-ocr page 1-

■ /

/

en

van

u.

J. F. II^OFT «tt^

..■■- - : \'v\'■ LITKEQHXC\'J.^ J.joEKHoyK^;; —t\'. i.\'

\\ \'\'f\'.\' i-

omtrent den

-ocr page 2-
-ocr page 3-

m

-ocr page 4- -ocr page 5-

EENIGE OPMERKINGEN

OJITKEKT BEN

KOOP EN VEMOOP VAN EFFECTEN

-ocr page 6-

^ ------------------------------------

vif; Typ. J. VAN BOEKHOVEN. — Utrecht.

m

-ocr page 7-

,{«»p i miiP ïii

I

TiTirrriTr.

UlJji

Jj

II

EENIGE OPMERKIE-QEl^

OMTRENT DEN

PROEFSCHRIFT

TBR VEKKIUJGING VAN DEN GUAAÜ VAN

lüiltflr in tU \'^ejilitswetnisiiliai}

, AAN DE j^IJKS-pNIVERSITEIT TE jJTRECHT

NA JIACflTIGlNG VAN DEN RECTOU-MAGNIFICUS

ID^. J". lï. O- ^ 3L, L Ê E

Hooglcernar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte

volgens besluit van den senaat der universiteit

TEGEN DE BEDENKINGEN DER EECIITSGELEERDE FACULTEIT

TE VERDEDIGEN

op Dinsdag den 23®*®" Juni 1891, des namiddags te 1 ure,

JOAN FERDINAND HOOFT GRAAFLAND

geboren te Amsterdam.

-

Utrecht. — J. VAN BOEKHOVEN. — 1891.

-ocr page 8-

% •

.V--

% V f.

■\'* \' -

-V-

-r\'Hy

-ocr page 9-

^ y^an mijne Puders.

-ocr page 10-

4

if ■ ■ ■* -
- f.

>

. ■ 1 \'À.*--.

ÉÊk

\'i-

Ü

-ocr page 11-

Het is mij eene aangename taak bij het ver-
laten dezer Uiiiversiteit mijnen dank te betuigen
aan U, Hoogleeraren der Rechtsgeleerde Faculteit,
voor het onderwijs dat ik van U heb mogen
genieten.

Ontvang gij vooral. Hooggeleerde Molengraaff,
hooggeachte Promotor, mijnen hartelijken dank
voor de hulp en voor de groote welwillendheid mij
bij de samenstelling van dit proefschrift betoond.

En U, niijne vrienden en kennissen., roep ik
een hartelijk ,fot weerziens" toe.

-ocr page 12-

i

,1
•.t

m

-ft-» .
S-

s*;..

.w»

M

V *

-S\'/

it-

» V.-

m

-ocr page 13-

INLEIDING.

Alvorens eenige opmerkingen te maken over
den koop en verkoop van effecten is het nood-
zakelijk in het kort na te gaan wat wij onder
„effecten" te verstaan hebben.

. Raadplegen wij daartoe in de eerste plaats
onze wet.

Wij zien dan dat de wetgever er eigenlijk
geene vaste beteekenis aan gehecht heeft, noch
in \'t B. W. noch in \'t W. v. K.

Uit de woorden van art. 195 al. 3 B. W. zou
men kunnen opmaken, dat hij er de inschrijvin-

-ocr page 14-

gen der Nationale Schuld toe rekende, evenals
uit de uitdrukking, voorkomende in art. 205
B. W., „inschrijvingen op het Grootboek der
Nationale Schuld en
andere op naam staande
effecten." In art. 567, 5° B. W. brengt, hij er
toe: aandeelen in \'s Rijks schuld, inschrijvingen
op het Grootboek, certificaten, schuldbekente-
nissen, obligatiën.

Aan eene verdeeling van effecten heeft de wet-
gever gedacht, waar hij in art. 205 B. W. spreekt
van effecten op naam, in art. 391 B. W. van
effecten aan toonder.

In de artt. 214, 429, 451, 456, 521, 668 en
1201 B. W. vinden wij steeds gesproken van
effecten, zonder dat wij kunnen opmaken welke
stukken de wetgever, door dit woord te noemen,
er mede bedoeld heeft.

Slaan wij het Wetboek van Koophandel op
dan komen wij evenmin tot eene bevredigende
uitkomst.

Daar worden de effecten nu eens gebracht
tot de geldswaarde hebbende papieren, of zoo-

-ocr page 15-

genaamde papieren van waarde,^) dan eens tot
het handelspapier.^)

Papieren van waarde zijn oorkonden die, hetzij krach-
tens den wil van den uitgever, hetzij krachtens wetsbepaling,
onmisbaar zijn voor de overdracht en het geldend maken
van het daarin gedocumenteerde recht
(Molengraaff, Leid-
draad Ned. Handelsrecht, pag. 113).

Onder papieren van waarde zijn te verstaan al die docu-
menten, wier bezit noodzakelijk is tot het uitoefenen van
het daarin omschreven of daaraan verbonden recht, al is
ook de inhoud van dat recht iets anders dan eene praestatie
in geld, b. v. cognossementen, cêelen en derg.

(Mem. van Toel. tot het Ontwerp eener wet op het fail-
lissement en de surséance van betaling 1887, op art. 92,
bl. 168).

Werthpapier ist eine Urkunde über ein Privatrecht, des-
sen Verwerthung durch die Innehabung der Urkunde privat-
rechtlich bedingt ist, zegt
Brunner. (Handbuch des Deut-
schen Handels-, See- und Wechselrechts, herausgegeben von
Dr.
Endemann. Bd. II. 1882. pag. 147).

Brunner, eodem p. 147, geeft de volgende definitie
van Handelspapier : Handelspapiere sind nur gewisse W\'erth-
papiere, nämlich Staatspapiere, Aktien und solche Werth-
papiere, welche im Handelsverkehr Objekte von Rechts-
geschäften zu sein pflegen.

Zeer twijfelachtig is het of de wetgever aan het handels-
papier ook die ruime beteekenis heeft willen hechten. Uit
de woorden der wet volgt, dat hij er een beperkter betee-
kenis aan heeft willen hechten, n.1. van die papieren waar-

-ocr page 16-

4

In de eerste beteekenis b.v. art. 96 al. 2 K..
waar gezegd wordt „effecten, coupons, of andere
papieren van dien aard"; tot het handelspapier
brengt de wetgever de effecten, waar hij in
art. 60 K. spreekt van „obligatiën, fondsen en
andere papieren die voor bepaling van koers
vatbaar zijn"; evenzeer in art. 70 K. waar hij
zegt: „een wisselbrief en ander dergelijk verhan-
delbaar effect."

Waar hij in art. 64 K. spreekt van „openbare
fondsen en andere effecten" beschouwt de wet-
gever de openbare fondsen als een onderdeel

van de koopman gebruik maakt tot het vergemakkelijken
zijner handelsverrichtingen, b. v. kassierspapier, promessen aan
toonder.

Dit volgt V. n.1. uit art. 586, 1° Rv. waar als typen
van het handelspapier genoemd worden orderbriefjes en
assignaties. 1

Door de Staatscommissie tot Herziening van het Wetboek
van Koophandel wordt in het „Ontwerp van Wet op het
Handelspapier" van
1886 het woord „Handelspapier" in
zeer beperkte beteekenis gebruikt.

De Commissie brengt er toch alleen toe de wissels, pro-
messen, assignaties en chèques.

-ocr page 17-

der effecten en bedoelde -hij met „andere"
waarschijnlijk de niet openbare fondsen.

In art. 849 al. 3 K. laat hij er zich in \'t .geheel
niet over uit.

Zien wij het reglement voor den Effektenhandel*
in van de Vereeniging voor den Effektenhandel
te Amsterdam, ten einde daar eene vaststelling
van het begrip „effect" te vinden, dan zullen wij,
vreemd genoeg, ook niet in onze poging slagen,
niettegenstaande dat het reglement voor den
Effectenhandel bestemd is. Terecht zou men
hier toch eene definitie van „effect" verwachten.
En, wat nog vreemder is, slechts tweemaal wordt
het woord „effekt" in dit reglement genoemd n.1.
in de artt. 8 en 55; steeds wordt er verder
in gesproken van „fondsen" of „stukken", terwijl
kennelijk effecten bedoeld worden.

In de Statuten dier Vereeniging, waar in art. 5
de vereischten voor het lidmaatschap gesteld wor-
den, en waar o. m. dit opengesteld wordt voor com-
missionnairs of makelaars in effecten, wordt even-
eens het begrip „effect" als bekend verondersteld.

-ocr page 18-

\' i Art. 18 dezer statuten omschrijft het doel der

Vereeniging en zegt dat het o. a. ligt in het
uitgeven van eene Prijscourant van Effecten.

