/
II fl
LiiJi
DE PERICHORIOIDALE RUIMTE
IN BETREKKING TOT
A
ll,
mi
g
m
»
m
Jl
il
DE PERICHORIOIDALE RUIMTE
IN IlKTUEKKINO TOT
DE LYMPHBEWEOING IN HET OOQ.
-ocr page 6-1
I\' ..y l\'
f-
t .
f*\' »
K:- i
mij
J
IN BETREKKING TOT .
^roe
t
sehn
TEIi VEKKHUaiN« VAN DEN flUAAD VAN
AAN DE jR.IJKS-jJNIVERSITEIT TE pTRECHT
NA IIKKOMRN MACHTIGING VAN UKN KKCTUK MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de facalteit der letteren en wijsbegeerte
EN
MET TQESTEMMINQ VAN DEW SENAAT DER UNIVERSITEIT,
tegen de hedenkingen deh geneeskundiqe faculteit
op Vrijdag 26 Juni 1891, des namiddags ten drie ure,
DOOK
Offk. V. Qczomlh. \'2c hl. N. O.-l. L.
UTU i:c»T.
r. w. vax de weijel!.
1 8 \'.) 1.
■
■i
•M
«
\'li\'\'»
• * >
«
I »
; -Xi
V\'
-ocr page 9-AN yVlIJNE pUDERS.
-ocr page 10-Vi;-,"
/i
V
J
W.
V..
. j
V
» »
•. . . \' • »
-ocr page 11-Aan het einde mijner Academischc loopt>aan gekomen,
kan ik niet nalaten U hooggeschatte promotor, hooggeleerde
Snellen, mijnen grooten dank te betuigen voor de vele
nuttige wenken en raadgevingen, welke ik gedurende de
jaren dat ik het voorrecht luul hiü iismtent te zijn, van
U mocht ontvangen.
Ook U hooggeleerde (tunning, die mij op ophthalmolo-
giach gebied binnenleidde cy hiervoor mynen hartelijken
dank gébracht.
Eveneens hooggeleerde Ouyc zal ik steeds met groote
erkentelijkheid terugdenken aan de toelmllende wijze,
waarop gij mij in de gelegenheid stelde mijne oor heelkundige
kennis te verzamelen.
Verder U allen hooggeleerde en zeergeleerde hoeren,
professoren en doctoren, die tot mijne vorming hebt
bygedrugen zij m\\jne erkentelijkheid daarvoor betuigd.
.V\' ■
\'-Jiy\'-i:
.....»
x/\'v;
TM \'^yyl \'. \' \'
■ ; >
V- i
■ t
•i:
Ifc
-
-ocr page 13-Terwijl de physische vraagstukken op oogheelkundig
terrein, tot zekere afronding zijn gekomen, wordt de
belangstelling in de studie der pathologische anatomie
van het oog des te levendiger.
Daarbij worden in de eerste plaats vereischt de kennis
van het normale leven der weefsels, die het oog
s^lmenstellen. Hiervan is een belangrijk onderdeel de
uitscheiding en do afvoer der vochten van hot oog.
Bij do studio van dit onderwerp zijn de bronnen,
waaruit men to putton heelt, drieörlei:
Als eci-ste zeker niot geringste bron komt do anatomie
van het oog in {uinmcrking. Zij toch is het die ons
do plaats luinwijst, wjuu\' zich do lymphafscheidende
aipillaar-gebieden bevinden, die ons met waarschijn-
lijkheid doet kennen, in welke richting do geringste
weersUmd dor weefsels zal zijn en eindelijk wa;vr
do pliuitsen van afvloeiing dor lymphe kunnen voor-
komen.
In de tweede phuits de pathologisciie anatomie. Zij
leert ons wel is waiu- vaak slechts do eindresultiiten
van afgeloopen processen kennen, doch uit do ontstjuie
morphologische veranderingen kunnen wij dikwijls tot
de betcokeiiis\'der afgeloopon proce.ssen besluiten en in
dat geval kan de pathologie de normale verhoudin-
gen toelichten.
In het oog vindt men de karakteristieke tegenstel-
ling van weefsels wa<.u-in vaten geheel of zoo goed
als geheel ontbreken, en onmiddellijk diiaraan grenzend
zoodanige waarin ze overvloedig voorhanden zijn,
terwijl daarnaast in de oogkamers en het glasachtig
lichtiam betrekkelijk groote met lymphe gevulde ruim-
ten voorkomen.
Dit vergemakkelijkt het nasporen van de bronnen
cn van de bewegingsrichting der lymphe.
In de derde plaats moet door het experiment de
physiologische beteekenis dier .verschillende weefsels
tegenover elkander worden toegelicht.
Bij dc beschouwing van do anatomische verhoudingen
van het oog zijn het in de eerste plaats de bloed-
vaten, welke ons als tocvoerders der lymphe belang
inboezemen.
Het bloedvaatstelsel van het oog kan men in twee
grooto gebieden scheiden, die elk voor zich physiolo-
gisch geheel afwijkende deelen van den oogbol be-
heerschen en slechts op een enkele phuits en dan nog
slechts door zeer fijne verbindingstakken communicceren,
met name: het retinaiil en het ciliaarvtuitstelsel.
Terwijl het retiniuil stelsel van bloedvaten de rotilia
en een groot deel van den nervus opticus verzorgt,
wordt door het ciliaar stelsel iian de uvoii (cliorioidea,
corpus ciliare en iris) het bloed toegevoerd.
8
Alle vaten van het oog nemen hun oorsprong uit
(le art. ophthalmica, \'tzij direct \'t zij uit hare takken.
De art. centralis retinae dringt op 15 — 20 mM.
afstand van den bulbus den nerv. opticus aan zijne
buitenzijde in schuinsclie richting binnen, om spoedig
meer centraal te verloopen. In de papilla nerv, optici
gekomen, verdeelt zij zich daar en ook verder in de
retina steeds met dichotomischo vertakking.
Dc grootero retinaalvaten verloopen in de zenuw-
vezcllaag en liggen eenigszins daarboven verheven, de
dunnere takken dringen dieper in haar door, doch
laten immer de beide buitenste lagen, dit zijn do
buitenste korrellaag en de laag der stiuifjes on kegels,
vrij, evenzeer als de f\'oveii waarin dozo beide higen
in hoofdzaak zijn vertegenwoordigd.
De venae verloopen geheel overeenkomstig juui dc
artcriGn, om zich tot eene vena centralis retinae tc
vorecnigen, die zich in gelijke richting uit \'t oog
begeeft als wjuirin do arterie den oogbol binnenkwam.
Tegonover dit vaatgebied staat dat dor uvea,
\'t ciliaarvaatstelsel, \'tgcen zich kenmerkt door zijn
rijke capillaron, welko in bepaaldo gedoelton dor uvea
gelocaliseerd, hiera;vn een bizondere waarde geven.
Dit ciliaarviuvtslelsel wordt saiungesteld:
1 . door do art. ciliares i)0st. brevea. Deze gewoon-
lijk vijf in getal, verdeden zich spoedig tot eon twin-
tigUvl stjimmotjes, die allen in don onmiddellijken om-
trok van don nerv. optie, do sclera vrij wol sagit-
tiuil doorboren. Deze arteriCn vormen, nadat zij do
pignientrijko doch geheel vjuitloozo supracliorioidea
doorboord hebben, in de binnenste laag der chorioidea,
de zoogenaamde choriocapillaris, een capillaargebied,
dat zich, vooral in de nabijheid der macnla lutea,
onderscheidt door de groote wijdte zijner capillaren en
door de engte zijnor mazen, \'t Strekt zich naar voren met
steeds wijdere mazen uit, tot lun het corpus ciliare.
2". door de art. ciliares post. longae, die, twee
in getal, in den horizontalen meridiaan van den bul bus
verloopen, één aan de mediaal en dén aan de nasaal-
zijde. Zij treden de sclera meer nabij den aequator
binnen, doorboren hiuir in schuinsche richling, om
door de chorioidea in het voor.st(^ gedeelte van den
musc. ciliaris gekomen, zich in eon boven- en bene-
denwaartschen tak, die elkaar te gemoet gaan, U)
splitsen en dus den circulus arteriosus iridis major
te vormen.
