K. dl II § 118, over art. 135 :
II .... de geëndosseerde kan en bekoort te worden toegelaten tot het bewijs vau
het tegendeel, namelijk dat er wel eigendomsoverdracht heeft plaats gehad. Van
eene praesumptio iuris et de iure kan hier geen sjwake zijn." Luden o. c. bl. 68;
Harmens, //Het Blanco-endossement" bl. 68, eu Asser c. s.,//Aanteeken.W.
t. K.",
ad. art. 135. Ook verschillende uitspraken aldus, o. a. rtb. Amsterd. 7 Aug.
1838 , Het regt in Ned. I blz. 361; 31 Maart 1843, Ned. Regtspr. dl. 17
§ 64; rtb. Utrecht 14 Mei 1841, Ned. Regtspr. deel II § 110: //ofschoon het
endossement op de acceptatie en wisselbrief, waaruit door de eischer wordt ge-
ageerd de vermelding inhoude van bij den gedaagde genoteue waarde, hierdoor
des gedaagden bevoegdheid niet wordt uitgesloten om zich tegen de gedane vor-
dering van rembours te verdedigen op grond, dat hij geen waarde genoten heeft";
13 .luni 1883, W. no. 4929: //o. dat bij overdracht van handelspapier ingevolge
volledig eudosseaient —
zoolang niet het tegendeel hlijhe — als bedoeling van
partijen moet worden aangenomen, dit papier niet slechts ter incasseering,
maar ter betaling of in mindering van schuld over te dragen."

Arr. H. R. 1 Dcc. 1882 , R. B. 1884 B blz. 231.

In Frankrijk o. a. Pardessus , o. c. I no. 355 en Nouguier, o. c. I no. 458
en 459.

2) O. c. I blz. 206 en 207.

-ocr page 107-

93.

daaraan anders bepaaldelijk een ander gevolg verbindt, daar
kan geen bewijs in aanmerking komen, dat door de handeling
evenwel de eigendom is overgedragen."

Een argument voor de bewering , dat hier niet zal mogen
gelden , wat partijen willen, al is de overeenkomst volkomen
geoorloofd; dat hier de wetgever zulk een kracht aan den
vorm geeft en het dus blijkbaar beter wil weten dan partijen,
maar dan toch ook den weg open stelt voor bedrog, is echter
nog niet gegeven. Een dergelijk argument zal trouwens m.
i. moeielijk te vinden wezen.

Wat aangaat de verhouding tegenover derden, is in
beperkte mate tegenbewijs ook toegelaten , en hierbij komt
vooral in aanmerking de aangehaalde meening van
Wulpp
c. s. Ik kan mij niet met hem vereenigen , dus evenmin
met die schryvers, die als vereischte stellen, wil men tegen
den geëndosseerde de exceptie instellen, dat het volledig
endossement slechts gegeven is met den opdracht om te
incasseeren, dat er dolus moet zijn,

_Kaar buiten, tegenover derden, zal inderdaad gelden, wat,
zij uit het endossement of uit de omstandigheden kunnen
opmaken.
Is een stuk volledig geëndosseerd, dan zullen
derden te goeder trouw, wat ook de afspraken van partijen
geweest zijn, er uit mogen opmaken, dat de eigendom is
overgedragen. Eene andere beslissing zou de circulatie van
het orderpapier onmogelijk maken. Derden evenwel zullen
van hun kant wel degelijk, zoo zij dit kunnen, den sluier,

Mr. Veltman beweert, dat tegen volledig en Llanoo-endossement geen
tegenbewijs is, omdat dit stelt een praesnmptio iuris et de iure, tegen onvolledig
endossement eobter wel, omdat de wetgever dit sleoMs voor een volmaclifc

-ocr page 108-

94.

dien partijen over liunne werkelijke handeling hebben gelegd ,
mogen oplichten. liet is volstrekt niet noodig, dat zij daarbij
dolus aantoonen bij don endossant of den geëndosseerde; het
is, gelijk
Hoffmann\') zegt; „.... nur der welcher ein eige-
nes selbstständiges Recht an den Wechsel erhalten sollte,
soll gegen die Einreden der Schuldner seines Wechselgebers
geschützt sein, nicht aber — da diess in der That nur dem
Indossanten selbst zu Grute kommen würde — der blosse
Procurator, ja nicht einmal der Cessionar und also auch der
nicht, welchem, wenn auch in der Form eines gewöhnlichen
Indossaments, der Indossant doch nur seine Rechte abgetre-
ten hatte. Eine solche Form erzeugt nur die Vermuthung,
dass ein wahres Indossament vorliege, schliesst aber den
Gegenbeweis, dass der Indossatar nur als Procurator, bezw.
nur als Cessionar des Indossanten hat angesehen werden sol-
len, nicht aus" enz.

De derde mag den waren stand van zaken wel degelijk
openbaren, en hij mag, indien hij bewijzen kan, dat de
Yolledig geëndosseerde slechts lasthebber is, dit bewijs leveren.

s

„II est reconnu, que les tribunaux peuvent encore examiner

la sincérité de cet endos régulier,.....on peut démontrer

que le porteur en vertu d\'ordre régulier n\'est cependant
qu\'un mandataire, un prête-nom et par suite lui opposer les
exeptions que l\'on a à faire valoir contre le cédant."

1) Aroliiv f. d. deutsche Wechselreclit, deel 14 Uz. 347.

2) Zoo Wolff, Archiv f. d. deutsche Wechselr., deel 15 hlz. 163 eu 164 en
Budde, o. c. hlz. .34 en 35.

•\') Dalloz, Repertoire in voce //Effet de commerce" n". 434, cf. nog, Supplement,
"0. 168 en n". 177.

-ocr page 109-

95.

Zeker hij geldt tegenover derden als eigenaar, maar dit
geldt niet om bedrog in de hand te werken: i) „. . .. le créan-
cier , qui ne pourrait agir contre le débiteur, qui lui oppo-
serait le vice de l\'obligation, s\'entendrait avec un compère
auquel il endosserait l\'effet et qui se ferait payer."

Dus zou het aanwezig zijn van dolus tocb een vereischte
zijn? Neen, zeker niet; gewoonlijk zal tevens
1 wel aange-
toond worden, dat deze er is, maar dit is volstrekt niet de
grond voor het instellen der exceptie.
Koch meent, dat
bet toelaten der exceptie de circulatie hinderen zal, want als
men de exceptie toelaat, dan moet men haar ook tegen vroe-
gere endossementen toelaten. Hij vergeet echter, dat derden
te goeder trouw er nooit nadeel uit zullen kunnen lijden en
het dus allerminst hinderlijk is aan de circulatie.

Wulff zegt meer typisch dan juist : „Er hat absolut
kein Recht, zu verlangen, dass der Indossant um deswegen,
weil gegen ihn gerade Einreden begründet sind, den
Wechsel nicht weiter indossire. Es mag ihm materiell

1) Lyon Caen en Renault o. c. n". 1091.

-) Nouguier o. c. n". 5t0 zegt: //Il (de debiteur) peut en outre, fournir la
preuve que le possesseur du titre n\'en est pas le propriétaire sérieux, qu\'il prête
les mains à un acte de spoliation et que le véritable propriétaire se cache derrière
son nom pour échapper à une. légitime compensation."

Desjardins o. c. deel IV blz. 70, bespreekt \'t bij het cognossement, waar zich
hetzelfde voordoet en zegt: //Toutefois la présomption de propriété que l\'endos
fait naître au profit du prenear n\'est pas absolue et peut être assurément dé-
truite par la preuve contraire. Il en est ici comme en matière de lettre de
change. Il serait absurde que les tiers fussent irrecevables à prouver par exem-
ple, que l\'endossement déguise à leur égard un fraude, concertée entre leur
débiteur et le tiers porteur du connaissement."

3) Blz. 284 o. c.

4) O. c. blz. 87.

-ocr page 110-

96.

recht unangenehm sein; ein Recht aber, die Weitorbege-
bung zu verhindern, hat er nicht. Da kann es ihm aber
auch ganz gleichgültig sein, ob der Indossant seiner Eheh-au
ein Greschenk mit diesem Wechsel macht, oder ob er den
Wechsel auf die Strasse wirft und irgend Jemandem anheim
giebt, den derelinquirten Wechsel zu occupiren, oder ob er
endlich ihn an einen Anderen zu Inkassozwecken indossirt."
Zeker mag hij met den wissel doen wat hij wil, hij is eigenaar ,
hij mag gerust zijn vrouw met dit geschenk verblijden en
dan wordt zijn vrouw de gelukkige eigenares, hij mag hem
ook ter incasseering geven, maar in dit geval zal de debi-
teur dit toch ook mogen aantoonen, als de endossant het
op zulk eene wijze deed, dat het niet dadelijk kenbaar was,
en dan mag hij tegen dien geëndosseerde de excepties op-
werpen, welke hij had tegen den endossant. Maar
Wulff
beweert, dat de eigendom overgegaan is, en daarom zegt hij,
dat die excepties vervallen zijn. Dit echter ontken ik, er is
slechts uiterlijk tegenover derden ter goeder trouw eigendom
overgegaan TreflFend heet het in het Ontw. B. W. van
1807 (van J. v. d. Linden), art. 15 van tit. 10 boek III:

„De trekking en endossementen van Wisselbrieven, die
gedaan worden met erkentenis van genotene waarde, of van
die in rekening te zullen genieten , doen uiterlijk den eigen-
dom van den wisselbrief aan den nemer en endossanten
overgaan."

In art. 16 staat dan :

„De voorwaarden of handelingen, die bij elk endossement

b In de gevallen, dat er een gesimuleerd endossement is, moet natuurlijk oolv
WullF erkennen, dat de eigendom blijft bij den endossant 1

-ocr page 111-

97.

van een wisselbrief tusschen den endossant en de geëndos-
seerden plaats hebben, zijn alleen van kracht tusschen dege-
nen, die dezelven met elkander hebben vastgesteld en aan-
gegaan of voor wiens rekening zulks gedaan is, en hebben
geen gevolg voor de overige personen , welke den wisselbrief
of deszelfs vroegere of latere endossementen betreffen."

In dit ontwerp is dus zoowel de verhoudirg tegenover
derden, als tusschen partijen onderling omschreven. Tusschen
de laatsten gelden de afspraken, maar deze kunnen derden
niet worden tegengeworpen, vandaar dan ook, dat het en-
dossement ,
in bepaaldpin vorm ^ aan nemer en endossanten den
eigendom doet overgaan, maar
uiterlijk] het is dus zeer
wel mogelijk, dat indien zulk een afspraak gemaakt is, naar
binnen, tusschen endossant en geëndosseerde, de eigendom
niet overgaat. Derden echter van hun kant zullen dan toch
wel dien
uiterlijken schijn mogen betwisten.

Art. 138 van het Ontw. W. v. K. van 1809 i) is van
denzelfden inhoud, als art. 53 Ontw. B. W. van 1807, behalve
dat het woord „uiterlijk" er uit geëlimineerd is; art. 139,
Ontw. 1809, is gelijkluidend met art. 16 Ontw. 1807. Met
art. 138 en art. 139, Ontw. 1809 , komen dan weer overeen
art. 52 en art. 55 , Ontw. 1822.2)

Men zou nu argumento a contrario kunnen beweren, dat,
juist door het weglaten van het woordje „uiterlijk", men
die dubbele werking van het endossement wilde opheffen.
Het gevaarlyke van een argumentum a contrario daarge-
laten , geloof ik toch ook niet, dat het hier juist zou zijn.

1) Titel 6 buek 1.

2) «TiteL van Wisselbrieven.\'

-ocr page 112-

98.

"Waarschijnlijker is, dat men „uiterlijk" hier overbodig
achtte. Art. 139 zeide uitdrukkelijk, dat de afspraken
tusschen partijen van kracht zouden zijn , en dit , in ver-
band met de woorden van art. 138: „doen den eigendom
van den wisselbrief aan den nemer en de endossanten over-
gaan " sluit al stilzwijgend in zich , dat die eigendom slechts
uiterlijk overgaat, immers anders zouden die afspraken juist
niet van kracht zijn tusschen partijen.

Trouwens — en dit is ook wel de reden voor de toelaat-
baarheid van het tegenbewys èn tusschen partijen èn door
derden — het endossement
maaht iemand niet tot dit of
dat, tot lasthebber , eigenaar of wat ook, het
legitimeert
eenvoudig. De endossant legitimeert den geëndosseerde bijv.
door zijn volledig endossement op een orderpapier tot
eigenaar,
en derden kunnen, als er iets anders afgesproken is , dit
niet weten , zij gaan af op die legitimatie, maar weten ze
het, dan belet niets hun om te bewijzen , dat die legitimatie
valsch is, dat de geëndosseerde dus geen eigenaar is, al
had het er den uiterlijken schijn van.

Onze Jurisprudentie heeft meermalen de toelaatbaarheid
van tegenbewijs aangenomen, o. a. rtb. Amsterdam 16 Juli
1839 bij ZuBLi. 1)

1) O. c. llz. 51 ; zie verder ZaMi, Uz. 156.

Eveneens Hof den Haag, 27 Mei 1889 , P. v. J. 1889, no. 76; Rfb. Am-
sterdam, 28 Juni 1839 , Ned. Eegtspraak II, blz. 106 § 17. In Duitschland
is dit ook door de jurisprudentie aangenomen, zie o. a. Zft. f. d. ges. Handelsr.,
deel 41 , blz. 219 , no. 458 en 459.

Anders Kist o. o. II, blz. 134 ; Veltman o. c., blz. 37 en 99 ; Rtb. Rot-
terdam , 19 Mei 1888, W. no. 5601, P. v. J. 1888, no. 91; Rtb. Arasterdam,
28 Juni 1883, P. v. J. 1883, no. 42*; Rtb. Amsterdam, 18 Juni 1837, Regt
hi Ned. I , blz. 111.

-ocr page 113-

99.

Het resultaat waartoe ik kom is dus het volgende :

Tusschen partijen gelden de afspraken.

Tegenover derden ter goeder trouw geldt hetgeen derden
uit het endossement kunnen opmaken , wat er ook tusschen
partijen afgesproken is ; was het endossement bijv. volledig,
derden ter goeder trouw zullen er nooit nadeel door kunnen
lijden, indien het mocht blijken, dat er slechts lastgeving
bedoeld was , enz. Maar derden van hun kant mogen wel
degelijk tot het bewijs toegelaten worden, dat de geëndosseerde
iets anders is, als waartoe het endossement hem schijnbaar
legitimeert, ze mogen bgv. bewijzen, dat de in blanco geëndos-
seerde is lasthebber , de aavolledig geëndosseerde is eigenaar,
enz. En evenzeer zal de laatst geëndosseerde, die betaling
vraagt, tegenover den debiteur mogen bewijzen, dat hij
iets anders is, als het endossement aanwijst, terwijl derden
ter goeder trouw nooit uit dit bewijs eenig nadeel zullen
mogen lijden.

Neemt men dit aan , zoo voldoet men aan de eischen der
praktijk, men belemmert de circulatie niet en beschermt
derden ter goeder trouw, zonder dat men aan de waarheid
der feiten afbreuk behoeft te doen. Bovendien strookt het
volkomen met de m. i. juiste opvatting van het endossement
als eene legitimatie.

-ocr page 114-

III.

De overgang bij Orderpapier.

§ 1.

De vraag biedt zich nu ter behandehng aan: hoe die
overgang op de verschillende crediteuren te verklaren is,
welke bij orderpapier plaats grijpt.

Ik spreek hier van overgang. Allereerst echter worde aange-
toond, dat een overgang van verbintenissen mogelijk is, of, zoo-
als gewoonlijk gezegd wordt, dat cessie van verbintenissen moge-
lijk is. Met, dat ik cessie en overgang gelijk stel; ik beschouw
cessie veeleer , om het zoo maar eens te noemen , als een
bijzondere soort van overgang, een species van het genus ,
en meen, dat overgang ook nog op andere wijze kan geschie-
den. Vele schrijvers onderscheiden dit echter niet, en als
zij dus vragen is cessie van schuldvorderingen mogelijk, dan
bedoelen zij hetzelfde, als hierboven de vraag, is overgang
Tan schuldvorderingen mogelijk. Zeer is het betwist geworden
dat eene cessie — ik neem dit woord nu in den algemeenen
zin van overgang — van schuldvorderingen plaats kan grij-

1) Waar ik van overgang spreek, bedoel ik steeds overgang onder bijzondeyaa
titel,
die overgang, //welcbe irgend ein einzelnesVermögensrecbt zum Gegenstand
bat, oder auch mehrere zusammen gefasste Vermögensrechte, jedoch so, dass
jedes einzelne für sich übergeht, ohne durch diesen, zufällig gemeinschaftlichen
Uebergang, mit den übrigen in Verbindung zu treten" (Savigny, System III § 105).

-ocr page 115-

101.

pen. Men raerke echter op, dat de beteekenis van cessie
niet volkomen vaststaat Volgens sommigen beteekent het,
dat de
verbintenis werkelijk overgaat, volgens anderen, dat
de cessionaris slechts het recht krijgt
om de rechten mn
den cedens
uit te oefenen. Gfeeft men aan cessie de tweede
beteekenis, zoo is de mogelijkheid ervan bij schuldvorde-
ringen nooit betwist, wel wanneer men er de perste betee-
kenis aan geeft, wanneer men dus zegt: cessie is een overgang
van de verbintenis.