) 1

i * Al de in deze prijscourant genoemde waarden

; «(stukken) kunnen wij dus met zekerheid als

I - effecten beschouwen, ten minste naar de opvat-

ting der Vereeniging.
^ Het begrip is echter veel ruimer; want aan

• welke voorwaarden^) moeten de effecten niet

■« voldoen om daarin opgenomen te worden ?

hoevele worden toch ter beurze verhandeld en
missen wij in de officieele noteering?

K

Gaan wij nu na welke beteekenis aan het
» woord „effect" in het dagelijksch leven gehecht

^ wordt. Heeft het spraakgebruik rekening gehou-

; den met de etymologische afleiding? Was dit

het geval, wij zouden onder „effect" moeten ver-
~ staan ieder geldswaarde hebbend papier. Wij
weten echter dat dit niet het geval is. „Effect"

\') Zie het reglement voor de Noteering van de Vereeni-
ging voor den Effektenhandel te Amsterdam.

-ocr page 19-

heeft eene meer beperkte beteekenis. Ik geloof
dat wij het dichtst komen bij de gewone Opvatting,
indien wij zeggen, dat met „effecten" worden aan-
geduid die verhandelbare schuldbewijzen, waarin
het publiek gewoon is zijn kapitaal te beleggen.

Welke stukken dat zijn, hangt geheel van de
omstandigheden af en men zal zich gewoonlijk
tevreden moeten stellen met de afzonderlijke
stukken op te noemen, die op een bepaald tijd-
stip daartoe gebracht kunnen worden, zonder
dat men juist een ander gemeenschappelijk ken-
merk dan het bovengenoemde zal kunnen aan-
wijzen. Voor onzen tijd meen ik daarvoor nog
te kunnen verwijzen naar hetgeen daaromtrent
gezegd is in het academisch proefschrift van Mr. A.
H. Du
Mosch. Wij vinden daar als zoodanig
opgenoemd: aandeelen , obligatiën en certificaten
van administratie-kantoren.

Aandeelen, of liever gezegd aandeelbewijzen,
zijn bewijzen van lidmaatschap in eene naamlooze
vennootschap. Hieronder zijn te verstaan zoowel
die op naam als die aan toonder.

-ocr page 20-

Hoewel sommigen alleen die aan toonder tot
de effecten rekenen, ben ik geneigd er ook die
op naam onder te brengen; deze zijn even
goed als die aan toonder verhandelbaar, be-
houdens enkele bepalingen die de statuten eener
naamlooze vennootschap er over kunnen be-
vatten, volgens art. 42 K,

Onder obligatiën in ruimeren zin worden ver-
staan schuldbekentenissen; — in engeren zin
verstaat men er onder eene aan toonder luidende,
al of niet rentegevende schuldbekentenis of schuld-
brief over te leen ontvangen geld.

Door eene obligatie wordt men schuldeischer
van den uitgever, door een aandeel lid van een
j lichaam en is daardoor evenzeer schuldenaar als

schuldeischer.

In het Fransche recht vinden Avij bij de Folleville,
Traité de la possession des meubles, het volgende verschil
aangegeven tusschen aandeelen en obligatiën : l\'on pourrait
appeler la première classe, classe des valeurs à revenu
variable, les actions produisant, on le sait, de dividendes
variant avec les bénéfices; et la seconde classe, classe à

-ocr page 21-

De certificaten van administratie-kantoren, hetzij
dit zijn certificaten van administratie-kantoren van
N. W. S., \'t zij certificaten van administratie-
kantoren van een gemeenschappelijk eigendom
van effecten, zijn bewijzen van deelgerechtigheid
in eene ten name van het administratie-kantoor
staande inschrijving op het grootboek of in be-
paalde onder het administratie-kantoor berustende
effecten.

revenus fixes, les obligations et rentes ne produisant qu\'un
revenu, un intérêt déterminé, invariable.

Deze in 1875 geschrevene onderscheiding van aandeelen
en obligatiën is thans niet meer juist; er bestaan tegen-
woordig aandeelen à revenu invariable en omgekeerd obli-
gatiën à revenu variable.

De uitdrukking „revenu invariable" is dan in dezen zin op
te vatten dat een zeker aantal procenten gegarandeerd is, zoodat
het „revenu", voorzoover deze garantie betreft, „invariable" is.

Zoo is het „revenu" der obligariën dan eerst „variable"
zoodra er boven een zeker cijfer overwinst gemaakt is.

Zoo b. v. de Aandeelen Nederlandsche Zuid-Afrikaansche
Spoorwegmaatschappij waarop 6 "/o gegarandeerd is, en de Obli-
gatiën Soerabayasche bank 5 "/y, die, behalve coupons, bewijzen
bevatten waarop men deel in de overwinst kan verkrijgen.

Overigens vinden Avij in het fransche recht geen bepaald
begrip van „effect."

-ocr page 22-

lO

Coupons, talons, en dividendbewijzen^) kan
men mijns inziens niet onder de effecten rang
schikken.

Coupons zijn oorkonden die eene vordering
van rente behelzen, talons die eene vordering
van coupons, en dividendbewijzen die \'eene vorde-
ring van dividend bevatten.

Zoo lang deze niet van het effect gescheiden
zijn, maken zij een deel van het effect uit,
maar eenmaal afgescheiden, meen ik, dat er niet
meer de bovengezegde beteekenis aan kan ge-
hecht worden.

Ik meen dan ook, dat zij in Mr. Molen gr aaff\'s
Leiddraad") ten onrechte tot de effecten ge-
bracht worden.

\') Mr. A. H. Du Mosch , Het rechtskarakter van Coupon >
Dividendbewijs en Talon. Proefschr. 1886.

P. 190-

-ocr page 23-

1.

Nemen wij het woord „effect" in de ruimste
beteekenis, aan dat woord gegeven in het dage-
lijksch leven, zoo kunnen wij zeggen dat effecten,,
in
\'t algemeen, insc.hulden zijn.

Hierop zou men eene uitzondering moeten
maken voor aandeelbewijzen in maatschappijen;
deze toch bevatten niet eene eenzijdige schuld-
verbintenis, maar wederkeerige rechten en ver
plichtingen.

Bij verkoop van effecten zullen dan in de
eerste plaats toepasselijk zijn de bijzondere be-
palingen van de 5® afdeeling Titel V Boek III
B. W., betrekkelijk den koop en verkoop van
inschulden en andere onlichamelijke rechten.

Bij nadere beschouwing dezer bepaling trekt
art. 1570 B.W. onze aandacht. Dit artikel zegt

-ocr page 24-

12

toch: Hij die eene inschuld of een ander onlicha-
melijk recht verkoopt, moet instaan voor het aan-
wezen daarvan ten tijde van de levering, hoewel
ook de verkoop zonder belofte van vrijwaring
geschied zij.

Waarover bevat dit artikel bepalingen ? Volgens
Diephuis en Opzoomer over de vrijwaring.

Diephuis zegt toch:/) ^^Een niet bestaand
recht baat den kooper niet. En vrijwaring des-
wege is hier te meer noodzakelijk omdat, terwijl
een kooper van lichamelijke zaken, in het alge-
meen althans, in staat is zich van haar bestaan
te overtuigen, dit ten aanzien van onlichamelijke
niet eveneens kan geschieden. Zelfs dan niet
wanneer hem een titel wordt vertoond en afge-
geven, omdat die titel het recht zelf niet is,
noch als een vertegenwoordiger daarvan be-
schouwd en vertrouwd kan worden. Gelijk er
toch rechten en met name inschulden kunnen
bestaan, zonder een daartoe betrekkelijj^en titel,

Deel XI bl. 355. Het Nederl. Burgerl. Recht.

-ocr page 25-

13

kan er evenzeer een titel bestaan zonder eene
inschuld, waarop hij betrekking heeft."

Tot de vrijwaring, waarvan art. 1570 B. W.
spreekt, is de verkooper verplicht ook zonder
belofte daarvan bij den verkoop.

Opzoomer^), ad artt. 1570, 1571 en 1572 B. W.,
zegt: „in onze artikelen wordt de verplichting tot
leveren niet opzettelijk opgelegd. Zij wordt in
art.
1570 B. W. eenvoudig ondersteld."

„Anders is het met de vrijwaring. Over deze
handelen al de drie artikelen waarop hier ons
oog rust.
Waarvoor moet de verkooper bij den
verkoop instaan?
Wat moet hij waarborgen?"

„Op die vraag geven zij het antwoord."

Ik meen mij bij de meening van deze schrijvers
over deze artikelen niet te kunnen aansluiten.
Ik meen n.1. dat art.
1570 B. W. meer de ver-
pUchting tot levering op het oog heeft dan die
tot vrijwaring, en dat, wanneer hier toch van
vrijwaring gesproken wordt, dit woord hier eene

\') Het Burgerlijk Wetboek dl. VIII.