3". door de art. ciliares ant., die uit de peezen
der musc. recti komen, als üikken der arteries, welke
die spieren voeden. Zij doorboren de sclera diuir, watir
deze tegen \'tcor]). ciliare juuiligt en helpen den circul.
irid. major vormen.
De sub 2 en 3 genoemde artorien verzorgen het
voorete gedeelte der uvea en anastomoseeren met do
art. cil. post. brcves, welke hot grootste^ achtei-ste
deel der uvea verzorgen.
Bovengenoemde circulus in hot vooi-ste deel van den
muscul ^il. gelegen, zendt nu talrijke takken naar do
proc. ciliares. Binnen de proccs.sus vertakken zij
zich in vele lijne vaiitjes, die veelvuldig ana.stoino-
seeren en in dunne en uiterst duiiwandige venae
overgaan, die, eveneens in voortdurend onderling ver-
band, de processus tot in alle hoeken binnen dringen
en opvullen.
Verder wordt ook de iris voorzien van takjes van
dezen circulus.
Drie grooto capillaargebiedon komen in dit ciliaar-
vaatstelsel voor m. n. dat der chorioidea, s. s., dat
van liet corpus ciliare cn dat der iris, langs welker
venae deze capillaren luin bloed afvoeren. In afwijking
van den gewonen gang, vinden wij hier dat de venae
afgescheiden van de arteriae verloopen en geheel
andere stammen vormen.
\'t Zijn de venae vorticosae of v. cil. post., die
bijna al het veneiise bloed uit het ciliaargebied tot zich
trekken on aldus tot dikke venae aange/.wollcn, de
chorioidea verhiten, om aan den aequator do sclera in
schuinsche richting to doorboren. Do lengte van haar
verloop door de sclera bedraagt tot ongeveer i niM. In
do chorioidea verloopen zij niet als do capillaren in de
binnensto, maar daarentegen in de l)uitcnsto lagen.
Zij zijn gewoonlijk 4 — (5 in getal, soms van andere
kloinoro vonon vergezeld.
Mot uitzondering van do takjes, welke do sclera
aan den voorrand der si)ier doorhoren om do venae
cil. ant. to vormen, krijgen zij hot overige venouse
liloed uit don musc;. ciliaris, terwijl do i)rocessus
ciliares al hun venae, voi-sterkt door die welke van
do iris komen, naar de stammen der v. v. vorticosae
zonden.
Met uitzondering van \'t vaatverloop in do iris en
-ocr page 18-6
van de kleine v. v. ciliares ant. wordt hier elke
analogie in het verloop van venae en arteriac gemist.
In deze drie groote capillaargcbiotlen vinden we
1°. de choriocapillaris, de laag van aaneengesloten
capillaren, welke zich bijna onmiddellijk, slechts door
de hyaloidia gescheiden, aansluit tegen het pigment-
epitheel der retina, waarop de staafjes en kegels rusten.
Opmerkelijk is hier dat de mazen dezer chorio-
capillaris, die zich tot aan de ora serrata uitstrekt,
naar voren toe wijder worden, doch het dichtst zijn
ter plaatse der macula lutea, terwijl de fovea centralis
geheel van retinaalvaten verstoken is.
Vergelijkende anatomie leert dat sommige lagere
dieren in \'t geheel geen retinaalvaten hebben; een
sterke factor om de waarde van den chorioidiuilbloeds-
omloop voor de retina aan het licht to doen komen.
Ook de patiiologie wijst hierop. Bij een embolus
der i\\rt\\ centralis retinae treedt nimmer necrose, doch
steeds atrophic op, en bij elko chorioiditis zijn gezichts-
stoornissen van meerderen of minderen omvang tc
constateeren.
We komen nu, in de tweede plaats, tot do capil-
laren van het corpus ciliare.
Het is de circulus iridis major, die de vaten zoowol
voor do iris als voor do processus ciliares uitzendt.
Eike processus krijgt een afzonderlijken tak, ofmoj3r-
dero processus te zamen een des to grootoren.
Veelvuldig anastomoseerend vormen deze in de
processus venennetten, zoo dicht mot elkaar verbonden
dat zij met \'t weinige losse bindweefsel, dat de
tusschenruimten opvult, de geheele processus samen-
stellen.
Deze zijn aan hun oppervlak slechts overtrokken
door de hyaloidoa en\' het epitheel dat, voorbij de ora
serrata, als niet specifieke voortzetting van de retina
optreedt en door zijn cilindervorm aan de procossus
het karakter geeft van een orgaan dat zich door
vloeistofafscheiding kenmerkt.
Ten slotte vindt men in de iris een arterieel stelsel,
voorzien van een bij uitstok dikke adventitia nog
omkleed door vertiiktc, onderling verbonden cellen.
Belangrijk is do beschouwing vim plaats en omgeving
der lymphzeeën, die in het oog voorkomen, vooral
in verband met het verloop der bloedvaten, met name
der aipillaren en lijnste venae, dio de lymphe pro-
duceeren. Als zoodanige groote lymphzeeön treden
op, do voorste en achterste oogkamer en de ruimte
t
door het glasachtig lichaam ingenomen. Terwijl het
canalis Petiti vroeger als een scheri) begrensde ruimte,
dio don lensaeijuator kanaalvormig omgaf, beschouwd
word, is hot thans duidelijk aangetoond, dat hot niet
als kanaal, maar als een opene ruimte tusschen
vrijo vezelen bestaat.
Do perichorioidaalriiimte, hoezeer deze ook voor
verwijding vatbaar zij, als gevolg van den lossen
membraneuzen bouw, vol intorlamellaro ruimten, is
onder normale omstandigheden niet zói) uitgezet, dat
zo als reservoir voor do lympho kan wordon beschouwd.
\') Merkel in Oracfo Sacniiscn. I.
-ocr page 20-De voorste oogkamer is aan de voorzijde begrensd
door het éénlagige endotheel, dat de achtervlakte der
membrana Descemetii bedekt. Aan de achterzijde
wordt zij begrensd door de iri?;, en het door deze
onbedekt gelaten gedeelte van de voorvlakte der lens.
\'t Endotheel der membr. Descem. gaat aan de peri-
pheric der cornea op de voorvlakte der iris over.
In den hoek waar iris, musculus ciliaris en cornea
samenkomen, zet het endotheel, dat de membr. Desc.
bedekt, zich voort, zoodanig dat na splijting dezer
membraan, de ruimten tusschen de lamellen, die door
in die lamellen voorkomende openingen communi-
cceren, eveneens met endotheel bekleed worden.
Dc achterste oogkamer wordt l)egrensd door de iris,
de voorvlakte der lens en de zonula Zinnii. Deze
testaat uit een samenstel van bindweefselstrooken,
die van de binnenvlakte van het corpus ciliare ont-\'
sprirjge\'n. Zij zijn tian het corp. ciliare door middel
der intercellulaire kittsul)stantio verbonden. De djwr-
tus.schen gelegen spleten vormen klaiu-blijkolijk den
weg voor de vochten die van het corpus ciliare afkom-
stig zijn. Vlak bij hun plaats van \'insertie aiui het
corpus ciliare, liggen zij door hun voorwaarts neigende
richting dicht tegen elkaar, terwijl zij meer niwr voren
naar den aequator der lens ombuigen, hier met de
lenskapsel vast verbonden zijn en door te divergeejen
een broeder worden der daartusschen liggende spleten
veroorzaken. Deze ruimten te zamen vormen het vroe-
ger zoogenaamde canal is Petiti.
9
Voor de vloeistoffen, die de groote ruim ten op-
vullen, is de bron blijkbaar te zoeken in de processus
ciliares, die slechts door een hyaloide membraan met
eenlagig cylinder epitheel bedekt zijn, waardoor aan de
voortbeweging van een transsudaat naar de achterste
oogkamer weinig bezwaren in den weg worden gelegd.
Ook vindt men alle grond om to onderstellen, dat
de processus ciliares, met hun verbazenden lijkdom aan
vaten en vrijen afvoer van transsudaatde hoofdpro-
ducenten der lymphe voor de oogkamers moeten zijn.
