1
m i Ui^
H
UTRECHT,
C. H. E. BREUER.
1891
J
-ocr page 3-i s
Vf
-ocr page 4- -ocr page 5-SACCHAROMYCES KEFYR,
I
\'I
I
ter verkrijging van den graad
van
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
na machtiging van den rector magnificus
TD^, H:. SIsTEXjXjDSIsr,
Uooglccraar in de Facidteit der Gcneeskuudc,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
tegen de hedenkingen van
TE VERDEDIGEN
op Vrydag 2 October 1801, dos namiddags to 4 ure,
door
JACOBUS IIUAMIS SCnUURNANS STËKII0VË9I,
OEBORBN TB ^AKDURWIJK,
utrecht,
C. H. E. BREIJER.
1891
1894 8541
-ocr page 8- -ocr page 9-(^jéan myn ^^ac/ei.
-ocr page 10-II.
.m
M \'
•Hl:-
U, Edelgrootachtbare Heeren, Curatoren der li{jJcs-
universiteit te Utrecht, zij mijn dank gébracht voor den
materieelen steun my verlemd.
Hoogleeraren en Docenten der Utrechtsche geneeskundige
faculteit, veel hen ik aan U veriMcht; ik betuig U m{jn
dank voor Uwe lessen en de voorJconiendheid, tvaarmee Gij
mij steeds hebt bejegend.
Hooggeleerde Enqelmann, dankbaar blijf ik U voor Uio
onderwijs en ütoe steeds mij betoonde welwillendheid.
Zeergeleerde Winkler, ik had het voorrecht U tot leer-
meester tc hebben hij mijne studie der psychiatrie; sta mij
toe mij tot U tc blijven wenden, zoo dikwijls ik Uio hulp
behoef.
Den Hooglccraren en Docenten der Amsterdamsche genees-
kundige faculteit ben ik erkentelijk voor de welwillendheid,
waarmee zij hunne klinieken en laboratoria gedurende eenige
maanden voor mij opengesteld hebben.
Zeergeleerde Beyerinck, wees verzekerd van mijne dank-
baarheid voor het materieel mij geschonken, voor de hulp
mij verleend.
Meer in het hijsonder gevoel ik mij verplicht jegens U,
hooggeachte Promotor, hooggeleerde Pekelharing; ik had
het voorrecht Uw assistent te zijn en onder Uwe leiding
mijn proefschrift te mogen heiverken; steeds mocht ik mij
verheugen in Uwe welwillendheid. Uw krachtigen steun bij
en Uwe hartelijke helangstélling in mijne studie; ontvang
voor dat alles mijn warmen dank.
Allen, die, op tvelke tvijze ook, tot mijn vorming hébben
hijgedragen en mijne studie hébben bevorderd, zij mijn
dank betuigd.
Een der meest kenmerkende eigeuscliappen der suikers
is het vermogen om onder den invloed van bepaalde
organismen in alkoholische gisting over te gaan. Wel
is waar is slechts een beperkt aantal dier verbindin-
gen, welke wij om hare scheikundige eigenschappen
tot de koolhydraten rekenen moeten, hiertoe in staat,
maar toch kunnen alle, hetzij door eenvoudige hydro-
lytische splitsing, hetzij door meer ingrypende operaties,
overgebracht worden in stoffen, die door biergist in
alkohol en koolzuur gesplist kunnen worden. Hieruit
volgt, dat het voor den scheikundige, die suikers onder-
zoekt, van het grootste belang is, do voorwaarden
dier gisting, m. a. w. de biologisclie eigenschappen
der gistcelleu te kennen. Voor den bioloog bestaat hier
een zeer gunstig arbeidsveld; wanneer men let op het
feit door Fischer medegedeeld, dat ouder de monosen
ßlechts die voor gisting (door biergist) vatbaar zijn,
■vvier aantal koolstofatomcn drie of een veelvoud daar-
van bedraagt, en bedenkt dat, dank zij den onder-
zoekingen van \'Fischer, de structuur van een aantal
koolhydraten reeds vrij nauwkeurig bekend is, dan is
men overtuigd, dat, zoo ergens, dan hier de voorwaar-
den voor de studie van de eigenschappen der levende
stof uiterst gunstig zijn.
De bioloog heeft in afwachting van de resultaten
der scheikundigen (bij hun onderzoek naar de structuur
der suikers) de verhouding tusschen verschillende gist-
soorten eenerzijds en koolhydraten en daarmee min of
meer verwante verbindingen anderzijds te bestudeeren;
daarnevens kunnen dan de overige voedingsvoorwaarden
der cellen nagegaan worden.
Hoewel reeds veel op dit terrein is geschied*, zijn
hier nog hoogst belangrijke resultaten te verkrijgen;
men denke slechts aan het feit, eerst in de laatste
jaren aan het licht gekomen, dat de melksiiiker, die
weerstand biedt aan de werking van biergist, wel
degelijk voor alkoholische gisting vatbaar is. Van de
gelegenheid, waarin ik verkeerde, om één dier gist-
soorten, welke dit zoo stabiel koolhydraat in alkohol
en koolzuur splitsen, eenigszins nauwkeurig te be-
studeeren, maakte ik gretig gebruik. Na in het kort
medegedeeld te hebben wat van melksuiker-splitsende
gistcellen bekend is, zal ik mijne resultaten eenigs-
zins uitvoerig mededeelen.
Het eerst werd door Du cl au x\') uitmelk, afkom-
.stig van Lord-et-Cher, eene gist geïsoleerd, die het
vermogen bezat om melksuiker alkoholische gisting te
doen ondergaan. Deze gist was rond van vorm en klein
van afmeting; in melk en in neutraal melkserum was
de groei krachtig, de melksuiker werd daarbij snel
en volledig in alkohol en koolzuur gesplitst. De gun-
.stigste temperatuur voor de gisting bleek tusschen\'
25° en 32° C. gelegen te zijn; hoogeré temperaturen
1) Annales de 1\'Institut Pasteur. T. I, p. 573.
-ocr page 15-waren, vooral wanneer de vloeistof zuur reageerde,
schadelijk voor den groei. Melk werd wel is waar door
de gist niet tot coagulatie gebracht, maar zij verloor
toch de geschiktheid om, zonder te stremmen, gekookt
te worden; reeds geringe hoeveelheden zuur bleken
den groei te vertragen.
Aangaande de verhouding dier gist tegenover andere
koolhydraten wordt door Duclaux medegedeeld, dat
zoowel rietsuiker als laevulose en maltose gemakkelijk
vergist worden, dat manniet en dextrine wel lang-
zamerhand verbruikt worden, maar dat daarbij van
alkoholvorming niets te bespeuren is.
Een andere gistsoort, in staat melksuiker te ver-
gisten, werd door Adametz \') beschreven en met
den naam van SaccJiaromijccs lactis bestempeld. Aan
deze beschrijving zij het volgende ontleend:
Terwijl de op pepton-gelatine gekweekte cellen bijna
bolrond zijn en een middellijn van gemiddeld 7—8
mikron bezitten, is de vorm der cellen, die in mout-
aftreksel gegroeid zijn, meer eirond en elleptisch, en
zijn er grootere verschillen in hare afmetingen waar
te nemen; zelfs werden nu en dan langwerpige, worst-
vormige cellen gezien, welke bij een breedte van 5
mikron een lengte van 12 mikron bezaten. Van asko-
sporenvorming werd niets waargenomen. De koloniën
van SaccJuiromijces lactis hebben weinig karakteristieks;
zij zijn rond, vlak en bezitten een bochtigen rand;zij
zijn bij doorvallend licht donkerbruin gekleurd.
Steekkulturen in pepton-gelatine, welke 1% glyce-
rine bevat, bezitten een zeer karakteristiek voorkomen;
terwijl op de oppervlakte, van do instcokplaats uit,
1) Centralbl. f. Bactoriologio. Bd. V, p. G.
-ocr page 16-zich een dunne laag over de gelatine uitbreidt, heeft
in het steekkanaal de groei in de eerste 10 dagen in
den vorm van fijne witte korreltjes plaats; aan het
einde der tweede week evenwel ontwikkelen zich bun-
dels van fijne witte stralen, die naar alle richtingen
in de gelatine indringen. Op en in mout-gelatine groeit
SaccJiaromyces lactis uitstekend, ook hier is de stralen-
vorming zeer duidelijk Wordt iSacc/j. Zac^zs in steriele
melk gebracht, dan is gedurende 3 of 4 dagen eene
geringe gasontwikkeling waar te nemen; terwijl de melk-
suiker verbruikt wordt, blijft de caseïne onveranderd.
Deze mededeelingen van Adametz werden door
Duclaux aan een strenge kritiek onderworpen.
Duclaux is van meening, dat de verschillen, die
volgens Adametz tusschen Sacch. lactis en de gist
van Duclaux bestaan, niet van dien aard zijn, dat
er veel waarde aan gehecht mag worden.
Duclaux wijst er op, dat Adametz, die zoo
nauwkeurig den vorm der cellen eu het voorkomen
der koloniën heeft beschreven, verzuimd heeft quanti-
tative suiker- en alkoholbepalingen te verrichten, dat
hij dus niet in staat was te beoordeelen of de suiker
geheel vergist dan wel voor een grooter of klei-
ner deel geoxydeerd werd. Bovendien is, volgens
Duclaux, het kweeken op gelatine geen geschikt
middel om verschillende gistsoorten van elkander te
onderscheiden, en omgekeerd mag, volgens dezen onder-
zoeker, aan het overeenstemmen in voorkojnen der
1) Volgens Adametz vertoont do gist van Duclaux wel
eenzelfden groei op de oppervlakte der gelatine, maar is by deze
van stralenTorming niets waar tc nemen.
2) Annales do 1\'Institut Pasteur. T. HL
-ocr page 17-gelatinekiüturen niet veel waarde worden gehecht.
Het aanwezig zijn van stralenbundels ter zijde van het
steekkanaal acht Duclaux niet karakteristiek.
Een tweetal gistsoorten, beide in staat melksuiker
te vergisten, werden door Dr. Beyerinck op het
congres te Leiden (1889) besproken en in het Central-
blatt für Bacteriologie, Bd. VI, beschreven. De eene,
uit kefyrmelk verkregen, en daarom Saccharomyces
Kefyr genoemd onderscheidt zich van Saccharomyces
ccrevisiae behalve door het vermogen om melksuiker
te vergisten vooral daardoor, dat zij niet in staat is
om maltose te vergisten, en bovendien door den vorm,
de grootte en den inhoud der cellen.
De vorm, wel is waar inconstant, is in het alge-
meen beslist langwerpig; de grootte, eveneens zeer
afwisselend, is gewoonlijk 5 tot 6 mikron, maar kan
ook 20 en meer mikron bedragen, vooral in oude kolo-
niën werden zulke groote cellen waargenomen; boven-
dien had in die koloniën de wand van een groot aantal
cellen oen donkere kleur gekregen, wellicht ten gevolge
van uitputting van den voedingsbodem. De celkern
was steeds duidelijk zichtbaar; askosporen werden niet
waargenomen.
Do andere gist verkreeg Dr. Beyerinck uit
Edammer kaas; hij bestempelde haar daarom met den
naam van Saccharomyces \'fyrocola. De cellen, rond van
vorm, zijn ongeveer drie tot vier mikron groot; do
kernen zijn duidelijk zichtbaar en onregelmatig van
gedaante; van askosporen word niets waargenomen.
Dr. Beyerinck acht het waarschijnlijk dat de Edam-
mer-kaasgist dezelfde is als die, welke door Duclaux
beschreven werd; Saccharomyces Kefyr zou identisch
zijn met Saccharomyces lactis Adametz.
6
Dr. Beyerinck neemt aan, dat Sacch. Kefyr en
Sacch. Tyrocola de melksuiker door een enzym inver-
teeren, alsvorens haar in alkoholische gisting over te
brengen; dit melksuiker splitsend enzym bestempelde
genoemde onderzoeker met den naam lactase.
In overleg met Dr. Beyerinck, die zoo welwil-
lend was kefyrgistkulturen te mijner beschikking te
stellen, besloot ik deze gist aan een nader onderzoek
te onderwerpen, waarbij ik mij vooral wilde toeleggen
op de studie van het inverteerend enzym en van de
voedingsvoorwaarden van dit organisme.