-ocr page 26-

geheel andere beteekenis heeft dan bij lichame-
lijke zaken.

Art. 15 lo B. W. stelt als hoofdverplichtingen
van den verkooper de verplichting om de ver-
kochte zaak te leveren, en om dezelve te vrij-
waren.

Wat leveren is, zegt ons art. 1511 B. W., n.1.
eene overdracht van het verkochte in de macht
en het bezit van den kooper; de vrijwaring
heeft volgens artt. 1527 en 1528 B. W. in de
eerste plaats op het oog: het waarborgen tegen
uitwinning d. i. het afweren van allen, die be-
weren eenig recht op de zaak te hebben.

Het bestaan van deze twee verplichtingen
naast elkander onderstelt de mogelijkheid dat de
verkooper den kooper de zaak verschaft, zonder
dat hij ^het bedoelde recht op die zaak heeft,
dus eene afscheiding van de zaak en het recht
daarop; de zaak moet kunnen bestaan zonder
dat de verkooper daarop het recht heeft.

Dit nu is alleen mogelijk bij lichamelijke zaken;
deze kan men in de macht brengen van den

-ocr page 27-

15

kooper zonder dat men eigenaar daarvan is;
men kan iemand in het bezit stellen van een
onroerend goed, het op zijnen naam laten zetten
in de registers, terwijl later, b. v. ten gevolge
van de ontbindende voorwaarde van art. 1302
B. W., blijkt dat men geen rechthebbende was;
men heeft hier dusi geleverd en nu volgt de
verplichting tot vrijwaring.

Niets verhindert het bestaan van deze beide
verplichtingen naast elkaar.

Anders echter bij inschulden; men heeft hier
te doen met eene persoonlijke betrekking tusschen
twee personen. Bestaat deze betrekking, dus
het recht, niet, dan kan men het ook niet leveren;
blijkt dus later, na eenige handeling, die den
schijn van levering heeft, dat het recht niet
aanwezig is, dan blijkt tevens dat niet is ge-
leverd, om de eenvoudige reden, dat wat niet
bestaat, niet geleverd kan worden.

Alles wat men heeft gedaan, is alleen in
schijn levering geweest. Men kan immers iemand
niet in het bezit en de macht stellen van iets.

-ocr page 28-

i6

dat niet bestaat; plaats voor de genoemde vrij
waring is hier niet, omdat er geene scheiding is
te maken tusschen- het recht en eene zaak,
waarop dat betrekking zou hebben, hetgeen bij
lichamelijke zaken wel mogelijk is.

Zooals Diephuis toch terecht opmerkt, maakt
het bewijs het recht niet uit; door het bewijs te
leveren, levert men het recht niet; dat leveren
van het bewijs kan eene onmisbare voorwaarde
zijn voor het leveren van het recht, maar dit
laatste kan men toch alleen leveren als het be-
staat.

Diephuis zelf maakt eene vergelijking met het
geval dat de Hchamelijke zaak, die geleverd
moet worden, niet bestaat; maar in dat geval
zal hij zelf toch niet aan vrijwaring willen denken ;
dan is er niet geleverd en, voordat aan deze ver-
phchting is voldaan, kan van geene vrijwaring
sprake zijn.

Alleen bij die inschulden kan van .vrijwaring
tegen uitwinning sprake zijn, die, doordat ze
afhankelijk zijn van en geheel verbonden zijn

-ocr page 29-

17

aan eene lichamelijke zaak, eigenlijk lichamelijke
zaken worden, n.1. de toonderpapieren.

Daar moet ook in de eerste plaats de schuld,
waarvoor het uitgegeven is, bestaan, maar als
dit het geval is, kan dat papier geleverd wor-
den, terwijl later b.v. blijkt, dat er aanleiding is
voor de actie van art. 2014 al. 2 B. W.

Analogische toepassing van de bepalingen
voor lichamelijke zaken is hier mogelijk; ook
hier kan men in het bezit gesteld worden van
eene zaak, hetgeen hier eene inbezitstelling van
het recht is, omdat die zaak het recht vertegen-
woordigt, terwijl later blijkt, dat de verkooper
geen recht had op de zaak. Er is dan geleverd,
de kooper had werkelijk het recht in zijne macht,
had het kunnen uitoefenen, maar wordt daai-in
nu verhinderd door de uitwinning van een derde;
dan komt dus de verplichting tot vrijwaring te pas.

Bij andere inschulden gaat dit niet en wanneer
wij zien, dat de wetgever in art. 1570 B. W.
toch van vrijwaring spreekt en daarbij bepaal-
delijk aan vrijwaring tegen uitwinning denkt,

-ocr page 30-

dan moeten wij constateeren, dat hij het woord
daar in eene andere beteekenis gebruikt dan in
de Tweede Afdeeling van denzelfden Titel.

De Code deed dit trouwens ook in art, 1693,
en wij moeten de verklaring alleen zoeken in
de verschillende opvatting, waarvoor het woord
„vrijwaren" vatbaar is, evenals het Fransche
woord „garantie."

1) Zoo Laurent „Principes du droit civil" XXIV 538 vlg. ;
maar wanneer hij n".
540 zegt: ,,car en tout contrat de vente
indisdncteraent le vendeur est tenu de trois choses pour
exclure le recours en garantie: que la chose soit et
subsiste,
2". qu\'elle lui appartienne, qu\'elle ne soit en-
gagée ni hypothéquée à autrui;" dan zien wij, in hoe ruime
beteekenis, hij \'t woord
garanîié gebruikt, eene beteekenis,
die de wet bij lichamelijke zaken niet kent.

Waar n. 1. n». i eischt, instaan voor het bestaan van de
zaak, daar hebben we niet met vrijwaring te doen, maar
met levering; \'t tweede en derde ziet op vrijwaring; maar
nu kan bij inschulden, behalve bij toonderpapier, n". i
niet bestaan zonder n". 2; daar het eene geheel persoon-
lijke betrekking is, bestaat de schuldvordering niet, als ze
den verkooper niet toekomt; er kan eene ^andere schuld
bestaan, maar niet de verkochte. Zie
Touillier. Droit civil
français
XVII 510 v. en Marcadé, Cours de droit civil
français
VI p. 398.

-ocr page 31-

19

Bij toonderpapier zullen daarom bij uitwinning
de bepalingen van artt. 1527 vlg. B. W. gelden.

Bij orderpapier zal aanleiding zijn tot het
instellen der acties voortspruitende uit artt. 1302,
1303 of 1280 B. W.

Bij dit papier toch is het bezit, ofschoon een
onmisbaar vereischte om zijn recht te doen
gelden, daartoe echter niet voldoende; ofschoon
men zal moeten aannemen, dat de schuldenaar
kan betalen aan den regelmatigen houder, be-
hoeft hij alleen te betalen aan den rechtmatigen
houder; verkrijgt men het papier van iemand,
die geen rechthebbende is, dan wordt men het
zelf ook niet en er is van geene levering sprake,
daar het papier hier de schuld volstrekt niet
vertegenwoordigt.

Bij andere inschulden zal, bij gebreke van
\'t vereischte van art. 1570 B. W., ook aanleiding
zijn tot de acties van artt. 1302, 1303 of 1280 B. W.

\') Ik zonder hier natuurlijk de gevallen uit, waar de wet
recht op betaling geeft, ook zonder dat men \'t orderpapier
bezit, b.v. art. 163 K.

-ocr page 32-

20

Bij gebreke van verdere bijzondere bepalingen
betrekkelijk den koop en verkoop van inschulden ,
zullen wij onze toevlucht moeten nemen tot
de algemeene bepalingen over de verplichtingen
des verkoopers.

Mocht aan eene verkochte inschuld een ge-
brek kleven, dan zullen art, 1540 vlg. B. W.
toegepast moeten worden; er bestaat voor ons
toch geene reden om deze bepalingen alleen op
lichamelijke zaken toepasselijk te achten,

Deze vrijwaring komt te pas, hetzij de ver-
koop in het openbaar, hetzij hij onder de hand
heeft plaats gehad.