De iris met haro. dikwandigo vaten en al\'wozighoid
van rijke capillaren, schijnt geen hoofdrol te vervullen
bij de productie dor lymphe, vooral ook omdat zij,
in oppervlakte, vor achter staat bij de i)rocessusciliares.
In do tweede plaats zou do bloedrijke choriocapillaris
als producent der lympho —meer in het bijzonder van
het glasvocht —kunnen optreden. In hoofdziuik echter
hebben wij haar wiuvrdo toe to kennen voor do retina
en Wiunscliijnlijk bestaat haro functio voornamelijk in
hot toevoeren van zuurstof en voedingsvoclit niuu" de
retinaelementen.
Bovendien is voor het glasachtig vocht, dat in een
reeks van membranen is omsloten, minder aan directe
vochtstroomon dan aan osmotische vochtwis-seling to
denken.
\') Schnior, UUiolV I). ;i. contra Ulrich, dto <io lynipl"\' »lour ilo Iris
willen htton giuui.
") Ulrich A. f. a. X.^VI wil »Iczo dcKir do choriocapillariH golovcrdo
lyinplio zich door do roliiia in hot gia-SiichliK liciuwm laton uitslortoii, om
zich dnariw door do zonula luwr hot voorsto Kodwito van hot oor lo hogovcn.
Sncllon.
-ocr page 22-10
Tegenover de beschouwingen betreffende de bronnen
der lymphe van het oog rijst de vraag, waarheen deze
lymphe zal worden weggevoerd.
Dat de lymphe voornamelijk in het vooi-ste deel van
het oog voortdurend en snel vernieuwd wordt, blijkt
O. a. uit het feit dat een pas geëxstirpeerde bulbus
weldra in tensie afneemt, zelfs wanneer de vei damping
wordt tegengegaan.
Bij het levend dier ook wordt na subcutane injectie
van diffusibele stoffen, bijvoorbeeld van fluorescino,
deze in korten tijd in do humor aqüaeus waargenomen,
en blijft dib vocht slechts eenige uren gekleurd.
Waar wij naar vrije afvoeropeningen „outlets"\') zoeken
is do omstandigheid dat de bloedvaten in het oog
perivasculare scheden hebben een gewichtig feit.
Deze scheden moeten een gemakkelijken afvoerweg
vormen en Schwalbe\'s injectreproeven overtuigen ons
hiervan. 1)
Voornamelijk de breedo v. v. vorticosae bieden eene
goede gelegenheid tot voortgeleiding der lymphe.
Nadat Sciiwalije oni de v. v. vorticosae een lymph-
ruimte beschreef, die do perichorioidale ruimte met
de Tenonsche kapsel in verbinding stelt en A.xel Keu
en Retzius een trechtei\'vormige voortzetting der peri-
cliorioidaallamellen in deze i\'uiinte constateerden, be-
schrijft Füciis nauwkeuriger hoe die lamellen ter plaatse ■
Scliultzo\'s Arcliif (ür iiilskroskop. Aiit-xtoinio VI.
-ocr page 23-11
waar het vas vorticosum de sclera binnendringt zich
van de perichorioidaallamellen afljuigen, aan de achter-
zijde meer (-1 — 5) dan aan de voorzijde, hoe zij con-
centrisch met liet vat gelegen, zoowel door schuinsche
bruggen onderling als met den vaatwand en het
scleraiilkanaal in verband staan, en hoe het endotheel,
dat SciiWALBE aan de binnenvlakte der sclera zag,
zich 01) den kanaalwand voortzet, en de lamellen der
perivasculare on die der perichorioidale ruimte in bouw
geheel aan elkaar gelijk zijn.
Volgens de onderzoekingen van Sattleh en Sciiwaluk,
sluit zich aan de buitenzijde der choriocapillaris een
endotheellaag aan, dio een dunne huig elastische vezels
bekleedt. Analoga hiervan zijn het tapetuin cellulosum
en tapetum fibrosum respective der carnivora en rumi-
nantia. Vei dor volgen de overige bindweefsellagcn,
welke do chorioidea samonstollon en met endotheel
bekleed zijn.
Do arterien en vonon, wolko buiten de choriocapil-
laris liggen, hebben allo perivasculaire scheden, welke
echter bij hun doorgang door bovongenoomde eerste
endotheellaag dio do choriocapillaris afsluit in dio
laag overgaan, zoodat de capillaren geen schede heb-
ben, doch do mazen van het door hun govornule net
in open verbinding staan mot de vaatschedon. De
ruimte tusschen deze cappillaron vormen dus een grooto
ruimte welke als gemeonschappelijke lyiniilischedo l)e-
scliouwd kan worden.
liet transsudaat, dat door deze capillaren uitgezweet
wordt, zal dan met do lymphe uit do periclioi-ioidea
12
zijn weg vinden door de perivasculaire scheden der
venae vorticosae tot in de Tenonsche kapsel.
De vaten, welke in de papil het oog binnendringen,
vormen door hun scheden afvoerwegen voor de lymphe
uit het glasachtig lichaam, waarin, als gevolg van zijn
eigenaardigen bouw, slechts een langzame lymphbeweging
plaats zal kunnen vinden.
Uit de onderzoekingen van den lateren tijd (Pagen-
stecher, Leber, Straub e. a.) weten we nauwkeuriger
het verloop der membranen, die in het glasvocht
voorkomen. Zij ontspringen aan de ora serrata, strek-
ken zich uit-naar de papilla nervi opt., waar zij iets
minder stevig bevestigd zijn.
Do buitenste membranen volgen hierbij do binnen-
vlakte der retina, de binnenste daarentegen de zon.
Zinnii en achtervlakte der lens tot aan het kanaal
van Cloquet, dat zij openlaten en zich daarna eveneens
bij de papil insereeren.
De tusschengelegen membranen volgen een midden-
weg en allen zijn na veelvuldige si)lijting onderling
zoodanig verbonden, dat zij kleine niet commnnicoerende
ruimten vormen. Een beweging van de vochten door
deze membraneuse wanden is dus niet gemakkelijk en
zal geen snelle zijn.
De lymphe, welke langs de centrale vaten het
oog zou verlaten, zjil dan met die vaten den nervus,
opticus binnentreden, en zich in de subvaginale
ruimte om \'den nerv. opt. uitstorten of zo zullen do
vaten blijven vergezellen tot buiten do uitwendige
libreuze schede en zich in de orbita uitstorten, zoo-
13
als Gifford dit na injecties met O. 1. inkt heeft aan-
getoond.
De weg waarlangs de lymi)he een afvoerweg zal
vinden, is in de eei-ste plajits te zoeken in den hoek
der voorste oogkamer.
Alvorens dezen hoek nader te beschouwen, is \'t wen-
schelijk om te wijzen op de verwarring die bij het
gebruik der namen FonUma\'sche hoek, Fonüina\'sclie
ruimten en ligamentum pectinatum, kan ontstaiui.
Bij den mensch toch komt geen met het dierlijk oog
analoog ligamentum pectinatum voor, waar men in de
peripherie der oogkamer cirkelvormig geplaatste uitloo-
pers, die van do voorvlakte dor iris naar do achter-
vlakto der cornea zich uitstrekken vindt. Evenmin
de Fontani\\i^che ruimten, die bij het dier voorkomen
als ruimten tusschen den kamerhoek en bovenbedoeldo
uitloopers, welke uitloopoi-s van terzijde gezien zich
als een palisiuleoring, kam of pecten voordoen.
Waar nu in \'t vervolg toch van Fontuia\'scho ruimtx)n
sprake is, zijn hiermede gemeend de spleetvormige
ruimten, welke aan de periplierio der cornea gevormd
worden tu.s.schon de lamellen, waarin do membrium van
Descemot zich splitst, om als zoovolo aanhechtings-
punton voor den nuisculus ciliaris te dienen.
Onder ligiunentum pectinatum voi-sUum wo oveneens,
in navolging van Waldmek hot weefsel in de on-
middelijke nabijheid van den kauKirhotik, on gevormd
\') A. f. A. XVI.
Or.\'Saonilscli l.
. 14
door samenkomst van iriswortel, cornea, sclera, en
ciliaarspier. Allerminst gelijkt dit weefsel op een
ligament, doch munt daarentegen uit door lossen lacu-
nairen bouw.