Terwijl Dr. Beyerinck vroeger, met goed.succes,
zich van eene biologische methode bediende, heb
ik uitsluitend de methoden van scheikundig onder-
zoek gebezigd; wel is waar zijn deze niet zoo gevoelig,
maar zij zijn, in verreweg de meeste gevallen gemak-
kelijker en zekerder, en bovendien hangt het resultaat
niet in die maté van bijomstandigheden af, als dat bij
de biologische methoden het geval is.
Mijne tvaarnemingen zijn, zooals blijken zal, volkomen
in overeenstemming met die van Dr. Beyerinck;
op een enkel, niet onbelangrijk punt, meen ik evenwel
eene andere verUaring der waargenomen feiten te moe-
ten aannemen als die, welke genoemde onderzoeker
gekozen heeft. Het betreft n.1. de verklaring van het
sterke lichten der lichtbacteriën in do omgeving van
kefyrgist, welke op melksuiker bevattenden P/w5i>/ior<?5-
cens-grond gekweekt wordt.
1) Dr. Beyerinck bediende zich van den z.g. lichtcndcn,
grond, ook Phosphorenscens-grond genoeuii. Zio hierover pag. 31.
Dr. Beyerinck neemt aan, dat dit lichten berust
op eene inversie der melksuiker door het inverteerend
enzym der kefyrgist; een andere verklaring van dit
verschijnsel is door genoemden onderzoeker wel is waar
niet gegeven, maar eenige opmerkingen, in zijne pu-
blicatie verspreid, kunnen als vingerwijzingen daarheen
fungeeren. Van die aanwijzingen heb ik gebruik ge-
maakt, om tot eene verklaring van het genoemde ver-
schijnsel te komen, toen het mij gebleken was, dat
een inversie van de melksuiker door het inverteerend
kefyrgistenzym inderdaad niet plaats vindt; een en
ander wordt in de tweede paragraaf van deze verhan-
deling uitvoeriger besproken.
Alvorens de kefyrgistkulturen en de kefyrgistcellen
te beschrijven, wil ik er op wijzen, dat i-eeds een
tweetal onderzoekers tevergeefs getracht hebben uit
kefyr eeno melksuiker vergistende gistsoort te isoleeren;
in de eerste plaats zij hier Duclaux genoemd;
Duclaux isoleerde uit kefyr eene gist, welke op
melksuiker geenerloi werking oefende. Hij acht het
daarom waarschijnlijk dat in do uit melk bereide
alkoholische dranken geen gisting dpr melksuiker als
zoodanig heeft plaats gehad, maar dat de melksuiker
vooraf geïnverteerd is door een zuur of door een enzym,
afgescheiden door do in kefyr tevens voorkomende
fermenten. Die zuur- of enzymwerking beschouwt hij
als niet zeer krachtig, omdat hij in kefyrmelk uit den
handel steeds nog 1 a 2% melksuiker vond.
Inderdaad kon ook ik in kefyrmelk uit den handel
de aanwezigheid van oene niet onbelangrijke hoeveel-
heid melksuiker aantoonen; ik bediende mij daartoe
1) Annales do rinstitut Tastour. T. I, p. 574.
-ocr page 20-van het phenylhydrazine-réagens van Fischer. \')
De aanwezigheid van melksuiker bewijst evenwel
slechts, dat de gisting dier suiker niet snel en niet
volledig is geweest, en is evenzeer begrijpelijk bij eene
directe vergisting door bepaalde gistcellen, als bij voor-
afgaande inversie door een zuur of een enzym, af-
komstig van fermenten.
Behalve Duclaux heeft ook Cochin uit kefyr
eene gistsoort geïsoleerd, die melksuiker niet in alko-
hol en koolzuur vermocht te splitsen.
In de mij toegankelijke literatuur heb ik niets meer
vermeld gevonden van pogingen om uit kefyrkorrels
een melksuiker vergistend mikroorganisme te isoleeren.
Daar het niet op mijnen weg lag den bouw dier korrels
en de eigenschappen der daarin voorkomende fermenten
te bestudeeren, maak ik hier geen melding van de
verschillende mikroskopische onderzoekingen der kefyr-
korrels.
Zooals ik reeds vermeldde, is de door mij onderzochte
gist afkomstig van Dr. Beyerinck, die zoo vrien-
delijk was mij menigen nuttigen wenk te geven en
wiens raad ik nimmer tevergeefs inwon, wanneer ik
onverwachte moeilijkheden ondervond.
De kefyrgist kweekte ik op mout-pepton-druiven-
suiker-gelatine, waarvan de samenstelling en de be-
reiding evenals die van alle andere voedingsstoffen
in het aanhangsel vermeld wordt; dat ik in plaats
van glucose geen lactose bezigde had hierin zijn grond ,
dat ik dezelfde gelatine wilde gebruiken voor het
kweeken van biergist en dus genoodzaakt was een
1) Zie pag. 12. 2) Zie pag. 47.
-ocr page 21-9
koolhydraat te kiezen, dat door beide gistsoorten gemak-
kelijk geassimileerd wordt; ware dit niet het geval
geweest dan zou zeker het gebruik van melksuiker de
voorkeur verdiend hebben, omdat dit koolhydraat voor
Saccharomyces Kefyr een zoo uitnemend voedsel is.
Van de inentingsstreep uitgaande breidt zich de gist
met vrij groote snelheid over de gelatine uit; na een
10 tal dagen is, bij kamertemperatuur, de breedte van
de kuituur een vijftal millimeter geworden.
Terwijl de biergist als helder-witte, onregelmatige
klompen de gelatine bedekt, heeft een jonge kefyr-
gistkultuur min of meer het voorkomen van een paarl-
moerachtig glinsterende laag, waarvan het oppervlak
naar dat der gelatine schuins afloopt, een groot aantal
fijne transversale groefjes bezit, en waarvan de rand
fijn gekarteld is.
Bij de verdere ontwikkeling breidt zich de rand als
een dunne laag over de gelatine uit, zoodat er een
vrij scherpe tegenstelling ontstaat tusschen het cen-
trale gedeelte der kuituur, \'dat een grijswitte kleur
bezit en de peripherie, welke bij opvallend licht grijs
gekleurd schijnt, en tevens behalve de fijne inkervingen,
ook groote inhammen vertoont en daardoor een meer
gelobd voorkomen verkrijgt.
Bij verderen groei verdwijnt dio tegenstelling tusschen
centrum en peripherie min of meer, do oppervlakte
wordt dof, en tevens ziet men, wanneer de kuituur
eon drietal weken oud is, van verschillende punten
van hare ondervlakte een aantal fijno stralen de ge-
latine binnendringen.
Deze straienhuudcls zijn uit een kleiner of grooter
aantal divergeerende stralen samengesteld; zij worden
talrijker en grooter naarmate de kuituur ouder wordt,
10
zoodat eindelijk de ondervlakte der kuituur een fluweel-
aclitig voorkomen verkrijgt; onderwijl droogt de gist
min of meer uit en bedekt als een dun gerimpeld
vliesje de gelatine.
Bij mikroskopiseh onderzoek blijken de cellen ovaal
van vorm te zijn en een groote neiging te bezitten om
in de lengte uit te groeien. Terwijl in een gelatine-
kultuur, welke 10 dagen oud is, het aantal lange cellen
nog zeer gering heeten raag, neemt dit aantal spoedig
toe, en ziet men in kuituren, die eenige weken oud
zijn, geheele reeksen van langwerpige, worstvormige
cellen, die twee of meer vacuolen bezitten, terwijl in
de kleine, meer ovale vormen slechts \'ééh vacuole
voorkomt.
Behalve kleine ovale en groote langwerpige cellen,
ziet men ook groote ronde, die met den naam van
reuzencellen bestempeld zouden kunnen worden. Hier
en daar bevinden zich aan eene cel twee dochtercellen,
hetzij beide aan één pool, hetzij aan iedere pool één.
Kleuring met methyleenblauw, genti\'anaviolet en hae-
matoxyline stelde mij niet in staat om aan de cel meer
bijzonderheden waar te nemen.
Door gebruik te maken van joodjoodkalium verkrijgt
men in vrij jonge kuituren, 1 tot 3 weken oud, bij
een aantal cellen eene fraaie glycogcen-reactie, die
echter bij oudere gistcellen niet of althans niet met
zekerheid verkregen worden kan. De geheele cel is
daarbij bruingekleurd, bruingeklcurde koi-rels of massa\'s
zijn niet te ontdekken zoodat aangenomen moet wor-
den, dat het glycogeen door het geheele protoplasma
verspreid is.
Bij het^ mikroskopiseh onderzoek der stralenbundels
blijken deze een groot aantal langwerpige gistcellen
11
te bevatten. Iedere stralenbundel kan het best verge-
leken worden bij een boom, waarvan de takken uit
aaneengeschakelde worstvormige cellen bestaan.
Om deze gemakkelijk zichtbaar te maken brengt
men een schijfje der gelatine op een objectglas, en lost
de gelatine op in sterk azijnzuur, dat de cellen vrij-
wel onveranderd laat.
De zwak zure mout-pepton-druivensuiker-gelatine
wordt door de kefyrgist niet, althans niet duidelijk,
tot smelting gebracht. De oppervlakte er van wordt
wel een weinig verdiept, maar dat hierbij de verdam-
ping een hoofdrol speelt is zeer waarschijnlijk. De
vraag, of de gelatinedeeltjes door de binnendringende
cellen der stralenbundels gepeptoniseerd en geassimileerd
worden, dan wel eenvoudig ter zijde worden gedrukt,
zal wel niet voor beantwoording vatbaar zijn; het feit
dat die cellen in de stralenbundels nergens opeenge-
hoopt zijn, maar slechts dunne en weinig divergeei\'onde
takken vormen, doet in de eerste plaats aan een ter-
zijde dringen der gelatinedeeltjes denken.
Uit de hier gegeven beschrijving der kuituren van
Saccharomyces Kefyr blijkt, dat Dr. Beyerinck niot
ten onrechte deze gist voor identiek houdt met Saccha-
romyces lactis Adametz. \')
De studie van het kefyrgistenzym trok mij vooral
daarom aan, omdat ik meende, dat reeds eon opper-
1) Do vorondorstolUng van Dr. Boyorinck, dat do door hom
boschrovon Sacch. Tyrocola identiek is mot do gist van Duclaux,
kan niot juist zjjn, omdat do gist van Duclaux maltose vergist,
hetgeen Sacch. Tyrocola niet doet.
12
vlakkig en onvolledig onderzoek van dit, zelfs melk-
suiker inverteerend enzym, belangrijke resultaten zou
opleveren. In mijne verwachtingen zag ik mij evenwel
teleurgesteld, zoodat ik mijn voornemen opgaf om, op
gelijke wijze als Barth dit voor de biergistinvertine
gedaan heeft, uit de kefyrgist het enzym in zooveel
mogelijk zuiveren toestand te isoleeren. AVegens de
groote moeilijkheden, voor mij aan het kweeken van
groote hoeveelheden kefyrgist verbonden, heb ik voor-
namelijk het in de kuituurvloeistof gediffundeerde
enzym bestudeerd, waarbij ik zorg droeg door controle-
proeven na te gaan of de overige bestanddeelen ook
van invloed waren op het resultaat; tevens verzuimde
ik niet kefyrgistaftreksels te bezigen, dio overigens
dit onaangename hebben, dat zij sterk opaliseerend
zijn zoodat het polarimetrisch onderzoek eenigszins
bezwaarlijk gaat.
Om na te gaan of de melksuiker geïnverteerd was,
heb ik mij in de meeste gevallen van het polarimetrisch
onderzoek bediend; bij eenige oefening zijn de resul-
taten • zeer nauwkeurig en doen ons tevens den graad
der invei\'sie kennen; tevens maakte ik gebruik van het
phenylhydrazine-reagens \') om mij van het al of niet
aanwezig zijn der inversieproducten te overtuigen;
melksuiker, maltose en raffinose leveren n.1. met dit
reagens resp. phenyllactosazon, -maltosazon en -raffi-
nosazon, welke in koud water moeilijk, doch in warm
1) Hieronder wordt verstaan een oplossing van zoutzure pho-
nylhydtazine plus natriumacetaat in water. Do volgende vloeistof
werd door mij gebezigd: 10 gram zoutzure phenylhydrazine in do
warmte opgelost in 50 c.c. eener natriumacetaatoplossing, welke
in 100 C.C. 30 gram van dit zout bevatte.
13
water vrij gemakkelijk oplosbaar zijn, terwijl de osa-
zonen van de inversieproducten dier suikers, plienyl-
glucosazon en phenylgalactosazon zoowel in koud als
in warm water moeilijk oplossen.