Vooreerst in het Romeinsche recht. Het Romeinsche
recht zou een overgang van schuldvorderingen niet ge-
kend hebben. De obligatie was een rechtsverhouding
tusschen
individueel aangewezen personen en een nieuwe
crediteur zou de obligatie opheffen. Om aan de bezwaren
te gemoet te komen, welke dit stelsel had voor de praktijk,
voerde men de cessie van verbintenissen in, waarmede men
bedoelde, dat de
uitoefening van de verbintenis overgedragen
kon worden, de cessionaris werd
cognitor of procurator in
rem suam.
De praetor ontwikkelde dit verder. Waar
eerst nog noodig" was geweest, dat de cedens
een mandatum,
ad agendum
gaf, daar kwam het volgens praetorisch recht
slechts aan op de rechtshandeling, die ten grondslag lag aan de
vervreemding der vordering, bijv. de koop, de schenking,
enz. Was deze geldig, zoo kreeg de cessionaris, de
aetio
utilis.
De obhgatie gaat dus niet over, deze blijft aan den
oorspronkelijken crediteur, de nieuwe krijgt alleen de actie.

1) Zie bovea blz. 1 7.

") Nog had men de novatie. Ten gevolge der novatie wordt echter een
geheele
nieuwe verbintenis in \'t leven geroepen.

-ocr page 116-

102.

Ook in het Oud-Germaansche recht is de mogelijkheid van
overgang van schuldvorderingen wel ontkend geworden.

En zelfs tegenwoordig nog zijn er, die meenen, dat eene
opvolging in een verbintenis niet aangenomen mag worden.
Vooral
Mühlen bruch is een krachtig voorstander van deze
leer. Hij zegt; „Das Characterische aller Forderungsrechte
nun zeigt sich eben darin: sie existieren nur durch die
wechselseitige Beziehung , worin
^stimmte Personen zu ein-
ander stehen; fällt diese Beziehung weg, so hört auch das
Recht selbst auf". En verder;^) „Es lässt sich also der
Grund, warum, genau genommen, die Veräusserung eines
Forderungsrechts an Andere nicht geschehen kann, aus der
Natur des Objects selbst ableiten: Denn hier muss ein jedes
Aufgeben nothwendig ein Verschwinden des ganzes Rechts-
objectes zur Folge haben, oder eine Forderung mit völliger
Vernichtung seines Rechts an derselben veräussern, heisst
im Grunde nichts Anderes, als: eine Sache zerstören, hinter-
her aber sie noch auf Andere übertragen wollen." Maar
bovendien nog: „.... besteht das Wesen einer Forderung
gerade in der wechselseitigen Beziehung Mehrerer zu einander,
und die dadurch bestimmte Richtung der Handlung eines
Verpflichteten ist das eigentliche Object derselben. Jede
einseitige Veränderung des Verhältnisses, wodurch alle recht-
liche Beziehung zwischen den ursprünglichen Obligations-
interessenten vernichtet wird, begründet mithin stets ein
wahres Eingreifen in die Rechtssphäre des anderen Theils
und solche Veräusserungen gesetzlich begünstigen hiesze:

\') /\'Die Lehre vuji der Cessioii der Fordermigsrechtc", § 3.

§ 3.

-ocr page 117-

103.

Jemandem die Befugniss geben, über ein ihm gar nicht
zustehendes Recht zu disponiren." Aldus geeft
Mühlenbruch
ons de twee redenen , waarom volgens hem en in navolging
van hem , volgens vele anderen, vorderingsrechten niet over
kunnen gaan, éénsdeels namelijk ligt het in de
natuur der
vorderingsrechten.^
andersdeels in het recht van den schulde\'
naar
, dat benadeeld zou worden.

De eerste reden erkent Mühlbnbrüch echter als verreweg de
sterkste, de tweede toch vervalt daar, waar de schuldenaar
zelf in don overgang toestemt. Maar dan kan deze
toch niet
plaats hebben, want de aard der vordering verhindert het;
eene verandering in den persoon van den crediteur kan slechts
zóó geschieden, zelfs al is er toestemming van den debiteur :
„dass das eine Recht ganz aufhört und ein ganz neues, eine
von der vorigen verschiedene Forderung, wieder entsteht
(s. g.
novatio cum delegatione)", enz.

Dat de natuur der vorderingsrechten verhindert, dat er
een overgang plaats grijpt, vinden we nog uitvoerig bespro-
ken bij
Küntzb Het objekt der obligatie, het eigenlijke
voorwerp van het vorderingsrecht, zegt hy , is: eene hande-
ling van den debiteur. Deze handeling heeft geen zelfstandig
bestaan, maar ligt in de obligatie. „Das Objekt entsteht nur
durch die Obligation , vergeht daher auch mit der Obligation.
Jene Existenz eines individuellen Gregenstandes des Forde-
rungsrechts ist durch die Existenz der Obligation vollständig
umschlossen und getragen, unlösbar an sie geheftet, steht
und fällt mit ihr; es ist unmöglich mit dem Wechsel der

1) //Die OUigation und die Singularsuccession" § 20.

-ocr page 118-

104.

Obligationen die Idendität und Kontinuität ihres Gegenstan-
des zu vereinen." En verder heet het: „Ablösung des Subjekts
(Gläubigers oder Schuldners) vom obligatorischen Recht löst
nicht blos dieses individuelle Rechtverhältniss, sondern greift
das Objekt selbst an, indem mit dem Untergang des obhga-
torischen Bandes das von diesem umschlossene und getragene
(künstliche) Objekt schwindet." Het objekt is dus niet over
te dragen en: „um der Unübertragbarkeit des Objektes willen
ist eine Singularsuccession in Obligationen undenkbar."

In zijn „Inhaberpapiere" \') handhaaft Kuntze deze leer,
dat er van overgang geen sprake kan zijn bij het obligatie-
recht: „Weil das Objekt des obligatorischen Rechtverhält-
nisses nicht\' eine sinnhche Objektivität des Daseins hat,
sondern seinem Elemente nach der Willen-oder Freiheitsphäre

der Person angehörig nur durch den bestimmten Bezug zwischen

/

Schuldner und Gläubiger zu einer dis-oder konkreten juris-

^ tisch verwendbare Grösze wird."

Toch is het zeker niet te ontkennen, dat er een verkeer

met vorderingsrechten plaats grijpt, hetgeen ook van zelf

/

spreekt. Hoe dit nu te verklaren ? Het recht zelf kan niet
overgaan, maar in aansluiting met het Romeinsche recht,
zeide men, dat de
uitoefening, van het recht kan overgaan.

Dit leeren ons Mühlenbruch en anderen, zoo bij voorbeeld
PüCHTA^): „Das Recht der Forderung kann von der Per-
son des Gläubigers nicht getrennt werden, ohne die Forde-
rung selbst auf zu heben, daher auf Universalsuccessoren
übergehen, wodurch eine Veränderung der Person in der

I) Kuiite, //Inliabei-papicre", § 57.
-) »Pandekten", § 229.

-ocr page 119-

105.

That nicht eintritt. Es giebt aber keine Singularsuccession
in Obligationen. Nur kann jedoch der Grläubiger die
Ausü-
bung der Forderung, also die Einforderung der Leistrrti^
einem Andern übertragen, der als Stellvertreter des Gläubigers
auftritt. Daran knüpft sich der Begriff der Cession."

Kuntze spreekt van eene „Zweigobligation," welke naast
de „Stammobligation" gesloten zou worden. De laatste wordt
door de eerste „entkräftet (nicht aber absolut getilgt)." ^ Als
dan de cessionaris de vordering wederom verder cedeert zoo
hebben we, volgens hem te doen met eene novatie van de
„Zweigobligation". De obligatie van den nieuwen cessionaris
wordt dus eene „Zweigobligation der Stammobligation nicht
etwa der Zweigobligation des früheren Cessionars; die Obli-
gation dieses geht unter ^ indem sie von der neuerrichteten
Zweigobligation (des zweiten Cessionars) konsumirt wird ; nur
die eigentliche Stammobligation (des Urgläubigers) bleibt,
als formale Basis „propter elegantiam et subtihtatem iuris",
aufrecht (in formaler, wenn auch dem praktischen Erfolg
nach paralysirter Geltung)."

Toch komt mij de redeneering vreemd voor, dat een over-
gang van vorderingsrechten een onmogelijkheid zou wezen ,
ten gevolge waarvan men zijn toevlucht moet nemen tot op
zijn minst zonderlinge betoogen, ten einde te verklaren wat
plaats vindt.

1) Zoo Savigny, System III § 105, noot f. //Bei den Obligationen giebt es
keine Singnlarsncoession, sondern nur Surrogate derselben für die Zweuke des
Verkehrs; nämlici Ilmtausch gegen eine neue Obligation von gleichem Werth («w-
vatio), oder Verfolgung der Schuld durch einen Stellvertreter {cessio actionii)." In
denzelfdcn geest Schmid , //die Grundichren der Cession".

Obligation § 66.

3) Obligation § 83.

-ocr page 120-

106.

Het zou stryden met den aard der verbintenissen, daar
deze verbonden zijn aan bepaalde personen, den crediteuren
den debiteur. Zeker behoort de persoon van den oorspron-
kelijken
crediteur tot een der elementen der obligatie, maar
waarom kan die er niet uittreden, en , terwijl de overige
elementen bestaan blyven, de verbintenis op een ander overgaan ?
Gelijk WHSTDSGHBID 1) zegt, erkent men, dat het wezen der ver-
bintenis niet verandert, als by voorbeeld in de plaats van een
onmogelijk geworden praestatie eene schadeloosstelling komt;
dat dan, afgezien van deze verandering, alle overige ele-
menten van de verbintenis voortduren ; en waarom zou het
nu anders zijn, indien de debiteur in plaats van aan A.
aan
B. moet betalen ? Terecht zegt Bruns : „Wir sehen,
wenn A. dem
B. 100 Thaler schuldet, es nicht als wesent-
liches , dass nur der
B. sie fordern kann und halte es
daher für völlig zulässig, dass
B. sein Recht vollständig
auf C. übertrage." •\'\')

Dat de persoon van den crediteur tot het wezen der
praestatie zou behooren , zoodat een verandering van hem zou
zijn een ingrijpen in de rechten van den debitetir, is ook
niet juist; gewoonlijk toch is dit niet het geval, alleen als

\') Pandekten, II j, 29 noot 10.

In Holtzendorffs Enoycloiiaedie, § 64.

3) Eveneens Hasenöhrl, o. c. § 72 ; Stobbe, D. Pr. r. Ill, § 177; Unger ,
Systeem § 74. Beseier, Systeem II , blz. 278 merkt op, dat. . . . «die Be-
schränkung der Obligation auf die Handlung eines bestimmt Verpflichteten zum
Besten eines bestimmten Gläubigers durchaus nichts Wesentliches ist, das viel-
mehr ein entschiedenes Gewicht auf den Gegenstand der Leistung, als die
Substanz des Rechtverhältnisses gelegt wird, und dass diese festgestellt sein
kau, bevor noch die Person des Gläubigers oder Schuldners bestimmt ist."

Bij ons 0, a. Diephuis, Het Ned. Burgerlijk Recht, deel X, blz. 50.

-ocr page 121-

107.

de debiteur er belang bij heeft , is bij uitzondering de
overgang niet mogelijk. De bestrijders van het toelaten
van een overgang van verbintenissen stellen te veel op den
voorgrond de betrekking tusschen een
individueel aangewe-
zen debiteur en crediteur, „die wechselseitige Beziehung,
worin bestimmte Personen zu einander stehen," gelijk
Mühlenbruch zegt. Men moet echter in het oog houden,
dat, opdat or een verbintenis tusschen twee personen
ontsta, er eerst moet wezen een
hron of oorzaak, waaruit
die verbintenis voortvloeien kan , bijv. een overeenkomst, of
wel, een rechtmatige of onrechtmatige daad , waarvan de artt.
1389 vv. B. W. spreken, enz. Deze oorzaak is het, welke den
één zijn recht en den ander zijne verplichting geeft, daar-
door eerst ontstaat de verbintenis. Dat recht van dien één
behoort tot zijn vermogen , en niets belet hem, het ontstaan
der verbintenis in aanmerking nemende, dat hij dit- recht
overdrage. Het der verbintenis toch wyst er

volstrekt niet op, dat de betrekking zich moet bepalen tot
den
oorspronkelijken crediteur of debiteur , maar doet veeleer
zien, dat die betrekking eenvoudig het gevolg is van het
tegenover elkaar stellen van recht en verplichting, die na-
tuurlijk, willen ze werkzaam zijn, aan twee personen ver-
bonden moeten wezen. Bij het overdragen van dat recht,
doet de rechthebbende niets anders, dan dat hij dat
tegenover elkaar gesteld zijn van recht en verplichting,
dien band als het ware, van zich losmaakt, en aan een
ander vastbindt.

Een der krachtigste bestrijders van de leer , dat verbinte-
nissen niot zouden kunnen worden overgedragen, is zeker

-ocr page 122-

108.

wel Hue. Hij vindt het idee, dat dit niet zon kunnen,
volkomen in stryd met alle mogelijke rechtsbegrippen, ont-
kent dan ook, dat de Romeinen dit ooit beweerd zouden
hebben en neemt tot punt van uitgang hiervoor, wat
Paulus zegt: 2) ^Omnium rerum quas quis habere, vel
possidere, vel persequi potest venditio rede fit. Quas
vero natura, vel gentium ins, vel mores civitatis, commercio
exemerunt eorum nulla venditio est.""
Schuldvorderingen
(persequi) kunnen dus verkocht worden, daar ze tot object
hebben iets, dat in het vermogen van den kooper komen
kan. Trouwens de Digesten wijden een titel hieraan.
Bovendien kunnen schuldvorderingen deel uitmaken van een
legaat, en wel van een
legatum per damnationem. Het is
waar , de
praestatio actionis gaat niet op de gewone wijze,
maar dit doet er zeker niets toe.

Terwijl ik het daarlaat in hoeverre Hue gelijk heeft door
te beweren, dat de Romeinen den overgang van schuld-
vorderingen kenden, waarvoor hij krachtige argumenten
aanbrengt, wil ik verder wyzen op zijn betoog, dat het
logisch zeker zeer goed mogelijk is, dat een schuldvordering
overgaat. Het vermogen van iemand bestaat uit absolute
rechten en relatieve of vorderingsrechten. De absolute kunnen
zonder moeielijkheid van het eene vermogen in het andere
gaan, maar evenzoo het vorderingsrecht. Om dat recht te
karakteriseeren, „il faudra evidemment pouvoir employer la
même formule de denomination , qui servait ä le designer,

1) Tliéopliile Hue, »La Cession et Transmission des Creauces."

2) L. U, § 1 , D. 18. 1.

3) D. 18. 4,

-ocr page 123-

109.

quand il se trouvait encore dans le patrimoine du cédant.
Car si la même dénomination ne pouvait pas être employé ,
cela prouverait qu\'il n\'y a pas identité entre le droit que
le cessionaire prétend avoir reçu par la cession et le droit
que le cédant prétend avoir transmis par la même opération ,
ce qui revient à dire qu\'il n\'y aurait pas eu cession."
Dus degeen, die het recht krijgt, krijgt \'t zooals zijn
voorganger het had. Maar nu beweert men, dat de nieuwe
verkrijger het recht slechts kan uitoefenen, erkennende, dat
hij \'t recht van een ander uitoefent, terwijl bij een zakelijk
recht men het uitoefent, als ware men steeds eigenaar ge-
weest. Het vorderingsrecht blijft vastgehecht aan den per-
soon van den cedens. Dit nu is onwaar ; men neemt den
persoon van den cedens slechts in aanmerking om het ge-
cedeerde recht te kunnen aanwijzen : „pour pouvoir rédiger
en quelque sorte l\'étiquette qu\'il convient de lui attribuer."
Maar dat recht is geworden een eigen recht van den ces-
sionaris , „ce qui le prouve , c\'est qu\'il l\'exercera, comme
sien, quand il le voudra et comme il le voudra , et quand
il l\'exercera il pourra subir des exeptions ex persona sua."
Natuurlijk zal er altijd een verschil zijn tusschen de ver-
vreemding en de gevolgen er van , van een
relatief en een
absoluut recht, maar dit ligt in het verschil der rechten
zelf. Hij , aan wien een
absoluut rech_^ is overgegaan ,
behoeft, wanneer hij \'t geldend wil maken, zich niet te
beroepen op zijn voorganger ; hij handelt als eigenaar, dit
volgt uit den absoluten aard van zijn recht ; tenzij zijn
recht betwist wordt, dan moet ook hij zich op het recht

1) O. c. n". 140, sq.q.

-ocr page 124-

110.

van zijn voorganger beroepen en dus erkennen, dat hij
een recht uitoefent, dat hem overgedragen is. Wien nu
een relatief recht overgedragen is , moet altijd zeggen , ik
oefen het recht uit, dat myn voorganger had, maar als
mijn eigen; dit volgt uit den relatieven aard van het recht.
Al is het recht oorspronkelijk ontstaan bij een ander,
daarom kan de cessionaris het toch wel als \'t zijne uitoefenen :
„Et il est impossible de comprendre comment de cette
nécessité, pour le cessionaire, de reconnaître que c\'est en
définitive le droit né chez un autre qu\'il veut mettre en
mouvement à son profit, on a pu conclure* à l\'impossibilité
de céder les droits de créance."

Tot zoover Hue.