Omtrent deze vrijwaring vereenig ik mij gaarne
met hetgeen prof.
Diephuis daarover opmerkt:

I \') i\\Ien zou als argument voor eene beperkte opvatting

kunnen wijzen op het woord „goed", dat in artt. i54ovlg.
B. W. wordt gebruikt. Art. 1546 spreekt echter algemeen
\\ van „zaak." Ook is de terminologie onzer wet hieromtrent

[ volstrekt niet altijd in overeenstemming met art, 555 B. W.:

1 vgl. b.v. art. 2014 B. W. Steeds zal men echter bij

inschulden op art. 2014 B. W. moeten letten.
Diephuis XI blz. 301.

t i
1 i

-ocr page 33-

2 I

„de kooper heeft de zaak (hier: het recht) ge-
kocht om er genot van te hebben en omdat zij
naar zijnen zin was, maar nu is het dan ook niet
genoeg dat hij haar in zijn bezit gekregen heeft
en haar ook niet behoeft af te staan; wanneer
haar een gebrek aankleeft dat haar - belet vol-
komen aan hare bestemming te beantwoorden
of hare waarde vermindert, dan kan het vol-
komen redelijk zijn, dat de verkooper den
kooper deswege moet vrijwaren.

„Aan den anderen kant kan men hem daar-
mede niet belasten, zoo dikwijls er aan de zaak
eenig gebrek wordt ontdekt; zelfs niet wanneer
zij daarom den verkooper niet meer beviel en
dit de reden is geweest, waarom deze zich van
haar ontdeed. De wetgever heeft de rechten
en verplichtingen der partijen in dezen door
nadere bepalingen geregeld."

De verkooper is ten aanzien dier gebre-
ken alleen gehouden diegene te vrijwaren, die
bestonden ten tijde van, den verkoop, want
van af dit oogenblik is, volgens art. 1273

-ocr page 34-

22

■ .i
t:;

ir

\'ij

It

B. W., het periculum voor rekening van den
kooper.

Voorts moet het een verborgen gebrek zijn;
de verkooper is niet gehouden in te staan voor
zichtbare gebreken, welke de kooper zelf had
kunnen ontdekken.

Het is niet meer verborgen voor den kooper,
als hij er door den verkooper mee in kennis
gesteld is.

Is dus het gebrek verborgen en maakt het
\\ goed ongeschikt tot het gebruik waartoe het
bestemd is, of vermindert het dit, dan eerst is
vrijwaring verschuldigd.

Deze bepalingen omtrent vrijwaring wegens
verborgen gebreken zullen ook toepasselijk zijn,
wanneer effecten, welke een species van inschulden
vormen, \'t voorwerp van de koopovereenkomst
uitmaken.

Wij zullen hier echter onderscheid moeten
maken tusschen die effecten, die door overgave
van het stuk geleverd worden, en andere waar
het stuk niet noodig is voor het bestaan van

,t ,
! I

-ocr page 35-

23

het recht, maar de levering toch buiten het stuk
omgaat, b. v. inschrijvingen op het Grootboek.

Bij de laatste zal men alleen kunnen denken
aan gebreken, die de schuld aankleven, bij de
eerste komen ook gebreken van het stuk in
aanmerking. Die gebreken van het stuk toch
verminderen de verhandelbaarheid en zijn daarom
voor den kooper van belang. Ook gebreken
van de schuld zullen bij deze gewoonlijk op het
stuk kenbaar zijn, daar de inhoud van het stuk
den inhoud van het recht gewoonlijk bepaalt.

Als gebrek van de schuld kan men noemen
het geval dat het stuk uitgeloot is, waardoor
het in waarde is verminderd; als gebrek van
het stuk is te noemen het geval dat het num-
mer onleesbaar is, waardoor men zich niet kan
overtuigen of het tot de stukken die uitgeloot
zijn, behoort.

Gebreken van het stuk zullen echter gewoonlijk
geene verborgen gebreken zijn en ook wat de ge-
breken van de schuld betreft, zal men steeds moeten
letten op art. 1541 B. W., dat n. 1. de verkooper

-ocr page 36-

24

niet gehouden is in te staan voor die gebreken,
welke de kooper zelf had kunnen ontdekken.

\'t Is wenschelijk om bij den koop en verkoop
van effecten te onderscheiden of er een genus
koop, dan wel een specieskoop gesloten is.

Gaan wij daarom even na, in hoeverre de
genuskoop van den specieskoop verschilt.

Wil de kooper eene zaak hebben, die bepaalde
eigenschappen in zich vereenigt, en bestaan er
nu meerdere zaken, onverschillig of dit nu deze
of\' gene is die dergelijke eigenschappen in zich
vereenigt, en sluit hij eene overeenkomst tot
levering van een of meer dier zaken tegen eenen
bepaalden prijs, zonder bepaald aan te wijzen
welke, dan is een genuskoop gesloten.

Wil de kooper eene bepaalde zaak verkrijgen,
en is men overeengekomen dat de zaak zelve,
qua zaak, voorwerp van den koop zal zijn,
zoo is .een specieskoop gesloten.

Hij die in genere koopt, koopt eene zaak om
hare eigenschappen; deze heeft zij met vele
andere zaken gemeen en daardoor onderscheidt

-ocr page 37-

25

zij zich van vele andere zaken; hij die in specie
koopt, koopt eene zaak met hare eigenschappen
n.1. allereerst als zaak en verder als draagster
van bep aaide eigenschappen.

Zooals men ziet ligt de onderscheiding tusschen
genus- en specieskoop niet in de zaak zelve,
maar in de wijze van aanduiding derzelve bij
de overeenkomst; dus in het sluiten der over-
eenkomst ligt het verschil; bij de uitvoering der
overeenkomst komen steeds slechts species te
pas; slechts individueele zaken kunnen geleverd,
verzonden of getradeerd worden.

Is er nu een specieskoop van effecten gesloten,
m. a. w. is er een bepaald stuk verkocht en

J) Zie Gareis. Das Stellen zur Disposition bl. 8 vlgg.

Dezelfde in Endemann\'s Handbuch für Handels-, See-
und Wechselrecht II S. 600.

-) Het is bij genus- en specieskoop hetzelfde als bij ver-
vangbare en niet vervangbare zaken in \'t algemeen; of een
zaak al of niet vervangbaar is, hangt niet zoozeer van de
eigenaardigheid van de zaak af, als wel van de wijze waarop
ze bij een eventueel contract wordt aangeduid; eene zaak
die gewoonlijk als vervangbaar voorkomt, kan door speciale
aanduiding bij een contract onvervangbaar worden.

-ocr page 38-

26

kleeft er aan dat stuk een verborgen gebrek,
dan zal de kooper de actio quanti rainoris of
redhibitoria kunnen instellen.

Als zoodanig verborgen gebrek zouden wij het
geval kunnen noemen dat de coupons of de
talon onecht zijn; of dat in het stuk eene valsch-
heid is, die de waarde van het stuk vermindert.

M. i. kan men deze acties niet instellen,
wanneer het stuk uitgeloot of geamortiseerd is,
daar men die gebreken toch niet als onzichtbaar
kan aanmerken.

Heeft men eenen genuskoop van effecten ge-
sloten, dan zullen ook de artikelen 1540 vlg.
B. W. toepasselijk zijn.

Windscheid meent dat dit geval zich bij
genuskoop in \'t geheel niet kan voordoen. Hij
zegt n, 1.: bei einem solchen Kaufe musz als still-
schweigend vereinbart angesehen werden, dasz
das zu Liefernde fehlerlos geUefert werden solle;
ist also etwas Fehlerhaftes geliefert worden, so

\') Pandekten II § 394. n«. 5.

-ocr page 39-

27

ist trotz der Annahme des Käufers, vorausgesetzt
dasz sie nicht in Kentnisz der Fehlerhaftigkeit
erfolgt ist, der Vertrag nicht erfüllt und der
Käufer kann anderweitige Lieferung, daneben sein
Interesse, verlangen."

Ik acht echter deze uitlegging van den wil der
partijen zeer gewaagd; waarom deze bedoeling
bij den genuskoop zou bestaan en niet bij den
specieskoop is moeilijk in te zien.

Elke genuskoop lost zich bij de vervulling in
eenen specieskoop op, zooals
Goljdsmidt opmerkt;^)
men geeft te kennen dat men van eene bepaalde
soort eene zekere hoeveelheid verlangt, anders
niets; wordt nu werkelijk van die soort geleverd,
dan wordt geleverd, wat gekocht is.

In dat geval zal men dezelfde acties hebben
als bij specieskoop; wat echter zichtbare gebreken
betreft, wanneer de gebreken alleen bestaan bij
de geleverde hoeveelheid, zal men deze nooit als

\') Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht. XIX bl. 112.
Hierover verder
Hanausek, Die Haftung des Verkaufers
für die Beschaffenheit der Waare, 1° Abtheilung S. 113. i.

-ocr page 40-

; 28
I

zichtbare gebreken kunnen beschouwen, daar

• men de stukken niet bij de overeenkomst ziet
\' en men zich dus niet van de al of niet aanwezig-
! heid dier gebreken kan vergewissen.