De Fontanasche ruimten en het losse weefsel gelegen
tusschen ciliaarspier en sclera, dat het begin der
perichorioidale ruimte vormt, levert een betrekkelijk
ruimen lymphweg op, die voor de voorste kamer een
„outlet" naar de perichorioidea kan vomen.
Ook indien een deel der lymphe, waarschijnlijk door
de lymphspleten in de iris opgenomen en verder
geleid, dezen afvoerweg zal volgen, zal zij in de peri-
chorioidale ruimte komen en de makkelijkheid, waar-
mede zij hier zal kunnen circuleeren, zal voor een deel
de hoeveelheid die den weg door do ciliaarspier neemt,
bepalen.
Wanneer wij nagaan, waar voor resorptie gunstige
voorwaarden luinwezig zijn, dan vinden we die zeker
niet in het achterste gedeelte van hot oog, wel dtiar-
entegen in het voorste gedeelte, en wel vooral aan don
hoek der voorete oogkamer.
Men treft hier in de canalis Schlemmii, als onderdeel
van den plexus venosus Leberi, een ruim venenstelsel
iuin, dat in onmiddellijk conüict staat met do lymphe
in de voorste oogkamer, hiervan slechts gescheiden
door de geperforeerde membraneuze uitloopers dor mem-
braan van Dcscemet.
Leueu \') heeft lumgetoond dat Sciiwalue\'s beweren,
«) A. f. 0. XIX.
-ocr page 27-15
als zou de can. Schlemm, een lymplivat zijn, ter eene
zijde in open verband met de voorste oogkamer als
lymphruimte, ter andere zijde met den acliterliggenden
veneusen plexus, onjuist is.
Ware dit toch het geval, dan zou een zeer lage
druk in de oogkamer, bijvoorbeeld na perforatie der
Cornea, zooals bij chirurgisch ingrijpen, trauma of
perforeerend ulcus waargenomen wordt, noodzakelijk
een toestroomen van bloed naar die lymphruimte ten-
gevolge moeten hebben, want aanwezigheid van
kleppen, dio deze beweging zouden verhinderen, is niet
tiangotoond kunnen worden.
In omgekeerden zin zou een overvuldo voorste oog-
kamer met verhooging dor spanning in hot oog door
een open afvloeiweg steeds snel tot do norm terugge-
voerd worden, \'tgeen ten oenenmalo in strijd is mot
de ervaring.
Hot Schlemmsciik kanaal is dus te beschouwen als
een vat, behooronde tot hot bloedvaiitstelsel on meer
in \'tbizonder als onderdeel van don voneusen plexus,
welko in do selera golegen, den cornetialrand omg(!cft.
Onder mijne praeparaten bevindt zich licn drietal,
hetgeen dit zoo duidelijk en overtuigend juuitoont,
dat ik niet kan nalaten do l)e.schrijving diuu-van hier
in to lasschen.
Hot eene >) is afkomstig van eene pationte wier oog
gcöxstirpeerd moest worden wegens oen djuinichter
gelegen malignen tumor, die don oogbol sterk niuu\'
\') PliUlt I 1.
-ocr page 28-16
voren drong, doch geen nadeeligen invloed had op de
gezichtsscherpte. Met den spiegel onderzocht was
hoogstens eenige veneuze stuwing waar te nemen.
Niet alleen blijkt hier dat de can. Schlesimii , gelegen
in eene gootvormige uitholling der sclera, en naar
binnen begrensd door de bladen der Descemetsche mem-
braan, duidelijk in verband staat met de overige ge-
lijkvormige doorsneden van de vaten van den plexus
Leberi, doch tevens is duidelijk in het Sghlemmsche
kanaal (s.s.) eenig bloed waar te nemen. En terwijl
in dit praeparaat het Sciilemmsche kanaal slechts ten
deele met bloed gevuld is, blijkt uit andere praepa-
raten, dat het overvol mot bloed zijn kan. Dit was
p. e. het geval bij een oog, dat na verwonding
der cornea een etterige cyclitis met ophooping van
pus in het achterste oog toonde, en wimrin na exstir-
patie de can. Sciilem.mii met bloed stijf gevuld bleek
te zijn.
Het tweede praepanuit\') is afkomstig van oen patiënt,
die een merkwjuu\'dig trauma lentis had. Het centrale
deel der lens wius geresorbeerd, zoodat slechts de peri-
pherie als een ringvormige rol was overgebleven. Hier
blijkt, hoe hot kanaal duidelijk vertakt is, terwijl
deze tak zich splitst in een voor en achterwiuuts
giumd vat, in do sclera gelegen, geheel op do pUuits
van den Lebersclien i)loxus.
Verder is gebleken dat het Sciilemmsche kanaal
\') Pliiat l 2.
-ocr page 29-17
niet slechts een enkel kanaal is, maar hier en daiir zich
splitst, om zich iets verder weer tot een te ver-
eenigen.
Hierdoor en ook verder oj) grond mijner praepaixiten
schijnt mij eene scherpe scheiding tusschen kanaal en
plexus niet wel mogelijk.
Uit l)0venstaande beschouwingen volgt dat het cor-
pus ciliare bij uitnemendheid de hoedanigheden bezit,
die in staat stellen snel en veel lymphe door to la-
ten, „eon rijk vjuatnet en weinig weerstand"; verder,
dat de lymphe tusschen do lamellen der zonula Zinnii
getraden, niet alleen de oogkamers vult, maar even-
zeer mot het acliterwaiu\'ts gelogen gkisachtig lichaam
in osmotisch verland kan treden of door het Clo(iuet-
sche kanaal n.\'uir den opticus kan worden gevoerd.
Thans südhui we ons tt)t huik, nauwkeuriger di^
wegen na to gjuui, wjuirlangs de lymphe uit het voorste
doel van het oog kan verwijderd worden.
Behalve het lig. jioctin. kunnen de lymphruimten
in do iris eon afvoerweg voor de lymphe vormen naar
de perichorioidale ruimte, on de makkelijkheid, wtuir-
mode zij hierin zal kunnen circuleeren, zjil zeker
bepalen in welke hoeveelheid zij dezo wogen volgt.
D(i kennis van don bouw der perichorioidea is hier
dus hoofdziuik.
In hot doodo oog ziet men op meridionale doorsnede
een spleetvormige ruimte, gelegen tusschen chorioidea
18
en selera, die aan de voorzijde het wijdst is en
naar achteren toe nauwer wordt.
Door middel van een pincet kan men met geringe
moeite, de chorioidea over haar geheele verloop van de
selera afscheuren, met uitzondering van die plaatsen,
waar de chorioidea door perforeerende vaten of zenuwen
hechter met de selera verbonden is. Vaak ziet men
deze loslating n. 1. in het voorste gedeelte van den
bulbus reeds bij doorsnijding van een verschen oogbol
voldoende optreden, ook al is het mes scherp.
Deze feiten wijzen op een geringen weerstand, die
aan de lymphe zal worden geboden, indien zij zich
langs de peripherie der chorioidea tracht te bewogen,
en daaruit rijst de vraag in hoeverre deze streek voor
de lymphbeweging in het oog van gewicht kan zijn.
Bovenl)cdoelde streek, die wij gemakshalvepericho-
rioidea noemen, vinde hier eene nadere omschrijving.
De-eigenlijke chorioidea, de laag buitenwaarts van
do choriocapillaris gelegen, laat zich in 2 gedeelten
splitsen en wel in eene meer centrale en eene moor
peripheere laag. De eersüi voert dan de venae on
aiteriön der chorioidea, terwijl de buitenste geheel
vaatloos is. De perforeerende vaten toch zijn niet te
boschouwen als behoorende tot do doorboorde huog.
Deze buitenste; hiag vormt de perichorioidea; haro
elïustischo bindweefselhigen ondei-sch(?iden zich niet v.an
do dieperliggende, evenmin als van de lamina fusai,
het meos\'t peripheere gedeelte der chorioidea, dat innig
met do selera sjunenliangt. In het monscholijk oog
liggen voornamelijk in hot vooi-ste godecltc van don
19
oogbol hare samenstellende lamellen verder uiteen dan
in de overige chorioidea.