Ik zeide boven , dat men zijn toevlucht moest nemen tot
minstens zonderlinge betoogen om te verklaren, wat in de
praktyk plaats grijpt, waar een verkeer met schuldvorde-
ringen toch geschiedt. Men heeft gescheiden liet
recht en
de
uitoefening van het recht. Deze onderscheiding is echter
m. i. niet zeer logisch.
Een recht toch heeft alleen waarde ,
als men het ook kan uitoefenen.
Neemt men dit echter
weg, welnu, dan blijft er niets over. Het zou dan toch
een vreemd recht zijn , dat de oorspronkelijke crediteur be-
hield , eön recht,
dat hij nooitof nii^er zou kuttnen doen
gelden^dathem nooit eenig voordeel zou kunnen opleveren^
terwyl de ajader, die het recht niet heeft, alle genot er.
van zou hebben ! Even vreemd klinkt de leer van
Kuntze
met zyn „Stamm- en Zweigobligation." Ook dââr blijft de
oorspronkelyke crediteur verbonden, zonder dat \'t hem iets
geeft, zonder dat hij het zelf wil, en is het hem onmogelijk

-ocr page 125-

917.

zich van dien band te ontdoen , al zal hij er ook niet den
minsten last van hebben, i)

Neen , eene verbintenis kan zeer goed overgaan van den
eenen crediteur op den anderen. Een verbintenis ontstaat
tusschen twee personen en, gelijk boven reeds gezegd is,
de bron, de oorzaak, welke aan de verbintenis ten grond-
slag ligt, geeft den één zijne verplichtingen, den ander zijn
recht en knoopt dus den rechtsband. Dat recht, hetwelk die
een heeft, kan nu overgaan op een derde, daarmede wordt
de debiteur niet benadeeld , en zou dit geschieden, doordat
bij voorbeeld excepties wegvielen, dan kan voor hem gezorgd
worden, en bepaald, dat die excepties blijven zullen. Daar-
mede wordt ook niet gehandeld in strijd met den aard van
een verbintenis; het objekt, de handeling van den debiteur,
wordt niet aangetast, gelijk
Kuntze beweert, want geen
oogenblik wordt de obligatie opgeheven;
de band wordt eenvou-
dig gelegd van de schouders van den oorspronkelyken crediteur
op die van den nieuwen. Deze krijgt nu een eigen recht,
een zelfstandig recht, de
vorige crediteur heeft er niets meer
mede te maken; alleen zal de aard van het recht, als
rela-
tief
recht, maken, dat bij de uitoefening, de crediteur zich
er op moet beroepen , dat hij het recht uitoefent, dat
ooj:.-
spronkelijk zijn voorganger had, gelijk de verkrijger van een
absoluut recht moet doen, wanneer het absolute recht hem
betwist wordt, als hy \'t wil uitoefenen.

Later erkent Kuntze, dat een overgang mogelijk is, nl. in zijn Weclisel-
recht in Endemann\'s Handbnch, § 16.

-ocr page 126-

112.

§ 2.

Ik heb nu getracht aan te toonen, dat een werkelijke
overgang van de verbintenis zeer wel mogelijk is. Hiervan
uitgaande moeten we opmerken, dat dergelijke overgang kan
geschieden:

1". buiten toestemming van den debiteur.
2". met toestemming van den debiteur.
Ten slotte kan een verbintenis nog overgaan krachtens
wetsbepaling bij verbintenissen, waarbij het zijn van credi-
teur vastgeknoopt is aan eene zekere kwaliteit, nl. bij opstal
en erfpacht, waar ieder volgend eigenaar den canon vorde-
ren kan, dan bij art. 1612 B. W. en bij art. 263 W. v. Iv.
We kunnen
dit echter buiten bespreking laten.

Buiten toestemming van den debiteur gaat de verbintenis
over door eene eigenmachtige handeling van den crediteur ,
namelijk door cessie of overdracht, waarvan de formaliteiten
geregeld zijn in art. 668 B, W. al. 1 en 2, of het geschiedt
krachtens rechterlijke beschikking, bijv. gerechtelijke executie
en onteigening, of wel krachtens wetsbepaling. Een voorbeeld
van het laatste geeft ons de borg, die als hij betaald heeft,
in de rechten van den crediteur treedt, art. 1877 B. W.

In al deze gevallen heeft er dus overgang plaats gehad
en krygt de nieuwe crediteur een eigen recht, terwijl hij
geenszins het recht van zijn voorganger uitoefent. Maar
strijdt hiermede dan niet, dat de excepties, welke de debiteur
had tegen den vroegeren crediteur, blijven gelden tegen den
lateren? Dit is o. a. door
Kuntze er tegen aangevoerd;

Zie hierover Molengraaff, //Leiddraad Ned. Handelsreott" 2e stuk hlz. 119.

-ocr page 127-

113.

lüj zegt: \') „Ich halte es für eine durchaus unrö-
mische und überhaupt unklare Vorstellung, wenn die
Cession als Singularsuccession gefasst wird; denn wenn
wirklich das Forderungsrecht auf den Cessionar überginge ,
könnte dieser nicht den Einreden aus der Person eines
Anderen (des Cessionars) ausgesetzt sein. Das Forderungs-
recht wäre eben
sein Recht.\'\'

Toch is dat blijven voort bestaan der excepties geen bezwaar ;
het vindt zijn rechtvaardiging in het feit, dat er een over-
gang plaats grijpt
buiten toestemming van den schuldenaar.
Deze heeft zich verbonden aan een bepaalden crediteur en
dus met
dezen alleen te maken; hij heeft derhalve het recht
te eischen, dat, wat tegen dien crediteur gold, ook tegen
diens opvolger zal blijven gelden. Nam men iets anders
aan, dan zou men wederrechtelijk den debiteur benadeelen.
De overgang , die hier plaats grijpt, moge dus niet geheel
en .al volkomen zijn, doordat tegen het eigen recht van den
nieuwen crediteur nog gelden excepties, welke ook tegen
den vorigen crediteur golden, dit is zóó, omdat anders
eene onbillijkheid tegen den debiteur zou plaats grijpen.
2)

Maar nu kan de overgang ook plaats vinden met den tvil
van den debiteur. En dit is 0. a. het geval bij orderpapier,
evenzoo geschiedt het bij toonderpapier en bij verbintenissen
aangegaan ten eigen behoeve en ten behoeve van een derde,
bijv. de overeenkomst om een kapitaal bij overlijden uit te
keeren, waarbij het vorderingsrecht op den bevoordeelde
overgaat, als de verzekeringsnemer hem gedurende zijn leven

1) In Endemann\'s Handbuch, IV § 16, noot 3.

2) Zie boven blz. 111.

-ocr page 128-

114.

eigenaar maakt van de polis, anders op het oogenblik van
zijn overlijden. De beide laatste gevallen laten we echter,
als niet behoorende tot ons onderwerp, ter zyde. Alleen
de overgang van orderpapier worde besproken. Hierbij gaat
de verbintenis steeds over
met den wil, met de toestemming
van den debiteur, gelijk blijkt uit de clausule „of order".

Waar ik allereerst getracht heb aan te toonen, dat een
overgang van verbintenissen zeer wel mogelyk is, en dat
dus de nieuwe verkrijger geenszins het recht uitoefent van
zijn voorganger, maar een
eigen recht verkrijgt; waar ik
vervolgens betoogd heb, dat dit kan geschieden
huiten toe-
stemming
van den debiteur, waarvan het voornaamste geval
cessie is, en mij dus tegen hen verklaard heb, die cessie en
overgang identificeeren, veeleer het eerste beschouwende,
als een onderdeel van het laatste, daar rest mij nu te be-
wijzen, dat ook bij orderpapier een
overgang plaats grijpt,
een overgang, die geen cessie is, maar daarmede parallel loopt
en dat dus ook hier, al krijgt de
nieuwe verkrijger het recht
als eigen recht, er een eigendomsverkrijging plaats

grijpt.

Laat ik beginnen met in het kort te zeggen, hoe ik meen,
dat de overgang gaat bij orderpapier, om dan de bezwaren
die hier tegen ingebracht worden, zoo mogelijk te weer-
leggen. Boven zagen we, dat als een verbintenis overgaat
op een nieuwen crediteur
buiten toestemming van den debi-
teur,
, dit kan geschieden krachtens wilsverklaring van den
crediteur, krachtens rechterlijke beschikking en krachtens
wetsbepaling. Evenzeer is dit het geval als een verbintenis
overgaat op een nieuwen crediteur
met toestemming van den

-ocr page 129-

115.

debiteur en wel in easu bij orderpapier. Ook dan kan de
verbintenis overgaan :

1". krachtens wilsverklaring van den crediteur. Dit is na-
tuurlijk het gewone. Een eigenaar van een orderpapier wil
een ander tot eigenaar maken , daartoe endosseert hij het stuk
en overhandigt het hem. Ook hier een overdracht; een
overdracht, waarvoor we geen afzonderlijken naam hebben,
als by de cessie, die ook niet hetzelfde is, maar eenvoudig
daarmede parallel loopt, er naast staat ;

2®. krachtens rechterlijke beschikking., bijv. gerechtelijke
executie ;

3°. krachtens wetsbepaling] dit zal bijvoorbeeld het geval
zijn bij verduistering van een orderpapier. Stel een bewaar-
nemer van een orderpapier , wien het geëndosseerd was, endos-
seert het tegen den wil van den bewaargever verder. De b. f.
geëndosseerde wordt eigenaar, er heeft overgang plaats gegre-
pen uit krachte van de wet, en wel volgens hetzelfde beginsel,
dat ten grondslag ligt aan art. 2014 B.W., dat voor den wissel
eene uiting heeft gevonden in de artt. 111 en 135 al. 2, W.
v. K., en op alle orderpapier mag worden toegepast.

In geenen deele heeft deze meening algemeen instemming
genoten. Reeds in het begin van dit proefschrift, bij de
bespreking van het karakter van het endossement
in het.
aliyflniflP.n , is dit Onderwerp eenigszins behandeld. De ver-
schillende schrijvers toch, die in het endossement een over-
dracht zien, vinden daarin tevens de verklaring van hetgeen
plaats grijpt, als de vordering komt in handen van een nieu-
wen crediteur. Wanneer
Unger bijvoorbeeld zegt, dat en-
1) Zie iierboven Wz. 45. Molengraaf , o. c. II Mz. 126 en 127.

-ocr page 130-

116.

dossement delegatie is, verklaart hij door dit te zeggen tevens,
dat volgens zijne meening , ieder nieuwe crediteur dit wordt
krachtens delegatie, hetwelk echter evenmin als novatie
mogelijk is; volgens ons recht niet, al was het alleen maar,
omdat delegatie en novatie slechts kunnen plaats vinden, als
de personen, er bij betrokken, er aan medewerken; wordt
nu
tegen den wil van den crediteur het orderpapier geën-
dosseerd, dan faalt alreeds daarom deze theorie.

Renaud ziet in het endossement een successio singularis ,
en bedoelt daarmede hetzelfde, als ik bedoel met over-
gang. Indien hij nu zijne meening in zooverre wijzigt,
dat hij zegt de wijze, waarop een volgende geëndosseerde
het stuk krijgt, is successio singularis, dan kan ik mij
daarmede wel vereenigen , echter gelijk
Hasenöhrl opmerkt i)
omtrent toonderpapier, waarvan hetzelfde geldt: „Der Ueber-
gang der Forderung aus dem Inhaberpapiere lässt sich ganz
gut als ein Singularsuccession in ein Forderungsrecht be-
zeichnen , denn damit wird nur gesagt, dass das Forderungs-
recht ohne das Vermögen, zu welchem es gehört, von
einer Person auf die andere übergegangen ist. Doch ist
zu bemerken, dass diese Bezeichnung das eigenthümUche
Wesen des Inhaberpapiers noch nicht erklärt, da nach
heutigem Rechte auch die Cession als eine Singularsucces-
sion in ein Forderungsrecht betrachtet werden muss." En
dit is
ZOO, singularsuccession of overgang, hoe men het
noemen wil, is de generieke naam, waartoe cessie en de
overgang bij orderpapier beide behooren.

I) O. c., § 61.

-ocr page 131-

117.

Zij verder, die zeggen, endossement is cessie, en dit ook
weer wijzigen in;
de overgang bij orderpapier is cessie,
komen mijn beweren wel nabij , daar
ik zeg, die overgang
loopt
evemvijdig met cessie; maar het zij verre van mij hun
leer te onderschrijven , immers de belangrijke verschilpunten,
zoowel in vorm als in gevolgen tusschen cessie en den over-
gang bij orderpapier , worden geheel voorbij gezien; in den
vorm, want bij cessie wordt vereischt eene akte van cessie
en beteekening aan den debiteur , bij den overgang van order-
papier endossement 5 in de
gevolgen, vooral wat betreft het
blijven of wegvallen der excepties.

Tegenwoordig loopt voornamelijk de strijd hierover, of
het recht van den geëndosseerde direct moet worden afgeleid
uit de belofte van den onderteekenaar van het stuk, ofwel,
of het recht eenvoudig overgaat, gelijk ik als mijne mee-
ning aanwees. Neemt men de tweede meening aan, dat
het recht eenvoudig overgaat, dan is de belofte echter ook
niet geheel en al zonder invloed. Die belofte toch luidt
aan
order,
, en de debiteur bewijst daardoor, er niet aan te
hechten, wie crediteur zal zijn; luidde ze niet aldus, de over-
gang zou cessie zijn; het onderscheid tusschen cessie en dezen
overgang is derhalve een gevolg van de wijze, waarop de
belofte wordt gedaan, of deze niet dan wel te kennen geeft, dat
elke overgang met goedvinden van den debiteur plaats grijpt.

Volgens de eerste meening verwerft de geëndosseerde zijn
recht op
originalre wijze, de overeenkomst ontstaat telkens
geheel opnieuw tusschen den debiteur en eiken nieuwen

1) Zie Tcrder Wen I, § 1.

-ocr page 132-

118.

crediteur. Originair is hier dan genomen als tegenstelling
van derivatief, in den zin van : overgaan van den een op
den ander, zoodat er
continuïteit is, niet in dien van: ver-
krijgen met den wil en het goedvinden van den oorspronke-
lijken gerechtigde. Originair beduidt dus in dit geval, dat
er niet dergelijke continuïteit is, maar dat er is een te niet
gaan en een wederom ontstaan.
Dat het recht van den_
geëndosseerde direct moet worden afgeleid uit de belofte
van den onderteekenaar is eene opvatting;., welke o.a, neer-
gelegd is in eene beslissing van het R. O. H. G. , en
daarin verder ontwikkeld wordt; hierin komt o. a. voor:
„Der Indossirende büsst hierdurch (nl. door verder en-
dossement) die Fähigkeit, Inhaber zur Zeit der Fällig-
keit zu sein, als eine ihm auf Grund des für ihn ent-
standenen Wechselrechts erwachsene, ein. Dagegen ver-
liert er im Uebrigen das für ihn als Nehmer enstandene
Gläubigerrecht nicht. Demnach geht jeder Indossant so viel
Obligationen ein, als Personen als Berechtigte in den
Wechselverband nach ihm während des Wechselumlaufs
eintreten , der Acceptant Obligationen gegen den Trassanten,
den Remittenten und jeden Indossatar. Alle diese einem
Zwecke dienenden Obligationen einer und derselben Person
stehen derartig mit einander in Verbindung, dass die Tilgung
einer dieser Obligationen seitens des Verpflichteten unter
Empfang des Wechsels die übrigen erledigt."

Deze leer is zonder twijfel oen uitvloeisel van de leer van
Thöl , die beweert, dat bij elk endossement een nieuwe

») van 21 Juni 1878, Entsch, XXIV, blz. 1, sqq.

-ocr page 133-

119.

wissel getrokken wnrtlK Dat nu de nemer crediteursrechten
krijgt tegen den trekker, volgt volgens hem uit de woorden
„of orderwant daarmede verklaart men te zullen betalen
aan elk, dien de bepaald aangewezen persoon wil maken
tot crediteur. Ieder nemer heeft nu een
eigen, oorspronke-
lijk
recht, niet het recht van zijn voorman. In het endos-
sement ligt de wilsverklaring van den uitgever, dat zijne
belofte aan anderen gegeven is, terwijl door het nemen van
het papier de anderen die belofte aanvaarden. De uitgever
van het orderpapier verplicht zich dus aan
glken nemer,
den oorspronkelijken en den ge_ëndosseerden, En wel heeft
elk een eigen recht. Krijgt de endossant dus, bijv. bij wege
van regres, den wissel weder terug, zoo heeft hij tegen den
acceptant en zyn voormannen de oorspronkelyke vordering,
niet eene nieuwe.

Nu zou men denken, dat gedurende den loop van den.
wissel tegenover den debiteur verschillende crediteuren staan,
toch zegt
Thöl duidelyk, dat slechts één belofte gegeven
is, nl.
aan dengeen, die op den vervaldag den wissel als
geëndosseerde heeft_,_jiiet aan hen, welke hem gehad heb-
ben. Eerst bij het regres komen die oude crediteuren weer op,
en zyn dus zoo lang weggemoffeld geweest. Het R. O. H. Gr.
betoogt echter, dat steeds die crediteursrechten bestaan blyven,
tegenover één en denzelfden schuldenaar. Wordt aan één dezer
obligaties voldaan, zoo vervallen de andere. Allen zijn wer-
kelijke crediteuren, behalve, dat zij , die endosseerden, geen
houders kunnen zijn op den vervaldag. Maar dit is geen
wezenlyk verschil, volgens het H. Gr., want hij, die endos-
seerde , heeft de uitoefening van zijn vorderingsrecht slechts

-ocr page 134-

120.

afhankelijk gemaakt van eene voorwaarde, namelijk het
weder terugkrijgen van het stuk.