Wenscht men met bekulp van phenylhydrazine na
te gaan of inversie van rietsuiker heeft plaats gehad,
dan mag men niet vergeten, dat rietsuiker bij lang-
durige verhitting met phenylhydrazine geïnverteerd
wordt; deze inversie, door het reagens zelve, kan
echter geen bron van fouten zijn, daar zij eerst plaats
vindt wanneer de rietsuikeroplossing met het reagens
gedurende ruim een half uur in het kokend waterbad
verhit is; laevulose en glucose evenwel verbinden zich
reeds zeer snel met phenylhydrazinezoodat, wanneer
deze koolhydraten aanwezig waren, reeds binnen 5
minuten na de plaatsing in het waterbad kristallen
van phenylglucosazon zichtbaar worden; wanneer der-
halve in het eerste half uur na de plaatsing van
suikeroplossing plus reagens in het kokende waterbad
geen kristallen gevormd zijn, dan kan men van do
volkomene afwezigheid der inversieproductcn van riet-
suiker overtuigd zijn.
Melksuiker, maltosc en raffinosc worden hij verhitting
met plienylhydrazine-rcagens niet geïnverteerd, althans
niet in de eerste tweo uur; zoolang de mengsels van
suikeroplossing en reagens in het kokende waterbad
zich bevinden vormen zich dus geen kristallen, daar bo-
vendien de osazonen dier suikers gemakkelijk in warm
water oplosl)aar zijn; bij bekoeling evenwel heeft met
kleinere of grootere snelheid kristalafscheiding plaats.
Het onderzoek der vloeistoffen met behulp van
phenylhydrazine vereischt minder tijd en minder ma-
teriaal dan het polarimetrisch onderzoek, is echtor
14
minder nauwkeurig en niet tevens quantitatief.
Bij het onderzoek van vloeistoffen, vooral van gist-
aftreksels naar de aanwezigheid van enzymen, dient
men met volkomene zekerheid de werking van lagere
organismen buiten te sluiten. Het door prof. Fokker
en Salkowski aanbevolen chloroform seheen mij hier-
toe het geschikste middel te zijn. Alvorens van deze
stof bij mijn onderzoek gebruik te maken, wilde ik
er mij van overtuigen, dat het chloroform werkelijk
in staat is om in zuivere riet- en melksuikeroplossingen,
en in die, welke, gelijk de kuituurvloeistoffen en de
gistaftreksels, peptonen en ander bacteriën-voedsel be-
vatten, de ontwikkeling en de werking van lagere
organismen tegen te gaan, vooral omdat in het alge-
meen de temperatuur, waarbij de enzymen het krach-
tigst werken, dezelfde is als die, waarbij bacteriën
het weligst groeien.
De volgende proeven werden dus door mij genomen.
Een met chloroform verzadigde rietsuikeroplossing,
welke in een 2 dM. lange buis het licht resp. 163\',
162\', 162\' \') dus gemiddeld lO»\' naar rechts draaide,
plaatste ik in een waterbad van 35° C.
Na 38 uur werd, nadat de vloeistof weder tot kamer-
temperatuur was afgekoeld, op nieuw het draaiend
vermogen bepaald; de grootte der draaiing was toen
4-162\', -j-164\', -t-164\', dus gem. lO»\'.
Een tweede proef gaf de volgende cijfers:
1) Bij do mededeeling mgner proeven meende ik niet te mogen
volstaan mpt de opgave van do gemiddelde waarden, maar allo
waargenomen en berekende cijfers to moeten vermelden, opdat de
graad van nauwkeurigheid door een ieder beoordeeld zou kunnen
worden.
15
draaiing aanvankelijk, 170\', 173\', 172\', dus
gem. 173\';
plaatsing in een waterbad van 35° C.;
grootte der draaiing na 38 uur: -f" 170\', 168\',
172\', 166\', gem. 169\';
na 158 uur: 168\', 170\', 170\', 170\', gem.
ITO\'.
Een met chloroform verzadigde melksuikeroplossing,
welke het licht 400\' (het gemiddelde uit 500\', 504\',
496\', 498\', 498\' en 500\') naar rechts draaide, werd in
een waterbad van 35° C. geplaatst.
Draaiing na39 uur: 514\', 506\', 510\', 506\',
512\', 500\', gom. 508\';
na 304 uur: 510\', 506\', 508\', 508\', 508\',
gem. 508\'.
Een met chloroform verzadigde, neutrale, pepton
bevattende kandijsuikeroplossing, waarvan de draaiing
aanvankelijk
264\', 266\', 264\', 266\', gom. 205\' be-
droeg, werd geplaatst in een waterbad van 32\'\' C.;
draaiing na 17 uur: 264\', 264\', gom. 301\';
na 97 uur: 270\', 270\', 264\', 264\', gem.
»07\'.
Na deze proeven, waarin op nieuw gebleken was,
dat chloroform de ontwikkeling van inverteerende mi-
kroben volkomen belet, kon ik overgaan tot prooven
met Saccharomyccfi Kcfyr.
Proef 1.
In een aantal kookliesschen van Erlenmeyer, van
500 c.c., ten deele mot melksuiker-kandijsuiker-bouillon
gevuld, (in elk 150 c.c.), bracht ik met een platinadraad
16
eene geringe \'hoeveelheid kefyrgist, welke gedurende
38 uur op mout-pepton-druivensuiker-gelatine gekweekt
was. De hoeveelheid gist, welke in elk der flesschen
was gebracht, scheen te klein te zijn geweest, zoodat
ondanks krachtigen groei na 2 dagen de suiker niet
geheel verbruikt was. Om na te gaan of in de kui-
tuurvloeistof een enzym aanwezig was, verwijderde ik
de nog aanwezige suiker door de kuituurvloeistof met
chloroform te verzadigen, en daarna, in perkament-
papieren buizen en in bedekte glazen, tegen chloro-
formwater te laten dialyseeren. De inhoud der dialy-
satoren bleek daarna suikervrij te zijn, en werd tot de
volgende proeven gebezigd.
20 c.c. eener kandijsuikeroplossing werden met 20 c.c.
der kultuurvloeiatof vermengd;
draaiing, onmiddelijk na de vermenging: 276\',
-t-276\', 274\', 274\', gem. 375\';
het mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 18uur: 158\', 160\', 160\', 158\',
gem. 150\';
na 96 uur: —124\', —123\', gem. —131\'.
De aanwezigheid van een inverteerend enzym kon
dus zeker geacht wordeii; door de dialyse waren aan
de vloeistof de zure zouten onttrokken, zoodat do in-
versie slechts aan een inverteerend enzym kou toege-
schreven worden.
20 c.c, eener melksuikeroplossing werden met 20 c.c.
der kuituurvloeistof vermengd;
1) In "do prooven I tot VIII werden do suikeroplossingen en
de vloeistoffen, waarin ik de aanwezigheid van een enzym wenschte
aan te toonen, steeds met chloroform verzadigd gehouden.
17
draaiing, onmiddelijk na de vermenging: -j-228\',
228\', 230\', 228\', gem. 339\';
ket mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 19uur: 232\', 233\', 228\', 230\',
gem. 331\';
.na 96 uur: 230\', 230\', gem. 330\'.
De melksuiker was dus niet geïnverteerd.
15 c.c. derzelfde melksuikerpplossing werden met
25 c.c. kuituurvloeistof vermengd;
draaiing onmiddellijk na de vermenging: 150\',
152\', 151\', gem. 151\';
het mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
. draaiing na 97 uur: 156\', 156\', 156\', 158\',
gem. 157\'.
De geringe vermeerdering der draaiing ligt binnen
de fouten der waarneming.
Om volkomen zekerheid te hebben, dat de waarge-
nomen inversie van do rietsuiker door oen enzym ver-
oorzaakt was, kookte ik do kultuurvlooistof, en liet
haar, na bekoeling, op rietsuiker werken.
20 c.c. rietsuikoroplossing werden mot 20 c.c. der
gekookte kultuurvlooistof vermengd;
draaiing onmiddellijk na de vermenging: 264\',
266\', 264\', 266\', gom. 305\';
het mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 17 uur: 264\', 264\', gom. 304\';
na 97 uur: 270\', 270\', 264\', 264\', gem.
3or.
De rietsuiker was volkomen onveranderd gebleven.
Het resultaat van deze proef verwonderde mij zeer
2
-ocr page 30-18
9mmm
en braclit mij niet weinig in verlegenheid; van de
verwachte min of meer volledige inversie van melk-
suiker was geen spoor te ontdekken. Daar ook de
inversie der rietsuiker slechts langzaam geschiedde,
bevatte de vloeistof blijkbaar weinig enzym, de inversie
der melksuiker was misschien om die reden zoo gering,
dat zij aan de waarneming ontsnapte.
Proef II.
In een tweetal kookflesschen van Erlenmeyer, (in
ieder bevond zich 150 c.c. melksuiker-kandijsuiker-
bouillon), bracht ik kefyrgist, welke gedurende 17 uur
in denzelfden bouillon gegroeid was. Krachtig zich ont-
wikkelende, jonge gistcellen in vrij aanzienlijke hoe-
veelheid werden dus voor deze proef gebezigd. De
flesschen werden in een broedstoof geplaatst, tempe-
peratuur 32° C. Na ongeveer 53 uur werden door
decanteeren en filtreeren gist en kultuurvloeistof van
elkander gescheiden, beide werden onderzocht ten einde
het al of niet aanwezig zijn van een enzym vast te
stellen.
A. Onderzoeli der hidtuiirvloeistof. 1°. 25 c.c. kultuur-
vloeistof werden met 25 c.c, chloroformwater vermengd;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: —31\' \'),
— 32\', —31\', gem. —31\';
het mengsel werd geplaatst in een waterbad van*
32° C.;
1) Do in proef II vermelde cijfers dienen eigenlek met 2,5
vermenigvuldigd te worden; van do gemengde vloeistoffen werden
n.1. telkenmale 10 c.c. mot 15 c.c. water verdund; deze verdunde
oplossing werd polarimetrisch onderzocht, de daarbij afgelezen cljfera
zijn hier genoteerd.
19
draaiing na 15 uur: —30\', —28\', —30\', —30\',
gem. — 30\'.
2®. 25 c.c. kultuurvloeistof werden, na gekookt te
zijn, met 25 c.c. chloroformwater vermengd;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: — 34\', — 34\',
— 34\', gem. —34\';
liet mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 14 uur: —33\', —34\', gem. —34\'.
3°. 25 c.c. kandijsuikeroplossing werden met 25 c.c.
kuituurvloeistof vermengd;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 82\', -f- 82\',
gem. 4-8»\';
liet mengsel werd geplaatst in een waterbad van
32° C.;
draaiing na 15 x;ur: 20\', 22\', 22\', 20\',
gem. 31\'.
Uit 1°, 2° en 3° is af te leiden, dat do kultuur-
vloeistof een inverteerend enzym bevat, en tevens, dat
een wellicht aanwezig tryptisch enzym noch het in do
vloeistof aanwezige zuur kaliumphosphaat in staat zijn
het linksdraaiend vermogen van hot pepton to wijzigen.
4°. 25 c.c. kultuurvloeistof worden gekookt en na
bekoeling met 25 c.c. molksuikeroplossing vermengd;
draaiing onmiddelijk na do vermenging: 80\', 80\',
gom. 80\';
het mengsel werd in oen waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 13 uur: 81\', 80\', 84\', 81\',
gom. 83\';
na G2 uur: 8G\', 83\', 79\', 77\', gom. 81\'.
Deze uitkomst bewijst, dat het zuur kaliumphosphaat,
in de concentratie van 0,1%, niet in staat is om, bij
20
eene temperatuur van 32° C. gedurende een tijdsver-
loop van 62 uur, melksuiker te in verteeren.
5°. 25 c.c. kuituurvloeistof werden vermengd met
25 c.c. melksuikeroplossing;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 76\', -f- 76\',
74\', gem. 75\';
het mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 27 uur: -f 78\', 77\', gem. 78\'.
6°. 25 c.c. kuituurvloeistof werden vermengd met
25 c.c. melksuikeroplossing;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 78\', 76\',
76\', 76\', gem. 77\';
het mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst;
draaiing na 15 uur: 76\', 78\', 78\', 80\',
gem. 78\';
na25uur: 78\', 76\', 77\', 78\', gem. 77\';
na 62 uur: 80\', 76\', gem. 78\'.
In 5° en 6° was de melksuiker dus niet geïnverteerd.
Terwijl in de kultuurvloeistof de aanwezigheid van
een rietsuiker inverteerend enzym werd geconstateerd,
was van eene splitsing der melksuiker niets te be-
speuren.