Zichtbare gebreken kunnen alleen die zijn,
I welke de geheele soort aankleven en door den

I kooper hadden kunnen gekend zijn.

i Dat de bepalingen onzer wet ook voor genus-

• koop gelden, meen ik ook daaruit te mogen
f opmaken , dat artt. 1540 vlg. B. W. geheel al-
gemeen spreken over verkochte zaken; al heeft

j de wetgever echter ook alleen aan specieskoop

I gedacht, analogische toepassing op genuskoop

I zou m. i. zeker geoorloofd zijn.

f . Gewoonlijk zal deze kwestie zich in \'t geheel

niet voordoen.

^ Effecten zijn, zooals ik vroeger opmerkte ,

voor het meerendeel inschulden, eenzijdige schuld-
I bekentenissen; hun karakter als waardepapier

geeft hun echter in de onderscheiding van licha-

... ...

i melijke en onlichamelijke zaken eene eigenaardige

I; plaats. Het recht is geïncorporeerd in het papier,

-ocr page 41-

29

zonder papier bestaat geen recht; veranderingen
in het recht worden gewoonhjk op het papier
kenbaar gemaakt. Wordt er nu een genuskoop
gesloten met effecten tot voorwerp , dan is de
wil van den kooper gewoonlijk niet zoozeer ge-
richt op de verkrijging van die inschulden, als
wel op de verkrijging van verhandelbare zaken.

\'t Is daarom dat een genuskoop van effecten,
niet moet beoordeeld worden als een genuskoop
van gewone inschulden, maar als een genuskoop
van inschulden, met een bepaald karakter n. 1.
van verhandelbare waren.

Gebreken van het papier kunnen gebreken
worden van het recht; en ook zonder dat die
gebreken van het papier werkelijk het recht
verminderen, doen zij dikwijls twijfelen aan het
geldig bestaan van het recht.

Dit laatste is nu reeds voldoende om de ver-
handelbaarheid van het stuk te verminderen ;

\') Ik heb hier die effecten op het oog, die geleverd wor-
den door overgave van het stuk, waarbij deze overgave
tenminste een der vereischten is.

-ocr page 42-

30

de koop van effecten is gewoonlijk gericht op
verhandelbare stukken.

De Weener hoogleeraar Hanausek merkt
hieromtrent op :

„Körperliche Beschädigungen der Urkunde,
das Fehlen einzelner Bestandtheile derselben,
Lädirungen der Scriptur sind als Sachmängel
und zwar
dXs Fehler\'^) des Werthpapiers anzusehen
wenn sie die normale bestimmungsmässige Ver-
wendbarkeit , insbesondere die Begebbarkeit eines
Werthpapiers, dessen Bestimmung es ist, be-
geben zu werden, zu alteriren geeignet sind."

Beursusantiën zullen hier veel in aanmerking
komen.
Haunausek haalt hiervan verschillende
voorbeelden aan; b. v. uit de Frankforter beurs-
usantiën :. dat niet voldoen effecten, waaraan

\') Die Haftung des Verkäufers für die Beschaffenheit der
Waare. Zweite Abtheilung, zweite Hälfte S. 368.

") Onder Fehler verstaat Hanausek, Erste Abtheilung S. 2.
noot 3: die gebreken waarvoor de verkooper, ook wanneer
daaromtrent niet is overeengekomen, reeds krachtens wets-
bepaling (ex lege) aansprakelijk is.

■\') II. Abtheilung, IL Hälfte S. 369 n^ 6,

-ocr page 43-

31

een zoo groot stuk ontbreekt, dat op het ont-
brekende eene buitenkoersstelling zich had kunnen
bevinden, of een stuk waarvan men vermoedt
dat het aanteekeningen, doorschrappingen be-
vatte, die van invloed waren op de geldigheid
van het effect; dat echter wel voldoen effecten,
waaraan de rand ontbreekt, maar waarvan al
het overige ongeschonden is.

Zooals Haunausek terecht opmerkt kunnen
deze beursusantiën niet alleen in aanmerking
komen, wanneer het koopcontract uitdrukkelijk
of
Stilzwijgend met het oog daarop is gesloten,
maar evenzeer in andere gevallen, daar het feit
dat het stuk niet aan de beursusantiën voldoet,
de verhandelbaarheid er van vermindert.

Ook het ontbreken van coupons of talons is
volgens
Hanausek^) een gebrek van het papier.
Hierover wordt anders gedacht door
Brunner^),
die zich aldus uitdrukt:

\') Hanausek. Zweite Abtheilung II. Hälfte S. 371.
Endemann\'s
Handbuch II. S. 210. Anm. 15.

-ocr page 44-

32

„Das Fehlen von Zinsen- und Dividendschei-
nen lässt die Leistung als eine unvollständige
erscheinen und ist nicht als ein Mangel in der
Qualität des Kaufobjects aufzufassen."

Ik vereenig mij liever met Hanausek, al is het op
eenigszins andere gronden ; het aanwezig zijn der
coupons en talons maakt de schuld tot eene rente
dragende, dit is ook bedoeld; bij afwezigheid
der genoemde stukken ontbreekt die eigenschap.

Kleeft het papier een gebrek aan, dan kan men
er zich op beroepen dat de verkooper niet aan
zijne verplichtingen heeft voldaan, al zou ook
kunnen bewezen worden dat het gebrek op het
bestaan van het recht van geen invloed is.

A fortiori is dit het geval, wanneer het ge-
brek. wel het recht vermindert.

Behalve in het papier kan het gebrek der inschuld
ook bestaan daar buiten, n.1. dat eene eigenschap of
iets anders, in het papier vermeld, in .werkelijkheid
aan het recht ontbreekt\'\'), b.v. het stuk is uitgeloot.

\') II. b. S. 376.

-ocr page 45-

33

Wat voor actie zal de kooper in deze ver-
schillende gevallen hebben?

Met recht zal men kunnen beweren, wanneer
er maar iets is dat de verhandelbaarheid in den
weg staat, dat niet geleverd is wat verkocht is,
en zal men dus steeds eene actie tot levering
kunnen instellen.

Deze bewering zal natuurlijk zonder gevolg
zijn, wanneer uit de omstandigheden blijkt, dat
niet bedoeld is verhandelbare stukken te koopen;
dit zal zich b.v. voordoen wanneer er eene koop-
overeenkomst gesloten is over niet gangbare
stukken.

Het stuk- kan ook onverhandelbaar zijn, omdat
er een zichtbaar gebrek aan kleeft; dan geldt
hetzelfde als wij boven zagen van de onzichtbare
gebreken; van de actio quanti minoris of redhi-
bitoria kan geen sprake zijn, daar deze volgens
art. 1540 B. W. alleen te pas komen wanneer
er een verborgen gebrek is.

Maar ook de verhandelbaarheid is eene zoo ge-
wichtige omstandigheid bij de overeenkomst dat,

3

-ocr page 46-

34

waar deze ontbreekt, men gewoonlijk kan beweren
dat de geleverde stukken niet het voorwerp van
de overeenkomst zijn.

Hanausek maakt een principieel onderscheid
tusschen de gebreken van het stuk en die,
welke alleen aan het recht bestaan.

Hij wil de actio quanti minoris en redhibitorla
alleen toepassen bij de eerste, daar volgens hem
bij die acties alleen sprake kan zijn van gebre-
ken aan stoffelijke voorwerpen.

Ik meen echter voor ons recht dat verschil
niet te mogen maken, en die acties evenzeer toe-
passelijk te moeten achten op onlichamelijke zaken.

Tot nu toe hebben wij gezien, hoe onze wet
toepasselijk is bij koop en verkoop van effecten.
Zij bQvat alleen bepalingen daaromtrent van
regelend recht. Steeds kan er dus door bijzon-
dere bepalingen en overeenkomsten van partijen
van afgeweken worden.

Dit is in \'t bijzonder van toepassing, bij con-
tracten gesloten door de leden van de Vereeni-
ging voor den Effektenhandel te Amsterdam.

I

r

-ocr page 47-

35

Deze onderwerpen zich, door lid van die Vereeni-
ging te worden, stilzwijgend aan het Reglement
van de Vereeniging voor den Effektenhandel.

Dit reglement regelt nu juist de handelsver-
richtingen die tusschen de leden worden gesloten.

Art. i8 der Statuten dier Vereeniging bevat
o. a. deze bepaling:

De Vereeniging streeft naar de bereiking van
haar doel door het vaststellen van bepalingen
voor den effektenhandel, tusschen de leden der
Vereeniging.

Het Reglement van de Vereeniging voor den
Effektenhandel te Amsterdam sluit in de artt. 14
en 27 de op dit stuk bestaande wettelijke be-
palingen uit. Zij luiden aldus:

Art. 14. Indien een stuk geleverd is, waaraan
reeds vóór de levering eenig ander gebrek dan

") Rb. Amsterdam 22 Nov. 1889, P. v. J. 1890 n". 6 ,
W. n", 5831, bev. door Hof Amsterdam 10 April 1891,
P.
V. J. 1891, no. 38.