Er is echter een groot bezwaar tegen deze theorie. Wan-
neer men zegt, dat de endossant zich van zyne vordering
onder voorwaarde ontdaan heeft, t. w. het terugkrijgen van
het stuk, zoo kan slechts eene wilsverklaring van den geën-
dosseerde dit terugkrijgen ten gevolge hebben. Na verval
blyft deze toestand. En nu doet zich het verschynsel voor,
dat de één eene vordering heeft
zonder het recht haar te
doen gelden, de ander eene vordering tegen denzelfden
debiteur
met het recht haar te doen gelden. Maakt de laatste
hiervan gebruik, dan zou de mogelijkheid vervallen, dat de
eerste ooit weer het recht zal krygen om zijne vordering uit
te oefenen. Tevens zien we dan ook dat de vordering zelf
te niet gegaan is.
En natuurlijk, vorderingsrecht en de
uito
efening er van is identiek, het eerste kan niet bestaan,
als het tweede er niet mede verbonden is.^)
Dit is echter
wat het H. Gr. wil. Iemand zou hier een vorderingsrecht
hebben,
zonder de bevoegdheid het uit te oefenen — alleen
heeft hij het vooruitzicht die bevoegdheid te herkrijgen, als
een ander het wil. Die ander heeft ook een vorderingsrecht,
maar
met de bevoegdheid het uit te oefenen ; doet deze het
echter, zoo wordt den eerste de mogelijkheid ontnomen
ooit
meer iets aan zijn recht te hebben. Maar dan kan men ook
onmogelijk er van spreken, dat die eerste immer éénig recht
zou hebben behouden! Het is dus onjuist te zeggen, dat
aan de endossanten nog een vorderingsrecht gebleven zoude
zijn. Deze loer, dat namelijk voor eiken volgenden creditour eene

\') Zie boven blz. 110.

-ocr page 135-

121.

afzonderlijke verbintenis ontstaat met den debiteur eh er
geen sprake is van overgaan der verbintenis, meent daar-
door te verklaren het wegvallen der exceptiones prioris cre-
ditoris. Inderdaad is dit wegvallen, alhoewel m. i. ten
onrechte, vaak ingebracht tegen de meening, dat er bij order-
papier een overgang zou wezen.

3.

Die excepties hebben al heel wat moeilij kheden veroorzaakt.
Sommigen, zeggen, dat het bestaan blijven
der excepties bii
cessie,
verhindert, dat men spreken kan van een overgang
der verbintenis, dat dientengevolge men slechts spreken kan
van eene uitoefening van het recht van den voorganger door
den nieuwen eigenaar, immers anders zou de cessionaris, als
hebbende een
eigen recht, niet kunnen blootstaan aan de
excepties van zijn voorganger, i) Anderen juist houden vol,
dat bij cessie wel overgang is, maar dat het wegvallen der
excepties bij orderpapier maakt, dat men hierby niet van
overgang kan spreken, daar in dit geval toch de vordering
van den nieuwen crediteur
gelijk moet zijn aan die van zijn
voorganger. 2) Die het eerste beweren, dat er dus bij cessie

1) 0. a, Kimtze, zie boven blz. 113.

2) Goldschrnidt, System des Handelsrecîits, 3dc dr., bl. 152: »Jeder .spätere
Eigentliümer hat ein direktes, d. i. ein vom Anssteller selbst horiührendes,
nicht ein von dem ersten oder einem der folgenden Nehiner abgeleitetes .Rcc\'ht
(Jus proprium — nicht jus cessum). Es liegt nickt vor:

1. Eine Succession, weder eine obligatorische in das (etwaige) Eordcvuiigsrecht

-ocr page 136-

122.

geen overgang kan zijn, omdat daarbij de cessionaris bloot-
gesteld is aan de excepties, w^elke tegen zijn cedens golden en
dus geen eigen recht verkrijgt, zeggen nu juist : bij order-
papier is er wel overgang, o. a.
Kuntze ; daar krijgt de
nieuwe verkrijger het recht inderdaad als eigen recht, omdat
de excepties wegvallen.

Twee lijnrecht tegenover elkaar staande meeningen, die
m. i. gedeeltelijk, beide gelijk, beide ongelijk hebben, daar
èn cessie èn de verkrijging bij orderpapier overgang zijn.

De strijd loopt voor een goed deel over het begrip over-
gang.
Eenerzijds meent men, dat bij overgang het recht
van den nieuwen verkryger geheel
gelijk moet zyn aan dat
van den vroegeren crediteur; dan is cessie zeker overgang
en zou men bij orderpapier wegens het wegvallen der excep-
ties in zwarigheden kunnen komen. Anderzijds houdt men
het er voor, dat bij overgang iemand het recht als
eigen
recht verkrijgt; dan is cessie een niet geheel volkomen over-
gang, immers daarby blijven
de excepties, terwijl bij order-
papier de opvolger in de verbintenis een zelfstandig recht
verkrijgt en dit derhalve een volkomen overgang is.

Gelijk ik echter reeds herhaaldelijk zeide, beide zijn een
overgang, en wel in den zin, dien men m. i. aan overgang
moet hechten, dat de nieuwe verkrijger een recht
als eigen
recht
krijgt; het moge dan bij cessie een minder volkomen

(so Renaud, Brunner, Gierke, ladeiiburg, Budde — jetzt auch Kuntze), noch
eine dingliche in das Eigenthum dea Papiers (so v. Savigmy u. A.), denn für
jede Succession im Rechtssinn gilt der Grundsatz, nemo plus juris in alium trans-
ferre potest quam ipse haheret, es müssten also nothwendig die Einreden ex
persona auctoris entgegenstehen".

1) In Eudemann\'s Handbuch , IV § 16.

-ocr page 137-

123.

overgang zijn i), één met zeliere eigenaardiglieden, dit is
een gevolg van andere omstandigheden.

Zij, die beweren, dat bij overgang het recht van den
opvolger
gelijk moet zijn aan dat van zijn voorganger,
gronden zich hierbij op den regel:
„nemo \'plus iuris in
alium transferre potest quam ipse haberet."
Iemand,
die een recht wil
overdragen, hetgeen één der wijzen
van overgang is, kan dat recht slechts overdragen, zooals
hij het zelf heeft, met de gebreken er aan verbonden ; excep-
ties moeten derhalve blijven. Bij orderpapier vervallen ze,
dus er is geen overgang , want anders zou men. meer recht
overdragen dan men had, en dit is onmogelijk. Zij zijn het
dan ook, die meenen, dat men bij orderpapier aannemen
moet een verbintenis van eiken crediteur
afzonderlijk met
den debiteur.

Hoewel ik dezen regel „wmo plus\' geenszins onderschrijf,
gelijk ik later hoop te doen blijken, is hij hier ook niet
geheel en al van toepassing. Alleen zij, die de excepties be-
schouwen als gebreken, welke de vordering aankleven, kunnen
zich er op beroepen. Neemt men dit aan, dan is ook zeer ge-
makkelijk verklaard, waarom
bij cessie de excepties blijven,
immers dan wordt de vordering eenvoudig overgedragen met
w^at er, als \'t ware aan vast is. Ik acht het evenwel onjuist
alle excepties als zoodanig te beschouwen, en verdedigde het
blijven er van dan ook alleen op grond daarvan, dat men
den debiteur niet in ongunstiger conditie mocht brengen,
terwijl dit bij orderpapier geen bezwaar oplevert, daar do

I) Molengnuilf, o. c. TI, Wz. 131.

L. 54, D. 50, 17.

-ocr page 138-

124.

debiteur bij de uitgifte van het papier dadelijk verklaard
heeft, dat hij goedvindt, dat de vordering van den een op
den ander overgaat.
De excepties zijn geen gebreken, vast-
gehecht aan de verbintenis.
..Die Esceptionen als Quahtäten
der Obligatio anzusehen ist eine geradezu barbarische Yor-
stellung. Exceptionen und die Obligatio kommen in Bezie-
hung nur, wenn sie innerhalb desselben Subjectes begründet
sind, durch Ablösung der Obligatio von ihrem bisherigen
Subjekts und wirklichen üebergang auf ein anderes Subjekt
wird jene persönliche Beziehung aufgehoben."

Inder daad zijn de excepties te beschouwen als tegenvorde-
ringen, ten minste voor een deel, niet alle excepties, som-
mige zijn werkelijk nauw verbonden met de vordering,
waarover later. Graan we het ontstaan der exceptie in het
Romeinsche recht na, dan blijkt dit reeds. Volgens Ro-
meinsch recht toch moest, wanneer bij eene actie de intentie
waarheid bevatte, veroordeeling volgen. Iemand had zich
bijv. bij stipulatio verbonden tot het betalen van een zekere
som, maar tusschen partijen was tevens gesloten
Qmpactum
de non petendo.
De intentio luidt: paret Numerium
Nigidium
(den debiteur) Aulo Agerio (den crediteur) dare
oporiere."
Dit was volkomen waar, die overeenkomst was
gesloten en veroordeeling zou moeten volgen; evenwel de
praetor voegt er aan toe:
„si inter Auhm Agerium et Nu-
merium Nigidium non convenit, ne ea pecunia peteretur.^\'
Dus de praetor zegt, indien naast het vorig contract een
ander contract gesloten is, dat er niej; betaald zal worden,

1) Kuutze in Endemann\'s Handbucli, IV § 16, noot 3.

-ocr page 139-

125.

zal de debiteur ook niet veroordeeld worden; hij zal dan de
exeptio pacti de non petendo hebben. Het is een zelfstandig
recht
, geen gebrek, dat de eerst gesloten overeenkomst
aankleeft, maar een tegen vordering van den kant van den
debiteur.

Evenwel de exceptie in Romeinsch-rechtelijken zin dekt
niet meer de exceptie van het hedendaagsche recht. Ook de
betrekkelijke ontkenning wordt tegenwoordig tot de excepties
gerekend, waarbij de gedaagde omstandigheden aanvoert
tengevolge waarvan, toegegeven de juistheid der klacht in
feiten of rechtsgevolg, deze klacht krachteloos wordt gemaakt,
hetzij omdat het recht niet kon ontstaan, hetzy omdat het
was te niet gegaan. Bij beide soort excepties, die van het
Romeinsche en die van het moderne recht, is d
e bewijslast
aan de zijde van den gedaagde.
Dit wijst er reeds op, dat
beide zelfstandige verdedigingen zijn,want de gedaagde is eischer
in zake de exceptie en dus ook hier „ac^oWwcMW&i^^roèa^fo."
Yan Bonbval Faueb zegt omtrent deze beide soorten excepties: t)
„Bij beide is de verdediging eene zelfstandige in betrek-
king tot den grondslag van den eisch. De oorspronkelyke
exceptio is zelfstandig als beroep op een eigen recht, dat
buiten den grondslag van des eischers vordering ligt: „water
moge zijn van \'s eischers recht, het moge bestaan of teniet
zijn gegaan, in ieder geval wordt het door \'s verweerders
recht krachteloos gemaakt." Bij de betrekkelijke ontkenning
is de verdediging zelfstandig, omdat de gedaagde zich op
feiten beroept, die buiten de door den eischer aan te voeren

1) Het Ned. Burger!. Procesrecht, 3e dr. deel 1 § 35, hlz. 312.

-ocr page 140-

126.

feiten liggen: „de feiten door eischer aangevoerd daargelaten
of zelfs toegegeven, er zijn
andere, die aantoonen, dat zijn
recht thans niet meer bestaat of zelfs in zijn ontstaan ver-
hinderd is."

Al zijn nu echter beide zelfstandige verdedigingen, wat
betreft den grondslag van den eisch, zoo kan men toch niet
zeggen, dat de
betrekkelijke ontkenning, de exceptie dus in
ruimeren zin
. eene tegenvordering is, gelijk de exceptie in
Romeinsch-rechtehjken zin. Het verschil tusschen die twee
soorten excepties ligt voornamelijk hierin, dat bij de exceptie
in ruimeren ziiL het recht, dat men ermede bestrijdt, indien de
bestrijding juist bevonden wordt, in het geheel niet blijkt te
bestaan, zelfs niet volgens het strenge recht. Bij de Eo-
meinsch-rechtelijke exceptie bestaat daarentegen het recht,
dat men er mede bestrijdt, volgens het strenge recht wel
degelijk, maar heeft de gedaagde een tegenrecht. Vandaar
dat men in het eerste geval niet kan spreken van een tegen-
vordering, die de gedaagde zou hebben, want de eischer
heeft geen recht, dus geen vordering; bijv. iemand vordert
betahng , de ander werpt de exceptie op, dat er reeds betaald
is, slaagt de laatste in zijn bewijs, zoo is dit geen tegen-
vordering, eenvoudig een aantoonen, dat de ander geen
recht dus geen vordering heeft; wel is het een beroep op
een zelfstandig feit en laat het den grondslag van des eischers
beweren intact.

De exceptie in Romeinsch-rechtelijke zin is werkelijk eene

tegenvordering, berustende op een zelfstandig tegenrecht van
den gedaagde, de oorsprong van de exceptie toonde het
reeds aan.

-ocr page 141-

933.

Uitvoerig is deze meeniag uiteengezet o. a. bij Unöbr :
„Der eine Einrede vorschützende Beklagte erscheint als Klager
(agere etiam is videtur qui exeptione uütur, nam reus in
exeptione actor est,
1. 1 D. 44. 1). \'\'Wie der Kläger sein
Klagerecht so muss der Beklagte sein Exceptionsrecht durch
Zurückführung auf bestimmte Thatsachen substantiiren, und
es gelten, was diese Anführungsverbindlichkeit betrifft, diesel-
ben Grundsätze, welche für die AnführungsVerbindlichkeit
des Klägers gelten."

Bij eene exceptie, als eene exceptie van compensatie blijkt
het zeer duidelijk, dat ze berust op een tegen vordering. A.
is crediteur van B. en B. wederkeerig van A. Als A. nu
eene actie instelt en B. zich beroept op compensatie, dan
is dat niet een beroep op het gebrek, dat de vordering van
A. aankleeft, maar op de eigen tegen vordering, die B. heeft.
Minder duidelijk springt het in het oog bij eene exceptie als
die van
bedrog of van dwang.

Stel A. is crediteur van B., maar B. heeft de overeenkomst
gesloten onder den invloed van dwang en beroept zich nu
hierop. Is dit een beroep op een gebrek, dat het recht van
A. zou aankleven ? Neen, die overeenkomst is gesloten , is
geldig; in het strenge ius civile van het Romeinsche recht
zou de vordering worden toegewezen, maar de dwang maakt,
dat B, een eigen vordering tot nietigverklaring krijgt, welke

\') System deel II § 125. 5.

2) Eveneens von Savigny, System V § 226. Von Wächter (Würtemh. Privat-
recht II § 69): //die Exeptionen beruhen nämlich auf dem Vorschützen eines
besonderen Rechts des Beklagten, durch welches die an sich begründete Klage
des Klägers abgewiesen werden soll; sie bilden einen selbstständigen Gegen-
angriff gegen die Klage, etc."

-ocr page 142-

128.

in zóóver alleen niet zelfstandig is, wanneer men ze als
exceptie wil doen geldon, dat ze als alle excepties, eerst
ingesteld kan worden, als de ander zijne actie instelt; het
is evenwel eene afzonderlijke vordering van B.

Dat de excepties in ruimeren zin, welke slechts verdedi-
gingen zijn gegrond op de afspraken van partijen of op stil-
zwijgende voorwaarden, mede overgaan , indien de vordering
overgaat, is dus niet bijzonder, want zij zijn zóó met de
vordering verbonden, dat deze laatste zonder de eerste een-
voudig niet bestaat. Zonder juist een gebrek te zyn, welke
de vordering aankleeft, vormen ze er toch één geheel mede.

Maar ook de excepties in Romeinsch-rechtelijken zin gaan
vaak mede over, bijv. by de cessie, en we komen tot de
vraag hoe komt het, dat terwijl die excepties tegenvorde-
ringen zijn, zij toch in het algemeen mede overgaan. Nemen
we als vnnrhpflfj eens de
exceptie van compensatie : A. heeft
een som te vorderen van B., en B. een gelijke van A. A.
cedeert zijne vordering aan C. Wil C. haar doen gelden ,
dan werpt B. de exceptie van compensatie tegea, d. i. het
beroep op eene tegenvordering, die hij eigenlijk slechts tegen

\') Wäeliter, o. c. § 69. //Was die Wirkungen der Exceptionen in Beziehung
auf die betreffende Personen betrifft; so ist ßegel, dass sie in dieser Hinsicht
nicht beschränkt sind, sondern absolut oder unbeschränkt wirken (in rem oder
rei cohaerentes sind) sowohl gegen den Kläger d. h. dass sie gegen Jeden der
aus dem Rechtverhältnisse klagt, vorgeschützt werden können, sei es der ur-
sprÜQgliche Erwerber des Rechts oder sein Erbe, Cessionar etc. (passiv in rem)
als, etc."—^Ook Unger, o. c. § 125 bl. 507: //Dagegen gibt es Exceptionsrechte,
welche in solcher Verbindung mit dem klagbaren Rechtverhältniss stehen, dass
sich jeder, der aus demselben belangt wird, ihrer bedienen kan", en innootSS:
//Das Exceptionsrecht erscheint hier als in Verbindung stehend mit dem die Klage
begründenden Verhältniss, so dass wer in dieses Verhältnisz tritt auch jenes
Recht erwirbt."

-ocr page 143-

129.

A. had. Zoo bij eene exceptie van dwang. A. draagt eene
schuldvordering over aan C. tegen B., welke door dwang is
tot stand gekomen. B. heeft nu oorspronkelijk slechts eene
tegen vordering tot nietigverklaring tegen A., toch mag hij
haar ook tegen C. doen gelden.