B. Onderzoek der gist. De gist werd met ongeveer
25 c.c. chloroformwater, eerst gedurende 12 uur bij
32° C., en vervolgens gedurende 48\'uur bij kamertem-
peratuur uitgetrokken.
25 c.c. gistaftreksel werden vermengd met 25\' c.c.
melksuikeroplossing;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 114\';
het mengsel werd in een waterbad van 32° C. ge-
plaatst ;
21
draaiing na 5 uur: 108\', 110\', gem. 100\';
na 21 uur: 112\', 112\', 108\', gem. m\';
na 48 uur: 110\', 114\', 110\', 114\', gem.
U3\'.
Ook liet gistaftreksel liet blijkbaar melksuiker on-
veranderd.
Daar noch in proef I, noch in proef II, van eene
splitsing der melksuiker iets te ontdekken was, achtte
ik het dringend noodig, alvorens uit mijne proeven
eenige conclusie te trekken, na te gaan hoe zich de
door mij gebezigde gist verhield tegenover dextrose en
lactose; wanneer de gist werkelijk kefyrgist was,
moesten beide suikers in alkoholische gisting overge-
bracht worden. In dien tijd kultiveerdo ik niet alleen
kefyrgist maar ook wijn-, bier- en kaasgist; de moge-
lijkheid bestond, dat ik mij bij hot etiquetteeren der
kuituurbuisjes had vergist, en dus mot een der andere
gistsoorten had geëxperimenteerd. Voorzichtigheidshalve
ging ik nu op nieuw uit van de kuituur, door mij van
Dr. Beyerinck ontvangen.
Proef III.
In een kookflesch van Erlenmeyer, van 500 c.c.,
bevattende 100 c.c. melksuiker-bouillon, bracht ik met
eenen platinadraad een weinig kefyrgist, gedurende
4 dagen op mout-popton-druivensuiker-gelatine ge-
kweekt; do flesch werd in een waterbad van 32° C.
geplaatst. Na 64 uur werd do proef geëindigd, en de
kuituurvloeistof door decanteeren en filtreeren van do
gist gescheiden.
Het filtraat werd gedestilleerd, hot destillaat woog
38 gram; soortelijk gewicht van het destillaat bij
BP
22
15,5° C. 0,99751, bepaald met bebulp van een picno-
meter van Sprengel; alkoholgehalte in gewichtsprocenten
volgens tabel van Hehner: 1,36; hoeveelheidalkohol
in het destillaat aanwezig: 0.517 gram.
Ongelukkig werd verzuimd te onderzoeken of de
kultuurvloeistof nog reduceerde; waarschijnlijk was dit
wel het geval, en was de suiker nog slechts ten deele
verbruikt.
Froef IV.
In een kookflesch van Erlenmeyer, van 500 c.c., be-
vattende 100 c.c. dextrose-bouillon, bracht ik met een
platinadraad een weinig kefyrgist, gedurende 4 dagen
op mout-pepton-druivensuiker-gelatine gekweekt; de
flesch werd in een waterbad van 32° C. geplaatst. Na
64 uur werd de proef geëindigd, en de kultuurvloeistof
van de gist gescheiden. Het filtraat, dat Fehling\'.s
proefvocht nog sterk reduceerde, werd gedestilleerd;
het destillaat woog 29,322 gram;
soortelijk gewicht bij 15,5° C.: 0,99677;
alkoholgehalte in gewichtsprocenten: 1,83;
hoeveelheid alkohol: 0,537 gram.
Aanvankelijk veronderstelde ik, dat deze langzame
vergisting het gevolg was van een te gering zuurge-
halte van den bouillon; het bleek mij evenwel, dat
toevoeging van wijnsteenzuur den groei niet bevordert.
Later kwam ik tot de overtuiging, dat ik te weinig
gist had overgebracht en droeg ik zorg het gistquantum
grooter te nemen door mij van een platinaoogje te
bedienen; sedert dien tijd kreeg ik werkelijk betere
resultaten.
23
Froef V.
In een kookflesch van Erlenmeyer, van 500 c.c.,
bevattende 150 c.c. melksuiker-bouillon, bracht ik een
vrij aanzienlijke hoeveelheid kefyrgist, gedurende 6
dagen gegroeid op moiit-pepton-druivensuiker-gelatine;
de hoeveelheid melksuiker, in den bouillon aanwezig,
werd nauwkeurig bepaald, zij bedroeg 4,376 gram (zie
pag. 50).
De kookflesch werd geplaatst in een waterbad van
29° C. en 72 uur daarin gelaten; daarna werden gist
en kuituurvloeistof afzonderlijk onderzocht.
Do kultuurvlooistof reduceerde Fehling\'s proefvocht
niet meer, zij werd niet meer geel gekleurd bij koking
met natronloog; ook door polarimetrisch onderzoek werd
de volkomene afwezigheid van suiker geconstateerd;
de vloeistof draaide n.1. het licht naar links en wel
half zoo sterk als de bij de bereiding van don bouillon
gebezigde peptonoplossing (zie pag. 50).
Van de kuituurvloeistof werd een derde, 50 c.c., ge-
destilleerd; het destillaat woog 17,5 gram;
soortelijk gewicht bij 15,5° C. : 0,99499;
alkoholgehalte in gewichtsprocenten: 2,84;
hoeveelheid alkohol in 50 c.c. kuituurvloeistof aan-
wezig: 0,497 gram; in 150 c.c. dus 1,491 gram.
Ofschoon do melksuiker geheel verbruikt was, was
de hoeveelheid alkohol geringer, dan uit do molk.suiker
gevormd had kunnen zijn. \')
In do kuituurvloeistof werd tevens naar de aanwe-
zigheid van een inverteerend enzym gezocht.
1) Uit 4,37G gram melksuiker had 2,235 gram alkohol gevormd
kTinnen worden.
24
1°. 25 c.c. kuituurvloeistof en 25 c.c. kandijsuiker-
oplossing werden vermengd;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: -j" 252\',
-f 254\', 254\', 254\', gem. 354\';
het mengsel werd in een waterbad van 29° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 14 uur: —108\', —106\', —108\', gem.
—107\'.
Nog op andere wijze toonde ik aan, dat de rietsui-
ker werkelijk geïnverteerd was; in een reageerbuis
vermengde ik 5 c.c. van de, het gepolariseerde licht
linksdraaiende, vloeistof met 4 c.c. phenylhydrazine-
reagens ; vervolgens plaatste ik het buisje in het kokende
waterbad; reeds na 5 minuten waren phenylglucosa-
zonkristallen in grooten getale aanwezig.
50 c.c. der kuituurvloeistof vermengde ik met
50 c.c. melksuikeroplossing;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 260\',
-f260\', -1-260\', gem. -f 300\';
het mengsel werd in een waterbad van 29" C. ge-
plaatst ;
draaiing na 14uur: -f260\', -f260\', -f262\', -f260\',
gem. -f301\'.
Op dien tijd werd het mengsel ook met behulp van
het phenylhydrazine-reagens onderzocht; bij 5 c.c.
vloeistof voegde ik 4 c.c. reagens; het reageerbuisje
bleef een uur in het kokende waterbad staan, kristal-
len vormden zich niet, alhoewel de vloeistof een bruin-
gele kleur had gekregen. Toen het buisje eenige
oogenblikken uit het waterbad genomen was, vormde
zich een "menigte kristallen van phenyllactosazon, welke
bij verwarming wederom oplosten; van eene inversie der
melksuiker was dus ook op deze wijze niets te bemerken.
m
2Ö
Draaiing na 63 uur: 258\', 262\', 260\', 260\',
gem. 360\'f
na 111 uur: 260\', 260\', gem. 360\'.
Ook de gist zelve werd aan een onderzoek onder-
worpen; zij werd gedurende bijna 3 dagen met chloro-
formwater uitgetrokken; dit aftreksel werd evenwel
niet afzonderlijk onderzocht, maar vermengd met het
gistaftreksel beboerende bij proef VI.
Proef YI.
De inrichting van dezo proef was gelijk aan die van
proef V; het kweekon der gist duurde 92 uur. Zoowel
in kultuurvloeistof als gist werd naar oen enzym ge-
zocht.
35 c.c. kultuurvloeistof werd met 35 c.c. molksuiker-
oplossing vermengd;
draaiing onmiddelijk na do vermenging: 134\',
134\', gom. 134\';
hot mengsel word in oon waterbad van 29° C. ge-
plaatst ;
draaiing na 22 uui-: 134\', 134\', gom. 131\';
draaiing na 11) dagon: 138\', 138\', 137\',
gom. 138\'.
Do gist word gedurende 2 dagon mot chloroformwater
uitgetrokken, het gistaftreksel word mot dat vau
proef V veroonigd.
1°. 35 c.c. van do vereenigde gistaftroksels worden
met 35 c.c. molksuikeroplossing vermengd;
draaiing onmiddelijk na do vermenging: 260\',
260\', 258\', 260\', gem. 300\';
het mengsel werd in een waterbad vau 29° C. ge-
plaatst ;
^s^^^mmmsmmamBmmmmmmm
26
draaiing na 16 uur: 256\', 260\', 4- 260\', 260\',
gem. 359\';
na 41 uur: 260\', 262\', gem. 361\'.
2®. 35 c.c. van de vereenigde gistaftreksels werden
met 35 c.c. kandijsuikeroplossing vermengd;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 288\',
290\', gem. 389\';
het mengsel werd in een waterhad van 29° C. ge-
plaatst;
draaiing na 16 uur: —92\', —92\', gem. —93\';
na 27 uur: —94\', —92\', gem. —93\'.
Terwijl de rietsuiker binnen 16 tmr volledig geïnverteerd
werd, was van een splitsing der melksuiker niets te be-
merken.
Proef VII.
Tn een kookflesch van Erlenmeyer, groot 500 c.c.,
bevond zich 150 c.c. melksuiker-bouillon. In deze vloei-
stof,. bevattende 4,376 gram melksuiker, werd gebracht
eene vrij groote hoeveelheid gist, gedurende 6 dagen
op mout-pepton-druivensuiker-gelatine gekweekt; de
flesch werd geplaatst in een waterbad van 29° C. Na
140 uur werd de gist van de kultuurvloeistof afgefil-
treerd; beide werden afzonderlijk onderzocht. De kul-
tuurvloeistof reduceerde Fehling\'s proefvocht niet meer.
40 c.c. der vloeistof werden gedestilleerd; gewicht
van het destillaat: 28,183 gram;
soortelijk gewicht bij 15,5° C.: 0,99707;
alkoholgehalte in gewichtsprocenten: 1,64;
40 c.c.\' kultuurvloeistof bevatten dus 0,462 gram
alkohol; in 150 c.c. was dus aanwezig 1,733 gram.
27
1®. 20 c.c. kultuurvloeistof werden vermengd met
25 c.c. kandijsuikeroplossing:
draaiing onmiddelijk na de vermenging: -f" 308\',
310\', gem. 309\';
het mengsel werd in een waterbad van 29° C. ge-
plaatst;
draaiing na 15 uur: —116\', —118\', gem. —117\'.
2°. 35 c.c. Imltuurvloeistof werden vermengd met
35 c.c. melksuikeroplossing;
draaiing onmiddelijk na de vermenging: 212\',
208\', gem. 310\';
het mengsel werd in een waterbad van 29® C. ge-
plaatst ;
draaiing na 16 uur: 206\', 210\', gem. 308\';
na -40 dagen: 212\', 212\', gem. 212.
De gist werd gedurende 44 dagen met chloroform-
water uitgetrokken; in het gistaftreksel werd slechts
met behulp van phenylliydrazine naar de aanwezigheid
van een inverteerond enzym gezocht.
Een deel van het gistaftreksel vermengde ik met
een gelijk volumen kandijsuikeroplossing; 5 c.c. van
dat mengel werden onmiddelijk met phenylhydrazine-
reagens onderzocht; toen liet reageerbuisje 45 minuten
in het kokende waterbad had gestaan, werden de eerste
kristallen zichtbaar; hieruit is met zekerheid af te
leiden, dat in het gistaftrelc.sel geen inversieproducten
van rietsuiker aanwezig waren. 5 c.c. van bovengenoemd
mengsel werden in een waterbad van 29° C. geplaatst
en na 24 uur eveneens met Phenylhydrazine onderzocht;
5 minuten na de plaatsing in het waterbad was het
reageerbuisje reeds met eene kristalbrij gevuld.