\'t Feit, dat in \'t voorste gedeelte deze spleten
ruimer zijn, terwijl zij normaliter achterwaarts met
\'t bloote oog niet worden waargenomen, wijst op een
mogelijk verband tus.schen de accommodatieve werking
der ciliaarspier en dezen eigenaardigen bouw. Patho-
logische oogen geven soms een duidelijk beeld er van
hoe de perichorioidale ruimte niet slechts veel wijder
kan worden, maai- tevens zich tot aan de gezichts-
zenuw kan uitstrekken. Dit verechijnsel wordt bij
alle oogen, waarin de tensie lager dim norniiuil is,
in meerdere of mindere mate waargenomen, en is m. i.
een gevolg van den geiingereii tegendruk v;m den
ooginhoud op de chorioidea, zoodat dozo zich door hare
ehisticiteit van de sclera kan aftrokken.
Als voorbeelden mogen dienen de lig. 3 en 4 PI. I, do
eei-ste afkomstig van een oog, dat onder den invloed
vjin een er achter gelegen tumor stuwings verschijnselen
vertoonde; do tweede van een oog, dat eon duidelijk
specimen viui het zioktelieeld „sclorochorioiditis an-
terior" was. \'t Voracliil in beide is duidelijk waar-
noembaar. Terwijl bij het eei-ste praeparaat do perich-
orioidoa nog wijder is dan bij hot tweedo, is zij in
het huitst(i geheel ovorvuld mot loukocython, welke
to midden van eon dill\'use indltratio oeiiigo omschrovon
haarden vormen, terwijl zij in hot oorsto slechts door
lyinplio opgevuld wjus.
Bij dieren d:uirentog(Mi is deze p(M\'icliorioidaio ruimte
niet waiirneoinlnuir, en is do laag dor buit^nisto hunelleu
20
macroscopisch niet door meerdere wijdte der weefsel-
spleten van de dieperliggende te onderscheiden. De
geringe ontwikkeling van den musculus ciliaris en
de afwezigheid van circulaire vezels in die spier, \'t geen
aan \'t geringe acconnnodatievermogen der dieren is toe
te schrijven, wekt tevens het vermoeden dat hierdoor
eveneens de chorioidaallamellen ook in \'t voorste ge-
deelte van het oog vaster tegen elkaar zijn blijven
liggen en bij doorsnijding van don oogbol de chorioidea
zich niet van de sclera terugtrekt.
Schwalbe\'s \') injectieproeven in de buitenste lagen
der chorioidea toonden hem, dat zijne injectiestof niet
doordrong tusschen die lagen, welke hij, omdat zij
vaathoudend waren, niet meer tot de perichorioidea
rekende, en hieruit meende hij te mogen besluiten,
dat de aanwezigheid dier vaten den vasteren samen-
hang der dieperliggende lamellen verzekerde.
De afwezigheid van eigen vaten in de buitenste
, lagen der chorioidea is zeker van groot gewicht, om-
dat zij hierdoor een voor uitzetting makkelijk vatbaar
spletenstelsel vormen, en dit weer bizonder geschikt
is voor vloeistofbeweging.
Daar de bindweefselplaten der. chorioidea allen met
epitheel bekleed zijn, vermeerdert dit het karakter
van lymphweg des te meer, terwijl de vaatloos-
heid haar niet als plaats van lymphafzondering ken-
merkt.
Indien de perivasculaire scheden der venae vorticosae
«) Schultze\'s Archif VI.
-ocr page 33-21
als afvoerweg voor in de perichorioidea aanwezige
lympho mogen worden beschouwd, dan zal de voort-
durende beweging van den oogbol een uitstekend mid-
del zijn, om de lymphe door \'t losso weefsel, dat de
Tenonsche kapsel met den omtrek van de gezichts-
zenuw verbindt, weg te stuwen naar \'t orbitaalweefsel,
van waar ze verder gemakkelijk kan verwijderd worden.
De betrekkelijk geringe oppervlakte, waarover in
den voorsten kamerhoek aan de lymphe een afvoer-
weg in het Schlemmsche kanaal (s.s.) wordt geboden,
deed bij mij de vraag ontstaan, of er niet nog een
andere afvoerweg voor de lymphe van uit de voorste
oogkamer bestaat.
Dat het kamerwater het oog verlaat in den peri-
pheren kamerhoek, hierover bestaat toch wel algemeen
hetzelfde gevoelen, waarheen echter het zich dan be-
geeft bleef tot nog toe een niet afgedane zaak.
Leber verkreeg, toen hij zijn proeven ter contro-
leering van Schwalbe\'s onderzoek omtrent de resorpsie
van het Schlemmsche kanaal in \'twerk stelde, bij
inspuiting eener carmynsolutie in de voorste oogkamer
niet alleen uit de v.v. ciliares anteriores, maar even-
eens uit de v.v. vorticosae een enkele maal afvloeiing
van zijn roode injectiestof.\')
Toen Ulrich zijn onderzoek omtrent de lymphbewe-
ging in het oog in het werk stelde en daartoe op
MEMORSKy\'s wijze subcutaan ferrocyaankali inspoot, om
1) A. f. O. XIX.
-ocr page 34-29
na verloop van eenigen tijd het dier te dooden en
door reactie met een ijzer verbinding de plaatsen te
kunnen vinden, waar de sterkste lymphafzondering
had bestaan, vond hij de blauwkleuring vooral \'t sterkst
langs de vasa vorticosa, en eveneens langs de andere
vaten die de sclera perforeeren. Aan de retinaalvaten
nam hij dit niet waar. Hij bracht dit verschijnsel in
verband mot een bloedstuwing terwijl het m. i., zooals
later zal blijken, op geheel andere wijze moet worden
verklaard, en Ulrich evenals Lebee en zooveel anderen
niet aan een mogelijken afvoer door de perichorioidea
dachten of althans bij hun proefnemingen hiermede
geen rekening hielden.
Om nu dezen weg door de sclera te kunnen volgen
is \'t meest waarschijnlijk, dat de vloeistof zich in de
perichorioidale ruimte bevonden heeft, en van uit de
voorste oogkamer is de weg hierheen door het liga-
mentum pectinatum (d. i. het caverneuse weefsel,
waar iris, cornea, sclera en corpus ciliare samenkomen)
en verder de lymphspleten achter en in de ciliaarspier.
Deze voorstelling vond ik aangeduid en ook later
bevestigd door mijn praeparaten.
Zooals blijkt uit de teekening eener coupe PL II 8,
gemaakt van eenoog, waarop wegens glaucoom vroeger
reeds iridectomie en daarna sclerotomie gedaan was, is
onder omstandigheden de weg door de lymphspleten
van het lig. peet. naar de perichorioidea al zeer ruim.
Het myoticum, dat bij dezen patient geappliceerd
is geweest, heeft zeker het zijne bijgedragen tot ver-
wijding dezer lymphspleten.
29
Nadat door de sclerotomie de membraan van Des-
cemet plaatselijk doorsneden was, zal na toediening
van een myoticum ter plaatse der wond, de ciliaar-
spier geen vast steunpunt meer vinden in de lamellen
der genoemde membraan, i)
In plaats van bij hare contractie de chorioidea voor-
waarts te bewegen, zal de ciliaarspier daarentegen haar
poesvezelen achter- en tevens binnenwaarts trekken,
terwijl de opvolgende ectasia sclerae er toe bijdragen
2noet om het spletenstelsel, gelegen tusschen ciliaar-
spier en sclera hetgeen den toegang tot de perichoiioidale
ruimte v^ormt, des te meer te verwijden.
Duidelijk kan men dit in het praeparaat waarnemen.
Bedoelde spletenstelsels, door de werking der myotica
zoozeer verwijd, vormen als \'t ware één geheel en ner-
gens is eenige duidelijke afscheiding waar te nemen.
Dit spletenstelsel, onder normale omstandigheden
veel nauwer en dus minder gemakkelijk doorgankelijk
dan het thans zou zijn, vindt echter in de ciliaarspier
een belangrijken factor, om het tot zijn recht te doen
komen.
Stellen we ons voor wat zal gebeuren, indien de
ciJiaarspiei\' zich contraheert.