Niet alleen de afspraken van partijen werken dus bij over-
gang van vorderingsrechten in het algemeen tegenover
derden, ook de omstandigheden, waaronder de verbintenis
gevestigd is Hoe komt dat? Komt het, gelijk o. a.
Müh-
LENBRUCH zegt, daardoor, dat de cessionaris slechts het recht
van den cedens uitoefent ? Neen. De debiteur heeft zich,
toen de verbintenis gesloten werd, verbonden met een met
name aangewezen persoon.
Behalve de excepties, welke
berusten op nadere afspraken. had hii ook tege
n dezen de
Romeinsch-rechtelijke/ .excepties , bijv. van dwang, compen-
satie enz., eigenlijk slechts tegenvorderingen tegen dien
met
name aangewezen
persoon. Toch gaan ook de laatste mede
over, want nam men dit niet aan, zoo zou de crediteur
de macht hebben den debiteur wederrechtelijk vorderingen
te ontnemen. Hij zou ze
ontnemen, want juist het eigen-
aardige van eene exceptieve verdediging is, dat ze eerst
kan worden voorgebracht, nadat de actie voor de hoofd-
vordering is ingesteld. De oorspronkelijke crediteur doet
dit niet meer, want hij heeft haar overgedragen.
Weder-
rechtelijh
worden ze ontnomen, want de overdracht ge-
schiedt zonder voorkennis ja, dikwijls buiten den wil van
den debiteur; mag de crediteur diens positie nu maar zoo
slechter maken ten eigen voordeele? Natuurlijk niet. Het
recht, dat de debiteur zich bij het sluiten der verbintenis,

-ocr page 144-

130.

als het ware voorbehield door zich met een met name aangewezen
persoon in betrekking te stellen behoort hem gewaarborgd
te blijven en tegen elk, die de vordering instelt, heeft hy
die excepties; zonder dat het daarom gebreken zijn, waarmede
de vordering behept is, zullen uit een oogpunt van rechten
billijkheid de tegenvorderingen mede overgaan.

We zien dan ook, dat, stemt de debiteur in de over-
dracht toe, de excepties niet alle medegaan, bv. de exceptie
van compensatie, art. 1467 al. 1 B. W, In het algemeen
kunnen we dus wel zeggen, dat de afspraken van partijen
en de omstandigheden, waaronder eene verbintenis gesloten
is, ook
tegenover derden zullen werken, wanneer deze over-
gedragen wordt. Yolgt het eerste hieruit, dat deze afspraken
en voorwaarden nauw met de verbintenis verbonden zijn,
het laatste geldt aldus, omdat anders de crediteur den debi-
teur willekeurig zou benadeelen en de weg voor bedrog zou
openstaan. Het wordt eenvoudig een zaak van voorzichtig-
heid om eene vordering door cessie te verkrijgen, maar de
nieuwe crediteur weet, waaraan hij zich blootstelt.

Kan de wet die werking uitsluiten? Zeker, waar ze
meent, dat belangen van derden te goeder trouw moeten
gaan boven de belangen van den debiteur.

Daaruit volgt dan ook, dat de regel „nemo plus\'\\ vol-
strekt niet een onaantastbaar axioma is, waarop geen
uitzonderingen mogelijk zijn. Want al is het wegvallen van
de Romeinsch-rechtelijke excepties, gelijk ik boven i) reeds

1) Blz 123.

-ocr page 145-

131.

zeide, niet in tegenspraak met dezen regel, daar deze
immers niets dan
tegen vorderingen zijn , het wegvallen der
exceptie in ruimeren zin , der relatieve ontkenning, is dit wel.
Iemand , die een zuiver recht heeft, terwijl zijn voorganger
het onder eene voorwaarde had , heeft meer dan de laatste.
Maar de wet is toch ten allen tijde bevoegd uitzonderingen
te maken op dien regel
„nemo \'plm\'\'\\ en doet het inderdaad.

Later zal ik op de mogelijkheid van uit?!onderingen op
den regel
,,nemo plus" nog terugkomen.

Maar ook op andere wijze kan die werking uitgesloten
worden, wanneer nl. de debiteur te kennen geeft door de
wijze, waarop hij zich verbindt, dat hij die bijzondere be-
scherming niet verlangt, dat integendeel andere belangen
hooger bij hem staan, dat hij bijv. wenscht, dat het stuk
zal circuleeren. Wil hij dit , dan kunnen de excepties on-
mogelijk behouden worden , want dan zou het stuk onge-
schikt zijn om van hand tot hand te gaan.
Dan is het ook
niet de debiteur , wiens belangen gewaarborgd moeten wor-
den, maar die van derden te goeder trouw. Deed men
dit niet, zoo pleegde men eene onrechtmatigheid tegen die
derden, want zij hebben bij het aannemen van het circula-
tiepapier er op vertrouwd, dat hun geen excepties zullen tegen-
geworpen worden,
welke niet voortvloeien uit den inhoud van
het stuk zelf of u
it den persoon van elk hunner afzonderljjk.

Dat dit wegvallen der excepties niet verklaard kan worden
daardoor, dat de verbintenis uit orderpapier abstract zou
zijn, is bijna wel overbodig nog te zeggen, daar uit tal
van verbintenissen van orderpapier blijkt, dat ze zóó con-
creet mogelyk zyn.

-ocr page 146-

132.

Neen , hier is het de bescherming van den derden houder
te goeder trouw, welke oorzaak is, dat de exceptie , zoowel
die in ruimeren zin , als die in Romeinsch-rechtelijken zin,
niet mede overgaat. Onze wet spreekt er niet over, i) wel
het Ontwerp B. W. 1820, art. 2302, wel ook vreemde
wetgevingen, bijv. de A. D. W. O., art. 82 en het A. D.
H. G. art. 303 , al. 2. Toch is het ook bij ons algemeen
aangenomen. Wat de Romeinsch-rechtelijke excepties aan-
gaat, de tegenvorderingen, deze gaan ook niet van zelf
over, bijzondere belangen kunnen dit slechts ten gevolge
hebben.

Het spreekt trouwens van zelf, dat de derde houders
alleen kunnen weten wat in het papier staat, of wat hun
is bekend gemaakt. De omstandigheden, waaronder het
papier in omloop is gebracht, evenmin als de bijzondere
afspraken van anderen kunnen hun bekend zijn, en niemand
zou meer een orderpapier willen aannemen, als hij gevaar
liep eenige oogenblikken later te hooren, dat de schuld
eigenlijk voor een deel of geheel was te niet gegaan. Reeds
Paulus zeide: „Ideo autem deneganfur exceptiones adversus

1) Mr. Kist, 0. c. II, Wz. 108, meent, dat \'t opgesloten ligt in art. 119,
al. 3, W.
v. K., nl. dat de acceptant geen beslag mag leggen op den wisselbrief
onder den tonder; dus als een debiteur van den acceptant den wissel heeft, mag
deze door beslag geen compensatie inroepen.

Art. 83 A. D. W. O : //Der Wechselschuldner kann sich nur solcher Ein-
reden bedienen, welche aus dem Wechselrechte selbst hervorgehen oder Ihm
unmittelbar gegen den jedesmaligen Kläger zustehen". Welke excepties //aus dem
Wechselrechte selbst hervorgehen" is niet duidelijk. Beter zegt art. 303, al. 3,
A. D. H. G.: //Der Verpflichtete kann sich nur solcher Einreden bedienen,
welche ihm nach Maassgabe der Urkunde selbst oder unmittelbar gegen den jedes-
maligen Kläger zustehen."

3) L. 19, D. 46, 2.

-ocr page 147-

133.

secundum creditorem-, quia in privatis coniractibus et pacti-
onibus non facile scire petitor potest., quid inter eum qui
delegatus est et debitorem actum est ; aut etiam si sciat,
dissimulare debet ne curiosus videatur et ideo merito dene-
gandum est adversus eum exceptionem ex persona debitoris.\'^ i)

Maar moeten dan bij cessie die rechten van derden te
goeder trouw niet in acht genomen worden ? Neen , want
de derden kunnen zien, dat het stuk niet voor circulatie
bestemd is, weten dus , dat zij bloot zullen staan aan de
excepties van hun voorman, terwijl hierbij het belang van
den debiteur op den voorgrond treedt.

Ook onze iurisprudentie heeft zich meermalen in dien geest
geüit, o. a. Hof van Gelderland , 1 Dec. 1841 , Ned. Eegt-
spraak , dl. 11, §61: „O., dat alhoewel de derde houder
van een geëndosseerden wissel of acceptatie zich slechts be-
hoeft te verzekeren , dat dezelve , wat den uiterlijken vorm
betreft regelmatig is, en dat alzoo de geheime gebreken van
een dusdanig handelspapier aan hem, die ter goeder trouw
is, in het algemeen niet kunnen worden tegengeworpen", enz.

1) Nicolaï noemde bij de behandeling van àrt. Ill , W., v. K. {Voorduin
Gesch. deel 8, blz. 561), het feit: //que les conventions n\'ont d\'effet qu\'entre
les parties, et que tout pacte occulte ne peut être opposé à un tiers", een //prin-
cipe de droit trival."

2) Eveueens rtb. Breda, 27 Dee. 1887, P. v. J. 1888, n". 11, bev. door
Hof den Bosch, 11 Dec 1888, P. v. J, 1889, n». 98, W. n». 5757. Anders
rtb. Nijmegen, W. n". 760. Zie verder Leon, Regtspr. H. R., vooral Deel II,
Aflev. 4, le stuk, ad art. 144 en 186.

Men heeft bij endossement van bodemerij brieven wel beweert, dat de excepties
niet wegvallen op grond, dat in art. 573, al. 2, staat, dat de geëndosseerde
//treedt in de plaats" van den endossant ; toch is dit niet juist. Als de wet dit
bepaalde, zou ze iets bepalen, dat in strijd was met het recht, en cók zou ze
aan den bodemerijbrief de vatbaarheid voor circulatie ontnemen, die de wil van

-ocr page 148-

134.

Bij Brunnbr heet dergelijk papier , waarbij de excepties
wegvallen : „Werthpapiere öffentlichen Glaubens", omdat de
verkrijger te goeder trouw geheel kan vertrouwen op den
inhoud van het papier. Yelen rekenen niet alle orderpapie-
ren hiertoe, alleen die, waarvoor de rijkswet bepaalt, dat
de excepties uitgesloten zijn , nl. den wissel en de papieren
genoemd in de artt.
301 en 302, A. D. H. G. , en bovendien
die, waaromtrent het „Landesgesetz" dit zegt. Anderen
echter meenen, dat men aan alle orderpapier deze kracht
moet geven , en
voor zoover die orderpapieren bestemd zijn
ter circula
tie^ is dit m. i. juist. Het volgt niet reeds uit de
order-clausule alleen; bij ons heeft het bijv. bij den postwissel
niet plaats, maar uit het feit, dat de debiteur zich zóó
verbonden heeft, dat hij te kennen gaf er niet aan te hech-
ten wien crediteur zou zijn; de order-clausule zal hiervan
wel gewoonlyk het bewijs zijn.

Brunner zegt: „ .iuf dass das Orderpapier als solches
mit Beschränkung der Einreden indossabel sei bedarf es
ausdrücklicher Yerabredung oder eines positiven Rechtssat-

partijen er tocli aan gaf. Züo Diephuis, o, c. II hlz, 218, en Kist, o. e. Uz.
525 , waar hij over het cogn. aan order spreekt en zegt: //de exeptiones ex
persona indossantis zijn . . . hier evenals hij ander handelspapier uitgesloten."
Het in de plaats treden duidt er hier op, dat de geëndosseerde hetzelfde recht
op de hoofdsom en de premie heeft en dezelfde risico van de zee loopt als zijn
endossant.

1) Nl. Anweisungen und Verpllichtungsscheine , welche von Kanflcuten iiher
Leistungen von Greld oder einer Quantität vertretbare Sachen oder Werthpapicre
ausgestellt sind, ohne dass darin die Verpflichtung zur Leistung von einer
Gegenleistung abhängig gemacht ist, Konnossemente, Ladescheiac, Auslieferungs-
scheine, Bödmereibriefe cn Seeassekurauzpolizcn, t. w. als ze aan order luiden.

-) O. a. Tliöl, 11. R. I, blz. f)52.

In Undemann\'s llandh. 11, § 198. Zou uuk Behrend, o, c.. §19, blz. 57.

-ocr page 149-

135.

zesmaar dan zouden volgens hem in ons recht, waar
elke dergelijke bepaling ontbreekt, bij geen enkel orderpapier
de excepties vervallen.

Goldschmidt e. a. spreken van een „Skiptur Obligation";
de eerste zegt: „dass die Forderung slechthin und ledig-
lich nach Massgabe der echten Schrift (des Urkunden
Wortlauts) besteht, dass also der wortgemässe und echte,
(abstrakte oder diskrete) Inhalt der Schrift für wahr und ge-
wollt gilt, unter Ausschluss des Gegenbeweises und unter
Zulassung der Anfechtung nur gegenüber dem mit der Un-
wahrheit bekannten Papiererwerber, sofern dieser nicht ein
Rechtsnachfolger des der Anfechtung ausgesetzten Vormannes
ist." 2) Dit is zeker, dat al krijgt de derde te goeder
trouw de vordering, zonder dat de excepties medegaan , zij
van wie men kan aantoonen , dat zij zijn houders te kwader
trouw , natuurlijk wel aan die excepties blootstaan. We zien
dus , dat het wegvallen der excepties niet strijdt met het
begrip van overgang bij orderpapier, daar uit het overgaan
eener verbintenis op zich zelve nog volstrekt niet volgt,
dat daarby tevens overgaan de excepties , hetwelk van gansch
andere omstandigheden afhankelijk is.

1) Zft. f. d. ges. Handelsr., deel 38, Uz. 72.

2) Wat de laatste zin betreft, //sofern enz.", ook Goldschmidt vindt, dat bij
orderpapier er geen overgang der verbintenis is, dus is de derde houder geen
;;Rechtsnaohfolger" volgens hem , elke crediteur sloit eene afzonderlijke verbin-
tenis met den debiteur, (blz. 111, Zt. Handelsr., deel 28); het wegvallen der
eïcepties schijnt hij echter ook gedeeltelijk uit de publica fides te verklaren,
(noot 11a, deel 28 v. h. Zft.)

-ocr page 150-

iâ6
§ 4.

Maar nog eene andere bedenking is ingebracht tegen de
leer, dat er bij orderpapier overgang zou zijn der vordering
op de verschillende crediteuren. Men heeft gezegd, als alles
goed gaat, nl. als telkens de eene eigenaar den ander tot
eigenaar maakt, laat zich wel eene opvolging denken, maar
wanneer er eens een
kink in den kabel komt, wanneer het
stuk eens verduisterd wordt, dan kan er nooit van eene
opvolging sprake wezen. Immers hij , die het stuk te
goeder trouw verkrijgt, kan niet zeggen, dat hij opvolgt in
het recht van zijn voorganger, want deze had geen recht.
Men mag hier niet spreken van eene derivatieve eigendoms-
verkrijging, maar moet spreken van eene originaire, en
waar in zulk een belangrijk geval er geen sprake is van
overgang, waar derhalve zulk eene uitzondering op den
hoofdregel is , daar vervalt de waarde van den hoofdregel
en neme men veeleer steeds aan, dat er eene originaire
eigendomsverkrijging plaats grijpt bij de opvolgende crediteuren
van orderpapier, dat dus de debiteur, als het ware , met
elk eene afzonderlijke verbintenis sluit. Toch meen ik ,
dat die uitzondering op den overgang, wanneer iemand, die
geen recht heeft op het orderpapier, het aan een ander

\') Zoo Goldschmidt o. a. in Ztft. f. d. ges. Handelsrecht, deel 28, blz. 111.
Eveneens Windscheid, Pandekten II, § 291, noot 2 en 3 en Heek,Ztft. f. d. ges.
Handelsrecht, deel 37, blz. 282. Zie ook boven blz. 111. Anders
o. a. Brun-
ner (Endemann\'s Hndb. II, § 194). //Durch den Erwerb des Papiereigenthums
wird in den Person des Erwerbers nicht etwa eine neue Pordenmg erzeugt son-
dern es ist grundsätzlich die dom frühereu Gläubiger zustehende Forderung,
welche auf ihn übergeht."

-ocr page 151-

137.

overdraagt, inderdaad geen uitzondering is, dat dus ook in
dit geval men zeer goed van een overgang kan spreken;
hij nl., die het papier aldus m. f. overdraagt, draagt niet
zijn recht over, want hij heeft geen recht, maar het recht
van den eigenlijken eigenaar, eens anders recht dus gaat
door zijn tusschenkomst over. De overgang, die plaats
grijpt, is geen overgang krachtens den wil van den eigenaar,
maar krachtens de wet, het beginsel, dat aan art. 2014
B. W. ten grondslag ligt. i)

Maar, heeft men hiertegen ingebracht, dit is eene onmo-
gelijkheid , want die m. f. houder zou rechten overdragen,
welke hy niet heeft; hy heeft niet te beschikken over de
rechten van zijn voorganger , dit zou weder in strijd zijn
met den regel,
„nemo plus iuris in alium transferre potest
quam ipse haberet
!" De mogelijkheid hiervan is vooral bestre-
den door
Carlin , in zijn werkje getiteld : „Memand kann
auf einen andern mehr Recht übertragen , als er selbst hat."

De vraag of de vordering uit orderpapier door den b. f.
verkrijger van den niet-eigenaar op derivatieve of originair e
wijze verkregen wordt, is natuurlijk dezelfde als die, of
een roerend goed op derivatieve of originaire wijze van een niet-
eigenaar wordt verkregen, of er dus bij art. 2014 B. W. eene
derivatieve of originaire eigendomsverkrijging plaatsvindt. Aan
de hand van
Carlin wil ik dit nu in het kort behandelen.