Een ander gedeelte van het gistaftreksel vermengde
ik met een gelijk volumen melksuikeroplossing; ook
28
hier werden 5 c.c. van het mengsel onmiddellijk met
phenylhydrazine-reagens (4 c.c.) onderzocht; het rea-
geerbuisje bleef een uur in het waterbad staan; kris-
tallen vormden zich eerst, toen het buisje uit het
waterbad verwijderd was. Het overige gedeelte van
het mengsel werd in een waterbad van 29° C. geplaatst;
na 24 uur werd bij 5 c.c. daarvan 4 c.c. phenylhy-
drazine-reagens gevoegd; ook hier vormden zich eerst
kristallen, toen het buisje, na een uur lang in het
waterbad te hebben gestaan, daaruit verwijderd was.
Na 4 dagen werd nogmaals 5 c.c. onderzocht, en het-
zelfde resultaat verkregen,
In de volgende proef trachtte ik de voorwaarden
voor de gisting gunstiger te maken door zorg te dra-
gen, dat het quantum lucht, boven de vloeistof in de
kookflesschen aanwezig, geringer was; dit geschiedde
zoowel door het gebruik van kleiner kookflesschen als
door vermeerdering van het volumen der vloeistof,
Froef VIII.
Twee kookflesschen, ruim 300 c.c. groot, bevatten
ieder 200 c.c. melksuiker-bouillon. In beide werd ge-
bracht eene vrij groote hoeveelheid gist, gedurende
een 4 tal weken op mout-pepton-druivensuiker-gelatine
gegroeid; de kookfleschen werden gedurende een drietal
dagen in een waterbad van 29® C. geplaatst; kultuur-
vloeistof en gist werden beide onderzocht.
De kultuurvloeistof reduceerde Fehling\'s proefvocht
niet meer; 1°. 50 c.c. er van werden gedestilleerd,
gewicht van het destillaat: 33,578 gram;
soortelijk gewicht bij 15,5« C.: 0,99707;
alkoholgehalte in gewichtsprocenten: 1,64;
29
alkohol, in 50 c.c. kultuurvloeistof aanwezig: 0,551 gr.
2". Nogmaals werden 50 c.c. gedestilleerd;
gewicht van het destillaat: 18,357 gram;
soortelijk gewicht hij 15,5» C.: 0,99454;
alkoholgehalte in gewichtsprocenten: 3,10;
hoeveelheid alkohol, in 50 c.c. kultuurvloeistof aan-
wezig: 0,569 gram.
Uit 2,917 gram melksuiker had zich dus gevormd
1,120 gram alkohol.
Beide destillaten gaven met natronloog en joodjood-
kalium de jodoformreactie.
In de kultuurvloeistof werd met behulp van phenyl-
hydrazine naar een inverteerend enzym gezocht.
1°. 5 c.c. werden vermengd met 5 c.c. kandijsuiker-
oplossing: van het mengsel werden 5 c.c. onmiddelijk
onderzocht, de overige c.c. gedurende 24 uur bij eene
temperatuur van 29° C. gehouden. In de onmiddelijk
onderzochte vloeistof ontstonden na toevoeging van
4 c.c. phenylhydrazine-reagens en plaatsing in een flink
kokend waterhad, in de eerste drie kwartier uurs, geen
kristallen; het restant der vloeistof, op gelijke wijze
behandeld, veranderde reeds na 5 minuten in eon kris-
talbrij; blijkbaar was hier do kandijsuiker vrij wel
volledig geïnverteerd.
2°. 10 c.c. kultuurvlooistof worden vermengd met
10 c.c. melksuikeroplossing; oen dool van het mengsel
werd onmiddellijk, eon deel na 1 dag, eon derde deel
na 4 dagen mot phenylhydrazino onderzocht; phenyl-
glucosazon- en phenylgalactosazonkristallen vormden
zich in geen dier prooven; de melksuiker was dus zeer
zeker niet geïnverteerd.
De gist werd gedurondo 4 dagen met ongeveer 40
c.c. chloroformwater uitgetrokken.
30
1°. 2,5 c.c. van het sterk opaliseerende gistaftreksel
werden met 2,5 c.c. kandijsuikeroplossing vermengd;
het mengsel werd in een waterbad van 29° C. geplaatst
en na 19 uur met phenylhydrazine onderzocht; 10
minuten na de plaatsing in het waterbad had zich
reeds een kristalbrij gevormd.
2°. 5 c.c. van het gistaftreksel wei\'den vermengd
met 5 c.c. melksuikeroplossing en geplaatst in een
waterbad van 29® C. Na 24 uur werd, met behulp
van phenylhydrazine, de algeheele afwezigheid van
glucose en galactose geconstateerd.
De krachtig werkende kultuurvloeistof gebruikte ik
om na te gaan of het inverteerend enzym ook op
maltose en op raffinose werkt.
1°. 10 c.c. werden vermengd met 10 c.c. maltose-
oplossing ( 10 %); deze 20 c.c. werden in 4 deelen
a, h, c en d, ieder van 5 o.e., verdeeld; a werd on-
middelijk na de vermenging onderzocht, b, c en d
werden in een waterbad van 29° C. geplaatst en resp.
na 4, na 5 en na 6 dagen met phenylhydrazine onder-
zocht; a werd, na toevoeging van 4 c.c. phenylhydra-
zine-reagens gedurende 2 uur in het kokende waterbad
verwarmd; geen kristallen waren toen zichtbaar, deze
vormden zich zeer snel bij het afkoelen der vloeistof;
hy c en d leverden hetzelfde resultaat.
Maltose wordt dus door het Jcefyryisienzj/m niet (/du-
verteerd.
2°. 50 c.c. kultuurvloeistof werden vermengd met
50 c.c. raffinoseoplossing ( 8 %);
draaiing onmiddelijk na de vermenging: -f- 450\',
-f 446\', -f 446\', gem. 41T\';
het mengsel werd in een waterbad van 29° C. ge-
plaatst ;
31
draaiing na 18 uur: 404\', 402\', 402\', gem.
403\'; \')
na 117 uur: 258\', 254\', gem. 356\'.
Raffinose wordt door het hefyrgistenzym geïnverteerd.
Terwijl de hier beschreven proeven hebben aange-
toond, dat het inverteerend enzym der kefyrgist riet-
suiker en raffinose splitst, maar melksuiker en maltose
onveranderd laat, vindt men in de verhandeling van
Dr. Beyerinck vermeld, dat ook de melksuiker door
het kefyrgistenzym wordt geïnverteerd en bestempelde
hij het daarom met den naam lactase. Daar genoemde
onderzoeker op geheel andere wijze, als thans door
mij geschied is, de kefyrgist aan een onderzoek heeft
onderworpen, dient hier eenigszins uitvoerig de door
hem gevolgde methode beschreven te worden.
Dr. Beyerinck bediende zich van denzoogeuaam-
den lichtenden grond, eene gelatinelaag, waarin een
groot aantal individuen van Photóbactcrium phosphorcsccns
gebracht zijn. Deze lichtbacterie behoort tot de pepton-
koolstof-bacteriën (zie hierover pag. 36); zoowel voor
den groei als voor het lichten vereischen deze bacteriën
de gelijktijdige tegenwoordigheid van een peptonachtig
lichaam, dat de noodigo stikstof kan leveren, en van
een tweede stof, dio al of niot stikstofvrij kan wezen,
als koolstof-bron.
Het experiment, op grond waarvan Dr. Beyerinck
hot bestaan van oen melksuiker-splitsend enzym aan-
neemt, vindt mon o. a. beschreven in do Verslagenen
1) Golyktüdig word liet mcngsol mot behulp van phenylhydrazine
onderzocht; binnen 10 minuten na do plaatsing in liet waterbad
hadden zich kristallen gevormd, waarschijnlijk van phenylglucosazon.
32
Mededeelingen der koninklijke Akademie van "Weten-
schappen , afdeeling Natuurkunde, deel VII, pag. 297.
Aan zeewater-pepton-gelatine voegde genoemde on-
derzoeker een overmaat van PJiotohacterium phospJiorescens
toe. Na korten tijd hield het lichten van de gelatine-
laag op wegens gebrek aan assimileerbare koolstofver-
bindingen. Nu liet hij daarin diffusie-velden ontstaan
van rietsuiker, raffinose en melksuiker, alle lichamen,
welke niet door genoemde lichtbacteriën worden om-
gezet, en dus tot geen locale lichtverschijnselen aan-
leiding geven.
Hij trok vervolgens strepen van Saccharomyces cere-
visiae, Saccharomyces Kefyr en Saccharomyces ellipsoideiis
door de diffusie-velden der genoemde suikersoorten en
deed na enkele dagen de volgende waarnemingen:
rondom de strepen van Saccharomyces Kcfyr werden in
de diffusie-velden van alle drie genoemde suikers licht-
en groei-velden van Photobacterium phosphoresccns zicht-
baar; rondom de strepen van Saccharomyces cerevisiae
en Saccharomyces ellipsoideus geschiedde in het mellc-
suiker-veld met Ph. phosphoresccns niets bijzonders,
de duistere toestand duurde voort, groei had niet
plaats; in de diffusie-velden van rietsuiker en raffi-
nose evenwel was groei en lichtontwikkeling waar-
neembaar.
Dr. Beyerinck verklaart deze waarnemingen op
de volgende wijze. Hij neemt aan, dat het kefyrgist-
enzym alle drie genoemde suikers inverteert, en dal
dus in de diffusie-velden van alle drie genoemde suikers
monosen vrij worden, welke tot den groei van Photo-
hacteriurn phosphorescem aanleiding geven.
De invertine van de biergist en van de wijngist
inverteert, zooals bekend is, slechts raffinose en riet-
33
suiker, en laat melksuiker onveranderd. Dr. Beyerinck
meent, dat om die reden in het diffusie-veld van melk-
suiker, rondom de strepen van Sacch. éllipsoidcus en
Sacch. cercvisiae geen lichtontwikkeling plaats heeft.
Deze verklaring der verschijnselen schijnt mij moei-
lijk vol te houden, nu door mij is aangetoond, dat
het kefyrgistenzym melksuiker onveranderd laat, niet
inverteert.
Wanneer wij nu de vraag stellen, of de genoemde
waarnemingen niet verklaard kunnen worden op eene
andere wijze, waarbij rekening gehouden wordt met
het feit, dat het kefyrgistenzym melksuiker me< splitst,
dan moet het antwoord onmiddelijk bevestigend luiden.
Een zin, in de verhandeling van Dr. Beyerinck
over de kefyrkorrels \') bracht mij op den rechten weg
bij het zoeken naar eene verUaring der zooeven be-
schreven waarnemingen. Op pag. 114 van die verhan-
deling leest men: „.... ik nam waar, dat bij kuituren
„ van mengsels van gistsoorten eu melkzuurfermenten
„ in geloselagen bij 37° C. de melkzuurfermentkoloniën,
„ welke toevallig nabij gistcellen voorkomen, veel snel-
„ Ier groeien en grooter worden dan do daarvan vor-
„ wijdcrd liggende. Het onderzoek leerde mij, dat hierbij
„de lactase, Ho glycerine, hetbarnsteonzuur enz. zonder
„ invloed zijn."
Blijkbaar acht Dr. Boyorinck hot, on zeker niet
ten onrechte, waarschijnlijk dat de kefyrgist, evenals
de biergist, glycerine afscheidt; indien dit werkelijk
het geval is, dan kunnen allo waarnemingen van Dr.
Beyerinck op eenvoudige wijze verklaard worden.
1) HandoHngen van hot twoodo Nodorlandscho natuur- en ge-
neeskundig Congres, gehouden to Ixjiden op den 2Gsten cn278tcn
April 1889.
3
-ocr page 46-mÊmmmmmm
Glycerine is, üdransky heeft dat aangetoond,
een stofwisselingsprodukt der gist; de hoeveelheid gly-
cerine, door de gist aan hare omgeving afgestaan, is
derhalve des te grooter, naarmate de groei krach-
tiger is.
Die stof is bovendien een uitstekend voedsel voor
Photobacterium phosphorescens ^ zij is het lichtvoedsel hij
uitnemendheid.
Daar nu Saccharomyces Kejyr zoowel melksuiker als
rietsuiker en raffinose assimileeren kan, is haar groei
in de diffusie-velden dier suikers krachtig, het krach-
tigst in het melksuiker-veld, omdat dit koolhydraat
een zoo uitnemend voedsel is voor deze gist.