-) Vonnis rechtbank Amsterdam 14 Juni 1883. W. 4954.
Arrest Hof Amsterdam 27 Juni 1884. W. 5157.

-ocr page 48-

36

dat van uitloting kleefde, tengevolge waarvan dit
stuk, ten aanzien van het genot voor den eigenaar,
niet gelijk stond met alle andere stukken van
dezelfde soort, is de verkooper verplicht in de
plaats daarvan een ander stuk te leveren.

Indien de kooper, tengevolge van het gebrek
zelf, buiten .de mogelijkheid is het oorspronke-
lijk stuk terug te geven, volstaat hij met het
bewijs daarvan en cessie van actie.

Art. 27. Indien de betaling van eene coupon
geweigerd wordt, of de incassering daarvan
onmogelijk is wegens bijzondere redenen aan
die coupon of het stuk, waarvan deze afkomstig
is, eigen, terwijl de betaling van de rente of
van het dividend, waarop zoodanige coupon
recht geeft, overigens geschiedt, is de verkooper
van zoodanige coupon ten allen tijde verplicht
den kooper, in de plaats daarvan, hetzij eene andere
coupon van hetzelfde fonds, hetzelfde bedrag en
denzelfden vervaltijd te leveren, of wel het daarvoor
ontvangen bedrag te vergoeden, in beide gevallen
onder bijbetaling van kosten, schade en interessen.

-ocr page 49-

37

Indien de kooper, tengevolge van deze zelfde
redenen, buiten staat is de coupon terug te
geven, volstaat hij met het bewijs daarvan,
overgifte van hetgeen hij daarvoor ontvangen
mocht hebben en cessie van actie.

-ocr page 50-

11.

Het eerste mij bekende vonnis, dat met mijn
onderwerp in verband staat, werd gewezen door
de Amsterdamsche rechtbank 26 April 1867.
De feiten waren de volgende:
Er waren verkocht 7000 dollars Texas in-
demnity bonds; deze waren ook geleverd, maar
later bleek dat dit incourante stukken waren;
de oorzaak van dit laatste lag in het gemis van
de handteekening van den gouverneur van den
Staat Texas; een besluit van 16 December 1851
van genoemden Staat had n. 1. deze handteeke-
ning als vereischte gesteld voor de geldigheid.

Er stond dan ook tusschen partijen vast, dat
er twee soorten van Texas bonds waren.

1) Weekbl. v. h. R. n". 2899.

-ocr page 51-

39

De verkooper beriep er zich nu eerst op, dat
bepaakl aangewezen stukken waren verkocht; hij
schoot echter in het bewijs hiervan te kort.

Uit den prijs en de betaling der vervallen
coupons maakte de Rechtbank op, dat de koop
had plaats gehad over courante fondsen; welke
soort dus verkocht was, stond volgens haar vast
n.1. eene andere soort dan was geleverd.

De Rechtbank nam verder aan dat door de
aanneming van den kant van den kooper de
levering noodzakelijk had plaats gehad; dat hierop
niet kon worden teruggekomen, daar de usance
niet kon meebrengen, dat eene dergelijke levering
als niet geschied zou beschouwd worden, daar
aldus een door de wet erkend feit zou worden
vernietigd, welke kracht aan de gewoonte niet
kon worden toegekend.

De gewoonte kon volgens de Rechtbank
alleen invloed hebben op de tweede verpHchting,
de vrijwaring; het gemis der handteekening was
een zichtbaar gebrek, dat de kooper had kunnen
ontdekken, indien hij met alle vereischten van

-ocr page 52-

40

de door hem gekochte effecten was bekend ge-
weest; art. 1543 B. W. regelt de verplichtingen
daaruit, maar de usance gaat verder n.1. om
nieuwe stukken te leveren.

De Rechtbank nam echter aan. dat ook
art. 1570 B. W., dus de wet zelve, de ver-
plichting van art 1543 B. W. voor inschulden
en andere onlichamelijke zaken uitbreidde, door
te bepalen dat de verkooper in moest staan voor
het aanwezen der inschuld ten tijde der levering;
dat ten onrechte de toepassing van dat artikel
was bestreden, op grond dat de Vereenigde
Staten wel hare schuldplichtigheid erkenden,
maar alleen bezwaar maakten schuldbrieven te
erkennen, wanneer de houders zich niet als
rechtmatige eigenaars konden legitimeeren; dat
toch er voor moest worden ingestaan dat
de verkooper houder was van eene geldige
inschuld, zoodat tusschen den schuldenaar en
den kooper door de levering eene schuldbetrek-
king werd voortgebracht.

De Rechtbank achtte het nu de eigenaardige

-ocr page 53-

41

roeping der gewoonte de verplichtingen uit art.
1570 B. W. nader te regelen, en legde dus aan
den eischer bij interlocutoir vonnis het bewijs
op van de omstandigheid, dat het besluit van
den Staat Texas vóór de gedane levering bestond ,
en van de usance om in dit geval nieuwe stukken
te leveren.

Mijne bezwaren tegen dit vonnis zijn de volgende:

Ten eerste gaat het m. i. niet aan uit de aanne-
ming aan den kant van den schuldeischer steeds
op te maken dat er levering lieeft plaats gehad.

De gevolgen, die de wet aan die aanneming
verbindt, b.v. in art. 93 vlg. K., mogen wij
niet zoo maar tot andere gevallen uitbreiden,
hetgeen b.v. uit art. 99 K. blijkt. Rechterlijke
vermoedens kunnen tot dergelijke conclusies
leiden, maar daarvoor is geen algemeene regel
te geven, \'t hangt van de omstandigheden af.

Maar hoe kon de Rechtbank hier levering
constateeren, waar zij zelve later uitmaakt, dat
er geene rechtsverhouding bestond tusschen den
houder der schuldbrieven en den Staat Texas,

-ocr page 54-

42

terwijl de koop had plaats gehad over schuld-
brieven , die deze verhouding moesten overdragen ?

\'tis, wat ik vroeger zeide, wat niet bestaat,
kan niet geleverd worden.

Waar dus de schuldbetrekking niet bestond,
kon, a fortiori, van een gebrek geen sprake
zijn. Dit laat zich hier nog meer uit bewijzen,
omdat het vast stond dat er twee soorten Texas
bonds bestonden, waarvan de eene eigenlijk
geene waarde had en de koop daarvan dus ook
niet als koop van verhandelbare inschulden kon
beschouwd worden, de andere volkomen geldig
waren; de laatste waren gekocht, de eerste waren
geleverd. Het verkochte was dus niet geleverd
en op dien grond had de Rechtbank tot levering
moeten veroordeelen.

Van het interlocutoir vonnis werd appèl aan-
geteekend met verzoek uitspraak te doen ten
principale. Het Provinciaal Hof van Noord-
Holland wees 2 1 December 1868 arrest.^)

Weekblad v. h. R. n" 3071.

-ocr page 55-

43

In deze uitspraak werd overwogen, dat de
verkochte bonds eensdeels waren te beschouwen
als onlichamelijke zaken, anderdeels als een
voorwerp van handel, als eene koopwaar; dat
dus partijen moeten geacht worden bedoeld te
hebben te koopen en te verkoopen, zoodanige
titels van schuld, die niet alleen de rechtswaarde
hadden, om de inschulden, tot bewijs waarvan
de titels strekten, tegen den schuldenaar te kun-
nen doen gelden , zonder dat deze zijne verplich-
tingen jegens den houder op deugdelijke rechts-
gronden zoude kunnen betwisten, maar die tevens
als stukken , in den effectenhandel gangbaar,
waren aan te merken.

Verder dat al was de bedoelde verordening
van den Staat Texas ongeldig, de stukken niet
als gangbare waren aan te merken, daar die
verordening toch de verhandelbaarheid belem-
merde , daar ze niet betaald werden; uit den
prijs bleek dat verhandelbare stukken waren
bedoeld. Als verkochte zaken waren dus te
beschouwen geëndosseerde Texas bonds. Er was

-ocr page 56-

j 44 ■

I dus niet geleverd wat verkocht was; dat na

i

! levering wel uit de omstandigheden kan blijken,
dat er met de gedane levering genoegen is ge-

I

; nomen; dat dit echter hier het geval niet is.

j Het Hof oordeelde daarom ook, dat er nog

■ levering kon gevraagd worden.

I /

i , Uit het voorafgaande blijkt, dat ik mij met

1 deze beschouwingen van het Hof zeer goed kan

I vereenigen.