Na eene bespreking van het rechtsadagium „nemo plus\'\'
in \'t algemeen , gaat de schrijver over tot de behandeling
van het Romeinsche, Oud-Duitsche cn moderne recht, en

2) Zie boveu blz. 11 o.

-ocr page 152-

138.

wel wat betreft het punt, onder welke omstandigheden en
in welke gevallen iemand eigenaar kan worden van een zaak,
die niet het eigendom was van den tradens. Hoe dit nu in
het Komeinsche en Germaansche recht was, doet hier niets
ter zake, genoeg, dat in de moderne wetboeken in het al-
gemeen de regel geldt: „en fait de meubles possession vaut
titre," in aansluiting aan het Germaansche recht.

m^r

Nu is dit volgens den schryver echter geen uitzondering
op den regel
„nemo plus.^\' Hoe moet dit dan verklaard
worden ?
Carlin gaat eerst na of de wetboeken verklaren,
wat er gebeurt. Het Romeinsche recht en het Duitsche recht
constateeren het feit alleen, dat de eigenaar niets kan doen
tegen hem , die het goed van een niet-eigenaar te goeder
trouw verkrijgt. De nieuwere wetboeken, die zeggen, dat de
verkrijger eigenaar wordt, verklaren ook niet langs welken
weg de gequalificeerde i) bezitter dit wordt. Eerst het A. D. H.
G. (en het Schweiz. Obl. recht) zegt uitdrukkelijk dat de oor-
spronkelijk gerechtigde tegen den gequalificeerden bezitter
niets kan uitrichten, omdat de laatste het eigendomsrecht
verkregen heeft en de eerste zijn recht verloor, zooals art.
306 het uitdrukt: „der redliche Erwerber (erlangt) das Eigen-
thum , auch wenn der Veräuszerer nicht Eigenthümer war.
Das früher begründete Eigenthum erlischt", enz. Dit verloren
gaan is echter nu volgens schrijver niet het gevolg daarvan,

\') Carlin zegt op b)z. 95j iioot 319 : //Damit meinen wir hier denjenigen Besitzer,
der einerseits die gesetzlich notwendigen persönlichen Eigenschaften (regelmässig
hona fides) andererseits solche (regelmässig weder verlorene noch gestohlene) Sachen
bezitzt, welche es ihm überhaupt ermöglichen Eigentümer zu werden, obschon
sein Auctor es nicht war."

-ocr page 153-

139.

dat het recht overgaat door middel van iemand, die geen
recht heeft, maar dat het
ontstaat in den persoon van den
gequalificeerden bezitter, krachtens wetsvoorschrift.

Vervolgens bespreekt Caklin de meeningen der schrijvers ;
ik zal hem in eenigszins andere volgorde bij deze bespre-
kingen nagaan.

Er zijn schrijvers, en dit zijn voornamelijk Pransche , die
verklaard hebben, de eigendomsverkrijging bij het adagium
„en fait de meubles la possession vaut titre" is niet een
derivatieve eigendomsverkryging, maar een originaire , en
wel heeft er plaats eene „prescription instantanée."

Zij steunen zich op de volgende gronden :

1". op de plaatsing van art. 2279 in de Code , nl. bij de
acquisitieve verjaring in den 20®\'®" titel van het 3«^® boek;

2". op het feit, dat ook in de Pransche coutumes eene verja-
ring van roerende goederen aangenomen was, vastgeknoopt
aan een korteren of längeren tijdsduur;

3". op art. 2239 C. C., dat aldus luidt: „Ceux à qui les
fermiers, dépositaires__et autres détenteurs précaires ont transmis
la chose par un titre translatif de propriété, peuvent la pres-
crire." Bij een depositum, dat altijd een roerende zaak tot
voorwerp heeft, kan de depositaris door verjaring den eigendom
verkrijgen, naar analogie heeft dus \'t zelfde plaats bij
art. 2279.

1) Art. 3279 vaa don Code Civil.

2) Het zijn voornamelijk Mareadé //Esplicatiou dn Titre XV Liv. Ill dn
Code Napoléon" § 5 I, Demolombe, $ 622 eu Acollas//Manuel de Droit Civ." , deel
III, die op bl. 908 o. a. zegt: //eu fait do meubles possession vaut titre siguiüe :
qu\'en fait de meubles la possession nuune d\'un instant vaut un til.ro émanant
du propriétaire, c\'est à dire constitue une prescription instantanée, pourvu
^\'ailleurs que certaines conditions se rencontreut."

-ocr page 154-

140.

Caklin bestrijdt deze argumenten en zegt, dat de plaatsing
inderdaad een onzeker bewijs is; bijv. occupatio is niet ge-
noemd bij de modi acquirendi in de artt. 711 en 712 C. C.,
toch behoort het er toe, niemand zal het tegendeel volhouden ;
eene dergelyke bewering ware even gerechtvaardigd als deze,
dat om de plaatsing er bij art. 2279 verjaring zou zijn. "Wat
het beroep op de Fransche Coutumes betreft, het is vaak
betwist geweest of deze het werkelijk kenden en bovendien
beteekent het ook niets. En in art. 3239 is met „dépot"
niet bedoeld een roerende zaak, maar dit artikel heeft het
oog op de sequestratie van een onroerende zaak. Ook art. 1956
heet de sequestratie een „dépot d\'une chose contentieuse",
zoowel roerend dus als onroerend. Daarboven noemt art. 2239
„fermiers", en een „bail à ferme" i) is slechts mogelijk van
onroerende zaken.

Maar terecht zegt schrijver ten slotte dat „die augenblick-
liche Ersitzung überhaupt ein Unding sei.... Ist nicht
gerade der Ablauf einer gewissen Zeit das Moment welches
die Verjährung von allen übrigen juristischen Tatsachen
scheidet und in ihrem ganz besonderen Wesen characterisirt ?
Man gebe mir eine Definition der Verjährung oder der Er-
sitzung in welcher der Factor des Zeitablaufs nicht vorkommt !
Eine solche Begriffsbestimmung wird gar Niemand versuchen,
denn Jedermann weiss: Es gibt ebensowenig eine Verjährung
ohne Zeitdauer als atmospherische Luft ohne Sauerstoff."

1) //(On appelle) bail à ferme (le louage) des héritages ruraux", art. 1711
C. C., verder art. 1763 sqq. C. C.

2) En in noot 361 ; » Selbstverständlich kann diese Zeit sehr verschieden
normirt sein, sie kann erst in Jahren, kann bereits in Monaten, kann schon in
einzelnen Tagen, aber unmöglich sogleich abgelaufen sein."

-ocr page 155-

141.

En dît is inderdaad m. i. het grootste bezwaar ; zonder den
tijdsduur maakt men de verjaring tot eene bespottelijkheid.

Eene andere meening is, dat er bij art. 2279 C. C. zou
wezen eene occupatie, i) Occupatie is echter iets geheel an-
ders. Bij occupatie is er een zaak, die geen eigenaar heeft,
een res derelicta of een zaak, die nooit een eigenaar gehad
heeft; bij het adagium „en fait de meubles\'\', enz. krijgt men
b. f. een zaak a non domino, de zaak heeft echter wel een
eigenaar en „zum Eigentumserwerb an res nullius genügt
blosse Inbesitzname allerdings, nicht aber für den Eigentums-
erwerb a non domino."

Daarna komt Carlin tot de, volgens hem, juiste meening,
terwijl hij eerst het voortreffelijke en noodzakelijke van de
verjaring bespreekt.

Voor roerende goederen was eene kortere verjaring
noodig dan voor onroerende. Maar dit was nog niet
voldoende. Het werd voor het verkeer noodzakelijk, dat
de b. f. bezitter van een roerend goed beschermd werd,
en het nieuwere recht deed dit, in aansluiting aan het
oude rechtsadagium, „Hand musz Hand wahren." De
b. f. verkrijger van een roerend goed vergiste zich in
zijn voorman, welke hij voor rechthebbende aanzag, ten
gevolge van zijn bezit, het eenige, waarop hij kon afgaan.
Zijn dwaling kan hem nu niet schaden, want hij kan alleen
weten, wat hem kenbaar is gemaakt. De oorspronkelijk
rechthebbende dwaalde ook, nl. in den persoon van hem,
wien hij het goed, bij voorbeeld, in bewaring gaf. Deze

\') Delvinconi-t, \'dl. II bl. 644.

-ocr page 156-

142

zal echter de gevolgen van zijne dwaling dragen; toen hij
toch zijn goed weggaf, konden anderen niet weten, dat hij
het weer terug wilde hebben. En nu zegt
Carlin plotseling,
hij , die onder bepaalde voorwaarden dus een bepaalden tijd
een zaak
heeft bezeten , is er op originaire wijze eigenaar
door geworden (acquisitieve verjaring), en hij, die onder be-
paalde voorwaarden
in het bezit van een zaak is gekomen,
heeft zonder op vroegere rechten te letten ook op originaire
wijze de zaak verkregen , het laatste is eenvoudig een ver-
der gaand principe dan het eerste. „Während also die
Ersitzung originärer Rechtserwerb ist durch qualificirten
\'Besitzeszustand ^ ist der Rechtserwerb des redlichen Emp-
fängers ein originärer Rechtserwerb durch qualificirte Besitz-
erlangung." Wat \'t eerste betreft, zoo is dit zeer de
vraag,
i) het tweede houd ik bepaald voor onjuist. Carlin
verdedigt zijne theorie echter nog verder en zegt, de tradens
moet, wil zich het geval voordoen, m. f. zijn, de accipiensb. f.

Deze wil op derivatieve wijze eigenaar van de zaak worden,
t

terwijl de eerste de zaak wil overdragen. Maar beide is onmoge-
lijk, want de tradens heeft geen rechten, dus het is nietig.

Hierbij kan het recht niet blijven stilstaan „rechtspolitische
und national ökonomische Rücksichten" verlangen, da
t de ver-
kryger te goeder trouw worde beschermd. Zijn wil zal dus

\') 0. a. Brinz , Fand I § 153: //In der Ersitzung liegt eine Eigenthumsüljer-
tragnng, kein originärer Erwerb; ersessen wird vorliandenes, kein neues Eigen-
thum. Polgerecht enthält also die Ersitzung eine i.ufhebung nicht des bisheri-
gen Eigenthums, sondern nur der bisherigen Legitimation zum Eigenthum, der
bisherigen //Auetoritat", indem, anstatt des bisherigen Bigenthiimers, von nun
an der Usucapient zum Eigenthume legitimirt, auctorisirt ist."

i

-ocr page 157-

143.

gelden, het onmogelijke daaraan was, dat hij op derivatiem
ivijze
eigenaar werd, er blijft dus als mogelijk over, dat hij
eigenaar wordt. Dit bekrachtigt de wet, er zijn dan evenwel
geen rechten op hem
overgegaanmaar krachtens wettelijk
voorschrift
ontstaan.

Ten slotte zegt schrijver nog, dat hier geen willekeur is,
al is dit wel beweerd; en dit is zeker te beamen; het mag
onaangenaam zijn voor hem, die zijn recht verliest, de eischen
van het verkeer, de zekerheid, maken het noodig.

Bij ons verdedigt o, a. Mr. .1. P. Moltzeb de originaire
eigendomsverkrijging bij art. 2014. In de Handelingen der
ÏTed. Juristen Vereeniging van 1890, II blz. .59, heeft deze
o.a. gezegd, dat, ten aanzien van roerend goed, de eigen-
aardige bijzonderheid is, dat in de overdracht van zakelijke
rechten, voor derden te goeder trouw, door een onbevoegde
aan hen gedaan , de vereischten liggen opgesloten tot eene
originaire verkrijging dier rechten. „Bij wege van eigenlijk
gezegden rechtsovergang kan een onbevoegde zeker niet voor
een ander rechten doen ontstaan, die hij zelf mist. Doch
daaruit volgt nog allerminst dat hij, die geen recht heeft,
niet zyn feitelijke medewerking zou kunnen verleenen om de
vereischten te verwezenlijken, waardoor uit eigen hoofde ,
voor iemand zakelijke rechten kunnen ontstaan. Wat zijn
dan die dus verworven rechten? Natuurlijk geene afgeleide,
maar originaire rechten !"

Het is mij echter onbegrijpelijk, hoe men spreken kan van
eene originaire wijze van eigendomsverkrijging. Originair
krijgt men den eigendom van een zaak, als deze op het
oogenblik geen eigenaar heeft — hetzij nooit gehad heeft.

-ocr page 158-

144.

lietzij verlaten is — bijv. bij occupatie. Dit is eene zuiver
originaire eigendomsverkrijging. Er is een zaak, waarover
niemand heerschappij heeft, ik neem die in bezit, hier is
geen overgang van rechten, want niemand had rechten, hier
doe ik rechten ontstaan, die te voren niet bestonden. Niet
aldus bij de verkrijging krachtens art. 2014. Hier bestonden
wel degelijk rechten, rechten, die niet te niet zijn gegaan,
want het goed is niet gederehnqueerd en al gaat het tegen
den wil van den eigenaar uit zijn handen, deze behoudt er
recht op ... . totdat de wet, een wil krachtiger, dan de
wil van den oorspronkelijken eigenaar, zegt: om deze of gene
reden, welke dan ook, is het recht van u overgegaan op een
ander, die zekere eigenschappen in zich vereenigt, en wel,
is het overgegaan, via een derde , die geen rechten had en
m. f. was.
Carlin zegt bij de bestrijding, overgang door
de wet geschiedt alleen tot straf van den gerechtigde of tot
verzekering van aanspraken, welke bijzonder bevoorrechte
personen tegen den rechthebbende hebben, hiertoe behoort
ons geval niet. Wat geeft
Carlin echter het recht te zeggen
dat deze de eenige gevallen zijn; blijkbaar is dit niet zoo;
dit is inderdaad geen argument. Is het bovendien vreemd of
gewrongen als men beweert, dat hier derivatieve eigendoms-
verkrijging is ? Neen. Wel roept
Carlin uit, vol verontwaar-
diging, dat het niet moeielijk is „gemachte Juristen zu finden,
welche darauf zu schwören bereit sind, dass unter Umständen
Jemand einem Andern erwas geben könne was er gar nicht
habe!" Zeker dergelijken zijn er. Het lykt oppervlakkig
vreemd, dat iemand iets overdraagt, dat hij niet heeft, waarop
een ander recht heeft, het is zelfs onmogelijk, indien een

-ocr page 159-

145.

andere macht hem niet steunt. Plij, die m. f. de zaak Tan
een ander overdraagt, wil rechten geven, die hij niet heeft;
op zich zelf kan hij dit niet, maar de wet steunt hem, ter
wille van den b. f. verkrijger en zóó is hier een overgang
niet door
overdracht, maar krachtens de wet. De onbevoegde ia
eenvoudig een instrument. Waar Mr.
Moltzer zegt, dat in
de overdracht van rechten, ten aanzien van
roerende goederen,
voor
derden te goeder trouw de vereischten liggen tot eene
originaire verkrijging dier rechten, dat de onbevoegde zeer
goed zijne feitelijke medewerking kan verleenen om de ver-
eischten te verwezenlijken, waardoor voor iemand uit eigen
hoofde rechten kunnen ontstaan, daar kan men even goed
zeggen, dat hij zijne feitelijke medewerking kan verleenen
om die rechten te doen
overgaan van den oorspronkelijk
rechthebbende op den derde te goeder trouw. Neemt men
aan, dat die eigendomsverkrijging originair is, dan heeft er
zeker een wonderlijk proces plaats. Iemand heeft een roerend
goed aan een ander, bijv. in bewaring gegeven, van dezen
gaat het over op een derde, die b. f. is; die derde krygt
het nu originair. Wat is er dan gebeurd P Opdat de laatste
het originair krijgt, moet het goed een oogenblik zonder
eigenaar geweest zijn , maar de oorspronkelijke eigenaar heefï
toch steeds zijn recht behouden al den tijd, dat het was in
handen van den bewaarnemer. Toen het overging, kreeg de
nieuwe eigenaar dadelijk zjjn recht. Dit volgt op elkaar,
Daartusschen echter moet nu een ondenkbaar klein oogenblik
het goed zonder eigenaar geweest zijn, zweefde het recht
van eigendom als het ware, maar gedurende geen tijd! Het
is m. i. iets wanhopende om zich in zóó iets te moeten in-

10

-ocr page 160-

146.

denken! Dit kan de wet niet willen, want het is onmogelijk ;
bepaalt zij het toch, dan bepaalt zij iets, dat strijdt contra
naturam rerum. Wel kan ze iemand de macht geven eens
anders recht over te dragen, waar het verkeer dit eischt;
er is dan steeds continuïteit en dit is ook de beteekenis van
derivatief, gelijk ik boven zeide.

Gèvraagd mag nog worden, of, als eens wet werd wat
de Juristen-vereeniging onlangs aannam dat by behoud van
het negatieve stelsel van grondeigendom, beperking van den
invloed van vernietigings- en ontbindingsactiën op de rechten
van derden wenschelijk is, daarmede plotseling alle deriva-
tieve wijzen van eigendomsverkrijging zouden zijn afgesneden ?
Yolgens
Carlin en Mr. Moltzer zeker wel! Evenals zij
moeten aannemen, dat art. 51 al. 3 van de nieuwe faillieten-
wet van 30 Sept. jl. de rechten van de in dat artikel
genoemde derden van derivatieve tot originaire heeft gemaakt.