Saccharomyces Kefyr geeft dus in de diffusie-velden
dier suikers glycerine af, deze stof wordt door Photo-
bacterium phospliorescens geassimileerd, groei en licht-
velden van deze bacterie worden zichtbaar.
Saccharomyces cerevisiae en Saccharomyces cllipsoideus
assimileeren melksuiker niet; glycerine-afscheiding heeft
niet plaats, de duistere toestand der plaat duurt voort,
groei\'van Ph. phosphoresccns wordt niet waargenomen.
Bovendien zullen natuurlijk in de diffusie-velden van
rietsuiker en raffinose de monosen, welke daaruit door do
inverteerende enzymen van kefyi\'-, bier- en wijngist ont-
staan, tot lichtontwikkeling aanleiding\'geven, In het
ditfusie-veld van melksuiker is rondom de strepen van
Saccharomyces Kefyr de lichtontwikkeling daarom niet
minder sterk dan in de diffusie-velden der overige
suikers, waar de inversieprodukten tot verhooginy der
1) Zeitschr. f. Physiol, Chemie. Bd, 13, p. 549.
2) Versl. en Mededeelmgen d. Kon. Aiiad. v. Wetensch., Afd.
Natuurk., Deel VII, pag. 246, 1890.
35
lichtkracht bijdragen, omdat de melksuiker zulk een
uitstekend voedsel voor de kefyrgist is, en haar tot
zeer sterke glycerine-afscheiding in staat stelt.
Slechts wanneer bij nader onderzoek de door mij
hier gegeven verklaring onhoudbaar mocht blijken te
zijn, mag aan de mogelijkheid gedacht worden, dat
de door mij gekweekte en onderzochte gist, door welke
omstandigheden dan ook, in hare biologische eigen-
schappen zoodanige wijzigingen heeft ondergaan, dat
zij niet meer identiek heeten mag met de door Dr.\'
Beyerinck beschreven en onderzochte Saccharoimjces
Kefyr, waarvan mijne kuituren afkomstig zijn.
§ 3. JBxporimcnton ter bepaling van de
ToedingsYoorwaardon van Saccha-
roinyces Kefyr.
De voedingsvoorwaarden van de kefyrgist heb ik
onderzocht met behulp van de voortreffelijke, door D r.
Beyerinck aangegeven, auxanographische methode
en met behulp van de telmethode. Do auxanographische
methode bestaat hierin, dat een groot aantal indivi-
duen van hot te onderzoeken organisme in oon gela-
tinooplossiug worden verdoold, waarna dozo in oen goed
gostoriliseorde glazen doos wordt uitgegoten; na de
stolling zijn dan do cellen gelijkmatig in do gelatine-
laag verspreid.
Daar handolsgolatino, zooals Dr. Beyerinck aan-
toonde, behalve een geringe hoeveelheid pepton, geen
organische stikstof-vrije of stikstof houdende bestand-
doelen bevat, wolko lagere organismen tot voedsel
dienen kunnen, en daar bovendien de gelatine zelf
voor de meeste mikroorganismen niet assimileerbaar
36
is, bevinden zich de individuen in eenen toestand van
bijna volledige onthouding van voedsel. "Wordt nu op
die gelatinelaag een of andere stof gebracht, waarvan
men wenscht te weten, of zij voor het te onderzoeken
organisme als voedsel dienst kan doen, dan zal die
stof met kleiner of grooter snelheid in de gelatinelaag
diffundeeren, en ontstaan er cirkelvormige diffusie-
velden. "Wordt de stof werkelijk door het mikroorga-
nisme geassimileerd, dan zullen de individuen gaan
groeien, zich vermeerderen en koloniën vormen; daar
deze koloniën voor het bloote oog zichtbaar zijn, wor-
den de diffusie-velden dan geheel of gedeeltelijk tot
groei-velden.
De meeste lagere organismen ontleenen de stikstof
en de koolstof, welke zij voor den groei en de ver-
meerdering noodig hebben aan 2 verschillende verbin-
dingen; deze organismen worden doorDr. Beyerinck
met den naam stikstof-lcoólstof-organismen bestempeld.
Voor de meeste organismen kan slechts pepton als
stikstof-bron fungeeren (pcpton-koolstof-organismen); door
andere mikroben kan de stikstof aan amiden, ammo-
niakzouten of nitraten worden ontleend (amid-, ammo-
niak-, nitraat-koolstof-organismen).
Behalve van pepton enz. is voor de stikstof-koolstof-
organismen de gelijktijdige tegenwoordigheid van een
tweede stof, die al of niet stikstof-vrij kan wezen, als
Icoólstof-bron een vereischte.
Tot die pepton-koolstof-organismen behoort P/wtofcoc-
terium phosphoresccns, waarvan in de vorige paragraaf
sprake was.
Bovendien zijn er nog pepton-organismcn] deze ver-
eischen voor hun algeheele voeding alleen pepton- of
37
eiwitachtige stoffen, welke zij door hunne krachtige
proteolytische enzymen peptoniseeren j tot deze orga-
nismen behooren o. a. Photobacterium luminosum en
Photohacteriiim indicum.
De auxanographische methode stelt ons in staat om
met uitei\'st weinig moeite te bepalen tot welke groep
een organisme behoort. Men heeft daartoe de mikroben
te verdeelen in een gelatinelaag, welke, behalve de
vereischte zouten, geen stikstof- of koolstof-voedsel
bevat. Wordt nu op de oppervlakte der gelatinelaag
pepton gebracht en ziet men een groeiveld ontstaan,
dan weet men, dat pepton alleen voor de voeding vol-
doende is.
Ontstaat er geen groeiveld, zoo weet men, dat het
onderzochte organisme niet tot de pcpton-organismen
behoort; dan dient nagegaan to worden welke stoffen
als koolstof-bron dienst kunnen doen; men maakt nu
gebruik van gelatine welke behalve do noodige zouten
ook pepton bevat.
Nadat men in deze pepton-gelatine een vrij groot aan-
tal mikroben verdeeld heeft, giet mon haar uit in een
glazen doos, en brengt daarna op hare oppervlakte dio
koolstof-verbindingen, welke men wenscht to onder-
zoeken; kan die verbinding voor hot onderzochte or-
ganisme als koolstof-bron fungeeren, dan zal haar
diffusie-veld eon groei-veld worden.
Wenscht men to weten, of do mikroben behooren
tot do pepton-koolstof-organismon of wel tot do amid-,
ammoniak- of nitraat-koolstof-organismen, dan maakt
men gebruik van gelatine, waaraan eon koolstof-ver-
binding , welke door dat organisme geassimileerd wordt,
is toegevoegd, en men laat in haar amiden enz. dif-
fundeeren.
38
Deze gelatine-methode heeft verschillende groote
voordeelen; vooreerst doet de concentratie van de ge-
bezigde oplossingen weinig aan het resultaat af; is de
concentratie op de plaats, waar de solutie op de gela-
tine gebracht is, te sterk en wordt daardoor de groei
belemmerd, dan zal op eenigen afstand de concentratie
de meest gunstige zijn, en ontstaat er een ringvormig
groei-veld, terwijl dit in de meeste gevallen schijfvor-
mig is; bovendien kan men op één plaat verschillende
diffusie-velden zich laten vormen, en daar nu in dezelfde
doos alle bacteriën onder dezelfde condities verkeeren,
kunnen de resultaten vergeleken worden; tevens kost
het experimenteeren met deze methode weinig tijd en
vereischt weinig oefening, zoodat een groot aantal
resultaten in korten tijd te verkrijgen zijn.
Nadat mij gebleken was, dat Saccharonujces Kefyr
tot de stikstof-koolstof-organismen behoort, bediende
ik mij ter bestudeering van hare voedingsvoorwaarden
achtereenvolgens van pepton-gelatine, asparagine-, riet-
suiker-j glucose- en melksuiker-gelatine.
De oplossingen der stoffen, welke ik op de gelatine-
laag wilde brengen, waren op de volgende wijze bereid:
50—200 milligram van de stof werd in een klein,
gesteriliseerd reageerbuisje gebracht; 1 c.c. water werd
daaraan toegevoegd, vervolgens werd het buisje met
een watteprop ge.sloten en gedurende een half uur in
den stoomtoestel van Koch gesteriliseerd. Deze geste-
riliseerde oplossingen werden met steriele pipetten op
de gelatine overgebracht. In de gelatine, bij ongeveer
35" C. gesmolten, werd een niet te geringe hoeveel-
heid gist Verdeeld, waarna zij in een goed gesterili-
seerde glazen doos werd uitgegoten; na een half uur
werden de soluties op hare oppervlakte gebracht. In
39
de onderststaande tabel zijn achtereenvolgens vermeld
de naam der gebezigde stof, de concentratie der oplos-
\' sing, de ouderdom der gebruikte cellen (bij het begin
der proef), het residtaat, waarbij -f~ aanduidt dat er
groei-velden zijn ontstaan en — dat het tegenover-
gestelde het geval is geweest, en de duur der proef.
Op pepton-
gelatine wer- procenten: dagen: resultaat: dagen:
den gebracht:
arabinose 10,10, t) 4,4, — 3,3.
glycerine 100,100,6,0,6, 3,3,5,5,8, — 3,4,3,2,3.
glucose 20,20,10, 3.3,4. 3,3,3.
inuline 10,10,5,5,5,5, 4,4,5,5,8,8, 3,3,3,3,3,3.
melksuiker 20,20,10, 3,3,4, 3,4,3.
rietsuiker 20,20,10, 3,3,4, ^ 4.4,3.
appelzuur 5,5, J,
barnsfeenzuur 5,5,5, 5,8,8, -f- 6,3,3.
benzoezuur 5,5,5, . 5,8,8, — 6,3,3.
dniivcnzuur 5,5,5,5, 5,5,8,8, — 3,3,3,3.
glycerinezuur 6,6,5,6, 5,5,8,8, — 3,3,3,3.
caneelzuur 5,5,5,5, 5,5,8,8, — 0,3,3,3.
calciumlactaat 5, 5, — 6.
neutrale wijn-
steenzure
natron 5,5, 5,8, — 6,3.
neutrale ci-
troenzure
natron 5,5.5,5, 5,5,8,8, — 6,6,3,3.
asparagine 1,5, 4,4, — 3,3.
Op rictsuiker-
gelatinc wer-
den gebracht:
asparagine 1,1, 4,4, 4,3.
pepton Adam-
kiewicz 5,5. 4,4, 3,3.
) Om plaatsruimte te sparen zijn do cijfers, bii elke stof bcboo-
rende, naast elkander gezet; het eerste cijfer van deze kolom behoort
dus bij het eerste cijfer van de derde en van de vijfde kolom, enz.
-ocr page 52-40
Op glucose-
gelatine wer-
den gebracht:
asparagine
pepton Adam-
kiewicz
procenten:
5,
5,
dagen:
2,
2,
resultaat:
-I-
dagen:
3.
3.
Op melksuiker-
gelatine wer-
den gebracht:
allantoïne |
5,5, |
5,5, |
— |
3,3. |
alloxan |
5,5, |
5,5, |
|
3,3. |
ammonium | ||||
chloride |
5,5,5,5, |
5,5,2,2, |
— |
3,3,5,5. |
ammonium |
5,5, |
2,2, |
— |
3,3. |
nitraat |
5,5, |
|
5,5. | |
ammonium | ||||
sulfaat |
5,5, |
5,5, |
— |
3,3. |
asparagine |
5,5,1,1, |
|
3,3,5,5. | |
5,5, |
5,5, |
3,3. | ||
kreatine |
5,5, |
5,5, |
— |
3,3. |
leucine |
verzadigd, |
5,5, |
| |
tyrosine |
verzadigd, |
bb |
|
3,3. |
ureum |
5,5, |
5,5, |
— |
3,3. |
De telmethode, zooals deze door mij gebezigd is,
bestaat hierin, dat een aantal organismen gebracht
worden in een vloeistof, waarvan men wenscht te weten,
of zij tot de voeding dier cellen dienen kan; zoowel
onmiddelijk nadat dit geschied is, als eenigen tijd daarna
ontneemt men aan de vloeistof, na deze goed geschud
te hebben, eene geringe hoeveelheid, bijv. een platina-
oogje vol, en brengt deze in vloeibaar-gemaakte voe-
dingsgelatine; de gelatine spreidt men dan over de
binnenvlakte van het reageerbuisje uit [rolkultuur van
Esmarch]; men telt nu na eenige dagen de koloniën, die
uit de individuen zich ontwikkeld hebben. De resultaten
van eenige, door mij op deze wijze verrichte proevén,
bleken echter niet vertrouwbaar te zijn, zoodat ik
slechts óéne serie van deze experimenten heb genomen.