De chorioidea zal gespannen en hierdoor tevens
eenigermate van de sclera afgetrokken worden. Deze
toch is rigide en zoo goed als geheel onafhankelijk
van den tensor chorioideae.
Coccius toonde aan dat, evenals bij accommodatie,
•) H. Snclloii. Myotica on sclcrotomio bij glaucoom
-ocr page 36-29
ook na toediening van es^rine de processus ciliares zich
naar voren en binnen bewegen en duidelijk zichtbaar
worden in een door iridectomie gevormd coloboom.
De perichorioidaal ruimte wordt dus verwijd on er
binnen zal een negatieve druk moeten ontstaan. Tevens
zal de membraan van Descemet gespannen en hot naar
buiten van haar gelegen weefsel ontspannen worden,
terwijl de ring, door hot corpus ciliare gevormd, even-
zeer kleiner wordt en het spletenstelsel dat den toegang
tot de perichorioidea vormt, verwijdt en viaboler maakt
op gelijke wijze, doch alles in geringere mate waar-
schijnlijk dan in bovengenoemd praeparaat.
Niets is nu eenvoudiger, dan dat lymphe uit de
voorste oogkamer, zich door het ligamentum pectinaturn
naar de perichorioidea begeeft om den aldaar ontstanen
negatieven druk op te heffen.
De tensor chorioideae, de accommodatiespier, zal intus-
schen niet steeds gecontraheerd blijven en zal daarop
de spanning, die de ooginhoud op de haar omhullende
membranen uitoefent, de perichorioidaalruimte weer
dicht drukken en deze zal trachten haar inhoud uit
te drijven.
De lymphe, die te voren binnendrong, zal dan langs
de scheden der v.v. vorticosae, welke Fuciis uitvoering
beschreef, en dio een onniidddelijke voortzetting van
de perichorioidale spleten bleken te zijn, een uitweg
kunnen vinden.
Waar Leber \' dus op grond zijner injectieproeven in
I) A. f. O. xix.
-ocr page 37-25
de voorste oogkamer, waarbij hij steeds de mazen van
het ligamentum pectinatum met kleurstof zag opge-
vuld, besluit dat „heb ligamentum pectinatum ook in
vivo voornamentlijk voor afvoer van humor acpmeus
bestemd schijnt te zijn, opdai: het van hier, door
filtratie in de venae van den circulus venosus, afgevoerd
zou worden", zou ik daaraan wenschen toe to voegen:
„of door de perichorioidea, langs de perforeerende vaten
der sclera, met name langs de venae vorticosae."
Dat Leber dit bij zijn injectieproeven niet waarnam,
is lichtelijk te verklaren door de dichtdrukking der
perichorioidale ruimten ten gevolge van den injectie-
druk , die zich direct door het geheele oog moet
voortplanten en de chorioidea tegen de sclera zal persen.
Dezelfde reden kan Leber aanleiding hebben gegeven
te beweren dat het spletenstelsel van het ligamentum
pectinatum en van de Fontanasche ruimte, hetgeen zich
van uit de voorste kamer laat injicieeren, in geen
verbinding zou staan met afvoerende lymph vaten.
Al beschouwt men de perichorioidea niet als een
lymphvat, dan is zij, in zekere mate, hiermede toch
gelijkwaardig te stellen.
De afwisselende contracties en relaxaties van don
tensor chorioideae zijn een spel, dat in elk oog, dat
naar behooron accommodeert, steeds voortduurt.
Behalve door het weefsel in den hoek der voorste
oogkamer, het ligam. pectinatum, zou de inhoud der
voorste oogkamer zich door de iris in de richting van
het corpus ciliare verder kunnen bewegen, aangezien
op de voorvlakte der iris vrij wijde, voor lymphruimten
29
zeer geschikte kanalen, uitmonden. Fuchs beschrijft
deze als een systeem van groote spleetvormige
ruimten, dat eenerzijds met de lymphruimten van het
lig. i)ectin, andererzijds door krypten en openingen in
de randzono met de voorste kamer in verbinding staat.\')
Indien deze weg door de lymphe wordt gevolgd,
dan ligt het voor de hand, dat bij contractie en
dilatatie der pupil eveneens een pompbeweging wordt
opgewekt, die de lymphstroom in die kanalen zou
bevorderen; de irisbeweging moet hier dus haar invloed
doen gelden.
Proeven, o. a. door Nigati genomen, toonen aan
dat na invoering eener ferrocyaankali-oplossing in de
voorste oogkamer, na eenigen tijd en na exstirpatie
van het oog, dit zout de lymphgangen der iris van
de voorzijde een heel eind weegs was binnengedrongen.
Reactie met een ijzerverbinding overtuigde hem hiervan.
Aannemende, dat de wegen open voor de humor
aquaeus, om het oog, vóór het middenschot door lens
en zonula gevormd, te verlaten een gemakkelijke
afvoer toelaten, is het tevens waarschijnlijk dat een
gedeelte der voedingslymphe, zij het ook weinig, zich
naar het achter dit middenschot gelegen deel van den
oogbol zal begeven.
Het ligt toch voor de hand aari te nemen, dat het
waterachtig vocht der achterste oogkamer de bron is,
waaruit aan het glasachtig lichaam, hetgeen vaatloos
is, lymphe wordt toegevoerd. Zij moet zich hiertoe,
•) A. f. O. XXXI
-ocr page 39-29
na door de buitenste membranen van het glasachtig
•lichaam te zijn g(3drongen, in een stelsel van kleine
glasvochtkamers, osmotisch voortbewegen.
Daar de weg door het Cloquet\'skanaal een gemak-
kelijkere is en, blijkens de pathologie, langs do achter-
vlakte der lens naar het Cloquet\'s kanaal weinig
weerstand biedt, zou de lymphwisseling van deze
zijde ondersteund kunnen worden.
Wellicht voert de vaatlaag der retina, die de
producent van de normaal in het glasvocht voorko-
mende leukocythen en van hun resten kan zijn, ook
nog eenige lymphe toe.
Daar eventueel bij een uitgesneden oog door kunst-
matig verhoogde tensie slechts weinig lymphe door den
nervus opticus afvloeit, moet in elk geval de afvoer-
weg door de papilla nervi optici een moeilijke zijn.\')
Toevallig nam Deutsciimann ") waar, dat bij een cada-
ver, waaraan hij met een Pravaz spuitje het oogkamer-
water onttrokken had, na een drietal uren, de oog-
kamers aangevuld waren. Daar hij met een dood
orgaan to doen had, en dus geen stroomend bloed
nieuwe lymphe kon aanvoeren, en daar er in de
buurt geen andere lymphreservoirs dan het glasachtig
lichaam aanwezig zijn, hetgeen slechts door de zonula
van de oogkamer gescheiden is, moest het wel de
elasticiteit der glasvochtvliezen, gesteund door die der
chorioidea zijn, die de lymphe uit hare mazen perste.
1) Ophth. Roview 88. Prlcstloy Smith.
2) A. f. O. XXV.
-ocr page 40-29
Deze neiging van het glasachtig lichaam, om zijne
lymphe uit te persen, is te demonstreei\'en door de
waarneming dat het direct aan het levend dier
ontnomen oog, ook als het in vochtige omgeving
is gebracht, zich contraheert, waarbij de humor vitreus
loslaat.
A fortioriig dus dit in vivo mogelijk, en de therapie
door Sperino ingesteld tegen glasvochtvlokken, en die in
herhaalde paracentesen der cornea bestaat, berust wel-
licht op eene versnelde lymphbeweging, zij het ook
een mouvement de va et vient, in het glasachtig
lichaam opgewekt.
En voor bewijzen aan dé kliniek ontleend, dat de
lymphstroom in het achterste oog een langzame moet
zijn, wijs ik op den uiterst langen tijd, noodig om
een bloeding in het corpus vitreum tot resorptie te
zien komen.
Daar Deutschmann ook na verwijdering van iris en
corpus ciliare bij konijnen in vivo collaps van het
gïasachtig lichaam zag ontstaan, meende hij dat de
lens, die daarbij cataracteus wordt, de noodige vloei-
stof aan het corpus vitreum onttrok, terwijl door de
verwijdering van het corp. ciliare .de afscheiding van
het waterachtig vocht was opgehouden en dat dien-
tengevolge collapsus corporis vitrei ontstond.