Waar ik nu steeds sprak van roerende goederen, zoo geldt
dit eveneens bij den overgang van orderpapier. Plier, even-
als däär, heeft er plaats een overgang
krachtens de ivet,
indien een mèt-rechthebbende het papier endosseert, terwyl
nog drie jaren bij verlies of diefstal de oorspronkelyke eige-
naar zijn recht behoudt, gelijk al. 2 van art. 2014 B. W. dit be-
paalt voor roerende goederen. De wet wil, dat in aanmerking
genomen de eischen van het verkeer, het recht van den
oorspronkelijken eigenaar door middel van een niet-rechtheb-
bende overgaat op den b. f. verkrijger, maar nieuwe rechten
kunnen nimmer ontstaan, waar de oude niet vernietigd ge-

1) Blz. 118.

-ocr page 161-

147.

worden zijn, alleen kan er dan sprake zijn van overgang.

Het resultaat, waartoe ik dus bij de behandeling van deze
vraag ben gekomen, kan ik in het kort aldus samenvatten:

Er is mogelyk een overgang van schuldvorderingen van
den eenen crediteur op den anderen, zóó, dat deze een
eigen recht krygt.

Dit kan geschieden zonder toestemming van den debiteur,
krachtens den wil van den crediteur, door overdracht, cessie
geheeten, krachtens rechterlijke uitspraak, en krachtens
wetsbepaling.

Verder kan het geschieden met toestemming van den debi-
teutj. o. a. bij orderpapier, en wel weer, krachtens den wil
van den crediteur, door overdracht, een overdracht waar-
voor we geen specialen naam hebben, krachtens rechterlijke
uitspraak, en krachtens wetsbepaling, nl. als een ni^-recht-
hebbende het stuk levert aan iemand, die bona fide is; de
wet gebruikt dan, als het ware den eerste om de rechten
van den oorspronkelijken eigenaar over te dragen.

Ten slotte nog hangt het wegvallen of blijven der excepties
hiervan alleen af, of het stuk door den debiteur bestemd is
van hand tot hand te gaan.

-ocr page 162-

IV.

Kan elke verbintenis, op schrift, aan
order gesteld worden?

Veelal wordt de vraag of elke schriftelyke verbintenis aan
order gesteld kan worden , anders gedaan en laat men haar
aldus luiden: kunnen alle verbintenisssen op schrift geëndos-
seerd worden? Gelijk aangetoond is, bestaat deze mogelijk-
heid zeer zeker, maar heeft het endossement een verschillende
legitimatiekracht naar gelang van den aard van het stuk,
waarop het voorkomt.

Vraagt men echter of elk stuk aan order gesteld kan wor-
den, dan bedoelt men hiermede of de debitejm door zijne
verklaring, dat hij zich jegens een bepaald persoon of order
verbindt, de bepahngen van art. 668 al. 1 en 2 B, W.,
omtrent de overdracht van schuldvorderingen, buiten werking
kan stellen en de met deze verklaring verbonden wijze van
overdracht, door endossement en overgave, toepasseljjk maken.

Is in iure constituendo de wenschelijkheid, dat aan
partyen deze bevoegdheid gegeven worde alreeds, hoewel
betrekkelijk weinig, betwist, in iure constituto is men het
er volstrekt niet over eens.

Mr. C. W. Margadant heeft in zijn proefschrift i) ten

1) //Cessie door EndosseBient." Leiden 1879.

-ocr page 163-

*

149

stelligste ontkent, dat een aan order stelling van alle schuld-
vorderingen op papier mogelijk zou zijn. Verschillende rede-
nen zijn het, welke hem hiertoe brengen; vooral heeft hij
bezwaar tegen het aan order stellen van civiele schuldvorde-
ringen; wat betreft schuldvorderingen op handelsrechtelijk
gebied zou dit nog wel geoorloofd mogen worden, indien het
belang van den handel dit medebracht.

Voor burgerlijkrechtelijke schuldvorderingen zijn dan,
naar Mr.
Margadant\'s meening, partijen gebonden aan art.
668. En wel allereerst, omdat het endossement ontstaan is
op het gebied van het handelsrecht, alleen geschapen is voor
handelspapier, als een bijzondere en meer gemakkelijke wijze
van overdracht, dan in het algemeen voor schuldvorderingen
is voorgeschreven. Voor de afwijking van het ius commune
ware een uitdrukkelijk wetsvoorschrift noodig. Deze vorm
van overdracht op zaken van burgerlijk recht over te brengen
gaat niet, want art. 1 Wetboek van Koophandel werpt hier-
tegen eene barrière op. Schrijver wijst ook nog op het ver-
schil tusschen eene commerciëele en eene civiele obligatie.
Bij de eerste toch is altijd bekend een tijdstip, waarop ze
vervalt, het vorderingsrecht is als \'t ware één met het schrift,
zoodat de debiteur veilig kan betalen aan den houder, niet
onder eigen verantwoordelijkheid vroeger mag betalen, en
alleen, als het hem wordt gevraagd. Bij de civiele obligatie
zou het dan heel anders zijn. Daarbij is of geen termyn be-
paald en dan moet de debiteur altijd in de gelegenheid zijn
om te kunnen betalen, hetgeen onmogelijk is, als de verbin-
tenis aan order luidt; het ophouden der verbintenis kan van
belang zijn voor den debiteur, of voor anderen, of voor een

-ocr page 164-

150.

derde, die bij de verbintenis geen belang heeft; of wel er is
wel een termijn bepaald, de debiteur moet dan toch weten,
aan wien hij moet betalen op het bepaalde tijdstip, temeer,
daar in civiele obligatiën het beding regel is, dat door het
enkel verstrijken van den termijn de debiteur in mora zal zijn.

Deze redenen dunken mij echter wel voor bestrijding vatbaar.
Ten eerste het bezwaar ontleend aan art. 1 W. v. K., lui-
dende: „Het Burgerlijk Wetboek is, voor zooverre daarvan
bij dit Wetboek niet bijzonderlijk is afgeweken, ook op zaken
van koophandel toepasselijk." Het Wetboek van Koophandel
bevat gedeeltelijk een afgezonderd deel van het privaatrecht,
gedeeltelijk een exceptioneel recht voor kooplieden. Waar
dit laatste het geval is, mogen we die bepalingen zeer zeker
niet analogice toepassen , bijvoorbeeld de bepalingen omtrent
de koopmansboeken; waar het Wetboek vau Koophandel
evenwel geen exceptioneel recht voor kooplieden, maar een
afgezonderd deel van het privaatrecht bevat, daar is een
analogische toepassing zonder twijfel geoorloofd, een voor-
beeld levert ons het assurantierecht.

Wat het orderpapier betreft, missen we eene algemeene
regeling, slechts enkele speciale orderpapieren worden genoemd
en voor zoover mogelijk , moeten wij de bepalingen daaromtrent
analogisch interpreteeren. Dit is niet iets exceptioneels voor
kooplieden. Ook niet-kooplieden gebruiken orderbriefjes; art. 4,
2" W.
v. K. wijst er op , maar bovendien vinden we eene alge-
meene bepaling, niet in het W. v. K., maar in het Burgerlijk
Wetboek, nh in de artt. 1198Us en 1199. Hoe zou art. 1
dus een barrière opwerpen! De wetgever heeft blijkbaar by
de codificatie van 1838 het noemen der orderpapieren ver-

-ocr page 165-

151.

geten, alleen er op gedoeld in art. 670 B. W., daar ze het
meest door kooplieden worden gebezigd , en zoo was eene
regeling in het W. v. K. voldoende. Hij heeft er daarop
enkele geregeld in het W. v. K., maar geenszins limitatief;
de bepalingen over dat onderwerp zijn deelen van het pri-
vaatrecht. Ja, endossement en order-clausule mogen ontstaan
zijn op handelsrechtelijken bodem, maar dit is toch geen
bezwaar. Het faillissement, al is het ook niet op handels-
rechtelijken bodem ontstaan, gold toch ook geruimen tijd
alleen voor kooplieden, maar zal krachtens de nieuwe faillie-
tenwet eveneens op niet-koopheden worden uitgestrekt. Het
ontwerp van 1820 B. Wetb. sprak bovendien wel in het
algemeen over orderpapier, art. 2301. Dit ontwerp is niet
aangenomen, maar alleen omdat het te uitgebreid was , en
men mag er zich dus wel op beroepen.
Dan dat verschil tusschen eene commerciëele en eene civiele
obhgatie. Als bij de laatste
geen termijn bepaald is, zou
de debiteur steeds moeten kunnen betalen, maar hij heeft
zich toch willens en wetens bij de uitgifte van zijne schuld-
vordering zóó verbonden, dat hij van dit voorrecht verstoken
zou wezen; hij wist toch vooruit, wat hij deed , en meende
hij er zoo\'n groot belang bij te hebben, welnu, dan had hij
zich niet aldus moeten verbinden. Maar andere personen
kunnen bij de voldoening ook belang hebben, byv. een borg,
een medeschuldenaar. Zeker een borg bijv. zal belang hebben
dat de schuld voldaan worde, niet echter wanneer. Wel
gééft art. 1880, 4" hem het recht om den debiteur aan te
spreken, indien de schuld opeischbaar is geworden door het
verschijnen van den termijn, op welken zij betaalbaar is;

-ocr page 166-

152.

dit recht zal hij behouden , en al is de debiteur ook in de
onmogelijkheid om te betalen, omdat de crediteur zich nog
niet vertoont, hij wist vooruit, waaraan hij zich blootstelde.
Als derde rubriek van personen, die belang kunnen hebben
bij de voldoening, noemt de heer
Margadant derden, die
geen belang by de verbintenis hebben, waarmede zeker be-
doeld zijn de personen genoemd in art. 1418, al. 2 B. W.
nl.: „eene verbintenis kan zelfs gekweten worden door eenen
derde, die daarbij geen belang heeft, mits die derde handele
enz." Die derde zal nu in groote verlegenheid zijn, daarbij
niet weet, aan wien hij moet betalen, maar in wiens nadeel
is dat? In dat van den debiteur. Deze wist dit al weer
vooruit, en komt de erediteur met het orderpapier, dan kan
die vriendelijke derde altijd nog de verbintenis kwijten, al
zal het dan niet buiten weten van den debiteur geschieden.

Stel nu, dat er wel een termijn, is bepaald, ook dan zegt
Mr.
Margadant , moet de debiteur toch weten, aan wien hij
te betalen heeft, want die termijn is altijd in favorem de-
bitoris, en bij eene civiele obligatie is het beding regel,
dat men in mora is ex re. Wat het laatste betreft,
zoo moet dat beding dan maar niet gemaakt worden, doet
de debiteur het toch, dan is dit in zijn eigen nadeel. En
wat aangaat, dat de termijn in favorem debitoris is, art.
1306 B. W. luidt: „eene tijdsbepaling wordt altijd veronder-
steld bepaald te zijn ten voordeele van den schuldenaar,
ten
imre uit den aard van de verbintenis zelve, of uit de om-
standigheden, mögt blijken, dat de tijdsbepaling ten voordeele
van den schuldeischer is geschiedt
Hier zal dus de termijn
niet in favorem debitoris zijn

-ocr page 167-

*

153

De schuldbekentenis aan order is bovendien een haalschuld,
dit ziet Mr.
Margadant over het hoofd. De debiteur kan
rustig afwachten tot de crediteur met het stuk komt. Ook
waar Mr,
Margadant spreekt over notariëele schuldvorde-
ringen in minuut gepasseerd, let hij daar niet op. De mi-
nuut blijft bij den notaris, de grosse circuleert. Nu zou de
debiteur, onbekend met het endossement, dat plaats gehad
heeft, betalen aan den oorspronkelijken crediteur, want de
betalingen geschieden gewoonlijk in handen van den notaris.
Maar als de debiteur dat deed, zou hij later nog eens ge-
dwongen kunnen worden aan den geëndosseerde te betalen.
Men mag echter veronderstellen, dat de debiteur niet zóó
dom zal zijn, en dat hy slechts betalen zal tegen teruggave
van de grosse; doet hij dit niet, zoo moet hij de gevolgen
van zijn eigen onverstand dragen en staat hij gelijk met
iemand, die zonder kwitantie betaalt.

Ook bij hypothekaire schuldvorderingen zouden zich bezwa-
ren voordoen. Allereerst het noemen van den crediteur in
de hypotheekakte; maar deze zal voldoende aangeduid worden
door den naam van den oorspronkelyken hypotheeknemer
„of order." Vooral echter zou art. 1255 B, W. er zich
tegen verzetten; dit artikel toch bepaalt, dat in geval van
zuivering bij willigen verkoop de ingeschreven crediteuren
daarvan verwittigd moeten worden, by een exploit „het-
welk zal moeten worden beteekend aan de woonsteden, die
de schuldeischers bij de inschrijving hebben gekozen." Dit
zal bezwaarlijk zijn, wegens het overgaan dor verbintenis.
Maar my dunkt, dat men voldoende aan de wettelijke ver-
plichting zal hebben voldaan, als er beteekend wordt aan

-ocr page 168-

154.

de woonplaats van hem, wiens naam in de hypotheekakte
als crediteur is genoemd, zonder dat men zich over de orders
behoeft te bekommeren. Deze weten zulks vooruit, en vinden
zij het in hun belang , dat zij van den verkoop kennis zullen
krijgen, dan kunnen zij met den in de hypotheekakte ge-
noemden crediteur overeenkomen, dat hij hun er bericht
van zal zenden.

Waarom zou men partijen niet de vryheid mogen laten
van art. 668 B. W. af te wijken, waarom zouden zij in hunne
afspraken beperkt zijn! Mr.
Margadant vindt, dat eene
afwyking niet geoorloofd is, omdat art. 668 van publieke
orde is. Immers de eigendomsovergang wordt bij ons be-
werkt door eene handeling, komende bij de overeenkomst,
en de overeenkomst kan op die handeling geen invloed
uitoefenen. De wet stelt den vorm vast en wijst de uitzon-
deringen aan. Er ligt dan echter wel eenige inconsequentie
in het feit, dat Mr.
Margadaïtt voor commerciëele obliga-
ties, niet in de wet genoemd, wel de aan order stelling
toelaat. Bovendien blijkt ook nergens uit, dat art. 668 van
openbare orde is; derden — art. 668 zorgt trouwens alleen
maar voor één derde, nl. den debiteur — worden door de
aan order stelüng niet in ongunstiger positie gebracht, dan
ze zelf willen.

Ook Mr. Kist is van de meening van den heer
Margadant, eveneens Mr. Asser,beiden echter zonder
bepaalde argumenten.

1) O. c. II, blz. 64.

2) Sclieta vau liet Necl Handelsreolit, Uz. 96; anders Mr. Diephuis, B. R.
deel 10, hlz. 45.

-ocr page 169-

155.

De Fransche schrijvers zijn over het algemeen van mee-
ning, dat een aan orderstelling vsrel mogelyk is, o. a.
Lyon-
Caen & Renault i) : „L\' endossement ne s\'apphque pas
seulement aux lettres de change et aux billets à ordre, mais à
tous les titres à ordre, puisqu\'il dérive de la clause à ordre
et non de la nature commerciale du titre ou de la faveur

due aux lettres de change.....il est admis généralement

qu\'une créance quelconque peut être par la volonté des parties,
rendue transmissible par endossement; aucune disposition de
nos lois n\'empêche au débiteur de s\'engager envers son cré-
ancier ou envers celui auquel le créancier aura transmis la
créance; la clause à ordre n\'est pas réservée expressément
à certains titres." Het verschil tusschen civiele en commer-
ciëele obligaties ontkennen zij in n". 634, door te zeggen :
.... „un titre à ordre est transmissible par endossement,
quand même il constate une créance civile, et un titre de
créance à personne dénommée ne peut se transmettre à
l\'égard des tiers qu\'en observant l\'article 1690 C. C., la
créance fut-elle commerciale."

Belangrijk over dit onderwerp is nog de verhandeling van
Pascaud^); schrijver stelt de vraag: „Les dispositions des

\') 0. c. I, n». 1104.

") In deel II, u". 3126 zeggeu L. C. en R. bij de bespveking van polisse n
van zeeverzekering : //Aucune disposition expresse de la loi n\'autorise l\'inser-
tion de ces clauses dans les polices d\'assurances maritimes. Elles n\'en sont pas
moins licites; car comme cela a été dit précédemment, ces clauses peuvent
être insérées dans tous les titres de créances. On ne peut donc pas tirer un
argument en sens contraire de ce que le Code de Commerce a expressément,
autorisé les formes à ordre ou au porteur pour le connaissement, pour le prêt
à la grosse."

//Les obligations civiles à ordre, leur validité, leurs avantages" in de
Revue Critique de .Législation et Jurisprudence, 1878, blz, 705.