In een 10 tal reageerbuisjes bracht ik 5 c.c. vloei-
stof; in de onderstaande tabel vermeldt de eerste
41
kolom, wat benevens de zouten [0,1 % K H^ P O*, 0,02 %
Mg S O* en 0,01 % Ca Cl»] in iedere 5 c.c. aanwezig
was; de tweede en de derde kolom wijzen aan hoeveel
koloniën zich ontwikkelden in de rolkulturen, aangelegd
onmiddelijk bij het begin der proef (tweede kolom),
en 2". nadat den gistcellen gedurende 24 uur gele-
genheid gegeven was om de haar geboden stoffen te
assimileeren en zich te vermeerderen. De hoeveelheid
gist, welke in elk der buisjes gebracht
uiterst gering,
n». 1
n». 2 asparagine 0,2%,
n®. 3 rietsuiker 3%,
n®. 4 glucose 3%,
n®. 5 melksuiker 3%,
n®. 6 asparagine 0,2% rietsuiker 3%,
n". 7 asparagine 0,2% -f glucose 3%,
n°. 8 asparagine 0,2% melksuiker 3%,
n°. 9 asparagine 0,1%,
n°. 10asparagine 0,1% -f- rietsuiker 3%,
Ten slotte verrichtte ik nog het volgende experi-
ment: in een tiental kolQes bracht ik 30 c.c. van eene
asparagine-melksuiker-oplossing [asparagine 0,5%, melk-
suiker 5%, zuurkaliumphosphaat 0,1%, magnesium-
sulfaat 0,02 % eu calciumchlorido 0,01 %]; aan den
inhoud van 8 dier kolfjes, n°. 3—n". 10, voegde ik
een weinig pepton toe en wel zooveel, dat hot popton-
gehalte der vloeistof in n°. 3 en n». 4 0.003%, in
n®. 5 en n®. G 0.01%, in n®. 7 cn n®. 8 O.Oa%,
en in n®. 9 en n®. 10 0.1% bedroeg; n®. 1 en n®. 2
bevatten geen pepton; in elk dier kolfjes bracht ik
een zeer kleine hoeveelheid gist, zoo weinig, dat
van een troebelheid der vloeistof niet het minst te
werd. |
was |
48 |
46 |
31 |
19 |
38 |
31 |
28 |
22 |
52 |
27 |
55 |
25 |
45 |
5 |
89 |
17 |
41 |
15 |
4G |
27 |
42
m:
bespeuren vdel \'); daarna werden de kolles in een
waterbad van 29° C. geplaatst; na 3 dagen was in
n°. 1 en in n°. 2 een wel niet zeer krachtige, maar
toch duidelijke groei waarneembaar, welke evenwel in
de andere kolQes veel sterker was, en wel des te ster-
ker naarmate het pepton-gehalte grooter was.
§ 4. De voedingsvoorwaarden van Saccha-
romjces Kefyr.
Een der belangrijkste vragen bij de studie van de
voedingsvoorwaarden van een mikroorganisme is deze of
voor groei en functie de aanwezigheid van pepton on-
misbaar is. Onder pepton versta ik hier die stof, of
juister gezegd dat mengsel van stoffen, dat, bij de
digestie van eiwit door peptische of tryptische enzymen
ontstaande, wel de eiwit-kleur-reacties (reacties van
Millon, van Adamkiewicz, van Liebermann,
de xanthoproteïne- en de biureet-reactie), maar niet,
althans niet bij verhitting de eiwit-praecipitaat-reacties
(azijnzuur keukenzout, azijnzuur ferrocyaankalium
enz.) geeft. Wel is waar doet <le onzekerheid, waarin men
omtrent de samenstelling van het pepton verkeert, ook
haar invloed gelden bij die experimenten, in welke die
stof een rol speelt, maar dit is toch niet in die mate
het geval, dat alle proeven met pepton onvertrouw-
baar en waardeloos moeten geacht worden; het schijnt,
dat tusschen de verschillende peptonen, als mengsels
beschouwd, meer quantitative dan qualitative verschillen
1) Ik verdeelde daartoe een weinig gist in 5 c.c. gesteriliseerde
keukenzoutoplossing van 0,G%, en bracht van dit mengsel met
behulp van een platinaoofge een weinig in de kolQes over.
43
bestaan, zoodat de hoofdeigenschappen van het eene
pepton-praeparaat ook aan het andere worden terug-
gevonden.
Onder de, in de vorige paragraaf, beschreven proe-
ven zijn er drie, die dienden om op de zooeven gestelde
vraag een antwoord te verkrijgen. Vooreerst (zie pag.
40) liet ik asparagine diflPundeeren in melksuiker-gela-
tine ; daar de diifusie-velden steeds groei-velden werden,
meende ik te mogen aannemen dat hier de asparagine
als stikstof-bron had gefungeerd, en dat dus een meng-
sel van asparagine en melksuiker, waaraan de noodige
zouten waren toegevoegd, al datgene bevat wat kefyr-
gist tot groei en vermeerdering noodig heeft. De tweede
proef leverde een geheel ander resultaat (zie pag. 41);
in eene asparagine-melksuiker-oplossing bracht ik kefyr-
gist , ik verwachtte met behulp van de telmethode eene
vermeerdering der gistcellen te zullen constateeren,
het omgekeerde was het geval; dit resultaat deed mij
vermoeden, dat in de eerste proef het in de gelatine
aanwezige pepton een belangrijke rol had gespeeld,
en dat asparaginemelk.suiker niot door Äacc/mromyccs
Kefyr geassimileerd kan worden, wanneer niet tevens
pepton aanwezig is. De derde proef (zie pag. 41) leerde
mij evenwel, dat deze veronderstelling onjuist was;
in oon geheel popton-vrije vloeistof werd wel is waar
langzame en geringe, maar toch duidelijke ontwikke-
ling waargenomen; tevens bleek mij, dat roods een
zoor gering pepton-gehalte (0.003 %) oon enormen
invloed hoeft op de ontwikkeling; de toevoeging van
minder dan 1 milligram pepton aan 30 c.c. asparagine-
molksuikeroplossing maakte don groei voel sterker en
krachtiger. Of hier het pepton de assimilatie der aspa-
ragine bevordert, of wel uitsluitend als gemakkelijk
44
assimileerbare stikstof-bron fungeert, heb ik niet na-
gegaan. Een antwoord op die vraag zou men kunnen
verkrijgen door te bepalen, of de vermeerdering van
het aantal cellen bij de aanwezigheid van verschillende
hoeveelheden pepton evenredig is aan het pepton-
gehalte.
Het resultaat der tweede proef zal moeten verklaard
worden uit de eigenschap der kefyrgistcellen om in
kultuurvloeistoffen tot vlokjes zich te vereenigen, welke,
zelfs bij sterk schudden, niet zoo gemakkelijk als
meestal bij bacteriën het geval is, in afzonderlijke
cellen uiteen vallen.
Dat het asparagine-gehalte tot op zekere hoogte van
weinig invloed is, meen ik te mogen afleiden uit die
experimenten, waarin ik melksuiker liet diffundeeren
in asparagine-gelatine, waarvan het gehalte aan aspa-
ragine 0.1, 0.2, 0.3 en 0.4% bedroeg; in de uitge-
strektheid en de ontwikkeling der groei-velden was
geen verschil te bespeuren.
Bij\' de beoordeeling van experimenten ter bepaling
van de voedingsvoorwaarden van lagere organismen,
vooral van gistcellen, dient men steeds rekening te
houden met het reserve-materiaal, dat alle jeugdige
cellen bevatten, en dat deze in staat stelt om ook
zonder toevoer van voedingsstofien eenigermate to
.groeien en zich te vermeerderen. Niet alleen bevatten
alle jeugdige gistcellen, ook Saccharomyces Kefyr, een
vrij groote hoeveelheid koolstof-reserve-matoriaal, gly-
kogeen, maar bovendien moet ook een niet onbelang-
rijk deel, van de in de cellen aanwezige stikstof als
reserve-materiaal beschouwd worden, daar oude gistcellen
nauwelijks een vierde van die hoeveelheid stikstof be-
zitten, welke het eigendom is van jonge individuen.
45
Door dit reserve-materiaal ■) zijn de gistcellen eeni-
germate en gedurende korten tijd onafhankelijk van
de samenstelling der vloeistof, welke als voedsel dienst
moet doen. Dit zal in des te hoogere mate het geval
zijn wanneer een groote hoeveelheid gist wordt over-
gebracht in een relatief geringe hoeveelheid vloeistof;
van de gistcellen zal een niet klein aantal reserve-
materiaal bevatten en dit, in de omgeving diffundee-
rende, zal de samenstelling der vloeistof zoo wijzigen,
dat deze, zoo zij niet reeds geschikt voedsel bevatte,
alle cellen in staat zal stellen om zich te ontwikkelen
en te vermeerderen.
Met het oog op den störenden invloed van een groote
hoeveelheid gist op het resultaat der proeven voegde
ik aan de, op hare voedingswaarde te onderzoeken,
1) Waarschijnlijk is do resorvo-stikstof hoofdzakelijk als pepton
in de cellen aanwezig. Aan do gistcellen kunnon n.1. gemakkelijk
peptonen onttrokken worden, zonder dat zulks steeds den dood der
cellen ten gevolge hooft; dit was reeds a;m Naegeli bekend (zie
Dio Theorie der Gilrung, 1879).
Dat, althans onder sommigo omstandigheden, ook uit do kefyrgist
peptonen diffundeoron, noemt Dr. Boyorinck aan, ter verklaring
van het, door hom waargenomen feit, dat kofyrmelkzuurformonton,
welke zich ontwikkelen in do nabijheid eonor kefyrgistkolonio krach-
tiger groeien dan dio, welko vorder ver\\vijdord zijn. Dr. Beye-
rinck neemt vorder aan, dat bij dio zeedioron, welke hot z.g.
bliksemlicht afgeven, pqüoucn gereed liggen om met do zuurstof
in don goorganiseordon toestand van lovend protoplasma ovor to
paan, omdat bij do licht-bacteriün de licht-ontwikkeling mot imj])-
tonvorbruik gojwuird gaat Do rustperioden, dio vereischt wordon
om do ontwikkeling van «bliksemlicht» bij herhaling mogelijk to
maken, zijn zeker niot alleen bestemd om do afschoidingsprodukton,
dio bij het bliksemlicht ontstaan, tijd to geven om weggevoerd to
worden, maar ook noodzakelijk om den aanvoer on het ophoopen
der reageorondo peptonen mogelijk te maken.
46
vloeistoffen slechts een uiterst geringe hoeveelheid gist
toe; een geringe vermeerdering, welke afhankelijk
heeten mocht van het reserve-materiaal der gistcellen,
zou niet waarneembaar geweest zijn; daar nu door mij
in eene volkomen pepton-vrije asparagine-melksuiker-
oplossing duidelijk vermeerdering der gistcellen werd
waargenomen, moet aangenomen worden, dat aspara-
gine ook dan, wanneer geen andere stikstof-houdende
stof aanwezig is, als stikstof-bron voor Saccharomyccs
Kefyr fungeeren kan.
Een uitvoerige bespreking van de in § 3 medegedeelde
tabellen acht ik geheel overbodig, slechts op een paar
belangrijke punten wensch ik hier te wijzen. Grelijk
reeds door Dr. Beyerinck is medegedeeld, kan
S. Kefyr maltose niet assimileeren, een eigenschap,
waardoor kefyrgist zich reeds dadelijk van de meeste
andere gistsoorten onderscheidt; dat dit niet hierop
berust, dat maltose door het kefyrgistenzym niet ge-
ïnverteerd kan worden, behoeft nauwelijks herinnerd
te worden, daar toch de biergist, wier inverteerend
enzym eveneens maltose niet splitst, maltose als voed-
sel gebruiken en haar gemakkelijk vergisten kan; ook
in mijne proeven bleek het, dat barnsteenzuur als
voedsel voor Saccharomyccs Kefyr dienst kan doen.