Bij verwijdering der processus ciliares, de hoofd-
producenten der lymphe, blijkens proeven van Deutscii-
MANN en anderen i), bleef de voorste oogkamer onaange-
<) Opth. Roviow 88.
-ocr page 41-29
vuld, en bestond er dus geen vis a tergo om de humor
aquaeus naar de pupil toe te bewegen en perste dus
het corpus vitreum door eigen elasticiteit, hare lymphe
naar de voorste oogkamer. Hierdoor is de collaps van
het glasachtig lichaam in casu en na cyclitis te ver-
klaren.
Ware de choriocapillaris \') de producent der lymphe
en ging deze door de retina naar het glasachtig lichaam,
dan zou er geen reden zijn voor het niet aanvullen
der oogkamers. De drukverhouding zou daarentegen
voor de choriocapillaris hier gunstiger zijn geworden.
Wanneer men al een lymphstroom naar den nervus
opticus aimneemt, op grond van injectieproeven en
van pathologische waarnemingen, zoo moet deze beweging
toch een zeer trage zijn. 2)
Behalve het reeds bovenaangehaalde feit der lang-
zame resorptie van bloeduitstortingen is hiervoor 0. a.
nog aan te voeren, dat verwondingen der achterste
lenskapsel, in tegenstelling met die der voorste een
zóó langzaam verloopende cataract veroorzaken , dat zij
tenzij de verwonding een groote is, zeer omschreven
pleegt te blijven, soms zelfs weer verdwijnt.
De lymphstroom van achter naar voren gericht (met
de choriocapillaris als bron) kan dus nooit van groote
beteekenis zijn, en in geen geval zal de choriocapil-
laris voor den algemeenen lymphstroom in vergelijk
kunnen komen met het corpus ciliare.
") Ulrich.
2) Stilling, Weiss, Ulrich, Lepiat, GifTord.
-ocr page 42-29
Leplat •\') toonde aan dat, wat Priesthley Smith in \'t
ruwe schatte, juist was, dat n. 1. de verhouding van
de hoeveelhoid lymphe, die het oog door de voorste
oogkamer verlaat staat tot die welke langs den opticus
gaat als 50: 1.
Uitgaande van het standpunt, dat de processus
ciliares de hoofdproducenten der voedingslymphe voor
het oog zijn, meende ik, om praeparaten te vinden,
die bewijzend zouden zijn voor den weg, welke deze
lymphe inslaat, zoodanige oogen te moeten onderzoeken,
waarin do processus ciliares een abnormaal product
hadden afgezonderd, hetgeen in coupes gemakkelijk zou
kunnen worden aangetoond.
Daarom nam ik mijne toevlucht tot die oogen,
waarin cyclitis kon worden geconstateerd, om na
kleuring der leucocythen, de hoofdrichting, welke deze
hadden ingeslagen, te kunnen nagaan.
En hierin slaagde ik volkomen. Bij het zoeken naar
gunstige objecten deden zich echter de bezwaren op,
dat in oogen, waarin de cyclitis chronisch was ge-
weest, door de ontstane cyclitische membranen zoo-
danige abnormale morphologische verhoudingen waren
in \'tleven geroepen, dat zij geheel onbruikbare prae-
paraten opleverden.
In oogen met acute cyclitis, valt het oogenblik der
exstirpatie gewoonlijk samen met een tijdstip, waarop
het exsudaat zoo omvangrijk is, dat van een bewe-
gingsrichting niet veel meer te bespeuren valt. \'
•\') Annales iroculistigiie 1889.
-ocr page 43-29
Ten slotte bleef dus niets anders over, dan zooveel
materiaal te onderzoeken tot eindelijk een cyclitis in
het juiste stadium zou worden aangetroffen.
Het is dan ook to danken aan de uitgebreide ver-
zameling van het Ned. Gasthuis voor Ooglijders en
aan de goede hulp van mijn broeder en collega-assistent,
dat wij er in slaagden de coupes, die voor bijgaande
teekeningen als voorbeeld dienden, te verkrijgen.
De praeparaten spreken m. i. zoozeer voor zich
zelf, dat zij weinig commentaar behoeven om te doen
zien, waarin hun waarde gelegen is.
Fig. 3, plaat I geeft het beeld weer van een prae-
paraat dat ontleend is aan den oogbol van een kind,
dat slechts eenige maanden oud was en wiens oog
uitpuilde ten gevolge van een achterliggend gezwel.
Bij spiegelonderzoek werden in den fundus retinaal-
bloedingen en veneuze stuwing geconstateerd.
Zooals blijken kan uit de teekening is de oogbol
in sagittale afmeting in geringe mate samengedrukt
en zijn de voedingsverhoudingen eenigszins verstoord
geweest, zooals ik uit de wijde perichorioidaalruimte,
gevolg van den verminderden inwendigen oogdruk,
meen te mogen afleiden.
De loslating der retina is den gewoon verschijnsel
dat bij doorsnijding van den bulbus vaak ontstaat en
de verdikking der sclera aan de achterste pool kan
een gevolg zijn van den mechanischen prikkel door
den achterliggenden tumor.
Microscopische praeparaten PI. II, 7, van dezen oogbol
die, blijkens de zonula Zinnii, wel niet ideaal ineen
29
meridionaalvlak vielen, geven toch een uitstekend
beeld te aanschouwen van den weg welke leucocythen
uit de processus ciliares afkomstig, volgen.
Zooals uit deze en volgende teekeningon duidelijk
blijkt, ontspriMgen de vezelen der zonula van af de
ora sorrata tot aan de voorste processus dichtst bij de
iris gelegen. \')
De ligging der leucocythen toont duidelijk, hoe
hunne plaatsing beheerscht wordt door de samenstel-
lende vezelen der zonula.
Niet een enkele leucocytli, fig. 7, is aan de achterste
helft van het oog in het glasvocht te vinden, terwijl
allen uit het corp. ciliare afkomstig in de zonula
gelegen zijn.
Door de spleten in de zonula voortbewogen in de
richting naar de lens, ontstaat een geringe ophooping
in de hoeken, die gevormd worden door de lens en
uiterste zonulavezelen.
Niet een enkele leucocyth, zelfs niet de meest naar
achteren gelegene, had den kortsten weg naar het
glasachtig lichaam ingeslagen, doch allen volgden den
langen weg naar voren, die door de ligging en bouw
der zonula werd aangewezen.
Indien men deze beschouwing op den lymphstroom
toepast, is de conclusie duidelijk.
De lymphe, door de capillaren van het corpus ciliare
getranssudeerd, zal tusschen de bladen der zonula naar
«
voren bewogen worden, in des te schuinere richting
i) Waldoyer.
-ocr page 45-naarmate zij dichter bij de ora serrata haar oorsprong
vond, tot zij de aequatorstreek der lens bereikt zal
hebben.
Hoewel dit praeparaat, betreffende den verderen
gang der lymphe geene tianwijzing geeft, ligt het toch
voor de hand aan te nemen, dat de in de zonula-
lacunen besloten lymphe, deze het gemakkelijkst aan
de voorzijde zal kunnen verlaten, waar zij zich in de
achterste oogkamer kan uitstorten, terwijl zij achter-
waarts tegen de grensmembranen van het glasvocht
zou stuiten, en voor een vrije afvoer den weg tusschen
achtervlakte der lens en voorvlakte van het glasachtig
lichaam, naar de canalis Cloqueti zou moeten volgen.
Figuur 5 is ontleend aan de doorsnede van een
oog, dat wegens glaucomateuzen toestand met staphy-
loom der cornea en voorste synechie der iris geëxstir-
peerd werd.
Het voorste deel van den oogbol is zeer uitgezet
en daardoor de ring door het corpus ciliare gevormd
belangrijk vergroot. Hierdoor is de zonula gerekt en
veel grooter dan gewoonlijk. De gevolgen van de trek-
king, die zij op de lenskapsel uitoefende, daar waar
zij aan deze vastgehecht zit, bleven dan ook niet uit;
duidelijk is onder dezen invloed de aequatorstreek der
lens van vorm veranderd.
Doch hier bestaat tevens — en dit is van groot
belang — eene cyclitis die, hoewel in een vergevorderd
stadium, een uiterst leerrijk beeld te aanschouwen geeft.