-ocr page 170-

156.

articles 1690 et 1691 du Code Civil sont-elles d\'ordre
public et ne peut-il y être dérogé par la libre volonté des
contractants?" Wat is echter „ordre public"?
Domat zegt
in zijne Traité des lois: „Les lois, qui regardent Tordre
public sont celles qu\'on appelle les lois de l\'Etat, qui
règlent la manière dont les princes souverains sont
appelés au gouvernement ou par succession ou par
élection; celles qui règlent les distinctions, et les fonctions
des charges publiques, pour l\'administration de la jus-
tice , pour les milices, pour les finances et de ces
charges, qu\'on appelle municipales ; celles qui regardent
les droits du prince, son domaine, ses revenus , la
police des villes et tous les autres règlements publics."
Dat is dus, zegt
Pascaud, „le droit constitutionnel, le
droit public, le droit politique et le droit administratif."
Dit is evenwel niet alles, de Code houdt zich bezig
met private belangen:
„II en est toute fois qui bienque
se rattachant à l\'intérêt particulier des individus, ont
été édictées dans l\'intérêt général de la société et de
tous les citoyens qui la composent. Ce sont ces dispositions
qui sont reputées intéresser l\'ordre public, et auxquelles on
ne peut faire ni dérogation, ni renonciation dans les con-
trats." (Voorbeelden hiervoor zijn de bepalingen betreffende
het huwelijk, de voogdij enz.). Sommige van deze bepalingen
dienen ter handhaving van de goede zeden en de openbare
eerbaarheid, andere zijn het uitvloeisel van een idee van
bescherming, weer andere raken de veiligheid eu de goede
trouw van derden. Bestaat dit bij het onderhavige geval,
vraagt schrijver. Een ontkennend antwoord moet hierop

-ocr page 171-

*

157

gegeven worden. De wet heeft eenvoudig bepalingen gemaakt
voor de overdracht, als partijen er geen gemaakt hebben,
en daar de debiteur niet weten kan, wat er gebeurd is,
moet de overdracht beteekend worden. Als nu de debiteur
zegt, ik wil die beteekening niet en hij doet daarmede aan
niemand nadeel, waarom zou hy dit dan niet mogen?

Ook Hue, hoewel schijnbaar van andere meening, is het
toch werkelijk niet. Hij maakt onderscheid tusschen de partijen
— debiteur en opvolgende crediteuren —, en derden. Tusschen
de eersten nu, zegt hjj, is het endossement volkomen geldig,
maar wat de derden betreft te hunnen opzichte is nog
beteekening noodig, wil het geldig zijn. Men lette er echter
op, dat art. 1690 van de C. C. zegt: „Le cessionnaire n\'est
saisi à l\'égard des
tiers que par la signification du transport
faite au débiteur", terwijl ons art. 668 al. 2 luidt: „Die
overdragt heeft ten aanzien van den
schuldenaar geen gevolg,
dan van het oogenblik , dat dezelve aan hem , enz." Onze
wet spreekt niet van „derden" en waar dus volgens den Code
reden voor de onderscheiding zou kunnen zijn, bestaat deze
niet volgens ons B. W.

Wahl schrijft omtrent die beteekening, die dan nog
volgens sommigen noodig zou zijn: „le but de l\'art. 1690
est de l\'aveu général, d\'empêcher le débiteur de s\'acquitter
valablement entre les mains de l\'ancien créancier, dans l\'igno-
rance oil il peut se trouver de la cession, or comme le debiteur
obligé par un titre au porteur peut et doit s\'acquitter entre les
mains du présentant et dans le titre à ordre, du présentant dont

1) 0. c. I, n". 322, Hz. 453. Eveuzoo Laurent, C. C., deel 24, n\'I

2) O. c. I, nO. 425.

-ocr page 172-

158.

le nom figure sur le titre, la signification ne peut avoir aucun
objet; étant insignifiante, elle ne saurait être nécessaire."

De jurisprudentie is vooral in Frankrijk niet altijd in één
geest geweest, maar tegenwoordig heeft toch ook bij de recht-
banken de meening de overhand, dat aan order stelling steeds

Dat eene afwijking mogelijk is van de bepalingen, voorgesckreven in het
bm-gerlijk recht voor overdracht, erkent ook Nouguier II, n*^. 958 en Pardessus,
o. c I, n". 313 en 314, en betoogt prof. Thézard in de Eevue Critique van Févr.
1879, p. 110 en 111, welke de bepalingen van art. 1690 noemt: //2)eu justifi-
ées" en //illussoires." Ook o. a. Thöl, Handelsrecht I, § 218 verklaart, dat
zonder wettelijke bepaling //alle Creditpapiere rechtlich endossabel sind," waar-
mede hij aan order stelling bedoelt, evenzoo Goldschmidt, Handb. deel I, blz.
1220. — Eveneens erkent Daniel in het zesde boek — deel II o. c. —■ dat
partijen ook andere papieren, dan die waarvoor het uitdrukkelijk toegelaten is,
//negotiable" mogen maken.

Anders beslissen o. a. Hasenöhrl, o. c, § 65: //Andere als die bezeichneten
Papiere können nicht mit Rechtswirksamkeit an Ordre ausgesteld werden,"
Brunner, in Endemann\'s Handb. II, § 198 en Behrend o. c. § 2. Wat betreft
polissen van verzekering, verklaart behalve Lyon-Caen en Renault — zie boven
blz. 155 —
o. a. ook Droz, de aan order stelling mogelijk, in zijn //Traité
des Assur. Marit", deel I, nos. 45 en 46; bij ons o.a. Diephuis, Handelsrecht
III, blz. 42, welke het echter onnoodig vindt om art. 363, gelijk Asser c. s.
//Aanteek. Wtb. v. K.", ad art. 256. Zeker is het, dat de houder krachtens
endossement in elk geval ook het belang moet bewijzen, gelijk Cosman , //De
Verbintenis jegens Toonder" uitvoerig betoogt voor de polis aan toonder, blz. 211.
Men moet bij assurantie-polissen nog onderscheiden, de aanduiding van denver-
zekerde met order-clausule , en polissen, waarbij de betalings-clausule aan order luidt.

Voor levensverzekeringspolissen is de toelaatbaarheid der aan orderstelling ver-
dedigd o.a. door Herbault, //Traité des assur. sur la vie", n". 212, die het ook
voor andere stukken betoogt: //II est même admis que la convention de transfert
pas endossement, stipulée dans une obligation notariée, suffit pour rendre une
créance civile transmissible erga omnes." Eehfous //Le contrat d\'assurance en
cas de décès", n". 118 sqq.; Couteau //Traité des assurances sur la vie", n". 461
sqq. ; Dubois //du Bénéfice de l\'Assur. sur la vie.", n". 71. De bezwaren , die
de Courcy, //Précis de l\'assur. sur la vie" tegen de aan orderstelling opwerpt ,
chap. VII, blz. 123—150, doen alleen zien, dat eene wettelijke regeling van
het endosseeren van polissen van levensverzekering aan order wenschelijk is. Zie
hierover Molengraafi\', Handelingen Ned. Jur. Vereen. 1888, deel I, blz. 155
sqq. en deel II, blz. 234.

-ocr page 173-

159.

geoorloofd is. Een arrest van het Hof van Parijs van 12 Febr.
1857 i) zegt
o. a, : „Considérant que ce mode de cession est
affranchi des formalités exigées par l\'art. 1690 C. N. ;
qu\'à la vérité les art. 136, 187, 281 et 313 C. de C. ne
s\'expliquent sur les transferts par voie d\'ordre et d\'endos-
sement qu\' à l\'égard des lettres de change, des billets à
ordre, des connaissements et des contrats à la grosse ; mais
que jamais dans l\'application ces articles n\'ont été regardés
comme présentant un sens limitatif." Bekend is vooral het
arrest van het Cour de Cassation van 8 Mei 187S, 2) waar-
bij uitgemaakt v^erd, dat de bepalingen van artt. 1690 en
1691 C. C. niet van publieke orde zijn, en dat er van afge-
weken mag worden. De heer
Ch. Beudant schreef op dit
arrest een belangrijke aanteekening, waarin o. a. voorkomt :
„On reconnaît maintenant que le temps n\'a pas moins de
prix dans la vie civile que dans la vie commerciale, que la
célérité et l\'économie sont choses bonnes pour tout le monde
qu\'il n\'y a pas de raison pour en limiter le bénéfice à une
classe de personnes." En verder: .... „les art. 1690 et
1691 C. C. protègent le débiteur, qui dans l\'obligation n\'a
pas accordé au créancier une faculté spéciale de transmission,
ils ne mettent point obstacle , à ce qu\' une telle faculté lui
soit accordée."

1) Dalloz, Eec. Period. 1857. 2. 134.

2) Dalloz, Rec. Period. 1878. 1. 341.

3) Dalloz, Rec. Pe\'riod. 1878. 1. 241.

\'\') Prof. Thézard (o. c.) zegt van dit arrest: //c\'est le dernier coup porté â
une tieorie surannée." Nog Cour de Cass. 4 Déc. 1878, Sirey \'79, 1, 103:
//la cession d\'une créance purement civile peut s\'opérer par voie d\'endossement
si les parties y consentent"; Cour de Cass. 7 Mei 1879, Sirey \'79 , 1., 431 :
//que la stipulation, qui la déclare payable à l\'ordre du créancier est valable ,
aucune loi n\'interdisant aux parties de stipuler que leur engagements civils ou

-ocr page 174-

IßO

Bi] ons besliste do rtb. te Amsterdam, 18 Mei 1849, dat
een polis van levensverzekering aan order gesteld kan wor-
den , in tegenspraak met het requisitoir van het
O. M.
— waargenomen door den Subst.
Oflf. v. Justitie Mr. Karse-
boom
—; in het vonnis stond o. a.: „O. , dat ofschoon de
overdracht van schuldvorderingen hy de wet is geregeld eene
afwijking van die regels — immers ten opzigte van eene
der contracteerende partijen niet is nietig — allerminst in
handelszaken, welker wetten de burgerlijke wet niet onbe-
paaldelijk aan de regels van burgerlijk regt heeft willen
binden."

Het O. M. ontkende de geldigheid, omdat de wet het niet
uitdrukkelijk zegt. Door een arrest van het Hofvan Noord-
Holland, 18 April 1850, werd dit vonnis bevestigd.

Ook den IT^en April 1868 ^) besliste de rechtbank te Am-
sterdam , dat eene afwijking van art. 668 B. W. mogelyk
is. Het vonnis van den rechtbank te Rotterdam van 28
Juni 1875 waarbij verklaard werd, dat de houder van een

commerciaux seront transmissibles par cette voie; attendu en eiFet que les dispo-
sitions de l\'art. 1690 C. C. ne sont point d\'ordre public, qu\'elles règlent le cas
où aucune stipulation particulière n\'est intervenue sur la transmisibilité de
l\'obligation ; que les parties peuvent y déroger et qu\'elles y dérogent virtuelle-
ment lorsque s\'obligeant à payer à l\'ordre du créancier le débiteur accepte à
l\'avance pour seul propriétaire de la créance, celui qui sera porteur de cet ordre."

1) R. B. 1849, blz. 494.

2) R. B. 1850, blz. 166. Beide beslissingen ook in bet M. v. H. 1871 ,
blz. 118.

3) M. V. H. dl. 10, blz. 182. In liet W. n». 3003 staat \'t vonnis op den
datum van 10 April.

W. nO. 3875. De rtb. te Amsterdam besliste tweemaal, dat eene afwijking
van art. 668 niet mogelijk is: 14 Febr. 1866 W. n». 3803 en 16 Nov, 1870
W, nO. 3277.

-ocr page 175-

161

in blanco geëndosseerde polis , luidende ten tiame van den
endossant „of wie het anders geheel of ten deele zou mogen
aangaan" gerechtigd is tot vergoeding , is vernietigd door het
arr. Hof den Haag 9 Oct. 1876, R. B. 1877 B. bl. 325.

Het gevolg van de order-clausule zal dan zijn, dat het stuk
verhandelbaar wordt, bestemd om te circuleeren, behalve
indien de omstandigheden iets anders aanduiden, gelijk ik
reeds opmerkte, zooals bij ons bij den postwissel en het post-
bewijs; bovendien gaat de overdracht door endossement.
Lyon-Caen en Renaült i) zeggen : „. . . . du moment
qu\'un engagement a été pris dans la forme d\'un titre à ordre
il est transmissible par le seul endossement et le bénéficiaire
est saisi erga omnes sans avoir besoin de recourir aux for-
malités de l\'art 1690 C. C."

Meer kan men uit de order-clausule niet afleiden. Wel
heeft het feit, dat een stuk ter circulatie dient, wederom
verschillende gevolgen, gelijk boven bier en daar ook is
aangetoond, als: de bijzondere kracht van het endossement,
dat tegenover derden den eigendom overdraagt, zoo het volledig
is, en het wegvallen der excepties prioris creditoris.

Behalve de aan order gestelde papieren, op de enkele
uitzonderingen na, kunnen de door de wet uitdrukkelijk
daarmede gelijkgestelde, welke ook voor circulatie bestemd
zijn, door het endossement overgedragen worden, bijv. de
wissel in Duitschland.

1) O. c. nO. 1104.

2) Onjuist is daarom het zeggen, dat het alleen tusschen partijen zou gelden,
gelijk uitgemaakt is o. a. door het hof van Caen, 14 Juni 1876 D. 1878. 2. 133.
Zie ook hoven hlz. 157, de woorden van WaH,

11

-ocr page 176-

968.

Het endossement, ik herhaal het, speelt eene niet geringe
rol in het verkeersleven, zoowel wanneer het zonder de
order-clausule voorkomt, maar vooral wanneer het daarmede
verbonden is. De bewegelijkheid van een groot deel van
het vermogen wordt er door vergemakkelijkt, iets dat van
veel belang is, voor zoover het ten minste niet in strijd
komt met de zekerheid.

Eene vrijzinnige wetgeving, welke de vrucht moet zijn
eener juiste beantwoording der vele theoretische vragen, is
ook wat dit onderwerp betreft zeer wenschelijk.

-ocr page 177-

STELLINGEN.

-ocr page 178-

\'fy \'

Sr-,

.. -it^ir^, \' : . - -li

-ocr page 179-

STELLINGEN

I.

Onjuist is, hetgeen staat in § 3 Inst. I, 15, dat de cognatio
steunt op het ius naturale.

II.

Het vervreemdingsrecht van den pandhouder berust niet, ge-
lijk § 3 Inst, II, 8 zegt, op den wil van den debiteur, maar
op het pandrecht.

III.

De leer van Bastiat, dat de waarde afhangt van „le travail
épargné" is onjuist.

IV.

De theorie van Herbert Spencer, dat de strijd om het bestaan
noodzakelijk is, wil men het volmaakte naderen, en die strijd
derhalve niet verzacht dient te worden , is in tegenspraak met
de eischen der beschaving.

-ocr page 180-

166.

V.

Als in strijd met art. 197 B. W. in de huwelijkselie voorwaar-
den bepaald is, dat de ééne echtgenoot grooter aandeel in de
schulden zal bijdragen dan hem in de baten der gemeenschap
zal toekomen, is zoodanig beding nietig, met dien verstande,
dat zoowel de baten als de schulden in twee gelijke deelen
gesplitst worden.

VI.

Ten laste van een erf, dat buiten den handel is, kan geen
erfdienstbaarheid gevestigd worden.

VII.

Tot de essentialia van een fideïcommis behoort niet de ver-
plichting tot het bewaren der goederen door den fiduciarius tot
zijn dood.

VIII.

De schuldenaar , die meende, dat hy eene bepaalde zaak schul-
dig was, welke hij ook leverde, maar daarna eerst verneemt,
dat hij de keuze had tusschen deze zaak en eene andere, heeft
geen recht tot terugvordering van de eerste.

IX.

In art. 2014 B. "W. is bedoeld derivatieve eigendomsverkrijging.

X.

Onderscheiding tusschen kooplieden en niet-kooplieden in de
wet is verwerpelijk.

-ocr page 181-

167.

XI.

Door levering van een bew^ijs van opslag heeft, tegenover derden,
geen levering van de daarin vermelde goederen plaats.

XII.

Faillietverklaring van eene naamlooze vennootschap , hangende
likwidatie, is mogelijk.

XIII.

Niettegenstaande de, krachtens de wet van 2 Juni 1875 ,
Stsbl. nO. 75, gew. 19 Dec. 1876, Stsbl. n«. 255, verkregen
vergunning tot het oprichten van eene inrichting, die gevaar,
schade of hinder kan veroorzaken, blijft de actie uit art. 1401
en 1402 .B. W. in stand.

XIV.

De rechter moet de in het ongelyk gestelde partij ambtshalve
in de kosten veroordeelen.

XV.

Het recht van anticipatie is ook in eersten aanleg toegelaten.

XVI.

De bevoegde rechter om uitspraak te doen in een eisch tot
ontbinding van het huwelijk na voortgezette scheiding van tafel
en bed, is de arrondissemeutsrechtbank van de tegenwoordige
woonplaats van den man.

XVII.

In geval van staking van stemmen over het nemen van een
besluit, zaken betreffende, in eene vergadering der 2e Kamer van
de
Staten-Generaal, is, ingevolge art. 106 al. 2 Gw., wel
beraadslaging over, geen wijziging van het voorstel daaromtrent
toegelaten.

-ocr page 182-

1Ö8 ^

XVIII.

Legerorganisatie bij de wet is niet in strijd met de Gw.

XIX.

De 2iie Kamer der Staten-Geaeraal iieeffc bij de bekrachtiging,
bedoeld in art. 116 al. 1 Prov. wet, geen recht van amendement.

XX.

De beslissing of vivisectie behoort tot de „mishandeling," be-
doeld bij art. 254 W. v. Sr., is a priori niet te geven, maar is
aan het oordeel van den iudex facti overgelaten.

XXI.

Iemand, die eene zaak, welke geheel of ten deele aan een
ander toebehoort, wegneemt, met het doel om in de gevangenis
te komen, maakt zich niet schuldig aan het misdrijf, bedoeld in
art. 310 W. v. Str.

XXII.

Hoewel iure constituto verboden, moest iure constituendo het
hypnotiseeren vaa verdachten, als middel tot het vinden van
sporen van het misdrijf, toegelaten zijn, mits het niet schadelijk
is voor de gezondheid van dengene, op wien het wordt toegepast.

XXIII.

De rechtsmacht van den burgerlijken rechter in strafzaken
honestatis causa is verwerpelijk.

-ocr page 183-

J

: V

-ocr page 184-

■■■■ iïi

K-

-ocr page 185-

• l-

■N

V

J

-ocr page 186-

<