Een tweede met mijn onderwerp in verband

I staand vonnis werd gewezen door de Rechtbank

I te Amsterdam den 19 September 1877.\'\')

I De feiten waren de volgende:

Er waren verkocht 50 obligatiën Chemin-de-fer

f de Mézidon-a-Dives, ieder groot fr. 500, zonder
»

t dat bepaald was welke nummers dit zouden zijn.

f Er werden geleverd 50 nummers boven de

I 11000; later bleek dat alleen de nummers
t

, I — 11000 verhandelbare stukken waren , waarvan

\' de coupons betaald werden.

\') Weekblad v. h. R. 4220.

-ocr page 57-

45

De omstandigheid der onverhandelbaarheid
was den kooper onbekend, ofschoon hij, vóór
het sluiten der koopovereenkomst, eenige stukken
gedurende enkele dagen onder zich gehad had.

De kooper eischte nieuwe stukken op grond dat

1° geleverd moest worden wat bedoeld was,

2° het gebruik in den effectenhandel meebrengt,
ongeldige stukken tegen geldige te verwis-
selen.

De Rechtbank nam aan, dat geene bepaalde
voorwerpen, maar in het algemeen 50 aandeelen
in zekere leening waren verkocht, daar anders,
door opgave der nummers of op andere wijze,
de bedoelde stukken uitdrukkelijk hadden moeten
omschreven worden; dat, al was het waar dat
de kooper de stukken onder zich gehad had,
het onderzoek uit den aard der zaak alleen liep
over de waarde van soortgelijke obligatiën in
\'t algemeen en niet over die stukken in het
bijzonder; dat ook uit den prijs bleek, dat beide
partijen de verkochte obligaties beschouwden als
toevallige exemplaren eener waar, die eene alge-

-ocr page 58-

46

meen erkende en voor alle stukken gelijkstaande
waarde vertegenwoordigde (genus) en niet als
bepaaldelijk omschreven voorwerpen (species);
dat gedaagde behoorde te leveren gangbare
stukken, welke verplichting voortvloeit zoowel
uit de usance in den effectenhandel, als uit de
algemeene wetsbepalingen, betreffende de levering
van verkochte zaken.

De Rechtbank overwoog verder, dat de usance
de toepassing was van art. 1570 B. W. en dat,
gesteld eens dat de usance, waarop de eischer
zich beriep, voor den gedaagde niet verbindend
was, deze toch volgens de wet den eischer
moet instaan voor het aanwezen der inschuld,
waartoe bij de onderhavige verkochte obligatiën
behooren de verhandelbaarheid der stukken en
de betaling der coupons; dat hierbij onverschillig
is de vraag, of de spoorwegmaatschappij terecht
hare gehoudenheid om deze hoogere -nummers te
voldoen betwist, daar het tusschen partijen alleen
de vraag kan zijn, welke stukken in den handel
gangbaar zijn.

-ocr page 59-

47

De Rechtbank vond dat de eischer volstaan
kon met te bewijzen, dat dit ten aanzien van
de hem geleverde stukken het geval niet was;
daarom liet zij den eischer toe getuigenbewijs
te leveren over de onverhandelbaarheid der
nummers en de niet betaling der coupons.

De onverhandelbaarheid der stukken boven
de
I looo werd door getuigen geleverd, niet eens
de niet betaling der coupons.

De Rechtbank oordeelde bij vonnis van 23
Juli 1878\'\'), dat de onverhandelbaarheid der
stukken reeds de levering ongeldig maakte.

Ook deze uitspraak is geheel in overeenstem-
ming met hetgeen wij vroeger opmerkten. De
rechtbank nam aan dat er een genus-koopovereen-
komst tusschen partijen gesloten was over 50 gang-
bare obligatiën Chemin-de-fer Mézidon-è.-Dives.

Gangbaar waren alleen de nummers onder
iiooo, geleverd waren 50 obligatiën boven
11000, er was dus niet geleverd wat verkocht

W. 4329

-ocr page 60-

48

was, derhalve veroordeelde de Rechtbank tot
levering.

We zouden het geval kunnen veronderstellen ^
dat er maar ééne soort van deze aandeelen was
geweest.

Kleefde dezen een gebrek aan dat de kooper
moest kennen, dan zou dit voor zijne rekening
zijn; was dit echter niet het geval en werd door
dat gebrek de verhandelbaarheid verminderd,
dan zou ook hier iets anders geleverd zijn dan
het voorwerp der overeenkomst, en dan zou
nieuwe levering gevraagd moeten worden.

Tegen de uitspraak van dit vonnis werd appèl
aangeteekend, waarover arrest werd gewezen
door het Amsterdamsche Hof, den 2 Januari
18S0.

Het Hof liet den appellant toe tot het bewijs,,
dat de geleverde obligatiën ook werkelijk het
voorwerp van het koopcontract geweest waren.

Dit bewijs verklaarde het ondeugdelijk.

\') Weekblad v. h. Recht 4470.

-ocr page 61-

49

Het Hof weigerde daarop den geïntimeerde
den eed op te leggen: „dat hij niet wist dat een
hem vóór den verkoop ter hand gesteld nummer
boven 11 ooo was en dat hij de stukken niet
onder zich gehad heeft", omdat deze omstandig-
heden niet den verkoop eener res certa zouden
vormen, doch vereenigde zich in zijne uitspraak
met het vonnis van de Rechtbank.

Tegen dit arrest werd cassatie aangeteekend,
die de Hooge Raad verwierp bij arrest van 28
Januari iSSi."^)

Als derde middel van cassatie werd aange-
voerd: schending of verkeerde toepassing der
artikelen 1540—1545 B. W.

Bij dit middel werd beweerd, dat de actio
redhibitoria of quanti minoris slechts de eenige
actie was, die in casu mogelijk was en door
de wet toegelaten was tegenover den verkooper,
bij het ook volgens de feitelijke beslissing aan
beide partijen onbekende gebrek.

\') Weekblad v. h. R. 5831.

-ocr page 62-

50

De Advocaat-Generaal Mr. Polis merkte hier-
tegen op, dat deze verwering aan de beslissing
van den judex facti niet was onderworpen, dat
daarom dit middel niet in aanmerking kon komen,
maar, al kon dit wel, oordeelde de Advocaat-
Generaal dat de eischer in casu ten onrechte
dit middel opwierp, omdat feitelijk vaststond,
dat de geleverde niet gangbare obligatiën niet
zijn de zaak, ten aanzien van welke partijen de
koopovereenkomst hebben aangegaan, en de actio
redhibitoria of quanti minoris, volgens de bepalin-
gen van de artt. 1540 B. W. vlg., alleen te pas komt
als de
verkochte zaak met een verborgen gebrek
behebt is, maar niet wanneer de verkooper eene
andere, dan de verkochte zaak, heeft geleverd.

Met deze conclusie vereenigde zich de Hooge
Raad en verwierp derhalve de cassatie.

Uit het bovenstaande zien wij, dat de Advo-
caat-Generaal onze meening is toegedaan en
dat, zoo de kooper de obligatiën, die geleverd
werden, had moeten beschouwen als de verkochte,
hij de actio redhibitoria of quanti minoris zou

-ocr page 63-

51

toewijsbaar geacht hebben, indien deze door den
kooper was ingesteld.

Wij zien dus dat ook de Advocaat-Generaal
er geen bezwaar in zou gezien hebben deze
actie bij den genuskoop toe te laten.

Als tweede middel was aangevoerd, dat, ter-
wijl art. 1570 B. W. niet toepasselijk was,
omdat genuskoop was aangenomen , het Hof zich
hierop toch had beroepen, terwijl juist het bewijs
van niet betaling der coupons niet was geleverd.

Zoowel Openbaar Ministerie als Hooge Raad
lieten zich over de toepassing van dit artikel
niet uit, maar oordeelden, dat, al ware art. 1570
B. W. hier volstrekt niet toepasselijk, het arrest
toch niet wegens verkeerde toepassing van
art. 1570 B. W. behoorde te worden gecasseerd ,
daar het Hof zich ook op de usance had beroepen.

Den 21. Januari 1881 werd het volgende
vonnis door de Rechtbank te Amsterdam ge-
wezen.

\') Weekblad v. h. R. 4686.

-ocr page 64-

52

Er waren verkocht 2000 dollar Obl. 7 pet,
Florida; geleverd werden stukken waaraan de
coupon
I JuU 1873 ontbrak; tengevolge hiervan
waren de stukken ter beurze niet leverbaar en
eischte de eischer levering van verhandelbare
stukken.