Vooral hier is het duidelijk dat de zonula-vezelen
-ocr page 46-34
van af de voorste processus ciliares tot aan de ora
serrata ontspringen.
De ruimten tussclien deze zijn opgevuld met leuco-
cythen, die, ook hier voornamelijk de zonula volgende,
tegen den lensaequator stuiten, doch voor een deel
zijdelings afdwalen en zoo in het glasachtig lichaam
geraken. Hun aantal is betrekkelijk gering, doch tevens
toont fig. 6 eene ophooping van leucocythen in den
hoek tusschen lenskapsel en achterste zonulablad.
.Juist op deze plaats is ook het glasachtig lichaam
met leucocythen gevuld, meer nog dan dicht bij de
plaats vanwaar zij hun oorsprong namen.
Dezelfde moeilijkheid als in het vorige praeparaat
doet zich ook hier voor, n.1. deze, dat de weg der
vochtsbeweging in de voorste oogkamer niet is aan te
toonen, daar de leucocythen hier direct bij hun vrij-
komen uit de zonula zullen neerzinken, zoodat ze bij
voldoend getal aanleiding geven tot hypopyon.
Door een bijna totale voorste synechie is de voorste
kamer opgeheven en alles tot achterste kamer
teruggebracht. Albumen-coagulatie in de ruimte voor
de lens heeft wel een menigte.leucocythen, die zwe-
vende waren, gefixeerd, doch hun ligging is weinig
leerzaam en onregelmatig, hetgeen nog verergerd wordt
door de bijkomende iritis; voldoende reden om dit
deel der teekening achterwege te laten en onnoodige
«
complicaties te ontgaan.
♦Duidelijk gaf dit praeparaat den weg aan, die de
leucocythenstroom uit de zonula Zinnii volgt, voor
zoover zij naar het glasachtig lichaam is gericht,
35
vooral, de achter vlakte der lens, een bevestiging dus
voor den vermoedelijken weg vooral, naar het Clo-
quetsche kanaal.
Bij etterige cyclitis na verwonding van het oog met
een infectief lichaam, zien we ook steeds de sterkste
pusophooping vlak bij de achtervlakte der lens, zich
het verst achterwaarts uitstrekkende ter plaatse van
de canalis Cloqueti.
Pusophoopingen midden achter tegen de lens zouden
bij bestaan van een voorwaarts gerichten lymphstroom
vooral na paracentesis corneae, zeer spoedig moeten
worden weggespoeld, terwijl de klinische ervaring ons
anders leert.
Een lymphstroom van eenige beteekenis van het
glasachtig lichaam naar voren, zou deze pusmassa
medenemen, \'t zij dat deze lymphe afkomstig ware
van de chorioidea, \'t zij van het achter de zonula
gelegen deel van het corpus ciliare\'), \'tgeen in strijd
is met de beschrijving van AValdeyer en mijne prae-
paraten.
In de reeds elders aangehaalde proeven van Ulrich ■)
(subcutane injectie van ferrocyaankali, postmortale
reactie met chloorijzer) maakt Ulrich er opmerkzaam
op, dat hij, evenals anderen, bij beschouwing der
kleuring van het glasvocht, duidelijk waarnam, dat
de sterkste kleuring steeds bestond aan den lensaequator
\') Priostloy Smitli. Hcidolborgor Congres, vido zijne teekeningon.
h a. f. O. xxvi.
36
en dat naar de achterste pool toe de intensiteit steeds
afnam.
Daar hij veronderstelde dat de hoofdlymphstroom
in het oog zijn oorsprong vond in do choriocapillaris
en van hier door de retina en het glasvocht ging om
door de zonula in de oogkamer te komen en van hier
\\
afgevoerd te worden, schreef hij de sterkere blauw
kleuring aan den lensaequator toe aan een ophooping
vlak voor de zonula, die als filtrum voor zijn zout-
solutie zou werken.
Toets ik echter het resultaat zijner proef aan
mijne praeparaten, dan ligt een geheel andere ver-
klaring veel meer voor de hand en worden zijn proeven
eene bevestiging voor \'t geen de pathologie ons reeds
aanwees.
Evenals de meeste. leucocythen tegen corpus ciliare
en lensaequator te vinden zijn, vond hij de sterkste
blauwkleuring op diezelfde plaatsen, terwijl de afne-
mende kleurintensiteit naar de achterste pool van het
oog wijst op een verspreiding van de zoutsolutie van
af den lensaequator naar achteren.
Een en ander bevestigt mijne veronderstelling, welke
ik meen te mogen formuleeren in de volgende stel-
lingen.
37
In de perichorioidale lymphruimte, die door het lacu-
naire weefsel van den kamerhoek met de voorste
oogkamer, en door de perivasculaire lymphscheden der
venae vorticosae met de Tenonsche ruimte in verband
staat, wordt door de actie der ciliaarspier (accommo-
datieve werking) een pompbeweging opgewekt, die de
lymphe uit de voorste oogkamer langs de perivasculaire
ruimten der venae vorticosae naar de Tenonsche
ruimte drijft.
De lymphe, die door het corpus ciliare — de
hoofdbron der lymphe van het oog — wordt afgescheiden,
wordt niet in het glasvocht uitgestort om daarna dóór
de zonula Zinnii naar de voorste oogkamer te geraken,
maar komt direct in het spletenstelsel der zonula.
Onder normale omstandigheden gaat de vochtsbe-
weging veeleer van voorste oogkamer naar glasvocht
dan in tegengestelde richting.
Ü\'..
■ <—\'It.--
■4.\'\'
"l- IL .... ■ , _ - ■ -i
Si"
■ ^ l^m
tâjbèsfe
STELLINGEN.
-ocr page 52-irTtfli^ Hl
lääM
. f..
. n\'
i- t >
If
- ■. -i
OÄ
T-i ■
i.
• V
-ocr page 53-)
De diagnosis „lues" ex juvantibus is niet steeds
geoorloofd.
Mercurius vivus is bij enterostenosis en ileus, ook
als ultimum refugium te verwerpen.
III.
Waar geen sepsis is, zijn antiseptica schadelijk.
Habitueele scolipse behandele men met massage en
gymnastiek.
42
V.
Crédé\'s indroppeling met iiitras argenti oplossing
bij neonafci verdient de voorkeur boven die met andere
antiseptica.
VI.
Bij het voorschrijven van brillen zijn naast de
opgave der glazen, evenzeer de afstand hunner centra
en de vorm van het montuur te vermelden.
VII.
Bij behandeling van traanweglijden is de tubisonde
onmisbaar.
VIII.
Bij hardnekkig conjunctivaallijden, verzuime men
niet de neus te onderzoeken.
Bij versehe cataracta superstes met diepe oogkamer
beproeve men alvorens te discideeren, herhaalde para-
centeses corncae.
43
XV.
Bij liet photoptometriscli onderzoek met Förster\'s
kastje corrigeere men sterke rofractieanomaliën.
XI.
Catlin\'s „shut your mouth and safe your life" zij
bij neus- en oorlijden het eerste voorschrift.
Cerumenproppen zijn bijna steeds het gevolg van
te geringe cerumensecretie.
XIIL
Onder de oorzaken van hoofdpijn speelt de tonsilla
pharyngea en de toestand van het neus.slijmvlies een
belangrijke rol.
Aprosexia diende meer erkend en behandeld te
worden.
44
XV.
Bij het onderzoek der gehoorscherpte zij men der
gehoorscliaduw indachtig.
XVI.
\'tis raadzaam aan den Politzerballon een watte
kamer toe te voegen
\'\' i
■ \' -l
> ■ ■ i
■ O
■Uk.
y i
-ocr page 58- -ocr page 59-PL. I.
CJlcvif. Ltth
-ocr page 60- -ocr page 61-Pl. II.
-ocr page 62-V
• ■< .
\'A • •
f .
^ -
r ;
/■ / e
t < . ■ ;
..au»i.k.... Ijr ■i-i, ii7 ~ifiyr-i- iifr». .;< —«i
m
M
^iii
-ocr page 64- -ocr page 65-mmm
l rm
■■\'■■.■■f^yfef.i
Ä
ïï