Of werkelijk zuivere inuline door de kefyrgist geassi-
mileerd wordt, durf ik niet te beslissen; twee ver-
schillende praeparaten, welke te mijner beschikking
stonden, gavp heide op pepton-gelatine flink ontwik-
kelde groeivelden; ofschoon hot mogelijk is, dat on-
zuiverheden , in beide praeparaten aanwezig, het groeien
veroorzaakt hebben, acht ik dit niet waarschijnlijk,
(laar dan de groeivelden bezwaarlijk zoo goed ont-
47
wikkeld hadden kunnen zijn. De tijd onthrak mij om
den invloed van een groot aantal anorganische verbin-
dingen , meer in het bijzonder van ammoniakzouten en
nitraten, op den groei van de kefyrgist nauwkeurig
te bestudeeren; daarom zijn slechts enkele hierop be-
trekking hebbende proeven, wier resultaat bovendien
twijfelachtig is, in mijne tabellen vermeld.
De samenstelling der voedingsstoffen, ten deele af-
hangend van hare bereidingswijze, bepaalt do intensiteit
van den groei en de mate van ontwikkeling der lagere
.organismen; daarom acht ik het gewenscht de bereiding
der door mij gebezigde kultuurvloeistoffen en voedings-
gelatine hier medo te deelen; tc eer ga ik daartoe
over, omdat ik bij de bewerking der gelatine in enkele,
niet geheel ondergeschikte punten, van do algemeen
daarbij gevolgde methode afweek.
MotU-pq)ton\'drtiive)isttika\'-yclatinc. Fijn gemalen en ge-
zifte mout werd met ruim het dubbel gewicht water
overgoten en gedurende 5 uur bij 55° C. gedigereerd;
do vloeistof werd gedecanteerd, en do mout in een
linnen doek uitgeperst; aan hot troebele vocht voegde
ik, wanneer ik uitgegaan was van 100 gram mout,
een oplossing toe van 1 gram pepton van Kemmo-
rich en 6 gram druivonsuiker in 30 c.c. wator, welke
oplossing gedurende een half uur gekookt was om \'de
in handolspepton dikwerf aanwezige sporen te dooden;
dit mengsel verhitte ik gedurende een half uur in het
apparaat van Koch om dc eiwitstoffen van het mout-
extract te coaguleeren; na bekoeling kou eene vrij
heldere vloeistof van eene geringe hoeveelheid bezinksel
«I
48
afgeschonken worden; door toevoeging van water droeg
ik zorg ket volumen der vloeistof zoo groot te maken,
dat het aantal c.c. het dubbele was van het aantal
grammen mout, in casu dus 200 c.c.; in deze 200 c.c.
werden nu gedurende een half uur of een kwartier
16 gram gelatine geweekt; dit mengsel plaatste ik in
het apparaat van Koch gedurende 15 minuten, waar-
door de gelatine oplost, en vervolgens, wederom ge-
durende 15 minuten in een waterbad van 40° C.;
in dien tijd koelt de massa tot op ruim 40° C. af en
kan men, ten einde de gelatine te klaren, eiwit toe-
voegen, zonder dat men voor onmiddelijke coagulatie
bevreesd behoeft te zijn. De hoeveelheid eiwit koos
ik zoo groot, dat er juist voldoende aanwezig was,
om, bij de stolling, al de fijne, gesuspendeerde deeltjes
in zich te sluiten; aan 200 c.c. gelatine-oplossing voegde
ik toe 5 c.c. verdund kippeneiwit (het wit van één ei
verdund met 20 c.c. water), deze hoeveelheid bleek mij
de geschikste te zijn; wanneer ik de hoeveelheid eiwit
kleiner nam was de coagulatie gebrekkig en bleef de
gelatine troebel, bij toevoeging van een grooter hoe-
veelheid komt wel eene scheiding tusschen eiwit-coagula
en heldere gelatine tot stand, maar de vlokken zijn
minder geschrompeld, (tenzij men de gelatine langer
verhit), waardoor de scheiding der heldere gelatine
van de grootere en weekere coagula, door middel van
filtratie, moeilijker plaats heeft. Na de toevoeging van
het verdunde eiwit plaatste ik de gelatinemassa gedu-
rende 35 minuten in het apparaat van Koch, en goot
haar vervolgens op eenen, goed uitgekookten en ver-
volgens uitgewrongen, flanellen doek, welke bevestigd
was op een vierkant houten raampje, dat rustte op een
groot bekerglas. Het in de eerste secunden doorloopende
49
voclit goot ik onmiddelijk op het flanel terug en plaatste
bekerglas met raampje enz. gedurende 15 minuten in
den stroomenden waterdamp. De gefiltreerde, steeds
volkomen heldere gelatine goot ik in reageerbuisjes,
welke onmiddelijk na de vulling en bovendien in de
eerste 3 of 4 dagen dagelijks éénmaal gedurende zeven
minuten in den toestel van Koch werden verhit; na
die verhitting werden de buisjes telkenmale in ijs-
water overgebracht, ten einde de gelatine zoo spoedig
mogelijk te doen stollen. Aldus bereide gelatine kan
tot een temperatuur van 28° C. verwarmd worden
zonder te smelten.
Mclksmker-gélatine. Fijne handelsgelatineplaten wer-
den, nadat de randen verwijderd waren, in stukjes
geknipt, en gedurende eenige uren eerst in waterlei-
dingwater en vervolgens in gedestilleerd water geweekt.
Door telkens het water to ververschen laten zich niet
alleen de moeste fijno vezeltjes, welko aan de gelatine
kleven, verwijderen, maar tevens wordt een niet onbe-
langrijk deel der eiwitstoffen en peptonen, welke do
gelatine verontreinigen, daaraan onttrokken. Al laat
zich door voortgezet macoreeron aan do gelatine bijna
al het pepton onttrekken, toch mag dit weeken niot
al to lang duren, daar dan do gelatine zooveel
water opneemt, dat na do verdere bewerking het
gehalte der massa aan gelatine minder dan 6% zou
bedragen.
Deze vermindering van het golatine-gehalto hoeft
ten gevolge, dat do gelatine niot of nauwelijks vast
blijft bij eene temporatuur, die 25° C. slechts weinig
te boven gaat. Do gezwollen gelatine werd vloeibaar
gemaakt en hierbij werd zooveel water, melksuiker,
kaliumphosphaat, magnesiumsulfaat en calciumchlorido
4
-ocr page 62-50
gevoegd, dat liet gehalte aan melksuiker enz. resp.
3%, 0,1%, 0,01% en 0,005% bedroeg. De met deze
gelatine-massa ten deele gevulde reageerbuisjes plaatste
ik gedurende een half uur in den stoomtoestel van
Koch en daarna in ijswater.
Glucose-gelatine, rietsuiher- en asparagine-gélatine. Be-
reiding gelijk die van melksuiker-gelatine.
Pepton-gelatine. Pepton-gehalte 0,5%. De bereiding
hiervan is bijna gelijk aan die van melksuiker-gelatine.
Het pepton van Adamkiewicz overgoot ik met een
oplossing \'der zouten; dit mengsel werd gekookt, ge-
filtreerd en vervolgens bij de gezwollen gelatine ge-
voegd.
3Ielksuiker-bouillon. Samenstelling: 2 % melksuiker,
0,5% pepton Kemmerich, 0,1% zuur kaliumphos-
phaat , 0,02 % magnesiumsulfaat en 0,01 % calcium-
chloride.
In de proeven V, VI, VII en VIII, geschiedde de
bereiding van den bouillon en de nauwkeurige bepaling
van het melksuiker-gehalte op de volgende wijze: 20
gram éénmaal omgekristalliseerde melksuiker werden
opgelost in kokend water; na bekoeling werd het vo-
lumen der oplossing op 335 c.c. gebracht; deze melk-
suikeroplossing werd polarimetrisch onderzocht: rechts-
draaiing in 2 dM. buis 368\'; hot melksuikergchalte
was dus 5,834%; 3 gram pepton werd opgelost in
kokend water, na toevoeging der zouten werd de vloei-
stof een half uur gekookt, gefiltreerd en met water
aangevuld tot een volumen van 300 c.c.; deze pepton-
oplossing draaide in 2 dM. buis het polarisatievlak 87
naar links; de 300 c.c. poptonoplossing werden vermengd
met 300 c.c. molksuikeroplossing; het melksuikerge-
halte van dezen bouillon was dus 2,917%.
m
51
Bruivcnsuïker-bouïllon. Bereiding en samenstelling ge-
lijk die van den melksuiker-bouillon.
MelksuiJcer-lcandiJsuiJcer-boidllon. Samenstelling: 2 %
melksuiker, 3% kandijsuiker, 2% pepton, 0,1% zuur
kaliumpbosphaat, 0,02% magnesiumsulfaat, 0,01%
calciumchloride.
. "ytf\'i- ■■^.^"■r,. ■
\' \'ùiiis. o^f ^uiijyij pN? Sr ^r^j^iu^^liuij:^
•; : -i\'
kt\'
\'1
M
■ Jf -./.^.:\' ■:* - ■ - ■
\'-v v; V
lï"^\'"
-f.
I.
De protoplasma-uitloopers der gangliëncellen hechten
zieh ten deele vast aan de wanden der capillaria.
II.
De sulci der hersenoppervlakte ontstaan door mecha-
nische krachten, die van buiten op de grijze stof werken.
Er bestaat slechts éón ademhalingscentrum, dat iu
de medulla oblongata gelegen is.
IV.
Er is ondanks de proeven van Böhr geen reden
om aan te nemen, dat in de longcapillaren de spanning
van het koolzuur in het bloed grooter is dan in de
arteria pulmonalis.
V.
Ten onrechte beschouwt Heidenhain de capillair-
endotheliumcellen als sccerneerende organen.
VI.
De pathogene mikroben geven stoffen af, welke zich
-ocr page 66-mmmm
met de stofwisselingsproducten der leucocyten en weef-
selcellen kunnen verbinden tot stoffen, die voor bet
organisme onschadelijk zijn en de schadelijke werking
der bedoelde mikroben opheffen. Deze verbindingen
blijven geruimen tijd in het bloed circuleeren en maken
het organisme immuun.
VII.
Dementia paralytica en tabes berusten steeds op
syphilitische infectie.
VIII.
"Wanneer men bij de obductie het ruggemerg wenscht
te onderzoeken, opene men het ruggemergskanaal aan
de voorzijde.
IX.
De bindweefselfibrillen ontwikkelen zich extracellulair.
X.
Collageen ontstaat uit eiwit door oxydatie met op-
volgende splitsing in een koolhydraat bevattende en
in eene koolhydraat-vrije stof.
XI.
Bij het onderzoek van urine op eiwit bediene men
zich van de methode van Roberts.
•XII.
Ten onrechte houdt A raki (Zeitschrift für physiol.
Chemie, Bd. XV, H. 6) de suiker- en melkzuur-afscheiding
na toediening van morphine, amylnitriet en cocaine
voor het gevolg van respiratiestoornissen.
XIII.
Ill
De toeneming der cliloorafscheiding bij febris inter-
mittens is het gevolg van het te gronde gaan van
roode bloedlichaampjes.
XIV.
Bij de chloroticae is niet de ijzerresorptie maar de
ijzercirculatie gestoord.
XV.
Het gebruik der maagsonde hij krankzinnigen, die
voedsel weigeren, verdient geen aanbeveling.
XVI.
Ataxie berust op eene laesie van die banen, welke
van de sensibele eindapparaten leiden naar de moto-
rische gangliëncellen van het ruggemorg en van do
bersenschors.
XVII.
Het vleesch van in geringe mate aan tuhcrculose
lijdende runderen mag niet voor do consumptie onge-
schikt verklaard worden.
XVIII.
Het gebruik van koemelk als kindorvoedsel verdient
geen aanbevoling.
XIX.
Wanneer men verdunde koemelk aan kinderen wenscht
toe to dienon, gebruiko men, bij de bereiding, nimmer
rietsuiker maar steeds melksuiker.
IV
XX.
Bij oogheelkundige operaties gebruike men als anti-
septicum steeds aqua chlorata.
XXI.
Nystagmus berust op eene centrale parese der oog-
spieren.
XXII.
De punctie der hers en ventrikels bij hydrocephalus
verdient geen aanbeveling.
XXIII.
Het carbol worde uit de operatiekamer gebannen.
XXIV.\'
Voor en gedurende een partus mag geeri inwendig
onderzoek geschieden, tenzij een abnormaal beloop
verwacht wordt.
XXV.
De methode van Sänger ter behandeling van enu-
resis (Archiv für Gyn., Bd. 38, p. 324) verdient geen
aanbeveling.
XXVI.
Ten onrechte schrijft Lawson Tait aan de ovaria
een geringen invloed toe op de menstruatie.
m
•-v
m
aKtir.^ï!
m
m
-ocr page 70- -ocr page 71- -ocr page 72-r.^-iX t-... ;
-.ft^i.\'
m
-r
■ .i i V