De verkooper beschouwde het ontbreken der
coupon als een zichtbaar gebrek; de rechtbank
overwoog dat deze verwering niet opging,
omdat het ontbreken van eene coupon aan eene
obligatie, welke coupon (zooals in casu reeds
meer dan 4 jaren) vóór den aankoop was ver
vallen doch nog niet betaald, niet daarstelt een
zichtbaar gebrek in het geleverde voorwerp als
bij de wet bedoeld. Verder overwoog de recht-
bank ,. dat niet geleverd was, wat verkocht was
en veroordeelde derhalve tot levering.

Ik meen mij te kunnen vereenigen met de
beslissing van de rechtbank.

Van zichtbaar gebrek kon hier geen sprake
zijn, daar hier, een genuskoop bestond; de stuk-
ken waren dus niet van te voren vertoond,

-ocr page 65-

53

\'t gebrek lag alleen in de geleverde stukken en
kon dus onmogelijk door den kooper gekend zijn.

Door de aanwezigheid van dit gebrek waren on-
verhandelbare stukken geleverd, en dit was reeds
voldoende om nieuwe levering te kunnen eischen.

Eene beslissing in gelijken zin gaf dezelfde
rechtbank bij vonnis van 14 Juni 1883 beves-
tigd bij arrest Hof Amsterdam 24 Juni 1884.^)
Hier waren de feiten de volgende:
In commissie waren gekocht en geleverd
3 stuks 4V2 \\ (pandbrieven) Nationale Hypotheek-
bank ä
f 1000 nominaal, ad 100

Later bleek dat één der geleverde stukken
reeds uitgeloot was. Uit den prijs bleek natuur-
lijk dat onuitgeloote stukken waren bedoeld.

De rechtbank veroordeelde tot levering van
een onuitgeloot stuk.

Ook deze beslissing van de Rechtbank acht ik
juist.

1) Weekblad v. h. R. 4954
Idem 5157.

-ocr page 66-

54

De koopovereenkomst had tot voorwerp ver-
handelbare stukken; waar zich onäer de geleverde
stukken één bevond dat onverhandelbaar was,
was aan de verplichting tot levering niet voldaan.

Een ander geval lokte den i. Mei 1885 een
vonnis der Amsterdamsche rechtbank uit, dat
zeer zeker in denzelfden zin beslist zou zijn ge-
worden , ware het niet geweest dat beide partijen
lid waren geweest van de Vereeniging voor den
Effektenhandel te Amsterdam. .

De feiten waren de volgende:

Er waren verkocht drie obligaties Russische
leening 1862 rent. 5 7o groot /1200.

Geleverd werden drie stukken, die ingevolge
oppositie, krachtens de Fransche wet van 15 Juni
1872 onverhandelbaar waren geworden.

De Rechtbank oordeelde, dat de overeen-
komst beheerscht werd door art. 14 van het
Reglement van de Vereeniging voor\' den Effek-

1) Weekblad v. h, R. 5281 en 5282.
Zie boven blz. 35.

-ocr page 67-

55

tenhandel te Amsterdam en dat in casu dit
gebrek aanwezig was.

Ten slotte zij nog vermeld het vonnis door
dezelfde Rechtbank gewezen den 22 November
1889^), dat ook nog met ons onderwerp in
verband staat.

Hierbij deden zich de feiten als volgt voor:

Er waren verkocht 500 Pond Sterling 4 % ge-
ünificeerd Egypte op 28 October 1882. Onder
de geleverde stukken was er één, waarvan, vol-\'
gens besluit van 30 Augustus 1882, de coupon-
betaling was geschorst.

Op grond van meergemeld Artikel 14 van
het Reglement van de Vereeniging voor den
Effektenhandel te Amsterdam, eischte de kooper
levering van een nieuw stuk.

De gedaagde kwam hiertegen op met de
bewering, dat het besluit niet was uitgegaan van
de bevoegde macht, dat dus de schorsing niet
geldig was.

\') Weekblad v. h. R. 5831.

-ocr page 68-

56

De Rechtbank overwoog, dat het er niet toe
deed of \'t besluit uitging van eene bevoegde
macht; wanneer de schorsing feitelijk maar had
plaats gehad, was het stuk al niet meer leverbaar;
dat het wel voor geene tegenspraak vatbaar is,
dat niet betaling der coupons, waar juist deze
tot op de aflossing der hoofdsom het genot van
den eigenaar vertegenwoordigen, het stuk te
dien opzichte niet gelijk doet zijn met andere van
dezelfde soort, en veroordeelde derhalve tot
levering van een ander stuk.

-ocr page 69-

STELLINGEN.

-ocr page 70-

-.IM I,, .apssaagg» .u i ü.i. n i uiiUij,

^.\'.tv\'

y ^ \'

i^MMmrii

EIQ

-ocr page 71-

STELLINGEN.

I.

De bepaling in de overeenkomst van maat-
schap, dat de winsten in andere verhouding
zouden verdeeld worden, dan waarin de inbreng
had plaats gehad, werd in het Romeinsche recht
voor niet geschreven gehouden, maar maakte
de overeenkomst niet ongeldig.

II.

Bij overschrijding van den leveringstijd is de
Spoorwegmaatschappij niet alleen verplicht tot
geheele of gedeeltelijke teruggave der vracht,
maar ook tot vergoeding der schade, door die
overschrijding aan de goederen veroorzaakt.

-ocr page 72-

6o

III.

De door den vrachtvervoerder te vergoeden
schade omvat ook winstderving.

IV.

Ten onrechte doet art. 700 K. de schade en
onkosten, daar bedoeld, steeds buiten avarij-
grosse vallen.

V. •

Bij voldoening door den verzekeraar aan hem ,
die zijne hypothecaire vordering had verzekerd,
gaat de verhypothekeerde schuldvordering niet
van rechtswege over op den verzekeraar.

VL

Gebruiken, omtrent de wijze van levering, in
zaken van koophandel geven dan slechts recht,
wanneer er uitdrukkelijk door de wet naar ver-
wezen wordt.

-ocr page 73-

6i
VIL

Het woord „buitensporigheden" in art. 288
B. W. omvat niet, zooals Mr. Opzoomer leert,
alle onbehoorlijke gedragingen van de echtge-
nooten tegen elkander.

VIII.

De op eigen verzoek wegens zwakheid van
vermogens onder curateele gestelde, is niet
bevoegd zonder bijstand van zijnen curator,
opheffing der curateele te verzoeken.

IX.

De kooper eener erfenis heeft, volgens ons
recht, niet de hereditatis petitio.

X.

De getrouwde vrouw heeft niet alleen voor
de eerste maar ook voor de latere instanties
machtiging noodig om in rechten te verschijnen.

XI.

De toeziende voogd is onbevoegd machtiging
te geven tot doorhaling der voogdij-hypotheek.

-ocr page 74-

62
XIL

De President van de Arrondissementsrecht-
bank, recht sprekende in kort geding, wijst
alleen vonnissen bij voorraad.

XIII.

Art. 144 Gw. verbiedt aan de Gemeente-
besturen , hunne medewerking te verleenen. tot
uitvoering van andere koninklijke besluiten, dan
algemeene maatregelen van bestuur.

XIV.

De bepaling van art. 134 al. 3 Gw. dat de
Koning zijne goedkeuring niet kan weigeren
dan bij een met redenen omkleed besluit, den
Raad van State gehoord, is niet van toepassing
op de \'verordeningen door de Provinciale Staten
gemaakt, krachtens art. 190 Gw.

XV.

Handhaving van de grondslagen van het
jachtrecht, volgens de wet yan 13 Juni 1857,
is wenschelijk.

-ocr page 75-

63

XVL

Het beginsel om bij de invoering eener alge-
meene inkomstenbelasting, de inkomsten voort-
spruitende uit vaste goederen, vrij te stellen,
verdient afkeuring.

XVII.

Bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar,
kan het Openbaar Ministerie niet onontvankelijk
verklaard worden, op grond dat de vervolgde
een ander is, dan de in de klacht genoemde.

XVIII.

Hij, die eene hem tot een ander doel toe-
vertrouwde zaak verkoopt, is eerst schuldig «aan
verduistering nadat de levering voltooid is.

XIX.

Wegneming van een, aan een ander toebe-
hoorend voorwerp, niet om het te behouden,
maar alleen om in de gevangenis een onder-
komen te vinden is niet strafbaar volgens art. 31 o
Wb.
v. Strafrecht.

-ocr page 76-

64
XX.

Papieronderzoek is, volgens het Nederland-
sche recht alleen geoorloofd ten opzichte van
papieren, in eigendom toebehoorende aan den
verdachte of beklaagde, maar is ten onrechte
daartoe beperkt.

-ocr page 77-

mâm

-ocr page 78-

iCfN^i

UWJm-À

-ocr page 79-

^Êm

mMmMrn

• . ; i

-ocr page 80-

J rwiiii I■ • -ffiiliitwiiitf

sm

mm